D E , RECHTSCHAPEN KRYGSMAN. TOONEELSPEL. TejiMSTELDAM, J>y PIETER JOHANNES UYLENBROEK. MDCCXCIV,   6 Gy, wiens hand de droeve weezen, De weduw en den gryzaart voed, Gy ziet uw heil ten top gerezen, Door 't heil dat ge andrcn fmaaken doet. Wie kan u ooit naar waarde roemen? 'k Hoor u een' God op de aarde noemen. KLEINE DICHTER!. Y K E HANDSCHRIFTEN, Cde Schakeering, b!. 29,  PERSONAADJEN. de heer schrapenburg. clara wachtendonk, eene weduwe. kapte in van held. s o p h I a , zyne gemalinne. jantj e kinderen der weduwe. lysje, J klaasje, haar buurvrouw. Het tooneel is in een dorp van Gelderland. DE  D E RECHTSCHAPEN K R Y G S M A N. TOONEELSPEL. EERSTE T O O N E E L. C L AR A. De dorpklok kondigt my het uur des middags aan; Myn kindren komen t'huis. — ö Hemel! hoe zal 't gaan? Zy moeten eeten, en ik kan hen niets verfchaffen. Moet ik myn dierbaar, myn onfchuldig kroost zien Itraffen Voor de onvoorzigtigheid, die ik, helaas! beging? Eerlooze Schrapenburg ! pntmenschte fterveling! Kan geldzucht dan alleen u tot zo verr' doen komen, Dat gy de onnozelheid mishandelt zonder fchroomen? Dat gy aan vuile finaad niet flechts u fchuldig maakt, Maar zelfs naar 't laatst bezit van wees en weduw haakt ? Algoedheid! och! kan 't zyn, dat gy ooit zoud geheugen, Dat de onbarmhartigheid my zal tot wanhoop brengen ? A Is  2 DE RECHTSCHAPEN Is 't mooglyk dat uw wil hierin behaagen fchepp'I Zo ik bezwyken moet, geen hulp te wachten hebb', De midlen zyn gereed om my te zien ontheven Van 't wee my toebereid... Gy zult my dit vergeeven I Kan 't zyn dat dit het lot der vleklooze onfchuld zy! De deugd niet zegepraalt, daar ik onfchuldig ly'! Men klopt... Myn kindren zyn 't. TWEEDE T O O N E E L. CLARA, SC H RAPENBURG. SCHRAPENBURG. Ja! nu u wat te ontltellen, Om tot meddoogendheid my te doen overhellen. Zo doet het (lechte volk, als "t iemant naadren ziet Die vraagen komt om geld. Zeg , wyf! is dat zo niet? Op deeze wyze waar' 't gemakkelyk betaalen; Maar Schrapenburg is moé van dat bedrieglyk draalen: Geld moet 'er wezen! geld! CLARA. Wie zou niet zyn ontdaan üy hem met wien ik heb die twistzaak uit te (laan? By eenen Schrapenburg, die gruwzaam my durft kwellen Om geld, dat hy wel weet dat hy zich toe zag tellen ? s CII R A-  K R Y G S M A N. 3 SCHRAPENBURG. Wat praat, van „uit te ftaan," en ,,aan my toegeteld?" Ik heb myn guldens zelf uw' vent ter hand gefteld. 'k Weet voorts van uitftaan niets. CLARA. Zeg my, hoe durft gy 't waagen Eene arme weduw' geld , dat zy u gaf, te vroagen? En dit 's noch niet genoeg, gy hoont mynoeh daartoe... Och! leefde Hechts myn man!... SCHRAPEND U R G. Wat zegt gy y vrouwmensen ! hoe! Wat zou die kaerel doen"? Ik heb hem geld gegeeven, (De rente was gering,) toen hy noch was in 't leven; Dat geld moet weör te rug, 'k weet verder nergens af: Wat praat gy van uw' vent ? CLARA. Ik roep hem in zyn graf. Zo gy hem eenig geld op intrest hebt gegeeven, Gaf ik, zo dra hy was gefcheiden van het leven, U 't niet met dank te rug? Is dit niet zo geweest? SCHRAPENBURG. Wat zegt gy, duivelsch wyf! verfoeilyk leugenbeest! Dit is ten tweedemaal dat ik u Hout hoor liegen. Maar Schrapenburg laat zich door leugens niet bedriegen. •. Heb ik het handfehrift niet? A 2 CLA-  4 r>E RECHTSCHAPEN CLARA. Hoe kreegt gy dat, mynheer? Vraag dit uw eigen hart: kreegt gy 't als man van eer ? Kreegt gy 't zo als 't betaamt ? Maar laat ons liever zwygen: De hemel hoede my om dus een fchrift te krygen! SCHRAPENBURG. Canailje! vrees myn' toorn', zo gy noch ééns herhaalt, Dat, wat ik hebben moet, door u my is betaald. CLARA. 6 Hemel! hemel! ik! ... ik moet die taal verduuren! Och! waare ik flechts een man voor deeze weinige uuren! Maar hoor my eens, mynheer! het fchelden aan een zy: 't Onteert u inderdaad oneindig meer dan my. Behoefte heeft my nooit van 't fpoor der deugd doen wyken, Myn gantfche levenswyz' geeft hiervan duizend blyken; Hierop ben ik gerust. Zeg my, is 't u ontgaan Dat ik voorleeden week de fchuld heb afgedaan? Twee honderd guldens, en , voor intrest, agt daar boven : Noch ééns, zult gy uw hart niet op die vraag gelooven? Durft gy 't ontkennen ? fpreek ! SCHRAPENBURG. Loop! gy zyt dronken, wyf! Uw uitvlucht is te kaal, uw taal heeft niets om 't lyf. Zie hier uw' kaerels fchrift, en dat kan ieder leezen. cu-  K R Y G S M A N. g CLARA. Ik dronken? wel, mynheer! ik zal dan dronken weezm; Maar 't is dan zekerlyk ook juist voor de eerste maal Dat ik bezwymeld ben... en door mynheers onthaal. Aan u is 't dat ik dan myn duisliag toe moet fchryven... Gy zyt de man om elk van 't redenfpoor te dryven, Ja, zelfs te brengen tot den top van razerny. Zo dronken als ik ben, ik bid, ontfchuldig my. Ik dacht dat ik in u een' vader zou befpeuren, Geen wreedaart, die een weêuw het hart van één zou fcheuren. I3y 't geeven van het geld, zoud gy den andren dag My 't handfehrift geeven... Maar, met uw verlof, ik mag Juist dronken zyn geweest, toen gy my dit deed hooren. SCHRAPENBURG. Naast denklyk, want daarvan ftaat my nu niets te vooren. CLARA. Foei! foei! heer Schrapenburg, bedenk toch wat gy zegt: Denk dat gy fpreekt voor *J oor van 'c Opperste gerecht. Schoon ik dit uur in u moge een' verdrukker vinden, Men vind voor weduwen noch eedle menfchenvrinden, Die zich 't befchermen van de droeven niet ontzien En aan elendigen noch moedig byftand bi n, Die, om hen uit het juk eens dwingelands te flaaken, Niet vreezen om een' fchurk ten vyand zich te raaaken; A 3 Eu  6 DE RECHTSCHAPEN En die geenzins zo licht zich laaten nederflaan, Ais iveduwen, die hier ter prooi van wreedaarts ftaan. Waant gy, mynheer, dat ik niet één van hen zou vinden, Die zich, uit deerenis, myn wraak zoude onderwinden? SCHRAPENBURG. Wst dat betreft, gy zyt noch jong en mooi genoeg, Dat een of ander zich aan uwe zyde voeg', 't Valt jonge vrouwlui licht om iemand aan te gaapen, Zo dat hy voor haar zaak zich op'.verpe in het wapen, En hy zyn geld en goed voor wat infehiklykheid Aan haar milddaadig fpilt. En, in één woord gezeid, Neem (lechts uw' mans kaptein. C L A R A. Ik hoor u dat daar zeggen; Uit vrees voor ongeluk wil ik 't niet openleggen: Nooit hoor' kaptein Van Meld hoe fnood gy van hem deukt, En hem, als echtgenoot, in zynen luister krenkt. 1 Iet weinig dat ik heb zy noch daaraan verkeken, Dat gy met decze taal Van held niet toe durft ipreeken. Hy is geen arme weêuw. SCHRAPENBURG. Wat raakt my toch die vent? C L A R A. Indien de wraakzucht waare aan cieeze ziel bekend, En  KRYGSMAN. 7 En ik uw fchendtaal niet groothartig kon verzwygen, Gy zoud welhaast met hem eene onderhandüng krygen. SCHRAPENBURG. Wel, 'k zou hem lusten. Maar, ik zeg 11 andennaa, My raakt die kaerel niets, my walgt die malle taal. Eén woord zo goed als tien, zult gy het geld my geeven Dat ik uw' kaerel heb gelchoten by zyn leven? CLARA. 't Is my onmoogelyk. Want alles wat py ziet Is alles wat ik heb, dus plaag my verder niet. 'k Heb noch twee kinderen, die ik met fmart moet voeden; Myn werken kan alleen hen voor den honger hoeden. SCHRAPENBURG. Wel nu? leen dan de fom van uw' mynheer Van Held, Opdat het myne weêr my word' ter hand gefield. Ik wacht niet langer. CLARA. Hoe! zou ik hem geld gaan vraagen ? ... Myn opgefpaarde geld heb ik u toegedraagen; 'k Vroeg nooit hem of zyn vrouw ééne enkle duit ter leen, En 'k zou dit doen, daar ik niets fehuldig ben? ö Neen! Ik wil met zulk verzoek den braaven man niet kwellen, En, noch ééns, om een fom die gy u toe zaagt tellen, En gy niet vordren kunt, dan met een fnood bedrog. A 4 SC II RA-  8 de Rechtschapen SCHRAPENBURG. Dat is eerst een ferpent! ö Vrouwmensen! fnapt gy noch Van onrecht?.. Dit 's voor 'tlaatst, wanneer zult gy betaalen ? CLARA. Voor 't laatst, ik kan het geld niet van myn ribben haaien. S C II R A P E N B IJ Pv G. Dan fmyt ik u op ftraat. Zoek dan by andren troost. CLARA. Ik fineek u toch, mynheer! heb deernis met myn kroost... Daar zyn ze! DERDE T O O N E E L. CLARA, SCHRAPENBURG, JANTJE, L Y S j E. JANTJE. Uw dienaar, heer!... Hoe! moederlief! gy weenen! LYSJE. Och! moeder, is 't om ons, dat gy daar zit te fteenen? C L ARA. Ja', lieve kindren! ja, om u is 't dat ik ween': Ons welzyn of verderf ftaat aan dien heer alleen. Indien hy 't zo begeert, wy allen zyn verloren. JANTJE. Ik fmeek, myn goede heer, ik fineek u my te hooren; Eischt  K R. Y G' S M A N. 9 Eischt ge ongelukkigen , neem Lysje dan en my! Wy offien ons met vreugd, Iaat flechts myn moeder vry. Och! laat die olïerhande uw teder hart behaagcn. LYSJE. Myn lieve moeder! 