D E ARISTOCRATEN, TOONEELSP E L. Te L e r D e n, Bij FRANS DB DOES,'   BERICHT. >§choon ik dit Stukjen met den naam van Toonéclfpel Getijtelt heb, kan ik echter betuigen dat het geenfins mijn mening geweest is om 't voor het Toonecl te fchikken. — Waarom ik mij ook niet aan die nauwe bepalingen gehouden heb, daar een Tooneelftuk volgens de Tooneehvetten aangebonden is. — En wat de Caracters, die in het zelve voorkomen aangaan; is het ook gantfch mijn oogmerk niet om daar mede deze of geen e Perfoonen, of gevallen te bedoelen. — Ik heb alleen getracht te fchetfeti} een mogelijk geval. —  PERSO ONA AD JEN. Trotsaart. ") Hooghart. > Ariftocraten. Schijndeugd, j Rechtlief, een Burgerlievend Regent. Deugdrijk. 1 n „ „. Burgerhart. }> Ge™fif Heldenaart. j H^ïVdri k. I Knechts van Trotsaart. Jan, Knecht van Rechtlief. Een groot aantal Burgers, ft tl. Het Tooneel verleeld een Straat van een Patriotfche &ad in een Republiek. DE  D E ARISTOCRATEN, TOONEELSPEL. EERSTE TOONEEL. Jwrjak, Burgerhart, (Elk van een bijzondere zijde op het Tomeel ktmende. ~) j u R j a h. H a, Buur! welkom, boeftaatbet leven? ■ Burgerhart. Zeer wel, en hoe ftaat gij 'er mede? j u i j a m. Ook heel wel. — Burg «rhart. Dat 's goed. — Wel zijt gij al met uw Heer naar het Hof geweest om een Compliment bij den Vorst te maaken? A 3 Jur-  6 de Aristocrate» J u r j a n. Ja, maar mijn Heer kon de Vorst niet te fpreeken komen naar ik vernomen heb. — Burgerhart. Zo dat uw Heei dan met de kous op het hoofd weêr terug is gekomen. — j u r j a n. Wel dat weet ik juist niet. — Denk jij dan dat men de Vorst altijd zomaar kan fpreeken? ,— Jij denkt al heel . aartig over die zsalj_ — Het kwam 'er ook zo zeer niet op aan, of mijn Heer de Vorst fprak of niet, want het was maar om hem te verwelkomen bij zijn t'huis komst, van zijn gedane reis. — En als hij nu maar hoord dat mijn Keer 'er geweest is, dan is het ook al wel. — • Burgerhart. Is het niet fchandelijk, dat een Man van dat aanzien als uw Heer is, zich zo Slaafsch gedraagt, om zulke laage Complimenten te maaken, daar hij zelf een Vrij man, geheel onafhangelijk van den Vorst, is. — J u r j a n. Wel is mijn Heer dan geen onderdaan Tan den Vorst ? Bcr-  TOONEELSPEL." 7 Burgerhart. Wel neen hij, wij weeten hier van geen onderdanen! — De Vorst, daar uw Heer zo veel rneê op heeft , is op zich zelf wel een Vorst, maar geenfints een Vorst over ons. — In geenendeelen niet. — Hij is niet dan een bediende van deze Republiek en is door uw Heer, dat is te zeggen, door Regenten van die zelve qualiteit als uw Heer is , in zijn bedieningen geftelt, die hij nu hier waarneemt endaar hij zulk een prachtig Hof van houdt.— Derhalven, uw Heer is geen onderdaan van hem, maar wel, uit naam van het Volk, zijn Heer en Meester. J u r j a n. Wel dat is een wonderlijk werk. — Ik moet je maar zeggen, dat ik mij dat in het geheel niet begiijp. — kan een Vorst de Dienaar van een Heer zijn, die zo gij wilt nog niet heel lang geleden maar een deftig Burger was ? — Burgerhart. Wel ja, waarom niet! bij voorbeeld: — Als ik. uw Heer in mijn zaak aan een bediening kon helpen, die zo veel opbragt dat hij daar van een prachtig Hof kon houden, en A 4 hii  i de Aristocraten hij dezelve van mij aannam en ik door dien weg zt-jn betaals Heer werdt, was hij dan niet werkl-ijk in mijn dienst, fchoon dat hij een groot Heer en ik maar een Burgerman was F — j v r j a n. Wel nou ja, — maar dat is immers zo met onze Vorst niet? — Burgerhart. Net even eens. — Alle die groote bedieningen die de Vorst heeft, — heeft hij uit handen van onze Regenten, uit naam der Burgerij, ontvangen.— En, tot hun fcbande, zo hebben zij toen nog het een en ander, door hem, van hen laaten benaderen, daar zij nu al dikwijls bij hem omloopen bedelen.— Dan hoe veel magt de Vorst ook mag hebben, gij zult den Heer Rechtlief en alle de Heeren die zulke fentimenten voeden als dien Heer doet, toch echter zulke laagheden niet zien doen gegelijk uw Heer en zijn 's gelijke doet. - En de Heer Rechtlief, en alle de zulken, mogen nu vooreerst nog wat in de verdrukking zijn, dat kan wel waar wezen; maar zij zullen echter op hunn' tijd, hunne rechten wel weder weecea te rug te krijgen, dat verze. ker ik U. — ju K.  