BRIEVEN AAN GENEESHEREN.   BRIEVEN AAN G E NEESHEREN, door MARCUS HERTZ, Med, Doftor, Hoogleeraar in de JVijsbegeerte, Hofraad van zijne Doorluchtige Hoogheid den Prins van Waldek, praftifeerend Geneesheer van het Jooden Hospitaal te Berlijn &c. &c. uit het koogduitsch vertaald en met eenige aanmerkingen verrijkt door DAVID HEILBRON, C.Z. Med. Doftor, ($c. in 'sHage. Te UTRECHT, Bij G. van den BRINK, Jansz. Stadsdrukker. U D C C X C. Ex Legato VERRIJST.   VOORREDEN .Zo er eene kunst of wetenfchap voorhanden is, die uitgebreid kan genoemd worden , is het zeker de geneeskunst; niet alleen, dat dezelve uit veele verfchillende vakken, die alle egter onontbeerlijk zijn, te zamen gefteld is; maar in ieder vak derzelve in het bijzonder vertoont zich ook een zo ver uitgeftrekt veld, dat het zeer moeijelijk of liever onmogelijk is, alle deszelfs paden geregeld te doorwandelen. — Het meest word men dit nog. thans gewaar in dat gedeelte, welk het voornaamfte doelwit der geheele geneeskunst is, en aan welk het menschdom ook het meest gelegen is, het genezende deel (Theurapeutica) namelijk, de groote of wel de al te groote voorraad van geneesinftrumenten, derzelver verfchillende eigenfchappen , uitwerkingen e z. v. is hier wel de voornaamfte oorzaak van ; indien men nu hier nog bij in aanmerking neemt, dar er zo veele verfchillende foorten *3 VAN DEN VERTAALER.  yi VOORREDEN. van geitellen, ziekten e. z. v. dagelijks aangetroffen worden , zal het zeker niet veele moeite kosten, dc bron te ontdekken, uit welken de reeds zo lang geheerscht hebbende en als nog heerfchende verfchillende gevoelens over den aart, de eigenfchappen on het gebruik der geneesmiddelen, haaren oorfprong hebben. — Ondertusfchen is voor de zo edele geneeskunst niets fchadelijker , dan juist deze verdeeldheden, voornamelijk voor jonge geneesheeren, die van eige ondervinding, een der beste beflisters in die verfcheidenheden , ontbloot zijn, of nog meer voor zodanige , die zonder genoegzame kennis van het Theoretifche gedeelte der geneeskunst, dezelve blotelijk Empirice oefFenen; deze beiden behandelen hunne lijders meestal op het gezag der geneeskundige fchrijveren, wier doorbladering hen egter , zo dezelve niet eentonig fpreken , radeloos en tot zeer fchadelijke geneesheren moet maken. Voegen wij hier nog bij de thans zo heerfchende mode, (dat ik mij zo uitdrukte) om in veele ziekten de zogenoemde fpecifica aantewenden, zullen wij het zo even gemelde gebrek merklijk vergroot zien ; want, offchoon die zogenoemde fpecifica niet geheel en al te verwerpen zijn en men zelfs in fom-  VOORREDEN, vu mige gevallen dikwerf genoodzaakt is, zijne toevlugt tot dezelve te nemen, wanneer zij ook fomwijlen , door een ervaren en kundig geneesheer toegediend , haar nut hebben, kan men egter niet ontkennen, dat zij op den anderen kant in handen van eenen onervarenen of minkundigen , welke , zonder den aart en de uitwerkingen dier middelen te kennen, zonder den lijder, deszelfs geitel, omftandigheden, e. z. v. nauwkeurig te onderzoeken , dezelve alleen voorfchrijft om dat een ander ze voorgefchrevenheeft, zeerfchadelijke uitwerkingen voordb:engen kunnen, zo wel door hunne bijzondere eigenfchappen, waardoor zij een zieklijk geftel meer en meer kunnen bederven , alsook door den tijd , die door het gebruik derzelve nutteloos verfpild word, in welken de lijder nogthans door gepaste middelen reeds had kunnen gered zijn. Om nu de fchadelijke gevolgen, die uit zo even gemelde gapingen natuurlijk moeten volgen , zo veel mogelijk voor te komen, en de geneeskunst in dit opzichte zekerder te maken , waarcoe ieder geneesheer