'k bid , hou op van meer te klaagcn. SCHRAPENBURG. Ei! zie dat volkje eens aan : zy zyn fchoon afgerecht. Doch, waar de boom niet deugt, daar zyn de vruchten flecht. JANTJE. Wat zegt gy? flecht, mynheer! ziedaar, al zyn myn jaareix Gering, ik kan nochtans, en za! myn eer bewaaren. Weet dan, ik ben cadet, de zoon van een' foldaat, niet gevoelloos zich die woorden zeggen laat. Wees vry verzekerd, dat, zo één van myn gezellen, Al waar' hy noch zo groot, my immer kwam vertellen Dat ik .een flecke waar'... noch ééns, geloof, ik zou... SCHRAPENBURG. Zie dat foldaatje eens aan! naauw vliegt hy uit de kou. Maar evenwel de knaap is taamlyk onderwegen. CLARA. Och! Jantje! zwyg, ik bid; gy ftort me in duizend vreezen. Vertrouw de zorg voor u gerust uw moeder aan. JANTJE. Ik bid u om verlof, als ik heb afgedaan. A 5 Gy  ïo DE RECHTSCHAPEN Gy huik, dat raakt myn hart. Ik zie u traanen plengen; 'k- Zou dat koelbloedig, zien! Laat my myn' pligt volbrengen. Myn eer liet vader my tot erfgoed na zyn dood. Gy zegt, dat deeze heer ons brengen kan in nood; Maar, neen! ontrust u niet: hy kan dit niet bedryven, En tevens eerlyk man en medelydend' blyven. Een waarlyk eerlyk man verfloof geen weduwvrouw, Maar bied voor 't minst haar troost in 't midden van haar' rouw. Doch hierin dringe ik niet. Ik wenschte alieen te weeten, Wie hy op 't oogenblik voor flecht heeft uitgekreten; Dat hy ons dit verklaar'; dit is 't wat ik begeer! Wie was die flechtaart toch? Ik bid u, fpreek, mynheer! S C H RAPENBURG. Loop, kwaadejonge I ik wil met u geen woord meerfpreeken. Uw' vaders flechtc ziel is reeds in u gebleken. JANTJE, een mes van de tafel grypende. Verdoemde kaerel!.... CLARA en LYSJE. Helpt! och! buuren! flaat ons by. SCHRAPENBURG, vluchtende. Canailjes! wacht myn wraak, of alles ftraffe my. FIER-  K R Y G S M A N. n VIERDE T O O N E E L. CLARA, JANTJE, LYSJE. JANTJE. V erfoeijelyke fchurk! ik zweer, ik zal u vinden. Wat boosheid durft die fchelm zich ftoutlyk onderwinden! 'k Heb u waarachtig lief! dus tvvyfel daar niet aan, Of 'k had den fielt het mes doen door de ribben gaan. Zal hy myn' vader, die zo eerlyk was in 't leven, Na zyne dood den naam van,, flechten kaerel" geeven? En daar byvoegen dat gy ook een flechte zyt? Neen, lieve moeder! neen , zo fchandlyk een verwyt Kan myn foldatenhart, hoe jong ook, niet verdraagen ; 'k Zag liever arm of kop my van den romp geflaagen; Veel liever leed dit lyf zelfs de uitgezochtfte pyn, Eer ik by dat verwyt gevoeiieloos zou zyn i Zo ik flechts grooter waar', 'k zou 't op den fchelm vernaaien ; Hy zou myn floutheid my, ik hem zyn fmaad betaalen. Al waar' hy generaal, ik fchoot hem voor den kop. CLARA, wanhopig. ü My elendige!... ach ! myn lyden is in top. LYSJE. Foei I Jantje! ziet gy niet hoe moeder zit te treuren ? Moet gy haar teder hart door uw gezwets verfcheuren ? JA NT  12 DE RECHTSCHAPEN JANTJE. Gezwets! wat rammelt gy? dat moeder zucht en fchreft Wyt dat aan Schrapenburg... Waart gy geen kleine meid, Myn zuster... Moeder! hoe! gy Züi,d het u beklaagen Had gymy uw' tiran het mes in't hart zien jaagen ? Een'- fchelm, die leevenden niet flechts vervolgt met finaad, Maar zelfs de doön in 't graf niet ongefchonden laat! Ik voel een' heeten traan myn brandend oog ontvloeijen, Ik voel een edel vuur in al myne adren gloeijen, Myn boezem barst van fpyt, de toorne ontfleektmyn bloed, Nu dat ik zonder wraak een' hoon verduwen moet. o Myn kaptein Van Held.' ó gy, myn tweede vader! Wist gy ons ongeluk ! wie raakt ons lyden nader ! ,.. Maar, by den hemel! 'k zweer, dat ik niet rusten zal, Vóór ik myn moeder wreeke, of redde ir!t ongeval. CLARA. Lief, ongelukkig kind! gy doet my traanen plengen. Och! in wat ongeluk zal my uw woede brengen! LYSJE. Foei! Jantje! al word gy boos, ik zeg u andermaal Dat moeder, traanen ftort om uw verhitte taal. JANTJE. Och! lieve moeder! och! kan u myn drift mishaagcn, Bedenk, natuur verpligt me u liefde toe te draageo; Zo  -K R Y G 5 M A N. r3 Zo ik natuur niet hoorde, en koel waare in uw pyn, Zoude ik ooit man van eer in laater leiJfcyd zyn ? Waare ik ooit zegen waard' ? CLARA. Myn kindren! Irat my ween en, Laat liefst uw tranenvloed met mynen zich veréenen. Ik heb geen' andren troost waarheen myn oog zich wend', Dan d.it men fchreijend' deele in al myn zielelend'. De toorne in 't ongeluk, helaas! wat kan die baaten ? Wy zyn van all' wat leeft, ó kinderen! verlaaten, Behalve van mynheer en van mevrouw Van I leid, Aan wie van deeze zaak vooral niets dient gemeld; liet baarde een ongeluk; dit zou myn leed verzwaaren. Och! laat ons Schrapenburg liefst brengen tot bedaaren. Zie daar den laatflen troost in al ons drukkend leed, Behalve dat ik eisch dat gy teriïond iets eet. LYSJE. Ik heb geen honger meer. JANTJE. Hoe! moeder! ik zoude eeten? Ik zou dan laf uw fmart en onze fmaad vergceten? 't Zou zyn als of uw zoon een zoet genoegen vond, Dat een barbaarfche fchurk uw' boezem had gewond. De hemel hoede my! C LA-  U DE RECHTSCHAPEN CLARA. De wreedïart zal zich wreek en Op my en u te faam'. JANTJE. Men zal den hals my breeken, Zo hy dat durft beftaan. De duivel haale my, Eer dat ik ooit den naam van „ kvvaaden jongen" ly! Zo Schrapenburg zich wreekt omdat ik u, myn' vader, En, in één woord gezegd, ons gantsch gedacht te gader, Niet fchamper hoonen laat, en dat noch onverdiend... Zich op de borst Jlaande. Noch leeft kaptein Van Held, en onze en vaders vriend: Hy mint my ; en mevrouw laat myne zuster leeren; Nooit duld hy dat een fchelm ons ftrafloos zal ontëeren, Of, zo hy dat gedoogt, en Schrapenburg niet fluit, Myn grimmigheid niet pryst, dan is hy zelf een guit, Omdat hy vader achtte. En fchoon het vreemd u lchyne, De zaak van u en ons, myn moeder! is de zyne. De hopman, moeder! is 't die alles weeten moet; Duld dat ik met hem fpreek', zo gy het zelf niet doet. CLARA. Och! Jantje! hy moet niets hiervan te weeien krygen. JANTJE. Hoor, moeder in één woord, Kom! laaten wy dan zwygen. Een'  K R Y G S M A N. 15 Een' kaerel, die u dreigt, ons voor canailjes fcheld. Dien floot ik in de huid , al waar' 't kaptein Van Held: Al had de fche'der ook de lengte van agt koppen, Al liep ik ook gevaar dat hy my plat zou kloppen; En daarmede afgedaan. V r F D E T O O N E E L. CLARA, JANTJE, LYSJE, KLAASJE. KLAASJE. GoOn dag, myn lieve vrouw! Ik dacht niet dat ik u zo treurig vinden zou. Ik zag daar, by uw deur, den Nero deezer flreeken. Zeg my, vrouw Wachtendonk! had hy met u te fpreeken? Zyn kop was als een bul, hy fcheen geheel ontdaan. Hebt gy met deezen fchurk ook zaaken uit te liaan? CLARA. Meer dan te veel, vrindin ! ik heb zyn' haat te vreezen. Och! buurvrouw 1 ik verlang met u alleen te weezen. KLAASJE. Loopt, kindren! fpeelt by my, en eet wat by myn meid. JANTJE. Ik doe all' wat gy wilt, mits moeder my dat zeit. Haar droefheid doet myn hart tot i.i myn fchoenen zinken. . De  i6 DE RECHTSCHAPEN De toorne en droefheid zyn myn eeten en myn drinken. CLARA. Gaat, lieve kindren ! gaat, laat ons een wyl alleen. Ik zal u roepen doen als 't noodig is. Gaat heen! JANTJE, ter zyde. „ AH' wat ik hoor en zie is voor my raadzel:;ch ig; Dat ik 't ontknoopen zal, dat zweer ik heimlyk krachtig ZESDE T O O N E E L. CLARA, KLAASJE. KLAASJE. Vrouw Wachtendonk! gy weet, ik heb u fteeds bemind, 't Kan weezen dat gy thans my onbefcheiden vind; 'k Hoop' door moeialligheid met uw geheime zaaken, Gy kent myne inborst toch , u niet misnoegd te maaken ; Myn drift fpruit uit een hart, dat om uw' toeftand bloed. Zie daar het geen myn drift by u verfchoonen moet. Ik zie u dag aan dag zwaarmoedig heenen leeven. Daar ik in nood en dood u ben getrouw gebleven, Heb ik een weinig recht, indien gy 't my vergeeft, Te vraagen welk een druk uw hart bevangen heeft: lk kan in uw verdriet misfchieo u nuttig weezen. CLARA. Behalve dat ons hart zich gaarne ziet genezen, Wan  KRYGSMAN. i7 Waaneer de tegenfpoed ons ongelukkig maakt, En 't , als 't gevoelig lyd, naar eene ontlasting haakt, Heb ik niet een geheim voor u in 't hart verborgen, Voor u, die altyd deelde in myne zwaarfte zorgen. Gy weet, vrindin! gy weet, dat ik behoeftig ben; Gelukkig, dat ikzelf hieraan my fchuldloos ken! Ik heb een' langen tyd, dit zult gy zeker weeten, My by mevrouw Van Held in dienst getrouw gekweten. Wachtmeester was myn man by kapitein Van Held. Hy is in 's levensbloei door koortfenneergeveld; Hy nam in 't graf het all', waarvan wy moesten Ieeven; Twee arme kindren zyn van hem my nagebleven... Is dit geen ramp genoeg? KLAASJE. 