LETTERKUNDIGE GESCHIEDENIS oxs SYSTEMATISCHE GODGELEERDHEID*   BEKNOPTE LETTERKUNDIGE GESCHIEDENIS der SYSTEMATISCHE GODGELEERDHEID, door A. IJ P E IJ, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfcheippen te Vlisfingen, en Predikant te Echen in het land van Heusden. derde deel. In den H A A C, Bij C. PLAAT, 1798.   VOORBERICHT. Ziet daar, geachte Leezers! na veel toevens het derde deel der Beknopte Letterkundige Gefchiedenis der Syftematifche Godgeleerdheid , V welk volgens belofte, in het Voorbericht van het tweede deel gedaan , in zich behelst een Hiflorisch ver/lag van de Syftematifche Godgeleerdheid der Mijftieken , Mennonieten, Sociniaanen, Remonftrancen en Roomschgezinden van de zeventiende eeuw met aanwijzing van den voordeeligen en nadeeligen invloed, dien deZelve gehad heeft op de godgeleerdheid, en de denkwijze des volks, onder de Lutherfchen en Hervormden. Hier mede verzoek ik u, dat gij 4U  VOORBERIC H>T. dit werk voor kompleet en voltooid gelieft te willen houden. Volgens mijn gemaakt plan in de Inleiding voor het eer/ie deel is wel het zevende of la at ft e tijdperk der Sijftemalifche Godgeleerdheid ter bearbeiding nog overig, dant daar ik, gelijk u bekend is, het on iernemen heb, eene gefchiedenis van de Kristlijke Kerk in de achtiende eeuw te fchrijven, waar van het eerften deels eerfte ftuk bij den Utrechtfchen Boekhandelaar w. van ij z e rif o r st reeds is uit ge ge even , en waar van het tweede ftuk diens deels binnen kort, zo ik hoop, zal worden uiigegceven, heb ik het voegzaamer geoort deeld, de Letterkundige Gefchiedenis der Syftematifche Godgeleerdheid van daè tijdperk in de genoemde Kerkgefchizdenis van de achttiende eeuw inteweeven. Het gemelde tijdperk toch moet, volgens mijn beftek, loopen van het begin der achttiende eeuw tot op den tegenwoordigen hjd.  VOORBERICHT. tijd. Gij begrijpt ligtTijk, dat ik deeze keuze gedaan heb, om dat ik anders eene letterkundige gefchiedenis der Sijftematifche Godgeleerdheid van de achttiende eeuw voor twee onder' fcheiden werken zoude moeten voomeemen te vervaardigen. Ik twijfel dus niet, of gij zult mijne fchikking billijken. En in de verwachting daar van beveel ik dit werk aan uw genegen oordeel met toewemch van Gods zegen. De Schrijver. Gefchreeven te Ethen in het land van Heusdeu den 15 van Sprokkelmaand 1798.  OVERZICHT VA fl DEI» INHOUD DEEZES DERDEN DEELS Letterkundige Gefchiedenis van de Syftematilche Godgeleerdheid der Mij (Heken , ■ $. CXXX-CXLV. U. s—ïia. Letterkundige Gefchiedenis van de Syftemaufche Godgeleerdheid der Mennonieten, §. CXLV—CLXV. — 112—193. Letterkundige Gefchiedenis van de Syftematifche Godgeleerdheid der Sociniaanen, §. CLXV—CLXXXIII. — 195—281. Letterkundige Gefchiedenis van de Syftematifche Godgeleerdheid der Rernonftranten, — §. CLXXXIII—CXCVI. — a9i—363. Leferkundige Gefchiedenis van de Syflematifche Godgeleerdheid der Rooa»schgezinden, — §. CXC VI tot het einde. — 363 eau  L ETTERIÖJNbrG È GESCHIEDE NIS VAN DE SYSTEMATISCHE GODGELEERDHEID DER. MljSTIEKEN, MENNONIETEN, SO« CINIAANEN, REMÖNSTRANTEK, EN ROOMSCHGEZINDEN IN Dl ZEVEKÏIliNDï EEUW* CXXIX* Ï3e zesde afdeeling van dit werk, welke volgens het gemaakt bellek, een his torisch verflag moet behelzen van den Godgeleerden arbeid der Syiteniafchrijveren in de ze/entiende eeuw, levert ons eene zo ruime (lof op, dat, daaf het tweede deel er reeds van vol gefchreeven is, er het derde deel ook nog mede gevuld kaa worden; Na dat wij in het tweede deel een gefchiedkundig bericht hebben gegeeven van de Syltematifche Godgeleerdheid der Lutherfchen en der Hervormden* vordert toch ons oogmerk, zo wel als dé begeerte van onze leezers, dat wij ook onze gefehiedkundige aanmerkingen maaken over de Godgeleerdheid van eenige" andere Godsdienstfektenj eri over dé Thsologifche Syftemas, weiken zij der geleer.» de Wereld bezorgd hebben» Etij d.iai? HL PEELé A Xvtt* EÊU Wt  4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. EEUW. deeze Godsdienstfekten , elk in 'c bedonder, aanleiding hebben gegeeven tot deeze en gene nieuwe ontwikkelingen in de Syilemas der Lutherfchen en Hervormden , en dezelven mede zeer veel invloed* gehad hebben op de denkwijze des volks, ten aanzien van het Syftematifche der Godgeleerdheid, onder de Lutherfchen en Hervormden , zal het niet ondienftig zijn, dat tevens bij de (lukken aangetoond wordt, boe dit gefchied, en hccdaanig die invloed geweest is — De Godsdienstfekten, wier Theologifche Syilemas wij beoordeelen moeten, zijn, blijkens het opfchrift van dit deel, de Mijstieken, Mennonieten, Sociniaamn, Remonflranten en de Roomtchgezinden. De Mijstieken hebben wij reeds in de gefchiedenis van vroeger eeuwen eenigszins doen bekend worden; opzetHjk hebben wij hunne Godgeleerde Schriften niet gadcgeflaagen, om dat ons toen nog te eng beperkt plan zulks niet toeliet: dan , daar ons plan , onder het bearbeiden deezer afdeeling, merklijk is uitgezet (*_), dienen wij ook nu bij deeze Sekte wel bepaald te blijven ftilftaan, en haar nader te leeren kennen. De Mennonieten en Sociniaanen waren ook wel in de voorige zestiende eeuw al aanweezig: doch van dee- zen (*) De reden, waarom ik, onder 't bearbeid den deezer afdeeling, mijn plan geheel veranderd htb. zie men in 't Veorber. voor 't tiuuic Va! , W. IJ.  der Syfiematifchc Godgeleerdheid. | zen beginnen wij inzonderheid chands eerst te gewaagen, om dat zij eigenlijk in dit tijdperk met hunnen Syftematifchen arbeid eenig vertoon hebben gemaakt. En wac de Kemonflranten aangaat, deezen zijn ^ gelijk men weet, in de zeventiende eeuw uit de Hervormde Kerk eerst opgedaan* Wij plaatzen ze daarom ook'in rang ter* ftond achter de Mennonieten en SoCiniadnen. De Mijstieken zijn voorzeker dê oudlten. Hier op laaten wij voort de Mennoniete% volgen, als zijnde van eerder oorfprong, dan de Sociniaanen. —* De Roomschgezinden eindelijs:zijn ook wel eene ouder geloofsgezindte, dan de twee laatstgenoemden, maar worden hier van ons achter aan geplaatst, omdat zij eenen op zich zeiven (taanden aanhang uitmaaken, met welken da andere gezindten gee«e gemeenfchap hebben , en ook om dat die gemelde gezindten, zo wel als de Lutherfchen en Hervormden, alle», uitgezonderd eenige weinige Mijstieken, uit derzelvetl Kerkgenootfchap voorheen uitgegaan zijn* cxxx. Wij' moeten dus beginnen met de Mijstieken — Deeze lieden waaren in dert waan, dat ftilte, afgetrokkenheid, rust en eenzaamheid, de eehigfte middelen Waaren , om de waarheid inwendig té doen werken , zo als dezelve hun was ingefchaapert , en hen daaf door te ver* lichten en te verbeteren, Zij waaren A % VOON XVIL EEUW»  p XVI r. EEUW. 4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh voorftanders van een lijdlijk Kristendora, en beweerden uit dien hoofde, dat alle poogingen, om zich, door afgetrokken voordellen, en diepzinnige befpiege» lingen , fteeds onderfcheiden denkbeelden van de waarheid te vormen, overbodig niet alleen, maar zelfs nadeelig waaren (*)• Hunnen oorfprong is uit de oudheid onmooglijk, altoos voor ons onmooglijk, op te delven (f}. Men vindt reeds fpooron van hunne leer bij de oude Bramannen, die de Indiadffen leerden, dat de diepfte ongevoeligheid van den Geest, de rust van alle deszelfs vermoo* gens, en de geftadige opfchorting van de werking der zmtuigen het geluk van den mensch voltooiden, en hem gelijk maakten aan den God foe (§). Zo veel echter weeten wij, dat de Platonifchc wijsgeerte, onder de Kristenen ingevoerd Zijnde, den grondflag der Mijstieke Godgeleerdheid in de Kristen Kerk gelegd heeft. Plato leerde, dat het leeven van alle wijze mannen eene geduurige pooging moest zijn, om wel te derven, of 't gene *t zelfde was, den onfterflïjken geest van het ligchaam los te maaken. De Verg. het I. D. van dit werk, 11. 61. (f) Iemand, over de oudheid der Mijjliekerrj Ifts begcerende te leezen , zal zijnen weetlust kunnen voldoen met het fehoon gefchrcevea Wtrk van zimmeRMAn, getijteld , de £erf ztamheii. ( 5) Zie roustah, Qtfibiidcnis van al!» Volkm , VIII. bl. 3d».  der Systematifche Godgeleerdheid. 5 De geest, van het ligchaam los gemaakt zijnde, verëenigde zich weder met de Godheid, van welke hij door do onrein heden des vleefches verwijderd was geworden ; hij werd gezuiverd, en kwam dus doende weder toe zijnen oorfprong, tot God , waaruit hij was afgevloeid. Origenes en anderen omhelsden de volgende Platonifche leerftelling, dat naamlijk het redenlijk yermoogen der menfchclijke ziel een uitvlotifcl van God was, en in zich bevatte de begin fels en gronden van alle waarheid, zo menschlijke als Godlijke (*), De naam van Mijsticke Godgeleerdheid is ontleend uit den aart der leer, welke zij behelst. Deeze is meer praktikaal, dan befchouwend. Van hier dat de yoorltanders dier leer (*) Verg. 'tl. D van dit werk, bl. 61. — In deeze leerftellng zijn andere wijsgeeren plato gevolgd. Plutarchus bij v. fchrijft in flatonicis T. ii Oferum, fol. looi , edit. IVech. ui' v' nvn, »XXa, au: uvlts, hm s| avti ysytn. dui is: De ziel is niet alleen een -werk van God, maar ook een gedeelte van God, zij is niet zo zeer door hem, maar van hem, en uit hem gemaakt. Basïliüs de Croste, die ten jaare 378 ge» ftorven is, leerde, volgens de grondbeginfels yan plat o, met ronde woorden, dat elk kris. ten God waare. 8"s, zegt hij, adverfus- Eunomium L V. T. II. Oferum fol f40 Edit. Paris. ©805 ss"i ii«- 1el« SKsn-es im «yiai», dat is; Een iegc. lijk van de heiligen is uit dien hoofde God. Zie WERNSnoRFFS Aufrichtige und in Goltes wo't gegrundete Meynung von der Myfiifjjen Tholagit 5. V S. 17. en §. VII. S Ag. en verg. «. di (ÏOfUliAls Aant. op siiPiuj viederl. A 3 Cerff, XVIT. eeuw.  € Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVïï- ïeuw, i y \ \ \ i £ f ■* t< % * lêer al van onds het ftelfél dcrzelvc de Mijstieke Godgeleerdheid, en zich zeiven Mijstieken genoemd hebben ; waar toe zij ook meer of min recht hadden. De Kristlijke Zedeleer toch , of liever dat verheven deel deszei ve, 't welk alleen de geraoedlijke en daadlijke werkzaamheid in den Godsdienst bevordert, mag in zekeren zin wel genoemd worden eene Mijstieke, dat is, verborgen, Godsdienstleer, [Mvctfc* a«7§ei«]. Paüius noemt in zijnen brief aan de kolossers het leeven eens Kristens een bij God, verborgen leeven (*). ■— Dit hebben ook anderen reeds voor lang begreepen Voetius, bij voorbeeld, noemde daarom ook de Praktiek des Kristendoms heel wel Theilogia My'stica (f).. Doch ook even daar • 7odg. IV. hl. 431 en 432. *t Gene wij hier boen uit de wijsgeerte van plato hebben op-. ;egeeven, rust eeniglijk op het gezag van andeen. Plato had zijne waare gevoelens aan veinige beproefde leerlingen toevertrouwd, en, ius is ?r eene onvermoeide beleezenheü en, ene rijpe oordeelkunde noodig, om zijne denk» Keelden, hier en daar yerftrooid-, tot zeker geeel ie brengen. Onlangs 179.2—1795 heeft t e n(eman in 't licht gegeeven icliipzic eens zerk, getijtcid: Sijftem der Platonifche Philofo.ï.'ie, IV. Deelen; indien deeze in hetzelve dat edaan heeft, heeft hij voorzeker het geleerd ubliek daar mede eenen aangenaamen dieijst bQ« eezen. — C*} ^ C*1" i^3 fchriift p au lus aan de Krissen te kol os se, liixtvJleu trut IS XgtfZ tv lik & Kolosf. UI: 3. ( + ) In zijne. Proeve van de kracht der Godiii4,''t$id. s ki. lf. «n, £,xercitia Pictatis pasftm.  der Systematifche Godgeleerdheid. f daarom hebben verflandige Kristenen de zogenoemde Mijstieke Godgeleerdheid, waarvan wij eeniglijk gewaagen zullen, liever willen heecen Theologia Myjiica corrupta, de bedorven Mijiiieke Godgeleerdheid, gelijk dus ook de voorftanders derzelve doorgaands bedorven Mijstieken geheeten worden ( * ). — Tic zuivere Mijstieke Godgeleerdheid is eene uit de hei* (*) Zij worden anders ook wel genoemd Eli' thufiaflen , dat is, Geestdrijvers , en Fanatisten , dat is, Diveepers; — onder beide deeze naamen ko« men ze dikwerf voir in de Sijftemas van de Proteftantfche Godgeleerden. — Doch thands maakt men een groot onderfcheid tusfehen een* Enthufiast en een' Fanatiit. Een' Enthufiast noemt men iemand, die eenige meerendeels klaare verftandsbeüuiten , en waarheidsbegrippen in het fchoon fchijnend kleed zijner invallende gedagten optooit, en deeze beelden .voor de naakte waarheid aanziende, dezelven op ziin tooneel werken laat. En een Fantlist is iemand, die eenige ongerijmde fantazijen, welken hem als wezenlijkheden en waarheden voorkomen, voor Godltjke openbaaringen en inblaazingen uitvent. — Een Entbufiait kan dus een heerlijk Werktuig zijn in de hand der Godlijke Voorzienigheid, en veel goeds nichten, daar een Finalist zich zeiven en anderen bedriegende, een fchadelijk en gevaarlijk mensch is! —• Zo ook omtrent wordt het onderfcheid tusfehen een* Enthufiast en een' Fanalist voorgefteld door den Schrijver van theoeald, of de Dzveeper, bl 4 en 5. en door zimmeRman in zijn leezenswaardig werk, de Eenzaamheid, II D. bl. 41 en volgg Volgens deeze onderfcheiding past derhalven de naam van Enthufiast of Geestdrijver ei. genlijk niet op de Mijfiieken, daar in tegendeel de naam van Fanatist of Dweeper hun in volka nadruk kan gegceven worden. A 4 XVII. SEUW.  8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh XVII. j i i < ] j v i ï 4 heilige Schrift ontleende Godzaligheids* leer, daar de bedorven Mijstieke Godge-. leerdheid uit de dweepachtige leerftellin* gen van plato gehaaid, en wijders, met 't gene in den Bijbel geleerd wordt, zeer wanvoeglijk is aangevuld. De Mijstieken , weiken ons thands onledig hou» denzijn dierhalve bedorven Mijstieken. Dit flag van lieden heeft zich in alle tijden, zrnts de derde eeuw, onder de Kristenen laaten zien, en veel opfpraak verwekt. Zi: bloeiden zeer in de negende eeuw. Johannes erigkna vertaalde toen op nieuw in 't Latyn de werken van eenen onbekenden Griekrchen D weeper, die in de derde , of i-ierde eeuw der Kristenbeid waaren in 3e hand geflopt, als ocrfpronglijke geschriften van den Godzaligen dionijsius, len Areopagieter, een1 leerling van den Apostel paulüs.(*); waar door de godgeleerdheid en ook de wijsbegeerte al- <*) 2ie Hand. XVII, 34. — Deeze werken an den gewaanden dionijsius, den Areopaieter zijn allen in 't Grieksch en Latijn uitgegeeen te Antwerpen 1634 niet aantekeningen van, lAXiMUs martyr en omfchnjvingen van ieorgius pachemiep, , in twee deelen. let ferfte deel bevat drie (lukken, De cahsti iicrmrhia;. De Ecclefiaftica Ilierarchia, en D.L 'ivinis i.oninihus. Het'tweede deel behelst een ;uk, getijield, Myflica Theologia, en tien brie. cn aan onderfcheiden lieden gefchreeven. o.vcr eeze Mijsticq Theologia zie men Thomas Iu* chei. hifi p. 52 & 1'eqq. Conf. oliarh Ab. lett. p. 127 et 138.  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 9 allengs nog meer en meer bedorven werd. Van dien tijd af werd de aanhang der Mijstieken in de Kristen Kerk zo groot en aanzienlijk, dat veele verirandige leeraars redenen te over hadden, om zich over derzelven nadeeligen invloed op den Godsdienst in heftige klagten uittelaaten. De Scholallieken vonden, al terdond na hunne opkomst, in de twaalfde eeuw, aan dezelven eene magtige wederpartij, die allengs meer te duchten werd, naargelang het aanzienlijk gezag van ber nardus* Abt van re l a 1 r v a l , van tijd tot tijd toenam , die mede een groot voorftander der Mijstieken was. In de dertiende eeuw hadden de Mijstieken het volk. geheel op hunne zijde. De Scholaftieken delfden het onderfpit, en waaren niet zelden genoodzaakt, de leer van den gewaanden dionysiüs, der Mijstieken Godfpraak, tegen hunnen zin, in hunne Schoolfche Godgeleerdheid in te wee-, von, wilden zij niet alle hunne achtin» kwijt raaken. Ook hebben de Schola* ftieken diens tijds, zo als albert, de Croote, thomas van aquino, en johan bonaventura de Mijstieke Godgeleerdheid opzetlijk in afzonderlijke fchriften behandeld; zo dat men hen ook onder de Mijstieken tevens ran"-fchikken mag. Van bonaventura ten minden zal dit onder in eene noot pnwederfpreeklijk blijken kunnen (*), In- i*) Bonaventura was een der beste A 5 Scio. xvrr- eeuw.  XVÏÏ. e e u w 10 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis In de veertiende eeuw werd de Mijs, tiekerij grootliiks bevorderd, maar tevens merkliik gezuiverd, door eenige mannen van uitgebreide kunde en ongeveinsde Godsvrucht, die ter hervorming van 's Heilands Kerk de beste oogmerken aan den dag legden. Zodaanigen waaren t au" Scholaft'teken zijns tijets, en trachtte door zijne fchriften zo wel het hart van zijne tijdgenooten te verbeteren , als hun verftand te verlichten. Hij was een waar Kristen , die Gou vreesde. Zijne Godsvrucht bionk derwijze uit. dat zijn meester, at. ex ander h a l e s, eens zeer onvoeglijk zeide; jbam heeft zvcl in alle menfehen gezondigd, m*ar broeder bonaventura fchijnt daar van toch uitgeflootcn te moeten worden. ^vide oiEARli Abac. Patr. art. borav.) uit hoofde van zijn teder leeven voor God was bij met de Mijfickcn van zijn' tijd zeer ingenomen, en zelfs een voortplanter van hunne leer. Onder anderen is van hem gefchreeven een werk, getijteld. Stimulus divini amoris, Libri Tres. Van dit werk bezit ik eene oude overzetting, die te leIjden gedrukt is 1511 bij eenen jaH sevep.i. De tiiel van deeze Neérduitfcbe overzetting is : Dit bueclt is ghebeten in den Latyne Stimulus divini amoris , dal ghemaect hcuet dye Heyligc doSoer van den minrebroederen finte bonaventura 't melk is getranslateeit of everghefet toten Latyne in duytfche en is ghc corrigeert dotr Eroeder lucas van der. heit van den minrebroederen en is den menfehen feer frofitelic ter p.elen — Om den Mijftiekcn Geest van bonaventura eenigermaate te leeren kennen, zal ik uit het werk hier en daar iet* affchrijven. In het eerde hooWft van het tweede boek-, daar hij over het befpicgelod leeven eens Kristens handelt , lees ik Du fulfte altijt naarftelic pinen (trachten) te bekennen (onder *t eog te houdsn ~) God tegenvieerdicb te we/en ,  der Syftematifche Godgeleerdheid. II tauler , ruysbrock, hendrik suso en gekard van zutfen, die, in hunne fchriften zeer veel goeds hadden, maar ook uk oorzaak van de donkerts o/ ghi hem in finen wefen teghenwotrdich faecht tn du fuift e hem ontfien (vreezen) en eere bewyfen op dattu alfoe met vuerigher lieften in hem moccbf fie omftcken morden, en Codes alfo hier ghehruyken , dattu in nyemant anders dan in hem en rustes. — In het derde boek, het tweede hoofdft. vind ik deeze merkwaardige woorden : O welfalige herte , dat met Xpus herte te gader gebonden en vcreniget is, locs luchterhant (linkerhand) is onder fyn hoeft en de rechterbant omhelfet — Du goede herte, ic bid di laet mi boren de foeticheyt de Cdie") du gevoel/Ie ende en verberge niet voor mi die weelden dact du in eucrvloeycs. Mer ik fie wel dattu mi niet en hor es, want dyn hert is al verhorge en verflonde in dyre focticheit En du heb. fie al vergeten dyns bcdieders ( uws uitleggers of raadsmans) de in den Kercker leit, geliken Jofeph , die in den Kercker lacb doe bi verbcve was, want ick fie en mereke du biste getogen (verrukt) in der focticheit, dattu en hehfle ftemms- noch fin. En «ƒ wie gaen -wil tutten [chouweliien (t«t het befpiegelend ) leuen anders dan deer dcfe dore de echte htmfeluen te wefen enen rotter ofte "enen dief'.— In 't volgende hoofdft : fchrijft bon a v e n t u r. a. Die menfebe verwandelt hem felve in hem felve inGod% «Is hi verkiest ghehaet te wrfe van den menfehen tn God alleen ic minnen. O begeerlike verwande linge, want defe heeft — de bitterheyt fyner herte in fyns Scheppers fueticbeyt verwandelt. Want gebelike is hi in God gekeert. — En in 't zesda hoofdft. daar hij van de dror.ckenfcbap der Godliken invloeien handelt, Iaat hij zich dus uit: Die — dronckenfehap is een focticheit die dat herte vervalt uit dat Godlike gefelfchap (geroeenfchap) en comt met alfoe groter /oeticheit ouermits ruAticbeit des febouwens ( wegens, Of uit hoofde van XV1T, eeuw.  ia Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVI. JEE U V/. kerheid der tijden aanleiding tot dweeperij gaven, en veele waakenden aan het droomen hielpen ( f ), ln de vijftiende eeuw fchijnt de Mijstieke Godgeleerdheid van de rust der befpiegeling) alfo feer dat God in de menfcht honichulviende gheoonden tn betioelt wort van binnen en van buten. — DuJ dweepte een anders verftandig lecraar in zijne Godsdicnftige befpiegelingen zcetvoerig voort. Wij zouden voorwaar zulks in eenen onzer tegenwoordige lecraaren volftrekt niet draagen kunnen, maar eenen man, als bonaventura, en zijnen tijdgenooten is het .eenigszins toetegeeven. Er l»g in zijne d3gen over de ganfche Godsdienstleer eene treurige donkerheid. Men bemeikte duidliik , dat de Scho'aftieke Godgeleerd, heid geen voedfel voor het hart verfchafte, en zo tastte men in de duiftcrnis rond, om dat ergens anders te vinden, en men greep verbeeldingen , droomerijen, famafijeij en harfenfchimmen aan, men voedde zich daar mede, en men werd er gek van. Men laas-kaalde van te verfmelten in God, van hcrfcbaapen te worden in God , en diergelijke bijfteifpoorige dingen. Met den tijd kwam men eenigszins van die zot» heid te rugge. Naardien er hier en daar een lichtftraal befpeurd werd, die van een' helderen dag, zo als die daar naderhand opgevolgd is, een voorbode was, zag men daar door ook het dwaaze der Miiftiekerij in. En zulks gat aan do hier boven llraks te noemen leeraaren genoeg» zaame handleiding, om de Mijftiekerij in zekeren zin, naar hunne vei beterde begrippen, te zuiveren. ( t) H°e vee^ Godsvrucht ook de fchriften van tauler ademden, vond men er echter hier en daar dweepachtige uitdrukkingen in, die voor den waaren Godsdienst zeer fchadelijk waaren, 7.0 als bij voorbeeld , dat God de Vader zijnen Zoon in de ziel genereert; dat men met bidden m aet  der Syftematifche Godgeleerdheid. 13 heid tot den hoogften trap van zuiverheid gefteegen te zijn. Onder de voorftanders van dezelve werden toen gevonden mannen van de uitneemendite verdiensten , die zich ook voor veele baitenfpoorigheden van hunnen aanhang vrij wel wisten te wachten. Tot deezen behoorden THOMAS PAN KEMPEN (*)» LAU- moet Ophouden, zo lang het Godlijk bezoek duurt, tn de ziel hadre uitgangen heeft : et a i er een bovennatuurlijk gebed is , 't welk gefchiedt door eene verëeniging der ziel met God , wanneer de gefchaapen ziel verfmelt en verzinkt in dc:i ongefchaapen Geest van God. Zie bod dei Ifag. cd Theol l. pag. 609., en a r. n b t s wahr Chris, tenthum II B. 20. h. (*) In het eerfte deel van ons werk, bh 155 hebben wij reeds 't eene en anderen van thoma,s van k e M p sjf aangemerkt. En bij gelegenheid , dat hij ons hier weder voorkomt , hebben wij andermaal de moeite genomen, zijn Werkjen doorteloopen , en ook andermaal bevoii' den, dat er waarlijk veel goeds en ftichtelijks in hetzelve is', en hij de godgeleerdheid der Mijftieken vrij zuiver, naar zijnen tijd gerekend, voorgedraagen heeft. Met dat alles zijn er zaa» ken in, die het geheel niet raadzaam doen zijn, om hetzelve in de handen van onze eenvoudige leeken te geeven , of wanneer het in hunne laanden is, hun de leezing van hetzelve aan te prijzen. Bij voorbeeld in het tweede Hoofdftuk van het derde boek toont van' kempen zeer weinig op te hebben met den Bijbel; altoos hij fpreekt niet zeer hoog van denzelven, maar verheft de geestlijke infpraaken van God in di ziel. In het een en twintigfte hoofdftuk van het derde boek fpreekt hij, met zeer veel ophef, van het rusten in God, en op eene zeer mijfticke wijze van de liefde tot den Zaligmaaker. En in het achuiende hoofdftuk van het eerfte boek ver- xvrr. EEUW.  XVII. EEUW f4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh LAURENTIUS JUSTINI ANUS, en H I E* . ron jmus savonarola. —— Gelijk de SJiolaftieken de leerftellige Godgeleerdheid hebben bedorven, even zo hebben de Mijstieken de praktikaale Godgeleerdheid bedorven. Beiden de Scholaftieken en de Mijstieken zijn van het fpoor der eenvoudigheid en waarheid , doch elk langs eenen bezonderen weg, afgedwaald; deezen zijn aristoteles, en genen zijn plato, gevolgd. Van daar, dat zij in de veertiende en vijftiende eeuw (leeds tegen eikanderen in 't harnas hebben geftaan, en, wat men ook gedaan heeft, om hen bij eikanderen te brengen, er geene verëeniging heeft kunnen tot flanel komen. Veele geleerde mannen hebben hun uiterlie best gedaan , om verdcedigt hij de orde der Eremieten derwijze overdrecven , dat het werkjen alleen hierom, voor weinigd. nde Kristenen gevaarlijk is. Alfchoon ik g ,of, dat niemand der menfehen zijne bcftemming meer zo vergeeten , en zijn leeven meer zo wechzuchten zal willen, als een simon en een d a n i ë l op den pilaar, zoude evenwel het leczen van van kempens gefchrijf op de laatst aangehaalde plaatze ligtlijk veelen aan een zwaarmoedig dweepen kunnen brengen. Voetius had dit werkjen van van kempen dus zo algemeen, en zonder de noodige waarfchouwing ten minden, iust. bchooreu aantebeveelen , als hij gedaan liteft in zijne Exercitia pietatis ■ pag. 8— 'o. JMct dit flag van fchriften moet men voorzichtig zijn. Voor menfehen , die het weezen van, den fchijn kunnen onderfcheiden zijn zij zo "zeer niet fchadclijk , maar op menfehen , die dat  der Syflematifche Godgeleerdheid. 15 om hen zo verre te krijgen, dat zij flechts eikanderen verdraagen wilden, zo als onder anderen JOHANNES GïRSON, n ikolaas van cusa «1 dionjsius van lee wis, anders genoemd dionijsius rikkel, maar te vergeefs. — Jammer in de daad is het, dat de Scholaftitken en de Mijstieken nimmer vrienden hebben kunnen worden, en nimmer met verëenigde magt aan het verheven doel van hunnen Godlijken Meeseer, de verlichting van het verftand en de verbebetering van het hart, hebben willen arbeiden. Waare dit gebeurd, dan zoude waarfchijnlijk de groote hervorming der 'Kerk dat niet kunnen doen, hoedaanig veele eenvou. dige 'vroomen zijn , kunnen zij den nadeeligften invloed hebben. Wie weet, hoe dikwijls veelen, die het wel met den godsdienst meenen , maar gebrek aan doorzicht hebben, door deeze en gene mijflieke befpiegeliagen in dit werkjen van den weg zijn afgeraakt? K- .,-erkjen toch is in veeier handen; er zijn on lcheiden Ne. derduitfche vertaalingen van, en, zo ik mij niet bedrieg, is er onder dis allen ééne , welke ■vervaardigd is door den beruchten dweeper h e nDRiti nikolaas — Eene groote "lijst van gefchriften, door van kempen vervaardigd, die meest van eenen Asketifchen inhoud zijn, kan men vinden in 's mans Levensbericht, *t welk foppens geleverd heeft in zijne üibliothSelg. p. 1135—1138. Eén werkjen van hem fehijnt echter foppens niet gekend te hebben, dit is getijield, Meditatienes de vita c? fasfioae j. CHaisTl: 't zelve is, volgens het fci'ndfchrift daar van zijnde in de Bibliotheek van pateuborn, uitgegeeven ten jaare 1717. te keulen, ia 8vo. XVII. EEUW.  XVII. eeuw. i ( ] ] i i 3 < i l6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Kerk niet op een' Lu the r en zwin* gel hebben behoeven te wachten. De Mijstieken zouden voorzeker dan hun plan, om de Kerk te hervormen, waarmede zij zwanger gingen, wel beter hebben kunnen doorzetten. Dat zij toch daar op gearbeid hebben met hunne zwakke krachten, en ook niet zonder merklijke vrucht, is bekend uit de gefchiedenisfen. Daar zij het bederf van de leef sn tucht der Kerk beter inzagen, en meef betreurden j dan de Scholaftieken, hebben wij het aan hunne poogingen mede dank :e weecen , dat de ftaat van 's Heilands Kerk eindelijk en ten laatlten in de zes:iende eeuw op Zulk eene gewenschte wijze hervormd en verbeterd is. — In die :euw waaren de nog overgebleeven 'onken van weezenlijke geleerdheid en eenvoudige Godsvrucht bij de lVIijstieken, :n bij hen alleen, te vinden. Vijanden lijnde van de fpitsvindige geleerdheid der schooien, en van de zwierige plegtigjeden, in de heerfchende Kerk gebruik* ijk, legden zij zich ernftig toe öp de cennis der zaaken , die alleen het hart •erbeteren, en eene troostrijke gemeenchap met God konden aankweeken. ^uther had zeer veel met de boeken •an deeze lieden op: inzonderheid lïon* len de fchriften van bernardus, Abt ran klairval, en johannes tau■ ERbij hem op hoogen prijs (*;. Jam- mef Van ber.nab.pus fehréef luther ia  der Syflematifche Godgeleerdheid, if mer was het, dat de Godzaligheidsleer van deeze mannen en hunnes relijken Vermengd Was met êenigé harsfefifenlm'men en dweeperijen •; dan die zag fc'ü* tiier er in over het hoofd: hij gaderde 'er het goede uit Op; hri werd er door gefticht, en Werd er door aangewakkerd * om dat groote wérk bij de hand te Vatten , 't Welk hem voor alle Volgende eeuwen zo verdieUstiijk gemaakt neeft^ bij elk1, dien waarheid en Godsvrucht aan *t hart ligt. En hoe Zeer de dat fijkó en wel gelukkende hervorming, doót luther bewerkstelligd , naar den ziri en wensc'h 'der Mijstieken waart, blijkt genoegzaam daaruit, dat aanftönds éen zeer groot* en wel het beste, deel der» zeiven den kloeken Kerkhervormer toévielen , en openlijk met hem é'éne lijn trokken. — Ondertüsfchen Was het zeef te betreuren, dat nu deeze menfehen bij het licht dc^s Evangelies, 't welk weder met zo veele klaarheid begon te branden de gebreken van 'hunne Gódgeleerdheid niet ontdekken konden; zo als wij verVolgens uit de gefchiedenisfen van dien djd zien zullen, CXXXh zijnen Comment. in gen. p. 154. ('cour*; D e 1 /. /. X p. 6ot> ) Antcfzro omnibus behki :icdh; habuit enim lieligionis of t imam cogt.irié■nem , ficut oflcndunt eius fcripta. En boe ftoóg hij ijciü fchatte, nebben wij réeds |6'zien. I. D. bl. 157. lil. ÖEEfci B xvïh EEÜWi /  18 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh XVIT. eeuw. CXXXI. Welk een helder licht luther en zwingel , en met faun alle geleerde en godzalige Kerkhervormers, in de zestiende eeuw hadden aangedoken, ter herftelling van den zo jammerlijk verdorven ftaat der Kerk, dit licht fchcen veelen der Mijstieken, anders hunae moedige medehelpers, nog met te groote donkerheid omnevcld, of liever nog het waa« re licht niet te weezen, waarbij men den w<*g ten hemel veilig bewandelen kon, Wenschlijk waare het geweest, dat ook onder de Mijstieken eenige .wakkere hervormers waaren opgedaan, die de Mijstieke Godgeleerdheid gezuiverd, en dat werk met kracht en ijver doorgezet hadden. Hoe veele Godsdienstige harten zouden daar de aangenaamde vrucht van gefnraakthebben?'Hadden arndts en spener onder de Duitjehers, teellinck en voetius onder de Nederlanders, pu mol in onder de Franfchen en baxter onder de Engelfchen vroeger geleefd, en met luther kunnen zamenweiken, misfehien was deeze groote man beter in zijne onderneemingen omtrent, de Mijstieke Godgeleerdheid gedaagd. Luther heeft zijn best genoeg gedaan, om de Mijstiekerij te zuiveren; zo als uit zijne Schriften, waar onder veelen van eenen asketilchen inhoud zijn , blijken kan. Uit eene vergelijking van zijne eerde Schriften roet die, welken hij inlas-  der Syflematifche Godgeleerdheid. i$j kater tijden gefchreeven heeft, ziet men, welke fchoone vorderingen hij in dit vak ge maakt heeft: in ziine eerde Schriften vindt men veel meer Mijstieke gebreken, dan in die van laater tijd. ( *). Dan niettemin, daar Lu thïr fchicr alleen moesrwerken, en aan anderen, zo als mycönius, rhügius, en brents geene genoegzaarae medehelpers had, heeft hij hierin op veri-e na die vrucht van zijnen arbeid niet gezien, welke hij op zijne andere hervormingspoogingen heeft möogèn befpeuren. — De Mijstieken, die de dienstbaarheid van R omes Kerkheerfchappije openlijk met hem hadden afgezwooren, konderi er niet toe befluiten, om, met de dwaasheden van het Pausdom, ook hunne bezondere dweepcrijen afteftaan. Zij bleéyen zich van luther en de overige hervormers ö'nderfcheiden in geloof hé' grippen en in Godsdienstige werkzaamheden, in leer en in leeven. — Hunne leer zelfs is ftraks na de hervorming der Kerk door bijkomende dwaalin >ed nog ongerijmder èn ongettelder geworden, dan zij doorgaans in de laatstvoorgaande eeuwen geweest was. En vati daar was het, dat zij weldra in 't algemeen bij verftandige mannen geheel haar aanzien verloor, en gansch en al in verachting kwam. — De Mijstieken, na den tijd der hefvor- ming, C * ) Zie ti i c m ï ij i n Prediker Bitl. II. S. 34a. £ % EEUW.  20 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW ming, zijn verdeeld in onderfeheiden Klat* feh. Veelen van hun bleeven wel openlijk leden en voorftandefs van de Kerk ,waartoe zij heetten te behooren, of waarin zij geboo ren en Opgevoed waaren * maar beitonden toch uit bezondere Sekten of partijen , die hunne bezondere naamen hadden; terWijl anderen weder zich geheel van de openbaare Kerk hadden afgelcheurd, en een geheel op zich zelf flaand genootfehap dichtten, zoals de Joristen, de Familisten, de Kwaakers en de Labadisten. — Met dit alles was het verfchil onder hen. gelegen meer in Woorden en fpreekwijzen, dan wel in denkbeelden en gevoelens; ten minsten kan men Zulks zeggen van het grootfte gedeelte der Mijstieken. — De voornaamlte gevoelens der Mijstieken komen hier op neder. ,, Het weezen der menschlij* ke ziel heeft zijnen oorfprong door uit* vioeijing uit het Godlijk weezen zelf. Door de zonde is hetzelve van God verwijderd, bedorven en geheel verduisterd geworden. De mensch , dus gedaald in laagten van rampzaligheid, kan evenwel, uit kracht van het verzoenenswerk des Godlijken verlosfers, jesus KRisTus,in Zijnen voormaaligen ftaat Van geluk herfteld worden Hij kan Weder tot eene Volmaakte verceniging met Gods weezen, in dit tegenwoordige leeven, verwaardigd Worden, ja met hetzelve, als den oorfprong aller dingen, één wordenindien hij maar (_*') Van hier ie bijfterfpoorige inbeelding van zein-  der Syftematifbhe Godgeleerdheid, ai maar den regten weg van zuivering infl;.at, en het waare licht zoekt. — Dit waare licht is een inwendig C'odlijk licht, zo als zommigen meenen, den mensch ingefchaapen, of, gelijk anderen beweeren, hem door eene onmiddelijke open-: baaring ingeftort, En dit licht beftaat daarin, dat de mensch alle dingen, die voor de behoudenisfe zijner ziel te weeten noodzaaklijk zijn, eeniglijk en vol-: komenhjk kent. — Door dit licht beflxaald legt de mensch alle eigenliefde af; hij rust, hij flaapt in God; hij hoopt en vreest niets meer. God denkt, God wii, God werkt in hem. De mensch wordt niets (*), De ziel, dus gezuiverd, bemint God, en zoude hem beminnen blijven, alfchoon ook zommigen, die zich lieten voorftaan, dat zij God waaren, zo als er gevonden werden onder, de navolgers van bendkis «uolaa's, door-; gaan» Famil'(st'en geheeten , die van I355. of ongeveer dien ti;d, af, in de zestiende eeuw, zich voornaamlijk in de Nederlanden hebben opgehouden ; van welken in het vervolg iets nader. (*) Indien men opdeeze wijze voortredeneert, hoe nabij komt men dan aan de Helling; de mensch is God ? Volgens uijtt ENHovei*,in zijne Gef: &. herv Kerk van antw^rpen I. bl. 52. vindt men eene pluats ergens in de werken van aug u's-. tinus, die ons leert voorzichtig teziin in het befchrijven van een' waaren Kristen, die God lief heeft; deeze plaats ki.dt dus: De mensch is 't gene zijne liefde omvat: bemint gij aarde, z»j zijt gij aarde: bemint gij. God, wat zal ik zeggen ? — zo zijt gij God. xvir, E E 'J W«  XVII. E J£ ü W SS Behiopte Letterkundige Gefchiedenis ook God haar ter hel verdoemde (*)•" — Volgends deeze leer zoude den mensch hier op aarde volmaakt heilig, en in de hel zelfs gelukkig kunnen v/eezen! CXXXII. De Mijstieken, die na de hervorming der Kerk zich voor de opgegeeven leerpunten openlijk verklaarden, hebben weinig Sijftemas , en meest onderfcheiden traktaaten, over bezondere doffen, geleverd '( f ). Wij hebben ons best gedaan, om het vqornaame hier van bij eikanderen re zamelen. Volgens 't gene wij in de voorgaande §, over de verdeeling der Mijstieken hebben aangemerkt, zullen wij ons eerst bepaalen tot de genen, die zich bij de Lutherfch.e Kerk hebben, gehouden, dan tot de genen, die tot de Hervormde Kerk hebben behoord, vervolgens tot de Joristen , Familisten , JKwaakers en Labadistcn, en eindelijk tpt de genen , die ieden van de Roomfche Kerk zijn geweest. — cxxxni, (*) Vide staïfui Theol. Polem. IV. pi 338., ratelband in Orat Aug. de Pietate Chrisi. Iheologo prarfus neccsf. p. 29—31. , ei plures alios. Cf) ?eer wcl zeS* een' Fransen Schrijver in lijn werk £xamen des difauts ïheclogiqucs, T. I. f. 465. La Theologie des Myfliques u'éluii point vne Science tt Syftémc, c'etoit tui anias coiifus de ^T;ncipe's, de cunclufions Of de maximes fani srdre & J'ani liaifqn. "'•  der Syftematifcke Godgeleerdheid. *fjle beginfelen der, hifi. der Wijss.' UI St bit 7-13—7 17 (f.) De Theofofisten, hadden een'' zeer l*agea 3unk van de'kracht der Reden,, en lieten zich. \im de waarheid eeiier. zaak niet overtuigen , dan. door. 't gene eene gewaande Godlijke inlichting, yj eene proqfr.eemende Wijsgeerte. hun leerde. (*) Over de betekenis en den oorfpiong van, ieezen zonderlingen naam leeze men ftjQSH. K-- G. VIII bl 1 8 en 119,, b.r u c k.e. k 'tab. HI, St. bl. 7.26—728. F 0 e k e s j o s r. i) s K. f. bl, 5.27 en *sa8- ea.T.HEOJ AID of de ü-wee-  'der Systematifche Godgeleerdheid* 251 W f. t g e l was gebooren te h a ij f» in "t.Graaf'ichap. lichtenberg, in 't jaar 1498 of daaromtrent (»), en was leeraar te tsciiopauw in meissen, daaf hij 1588 hoog bejaard geitorven is (f ). — Naar het mokhoff voorkwam (§}, was hij een man van verdiensten, 't Kan zijn, dat hij in vroomheid van leeven en ook in kunde van onderfcheiden weetenfchappen uitgeitookcn heeft, doch diesniette-. genftaande was hij een armhartige dweeper, die behalven de gevoelens der Mijs-. tieken ook verfcheiden andere dwaalingen koesterde, welken opgeteld worden in het werk van s t oc k m a n n , Elucidarius Haerefium (j> — Hij verliet, zo als mosheim ter onder aangehaalde plaats fchrijft (* ), de paden der gezonde reden, en kruiste door de. ongebaande wildernis», len eener harsfenfchimmige wijsgeerte. Hij was een verfmaader van alle Sehoolön- . der- (*) Zommige Schrijvers geeven aRtern in *t Graafïchap Mansveld als zijne geboorte plaats op, doch verkeerdujk. — Zie b'odd. /. /. L p. 1187- — (t) Volgens de aantekening van stoppelaar. op stappers Wederl. Godgel. iv. bl. 406, zouds vv eicel gebooren /.ijn 1533. en gekorven den 10 van IPiedemaand 158.8. Doch «jortholt en anderen vernaaien , dat hij' 15,88 , toen bij ftierf, een man van negentig JaaTcn was; weshaiven hij ongeveer 1498 lchijnt gebooren te zijn Vide kor 1 n. h. E. p S66 (S) 1'oUibijl. HL Lib V. $: 36. Morhof? (preekt hem echter van alle dwaalingen niet yrij. (■{•) Pag. 44f>—4- o K. G. IX. bl. B 5. xvir. eeuw--  *6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis^ XVII. Ie u w. / derwijs. Aan AeJkademiën konde men gee* ne wcezcnlijke kennis opdoen. Jüsus loeh was er verbannen, en de leerdoelen waaren van vervloekt en onvruchtbaar hout getimmerde* ). De waare geleerdheid konde alleen verkreegen worden uit eene befchouwing van zich zei ven, zonder boeken en andere hulpmiddelen. De zaaden van al het weetenswaardige waarea den mensch ingefchaapen, en door eene naauwkeurige en aanhoudende befchouwing konde hij daar uit den weg ter zaligheid veel beter ontdekken , dan uit dc letteroefeningen (% ). Verfcheiden werken van hem zien het licht, als, Theologica aftroiogizata; Philofophia inyflica; Das gefprech vom Christenthum; Guldener grijf aller dingen ohne Irrthum xu erkennen, en Studium uniyerfale. Alle deeze werken zijn na zijnen dood in 't begin der zeventiende eeuw, in de jaaren 161a en 1613 , of ongeveer dien tijd, uitgekomen. ■ j a k o b b oh me , die mede één der vermaardflen onder de F uur mijstieken is geweest, was gebooren te altseid e n b u r g , 1 een vlek in de o ? p e r l a u ski1 z, in 't jaar 1575. Hij was een ongeletterd man , zijnde Schoenmaaker t© gorlitz, maar werd van zijne aanhangers gegroet, als een afgezant des Hemels , op vien Gods Geest rustte , en vereerd met den hoogklinkenden eernaam Van theosophus GERJVUNIfUS, of Duit' fchen (*) Vide BUDD. 1. 1. i. p. 65. (§) yide sudd. /. /, II. p. il?7 & ÏI8^  der Systematifche Godgeleerdheid, 17 fchen Godkundigen. Tea jaare 1600, vijf en twintig jaaren oud ziinde, kwam hij voor den dag als een verachter van den openbaaren Kerkdienst en van de ppenbaare leeraars, en beg,on eene nieuwe wijsgeerige Godgeleerdheid onder den man te brengen- Zo men zegt, waaren het de toenmaalige twisten nopens het Krijptocalvinismus, die hem het eerst aan het denken en nafpooren der wijsheid gebragt hebben (*). Mij Helde eene fncenigte van Schriften op, en begon ze uittegeeven 1612. In dat jaar verfcheen te gorlitz zijn eer'te werk, getijteld jakot5 bohmes Aurora, oder Morgenrotlie im Aujfgange enz., 't welk naderhand ten jaare 1 676 te Amsterdam in 8vq herdrukt is, zijnde hetzelve ook in 't Ne« derduitsch overgezet, en in 410 in 't licht gegeeven 1686. Eene uitgave van alle zijne werken in acht octavodeelen is te Amsterdam van de pers gekomen in 'r. jaar (68a ? onder den tijtel van Das Cotfeligën hocherleuchteden jakob boh* me, Teutonici Philofophi, alle Theofo■phifchè*wereke, daarinne alle ti, dat dit Godgeleerd Syfteme van bohme duisterer zij, dan de getallen van pythagoras en de faadfelen van heraclijtus. De grondflelling, waar op 's mans Godgeleerd ftelfel rust, komt voornaamlijk daar op uit, „ dat de harten der mervfchen van ondeugden en gebreken gezuiverd worden , even als de metaalen worden gezuiverd." En deleer, hier op gegrond, beflaat uit een mislijk mcngfel van Chymifche wijsgcerigheden, ingebeelde openbaaringen , en wilde mijstiekerijen. In alles, wat ik van den man geleezen heb* is dit altoos door mij zo bevonden. CXXXIV.. Sliet naar waarheid. Poiret werd het werk» zo als het voor de pers beftemd was, uit Duitscbiand toegezonden , niet verzoek om het uittegeei v'n. En dit alleen heeft hij gedaan. Vide Cont* ment. de vita 6? fcriptis foireti, p- 26. — (.*) Epift. de Auctoribus ityjl $. 461 K. G. IX. bi. 113.  der Spiemaiifche Godgeleerdheid. 33 CXXXIVó Jakob bohme had een' grooten aanhang van riavolgéren. De meestbef.;amden zijn geweest abraham van franckenberg en THEODOkUS van tschesch, twee Silefifche edellieden. Een zijner hoogachters was mede de beruchte . n Algem. Vaderl Letteroef. III. D. No. i. bl j> 8 io. — Joh. arndts is geweest Generaal uperintentent van het Prinsdom lunewburg, n geftorven 1621. Eene volledige verzameling an zijne Schriften is uitgekomen met eene voortde van kambach te luisziü 1734.  der Syflematifthe Godgeleerdheid. 37 v/aaren er volilaageri verachters van. — Eindelijk Hond de groote filip jakob» spener op; en deeze bragt, ondanks den tegenttand, dien hij ontmoette , de Mijstieke Godgeleerdheid binnen haare eigenlijke grenien. Hij zuiverde haar van de wartaal der Platonhten en Paracel' fisten, en. hield niets over, dan 't gene uit den Bijbel ontleend, of met de u:tfpraaken des Bijbels , naar zijne gedach» te , overeenkomstig was. De vrienden van waarheid en Godsvrucht zegenden hem, en maakten een aangenaam gebruik van zijnen arbeid. Men heeft wel spener aangeteegen, dat zijne ganfche God» zaligheidsleer gehaald waare uit de oude Schriften der bedorven Mijstieken , en hij dus eene even dwaaze leer invoerde, als de vroegfte dwecpers ten tijde van QRIGENfcS, F red erik KRISTIAAN bucher haalde hem als zodaanigen Leeiaar op eene onheufche wijze door in een werk, getijteld, Plato mysticus in piet in a redïyiyo , das ist, Pietisiiicher iib«-reinjiimmung mit 'der .heidnifchen Philofophïa Platonis, und feiner navol* ger, uitgegeeven te dantZiü 1699 'n 4» Doch balthazar koepke, die ook in, dit werk gegispt was, fchreef daar tegen pen hoek, getijteld, Die wakrc Theologia mystica cder ascetica aller glau-, bigen alten und neuen lestaments, uitgekomen te halle '700 in b. met eene Voorrede van spener. In djt boek verdcedigt zich da Schrijver, en in dg C 3 YQOÏ* XVII. i E ü W.  38 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. voorrede van hetzelve doet dat ooksPE-? ner, tegen de ongegronde verwijtingen, die hun en hunnen geheelen aanhang gemaakt worden, Zij verdeedigen zich niet Hechts met woorden , maar ook met de daad. Zij toonen , in het beloop vaa hunne verdediging, dat zij alleen voorftanders Zijn van eene fchriftmaatige mijstieke Godgeleerdheid, die niets met plato en para celsus gemeen heeft, dan 't gene , waarin deeze wijsgeeren , hunnes dunkens, met de heilige Schrijvers overëentlemraen (*)• —~* cxxxv. Nu gaan wij over tof de Mijstieken, die ftaande deeze eeuw onder de Hervormden zich eenen naam gemaakt hebben. — In eenen gezonden zin kan reen in de eerfte plaats hier onder rekenen den beroemden g1jsbert voet, of voet!' t'S, gebooren te he ijsden den 3 van Lentemaand 1589, Predikant eerst te vlijmen en bngelen (f), vervolgens te heusden , en daarna Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te utrecht , waar hij in (?) Qver sp ener. s verdiensten in het verbeteren der Godgeleerdheid, herlee/.e men 't II. D. Vün dn werk , hiervoor bl 4.2—55. (f) Vlijmen en engelen was in de tijden van vos'rius , die er de eerfte Hervormde Predikant is geweest, roet clkaêr gckombJnecrd* Tfe vl'Jmen en engelen is hij gekomen te$ jï%$ 1611, es er gebieeven tot 1617.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 39 in 't jaar 1634 gekomen, en den 1 van Slagtmaand 1676 geiiorven is (*) — i In de Hervormde Kerk hadden er zich na de tijden der hervorming zeer weinig Mijstieken opgedaan. Dan na het midden van deeze eeuw kreeg voetius lust,. om de oude gefchriften- van de Mijstieken bonaventura, tauler,van kempen en anderen op te fchommelen, het goede er uit weder voor den dag te brengen, en het flechte te verbeteren. Hij heeft dit veritanJïg en keurig gedaan jn zijn werk tot ettrKm'xot, jive Exercitia pietatis in ufum Juventutis academicae, uitgegeeven te gorinchem 1664 in 8, waarin hij de onbedorven Mijstieke Godgeleerdheid op eene Sijstematifche wijze behandelt (j ). — In zo verre raoct V0E* tius tot de Mijstieken gebragt worden; fchoon hij anders met de eigenlijk genoemde Mijstieken niets overëenkomftigs kan gezegd worden gehad te hebben. — En ook dit zelfde moeten wij in 't voor» bij gaan aanmerken van den kundigen eq God- (*) Hij ftierf dus in een' hoogen ouderdom. Reeds eenigc jaaren was hij het éénigst oveigableeven Lid d<:r Nationaale Sijnode re DoaDRaCnV , gehouden, l6(8 en 1619, geweest. (f) UtviRGILlus ex enniI ftercore, ita jnquit voetius in Proleg p 7. aurum caila* git, Mc et nos ex libris (Pontificiorum ) Afceti' eis aliqua, quae defecata a fqrdibus fuis in t)o\' 'Strem Tbeologiam dhiventur; gut faltem accifionem dent . fi'ie per antithefin , Jive per rudera 6* vejiigi'i mtliuris Thculogiuc ffttttinot " Pl(Ail AJ'ceticat concepus tanto facilius f 10 nd en 1701.  der Systematifche Godgeleerdheid. 51 het eene en ander, dat dar leezing niet onwaardig is, vooral in 't gene er ter wederlegging van spinoza in gevonden wordt. Behalven deeze en geene bezondere gevoelens, die poirkt alleen eigen waaren, omhelsde hij ook dikwerf zodaanige irellingen, die in zijnen tijd mede v/el van andere geleerden aangenomen waaren, maar in 't algemeen toch geen' grootcn bijval hadden. Zo fchijnt hij bij voorbeeld niet afkeerig geweest te zijn van de gedachte, dat de Engelen ligchaamen hebben ( * )• —- Middelerwijl hij dit werk voor de drukpers in gereedheid bragt, hield hij gemeenzaame briefwisfeling met anna maria schuurman, het fierfel haarer Sexe in ons Vaderland , en beroemd dóór haare geleerdheid, maar ook bekend door haar dweeperij. Kort daarna kwamen hem ter hand de Schriften van antoinette bourignon, naamlijk de eerde deelen van haar werk, getijteld, Het licht fchijnen* de in de duisternisfen , en haar boek, Het graf van de valfche Godgeleerdheid. Deeze Schriften las en herlas hij met zulk een weêrgaêloos genoegen, en met zulk eene verrukking van Geest, dat hij 't befluit nam, om de opftelfter derzelven op te zoeken, en in perzoon te hooren Ipree- C») Lib. I. C VII. p. 67. fchrijft hij, over die geduchte handelende, Quae fententia equidtm a fanüis fcripturis , edeoque ab ipfa veriutt ntn farum viditur conürmari. D % XVI!. eeuw.  52 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. «eu w. fpreeken. De treurige omitandigheden, waarin hij zich bij zijne gemeente bevond, ftaande' het geheele land door de rampzaligheden des oorlogs, en door den euvelmoed des vijands verwoest te worden', voor hem en zijne lotgenooten anders zo ongunstig, bevorderden zijn voorneemen. Hij vond vrijheid, en oordeelde het raadzaam, om zijnen leeraarsposc nederteleggen. Hij deed dat ten jaare 1676, en teeg op reis. Waar antoinette zich ophield, wist hij niet. Hij hoopte haar in holland aantetreffen ; hij trok derwaarts, maar zag zich in zijne verwachting te leur gefteld. Na lang omvraagens werd hij gewaar, dat zij haaF verblijf hadde in hamburg, en daar, bedekt voor de laagen haarer vervolgeren, in ftille eenzaamheid haare dagen fleet. Vol Geestdrift ijlde hij daar heen, en het gelukte hem, deeze vrouw, reeds over de zestig jaaren oud , te zien, te omhelzen en — te fpreeken (*). Opgetoogen over haare fchittcrende Godsvrucht, en haare hoogfteigerende begrippen aangaande het Evangelie van jesus, en Gods Kerk, vergat hij, in het genot van haar bijzijn , fpoedig alle zijne belangen en vrienden. En deeze dweepende 31a- (*) Het getuigenis, 't welk deeze anders wijze man van antoinette, na liet eerfte gefprek met haar , aflegt, is door het dwaaze heen. Men leeze het voorbericht voor zijne Of tra P»fth* p. is et ï«5,  der Syflematifche Godgeleerdheid. 53 Matrone bekwam weder aan hem 't gene zij aan DB cordt yerlooren had, een' medgezel, een' befchermer, en een' trouwen vriend. Hij bleef bij baar te hamburg, en zwierf vervolgens met haar na bremen, na oldenburg, na oost friesland, en eindelijk, na franeker, daar dc dood hem van haar beroofde.—■ Dit verhaal, 't welkik deels uit 'smans eigen aantekeningen (*), en deels uit eene leevensbcfchrijving van hem(f), heb opgegeeven, leert ons poiret kennen als een' Geestlijken Avan* turier, wiens groote geleerdheid tot krankzinnigheid was overgeilaagen. — Na den dood van antoinettk bourignon ging hij eenigen tijd woonen te Amsterdam, van waar hij na rhjjnsburg in holland verhuisde, daar hij na een dertigjaarig verblijf geitorven is den ar. van Bloeimaand 1719, Gud zijnde drieen zeventig jaaren (§> Behalven het genoemde werk, Cogitationes Rationales de Deo &c. heeft hij eene meenigte andere boeken uitgegeeven, waaronder ook eenigen zijn, die van anderen waaren opgefteld , en welken (») Vide BUI. Brem. Cl. III, p. -r— 81. (t) Vide Comment. de Vitq et Script is P»i' reti, opp. eiuspofth. praef O) Hij was getrouwd geweest met eene klau» dia kin van metz, doch of deeze vrouw hem na holland gevolgd is, weet ik niet. Zij is geftorven ongeveer 't jaar 1689. Vide Comment, de vite etc. poueii p. 5. D 3 xvir. EEUW.  54 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. ken bij meestal met eene Voorrede verrijkt heeft ( * ). Eenig en alleen verdient hier onze bezondere aandacht zijn boek, getijreld, VOeconomie Divinc, ou Syfter me Univerfel et demontré des oeuvrës et des desfeins de Dien envers les hummes, en beftaande uit zeven deelen in 8'. 1 volgens de eerfte uitgave, die te Amsterdam gefchied is 1687. Naderhand is het in twee kwartdeelen uitgekomen , in 't Latijn te leipzig 1705, in 't Engelsch re lokden 1713, en in 't Nederduiisch te d e l f;t 1723. (|). De tijtel van dit werk toont niet onduidlijk, dat i'oir et eenig gevallen gehad hebbe in het denkbeeld der Coccejaanen, nopens Gods inrichtinrren met den mensch , welken zij huishoudingen van God pleegen te noemen, 't Gene hem aanleiding • tot het fchrijven van dit boek had gegeeven, was een kort opflel over de voorverordening, van hem ontworpen. Dit nader bearbeidende vielen hem eenige voortreflijke waarheden onder het oog, welken hij tot nog toe niet had opge- merkt (*) De gnnfche lijst d?e7.er werl-en worde fevonden in de Ribt. ISrem, Cl- iii. f. I. p. 83—91, en in de derde uitgave van poirui Cogit. Rat ion. (f ; Mosheim maakt in zijne K. G. IX. d. bl, x6(ï melding van eene Latijnfche verraaüng , die 1686 zoude uitgekomen zijn , doch dit is een in 't oog loopend- misfiag, wijl 1687 het oorfpronglijke werk eerst is in '1 licht verfcheenen In de Ribt. Rrem. lil. p. 84. is daaromtrent ook iets onnr.£uwkenrigs.  der Systematifche Godgeleerdheid- 55 merkt. Tevens zag hij zulk een helder licht over zijn onderwerp verfpreid, dat de grootfle zwaarigheden , die anderen meestal onoverwinlijk voorkwamen , in zijn oog als een damp verdweenen. Hier door werd hij opgewekt, om zijne gedachten op papier te brengen , en wijl anderen misfehien daar uit ook eenig nut zonden kunnen trekken , een uitvoerig gefchrifc voor het publiek te vervaardigen , waarin hij de waarheden van den Godsdienst in verband met die van de natuur vcrklaaren wilde (*). — Dit werk moet wel , volgens des Auteurs eigen oordeel , niet als een geregeld Sijiteme der Mijstieke Godgeleerdheid aangezien worden; doch buddeus, walch en s t ap fe r houden het daar evenwel voor (f): en dit is het ook. De hoofdzaaken van de Sijitematifche Theologie, die in de Schriften van andere Mijstieken of geheel niet, of hier en daar verfpreid te vinden zijn, worden er in eene fchoone orde in aangetroffen. Eerst handelt poiret over de Schepping, en het gefchaapen, dan over de zonde en den oor- (*) Legas fivis Vindicias Veritatis et innocen-. tiaev quas oppofuit poUetus criminationibus i. w. ia F. geRI, infertas eius Op/'. Poftb. Lib. I. C. V. J. 7 ct 8. (f) Vide budd. I. I. II p. 1195- walch. in Bibl. Tbecl. Sel. II. p. 61 , et stap F. I. I. IV. p. 346. STAPFERUS OpUS hOCCe P O i re. ihncm nominat Syftema Theologtae myfticae oratie et eonnexione elegantifima conferiptum. D 4 XVII. eeuw.  56" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. i i i oorfprong van het kwaad, dan over het her fel van den mensch voor de menschwording van jesus kristus, dan over hetzelve na de menschwording van jesus kristus, tot aan de voleinding der wereld, dan over de werking van God en de medewerking van den mensch: en eindelijk over Gods Voorzienigheid. ' Deeze bezondere onderwerpen maaken elk een bezonder boek uit, 't welk in verfchillende hoofdrukken verdeeld is, waarvan wij het beloop, uit hoofde van deszelfs uitgebreidheid , hier niet wel opgeeven kunnen. In het derde en vierde boek draagt poiret zijne gevoelens voor nopens de leer der verlosfing , volgens de zeven perioden -der Coccejaanen, maar op eene gansch zonderlinge wijze. Voor 't overige levert hij in d;t werk een' vollen overvloed van 'oude en nieuwe mijstiekerijen , bij elkaêr geraapt, uit de Schriften Van antoinette bourignon, ivier fmaaklooze Godsdienstbegrippen hij in orde gebragt, en met zijne eigen dweeperijen opgeiierd heeft ( *). Zo wel lier, als in alle de werken van hem, mtdekt men onwederfprceklijke bewijzen ran zijnen onderzoekgraagen, doch tot "•onderbaarlijke denkbeelden overneigenlen itudielust. Met het grootlle recht mag (*) In Cempenii» fhicj hnhebitnus quieqv.ii ote Scbola Myüica praefumtuofa diflitat' It» cribit iaecerd! in Diff. de Enthuf j. 17. ;onf. toutii Opp. Po[te>. p. 455.  der Syflematifche Godgeleerdheid 57 mag hij dierhalve onder de Mijstieken gerekend worden; fclioon hij zelf daarzecr veel tegen heeft gehad , en wel onder de besten en veritandigflcn; want hij bezat zeket groote gaven, en een fchrander oordeel. Jaeger noemt hem den voornaamrten onder de Mijstieken zijns tijds (f). Wanneer men de eerfte uitgave van zijne Cogit at i o:ies Rationales vergelijkt men zijne laatcr gefchriften, en voornaamlijk met zijn werk L'Oeconomie Divine, 't welk wij hier beoordeelen , befpeurt men in dezelven een groot verfchil van gevoelens. Daar hij in de eerfte uitgave van zijne Cogitationes Rationales de Stem der gezonde reden en der Kartefiaanfche wijsgeerte zo krachtig fpreeken liet, legde hij naderhand , vooral in zijn werk L'Oeconomie Divine , haar een geheel zwijgen op. De kennis, welke de mensch door lettcrblokken en denken be komt , was , zijns achtens, geene ken nis (5). Dat alleen was den edeler naam van kennis waardig , 't welk der njenscl (*i Vide poiheti Vhdicias veritatis, opp, eius Poftb inf Lib. L C. V. $. 6. (f) In Ditfert. de Ent hu f. Supra cit §. 17. ( § ) Fruftra efl iabor omnis, ha fcriblt p o i r e tus Oecon Div. P. I. p. 113. , qui i-i nature rerum inquirtnda impcndilur ab iis, qui famili ariiatem Dei baBenus non recuperarunt. — krg> éjuatcumque Ratio , et omnium omnino Philofopbo rum conatus ad naturam cxplicandam tand-, la horibus moliuntur , verd toiidem funt fomnia, d auibus non immerito exclamabis; — concepit la D 5 XVII. eeuw. [  58 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. j j 1 1 1 1 j I 1 1 i mensch door eene onmiddellijke verlichting werd ingeflort. 't Eene was valfche en 't andere waare kennis. Het weezen dier waare kennis was eeniglijk gelegen in eene zekere betrekking tot God, waar door de ziel aan God gelijk wordt (*). Ook was deeze waare kennis meer eene gevoelige, dan eene denkbeeldige kennis. En uit die gevoelige kennisfe redeneert hij over zijne mijstieke Hellingen meesterachtig voort. — Het zal voor mijne leezeren, denk ik, de moeite wel waardig zijn, dat ik eenige bezonderheden uit poirets Sijiteme, in een ordelijk verband, hun mededeele. — Deeze beronderhcden komen hier op uit. „ God is een oneindig vrij werkzaam weezen, t welk een genoeglijk genot heeft in 1c belchouwing van zijne eigen gelukzaigheden , cn geheel licht is (f). Dan bet heeft hem behaagd . uitwendige wee*etts te fchcppen, waarin zijn beeldtenis pronkt. Onder deeze weezens behoort )ok de mensch , die een voortreflijk chepfel Ls, bcftaande uit ziel cn ligchaatn. De )OTem et p-pcrir tnendncium. — Wij gebruiken lier de Lstyrfche uitgave, waarvan de tijtel is: "}fet»«mi** i)i*lhat Libti Scx. <*) H» Scicn-itm SêUtèm a falfa difcerni wflTe exiflimjc pdiiiitks in Libro fuo de lttiillt*B4Soffdn, Sufttpeiérfa et falfa, (edito 69--) lik I. P- 4. S, ct Lib. H, p. 109. et eijq. (t) Dros efl F.ru afliiofuffl, ct fine fine li. lerrimum ■ idcnque Itrzniapfam atque deliciofutn. 'neon. Div. II. p. 634.  der Systcmatifche Godgeleerdheid. 59 De ziel is eene gedachte, bekwaam , om Godüjke genoeglijkheden te fmaaken , f en vol verlangen na licht (*). Zij is bedeeld met uitmuntende hoedaanigheden, en begaafd met eigenfehappen , die haar gelijkvormig doen zijn aan haaren Maaker (f). De begeerte, die in den mensch plaats heeft, is eene begeerte na licht en liefde, en geeft hem rust noch duur, zo lang hij het begeerde niec deelachtig is (§). Om dit deelachtig te worden is het geloof noodzaaklijk , waardoor de ziel , bewust van haare zwakheid en onmagt, felle verzinfels der menschlijke reden verwerpt, en zich tot God wendt met eene onuitfpreeklijk vuurige drift, tot zo lang zijdoor deftille befpiegeling vervrolijkt wordt met eene verrukkende voldoening, en vervuld met God zeiven. (4) Schoon de ziel hier nog gedrukt wordt door den last van haar ftoflijk lig- Anima cft cogitatio ad lümen gaudlumque adfpirans , Oecon. Div. I. pag. 2.10. Conf. p Hl. (t) Natura humans confimilis cft divinae , et omnia utroliique funt eadem Oecon. Div. I. pag. 138. (§) Difidtritrm animae eft niturale et neccsfnrium, — inmortale , et infinite maximum'. — Et deftderium lioc — non poteft non in anima excitare eemmotionem infinitam, per quam 11 Ia agkata et requiefcere nefcia , ad lumen amoremque quacrendum violenter impellitur. Cecon. Div. I pag. 214- —— (I) Deus creavit hominem, non ut ratiocinetur, ac mentent fibi propnis ac'tibus fuis im« pie- XVÏÏ. EUW.  XVII. EEUW. pieat, fed — ut Deum ipfum per fidem — in fundo animae fuae infinito et divino contineat. Oecon. Div. I. pag.- 133. Voluntas ac deli- der'iutn mcum nunqnam fatiabuntur, nunquam feliciier gaudebunt , nifi ego occupatione et postcffione mei (ubi non nifi tenebras et anxietatem inquietam invenio) repi.Jiata, Qbieao Per* fe&iflinió et Luminofo, propter quod et a quo fnm , afl'cfliones meas devoveam ac tradam. Atque ita in illius demum cognitione aique amore inveniam Jumen atque acquiefcentiam ad beatitudinenr meam , feu ad intelligentiae atque amoris mei felicitatem perfeaionemque neceffaria. Oecon. Div. 1. pag. a3. (*) Quod G animae inhabilitas et diftraftio. nes variac impediant quo minus Deus in anima operetur pro eius capacitate , — alia ratio erit, fi inhabilitas ea tolUsur. Ergo fi anima a propriis tenebris figmanusque fuis confiderandis, ab adivitate propriae mcntis . ab amoribus fuis, omnibu.sque qu.bus adhaerefcit quacque Deus non funt, ftudia fua revocet; incipiatque in fe ita quiefcere, ut nihil peregrini admittat, ad Deum folum interim in centro fuo adfpirans cum defiderio divinas eius emanationes ibidem recipicndi; Deus utique aon poteft, quin ibidem et illucefcat, et doceat, Amoremque fuum in ea producat atque omnia bona divina in eadem efAindat. Oecon. Div. I. pag. 686. 60 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ligchaam, en Gods ongedekt aangezicht niet aanfèhouwen kan, is het haar door geloofsöefening é*chter'mooglijk, tot dee« zen hoogen trap van geluk op te fteigeren." (*) Het punt, waarüp het losfe ftelfel van alle zijne begrippen draaide, was du» tweeledig , en bellond in eene ver fin aading van de redca, en in eene ingebeelde onderwerping aan de indrukken der God-  der Syftetnatifche Godgeleerdheid. 61 Godlijke verlichting (*). "•— Met dit alles is zijne Godgeleerdheid verftaanbaarer, dan die van bohme. Bij hem is nog veel gezond verftand , maar bij bohme is alles brabbeltaal. En wat men ook van poiret denken mooge, een onpartijdig beoordeelaar zal hem moeten houden voor een' man, die God vreesde , en diens bedoelingen zuiver waaren , maar die uit liefde tot God de zaak te verre dreef (f). —> CXXXVIÜ. Dit zij genoeg van de Mijstieken, onder de Hervormden, en hunne Theolo (*) Hoe weinige indrukken eener Godlijke verlichting in de daad a nt. bourionon en poiret zeiven gehad hebben, blijkt genoegzaam uil hunne Schriften ; en wat van al hun voorgeevec daaromtrent te houden zij, kan men eeniglijk op' maaken uit hunne donkere , en tevens God er menfehen belcedigende, gedachte aangaande des eerften flaap van a d a m. Beiden hebben zij er. gens in hunne Schriften verdicht, dat abai door eene afmattende vermenging met de dierei zich dien flaap zoude op den hals gehaald heb ben- Zie scheüchZers Bijbel der Natuui door den geleerden meijer uitgegeeven , I. D, I. St. M. a88. Welk een vervoeilijk denkbeeld Zeer veele gevoelens yan poiRn kan men we. derlegd vinden in het Syftema Controverfiarun vovisf. van zach. crapius. (t) In monimentis ingenii , quae robis reli quit, multa habentur vera atque utilia ; con iuncta autem cum iftis funt falfa ac cum fana ticismo aperte congruentia. Verba funt I. C Waichii Bibl. Tb. Sel. T. II. p. 60. XVII. eeuw.  fj2 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis XVII. ECU W. g'rcho Schriften. Men vond , behalven de bedorven Mijstieken in de Hervormde Kerk ook wel Leeraars, die van de Mijstickcrij niet geheel vrij waaren, cn den naam zouden kunnen voeren van halve Mijstieken^ zo als j. lood en. stkin, t. brak fi l , W. brakel, en meer anderen, maar van deezen zullen wij in 't vervolg beter gelegenheid hebben, 't eene en andere diesiiangaande den leezer mede te deelen. Wij willen ons nu eenige oogenblikken bepaalcn , volgens ons gemaakt plan , bij de Joristen. Dit flag van Dweepers heeft hunnen naam van eenen david f oris , een' glasfchilder te delft. Deeze man had eerst behoord tot de Munferfche wederdoopers, van welken wij in 't vervolg moeten gewaagen: dan daar hij onder die lieden zo zeer geen hoofdperzoon was , en toch geern een' grooten naam in de wereld maaken wilde, had hij het er op toe gelegd, om eene afzonderlijke Sekte te ftichten. En r>ok dit was hem geilaagd. Zijn achtbaar gelaat, zijne deftige houding , en zijne welbefpraakte tong had veele eenvoudige lieden , ja zelfs zulken, die het inders aan veritand en opvoeding niet antbrak, geheel wechgeileept en als be:overd. Zijn aanhang hier in de n e d e rlanden was vrij talrijk. Onder dezel/en waaren veele begoedigde burgers, aie hem uit hunnen rijkdom met allerlei giften zodaanig van overvloed voorzagen, dat  der Systematifche Godgeleerdheid, 6*3 dat hij een zeer weelderig leeven leiden konde. Inzonderheid deed hij zich daarn van te goede , toen hij , van delft vertrokken zijnde, te bazel woonde. Herwaarts was hij geweeken, omdat hij zich in holland- niet meer veilig achtte onder de vervolgingen der wederdoopers, met welken hij gelijk werd gefield. Te bazel hield hij zich ftil, gedroeg zich als een' vroom man , ging bij de Zwingliaanen te kerk, gebruikte het avondmaal, deed veel goeds aan de armen , en wendde voor het overige geheel geene poogingen aan, om zijn genootlchap uittebreiden. Hij ftierf alhier den 2.6 van Oogstmaand 1556. Twee jaaren na zijnen dood lekte het eerst te bazel uit, wie david joris geweest was, die aldaar onder den naam van Jonker jan van brugge geleefd had. De Stadsmagiflraat het beweezen ziende, dat hij een der Godöntëerendfle ketters waare geweest, veroordeelde zijn dood ligchaam ten vuure. Hetzelve werd den 13 van Bloeimaand 1559 opgedolven, en benevens zijne boeken en zijne beeldtenis onder de galg verbrand. Veelen houden hem voor een' aartsfchurk ; of hij dat geweest is, laat ik daar, dan zeker gaat het, dat hij een looze dweeper is geweest, die er den flag van had , om zijne aanhangers te bedotten; naardien het anders onbegrijplijk is, hoe zij zijne leerftellingen hebben kunnen aanneemen, die zo zichtbaar falsch en dwaas, ËUW.  6*4 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis XVII. ek uw, dwaas, als ondeugend en godloos waaren. Zie hier eeöüïen van zijne leerflellin£ren. ,, Kristus was de tuchtmeester geweest tot de komst van hem, david joris. Hij was de waare mrssias, dc Zoon des Vaders, door welken God zich duidlijker openbaarde, dam door kristus, die zijn voorloopcr :\\s geweest. Hem was de magt gegeeven, om zalig te maaken en te verdoemen. Hij was de man, die ten jongflen dage dc wereld'oordeelen zoude. Onder de geloovigen behoorden gcene huwlijken meer plaats te hebben, maar de vrouwen en tevens ook de bezittingen moesten algemeen zijn. De hemel was tot nog toe ledig geweest, maar God had hem gezonden , o:n dien te bevolken , en daar toe de genade uittedeelen"(*). Mooglijk wordt dit alles wel wat bij vergrooting opgegeeven. Men weet, hoe het altijd bij het beoordeelen van Ketteriche Schriften gegaan is. Zijne uitgegeeven werken zijn veclen; onder anderen heeft men van hem de volgen den, Ferklaaring der Scheppenisfe • ge- fprek ( *) Deeze en meer andere vervoeilijke (tellingen van hem worden uit het boven te noemen wonderboek opgegeeven door den geleerden u bbo EMMlusin deszelfs Grondelieke Onderricb. lirigbe van de leer des hooflkettsrs d. joris, gedrukt te middelburg 1598, Een Leevensbericht van d. joris vindt men mede in dit werk, gelijk ook in een boekjen , getijteld Grou. weien der voornaam/Ie hoofdketteren bl.i%% 151. en in de Leevensbefchrijving van ecnige voorn, mannen cn vrouwen, 1, D. bl. 120—132,  der Systematifche Godgeleerdheid- 65 fprek tusfehen eenen Godgeleerden , Bijbelsgeleerden en Sophistgeleerden ; en Vermaaning voor. alle goedwillige, godvreezende harten des geloofs. Doch 't meest beruclit is zijn werk, getijteld Wonderboek , wadr'tn dat van der •wereld an verfloofen geopenbaard is. Dit werk heeft h uitgegeeven 1542, en voor de tweede maal 1551 in folio. Alle zijne Schriften zijn donker , verward , èn vol van de zotfte ongerijmdheden: altoos dit getuigen eenpaarig de genen, die ze geleezen hebben, en uit het gene ik er immer bij onderfcheiden gelegenheden van gezien heb, komt mij dit getuigenis wel naar waarheid voor. Met 's Dweepers dood , zoude men hebben moogen denken, dat zijne aanhang moest zijn te niet geloopen, daar toch deezen, zo men verhaalt, zich verbeeld hadden, dat hij niet zoude geftorven zijn: dan na zijnen dood fchijnen zich nog lang hier te lande verfcheiden lieden bevonden te hebben, die met zijne Schriften en met zijne Hellingen zeer waaren ingenomen. Ten jaare 1590 werd van Jo* risterij befehuldigd een hervormd predikant teUTTERMOERin OOSTFRISSLAND, met naame anthonius daventriensis. In het jaar 1608 werd op eene provintiaale Sijnode te Dordrecht voorgedeld, om het drukken der boeken van david joris, 't welk tóen te gouda gefchiedde, daadlijk te ftremmen. En op de Sijnode van den III. deel. E briel, XVII. eeuw.  r56 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVH. eeuw briel, 1623 gehouden , werd befloo. ten, dat de Joristen in de Hervormde Kerk niet naar het gewoone formulier getrouwd mogten worden. Vervolgens zijn er nog ten jaare 1642 in het Holfteinfche eenigc Joristen openlijk geftraft (*_). Alle deeze leerlingen van david joris hebben iteeds voorgewend , dat zijne Schriften van anders denkenden geheel verkeerd verftaan worden ; dat er een fchat van wijsheid in verborgen ligt; en dat elk 's mans leer wel zoude omhelzen willen , indien hij ze maar regt kende. Ik wil ook zeer wel gelooven , dat deeze verdwaalde menfehen in dien dwaazen waan geweest zijn. De ervaaring toch heeft honderdmaaien geleeraard, hoe Iigtlijk zommige menfehen, wanneer de dweeperij hun een rad voor de oogen draait, daar door geheel verblind, en als in zwijm kunnen gebragt worden, zo dat zij voor alle gezonde redeneering volftrekt nier meer vatbaar zijn, en het dwaaze boven het wijze verkiezen* CXXXIX. Aangaande de Familisten, welken van de Joristen niet veel verfchilden , en welken wij hier nevens dezelven plaatzen, C*) Zie de Voorrede van 't ftraksgenoemde boeksken van emmius, en de gemelde lecvensbefcbrijvingvan eenige voorn. mann. I. d. */. 