D E VOORZIENIGHEID.   D E VOORZIENIGHEID. DOOR HENDRIK SANDER, Profesfor aan de Ulustre Schoole te Karlsruhey en Honorair Lid van het Genootfchap van Natuuronderzoekeren te Berlijn. EERSTE STUK. Vit het Hoogduitsck vertaald. Te UTRECHT, Bij G. T. van PADDENBURG, en ZOON, i 7 9 o. KIIONSTIt-GEfiEF. 8EBEENR rottskdam.   VOORREDEN. 0->k deezen arbeid heeft men van mij verlangt , en ik heb er mij des te minder van kunnen ontflaan, daar ik reeds lange van gedagte was , dat men de ganfche leere der Voorzienigheid , zo ze overtuigen en indruk maaken zal, meer Hifiorisch, dan wel, zo als gemeenlijk gefchied, dogmatisch, met veele verdeelingen , kunstwoorden en onderfcheidingen , bewerken moest. Het is mij ook een eere , dat ik in de voetftap* pen zal treeden van die waardige mannen, welke reeds aan het boek: Niets bij geval, gearbeid hebben. Zij hebben mij zeker op ditgroote veld nog een ruime nalezing agtergelaten. Doch ik heb dikwijls mijne ftof afgebroken , en mij heiïnnert, dat dit ligt reeds door mijne voorgangeren mogt gezegd zijn. Want, daar ik de vier cerfte deelen van dat werk tot hier toe in 't geheel niet kende , en maar fchielijk * 3 door-*  VOORREDEN. doorgelezen heb , zo kon ik mij niet altijd juist hunnen inhoud herinneren. Om dit fhikje niet te dik te maaken , heb ik aan het einde als met geweld afgebroken, en weggelaaten, wat ik uit de gefchiedenis van ganfche volkeren , bijzonder der Duitfchen, tot opheldering wilde aanvoeren. Of ik dit, en veele andere zaaken die, naar mijn' gedachte , hier toe nog behooren , in het vervolg zal ^leveren , kan ik niet zeker zeggen (*). Ook Ik ftaa met alle mijne omftandigheden , verrigtingen, jaaren , vóór- en tegen-fpoeden onder de Voorzienigheid, en kanover de opgewektheid van mijnen , zo menigmaal te vergeefs ingefpannen, geest, zo min als over mijne gezondheid, gebieden. In onzen tijd wordt het voor een gevoelig hart zo aang.enaam geloof aan een alles beheerfchende Voorzienigheid {leeds zeldzamer. De zogenaamde Vrijdenkers neemen in groote en kleine fteden dagelijks toe. (*) Daar hier aan in het tweede ftuk reeds voldaan is, zo heeft de N. D. leezer zulks, in de vertaaling van het zelve, kort na de uitgave van dit, te wacn-  VO ORREDEN. toe. De wellust verderft de fchoonlïe zielen meer en meer, die , ten minften voor deeze beneden waereld, verloren gaan. De waare vereerers van den Godsdienst danken God in ftilte voor hun geluk , en zwijgen. Inlusfchen is het fteeds een aangenaame en te gelijk gewigtige bezigheid, voor den Godsdienst, die toch de laatfte en plegtigfte der belangen van den mensch blijft, in zijn' kring te arbeiden. En ik, die , fchoon niet rijk of aanzienlijk, nogthans gaerne voor andere weldaadig Zoude zijn , gelijk elke plante in de Natuur voor andere Schepzelen nuttig is, heb mogelijk ook door deezen arbeid iets tot gerustftelling van anderen toegebragt, eenen mismoedigen Christen den kommer vermindert , en hem in wijze en Godvruchtige grondregels verfterkt. Terwijl God mij alle dagen meer de wijsheid fchenkt, om, niet op menfchen te bouwen , van alle aardfche dingen weinig te verwachten , en niets zo zeer van ganfeher ziele te behartigen en tot bezigheid te verkiezen , als de werken Gods, en zijne Koninglijke heerfchappij, in welkers grenzeloozen omtrek ook * 4 ik  VOORREDEN. ik eens eeuwig en volkomen gelukkig wensen te zijn , zo bemin ik ook dagelijks meer de ftille en oprechten , die den kring deezes aardfehen levens met ftille gelatenheid befchouwen, de groote menigte, zonder zich voor haar te verlaagen, of om haarentwille zijne menfchelijke en Christelijke waardigheid te verlochenen , haar bontfehitterend fpeeltuig laaten, en, zo vaak de zonne ondergaat, zich verheugen, dat onder de bezigheden des beroeps, dus niet zonder nut voor andere, niet zonder zegen voor hun, niet zonder proeven van gehoorzaamheid aan God, van het getal der beftemde dagen weder een verloo- pen is, en niet wederkeert En voor deeze met mij door den band der liefde verbondene menfehen, fchreef ik dit boek. S ANDER. IN  INHOUD. I. Van de onderhoudinge Gods. Fan de Voorzienigheid in 't gemeen. bladz. i Noodzaaklijkheid der onderhouding, 4 Over Job XLI. vs. 1. 5 Over Pfalm CIF. vs. 27. 6 Menigte van dieren in één Forsch. 7 In dén Fisch. g God heeft Zijne oogmerken met de waireld. 9 Onder de Natuurkrachten is een gejiadige kamp. 10 Ook in de waereld der geeflen. 13 Tegenftreevingen in het rijk der waarheid. 16 Doch onder alle zwarigheden behoudt God alles in orde. 2I Be/luit daar uit. 2j II. Van de M'.dewerkinge of ondersteu- ninge Gors. 2j Over Matth. FI vs. 25-32. 2$ Waarneeming op den Grindelwald in Zwilzerla nd. 29 Over Matth. X. ft. ao. 3! Weder over Matth. Fl. qo , %\. n~ leder mensch heeft zijn bijzondere loopbaan. 36 Voorbeelden , van CoOK. 37 WlNSLOW. 37 BOERHAVE, LlNNJEUS, HALLER. 38 Thomas Secker. 3g Ma-  INHOUD. Jufff, BlHERON. bl. 38 Uit het gemeene leven. 4° Melanchton en LüTHER neven elkander gefield. 43 Fan Docht er en, Ouders en Kiideren. 43 Fan gemeene en arme lieden. 44 Groote dingen uit kleine beginzelt. 45 Jigemeene Landfchoolen 4°* Nuttige vindingen in duistere tijden. 48 Senbca, Tacitus, Pliniüs, MarCus Au- relius. 5° Foortrepjke inrichtingen van Hertog Ernst Den Vroomen, middenin ien dertigjarigen krijg. 51-60 Van Keizer Peter den GroOTEN. 60 Dergelijk voorbeeld uit Afrika. 6l Geringfchimende takken van befiaan van enkele Landen en Steden. 6l Fan Graubunden. 62, Van Zwirtwoud. 62 Van Zweden. 62 Van Tijrol. 63 Zagte gang van God in de Menfchenwaereld. 65 De Christelijke Godsdienst heet met recht een zaad. 67 E piet eet behoort ook tot de iveldaaden Gods. 69 Lofiijk: onderneemingen met Doove Kinderen. 71 Stichting voor goede Dienstboden. 71 III. Van de Regeeringe Gods. 72 Over Jefaia FIU. vs. 10. 73 Over Hand. XFll. vs. 24 28. 73 In de waereld is meer Goed, dan Kwaad. 84 Regeeringe Gods in de levenlooze en levende Natuur. 87 Aardappelen komen naar Duitschland. 88 Eén Os brengt de hoornveeziekte aan. 89 Bheifem van het gras. 90 Re-  INHOUD. Regeeringe Gods in de Menfchenwaereld, bl. 91 Verfcheidenheid in de neigingen en bejtrevingen der menfehen. 9 * In de gezigten. 95 Armoede en taage fland is geen ongeluk voor het grootfie deel der Menfehen. 96 Huwtijk, en huislijk gezelfchap is eene voortrefiijke inrichting voor htt beste der Menfchenwaereld. ioi Het Mannelijk charakter wordt door dat der vrouwe getemperd. i °* De tijd, door de Natuur daartoe voorgefchreven is goed voor het lighaam en de ziel. 104 Het eigendomlijke des huwlijks, is door Gods wet zeker gefield. i°5 De evenredigheid tusfehen beide gefiachten kan door geen menfchelijke kunst behouden worden. 106 De onontbindbaarheid des huwlijks benadeelt de volksmenigte niet. i07 Aanmerking, Dat het huwlijk niet bloot een burgerlijk verdrag is. Ila Aanmerking over de Concubinatie. 114 Aanmerking over twist, onaangenaamheid, en onrust in den /tand des huwlijks. 118 Huislijk geluk is de bron van openlijken welfiand. 118 Over de gefhiedenis van Jacob met zijne Zoonen. 120 Voordeden der Opvoeding. 125 Lord HoLDERNKSSES oeconomifcht proeve met den Koninglijken Prinfen in Engeldntt. 138 Het nut breid zich ook uit tot bedienden en huisgenoten. 129 Ten allen tijden was er gelegenheid en aanlokking tot het goede in de waereld. 130 Handeling van God omtrent de zedelijk boozen. 134 De  INHOUD. De Mensch moet niet naar blinde driften handelen. 135 God verhoed veel kwaad , dat wij in '/ gekeel niet gewaar worden. jgg Veel verhindert hij openlijk. j^J Door natuurlijke flraffen. \ Door de bedreigingen van den Godsdienst. 138 De ondeugdzaame heeft de gevolgen zijner handeling ook niet in zijne magt. 1go. Jozephs rooi beeld Gen. XXXIX vs. I - 4 140 Uit de fnoo ifte handeitn6 en Jpruit dikwijls het goede voord. 14a Voorbeelden. Wederroeping van het ed'.kt van New- tes. 143 Romeinen. 144 Volksverhuizingen. I45 Zmtieli/ke Godsdienst. 14.5 Het goede- in ae orde der Monniken. 14 5' Krom hu bul in 'ile/en. 147 Dr. Dodds Pied:< n. 148 En Magaatenen Hospitaal. 14.9  VAN DE VOORZIENIGHEID. i. Is 'er eene leete, die ons aan de eene zijde onze Nietigheid, en aan de andere zijde onze waardigheid en verhevenheid toont; is 'er ergens eene leer die ons de toevalligheid en onbeftendigheid der waereld, het verwisfelend aanwezen van alle ichoonheden in de Natuur, en jde onvolkomenheid van alle menfchelijke inrichtingen en ouderneemïngen prediken kan; is 'er eene leere, die ons, in onzen wandel op aarde voorzigtig , befcheiden, ootmoedig, vcrftandig en ernftig kan maaken; is 'er iets, dat ons elke deugd, elke goede, ook de ffilfre en verborgeufte, goede handeling kan doen hoogfchatten en ons door het uitzigt naar groote en onophoudelijke belooningen tot den ichoonften ijver kan opwekken ; is 'er' eene waarheid, die zq geheel de grondflag van alle Godsdienst, de fchrik. voor den ruwften mensch, den band des gezelligen levens , het veel werkend gewigt, dat aan alle verpligtmgen moet hangen, de krachtigfte verwerking van alle andere beweeggronden, de bron der innerlijke rust der ziele, dc fterkfte aandrang tot de mogelijkfte werkzaamheid en weldaadigheid , en de beste troost in het gedrang der wederwaardigheden kan A wor.  j Van de Voorzienigheid. worden; is 'er eene gedagte, die, als een Engel Gods den treurenden Mensch volgt, zijn kommer verliet en hem onder het weenen vriendelijk onderfteunt, tot eindelijk het land der oeferang voorbij gegaan en het Vaderland bereikt is — zo is het de voortreflüke 'leere der Voorzienigheid, die door de vereerenswaardige Godlijke openbaaring meer als door alle reden en bewijzen die de Rede en Natuur kunnen opleveren , buiten twijfel gefield is. Is 'er geen Voorzienigheid, zo is 'er ook geen waarheid, zo is de waereld het grootfle raadzel voor ons, zo zijn wij beflendig met ons zeiven in ftrijd , zo weeten wij noch van de Aarde, noch van ons zeiven rekenfchap te geeven, zo is de heilige Schrift een verdichtzel, zo heeft de gefchiedenis geen geloof meer, zo is de verheven, zuivere, wellust van den geest, die ik tot hiertoe genoten heb, als ik voor God lag en hem nm wijsheid en Godzaligheid fmeekte, een bloot fpel mijner inbeelding; zo is het derhalven nutteloos, dat ik mijn' boezemvriend over land en zee de beste wenfchen nazende; en ook aan hem denke, wanneer ik om mijnen wille den Vader van alles goeds en der waarheid nadere; jo k?n ik dan niets doen voor hun, die een zwaarer lijden hebben dan menfchelijke krachten kunnen heffen, en ik verlies nog de gedagte, die mij tot hiertoe tot gerustheid was, dat ik alle ongelukkigen, a'le moedloozen in de ganfche waereld den allerzorgvuldigden , liefderijkflen der wezens, dien God , van wien alle ontferming komt, aanbevelen , en aan zijne leiding en npzigt overgeeven kan; zo moet de Vader, de Leeraar en Opziender, wanneer hij van zijne leerling en kwetkeling verwijderd" wordt, de hoop, dat menige zaaden die hij in het on-  Van de Voorzienigheid. | onverdorven hart geplant heeft, zullen opgaan, en in t vervolg fchoone vrugten voordbrengen , laaten verdwijnen; zo is elke aandrift tot belangeloosheid dienstvaardigheid , «lfsverloching en grootmoedig! he,d een bedrog der Natuur, een gevolg van ontfteJcie harslens , of verdorven fappen; zo is het eene vrecsacI e bJoonartighdd ^ ' «rdfche voordeelen te erlangen, niet even als 2 itude T? raiJ' aIie, middden V°°r ^ofd wreedheid eigenbaat en ongerechtigheid , partii dghcul, hst en openlijk geweld, een trot ge gt en meen ander geval een bedrieglijk hart en een vleiende tong, honigzoete woorden , en raeLed en verraderhjken doodflag in het ander oog nbl k aanwende, om mij te verheffen, en wanneer alles roofho en moordgroeve is, ook van den roof zo goed als mogelijk te leeven, en van het blinkend fchnngoed der aarde zo veel naar mij te fleepe,i als ,k tot 'er een fterker over mij komt, ve SedV gen kan; en hoe ijslijk en vreeslijk zou dan dt kamp des doods zijn, wanneer vernietiging Z de liefde tot het leven, wanneer verrotting mtt Tn dorst naar onlterflijkheid, wanneer Natuur en Z de, wanneer het geweld des noodlots met Jnl wenfchen worftelt, en de vreugde der booswTg "n over mijne ijslijke onhandigheden lagchen, en met heete begeerte het „ogenblik .alverwachter,, wLr in ik mets ben, en mijn goed hunnen tanden over- laate Waarlijk, geen verfhndig mensch kan de waereld zonder God, onze verbinding zonder net oog der Voorzienigheid denken, maar hartstochten verwoesten het verftand , en maaken ons waarfchijnlijk 't geen wij gaarne wenschten, op dat wij zonder toom of teugel zouden kunnen uitfpatten. A* Zo  4 Van de Voorzienigheid. . Zo min als de waereld zonder God konde voordkomen , zo min kan ze ook thans, nu ze aanwezig is, zonder Hem voorddunren. Haar beltaan berust alleen op de Onderhouding van God: zonder zijn vrijen wil was ze reeds lang tot haar voorig Niets te rug gekeerd. Geesten en Lighaamen zijn op zich zeiven toevallig, in hun zeiven ligt de grond van hun aanwezen niet, zij ontftaan en vergaan, zij wisfelen af, fpeelen hun rol, en moeten verdwijnen, wanneer de Schepper ze uit de reeks der dingen wil uitwisfen. Zij blijven ftceds afhankelijk van God, hun daadelijkheid is niet noodzaaklijk, zij kunnen zich zeiven niet onderhouden, zij (taan overal onder den invloed hunnes oorfprongs, zijn gebied kunnen zij zich nergens onttrekken, het is onmogelijk dat zij immer aanfpraak en rechtmatige eifchen kunnen maaken op langerduuring, op eeuwige genieting; ieder oogenbhk kan de Vader van alles wat is, befluiten, dat het met meer zijn zal, en zijn wille gefchied, ieder wezen leeft dus enkel door de vrije Goedheid van G"d , en alleen op zijne wijsheid, op zijne oogm :rken, oo zijn Plan, op de zamenitemming zijner werken, komt het aan, of het gefchapene den graad van volkomenheid , welke het eens bereikt heeft, weder verliezen, dan vf het van trap tot trap tot de volkomenheid zal fteigen. h dit niet de gezondfte wijsbegeerte , de leere der zuiverfte en opgeklaardfte Rede ? En hoe fchilderachtig zegt Gods woord even het zelfde' geen fchepzel is noodzaaklijk, geen van hun kon zich zeiven voordbrengen, geen derzelve konde van God zijne Schepping vorderen, geen een heeft, zints het was, zich zo veel verdienften verzamelt, dat God hem zijne onderhouding lchuldig ' zou-  Van de Vosrzienigheid. 5 zoude zijn. Wie is mij voorgekomen, dat ik 't hem zou moeten vergelden? vraagt God zelve in de verhevenen redevoering over de fchoonheden der Natuur Job XLI. vs. 2. Al wat onder den hemel is, is mijn! En Paulus herinnert den Joodcn, die over de gelijkftelling der Heidenen morden , aan de hoogfte Majeireitsreehteh van God, Rom. XI. vs. 35. Zo kan geen Monarch op aarde fpreeken. Het Paard, dat opfhvftaat, is hij voeder, den dienaar die hem zijne krachten opoffert, is hij brood en onderhoud fchüldig. Zij maaken een verdrag met elkander, elk heeft een zekere maat van krachten, met welke hij woekeren kan — maar wij zijn geboren onderdaanen van God. Zelfs het leven;;'» zijn gefchenk. Wie kan hem dan betwisten zijn eigendom te rug te neemen, wanneer hij het ons niet langer laaten wil ? Daarom ftelt de heilige dichter het ganfche Dierenrijk, als een huisgezin van kinderen voor, die van hunne Ouderen verwachten , dat ze hen voeden, of als een fchaar van arbeiders en daglooners, die door den huisverzorger, wanneer het middaguur daar is, gefpijsd willen zijn. Hij bewondert in Ps. 104. de menigte van dieren in de wouden, op boomen, bergen, in zand en onder de aarde. Hij denkt aan de roofdieren, die in het donkere buit maaken. Hij herinnert zich de menigte van menfehen, die van den akkerbouw en veehoederij leeven. Zo veele te zamengevoegde beelden treffen zijn geest, de gewaarwording breekt in verwondering uit, en deeze gaat ' over in het zagtlte gevoel der Goddelijke Goedheid, (vs. 24.) In de zee opent zich hem een nieuw, een onuitfpreeklijk tooneel. Hij kent ze niet alle, en wij na zo veel eeuwen kennenze nog niet, de groote en kleine kostgangeren van God , in den oceaan, A 3 het  ö Van de Voorzienigheid. het is een gewemel, zegt hij, van groote en kleine dieren, van walvisichen en wormen — en deeze alle — déeze alle, die geen taal noemt, en geen verbeelding omvat, —wachten op u, dat gij hen haarc fpijzegeeft, te zijner tijd. vs. 27. Ieder fchepzel heeft in de daad zijne bijzondere levensmiddelen. Deeze gewasfen zijn voor de Menfehen, gene voor het Rundvee, andere voor het Schaap , weêr andere voor de rupzen, voor de (lekken, ook de vogel verwacht in het ei gefloten de verfchijning van den rups, de vorsch kan niet eer zijn winterleger verhaten, voor de muggen en infekten reeds weder in menigte voor handen zijn, de rupzen mogen niet eer uitkomen, voor de boomen en heesters hun loof ontwikkeld hebben; de bladluizen vertoonen zich dan eerst, wanneer 'er weder fap in de boomen is; de Groenlander wacht in den langen winter begeerig op den tijd, dat de zon zijn verftijfd land komt bezoeken , en door haar verwarmende draaien de dikke ijsfehors, die de zee voor hem fluit, welke hem moet voeden, fmelt; en wij in Europa verwachten in de lente zoel weêr, het uitbotten der knoppen, het opfchieten van alle gewasfen, en het voordgroeijen der ftilgeftane wintervrugten — en over 't geheel rekenen wij 'er op dat de hardbevrooren fchoot der moederlijke aarde zich weder opene, om het zaad te ontvangen en ons honderdvoudig weder te leveren. De Schepping zoude ftilftaan, wanneer God eens in 't gemeen één gras of kruid over de geheele aarde wilde doen wasfen. Elk dier verlangt zijn eigen aangewezen fpijze. De Roofdieren kunnen niet van het plantenrijk leeven, zonder water groeijen geen visfchen, de groote zeekalven zouden in onze kleine ri-  Van de Voorzienigheid. 7 rivieren niet kunnen leeven, Lapland zou alle zi'ne bevvooners verliezen, wanneer even daar, geen Rendiermos uitfproot, wanneer eens de koude daar zo hevig wierd, dat de teêrfte plantjes vernietigd wierden. Doch de wijsheid van God heeft zelfs eenige zoorten van Mos zoingerigt, dat ze dat gene, wat men bij hun hloeifem (Germeti) heet, aanzetten, eer ze nog mtgefchoten zijn, alleen op dat deeze hoogst nuttige kleinigheden, die hier en daar op de boomfchorsch wortel fchieten , behouden wierden. Ook noemt de Geest Gods de tijd , in welke elk Schepzel zijn onderhoud verlangt, als een gewigtige omftandigheid. Alle begeerenze zo veel als hun lighaam vordert, maar eenige verduwen fchielijk, andere leeven van eene fpijs verfcheide dagen, deeze roepen dus dikwijls tot hunnen vader en onderhouder , en houden zo lang aan, tot zij haar beftemdefpijze, haar ganfche verzorging hebben, b.v. de rupzen, de visfchen, de Roofdieren, de grijpvogels, degrootfte onder de viervoetigen, de veelvraat, die, Welke in gefhdige beweging zijn en op deeze alle geeft God acht, Hij hoort elks ftemme, hij ziet alle behoeften, hij kent alle die van hem onderhouden willen worden. Herinnert u, dat elke kikvorsch , wanneer hij bekwaam ontleed , en daar na met het vergrootglas befchouwd wordt, een levendige waereld is. Wormen herbergt hij in de longe, fpoelwormen die fchier onzigtbaar zijn, woonen in zijn tedere darmen, ganfche nesten van de eieren der Egelflekken draagt hij in de lever , en in de witte fiijm, met welke de darmen overtrokken zijn, verfchijnen nog veele duizenden van de kleinfte dieren. Een druppel daar van wemelt on, der het Microscoop , gelijk een druppel van Iofu? A 4 fions  8 Van de Voorzienigheid. fions diertjes wemelt. Men ziet in een weinig dat niet grooter is dan een fpeldeknop, verfchëtde foorten van fchepzelen , die zich daar over hun aanwezen verheugen. De ontelbaare wezens zijn daar zo digt op elkander , dat men het geringde van deeze bevolkte flijm met water moet verdunnen wanneer men dit prachtig gezigt wil genitten. Doch dan ziet men ook dat deeze druppel voor hun een zee is. Zij roeijen in het water rond, en weeten daar toe de teêre vezels, waar mede hun ligbaam rondom hezet is, zeer bekwaam te gebruiken. Men zegt iets verbaazends, maar echter eene waarheid, wanneer men rekent, dat menigen visch bij de vierde halfduizend bandwormen aan de flijmige huid zijner blinde darmen heeft. En ook voor alle deeze zorgt God! Hij geeft den vorsch en den visch zo veel, dat hij daar door niet vermagert, noch ziek wordt. Daar waar wij gelooven dat God één dier fpijst , daar onderhoudt hij er eenige duizenden, zij fmagten alle naar zijne hulp ,en de dichter zegt (vers 28) het kost God zo weinig moeite, deeze millioenen van fchepzelen te fpijzen en te drenken , dat hij als zijne hand maar behoeft te openen, en den overvloed op de aarde doen nedervallen. Doch zo dra hijze (vs. 29.) niet meer met welgevallen aanziet en zijner voorzorge onttrekt, zulks oogenbliklijk degrootfte wanorde in de andere regelmaatige Schepping na zich zou fleepen, en zo hij hun de lucht wilde beneemen, en het inademen verhinderen, niets den piotslijken dood zou weêrftaan. Men ziet dit in het ooften aan de heete winden (Sammon) die veeltijds in de Arabifche woestijnen en in Perfiën onvoorziens ontdaan, alle gewasfen verbranden, en Mensch en dier, die ze door den adem in /  Van de Voorzienigheid. > 9 in den long komt , oogenbliklijk doen flikken. Wie verhoed het, dat niet overal en geftadig zulk een heete wind waait? Ook in Napels befpeurt men een zuidoollen wind (Sirocco,) die de zonderlinge kracht heeft om, wanneer hij lang aanhoudt, Geest en Lighaam ten uiterlle te vermneijen , en alle menfehen , zo de levendigfte als de flegmatiken,' met zulk eene hijpochondrike matheid te kwellen, dat zij zich menigmaal den dood wenfehen. (*) Zo deeze looden dampkring algemeen was in de waereld, hoe veele millioenen fchepzelen zouden nimmer het geluk des levens genoten hebben! Maar de wijze oogmerken van God zijn oorzaak, dat de waereld moet blijven voordduuren. De Heere heeft zijn rijk, Czcgt David Pf. XC1II. vs, i. ) bevestigd, dat het niet wankele. De lighamelijke waereld is in de hand van God flechts een middel tot zijne veruitziende ontwerpen. Het doel, dat zich God met zijne verftandige fchepzelen heeft voorgefteld , ftrekt zich uit tot in de eeuwigheid. In de eerfte duizend jaaren bereikte God zijn oogmerk nog niet volkomen. Het Menschdom (leeg allengs uit de onweetendheid tot de kennis , verhief zich trapswijze van de ruwheid en woestheid, tot de verlichting en veredeling. Nog heden wordt de zedelijke waereld allengs volkomener. Zo lang God haar onderhoudt , zo lang heeft hij ook gelegenheid, ileeds meer geesten zijne Goedheid, magt en wijsheid te openbaaren, en ze door 't gevoel zijner groote eigenfehappen gelukkig te maaken. Toen God de waereld bouwde, was het geen fchielijk voorbijgaande gedagte van hem, zo als veeltijds de hoogmoed (*) Z. Brydones Reize door Sicilienen Maltha. A 5  10 Van de Voorzienigheid. moed der grooten, of de kinderlijke trots der rijken , een gebotivv opricht, om het naderhand af te breeken.'of te laaten vervallen. Hij overzag toen reeds de onnoembaare fomme der Menfehen', die in zijne waereld zouden leeven, en overwoog de groote gedagte, dat zij moesten geholpen, en tot kennisfe der waarheid gebragt worden (i Tim. II. vs. 4.) Aan den fchoonen glans en den vastgeftelden loop der zonne, aan het fterven en herleeven der planten in de lente , aan den ganfehen heerlijken reeks van alle afwisfelingen en veranderingen in de waereld , zo wel aan de lighamen, als aan verftandige wezens, moeten denkende geesten God leeren kennen, en zich door de befchouwing van deeze menigvuldige wonderen tot aanbidding en dankbaare vereering van deezen Almagtigen Schepper laaten opwek:,en Voegt daar bij den onophoudelijken ftrijd tusfehen zo veel (leeds gefpannen krachten in de Natuur — hoe veel zou er wel van den eerden aanleg in de Schepping voorhanden zijn , hoe klein zou de famenftemming, de orde, de evenredigheid onder alle dingen in de waereld zijn , hoe weinig zouden zich de zwakkere krachten, de kleinfte fchepzelen, de minder magtige wezens kunnen behouden, wanneer er geen hooger Regeerder was, die met onzijdige liefde den wolf verzadigt, en den regenw. rm in den hof zijne (lekei geeft ? De ganfche waereld is vol werkzaamheid, over al liggen bedekte fpringveêren , die gefladig willen werken , en de fchriklijkfte omftortingen konden bewerken , wanneer ze niet terug gehouden en beperkt wierden. Wat al fchriklijke verwoestingen richt de lucht aan, wanneer ze onder de aarde door hitte uit-  Van de Voorzienigheid. n uitgezet wordt ? Waarom zijn er dan maar weinig vuurbraakende bergen op den' aardbodem ? Waarom breekt ze niet overal door en begraaft' ganfche landen in den Afgrond? Zwelt het water buiten zijne oevers, zo wordt een paradijs in korten tijd tot een woeftijne. 't Geneeffchc Meer werpt zomwijle zulke hooge golven , als de zee , plotsling ontftaat er dikwijs een ftorm op, en nogthans is daar een der fchoonfte landfchappen van Europa. In alle lighamen is vuur, maar waarom fpringt dit alles verteerend element niet uit eiken kezel voord , maar blijft gerust tot op onze flag met het ftaal? Uit de aarde komen veele blikzems voord, en des niettemin leeven wij gerust en ongeftoord in onze fteden en dorpen! In den dampkring is fteeds een voorraad tot hagel, ijs, rijpen fneeuw. Wij moeten in den zomer ieder oogenblik vreezen, dat alle bloeifem verwoest , alle knoppen neêrgeflagen, alle vrugten, 'eer ze rijp zijn, afgeworpen worden. En nogthans verzamelen wij alle jaaren een menigte van boom en aardvrugtcn, en de faizoenen blijven in orde. De hitte behoeft maar tot een zekeren graad te fteigen , om ons het bloed in de aderen aan te fteeken. Het ontfteekend gif der pest kan door duizenderlei dingen in ons land gebragt worden. In onze bronnen, op de koolbladeren , in de dauwdruppelen kan het zaad van krankheden en kwaaien teelen. Er behoort niet veel flooring in de digtfte vaten , of de airen van de weit krijgen liegt meel, zo dat er nooit gezond voedzaam brood van gebakken kan worden. De koude winter tusfchen 1739 en 40 vernielde de meefte Graswortelen op de weiden , fints die tijd hebben wij de grasrupzen in Europa menigvuldiger dan voorheen, en de zaaden van 't onkruid, dat te vooren ftil in den grond lag, kreeg  IZ Van de Voorzienigheid. kreeg nu gelegenheid om op te fchieten en onze •weiden te bederven. Eenige fporten van Haarienevoet CRanunadus fiammula, R. Lingua, R. Sceleratusj verwekken het rundvee ontfteeking in de darmen , de Ckuta doodt de osfen; van liet fcholkruid (Chdtdomum) wordt de melk bloedig, de gemeene Rhijnvaren ( Tanacetum yuigareJ geeft de melk en boter een bittere finaak; eet de Koe veel Akkermunt , fMeutfia arvenfisj zo kan men met alle moeite geen kaas uit de melk krijgen : eenige foorten van Look en zwammen fteeken de melk met een ftinkende reuk aan, het loof der Grootebonen vermindert de melk — wat zou het zijn , zo nu alle deeze planten mogten woekeren zo veel zij konden ? zo de Natuur hen geen vijanden , geen infekten in den weg gefteld had ? wanneer het vee ze niet meesttijds kennen en vermijden konde ? Wanneer de fpringhaanen uit Afrika zich als wolken verheffen, en naar Europa trekken, zo vreeten zij alles af wat wij gebouwd hebben, en wat de aarde vrijwillig draagt. Vermeerderen zich de Veldmuizen , zo moet de boer te vreden zijn met het geen hij van zijne graanen in haare holen vindt. Mogten zich de Paalwormen (Teredo navalisJ bovenmaatig vermenigvuldigen, zo zouden veele Hollandfche zeedijken in ftorten , en men moest of in het water verdrinken , of verhuizen. Stelt dan eens het geval, dat alle deeze duizende krachten, die in de waereld zijn, geheel vrij, ongebonden , zonder maat of bepaaling konden werken, wie zou zich dan de duizendvoudige ellende levendig genoeg kunnen voorftellen? de ellende die zien alleen met den dood der Natuur, met een algemeen fterven zoude eindigen? Maar terwijl de Voorzienigheid elk wezen zijne grenzen getekend heeft, zo verhoedt zij 'te gelijk , dat de  Van Ac Voorzienigheid. ig' de eindige krachten niet voor den tijd verteeren, en zelve ten nadeele van het geheele verflijten. Even z > veel drijd en wederftand is er onder de werkzaamheden der geesten , tusfchen de krachten der zedelijke waereld, en nogthans leidt God het Menfchelijk gedacht deeds midden tusfchen deeze ftormen door, en behoudt in zijn rijk waarheid en deugd nog flaande. Er is niets fchadelijker dan de eergierigheid der grooten , en hel zaad daar toe fluimertegter in ieders borst! Hoe veele nederlaagen heeft de hebzucht en roofgierigheid der Vorden niet reeds aangericht? Hoe veel bloed is er niet bereids vergooien om den geest der Verovering te bevredigen ? Hoe veel ongeluk is er door de ooderfche dwingelanden niet in de menfchenwaereld -gedicht ? Hoe weinig Regenten kunnen het volk goed, vrolijk en te vreden maaken! Dikwijls begaat zelfs een groot man eene ongerechtigheid, terwijl hij de Gerechtigheid op den troon wil bevestigen. « Hoe veele duizende menfehen zijn niet door de. dwaasheid, de drift de dronkenfehap en onvoorzigtigheid der Regenten arm en ellendig geworden? Hoe groot is niet de menigte der onfchnldigen, die van de geregngheid, wanneer ze in 't gewoon ijzeren gewaad daar henen treedt, ter aarde gedooten wierden, terwijl ze op redding en befeherroing hoopten ? De gefchiedenis zegt het openlijk, dat de minden van die genen , die tot bevelhebbers, tot handhavers van het Recht, tot verzorgers der Armen, tot opzigters der gedrukte behoeftigheid, tot befchermengels der lijdende Menschheid, tot het leiden en beduuren in 't gemeen bedemd , geboren , gekozen , door 't een of ander toeval geleid, of, zonder dat zij zelve weeten hoe , opgedegen zijn-, de moeijehjke  14- Van de Voorzienigheid. kunst verdaan, om het geheel te overzien, het tot zijn doel te leiden, alle drijfveêren daar toe in beweeging te brengen, ieder eene bepaalde fterkte in evenredigheid van het andere te geeven , daar terftond in den aanvang vaste dammen te bouwen , waar trots en waan de paaien overfchrijden wil* len — overal tegenwoordig te zijn, en echter fteeds alle de draaden , waar ze te famen loopen, in de hand te houden, op elk lid te zien, en echter beftendig over 't geheel te zweeven, den goeden en edelen den weg met roozen te beftrooijen, en den flegtgezinden den wil, of gewapenderhand den moed om te fchaden, te beneemen — met een woord — de kunst, om een Frederik, George of Gustaaf te zijn. Men kent de Koningen , die gemeenlijk op de troonen zitten. Zou het hunne wijsheid wel zijn, door welke de waereld geregeerd wordt? Terwijl hun de vleijerij in hun leven vergodet , ftaat de Gefchiedkunde met den griffie in de hand in denhoek, ziet door kleederen, voorhangzels, Maskers, ordes, fterren, bedienden, Modetaal, toon en levenswijze der groote waereld heen , en grift niet onfterflijk fchrift de waare gefchapenheid, de kleine en groote zijden, de gebreken en deugden, de geheime plooijen in het harte des Konings , noemt verrigtingen en vermaaken, denkwijze en handeling met hunne rechte naamen , en legt het gedenkftuk voor den wijsgeer in de archive derMenschheid neder. Maarden hoop der kruipende fchepzelen knielt om den gebliudden Vorst, fluit een kring , door welken de waarheid zelden dringt , en de befchouwende Gefchiedkunde, en beoordeelcnde nakomeling, worden hem onzigt aar agter den wolk van wijrook die hem fteeds omgeeft. Het  Van de Voorzienigheid. ij Het grootde deel van 't menfchelijk gedacht verheugt zich, wanneer de aarde dii worJt , en vrede en rust in alle landen woont. Maar hoe heeft Ai. ex and er de waereld bedormd ? Hoe veele mei fch n dorven om Julius Caesar? Hoe veele Romeiufche gedachten werden onder den arm deezts zich verheiTenden mans ongelukkig? Keizer K.arel De. V, brandde van Eergierigheid en Heerschzucht. Met wat meer gerechtigheidsiiefde , zagtmoedigheid en goedheid had hij den rampzaligen Godsdienstkrijg kunnen verhoeden, of ten minden een betere wending geeven. Hoe veele haatelijke hartstochten woeden fteeds in kleinere minder . wigtige Menfehen, en dichten nogthans in hun kring groote , veeltijds verfchriklijke onhei'en! Vindt men niet nog deeds menfehen, gelijk Clodius ai Catilina, naar de tekening van Cicero, waren ? Menfehen, dien geen wet eerwaardig is , die zich egtbreuk en bloedfchande veroorloven, die geen recht laaten gelden, geen richter erkennen, hun hebzucht geen paaien laaten dellen , die in niets vermaak vinden, wat niet tegen alle inrichtingen en goede orde is, die deeds het tegendeel doen van het geene recht en goed is? Menfehen, die een tempel in brand kunnen fteeken, gelijk Herostratus, alleen om zich een naam te maaken? Hemd rik de IV in Frankrijk was een goed man, een beminne .swaardig Mensch, een door veele beproevingen cn verzoekingen geoefend Regent, Sully's vriend, en een voortrtflijk Koning, die zijnen onderdaanen gaeme alles goeds gunde, en gaf het geen hijkonde, en nogthans vond de fchijnheilige boosheid een Ravaillac, die hem in zijn hofplaats het mes in de borst dak. Cha-  ï6 i Van de Voorzienigheid. Charakters die zo flegt, zo onbepaald, zo onbeftendig, zo wellustig en zo wreed zijn als de Engelfche Koning Hendrik de VÜI — hoe veel kwaads zou noodwendig door d'eeze ontdaan, wanneer ze menigvuldiger waren! Wat is de gefchiedenis van Lodewijk de XIV, waar en juist getekend , een treurig ftuk in de Jaarboeken der Menschheid! Wie zou geen medelijden met de waereld hebben , wanneer zulke wreede , trotfche Menfehen, die eigenlijk toch maar flaaveu hunner drif. ten waren, en" onder den invloed van andere donden , welke bekend met de geliefdde zonden van den Vorst, hen konden leiden gelijk men kinderen leidt, zonder beperking enkel naar het goeddunken van hun harte dorden handelen! Gaat men in het Rijk der Waarheid , ook daar zijn de tegehdreevingen gansch ontellijk, en echter is waarheid en recht niet geheel te onder gegaan. In alle mogelijke gedalten heeft zich de dwaaling reeds gekleed, maar men heeft echter den maatdok nog niet verloren, naar denwelken alles moet geme-' ten worden. Er is geen gevoelen zo onzinnig en belachlijk, dat niet gezegd en in ernst beweerd is. Er is geen kwaad zo ruw, zo onnatuurlijk , dat menfehen niet uitgevonden, niet bedreeven hebben. Er is niets zo zot, zo nutteloos, dat de Menfehen niet een tijd lang liever zouden aangenomen hebben, dan de juiste en onbedrieglijke uitfpraaken der rede en openbaaring. Er is geen fpotternij over het heiligde zo dout, en geen fchemp zo vuil en laag die niet door het een of ander brein uitgezweet- is. Er is geen verdraaijing der waarheid zo boosaartig, zo ligtvaardig en gewetenloos, die niet gewaagd, en 'itout der waarheid van de gefchiedenis tegen geworpen  Van de Voorzienigheid. 17 pen is. Er is geene verontfchuldiüing zo laf, zo los, zo oogfchijnlijk valsch en nietig, die men niet gebruikt heeft om de fchandelijkfte uitfpattingen op te lieren of ten minden te verkleinen, lir is geen waarheid zo natuurlijk , zo bevattelijk, zo poi idzaakli |k , zo begrijplijk, zo algemeen toegedemd, die ni< t bi ftreden en ontkend is. Er is geen man zo edel, zo groot, zo eenvoudig, zo rechtvaardig geweest, dié niet mede door den zwerm der gewoone menfehen gering gefchat en gehoond wierd. Er is geen zedenregel die niet belachlijk is voorgefteld. Er is geen band der Natuur zo heilig, geene ftrekt zo ver op den aardbodem, als de band tusfchen Ouders en Kinderen , maar hoe veel duizend menfehen zien deeze eerde betrekking, die geheel tot hun geluk beftemd is. als een moeilijk juk aan, en treeden met geweld buiten alle veibindenisfen. De waereld is veranderlijk, toevallig, vergankelijk, dit begrijpt een Kind: maar wijzen, die met hun hoofd tot aan 't gedernte dooien willen, hebben eene eeuwigheid, eene noodzaaklijkneid der waereld gedeld. Dat niet alles wat om ons is enkel fchijn, en loutere verbeelding onzer zinnen is, daar van kan men zich door ontelbaare dingen ieder 00genblik overtuigen, doch vond men evenwel geen lieden die het aanwezen der lighaamen ontkenden, en geloofden dat zij zelve maar een ijdel fchaduw beeld waren? Hoe weinig begrip behoort 'er toe, om intezien dat 'er een God boven ons moet zijn , van welke deeze waereld haar oorfprong heeft ? maar 'er wierden 'er egter gevonden, die of't aanwezen van God ontkenden, of de waereld zelve voor God hielden, of verfcheide Goden nevens elkander delden, of ganfche klasfen, rijgen, orders, £ ge-  18 Van de Voorzienigheid. geflagten, rang en ftand, man en vrouw, kinderen én bastaarden , egtbreekers en fchclmen onder de Goden aannamen. Men weet, dat in onze eeuw Vol t air e, en meer andere, verpestende boeken gefchreven heeft, fehriften, in welke-alle goede zeden den krijg aangekondigd, de Godsdienst belachlijk gemaakt, waarheiden dwaaling in een klasfe gefield , en beide ligtvaardig en verachtlijk behandeld worden, de Gefcbiedenis verhaspeld, wel fraai en fchitterend gekleed, maar van haare Majefteit beroofd, en in een Roman veranderd, alle groote verdienflelijke mannen gehoond , gebreken aangefchreven, en ter onderfteuning der fchadelijkfte ert ongegrondfle dingen de ganfche uitrusting des vernufts aangewend, en het volle tuighuis van arglistig- en boosheid ontflooten wordt en nogthans kroont een hoofdftad van Europa den ouden zondaar nog aan 't einde zijnes levens , en vergoodt hem bijna op de tooneelen (*)! Zijn drek, zegt een ongelukkig man van onzen tijd, bewaart men als of het orange appelen waren (f). De bijbel is Gods onderwijs , Gods woord voor alle Menfehen, en een groote Kerk , die zich nog bij alle haare gebreken voor de waare Kerk uitgeeft, ontneemt den gemeenen Christen deezen fchat, deezen fakkel uit de hand , en verzendt ze van het Goddelijke naar het Menfchelijke woord ! In Engeland en Duitschland maakt men thans van den Christelijken Godsdienst een blooten natuurlijken of Godsdienst der reden. Men laat hem den naam en verandert de zaak. Men neemt den Geest weg en het ledige lig- haam (*) Zie Deutfcke Merkur. Dec. ift^ (t) Schubarts Originaliin, Augsb. 1780.bi. 1^7*  Van de Voorzienigheids 19 haam blijft over. DeS menfehen verlosfing van de zonde, zou enkel een menfchelijk onderwijs zijn. De Godlijke gerechtigheid niet eens dat, wat ze bij den waereldlijken richter is. Wegens de ftraffeti werpt men eerst de vraag op, of God in 't gemeen willekeurige flraffen met onze handelingen kan verbinden ? In onze zogenaamde wijsgeerige eeuw twijfelt men of de mensch een vrij werkend wezen zij. Terwijl men de verfcheidenheden der Natuur alle dagen uit nieuwe proeven leert kennen , en van eiken Dorpfchoolmeefter wel zou begeeren, dat hij zich bij elk Kind in zijn fchool, naar de onderfcheiden gaven en neigingen , van eene bijzondere leerwijze bediende; zq fpreekt men nogthans van een afgemeene Godsdienst, die ganse h Europa zoude aanneemen , en welke voor alle menfehen onder alle volken en omftandigheden, gefchikt zoude zijn. De openbaaring, de rede, de natuur der zaake, de ondervinding, zo veele voorbeelden bewijzen alle , dat de inwendige Godsdienst, en waare Godvrucht, die op grondregels gebouwd is, en dagelijks op het leven invloed heeft, de zekerfte weg ter Gelukzaligheid zij, maar heeft ook niet het ongeloof zijne Apostelen ? Hoe veele onheilige Menfehen, die zich zeiven een Godsdienst uitvinden, alles wat ^Christelijk Geloof heet, voor kwezelarij houden, zich zweeren , vloeken, zwelgen, wellustigheden,fpel, dartelheid, lediggang, fchuldenmaaken, leugen en bedrog, en alle Godloos* hedender verfijnde waereld, veroorloven, en deeze haatelijke levenswijze onbefchroomd nevens de Kerk des verlosfers , tot welke zij geroepen zijn, zo lang voordzetten als zij kunnen! Het is onlochenbaar, dat elk jong mensch die ia ic waereld gelukkig wil zijn, tot arbeidzaamheid , £ Q tor.  20 Van de Voorzienigheid. tot maatiging zijner wenfchen , tot fpaarzaamheid, en tot orde in alle 'zaaken zeer vroeg moet gewend worden. Maar men zie onze jeugd in groote en kleine Steden, men reize door Europa, men bezoe- ke de Academiën en Schooien hemel! waar is de geest onzer voorvaderen heen gevloden! waar is de ernst, de ijver, 't gewennen tot lastdraagende vlijt , de vaste manhafte opvoeding tot wezenlijke daaden , tot fpaarzaamheid , tot edele eenvoudigheid in kleding, fieraaden , eeten. en drinken! Waar is de wijze maar onverbidlijke ftrengheid j wanneer neuswijsheid en jeugdige eigenzinnigheid, tegen den wenk des vaders en des leeraars opftaat ? Waar is de heilzaame terughouding van de gevaarlijke openlijke huizen , waar het kwaad in de open ziele fluipt, eer ze gewapend is? Waar is de noodige behoedzaamheid tegen de vergaderplaatzen der wellust, der verkwisting, der ijdelheid, der klederpragt, die onze voorvaderen voor noodig hielden? Wij fnipperen aan de opvoeding, tot niemand meer weet, hoe hij ze inrichten zal. Op het papier hebben wij er veel van , maar men zoeke ze flechts in de minlte huizen ■ wij vervullen het hoofd met een mengzel van zaaken en woorden , en verzuimen het hart. Onze leeraars moeten kennis hebben als een Engel, liefde als de fieraden der Menschheid, Geduld, als een flaaf op de galeibank , zagtmoedigheid , als of ze geen menfehen waren en , wanneer ze den ganfehen dag gezweet hebben, mogen ze des middags hoftger lijden, en des avonds met hun huisgezin over verachting en behoefte fchreijen. De beste en verdienftelijktle mannen hebben reeds menigmaal den aardbodem doorgezworven , om eene belooning te vinden , en veele, die men in geen 's menfehen leven vindt, hebben van hunne  Van de VooizicrJgLeiJ. 21 ne tijdgenooten naaUwIijks dagelijks»brood bekomen. Doch zo groot deeze zwaarigheden tegen 't góede zijn, zo derft het toch niet in de waereld, het wast veel meer in llilte fteeds voord, en bereikt toch , ongeacht alle tegenftreevingeu , zijne grootte. Zo veele kwaade aanflagen mislukken in de waereld, . 't valfche en misbruikte vernuft kon nog meer nadeel doen dan het daadlijk doet ; er konden meer Godsdienst fpotters geboren worden , maar God verhoedt dat , gelijk hij in den zomer niet te veel Roofdieren laat geboren worden: het Epicmïsmus van Lucretius heeft Rome ten val gebragt — maar Luthers Bijbel weert in Duitschland de Franfche Vrijgeefterij, en de Engelfche ftelfels; het Pausdom heeft nog fteeds zijn oude wetten, oogmerken en plans, men moet zich maar naar den tijd fchikken, en wat fijnere middelen aanwenden, maar God behoudt nogthans de Proteftantfche Kerk, en de hervorming gaat thans als van nieuw voord, men onderzoekt, men zuivert, men roest, men werpt het graan meer en meer in de wan, op dat het kaf door den wind vervliege , en alleen het zwaarder koorn overblijve; onderdrukt men in het eene land, zo dra de hovenier, die de plant gezet heeft, fterft, het eerfte beginzel van het goede, zo zijn daartegen de inrichtingen in dit Land door de wijsheid eens mans, die reeds lang voleind heeft, zo duurzaam , zo diep geworteld , dat ze nog ten zegen der laate nakomeling zullen ftaan ; haalt men in Spanje het monfter der Inquifitie, dat voorlang door de Menschheid was verbannen om zich zeiven te verteeren , weder te voorfchijn , zo arbeiden andere Staaten des te meer, om zich ,vau alle buitenland-' U 3 fche  aa Van de Voorzienigheid. fehe verbindtenisfen , die Hechts 'tot uitputting des lamis dienden, los te maaken , en befchaafdheid , verdraagzaamheid , weetenichappen , 1 drift tot zelfonderzoek en handeling onder hunne burgers t» verbreiden; fteeds volgden heldere eeuwen op duistere ; toen de Pauslijke Monarchie in haare grootte was , en zich op deezen top wilde behouden, moesten zeker de wetenfehappen bijna te ondergaan , maar onverwacht wierden Erasmus, Reuchi,in, Luther, Melanchton geboren, en fints dien tijd heeft het nooit aan mannen ontbroken, die zich door hunne groote kennis de achting van alle verftandigen verworven, en daar na deeze inzigten ten beste der Kerke aanwendde, wij hebben ?en' Bako de Verulamio, Locke, Newton, Clericus, Grotius, Leibnits, Wolf, Mosheim, Baumgarten gehad, en nog leeven veele voortreflijke mannen', die, wanneer de vijand werkzaam is om kwaad zaad uit te •ftrooijen , ook niet flaperig worden om den akker weêr te zuiveren, en het onkruid uitteroeijen ; zo menig goed en leerrijk gefchrift, in den dienst van den Godsdienst gefchreven, door waardige en onwaardige kunstrichters met recht, dikwijls ook met onrecht verlaagd en gefchonden, behoudt nogthans bij veele duizende gemeene Christenen zijne waar(je, wordt van de Moeder op de Dochter overgeerft, blijft langen tijd het huisboek van het gezin, verheerlijkt zich ontelbaare reizen in krankheden , en werkt op ouderfcheiden menfehen en verwekt betere beweegingen en befluiten, dan de diepzinnig'fte en gcleerdfte werken. Gelijk God alle zonneftelzels, de zweefkragt on%tt aarde, de wetten der werklirgkunde in zo veele  Van de Voorzienigheid. 23 le fijngevormde lighamerr, en de Natuurdriften in elk infekt onderhoudt, zo leidt en befchut hij ook onder de Geesten de denkingskracht. Er waren altijd vveetenfchappen in de waereld. 't Eene volk haalde ze altijd van het andere. Zo dra een volk zich wilde opbeuren, en in zijn fchranderfte breinen eene gisting ontflond, nam het van andere verbonden volken onderrigt aan: daar , waar het gelukkige land den Mensch zonder moeite met overvloed overlaadt, ontwaakte 't eerst de menfchelijke geest, en vond de oofterfche wijsbegeerte uit. Kort daar na werd Chaldea en Egijpten de zetel der Geleerdheid. Van die Moerasfen trok de Geleerdheid naar een fchooner Land. Griekenland zoogde dit geliefde kind , het werd eene bevalligheid onder zijne zagte lugtftreek. Rome nam deeze manbaare dogter, en bragt haar over op zijnen grond. Daar vvierd zij een vrugtbaare moeder, haare afkomelingen braken door de Alpen, drongen door tot alle volken van Europa , en nu legt de Europeer, waar hij komt , in Aiie, Amerika, Afrika en Otaheite ten minften den grond tot eene toekomende befchaaving en ontwikkeling van zo veele ruwe en onweetende volken. Laat ons dus altijd gelooven , dat waarheid en recht, Godsdienst en Rechtvaardigheid, kennis en deugd , trouw, eerlijkheid en het ftille geluk des menfchelijken levens, niet zullen verdrongen worden van de aarde. De befchouwing van zo veele verdorven en verwilderde Menfehen is zeker een treurig gezigt. Het dagelijks gefpot over den bijbel en deszelfs uitleggers , dat in de Heden en aan zo veele tafelen gefladig herhaald wordt , is een mismoedigend bewijs, hoe weinig waare vereerers de B 4 Gods-  24 Van de Voet zinnigheid. Godsdienst van Jezus Christus heeft onder die genen , die tot de groote waereld behooren, ofze ten minden van veere na aapen. De ouvcrzadeüjkheid , waar mede men de laffte romans, de avautundijkfte vertelzels uit de Fabel- en Riddertijden, de vuüfte gezangen, en de giftigfte pijlen tegen het Christendom verltindt, kan zeker bij de ïneeftengeen andere uitwerking hebben , dan die , welke ook zigtbaar wordt —volkomene ongodsdienftigheid, en onveifchMigheid omtrent alles , wat het hart veredelen, en hem eene richting op Goden hoogere goederen geeven kan. Doch ons geloof wordt nogthans daar d'oor niet omgeftort. De waarc Godsdienst wor.lt nergens opgedwongen , doch hij behoudt echter zijne Goddelijke waarde ook bij de vciachtii)!; en laauwheid, waar mede hij van zo veele menfchui behandelt wordt. Hij heeft zijne vijanden gehad, zo lang de waereld geftaan heeft; en heeft niet onze Verlosfer voorzegd, dat zijn akker fteeds zoude verwoest worden , door Houten en boozen ? Terwijl wij deeze ongclukkigen met broederlijk medelijden befchouvven , en ze den God, die rijk is in barmhartigheid , bevelen , zo mogen wij ook vertrouwen, dat hij zijne vèreerers , zijne oprechte en getrouwe aanbidders, riet zal laaten vaaren,enelk dien het ernst is tot hem te komen, en die zijn welbehagen als het laatfte doel befchouwt,waar naar hij moet ftreeven \ gewis zal onderfteunen en hen zo zeker en vaderlijk leiden , dar alle verwachtingen vervuld en hunne hoope bekroond worden. Welk eene zoete,, gexustftellende gedagte, wanneer andere ftout zijn dat zij fchaden kunnen , de gedagte : dat Gods goedertierenheid den gar,,fchen dag duurt \ Ja maak u op , o God ! en richt uwe zaake uit het (*) Pf- 52,3-  Fan de Focrzienigheid. 25 het woeden uwer tegenftreven wordt hoe langer hoe grooter doch wij hoopen daar op, dat gij genadig zijt, ons harte verheugt zich, dat'gij zo gaerne helpt. 