't Zyn waarlyk tegenheért. Maar, gy hebt zo veel leed nu reeds een jaar geleên, Dus zyn het, wel befchouwd, voor u geen nieuweplaagenj Gy zyt te veel gewoon om zo veel leed te draagen, Om daaglyks, in den last van uw gewoone pyn, Zwaarmoediger dan ooit, en dat zo klaar, te zyn. Daar fchuilt een verfche wond'. CLARA. Dat hebt gy juist geraaden i Myn man, een braaf foldaat,bekend door zyne daaden, B Een  iS DE RECHTSCHAPEN Een man, die myn geluk eii dat der kindren zocht, Had een paar paarden op een paardenmarkt gekocht, Op hoop dat hy daardoor een voordeel zou bekomen; Van Schrapenburg had hy 't betaalgeld opgenomen, Ja! 't was van Schrapenburg dat hy die gunst verwierf; Ras ftierf het ééne paard , daar 't andre mede ftierf. Kort na dit ongeluk, dat ons van angst deed beeven, Heeft ook myn lieve man, helaas! den geest gegeeven. Ik wist niets van defchuld, in 't midden van 't geween, En kende Schrapenburg niet dan by naam alleen. Maar naauw' deed ik het lyk myns mans ter aard' heitellen, Of ftraks kwam Schrapenburg my om betaaling kwellen, En op de ruwfte wyz'. Helaas 1 ik was niet ryk; 't Betaalen op één' fprong was my onmogelyk, 't En zy ik 't geen gy ziet op grond en aan de wanden , Meest giften des kapteins, in 't heimlyk ging verpanden, Of wel met fchaê verkocht 't geen ik tot noch bezat, Waarom ik Schrapenburg gedwee om uitftel bad. Die geldwolf, ziende niets te grypen of te vangen, Geliet zich raenfehelyk, alleen om zyn belangen. 'k Bezuinigde zo veel van 't geen ik daaglyks won, Dat ik dien wrccden beul in 't eind' betaalen kon Met intrest en met fom. KLAAS-  K R Y O S M A N. j9 KLAASJE. Üan kan hy u niet drukken. CLARA. Vrindin! och! hoor het eind' van al myne ongelukken En fidder:... och! wat wierd ik van den fchurk gevleid! K L AA S J E. Dat denk ik! 't zien van geld bragt hem tot mcnschlykheid. CLARA. Zeg liefst tot tiranny. Na 't geld, met angstig beeven En zuchten, aan den fchelm in handen was gegeeven, Zegt hy, met minzaamheid, daar hy vergifnis bad, Dat hy thans pen en inkt niet in de kamer had, Dat ik den fchuldbrief flechts by hem zou laaten blyven , Dien hy den audren dag met dank zoude onderfchryven. Ik ben een vrouw, en vroom , die niets ondeugends zocht, Dus liet ik hem den brief en zonder achterdocht. Een ryk fatfoenlyk man, wie zou dien toch mistrouwen ? Wie denkt, dat zulk een man ons zal een fchelmftuk brouwen ? 'k Ga vriendlyk van hem af, gelyk betaamlyk is; Verbeeld u myne fmart, en wreede ontfteltenis, Toen hy, verfchoon myn fpyt, myn wanhoop en myn traanen, My hier, en daadlyk noch, op nieuw om 't geld kwam maanen, Daar hy met vuile taal my grievend heeft onthaald, En fchaamtloos liegen heet, dat ik hem heb betaald. Ba k la M-  6o DE RECHTSCHAPEN KLAASJE. De duivel moog' dien fchurk , die bron van uw verdrieten, Met heete lepels 't geld door 't gretig keelgat gieten! Dat hem des fatans klaauw in 't hart der helle haal' 1 CLARA. Och! alles waar* noch niets, maar zyne bittre taal, Met oogen vol van vuur, my fmaadlyfe toegedreven, Verfcheurt myn fchreijend hart, en doet van fpyt my beeven :■ "ik. was een leugnares, een dronken beest, en hy Zou toonen, dat zyn hart geen deernis had met my; Uy dreigde my, in 't heetst der grievendlle venvyten, My , arm en naakt, voor deur te zullen laaten fmyten Zo ik hem niet betaalde, en maakte een woest gedruis. Myn kindren kwamen juist by dit geval te huis; Myn zoontje is, als gy weet, vol levendig vermogen: Hy hoort my zuchten, ziet de traan en in myne oogen, En vraagt my, waarom toch zyn lieve moeder fchreit ? De wrecde Schrapenburg volhard in 't onbefcheid, Hoont gruwzaam my op nieuw, niet my Hechts, maartegader Myn zoontje, dochtertje en hunn' overleden vader; De jonge grypt een mes, en had hem, die my ftrt En fcheld, gewis het flaal gedrukt in 't godloos hart, Waar' niet de laffe fchelm, het lot zy dank! gevloden. KLAAS*  R R Y G S M A N. ai KLAASJE. Zo nam hy dan de vlucht?dat wachtte ik van dienfnooden: Want fchurken, (leehts belust op fchrapery van geld En alles wat een weêuw en wees in lyden kwel:, Zyn,by hun fchurkery, doorgaans vol angst en vreezen. liet Ipyt my dat ik daar niet by heb mogen weezen! Een daalder waar» met vreugd, verkeken aan de klucht, Zo Schrapenburg het mes niet eerloos waare ontvlucht. Maar of wy in dees zaak veel met elkander praateft, Dit alles kan, vrindin! u niets in 't lyden baaten; De kaerel is een fchelm, koelzinnig, vol beleid-, Hy maakt gewis gebruik van uwe onacfitfaamheid: Een goede raad is duur in netelige zaakcn: Gy moest kaptein Van Held het fchelmftuk kenbaar maaken. CLARA. Vooral niet met myn' zin: hy is een moedig man: Daar kwamen inderdaad flechts ongelukken van. 'k Sterf liever, want ik moet het lastig leven haaten, 'k Wil eer myn kinderen Van Held bevolen Iaaten, Dan dat ik door gekerm zyn grimmigheid ontfteek', En dat hy Schrapenburg of hals of beenen breek', KL AA SJ E, Tut! tut! wat angsten u om dit te duchten porden, 'k Durf inftaan, dat geen hals hier za! gebroken worden; B 3 Wh  £1 DE RECHTSCHAPEN War (lagen met den (lok, ter wraak van 't geen gy leed, Dat kon wel mooglyk zyn, en dat waar' wél bedeed. Een kaerel, die zich laf van kindren weg laat jaagen, Zou aan kaptein Van Held, een' oorlogsman, zich waagen ! Kom! gekheid! CLARA. Zeg my toch , wat baatte my de ftok Eens krygsmans op het ftof der Schrapenburgfche rok? De fchuldbrief bleef beflaan; een fchurk ontziet geen eeden. KLAAS JE. Ja, maar kaptein Van Held brengt mooglyk hem tot reden. C LA RA. Neen, wreede Schrapenburg, die fnoodkart, is geen man, Wien iemand, wie hy zy, tot. reden brengen kan; Dit heb ik klaar befpeurd, in foortgelyke zaaken. De wet is aan zyn zy': hier valt niets af te maaken. KLAASJE. Het neemen van een proef kon evenwel geen kwaad, En, in één woord gezegd, dit is de beste raad. Waare ik flechts ryk genoeg, 'k zou 't my tot blydfchap achten Zo ik u hielp, en dan een jaar naar 't geld moest wachten. Ik hoor gerucht, ik denk, uw kindren zullen 't zyn, Om weer naar fchool te gaan. Vrindin! bedwing uw' pyn. De drommel! 'k zie hier juist den braaven hopman komen Met zyne vrouw. Kom! vlug! hem in den arm genomen. ZE.  K R Y G S M A N. aj ZEVENDE T O O N E E L. CLARA, KLAASJE, VAN HELD, S O P Hl A. VAN HELD. Goên dag, vrouw Wachtendonk! en, buurvrouw! goeden dag, SOP HIA. Gy huilt! wat is het toch dat dit beduiden mag? CLARA. Mevrouw ! ik was een wyl zwaarmoedig van gedachten. VAN HELD. Kom! gekheid! wat is toch van droefenis te wachten? Ze is loutre dolheid, ja! zy ruimt geen zaaken op, En geeft de menfchen niets dan een' verwarden kop. SOPHIA. Och, man! niet ieder mensch kan zo uit alle zaaken, Hoe zwaar, gelyk gy doet, een loutre beuzling maaken. VAN HELD. Ei toch, verr' 't grootfte deel der menfchen is half gek. Wat baat my, dat ik hard aan aardfche zaaken trekk' ? Zy redden meest zichzelv'. CLARA. 't Is waar, doch daar zyn dingen, Die, door zichzelv' gered, de droeve ftetvelingen, Als zy, zelfs buiten fchnld, daar ingewikkeld zyn , B 4 Het  H DE RECHTSCHAPEN Het leven ftrekken doen ter folterende pyn. van held. Ja! ja 1 dat gaat wel zo. Maar wat hebt gy voor zaaken , Die, buiten 't weduwfchap, u 't leven bitter maakea? clara. Och , heer kaptein!,.. s ophia. Nu, fpreek! vrouw Wachtendonk! gy weet, Dat uw vertrouwen nooit zo goed kan zyn belteed Als aan myn' man en my, de twee getrouwste vrinden, Die gy, zo ik niet mis, op 't aardryk ooit kunt vinden, clara. Dat my mevrouw verfchoon'! 