130.  der Systematifche Godgeleerdheid. 67 zen, hebben wij fleches dit weinige te berichten. Deeze dweepers noemden 1 hun genootfehap het Huisgezin of de Familie der liefde; en van daar is hunne naam Familisten. De vader van dit huisgezin, of de ftichter deezer Sekte was hendrik n 1 k o l a as , een JVestfaalinger, en een boezemvriend van david joris, die geleerd heeft ongeveer het .ïaar J555- Veeleri van deeze Dweepers hebben zich hier in de Nederlanden opgehouden, maar, zo men verhaalt, hebben zij voornaamlijk in engelland groote beweegingen onder het volk veroorzaakt. Hunne leeritellingen waaren Godöntëerend. Eenigen derzelven kwamen hier op neder; moses was een prediker desgeloofs, kristus een prediker der hoop, en hendrik nikolaas een prediker der liefde. Hij was de herfteller der wereld. Zijn genootfehap beltond uit volmaakte en vergodlijkte menfehen , die onfchuldig onder elkander leefden. De liefde bragt mede, om nimmer over Godsdienstpunten te twisten. Eene opftanding der dooden zoude er nimmer zijn. De oordeelsdag was reeds gekomen, en hendrik was Rechter. Niemand mogt voor zijn dertigfte jaar gedoopt worden, enz. Er zijn verfcheiden Schriften van deeze lieden uitgegeeven. Onder dezelven telt men Revelatie Bei, of God in zijne gróote voorzegging; Eene blijde boodfekap van het rijk van Goden c h ri stit s; Êene E a af* xvn. ; e u vfm  f58 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. e e u w. afbeelding van den waaren en geestlijken Tabernakel; Eerfte vermaaning aan zijne kinderen en de familie der liefde; en eene geloofsbelijdenis van de waare en Christlijke Religie, welke opgedraagen,is aan den Engelfchen Koning jakobus, en gevonden wordt in een werk, getijteld Kort verhaal van het geloof der goedwilligen in engelland, genoemd de Familie der liefde , uitgegeeven 1604 (*> CXL, Nu gaan wij over tot de Kwaakers* eene zoort van Mijstieken, die zich voornaamlijk in engelland hebben berucht gemaakt. Zij werden Kwaakers genoemd wegens het beeven van hun ligchaam , wanneer zij in 't openbaar over Godsdienltige onderwerpen begonnen te fpreeken, of, zo als anderen willen, om dat zij voorgaven te beeven voor Gods Majesteit, en deszelfs woord. To qua* ke betekent in 't Engelsch beeven (f )• Zij zeiven wilden liever kinders des lichts hee- (*)~ Menleezê over deeze Sekte mosh. K. G. VII. */. 291—293. Walcm Sibl. Tbeol. Selett. II- p. 47 en 48, en vergel. stockmann FAueid hatrejium pag 145 148. Ct) Dit woord Quake is denklijkin oorfprong hetzelfde met ons verouderd quikken, zich ftcrk ieweegsn, regt leevendig zijn ; waarvan nog ovelig zijn de onder ons bekende zamengefteld» werkwoorden verkwikken , opiwikken.  der Systematifche Godgeleerdheid. 69 heeten. D.eze Sekte der Mijstieken werd gefticht ten jaare 1643, °f> 20 als anderen Schrijven, ten jaare 1647, door ze" keren george fox, een'fchoenmaaker van zijn ambacht, en een' zwaargeesrig en dweepend mensch, die zich liet voorftaan, door Godlijke verlichting bertraald en met de Godheid zelve vervuld te zijn (*_). Als een dooiende Ridder liep dit dwaashoofd door een goed gedeelte van engelland heen, het volk onderrichtende, dat zij te luisteren hadden naar de item des Godlijke woords, die in hunne harten fprak. Door zijne zemelknooperijen wist hij een groot aantal ligtgeloovige lieden op zijne hand ta krijgen, die zijne Mijstieke leer omhelsden, en met hem tegen de Overheid en de Geestlijkheid aan 't muite» floegen. "Dit laatile zochten zij bij het weinig denkend gemeen te vergoelijken met het voorwendfel, dat zij op zodaanige wijze volgens het verborgen licht van hun hart handelen moesten. Cromwell had veel wcrks, om hen te beteugelen. Karel, de tweede, kon hen geheel niet verdraagen. Een geweldige Irorm van vervolging ftak tegen hen op, en dreef niet (*) Fox was gebooren 1614 en is geftorven 1691 oud zes. en zestig jaaren. Het verfchil over den tijd der ftichting van zijnen aanhang zal het best dus kunnen vereffend worden. Ten jaare 1643 werd fox een Dweeper, en ten jaare 1647 begon hij openlijk te leeren. £ 3 xvrr. £ E U W.  70 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvrr. eeuw. i niet weinigen van hun buiten hun Vaderland na andere gewesten, na duitschland, na frankrijk, na de nederla nd en (*) en na elders, maar inzonderheid na n oordümerika, daar zij op de voorfpraak van eenen hunner voornaamfle geloofsgenooten , willem fenn, van kar el den tweeden, en van het Parlement, eene wijd nicgeftrekte, doch onbebouwde, landftreek ter bewooning bekwamen, die heden nog, naar hunnen begunstiger, pennsylvanic genoemd wordt, en daar hunne nakomelingen zich thands nog ophouden. Door deeze vervolging en verdrijving uit engelland zijn zij zeer verbeterd, en te regt gebragt. Die zich na pen n sylvaniö begeeven hadden, hebben zich in- (*) In friesland werd ten jaare 16S2. door 's Lands Staaten een ftreng plakkaat uitgegeeven ; waarbij den kwaakers de Provintie verboden werd, onder bedreiging van, ontdekt wordende , te zullen moeten werken in 's Land. fcbaps tucht- en werkhuis den tijd van vijf jaaren. Zie o e r d e s Twee Verhand: over de vrijh: des geloofs enz. bl 162. Te Amsterdam en ook te Rotterdam is langen tijd eene Kwaaksrfche gemeente geweest, doch, zo men mij bericht heeft, moet dezelve bijkans geheel verloopen zijn Over't geheel genomen heeft de Sekte der Kwaak ers weinig opgangs gemaakt onder befchaafde volken, uitgezonderd de Engelfchen. Trouwens de Godsdienstgevoelen* der Kwaakers meer gefchikt voor Engelen, dan wel voor menfehen, konden alleen een gevallig voorkomen hebben bij eene natie , die met eene ftrenge en hier op aarde jnbeoefenbaare zedekunde veel op had, zo als je Engelfchen.  der Systematifchc Godgeleerdheid, 71 inzonderheid als braave burgers gedraagen van den tijd af, dat zij er geweest zijn tot heden toe ( * ). — Middelerwijl hunne gemoederen wat aan het bedaaren geraakten, werd ook hunne leer en tucht eenigszins in orde gebragt. william penn, robert b ARCLAIJ, george ke1th, en sAiwuëL fischrr waaren leden van hun genootfehap. Deeze mannen, van kunde en bekwaamheid gansch niet mis. gedeeld, gaven aan hun Hel fel der God' geleerdheid en aan hun Kerkbeftuur eene regelmaatige gedaante (f}. Dit dceden zij vooral met oogmerk, om dus doende (*) Van de genen, die met penn ten jaare 1693 zich in amerika bevonden, zijn ver fcheiden ftokoud geworden. Nog in 't jaar 1788 waaren er zes in leeven ; volgens brissot in zijne nieuzve Reize in de verè'cnigde Staatcn van Noordamerika, Mi 82. Zij hebben zich van tijd tot tijd zeer uitgebreid. — In newjork, di jerseys, delaware, en mar ijland Zijn er veelen. In maisasuchet, new< hampshirb, caroline en georgië Zijf er minder. Zie brissot 'ta w li. M. 113 — Over de wetten , en den regeeringsvorm dei kwaakers in pennsylvanic zie men iets belangrijks in de Bibl. Britt. T. XV. p 310—342 en XVI. p. 127—162. De Schrijvers der Bibl, fpreeken met lof van hunne inrichtingen Ondei anderen zeggen zij. 11 n'y a peut être point dt pais au monde, ou 011 vuye regner tant d' ordre, d'equiti, de moderation , ö" amour fratcrnel, fu'on en voit en Pennfylvanie. Zie verder over 't karakter en de leevenswijze der kviaa kers, brissot, 't a b. II. bl. 77—182. (f) Over de geleerdheid en arbeid van deezi mannen zie men weismann H. E. II. pag. 824 825. — william penns werken beftaan 11 E 4 ze xvir. eeuw. 1  7a Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. KEU w. de een gordijn te fchuiven voor het aanirootlijkejn woorden en bedri ven, 'twellc hun het meest de verachting van alle weldenkende braaven had op den hals gehaald. Het grondbegïnlel van hunne leer is even hetzelfde, als dat van meesc alle andere Mijstieken ; naamHjk , dat er in de ziel van elk mensch een zeker inwendig licht verholen zij, 't welk oorfpronglijk eene vonk is van de wijsheid , welke het Opperweezen bezit. Ieder, die behouden wil worden, moet deeze inwendige vonk, welke de zinlijke lusten van het bedorven vleesch fchier hebben uitgedoofd, door zijne befpiegeJingen weder aanblaazen en ontvlammen. Dit licht noemden zij de hemei,sche sophia ( * 1. Uit dit grondbeginfcl leidden zij de wanvocglijlte leerftcliingen af; als bij voorbeeld, dat men lijdlijk rusten moest in zich zeiven, en in alles te werk gaan naar het inwendig licht; dat men den Bijbel flechts hadde aancezien, als een ondergefchikt hulpmiddel, maar niet noodzaaklijk ter verkrijging der zaligheid (f); dat de openbaare'ge- be- zes groote oétaafdeelen ; cn daaruit kan men de geloofsleer en de zedekunde der kvvaakers misfehien 't best leeren kennen. -—- (*) Zie ■ A R c L i Ij in de Apologie der Krist' lijke Godgeleerdheid, waarvan ftraks nader: volgens de La'ijnfche uitgave p. 14. (f ) Vide Cetechsfin mox memor. cap. ii. et itpol. BARCLAli Th.MX. Verg. van e m d r e Hifi. Bericht van alle gezindheden , il. 385.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 73 beden en de Sakramenten nergens toe nut waaren (* j ; dat men gerechtvaardigd moest worden door eigen gerechtigheid (f); dat er geene Overheid diende te weezen ( § ); dat het doen van een' eed ongeoorloofd waare (j), enz Even gelijk de meeste Mijstieken, waaren zij verfmaaders van alle mënschiijke weetenfchappen (**): en daarentegen verhieven zij in den hoogden trap hunne ingebeelde wijsheid, hunne hemelfchs sophia. Evenwel hierin onderlcheidden zij zich van veele andere Dweepers, dat zij de Schooien gansch en al niet onnoodig keurden. Zij drongen zeer aan, op een daadlijk Kristendom, zo wel als op een lijdlijk, en vergaten niet, de gronden van hun geloof der gemeente inteboezemen. Op de Sijllematifche leerwijze waaren ze nogthands iterk gebeeten, en daar zij , vijanden zijnde van het twisten over Godsdienstige leerltelliogen, alle gebreken der Scholastieken onder die leerwijze betrokken, hielden zij dc Godgeleerde Sijftemas voor wangedrogten van eene heidenfche gekristende Filofofij, of liever voor eene uitwendige letter Apol. 1AR.CI.. p. 2-0, 3>o, 3'4( f) Catech: C. VI. (§) Apol. pag. 334. ( + ) Apol. pag. 334. et Conf. Comp. Ecclef Coth: T. III. p. 291 et 292. (**) Vide cao es n HifL quaok: Lib. II p. 307. Conf. ïudd. 1. 1. I. p. 16. E 5 XVI f. EEUW.  74 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. eeuw. i 1 1 terkennis van kristus, die op eene heidenfche leest gefchoeid was ( * ). Godgeleerde Sijftemas in eenen eigenlijken zin genomen, zijn er dierhalven niet van hun voorhanden, Onder de Schriften, waarin de leer der Kwaakers voorgedraagen wordt, moogen wij tellen de Thefes Theologicae, de Apologie en de Katechismus van robert barclaij. De Thefes Theologicae zijn in het Latijn en Nederduitsch uitgekomen te Amsterdam 1775. De tijtel der Apologie is: Apology for the true Christian Divinity, as the fame is held forth and preached by the people called in fcorn Qua* kers. Dezelve is 1676 in 't Engelsch te Londen, en zij is in dat zelfde jaar nog in 't Latijn, vervolgens 1683 in 't Nederduitsch, en 1684 in 't Hoogduitsch te Amsterdam, en 1702 in het Fransch te Londen uitgegeeven. De tijtel van aen Katechismus is: Catechism and ConfejJion offaith. Dezelve is ook 1675 in 't Latijn en 1679 in 't Hoogduitsch te imsïerdam in 't licht gekomen. — [n 't Nederduitsch is hij er insgelijks, naar in welk jaar, en waar gedrukt, veet ik niet. in deeze Schriften vorden de lceritellingen der Kwaakers leer verbloemd voorgedraagen, terwijl iet weezenlijke en eigenaartige der ge'oelens meenigwerf verzweegen wordt. De (*) Vide Apol. pag. 2ooet2oi. Conf. budï). , 1. p. 3s0 ec (koisii 1. 1. p. 308.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 75 De Schrijver levert, naar het oordeel van mosheim (*), een verminkt en onvolkomen zamenltel der Kwaakerfche Godgeleerdheid. De leerftellingcn worden befchreeven in deeze werken, met woorden van eene algemeene en onbepaalde betekenisfe, en in eenen gemaskerden ftijl, waardoor zij een ichoon fchijnend aanzien hebben. Dit is denklijk gefchied, met oogmerk, om onder zulk een glimpig vooriTel anderen tï gewinnen. — Ongelijk beter, naauwkeuriger , onpartijdiger, openhartiger en duidlijker is gefchreeven het werk van william penn en ge o k ge white- head, uitgekomen 3674 in folio on der den tijtel van The Chriftan Quaker , and his Divine Teftimony yindieated by Scripture, Reafon and Autho rities againft the injurious Atiempts, that have been lately made by Severa, Adverjaries. The firstpart by w. penn the fecond part by g. whitehead. CXLI. Van de Kwaakers flappen wij ove tot de Labadisten. die ook tot de Mijs tieken moeten gebragt worden. — D Labadisten hebben hunnen oorfprong vai jean de l'abadie. Deeze man i vei (») k. g. ix. bl. 314. Weismamn gee in zijne h. e. ii. p. 829—834 de voornaamll leeriDgen, in de Apologie voorkomende, op. XVII. EEUW. r 1 s 't e  76 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis XVII. e e u W- 3 ( (*) Het getuigenis , 't welk hij, uit het midden Aexjcfuiten wec'hgaande 1639, van hun verkreeg, is te leezen in het Cemp. Ecclef. Gothan: III. p. 273. Ct) De beroeping te middelburg had hij aangenomen op fterk aanftaan van zijne vriendin anna Maria schuurman, en op aanraaden van voetius, die hem toen voor eenen tweeden ieellikck hield. Zie den Befchtiden Kerkhervormer , bl 1$. verfcheiden maaien, zo het fchijnt, van denkwijze veranderd, en van de eene piaats na de andere gezworven. Eerst was hij Priester tot de orde der Jefuiten behoorende, te bourdeaüx (* ). Nadien tijd was hij Prediker onder de jfanfenisten te parijs, en vervolgensin 't Bisdom van pikardije. Eindelijk ging hij tot de Hervormde Kerk over, en werd Fransch Predikant te montaüban, daarna te geneve, voorts te middelburg in zeeland (f) en ten laatften te veere. Te veer e legde hij 1669 zijnen dienst neder , en van daar vertrok hij na Amsterdam, met veelen van zijne aanhangelingen uit bet eiland Walcheren en van elders, om eene afgezonderde Kerk te nichten. Dit ook gelukte hun, doch zij bleeven niet te Amsterdam, maar zetteden zich 1670 te her/ord, en 1672 te altona neder, n welke laatstgenoemde Stad l'abajie den 13 van Sprokkelmaand 1674 )verleeden is, zijnde op dien dag net vier-  der Syflematifche Godgeleerdheid. 77 vierenzestig jaaren oud (*). — Te alton a werden zij kort na den dood van l'abadie ontrust door het gerucht van eenen op handen zijnden oorlog tusfehen Denemarken en z wee oen, en dii deed hen allen fpoedig weder verhuizen, Het ganfche Labadistifche gezelfchar. vertrok van altona na friesland daar zij op het Slot van waltha, h ouder tijden thetinga geheeten, ge legen onder het dorp wieuwerd, eei beftendig, vreedzaam, en langwijlig vei verblijf hebben gehad (f). Op dit Ka itee (*) Zeer onderfcheiden wordt het karakte van l'abadie beoordeeld, fof.ee sjoerd befchrijfthem in zijne Kerkl. Gcfch. 2>/. 511—51! als een' Godzalig en bij uitftek braaf man , e de opfteller van deszelfs leevcnsbericht in i Leevensbefchrijvingen van eenige voornaame mai nen en vrouwen V. ü fchetst hem met de haa lijkfte kleuren af als een' grooten dweeper e bedrieger. — Leezenswflardig is ook een bri van paulus hachenberc over l'abadi te vinden in de .flr«s. C1.VI1I p. 1068-101 waarin zijn karakter mede niet zeer gunstig gei kend wordt. Hachenberc had l'abadi te iiervord hooren prediken over Mati VI. : 24 ; hij verhaalt van die preek, en v: de uitwerkingen derzelve, vooral op eenige God vruchtige meisjens, wonderlijke dingen , en noei l'abadie bij ilot van rekening vilijjimum incrtifimum Sacerdotem, eenen zeer veracht! ken en verftandloozen geestlijken. — lk geloo dat men in 't beoordeelen van l'abadie d middenweg moet houden , dat is , hem wel vo een' dweeper , maar niet voor een' bedrieg moet verklaaren. (t) Het s!ot te wi eu werd , daar de L tadisten hun verblijf hebben gehad, is bcke i XVII. eeuw. 1 1 1 r s a e 1- > n :f [, !• s !. n s- it Se I' f", :n or er id ;e-  XVII. eeuw. i ( ] i i 1 1 v 2 < i t i / ( i 1 i | t C b ii li n 78 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Heel is na verloop van veele jaaren echter het genootfchap uit eikanderen geraakt. Een der laatften was koenraad bosman, die te leeuwaarden I744 Dverleeden is ( *). — De leer der La* hadisten was wel niet zo verre buiten ten haak, als die der Kwaakers, en anlere Mijstieken, maar week, in zekere roornaaimte punten niet weinig af van lie der Regrzinnige Proteftanten. Aleen daarin kwam dezelve overeen met lie der Mijstieken, dat zij, volgens het 'oorgeeven van l'abadie en zijne me* leleeraaren, rustte op de bezondere verichtingen en openbaaringen van den Heiigen Geest, die een Kristen alles in God ien, de Godheid genieten, en volmaakt >nverfchillig deed zijn, omtrent het gene n de wereld gebeurt, indien God maar erheerlijkt werd. Doch zeer verfchillen de Labadisten van de Proteftanten n de bediening der bondzegclen, en de lefening der Kerklijke tucht. Naarde* naai de Sakramenten , volgens hunne edachten, eeniglijk itrekten, om het geaof der Bondgenooten te verflerken , ïoesten ze ook aan niemand anders bediend sweest ook onder den naam van het Labadis. •nbosch, om dat hetzelve oraplant was van boog :boomte, waardoor het van verre naar een groot osch geleek. De labadisten werden daarom 1 friesland doorgaans geheeten de Boschlieden. (*) Zie f. sjokrds k. g. bL 523. Denkjk heeft deeze Labadist zich bosman genoemd aar het Wituweriter Bosch.  aer Sy/lematifche Godgeleerdheid. 79 diend worden, dan aan de geloovigen, of aan zulken, die door de wedergeboorte tot het geloof in kristus bewrogt waaren. Uit dien hoofde konden de kleine kinders niet worden gedoopt, maar men moest met den doop wachten tot dat er jaaren van onderfcheid, en blijken van geloof in den mensch waaren, en door hem zeiven belijdenis van den Godsdienst konde gedaan worden. — En ook moesten uit dien hoofde van de Avondmaalstafel geweerd worden niet alleen ergerlijke perzoonen, maar ook de zodaanigen, van wier genadeiïaat de meente geene genoegzaame bewijzen hadde, fchoon ze anders onberispelijk van gedrag waaren. Zo dat niemand op de beproeving van zich zeiven werd toegelaaten, maar van de gemeente moest beproefd worden, en als beproefd bekend zijn. In 't vervolg zullen wij nog iets naders van hunne leer en tucht moeten opgeeven. Hun plan was wijders, den Godsdienst van kristus tot deszelfs voorige eenvoudigheid , zo als die befpeurd was ten tijde der Apostelen te jerusalem, ten aanzien van leer en leeven te hervormen: zij trachtten eene geheel van Sijstematifche bijvoegfels gezuiverde Godgeleerdheid intevoeren, en eene Kerk van enkel heilige menfehen , waarin gemeenfehap van goederen plaats had, opterichten. Doch dit laatstgenoemde was enkel denkbeeldig, en, zo als zij het wilden uitvoeren , volftrekt oabeftaanbaar met de ver- ëisch- xvir. eeuw.  8o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. iêu w. ëischten der menschlijke maatfchappij. Hunne poogingen zijn dus mislukt. Alle menfehen ziin geene l'abadie. L'abad / e zelfwas het iirengfle voorbeeld van he iigheid, ging nederig gekleed, atzeermaatig, en bleef zich zeiven in alles gelijk — Onder de Labadisten zijn verfcheiden lieden van geleerdheid en aanzien geweest. PuTRUS du lignon, en petrus y von, de eerfte en voornaamfte medegezellen van l'abadie, waaren geletterde lieden. Te wied werd hebben onder de Labadisten gewoond petrus dittelbach, voorheen Predikant te nendorp in oostfriesland, c o p- per , voorheen Predikant te duisburg, johannes hasf.naar , voorheen Predikant te brit swerd en wi eu werd, en balthasar colerus, voorheen Predikant te nijega en- el ah uizen. De twee eerstgenoemden hadden vrijwillig afftand van hunnen dienst in hunne gemeenten gedaan, maar de twee laatstgemelden waaren door de Klasfis van sneer afgezet (*). En te w i e u w e r d ook heeft zich een' geruimen tijd tot haaren dood toe opgehouden de geleerde en beroemde anna maria schuur man. Hoe zeer deeze weêrgaêlooze dame met de Godsdienstgevoelens van l'abadie was ingenomen, ■ kan (*) Zie Naamregister van de Predikanten der Klasfis van snBek, door h. reinalda, 5 en 33.  der Systematifche Godgeleerdheid, 81 kan men zien uic een gefchrift van haar, te vinden achter een werk, getijteld De claratio fidei (_*). Deeze Ueaaratio fidei is het voornaamfte gefchrift, 't welk ons oogmerk vordert, hier te noemen, 't Zelve is uitgegeeven door l'abadie te hervord ten jaare 1671 in het Hoogduitsch onder deezen tijtel, Heclarations Schrift, oder eine nehere erklaerung der reinen lehre und des gefunden glaubens joh de l'abadie, pet. won, p. du lignon enz. waar na in 't volgende jaar 1672 het werk verfcheen in 't Latijn, mede te hervord, onder den tijtel van Solemnis fidei declaratio joh, de l'abadie, petri yvon, p. du lignon, etc. Dit boek wil men, dat door l'abadIe en du lignon opgefteld zij. — Ook moeten wij hier melding maaken van tweetwerken, door l'abadie alleen gtlchreeven, waar van het eerfte onder den tijtel van liegt en waar Christendom uitkomen is 16*85,. en het andere, zünde eene verhandeling over den Katchismus, en beftaande uit twee deelen , te le ijden is uitgekomen 1689. — Door yvon al- (*) A. M. SCHUURMAN ÏS teWÏEUWERD begraaven. Zo men verhaalt, heeft men voor weinige jaaren, heur graf openende, haar ligchaam nog gaaf en onverteerd gevonden. He meen zelfs, dat er Liefhebbers geweest zijn, die bij deeze gelegenheid ftukjens van haar doodsgewaad zijn magtig geworden, en die bewaard hebben. 111. deel. F XVTI. eeuw.  82 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW f alleen is gefchreeven en uitgegeeven, Examen der éénentwintig artikelen , raakende de gemeinjchap der Gereformeerde Kerken, 1672, en Ontdekking van de waare Religie J684 (*). — Dit zij tot ons oogmerk genoeg van de Lakadisten. CXLII. Eindelijk komen wij dus tot de Blijs» tieken, die leden van de Roomfche Kerk zijn geweest. Wij zullen ons alleen maar bepaalen bij die van deeze zeventiende eeuw. — Het Kloosterleeven der Munniken heeft ten allen tijde en ook in deeze eeuw zeer veel voedfel en fteun toegebragt aan de Mijstieke Godgeleerdheid. — Van daar, dat dan ook in deeze eeuw een groot aantal van Mijstieke Schrijvers zich heeft bekend gemaakt. — Allen dachten zij over 't geheel genomen wel niet gelijk, doch in dc voornaamfte kenmerklijke punten hunner leer waaren zij eensgevoelend. — Aan de Jefuiten hadden zij eene fterke tegenpartij, en van dezelven zijn zij niet zelden met veel hardheid behandeld. — Eenigen van de vermaardften zullen we hier opnoemen, C) Van de Labadisten , en van hunne leer kan men ten zeer voordeebg bericht vinden in de Kerk!: Gefch: van F. sjotROi, bl. 5«i—527- — En over de Schriften der Labadisten zie mea verder walch Bibl. IIj. Set. lil. p. 48-52.  der Systematifche Godgeleerdheid. 83 men, en dan eindelijk ons in 't bezondere wat langer ftilhouden bij de zo veel gerucht verwekt hebbendeQaiè'tisten. De eerfte Mijstieke Schrijver onder de Roomschgezinden , die ons hier voorkomt, en dien wij noerren willen , is johannes crucius, of a, cru ce, geboortig van aalst in Vlaanderen, en Paftoor te stabroek. Deeze heeft in het begin van de zeventiende eeuw uitgegeeven onderfcheiden Mijstieke werken, als, Adfcenfus montis Car* , tneli; obfcura nox animae; flamma amo* ris viva, en meer anderen De tweede is franciskus de sa les, bekend onder den tijtel van Bisfchop van geneve, geftorven te lijons 1622, en door Paus alkxandèr den zevenden ten jaare 1665 onder de heiligen geplaatst. Van deezen zijn gefchreeven, en in 'c Latijn, gelijk ook vervolgens in 't Hoogduitsch uitgegeeven, Libri XII de amore Dei. Van hem is ook eene Intro* duflio ad vitam devotam. De derde is antonius sucquet, geboortig van ïiECHELtN. daar hij ook Re flor is geweest, en geftorven te parijs in Sprok* kelmaand 1626. Deeze man heeft uitgegeeven een werk, getijteld, Fia vitae aetemae, te Antwerpen, 1620. De vierde is maximiliaan van de sande, gebooren te Amsterdam den 18 van Grasmaand 1578, Do flor en Profesfor te Wurtsburg in frankenland, en geftorven den 2 van SlagtF a maand XVIT. eeuw.  84 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVÏL EEUW. maand 1656. Onder deezcs mans werken , die door foppens (*) begroot worden op een aantal van achtenzeventig , vindt men een boek getijteld, Iheologiae Myflicae Libri 111, 't welk ten jaare 1627 te mentz in 4. is uitgekomen; dit werk is eigenlijk eene verdeediging van de leer der Mijstieken tegen derzelver wederllreevers, wtlken er in de Roomfche 'Kerk meenigvuldig geweest zijn, maar voornaamlijk zich lieten zien aan het einde van deeze eeuw , gelijk vervolgens nader blijken zal. — De vijfde is hugo de palma, van welken 1647 *n Iz' gedrukt is een werk, 'twelk den tijtel draagt van Triplex via myflica, Bij deezen voegen we nog ook filip van DE HEILIGE DRieENHElD (PHI- lippus de S. S.Trinitate, — welk een zonderlinge naam! —) die gefchreeven heeft eene Summa Theologiae myflicae; en konst. barbansow, die uitgegeeven heeft een Compendium verae Theologiae myflicae, gedrukt te Amsterdam 1698 in 12. Dan wij dienden hier niet te vergeeten den vermaarden Kardinaal rob. bell ap mijn. Deeze heeft mede eenige werkjens ir het licht gezonden, die hem een' zekeren rang onder de Mijstieken hebben doen verkrijgen, als, Ge» mitus columbae ; Adfcenfus mentis in Deum ; De arte bene moriendi; lnflitutiones Chrhtiani hominis. enz. Jn deer (*) Bibl. Belg. p. 884.  der Syflematifehc Godgeleerdheid. 85 deeze Schriften van bellarmïjn ontdekt men niets dweepachtigs; ten waare men dweeperij wilde noemen het verhaa» len van Roomfche fabelen, en leugenachtige vertelfelen, zo als men in de Roomfche Kerk gewoon is, die eikanderen als waare gebeurenisfen op de mouw te fpelden, en het ernftig fchrijven van de benaauwdheden en angften in het vaagevuur of iets diergelijks, gelijk dit mede bij alle Roomschgezinde Schrijvers van zijnen tijd gevonden wordt. indien dit dweeperij is, waarvoor trouwens elk Proteftant het houdt, dan zijn bellarmijns genoemde Schriften daar vol van. Doch eigenlijk gezegde Mijstieke dweeperij hebben wij er niet in aangetroffen. Hij behandelt de Leer der Mijstieken, of de praktiek der Godzaligheid , in den fmaak en behoudens de kenmerklijke gevoelens der Roomschgezinden, zeer zuiver. En er zijn voor elk Kristen, die met een oordeels des onderfcheids leest, hier en daar fchoone aanmerkingen in. Onder de Roomschgezinden hebben zich insgelijks eenigen naam gemaakt de zogenoemde Vuur mijstieken, Het hoofd van deezen was johan baptista van helmond, een Scheidkundige. Deeze man was gebooren 1577; is geweest Geneesheer te brussel, en geftorven den 30 van Wintermaand 1644. Hij was bekend in zijnen tijd onder den naam van den Vuur arts {medicus per ignem). Hij is geweest een voorftander en beoefeF 3 naai XVII. EEUW.  86 Beknopte 1 etterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW, naar van het Magnetismus , uitwijzens zijn werk , Difputaiio de magnetica yulnerum curatione. uitgekomen te pakijs i 6a i in 8. welk gefchrift hem te mfchkl'-n eene onaangenaame gevangenis berokkende, wopdende hij beïchuldigd , van verfcheiden ketterijen daarin voorgedraagen ie hebben. Na 't eene en andere, dat in dit gefchrift gevonden werd, openlijk herroepen te hebben, is hij weder op vrije voeten gefield, en na zijnen dood heeft de Aartsbisschop van mecue len aan zijne weduw een loflijk ge. tuigenis aangaande haars mans regtzinnigheid en (Godsvrucht ter hand gefield, 't wc'k te leezen is in de Bibliotheca Belgica van foppens (*). — Van hem ziet het licht , onder meer andere werken, ook een boek, getijteld A-cana pakacelsi, waarin hij de wonderbaarlijke wijsgeerte van parac lsus heeft opgewarmd , en door nieuwe inmengfels van eigen zonderlinge denkbeelden heeft zoeken fmaaklijk te maaken. — Alle zijne werken zijn door zijnen Zoon franc. merc. van helmond, uitgegeevcn te lij ons 166?, waarna ze te Frankfort andermaal zijn in 't licht verfcheenen 1707. — Zij zijn in 't Hoogdu'mch overgezet cn met aantekeningen verrijkt door kristiaan knorr van rosenroth. — Dit achten wij voldoende van de Roomschgezinde Mijstieken in Art. JOH. B. v. HELM.  der Syftematifiche Godgeleerdheid. 87 in 't algemeen; wij willen dan nu wat meer bezonder llaande blijven bij de beruchte Quiëtisten. CXLIII. De Ouiëtisten verdienen eene der eerfte plaatzen onder de Mijstieken, doch worden hier uit hoofde van de orde, welke wij houden moesten, het laatst van ons in aanmerking genomen. Zij hebben zich uitgebreid door geheel iTALië , spanje en frankrijk, zelfs hier in de Nederlanden. Hun naam is ontleend van het Latijnfiche woord Quies, [ rust'] om dat zij alle hunne Godsdienstige genoegens toefchreeven aan eene ftille rust van hunnen afgetrokken Geest. Die naam was echter reeds voorheen ook gegeeven aan zekere Oost er fiche Mijstieken , die in de veertiende eeuw leefden. — Hunne gevoelens kunnen wij het best leeren kennen uit het Sijsteme der Godgeleerdheid van hunnen Voorganger, MiCHAëj, de mol in os. Deeze m 1 c h a ë l de molinos was de Stichter van hunne Sekte. Hij was een Spanjaard, gebooren in 't gebied van saragossa 1627, en onthield zich als Priester en Abt te rome, ten jaare 1675. In dit jaar gaf hij in het Spaansch een werk uit, 'twelk den tijtel had van De Geest lij ke Leidsman, die de ziel yan den doolweg^ afbrengt , en haar langs den inneriijken ■weg opleidt tot het verkrijgen van de F 4 vol* XVII. EEUW.  8 8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVÏT. EEUW. i ( l i » I ] < 1 i f 1 ï i i t I l 2 volmaaktheid in haare befpiegeling, en van den rijken jchat des 'wwendigcn vreedes. Dit werk werd fpoedig door onderii heiden handen in 't Italiaaasch vertaald , en op onderfcheiden tijden sn plaatzen uitgegeeven, onder ande•en te home i68i en te' venetiö 1685. Naderhand werd het overgezet in bet Latijn, Fransch; en Nederduitsch. tn 't edtrduifsch kwam het uit 1688. — Hetzelve verwekte veel "opfchudding , /oornaamlijk bij de Jefuiten. Deeze Heien waaren bang, dat door de nieuwe eer der Mijstiekerij , van molinos in 3it werk voorgedraagen, het trotlcbe ge30uw van hunne ftaatlijke Kerkgebruiken, :n ftaatkundige inrichtingen wel eens onlermijnd worden, en zo ter neer plof'en konde. bn hunne vrees vermeerlerde, naar gelang vericheiden lieden van geleerdheid en aanzien den Schrijver des verks teri hemel verhieven en zijner eer een' grooren opgang bezorgden. — Inder deeze geleerde en aanzienlijke lieden >evonden zich frAncisros j o h anjks d'é s. maria, j a k o b c s , Bischop van palf.kMÖ, fr At ciskus hrtimjs ij'Banks de Filla nova, RA ciskus MARIA van BOLOGKÉ, t o m i I c u s o e S. trinitate , j A K i i nu S de e s p A R z a , fran- iskus geres, en meer anderen. )e vi'anden van molinos bewoogen emel en aarde, om de verbreiding van ijne gevoelens alierwege te ilremraen. Zij  der Syftemdtifche Godgeleerdheid. 89 Zij ftookten de Inquifitieraaden op, om de krachtigfte maatregels er tegen te nee men. In iTALië werd ook, in gevolge daar van, allen Kardinaalen, Bis* fchoppen, en onderhoorigen Geestlijken, uitdruklijk gelast, om een naauwkeurig toezicht te hebben op de bijéénkomsten, en handelingen der Molinisten, en derzelven hootdbeftuurers fteeds in het oog te houden. De leer van molinos, oi liever het genoemde werk van hem, werd regt onderzocht,' en uit hetzelve eene meenigte van dwaalingen te voorfchijn gebragt. — En hierop werden alle geest, jij ken, die het met molinos hielden, in de gevangenis geworpen. Molinos zelfs werd ook, en wel in de eerfte plaats, in hechtenis genomen Verhoord zijnde, werd hij genoodzaakt, acht en zestig punten van ztjne leer te herroepen, en af te zweeren: Hij deed dit den 30 van Oogstmaand 1 687, en werd toen ter eeuwige gevangenis verweezen. De dood verloste hem hier uit in het jaar 1696 (*). — Laat het zijn, dat de begrippen van molinos hoogstfchadelijk voor den waaren Gods- f*") Niet Hechts was molinos veroordeeld, om voor al zijn leeven gevangen te zitten; maai ook was hem opgelegd , om 's daags tweemaal deu Roofenkrans, en ééns het geloof (het Credo"} te bidden, om 's weeks driemaal te vasten, om 's jaars viermaal te biechten, en zo meenigmaai het zijnen biechtvader goeddacht, het nachtmaal te gebruiken. Vide stockm. Elucid. Heer, fag. 359- —— „ F 5 XVII. EEUW»  90 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EK uw. e c Godsdienst moeten geacht worden , elk onpartijdigbeoordeelaarvan 't gedrag, mee hem gehouden, zal toch ook moeten erkennen , dat hij onrechtvaardig behandeld is, en dat in zijn geval de Kerklijke Ariflokratie een bewijs heeft gegeeven tot welke dwingelandij en vervolging zij in Haar. is: trouwens daar van zijn nog wel veel [lerker blijken. — Wat nu in 't bezondere het gemelde werk van molinos lanbelangt: hetzelve is een wonderlijk jamenhangend Sijfleme van waarheid en dwaaling. 't Zal wel der moeite waarlig zijn, den hoofdinhoud daar van hier sptegeeven. 't Werk is verdeeld irj,. Irie boeken, waarvan elk boek weder in mderfcheiden hoofdftukken gefplitst is. — n *t eerfte hoofdftuk van 't eerfte boek rindt men reeds 'sMans geliefkoosd denk' )eeld, dat de ziel altijd rusten moete; — lat zij vrij moet zijn van alle hartstog~ en, afgetrskken van alle gedachten, uit* \efchud van alle verlangens en begeerten, ■n ontdaan van alle vreeze : Zij moet tfleggen alle eigenbelang en uit het oog t Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW suet, van den Roomfchen Paus inno« . centius, den twaalfden, bij openbaar vonnis veroordeeld, ten jaare 1699*' *_) — Daar men, opdiewi'ze, FENeuoNden voet dwars zette, een' man, die onbedenklijk veel krediets en een groot aanzien in de Kerk had ( f), kan men hier uit gemaklijk opmaaken, hoe zeer het mee de zaak der Mijstieken in de Roomfche Kerk achter uit was geraakt, en hoe veel deeze menfehen door de tegenkantingen der Jefuiten hebben moeten lijden (§), CLXIV. Nu is ons nog overig, iets aantemer* ken over den invloed , welken de God. geleerdheid der Mijstieken gehad heeft op de Theologifche Sijstemas van de Lutherfchen en Hervormden, en wel voor* (*) Het karakter van nmioir vindt mea naar behooren fchoon gefchetst door d'alem. SIR.T in de Alg. Vad. Lctterocf. III D No. 7. Meng. */ 3oo— tta Hij was gebooren te Poricaud den 6 van Oogstmaand 1654, en is geftorven den 8 van Louwmaand 1715. Ct) Zijn kiediet en aanzien in de kerk wa» zo groot, dat zijn tegenftander bossuet eens bij zekere gelegenheid van hem betuigde : zij» verflar.d kan ons doen ïeeven. Zie de aangeh. Letteroef. %) "et gefchiedkundig beloop des verfchi!» tusi'chen .'EstioNenaossiUT kan men lee« zen bi| dan* Hartnaccius in Contitu Hir fieriae Ecc ef: pag. a.53. et feqH: bij s v d d„' li l I. p 622-624. en bij mosh. K. C. VIII. *i' 345-350. —j-  der Syftematifche Godgeleerdheid* 99 voornaamlijk van de Hervormden hier te lande. Wij zullen dien invloed gadeflaan aan den goeden en kwaaden kant, zo dat het voordeel en nadeel, 't welk de Sijstemas er bij gehad hebben, afzonderlijk blijke. —— De Godgeleerdheid der Mijstieken heeft, ftaande deeze eeuw, onder de verrraardfle Theologanten, die het rijk van waarheid en deugd poogden uit te breiden , den krachtigften tegenftand ondervonden. Zeer veel is er in bezondere boeken en verhandelingen gefchreeven tegen de onderfcheiden Sekten der Mijstieken. Hier over kan men in het breede naleezen het dikwerf aangehaalde werk van buddeus, Ifagoge hiftoricotheologica ad Theologiatn univerfam ( * ). en het werk van walch Bibliothectt Theologica felecla ( f ). Doch ook hebben de meeste Theologanten in hunne bezondere Sijftemen de Mijstieken niet onaangeroerd gelaaten. En zij hebben daarin zeer verftandig gehandeld. In een' tijd toch, waarin eenige dwaalleer het hoofd opfteekt, en veele menfehen gevaar loo» pen, om daardoor van den weg der waarheid afgeleid te worden, is het de noodzaaklijke pligt van weldenkende leeraars, om hunne disfipelen hier tegen ernflig te waarfchouwen, en de waarheid tegen de dwaaling met klem van redenen te handen) IT. pag. 1185—1:98. Ct) T. II. pag. 1-113. G a XVII. eeuw.  i oo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. handhaaven (* ). — Van dien pligc hebben zich de Si]ftemafchrijvers manlijk gekweeten. Wanneer men de moeite wil neemen, om de Sijftemen, in deeze eeuw uitgekomen, in te zien, zal men daar van genoegzaam overtuigd worden. — In de meeste Sijftemen wordt de Mijstiekerij, zomwijlen in 't algemeen, zomwijlen onder de verfchiilende naamen van onderfcheiden Sekten , of Voorgangers, ten toon gefield, naar behooren wederlegd, en met krachtigen ernst tegengaan. — 't Zal dus niet noodig zijn, hier van bezondere aanwijzingen te doen. Niettegenflaande de beste Theologanten onder de Lutherfchen en Hervorm" den op deeze wijze gewaakt moogen hebben , tegen den voortgang der Mijstiekerij in de Kerk, hebben zij echter denzelven niet geheel kunnen ftremmen. In deeze eeuw kreeg de Mijstieke Godgeleerdheid zo teel velds in bij het zinlijk gemeen niet flechts, maar zelfs bij verfcheiden Proteflantfche Predikanten , die anders beter onderweezen waaren , dac ver» C*) Zo wederlegde kalvijn in zijne Inflh tut- de ge.oelens van iekvei, om dat dezelven toen li gelijk ingang zouden kunnen krijgen: maar in laater tijden, toen dit gevaar over was, konden de Godgeleerden de bezondere begrip» yen vin een enkel individu met ftilzwijgen voor» biigaan Even zo hebben wij thands niet meer met eene a bourignon of met poiret. of met molinos te doen: fchoon hen te weder«> leggen voorheen noodzaaklijk was.  der Sptemattfehe Godgeleerdheid. 101 verftandige mannen groote reden van klaa gen hadden. VVitsius, en met hem in zo:'derheid de Coccejaanen, hebben zulks zeer betreurd, 't is waar , het Sijftema der Schooien bleef van Mijstiekerij geheel onbezoedeld, maar het volks Sijftema leed door zommige Proteftantfche Mijstieken zeer veel. De Godsdienstbegrippen van het volk werden vermengd en ontzuiverd met verfcheiden Mijstieke gevoelens, die door deeze en gene Predikanten openlijk van den kanfel voorgedraagen , en in algemeen geleezen wordende gefchriften niet weinig begunstigd werden. En zulks veroorzaakte, dat de dienst van welgeoefende, en tegen de Mijstiekerij ijverende leeraaren grootendeels onvruchtbaar was in anders bloeijende gemeenten , en dat de Godgeleerde fteïfels , zo als ze aan de Akademiën geleerd werden , bij het volk geheel of ten deele in verachting geraakten. In deeze opzicht heeft de leer der Mijstieken op den Sijftematifchen arbeid der Proteftantfche Theologanten eenen zeer nadeeligen invloed gehad — Dien nadeeligen invloed mijnen leezeren, in onderfcheiden bezonderheden nader aan te toonen, zal hun misfchien niet onaangenaam zijn. Het nadeel, 't welk de leer der Mijstieken veroorzaakte, ontftond, volgens het aangemerkte, deels uit de open* baare leerredenen, en deels uit de in *t licht gegeeven werken van eenige Proteftantfche Predikanten. — G 3 Zom» xvir. 5 ft u w«' •  loa Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW Zommige Predikanten drongen openlijk bij hunne gemeenten aan op het ongerijmd gevoelen der Mijstieken , dar. God van den mensch diende bemind te worden alleen wegens zijne voortreflijke eigenfchappen van hoogheid en heerlijkheid, en niet zo zeer wegens zijne goedheid en menfchenliefde. Zij drongen aan op een lijdlijk afwachten van Gods bovennatuurlijke werking ; op een ftil uitzien na buitengewoone ontdekkingen, en na Geestrijke verlichtingen ; op een befpiegelend rusten in God , en wat dies meer is (*). Zij boezemden hunne gemeenten kleinachting in voor den Bijbel , misbruikende daar toe het gene paolus fchrijft 2 kor: UI : 6. De letter diodt, maar de Geest maakt leevendig, 't welk heel anders verftaan moet worden, daa zij het verftonden. De Bijbel (*) Uit hoofde van het voorfhan der twee laatstgenoemde punten werden zodaan>ge Leer* aars me- hunnen aanhang in.'t Latijn 'Fanatici, en in 't Nederduitsch Dweepers genoemd. En met recht. Fanatici waaren oulings Heidenfchc Priesters, die hunnen dienst in de Afgodstempelen. Fan a geheeten , verrichtten, en voorgaven iedewisfeling met de Goden te hebben. En een Dweeper is volgens de kracht van het woord iemand, die zijn verftand door inbeeldingen en Fantazijen leidt; juist het tegengertelde van iemand , die als een gezond denkend Kristen handelt. Dweepen , 't welk thands alleen van •uitfpoorig te zijn in den Godsdienst gebruikt wordt , berekende voormaals in 't algemeen dwaas zijn, fatuari. Verg. tuuils iFeordenh.  der Syjïematifche Godgeleerdheid. 105 bel was eene doode letter, een A, B, C. voor eerstbeginnenden. Zij bedienden zich in hunne leerredenen van uitdruk., kingen, die volkomen Mijstiek waaren, bij voorbeeld, in den afgrond der Godheid neder te ft ij gen; — in Godvech te zinken , in God te rusten , zich in God te verliezen, enz. Zij lpraken laag van alle menschlijke wcetenfchappen, en beweerden, dat de eenige weetenfchap, die men noodig had , de wijsheid _van boven was, die de Heer door zijnen Geest aan 't hart der menfehen openbaarde. Zeker Engelsch Leeraar lief altijd in zijne gebeden invloeijen, dat God toch éénmaal alle menschliike reden geliefde uitteroeijen, en geloof en genade op der' zelve puinhoopen onwrikbaar wilde vestigen (♦— Het platte gemeen , dal altijd meer of min tot het fteile en paradoxe overhangt, en geern in zijne domheid geftijfd wil worden, dronk zulk een' vloed van dweeperijen met volle teugen greetig in, en verhemelde de leeraars, die zulk eene leer in zulk eene taal voordroegen : de zodaanigen waaren bekeerd, wedergebooren, bedienaars des Geestes. die licht hadden: — hen moest met hooren en gelooven. Zij hadden 't gene zij fpraken bij eigen bevinding. VVaarer deeze leeraars al het minst geteld bij kun- di (») Zie 't Verhaal itr vieierkeering van ten Deïst tot Jen Kristelijken Godsdiemt, do«x HAR maoD. tl. II. G 4 XVII. EEUW.  104 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. / dige cn befchaafde Kristenen, zij hadden verre wech de meeste achting bij onbedreeven en kleinweeienden. — Uit flag van Proteftantfche leeraaren heefc daarenboven aan den Sijflematilchen arbeid derverftandigfte Godgeleerden nog ook een merklijk nadeel toegebragt, door lteeds de welopgeftelde Sijftemen van eene redenmaatige Godgeleerdheid te onderdrukken, en dezelven het volk uit de handen te wringen. Aan den anderen kant ontftond veel nadeel voor de S'jftematifche Godgeleerdheid uit de openbaare gefchriften van deeze en gene vermaarde Predikanten. INaar gelang deeze gefchriften van het gemeen geleezèn werden, en in aanzien geraakten, moest onder hetzelve de Mijstiekerij doorbreekes. Het nadeel, hier uit oorfpronglijk , was wel zo groot niet, als 't gene herkomftig .was uit de Mijstieke leerredenen, die alleen op den predikfloel bleeven, naardien in de genoemde gefchriften flechts eene fijne Mijstiekerij befpeurd werd , die van kundigen alleen kon onderkend worden; maar was evenwel groot genoeg. Tot deeze zoort van gefchriften brengen wij onder de Lutherfchen de boeken van arndts en spiner. Beide deeze mannen hebben in hunne praktikaale werken dikmaals gebruik gemaakt van uitdrukkingen, die aan hunne vrienden en hoogachters alle aanleiding gaven , om buiten de paden van eene gezonde Godzaligheid aftezwerven. Evenwel , wanneer men hun doen onpartijdig be« öor-  der Systematifche Godgeleerdheid 105 oordeelt, is er nog al iets ter hunne verlchooning intebiengen. Zij hadden het er op toegelegd, om de Godgeleerdheid der bedorven Mijstieken te zuiveren: dan hoe moeilijk het was, dit in ééns, en alleen zonder medewerkers, te doen, is ligtlijk te bevroeden. Zij beiden hebben afzonderlijk in hun vak zeer veel gedaan: 't gene nog ongedaan was, hadden anderen moeten bij de hand vatten; gelijk trouwens ook in laater tijden door zommigen met goed gevolg gefchied is ( * > Onder de Hervormden, die in hunne Schriften de bedorven Mijstiekerij meel of min bevorderd hebben, moeten gerekend worden veele Engelfehe Godgeleerden, wier werken meestal in 't Nederduitsch vertaald zijn. Deczen waaren it hunne fchriften er voornaamlijk op uk. om aanteprijzen eene inwendige heiliging van het hart, zonder van eene ijverig* betrachting der leevenspligten te reppen Be wereld te yerloogchenen, intekeerej tot zich zeiven, enz. moest het hootd doel der Kristenen zijn , even als of zi ook niet gehouden waaren, dienstbaar t Zijn aan het heil der Maatfchappije, e zij hun licht niet behoefden te laate fchijnen voor de menfehen. De Enge fche Godgeleerden werden hier in g( volgd van verfcheiden Ncdcrlandlcb lee (*) Men vergelijke 't gene wij hier voor de CXXXIV §• vïn arndts en «ïeni cezegd hebben. G 5 XVII. iZVVf, » j 1 1 e t* ia  lo6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. : BEI) W. ' I 1 i < 1 £ r € t Z C /j v d VI N is V ra er s i da le ga te ft) b 1 V! Pr de fti aai 's Hc eeraars, en wel inzonderheid van twee vermaarde en godzalige predikanten , dirk ierrits brakel, en jobokus lo>ensteijn(*). De Schriften van dee:e mannen zijn zonder twijfel mee een Sodsvruchtig oogmerk gefchreeven, en lehelzen ook veel goeds ter befluuring n verfterking van wisfclmoedige Kristeen, maar ademen toch, het eene meer n het andere min, dweepachtige Mijsekerijen. Voornaamlijk kan men dit eggen van brakels Schriften, het ïeestlijk leeven, en de trappen des geestjken leevens. In dezelven vindt men ïrfcheiden uitdrukkingen , en volzinnen, e niemand van Mijstiekerije zal kunnen ■ijpleiten ($)•• Be- C *) Wie de laatstgenoemde van deeze twee tderlandfche Hervoiradc Leeraars geweest zij, bekend uit het iwcede deel van dit werk. in tRAStl alleen hebben wij niets aange:rkt Deeze man was eerst Predikant te beers jellum in fH£5L«kd , vervolgenste jrgt op texel, en eindelijk te m a k k v m ar hij den 14 van Sprokkelmaand 1669 overeen is. Nog Predikant te beers zijnde, f hij uit het Gttstlijk leeven in 't jaar 1648, en m akkum fchreef hij De Trapptn des Geestken leevens, welk werk door zijnen Zoon w. l*ïH na zijn' dood is uitgegeeven 1670. n het geestlijke leeven heeft c. brinkman, edikant te dirksland, ten jaare 1777 ons n vijftienden druk bezorgd met verbetering van 1 en fpelling en met bijvoeging van eenige itekeningen. [ j)N Men leeze bij v. eens in 't I D van Mans werk , het Geestli'.k leeven , het VIII ofdd. 'c weikikhier, daar 'tzelvezeermerkwaar- éig  der Sy/ïematifche Godgeleerdheid. 107 Behalven het nadeel, 't welk de Mijstieke denkbeelden van de onderfcheiden Proteftantfche leeraars door mond en pen, in't algemeen^ aan de - Sijftematifche Godgeleerdheid gedaan hebben, zo als door ons is aangetoond, heeft ook nog in 't bezondere de onfchriftmaatige leer der Labadisten eenen zeer fchadelijken invloed gehad op de Sijsftcmas dei Het« dig is, voor een groot gedeelte zal afschrijven ,, Mijn beminde in C. J." fchrijfc hij, ,, 't ge beurt wel een lief kind Gods, — dat hij bovei de wereld opgetrokken wordt in liefde in zijl God, alzo dat hij niet is, dan liefde , en bovei de wereld verheven , en leeft in zijn God , ii zijne liefde, alzo dat hem dunkt, hij kan in é wereld niet langer zijn ; cn mij en wil ook nie langer hier zijn, maar begeert in die liefde ont bonden te weezen , en wenscht na den dag va: chrisTl komst, op dat hij in liefde hem mog te gemoet gaan , en zo hij nog langer zal le< ven , dat hij dan wil , dat hij die liefde altij behoude , ende in die liefde mag leeven, alz dat zijne natuur zelf mogte verandeTen in d liefde , want hij wil met eene geduurige liefd leeven, met zijn God en Zaligmaaker, en hev« fterven, eer hij ze wilde misfen, want hij verflonden in de liefde, en anders niet dan lie de, hij wil niet, dat daar een fchreedjen, ni( een gedagte tusfehen hein en de liefde kome hij wil liever fterven, hij fchreit en bidt in d liefde , om die te behouden , ende daar in blijven, en verwondert hem in de liefde, da; hij zo ellendig in hem zeiven is, en God hem nt zo hef heeft." — Men leeze ook eens in 't III 194 (van de ui'g die ik gebruik) daar h over de zalige vetëen ging met God nandei „ Alzo hooge genade" fchrijft hij, ., doet Gc de H.er dan met de zijnen, die hij lief heef ♦Jat ze alzo in God rusten, met een zoet gevo li XVIT. EEUW. 1 3 e e r s c e e ir S >. 'j t. d n  ïo3 Beknopte' Letterkundige Gefchiedenis BEU W. Hervormden hier te lande. —— De Laladisten, liefdeloos in het oordeelen, hadden de dwaaze vermeetelheid, om, in navolging der Roomschgezinden , het ganfche gros der Kristenen, die met hun geene gemeenfchap hadden, rer helle te doemen, en alleen den zodaanigen , die met hun een verborgen leeven leidden, den hemel toetewijzen. Deeze onkristeïijke leer was gegrond op hunne lteile beien zijner lieflijke tegenwoordigheid , en houden haar ftil , en laaten God werken in haar, waarvan zij zo vervuld worden, dat zij als niet kunnen wechgaan , nog ophouden." Meer diergelijke ftaalen zoude ik uit 's Mans Schriften kunnen bijbrengen. Geduurig oo>k fpreekt hij van opgeheven te worden in de befcbouvjing van hemelfche dingen. En hoe zeer dc man zelf zich verbeeld had. net hemelfche ondekkingen , buiten, gewoone openbaaringen , en Godlijke gezichten verwaardigd te zijn, blijkt uit een kort Verhaal, nopens zijne laatfte uuren , achter de Trappen des Geestlijken leeven's. Toen hi] in twijfel ftond, Df hij, niet aan eene Akademie geftudeerd hebbende, wel vrijheid had, om Kandidaat en verbolgens Predikant te worden , zag hij op zekeren nacht aan den geopenden homel een groot licht, en hoorde uit den hemel eene veiftaanbaare fiers, die dus tot hein fprak , lk heb er u toe geroe' t>en , ja ik keb er u toe geroepen ! en nu liet hij , na behoorlijk onderzoek, zich onder het s;etal der Kandidaaten aanneemen. Meer andere berichten van hemelfche ontdekkingen worden in 't gemelde Verhaal gegeeven. — Indien men de Schriften van lodensteijn doorbladert, zal men ook onze aanmerkingen, omtrent hem boven in den Tekst gtmaakt, moeten bilijken. Over hem en zijne fcchriften heett reeds ,-oor lang hetzelfde oordeel geveld , w- van eek; «cork, in zijn wel fterven, IV. H. 50.  der Systematifche Codgeïeerdheid. ïop begrippen nopens de geloofspunten van G >ds verbond met den mensch, van de Kerk, van den ftaat der kinderen, van den ftaat der natuur en der genade, van geloof en bekeering, verkiezing en verwerping, enz. Volgens de leer der Laheidisten was Gods verbond alleen opgericht met de zogenoemde vroomen, en wel zulkon , die zij alleen voor vroom hielden. De Kerk beftond alleen uit beproefde Godzaligen, en niet uit alle openbaare geloofsbelijders. De eerften mogten ook alleen ten avondmaal gaan. Alle kleine kinderen van eene andere gezindheid waaren verdoemd, indien zij in hunne kindschheid ftierven. Alle menfehen , zelfs de fchranderfte geleerden, waaren in den natuurftaat zo blind als de heidenen, ja nog erger, om dat zij tevens zo vleeschgezind waaren als de Jooden, INiemand was in den ftaat der genade, dan eene vroone ziel, die van zijne zaligheid ten vollten verzekerd was. 't Geloof moest niet rusten op de uitfpraaker des Bijbels , maar op de bevinding var den Geest. De bekeering begon met hei opvatten van de vuurigfte voorneemens, om (leeds voor God en de deugd werkzaam te zijn, en dat alles moest lijdlijk afloopen. God had willekeurig beflooten, zommigen der Labadisten de bekeering onwederltaanbaar inteflorten, er het overige deel der menfehen hier var uitgeflooten, zo dat deezen in eene volItrekte onmooglijkheid van zalig worden, waa- xvir. EEUW.  XVIT. e£uw. i 1 ^ 1 i 1 3 j 1 < 1 < 3 1 r i o Beknopte Letterkundige Gefchie denis waaren. Wanneer men deeze gevoelens vergelijkt met het gene wij in de Schriften van zommige Hervormde leeraars hier te lande vinden , zal het genoegzaam bliiken, hoe veel invloeds l'abadie en sijii aanhang, boven andere Mijstieken, ap het volksftelfel der Hervormden gelad hebben. Ik zal Hechts twee voorbeelien opgeeven. Wat is bij veele naauwjezette Hervormden , zo wel onder de Leeraars, als onder de lidmaaten, van ijd tot tijd gemeener geworden, dan dat illeen menfehen, welken van verborgen verkzaamheden, en afwisfelende geitalen , op een' teemenden toon , kunnen preeken, waare geloovigen zijn, dieeeuvig heil verwachten moogen, en dat die ;enen, welken zulke werkzaamheden ea feftalten niet kennen , fchoon zij anders iet Evangelie omhelzen, door het geloof eeven, en in hunnen wandel toonen, dat :ij als verbeterde menfehen, liefde voor 3od, voor jesus en voor de deugd heb)cn, hüTorisch geloovigen zijn, die hun leel flechts hier op de aarde hebben? in daar er zulk eene groote fchaar van ïiitorisch geloovigen gevonden wordt V vat is gemeener, dan zulken het gebruik les Avondmaals te ontzeggen? Beide dee;e wanbegrippen hebben hunnen oorprong in de leer der Labadisten Hoevel en hoe zeer ook veele verftandige, n regtzinnige leeraars tegen deeze on;egronde (tellingen zich verzet, en de;e.ven openlijk wederlegd hebben , i« nog-  der Syflematifche Godgeleerdheid, m nogthands de Mijsciekerij der Labadisten in de Kerk doorgedrongen, der wijze, dar. zij nog heden de geliefkoosde leer van het volk in zeer veele gemeenten is. IN iet weinige leeraars onder de Hervorm, den trouwens hebben zeiven het hunne daaraan toegebragt. Lodensteijn was den Labadisten zeer genegen. Koelman fchreef tegen de Labadisten in zijn werk, der Labadisten dwaalingen grondig ontdekt en wederlegd, en in zijn Verhaal der Labadisten, maar werd naderhand hun vriend (*). En, indien hec waar is 't gene foeke sjoérds in 'c beneden aangehaalde werk ichrijft (f), dat vitringa, de Vader, altijd met achting en lof van de Labadisten fprak, valt het gemaklijk te begrijpen , dat de Hervormde Kerk met denzuurdeegfem van deeze lieden doortrokken, en het Kristlijk geloof, zo wel als de waare Godza» Jigheid daar door grootendeels befchadigd moest worden. Doch niemand heeft in dit ftuk der Hervormde Kerk en der Sijftematifche Godgeleerdheid hier te lande meer nadeel bewerkt, dan willem brak e l , zoon van den bovengenoemden dirk gerrits brak el» Schoon hij openlijk de Labadisten heette te beftrijden, want hij lchreef eene waarfchoitving voor de Sekte der Labadisten, was hij het echter weetens of onweecen^ ia (♦) Zie foeke sjotR.ni K. g. bl. «ai. Cf) k. g. bl. 520. XVII. ÏEUW.  112 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis XVFI. Huw. in'meer dan één opzicht, met hun ééns. Hoe veel goeds en fchoons er ook in zijn werk, de Redenlijke Godsdienst, gevonden wordt, zijn er echter veele La~ badistifche gronden in. 't Is waarlijk jammer, dat een werk, 't welk anders eene zo groote waarde heeft, daar door voor den gemeenen man , van wien het (leeds nog met zo veel graagte geleezen wordt ( * ), ten deezen aanzien, fchadehjk is geworden. Dit werk heeft op de Sijftemar.iCc.he Godgeleerdheid eene dubbele inbreuk gedaan, voor zo verre-naamlijk het een Theologisch Sijfteme is, 't welk ongeletterden, met overdreeven hoogachting, vereerd hebben, en voor zo verre hetzelve veele andere Sijftemen bij het gemeen verdrongen heeft. Met betrekking tot dit werk van b rakel alleen kan men in vollen nadruk zeggen, dat de leer der Mijstieken op de Sijftematifche Godgeleerdheid der Hervormden eenen zeer nadeeligen invloed gehad hebbe. CXLV. Op de Mijstieken, van welken wij hier affcheiden, volgen, naar ons gemaakt bedek, de Mennonieten, als zijnde de oudHen dierKerklijkegenootfchappen, welken zich ( *) Van dit werk was , volgens eene bekendmaaking van BLUssé te ijor.dr.eoht in de Couranten vaa Wintermaand 1795, de twintigfte druk bijkant uitverkocht.  der Systematifche Godgeleerdheid. 113 zich met de twee andere hoofdgezindten, de Lutherfchen en de Kalvijnisten, tegen romfs leer verzet hebben. Zij heeten Mennonieten naar hunnen eerden en voornaamlten leeraar, m e n n o ( of m i nne) simons, die ons in 't vervolg nader bekend zal worden. Voor dat zij deezen kundigen en braaven man tot hunnen Gids bekwamen, waarin ze genoemd Wederdoopers, om dat zij den Kinderdoop wraakten, en niemand tot hunne gemeenfchap wilden toelaaten, tert zij hij andermaal gedoopt wierd. Zo dra in den aanvang der zestiende eeuw de leer en tuchc van 's Heeren Kerk eene andere gedaante begon te krijgen, ilaken deeze wederdoopers, als onkruid onder de tarwe, het hoofd op, ten nadeele van het belang» rijk werk der hervorming. Zij fchudde* den ook wel het paapfche juk van hunne halzen, en werden vrijdenkende Kristenen, maar hunne vrijheid nam eene te fteile en buitenfpoorige vlugt. Los Van alle teugels, waaren ze niet wijs genoeg, om hunne vrijheid te handhaaven , en zichzelven te beftuuren* Zij vielen van het eene uiterite in het andere. Van flaaver-nij gingen zij over tot losbandigheid. Zij verbraken alle kerkenorde en burgerbeftuür. De Gehoorzaamheid aan den Paus opzeggende, werden zij tevens ver» fmaaders van alle noodise wetten, welken eene geregelde Godsdienstïnrichting, en een geregeld landsbeltuur voorfchnjyen moeten, „ Een Kristen was zijn III. deeïo H ei- XVIT. iEU Wé  114 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW eigen heer en meester, boven alle wetten .verheven, aan niemand onderworpen, aan niemand rekenfchap ichuldig " Dit was hunne harsfenfchimrnige ftokregel , die hunnen aanhang fterk deed aangroeijen {*). Luther hielden zij voor eenen verleider der menfehen : zijne leer was te vleeschlijk. Van zwingel , en zijne begrippen hadden zij even zulken afkeer. Zij zeiven waaren de lieden, die het waare Gecstlijk rijk van kristus weder op- rich- (*) Deeze Stokregel , in het afgetrokken befchouwd, heeft wel eenen lchoonen fchijn , wijl de mensch natuurlijk vrij gebooren is, gelijk de. zelve ook daarom veelen behaagde ; maar in eene wereld, die door dc zonde is bedorven, kan hij / nimmer zijne gelding krijgen : hij blijft alti)d denkbeeldig. Eene wereld, zender beftuur, zonder wetten, zonder dat de een ondergefchikt is aan den anderen , is met de bedorvenheid en verkeerdheid der menschlijke naiuur volftrekt «iet beftaarbaar. Eene wereld zonder beftuur, zonder .wetten , zonder ondergefchiktheid van den eenen aan den anderen, zoude fpoedig een Babel van verwarring, een groot tooneel van toomloosheid, van onderdrukking , van vervolging, van moord tn doodflag — van onnoemlijke rampzaligheden vveezen, en eindelijk in de ftroomen van het verg->oten bloed haarer bewooneren verzwolgen worden. De Maatichappij der "WeJerdooperen is er in het kleine een fpreekend vooi beeld van geweest. — Eenige lchoone aanmeikingcn over deeze ftof vindt men in het werk, De Vrijheid, 1783 bij allari uitgegeeven , bl 5—9. In het voorbeeld der Wederdooceren zien wij bevestigd onze aanmerking, in her voorbericht van he; tweede deel, bl 9: „ dat tnmfchen, die, langen tijd aan de hand ▼»n anderen gewandeld hebbende , éénsftaps in  der Syftematifche Godgeleerdheid. 115 richtten , waarin tjeli'kheid, vrijheid en broederfchap in een' overdrceven zin,i zo als het uit hunne gefchiedenis blijkbaar is, plaats had. In dit Riik van kristus hadden ze ceene volksbefhiurers, geene bezondere Predikanten, geene Akademi'che leeraars, maar alleen Gods Geest, die e'k ingaf 't ger.e bij doen, fpreeken, en leeren moest van nooden. Al'en uirwendigen Godsdienst gering achtende , droomden zij van eenen Profeetifchen Geest, die hun Godlijke ontdek- kin- de vriiheid overgaan , en die vriiheid terftond niet wel weeten te gebruiken, weelderig, trot«ch , worden, en groot gevaar loopen . om, indien zij niet op hunne hoede zim, geheel het fpoor bijlier te raaken." Zedert de tijden van kon. jtantij» den groot cn was de Kristenkerfc te naanw veré'enigd geworden met de burgerlijke Maatfchappii ; zo dat eene daaruit ontftaane despotieke hierarchi) het Kristendom verdrukt had. De banden der verdrukking ten laatften door de Hervormers verbrijzeld zijnde, was de leuze van het Kristenvolk Vrijheid geworden Van die Vriiheid wisten deeze groote mannen in 't algemeen , en voornaamlijk kalvyn, een vrij goed gebruik te maaken. Doch de IVederdoopers. voor de vrijheid nog niet genoeg berekend zijnde, iloegen over tot eene t-ugellooze lo zinnigheid, en verbrijzelden tevens de zo noodzaaklijke banden van goede orde , en van een geregeld beftuur *t Gene de-gr.oot in zijn werk, Pftm tas Orrinum Hollandiae, p 64. van de Sociniaanen tchreef. kan met eene kleine verandering van Sociniflas in Anabaptiftas met vollen nadrufc ook op de Wederdoopers worden toegepast. Ego tredfderim, frhieef hij, tantum intercfe* inter Papijfas St Sociniflas quantum inter tyran* tiidem & efrenem lieenlia"/. ' H s XVII. SEUYV.  XVII. EEUW 116 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis kingen deed, en van meer andere beu, zeiachtige dweeperijen. Duizenden van menfehen Heten zich vervoeren tot deeze dwaasheden. Niet Hechts weinig weelende leeken, en eenvoudige landlieden, maar ook geleerde Geestlijken, Lutherfchen en Zwingliaanen, raakten dermaate op hol, dat er houden noch keeren aan was. Onder die Geestlijken was inzonderheid t hom as muntzer, die doorgaans voor den eigenlijken ltichter der geheele Sekte, en met recht, gehouden wordt. Ook telde men er onder niko- laas stork, markus stubnkr c11 martinus cellarius, naderhand bekend geworden onder den naam van marten borrhaus (*). Insgelijks heeft zich een' tijd lang onder de Weder- doo- (*) Deeze m. cellarius heeft ten jaare 15*6 de IVederdoopers verlaaten, en is vervolgens, onder den gemelden naam van marten borrhaus, Hoogleeraar te bazel geweest, in weke betrekking hij zich als een' zeer verdraagzaam Theologant van anderen onderfcheiden heeft. Vide spanhemii: P. Diatr; fflft. de origine, progr: etc. Anabapt: §. i (S Venem^e Hiji. E. VII: p. 474. Verg. ook i o r m 11 j K. Beg der K. Hifi. II D. 1 St. bl. 294. — Groot is in de daad de kracht der dwaaling. Wie zoude durven denken, dat een Zo verftandig en bt/.adigd man , als melanciithon het hoofd hebbe laaten hangen na de feuuenfpoorige Geestdrijverijen der Wederdooperen * En evenwel geloofwaardige Schrijvers getuigen dat, terwijl veele geleerden, te witte n b e r g . en elders , zich met den ltroom dier dwaazen lieten voortfleepen, melawchthoN in zekere befluiteloosheid en ouberaadenheid zat, nie|  der Syftematifche Godgeleerdheid. 117 doopers zeer berucht gemaakt andreas rudolphi bodenste1n van kare l s t a d , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te witienberg, en naderhand te bazel. Dit althands kan men van deezen anders grooten man zeggen, dat hij met de Wederdoopers geheuld, en hen zeer geftijfd heeft, fchoon hij in verfcheiden punten van hun verfchilde, en de ongeregeldheden, die onder hen in zwang gingen, in den hoogden graad afkeurde. Dus geruggefteund door veele geleerden, begonnen de Wederdoopers ten jaare 1521 en 1522 in saxen en in de Omniet weetende , of hij hen volgen moest, of niet. Zie de Leevensbefchr. van Gel. Mann. in 't leeven van karelstad, bl. 210. Ook twijfelde hij, zo men verhaalt , of wel de Kinderdoop geoorloofd waare. Vide kortholtii Hifi: Eccl: p. 764. Ja zelfs is er wel van hem verteld, dat hij zijne Studiën , verlaaten en in eene bakkertje gewerkt zoude hebben. Doch dit laatfte is lastertaal, die uit 's mans gefchiedenisfcn en andere oiikonden zich gereedlijk wederleggen laat. Zie j. van iperen, Hifi: Redev. ter tere van mi cc: 100. — Ondertusfchen zien wij uit dit alles , dat verftand en ouverftand zeer na aan elkander grenzen. Die andere voorbeelden hier van begeert, leeze het werk van ZIMmerman , over de eenzaamheid en van stilling, theobaLd, ef de Dweeper. Te regt mogt s e n e k a wel zeggen , de Ira , Lib. II. c 9. Inter caetera mortalitatis incommoda et hacc eft caligo mentium , nee tantum neceffitas trrandi, fed errorum trrer. En ovidius Me* tam: Lib. VI. vs. 472. Pró Superi I quantum mortalia peUora caeca* Jfvciis habentl ....... H3 XVII. be UW*  I I8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVÏT. EEUW. ÓmiWende oorden de vervoeilijkfte rol van een ondeugend lanatisme te fpeelen. Eerst zochten zij de harten inteneemen nier de enkele vnordragt van hunne fpoorbiiltere leer. Dit wilde niet vlotten, en nu greepen zij het zwaard en den dolk aan, om mét dolle drift en bloedig geWeid h'Vrh plan doortezetten. Mier en girs verrieden zij hunne misdaadige oogmerken In de NEDERLANDEN, te amsterdam, re i f ii"ün, te bloemkamp(*), en elders hebben zij de 'chrik- wek- (*) BiiinmMP was in die dagen een Kloo'ter. nabij bolswari> gelegen. D>r Klooster in dien tijd ook eeheeien '/ oude KIoo ter, en gedicht uoi-, is het rjjkfte en vermaardfte Klooster geweest in gansch friesiant. Ten jaare 157- s het van eenen dik k bronkhoKST ingenomen , uitgeplunderd cn onder den voet gefmeeren. Zie Oudheden en Gril: van friesland. }/. 14—27 en schoiaNiS befchr: van friesl. bl. 2h- De grond , waa Op thands, Hechts ee. ne boerenhoeve ftaat, wordt nog genoemd het oude Klooster. Dit Klooster was ten jaare 1535 hij nacht irgenomen van de Wederdoopers . die er zich g°heel meester van hadden gemaakt: dan dit brak hun zuur op; geomo schfnk belegerde en veiöverae het Klooster, en alle belegerden moeien over den kling f/prin^en. — Du heldenftuk van scheie moet veel nvloeds op de lust in friesland hebben gehad; altoos martinus hamconius die Slechts vot,r een' korten tijd ongeveer 't jaar 1581 Grietman in doniawerstal geweest is, aingt in zijne Fnfia p. 51. —_ —. — Frifiam Proeft Bus (Schenkius) ftbdidit omnem; Quin anab.' pt1st..s in camïo fudit inertes VLORlDo; & optatae fie reddidit omnid pact: ïrisia bur.cUNi.ffi qua fubdita fluruit aulae.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 119 wekkendfte aanflagen gefmeed , en de zotlte vertooningen gemaakt. Te ant werpen bemagtigden zij in Bloeimaand 1534 het Stadhuis ( * ). Maar te munster voornaumlijk hebben zij getoond, dat zij een gevaarlijk Rot van fielten en dwaazen waaren. In de jaaren 1534 en 1535 hebben zij deeze Stad belegerd gehad. De Hoofdaanvoerder was daar zekere jan mathijs se n, een bakker van haarlem, en een' doorfiecht mensch, die zijne echte vrouw verlaaten, en een Uitzinnig meïsjen getrouwd had. Deeze fneuvelde in een' uitval buiten de Stad. Zijne opvolger was een kleermaaker van Leijden, jan beukelzen geheeten. Dit fchepfel liep moedernaakt door de Stad, liet zich voor Koning van het nieuw Jeruzalem uitroepen, trouwde op ééntn dag elf vrouwen, maar kreeg loon naar werken. De Stad werd door haaren Bisfchop veroverd, en deeze deugtniet op eene geweldige wijze ter dood gebragt ff). Overal , waar zij den baas heb- (*) Zie uyttenhoven Gtfch. der Herv. Kerk te a st w: I. bl. 79. (f) Zie zijn leevensbericht in de Levensbef: van Ntderl. Mannen en Vrouw. 1. bl. 144. Verfcheiden merkwaardigheden , belangende de belegering en inneeming van munster., en het «heinde van Jan beukelzen kan men leezen in een' brief van a. corvinus aan c ipalatius, ingelascht in de Hiftoria Univerfalis van m. z. boxhor n, ad ann. 1534. Corvinus was van 't eene en andere zelf oog- en oorgetuige geweest. H4 vxn. EEUW.  