verplicht is, voor zo verre zijne vermogens ftrekken, het zijne toetebrengen , is zeker niets gefchikter , dan het bijeenzamelen van waarnemingen , het zij, dat men dezelve uit zijne ei*4  vin VOORREDEN. ge ondervindingen bijeenzamelt, en al het gee* ne er in eene ziekte, zo ten opzichte des lijders als ook der geneesmiddelen plaatsheeft, nauwkeurig gade fiaat, waardoor men naderhand gegronde gevolgtrekkingen kan opmaken , of dat men, en welk voor veele misfchien veel nuttiger zijn zal, hetgeen andere waargenomen hebben, met alle mogelijke oplettcnheid nagaat, en er alsdan bij zijne eige lijders op eene verftandige wijze gebruik van maakt; op deze wijze verkrijgt men meer licht in de zo verfchillende foorten van ziekten , derzelver omftanciigheden e. z. v.,. word tevens in ftaat gefteld , de menigvuldige duisterheden , die men in zo veele gevallen aantreft, gemakkelijker te ontwikkelen , de werkingen der zo menigvuldige geneesmiddelen meer nabij te kennen, de werkzaamfte uit den grooten hoop derzeive te kiezen, het gebruik derfpecifica nader te bepalen , en eindelijk, om kort te zijn, een allernuttigst mensch voorde geheele maatfehappij te worden, welken veelbeduidenden naam een goed geneesheer zeker in alle opzichten verdient; ter bevestiging van welk ons gezegde wij waarlijk flegts op den oorfprong der geneeskunst behoeven te rug te zien. De cerfte itiehters derzelve en vooral de onfterf-  VOORREDEN, ix lijke hippocrates, uit wier bronnen wij noch dagelijks zo veel nut fcheppen, hadden zeker hunne zo gegronde en uitgebreide kennis in den loop en uitkomst der ziekten aan niets te danken, dan alleen aan hunne groote oplettenheid en nauwkeurige waarnemingen. — Men ge* loove echter niet, dat alle waarnemers of de door hun gemaakte waarnemingen tot gemelde heilzaam einde gefchikt zijn, de dagelijkfche ondervinding overtuigt ons zeker niet zelden van het tegengeftelde, veelmalen gebeurt het immers, dat wij ons in onze verwagting te leur gefield zien, wanneer wij een geneesmiddel van een of ander waarnemer hemel hoog aangeprezen, in het zelfde geval egter nutteloos, ja zelfs zomwijlen fchadclijk bevinden; de oorzaken nogthans van zodanige dwaallichten, zo als dergelijke waarnemingen met regt mogen genoemd worden , moeten zeker of aan den kant des waarnemers of dier gene, bij welke de waarnemingen gemaakt zijn, gezogt worden : bij den eerften , wanneer hij geene genoegzame en vereischte kunde bezit, die tot het maken van waarnemingen nodig is, of, dat wel het meest gebeurd, wanneer hij niet alles met de grootfte oplettenheid onderzoekt, en daar bij met eene ligtgelovigheid, eigenliefde, vooroor-  x VOORREDEN. deel e. z. v. behebt is; bij de tweeden, wanneer de middelen van een geneesheer ter zijde gefteld of op eene andere wijze zijnen raad verworpen word , en de geneesheer van dit alles echter niets gewaar word, waar uit natuurlijk moet volgen, dat hij, in zodanig geval, de goede of kwade uitkomst aan zijne voorfchriften toefchrijvende, daar men er echter in het geheel geen gebruik van gemaakt heeft, valfche gevolgtrekkingen maken en de geneeskunde meer kwaad dan goed doen moet; zullen waarnemingen dierhalven aan de verwagtingvoldoen, behoren zij dooreen geneesheer, des kundig en een waarnemingsgeest bezittende, gemaakt te zijn, terwijl hij tevens van eene trouwe opvolging van zijne raadgevingen Verzekerd moet wezen (*); en van zodanigen aart hebben mij de waarnemingen van den hoogleraar hertz , welke zijn Ed. onder den titul van Brieven aan Geneesheeren reeds voor de tweede maal uitgegeven heeft, toegefchenen ; deze Hoogleeraar j door geheel Duitschland als een groot wijsgeer en geneesheer bekend, heeft (*) Ik hadde misfehien over deze ftof, daar zo vee! in opgedoten ligt, meer gezegd, zo de heer hertz niet zelf in zijne waarnemingen zeer fraaije, aanmerkingen over dezelve gemaakt had.  