'k Mistrouw u zeker niet; Maar gy zyt veel te goed dan dat myn zielverdriet Uw kwelling baaren zou. van held, 'k Heb wandelend' vernomen, Dat fchroka'art Schrapenburg is uit dit huis gekomen, En dat al vry misnoegd, zo als yan verr' my bleek. Wat deed die vent by u? Kent gy den kaerel? Spreek! clara, fchreijende. Helaas! waar' hy myn oog tot aan myn dood onttogen. sophia, Foei! vrouw !gy fchreit, en perst de traanen uit myne oogen. klaasje, ~ ' — My ook, mevrouw ,r v Alt  KRYGSMAN. 2$ VAN HELD. Kom aan, couragie! 't Is toch raar, En, op myne eer, het is daarom niet minder waar. Dat, als éénc enkle vrouw inwendig heeft te pruilen, En in gezelfchap van meer vrouwen raakt aan 't huilen, Terllond de gantfche boêl den treurtoon niet verzaakt, Maar zo op éénen bof te faam' aan 't balken raakt. Hoor, wyflief! Iaat Hechts kort,indiengy'tkuntgehengen, My met vrouw Wachtendonk de zaak ten einde brengen, Eu zwyg, zo 't mooglyk zy dat een getroffen vrouw, Daar andre vrouwen zyn, haar tong aan banden hoü. SOP Hl A. Wel, man! is dat een vrouw op waaren prys befchonwen? VAN HELD. Ik ken haar waarde wel, dat moogt gy vry vertrouwen; Ik eer haar zwakheid, en wie lagcht met haare pyn, Of die gevoelloos ziet, moet wel een hondsvot zyn. Hoor hier, vrouw Wachtendonk! ik wed, al waar' 't om 't leven, Dat die verdoemde vent ftraks met u heeft gekeven, En dat die vuige fchurk, die my hier is ontgaan, U zotheid heeft gezegd, of u heeft aangedaan. Dat is zo, op myne eer! dat is zo, 't moet zo weezen. KLAASJE. Mynhew! daar zy uit angst het fpieeken fchynt te vreezen, 13 5 Eu  a6 DE RECHTSCHAPEN En niets vertellen durft, of niets vertellen wil, Hqor kort van my, en haar en Schrapenburgs gefehil. VAN HELD. Kort? kort? en van een vrouw? nu, dat moet my bekooren ; Maar, buurvrouw! ga uw' gang: ik ben bereid te hooren. KLAASJE. Twee honderd guldens had haar goede man gehaald Ter leen van Schrapenburg, en zy heeft die betaald, Maar , verr' van fchelmery van Schrapenburg te fchroomen, Heeft ze onvoorzichtig niets tot haar bewys genomen, Waaruit zy toonen kan dat zy hem heeft voldaan. Nu fpreekt de vent op nieuw haar om betaaling aan. SOPHIA, Wat vagebond is dat? wat eervergeeten daaden! VAN HELD. Al 't ovrige is voor my gemakkelyk te raaden. Kort pleiten! kort proces! Ik ken en recht en wet: Waar is haar kleine knaap? roep my hier myn' cadet. KLAASJE. Hy is by my aan huis, heer hopman! VAN HELD. Ga hem haaien. KLAASJE. (Och! gaarn', mynheer! ik ga. VAN  K. R Y G S M A N. 27 van held, Nu kort, en zonder draalen. 4 G T S T E T 0 0 N E E L. VAN held, s o p ii i A , clara. s0ph1a, Hoe kwaamt gy , goede vrouw! tot die onüchtfaamheid , Dat gy bewyzeloos u van dien fehóbbert feheid? Wat is 'er in uw zaak van Schrapenburg te haaien, Dan dat gy andermaal den deugniet moet betaalen? Maar 'c maake u niet bedroefd: 'k trok uit de lotery Vyf honderd guldens, en dat geld behoort aan my... VAN held. Een dobbelwerkje! vrouw ! s 0 p 111 A. • Ik dacht u wel te krygen: Verwyt de vrouwen nu dat zy niet kunnen zwygen: Gy valt my driftig in... Gy fchud het hoofd en lagcht! van held. Vaar voort. Dat hy, die kaatst, den bal te rug verwacht', sophia, Zodra als ik dat geld in handen heb gekregen, Beloofde ik ftraks, ten dank van onverdienden zegen, Dat ik een goede daad daarme3 verrichten zou, En  28 DE RECHTSCHAPEN En ongelukkigen zou troosten in hunn' rouw. Dit, denk ik, is voor ons de ftreelendfte aller pligten: Nu, oordeel, of ik ooit iets beter kon verrichten Met toegeworpen geld, een gift van los geluk, L an dat ik aan een weêuw 't opoftere in haar* druk. VAN HELD. Waarachtig, vrouw! fchoon elk het dobbelfpel moet doemen, Al heet het lo;ery, ik moet uwe inborst roemen: Ik zweer u op myne eer, zo eerlyk als ik ben, Dat ik ia Nederland voornaame lieden ken, Die, fchoon het hoogde lot hun hebzucht had genezen, Voor ongelukkigen zo mild niet zouden weezen; Want doorgaans wil de mensch noch ryker zyn dan ryk. Maar gy verrukt myn hart. Ik geef u groot gelyk! Doch, pryzend dat gy hulp aan de onfchuld wilt bewyzen, Wil ik een daad belïaan, die gy niet min moet pryzen: Dat gy verfchieten zoud ftryd tegen myn fatfoen: Behou uw geld, en,.. laat my Schrapenburg voldoen. CLARA. Och! myn verlosfer! duld dat ik aan uwe voeten.., VAN HELD. Wat (apperment is dat? dat is een mal begroeten! Een braave vent heeft walg aan die vernedering; Ik doe flechts 't geen ik moet, myn dienst is hier gering: En,  K R. Y G S M A N. 29 En , fchoon ik iemand hielp uit handen van tien fielen, Noch wierde ik kwaad, zo hy my danken kwam met knielen. NEGENDE T O O N E E L. VAN HELD, SOP H IA, CLARA, KLAASJE, JANTJE, LYSJE. JANTJE. u w dienaar, heer kaptein! LYSJE, Sophia de hand kusjcheiule. Uw dienares, mevrouw! SOPHIA. Ik groet u, kindertjes! VAN HELD. Ik ook, ter goeder trouw! Maar meest u , beste knaap ! Laat me u een zoentje geeven, Iets dat ik, waarlyk! nooit gewoon was in myn leven. Gy word voor 't vaderland gewis een braave vent: 't Hart zit daar't zitten moet: gy maakt u jong bekend. Zo was uw vader ook, zo was hy, 'k durf het zweeren! Zo waar...'k had fchier gevloektlhy was een man om te eeren. Maar wilt gy wel voor my een kleine boodfchap doen? JANTJE. Beveel flechts, heer kaptein! VAN HELD. Ga! maar gy moet u fpoen,  3o DE R ECHTSCHAPE N En zeg aan Schrapenburg, maar toon u niet verlegen, Da: moeder daadlyk ge!d van vrinden heeft gekregen, En dat hy 't krygen kan, mits hy, op (taanden voet, Den fchuldbrief zelf hier breng'. Couragie! goeden moed J Maar, apropos ! vooral laat toch den vent niet weeten Dat ik hier ben. JANTJE. Mynheer! ik zal het niet vergeeten. Ik vlieg! Geen boodfchap deed my ooit zo veel plaificr. SOPHIA. Elyf, lieve jonge! blyf één oogenblik noch hier. Maar, man! begryptgy't niet? gy zult den jongen waagen; Want Schrapenburg onthaalt hem zekerlyk op Hagen. Zend liever Fritz , of Jan •, dat kind is niet in flaat Tot zelfverdediging, als hem de vent eens flaat. Gy zyt te driftig in al 't geen gy wilt beginnen. VAN HELD. En gy, al te bedaard! JANTJE. Laat u geen vrees verwinnen , Mevrouw ! ik raap een' (teen, en Heek dien in myn' zak 5 Raakt my de kaerel aan hy krygt daarmede een' fmak, Dat vast het eerloos bloed hem ("patten zal uit de ooren, VAN HELD. De kaerel zit 'er in • gy zyt foldaat geboren! Dat  K R Y G S M A N. 31 nat is zo, op myne eer! Doe alles met beleid; Ga, lieve jonge^ ga, werk met voorzichtigheid. Jantje vertrekt, en de kapitein vervolgt: Hoor, vrouw! gy vat het niet; ik overleg' myn zaaken: Zo laffe Schrapenburg den jongen aan durft raaken, Dan is hy aan my vast: dan krygt hy voor zyn broek, En, op myne eer! dat is, dat is het wat ik zoek'. Hoor hier, vrouw Wachtendonk! laat niets uw rust meer hinGy kent myn vrouw en my: wy ieeven zonder kindrén,(dren: En 't is niet denklyk, dat myn vrouw die krygen zal, Hoe 't hier ook mede gaa,... ik laat dit aan 't geval: Uw jonge zy myn zoon, zyn hart weet van geen vreezen; Uw meisje zal voortaan myn vrouw tot dochter weezen. Uw knaapje kwam by my, en heeft aan my geklaagd Hoe Schrapenburg u heeft mishandeld en geplaagd, En hoe de jonge toen , door gramfchap aangedreven, Den fchurk byna een' (leek had in de huid gegeeven. 