1 IL Van de onderfteunsnde me.iewerk':nge GoDS. Het is verder eene zekere , en even zo troostelijke leêre voor ons, dat God , zo dikwijls wij de krachten, welke hij ons fcheukt', naar zijnen wille gebruiken , ook in onze handelingen invloeit, de maate der krachten, de hindernissen , de gelegenheden , de onhandigheden , en in 't bijzonder't gevolg onzer werkzaamheid bepaalt , en ons dikwijls ongemerkt, maar nogthans met groote zegen onder-fteutit. De onbefchrijflijke liefde des Verlosfers heeft ons deeze Medewerking van God met zijn edele eenvoudigheid, eu met de fchoone befchrijvingen uit de Natuur, die hem overal tot het kleuren van zijn voordragt ten dienfte ftonden, in het bekende heerlijke ftuk zijner jedévóering Mattn. VI. vs. 25-32' verzekert. Hij fpreekt daar zeker in de eerfte plaats met zijne Apostelen , die zonder een buitengewoon vt rtrouweiróp God hun ambt gewis niet hadden kunnen aanvaarden. Maar in 't algemeen is het voortreilijk onderrigt dat hij geeft, dat wij namelijk in alle aardfche onhandigheden alle middelen, die de rede uitdenken en 't vcrlland gebruiken kan, moeten béftèëden , en dan met gelaten overgifie aan den wil van God, het gevolg onzer werkzaamheid aan hem moeten overlasten. De 'Heiland wil voor eerst (vs. 25.) dat wij niet aneftig en met een kommervolle ziele, die alle fmaak in de vreugden des levens verliest , de algemeene en bijzondere wddaaden van B 5 God  zó Van de Voorzienigheid. God vergeet, zich door trotsheid laat verblinden, haare gebreken en onwaardigheid voorbij ziet, en zich, in plaats van de zo dikwijls en ernftig ingefcherpte Menfchenliefde, een wreed , bitter en Menfchenvijandig wezen aangewend; dat wij niet met zulk een beklemden, neêrgeflagen en fteeds onrustigen geest voor de behoeften van dit aardfche leven moeten zorgen. Terwijl hij eeten en drinken, het lighaam en de klederen noemt, zo geeft hij maar een voorbeeld , zonder de andere noodwendigheden uittefluiten. Ieder Christen denke daar bij het geen hij noodig heeft zijn wooning, de behoeften van kleine 'kinderen en bedienden de boer denke aan zijne lasten en fchattingen de reiziger aan aan gezondheid en zekerheid de Geleerde aan zijne rust, wooning, boeken de Koopman aan geluk en winst in handel en wandel e. z. v Want de allerzaligfte Godsdienst van Jezus Christus is voor alle Menfehen , en gelijk zijne voorfchrifren in alle ftanden kunnen gevolgd worden , zo heeft hij ook troost en oprichting onder alle lasten die den Menfehen drukken. Ook is de wijsheid des Verlosfers veel te groot, dan dat hij eene volkomen onbepaalde zorgloosheid , en ganfche werkeloosheid zijnen navolgercn zoude aangeprezen , of flechts veroorloofd hebben. Van de eerfte inrichting van God , van de weldaadige pligt, om zich van zijn' arbeid te generen , kan hij ons , zonder ons ongeluk te bevorderen,, niet ontdaan. Hij zelve wederlegt ook deeze' valfche ftelling der dweepers, die de handen in den fchoot leggen, en bij hunne luiheid toch van God willen onderhouden worden, door zijn eigen voorbeeld. Hij was geduurende zijn ganfche leven werkzaam, hij merkte het aan als een enkelen dag, die door den nacht op den voet gevolgd wierd. ( fok. IX.  Van de Voorzienigheid. 27 IX. 4..) God, zegt hij, zal 11 onderhouden, zo lang hij u in de waereld laat. Is niet het leven het doel, en het voedzel flechrs het middel daar toe? Wanneer hij derhalven u het leven fchenkt , zo zal hij u ook het noodig onderhoud daar toe niet ontzeggen. Het is dus kennelijk, dat een ander wezen aan ons moet denken en voor ons zorgen, wanneer wij der neerdrukkende en vermoeijende zorgen ontvlieden, en fteeds zo veel mogelijk, de rust en opgewektheid der ziele, en de noodige moed en krachten tot de getrouwe vervulling onzer beroepspligten , zouden behouden. De verlosfer geeft ons een wenk, om aan onzen oorfprong, aan ons beginzel te denken. Zijn wij de Scheppers van ons zeiven? Hebben wij ons zeiven in 't leven geroepen? De God, die ons dit aanwezen gaf, zal ons ook door de daar toe voorgefcbreven middelen onderhouden. Het lighaam dat zijn werk, zijn kunstgewrogt is, zal hij ook kleeden en dekken. Zijne liefde is nog even dezelfde, ze verandert niet, ze fterft niet, ze vermoeit niet — Jezus Christus heldert dit op met de vogelen, (vs. 26.) en Ó gij gelukkige^Christen! die overal de onuitfpreeklijke Majefteit der Natuur kunt ontwaaren, mogt gij u toch dikwijls het Godlijk vermaak verfchaffen , om over de bloeijende velden der Schepping heen te zien, en daar uit te leeren, hoe groot, hoe wijs en goed God is, en u vast aan zijne hand fluiten! ó Gij Leeraars en medearbeiders aan Gods werk! Mogt gij toch van Gods Zoon leeren, hoe men Menfehen onderrigten en tot God leiden moet! Lang genoeg hebben Monnikken , Kluizenaars en Kamergeleerden door hunne woordenftrijd het Menfchengeflacht verward en  2 3 Van de Voorzienigheid. en de fchoonfle weetenfchap, de kennis van Gods werken, verwaarloosd en veracht. De milliuenen dieren in de Schepping kunnen even zo min als wij, de Natuur bevelen, of haar onderhoud eifchen. De' vogelen brengen er niets aan toe, dat de plan* ten wasfen, welkers rupzen en zaaden hun voedzei zijn. Wij ftrooijen nog zaad uit, en brengen den oogst in de fchuure. Maar de* minde dieren verzamelen voorraad voor den winter. En onze Almagtige Vader voedtze nogthans ï Hij laat geen een middel in de Natuur, dat tot haar vrugtbaarheid iets moet toebrengen, te ondergaan. De Rupzen verfchijnen, de infekten wijfjes laaten een ontelbare menigte eieren na , de gewasfen draagen zaad in overvloed, de Roofvogels ontdekken overal hun aas , de zinnen der vogelen onderrichten hen van alles wat voor hun is, hun bloed verwarmd hen ook in delft drengden winter, hunne vederen dekken en befchutten hen, hunne vleugelen worden door de derkde fpieren gedadig in beweeging gebragt, de heestergewasfen bewaaren menigen kern voor hun in de hulzen, de wind werpt de zaaden van de hoogde planten in de dalen neder, daar wordenze den vogelen zigtbaar, zij reizen en trekken gedadig door een ruimén omtrek der Schepping, en hun ontllipt niets, dat hun voeden en onderhouden kan, zij daalcn neder, en verzamelen op de aarde hunne fpijze. Menig een verbeeld zich wel, dat wij het zijn, door wie de aarde zo vrugtbaar, zo rijk gemaakt wordt. Wij denken dikwijls, dat de aarde niets draagt, dan het geen wij zaaijen. Doch de Natuur, de Natuur is het, die overal zaait. Wij oogden, wij verzamelen overal, maar de Natuur ftrooit veele planten zonder ons  Van de Voorzienigheid. ons toedoen uit. Zij bedekt alle velden met gras, zij verfiert ook de hoogten der aarde, zij werkt beftendig daar, waar wij niet kunnen komen, zij denkt fteeds aan veele duizende dingen, die in 't geheel niet in onze zinnen vallen , zij houdt ftaag rekening van alle haare uitgaven en inkomfren. De lucht fchijnt ons een niets te zijn, maar in Grinddwahsdal in Helvetien klom de Heer d e Lu c op de bergen, daar was de lucht met infekten bevolkt, en pok deeze leven daar boven en warmen zich ook in de zonneftraalen. Ook was deeze waarneemer eens op dezelve in een gelukkig oogenblik, juist toen de Natuur haaren oogst en zaaitijd had. Het was in den herfst. De gewasfen op de bergen hadden alle rijpe zaaden: een zagte wind waaide, en hief dezelve alle uit hunne bekleedzels. De Natuur ontvingd deezen oogst. Dat was de tol, die de planten weder moesten afgeeven tot dankbaarheid voor de menigte van fappen, voor de warmte en het genot van alle inrichtingen der Natuur. Maar. de Natuur hield de hand niet gefloten. Zij zaaide terftond weder uit, wat zij zo even bekomen had. , De wind wierp de zaden in de daaïen neder, op haare ligte vleugelen vlogen zij verre van de planten weg, en vielen op andere plaatzen, waar ze weder opgaan en andere dieren voeden konden. (*). Ziet daar de inrichtingen der Natuur! Ziet daar hoe God de Vogelen, infekten, .rupzen en (lekken voedt. Wij noemen dikwijls de hoogde toppen der bergen woest en onvrugtbaar. Wij gelooven, dat daar een doode waereld heerscht, waar niets meer/ (*) Zie Phyf. Mor. Brieven — aan de Koningin van Groot Brit. biadz. 146. &c.  3<9 Fan de Voorzienigheid. meer wast. Maar ons kortzïgtig oog ziet nauwlijks een fchrede voor zich uit in de Godlijke Schepping. Overal is zaad, overal bloeifem, overal kracht en werking, overal oogst, overal leven, overal fchepzelen, overal God, en de uitvloeizelen zijner goedheid! Moeten wij dan niet met den besten uitlegger van de werken Gods het befluit opmaaken: dat God geen Musch verzuimt, en geen vink in het woud vergeet, dat wij tot verhevener einden zijn gefchapen, dat de oogmerken welke God met ons heeft, in de eeuwigheid liggen, en onze beftemming onfterflijke, hooge, reine, waare, innige, volkomen gelukzaligheid is, dat wij fchepzelen zijn die de eer van God moeten verkondigen en broederen zijnes Zoons worden, daar Jezus Christus ons met onbegrensde liefde voorkwam ; dat derhal ven ook wel alles in ons leven Gods beitel, Gods wil, Gods toelaating, Gods verkiezing en bepaaling is; roept hij ons van verre toe, om naar eene betere waereld te ftreeven, zo zal hij ons op onze reize tot hem niet verftooten, maar ons onderfteunen, en het leven dat zo vol lijden en wederwaardigheden is , rasch doen voorbijgaan, Hij zal ons hart, wanneer wij hem alle onze wenfchen opofferen, voor afwegen, voor morring en opftand tegen hem behoeden, ons ook dan helpen, wanneer wij geen mogelijkheid zien, over de opeengeftapelde hindernisfen een weg baauen, hij zal van de algemeene bron der aardfche goederen een beekjen tot onze hutten leiden dat onze velden vrugtbaar maake, hij zal ook den hulploozen die ik in de wieg agter laat, wanneer ik fterven moet, ten Vader en geleider zijn door deeze waereld, en wanneer ik en mijn onnozele weezen doen het geen zijnen wille is, verwacht ik met onwankelbaar ver- tl'Oli-  Van de Voorzienigheid. gj trouwen 'bijftand en bulpe van hem, of hij ware die God niet, welke de luidfpreekende Natuur aljuichende verkondigt! Nog nauwkeuriger en nadruklijker fpreekt Christus van de Godlijke zorg voor alle zijne fchepzelen Matth. X. Vs. 29. Men vervolgde reeds toen de Musfchen om hunne fchadelijkheid, ze waren zo gehaat en veracht, dat men er twee voor de kleinfte munt kon koopen, en nogthans verzekert ons de Heer der waereld, dat alle die welke door het Net of de lijmroede gevangen wierden, door God bij het ontwerp der waereld mede in aanmerking waren genomen en berekend. Wat zou er ook door onze angst, door ons loopen en rennen worden uitgericht, zo niet de hand van God reeds eer wij wierden, het plan voor ons leven getekend had ? Zo min als wij (vs. 27.) onze leeftijd een 00genblik kunnen verlengen, zo min zouden wij in ecnig geval ons voordeel of gemak kunnen bezorgen , zo niet de inrichtingen van God op de aarde daar toe al voorhanden, en zo volkomen waren, als ze daadlijk zijn. Het kind, dat pas geboren wordt, vindt reeds de borst der Moeder. In de zelfde tijd wanneer wij fchaarsheid hebben, is er overvloed in een ander Land. Hoe veele dingen die wij heden noodig hebben, zijn niet voor veele jaaren in de beide Indien gewasfen! Welk een reeks van oorzaaken en werkingen behoorde er toe, om flechts tot de geringfte werktuigen de doffen te bekomen ! Nog meer! Duizend dingen in de Natuur, bloemen in de hoven, lelijen op het veld, (vs. 28.) de klaver op de weiden, de geele bloeifem aan den weg, de heerlijke kleuren der Perfiks en Amandelbooms, de gekookte fappen der vrugten, de fieraad der vlinders.  I* Van He Voorzienigheid, ders, de afwisfelende kleuren van den regenboog, de fchildering op de vergankelijke vederen van 't gevogelte, hel goudglinderen der kevers, het lichtend nachtwormpjen, de fchitterende dippen op de fchubben der visfchen, deeze alle zijn fchoon „ zo fchoon, dat alle menfchelijké kunst maar zwakke onvolkomen navolging daarbij is, zo fchoon, dat Salomon, een der rijkfte oosterlingen, die de pracht tot verkwisting toe beminde, wanneer hij zich in 'zijne heerlijkheid wilde vertoonen , zich echter zo fchoon en prachtig niet kon kleeden, als zo melige bloem is, die door het vee in de weiden gegeeten wordt — doch de fchoonfte bloem kan tot haare fchoonheid niet het geringde toebrengen. Zij oritdaat en vergaat zonder bewust zijn en gevoel. Zij wast, de (teel en de bladen (trekken zich uit naar de wetten die God eens aan 't plantenrijk voorgefchreven heeft. De bloem breekt uit haar knop°, het zaad moet bevrugt worden , de tedere deelen hebben een befchutting noodig, de Natuur ontwikkelt deeze bekleedzels, de bloembladeren verfchijnen, hun fijn weefzel ontvangt veele fappen, de Zon werkt op deeze meer, dan op andere deelen der planten, de grasbloempjes luisteren voor onze oogen op van dag tot dag,, maar de bloem zelve verrigt daar bij niets, zij verkrijgt een teêr welriekend bont gewaad, zonder naaijen of (pinnen. Leert hieruit, zegt de Verlosfer, dat wij der waereld in haaren loop niet kunnen helpen. De raderen gaan en drijven elkander zonder ons. De fappen vallen in regen en fneeuwwater in de aarde , gaan van daar over in de uiterfte . punten der wortelen, (tijgen van daar op tot de fijnfte hairbuisjes der planten, en mengen daar de bomde kleuren. De Natuur volgt onzen wil niet. Zij omvat ons zei-  Fan de Voorzienigheid. 33 zelve, onze kracht is een deel daar van, wij zijn haar Heer niet, wij zouden niets hebben, niets oogden, niets genieten kunnen s zo God niet overal tegenwoordig ware, zijne hand over bet werktuig hield geftrekt, en met het fcherpfte gezigt alle veranderingen verzelde, en elke werking haaren kring afperkte. Hij is het die voor alles zorgt, terwijl hij, alles vermogende, de orde in ftand houdt welke Hij eens onder de duizend en duizend werkende en tegenwerkende krachten gemaakt heeft. De pracht der lelij hangt met den dampkring famen Onze kleding met het gras, dat de fchaapen ee- tui^Iiike liJ0edCrkri,id-,met de wetten der werktuiglijke hghamen , wij? van deeze de meeste uitwasemingen komen» <=" zonder deeze zouden de wolken Verzijgen, die thans zo menige zee over boslchen en velden uitftorten. En nu befluit Jezus weder van het kleine tot het groote, van het kruid op het dier, van het dier tot den Mensch. (vs. 330 Het fcheone zoetwaasfemende gras voedt flechts de dieren , daar wast heden een heester en morgen hakt de oosterling, die niet veel hout heeft, ze om, droogtze en maakt 'er vuur mede, zo kort, zo onzeker is zijne duurzaamheid, des ongeacht geeft God elk grasjen zijn eigen fchoon» heden, zal hij dan niet veel meer voor u zorgen, daar gij langer leeft, daar gij edeler, gewigriger' agtingswaardiger zijt , wien hij tot Godzaligheid en deugd, en tot het vreugdegevoei eener zalige onfterflijkheid vy\\ opleiden ? Gij maakt u, zege hij, zeer bekrompen gedagten van God, wanneer gij zijner mogendheid zulke enge grenzen delr. Bij de menigte der fchepzelen, die hij alle bemint en koestert, kunt gij een onbegrensd VërtföüwétJ ia hem dellen, en de allertedere hoede, en dé C ga fa  34. Van de Voorzienigheid. ganfché volheid van een vaderlijk hart van hem verwachten. Wanneer gij (vs. 31.) middelen hebt aangewend, uw verftand gefcherpt, en uwe krachten beproefd hebt, zo zijn alle andere knagende voedzelzorgen onnoodig, zondig en fchadebjk. De onchristen, die of fteeds een kwaadgeweten heeft of onvermogende en kwaadgezinde Goden aanbid, mag zich om zijn leeven in het ftof, dat alleen zijn doel en geluk is, wringen , en voor elk toeval vreezen; (vs. 32.) ™ar gij Christen! die een Almagtigen Vader hebt (geen flapengen Tupiter, geen wellustige Venus , geen twistzieke Tuno ) kunt u in de hoogfte wijsheid en goedheid van God gerustftellen. Hij kent alle uwe behoeften en belangen, en zalze verzorgen, leiden, eindigen zo als tot uw waar geluk noodig is. Dus ligt reeds ih het denkbeeld God de gedagte : Er is eene Voorzienigheid. Tot het wezen van God behoort Alweetendheid, Alomtegenwoordigheid , en Alwerkzaamheid; onze God ziet niet, gelijk de opperfte God der Heidenen, uit een pronkzaal van de zagte Sopha, met de Nektarfchaal in de hand, of Ambrofien florpende, fomwijlen eens neder, gelijk wij de mieren fomts een ftroohalm een heuvel zien opfleepen , en wanneer hij daar weder afglijdt honderdmaal weder daar opdraagen; hij ligt niet te fluimeren naast de een of andere minnares , onverfchillig of hier een mierenhoop inftort, of daar tien duizend fchepzelen door een flag vernietigd worden; zijne regeering is niet daartoe alleen bepaald, dat hij eenige maaien wenkt, en van het fchudden van zijn hoofd hemel en aarde beeven, gelijk de heidenfche dichters  Van de Voorzienigheid. ters van hun oudvarler zingen - deeze wiiSge°rte zou ons noodwendig tot laagheid vervoeren: ons leven , onze liefde of onverfchilligheid kan hem met onverfchillig'zijn; bekommerde hij zich niet om ons , zo hadden wij ook geen verlosfer, zo moesten wij voor ieder ruifchend blad fidderen zo was de wijze die voorzigtig leeft en de op! rechte deugdzaame een laffe dwaas. Maar onze Ood „eet onze werken (Openb. II. vs. 2. 9. 13. 19.) voor hem is alles naakt en geopend CHcbr. IV. VS. [3 ) ons leven vloeit uit zijne hand , zijn wille gefchiei «oor ons , en aan ons, onze vreugde is zijn geichenk, onze traanen zijn dierbaar en waard geichat in zijne oogen, onze zuchten klimmen op tot hem , onze gebeden treffen zijn oor, voor hem ts alles wat wij ffil en ongemerkt voor de waereld doen , als in een gedenkboek gefchreven (Mal. III. vs. 16.) 'er is geen godvruchtig werk voor zijn richterftoel te vergeefs '1 c0r. XV. 53.) zijne beoordeeling is van die der waereld zeer onderfcheiden zijn fchaal weegt ook het hart, hij heeft altijd geheime vreugde voor zijne lievelingen bewaard , &ert de Christen denkt fteeds ter zijner verfterking' dat het nog niet geopenbaard is, wat wij zijn zullen (l Joh. III. vs. 2.) dat hij, onze beste vriend, ons voorgegaan is, om ons plaats te bereiden, en dat hij haast komen zal, en zijn loon met hem! Ja, onze verlosfer verzekert zijnen gezanten , dac God ook op hunne geringfte omftandigheden acht geeft. C Matth. X. vs. 30.) Dikwijls fchijnt eene omftandigheid in onze gefchiedenis zo klein en ongewigtig te zijn, als een ïiair op het hoofd. Doch zo oordeelt Hij niet, die het geheel overzien kam Hij ziet de gevolgen, die uit elk gering voorval C 2 kun-  j6 Van de Voorzienigheid. kunnen fpruiten. Even daarom verfterkt hij ook zijne Apostelen , en fpreekt hun moed in , wanneer het (hoeven der boosheid hun vreeze wilde aanjaagen. En zulk een edel onbepaald vertrouwen op Gods opzigten en bewaaring had ook Paulus in zijn uiterst moeilijk en onzeker leven {Phiüpp. IV. vs. 12.) Hij wist zeker, dat God hem niet der moedwil ten roove zoude geeven, noch voorwerpen , voor bet oogenblik daar was , dat hij op den laatften harden weg de Kroöne der deugd zoude vinden. Maar zouden wij ook deeze toezegging niervan alle menfehen mogen verdaan? Is niet elkeen werktuig van God in de waereld? Moet dus God niet onophoudelijk, en van alle zijden voor hem zorgen, zo hij anders zijne oogmerken bereiken wil ? Ziet men het niet duidelijk in de waereld , dat ieder mensch zijn eigen wei gaat, en op deezen zonder zijn wil geleid wordt? Moet niet menig een den gansch tegensedelden weggaan, dan den gene welken hij zich had' voorgedeld ? Reeds in de eerde jeugd merkt men in elk huisgezin zeer aanmerklijke verfeheidenheden tusfchen kinderen die eenerlei voedzel, eenerlei opvoeding hebben. De bekwaamheden, de neigingen, de, lighameüjke werktuigen , de uitwerkingen der Hartstochten, de eerde oefeningen der krachten, de bedemmiug hunner kleine fpeelen en vermaaken, wijken na hun tweede jaar verre van elkander af, en dit is reeds het beginzel van den toekomenden Mensch, zo als hij in zijn ganfche leven zijn zal. Gezigt en gehoor geeven de meede dof tot denken, maar zelden zijn bij één Mensch deeze beide rosfen, die 't naast aan den wagen van Pfyche trekken, gelijk de Heer Herder, zegt, elkander gelijk. Nauwlnks,verlaaten twee  Fan de Voorzienigheid. 37 twee kinderen het huis hunner ouders, of het is in tienduizend gevallen zeker, dat ze van dat oogenblik af aan verder in hunne verrigtingen, charakters, uiterlijke omftandigheden, en bijzonder in belangen , die in de zoete jaaren der kindsheid meest altijd gemeenfchaplijk waren, van elkander afwijken, nooit weder zo nauw, zo na als te voren, te famen komen, kort om, dat ze twee geheel onderfcheiden mannen worden , van welke men niet zou gelooveri dat ze twee loten van eenen ftam waren. Leert ons dit niet oogfchijnlijk , dat God tot alle onze voorneemens aan zijne zijde medewerkt , en ons ongemerkt in die omftandigheid zet, die voor de geheele waereld de beste is? De groote ftoute Engelfche waereld -omkruifer Coock, die in 't jaar 1779 op een der Kurillifche eilanden zulk een ongelukkigen dood ftorf, was de zoon van een daglooner , en fteeg zo hoog, dat de Akademie te Londen gouden en zilveren gedenkpenningen op hem liet vervaardigen, die zelfs door Koningen bewaard worden, zo dat zijn naam onfterfIfjk is! De beroemde Winslow, die in 't jaar 1760 te Parijs overleed, na dat hij de ontleedkunde grooten roem verworven had , was 1669 in Finland geboren , en zou Predikant worden, om dat zijn vader Predikant was. Doch hij ontliep Zweden , kwam in Holland, van daar naar Frankrijk, Bossuets tonge overreedde hem tot afval van de Lutherfche Kerk; wijl hij arm was , verzogt hij in een Redevoering, dat men hem de Doctorale waardigheid om niet wilde geeven, en het gefchiedde , in 't jaar 1707 werd hij lid van de Koninglijke Academie der Weetenfchappen, en de man die uit Finland naar Parijs gekomen was, en in 't begin C 3 aan  Van de Voorzienigheid. aan 't geval fcheen overgelaten te zijn, wierd in *t genot van alle voorfpoed 91 Jaaren oud en fh'chrte ieer veel goeds. Insgelijks Boer have , Linj*abus,Hamberger,Lieb e rkuhn, ju weit er, Deoner, Rosenstein en Hal- t. er alle eerwaardige naatnen, alle groote artzen en geleerde Natuurkundigen! moesten zich niet geweld van de Godgeleerdheid losrukk n. Ais jongelingen hadden zij ten onoverwinlijke neiging tot de Natuur- en Arzenijkunde, en hunre vader tlelden zich tegen deeze dr.ft, die hun van God was ingeplant om weldoenders te zijn van het Menschdom. Doch de Voorzienigheid plaatde des niet te min elk van hun in den kring voor welken hij best gefchikt was , en van hun jeugdelijk onderzoek der Godgeleerdheid behielden zij ten minften veele goede indrukken, levendige overtuiging van de waarde van den Godsdienst, waar van inzonderheid Boerhave, Hall er en Linnaeus veele fchoone proeven gegeeven hebben. Thomas Secker daarentegen, die deeze lust tot de Arrzenijkunde in '1 seheirn voedde, en ze te Parijs, waar hij bij Winslow in huis woonde, lang voldeed, moest nogthans bij de eerfte beftemming zijns vaders blijven en het outer bedienen. Doch toen hij reeds Landprediker te Durham was, ontwaakte de liefde tot zijne eerfte geiiefdfte onder de wetenfehappen weder, de uitmuntende man wendde zijne met zo veel vergeeffchen ijver gezamelde kundigheden in de Heelkunst aan ten beste van behoeftigen, en hielp menigen armen , tot God hem fteeds hooger deed opklimmen , en eindelijk Bisfchop in Canterburij deed worden. Welk een merkwaardig verfchijnfel is jufvrouw Riheron te Parijs, die onder alle vervolging , verfmaading en fchclden , des nachts bij 't lamp-  Van de Voorzienigheid. 39 lamplicht, fchoon gedrukt door armoede en gekweld door haare moeder, in een vertrekje onder het dak, het menfchelijk lighaam beftudeerde , en eindelijk met de uiterfte kunst namaakte ! Welk een zonderling uitwerkzel van de opgerichte krachten der Menschhcid in het zwakfte werktuig ! Welke gewigtige gevolgen heeft dikwijls een zwaare krankheid der jeugd , op de denkwijze van een Mensch , die te vooren zijne beste dagen der wellust opofferde! Hoe verandert ze veeltijds hart en zin , en wekt de flaapende zaaden van goede gevoelens op ! verlevendigt de ftompe krachten van den geest weder , reinigt het lighaam en bevrijd het van gif. Hóe verandert komt menig een van zijne reizen, van ftrenge tugtigingen , van den kerker , van lijden en fmerten , uit Amerika en Oostindien , terug ! Hoe vormt zich menig een naar een vriend , die veele ledigheden zijner ziele vervulde, en hem door vriendelijke leidingen van de wellust te rug bragt , hem de bevallige Natuur toonde, hem deed zien dat hij tot hier toe aan zich zeiven ontrouw was , en den grooten oorfprong niet beminde , voor wien toch elke fnaar in de Schepping zijn toon geeft! En hoe groot , hoe werkzaam , hoe onafmeetelijk wordt nu God , de Voorzienigheid, en de Regeering der waereld, wanneer wij zo het ganfche fchouwtoneel van werkende krachten der Natuur opmerken , de diepe bijzonderheden , de duiftere aanwijzingen, de glinfterende vonken tn de eerde beweeging van alles wat is en gefchied ,v daar bij overweegen , en in den donkeren afgrond nederzien , waar de teêrfle wortelen van iedere hartstocht, de eerfte ftofvezels van elke bloeifem, het eerfte merg , waar elke boosheid aangeC 4 zo-  40 Fan de Foorzitntgheid. zogen heeft, liggen , waar de zaaden van elke deugd wonderlijk door elkander gevlogten zijn. Wanneer alzo de eene kracht der Natuur door anderen beperkt en gehinderd wordt, zo onderfteunt nogthans Gods wijsheid de daadlijk goed en edeldenkendi n Mensch op veelerlei wijzen Alle innerlijke en wtwëndigejooïz'aaken of moeilijkheden daan onder de leiding van God. Deeze fielt elk in zulke onhandigheden , dat hij, zo hij wil, ten minden iets tot welzijn van 't geheel kan toebrengen. De verbindtenisfen in welke Zij elk , die geen voldnkte vijand van het Menscbdom wil zijn, laat komen, zijn even zoveele bewijzen van het Godlijk opzigt over ons , zij kunnen óns dienen ter opwekking tot het. goede, maar kunnen ook tevens moeijelijke oefeningen , gevaarlijke beproevingen, kraclnige vervoeringen ten kwaade zijn. Bet lighaam drukt op de zkie als een zwaare last. Wanneer ze zich wil verheffen , trekt het doflijk deel haar naar de aarde. Maar ziet men niet dagelijks Menfehen , die een zwaklijk , maar nogthans werkzaam leven hebben? Zijn niet dikwijls oude Staatsmannen deeds jong, deeds vrolijk en opgeruimd? Moeders, die van haar jeugd af meer pijnen in 't hoofd, aan de edelde deelen des lighaams uitgedaan hebben, dan een dier in het woud kon dulden, die de grootde uitputtingen des lighaams, van tijd tot tijd zwaare krankheden, veele gevoelige dagen van het lot , veel. tijds een lang gemis van genoegens,' dagelijks bittere moeiten, veel ilaaplooze nachten , oneindigen kommer over volwasfene ,j en angdige zorg voor kleine kinderen moeten lijden, en echter onder deeze duizendvoudige lasten het leven zo heenfieepen 5 fomts als van het graf te rug komen , en in  Van de Voorzienigheid. 4' veeier oogen als een wonder zijn? En zouden wij dan daar bij niet op den invloed van God , op zijn zegen in de geringde middelen , op zijn geheime onderfteuning en verfterking door den Godsdiénst en den troost des Godlijken woords, op gijne oogmerken , op zijne verborgen en ons onzigtbaar fijne middelen rekenen ? Door onderrigt, opvoeding, leeraaren , 't geweten, weldaaden en beproevingen , door goede en kwaade voorbeelden, door de Natuurlijke gevolgen van ontrouw en oprechtheid , weet God de ftille verborgen zaaden der deugd optewekken. Iedere daglooner en dienstmaagd ontvangt deeze weldaaden van God — hoe veele menfehen ontvangen ze alle in den hoogften graad, op dat zij niet te verontfchuldigen zouden zijn! Het ontbreekt in de waereld niet meer aan middelen , om een voorraad van goede en nuttige (kundigheden te verzamelen. Zo veele boeken , zo veele verzamelingen , zo veele ontdekkingen in het rijk deiNatuur, zo veele vereenigde mannen, voor welken de ftudia een behoefte geworden is , ganfche maatfchappijen , kunnen dienen om de denkkracht te verfterkeu , den geest meer ruimte en uitgebreidheid te geeven , en hem tot onderhandeling met God te fcherpen. Reeds hier door openbaart God de bijzondere waarde die elk Mensch in zijne oogen heeft , dat Hij de plaats, de tijd-, de betrekking bepaalt, in welke ieder geboren en opgevoed moet worden. Hoe menige man, die zich thans in de ftad in een aanzienlijken post daar door doet uitmunten, dat hij noch zich, noch de zijnen door den ftroóm der weelde, pracht , ledigheid , fpeelzucht en openlijke dwaalleer laat mede fleepen , en zedige en beC 5 fciiei-  4-2 Van de Voorzienigheid. fcheiden zoonen en dogters opvoedt, zou even zo zeer den toon der dwaaze en jammerlijk bedroogen waereld mede fpelèn , wanneer hij ook van de jeugd af onder zo veele flegte menfehen opgevoed, en met de eerfte indrukken ook de voorbeelden van lafheid , klederpracht en de treurige leiding tot vroege wellust, waar door de geest ftomp, en alle zenuwen des lighaams verilapt worden , gezien had! Maar hij dankt het ftille huis zijner reeds vereeuwigde ouderen , wanneer hij dagelijks zo veele booswigten der mode hem voor bij ziet gaan , en wanneer de ay.ond des levens, zonder hem te verfchrikken , nadert , zijn behoedde jeugd, en rein geweten , en zijn braave vrouw , die hem hielp zijne kinderen Godvrugtig opvoeden , deze onJchuldige vreugde aan welke hij zo veel fmaak vond, en deeze grondregels bij welke hij zich zo wel bevond ; hij herrinnert zich fteeds met aandoening aan het geruste leven op het land, waar hij vroeg aan de Godzaligheid gewend wierd. Andere treden terftond in groote Steden op het tooneel , en hebben de fchoonfte gelegenheid , om met allerlei inrichtingen des menfchelijken levens , fabrieken , kunften, de werkplaatzen der Geleerdheid , Regeerings en ftaatszaaken bekend te worden , en verheffen zich daar door in hunne jonge jaaren reeds boven ontelbaare menfehen in engeren kring geplaatst. Toen Gods Voorzienigheid den belangrijken Hugo be Groot opleidde, moesten 'er toen niet meer gelukkige oniftandigheden te famen loopen , dan of er een leeraar voor een klein dorpje moest aangevoerd worden? Melanchton deed der goede zaake der Kerkverbetering zeer veel dienst, hij verkondigde ook het Euangelie, maar hoe  Van de Voorzienigheid. .45 hoe zagt! hoe bedagtzaam ! hoe befchroomd! Voor den Keizer en het Rijk kon hij niet verfchijnen. Luthers brandende geest was niet in hem. Waar deeze met zijne tonge, met zijn vuur werkte, daar zat de andere op zijn kamer , en fchreef met de pen in de hand , de voortrcflijkfte werken. De Voorzienigheid ftelde deeze beide mannen neven elkander , op dat door de Charakters van beiden een gelukkige vermenging zoude gefchieden. Luther was als een gloeijende Koot, die andere c.ovekookoolen ontfteekt. Maar Melanchton w;s hem ten teugel, die het driftige paard te rug hield , wanneer het ontijdig wilde inrennen. De eerfte I d een leeuwenmoed , en onbefchroomde vrijmoedigheid, een waereld vol Duivelen zou hem niet afgefchrikt hebben, zijn heldere vuurige oogen kondigden verftand , fcherpzinnigheid en kloekmoedigheid aan , elke overtuiging ging bij hem terftond over tot de daad , alle zijne wenfchen geleken een ftroom, die fteeds uitfpatten en alle dammen doorbreeken wil. Des te noodiger was het hem eenige wijze , verftandige , ervaren vrienden te hebben , die het opvlammende vuur dempten , en hem te rug hielden daar het gevaar nabij was. En de wijsheid van God gaf hem deeze , zij vereenigde te dier tijd veele edele mannen door den band der liefde tot God, en een brandenden ijver voor de gelukzaligheid der Menfehen , en voerde haar heerlijk werk gelukkig uit. Menige Dogter verduurt bij een ouden onvrienqelijken vader, welke Weduwnaar geworden is, zwiigende veele onaangenaamheden , verzorgt hem geduldig in zijne gebreken, zonder zich van de onzuiverlte krankheden te onttrekken , zij verzaakt  4.4 Van de Voorzienigheid. de vermaak en der jeugd en des huwelijks in haare beste jaaren en wijkt niet van liet bedde des langzaam ftervenden grijsaarts. Menige Vader kan het met alle braafheid en arbeidzaamheid zo ver niet brengen , dat het zijnen kinderen welgaat, dat hij ze alle verzorgd ziet , eer zijne zonne ondergaat. De Vader weent dikwijls , de kinderen fchreijen , ■maar-zijn hart van vaderlijke tederheid doordrongen , toont zich op ontelbaare wijzen, zijne brieven ftroomen uit de ziel, en lokken meer dan eens de traanen uit de oogen , dikwijls toont hij hun zijne liefde door kleinigheden , maar den goeden trouwen Menfchenaart is alles waardig wat van een vader komt. Tot in het graf is hij altijd de troouwfte raadgeever, de oprechtfte vriend , de beste man , de eer'te tot welken zij zich wenden, de ijverigfte voorbidder tot God — en zo doet God door één man , weder Veele anderen goed , en deeze worden eens weder goede vaders, braave moeders, en planten des vaders leven- en handelwijze op hunne nakomelingen voord. Aan zulke natuurlijke inrichtingen , aan deezen bloemkrans, door welke onze maatfchappij wordt te famen gehouden en bezield, moeten wij de verborgen medewerking van God leeren kennen. Geene wijsbegeerte maakt zulke goede Menfehen als Gods woord. Wie zijne kinderen Hechts uit natuurlijke drift bemint, doet dat nooit aan hun, hefteed aan hunne zedelijke befchaaving nooit die vlijt die de Christen betoont, welke in hun de opwasfende Kerk des Veflosfers befchouwt. Hoe menige arme behoeftige vrouw overtreft in de, vervulling haarer moederpligt een aantal van onze tot weekheid , opfchik, leezen en naaraaping van den toon der  Van de Voorzienigheid. 45 der Mode opgeredde dames ! Zjj heeft in haar leven nooit Grandifou , Clarisfe, vSternbeim, Rowe, Beaumout , en andere Engelfche en Franfche fchnften geleezen , uit welke onze arme in enthufiasmus gcbragte Duitfchers geleerd hebben met tie woorden : edelmoedigheid , Adel en grootheid een er gevoelige ziel , als met kindèrtuig tc fpeelen. Zij weet niets dan haar Bijbel en Catechismus, en nogthans deelt zij elke beete met haare kinderen, lijdt den zwaarden arbeid , ontrooft zich de nachtrust, en brengt Menfehen op, die zich, even als zij, het hardde lot moeten laaten welgevallen. En hoe lang zou de waereld zonder deeze inrichting beftaari? Maar ook , welke wetgeevende wijsheid, welke Socrates, welke dwingland zè met geweld kunnen daardelien ? in den reeks der dingen verfchijuen fomwijle groote en merkwaardige tooneelen, gebeurdtenisfen die op veele Menfehen invloed hebben, voorvallen welker gevolgen zich zeer ver uitdrekken, die onder de geeden gewigtige veranderingen na zich fleepen, en daar is het, dat de hand van God bijzonder werkt. Gemeenlijk ontdaan zulke gedenkwaardige voorvallen uit een klein beginzel. Onze hedendaagfche geleerde twisten zijn grootendeels onnut en fchadelijk. Men vindt de waarheid niet , men verwardt en verbergt ze menigmaal veel meer. Maar de toonen die Luthcr in 't jaar 1517. den 31 Oélt. te Wittenberg aandoeg, waren die niet het beginzel eener groote en deeds uitgebreide gisting, tot wederherdelling der gewetensvrijheid , tot afwerping van het moeilijkfie juk dat immer door Menfehen gedraagen wierd , tot bevrijding van zo veel duizend ongelukkigen, die of reeds in de Monniks-cel zaten, en de fchooude beweegingen der on-  4 Van de Voorzienigheid. onfchuldige Natuur agter dien jammerlijken fluijéf* moeiten verbergen , of daar na in die gewijdde gevangemsfeh zouden geworpen zijn geworden? Waren ze niet de eerfte ftemme, die zich ftout fints veele eeuwen verhief, en de waare ziel van den Godsdienst, die men met een last van prachtige gebruiken verdrongen had, weder op riep? Zouden niet fints meer dan derde halve eeuw nog millioenen Menfehen , die thans gerust de eeuwigheid ingaan , zijn gemarteld geworden met de hartverteerende gedagte, dat zij in het vagevuur gebraden moeiten worden ? De Christelijke Godsdienst heeft der waereld groote dienften gedaan, ook dit is de verdiende van Jezus Christus , die echter ook door ondankbaarheid gemeenlijk vergeten wordt , dat 'er fints de invoering van het Christendom algemeene Landfchoolen aangelegd zijn. Alle volkeren hadden een zeker foort van fchoolen. Men kweekte voor heen Redenaaren, Dichters , Tooneelfpelers , Muzijkkunstenaaren, Voorleezers , Schilders , Soldaaten , Zwemmers, en Kampers; men had geleerde Maatfchappijen, hooge Schooien, waar in den vernuftigften en fchranderften de oiideraardfche fluipwegen der Priesterheerfchappij bekend wierden gemaakt , maar zulk eene inrichting, als thans welligt in elk Proteftants Dorpje , en in zo veele Roomfche ifaaten , welker wijze Regeerders de noodzaaklijkheid daar van bezeffen , en het werk der befchaaving van het landvolk den kundigften mannen opdraagen, gevestigd is , waarin alle kinderen van boeren en daglooners, te gelijk met het Christelijk geloof, leezen , fchrijven en rekenen leeren moeten , zulke voortreflijke algemeene nuttige inrichtingen , die door geen andere dan alleen van dolle  Fan de Voorzienigheid. ^ dolle Zwetzers, en winderige dwaalvernuften, die gaarne alles wilden ter nederwerpen, op dat zij 't naar hunne harfenlooze inbeeldingen weder mogten opbouwen, kunnen afgekeurd worden, waren voor de verfchijning des verlosfers bij geen volk in geen land , bekend. Ze waren echter natuurlijke gevolgen van een Godsdienst , die het veritand bezig hield, door kennis op het hart moest werken, en dus zonder onderrigt niet beftaan kon. Zelfs over de kinderen der Jooden , die echter den ftichter van deezen Godsdienst verweroen, verfpreidt zich in zommige landen deeze nuttigheid. Men laat hun ook de gemeene kunften des burgerlijken levens leeren. Hoe veele loffpraaken heeft men niet reeds Socrates toegezwaaid, om dat hij eenige maaien op de beurs te Athenen zommige jongelingen wegens hunne levenswijze met beminnelijke ernst voortellingen deed! De Voorzienigheid heeft thans voor de behoeften der Menfchenwaereld gezorgd.' In Steden en Dorpen wordt thans de gemeene man en zijne jeugd in de week en des Zondags in de Geloofs en Zedenleer onderrigt, en bij alle onvolkomenheden , die bij alle Menfchelijke inrichtingen nooit zullen ophouden , zij God gedankt voor die heerlijke weldaad! In onze dagen, in welke men alles wil omftorten, en zich aanbreit als of onze Voorvaderen , welkers inrichtingen nog in de lengte van tijd zijn bewaard gebleven , geen menfehen verfland hadden gehad, verwerpt men ook de Catechifatien , of, men roemt ze wegens hunne nuttigheid, en maakt ze nogthans onmogelijk, terwijl men het van buiten leeren der kinderen, als fchadelijk voorftelt , en hun in 't geheel geen lei-  4* Van de Voorzienigheid. Jeiddraad , aan welke zij het gefprek des leeraars kunnen volgen , en voor zich herhaalèn, in de hand wil laaten. Doch de Voorzienigheid, die fints lange den Catechismus aan veele duizend huisgezinnen gezegend en met fteeds duurende nuttigheid bekroond heeft, zal niet toelaaten, dat de Kerk des verlosfers haare kostbaarfte inrichtingen, die 't bloed en leven van veele menfehen gekost hebben, om eenige opgeblazen verachters , dien de Godsn de groote Steden. Zelfs flegte bedienden gaf de Hertog dikwijls gefchenken , om ze door liefde te winnen. Arme Weduwen, die haare kinderen goed opvoedden , fchonk hij geld, om haare fchulden te betaalen. Hij liet op den vrede van van 1648 verfqheiden gedenkpenningen (laan, met digtelijke verzen. Zijne kinderen verzorgde hij door een voortreflijk Testament. Hij ftorf onder 't bidden van 't gebed des Heeren. De krachtige plaatzen Joh. 1 vs. 29 en III. vs. 16". verkwiktén hem bijzonder. Hij werd begraven in de Mariè'kerk te Gotha. — Men heeft hem nagegeeven, dat hij de Kerklijke tugt verder gedreeven heeft dan in onze dagen mogelijk is. — Dit is een uittrekzel uit La vie a"Ernest k pieux, par M. Antoine Teisfier. Malle 1761. én D. Miller heeft zeker gelijk als hij van deezen Hertog bij gelegenheid zijner verdiende over de invoering dar Catechifatien in Duitschland zegt : ,, Zijne Staatkunde was rasch te doorgronden. ,, Ze was de Natuurlijkde, eenvoudigde en daar om „ ook de zekerde, 't Was kortom , de befchaving en „ veredeling zijner onderdaanen, door den Godsdienst „ en de Kunde.n." D 5  5? Van de Foorzieniglitid. nog goed deed. Hij verzuimde door deeze God. vrugtige inrichtingen zo weinig dat hij alle berigten en verzoeken aan hem , zelve open brak , en hem alles gemeld moest worden , en dat hij,op een bepaalden dag in de week met een- zijner zoonen ïn den Staatsraad ging, des voor- en namiddags de berigten en verzoekfchiïften doorzag, met zijne Raaden daar over fprak, en terftond daar op antwoordde. Somtijds keerde hij , wanneer hij uit de Raadkamer aan tafel wilde gaan , weêr te rug en plaatste zich op nieuw in zijn ftoel, wanneer 'er nog een onderdaan met een verzoekfehrift gekomen was. (Even als onze Heiland, die ook zijn rust en-gemak opofferde om anderen goed te doen. Mare. II. vs. 20, 21. Niet gelijk veele onwaardige Regenten , die den dag in Jaagcn , eeten en fpeelen verdeelen, en rasch van de eene vrolijkheid tot de andere fnellen, op dat ze van niemand om betaaling , arbeidsloon, of om bevelen en beflisfingen zouden kunnen aangefproken worden.) De kunst, om een goede huishouding ook in 't groote te voeren," verftond hij zeker ook. Hij rekende niet veel , maar de onnoodige posten liet hij alle weg blijven , en wist zijne inkomften zo goed aan te leggen , dat hij het genoegen bad om zijn geliefde onderdaanen van veele lasten door de voorige regeering hen opgelegd , ontlastte. Hij bevorderde de Manufacturen en Fabrieken door goede wetten. Alle bezoldingen werden te gelijk op eenen dag betaald, want alles wat hij van het land had, wendde hij ook weder tot algemeene best aan. Trokken 'er vijandlijke legers langs zijne grenzen, zo ging hij zelve tot den bevelhebber , en bood grote [lommen aan , op dat zijne geliefde ingezetenen niet beroofd of mishandeld mogten worden. En üoeg  Fan de Foorzienigheid. 59 iloeg de verfchriklijke geesfel des oorlogs nogthans op hun toe, zo hield hij hun daar na fchadeloos, onthief hun voor een tijd van de lasten , en op dat zij zich des te beter , gemaklijker en fchielijker zouden kunnen herftellen , zo kogt hij hun Osfen, Paarden, Ploegen en gereedfchap — waarlijk, men weet niet of men bij iedere fchoone handeling zal ftilfiaan, en zich der zaligfte aandoeningen , en billijke toorn ©ver andere plaaggeesten der Menfehen zal overlaaten, of dat men den draad van 't verhaal onafgebroken zal voordzetten, Hoe verheug ik mij op het gezigt van zulk een Vorst , die waarlijk het'beeld van God draagt! Men wordt daar door voor een tijd met het ganfche Menschdom als verzoend. Hij meende , zo als ligt te begrijpen is, dat de boerenftand het meeste Igeacht en ontzien behoorde te worden. Daarom maakte hij ook niet veel werk van de overmaatige bewaaring van het wild , en nog minder verkwistte hij het zweet der onderdaanen op kostbaare en bloedige jagten. ó Gij! hoe zal ik u noemen? die wreed genoeg zijt, om van den gedrukten boer hoofdgeld en fchatting te vorderen, en nogthans met eigen oogen ziet, of zien kunt, hoe ganfche kudden van herten in den nacht zijn oogst verteeren, of wilde zwijnen zijn akker omvroeten , van welke hij met zijne kinderen leven moest ; wat antwoord gij, wanneer de krachtige ftemme der menschheid in uw binnenfte fpreekt ? Of hebt gij mogelijk een middel gevonden, om ook der Menschheid ftilzwijgen op te leggen , wanneer de Gerechtigheid moet verftommen? Hertog Ernst floot ook zijn geld niet in Kisten; op dat het in omloop zoude gehouden worden, leide hij verfcheide prachtige gebouwen aan; wegens den krijg bouwde hij Fricderidiflcm, hij richten Weeshuizen op,  £o Van de Voorzienigheid. op, en Weduwen gedichten; bij de huwlijken zijner Kinderen of ander veranderingen in zijn huisgezin fpaarde hij geen geld, en verzogt veele van zijne bedienden om aan de plegtigheden van het Hof deel te neemen ; hij kon aan andere Vorften nog aanmerklijke fommen leenen , en de zegen van God wierd ook zigtbaar over hem. Hij erfde verfchcide heerlijkheden. Doch hij wierd fteeds Godyrugtiger en heiliger, tot hij in 't jaar 1675 (twee puren na den eeten, in den ouderdom van 73 jaaren) overleed. — Ik heb mij lang bij deezen beminlijken man opgehouden, maar hoe is dit te verwonderen? de deugd trekt door haare aajitreklijke fchoonheid ons tot zich. Haar geheime toverkracht boeit alle harten. En nu kan elk het befluit opmaaken, dat hij in die tijden bijzonder, ontwijfelbaar een werktuig der Godlijke Voorzienigheid moet geweest zijn. Zo was ook Keizer Peter de Groote in Rusland een zeer buitengewoon mensch! hij toonde een zeer buitengewoone trap van Vaderlandsliefde, hij was onder ruwe barbaren opgewasfen, en nam het groot befluit , om zich en zijn land uit den nacht van onweetendheid en woestheid te bevrijden, en het juk der verachting aftewerpen. Zouden wij wel uit de oude gefchiedenis alles gelooven , het geen van deezen held en Staatkundigen Schepper zijnes volks waar is? Hij leide vrijwillig zijne waardigheden neder , en reisde door Europa , op dat hij alle kunften en wetenfchappen met eigen oogen mogt zien, en alles met eigen ooren hooren. En toen hij verrijkt met kennis , en gloeijende yan Vaderlandsliefde te rug kwam, gaf hij aan het rad, dat tot hiertoe ftroef was , de eerfte krachtige en aanhoudende beweeging — en tot heden nog wordt zijn Rijk fteeds krachtiger en meer beduidende. Ook  Van de Voorzienigheid. 6i Ook iri Afrika deed een volijverig man het zelfde, en wist voorzeker niets van dit wonder in Europa. Sonnerat verhaalt van een Koning op het eiland Yolo, die, om zijn volk uit de woestheid cp te beuren , eerst zelve wilde leeren regeeren, en verkleed, onbekend naar Batavia ging , daar de fcheepsbouwkunst leerde, zo als Peter te Sardam, van daar naar Mecca ging, zich in den Arabifchen Godsdienst liet onderwijzen, en over 't geheel zeer veel moeite aanwendde. Een bewijs, dat Gods plan overal voordgaat, en overal goeden wijs is. Men zou de goedheid Van God nog van veele onbekende zijden leeren kennen , wanneer men van elk Land, van ieder Dorp de lijst zijner levensmiddelen , zijner handtering en bezigheden, bij een koride zamelen , en den Natuurbefchouwer voor oogen leggen. Men zou bevinden, dat in de Natuur alles fchoon, doeltreffend is, dat ieder volk zijn bijzondere voordeden, zijn eigen rijkdommen heeft, gelijk zich aan Gods weldaadige zonne elk bloempjen verwarmt. Men verwondert zich veeltijds, wanneer men hoort, hoe zich een Vlek, een Dorp, een Stadje van een kleine onaanmerklijke zaak geneert, hoe dat, wat in den aanvang nauwlijks een wél is, in korten tijd, door de werkzaamheid der Menfehen, door de banden, die de handel bindt, tot een groote beek aangroeit, welke zich over veele oorden uitftort, en overal zegen agterlaat. In Eechingerland verzamelen de inwooners Jeneverbes/en en Komijnzaad, het land draagt deeze in overvloed, en zij maaken zich daar door hunne nabuuren, de Zwaben, Cijnsbaar. Andere zoeken de Gsnüaanwortel, en den handel in deeze gaat  óz Van de Voorzienigheid. ' gaat tot naar Spanje. De houten trommen en kleine fiolen, met welke de kinderen fpeelen, worden in het Koburgfche gemaakt, en de Hollanders verzenden dit fpeelgoed naar beide de Indien. In het Oosten kon men tot hiertoe het Leder veel beter bereiden dan in Europa; en nog heden kunnen de Tartaren hef Chagrijn beter maaken dan wij, eenige van hunne kunsten hebben de Tartataren naar Rusland, en de Arabieren naar Spanje gebragt, maar nogthans blijft de Leerbereiding fteeds een der voornaamfte handteeringen der oosterfche volken. Daar wasfen ook de planten, welkers zaad en fappen daartoe gebruikt worden, in 't wilde en in overvloed. In Graubunden bloeit inzonderheid de Rundveeteelt. Men houdt daar jaarlijks drie groote markten, waar het vee uit gantsch Zwitzerland bij elkander gedreeven wordt. De ingezetenen hebben daar ook zulk eene zorg voor hunne beeften, dat zij voor derzelver reinheid en behoeften meer zorge draagen, dan menige ouders voor hunne kinderen. Een groote goede Melkkoe geldt daar ook 10 tot 14 Louis die tot naar Portugal gaan. Deeze handel is zo gewigtig, dat veele Tijrolers burgers in Lisfabon zijn geworden en daar huizen gekogt hebben, en dat Portugeefc'he vrouwen zich in Tijrol hebben neder gezet. Het Koper en Ijzerwerk der Tijrolers maakt ook een tak van handel uit. De zogenaamde Steenhij (Petroleum) die zij de" halve waereld rond draageh, blinden zij uit een ftinkfleen Qf-aps fuillus} tüe bij hun overvloedig voorkomt. Nog meer, te JJmst is een gcnootfchap , dat op den zonderlingen handeltak gevallen is, om de Kanarievogels uit Zwitzerland en andere landen bij een te brengen,' om ze naar Engeland en Conftantinopel te verzenden. Dit genootfchap zendt na den broeitijd draagers uit dié" elk 3 a 400 vogelen verzamelen , Engeland krijgt 'er alle jaaren 1600 ftuks uit Tijrol , zij gaan een groot end wegs mét deeze vogels té voet, dan gaan ze te fcheep, betaalen tollen en lasten, zij leven daar van en brengen egter 't Genootfchap een goede winst terug. Ongeacht alle groote ongemakken, is nogthans het land zeer fterfc bevolkt. De vrouwen der arme bergbewooners verdienen nog iets met fpinnen en katoen breijen, en daar door gaan alle jaaren van deeze gebreide waaren zonder te rekenen 't geeri in het land zelve verkogt wordt , 80 centenaars alleen uit Schwatz , naar Oostenrijk, Hungarijen, Bohemen , Moravien, Zwitzerland e. z. v. Deeze berglieden verfiaan ook zelfs de kunst, van.zilverhoudende koperverwige ertzen blauwe en groene Oker te verzamelen. Zoo^« ook het land, dat van verre onbewoonbaar fchijnt te zijn, niet geheel en al door de Natuur verwaarloosd. Zo zegent God ook door rotzen en maakt da  Van de Voorzienigheid. 