XVTT. EEUW. 120 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis hebben gefpeeld, zijn ze gelukkig afge* flaa CXLVI. Billijk ftaan deeze menfehen in de gefchiedenis als dweepers en muiiers mee leelijke brandmerken getekend. Doch met dit al zoude het partijdige liefdeloosheid zijn, wanneer wij dachten, dar. er onder hen niet geweest zijn, die met opregte oogmerken het belang van Gods Kerk zochten te bevorderen. Een zeer groot, en wel het grootite, deel fchijnt uit de zodaanigen beftaan te hebben. Anders toch ook zouden een cellarius, en een karelstad geene leden van dit gezelfchap geweest zijn. En hoe zoude ook anders melanchthon het in bedenking hebben kunnen neemen , of hij zich bij deezen aanhang voegen wilde of niet? Er waaren er onder, die in eenvoudigheid des harten en in itilte den Heer dienden, maar, aan de dweeperijen van hunnen aanhang gehuwd, den moed niet hadden, om zich tegen de woelingen van het oproerzuchtig gemeen, dat onder hen den meester fpeelde, regt aan te kanten (f). Ook waaren er zommigen, die, C*) Dit bericht, raakende de leer der Wederdooperen is voornaamlijk bij een verzameld uit het werk van stockmann, Elucid: Haer: p. 24—30. (t ) Vide e r. a s m 1 Epijlolas , edit 1 0 n d: f6$i pag. 33p8. In Sodalido anabaptistar.')si (ite. XVII. E g V Wm  126 Beknopts Letterkundigs Gefchiedenis XVII. EEUW. die, in hunne onnozelheid door eene verkeerden ijver meêgefleept, waanden, dac zij met hunne onftuimisheden Gode werklijk eenen dienst deeden, en den bedorven ftaat der Kerk zo toch eindelijk wel hervormd zouden krijgen. Dit beter deel fchijnen egte afftamlingen geweesc te zijn van de oude Waldenzen, Wiklefieten en Husfieten ( *). En deczen zullen (ita fcrébcbat erasmus) phirimis habere di. cuntur, qui a perditiffima vita ad emenJa'ilümam fe converterint; utcunque delirant in opimonibus, nee ullas Ecclefias , aut urbes occuparunt; nee fe foederibus communierunt adverfus vim Princinum; nee quemquam fua ditione, aut facultatibus, ejecernnt. (*; Uit altoos is zeker, dat zij met zommige Waldenzen, en inzonderheid met petrus walb'tVs. en petrus r> b brwis overëenftemmig dachten nopens den Kinderdoop, het avondmaal, • den eed , den oorlóg en meer andere punten. Dc laatstgenoemde, P. de bruis, was wel eigcnliik een albigens, doch de albigemz I» waaren het met de Waldenzen in de hoofdzaak ééns. Zie de Gefch: der tltry: Kerk van antw. duOr a. u ij tt e n hoo v e n , I. D bl. Ii en ia en 43 en 44, en verg: brandt Hi/l: der Reform: I. bl 19 Aanmerkenswaardig is hier hetgetuigenis van f 1 l 1 p van limburch in deszelfs werk, tlift: luquifit: Lib: I. C VIII. p- 37- Speciatim Valdenfcs videntur homines fuifje fimplici'oris vitte & iudicii rudes et inexercitati , et fi dogmata & inftituta ipforum bene & fine praeiU'iicio exuminentur dicendum videtur, inter omnes , quaehodie funt Chriftia.iorum Seitas, nunquam maiorem cum ipfis habere convenientiam, quam iHam , quae lUennonttarum vocatur. Vers. g abrahams Vcrdeediging der Doopsgezinden, bl. 26. Lees ook schijn Gefch: der mennonieten, II cn van hui|S*n ilijtl Verb; van de opk. en voortg. der Men». I.  der Syftematifche Godgeleerdheid. \if len denklijk over 't algemeen genomen ook flechts de gevoelens, die wij draaglijk genoemd hebben , en die , waarin zij het met de Zwingliaanen ééns waaren , zijn toegedaan geweest. Bij dit beter deel der Wederdooperen voegde zich ten jaare 1536 menno simons , een Fries, gebooren te witmarsum 1406", daar hij ook 't laast Roomsch Priester geweest is, nadat hij 't voorheen te pingtijm geweest was (*). Ten gemelden jaare 1536 verliet deeze man den Roomfchen Godsdienst. Menno simons, allengs overtuigd geworden zijnde van de dwaalleer der Roomfche Kerk, was te gelijk zeer ingenomen geworden tegen der Kinderdoop. Hij had dien in de Schrift gezocht , maar er geen' grond voor gevonden. Hij had de Schriften van (*) Foeke s.toer.d1 geeft* in zijne K. g. II. 428 verkeerdlijk op, dat menno simons te pimojum zoude gebooren zijn. Ik merk dit te meer aan , om dat men anders deezen HiftoneSclirijver, een* fries zijnde, ligtlijk geloof zoude geeven. M. simons was gebooren te witma&mjm, daar het hitm , zo als men het in fries, land noemt, dat is de plaats daar het huis geftaan heeft, waar hij gebooren is , zo ik meen , nog aangeweezen wordt Witmarsum en pingjum zijn Dorpen , liggende in de nabuurfckap van bolsward Mosheim heeft ook een' misilag in zijne Kerklijke Gefchiedenis vu. bl. 234. Fii fchrijft dat menno gebooren is 1505; deeze misflug rust op twee drukfeiien in de werken van menno simons, uitgegeeven 1621 en 1627, Zie maatschoen in de aant: op de Gefch: der Mennijn; van schijn, II. el, 914 en 2*0. XVII, i ü u W,  128 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XV1T. EEUW van luther, van bucer en bullin» ger geleezen, maar was ook daar door niet van gevoelen veranderd. Hij ftemde in 't ftuk van den Doop volkomen overeen met de Wederdooperen. En na een naauwkeurig onderzoek viel hij deezcn ook toe in hunne draaglijke, als mede in hunne Zwingliaanfche, gevoelens, welken wij hebben opgenoemd, en welken in 't bezonder het beter deel dier Sekte omhelsde. Voor bet overige toonde hij zeer fterk zijnen afkeer van hunne ongerijmde leeringen, welken wij met den naam van grove dwaalingen beftempeld hebben. Zo fterk was zelfs zijn afkeer er van, reeds van 't begin zijner bekeering af, dat hij elk en een iegelijk ernftig tegen deeze dwaalingen waarfchouwde, en met de muitzuchtige voorftanders derzelven eeten noch drinken wilde (*), Hij fchreef tegen hen eene vrij fcherpe verhandeling, zijnde de tweeëntwintigfte in zijne werken, en gaf die uit ongeveer1 het jaar 1536. Ook die gevoelens, welken hij van de Wederdooperen overnam, werden door hem befchaafd en verzacht, zulker wijze, dat ze eene veel beter gedaante kreegen. Deeze gevoelens, dus verbeterd, verbond hij met de leer, die van de Protestanten in 't algemeen belee- den (*) Men leeze de X en XXII. Verhand, in m e nn os werken , b' 325 en 619 van den druk van 1681 en verg: schijn 't a. b. II. bl, &79 tot a8a en 305 en 305. —  3sr Syfiematifche Qodgeleèrdheid. i$9 den werd. Dus doende konde men tusfehen het ftelfel der Godgeleerdheid van hem en dat van de Lutherfchen en Hervormden weinig onderfcheids befpeuren. En nu kwam hij met zijne -leer openlijk voor den dag, en predikte alöm. De zaak, waarvan wij hier gewaagen, fchijnt zich dus toegedraagen te hebben. Een zeergroot aantal Wederdoopers, enwel het beste deel, beflond uit verfchciden gemeent m, waarvan ééne gefticht was door twee broeders * obbe filips en dirk Filips iets voor het jaar 1536. , Dezelve fchijnt voornaamlijk in Groningerland gebloeid, maaf zich ook in friesland en oostfriesland uitgeftrekt te hebben. Deeze gemeente was het, bij welke menno siMons zich vervoegde. In deeze ge. meente werd hij van obbe filips herdoopt. En van deeze gemeente werd hij tot Bisfchop aangefteld te groninGen (*). Dit gebeurde in het jaar 1537. Obbe en dirk filips waaren dus wel eigenlijk de flichters van de'Sekte der Mennonieten (f), maar menno werd de man, die dezelve aan 't bloeijen hielp, en haar dat aanzien bezorgde, 't welk zij onder de Onroomfche belijders van het Kristcndom gekreegen heeft. Zodra men- Nö (*) Vide bleisdikii verba (in vita d. g e« o e. g n ) citata Clarisiimo venema H. e VII* p. 441. Zie ook beninga Mijl vzr\0o>tfr: bl. 813* (f) De Mennonieten 7ijn daarom ook wel ge* noemd Ubboiten. Zie benikga 't a. b bl. 314. - lil. deel. i x» \ eëuw.  130 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW no het vertrouwen zijner geloofsgenooten gewonnen had, floeg hij handen aan het werk, en het gelukte hem, zijn geheel Bisdom te hervormen. Hij voerde eene veel beter Godsdienstleer in, dan tot nog toe van zijne gemeente beleeden was. Alles wat zij te voorcn omhelsd had, werd door mennos onderwijs veel bevalliger, veel zuiverer, en met den geest van het Kristendom veel overëenkomltiger. -En dus doende verfchilden de leden van mennoi uitgebreide gemeente zeer weinig van de Lutherfchen en Hervormden. Ook werden van menno uitgebannen alle deugdlooze en anders gevoelende Wederdoopers, die zijn Kerkgenoot» fchap zouden kunnen ontluisteren: ingevolge waar van alle zijne aanhangers zich alsftille en vreedzaameburgers gedroegen, en naderhand, door begunltiging van wjlLt m , den eer ft en, en zijnen Zoon m aurits , hiér in de Nederlanden openlijk geduld werden. Daar het groQtitc gedeelte der Wederdooperen ook het beste gedeelte was, nam door 's mans tusfehen* komst het kleinfte en flechtlte gedeelte zodaaniger wijze af, dat binnen weinige jaaren hetzelve geheel te niet waare geloopcn (*). De leer van menno werd onder de Wederdoopers bekend. En naardien Het gedrag van menno simons ten • dcezen aanzien wordt zeer onpartijdig verdeedigd door dreas in de haamlijst der Predikanten v»n de Dokkumer klasfis, »i. ijl en 132, daaï men  der Syftematifthe Godgeleerdheid. \%t dien de gemeente, van welke hij Opziener was, in grootte en aanzien, de overige, met de zijne in leer cn tucht niet of weinig verfchiilende, gemeenten, verre overtrof, werden ook fpoedig deczen opgewekt, om zich met die van menno te verëenigen, zo dat zij allen met ëlkaêr ééne Kerk uitmaakten , en Mennonieten genoemd wierden." De overige Wederdoopers , het ilechtile gedeelte , van de anderen, het beste en verre het talrijklte gedeelte, zich afgezonderd ziende, werden fpoedig verftrooid, en hadden noch moed noch kracht óm hunnen kleinen aanhang (laande te houden. Zie daar den ondergang der Wederdooperen, en de opkomst der Mennonieten ( * _). Deeze Mennonieten waaren verfpreid in neder* land, DUITSCHLAND, ZWITZERland, MORAVlë, engelland, HUn- GARië en pruxssen. Alle *die lieden moeten dierhalve voor een geheel ander zoort van menfehen gehouden worden, dan de Oude IVederdoopers geweest zijn, die te munster en elders zö veel fpela heb- men ook als eene bezonderheid aangetekend vindt, dat de beroemde menno Baron van coehoob.n een afftamling van menno simons geweest is. —— (*) Mennonieten werden zij genoemd van de indere Proteftanten : doen zij zeiven wilden zich liever Doopsgezinden heeten, omdat zij onder alle Kristengezindten bijna alleen zich voor den doop der volwasfen verklaarden. Zie schijm Qcfchied; der Menu; II- H. 64. 1 2 XV'tl. EEUW-  132 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. eeuw. i i i . 1 ï 3 j 2 1 e tt l J t i 1 hebben aangevangen. —_ Wat den perzoon van menno simons eindelijk nog aangaat: na veele vervolgingen, voornaamlijk hier te lande ondergaan (*), en wijd en zijd omgezworven te hebben, is hij ten laatlten een' geruimen ,tijd woonachtig geweest op het Kasteel fuesenburg, :usfchen hamburg en lubek, en aldaar (*) In het jaar 1543 werden er in friesland Kinderd Guldens, 't gene toen wel zo veel was, ils thands duizend, öp het li|f van menno geiet, voor den genen, die hem in handen van 'e riof van jfuftitie leverde , met bijvoeging, dat, >ijaldien deeze zijnen aanhang mogt toegedaan :ijn , hem pardon en het burgerrecht gefchonkeil :onde worden. Zie Leevensbef Van Nederl. manten en vrouiucn 1. bl: ico Het Ediit of de pu. •likatie daar van ftaat te lcezen in het Charterwek van den geleerden Baron van sghwAÈT: e n b e r g , II. D. In een oud fioekskcn getijteld, let of er des Heeren , vindt men bl 25-—28 eene lelijdenis van zeker Mennonietisch mei.sjen, dat e leeuwaarden den 27 van Lentemaand 1549 n een' zak verdronken is, pit welke beiijdenise blijkt, dat het Gerechts-Hof van frieslanq ijj dit meisjen fcherp onderzoek deed na men:o simons verblijfplaats, en, daar zij dezelve liet wilde aanwijzen , dit haar den dood kostte, n deeze belijdenisfe heb ik onder anderen aanetroflen een zeer verftandig andwoord van dcee ongelukkige. Op de vraag der Raadsheeren , )at houdt gij van dat Hoechiseerdige heijlige Sarament ? andwoordt zij : lek en hebbc mijn lemen iet ghelefcn in de heijlige Schrift van ten hcij'g Sacrament, maar wel van het avondmael des heren. Een' anderen Mennoniet, ook in't jaar r 549 •r dood gebragt , deed men te leeuwaarden op et Blokhuis dezelf.ie vraag: en deeze andwoorde: lek en weet van u ghebacken God niet. Zie l. 29.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 233 daar overleeden den 13 van Louwmaand 1561, oud zijnde in 'c zes en zestigfte jaar. CXLVII. Zo lang menno simons geleefd heeft, en Zelfs eene eeuw lang na zijnen dood, zijn de Mennonieten bij eikanderen gebleeven , ééne leer belijdende. Wel is waar, dat er nog bij het leeven van menno eene zekere fcheuring heeft plaats gehad: doch deeze fcheuring werd niet veroorzaakt uit hoofde van verfchil in de leer: het verfchil betrof flechts eenige Kerkgebruiken. Zij waaren gefcheiden in twee partijen , in Strenge Doopsgezinden of Vlamingers en in Gematigden of Waterlanders ; de eeriten werden vervolgens ook genoemd Fijne Mennonieten en de anderen Gr oven (*). Maar na het midden van de zeventiende eeuw, ten jaare 1662, is er eene grooter fcheuring voorgevallen tusfehen de Vla- (*) Deeze fcheiding had haaren oorfprong in het zogenoemde harde bannen van zekeren leonard bouwen sz, die den ban, of de afzondering van de gemeente zo verre dreef, dat bij eenen kerklijken ban ouders zich van hunne kinderen, en echte lieden zich van elkaêr verwijderen moesten. Menno simons zelf heeft ook voor dit harde bannen zeer gepleit in de zeven, de Verhandeling zijner werken , over de Excommunicatie, 't vijfde Hoofdft; Te vooren was hij van tegcn.^eflelde gedachten, uitwijzeni twee van hem gefchreeven brieven. Z;e brandt Jiifl, d. R. II. */. 180. I 3 xvir. EEUW,  134 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. Vlamingers te amsterdam. Twee ,Amiïei:damfche leeraars, galenus abrahams dk haan , etl SAMüëL ai'ostooi. vt rlchilden in de leer van eikanderen. Dit verfchil rees zo hoog, dat elk partij eene bezondere gemeente ftichtte. De Galenisten bouwden twee Kerken bij het Lam en den Tooren , van waar zij Lammisten heeten ; en de Apoftaolisten vergaderden in eene Kerk , de Zon genoemd, waardoor zij bekend zijn geworden onder den naam van Zonnisten (*). Het verfchil tusfehen de Galenisten en Apoiïolisten liep over de eeuwige God* heid van kristus, de rechtvaardiging (*) De Mennonieten noemen van ouds her hunne Kerken met den naam van Vermaaning. Ik vind ze zo reeds genoemd in het aangehaalde boekjen, Het offer des Heerén , bl. 139; misfchien is die naam wel daar van afkomftig, dat hunne Predikers , meer dan die van andere gezindten, do menfehen tot een zedig leevensgedrag pleegen te vermaanen, en minder zich onledig hielden, om de waarheden des geloofs vooneftellen. Hunne Predikers werden Vermaaners genoemd. — In onze Republiek zijn veertig Steden en honderd en twaalf Dorpen, waar gemeenten zijn, en deezen worden bediend door ruim twee honderd zeventig leeraars. Zie van emdr.e, Hift. Bericht van alle gezindheden : bl. 202. In friesland jlleen Zij-, drieënvijftig gemeenten, en zeven en tachtig leeraars. Men kan dus berekenen , dat in friesland het aantal der Mennonieten grooter is, dan in elke. andere bezondere Provincie. In noordholland zijn ze ook zeer talrijk. Ook zijn er vcelen in Groningerland, van welken zommigen Ukewallisten ge. B9emd worden na zekeren uke wallis, een' boer  der Syflematifche Godgeleerdheid. 135 ging en heiliging door het bloed van den Heiland, en het beft aan van eene heerlijke en zichtbaars Kerk op aarde. Ten aanziea van deeze belangrijke ftuk' ken werd galenus abrahams de haan befchuldigd van Sociniaanfche dwaalingen, doch, zo veelen dachten, te onrecht, althands meerendeels te onrecht: waarom hij ook van het Hof van holland daar van is vrijgefproken ten jaare 1663 (*). — Dit is de eenigfte fcheuring geweest, die bij de Mennonieten uit het verfchil der leer ontdaan is. De overige fcheuringtn , die onder hen plaats hebben , zijn gefprooten uit verfchil boer van noor.dbr.oek, in het oldïmbt, ongeveer 1651 overleeden. (Vide Disfert. de u. wallis Vit* «c. in Brem: T. VII. p. 113. 6c Ssqq.j De Ukezvalli:ten gaan eenvoudig gekleed, en draagen lange baarden Die gewoonte had voor weinige jaaren nog (land onder hen^ eu denklijk heeft ze nog heden ftand. Zij worden, meen ik, wel genoemd Groninger Tibben , en zijn thands nevens de Dantzigers de eenigfte harde banners, die leonarh bouwen s z volgen. Van deeze Daniziger Banuera bevindt zich tegenwoordig nog ook eene volkplanting in rusland aan de rivier den unieper onder de beftuunng vsn den Prins potem- kin tauritscheskoi. (*) Zie Bijlagen op het III. D. B. van de Befchrijving van am ster dam door j. wacehaar inhei II St. bl. 237 en-verg: po r m e ij en r o nt ai ne IC. B. der K. H. II. D. II. St. bl. 287. , maclaine op m05h. K. G. IX. bl. 339-, ca sp ar c om m el in , Befchrij* ving van amst: II D. p. 500., en van bm' SLt, 't «. b. W 204 en 205. -4 XVII. eeuw.  xvït. IE UW. (*) gie 't ». b. II. b-f, ^8 en 84.--» 13f5 Beknopte Letterkundige Gefchledenh fchil over de Kerklijke tucht. En hunne bezondere bènaamingen zijn meest oorfpronglijk uit de naamen van bezondere landen, waarïn zij zich hebben nedergezet (*). cxlviii. Volgens de grondileliing van menno simons, boven genoemd, dat de menschlijke weeten fchsppen fchadelijk voor den Godsdienst zijn, hebben de Mennonieten oulings een' tegenzin in de geleerdheid gehad, uitgenomen de Studie der Artzenijkunst : hierop hebben veelen zich toegelegd. Zulke geleerde Artzen zijn geweest galenus abrahams de haan, samtiël apostool en anderen, die ook te gelijk Predikers waaren. De meeste Mennonieten hebben zich bevlijtigd op den Koophandel, waardoor zij rijk geworden zijn. Taalkunde cn wijs* geerte waaren bij hen onnoodigc en onnutte weetenfehappen, voor een' Kristen leerSar, die de waarheid en de Godzalig-heid handhaaven moest: hij konde dat Zonder on flag van geleerdheid wel doen. Doch deexe vooröordeelen zijn allengs verdweenen. Ten jaare 1636 merkte voetius reeds iret genoegen aan, dat de Mennonieten fmaak in de letteröefe- nin-  der Systematifche Godgeleerdheid. 137 ningen begonnen te krijgen (f). Van tijd tot tijd hebben er zich verfcheideni geleerde mannen onder hen opgedaan, die als bekwaame Leeraars de eer van hun Kerkgenootlchap hebben opgehouden. De meeste Leeraars echter, zo ten platten lande als in de Steden waaren ongefiudeerde perzoonen, en zo is het ten platten lande thands nog. Daar er dus weinig liefhebberij voor de geleerdheid onder de Mennonieten gevonden werd, moet men zich niet verwonderen, dat zij Zo weinige Schriften , en nog veel minder, dat zij zo weinige eigenlijke Sijftemen . nagelaaten hebben. Dat zij zeer weinig eigenlijke Sijftemen hebben gefchreeven, is ook daarvan trouwens gekomen, dat zij altijd meer op de betrachting, dan op de befpiegeling der leer hebben aangedrongen. Meer gewigts hangende aan de lesfen van Godzaligheid , eenvoudigheid , liefde en verdraagzaamheid, dan aan een regelmaatig voorftel van welgeftaafde geloofswaarheden, zijn zij er noode en eerst, na verloop van langen tijd, toe overgegaan , om eenig. wel gefqhakeld S ij- (t) Zie de Redevoering van voetius over ie nuttigheid der Akadcmicn , hl. 49 De ondervinding leerde dun Mennonieten, dat het zeggen van hierop.'ij mus in zijnen brief aan p a ulinus waarachtig zij. Sancta Rufticitas folumfibi prodest , ct quuntum acdifiatt ex vitue meri' tn, tantum noctt, ji dcjiruj:.tipus non refeftat. i 5 xvrr. IEUW.  XVII, EEU W 138 Beknopte Letterkundige Gsfchiedsnis SijfteTia hunner leer te leveren (*) Uic , de volgende paragraafen zA zulks genoegzaam blijken. CXLIX. 't Is met de Godgeleerde Sijftemafchriften der Mennonieten gegaan, even als het voormaals mer 8. wordt ook melding -gemaakt Van eene uitgave in 't jaar 1Ö51.  •der Systematifche Godgeleerdheid. 141 overgezet '('*)• — Deeze werken van menno simons beftaan uit verhandelingen, verdeedigingen, enz. De eerfte verhandeling heeft tot opfchrifc, Fundament en klaare aanwijzing van de zaligmaakende leer van jesus kristus, en behelst in twaalf afdeelingen 's Mans gevoelens ten aanzien van etlijke leerpunten. De orde, waarin deeze gevoelens worden voorgedraagen, is geheel nies Sijftematisch. De overige verhandelingen loopen over losfe en op zichzelven ftaande Godsdienstige onderwerpen. Wijders beftaat de verzameling van mennos werken uit Verdeedigingen tegen gel* lius F ab e r, marïen micron, J o- hannes a lasco, enz= De ftijl van menno simons is doorgaans flecht, verward, langwijlig en donker. Dit is echter meer aan eene, in zijnen tijd heerfchertde, onachtzaamheid omtrent de moedertaal, dan wel aan mangel van geleerdheid fn hem te wijten. .Hij was* anders een geftudeerd man, die Grieksch en Latijn verlrond ( f )• — Eenige Stukken van menno afzonderlijk uitgegeeven , zijn ook vertaald in 't Hoogduitsch, en reeds al ten jaare 1575; bij eikanderen in 't licht verfcheenen ($). Wat (*) Dit laatfte ziet op het Oude Duitsch , 't welk m. simons gebruikte, waar onder misfchien ook oude Fritfcbc woorden zullen geloopen hebben. (+) Zie schijn, 't a. b. II. 244. 1$) Zie schijn 't a. b. II. bl. 325. XVIfr EEUW.  XVII. eeuw. (•) Zie eenin ga Hifi: van Oostfr: p. 814.' (f ) Behalven übbe had hij nog eenen broeder, luk as filips geheeten , die leeraar onder de Mennonieten te Haarlem is geweest. Zie sch ijn 't a, b ii. */. 387. (§) Zie maatschoen in zijne aant: op schijn; a b. II. M- 385 en 386". , daar deese kleine Stukjens worden opgenoemd. 14* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Wat nu dirk filips aangaat, van welken wij beven meer, dan ééns, gewaagd hebben. Deeze geleerde man was gebooren te leeuwaarden i 504 (*) , en is , volgens het reeds aangemerkte , met zijnen broeder obb-e filips, de eigenlijke Stichter van de Sekte der Men* noniet en geweest. Hij is te embden geftorven 1570 (f). Daar hij voor den kundigften onder de Doopsgezinden gehouden wordt, is het jammer, dat er zo weinig Schriften van hem zijn nagelaaten. Er is,behalven eenige kleine Stukjens ( § ), flechts één werk van hem bekend, maar een werk van vrij veel waarde. Dit werk is getijteld, Enchiridion of handboekske yan de Christlijke leer, en de Religion, in korte Somma begreepen, ten dienste yan alle liefhebbers der waarheid ( door de genade Gods') uit de heilige Schrift, gemaakt door D. P. 't Werk is door den Schrijver zeiven uitgegeeven ten minften tweemaalen. Wanneer hij 't de eerfte reis heeft in 't licht gezonden , heb ik niet ontdekken kunnen ; doch voor de tweede keer heeft hij het doen uitkomen  itr Systematifche Godgeleerdheid. 143 men ten jaare 1564 (*); naderhand is het dikwerf herdrukt, als 1578, 1579 . 1600 en 1627. Wanneer men den tijtel flechts inziet, zoude men op het denkbeeld vallen, dat het werk een Sijftema* tisch Leerboek waare , doch uit den inhoud is blijkbaar genoeg, dat Set zulks geheel niet zij. Het werk beftaat uit elf verfchiilende traktaaten, waarvan er ook eenigen afzonderlijk door den Schrijver voorheen waaren uitgegeeven. Het eerfte traktaat is eene Geloofsbelijders, waarin van God, van de Heilige Drie'èen* heid, van de Schepping, van de Verlos» Jïng, van den Doop en van bet Avondmaal gehandeld wordt. De tien overigen behelzen ophelderingen van onderfcheiden leerftukken, vermaaningen tot een deugdzaam gedrag, verdeediging van de gezindte- der Mennonieten, en aanmerkingen over eenige onder hen gebruiklijke Kerkgewoonten. Het aéhtfte traktaat verdient voornaamlijk onze oplettendheid. Het is getijteld, Eene waarachtige Verklaaring en uitlegging des Tabernakels, of der hutte yan mos es., waarin veele fchoone en noodzaaklijke pguuren des Ouden Testaments verhaald wor- (*) Deeze druk van 1564 moet zeker een herdruk zijn , want volgens maatschoen, en zijne aant: op schijn Gefcb: d. M. II. til 327, ftaat op den tijtel, nu nieuws gecorrigeerd en vermeerderd. De eerfte druk fchijnt echter ge heel onbekend te weezen. XVfT. E E U W. I  144 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XV1Ï. EEUW worden, en met den Geest des Nieuwen Testaments over ëengebragt tot diensten profijt van alle liefhebbers der waarheid, die den Geest der letter zoeken, en begeeren te verftaan ( * )• Dit gefchrift doet ons den Autheur niet alleen kennen als een' kundig en fchrander man , maar, 't gene onze verwondering moet wekken, als een' voorlooper van coccejus. Hermannus schijn laat er zich in zijne Gefchiedenisfe der Mennonieten dus over uit (f). „ Lang voor „ de tijden van den zeer geleerden en „ beroemden johannes coccejus „ heeit dirk filips [in dit traktaat] „ zo zeer uitmuntend, geleerd, en ver„ Handig gecoccejanïzeerd over zeer vee„ le voorbeelden en fchaduwen des Ouden „ Testaments, als of hij een toehoorder „ van coccejus geweest waare, en „ onder zijne voornaamfte leerlingen be„ hoord hadde " En schijn heeft wel geoordeeld. Dirk filips brengt, al het gene tot den Tabernakeldienst betrek ■ lijk was, tot den eenvoudigen Godsdienst van kristus onder den dag van het Nieuwe Testament, en tot kristus zeiven. De Coccejaanen hebben dit in het werk van dirk filips ook opge» merkt. Johannes d' o u tr e i n heeft' in zijn boek, Het Nieuw Jerufalem ( § ), ter (*) Men vindt dit traktaat */. 180 enz. vaa den druk des jaar's 1627. Cf) ii d. H. 346. es; Bl. 357.  êer Systematifche Godgeleerdheid, 145 ter ftaavihg van zijne gedachten over de inflelling van het koperen waschvat, volgens exok: XXX: 17—21 het werk van v. filips niet alleen aangehaald, maar er verltheiden regels woordlijk uit afg'efchreeven ( * ). — De Nederduitfche ftijl, waarïn filips dit werk gefchrecv ven heeft, is vrij goed, en, den leeftijd des mans in aanmerking genomen zijnde, zelfs fchoon , In rlijk en duidlijk. Hij was in de fraaije weetenfehappen zeer fcedrecven, en won het hier in verre van MEN* f*) T\!cn 1can hier ui<- zien, dat een voornaam gedee'te, van 't gene het Cocetjanismus uitmaakt, reeds lang voor den tijd van coccejus bekend geweest /ij Even zo is het Biet veele andere kenmerl:!i|ke (lukken van het Coccejat/ismus gelegen Bil voorbeeld het gevoelen van coccejus over de Drieerlei huishouding ilond reeds lang vorr *s Mars geboorte in de Geloofsbelijder vis der Zzvitzerfche Herben, ten jaare 1566 uitgegeeven : men leeze het zeventiende artikel» 't Gene hij (lelde over de zondevergeeving voor en na de komst van jesus in de wereld, en over het onderfcheid tusfehen Atpitrtf en tlugirtf, Vindt men ook reeds in de Schriften van ouder Godgeleerden , en inzonderheid in de Kanttekeningen der Ned-rduitfche Bijbelvertaaling , hei: IX : 15 , No. 46. en r o M: 111 125, No. 54, Kn wat zijne gedachten over den Sabbat betrett, hierin is hij grootendeels gevolgd pridf.aux, gom asus en anderen, zelfs ook de Gclceide Kanttekenaars van den Siaaten . Bijbel, KOLLOs! II : 16, No. 66. En eindelijk zijne verdeeling van den tijd der Kerke onder het Nieuwe Testament wordt hoofdzaaktijk ook zo opgegeeveii van j o H a N N F. s SiTÏERiDIS warmenh 11. S V Nus, een' Proteftantfchcn Schrijver, in zijn werk, yttijtcld Uitlegging van dt zeven tijden des liei111. DEEL. K U». XVIT. EEUW.  ï 46* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EE u w Het eerlTe onderwijsboek der Mennonieten, 't welk de gedaante van een Sijftema vertoont, is opgeHeld door reinier wijbrakdsz. Wijbma, gebooren 1573, Leeraar der verëenigde Vlaamfche en JVaterlandfclie Mennonieten te AMSTERDAM. Dit werk isgetijteld, Ca* teugen Kerks uit' de Openbaaring van jbhankis, en uitgekomen 1555. Man zie verder hier over joh van den honer.T, in de Voorrede voor het door hem uitgegeeven werk van rutmig, Heilige Zinbeelden. Men vergelijke ook 't gene ik reeds op de onderfcheiden plaatzen in 't tweede deel van dit werk heb aangemerkt, bl. 60, 64, 77 en f8 , enz. De Godgeleerdheid der Coccejaanen wordt dus zeer verkeerd d* Nieuwe Studie genoemd, — (*) Geoegius cassandkr, een Roemscbgezind Schrijver, fpreekt met roem van hem ia zijn werk , de Bapiismo Parvulorum in praef. Vide ejus Operum pag 671 en 672. er„ kende; verlïaande bij liefde dien God„ lijken aart en eigenfehappen , die van „ den Apostel in den brief aan den K&> „ rinthen\ j) als ten hoogden noodzaak„ lijk worden voorgehouden. Om welk „ hoog noodig leerüuk nog nader met „ de woorden des Apostels uktedrukken, «, de (*) M»tt?: VII : 24 enz. ( t; Heb: XII : u. (I) Gal: V : fi^VI.: 15. 1 Kor: VII : i> kKo.it: V ; j?. Ui i Ko.i; XIII r4~7»  der Sy/letnatifche Godgeleerdheid. 153 » de mensch noodwendig moet ( *) af» teê£en aangaande de voorige wande„ ling des ouden mensch, die verdorven „ wordt door begeerlijkheden der ver* „ leiding, en vernieuwd worden in den „ Geest zijns gemoeds; en wijders den „ nieuwen mensch aandoen, die naar „ God gefchaapen is in waare recht* „ vaardigheid en heiligheid, 't Welk » wij nogthands niet zo verftaan, of daar zijn , volgens den inhoud van de H. „ Schrift, in deeze verëischte heiligrriaa„ king trappen aanteraerken van kinde* „ ren ( f ), jongelingen, mannen en va„ ders, en der genen, die door Godlijke „ genade gefterkt zijnde, moogen ko» men ( § ) tot de maate der grootte van „ kristus volheid.'" Voor 't overige moet men zeggen , dat dit werk veele blijken draagt van des o;'lcliers kunde. Veelen meenen, dat hij in dit werk hier en daar van het egte gevoelen zijner gezindheid en haare bélijdenisfen is algeweeken, als overhellende tot het gevoelen der Sociniaanen, en niet zondjr redenen. In 't laatst van zijn leeven heeft hij dit werkten uitgegeeven, wanneer hij meer van zijne gezindte in denkbeelden fchijnt verfchild te hebben, dan voorheen, toen hij daarvan openlijk befchul'dig i, maar door 't Hof van holland vtijgelproo- ken (*) Enz: IV : «0—2$. Kol: III: 9, <©.. (t) 1 Jon: li : 12 eti/.. Filipp. 1: 9. enz. ($, Efez: IV: 11—18 Opens. XX.il Hl. K 5 XVIÏ. ï ü U W. r  154 Beknopte Letterkundigs Cefchiedenis XVïï. EK L7 W ken werd, Schoon hij zich anders zeer . omzichtiglijk moge uitdrukken, heeft hij het echter in dit boek in allen dcele niet gedaan. Jn de negen en twintigfte en dertigfte grondftelling , daar hij over de Voorweezenheid van onzen Heer j eSUïS kristus handelt, konde hij althands zich wel wat naauwkeuriger hebben uitgelaaten. In de vierëntachtigfte grondftelling verflaat hij door den Heiligen Geest eene kracht van God, beroepende zich op l u k: 1: 35 en XX'V: 49. Over de leer der Driee'enheid, en den fiaat der zielen na den dood uit hij zich in deeze grondftellingsn niet: en in zijne Verdeediging der Doopsgezinden ( * ), die voor de gronddèllingen geplaatst is, daar overhandelende, fchijnt hij een' flag om den arm te willen houden, en met zijne bezondere befchouwing en bevatting, zo als hij het noemt , nopens die leerftukken, niet regt te willen voor den dag komen. De bezondere gevoelens hieromtrent, fchrijft hij, kunnen zonder verbreeking van liefde en vreede onderling wel ingefchikt en verdraagen worden. Hier is hij dus zeer achterhoudend, doch niet 1 voorzichtig, want hij verraadt zichzelven (f)« Deeze grondflellingen met de ver- (*) Bl. I47—I54' (t) Zommiyen onder de Mennonieten waaren daaiöin zeer bevreesd, dat de schrijver met verfcheiden bezondere {tellingen , in dit werkjen vervat , aan veekn aanftoot en ergernis zoude gee-  der Syjlematifche Godgeleerdheid, 155 verdeeding der Doopsgezinden zim ook vertaald in het Fransch, en te amsterdam i 1704 in 8. uitgekomen. In deeze Franfche uitgave heelt óeverdeediging den tijtel van Apologie pour les Protedans , qui croyent, quon ne doit baptizer que ceux, qui Jont venus a un age de raij'on , Die yerdeediging is ook nog onlangs in 't Nederduitsch afzonderlijk uitgegeeven te Amsterdam bij van dek cros en CnPËL{_*)' De overige werken, door galenus de haan uitgegeeven, zijn voor een gedeelte de volgenden. Bedenkingen over den toejland der zichtbaare Kerk van Christus op aarde enz. amst: 1659, 4. Aanleiding tot de kennis van den Krist' lijken Godsdienst, bij wijze van vraagen en andwoorden tot onderwijs der Jeugd, amsterdam 1677 in 8 Dit werkjen fchijnt Sijtternatifcher wijze ingericht te zijn, doch wijl ik het in 't geheel niet kenne, en er in de gefchiede* nisfen der Mennonieten, door scHijisr ge- geeven , tot hinder der Kristlijke waarheid, en tot r.adeel van den noodigeii vreede Men leeze den brief van enckl a. van dooueg e f s i' aan h- schijn tegen spanhsim, bl. ï33 Om die reden is ook dit geheele werkjen in eene Kerkvergadering van Mennonieten, gehouden te amsterdam deii i van Bloei* maand 71.0, geheel verworpen, en voor onrêgt* Zinnig verklaard. Zie D. e van molqoeren, Onderzoek op de Grundftellingen van Gal: a. de haan , in ne Voorr. ( * ) Zie de aankondiging daar van in de Alg. Vadert. Letteroef. voor 't jaar 1795. No. 11. KVÏÏ. . eu w.  156 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW gefchrceven, niets anders, dan flechts den tijtel va vinde, moet ik het hier verder onaangeroerd voorbijgaan. Van dit werk is ook een uittrekiel door den Schrijver in 't licht gegeeven te amsterdam 1682 in 8. onder den tijtel van Kort begrip van de aanleiding tot de kennis enz. 't welk ik even min kenne als de Aanleiding zelve. Beide de laatstgenoemde werken fchijncn vcrfcheiden maaien herdrukt te zijn, Insgelijks dienen wij hier met een enkel woord gewag te maaken van een werk, getijreld, Beknopt vertoog van gelijk* luidende gttuigen'ufen der heilige Schrift over de voornaamfte ft ukken der Kristlijke leer, uitgekomen te amsterdam 1685 in 8. Van dit werkjen weet-ik ook anders niets , dan dat hetzelve bij veclen verdacht gehouden is van Sociniaanerij, blijkens 't gene ten jaare 1738 hier over is voorgevallen in de Klasfis i;an zevenwouden in friesland (f). Nopens het gene regen de onregrzinnigbeidvcn (galenus abrahams gefchreeven is, flaat ons hier flechts te melden van een bockjen, reeds uitgekomen 1663 te ams'i i-rd -m, ge t ij tel d, Het gekraai van een* Scclr.iaavfchen haan, onder Doopsgezinde Federen: dat is, Dr, ü«lenl's abra3ams de haans aan ft'ootlijke en Socitiaanfche Predikatie tot vernietiging van iristus vei f rekte en volmaakte vol doe- Ct) Zie c ir des de Vrijheid des geloofs in le bijvoegfelg bl. 3—n.  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 157 doening over de woorden 1 joh: t.Q, geopend en we der leid door tiieodorus van DER. MEER, lil 12. (*)• cliii. Bij het gemelde leerboek van o a i. en*u s abrahams de haan plaatzcn wij hier eene korte beoordceling van het onderwijsbockjen zijns Antagonifts, s a' Müë l a po stool. Dit werkjen is getijtcld , waarhcidsöefertUig , uitgekomen te amsterdam 1677 in 8., en herdrukt 1686, 1730, en 1743. Van hetzelve is nevens apostool de Opfteücr geweest SAMuëL van DEIL, Predikant onder de Mennonieten te amsterdam. In dit onderwijsboekjen wordt eene korte fchets opgegeeven van de geheele Kristlijke Godgeleerdheid. Het bertaat uit vier en vijftig hoofdrukken , waarvan men den zaaklijken inhoud leezen kan in de Gefchiedemsfe der Mennonieten, doorn schijn (f). De Zonnisten hadden voormaals de gewoonte, om 's winters in de woensdagsavondbeurten één hoofiluk uit dit boekjen ten onderwerp eencr leerrede te leggen, te verklaaren, enter betrachting van God- za- (») Zie over o. abrahams de haam en zijne Schriften verder schijn , 't a. b. ii. */. 576 , budb 1. 1. ii. p. fi84 , f f * F f: i. 1. i p 2f5.7, en de La ruk Gel: zeeland, */ 284. ii) u- 5s>8—6g6. xvii. i E ü W.  158 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW (*) Zie schijn, *t ». b H */. 598. zaligheid toetepasfen, (*). — Samuêl ■ ato stool was gebooren den 15 van Zomermaand 1638, en Predikant geworden te amsterdam 1661. Hij is daar overleeden den 29 van Grasmaand 1669. CL1V. Op het onderwijsboekjen van samubl apostoql , laaten wij hier volgen het leerboek van adriaAN van uEghem, gebooren te kortëmlrk, op de grenzen van Vlaanderen den 14 van Zomermaond 1631, en Predikant onder de Mennonietetf te middülbukg in züeland zederc den 8 van Slagtmaand 1654 tot den 24 van Lentemaand ^,jo), toen hij overleeden is. Dit boek is getijteld , Catechismus of onderwijs in den Godsdienst, 't is uitgegeeven te middelburg 1687 in 8., en herdrukt 1715./ De herdruk is bezorgd door g e r a r d u s d s wind, der Medicijnen DoSior, en leeraar in de gemeente der Doopsgezinden te middelburg. Bij deezen herdruk zijn gevoegd veele aantekeningen , zo uit de nagelaaten Schriften van den Auteur, als uit den voorraad van den uitgeever bij een gezameld. Het werk beftaat uit zesen vijftig hoofddeelen , waarin bijkans alle geloofsftukken der Mennonieten gevonden, oordeelkundig gedaald, net be- wee  der Syflematifche Godgeleerdheid. 159 weezen, en in eene goede orde, naar de gemeene vatbaarheid, platen duidlijk wor-E den voorgefteld. 't Zelve is gefchreeven voor ongeletterden en eenvoudigen ; en opdat het ook voor kinderen van nut zoude zijn , heeft de Auteur achter aan een tiittrekfel geplaatst bij wijze van een' klei. ner Katechismus, waarin 't gene in den grooten Katechismns voorkomt, nog korter, klaarer en verftaanbaarer wordt voorgedraagen. Bij de ec-fte uitgave was ook nog gevoegd eene Verhandeling van de Stemlijke gebeden , die in de Vergaderingen der geloovigen gedaan moeten worden (*). Behalven eenige andere Schriften, die van schijn en maatschoen in het meergemelde werk worden opgenoemd, heeft van eeghem ook gefchreeven en nagelaaten een uitvoeriger Theologisch Sijftema, waarin de geloofspunten, in den beoordeelden Katechismus behandeld, breeder voorgetiteld en omflagtiger bearbeid zijn; zijnde dit werk een volledig, welgefchakeld, en zaakrijk zamenftel der Godgeleerdheid •, doch daar hetzelve eerst na 's Mans dood ren jaare 1711 door g. db wind is uitgegeeven, en dus tot de Sijftemafchriften der achttiende eeuw behoort , zal het bij eene volgende gelegenheid, zo wij hoopen, nader van ons befchouwd worden. CLV. (*) Zie scmjjf, 't a. b. II. bl. 545 en 546'. ïvru  i6o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. EEUW CLV. Nu zijn wij gevorderd aan het eerfte volkomen Sijftema, -t welk van deMsnnonieten in 't licht vericheenen is, dat van E N G !i L e are NOS van door e • geest, waarvan wij reeds voorloopig met een woord gewaagd hebben in de CXLiX. §. Dit is het eerfte vrij gefchreeven « en naar zekere kunstregels opiefteli Sijftefria, 't welk wij van de Mennonieten hebben. Van doorEgëest was een zeer kundig, fchoon ongeftudeerd , man: hij was gebooren den 26 van Wintermaand 1645, en is geweest leeraar der Mennonieten in de r ijp in n 0 o r nHOLLANi), daar hij den 16 van Oogstmaand 1706 geftorven is. De tijtel van het Sijftema, door hem uitgegeeven, is Onderwijzing in de Christlijke leer na de belijdenisfen der Doopsgezinden , waarin de voornaamfle zaaken des geloofs met'Schriftuurplaatzen , redenen, en wechneeming van tegenwerpingen nader bevestigd worden : bij vraagen en andwoorden, 't Werk is uitgegeeven te amsterdam 1692. De inhoud van dit werk voldoetaan den tijtel. De leer der Doopsgezinden wordt duidlijk voorgedraagen, 'klaar ontvouwd , krachtig betoogd, deels uit de Heilige Schrift, deels uit het licht der reden , en ijverig verdeedigd tegen de bedenkingen van anders gevoelenden. - De ganfche voordragt is eenvoudig, onfchoolmaacig en duidlijk» en  der Syjïematifche Godgeleerdheid, 161 en te gelijk , deftig , oordeelkundig en naauwkcurig, Naar de gedachten van schijn , bevat dit werk een zamcnllel varf genoegzaam de'ganfche Godgeleerdheid der Mennonieten, en moet hetzelve onder de uitmuntendfte boeken gehouden worden (*). 't Werk is verdeeld in onderfcheiden Hoofdrukken, die één en twintig in getal zijn. Het eerfte Hoofdftuk handelt over de kennis van God uit de natuur; het tweede over de heiligefchrift; het derde over God, èn Gods eigenfchappen, en over de drieëenheid; het vierde over de fchepping, den mensch, en de Voorzienigheid ; het vijfde over den Zondenval, het zesde over de verlosfing, en over de menschwording van kristus; het zevende over de algemeene genade; het achtlre over dc ambten van kristus; het negende over het geloof; het tiende over de bekeering; het elfde over de rechtvaardiging; het twaalfde over de kerk;' het dertiende over de dienaars der kerk; het veertiende over de fakramenren; het vijftiende over den doop; het zestiende over het avondmaal; het zeventiende over de kerklijke tucht; het achttiende over het ambt der overheid; het negentiende over den eed; het twintigfte over het gebed; het één en twintigfte over het laatfte oordeel (f). CLVL (*) Zie schijn, *t a. b. II */ 568. Ct) Zie verder den Hoofdinhoud van dit Sij« 'ftema bij schijn, 't a, b. II. bl. 548—568. III. DEEL. L XVII. L E Ü W.  i6a Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEUW, ) i i < t 2 1 { i i F d h R CLVI. Bi] het Sijftema van van dooreg«est voegen wij ten laatften een Godgeleerd zamenftelvan douwe feddriks van molqueren. Dit boek is getijteld, Der Mennonieten Leere, of'Onderwijzing voor de Doopsgezinde Christenheid, en uitgegeeven te amsterdam m 8., i6u8. Hetzelve heet wel opgebeld voor de Jeugd, doch 't is meer voor Jejaarden en gedoopten, dan wel voor de leugd gefchikt; althands deezen zullen iet met nut en genoegen gebruiken kunien. De Schrijver is een regtzinnig Mentoniet, en een ijverig verdeediger van de >ude leer zijner gezindheid, 't Werk is fgedeeld in twee en vijftig Hoofdftukkeq. De leerftellingen worden zuiver voorgeIraagen, met Schriftpiaatzen beweezen, egen de bedenkingen van andersgevoelenlen gehandhaafd, en met de uitfpraaken an vroeger leeraaren onder de Doopsgeindeó bekrachtigd, 's Mans bedreeveneid in het behandelen van geleerde geehilvraagen is er niet onduidlijk in te onf ekken , en er zijn blijken in van een :hcrp en fchrander oordeel. — Douwe ed or iks was een Fries van geboorte: ' och waar en wanneer hij gebooren is, eb ik niet kunnen nafpooren (*). Hij is (*) Misfchien was hij gebooren te molqween. een dorp, gelegen tusfehen stavoren i muDuooPïü, daar zich thands nog eene bloei»  der Syflematifche Godgeleerdheid. 163 is leeraar der Doopsgezinde Kristenen geweest, in de bloeijende gemeente te har lingen., en daarna te embden. In de laatstgenoemde Stad is hij geftorven, doch wanneer, is mij niet gebleeken, denklijk in 't begin van de achttiende eeuw.. Hij is onder de Mennonieten altijd als een fterk Voorftander der rego zinnigheid bekend geweest, en zelfs van de Hervormden hier te lande zeer hoog gefchas. CLV1I. Wanneer men de boven beoordeelde Sijftemen der Godgeleerdheid van te Mennonieten raadpleegt, cn met een opmerkzaam oog doorloopt, bevindt men in dezelven eene duidlijke en ongekunftelde voordragt , die geheel vrij is van Scholaftiekerij en Akademifche fpitsvindigheden. De Mennonieten hebben zich op zodaanige voordragt altijd toegelegd, en zijn zichzelven daarin fteeds vrij gelijk ge- feloeijende gemeente van Mennonieten bevindt. Zulks maaken wij alleen bij gilling op uit zijnen toenaam, 't Is zo , zijn Vader kan reeds dieft toenaam gedraagen hebben; dan , wanneer men in aanmerking neemt , dat zeer weinige Menno. nieten in friesland zo wel in de fteden als op de dorpen in 't laatst van de zeventiende eeuw een' toenaam, of zo als men het noemt, een van hadden , wordt het waarfchijnüjk dal douwe feddriks zelf zijn' toenaam VAM Uolqueren aangenomen hebbe. XVTI. ISUttt I  XVIT. EEUW, 164 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gebleeven. Zelfs hebben zij zoeken te . vermijden alle Schoolfche termen en onnaauwkeurige benaamingen , welken van de overige Protestanten in hunne Sijftemas ujt de Schoolgeleerdheid der Roomfche Kerk overgenomen en bij dezelven in gebruik zijn gebleeven. In het ftuk van deri Godsdienst andere bewoordingen, te bezigen , dan de Heilige Schrift bezigt, hebben zij altijd geacht Voor den Godsdienst Schadelijk te zijn , en geheel ongeoorloofd. Onder de Ouden hebben zich hier fterk over uitgelaaten ja- ques ou terman en klaas kl aasze n, beiden MennonisteLeeraars, en geoefende Schrijvers, de eerfte in eene openlijke belijdenis, die ook door meer anderen ondertekend was, opgedraagen aan de gedeputeerden van het Hof van holland , en de laatfte in zijn andwoord op het werkjen van hermannus fa ukelius, Predikant te middelburg in zeeland , getijteld, babel, d. i, verwarring der wederdooperen enz., welk andwoord te gelijk eene belijdenis behelst van de voornaamfte leerftukken der Doopsgezinden. En onder de laater Mennonieten heeft zich daaromtrent uitdruklijk verklaard de kundige hermannus schijn in de Voorrede van zijn dikwerf aangehaald werk, Gefchiedenis enz. Ook alle Mennonietifche Schrijvers van onderwijsboeken hebben met de daad getoond, dat zij het hier in met de genoemde mannen ééns waaren. Hunne afkeerigheid van Scho- la-  der Syftematifche Godgeleerdheid. 16*5 laftiekerij is fchier op elke bladzijde blijkbaar. Hartlijk was het te wenfchen, dat de Lutherfchen en Hervormden de Mennonieten ten deezen aanzien Steeds gevolgd waaren» CLVIH. Meer dan ééns hebben wij reeds aangemerkt dat de Mennonieten zich meer onledig hielden raet de betrachting, dan met de bcfchouwing der Evangelieleer, en meer aandrongen op een Godzalig levensgedrag , dan wel op het omhelzen der geloofswaarheden. En deeze aanmerking iteunt op 't gene de letterkundige gefchiedenis ons van hunne redekunde oplevert, — Onder de grondftellingen, welke msnno simons van de Wederdoopers met zekere bepaalingen overgenomen en verzacht heeft, was ook , zo als dit ons reeds hier voor indeCXLIV. §. irebleeken is, die Helling, dat de menschlijke weetenfchappen fchadelijk voor den Godsdienst zijn, de Godsvrucht uit het hart verdringen, en de wijsheid, welke God in de ziel openbaart, benevelen. En deeze (telling zal, denk ik aanleiding hebben gegecven, dat menno simons, dirk filips, en hunne tijdgenooten zich zo Vlijtig op het behandelen der Zedeteer hebcen uitgelegd; waarin hunne nakomelingen hen gevolgd zijn. Doch wat ook de aarleidende oorzaak hier van zijn mooge , zij hebben zich in het vak de* L 3 XVII. ïeuw.  I xvif. ; eeuw.c i t * j 1 i l i z 1 € I c * i v r I t / 1 tt # fSfj Beknopte Letterkundige Gefchiedenis 'edeleer bij hunne gezindte zeer ver* iensclijk gemaakt. — Een groot gedeele van menno simons werken beftaat dt Zedekundige lesfen en Kristlijke vermaningen ten dienste van onderfcheiden lenlchen in onderfcheiden betrekkingen ;elchreeven. Het zelfde kan men zeggen an de werken van dirk filips. De 'edekunde van hun beiden is ook vrij uiver, en behoeft voor die van veelen rider de Lutherfchen en Hervormden an dien tijd niet te wijken. Onder de Mennonieten , die de Zedekunde opzetijk bearbeid hebben, munt zeer uit pieer pieters. Predikant eerst in de ijp, en naderhand te zaandam, geooren te. al km aar den 2© van Louwlaand 1574, en geftorven te oosta a nd am den 14 van Wijnmaand 1651. )eeze eerwaardige Grijzaart heeft op 'het inde van zijn leeven ten jaare 1650 uitegeeven acht boekdeelen in 4, behelzene alle zijne werken. De tijtel er van 'as Opera pieter pieters, dat is, lies wat van dien regtzinnigen leeraar 2 eenvoudigheid befchreeven is. Deeze 'erken, waarvan zommige ftukken vooreen verfcheiden maaien afzonderlijk in leiner formaat waaren gedrukt, beftaan :n grootften deele uit Zedelijke Schrifm, waarvan de onderfcheiden tijrels zijn, > bij, naardien het bijgebragte tot ons oogmerk genoeg zal zijn. CL1X. Nu willen wij eindelijk gaieilaan , wat de Sijftematifche Godgeleerdheid der Lutherfchen en Hervormden gewonnen en verlooren heeft hij de verfchillen met de Wederdoopers en de Menrtonieten, en welk eenen invloed het gevoelen van deeze beiden gehad heeft op de denkwijze des volks vooral onder de Hervormden. CLX. Eerst willen wij dus zien, wat de SijfTenatiiche Godgeleerdheid der Lutherfchen ;n Hervormden bij de verfchillen der Welerdooperen en Mennonieten gewonnen reeft. In het begin der zeventiende eeuw vaaren wel de eigenlijke Wederdoopers reeds (*) Beide deeze Gefchriften van de haan lehelzen veel goeds en fchoons , en worden Tan Ie Mennonieten in 't algemeen, zelfs van de Zonisten\ zeer gepreezen. In 't laatstgenoemde rerk heeft de haan de leer van de waare Mijshken met de icer van den natuurlijken Godsienst , op eene oordeelkundige wijze, zoeken , verceotebrengen.  der Syjïetnatifche Godgeleerdheid. 160 reeds uitgeftorven,. dan, daar hunne verderflijke leerftcllingen, zo wel als hunne ondeugende woelingen , die zo veel geruchts verwekt hadden, nog te versch in de geheugens der Proteitanten lagen, konden ook de Godgeleerden, onder de Lutherfchen en Hervormden, aan de MoogeSchoolen , niet wel voorbij, om aankomende Kerkleeraars tegen dezelven ernftig te waarfchouwen, en ze met klem van redenen te wederleggen. Te meer meenden zij daar toe roeping te hebben, wijl ze zich verbeeldden, dat de Mennonieten en Wederdoopers één en hetzelfde flag van menfehen waaren, en dat dus, wijl de Mennonieten overal onder de Protestanten zich hadden nedergezet, het gevaar, van door de dwaalingen deezer lieden befmet te worden, voor de Kerk nog niet over was. Dan hoe dit ook zijn mag, zij hebben de gevoelens der Wederdoopers in hunne Stelfelfchriften aangeweezen, en met kracht van zeggen, bij voortduur, wechgeredeneerd. En wat de meer draaglijke gevoelens der Wederdoopers aangaat, die van menno simons gezuiverd, en var hem en zijnen aanhang omhelsd zijn, hier tegen vooral moesten de Lutherfche en Her. vormde Sijftemafchrijvers op hunne hoede zijn, wilden zij aan de belijdenis hunnerKerk. in de Sijmbolifche Schriften, welken zij ondertekend hadden, vervat, getrouw blijven , jfj verig hebben zij zich ook daar tegen aange* kant. De leer van den kinderdoop, van he; eedzweeren, van het oorlog voeren enz.. L 5 werd. XVII. EEUW. 1  Ifo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. IE uw. 1 I i ï ( 1 1 c J ( \ werd, tegen de gevoelens der Mennonie-. ten dienaangaande , met omflagtige bewijzen van onderfcheiden aart, door hun geftaafd en verdeedigd In beide, die opzichten heeft de Godgeleerdheid der Wederdoopers en der Mennonieten eenen voordeeligen invloed gehad od de Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden. Derzelven Leer heeft daar door , als 'c waare , eene nieuwe fterk te bekomen, in veelen van die ftukken, die in verfchil waaren, en aankomende leeraars zijn, op die wijze, met genoegzaame wapenen, om de eer van hun Kerkgenootfchap op :e houden, toegerust geworden. CLXI. Dan welk een voordeel de Sijftemati- che Godgeleerdheid der Lutherfchen en Hervormden ook van de Godgeleerdheid Ier Wederdooperen en Mennonieten gerokken heeft, 't nadeel, 't welk aan de:elve daar tegen van deeze is toegebragt, :al, bij elk onpartijdig beoordeelaar der :aake, ongetwijfeld vrij grooter gerekend vorden. Dit nadeel is aan de Sijftemas !er Lutherfchen en Hervormden toege* tragt niet door de Wederdoopers en Men* wnieten, of hunne Godgeleerdheid, maar oor de partijzucht der.opftellers van de lijftemas zeiven, met betrekking tot de jodgeleerdheid dier lieden , welke zij wederleggen moesten. Hetzelve is daarin elegen, vooreerst, dat de Lutherfche en  •der Syflematifche Godgeleerdheid. 171 en Hervormde Sijftemafchrijvers , de leer hunner Kerk tegen de Wederdoopers en de Mennonieten willende verdeedigen, die verdeediging te zeer overdreevcn heb» ben; en ten tweeden, dat de Lutherfche en Hervormde Sijftemafchrijvers geen behoorlijk onderfcheid hebben gemaakt tusfehen de Wederdoopers en Mennonieten, welker gevoelens zij beftrijden wilden, en tusfehen de gevoelens van deeze beiden, en die van andere gezindten , welken op zichzelven liaan. In beide deeze punten ontdekt het naauwkeurig oog van elk, die, op eene onbevooroordeelde wijze, aan twee verfchilhebbende partijen recht zoekt te doen, groote gebreken. CLXII. Aangaande het-eerfte punt hebbe men de Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden door te bladeren, en die hoofdftukken , waarin tegen de Wederdoopers en Mennonieten gehandeld wordt, optezoeken, om van het gene ik gezegd heb, overtuigd te worden. Men neeme bij voorbeeld ééns het gevoelen der Wederdoopers en van zommige Mennonieten nopens de menschwording van den Heere jesus. Dit gevoelen komt hier op ne der, dat „ het eeuwige woord van God. in de volheid des tijds, door den Heiligen Geest in de maagd mar ia, zondei dat zij een' man bekend had , menscl XVII. EEUW.  172 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII EÊt' V» 1 1 I geworden, en dat dus bet vleesch des Za.ligmaakers door de Scheppende kracht van den Heiligen Geest voortgekomen is ("*)". Dan "dit gevoelen hebben de Sijftema fch'rijvers der Lutherfchen en Hervormden geheel verdraaid, en dus voorgefteld; kristus zoude door maria zijn heen gegaan , als het water door eene goot loopt , of als de Zon door een glas gaat. C*) Verg. schijn 't a. b. II. hl. 316, &Z9 en 190, en ook de dertiende Verhandeling van mïnnos werken, bl. 351 van de uitgave in .681. Onder de geenen , die , op het voetfpoor van menno simons, dit gevoelen omhelsd heb; ben , moeten inzonderheid geteld worden de. ftrakke Mennonieten , die bij den naam van Friezen bekend zijn. Zie schijn 't a. b. II. bl.$i/. De overige Mennonieten omhelzen meest het algemeene begrip der Kristenen aangaande 's Heilands menschwording. Onder de oudfle Mennonieten, ten tijde van menno, zelfs zijn er geweest, die het met hem hierin niet ééns waaren. In het FrankenthalfcheProiok&\, zijnde een boek, waarin de gefprekken tusfehen eenige Hervormde en Mennonietfche leeraars , te ficakkenihal ten jaare 1571 gehouden, aangetekend zijn , Haan bl. 130. deeze woorden: wij weeten deezen artijckel niet ieter te verklaar en, dan dat zijn ontfankenis van ien Heiligheu Gheest zij. en hl. 131. Als hij in de wereld quant, zo hebbe hij hem een lighaam toebereijt , maar hoe, 'oft wanneer, is ons onberrijplijk. lin in het hier voor aangehaalde joeksken, getijteld het offer des Heeren, bl. 154, Irukt zeker Mennoniet, om des geloofs wil gerangen , zich legen de Kettermeester dus uit. 'k geloof, zegt hij, dat Christus is de Sone Godt n aller manieren, in vleesch en geest, maar waar iij zijn v'eesch genomen heeft , dat laet ik in de terborgentheijt Godts: de Apostelen hebben daaraf \ïet ghcdiiputetrd.  der Systematifche Godgeleerdheid. 173 gaat ( * "). Zulk eene partijdige verdraaijing der gedachte Helling heeft dus wijders v«röorzaakt, dat de redenen, er door de Lutherfchen en Hervormden tegen ingebragt, geheel ondoelmaatig waaren, en, dat hunne poogingen, om te bewijzen 't gene zij tegen de Wederdoopers en Mennonieten verdeedigden, vooi een groot gedeelte overbodig moeten gehouden worden. — Men flaa ook eens hei oog op de veelerlei bewijzen, die in d« Sijftemas der Lutherfchen en Hervormder worden bijgebragr tegen de Mennonietet voor de geoorloofdheid van het eedz.wee ren, het oorlog voeren, enz. onder Kris tenvolken: hoe worden deezen niet zeldet geheel overdreeven! De helft dier bewij zen zijn ontleend van voorbeelden en ge bruiken, die bij de oude Godsdienstïn richting, onder de wetten van moses ftand greepen, en men weet, altoos mei bc (*5 Deeze partijdige verdraaiiiig van het gevot len zommiger Mennonieten , makende de menscl wording van kristus, is al vrij oud. J. v a j bolandüs heeft hetzelve , in de zestiende eeuw Teeds zo verkeerd voorg-, fteid in zijne moto Monajlcrlenfes, gedrukt te keulsn 1545, Lib.X ,»ï. 49. Dus laat hij zich uit. Ejfe Deum jlatuunt alii, fed corpore carmm Humantim f nnto füftinuijfè negant: At Mam mentent, tennis quafl futice canalis Per MAti£ corpus Virginis ijfe ferunt. De Mennonieten hebben zich zeer over deeze pa tijdigheid beklaag-.!. Men ieeze schijn 't atl. 291 , en de Voorrede van het werkjen vi abraham van loon, de jongeling onder.V' ten lot den doup, bl. 10 en 11. XVII. E üü w. 1 ï s > >. n •«  174 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW behoorde te weeten, dat de Mennonieten, . uit hoofde van het groote onderfcheid tusfehen de oude en nieuwe Godsdienstïnrichting, van de gewoonten en pligcen, die in de oude plaats hadden , niet beiluiten willen tot de gewoonten en pligten, die in de nieuwe moeten itand grij« pen. Alles, wat men dierhalve ten be« tooge dier genoemde punten uit het Oude Tellament bijbrengt, is overbodig, en kan voor de Mennonieten van geene overtuigende kracht zijn (*). — Eindelijk vestige men eens de aandacht op de meenigte van bewijzen , die in de Sijflemas der Lutherfchen en Hervormden tegen de Wederdoopers en Mennonieten voor den Doop der kinderen worden aangevoerd. Verfcheiden van die bewijzen doen volstrekt niets af; en men moet zich er over verwonderen , dat geleerde mannen, welken het anders niet aan gezonde oordeelkunde ontbrak, daar van gebruik hebben kunnen maaken (f). De overige bewijzen voor den Kinderdoop zijn grootendeels gebouwd op onderltellingen, die (*) „ Het Eedzwecren", dus luidt het XVII. Art. van ééne hunner belijdenitfen, zie schijn 't a. b. II. bl. 198, „ in den O. T. geoorloofd, en daarin veele misbruiken ingefloopen zijnde , is van kristus en jakobus, zonder eenige uitzondering verbooden." (t) Men neeme eens onder anderen hand: 11:39, daar petrus tot de overtuigde Jooden sp het eerfte Pinkfterfèest zegt: U komt de beloften toe, en uwen kinderen enz. Hoe is het moog  der Syftematifche Godgeleerdheid. 175 die , hoe fchriftmaatig zommigen daar van ook in ons oog weezen moogen , echter van de Mennonieten betwist worden ; en daarenboven vindt men die bewijzen dan ook nog dikmaals zeer verkeerd voorgedraagen, zo dat zij bij eenen Mennoniet nimmer eenige gelding hebben kunnen. Men, weet, bijvoorbeeld, van hoe weinige kfacht de-bewijzen voorden Kinderdoop bij verftandige Mennonieten zijn, en ook waarlijk zijn moeten, zo als die uit de leer der verbonden van veele Sijftemafchrijvers ontleend zijn geworden, 't Is altijd moeilijk den Mennonieten van eene gevleide waarheid zulke voldoende redenen te geeven, dat zij er door in het naauw gebragt worden, naar dien zij niets voor waarheid willen erkennen, dan 't gene in den Bijbel letterlijk en met ronde woorden gefchreeven ftaat : alle gevolgtrekking en het nuttig gebruik daar /an verwerpen zij. Uit dien hoofde dient men de Mennonieten alleen zodaanige bewijzen voor te draagen, die regts- mooglijk , zoude men zeggen, dat iemand, die welgeftelde zinnen , en daarbij bedreevenhcid in de gewijde Schriften heeft , hier aan eerstgeboo' ren kinderen denken kan? en al evenwel men vindt deeze plaats zo verklaard in veele Sijftemas. Duidlijk is he» uit het geheele verband, dat men door kinderen hier de nakomelingfchap verftaan moet. De kanttekenaars op onze gebruiklijke Nederlandfche overzetting fchijnen liet ook zo begreepen te hebben. De Sijftemafchrijvers onder de Hervormden mogten detze geleerde Schriftuitleggers wel wat meer gevolgd zijn.. XVII. EEUW.  176* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW regtsftreeks uit den Bijbel gehaald zijn, * of die, van elders genomen, de zaak baarblijklijk, op eene andere manier, voldingen. Indien men den Mennonieten de geoorloofdheid van den Kinderdoop uit den Bijbel bewijzen wil, zal men dit 't best kunnen doen met hun aantetoonen, hoe de Doop onder de nieuwe Godsdiensfinrichting de plaats vervangt van ne befnijdenis, die onder de oude Godsdienstïnrichting aan de kinderen bediend werd. En dit is misfchien ook het eenige bewijs, 't welk als een Bijbelsch bewijs tegen de Mennonieten met vrucht gebruikt kan worden. Dan het allerbeste bewijs, 't welk ons tegen de Mennonieten het verfchil kan doen beflisfen , is dat, 't welk uit de gefchiedenis der oudfte Kristenen , die hunne jonge kinderen gedoopt hebben, afgeleid wordt. En dit, helaas! vindt men bij veele Sijftema Schrijvers geheel onaangeroerd, en bij anderen Hechts ter loops behandeld ( * ). Dee- (*) Dat de doop van de vroegfte tijden af in de Kristlijke Kerk aan de kinderen bediend is, blijkt genoegzaam uit de gefchicdenisfe. I r eD£Ds, onder anderen, ftelde, dat kristus allen zaligde , die wedergebsoren werden , jonge, Vinders ([infantes"), jongskens (parvides'), jon* gens (pueri) , jongelingen (iuvenes) , bejaarde menfehen (fenioreSj. En wedergebooren inorden betekent in den ftijl der Kerkvaderen gedoopt worden. De Doop wtrd de wedergeboorte genoemd , volgens TlTiiVLi-gi daar de Doop het bad der wedergeboorte geheeten wordt. Ter rutï.iaan ijverde wel zeer tegen den Kinderdoop; dan  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 177 Deeze twee bewijzen , wanneer ze wel worden voorgefteld, zijn ook ter verdeediging van de geoorloofdheid des Kinderdoops genoeg voldoende. De overigen die doorgaans worden bijgebragt , zijn ren deele van geene kracht, en ten deele van dien aart, dat, hoe zeer ze ook bij ons San zulks is een bewijs , dat dezelve in zi]nen tijd overal plaats hadrle. Oiicenis fpreekt van den Kinderdoop als van eene piegtigheid, die allemhalve in de Kerk gebruiklijk was. Ori. cenes zelf was , volgens zijne eigen betuiging, in ziine tederfte kindschheid ook gedoopt. Daar nu or 10 f.nes gebooren is ten jaare 185, volgt hier uit , dit de Kinderdoop in dien ti.d ftand greep. Nu is het eene bekende zaak, dat men in die dagen nog geheel niet afgetVeeken waare Van de Apoitolifche gewoonten. En hoe ook zoude men ten aanzien van zulk een belangrijk Huk, als de bediening des doops was, daar van hebben kunnen afwijken5 Zoude zulk eene ahvijking van de Apottolijfche gebruiken, jefteld, dat men in de vroegfte dagen geene kinderen gedoopt had, 'gefchied ziin zonder heftige volksbeweegingen, zonder luidklinkende krakcelen , zonder Kerkvergaderingen , die daarömtrent beflisfende befluiten hadden genomen, waarvan wij niets leezent Was het raooglijk , immer den Kinderdoop in alle Kristengemeenten, allerwege, intevoeren zodaaniger wijze, dat er in verloop van tijden zelfs geen enkele vOetitap van deeze nieuwe inftelling ergens aangetroffen wierd. Augustinus, van den Kinderdoop fpreekende Lib. IV. vs. 23. zegt, Boe tradilum tenet tota Ecchfia, — nee conciliis . itiftitutum , fed femper retentum est , non ni/i Jpoftoliea auctoritate traditum rcSiijJtme crtdin.us. En kalvijn zegt in zijne Injlit: Cbrili Relig. Lib. IV. C. XVI. J'. 8. Nullus est fcriptor tam. •vetustus , qui non paedobaptismi originem ad Jpoflolorunt Seculum pro terto referat. CassAN111. DEEL. M »«» XVII. EEUW.  178 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW ons de zaak volkomen beflisfen, zij even, wel, om de hier voor gemelde redenen, dit bij eenen Mennoniet niet kunnen doen. Wiet het getal, maar het gewigt der bewijzen overtuigt iemand van de waarheid cener. Helling. Veele verdeedigers van den Kinderdoop hebben met het opftapelen hunner be- WIJder heeft in" zijne verhandeling de Baptisme Parvulorum ( etdverfiis Anabaptisten) eene groote meenigte getuigeimfcn van oude Kerkvaders aangehaald uit de drie eerfte eeuwen, waarmede de gewoonte, van kinders te doopen , in de eerfte Kristen kerk , aangetoond kan w.orden. — Met dit alles kan het echter niet beweczen worden, dat alle kleine kinderen der Kristenen in de vroegfte ti:den gedoopt zijn. Het blijkt uit de Kerkhiftor.iën , dat het zich met de zaak op deeze wijze heeft toegedraagen. Men geloofde in 't algemeen , dat de Doop ter zaligheid volftrekt noadzaaklijk waare; doch daar er noch door kristus, noch door de Apostelen, eene juiste bepaaling was gemaakt, omtrent den tijd, wanneer de Doop gefchieden moest , werd dezelve niet aan alle menfehen op gelijken tijd bediend. Wanneer ouders onder het kruis der vervolging gebukt gingen , en hier en daar harderloos omzwierven, veroorzaakte het gebrek aan goede gelegenheid meenigmaalen» dat de kinders niet terftond na de geboorte gedoopt wierden. De kinders, dus ongedoopt opgroeijënde , werden dan ook' dikwerf niet eerër gedoopt , dan wanneer zij tot jaaren van onderfeheid waaren gekomen, en zfchzelven ten doop konden aanbieden. Doch wanneer de kinders zwak van geftel, of anders in ftervensgevaar waaren , werd doorgaans alle moeite gedaan, om ze gedoopt te krijgen. De doop werd dan verhaast , al waaren de kinders ook flechts eenige uuren oud. üok, wanneer de ouders niet zeer Godsdienstig waaren, en het eeuwig belang van hunne kinderen hun niet zwaar op het hart "woog, werd dikmaals de doop der kinderen uit. "ge-  der Systematifche Godgeleerdheid, 179 wijzen meer kwaads , dan goeds gedaan. Zulks kan men , behalven van anderen , zeggen van robertus puppius, Predikant te eda m, die in zijn boek, getijteld Bewijs van den Kinderdoop, te gén de Mennonieten, dat dezelve uit God is, en niet uit de menfehen, uitgekomen ten jaare 1614, cn voor de tweedemaal ten jaare 1621, zes en twintig bewijzen voor den gefield , en zomwijlen , niettegenftaande de goede gelegenheid, geheel verzuimd, Maar ouders, die waarlijk den Héér vreesden, én voor het eeuwig welzijn hunner kinderen zorg droegen, waaren • gewoonlijk fpoedig gereed, om, indien zij geleeenheid hadden , hunne kinders te laaten doopen. En de voorbeelden hier van yernieeuigvuldigdcn , ■naar gelang de Kristenen van tijd tot tijd m den 'verbijsterden waan raakten, dat de Godzaligheid fin het waarr.cemen van uiterlijke Kerkgebruiken 'beflond. Yan daar, dat de'Roomschgezinden den Doop der kinderen geen oogenblik uitfehuiven, maar de' kinders, zo dra zij het leevenslicht ge. nieten , in aller ijl laaten doopen. — Uit dit aangemerkte ziet men , dat de Mennonieten eu Roemsch' 'gezinden in onderfcheiden uiterften zijn gevallen, en de Lutherfchen en Hervormden hier den middenweg houden. Wanneer men dus het ftuk van den Kinderdoop tegen de Mennonieten met eenen goeden uixflag bepleiten wil, dient men den ftaat des gefchïls niet te bepaaleh op die wijze, of het voor de kinders van Kristen ouders ter hunne zaligheid volftrekt noodzaaklijk is , dat zij gedoopt worden ? maar op die wijze , of het, volgens het oud gebruik der Kristenen in de Kerk, geoorloofd is, de kinders te doopen? En dan kan de Gefchiedenis genoegzaam het gefchil ten voordeele van de Lutherfchen en Hervormden beflisfen. Conf: vitrince. p Obferv. Sacr: I. Lib. VI C. 6 & seileri Iheol. Dogm. Rolem, j>. 570 & Seqc;. M * xvir. EEUW.  XVII. EEUW. i &o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis den Kinderdoop bij één vergaderd en voorgedraagen heeft. Die te veel bewijst, bewijst niets: hoe ongelukkig is het, dat oaze Theologanten zo dikwerf tegen deezen regel gezondigd, en zichzelven daar door van gezag en vertrouwen be«* roofd hebben! CLXIII. Wat nu het tweede punt betreft, waarin het nadeel geleegen is, 't welk aan de Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden is toegebragt door de partijzucht der opflellers van de Sijftemas zeiven met betrekking tot de Godgeleerdheid der Wederdoopers en der Mennonieten, die zij te wederleggen hadden. Dit Was, hebben wij gezegd , dat de Lutherfche erï Hervormde Sijftemafchrijvers geen behoorlijk onderfcheid hebben gemaakt tusfehen de Wederdoopers en de Mennonieten, en tusfehen de gevoelens van deeze beiden, en die van andere gezindten, welken op zichzelven ftaan- Ronduit mag men zeggen , dat de opftellers der Sijftemas in dit tweeledig punt niet ter goeder trouw gehandeld hebben, en dat partijzucht meenigmaalen hunne pen befluurd heeft. Wanneer men de Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden doorgaat, vindt men meestal de Mennonieten gebrandmerkt met den , bij hen en alle welderkenden gehaaten, naam van Anabaptisten of Wisdtrdoopers, Met hoe wei-  der Syfïematifche Godgeleerdheid. iSt weinig recht zulks gefchied is, kan uit de Hiftorie van deeze Godsdienstgezindte, hier voor van ons te boekgeflaagen , wor. den opgemaakt. En, zo doende, hebben de Sijftemafchrijvers de onvoorzichtigheid gehad, om de Mennonieten en de Wederdoopers over éénen kam te fcheeren, en °t gene weleer van de laatstgenoemden gedacht en gedreeven is, ook den eerstgenoemden toetedichten. Alle Sijftemafchrijvers kunnen zeker hiervan niet over het geheel met even gelijk recht befchuldigd worden, doch zo mende moeite wil neemen, om hen op dit onderwerp natezien, zal men bevinden, dat veelen zich ten deezen aanzien zeer misgreepen hebben, 't Gene hun daartoe aanleiding geeven , altoos hen hierin niet weinig yerfterken kon, waaren de bezondere verfchilfchriften van deeze en gene groote mannen, in de Lutherfche en Hervormde Kerk, tegen de Mennonieten ingericht. Hier toe behooren de volgenden; uit de Lutherfche Kerk , Disputationes contra Anabaptiflarum errores, van ^egidius hunnius , uitgegeeven te wit tenberg 1599 en Anabaptismus lReprobaius. das ist, Wederlegung der Wedertauferifchen lehre, van johan botsack, uitgekomen te lubek 1661; en uit de Hervormde Kerk, babel, dat is verwarring der Wederdoopers onder malkan* der enz , door hermannus faukelius, Predikant te middelburg in zee land, uitgegeeven ten jaare 1621, M 3 Di- XVII. EEUW*  ï 8 2 Beknopte Letterkundige Gefchied-sMs XVIÏ EEUW , Diatribe Hiftorica de origine, progfes" 'fu\ SeBis, &nominibus Anabaptiflarum, van fredertk spanheim, den vader, Hoogleeriiar in de Godgeleerdheid te leijden, en gedrukt ten jaare 16.13. Gangraena Theologiae Anabapiifiicae van joh. cloppenburg, Hooglecriiar in. de Godgeleerdheid te franeker, uitgekomen ten jaare 1644, en Seletliorum de Religione controverfiarum, etiam cum Graecis & Oriëntalibus & cum ludaeis nnper is que Antifcripturariis, Elenchus Hiflorico- theologicus van f rede rik spanheim, den Zoon, Hoogleeriiar in de Godgeleerdheid te leijdün, uitgekomen 1687 (*). Van de Schriften deezer mannen , die gezag en vertrouwen hadden, en die men voorönderftelde, dat hun onderwerp van alle kanten met een waarheidlievend oog bekeeken hadden, maak- ( * ) Dit werk van spanheim heeft zeer veel opfpra-ak verwekt De Mennonieten achtten zich door hetzelve zeerbeleedigd. Verfchciden leeraars der Mennonieten hebben er de pen tegen opgevat;, onder andeien e a. van door.egeb.st en g a de haan; de eerfte gaf uit 1693 een' firiif aan den I/eere F. spanheim, waarin de leerde' Doopsgezinden nader uitgeleien, verdeedigd cn van vele zioaare befchuldigmgen gezuiverd wordt: en de andere fchteef zijne Verdcediging de' Christenen, die Doopsgezinden genoemd wor. den; waarvan wij hier voor melding hebben gemaakt. — Meer aidere twistfchriften van de Lutherfchen en Hervormden worden opgeteld van vaich B. Th Sel T. II p- 13—22. en PFArr. d, in lLjl. Tb. Lfitterariam. T. II. p- 347 pi58'. —  der Systematifche Godgeleerdheid, i §3 maakten de Hoogleeraars gebruik bij het opftellen van hunne Sijftemas Dus doende namen zij 't gene door deeze geleerden te boek was gebragt, zonder verder onderzoek , voor goede munt aan, terwijl partijdigheid en vooroordeel hen in hunne misvattingen niet weinig ftijfde. En op deeze wijze werd de ftudeerende jeugd deerlijk misleid, cn de onëenigheid tusfehen de verfchilhebbende partijen ftaêg aangekweekt, zo dat de fcheuring moest openblijven , en allengs grooter worden. Van 1 de Lutherfche Theologanten in duitschland is het nog eenigszins te begrijpen, dat zij dé Wederdoopers met de Mennonieten, en de gevoelens van deezen met die van genen verwardden , omdat zij met de Mennonieten weinig omgangs hadden, en 't gene zij van dezelven vernamen, meerendeels geruchten uit verren lande waaren Maar de handelwijze der Hervormde Godgeleerden in ons Vaderland, die de Mennonieten zo van nabij kenden, is onbcgrijplijk, en, wat men ook inbrenge , volllrekt onverfchoonlijk. Deeze aanmerkingen verdienen ook met hetzelfde recht gemaakt te worden op eenen anderen, doch diergelijken, misflag van zommige Lutherfche en Hervormde Sijftemafchrijveren, welke hicrïn beftaat, dat zij den Mennonieten dikwerf Socifiiaanfche gevoelens aanteegen , waarvan flechts eenigen hunner in 't bezondere verdacht konden worden gehouden, zo als GALENUS ABRAHAMS DE HAAN, en M 4 zij- XVII. EtiUW.  