't Is jammer dat de knaap voor 't minst niet heeft geraakt. Och! dat de hemel hem myn' jongen had gemaakt! Maar, inderdaad! daar is voor hem noch niets verloren: Hy heeft een eerlyk hart, en is foldaat geboren; Geloof me, ik maak van hem voor 't vaderland gewis Een' kaerel, die meer nut en achtenswaardig is Dan een geheel Jouzyn van opgefchikte kfranten, Die  32 DE RECHTSCHAPEN Die in 't foldaatenpak flechts loopen lanterfanten. Waarachtig! de eélfte dienst, waarmede een eerlyk man Het lieve vaderland meest nuttig weezen kan, Is, dat hy kaerels maak' met koppen en met handen. Uw knaap laat vast geen brok zich neemen uit de tanden. Zo hy zich braaf gedraagt, eisch ik geen ander loon.. . Jantje ziende. Maar myn cadet genaakt ,'k meen myn' aanflaanden zoon. Wel, jonker! zyt gy dan des vlegels vuist ontdoken? Hoe ging 't ? JANTJE. Volmaakt, mynheer! ik heb hem niet gefproken, Maar wel zyne oude meid, die vuile totebel; Het vrouwmensch keek my aan afgryslyk zuur en fel. Zy bragt myn boodfchap ftraks by Schrapenburg naar binEn by haar wederkomst fcheen zy meer zagt van zinnen(nen, Daar, met een' fhiuifcben lagch op 't leeuwenaangezicht, Uit naam van Schrapenburg blymoeiig wierd bericht, Hoe dat mynheer 't verzoek van moeder had vernomen , En dat hy met het fchrift ten eerden hier zou komen. VAN HELD. Eraaf, jonker! dubbel wel! Komt, vrouwen aan eenzy": Myn jonge, myn cadet, biyv' hier alleen by my; Opdat hy leeren moog' hoe aanig en hoe tredend' Een  K R Y G S M A N. 33 Een braaf foldaat zyn zaak met ieder fchoft vereffent; Een les, hem alles waard'! geloof my, op myne eer! CLARA. Eene enkle bede noch heb ik aan u, mynheer!.,. VAN HELD. Wat is die ? goede vrouw! CLARA. Daar, door myn fclmld , de zaaken Zo verr' gekomen zyn dat gy die af zult maaken, Bid ik, in 's hemels naam, doe zonder veel gedruis Toch alles af, en maak geen ftoornis in myn huis. Ik zal 't verfchoten geld op 't zuinigst voor u (paaien. SOPHIA. Nu, man! geef haar gehoor; breng haar toch tot bedaaren. VAN HELD. Dat vrouwvolk maakt my gek! Laat my den kop in rust, En laat met Schrapenburg my reekuen naar myn' lust. 't Zal alles zagtjes gaan; gy hebt voor niets te vreezen: Een kraamvrouw zou gerust by 't reeknen kunnen weezen. SOPHIA. Nu, man lief! niet te heet, niet al te wild van geest. VAN HELD. Nu, wyfje lief! en gy vooral niet te bevreesd. C TIEN-  54 DE RECHTSCHAPEN TIENDE T O O N E E L. VAN HELD, JANTJE. VAN HELD. Kom, jonker! Schrapenburg zal nu betaaling krygen. AU' wat ik van u verg, is, hooren. zien, en zwygen. JANTJE. Mynheer ! ik ken alleen 't bevel van myn' kaptein, En van myne officiers. Noch ben ik jong en klein, Maar is my ééns de rang van officier befchoren, Dan zal ook elk cadet naar myn bevelen hooren, Of.., VAN HELD, htm op de fchouder kloppende. Gy zyt dubbel waard' om officier te zyn En zult het weezen, ja, in 't kort, naar allen fchyn. JANTJE. Ik hoor gerucht, mynheer! daar gaat de voordeur open; Misfchien is 't onze man... Hy is 't: wat komt hyloopen! ELFDE T O O N E E L. VAN HELD, SCHRAPENBURG, JANTJE. SCHRAPENBURG. Uw dienaar, heer kapiein! nooit had ik de eer verwacht Van heden u te zien. VAN  KRYGSMAN. VAN HELD. En ik had juist gedacht U deeglyk hier te zien, en eens met u te fpreeken. Kyk! wy zyn menfchen en elk onzer heeft gebreken, Ten minde ik heb de myne, en heb dat nooit verzaakt; En gy, ontwyfelbaar, gy zyt ook niet volmaakt. Maar, weet gy wat ik denk? Gy, en dat dient geprezen, Zoud gaarne, ik del dit vast, wel anders willen weezen Dan gy tot heden waart, en dat 's in zo verr' goed; Maar 't hapert eigentlyk een Weïnigje aan uw' moed, Om van de rechte zyde uw hart juist aan te vatten En 't geen daarin niet deug; al drydende af te matten, En dat is 't geen my fpyt. Kom, doe my eens verdaan Wat met de weduwvrouw en u is omgegaan, 'k Heb wel zo iets gehoord; gy hebt zo wat gekeven, Maar 't eigentlyk der zaak is my bedekt gebleven; En, daar ik in een zaak my meng, is 't myn gebruik Te zoeken, dat daarvan niets aan myn oog ontduik'. Gy zyt een man: van u verlang ik dus te hooren Waaruit al dat geraas is in die huis geboren. Vooraf verklaar ik u, dat op het waereldrond Geen grooter vyand is van eene leugenvond Dan hy, die voor u flaat, en dat vooral in zaaken, Die ernstig zyn,ik zweer 't! gy moogtdaar ftaat op maaken C 2 Hy,  3Ö DE RECHTSCHAPEN Hy, die my voorliegt, hoont me, en hy , die ftout my hoont, Dat is, de kaerel die my zo veel moeds betoont Dat hy my houd voor gek, maakt me éénsflags ongeduldig, En... met dien moed is hy my eervergoeding fchuldig, Of, op myne eer, myne eerl dit is myn hoosde vloek... Zyn' voet oplichtende, en op zyn laars wyzende. Ziet gy dat ding wel ? zeg ? .,. d :t krygt hy voor zyn broek , Of dees Javaanfche vrucht zal kennis met hem maaken, Zó, dat hem, door één' ftreek, de ribben zullen kraaken. Hou dat vooral in 't oog. Ik ben een man van eer: 'k Eisch „ waarheid." SCHRAPENBURG. Met vermaak voldoe ik u, mynheer! Ik heb aan WnchMickxik, nu konlfk overleden, Uit goedheid, rui de man ale: lan,; my lind gebeden Dat ik hem l;<.-'p;-i zon, c.^ lumme geldt geleend; Hy derft; ik vraag bet myn'; nu word 'cr flechts geweend, Gekermd, en, inderdaad, ik 1kkx" niets dan wat klaagen, Zo dikwyls ik dc vrouw kam md hei myne vraagen. Uit goedheid leende iï 't g«ld, cn nu ik 't hébben moet... van held. Uit goedheid, z?gt gyl ril dat wis toch wnrlyk goed; Maar gy zult zekerlyk een' goeden intrest meenen, Want dat is 't oogmerk meest by hen, die gelden leenen. Doch  K R Y G S M A N. 37 Doch waarom zegt de vrouw de wedergave u af? SCHRAPENBURG. Thans wend zy voor, mynheer! dat zy voor lang my gaf Het geen ik heden vraag, en dat kunt gy niet pryzen. Zie hier den fchuldbrief zclv': die kan de zaak bewyzcn. Is 't loflyk dat men dus en trouw en woorden fchend'? VAN HELD. Ei toch! voor zulk een vrouw heb ik haar nooit gekend. Zy diende, als kamenier, myn vrouw, een reeks van jaaren, En fchaars zal iemand haar in trouwheid evenaaren; En 't is niet in den mensch, hoe fterk tot kwaad gepord, Dat hy, op éenen fprong, tot een canaille word. SCHRAPENBURG. Och! de armoC- kan veel doen. VAN HELD. Ja, maar de geldzucht mede, Die, als zy fchraapen kan alleen, zich houd te vrede. Ik heb de vrouw getoetst, Zy weigert u geen geld, Zy vraagt flechts uitftel; en daar gy haar onderfielt Zo arm te zyn en ge u vrymoedig durft beroemen Zo goed te zyn, kan ik, voor my,'t geen goedheid noemen , Dat gy eene arme weiuw, en haar' geftorven man, En kindren, daar niet één van hen zich weeren kan , Komt fchelden, en hier tiert als van den droei bezeten. C i Dat  38 DE RECHTSCHAPEN Dat deed gy. Op myne eer! dat is niet goed te heeten. En, om flechts kort te zyn, zy heeft aan my gezegd Dat zy alree' de fchukl by u heeft afgelegd. In waarheid, ik moet haar veel meer dan u gelooven; Zy gaat by my, mynheer! in waarde u verr' ie boven, Omdat zy eerlyk is in de armoë die zy lyd, Daar gy in rykdom ftreng, zelfs onbarmhartig zyt. By wreedheid, inderdaad, is weinig eerbehaaling. SC II RAPENBURG. Wel hoe! mynheer kaptein! is 't reedlyk? is 't betaaling..? VAN HELD. Spreekt gy van reedlyk? vent! en dat na 't fnoodst bedryf! Geen rcdenlooze fchurk hield ooit die rok op 't lyf. SCHRAPENBURG. Het fmart my, heer kaptein! ik kan dit niet verzaaken, Dat ge om een' hoop gemeen uzelv' zo boos kunt maaken. VAN HELD. Wat zegt gy ? fchobbejak! wat praat gy van gemeen ? Ik ftel myne eer daarin, en dat met alle réén, Dat ik onfchuldigen pligtmaatig mag verweereu, Al waren 't bedelaars, by wat hen poogt te deercn, En dat ik ieder fchurk, by goddeloos gekwel Dat hy aan armen doet, met kracht ter reden ftell'. Waar hebt gy 't fchrift? SCHRA-  K R Y G S M A N. 39 SCHRAPENBURG. Kaptein! ... VAN HELD, den Jtok oplichtende. Laat my 't u niet ontrukken , Of fchonk en knokken gaan op 't oogenbük tot ltukken En bry. SCHRAPENBURG, hem een papier evergeevende. Nu, beer kaptein! 