65 de fteenen vrugtbaar. Zo ftrekt zich het geluk des handels en wandels, waar door waerelddeelen met elkander verbonden worden, ook uit tot elk Landje, dat tusfchen andere fchoone Landende hoeken aanvult. Zo onderfteunt de Voorzienigheid ook klein fchijnende middelen , en baant voor al het goede een pad in de waereld. Zo verheft zich overal de werkzaame geest des menfehen , en wordt des te onvermoeider , en fterker, hoe meer hij over hindernisfen moet fteigen. Zo heeft elk land nog veele ongebruikte voordeden , nog veele ongeopende bronnen , uit welke nog veel meer menfehen, dan aanwezig zijn, konden fcheppen. Zo is Gods werk wel fteeds verfcheiden , dikwijls buitengewoon en zeldzaam, maar altijd goed , en heeft altijd betrekking op het geluk der Menfehenwaereld ! Maar de gang van God is zagt, en gaat veeltijds boven het bereik van onzen gezigtskring. Zo min als wij de Natuur, waar ze lighamen fchept in haare vormingen kunnen beloeren en het oogen' blik ontdekken waar in het vlocijende in het vaste overgaat, in welk in het bevrugte drupje , de ganfche tekening des wordenden Olijfants 'voor de eerfte maal verfchijnt, zo weinig'kunnen wij de wegen van God in de Menfchenwaereld nafpeuren. Wij zien fteeds de gloeijende kleuren der Natuur' den zegen, die uit de altijd volle borst der Schep! ping.vloeit, en zo zien wij ook nog fteeds voortrefhjke menfehen, groote ver-Handige breinen man nen, welker vlijt en arbeidzaamheid gansch buitengewoon is , edele harten , beminlijke handelingen modellen der braafheid, vroome en verlichtte Chris' tenen , goede Vorften , werktuigen tot loflijke «1 E Go-  66' Kan de Voorzienigheid. Gode behaaglijke onderncemiugen , fchrijvers , die den waaren geest des Godsdienst van Jezus Christus verbreiden, en in de menfchelijke famenleeving invoeren, Geleerden, die zich der bedrogen jeugd ontfermen, de rechten der deugd in befcherming neemen en de fchoonheid der onbevlekte onfchuld redden, wanneer andere den Satan vervangen , erj der wellust valsch blanketzel geeven; men vindt nog altijd, ongeacht de ondankbaarheid en verachting der waereld , welmeenende leeraars , zagte liefderijke Predikers , rechtfchapen vaders ; moeders die voor den man bidden , die een flaaf der fpeelzucht , of eener andere ongelukkige hartstogt is; men vindt nog zoonen en dogteren van goed vooruitzigt , die de leeraaren de bittere moeite , de diepe moedeloosheid , en het dagelijks ftrijden met de duizendvoudige ongeregeldhedenen weder verzoeten , en een aangenaam uitzigt in het toekomende openen ; men vindt nog in de grootfte en verdorvenfte Steden Christenen , Patriotten, eerlijke en oprechte lieden, aan alle hoven zijn nog zulke eerwaarde menfehen van beiderlei gedacht , die de waaide eerter ingetogen deugd, de voorregten eenes (lillen levens, en het gerust genoegen , het vrolijk gemoed eenes Christens weeten te fchatten, en de liefde voor den Godsdienst in hunnen vaak zo woesten kring , en onder het ifdel gerinkel der waereld niet verliezen ; ja men heeft nog in de hutten der armden , der onbekeudden en verlaatenden zulke grootmoedige menfehen, die God het offer der onderwerping, der ftille lijdzaamheid, der gewillige gelaatenheid en ' tevredenheid dagelijks toebrengen ; 'Er zijn nog oude getrouwe bedienden, die hunne heeren, gelijk een kind zijn vader, beminnen, en ongeveinsde traanen (torren, wanneer hen  Van de Voorzienigheid. rien eenig onheil bejegent, met vindt nog geringe lieden die den leeraar , die zich naar hunne vat-' baarheid fchikt , en op het krankbed vertrouwen op God, en geloof in hem inboezemt, trouwhartig de hand drukken, hem Gods loon wenfchen , en zich verblijden , wanneer ze hem flegts vari verre zien aankomen ; men vindt nog reizende künftenafen en leerlingen, die ook in Londen Én Parijs aan de goede vermaaningen hunnes vaders denken , zich aan de Kerk houden , en veele afgronden voorzigtig voorbij gaan j 'er zijn nog kuifche en onbedorven jongelingen , die zich van de ziekte onzer wellustige eeuw onbevlekt bewaaren, die ook op reis de rust en fchuldloosheid niet in fchande verwisfelen, en de geheime vreugden eenes gewenschten egts, door hun bewaarde en bevestigde' deugd,verdiend hebben, kortom , 'er zijn nog altijd goede menfehen in alle ftanden én betrekkingen; Dit is de triumf van den Godsdienst van Jezus Christus , de eere des Bijbels , de verdiende der Voorzienigheid: Gelijk in de Natuur een fteeds duurende drift, een nooit rustende kracht, een beftendige groeijing , een altijd levende vlijt is , zo werken ook de Bijbel, de voorftelling van den dood des Verlosfers, en de bewijzen der liefde Gods , onophoudelijk , en verbeteren hier en daar de gemoederen maar het gefchied onzigtbaar, gelijk het zaad in de aarde fteeds gist, fiaag werkt , fchoon het ook reeds half verrot is, zo gefchied meest alles op de waereld ongemerkt, trapswijze „• langzaam , maar eindelijk komt het toch tot zijne volkomenheid, en het doel is bereikt. De Verlosfer fprak daar om veeltijds van het Zaad, en vergeleek zijne Godsdienst, die alleen de bron is van E a al  68 Van ie Voorzienigheid,. al het waare en goede in de waereld, met hetzelve. De Natuurkenner weet, dat de wortelen onder de aarde nooit geheel ftil en gerust zijn. Zij breiden zich al meer en meer uit, fchieten fhêg nieuwe takken, die zich verder uitftrekken , ze krijgen telkens nieuwe witte vezels, die, gelijk de melkvaten in het dierlijke lighaam, het eigenlijke voedzel aan zich trekken * zi]* zoeken ruimte, vogten, los- fe aarde , zij vlieden hun vijand , ontwijken de fteenen, buigen zich om de zelve, tot zij hun eigenlijke rigting bekomen hebben — even als zich boven de aarde de fteel naar de vrije zijden van zijn voet uitbreidt , en het blad zich keert en wendt , tot het de zonne ftraaleu kan bereiken, gelijk elk vaatje in de fchors en het loof uit de Natuur voedzel zuigt. Zo fchept Gods woord in het verborgene goede beweegingen, heiligt .de begeerten , verbetert de gedagten en het oordeel , veredelt het charakter , geeft uitgebreide hoope , bevestigt de goede grondregels, troost in 't lijden, en zaligt met inwendige rust! Dit zien wij zeker niet alles, maar het oog des Alweetenden ziet het; het gefchiedt, doch wij verftaan hier in het land der duisternis de huishouding van God niet. Wij weeten niet waarom God deezen zo, en genen anders leidt. Wij zien niet, waarom ons dit mislukt . en dat ontflipt. Wij werken dikwijls en winnen niets, wij meenen, het is te vergeefs, beklaagen onze verloren moeite, worden mismoedig, de ziel trekt zich te famen, de borst wordt dikwijls bij de beste menfehen bekneld, maar nogthans rijpt alles voor de eeuwigheid. Heerlijk is de troost die Gods woord den redelijk werkenden Christen geeft: zijl /ankmoedig, broeders, tot de toekomfie des Heeren. liet de landman verwacht de kostelijke vrugt des  Van de Voorzienigheid. <5tj éts lands, lankmoedig zijnde ever dezelve , tot dat het den vroegen en /paden regen zal hebben ontvangen. CJaeobus V. vs. 7.) Elk oprecht mensch , die op zich zeiven acht geeft, zal in zijne gefchiedenis veele zaaken vinden, die hem moeten ter nederflaan en vernederen ,* maar gewis ook veele, die hem blijdfchap verghaffen , zijne ziele met dankbaarheid vervullen , en het harte gerust kunnen Hellen. En hoe dikwijls volgt niet onmiddelijk op fmertelijke nederdrukkingen een onverwacht geluk, een weldaad uit de verheid, een onvoorziene onder- fteuning hoe menigmaal ziet hij, die op God vertrouwt, zich niet een deure geopend, die te vooren lang gefloten was! Hoe veel mannen , die der Kerke zonder geruisch en pronk dienen, richten niet met weinig krachten zo veel uit, dat menig een die hen van verre befchouwt , niet begrijpen kan hoe het mogelijk is , wijl de zegen van God, zijne bijftand, zijne leiding en opzigt niet elk in 't oog valt. Duizendmaal wenfchen wij ons het lot van andere menfehen , welke wij nevens ons zien , en meenen , dan zouden wij geruster, gelukkiger zijn ; maar de loop der Voorzienigheid van God hindert dat fteeds, en aan het einde heeft nog geen Christen betreurt, dat hij op de plaats . gebleven is , die God hem beftemd had ! Ik heb boven Seneca, en andere edeldenkende Romeinen genoemd , welke een bewijs zijn, dat Gods Voorzienigheid, waarheid en deugd ook onder een liegt Volk , nooit geheel laat verlooren gaan. Voegt daar bij Epicteet, een' griekfchen naaf uit Hierapolis'm Casieny welke in die groote , godlooze en in ellende verzonkene Stad , ( zo tekent Paulus dezelve Rom, 1.) moest komen, om als eene arme knegt te dienen, en nogthans een E 3 der  7o Van de Voorzienigheid. der beste wijsgeeren wierd, voor wiens algemeen nuttige wijsheid en eenvoudig leven elk zo veel achting had, dat na zijn dood, volgends het zeggen, van Luciaan, zijn aarden lamp voor drie duizend drachmen wierd verkogt. Hij leefde onder flegte Keizers, doch hij leerde echter redelijkheid , maatigheid en onthouding , zo vatbaar en fchoon, dat men na zijn' dood eenige van zijne geliefdfte gedagren verzamelde, en daar uit bet fchoone boekje ( Enchiridionj famenftelde , ?t welk billijk door alle jongelingen moest gelezen worden ( ? J. De werktuigen van God zijn dikwijls klein en werpen geen Herken glans van zich, maar des te grooter is de eer van God, die ook in de verachtfte menfehen krachtig kan werken en door geringe krachten veel goeds kan fcheppen — In ónzen tijd hebben wij in 't gelukkig gevolg der onderneeming om doove kinderen denkbeelden voor te (*) Ik zal tot «ene proeve hier eenige gedagten Uit het zelve uitfehrijven. XV. % „ Men onderzoeke alles nauwkeurig , wat men gebruiken, beminnen, of tot zijne vermaaken verkiezen wil , en begin daar mede in kleinigheden, op dat men bij het verlies deezer dingen, ook den moed niet verlieze. 10. De onrust der ziele ontftaat niet uit de zaaken in de waereld zelve , maar uit de inbeelding die wij daar van hebben, H. Wees op niets trots, dat uw eigendom niet is.' '2. Het leven is als een Scheepvaart. Men gaat wel eens van het Schip af, om een fchelp te raapen, maar men mag het Schip hiet uit het oog verliezen , wijl de Stuurman ieder oogenblik kan roepen, en wanneer men oud is, moe: men niet meer zich ver van het Schip verwijderen- 15. Klaag nooit , dat gij iets verloren hebt, maar zegt: dat gij het weder té rug hebt gegeeven aan zijij Heer. 21. Het leven i$'gelijkj een gastmaal 5 waar de fpijzen rondgediend gorden. Komt 'er iets tot u , zo neem 'er van; doch  Van de Voorzienigheid. V- te {tellen en te leeren fpieeken, een hoogst aangenaam bewijs . dat God de weetenfchappen en kun* ften m g lleeds ten beste zijner hulplooze Schepzelen zegent, 't Zijn wezenlijke weldoenders van het Menscbdom, die het moeijelijk werk op zich neemen , om de dooven door allerlei tekens denkbeelden te doen bevatten , en moet men niet verbaazen, wanneer men hoort, hoe ver de IJzeren vlijt, 't onvermoeide geduld , de edele liefde , en de fcherpte des verftands in deeze ten uiterfte moeilijke en langzaam voordgaande zaak reeds gekomen zijn? In Helvetien heeft mede een Dorplee air de Heer Heller, door deeze fcbrandere en; Menschlievende onderneeming , zijn naam in de jaarboeken der mannen van verdienften gefchreven. Ook behoort tot de gelukkige verfchijnzels in onze dagen de aanmerklijke fom , die de Holfteinfche Graaf von Kanzau, en een Minifter von K e t- tel- gaat het voor bi;, grijp 'er niet naar; komt het in lange niet , kwel u daar niet over , het zal eens komen. 23. Zorg maar voor u, dat gij de u opgelegde rolle goed fpeelt , de rollen te kiezen en uhtedeelen , is de zaak eenes anderen. 28. Denk fteeds aan den dood , en aan de Menfchelijke ellende, dan zult gij nooit Terkeerde wenfchen en nooit hevige hartstochten hebben. 38. Wie wezenlijk nut wil ftichten, zal gewis ook een Godsdienftig man ziin. 48. Lastert u iemand , zo denkt, hij h.-eft uwe overige fouten niet gewe'en , anders had hij iq ook gezegd. 56. Vergelijk bij elke vervoering den tijd v n 't genot, met den tijd van het daar op volgend b?ronvv. 63. Onze grootfte zorg moet op de /.iel gericht zi n. fg. Bewijs uwe ken is door goede daaJen , gelijk de wat zij door de uitwaasfeming verlooren heeft, de zwaarte en aanF 4 tKk-  Van de Voorzienigheid. trekkingskracht, de elektriciteit, het magnetismus, de veerkracht in de dierlijke lighaamen blijven voordduuren; — en zou ook wel een enkele grashalm kunnen wasfen, wanneer deeze duizendvoudige banden losraakten , en de Natuur uit elkander fpatte? De krachten zijn daar, de verbindingen zijn ééns vastgefteld , de werkingen moeten derhalven ook volgen , maar hoe veel komt 'er nog bij ieder tooneel in de Natuur aan, op de. bijzondere omftandigheden, op tijd, plaats, mate, duuring, eigenichap en richting? Eenige rivieren moeten bij wijlen uittreeden — maar is het niet goed, dat het juist daar gefchied, waar maar zelden regen valt ? De Ojevaars behooren tot de trekvogels , maar is het niet van veel gewigt, dat ze naar Egijpten trekken, en daar aankomen wanneer het Nijlwater een menigte kikvorfchen, flangen, haagdisfen en infekten agtergelaaten heeft ? Dé Muizen verfchoonen bijna geen foort van zaad, doch 'er is nog geen een zoort verlooren geraakt, en veele liggen zo diep, dat zij ze niet kunnen bereiken. Het is onvermijdelijk , dat zomwijlen het vuur zich verfpreid, en allés ontfteekt. Maar het is nogthans niet onverfchillig, ef het hier een boekfchat, daar een Landscancelarij óf Rijkarchief, een Kunstkabinet, elders een Koninglijk flot, of èen koopmans pakhuis , het vérhevene vertrek, daar de liefhebber der ftarrekiinde zijn dagboeken heeft liggen, een ganfche Stad, of een ledige fchuur, een oud gebouw, eene arme hut verteert. Hoe gewigtig zijn de Aardappelen, die in 't begin deezer eeuw in Duitschland nog onbekend waren! Vijf malder Aardappelen oogst men , waar men een malder rogge Oogstte. Na het graan, laaten ze zich, meer dan alle andere gewasfen, op vei- fchei-  Fan de Foorzïenigheiê. Ï9 fcheidenerlei wijzen bereiden. Ze kwamen uit Virginien tot ons, en redden reeds menigmaal de boeren in duure tijden. De Dieren brejden zich thans meer en meer uit over de aarde. De Menfehen, de koophandel, handteringen , reizen en febeepvaart draagen daartoe bij. Maar hoe groot is het nadeel, wanneer ratten, veldmuizen, hamfters, koorenwormen en ander ongedierte van het eene land naar het andere trekken. En hoe groot is het nut, wanneer goede visfehen uit het eene water in het andere gezet, wanneer Angorifche fchaapen en geiten naar Zweden gebragt, en kreeften in beeken geplaatst worden , waar ze te vooreu niet waren — wanneer uit de (tal van den Landheer den boeren fterke en gezonde paarden geleverd worden ? Haller merkt aan, (*) dat men den Os weet , die in 't jaar 1711 de vee-ziekte uit Htingarijen in 't gebied van Padua gebragt heeft , die fchriklijke ziekte , die weinig jaaren daar na over gansch Europa zich heeft uitgeftrekt, en overal zulke vreeslijke verwoestingen heeft aangerigt, inzonderheid nadeelig en ongelukkig voor t]e Nederlanden, Zwitzerland en de ganfche landbouw — een onheil aller ellendigst voor den boeren ftand , op welken eindelijk het welzijn van alle klasfen der maatfehappjj fteunt, en voor welke krankheid nog geen zeker middel is, dan algemeene eu de ftrengfte insluiting. Slechts dén Os , maar met hem kwam de dood voor veele duizende Osfen en de armoede voor ontelbaare menfehen. Even zo weet de gefchiedenis nog het fchip te noemen,' dat de Pest uit de Levant naar Marfeille bragr, en ecu verwoefting veroorzaakte, van welke (*) Sur la Contagion des Bêtes a corne, p. i3. * s ■  90 Van de Voorzienigheid. ke men Adderen moet. De Hollanders geeven den Koning van Frankrijk een Koffijboom ten gefchenke, van deezen teelt men 'er meer, en zendt ze naar Amerika, een enkele blijft onbefchadigt op de reis, en deeze boom, die men zo goedwillig had overgegeeven, ontneemt den fchenkeren den alleenhandel, en de boom neemt nog dagelijks toe, in ontelbaare nakomelingen. Bij de grasfoorten zijn de dubbelde bloemdekzels niet gelijk bij andere, tegen elkaêr overgefteld, zij liggen veel meer gepaard op en neven elkander, en voor het bloeijen zijn ze vast in en op elkander gefloten, maar na 't uitbloeijen fluiten zij zich weder, veel vaster over het zaad te zamen dan te vooren, zo dat ze bij alle grasfoorten ook de plaats eener fchale of huize voor de vrugt uitmaaken. Bij eenige graangewasfen omgeeven alleen de halmen het zaad, doch bij andere dienen ook te gelijk de basten daar toe, dat zij het zelve befchermen. Zouden wij nu gelooven, dat tot de duizenden millioeneu grasfcheuten die overal wasfen , geen opzigt, geen regeering noodig zij, daar ze toch tot onderhouding der Menfehen, en den veebouw, en het gras der wouden tot onderhoud van zo veele duizenden groote en kleine dieren in de Natuur noodzaaklijk is, daar zelfs die foorten, die in dorre houtgronden fterk voordgeteeld, grof, ruw en taai geworden zijn , nogthans van de wilde dieren, wanneer ze anders geen voedzel meer hebben , gegeeten worden , daar zelfs het gras, waar van het fap wreed en fcherp is, wijl het op donkere fteeds dompige plaatfen wast, met de kleinfte infekten bezet is, terwijl van eenige foorten ten minften de vogelen het rijpe zaad nuttigen ? ó , Hoe veel fchooner wordt ons de waereld, en de ontwaakende Natuur, wan-  Van de Voorzienigheid. pi wanneer wij denken: dat alles heeft God gemaakt! Öok onze Vader , onze liefderijke Vader!' Onze beste vriend en trouwfte verzorger! Hij geeft op dat alles acht, hij leidt, hij bewaart alles; hij zegt aan de zonne, dat ze ons niet verteere , dat ze niet alle beeken uitdrooge ; en wanneer in mijn ligchaam flechts een bloedbolletje lterker of zwakker rolt, zo weet hij het, en laat het of voorbijgaan — of hij wil dat het een aanvang zij van de laatfte krankheid, die mij van alle fmerten en onheilen bevrijen, van zo veele ongodsdienftige, booze, üefdelooze, en onredelijke menfehen verwijderen, en tot hem , tot de gemeinte der verheerlijkten overvoeren zal! Men kon een dik boek fchrijven, wanneer men de onteibaarè wijzen , op welke zich Gods Voorzienigheid aan het Menschdom openbaart, wilde verzamelen. Ik zal 'er maar eenige aanvoeren. — Wij vinden onder de zielskrachten, neigingen en beftieringen der menfehen eene buitengewoone verscheidenheid. Dit bewijst de gefchiedenis, en de dagelijkfche ondervinding. Tot alle, ook tot de moeilijkfte en onaangenaamfte verrigtingen, handwerken, bedieningen en levenswijzen , vindt men in alle tijden menfehen. Welk een gewigtige weldaad voor het geheel der Menfchenwaereld! De ftudie der oosterfche taaien is droog, vermoeijend, zeer uitgebreid, en benadeelt veeltijds de oogen, doch zonder deeze kennis zouden de fchriften des •ouden verbonds voor ons een gefloten fchat zijn, wij zouden op zo veele tegenwerpingen en fpotternijen van de vijanden van den Godsdienst niet kunnen antwoorden. Men vindt breinen , die tot de diepzinnigfte befpiegelingen gefchapen zijn, 'er zijn  5f Van de Voorzienigheid. zijn andere die hun ganfche leven met de moeU lijkfte berekeningen doorbrengen ; andere voor wie de moeilijkfte opgaven uit de hoogfte wiskunde niet anders zijn, dan het geen aan veelen het leezen der fchoonfte Dichters, of voortreflijke Redenaaren is. Niet ieder een kan zig met het nazien van gedingftukken bezig houden, Niet elk een heeft fmaak in den roest der Romeinfche wetten, doch 'er moet evenwel orde, recht, gerechtigheid, juiste onderfcheiding van het zekere en waarfchijnlijke in de waereld zijn, de Voorzienigheid zorgt daar voor, dat het noit aan Rechtsgeleerden ontbreekt, die in de verwardfte twistzaaken met genoegen arbeiden. De Geneeskunde voert haare vereerers dikwijls tot de morfigfte en walgelijkfte krankheden. In het kranken vertrek moet de Arts niet alleen tegen veele onaangenaame gewaarwordingen gehard zijn , maar hij moet zelfs dikwijls de liefde tot het leven ter zijde zetten, en het. Pesthuis bezoeken. En nog zijn alle befchaafde volken zo onbillijk, dat ze eiken kwakzalver, zwetzer , oude wijven, fcherprigter en anderen knoeijer, toelaaten in den kring deezer fchoonfte en moeilijkfte der weetenfchappen in te dringen , te moorden, te zengen en te branden, of de eer deezer Godlijke kunst met den egten Arts te deelen. Wordt niet veeltijds de kwakzalver rijklijker beloond, dan de vlijtige leerling van Boer have of Hal ler? En nogthans ontbreekt het niet aan jongelingen, die met edele weetlust in het heiligdom treeden, en van Linnaeus en Zimmerman willen leeren. Wie zijn in onze wellustige tijd meer aan verachting blootgefteld dan de Geestelijke, of de bedienaar van den Godsdienst? Is hij welleevend, heeft hij omgang met grooten en ho-  Van de Voorzienigheid. P3 hovelingen, zo befchuldigt men hem van ijdelheid en ligtvaardigheid. Leeft hij geheel voor zijn heilige weetenfchap, befcheiden, ingetogen, ftil, eenvoudig, zonder zwier in zijne kleding, of gelijkftelling en navolging van de heerfchende zeden , zo noemt hem de onbelcheiden wellustige een bijzonder mensch , een onnozel brein , een fchijnheiligen, die niet weet te leeven. Predikt hij duidelijk, ernftig, zonder den Mensch te willen behaagen, zo vindt men zijn voordragt gemeen, plat, langwijlig , verdrietig , men wil enkel verheven Geesten, enkel meesterftukken van den predikftoel hooren, elk verlangt welfpreekendheid, en de minften weeten waar in de waare kunst van welfpreeken beftaat. Een Dorpleeraar kan in zijn kring alle mogelijk nut aanbrengen — maar dan heeft hij nog de achting niet van den ftedeling. Maar des niettemin ftaat menig een naar dit ambt, dat bij alle zijne waardigheid en gewigt nogthans niet algemeen gefchat wordt zo als het moest. 'Er is geen ftand moeilijker als die van 'een Schoolleeraar, 't Is onbegrijplijk hoe 'er veele nog toe kunnen befluiten. Menig een , die God in deezen veeltijds beklaaglijken post gefteld heeft , onttrekt zich van denzelven, zodra hij daartoe gelegenheid heeft, en troost zich veeltijds daar mede, dat zijn ftand een der onontbeerlijkfte in de waereld is, dat Christus zelve zich de ondankbaare post der opvoeding heeft laaten welgevallen, dat hij ook dikwijls in de uitoefening van zijn ambt geweend heeft, dat het hem ook niet met alle zijne leerlingen gelukt is, dat van tien gereinigden , negen hem niet meer aanzagen, dat hij ook in de oogen van rijken en grooten van weinig betekenis is geweest , en hem zijn moeijelijke zorg, zijn liefde en geduld flegt  94 Van de Voorzienigheidi flegt vergolden is. Hoe veel menfehen haaken naar het foldaten leven, wenfehen naar krijg, en fchuuwen geen gevaaren , dwang , ftrenge tugt, noch het geftadig heen en weder trekken, de fpaarzaame befolding, het waaken in nacht en koude, zo min als het treurig uitzigt om kreupel of verminkt, of een afgedankte foldaat te worden, en als grijsaart te bedelen in het land voor 't welk zijne dapperheid gevogten heeft. Van het Zeebouwen en 't Matrozenleven , weet elk, die eens de fcheepvaart en handel gezien heeft , hoe vernederend , lastig en moeilijk het is. Evenwel is het nog fteeds het middel waar door honderd duizend menfehen hun brood vinden, voor de lediggang bewaard, en menige wilde deugniet gebeterd wordt. Welk een ongezond, hard en met doodsgevaaren omringd leven hebben de Bergwerkers en Ertsgraavers! Oudtijds gebruikte men alleen fiaaven en misdadigers die den dood verdiend hadden , om de rotzen te verbrijzelen en 't metaal daar uit te breeken. In de diepten der aarde ontftaan veeltijds doodlijke dampen, in welke de bergwerkers geen adem kunnen haaien. Hun ganfche leeftijd verloopt in de ftille diepte der aarde, buiten 't gezigt der zonne. Het is altijd nacht rondom hun, in flegte plunje ftaan zij fteeds met hamer en beitel in de hand, in vogte moerasfige plaatzen, onder den zwaarften arbeid. Die in de fpiegelfabrieken met kwik omgaan, benadeelen veeltijds hun leeven. Bij die genen die in koper en lood arbeiden, verzamelt zich ongemerkt fchriklijk gif in het lighaam. Het kolijk van Poïtou is bekend, andere handwerkers verliezen in korten tijd het gezigt, en eenige de fcherpte van 't gehoor. Welk een fchriklijke graad van hitte moeten veele uitftaan, bij 't koper fmelten en an-  Fan dt Foorzienighc'id, 95 ankerfmeeden, of in fuikerrafinaderijen ? En hoe veele onder de vuilfte en frikendfte verrigtingen hunne dagen heenfleepen ? En echter is 'er nog geen handwerk verlooren gegaan, en alle jongens hebben ook geen zin om een en het zelfde te leeren, verftandige Ouders laaten hier in den kinderen eene keus doen, en elk heeft reeds in de vroege jaaren zijn plan. Loopen niet veele om een kleine winst, ganfche landen door? Vindt men niet fomwijlen onder boeren Zoons zulke fnedige, vlugge breinen , datze zonder aanleiding allerlei werktuigen verzinnen, en alles namaaken wat ze zien? Heeft niet menigmaal de eene broeder een onverzadelijke drift tot leezen, leeren en ltilzitten, terwijl de andere intusfchen op boomen, huizen en toorens klautert , en alles waagt wat ijzend is? Vindt men geen Zusters van welke de eene weinig leest , en het liefst in den tuin en in de keuken is, en de andere fteeds weg fluipt, en en de oogenblikken voor haare boeken fteelt?, In de grootfte fteden vindt men ook inboorlingen die eene onverwinlijke zucht hebben tot het ftedelijk geruisch , en weder andere , die geen andere wensch koefteren, dan om de eenvoudige genoegens van het landleven te mogen genieten, en van de opgefmukte eri vertederde menfehen tot de fchoone Natuur terug te keeren. De voorzie¬ nigheid ltrooit met een onuitputtelijke hand alle deeze onderfcheiden zaaden uit , met oogmerk, dat elk derzelven vrugten zouden geeven , gelijk ieder mensch zijn eigen gezigt, vorm ,' fpraak, gang , houding en opflag geeft. Men heeft reeds lang met dankbaarheid aan God opgemerkt , dat door dit kleine middel , door deeze veeltijds fijne en nauwlijks zigtbaare onderfcheiden , duizende bedde-  00 Van de Voorzienigheid. driegerijeri , openlijke vervvisfelirigen voor 't gerigt en op de gerigtplaats , rooverijen , egtbreuk, en mishandelingen zijn verhoed geworden. Neemt men deeze kentekens weg , zo is het leven een onzeker moeijelijk goed. (Pli mus verhaalt zulke voorbeelden, Boek VII. Hoofd. 12.) En hoe veel aangenaams zou uit onze gezelfchappen , uit de huwlijken , in de kinderkamer , op reizen en openlijke bijeenkomften vervallen , wanneer alle gezigten elkander gelijk waren als eieren door ééne hen geleid , of als in ééne vorm gegotene kogels , of als van een emmer vallende droppels water. De wijsheid vaniGod maakt, dat ieder Mensch een geheel bijzonder Schepzel is. Geen twee menfehen hebben volkomen eenerlei kring. Elk wordt anders geleid, ieder heeft zijn afzonderlijke maate van zielskrachten , en bijzondere wijze van vatbaarheden. Deeze heeft meer gefchiktheden van den geest, die meer fchoonbeden des lighaams. God handelt volkomen vrij , 'er zijn geen twee volkomen gelijke dingen; gelijk eenige dieren altijd ftil zitten , en andere nooit rusten , gelijk eenige planten altijd bloeijen en andere maar zelden vrugten draagen , zo heeft ook ieder mensch zijn kring, zijne bijzonderheid , zijn goed , zijn kwaad , zijn nuttige zijde. Het oog van God ziet op alles,1 geleid allen , en fchrijft elk zijn pad voor. De meefte menfehen zijn in den middenftand; een wijs man van de voorige tijd noemde deezen ftand den gouden , en elk geeft hem gelijk , die eenige ondervinding verzameld heeft. Een groot deel van het menfchelijk gedacht is in de daad arm , doch die armoede verbeterd menig een, én is voor menige ruwe en onbefchaafde ziel een nuttige teugel, een dam, die het uitbreeken der hartstochten verhoed.  Van de Voorzienigheid. 97 hoed. Hoe weinig verliest de onderde klasfe des volks door zodanig te zijn , van 't geen wezenlijk tot het geluk des levens behoort ? Befchouvvingen, redeneringen , leezen en gemaakt gevoel ? — welk een bittere vloek zijnze veeltijds voor de geene die daar in deelen ! De inbeelding wordt veeltijds ligt in de hoogte gevoerd , de gevoelvverktuigen worden voor den tijd gedompt , de harfenvliezen verdroegen rasch , de fappen woeden vaak en vernielen de zwakke wanden der vaten , aan welke ze raaken, de fmaak in het natuurlijke vermindert en verdwijnt, men zoekt vermaaken die buiten de fchikkingeh der Natuur liggen, de kundige behoeften vermenigvuldigen , de bartstogten leeren de kunst van zich te verbergen, maar ze wijken daarom niet uit de ziele , (*) men leeft niet zich zeiven , men geniet zich zeiven niet , men hoopt en reikhalst deeds naar een aangenamer leven en intusfehen ruischt de tijd, die nooit dil daat,'a's aen droom daar heen. Ontbreekt hun ' 'vermaak der (*) Is 'er niet veel waarheid in het geen SibbalD u s zegt: Nunc , poflquam docli prodierunt, boni de Junt. Simplex illa , & aperta virtus majorum in obfcuram & folertem feientUm verfa efi, dLmurque %. putare , non nvere. (Dat is, Nu , federt dat 'er L. herden verrekenen zijn , ontbreeken de goeden Die eenvoudige en ongeveinsde deugd onzer voorouderen is in eene duistere en fckerpzinnige wetenfehap verkeerd, el men leert ons twisten, niet leven. ) Z. Scotia illnftrata De la F ont aine had zeker ook geliik • Laic,ieppiug verwoesten. Gij verachtte en in het ftof vertreden Godsdienst, hoe zeer gij wordt verlochmt, gij zult nogthans uwe aanhangeren boven alles wat fterflijk is verheffen. Gij onverzadelijke dorst der ziele , haast zult gij met eeuwige vreugde verzadigd worden. Gij dierbaar woord van God, dat ons de Verlosfer tot aandenken aan hem agter liet, gij zult intusfchen den deugdzaamen voedzel, het fteunzel der bekommerden zijn. Gij ftille zuch* ten der Chriftenen , gij klimt op en weergalmt met heldere toonen in den hemel. Gij treurig oog vol traanen, ook uw nevel zal door de zonne opgetrokken worden. Gij kleine kudde van vroomen, gij zijt toch het verkoozene en gewijde volk, dat niet zal agter blijven , wanneer God den dag der ver* gelding zal aanbrengen ,en hem aan den hemel zal doen opdagen gelijk het morgenrood. Gij, barmhertige God, gij verlaat niemand die op u vertrouwt. Gij, beminnelijke Verlosfer , dien wij alles te danken hebben, ó Gij zult eeuwig de vriend onzer ziele zijn. Geef ons uwen geest, uwe goedhartigheid, uwe liefde, uwe onderworpenheid in het lijden. Leid ons als kinderen, aan uwe hand — onze traanen zeggen het u, wij wankelen en weeten den weg niet —■ maar  Van de Voorzienigheid. »53 maar trek ons tot u, verzorg, draag, verfchoon, reinig en heilig ons — dat uw welbehagen her goed zij, dat wij eindelijk, als alles rondom ons wankelt en verdwijnt, met ons uit deeze waereld medeneemen! ontvang ons kranke gebed, netm liet beevende lofoffer van ftervende lippen broederlijk aan! Eens, als wij gered van den dienst der IJdelheid uwen troon omringen, de harpen der Engelen hooren, en nitt meer onvolkomen en aardsch zijn, dan zullen wij IJ ter eere, met een dankbaar gejuich, Pfalmen en Lofzangen aanheffen!   D E VOORZIENIGHEID.   D E VOORZIENIGHEID. door HENDRIK SANDER, Profesfor aan de Mastte Schoole te ÏCarlsruhe, en Honorair Lid van het Genoodfchap van Natuuronderzoekeren te Berlijn, enz, TWEEDE STUK. Uit het Hoogduit sch vertaald. Te UTRECHT, Bij G. T. van PADDENBURG, en ZOON. » 7 9 ï'   VOORREDEN. Gelijk ik in het eerfte deel t ot opheldering van de Leere der Voorzienigheid het boek der Natuur heb opgeflagen , en mij op dat gene wat ieder een het naast voor oogen ligt, beroepen heb : zo heb ik in dit deel , uit de gefchiedenis deiVolken, der Kerke, der Geleerden, en deioude en nieuwe waereld, veele en onderfcheiden bewijzen voor de Godlijke Voorzienigheid verzameld , en ze tot bevestiging van eenige bijbelplaatzen aangewendt. De bekende grond voor de onfterflijkheid der ziele, voor het aanwezen van eene over alles waakende , en eens alles richtende Voorzienigheid , en alzo ook voor de zekerheid eenes toekomenden levens , verkrijgt daar door, zo ik hoop en wensch, zijn noodige fterkte. De naamen die hier voorkomen , zijn wel alle zeer bekend : maar wie zich de moeite wil geeven , om de berigten , die ik hier zamen getrokken heb , te leezen , die zal vinden , dat ik meest van alle afgeleide en troebele bee* 3 ken.  VOORREDEN. ken tot eene goede bron terug ben gedaan, en menigmaal berigten en verzamelingen heb gebruikt, die niet in ieders handen komen, of ten deele geheel nieuw zijn. Een groot deel Menfehen leest, en leest flechts romans en gedroomde avanturen. Maar hoe fchoon en aangenaam kan men alle oogen• blikken des levens befteeden, wanneer men eens in de fchoonheden der waare en onuitputlijke gefchiedenis fmaak gevonden heeft, en met verftand en hart zich kan oefenen! ó, dat toch inzonderheid de jonge bedienaaren der Kerke de gefchiedenis van hun Geloof mogten leeren , en vlijtig ter fehoole gaan bij Mosheim, Se ml er en Walch! De redeneringen die ik zomwijle, hoewel fpaarzaam, in de verhaalen heb ingevlogten, zullen geen billijken rechter beledigen. Ik fpreek uit den mond der gefchiedenis, en voor andere gezegden, is de dagelijkfche ondervinding getuige. Zonder aan eene Stad, Volk,.Sekte, of Godsdienstpartij met vooringenomenheid of bitterheid te denken, befchouwde ik fteeds, 7.0 veel mogelijk, het geheel der Menfehen waereld , zo als de Gefchiedenis het fchildert ; en hoe is het mogelijk, bij het akelig gézigt van zo veele haateh'jke voorwerpen, welke in de archiven der gefchiedenis opgetekend liggen, het fteeds op«  VOORREDEN. opkomend gevoel van weerzin en medelijden te fmooren? Ik zou dit vervolg of niet, of niet zo fpoedig geleverd hebben , zo niet —• ik kan het met vuurige dankbaarheid aan de Voorzienigheid , die ik verkondige , zeggen ! de ftemme van die genen , die den aanvang van mijnen arbeid preezen, en daar door gcftigt wierden, veel fterker ware geweest, dan de ftemme der verachters en liefdeloozen. Maar wat leert de ganfche gefchiedenis der waereld ? Dat menigmaal de beste, de nuttigfte menfehen niet erkent, en van hunne broederen veroordeeld zijn geworden ; dat ongewoon leed vroeg of laat elk hart inneemt, en elke ziele nederdrukt ; dat hartstocht, verborgen deelneeming , en onredelijke oogmerken zich zeer dikwijls onder het oordeel der menfehen vermengt; dat geen fterveling immer verwachten kan, dat hij van alle zijne tijdgenooten de goedkeuring zal wegdraagen; dat eene vrije edele denkwijze zonder flaaffche vleijerij en blinde onderwerping altijd zeer zeker een gedeelte der menfehen mishaagt; dat men menigmaal in Menfehen en zaaken geheel iets anders afkeurt, dan het geene waar door men eigenlijk tot ongenoegen wordt aangefpoord. Wat zegt  VOORREDEN. zegt daartegen ons geloof aan de Voorzienigheid ? dat het goede tot aan het einde der waereld niet zal uitfterven, fchoon het ook door veelen, die -zich verbeelden wijs te zijn. gehaat wordt; dat 'er nog altijd vroorhe en liefderijke menfehen op de aarde zijn, die elkander troosten en opwekken ; dat men nooit, alfchoon de hemel ook nog zo duifter fchijnt, aan goede uitkomst moet twijfelen ; dat de beklaaglijke ontaardheid van andere Menfehen den deugdzaamen een pand voor zijne toekomende heerlijkheid is ; dat het onzekere en niets berekenende oordeel der Menfehen nooit het richtfuoer van ons leven kan worden ; maar dat wij moeten verwachten , eens door een onfeilbaar Wezen onderzogt en verwaardigd te worden. En met deeze troostelapfe gedagte moeten wij Christenen! ons gevoel voor waarheid en deugd, onze oprechtheid en onfchuld behouden, bewaaren , onderfkunen en verfterken ! Carïsruhe 1781. Sander. I N-  INHOUD. Over het veelvoudige Ongeluk in de Mënschenvvaereld. J. In 't At,opimeen. , Bladz. i Over Pf. XC: Io. 5 Opheldering dier plaats, uil Luthers laatfte levcnsjaa- ren. io Van Luthers dood. 19; Van zijne Weduwe en Weezen. 20 Qver 1 Cor. XF. ig. 53 Die plaats kan men ver ftaan van de Apostelen alleen. 26 Opheldering uit de Gefchiedenis van Paulus. a.6 Ook kan men ze van alle Menfehen ver/laan. Voorbeelden daar toe uit het gewoone leven. 34. Vit de oude Gefchiedenis. b, v. de Schollen. 38 Hottentotten. 39 II. In 't byzonder. A. Onder boeren en gemeene lieden. 39 Aanmerking. Een plaats uit GoLDSCHMITH. 40 Heerendienst^N in voorige tijden. 42 Voormalige kwellingen der Onderdaanen in Schotland. 43 Slcgte toeftand der Boeren in Veltelin. 44 Op Madera. 44 In de Bergwerken. 45 Op Vuurtorens. 4^ Ellendig leven der Matroozen. 46 In vroegere tijden verzuimde men de befchaaving van den gemeeuen man. 47 Flamïnes en Aruspices in Rome. 49 Van het Loterijkwaad in onze tijden. 50 B. Vit de Gefchiedenis dsr Geleerden. 54 Van geszner. 58 MoSHEIM. 58 Mos-  INHOUD. Mssheims laatfte krankheid en dood. 61 Fan Dichters en fchoone geesten. 63 Samuel Buttler. 64 WiNKELMANN. 64 Rousseau. 65 Lopf. 66 torquato tasso. 67 zwinglius. ^8 Zijn droeve dood. 7" Verdienden van ClCER.0. 77 Zijne vervolgingen door clodius. 82 Zijn treurig einde. 85 C. Dat men zich op Menfehen niet kan verhaten. 86 Voorbeelden uit de Gefchiedenis van KAR.EL DE V. 8? Tol opheldering van Pf. CXLFI: 3, 4. 88 Gefchiedenis van den Kardinaal XlMENES. 88 Zijne laatfte dagen. r 92 Slegte Regeering der Romeinfche Keizeren. 95 IjERNSTORFF en STLïRZ. Ioa Olavides. I03 jtanm. Laatfte brief van Hus uit ConfiailZ. ioS D. De Grooten zelf, lijden menigmaal. 106 Stanislaus. io£ Tot opheldering-van Pf. LXXFl: 13. 108 Gefchiedenis van Lodewijk den Vroomen. 109 Der Moeder van Karei den V. h3 Van den Keurvorst Johan FredRIK. 115 Van den Zoon van Solijman. Il8 E. Ongeluk van veele Menfehen in de Kloosters. 120 Bijzonder in de Nonnenkloosters. 122 Strenge ftraffen , en affchuwlijke gevangenisfen. 128 F. Uit de Gefchiedenis der Godsdienstvervolgingen. 13a Godsdiensthaat verfchoont het vaderlijke hart niet. 132 Noch ook de voortrefiijkfte liefde. 134 Lot der Waldenzen. *35 Oorfprong en gefteldheid der Inquifttie. 137 Haare gevolgen tot op onze tijd. 137 Gefchiedenis van WlKLEFF. I4° Eu zijnes navolgers , Lord cobham. J42 Gefchiedenis van Joh. Hus. 144 Zijne behandeling te Conftanz. 1477Ajne 'verhooren. I5° Zijn  INHOUD. Z/y» dood. 153 Aanm. Dergelijke gefchiedenis van HlERONIjMUS Faulfisch von Praag. 154 Verdrukkingen der Protestanten in Duitsckland. 157 In Iraliën. 158 ïh de Nederlanden. 158 Martelaren in Spanje. J59 Vervolgingen der HUGENOTEN in Frankrijk. 162 Onder Francois de I. 162 ■ Hendrik de II. 163 Franc iis de 11. 164 ■ Karrl de IX. 164 Parijfche bloedbruiloft. \G$ Edikt van Nantes. JÓó Opheffing van het zelve en de gevolgen. 167 Aanmerking over Johan Calas , *'» Thouloufe. 169 G. Het lot der Jooden onder de Christenen. 170 In Spanje. 173 ln uitschland. 174 In Praag. 174 Va'fche befchuldigingen. 175 Verdediging en aanbeveling van dit Volk. 177 H Slavernij in de oude en nieuwe waereld. 180 Bij de Greken, in Sparta. 181 Wreedheden der Romeinen aan dezelve. 182 Derzelver menigte. jf de hand aan een anderen geeven voor welken zij geen genegenheid kan hebben ' wijl een ander reeds haar ganfche hart ingenomen heeft! Moet niet menigmaal een zedige dogter, die van de Natuur de beste gefchiktheid heeft , om een man gelukkig te maaken, en eene goede moeder te worden, door de fpeelzucht, verkwisting en grootsheid haares vaders lijden, en daar door de fchoonfte en aangenaamfte uitzigten verliezen ? Hoe veele kinderen zijn ongelukkig, zo dra ze in de waereld komen, wijl ze den flegtften ouderen in de handen vallen ! Vindt men geen gevvetenlooze vaders, die zelfs op hun doodbed, den flegten toeftand hunner rekeningen en der hun aan vertrouwde kasfen niet ontdekken, die uit de waereld gaan , als of zij de grootfte nauwkeurigheid in hun werk hadden in acht genomen , en evenwel door heimelijke verbintenisfen , of ligtvaardi> C  34 Over het veelvuldige Ongeluk verzuim , na hun dood het vernederd huisgezin in het grootfte ongeluk {forten ? Hoe veel onrust verzelt veeltijds eenen vader van zijn arbeid aan den disch, van het eeten naar''t bed, wanneer nevens hem eene moeder, die den kinderen zo noodig was, bij ieder kraambed krank wordt, en in geduurig doodsgevaar is ! Welk een fmerte voor een gevoelig hart! Zijn 'er niet heele landen waar de befoldingen der rmbtenaaren veele jaaren na elkander niet betaald worden, waar elk , die maar iets wil hebben, van zijn beftemd loon moet laaten inhouden; en de Regent denkt 'er menigmaal niet eens om, of zijne dienaaren kunnen beftaan? Aan veele fchoolen en kerken ftaan in alle landen veele mannen , die voor hun moeijel'jken arbeid niet eens het noodige levensonderhoud genieten, en voor welke ook in den ouderdom weinig troost, weinig betere uitzigt over is. Veeltijds ftaan zij nog onder 't gebied van lastige lieden, en moeten zich van deeze, die behalven geboorte en geluk niets hebben, met alle hunne nuttigheid en bekwaamheid allerlei onaangenaamheden getroosten. Men vindt dogteren , die dagelijks door haare moeders bekeven worden , in welkers vertrek een onophoudelijk gefchreeuw gehoord wordt, die nooit een goed woord, een zagte vermaaning of vriendelijk gezigt ontvangen, van welke men vergt, dat zij alles reeds weeten en doen, eer men het hun gezegd of geleerd heeft, die in het huishouden niets kunnen uitvoeren dat wél is, en dus gevaar loopen van door denzelfden geest van gemelijkheid en onvriendelijkheid haar leven lang aangeftoken te  in de Menfchrmvaereld. 35 te worden. Op Akademien verleid meni^mial een nietswaardige jongen , onervaaren aankomelingen tot alle boosheden , beroofd hen door list van hun geld, verzwakt de goede voorneemens , befchimpt de deugdzaame befluiten, wischt het tedere aandenken aan vader en moeder uit in hunne ziele , vult hun de harsféns met dwaasheden en laffe denkbeelden van eere en vermaak, brengt hen in de flegtfte gezclfchappen, maakt hun de waarthgfle leeraaren verachtelijkdoor van de nuttig. Ite mannen , reeds in den eerften avond , allerlei kleine , ten deele valCche , ten deele onbefchaamd vergrootte en verdraaide gevallen te verhaalen , voert voor hunne oogen fchandelijkheden uit, die zij nog nooit zagen, en pocht op veele overwinningen bij dienstmaagden en arme meisjes, welke zelfs veelal verdicht zijn , belooft, hun daar toe ook de gelegenheid te'zullen verfchaffen, verleid henalreeds in den aanvang tot de onnoodigfte uigaven, brengt hen in flegte huizen, waar de naaste weg ten afgrond is, betuigt hun daar bij nog fteeds zijn goed hart en oprechte vrisndfchap , en biedt zich zelf aan om ontvangen beledigingen voor zijne jonge nog onbedrevene Vrienden op zich te neemen, en ze met den grootften ernst, met den dégen in de vuist te wreeken. Zo wordt de beste wel opgevoedde zoon, die met de grootfte hoope het hart der ouderen vervulde, en bij het affcheid alles beloofde en de oprechtfte traanen fchreide , in korten tijd door de kunstgreeepen van zulk een Satan, een deugniet. Gelijk een bloeijende lelij, die den. hof verfiert, en de fchepping eere aandoet, ging hij uit zijn vaders huis en nu gelijkt hij een lijk, dat reeds eenige dagen in het graf gelegen heeft. De wellust , het rin^ C a tl!!«  36 Over het veelvuldige Ongeluk kinken en fpeelen tot na middernacht, het onbepaald genot der zogenaamde vrijheid, het geftadige loopen en rijden, de ongeregeldheid, in kleeding, flaapen, eeten en drinken , de afhanglijkheid van zwendelaars en andere winzieke lieden, in welke hij reeds vervallen is, dat alles heeft hem zo verandert , dat zijn moeder en zusters hem niet meer zouden kennen. En, hoe ver is dit nog af van meineed, van openlijk bedrog der onderdaanen van een Landsheer, in wiens ftaat hij weldaaden en voorrechten genoot, van aanrandingen, moord, of gevaar van zelf vermoord te worden ? Wat moeten menigmaal groote , beroemde , en daar bij trouwe leeraars op hooge en laagere fchoolen van hunne toehoorders uitftaan 1 worden met veele door de ondankbaare, wanneer zij onderwijs ontvangen, en hunne lesfen afgefchreven of gekogt hebben, met den nek aangezien, en moeten vergeefs op betaaling van hun loon-wachten? Intusichcn krijgen veele van dezelve in hun Vaderland de beste verzorgingen, en genieten hunnen overvloed gerust, zonder daaraan te denken, dat nog uit de borst hunner laeraaren zuchten tot God tegén hun opklimmen. De Regeering verwijst den openlijken leeraar aan zijne toehoorderen, en de toehoorers zeggen, dat hij van den Vorst betaald is, en van hun niets kan krijgen. Ernst Salomon Cijpriaan te Goiha, zeide dikwijls: „ de ondankbaarheid die ik in mijn leven heb moeten " verzwelgen , kost mij meer dan mijn ganfche '* bibliotheek." Lippebt was in zijn jeugd een glazemaaker, en in zijn ouderdom verloor hij het gehoor. Met welke kleine bezolding moeten veeltijds de leeraars der wijsheid en der deugd te vre- den  in de Menfchenwaereld. 37 den zijn! En zangeresfen, gochelaars, tooncelfpelers, jaagers en honden, e. z. v. kosten liet hof dikwijls inilliöenen, en krijgen alles wat zij begeeren. De wijze lijdt gebrek, en de koordedanfer, de Marionettefpeler, die des te meer behaagt hoe zotter hij is, hoe meer hij zijne menfchelijke waardigheid verlochent, hoe meer hij de ftemme der dieren weet na te maaken, wordt nog voor zijne zotheid betaald: maar aan de goede en bekwaame breinen, die inde boerenhutten, onder de ambagtslieden , in het woud, in de wooningen der armoede en des bitteren hongers verlooren gaan, denkt niemand. Wie zou zo ontmenscht zijn , dat hij in onze dagen niet met de ongelukkigen in Gera- geweend had?