Toonïelspel; S J o j ] A ï, Wel ja, ja , dat zal wat worden, —■ dat men eens kwijt is krijgt men zo ligt niet weêrom_ — Hoor weetje wat, — als ik een Recent was, ik zou de Vorst ook maarte vrind houden. ■— Hij heeft het dan gekregen, zo als hij 't gekregen heeft, hij kan nu vast de vetfte brokken geeven, — daar mijn Heer cn allen die zo,als mijn Heer doen, fchoon yan bedeelt worden. — Kijk , de Heer Rechtlief heeft goed wachten, maar kwaad vasten, vrind! — Burgerhart. Ja, ik weet wel, dat gij en al zulk foort als gij zijt, die van hunne vroege jeugd af het kruipen gewoon zijn , 'er geen fchande van maaken al moeten zij zich , om een' vetten brok te bekomen , als de laagfte flaaf gedragen; ontbloot van alle redelijke denkbeelden , is U dit zo eigen geworden, dat gij niet beter weet of het moet zo zijn. — Maar zulke kruipende laagheden kan geen vrij gebooren Burger doen. ■—■ Indien deze het hart wel geplaatst heeft, dan wil hij liever zijn leven dan zijn Vrijheid misfchen. —■ Droog brood en een dronk water fmaakt hem in zijn VrijA s beid  ïo de Aristocraten heid beter, dan de delicaatfte fpijzen in flavernij. — Kortom, een vrij geboorne duld geen ketens al waaren dezelve nog zo fchoon verguld. — ] D 8 J i K. En met dat al zo bennen wij toch de katten die de kaas eeten , Maatje! — Wij moeten , dit is waar , wel wat knoopen vreeten , zo als jij lui zegt, maar als wij dat ook een tijd lang gedaan hebben , al de ongemakken die daar in komen met geduld doorgeftaan hebben en onze Heer ons dan met een bestig Ambt begiftigd, daar die Heeren , die het meest bij den Vorst gezien zijn, het beste kans toe hebben, kijk, dan bennen wij 'eral vast boven op! — en jij lui kunt met je Vrijheid, Burgerrecht en al dien brui toe kijken. ■— Ik heb het al gezien , — als je lui niet hard werkt dan heb je bij al je Vrijheid ook die Vrijheid, om van honger te derven, daar wij lui daar en tegen.als we door onzeHeeren gehol. pen zijn, flegts onze handen behoeven te roeren om als Vorften te kunnen leeven •, en uitdien hoofde wil ik U gaarne in het bezit van die grootheid laaten daar gij zo groots op zijs. — Zo lang als wij zo Siaaven mogen zijn, iaat j'j  ToONEELSPEL. 1T jij lui ons dan maar Slaaven blijven , wij zullen ons daar nimmer over beklagen, daar wil ik ü mijn hand wel voor tekenen. — Burgerhart. Dit alles weet ik. — Ik weet al te wel de laage denkwijs van Uw foort, om daar van, door U onderrecht te worden. — Maar geloof mij, mijn beste Maat, dat 'er nog wel eens tijden kunnen komen, dat die fchandelijke misbruiken , waar uit gij lieden altijd een grooc voordeel getrokken hebt, zo vlot niet meer gaan zullen , als ze tot dus ver gedaan hebben. Ais gij nog lang na het rijp worden van de vrucht, die gij meend te plukken, moet wachten , dan zou het misfehien wel kunnen gebeuren dat gij dien tijd nimmer zaagt gebooren worden. — Ik verzeker U , dat 'er een menigte in dit Land wakker zijn geworden , die te vooren in een' diepen flaap gedompelc lagen. — Maar apropos! nog een vraagje , hoe gedraagt zich uw Heer toch ■wel in het bijzijn van den Vorst? — Gij hebt hem immers wel in zijn tegenwoordigheid gea-ien? — Juk-  « de Aristocraten J u R j a h. ' Ja wel, meer als eens. — En mijn Heer gedroeg zich wel. — zo als een Heer moet doen. — Burgerhart. Ma3r wat noemt gij nu wél ? J u r j A n. Wel — beleeft en onderdanig , zo als ik tegen imjn Heer ben. — En dat is recht, want de Vorst en mijn Heer verfchelen wel zo veel met mekaêr als ik met mijn Fleer. Burgerhart, bij zich zelf. Welk een laagheid! een Souverain bewijst eene flaafsche onderdanigheid aan zijne dienaar, en dat enkelom een' vriendeiijken lach der Heerfcbzugt te genieten. —. ó Ja! bet is even zo als ik verwacht heb, zo trots als hij op zijn adelijk Kafteel is, zo laag, zo flaafsch is bij aan het Hof. — Op zijn Kafteel wil hij hebben , dat de Burger voor hem zal kruipen, en aan het Haf kruipt hij. — 6 Verachtelijke Slaaven ! waar kan U de Heerfch - en Goudiucht niet toe vervoeren J — zult gij dan nimmer ophouden om laag te sijn ' —. j¥r.  T o o n E E L s p E t." ïf 1 ] u r j A n. Het is waarlijk of gij in U zelf begint tc praatea. — Ik verfta daar niemendal van. Burgerhart. Ja, dat geloof ik. — Ik beklaag mij over de laagheid die de zulke als gij , die noch prijs , noch waarde op hunne eer of Vrijheid ftellen , gebruiken om het geluk te hebben van door de Heerfchzugtmet een veelgeyend Ambt befchonken t« worden. — J v I } 1 H. En dit is mooglijk, om dat ik je zeg dat mijn Heer zich onderdanig omtrent zijn Vorst gedraagt? — Burgerhart. Het is zijn Vorst niet, iaage Vleijer! — Uw Heer behoeft niet onder hem te ftaan, veel minder hem als zijn' God te eerbiedigen en te dienen. — De Schepper van Hemel en Aarde, van welke wij alles moeten hebben , eischt geen ilaafschen dienst en vrees van het geen dat hij uit niet gemcakt heeft, en is het dan niet ten hoogden ftrafbaar, dat wij zulks aaneen Schepfel betoonen? — J u r ] A N.. Ma&rkan mijn Heer voor dien korten tijd dat  tl de Aristocraten dat hij bij den Vorst is, hem niet gemakkelijk onderdanig zijn; daar hij door dien weg in zijn gunst blijft en aanmerkelijke voordeden bekomt ? — Burgerhart. Neen, dat kan , noch mag hij niet doen.