'k ben niet onwillig. Daar! VAN HELD, een fcheur in 't papier geevende. Dit 's uw betaaling, fchelm ! indien ik word gewaar Dat gy een fchandlyk woord durft van de weduw fpreeken, Dan zal ik u den hals met deeze kneukels breeken. Doch daar is noch één ding, waarin ge, op tlaanden voet, My en deez' jongeling voldoening geeven moet. He! jonker! kom eens hier. Tegen Schrapenburg. Canaiile! voor uw fchenden, ("Waarvoor gy deezen Mok verdiend had op uw lenden,) Omdat gy deezen knaap , en die hem 't leven gaf, Zo wel de Ieevende, als den geen die rust in 't graf, Baldaadig hebt gehoond, en de armo2 wreed durft kwellen, Zult gy aan myn' cadet flraks twee ducaaten tellen ; En daar hy, door dat gy zyn moeder hebt geplaagd, De moeite nam, dat hy u ftout heeft weggejaagd, C 4 Zult  40 DE RECHTSCHAPEN Zult gy voor deeze moeite, en zonder 't minde draalen, Hem twee ducaaten , en dat tot een' duit betaalen. Uw horologie , zo gy 't geld niet daadlyk telt. Hy dreigt hem met den Hok. SCHRAPENBURG. Nu! nu! mynheer. bedaar. Zie, jonker! daar is 't geld. VAN HELD. Geldzuchtig vloekgedrocht 1 laat deeze les u leeren. Gy moog: op 't oogenblik u naar den duivel ieheeren. TWAALFDE T O O N E E L. VAN HELD, JANTJE. VAN HELD. Gy ziet nu, jonge lief! hoe dat een braaf foldaat Met fchurken reekning houd. JANTJE. Dat zie ik, inderdaad! VAN HELD. Leer dan hoe veilig 'i is een braave vent te weezen, En wat gewis in 't eind' de fchurken ftaat te vreezen. Het geld, dat, op myn' drang, aan u is toegeleid, Hebt gy met recht verdiend door uw gevoeligheid. JANTJE, hem me: vuurigheid de hand kusfchende. Och! mogt myn bloed, kaptein! u ter belooning ftroomen! VAN  K R Y .G S M A N. 41 VAN HELD. Dat zou, myn lieve kind! dat zou wel kunnen komen. Zo 't vaderland, (och! dat de hemel 't lang bewaar'Q Zo 't lieve vaderland mpgt komen in gevaar, Dan zullen, zo ik hoop, wy ons te famen waagen, En ons, als 't mannen past, op onzen post geoTaagen. Maar anders is myn loon, dat gy u voor altyd Als eerlyk man gedraagt, en fchurken vyand zyt. lnzonderd, myn zoon! moet gy u jong gewennen De waarde van het geld volmaakt te leeren kinnen; Want, lieve jonge! wee, ja, dubbel wee den vent, Die van hat geld de waarde in geenen deele kent. Maar, van wat nut het zy, zo lang wy zyn op de aarde, Hecht nimmer aan het geld die verr' getrokken waarde, Dat ge om één handvol goud uw kostlyke eer verkort, En ééns een Schrapenburg, een plaag der menfchen, word; Want wat gelukken ooit een' Schrapenburg verzelden, Denk, daar zyn overal op 't waereldrond Van Helden. JANTJE. Ik dank uw les, kaptein! Geloof my, op myn woord: 'k Zal trachteu braaf te zyn, omdat het zo behoort, En zal de fchurkery, als 't voegt, uit pligt vermyden , En niet uit vrees dat my een iteriling zal kastyden. Voor 't ovrig merk ik klaar, als 't oog opmeritfaam ziet C 5 Op  *a DE RECHTSCHAPEN Op 't geen op deezen dag myn moeder is gefehied, Dat wy , foldaaten! zal geen Schrapenburg ons deeren , De waarde van het geld wel moéten kennen leeren. VAN HELD. Waarachtig, jonge! zo gy 't mes niet had gevat, Waarmee gy Schrapenburg byna gefchuijerd had,... Ik weet niet, op myne eer! wat best van u te maaken, Een' krygsman, of een' paap. Gy fchynt een fnaak derfnaaken Doch daar gy boven 't perk van uwen levenstyd Door uwe fchranderheid zo verr' verheven zyt, Laat door een' krygsman u dees les zyn aangeprezen: De eer moet ten allen tyde, in waarheid, alles weezen Voor hem , die goed en bloed aan vorst en vaderland, Als hen een vyand dreigt, grootmoedig heeft verpand; De eer moet alleen hem zich doen waagen in de velden, Want goud kan ons 't verlies des levens nooit vergelden. Een wyze (ik meen dat hy een Franschman was) heeft recht Dat hy, in zeker vaers, bevallig heeft gezegd: „ Apol en Mars, beroemd door geest en itoute daaden, „ Belooven geld noch goed, maar enkel lauwerbladen." JANTJE. Van alles wat gy zegt zal my geen woord omgaan. VAN HELD. Loop: roep de vrouwen hier. De zaak is afgedaan. Maar  KRYGSMAN. 43 Maar onze afrekening voor knevlary en fcheuden Moet, voor wat by ons is, ten minfte vrolyk enden; Alleen , dat noch uw mond geen enkel woordje repp* Van 't geen ik heb gedaan, toen ik verrekend heb. DERTIENDE T 0 O N E E L. VAN HELD. Elcndigen ten troost zich in een zaak te (teelten, En voor het vaderland de braafheid aan te kweeken, Is voor een' eerlyk' man het edelst zielsvermaak; Elk eerlyk kaerel doelt op zulk een fchoone zaak. Dat aan de vuige zucht om geld by één te fchraapea Het fchoone mensfchenbeeld zich fchandlyk kan vergaapen; Dac eenig mensen op de aard' kan worden aangepord Door geldzucht, dat hylaf en weêuwverdrukker word', En dat hy weezen plaagt door onbarmhartigheden, Is zo vernedrend' voor de menfehelyke reden, Dat me onbegryplyk is hoe dit gefchieden kan: En evenwel wy zien daar klaare blyken van: Men vind die fchurken veel, en dat in alle landen; Maar wee die uit den hoop zal vallen in myn handen! Dat hem de hemel helpe en hoogst genadig zy ï FE ER.  44 DE RECHTSCHAPEN VEERTIENDE TOONEEL. VAN HELD, SOPHIA, CLARA, KLAASJE, JANTJE, LYSJE. VAN HELD. Vrouw Wachtendonk! tree toe; kom nu gerust tot my: Uw drukker laat voortaan u verder aan te randen; Hy is voldaan: ontfang den fchuldbrief uit myn handen. CLARA. 6 Myn verlosfer! leef, leef lang in zegening; Door u is 't dat ik 'c leed my toebereid ontging, 'k Zal fparcn wat ik kan om u, met dank, nadeezen Myn fchuld weêr af te doen. VAN HELD. Dat zal niet noodig weezen , Myn lieve goede vrouw. De zaak is afgedaan. Eewaar uw geld: ik fpreek daarom u nimmer aan, En heb daartoe geen recht. Hou u dan toch geduldig: Gy had den fchelm betaald , dus waart gy hem niets fchuldig. SOPHIA. Hoe zal ik dit verftaan 7 Zeg my, op welk een' voet.. ? VAN HELD. Och \ jonker Schrapenburg heeft wat hy hebben moet. Ik deed rechtvaardigheid weêr in zyn' boezem leeven ; Ook heeft hy myn' cadet een fraai gefcheuk gegeeven. Kom,  KRYGSMAN. 45 Kom, jotiker! tooi) nu eens uw moeder jan contant. Jantje vertoont het geld. SOPHIA. Hoe kreegt gy toch 't gefchrift uit onzen fchrokaarts hand ? Eu wat deed Schrapenburg zo mild zyn fchyven flaaken? CLARA. 't Verbaast myn' geest, mevrouw! KLAAS | E. 'k Weet daarvan niets temaaken. VAN HELD. Den fchuldbrief, dien gy nu in Klaanjes handen ziet, Dien grond van a! zyn recht, gaf hy my gaa-ne om niet; Ook wist ik hein welhaast tot mildheid op te wekken. Myn jonker zal u dit welédns voluit ontdekken. Cadet! op andren tyd vertel haat 't geen gy weet Van all' wat gy hier zaagt. JANTJE. , Waarachtig, het ging heet Van 'troosterwerk,mevrouw,en moederl'k durf het zweeren. SOPHIA. Hoe hebt gy dat gemaakt? voldoe toch myn begceren. 'k Begryp niet hoe gy zvt met hem zo verr' geraakt. VAN HELD. Hum! hum! ...gemaakt?... zo als een oud foldaat dat maakt. Hy vertoont haar zyn' Jlok. so-  46 DE RECHTSCHAPEN SOPHIA. Och! gy hebt hem gerost; gy houd niet van krakeelen. VAN HELD. Gantsch niet,myn lieve vrouw!gantsch nieryn geenen deelen. Myn hand was vaardig en myn hart daartoe geneigd; 'k Sprak Hechts met nadruk, en ik heb zo iets gedreigd: Maar hy befpaarde my meer arbeid, en in deezen Ging 't all' toen met gemak ; 't kon niet wel anders weezen. SOPHIA. In waarheid, myn Van Held! gy zyt zeer ongemeen; Ik acht u hoog, maar thans noch meer dan ooit voorheen, Nu gy vervolgde deugd, ter prooi der fnoodfle laagen Door goedheid en door moed van 't lyden hebt ontllagen. JANTJE. Mevrouw had waarlyk geld verkeken aan de klucht. Och! war ontging den vent een jammerlyke zucht, En hoe barmhartig keek de kaerel uit zyne oogen, Toen hy den rotting zag in 's hopmans vuist verhoogen En hy den fchuldbrief gaf, waartoe men hem verwees! De vrees voor pompus was dien ftond alleen zyn vrees. Maar, foei! wat maakt een fchurk een lelyke vertooning! KLAASJE. Des hemels zegen zy, heer hopman! uw belooning. Gy zyt in waarheid braaf, en groot in dit geval. VAN  KRYGSMAN. 47 VAN HELD. 'k Denk dat ik noch in \ eind' verpligting krygen zal Aan onzen fchobbejak. Myn weerhelft doei my hooren, Dat zy my hooger fchat dan ze immer deed te vooren, Omdat ik hier een weêuw van boos bedrog bevry , En in haar lyden troost; een ander zegent my ; Ik word van allei man bewierookt en geprezen: Het goeddoen moet wel fchaars op deeze waereld weezen , Dewyl ik zo veel lofs zie hechten aan een' pligt. Genoeg hiervan ! 'k verrichtte' all' 't geen 'er moest verricht. Wat praat ik? en waarheen word geesten tong gedreven? Daar zullen overal noch braave kaerels leeveu; De waereld, zonder hen, kreeg haast een' andren keer; Zy blinken flechts wat flaauw, de fchurken fchittren meer. Maar kwam de duivel my, als Schrapenburg, te vooren, Schoon ik den fatan kende, ik kreeg hem by zyneooren. Had onze fchobbejak my op den rug gelegd, Ik waar', gelyk kaptein, geftorven in 't gevecht; En dat waar' my genoeg. JANTJE. Och! moeder ! 