-Op den 18 September 1780, verbrandde in drie uuren eene ganfche ftad, die bij de 900 haardfteden had. Men deed door gansch Duitschland een geldzameling, om uit de giften der medelijdenden deeze fchrikiijke aschhoop weder op te bouwen. Menigmaal komt een enkel man in een land, dat te vooren bloeide, en zijne te vredene iuwooners een goed beftaan gaf: de vreemdeling verderft door zijn flegt hart den jongen Prins, neemt het vertrouwen op zijne voorige Raaden en ambtenaren weg, maakt oude en in den trouwen dienst des lands grijs geworden mannen mismoedig, wil alles omftooten, eer hij de ftaatsgefteldheid kent, berispt alles, fchoon hij zelf nog veel te leeren had; hij fpreekt met een fnapachtige tong van groote plans en andere inrichtingen , en bij 't flot daar van wordt 'er niets uitgericht, en het geld der oiiderdaanen verkwist, alleen tot zulke zaaken , die den Vorst tot onderhoud dienen; hij maakt door belopen 3 ten  33 Over het veelvuldige Ongeluk ten op zijne gunst zich een aanhang , wil zich overal indringen, trekt er mier zijns gelijken tot zich, verheft zijne aanhangers, veracht alle anderen neven zich, en maakt verwarringen in het land , die eindelijk niet meer o\erzien kunnen worden. Daar en tegen fterven veeltijds jongelingen , die der waereld de grootfte dienden hadden kunnen doen. C r o n e g k de zanger van den Godsdienst, der zachte tedere vermaaken, der reine onfehuid en zedige liefde, fiorf in zijn 26fte jaar. Zijne vrienden verloeren veel aan hem, en elk voor vrienulchap en liefde gevormd hart, treurde om dat verlies. Van hem geldt, het geen een dichter van een gefneuvelden jongeling zingt: Gelijk een purperrpodè bloeine, door het ploegijzer doorfneden , verwelkt en fterft hij! gelijk een klaprooze , welker (teel geknakt is, en het hooft ter aarde laat hangen, als zij door den plasregen neder gcflagen is! Menige vlijtige Student verneemt op de hooge fqhool den dood zijns vaders, en met den allen moed en ijver ntêrflaanden brief, komt de treurige oproeping naar huis. Zijn moeder kan hem niet meer buitenshuis onderhouden; hij «roet de werkplaats der weetenfchappen verlaaten , in den fchoonfteh loop (til ftaan, en de wed..we en zusters niet het geeven van on-, derwijs onderhouden. Sibbaldus verhaalt, dat voorheen de oude. Schotten de..gewoonte hadden, om alle krankzinnigen en onwijzen door geweld uit de waereld te ruimen. Ook hen, die door kwaaien bezogt waren , door welke ligt andere konden aangeftoken worden, bragt men moorddadig om het leven, op. dat het volk niet zoude verzwakt worden. Vrouwen die fchurft, of eenig ander uitflag de;- opper-  in de Menfchenwaereld. huid hadden , verwees men buiten den omgang dei' mannen; en wierd 'er evenwel eene onder dezelve zwanger, zo begroef men baar levendig met haar kind. De Hottentotten hebben nog heden de wreede gewoonte om tweelingnieisjes levendig, terftond na de geboorte, in het hol van een wild dier te fteekén; en oude mannen of vrouwen, wanneer ze niet meer kunnen werken, van zich te verftooten, in een afgelegen woud een hutte voor hun op te liaan, na een gastmaal van hun affcheid te neemen, en ze daar den leeuwen of den hongersnood overtelaaten. Moeiten wij niet menigmaal met dankbaarheid en vreugde voor God gedenken, dat door de Christelijke Godsdienst zo veele verbeteringen tot ftand gekomen, en veele onnatuurlijke gewoonten , veele fchanddaaden en gruwelen , veele wreede en onmenfchelijke ftraffen afgefchaft zijn geworden ? Wie dagt in de vroegere eeuwen aan wees-, oude mannen en vrouwen-buizen , en hospitalen ? Men liet ze alle te gronde gaan, die niet meer in ftaat waren, om zich zeiven te onderhouden of te verdedigen. Hoe veele kinderen wierden te Rome terftond bij de geboorte verftooten, in den Tyber geworpen, of op eenige andere wijze omgebragt? En hoe veele fchrikiijke vernederingen der Menschheid leest men nog heden onder de wilde en onbefchaafde volken'. Dat ook onder de boeren, onder de gemeenfte lieden, veele goede menfehen zijn, zal niemand ontkennen, die veel met hun omgegaan heeft. Een arme vrouw, die den Vroedraeester, die haar geholpen had, niet betaalen kon, bragt hem nog lange daar na de eerite appelen, die een vruchtbaar boompje in haaren hof gedraagen had. Een kleine, C 4 m;iar  4o Over het veelvuldige Ongeluk maar oprechte dankerkentenis! Men dwaalt, wanneer' nten hen voor dom houdt. Leeraars en Ambtenaaren worden menigmaal door hun misleid, en moeten eerst door lange ondervinding hunne flinkfche wegen leeren kennen. Maar veele derzelven zijn in de daad arbeidzaam , laaten zich gaerne door goede woorden leiden , verftaan beter dan veele voornaamen in de fteden , de kunst van fpaarzaamheid en huishouding , laaten zich veele zaaken welgevallen, en erkennen gcern, dat zij hunnen heer moeten volgen; daar zij gewoon zijn, bijna alles te moeten opbrengen, en 't geen deeze eifchen betaalcn, fchoon het getal der lasten en renten ontelbaar zij; zij maaken egter met hunne deugd geen praal: zij zwetzen 'er niet veel van, noch pronken met hunne eerlijkheid of dienstvaardigheid; zij voeren de taal der gemaaktheid niet, die wij fteeds fpreken ; maar onder hun hecrscht nog meer waarheid en natuur. Intusfchen is het zeker, dat ook onder hun zeer veele waarlijk ongelukkigen en bezogte Menfehen zijn. Maar de Dichter zegt te recht: op de ellende der armen geeft niemand acht (J*). Hoe menigmaal worden zij (*) Olivier Goldsmith zegt: de eene helft der Men fchen weet niet, hoe de andere leeft. Terwiji het kleinfte ongemak der voornaamen tot een onheil vergroot wordt , en de waereld aangemaand om op den edelen lijder acht te geeven, trekt zich niemand de ellende des armen aan; en nogthans ondergaat menig een onder den laageren ftand der menfehen meer hard lijden in eenen dag, dan de grooten der aarde in hun ganfche leven, 't Is onbegrijplijk hoe veele ongemakken de gemeenften onzer Matroozen en Soldaten zonder morren en tegenftreeving verduuren. — Ieder 'ag is voor hun een dag van ellende, en evenwel vertlraageu zij hun hard lot zonder weer- ftand. -r»  in de Menfchenwaereld. zij door onrechtvaerdige en trotfche ambtenaaren benadeeld ! Handelen niet veelen, ook wanneer zij in de doele des gerigts zitten, enkel naar hun gerooedsgedeldbeid , zonder dat zij zekere grondregels volgen? Wie lijdt eerder , wie lijdt meer, door elk onweder, dat de Natuur verwekt? Wien drukt duurte, misgewas, hitte, koude, overdroomin°ongedierte, aanfteekende ziekte, en de onoverzienbare rampen des oorlogs gevoeliger, dan even den nuttigden, arbeidzaamden, en meest gekwelden boerenftaod ? In veele landen worden de boeren nog fteeds door de pleitbezorgers uitgemergeld; door hun in rechtsgedingen gefleept; door allerlei voorftellen meer daartoe aangedrecven, en zo verliezen zij dikwijls hun ganfche vermogen. Veeltijds moet de boer betaalen- voor den goeden raad die men hem geeft. Veeltijds verdaan de Advocaten van beide partijen elkander, en het geding wordt voorbedagtelijk gerekt; wanneer het haast ten einde zou loopen , van nieuw aangevangen, met nuttelooze bijkomende zaaken verward en over 't geheel zo behandelt, dat den opper en laager rechter de oefter ten deel valt, en voor de twistende partijen de ledige fchelpen over blijven. De groote Fredrik zag nog op het einde zijnes levens op deeze rampzalige gedeldheid van veele doch Godlof niet alle gerechtshoven, en gaf zich veele moeiten , cm zich deeze gewigtige verdiende , de verzorging van het recht verbeterd en verlicht te hebben, bij de onderdrukte menschheid te verfchaffen — gansch ftand. — Veele medefchepzelen gaan zonder troost of bijttand eenes vriends, zonder befchucting blootgefteid aan de ruuwheid van het weêr. — C 5  42 Over het veelvuldige ongeluk gansch anders, dan de Egyptifche Koningen, die het zweet en de traanen hunner onderdaanen lieten vloeijen, om onnutte lasten van fteenen op fteenen te hoopen, en i'yramiden optttrekken. De last der Heerendienften drukt de duitfche boe* ren fints de oudlle tijden. De gefchiedenis leert dat men hun bijkans met iederen ftap tot befchaaving een nieuwen last heeft opgelegd. Hoe meer zich de behoeften der Heeren vermenigvuldigden, des te grooter wierden de belastingen. Het was een oude uitvinding, dat de boer drie dagen in de week niet voor zien zeiven mogt arbeiden, maar de goederen yafi d.n Heer moest bebouwen. Men dwong hem zelfs, om tot deeze goederen nog een deel van zijn zaadkoorn te geeven. De Heeren namen den oogst weg , en de boer moest hunne velden weder met zijn eigen graanen bezaai jen, In den zaaitijd, den oogst, en den herfst, moest de boer altijd om den andereu dag zijne zaaken ter zijde ftellen, en voor zijn ftrengen gebieder arbeidei, En al hadden de boeren zelfs het vee hunner heeren op ftal, zo waren zij boven dien gedwongen, om te dienen , zo dikwijls en zo veel de kleine tyran het begeerde. Dit was het lot der boeren die tot de kerk behoorden, en men kan daar uit befluiten hoe het den anderen gegaan is. Overal ziet men in Duitschland op de bergen nog floten en vestingen , die op de hoogfte klippen aangelegd zijn : overoude en blijvende gedenktekens van het misbruik, dat voorheen elke Edelman , die evenwel van ftruikrooverij leefde, en dikwijls van zijn Roof hol den naam voerde, van zijne boeren maakte; en van den omnenfchelijken last dien men hun oplei. Reeds voor den tijd van Keizer Karel.  in de Menfchenwaereld. 43 rel den Grooten, nestelden die van den Adel, gelijk roofvogels, op de bergen , en vielen van daar met hunne ruiteren, op de voorbijtrekkend* kooplieden of andere reizigers, bij welken wat te veroveren was , aan. Naar deeze febier ontoegankelijke wooningen moesten de arme boeren hout, iteenen , kalk en al het noodige bouwgereedfehap in hunne dienden, tot op de hoogfte bergen neepen; en veele dingen moesten vijftig mijlen ver aangevoerd worden. Hoe veele duizenden Menfehen moeten nog heden bij 't gewoel der groote fteden, op denzelfden avond als de vreugde alle zaaien des overvloeds opent, en de pragt millioenen verkwist, en millioenen laat verdampen, op dezelfde tijd rds vermaak, misbruik en onmaatigheid eenerlei is, op het harde firoo, onder een dak, dat alle oogenblikken dreigt in te ftorten , tusfchen wanden die de koude niet wederftaan, te vergeefs nog eens, eer zij fterven, om laafcnis wenfehen! Der fchotfche Koningin Maria ten gevalle , liet de Graaf van Athol in 1565 twee maanden lang door tweeduizend Bergfchotten het wild uit den ganfchen omtrek bij elkander drijven. Als of God de boeren flegts daar toe op de waereld geplaatst had, dat zij geltadig tot vermaak van een grooten dog niets uitvoerenden Heer, dien het na weinige uuren toch weêr verveelt, werken zouden! De uitkomst toonde ook, hoe dwaas de ganfche onderneeming geweest was. Het wild , dat in menigte bij een kwam , en ten deele reeds lange ingefloten was geweest , wierd , toen het eindelijk afgejaagd zou worden, fchuw, en drong door den dikften hoop van Bergfchotten heen, zo dat 'er veele menfehen gevaarlijk wierden gewond, en de Koningin zelve, die  44 Over het veelvuldige Ongeluk die aan zulke kostbaare, wreede en overdreevene onderneeming vermaak vond, zelve in levensgevaar geraakte. Het ralielin in Zwitzerland is een der gezegendde dalen. Men koopt daar een ganfche draagkorf van de beste perziken voor een grosfche. De Turkl'che weit teelt daar uitneemcnd, en men kan 'er veel wijn uitvoeren. Maar de grond behoort den bearbeideren niet in eigendom ; de pragt is zeer hoog ; Godsdienst en politie zijn 'er in een ellendigen toefland; de Boer moet veeltijds in den winter de gedroogde druiven met het vee, welks voeder het is , deelen. De Reisbefchrijvers geeven zeker de boeren op veele eilanden der heete landen, b. v. in Madera, als lui en traag op; maar zij zijn het daarom , wijl zij vooraf weeten , dat alles, wat zij kunnen bouwen, hun toch niet toekomt. Zij zouden door hunne vlijt flechts nog ongelukkiger worden, dan zij bereids zijn. Nu eens necmen de rijke landbezitters hun den loon hunnes zweets weg; dan haaien het de Gouverneurs ; en dan weder wil de Geeftelijke alles hebben , voor de Kerk en het arme Godshuis. Wat wonder, dat zij zich aan den lediggang overgeeven , en zich ook door den fchrik voor een hongersnood , die menigmaal onder hun ontdaan is , niet tot arbeidzaamheid laaten aanfpooren ? Het eiland draagt zeker onbebouwd veele voedende planten. Maar, wijl niemand onder hen voorraad verzamelt, zo moesten ze alle derven , zo de regen maar eens een enkele reis agter bleef. De geest des volks is door de degte Regeering daar zo verlamd , dat de ingezetenen niet eens lust hebben tot het huwelijk. Zouden wij kinderen ter waereld brengen , zeggen zij, op datze even zo  in de Menfchenwaereld. 45 zo diep in de flavernij zouden vervallen als wij ? Men heeft in alle landen ftreeken , alwaar door de een of andere , dijken én dammen doorfnijdende , rivier, het dienen der boeren nooit een einde neemt, waar ze veeltijds meer dagen in de week moeten dijken, dan ze op hunne velden kunnen arbeiden. De bergbewooners van Tijrol leeven bijna het ganfche jaar in gevaar, van onder fueeuw en ijs begraaven te worden. Dikwijls kunnen zij in 14 dagen niet naar huis gaan. Meu vindt posten in de menfchelijke Maatfchappij, van welke de onaangenaamheden en gevaaren onaffcheidelijk zijn, en die evenwel door menfehen moeten vervuld worden. Zo berust bij veele Visfchers het onderhoud van hun en hun huisgezin , en het geluk eenes dags , de winst eener week , op de richting des winds, op den trek der baaren , op de afwisfeling van het weder. Insgelijks in Schotland , zijn de arbeiders in de loodgroeven , en de loodfmelters, gel jk overal, aan de loodkwaal, of de zogenaamde Huttenkat blootgefteld , welke hun verlammingen , aanvallen van Razernij, en dikwijls in tien dagen den dood veroorzaakt. In de Oostenrijkfche Kwikgroeven , bijft geene der bergwerkers langer dan 6 uuren onder de aarde; en echter worden ze alle paralytisch , en fterven aan de teering. In een half jaar heeft menig-een zo veel Kwik in het lijf, dat een ftuk Koper in zijn mond terftond wit wordt. In Spanje en Engeland zijn hier en daar vuurbaaken ten dienst der Zeelieden gebouwd. Daar zet men van tijd tot tijd andere wachters : maar drie of vier maanden moeten zij meesttijds blijven, eer zij afgelost worden; van alle gemeenfehap met het vaste land, van allen menfchelijken omgang, van al-  Over het veelvuldige Ongeluk alle gezelfchap afgefneden , moeten zi] meest altijd in de hoogte, en wegens de ffrenge winden de koude , verduuren. Daar bij komt de eenvormigheid der levenswijze, het ecnerle; v.-edzel, benevens het vermoeijend geftadig uitzigt n een grenzenlooze Zee , die maar fomwijlen door een fchip doorkruist wordt. Men wil, dat de winkelier en ambagtsman een vermogen zal verzamelen en zijne kinderen verzorgen. Maar hoe is het hem mogelijk , wanneer hij door geftadige wanbetaaling in alle klasfen va-i koopers een gedeelte van zijn vermogen verliest, en hij dikwijls alles mist, wanneer hj zijn geld nooit ter rechte tijd kan bekomen ? Men weet hoe men gemeenlijk met de Matroozen omgaat; hunne levenswijze is ten uiterfte onaangenaam en hun werk moeijlijk ; en nogthans ondergaan zij veeltijds aan den ma^t gebonden , de fchriklijkfte kastijdingen , men werpt hen drie, viermaalen in dé Zee, haalt hen onder de kiel door , en werpt hen aun de andere zijde op nieuws daarin. Fors ter zegt niet te min , dat 'er veeltijds uuren op Zee komen , in welke alleen de onverfchrokken moed en de goede wil van het Scheepsvolk het gevaar kan te boven doen komen. De Engelfche Regeering heeft de billijkheid gehad om den matroozen op de reis nog wollen klederen mede te geeven , die zi] fomwijlen hoognoodig hebben: doch de Franfche matroozen worden zo niet verzorgd. De tweede Punifche krijg duurde maar 14 jaaren, en nogthans verteerde hij meer dan twee millioenen menfehen. Engeland had in den oorlog van 1756 tot 17Ó2 honderd tagtig duizend Matroozen in dienst, dan de «verwinning kostte 133000 Matroozen het leeven- en  in de Menfchenwaereld. 4? en waren niet alle deeze in den bloei hunner jaaren ? De Grieken en Romeinen waren wijzer dan alle andere volken van dien tijd , en echter wierd ook onder hen de gemeene man geheel verwaarloosd. Voor de befchaaving des volks wierd niet gezorgd. Wie niet tot de edelfle en rijkfle geflachten behoorden, wies in de grootfte onweetendheid op, en behield de ganfche ruwheid en woestheid der Natuur. Het onbefchaafde charakter der geringe menfehen moest noodwendig nog meer verdorven worden, hoe flegter , wellustiger en zedenloozer de voornaamere lieden, in Athenen en Rome, zelve waren. Van een Godsdienst, gelijk deeze volken hadden , was voor de verbetering der gemoederen niet veel te verwachten. Hij wekte het verftand niet op , men moest veel eer het denken verflikken , zo men niet terftond het belachlijke en ongerijmde daar in wilde ontdekken en den ganfchen Godsdienst verwerpen. Hij hield het hart niet werkzaam. Want de goden der oudheid begeerden flegts offeranden en wijrock. Hunne Dichters zeiden zelf, Jupiter liet de tot het flingeren des blikzems reeds opgeheven hand terftond zinken , zo dra zijn auter van wijrook dampte (*). Daar bij konden alle hartstochten gerust in het hart huisvesten, in éénen dag liet Mithridates i5o,ooo Romeinen ombrengen. In Italien en Sicilien wierd alleen in den flaavenkrijg een millioen menfehen vermoord. De krijg met de bondgenooten kostte alleen in Italien 300,000 menfehen. In de Hagen van Caesar. bleef (*) Z. Ovid. Fastor. L. V. v. 301. 30a.  48 Over liet veelvuldige ongeluk bleef eeii millioen menfehen op hetflagveld, en een andere millioen maakte men tot flaaven. De te genwoordigbeid hunner Godheden was niet in ftaat om het uitfpatten van de grootfte boosheden te ■ beteugelen. Het was veel eer een deel van den Godsdienst, ontugtige danfen aantevangen , en daar door elkander tot de welJustigfte vermengingen aantevuuren. Het behoorde te Korinthen tot de Godvrugtigheid, van tijd tot tijd den tempel van Vernis te bezoeken ; 't geen thans onder befchaafde en zedige lieden een hoerhuis heet , was eertijds der Godheid gewijd. Met welk eene onverzad-lijke begeerte zullen dus die geenen, die nooit oPgeleid waren , om hunne reden te gebruiken, en over de zinnelijkheid en haare gevolgen eenig nadenken te voeden, aan deeze onreine bronnen tot hun eigen verderf zich verzwolgen hebben ? Hoe veele kwaade indrukken moeten alle jonge lieden daar bij niet ontvangen hebben? Hoe weinig konden daar jeugdige kuisheid , maagdelijke fchaamte en zedigheid opwasfen ? Waarfchouwingeu , onderwijzingen , openlijke aanleiding tot Godsdienst en deugd , ontbraaken geheel in deeze ftaaten. Het is ten hoogden vernederend, wanneer men zelfs van hunne eerfte verftandigen de verklaaring van alle hunne heilige gebruiken leest , en meest belachlijke, ijdele, veele gansch kinderachtige en zinneloozen, andere geheel duiftere en voor een groot deel aanfehouweren geheel onverftaanbaare plegtigheden vindt, maar nooit een fpoor van openlijk onderrigt, van verftandige onderwijzingen over de ijdele pracht, of eenige goede regelen, die aan zo veele flaaven en bedienaaren zouden gegeeven zijn. De vleijerij" richtte voor de flegtfte lieden ftandbeelden op , wierp ze weder om , en fieldde anderen in derzei - ver  in de Menfchenwaereld. 49 ver plaats. Dit wierd zo gewoon , dat men eindelijk het ftandbeeld den kop maar afzaagde, en 'er dien eenes nieuwen tijrans weder opzette. Priefters waren 'er in menigte , maar geen een wierd een leeraar des Volks. Hunne Flami.-ies en Arufpices beminden een lui, wellustig en werkeloos leven. Met veel plegtighedea namen zij de vlugt der vogelen , de wolken des hemels, en het waaijen des winds waar. Zij fchooten toe, wanneer 'er een offerdier geflagt wierd, en zagen , of'er ook blauwe, violette, of roode vlekken in de darmen waren. Doch de beste ftukken van het vleesch aren zij , en bedrogen het blinde bijsjeloovige volk fchandelijk met hunne leugens, die zij Orakelen noemde. Om ook het welgemeste vleesch te kittelen, wierd 'er een bijzondere orde van Priefterinnen aangefteld. Daarom moesten veele Godsdienstplegtigheden in den nacht gelchieden. Daarom moest men veele van deeze zogenaamde Godsvereeringen naakt verritten; en daarom was 'er altijd wijn en goed eeten bij. Zulke flempers en wellustigen waren de meeften onder hen; zij konden niet zeggen gelijk onze Apostel: 2 Cor. I. vs. 12 en IV. vs. 2. Wij vermij. den alle heimlijke 'fchande , wij zijn in de tegenwoordig, heid van God. De Romeinfche Wijsgeeren waren fchandelijke vleijers der Grooten , op dat zij menigmaal bij htm ter tafel zouden genoodigd worden. Lucianus verwijt hun zelf, dat zij ijdel leefden en in alle fchouwfpelen liepen. Hij zegt zelfs , dat het niet waar is, het geen zij van hunne onverfchrokkenheid voor den dood met zo veele woorden voor-av en Hij maakt hunne ganfche Godenleer en Godgeleerd heid belachlijk. Met J ipiters menigvuldige gedaan- " I. Deel ZI. Si uk. jj to .  £o Over het veelvuldigs Ongeluk teverwisfelineen, om egtbreuk te begaan, met zijne UefSe tot Ganymcdes, met de geftadige twist van Juno. met de hoererijen van Venus met Mars, drijft hij onh.fchroomd den fpot. Wat moesten dus de au 1 ere van hunne leeraars denken? In hunne vergaringen hoorde men zeker veel fchoons en verhevens: maar zij ontflooten ook hunne fchatten niet voor elkeen; het was geen volks onderwijs, geen algemeene wijsbegeerte; uit hun mond moesten enkel wijsheids lesfen vloeijen , voor reeds verhevene en veredelde geeften ; daar bij hadden zij ook veele onnutte twistvraagen , veele hairkloverijen., die voor niemand anders , dan befpiegelende verflanden , waardij konden hebben ; de ellende der geringde klasfen des volks , trokken zij. zich in 't geh el niet aan. Daar \ door wierd Rome ten laatften onvermijdelijk een ftad vol wellust en wanorde; daar door wierden 'er zo veele moordenaaren, gifmengers , egtbreekers , verkwisters en bedriegers in gevonden. De Pranor Manius ontdekte in 't jaar 572 in Rome , en tien mijlen in het ronde , 3000 gifmengers ; omtrent als in Parys , bijzonder onder de bedienden, lakeijen, koetziers, paruikmaakers, kindermeiden e. z. v. de menigte van lijdende , misbruikten, verdorvenen, onbefchaafden en onverbeterlijken, ontelbaar is. Daar door konden ook de ilegfte menfehen in Rome een tijd lang heerfchen. Het volk wierd fchielijk laf. In laatere tijden heeft zich ook een groot onheii onder den gemeenen man uitgebreid , dat des te fchrikhjker is , wijl het gemeenlijk niet aangezien wordt voor het geen het is. Namelijk de loterijen , die in de fteden aanvangen en zich tot op het kleinfte dorpjen uitbreiden, en door de hoop op  in de M°nfch;nwaereld. ■ 51 op winst alle vlijt dooden en de fpaarzaamheimd verdikken. Men praat den armen boeren voor, dat den inleg klein is, en de hoop op eeii aanzienlijke PJ >, — -Ilijd mislukken kan. Daar door wordt d< wnaucht, vin welke geen derveling vrij is, opgewekt5 de boereo ggan jai de kroeg, door Collecteurs en DWkiCftitecteürfi* die alle hun voordeel d*ai . bepraat, en door bier of'wijn , - TC rbeelden van trekkingen van het hoogt met veele bijvoegzels verhaald wor- l"eB« " ioorhet aanzetten van anderen, met groote verwacbdngefl vrvuld, waagen zij hun geld, ; I j, 8€ '« BlU Be pagt en lasten al niet onder lijden, tot opvoeding hminer kinderen , tot verzorging in krankheid, tot gemak in hunnen ouderdom konden bedeeden. De rechte overtuiging, dat maar alleen arbeidzaamheid het waare middel zij , 0111 een aardsch vermogen te verzamelen , gaat daar door allengs verloren. Zelfs Staatsmannen zien het in, dat de loterijen een pest voor fommige landen zijn. De voorbeelden zijn niet meer zeldzaam, dat fommigen het grootde vermogen op deeze wijs verloren hebben , en ten laatden arm zijn geworden , wijl zij nog rijker wilden zijn. De winzucht der onderneemers bepaalt dikwijls een zeer kleinen inzet; maar even deeze goede fchijn verlokt 'er nog meer. Daar door wordt zelfs de behoeftigde verleid ; men heeft ondervonden dat dienstboden , die anders trouw en eerlijk waren , hunne heeren bedolen hebben , alleen maar om in de loterij leggen. De groote Ap'odel heeft reeds gezegd • De gierigheid ~ of het hevige verlangen naar meerder goederen — it een wortel van alle kwaad, 1. Tim. VI. 10. Ook komt hier nog onder het landvolk het bijgeloof bij. Men kiest bijzondere heilige getallen uit, wen iaat D 2 dee-  5a Over het veelvuldige ongeluk deeze getallen door de hand van een ander dien men voor eerlijk en voor een gelukkig mensch houdt , pfchrijven, en meent daar door het geluk te dwingen. In 't be?in maakt men zich zeiven wijs, dat men alleen het geld dat men eenigzins misfenkan, tot bet Lotto zal beftemmen: maar waar is 'er een fpel, dat zijne liefhebbers niet binnen korten tijd door een overwinnelijke hartstogt vervoert ? Men wil zich zo fchielijk niet laaten affchrikken , men fchaamt zich om 'er terftond weêr uit te fcheiden, en zo doet men zich zeiven ten laatfteH fchade , om de loterijkas te ven ijken. Want dit is toch onlochenbaar zeker, dat de winst die de eigenaars van het Lotto daar van trekken, aanmerklijk groot, en ten uiteiften onrechtvaerdig is. (*). Ook kan de fterkfte voorvegter van dit gevaarlijk fpel, de algemeene ondervinding niet wederfpreeken, wanneer de Godgeleerde en de verftandige Staatsman de loterijen voor een heimelijke bron van verderf op het land en in de fteden verklaart, wijl daar door den rijken, den middenftand en den behoeftigen een menigte krachten onttogen worden, met welk veel goeds konde uitgericht worden. Voor den Staat is zeker de ganfche fonsme gelds , die naar buitenlandfche loterijen gezonden wordt, verloren. Want flechts de allerminften kunnen winnen; de natuur der zaa- ke (*) Men kan dit niet in den volflrektflen zin verftaan van zulke beter ingerichte Loterijen als bij ons b. v. de Generaliteits , of Utrechtfche Provintiale loterijen —- of ook van de negotiatien, bij welke de Obligatien bij wijze van Loterij worden uitgelost — De Schrijver doelt hier voornaamelijk op het Lotto en andere loterijen die in Duitschland en de Keizerlijke landen plaats hebben, en van veel fchadelijker aart zijn,  in de Menfchenwaereld. 53 ke laat het niet anders toe ; de Maatfchappij of compagniefchap, die het Lotto onderneemt, zou niet kunnen bellaan zonder een grooter aantal nieten dan prijzen; en men toone ons toch de kapitalist, of landman, die door het loterijgeluk rijk is geworden. Voor de meeften wordt de winst weder een nieuw werktuig tot ongeluk. De boer, die ia eens veel geld in handen krijgt , loopt gemeenlijk daar mede naar het wijnhuis, en wil zich nu eens in den fterkcndrank voor alle zijne voorige moeijelijkhèden fchadeloosftellen. Alleen in het a'lerzeldzaamfte geval wordt dit, op deezen gevaarlijken weg verworven , vermogen wezenlijk een zegen voo»r den bezitter en zijn huisgezin; dikwijls ftort het misbruik dat daar mede gedreeven wordt, hun nog in andere onaangenaame ömftandigheden, tot eindelijk den bedrogenen de oogen opengaan, en zij tot de ftille waarneeming van hun beroep , en tot een wijze gemaatigdheid te rugkeeren. De Heer Ma ij te Eberfiad heeft zich door zijne leerreden tegen de Lottozucht een waare verdienfte verworven. Rusland en Zwitzerland meent men nog van dit kwaad vrij te zijn. In alle andere landen verkoopt men overal de fchadelijke briefjes, en bijna in alle nieuwspapieren , wordt men uitgelokt, om zijn geld vrijwillig eenige weinigen in den fchoot te werpen. Om te verhoeden , dat zij, die naar geen vermaaning of waarfchouwing luisteren , hun eigendom den Vaderlande onttrekken , heeft men bijna in alle landen onder de befcherming der Overigheid , zulke alles verflindeude Comptoiren opgerigt. Maar wat is daar van geworden ? Hoe naderbij men iets bekomen kan, hoe gemaklijker het; valt zijne wenfchen te bevredigen, hoe meer men ter zijner verontfchiddiging bijbrengen kan, des te D 3 ter-  54 Over het veelvuldige Ongeluk eerder is men gereed. De onderdaanen komen , offeren den Afgod, die veel belooft. , en weinig nakomt , en de Staat ziet dat als een nieuw inkomen aan. Maar in den grond is het een wezenlijke , drukkende last voor het grootfte deel der burgers van den Staat. Doch men weet voorbeelden van groote Heeren die een Capitaal hebben opgefchoten , tegen een gedeelte van de winst, op dat een vreemde ftaat een Loterij zou kunnen oprigten. Men rtkent dat het Lotto in Frankrijk den Koning jaarlijks dertig millioenen Livres inbrengt, ó Hoe gelukkig is het, te vreden te zijn met het gene men heeft , en met ftitheidwerkende zijn eigen brood te eeten , (2 Theff, III. 12.) zonder nijd en afgunst, zonder gierigheid, en onvredenheid. De gefchiedenis der Geleerden is eveneens vol van treurige en fmerrelijke toevallen , die menigmaal de beste en waardigfte mannen getroffen hebben, Hoe veele zeldzaame beoordeelingen moeten zij niet ondergaan ? Waagt niet elke prulfchrijver in zijne famenflanfingen allerlei uitvallen op de nuttigde geleerde ? welke wonderlijke eifchen doet men hun veeltijds ! Hoe weinige fchatten hunne vlijt ? Hoe weinig groote Heeren onderdeunen hen? Hoe fpot men menigmaal met hunne zeden, en levenswijze, en vergeet , dat elke bezigheid zekere kenmerken noodzaaklijk maakt, en in iederen geest haare bijzondere dcmming agterlaat ? Den weinigden geleerden valt ook een aardsch geluk ten deel. Een kamer vol boeken, en een ellendig lighaam, is vaak hun gansch erfdeel. De rang die men hun in de waereld geeft, is geen groote aanmoediging voor jonge verdanden. Aristoteles heeft reeds te recht aangemerkt, dat meest altijd een weinig me-  in de Menfchenwaereld. 55 kncholie in het temperament van groote menfehen ligt. De meefte van hun befteeden hun gansch' vermogen, en de krachten hunnes lighaams, alleen om den weg te leeren, op welken zij willen ftuderen; en wanneer zij de kaart van het rijk der weetenfehappen beftudeerd hebben , worden zij menigmaal van den dood overvallen. Hoe menige bekwaame Arts , moet lijden onder de menigte landlopers, en heeft een fober bettaan , wijl hij geen Kwakzalver wil zijn , en kan uit gebrek aan onderlteuning, het nieuwe niet beftuderen ? Meest alle geleerden moeten de beste jaaren met het onderwijs van jonge lieden doorbrengen ; en waar is dan in Europa of Afia de Staat, die dit door zo veel braave menfehen reeds zo dikwijls beklaagde werk flechts zo beloont, dat men het met opgeruimden moed verrigten kan ? Hebben niet veele groote geleerden alle werkingen des nijds, des haats en der lastering moeten ondervinden , en hebben het met het verlies van hun gezigt beklaagd datze niet, toen zij nog konden kiezen ,• een andere levenswijze gekozen hebben ? Hoe veele moeten hunne betere inzigten terug houden en den fchac opfluiten , wijl zij door anderen wegens de verbreiding van eene gezondere denkwijze vervolgd en gekweld zouden worden ! De minften kunnen zich vleijen , dat men ze in hun leven en na hun dood als uitvinders, als verbeteraars, als leeraars in hun vak zal aanmerken ,*en hunne naamen iteeds met eerbied noemen. Wie denkt aan zo veele jonge geleerden, dien het aan middelen om te ftuderen ontbreekt, die fchulden moeten maaken, om zich boekeu aan te fenaffen , wanneer zij niet ftille ftaan, en agter hunne tijdgenooten terug willen blijven ? Is het wonder, wanneer eindelijk uit zo veele ang-  56 Over liet veelvuldige Ongeluk ftige zorgen en overleggingen, onvergenoegdheid , ongeduld en duiftere zwaarmoedigheid ontftaat? Moeten zich niet menigmaal verlichte verftanden van een (legt dorp , naar een onbei'chaafd ftadje zien verplaatzen, waar zij geen gelegenheid hebben, om toeteneemen in. kennis , waar hunne talenten noodwendig moeten jflaapen, waar zij geen verftandig mensch vinden , om meê omtegaan , en nauwlijks berigten kunnen bekomen, uit de Republiek der Geleerden ? Vordert men niet in veele landen van de kleine bezoldingen weder te rug , het weinige dat men een vernuftig brein op de lagere fchoolen gegeeven heeft ? Berooft niet thans een geheel gild van nadrukkers de vlijtige mannen van hunne boeken , en handelt onbefchaamd met deeze onegte waare ? Heeft men niet nog Vorften , dien her weinig bekommert , of in hun land de weetenfehappen bloeijcn dan niet ? Of 'er hier of daar een nuttige Geleerde is, die onderfteuning verdient ? Hebben niet veelen , die van de buitenlanders geleezen en hoog gefenat worden , de billijkfte reden om te klaagen, dat zij als de Prophete n , in hun Vaderland niet geteld worden , en bij veele anderen moeten agterftaan , die zulk een vlijt in hunne jeugd niet getoond hebben ? De dankbaare leerlingen laaten zich ook, na veele jaaren in de fchool doorgebragt te hebben , ligt tellen. Veele verdien (leli jke fchoolleeraars zouden het als een gunst aanmerken , wanneer men hun een dorpleeraars plaats , die hun beter beftaan voor hun zeiven en voor hun huisgezin kan geeven, ter belooning van veeljarigen, arbeid wilde bezorgen; en evenwel kunnen zij deeze wensch niet bekomen. De  in de Menfchenwaereld. 57 De moeijelijkheid der Geleerden in den} omgang mee groote Heeren, die of geen kenners, of geen vrienden en bevorderaars der wetenfehappen zijn , heeft Lucianus reeds fchoon afgefchilderd (zie zijn 1. D.) Door den valfchcn lof der zotten en vleijers worden veele Prinfen maar fteeds méér aan trotsheid gewend. . Veele , niet alle , bedekken hunne ■ onweetendheid met de pragt; vaak'moet men nog, zonder de fchuld der Heeren , in de Antichambre , den onheufchen aart der bedienden verdraagen. Groote Heeren kunnen veel geeven ; maar gelukkig maaken kunnen zij niet. Nijd en wangunst knaagt ook aan de hoven aan 't vernuft; nogthans is evenwel het verftand door zich zeiven oniterflijk. Boerhave was een man, zo als'er in een eeuw niet veel geboren worden. Hij wierd aan de voornaamfte hoven in Europa beroepen : maar hij floeg alles af; hij fchatte de Godsdienst, waare, zuivere, ongefmukte vermaaken, en de vrijheid , om zijn tijd voor zich en zijn beroep te befteeden , boven de fchitterendfte glansfen. — Gij waardigen en onbeloonden , die menigmaal te vergeefs aan het welzijn uwer tijdgenooten arbeidt , behoudt toch fteeds den troost , dat het gene waar en goed is, in de huishouding van God n.et verlooren kan gaan , dat het vaak nog lange na uw dood in het duiftere werkt , en voor uw zeiven zijne gevolgen in de eeuwigheid uitftrekt. De eerwaardige Grijsaart Bodem er fchrijft aan het emde zijnes levens : „ Ik heb menigerlei benspmgen met geduld geleden." Menige uitmuntende jongeling wordt genoodzaakt werk op zich te ' neemen , voor 't welk hij noch] geest , noch lust heeft, en wordt cp deeze wijs bedorven, eer hij D 5 zich  g8 Over het veelvuldige Ongeluk zich gansch ontwikkelen kan. Geszner was in zijn jeugd zo ongelukkig. Hoe beklaagde hij zich menigmaal bij Mosheim, eer de voorzienigheid hem van deezen keten ontfloeg ! ivj aar even deeze groote en voortreffelijke Mosheim, wien gezegde geleerde menigmaal zijn nood klaagde , leed zelve veel onaangenaamheden in zijne jeugd. Toen bij nog te Kiel ftudeerde, en een bloemknop geleek , ontwaakte bij hem de onverzadelijke begeerte naar de vveetenfehappen ; en reeds toen liep bij, den loopbaan der eere en des roems met fnelle Ichreden op , maar de weg was dikwijls hard, en met doornen beftrooid. Mosheim had te dier tijd een gering inkomen; de uitzigten, die bij ontdekken kon , beloofden nog weinig : hij ftudeerde dus met de grootfte naarftigheid , niet zo zeer om beroemd te worden, als wel om zich zeiven een beftaan te verzorgen. Nogthans vergat men in zijn Vaderftad het gefchenk, dat de Voorzienigheid Lubek. door zijn verftand gedaan had , naar waarde te fchatten, en liet hem zo lang wachten , lijden en It'rijden , tot hij in buitenlandfchen dienst geroepen wierd. Eene krankheid , die hem in Ilelmftad overviel , noodzaakte hem, om het plan zijner reis te laaten vaaren , welkers uitvoering hem ongetwijfeld veel vermaak zou verfchaft hebben. Maar juist dit op zich zeiven onaangenaam voorval , moest de gelegenheid worden, dat Mosheim in een land kwam , waar hij aan jonge en oude lieden , als Profesfor en als Prediker , als opzigter van Kerken , Schooien en Kloofteren, en als fchrijver nuttig kon zijn , te gelijk hooger (tijgen , en de bijzondere gunst van veele aanzienlijken genieten kon. Zijn leven wierd, wel is waar, een famenloop van arbeid , lijden en moeiten. De groote man leerde bij  in de Menfchenwaereld. 59 bij de ondervinding, dat een veruitgeftrekte kennishouding, een beroemde naam en uitgebreide roem lomwijle een grooten last in zich heeft. Hij prees bet ftille'geluk der onbekende deugd en der verborgen rechtfehapenheid. Zijn verlicht brein zag rasch het niets, dat aan het hof, in de groote waereld , en in het rijk der weetenfehappen is; en zeer dikwijls wenschte hij zich, bijzonder toen met den ouderdom de gebreken des lighaams toenamen,^ een gerust en ftiller leven, zonder dat hij verpligt was, fteeds aan het hof, op de landdagen , naar de vergaderingen , en dan weder naar zijne Abtdijen of Univerfueit te rug te reizen. „ lk vreesde zegt hij) „ bij dit leven vol moeiten, dat ik mogt „ fterven, eer ik mij zeiven regt had leeren ken„ nen." Toen hij zich nog niet lang in het vreemde land neergezet had , verloor hij in korten tijd .zijne Moeder'en zijne Egtgenote door den dood, en leed daar onder meer, dan men uiterlijk merken kon. Zijn veelvuldige ambten noodzaakten hem , om de fmert in zijn borst te fmooreu , en als een Christelijke wijsgeer te handelen. De arbeidzaamheid van zijn vlug verftand is bekend. Hij bragt, reeds in vroegere jaaren , toen bij in de nieuwe uitgave van Cudworth het beste uit de phüolbphie der vroegere eeuwen verzamelde , meer aan, dan menige grijsaart. Op zijne korte reizen wegens landzaaken , bad hij altijd een bijwerk, altijd zijne papieren en arbeid bij zich , en ieder oogenblik , dat men hem vrij liet, wijdde hij zijnen God, der Kerke, der ftudeereude jeugd, het predikambt, de verklaaring des Bijbels , zijn ambt., en zijnen vrienden. Men weet de toejuichingen met welke ?lles wat hij uitgaf ontvangen wierd. Hij behoefde Hechts te fehrijven, te fpreeken, den mond te ope-  60 Over het veelvuldige Ongeluk openen , en ieder zag op hem en hoorde hem met genoegen. Gelijk een zagte ftroom vleeiede de rede hem van de lippen; zijne lieflijkheid ge. won alle harten ; de Natuur had hem tot een Re. denaar gevormd : in zijn klein en zwak lighaam woonde eene onuitputtelijke geest ; zijne uitgebreide belezeuheid , zijn vlug verlfand , zijn juist oordeel, vernuft , geheugen , kennis in alle weetenfehappen , zijne geheel buitengewoone en bijna onbegrijpelijke vaardigheid , niet alleen in de taaien der Geleerden , maar ook in zijne moedertaal, die door hem het eerst gezuiverd, verrijkt en befchaafd wierd , en de gelukkige ligtheid met welke hij alles deed , de eenvoudigheid en gemeenzaamheid waar mede hij zich en zijn voordragt, als aanprees, en de zuivere bevallige fieraad, waar mede hij alles , ook de moeijelijkfte waarheden wist te bekleeden : dat alles verwierf niet alleen een meenigte leezers, toehoorders , begunftigers , vrienden en vereerers onder die welke eeneriei ambt en beroep met hem hadden; maar elk die in den krijg, of op hunne reis in de ftad kwam , waar die achtingwaardige Man zich bevond , verzuimde de gelegenheid niet , om een getuige zijner natuurlijke en hartinneemende welfpreekendheid te zijn. Met recht merken het veele als het geluk , als den roem hunner jeugd aan, dat zij aan zijne voeten gezeten, en hem gehoord hebben , wanneer hij de lotgevallen der Kerke voordroeg. Hij bleef daarbij de befcheidenfte man, die alle loffpraken van de hand wees; en zich herinnerde, dat hij een mensch was, en een menfchelijk hart had , dat zich zeer ligt verheft, wanneer het van anderen gevleid wordt. Hij fchaam.de zich niet te belijden , dat hij met de eer-  in de Menfchenwaereld. eergierigheid , waar van de zaaden in den grond van zijn hart lagen . te (trijden had : maar zijne waare opregtheid en wandel voor God, hielpen hem deezen vijand vernederen. „ Waarom," fchrijft hij aan Geszner, prijst gij mij zolang tot ik bedorven en door hoogmoed aangeftoken word? „ Herinner u , zo dikwijls gij aan mij fchrijft, dat „ ik een arme zondaar ben , die alleen door de „ Goddelijke Voorzienigheid tot den post gekomen „ ben , op welke gij mij thans ziet." Wanneer men nieuwe werken van hem verzbgt , dagt hij aan zijne broosheid , en de voorbereiding tot den dood. En Gods verborgen wijsheid had nog menig zwaar lijden voor hem bewaard. Hij moest lange alle de gevolgen van zijn verdweenen gezondheid , en de fmerten van een verdopt onderlijf ondervinden, en eindelijk aan eene pijnelijke krankheid fterven. De laatfte winter zijnes levens was bijzonder fmertelijk. Elke richting des lighaams deed hem lijden. Zelfs met een ftok kon hij niet meer gaan , en wanneer hij zich wilde nederleggen , moest hij , tegen de Natuur op den buik rusten. Onder veele fchrikiijke folteringen bereikte hij de lente. De dood zou eene weldaad voor hem geweest zijn : maar God wilde dat hij ook nog dezen zomer aan zijn fmertelijk leger zou gebonden zijn. In Junij (teeg de fmerte zo hoog, dat eindelijk zijne reden zelf wankelde ; doch dit treurig gezigt duurde niet lange. Het licht herftelde zich weder , en brandde , eer het zoude uitgaan, nog eenmaal fterk. Zelfs de begeerte om door zijn werk nog nuttig te zijn , kon weder eenigzins voldaan worden. Men vond een ffoel uit, op welke het brooze lighaam des mans heen en weder gefchoven konde worden. Doch door het fteeds duwend zitten en liggen ontftonden einde-  62 Over het veelvuldige Ongeluk delijk aan het lighaam , aan de uiterfte deelen ter weerszijden fmertelijke zweeren , uit welke fcherpe etter liep , die rondom de vastere en teêre deelen verteerde , en eindelijk ook het gebeente aantasten ! wien bevangt geen huivring , wanneer hij van zulke kwaaien, die op goede, en braave menfehen rusten , hoort ? En wie kan de aanhoudende pijn befchrijven, die deeze lijder dourdaan moest, terwijl de fcherpe vervuilde {toffe alle deelen aangrijpt en langzaam verteert ? Intusfchen rustte zijne tonge niet; arbeid was voor hem verkwikking , en hij verblijdde zich van harte , als zijne aanverwanten , ten deele uit afgelegen plaatzen , bij eenkwamen , om hem nog eens te zien , en zijnen zegen te erlangen. Hij onderwierp zich volkomen aan dien God, die hem zulk een zwaar lijden beftemd had ; en zijn hart was altijd vol dankbaarheid aan Hem, dat hij hem zulke goedgezinde aanverwanten, bekwaame Artzen , en hulprijke vrienden, die niet moede wierden in hem optepasfen , gegeeven had. Zijn handen en voeten zwollen eindelijk ; de zwelling breide zich tot het lighaam uit, eil benam hem geheel het vermogen om zich zeiven te beweegen. Ten laatfte ging de inwendige'brand ook tot de edelfte deelen over; hij verloor alle gevoel, en in den morgen van dengSept. 1755, was Mosheim niet meer. Zo betrekt menigmaal de avondlucht met donderwolken , de blikzem ontfteekt de hoogfte boomen , de bosfehen rooken , en de verlichtende zonne gaat in het dampende woud, voor deze zijde der aarde onder. Groote God ! wij verdaan gewis uwe huishouding niet : maar wij beeven menigmaal voor de ©nweders, die Gij verborgen houdt, en nu boven  in de Menfchenwaereld. 63 dezen , dan boven dien vroomen laat losbarflen ï Hoe menigmaal vveeten wij arme ftervelingen niets ie zeggen, dan : Heer dien gij lief'hebt, en die U ook lief heeft , is krank.' ■—■ Zelfs zij, die anders vrolijkheid prediken , en fteeds ligtvaerdige, dikwils kvvaadaartige jokkernij in den monde voeren, zijn niet altijd de gelukkigiten op de aarde. Zelden zijn hunne leezers zo talrijk , dat zij zich door dat voordeel eener gefladige zorgloosheid zouden kunnen overlaaten , en alleen voor hunnen fmaak leeven. Dë waereld vermaakt zich met hunne vernuftige werken ; maar ze vraagt zelden hoe de man gefield is, die zo treffend fchrijven kan. De zorgen voor 't beflaan drukken de meefte fchoone geeften , en verflikken vaak het beste vernuft. Men doet hun onrecht , wanneer men alle dichters alleen voor zangers der liefde en des wijns aanziet. 'Er waren altijd Dichters op de waereld, die door hunne zangen op de denkwijze des volks werkten, en den grooten hoop door hunne toverftem nu van zedelijke , dan van burgerlijke dwaalingen zogten terug te brengen. En zijn wij hun niet reeds daarom alle vereering fcbuldig , wijl zij het gevoel hunner leezers fcherpen, den fmaak veredelen , der Natuur haare rechten wedergeeven , terwijl zij haare fchoonheid en vcrmaaken fchilderen, het kwaad beflraffen, de deugd aanprijzen, den door zwaarwigtige bezigheden vermoeiden, door hunne vinding een vermaaklijke uitfpanning geeven , en over 't geheel het onbefchaafde en onnatuurlijke verbannen. Het nuttige zagte vermaak om de werken van God, Menfehen, dieren, bloemen , de gedaante der ott-  64 Over het veelvuldige Ongeluk oude waereld, de beweegingen van den ftarrenhemel, en de alleen door het Mikroskoop zigtbaare fchepzels te leeren kennen, koopt men gemeenlijk zeer duur, met het verlies van het gezigt en de gezondheid. Toen in Engeland onder Kakel de I. de geest van opfiaud zo veel kwaad ftichtte, verfcheen het bekende gedigt Hudihas, waar door den Independenten , en de valfche Godsdienften het masker wierd ontrukt. Samuel Buttler was 'er de maaker van, en men kan hem den roem niet weigeren, dat hij daar mede veel goeds gefticht, en de huichelaaren in hunne naaktheid daargefteld heeft. Het gedicht is boven dien als dichtftuk een meesterftuk in zijn foort. Nogthans was Buttler een arm man, en bleef arm tot aan zijn dood. Zijn graffchrift is: „ Hij bad een vrugtbaar vernuft, ,, maar weinig belooningen." (Operibus ingem'i, non item pretmiis fe/ix.~) Nog treurt de zuivere fmaak en de fchoone letterkunde om haaren ijverenden vereerer Winkel-' mann. Deeze reisde om de volmaaking der fchüder- en beeldhouwkunst Europa rond. Hij was niet flechts liefhebber, of verzamelaar van allerlei fchoonheden ; maar hij was een kenner, en befchouwde alles met het oog eens richters. Zijne werken zijn onfterflijk in den tempel der weetenfehappen, en zijn naam onvergeetelijk. Maar hoe was het einde deezes mans? Het land, 't welk van ouds af wegens het verraderlijk charakter zijner inwooneren bekend, maar voor Winkel man n het land der oudheid en kunst, en als een vruehtbaar korenveld was, kostte hem het leven. De laatst overledene Keizerin had dien vlijtigen Man eenige gouden munten ten gefchenke gegeeven. Franciscus Ar.-  in de Menfchervwaerdl. £5 Archant, eli , een flegte Vicemiaaner, ziet deeze (tukken bij den Abt, en maakt terftond een plan öm 'er zich meester van te maaken. Hij voegt zich als êen veinsaart bij hem; en waagt het eindelijk om zijn helsch vjorneemen uittevoeren. Hij werpt den geleerden een ftrik om den hals; met zeven doodlijke fteeken wordt Winkel man» vermiord; de Moorder rooft het goud, en out* vlugt. J. J. Rousseau was een goedaartig maat een ongelukkig man. Hij meende het zeker wél met de Menschhei 1, met de deugd, de Godsdienst, de opvoeding en de weetenfchappen; maar hj wierd dikwijls met verdaan Wanneer hij met veele dingen Ipottede , die geen fpot verdienden , zo ge, fchiedde dit ook van zijne zijde uit dwaaling en misverftand. Want tot de laage gedagte om andé* ren menlchen wreêdelijk de laatfte hoop en den fterkften troostgrond te ontrukken, was hij niet in ftaat. Zijn ftilzwijgend chafakter wierd fteeds fomberer, wiil hij meende, ,;at de Menfehen door de gezelfehapl-ike verbindtenisfen bedorven, en door hun belang b-iozer gemaakt wierden. Dat hij veele buitenfpoortge en belachelijke ftellingen had, daar van was zeer dikwijls zijn vuur, of zijn luim , hy. pocliondiie, zwakheid, veele onaangenaame gevallen , mishandelingen van andere fchrijvers, en (taaien van menfchelijke boosheid , oorzaak. Doch daarom verdiende hij nog niet, dat Staaten en geestelijken hem vervolgden. Einrielnk wilde hij onder de Alpen ruste zoeken, en verzamelde planten. Sïurz zegt van hem: de gew..s!én bevielen hem in 't bijzonder , wijl ze zo vreedig en verdraagzaam zijn. [kt was zeker eea 'ukei: van een I. Deel, II. Stuk. E man  G& Over het veelvuldige Ongeluk man van groote gaven, dat hij nog in zijn ouder dom , na zo veele onaangenaame ontmoetingen. befloot, om de plantkunde van Linnjeus te be« ftudeeren. Zijn eigen viderllad verftiet hem; men had hem op alle mogelijke wijzen verontrust; zijn llaap, die men anders een Moordenaar nog vergunt , verftoorde men; alle zijne oprechtfte handelingen maakte men verdagt , 'tot hij eindelijk in Ermenonville op het Populieren eiland rust voor zijne laatfte dagen, en ftille fchaduw voor zijn gebeente vond. Is het niet te betreuren, dat meest alle, die door talenten, oogmerken en handelingen uitmunteden, en door den hemel beftemd waren, om de Menschheid weder aan haare waarde en oorfpronglijke zuiverheid te herinneren, doorlijden en vervolgingen in korten tijd zo kleinmoedig en vreesachtig gemaakt zijn, dat zij zelve hun plan opgaven , geen woord meer van verbeteringen in 't gezelfc'iap hunner broederen zich lieten ontvallen, en God dankten, wanneer ze ergens in een vreedzaame hutte zich voor heimelijke aanvallers en kettermaakers konden verbergen (*). In het jaar 1562 wierd te Madrid de uitmuntende Spaanfche Dichter Lope, geboren, welke mede voor zijne bekwaamheden weinig aanmoediging, en voor zijne vlijt geen belooning kon vinden. Men rekent dat hij in zijn leven eenentwintig Millioenen (*) Om onpartijdig te zijn, moet ik ook zeggen, dat de aanmerking van een Engelsman zijne waarheid heeft: ,, De Geleerden zijn niet altijd ongelukkiger, „ maar zij gevoelen hunne wederwaardigheden fterker „ dan anderen."  in de Menfchenwaereld. 67 «en 316000 verzen gefchreven heeft. Wat zou men zulk een man weiich"n, uien de Voorzienigheid zulk eer rijk vernuft gaf., en die met dit fieraad der Menschheid een aanhoudende vlijt verbindt? Dan in zijne jeugd zuchtte hij wegens de bittere armoede van zijn huis; als jongeling toonde hij zijne groote gaven; de Natie verdund zijne werken , en liet den dichter honger lijden 'Er bleef ten laatften voor Lope niets anders over, dan dat hij or> de Vloot, die Philips ds II. tegen Engeland uitrustte, dienst nam, en als Soldaat ten oorlog voer. In di*. zelfde eeuw leefde in Italiën een der grootfte Poëten, Torquato Tasso; maar hij was ook van zijne jeugd af een der ongelukkigfte Menfehen. 'Zijn braave vader wierd reeds vervolgd, en dezelfde toorn van 't nootlot trof ook den zoon. Een flegt mensch bewerkte zijn val aan het hof. Kleine menfchelijke zwakheden maakten hem ongelukkig voor zijn ganfchen leeftijd. De man, die de Natuur van zo veele fchoone zijden konde befchouwen, moest lang gevangen zitten, en, toen hij weêr vrij wierd, door de waereld omdoolen. Was (• 1 Men vindt daarom zeer dikwijls dat hij over z»jn lot klaagt; b. v. in ziine Gatomachia bh 149. ft. v. „ Weetenfchap en Deugd, fterven onbeloond, „ in hospitalen en in kroegen; de lauwerkranfen der „ Firgijlen verwelken ; vernuft en deugd komen om." In alle landen ziet men menigmaal de waardigfte Menfehen met ftof bedekt, die de waereld de gewi«ti^fte dienden zouden bewi zen , wanneer ze een ee, ' • eti droegen. Zie Bertuchs Magasin der Spanifch» vnd Portugiejifchen Litterator. E 2.  63 Over het veelvuldige' ongeluk 'Vas het bij deeze omdandigheden wonder, dat Vr e ;.lelijk een duiftere fchaduw op zijn cbarakter iel, en eene woeffe zwaarmoedigheid hcrm over- .••••! hgde? Toen hij zijn einde naderde, wilde men hem mg vereeren. Toen fchaamden zijne tijd- ger.oo.ten' zich, dat zij deezen man zo gering gefqljat, zo mishandeld hadden. Men wilde het vermin nog fchielijk offers brengen, op dat het niet in gen billijken toorn over zo veele rijke en gelukkige ongevoeligen , van de aarde mogt wegfnel!ui. Luther was, gelijk ik bovengezegd heb, bij' j j e groote verdienden een rampfpoedig man : en Ulrjc.h Zwingli in Zwitzerland was het niet v minder. De vlijt zijner jeugd was zo vgroot en aan!, udend, dat bij zonder eenige aanleiding de G ieCfche taal leerde, op' dat hij zijn edele drift, .nu Gods woord uit de bron ziiiver en onvervalst te fciieppen, zou kunnen voldoen. Wijl hij ook niet lijk was, en gedrukte boeken toen nog inden hoogden prijs waren , zo fchreef hij de brieven van Paulus, in welke hij het meeste voedzel vond, met zijn eigen hand af, leerde ze van buil ii, en verzamelde bij zijn affchrift een fchat van inmerkingén en ophelderingen , die hij, uit de b.s;e Bijbelverklaarers , met aanhoudende moeite bijeen bvagt. Mogt dit een voorbeeld yooruzijn, j. gé leeraars en dicnaaren der kerke! fchaamt u, uwe beste jaaren met het onnutte leezen van Romans en tooneelfpelen , aan welke onze eeuw tot onheil der jeugd zo maateloos vrugtbaar i&, doorbrengt; en in het boek, waar uit gij _alle nuttige wijsheid voor uw hart en uw ambt leeren kunt, vreemdelingen blijft! Het licht dat Zwingli  in de Menfchenwaereld. <5c gli onder deezen arbeid opging, liet hij ook met veel wijsheid fchijnen, en daar hij door zijne overige bekwaamheden, door Muzijk en Poezij., bij veele voornaarae heden ingang vond , en door de Voorzienigheid naar het klooster der Eremken als Prediker gezonden wierd, fprak hij vrijmoedig tegen bet onnut en fchadelijk ter beevaart gaan, eji bragt het in korten tijd zo ver, dat eenige Nonnen in plaats van de Metten te zingen, de heilige Schrift in haare moedertaal mogten leezen, en eenige Monnikken , die de bewegingen der Na.