VOORREDEN, xi zeker in het Jooden hospitaal te Berlijn, van welk hij geneesheer is, en in welk ook zijne meeste waarnemingen gemaakt zijn , de beste gelegenheid, waarnemingen te maken, doordien hij op de geneesmiddelen als ook op het nauwkeurig gebruik derzelve ftaat maken en dus de uitkomst der ziekten veilig aan zijne geneeswijze toefchrijven kan; bij aldien men nu nog in aanmerking neemt, dat deze verzameling een groot voorrecht boven veele anderen heeft, dat de waarnemingen namelijk, ten minsten de meesten derzelve, met befpiegelende redeneringen opgehelderd zijn, zal men zig niet verwonderen , dat dezelve in geheel Duitschland met zo veel gretigheid ontvangen zijn, en dat ik, met mijne geringe vermogens, mijne landgenoten zo veel mogelijk nuttig willende zijn , ook befloten hebbe, dezelve in onze moedertaal over te zetten. Betreffende de vertaling zelve, hebbe ik zo veel in mij ware, getragt den fchrijver nauwkeurig te volgen en duidelijk te zijn ; ik heb ook hier en daarcenige aanmerkingen, met a, b, c, getekend, er bijgevoegd , die dan eens tot opheldering , daneens tot bevestiging ftrekken , en zoverbeeld ik mij, alles betragt te hebben om dit werkje nuttig te maken.Eene verandering heb ik  Sti VOORREDEN. nogthans gemaakt, die ik niet onaangemerkt kan laaten ; deze brieven te zamen maken namelijk twee deelen uit, twee brieven zijn er egter onder als de tweede in het eerjle deelen delaatfte in het tweede deel aan den Hoogleeraar zimmerman , die meer tot het wijsgerige dan tot het geneeskundige vak behooren, ik vermeende dierhalven die twee gemelde brieven volgens mijn plan veiiig te kunnen weglaten , en hebbe dierhalven ook den eerfien brief van het tweede deel aan den Baron quarin bij de brieven van het eer/ie deel geplaatst ; dit werkje nu de heilzame eindens,die ik met het vertalen van het zelve beoogd hebbe , bereikende, zal ik mij niet alleen mijn tijd en moeite rijkelijk beloond achten, maar ook bij de eerfte gelegenheid en toelating van tijd de overige brieven in onze Nederduitfche taal overzetten. Op bladz. 145 Jlaat Guarin, tees Quarin. EER-  EERSTE BRIEF. Aan den heer Hoogleeraar goldhagen, te Halle. Ik heb in de weinige jaaren mijner kunstoeffening eenige ondervindingen bijeen verzameld, welker bekendmaking, misfchien, niet geheel nutteloos zal zijn. Ik zal derhalven zonder uitftel dezelven mededelen , en aan de befcherming van mijnen onfchatbaaren leermeester aanbevelen , van eenen man, aan wien ik het alleen te danken heb, dat mijn hart bevrijd werd van den waan, dat de geneeskunde aan het zig bevlijtigend vernuft geene ftof genoeg oplevert; van eenen man , die met het vernuft van hippocrates en boerhave de Godlijke kunst oeffent en leert oeffenen ; van eenen man eindelijk, van wiens ledigen tijd en wil het alleen afhangt, de grenspaalen zijner kunst verder uit te breiden, en binnen derzelver gebied nieuw licht en nieuwe orde te verfpreiden. Ik had deze ondervindingen, misfchien, nog in mijne fchrijflade moeten bewaren, ten einde dezelven eens meer uitgewerkt en in grooter getal A  2. in het licht te doen verfchijnen; doch ik verbeelde mij, van nut te zullen wezen, en hoe kan men dit te vroe" zijn? Hexnonum prematur in annum van horatius mag wel eene goede aanbeveling voor zijnen dichter zijn. Deszelfs aanzien wint zekerlijk, wanneer hij liever laater en volmaakter, dan tijdig en