'k zie u beeven : Uw droefheid is, zo'tfchynt, noch niet geheel verdreven. Hou daar het geld dat ik ontfing van uw' tiran: Doe u daarvoor te goed, of, zo 't gefchieden kan, Laat  48 DE RECHTSCHAPEN Laat ons liet daadelyk liefst aan den armen fchenken. Dat geld bezwaart myn hart, en dat flechts by 't bedenken' Dat mooglyk ook dit goud van de armoede is gehaald Door fchulden, die tweemaal den booswicht zyn betaald. De hemel hoede my voor zulk een geldbe/itting! CLARA, in eene vlaag van droefgeestigheid uitbarflende. Och 1 onverbergzaara is myn fterke geestverhitting! VAN HELD. Wat komt u over? vrouw! wat wil dat Merk geween? JANTJE. Gy fcheurt my, moederlief! het zuchtend' hart van één. LYSJE. Och! lieve moeder! och! ... SOPHIA. Ik kan dit niet bezelfen. Wat nieuwe ontroering of haar fterker noch zou treffen ? KLAASJE. Kom, treurige vrindin ! op 't oogenblik gezegd Wat hcimelyk op nieuw u in den boezem legt. Gy kent den heer kaptein, gy kent zyn gemalinne En my; dat één van ons voor 't minst vertrouwen winne, Na 't geen 'er is gefchied, tot lichtnis van uw pyn. VAN HELD. Spreek, zouden hier naby meer Schrapenburgen zyn , Met wie ik , op myn wyz', meer weeuw- en weezenzaaken, Voor  KRYGSMAN. 49 Voor dat ik t'huiswaart keer', zou moeten effen maaken? SOPHIA. Wilt gy het geen u deert niet weeten voor myn' man, Welaan, geef my-alléén daar daadlyk kennis van. Ik zal, zo 't mooglyk is, u 't lyden doen vergeeten. CLARA. ó Neen , mevrouw! 6 neen! gy allen moogt het weeten. Zy loopt driftig naar eene kast, en komt met een1 kelk te rug. VAN HELD, den kelk ziende. Zo, bravo! vrouw, dat 's goed! Fris, na een plokparty, Smaakt best een lekkre dronk; gebulk voegt daar niet by. Schikt gy dat glas voor my ? ik zal geen droppel fpaaren. CLARA. De hemel, hoop ik, zal u voor dien dronk bewaaren. Ik heb deez' drank, in dilte, alleen in 't glas gedaan, Om van myn harde elend' my op één' fprong te ontdaan: Het is vergift. SOPHIA. Foei! vrouw! die zaak kan niemand pryzen: Zy is onchristlyk. KL AASJ E. Foei! vrindin! gy doet my yzen. JANTJE. Het hair ryst my te berge. Och, moeder!... D L Y S-  $0 DE RECHTSCHAPEN LYSJE. Och! mevrouw , Vertroost myn moeder toch; heb deernis met myn' rouw. * SOPHIA. Stel u gerust, myn kind! uw moeder zal bedaaren. VAN HELD. Verdoemde zucht tot geld! wat kunt ge al rampen baaren! Maar 't zy men deeze zaak onchristlyk noeme of niet, Waartoe kan niet de mensch vervallen door verdriet ? In waarheid, menfchen! denkt, daar zyn een aantal rampen Waartegen reden zelf bezwaarlyk goed zou kampen. Geef my dat glas eens hier. SOPHIA. Wat wilt gy daarmeê doen ? VAN HELD. Vooral 't niet proeven, vrouw! 't waar' tegen myn fatfoen. Loop, jonker! ga dit vocht in d'achterftinkpoel fmyten, En (la het glas tot gruis: 't venyn moog' daar vry byten. Ga dan daarna tot Fritz en zeg hem dat hy hier Zes vlesfen rooden wyn, en een paar vlesfen bier Ten eerste brenge, en gy, gy kunt hem helpen draagen. Wat duizelt my de kop.' ik hobbel als een wagen. Eene algemeene vreugd ontfpann' myn' matten geest. JANTJE. Ik ga, mynheer kaptein! I/y  KRYGSMAN. 51 Hy vertrekt. VAN HELD. Ik fta geheel bedeesd, Vrouw Wachtendonk! om u. Ik meen een mnn te weezen, Die braaf is, en dus dood noch duivel heeft te vreezen. 'k Was arm, en door myn vrouw wierd ik een'man van flaat; 'k Liep ook door kreupelbosch, gelyk gemeen foldaat; Maar, eer ik om een' fchurk my zo verr' had vergeeten, Had ik vooraf met hem myn fabelkling gemeeten, Ter proeve of wy te faam' naar boven konden gaan; Doch gy waart geen foldaat, en kost dat niet beflaan. De wanhoop brengt ons verr': den toeleg op uw leven Kan ik u, fchoon die verr' van pryslyk is, vergeeven; Maar beter waar' 't geweest, zo ge. al te bang van aart, Of mooglyk wat te verre in 't eerelyke waart, Om my of myne vrouw uw rampen te doen weeten, Dat gy uw moederfchap niet zinloos had vergeeten. CLARA. Om myne kindren niet te zien in 't ongeluk... VAN HELD. Wilt gy hen, is 't niet waar? verlaaten in den druk. Gy, vrouwen, doet zo wat! gy hebt al vreemde grillen! SOPHIA. Hoor hier eens, laaten wy geen meerder tyd verfpillen D 2 Aan  52. DE RECHTSCHAPEN Aan vruchtelooze klagt en nutteloos verwyt, Maar waaken tegen 't kwaad van een' aanftaanden tyd. Uw zoontje is waarlyk braaf: hy is tot ons gekomen; Wy nebben uw verdriet uit zynen mond vernomen : Hy is 't die u behield: noch deezen avondftond, Betreede, als onze zoon, de jongling onzen grond. Uw meisje zal ik doen alle onderrichting geeven , Schoon ik haar by u laat; en, blyven wy in leven, En zo ze in 't deugdenfpoor van haare moeder treed, Dan treed zy in den post, dien ge eertyds hebt bekleed. Zo leeft gy onbezwaard, en vergenoegd te gader. Uw dochter kryge een' man, gelyk aan haaren vader, Die dapper was en vroom, daarby een menfehenvriend. Dit zy éénmaal haar lot, zo zy 't door deugd verdient, VAN HELD. De hemel hoede haar en ons voor Schrapenburgen, Of/.ende ons kaerels om zulk fhood geboeft' te wurgen; Dat hy ons ook bewaar' voor zulk een duivelsch glas , Als ftraks noch in myn hand, voor aller oogen, was, En dat zyn goedheid ons de dwaasheid moge onttrekken , Om tegen ons de hand moorddaadig uit te flrekken. SOPHIA. Man! alles is nu we!; maar 'k vrees, in ons geval, Dat Schrapenburg ons faam' niet weinig lastren zal. VAN  KRYGSMAN. 53 VAN HELD. Ei tocli! dat hy dat doe ! men moet hem babblen laaten. Wat raakt my wat een fchurk of malle kwast moog' praaten, Als ik, en, buiten my, elk braave kaerel weet , Dat ik nochhuigchlaar ben, noch laf, noch fchelms, noch wreed; En dat de onnoozelheid by my op hulp kan hoopen: Doch , zo een kwibus my kwam voor de fcheenen loopen, En zich by my vergat in malle- of fieltenpraat, Dan reken ik ftraks af, vertrouw dit,... Zyn' ftok oplichtende. als foldaat. E INDE.   By den boekhandelaar Uylenbroek, te Amfleldam, in de Nes, zyn de volgende Werken gedrukt en te bekomen. H. Aslchenbergh, Poëzy, 4to. . . • ƒ3 : - :grootp. • - 5 '■ - '• ' N. S. van Winter, en L. W. van Merken, Tooneel- poëzy, 2de deel, 4to. . . . - 4 : - : - grootp. . . - 6 : . : - , , Geluksbe- deeling, enz. 410, niet twee pourtr. . - 6 : • s - grooip. . - 9 : - ; La vertu pour guide, Aan de Britten, 4». . — '• 4 ' - grootp. . . --:<$:Lykdichten op L. VV v. Winter, geb. v. Merken ,4to. - 1 '■ - '• " grootp. . - 1 : io : J. F. Helmers, Socrates, in drie zangen, 4to. . . 2 : - : - grootp. . . . 3 : - : " , op Wattier, 4to. . . . - - : 2 : - J. Lutkeman , Poëzy, 4to. . . . - 3 : - : - grootp. . . - 5 : - '• ' B. Huydecoper, Gedichten, 410. . . . 4 : 10 : " grootp. . . - 6 : - : f. van Steenwyk, Gedicht, en andere Gefchrift. 4to. - ~ • 5 '• " grootp. . . - 3 : 15 • ' Leven van S. Feitama, 410. met het pourtr. . . . . . - : 10 ! • grootp. . . - - : 15 : J. Norasz, Willem de Eerfle, 4to. met twee pourt. ■ 5 ■ • '• • grootp. . . • 7 s w ! • —— , Mengelwerken, 4to. . grootp. ..-55 - : " F. de Haas, Gedichten, 410. . . . - 2 : - : . , grootp. . . - 5 : - : - Lykzangen op L. Pater, 4to. . . . . • 10 t . grootp. . . - - : i6 : Lykdichten op B. de Bosch, 410. met her pourtr. - 1 : - : - grootp. . . - 1 : 10 : " Jan Lugt, Dirksz. Godsdienst, 4to gr. med. . - -: 11 : " Bcaufobre en L'Entant , Aanteek. over 't N. T. 2 dcelen, 4to. . . t < . 18 j • { ~~~T, ~ '"'et Nieuwe Testain. 410. - 2 : 10 : - B. Bekkcr, Betoverde Waereld, 4to. . . ^ . , . - C. Tuinman, over den Catechismus, 4to. . . S. Panfef, Mathematifche Rariteitkamèr, 4tc . - 3 • J i'J. dj Bucquoy, Zestienjarige Reizc naar de Iodiën, 4to. met pl. . . . . - 1 ; KJ ; . C  C. King, Koophandel van Groot Brittanfe, 2 d. 4to'. ƒ 2 t io : - A. Tit(ing, Cypria, 2 deelen, 4to. . . - 5 : — : Een (tel Kunsrprinrcn tot de Tooneelpoëzv van S. Feitama, 4to, ^ihiks, doorBuys en Vinkeles - 10: 10 .• - grootp. . . - 15: is : - liet pourir. van S. M. v. d. Wilp. 4>o. . - - : 12 : - > N. S. v. Winter , 4to. . - 1 j — . " ■ I.. W. v. Merken 410. - - I i — : - Willem Teil, gr. 3vo. . . - - ; ia : - • Willem de Kers'ce, 410. , . - - : 12 : - ■ • • ■ Joannes Nomsz, 4tO . . - - : 12 : - — • — Ward Ringley.. fo. . . - I . 