— Want, als Menfch zondigt hij tegen zijn Schepper , die hem vrij gefehapen heeft, met aan een Mensen Godlijke eere te bewijzen , waar door hij zijne verkregene Vrijheid verwerpt en zich zelf tot Slaaf maakt, en dat alleen uit een fchandeiijke zugt naar Goud, of om ov er zijn Medemensch willekeurig teheerfchen. — En als wij hem als Volksreprefentant befchouwen, dan bevinden rvij hem nog •«•n'graadergei te zijn , — wijl hij, doorzijn fchandeiijke laagheid, niet alleen zich zelf in de ketenen der flavernij klinkt, maar ook een menigte braave Burgers. welke hunne onwaardeerbaar Vrijheid aan hem ter befcherming hadden aunbetromvt. — j V r j a n. Nou het is dan zo als het is, — ik ben met dat al toch blij dat mijn Heer aan het Hof zo wel gezien is. Bur-  ToONEELSPEE. X,$ B U r G Jt r Fl A R t. Zorg maar dat gij altijd blij kunt blijven , laag fchepfel! — TWEEDE TOONEEL. J I) 1 J A K. Hij mag pruttelen zo als hij wil , wij fcheeren al vast de fchaapen, en hij met de zijnen de varkens. — Maar daar komt mijn Heer — ik verkas. —— DERDE TOONEEL. Rechtlief, Trotsaart. Rechtlief. Ik zeg U als nog, mijn Heer , dat het nooit mijn fijftema zal worden, om voor hem die meerder als ik heet, te kruipen, en de geenen die in rang iets minder zijn dan ik, als flaaven te behandelen. — Het een, en ander is een kwaad, dat ik, noch gij  JÓ" DE AbÏSTOCRATÉH nimmer zult kunnen verantwoorden, en daar zij allen die zulks doen , in den dag des Oordeels den zwaaren last op het allergrouwelijkst van zullen moeten dragen. — Trotsaart. Ik moet U zeggen, mijn Heer! dat gij wonder naauw gezet zijt. — Ik wenschte niet dat mijn Confidentie in zulk «ene engte befioten was. — Welk voordeel trekt gij 'er toch uic dat gij Regent zijt? —■ Gij zijt flegts een Slaaf van uwe Burgers! — waar voor gij niets geniet, dan op zijn best een vriendelijke groet van hen die u ontmoeten : dat ze ook niet durven nalaaten aan mij te doenj daas en boven Haat uw Huis immers niet ftil van de lastige bezoeken diegij van hen krijgt, waarvan zij zich bij mij wel zullen wachten —- Als gij iemand ten dienst wilt zijn, fta dan de zulken ten dienst, waar van gij zo voor U, als uw Famielie, iets kunt verwachten. — Dan weet gij nog waar voor dat gij zwoegt, zweet , draaft 'en loopt. — "Wat is'er aanger,aameren lieflelijker op den aardbodem daa degenst derGrooten te genieten, —> roe: hen gemeenzaam om te gaan , terwijl van hunne vingeren niet dan Goud en heerlijke Spe-  T O O N E K L s p E r,: 17 cerijen druipt. — ó Watzijtgij onnozel! Gij zijt waarlijk te beklagen wegens uwe ongevoeligheidvoor dewaarc belangens vanuw* wezentlijke grootheid! — Rechtlief. Ik bid u , mijn Heer, bekommer U toch over mijnen ftaat niet; —. ik ben met dezelve zeer wel in mijn fchik — en buiten gemeen te vreJen. — Trek ik 'er die voordeden niet van, als gij , dat ik Regent ben, zulks behoeft ook niet; als ik van mijn post die voordeden geniet, die ik'er volgens wet, eed en pligt van trekken mag dan ben ik dubbel wel te vreden. — Maar dat ik een Slaaf van mijne Mede- burgers zou weezen, zulks is geheel bezijden de waarheid, — Toen ik het Ainbc als Regent aannam, wist ik welk een last 'eraan zulk een zwaarwigtige post verknogt was, maar om dat ik ook wist, dat 'er Regenten moeten zijn, nam ik het, uit liefde voor de Braave Burgerij, en om mijn Vaderland, door mijne zwakke pogingen, zo veel moogelijk in deszelfs luifler te onderfteunen, aan, en deed een eed dat ik mijn Ambt in alles getrouw zou waarneemen. — Dezen Eed voor God Almachtig gedaan , is mij te heilig om B door  i8 de Aristocraten door de bekoorlijkheid van gewaande grootheid , of andere tijdelijke belangen te fchenden. — Voor geen Koningrijk wil ik het Opperweezen tergen door valfch te zweeren ! — Al kreeg ik vooral mijne moeite en arbeid geen ander loon, dan de waare en zuivere liefde vanmijne Medeburgers, uit wiens naam ik mijne aanzienelijke «post bekleeds , zulks was mij loon genoeg. — Hoe genoeglijk is het voor mij , dat ik weet dat ik op de trouw van de braaffte Burgers kan Haat ïr.aaken! er» dat