middenmatig verfchijnt; en wat verliest er de waereld bij, wanneer zij na negen jaaren, doch daar voor negenmaal beter verlustigd word? Op eene kunst egter, welke met de voornaamfte behoeften van den mensch zo zeer verbonden is, als de onze, op eenewetenfchap, welker onderwerp waarheid is, gelijk de onze, is dit gezegde niet zeer toepasfelijk. Het delere licebit quod non edideris vind hier geen plaats ; de ondervindingen of waarnemingen, welke een waar geneesheer maakt, moeten geheel gemaakt zijn, zodra hij het ziekbed verlaat. Befchaving, fchikking, opfiering , dit is de geheele dubbelzinnige volmaaktheid , welke zij op de ftudeerkamer kunnen verkrijgen; altijd dubbelzinnige volmaaktheid, wanneer anders aan dit uiterlijke niet het kleinfte graantje waarheid opgeofferd word : maar, wanneer door mijn fchrifc, in deze negen jaaren , het leven van éónen mijner medemenfchen flegts éénen dag verlengd word , wiens kragten flegts éénen dag eerder, dan anders zou gefchied zijn, weder in flaat gefield worden , wat dunkt u, menfchenvriend, zou ik dan niet wel gedaan hebben, dat ik den raad des Romeins niet agtte?  Gij zult in allen den (tempel van het nieuwe niet ontdekken-, doch ook niets, zo ik hoop, dat mogelijk reeds te dikwijls gezegd is. In onze wetenichap, gelijk ook in de Godgeleerdheid en zedenleer, zijn zekere waarheden, die niet te dikwerf gezegd kunnen worden. De vooroordeelen uit ieder vak zijn niet zeiden in het hart van den mensch met eene fteenen fchaal omgeven, welke door de indrukzels van eenen waterdroppel doordrongen word; indien zij flegts oneindiglijk herhaald worden. Wanneer voor het overige de leerling flegts de opmerkzaamheid zijns meesters voor zig verwerft, moet hij zig geluk wenfchen. Zijne te vredenheid moet eene genoegzaame beloning voor zijnen tegenwoordigen, en zijne onderrigting ook eene genoegzaame aanmoediging tot zijnen volgenden arbeid zijn. I. OVER DE AZIJN KLIJSTEER. De azijn is van ouds reeds bij de geneesheerenin bijzonder aanzien geweest. De gefchriften van hipfocrates leveren eene menigte voorbeelden op van deszelfs in- en uitwendig gebruik zo wel in heete als in langdurige ziekten, en eoerhave telt denzelven onder de vier of vijf voornaame middelen, welken hij voor genoegzaam houd, om alle heete ziekten daarmede te beftrijden. Maar ik A 2  herinner mij niet, bij eenig' fchrijver het uitwendig gebruik van den azijn als een openend en het gedarmte ontlastend middel gevonden te hebben. In den eerden opflag, zoude men zelfs, wanneer men deszelfs oogenfchijniijke zamentrekkende hoedanigheid in overweging neemt, eene juist tegengeftelde werking daarvan vermoeden ; men zoude menen , dat , wanneer dezelve in de klijfteeren ingebragt word, de affcheidingsvaten der darmen daar door geflopt , de darmen zeiven zamengetrokken, en dus derzei ver ontlasting veeleer belet dan bevorderd moest worden ; doch de ondervinding heeft mij in zommige gevallen geheel anders geleerd. EERSTE WAARNEMING. Een meisje van vijftien jaaren , van eene zeer gezonde lichaamsgefteldheid , behalven , dat zij zomwijlen aan geringe opftijgingen onderhevig was, klaagde in feptember laatstleden over gebrek aan eetlust , mislijkheden, verftoptheid, hevige pijnen in den onderbuik, verfchietende ftekingen in de borst en droogte in de keel. Deze toevallen hadden vier dagen geduurd, in welken tijd zij eenige laxeerende poeders had genomen , doch welken zij telkens ten eerden weer had overgegeven. Den veertienden vond ik , bij mijn eerfte bezoek, de gemelde toevallen al vrij fterk, de pols der lijderes was traag en zwakj zij was bleek,  haare tong met eene witte huid