- ux gevoelden, mogten trouwen. In het jaar 1519 aanvaardde hij het openlijk leeraarambt in Zurhfi . en predikte niet de drooge fchoolgeleerdhcid, noch onnutte vergezogte zaaken, buiten 't bereik zijner toehoorderen , of' enkel de Üuangelieu en Epistclen; maar hij nam het ga,nfq|e woord van God, ucWc zich de beste leeraars der oude kerk ten' verbeeld, en wierd zijner gemeinte nuttig. Waarlijk, een heldendaad in die tijden! Waarlijk een groote verdiende, de eerfte te zijn, die ongeacht het gefchreeuw van onweetenden en traagen, den ouden weg verlaat, en een betere leerwijze invoert! Wie van ons den geweetensdwang uiet bij eigen ondervinding kent, die de kracht van hèt bijgeloof en van den valfchen Godsdienst niet gezien heeft, die kan ook de grootheid der kerkverbeteraars, en dea vrijen , edelen , ftouten moed, die tot elke flap noodig is, niet beoordcelen (*). Zwingli fchroom- (*) Hij deed het, zegt zijn levensbefchrijver, in een tijd, toen men hem, die Augujlinus maar in het geringtte tegenfprak, van zonde tegen den heiligen Geest befchuldigde. Zie Lebtmgefchichte berühmter Scbweitzerifcher Gottesgckhrten, S. 11. V 3  70 Over het veelvuldige Ongeluk fchroomde niet, de Schriften van Luther zijnen toehoorderen van den predikftoe] aanttbevelen, en predikte openlijk teges de Aflaatkramers , die ten dien tijde ook in Zwitzerland geld verzamelden , en met de volle beurzen naar [taliën terug lééfden. Hij ftond te dier tijd ook de Pest door, welke in Zuiich woedde; hij zette des niettemin zijne (Indien bellendig voord, en wijdde het Oude *ï*es anent deze'fde vlijt, welke bij te vooren aan de Schriften der Euangelisten en Apostelen hefteed had. Hij vvas daar bij ook bezorgd voor bet welzijn van den Staat, die hem tot leeraar beroepen had, en waarfchoude den Raad en de Burgeren teg,-n alle bukenlandfche verbindtenisfen; die hun ftéi . s maar goed en bloed kostten. Intutfcheri breidde zich de h rvonning ook in Zwitzerland meer en meer uit; Zwingli wierd als het hoofd daarvan aangemerkt, en daarom zogt men hem voor Rome te winnen; Paus Adriaan fchreef zelf aan hem, vleide hem, en bood hem alles aan , wanneer hij wilde ophouden, het belang van het hof van Rome te benadeelen. Dan de liefde tot God en de Menfehen was zijn eenige drijfveer in zijne handelingen en gedigten. Hij leefde gerust en te vreden , zonder dat uitwendige roem hem verzelde, hoewel hij onder de zijnen hooggefchat wierd. Door zijn toedoen wierden veele Kloosters weder geopend, bij den Godsdienst veele misbruiken afgeichaft, verfcheide ergernisfen in de kerk weggeruimd, en veele duizende menfehen met de redelijke onvervalschte melk van Gods woord verkwikt. Hij wierd nogthans ook gefmaad en gelasterd, in een aanzienlijke vergadering, waar men over het misoffer en de vereering der beelden een nieuw befluit wilde neemen , befchuldigde men Zwingli, die voor  in de Menfchenwaereld. 71 voor de herflelling des kelks en de volledige, zuivere, en met het Euangelie overeenkomftige bediening des H. Avondmaals, ftreed, van zulke ligtvaerdige en flegte oogmerken, dat hij en veele andere van aandoening moeiten fchreijen. Buitenlandfche voorvegters van het Roomfche geloof, fchreven ook tegen hem en ftrooiden allerlei valfche gerugten uit. In Zurich zelve, viel men eens des nachts zijn huis aan, men Hoorde hem en riep hem fcheldwoorden toe wijl hij voor de waarheid en gerechtigheid zo moedig ftreed. Maar deeze gedagte was het ook, die hem (leeds opbeurde , en was voor hem een verfterkende Engel voor veelerlei moeiten en kommer. Aan zijne vijf broederen 1'chrijft hij: „ weet, dat dit leven ellende, „ en geene zaligheid is." Hij kon tot de menigte zijner bezigheden nauwlijks tijd vinden. Het waren maar ©ogenblikken die hij aan zijne fchriften befteedde. Hij was te gelijk als een vader der jeugd van de ganfche ftad, de vriend en voorfpraak van alle, die bij dert Raad van Zurich iets te verzoeken hadden. Zijne voorzorge ftrekte zich ook uit tot de kerken en fchoolen des lards: en hij hield daar bij niet op, dagelijks voor zich zeiven te ftudeeren; waarom hij des morgens vroeg opHond , en zijn tijd verffandig verdeelde. Nogthans noodzaakteu de bezigheden hem dikwijls om tot middernacht brieven te fchrijven. Omtrent zijne belangloosheid dorst hij zich getroost op het getuigenis zijner vijanden beroepen. Zelfs in de hevige opfchuddingen , die de Herdoopers en andere dwcepers aanrichteden, handelde Zwingli met veel bedaardheid , als een wijs en verdraagzaam Cl risten. Kort daar na wilde men den ijverigen geloofshervormer, tot een Godsdienst gefprek buiE 4 ten  72 Over het veelvuldige Ongeluk ten zijne ftad lokken, op dat men met hem op een Roomsch grondgebied als met Bus te Conftaru zou kunnen handelen. Te Bern verlcheen hij egter met een aanzienlijk geleide, tot een zeer plegtig gefprek , en evenwel wierd 'er op den weg uit een bosch naar het aanzienlijk reisgezelfchap gefchoteu. Men wilde hun naderhand de terug reize beletten, en Zwingli, die voornamelijk het doel deezer belaagingen en vervolgingen was, moest fteeds onder een fterke befcherming van Regeeriugsleden zijn weg te paard voordzetten. Doch, nog meer dan dat alles, fmertte hem de ongelukkige verwijdering die 'er tusfchen hem en den Düitfehen geloofsheld Luther, wegens de verklaaring van het H. Avondmaal ontftond. Zijne van liefde tot God en de waarheid doortrokken ziele wierd daar door des te meer getroffen, wijl de goede zaak der kerke door deeze twist noodwendig lijden moest; en ach, dat de Heer de tijd haast liet komen, dat deeze fcheure in den muur van &un geheeld en overal ééne kudde zijn mogt 1 Deeze twee groote mannen wisfelde een tijd lang fchriften tegen elkander: dan de oneenigheid en verbittering wierd daar door flechts vergroot. Ook liep het vriendelijk gefprek, daar de Landgraaf van Hessen aanleiding toe gaf, vrugteloos af, en Zwingli had, toen hij thuis kwam, nog de fmerte, dat hij zien moest, dat veelen in Zwitzerland het Pausdom weêr wilden invoeren, en daar toe met de vijanden van het gezuiverde Christendom in een verbond traden, .terwijl zij ernftige befchikkingen maakten, om deheerfchende oneenigheden dooreen burgerkrijg te beflksfen. Zurich moest eindelijk zelve zijn krijgsvolk verzamelen, opbreeken, en Zwingli was, genoodzaakt, zich naar de treurige verwarde tijds-  in de Menfchenwaereld. 73 tijdsomftandigbeden te fchikken, en als veldprediker mede te gaan. De zaak duurde wel niet lang, maar listen en boosheden verte,nden'zich van b.ide zijden, men deed elkander de beste b I > , maar de gemoederen waren egter vijandig. Bij gelegenheid van de geloofsbelijdenisfen cue in 't jaar 2530 aan den Duitlchen Keizer moeiten ovet egeeven worden, wierd Zwingli zelve bij den Monarch belasterd, en de vijanden der hervorming wier. en door voornaame perlbonen opgerokkend, om zich tegen de nieuwe leer te verzetten. Intusfchen z >gt Zwingli door geleerde fchriften zelfs den Koning van Frankrijk voor de hervorming te winnen. Maar ook dit boek, dat hem in de daad eer aandoet, wierd kwalijk verftaan , en bewerkte hem onverdiende befchuidigingen. Het was overeenkomftig den geest van dien tijd, dat men elk nieuw, boek zo lang toetfte en ontleedde, tot men ergens een verdagt woord, of plaats vnd, waar uit men den fchrijver de een of andere lang veroordeelde ketterij aanwrijven, en zijne zuiverheid in het Heizei der Godgeleerdheid betwisten kon. Doch de Godsdiensthaat wierd dikwijls nog zigtbaarer. Men maakte meer dan eens aanflagen op het leven deezes mans, hoewel hij nu reeds elf jaaren zigtbaar voor God en Menfehen met een goal geweren gewandeld had, De boosheid wilde hem eens des nachts uit zijn huis roepen , onder voorwendzél om een kranken te gaan bezoeken: het oogmerk was, om hem opteligten, den mond te floppen, en met een fchip te vervoeren. Zo loerde de arglistigheid op het leven van dit werktuig van God: maar de Voorzienigheid vernietigde het plan, dat naar hunne meening zo wel overlegd was. Zijne tederheid omtrent kranken en Stervenden onder E 5 zijne  74 Over het veelvuldige Ongeluk zijne gemeinte, zou voor hem een valftrik geworden zijn! — Schriklijke uitwerkzelen van vervolgzucht en blinde Godsdienstijver! Zwingli zag ook, dat veele leden van den grooten Raad zelve niet met een oprecht hart voor de kerkverbetering bezorgd waren. Deeze en veele andere onaangenaame ondervindingen maakten hem zo mistroostig, dat hij om zijn affcheid verzogt. Het gezigt der verwoestingen , die men in den fchooaen lusthof toeliet, eer hij recht ingericht was, kon hij niet verdraagen. Hij liet zich wel weder beweegen, om bij zijne gemeinte te blijven , maar de ongerustheid van zijn gemoed verzelde hem van dien tijd af, onophoudelijk. Een verklaaring van den Propheet Jeretnia , die hij toen nog aanving, was voor hem tot vertroosting en vervulde hem weder met troost. (*) Onderwijl geraakten vijf kantons in een (*) Eene plaats in dit boek is te fchoon, om ze niet hier een plaats te vergunnen. Een voerman, ,, die een verren weg heeft afteleggen, verliest en ver- flijt wel veel van zijn wagentuig, doch hij brengt ,, de waaren daarmede aan de beftemde plaats. Zo zijn ook wij werktuigen van God. Niet één is 'er, „ dat niet afgefleten, verbroken of gekrenkt wordt. Doch worden wij daar bij fchielijk verbroken, en „ gaan wij voor de waereld te niet, zo voert nog„ thans onze groote beftierer daar mede zijne oog„ merken uit. Wij moeten dus bij alle deeze moei„ ten niet moedeloos worden. Het geen God wil, ,, komt daar mede tot ftand. Hebben wij het genoe„ gen niet, dat wij aanfchouwers van het gelukkig ,, gevolg kunnen zijn, zo moeten wij denken, dac ,, wij een gelijk lot hebben met de krijgslieden. Zij „ die in den flag blijven,, die de perfonagien en niet ,, de aanfchouwers van het fchouwtooneel zijn, ge„ nieten de fchoonfte zegepraal. — Moedig derhal- .. ven,  in de Menfchenwaereld 75 een openlijken oorlog, en die van Zurhk waren genoodzaakt, tegen hun uitterukken. Zwingli moest ook deeze reis mede uittrekken. Terwijl eenige van den Raad hut begeerden, in hoope, dat zijn aanzien het volk zoude opwekken, zo wenschten andere het met een llegter oogmerk, om den man p\ gevaar te brengen , en van hem ontflagen te worden. Zo beloonde men dien vroomen het oprechte Patriotismus 't welk hij bij alle gelegenheden bewezen had — en de Veeljaarigè verdienden. (Hij was toen 47 jaaren en 9 maanden oud.) Zwingli wist dat alles, en dacht op niets meer, dan op zijn dood. Zijne vrienden vergaderden bij zijn afl'cheid , fnikten , fchreiden, en merkten de ftille aandoeningen zijner fterkbewogen ziele. Hij fnelde van daar, als of hij niet weder zoude komen , bad fteeds tot God , en weende over het ondankbaar gedacht. Des'S anderen daags kwam het tegen den avond tot den dag; de vijanden van het Euangelie triumfeerden; Zwingli bleef dandvastig op het flagveld, maar wierd door een deen ter aarde geworpen, doch hij richtte zich weêr op; de menigte der vlugtenden worp hem, verfcheiden maaien ter neder; de verwinnaars kwamen, plunderden, kwelden de halfdooden , wilden ook Zwingli, die met gevouwen handen op den rug lag en naar den hemel zag, welke hein haast „ ven , wanneer wij moeiten en gevaaren hebben „ doorteftaan, door welke de goede zaak van het „ christendom weder opgericht wordt, al is het dac „ wij zijn bloeijenden ftaat niet met onze oogen zul„ len zien! Een is 'er, die ons ziet, en die den „ ftrijderen hunne waarde geeft. Andere mogen op ,, aarde zich o;er de vrugten van onzen arbeid ver„ heugen , terwijl wij de heraeuche belooning genieten."  76" Over het veelvuldige Ongeluk haast zoude opfieemen , nog dwingen tot aanbidding der heiligen : maar hij fchudde het hoofd , hoorde de vervloekingen en het fchelden voor Ketter , aan , bad 1H1 tot God, ontving eindelijk van een hoofdman uit Onderwalden den laatften itoot met een zwaard in zijn hals, en ftierf! Eerst , toen de zonne weder over dit fchandelijk tooneel opging , vond mén het lijk van dien uitmuntenden man , die in den ftrijd den fchoonften dood voor Godsdienst en Vaderland , voor waarheid en pligt was geftorven. De dood had nog al de kleur niet van zijn eerwaardig aangezigt afgewist : men kende hem nog , en zelfs een voornaame Pausgezinde gaf hem hier , waar zijn bloed ter aarde geftort was, het loflijk getuigenis, dat hij een braave eedgenoot geweest was. Maar andere fchuimden nog van woede en toorn, en dreeven onmenfchelijken moedwil met het ontzielde lighaam. Zij hielden een Kettergericht over den dooden , veroordeelden hem , die nu reeds voor Gods troon ftond, en in den kring der Engelen loon ontving; de Scherprichter van Lucern moest het lighaam vierendeelen , de Hukken tot asch verbranden, en nog door dei ze asch mengde men allerlei onreinigheden , die men: uit het verkenskot gehaald had, op datze niet door eenige zijner vrienden mogt bewaard worden. Het ftaa hier tot fchande van het Metischdom ; het ftaa 'er tot verootmoediging en waarfchouwing van ieder die het leest. Jongelingen ! wanneer gij een ijvervuur in uwe borst gevoelt , om door Menschlievende daaden uittemunten , zo volgt deeze Goddelijke ftemme , maar rekent niet op lof of dankbaarheid! Rust u veeleer toe tot lijdzaamheid , en verwacht alles van een andere waereld. Welligt vergunt men zelfs uwen le-  in de Menfchenwaereld. 77 leden , die zich onder den last des arbeids krommen , de enge ruimte niet in de aarde om te rusten. Wat moeten wij wenfchen V Dat God ons veele braave mannen van den hemel wil zenden ? Of dat hij ze allen der waereld, die hun maar verdrukt, en eindelijk openlijk of bedekt ombrengt, wil ontrukken ? Is het niet ligt te begrijpen , dat menige jongeling in vroege jaaren den moed verliest , en dat bij menigen man alle werkzaamheid fterft, wanneer hij eens door onrechtvaerdige behandelingen bevreesd geworden , en de ondankbaarheid der waereld , en de minachting van het zogenaamde Gemeen ondervonden heeft ? De beste , de waardigfte man , kan op deeze waereld nooit alle groote en kleine omftandigheden famenknoopen, zo als ze met elkander vereenigd moeten zijn, wanneer hij oprecht en in alle betrekkingen gelukkig en gerust wil wezen. i Honderd en drie jaaren voor Christus geboorte wierd op een landgoed nabij Rome Cicero geboren, een man, die in gaven en bekwaamheid in de ganfche gefchiedenis der Menschheid, voor, noch na hem , weinige zijnes gelijken , en geene had die hem overtrof. Wanneer de |grootfte fchrijver van onzen tijd een lofrede ter eere van Voltaire doet , en bij zich zeiven overweegt, met welken geet in Griekenland of Rome hij zijn Dichter zonder vernedering vergelijken kan , zo weet hij 'er geen anderen -te vinden, dan deezen . man, dien lalien ter waereld bragt, dien Italien werken zagen fpreeken boorde, die de grootfte ftad en het fchoonfte land van Italien van den ondergang bevrijdde, die Italien met de fchatten der griekfche wijsheid, die daar nog ontbraken, verrijkte, maar die o0k door  yS Over het veelvuldige Ongeluk door dat zelfde Italiëti, dat hij zo roemde en beminde , werd ukgedreeven en eindelijk omgebragt. Niet veele groote verftanJen hebben zich van hunne tederfte jeugd af aan zo geoefend, zich zo terftond en geheel tot een geleerden, ten Richter, Redenaar, voorfpraak, Wijsgeer en Staatsman voorbereid, als Cicero deed. Niet veele vernuften hebben die vlijt en moeite op de beoefening der taal , die aanhoudende werkzaamheid getoond, om van anderen geleerden te leeren, zich na cïezelve te volmaaken , hunne boeken in andere taaien over te zetten, en ze zo lang te bertuderen, tot ze om zo te zeggen hun eigendom waren, als Cicero deed. Hij handelde niet op die wijze als veelen onzer fchrijveren , en zou het vernuft van onzen tijd en het fpeelende in onze wijze van ftudeeren, belachlijk gevonden hebben. Wanneer hij flechts een brief fchreef, of wanneer hij eene openlijke redevoering hield , zo kende men terftond in hem den man , die de gefchiedenis des Vaderlands en der buitenlandfche Staaten , de Godsdienst en deszelfs gebeurdtenisfen , de roomfche wetten in haar oorfprong en gevolgen, de ganfche wijsbegeerte in alle haare fekten en afwijkingen van elkander , niet alleen met ijver en ernst beftudeerd, maar ook deeze menigte van kennisfen op de beste wijze had toegepast, en alles wist te overzien, te beoordeelen, aan zijn plaats te brengen, en nog daarenboven met zijne kennis van alle dichters onder de Grieken en Romeinen, zijn voordragt wist te verderen en bekrachtigen. De Voorzienigheid verwekte ongetwijfeld deezen man juist in zulk een tijd, dat de Republikeinfche gedeldheid in Rome een einde neemen, en in eene Monarchie veranderd zoude worden, op dat hij door zijne welfpreekend- heid ,  in de Menfchenwaereld. '. ^ heid, door zijn onveifchrokken vrijmoedigheid de tranche Tyrannen , die de Romeinen bij be urten onderdrukten en fchier opaten , eenigermaaue in [toom wierden gehouden, en voor verdere uitwerkzelen van hunne toomelooze eergierigheid gehinderd. Hij viel in een tijd , toen Rome geheel verdorven was : maar hij was voor alle jongeilingen een goed en aanlokkend voorbeeld; hij verlochende de waare wijsbegeerte nooit; hij prees altijd de arbeidzaamheid, matigheid, zedigheid en orde aan; hij was voor alle wellustigen een geftrenge geefel en veroordeelde het kwaad ook in de voornaam! Ren van den ftaat. Het geen zijne leeraars , en alle die de eerfte vrugten zijner dichtkunst en welfpreekendheid lazen , van hem voorfpelden , dat bijde roem der Natie zoude worden, en den Grieken de» lof, dien zij tot hier toe alleen gehad hadden zoude ontrukken , wierd in korten rijd vervuld. Want, w0l zijn leven een geftadige arbeid was zo was hij ook nog niet oud , toen men hem zonder tegenfpraak voor den greotften en welfare* kendften Romein, en in 't gemeen voor den eer ften der toen leevende geleerden verklaarde Hiï ging den weg dien alle Roomfche jongelingen'moeften betreden , maar hij was in eiken tak meer dan zij allen; en zo fteeg hij tot de hoogfte waardigheid in het gemeenebest, tot het Burgermeefterfchap op. Lange te vooren had bij menige beroemde daad verngt; de verwardfte gedingen, die a„ dere rechtsgeleerden niet op zich wilden neemen " tot een goed einde gebragt; en zonder beloond menig een met zijhe wijsheid voor het bericht val dat niemand binnen 500 mijlen van de Stad hem in mogt neemen, of hem eenigen anderen dienst bewijzen. Intusfchen ademde hij in Griekenland zuiverder lucht; en het aangenaam voedzel der weetenfchappen en de wijsheid die zijne wijsbegeerte hem verfchafte , waren rust en troost voor hem in zijne ballingfchap. Doch eer 'er één jaar verliep , gevoelde men in Rome het groot verlies, en gansch Italien haalde eindelijk deszelfs fieraad weêr te rug. Kort daar op ontftonden de inwendige burgeroorlogen. Cicero raadde altijd tot den vrede ; men achtte zulks niet : hij wierd genoodzaakt, om partij te kiezen, en hij voegde zich eindelijk aan de zijde van Cezar, van welken hij wel voorzag , het geen naderhand volgde. Doch F 2 wijl  84 Over het veelvuldige Ongeluk wijl hij het onophoudelijke bloedvergieten , het roo-' ven en wellustig leven in 't Gemeenebest niet meer konde verhinderen , zo onttrok hij zich meer en meer aan het openlijk tooneel , en fchreef veele fchoone werken, onder anderen aan Cato van Utica, die met hem nog ten laatften zich aan de Zuil der vrijheid gehouden had ; hoewel zijn overwinnaar op den Triumfwagen door Rome getrokken was, en Cicero zelve fomwijlen bij hem voor zich en anderen om genade moest fmeken , fchreef hij evenwel een lofrede op hem, om den overwinnaar te toonen, dat de geest van Junius Bruïus en Collatinus in de Romeinfche borst nog niet geheel verftorven was. Intusfchen ondervond de voortreflijke man, wiens verftand en geleerdheid nu geheel , hoewel ook door veele onaangenaame ondervindingen, tot rijpheid was gekomen , ook veel onaangenaamheden in zijn huis. De wanorde in welke zijn vermogen geraakt was , fleepte allerlei oneenigheden met zijne vrouw na zich, en geduurende dezelve verloor hij nog zijn eenige dogter , die hij teder beminde , en in veelen zijner brieven gedenkt. Toen naderhand in de plaats van den omgebragten Caesar een andere Tijran, A n* toni us kwam , en weder met anderen om de opperheerfchappij in twist geraakte , was het voor den Redenaar zeer moeijelijk om te befiuiten, voor wien hij zich verklaaren zou. Antoniu's wierd in korten tijd de hevigfte vijand van Cicero, en daar hij met anderen de volmagt verkreeg om zijnen vijanden in den ban te verklaaren , zo trof de blikfem Cicero het eerst. Hij hoorde het, en bereidde zich terftond tot de vlugt. Maar eer hij het fc'nip , dat hem ver van den Italifchen oever vervoeren zou , konde bereiken , waren 'er reeds moor-  in de Menfchenwaereld. 85 moordenaaren naar zijn landgoed afgezonden , die zijn huis openbraken. Een laaghartige, wien Quintus , de broeder van Cicero de vrijheid had gefchoïiken, en die door den ongelukkigen Redenaar in de vrije kunften onderwezen was, verraadde-zijnen heer, en wees den moorderen den weg door het woud, langs welken de bedienden van Cicero hun ouden. Heer (want hij was reeds in zijn vier en zestigfte jaar) naar boord droegen. Zij bezetten den weg welken hij uit moest komen. Zij omringen den draagzetel. De rampzalige grijzaart ziet hen , herkent ze, en leest in hunne houding zijn doodvonnis. Zijne dienaaren fchreijen en jammeren ; maar hij wil dat men den draagzetel zal neerzetten , en ziet met onverfchrokkenheid zijne moorderen op hem aanvallen. Zijne dragers hem niet kunnende helpen, wenden het gezigt af om het fchriklijk fterven van hun waarden heer niet te zien. — Popilius, (zo heetede ondankbaare fnoodaart die zich daar toe liet gebruiken , alhoewel Cicero hem voormaals bij het gerecht het leven gered had) hieuw hem , daar hij in een bedaarde houding uitzijn draagzetel zag , het hoofd en de handen af, ontving daar- voor van Antonius een Krans en ren Millioen festertien , en bragt het hoofd bij Fulvia, de gemalin des tijrans, die zich niet fchaamde, het op haaren" fchoot te befpuwen , het de tong uit te rukken , en ze met haar citernaald te doorfteeken, tot men eindelijk het eerwaardige hoofd, en de verminkte handen liet vastnagelen, op dezelfde plaats , waar hij zo menigmaal tot verwondering van de ganfche Stad met zo veel kracht en overtuiging gefproken had, waar hij ten fcbimp en fpot van het laagfte gemeen , maar ook tot fmarte en leed der waare Patriotten ten toon geftetd F 3 wierd»  86" Over het veelvuldige Ongeluk wierd. — Dit is het beklaaglek einde eenes mans , die met recht door alle tijden als een zeldzaam verfchijnfel onder de Menfehen is aangemerkt; die meer kennis , geest, vlijt , vaderlandsliefde , werkzaamheid en grootheid bezat, dan alle zijne vijanden; Die in Staa~szaaken groot, in 't rijk der Geleerdheid zonder weêrgaê , en in den omgang vrolijk, vernuftig, aangenaam en voor zijne vrienT dei onvergeetlijk was. Hij moest onder het puin der inftortende Republiek verpletterd worden. Want hij alleen kon niet ten dam verftrekken tegen het overftroomend geweld. Te groot, om met een zekere onverzettelijkheid van geest, vereend meteen zekere moedloosheid en dubbelzinnige trotsheid, in zijn eigen zwaard te vallen gelijk Cato, deed bij nog voor 't vaderland en de vrijheid het geen hij konde, maar zogt egter den hem beftemden dood niet laf te ontwijken; hij ftorf als een Man, als een Patriot, die den Staat zo lang van zijn verderf had zoeken te bevrijden als hij konde, en eindelijk een martelaar wierd van zijne rechtfehapenheid. Zijn Vaderland verftiet hem,en liet hem onder de klauwen van roofdieren fterven : maar zijn naam overleefde alle die zich tegen hem verzetteden; en nog tot op beden is hij de lieveling van alle beminnaaren der befchaafde weetenfehappen. Zo zeker is het , dat het gemeen onder 't ondankbaarfte van alle gewrogten onder de Zonne is! Zijn niet veeltijds de verdienften eens vlijrigen mans a->n land en volk, gelijk een oude fchuldvordering , tegen welke men duizende tegenwerpingen te maaken beeft ? Het woord van God, dat ons nooit bedriegt,' en altijd zuivere waarheid predikt, heeft ons Christenen , die menigmaal over de ontrouw en liefdedeloosheid van andere menfehen moeten zuchten , ook  in de Menfchenwaereld. 87 ook dit voorzegt, en waarfchuwt ons, dat wij op de Goden der aarde geen al te groot vertrouwen moeten feilen. David was zelf een overwinnaar en Monarch: maar hij wist uit eigen ondervinding, dat het beter is tol den Heere toevlucht te neemen , dm op Pnnfen te vertrouwen. (*) Hoe veele voorbeelden in de oude en nieuwe gefchiedenisfen keren ons, dat zelfs Staatsdienaaren en gunftelino-en, die het hart der Koningen lange in handen hadden, van hunne glibberige hoogten neergeftort zijn, en weêr aan vreemde deuren het brood hebben moeten zoeken , dat zij te voren door het ganfche land konden uitdeelen ! De belofte^ der grooten zijn veeltijds ijdele woorden, die zij menigmaal zo fchielijk weêr vergeeten , als zijze gegeeven hebben. Keizer Karel de V. had den Kardinaal Wholseï menigmaal beloofd hem de Paufelijke Kroon te zullen bezorgen. Hij herhaalde deeze toezegging zo menigmaal als hij den Engelfchen Staatsminifter tot zijne oogmerken noodig had. Tweemaalen was de Paufelijke ftoel ledig ; de Kardinaal wachte telkens op een goede böotfchap , Karei was toen de grootfte en magtigfte Monarch der waereld , in wiens gebied de zonne nooit onderging en egter kon of wilde hij zijn woord niet houden. 'Er (tonden telkens andere ftaatkundige oogmerken in den weg maar waarom was de Kardinaal zo zwak, dat hij op de onzekere beloften van een zo veranderlijk vorst bouwde, ,'en in 't geheel naar deeze gulden laft ftreefde ? Als een reeds genoeg verheven lid der Kerke had bij de groote waarheid die ons David geleerd heeft, niet moeten vergeeten : ventuuwt niet °ï (*) Pf. n8, 9, F 4  88 Over het veelvuldige Ongeluk op Prinfen, op des menfehen Kind, bij h:t welke "eert keil is. i*') En fchoon ze ook ten gevalle van hunne gunftelingen alles deen , en hun veroorloven , om een gansch land om te keeren, hoe lange duur: deeze heerlijkheid ? Zijn geest, gaat uit, hij keert weder tot zijn aarde: te dien dage vergaan zijne aaw f.agen. Hebben niet menigmaal kwaade raadslieden, verleiders der Prinfen en verkwisters aan het Hof , zo dra de Vorst, wiens zwakheid zij misbruikten, de oogen floot , de plans die zij maakten en de hoop die zij voedden onverwachts moeten opgeeven , wilden zij de wraake des gedrukten volks ontgaan en hun leven redden? Maar ook braave Staatsdienaaren ondervinden menigmaal de afWisfebng van het geluk aan 'tHof, en de nietigheid van de gunst der groote Heeren. Welk een lot trof niet den uitmuntenden Kardinaal Ximenes, in Spanje, op het einde zijns levens! De grootvader van Keizer Karel de V, Ferdinand, drong deezen;man, die in het ganlche Koningrijk, wegens zijn verftand en heiligheid in zijn wandel, beroemd Was, de regeering vair Spanje op , tot zijn kleinzoon, die intusfehen in de Nederlanden opgevoed wierd, den bekwamen ouderdom zou bereikt hebben. Ximen es was daar in de daad zeer gefchikt toe. Hij was in allen opzicht een bekwaam Staatsman , bezat volkomentlijk de eigenfehappen eens Minifters, was onderneemend, leevendig, arbeidzaam . maar daar bij eerlijk, zonder eigenbelang , en tot den hoogften trap altijd befcheiden. Toen hij reeds Kardinaal en Regent van Spanje was, behield hj nog de ten uiterite ftrenge levenswijze die hij ais Monnik van de Franciscaner orde , beloofd had te houden, en oefenende aan zich zel- (*) P/146, 3, 4-  in de Menfchenwaereld. 89 zeiven nog zeer bijzondere kastijdingen uit. Toen hij door Ferdinand tot regent werd benoemd was hij reeds tagtig jaaren oud : doch in den loop van zijne verrigtingen kon men dit niet befpeuren. Met de grootfte levendigheid ondernam hij alles, bragt zich, hoewel hij als geeftelijke den ganfchen Spaanfchen Adel hier in tegen zich had, al rasch in groot aanzien, en zorgde vaderlijk voor zijn jongen Koning. In Spanje zelve dempte hij fteeds elkë opkomende gisting, en behield zorgvuldig de rust en vrede onder zo veele geftadig onder elkaêr twiftende familien. Toen de Mooren in Afrika meenden dat het thans de tijd was , om hunne naburen te vernederen, toonde Ximenes, dat ook een dienaar der Kerke verftand , kracht en moed konde hebben. Uit zijn Aartsbisfchoplijke fchat van Tokdo betaalde hij de krijgskosten , voerde zelve het Spaanfche leger aan, en ontnam den Mooren Orati en andere gewigdge plaatzen. Kar el zou, toen hij naderhand zelf aan de regeering kwam, in lange dat aanzien in Spanje niet gehad hebben , zo met zijn oude getrouwe dienaar den hoogen Adel reeds vernederd, en den grooten des rijks getoond had, hoe ver zich de Koninglijke rechten ultftrék, ken. Flij bragt zeer veele zaaken die reeds" van de Kroone afgefcheiden waren , tot dezelve teru» en men kon hem van geen eigenbaat befchuldigen^ wijl hij in 't geheel voor zich zeiven niet zorgde. Een meefterftuk van bekwaamheid was het, dat hij den jongen Koning een eigen en van den Adelonaf hanglijk Leger , bezorgde. Hier door wierden Ximenes en Kar el in ftaat gefield , om den Adel te beteugelen , zo dra dezelve zich te zeer wilde verheffen ; en het volk, dat nog aan geen akpos Itaande blijvende krijgsmagt gewend was , F 5 wist  9o Over het veelvuldige Ongeluk wist hij door andere goede en wijze inrichtingen te bevredigen. Door deeze zelfde groote kunst . om over veele onrustige , trotfche , gierige , eerzu-tige menfehen te regeeren, en echter met te vergeeten dat men zelve Mensch is , voorkwam de de Kardinaal veele opftanden , en overwon de geheime listen zijner vijanden, weèrleide door zijn onberispelijk leven alle klagten, en hield met ernst cu overleg zijn aanzien ftaande. De Mimfters in de Nederlanden wierden zelfs ijverzuchtig op hem; zij zogten hem verfcheiden maaien te doen tuimelen , en daar zij dit niet konden bewerken, zo wierd hem nogthans een mederegent toegevoegd : even als of de eerwaardige grijzaart in 't geheim kwalijk gehandeld , en dus alle nazoek over zijne bediening te vreezen had. Hij, die, geduurende dat men hem door zulke fchandelijke listen veel verdriet aandeed, en heimelijk bij het Hof tegenwerkte, buiten zijne opgehoopte dagelijkfche bezigheden nog de last van twee buitenlandiche Oorlogen , in Navarre en Afrika, te dragen had! Men begon eindelijk in de Nederlanden , alle Spaanfche ambten voor baar geld te verkoopen. Des Chievres, een lieveling van den jongen Vorst, was inzonderheid het werktuig van dit plan dat recht bekwaam was om alle goede inrichtingen, wette* en bedoelingen omteftooten. Het rijk morde , en Ximenes, die reeds alle kwaade gevolgen, die daar uit ontftahn moeften , beklaagd had, droeg het ongenoegen des volks den Koning voor, en verzogt hem te gelijk , om zelve naar Spanje te willen komen , om zich aan zijne onderdaanen te vertoonen, hunne genegenheid te winnen , en hem zo ras mogelijk den last afteneemen. Als een teder va-  in de Menfchenwaereld. 9i vader bedoelde hij zeker daar bij ook , om zonder uitlrel Kar el aan de flegte handen van eenige Nederlandfche Staatsdienaars te ontrukken. Doch even deeze verhinderden, zo lang zij konden , de reize des Konings naar Spanje , op dat de regeering bij hun verblijven zouden. Intusfchen bleef nog den ganfchen last van 't algemeen beftier der zaaken, op den ouden Kardinaal berusten, hij las alle papieren zelve, ftudeerde nog dagelijks, las nog zelf de Mis , en was daar bij zo opgeruimd, dat hij, voor uitfpanning , nog dikwijls met de Monnikken ever fcholastieke vraagen geleerde twistreden hield. En deeze alle eerbied en beloning waardige mm, mogt den jongen Monarch niet déns zien, niet een enkele reize met hem lpreeken , noch hem eenigen goeden raad , of berigt van den toeftand zijner oriderdaanen in Spanje geeven , zo min als hem vvaarfchouwen , of iets van zijne lang verzamelde ondervindingen mededeelen. Toen Kakel na 1 "g ophouden eindelijk te Afturien aangekomen was , verhinderde Chievres alle perfoonlijke onderhandelingen tusfchen Ximenes en den Koning, op dat (gelijk Robbert zon te recht zegt) Karel niet door het verftand , de oprechtheid , grootmoedigheid en den hoogen ouderdom , door het ambt en het eerbied inboezemend voorkomen des mans, tegen zijne flegte dienaren zoude gewaarfchuwd worden. Verachtelijk adderengebroed! verachtelijk ras van menfehen , die zich bij Vorften indringen om dezelve, en, zo zij konden, ook het land ongelukkig te maaken! Beklaaglijk lot der grooten, dat zij veeltijds juist van de besten, de eefii kften, bekwaamften en.zelf belangloosften des lams ver-  p2 Over het veelvuldige Ongeluk verwijderd, cn van zulken alleen omringd zij'u, die bij' geen ander eerlijk man zouden geduld worden: van lieden, wien 'er aan gelegen is , van alle andere met groote onverfchilligheid te fpreeken, en juist die aan het oor der Vorften te vcrlaagen , van weiken hij zuivere waarheid zonder vleijerij en agterhouding zou kunnen hooren! Ximenes was naauwlijks van de aankomst des Konings verwittigd , of hij ondernam , ongeacht zijn hoogen ouderdom en onophoudclijken arbeid, de reize die de eerbied hem ten pligt maakte. Doch de boosheid had ook reeds daar voor gezorgd, dat hij niet, op deeze wijze , ongeroepen, met oogmerk om zijne Majefteit te verwelkomen en geluk te wenfchen, voor den Koning verfchijnen mogt. Hij wierd op deeze reize zeer krank , en men vermoedde met veel waarfchijnlijkheid , dat hij vergeven was. Voortreffelijk teffens en beklagens-waardig man! Gij moogt niet ééns bij een' Vorst komen , voor wien gij, op een tijd waar in gij rust hadt kunnen vorderen om alleen op uw graf te denkeu, een gansch rijk beflierd hadt ! De krankheid veranderde niets aan de liefderijke gezindheid des Kardinaals. Hij fchreef in zijn bed aan den Koning „ gaf hem in haast meer dan eene raad, zeide hem, hoe hij de liefde zijnes volks moest verwerven — welke hij reeds bijna verloren had , wijl bijna niemand , behalven de Nederlanderen , toegang tot hem konde bekomen — en verzogt, wijl hij hem nog veel te. zeggen had , dat hij aan 't papier niet konde vertrouwen, om eene perfoonlijke onderhandeling. De dervende grijsaart wilde voor den jongen Koning zijn ganfche hart openleggen, en , nabij zijn einde, hem, zonder alle bijoogmerken, de eenen v aan-  in de Menfclwmvaereldé 93 aanbevelen , en de anderen naar hunne waare gefteldheid fchilderen, en op het doodbed als een vader met zijn zoon fpreeken; en ó Karei! hoeveel hebt gij aan dat uur, dat gij niet bepaalen wildet, j verlooren ! De jonge Koning ontving den brief, toen hij midden onder den Spaanfchen adel en zijne Nederlandfche Staatsdienaren zat. Hoe weinig moeite kostte het deezen , om den Monarch te rug te houden, en hem met vermaaken te bedwelmen ! Men merkte het verlangen des ouden mans als een onfluimig aandringen aan , en fprak met fpot van zijne grijze hairen. Ka rel had nog te weinig waereldkennishij liet zich in alles door anderen leiden en naar'hun zin vervoeren, en verzuimde de kostbare tijd. Intusfchen beftookten de vijanden des Kardinaals alles in het groot en klein zo , dat bet den ouden Minister niet anders dan verdriet konde aandoen. Men gaf zich alle moeite , cftn hem en de Spaanfche Natie , bij alle gelegenheden op eene zeer fmertende wijze te toonen, dat het bewind van Ximenes een einde had, en zijn credit bij het Hof was gedaald. Die dwaazen haatten zich om de zon te dooven , wijl ze niet konden wachten, tot ze zich in de avondwolken verborgen had. Ximenes vernam alles, hij kon het zich ook zeer wel verklaaren , en zag overal de drijfveeren van alles wat^er om ging; hij befpeurde dat hij voor zijne getrouwe , en zelfs in zijn hoogen ouderdom bevvezene dienften, geen anderen loon dan verachting en befchimping te wachten had, en (hier bij overviel hemde neörflagtigheid en de menfchelijke aandoening. Het gedrag des jongen Konings trof hem in de ziel , en egter moest hij hem meer beklaagen dan befchuldigen. Hij was nabij zijn einde, eenige zuchten ontfcho- ten  94 Over het veelvuldige Ongeluk ten hem, en met betraande oogen voorfpelde hij het ongeluk van zijn Vaderland. — Billijk ongenoegen eenes grooten mans, die in den hoogden ouderdom door den geenen , die hem had moeten beloonen , verworpen wordt. In dit treurig oogenblik ontving hij van den Koning een koelen en onverfchilligen brief, in welken niets ftond, dan het geen de hoogde nood vorderde. De woorden waren gefpaard, degts hier en daar een flauw teken en dubbelzinnige uitdrukking van achting zo uitgedrukt , als men omtrent aan den middelmatigden man, van welke men gaerne los wilde zijn , fchrijven zou: een valfche fchijn van dankbaarheid, en geveinsde houding, als of men, in zijn hoogen ouderdom , en kranke omdandigheden , hem niet verder vermoeijen en lastig vallen wilde. Zonder ziel , zonder een fpoor van liefde en gevoel was het antwoord op den welmeenendften brief van den oprechtden man , die nooit een oogendienaar maar deeds een waare vriend en bevorderaar van den Prins en zijne belangen geweest was. Wie gevoelt nier bij niet de fchande die op den Koning, die zich liet ompraaten , en op zijne listige dienaars, die den dervenden Ximenes zo kwelden, te rug keert? In den laafden regel veroorloofde men hem nog , om zich van het bewind te ontdaan , en naar zijne aartsbisdom te rug te keeren. Welk een trotfche en ondankbaare taal! Het verlof dat de Natuur hem reeds lange gegeeven, en hij zelve verzogt, maar niet verkregen had , gaf men hem thans, na dat arbeid, verdriet , moeite en het git" zijner vijanden , hem eindelijk aan het graf gebragt hadden : en dit was de ganfche belooning, dat was de eenige gunst, die hij van een jonge Koning, welke hem zo veel te danken had, ver- krij-  in de Menfchenwaereld. 95 krijgen kon. Thans had hij uitgediend , nu'kori hij gaan , leven of derven , weêr Franciscaner wof den en de Mis leezen , of in zijn celle de Kerk» vaders beftuderen, voor het Hof was hij nu overtollig — maarte voren, na Ferdinands dood, kwamen 'er andere brieven, toen fpaarde men geen complimenten , en men was blijde met den Paap die de kasfen in orde hield, en voor de bewaaring der goederen van de Kroon zorge droeg — nog ééns ! welk een trotfche en ondankbaare taal ! Hoe leerrijk is niet de gefchiedenis der menfehen voor jonge Regenten! (*) — De grijsaart las den brief, leed veel door onuitfpreeklijk gevoel der onbillijkheid van het Hof, kon deezen flag niet overleeven, en ftierf op den 8 Nov. 1517 in de hoop op eene betere belooning dan die de Koning hein fchuldig bleef. 't Is bekend hoe veel kwaads veele der Romein.fche Keizeren voorheen in de waereld aangevige hebben. Meest alle die door de ftem van het Krijgsvolk op den troon geheven wierden waren flegte, trotfche, wreede, wellustigè meefters. Zij ver- (*) S a l 0 m o n zegt wel te reclu : veele fineeken het aangezigt des Princen : en een ieaer is een vriend des genen die gefchenken geeft. Bij dien die veel uit te deelen heeft, wil elk de onderdanigfte, de gedienfligite zijn. Men prijst en vleit hem in zijn aangezigt; men zoekt zich hem op alle mogelijke wijzen aantebe velen. Veele zoeken het aangezicht e des heerfehers; zij meenen dat alles recht zij, wanneer het den grooten behaagt , en dat hen in het bezit van derzelver gunst niets kan ontbreeken: maar een ieders^ recht is van den Heere ; God alleen kan onze waarde en ons geluk bepaalen. Spreuken XIX. 6, en XXIX. 26.  96 Over het veelvuldige Ongeluk verheugden zich meer over de flavernij, dan over de vrijheid hunner onderdanen. Zij begeerden, dat de burgemeeiler alle jaaren in den Raad een lofrede over hen uitfprak, zij hoorden alle de vleijerijen aan, hoe zeer ze ligt konden begrijpen , dat elk in zijn eigen huis en onder zijne goede vrienpen een gansch andere taal fprak. Wanneer men zich niet door de opgetooide verhaalen hunner gefchiedfchrïjvers laat verblinden , zo kan men van de Romeinen in dat tijdvak niet anders oordeelen, dan gelijk zeker Fransen fchrijver, welke zegt: „het „ volk van Rome was altijd arm en misnoegd ; „ en de grooten rijk en fchraapzuchtig." Befchouwt men de onophoudelijke oorlogen en fteedsduurende binnenlandfche onlusten, zo is het niet anders, dan of een mensch dwaas genoeg ware, om zich ten koste zijner gezondheid een meer dan reuzen geftalte te willen verfchaffen. De regeering van Caligula en Nero was niet krijgszuchtig; doch de vrede was bloedig. De geest des volks herleefde, na een lange fluimering, weder onder Ne rva en Trajaan, en verheugde zich, dat men ook weêr menfchelijk denkende Keizers beleefde die men niet reeds bij hun leven behoefde te vergoden. Onder hunne voorzaten waren 'er fommigen zo klein en laaghartig , dat zij zich op hunne (femme, op (hunne uiterlijke welfpreekendheid wat groots verbeeldden, en lofredenen daar op begeerden. Plinius zegt, dat men altijd het tegenovergeftelde kwaad als heerfchend bij den Keizer moet veronderftellen , wanneer men den betaalden en den gedwongen Redenaar zijne vriendelijkheid , mildadig heid, gunst en maatigheid hoort verheffen. Men vindt niet veele Monarchen, tot welke men zeggen kan , het geen deeze Romein tot  in dit MenfchenwnergUi 97 tot zijn Keizer dorst zeggen : dat het geluk-, dat hij bij zijne troonsverh. ffinjn onderneemenden geest ten hunne., beste medegebragt. Akkerbouw en kimden hief hij uit het "ot; de Koning en zijne Staatsdienaaren billijkten het, gaven hunne toedemming, en verheugden zich Z,l ^volgen; _ doch onverwacht beuit zich de in het dof getreden bvdra weder op, en bijt den man die haar een doodlijke wbnde zoude toegebragt hebben. Vergeefs beriep ulavxdes zich op den Koning en den Minister. Aranda zelf kon hem niet befchermen; de Koning vergat dg getrouwe dienden deezes mans, en moest dit, en veele dergelijke fchandvL-kkeu der Natie, geduldig aanzien, na dat hij eens der Inquifitie hemen vrijen loop weêr toegedaan had, O la vides zat in den kerker, en het is nog onzeker, of hij, alfchoon bet yernchtde gedeelte van Europa zijn lot beklaagde, wéder vrij geworden ,s. — Welk eene fchande , dat ook nog de jongde gefchiedenis van ons waerelddeel zulke fchrikiijke tooneelen kan opleveren! (*) Doch (*) Miine Leezers zullen niet allen met de kerkge, fchiedenis bekend zijn, en wij hebben nogthans ia deezen onuitputbaren ichat zo veele gewigtige gedenkftukken tot de gefchiedenis van groote heeren en ! G 5 der  ioó* Over het veelvuldige Ongeluk Doch het zelfde woord van God, dat het al te groote en onbepaalde vertrouwen op de grooten der aarde verbiedt, verkondigt ook deezen magtigen , dat ook op hun de Nood en de ellende wacht. De kroon is nog geen vrijheidsbrief van de algemeene moeijelijkheden des levens. Stanislaus, de Koning van Polen, was een uitmuntend man. Maar hij moest met levensgevaar uit zijn iand vlugten —• der menfehen in 't gemeen. Ik wil daarom hier Bog een brief bijvoegen van den ongelukkigen Johanwes Hus, die door het concilie van Conftants verbrand wierd, na dat Keizer Sigismund zijn gegeeven woord gebroken had. Hij behoort tot de laatfte brieveia, die deeze voorlooper der hervorming uit den kouden hongerigen kerker, aan zijne boheemfche vrienden fchreef, hij luidt dus: „ Lieve vrienden! „ ftaa mij toe deeze laatfte gelegenheid waar te neemen, om u te vermaanen, dat gij op niets in de „ waereld uw vertrouwen ftelt, maar u geheel en al „ den dienst van God overgeeft. Ik ben wel ge„ rechtigd, om u te waarfchouwen, dat gij u niet „ op Princen, nog op eenig Mensch verlaat: wanc „ er is geen hulpe bij hun; God alléén blijft „ getrouw en beftendig. Het geen Hij belooft, zal „ Hij zeker volbrengen. Ik zelve verlaat mij ge„ heel en al op zijne genadige belofte. Nu dat ,, ik mij onderwonden heb , om zijn getrouwen ,, dienaar te zijn , zo vrees ik niet, van hem „ verlaaten te worden. Waar ik ben, zegt ome ge„ nadige verlosfer, daar zal ook mijn dienaar zijn. „ De God des hemels behoede u ) Die is ongetwij„ feld de laatfte brief, die ik in ftaat zal zijn om ,, aan u te fchrijven. Ik heb reden om te gelooven, ,, dat men morgen van mij eifchen zal, om met mijn ,, leven te antwoorden — Sigismund heefc in al„ les valsch gehandeld. — Doch God vergeeve 't „ hem! Gij hebt gehoord in welke harde uitdrukkin„ gen hij van mij gefproken heeft." Zie W. Gil- piu s  in de Menfchenwaereld, 107 ten *— en toen hij eindelijk in Lotharingen ruste vond , vatte bij het morgengebed het vuur van den heerd het kleed des Konings, en hij ftierf iri veele fmerten. Het leven en de gezondheid der Monarchen is niet vaster en duurzaamer dan het leven der daglooners. De gefchiedenis bewaart veele beklaaglijke voorbeelden van vervolgde , krankzinnige, verdrevene, zwakke, mishandelde en ver- ila- pius Levensbefchrijving der hekendfte Hervormen vSSr Luther. Het behoort mijns erachtens zeker tót de waare en nuttige ftudie der gefchiedenis, om overal, zo veel mogelijk, de eigen woorden van groote en gedenkwaardige perfonen, bijzonder ook hunne brieven, op te zoeken, en ze jongen lieden, als dé beite lefture, in handen te geeven. [De jongfte gefchiedenisfen onzer dagen bevestigen zo zeer als eenige in voorige eeuwen , zo wel de ebbe en vloed van al het ondermaandfche , als de pnftandvastigheid van de uitgebreidfte magten. De grootheid van het huis van Oostenrijk is , daar zich een Jozeph de II. den eernaam van Friend der Menfehen verworven heeft, en zich affloofde om het geluk zijner onderdaanen te bevorderen , niet te groot noch te magtig, om alleen door priesterlist en de dweepzucht van het domfte bijgeloof, tot de diepfle verachting te worden nedergeftort — terwijl op het zelfde oogenblik de franfehen, gewoon voor hunne Koningen en Priesters te knielen, alle bijzonder gezag van hunne halzen affchudden, en Monarchaal en Kerkgszag de wet van het Volk ontvangen. — En hoe vast zullen zij ftaan, die zich thans in den zetel der afgeworpen magt geplaast hebben, wanneer het nog wentelend rad der fortuin, t geen onder was, doet boven draaijen? De Vertaal er.]  108 Over het veelvuldige Ongeluk flagen Regent n. Deeze ondervindingen der Meni'chelijke ellende moeten den Princen wijsheid leeren , en den trotfchen Koningen ootmoet prediken. God, zegt D A v ID, fnijdt den geest der Forflen af als druiven, en is den Koningen der aarde vreeslijk. De vroome dichter bezingt daar de magtige befcherming, die de Kerk van God tegen alle haare vijanden zoude genieten. God, zegt hij in het zinnebeeld dat bij gebruikt, houdt als 't ware eene wijnlezing over het leven der helden. Hij richt .onder dezelve, wanneer zijne oogmerken het vorderen , zulke fchrikkelijke nederlagen aan, als wanneer men in den herfst ganfche wijnbergen van hunne vriigten berooft. De bijbel vergelijkt op meer plaatzen een fchrikiijke flagting, die veelen menfehen het leven kost, bij eene ganfche berooving der wijnftokken, aan welke een oplettend landman geene trosfe overlaat. (Zie Openb. XIV. 14 — 20. en Jezaia LXI1I. 1.) De richter wordt voorgefteld, als had hij in de hand eene fchaar die niets verfchoont — als of hij een opgeworpen hoop druiven zo fterk onder dén trad, dat het fap daar van aan zijne klederen fpatte, en zijn gewaad rood wierd. Wanneer de onbepaalde Monarch geen' menfehen vreest of ontziet, en de wetxen der waarheid en Natuur zelfs veracht , dan moet hij weeten dat hij nog eerbied voor God moet hebben, dat Gods arm hem zeker kan bereiken , en zonder moeite van de fteilfte hoogte, op welke hij zich zeker waande, onverwacht nederftonen. De Voorzienigheid redt als dan zelve de eer der Menschheid , en toont dat koningrijken flechts een zonneftof je in het heelal zijn, welke zij kan wegblaazen werwaarts zij wil. Hoe veele famenzweeringen zijn er niet gemaakt en uitgevoerd te-  in de Menfchenwaereld. 109 tegen de grootfte Monarchen? Storf. niet Jultus Ce sar. in den Raad, door 23 wonden omgebragt? Heeft men geen voorbeelden, dat ook goede Koningen in hunne binnenkamers door moordenaars zijn overvallen en gedood ? veeltijds laat zij ook goede en bij den Mensch onbefproken Regenten de onheilen deezes levens ondervinden, zonder reken-' fchap van haare handelingen te geeven. Wat ondergaan niet veeltijds Koninginnen, en Princesfen, nevens welke derzelver Gemaal een gansch ferail van andere vrouwen onderhoud ? 