XVIT.. 1EUW. J ? | 4 i c \ t d v l e 2. it r bl °r w< 184 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis zijne aanhanglingen. Waaren er onder de Mennonieten hier en daar Sociniaanschgezinden, gelijk de regtzinnigen uit hun midden nooit hebben willen loogchenen, maar zulks hartlijk betreurden ('*), men hadde van de leerflellingen der zodaanigen niet behooren te gewaagen in zulke aigemeene termen, dat iemand, der zaake niet te wel kundig, alle de Mennonieten daaruit als krijpto- Sociniaanen , (of bedekte Sociniaanen ) befchouwen moest. Die leerftellingen behoorden wederlegd :e worden onder den naam van Socinitanfchen, wanneer men met de Sociniaaten in het flrijdperk trad. Als men de eer der Mennonieten voordraagt en te;engaat, heeft men niets te doen met de eerftellingen van deeze of gene indivilueele leeraars onder hen, even Zo min als nen in de opgave van de leer der Hervorme Kerk te doen heeft met de gevoelens an roc'll en bekker, maar alleen het egfMennonitismus onder het oog te houen, zo als dit in de geloofsbelijdenisfen an de Mennonieten wordt aangetroffen (f), Ieijdanus, coccsjus, en hoorneek, hebben, in hunnen brief aan den 'urichfchen Theologant j. j. huldrik, ook, (*) Men leeze de Regtzinnigheid van de her r Mennonieten , door d f. van molqué. en , bl. 10. en 't gene wij hier voor J. CLII. '54 e" 155 > in eene aantekening reeds hebben gemekt. CtJ Men kan deeze Belijdenis/en leezen in 't rk van schijn 11, bl, 156—214.  der Syftematifche Godgeleerdheid. i8§ ook, ten deezen aanzien, geern der waarheid willen hulde doen, en de Mennonie*\ ten van de Sociniaanen wel degelijk weeten te onderfcheiden. De woorden daar toe betreklijk, acht ik Jhet der moeite wel waardig, hier onder in eene aantekening aftelchrijven ( * ). CLX1V. * Nu ftaat ons nog overig te bezien» welk eenen invloed de gevoelens der Wederdoopers en der Mennonieten gehad hebben op de depkwijze des volks onder de Hervorm Jen, hier te lande. Wat vooi eerst de gevoelens der Wederdoopers aanbelangt. Deezen hebben altijd eenen merklijken invloed gehad op de denkwijze des volks onder de Hervormden, hier ia (*) Vivuut apud. nos multi MïNSONIl difci* puli, qui habentur boni cives, &gratiam chiusTI ugnofcentes ac tucntes , Sociniar is , quifeipfis ai. mifccnt, fertitcr r.efiflunt: ex quibus ttiam idesi' tidcm quidam ai nos tranfeunt; alii propter quaedam, in quibus ipfis non videmur fatisfacere, aihuc non accedunt , qui id etiam inpZrmioribus ft dcbcre putant. Vide cocceii Opp T. VIII. p 67. Conf. 20. Obfervavit id etiam Cl. b y ijde u s 1. 1. II. p- 1184 , ubi , de Mennonith eorumque dogmatibus agens, ita fcribit Fucruni fant inter Mennonitas'& alii, qui errores Soci nianorum haud obfeure profitentur; undc nonnull; in tam ingreffi funt ftntentiam, omnes Mennoni tas ejfe Crypto ■ Socinianos. Sed fatendum tarnen plerosque St quidem genuinas Mennonitas a Soci nianorum placiiis alie'uos ejfe, idque aperte fati tft t-fiatos. M 5 Kvn. ÏSUW«  ï 86" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. 'ÏEUWi ,i J < c r c i I I 2 v ë 8 t ri g v k l e d a in ons Vaderland. — In de vroegfte tijden der Hervorming hebben de woelingen der Wederdoopers alle aanleiding gegeeven, dat de Omoomfchen hier te lan3e geen vast leerflelfel hadden. De Onroom fchen hier te lande, in het eerst niet weetende, of zij luther of zwingel-, jf karelstad, die tot de WederdooDers behoorde , moesten volgen, werden laar door magrig geflingerd. In die Hindering hebben zij eenen zeer langen tijd erkeerd, wijl zij dan bij Lutherfche , lan bij Zwingliaanfche, en dan bij Kaelftadiaanfche leeriiars zich vervoegden, mi gedicht te worden. Niet alleen was ulks zeer nadeelig voor het ganfche werk er Hervorming, maar ook voor de Sijftelatifche Godgeleerdheid. Deeze heeft aar door «ietj weinig geleeden. Daar de )nroomfchen hier te lande geene vaste gejofsbclijdcnis hadden, moesten zij natuurjk ook luttel werks maaken van het leeen der weinige Sijftematiiche Schriften, raarïn ééne vaste geloofsbelijdenis, volens zekere regels, ordelijk uit elkander ezet, gedaald, en verdeedigd was; alrands met zulke Schriften konden zij zich iet geheel verëenigen. Dit legde den rondflag van de vooringenomenheid des olks tegen zodaanige Schriften. Hier wam nu bij, dat het gemeen , zo wel ier te lande , als' in veele oorden van uitschland, Kar elft adiaansch zijne, de wectenfchappcn verachtte, cn op I, wat geleerdheid heette, den hekel had. En  der Syflematifche Godgeleerdheid. 187 En dit heeft geduurd lang na dat het volk hier te lande openlijk zich Kalvijns- J gezind verklaard had ■, ja het duurt nog tot op den huldigen dag. Zelfs waaren er onder hen veele origcftudeerde leeraars, die te vooren een handwerk gedreevcn hadden; en deezen hoorden zij heelgeern: ook nog heden hoort het volk die het liefst. En deezen waaren gansch geene vrienden van de Sijftematifche Godgeleerdheid. Hunne kunde bepaalde zich flechts tot eeniire praktikaale (lukken der AsketU feite Theologie, 't Eene met het andere bïagt dus te wege, dat het volk juist niet veel op had met eeregelde en welopgefteldc Sijltemafchriften. Naderhand toen marck, brakel, en anderen, die bij het volk in hooge achting Monden, hunne Sijftemas in 't licht hadden gegeeven, is dit wat veranderd ( *> Dan nog heden is de achting, welke de gemeene mar heeft voor'Sijftematifche leerboeken, nie o-root. Zij worden eeniglijk gebruikt var zulken, die hunne belijdenis leeren, o vai f*"i Dat het volk hier te lande geen* fmaak vond in het leezen van Sijftematifche Schriften , las ook waarfchijnlijk de eenige oorzaak , dat Vader brakel, toen hi] zijnen tXedehjken Godsdienst wilde uitgeeven , nergens eenen Boekhan. delaar kon overhaalen , om dit werk te drukken en in 't licht te brengen , en zich zelfs op het laatst van eenen Roomschgezinden Bockvcrkooper, dien hij daar toe wist te beweegen, bedieLn moest. Verg. in het tweede deel van mijn werk de aantekening op H. 129. XVII. 1  XVII. EEUW ] < { i 188 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis van zulken , die in de openbaare Kate.chizatien andwoorden: brak els Sijflevia alleen evenwel uitgezonderd. Dit is en blijft het geliefkoosde leesboek des volks. — Men ziet dus, dat het Kareldadiaanfche, 't welk met de gevoelens der Wederdooperen in naauw verband gedaan heeft, zeer veel invloeds heeft gehad op de denkwijze der Hervormden hier te lande.' Wat nu wijders de gevoelens der Menno* nieten aangaat. Dat ook dezclven zeer grooten invloed allerwege gehad hebben op de denkwijze des volks, inzonderheid onder de Hervormden hier te lande, zal niemand, geloof ik, betwijfelen, wanneer hij het volgende iri overweeging neemt. Breedvoerig zoude ik hier dien invloed kunnen aantoonen , maar de vrees voor Lmgwijligheid doet mij maar flechts een enkeld haal daar van opgeeven. Het grootfte verfchil, 't welk wij met de Mennonieten hebben, is over de geoorloofdheid van den Kinderdoop. En hieromtrent zal ik flechts het volgende aanmerken. Men vraagt , en met recht ; van waar komt het , dat veele Hervormden zo [èhoorvoeten, om ten avondmaal te gaan, m dat veele Hervormde leeraars den lidnaaten ten deezen aanzien zo veel voorijchtigheid aanbeveelen, daar alle Hervormden gene de minste zwaarigheid maaien, om hunne kinders te laaten doopen, n alle Hervormde leeraars ook diesaan;aande nimmer van eenige bezwaaren rep»en? Van waar dit onderfcheid? De rede-  der Systetnaüfche Godgeleerdheid. i%$ denen, waarom in het ftuk des Avondmaals Zich zulke groote hindernisfcn opdoen, èn de bronnen, waaruit die ontftaan zijn, zullen op eene andere plaatze, daar het beter te pas komt, van ons worden opiregeeven ; dan hier is het onze taak , aantetoonen, waarom men met betrekking tot den Kinderdoop zo Hak handelt, en waaruit die ilakheid voortfpruit. De geleerde van h am e lsveld, zegt in zijnen Welmeemndsn Raadgeever ( * ) , h De zucht, om Profelieten te maaken, l en de uitwendige Kerk in getal van s Ledemaaten uittebreiden, doet alles a doopen, en zelfs daar door eene los< „ heid en geiingachting omtrent den doof „ ontftaan, welke men misfehien door a „ te groote ftrengheid omtrent het Avond„ maal heeft poogen te verbeteren." Di is de éénige reden, die van hamslsvbli wist te vinden voor het groote onder fcheid, dat men in de Hervormde Ker! tusfehen de bediening der beide bondze gelen van het Nieuwe Testament aan treft; meer redenen kon hij niet uitden ken , na dat hij vruchtloos met braave ei kundige leeraaren daar over geraadpleegc hadde (f). Dit is zeker eene reden welke ik niet wraaken wil. Maar er zijj mij andere redenen voorgekomen, die il hier mijnen leezeren ter beoordeeling me dedeelen zal: en deezen fchijnen mij toe w< <•) I. D. tl. 194. xvif. EEUW» > s I l > t C » 1  XVII. eëu w. l.cfo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis wel der overweeging eenigszins waardig te zijn. Vooreerst; er gefchieden nergens in de Hervormde Kerk opzetlijke dooppredikatiën, waarin de waare kenmerken van regtg^rte Kristen ouderen, die, uit zuivere Godsdienstige begimelen, hunne kinders laaten doopen , worden voorge-, field, gelijk er voorbereidingspredikatiën overal gedaan worden, eenige dagen voor dat het Avondmaal gehouden wordt, en ook op den eigenlijken Avondmaalsdag. Indien er ook zodaanige Dooppredikatiën drie of vier keeren in het jacW plaats hadden, zouden gewis ook de leeniais tegen het misbruik van den Doop moeten waarfchouwen, zo wel als tegen dat van het Avondmaal; en mooglijk zouden veeje omdenkende belijders van den Kristlijken Godsdienst daar door dan zo wel worden terugge getrokken, om hunne kinders te laaten doopen , als ze nu worden aftrefchrikt, om ten Avondmaal te gaan. Dan, ten tweeden, en dit is wel de voornaamereden, die hierin aanmerking komt, de Kinderdoop is een kenmerklijk leèrftuk van onze Hervormde Kerk. Wel is ook de verpligting der Kristenen, om Avondmaal te houden, een leèrftuk van onze Kerk, maar tevens een leèrftuk, 't welk zij met alle andere Kristlijke Kerkgenootfchap3en gemeen heeft, en dus niet kenmerklijk. Nu zal men doorgaans zien, dat een kennerklijk leèrftuk in eene Kerk altijd beter sewaard wordt, dan een leèrftuk, 't welk iran alle andere Kerkgenootfchappen omhelsd  der Syftematifche Godgeleerdheid. 191 heïsd wordt. Zelfs valt men niet zelden met zo een kenmerklijk leèrftuk tot het overdreeven, zo wel in de befpicgeling, als in de beoefening. Wanneer eenig kenmerklijk leèrftuk door eene andere gezindte beftrecden wordt, houdt men het mei hand en tand vast; en zo doende firn men niet zeiden over tot een tegengefteld uiterfte van dat van partij, daar men den middenweg had dienen te houden. Var hier dan die meenigte van niets afdoende bewijzen, die er in de Sijftemas der Her vormden, nevens de goeden en gegronden, voor den Kinderdoop worden bijgebragt; en van hier dat de Kinderdoop eene pleg tigheid is, die aan alle Kinderen, ronde onderf.heid, zo wel van ongodsdienstige, als godsdienstige ouderen,, onbelemmen bediend wordt. Waare, van de vroeglb tijden af, in de Hervormde Kerk hier t< lande het geval eens ontftaan, dat hie: en daar bij zommige ouders, wie zij ooi weezen mogten, eenige achteloosheid er nalaatigheid ten aanzien van den Doo{ hunner kinderen befpeurd wierd; zo zou de men voorzeker deezen terftond van he Mennohitismas hebben verdacht gehou den, of als Remonftranten hebben aan gemerkt, die den Kinderdoop eene on verfchillige zaak achten te zijn, ja he gebruik des Avondmaals ter eenemaa ontzegd hebben. Men heeft zulks no; gezien, voor klein twintig jaaren, te am sterdam, uit het niet weinig gerucht gemaakt hebbende geval van eenen z 1 o i quint xvu. Ë Ei u w» i 1 c l r ? s i  XVII. EEUW Ioa Beknopte Letterkundige GefchiedetiU quint, 't welk bïj v elen nog niet uit ;het geheugen is (*). — Dit aangemerkte komt mij voor eene Vóornaame reden, te zijn , waarom men ia de Hervormde Kerk hier te lande zo fterk ftaat óp' deri Doop dér kinderen , èn men hier in, met betrekking tot de begrippen nopens het Avondmaal houden , aan zichzelven zo geheel ongelijk is. Was het een kenmerklijk leèrftuk, dat alle belijders vari den Hervormden Godsdienst viermaalen 'sjaars, zonder eenig verzuim, ten Avondmaal moesten komen , 't welk wij tegen* de Mennonieten, of tegen de Remonfiranten moesten verdeedigen, ik ben er, dunkt mij, genoegzaam van verzekerd, dat zulks ook gebeuren zoude , altoos onder deri grooten hoop. En het getal der lidmaaten zoude dan ook gewis veel aanzienlijker zijn. Zowel in dit, als itl andere opzichten, zouden leeraars en leeken fteeds wel voor de regtzinnigheid geijverd hebben. — Men ziet dierhalve hier uit oogenfehijnliik, welk eenen invloed de gevoelens ' der (*) Deeze zton quint was Lidmaat der Her. vormde gemeente te amstekdam, en werd uit hoofde dat hij een zoontjen had, reeds twaalf jaaren oud. 't weik niet gedoopt was, en hij niet had willen laaten doopen . dewijl hij de leer des Kinderdoops niet Schriftmaatig vond, als zodaanig van den Kerkenraad en ook van de Klasfis te amsterdam gecenfureerd En deeze Ccrtfuur is naderhand bekrachtigd door de ISloordhollandfcbt Sijnode , gehouden ten jaare 1780. Zion CLXVI. Alle deeze lieden kwamen daarin zamen, dat zij zich met geweld en kracht regen de leer der Drieëenheid Helden, dc" Godheid- van den Heere jesus en van den Heiligen Geest loogchenden, en alleen de Godheid van den Vader erkenden ; van waar zij Antitrinitarisfen, doch meest ünitarisfen genoemd zijn geworden. Dan ( * ) Over hunne wederwaardigheden , in alle hun ne omzwervingen door europa, voor dat zij in pol ii n eenigen adem mogten fcheppen, er vrijheid van Godsdienst bekwamen , leeze nier itiflliNiECii Hift.. Ref. Pol. p. 2-8 en 285. maimbouro Ilijloire di VArianisme iii. p 538 354. la wij, lliftoire du Sacinianisme . en ra'mbach 1. 1. p- 44 en 45- (|j Men leeze daar over majmeourg Hift. de l'Arinn. \\\. pag. 375—377- «9 baiile ttrt. soci s. N 5 XVII. EUW.  ffiot Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW Dan voor het overige liepen zij in hun,ne verklaaringen van de leer nopens den Zoon en den Heiligen Geest, geheel uit eikanderen : 't gene de één omhelsde , werd weder door den anderen verworpen. Zij werden van elkandcren onderfche'Jen door de Sektenaamen van Farnoviaanen, Budneaanen, enz. (*). 'tGrootfte gedeelte fchijnt Ariaanschgezind geweest te zijn. Lelius socinus, die doorgaans als het hoofd van deeze lieden aangemerkt wordt, weet men eigenlijk niet, hoe gedacht heeft, Deeze man bragt verfcheiden jaaren door met onderzoeken, twijfelen, en redetwisten, en ftierf nog jong zijnde, mooglijk in onzekerheid, altoos zonder openlijk eene ftandvaste belijdenis van zijne gevoelens afgelegd te hebben , in de gemcenfehap der Hervormde Kerk te zurich (f). Hij Over den oorfprong deezer Sektenaamen, sie men mosheim K. G. VII. bl. 375 en 478. (t) In n a iubachs gefchrift Pcllis avina So* tin. detr: pag. ió vind ik uit hottinoers Hift: heel- N. T. peg. 42.2. aangehaald ten ge- ' zegde van lelius socinus, \\ aai uit men kan zien , hoe huiverig hij zeli's in 't begin geweest is, om de woorden drieêenheid. perzoon, enz. achter de bank te werpen. Ego, zegt hij, Trinitatis, perfonarum , wrorutrivf, confubflanlialita* tis , et alias fimiles voces agnofco non reeens excogitatas , fed a mille tretentis annis , inde us. que a temporibus justin 1 martijris in toto fere Chriftiano orbe fuisfe ufitatas , ë? qui•lem maximis graviffimi que dc eau fis. Ver urn ta-'nen libsre dicam quod fentio , ego modis omnibus trobaiem, f: adhuc verbis christi, Apo/lolorum S? Euangeiiftarum cbfifliana, apoftolica Si euan* ge.  der Syjlematifche Godgeleerdheid. 203 Hij fHerf den 16 van Bloeimaand 156a oud zijnde zeven en dertig jaaren ( * ). Na den dood van deezen lelius werd eerst vermaard fausïus s 0 c 1 n u s, des ■ zelfs broeders Zoon (f). Deeze was ge- telica fiies nebis explicaretur etc. En hierin verfchilde hij niet van onze Hervormers. Men vergelijke 't gene ik van deezen aangetekend heb in het tweede deel deezes werks bl. acé>, waarbij ik hier nog voege het oordeel van kalvijn over de woorden- driegenheid , perzoon enz. in Zijne ïnfiit: Chrifit Heiig. Lib: I- C XIII. §. 5. Na dat hij uit 't gene met arius en sabellius voorgevallen is, de noodzaaklijkheul van het gebruik dier woorden aangetoond heeft . laat hij volgen. Utinam fcpulta effent (naamlijk de gemelde woorden) cimflaret modo haec inter om. nes fide>, Patrem S? Filium tV Spiritum cffc unum Deum, nee turnen aut filium ejfe palrcm aut fpiritum filium , fed proprietatc quedam ejfe difiinSos. (*5 L. socinus was een voornaam Rechtsgeleerde , en ook een jcer bedrceven Theologant; hij verftond Grieksch , Hcbrceuzvsch en ook Arabisch, en was, gelijk zanchius van hem getuigde, een man van een onbefproken gedrag. Vide clopfenburgii Compend. Socin: conf: in opp. eius pag. 327. Met zanchius heeft hij veel o'mgangs gehad. Met mei.anciiïhon, bullinger, beza, musculus, martij r , en ook met kalvijn heeft hij verfcheiden brieven gewisfeld. Vide cloppenb. 1. 1. Zijne Schriften , na zijnen dood uitgegeeven, worden opgedoemd van ba ijle, DiStion. erf Soc. pag. 1060 en van venema Hifi: EedVil. pag. 503 en 504 , waaronder ook voorkomt eene parafrafe over het eerile Hoofdftuk van 't Evang. van johannei , die, zo als zanchius zegt, niets anders is, dan een opgewarmdFotinianismus, Conf. b.mjie / /. (*) lelius en ïaustus socinus waaren beiden uit het aanzienlijk geilacht der sozzini , 't welk; XV1Ï. SEüWi  xvti. fcEUW. i ao4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gebooren te siena den 5 van Winter' maand 1539, en opgevoed niet voor den leerftoel en voor de Kerk, maar voor een fchitterend leeven onder de grooten der wereld, en voor het woelachtig hof. Te zurich vond hij, bij zijns ooms overlijden , een' bundel Godgeleerde Schriften. Deezen bewaarde hij zeer zorgvuldig ; en eerst twaalf jaaren daar na, toen hij de rustlooze bezigheden van aardfche grootheid aan het Hof van den groot Hertog van toskaan*e moede zijnde, zich te bazel flil nedergaf, kreeg; hij voeglijke gelegenheid, om ze gezet door te ftudeeren. 't Gevolg hier /an was, dat hij er een zeker zamenflel van Godgeleerdheid uit trok, 't welk hij 1578 te bazel in het licht gaf, waaraan vvij ftraks nader gewaagen moeten. En toen eerst ontdekte men regt, dat lelius socinus tot deUnitarisfenbehoord had(*). — Ten jaare 1579 zette fau5TUs socinus zich met de woon in PO' t welk langen tijd zeer vermaard is geweest te siena, cn aan 't welk verfcheiden Italiaanfche rorften en Roomfche Paur.cn zijn vermaagfehapt leweest. Vide pfaffii Introduin Hifi: Tb. 'ft: 1. pag. z66., kort hol ti Hifi: E p. 787 :n v ene m JB H. E VIL pag 5°i et 504. De noeder van Facstus was eene dochter van 'et jtu c cl j Prins van s 1 en a. Zie scharp t a. b. bl. 93. (*) Uit de wooiden van beza Epift: LXaXI^ 'neredibiliier ad eontradicendum & varios utiïcn\ los nodos cumparalus fuit , nee nifi poft mortem ;ognitüs , baiusmodt feritulofiffimis baerefibus labo -  der Syflematifche Godgeleerdheid. 205 polen nrder, en zocht zich aldaar te '. verëenigen met de Unitarisfen, die mee-e ] endeels Ariaanschgèzind waaren. F a ijst us socinus was echter op het voetfpoor van zijnen oom lelius, met eenige anderen nader aan het oude gevoelen van den Bisfchop fotinus, die in de vierde eeuw geleefd heeft, en fchreef aan den Heere jesus geen aanweezen toe voor zijne ontvangenis in de Maagd maria, terwijl hij den Heiligen Geest niet als een' perzoon, maar als eene Godlijke kracht aanmerkte (*). Dit gevoeg len poogde hij onder de Poolfche Unitarisfen in algemeenen omgang te brengen. Zulks viel hem in 't eerst vrij moeilijk, en rare, is het blijkbaar, dat lelius socinus iü zijn leeven niet als een Unilaris bekend zij geweest. Deza kon eerst van achteren zien, zo als hij fchrijft in dien Brief, dat de man geweest waare Plenus variarum haerefium, quas quaft caufa disputandi ubique proponere fuerat fo* lltus, & fimulandi artifex adeo egrsgius, ut non bezam folam zttfCHIDH fed ipfum etiam •iiilippum m e l a N c H T H o N e m in /'ui ami- citiam pertraxerat. Wat ook tot lof en lak van lelius socinus door onderfcheiden Schrijveren is ingebragt, 't is mij voorgekomen, daï hij een man geweest is , die uit goede beginfelen, niet zo zeer dus om eene Sekte te ftichten, maar om de rust van zijn Godsdienstig hare te bevorderen, de waarheid nagefpoord heeft. On« gelukkig was het voor hem, dat hij die niet ge. vonden heeft! (*) Photini Sirmienfis Episcopi doftrinae de Trinitate fe cum fuis adhaeliffe diferte profelTus eft ipfe b. socinus iu fuis Op/. T. 11. $"g> 4?»« ïvii. eu w»  206 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEÜ W i en het was alleen met behulp van zijne . welfpreekcndheid, voorzichtigheid, braafheid, en het Tertrouwen, 't welk men op hem kreeg, dat het hem ten laatften gelukte, den grootlien hoop tot zijne begrippen over te haaien. En zo had hij de eer van de Hervormer der Unitarisfen te worden. De Godgeleerdheid deezer menfehen bektvam dus door den weg een geheel ander aanzien, dan zij tot nog toe gehad had. Te vooren was zij doortrokken met de Hellingen van arius, maar mi flraalde er zichtbaar in door het FotJ* fiianismus; en daar faustus soc/nus in verfcheiden punten ook de leer der Pelagiaanen omhelsde , werden nu ook niet weinige andere leerltukken, als de verzoening, de yechtvaardiging, de voorverordening , de verdorvenheid, de ontnagt , de eeuwigheid der ftraffèn , de aart der Sakramenten enz , op eene geheel andere wijze voorgedraagen , dan voorheen. 't Gene daaromtrent van de Protestanten geloofd en geleerd werd , befchouwden deeze menfehen als volksdwaalingen, die uitgemonfïerd dienden te worden ( * ). Wijders ftaakten de Unitarisfen allen twist, en fchoon zij het in al- (*) Pelagianorum haerefej magna ex parte in Secinianorum Theologiam transmigrasfe, quis eft, qui non perfpexerit ? Conf. langius caufae Dei T. III .ptig.798—984. qui Socinianorum upe» nione scirca falutis fumlanicntum & ordinem fuc» cincte exhibuit & confutavit.  der Syjlomatifche Godgeleerdheid. 2Ó7 alle punten met socinus niet geheel ééns waaren, maar hier en ctaar verfchilden, verëenigden zij echter zich met ellaér tot ééfie broederfchap onder het beduur van socinus (*). Eindelijk ftierf deeze Partriarch der Unitarisfen, op het landgoed van eenen Poolfchen Edelman, abraham BLONsrci,nietverre van krakow den 3 van Lentemaand 1604 (f). En na zijnen dood zijn de Unitarisfen altijd Sociniaanen genoemd geworden. Onder dezelven zijn 't meest vermaard geweest valenttjn schm altz, kristoffel ostorod, JOHANNES volkelius, joHANNES KRELU, mar- tinu's ruar.us, enz., die allen voorheen den Protestantfehen Godsdienst waaren (*) Zulk eene verëeniging ftrookte met hunne beginzels. Zij hadden vrijheid van denken, fpreeken en leeren, en moesten, met elküér één genootfehap uitmaakende, daarom, wanneer ze van eikanderen verfchilden, ook eikanderen onderling verdraagen. Dan, indien het waar is, 't gene verhaald wordt, dat ostorod, omdat hij met zijne broederen niet éénftemmig dacht, verweezen zij geworden , om zijn leeven lang als leeraar te «usKovv te blijven, daar hij eene zeer geringe (randplaats had , ftrekt zulks den vrij» heidlievenden Unitarisfen toch niet zeer tot eer.— Deeze bezonderheid aangaande ostor.od verhaalt h.ambach, I. p. 112. en 113. (-j-) Men leeze* over het leeven en de leer van f. socinus baijles Dilt: tli/l. Art. Soc. moshei ms K. G. Vil. bl. 317. en volg?. Ve« nema H. e. vii. pag. 504—509. Formeij Kort Begrip der K. H. ii D. l St. il. 324—326, «n meer anderen. XVIÏ. EEUW.  ao8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEUW ren toegedaan geweest. — Uit dit hidorisch verflag van de opkomst der Sociniaanen ziet men, dat, i'choon er tusfehen de vroeger en laater Unitarisfen, betrekiijk hunne leer, een groot verfchil wordt waargenomen, de laatften echter als afkomdig van de eerden vrijlijk moos;en worden aangemerkt (*}. CL XVII. C*) In hef oordeel over de opkomst der Unitarisfen loopen de Geleerden zeer uit eikanderen. Gerdes beweert in zijne aangehaalde Godgeleerde verhand, bl. 75, dat den Unitarisfen niesde naam van Sociniaanen , maar van Servetiaanen moest gegeeven zijn geworden, uit hoofde, iii petrus gon esius de leer van servet in polen en frans davids ze in zeveneer r, e n zoudp oveigebragt hebben. Dan gegeel het tegendeel wordt gedreeven door si o sheim in zijne K. G. VII. bl. 333—33/. Deeze wil de oude en nieuwe Unitarisfen geheel van cikiinderen fcheiden , en voor bezondere Sekten houden. Beiden, dunkt mij, hebben de zask niet bij het regte einde; en, onzes aeluens , zal nun hier een' middenweg moeten inflaan. Wel geloof ik met gerdes, dat de.leer van servet in Polen , in Zevenbergen, en elders van vcelen is aangenomen geworden; maar zouden er, voor dat de leer van servet aan deezen was bekend geworden , niet ook reeds veelen gins en hier geweest zijn , die eene diergelijke leer koesterden, zo dat, toen de leer van servet tot hen kwam, dezelve hun niet geheel vreemd waare ? Zouden er voor dien tijd niet gins en hier verfcheiden Unitarisfen in den hoek gezeten hebben , die Zich zomwijlen eens zien lieten , en zich dan weder fchuil hielden. Wie toch waaren die lieden , welken in 't eerfte artikel van de Augsburgfche Belijdenis, opgefteld ten jaare 1529, nieuwe Samofateniaanen genoemd worden ? Onder deezen was gewis niet serve- tus.  der Systemarlfche Godgeleerdheid, 209 CLXVII. De leerwijze der oude Unitarisfen en der Sociniaanen heefteen bij uitilek fchoon voorkomen. Maar zo ergens de fchijn bedriegt, dan is het hier. Hunne leerwijze heet eene eenvoudige, en voor elk mensch bevatlijke Bijbelverklaaring, die naar alge- mee- Tus, naardien deeze toen nog niet bekend was. Het moeten ODgeuvijfeld de zodaanig^n zijn geweest, die Op meer dan eene plaatze van hunne Samcfateniaanfche gevoelens mompelden , en den Hervoi meren niet onbekend waaren. Even gelijk die nonnen, die mtHEi en zwincel, toen deezen het werk der Hervorming aanvaarden, bijvielen, reeds lang voor heen geene papisten , maar onroonisch in hun hart waaren; even zo zijn er ook reeds lang voorheen, eer servet voor den dag trad, heindijk Unitarisfen geweest; onder welken genoemd wordt lodewijk het» zer. In straatsburg inzonderheid verzekert men , dat reeds voor het jaar 1529 veele Unitarisfen gevonden wierden. Zie vier Sendfchreiben an mosheIM betref ende servet o herausgegeben voti ALITHBadotosKI, 1751» */. 14. Dit waaren dus voorzeker geene Servetïaanen. Daar te boven zouden ook Wel alle die Unitarisfen, die men weet, dat ten jaare 1534 zich in saVöije ophielden, en die ten jaare 1537 in zwitzerlaND dehoorens opftaken, leerlingen van servetus geweest zijn, of door het leezen yan 's mans gefchrift, ten jaare 153I uitgekomen , ontftaan zijn? Zulks toch if niet wel te denken , te meer, dat deeze lieden |in gevoelens zo zeer van eikanderen verfchilden. —* Dit nu ih aanmerking genomen zijnde , vervalt, van zelve de gedachte van gerdfs, dat de Unitarisfen eigenlijk Serve iaanen behoorde genoemd worden. — Wat nu het gevoelen van jiosheim aangaat; deeze grondt zijne meening III. DEEL. O d»"' XVII. EEUW.  21 o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVK. EEUW. tneene uitlegregels is ingericht; en zij heet volmaakt het tegengeftelde te zijn van die der Roomschgezinden. Van zulk eene leerwijze was in de daad iets goeds te wachten geweest, waare ze maar, niet buiten de juisten paaien van eene betaamlijke denkensvrijheid gezet-, en waare de bedoeling van deeze menfehen, om de Godge- daarop, dat lelius ?dcinus , zijns oordeels, niet kan gepjaatit worden onder de ieden van het beruchte genootfehap, 't welk ten jaare 154$ in ve> NETié vergaderde, en aldaar door den geesfel dei Inquifitie uit cikanderen gejaagd werd; en wel omdat hij toen nog maar één cn twintig jaaren oud was , en het niet wel te begrijp;n is , hoe een jongling van die jaaren zijne Vaderftad sieha in het groot Hertogdom van tosk aan e verlaaten , en na vENETië zoude gaan, met geen ander oog. merk, dan om met gclijkdenkende lieden over Godsdienstige onderwerpen te fpreeken. Maar is daar wel zo veele. onwaarfchijnlijkheid in, al* MosHLiM denkt'' Konde een overdreeven ijver zulks niet uitwerken in een' man, zo als l e11 cs .socinus was, die toch in zijne nader, ha.nd gedaane rei/.eu door een gedeelte van europa geene andere drijfveer fchijnt gehad te hebben, dan. om de waarheid van den Godsdienst op re fpooren ? en was hij als een man van één en twintig jaaren daar toe te jong ? Maclaine heeit de zwakheid van mosbeims redeneering ten deezen aanzien ook klaar ingezien, zo als büikr u>i zi ne aaiue: emng op mosheims Ge* febhdais ter a. p. Behalven dat is het moogliifc., Jat LtLitis socinus, een man van hoogt- ueboone ziin-ie , in den éenen of anderen pn.-t. waartoe hij wegens zijne jaaren wel gebruikt k\.nde worern , van mEiva na VENETië gereisd ZUn. en daar «enigen, tijd zi)n verblijf hebbe moeiep heuden Doch laat bet waar zijn, dat le« livrsociiius neoit iot dit genootfehap be- . noord!  der Syflematifche Godgeleerdheid. 211 geleerdheid te verbeteren, maar zuiver geweest, en niet door andere averregtfche bijoogmerken uit haarcn regten ftand gedrongen geworden ! „ De leer van den Godsdienst moet populair worden voorgedraagen. Men moet ze fchrifrmaatig voorflellen, en alle redekundige fpitsvindigheden vermijden." Dit was hunne hoofd- hnord hesft , dan evenwel is het toch meer, dan waarfchijnlijlc, dat hi j naderhand met de leden van hetzelve, die door europa verftrooid waaren geraakt, gemeenfcbap gehad heeft op zijne reizen, vooral in zwItzkrland, daar hij zich lang opgehouden heeft, en veelen Tan die leden gevonden werden , en dar hij zo 't eene en andere vr.n iuinre gevoelens zal overgenomen hebban, die toch grootendeels naar zijnen fmaak waaren.— Het befluit uit dit beredeneerde is dus, dat de oude en nieuwe Unitari«i'en niet wel van elkaéi kunnen gefcheiuei) worden. — Wanneer men nu wijders onder bet oog houdt, dat de oude Unitarisfen voor en na .servet niet éénsdenkend Waaren, maar dat faustus socinus zijn< begrippen ontleend heeft uit da nagelaaten Schriften van zijnen oom lelius, en dezelve in een' Fotiniaanfchen en Pelagiaanfchcn form gegooten hebbende, die als zodaanig onder de Unitarisfen heeft ingevoerd, volgt hier uit, dat de Unitarisfen na den tijd van f. socinus geheel niel wel Servetiaanen kenden geheeten worden, ge' lijk oerdes meent, maar met het grootlte rechi Sociniaanen genoemd zijn geworden; en dai we' de eigenlijke opkomst der Unitarisfen in het don kere ligt, doch dat de voortgang derzelven moe gezocht worden in het meergemelde Venetiaan fche genootfehap, en zij allen eene éénpaarigi en vaste be'ijdenis aangenomen hebben bii he leeven van faustus socinus, of liever ii de hoofdgevoelens overëenftemmcnd zijn gewordcj met en door deezes mans onderwijzingen. O ft xvir. EEUW. 1 I  * 12 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII EEUW hoofdregel , waarnaar zij voorgaven te . werk te gaan. Èn met deezen fchoort fchijnenden regel hebben zij veelen verleid, die een' weerzin van de ScholafHekerij hadden, en wars van'ijdele twisten over allerlei geopperde vraagftukken waaren. Zodaanigen konden zij ligtlijk van het eene tot het andere uiterile, van eene alte opgepronkte toteeneal te eenvoudige leerwijze doen overflaan. Dan deeze regel zoude niet zo gevaarlijk zijn geweest, indien zij niet tevens als een' tweeden re-gel hadden aangenomen, „ dat men in de leer van den Godsdienst niets toelaaten en plaats geeven moet, dan 't gene uit de begrippen van de bloote reden des menfehen verklaard en betoogd kan worden." Deeze tweede leerregel belette hen , om van den eerstgemelden regel een behoorlijk gebruik te maaken. Beide deeze regels willende in achtneemen, konden zij niet anders, dan op een kontraftieke wijze, bij de voordragt der leer te werk gaan. In het behandelen der Kristlijke waarheden , bezonder der geloofswaarheden , werd de geopenbaarde leer jammerlijk van hun verknoeid. In ftede van de waarheden optevatten, zo als Ze ons duidlijk in den Bijbel zijn bekend gemaakt, en ze naar de vatbaarheid van gemeene verflanden , met fchriftmaatige uitdrukkingen,/ voor te ilellen, redeneerden zij er uit wijsgeerijïe gronden uitvoerig en breed over; terwijl het overwigt van hunne redekunde hen tot allerlei  der Systêmatifche Godgeleerdheid, «13 lei ingewikkelde navorfchingen deed overflaan, en het Refultaat van hunne begrip-j pen met kwaalijk verklaarde Bijbeltekften bepleisterd werd. Op deeze wijze hebben zij niet zelden de waarheid verdraaid en verdonkerd, meer gezags toekennende aan het benevelde licht van hunne menschlijke reden, dan aan het heldere licht der Godlijke oirkonden (* ). Zulk eene wij* ze C*) Dat zij meer hunne eigen donkere begrippen volgen wilden, dan de duidlijkfte uitfpraaken der heilige Schrift , fchaamden zij zich niet, ronduit te verklaaren , zo als blijken kan uit twee plaatzen in het werk van f. socinus de 1. c Servatore , die te merkwaardig zijn, om hier niet afgefchreeven te worden. P. III. C. II. fchrijft hij, Si uiique clarijjimis verbis in Sacra Script ura teflatum reperiremus , christum noftrorum criminum poer.as luifle, pc tarnen rem fe habere , nobis nondiim compertum ejfet. En Cap. VI., gezegd hebbende , dat er geene ééne plaats in den Bijbel te vinden is, waar van da genoegdoening des Zaligmaakers aan de Godlijke gerechtigheid voor onze zonden gewaagd wordt, vaart hij dus voort. Ego quidem, etianifi non femel, fcd faepe id in Sacris monimentis fcriptum extaret , non idcirco tarnen ita rem prorfus fe habere crcderem , ut vos epinamini. Dan hoe onbellaanbaar soci n ui met zichzelven waare, kan men zien uit het gene hij fchreef in Epilog» ::d fohsiioncm fcrupulorum Opp. T. I p. 333. Siquid, dus luiden daar zijne woorden, in fcripturae libris non uno tantum aut altero in loco., fed ubique pasfim , idque clarijjimis verbis, contcRatum deprehendimus : nihil prorfus eft nobis dubitandum , quin id P'erifimum fit , quidquid bujus fcculi fapientia nobis fuadeat. Alioqui ji ex fet.fu noftro in rerum divinarum cognitione ulla ratione pendere voluerimus , eumque epertifjimis Spiritus fanOti teflimoniis opponere, facile fiei , ut in omnem pictatis negleBum prolabamur. O 3  ft 14 Beknopte L e-tterkundige Gefchiedenis xvn. EEUW. ze van doen veroorzaakte tevens, dat 't gene den eenen geviel, den anderen weder mishaagde , en dat het gene bij den eenen waarheid was, bij den anderen als dwaaling verworpen wierd, naardien elk de leer des Kristendoms om de fpil zijner bezondere redeneeringen draaijen deed. Hun geloof dus, op een' vlotten grond van menschlijke wijsheid waggelende, was gelijk een roerloos fchip in de volle zee, 't welk met allerlei wind en flroom herwaarts en derwaarts voortflingert. — En met dit alles beweerden nog deeze menfehen, dat hunne geloofsleer de eenvoudige Apostolifche ieer waare, die van de Kristenwijsgeeren, maar inzonderheid van justinüs den Martelaar, bedorven, doch nu door hun weder jjeheel gezuiverd en herllcld was geworden (*)• CLxvnr. (*) Zij wenden voor, dat niemand voor justinüs den Martelaar kan genoemd worden , die in zijne Schriften aan kristus eene Godlijke naiuur toegefchreeven , en hem als den eeuwigen God geëerbiedigd heeft. Vide dan: z w i c k er l Medici Gedancnfis Irenicum Irenicorum p. 14 & feqq Jets diergelijks wordt ook beweerd van johannes erasmus, Rector te Antwerpen in een boeksken, getijteld, Discttrfin, in quo demonflratur Regntim Anticbrifti liatim poft Apoftolorum tempora caepiffc, êf concilia omnia , ip. ftimque adeo Nicaenuni hac pefte infeclum fuiffe. Zie over deezen man en zijne Schritten zeltneri Hift: Cryplo-focin: Altorf. T. I- p. 244 & Seqq. et Laan 11 Dijfert. de Tol. civili etc. p. 38. — In "t zelfde gevoelen ftond ook san. pius, zie zijn werk Nucleus Hift. Eccl. Conf. z. cr.Apx 11 Syft: novijf. Centrov. T. I. p. 113,  der Syftematifche Godgeleerdheid. «15 CLXVIII. De hoofdzom van der .Sociniaanen Gods* dienstleer wordt van de Lutherfche cn Hervormde Theologanten zeer verfchillig opgegeeven, en van zommigen in een draaglijk, maar van anderen weder in een zeer ondraaglijk licht voorgefteld. Zie; daar eenige punten, welken ik niet twijfel, of behooren tot het egte Soci'nianismus* ,, De weg ten eeuwigen leeven is geopenbaard in de heilige Schrift, en wel voornaamlijk in het Nieuwe Testament. De gezonde reden moet in het 11 uk van Godsdient onze gids zijn, en het twijfelachtige beflisfen. Kristus is Gods zoon genoemd , omdat hij ontvangen is van den Heiligen Geest; omdat hij dus, naar dien de Heilige Geest flechts eene kracht van God, en geen perzoon is, God, en niemand anders, tot zijnen Vader gehad heeft, omdat God hem daarenboven aan zichzelven in onfrerfi ijk heid, in magt en heerfchappij gelijk gemaakt heeft, en om meer andere redenen. Hij is Gods eenig gebooren zoon, omdat hij alle andere kinders van God, uit hoofde van zijne gelijkheid met God, en van de liefde, die God voor hem heeft, verre overtreft. Hij is wel geen perzoon in de Godheid , en heeft wel eigenlijk geene Godlijke natuur, maar moet toch voor God erkend worden,, wijl hij Godlijke magt en heerfchappij over ons ontvangen heeft. Hij wordt onze ZaligmaaO 4 ker XVII. EEUW.  XVII. EEUW s 16 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ker genoemd, omdat hij het eerst de za.ligheid aan ons verkondigd, bevestigd, en met zijn eigen voorbeeld aangeweezen heeft. Thands in den hemel zorgt hij voor onze zaligheid. En ééns namaals fchenkt hij ze ons. Eer hij ons den weg der zaligheid geopend heeft, is hij ten hemel gevaaren, en daar heeft God hem van alles onderricht, wat hij ons leeren moest. Hij verlost ons van de ftraf der zonde door de kracht van zijnen dood, welken hij volgens den wil van God ondergaan heeft. Hij verlost ons van de zonden zeiven door zijne magt, die ons van de zonden aftrekt, ftellende ons tevens in zijnen perzoon voor, hoe veel heils het ons verfchaft, wanneer men het zondigen ftaakt. Hij heeft wel niet voor onze zonden voldaan en betaald, maar een barmhartig en getrouw Hoogepriester zijnde, heeft hij volkomen magt ontvangen, om ens van de ftraf te bevrijden, en van de zonde te reinigen. Het geloof, waarop de zaligheid volgt , is gelegen in twee voornaame hoofdpunten: 't eerfte is, dat men niet alleen op God, maar ook op den Heer jesus vertrouwt; en het andere is, dat men God en den Heere j esus in 't gene zij ons gebooden hebben, gehoorzaamt. Allen kunnen de geboden van Goden den Heere jesus gehoorzaamen, indien zij maar willen- En allen, die zulks doen , zullen eens ten genen dage met nieuwe ligchaamen omkleed worden, wanneer hunne zielen uit den ftaat van  tier Syftemaiifche Godgeleerdheid. 217 ran gevoelloosheid ontwaakt zullen zijn, ;n zo in den hemel de zaligheid volledig genieten. Zij in tegendeel, die in de zonde hardnekkig volharden , zullen dii met de fchriklijkfte ftralTen moeten bezuuren , die in 'eene volflagen vernietiging zullen uitloopen. De Kinderdoop is eet nietswaardig kinderfpel; de doop is een< plegtigheid, die alleen aan bejaarden be diend moet worden (*), En het Avond maal is flechts eene bloote gedachtenis viering van jesus dood. Dit is de hoofd inhoud van 't ftelfel der Sociniaanfch Godgeleerdheid (f). Bij allen evenwe werd hetzelve niet op eene gelijke wijz voorgedraagen, en allen hebben over d opgegeeven punten ook niet gelijke ge voelens. Hunne vrijheid van denken e leeren kan ook zulk eene gelijkheid i alles niet medebrengen. De meesten ecl ter ke rnen over 't algemeen in het opg< noemde overéén. CLXD (*) Zommigen echter houden den Kinderdo( yoor geoorloofd: doch anderen verwerpen d;i geheel en al; zelfs zijn er die den doop vo bejaarden tevens ook volftrckt wraaken. Vii VOLCKELIUM de Vera Rel. L,. VI : 14. (t) Verg. v e n e m a Hift: E. VII. p. 51 mosh. K. G. V.I bl. 367 en 363 en de Schri ten voor en tegen hel Pruisfifche Religions edi I St bl. ijs en volgg. Die anders een kort b grip van de leer der Sociniaanen 1 met hun eigen woorden opgegeeven , leezen wil , loo door het Compendiolur.i van vorst lus, en X Compendiolum'vs.xi wolzogbn, van welken b( den in 't vervolg nader- O 5 XVII. EEUW» l' n > a tri p n n le 7- f. it eie IS et i-  XVII. BE UW, i f C*) K. G. VII. */. 346. en volgg. »18 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis CLXIX. Het leerffelfel cn de leerwijze der Sociniaanen kennen wij uit hunne uitlegfchriften. De meeste Sociniaanen hebben zich fterk toegelegd op het verklaaren van het N. T. gelijk men zien kan uit de beruchte Blblhtkeca Fratruni Polofiorum. Dan wij kennen ook hun leeritelfel en hunne leerwijze uit hunne Sijftematifche Schriften, die hier alleen in aan-merking komen , en waarvan wij eenigen opnoemen en beoordeelen zullen. ''tEerf.e Sijfïematisch gefchrift der Unitarisfen \ welk ons onder de aandacht valt, fseen 'Katechismus of geloofsbelijdenis, te ïrakow gedrukt 1574 in duod. onder dee:en tijtel, Cateche'tis & confeffïo fidei cae* 'usper Pehniam congregati in nomine fg* *u ciiristi, Domini noftri, crucifixi 5? refufcltati. Als Schrijver van deezen Catechismus ftaat bekend georgius chomann. De geleerde moshïim leeft een Exemplaar van dit Zeldzaam 'oorkomend boek in bezir gehad, en kon lus, na hetzelve geleezen te hebben, er iet best verflag van geeven. Hij meldt (*), at het ftelfel van Godgeleerdheid, daarin egreepen, aanmeridijk is wegens de eenoudighcid, en geenszins belaaden is met ichool fchefpreek wijzen of fijn uitgeploozen efchilftukken, doch dat het reeds, opver- fchei*  der Sy/lematifche Godgeleerdheid. 219 fcheiden plaatzen, den Geest van Sociniaanerij ademt. Dan men behoeft zich, gelijk moshsim er bij aanmerkt, daar over niet te verwonderen , als men in overwceging neemt , dat de affchriften der Papieren, door lelius socinus ongetwijfeld in polen nagclaaten , in veeier handen zullen geweest zijn, en dat. door het leezen derzelven, de Ariaanen, die voortijds de overhand hadden ondei de Unitarisfen, overgehaald zullen zijt geworden, om hunne gevoelens, ten aan> zien van de natuur en het middelaarfchar. van kristus te veranderen, 't Socini'éinismus' was echter toen nog in zijn* kindschheid. De Unitarisfen, hebben wi gezien, zijn, onder het geleide van f a u< stus socinus, in vervolg. van tijd. ten aanzien van het leerftellige en de voordragt daar van veel verder gegaan en daar door eerst regt onder den naan van Sociniaanen bekend geworden. El dit is ook de oorzaak, waarom zij nader hand deezen Katechismus niet hebbel willen gebruiken, maar alle moeite heb ben gedaan, om hem uit de wereld t< heipen. In deezen Katechismus wordei zes voornaame hoofdrukken behandeld Het eerfte hoofdftuk betreft God en zijnet Zoon, jesus kristus; het tweede d< rechtvaardiging; het derde de Kerklijki tucht; het vierde het gebed; het vijfd< den Doop en het zesde het Avondmaal Ieder deezer leenlukken worden in vraa gen en andwoorden eerst uitvoerig om fchree XVII. EEUW. 1 i l t t i  aao Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVÏÏ. EEUW. 1 i 4 J ( i j t r i . t ï c c n Tl K A V i fchreeven, vervolgens nader opgehelderd, en voorts met fchriftplaatzen gedaafd. Alles wordt zeer oppervlakkig voorgedraagen ; de denkbeelden zijn ruuw en onbekookt; de ftellingen vlot en wankel: en verborgenheden of leerflukken, waarbij het geloof alleen op de Schrift moet afgaan, worden er niet in aangeroerd (*). Tegen deezen Katechismus heeft gefchreeven de beroemde zacharïAs ursinus ;en werk, getijteld Refutatio catechismi Anabaptiftici & Samofatenici Cracoviae •■diti (f). CLXX. C*) Men zie deezen Katechismus beoordeeld >ehalven in mosheims k. g. vii. il. 346 en rolgg, ook in venewas H. E. VII. pag. 510, irALCH Bibl. Theo!. Set. T. I. p. 535 en 536", n h f. 1 n r 1 c h VeifUch eincr gefchichte der ver. cheidet. en lebrartea enz. bl. 357—398. Men zie nk nog o La» es 11 flortlcg. Hift: critic. lib. ar: p. 67. Deeze Katechismus dient vooral niet erward *e worden met den Rakoivfchcn, gelijk Ic zie, dat gefchied is door de la fonïair e op |o RH EIJi K. Q. II D. 1 St. bl. 325 ea 26. Cf) Exftat haec refutatio Catechismi Cracoviai vol. ii. traci: Eius Tbeolog: p. 59a. U r s iius noemt deezen Katechismus den Katechismus er Wederdoopers. Wij zien hier uit, dat de Uniirisfen te krakow ten dien tijde Wederdooers genoemd zijn geworden. En zij konden ien naam ook draagen , in zo verre zij in eezen Karechismus den Kinderdoop wraak!b > en leerden , dat de Doop alleen aan volasfen moest bediend worden. Verg. mosh. . g. 't a. p. En mooglijk hadden zich ook el eenige eigenlijke Wederdoopers , die tot 'unfterfehe partij hehoord hadden , onder hen ?rmengd. Deeze benoeming was evenwel met t alles zeer onoaauwkeurig.  der Syfletoatifche Godgeleerdheid. 221 CLXX. Daar deeze Katechismus van krakow flechts eene ruuwe grondfehets was van de leer der Unitarisfen en faustus socinus inzonderheid er zijn werkman maakte , om de leer te verbeteren , of zo men liever wil te verergeren , werd dit kr«kowisch opftel aUeogs achter de bank gefchoven , en de Schriften van faustus socinus namen deszelfs plaats in. Waarop met den tijd verfcheiden andere leerftellige Schriften gevolgd zijn, die naar den denktrant van faustus socinus waaren opgefïeld. — Faustus socinus komt hier dus wijders 't eerst in aanmerking. Deeze heeft verfcheiden werken gefchreeven , die meer of min eene Sijftematifche gedaante hebben, 't Eerfte werk, 't welk, in zekeren zin , Sijftematifcher wijze van hem is ingericht, is zijn boek, getijteld De 3 esu christo Servatore Lib IV, uitgekomen te bazel 157b', doch zonder zijnen naam C *>• Dit werk is wel geen eigenlijk Sijftema der Theologifche gevoelens van socinus, maar hij redeneert over zijn onderwerp in hetzelve zeer ordelijk voort; en in zo verre kan men toch zeggen, dat het een zamenflel van Godgeleerdheid zij , welk de gevoelens beb hels\ (* ) Vide v e n e m je H. E. VII. p. SOS et ï.aanh Vifcrt. Tb. de 'lolcrantia ctvili ad Socipiatios non extenienda pag. 7. XVIT. 2EUW»  622 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW, : < i j i I < i 2 a v V 5 t O V k helsde, die faustus socinus in de Schriften van zijnen Oom lellus had gevonden, waarvan wij hiervoor gefproken hebben (*). Ten jaare 1576, of ongeveer dien tijd, was socinus, toen te bazel woonende, in verfchii geraaktmet jakobus covet, Predikant te parijs, welk verfchil eerst mondlijk , maar vervolgens fchriftlijk, gevoerd werd. Het verfchil betrof de genoegdoening van kristus. Covet fchijnt eerst züne gedachten op papier gebragt te hebben; Ml daarop heeft socinus hem' geandwoord in het werk , waarvan wij hier nelding maaken. In dit werk heeft so:inus zijne gevoelens niet alleen over 's Hcilands genoegdoening, maar over de erfzonde, het geloof, de voorverordening, :n meer andere gewigtige Hukken in eene geleidelijke orde voorgedraagen, verklaaende doorloopig, waarom, en en in welre betrekking jesus kristus onze Zaigmaaker is. Naderhand is dit werk anfermaai gedrukt ten jaare 1594 met den faam van f. socinus op den tijtel; ijnde dit toen het eerfte werk geweest' 't welk C*) Zie $. CLXVI en vergelijk verder laans inget. Dtffert. pag 7 , alwaar hij met ronde oorden zegt, dat faustus socinus de leer an zijnen Oom lelius in den form van een ijffetta gebragt heeft in dit zijn werk de Serva. 're. Ik teken dit hier voornaamlijk aan, omit anderen dat niet fchijnen opgemerkt te heb:n, 01 altoos zich daar over niet duidlijk ver. laaren. 1  der Systematifche Godgeleerdheid. 223 "t welk met zi'nen ftaam bet-licht zag (*). Hier in de Nederlanden fchijnt dit boek weinig bekend te zijn geweest; doch sibrand us lubbertus , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan frieslands Akademie, heeft het met wederleggende aanmerkingen uitgegeeven te fransker in 't jaar 1611, onder den tijtel van s. lubber ti de je su christo Servatore; contra faustum s oc inum. Dat het werk van socinus in ons Vaderland niet zeer veel opgangs gemaakt had, gaf misfehien aan drusius, den ambtgenoot van lubbertus , aanlei* ding, om met deeze uitgave te boerten. en te zeggen , dat lub b hrtus , dooi socinus te wederleggen, veele Sociniaanen verwekt hadde ( f ). Dan ook misfehien wilde drusius er mede te ken ncn geeven, dat socinus door lubbertus flecht wederlegd waare geworden, waartoe hij ook gegionde redenen hebber konde , doch waaromtrent ik mij verdei bier niet zal uitlaaten. Trouwens he oordeei van drusius zal ook niet geheel vrij van alle partijdigheid zijn geweest, want hij en lubbertus waarer juist niet de beste vrienden ( §). CLXXI (*) Vide hoor.nbeekii Socin. Confut. T in appar. ad controv. pag. s\. (■f) Vide vriem. Ath. Frif. p. ig\ (§) Dat zij de beste vrienden niet waaren zie men bij vrie m: 1. 1. p. 54 Brandt Hift der Ref: II. bl. 323 en 324 en m. vitrikoi *nnot. in Comp. c. vit ring je l- p- 244. XVII. v, E tl I  ft 24 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. 1 I 1 1 CLXXI. Van faustus socinus zijn wijdefg nog bekend de volgeride Schriften, welken de een meer en de ander minder een Sijftematisch voorkomen hebben, 't Eerfie is summa Religie-nis Chriftianae 9 't welk door hem in hec Italiaansch gefchreeven is, maar vervolgens in 't Latijn vertaald, ten jaare 1611 te rakow uitgegeeven, en 1654 nog eens op nieuw gedrukt i3 geworden. Het tweede is Tra&atus de Deo, ciiristo & Spiritu San&o , uitgekomen 1611 , waarin het 2gte Socinianismus, zo als het van het Arianismus onderfcheiden is , wordt aangetroffen. Het derde is Praeletliones Theologicae, uitgekomen 1609 en 1647, waarin eenige hoofdrukken der Godgeleerdheid behandeld worden. En onder rr.eer andere Schriften van hem dient ten laatften hier niet verzweegen te worden zijn werk, getijteld Christianae Religionis brevijjima Inftitutio per interrogaiiones & refponpones, quam Catechismum vulgo vocant. Dit werk bevat eene opgave van de leer, zo als ze van de Unitarisfen beleeden werd, toen zij so< ;inu s ais hunnen leidsman en leermeester jekoozen , en zijne gevoelens omhelsd ïadden. 't Is uitgekomen te rakow en jaare 1618 in 8. Het Boek is liet volledig, maar flechts een fragment ran een' Katechismus der Socinoaanfche leer»  'dér S.yflémattfche Godgeleerdheid. «25 leer (.*). Van dit werk willen wij nog het volgende aanmerken. Hetzelve is op* gelreld in vraagen en andwoorden, 't Is van geenen grooten omfiag, maar vrij zaakrijk, en zeer wél bewerkt.^ Eersi handelt socinus over den Kristlijken Godsdienst in V algemeen, vervolgens over de kennis van. God, den wil van God, de kennis van kristus, de natuur van kristus , het Godlijk beftuur van kristus, over het beftaat van kristus, over het Priefterfchaj van kristus, over de voldoening vat kristus, over de noodzaaklijkheid vat den dood van kristus, over de Godlijke magt van kristus., en eindelij! ever de Hemelvaart van kristus, voor dat hij zijne openbaare bediening hier op aarde aanvaardde. In het doorbladeren van dit werk heb ik opgemerkt. dat socinus zijne gedachten duidliji voorftelt, en tevens iets, dat verleidlijk is, bezit, waardoor zulken, die Hechts op- (*~) Men vindt alle deeze en meer andere ge fchriften van f. «ocinus in de Bibliotbctt Fratrum Polonorum , Tom I. Dit werk bevat ir zich de Voorriaamfte Schriften der Sociniaanen 'r zelve is in't jaar 1656 > en vervolgens 1668 ti fotterdam gedrukt en uitgegeeven ; zo mei zegt, op kosten en onder 't opzicht van eenei f ku perijs, die voorheen Leeraar onder di Remonltranten was geweest, en 1696 te rot t eb dam overleeden is. Z:e de Apologie pou. l« Religion iles Hollendois, per jeaN bkaun C J o hannes URAtlNlUs) P- 21" «n 215 't Geheele werk btllaat acht deelen. III. DEEL. P XVII. eeuw. i t [ i i  XVII. 3euw 926 BeknopuLetterkundige Gefchiedenis oppervlakkig denken, en geene Schriftplaatzen met Schriftplaatzen vergelijken „ligtlijk tot zijne gevoelens kunnen worden overgehaald. — Onder dc Schriften van socinus wordt ook nog gevonden een klein ftukjen, getijteld, Tragmentum Catechismi prioris F. S. S. qui periit iri Cracovienfi rerum ipfius direptione. • De ftoffen, in dit fragment behandeld, zijn over het onderfcheid van het oude en nieuwe Verbond, en over de kennis van Gods weezen. Aan het einde leest meri caetera perierunt CLXXII. Nu komen wij tot een werk, *i welk onder de geleerden zeer bekend is, en doorgaans als bet voornaamfte Sijftema, 't welk de Sociniaanen geleverd hebben, befchouwd wordt, 't Is de Rakowfchs Katechismus, van welken wij hier gewaagen moeten. Deeze Katechismus werd uitgegeeven in het Poolsch te r.a« kow in 't jaar 1604 of 1605 (f). En (*) Fragmentum hoe infertum efl Bihlhtb.Fratrum Polonorum I. pag. 677-—689. (f) Het jaar , waarin deeze Katechismus hef eerst uitgegeeven is, fchijnt eigenlijk niet wel geftcld te kunnen worden. Buböeüs/. /. I. tr. 455 en venema H jZ.Vll.p. 509. bepaalen ïiet op 't jaar 1Ó04. maar volgens ppafp /. I. I. vvalch, fj.l. p.S37, NIEMBiJEn, t a. b. III. bl. it'4 en heinrich, »* >. b. U. 399 zoude het geweest zijn 1(105.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 227 En ten jaare ióoS kwam hij uit in 't Hoogduitsch onder deezen tijtel; Katechismus der gemeine der leute, die da int Konigreich Pohlen und im Grofffurfl ent hum Litthauen und in andern herr*. fchaften; zu der krone Pohlen gehorige affirmieren und bekennen, daffniemand anders, als der Vater unfers Herrn j e-> su ei/Ris ti der einige Gott Israëlis feij, und das der mensch jesus von JSazareih, der von der Jungfrau gebohren ist, und kein ander er ausfer und. vor ihm der eingebohrne Sohn Gottes feij. Aus der Pohltüfchcn fprache verdeutscht. In het jaar 1609 verfcheen er van te ra> xow eene Latijnfche overzetting, met den tijtel van Catechefïs ecclefiarum , quae in regno Poloniae et magne ducatu Lithuaniae & aliis ad iflud regnum pertinentibus previnciis ajjirmant, nemitiem alium , praeter pat rem domim noflri je s u christi, ejfe illum unum Deum Israëlis; hominem autem illum, j es u bi Nazarenum , qui ex virgim natus efl, nee alium, aut ante ipfum, Dei filium unigenittnn 9 » N1 meije» 't a. b. XII. bl, 104 eu aïiNHtiJ 'c a. b. bl. 399. P 1 XVII. tEUWt' J  XVII. EEUW I 430 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis nas s c h L iC h ï i N G, en martinuj ruarus (*). En naar deeze verbeterde uitgave is er ook eene Nederduitfche vertaaling van den Katechismus in 't licht gekomen ten jaare 1666. Hierop is de Katechismus nog eens overgezien, in beter orde gejbragt, en met nieuwe aantekeningen verrijkt door andreas wissowats. Als zodaanig is hij herdrukt ten jaare 1680 in 4. te amsterdam, welke Stad op den tijtel verbloemd wordt onder den naam van stauropolen. Bij deeze uitgave is gevoegd een zedeboekjen van johannes krp.il, getijteld Ethica Arifiotelica ad Sacrarum literarum normam emendata. Doch ook is de Katechismus toen afzonderlijk uitgegeeven, zonder dit zedeboekjen, van welke uitgave ik mede thands een Exemplaar hier voor mij heb liggen. Eigenlijk komt het mij voor, dat het zedeboekjen van krell er bij gevoegd en bij it- (*) Niemeiter *t a. b. III. bl. 105 en walch /. /. 1. p. 5^9 gewaagen ook van eene uitgave in 't jaar 1659, doch uit de Bibl. Antitrin: van sandius p 101 en uit het Alloquium voor de uitgave van 't jaar 1680 kan men opmaaken, dat wel de Katechismus, door krell en scHLieHTJNO verbeterd en vermeelderd, reeds ten jaare 1659 voor de pers gereed gelegen hebbe, maar eerst daadlijk in 't licht verfcheenen zij ten jaare 1665. Nieweijer maakt t. a. p. melding van eene uitgave in *t jaar 1651 , doch daar van zwijgen anderen , en ook vind ik er niets van in 't gemelde alloquium.  tfer Systematifche Godgeleerdheid, 231 uitgegeeven zij eerst in 't jaar 1681 En van hier zal 't zijn, dat hetzelve in \ ;zommige uitgaven des Katechismus van 't jaar 1680 gevonden wordt, en in anderen niet. Het zedcboekjen van krell kan, volgens het oordeel van venëma (f), door verftandigen met vrucht geleezen worden. Ook is deeze uitgave vermeerderd met aantekeningen van twee geleerden, die zich met de voorletteren van hunne naamen getekend hebben , F. C. en B. W. (§). Eindelijk is deeze Rakowfche Catechismus te voorfchijn gekomen te a m s t e r n a m in 8. tctj jaare 1684 onder deezen tijtel, Catechefis Ecclefiarum Polonicarum, ttnim Deunt patrem, illiusque filium Unigenitum I. C. una cum Spiritu San&o. ex S. S. confitentium. primum anno 1609 in lucem emiffa, & poft, earumdem Ecclefiarum iujju, correcla, ac dimidia amplius parte au&a, atque per viros in his caetibus inclytos, 30. crellivm9 Francum, hinc 30nam schlichtin- gi- (*") Vide sa nd 11 B'thl. 'Antitrin: p. 101 et 115 & wALcmi t. I. I. p. 539 et 540. (t) H. E. VII. p. 5t6. Uit den tijtel van dit werkjen merkt men , dat de Filofofij van aristoteles onder de Sociniaanen haare achting hadde. (§) Vide Alloquium Edit: 1680 praef.: F. c. is waarichijnlijk rLORiArtus crosiüs, dien men nader kan leeren kennen uit sand ii Bibl, Antitrin: p, 140; en b. w is blijkens den tijtel der uitgave van 1684 benedictüs wisse watius. P 4 XVIL ÏBUW.  232 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL EEUW gium asucorriECK, ut. et marti* . iv v m ru a ru m , ac tandem a n dream. wissojfatium , nee non anonymum quemdam F. C. recognita atque entendat a , notisque cum 'horum , turn & aliórum illuftrata (*).*— Beha!ven balduin us, boven genoemd, hebben, onder de Lutherfchen en Hervormden, met lof de pen tegen deezen Katechismus gevoerd wolfgang fra n zius, g e- orgius ludovicus oeuer, ni- kolaas arnolui, en matthiaS wreen ("f). Wat nu den zaaklijken inhoud van deezen Katechjsmus betreft. Niemand? moete dit gefchrift aanzien voor een geheel, volledig zamenftel der Sociniaanfche leer. Dit is het niet. Het is flechts een kleine Sijlrematifche bundel van eenige algemeene Hellingen Dc eigenlijke keringen fchijnen ert zelfs dikwijls met opzet in verzweegen of verbloemd te worden. En dus ook heeft het- boek bij de Sociniaanfche Leeraars nooit eenig gezag gehad. Trouwens zij zijn ten allen tijde er wars van geweest, om openbaare beHjdenïsfen als voorfchriften van hunne leer (*) De tijtel der uitgave van 1680 is geheel dezelfde, uitgenomen , dat daarop de naamen van b. wissou'Atz en de voorletters f. c, van den naam des anderen niet vermeld ftaan. C t ) Plurcs alios recenfet ,a r. n o l o 1 in praef, libri , qui inferibitur Religio Sociniana, feu Catech. Racov. — refutato p. 1 et 3. Conf. Walchu l. I. i. p. 543 -545.  d*r Syflematifche Godgeleerdheid. 133 leer aan te neemen. Elk Leeraar heeft vrijheid, om anders te leeren , dan in ï deezen Katechismus geleerd wordt, en denzelven ronduit tegen te fpreeken (*)„ De fchikking en de orde is in alle de uitgaven niet even eens. De eerlte en de laatfte verfchillen in den ui terlijken form, zo wel als ten aanzien van den inhoud zeer van eRlinderen. De uitgave van i63oi welke ik hiervoor mij heb, heeft negen, en onder de ouder uitgaven, welken ik mede raadpleege , ziin er, die flechts vijf afdeelingen hebben. Naar de genoemde uitgave van 1680 loopt het werk dus af. In de eerfte afdeeling wordt gehandeld over den Godsdienst en de Heilige Schrift in 't gemeen. In de tweede afdeeling wordt gehandeld over den weg der zaligheid; in de derde over de kennis van God; in de vierde over de kennis van den Heere jesus kristus; in de vijfde over het Profeetncb ambl yan k r1 s t u s. De zesde afdeeling heefi geen' bezonderen tijtel, maar de Hoofd Hukken loopen over de wet van mos es. over 't gene kristus bij mos es wei gevoegd heeft , over de geboden vin kristus, die op de wet van müskj geheel geene betrekking hebben , ove; den doop, over het avondmaal, de be lol (*) Le^atur Praefatio Catccli. Racov. pracfix f 1. ubi AuBores. omncs credendi furinulas confesfiones , catechefes etc tanquatn fencieuc libercati inimicas veheineruer exagitant. P 5 XVlï. a i  XVII. BEüWi 534 Beknepte Letterkundige Gefchiedenis lofte van het eeuwige leeven, de belofte van den Heiligen Geest, de bevestiging van Gods wil, den dood van kristus, het geloof, den vrijen wil, en de rechtvaardiging. In de zevende afdeeling wordt gehandeld over het Priesterlijk ambt van kristus. In de achtfte over het Koninglijk ambt van kristus. En in de negende over de Kerk van kristus. üe meeste afdeelingen zijn in onderfcheiden Hoofdrukken , waarvan elk zijnen tijtel heeft, gefplist; doch deeze tijtels hier over te fchrijven, acht ik onKQodig, wijl toch uit het gene ik opgegeeven heb, 't beloop van dit werk genoegzaam kan worden opgemaakt. Wanneer men de moeite wil neemen, om deeze verdeeling bij die van de vroeger uitgaven na te zien en te vergelijken, zaj men een groot onderfcheid befpeuren. — De wijze van voordragt in deezen Katechismus is yerftaanbaar en onfchoolmaatig. Er blinkt een fchrander oordcel in door. En men moet er van zeggen, dat de Schrijvers er bij uitftek op afgericht zijn, om lieden, die zeiven denken, maar nog weinig vaste Godsdienstkunde opgedaan hebben , tot hunne gevoelens over te trekken, en hun een rad voor de oogen te draaijen. Zij weeten hunne leer met wel uitgezochte Schrifttekften derwijze te beglimpen, en in zulk een licht voorteflellen , dat het verfchil tusfehen hen en de Proteftanten ten hunnen voordeele beflecht, en de waarheid aan hunne zijde fchijnt  der Syflemmfche Godgeleerdheid. 235 fchijnt te zijn (*). Scharp in zijne Godgeleerde Hiflorifche Verhandeling (f), ] van de loosheid der Sociniaanen in hunne Schriften fpreekendc, zegt zeer wel. „ De ligtgeloovige was te vreede , de onöpmerkzaame verfchalkt , en de eenvoudige verleid. Zij fpraken naar hun Sijflenoa; alles hangt van de verklaaring af, en men moest in de arglistige verfchanzingcn van den Rakowfchen Katechismus bedrceven zijn , cm onder al den fchoo- (*) Bij voorbeeld in de III afd. wordt in de negentwintiglle vraag , volgens de oude Latijnfche uitgave, gevraagd; Qjia ratione proias Ft. Hum Dei Deum nuncupari ? En hierop wordt geandwoord, ld probatur ex verbis ipfiui filii Dei joartN. X: 35 Ubiinquit; Si cos Deos appcllavit, ad quos Sermo Dei fatlus ejl, ct non potefi folvi Script ura. Ojiem pater Sanffificavit, Sr* mifit in mundum , vos dicitis , quia blasphemas , quia dixi, Filius Dei Sum.' Nis verbis christuj Dominus clarisfime ofiendit, stomen Dei in S. S, etiam iis appropriari , qui uno illo Deo multi inferiores funt. Acpraeterca , quod nullam aliam cb causfam fc ipfum filium Dei, adeoque etian. Deum appellarit, quam quod el patrc Sa-iclifieatui & in mundum misfus fit. Quod cum ihanifefie a faire discernit, atque eum alia rationeDcum efe , quatr. patrem teftatur. Qjioniam Pater hac ratione neqiu SanSifieari, neque in mundum mitti potefi. Hoi ligtlijk kunnen wankelmoedige Kristenen , dii weinig met de waarheden van het Evangelie bekeni zijn, en nog geene bondige bewijzen voor d< Godheid van jesus hebben opgegaderd, doo zulk eene redeneerwijze van het regte fpoor wor den afgelokt! In de uitgave van 1680 wordt di andwoord met geheel anderewoorden, cn uitvoe riger, doch, buiten dat, op dezelfde wijze voor gedraagen. Ct) Bl. 07. XVH. uuw, i \\ t  XVIT. eeuw. i « 1 1 i 1 i t } t l t h h i tt h h »3 6* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis fchoonen fchijn te kunnen bemerken, dat zij de verborgenheid des Vaders eri van kristus ioogchenden, en vijanden van het kruis van kristus waaren" Met onpartijdige waarheidliefde, maar ook met omzichtige behoedzaamheid moet dee?e Rakowfche Katechismus geleezen waricn. En wanneer zulken, die in den Bijbel ervaaren zijn, zulks doen, zullen dee?en zich dan ook zo ras niet in het net aaten voeren , maar onder de bedekte Irogredenen der Sociniaanen eene Schriftlitlegging bemerken, die over zeer los ie aderen _ loopt, en voor den Godsdienst ;eyaarlijk is, Behaiven deezen Rakowfchen Katechis. nus is er ook nog een kleiner Katechisnus van de genoemde Rakowfche broeeren opgefteld, en tè"'gelijk met den ermclden in 't jaar 1604 of 1605 in het loogduitsch uitgegeeven, onder den tijél van Der kleine Katechismus zur Ueung der kmder, in dem Christlichen rottesdienst. Naderhand is dezelve in ct PocUch en Latijn overgezet. In et Hoogduitsch is hij herdrukt 1630 en (2: in 12. met den tijtel Kurze.r Un> 'rrichtyondem Christlichen Gott es dienst. 1 dit werkjen worden de eenvoudigfte trfiukken der Sociniaanen naar de kin? ;rlijke vatbaarheid voorgedraagen. CL XXIII. Nu doet er zich aan ons op een meer ei-  'éet Sjflsmatifche Godgeleerdheid, «if eigenlijk Sijftema der Sociniaanen. Dit is°van valsnïijn schmaltz, ons reeds eenigszins bekend door zijnen arbeid aan den Rakowfchen Katechismus. Hij was geboortig van gotha in thuRiMGBN, eerst Rektor te smigel in polen, en daarna Predikant te rakow, vervolgens te lublin en eindelijk weder te rakow; en is geftorven 1622, Zijn Sijftema is getijteld, De piyinitate jesu christi liber, en is voor't eerst te rakow uitgekomen 1608. Nog in het zelfde jaar kwam het uit in het Poolsch. En ten jaare 1623 werd het, vertaald in 't Nederduitsch, in '1 licht gegeeven , gelijk ook in 't Hoogduitsch ten jaare 1627. Dc leer, welke er in voorgeftcld wordt, is volkomen overeenkomstig met de geloofsbegrippen ■van faustus socinus, zo als die door hem onder de Unitariërs zijn in gevoerd. De gevoelens der Sociniaaner kan men dus uit dit werk loeren kennen. *'t Werk is opgedraagen aan sigismund den derden, Koning van polen dooi eenen jakobus sienisnski of a sienno (*), a-n wien de Schrijve! het ter uitgave had ter hand gefteld. 'tGe heele werkos verdeeld in twee afdeelin gen, (*) Aan deezen Man behoorde de Stad ra kow toe. - Ten jaare 1600 fcheidde hij zie: van de Hervormde Kerk af, omhelzende de lee der Sociaiaanen: en twee jaaren daarna ftichtt hij te rakow eene openbaare Hooge School Zie mo*h£IM k. G. VH. W. 35'3 en 399. XVTï. EEUW» 1 - r  23 § BeknoptLetterkundige Gefchiedenis XVII. EtUW. gén, waarvan de eerfte getijteld is, De Munere ciiris-ti Prophetico , en 'de andere De Munere christi Regio, Ieder deezer afdcelingen is weder gefplist in verfcheiden hoofdftukken. Iheene Inleiding geeft de Schrijver de orde op, welke hij houden zal, en die is, dat hij eerst aantoohe, wie, en hoedaanig kristus geweest is voor zijne geboorte uit mar ia, en dan wie , en hoedaanig hij geweest is na zijne geboorte.' Volgens deeze orde is het ganfche werk afgedeeld in vijfentwintig hoofdrukken. In 't eerfte hoofdftuk handelt hij van de voorverordening van s jesus kristus, volgens ipet:1:2o. In het tweede hoofdftuk handelt hij van de belofte, nopens jesus gedaan, lang voor zijne komst. In deeze twee hoofdftukken fpreekt hij alleen van de voortreflijkheid en niet van de Godlijkkeid van kristus. In het derde hoofdftuk handelt hij van de ontvangenis en geboorte van jesus. En hier maakt hij eenen aanvang , om ook van de Godlijkheid van jesus te gewaagen. Dan hij noemt johanneS den Dooper en deszelfs leer ook voortref ijk cn Godlijk ( * }. Het woord God- (*) Zonderling is hier zijn- wijze van rede. fleeren over de voortreflijkheid en Godlijkheid van Johamnïs den Dooper, in vergelijking met de voortreflijkheid en Godlijkheid van jesus. Dus redeneert hij Ex praeftantia ê? divinitatc prat. curferis facile erit colligere praeftantiam & divitiiiatem eius. cuius is fuit praecurfor. Johannis ttittem Baptifta* tanta fuit praeftxsüa, ut — omnium — Erophctarum maximus — fuerit. — li  dér Systematifchc Godgeleerdheid. 