zij mij in nood, noch dood zullen verlaten, — maar altijd blijmoedig goede» bloed voor mij zullen opofferen! — Bewijzen zij aan U, zo gij meend, dezelve hoogachting als aan mij, hier mede wensen ik U geluk ! ■—— Maar, naar ik aan uwe eigene reden kan booren, zo zijn de eei bewijzingen die gij geniet Hechts uiterlijk en gedwongen, het welk natuurlijk moet volgen: want elk waar Burgerkan onmogelijk nalaaten, om ijder Dwingeland in zijn hart te vervloeken. — En wat uwe raad aanbelangt, om mij te verlaagen, ora een Haaf der Grooten te worden en daar door een luisterrijker ftand als ik nu heb te verkrijgen ■— 'Denk nimmer, dat ik laag genoeg  Tc-ONEELSPEL. I? genoeg ben om mijne dierbaare Vrijheid en die van duizend anderen, die ze mij ter befcherming hebben aanbetrouwt, op te offeren, en dat om de gunst der Grooten te winnen. — Zwijg mij derhal ven van zulle een fchandeiijke en hoogst ftrafwaardige daad! — Gij hoont ijder eerlijke ziel, welke gij een voordel van dien aart doet. — Eindelijk, wat de lieflijkheid aangaat die 'er in gelegen is om de gunst der Grooten te hebben en de gnaven daar van te genieten —Als men deze bekomen moet door zich zelf en duizenden van vrije Braaven de voet op den nek te laaten zetten, en onder een ijzer juk gekromt te gaan, dan kan ik in die gunst niets heilzaams , maar wel de rampzaligfte flavernij vinden — die zo wel voor den Regent als den Burger, wanneer zij een vrije ziel bezitten, ondraaglijk is. — Neen, mijn Vriend;! wanneer ik de zetel van luisterrijke grootheid moest beklimmen, dan zou dezelve op zulke waggelende zuilen niet gevestigd moeten zijn, dat één enkel grillig oogenblik van den Dwingeland in ftaat zou kunnen zijn, oti\ dezelve omver, en mij in een gevreesde laagheid te werpen. — Al het geen dat B i door  20 de Aristocraten door Dwing landij en overheerfching gevestigd wordt, ftaat maar al te dikwijls op zulke losfe fchroeven, dat het zich zelf omver werkt.— Daar het geen, dat op waare deugd en Burgertrouwzijn grondflagen heeft, onbeweeglijk vast ftaat, ja het verduurt zelfs Tirannij en Geweld! Trotsaart. Maar gij praat als een kind! — is het dan niet nodig en zeer natuurlijk, dat de eenc Mensch over den anderen heerscht, om dus eenMaatfchappij in goede orde te houden? — Rechtlief. Wel neen het, waarlijk niet! — Immers ■ „ onder alle bewegingen, die God zijne fchep. felen heeft ingeboezemd, munt de zugt deiVrijheid uit. — Al wat 'er leeft en adem fchept op den wijden Aardbodem wil gaarne vrij en buiten banden leeven, inzonderheid de Menfchen. — Hij die'tot Vrijheid gefcbapen fchijnt en om niemand te dienen dan zijnen God, mijdt alle flavernij zo veel hij kan-" — Deze taal, die in allen deelen waarachtig is, door den Giooten Heakd gefprooken, wordt door den zaligen Pa ulus eok ten voilen bevestigt — daar hij aan de Go-  T o o s e e n m, 21 Corinthers fchrijft; maar indien gij ook tondt vrij worden, gebruikt dat liever. — En dierhalven ziet gij immers zeer klaar, dat uw Hellingen zeer mank gaaa. — Maar dat 'er orde in een Maatfcbappij van Menfchen moet wezen, en dat deze door eenigea, uit de braafde cn oudfte des Volks gekozen, moet bewaard worden , zulks Item ik in alle deelen toe, wijl dit eene onbetwistbag. re waarheid is; maar wanneer dezulken, welke da?r toe verkoozen zijn, bezield zijn met Heerschzugt en Eigenbaat, dan zijn zij ook zeer zeker de Eerden , welke de orde, die zij moesten bewaaren, omver werpen: wijl dezulke , zonder aanzien van Perfoon, volftrekt belangeloos moeten zjn. — En is zulks dan niet ten hoogden draf baar? *— Trotsaart. Hoe fijn uwe redeneeringen ook zijn, zij hebben echter de eer niet van mij te behaa- gen. Rech tlief. Zulks komt, dat gij te derk aan de banden van Heerschzucht en Eigenbaat gekluisterd ligt, — het welk gij u zeer zeker zult beklagen, wanneer gij , door de vlijerij van B 3 aIJ-  as de Aristocraten anderen, eens uit de gunst van uwen Afgod gebonst wordt, en een ijder u dan met verachting den rug toekeert. Trotsaart. Nu, mijn Heer, als die tijden komen, dan komen die plagen, zegt het oude Spreekwoord — ook zegt het, niet ongelukkig voor den tijd. En derhalven zullen wij ons over dat punt noch niet bekommeren. Rechtlief. Men zegt toch, dat gij reeds in het geval Trotsaart. Ik zou u dit wel antiers kunnen teonen, maar mijn tijd mij roepende, zullen wij zulks fpaaren tot een nadere gelegenheid. Ik hoop dat gij intusfchen de waardij van de raad, die ik u gegeevcn heb, zult befeffen. — VIERDE TOONEEL. Rechtlief. Hoe ongelukkig is het lot van Trotsaart en alle de zulken die het met hem eens zijn! — Om eene gewaande Grootheid te be-  TOONEELSÏEL. 