't Is bekend , dat meermaalen Vorstinnen , welke aan zekere huizen zo- dén uitgehuwd worden, en niet geweigerd konden worden, door allerlei heimelijk ingegeeven artzenijen, vóór den dag der verbinding, met de zaaden van uitteering en verzwakking wierden aangeftoken , alleen op dat zij geen vrugten zouden voordbrengen, die het Staatsftelzel zouden kunnen veranderen. De werkzaame boosheid der Menfehen vernielt, waar ze kan, in het geheim de fchoonfte werken der Natuur, maakt de onfchuld ongelukkig, en tracht, wanneer God het toelaat, haare giftige werkingen tot de volgende eeuwen voord te planten (*). De herfteller van het oosters Keizerrijk was niet alleen een groot, maar ook een gelukkig man; maar wie moet niet zijn oudften zoon, Ltdewijk \ dcti (*) Zou men den tijd waarop zulks heefc kunnen gefchieden, niet verwenfchen, als men 'er de edele eenvoudigheid, de oprechte redelijkheid, de reine zeden der voorige wereld mêe vergelijkt? Toen Keizer Otto I. de zuster des Engelfchen Konings At helstan ten huwljjk begeerde, zond hem zijn aanltaande zwager zijn twee zusters om die te kiezen dia hem het best beviel. Z. Hr. Schmidts, Gefch. der Deutfchen, 2 Th. S. 121.  lio Over het veelvuldige Ongeluk den vroomen, beklaagen ? Hij bezat meer kundigheden en verftand, dan veele keizeren en bisfchoppen na hem. Hij was daar bij zeer edeldenkend ^ en zou in den kring van het gemeene leven een uitmuntend man geweest zijn. Zijn natuurlijk zagt charakter wierd door zijne godvrucht nog veredelt. De lchoona opwekking , die zijn dervende vader hem gaf, toen hij kroon en fcepter uit zijne handen ontvangen en van hem affcheid neemen zou , was hem zeker beftendig in 't geheugen. Hij nam zich zorgvuldig tegen de woestheid zijnes tijds in acht. Hoe menigen oproerigen, dien de Natuur en wetten ten doode veroordeelden, fchonk hij niet het leven! Zou men niet verwachten, dat een vorst, die alle deeze voorrechten en loflijke eigenfehappen tot beftiering van groote rijken bezit, ook een gelukkige regeering moest hebben? Doch, fchoon hij geen mensch zogt te belediger!, zo deeden andere hem verdriet aan. Zijn ganfche regeering was een keten van famielie twisten —- een fchrikiijke daaling van de hoogte van Karei. Hij beklom den troon eer hij nog genoeg voorbereid was. Veele zaaken die hij nu moest overzien en bellieren, waren hem vreemd, wijl zijn vader hem flegts in eene afgelegene Provincie had laaten opvoeden. Het was tot nadeel van Lodemjk, dat Karei» een deel der natie aan het onophoudelijk voeren van krijg gewend, en de geruste bewooners des lands daar door bijna verflikt had. Hij had daar bij het ongeluk het welk zo veelen jonge regenten treft; kwaade raadgevers bragten veele def vertrouwdfte vrienden zijnes vaders bij hem in verdenking. De zusters die Karei had laaten zitten „ dteden hem veel verdriet aan. Menigmaal wilde hij het kwaad duiten en maakte de beste imich- tin  in de Menfchenwaereld. in tingen; maar het hof kon zijnen bevelen geen na* druk geeven, zij wierdeu niet waargenomen. Zijn Neef, die eenige oproeren verwekt had, liet hij, naar 't gebruik van die tijden, de oogen uitfteeken. Daarna ontwaakte zijn geweeten, en de Keizer deed desweegen in zak en asfche kerkboete. In zijn ganfche gedrag was noch plan, noch zekerheid. De valfche denkbeelden die men te dier tijd van (lichting, Godzaligheid, heiliging, waereldlijke verrigtingen, voorbereidinge ten doode, zelfverlochening enz. had , en die door het eerfte onderwijs in de zagte en buigzaame ziel des Keizers diep waren ingedrukt, bewogen hem tot den (tap, dien hij nooit had moeten doen : hij ftond der koninglijke waardigheid af voor den tijd, en verdeelde de landen onder zijne zoonen. Hij wilde zich in zijne laatfte jaaren ruste verfchaffen, en ftrooide zelve de zaaden van onrust en vijandfchap tusfchen vader en kinderen. Hij vernederde zich zelf in een edikt voor de ganfche Natie, begeerde dat men dikwijls voor hem wilde vasten en bidden , en verzwakte daar door zijn aanzien. Wijl zijn voorneemen was om zich van al het aardfche te verwijderen, zo zogten de bisfchoppen hem nu overtehaalen , om in een klooster te gaan: maar andere geestelijken vonden het weêr beter, dat hij zijn invloed in de ftaatszaaken behield, op dat hij hun nog meer zou kunnen fchenken en vermaaken. Intusfchen was de natuur egter nog niet afgeftorven. Zo dat de oude Keizer tot een tweede huwlijk overging, en nog een zoon teelde, dien hij niets meer konde nalaaten. De moeder van deezen prins zorgde uit natuurlijke liefde voor haar kind; zij verlangde van zijn vader, het geen hem niet meer mogelijk was, eene nieuwe ver-  na Ovêr het veelvuldige Ongeluk verdeling en verzorging zijnes jongsten zoons, De overhaaste afftand van zaaken , welke hij met het beste oogmerk gedaan had, kwam hem daar na duur te ftaan. Wij menfehen kunnen het toekomende nooit doorzien, noch borge zijn voor ons eigen hart. Grooten deezer aarde! ook gij hangt in alle uwe handelingen en befluiten van omftandigheden af, die niet in uwe magt ftaan ! ook gij kunt de kwaade gevolgen der onvoorzigtigheden der menfchelijke zwakheid niet ontloopen! Ziet daar! een goedhartig man, de zoon eens grooten vaders, een Keizer van Rome , de beheerfcher van Italien, de Koning van Duitschland en Frankrijk, die doorzijn natuurlijk vreesachtig hart, door zijn bijgeloof, dat hem ter kerke, en tot het lezen van ftichtelijke boeken dreef, daar hij regeeren moest, door zijn eigen onbedagtzaambeid, door' de tedere liefde tot een zoon dien hij in zijn ouderdom geteeld had, door het vermogen dat deels een geliefde vrouw, deels de fchijnheilige geestelijkheid, op hein had, uit geringfehatting der natie en gebrek aan een vast befluit en ftandvastig-' heid , eer bij nog grijs was, in een fchriklijk doolhof verward , van allen moed verlaten, nu eens tegen zijn eigen kinderen te velde getoogen, dan weder zo door hun, als door bisfehoppen en onderdaanen, te deerlijk mishandeld. Zijn oudere zoonen gingen barbaarsch met hem te werk, en maakten hem ten eenemaal mismoedig. Onder alle zijne Voorige onderdaanen was niet een eenige Patriot, die zich zijner zaake met waaren heldenmoed aantrok. Het belang der volken was door zijn eigen fchuld verdeeld. Hij ftelde al zijne hoop in de Prelaten van Duitschlanii,. die door hem groot en trots waren .eworden, en hij zag niet in, dat zij flechts bc dagt  in de Menfchenwaereld. 113 dagt waren, om zijne goedheid te misbruiken. Een hertog zelve, dien hij zijn vertrouwen fchonk, itortte hem in nieuwe verlegenheid. Er onftonden fchrikiijke tooneelen. De Keizer wierd door zijne zoonen gedwongen om geheel van den fehouwbur°' aftetreeden, en openlijk om vergiffenis te vraagen Men lag hem een ftrenge kerkboete op; men wierp liem m de gevangenis, en ftelde ook zijne geliefd deJüDiTH tusfchen viermuuren. De bjsfifhop van Osnabrug beging de ftoutheidj om hem den degen van de zijde te rukken. Zijne zoonen overvie en hem verfcheide maaien met krijg; hij florf met de wapenen in de hand - en bij zijn fterven was zyn vaaerlijk. hart nog zo vol liefde en Verzoen, nkhed dat h,j zijn tweeden zoon, die den nieuwen krrjg aangevangen had, alle beledigingen vergaf, en den aanwezenden verzogt/dit aan zifn wreeden zoon te zeggen , en hem bet vierde gebod <*) te willen berinneren. Dit was L\ it gelch.dfchrijver ScHMIBTS, het "ud^ rnans, die geen arger vijanden had, dan zijne kindereu, daar een arme i„ zijne hutce nog den la« ften troost: heeft, dat de zijne hem met danibaïè droefheid de oogen fluiten. Hier zag men n de daad dien God, die den vorften den moed t -emt, enfchnklijkisvoor de koningen Eene der bekiaagenswaardigfle vrouwen i„ de groote waereld was ongetwijfeld de moeder van Keizer Karel De V. Zii viVi . , n T" V» den bei™ „Ten, t- ™ zoons, v,, m boven a!le a„d„e Mo,ltri ver-' CC*) Hec vijfde, volgens de Gereformeerden 1 t* oeel. U Stuk. ü j  114 Over het ree huidige C'vgthk verheven' rang, van de kerkverbetering, van de inwendige belangen des Spaani'chen Rijks, kortom, van' alle de groote en merkwaardige omwendingen van zaaken , welke de Voorzienigheid in deeze eeuv.' deed gebeuren, wist zij niets, en was levende dood. Men merkte haar nog wel nevens haaren zoon als mederegen tesfe van Spanje aan , doch zij geleek flechts een Mensch in den uiterlijken fchijn. Tot in het jaar 1555, waarin Kakel vrijwillig alle zijne fcepters uit de handen lag,' fleepte zij den zwaare n last der ellende voord , en werd. van de moeilijkheden deëzes levens ontheven , ter zeiver tijd dat haar zoon, na dat hij lange door zijne rusteloosheid- en onmaatige eeren beers-chzuebt Europa beroerd had, eindelijk der onrust moede , de ftille rust in het klooster St. Justi verkoos. Verborgen beftieringen des Eeuwigen! Terwijl de zoon met de trotfche ge-^ dagte vervuld is, om alleenheerfcher van Europa; te "zijn, terwijl bij alle mogelijke krachten infpant, de grootfte krijgslcgers tegen zijne vijanden aan- ' voert, nu in Frankrijk, oflialic, dan in Duitschland, of'in Afrika — nu ter zee, dan op het vaste' land, fteeds menfclienbloed vergiet, Koningen en Paufen in zijne boeijen fluit, veele Duitfche v.,rften op den nek treedt, en eindelijk ziet, dat alles onder de maan ijdel en vergankelijk is; zo verliest de vrouw die deezen in veele opzigten bcwonderenswaardigen zoon gebaard heeft," door de kracht der droefheid en huwiijksliefdc'overweldigd, ■ haar verthtul , leeft zich zeiven en anderen " menfehen ten last bijna eene halve eeuw, en fterft kort voor dat haar zoon van het gewoel der waereld affebeid neemt, en zijne kroonen onder zijn zoon en broeder verdeeld. Was het misfehien, op dat zij het woelen en woeden- iiaares zoons niet • ' ZOU"  in de Menfehen^actelil. ti§ zoude aanzien, en liever, eer de Natuur baar' ontbond, oogen en ooren voor het gewoel der waereld fluiten? Of moest zij in haar jammerlijken toeftand voor den rusteloozeii Keizer eene ftornma leeraares en treffende waarfchouwing zijn? Het fchijnt niet, dat veele grooten der aarde door het ongeluk aan hunnes gelijken, wijs worden. Want even deeze Monarch, over wiens karakter het zo moeielijk is, met zekerheid een volkomen oordeel te vellen, had, zo het fchijnt zijn genoegen daar in, dat hij andere vorsten aan den voetbauk zijnes troons zag kruipen. Door hem werd de Keurvorst Johan Frederik ongelukkig: maar bij leed alles met deugdzame grootmoedigheid. Zijn geweten, de liefde tot de waarheid van het Euangelie, de door gansch Europa erkende noodzaaklijkheid der Kerkverbetering, de rechten der Duitfche vorsten, en de niet duistere oogmerken des Keizers, noodzaakten hem, om zich in het gezelfcbap van den Landgraaf van Hesfen tot hoofd van het Schmalkaldijche verbond op te werpen. Zijne dapperheid in den krijg konden zelfs zijne vijanden niet ontkennen — hij ging egter altijd gaarne behoedzaam te werk. Zijn eigen neef Maurits van Saxen, die in 't begin de goede zaak der Proteflanten verlaten had, viel in zijn land, terwijl dé Keurvorst in de afgelegen deelen van Duitschland tegen den Keizer ftreed , om hem tot gematigder handelingen tegen de Euangelifchen te beweegen. De Keurvorst liet zijn land den vijanden bloot, en liet zich te Vim door de Patriotten beweegen, om insgelijks als Patriot te handelen, en liever eerst de algemeene gevaaren te weêrftaan, dan zijn eigendom te verdedigen. Doch toen daar na het leger der bondgenoten gefcheiden was, en de Keurvorst zijn land H s. weêr  il<5 Over het veelvuldige Ongeluk weêr heroverd had, ging de Keizer, daar de dooci hem van een mededinger in Frankrijk verlost had, met alle magt los op den vorst, die echter Hechts voor de heilige rechten van het geweten'ftreed, en den zuiveren Godsdienst van Christus Jezus een weg tot alle menfehen zogt te baanen. In het-jaar 1547 voerde Kar el zijne ganfche leger op eene ongehoorde wijze door de Elbe, en bij Muhlberg kwam het tot een treffen. De verdediger der rechten van de Proteftanten toonde ook daar in eigen perfoon zijne krijgsmoed; doch. toen hij eindelijk in het gezigt gewond, en door den ftrijd ten uiterften vermoeid was, wierd hij gevangen, en voor den Keizer, zijn broeder, en veele andere grooten, die zich over zijn ongeluk verheugden, geleid. Men weet, dat hij te dier tijd veele onvriendelijke en wreede behandelingen ondergaan heeft — doch hij verlaagde, noch verhief zich zeiven. Stilzwijgende erkende hij daar in de hand der Voorzienigheid, herinnerde zijn' overwinnaar het wisfelen van het krijgsgeluk, en verwachte gelaten, dat men hem overeenkomftig zijn ftand zoude behandelen. Doch hij wierd door Spaanfche foldaten bewaakt, en Kar el voerde hem lang als een gevangenen met zich, door Duitschland en andere landen waar zijn onrustige geest hem riep, mede om. Men dreigde hem zelfs met het zwaerd, en beangstigde zijne egtgenoote en onfchuldige kinderen. Hij werd voor het Keizerlijk krijgsgerigt, op een ftijve en trotze wijze , door Spanjaarden en Italianen, die over den eerften wereldlijken duitfehen Rijks-vorst zouden oordeelen, en van welke de naderhand door zijne wreedheden in de Nederlanden berugt gewordene hertog van Aha, voorzitter was, te recht gefield. Alle andere vorsten waren voorfpraken voor hem, doch Karel nam geen derzelVen aan. De Keurvorst moest de  in de Menfchenwaereld. 117 de fmaadlijkfte voorwaarden aangaan, en nogthans zijn ganfche leven lang gevangen zitten. Men vorderde zelfs van hem, dat hij zich en de zaak van den Godsdienst, aan de beflisfing van den Paus en de kerkvergadering zou onderwerpen. Doch zij konden hem wel kwellen, maar niet dwingen om iets tegen God en zijne overtuiging te doen. Intusfchen had men ook de andere fteunfels der I'roteftanten zoeken te verbreeken. De landgraaf Philippus wierd op eene even zo onbillijke als laage wijze in de val gelokt , en daarna wreedlijk in gevangenis geworpen. Na dat men zich dus van de twee gewigtigfte mannen had meefter gemaakt, zo moesten nu ook derzelver onderdaanen, die zich maar her geringste van ketterij verdagt gemaakt hadden , de flrengbeid van dc Godsdiensthaat ondervinden. Ka rel tugtigde de Proteftanten in Duitschlaud, en de arm van Ferdinand lag zwaar op die van Bohemen. Nu zweefden zij be iden, in den luchtwagen van het geluk, ver boven het vernederde Duitschland zij zagen niet meer beneden zich, maar ftegen ftout der zonne te gemoet, als of zij nimmer weêr tot de aarde terug zouden kecren. Op den Rijksdag te Augsburg in 1548, nam de Keizer het wreede vermaak, om de Saxifché Keurvorstelijke waardigheid aan Prins M au rits op zulk eene wnze over te draagen, dat Joh an Fredrrik uit zijn kamer kondeen moest aanzien , hoe men hem van zijne waardigheid en eeretekenen beroofde , en een ander daar door tot ontrouw vervoerde. Doch, ook bij deezen trek, die ons het hart des Keizers niet van de beste zijde vertoont, bleef de gevangen Keurvorst gelaH 3 t,en.  f|| Over het veelvuldige Ongeluk ten. De waarlijk groote man klaagt flechts, wanneer hij verhinderd wordt, om goed te doen; de uiterlijke tekens kan hij alle zien wegdraagen en verdwiinen, zonder dat eene zucht dezelve volgt. Vijf jaaren daar na wendde zich hét geluk des Keizers. Dezelfde Keurvorst, dien hij te Augsburg met eene fchampere vreugde tot die waardigheid verheven had, overviel hem onverwacht met een leger, en dreef hem uit Infpruck. Toen werd Karel opmerkzaam, hij ontnam zijn' gevangenen de wachten, en na het verdrag van Pass au (1552) ftelde hij het hem volkomen vrij, of hij bij hem wilde blijven , of vertrekken. — Zo heerscht 'er ook in de Kabinetten der grooten nijd, ijverzucht, toorn , twist en bijzondere haat, kleine heimelijk werkende hartstochten, en de trotsheid om zich boven' alle anderen te verheffen. Maar de Voorzienigheid ftraft de heerfchers der aarde door hun eigen hart. Voor hun zijn zo veele kleine en onfchuldige vtrmaaken der waereld en der maatfchappij boven dien verlooren. — Een onophoudelijke ftrijd heerscht daar tusfchen Mode, dat nietige voorwerp van eere en valfclie fmaak, met de zuivere en onverwrongen natuur; en aangaande de genoegens der liefde, der vrienofchap en tederheid tusfchen perfonen van gelijken ftand en rang — zou men bijna kunnen vraagen, of wel immers Koningen die waarlijk genoten hebben, dan of ook dit tot de onmogelijke dingen behoort, welke flechts dichters zien, en fchil.lers gewaar worden. Bij de Oosterfche Vorften zwijgt veeltijds zelfs de Natuur. De Vader wapent zich menigmaal tegen zijne kinderen. De Oom brengt menigmaal het Iganfche ,huis zijnes broeders om. Eenige grooten koo-  in de Menfchenwaereld. 119 fcoopen de lijfwacht om , dringen in het Serail, dooden wien het hun lust, voldoen hunne hartstochten en verdelgen in eene nacht het ganfche geflacht des Regeerders. Ter zeiver tijd dat Dunschland trots was op zijn Keizer KAR el, ^Je»»B" maal zuchtte onder zijn ftoutte Ichredeu, teelde in Turkijen de groote Soliman, dien de Voorzienigheid een wakkeren zoon gegeeven had. Overal waar men hem kende, had men achting voor hem. En zij die hem omringden fpraken niet anders clan met de grootfte - eerbied van hem, en deeden de grootfte verwachting van hem opvatten. Doch Roxalana eene der vrouwen van Soliman, die den beminnelijken Prins Mus tap ha niet zonder nijd konde aanzien , wist bet hart zijnes vaders door valfche befchuldigingcn en verradelijke verdichtzelen tegen hem in te neemen. Daar nu in 't Oosten'het récht: fehielijker voortgaat dan bij ons, werd, op aandichten van die booze Vrouw, Mustap ha in Solimans tent gebragt, dien zij zodani* tegen hem verbitterd bad, dat hij in zijne woede beval zijn zoon, op het oogenblik te doorfteeken, en zijnen moorderen moed infprak, daar zij hun medogen met den onfchuldigen betoonden. D > Turkfche foldaaten zelve fchreiden, en beklaagden den jongen Prins , terwijl men zijn lijk weg droeg. — 6 Gij reeds lang verwachtte dag der algemeene vergelding! welke aflchuwelijke daaden zult gij ook uit vergulde fchuüboeken eens te voorfchijn brenoen en in de hoven ontdekken? Zullen wij dan Gods bazuinen nog hoören klinken , wanneer de duizendvoudige ftemme der verslagenen en ongewrokcnen zich overal zal verheffen en tot aan de wolken fojgen. II 4 UC  lao Over het veelvuldige ongeluk De hoop der ongelukkige menfehen wordt nog grooter wanneer wij in de Kloosters der Roomfche Kerke gaan, en ons deeze gewijde gevangemsfen janten ontfluiten. De verflandigfle leden deezer Kerke zuchten zelve over de ongelukkige ilagtoffers van het bijgeloof en de misbruikte ouderbjke magt. Zij verklaaren zelve deeze huizen IZrTl- marteIi"g d£r Mei5s^heid, en wenfehen openlijk dat men ze of alle konde affchaffen, of tot haare eerfte bedemming terug brengen. Zo oordeden zelve voornaame perfonen die in Kloosteren aam opgevoed, en wien dus de kwellende inrichtingen derzelven bekend zijn. Waren ze, gelijk in den aanvang, en zo als ze nog moesten zijn, kweekfcboolen , hospitalen, rustplaatzen voor armen , kranken-en ouden van dagen, de zekere toevJugt voor afgeleefde vrouwen, weerlooze maagden arme weduwen en wezen: welke menfehenvriend zou dan niet de asfebe nog zegenen, van derzelvers dichters en belchenkers, zo menigmaal hij de< zelve voorbij ging? Maar wanneer men deeze akehge gebouwen, zwaare muuren , hooge torens ijzeren poorten, floten en grendelen beftemt, om Oen fchoonden menfehen, in hunnen doodfehen dillen omtrek de Natuur te doen afzweeren, de eerde aandoeningen te onderdrukken, de geliefdde banden te verfebeuren , de onfcbuldigde vermaaken te vergeeten , en bij de intrede in dezen gewijden Kerker van de ganfche waereld affcheid te neegei"? ~~ dC Menfchenvriend lanp zwij- Kan 'er grooter verblindheid, kan 'er grooter onheil voor de Menschheid uitgedagt worden, dan bet bygeloovige, werkelooze Kloosterleeyen ^ waar. men  in de Menfchenwaereld. 12I «n zich zeiven en alles buiten zich moet ver. ocbenen! waar men de verhevenfte aandoeningen en vermaaken der menfchelijke natuur, alle deel «enj.Dg aan de feesten en verlustigingen'van andere moeSen> T VaarWd Zegg£n' 2ich va" vader, het kil, r FS 60 ZUSterS l0Sr"kken' en *et kleed dat men gewoon was te draaien moet peggen, en zich zelfs door het uiterli e a',s een wezen van een geheel bijzonderen aart moet vet «Jfflen voordaan de Natuur, de waereld, de men- ree Jn S"T t00aeA der Voiken' en ^kleinere zrper geboorteplaats gansch en gaar vergeeten r-r waar men zkh a],e£n t» de Kerk en eenige boeken en geestelijk oetingS 7e meTf" ~ teSe" a!,e andere Menfehen, die a neemen m°"nike"-of'-nnen-gewaad willen aanneemen een foort van wantrouwen en agterhoudendhetd laaten blijken, en flechts me te 252 wezmgen, die even zo min geheel mensch ï n§ npg omgang mag hebben tot eindelijk daar ui blooheH " kmderaChtige ™*> bÊ^« Wooheid en overdrevene beichroomdheid onu EfèTZ BekIaa/!^ * uwen wij ge¬ heel en al zonder eenige bepaaüng, zonder eenige voorbehoudtng der natutirlijkfle rechten, ze op kosten der welvoeglijkheid en menfehen 'e waarde, moet onderwerpen aan den wil, de luim en de eigenzinnigheid van andere Menfehen e' bezit der beste knrhmn w arbeid tP ™! kractt?n bet aangenaame van den ' heid cn , " m,Sfcn' de^ Srootfte eenvormig !*f> Cn Cen laa^e levenswijze zich fe ^5 moe-  I22 Over het veelvuldige Ongeluk *^*n laaien welgevallen: aan nietige en kin<** S Seden^iin vennaak te moeten zoetn en tegen de akelige zelfverveel.ng voor tijdverdriif heden gelijk gisteren, en morgen als hein ot het zelfde gebedeboek toevlugt te moeten fe me — Ich te moeten opflniten in een tijd vvanTe r de mensch anders in 't gemeen geheel het £5L volgt, en voor de vermaaken er ztnnen het meefte gevoel heeft — enkel en alleen van O zigX 1, booge, bovenaardfehe voorwerpen te keven, zijn voedzel voor den geest uit bet Paia£ te mo ten baaien, van de zielen der ontflape„ n bezoeken te moeten aanneemen, zich zeiven Tgeesfelen en door allerlei kwellingen te matteen' Hoe zeer is het niette beklaagen: dat men noJ OP het einde der agttiende eeuw moet zien 2Z deeze ^^^ZSt te van J2g^^*St kleinigheden en onhoorzaamheid en een m g duizenden natuurlijke «J^^^ het Goddelijk menlchen, als fen,"^X veredeling der mensch- W en £ de heiligheid volkomen te worden, °f, L r en daardoor jonge onervaren menflt e; z i de waereld die zij verloehenen en 1 Kinosterleven dat zij omhelzen zullen, recht ktinh£t tnord ekn om allerlei onedele oogmerken te Ïn^rS ^vrniet kunnen te rug baaien Ïee^ehenvriendzulke dingen Zien,enfwygen? Het is bekend welke kunstgreepen men in het Jrk ftelt om menigmaal onge meisjes m het  in de Menfchenwaereld. ;.| i.ers door deeze haaren burgerlijken dood rijker zouden worden. En dank zij de overledene M aria Th eresia,' dat uok zij zich over het ongeluk van zo veele zoonen en dogteren ontfermde, en door een verflandige wet het jaar der gelofte zo bepaalde, dat 'er eene vrije keuze en overweeging zou kunnen plaats hebben. Maar het is daar bij ook bekend , hoe rasch de verleidende vriendelijkheid , en vleijende gcdienftigheid , die men bij de Kloosterlingen iu het werk ftelde , om de nieuwe broeders en zusters overtehaaien , weinige dagen na de gelukte verovering, trapswijze in droogheid en koelheid, en eindelijk in morrende ftuurscheid en zelfs hardheid en wreedheid verandert. Ze fchijnen voor de Nieuwelingen in hetjKlooster geen anderen troost te hebben, dan, dat de gewoonte veeltijds fterker is dan de Natuur, en dat zij ook door de langheid van tijd gehard zijn geworden. Maar de fchrikiijke tooneelen die als dan ontftaan, doen der menschheid fchande aan. Gij vaders en moeders, abten en abtdisfen, ontheiligt toch den geheiligden naam van het Christendom niet met daar gelegenheid toe te geven! Men heeft meer dan eens nieuw ge wijdde, zusteren aangetroffen, die zich op den grond, van den eenen hoek van hun vertrek naar den anderen wentelden, en crucifix, en beelden der heiligen, als doode hulpmiddelen van zich afwierpen, terwijl ze nacht en dag in traanen baadende geen rust voor zich konden vinden. Men heeft 'er gezien die zich de hairen uitrukten en de vreeslijkfte aanvallen der hartstochten ondergingen. Men heeft gehoord hoe zij, van de laatfte aandoeningen der Natuur verlaaten, ophielden, die tedere, zagte, aanvallige fchoonh:den te zijn, en tegen baa-  124 Over het veelvuldige Ongeluk haare onnatuurlijke ouders de zwaarfte vervloekingen, die haar te vooren nooit in de gedagte gekomen waaren , maar nu door de vertwijfeling ingegeven wierden, uitwierpen. Meermaalen heeft men ze in de vreeslijke geftaltenis van een raazend mensch gevonden , met verdraaide oogen in het hoofd, dreigende in ftille woede op alle andere menfehen aan te vallen. Het is iets zeer gewoons, dat zij , wanneer na de geheime fmerte , die het verzwakte lighaam flechts door gebaarden kan uitdrukken , de ftorm wederkeert in de treurige zekerheid , dat zij geen verandering in hun lot te wagten hebben, en alle andere verlosfing dan de dood ten hoogften onwaarfchijnlijk is; ouders, vrienden , nonnen en alle die onder den fchijn van heiligheid deze keten voor haar gefmeed hebben, voor het jongde gerigt van God daagen , op dat het onrecht dat haar aangedaan wordt , gewrooken worde. Zo vangt meenigmaalen het Klooderleeven aan, van welk men ons zulke verrukkende denkbeelden wil geeven. Dit is de vrijwillige dienst, die men daar door den Verlosfer wil bewijzen. Zo deept men met geweld, met liefkoozen en kusfen, maar ook met dagen, vasten en gevaogenis, de offers naar het outer, welke zich zeiven moeden aanbieden , en met blijdfehap en vreugde komen ! zo wordt men de moordenaar van zijn eigen Kinderen, omze, zo als men zegt, des te zekerer in den Hemel te brengen ! zo foltert men Menfehen , op dat de kracht van de Godsdienst van Jezus onder de menfehen zoude komen! zo wil men den Heiland verheerlijken , die tot heil der Menfehen geboren is, en men wringt , ter zijner eere den Menfehen het hart  in de Menfchenwaereld. 125 hart uit den boezem ! Groote God ! hoe lange zal dan de fchande nog op ons hegten , dat wij de uitmuntende lesfen uwes zoons , gelijk alles in de waereld , misbruikt hebben ? En wanneer zule n wij, wij blinde en verkeerde fchepzelen , die hec trotfche Menschdom uitmaaken , eens wijs worden, ons over ons zeiven fchaamen, en alles uit ons leven wegwerpen, waar door wij tot hiertoe ons zeiven gekweld en gepijnigd hebben? Zal dan de tijd nog ver afzijn , waar in niet meer de eene mensch de duivel des anderen , maar zij elkander onderling ten engel en vriend zullen zijn ? — ó gij zielen der martelaaren , die in uw bloed aan den heiligen altaar ligt ! haast zal de groote Engel , die het gebied over Land en Zee heeft, u toeroepen , dat 'er geen tijd der kwelling meer zijn zal. Intusfchen zult gij witte feestgewaden bekomen , en wachten op uwe geflachtte medebroederen , en op den dag der wraake ! — De tijd verandert alles , maar in het Kloofterleven zeer weinig. Men wordt eindelijk ongevoelig , men wordt het klaagen moede, maar nooit wordt men vrolijk en te vreden. En hoe zoude de tevredenheid in de kruisgewelven kunnen woonen , daar 'er bezwaarlijk een Klooder in de waereld is , welkers leden met elkander in volkomen eendragt en liefde leeven ? De liefde woont bij hun in den naam en leeft in hun mond ; de liefde van goedhartige . menfehen heeft deeze ruime en tot hun oogmerk bekwame gebouwen gedicht; dezelfde liefde van eenvoudigen geeft nog dagelijks om deeze lediggangers te onderhouden en te voeden ; men vindt bijna geene gelegenheid bij hun tot twist en tweedragt ; volgens de regelen der Kloodergelofte moeden zij allen maar één hart en déne ziele zijn , en geen ander dan  fiè Over het veelvuldige Ongeluk dati'algemeen belang hebben: doch de kinderen ,' welke, inzonderheid in de vrouwen Kloofters, ) Lu* XXII. 38. I *  r^2 Over het veelvuldige Ongeluk aattwiijk» genoegzaam zijn , om het vergoten bloed, uil He narde om wraake roept , optezamelen , en voor deu Rxhter te brengen. Gij uitgebreide woo. ingen onzes goeden Vaders , hoe veele duiz^.'. eu ( mg.bragten zullen tiet uit de graven verrijzen , en met gejuich en zegezangen naar uwe fcljKierendc poorten ijlen 1 Wanneer men zijn eigen gedacht op het diepst vernederen en befchaarnen wilde; zo behoefde men flepjus uit de gefchiedenis der vervolgingen om den G •..-.dienst alle onmenfchelijke wreedheden te verzamelend, welke men voorheen uitgedagt heeft, om Menfc.hen j wegens hunne gevoelens en fleliingen ongelukkig te maaken. Met de aangemaatigde heerfe lapnij over het geweten, kwam 'er.een vloed vaa i. euwe, en te vooren ongehoorde rampen over het Meiisclidom; en ach! dat deeze woedende droom weggevloeid ware! ach! dat wij 'er verder niets van wisten , dan bet geen de gefchiedenis van vroegere tijden verh:.alt! ach, dat de geestelijke Tyranuen , die verdane! en hart aan bun zeel leuien willen, baast uitgeftorven waren,-en onze nakomelingen dit gevaarlijk geflacht flechts uit de ffhriky baarenoe Ivfchrijvingen hunner voorzaten leerden k-::n:er.! De Godsdiensthaat verdikt 1'chielijker dan alle andere barrstochten, alle natuurlijk gevoel. Daar door kon Saul, fchoon in den bloei zijner jaateu , en bij zijne levendige gtfteldheid niet zonder gevoelige werktuigen van aandoening, met genoegen de deeniging van Stephanus aanzien, en, door het bewaaren der klederen zijner ijverige moorderen, daar aan deel neemenC*). Toen (*) Zie meer bewijzen ^uit de 13de Eeuw) van de  in de Menfchenwaereld. 133 Toen de Spanjaarden de Mauritanen vervolgden, had men geen achting meer voor het vaderlijke hart; men greep toe, en floot het hart, fèhqofc ook de Natuur haar krachtige ftem deed hooreii. Bij den opftand van dit onderdrukte volk, onder Philips de II, vlood een arme Mauritaan uit het gebergte El Camar met zijn ganfcnc huisgezin weg, wijl het zwaard des vervolgers agtet hem was. Op den weg bleef een vau zijne kinderen, dat flechts dertien jaaren oud was, van hitte en vermoeidheid liggen , en het kon niet weer rakomen. De vader wist wel, dat hem de fchrikhjkfte dood wachtte, wanneer hij zich nog eens in zijn voorige verblijfplaats liet zien. Doch, wat zegt dit voor een vaderhart? De waare tederheid rekent en overlegt niet lang. Het doet hem leed, dat het onfchuldige kind op den weg van hitte zou verfmagten , of, zo zij alle ontkwamen, alleen den vijanden ten offer zoude dienen. De vader gaat terug en vindt het afgematte kind. Maar zo als hij met zijn lieve dogter op den rug, een heuvel opklimt, agterhaalt hem de vijand, en fleept hem voor den Rechter. De daad zelve was , zonder woorden, genoeg tot zijne verontfchuldiging. Het was zijn kind —- wie vader of moeder is, kent de fterkte van deezen band , dien God gelegd heeft. Hij wilde vlugten en den vijand alles overlaaten — maar moest hij dan zijn kind op den weg laaten verfmagten, of van dieren verfcheuren? Voor de rechtbank des kettermaakers geldt dit alles de fchrikkelijke dwaasheid, om door mcnfchenmoord den God des vredea te dienen, in Mosheims Kerkgefch. des N. T. I 3  134 Over het veelvuldige Ongeluk les niets. De Graaf van Tendilla liet deezen ongelukkigen vader te Granada op de markt het vleesch met tangen van het lighaam fcheuren. — Men verfchoonde te dier tijd ook de tederfte liefde niet. De jonge zoonen en dogteren der Mauritanen en Spanjaarden zagen elkander dagelijks; en wanneer hunne oogen en wenfchen elkander bejegenden , zo mogten hunne harten zich nogthans niet vereenigen — wegens den Godsdienst. In deeze ver-> volgingen gebeurde het, dat een Spanjaard te Granada gevangen zat, waarfchijnlijk, om dat hij, een Christen zijnde , op een Mauritaans meisje verliefd was. HU ontvlood nogthans gelukkig èn kwam bi} zijne beminde, Zij klagen elkander hunnen nood, en zweeren, eer te fterven, dan te zondigen tegen de trouw die zij elkander gezworen en met een kusch der liefde bezegeld hadden. Terwijl zij door de woedende vervolgers bijna omgeven waren, klommen zij op een ffeile rots, omhelsden elkander nog eens, fprongen zo te famen neder in den afgrond, en florven, met den blos der liefde op haare wangen — een minder wreeden dood, dan onder de tijger-klauwen der wegens den Godsdienst menfchenhaaters. Deeze daad trof het ganfche volk, en men heeft de beide gelieven nog niet vergeeten. De reisbefchrijvers noemen de plaats, waar ze geftorven zijn, en zeggen, dat zij nog heden de rots der verliefden heet, Men kan ligt denken, dat onkuisfche liefde niet zo kloekmoedig of ftandvastig is. Doch de barbaaren konden dit alles hooren, en wierden 'er niet door verzagt. Zij zagen de fchitterendlte tooneelen der Menschheid j zij zagen hoe de verdrukte Natuur, gelijk de vertreden worm, zich rekte en kromde: maar niettemin fpat\% onophoudelijk % onfchuldig bloed aan hunne  in de Menfchenwaereld. 135 klederen, aau het priefterlijk gewaad, en den altaar des vredes! De lasten en fchattingen aan da Geestelijkheid, en de wreedheden der Christelijke Richters waren zo groot, dat veelen, die te vooren Saracenen of flaven waren geweest en Christenen geworden waren, tot het Heidendom terugkeerden. —• De Christenen in Savoijen en Pitmont, gingen niet de Walden/en niet als Christenen, maar als Cannibalen om. Hier zag men onthoofde leeraars — daar zuigelingen aan de fteenen verplettert. De vrouwen fneed men de borften af, en kookte ze op 't vuur. Niet allen Tof bet geluk dat men hun maar van de rotzen nederftiet, of aan de boomen liet fterven: Morland, de Engelfche gezant in Savoijen zegt: dat men Waldenfers lcvende aan de (taarten der paarden bond, en zo over bergen en dalen liet fleepen. De moedwil vereenigde zich met de boosheid; men dwong in Garfiglian elf van deeze ongelukkigen, om elkander in een heeten bakoven te werpen, en den laatflen wierd door de moorders in de vlammen geworpen. Morland verhaalt, dat men zelfs meisjes door de geboorte-leden aan fpiesfen heeft geregen, en ze zo als veldtekens rondgedragen. Ik herinner mij niet geleezen te hebben, dat de Turken, welke wij nogthans den erfvijand van de Christenen noemen, toen zij Con/tantinopel veroverden dergelijke gruwelen begaan hebben. In de voorige eeuw wierden de overgeblevenen van deeze lieden nog menigmaal door de Savoijarden met vuur en zwaard wreed vervolgd. En wat hadden de Waldenzen gedaan? Het waren goede ftille lieden, die zich in de twaalf-, en dertiende eeuw in Italien en FrankI 4 rijk  J3Ö Over het veelvuldige ongehk rijk uitbreidden, die zich den latijnfchen bijbel, op dat ze ook Gods woord zouden kunnen leezen, in de Franfche taal lieten overzetten, die, wijl het waare Christendom toenmaals geheel in vergetenheid was geraakt, weder op eene redelijke Godzaligheid aandrongen —. zich tegen den onnutten last der bedelmonnikken, die toen alles overlrroom-r den, verzetteden, de Monarchale regeeringsvorm der Kerke met de woorden van Jezus Christus vergeleken, en dus moesten afkeuren, die de fchandelijke onvoegzaamheid welke met de aflaaten gedreeven wierd, voor een fnoode uitvinding der paapen uitgaven, en over 't geheel een drengere zedekunde predikten, welke toen door de niets om 't lijf hebbende leere der feboiastiken als ver^ bannen was. Hunne vijanden konden zelve niet ontkennen, dat hunne Godstdiendige gefteldheid beter was, dan de gewoone, en dat onder hen veele waarlijk vroome lieden gevonden wierden. En evenwel befchuldigde men hen, dat zij leerden, dat men den duivel meer eerbied moest bewijzen dan God; dat men niet moest trouwen, maar alle vrouwen gemeen moest hebben; dat zij hun eigen kinderen ombragten en derzelver bloed dronken. Van het ongelukkige oogenblik af, dat men den grondregel yastdelde, dat maar alleen de heerfchende leerftellingen der Kerke de eenige waare weg tot zaligheid was, ftrafte men alle die genen, welke het dorsten waagen, om Hechts het geringde in de gewoone wijze van voordragt in den Godsdienst aftekeuren, of daar van aftewijken. Ieder Bjsfchop had het recht, alle verdagte perfonen om het geloof te veryolgen en te draffen. Doch vvijl j  in de Menfchenwaereld. 137 het hof van Rome oordeelde dat fommige Bisfchoppen daar in te agterlijk waren, en dat het over het geheel ter inftandhoudiug van het geestelijk gezag over Keizers en Koningen, en tot vermeerdering van zijnen fchat beter zoude zijn , de vervolgingen met allen ernst voordtezetten, zo bouwde men voor het kettergericht een afzonderlijken troon, en verkreeg in de dertiende eeuw het Inquifitie- gericht, dat nog heden , hoewel zijn fchriklijk zwaard menige fchaard bekomen heeft, een geesfel voor de Menschheid , en een fchandvlek voor de Christenheid is. De Mutzerdhoopen vlamden nu allerwegen , en het kermen der gebraden Ketters was muzijk in de oorerj der Geeltelijkheid. Het is voor den vloeijendften gefchiedfchrijver onmogelijk, het algemeene zuchten , u de ontelbare verwarringen , vernielingen en verwoestingen te befchrijven , welke dit bloedgericht, geduurende zo veele eeuwen , in zo veele huisgezinnen , in meer dan een waerelddcel aangelicht heeft. Men wilde wel geen enkel burgerlijke misdaaden ltraffen; doch volgends het Kanonike recht had men reeds lange te vooren veele zaaken, die eertijds tot het waereldlijke gerecht behoorden, onder het geeftelijk rechtsgebied getrokken. Mfea wilde alleen losgaan op die, welke den Godsdienst hunner vaderen verloehende, en nogthans wierden 'er ook veele duizenden Jooden , Mooren en wilden in Amerika omgebragt , alleen , om dat zij geen Roomfche Christenen waren. Men fprak iteeds van fchuldige dwaalingen (crimea infdclitatis), van eigenzinnigheid , en boosaartige halfterrigheid; en echter dwong men ook kinderen van vreemde geloofsgenoten tot den doop. Men beroemde zich dat men de Ketters van hunne valI 5 fche  138 Over het veelvuldige Ongeluk fche leeringen overtuigd had; en men voerde ze evenwel met geweld naar de Kerk, eerze aan deeze leere haare toeftemming hadden gegeeven , en vvanneerze daar na flechts den minften fchijn van afkeer of ongeloof gaven , voerde men hen voor het vlammen braakende gericht. Men noemde de verftandigfte onderzoekingen van de krachten der Natuur en haare werkingen, terftond toverij, (w/men tnagiae ,) en befchuldigde de geleerden, dat zij met den duivel in een verbond ftonden : men beval hun te zwijgen, men bragt hen om , en plantte de duifterheid en domheid voord, wijl men wel zag, dat men gelijk de nachtuilen het licht moest fchuwen , en het volk van alle verlichting te rugge houden. Men wapende zijn arm tegen alle zonden tegen het zesde gebod (*) Ccriuun incestusj: en men ftrafte nogthans den ergerlijken wandel der Geeftelijken niet ; ook was het niet zonder grond dat men hen, reeds in de tiende eeuw, meer wolven dan herders noemde; men hief evenwel het verbod der huwlijken voor de Priefters niet op; en men gaf aanleiding tot veele befchul<"gingen van dergelijke wellustigheden, die zelfs in de donkere Kameren van het Kettergerigt begaan wierden. Men floot alle die genen in boeijen , welke door de Paus van Ketterij Qcrimen Haerefeos) befchuldigd wierden, en vergat, dat de eene Mensch zo wel als de andere dwaalen kon; men nam de befluiten der Kerkvergaderingen , de beflisfingen van de Roomfche Kancellerije , en de overleveringen der oudfle tijden, in plaats van het duidelijke en zekere woord van God, tot een beflisfenden rege1 aan ; men begon het rechtsgeding met de ftraf- oe- (*) Het 7de, bij de Gereformeerden.  in de Menfchenwaereld. 139 oefening ; tegen den. geest gebruikte men geweld , en tegen bet verfiand dwangmiddelen ; in plaats van op eene beredeneerde wijze te der ken, te beproeven en te beoordeeien , deed men magtfpraken; dikwijls liet men den verldaagden zijne aanklagten niet eens vveeten ; aan het bedaard aanhooren van de befcheidendfte verdediging was in 't geheel niet te denken ; wie eens in deezen fchriklijken Kerker was geworpen, moest reeds van het leeven afi'cheid neemen ; men floot hem zo lang op , tot hij alles beleed, wat men begeerde , alleen op dat men hem fchielijk ter dood zou kunnen brengen. Zo is het helaas! onder de Menfehen onder de zogenaamde Christenen toegegaan; en men behoeft "maar weinig geoefend te zijn, veele dingen in hun jfamenhang na te gfem, en de kleine, menigmaal zeer afgelegen oorzaaken van groote gebeurdtenisfen in de gefchiedenis op te fpooreu , om te zien, dat dit ftelzcl met veele andere verdrukkingen en kwellingen van Vorften , geleerden en menfehen in 't gemeen te famen hing — dat alle die fchrikiijke toneelen in de veertiende, vijftiende , zestiende en zeventiende eeuw , de vervolgingen tegen de IVkleffiten in Engeland, de Huffiten in Bohemen, de Hugenoten \n Frankrijk, de Lutheranen in Duitschland, en de Gereformeerden in de Nederlanden , zo wel als de Religions- en de dertjgjaarigen krijg , door welke zo veele dui zenden menfehen ongelukkig wierden , alles; als fchakels aan één keten famenhangt, en enkel gevolgen waren van het verdraaijen van den Godsdienst en de Paufelijke magt. De Roomfche Gezanten lachten zelve met alles wat Wet heette, en hielden de Koningen en hunne Parlementen aan de Sei-  140 Over het veelvuldige Ongeluk Seine en de Theems in vreeze. Met elke eeuw nam de ellende toe. Men vermeerderde de Univerfiteiten , en vermenigvuldigde niettemin de ergerlijke en nuttelooze vraagen. Het vooroordeel des Menfchehjken aai.ziens werd (leeds heviger verdedigt. In de uitdrukkingen aangaande den Godsdienst, heerschte de grootfte onbefchaafdheid. De ürdens wierden fteeds magtiger , telkens richtte men nieuwe op , en telkens i.ogthans verdeelde de geest van ijverzucht dezelve. Na een losbandig leven, kleedde men zich in een Franciscaner pij , en meende nu rechtftreeks den hemel in te ftreeven. In 't begin der veertiende eeuw wierd in Engeland Johan Wiclef, een vlug, verftandig man, geboren, welke nevens veele andere wee« tenfehappen , inzorÉerheid den bijbel beftudeerde, en de teel ten des Volks ,' des Konings , en der Univerfiteit van Oxford tegen de tijrannij en on- j den rukkingen van het Hof van Rome, tegen de fimonie en fchraapzucht der Geeftelijkheid , en tegen de bedelmonniken verdedigde. Hij beftreed ftandvastiglijk met veel geleerdheid en welfpreekeridheid, de oprerheerfchappij der Roomfche Kerk, hij droeg het Volk gezonde fpijze uit Godswoord voor, hij ontkende de broodverandering in het avondmaal , verwierp den last der ceremoniën in den Godsdienst, en kwam bijkans overal de gezuiverde waarheid zeer nabij. Doch de Monniken, die in Rome befcherming vonden , maakten hem het leven bitter ; en waare hij niet door het Engelfche Hof onderfieund geworden, zo hadden ze hem waarlchijnlijk den dolk in het hart geftooten, en zich op het ftrengst aan hem gewroken. De Aartsbisfehop van Canterbury wierd door het gè- fchreeuw  in de Menfchenwaereld, 141 fchreeuw der Kloofterlingen tegen, hem opgezet; Wiclef wierd van zijn openlijk leerambt afgezet , en kmoest eene Pastorij betrekken. Hij wierd echter weder tot verhoor in de Pauls-Kerke naar. Londen gedagvaard, werwaarts de Hertog van Lancaster hem verzelde, en het Gerecht dat over hem zat , veranderde in een oproer in het welke de ganfche ftad betrokken wierd. Toen hij daar na eens doodlijk krank wierd, drong eene bezending uit de Orde der bedelmonniken in zijn kamer , en begeerde van hem voor zijn einde eene afbede en wederroeping van zijne gevoelens. Doch hij richtte zich vol moed op, en dreef de laaghartige domkoppen door zijn yuurige, korte en krachtige verklaaringen met fchrik van (zich weg. En G de aanfchouwers Honden menigmaal verbaasd 1 ->u veele vloden naar Zwitzerland; andere wierden weder ingehaald, en hadden een gelijk lot met hun« ne geloofsgenoten. Deeze zelfde Wreede dood dééd! men ook eene Maria Bohorquia aan, wijl aij van haare kindschheid af latijn geleerd had, om' öj Stuk. i. &ods  ï6s Over het'veelvuldige Ongeluk Gods woord te kunnen leezen Cmen had te dier tijd nog geen fpaanfchen bijbel) men bond haar aan den panl den mond toe, op datze niet, gelijk zij meermaa'en gedaan had, krachtig en overtuigend met tiet volk uit den bijbel fpreeken zoude. Men zeide dat de Proteftanten tegen het verbod des Apostels (i Tim. n vs 8 12) zondigden en de vrouwen ook in de vergaderingen liet fpreeken, wijt men haar toeliet om den bijbel te leezen. Dagt men dan toen, dat de nakomeling nooit over zulke gruweldaaden en valfche uitftrooizels zou vonnisfen? Dagt men niet, dat de vereerenswaardige gefchiedenis alles in 't geheugen bewaart, en in haar eeuwig boek met onuitwischbaren inkt optekent? En met welk een ijzeren voorhoofd gingen dan deeze woedende menfchenflagters onbefchroomd in het aangezigt der zonne, daar zij zich moesten gefchaamd hebben voor elk oog dat hun zag, voor eik kind dat hun uit den weg ging. Even gelijke ftroomen van onfchuldig bloed, hebben ook gevloeid in het land, welkers inwooners anders voor gansch Europa de leeraars der menschlijkheid, tederheid, gevoel en bevalligen omgang willen zijn. Alle regeeringen der Franfche Koningen, van Francois den I,. tot Hend-rik den IV toe, waren met vervolgingen tegen de Proteftanten befinet. Het ' fcheen bijna, als of de Godsdiensthaat , die misgeboorte van het domfte en onbefcbaafdfte volk, onder de zagtfte en aangenaamfte heme'sftreek langer dan elders heersctrte, en meer dan ergens mogt woeden. De grond hier van lag waarfchijnlijk in het ftaatsbelang dat met de gefchillen over de leer van Luther verbonden was, welke in Frankrijk reeds onder F i< an- fOIS  in de Menfchenwaereld. Ï63 c o i s den I veele aanhangers had , wijl zijne zuSter Mar sar et ha Koningin van Navarra, in het licht eener betere Godsdienst genoegen vond In het jaar i5ai verklaarde de Akademie van Parijs zich tegen Luther, doch in 15*3 predikte men eenter reeds te Mèm$ tegen de aflaaten. En 'er was een tijd, dat Francois del, uit liefde tot zijne zuster, Melanchthgn naar Parijs wilde roepen. Hij en zijn navolger Hendrik de II verbonden zich met de Proteftantfche vorsten in üuuschland, en nogthans waren de Euangelilchen in hun Koningrijk fteeds in de verdrukking.- Onder de laatften verklaarden de Prins van Cokde' en de Admiraal Colignij zich openlijk voor de gezuiverde Godsdienst; doch toen vervolgends door eene huwlijks verbindenis van het' koninglijke huis met Lotharingen, de Hertogen van Gijise aan het hof kwamen, zogten deeze, met behulp van den Roomfchen Godsdienst het zo ver te brengen dat bet huis van Bourbon, het welk onbetwistbaar het naaste recht tot den troon had, doch de Proteftanten befchermde, uitgefloten wierd. Uit dit ongelukkig twistzaad ontftonden alle die bur°-erkrijgen welke van het jaar 157a tot 1600 Frankrijk ontvolkten, offchoon reeds Francois de I in 't jaar 1524 zeer ftrenge bevelen tegen de nieuwe leer gat, en derzelver aanhangers liet verbranden op de Galeien zond, of uit het land bande wijl men hem had wijs gemaakt,'dat de leer van'Lu t h e r gevaarlijk was voor de Monarchien en den Repubhkainfchen geest onder het volk bra-t Over de 400c.menfehen werden er te dier tijd omtrebragt. Zwangere vrouwen fneed men het lijf 0Jn en vertrad derzelver vrugt voor haare oogen. Onl der Hendrik den II, welke van J547 tot 59 IS  i66 Over het veelvuldige Ongeluk voor de koninglijke verraderij; men hing er in het Vatikaan tafrelen van op; Muretus moest er een plegtige redevoering over houden, welke gedrukt wierd, en op dat de fchande der menschheid niet zou vergeeten worden, liet men penningen Haan, ter gedagtenis van deeze bloedbruiloft. Doch ook nog iets tot troost nevens deeze onwaardige misgeboorten der menschheid — Voltaire fpreekt van een Bisfchop , die het koninglijke bevel, om het bloedvergieten in de Provinciën voord te zetten, niet opvolgde. De Gouverneur der grenslanden , Fkomte d'Hortei fchreef te rug, dat hij foldaten onder zich had, maar geen beulen; te Lijon wilden de fcherprichters zelve niet in de gevangenisfen rond gaan, om 900 perfonen te onthoofden, wanneer men ze niet naar vonnis en recht openlijk kon te recht {tellen; en Keizer Maximilia an de II fchreef aan zijn* generaal een brief, waar in hij die landsvaderlijke barbaarschheid ten uiterlte verfoeit, wél beoordeelt, zich aan het jongfte Goddelijk gericht herinnert, en God bidt, dat hij hem daar voor bewaare. I-Iet bloed der Martelaaren was ook hier weder flechts zaad tot verdere voordplanting der gezuiverde Kerk. Frankrijk was nog eene lange tijd het tooneel van bloedige krijgen. In het koninglijke huis zelve ontltonden moorden en vergiftigingen. De Paus zegende eene Ligue in , die de moeder van groote, verwarringen wierd. Eindelijk verkre¬ gen' de Prctelbnten door Hendrik den IV, in het Edikt van Nantes, in 1598, volkomen vrije Godsdien:t-oefening, zekerheid en gelijke rechten met de Roomfchen. Lodewijk de XIII beves- t'tr» 1 •  in de Menfchenwaereld. 167 tigde dit edikt; maar na dat het maar zcvenentagtig jaaren had ftand gehouden , wierd de Kerk, ia welke zo veele voortreflijke mannen —— fchoon de onderdrukkingen en vervolgingen nooit geheel ophielden, voordgekomen waren, door de herroeping, die L odewijk de XIV, ongeacht alle voorfHlingen, op den 18 OcT:. 