bedekt en om de oogen vertoonde zig een blaauwe gezwollen kring. Ik fchreef haar een aftrekzei van zenebladen, rhasbarbeï en een middenzout voor, om nu en dan een lepel vol daar van te nemen. Doch zij behield er weinig van in, wijl zij het groocfte gedeelte weêr overgaf, zo dikwijls als zij dit middel innam. Des avonds was de kwaal ongemeen veel erger, er was nog geene ontlasting gevolgd, en de overige toevallen waren allen erger geworden. De pijn in den onderbuik werd hevig, het ademhalen moeilijk en de ftekmgen namen ongemeen toe; de pols wierd daar bij ook zwakker , minder en traager, dan dezelve des morgens was. Ik fchreef eene eenvoudige klijfteer voor, en , deze vrugtloos zijnde, een uur daar na eene tweede , waarin ik een drachme duivelsdrek had doen ontbinden, en tot het inwendig gebruik een aftrekzei van kamilbloemen. Den vijftienden. Uit affchrik tegen het (tinkend middel had men bij de klijfteer van gister flegts de helft van de voorgefchreven dofis gemengd, en wijl dezelve niet had gewerkt, werd eene tweede gezet , doch ook vergeefs. De voorgaande nagt was zeer ongerust; bij de vorige toevallen, welke alle zeer hadden toegenomen , is nog eene geweldige hoofdpijn gekomen. Er is nog geen ontlasting gevolgd , ook worden geen winden geloosd, en de lijderes geeft nog telkens het aftrekzei van rhabarber over, zo dikwijls als zij er iets vanneemt. A 3  Mijn voorfchrifc, om eene klijfteer te zetten uit een afkookzel van tabaksbladen, (tot eene klijfteer van tabaksrook ontbrak het aan een bekwaam werktuig) werd op afrading der aanwezenden verworpen. Ik deed derhalven, wijl de lijderes alle inwendige middelen zonder onderfcheid ten eerden weêr overgaf, en ik het braken niet te fterk wilde gaande maken , gedurende den ganfchen dag alleen met weekmakende en krampftiliende klijfteeren aanhouden, doch alles vergeefs, het grootfte gedeelte van dezelve ging onmiddellijk weêr af, en het overige bleef werkloos in. Den zestienden. De nagt was weêr zeer onrustig , en ik vond de kwaal over het geheel weer ongemeen toegenomen te zijn. De oogen en het gezigt zijn geelagtig; de lijderes klaagt over eene hevige pijn omtrent de plaats der lever, welke zig van den hartkolk tot aan den ruggraat uitftrekt;het lichaam is zeer gefpannen ; de pols klein en hard en flaat nauwlijks meer dan vijftigmaal in eene minuut. Het oogfchijnlijk gevaar bragt eindelijk te wege, dat men tot gebruik van eene tabakskiijfteer bewilligde en ik liet te dien einde twee loot bladen koken, doorzijgen en nevens een loot kamillenöüe als een klijfteer in brengen. Maar in plaats van de verwagte goede uitwerking moest ik eene vreeslijke omftandigheid bijwonen; want, na dat de klijfteer jeen kwartieruurs bij de lijderes bleef, begon zij te;braken, en uit den reuk en de verwe der overgegeven doffe kon men den tabak en de  7 olië duidelijk onderkennen , fchoon men van den eigenlijken drek nog niets daar onder konde befpeuren. De pols verhief zig op eens en werd ongemeen fnel ; de pijn nam aan alle deelen des lichaams , voornaamlijk in den onderbuik , zeer toe; een koud zweet brak op hec aangezigt en de handen uit, en onder de benauwdheid zag ik om zo te fpreken in een oogenblik eene geelzugt ontdaan, wijl eensklaps de bleek geele verwe van het aangezigt en de handen in eene heldere orangeverw veranderde. Er ontftonden mislijkheden, walgagtige oprispingen en een onleschbaarc dorst , inzonderheid verlangde de lijderes naar citroenwater, fchoon zij tevens over eene geweldige zoode klaagde, welke waarfchiinlijk uit de fcherpte der in de maag uitgedorte gal ontftond. Deze fchriklijke toedand duurde omtrent een uur, zonder dat de lijderes de minde ontlasting van onder had. Ik deed den geheelen dag met weekmakende klijdeeren, deels van melk en boomolie, deels van venetiaanfche zeep, aanhouden, doch alles vergeefs.