10 : - Bernardtis de Bosch, 410. - - 1 : - ; - , Willem Iinme , gr. 8vo. . . - - : 12 : - i Fredrik den aden gr. 8vo. . - - : 12 : - Kleine Dicbtetlyke Handfchriften, 7 fchak. gr, 8vp. - 9 : 15 : De vrolyke Zanggodinnen , 2 deelen, iavo. . - 1 : 16 : grootp. . - 2 : 5 : bestp. . - 2 : 16 : A. L. Barbaz, de" Vrede , gr. 3vo. . . - - : 12 : lzaak Bilderdijk op Straalman, gr. 4to. . - - : 6 ; W. Bilderdijk, De Dood van Edipus gr. 8vo. - 1 : - : - bestp. . . - 1 : 10 : ■ Edipus , Koning van Athene , en Brief, gr. 8vo. . . . ■ -1:4:.- . B?:ef over den Edipus, gr. 8vo. bestp. - - : 10 : - . Denkalion en Pyrrha, gr. 8vo. . - - : 15 : - ■ 1 Vcrioogen van Salomo, gr. 8vo. - - : 16 : - -' Elius, in zeven zangen, gr. 8vo. - 1 : 5 : - . Blncmtjcns, gr. 8vo. • - 2 ■ 4 : - . Mijn Verlustiging, gr. 8vo. . - 2 : - : * . Bijvoegfei, gr. 8vo. - - *• 10 : - Tyrtéus Kri'gszangen, gr. 8vo. . - - : 6 : - . Lazarus Opwekking, gr. 8vo. . - - : 10 : - O. C. F. Hoffham, Theorie der Nederd. Poëzy ,gr. 8vo. - I : 16 1- bestp. . . - 2 : 14 ! " . Hekelfcbriften, gr. 8vo. . - - : n • \ Slaapdichten, gr. 8vo. . - - ■ n : ' bestp. . . - - : 15 : Alflond'erde Galg op ! gr. Svo. - • : 18 : ^ bestp. . . - 1 8 ; . De Broek, gr. Gvo 1 6 bestp. . . - - : 10 : ' W. Imme, De Dankbare, gr. 8vo. . . - 1 : 10 : ^ bestp. . - 2 : 5 • — Martin, gr. 8vo. met des fchryv. pourtr. - 1 .: 16 : - bestp. • • - 2 : 14 = — —Patinne, ofde fchoone boetvaardige, gr. 8vo. - 1 : 16 : bestp. . • - a • r4 ■• -  P. Le Clercq, Huweiyksmintafereel, gr. Svo. met pi. f i : 8 : bestp. . . - 2 : - : . J. Fortman, Diclitliev. Mengelingen, enz. gr. 8vo. - 1 : 5 : J. Houtman, Miebiel Adriaarjsz De Ruiter, gr. Svo. - - : 12 : - 0 I-oots , fchouwburg - aanl'praak. gr. Svo. . - - : 6 : P. H. Tbemmen , fabelen en vertelfc.s, te. d. gr. Svo. - 1 : 16 : - 1 G. Doornik, De Krygskunst, in zes zangen,gr. Svo. - 1 : 16 ; > ' De Gelykheid der Menfchen, gr. Svo. - I : 16 : - Christelyke gezangen, ten gcbruike der Doopsg.gr Svo.- 1 : 10 : • bestp. . - 2 : 5 '• Met nooten. kl. i2vo. . - - : n : gr. i2vo. . • • 'r 14 gr. (ito. . - - : 18 : Muzyk van J. A. Pvcmmers tot dezelven , br. 410. - 5 : . : De Bosch eti Pypers , Rouwklagt , 8vo. . - - : 8 : . Vriecdenzangen , gr. gvo. met vignetten. . - 1 : 16 : Het Hoogfte Gued, leerdigt, in vier zangen , gr. 8vn. - 1 : 5 : " P. Lanaendyk , Levensl. der aartsvadcr.gr. Svo. met pl. - 1 : ff : m 1-ykzangen op Ds. Deiman, gr. Svo. '. . - - : 8 : . M. L. Griethuizen, geb. Carelius, Kweekfchool, gr. 3v6. - - : 6 : P. f. Kasteleijn, Losfe vaerzen, gr, Svo. A. Vereul, Poëiifche brieven, gr. Svo. . - - : 8 : . ■— Losfe vaerzen, gr. Svo. J. F. Ilelraers, lkfpiegeling.gr. Svo. . . - - : 6 : op Wattier, 3v >. • . ■ - - : 2 : - H. J. Roullnud, La Tempête, gr. Svo 14:. L. '\V. v. Winter, nee v. Merken, Gerinanicus, 12V0. - 2 : . : . bestp. . . - 3 : . : A. J. Zubli, Bybclfche Dicbttafcreelen, 8vo. . - - : 10 : . —. Losfe vaerzen , Svo. W. Haverkorn, U'Z. Hilvetbeek, Svo : 8 : . Lykzang op Pater . - - : 6 : . , Rouwklagf van Ada . --:(,-.. P. J. Uvlenbroek, Brief wegens Fedra,kl. Svo. . - - : 4 : , grootp. . , - - : 8 : - . Losfe vaerzen. Onderwvzing in den Godsdienst, gr. Svo. . - - : 15 : . bestp . . - 1 : 5 : . De Kosmopoliet ofWaereldburg. 2 deelen, gr. Svo. - 8 : - : . G. Adams , Gronden der Starre kunde, gr. Svo. met p). - 2 : 10 : . bestp. . . - 3 : 5 : . I. HUI, Proeve der Natuurlyke Historie; gr. 8v'o. - 1 : - : _ J. Norosz, Mohaujtned, 2 deel.kl. 3vo. met een pourtr. - 1 : 14 ; . grootp. . . - 2 : 10 : . Aanteekcningcn op zyneT0one.elft.kl.8vo. - 1 : 5 : - grootp. . . - 2 : - : . • Vertelfcls, 3 ftukken, kl, Svo. . - 1 : 16 : - grootp. . - 3 : - : . . Abdallah, kl. 8vo, . ■ - - : 6 : - groorp. . . - 3 : . : - J-  J. Nomsz. Triomf der Teekenkunst, kl. 8vo. . ƒ - : 4 : . Befchciden Aanmerkingen, kl. Svo. . - - : 6 ; - grootp. . . - - : 12 : - — Verhandeling over Het Weeskind, cr.z. . - - : 4 : - grootp. . . - - : 8 : . T.osfe vaerzen. J. G. Doornik, Levensfcbets van Pedro, enz. kl. 8vo. - - : 4 : - grootp : 8 : - I.ykzangen op L. Pater, kl. 8vo : 6 : - giootp : 12 : - H. Ogelvight, Junior, aan Wattier, wegens de Kina, Svo. . . . - - : 2 : - Lyst der beste en nieuwste tooneelftukken, zo in vaerzen als profa, by gemelden boekhandelaar afzonderlyk te bekomen. H. Asfcbenhergh, Dedeugdzaame Zoon , tooneelfpel f - : 8 : A.L.üarbaz,Pbiloctetes, op her eiland Lemnos, treurfpel- - : 8 : - De Nieuwsgierige, blyfpel . -- : 8 : - W. Bilderdijk, Edipns, treurfpel, en brief over den- zclven . • . -1:4:- - ■ De dood van Edipus, treurfpel . . 1 : - : - Deukalion en Pyrrha, tooneelftttk - - : 15 '• - VV. Bingley, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . - - ; 6 : - ;— 1 De Beiagchiyke Toonee.lzuclit, of de I.ierbcbbery Comedie in de War, blyfpel. . - : 10 : - I. de Clercq, H. Z. Meriones, koning van Krete. treurfpel . . . . . . : 8 : - ' Eduard en Eleonora, treurfpel - - : 8 : - —— ■—— Saint Valori, tooneelfpel . - - t 8 : . M. A. dc Clercq , Montrofe en Amelia , tooneelfpel • ■ • 8 : Vanglenne, of de Karaktertoets, tooneelfpel . . , . - : 10 : - « — Het Gevaarelyke der Afweezigheid, tooneelfpel. . . - - : 8 : - J. G. Doornik, De graaf van Sternfe'd, tooneelfpel - - s 8 : A. A. Gaiguan de 1'Ami, Elize, treurfpel . - - • 6 : G. J. Hammitis, Eulalia Mema», tooneelfpel . - - : 12 : O. C F. Hoffham, Al ftond 'er de galg op! blyfpel - - : 18 : " ■ ■ De Broek, voorf'pel . . - - : 6 s -  J. Houtman, Thz. Irene , treurfpel . . ƒ. : 5 - . Montrofe en Amelia, tooneelfpel - . '. 8'"• . De Indianen in Engeland, blyfpel . . ': I2 '. ' »~ De Doortrapten , blyfpel . . :' g .' " i 1 ■ Wie is zy? blyfpel. . - - • 8 ": - T. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . - - • 8 i * W. Imme , Delia en Adetaïdé, tooneelfpel . - - : 8 : - .De Weldadige, tooneelfpel . , De VerltandigeEchtgenoote , tooneelfpel - - : 8 : - -—De Jonge Walburg, of de gevolgen van liet fentimenteelc, tooneelfpel. . . . . IO . De edelmoedige Zoon , tooneelfpel . - - • 6 • ~ P. J. Kasteleijn, De Marquis de Bouïllé , lieldenfpel - - : 6 • DeJufferKjkeKamerdienaar,blijlpei .-• 6 "■ • Elfride, treurfpel, pl. . . .' ,„ ." — ■ Codrus, treurfpel . . - - : 8 "• I L. J. Lamaifon , Clementine en Desormes , tooneelfpel . . . . - - - 8 • J. Lutkeman, Codrus, treurfpel . . . • 8 • - Caiiut, treurfpel . 1 - - : 8 • - P. F. Lynflager, Zoé, tooneelfpel . , • - : 8 : - A. M. De Wantrouwige, blyfpel. . . . - ■ 12" . J. Nomsz, De Graaf van Warwik, treurfpel. . . : 7 : - ■— Bajazeth, treurfpel . . . . £ . . De Cid, treurfpel . . . . '. _ . . ■ Atlialia, treurfpel . . - - : 7 : Amelia, treurfpel . . ..."-ƒ„ 1 Soliman de tweede, blyfpel . . . . . g . . ■ '—' Cora , treurfpel, pl. . . - - : 12 : - —— Coralli, treurfpel, pl. . . - - : 12 : - H. Ogelwight, Jun. Men doet wat men kan, niet wat men wil, blyfpel . . . - - : r> : - —— De Verbeterde Dwaas, blylpcl - - • (5 : - ■ Waldhcim, tooneelfpel . - - : 12 1 « ——— De Vrindenraad, tooneelfpel - - : l2 • . Louife en Volfan, tooneelfpel - - : 8 : . P. Pypers, Merinval, of de gevolgen der wraakzucht, tooneelfpel . . . . - - : 10: - ■ De Graaf van Comminge, of de ongelukkige gelieven, tooneelfpel . . - - : 12 : - ■ Laufus en Lvdia, treurfpel, pl. . - : 12 ■ - B. Ruloffs, Willem Teil , treurfpel,pourl. . - - ï 12 : - ■ Fredrik van der Trenck, tooneelfpel - - : 8 : - J. Starren!)urg, Apollo in Dordrecht, en De Zangberg, twee divertisfementen . . - - 6 : . F. van Steenwyk, Leónidas, treurfpel . - - : 8 : . P. J. Uylenbroek, Meropd, treurfpel, pl. . - - : 12 : - ■] üe Vertrouweling, kluchtig treurfp. - - : 12 : . Wig.  Wigeherlink, De Peehtfchapen Krygsman, toon. ƒ - : 8 : - Ni, S. v. Winter, Menzikoff, treurfpel . . - - : 8 : - L. W. Louize d'Arlac, treurfpel . - - : 8 : - -— Sebille van Anjou, treurfpel . - - : 8 : - — Gelonide, treurfpel . • - - : 8 : - Non datur ad mufas, &c. Esther, treurfpel . - - : 7 : - Vliit doet vorderen, De Gewaende Philofooph, bl. - - : 6 : - De Burgemeester,tooneelfpel. . . . - - : ia : - Van meest atlen zyn eenigcn voor de liefhebbers op groot papier te bekomen. Verfeheiden uieuwen zyn ter pcrsfe. Veertig Kunstprinten voor onderfcheiden tooneelfpellen. Algemeene kunsttitels voor allerlei dichtwerken > in 4to. en in 8vo.