239 Godlijkheid is bij hem zeer onderfcheiden van het woord Godheid. Zulks ook maakt den tijtel van het werk verftaanbaar. Men weet, welken zin de Sociniaanen aan de uitdrukking, jesus is een God' lijk perzoon , hechten. En hoe schmaltz over de Godlijkheid van jesus gedacht heeft, kan uit het gene wij hier onder Uit zijn boek hebben aangehaald, duidlijk genoeg blijken. In het vierde hoofdftuk handelt hij over de inwijding van kristus tot het Profeetisch ambt. Hier vindt men fterk verdeedigd de Sociniaanfche ftelling , dat jesus voor het aanvaarden van zijn Profeetisch ambt in den Hemel van den Vader onderweezen is , gelijk hij zelf naderhand daar p au lus zoude onderweezen hebben. In het vijfde hoofdftuk handelt hij over de geboden van kristus, die ter volmaaking van de wet dienden. In het zesde hoofdftuk handelt hij over eenige nieuwe geboden van kristus. Onder deezen telt hij ,hel gebod, om het Avondmaal te houden, 't welk bij hem niets anders is, dan eene affchaduwing, verkondiging en gedachtenisviering van des Zaligmaakers dood (*_). In Is vero tantus v'tr refpeBu T>omini j. c. — adet fuit humilis, ut — omnis eius doBrina terrenuit. aliquid refpeBu doBrinae J, c. iure haberi pofit Cum tarnen per fe ejfct, & ipfe verc divinus fe doftrïna eius vere caeleflis; quam di-vinum igitui necejfe eft, ejfe turn , cuius refpeBu , ea , quae di vina funt, terrena ejfe ditunturt C*) Alitcr Scntientes, inquit schmalctus, vel in Idololatriam , vel graves alioqui en ar es, ut incurrant, necejfe eft. XVII. eeuw»  *4« Beknopte Letterkundige GefcJitedenis XVIT. eeuw In het zevende hoofdftuk handelt hij ovei* de belofte des Heiligen Geestes, die enkel eene kracht van God is, en in eene tweede betekenis eene gave van God is. In het negende hoofdftuk handelt hij over de zuiverheid van 's HeÜands, leer en leeven. In het tiende hoofdftuk handelt hij over de • wonderwerken van kristus. 3n het elfde handelt hij over den dood van kristus. Jn het twaalfde handelt hij over de redenen, , waarom j&sus in" zijn verkeer hier op aarde God is genoemd geworden. In het dertiende hoofdftuk, 't welk het eerfte is der tweede afdeeling, handelt hij over de opftanding van kristus. In het veertiende handelt hij over de Hemelvaart van kristus. In het vijftiende over het tegenwoordig nieuw beftuur van ïristus. In het zestiende over het beftuur van kristls over de Engelen; in het zeventiende over het beftuur Van kristus over de Duivelen; in het achttiende over zijn beftuur in den Hemel; in 't negentiende over zijn beftuur op Aarde; in 't twintigfte over de affchaffing van de zedelijke en burgerlijke wet; in 't ecnën* twintigfte over het geheele beftuur van kris t u s over al het aardfche hier op de wereld; in het tweeëntwintigfte over de vervulling of voleinding van kristus Koningrijk. In het drieëntwintigfte handelt hij over kristus Priesterlijk ambt* 'twelk alleen daarin bij hem gelegen is, dat krisxcs zorg voor ons draagt, ea  der Systematifche Godgeleerdheid- 241- en. 't welk hij dus vermengt met zijn Konirtglijk ambt. In het vierëntwintigfte 1 handelt hij over het geloof en de aanroeping van kristus. En ten laatften in het vijfëntwintigfte hoofdftuk handelt hij over de waare redenen van krist us verhooging. — Het ganfche werk is dus, blijkens deeze opgave des inhouds, eene vrij goede fchets van de voornaamfte leerftellingen , waarin de Sociniaanen van dc Lutherfchen, Kalvijnisten en Mennonieten verfchillen; eene fchets, fchrijf ik, want de leerftellingen worden cr zeef kort, doch duidlijk, en in eenen aangenaamen ftijl, beredeneerd, volgens uitgelegde Schriftuurplaatzen, in voorgedraagen.. In het voorftel van zulke gevoelens, welken de Sociniaanen met andere gezindten gemeen hebben, treft men fchoone Schriftuitleggingen aan, die wel ten tijde des Schrijvers van de Lutherfchen en Kalvijnisten niet algemeen gebillijkt werden, maarthands van alle oordeelkundige Bijbelverklaarërs goedgekeurd en aangenomen zijn. — Ten jaare 1652 heeft jo hannes clopp en burg eene wederlegging van dit boek uitgegeeven te Praneker in 4., waarin hij zich met veel geleerdheid, maar doorgaans, niet zonder fcherpheid , tegen de leer van schmaltz en de Sociniaanen te weer ftelt, en de leer der Hervormde Kerk manlijk handhaaft. Deeze wederlegging is p-ctijteld, Antifmalcius de Divinitate lil. deel. Q Je- xvn. iEüW.  S42 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVfL eeuw. Jefct Chrifii, en is ook te vinden in aes Hoogleeraars Opera Omnia ( *). CLXXIV. Op dit werk van schmaltz moeten wii laaten volgen een ander Sijflematisch gefchrift, 't welk klein, doch belangrijk is, en den tijtel heeft van Compendiolum doQrina€ Ecclefiae nunc in folonia potijfimum fiorentis. De gefchiedenis van de herkomst en de uitgave deezes boeks ligt zeer in het donkere: zo als onder anderen blijken kan uit het gene daar van fchrijft bodöeos in zijn meennaakn aangehaald werk (f waarin alles dienaangaande geheel verward en verkeerd gefield wordt. Misfchien doe ik zommigen mijner kezeren geenen ondienst, met de gefchiedenis daar van , zo veel mij moogHjk is, in het licht te zetten. Voormaals meende men, dat dit Compendiolum gekomen waare uit de handen van krisïoffül osïerod, Rektor te slochow, doch naderhand Ichijnt men op goede gronden gegist te hebben, dat niet osterod , maar de vermaarde kobnkaad vorstius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te steinfort, er de Schrijver van zij geweest ( $ ). Wan- (*) T. II p. 499—9i6. Ct) i. p 330 (§) Vo-jcz BAijte DiHh art. vorst: p. 12*9. Lit. n Conf. ivalchu /. / I. p. 296 ic iaw Bil fiitl. Antitrin. p. 75, 91.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 243 Wanneer ik alles, wat ik hier over geleezen heb, regt nagaa, komt mij het hiitorisch beloop van de herkomst en de uitgave deezes werks dus voor. De Waare Auteur is, mijne bedunkens ook, koekraad vorstius. En om dit waarfchijnlijk te doen worden , merk ik vooreerst aan, dat dit Compendiolum, nog in Manufcript zijnde, zeer in waarde geweest is bij de leerlingen van vorstius, die hier te lande, en vóórnaamlijk in friesland gcfchuüd hebben onder dc Mennonieten en Remonflranten (*). Zulks toch kan blijken uit eene ÏNederdukfche uitgave van hetzelve in 't jaar 16.50, die reeds eenige jaaren te vooren door den bekenden dirk rafacl kamphuijzen voor de drukpers was in gereedheid gebragt ( f ) ; waarvan in het vervolg nader. Wijders merk ik aan, dat het gemelde Compendiolum niet fchijnt gefchreeven te zijn van iemand, Welke daarin zijne eigen gevoelens wilde opgeeven, maar van iemand, die flechts het Socinianismus onder de hand trachtte fmaaklijk te maaken, Overal leest men in hetzelve, de Sociniaanen zeggen, leeren, erkennen , (lellen, ( aiunt, docent, agnofcunt, flatuunt). Uit dien hoofde ken osterod, een openbaar Sociniaati zijnde, dit Compendiolum niet wel hebben opgefteld-, want deeze zoude in het- zel- C*) Conf. cloppenb. Ofp. II p. 334 Ct) Vide cloppinb. Opp. II. p. 428 et 42$, Q * XVU eeuw*  2 44 Beknopte Letterkundige Grfckiedenis xvn. zelve doorgatms het voorgedraagen wal als zijne eigen gevoelens erkend hebben, gelijk hij zulks gedaan heeft in Zijne Infli* tutiones. En ook zoude dit gefchied zijn, indien een ander Socsniaan het werk gefchreeven hadde: altoos men zoude hier of daar wel merken, dat de Schrijver de fle'llïngcn , welken verdeedigd worden, zelf omhelsde. Doch neemt men aan, dat vorstïus de Auteur zij, dan laat zich dk alles gemaklijk verklaaren. 't Is bekend, dat vorstigs, in het laatst der zestiende en ia het begin der zeventiende eeuw te s.teinfort Hoogleerair zijnde, de leer der Sociniaanen heimlijk be« gunsrigde Doch nergens blijkt het uit, (*) Tridit nobis ci-oppewborcius Opp. T. ïl p 33+ totsTiou jam legitime accerfiusm sTfitHFü«.T«M zd profeffiunetn Theologicara cx fcripa» secinr, aüoruincjue eius fcquaciutu ita perrexi(T<; .;n;ctut , ut ad amicos ftriberct XV Marni MDXCVifJ. Diligentcr altquat fcriptii Samofileuiatiorum, qisos vocamus, perlcgi , & ezpendi U*de 'fcrupitli nonnulli . circa qctaedaxt fidei capita . praefsrtim illud de ratione falutii noirae per christum partae , aaipium meum accuparuut , ut non dubitem, vulgo de iis n«n fatis faltem prudenter in Ecclefiis nojlris doceri. — Volgens hec bericht van hoornbeek in zijn Soein. Covfut: T l. Jpp. p. 93 en 94, heeft vor.STIUS, Hoogleeraar te steinfoRT zijnde, het Boek van so sinus de AuBotitate S. Utripturae ter drukpers bezorgd. Men verg. cbr d es twee Vtrb bl. 85. Ook waaren toen verfcheiden van zijne leerlingen derwijze door hem bedorven, zo als hoornbeek en oerdek op de a. p. verballen , dat toen dezelven v*a «tiidf oai te ueiDSLBttc gekomen Wil  der Syflcmatifche Godgeleerdheid. 245 nic , dat hij van dezelve irnrner eene XVfl. openbaare belijdenis gedaan beeft. Het eeuw. tegendeel laat zich befiuiten uit zijne heros- waaren, de Heidelbergfche Tbeolegscten aan de onzen fchreeven ,, Wij hooren bier zommige ditfipelen van vorstius de Soeiniaanfi.be ketterij zo manlijk verdeedigen , dat soci kus zelf het niet beter zoude hebben''kBnnen doen." Ten jaare iiSji heeft hij in friesland ie franeker heisnlijk laaten druUüen het werk van f. soclNUS De Ofiici» Homhiis CbrijHani &c, zo als hoornbeek ook verhaalt t. a. p. en zo als gerdes klaar gebleekcn is uit authentieke ftukken , onder hem berustende. Zie *t a. b. op de a. pl. — Welk een heimlijke Sociniaan. vorsti us ten dien tijde geweest is, kan worden opgemaakt uit eenen door de Staaten van friesland onderfchcpten brief, den 3 vaa Bloeimaand 1611 van b. forckeNbeek uit Deventer gefchreeven aan zijnen vriend Jac. omphalius, welke beide lieden met nog één* of twee anderen het opzicht ever den druk van het gemelde werk van socinus, de Ojficio etc., fchijncn gehad te hebben. Quod ad caujfara coai' munem aitinet, fchrijft hij onder anderen , tante , quantum perfpicio , nobis agendum erit. Non ul~ 'terius p'rogrediendum apud vuTgus, quam de Arliculis vulgo notts. 15 ü r t 1 u s enint , u t e n b ogarDus {quamquam HU brevi plura innoliuerv.nt ) d a ju m a n n u s , & omnes fere alii , qui maxime iam funt a nofiris parlibus . nihil praetereanorunt, quam hos articulos in vulgum fparfos. Sapicniia igilur bic magna opus erit. Sed tu ifife rem omnem a Domino vorst 10 fine dubio intel, iexifii. Zie gerdes a. b bl. 94 en 93. In. dien deeze brief egt is, welke gevaarlijke lieden zijn dan vorstius en zijne leerlingen ten dien tijde voor de Kerk geweest. Hunne hande. lingen fchijnen in zeker deide zeer veele overëenkomst gehad te hebben met de heimlijke a*nflagen van den berucluen Berlijnfeben Bockhaü* Q 3 dc-  z\6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII eeuw roeping tot den Hoogleeninrspost aan de hkademie te leijden in plaatze van arminius ten jaare ióio. De verdenking, waar- delaar KliotAi, en zijne medehelpers semler , teller en damm. in her ;aar 1764 en de volgenden, ter invoering vin een' natuurlijken Godsdienst onder de Kristenén. Nimmer kan» het eenen leeraar onder de Proteftanten kwaalijb worden afgenomen , wanneer hij uit overtuiging zich in gevoelens met de Sociniaanen of met dq thands zogenodmde Nieuwe Hervormers meent te moeten verëenigen, daar openlijk voor uitkomt, en zich van het Genootfehap, waaronder hij behoord hoeft, affcheidt; hij handelt dan als een eerlijk Man. Maar wanneer hij een Sociniaan of Nieuwe Hervormer is, en zich als zodaanig onder de Proteftanten fchuil houdt, den eenvoudigen leeken zand in de oogen werpt , niet regt voorde vuist uitfpreekt, en meenigmaal iets leert, 't welk hij zelf niet gelooft , waarom hij zelf lagcht, wat moet men dan van zulk een' man denken? 't Eenige, dat ter verfchooning misfehiea van zodaanigen kan ingebragt worden, is, dat zij het voor een' grondregel hebben, in het Kerkgenootfehap, waarin zij het leeraarsambt bekleeden, te moeten blijven, om het dus te beter, ten aanzien der leer en tucht, te kunnen hervormen. Dien grondregel had ook vorstius aangenomen. Zie baijle Hiel: art vorst: p. 12U9. en spanheim Contr. El. p. 24?. Maar hoe zij beredeneeren kunnen , dat d't met de eerlijkheid en goede trouw beftaanbaar is, betuig ik neg. niet te kunnen begrijpen. Behalven dat lekt het toch ook altijd uit, wie zij zijn, en welke geveelens zij zijn toegedaan. Vorstius. altoos is niet bedekt gebleeven ; niet alleen werd hij verdacht als een Sociniaan, maar zijneSnciniaanfebc onregtzinnigheden kan men sok eenigszins opmaaken uit zijn boek, dc Deo feu, Difput.ttiones X. de nat: & attrib. Dei , te i'f Unto&t uitgekomen i$ic.  der Syftcmatifchc Godgeleerdheid, 247 waaronder hij lag bij deezen en genen, en voornaamlijk bij den Koning van em-i geland, jakobus, die een jaare 1611 zijn boek de Deo liet verbranden , doec eigenlijk niets at', in dit geval; en daar tegen ©ver ilaan weder de getnigenislèn van den Graave van bentheim, van den Senaat der doorluchtige School te steinfort, van den Magistraat der Stad, en van den Kerkenraad aldaar, aangaande zijne regtzinnigheid , hem bij zijn vertrek ter hand gefield. Alleen kan me» dit van hem zeggen, dat hij in de Jaatfie oogenblikken van zijn leeven te tonningen eene belijdenis ondertekend heelt, die met de belijdenis der Unitarisfen in polen zeer veel overeenflemuiing had(*). Daar wij nu den Schrijver van het Compendiolum hebben leeren kennen als een' man, die den Sociniaanen wel toegedaan , maar zelf geen openbaar belijder van derzelver leer fchijnt geweest te zijn, wordt daar door het vermoeden zo veel te gegronder, dat vorstius die man geweest zal zijn, En dit vermoeden wordt eindelijk zeer gegrond, indien men er op af kan, dat, gelijk sandius fchrijft Cf), dit zelfde Compendiolum, als een Manufcript, onder de handfehriften van vorstius gevonden zij met den tijtel van Summa dotlrina Sarmatarum, • Heb- (*) Voycz baijie DiB: art. Vont: p. 12:5— 1429. Hij ftierf Q 5 XVII.  250 Beknopte Letterkundige GefckiedenSf XVIÏ. KIU W, NEBÏA (*), GERDES (f), FORBKIJ laan (j) en anderen, verhaaïerc wei, dat de boeken en Schriften werklijk verbrand, en de beide Sociniaanen teriïondl buiten de ze^n Provintiën vertrokken zijn (**)• 'Maar hier van zijn zij alles kwaalijk onderricht geweest. Altoos bitenbogaerdt verhaaitl het geheel anders; en deeze toch mag in dit geval boven alle de genoemde Schrijvers wei geloofdwórden, niet alleen, om dat hij ten tijde van het gebeurde geleefd heeft , maar ook om dat hij zelf in de zaak is betrokken geweest , volgens zijn eigen fchrijven. Hij verhaalt het geval in zijne Kerklijke Hiftorie (ff) dus, Na das net vonnis, door de algemeene Staaten, over de Sociniaanen geftreeken was „ werd den vreemden Reizigers aangediend ^ „ dat zij zouden hebben te vcrfchijnen „ in de vergadering van de Heeren Staa„ ten Generaal, om hunne boeken al» j» daar te zien verbranden, en voorts te „ hooren 't gene wijders hunne per* „ zoo* (») H. E. VII. p. 530. Vewbhsa is ©v« Set geheel hier niet naauvvksnrig. ( f ) Twee ■verband, bl, 84. o e r 3> e 9 verhaalt , dat liet verbranden der Boeken en Schnfrea der Sociniaanen te leijdih voorgevallen zij, Dit verhaal is dus in een tweeërlei opzicht verkeerd. (O Begrip der K. G MD. ll&r. tt. 304. ( L ; Diff. de Teler, civ. p. 7. C**) GeïvRes echter verhaalt, dat 2C fi-ebt» holland ruimden. Ctt) Bl. 308.  der Syftetnatifche Godgeleerdheid. 251 „ zoonen aangaande, zoude zijn befloo„ ten. 't Vuur werd tot het verbranden „ (der boeken) in de gezegde vergade„ ring, ten gezetten dage aangelegd: dan „ de Polakken ( * ) verfcheenen niet, „ maar hielden zich uit den weg. De » boeken werden ook niet verbrand , „ maar zommige Heeren namen eenigen » tot zich uit nieuwsgierigheid, zijnde „ het onbekend, waar de anderen geblee„ ven zijn. Het befluit der Heeren Staaten » Generaal werd den Sociniaanen evenwel » bij akte aan hun logement gezonden , en » hun werd daar bij geboden, om binnen tien dagen uit alle de verëenigde Provin„ tiën te vertrekken." Hierop, verhaalt uitenbogaerdt verder, dat zij wel uit den haag vertrokken, maar niet uit de zeven Provintiën, en dat zij zich nog eenen geruimen tijd bleeven ophouden in friesland, daar zij eene Apologie hunner zaak lieten drukken, die zij den Staaten Generaal deeden ter hand Hellen Cf). Dit verhaal van uitenbogaerdt is te meer geloofwaardig, om dat het ongemeen wel ftrookt met het gene cloppenburg fchrijft in de Voorrede van zijn meermaalen aangehaald werk; naamlijk, dat hij de gefchreeven kopij van het (*) Polakken, of eigenlijk Poolen, zo als er ftaat, had uitenbogaerdt niet behooren te fchrijven. Veidowskij was een Polak, maar oiiekod was een Duitfcber. Cf) Brandt, die veelal üiteneocaerdt volgt, verhaalt het ook zo in zijne Mifti d.Rtf. 1 D. bl. 840, XVII. LEU w*  xvn. EEUW. 252 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis het bewuste Compendiolum, welke men den Sociniaanen te amsterdam afgehaald,, en in den b,aag ten vuure verweezen had, ongeveer het jaar 1624, waare magtig geworden. Hadde tnen toch de boeken verbrand, gelijk van vee* len genieend wordt, dan immers hadde cloppenburg de gemelde kopij niet ra handen kunnen krijgen zes en twintig jaaren daar na. Daar hij er van overtuigd fchijnt geweest te zijn, dat deeze kopij de eigende waare, die osterou en veidowskij bezeten hadden, fchijnt zulks hem ook in de vaste verbeelding gebragt te hebben, dat deeze beide lieden er de opftellers van waaren; geene anderen toch zal hij bedoeld hebben, wanneer hij in zijne wederlegging van dit werkjen geduurig fchrijft, Auclores huius Compendioli etc. Voor deeze meening had hij, gelijk wij gezien hebben, buiten dien zeer weinig gronds. Ten gemelden jaare 1624, toen cloppenburg dit werk in handen kreeg, was het nog door den druk niet gemeen gemaakt. Zulks gefchiedde eerst 1630. Toen werd het, reeds voor eenige jaaren in het Nederduitsch overgezet zijnde door den vermaarden Dichter dirk rafacl kamphuijzen, uitgegeeven onder den tijtel van Kort Begrip van de leer der Sociniaanen , in éénen band met het mede door kamphuijzen (*) vertaalde werk van (*). Bekend is deeze k am ihuijzis 20 wel dftoï  der Sy/lematifche Godgeleerdheid. 253 ■ van socinus, de Officio hominis Chrisüsni (*). Hierop werd het meergenoemde Compendiolum eerst in het Latijn uitgegeeven door johannes cloppenburg 1651 te franekïr, te gelijk met eene wederlegging, en met eene korte hiftoriibhe voorrede over den oorfprong en den voortgang der Sociniaanfche leer, die nog al eenige merkwaardigheden behelst, buiten 't gene nopens osTosoD en veidowskij daar aangetekend ftaat. Deeze Latijnfche uitgave wan het Compendiolum met de wederlegging is naderhand ook geplaatst in de werken van clopp e nb urg, ten jaare uitgekomen. — Uit deeze uitgave hebben wij het Compendiolum leeren kenden, als een kort, bondig, zaakrijk, en on* <5oor zijne Godsdienstige denkbeelden , als door sijnc bedrcevenheid in de Dichtkunde. Hij wa.s Hervormd Predikant geweest te vleuten, ia de Provintie van utrecht, maar heeft naderaaad om zijne leerbegripp.cn veel moeten uitstaan. Hij zwierf van de eene na de andere plaats , nergens veilig zijnde. Hij flierf einde lijk te üokkum den 9 van Hooimaand 1626. Van belijdenis ees Sociniaan zijnde, heeft hij ia het Nederduitsch gefchreeven een werkjen, jgedjield, Van den ftand der dooden ea ftraf der verdoemden na dit leeven. Doch dit is eerst ni zijnen dood ten jaare 1631 uitgekomen, waarna toet 1664 herdrukt is. Alle zijne Theologifche •werkea zijn uitgekomen bij elkander te amsterdam lóSa. Een leevensbericht van hem vindc men in het twede deel der Leevensief. van ecni' ga veorn. mannen ea vrouwen, hl. ló'l —173. Cf ) Vide cis ?P£NB. Opp. II. p. 33561502. XVIL EEUW*  *54 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EE U W. \ 1 onpartijdig zamengefteld kort begrip van de leer der Sociniaanen, ia eene Sijftematifche orde bewerkt. Het geheele ftu.k is afgedeeld in elf hoofddeelen. Het eerfte hoofddeel is over God, jesus kristus, en den Heiligen Geest', het tweede over den /laat van den eerften mensch voor den val; het derde over 'j menjchen val en de erfzonde; ( die er geheel en al in geloogchend wordt). Het vierde over den vrijen ml en de genade; het vijfde over het oude cn nieuwe verbond, of over de wet en het Evangelie; het zesde over de voorverordening, de verkiezing en de roeping; het zevende over de rechtvaar' diging door het geloof in kri stu s; en over de boetvaardigheid; het achtfte over de opftanding der dooden, den ftaat der zielen, en over de toekomende eeuw; het negende over de kerk; het tiende over den doop en het avondmaal; en het elfde over de overheid, de gerechtlijke ftraf, den eed, en den oorlog. Een kort-uittrekfel van.alles, 't welk in deeze hoofdrukken geleerd wordt, kan men vinden in de Kerklijke Hiftorie van den geleerden vENiMii (*). Het werk is ook üaartoe bezonder wel ingericht, dat men 3e Godgeleerdheid der Sociniaanen er uit spmaaken kan. De voordragt is bevatijk, populair, geheel niet Scholalïiek, net Schriftuurplaatzen bekleed, en niet on- C*) vu./. si*-5is.  dsr Syftsmatlfche Godgeleerdheid. 255 ongevallig; evénwel zo gevaliig, mijns oordeels, in alles niet, als die van het naastvoorgaande werk van schmaitz, Zomwijlen wordt de leer der Peolfcke broederen er met beleid en fchijn van waarheid in voorgefteld, doch dikwijls ook zo ruuw en lomp, dat de dwaal ing elk, die onbevooroordeeld denkt, in het «og loopt. Eerst wordt eene leerftelling opgegeeven, dan verdeedigd, en eindelijk tegen wederfpraak bevestigd. Dit alles gefchiedt, gelijk wij reeds aangemerkt hebben in den derden perzoon: men leest niet; wij ft ellen enz., maar zij Bellen enz. De wederlegging van cloppenburg heeft haare waarde, en in zijnen tijd zal hij er bij de geleerden in het algemeen geen' geringen lof löeê hebben ingelegd. CLXXV. De meergenoemde os te rob heeft uitgegeeven, zo het fchijnt, twee Sijftematifche Schriften, één in het Latijn, era één in het Hcogduitsch, waarvan het «erfte getijteld is InftitutionesTheologiae, en het andere Unterrichtung von den vorftehmjlen hauptpunêlen der Christlichen Religion, in welcher hegrif en ist fast die gantze Confesfien oder Bekentnis der gemeine hn Konigreich Polen. Denklijk verfchillen deeze beide Schriften, ten aanzien van den inhoud weinig van elkander. Het Hoogduitsch werk is uitgegeeven XVH. £s euw.  XVII. EEUW; 2.56 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ven te rakow 1604, en herdrukt 161a en ook 1625; en is mede in 't Nederduitsch te voorfchijn gebragt 1649. Het ipijt mij , dat ik niet één deezer twee werken heb kunnen magtig worden, wijl ik ook dezelvefi geern hier beoordeeld hadde. Bij gebrek van goede berichten kan ik er dus niets van zeggen. Alleen kan ik melden, dat de Schrijver hec Hoogduitfche werk vervaardigd heeft, om zijnen landgenooten , die ecniglijk Hoogciuitsch verftonden, het Socinianismus fmaaklijk te maaken, of hen in hetzelve teverllerken. PitverhaaltwAL.cn(*). Ook kan ik nog melden, dat justus feurborn het Latijnfche, en johann paulus felwinger het Hoogduitfche werk, openlijk wederlegd hebben. Daar van heeft verflag gedaan buddecs in zijn dikwerf aangehaald boek (f). Dit is alles, wat ik van deeze twee werken, door osterod gefchreeven, te berichten weete. CLXXVI. Meer kunnen wij op goede gronden den leezer mededeelen van een Sijftematisch werk van johannes volkelxus, 't welk op de voorigen in de tijdorde, die wij houden, hier volgt. Dit werk is na des Schrijvers dood uitgekomen, ten jaare 1630 te rakow, onder den (*) l. l. i, p. 296.  der Syjïematifche Godgeleerdheid. 257 den tijtel, De Vera Religiene Libri V. Völkelius was gebooren te grim in het Markgraaffchap meissen, en Predikant te smigel in polen. Hij waa een der bekwaamde mannen onder de Sociniaanen. Het werk, waarvan wij hier verflag doen, draagt daar blijken van. 't Zelve is een volledig Sijftema van de Sociniaanfche Godgeleerdheid. Aan hetzelve ontbrak wel nog een voornaam hoofdftuk, toen hij het leggen liet, en daarop kwam te overlijden, te weeten het hoofdftuk over God en zijne eigenfchappen. Dan dit gebrek werd na zijnen dood vervuld door johannes krell, een Duitfcher en Predikant te rakow, daar. hij 1642 geftorven is (*) Deeze zeer geleerde man heeft bij dit Sijftema gevoegd het hoofdftuk De Deo & eius Attributis ( van God en zijne eigenfchappen). En hier door heeft hetzelve zijne volkomenheid gekreegen; waarna het dus voltooid is uitgegeeven. Het (*) Aan de Akademie te altorf de gronden zijner Studiën leggende, veranderde hij. na genooten onderwijs van ernestus soner, Hoogleeraar in de Wiisgeerte., een' leerling van f. socinus, van geloofsbegrippen, en vertrok daarop na polen, daar hij wegens zijne geleerdheid cn fchranderheid zeer biroemd weid, en ook wegens zijn braaf karakter in hoog aanzien geraakte Bistehfeld noemt hem in 2ijn werk: Dc uno Deo etc contra crellium in pracf.- Virum cum ob praeclaram cruditionem , ium ob fmgularem humanïtattm atque induflri. am , apud fuos celeberrimum. 111. deel. R XVII. EEUW. /  558 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII EiiU W Het hoofdftuk van krell is, gelijk het behoorde, in het werk vooraan gevoegd , en maakt een bezonder boek uit; zodat het geheele gefchrift uit zes boeken beftaat (*) Ten jaare 1641 werd dit werk in 4. gedrukt te amsterdam bij blaauw, hoewel noch jaar^etal , noch naam van Stad cn Drukker op het tijtelblad ftond. Doch de Magiftraat van Amsterdam, befchroomd voor het nadeel van zulk een gevaarlijk. Schrift, Waarin het leèrftuk der Drieëenheid als eene uitvinding . van den Duivel werd uitgedampt ( fliet alle de Exemplaaren. die vijf honderd en vijftig in getal waaren, ophaalen, en floeg den Drukker in eene hooge geldboete.. Den 20 van Louwmaand des jaars 1645 werden ze door beulshanden openlijk verbrand, doch, den Magiftraat veranderd zijnde, werd dc Drukker van het betaalen der opgelegde boete vrijgefprooken ( §). Hier van was bet , dat het werk zeer zeldzaam meer gevonden wierd. Een enkel Exemplaar, dat de vlam ontkomen was, (•) Het Schrijven van dit Hoofdfluk gaf aan Krell naderhand aanleiding, om zijn werk , JDc ujio Deo patre optefteilen. Men zie de voorr Van dit werk. (t) Vide Volkcliani operis Lib. V. C. IX. p. 401 , ubi ftatim in initio diabolum auSorem doblrinac de S.S. Trïnitate impie eonftituit. Conf. c er.des Tzvec Vcrh, p 108. en Ramb. /. /. feg, 47- (f) Voyez ba ijle DiS: Art: volk.  der Systematifche Godgeleerdheid. 255J was, of dat van den Rakowfchen druk in de Nedet landen werd overgebragt , werd hier te lande tegen Dukaaten opgewoogen. Naderhand is het in het Nederduitsch vertaalden uitgegeeven te kotterdam 1649 bij zekeren co lom, die ook de Bibliotheca Fratrum Polonorum gedrukt en uitgegeeven heeft, waarvan wij hier voor melding hebben gemaakt (*). Op den tijtel van deeze ■Vederduitfche üitgave ftond , om de nieuwsgierigheid van Ket gemeen re wekken, en voor het boek Veele koopets te winnen, dat hetzelve in ïïOLLAND-^y Schepenvonnisfegedoemdopenbaeriijck geëxecuteerd en met vijer verbrand waare anno 1642 in Januarij. Eindelijk' heeft s a m v e l m a r; e s 1'u s het boek weder geheel in 't Latijn laaten drukken , met eene daarnevens g'e^ voegde wederlegging, onder den tijtel van Hydra Socinianismi ëxpughdrdï Deeze uitgave van maresius beftaat' uit drie boekdeelen in 4., waarvan het eerfte te Groningen het licht zag 1651, het tweede 1Ó54 , en het derde 1662. Ct) Dit Sijftema vgn volkelius is het gefchiktfte ftelfelmaatig Theologisch gelchfift, 't welk Wij van de Sociniaanen m :., ; hehr (*) Zie hl. 225. *(t)wMDDEBS /- L h P 3So en V!B"* Ft. E. Vil. p 53*. fchriiveraV dat dit werk van maresius reeds uitgekomen zij ló"42 , doch zulks fs een baarblijklijke misdag. 1 Buddeus ook fchijnt denzelven naderhand 'gezien te heb. ben. Verg. II. p. ll75. R » XVII. st b u w.  XVIÏ. lliUW. i6o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis hebben, om er het waare Socianismus uit te leeren kennen. De Sociniaanlche leeritellingen worden er in eene goede orde. in eenen wclbewerkten zamenhang, en met oordeel in voorgedraagen. En mooglijk worden zij in geen Sociniaansch Sijftema zo onbewimpeld opgegeeven, cn zo ruiter!ijk verdeedigd, dan in hetzelve (*). Denklijk is ook dit de reden geweest, waarom de Regeering van amsterdam de uitgave van dit werk zo fpoedig geftremd, en den uitgever zo hoog geboet heeft (f). — Volgens het bericht van een' mijner -vrienden moet het voorvoegfel van krel-l, over God en zijne eigenfchappen ook afzonderlijk gedrukt zijn ten jaare 1663 in 4. op eene onbekende plaatze, en bij eenen onbekenden uitgecver: op den tijtel (laat, te vrij- BUKG , bij JOHANNES vr1jmoet (§ ). — Het Sijftema van volkelIus is wederlegd door maresius in het bovengenoemde werk : en onder de Schriften, tegen de Sociniaanen ingericht, is hetzelve geenszins het minfte; doch de bitze fcherp- (*) Conf. baijle Dia. Art. volk. (■)-' Over dit werk van volkeliüs kan men naleezen buddeus l. l.l. p. 380 en II. p. U74 en 1175. pfaFF l l. X. p. 266, maresii Colles Tbeol. Dedicat: p. 3- Walch l. I h i>> J6. Formeij 't a, b. II. D. II. St. bl. 304. Niemeijer 't a b. Th. II. bl. 12 en heinric* *t a. b bl. 405. C«) Walch maakt ook, zie ik, met een en. keld woord van deeze Nederduitfehe uitgave gewag. Lib. I. li p. 395. 1  der Sy/icmatifche Godgeleerdheid. z6i fcherpheid, tegen andersdenkenden, den geleerden Schrijver eigen, en in dit werk, zo wel als in zijne overige Schriften, heertellende , heeft het niet weinig van die hooge waarde, welke het anders hebben konde, onthouden. Ook is er door johannes pol ij ander Ct kerkhoven een werk gefchreeven, 't welk getijtel is, Concertatio anti- Sociniana maxime contra crbllwm & volkelium, uitgekomen te amsterdam 1640 in 8. En waarfchijnlijk zal dit ook tegen het gemelde Sijftema van volkelius zijn opgefteld, CLXXVII. Wijders doet zich hier nog op het Compendium Religionis Chri/iianaevan johannes woltzogen ( *). Deeze geleerde Schrijver was een Oostenrijksch Edelman, in zijne jeugd, zo het fchijnt, den Roomfchen Godsdienst toegedaan , maar in rijper jaaren een Kalvijnist, en naderhand een Sociniaan. Hij was een Wijsgeer, en muntte zeer uit in de Wiskunst en in de Staatkunde. Zich gevoegd hebbende bij het Kerkgenootfchap der Poolfche broederen , bekleedde hij daarin wel geen kerklijk ambt, maar fchreef toch verfcheiden Theologifche werken, deels (*") Deeze woltzocen moet wel onder» fcheiden worden van Louis wolzogen, van welken wij gewaagd hebben in 't II. D. bl. 87. R 3 XVII. EEUW.  2562 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. B£ü W. deels van eenen uitlegkundige» , deels van eenen leerfrelligeu aart , die allen bij eikanderen uitgegeeven .zijn 1656 te iRENOPOLEN (te Vreedefïad, 't welk denklijk amsterdam zal zijn). En onder deeze Schriften is ook het bovengenoemde Theologisch Compendium. Dit boek bevat eene Sijftematifche voordragt van de voornaamfte leerftellingen der Sociniaanen. Het is niet verdeeld in hoofdftukken, maar in drie en zestig paragraafcn of afdeelingen. 't Opftel is wel gefchreeven , duidlijk, eenvoudig, geheel zonder Schoolfche termen, en filofoofifche fpitsvindigheden. Op veele plaatzen is de Schrijver zeer fcherp en ftekekelig tegen de Proteftanten; en overal, waar het maar eenigszins te pas komt, maakt hij er zijn werk van, om deleer van 's Heilands Godheid te beftrijden. Meer opzethjk echter doet hij zulks in de veertiende paragraaf en de volgenden, tot de dertigtre ingeflootcn. Hij verklaart zich ook tegen dc Godheid van den Heiligen Geeft, die bij hem flechts eene kracht van God is, doch dat doet hij in ééns in de zeven en achtenvijftigfte paragraaf, )e leer der Sociniaanen wordt eerst met ronde woorden opgegeeven, dan, met bewijzen uit de reden en uit de Schrift geftaafd, en vervolgens tegen de bedenkingen van andersgezinden verdeediüd 't Verwondert mij, dat men dit Sijftema nergens , voor zo verre ik Weet, bij buddeus, bij walch, bij MK-  der Systematifche Godgeleerdheid. 2rj3 niemeijer, bij heinrich, of bij iemand anders, beoordeeld vindt. De gemelde Schrijvers noemen het zelfs niét eens. CLxxvm. I Eindelijk moet ik nog met een woord gewag maaken van een werk, getijteld, Inflitutio Christiana, of Christlijk Ondervijs , waarin klaar en bondig gehandeld wordt van veele voornaame hoofdrukken, zeer noodig geweeten ter zaligheid, tot onderrichting van alle dooiende Kristenen , op de wijze van eene Zaraenfpraak tusfehen een Discipel en zijnen Meester , te amsterdam gedrukt 1(578 in 8. Dc Schrijver is johannes beciüs, een Zeeuw uit middelburg Deeze man was Predikant geweest bij de Hervormden onder het kruis, of aan den zogenoemden olijfberg, dan hier werd hij, denklijk om zijne Sociniaanfche gevoelens , ongeveer 't jaar 1664 genoodzaakt , zijnen post nederteleggen, waarop hij vervolgens ten jaare 1668 uit de Provintie van zeeland, ook waarfchijnlijk om dezelfde redenen, gebannen werd. Toen hij het gemelde werk uitgaf, hield hij zich op te amsterdam. Dit werk, waarvan mij alleen de tijtel bekend is, fchijnt eenigszins Sijfiematisch ingericht te zijn, en veele, kenmerklijkeleeritukken der Socinmanen te behelzen. Buiten het genoemde gelchrift heefthijnog verfcheidenanderen uitgegeven. R 4 En XVII. é e u-w,  a6"4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII «EU W, En hier door heeft hij zich de gegronde wederfp'-aak van verfcheiden geleerde Predikanten in ons Vaderland op den hals gehaald. Tegen hem hebben gefchreeven niko la as van hoorn, Emeritus Predikant te aagtekerk, in het eiland van Walcheren, t a r o. u inius poppinga, Predikant te pie- tersbierum in friesland, en jakobus oldenburg, predikant te witmarsum in friesland De eerfte heeft tegen becius uitgegeeven een boek , getijteld, Arriiis Redivivus; de tweede heeft tegen hem uitgegeeven een werk, getijteld, Ontknooping der Zwaarigheid over de Drieëenheid, en ook eene Proeve op de proeve van becius, en de derde heeft tegen hem uitgegeeven een werk, getijteld, JSietigheid en ongegrondheid der Sociniaanfche Godsdienst. Doch tegen deeze gefchriften heeft becius ook weder zijne pen gevoerd in verfcheiden Apologetische verhandelingen. — Dit weinige vonden wij niet ongevoegd hier van deezen becius en van zijn gemeld werk aantetekenen (f). CLXX1X, (*) Deeze is dezelfde, die naderhand Predi. kant geweest is te b l ij ë, vervolgens te e Maïs en en eindelijk te dordtrecht, daar hij 1690 overleeden is: Hij was l. A. M. en Phil. Doctor. Zijne verklaaring over den eerflen brief van Johannes is bij veelen bekerid. Ct) Men zie verder over hem en zijne Schriften de la rüe, geletterd zeeland, */. 4—8 , enook gerdes , Twee Verh. hl. lós en 163.  der Systematifche Godgeleerdheid. 265 CLXXIX. Laat dit genoeg zijn ter beoordeeling van de Theologilche Sijftemas der Sociniaanen , waar van wij den leezer een letterkundig en hiftorisch verflag hebben medegedeeld; en laat ons nu nog onze aandacht bepaalen bij den voordeeligen en nadeeligen invloed, dien de Godgeleerdheid der Sociniaanen gehad heeft op de Theologifche Sijftemas der Lutherfchen en tlervormden, cn ook ten laatften zien, hoe zeer de volksbegrippen van de Hervormden, vooral hier te lande, geleeden hebben van de verfchillen met de Sociniaanen. CLXXX. Uit den hoofdinhoud van het' ftelfel der Sociniaanfche Godgeleerdheid , hier voor opgegeeven, kan men opmaaken, Welken overvloed van ftof de Sociniaanen aan de Sijftemafchrijvers van de Lutherfchen en Hervormden ter bearbeiding bezorgd hebben, en hoe veel deezen te doen moesten krijgen, om hen met kracht tegen te fpreeken , en den verderflijken voortgang van hunne leer allerwege te fluiten , daar het Socinianismus op ieder voornaam hoofdpunt der Kristlijke Godsdienstleer eene regtftreekfche of zijdlingfche betrekking heeft, was het noodig de dwaalingen allenthalve natefpooren, en het onfehriftmaatige en fchadelijk» R 5 der- XVII. EEUW,  XVII. EEUW. %66 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis derzelven telkens met overtuigende redenen van een beter onderwijs aantetoonen. Van hier is het , dat wij in de Godgeleerde Sijftemas van de Lutherfchen en Hervormden', in deeze eeuw uitgekomen, bij ieder hoofdftuk bijkans den naam der Sociniaanen gefpeld vinden , en hunne begrippen wederlegd zien. Aan de leer van socinus hebben wij in onze Sijftematifche Schriften in de daad veel dank te weeten. Veel nuttigs is er door het verfchil voeren met de Sociniaanen in^ onze Sijftemas gekomen, 't welk wij anders geheel gemist zouden hebben. De Sociniaanen hebben onze Theologanten opgewakkerd, om deeze en gene leerftukken van aanbelang , welken bij ons geheel het tegengeftelde der Sociniaanfche gevoelens zijn, wat meer van nabij te befchouwen, dieper door te denken, breeder uittewerken, bondiger te bewijzen, en krachtiger te ftaaven. Hiertoe moeten gebragt worden de leerftukken van de Drïee'enheid, Godsflrafevde rechtvaardigheid, des menfehen verdorvenheid, de eeuwigheid der fr aften, en inzonderheid het leèrftuk der voldoening. Voor deeze waarheden heeft het geloof, zints den voortgang van het Socinianismus, een' veel fterker grond bekomen, dan het voormaals had. En dit ook 'moest het natuurlijk gevolg van het verfchil tusfehen de Sociniaanen en ons zijn. Het is toch zedert den aanvang van het Kristendom in alle eeuwen zo gegaan : ieder  der Systematifche Godgeleerdheid. 2.67 ieder nieuwe dwaaling was ..oorzaak, dat anderen, de dwaaling beftrijdende, nieuw licht over de Godsdienstleer van j&'sus verfpreidden , en nieuwe bewijzen ter bevestiging van de waarheid aan den dag bragten. CLXXXI. Aan den anderen kant is het te betreuren , dat een kwaalijk beiruurde ijver dikmaals, door het gebruik van Schoolfchehairklooverijen, van wijsgeerige ipitsvindigheden, en donkere voorftellingen, de waarheid, die tegen de Sociniaanen verdeedigd werd, merklijk benadeeld heeft, in zeer veele opzichten. Luther, melanchthon, zwingel, kalvijn, en anderen onder de Hervormers der Kerk hadden bij het behandelen van de gezuiverde geloofsleer, en inzonderheid van de leer der Drieëenheid alle Schoolfche onderfcheidingen, onverltaanbre kunstwoorden, en ingewikkelde fpreekwijzen , geheel achtergelaaten , en de waarheid in haare kracht duidlijk en eenvoudig voorgefteld. Dat hadden ook de Theologanten van deeze eeuw moeten doen ; maar deeze begonnen weder te Filofofeeren, en met allerlei redekunstige betoogen de Sociniaanen te keer te gaan. Zeer klaagde in zijnen tijd daar over de geleerde bekker. zo als wij dit hier voor in de honderd zeventiende paragraaf uit 's mans eigen woorden reeds ge- XVIÏ. GEUWj'  aö8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. gezien hebbftja. En zijne klagten waaren regcmaatig; men leeze, om hiervan overtuigd te worden de Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden, in de zeventiende eeuw uitgekomen , of men erinnere zich flechts , 't gene wij diesiiangaande hier voor, in het tweede deel van dit werk, duidlijk meenen aangetoond te hebben. Hier kwam bij, dat men, in het verdeedigen der waarheid tegen de dwaaiende Sociniaanen , er zich fteeds op fcherpte, om een aantal van bewijzen tegen hen in aantogt te brengen, zonder er zich over te bekommeren, of zij van veel of van weinig kracht waaren. Meenig bewijs, met oordeel uitgedacht, en wel aangedrongen , heeft zeker den Sociniaanen afbreuk gedaan ; maar ook zijn er bewijzen in de Sijftemas der Lutherfchen en Hervormden te vinden, die zo geheel flrijdig zijn tegen dc regels van eene gezonde Bijbelverklaaring , zo geheel aanloopen tegen eene zuivere Redeneerkunde, zo geheel het Studium partium (de par&jzucht) verraaden, zo geheel over alle paaien heen gezet zijn , zo geheel naar het aangenomen ftelfel verwrikten verboogen zijn, dat het niet wel anders konde , of de Sociniaanen moesten dezelven, als even zo veele blijken van verlegenheid aanmerken , en dus doende in hunne omhelsde, en van anderen zo ongelukkig betwiste, gevoelens bevestigd worden. Wanneer een onbevooröordeeldTheologant in onze dagen eens te  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 260 te rugge ziet, op het heir van bewijzen, waarmede men de Sociniaanen in de zeventiende eeuw beoorloogd heeft, hoe veelen zal hij dan aantreffen, die bedroefd weinig kracht hebben, en ook, al hadden zij kracht, dikwerf tegen het punt, 't welk zij treffen moesten , in eene gansch verkeerde richting (laan. Zulke bewijzen hebben bij denkende lieden, die den ttrijd onpartijdig aanzagen, ontzaglijk veel nadeel gedaan, hen den Sociniaanen doen toejuigchen, en dus door dien weg de handen der Sociniaanen gelterkt. Zeer fe regt fehrijft de geleerde jakob van nuijs klinkenbkrg in zijne aanmerkingen op het door hem vertaalde werk van baumgarten crucius , de leer der Drieè'enheid verdedigd (*). „ Iemand, die met het beste hart na de waarheid zoekt, en het gebrekkige in zulk een bewijs opmerkt, kan in verzoeking komen, van de waarheid in twijfel te trekken. De twijfelaar wordt daar door in zijne onzekerheid geflerkt De vijand bedient zich van de zwakheid eenes bewijs, om de waarheid zelve te ondermijnen." Staalen van zodaanige bewijzen zijn den verltandigen genoeg bekend. Deezen weeten bij voorbeeld, hoe zwak de bewijzen zijn, die men voor deleer der drieëenheidontleent uit Godsnaam Elohlm, uit gün: 1 : 26, UI : 22 , Xl i 7. gen: XIX: 24. num: Vr.24—26. jEs:VI.'3én meer C*) Bl. 284. / :XVlt BE UW.  270 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. 'eeuw. neer andere plaatzen t* ). En het ergst van allen was, dat deeze zwakke bewijzen in alle van tijd tot tijd uitkomende Sij. [temas telkens herhaald en daarenboven ils het merk der regtzinnigheid befchouwd' werden. Indien iemand het hart had, om. de zwakheid van het een of ander gewoon bewijs, 't welk voor de waarheid tegen de dwaalingen der Sociniaanen in de Sijftemas Werd aangevoerd, met onbewimpelde woorden aan den dag te leggen, of alle die bewijzen, die het verfchil niet overtuigend beflisfen kunnen , uirtemonfleren, werd hij terftond van onregtzinmgheid verdacht gehouden, en als een gevaarlijk leeraar openlijk "uitgekreeten. Voorbeelden zijn daar van in de zeventiende eeuw genoeg voor handen. Dit hield veelen 'doorzichtigen mannen den mond géfloOten, en de pen van het papier. Men meende, door zulken van allé kanten met de haatlijkfte kleuren afm ïoob "'ifsh v' wfcmpWJ *- .n-jffe (*) *t Ts te verwonderen, d«t een man, als bau^g »tjn crucius, dién het anders niet gehe«l aan oordeel fchijnt t« .ombreeken, bij het verdeedigen . van de leer der Drieëenheid tegen de Nieuwe Her-ormers aan zodaanige bewijzen nog eenig gewigt hangt, in zijn boven aangehaald gefchrift Dc vertaaler van hetzelve , Nu ijs van klinkenberg heeft voorzichti-" ger gedaan met dezelven geheel uittemonfteren, gCdachtig- zijnde aan den 11 gel , tiie te viel bezuipt , bewijst niets. Wanneer men den beftrijders der wasrheid met zulke bewijzen aan boord komt, moeten zij gewis in hunne vuist lagchen, en bij zich zeiven triumf blaazen.  der Syffematifche Godgeleerdheid. 271 tetekenen, de zaak der regtzinnigheid te bevorderen, en ondertusfehen deed men] . er haar groot nadeel mede. Niets toch is nadeeliger voor de waarheid, dan het gebruik van Hechte bewijzen, en her; hardnekkig bewecren, dat die bewijzen, niettegenitaande de weinige beduidenis van dezelven overtuigend wordt aangetoohd, geldig , gegrond, en goed zijn. De klaarde waarheid kan daar door in het oog van eenen eerlijken twijfelaar onbegrijplijk veel van haare fchoonheid, en haar aanneemlijk voorkomen verliezen. Dit gebeurt meer, dan men wel denkt. cLxxxir. En dit alles had eenen nadeeligen weêrflag op de begrippen des volks, onder de Lutherfchen en Hervormden. Om dit in eene en andere bezonderheid te toonen , zal ik flechts mij bepaalen tot de volksbegrippen van de Hervormden hier te lande. Daar de volksleeraars meesral in hunne openbaare onderwijzingen niets anders voor den dag bragten, dan 't gene hun Sijftema opleverde, en alles, wat zij hunnen gemeenten voorhielden , op de Sijftematifche leest gefchoeid was, kon het dus niet anders, of het volk moest in zijne zwakheid op dezelfde wijze tegen de Sociniaanen redeneeren, als hunne leeraars. Her volk, met Jdeeze bewijzende fchermende, verbeeldde zich vrij wat mans te zijn, en ver- XVIT. /  *72 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. iëu w. verviel nog daarenboven door het overdreeven gebruik van die waarheden, die het zo kloekmoedig, op de ftevigftegronden, meende te verdeedigen, gelijk het veeliil gaat, tot tegenövergeltelJe uiterften. Het verbeeldde zich regtzinnig te zijn, en het werd helaas! in de daad onregt* zinnig; het verbeeldde zich, aan de formulieren van ecnigheid zich wel vast te houden, en het Week er intusfehen, zonder het te merken , fleeds van af. Ik zal deeze aanmerking met de volgende voorbeelden ftaaven Daar de Sociniaanen aan de Schriften van het Oude Testament niet die kanonieke waarde toekennen , welke aan het Nieuwe Testament van hun toegekend wordt, en wij ons tegen dit misbegrip altijd verzet hebben , is daar uit ontftaan, dat het volk niet alleen het Oude en Nieuwe Testament voor even belangrijk en noodzaaklijk ter verlichting en ter zaligheid acht, maar ook in het beoefenen van hunnen Goddienstveele angstige en geduchte plegtigheden wil aan de hand houden, die onder het Oude Testament alleen p'aats hadden, en waarvan wij bij de Hebreeuwen gewaagd vinden; en waarvan wij leezenonder anderen ïs: CXtX : ]ao, en hüü: XI1: 18 en volg. (*); gelijk het ook in de mondlijke gefprekken over den Krist- <*) Verg. schmidts verhandeling over het nut van een Godsdienstig lee en , uiuegeeven door het Godsdienstig Genootl'chap inden haa» ten jaare j796. bl. 4 en 5.  der Syfïematifche Godgeleerdheid. 173 Kristclijken Godsdienst de Apoftolifche Kerldpraak met de Mozaïfche vermengt, en zich uitdrukt met bewoordingen, die op den fchaduwachtigen Godsdienst der Hebreeuwen haare betrekking hebben , zo wél als met bewoording n , 'die op den eenvoudigen kristlijken Godsdienst pasfen Ten tweeden : de Sociniaanen hebben doorgaans fterk aangedrongen op het betrachten der .pligten, en wel ééns beweerd, dat men zich over het leerftelligc zo zeer niet te bekommeren had, indien men maar kristlijk zocht te leeven (*). Deeze Helling, die den Hervormden , en met recht, tegen ftond, heeft aan zommigen onder het volk oor» zaak gegeeven, om zo al niet openlijk, dan heimelijk tenininstert, op eene geheel andere klip te üooten. De zaak tegen de Sociniaanen te verre drijvende, zijn zommigen vast geraakt'aan dit allerfcha» délijkst wanbegrip, dat, indien men in het leerftellige zuiver is, het er dan zo zeer niet op aan komt, hoe men naar hetzelleefr. Hoe veele menfehen toch zullen er van tijd tot tijd onder de Hervormden niet geweest zijn, die hunne zaligheid hingen aan hunne regtzinnigheid , en fpoedig gereed weezende, om anderen, die niet édnsdcnkend met hun waaren, (*) Deeze nadeelige (telling drirgt thands we. der door; men vindt dj/.elve boidig w#derlegd in de Vadert. Êihlioth. Vul. No. 14. Hengel*/, hl. 625-Ó34. 111. DEEL. S XVJT. EEUW*  sf4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. KEU W. ren , omtrent de Godsdienstleer, vlak wech te verdoemt.n, zeiven ondertusfehen ongelukkig zijn geworden ! Ten derden: men weet, dat de Sociniaanen (leeds in hunne Schriften, en in hunne mondlijke onderwijzingen, de leer van jesus borgtogtli'ke voldoening ontkend, en er daarom alleen hun werk van hebben gemaakt, om jesus als het beste voorbeeld der deugd aanteprijzen. Als zodaanig hadden de Hervormden toch immers jesus ook moeten voordellen, Maar hebben zij dat gedaan? Uit hoofde van vreeze, dat zij den Sociniaanen in de hand mogten werken, ot voor Sociniaanschgezind mogten gehouden worden van hunne geloofsgenooten, hebben zij jesus, in die voor hun zo gewenschte betrekking, geheel uit het oog verlopren. En van hier is het, dat het openlijk voordellen van jesus als het beste voorbeeld der deugd, veelen nog geheel niet fmaakt. Vooral heeft men zulk een voordel overdwarscht met eene al te derk gedreeven verdeediging van de leer der Voldoening. Trouwens eene te derke verdeediging van deeze leer tegen de Sociniaanen is in de Hervormde kerk over het algemeen van eenen zeer nadeeligen invloed geweest op de verbetering van het hart en den wandel. De leer der voldoening was overal bij het verklaaren van den Bijbel de fchee* ring en inflag ; in ontelbre Bijbelfche fpreekwijzen van het O. en N. T., daar er geen zweem van gevonden wordt, meen-  der Syflematifehe Godgeleerdheid. 275 meende men ze duidlijk aantetreffen ; en dus ttióest in meenigvuldige Bijbelteksten altoos , daar van gerechtig* heid gewaagd wordt, niet zelden , buiten twijfel, aan de gerechtigheid van kristus , die ons door het geloof wordt toegerekend, genacht worden. In hoe veele Schriftplaatzen heeft men die gerechtigheid van kristus niet al gezocht, en meenen te'vinden! Hoe veele Schriftplaatzen zijn niet dikwerf geheel verdraaid, en, tegen, den duidlijken inhoud des verbands aan, in eenen verkeerden zin uitgelegd, eeniglijk om een geliefd denkbeeld voor te fraan, waar voor men buiten die plaatzen zulke goede gronden in den Bijbel had ! Men neeme bij voorbeeld eens matth. V: 20, daar de Heiland zegt; Ik zeg u, ten zij uwe gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schriftgeleerden en der Farizeen, dat gij het Koningrijk der Hemelen geenszins zult ingaan. Hier is de zin derwoorden ongetwijfeld alleen deeze. Indien uwe deugd niet van beter aart is, dan die, welke de Schriftgeleerden en Farizeeuwen leeren en beoefenen , zult gij gewis aan de voorrechten van het rijk des Hemels geen deel hebben. Dan hier verklaarde men doorgaans de van jesus bedoelde gerechtigheid voor de gerechtigheid van jesus zeiven, die door het geloof van den mensch wordt aangenomen. En, mijns oordeels, is dit eene S 2 ver- XVII. eeuw,'  ij6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis X.VII. eeuw verklaaring, dl; niet alleen vlak inloopt tegen den zamenhang van 's Heilands rede , maar ook onder riet denkbeeld van de Schaare , tot welke Hij (prak , volftrekt niet vallen konde; en dit toch moest zo kunnen geweest zijn , indien de verklaaring egt zoude weezen. Alleen in dien zin , zo als ik de woorden boven onifchreevcn heb,, kon de Schaar de woorden verftaan, en niet anders. 't Was immers geheel boven het bereik der begrippen van de Schaar en van de Apos* telen, tot welken de Heiland fprak, bier te denken aan eene borgtogtlijke gerechtigheid, welke Hij eens voor zondaaren door zijne gehoorzaamheid, in zijn leeven, lilden en flerven, verwerven zonde, en welke men door 't geloof aanneemen moest. Of wilde de Heiland in het midden van zijne voor de Schaar zo veriTaanbaare rede iets zeggen, 't welk hij zek«r wist, dat niemand zijner hoorers vatten , of liever dat een ieder van hun geheel verkeerd vatten zoude? Neen zeker niet! Jesus wilde verftaan worden, en fprak ook verflaanbaar genoeg voor allen , die hem hoorden. Zeer verwonder ik mij, dat een zo oordeelkundige ven e m a hier ook. nog te veel aan zijn Theologisch Sijftema heeft vastgezeten, en hier aan de gerechtigheid yan jesus voor zij ft volk verworven, en door het geloof des harten van hun aangenomen, heeft mcenen te moeten denken, ia zijn werk De waare Christlljke Religie onder Zocht en  der Sy/iematifche Godgeleerdheid, a/7 en nagefpoord (*)• Te meer verwonder ik mij hier over , daar onze oude i Godgeleerden hier reeds gedacht hebben aan een daadlijke rechtvaardigheid van den mensch ; dat deezen de plaats zo verklaard hebben, blijkt uit hunne uitlegkundige Schriften. Dan al vroeg ook hebben zommige- Schriftuitleggers hier de gerechtigheid van kristus meenen te moeten verdaan- Altoos de vermaarde abraham schulthtus, Hoogleeribr te heibel bkrg , die lid geweest is van de DordfcheSijnode , ten jaare i6i8cn (619 gehouden, klaagde er al in zijnen tijd over, dat deeze plaats van veelen zo verkeerd uitgelegd wierd, door bij het verklaaren van dezelve over de gerechtigheid des geloofs uittewijden (f ). Deeze ver- klaa* (*) I D. tl. 547 en 548. Venema eigenlijk verftaat er door beiden, en de gerechtigheid van kristus, en de zogenoemde inkieevende gerechtigheid. Daarin waaren hem voorgegaan cocctius in zijne Seholia in Euang. maitu. h. 1. huizinga, rom bout s, van til en meer anderen Te regt zegt andala in fua txegefi llluft: loc. pag. 304 , van deeze verklaaring. Confufionem (f obfeuritetem parit ca diverfarum f.gnijicationum coniunBio. En na nog 't eene eu andere aangemerkt te hebben, zegt hij verder: Notanda hacc cenfui, — ut veritas magis magisque elucidetur; ut quivis LcBor tales confufiones vitare difcat; ut verba Dei clarius, faeiüus é* fmpliciüs cxplicentur, atque vcra eorum explicatio ad omnem confcentiam manifeftetur Andala verftaat hier alleen des menfehen rechtvaardigheid. (f) Men lseze zijne Exercit: Euang. Lib. 11. C. lp, daar hij deeze verklaaring noemt errorem S 3 Vlil' XVII. ! E u W.  578 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. .IEUW klaaring is onder de hand bij het volk zo aanneemlijk, en eindelijk in hun oog zo alleen de waare en egte geworden, dat naauwlijks eenig openbaar Leeraar eene andere voor den dag mogt brengen, zonder gevaar van verketterd te worden. Wij zouden zelfs daar van nog een voorbeeld kunnen noemen uit de tegenwoordige achttiende eeuw. Even zo ongerijmd is ook de verklaaring , welke zommigen gegeeven hebben van matth: VI : 33, daar geleezen wordt; zoekt eerst het Koningrijk van God en zijne gerechtigheid. Ilier ook heeft men duidlijk de gerechtigheid van kristus meenen aantetreffen. Wie moet niet met ontevreedeheid cn verontwaardiging zien , hoe veele Leeraars bij het verklaaren van deeze plaats des Zaligmaakers woorden openlijk vcrdraaijen, enkel en alleen, om de zuivere leer der voldoening, die wij tegen de Sociniaanen verdeedigen , te pas te brengen, en te toonen, dat zij regtzinrig zijn! Men leeze bij voorbeeld eens, hoe ver rouwiijk vader hellenbroek in zijne Bijbelfche KeurfiofenC*), ons -jitlgi Homiliafiarum Euangelicarum . en zich er dus nadruklijk over uitlaat. Non fine Stomteb» faepe autlivi , liomiHaftas nefiros , in explicationc verfias XX. C. V. M a t t li. excurrere in declamationem dt Jufiitia fidei , quafi fitrvatpr "ofler ii/ftitidm legaie'm 'bic reiicïai, fidei diiaudet. Atque huic glosfac refragatur quidquid toto boe ca. pite de iuftitia disferitur. C*i I O. bl. 76u  der Systematifche Godgeleerdheid. 279 ons zegt, wat hier gerechtigheid is. Zij is, zegt hij, de verdienften, de voldoe 11'mg van den Heere jesus, die op eene geloovige aanneeming ons toegerekend en gefchonken wordt als de onze, en waardoor een zondaar onder V koningrijk der genade alleen voor God beft aan kan, en gerechtvaardigd wordt. En wie weet, hoe dikwijls dit van de Hedenbroekiaa* nen is nageprcdikt; ja hoe dikwijls het nog heden van zom; ige Predikanten wordt nagepreekt. H kllenbroeks Schriften zijn toch bij deezen en genen nog de geliefkoosde Homiliënboeken, waarvan zij bij het zamenlteilen van hunne preeken zich bedienen. En zulk eene verklaaring fmaakt ongemeen welaan onze kortzichtige vroomen: dan deezen braaven menfehen is zulks niet kwaalijk te neemen; de Leeraars zijn oorzaak , dat zij zo een' bedorven fmaak hebben gekreegen; en, uit hoofde van hunne be* krompen kunde, beoordeelen zij alles, wat met de begrippen en verklaaringen van zulken, als hellenbroek, niet everëenftemt, als onregtzinnig. Tewenfchen was het, dat, de Leeraars, bij het uitleggen van den Bijbel, zich wat meer gehouden hadden aan de Schriftöphelderingen der geleerde kanttekenaars van onze gewoone overzetting! De Bijbel zoude dan in veele plaatzen door hun niet zo verdonkerd zijn geworden ; en ook deeze plaats, waarvan wij hier gewaagd hebben, zoude dan onder hunne handen S 4 20 XVII. ÏEUW.  ü8o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW zo veel «iet 'gele'eden hebben — Zo een , bijbeluitleggen heeft veroorzaakt, dat men telkens, wanneer men de. fchoomi.' gelegenheid had, om op deugd en goede werken aantedringen, zuks geheel naliet, en dat zo doende veele vermaarde Leeraars, in de grootfte gemeenten, zo wel als zulken, die het opzicht over eene kleine kudde hadden , een' der allerbelang. rijklte pligten veronachtzaamden. En hier van is het, dat het aanprijzen van de deugd, die door geloof Gode aangenaam is, en zonder welke het geloof een harsfenfehimmig niets is, in veelen van onze Vadcrlandfche gemeenten nog heden zelfs zo noode gehoord wordt, en den grootften hoop maar geheel niet aanflaat. üe leer der Hervormde Kerk, dat die jesus niet na wandelt, en niet deugdzaam is, het geloof niet heeft, en door jesus. bloed niet behouden kan worden; fchoon niemand aan den anderen kant hem na wandelen, 'en deugdzaam kan zijn, dan die waarlijk gelooft, en door zijn bloed gereinigd wordt ; die leer is bij veelen onder de Hervormden geheel onbekend, of liever tot hun weezenlijk nadeel in verachting En zo Img de geestlijke vlaggevoerers der gewaande regtzinnigheid niet ophouden met aiïebreeken, 't gene andere in de daad regtzinnige Leeraars opbouwen, zal zij ook in verachting blijven. Doch de Heer g»eve aan deezen ook oogen , om te zien, veriand, om door-  der Syfte-matifche Godgeleerdheid. 28 r doorreden ken , en een hart, dat waarheid en deugd- liefheeft! CLXXXIII. Nu vordert de orde van ons gemaakt hellek, dat wij overweegen 't gene de Remonftr anten bewerkt hebben ter bevordering der Sijftematifche Godgeleerdheid. — De Remonftr anten zijn oorfpronglij k van jakobus a r m 1 n 1 u s, ïloogleeraar in de Godgeleerdheid te leitoen, wiens gevoelens en leerwijze zij volgden, en zijn, gelijk algemeen bekend, is , uit de Hervormde Kerk opgedaan in den aanvang der zeventiende eeuw. Zij werden daarom in 't eerst ook Arminieianen geheeten. A r m inius, of zo als zijne eigenlijke naam was, haemzen, was gebooren te 0 udf. water ten jaare 15 co. Hij was eerst Predikant te amsterdam, daar hij 1588 als kandidaat gekomen was, en werd vervolgens ten jaare 2 603 Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijdbn : hier is hij gedorven den 19 van Wijnmaand 609. Reeds lang had men onder de Hervormden getwist over de leer der genade , en men fchijnt een' geruiiren tijd in twijfel gedaan te hebben, of men ze algemeen of bezonder te befchouwen hadde. De leerlingen van -zwingel, en de aanhangers van bolhn6er, doch voornaamlijk de volglingen van castalio, pleitten S 5 voor- XVII. E£u W.  a8i Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII EEUW, voor de leer d.r algemeene genade; en de leerlingen van kalvijn en b é z a verdeedigden de leer der bezondere genade. Dan naar gelang het krediet, 't welk de Hervormden voor de beide laatstgenoemde mannen gekreegen hadden , gaande wech aangroeide, vond ook hunne leer fteeds meer bijval. En zo werd dan ook , op hoog gezag van 's lands Staaten, bij de gewenschte omwenteling van zaaken, in bet laatst der zestiende eeuw, na alva's vertrek, voorgevallen, dezelve openlijk hier te lande omhelsd. Intusfchen bleeven er hier in ons Vaderland onder de Hervormden nog verfcheiden Leeraars over, die de leer der algemeene genade voorftonden. In geldrland was, onder anderen, daar voor bekend a n as- tasius van DE v e l u W e ; in holland johannes holman, HoOg- Jeeïüar in de Godgeleerdheid te leij- den, kaspar coolhaas, mede Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te l li ij d e n , cornkhus wigeri, taco SIBRANDS; itl UTRnCHT hubert duifhuis; in friesland gellius h ot z e n u s, enz. En deeze Leeraars hadden nog al vrij wat aanhangs (_*). Doch ook ondervonden zij fteeds (*) De voorftanders van de leer der algeïneene genade hier in' ons Vaderland fchijnen ooriprong\i}}iZwingliaanen en Lutherfchen geweest te zijn. Terwijl de leer van kalvijn , meest door uitlandfche Godgeleerden , hier tc lande na het v jaar  der Syfiematifche Godgeleerdheid, «183 iteeds bij hunne ambtgenooten op de Sijnoden den heftiglten tegenftand. Bij die {lag van Leeraars had zich heimelijk ook gevoegd armimus, toen hij nog Predikant te Amsterdam was. rlierilaande , geraakte hij over vcrfcüeiden geloofspunten, en inzonderheid over de erfzonde, en over den vrijen wil, in flingering, en hield daarover briefwisfeling mee zijnen voormadigen meester j, j. g r ijnaeus, '-.oogleeraar te bazel ( "f> Vervolgens toen hij te l kijken het Hoogieeraarsambt bekleedde , kwam nij openlijk uit voor 't gene , waarvan hij verdacht was gehouden, toen hij nog te Amsterdam was. Na dat arminius en jaar 1573, toen de Onroomfchen weder begonnen adem te fcheppen . gepredikt werd, en ingang vond, bleeven er over, die in het ftuk van de voorbefchikkirig z w i n g e l volgden , en deezen, te„'en den ftroom niet kunnende oproeijen, verëenigden zich dus uiterlijk met de Ka/lv ijnisten, en ook werden er aangetroffen zommige Lutherfchen, die, fehoon zij in gevoelens aangaande de voorbefchikking het ook niet met de Kalvijnisten eens waaren, echter om deeze en gene redenen toch in derzelven gemeenfehap traden. Dit tweeërlei flag van Disfenters maakte zich van tijd rot tijd bekend in de Kerk ; en legde 20 de gronden tot het Remanjlrantendem." (*) Een brief van arminius aan c r ij. naeus gefchreeven en gedagtekend den 16 van Lentemaand i591 , is nog voor hinden in de Bibl. Brem. Cl. UI fefc. \\ p. 384—388. Volgens deezen brief fchijnt arminius zeer be. zadigd en voorzichtig in zijn onderzoek te werk gegaan te zijn, en met God en de Heilige Schrift in zijae twijfelingen geraadpleegd te hebben Onder XVII. e-Euw»  xvn. EEUW. 284 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis en zijne Ambtgenoot op leijdens Hoogefchool , Franciskus gomarus (*), eenigen tijd hevig hier over getwist hadden , en anderen met voor ên tegenfchrifren ftaêg pek in het-vuur hadden geworpen, waardoor de twistflamroen allengs nog hooger fteegen, bleek het, dat armimius met de leer van kalvijn , die van de Hervormde Kerk hier te lande omhelsd werd, niet éénüemmig dacht ten aanzien van de voorverordening, de voldoening van kr istus, de genade, den vrijen wil , et de volltindigheid ia het geloof. Middelerwijl ftierf arminius. Dan der anderen drukt hij zich dus uit. De prae'dejlinatione, peccato originis, libero arbilri» multae 6? magnae funt ctncertationes , ex quibus , verutn fateor, ipfe me extricarc nonduin pojfum. Legt, inquiro , i'crutor fcriplurasSt cos quibus donum. interpretanii divina nenignitate concefum, preces td Deunt mifceo, Sf tarnen haereo — Hoe unito me eonfoler , quod dum fundamenta tene», cum periculo falutis errare non pefum , nee aliis, author, aut caufa erroris ejfe. (*) gomarus was een Bruggenaar van geboorte. Hij is eerst Predikant te frankfort. geweest van 't jaar 1587 tot 1594. In dit jaar werd hjj Heogleeriiar in de Godgeleerdheid te ie ij den. Ten jaare 1611 vertrok hij als Predikant eu Hoogleeraar na middelburg in zeeland. Vervolgens werd hij ten jaare 1614 Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te sau.meur. Vier jaaren daarna werd hij eerfte jHoogleeraar in de Godgeleerdheid en in het Hebreenwsch te Groningen; en hier is hij overleeden dea 11 van Louwmaand 1641 , oud zijnde acht en zeventig jaaren. Zie ba ijle DÏ8-' art Gom. Foppens Bib. Belg.art, r. gom., en H0r*ss L, U. art. gom.  der Syftemciüfche Godgeleerdheid. 285 Dan zijne gevoelens ftierven niet met hen Zijne leerlingen en aanhangers hadden kunde en moeds genoeg, om 's Mans gevoelen in het openbaar voortedraagen Eén hunner, mee naame johan uijTrNBOGAERDT, Predikant in den haag, een man van gjfleepen verftand, en van eenen onderneemendenaart, Helde met overleg en behulp , zo men meent, van den Ichranderen hugo de groot, een vertoogfehrift op, 't welk de Rechtsgeleerden eene Remonftrantie noemen. Dit gefchrift werd door de aanhangers van arminius in de vergadering der Staaten van holland en westfriesland binnen gegeeven ten jaare 1610, en behelsde eene verdeediging va'n hunne betwiste leerbegrippen , raakende deeze vijf artikelen. I. Dat God, van eeu wigheid, beflooien had, zulken, die door zijne genade in jesus kristus zouden gelooven, en in gehoorzaamheid tot het einde toe volharden, ten eeuwigen leeven te verkiezen; doch ongeloovigen en 011bekeerden te verwerpen ter eeuwige verdoemenis. II. Dat kristus voor allen geftorven was, zo nogthands, dat niemand daadlijk door deszei fs dood met God verzoend wierd , dan de geloovige. III. Dat de mensch het zaligmaakend geloof niet had van zichzelven , noch van zijnen vrijen wil; maar dat hij daartoe Gods genade in kristus behoefde. IV. Dat deeze genade het begin, voortgang, en voltrekking van des menfehen zaligheid was, en XVII. keu w.  236" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVTI Eeuw en dat er alle goede daaden aan toegofchreeven moesten worden; doch dat zij evenwel niet onwederftaanbaar was. V Dat Gods genade den waaren geloovigen genoegzaame kracht gaf, om het booze te overwinnen; maar of zij de genade niet wel konden verhezen , zoude nader onderzocht dienen te worden, eer men het met volle zekerheid zoude durven leeren (*). Zints dat de aanhangers van ar- f*) Naderhand hebben zij zich verklaard voor het rrooglijke van eenen geheelen afval der geloov;gen Vide ABa Syn. Nalion: Dordr: pag. Hg. — De woorden, deeze vijf artijkelcn uitmaakende , kan men ook naleezen in de korte Hifi: nart bet Syn. Nat: Inl. bl 47—49, en in het Comp. Hift: EccUGoth. Lib III. p. 203—205, en elders, waarmede men vergelijken kan ueijli ns Hifi: der, vijf art: bl. 73—76, m o s h: K. G. IX. bl. 263; 264, en martinets' Hift: d'. Wereld, V. ii en 12. Het derde artikel fchijrt met de leer van kalvijn geheel overëenkomftig te weezen ; doch de Arminiaanen hebben zich naderhand daar over verklaard , wanneer het bleek, dat zij aan alle menfehen zekere natuurgaven toekenden , waardoor zij zichzelven tot bekeerling en ge'.oof konden bekwaam maaken, met behulp van eene zedelijke aanraa. ding, d e van buiten kwam. Over het algemeen moet men aanmerken, dat de vijf artikelen der Arminiaanen , zo als ze daar liggen , een fchoon voorkomen hebben, en gelijk moshei m wel fchnift (in zijne K. G. IX. bl 265) zeer veel overè'enftemming hebben met het ftelfel der Lutherfchen. Dan men dient de bezondsre Schriften der Arminiaanen te leezen, om te zien, hoe zij over deeze vijf vermaarde punten gedacht hebben, en hoe zeer zij daarin van de Kalvijnisten cn Lutherfchen verfehillen.  der Systematifche Godgeleerdheid. a8? arm in u's dit v-rtoogTchrift ingeleverd hebben . zün zij doorgaans met den naam van Remonflr anten genoemd geworden: terwiji de Kalvijnisten den naam kreegen van Contraremonftranten naar hun tegenbericht, 't welk zij vervolgens in de vergadering van hollands Staaten inleverden , en getijteld hadden Contraremonjlrantie. Na dat de Staaten des Lands alle mooglijke moeite hadden aangewend, om den twist te fusfen, en de beide partijen tot onderlinge verdraagzaamheid te beweegen, doch met vruchtloozen uitflag, zijn de zaaken ten langen laatften zo verre geloopen , dat de vijf genoemde artikelen der Remonflranten openlijk verworpen en als dwaaiingen veroordeeld wierden op eene nationaale Kerkvergadering, gehouden te dordtrecht, van den 13 van Slagtmaand ïöiö* af, tot den 29 van Bloeimaand 1619 toe. De Remonftrantfche Leeraars , ongeveer twee honderd in getal, werden van hunne posten afgezet. Omtrent zeventig van deezen verbonden zich bij htt ondertekenen van eene Akte, om in 't vervolg geene Kerklijke diensten, zo min in het heimlijke, als in het o* p* nbaar, ergens hier te lande te zullen doen \ en bekwamen daardoor de vrij* heid, om in het Vaderland te blijven. Maar de anderen weigerden, zulk eene verbindtenisaantegaan'; en deezen werden daar op terftond buiten de Republiek ge- XVÏL EEUW.  a8 8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. xe u w« gebannen (* ). Eenige van deeze gebannen Leeraars werden gebragt na waalwijk , een groot en fchoon Dorp in Bataafsch Braband, dat toen nog in Spaanfche handen was, aan de Hollandfche grenzen; hier vertoefden zij "eenige weeken , en vertrokken vervolgens na Antwerpen, van waar zij eindelijk frankrijk inreisden. En zeer veelen begaven zich met hunne eensdenkende maagen en vrienden na het Hertogdom holstein, daar zij van den Hertog vrijheid verkreegen, om tot hun verblijf eene . (*) Hier en daar hadden zich tot dusverre eenige Predikanten fch'uil gehouden , onder anderen te dokkum. De twee daarftaande Predikanten , met naame n*jo lamiuti en petrus hermanwi waaren de eenigfte Leeraars in friesland, die de leer van arwinids omhelsden, doch fchijnen er zich niet openlijk • voor verklaard te hebben' tot na het houden van de Dordfche Sijnode De eerfte weigerde toen de akte te ondertekenen , die van alle llervoimde Leeraaren ondertekend uerd, en nog wordt , ter betuiging , dat zij het niet de leer der Hervormde Kerk, begreepen in de Niderlandfche Geloofsbelijdcnisfe , den Hekelbergfehen Katcchi.-nius, en de Dordfthe leerregelen, ééns zijn, en werd uit dien hoofde van zijnen dienst afgezet ten jaaie 1620. En de andere ondertekende wel dc Akte, maar handelde naderhand tegen zijne belofte ^ en werd dus ook, even als zijn ambtgenoot, van zijnen post ontzet. Zie Nauml. der Prtd. van de Dok!;: Kldsfls', bl. 70 en 71. Deeze twee Predikanten fchiji.en te bok rum nog al icnigen aanhang gikad te jjebbèn: altoos er is nog te dokkum eene Remotiflrantfcbe gemeente. Deeie a ook ne eenijjfte in geheel friesland.