23 bekoomen, vertrappen zij de Vrijheid van hun en hunnen Medemensen. — Een geduurige bekommernis, of zij zich wel fiaafsch genoeg gedragen om de Heersehzugt en Dwinglandij te bekooren, doet hen, in het kleed der Hovaardij geftooken, de kommervolfte en zorgelijkfte dagen doorbrengen. — ö Wreedo Geud-en Heersehzugt, waar kunt gij den Mensch niet toe brengen! — Gij fpringt met hen, die voor u nederbuigen, om, als de Bootfeerder met het wasch, en vormt van hen zodanige Figuuren als gij op uwe fneode tafreéJen nodig hebt, — ó Slaaven der weelde!— wat zijt gij u zelve ongelijk. Op het eene ogenblik zijt gij onverdraaglijk trots, daar gij in het andere eene worm in laagheid gelijk zijt. V IJ F D E TOONEEL. Rechtlief, Hooghart. Hooghart. Gijfchijnt het met u zelve niet eens te zijn, mijn .Vriend ? — B 4 Recht.  24 DE Aristokraten Rechtlief. Dit hebt gij abuis, mijn Vriend! tot nog tce ben ik het met mij zelve wel ter deeg eens, en hoop het op dien voet, ook altijd te blijven. — Waar ik ben het niet eens met die geenen, welke, ten kosten van hunne Medemenfeben, hunne Grootheid zoeken te bevorderen. — Hooghart. Komt gij alweder met uwe oude naauw. gezetheid voor den dag? Rechtlief. A's me» een ieder het zijne geeft, of zo hij zulks heeft, laat behouden, dit heet ik geen naaKwgezetheid, maar billijkheid. Hooghart. Men kan die zogenaamde billijkheid ook binnen al te enge paaien brengen. Rechtlief. ó Neen! de billijkheid kan nimmer te naauw in acht genoomen worden. — Als de. ze over het algemeen wat meer betracht werdt, wij zouden onze dagen vrij wat ge. gister en genoeglijker doorbrengen. — H o o g ii a fi t. Ik weet waar gij heen wilt, mijn Heer! men  ToOKEEL SPEL. IS men moest een ijder den Eaas maar laaten fpeelen , niet waar ? — Rechtlief. Dit hebt gij mij nimmer hooren zeggen. — Gij weet dat ik een vriend der orde ben, en daaruit (preekt immers van zelve , dat zulks dan mijn fyfleaia niet zijn kan. — Neen, mijn Heer, ik zou 'er zeer tegen zijn om •en ijder den Baas te laten fpeelen. — Maar dit ik, en Regent en Burger, gaarne ijder in zijn wettig recht gevestigd zag, zulks is waar; en hier toe zal ik mijn best doen , zo iang het in mijn vermogen is. — Hooghart. Ja, ftoüd het «ileen aan u, gij waard i» ftaat om den Burger zo veel recht roe te kennen , dat 'er voor ons flegts een fchaduw van gezag zou overblijven — maar wij hoopen daar regen te waakeu. — Rechtlief. Het gezag, dat wij voeren, moet niet door ons «itgeoeflerïd worden , om ons, of de onzen, daar door ontzachlijk ie rnaaken, maar enkel en alleen ten nutte van het algemeen, bet welk on« de magt die wij in handen hebben, tot dat einde heeft opgedraB 5 gen. -  sé si Aristocraten gen. — En hij die van deze regel afwijkt, hij zij dan wie hij zij, begaat eene misdaad, welke onverfeboonelijk is. — Hooghart. Gij begrijpt het zeer wel, maar ik voor mij kan uw ftelzel in zijn geheel niet aanneemen; — vermits ik van de magt, die ik in handen heb , altijd zodanig gebruik meen te maaken als het best met mijne belangens zal overeenkomen. — Ik ben gantsch niet Toorneemens, om van een recht af te ftaan, het welk ik als mijn eigendom bezit. — Rechtliet. IVIaar denkt gij dan niet, dat de Burger, waar op gij ao laag neder ziet , zich ook gaarne in het bezit van zijn wettig recht gefield ziet, en dat hij daarop den duur, door zijne Vertegenwoordigers, in gemaintineert wordt ? Hooghart. Och ja wel! — Ik wil zeer gaarne zien, dat hij daar in , zo veel maoglijk, herflelt wordt, mits dat ik daar door niet in mijn gezag bekort wordt. — Ik verzeker u, dat ik eer het uiterfte zal wasgen, eer ik van het  ToONEELSPEL. 17 het geringde deel van de magt, die ik in handen heb, zal afzien. — Rechtlief. En als u nu eens aangetoond word; dat gij een Magt in handen hebt, welke 11 niet behoord — zoudt gij dan echter nog zo onbillijk zijn van dezelve te willen behouden T — Hooghart. Het daat de geenen , die beneden ons zijn, niet vrij om te onderzoeken, wat ons al, of niet toekomt. — Hun pligt is om in de vaderlijke zorg van ons te berusten. Rechtlief. En waarom dond het hen dan vrij, om te onderzoeken , of gij in uw voorrechten benadeelt waard, en toen zij vernaamen, dat 'er zulks plaats had, u door de onderdeunïng van hunne dem, zelfs met ge» vaar van hun goed en leven, uwe voorrechten weêrom te bezorgen? — Ik hsb in 't geheel niet kunnen merken , dat