1685 deed, vernietigd, en veele duizenden menfehen ongelukkig. Men trok de begunftigingen van Hendrik den Grooten door veele harde en onredelijke bevelen meer en meer in, men loog den Koning voor, dat de meeften weder bekeerd waren, en dat de overgeblevenen niet anders waren dan een hand vol eigenzinnigen; de Jezuiten wisten het gemoed des Konings te leiden, en bij alle verkrachtingen der rechten van 't geweten, welke hij millioenen zijner onderdanen aandeed, gerust te ftellen; de ftaatsraad ontnam den gereformeerden allengs haast alle middelen , om op een eerlijke wijze hun brood te verdienen, en egter eischte men fteeds nieuwe en zwaardere lasten van hun. En toen men het edikt geheel ophefte, wierd 'er bevolen, dat alle gereformeerde Kerken afgebroken, alle vergaderingen geftoord, alle Kerkleeraaren uit het Koningrijk verbannen, alle onderwijs opgehouden, en egter alle verhuizing uit het land op galeiftraffe verboden moest worden, Hunne huwlijken wierden, wanneer ze niet door Roomfche Priesters waren ingezegend, voor onegt verklaard, en de paapen verrichtten deeze inzegeningen niet, voor dat de gehuwden ter misfe gingen. Hunne kinderen wierden voor basterd verklaard; zij mogten geen testamenten maaken; de Arts mogt een kranken, die zijnen Godsdienst niet wilde afzweeren, geen tweemaal bezoeken; en de geftorvenen, die zich de faL *, era-  Over het veelvuldige Ongeluk er?menten der Roomfche Kerk niet hadden willen laaien toedienen, moesten op het vildersveld geworpen worden. Men groef menigmaal de dooden wepr op, fleepte de lijken door 'den drek, en Hetze daar na op het galgenveld verrotten. De kwellingen en folteringen waren zó onbefchrijflijk en menigvuldig, dat ten minfteh een millioen menfehen int het Koningrijk verhuisden, en 'in onderfcheiden deelen van Europa zich een Vaderland, en vrijheid om hunnen God te mogen aanbidden, zogten. Dragonders en Paapeii wierden uitgezonden, pm de Emigranten te rug te brengen, en ze' door •>"■; mogelijke folteringen tot wederaanneeming van den Roomfcbén Godsdienst te beweegen. Men kwelde die arme Christenen op eene recht duiveifche wijze aan de gevoeiigfte deelen des lighaams', Brandend vet liet men'hun in de oogen druipen;'in de ooreh ontftak men huil busebpoeder; onder de nagelen ftak men hun fpelden en naalden ; Hevelen, met vet gevuld, liet men bun aan de voeten bij het vuur heet maaken; men ftiet èt Vrouwen met bajonnetren door de borften , en in het doorboorde vleesch goot men azijn en zout, wanneer ze wilden flaaperi trommelde men, tot zij het' verfiand verloren; men maakteise zinneloos, en als krankzinnigen bragt men ze in de Roomfche Kerk wederj men vervulde de gevangenisfen met yhigtelingen; men bouwde galgen, raden en galeijea voor hunne'leeraars; aan de grenzen des Koningrijks wierd fcherps wacht gehouden; men bond moeders dagen lang aan de bedposten, en tegen haar over, haare zuigelingen, zo dat ;:e elkander fteeds konden aanzien, en niet naderen — zoo kan de menfchelijke boosheid wandaaden baaren waarvoor Natuur en Menschheid gruwen ! zoo ver-  in de Menfchenwaereld. vericheurden die verfraaide harten de dierbaarfte en heiligfte banden, door welke de menfehen onderling verbonden zijn !•(*). De (*) Mosheim haalt, ia hetzelfde deel der kerklijke gefchiedenis , de fchrijvers aan, welke, ia 'c breede deeze gruwelen hebben aangetekend — als ook Walch in de nieuwlte gefchiedenis van den Godsdienst. Gansch Europa denkt nog met fchrik aan den grouwzamen dood van den onfchuldigen Johan £alas, koopman te Touloufe , die den $ Maij 1762. op het rad het offer van Godsdiensthaat moest worden. Galas was toen 68 jaaren oud, hij had 40 jaaren in de ftad handel gedreeven , en was algemeen geacht en als een goed vader bekend; hij was proteftants, als ook zijne vrouw en kinderen. Een zijner zoonen, Lodewijk Galas was roomsch geworden. De vader was nogthans zo ver van het Fanacismus verwijderd, dat hij hem een penfioen gaf, en dat hij zelve reeds fints meer dan 30 jaaren een roomfche dienstmaagd in huis had, die alle zijne kinderen opvoedde. Een zijner oudfte zonen, Marc-AnToni n had geftudeerd , doch was van een woelig, ftuurs en hevig charakter. Koopman kon hij niet worden, daar had h j geen bekwaamheid toe; Advokaat ook niet, wijl hij niet Roomsch was. Hij kwam dus op den inval, om een zelfmoord aan zich te begaan; hij fprak 'er met zijne vrienden over, las de verdedigin. gen voor den zelfmoord, en wilde zijn plan uitvoeren op den 12 Oftober 1761, roen hij al zijn geld in het fpej verloren had. Hij at des avonds met zijne ouders, zijn broer Peter, en een jongen Lavaissk, welke daar in huis bekend was, en die denzelvefi dag van Bounleaux gekomen was — te vooren zat hij in gedagten, met het hoofd in de hand, in een armftoel; hij at weinig, dronk fchieüjk eenige glazen wijn, ftond reeds bij bet desfert op, en ging weg. Na den* eeten gingen de overigen iri een kleine kamer; Mevrouw Galas nam haar werk; Peter (liep; de oude Calas zette zich op een fopha, en fprak met La-  *7° Over het veelvuldige Ongeluk De Christenen hebben zelve elkander vervolgd; jnaar men beeft ook tot groote fchande van het Christendom, en menigmaal, zonder te denken aan het ,vaisse tot bij tien uuren, toen deeze heen ging wekte men Peter, deeze ontkent dat hij i.eflapen heeft, waarover nog harteii k wordt gelachen, hi) licht vervolgens LAyAissE uit, beneden komende vinden ze M ar c-An t on i n hangen, met het bloote hoofd, in zijn hemd, tusfchen de twee deelen eener fcheideur die van den winkel in het magazijn ging. De beide jongelingen beginnen te fchreeuwen, en loopen naar een arts, en naar het gerecht, de ouders jammeren ; het gemeen komt toefchieten en omcingelt het huis. Onder "dit gewoel roept een dweeper, dat de oude Ca las zelve zijn zoon gehangen heeft; een ander voegt 'er bij: dat de gehangene des anderen daags de godsdienst van zijn vader zou hebben afgezwooren; in een oogenblik is dit de algemeene (tem van 't gepeupel, dat Lavaisse met het gezin hem uit religiehaat hebben omgebragt; dit, zeide men, was het oogmerk der reize van den vreemden gast geweest; men maakte elkander wiis, dat dit in een vergadering Van Proteftanten in Languedoc was afge» fproken. David, een ïnagiftraats perfoon aldaar, liet derhalven het ganfche huisgezin van Cal as, de Roomfche dienstmaagd en Lavaisse' gevangen neemen; de gehangene wierd met groote pracht in de Stephanus Kerk begraaven, en als een martelaar aangemerkt, het gemeen bad om wonderen op zijn graf. Van deezen dag af hield men ook den dood van Calas als befloten. Wijl het juist in 1762 weder honderd jaaren was, dat men in Thouloufe 4000 Proteftanteu omgebragt had, en het ge neen dit feest viert, fchoon het verboden is, zo vuurde deeze omftandigheid de verbeelding des volks nog meer aan. Men zeide, het rad van Ca las zou een bijzonder fieraad voor dit feest zijn, en de .Voorzienigheid had zelve den Roomfchen Godsdienst dit oiTer toegefchikt. Eindelijk wierd de vader met agt (temmen tegen vijf, tot  in de Menfchenwaereld. 171 het zondige, de Joodcn; die bovendien door hunne vooroordeelen ongelukkig genoeg zijn , vervolgd en mishandeld. Zodra men elk een veroordeelde, die tot het rad veroordeelt. Men hoopte dat hij in de fmerte alles zou bekennen; doch hij riep nog op het rad God tot getuige zijner onfchuld, en bad God om vergeeving voor zijne Rechteren. Waar geen misdaad is, zeide hij fteeds, daar zijn ook geen medepligtïgen. Hij ging bedaard naar de martelplaats, en wierp zich geheel in de handen van God. Kunt gij gelooven, zeide hij tot een, die hem troostte, dat een vader zijn zoon kan ombrengen? Hij klaagde alleen, dat Lavaisse ook in den kerker moest zuchten. De richter David, dat monfter! liep nog op het fchavot, en wilde hem tot bekentenis dwingen, door den Mutzerhoop , op welke de geradbraakte leden zouden verbrand worde». Maar Cal as wendde het oog naar den hemel, en verder op den fcherprechter, die zijne rampen zoude eindigen. Dit werkte echter nog zo veel uit, dat zijne zoon JohanCalas alleenlijk uit het Koningrijk gebannen wierd. Men dreigde hem ook eerst met de doodftraf zijnes Vaders, zo hij zijn geloofsleer niet wilde afzweeren , en men ftak hem ook daadelijk in een klooster. De dogters werden insgelijks van de moeder afgerukt, en bij de Nonnen opgefloten. Niemand was nu ongelukkiger dan de moeder, eene geboren Engelfche. Eenige Menfchenvrienden overreedden haar, om naar Parijs te gaan, en bij den troon hulpe te zoeken. Drie grootmoedige Advocaten fchreven voor haar, lieten hunne gefchriften drukken, en gaven de inkomlten daarvan aan de weduwe: gansch Europa riep voor haar, en de moeder kreeg de dogters te rug. Doch men vond er nog welke fchreeuwden, dat men eer de ganfche familie moest opofferen, dan de uitfpraak der Overigheid van Thouloufe vernietigen. Men had bij het ganfche proces geen een bewijs tegen bet gezin kunnen vinden. De vader was een grijsaart ,'en had reeds lange ge. zwollen voeten; de zoon was «5 jaaren oud, en fterker ' dan  172 Over het veelvuldige Ongeluk die niet geloofde het geen de Kerk leert en gelooft, zo konden zeker Abrahams nakomelingen, die den lliehtef van den Christeiijken Godsdienst verr wer- zij aile; de Roomfche dienstmaagd zag en wist »«les wat er om ging; zjj hield ftandvascig (taande, tWt ze elkander den ganfchen avond niet hadden ver, laaten; aan het lijk van Marc-Antonin was geen het muitte fpo0r van gele.ien geweld, zijn klederen had ai] eerst uitgetrokken, en bij zj,ch neêi gelegd; men nad geen gefchreeuw gehoord, doch in het protocol ftond geen woord van de plaats, of omftandigheid des oogden; men doorzogt ouk de papieren en goederen van den g-ham-enen niet, om zijne gemoedsgefteldhcid te kunnen beoordeelen ; men verhoorde de aangeklaagden niet eerst in huis; men fiaeg geen acht op de droefheid van het gezin bij de ontdekking van het geval , noch ook dat niemand wilde vlugten, maar zelve het nuis openden en gerugt ma Aten; van .den voorgegeeven overgang des verhangenen tot de he< rfcr>ende Reügie, bad men Reen anders bewijzen, dan het hooren zeggen; men wist veelmeer, dat hij nog weinig dagsn voor zijn dood veele openlijke en geheime bewijzea van zijn ijver tegen de Roomfche Qodsdienst gegeeven bad; r< t de onnatuurlijke misdaad, welke de vader begaan zou hebben, behoorde ook een fterker bewijs ; de roomfche Lodewyk Calas was in het minfte niet gebaat in het huis; Lavaisse was de beste vriend der jonge lieden; het was klaar, dat de getuigen loo. gen; men liet den befchuldigden geen een middel ter hunner verdediging; de oude Calas ftierf in 't geheel niet als een dweeper, die zich verbeeldde dat hij zi ne geloofsleer een grooten dienst bewezen had. — Om deeze en andere redenen wierd de Richter David in Februari] 1765 op bevel des Konings afgezet, en de familie onfchuldig verklaart. Doch met dat al was de vader gemartelt, en gene onfchuldigverklaaring kon hem weêr in 't leven herroepen. Men zie Voltaire Traité fur la Tokrancc 1763; en Mémoire a confulter, G? conJultationpourles Enfant de Dèfunt Jean Calas, a Paris, 1765.  in de Menfthenwaertld. tyj Werpen, niet verfchuond blijven,; Driemaal zijn ze ui£ Frankrijk verdreeven; van 1614 tot 1638 moesten zi; Spanje verlaaten met agterlaating van alles ; onder Ferdhand den Katnolijken wierden er weder te gelijk 170,000 Jooden uit Spanje verdreeven, — alleen, om dat ze jooden waren; die zich niet wilden laaten doopen, moesten binnen vier maanden het land ruimen. De ketterrichtcrs verboden den Christenen op welke wijze het ook wezen mogt den jooden bijftand te doen. Een menigte arme jooden veinst den, en lieten zich tot het getal der Christenen aanneemen < alleen om in het land te kunnen blijven. Doch meer dan 80,00a huisgezinnen trokken un dit Koningrijk, en gingen naar Portugal, Ita* hen, Afrika, en namen aanzienlijke getdfommen mede, fchoon veele daarbij jammerlijk omkwamen. Nog heden drukt deeze last van veinzerij het geweten van zeer veele jooden in Spanje en Portugal. In het christendom veriaagde men deeze Natie, en Mahomed nam, toen hij Konftautinopel veroverd had, veeJe jooden aan, en leerde veel van hm- Rabbi Aben Es ra klaagt in zijne fchriften zeer over de hevige vervolgingen in Spame, en vlood ook zelve uit dat Koningrijk. Maria na verhaalt, dat een ijverige roomfche eens te Lisfabon een jood op de flraat wilde bekeeren, en als juist de gewijde hostie voorbij gedragen wierd ^geerde h'j, dat de jood zou erkennen, dat de glans welken de ouwelkasr van zich g-,f, uit het lighaam. v^n Jezus ontftond. E)ocl, de jood wilde zijne zinnen „iet verlochenen, en hi ld ftaande, dat het de fch.tter.ng was van de juwelen,'met welke de kast omzet was. Dit hield men voor eene Godsbering e„ terftond werden er 7ooo jooden omgebragt. Zo dra een groot heer geld noodig fcad, richt-»  174 Over het veelvuldige Ongeluk richtte men in koelen moede een bloedbad onder de jooden aan. In de twaalfde eeuw predikte een domme Monnik Rudolph tegen de jooden, vergeleekze bij de Saracenen, en fpoorde de Christenen aan, om ze met het zwaard in de hand overal op te zoeken. Hier op ontftond ook aan de oorden van den Rhijn eene algemeene vervolging der jooden. De geestelijken en waereldlijken grepen hen aan; in alle Heden, dorpen en vlekken, zogt men ze op; men ontnam hun alles wat zij hadden ; die zijn lijf en leven niet wilde waagen moest vlugten en alles agterlaaten. Men beval de zwaarfte ftraffeu tegen dit ongelukkige volk. Te Saltzmatten wierd een jood, wegens een diefftal aan de voeten opgehangen, en bleef nog verfcheide dagen aan de galg in het leven. In het jaar 1283 was er te Maïnts eene algemeene flagting onder de jooden; uit Wenen en Munchen wierden zij verbannen; te Augsburg moesten de jooden eens 22000 gulden betaalen, en evenwel bragt men veele van dezelven om; in 1384 kwamen te Nordlingen 200 jooden om, en aan de overigen betaalde men niets van het geen men hun fchuldig was; in 't begin der vijftiende eeuw floeg men te Praag veele duizenden jooden dood, men verbrandde hunne huizen en dwong den kinderen tot den doop. Nog in het jaar 1613 vergoot men te Frankfurt het bloed der jooden. Wat moeten toch zo veele onfchuldige en van de waarheid onkundige menfehen van onzen Verlosfer gedagt hebben, daar zijne belijders zich als leerlingen van den Aartsmoordenaar gedroegen (*)? Aan eiken nieuwen Keizer moesten de jooden rijke gefchenken brengen; en hoe veele min- ma t . deC3 J°an- 44-  in de Menfchenwaereld. 175 dere Overheden hebben niet den jooden die in hunne befcherming (tonden, deezen last jaarlijks opgelegd? In den tijd der kruistogten fprak de Paus elk, die deezen togt mede waagde, vrij van alle verpügting, om aan den jooden hunne fchulden te betaalen. De gewaande ftadhouder van Jezus Christus ontnam anderen hun eigendom; het zogenaamde zigtbaare hoofd der Kerke veroorloofde bedrog, ongerechtigheid , en openlijke rooverijen. Men wilde voorheen niet toeftaan dat een jood eene erfenis van een Christen mogt ontvangen. Nog in het jaar 1633 moest de rechtsgeleerde faculteit te Leipzig hier over uitfpraak doen, bij welke hun volkomen dat recht toegekend wierd. - Zou men wel haast kunnen gelooven , dat het gevoel der Menschheid ooit zo verontreinigd, zo bekrompen konde worden? Wie heeft ons aangelield om onder dit volk de ellende weêr te vernieuwen , die het bij de belegering van Jeruzalem uitgedaan heeft, en die Jozephus niet fchriklijk genoeg kan fchüderen? toen er lange te vooren onophoudelijk dag en nacht een gefchreeuw en geloei was! zo dat de grijsaarts wenschten, dat de krijg eindelijk mogt naderen, en de tempel in vlamme ftaan. Er was een tijd im welke men in Duitschland door eene algemeene wet wilde vastzetten , dat alle jooden zich door hunne kleding zouden onderfcheiden, en of geele hoeden, of eenige koorden aan den rok zouden draagen. Onder Lob e wijk. den IV wendde een dweepige biertapper voor, openbaaringen te hebben; het volk ritte te famen, en wilde den dood van Christus aan de jooden wreeken. Men ging zo.onmenfchelijk met hun te werk, dat veele derzelver hunne vrouwen en kinderen zelve ombragten, om den ontmenschten niet in de handen te  ?j6 Over het veelvuldige Ongeluk te vallen. Zulke wreedheden veroorzaakten doot .de hunne, belijders van een Heilant, die zelfs aan het Kruis nog voor zijne moordejen bad ! De Godsdiensthaat verdichtte menigmaalen de fchandelijkfle boosheden, en gaf zonder eenigen fchijn van waarheid, dm jooden daar van de fchuld, men greep de wraake Gods van het outer, flingerde den blikzem onder hen, en verdreefze door donderflagen. Wanneer het den Monniken inviel om uitteftrooijën, dat de jooden de gewijde hostiën op het aanbeeld met hameren hadden gefiagen, zo dagt men niet eens over zulk een verdichtzel na, noch vroeg naar de fchuldigen , maar de ganfche Natie .wierd daar voor geftraft. Reeds daar door, dat zij befneden en niet gedoopt waren ,■ verdienden zij in de oogen der Geestelijkheid alle ftraffen. In het jaar 1306 verdichtte men, dat zij ergens een kind van een Christen geftolen en heimelijk omgebragt, zijn bloed gedronken, en zich tot allerlei boosheden verzworen hadden. Deeze valfahe aauklagte kostte te Muttchen in 't jaar 1290 aan 183 jooden het leven. Zij waren in de fynagoge gevlugt; het woedend gemeen omringde het gebouw en ftak het in den brand. In 1348 befchuldigde men hen, dat zij alle de bronnen in Düitschland hadden vergiftigd, en dat zij oorzaak waren van de pest,' die te dier tijd een menigte menfehen wegfleepte. Men zeide dat zij de ganfche Christenheid hadden willen verdelgen, en dus werd nu ook hun allen de dood gezworen. Alleen in Düitschland wierden daarom 12000 jooden wreedelijk vermoord» De luije Paapen geloofden, dat het niet onmoogelijk was , om het laatfte zaad der jooden, met den dolk in de hand van de ganfche aarde uitteloeijenj en zij vergaten, dat volgends de duidelijke  in de Menfchenwaereld. *77 ke leer vari den bijbel dit volk nog lang, als een levendig gedenkteken voor de waarachtigheid en Goddelijkheid van den Verlosfer, onder de Christenen moet behouden worden. Als het onrechtvaardig vergoten bloed reeds verdroogd was , merkte men eerst op, dat de Kooplieden, die op de Levant handelden , door allerlei Waaren de befmetting overgevoerd hadden, en nu beval men het zwaerd weder in de fchede te doen rusten. Zij kregen eindelijk van F re der ik den III een vrijheidsbrief, waarin alle dergelijke lasteringen tegengefproken wierden. Men wilde eindelijk meer redelijkheid betoonen aan het nageflacht van een weleer beroemd Volk , welks gefchiedenis in de oudfte gedenkftukken der waereld en der Menfehen, een der merkwaardigften is. Op wiens val ons geluk , onze welftand , onze Godsdienst gebouwd is, wiens fhunvaders groote mannen waren dat magtige Koningen , beroemde helden, uitmuntende dichters , een Salomon, die tot de wijsften der menfehen behoort, en altoos veele geleerde mannen en kundige handwerkers onder zich had Ê en onder het welke de groote Leeraar en Verlosfer der waereld geboren en opgevoed wierd. Intusfchen is het zonderling, dat men in veele groote en kleine freden den Jooden niet eens een vrije en gezonde wooning vergunt. Men dwingt hen om in een enge ruimte bij elkander te woonen, men bepaalt hen j niettegenstaande hunne fterke en fchielijke vermenigvuldiging, tot een kleinen omtrek^ zonder genoegzaame acht të geeven op de morfigé levenswijze van dit volk; ófte bedenken j da'tuit dpezen ftmkeiiden dampkring de zaaden van aanfleekende krankheden, niet flechts voor de Jooden, muar ook voor de Christenen kunnen ontftaap. Men bedient zich van de Ih Stuk, M t00„  178 Over het veelvuldige Ongeluk Jooden in alle Kooplieden • men gebruikt 'er eenigen aan het Hof; ze fchijnen tot veele goede en noodige verdringen ,in de maatfchappij gemaakt te zijn. — Is het dan billijk dat zij voorhet gerecht alles dubbeld moeten betaalen , of aan dt moedwillige beledigingen van groote en klein, en aan den geest der veer oordeeling , die zelfs onder de Proteftanten nog niet geheel uitgedoofd is , telkens blootgefteld zijn ? [*) Is het niet onmenfchelijk , wanneer men een' ter dood veroordeelden Jood niet veroorloofd, om een Rabbin bij zich te laaten ko- • (*") Het politiek nadeel , dat uit den lediggang van ontelbaare Jooden ontftaat', heeft de Heer Schlettwein , in de Ephemeriden der Menschheid , aan de Overigheden voorgefteld. Wijl men ze niet tet arbeidzaamheid aanzet , noch, geli'k in Polen en Ho'land', tot den landbouw of de gilden mogen toegelaten worden , zo zijn zij tusfchen de voordbrengers en verbruikers der waaren enkel tusfehenhanden , die den prijs der waaren aanmerklijk verhoogen , behalven dat zij hun. hoofd en befchermgeld moeten opbrengen. Zn zi.ti bijna genoodzaakt, om landloopers te worden, het komt door den lediggang en het gebrek eener verftandige opvoeding, die nog door weinig Vorften omtrent hun is m 't werk gefield , dat men bij meest alle dievenbenden Jooden vindt. Zij hebben voorheen Paleflina voortreflijk gebouwd, zij hebben handen en krachten, zo goed als de Christenen; maar het is een raadzel , ■waarom men hen allen lediggang veroorloft. Het ontbreekt ook niet , wanneer men niet onbillijk oordeelt, aan goede vootbeelden ouder hen. Wat het zondige en overdreevene woekeren aangaat, zo overtreft hen waarlijk menige Christen daar in zeer verre. Men vindt gedoopte Jooden die zich niet fchaamen om van den nood van anderen een fchandelijk gebruik te maaken, en onder fctii-n var. dezelve te helpen, zich door ©ngeoorloofden woeker verrijken.  in dé Menfchènwacrèld: *79 Romen ? Moesten wij niet veel meer" als Christenen, wij, die als wilde loten in den goeden Olijfboom zijn ingeënt , voor hun bidden, dat de genade des Heeren hunne vooroofdeele'n haast moge uitróeijen , het dekzel van hunne aangezigten ligten , en dé natuurlijke takken , die thans verbroken zijn, weder inenten ? (Rom. XI. 24.) Laat ons den Apostel leezen , en van hem leeren hoé wij de treurige gè'i Ichiedenis deezer eertijds luisterrijke Natie moeten i befchouwen. Wij zijn haar verdraagzaamheid, "medelijden, liefde, een goed èn aanlokkend voor^ l beeld, eene vriendelijke en redelijke behandeling , voorbede en goede wenfchen fchuldig. Zij beweenen nog ffeeds het vervallen heiligdom dat God hunnen vaderen gaf. Het is toch uit een goed be'ginfel, dat zij wenfchen de overblijfzels der tente 5 die God voorheen bewoonde , en den Tempel, die ! God zelve gewijd had, weder op te bouwen. Hoé veelen onder ons zouden niet een heiligen en van vader tot zoon overgaanden ijver voor het Christendom flrijden , wanneer hetzelve allengs als een fcha^ duw van de aarde verdween ? Wij verdaan de geheimen der Godlijke huishouding niet. Maar, zó wij eenigzins geloof geeven aan de Woorden der gezanten van Jezus , zo heeft men de aangenaame hoop , dat God zijnen voormaaligen lievelingen nc eens een' Mozes zal zenden , die hunne blindheid geneezeh , hunne gevangenis openen , en het ijzeren juk dat hunne vijanden hen opgelegd hebben verbreken zal. Want, gelijk PaiiluS zegt: de genadé giften en de roefinge Góds zijn 'onder ouwe lijk. — Het is eene verborgenheid; het betaamd ons niet te weeten , de tijd of de uure , welke de algemeene Vader der menfehen , en verzoende God zich ter uitvoering  I80 Over het veelvuldige Ongeluk zijner groote en altijd liefderijke oogmerken voorbehouden heeft ! Nog is de treurige weg, welken ik hier gaa, om jn de gefchiedenis het lijden en de verdrukkingen der Menschheid natefpooren , niet geëindigd. Reeds lange zie ik den grooten hoop Slaaven in de oude en de nieuwe waereld. De mensch is vol tegenftrijdigheden. Wij ftreeven naar befchaaving en verlichting. Wij roemen onze voorrechten boven de wilden , praaien met de rijke fchatten van ons verftand , en verheffen de grootmoedige gevoelens van ons hart. Maar waartoe gebruiken wij gemeenlijk dat alles ? Tot verachting, en, wanneer het geval ons de magt en gelegenheid aanbiedt, tot mishandeling en onderdrukking onzer broederen , die nog zo ver niet — hoe moet ik het noemen ? — veredelt , of door de afwegen der kunst van het rechte en fchoone pad der natuur afgeleid, en verergerd zijn geworden. De oude Volken beftemden meest het grootfte gedeelte des Volks dat door hun in den krijg overwonnen wierd, tot de flavernij. Men voerde hen weg naar een ander land; men ontnam hun het recht en de waarde van den Mensch ; men befchouwde hen als een buit, met welken men konde omgaan zo als men wilde; men vernietigde allen rang, alle orde en onderfcheiding bij de overwonnenen; men doodde menigmaal zo veelen van dezelve, als men ter neer konde houwen ! de fchoonfte en jongde vrouwen werden voor de Paleizen der grooten en rijken uitgezonderd, de anderen werden het gemeen en den Soldaten prijs gegeeven; en de fterke en gezonde arbeiders zond men in de bergwerken, gebruikte hen tot het opmaaken der wegen, tot huislijke verrigtingen , en anderen zwaa*  in de Menfchenwaereld. 181 zwaaren, zuuren , of walglijken arbeid. Zo behandelde de Babijlonifche Koningen den Jooden, welke God door hen liet tugtigen. De zogenaamde gevangenis was alleen eene verpla.atzing, eene wegvoering naar vreemde landen, maar verbonden met alle de verfmadelijke lasten en vernederingen die noodig waren , om den trotfchen hoogmoed des Volks te doen bukken. De Heilige gefchiedenis noemt het zelve eene verplanting Matth. i. vs. 17. Men maakte van het voornaamfte gedeelte des Volks Koloniën , waar de overwinnaaren het begeerden. In de oudfte gefchiedenis vindt men bijna geen kleinen ftaat , waar niet het onderfcheid tusfchen vrij. geborenen (Ingenuusj vrijgelatene C Libertusj, kinderen, der vrijgelatenen (Libertini) en Slaaven {Servus') ingevoerd , en met de ftrengfte nauwkeurigheid in acht genomen wierd. Dat de toeftand der flaven nog erger en harder was, dan het lot der lastdieren, daar zal niemand aan twijfelen , die flechts een weinig menfchenkennis heeft, en in de gefchiedenis der oude waereld niet geheel vreemdeling is. Doch niemand dagt te dier tijd anders , en de leeraars van de heilige rechten der Menschheid waren of flegte wijsgeeren , of ftaatkundige vleijers. Ari stot el e s heeft de flavernij verdedigd; hij verdeelde alle volken in edelen en onedelen; men vindt, zegt hij, VoP;en, bij welke alle burgers edel zijn. Wij verheffen fteeds Griekenland, en ontfteeken fchier voor den enkelen naam van Athene wijrook. D ch men kan zeker rekenen, dat in Griekenland de vrije menfehen tegen de fjaaven te rekenen, minder dan een vierde gedeelte uitmaakten. In den ffag bij Platea had elke Spartaan zeven Heloten bij zich — zo noemde men de lijfeigen gemaakte inwooners der vernielde ftad Helos, welke die krijgszuchtige RcpüM 3. bliek»  182 Over het veelvuldige Ongeluk bliek, gelijk veele andere kleine Haaien neven zich, als een Roofdier verflond. De overgeblevenen wierden met de uiterfte geftrengheid behandeld. De Heer kon naar zijn goedvinden met zijn .flaaven bandelen. Hunne wijven en dogteren moeiten bijflaapen des meefters zijn, terwijl de man den verachtelijkften arbeid moest verrigten. Men gaf hun even zo veel fpijs en drank , als zij noodig hadden om niet te verhongeren. Zelfs de jonglte knaapen — zo men de volwasfenen nog toeliet te trouwen •>—r moeiten veeltijds hunnen meefteren tot verzadiging van onnatuurlijke en beestagtige lusten dienen. Wat wonder , dat zij menigmaal het juk zogten aftewerpen, en een algemeenen opftand aan te richten?. De Romeinen behandelden hunne flaaven nog wreedcr. Het getal is niet ligt te bepaalen van alle de fteden , dorpen en menfehen , die door dit Volk ongelukkig wierden. Alle jaaren , en uit elken veldtogt bragt men een menigte Haven, naar Rome. Zij bouwden afzonderlijke werk- en tugt-, huizen (\Ergafiula) voor hen, en waren ook zo onmenfchelijk tegen dezelve, dat eindelijk de flaavenkrijg uitbrak , in welke 20,000 flaaven in de wapenen waren. Veele rijke Romeinen veroorloofden alleen den flaaf welke het opzigt over de aiir dere had , om te trouwen , op dat hij des te getrouwer zoude zijn. De oude gebrekkige flaaven die niet meer dienen konden , zette men op een eiland in den Tijber , tot dat zulks, door Claupius verboden wierd. Tacitus zegt van zijn eigen Natie, dat fommige grooten vierhonderd flaaven hielden. Men vond 'er die 5000 flaaven hadden^ Men befchouwde ze niet als menfehen of per-  in de Menfchenwaereld. 183 fonen, maar flechts als bezittingen. , die men naar goedvinden verhandelen kon. Slechts in den uiterften nood gebruikte men ze in den krijg — anders hield men ze te gering daar toe. De overdaadige Romeinen hielden de Murenen Muratna Hdetiaj voor eene lekkernij, en hadden ganfche vijvers vol van deezen visch , wijl ze ook bijzonder fciioon getekend waren. VediusPollio meste zijne Muranen met het bloed en vleesch van zijne ter doodveroordeelde flaaven,, wijl hij meende datze daar door een fijneren fmaak, en malfcker vleesch bekomen zouden. Wanneer een flaaf het minfte verzuim in zijn dienst had , of het een of ander brak, zo was zijn ftraf, in het huis van deezen ontmensch' .n , in den Muranen vijver geworpen te worden, r jilio deed dit, omdat hij bij deeze ftraffe beter dan op eenige andere wijze zien konde , hoe de ganfche mensch in Hukken gefcheurd wierd. De Romeinfche Natuuronderzoeker,die dit verhaalt, noemt het zelf een bewijs van wreedheid. Wanneer een flaaf iets tegen zijn Heer zeide, zo geloofde men hem niet. Shnfca zegt, dat zij menigmaal des morgens om drie uuren hunne flaaven reeds hadden gekastijd.. Juvenalis verwijt het der vrouwen, dat zij de flaaven lieten flaan, intusfehen dat zij aan haar kaptafel zaten om zich te blanketten. Volgends de wetten mogt men hen ook niet door pijniging tot bekendtenis tegen hun Heer brengen , wanneer het gefchil geen bloedfciiande of famenzweering betrof. Doch wijl iemand, die 400 flaaven kield , door een derzei ven vermoord wierd , zo moeflen ze alle 400 flerveu. Tot allé hunne fchv .wfpelen, '1 riumfen , dierkampen , fchoon ze ook aan menfehen 't leven kostten, gebruikten zij flaaven. Het was eene algemeene gewoonte, wegM 4 ge-  iBi. Ovsf Ut veelvuldige Ongeluk geloopene flaaven, door wilde dieren te laaien ver? fcheuren. De verfchriklijke ftraf der kruiciging, bij welke zij menigmaal verfcheiden dagen in 't leven bleven , was alleen een ftraf voor flaaven, en wierd eerst door Constantijn afgefchaft. De Christenen (lellen te recht deeze en andere mishande» handelingen der menfehen, den Romeinen tot verwijt. Maar wat zegt de gefchiedenis ? Hoe hebben wij gehandeld met ftille geruste Volken , die door wijde Zeen van ons gefcheiden waren, na dat wij, befchaafdè Europeanen, ze overwonnen en onder het juk gebragt hadden ? Sints de ontdekking van Amerika is de naam van Christen in meer dan een waerelddeel tot een afgrijzen geworden. In Afrika heeft men flaaven geroofd , en in Amerika heeft men de ingeboren , die ons nimmer beledigd hadden, onder voorwendzel van den afgodendienst uitteroeijen, en het Kruis van Christus op te richten , bij duizenden omgebragt. Nauwlijks was de nieuwe waereld ontdekt , of overal werd het jammerend gefchrei der gemartelden en onderdrukten gehoord. In het Amerikaanfche zand zijn zeën van Indiaans bloed verdroogd. De befchuldiging betreft inzonderheid den Spanjaarden, die in het nieuw ontdekte waerelddeel binnen jaaren tijds vijftien millioenen menfehen omgebragt , en een ftreek der aarde, die vijfmaal grooter is dan Spanje zelve , tót eene woeftijne gemaakt hebben. Men landde aan den oever van een gansch vreemd Volk, en beroofde het van zijn goud,' zilver , edelgefteenten, vrouwen , kinderen, hoven, velden, rust, vrijheid; van het vrolijk genot der weldaaden , die de Natuur hun aanbood, en eindelijk van het leven zelve. De Paus fchonk een land weg , van welk' men toen voor de eerfte maal hoorde. Nicolaüs de V. ver-  in de Menfchenwaereld. 185 veroorloofde in zijne bulle den Christenen uitdruklijk, om alle ongelovige tot flaaven te maaken, en nu hielden zich de wreede Christenen gerechtigd , om de menfehen welken God iederen dag met zijnen fchoonften zegen in de fchepping verheug le , fchoon ze niets van zijnen Zoon wisten, ter fiagrbank te voeren, en het nieuwe waerelddeel als in een fchouwtoneel, op welk alle boosheid en 011menfchelijkheid vrij vertoond mogt worden, zonder eenig menfchelijk gevoel te veranderen. De Spaanfche Bisfchop Bartholomeus de la Casas zag zelve alle de gruwelen zijner landgenooten, en keurde ze af. Men weet dat de Spanjaarden ganfche fchepen vol wilden, die van wezens welke toch een menfchelijke gedaante hadden , niets minder dan dit vermoedden , even als of zij tot hun vermaak een fpeeltogtje in zee wilden maaken , wanneer ze ver genoeg van den oever waren , in den grond deeden zinken en met man en muis vergaan. Men overdagt niet dat de wreeker der Christenen, ook de God der wilden is. De ftomme traanen der Eilanders en Amerikanen , hun fmeekend oog, hun druipend zweet , hun klaagend gefchrei over geweld en onrecht, wekte de Menfchelijkheid niet op in de borst, die door gierigheid, zelfsbelang en blinde religiewoede beheerscht wierd. Zo menigmaal, bijkans , als 'er vijandlïjkheden met de wilden ontftaan, zijn de Europeanen de aanvallers en beledigers. Ook de Portugeezen hebben dikwijls hunne wreedheid getoond, toen zij den weg naar de Indien openden. De Hoitcmten ift Afrika zijn onbefchaafde , maar nogthans goedaardge menfehen. De Portugezen hadden eens allerlei verfchillen met hen , toen ze op eene terug reize M 5 van  lSr5 Over het veelvuldige Ongeluk van Oost-Indië aan de Kaap de Goede Hoop, zich van versch water wilden vóórzien. Dit ging voorbij , maar eenige jaaren daar na kwamen de Poitugeezen weder, en wilden zich waarfchijnlïjk met geweld daar nederzetten, en om , zich aan de lieden te wreeken , die te dier tijd hunne wóoningen en vrijheid verdedigd, hadden , verzinnen zij een laage list, om veele Hottentotten op eenmaal te doodcn — vooraf zoeken zij hun vertrouwen te winnen , en verzekeren hen door alle mogelijke tekenen , dat aan de voorige gebeurdtenisfen in 't geheel niet meer zou gedagt worden. Men laadt namebjk eerst zeer geheim op het fchlp een Huk kanon met musquet kogels, brengt het vervolgends aan land , en laat het door de inwooners met touwen voordtrekken. De conltabel volgt met een brandende lont agter het zelve, en zo dra de H óttentotten in een rechte lijn voor bet kanon .ftaan en trekken , fteekt hij Huk af; eeu groot deel der goedvertrouwende Hottentotten wordt gedood , en de anderen door den fchrik tot in het dikfte woud gejaagd; en de Hollanders (welke reeds veele jaaren bezitters van de «aap geweest zijn) verzekeren , dat dit Volk nog heden eene onuitwisclibaare vrees voor kanon en ander fchietgeweer hebben. Dit was nu het fchoone fchouwfpel, waar in zicii het vernuft van den uitvinder konde verzadidigen ! Zo verheugt zich een Tijger wanneer hij zijn weêrloozen buit onverhoeds overvallen en verHinden kan' ! Men moet de meefle wilden aanmerken als kinderen. Zij zien alles met groote nieuwsgierigheid, en tasten naar alles; ze zijn goed van vertrouwen aan elk een, laaten zig ligt bevredigen , doen ,  in de Menfchenwaereld. tij deen, ongetergd , niemand nadeel, en hebben zeiden kwaad vermoeden van anderen. Is het dan wel kunst , om over zulke onrijpe, goedaartige kinderen der natuur , met de kunstwerktuigen , die wij ter vernieling uitgevonden hebben , meefter te worden ? Men zegge niet , dat men geer, goede geaartheid bij hen vond. Hoe menigmaal hebben niet de Engelfchen in hunne reize om de waereld, tegen allerlei kleinigheden , van glaskoralen, mesfen, fchaaren, kleine fpiegcls, fpijkers , enz. alles wat zij wilden van de eilanders in de Zuidzee gekreegen ? De pligt van dankbaarheid , die der Menfchelijke natuur zo eigen is , erkennen zij ook. Men vindt fpooren daar van onder de wildfte en onbefchaafdfte Volken ; in Europa zijn derzelver voorbeelden dikwijls zeldzamer. Bijron liet voor eenige wilden, die hij op zijn fchip genodigd had , muziek maaken, Bij het heen gaan nam een van hun een rood blanketzel , dat zij altijd bij zich draagen, uit de zak, en beftreek daar mede den Muzikant , die hem zo veel vermaak aangedaan had. Hij wilde ook den Kapitein, wijl hij niet met hem fpreeken kon , zijne dankbaarheid op deeze wijze betuigen. Men leeze flechts de reisbefchrijvingen , en men zal bevinden , dat de heidenen en wilden in lange die affchuwlijke menfehen niet zijn , waar voor ze van veelen gehouden worden. Bij veele wreede en dwaaze gewoonten vindt men toch noch overal bewijzen der Menfchelijkheid, der eerlijkheid, liefdeen dienstvaardigheid (»). In onze C*) Bij voorbeeld, in de Indien laaten fommige vrouwen , bij het overlijden hunner mans, zich mes hem begraaven , of verbranden. Zij bidden het Vuur, een  181 Over liet veelvuldige Ongeluk ze (haten wil men nog niet inzien, dat de fpeelende dieven de grootfte en gevaarlijken zijn, (b, V. het fpeelgezelfchap te ipaa heeft jaaren gehad, dat ze 20,000 Louis (tor aan zuivere winst deelden) maar de Yslanders haaten alle fpeelen om geld, Volgends een Os, een Eoe aan , wijl de nuttigheid derzelven hen veileid , om te gelooven dat de Godheid daa. in woont. De Koningin te Otaheite en de grijsaart, die den E.igelfchen den weg wees , en levensmiddelen te koop bragt , waren zeker goede charakters. De gevoelens van medeliiden , en van aangedaan ongelijk vindt men fpreekende onder hen. Op Madagascar bragt de Zoon van een Vader die lang krank geweest was , hunnen God een offer, met zodanige plegtgheden, als veel overeenkomst hadden, met die der Jooden, hij zette den kranken tegen over het offer , bij 't welk met grooten ijver gebeden wierd. Kalm geeft een goed getuigenis van de wilden in Noord - Amerika ; Zij houden, zegt hij ; hunne beloften, en bewijzen den vreemden bondgenoten veel vriendeliikbeid. In 1746 wierd een Engels Koopman, die met waaren onder hen rondreisde, verflagen ; een jaar daar na vonden zij den moordenaar eerst uit. Zij greepen hem, en zonden hem gebonden met een wacht aan den Gouverneur van Philadelphia , en lieten hem zeggen, dat zij den booswigt niet meer erkenden voor hun landgenoot, dat hij hem volgends de Ergelfche wetten konde (traffen. Wanneer de trekvogel in Canada eieren, of nog kleine jongen heeft, fchieten de wilden de ouden nooit, zij willen het ook niec lijden van de Franfchen , eerst zoeken zij het hun te beletten door vriendelijkheid , daar na met ernftige bedreigingen , en verklaaren het voor een onbarmhartigheid , wijl daar door ooit de jongen van honger moeten omkomen. De Natuur zelve leert hun omtrent de dieren , 't geen Mozes zijn Volk bevelen moest. Turkfche galeillaven , hebben inenigmaalen blijken van dankerkentenis gegeeven. Zie Neuefie Mannichfalt. 1, (t.  in de Menfchenwaereld. 1S9 geneis een oude wet in dit land ver'iest elk , die maar om eenige waarde fpeelt , zijn ganfche vermogen , en hij kan daar over van elk een tot verantwoording geroepen worden. Onder zulke eenvoudige menfehen , die van veele boosheden , wtlke reeds een jongen in Europa bedrijft, den naam zelfs niet weeten , hebben de Europeanen de velden, waar te vooren nooit het gekletter der wapenen gehoord was, met bloed overftroomd, en nog is een groot deel der wilden tot ilavernij veroordeeld Wat is Amerika ? bijna ééne Plantagie voor het wellustig en gulzig Europa. Een g'-oot tugthuis voor veel duizend flaaven, die beftendig Suiker, Koffij, Katoen , Indigo , Cochenille en zo veele andere waaren , met bitter zweet, met de moeilijkfte en fmertelijkfte verdraagzaamheid , onder de flegtfte mishandelingen moeten bouwen. Is het voor een gevoelig hart niet fmertelijk , in afgelegen gewesten zo veele Medemenfchen in een tegennatuurlijken ongelukkigen ftand te zien, en, met rampen overladen, gelijk een kudde Vee door een zweep langs het veld re zien drijven , terwijl zij hun bijtend hartzeer , bun' knagende zucht tot het Vaderland , hun rusteloos verlangen naar recht en vrijheid , in ftilte verkroppen moeten , en elkander flechts heimelijk vertrooften mogen, en dit alles, alleenlijk om de fchraap- zucht van eenige weinigen te voldoen , en de wellust'van veel anderen te voeden , die bij het genot der vrufften niet eens denken aan de flavernij, het bittere zweet en de zilte traanen hunner Natuurgenoten , die dezelve geplant en toebereid hebben. —De wijsgeer heeft recht , wanneer hij met onze 011. vergenoegdheid den fpot drijft, en ons raadt, om, zo  loo Ovêr het veelvuldige Ongeluk zó dra wij ons lot willen beklaagen , flechts ta denken , dat 'er nog zo veel duizenden ongelukkigen in de waereld zijn , die geen oogenblik rusc hebben , wien de heldere hemel niet kan vervrolijken , die hun ganfche leven in dienstbaarheid, in de hardfte boeijen, zonder afwisfeling of uitfpanriing , moeten doorbrengen. De Franfchen , Spanjaarden , Portugeefen, Engelfchen en Hollanders koopen jaarlijks meest in Gu'mea en Madagafcar , een menigte Negers en Negerinnen van de kleine Vorften aldaar, zij laaden ze gelijk andere waaren in de fchepen, en Voeren ze naar huune bezittingen in Amerika , waar ze door de eigenaaren der Colonien gekogt en tot allerlei dienfien gebruikt worden (*). Eer men ze koopt , moeten zij zich op een tafel geheel naakt door een Heelmeefler laaten onderzoeken en betasten , of ze gezond en fterk van beenderen en fpieren zijn. 't Is bijna ongelooflijk , en nogthans waar, dat men nog bij de Negers en Marokkanen de menfehen tegen paarden verruilt, en dat de Engelfchen meer voor een paard betaalen, dan voor een zwart Mensch. Europeërs ! en inzonderheid gij, die in ons waerelddeel zo veel van" grootmoedigheid , menfchenliefde , teêr gevoel en edelaartigheid fpreekt, maar aan gene zijde der zee waare Satans zijt — zo ver hebben wij dan onze menfchelijke Natuur , en onze Christelijke waardigheid verlaagd ! Hoe lange zal het nog duuren dat de Deugd nier an- deis (*) Hierom hangen zij menigmaal , wanneer de last der flavernij al te drukkead is, zich zeiven op, in de aangenaame verbeelding, dat zij na hun dood weder' in hun Vaderland komen.  in de Menfchenwaereld. itji ders bij u beffaa dan in de afbeeldingen der fchitders; het eigen belang zal haar verdringen van het tooneel des daadlijken levens , en flechts in den fchoiuvburg , waar bedrog en fchaduvv de oogen vermaaken om den tijd te verdrijven , zal ze nog ten tooneele verfchijnen. Een fcheeps Kapitein verkoopt zijne Negers aan de Kolonisten; elk hunner geldt 200, 300, en ten hoogden 450 Hollandfche guldens; is het een man die reeds een handwerk geleerd heeft, die metzelen of timmeren kan, zo kan hij 'er in Surinamen 2000 guldens voor krijgen , wijl 'er de handwerkslieden nog fchaars zijn. Hunne taal is meest een mengzel van Engels en Hollands. Waar tien flaaven tot verrigting van het huiswerk zijn , daar zijn 'er menigmaal 180 of 200 die in het veld moeten werken. Onder de Negerinnen leeren eenige naaijen, breien en flikken. In het laatst van de zestiende eeuw kreeg Brazilië jaarlijks van Angola 28000 Negers; men had daar Planters, die 10000 ilaaven , en 18 fuikermolens in het werk hadden. De Franfche kruidkenner Aue let, die lang in Amerika was geweest, rekent 400 flaaven voor ééne Plantagie , wil men 'etnut van trekken. Volgends zijne opgave zijn op St, Domingo 200,000 flaaven. Maar om 'er zo veel te houden , moeten 'er jaarlijks 20,000 nieuwe btj gekogt worden. Twintig duizend flaaven zijn 'er op Ijle de Trance, meest alle van' Madagascar, en alle 18 jaaren moeten 'er zo veele nieuwen aangefchaft worden. Van deeze beklaaglijke fchepzelen zijn 'er —. men kan het haast zonder huivering niet zeggen, alleen op Barbados in 16 jaaren 6o,coo een langzaame dood gefforvcn. Wegens deeze groote menigte worden ze aan de borst of den arm ge.  ïo* Over het veelvuldige Ongeluk lekend, op dat ze niet zouden verwisfeld worden^ op gelijke wijze als men bij ons de beeften merkt, die onder de kudden zullen gedreeven worden. Hier toe heeft men een zilveren plaat, waarop de voor> Ite letters van den naam des meeflers ftaan, hier aan is een houten fteel, men maakt de plaat gloeijend, en drukt ze op de plaats waar men ze wil zetten, op het lighaam , na dat men ze te vooren met olijven olij gewreven heeft. Zo ftempelde men ook voorheen in Griekenland de flaaven. — Van daar de leenfpreuk van Paulus Eph. IV. vs; 30. — Van het jaar 1749 is de oudfte Spaanfche ordonnantie omtrent den flaavenhandel. In 1664 is in Frankrijk het eerfte bevel omtrent dezelve gegeeven. Het is thans uit de niet gemeene fchatten der Koninglijke Bibliotheek in Göttingert beweezen , dat de kleine Afrikaanfche Vorften de eerfte zijn geweest, die het verkoopen van hunne eigen ingezetenen aan de Portugeezen aangevangen hebben (*J. De aanleiding daar toe was ongetwijfeld de natuurlijke onmogelijkheid voor de Europeanen, om het heete Amerika te bebouwen. Menigmaal is de hitte daar zo drukkend, dat het water , dat men drinkt, terftond weer door de zweetgaten uitvvaasfemt. Men moest arbeiders hebben, die aan deezen graad van hitte gewoon waren, en deeze vond men in Afrika. Hunne lighamen zijn zo fterk en duurzaam dat zij al het loopen , rennen , zwemmen , jaagen, klauteren, allen arbeid en alle mishandelingen kunnen doorftaan. Zwangerfchap en geboorte veroorzaaken haar güen fmerte. Ferm in zag, dat in Suriname een Negerin vijf uuren voor • ' ha;.; (*) Algem. Deutfchen Biel. 42. Th4 2. St. & 480.  in de Menfchenwaereld. tpj haare bevalling nog vijftig geesfelflagen kreeg, en ze had evenwel eene gelukkige verlosfing. De hitte der landftreek wekt de hevigheid en levendigheid hunner driften nog meer op. Zij Vermeerderen in Afrika, ondanks de flavernij, zeer Sterk, en b ide gefiagten vermengen zich ook gaarne met de blanken. Om hunne zedelijke befchaaVing , verlichting en opvoeding tot verftandige menfehen en Christenen bekommeren zich de rijke landbezitters zelden of niet. Men wil alleen dat zij naarffig werken , en het kapitaal dat ze gekost hebben , door hunne vlijt in korten tijd met groote interesfen zullen over. winnen , en daar na nog eenige jaaren tot zuivere winst voor hunne Heeren zullen leeren, en door hunne oplettendheid verhoeden , dat niet door onvoorzigtigheid of andere oorzaaken een ganfche oogst van Koffij , Suiker, Cacao enz. verloren gaa, en het voordeel van veele jaaren ligt in eene dag in rook verdwijne. Men verfchoont daarom de Negers maar zo lang, tot zij zich zeiven betaald , en hun Heer. rijk gemaakt hebben. Naderhand mogen ze de een na den anderen fterven gewond, verminkt of door den Suikermolen verpletterd worden , — aan zulk een kleinigheid is niets gelegen. Zo lang ze flegts eene hand hebben moeten ze werken — en zo dra zij hunne koopprijs flegts verdiend hebben, maakt hun dood geen meer opzien in huis als de dood van een hond , kat, of vogel. Hunne flaapvertrekken zijn ongezonde hokken. Zij hebben zelden goede eetlust. De grove lompen mismaaken hen meer , dan ze hen bedekken. Met het aanbreeken van den dag worden zij in 't werk gefteld; de uuren zijn hun voorgefebreven ; de verrigtingen worden onder hen verdeeld , 't geringfte verzuim of flechts fciiijnbaare II. Stuk. n w.  £94- Over het veelvuldige Ongeluk luiheid wordt op het oogenblik zonder eenige verfchoouing ten ftrengflen geftraft; hier toe heeft men de zogenaamde Neger Officieren-., die meesttijds zelf flaaven zijn, en wien men, door dat ze reeds lange op de Plantagie zijn geweest , of door bijzondere vlijt en bekwaamheid hebben uitgemunt, het o.pzigt over hunne medebroeders vertrouwt. Doch de meelle reizigers (temmen daar in overeen , dat deeze lieden , die geringe onderfcheiding alleen daar toe gebruiken, dat zij zelf bijna niet arbeiden, en het ongeluk, dat zij zelve nog niet geheel ontgaan zijn, vergeetende, hun' ongelukkige landgenoten de zwaarte der flavernij door hunne harde behandeling nog flrenger doen gevoelen , dan een opziener uit Europa. Menigmaalen doen ze het , om zich daar door bij hunne winzicke Meefters die zich gaarne in weinig jaaren in Amerika willen rijk maaken , om hunne verkreegen fchatten daar na in Europa te gaan verteeren , des te aan- genaamer te maaken. Ook bier in ziet men welk een fnel gevoelverdoovend gif de gierigheid is. Op St, Domingo moeten de zwarten de velden van welke zij hun nooddruft moeten haaien , op de Zon- en Feestdagen , en de twee rust-uuren die men hun dagelijks verleent, bouwen.