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 289 eene Stad te bouwen , aan de rivier de eeder ; gelijk zij deeden. Die Stad wordtE Fr e der ik ft ad genoemd naar 's Hertogs naam f re de rik. En hier woonen thands nog verfcheiden van hunne nakomelingen in het genot van vrije Godsdiens- oefening, die door de opzieners der Kerk hier te lande van een' bekwaam* Leeïaar voorzien worden. Na den dood van den toenmaaligen Stadhouder, Vorst maurits, die zich zeer tegen de Remonftranten had laaten zien, en het houden eener nationaale Sijnode bewerkltelligd had, werden door deszelfs broederen opvolger f r e D e r i k h5ndrik, die ge- rnaatigder was, de Renionftranten met meer zachtheid behandeld. Die in ballingfchap op vreemden bodem omzwier» ven , mogten ten jaare 1625 weder vrij na hun vaderland keercn. De Remonftranten kreegen hier te lande ook weder hunne eigen gemeenten en eigen leeraars (*): zelfs werd het hun ten jaare 1630 toegedaan, om te amsterdam een Kweekfchool voor de Scudenten in de Godgeleerdheid te dichten. — En zo volgden er voor de Remonftranten hier te lande, na zo veele donkere dagen van onlust heldere dagen van voorfpoed (t). CLXXX1V. (*) Er zijn in de Republiek vier en dertig Remonitiantfche gemeenten, die door ongeveer veertig Predikanten bediend worden. (t) De geheele gei'ehiedenis van 't gene met de Kemonftranten in den aanvang der zeyenticn- 111. DEEL, T *• KVII.' EUW. I»  10° Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis XVII. EEUW. i i i i ; : i CLXXXIV. Intusfchen , na dat de Remonflxanten veroordeeld waaren, bleek het, dat de becbuldigingen der Contr ar emonftr anten, lie in de leerftellingen van hun het PelarianismUs meenden te ontdekken, en hen en minsten voor halve Pelagiaanen hiel3en, zo ongegrond niet waaren, als zij sommigen voorheen wel hadden toege[éheenen bij het onpartijdig bcoordeelen im de vijf bovengemelde artikelen. Het Dleek zelfs , dat er onder hen waaren, lie eenigen fmaak hadden in de leer van socinus. Doch ook bleek het, dat üeeze en gene groote mannen onder hen laar van te onregt befchuldigd wierden, en :en aanzien van die befchuldiging, vrij wat te lijden hadden van den laster eener jevooröordeelde partijzucht. Uijten- jogaerbt , episcopius, curcel- ,eus (*) en meer anderen werden voor volflagen Sociniaanen uitgedampt. En dit ic eeuw gebeurd is, vindt men onpartijdig en >ordeelkundig geboekt in de Hifiorit der IVereli I2.ÏV mar. ti net V. bl 5 36. (*) Hoeverre uijtenbogaerbt met de Sociniaanen ingezeild is , kan ik niet bepaaen. Uit dat gedeelte des briefs van foro ienbeek aan omphaliüs. 't welk ik hier ^oor bl. 245 afgefchreeven heb , kan alleen vorden opgemaakt, dat hij ten jaare 1611 wel net de Sociniaanen bekend is geweest, en mis"chien ook in 't eene en andere met hun hebbe ngeftemd, maar op verre na toch geen weézenijke voorftander van het Socinianismus konde genoemd worden. De gemelde Soeiniaanen 101c.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 291 dit toch zoude men veel werks hebben te bewijzen. Ja er zijn er geweest, die het geheele genootfehap der Remonttranten van Sociniaanerij betijgden, zo als de omgekantelde Remonftrant bodicher , in zijn Soclnianoremonfttrantismus, en pelt, in zijne Harmonia Remonftr antium & Socinianorum. Vuilaartig is gewis deeze laster. Wij moeten de Remonftranten beöordeelen niet uit de Schriften van deezen of genen individueelen perzoon, die den naam van Remon>ftrant wilde voeren, maar een Sociniaan in zijn hart was, zo als onder anderen vorstius geweest is, gelijk wij hier voor gezien hebben, maar uit hunne gemeenfehaplijke belijdenisfe, en uit hunne bezondere Schriften , met eikanderen vergeleeken, en wanneer wij die kezende forckenbeik en oMPHAtius met hunnen aanhang wendden op eene listige wijze hunne poogingen aan , om hem in het net te krijgen, en tot hunne partij over te haaien. Dan dat zij daarin niet gedaagd zijn, blijkt onder anderen uit zijnen brief aan zijne Excellentie van den 4 van Zomermaand 1630 , waarin hij volgens *c gene ik daar van in Latijn aangehaald vind in d'e Voorrede voor het Specimen Controverfiarum inter Kemonfirantes & Socinum dus zich uitlaat. Quod ad me atttnet; declaro bic coram Deo om. nipotente s? te viro Nobilijfimo fuut Remo'iflrantes ante me fuis verbis teflati funt, 5? e Profes* foribu (Leydenfivus ) id fuit accepturn , nempt jesl'm christum ejfe natura verum actcr* numque Deum — Wat kpiscopius en cur. celleus aangaat, deezen zullen wij in 't vet» volg nader leeren kennen. T * XVTIV eeuw.  29a Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xyn. EEUW ' de hen in 't aigemeen voor Sociniaa• nen houden willen, zullen wij voorzeker van partijdigheid en onkunde niet kunnen worden vrij gefchat. Dit alleen mag men van het genootfehap der Remonftr anten vrij zeggen, dat ze, van hunne opkomst af, halve Pelagiaanen zijn geweest, en vervolgens ook meerendeels voorftanders van het Sijncretismus zijn ge-, worden. Zij zijn tusfehen de egte Pelagiaanen en de zuivere Kalvijnisten doorgegaan , doch meestal langs bezondere wegen; want zij zijn niet allen bij eikanderen gebleeven ; de een kwam nader aau de Pelagiaanen, en de ander weder nader aan de Kalvijnisten. Hun Godsdienstlrelfel was , dus doende , zeer onvast. Aan geene Sijmbolifche Schriften verbonden zijnde, had elk leeraar vrijheid voor zichzelven tè denken, en aan anderen voortedraagen , 't gene naar zijn licht waarheid was. En gebeurde het dus, dat eenig leeraar hier of daar in deeze of gene opzicht aan Sociniaanfche denkbeelden vast raakte, indien hij maar geen volkomen Sociniaan waare, zulk een werd door het genootfehap verdraagen, maar op verre na niet daarom hooggeacht. Veele braave Remonftr anten toonden van het Socinianismus een' gruwel te hebben (*). CLXXXV. ■ (*) Men leeze onder anderen het boek van Mot ijtiEüi, Remonftrantsch Predikant te rotter dam, getijteld, de betoverde wereld van B. bekker onderzocht, limborchii 'Jheol. Chrift: Lib. VI. C. XI. §. 11. ea vooral het werk-  der Syflematifche Godgeleerdheid. 293 CLXXXV. : Onder de Remonflranten van de zeventiende eeuw zijn er verfcheiden kundige Sijftemafchrijvers geweest. A uminius zelf heeft wel eigenlijk geen Sijftema nagelaaten, maar wij hebben toch van zijne hand eenige gefchriften, bekend onder den tijtel van Opera Theelogica, welken ftuksgewijze , kort na zijnen dood, door zijne kinderen zijn uitgegeeven ; waarna zj andermaal gedrukt en bij elkaêr gevoegd zijnde, als een fchoon geheel, in het licht gegeeven zijn te lrijden in ,4. ten jaare 1629, en vervolgens ook te zamen gedrukt zijn te frankfort 1631 mede in 4., gelijk naderhand nogmaals te le.'jden 163I en te frankfort 1635. En in deeze werken van arminius komen eenige leerftuklijke opftellen voo.r , die der oplettende lee- zing werkjen van a. van cattenbhrg, Specimen controverfiarum inter Rcmonftrantcs 0? Socinum eiusque J[fe:las exhibitum ipfifjimis fcripnrum verbis De Remonffranten hebben daarom ook den mcergemelden vorstius, wijl hij een Sociniaan was, niet als een lid van hun genootfehap willen erkennen. Men vindt hem om • die redenen ook niet in de Bibl. Remonftrant. van cattenburo. Ook hebben zij joh. oeesteranus en d. r. kamphuizen •m dat zij Sociniaanen waaren, als niet tot hunne Sociëteit behoorende , aangemerkt. Zie 't •leeven van episc. door limi. bl. 268; T 3 XVII. ï E ü W.  XVII. EEUW. t Ï94 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis zing alleszins waardig zijn (*). Arminu i i i ( 3 ) t \ fi n z « v. voudigheid en .duidlijkheid in het voorftellen der Theologifche waarheden. En deezen hebben zich ten allen tijde van hunes meesters lesfen, ook ten dien aanzien, bij uittrek Wel weeten te bedienen. De Itrijdvoerendë Godgeleerdheid insgelijks vond aan den Remonftrant eenen verbeteraar. De Godsdiensttwisten werden merklijk bemoeid , en uit een vrij gefchikter oogpunt befchouwd. Hoe zeer de Remonftranten het nadeel inzagen , 't welk de Scholaftiekerij aan de Godsdienstleer van jesus toebragt, kan blijken uit de aflcheidsrede van episcopjus voor zijne leerlingen gehouden den 13 iran Slagtmaand 1618, toen hij door ie Staaten van holland opöntbooden zijnde, tot de Kerkvergadering van dordrRLCHT , derwaarts vertrekken zoude, iet is der moeite waardig, dien veriranhgen man te hooren fpreeken ; en daar k het gene in die affcheidsrede ter leeze opzicht zo merkwaardig en fchoon s, mijnen leezeren niet onthouden wil, :al ik het voor hun in eene aantekening lier onder affchrijven (*). — Voor het ove- (*) Episcopius, willende bij zijn ver■ek zijnen leerlingen nog ééns herinneren, 'at hij als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid eeds onder hen gedaan had , om zijn oogmerk , ten nutte der kerk , te bereiken , laat eh onder 't eene en andere dus hooren. Id 'lem ut a me fiéri po/fa , trïa uftlia adme11» & fatvtaria efe indicavi. Primum eji, ut trttatem rerum fcripturis comprchenfarum , quait*  der Syftematïfche Godgeleerdheid. 297 overige waarefPffe Remonftranten zeer ijverig in het aandringen van de pligten 1 des quantum a me fieri pojfct , midam apertam & planam vobis facerem , nullo ceromate , nulla purpurisfa adultei atam , nullis concinnis incrujla. tam , nullis fucis , nut adfcilitiis coloribus piBam. Euimvero in'erejfe putabam , ut qui verilatem turn ipfe, turn alios docert vellet , eam ita fervet, tamquam fi folem ipfum manibus fuis geftaret; et quidem ideo magis, quod videbam , veritatem multarum 6? maxi/narum rerum in ipfa S. Scriptnra , elaboratts humana induftria phrafibus, ingeniosis vocularum fictionibus , locorum communium artiftciofis texturis , exquifitis termi' norum ac formularum invmlionibus adeo involu. tam, perplexam & intricatam redditam ejfe, ut JEdipo faepe opus cfj'et Sphyngem illam Thcologi' eam enodandam. Ita efl Diletti a. a Et hinc primae lacrymae! Artem & facuUatem quamlibet obficuram faciunt quaefiti termini; non res ipfa: linde fit, ut ii , qui in terminos eiusmodi incidunt, licet alioquin animum fiuum plane compofiuerunt ad eam addificendam , pedem ftatim ab ipfo limine revoccnl , quos rerum ipfiarum nuda gratia in fiui amorem prstinus poffel pellicere. Malum boe in 'Theologia maximum putabam ; hinc miferebat me non raro , cum videbam aviiam illam & docilem iuventutem, ingenia ifla maximis rebus gerendis tiata, in frivolis illis minutisque , & pene nihili terminorum obfeuriorum enodationibus veluti in meandris , 6? gyris quibusidm ac verticibus detine ri, et tantum non abforberi, inprimis cum eam poft longos labores , pro fcientia opiniones, et pro lunone facpe cvanidam aliquam nubem amplexari videbam. Keducendam itaque terminorum Apoftolicorum & cuivis obviorum fimplicitatem femper ejfe putavi , & fequeftrandas , quas Academiae Scholae fibi tamquam proprias vendicant, logt. eas, philofophicasque fpecut xtiones ac diStiones. Nulla fiquidem oratio magis ajjicere fol et, quam nuda; comata vero plerumque folet ejfe tinaeda. T 5 llaee xvrr. ;euw.  ip8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ££uw i i ' J i t t I f \ v t * A c r ƒ « t f i, <1 i 9 et e h U Zl o di 01 des Kristendoms, leggende zich fteeds zeer toe, om Hukken van betrachting te behandelen. Episcopius klaagde in de Uaec eau fa etiam fuit, eur nunquam quemquam veIrum inconl'ultus, vel confultus ad alias , quam ad ipros veritatis fontes ablegaverim , nullique locerum tommunium leSionem fuaferim , priusquam ex ipfis 'cripturis veritatem, et de veritate conceptus fanores haufisfet , ?ie videlicet cum praeiudicio ad 'cripturas legendas accederet, in casqtte , uti fieri olet, talem inferret fenfum , qualem antea in Schels haufijfet, atque irLbibijfet. En na dat hij rijders breedvoerig betuigd heeft, hoe hij zich ltijd zeer zorgvuldig gewacht hadde van het neelig behandelen van Schoolfche gefcbillen, en vertollige twisten, welken hij blaasbalgen van erdeeldheid en fluipwinkels van ongodsdienstigeid noemt, en hoe zeer hij een vijand was van aatfche navolging , daar het den vriend der 'aarheid om het even moest zijn, waar hij de 'aarheid vond , al w^are het zelfs bij zijne hefgfte beftrijders , vaart hij dus voort. Hsiec priia fuit cura mea, a circulatoria Scholaftica & opbiftica illa Theologia ad Jpojlolicam fimpliitatcm vos, vcluti ad carceres primos revocare & •arahere , in qua tantum momenti pofttum ejfe mper exijlimavi, ut omne mihi pun&um tulijfe ifus fuerit is , qui tantum illam unam didicijfc ■ituerit. Cr edit e enim mihi , quisquis ab hac firnUcitate femel divertere animum caepit ad in ania la Scbolajiicorum Sopbismatum, fieri aliter nc* uit, quin je met iffe in Labyrinthos inexplicales in retia et cafés ac compedes indueat, ó? 'iO magis ac magis j'efe ex illis eripere cenatur, i magis magisque gallinae inftar iis intricetur 'que impediatur etc. Vide episc. Opera Tbeog. P. ii. p. 170. En dat ook de volgende erüars onder de Rcmonfiranten zo dachten , mde ik uit hunne Schriften kunnen aantoonen , 3 gelijke wijze , en het ook misfehien willen len, indien wij voorts gene gelegenheid krec* n hetzelve uit hunne Sijftemas te zien.  der Syflematlfche Godgeleerdheid. 299 de aangehaalde affcheidsrede, onmiddelijk na het gene ik uit dezelve afgefchreeven heb, er zeer over, dat de waare Godzaligheid en de Praktiek der Evangelieleer, bij dc Akademifche lesfen, zo zeer uit het oog verlooren wierd. Zij was fchier uit het genootfehap der Hervormden verdreeven, zegt hij, en misfchien door eigen fchuld verbannen. Hij had daarom zimen leerlingen het beoefenen der Godzaligheidsleer zeer aanbevoolen. — Hij heeft naderhand zulks insgelijks fteeds gedaan als Hoogleeraar te amsterdam; en ook de meeste Remonftrantftche leeraars hebben zich daar zeer wel in gekweeten (*). — Dan het wordt tijd dat wij eenige Remonflrant' fche Theologifche Sijftemas befchouwen en beoordeelen. CLXXXVI. De eerfte , onder de Remonftr anten, welke de leer van den Kristlijken Godsdienst bearbeid heeft, in eene Sijftematifche orde , is de beroemde s 1 m o n bisschop, of zo als hij beter bekend is, ( *) Non fatis efl, homincs , quid fit vcrum 8 tredendum doceri , ficd & quid fit faciendum Ifi qui vera credunt, qua in re, fi rem probe perpendamus , fitus efi veritatis ufius , iocendi funt, Quare mancae funt Theologicae Infiitutiones, quat bac parte religionis Cbriflianac carent. Ita iti' dicat ], clericus in Orat; Fun; tn obiu M. V. 1IU10R.CB. XVII. eeuw.  300 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL EEUW is, en zo als wij hem reeds meer, dan .eens, genoemd hebben, simon episcopius Deeze man was gebooren te amsterdam den 8 van Louwmaand des jaars 1583 , en is Predikant der Hervormde Kerke geweest te b leis wijk, van het jaar 1610 tot het jaar 1612 (* ). Ten laatstgenoemden jaare werd hij beroepen tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te leijden in plaatze van den van daar vertrekkenden francjscus goma rus. Deezen post heeft hij met lof Waargenomen tot het jaar 1619, toen hij van denzelven afgezet, en met andere Remonftranten uit de Republiek gebannen werd. Hij vertrok, na eerst eenige weeken te waalwijk zich opgehouden te hebben, van daar ,11a Antwerpen, en hier vervaardigde hij de vermaarde geloefsbelijdenis der Kemonftranten, die in het jaar ifai , of, zo als anderen fchrijven, in het jaar 1622 in het Latijn en in het Nederduitsch werd uitgegeeven onder den tijtel van Geloofsbelijdenis , of Verklaaring yan het gevoelen der Leeraars, welken in Nederland Kemonftranten worden genoemd, over de voor- (*) Er zijn Gefchiedfcnrijvers , die melden, dat hij ook Predikant geweest zij te utrecht, KRAnz onJer anderen verhaalt dit in zijne Hift: leclef. p. 905, doch zulks is niet naar waarheid; wel is hij aldaar beroepen geweest , dan van die beroeping heeft hij moeten afzien. Men kan daar over omftandig naleezen het leeven van epis•opius, do«t van naiBoRCH, 1)1. 42 en 43.  der Systematifche Godgeleerdheid. 301 voornaamfie artikels van den Kristlijken Godsdienst. Dit Huk is met naauwkeurigheid opgefteld, en voor een groot gedeelte met woorden en uitdrukkingen der Heilige Schrift bearbeid. Vervolgens begaf bij zich na parijs, maar, hier niet lang verblijvende, zette hij zich met de wooning neder te rouaan. Hier onthield hij zich tot het jaar 1626, toen hij weder na de Nederlanden terugge keerde. Ten jaare 1630, den 8 van Herfstmaand, deed hij te amsterdam de eerfte leerrede in de nieuw gebouwde Kerk der Remonftranten over 1 kor: VI: 19, 20. Ter deeze Stad werd hij hierop Hoogleeriiar der Godgeleerdheid in het Kweekfchool der Remonftranten; zijne lesfen begon hij daarin den herfst van het jaar 1634. En hier ftierf hij den 4 yan Grasmaand' des jaars 1643, oud zijnde ruim zestig jaaren (*)• Terwijl hij Hoogleeriiar aan het Kweekfchool te Amsterdam was, heeft hij gefchreeven een werk, 't welk van alle zijne Schriften hier het meest in aanmerking komt, en van ons beoordeeld dient te worden. Dit werk is getijteld Inftitutionum Theologicarum Libri IV, doch is niet geheel door hem afgewerkt geworden, en zo verre hij er mede gevorderd was, eerst na zijnen dood uitgegeeven. Het- zel« (*) Zie het leeven van Eprscopius, door van LlMBOR.cn; sAijLE, DiB. Hift: Crit: art, Epifc, en fuppïns, Bibl. Belg, ii. art. sim. XVII. eeuw»  XVTI. EEUW. ■ ] J 1 ^ < j i 30a Beknopte Letterkundige Gefchledenit zelve wordt gevonden ook onder zijne Godgeleerde werken, die ten jaare i6co te amster.! am, en naderhand 1678 ter zelfde Stede m twee foliodeelen zijn in 't licht gekomen met eene Voorrede van cuk celleus (*}. Deeze In/litutiones Theologicae zijn het eerfle Sijftematilche Godgeleerd werk, 't welk zich onder de Remonftranten aan ons opdoet. Hetzelve behelst zo wel de zedeleer als de gelooftleer van den Kristlijken Godsdienst, Episcopius heeft hetzelve met veel oordeels, met eene edele eenvoudigheid, en met bezadigtjlen ernst opgefteld. Hij behandelt niet alleen de waarheden yan de Kristlijke geloofsleer, met groote naauwkeurigheid , maar overweegt ook derzelven belang en noodzaaklijkheid , met oogmerk, om zo doende den weg :ot vreede en éénftemmigheid onder de Kristenen tebaanen, en allen, uitgezonderd de Roomschgezinden, eene broederijke verëeniging te kunnen aanprijzen. 3e Godgeleerden, in het algemeen, meeïen zich wel gekweeten te hebben, wanieer zij de waarheid van hun gevoelen net bewijzen geftaafd, en de valschhcid 'an de leer der tegenftanderen hebben angetoond: en zij hebben dan, naar hunie gedachte, gronds genoeg, om zich van an- (*) Ook is er eene uitgave van deeze Opera mnia van episcopius bezorgd te gouda ten aare 1665 Voor deeze uitgave is eene Voorede Van A. POELENBUR.G.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 303 andersdenkenden afgezonderd te houden. Doch episcopius dacht hier gansclu anders over. Hij oordeelde, dat menfehen van onderfcheiden gevoelens zeer wel , in ééne kerk , gemeenfchaplijk met eikanderen verkeeren konden, bij het waarneemen van^ den openbaaren Godsdienst, zo maar het verfchil niet waare over itukken van zodaanig gewigt, dat men, daaromtrent dwaalende , buiten de hoop des eeuwigen leevens verviel. Na dat hij in * dit zijn Sijftemausch werk , ingevolge van dat begrip , de waarheid van ieder leèrftuk telkens onderzocht heeft, laat hij er zijn oordeel nader overgaan, en overweegt, of hetzelve wel zo hoog noodzaaklijk is ter zaligheid? Is het, zijns achtens, niet van dien aart, dan ook doet het er bij hem weinig af of toe, hoe men er over denke; en de genen, die verfchillig in gevoelens daaromtrent zijn, wil hij, dat men met eene Kristlijke verdraagzaamheid in de kerk dulde, en als broeders aanmerke. Het grondbeginfel van de leerwijze van episcopius is dus, dat alle belijders van het Kristendom , de Roomschgezinden alleen uitgeflooten, éénsgezind, in broederlijke liefde, gemeenfchaplijken Godsdienst openlijk zullen oefenen. Zeer veele leerllukken befchouwt episcopius uit dien hoofde wel als nuttig, maar hij monstert ze uit als minnoodzaaklijk. De waarheden , welken men te weeten hebbe, ter vervulling van de Godsdienstpligten, zijn bij hem XVII. , euw.  304 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvrr. eeuw, hem zeer weinig in getal. Jesus vordert van z;jne aanhangercn geen omflagtig geloof, maar reine liefde, en waare deugd; zij hebben weinig te gelooven, maar veel te doen. In het beoefenen van den Kristlijken Godsdienst, komt het, zijns bedunkens, Hechts op drie voornaame hoofdpunten aan, te weeten op het geloof aan de Godlijke toezeggingen, op de gehoorzaamheid aan de Godlijke geboden, en op den eerbied voor de Heilige Schrift. Buddeus noemt deeze leerwijze de yreedebevorderende ( Methodus Pacifica) 's Mans doel heeft, wel is waar, een prijzenswaardig voorkomen bij allen, die geern zagen, dat het vuur der verdeeldheid onder de Kristenen voor eeuwig gebluscht waare. Dan of langs zulkenwcg, als- episc o p i u s heeft aangeweezen , de vfeede in de Kristenkerk wel immer herfteld zal kunnen worden, is iets, dat bij mij zeer veele bedenking baart, en de ondervinding der tijden alleen zal leeren moeten. Het is ook, indien ik er mijn oordeel over zeggen mag, de verdraagzaamheid, die wij Kristenen in geval van onderfcheiden denkwijze , omtrent eikanderen te oefenen hebben, te verre buiten haare paaien gezet , wanneer men in één en hetzelfde Kerkgenootfchap van deszelfs leden en van deszeis publieke leeraaren Hechts dit eenige vorderen wil, dat zij de Heilige Schrirt (*) L. !. I. p. 350. )  der Syftematifche Oodgèleerdheid. 305 Schrift alleen voor eenen regel des gelooft en des leevens erkennen, en men dan 1 voor het overige er niet zal op acht flaan, op hoedaanig eene wijze zij dien regel des gelooft en des leevens uitleggen, en welke gevoelens zij uit denzelven afleiden. Of liever het is, mijns dunkens, het Evangelie oneer aan doen, wanneer men , om verdraagzaam te kunnen zijn omtrent allen , die van ons in begrippen verfchillen, veele gewigtige waarheden , die door alle eeuwen heen, van der Apostelen tijden af, hoogstnoodzaaklijk voor 'smenfehen behoud gerekend zijn, niet langer openlijk in het Kerkgenootfchap van den leerdoel voorftellen, maar daar zal laaten, even als of zij ons niet aangaan, en zich flechts maar bepaalen wil bij eenige weinige hoofdpunten, die algemeen van allen aangenomen zijn, maar toch ook dikwerf van allen gansch niet éénflemmig verklaard worden. Jk kan wel niet vooruitfpellen, welke de gevolgen daarvan zijn zouden, doch ik vreeze, dat daar uic voortfpruiten zoude twijfelaarij, onvastheid in de leer, wantrouwen van lidmaaten op leeraars , en bij deezen zo wel als genen eene onverfchilligheid in den Godsdienst (*). —» Dan laat ons tot het werk (*) Dus oordeelde ik reèds voor drie jaaren «ver het plan van ehscopius , ter vereeniging der bezondere Kristlijke genootfehappen, in zijn Sijftema, voorgedraagen , toen ik dit deel be. 111. DEEL. V wer*> XVIT. ;eüW*  %o6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. ÏELW. ! I 1 1 werk van episcopius wederkeereta, fn hetzelve wordt de leer van den Godsdienst werkte; èn even zo oordeel ik er nog tegenwoordig over , niettegenftaande zints dien tijd voor eenige maanden het Remonfirantfcbc Genootfehap dit plan van episcopiu* met verfcheiden aandringende redenen weder verleevefidigd heeft in eenen Brief van hun , aan alle Proteftantfche gemeenten in Nederland; Het bedek van eene aantekening ter deeze plaatze duldt niet, dat ik mij tegen dat ontwerp van verbroedering verder uitlaate, dan ik boven gedaan heb: trouwens er is deezer dagen van veelen zo veel tegen gefchreeven , dat mijne tegenbedenkingen daar door overtollig zouden kunnen worden gerekend. Alleen kan ik niet voorbij er dit nog bij te voegen. Er is bij mij wel geene de minste twijfel aan , of daar is een tijd voor handen , waarin de Kerk van den Heere je sus hier op aarde ligemeen, en maar ée'ne , zijn zal; doch er is bij mij ook geen twijfel aan, of de gemoederen der menfehen zullen daartoe op eene heel andere wijze worden voorbereid, dan door onverfchilligheid omtrent veele waarheden van de leer des Evangelies. Ik ben het hierin volkomen eens met twee geleerde en oordeelkundige mannen, wier aanmerkingen over dit onderwerp onder die ran zo 'veele anderen ook door den druk thands tijn gemeen gemaakt. De een is de bij ons met lof bekende ten broek. Deeze zegt in de Voorrede van zijne Kerklijkt Redevoering , over ie Nuttigheid der waare tn de Schadelijkheid der valfehe Pilofofij , bl. 46 en 47, „ Zo die tijd nog moet vervuld worden , yan welken jesus fpreekt joh: X:i6\ waarin het zal zveezen éêne kudde en één herder, zo geloof ik, dat wij dien rezegenden tijd niet kunnen naderen door eene mverfchilligheid omtrent de meeste waarheden ;der leére; van den Kristlijken Godsdienst door e drijven , maar wel door ons meer en meer e verëenig«n in het aanneemen van goede regels 'an gezond* redeneer - en - uitlegkunde, om daar door  der Systematifche Godgeleerdheid. 307 dienst met de fieraadcn van eene manlijke welfpreekendheid , en op eenen i vrijen deor den Bijbel beter te verftaan , en daarop de leerbegrippen en de pralttiek van het Kristcndotn te bonwen " En Je ander is de onbekende vertaalcr der twee brieven van wijlen Joh: üaï: MIchaBlis ever de verleniging der "roteftanten. Deeze wan wenscht in het Voorbericht, voor die vermaling . ., dat men flechts mooge voortgaan , om de waarheid van haare b.ekleedfelen zachtlijk te ontdoen, de hoofdzaak van den Ci dsdiensr (pred: XU: 13) langs zo fterker aantednngen , en zo doende alle Kristenen in die denkwijze te brengen, waarbij eene Kcrklijke veree'iiging van ze've volgen moet " Vreezende hij wij4»rs . dot, zonder d'it, alle de poogingen ter verè'eni'girig van alle Kristlijke geaootfehappen niet fiecius vruchtloos zullen aflopen, maar zelfs bet tegendeel uitwerken. Voor het overige moet ik hier nog aanmerken, da1: men, mijns bedunkens, zeer partijdig handelt, met de tegenwoordige Remonftranten te willen verdenken van kwaade oogmerken in het liaan na eene algemeene broederlijke vcrëeniging onder de Proteftantfche Kristenen, even als of hun genootfehap weezenlijk heulen zoude met de Predikers van eene zogenoemde Neoiogie , die het er op toeleggen, cm de dierbaare Evangelieleer geheel om verre te arbeiden . en op der/.elve puinhoopen een volflaagen Deisinus te [lichten, 't Gene de Remon. Kranten voorhebben, geloof ik zser geern , dat, voigens hun licht, voor de Kerk van den Heere jesus van het grootfte voordeel door hun befchouwd wordt. Geen mensc'.i mag het dus kwaalijk n'eetnen, dat zij de zaak des ICristendoms bevorderen willen op zulk eene wijze , als hun feest voorkomt, wanneer zij daar toe gelegenheid meeaen te vinden ; gelijk zij ook aan den anderen kant het veelen onder de Kalvijnisten en andere Proteftantfche gezindten niet kwaalijk Deernen moogen , dat deezen hunnen vooiflag SUSS verkiezen intewilligen. xvit  308 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII, je uw vrijen trant, voorgedraagen, volgens dee.ze orde. In het eerfte boek handelt episcopius over de Godgeleerdheid en den Godsdienst. In het tweede en derde boek handelt hij over de Godlijke openbaaring des ouden verbonds: het derde boek munt vooral daarin uit, dat hij zeer breedvoerig zich uitlaat over de leer des Ouden Testaments omtrent den Mes/tas. In het vierde boek begint hij eigenlijk eerst te behandelen de leer van den Kristlijken Godsdienst, en gaat zo over tot de openbaaring van het nieuwe verbond In dit boek neemt hij aanleiding, om zich te bepaalen bij dc leer van God, van de fchepping, van de voorzienigheid, en van de verlosfing, •welke leerpunten hij in bezondere afdeelingen bearbeidt. Dus verre loopt maar het Sijstematisch godgeleerd gefchrifc van episcopius; zo dat het zelve niet afgewerkt , maar onvoltooid en zeer onvolledig is (*). Men heeft, gelijk wij hier voor reeds hebben aangemerkt, episcopius befchuldigd van Sociniaanerij, doch het werk, waar van wij hier verilag hebben gedaan, (*) Zie over het Sijftema van •episcopius verder budd eus LH. ^.378, en 11. p. 1167. PPAFp: /. /. I. p. 26-+. CATTENBUR.CII Bibl. Remoufl. p. 60. wal c hu /• /. I. p. 289. wieme ijer 'ta. b. II. bl. 12. doederlei. NU l. I. p, 234 en heinrich 't a. b. bl. 388.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 309 daan , -kan hem van dien aangewreeven lak genoegzaan zuiveren ( f). < CLXXXVII. De tweede Remonftr antfche Sijstemafchrijver , die bier met lof verdient genoemd te worden, is stefanus c ü rcelleus, of de courcelles, geboortig van geneve, en eerst hervormd D Pre- (**) In het vierde boek ten minsten verdeedigt hij op eene treflijke wijze de leer der• Drwëenheid. Onder anderen laat hij zich dus uit QOpp. vol, h $ 3-2et 333. ) Primo certum ejl in fcriptura trium nominatim mentionem fieri, quibus natura divtna tribuitur, Putris Jcilicet Filii, feu Scrmonis aut Verbi & Spiritus Sar,Si, — Secundo , certum cft , tres hos in fcriptura non quidem diferte nommari , fed tarnen apertiffiml defribi tanquam va**»»* & perfonas propiie di£ta<, td eft, tndjj vidua , fubfiflentia , vita , intelligCHtia , voluntate S potentia praedita, operaque perfonarum vita , intelligentie , voluntate & potentia praedttarum exercentia. — Tertio, eertum efl, tribus hifeeperfonts divinitatemfive di-cinasperfeSliones in fcriptura tribui Eipoftquam S. fcripturae locis hanc thefim adltruxent, ita pergit. Hinc colligo mirum videri non debere , fi tribus hifee perfonis ana eademque natura divina tribuatur , cum mjcriptura divinas tftas perfe&iones, quae naturae divinae funt, tam exerte adtnbuat. En in vroeger tijd was hij met minder afkeerig van het gevoelen der Sociniaanen en der Unitarisfen. Toen ten jaare 1614 Reinier. telle er aan dacht, om het werk van servet, de Trinitatis erroribus, in het Nederduitsch overtezetten, en li j dat voorneemeu aan episcopius bekend had gemaakt, ontving hij daarop van deezen ten andwoorde een' brief, waarin ondei anderen deeze hartlijke woorden werden aangetroffen. Obftupui profeSe & cuhorrut, cum propofitum * V o Ut' xvn. 1euw.  XVII tEUW I i j < ■ z i~ ^ t *i k 3 i o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Predikant op het lusthuis fontaine* bl.e ao , voorts te amijens, en daarna tot de Remonftranten overgedaan zijnde, Hoogki raaf in de Godgeleerdheid aan het Kweekfchool re amsterdam, en de opvolger van EPïscofriüs; ge. ftorven den 22 van Bloeimaand i6>o in den ouderdom van even over de drie en zeventig jaaren. Deeze geleerde man was meê de eerfte, onder de Remon- flran* venrum de edendo in lucem auBore hoe , 6? vernetculum faciendo ex Httris tuis perciperem.' Itane, mivtr ! talem iibrum & hoe faeculo? Ouid agitie VJafetPtti ? Satisne fubducta ratio„e; Iibrum inquam tam varih drrvrïtu,, 5? fpecuiationibus , hi- , fco an. magis metaphyficiP-, quam Taimudicis re- ' fertum, tam periculofum & noxium . etiam ab erhe toto damnntm 9 reprobatum; et quidem hoe tam exulcernto jaceulo tam tubido & commoeo ? Jnuna faltem mea non veniat in covMium veSrum Vide tptjti Praeji- t iror- p. 42Q.' y * de* Titee Verhand bl 86. Deeze woorden tekenen voorwaar geen' Sociniaanschgezinden of Umtaris. De verdenking , waaronder hij lag, jrmidde Z1ch voornaamlijkop het verkeer, 'twelk uj gehad heeft met eenige Sociniaanen , die zich au en dan hier in de Nederlanden ophielden Maar n plaatze van daar uit iets ten nadeele van epis:ophjs, hetreklijk zijne Godsdienstige gevoe. ens, fe bewijzen , wordt integendeel Verhaald, lat door dat verkeer van episcopius met de oamaancn bij zommigen van dezelveu het Socitamsmus werklijk ai breuk geleeden hebbe. T o- 'as slic&Tn+g tn martirüs ruarus ijn beiden door de red#«en van episcopius vergehaald tot de gevoelens der Remonfiranten ingaande de kracht van krjitüs dood. Zie leeven van EPisc. door u« limborc*. [• 339 en 340,  der Systematifche Godgeleerdheid. 31* ftranten, die de wijsgeerte van des c artes beoefende, en daarin geene geringet vorderingen gemaakt had (*). Als Theologant , welken naam hij, wegens zijne Godgeleerde kundigheden, ten volden waardig was, heeft hij begonnen te fchruven een werk, getijteld Inftittsttones ReUgionis Chri/lianae, Lib. VU, maar heeft, even gelijk episcopius, het zelve niet voleindigd. Hetzelve is onvolkomen te vinden in zijne Opera omma, die te amsterdam zijn uitgegeeven door van limborch ten jaare ,6/5. Dit onvoltooid Sijstema is ook in het Nederduitsch overgezet, en als zödamig in het licht gegeeven te leijo,en ten jaare 1678. In het zelve worden, volgens eene afdeeling in zeven boeken , de leerftellingen der, Arminiaanen eenvoudig en ongekunfteld voorgedraagen, zon* der invoegfeiS van fchoolfche fpitsvindigheden. Ook treft men er m aan veele Bijbelkennis en uitlegkunde. Doch het is meer of min doortrokken^ met den zuurdeegfèm der Sociniaanerij; en dit heeft het werk bij veelen mcrklijk in waarde doen daalen. Curc el leus is een der eerfte geweest, die hei Socinianismus met de Artmniaanjche leei heet (*") Zie bruckers a. b. III. St: bl. 78*. c u r e s i ! frincipia Philofophica tranftul t ex Callica in liDguam iatinam. V 4 XVII. iSUW*  XVII. EEUW, c e 1 I 312 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis heeft poogen te verë'enigen (*). Van curcelleus hebben wij, behalvert ver- C*\ Vide b u d d. I. t. l] p 37p> p f a f f i I /. I. p. 265, walchii l l l. p. 2n9 DOE. drrl. /• /. I p 334, seiler Tluol Dogm. Pol. p. 156 et heinu, /. / p. 39r. — cur cel leus kan van Socinianen] zo goed niet worden vrij gepleit, al» e p i s c o p i u , Over 't geheel genomen kan men wel niet zeggen dat hij een Sociniaan geweest zij; dan ten aanzien van eenige leerpunten , zo a.s onder anderen van 3e voldoening, fchijnt hij het met de leer van f socinus toch vrij wel eens te zijn geweest. Dok is het bekend uit de brieven van m ruams, door zei tnbr uitgegeeven, dat cur: el leus verfcheiden Soci.iaanfche boeken te m sterdam bij de Boekhandelaars blaadw iccft laaten drukken; en zulks ftrekt immers ten lenoegzaamen blijke , dat hij der Sociniaanen. :aak bevorderde Vide jeltkeri Hift.- Crypte>octn: Altorfini, T II. p. 325-328, en ver? > er des 't a b W 89. En zo weet men int ;eli]ks uit een' brief van hem , aan r u a r u s ;efchreeven den 8 van Sprokkelmaand ,64a, dat dj zeer verontwaardigd geweest zij over het ver .randen van het werk van v o l k e l i u s, waarin •an wij hier voor gewaagd hebben. Na het ge. al met veel deelneeming aan ruarus gechreeven te hebben , voegt hij er bij in dien irjef; Uttnam veftrum aliquis pra,ceps feabinorum wflrorum tudtcium vellet cxptndefe & ifios libroum incendiarios peccati fut eoargucre. St quent ovens et rei idoneu-n , urge ut aggrediatur. Zie eaangeh. brieven van zeltner 't 3. p en verg ie r des 't a b. St. ,58 en 159. Een Antitrt itans evenwel was hij in geenen deele. Men :ezc zijne lnftitut: Relig. Chrifl. Lib: II. Cap .IX, f. 11 , en voornaamlijk zijne Dilfert: de v». tbus Trtn.tans . /fypoftafecs, Perfona,, Effcntiae* tc Opp. Theol: p. 613. in de Verhandeiing la,t i) zich onder anderen met vrij fterke bewoorden dus uit. Falflffmumum efi , me Antitrini- Hf  der Systematifche Godgeleerdheid. 313 verfcheiden andere werken f.(*) , ook noa; een kort begrip der Zedekunde , 't welk onder den tijtel van Sijnopfts Ethices in zijne Opera Theologka worde gevonden. CLXXXVÜI. 't Gene aan episcopius en curcelleus niet is vergund geworden, heeft filip van limborch moogen genieten in het bearbeiden en uitgeeven van een volledig Godgeleerd Sijstema. Deeze man was een kleinzoon van rembert bisschop, den broeder van s 1mon episcopius, en gebooren den 19 van Zomermaand 1633. Hij was een leerling van den genoemden cur. celleus, en had ook te utrecht geftudeerd onder voetius. Hij is eersi geweest Predikant onder de Remonftr an. ten te gouda van het jaar 1651 tot 1667, toen hij als Predikant onder dc Remonftranten te amsterdam beroe. pen werd; waarna hem in het volgend« jaar het Profesloraat in de Godgeleerdheid aan het Kweekfchool aldaar is op Se' terium ejfe, jd ejl Patris, Filii & Spiritus S, edverfarium , feu orthodoxam de illis doctrinan, in facris libris patefcüam ullattnus imprtbare Abfit! eam potius veliem fanguine meo. obfignare fi quando me Deus boe bonore dignaretur. (*) Dezelven worden allen opgeteld in di JSiblioth. Rcmonjlr. van cattenüurcu, p 48. v5 XVII. s e u W«  314 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL i »euw i ;edraagen, 't welk hij met veel roeras* waargenomen heeft tot het einde van sijn leeven; zijnde hij geftorven den 30 yan Grasmaand des jaars 1712, oud bijkans negen en zeventig jaaren. Onder zeer veele Schriften , welken hij uitgegeven heeft (*■), munt uit zijn boven*ed?cht Theologisch Sijstema, 't welk getijteld is, Theologia Christiana 'ai ïraxin^ pietatis ac promotionem pacis Christianae unice direcia. Ongeveer den jaaren is dit werk onder zijne hanlen geweest; 't is door hem voor het eerst uitgegeeven te amsterdam ten ïaare 1686, in 4. Naderhand is het versheiden maaien in Folio gedrukt, als ie amsterdam IÖp5, i^oo, I715, 1730, en te bazkl 1735. Bij de vijfje uitgave , welke ik gebruik , vind ik gevoegd de lijkrede van j. cler eus Dp van limbo rch, en eene Relati» Hifi orka de origine .& progresfu cm* troverfiarum in faederato Belgio de braedeftinatione (f). Dit Sijstema is voorzeker het beste, altoos het eenigst volledige, 't welk een der Remonftranten in deeze eeuw geleverd heeft. ïn het (*) Zijne Schriften worden allen opgeteld in Je Bibl: Remonftr. van cattenburgh, pag. [02—105 (t) Dit Bijvoegfel is ook in het Nederduitsch vertaald en uitgegeeven te amsterdam in iaar 1715 in 8., met eene Voorrede tér verdeeaiging der Remonftranten tegen de befchuldigiajen der Centraremonftrenten,  der Syftematifche Godgeleerdheid. 3x5 het opftel is eene düidlijke kortbendigheid, in de voordragt eene fchoone or-1 de, bij het kiezen van bewijzen veel oordeels , overal leerzaame opmerking, en doorgaans onpartijdige gemaatigdheid. De Hellingen van anders denkenden worden er dikwijls met hunne eigen woorden in voorgefteld. En te gelijk wordt met de gelooftleer eene geheele fchets van de Kristiijke Zedekunde opgegeeven, waarbij het gebruik der waarheden wordt aangetoond in het behandelen der Zedeleer flaken de Remonftranten diens tijds, en voornaamlijk van L'Müorch, boven anderen uit. De leer van het eigenlijke Arminianismus wordt er wijders zuiver in voorgedraagen. De Schrijver is ten aanzien van Sociniaanfche begrippen zeer omzichtig Hij was een vijand van het So~ cinianismus (*). Het ganfche beloop van dit fchoongefchreeven zamenftel komt hier op uit. Hetzelve is afgedeeld in zeven boeken. En ieder (*) Zulks zal onder anderen den leezer genoegzaam kunnen blijken mi het gene hij Lib: VI. C. XI. 5- XI. ten aanzien van het gevoelet der Socïmaanen over de opftanding der geftor ven menfehen fchrijft, Huic pcmiciofae , dui drukt hij zich uit, ac peeeatis, qum ct ecleribu. quibusvis ftncflram aptricnü fententiae patrocini vm l'uum accommodarunt DoBorcs quidam a F soci NO, quibus Socinianorumnomen eft inditpm, Unde et ipforum Ecclesia haSenus male audivit Ut dogmat is aico exitialis patrona. XVII.  316 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis XVII. KEUW der boek heeft onderfcheiden hoofdrukken. In het eerfte boek wordt gehandeld over de Heilige Schrift. In het tweede boek over God en de Godlijke werken. In het derde boek over de verlosfing. In het vierde boek over de voorverordening van God. In het vijfde boek over de geboden van het nieuwe verbond. In het zesde boek over de beloften en bedreigingen van het nieuwe verbond. En in het zevende boek over de Kerk van jesus kristus. Van het Schoiaftieke in de Theologifche voordragt betoont hij zich gansch geen vriend te zijn , zo min als alle andere Remonftranten. Terftond al op de eerfte bladzijde ziet men zulks ten aanzien van de bekende onderfcheiding der Godgeleerdheid in eene Theologia Archetijpa en Eclijpa, eene voorbeeldige en afbeeldige Godgeleerdheid, welke onderfcheiding hij gansch en al afkeurt, en met recht voor onëigenaartig houdt. En vervolgens ziet men zulks door het gebeele werk heen. Ten blijke, dat hij een regtzinnig Remonftrant, maar geen liefhebber van .^choolfche fpitsvindigheden zij, leeze men bij voorbeeld in het tweede boek het twaalfde hoofdftuk over 3e Drieëenheid. Omtrent dit leèrftuk ienkt hij even, gelijk arminius, en relijk in 't algemeen de Proteftanten, ïocli daarin verichilt hij van zommigen Ier laatstgenoemden, dat, hoe krachtig lij ook hetzelve tegen de Unitarisfen  der Syftematifthc Godgeleerdheid. 317 bewijst , hij zich van alle diepuitpluizende navorfchingen over hec beilaan f van den drieëenigen God zoekt te wachten, en zich eenvoudig bij de Heilige Schrift houdt (*). Wijders verbeet de Schrijver niet , om de leer van zijn Kerkgenootfchap te verdeedigen tegen de Contraremonftranten, welker tegenwerpingen hij poogt optelosfen: en zulks doet hij met veel gemaatigdheid. Zijne bewijzen eindelijk, uit de Heilige Schrift ontleend, draagen blijken van zijne verüandige uitlegkunde. Hier en daar echter begaat hij in zijne Exegetifche aanmerkingen misflagen, die den gevolgen, daar uit afgeleid, van alle kracht berooven (f). Doch deeze misdagen zijn C") £L"0li 1uh 9uaerat Ota differit Lib: II. Cap. XII §. XXVII. ) quid fit generettio ac Spi■ratio divina, et quo modo a fic invicem differant. quo aUu Deus gtneravit Filium, et cmiferit Spiritum fanclum , aliaque , quae curiofe in Scholis folent ventilari et audaïïer decidi ? Kefipondanus, nos id ignorare; et quia id Deus nufpiam in verba fiuo dcclaravit, nos id nee inquircre pofe, ne< ■veile ; fed in fimplici hac fide , tn fcriptura nobis tradita, aequieficre. (tj Zie hier er een cnkeH ftaaltjen van. Lib V. Cap. III. j. VIII, zoekt hij met Schriftplaat zen te betoogen , dat tot het doen van goed< werken niet noodzaaklijk verè'ischt wordt het ge. loof in jesus kristus. Onder deeze Schrift plaatzen haalt hij ook aan 't gene lukas Hand XVI : 14 van lijdia fchrijft, te weeten, da zij God diende- en hier over redekavelt hij dee zer voege. Zij diende God reeds voor het on derwijs, 't welk zij van p au lus genoot, e: xvir. EU W. ! 1  318 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVlï EEUW zijn meestal meer toetefchrijven aan de toen algemeen heertellende wij^e van Bijbelverklaaren , dan wel aan bezonder gebrek van doorzicht. — Tegen die Sijftema van van limborch heefc kristoff bl franck uitgegeeven zijne Exercïtationes Antilimborchianae , kilon 11 1694 in 4. — En als een Supplement op hetzelve mooge men aanmerken het boek van ad liaan van cattenburgh, getijteld Specllegium Theologiae Christlanae ph. a lim- BOttCH, dus, voor haare bekeering. Hier volgt dan uit, dat zij een go..d werk deed, zonder dat zii geloofde in jesus kristus. 't Bewijs rust op het denkbeeld, dat zij als eene Joodin God van harte dieudc en Godsvruchtig leefde. Zonder ons intelaaten in eenig oordeel over het zedelijk beftaan van deeze vrouw , voor haare omhelzing van den Kristlijken Godsdienst , metken wij alleen aan, dat de fpreekwijje , zij diende God, of zo als er in het Grieksch ftaat, trt^ipui^ rai Qta, flechts dit te kenneu geeft. ,, Zij was eene profeÜetin," dat is, zij diende of vereerde den waaren God, in tegenftelling der Heidenen, die den waaren God niet kenden. Zij diende of vereerde dus geene afgoden, maar Jehova, den God van hemel en aarde, dien de Jooden vereerden, in wier Kerkgenootfchap zij als eene Profelietin of Joo' dengenoote aangenomen en geduld werd. Men vergelijke hier hand: II : j , XIII : 16, en 43. Op de laatstaangehaalde plaatze leest men van godsdienstige Joodengenooten , deeze benoeming luidt aan 'joodengenooten die den vwaren God ver* ïerden. Dit in aanmerking genomen zijnde , zo vervalt het geheele bewijs voor de ftelling nopens ie begaanbaarheid der goede werken, zonder geoof in jesus kristus , uit de gemelde khriftplaatze ontleend.  der Syflematifche Qsdgeïeeriheii. 319 korch, en uitgegeeven te amsterdam i/stfS , doch datr van, zo wijn hoopen, hij eene nader gelegenheid (*> CLXXX1X. Nu doet er zich aan ons op een werk, \ welk wel twijfelachtig is, of hier vermeld dient te worden, wijl men eigenlijk niet regt weet, wie de Schrijver van hetzelve is, doch daar de meesten van meening zijn, dat het opgefteld is door johannes clericus , HoOg- ieeraar in de wijsgeerte en in de Kerklijke gefchiedenisfen onder de Remonftranten te amsterdam, hebben wij het zelve nergens eene voeglijker plaats kunnen geeven, dan hier. Zommigen hebben wel voor den Schrijver van hetzelve gehouden van limeorch, doch de meesten houden er met veel meer grond den genoemden clericus voor (*). Deeze clericus , of; zo als hij eigenlijk heette, le clerc was, gebooren te g en eve ten jaare 1657, werd Hoogieeraar te amsterdam, ten jaare 1684 en (*) Zie over van limboRchs Sijftema sudd: f. I I. p. 379 en II. p. uLm staD) ten jaare 1690 (§). CXC. Eindelijk moeten wij nog verflag doen van een werk, dat ongemeene.n lofwaardig is, en bij de meeste geleerden gevonden wordt; dit is het werk van den om vergelijklijkcn Hobo de groot , getijteld De yeritate Religionis Chrifiianae, Dit werk is wel eigenlijk geen Sijilema der Godgeleerdheid, maar eene eenvou- di- (*) Tres in unica Divina effent ia Perfonas exponit auctor per nes niodos cogitandi Epifl.: I. p. 18 et feqq. Epift lil- p- 103 , et feqq. Eius fentcntia huc redit. ., Cum Deus de variis uno eodemque rcmpcre proptcr inrinitatem cogitare poflit, in Deo poreft concipi pater , five natura divina, certo quodam modo cogitans, filius & Spiritus fanaus, feu eadem natura duobus aliis modis cogitationes eftornians " Statuit c l e r ic us, doétrinam de s S. Trinitate imwotis rectae rationis fundamentis inniti, nihil hic effe «kkt*Ivrm, refutans fimul eos, qui dicunt, it,finitum 2 nobis capi non pofle. (f) Spijl: VI. p. 153- ($) Conf. b w d d: /. h I. p. 387 et 388. wosh: Polyh. II. p. 553 tt kahu 1, 1. I' p. 239 et 263. 111. DEEL. W xvir. EEUW.  XVII. EE V W. 522 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis dige verdeediging van de Kristlijke Godsdienstleer tegen de Heidenen, de Jooden en de Mahomedaanen \ doch daar hetzelve als een voornaame grondflag van de Godgeleerdheid aangemerkt, en het den beoefenaar dier edele weetenfebap diesweo-e niet te ernstig kan worden aangeprezen , moogen wij het. hier niet met ftilzwijgen voorbij gaan. De groot is bij allen, die eenige bedreevenheid in de kerklijke en wereldlijke gefchiedenis hebben, te over bekend, om tot zijnen roem hier veel van hem aan te merken. Hij wzs de voortrefliiktte geleerde van zijnen tijd. In het vak der Godgeleerdheid en der Staatkunde heeft hij lchier zijns gelijken niet gehad, onder alle zijne kndgenooten. Hij was den Remonjlrantm zeer toegedaan ; en deezen droegen hem een allergenegenst hart toe ; hij werd bijna als eene Godsfpraak van hun seëerbkdigd i*). Hij was gebooren te to DELFT (•) Hij word: van de Geleerden doorgaans eenoernd grotius Arminianizans. Doch of hij altijd dien naam heeft kunnen draagen, is, wanneer men onpartijdig oordeelen zal, bedenklijk. Niemand fchijnt eigenlijk regt gewecten te hebben, welke Godsdienstleer hij ftandvastig voor Zichzelven omhelsde Voetius noemde hem Virum dubiac & variatac rcligionis. Vide hoffm: L. Univ. fub art grot. t. h. van den honert tekent hem als een* Indifferendst die, even gelijk na hem in engeland de beruchte uobees , den Godsdienst alleen van den Staat wilae afhang, lijk gemaakt hebben, en dien 't zeiven even veel was, welken Godsdienst hij omhelsde. Zie van den  der Syflematifche Godgeleerdheid. 323 delft den io van Grasmaand 1583, en is, na een allerloflijkst leeven onder het genot van veel zoets, maar ook onder het fmaaken van veel zunrs, geleid te hebben, geftorven te rostok den 28 van Oogstmaand des jaars 1645 , in den ouderdom van twee en zestig jaaren. Van zijne meenig* vuldige Schriften melding te maaken, is bier onze zaak niet; alleen vordert ons oogmerk, te beoordeelen zijn boven genoemd Boek, De Veritate Rcligionis Chriftianae. Dit boek is oorfpronglijk van hem opgefteld in Nederduitfche ver fen. honïrt, krist, afkomst Uit dav. bl. 525, En menage, een. Fransch Dichter, zegt elders , ( 7ie foppens Bibl. Belg. ftib art: hug. grot:" dat, gelijk smijrna, rhodus , colophon , sa. lam.na, ión , arcos, athene enz. , ondei elk'andcrcn oulmgs twistten over het Vaderlanc van homerus , even zo ook de Arriaav.cn , tl< Sociniaanen , de Arminiaanen, de Lutherfchen, de Kalvijnisten , en de Roomschgezinden , me elkandercii ,het niet konden ééns worden , ove; den Godsdienst van de groot, naardien elk ziel liet voorftaan , dat hij zich het meest bij deszelf; partij gevoegd hadde. De Roomschgezinden in zonderlieid verheffen er zich zeer op ,• dat hi] to hen behoorde, zo zij meenen Henr: valesiu zegt in zijne Oratio in O'bititm n. petavii Parif habitac anno 1653. Quid non praefliti pet avi us, ttt clarifimum virtim hugonei 6rotium ad C'atholicam commwioncm adduct rit ? Ërat ille quidem minime a nobis alienus ac paene nojler; quippe qui doar'inam Trid Con cilti in omnibus fefe ampleai, palam p ofileretur ld unum fupe'rerat, ut Ecclefiac Sacrarium in gre/fus communioni nojirae fociaretur , quod ille ntfei» quas ob tauffas, dam ad Caibolicae fid: \y % «si XVII, eeuw. f i i t' | r  XVII. lEUw unilatcm plurimos fecum fperabat tidducere, cotf fulto diferebat. Vide foppensii Bibl. Belg. j. I. Dan wat hier eok van zijn mooge, en wat inen ook van srotius, ten aanzien van zijne geloofsbelijdenis denken wil , hij was voorzeker geen' Roomschgezinde, in dien nadruk, als valesius hem hier fchetste, en ook geen Indiïïerentist. zo als van «en ho n e rt hem afklcurde; hij was misfehien wel in het Godsdienstige een Eclelicheus, z» dat hij voor zichzelven geloofde 't gene hem aanftond , *n waarvan hij zich overtu;gd gevoelde. Met dit alles hebben wij hem hier onder de Remonftranten moeten rangfchikken, omdat hij doorgaans onder dezelven geteld wordt. Van cattenburgh plaatst hem ook onder dezelven in zijne Bibl. Script. Remonftr. f 78. Zijn broeder willem de groot is ouderling in het Rcmotiftrautfche Kerkgenootfchap an den haag geweest; en ook zijne vrouw maria van reigersberg, die hem overleefd heeft, is in den haag, waar zij na zijnen dood ■Woonachtig was, in de gemeenfehap der Remonftranten overleeden. Verg gattenb. Bibl. Rem. p. 91 en Leevensbef van Nederl. Mann. en Frw ■wen II D, bl. 41 en 42. 3*4 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis fen , toen hij op het Kasteel ioev bstein als een gevangen van Staat zijnen, tijd nuttig doorhragt. Hij vervaardigde het ten nienite van zeevaarenden, die hetzelve van buiten leeren, en, al zingende, een zuiver begrip van de Kristlijke Godsdienstleer bekomen hebbende, volgens des grooten mans oogmerk , tevens daar door in ftaat konden worden gefield, om onder allerlei natiën, voornaamlijk onder de Heidenen, en Mahomedaanen het Kristendom voort te plante 1"!.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 325 ten (*). Terftond na zijne merkwaardige vlugt van lokvestein gaf hij het zelve in het licht; waarna het van tijd tot tijd verfcheiden maaien herdrukt is. De tijtel er van was Bewijs van den waaren Godsdienst in verzen gefield. Hierop heeft hij zelf het in het Latijn overgezet op verzoek van h i ft r o n ij m u s big non, zijnen vriend , toen hij in parijs was; waarna het uitkwam door de bezorging van g. j; vossius, zijnen voormaaligen leermeester, ten jaare 1627, zonder aantekeningen. Doch in het jaar 1640 gaf de groot zelf het op nieuw uit met verfcheiden aantekeningen , met merklijke verbeteringen, en met eene opdragt aan den genoemden bignon. Deeze uitgave gefchiedde 'e parijs; dan als ■zodaanig werd het vervolgens herdrukt op meer andere plaatzen, herhaalde keeren. Te amsterdam bijvoorbeeld werd het herdrukt 1657, 1662, 1674, 1684, en 1696. Naderhand ten jaare 1709 kwam hetzelve in het licht te amsterdam door de (*) Propofitum mihierat," fic fcribit groTius Lii- i- §. V. ,, omnibus quidem civibus meis, fed praecipue uavigantibus, operam navare uiilem , ut in longo illo marino otio impende* rent potius tempus, quam quod nimium multi faciunt, fallerent. Itaque fumto exoidio a laude noftrae £emis , quae navigandi folertia caeteras facile vincat, excitavi cos, ut hac arte, tanquam divino beneficio, non ad fuum tantum quaeftum , fed et ad verae , hoe eft , Chriftianae Religionis propagationem uterentur!" W 3 XVII. eeuw.  3 2 6" Beknoptt Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw de bezorging van joh an nes clericus, die er veele geleerde aantekeningen bij voegde, en het met eene verhandeling verrijkte, de Eligenda inter disfenlientes Chrift'wnos Sententia. Clericus had in die verhandeling, zo msn voor gaf, 't eene en andere gefchreeven, 't welk den Indifferentisten niet ongevallig kon zijn; en dit bewoog hem ten jaare 2724, het werkjen van grotius bij eene tweede uitgave te vermeerderen met nog ééne verhandeling contra indifferentiam Rcligionun:. Intusfchen had hij reeds ten jaare 1717 het werk met eenige nieuwe aantekeningen, boven dc reeds uirgegeeven in den druk van 1709» verrijkt, en als zodaanig in 't licht gezonden. Deeze nieuwe aantekeningen vindt men ook in den gemelden druk van 1724. — En als zodaanig komt het werk van db groot thands nog meestal voor; zijnde van hetzelve de laatite uitgave hier te lande, zo ik meen, gefchied in den haag ten jaare 1734- In duitschland is ook dit werk van de groot verfcheiden maaien uitgegeeven; als onder anderen te leipsich ten jaare 1709 door de bezorging van E. s. cijp rianus, en ten jaare 1726 met eene Confultatio de ligenda inter Chrifiianos ereligione difidcntes fententia; en voornaamlijk te j <■: n a ten jaare 1726 door j. c koe* c her. Wijders is het werk in veele taaien overgezet. Uit het Latijn is het vertaald in het Nederduitsch, cn als zodaanig  der Systematifche Godgeleerdheid. 327 nig uitgegeeven onder anderen teu jaarè 1696 en 1728. Deeze Nederduitfche; uitgave verfchilde van het oorfpronglijk opftel , 't welk ook in 't Nederduitsch was uitgegeeven, vooral daarin, dat dezelve in onrijm was. Voorts is het werk vertaald, en als zodaanig uitgegeeven, in het Engelsch , Fransch, Hoogduit sch, Deensch , Sv/eedsch , Hongaar sch, Hedendaagsch Grieksch, Perjïaansch, Maleitsch, Chineesch, en Arabisch, en dus de geheele wereld door verftrooid geworden. In het Fransch is het wel vijfmaaien, zo men verhaalt, vertolkt, en uitgegeeven ■> de laatfte keer door eenen le jeune, die om den Godsdienst uit frankrijk hier na de n ederlanden gevlugt was, te utrkcht ten jaare 1692. In het Hoogduitsch is het tweemaalen vertaald , ééns in rijm, en ééns in onrijm. Dan genoeg van de bezondere uitgaven en vertaalingen deezcs werks. Intusfchen ziet men, hoe zeer dit werk in waarde is geweest bij het grootfte gedeelte der geheele Europifche natie. Het oogmerk van de groot , in het gemeen maaken van dit fchoon gefchrift, was, om de Evangelifche waarheid , gezuiverd van alle bijbegrippen en van alle aanfmeerfels der Scbolastiekerij in het helderst licht te plaatzen, en daar door aan het rijk van jesus voordeel toe- (*) Zie de Lecvcnsbcf- van Ned", Mannen en yreuwen, II. tl, 18. W 4 XVII. iEUW  328 Beknbpte Letterkundige Oefchiedshis XVIÏ. E E U W toe te breng?n in hét uitbreiden van den Kristlijken Godsdienst onder de Heidenen,- en Mahomedaanen. in sngeland, en elders, maar voornaamlijk in ons Vaderland heeft men dit boek verdacht gehouden van Socinianerij (*)," doch het heelt niet ontbroken aan geleerden , die des grooten Schrijvers naam en eer moedig en gelukkig van die verdenking hebben vrij gepleit (f). *t Werk is verdeeld C*) Maresius onder anderen heeft de groot van Socinianerij befchuldigd; zie budd: 't a. b, II p. iiq8. Dan maresius was een Kcttcrmaaker; wien heeft dee^e niet al den Jak van Socinianerij aansewreeven ? E vet wel voetius , en deszelfs aanhangers fchijnen ook de grgot daar van betijgd ie hebben. Altoos de cnoo t fchrecf ten jaare 1638 in een' van zijne brieven (_Eptft: 444.. p. 881. Conf. baijle D. Hift: art: ckot: p. 1309.) Libcr)mtns deveritate Religionis Cbriftitnae, — qui Sicinianus cft Vottianis, — bic pro tali non kabciur — Uit dit fchrijven van de seoot ziet men, dat de naam vsn Vottiaantn reeds bekend waare niet flechts voor het verfchil tusfehen voetius en cocceïus, maar zelfs voor den langduurigen twi.,t tusl'eben voetius en maresius. Men •.erg. hier onze aanmerking in het tweede deel, bl 109. Dan de groot zal hier door l'oelitancn waarfchijnlijk alleen bedoeld «ebben de eigenlijke leerlingen van voktius, die ten jaare 1634 Hoogleeraar te utrecht geworden (vas , en niet zo zeer zodaanigen , welken", fchoon zij zijne lesfen aan de Akademie nimmer hadden bijgewoond , zich verklaarden van zijnen aanhang :e zijn, wijl hij toen nog zo zeer.,buiten de Hoo;efchool geen bezonder gevolg kan gehad Hebben. ff) Die verdenking moet ook bij alle onparijdige beoordeelaars yan 's Mans verdiensten laaien grond verliezen , wanneer zij uit zijne Schrif-  der Syflematifche Godgeleerdheid. 329 deeld in zes boeken.' In 'c eerfte wordt beweezen, dat er één God is, dat hij alle £ volmaaktheden bezit, dat hij al het gelchaapen regeert , cn dat de zielen der menfehen onfterflijk zijn. In het tweede boek wordt beweezen , dat de Kristiijke Godsdienst de waare Godsdienst zij, en dat dezelve boven alle andere Godsdiensten uitmunt. Dit .batfte wordt treflijk be« Schiiftcn de duidlijkfte blijken van zijnen afkeer van alle Sociniaanfthe leerilellingen zien bijgebragt. Op meer, dan c'dne, plaacze betuigt hij ronduit ,*> dat hij de Sociniaanen voor de ergfte vijanden van het ICristendom houdt, en hen den naam van fiét Krfsfendam onvvaardig acht. Dus fchreef hij bij voorbeeld aan den Leifdfchen Hooffleeraar a. wal.ïjs fvide Opp. vr'ktmi T. II. fol. 399 & conf GKRncs twee Verhand, hl 97.) Samofnt'eiianos & fi qui funt fimiles, non molo Chrifiian'ofum , fed nee haereticorum nèmint dignor. Qjiat enim ipfi doceitt ■ cum uuiverfali omnium aeiatum atque gentium fide pugnant, £? Chrijlianitate n, quantum ego intelligo, nomint retintnt, re d'efiruünt. Itaqüe hos a nluhxmetiflis non longe feparo, qui ne ipti q'tidem Jezu maledicunt. En in zijn boek , Pietas ordinum Hollandiae & ly~estfrifme treft men verfcheiden diergelijke plaatsen aan, zo als p. 3, p. 5, p. 6% en meer anderen. Op de laatstii.mgehaalde zege hij, socini Saripta perpstuis tenebris funt dignisfima. En inzondethe d ftrekt ren bewij/.e , dat hij geen Sociniaan waire, zijn uitmuntend werk, Dcfenfio fidei Catholicae de Satisfab\jone cmtisn e.iverfu* f. socinum fenenfem , 't welk hij 1617 heelt uitgegeevca , en waarvan walrus dit getuigenis aflegt. Dofle fc? folide fententiam orthedoxam in hoe libro afiirmavit, et contrariam infirmavit grotius. Vide Epifl: grot: & wal: X. li. p 407, & Conf. laanii diff. de toler. Civ. p, 46. W 5 XVII. . EUWt  33* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII, EEU W beweezen uit de zedeleer van het Evan. gelie, uit de verwonderingswaardige voortplanting van hetzelve , enz. in het derde boek wordt betoogd, dat de Schriften van het Nieuwe, en ook van het Oude Verbond een Godlijk gezag hebben. In het vierde boek word: de Godsdienst der Heidenen, cn in het vijfde boek die der Jooden beftreeden, waar bij beweezen wordt, dat jesus de langbeloofde en waai jichtige Mesfias zij. En ten laatften wordt in het zesde boek de Godsdienst der Mahopiedaanen wederlegd. Dit is het beloop van het werk. De fchrijfwijze is krachtig, overtuigend, voortrcflijk, eenvoudig, en onfchoolmaatig, zo dat het werk des grootcn mans naam overwaardig is. 't Eenige, dat er in gewraakt zoude kunnen worden, is misfchien , dat hij wel eens deeze en gene uitfpraaken van heidenfche fchrijveren, op te zwakke gronden, als bewijzen der gezonde reden, ter betooging van zijne Hellingen bijdraagt (*). De aantekeningen van de groot zeiven verfprciden niet weinig lichts over de onderwerpen , welken hij behandelt in den Tekst , en de aantekeningen van clericus zijn zeer oordeelkundig ingericht ter nader verklaaring van des fchrij» (*) Verg. de Redev. van j. w. te wateï. voor dc Verhand, van het Eaagfche Gen. van het jaar 1788 , bl 25, en c. w. f. walch, Gedenken ion der Gefehichte der Gl.leiire, £/. 85.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 331 fchrijvers denkbeelden. Wij moogen het werk dus in 't algemeen met volkomen , recht ter leezing aanheveelen aan eiken vriend van waarheid en deugd , en in 't bezonder hetzelve met wotton ten gebruike aanprijzen aan eiken Student, die zich fchikt tot het beoefenen van de Godgeleerdheid, en die, wanneer hij hetzelve zich eigen heeft gemaakt, met zo veel te meer vrucht zich zal kunnen bcgeeven tot het beftudeeren van eenig ander zamenftel der Godgeleerdheid CXC F. Zie daar , leezer! een verilag van de Sijftematifche Godgeleerde Schriften, welken de Remonftranten geleverd hebben , geduurende de zeventiende eeuw; nu vordert ons gemaakt plan, dat wij aantoonen, welken invloed de Remonftranfche Theologie gehad heeft op de Godgeleerde Sijftemas van andere gezindheden , inzonderheid van de Kalvijnisten, of Contraremonflranten, in ons Vaderland (f.), en tevens, welken invloed (*) Zie wotton, over de beste viijze var. Studeeren in de Heilige Godgeleerdheid, bl. 67. 68, en 147. (t) De leezer weet, wie wij door Kalvijnis ten of Contraremo'iftranten verftaan ; dan hi diene er bij te weeten - dat wij, in ons verflaj ran da Godgeleerde Sijitemas der liemonjlrantei "en derzelvcn invloed op de denkwijze van an dere gezindten, ons met opzet van die benocmin ges xvir. :eüw.  33* Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis XVTT. EEUW vloed dezelve gehad heefc op de Godsdientlige denkwijze des volks onder de Kalvijnisten, hier te lande, XCII. Eerst willen wij eens zien , welken invloed de Theologie der Remon [Ir anten gehad heeft op de Godgeleerde Sijfremas van andere gezindten, inzonderheid van de Kalvijnisten of Contrarevionftranten hier te lande. Wij zouden kunnen aanwijzing doen van den invloed, welken de Godgeleerdheid der Remonftranten gehad heeft op de Sijltematiiche Theologie der Lutherfchen, en op die der Kalvijnisten buiten onze Republiek , en voornaamlijk in Engeland, maar, wijl wij op die wijze al te uitvoerig zouden worden , zullen wij ons alleen maar bepaalen bij de Kalvijnisten hier te lande. Hier doet zich • dan eene voo>deelige en eene nadeelige zijde op. Wat vooreerst het voordeel aangaat , 't welk de Kalvijnisten er van gehad (ten bedienen, naardien ook de Remonjlranten zich Hervormder, willen gaheeten hebben, Zij hebben zich in het Latijn genoemd Remonflrando ReformeCi , e« in het Nederduitsch zich liefst willen noemen Acminfirtaiischgcreformecrden. Onder hunne Kerken Inerte lande vindt men er, welker ingang verfierd is met dit opichrift, dc Rewor.firanuh gereformeerde Kerk. Verg. de Reet), ten der gereform. gemeenten en dcrzelver Lcerïers, hl. aa.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 333 had hebben voor hunnen Sijftematisch Theologifchen arbeid; hier mede is het gegaan, gelijk het doorgaans plaats heeft, wanneer deeze en gene leerftukken van eenig belang beftreeden worden. Men moet dan de waarheid verdecdigen, men fcherpt dan het oordeel , men bekookt dan zijne denkbeelden, men fmeedt dan nieuwe bewijzen, en men vindt dan veelerlei tegenredenen uit, waarmede men de wederfpraak en de uitvlugten van partij manmoedig te keer kan gaan. Zo was het geval ook hier met de Kalvijnisten in hunne betrekking tot de Remonftranten, In het behandelen der Sijftematifche Godgeleerdheid troffen zij bij verfcheiden leerftukken onder anders gevoelenden ook de Remonftranten aan, tegen welken zij zich te fchrep zetten, en de waarheid moesten {taande houden. Dit hebben zij ook ook met allen ijver gedaan. Zij hebben de leer van hun Kerkgenootfchap, in de Nederland'fche geloofsbelijdenis, in den Hsidelbergfchen Katechismus, en in ds.Dordfche geloofsartikelen vervat , van alle kanten bekrachtigd, tegen de aanvallen van de Remonftranten , en deezen allerwege eenen kloeken wederftand gebooden. Men loope eens de Sijftemas der Kalvijnisten door , die na den twist met de Remonftranten gefchreeven zijn , en men zal ontwaar worden, dat verfcheiden leerftukken, welken de Kalvijnisten omhelzen, en waarin zij van de Remon- ftrarit* XVII. EEUW.'  XVII. EEUW 334 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis pramen verfchillen, uitvoerig bewerkt, naauwkeurig ontwikkeld , krachtig geftaafd, en oordeelkundig gehandhaafd worden. Alle deeze leerftukken zouden gewis nimmer in dat licht gefteld zijn geweest, waarin zij nu zijn, indien de twist met de Remonftranten niet gehoord waare geworden. En zo heeft dan de Sijftematifche «Godgeleerdheid , bij het verdeedigen van verfcheiden leerpunten , als dat der' Voorverordening, der vrije genade , der volaoening, der roeping , der volharding in het geloof enz., in de Kerk of liever op de fchoolen der Kalvijnisten, van de verfchillen, met de Remonftranten gevoerd, cn van derzelven leerwijze, buiten bedenking , altoos onzes dunkens, voor* deel gehad. Dan de Sijftematifche Godgeleerdheid der Kalvijnisten heeft van de onëenigheden met de Remonftranten , en derzelven leerwijze ook een groot nadeel geleeden. En om den leezer dit bij de ftukken aantetoonen, dienen wij hier wel wat omflagtiger te zïju. XGftL De twist tusfehen de Remonftranten en Contraremvnftranten gaf wan het jaar lóio tot hes jaar 1630 en vervolgens eene geheel nieuwe wending aan de Studie der Godgeleerdheid bij de laatstgemeldcn. De Studenten aan de Akade» miën  der Syflematlfche Godgeleerdheid. 335 miën lagen eeuwig mee eikanderen te ] haspelen over de vijf artikelen der Re-\v monftranten, en die hec fcherpzinnigst was, in het wederleggen van dezelven, werd voor den geleerdfren gehouden , fchoon hij van het overige gedeelte der uitbondige Godgeleerdheid Hechts eene oppervlakkige kennis had (*). Zeer veelen der Hoogleeraaren zeiven gaven hun daartoe alle aanleiding, en {lijfden hen daarin. Het gevaar, waarin zij hun Kerkgenootfchap befehouwden, meenden zij, dat zulks vorderde. En ook, wijl, na het houden der Dordfche Sijnode, 1 een groot gedeelte van het onderzoek over de bekwaamheid der Proponenten daarin beftond, dat men de vijf artikelen der Remonftranten tegenging, zo als nog heden in de, meeste Provintiën van ons Vaderland plaats heeft (f;, zo was dit oorzaak, dat de Theologifche Proresfo-' ren aan de Nederlandfche Akademiën hunne onderwijzingen daar toe moesten voor- (*) Studiofi iuvenes, (*ita wittichiüs tn Qrat: funeb.nv.ijn:-) in panes diftraiVt, &' quaeflio' nibus illis quotidianis agitati , faepe quo fe verterent nefcirent, tj nigleSo pietatis ftudio Hit doctiffimus haberetur, qui de quinque iftis Articw lis argute differtre, Si adverfariorum argumentis irretire pofiet, fecuri de reliquis fidei articults cognofcendis , quafi in hoe folo tmnis eruditionis culmen pofitum efet. (+) 't Xs bekend, dat nog heden ten dage de Peremtoire Examens in de meeste Provintiën grootendeels over de vijf Remon/lrantftbe Artikelen ioouen. CVH. /  3 3 6 Beknopte L et ter kundige Gefchiedenis XVÏÏ EEUW voorbereiden j en dat deeze laatften hier op . meer , dan op andere bezondere leerpunten , hunne aandacht behoorden te hechten, ten einde Zij met roem tot de heilige bediening bevorderd mogten worden. Dan , indien onze Godgeleerden zich- altijd met bezadigdheid, met onpartijdighéid, en met wijsheid in het voorftaan der leer van hun genootfehap gedraagen hadden, zouden gewis hunne poogingen, ter bevestiging der waarheid aangewend , den billijkftcn lof bij alle weidenkenden verworven hebben, en de waarheid zelve in een onbenevelder licht door hun geplaatst zijn geworden. Dit fcebben zij voorzeker niet gedaan, gelijk elk, die de zaak zonder vooringenomenheid na wil gaan, daarvan overtuigd moet worden; en dus hebben zij met al hun ijveren tegen de Remonftranten in de daad aan hunne Sijftematifche Godgeleerdheid zeer veel nadeel toegebragt. 't Is zo, de Remonftranten waaren mede oorzaak van zulk een onbezadigd, partijdig en onwijs gedrag, als bij de Contraremonftranten plaats greep: De Remonftranten hadden het fteeds geweldig ge'laaden op de Contraremonftr anten. Voorr.aamlijk moesten van dezelven het geduufig ontgelden de leden van de vermaarde0 Dordfche Sijnode, in de jaaren 1618 en i6iy gehouden. Deezen werden van dc Remonftranten overal met de haatljjkfte kleuren aigefchilderd , terwijl zij derzelven leer uitftampten als eene leer, wel-  der Syflematifche Godgeleerdheid. 