gij, of een van de geenen, welke in uw fydhema zijn, zieh daar in het minst tegen verzet hebben; maar wel; dat gij hen op het derkst tot die onderneeming hebt aangezet. -— Hooc-  «I de Aristocraten HOOKSBIII, Zulk wijt ik hen geen dank, — een Burger is verpligt zijn goed en bloed voor zijn Regenten opteofferen. — Rechtlief. Gij hebt reeds gezien , dat zij zulks durven en willen doen; maar die zelve verpligting die op hen ligt, ligt ook op ons, en dat wel ruim zo fterk, want het Volk is niet om ons, maar wij om het Volk. — Hebben zij ons trouw gezwooren , wij hen ook — en hierop hebben zij hunne Voorrechten en Privilegiën in onze handen gefield, opdat wij dezelven , ten allen tijden, tegen alle geweld en overheerfching zoude befchermen; wij zijn immers dus ten hoogftenftraffchuldig, indien wij dat geen, het welk wij aangenomen hebben om voor hen te befchermen, hen zelf ontwringen ? — Want fchoon wij Regenten zijn, wij zijn daarom niet boven de Wetten verheven, maar wel degelijk, gelijk de minfte Burger, aan dezelven gehouden. — Waarlijk, mijn Heer, veelen onzer Mede-regenten hebben het niet aan hunne kundigheden maar ilegts aan een blind geluk te danken, dat zij het roer van Stad of Staat in handen hebben 1 — En  TOONIKLSPEL. 2*1 En al heeft men het door zijn kundigheid en een foort van natuurlijk recht verkregen, dan ftaat het ons immers noch niet vrij, om naar onze willekeur te handelen. — Daar zijn wel verfcheide trappen onder de Menfchen , den een bij den ander vergeleken zijnde: maar ten aanzien van God zijn wij toch alle elkander gelijk : Wij allen zijn Hem even groote eere en eerbied fchuldig en alle Bedelaars voor zijne deure. — Van Hem en door Hem en Ut Hem zijn immers alle dingen. — De grootfte Vorften, zullen zij goede Kristenen zijn, moeien zo wel als de geringde hunner onderdaanen bidden ; Heere! geeft ons heden ons daaglijks iroodm — En derhalven is het niet dan ten uiterftcn bcfpottelijk, dat een Mensch zich zo verwaaten aanfteld , dat hij als een Godheid van zijn Evenmensch wil aangebeden zijn — Gepaste, maar onbefchroomde eerb'cd , daax hen ik op gefteld , en zeer op gtfteld, maar ik verfoei alle flaaffche onderwerping en Iaage Vlijerij. — Mijn huis en hart ftaat ten allen tijden, zo wel voor de geringde als de eerde Burger open, en niets geeft mij meer vermaak dan aan hunne billijke verzoeken tc  2|o d k Aristocraten te kunnen voldoen, of zo zij in het een, of ander dwaalen , hen door reden weder te recht te brengen. — Hooghart. NU daarom zijt gij ook hun Patroon — ook krijgt gij daar menig vriendelijke groet van hen voor, dan ik begeer die op dien voet, en van die Lieden , daar gij ze van krijgt, niet te hebben. — Ik bedank hen voor die uitftekende eerbewijzingen, als ik ze onder zulke nauwe bepaaling moet genieten. — Rechtliet. Hunne vriendelijke groeten , mij uit waaie hoogachting toegebragt, zijn mij meerder waard dan het fijnfte goud. — Mij dunkt Jer kan geen grooter vergenoeging voor een Regent zijn, dan de waare hoogachting en Bet vertrouwen van de Burgerij te hebben, Want hier op kan men in nood en dood H iat irraaken. — En wat die naauwe bepaaling aangaat, ik begeer geen ruimer bepaaling te hebben, dan die mij volgens ïecbt en wet toekomt. -*- Hoos-  fOOBEEtSMli 3r Hooghart. Wel aan, mijn Heer, ik filiciteer u met uw weltevreedenheid, onder betuiging, dat ik u dat genoegen zeer guarne gun. — Vaar wel. —- ZESDE TOONEEL. Rechtlieï, Hooghartnaarziendc. Trotsheid en Eigenbaat zijn ook de Afgoden , welke hij aanbid. — Hij heeft dezelve kwaal van Trotsaart, uitgenoomen, dat hij aan niemand hulde wil «loen, dan aan zichzelf, — en wat geeft zulks te kennen? — immers niets anders dan dat hij nog een graad trotfer is dan Trotsaart. — ó Wreede Staat kunde! ——■ ZE.  32 de Aristocraten. ZEVENDE TOONEEL. Burgerhart, Deugdrijk. Burg uhiit, Onze Rechtlief fchijnt het hoofd vol te hebben— Hij flond ten minften zeer peinzende. — D e u g d ï ij k. Dat deed hij. maar zeg mij nu eens, wat gij toch met de knegt van Trotsaart te doen hebt gehad ? — Ik weet waarlijk niet, hoe of gij u zelve zo kunt vernederen om u met zulke laage fchepfels in eenig gefprek in te laaten? — zij zijn immers onze attentie niet waardig ? Burgerhart. Daar hebt gij gelijk in. — Ik heb mij ook al voorgenoomen om zulks niet te doen maar de kaerel woond hier in de buurt, en als men dan van hen aangefproken wordt, dan raakt men ongevoelig met hen weg en ze;fs zo ver weg. dat men zich dikwijls aan die Aterlingen zou vergrijpen, zo