- Op de Colonie Cayenne worden de Negers zelfs door hunne Heeren niet onderhouden. Men geeft hun alleen eenen Zaturdag, om de veertien dagen, tot het bebouwen der velden van welke zij moeten leeven. Dit doen de Franfchen , die anders van alles wat buiten hun rijk is, als van barbaaren, van ruuwe en onbefchaafde Volken fpreeken ; en zo is het zeker te begrijpen , hoe deezen onze deerniswaardige natuurgenootcn in Amerika bij zulke omftandigheden de fchrik des doods en het ombrengen van vrouwen  in de Menfch&mvaereld, jpj wen eri kinderen, veeltijds wenfehelijker voorkomt-, dan Let keven in ellende en in de zwaarfte flavermj. Op de Deenfche Karaibifchs Eilanden heeft men voorbeelden dat flaaven uit wanhoop de giftige vrugten van de Manchinelleboom (' Hippomanc mancinetl*J gegeeten, en zich zeiven eene doodlijke ontfteeking in het bloed veroorzaakt hebben, alleen om van het drukkend juk der flavernij verlost te worden. Veele Negerinnen brengen in haare zwangerheid , voor de geboorte, haare vrugt om, -- uit eene mengeling van wraak en medelijden, op dat haare fchraapzuchtige Heeren geen nut van deeze kinderen zouden trekken : en op dat deeze niet eens de borst zouden vervloeken, die haar tot flavernij gevoed had ! Doch op Martimque en andere Plantagien fpijst men de flaaven dagelijks met ronde koeken, die gemaakt worden uit den wortel van de heefter latropha Manihot, welke gewreven een meel geeft, door het bakken haare giftige melk verliest, en dus het zogenaamde Casfavs brood verfchaft dat eenige maanden lang kan goed gehouden worden. Cebalven dir, is het fchier het hoogfte genoegen op aarde voor de flaaven, wanneer men hun rooktabak fchenkt. Ach hoe menigmaal kon men met geringe gaven een mensch zijn lijden doen vergeeten ! en bet harde hart van veele ongevoeligen , onthoudt hen zelfs eene kleinigheid ! zij denken niet aan de flavernij terwijl ze hun hart ophaalen bij het rooken van deeze hun zo aangenaame lekkernij. Deeze plant is voor lange beroemd geweest , dat ze bij een rhoatig gebruik vervrolijkt, de dampen verjaagt die de herfens drukken en zich in het hoofd verzamelen , en bij een meerder en aanhoudend gebruik zagt bedwelmt, en de zinnen op eene aangenaame wijze zagt duizelend maakt. N 2 Ver-  jpfS Over het veelvuldige Ongeluk Veroorlooft men den flaaven nog daar bij het dan£en , zo meenen ze op nieuw te herleeven. Zr,| beminnen deeze uitfpanning buitengemeen, en hebben Sr door hunne vlugheid en de ongemeene buigzaamheid hunner leden zeer veel gefchikthetd tot. Door deeze weinige en geringe vermaaken nellen y Zich fehadeloos voor den harden arbexd welken men hen overal oplegt. Aan de X* * Go* Hoop i de grond op veele plaatzen zo vrugtbaar, dat ze v feïtwintig", en fomtijds dertigvoudige vrugten voortbrengt; 'er zijn ook veele beeken » de nab,heid, en nogthans bouwen de Hollanders daar geene watermolens om hun koren te maaien Zij bedienen zich daartoe van kleine handmolens, die in den muur van het huis vastgemaakt zijn,.en met zwaaren arbeid en moeite gedraaid worden. W.jl men ze in 't geheel niet als menfehen aanmerkt, zo moeten zij zich alles laaten welgevallen, en zich tot alles laaten gebruiken. Wil een rijke Inwooner daar des middags flaapen, zo ftelt hij eenige flaaven aan zijn bed, die met een waauer of doek de vliegen en fteekende infecten van hem moeten afjaagen. Nicolson, zelve een Franschman, zag op St. Domingo hunne ijzeren flavernij, en zegt 'er van: zij zaaijen, maar zij mogen niet oogften : zij houwen, maar hebben geen wooning: zij maaken anderen rijk, en fterven van honger: zij verzorgen hunne Heeren alle vereischten tot de weelde, en zijd zonder klederen. Zij brengen te wege, dat andere, die te vooren veracht waren , en in het ftof kroopen, alle gemakken genieten en zelfs fchatten vergaêren; en wat is hunne belooning daar voor? het verfmachten ineen akelige dienstbaarheid, over welke de Menschheid dagelijks zucht. Bij het nersfen van het Suikerriet ligt 'er in de molen een r bloot  in de Menfchenwaereld. 197 bloot zwaard , om, wanneer een der Slaaven een vinger of hand in de molen klemt, hem terftond dat lid aftehouwen waar men bij kan, om hem nog in het leven te behouden. Want men denkt 'er in •t geheel niet aan , om hun den arbeid te verligten of de gevaaren te verminderen. De heete luchtftreek en de zwaare arbeid veroorzaaken hun natuurlijk menigmaal hoofdpijnen; nogthans ontflaat hen dit moeilijk ongemak alzo weinig van hun dagelijks werk, als of zij onder het opzicht van Egyptifche aandrijvers ftonden. Doch de natuur geeft hun een middel tegen gemelde onpasfelijkheid. De Negers op Jamaica leggen de bladen van de palma Chnsti op het hoofd, en befpeuren daar door verzagting. Doch dit is in hun geval ook de eenige lavenis, de eenige* verligting. Op Suriname zoeken de zwarten, wanneer ze door deze kwaal aangetast worden , den Sidderaal QGymnoius e/efiricuj); ze leggen de eene hand aan den hals van den visch, en de andere aan de pijnlijke plaats van het hoofd ; terwijl zij den visch aanvatten, krijgen ze een elektrike fchok, en zonder dat het ééns mist , worden zij beter. Wanneer de zwarten in Senegal wegens de Zonnehitte en het brandende zand aan de eene zijde hoofdpijn krijgen , zo vrijven ze zich het voorhoofd met een levendige Pad (_Rana Bufo.~) Adanson. zag dit daar, en hoorde het door de Ingezetenen als een verligtend middel roemen, en zou het menigmaal zelve gebruikt hebben , zo de onoverwinlijke afkeer, welke gemeenlijk den menfehen , van de jeugd aan , voor dit dier wordt ingeboezemd, hem niet had terug gehouden, om zo vertrouwd met het zelve omtegaan. Doch de goedheid der Natuur jegens alle haare fchepzelen, kan den trotfehen mensch niet aanfpooN 3 reo  198 Over het veelvuldige Ongeluk ren tot navolging. De ondergaande dag kondigt den lastdieren het einde hunnes arbeids aan: — maar de Afrikaner is in het juk des Europeërs ongelukkiger dan de Stier en het Paard. Met het aanbreeken van den nacht verandert men flechts zijne ber zigheden. Heeft hij geen krachten meer, zo vermoeit men nog zijn geduld, en gebruikt hem voor ligte'r werk; zijn dag duurt van het eerfte morgenlicht aan , tot 's avonds tien uuren. De meeste Slaaven moeten heidenen blijven; want zodra zij of hunne Kinderen gedoopt zijn , zo zijn ze volgends de Wetten vrij, en worden, tcnminft'en in de Hollaudfche Colonien, als Burgers aangenomen. Ookbtfluiten de Heeren zelden, om het onderwijs en den vrijheidsbrief te betaalen. Dat het onderwijs dat zij krijgen zeer flegt, en niet overeenkomstig het oogmerk zij, erkennen veele deskundigen. De Heer die een flaaf vrij laat, moet ook, zo de zwarte geen handwerk verflaat, aan de Kerk of de Compagnie een groot Kapitaal verzekeren, waar uit de vrijgelatene , zo hij tot armoede mogt vervallen, kan onderhouden worden, op dat hij niet tot de vijanden der Colonie , in de bosfehen , overloope. Door deeze en andere bepaalingen wordt de wensch, om de Slaaven langs deezen zuuren en bloedigen weg in de Vriendelijke armen der Kerke te voeren, bijna onmogelijk gemaakt, en gansch verijdeld. Men fnijdt uit de dikke huid van den 'Neushoorn Slokken, met welke men de Slaaven kastijdt. Men gebruikt ook wel een bosch van de jongfte (tukken van 't Spaanfche riet of rotting —- meest alle hunne ftraffen zijn onmenfehejijk} wijl de menigte der Slaven zo groot is, zo wil men ze daar door beangftigd maaken, en in een geftadige vrees houden. Volgends het getuigenis van Ni-  in de Menfchenwaereld. 199 Nicolson is bet getal der Heeren, die den Slaaven brood geeven, wanneer bun' akker niet meer draagt, en die hun jaarlijks 5 of 6 ellen Hof geeven tot kleding , en op feestdagen en rusruuren geen arbeid van hun vorderen, zeer klein , en onder de Colonisten houdt men zulke meer menschlievende Heeren voor dwaazen, die hunne Slaaven door al te groote goedheid bederven. De tugtiging die in de eerfte drift bevolen wordt, moet op bet oogenblik aan dé Slaaven volvoerd worden. Ik weet uit een geloofwaardigen mond , dat de Slaaven in Leverpool zo fchriklijk en zo menigvuldig geflagen worden, dat eenige papegaijen die daar in den omtrek gehouden worden; eindelijk dit droevig muzijk en beklaaglijk fchreijen der Slaaven leeren en navolgen. In Marünique hebben de Franfchen vier paaien tot dit oogmerk bij elkander geflaagen, en zo dra een Slaaf maar het geringde misdoet, moet hij uit den hoop uittreeden, en zich tusfchen deeze paaien het vleesch jammerlijk laaten teisteren. Daarna vrijft men piment in de bloedende wonden. Dit doen ze aan menfehen, die een (tuk lands met de lpade veel fchielijker kunnen bearbfciden, dan met twee ploegen kan ge. felheden , en nogthans hunne (lagen geduldig verdraagen, te vrceden, wanneer ze niet verre van de Zee geflagen wordende , hunne wonden in dezelve kunnen uitwasfehen. Wordt ook in de Franfche - -paanfché of Engelfche Cclonien een Slaaf dood geflagen, en ten voorbedde en affchrik gefield , zo moeten de overigen hem in den grond graaven, en zijn bloed met zand bedekken. Geen menfchelijke richter hooit het roepen des verflagenen om wraake. —— Hemel ! wat is de. Mensch ? In Europa verzamelen N 4 wij  ioo Over liet veelvuldige Ongeluk wij geld, en zenden het naar de Levant, om flaaven van Turkfche Heeren vrij te koopen; en in Amerika plaagen wij zelve veele duizend Medemenfcben, veel arger dan ze van de Turken geplaagd worden! Zijn wij dan beftemd om ons leven een eeuwige wederfpraak met zich zeiven, een onophondelijken ffrijd der reden en der hartstogten te doen zijn? In het wetboek voor de Slaaven zijn zeker veele'-goede wetten; maar de ondervinding leert, dat ze niet gehouden worden. In Jamaica hangt men menigmaal de Slaaven aan de handen op , en geesfeltze op hef bloote onderlijf met een hand vol doornen, dat 'erde lappen bij hangen. Moet ons deeze vernedering der Menfchelijke natuur, ook in anderen, geen leed doen? Zijn zij dan juist daarom niet onze Mcdemenfchen en medeonfterflijken , om dat zij onder de opperhuid zvyart zijn, of kort wollig hair hebben ? De tijrannij der rijken is bereids tot zulk een zelfs onder de ruuwfte Volken nooit gehoorden graad geftegen, dat men Slaaven gedwongen heeft om te eeten en te drinken; en daarna de opening van bet lighaam met geweld heeft toegeftopt, om der natuur den vrijen loop te beletten, en den Slaaven in hun eigen drek te doen vergaan (*) ! ó Gij, die menigmaal tonnen gouds C*) De wreedheden veroorzaakten menigmaal op veele plaatzen , dat de Negers in den nacht losbraken , de bezittingen husner Heeren in brand Haken, en naar de bosfchen wegliepen om daar als een vrij Volk te leeven. Nauwlijks hadden eenigen daar mede een begin gemaakt, of het getal van nieuwe overloopers wiesen dagelijks aan. Men onderfcheidt daarom «i Amerika de Negers , die nog in flavernij zijn, van <Êe Marrons of Boscanegers, Van deeze laacften moest men,  in de Menfchenwaereld. soi gouds verkwist, om tot vermaak fpfegelgevegten op Zee natevolgen, of het fchouwtooneel door toverkunften te verlichten, en dwaasheden van het hei«lenfche Godendom te vernieuwen! Wanneer zult gij men menigmaal iederen nacht de fchriklijkfte wraak vreezen. De Hollanders namen ernftige maatregelen tegen dezelve , maar konden echter niets tegen hun Uitrichten, wijl de Negers de digte bosfchen, moerasfen en poelen, hitte, infekten e. z. v. veel beter gewend zijn dan de Europeanen; daarenboven zeer zeker fchieten, en, wanneer zij kunnen, heimelijk fchietgeweer fteelen, verhakken maaken, beter de flingerwegen in de bosfchen kennen , en over de rivieren kunnen zwemmen. In 1759 moesten de Colonien van Suriname een geregelde vrede met hen fluiten en ze voor een vrij volk houden. Doch de fchrikiijke wijze op welke zij met de Marrons die hun in handen vielen omiprongen, maakte het kwaad nog erger. B. v., den eenen floeg men een ijzeren haak in de zijde, en ging hem daar bij levendig 0p aan een galg, daar hij dus een langzaamen dood moest verwachten. De andere wierd levende verbrand, en zijn' vleesch met gloeijende tangen verfcheurd. Na dat men in 1772 ook agt vrouwen te gelijk had omgebragt, brak op nieuw een volkomen krijg uit, en de Colonien zouden waarfchünhjk geheel vernietigd zijn geworden ; — wijl zeer veele Europeanen tegen den optogt in de dichte boslchen niet beftand waren, en 'er meer en meer Slaaven tot de Boschnegers overliepen - zo niet de Gouverneur 150 der getrouwde Slaaven had opgezogt en ze op het raadhuis hunne vrijheid had beloofd, wanneer ze getrouw dienden, en ze zo tegen hunne landgenoten had aangevoerd. Met deeze hulp ftoorde men ten minu » efri6 "iSten der Marr°ns. En federt moet in de Hollandfche Colonien aan de Overigheid kennis worden gegeeven, wanneer een ernftige ftrafoefening noodig is, op dat niet bijzondere Heeren, door tijrannii zijne Slaaven tot opftand aanzette. -Sharpe , een Engelschman , heeft zijne Natie bet fchrikiijke des N 5 S/aa-  i*si Over het veelvuldige Ongeluk gij eens, daar gij zo veel doen kunt, deeze wonds der Menschheid weder heelcn? Warneer zult gij de pest van het Menfehen koopen en verkoopen buiten uwe grenzen verbannen ? Kunt gij menige lange Slavenhandels zelve voorgehouden. Het bloed, zegt hij, van veele duizenden menfehen , die jaarlijks oufchuldig worden vermoord , roept tot den hemel — de Turken behandelen hunne Slaaven beter , en men kan door uitrekeningen aantoonen , gelijk hij zelf gedaan heeft, dac tot hier toe de Colonien daar door geen of' maar een zeer gering voordeel hebben genoten. Forster, mede een weldenkend Engelander, heeft zijne Natie in dit opzigt ook niet gevleid. Auelf.t, een Fraaschmtin , noemt zijne Landgenooten beulen en ontmenschten, want de Franfchen fchieten thans de Marrons overal waar zij ze ontdekken, wanneer ze in de bosfchen gaan wandelen, even als het wild , dood , «n vermaaken zich tot uitfpanning met deeze jagt. Ter verontschuldiging van deeze ganfche zaak beroept men zich I. op de Slavernij onder het oude Testament, en de tijden der Apostelen. Doch de plaatzen i Cor. VII: 21-24. « Petri II: 18. Eph. VI: 5—8. Coll. III: 22. Tir. II: 9. bewijzen niet, dat de Apostelen dit goedgekeurd hebben. Zij vonden deeze inrichting in de waereld ingevoerd., en verbieden alleen , om, ender voorwendzel van den Christelijken Godsdienst, verwarringen in de burgerlijke Maatfchappij aanterichten. Over de vraag van de rechtmaatigheid of onbillijkheid, laat zich de gezant van Jezus Christus niet in. Wijl het toen het treurig lot van veele Menfehen was, zo leert de Apostel, hoe men zich ook daarin naar den wil van God gedraagen kon , en als Christen vcrpligt was zich te gedraagen , tot de voorzienigheid een' geoorloofden weg aantoonde, om de boeijen te kunnen affchudden. II. Zelfs is de anders billijk denkende Schrijver Ueber die Gluckfeligkeid der Volken, 1 Th. S. 117. enz. onbillijk genoeg , om het baibaarfche vooroordeel te verdedigen : dat de zwarten in Afrika een ongemeen woeste en beestachtige Natie zijn ;  in de Menfchenwaereld. 203 ge avonden de ftemme der Zangers en Zangeresfen hooren , en ze met groote ('ommen betaalen, wanneer zult gij dan ook eens dit zuchten der Menschheid, en het fmertelijk fchrejjen der lijdende onfchuld hoo- zijn; dat ?er eene te groote ongelijkheid is tusfchen hen en ons , dan dat het gevoel der Ménschlijkheid zeer zou kunnen aangedaan worden ; dat de ondervinding geleerd heeft , dat men ook door weldaaden en goede behandeling dit Volk nooit haar laag, ondankbaar en wreed charaktcr kan ontnemen e. z. v. Doch andere die nier zo door volksvooroordeel en hoogmoed verblind zijn, fchilderen ons de Negers heel anders. En zelfs in de Mooren die men in Europa aan de meeste Hoven en bij groote Heeren ontmoet,-ziet men dat het zulk een verachtelijk gefpuis niet is , als de Franfchen ons willen wijs maaken. Aublet zegt zelve, dat het eigenbelang deeze befchnldigingen vergroot; dat ze niet alle , of in een uitlteekenden graad boosaartig zijn ; dat hunne ondeugden met die der Europeanen gelijk (laan ; dat de wreede toeftand hen aanfpoort tot boosheid; en hij verhaalt veele treffende voorbeelden van gevoel en tederheid , die men in Slaaven heeft waargenomen. Ook heeft mij Nico lso t te Parijs van het tegendeel verzekerc, en in zijn Eflais fUr PHift. Nat. de St. Domingue heeft hij insgelijks fchoone voorbeelden van de trouw der Slaaven verhaalt. De dageliikiche ondervinding, zegt hij, weerlegt het vooroordeel , als of de Negers geen geneigdheid voor hunne Heeren , geen verftand of gevoel hadden. V/ie ze goed en redelijk behandelt, kan alle dagen proeven van hunne trouw zien. Maar de menfehen vergeten gaarne fchielijk de tveldaaden; die ze van andere genoten hebben. Duizend voorbeelden, getuigt hij , bewijzen, dat zij zich in de oogfchijnlijkue doodsgevaaren geftort heb!- m , om anderen te redden. Zij zwemmen om hunner lieeren willedoor de diepfte en fnelfte rivieren. Hij zelve , vaart hij voord, moet dankbaar erkennen, dat zij hem menigmaal voor gevsaren gewanrfchuwd hebben, welke hij niet  204 Over hef veelvuldige Ongeluk hooren ? Is het u onverichillig, dat van Batavia en fcunname, van alle kusten in Oost- en West-Indiën zuchten, klagten, vloeken en gebeden tegen u tot den Alweetenden opklimmen? Zou niet ieder mensch voor niet ontdekt had, en dat hij hun zijn leven fchuldig is. Ie Port au Prime wierp in 't jaar 1770 eene aardbeving verfcheide huizen om. Een Negerin was geheel alleen m een huis en zoogde het Kind van haat üeer. Ieder vlood, en redde zich, maar deeze Negerin niet. Zij wilde liever haaren zuigeling in het leven behouden , zelfs ten koste van het haare, Zij maakte van haar lighaam een fcherm over het Kind, ZU boog zich over het zelve, en liet de ftukken van het inftortend gebouw , zonder zich te beweegen op Zich vallen; het Kind werd behouden, maar zij ftorf weinige dagen daar na, — ó Gij onmenfchelijke harten! gelooft gij wel, dat onze rechtvaardige en goede God zulk een edel hart in de eeuwigheid onbeloond zal laaten ? Meent gij dat Hij ook zoo eenzijdig is als gij ? dat Hij ook deugd en grootheid der ziele naar het vaderland, naar de Kerk, naar de feéte afmeet? — O Christenen! alles werkt in de eeuwigheid , alles komt voor Gods beloonenden richterftoel , het zij het een zwarte of blanke — een Jood of Christen doe! In het bezit van den waaren Godsdienst te zijn , is een groote weldaad van God; — maar daarom is de Menschheid niet overal ontaart, daarom zijn buiten de ringinuuren van de Christelijke Kerke niet altemaal duivels. Toen Hijbla, of Bahil, een ijverig proteftants Geestelijke in Hungarijen, tegen den afval van de zuivere leer een boek gefchreven had , kwam hij door de toenmalige magt der'Jezuïten, in den Kerker. Toen hij hoorde dat hij verbrand zou worden , ontkwam hij nog gelukkig door de dronkenfchap zijner wachters, maar hij brak door een fprong zijn been. De wond werd in de vlugt langs hoe gevaar hjker. Maar een Jood op de Poolfche grenzen was hem een weldoeade Samaritaan, Zouden wij nu deeze  in de Menfchenwaereld. 203 voor zijn geflacht mogen fpreeken, wanneer zulke wreede verkortingen van onze natuurlijke rechten een algemeene Mode wierden? En waar is nu de Artzenij voor deze onoverzienbaare ellende in de Menfchenwaereld ? Waar is de troost en verkwikking voor alle deeze onderfcheide foorze verzorging niet fchoon en edelmoedig heeten, al had ze de eene Jood aan den anderen verrigt ? En gefield , dat de Negers menigmaal het vee en de flaaven hunner heeren vergiftigden , of andere boosheden aanrichteden — is dit te verwonderen, daar men ze in wildheid laat opwasfen? daar men ze behandelt, als of ze ,geen Menfehen waren? Zij denken op niets, zegt Nicolson , dan om te ontkomen uit het treurige leven, welkers dagen zij kunnen tellen naar de fchrikiijke ftraffen die zij zonder ophouden moeten doorftaan. Hij verhaalt een geval van een Neger , welke gehangen zoude worden , en die toen de ftrop brak , gaarne alles gaf, wat hij had , om een nieuwe ftrop te koopen, en zich onverfchrokken voor de tweedemaal liet hangen. „ sVlfaut, zegt Nicolson, les guider en tout, s"ils n'imaginent presque rien, ieft que Vefclavage brife les resforts de Pame, & Pabatardit toute Cf) Men wende, ten lilden voor: dat Guinea van God en de Natuur zo verlaaten is , dat de inwooners tot de flavernij beftemd waren, en dezelve draaglijker vonden dan de vrijheid in hun Vaderland. Doch Sharpe heeft reeds aangemerkt, dat de Europeer, geen land en lugtftreek in Afrika, naar die van Europa , of naar zijn lighaam beoordeelen moet. Op den ganfchen aardbodem is geen land, waar geea menfehen kunnen beflaan. Maar even deeze jaar- lijk- f_* Dat is: Hebben zij in alles een leidsman nodig; verzinnen zij .bijna niets ; het hooit daar van daan , dat de flavernij de Srijfveertn der zitle verbrijzelt , tn baar ] geheel verbasteren deet.J  206 Ove, het vselvul.lige Ongeluk foorten van ongckikkigen, die ik genoemd en niet genoemd heb ? Treurige waarneemingen voor derf Mcnfehenvriend ! Scbriklijt doolhof en onoploslijk raadzel voor den Denker, wanneer 'er voor alle deeze vernederde, misbruikte, gekerkerde, verftootene, vastgeboudene en verwaarloosde Menfehen , geen ander rijk van God beftaat, dan in onze verbeelding! lijkiche inkoop van gezonde en fterke mentenen van beiderlei gedacht, 'moet het land zeer ontvolken; en wanneer Guinea 'er flegt en treurig uitziet , zo is dit een gevolg , en niet eene oorzaak of verontfchuldiging, van den Menfchenhandel. In 1772 hadden dé Engelfchen alleen op alle hunne Amerikaanfche Eilanden en Colonien 850,000 Negerflaaven; 100,000 worden 'er jaarlijks van opgekogt, waar van een derde gedeelte op de reis of aan ongemakken fterven. Zie Alton. Merkurius 177a No. 104. Men vergelijke ook hiermede: Confiderations de Fètat prêfent de la Colonie francoife de St. Domingue Paris 1777. Göttinger Anzeigen 1778. 8ift. Hoe den flaavenhandel in Gods oogeri moet worden aangezien , kunnen wij reeds uit Gods onzijdige en algemeene Menfchenliefde, en nog duidelijker befluiten, uit de wet die aan de Jooden gegeeven was , dat elk die niec vrijwillig en voor de Overigheid van zijne perfoneele vrijheid afftand gedaan had, in het jubeljaar zonder betaaling losgelaaten moest worden. Deut. XV. vs. 10—18. De reden, die'er bif gevoegd wordt. is van de natuurlijke gewaarwording van elk, die in een dergelijken toeftand geweest is , afgeleid, vs. 15. — Men zie eene flegte verdediging van den flaavenhandel in de Ncuen Mannichfal'.ichkei. ten 1 St. S. 391, e. v. Want men zal toch niet geloorven , dat in de kleine krijgen der Afrikaanfche Vorften , zo veele duizenden gevangen en reeds tot flavernij veroordeeld worden? nog minder, dat, wanneer de Europeërs ze niet afhaalden, deeze honderd duizenden alle door hunne overwinnaaren zouden gevreten worden ?  in de Menfchenwaereld, 207 ding! Is God Schepper en Vader van liet Menfehengenacht, en is hij wijs en goed; zo moet de gedaante deezer aarde veranderd worden. Het duister tafereel des Menfchelijken levens moet vrolijker en aangenaamer worden. De duistere hemel die nog over ganfche landen , over millioenen. bijzondere Menfehen hangt, moet zich ophelderen en van zijne zwarte wolken gereinigd worden. Eén van beiden; of 'er zijn in het rijk van God in 't geheel geen grondregelen, of de vuurigfte en voornaamfte beftrevingen van onze Natuur kunnen niet altijd vrugteloos blijven. De goede en beloonende gevolgen der Deugd moeten algemeen , mosten zigtbaar en uitfteekend worden. De onaangenaame en fmertelijke naweeën van het kwaad moeten uitbreeken bij elk die zijne Natuur gefmaadt, en Gods wetten veracht heeft. De lasten des levens moeten den edelen en vroomen afgeligt worden. Op dit verwarde toneel moet eens orde en regelmaatigheid herfteld worden. Het kan de laatfte bedoeling van God niet zijn, dat. het bedrog triumfere, en de gewelddadigheid nog gevleid worde. De edelfte Menfehen moeten eenmaal den rang bekomen die hun in de fchepping toekomt. De verlochende, gelasterde en vervolgde oprechtheid des Christens , moet haaren glans op beter tooneel kunnen verfpreiden. Zo veele heerlijke daaden, die tot hier toe in de fiilte der verborgenheid bedreeven en bedekt waren , moeten voor de oogen der waereld opengelegd worden. De traanen der armen kunnen niet altijd onafgewischt van het vermagerd aangezigt rollen. De eergierige trotsheid* der grooten en rijken moet met geweld aan de natuurlijke gelijkheid van alle Menfehen indachtig gemaakt en vernederd worden. De bron van zoveele vernederingen en doolingen der Mensch-  20% Over het veelvuldige Ongëluh Menschheid, moet geflopt worden. Het wankelend verftand moet te recht gebragt, de uitfpoorige vetbeeldind geboeid, het in de zoete dronkenfchap zijner lusten dikwijls uitfpattend hart moet aan betere, edeleren waardiger voorwerpen gehegt, en door derzelver innerlijke waarde voor dergelijke zwakheden bewaard worden. De ganfche kraamerij des Menfchelijke levens, die markt vol kleinigheden en fpeelgoed, moet opgebroken, en den veredelden van het graf wedergekeerden Mensch een nieuwe deure geopend worden. In geruster oorden, niet onderworpen aan de geduurige afwisfelingen der ftrijdende elementen, moeten uit onzen omgang met anderen alle die ledige, nietswaardige en onbeduidende aanleidingen tot verdeeldheid en misverftand , de oorzaaken van twist, tvveedragt en flrijd, waarmede dit wisfelvallige en verwonderenswaardige leven als doorweeven is, weggeruimd worden, en niet meer de verffoorers van het genoegen , de moorders der vriendfchap, en de roovers van onze ftille vreugde zijn. Dit alles wenscht zich de ziele des Christens, en wij verwachten het van u, Vader aller Schepzelen! van U, die het eerfte, grootfte en volkomenfte der Wezens zijt! van U, Vader der Christenen, die ons niet beftemd hebt, om eeuwig de treurige gevolgen van onze gevallen Natuur te ondervinden, maar om de zaligheid te bezitten door onzen Heere Jezus Christus. 't Is waar, de aarde is fchoon, de Natuur is onuitputlijk rijk in werken der Almagt en wijsheid; het menfchelijk leven heeft zijne bekoorlijkheden; de wetenfchappen en alle bezigheden hebben een zekere aangenaamheid in zich; de Deugd beloont ia  in de Menfchenwaereld, 209 in zékere opzigten zich zeiven: (*) maar;—■—« onze ziele wordt nogthans door dit alles nog niet vervuld. Ze is een afgrond, die alles, wat ons onder de maan bejegent en voorkomt , wel aanneemt, maar het meeste daar van weder verftoot, en als (legt en onbruikbaar wegfmijt. Ze neemt alles aan en verlangt fteeds nog meer. Duizendmaal gevoelt ze zelve, dat ze als niet aan haar rechte plaats is, dat haar nog het beste, het waardigfte ontbreekt; dat haar eeuwig verblijf niet in de enge bar.* (*) JacobFoster zegt, in zijne reden ixeher wichtige wahrheiten der christlichen Rcligiofi:- De natuurlijke goede en kwade gevolgen der Deugd en boosheid kunnen menigmaal verhinderd , dikwijls vermijd worden. In alle deeze gevallen is eigenlijk in 't geheel geene belooning of ftraffe. Verder zijn deeze belooningen of ftraffen noch zo aanmerklijk , noch zo algemeen , noch ook in het tegenwoordige levei\ zo. zeker, dat men redelijker wijze zou kunnen verwachten, dat zij de itandvasté oprechtheid in alle wederwaardigheden zou kunnen onderfteunen , of het evenwigt houden tusfchen de fterke aanlokzelen van waereldfche eere en lusten. Dat bovendien in eene groote menigte gevallen de ellende der deugdzaamen waereldkundig is , maar haare belooning niet in de oogen valt ; en de uiterlijke voordeelen der boozen ongemeen merkbaar en zigtbaar, maar hunne ftraffen verborgen zijn. In alle zulke gevallen zal men den Deugdzaamen zo weinig door zijn uitfteekend geluk kunnen onderfcheiden, dat men hem veelmeer voor een ellendigen zoude aanzien. Derhalven is, wanneer 'er geen toekomend leven was , het voornaamfte oogmerk der ftraffen en beloonïngen verlooren , namelijk: het onderfcheid dat ze tusfchen alle de voorbeelden van Deugd en boosheid maaken moeten , om tot de eene aantemoedigen, en van de andere aftefchrikken, en dit in alle foorten en in alle trappen -derzelven te doen. II. Stuk. O  £io Over het veelvuldige Ongeluk banden des leemen lighaams , van het welke dagelijks eenige deelen vergaan , kan zijn. Niet het kleinfte gedeelte van haare wenfchen wordt op aarde bevredigd. Zo lang wij hier aan de lighamelijIce waereld gebonden zijn, beftaat ons ganfche geluk in het betoomen onzer begeerten. Wij moeten de maate erkennen, welke thans allen onze krachten en bekwaamheden is voorgefchreven. Zo dra wij deeze grenzen overfchrijden, volgt ons het ongeluk op de hielen. Maar zo zeker als dit is, even zo zeker moet ook deeze ftaat der voorbereiding afwisfelen met die der volkomenheid, in welke wij door de hoogstmogelijke uitbreiding van onze zielsvermogens gelukkig zullen zijn, in welke ons verftand zich in het oneindige zal uitftrekken en meer en meer verwijden — in welke onze liefde niet zal bepaald zijn tot eenige weinige menfehen , maar alles omvatten zal , wat in God, wat in de greuzenlooze zee der Schepping , wat in het rijk der Engelen en geesten heerlijk , volkomen, groot en goed is. Kwam hij nimmer, die gelukkige tijd, —| zo had de Schepper te vergeefs dien onleschbaaren dorst, die brandende begeerte, dat fteeds opwellend verlangen naar een fteeds toeneemende Gelukzaligheid in de Ziele gelegd; zo ware het onophoudelijk wenfchen en roepen naar volkomenheid en grootheid van ziel, flechts marteling voor ons, en verkondigde niet den God der liefde, die het plan van ons geluk voor toekomende waerelden , voor volgende tijden aangelegd heeft. Maar deeze ftemme der Godheid klinkt in onze ziel onder alle lijden en wederwaardigheden. Zij houdt aan onder de hevigfte ftormen, en zwijgt zelfs niet bij den meest gemartelden. Het is eene geheime onzigtbaare kracht, die ons fteeds het ooge in de hoogte heft. Een ver-  in de Menfchenwaereld. 211 verborgen voorgevoel van een toekomftig aanwezen beeft welligt ieder mensch, ook de onbefchaafdfte, voor eenige oogenblikken, welke de wijze aan één hecht , en , als hij kan, tot uuren uitrekt. Het lighaam is een dunne brooze fchaale. Wanneer de reden aanvangt fterk te worden, wordt het zwak en neemt af. Wanneer het vol fappen is , hindert het den geest door zijne gevoeligheid — of, wanneer het, om zo te zeggen, tot een knekelhuis geworden is , door traagheid en gevoelloosheid. Nu zijn zijne fijnfte buizen te vol — dan te eng. — Hoe ongelukkig zouden wij zijn, zo wij nimmer uit dit omkleedzel konden ontkomen ! Alle vermaaken worden ons in, korten tijd laf en Smaakloos, en elke verdere fchrede in de waereld kost oneindig veel moeite, zorgen en overleg. De menfchelijke hartstogten zijn in een onophoudelijken ftrijd, en nooit wordt het vreede in dit kampperk. De gebreeken der bloedsgefteldheid verzeilen ons tot aan het graf; wij zondigen zelfs in den hoogen ouderdom alle dagen , en vallen menigmaal ver achterwaarts. De gebiedende Heeren der aarde maaken door hunne zwakheden , dwaasheden en wreedheden het wijzere deel des Menschdoms veele onaangenaams uuren. Braave Menfehen zijn dikwijls verre van elkander verwijderd. Daarentegen heeft iedere oprechte fteeds zijn vervolger, benijder, lasteraar en vijand neven zich. De oprechte Christen lijdt bij de geringde ftruikeling oneindig veel in zijn geweten. De booze verflikt deze gewaarwording, verhardt zich tegen dezelve, en heeft noch fchaamte noch berouw. De Itrengfte beproevingen treffen fteeds de besten. Het gezigt van zo veele verzuimde , verwilderde , arme , kranke , verdrukte , noodlijdende, Somtijds op de onbillijkfte wijze tot O 2 den  212 Over het veelvuldige Ongeluk den krijgsdienst gedwongene, en van alle zigtbaafe hulp ontblootte medemenfchen, moest ons'noodwendig alle moed beneemen, en alle vertrouwen op God verftikken, indien wij niet dachten dat Hij eens het voorhaogzel zal opnaaien , en over dat alles vonnisfen. Bleef een enkele goede handeling, bleef flechts eene gedagte die fchoon en edel is, onbeloond dit ware een fmaad voor de Godheid, die de aarde regeert. Haar aangevangen plan kan wel, in ons oog, door veele ingemengde oorzaaken opgehouden, maar nimmer op zich zeiven vernietigd worden. Doch alles zal verbeterd worden. Wij verwachten een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, in welke de deugd en gerechtigheid woonen zal! 2 Petr. III: 13. Paulus, die fteeds groot en beminnelijk is, roept ons eveneens toe : laat ons niet bedroefd zijn, gelijk de andere die geen hoope hebben! (1 Thesf. IV*. 13.) Hij treed met den fchreijenden Christen naar het graf van hunne fluimerende vrienden, en predikt daar eene wijsheid, die even zo verheven als trooftende is. Toenmaals woedde reeds de vervolging. De ftormeude geest der ijveraren, die van de Synagoge uitgevaaren was, en de wapenen der Romeinen tegen het edelfte gedeelte hunner burgeren wette, drong ook in Thesfalonica door, waar de gezant des Veriosfers de fchoonfte gemeinte, geen leerlingen, alleen zoonen en dochters, enkel broeders en vrienden had. Eer zij nog alle in alle de lesfen van het Christendom genoegzaam bevestigd waren, moesten reeds fommigen van hun voor de waarheid der nieuwe leer , bloed en leven laaten. Een algemeene treurigheid en moedloosheid verfpreidde zich onder de Chtistenen. Zij waren gedeeltelijk in de gedagte, dat de dag der verfekijning van  in de Menfchenwaereld. 213 van Christus Jezus nog in hunnen tijd zou aanlichten en hun nog leevende aantreffen. Van de op» ftanding hunner lighaamen waren zij nog niet volkomen onderrigt, daarom geloofden zij, dat deeze omgebragten en ontflaapenen de zaligheid eens zonder lighaam en omkleedzel genieten zouden. Bij deeze gedagte ontwaakte de voorige tederheid omtrent de gemisten. Zij veranderden de dwaaling in waarheid, Men beklaagde de geftorvenen, als of ze in 't geheel niet meer in wezen waren, Het fcheeL de niet veel of die goede zwakke zielen hadden aan de vernietiging geloofd, en hunne heidenfche tegenftanders zelve in de buitenfboorigfte. en overdreevenfte uitvallen hunner droefheid nagevolgd, Paulus , die als een zorgvuldige vader zijne Kinderen leidde, komt hen te hulp, en verftrooit de twijfelingen, met welke zij tot hier toe geworfield hadden. Hij keurt hunne traanen niet af. Waar leeft de man,' de Christen, dien de waereld altijd kan behaagen? Hij eischt geen gedwongene ongevoeligheid. Hoe menigmaal fchreide hij zelve in de flilte des middernachts, ftroomen van traanen over de omftandigheid van hem en andere menfehen? Hij .wil alleen, dat zij de natte oogen ten hemel zullen opheffen, en zich in geen overmaatige droefheid zullen toegeeven. Hij heiïnnert hun, dat zij als Christenen veel betere, zekerer en gegronder hoope hadden , dan de bedrieglijke, onzekere, verwarde verwachtingen van eenige verftandige heidenen , vat; eene toekomende waereld — C) dat het een gedeelte (*) In alle reisbeschrijvingen vindt men de zeldzaame gebruiken der Wilden bij de krankheden en het afflerven hunner aanverwanten. De Hottentotten weeten niets van een toekomend leven. Daarom verzamelen O 3 zi?h».  214 Over het veelvuldige Ongeluk te van de verheven leere hunnes Meesters is, dat de millioenen menfehen die op aarde geweest zijn, en nog zijn , eens uit de graven zullen wederkomen, en voor het Hoofd der Kerke verfchijnen. Met deeze vertroostende gedagte moesten zij de beklemde ziele verkwikken, en hunnen vijanden gerust onder de oogen zien. Dezelfde Apostel fchildert op een andere plaats zijnen toehoorderen die groote verwachtingen der Christenen, op dat zij, even als hij, alle wenfchen en begeerten, alle hoop op een toekomend leven, en eene zaliger beftemming zouden richten. Het eerfte waarop de Christelijke Godsdienst onze hoope vestigd, is een betere waereld. Onze Faicrflad, zegt Paulus, is de Hemel. (Phil. III: 21.) De heilige fchrift fielt ons fteeds voor als wandelaars, die thans nog van hun waar vaderland verwijderd, in zich , wanneer iemand dood krank is , zijne naastbeItaanden om hem in een kring, fchreeuwen, huilen, llampen met de voeten , klappen in de handen , en maaken een vreeslijk gerugt , als of zij onzinnig waren. Na den dood wordt het gefchreeuw nog uitfpooriger , en bij het wegdraagen van het lijk, maaken ze weer alle de belachlijkfte gebaarden. Met fchreeuwen gaan ze'weg, en om den overledenen te vereeren, bemorfen zij zich met koemist en pis; dit gefchreeuw wordt eenige dagen op het zelfde uur herhaalt. In Otaheite behoort het tot de uitdrukking der tederheid, dat zich de Vrouwen op de begraafplaats onder het weeklaagen eenige maaien met zeehondstanden in het hoofd ftooten, het bloed op eene doek laaten druipen, en den dooden dit als een lijk-offer toewerpen. Vijf maanden lang houden zij menigmaal daar bij omgangen , en flaan elkander met een getakte ftok enz. Zie Hauwkesworths reize om de waereld III. D.  in de Menfchenwaereld. 21$ in vreemde gewesten leeven. Wij reizen alle op den grooten weg dezer waereld: maar aan dit onrustige , moeijelijke en ftrijdvolle leven grenst voor alle vroome Christenen, een beter leven , waar Vvij in aangenaamer en gelukkiger omftandigheden , duurzaamcr goederen, Standvastiger vrienden, beter gezelfchap, edeler genoegens, ligtere bezigheden, fchooncr wooningen , verhevener gedagten en nuttiger gefprekken, vrij van lijden zullen hebben , en onze begeerten en wenfchen , die alle redelijk en heilig zullen zijn, alle vervuld zien. Onze zwakke oogen kunnen het licht niet yerdraagep, in het welke God woont. Paulus zag de blijdfebap der gezaligden; hij fmaakte de vreugde des hemels : maar hij had geen woorden , om ze uittedrukken. Het andere , dat wij als Christenen mogen verwachten, wanneer de gedaante deezer waereld een einde neemt, is de veredeling en verheerlijking van ons lighaam. Wij verwachten, dit zijn de troostrijke verzekeringen des Apostels, van den Hemel onzen Heer en Heiland Jezus Christus, die ons vernederd lighaam zal veranderen, op dat het gelijkvormig worde zijnen heerlijken lighaam e, naar de werkinge waar door hij ook alle dingen hem zeiven kan onderwerpen. Wie verftaat deeze taal volkomen? Wie kent de heerlijkheid, welke het lighaam des Verlosfers deelachtig is? Wie weet , hoe ver ons weder opgewekt lighaam dien tempel der Godheid gelijk kan worden? Laat ons nogthans niet twijfelen. De almagt van Jezns Christus, cp welke zijn getuige zich beroept, daar hij zelve het gewigt dier belofte ondervond, is 'er borge voor. Is hem gegeeven alle magt in den Hemel en op aarde — heeft God hem gefield tot een Heer over alles, wat genaamd kan worden , niet alleen in deeze , maar ook in de toekomende waereldi zo kunnen ook de O 4 Hg-  aiö Over het veelvuldige Ongeluk lighamen der Christenen op zijn bevel weder her. fteld, verheerlijkt, en overeenkomftig met die waereld, die verrigtingen, dieomftandigheden, gevormd worden. Wij verheugen ons reeds over dit bewijs der Goddelijke goedheid, doch wij kunnen het niet Verklaaren, Deeze leemen hutte, die thans geen ongeval , geene verdrukking kan wederftaan, die vol kunstwerken, maar ook zo broos en teêr is , dat ze menigmaal eer in dort, dan wij ze volkomen naipeuren kunnen; dit sgebouw, met het welke God ons omgaf, op dat wij het midden zouden uitmaaken tusfchen Engelen en dieren , en met de zigtbaare fchepzelen verbonden zijn; deeze zinnen, die hier onze wegwijzers, leeraars, verlustigers en te gelijk verleiders zijn ; deeze leden, die wij menigmaal werktuigen der zondige begeerten doen zijn, en die ook zelve fomwijle door lighamelijke bekoorlijkheden de lust tot zonde in ons aanvuuren en verfterken; dit woonhuis van den Geest, dat hem zo menigmaal tot last wordt, en, wanneer hij zich tot den Vader der Geesten verheffen, alle werken van God omvatten , en in waarheden baaden wil, hem als een zwaar gewigt naar de laagte trekt; deeze aan zo veele verzwakkingen, verval en eindelijk geheele inftorting onderworpene aardfche helft van ons, die onder een menigte gevaaren ontwikkeld , met de grootfte moeite en zorgvuldigfte verzorging onderhouden , en menigmaal door de fcherpzigtigfte kunst niet weder gezuiverd en verjongd wordt, maar in den ouderdom gekromd, mismaakt en in zich zeiven onbuigzaam en allengs tot de geheele ontbinding voorbereid wordt; dit vat van onzen geest, dat ons door pijnigende fmerte in het kleinfte lid, in het denken ftoort, menigmaal alle light, alle opgeruimdheid des verftands ontrooft, en aan  in de Menfchenwaereld. 217 aan het befchaven en verbeteren der ziele de helft des levens tot zijne uitfpanning ontneemt: dit kleed van den geest zal ons welligt eerst na veel duizenden jaaren weder gegeeven worden en zal dan de ziele in de gloeijende aandagt niet meer ftooren, maar zal ons weder geworden, zonder dat wij noodig hebben, om nog fteeds met zo veel onrust voor zijne behoefte te zorgen, zonder ge. brek , of ongemak , zonder zaaden van krankheden — in eeuwige bloei, met fneller bewegingen, fijner gevoel, nïeuwgefchapen en fchoon , om ook van deeze zijde volkomen gelukkig te zijn. — Zo zal het lighaam van het graf terug komen, gelijk een fchoone bloem op een dorren rteel weder uitfpruit! Het verderflijke zal de onverderflijkheid aandoen ; de dood wordt verfonden tot overwinning! Zo laat ons dan ook naar hemelfche wetten leeven, en der waereld toonen , dat wij hier geen blijvende jlad zoeken. Het vrolijke genot van de menigvuldige gaven Gods in de Natuur , is ons niet verboden. De Godzaligheid ftrijdt niet met den wensen, welken wij alle hebben, om in de waereld een Ihl en gerust leven te lijden. Ze ftrijdt niet met het kleed dat wij draagen , niet met de genoegens die wij alle 'zoeken, noch met de fchoonheden die de zinnen bekooren. Onze Verlosfer heeft der Natuur deeze fmaad , der Menfchelijke ziele deezen dwang uergends aangedaan. Het is veelmeer onze pligt, om beftendig , ook bij het dagelijks gevoel der aardfche en menfchelijke ellende, de dankbaarheid aan God niet te vergeeten , zo veele reeds genootene weldaaden te herdenken, dezelve in hun getal, grootheid en waarde zorgvuldiger dan doorgaands gefghiedt te berekenen, zo menige fchoo0 5 ne,  2l8 Over het veelvuldige Ongeluk ne , goede , voordeelige zijden der waereld , zo veele heerlijke en altoos nuttige inrichtingen in de natuur , bijéén te brengen, en ze , met oprechte dankzegging aan den eeuwigen Inlteller derzelve , te roemen. Het is onze pligt tegen de ontevredenheid te ftrijden, en de moeder van deeze hoogst onbetaamelijke beweeging, eigenliefde , nijd en trotsheid , uit ons hart te verbannen. Het is onze pligt, om zelfs de onaangenaamfte voorvallen in de waereld van beide zijden te bcfchouwen, en ze met den' ganfchen reeks hunner gevolgen zo lang te overdenken , tot wij ons overtuigen kunnen , dat een onafgebroken geluk op deezen planeet niet mogelijk is , dat het in de meefte gevallen ons grootfte ongeluk zoude wezen, ja dat ook ftrenge kastijdingen waare weldaaden van God , en bewijzen zijner liefde tot ons zijn. Het is onze pligt, God fteeds en onophoudelijk voor zijn grootfte gefchenk, zijn geliefden Zoon, te loven en te danken , en ons met de gedagte der eeuwige verlosfmg die hij te wege gebragt heeft, te trooften en te verkwikken , ja zelfs in de fchriklijkfte verwarringen deezes leevens, als ongeveinsde , ootmoedige , geloovige Christenen , Hem na te wandelen, en op zijne beloften te wachten. Smaakt en ziet, zegt de Godsdienst, dat de Heere goed is (*): verblijdt u inden Heere te aller tij d, wederom zeg ik u , verblijdt u (§)! Maar even deeze Godsdienst wil ook, dat wij onze zielen niet laaten verwennen , dat wij ons nimmer zo geheel aan het aardfche hegten, dat wij daardoor de lust aan God eh Godlijke zaaken ver- Jie- (*) Pf- (§; Philip. 4, 4.  in de Menfchenwaereld. 219 liezen , en der ziele geringe , ledige, niets waardige dingen tot voedzel aanbieden. Zullen wij niet eeuwig op deeze waereld woonen , zo laat ons dan alle mogelijke trouw bewijzen, bet zij dat wij éen plaats in de Maatfchappij bekleeden , die de bewondering van de meesten tot zich trekt, of dat wij verre beneden andere vernederd zijn. Aan den ploeg , in de werkplaats, in het kindervertrek, in de fchool, op het komptoir, in het ftrijdperk , in de diepfte eenzaamheid, bij het krankbed, in de gerechtszaal, aan het roer van ftaat, aan de fpitze van een gansch volk, op den koninglijken troon overal is het de pligt, om den wil van den opperden Heer en regeerder der waereld ten richtfnoer te neenien , en ook uit gehoorzaamheid aan hem, den bitteren kelk niet weg te ftooten , dien Hij tot ons dagwerk ons toegetchikt heeft. Laat ons flechts den wenk der Voorzienigheid volgen. Zij weet gewis voor elk haarer onderdaanen de beste plaats op de waereld , den zekerften weg naar de eeuwigheid. Zouden wij daarom aan de goedheid van God twijfelen , jom dat hij ons den weg tot fchitterende verrigtingen in de waereld geflooten heeft ? — Wij weeten als dan ook van de blinkende ellende , -van den prachtigen last der grooten niets; wij zijn als dan ook bevrijd van de gevaarlijke aanlokzelen , die met alle voornaame ftanden in -de waereld verbonden zijn ; wij hebben dan ook niet zo veel van de afgunst en lasterzucht van andere menfehen te lijden ; zo genieten wij ook in den middenftand meer oprechte, hartelijke liefde van anderen; zo vergeeten wij bij de geftadige arbeidzaamheid alle de ijdele gochelfpelen, die anderen den geest fteeds beroeren en veront- rus-  £20 Over het veelvuldige Ongeluk rusten ; en in onzen kring, hoe eng hij ook zij, zullen wij fteeds onze Godvrucht, ons geloof aan den Verlosfer, onze menfchenliefde en oprechtheid kunnen toonen , en voor de eeuwigheid werkzaam Zijn. Is 'er zo veel onheil, zo veel lijden en traanen, zijn 'er zo veele boze menfehen in de waereld, zo laat ons des te beter, des te menschlievender, des te zagtmoediger , dienstvaardiger en befcheidener jegens anderen zijn, op dat zij, die de naaste met ons omgaan, niet ook over ons zuchten. Dat is de waare kunst van wél te leeven, die wij alle behoor, den te weeten. Gelijk de olijfboomen , zegen op andere te druppen, gelijk fakkelen en andere lieflijke fterren in den donkeren nacht nog te glmfteren, op dat niet alles door de boosheid overwonnen, niet alles met wolken overdekt worde. Gelukkig hij, die zo veel ontvangen heeft, dat hij het lot van anderen verlichten, en treurige harten verkwikken kan. Volgen wij dus God na, die alle dagen ellendigen en ongelukkigen in 't bijzonder goed doet, en die ons nog in de eeuwigheid de laatfte traane, die wij van den oever der fmerte , van den dood» ftrijd medebrengen, zal afwisfehen. Terwijl wij ons geluk ook over anderen verbreiden, verlengen en vermenigvuldigen wij deszelfs genot, en maaken ons vatbaar voor nieuwe en fteeds grootere weldaaden van God. — En wanneer wij hun, die met ons aan een veld arbeiden, verheugd hebben, laat ons dan ook hen allen , wier zweetdruppelen wij niet zien vloeijen , in ons mededoogend gebed aan den troostrijken en barmhertigen God, mede influiten. Zo zullen wij de maate van ongeluk op deeze beneden waereld, zo veel in ons is, verminderen, en an*  in de Menfchenwaereld, 221 andere Menfehen , die welligt lange in de eindelooze jammeren gezucht hebben , opbeuren en tot roem van God opwekken. Het ongeluk maakt menigmaal alle banden vaster. Onder lieden, die weinig of niets hebben , heerscht veeltijds de beste vriendfehap. Men rekent dikwijls anderen hun lijden als een verdienfte aan, en wil ze door liefde fchadeloos houden. En zouden wij dan zelve bij zulk eene uitfteekende hoope, fteeds treurig en onvergenoegd zijn? «ouden dan nog altijd, ook onder Christenen, de vrolijke, tevredene, blijmoedige Menfehen zeldzaam zijn ? Hebben wij zulke heerlijke toezeggingen in onzen voortreflijken Godsdienst ~ waarom zouden wij dan een treurig angftig leven leiden? waarom fteeds een beklemd hart, een fchreijend gezigt op de fchoone aarde omvoeren? Wij moeten dit kleinmoedig gedrag, deeze neêrgeflagenheid , 't geheime verdriet in ons leven , en de ontevredenheid met ons lot, aflchudden. Het is ondankbaarheid aan God, en verfmaading van den Godsdienst. Den boozen mogen de folteringen in het geweeten eeuwig alle rust beneemen. Hij moge fteeds overal beeven , gelijk een reiziger voor wien de we°duister is, terwijl een ftortregen hem van verre overvalt. Maar het leven van den Christen zij heilige vreugde, en zagte gelatenheid. Zelfs onder het gevoel van het onvermijdelijk lijden kunnen wij ons fteeds met de herinnering aan ons waar Vaderland , aan de geduurig aannaderende komst van Jezus Christus , aan onze toekomftige onfterfiijkheid en verheerlijking, bemoedigen en opbeuren. De Christelijke Godsdienst heeft balfem voor alles. Kunnen wij  222 Ovsf het veelvuldige Ongeluk wij dan niet 'bidden, dat God ons door den troost zijnes woords, en door zijnen in 't verborgen werkenden Geest ten allen tijde met vrede en vreugde vervulle , en nooit zijne hand van ons aftrekke? Verdwijnt alles rondom ons , zo blijven ons nogthans de groote verwachtingen der Christenen bij. Wij kunnen het zeer zeker gelooven , het geen hij ons toeroept: ,, Ik zal u niet verlaaten noch. vergeeten. God is getrouw en waarachtig ! Gelijk zich een vader ontfermt over zijne Kinderen, zo ontfermt zich de Heere, over de gene die hem vreezen > Jezus Christus is in d'e waereld gekomen , op dat wij uit zijne volheid zouden ontvangen genade voor genade. Een godsdienst, gelijk deeze is, kan ons voorzeker nooit verlaaten. Volgen wij hem flechts, hij zal ons gewisfelijk fteeds met vrolijke gewaarwordingen vervullen , en de ziele wapenen. Midden onder de bitterfte traanen , die wij menigmaal op het graf onzer vrienden ftorten, of om ons zeiven doen ftroomen, kunnen wij toch fteeds tot ons zeiven zeggen: Uw Vaderland is de hemel; daar zult Dan zullen wij u weder zien, ouders, leeraaren, vrienden en kinderen! Dan zal onze Christelijke Godsdienst in zijne weldaadige grootheid fchitteren! Dan zal de lof Gods van onze lippen vloeijen! Dan zal de Christen van zijne grootfte fmerte, de zonde, die hem fteeds aankleefde , en hem traag maakte, ontheven worden! Dan zal dit hart, dat hier menigmaal zo ledig was , fltcbts voor vreugde en zalige aandoeningen open zijn! Mijne ganfche ziele zal doordrongen , vervuld, verheven worden door uw heerlijk gezigt, ó Godlijke Verlosfer! (*) De ouden fabelden vee! van de rivier Lethe, uit welke ieder bij de aankomst iu het rilk der fchimmen drinken moest, om alles, wat in dit leven was voorgevallen te vergeeten. Maar wij, christenen! zullen het aandenken aan onze deugd niet verliezen. Elke *oede daad zal ons daar nog verblijden, elke genotene weldaad van God, elke geoefende vriendfehap met andere, «1 het doorgeftaane lijden zal ons daar nog tegenwoordig zip. 6