337 welke de harten der menfehen aftrok van alle Godzaligheid, welke een oorkusfen van den Duivel was, welke God rot den auteur der zonde, tot een' huigchelaar, tot een' tijran maakte, die veele onnozele kinderen van de borsten der moeders afrukte , en wreedaartig in het helfche vuur wierp , enz. Maar wanneer onze partij fcheldt, moeten wij dan weder fchelden? Gedachtig aan het oude Vaderlandfche fpreekwoord , die kwaad wordt, heeft de zaak verkoren, hadden de Contraremonflranten de Remonftranten moeten laaten lasteren. Doch , gelijk het gemeenlijk gaat, de Contraremonflranten bleeven niet in gebreke , om met bitterheid en fcherpte tegen -de Remonftranten uittevaaren. Een der eerden , die den toon daar toe aangeheven heeft, was de vermaarde sibrandus lubbertus, HoogleerSar te franeker, een man evenwel, die tegen arminius en episcopius, met welken laatstgenoemden hij voornaamlijk te doen gehad heeft (*), niet opgewasfen was, en dus aan de geede zaak der Kalvijnisten zeer veel fchade berokkend heeft. De drift , welke van tijd tot tijd de gemoederen der Theologanten onder de Kalvijnisten begon te beheerfchen , deed hen dus wel ras van het regte fpoor afdwaalen , niet flechts met C*) Zie 't leeven van eïiscopiüs, do»r vaiï LIMBORCH, hl. 12—32. ili. deel. X XVII. eeuw*  R XVII. IEUW 338 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis met den Remonflr-anten bitze redenen toe .te duuwen, maar ook met al te zeer en f.1 te driftig tegen dezelven in de weer te zijn. Het woelen der Remonftranten hier te lande, ter bereiking van hunne beken' de oogmerken , zette de Contraremonftrantfche Theologanten in vuur en vlam, zo dat deezen maar alles aangreepen, wat hun fchier voor de hand was, om hunner partij de laag te geeven; en niet zelden hunnen ijver zo verre buiten het perk lieten draaven, dat zij niet in ftaat waaren, om denzelven doorgezond oordeel te kunnen beftuuren. En dit was grootlijks ten nadeele der Sijftematifche Godgeleerdheid van het Kerkgenootfchap der Contraremenftranten. De Schoolgeleerdheid te vooren fterk doorgedrongen, uit hoofde van het meenigvuldig twisten met de ketters , maar daarna door de hervorming weder uitgedrceven, vond op deeze wijze in de verfchillen met de Remonftranten goede gelegenheid, om weder in te fluipen endoor te breeken. Hoe zeer is door toedoen van maccovius, die Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te franeker was , ten tijde van de Sijnode te dordtrecht, in de jaaren 1618 en 1619, de Scholaftieke geleerdheid van lieverlede ter deure der Akademiën weder ingekroopen , en hoe is daar door het geheele Sijftematisch voorftel van de, door de Hervormers zo gezuiverde, godgeleerdheid weder een mengfel van nut en onnut geworden, alleen met zich zo krach-  Br* ■ der Syflematifche Godgeleerdheid. 339 krachtig tegen de Remonftranten aan te kanten, en het er op toe te Jeggen, om die alle afbreuk te doen! rNiet flechts moet zulks worden aangemerkt ten aanzien van de vijf bekende artikelen, maar ook ten aanzien van verfcheiden andere leerpunten, omtrent welken men begreep, ten einde de Remonftranten meer in het naauw te brengen , dat men met meer onderfcheiding en fpitsvindiger diende te Werk te gaan. De leerftukken van de erfzonde, van de noodzaaklijkhcid der wedergeboorte , van het geloof, van de rechtvaardiging , enz. werden dus doende op nieuw in een Schoolsch gewaad gelïoken. Men kleedde dezelven weder in met allerlei vreemde kunsttermen , eigendunklijke uitdrukkingen , niets beduidende vraagftukken, beuzelachtige hairklooverijen, en wijsgeerige bijvoegfelen. De Dordfche Vaders hadden de Nederlandfche leeraars nadruklijk vermaand , ,, om zich te onthouden van alle zodaanige fpreekwijzen, die ons, bij het verkinaren der Heilige Schrift, geheel buiten de grenzen , ons daar toe voorgefchreeven, brengen, en aan weelderige wijsneuzen gelegenheid verfchafTen, om de leer der Kerke te bedillen en te belasteren (*)." Dan hoe weinig hebben de Theologanten die vermaaning in acht genomen? De genoemde maccoviui was (*) Vide Acla S. N. D. in fint Cetp.V. p. a/i. X * XVII eeuw,'  34© Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW, was ook. over zijne Scholaftiekerij bij de .voordrage van zijne Godgeleerde lesfen door de Dordfche Sijnode ernftig onderhouden en berispt. Doch deeze man, ten aanzien van eene andere befchuldiging, hem aangewreeven, door de Sijnode in het gelijk gefield, was moedig en koen op zijne, hierin behaalde, overwinning geworden, en telde de beftraffing der Sijnode, betreffende zijnen Schoolfchen leertrant, zeer weinig. Hij voer voort cp denzelfden voet , als hij begonnen was, cn de goedkeuring, welke hij hier over van alle kanten verwierf, ftijfde hem zeer in zijn doen (*). Deeze goedkeuring hier over ontftond voornaamlijk daaruit, dat hij die wijze van leeren dienstbaar maakte aan het ijveren tegen dc Remonftranten, en aan het wederleggen van Over maccovius heb ik in het tweede deel bl 55—59 't eene en andere breedvoeriger aangemerkt. Ik'heb daar gewaagd van zijne Loei communes Tbeol: uitgekomen te fr.aneit.er. 1639; en kende toen geen ander Theologisch Sijftema van hem ; dan naderhand ben ik ontwaar geworden , dat in den haag onder de zogenoemde Autographa van de laatstgehouden nationaale Sijde ook nog bewaard worden twee Theologifche Sijftemas van maccovius. De Autographifcht ftukken zijn zeventien in getal, beginnende met de letter A, cn eindigende met de letter E. En onder de handfehriften van Volumen N. zijn behalven andere ftukken van en aangaande maccovius ook twee Theologifche Sijftemas van hem. Op de Lijst der Autographa ftaan ze onder letter N, dus. Duo Sijftemata 10. maccovii, unum tompietum, alterum in fine halem defetlum.  der Systematifche Godgeleerdheid. 341 van derzelver gevoelens. Hierin niet ongelukkig flaagende, gaf zulks weldra een' wenk aan anderen, om even zo, gelijk hij deed, tegen de onregtzinnigen, op welken men het met zulk eenen ernsi gemunt had, te werk te gaan. Maccovius kreeg dus een groot gevolg var geleerden hier te lande; en de twistfchriften niet alleen , maar ook de Sijftemer van Godgeleerdheid, aan de Hooge Schooien allerwege, werden allengs weder bezwalkt met" het vuil der Scholaftiekerij De Geleerden, aan welken dezelve vooi 1 een niet zeer gevallen had, verdroegen haar nu zeer geern , daar zij toch een« krachtige verdeedigfter der waarheic fcheen te zijn, en eene bekwaame voor vechtfter der regtzumigheid; ja bcgunftigden haar zelfs, en bedienden er zich me de van , om den tegenpartijen af breul te doen, en de zaak van hun Kerkgenoot fchap te handhaaven. En mitsdien wen met den tijd onder het twisten met de Re monftranten de Theologie der Contraremonflranten weder bijkans eene zo Scho laftieke, Ipitsvindige en wijsgeerige wee tenfchap, als zij geweest was voor d< tijden der Hervorming onder de Roomsch gezinden. En wat de bewijzen aangaat waarmede men de waarheid tegen de ge voelens der Remonftranten , in de vij artikelen vervat, en tegen het gene mei bij gevolgtrekking afleide uit die artike len, op vaste fchroeven meende te ftel len: men woog die bewijzen niet, zoal X 3 me XVII. eeuw. s  XVII EE U Vi S4t Beknopte Letterkundige Gefchiedenis , men had behooren te doen, maar men , telde ze; 't gene aan partij altijd grond leverde, om juiste ukvlugten te maaken, welken men bezwaarlijk oploslen konde, en welken men, waarom dit verzweegen? nimmer opgelost heeft., Voor elke waar^ heid bragt men bewijzen bij, die alles aideeden, en het ftuk genoegzaam voldingen konden , maar men ftapelde ten overvloede ja ten grooten achterdeele der waarheid, die in het oog van partij daar door aan het wankelen geraakte, op deeze krachtige bewijzen eene meenigte van redekavelingen of Schriftplaatzen, die of te veel of te weinig betoogden, en dus mets ter znake deeden. Hier kwam nu nog bij, dat veele leerftukken, die -men begreep heel anders te moeten vcrklaaren , dan van de Remonftranten gefchiedde met eene veel te groote naauwkeungheid bearbeid , en in een vahch licht geplaatst wierden. Men neeme eens bij vooi beeld het leèrftuk der wedergeboorte; dit leèrftuk komt flechts écn°en andermaal voor in den Bijbel, wordt in den Heidelbergfchen Katechismus maar ééns in het voorbijgaan aangeroerd, en kan zeer eenvoudig en met weinige woorden verklaard worden : maar met welk een omftel werd hetzelve van tijd tot tijd in de Sijftemas der Contraremonftrantfche Iheologanten behandeld, in hoedaanige bezonderheden werd hetzelve niet al uitgehaald, hoe flordig werd hetzelve niet öeemgwerf, zo als men het noemde, ver-  der Syflematifchs Godgeleerdheid. 343 vergeestlijkt! Verftandige Kristenen werden er door ontdicht, en denkende lieden, welken dc Godsdienst weinig ter harte ging, kreegen er aanleiding door, om met het geheele Kristendom den fpoc te drijven ( *). Daar dus weder de Scholaftiekerij door het twisten met de Remonftranten onder de Contraremonflranten zo veel velds won , konde het niet wel minder, of ook de uitlegkunde onder de laatstgenoemden moest hier door geweldig gekrakt worden. De Contraremonflranten haalden alles bij, om hunne leer tegen de anderen te verdeedigen, zo als wij ftraks hebben aangemerkt; en van daar was het dan, dat zij niet zelden uitleggingen van Bijbelplaatzen , ten bewijze der leer van hun Genootfehap te berde bragten , die gedrongen, onjuistmaatig, en met de regelen eener gezonde Schriftverkliaring geheel onbeltaanbaar waaren (f). En langs deezen weg raakten de Contraremonflranten merklijk ten achteren in de uitlegkunde. Ook kunnen wij niet voorbij, onzeii leezeren onder de aandacht te brengen, dat de zedeleer in het Genootfehap der Contraremonflranten, ftaande de geduurige twisten met de Remonftranten in dee- (*) Verg. hamïlsveLDS WelmctntndtRaadgeever, 12). bl. 84 en 85. (t) Verg. van vloten Alg. Ink voor zijne Bijbelvcrk., bl. 7. X 4 XVII. ÏEUW.  344 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. deeze eeuw, veel van haare achting en waaide verlooren heeft, welke zij had in de eerde tijden na de hervorming. De ijver voor de waarheid deed den ijver voor de deugd verkoelen, zo dat men zich weinig over het bevorderen van dezelve fcheen te bekommeren. Amesius, g. voetius, hoornbeek, w. teellinck, dirk b r akel, willem brakel, l o o d e n- steijn, en anderen zochten zeker hier. in verbetering te bewerken, en als het waare eene daadlijke hervorming doortezetten, maar met een ongunftig gevolg; zij kreegen weinig helpers en medearbeiders (*> „ Waarfchijnlijk," zege zecT») De heven genoemde mannen hebben ten aan. Zien van de praktiek der Godzaligheid, welke zij onder hunne tijdgenooten zochten te verlevendigen, de beste verdiensten gehad. Inzonderheid zijn TEiuiscKcntooDtsiTtijK krachtige ijveraars hierin geweest. Óntalrijk zijn :'c praktikaale werken , welken teellinck fin druk uitgegeeven heeft; zij worden voor een groot gedeelte opgenoemd door la in het SeUtu,d Zeeland , tf. 336—333. Ik eiïnner mij, eens eene verzameling van alle zijne Schriften gezien te hebben, dezelvefi maakten eene kleine Bibliotheek uit. Ziine tijdgenooten namen het hem echter niet in dank af, dat hij zo veele Schriften van eenen praktikaaten inhoud uitgaf; altoos hij kon bet uit dien hoofde niet ontgaan , dat zommigen hem hielden voor iemand , die den Kcmonfiranien heimlijk in de hand wej'k.e Uit ie meeste van zijne Schriften heeft t. riddëaus. Predikant te Rotterdam het pit en nerg gehaald in een boek, get.jreld, de mensch Gods,  der Syftematlfche Godgeleerdheid. 345 zeker Schrijver (*), „ zoude men wel verder gegaan zijn , indien zommigen leeraaren niet de gedachte bekroopen hadde," „ „ zo zouden wij te veel overeenkomst hebben met de drijvers van den vrijen wil,'1" en juist daarom werden de gewoonde en meestgepaste middelen veronachtzaamd. „ En deeze aanmerking is gegrond; de ondervinding in die tijden leerde dat maar al te zeer: de genoemde mannen , die het geern anders zagen, waaren niet in ftaat, tegen den Aroom der vooröordeelen, gelukkig , opteroeijën; en zommigen van hun, die er nog al 't hest in icheenen te Gods, en uitgegeven te «.otterdam 1658. Teellinck ftierf , als Predikant in de gemeente van middelburg in zeeland, den 8 van Grasmaand des jaars 1629 , oud vijftig jaaren. En wat l o o b e «s t e ij n aangaat. Dseze muntte ook zeer uit boven zijne tijdgenooten in het aandringen op di. praktiek der Godzaligheid. Hij beklaagde zeer het verval der zeden, en bedroefde er zich over, zo als de befcheiden Kerkhcr. vormer, hl. 17 uit *s mans Schriften aantoont, dat veele, ja zelfs aanzienlijke leden van zijne Kerkgemeenfchap, grootendecls wegens het zedebederf in dezelve , zich van haar Efgefcheiden en een afzonderlijk Kerkgenootfchap gefticht hadden. Hij zelf zocht daaröra met u'ond en pen den zedelijken toeftand van zijne Kerkgezindte te hervormen. Zijne Befcbouiving van sion, zijne Brief aan verfcheiden leeraaren gezonden , en zijne Wcegfchflal der, JJni/igen zijn met dit prijslijk oogmerk opgefteld Men verg. verder hier 't gene wij van l 0 o d e n s t e ij W hebben aangemerkt, II D bl. 283 en in dit Deel */. 105, ïoöen 108. (*) De befcheiden Kerkhervormer, bl. ioenil. X 5 XVII; t E U W,  346* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw te flaagen, zo als de brakels en •loodensteijn , verbrodden weder hun werk, mee het voorftaan van zo, daanig eene praktiek , die van bedorven Mijftïekerij niet geheel vrijgefchat kan worden; gelijk wij hier voor reeds hebben aangeweezen ( *). Eindelijk moeten wij nog. aanmerken, dat de vooringenomenheid, waarmede de Contraremonflranten tegen de Remonftranten ileeds bezield bleeven, ook nog in die opzicht veele fchade veroorzaakt heeft aan de Sijftematifche Godgeleerdheid der eerstgenoemden, dat alles , wat de Remonftranten voordroegen, het goede, zo wel als het kwaade , waarheid, zo wel als dwaaling, van de Contraremonflranten, zonder onderfcheid en bedaard onderzoek, vlak wech verworpen en afgekeurd wierd, even als of anders de zuiverheid der leer in ge* vaar zoude komen, van deerlijk bezwalkt te worden, cn men der tegenpartij te veel velds zoude inruimen. Langs zulken weg werd de nog onbedreeven iïudeerende Jongelingfchap, aan de woorden des Meesters hangende , / in de war geholpen. Het misverftand kreeg zo doende geftadig nieuw voedfel; het wantrouwen op etlijke regtfehaapen leeraars 'choot allengs dieper wortelen; en alle loodige verbetering in de leerwijze werd chier onmooglijk. XC1V. <*) Zie in dit Deel */. 105—108.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 347 XCIV. Dit zal genoeg zijn ter aanwijzing van hoedaani :en invloed de Theologie der Remonftranten geweest is op de Godgeleerdheid der Contraremonflranten hier in ons Vaderland- Nu is ons nog overig aantetoonen, welken invloed zij gehad heeft op de Godsdienstige denkwijze des volks onder de Contraremonflranten hier te lande. Om niet te uitvoerig te zijn , zullen wij ons Hechts alleen ook bij deezen bepaalert, en andere gezindten, zo wel als de Kalvijnisten in andere landen, met ftilzwijgen voorbijgaan. Daar de Sijftematifche Godgeleerdheid aan de Hooge Schooien der Contraremonflranten hier te lande, door het twisten met de Remonftranten, zo veel geleeden had, kon het niet anders, of het volksonderwijs moest ook daarin zijn deel krijgen, en de Godsdienstige manier van denken onder de leeken daar door eene plooi aanneemen, die voor de waarheid en de Godzaligheid van de fchadelijkite gevolgen was. Daar de Schoolfche Godgeleerdheid weder het hoofd opftak aan de Hooge Schooien, was het onmooglijk, haar uit de Kerken van de pre dikftoelen te weeren. De Leeraars, aan een' Schoolfchen trant van redeneeren gewend geworden op de Akademiën, achtten het oorbaar, zulk eene wijze van voorfïel, als zij gehoord hadden van de katheders hunner meesters, ook xvir, EEUW.  348 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. JÊEUW ook van hunne kanfels den ongeletterden volke voor te prediken. In hunne leerredenen, en in hunne katechizatiën kwamen zij voor den dag met de Schoolfche ftelfelbegrippen, die in hun öijfrema gevonden werden, 't welk zij van de Hooge Schooien hadden medegebragt. De waarheden, dus door allerlei Schoolfche nevelen omwolkt, werden den volke vertoond op eene wijze, die meer een blind geloof vorderde , dan ter overtuiging ftrekte. De taal, waarin dezelve werd voorgedraagen, heette Nederduitsch te zijn, maar dezelve werd voor allen, die geene Godgeleerdheid aan de Akademiën hadden opgedaan , door inmenging van Schoolfche termen, en wijsgeerige kunstwoorden, zo onverltaanbaar, dat verre weg het grootfte gedeelte der genen, die de Godsdienstige vergaderingen bijwoonden, daar door verftooken wierden, om van de voorgefieldc waarheden gezonde begrippen te bekomen. Ten bewijze daar van zijn nog eene meenigte predikboeken, uit deeze zeventiende eeuw, door de vermaardde leeraaren diens tijds uitgegeeven. Wilden wij den leezer uit dezelven ten betooge van onze gezegden Haaien keveren, wij zouden ze in overvloed kunnen vinden, maar even daar door al te uitvoerig worden. Hij doe dus zelf eens de moeite, van eenigen derzelven op te flaan, en hij zal wel dra gewaar worden , dat het in de daad met de zaak zo gelegen waare , als wij het hier  ' ier Syftematiftche Godgeleerdheid, 349 hier vermeld hebben. Hier kwam nog dit bij. Even gelijk aan de Hooge Schooien de wapens, Waarmede men tegen de Remonftranten krijg voerde, ireeds dooi de handen gingen van de Hoogleeraarer en Studenten, even zo oordeelde mer het in de Kerken bij het onderwijs de: volks ook van de grootite noodzaaklijk heid, dat dc leeraars deeze vijanden be oorloogden, en tegen hen in het harna: waaren. Inzonderheid had zulks plaats h die onderwijzingen, waar het minst te pa kwam , naamlijk in de predikatiën ove den HeidelbergfchenKatechismus, waarï de leer der Kerk wel tegen de Roomschge zuiden , de Wederdoopers, en de Lu therftchen, maar tegen geene Remon ftranten gehandhaafd wordt. En waar dit alles nog met bezadigdheid en gemaa tigdheid gefchied! maar aan 't gene me altijd, en met recht, in de partijen heel afgekeurd, maakte men zich zeiven in de hoogiten graad fchuldig; men fchold men raasde, men veroordeelde , me verketterde, de gemoederen van mi doordenkenden werden tegen hunne dwaa lende broeders met haat en wrok vei vuld, en verftandigen, die van allen ovei dreeven Sektenijver een' afkeer hadden werden er geduurig door geërgerd. Wi ders dan ons bellek laat nis toe, alles op te noemen, wat wel b het twisten met de Remonftranten va eenen nadeeligen invloed geweest is 0 de denkwijze des volks. Wij zullen or di XVII. REU W. i l I I r 1 1 t \ > » t ij n P s IS  350 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW dus nog maar alleen bepaalen bij het . volgende, 't welk van aanbelang is. Rond uit mag men zeggen, dat door het twisten met de Remonftranten in het Kerkgenootfchap der Contr aremonftr anten hier te lande het Voordel der Evangelieleer bij zeer veele leeraars, en bij de meesten van dat gedeelte des volks, 't welk weezenliik werk van Godsdienst maakte, derwijze gekreukt, verbasterd, en vervalscht is geworden, dat men even daar door met al het ijveren tegen onregtzinnigheid , in verfcheiden opzichten , zelf onregtzinnig geworden is. De leer der volltrekte en onvoorwaardlijke verkiez.ng en verwerping, de leer van de voldoening des Heilands voor de uitverkooren, de leer der onmagt, de leef van de volharding der heiligen , enz* was in het volksonderwijs de fcheering en inflag, werd met bewijzen van allerlei aart aangeklemd, werd, uit vreeze van aan partij te veel toetegeeven, niet zelden overdreeven, en werd langs dien weg voor het volk in eenen geheel verkeerden oogftand geplaatst En op deeze wijze zijn uit een kwaalijk verklaaren van de zuivere leer der Kork van tijd tot tijd voortgefprooten verfcheiden geheel onzuivere gevoelens, die met den waaren inhoud van het Evangelie voltrekt niet beftaanbaar zijn. Wij kunnen u'er ook alles niet opnoemen; maar men /este hier zijne gedachte eens op het :o geheeten aanbod der genade. Men leer*  der Systematifche Godgeleerdheid. 351 leerde, dat kristus als Zaligmaaker alleen moest worden aangebooden aan zul ken , die tot zekeren trap van ontroering waaren gekomen , en heel niet in het gemeen aan alle zondaaren. Zodaanige leeraars, die op het voetfpoor der Apostelen, iteeds allen, zonder onderfcheid, baden, om zich met God te laaten verzoenen, en bij allen onbepaald, wie het weezen mogten, zonder te vraagen, of zij dus of zo behoedaanigd waaren, aandrongen op geloof in den Heere jesus, werden van de overigen verdacht gehouden als heimlijke vijanden der Kerk, en uitgekreeten als Remonftranfche onregtzinnigen, als ontrouwe wachters op Slons muuren, die den weg ten hemel te ruim en gemaklijk maakten , cn kusfens onder de okfelen naaiden. En wat gevolgen had zulks ? Het volk ingenomen met hartstogtlijkheid , en gaande gemaakt door de alarmtrom der regtzinnigheid vergaapte zich aan voordellen, waar door het gemoed in roering gebragt werd , zonder dat er weezenlijke overtuiging mee gepaard ging, en vond allengs meer en meer gevallen daarin, naar gelang de zuivere leer des Evangelies ten deezen aanzien den naam van onregtzinnigheid kreeg, ende leeraars, die ze voordroegen, voorRemonftrantfche ketters, die de handen der godloozen fterkten, werden uitgejouwd. Dit deed het gelaat der Kristenheid in het Kerkgenootfchap der Kalvijnisten hier te lande zeer be- XVII. EEUW.  35^ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏEUW, betrokken en droevig ftaan, in plaatze, dat anders het Evangelie er eene helderheid en blijgeestigheid over verfpreiden moest, De vroomen betraden Iteeds een' weg van donkerheid, daar zij anders, indien zij op het Evangelie afgingen, eenen weg van licht en opgeklaardheid hadden kunnen bewandelen. De meesten leefden iteeds in geduurige flingeringen aangaande hunnen genadelhat, en onder allerlei afwisfelelide gellalten, zo als men dat naderhand begon te noemen; terwijl zij in eenvoudigheid des harten de zodaanigen, die den inhoud des Evangelies regt verftonden, en er zich in 's Heeren kracht op beijverden, om hun ongeveinsd geloof te toonen door hunne werken , met verachting aanzagen en voor onherbooren menfehen hielden. Op deeze wijze raakte allengs het Kristendom in verval; zij, die van geene ontroerende bevindingen te fpreeken wisten, befchonwden zich zeiven als niet uitverkooren ter zaligheid, en zulks was bij veelen van dezelven heimlijk oorzaak, dat zij in de zonden volhardden; zij waaren toch verworpen, en alle hunne Godsdienstigheid was dus voor hun van geen nut: terwijl niet weinigen derzulken, die zich verbeelddenuitverkooren te zijn, om dat Zij deeze en gene gewaande merken van genade befpeurden, door het misbruik van de leer tegen eenen afval der Heiligen, zich allerlei zonden veroorloofden , die hun geheel geloot' om verre wer-  der Systematifche Godgeleerdheid, 353 ■wierpen. En dit was het, 't welk vee» len van tijd tot tijd deed aarzelen, om f ten avondmaal te gaan. Voor de twisten met de Remonftranten werd het Evangelie onbepaald, zonder onderfcheid, allen zondaaren gepredikt; allen werden op kristus geweezen , met belofte van heil; en van daar was het, dat allen, die belijdenis van de leer des Kristlijken Godsdienstes hadden afgelegd, cn onergerlijk van leeven waaren, tot het avondmaal genoodigd wierden, gelijk onze gewoone Lidmaatsatteftatiën , die volgens een oud formulier gefchreeven worden , zulks nog heden uit kunnen wijzen. Alle lidmaaten, die zich der 'waarneeming van den openbaaren Godsdienst niet onttrokken, maakten toen ook geene de minste zwaarigheid, om die uitnoodiging aanteneemen, en achtten zich verpligt, om ten avondmaal te komen; zij naderden ftatig en plegtig tot 's Heeren tafel, en zonder fchroom. Dan na het veröordeelen van de Remonftranten begon men te bezonderen; zulken, die de vermeende kenmerken van genade hadden, die zich dus of zo bevonden , die van bekommeringen over hunne zonden, en van zekere zoort van geheel willekeurige werkzaamheden fpreeken konden, en die men dus voor uitverkooren tot de zaligheid mogt aanzien, noodigde men alleen maar, naardemaal voor zulken, en niet voor andexen, het Avondmaal was ingefteld; ter- III. DEEL. Y Wijl XVII. IEUW.  XVII. EEUW. 354 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis wijl de overigen, alfchoon veelen van dee. zen op eene redenlijke wijze, met leedweezen over hunne zonden , door hun geloof in kristus met God gemeenfchap zochten, en hun leeven onder een biddend opzien trachtten te beteren, rnet de fterkfte bedreigingen afgemaand, en als onwaardige dischgenooten verklaard werden, om dat zij op dc meergemelde bevindingen niet roemen konden, en van zodaanige bekommeringen en werkzaamheden niets ontwaarden, als ter zaligheid noodig werden geoordeeld. Er waaren gemeenten , daar het gaan ten avondmaal zulker wijze verflaauwde, dat van de honderd naauwlijks tien, of van de duizend naauwlijks honderd aan 'sHeilands tafel verfcheenen; en die er kwamen , waaren nog van alle vreesachtigheid niet ontheven; de beste vroomen zelfs fchoorvoetten, (*) — Ik weet wel, dat veele voornaame leeraars in het kerkgenoorfchap der Kalvijnisten hier te lande, ftaande deeze zeventiende eeuw, de leer van het Evangelie zuiver predikten, maar, daar het getal van leeraars, die van dezelve hoe langs zo meer afweeken , grooter was, dan dat van deezen, zo was het hun onmooglijk, daar tegen op te werken , naardien zij door de item des volks overbluft werden, en de anderen door het volk werden C*) Verg. hier v. hamblsvelds Welm. Raadg. I. */. 8g cn 86.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 355 den toegejuigcht. Ook waaren er leeraars, die bij zommige gelegenheden de leer des Evangelies naar behooren voorHelden, maar ten blijke, dat zij dezelve niet genoegzaam verftonden, bij andere gelegenheden , weder dezelve , en dus ook zich zeiven, tegenfpraken *). Op die wijze, ondertusfchen, moesi de zin van verfcheiden Bijbclplaatzeri verwrongen, en geheel buiten het waare licht gezet worden- Een merklijk aantal van Bijbelplaatzen zoude men kunnen noemen , welken een overdreeven ijver tegen de Remonftranten verknoeid heeft. Men neeme eens bij voorbeeld die fchoone plaats van joh. HI: 1*5. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat hij zijnen eenig gebooren Zoon ge geeven heeft, op dat een iegelijk, dit in hem gelooft, niet verderve, maat het eeuwige leeven hebbe. Ten tijd< van de Sijnode, te dordtrecht ge houden in de jaaren 161S en 1619, wai men er gansch niet vreemd van, on door de wereld hier te verftaan, de men- fcher (*) Om hier van overtuigd te worden leezi men eene meenigte fragmenten van leerredenen ei verhandelingen van Leeraars en Theologanten ii de zeventiende eeuw , te vinden in een werk getijteld, Het eerfte en moornaamfte deel der uit vicndige roeping, II. Deelen in 8, uitgekomei ten jaare 1780, en men vergelijke daarmede wij ders de Schriften zeiven , over 't geheel be fchouwd, van veelen , waaruit dje fiagtnentc; genomen zijn. Y 3 XVII. eeuw. I 1 t t t 1  XVII. IE UW. 4 J < i i t \ 1 | 1 c ?, c t a h h o g rr d; 356 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis fchen der wereld, het menschlijk geflacht, over het geheel genomen , Joo* den en Heidenen te zamen, zo als onder anderen blijken kan uit het oordeel van p. du mol in over de vijf artikelen der Remonftranten, 't welk van de Sijnode als het hunne is overgenomen (*), en uit de kanttekeningen van mze gewoone overzetting des Bijbels. En evenwel hebben de meeste laater uiteggers, door eene te overmaatige drift egen het Remonftr antismus bezield, er net kracht en geweld op aangedrongen, >m hier aan eene zogenoemde ■wereld mn uitverkooren, of aan de uityerkoo■en menfehen, die er in de wereld zijn, e denken, vlak tegen het verband, iraarïn het gezegde van den Heiland ■oorkomt, vlak tegen het geheele rede ieleid van het gezegde zelf, en vlak telen den aart van het Evangelie aan. )ie deeze plaats anders verklaarde, viel nder de verdenking van met de Retonftranten te heulen , en werd voor nregtzinnig uitgekreeten. Nog voor wintig jaaren durfde niemand der Leeruren , die krediet wilde behouden bij et volk , de woorden wereld en liefebben, in deeze uitfpraak van jesus, penlijk op den predikitoel in eenen ezonden zin uitleggen. En het is nog aar weinig tijds geleeden, dat verlrange predikanten met voorzichtigheid be- (*) Vide dcu Syn: Dordr: p. 354.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 357 begonnen zijn, ten aanzien van die fchriftplaatze, hunnen gemeenten zuivere Evangelifche denkbeelden inteboezemen. Even zo is het gelegen met den uitleg van 2 kor. V: 19, 1 joh. II: 2. mark. XVI: 15 en meer andere plaatzen. Langs deezen weg werd dan de Godsdienstleer, zo als die voorgedraagen was van dc eerfte hervormers, van kalvijn, bucer, de bres, bhza, ursinus, olevianus, de Dordfche vaders, enz. en zo als die vervat is in de Nederlandiche geloofsbelijdenis, in den Heidelbergfchën Katechismus en in de artikels der Dordfche Sijnode, weder geheel verbasterd, met nieuwe doolingen bezwaard, en met een groot deel menschlijke bijvoegfels van onderfcheiden aart overlaaden. En dus mag men in het algemeen zeggen , dat eene kwaalijk geplaatste vrees voor den indrang der Remonflranfche leer de Contraremonflranten van de gevoelens hunner Kerk , vervat irt hunne formulieren van eenigheid, allengs meer en meer heeft doen afwijken; zo dat veele Leeraars onder hen zijn overgeflaagen tot ftellingen en begrippen, die wel aangenaam waaren bij het zinlijk denkend gemeen, maar volitrekt geenen grond in den Bijbel hadden, en die onze hervormers zo min als de Dordfche Vaders geleerd hadden. Wij zien dan uit dit alles , dat de leer der Contraremonflranten niet weiY 3 niS XVII. EEUW.  XVII. EEUW 358 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis nlg" geleeden heeft bij het twisten met de Kemonflranten. Trouwens dit is het gewoon gevolg van Godsdiensrverfchil-* len. ——— ——* - Dum mutua multi Paflores odia exercent, lupus intrat ovile. „ De grootiTe dienst, " zegt elders de vermaarde w. penn (*), ,, dien men aan het gezond veritand bewijzen kan, is de waarheid met bezadigdheid voortellellen. Zij, die de waarheid met te veel drift verdeedigen, doen haar dikwijls meer nadeels , dan haare vijanden zelven" Zo immer penn, als een kwaaker, door den geest gefprooken heeft, dan heeft hij het gewis hier ge» daan! exev. Niet onaangenaam zal het misfehien den leezer zijn, dat wij hier met een paar woorden ook nog aantoonen, welken invloed het twisten der Contraremonflranten met de Remonftranten gehad heeft op de wijze van prediken , onder de eerstgenoemden. De algemeene predikmethode onder de Hervormden in de tijden der Kerkhervorming was, dooreg*) In zijn werk, Fruits de la folitude, onlangs onder deezen tijtel in het Fransch vertaald èoox «uibel.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 359 doorloopig den Tekst te verklaaren met tusfehen ingemengde aanmerkingen (po t rismata') ter leering, ter wederlegging, ter ftichting, ter beftraffing, en ter vertroosting, meestal zonder eene opzetlijke achteraangevoegde toepasfing met Klasfificatie van onderfcheiden menfehen» Zulk eene predikwijze treft men aan in de oude Poftillen, zelfs al in de eerfte Nederduitfche Poftil der Hervormden , die te bazel gedrukt is ten jaare 1528 (*). Deeze predikwijze hield met eenige veranderingen van weinig aanbelang ftand tot het begin der zeventiende eeuw- Dan nu ving men aan, de predikatiën te fplisfen in twee voornaame hoofddeelcn; waarvan men het eene het onderwijzend, en het andere het vermaanend gedeelte noemde. Terftond met en na den twist tusfehen go ma rus en arminiüs begonnen de volglingen van den eerstgenoemden , in het bezonder te prediken tegen de Arminiaanen, terwijl (*) Die Postil heb ik thans hier voor mij liggen; dezelve is in Folio , en van eene aanmerklijke dikte. De tijtel is Past HU op die Epi:telen ende Euangelien van allen Sondaghen , en fonderlinghen heijlig daghen des geheelen iaers, alfomen die ghemeijnlic in der Kercken houdt , feer costelick •wtgeleijt ende verclaere. Achter het werk ftaat ghedruct te bazel bij mi adam anon ijmus, in 't iaer ons Heren 1528. De Schrijver of verzamelaar van deeze predikatiën is niet bekend. In de narede wordt hij flechts genoemd een feer verlichte ende van Gode geleerde man Y 4 xvir. i SU W  360 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. i i l 1 1 i (f) In de formuliergebeden van de Liturgie der gereformeerde keiken in Nederland komen die onderfcheifUngen niet voor; de kristlijkc gemeente wordt daarïn fpreëkendé of biddende aangemerkt en ingevoerd. Dan met de algemeene uitdrukkingen, welken daarin gevonden worden , konden de Leeraars zich niet langer verëenigen, uit hoofde dat zij anders op die wijze geheel niet verfchillen zouden van de Retnonjiranten, die op den ouden voet hunne kerkgebeden ingericht hielden; eene verandering hier in achtte men in die tijden volftrckt noodig. Voort na de hervorming, jn deeze landen, werden de Predikanten, volgens Sijnodaalen last, verpligt om voor en na dc predikatie de formuliergebeden te doen , welken wij onder onze publieke Kerkfchriftcn hebben : en het was hun bij ftreng verbod opgelegd, geene andere gebeden openlijk ïOt God op te zenden. Zie de handelirgen der Provintieale Sijnode binnen dorotrechi gehouden ten jaare i574 Art: i2. in de■ Sijnodaale Ordonnantiën en RejolutVèn der kerken van Qelaerland , door smetiüs uitgegeeven , is ook daaromtrent eene fterkbepaalende wet te vin« ivijl de ijver tegen de.Roomschgezinden fchijnbaar verkoelde, en daar zij deleer der algemeene genade in hunne predika-. tien te keer gingen, ook te denken op ïfzonderlijke toepasfingen , waarin de begenadigden en onbegenadigden onderscheidenlijk aangefproken werden, zoals sok zodaanig eene onderfcheiding van kezen en genen plaats kreeg in de voor k preek gedaane Kerkgebeden, waarin nen niet meer . de formulieren van de Liturgie der gereformeerde kerken in Jederland, maar zijne eigen verkie:ing volgde (.*), Ook de Remonftranten  der Systematifche Godgeleerdheid, 3 f5x ten voegden toen hunne toepasfingen achter aan, gelijk episcopius en an-j deren, fchoon, zo als men ligtlfk begrijpt, het bezonderen van onbegenadigden en begenadigden in hunne' leerredenen niet aangetroffen wordt. De Remonftranten maakten zeer veel werks van hunne toepasfingen. Dezelven waaren fchier even lang als hunne verklaafingen. De predikatiën van epicoPlus en van de beide broeders brandt kunnen zulks uitwijzen. Deeze manier van afzonderlijke toepasfingen te maaken kwam nog meer in zwang bij de aankomst van veele Franfche of IVaalfche Predikanten , en het {lichten van Franfche of Waalfche gemeenten hier te vinden, die gemaakt was ten jaare 1580, zie Cap: VII. art: i. Dan na het houden der Sijnode te DOftDRETCHT in de jaaren 1618 en fchijnt men allengs van de genoemde wetten afgeweeken te zijn , terwijl ook de Previntiaale Sijnoden het niet geraaden vonden , dezelven zo zeer te handhaaven; zo 'dat eindelijk die formuliergebeden geheel niet meer gebruikt werden , uitgezonderd in eenige weinige gemeenten. Ia een gedeelte van Noordholland wordt nog heden ten dage voor de predikatiën over den Heidellergfcbcn Katechismus het daartoe van olids gefchikte formuliergebed gebeden, en zo men mij wel eens bericht heeft, zouden de gemeenten het zeer kwaalijk neemen, wanneer nieuwe leeraaren daarin eenige verandering wilden maaken. —1 Over de Kerkgebeden onder ons in 't algemeen heb ik voor eenige jaaren mijne gedachten medegedeeldaan de leezers der Nieuwe Nederl. Bibl.Vill, £>. No. 8 en 9.*/. 309—368. Y 5 XVII. 1eu\».  362 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ÏIÜW, 1 i i t e T ï t C ê b h l! I te lande, van welken eenige leeraars in het Nederduitsch, zo wel als in het Fransch, predikten. Maktinet meent, dat heijdanus, predikende, zo wel in het Nederauitsch, als Fransch, eer hij Hoogleeraar te leijden werd, dien trant van prediken mede ingevoerd hebbe ( *). Deeze onderfcheidingen in de toepasfingen zijn gewis niet aftekeuren, indien men ze maar behoorlijk en met vermand inricht; dan met dezelven werd nu in trein gebragt het toepasfen van allen die fchoolfche fpitsvindigheden, waar toe het twisten met de Re* monfranten aanleiding had gegeeven, en welken alleen binnen de grenfen van het Sijftema hadden behooren te blijven. De leer der voorbefchikking, dc leer /an 's menfehen bederf, van de onmagt ;en goede, van de noodzaaklijkheid der wedergeboorte, en van de onwederftaanlaare genade enz., dewijl de Rcmon- ftran- ( * ) Zie martikbts verlenlgd Nederland, l. 585. Jn die tijden was het bij verfcheiden eeraais eene gewoonte, om in meer dan ééne aal te prediken, voornaamlijk in holland n zeeland. Zelfs waaren er gemeenten, raarïn zulks verëischt werd. Men zie vrolijkerts VlUf. kerkh. bl. 85. Zommigen predikin in het Nederduirseh en Fransch; en anderea ok predikten daar bij nog in het lingelsch. Oncr de laatstgemeldenzijn geweest l. de dieo, ekend door verfcheiden fchriften, laatst Prediant te leijden, en j. de m e ij , Predikant atst te middels li rq in zeeland, wiens 'ederduiifche werken ook in veeier handen zijn.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 363 flranten dezelve beftreeden, werd anct;st vallig uitgeploozen, en hoe waarachtig*: dezelve ook zijn mogt, niet zelden verkeerdlijk toegepast. Dit heeft voornaamlijk plaats beginnen te grijpen in de tweede helft der zeventiende eeuw; en in de achttiende eeuw is men daarin nog veel verder gegaan (*). CXC VI. Nu vordert eindelijk nog de orde van ons gemaakt bellek, dat wij een letterkundig hiftorisch verflag g:even van 't gene ten aanzien van de Roomschgezinden in het vak der Sijftematifche Godgeleerdheid merkwaardig is. Onder de Roomschgezinden zag het er met de leer der Kerk, en de wijze waarop dezelve geleeraard werd, niet beter uit, dm in de voorige eeuwen. De Godsdienstleer en de Godgeleerdheid der Roomfche kerk heeft niet weinig te lijden gehad van de meenigvuldige twisten, die er geduurende deeze eeuw in dezelve met zo veele hevigheid gevoerd zijn; als onder anderen van den twist tusfehen de Jefulten en de Dominikaanen, en inzonderheid van den hardnekkigen twist tusfehen de Jefulten en de Janfenisten. Zints de hervorming in leer en tucht;, di« van de Proteftanten met zulke eene kraert wis (*) Zie hamelïv. Welm. Raadg. I. Wasjj» KVÏI. EU W.  Sc>4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII EEUW was doorgezet, als ons bekend is, had ook '.wel de leer der Roomfche Kerk , van ter zijde, eenige verbetering ondergaan; doch dezelve was flechts van korten duur, en verdween weder ter eenemaal in de zeventiende eeuw Op de vermaar¬ de Kerkvergadering te trente waaren verfcheiden leerftukken met opzet geheel onaangemerkt gebleeven, of, maar even aangeroerd geworden; ten einde dezelven door dien weg in vergetelheid te doen komen, en alle ergernis wech te neemen, welke bij de vrienden van waare Godsdienstigheid, op die vergadering tegenwoordig zijnde, plaats grijpen mogt. Maar in de zeventiende eeuw haalden de Jefuiten die leerftukken wederöp, en voegden er nieuwen bij. En zij gingen er mede door. Hunne dwaalingen werden heerfchende kerkbegrippen , wijl zij ftaêg de Pauzen op hunne hand hadden. Trouwens hun hoofdmisdrijf, waarop zij gerust het ganfche ftelfel van hnnne Pelagiaanfche wangevoelens ftichten konden, was, dat zij, met eene doortrapte vleijerij, de Pauzen als Godheden aanbaden, en zich niet fchaamden, om dezelven (f) Muitos Catholicos per Lutheretnos & Cal'iniflas de femno excitatos ejfe , & adhibitis icripturae facrae , linguarum , et antiquitatis eo iefiafticae iubfidiis , ad Exeniplum Prateftantium., fi'em etc religioncm chriftianam ductiffimis litris ett commentariis illufraffe, ipiemet iiAiuaoi bic anus, mox memorandus, palam profeffus «ft in Praef. Opufc. iuorum Tem. III.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 365 ven in eenen'gelijken rang te ftellen met den Godlijken Zaligmaaker. Hier dooi de gunst der Pauzen iteeds winnende, waaren ze verzekerd van hunne vrijheid, om alles te kunnen leeren, wat hun maai onder het denkbeeld viel. En op die wij. ze fchreeven deeze listige en magtige aanhangers van loijola der ganfche Roomfche Geestlijkheid de wet voor. Even zo flecht was het ook gelegen met de Godgeleerdheid, en met het onderwijs in dezelve op de Hooge Schooien. Groote mannen, die de fchadelijkheid der fcholaftiekerij degelijk inzagen, waaren wel aan het verbeteren van dezelve getrokken , maar 't gene zij ten deezen aanzien hadden uitgewerkt, zag men door de Scholaftieke Theologanten , die van de Pauzen geruggefteund werden, wel dra weder verijdeld en om verre geworpen. Terftond na de hervorming der Kerk , door de Proteftanten bewerkltelligd, waaren er eenige Roomfche Godgeleerden voor den dag getreeden, die, begrijpende, dat, zouden zij den uitgeweeken hervormers met kracht van redenen tegenfpreeken, zij hunne Godgeleerdheid op eene heel andere leest moesten fchoeijen. Deezen begonnen dus hunne Theologifche voordragt tte zuiveren van de fchoolfche wartaal, en van de fpitsvindigheden der Peripafetifche wijsgeerte, terwijl zij de leer der Kerk alleen zochten voorteftellen volgens de uitfpraaken der Heilige Schrift, xvir. eeuw.  XVII. EEUW 3 66 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis en volgens de oirkonden der Vaderen. , Zodaanige verbeteraars der Siistematifche Godgeleerdheid onder de Roomschgezinden , waaren melchior canüs, JOH A N MALDONATUS, antonius POSSEVJNUSefi LODEWIJK carava- ial, gelijk ons reeds hier voor gebleeken is (*). Dan deeze mannen hebben weinig of geene vrucht op hunnen arbeid gezien. Hunne Godgeleerdheid bleef een ongerijmd zamenftel van veele wangevoelens, die, hoe zeer ook bevestigd met de getuiger.isfen der Vaderen , in het oog der Proteftanten nimmer weder bijval konden vinden , om dat zij op eenen valfchen uitleg der Heilige Schrift gegrond waaren. Dus zagen dan de Roomfche Leeraars, dat door zulk eene onfchoolmaatige leerwijze de Proteftanten niet herwonnen wierden ; en door dien weg was het, dat dezelve gansch jreen' opgang maakte , maar de Schoolaftieke 1 heologie weder geheel het veld innam. De Hooge Schooien waaren en bleeven dus doende voor het grootfte gedeelte even bezoedeld met het vuil der Schoolaftkkerij, als in de voorgaande eeuwen. Wargeesterij, woordenzifterij, hcete drift voor ééns opgevatte en beweerde ongerijmdheden , en een ijdel zwetzen op de oudheid der leer, op de eenigheid des geloofs, en op de onfeilbaare uitfpraakcn der Pauzen allerwege , altoos , aan de (*) Zie I. D. tl. 143—15a.  der Systematifche Godgeleerdheid. 367 de meeste Hooge Schooien, de overhand hebbende, was zulks oorzaak, dat nietE weinige, mislchien anders vernuftige, jongelingen met warme hoofden en verkleumde harten bleeven hangen in netelige fpitsvindigheden, zo dat zij zich eens hebbende laaten vast boeijen aan de ketenen van zulk eene Theologifche ilaavernij, zich zeiven den weg affneeden, om immer met een edel poogen de waarheid op te fpooren. De Scholaftieke Schriften der verloopen eeuwen werden met vlijt en naarftigheid geleezen. Men hield zich vast aan de Syftemas van al bert den grooten, van bonaventura, Van lombardus, van thomas van aquino, van johan duns, enz. Over dezelven vervaardigde men breede uitleggingen, en over dezelven werd in de Akademifche gehoorzaaieii les gehouden. In het bezondere was de Summa Totius Theologia van thomas van aqüino het geliefde leerltelfel, 't welk meest gevolgd werd. Men kan ligtlijk begrijpen, hoe bij dit alles de wijsgeerte van arist o te les, in weerwil van het licht, dat descartes en gassendus ontftaken, haar gezag in de Schooien wist te handhaaven, en in 't algemeen haar aanzien niet kwijt geraakte. De openbaare Theologifche Leeraars bleeven zweeren bij den naam van aristotjcles , fchoon zij niets van zijnen geest bezaten, en bedienden zich van eene ingewikkelde re- euw.  368 Èeknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw, redekunde, waarin flechts een zweem van de grondbeginfelen diens ouden Wijsgeers te ontdekken was (*). Hier en daar evenwel, doch meest buiten de muuren der Schooien, bleeven eenige Godgeleerden in ftilte nederzitten bij het helder Bijbellicht, om, in navolgingvan de hier voor genoemde ca nus, rialdona ; us, possevInus en caravaial, over de waarheden der ge* openbaarde Godsdienstleer vrijmoedig en onpartijdig te denken; terwijl zij het betreurden , dat de edelfte weetenfchap door de harrewarrerijen der Schöolen en door eene geheel vervalschte wijsgeerte zo deerlijk ontluisterd en ontfierd wierd. Ten deezen aanzien hebben zich geen' geringen lof verworven veele Franfche Theo* loganten, en onder deezen verfcheiden Je/uiten, maar nog meer Janfenisten, en tegen het einde der zeventiende eeuw ook eenige Italiaanen, welken uitmuntende mannen in de daad geweest zijn (f). Van ( * ) De Godgeleerdheid bleef dus nog fteeds rusten op de Fiiofoe.fij van aristotelés. Ten jaare 1629 werd van de hoogfte Kerkmagc in parijs in een dekreet, waar bij op nieuw het gezag van aristotelés door dezelve werd bevestigd , ronduit verklaard , non pojfe principia Philofophiae Arijlotelieae labefectari, nifi Theologia Schotajlica , in Ecclctia Roman-a recepta, labefactetur. Vide rapini Coll. ar is t: & plat: p, 412 et Conf. werene. Opp. II. p. 63. CfJ Evenwel zijn er reeds in den aanvang der zeventiende eeuw in Italië eenige enkelde groote God.  der Syftcmatifehe Godgeleerdheid. 3 óp Van hier was het, dat de oude twist tusfehen de Schoolfche Godgeleerden en de Bijbelfche Godgeleerden weder leevendig wierd. Dan daar de eerstgenoemden bij de Pauzen hoog te boek icon den, en de anderen te romb geenen besten reuk hadden , was er voor deezen geene mooglijkheid toe, om over eene willekeurige Schoolgeleerdheid te zegevieren, en den Bijbel bruikbaar te maaken, Ën al gebeurde het eens, dat de bevel fchriften van deezen of genen Paus hen fcheenen voorwaarts te helpen, de verëenigde magt der moedige Thomisten ftormde telkens zo Godgeleerden geweest, die als zodaanigen, van welken wij hier gewaagen, zich eenen onfterflij. ken naam hebben gemaakt. Onder dezelven heeft uitgemunt ïra paoli sar. pi, Hoogleeraar irt de Godgeleerdheid te mantua. Deeze was een groot wijsgeer , wiens lesfen gegrond waaren op de ondervinding, en niet op Peripatetifcbe harfenfehimmen. Zijne Godgeleerdheid was du* veel beter, dan die van de meeste zijner medeleeraaren, die zijne regtzinnigheid verdacht zochten te maaken. Tusfehen hem en bellarmijpï is een hevige, twist geweest over den Pauslijken Ban; die ten gevolge heeft gehad, dat de magt van den Pans zeer geknakt, en de blikfem vaa het Vttikaan niet weinig van zijne kracht verlooren heeft. De flcemers van het Roomfche Hof maakten hem uit voor een' anderen kalvijn, die in den zin had, om venetic ia een tweede ceneve te veranderen. De Paus hield hem voor een heimlijken Kalvijnist, eii doemde zijne Schriften ten vuure. Zommigen hebben zulks wel aangemerkt als laster, en 's Pauzau handel als onrechtmaatig ; wijl hij het wiezen der Roomfche Kerkleer nimmer daadlijlc lil. DEEL. Z -«W XVII. ïeuw;  XVII. EEUW. 370 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis zo geweldig op hen los, dan zij fpoedig te rugge moescen deinzen. Dus doende hield de Schoolfche Godgeleerdheid in deeze eeuw iteeds haaren vasten ftand. CXCVII. De Scholaftieke Godgeleerden van dee* ze eeuw allen op te noemen, en hunne Sijftematifche Schriften te beoordeelen, is mij ondoenlijk, en zoude ook het geduld mijner leezcren te veel gevergd zijn ; ik zal dan flechts van eenigen gewaagen, en van derzelven hier behoorende Schriften aangetast heeft. Dan zijne gedachten over de Dordfche Sijnode , in de jaaren 1618 en 1619 gehouden, welke hij aan den beroemden hei nsius mededeelde, doen hem toch als een* vriend van het Calvinismus duidlijk genoeg voorkomen. Hij fchreef aan heinsius, ,, dat de gevoelens der Dordfche Sijnode, zijns oordeels, overeenfiemden met dc leer der Apostelen; dat de Nederlanders van geluk mogten fpreeken, daar hun dc geheimen der Go-llijke genade uit den Hemel ontdekt waaren; en dat dezelven verborgen waa« ren voor de wijzen der wereld die ze bij het licht van hun verftand niet bevatten konden." Dteze woorden tekenen toch niet*flechts een* ver. drasgzaamen Roomschgezinden, maar wel degelijk een' vooritander der leer van den voortreflijken kalvijn. In het jaar 1619 kwam van hem in 't licht zijne Gefchiedenis der kertvergadcring van Trcnte, eene vrucht van veeljaarigen arbeid en een werk, waarmede hij bij de geleerde wereld grooten lof heeft ingelegd, — Zie de Vadert. Bibl. VI. D Meng bl. 366—411, en verg. witz Twist des Heeren met zijn wijn' gaart, bl. 135 en 136.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 371 tenverflag geeven. De Scholaflieke God> geleerden deezer eeuw kunnen in twee» klatfen verdeeld worden, in zulken, die I de ftrerig der oude Schoolleer met alle kracht vasthielden, en in zulken, die dezelve meer bod vierden, in ijverigen en in gemaatigden. De eerstgenoemden waaren voor het meeste deel voorllanders der Schoolfche Theologie van r 11 om as van aquino, welke wij hier voor genocazaam hebben leeren kennen (*). Om niet te uitvoerig te zijn, willen . wij ons alleen maar bij de volgenden bepaalen. De eerfte van de genen, welken wij noemen willen, is ca B-Rite* l vasques, een Spaanfche Jefuit. Deeze heeft gefchreeven acht boekdeelen , getijteld Commentarü in Thomam. Dezelven zijn gedrukt en ui'gekomen te ingolstad ten jaare ido6, te venetie 1608, en te Antwerpen ióïo. Een tweede is gregorius de VAiENTH, ook een Spaanfche Jefuit. Van deezen heeft men vier boekdeelen, getijteld Commentarü Theologici in Summam Thomae' Aquinatis , en uitgekomen te parijs 1609, en te lijons 1619 in Folio. Een derde is wilhelmus van est of estius, geboortig van gorichem in holland, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te douaij. Van deezen is bekend een werk, getijteld, Commentarü (t) Zie 't I. D. tl, 121—iss z, xvir. EUW.  37^ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIL «EUW, Hi in Libros Ouatuor petri lom* bardi, vulgo Magiftri Sententiarum, quibus thomae aquinatis Summa Theologiae pariter illuftratur; 't zelve is uitgekomen te noUAiy ten jaare 1615, in twee boekdeelen. Een vierde is adam tanner. Deeze heeft nagelaaten Disputationes Theologicae in omnes Summae Santli thomae part es, gedrukt te ingolstad ï6iïJ en 1620 , en eene Theologia Scholaftica, in vier deelen, gedrukt te ingolstad 1626 en 1627. Een vijfde is franciscus svarez. Deeze heeft de geleerde wereld overlaaden met een onvoeglijk zwaar werk van negentien foliodeelen, getijteld Commentationes & Difputationes in Thomae Summam, en uitgekomen te mentz van het jaar 1619 tot 1629. Een zesde is roderik de arriaga, een Spaanfche Jefuit. Deeze man heeft gefchreeven Disputationes Theologicae in Summam Thomae, acht boekdeelen uitmaakende, ten deele te Antwerpen en ten deele te londen in folio uitgekomen van het jaar 1643 tot I055. Eén zevende is philippus a sancta tri n ita te. Van deezen zijn in het licht verfcheenen Disputationes The' olegicae in Summam thomae, gedrukt te keulen ten jaare 1656: Een achttre is augustinus gibbon de burgo. Deeze heeft uitgegeeven eene Theologia Scholaflica in divum Thomam, zijnde zeven deelen, en gedrnkt te mentz 't eer-  der Syftematifche Godgeleerdheid. 373 't eerfte ten jaare 1669, en het laatfte ten jaare 1679. De negende eindelijk is martinus becanus. Deezen man roemen wij hier het laatst, om dat wij over hem, en over deszelfs Sijstematisch gefchrift, 't welk hij geleverd heeft, hier wat uitwijdiger willen zijn. Becanus was geboortig van hilvarenbeek in braband, en is geweest een voornaam Godgeleerde onder de jfefui* ten. Hij heeft vbekleed den Hoogleer'aarspost in de Theologie te mï.ntz, van waar hij in het laatst zijns leevens vertrokken is na we enen, als Biegtvader van ferdinandus den Tweeden Hier ftierf hij den 9 van Sprokkelmaand van het jaar 1624 in den ouderdom van drie en zestig jaaren (*). Hij is een zeer beroemd man geweest, zo wel van wege zijne geleerdheid, als van wege zijne zedelijke deugden Zijne fchriften maaken een vrij groot getal uit. 't Lust ons niet, dezelven op te tellen Ct)* leen zullen wij ons hier flechts bepsalen tot zijn werk, getijteld summa Theologiae Scholaflicae auttore r. p. m a rtino becano, Societ: jesu , Thcol. doBiffïmo, in Academia Moguntana Pro* fejfore ordinario, — in mum corpus re* (*) Vide foppens MiHi Belg. II. p. 849— 851, andreaï Bibl. Belg. p. 590 en sot^. deri. Woordenb. op de letter b. (f) Men kan ze opgeteld vinden in de B. B. ■»an r o p p e n s 't a. p. Z 3 XVII. eeuw*  374 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVI! EEUV . redaSta & Traüatu de luftifia & Iure k au&a. Onder deezen tijtel komt her. voor in eene verzameling van 's Mans Werken, die in folio uitgegeeven .zijn te Mentz ten jaare 1630 en 1631 , te parijs ten jaare 1735» te douaij ten jaare 1641, te mentz ten jaare 1649, te rouaan ten jaare 1657, en elders op andere tijden. Ook is' deeze Summa Theologiae afzonderlijk uitgekomen meer, dan eens, als te mentz ten jaare 1647 ef» te parijs 1658. Dit werk bevat in zich een. welgefchakeld Sijftema van de leerftellinge'n der Roomfche Kerk, en draagt overvloedige blijken van 's mans uitneemende kundigheden, 't Zelve is gefchreeven volgens de orde, welke thomas van acumno houdt in zijne Summa toiius Theologiae. 't is afgedeeld in drie hoofdrukken, die elk jn bezondere verhandelingen gefplist zijn. De eerfte verhandeling "van hec eerfte. hoofdftuk loopt over God en de Godlijke eigenfchappen; de tweede veihandeling loopt over de Godlijke Drieëenheid; de derde verhandeling over de Engelen, .de vierde over de Zesdaagfche Schepping, en de vijfde over den mensch in den ftaat der r egt heid. In het tweede hoofdftuk iraat de eerfte verhandeling over de Zaligheid en de menschlijke daaden; de tweede verhandeling gaat óver de Zonden, de derde over de IVe-tten, en de vierde over de Genade. Aan dit hoofdftuk is gevoegdde  der Syflematifche Godgeleerdheid. 375 de verhandeling over de gerechtigheid en het recht, waar van in den tijtel 1 melding wordt gemaakt. In het derde hoofdftuk wordt eerst gehandeld over geloof, hoop, en liefde, en vervolgens over de menschwordïng van kristus, en over de Sakramenten. Alle deeze, leerpunten zijn op eene drooge, fpitsvindige, en fcholaftieke wijze, geheel in den fmaak der oude fpreukenverklaarërs, doch met inmenging van veele geleerde aanmerkingen, bearbeid. De Thomisten waaren uit dien hoofde met dit werk zeer ingenomen, en nog heden ftaat het zelve bij hen op een' vrij hoogen prijs. Inzonderheid heeft becanu: veel lofs ingelegd met dit werk bij de Francisr kaarten en Jefuiten, om dat hij in hetzelve meer aan de zijde van pelagius fcheen te zijn, dan wel andere The* misten, die meer augustinus volgden, en daarin van hunnen meester Thomas van aquino waaren voorgegaan (*). — Deezen allen waaren, zo het (*) Thomas van aquino zelf was afkeerig van de gevoelens van pklagius, en behoorde misfehien onder dat flag van leeraaren, die zints de zesde eeuw Pracdeflinatiaaneq- genoemd werden. Ten aanzien der voorbeschikking kwam zijn begrip overeen met dat van kalvijn ln zijne Summa tótius Theologiae Part: I. Quacft: XXIII. art. V, in fine laat hij zich dus uit. Quare Deus hos eligit in gloriam & illos reprobavit, non habet rationem , nifi ditinam voluntatem. En geheel op het einde van Z 4 *« XVII. iEUW.  376* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw het heette, uitleggers der Summa iötitti , Theologiae van thomas van aquino, maar hunne werken hadden in de daad zeiven oordeelkundige uitleggers noodig, die de donkerheden, daarïn aangetroffen wordende, in Haat waaren op te helde ren. CXC VIII. Het getal der gemaatigde SchoMieken in deeze eeuw is zo groot niet geweest, als dat der ijVerigen. Zij werden het meest gevonden in frankrijk. Terwijl de Theologifche leeraars in Italië en spanje zich meer en meer verdiepten in de dorre wildernisfen der bedorven Scholaffiekcrij, en haMarrig weigerden, zich door goede gidlen op een beter fpoor te laaten brengen, bewandelden eenige' Franfche Godgeleerden eenen aangcnnamer weg ter nafpooring der waarheid , en bedienden zich van het licht, dat in het vak der wijsgeerte èh andere weetenfcnappen in deeze eeuw aanbrak. Deeze Franfche Godgeleerden velgden ook wel thomas van aquino, maar meest van verre en'van ter dit artikel zegt hij, Ncque tarnen proper hoe efl iniquitas apud Deum. — In bis enim , quae ex gratia dantitr, potefi aliquis pro libitu fitio /are dut vult plus, vel minus (dummodo nulli fubtrahat debitum ) absque firaeiudicio iuftitiae. Ethóc efi quod dtcit Patcrfamilias matt h. XX. Cap. Tol/e quod uturn efl tf vade, an non licct mihi quod v»lo faeerei ....  der Syftematifche Godgeleerdheid. 377 ter zijde, of liever dan, wanneer de paden , welken hij was ingefhagen, hun aanftonden. Bij dezelven altoos ontmoet men niet in zulke meenigte die omflagtige kibbelaarijen, die ingewikkelde vooii'tellen, die barbaarfche kunsttermen, en die wankele ibfitterijen, welken men aantreft bij de ijverige Scholaftieken deezes tijds.' Hunne ganfche leerbehandeling heeft een vrij beter, een vrij fchriftmaatiger , en met eene zuivere Redekunst meer beftaanbaar. voorkomen, dan die der anderen. Vooral heeft hunne behandeling in die opzicht meer waarde, dat zij de Zedekurtde, zo wel als 'de geloofsleer bearbeiden , en op de daadlijke betrachting der waarheid aandringen Met dit alles zijn h'unné fteïfels op lang na niet gezuiverd van de fchoolfche baftaardij; en er worde in dezelven nog vrij veel van den ouden zuurdeegfem aangetroffen. De voornaamften van deeze gemaatigde Scholaftiekenzijn geweest johan baptist a du hamel en natalis alexander. De eerfte, zijnde een beroemd wiskundige, had een'' zuiverer fmaak in de wijsgeerte, dan veelen van zijne tijdgenooten. In frankrijk gebooren en onderweezen , had hij kennis gekreegeti aan de nieuwe filofoofij van descartes en gassen dus. Deeze verfmolt hij met de oude wijsgeerte van aristotï' les,. Van dit mengfel maakte hi) zijr gebruik bij. het vervaardigen van eer Scholaftiek leerftelfel. En op zulk eem Z 5 wij XVII,1 SÏUW«. !  378 Beknopte Letterkundigs Gefchiedenis XVII. EEUW.. ( < ( < 1 i ' 1 ( < t I i t £ \ J \ t f C \ c t z V d wijze goot hij hetzelve in een' veel fchooner forra, zo dat het in eene ongelijk lanvaljiger gedaante te voorfchijn kwam, lan de Theologifche leerfijltemen van anleren. De Godgeleerdheid der,zogenaamle Patres v/erd ook wei met zijne voorIragt verëenigd, doch dit gelchiedde door ïem met verltand en oordeel; cn de Heiige Schrift werd nevens dezelve van ïem ten grondflage van alle navorfching Ier waarheid gelegd. Van deezen geleerlen man is een werk voor handen, geij tel d, Theologia Speculativa £f pralica iuxta fanclorum patrum dogmata 'ertraclata & ad ufum Scholae adcomnodata. Hetzelve kwam .uit te parijs en jaare 1691 in zeven oktaafdeelen, en e VENETië ten jaare 1734 in folio. Jit dit groote werk heeft de kundige ichriiver een kortbegrip zamengetrokken, cwelk hij te parijs ten jaare 1694 in ijf deeltjens in 15. uitgaf onder den ij tel van Theologiae chricarum , femi'ariis adcommodatae, fummarium. Beie deeze gefchriften zijn op zulk eene ■ijze opgefteld, als wij gemeld hebben, at hij gewoon was, de leer zijner Kerk ! behandelen en voortedraagen. Beiden ijn ze dus uitneemende gedenkflukken an 's mans geleerdheid en oordeelkun» (*)• De C*) Verg. bood. I. U \: p. %6t>, walchii l. I. p. 153 & 154 en HEÏNR.ICH 't a. b. . 38a en 383. De laatstgenoemde betrekt hem ech-  der Syflematifche Godgeleerdheid* 379 De andere gemaatigde Scholafliek in de Roomfche Kerk , welken wij genoemd hebben, is geweest natalis al ex ander, mede een Franschman. Deeze was ceri üominikaan , Leeraar van de Sorbonne te ? a r !j s , en een man yan verHand en kenniste. Inzonderheid muntte hij boven veelen zijner tijdgenooten uit in de Patriftiek of Godgeleerdheid der Vaderen , en in de Kerklijke Hiftorie, Te bedreeven in de fbhoone kunsten, om, ter goede trouw, het voetfpoor van zijne voorgangeren na te treeden, en niet uit eigen oogen te zien, legde hij er zich met de borst op- toe, om de grove gebreken der Schoolfche Theologie te verhelpen, en aan deeze weetentchap een gevalliger aanfehijn te geeven. Zijne Schriften werden in Spanje , en Italië en aan het Hof te rome zeer laag gefchat, maar door zijne geloofsgenooten in frankrijk zo veel te hooger ge. waardeerd.en in prijs gehouden. Onder zijne Schriften is het meest vermaard zijn Godgeleerd Sijftema, getijteld Theologia Dogmatica et Moralis. Hetzelve is in tien oktaafdeelen uitgekomen te parijs ten jaare 1693 en te keu len 1698 en naderhand in twee foliodelen, nog tweemaalen te parijs in de jaarer, 1699 en 1703 ; bij welke laatfte uitga' ven gevoegd zijn 's mans Dijfertationei Hi echter , mijns beduukeus , verkeerdlijk tot di Eijbelfcbe Godgeleerden. XVII. tEU W»  380 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII EEUW 1 Hiftorico - ecclefiafiicae. In dit werk treft , men aan een vrij maatig gebruik van Schoolfche fpitsvindigheden en wijsgeerige befpiegelingen. De Schrijver behan« dele voornaamlijk die leerftukken der Roomfche Kerk, welken op de kerkvergadering van trente vastgefteld, of in den Katechismus van dezelve zijn voor» gedraagen. Dit doet hij, volgens de eer» lie uitgave, in de vijf eerfte deelen. En wijders behandelt hij de zedeleer der kerke opzetlij'k en met veel naauwkeuiighcid; de b' oefening der deugd wordt meer een* vouciig en hartlijk door hem aangepreezen, dan wel van anderen in zijnen tijd gelchiedde. Dit doet hij in de vijf laatfte deelen. Veele vijanden haalde zich a l ex ah der met het fchrijven deezes werks op den hals •, en om deezen eenigszins genoegen te geeven , gaf hij ten jaare 1701 te da ui-hi Né in het licht zijne Paralipomena Theologiae moralis , feu varias de rebus moralibus epifolas ( * ). Deeze twee genoemde gemaatigde Scholaftieken zochten hunne leerwijze interichten naar die van lan f rank, ansel» mus en hildebert, die in de elfde eeuw leefden, en zo doende de Schoolfche Godgeleerdheid weder tot haaren oorfprong te brengen. Dan hoe gelukkig zij hier (*) Zie over hem in zijne Schriften tuto. .1.1 p 369 , p f a f e: /. /. I. p. 270, w a l c h: . I. 1. ft. 154 en II. /. 1120 en itai e* iiine. 't a. b. H. 3S4.  der Syflemaüfche Godgeleerdheid. 381 hier in ook flaagen mogten voor zichzelven, hun voorbeeld wekte toch zeer weinig anderen op , om mede hier aan werkzaam te zijn, en eene beter leermethode intevoeren, zo dat alle hunne poogingen vruchtloos afliepen. Thomas was en bleef het Orakel der Schoolfche Godgeleerden; en dat is en blijft hij nog bij veelen van hun in spanje en iTALië. CXCIX. Waaren de gemaatigde Schoolgeleerden niet in ftaat, om de bedorven Scholafiiekerij van de Akademiën in balling' fchap te zenden , nog minder gelukte zulks ócnBijbelfchen Godgeleerden Dee zen konden de leeraars aan de Hoog< Schooien, en de Geestlijken in Kerker en Kloosters volftrekt niet overtuigd van het fchadelijke eener overdreevet Schooltheologie. Trouwens hunne aan hang was ook te klein, om zich eenu. vermoogend gezag te verwerven, en he vooroordeel van de dwaalende meenig te te groot, om in het onöpgefmukt on derwijs van hun eenigen fmaak te vinden Deeze Bijbelfche Godgeleerden waarei dezelfde zoort van geleerden, welke zich in de twaalfde eeuw van de Scho laflieken affcheidden , en anders in d Roomfche Kerk genoemd worden Steil, ge Godgeleerden\TheologiFofitivi) (*] Dec (*) Zie 5. XXXVIII. kier voor in het eerfi deel. XVII. seu w. L l 1 1 I. *  382 Beknopts Letterkundigs Gefchiedenis XVIT. Deeze mannen , doorgaans begaafd met .een goed oordeel, en zeer bedreeven in die weetenfehappen, die hun in hunnen kring te ftade kwamen, vormden hun Godgeleerd ftelfel op deeze wijze. Zij lazen en herlazen de schriften der oudfte en beste Kerkvaderen ; zamelden met vlijt daaruit de leer der Kerke op; lieten er wijders hunne geckchten over gaan; vergeleeken voorts hetzelve met de uitfpraaken der Heilige Schrift, welken ten betooge der Hellingen werden bijgebragt; en voor het overige ftrooiden zij er hunne eigen uitlegkundige aanmerkingen tusfehen in. Uit deezen arbeid rees het gefticht van hun Sijftema in de hoogte. Die Sijftema was, over het geheel genomen , vrij zuiver van Scholaftiekerij. Wijsgeerige onderfcheidingen, en beuzel ■ achtige fpitsvindigheden werden er zeer fpaarzaam in gebezigd. In de tvvistkunde weinig ervaaren, bewerkten zij de gevoelens hunner Kerk eenvoudig en klaar, leerzaam en ftichtlijk. Hun oogmerkwas Bijbelkunde voortteplanten, ea voor het hart der menfehen nuttig te zijn. Hunne poogingen waaren dus in de daad loflijk, en hunne bedoelingen edel. Te beklaagen ondertusfehen was het, dat zij te min opgeklaarde denkbeelden van de zuivere Godsdienstleer , zo als die uit de Heilige Schrift gehaaid moet worden, hadden, en zij, ondanks alle hunne welgemeende onderneemingen, zo weinig hun wie gefchooten hebben. De  der Systematifche Godgeleerdheid, 383 De voornaamfte en beroemdfte deezer Bijbelfche Godgeleerden is dionijsius Pktavius, een Franfche Jefuit. Deeze man heeft fchier den roem van alle zijne geloofsgenooren verdonkerd door zijne geleerdheid, en zich allenthalve den grootlïen lof waardig gemaakt. Een' onflerflijken naam heeft hij inzonderheid verkreegen door het fchrijven van zijn boek, getijreld Opus de Theologicis dogmailbus. Dit werk kwam het eerst uit te parijs ten jaare 1644, in drie foliodeelen, waarna ten jaare 1650 het vierde deel volgde in twee ftukken. Voorts is het in het licht gegeeven te amsterdam ten jaare 1700, met eene Voorrede en met korte aantekeningen van theophilus alethinus, onder welken naam zich verfchool de „beroemde johannes clericus Volgens deeze uitgave is het werk nagedrukt te Florence ten jaare 1723. In dit omflagtig werk van petavius zal een oordeelkundig leezer met nut en genoegen bij el kanderen gegaderd zien alles, wat er uit de Schriften der Kerkvaderen, en uit de Kerkgefchiederiisfe, als merkwaardig voor de Theologie ingeoogst en verbruikt kan worden. Alles is in de netfte orde gefchikt, door fchoone ophelderingen toegelicht, en in eenen uitlokkenden fh'jl voorgefteld. Niets, zegt buddeus (*), zoude er aan dit werk ont- bro- Ct) ut. 1.1. f. 517. XVII. ie uw.  384 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. keu w broken hebben, indien maar de Schrijver de hulpmiddelen, waarvan hij zich heeft bediend, had aangewend, om de waarheid te verdeedigen , in ftede van de dwaalingen der Roomfche Kerk te bemantelen. — In den aanvang des werks geeft petavius zijn plan op, waarnaar hij alles bewerken wil. Tien ftukken zouden de onderwerpen zijner behandeling zijn. Deezen zijn God en deszelfs eigenfchappen. — De Drieëenheid. — De Engelen, — Het werk der Schepping. — De Menschwording van kris* tus. — De Sakranlenten. — De wetten. — De genade — Het geloof, de hoop , de liefde en allerlei deugd. — En de zonde. Dit plan is niet afgearbeid: de Schrijver heeft het laaten fteeken bij de menschwording van kristus. Zijn werk is dus een onvoltooid boek, doch niettemin een boek, 't welk alle jeugdige Godgeleerden , die zich niet willen laaten beperken binnen het eng beftek van een samengetrokken kort leerbegrip, met veelvruchc leezen cn beftudeeren moogen, ten einde zij zo bij den afloop der eeuwen in de getuigenisfen van de vroeger en laater Kerkleeriiaren de waarheid achterhaalcn, en de zuivere geloofsleer der oude Kristenen te beter opfpooren kunnen , met betrekking tot die punten, welken de Schrijver heeft afgewerkt. In de zes foliodeelen van de laatstgcraelde uitgave heeft deeze orde van behandeling plaats, liet eerfte deel behelst het artikel  der Systematifche Godgeleerdheid. 385 kei van God en deszelfs eigenfchappen , waarbij hij ook de leer der verkiezing s en verwerping in aanmerking neerat. Her. tweede deel behelst het artikel van de Drieëenheid: De Schrijver befchuuwt deeze leer als den grondflag van den Kristlijken Godsdienst; en toont aan, hoe dezelve in de drie eerde eeuwen voortgeplant is geworden. Vervolgens geeft hij een hiftorisch verflag van de gevoelens, welken er van tijd tot tijd aangaande die leer in de Kerk gekoesterd zijn. Het derde deel loopt over de artikels van de Engelen en van de fchepping der wereld. Hij wijst aan, hoe van ouds Jooden, Hei i denen en Kristenen over deeze twee artikels gedacht hebben; en voorts handelt hij van den mensch , van des menfehen vrijen wil enz. Bij dit deel is gevoegd eene gefchiedenis der Pelagiaanen en Jtalye Pelagiaanen en iets over de Kerkvergadering van t ren te en de leer van aug.ustinus. Het vierde deel behelst vijf boeken over de Kerklijke hierarchij, en twee boeken van Kerklijke verhandelingen over de waardigheid en de magt der Bisichoppen en over andere punten. Hier bij is gevoegd, eene verhandeling over de bediening van het H. Avondmaal, tegen h. de groot ingericht, doch wiens naam hij uit vriendfehap niet roemt; en nog een aanhangfel, begaande uit acht boeken over de openbaare boete, en de voorbereiding tot het Heilig Avondmaal, 111 het vijlde en zesde deel 111. deel. A a worde zviu E üw.  386* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. wordt wijd en breed gehandeld over de menschwording van den Heere jesus. — Dit is het geheele beloop van het werk, zo verre de Schrijver het gebragt heeft. Men heeft petavius wel eens befchuldigd van letterdieverij, en voorgegeeven, dat hij het grootfle gedeelte van zijn werk nagefchreeven hadde uit de Heilige Godgeleerdheid van den Kardinaal augustinus oregius; doch oudinus heeft hem, bij den onpartijdigen beoordeelaar, van deezen argwaan gezuiverd Ook is aan petavius wel eens te last gelegd, dat hij de uitfpraaken der vaderen, die voor de Kerkvergadering van nsce geleefd hebben, te zeer naar .de gevoelens det Ariaanen verklaard hebbe; doch ook van deezen lak heeft hem trachten fchoon te maaken joh: clericus in de Voorrede voor dit werk. Is er in deeze eeuw van eenigen Roomfchen Schrijver een Dogmatisch Sijftema voor handen, 'twelk zijne waarde heeft, en van Schoolfche beuzelingen vrij gefchat kan worden, dan is het dit ( f ). Te (*) Affis Eruditorum Lipfienfium 1718. #.491 & feqq. ir.ferta legitur Obfervati* de Traclatibus Theologiae Cardinalis abc. oresii, in qua inquiritur, an ». petavius dogmatum fiuorum libros ex ihdem haufijfie cenfendus fit. Haec obfervatio ' eft furatna quaedam cornmentationis, quam Gallico idiomate paulo fufius exaravit oudinus. Conf. budd. / /. I, p. 518. Cf) Petrus danicl hueiius in Comment: de rebus ad eum pertiuentibus. L. 1. p 61 io  der Syftematifche Godgeleerdheid. 