CONTRA DROOM VAN EEN' POËET.   CONTRA DROOM VAN EEN' POËET- N -v ■ i^a ik gisteren avond myne gedachten had laaren gaan over de dwaaze verbeelding van fommige dichteren, begaf ik my, nog vol van die gedachten, te bed, alwaar ik, kort na dat ik myne oogen gelooken had, den volgenden droom droomde: Ik verbeeldde my aan den voet van den Parnasfus te zyn; het was 'er alles in volle orde; eene menigte van dichteren, welken meermaals dien berg beklommen hadden, waren hier en ginds verfpreid; fommigeii bevonden zig eenzaam, en in eene peinzende geftalte; anderen waren in troepen, welken ik Genootfchappen hoorde noemen, vergaderd: na ik myne oogen een wyltyds over de aanwezende menigte had laaten weiden, trok één uit dezelven, wegens zync wonderlyl.e kleaadje, myne aan. dacht tot zig: deze fnaak, by ieder voor waan bekend, had van zig zeiven geen bevallig voorkomen; zvse grootte was aan en op den Parnasfus nog al geen  van de minfte, maar vermids hy zeer mager en fchraal was, befloeg hy weinig plaats; zyn kleed kon ik niet anders vergelyken dan by een rokje, waarmede men de aapen fomwylen op de theaters doet verfchynen ,• het was bont van wegen de hoeveelheid van bladen en regels uit verfcheidene groote werken, van vreemde en bekende dichters, en fchryvers, gefcheurd, en op 't zelve geplakt. Maar het geen hem het belachelykfte van allen deed fchynen, was zyne muts; deze was by uitftek vreemd, en hier en daar beplakt met verfcheidene tytels; het was my onmogelyk om ze allen te leezen; die welken ik las, waren, Oordeelkundige aanmerkingen; De brw taaie Hovenier, en nog eenige die my ontfchoten zyn: boven op de muts was een weerhaan geplaatst, die van zodanig een kracht was, dat telkens, wanneer de wind veranderde, het hoofd van waan zig ook keerde naar dien ftreek, waar uit de wind kwam. Ik verwonderde my in 't eerst over de grootte van de muts, maar vermits de fnaak dezelve afligtte om 'er een nieuw tytelblad, waarop ik meende te leezen, Ferdedi' ging van J. S,.t Meester Timmerman, op te plakken, ontdekte ik wel rasch de reden daar van: deze was naamlyk om 'er twee vervaarelyke Midas ooren' mede te bedekken. Na dat waan zyn muts beplakt en weder opgezet had, rees hy fchielyk zo hoog over einde, dat hy zig verbeeldde, alle die omtrent hem waren verre boven het hoofd gtftegen te zyn; ja fommige dichters, die ik niet zag dat hem ies misleiden, jouwde hy zo vreeslyk uit, dat ik hem dacht uitzinnig te zyn: in 't "byzonder had hy het zeer gelaaden op een troep, uit  vyf, zo het fcheen, eenvoudige lieden beftaande, dewelken hy niet anders dan Bast aart telgen van Apolt Zoomn der domheid, en Kunstontierders noemde. Deze fchielyke drift nam haaren oorfprong uit zeker werk, door waan in der yl vervaardigd, en het geen hy aan allen die omtrent hem, en in zyn gunst, ftonden, liet zien: waan was zo ingenomen met deze hersfenvrucht, dat hy niet eens wachtte het oordeel van hun aan welken hy ze vertoonde te verneemen; ik hoor. de dat hy telkens, wanneer hy zyue verwonderaars eenige regels voorgeleezen had, hun toeduwde: Wat is dat alles elegant! Wat zyn dat trekken ! 6 wat is elk vers coulant! Waar dat ge de oogen jlaat, naar boven, naar beneden, Naar d'eetun of naar d''andven kant, V Is al génie, 't zyn alle uitmuntendheden. Na dat waan zynen arbeid een' tyd lang hoog genoeg opgeveizeld had, terwyl de troep die hem omringde (waar onder vcelen waren die in 't geheel geen verftand hadden van het gcene hy hen voorrelde) niet anders deed dan uitroepen: Bravo! bravo! vivat de Hollandfche Fenix! ylde hy, gelyk een blikzem den Parnasfus op. Ik, door nieuwsgierigheid gedreeven om zyn nieuw werk te kennen, be?on byna te wanhoopen aan het gelukken myner begeerte, tot dat ik een zeer bezadigd mensch aantrof, die iry zeide, dat ik waan, zeer gemaklyk kon inhaalen, indien ik hem Hechts jnet een ordentelyke tred volgde! want dat het de eerste  keer niet zoude weezen, zo de drift van waan, die nu zulk een vaart maakte, fcbielyk begon te verilaauwen. Ik, dit gezegde in acht neemende, ftreefde langs den weg, dien 'vaan beklommen had, hem na, hoewel met ongelyke fchredeir, en eer hy ten einde gekomen was, had ik hem ingehaald: hy begaf zig ten eersten naar den Tempel van /,pouo, alwaar hy den bellierderen van den zeiven, zyn nieuw ontworpen fluk overhandigde : terwyl dezen bezig waren met het zelve te onderzoeken, deed waan niet anders dan tegen hen, die by hem ftonden, de Heeren op de allerverachtely!--lle wyze befchimpen, ja hekelde hen zodanig, dat het veele omftanders verveelde zulks langer aan te hooren: de beftierders het Stuk befchouwd hebbende, zouden het zekerlyk als onwaardig verworpen hebben, maar uit aanmerking van waan's voorige proefftukken, befloien zy om, het zelve door eenige van hunne bedienden in 't openbaar ten toon te ftellen, het geen dan ook tcrftond volvoerd werd. Ik, die mede onder de aanfchouwers was, floeg het met alle oplettendheid gade, maar kon my niet onthouden van lachen over het wonderlyk, geürochtlyk gewrocht van waan: — hy had 'er twee profeeteu in by elkander gebragt, waarvan de eene onnozel en de andere ftapel-zot was; in hun gezelfch-p bevond zig een vreemde fnaak, die half dolleman, half phiiofoof was, benevens een meisje, ook weinig meer dan mal; beiden verzeld van een' paai, die mede gantsch niet fchrander was,'— evenwel oneindig meer verftands fcheen te hebben dan ze«  kere lobbes, die ik hoorde dat een woest mensch geweest was, en die 'er in dit tafrcel uitzag, als of hy zo ftraks uit het Lazarushuis gebroken was. Alle deze kluchtige perfouaadjen ftonden by elkander, zonder dat ik, noch niemand, merken kon, waarom. De menigte, getergd door zulk eene befpottelyke vertooning, gaf waan zulke blyken van misnoegen, en verachting, dat hy zig terftond uit hunne oogen wegmaakte; doch dit werd gemerkt door fommige die hy te vooren beledigd had, en die hem daarom gelykerhand vervolgden, en, onder een geduurig gejouw en getier, zo vreeslyk op hem aandrongen, dat hy eerlang op den kant des bergs geraakte: toen ging 'er een algemeen geroep op: Daar gaat hy! daar gaat hy • voor eeuwig! en waan tuimelde onder het gefchreeuw van, 6! Eeuwig! Eeuwig! zo yslyk van den Parnas af, dat ik van fchrik ontwaakte.