de Hemel ons daar niet voor behoeden: D £ o c d-  T O O N E E L s P E t.' 33 D e u g d r ij k. ' Juist om die reden moet men zich wachten, om met diergelijk fbort van volkom te gaan—> ten zij bij de boogde noodzaaklijkheid. —« Maar waar hebt gij lui toch uw gefprek over gehad? - Burg er hart. Het liep principaal over de reis van zijn Heer naar het Hof, waar hij zijn Compliment meende te maaken, maar ik hoor, dac hij niet te recht is gekomen. — Deugdrijk, En ik heb meer gehoord. — Ik heb gehoord, dat hij in ongenade geraakt is. — Burgerhart. Wat zegt gij! — Dat kan ik haast niet gelooven! — of gij moest gehoord hebben wat daar toe aanleiding gegeeven heeft. — D e u g d r ij k. Dat heb ik ook gehoord. — Gij weet immers wel, dat 'er kortlings een vergadering geweest is ? — Burgerhart. Ja wel — is hij daar niet tegenwoordig geweest, of heeft hij 'er de belangens van zijn Patroon niet genoeg voorgedaan? •— C Deugo«  34 be Aristocraten Deugdrijk. Het laatiïe heeft hem zijn ongenade doei', verwerven. Men zegt, dat hij 'er z'ch zeer laf ter bevordering van zijns Patroons zaak gedragen heeft. — Gij weet, - daar zijn zeer goede Patriotten tegenwoordig geweest en ik denk, dat hij daar voor heeft moeten ftrijken. . Burgerhart. Hier aan kan men zien , op welke vaste zuilen de zetels van de Slaaven der Heersehzugt gebouwd zijn. — Een grillig ogenblik van hunnen Afgod fmijt op eens al hunne aardfche zaligheid om ver; en zij worden met een de verachtelijkfte uitvaagfels des waerclds; zo wel bij vriend als vijand. — De geenen die hen te vooren als Slaaven gediend hebben — jouwen hen opentlijk uit; wijl zij begrijpen , dat 'er nu niet meer te haaien is. — En wat de weldenkende betreft, deze zien hen zekerlijk wel met medelijden , doch tenens met verachting aan , — het geen zij dubbel verdienen. — Maar ik kan het van Trotsaart toch maar half gelooven. D e u g d'  T o o k i k l s p li; 3? ~if Deugd» rj k. tiet is mij van iemand, die het wel 'uieen«5e te weeten , maaral te wel verzekert ; en het zal niet lang lijden, of wij zullen *er zeef zeker van onderrecht zijn. — Maar zoud gij kunnen denken , dat Hooghart zijne liefde tot de Burgerij geheel en al verbannen had ? ■ ■ ik kan het waarlijk niet gelooven. Burgerhart. Het is echter zo, mijn Vriend! hij heeft zich reeds geweldig ten onzen nadeel laaien zien. — Hij is tot mijn leedweezen niet meer de vriend der Burgerij. — D e u o d r ij k. Ik wil echter mijn oordeel liefst, nog een weinig opfchorten tot hij nog eens getoetst ïs, en zo wij hem dan verlooren hebben, dat God verhoede! — dan heeft hij ook mij en zeker alle braave Burgers verlooren. — Ik heb mijn goed en leven veil voor alle Regenten, die 's Lands en der Burgeren Voor, rechten en Privilegiën getrouw helpen befchermen; maar de zulken , die niets dan hun eigen grootheid beöogen, zijn mij niets waard, en G 2 *  35 de Aristocraten ik zal mij in der tijd, nimmer over hunne.; rampfpoed bekommeren. •—■ BüRCERIIA RT. Ik ben met u in het zelve fentiment, en vind, wanneer wij anders deeden, dat wij , onze verdrukkers en overheerfchers in de hand zouden werken; het welk r voor een Vrijheidminnend Burger, een onuitwisbaars fchande zou weczen, — Iaat ons derhalvcn op onze hoede zijn. — D E u c D i'. IJ k. De Hemel bewaare ons voor het doen van wandaaden ! — maar laaten wij ons oordeel toch omtrent Hooghart nog een weinig opfchorten — Ik wacht zo daadlijk onzen vriend Heldenaart hier, welke i,em is gaan toetfen cn zo deze uwe vermoedens bevestigd, dan zullen wij 'er onze maatregelen naar nemen. — Zie daar is onzen Vriend al.— AG f.  T O O N E E U f ! L, 37 A G T S T E T O O NEE L, Deugdrijk, Burgerhart, Htl.9EN.iART. Deugdrijk. Wel Vriend ! hoe zijt gij in uwe Commisfie geflaagc? IÏE ld EN aart. Zeerfiegt, onze billijke verzoeken zijn ten eenenmaal van de hand geweezen. — Deuo d r ijk. En hoe heeft zich Hooghart gedragen ? — Helden aart. Deze heeft zich in het bijzonder heftig tegen ons verzet, en dat wel zo , dat ik 'er waarlijk van verbaast Hond. — Burgerhart. Zie daar , mijn Vriend , het geen dat ik u gezegd heb ten vollen bewaarheid — Wat zegt gij nu? — Deugdrij k. Dat ik naauwlijks gelooven kan , het geen ik hoor enzie; maar terwijl het echter ten klaarllen blijkt, dat Hooghart ons afgevallen is, C 3 z0  DE Ariitocraten. zo ben ik ook bereid om hem ten flerkften* tegen te gaan, op dat zijn gif zich niet te zeer verfpreid en nog veele zwakke zielen lioet onta2rten. — Helden aart. Ik beloof u ook , dat jk niet zal