387 Te wenfchen waare het geweest, dat petavius in zijnen lofwaardigért arbeide meer navolgers gehad hadde. Derzelven getal was naauwlijks noemenswaardig. En maar één van hun is er geweest, die als zodaanig een voor het licht is gekomen. Deeze is ludovicus thomassinus, die ten jaare 1780 te parijs begon uittegeeven zijne Dogmata Theologica, beItaande uit drie deelen. De Schrijver heeft in dit werk zijn best gedaan, ora, in navolging van petavius, de gevoelens der Vaderen bijeentezamelen , doch hij bleef deezen voornaamen Theologant verre achter in geleerdheid, en in fierliik-, heid van fchrijfltijl. Men vindt in het werk over de leer der Vaderen hier en daar nog wel eenige goede aanmerkingen, doch over het geheel genomen , worde hetzelve van alle deskundigen juist niet zeer hooggefchat (*). CC. Zie daar, Leezer! een kort verflag van de de dogmatibus hifceTbeologicis iudicans, ita fcribit. ,, Petavius hocce opere Theologiam tricis Scholae et pedicis expeditam ad liberos & patentes prifcae ecciefiae campos fanétorumque patrum tritos veftigiis revocavit " Vide de bifc» tegm.Th: petavii bubd: /./ i ^.517—520, p fa f f 11 l l p. 212, walchii iii. p 6%4 et 645 et he ine.: /. /. p. 377—382. (*) Men zie over dit werk bood: /. I. i. 520 en uejnr: 't a. b. bl. 38a. A a a ëu w%  388 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. IED W. CCI. De invloed, welken de Sijftematifche Godgeleerdheid der Roomschgezinden gehad heeft op die van de Proteftantfche gezindten, is hier ook tweeledig, te weeten aan den eenen kant voordeelig en aan den anderen kant nadeelig. [Aangaande het voordeel, dat de Sijftematifche Godgeleerdheid der Proteftanten getrokken heeft van het Theologisch ftellel der Roomschgezinden kunnen wij in algemeene termen flechts dit weinige aanmerken, dat de leer van het Evangelie, zo als die van de Proteftanten beleeden wordt, door het aanhoudend ftrijdvoeren tegen de Roomschgezinden, ten aanzien van alle die punten, waarin deezen van het fpoor der waarheid afdwaalen, op den duur fteeds meer en meer bekrachtigd is geworden, derwijze, dat iemand, die gezonde begrippen van de leer der Protestanten uit derzelven Sijftemas opgegaderd heeft, niet ligtlijk de dwaasheid zal begaan, om in het verfchil, 't welk wij met de Roomschgezinden hebben, deezen bijte de gefchiedenis der Sijftematifche Godgeleerdheid van de Roomschgezinden in de zeventiende eeuw. Nu ftaat ons nog, in eenige bezonderbeden, te zien, welken invloed dezelve geduurende deeze eeuw gehad heeft op de Godgeleerdheid der Lutherfchen en Hervormden en op de denkwijze van het volk onder dezelven.  der Syftematifchc Godgeleerdheid, 389 tevallen, en hunne gevoelens te omhel* zen. Dan ten aanzien van het nadeel, 't g welk de aanhoudende twisten tusfehen de Proteftanten en de Roomschgezinden verwekt hebben aan de Sijftematifche Godgeleerdheid der eerstgemelden, moeten wij meer in bezonderheden uitwijden. CCII. Gelijk het den Proteftanten in 't algemeen onder het twisten met andere gezindten, en met eikanderen gegaan is, dat zij naamlijk heel ligt overfloegen tot uiterften , die vlak tegen de gevoelens van Partij ftonden , en den middenweg niet wisten in het oog te houden, even zo is het hun gegaan in het bezonder onder het twisten met de Roomschgezinden. Breedvoerig kunnen wij hier niet zijn ; en daarom zullen wij den leezer flechts eenige weinige bezondere ftaalen daar van mededeelen. Het eerfte ftaal betreft de leer der goede Engelen, 't Is bekend, hoe wij Proteftanten het hier over met de Roomschgezinden oneens zijn, en hoe wij, in onze Sijftemas, flechts ter loops, tegen hen beweeren, dat de goede Engelen geheel onkundig zijn van onze gedachten, en zij ons hartsgeftel in geenen deele kennen, dan alleen bij gevolgtrekking uit onze daaden. En wat beweeren wij, daarentegen, breedvoerig van de kwaade Engelen? dit, dat zij omgaan, als brullende leeuwen , er A a 3 fteeds XVII. EU W.  590 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW {leeds op loerende, om ons te verflinden; -dat zij ons allerlei zondige gedachten in* boezemen, dat zij onze harten met kwaad vervullen, dat wij hier tegen waaken moeten, en op onze hoede zijn, enz. In de Sijftemas wordt ook geleerd, dat de goede Engelen onze voorfpraaken niet zijn bij God, naardemaal wij maar éénen Voorfpraak hebben, welke is onze dierbaare Verlosfer jesus; maar daarentegen wordt in dezelven geleerd, dat de kwaade Engelen wel onze befchuldigers zijn voor de vierfchaar des Memels in het ftuk van opze Rechtvaardiging voor God. Welk een kontrast levert dit alles op? Heeft dus God aan de kwaade Engelen meer magt verleend, dan aan de goede Engelen? En dan nog wordt in de Sijftemas geleerd, dat de magt der kwaade Engelen zeer bemoeid is door den dood van jesus, zo dat zij reeds overwonnen vijanden zijn , die wanneer wij ons maar voor hun wachten, ons niet fchaaden kunnen. Deeze (telling is zeer juist; maar het kontrast wordt daar door nog grooter. Kortom wij zien in onze Sijftemas, dat men uit vreeze van aan de Roomschgezinden te veel toete* geeven de magt van de goede Engelen, die van de Roomschgezinden boven maate vergroot is geworden , in allen deele te zeer ingekort, cn daarentegen de magt van de kwaade Engelen , waarover met hun geen verfchil was, maar die van anderen weder tegenfproken werd, geheel over»  der Systematifchc Godgeleerdheid. 391 overdreeven, en buiten haare eigenlijke paaien heeft gezet. De Bijbel leert ons, dat de goede Engelen, zo wel als de kwaade Engelen, op ons werken kunnen, en daadlijk werken, en van zulken, die naauwkeurig op de werkzaamheden van hun hart hebben leeren letten, kan omtrent het eene en andere ook niet getwijfeld worden, fchoon de wijze , waarop dit gefchiedt, voor ons niet natefpooren is; en uit dien hoofde, hadde men de magt der eerften niet verdonkeren, cn die der anderen niet in een verkeerd licht plaatzen moeten» Men had zich hierin moeten gelijk zijn gebleeven. Een ander ftaal betreft de leer der .goede werken. Men weet hoe de Roomschgezinden hier over denken, en hoe de Proteftanten daarin van hun verfchillen. De twist tusfehen beiden daar over is langduurig en heftig geweest. En van daar is het, dat meenigmaalen het denkbeeld van de verdienftelijkheid der goede werken zo met overdrift van ons beftreeden wierd, dat ook de zuivere Evangelifche begrippen aangaande de noodzaaklijkheid derzelven daar door niet weinig inbreuk hebben geleeden. Men zal zich hier nog wel erïnneren kunnen, hoe onder de Lutherfchen er over getwist is, of de goede werken noodzaaklijk, dan of ze nadeelig ter zaligheid waaren ,• en boe reeds in de zestiende eeuw al terftond na de hervorming georgius maior en n i k olaas amsdorfius daar over tegen A a 4 elk- XVII. eeuw  392 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW I < I j ( < i f ,~ V d S rr elkander hebben in het harnas geftaan(*). ,Meer andere (laaien doen er zich op', maar wij zullen ze allen niet bijbrengen, Bij dit eene zullen wij ons nog bepaalen. De Roomschgezinden (lellen, dat kristus terftond bij zijn derven nedergedaald zij ter helle, of liever tot eene zogenoemde voorburg der helle, om de Vaderen van het oude Testament, uit dezelve te verlosfen. Dit ongerijmde gevoelen rust alleen op het artikel, hij is nedergedaald ter helle 't welk waarfchijnlijk in de Apostolifche geloofsbelijdenis is ingelascht op de Kerkvergadering te ïonstantinopel ten jaare 381 (f). Dan ten dien tijde verftond men er door, „ hij is nedergedaald in den (laat der ifgefcheiden zielen," gelijk deskundigen hands genoeg weeten. Dit hadden ook le Proteftantfche Theologanten van de :eventiende eeuw uit de Schriften der Cerkvaderen kunnen ontwaar worden , ndien zij dezelven maar onbevooröorleeld geleezen hadden. Maar dit al zienIe, gelijk het bekend is, dat ook wel ;ommigen het gezien hebben, en het rtikel dus verklaarende, zouden zij te na (*) Men herl?eze *t gene wij kier over aan:merkt hebben ;n het I D hl. ."26 C f ) Welke dwraze leerftellingen , ten aanzien, in 's Heilands verrigtinjan terwijl bij zich in :eze voorburg der helle ophield , de Roomschizinden uit dit artikel al hebben afgeleid, zie en in de Summa totius Theologiae van 1 Ho m as, W 4QUIK0, P. III, Qjiatfi; UI»  der Syftematifche Godgeleerdheid. 393 na aan de dwaaling der Roomschgezinden komen; en zo wilden zij liever omhelzen eene verklaaring, die van dezelve grootlijks verfchiide : hunnes achtens werd in dat artikel gewaagd van 's Hei lands helfche angften, welken hij in zijl gansch lijden, maar inzonderheid aan he kruis, doorgeftaan had. Dat 's Heiland ziel evenwel daadlijk in de hel hebb moeren zijn, zag men wel uit ps. XVI: i< Gij zult mijne ziel in de hel niet ver laaten; doch het woord fcheol, 't well daar door hel vertaald is, betekent ooi wel eens het graf: wanneer men het m in dien zin nam, en aan het woord Ne phes, 't welk daar door ziel is overge Eet, de beduidenis hechtte van een lijk of dood ligchaam , zo was de zin die plaatze, gij zult mijn lijk in het gra niet verlaaten (*). Intusfchen indie zij in het geloofsformulier het woord uht en ps- XVI : 10 het woord fcheol, wel ke beiden door hel vertaald zijn gewor den, hadden opgevat in de betekenis vai den ftaat der afgefcheiden zielen, of dei ftaat des doods, —.in de betekenisfe vat den ftaat des doods ten minsten waarei hun die woorden niet vreemd ( f ), — zij zouden eenen gezonden zin aan het ge loofsartikel, en aan de gemelde plaatzi uit de Pfalmen gegeeveu, en nogthand o (*) Vide wiTsn Exer'citationti Sacras i Symb. Aptfl. p. 314(.f) Conf. wiTsn Aï 5 XVII. EEUW» \ »  394 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw op verre na geene gevoelens gekoesterd hebben, die met de ongegronde begrippen der Roomschgezinden ter deeze opzicht eenige overeenkomst hadden. —— Men ziet uit dit laatfte Haal, tevens, dat een kwaaiijkbeftuurde ijver tegen de Roomschgezinden ook veroorzaakt heeft het verkeerd uitleggen van deeze of gene Bijbelplaatze. En dit brengt ons hier meer andere Bijbelplaatzen te binnen, die op die wijze geheel verdonkerd en verdraaid zijn. Men veste de aandacht flechts eens op de twee volgenden. De eerfte is joh: III : 5. Hier zegt jesus; „zo ie~ mand niet gebooren wordt uit water en geest, hij kan in het Keningrijk van God niet ingaan." De Roomschgezinden verftaan hier door het water den Heiligen Doop, en leiden daar uit af, i dat deeze plegtigheid eene wederbaarende kracht hebbe. En juist daarom fmaakte het veelen Protestantfchen Godgeleerden niet, hier aan den doop te denken. Maar wat was hier dan water? Zij voelden zich gedrongen, aan dat woord de zonderlingIe beduidingen te hangen. Bij den eenen ivas water hier de zuivere leer van het Evangelie. Een ander weder verftond er ioor 's Heilands borgtogtlijke gehoorzaamheid. En een derde verklaarde het weer ap eene andere wijze. De grootfte Theooganten legden het woord water in dushanige manieren uit. De geleerde marck jij voorbeeld gaf er den eerstgemelden sin aan. 't Is in de daad onbegrijplijk, hoe  der Syfiematifche Godgeleerdheid. 395 hoe men dus de woorden van jesus ter deeze plaatze niet alleen onverftaanbaar heeft kunnen maaken voor elk minërvaaren Bijbelleezer, maar inzonderheid voor nik odemus, tot wien het gezegde onmiddelijk gericht was (*). Het zal toch thandj (*) Jesus had tegen ntkobemus gezegd; Ten zij iemand tuedergcbooren worde , bij kan Gods Koningrijk niet zien. Dit verftond nikodemus heel wel ; maar er deed zich hierin voor hem iets ongelooflijks op. Hij kon wel gelooven, dat een Heiden, zoude hij immer een onderdaan van Gods Koningrijk worden , van Godsdienst veranderen , en daar door als 't waare een geheel nieuw fchepfel worden moest; maar hij kon niet gelooven dat hij zelf, die een Jood was, zulk eene Gods dienstige verandering moest ondergaan, waardoo: hij ook als 't waare een volftrekt nieuw leeven be kwam. Uit hoofde van zijne geboorte uit abra ham befchouwde hij zich als een kind van God en als een gebooren onderdaan van Gods rijk. Da een Jood herbooren moest worden kwam hem evei zo onmo»glijk voor , als dat een man van jaarei weder het lijf zijner moeder ingaan , en andermaa gebooren konde worden. Dit zien wij uit het vier de vers. Hierin wil jesus hem te regt helpen Je sus zoekt hem te beduiden in het vijfde ver tot aan het achtfte ingeflooten , dat de vleeschlijk geboorte uit abraham hem de Godsvrucht va; dien overgrootvader niet mededeelde, maar da Gods Geest den mensch bewerken ea vernieuwe moet, zal hij op eene regte wijze God dienen. E tot dat einde herhaalt jesus terftsnd in het vijl de vers zijn gezegde , maar hij voegt er iets bij *t welk ter nader verklaaring van hetzelve diende en waarop hij in zijn gefprek met nikodemu voortredeneeren konde, Hij zegt Voorwaar voorwaar zeg ik u, zo iemand niet gebooren -worn uit IVater en Geest, bij kan in 't Koningrijk va God niet ingaan. Bij «ldien men nu hier doe ■watt XVII. eeuw. t r l c 1 1 s t t r r  39 6" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW, 1 t i 1 ». c' 1 -> r i ■» i \ \ thands van alle oordeelkundige Bijbelverklaarers niet meer in twijfel worden ge- trok- rvater verftaan moest of de zuivere leer van het Evangelie , of des Heilands borgtogtlijke gehoorzaamheid, zoude jesus immers in plaatze van bij het herhaalen zijns gezegde hetzelve te verklaaren , gelijk zijn oogmerk was, hetzelve geheel en al verdonkerd hebben. Hoe kon toch bij eenige meaglijkheid nikodemus doer het vjtter hier de leer des heils verftaan , daar toch die leer nergens in de Schriften van het Oude Testament rvatcr genoemd werd? En laat het ze zijn, dat de leer des Evangelies in de Schriften van het Oude Testament bij vloeijénde wateren vergeleeken wordt, zoals men daartoe aanhaalt jes: XI: 9 en ezech: XLVII : 1—5. hoe veel fcherpte van begrip zoude men dan niet in nikodemus, moeten voorönderflellen , indien men wilde, dat hij, daar op terftond wel gevat zijnde, hierdoor 1 oort 's Heilands zeggen verftaan konde ? Nog minler kon nikodemus bier denken aam de borgogtlijke gehoorzaamheid van kuistüs. Hij, :en Jood, die Jesus nog niet eens voor dea Vesjias kende, en die daar en boven zich van de verrichtingen des toekomftigen Mcsjlcs heel wat mders liet voorftaan, dan 't gene na een heilig eeven op een lijden en flerven voor zondaaren :oude uitloopen, kon immers onmooglijk hier loor -xcter verftaan eene borgtogtlijke gehoor» aainheid van den verwacht wordenden Mesftas, cn beste van het zondig menschdom, Tan hoedaaig ie*s hij nimmer gedroomd had- 'Wanneer wij icr door totter of het eene of het andere an het opgegeeven verftaan moeten , was het ierhalve voor nikodemus onmooglijk des lel'.ards gezegde te begrijpen. Maar was ook lisfchien *s Heilands doel den waaren zin van zije gezegden hier opzetüjk voor niksdemus te erbergen , en denzelven voor de fchranderheid er Schriftverklaarers in laater tijden ter uitleging over ie laaten ? Dit moeten zich gewis de fheologantcn verbeeld hebben ; 't was toch anders olfirekt onuioeglijk geweest, dat zij op zultte 00-  'der Sy/lematlfche Godgeleerdheid. 397 trokken, dat door het water hier de doop wordt te kennen gegeeven. Geene ongerijmde verklaaringen vallen konden. Dan wie ziet niet, dat bij zulk eene voorönderftcllirjg de uitlegkunde des Bijbels alle liaare weezenliike gronden verliezen moet? Dat zij , die in den Bijbel het woord of de pen gevoerd hebben, niets hebben willen fpreeken of fchrijven, dan 't gene Zij wisten, dat verftaan konde worden van de genen tot welken zij fpraken of fchreeven; en dat Inzonderheid de menschkundige Heiland niet anders te werk konde gaan , is een regel, dien men bij de verklaaring des Bijbels niet genoeg in het eog kan houden. Jesus fprak tot nikobe. la u s , cn niet zo zeer tot ons; hij wilde das van nikodemus verftaan worden, meer dan van ons. En wat moest dan nikodemus voor denkbeelden hechten aan de woorden, gebooren ■worden uit IFeter tn Geest ? gewis geene andeien, dan deezen. De Godsdienstige verandering, van welke jesus fprak , beftond ; vooreerst, daarin , dat de Jooden zo wel als de Heidenen, ten blijke dat zij eene beter Godsdienstleer beleeden, met water gedoopt wierden , zo als de Heidenen gedoopt werden, wanneer zij Joodengenooten werden, en zo als johannes en de Disfipelen van jesus nu ook begonnen waaren de Jooden door den doop in het Mcsfiasrijk in te lijven. Dit was het wedergebooren worden uit water; en kon van nikodemus zeer wel begreepen worden. Dan de Godsdienstige verandering, van welke jesus fprak, beftond wijders daarin, dat Gods Geest nieuwe beginfelen en nieuwe gezindheden in den mensch voortbragt, die hem in ftaat fielden , tot het daadlijk beoefenen van den waaren Godsdienst. Dit was het wedergebooren worden uit Geest. En zo heeft ook nikodemus het kunnen opvatten. Het water is hier dus de doop der inlijving van Jooden cn Heidenen in het rijk van den Mesftas. Alle andere verkinaringen van dit woord worden te regt van bod. deus Infi: Tbeol- Degm. I. V. C-1. $.5. frizolae plant atque abjouae genoemd. XVII.. eeuw;  XVIÏ. £El w. i i i i 598 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ne andere betekenis kan ook aan het woord gehecht worden, 't Gevolg alleen, t welk de Roomschgezinden uit deeze alaatze voor hunne dwaaling ontleenen, iad men moeten wederleggen. En zulks jok had zeer gemaklijk gefchieden kunïen. De andere plaats, welke wij on« Ier het oog hadden, is matth. XVI: [8, daar de Zaligmaaker tot petrus segt; Gij zijt petrus, en op deeze Petra zal ik mijne gemeente bouwen, '.n de poorten der helle zullen dezelve liet overweldigen. Deeze plaats is uit loofde van den twist der Proteftanten net de Roomschgezinden door de eerften ellendig verknoeid. Het is over bekend, lat de Roomschgezinden uit dezelve het 2;ezag en de onfeilbaarheid hunner Pausen , als opvolgers van petrus, hebnen trachten te bewijzen. En van daar kwam het, dat de Proteftanten, den Roomschgezinden geene hairbreedte willende toegeeven, door de Petra dat is rots/leen, niet petrus, maar den Heiland zeiven verftaan hebben, daar ondertusfehen voor eenen onbevooröordeelden leezer, die alle Theologifche verfchillen aan eene zijde zet, uit het verband, en vooral uit het volgende negentiende vers, niets duidlijker is, dan dat de Petra, of de rotsfeen, hier petrus zij. SiMON ontvangt den naam van petrus, en ji* sus deelt hem uit de betekenisfe van dien naam, — dezelve betekende, even gelijk 't woord Petra, ook rots/leen, — de  der Syftematifche Godgeleerdheid. 399 de redenen mede, waarom voor hem die naam zeer gepast waare. De Heiland verkoos hem naamlijk petrus te noemen, omdat hij hem als eene Petra, als een' rotsileen, gebruiken zoude. Hij moest zich door dien naam dan geduurig te binnen brengen, hoe hij zich als een rotslleen jbehoorde te gedraagen, naar dien zijne dienst het eerst en voor dien van allen gebruikt zoude worden, wanneer zijn Meester zulks goedvond, in het fiiehten van deszelfs Kerk of gemeente, welke de poorten der helle niet zouden overweldigen, tegen welke al het gezagvoerend vermoogen van het rijk des doods niets zoude kunnen uitvoeren (*), niet uit hoofde van den krachtiger) wederftand, welken hij petrus zelf zoude bieden kunnen, maar uit hoofde dei Godlijke magt, welke . zijn meester bezat, die de Kerk Itichten zoude, zo dat zij de eeuwen verduuren, en als onflerflijk zijn zoude. Uit de Gefchiedenis der eertte Kristenen weeten wij, dat petrus ook in (*) Dat men hier d«or htl niet het rijk dei Duivels verftaan moete, maar het rijk des doods, is genoegzaam blijkbaar uit den Griekfchen Tekst, daar wij het woord «sSjjs vinden. En door Poorten zal men hier moeten verftaan het gebied van vermoogende gezagvoerers, De Poorten der Steden waaren in het Oosten de verga' derplaatzen des gerechts. Men verg. gen: XXII: 17, spreuk.: XXXI : 2.3 en meer andere plaatzen. Poorten der Hel zijn hier das het gebied van de wsrmoogende gezagvoerers van het rijk des doods. iïf W«  400 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EIUW. in de daad die rots geweest is, waarop de Zaligmaaker zijne Kerk , uit de Jooden en Heidenen verzameld , zo als die nog heden ftaat, en tot het einde der wereld zal ftaande blijven, gefticht heeft. •( Eerst van allen heeft petrus het Evangelie verkondigd aan de Jooden zo als uit hand: II blijkt, en ook aan de Heidenen, zo als uit het voorgevallen met kornelius den Hoofdman hand: X gezien kan worden. Maar indien nu eens petrus de eerfte in de onafgebroken linie der Bisfchoppen van rome geweest is, zo als de Roomschgezinden voorgeeven , volgt hier dan niet uit, da t alle die Bisfchoppen zodaanige rotsfteenen geweest zijn, waarop de Kerk gefticht is, en aan deezen dezelfde voorrechten van gezag en onfeilbaarheid, moeten worden toegekend, als aan petrus? Dit te beweeren is de dwaasheid zelve. Alle de tegenwoordige leeraars van den Kristlijken Godsdienst in onderfcheiden gemeenten zijn in eene onafgebroken volgorde afgedaald van de Apostelen, maar zijn zij bekleed met dat gezag, en met die onfeilbaarheid, waarmede de Apostelen bekleed waaren ? Daar het de grootfte ongerijmdheid zoude zijn, dit te willen ftellen, is het even zo de grootfte ongerijmdheid, ftaande te houden, dat de Pauzen van rome in gezag en onfeilbaarheid met petrus gelijk liaan (*). De Proteftantfche Schrift- uit- (*) Verg. de Korte Aanm. van den geleerden VAtv UAMELsusLD over matth: XVI : vs. i8.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 401 uitleggers hadden dus zich moeten ver* genoegen met flechts het gevolg te ontkennen, 't welk de Roomschgezinden uic de genoemde plaatze afleiden, en voor het overige de plaats in eenen gezonden zin, die met het verband en met den aart der zaake ftrookte, verklaaren kunnen (*). Wij- C*) Indien ik ruimte had-, zoude ik hier meer Schriftplaatzen kunnen aannaaien , die alleen door het vootöordeel , waarmede men altijd tegen de gevoelens der Roomfchen is ingenomen geweest , geheel verkeerd uitgelegd zijn geworden, of die het ten minsten der'moeite wel eens waardig waaren, geheel onbevooroordeeld onder handen genomen te worden , ten einde dezelven volgens dê regels eener gezonde Bijbelverklaaring in het waare lichr mogten gefteld worden. Onder deezen diende men vooral niet te vergeeten l pet III: 19, en 20. Men weet, welke gtVoelens de Roomschgezinden en de Lutherfchen uit die plaats afleiden J doch, wanneer men zijn verftand wil gebruiken, kan men toch genoeg zien, dat petrus van dat alles, 't welk zij beweeren, niets gezegd heeft, 't Is ook bekend, dat wij Hervormden doorgaans doof de Geesten , die in de gevangenisje waaren , de zielen der menfehen verftaan , aan welken de Zaligmaaker in noachs dagen, door hoac'is dienst, die als Profeet den Geest des Zaligmaakers had, geloof en bekeering gepredikt heeft. Maar zo iemand naauwkeurig wil toezien , komt het mij voor, dat hij toch de hardheid en gedrcfngenheid van deeze vcrklaaring merken moet. Ik verwonder mij daarom zeer, dat de fchranderé van ijamelsveld dezelve gevolgd heeft. Wij Hervormden willen ihands geern gelooven, dat kristus nedergedaald zij in de hel, dat is, in den fta t der afgefcheiden zielsn , wij vatten altoos het artikel van de nederdaaling ter hel in het Apollolisch geloofsformulier zo op, en wij zullen dan de genoemde plaats van petrus, die hetzelve zo fchoon opheldert , niet ter ftaaving iii. DEEL. B b van xvil EEUW.  4oi Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. Wijders ftaat hier nog met een enkeld woord aantemerken, dat, gelijk in het be- van onze gedachten bezigen willen ? De eenvou» digfte en eigenaartigfte verklaaring van die plaatze js , mijns achtens , deeze , dat kristus bij zijnen dood nedergedaald zij in den ftaat der af* gefcheiden zielen, om zich als zulk eenen, welke hij hier op aarde geweest was, aan alle afgeftorven voorteftellen of aantekondigcn, (— xufva-irur betekent niet altijd geloof en bekeeiing prediken, maar ook wel in 't algemeen eene zaak van aanbelang vermelden of bekend maaken , men vergel. riaRck: VII : 36, — en inzonderheid zich dan als zodaanig een te vermelden of bekend te maaken aan de verhardde ongeloovigen, die immer hier op aarde geleefd hadden. Deezen waaren toch buiten twijfel, zo verre wij tlit de Gefchiadenisfe der tijden kunnen opmaaken, dc tijdgenooten van koach, die men als volllaagcn Atheïsten aanmerken mag. En waartoe zoude het gediend hebben , dat kristus aan de afgeftorven , en inzonderheid aan de voor eeuwig ongelukkige tijdgenooten van r» o a c h zich bekend gemaakt hadde? Geen ander oogmerk kon k it 1 s.tus daar bijhebben, dan dat hij zo niet alleen aan allen in den Hemel, en op de aarde , maar ook onder de aarde, — en onder de aarde zelfs aan de grootfte Godloozen , — zich betoonen zoude, de Zoon van God te zijn, die 't gene de zonde op de aarde in onftuur had gebragt, weder hcrfteld hadde, en dat in zijnen naam , of ter cere van hem , willens of onwillens , zich zoude moeten buigen alle knie' der genen , niet al'een , die in den Hemel, en die cp de aard zijn , maar ook der genen , die onder de aarde zijn. Verg. filip.p: II: 10. Wanneer wij de woorden dus verklaaren, hoe fchoon ftrookt dit dan met het geheele Redebeleid van petrus van vs. 18—o.t ? Petkus zegt hier dan ; dat kristus heeft gclceden, dat hij is geftorven, dat h'j is nedergedaald ter helle, dat hij is opgcftaan , dat hij is opgevaaren ten Hemel, cn dat hij Zit aan Gcds regte hand. Wij vinden hier dus, in eene juiste orde, een groot gedeelte van 'tgene de Apoftolifchc Geloofsbelijdenis behelst.  der Sy/lematifche Godgeleerdheid. 403 begin van de zeventiende eeuw de ScliO' hftieke Godgeleerdheid onder de Kalvij-i visten weder het hoofd opflak bij gelegenheid van derzelven toenmaalige twisten met de Arminiaanen, even zo omtrent dien zelfden tijd de ScholafHeke Godgeleerdheid ook weder met kracht en geweld is doorgedrongen onder dc Lm therfchen, waartoe haar den weg gereedlijk baanden de aanhoudende verfchillen met de Roomschgezinden, Daar wij hier voor, bij het beöordeelen van de Godgeleerde Sijllemas der Lutherfchen vrij breedvoerig zulks hebben aangetoond, kunnen wij hier volftaan , met den leezer zulks te erïnneren, en derwaarts te verwijzen ( *). CCIII. Wat eindelijk nu nog den invloed aanbelangt, welke de leer der Roomfche Kerk gehad heeft op de denkwijze des volks onder de Lutherfchen en Hervormden; hier over zouden wij den leezer eene meenigte van aanmerkingen kunnen mededeclen, welken wij van tijd tot tijd gemaakt hebben. Dan ons beftek lijdt zulks niet. Wij zullen ons dus flechts bij dit weinige , en wel bij 't gene ter deeze opzicht onder de Hervormden hier te (*) Men vindt dit in het tweede deel; bl, 26" en de volgg. Vergeleeken met het eerfte deel, H. 224—230. Bb a XVII. EUW.  404 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW te lande plaats heeft gegreepen, bepaa,len. Daar het volk in de Kerken van de leeraars onderweezen werd, volgens de Godgeleerde Sijftemas der Schooien, gelijk wij meermaalen hebben aangemerkt, konde het niet wel anders, of de leer der goede Engelen, de leer der goede werken , enz. , welke met het verfchil tusfehen de Roomschgezinden en de Hervormden daar over, in de Sijftemas der laatstgenoemden dikwijls niet in het waare licht geplaatst was geworden, moest "ook van het volk verkeerd begreepen worden, terwijl hetzelve door dien weg ligtlijk kon overvallen tot tegen over* ftaande uiterften, die op bijgeloof en óp het verachten van waare Godsdienstigheid uitliepen. Men neeme eens 't gene het volk overal van tijd tot tijd heeft lee* ren gelooven van den invloed der goede en der kwaade Engelen op ons. Aan de goede Engelen dacht men nergens, aan de goede Engelen fchreef men nooit iets toe , het geleide van de goede Engelen erkende men niet, van de magt der goede Engelen op ons hoorde men niet fpreeken. En waarom niet? omdat de Roomschgezinden zulks deeden; en men zoude op die wijze ook weder Roomsch worden.- Maar de kwaade Engelen befpeurden men allerwege, in gedachten, in woorden, en in daaden. De Duivel was overal bij, overal werkzaam , overal de verleider tot zonde, overal de werkmeester van het kwaad. -Trot  der Syftematifche Godgeleerdheid. 405 Trof men iemand aan, die zwaarmoedig ter neder zat, en door allerlei angstval-1 ligheden ontrust werd, het oordeel over de bron van zodaanig een lijden was gereed. Zulk een mensch werd geplaagd door den Duivel. De zwaarmoedige zelf twijfelde er niet aan, of bet was de-Duivel, die op hem werkte. En on« dertusfchen was niet zelden alles een gevolg van ligchaamsöngeueldheid of van diep ingewortelde donkere Godsdienstbegrippen. Viel hier of daar iemand in eene groote zonde, die gerucht verwekte, hoe algemeen hoorde men niet van ieders tong de fchuld daar van op den Duivel werpen ! wat heeft de Duivel toch niet eene magt op den mensch! '' was de klaagtoon, die men ter heimlijke ' verfchooning der menschlijke boosheid éénftemmig aanhief. Ook zelf de vriend der zonde had terftond in den mond, de Duivel heeft mij verleid! trachtende even daar door zijne vergrijpingen niet weinig te vergoelijken en te verkleinen. Op deeze wijze werden alle in 't oogloopende zonden, zonder eenige bedenking, op rekening van den Duivel gezet; en men gaf geene behoorlijke acht op de •inwendige beweegingen van het bedorven hart, 't welk meenigmaalen meer de waare oorzaak van deeze cn gene euveldaaden was, dan wel de Duivel, of ten minden al zo veel daar van de oorzaak was, als deeze. En het ergfte nog van allen was, dat men zich de magt van den Duivel B b 3 veel XVII. IE UW.  -4.06 Beknopte Letterkundige Gefchieden is XVII, EEUW. veel te fterk verbeeldde , dat men hem als een' onverwinbren. vijand befchouwde, en dat men uit hoofde hier van hem door waaken en bidden niet naar behooren wederftond. Voorts was er hier of daar iets vreemds gezien of gehoord, waarvan men geene reden kon geeven; dit was het bedrijf van eenen kwaaden geest, — nooit toch fpookten de goede Engelen. — En kwijnde hier of daar een nog fpraakloos kind , 't welk van zijne ongemakken geene befchrijving kon geeven , aan de borst zijner moeder, die dus niet regt ontwaar kon worden, welke fmarten het kind gevoelde; dit kind was door eene heks, die met den Duivel gemeenfchap had, betoverd ; en men wist Duivelbanners of Duivelbanfters op te zoeken, die door een hokus pokus van onverftaanbaare woorden en door fewaande zegeningen het kind geneezen onden. Dan genoeg hier van. Men ziet hier uit, hoe het volk onder de Hervormden hier te lande de leer aangaande de goede Engelen geheel niet heeft erkennen willen , en daarentegen de leer der kwaade Engelen geheel overdreeven heeft (*). Dat de leer van de ver-, (*) Over bet misbruiken van eenige hoofdwaarheden van den Kristlijken Godsdienst, heeft j. l. ewald een fiaai werkjen gefchreeven, 't welk ten jaare 1794 ook ia 't Nederduitsch vertaald is uitgekomen. In hetzelve vindt men ook iets over het misbruik der leer van de wer« Jtingen des Duivels, bl. 124—141. Dit prijzen wij hier ter leezing aan.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 40; verdienstlijkheid der goede werken, die van de Roomschgezinden beleeden wordt, al mede eenen fchadelijken invloed op de denkwijze des volks onder de Hervorm, den hier te lande gehad heeft, zouden wij ook in eenige bezonderheden kunnen aanwijzen, dan de vreeze, van daar door al te uitvoerig te worden, houdt er ons van te rugge. Alleen willen wij nog onze gedachten laaten gaan over het leezen van den Bijbel, 't Is over bekend, dat de Roomschezinden Hechts eenige ftukken uit de Evangeliën, en de brieven der Apostelen bijeenverzameld hebben, en die ten gebruike toeftaan aan de gemeene leeken , terwijl het denzelven verbooden wordt, buiten dat den Bijbel te leezen. Daar tegen hebben altijd de Proteftanten, en met het grootfte recht, zeer geijverd en zich zeer aangekant: en zij hebben aan eiken Kristen , wie hij ook maar weezen mogt, het .leezeü van den geheelen Bijbel niet alleen ingewilligd, maar hetzelve met allen ernsi ten fterkften aangepreezen. Dan de drift, waarmede zij hierin tegen de Roomschgezinden zijn te werk gegaan, heeft her iets doen verzuimen, 't welk voor een voudigen Kristenen van het grootfte nui zonde kunnen geweest zijn , en heef veroorzaakt, dat veelen den Bijbel niei met die vrucht lazen , als wel verëisch werd. De Proteftanten naamlijk hcbbei veronachtzaamd, den ongelettcrden Kris tenen onderwijs te geeven aangaande he B b 4 Bij XVII. EEUW* 1 t  408 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. i : i i Bijbelieezen. Deezen zijn altijd hierin aan zichzelven overgelaatcn geweest. IVTen had tot eene grondftelling gelegd, dat alles, wat in den Bijbel ftaat , in den eigerlijkften zin Gods woord zij (*) , sn hierop beeldde men zich in, dat die Kanonieke boeken des Bijbels van net eerfte hoofdftuk van genesis if, tot het laatfte hoofdftuk der Openbaaring van tohannes to^, even geivigtige, en ter zaligheid volftrekt noodtaaklijke waarheden in zich behelzen, fa hieruit leidde men wijders af, dat men (*) Deeze grondftelling is blijkbaar valsch. Mies, wat jin den Bijbel ftaat, is Godswoord, roor zo varre de ganfche Bijbel van God is ingegeven ; maar in den eigenlij k(len zin is Gods woord iet Godlijk onderwijs aangaande alles, wat wij :er zaligheid te weeten, te gelooven en te be. rachien hebben. Dit Godlijk onderwijs wordt n den Bijbel gevonden ; maar is alies wat ia lén Bijbel ftaat wel zulk een Godlijk onderwijs? jehoort alles, wat in den Bijbel ftaat, tot de eer der gelukzaligheid ? Die een weinig door. lenkt , zal zulks voorzeker met neen moeten jeandwoorden. Veelvuldige zaaken ftaan er in len Bijbel aangetekend, die met het Godlijk onlerwijs omtrent den weg des heils voor alle ijden en plaatzen in geen noodwendig verband cunnen worden aangemerkt. Bij voorbeeld dee. :e en gene geringe omflandigheden in het leeven Ier Aartsvaderen , de befchrijving van alles, vat behoorde tot den Tabernakel, de gefchiedeïis van zommige vciöveringen van volken en 'lanlen', en wat dies meer is, dit alles Lan niet'met lat oogmerk te boek gefield zijn, om menfehen ■an alle tijden cn plaatzen ter zaligheid te orlerwijzen..  der Systematifche Godgeleerdheid. 400 men iteeds den Bijbel van vooren tot achteren diende te leezen , of dat het anders weinig verfcheelen konde , wat men las, indien men maar laze. Op deeze wijze las men dc donkerite profeetzijën van het Oude Testament, en de Openbaaring van johannes in het Nieuwe Testament met denzelfden Godsdienstijver als de Pfalmen van david, en het vijfde, zesde en zevende Hoofdftuk van mat the u s, of iets diergelijks. Men las over 't algemeen met even veel fmaak in de Schriften van het Oude Testament, als in die van het Nieuwe, die ondertusfchen voor ongeoefenden veel beter te verftaan zijn. Doch dit alles droeg blijken, dat men weinig voordeel had van 't gene men .las, en zeer veel van het gene de Bijbel behelst , niet bevatte. En geen wonder; de Bijbel, en inzonderheid het Oude Testament, leevert hier en daar ftukken op, die de gemeene man , zonder eene bijgevoegde verklaaring, volftrekt niet begrijpen kan. Dit alles had men het volk onder het oog moeten brengen; en men had hun daar bij handleiding moeten doen, om met gewenschte vrucht den Bijbel te kunnen gebruiken. Men had, ten minften hier te lande, bij het aandringen op Bijbelleezen nooit moeten vergeeten tevens aantedringen op een allernoodzaaklijkst leezen van de ophelderende aan tekeningen onzer gewoone overzetting, die zo. voortreflijk zijn. Men had daai Bb 5 bi; XVII.' seuw.  41 o Beknopte Letterkundige Gefchiedenk ' XVII. zs,v w, bij in de huisgezinnen en in de Schoo* len moeten zoeken intevoeren een voeg-, lijk uittrekfel van het Oude en voornaamlijk van het Nieuwe Testament , waarin al het weezenlijke der Kristlijke geloofsleer met de woorden der Heilige Schrijvers oordeelkundig en klaar bij een verzameld was (*). Reeds ten tijde der Hervorming fchijnt men de nuttigheid var* zodaanig een uittrekfel bezeft te hebben; altoos mij is een oud boeksken bekend, 't welk volkomen den forra van zo een Bijbelsch uittrekfel heeft, en het ook in de daad is. Dit werkjen, gefchreeven in het Hoogduitsch, is getijteld Der recht •weg zum Ewigen leben, en gedrukt te oldenbtjrg', bij eenen CAïRiët, kantz ten jaare 1526 (f). \ Is flechts een uittrekfel van het Nieuwe Testament, cn eene verzameling van al het (*) Leezenswaardig' zijn hier over de aanmerkingen van p. weiland in zijne Prijsverhandeling aangaande het recht en de verplichting eens Kristens, om in zaaken van Godsdienst zelf te oor deelen, te vinden in de werken van t b ijle rs Godgeleerd Gcnootf. XI £>, bl. fin gjg. Ook zal men eerlang omtrent dit onderwerp eenige fchoone aanmerkingen kunnen leezen , in de bekroonde verhandeling van mijnen waarden vriend j. h. krom, Predikant te loenèn, over de beste middelen, om ongeletterden : met den inhoud des Bijbels bekend te maaken, w.elke binnen kort door de Maatfchappij , tot nut van V algemeen , ftaat uitgegeeven te worden. (f j Op den tijtel ftaat 1525, maar achter aan op het einde van het werkjen ftaat 1526.  ier Syjlematifche Godgeleerdheid. 411' het gene in het N. T. voor een' regt- : fchaapen Kristen belangrijk is, en voor-e naamlijk van 't gene in het N. ï. volgens de behoefte dier dagen tegen de Roomfchen diende geleezen te worden. Maar dit en meer diergelijke voor het gemeen nuttige Schriften van vroeger tijden liggen reeds lang onder het ftof der verachting begraaven. Hoe jammer is het, dat men in laater tijden ook niet zulke uittrekfels van den Bijbel voor ongeleerden vervaardigd heeft, zij zouden over 't geheel genomen gewis meer Bijbelkennis gehad hebben, en den weezenlijken inhoud des Bijbels vrij beter verftaan hebben. NA- CVIï: EUW.  N; A S C H R I F T. HPcn aanzien van 'tgene ik in dit deer hl: ?6 van t'4jA; x du's wedervaaren in Zeeland gemeld heb, ben ik j geloof ik, wel niet bezijden de waarheid der gefchiedenis getrecden, maar had mij evenwel naauwkeiiriger dieneniJaaromtrent mt te laaten , indien mijn verhaal zommigen. *M*t zoude voorkomen onjuist te weezen. 't Geval mee 1 abadie in Zeeland heeft zich dus toegednugen. Te«idbwibrg Predikant der Waalfche gemeente zijndeIw Vu c° f Van aanSet"ge>» onregtzinnigbeden door de Waalfche Sijnode, ten jaare icJSS in fierfnmaandgthovi. «len te kaarden, in zijne bediening opgefchort , en torna door: de IFaalfche Sijnode in Lentenlalnd des aar» ÏÖÖ9 te dordtrecht van zijne bediening geheel afgezet Bu alles mishaagde zeer veelen,, en onder anderen ooi oen" leden van den Magiftraat der Stad veere , die Abadie uMnoodigde», om onder hen te komen woonen, hem! met dLin T %'a **\ openbaare kerken toeftonden , om torm den dienst te doen , en zo bij die gelegenheid ook. onder hen eene Waalfche Gemeente trachtten tf dicht™ welke er toen nog niet was. L'abadie volgde die* Toepftemme op, en begon in vee re het predtkwerk Baar veere flechts één uur van middelburg ligt' konden zijne geliefde vrienden, in de laatstgenoemde Stad wonnachng, hem dus met weinig moeite alle Zondagen weder hooren. Dan , daar dit veroorzaakte, dat de Waat Jêfe Kerk te middelburg niet. zo als voorheen, bezocht wierd , en de weg tusfehen- beide gemelde-Steden des Zondags niet menfehen en rijtuigen als bezaaid was , maakte zulks de jalouz.j van labadie's voormaaligen ambtgenoot, HEHRi dü molin, nu nog te middelburg Predikant inde? Wche gemeente zijnde, en van den Magiftraat van middel• C RO derwijze gaande, dat zij bij de Staaten van Zeeland wsten umewerken , dat den Magiftraat veere aangezegd w.erd , om l'abadie uit de Stad te doen vertrek- A L-iv maglftraat van. ^ ^ e r e weigerde dit te doen, doen l abadie was wijs genoeg, om zijn ontflag te verbeken. Dit gaf hem ook de Feerjchc Magiftraat , hoewel ongeern. Dus legde hij zijnen dienst neder," » verhuisde met zijneu aanhang na amsterdam. BLAD-  BLADWIJZER OCR. VOORNAAMSTE ZAAK EN. A. Abelardus, het Hoofd der Schooüëhe Godgeleerden, I, bl. 100. Bericht van zijne Inleisling in Je Godgeleerdheid, 100 en van zijue Kristlijke Godgeleerdheid, lei. abrahams , ( galenos ) zijn verfchil met apos- tool, III, I34—I36. Zijn Sijftematisch leerboek, 151—155. Zijne overige Schriften, 155, 156. agricola, ( rudolphus ) een verbeteraar van de leer des geloofs en der zeden in de XV Eeuw, I, 151- al bert de Groot, een Scholaftiek in de XIII Eeuw, I, 119. Zijne Schriften, 119 en 19.0. albicius, (bartholomeus) zijn Godbeleedigend gefchrift over franciscus, I, 132. alexander VSH hales, een Scholaftiek in de dertiende Eeuw, zijn werk Summa Univ. 'iheol., I, 117 en n8. alexandtcr, (Natalis) een gemaatigde Scholaftiek, onder deRoomschgezinden in de zeventiende eeuw, III, 379, 380. alliaco, (petrus) een Scholaftiek in de veertiende eeuw, l, 143. amesius, de berfteller der zedeleer onder de Hervormden in de zeventiendeeeuw, II,6i, III, 344. amijraub, zijne verdiensten en Schriften, II, 456—258,264. Zijne vreemde gevoelens, 086 en 287. anselmus, de eerfte, die de Theologia natitraüs heefc voor den dag gebragt, 1,93, 94- Zijne Schriften, 94. antiochus, een Mannik in Pakflina, de opfteller van een kort leerbegrip ? 1, 81. Apostelen, hunne leerwijze, I, 27—36. Apostolifche Vaders, hunne lrerwijze, I, 36—41. Apostolisch Geloofsformulier, oorfprong van hetzelve, I, 41. apos-  4i4 BLADWIJZER, apostool, (SAMüël.) zijnverfchil met g. abrahams, III, 134, 135Zijn kort leerbegrip , III, 157, 158. aquino, (thomas Va») de beroemdfte Scholaftiek in de dertiende eeuw, 1, 121. Zijne Summa totiusTheologiae. II, 10.1—11$. Zijne gevoelens over de voorbefchikking, III, 375, 376- aretiüs, zijn Sijftsma, I, 236. aristotkles , zijne wijsgeerte ingevoerd onder de Kristenen, 1,73, 74, 9i. Arminiaanen, zie Remonftranten. arminius, bericht van hem, III, 281—284 en - zijne Schriften, 293. arndts, Cjoh.) zijns verdiensten en Schriften, III, 35, 36, 104, 105. arkoldi,(nikolaas) zijne verdienften en Schriften , II, 67. ARRiAGA, (Roderik) een Scholaftiek onder deRoomschgezinden van de zeventiende eeuw, III 372- athanasius, zijne geloofsbelijdenis waarfchijnlijk opgefteld van vigilius tan Tap jus, I, 65, 66. athenagoras, eetl voorftander van eene wijsgeerige voordrage der Evangelieleer in de tweede Eeuw, I, 46. augustinus, de eerfte aanlegger der Sijftematifche Godgeleerdheid na origines, 1,68—71. aureolus, een Scholaftiek in de veertiende eeuw, I, 143. B. baco de verulamio, zijne verdienften, II, 1' 3' c u •• bandinus , Schrijver van de Libri IV Senten- tiarum, in de twaalfde eeuw, I, 105. baxter, zijne verdienften en Schriften, II, 278, 279. becanus, (mart:) zijne verdienften en zijn Sijft: beoordeeld, III, 373— 376- becius, (joh.) bericht van zijn Sijftematisch gefchrift, III, 263, 264. be ij er, (j. w.j beoordeeling van zijn Sijftema, II, 40, 41. bekker , ( b alth. ) zijne verdienften en Schriften, II, 225—1^1. bellarmijn , (rob:) beoordeeling van zijne Mijftieke Schriften, III, *4> 85. bk-  BLADWIJZER. 4^5 serengarius , een groot tegenftander van de leer der transfubfiantiatie, I, 93- BERNARDDS, Abt Van klairval, een groot voorftander der Mijftieken, III, 9. beza, (theod.) zijn Sijftematisch werk beoordeeld, I, £33, 234. Bijbelkundigen onderfcheiden zich van de Scholaftieken, I, 103, 104 en UI, 369. slanc, (le) zijne Schriften genoemd, II, 260, 261. bohme, (jakob) een Mijftiek in de zeventiende eeuw, zijne gevoelens en Schriften beoordeeld, III, 26—32. bonave-ntura , een Scholaftiek in de zestiende eeuw , zijne Schriften beoordeeld , I, 1.20, en tevens een Mijftiek, III, 9,10,11. souma, ( g. f. a) een der eerfte Onroomfche leeraars in Friesland, bericht van hem, 1,20 2, 203. bourignon, (ant:) een Dweepfter in de zeventiende eeuw, bericht van haar en haare Schriften, III, 41—46. jbradwardinus , (thom.) een Scholaftiek in de veertiende eeuw , bericht van hem, I, 139. brakel, CD. g.)j be- richt van zijne gevoelens en Schriften, III, io5, I08, en 344. br akel , C w, ) zijns verdienften en Schriften beoordeeld, II, 128—• 134. III, in, 112, 344- braunius, (j.) 'zijne verdienften en Schriften beoordeeld, I!, 169— 174. breith aupt, ( J. J. ) beoordeeling van zijn Sijftema, II, 53. brito, (herv.) een Scholaftiek in de veertiende eeuw, I, 139. burgo, een Schola!U:k onder de Roomsch gezinden inde zeventiende eeuw, bericht van hem, III, 372, 373. burman, (franc.) bericht aangaande zijne verdienften en Schriften, II, 139-142. C. calittüs, (gïORC,) zijne verdienften en Schriften beoordeeld, II, 29—34. calovius, (abrah.) bericht aangaande zijne verdienften en zijn Sijstema, II, 36—38. camp"  416- BLADWYZER. camp A nus , (" joh. ) een Unitaris in de zestiende eeuw, III, 193. canus, (MEICHrOR) bericht van zijn Sijftema, I, 250. cappkl, (louis) bericht aangaande zijne verdienften en Schriften, II, 256—258. caravaial , ( iodew: ) bericht wegens zijn Systematisch gefchrift , 1, 251. chemnitius , ( mart: ") bericht wegens zijn Sijstema, I, 220 , 221. clericus, (joh:) bericht aangaande zijn Sijstema en zijne gevoelens, III, 319—321. CLOPPENBURG, (jOH:) bericht aangaande zijne verdienften en Schriften, II, 62—67. coccejus, (joh.) vtrdienften, gevoelens en leerwijze, II, 70—75, zijne twisten met ess enius, hoornbeek, voetius en maresius, 75—79. Zijne Schriften, 101—105. Coccejanismas , opkomst van hetzelve, II, 79— 84. Gefchiedenis van hetzelve, II, 84—107. verëenigt zich met het Camfianismus, 84—86, 143—145. Coccejaanen, bericht aan¬ gaande hunne predikwijze, II, 247—250. cortesius, (paulus) bericht van zijne verklaaring over het Spreu' kenboekvan lombardus ,1, 156. curcelleus, (stef.) bericht aangaande hem en zijn Sijftema, III, 309—313. cusa, (nik. van) bericht van zijne verhandeling over de geleerde onkunde, I, 154. cijrillus van Jerufa* ïem, bericht van zijne onderwijzende Leerrede* nen, I, 64. D. daven triensis , ( antii ) wordt befchuldigd van Joristerij, III, 65. david joris , bericht aangaande hem, zijne gevoelens , lotgevallen en Schriften, III, 62— 65- descartes, zijne verdienften beoordeeld, II, 5-8. deurhoff, (wilI-em) bericht aangaande zijne vreemde gevoelens en Schriften, II, 298—301. dionijsius de Ar zopa* geet, bericht van zijne gewaande Schriften, 111, 8. Doopt-  BLADWIJZER. 41? \ Doopsgezinden, zie Mennonieten. dooregeest, (e. a. Van) beoordeeling van zijn Sijftema, III, 160,161. Idrelincourt, bericht van zijn zedekundig gefchrift, II, 267. jduns, (tohannës) een Scholaftiek in de veer- ] tiende eeuw, en een uitvinder van nieuwe Theologifche kunstwoorden, 1,133—135, • bericht van zijne verkia?ring over lombards • Spreukenhoeken, 335 en van zijne gevoelens, 135, 136. curandus van St. Por* tiano , een Scholaftiek ïn de veertiende eeuw, bericht van zijne uitlegging over de Spreuken van lombardus, I, 139—141. Dweeper, betekenis van ^dit woord, III, 10a. E. ebbd jasu, een Sijftemafchrijver in de Oosterfche Kerk van de vijftiende eeuw, bericht • van zijn Sijftema, I, • 159- eeghem, (adr. van) bericht van zijne Sijftematifche Schriften, III, 15 8,159. '.Engeland, bericht aangaande de Hervorming in dit rijk, II, 269,270, ftaat der Kerk in dat rijk, 072—277. episcopius, (simon) bericht van zijne verdienften en Schriften, inzonderheid van zijn Sijftema, III, 296—309. krasmus, (desid:) bericht aangaande zijne verdienften, I, 187—192. Erfzonde, bericht aangaande den oorfprong van dit woord, I, 69. erigena, (joh.) bericht aangaande zijne verdien» ften voorde Godgeleerdheid, I, 89, zijn Sijstema beoordeeld aldaar, verflai* van zijne vertaaling der gewaande Schriften van dionijsius, den Areopagiet, lil, 8. essenius, (and.) beoordeeling van zijn Sijs» tema, II, 113 , 114. estius, (w.)eenRoomsch; gezinde Scholaftiek in de zeventiende eeuw, bericht van hem , en zijn Sijftema, III, 3774 F. Fanatisten, onderfcheid tusfehen Fanatisten en Enthuflasten, III, 7. fenslon, (f., deS.de la Motte) een begunftiger van de leer der Mijjlieken, UI, 97 93,  aiS. B L A D W IJ Z E R. filips, (dirk) bericht van zijne verdienften en Schriften , J.II, 14a— 146. fox , ( george) de ftichter van de Sekte der Kwaakers, bericht . van hem, 111, 60. Franfche Godgeleerden, bericht van hunne verdienften, II, 251, 252. GANDSFORT , (j. W. ) • een verbeteraar van de - leer des geloofs en der . zeden in de vijftiende , eeuw, 1% 151. Geleerdheid, ftaat der Geleerdheid in de zestiende eeuw, I, 208, en inde zeventiende eeuw, II, . a—8. Genade, oorfprong van het gebruik deezes woords, I, 69. gerards, CjO bericht van zijn Sijftema, II, . 24—26. papsou, (j.) een ver- ftandigGodsdienstvriend in de"vijftiende eeuw, I, 151, ën III, 15. gichteIi, (j. g.) bericht 1 van hem en zijne Schriften , III , 33. Cichteliaanen, bericht van deeze Dweepers, III, 33 en 34Godsdienst, ( Krist /ijkej wat die is', L. Godsdienstleer,(_Kristlijke) de hoofdzom derzelve, I, 17—ai. Verbaste, ring derzelve in de tweede eeuw, I, 42—55, in de derde eeuw, 57, in de vierde eeuw, 63, in de vijfde eeuw, 71, in de zesde eeuw, 74, in de zevende eeuw, 81, in de achtfte eeuw, 82, in de negerde eeuw, 87, in de tiende eeuw, 90 , in de elfde eeuw, 91, in de twaalfde eeuw, 98, inde dert. eeuw, 116, in de veert, eeuw, 131, in de vijft. eeuw, 144— 158. Herftél van dezelve in de zestiende eeuw, 168—184. Godgeleerdheid , ( Sijftematifche) zie Sijftematifche Godgeleerdheid. Godgeleerdheid, ( Scholastieke ) zie Scholaftiek: Godgeleerdheid. gregorius, Barhebreus, een Sijftemafchrijver in de Üosterfche Kerk van de vijftiende eeuw, be- , richt van hem en zijnen arbeid, I, 159. groot, (h. de) bericht van hem en zijn gefchrift de veritate Religionis Chrift:, III, 321 —331- guijon, (j. M. B., de , la Motte ) een vermaarde Dweepfter in Frankrijk in de zeventiende eeuw,  BLADWIJZER. 419 eenw, bericht van haar, III, 96 en 97. (ïurtlfr, (nik:) bericht van zijne verdienften en van zijn Sijftema, II, . 185—188.- H. haan, (g. a. de) zie f abrahams. maffenreffer, (m.) zijne Loei Theol. beoordeeld , 1, 217. iiamel., (j. b. du~) bericht van hem en zijne Schiiften,Ui,373— 375. hkerbrands , ( jakob ) beoordeeling van zijn . Compendium Theologiae, 11, 226, 227. HE1JDANUS , (ABRAHAM) vei (lag van zijne verdienften en zijn Sijftema, II, 1^5—149. üheidegger, Ij. h.) verflag van zijne ver«iienften en Schriften, II, 188-193. helmond, (joh. bapt.) hethoofdder zogenoemde Vuurmijflieken, onder de Roomschgezinden, bericht van hem, III, 86. hendrik n1k0laas, een der grootfte D weepersin de zestiende eeuw, bericht van hem, en zijnen aanhang, HI, 67, 68. iiENicmus, (joh.) ver 4 ilag van zijne Injlit: Theol., II, 39. Hervorming, gefchiedenis derzelve, door luther bewerkftelligt, I, 168— 184. Gefchiedenis der« zelve, door z wi n ge l bewerkt , 200 — 208. Voortgang der Hervorming in Nederland, 207, 208. hilde bert, verflag van • hem en zijn Theologisch . leerbegrip, I, 94, 95. hoornbeek, (jOH:) vsrflag van zijne verdienften en van zijn Sijstema , I, 114-116, zijne poogingen, omdë leer der zeden in waarde te doen houden , III, 344- horneij , ( koenraad ) bericht van zjjn Compendium Theologiae, II, 3 8 9 39. h u g o, een Munnik in de twaalfde eeuw, berichc van zijne Sijftematifche Schriften, I, 104,105. hulseman, (joh.) een der eerfte vrienden van de SchoolfcheTheologie onder de Lutherfchen, beoordeeling van zijne Sijftematifche Schriften, II, 35, 36- hu/.sius, (h. ) beoordeeling van zijne verdienften en Schriften, ILi8a,i84. C c a HUf  4&o BLADWIJZER. ïtis, (joh.) een voorlooper van luther, bericht van zijne ver» dienften, lotgevallen, en uiteinde, I, 147—149. Husfteten, hunne opkomst, en verrichtingen, 1,149, hutter , (l.) verflag van zij'n Comp. Theol., II, ao, 21, en van zijn Theologisch Sijftema, 22—24. ïiijperius, (a. g. ) verflag van zijn Thtologizch Sijftema, I, 234, 235. J. jesus, zijne leerwijze, I, 22—26. johannes van damaskus, . de eerfte Schrijver van een weezenlijk Theologisch Sijftema, verflag van hem, en van zijn Sij- , ftema, I, 81—86. iremeus, verflag van hem en zijne Schriften, I, 5^—55- isidokus van seville, verflag van zijne Senten* 1 tiarum Libri, 1, 79. junilius , een Afrikaan' fche Bisfchop, verflag van hem en van zijne Theologifche Schriften, I, 77, 78. justinus de Martelaar, een voorftander van de wijsgeerige voordragt der Euangelieleer , bericht aangaande hem in die betrekking, I, 46, 51, 52. K. kalvijn, (joh.) zijne groote verdienften, I, 205—210. Zijn Theologisch Sijftema beoordeeld, 210—219. kamfhuijzkn, (d. s. ) . bericht van hem en zijne Schriften, II, 252,2^3. kempen, (thomas van) een' der besten onder de Mijftieken, bericht-van hem, zijne gevoelens en Schriften, I, 155, 156, en III, 13, 14; 15. Kinderen, redenen waarom in de Hervormde Kerk zo algemeen gedoopt worden, 111,189—193. Kinderdoop, aanmerkingen over denzelven, III, 176—179. klemens van Alexandrië^ een voorftander van de wijsgeerige voordragt der Euangelieleer, bericht van hem, zijne gevoelens en Schriften, 1, 46—49. koelman, (jak.) bericht van hem, :,zijne gevoelens , zijne verdienften, en Schriften, II, 283 , 284, en het Nafchrift achter dat deel. kornig, (joh. fred.) verflag van zijn Sijltema> II» 39» 4° Kram  BLAD WIJZER. 4a. Krakowfche Katechismus, bericht van denzei ven, III, 218—220. krijsostomus, bericht nopens zijne behandeling van de leer des Evangelies, I, 65, 66. Kunstwoorden, worden bij hei behandelen der KristILike Godsdienstleer ingevoerd, I, 67. Kwaakers, opkomst van hun in Engeland, lil, 68—72, gevoelens en Schriften van hun, 72 —75- L. j,'abadie, (jean de~) bericht van hem, zijne lotgevallen, en Schriften, III, 75—81 en 't Najchrift achter dat deel. Labadisten , hunne opkomst , III, 75—78 , gevoelens, 78 , 79 , Schriften , 81 , 82 , hunne invloed op de Sijftematifche Godgeleerdheid der Hervormden, 107—112. lactantius, bericht van hem, 'en zijn werk de Inftitutionibus, I, 65. I.anfrank, bericht van zijn dogmatisch gefchrift: over het avondmaal, I, 93 , hij was een der eerfte ftichters van de ScholaftiekeGodgeleerdheid, 95, 96, Cc 3 Wjr,- laurentius justinus, eender besteMijftieken, III, 13. 14lfewis, (d. m) zocht den vreede te bevorderen tusfehen de Scholaftieken en Mijftieken, III, 15- LEIJDEKKER, (mïLCHIOR) beoordeelin* van zijn Sijftema, II, ia», 123, was een groot yoorftander van de zedeleer der Engelfehen, III, 283. ueontinus van cijprus, bericht van zijne Loei communes Theologici, I, 80. lijra, (nik. van) een uitlegger der Spreuken van lombardus , bericht van hem, I, 142, 143, UMBOitCH, (fILIPJwO bericht van hem en zijn Sijftema, 111,313—319. l0denste1jn, (jOD ) een voorftander van de zedeleer der Engelfehen, II, 283, nader bericht van hem en zijne Schriften, III , 106—108, 344, 345- lombardus, (PETRUS) de eerfte ftienter der Schoolfche Godgeleerdheid in de Westerfche Kerk, die een volledig Scholaftiek Sijftema geleverd heeft, 1, 107, beoordeeling van zijn» Sijftema, 107—m.  423, B E A D W Ij Z E R. ï.ULLIUS, (rAIJMUNDUS) een Scholaftiek in de veertiende eeuw, bericht van hem, I, 138. iuTrn.r, gefchiedenis deihervorming door hem bewerkt, I, 168—184, zijneverdienftcn omtrent de Mijftieke Godgeleerdheid, III, 16, 17. M. makowski, (joh.) de eerfte invoerer Cer Scholaftiekerij onder de Hervormden, bericht van hem, 239—248, nader bericht van hem en zijne Schriften, II, 55—59, III, 338-343 MAljRON , (franc ) een Scholaftiek in de veertiende eeuw, bericht van hem, I, 138, 139. maldonatus, (jOII. ) een Roomschgezinde Schrijver in deze ven tien. de eeuw, I, 250, 251. marck, (joh.) bericat van zijne verdienften en van zijn Sijftema, 11, 124—128. maresius, (SAMüCL) zijne verfchillen wet CuCCEJUS, II, 77, 78, met voetius , 108, 109, bericht van zijne verdienften en zijn Sijftema, mo -113. «astrïcht, (petros VOtt) bericht van zijn Sijftema, II, 120—122. melanchthon , (filtp) zijne groote verdienden en zijn S'jftema beoordeeld , I, 194—200, zijne gedachten onurent de Wederdoopers, III, k 116. 1.7. melun, (r. van*), een wijsgeerige Theologant in cc twaalfde eeu>v, I, 107, menno simons, zijne gevoelens , verrichtingen , zijne verdiensten en lotgevallen, III, 127—133, zijne Schriften beoordeeld , 139 — 141. Mennonieten, opkomst van hun , III , 125—133 , Icheuringen onder nen !33—waaren in 't eerst geene 'vrienden der Weetetnlchappen, 136— 138, kort overzicht van de gefchiedenis der Sijstematifche Godgeleerdheid onder hen, 138, 139 , waaren af keerig van alle Scholaftiekerij, i6m—165,hebben voortreflijké zedefchriften opgefteld en geleverd, 165 — 163, moeten niet vermengd of verward worden met de Wederdoopers ,180—183, waaren allen geenevrienden van het Socinianismus , 18-,—185 Mijjlieken, hunne opkomst I, 61, 62. III, .8, enz. de  B L A~~D W IJ Z E R. 423 de gevoelens van hun opgegeeven , III, 20— ar, 22. Mijftieke Godgeleerdheid, wat die is, III, 7, 8. Mijftieke Schrijvers, onder de Lutherfchen, III, • 3—38, onder de Hervormden. 37—61, onder de Roomschgezinden, 82 —98 , hunne invloed op de Sijfternitifche Godgeleerdheid der Protestanten, 93—112. wolin, (pierre Du) bericht van zijn zedekunüïg gefchrift, li, 267, 268. molinos, (MICHAê'l de ) bericht van hem en zijn vermaard gefchrift, de geestl'jkeLeidsman, III, «7—96. molqueren, (d. f.van) zijne verdienden en zijn Sijftema beoordeeld, III, 162, 163. momma , (willem) zijne verdienften en zijn Sijstema , beoordeeld, II, 134—136, zijne lotgevallen, 136—138. N. natalis alexandir, " zie alexander. natalis , (hkrvaeus) een Scholaftiek in de veertiende eeuw, bericht van hem, I, 138 en 139. nice, (Kerkvergadering te ) heeft 't eerst Sijftematifche termen en Schoolfche onderfcheidingen voor- den dag gebragt, I, 67, 68. : nicaeas, een Schrijver van de vijftle eeuw,, bericht van zijne zes boeken 'der Onderwijzing ,1,71,72." O. occam, (william) bericht van hem, en zijn Scholaftiek gefchrift, I, 141, 142. o r 1 o e n e s, een der eerften , door welken de Godsdienstleer bij "t volk verbasterd is , I , 57, was de eerfte die voor de Sijftematifche Godgeleerdheid den grond heeft gelegd , 57bericht van zijne vier boeken over de gronden van het Kristlijk geloof, "57 —59, zijne gevoelens, volgens de wijsgeerte van plato , 61 en III, 5. OSTEROD, (kRISTÜFFEL) bericht van zijne Sijftematifche Schriften, III, 255, 256. P. pajon, (claude) bericht van zijne vreemde gevoelens, II, 291—293. Cc.4 pan»  424 B L A D W IJ Z E R. pantsnus , een voorftander van eene wijsgeerige voordragt der Evangelieleer in de tweede eeuw, I, 46. pa pi as, een Bisfchop in de tweede eeuw, bericht van zijne Schriften, I, 50. pa u a ce lsus, (theo- p hrastus ) bericht van hem en zijne Schriften , III, 23, 24. perkins, (w.) bericht van zijne verdienften cn Schriften, II, 277—278. PETAVIUS , ( TilONIJSIUS ) bericht aangaande zijne verdienften en zijn Sijstema, III, 383—385- petrarcha, de herltelJer van de Latijnfche Letterkunde, bericht van zijne verdienften, I, 130. pictet, (bened:) bericht van zijne verdienften en Schriften, II, 260—262, 265—267. pieter pieters, een zedekundige Schrijver onderdeDoopsgezinden, bericht van zijne verdienften en Schriften, III, 166, 167. PLAce, (jos. de la) bericht van zijne verdienften en Schriften , II, 256—258, en van zijne vreemde gevoelens, 288 —290. plato, zijne gpvoelens ©ver de ziel, JII, 5, zijne gevoelens in 'c al. gemeen kort beoordeeld, 6. Platonifche wijsgeerte, in voering van dezelve onder de Kristenen , I , 42—44. poiret, (petrus) bericht van zijne gevoelens. Schriften, eri lotgevallen, II, 46—61/ poitou, (petrus van*) een leerling van lombarbus, bericht van zijne verdienften en vaq zijn Sijftematisch gefchrift, I, 115, nö. polanus a POLANSDORFF, bericht van zijn Sijftema, I- 237- possevinus, (antonius) bericht van hem en zijne Biblioth. Sekfta, L 251. porretanus, (gilb:) een wijsgeerig Theologant in de twaalfde eeuw, bericht van hem, 1,107, praag, (hjeRON! Vajt) een voorlooper van luther , zijne droevige lotgevallen, I, 149. procopowitz , een Griekfche Theologant in de achttiende eeuw, bericht van zijn Sijftema, 't eenige, 't welk in de drie laatfte eeuwen in 't licht verfcheenen is in de OosterfcheKerk, I, 219. pul-  BLAD WIJZER» 4a5v PULLKTN Of PULLUS , ( R0- bert) bericht van zijne verdienden en van zijne Sententiarum Li* bri, I, 105, 106. Q« quenstedt , (j. a.) bericht van zijn Theologisch Sijftema , II, 40. Quiëtisten, oorfprong deezer Sekte, III, 87*. Quadlibetarii, in de dertiende eeuw, verregaan de twistijver van hun, 1,157—129. R. Rakowfche Katechismus , Hiftorisch en kritisch bericht Van denzei ven, III, 226—236. Rechtvaardiging, misbruik van d^ leer derzelve, I- 5-7Remonftranten, opkomst, 'voortgang, gevoelens, en lotgevallen derzelven , III, 281—289 , waaren afkeerig van Scholaftiekerij, 294—' 298. Hunne invloed op de Godgeleerdheid der andere Proteftanten, III, 332—347,hunne invloed opdédenkwijzedesvolks onder de Contraremonflranten, 347, Ce 5 schaeps EKucHLitr, (joh).eer»herfteller der Hebreeuwfche en Griekfche letterkunde in Duitsciland in de zestiende eeuw, I, 187, 188. BijssENfus , (l.) bericht van zijn Theolog. Compendium, II, 118, 119. RIKKEL, (DIONIJS.) zocht den vreede te bevoi deren tusfehen de Scholaftieken en deMijstieken, in de vijftiende eeuw, III, 15. ROëLL, (w. a. ) zijne verdienften en Schriften beoordeeld, II, 215 — 225 en het Nafchrift achter dat deel. Roomschgezinden, de ftaat hunner Godsiienstleer, en Godgeleerdheid , in de zestiende en zeventiende eeuw, I, 243 _ 252, en III, 363—^70. ruijsbrok, eender beste Mijftieken in de veertiende eeuw,III,ro, n. S. SAVONAROLA, (hIERONIJ- mus ) een getuige der waarheid in de vijftiende eeuw, bericht van zijn» verdienfteu en lotgevallen, I, 150, een vërftandig voorftander van deMijftieke Godgeleerdheid, III. 14..  4i6 B L A D W IJ Z E R. «charp, (joh.) beoordéelfhg van zijnen Cur* fus Theologicus, II, 25a scherzer, (joh. ad.) bericht van zijn Theologisch Sijftema, II, 40. schmaltz, (val-.)beoordeelmg van zijn Sijstema, III, 237—242. Scho'.aftielte Godgeleerdheid , wat zij is, 1, 95, watröm zij zo geroemd wordt, aldaar, opkomst derzelve in de twaalfde eeuw, 99, verloor haar aanzien in de vijftiende eeuw, 152 , werd geheel ter Kerk uïtgedreeven door de Hervormers in de zestiende eeuw, maar kroop allengs weder in, onder de Lutherfchen, 227— 232,11, 26—08 , en ook onder de Hervormden, 538—248, II, 55—59, Iü, 338-343sedan , Theologifche Schriften van de Hoogleer'aaren der Akademie te sedan beoordeeld, II, 259. «eignelajj, ( willem ) een der eerfte uitlegfchrijvers over de fpreuken van lombardus, I, 117. selnekker , ( nikola as) bericht van zijn Sijitema, I, 225. servet, (micpiaë l ) zijne gevoelens, Schriften en dood beoordeeld, III, 194—199. Sociniaanen, hunne opkomst, III, 193—209, hunne leerwijze, 209— .214, hoofd'-om van hunne Godsdienstleer, 215 —2I7 , hunne invloed op de Godgeleerdheid der Proteftanten, 265— 271, hunne invloed op de denkwijze van het Proteftantfche volk, 271 —281. socinus, (r.) bericht van zijne gevoelens en Schriften , III, 203— 207, 22Ï—226. socinus, (l. ) bericht van zijn karakter, gevoelens en Schriften, III, 202—205. spener, (f. j.) bericht van zijne verdienften , II, 17, 42—53, en III, 37, 104, 105, zijne Schriften beoordeeld, II, 47, 48. striegel, (victor) bericht aangaande zijn Sijftema, I, 222, verflag van zijnen twist met m. flacius illijricus, 222—224. suso, (hendrik) een der beste Mijftieken in de veertiende eeuw, III, n. Sijfie-  B L A D 'W IJ Z E R. 4»7 Sijffêwatifche Godgeleerdheid , wat die is, 1, 7, waarom zij zo genoemd wordt , 8 , oorfprong derzelve, 14—16, den eerden grond tot dezelve heeft gelegd origenes, 57, zij is verder voltooid door augustinus, 69. In de Oosterfcbe Kerk is zij tot haare volkomenheid gebrast door j. van damaskus , 83—87, en in de Westerfche Kerk door p. iomb ardus , ic7. Kort overzicht van dezelve onder de Lutherfchen in de zeventiende eeuw, II, 14—17, van , dezelve onder de Hervormden in de zeventiende eeuw, II, 54—59 » van dezelve onder de -. 'Mijftieken, III, 8—20, onder de Mennonieten, 165—165, onder de è?ociniaanen , 209—214, onder de Remonftranten, 294—299 , onder de Roomschgezinden in de zeventiende eeuw, III, 363-370. T. tajo, verflag van zijne Sententiarum Libri, I, 81. tanner, een Roomschgezinden Schrijver inde zeventiende eeuw, ver¬ flag van zijn Sijftema, III, 372. taui er, Yjoh:) een7 der beste'"Mijftieken in de vijftiende eeuw, I, 157» UI, n, 12. teellinck, (w.) verflag van zijne verdiens-' ten en Schriften , II , 61, 62, 283, III, 344, 345- - Theologia, herkomst van hetgebruikdeezeswoords in |de Kristen Kerk, I,' 16, 17. TILENUS , (dANICL) beoordeeling van zijn Sijftema, en van zijn karakter, II. 254—256, vergel. met het Naftchrift achter dit deel. tiilotson, Aarts Bisfchop van Itantelbtrg, verflag van zijne verdienften en Schriften, II, 279, 280. turretin , ( f ) be- oordeeling van zijn Sijftema , I, 116—ti8, nader bericht aangaande - hem, 263. U. Unitarisfen, opkomst derzelven in de zestiende eeuw, III, 193—201, hunne gevoelens, 201—> 302.  4** B. L A D W IJ ZE R. valentia, (CREGORIUs) een Roomschgezinde Schrijver van de zevent. eeuw, bericht van zijn Sijftema, III, 371. valla, Ct,.) de herfteller der Griekfche en Latijnfche taalkunde in de vijftiende eeuw, bericht van zijne verdienften, I, 149. 150. vasqües, (gab.) een Roomschgezinde Schrijver van de zeventiende eeuw, bericht van zijn Sijftema, III, 371. ver schoor, (j a K o b) bericht van zijne vreemde gevoelens, II, 293 —295. vit Rl N ga, (CAMP. ) beoordeeling van zijne groote verdienften en van zijne voortreflijke Theologifche Schriften, II, 193—215- vlak , (joh:) bericht van zijne vreemde gevoelens en Schriften, III, 295—298. Voetiaanen, oorfprong van dien Sektenaam, II , 109, en III, 328, verfchillen en heftige be» weegingen tusfehen hen en de Coccejaanen, II, 83—101, hunne predikwijze, 246, 247. voetius, (gijsbert) verflag van zijne groote verdienften en Schriften, II, 68—70, zijne twist met coccejus, 76, 77, en met maresius, 108, 109, was een ijverig voorftander van de leer der Godzaligheid , 69, 283, III, 38—41. 344, beoordeeling van zijn werk Exereitia pktatis, III, 39—4t. VOLKELIUS, (jOHAN- nes) beoordeeling van zijn Sijftema, III, 2^6 —261. VORSTIUS, (KOENRAAD) bericht van zijne gevoelens, III, 244—247, beoordeeling vaa zijn Sociniaansca Sijftema, _ 242—255. Vuurmijflieken , bericht aangaande hen, III, 23, 24, waaren ook onder de Roomschgezinden, 85- W. WAAIJEN, (JOH. V. Wederdoopers, hunne opkomst, III, 112—120, gevoelens , 120—125, moeten niet Verward worden met de Mennonieten of Doopsgezinden, 180—1R3. wk1gbl , ( valentinus ) een der Vuurmijftieken onder de Lutherfchen, bericht van hem, zijne gevoelens en Schriften , m, 25, *6. Werkverbond, wanneer dit Theologisch woord, en het denkbeeld daar onder begreepen 't eerst in de Hervormde Kerk is ingevoerd geworden, II, 64—67. wiclrf, Cjohan) een voorlooper van luther , bericht van hem, en van zijne verdienften, 1,147. Wiclefieten, groote aangroei ven dezelven in de vijftiende eeuw, I, 147. w ij B m A , ( REINIER Wij- brandsz ) bericht aangaande hem en zijne on~ derwijzing in de Kristlijke Religie, III, 146 —151- witsius , ( hermannus ) beoordeeling van zijn Sijftema, II, 151-160, bericht van zijne groote verdiensten, 160—168. W1TTICHIU3 , ( CHRIST. ) bericht van zijn Theologisch Sijftema, II, 149, 151, was een fterk ijverende Kartefiaan, 111, velt een fchoon oordeel over het Sijftema van maresius, 112. woltzogen, (johannes) verflag van hem en van zijn Theologisch Sijftema, III, 261—263. WOLZOGEN, (LOUIS) Predikant in de Walfche gemeente te- utrkcht, brouwde met zijne wijsgeerte veele beroering in de Kerk ftaande de twisten over het CartefianiS' mits, II, 87 en 88. Z. ZUTFEN , (GERARD Van) een der beste Mijftieken in de veertiende eeuw, bericht van hem, III, 11. ZWINGEL, (üLRICH) gefchiedenis der Hervorming , door hem bewerkt, I, 2oa—205, beoordeeling van zijne Schriften, i, 204, 205. 01P-  c43° OPGEHELDERDE BIJBELPLAATZEN* mat th. V, 20, III, 2/5, 576. mat th, VI, 33, III, 278, 47«?. matth. XVI, l8, III, 398—401. joiiann: III, 5, III, 394—397. johann: III, 16, III, 355—357' handel. II, 38, I, 6, 7. handel. II, 39, III, I74, I75. r om. V, I , 2 , I, 6, 7. 1 petr: III, 18—22, III, 401, 401. open b. XII, 10, I, 6,  De Kerklijke goedkeuring van dit derde Deel is gefchied uit naam der Klasfis van gorij»chem door A. van L O M, Predikant teLfeusden^ en S. van H O E K, Predikant te Aalburg.  ■