ophouden om mij tegen alle ongeoorloofde Dwinglandij te verzetten; het welk duizenden met ons zullen doen , die ook alle gezwooren hebben om zich nimmer, zo mm onder het juk der Ariftocraten , dan onder dat der Monarchij te zullen krommen. — Laaten wij dos op alles saauwkeujig agt geeven, zo ter bescherming van onze nog dierbaare Regenten, als Burgerlijke Vrijheden — laaten wij geen fijd verliezen. — Deugdrij k. Alaar hoe heeft zich onze braave Rechtlief en zi;ne Mede, — nog aan hunne ptigt getrouw gebievece, Regenten gedragen? — Heldenaart. Verwonderlijk! is moet u zeggen, welkeRcede gedachten ik ook van ben gevormd had, da: zIj mijne verwachting r.cg verre te boven itreefüen, ——.. B u x-  T.OOItELS'il. 39 Burgerhaat. De Hemel zij gedankt! dat hij ons nog zulke dierbaare Vaderen heeft laten behouden. — Maar laat ons nu geen tijd verzuimen maar ten fpoedigften onze wettige zaak bevorderen. NEGENDE TOONEEL. Jurjan. Hendrik. J u r j a n. Wel Hendrik! wei Hendrik! wat heb ik van de morgen een hiftorie gehad met Buurman Burgerhart. — Wel man, wel man , dat was een gedoente, — je leven zo, niet. He n d ri K. Wel waar kwam da: dan van daan, wat fchorte het Mannetje? — J U r j A K. Dat weet ik zelf niet, om je de waarheid te zeggen — maar het was in 't geheel niet heider met hem — evenwel wij raak;en toch q ^ faam en  *o de Aristocraten faamen aan de praat over het een en ander, maar zijn vrijheid maalde hem vveêr geweldig in het hoofd. — Hekdri k. Maar wat wou hij dan eigentlijk ran je hebben ? j ü 1 J A lt. Hoor, Vrind lief, hij fcbolt mij uit voor al wat leelijk is — En mijn Heer niet minder ; in 't kort, mijn Heer was een flaaf en ik niet minder — mijn Heer kroop als een wurm voor het Hof, en ik wéér voor mijn Heer, en daarom wij waaien geen van beiden deeze aarde waard. —■ H £ e n d r i k. Wel zo — we! zo. — Maar wat nou het mooist van allen is, wij woonen 'er toch evenwel , hij mag dan kaveeren zo als hij wil , en dat wel vrij wat beter als hij, of zijns gelijken. — Dan laaten ze maar redeneeren — het raakt onze kouwe klcêren niet eens, ik moet alrjJ in mijn hart lachen ais ik hen zo hoor praaten; u ant ze zijn waarlijk blij met de dop en laaïen ons goedwillig met depit heen ioopen, —  T O O KEEL SP EL 4r j v i ; a s. Daar heb je gelijk in — maar zou men hen daarom al moeten laaten zeggen, wat zij goed vonden —dat volk is zo brutaal , dat het fdrande is. — Ze praaten van de Heercn net eveneens of zij ze aangefteld hadden, en ik begrijp evenwel, dat ze dat bedroeft mis hebben. Hoor, weetje wat; ik meen voortaan voor geen een van dat Volk meer te zwijgen, het gaat dan hoe dat het gaat. He nd rik. Ik heb zulk een grootc hekel aan hun bedil als jij durft denken — maar evenwei zo lang als ik nog dienstbaar ben, zei ik de kat nog^ maar zo wat in 't donker knijpen — zo lang als men noch niet geholpen is, is dit, dunkt mij or.ze zaak, want de kans kan nog verkeeien , of wij kunnen bij mijn Heer van daan raaken, en wat dan gedaan ? — wij zo.,ëii dan bij de andere partij niet te regt kunnen komen , en dat zou mij in 't geheel niet lijken — kijk — wij dienen immers toch maar om een goeije R.ok en Brok, en, om door den tijdeen makkelijke kostwinning te bekomménj en; wat fcheelt het ons , of wij C 5 die  4* de Aristocraten die van Pieter of van Pouius krijgen ? — als wij het maar hebben, dan is het immers al dubbeld wel ? — J U R J A N. Ja dat is 'allemaal wel — maar die Heeren, die het best aan het Hof gezien bennen, kunnen meest al de beste brokken geven, en daarom hou ik mij wel ter deeg aan die Partij , die onze Heer is toegedaan. — En wat jou denkwijs aartgaat, om voor die zo genaamde Burgerlui poene paane te fpeulen dat doe ik niet — ik betrouw op mijn Heer en hij op mij, want hij heeft ook volk nodig , die hem zijn zaak helpen deur drijven en daar om zei hij mij wel teugen het geweld; van Burgerhart en zijn Ccnfoort befchermen, daar ben ik niet eens verleegen voor. Ook denk ik niet, dat het heel lang zei duuren, of wij zeilen wel in zulk een ftaat weezen, dat Burgerhart nog zijn aanhang ons niet zei kenne deeren. — daarom, Maat ! als ze mij voortaan te veul fpoi lings maaken, dan zei ik ze bij geval de rug maar reis meeten TIEN-  t o o n e e x. s p e l. 4,1 TIENDE TOONEEL. Jurjan. Hendrik. Kees, zeer fchielijkvoor den dag fpringtnde. Kees. Wel zo maat! — ben jij zoo'n meefterom braave Burgers de rug te meeten? — WeJ koman — ik ben ook een Burger van dit Land — probeer dat dan eens aan mij — (hem met een o