— Ik kon niet te wege brengen, dat men de lijderes in een warm bad zette, men oordeelde haar veel te zwak voor zodanige operatie , (de gewoone plaag in de gemeene praktijk, welke aan menigen ongelukkigen het leven kost! Zonder de vereisc^te maat der kragten te kennen, en zonder te weten, door welk middel eigenlijk dezelve vermeerderd of verminderd word, is de onkundige menigte, die het ziekbedde omringt, fchier altijd voor de beA 4  8 1 houding der kragten bezorgd. Ieder voorfchrifc, het welk den lijder eenigermaate fchijnt te verzwakken, is bij de omftanders gebaat, en niet zelden verkiezen zij den oogenichijnlijken ondergang des lijders boven deszelfs behoudenis, wanneer zij merken, dat dezelve niet anders dan ten koste van zijne kragten kan bereikt worden.) Tegen den avond liet ik eene dunne imeerkaers in den aarsdarm inbrengen, om te beproeven, of misfchien enkel verharde doffen in dezen darm de oorzaak van deze verftopping mflgten zijn; doch dezelve bleef er een half uur in, en viel er toen onverrigter zaake uit. Den zeventienden. De nagt is weer met veel pijn en groote ongerustheid doorgebragt. Er is nog geen ontlasting gevolgd; de buik is zeer gefpannen, en bij de gemelde toevallen, welken bijna allen den hoogden trap bereikt hadden, kwam des nagts nog eene ligte ijlhoofdigheid. Wijl de pols dezen dag nog traager was en de lijderes zo zeer over zwakheid klaagde, was aan de toedemming van een warm bad des te minder te denken. Ik fchreef derhalven, met overeendemming van onzen beroemden heelmeester theden , welken ik verzogt tot medehelper te hebben , eene klijfteer voor , bedaande uit zes oneen wijnazijn en even zo veel water; op de plaats der lever liet ik eene plaaster van fcheerling leggen, en tot het inwendig gebruik fchreef ik eene flikartzenij voor, welke uit eene halve once gezuiverden wijndeen  9 en twee oneen gezuiverde manna zamengefteld was, om alle uuren eenige theelepeltjes vol daar van te nemen. De klijfteer werd gezeten onmiddellijk daar op zeide de lijderes, dat zij eene warmte en beweging in den buik befpeurde, welke zij nog bij geen der vorige klijfteeren was gewaar geworden. Een kwartier uurs daarna ging een gedeelte van de klijfteer af, waaronder een ftuk flijm was, gelijkende naar eene taaije etteragtige fnot, en een kwartier daarna ging andermaal zulk een ftuk flijm af. Na verloop van een uur werd de azijnklijfteer herhaald,en wel met nog beter gevolg; want er kwam met dezelve nog eene grooter menigte van gemelde flijm met bloed gemengd en tevens gewoone drekftof, ter grootte van eene walnoot, voor den dag (a). Na deze ontlasting befpeurde de lijderes (ö) De onaiddelijke ontlasting van een taai en fnotterig flijm na de aanwending van de azijnklijfleer in dit geval en de oogenblikkelijke verbeetering der gekeele ziekte na die ontlasting, geven aanleiding te vermoeden, dat dit flijm een glasachtig flijm (petuita vitrea) en alzo de eerfle oorzaak der geheele ziekte geveest zij; dat zodaanig flijm in de darmen huisvestende veele en zeer verfchillende toevallen en voornamelijk kolijken kan veroorzaaken, is algemeen bekend, en dat ook de zuure middelen in die gevallen te pas komen , word ten allerflerkft en door joè'L (opera pag. 342.) bevestigt; ver klaar ende die fchrijver de allergevenschte gevolgen naar het eebiuik van eenige droppels A 5  eenige verligting. Des namiddags werd eindelijk de derde klijfteer gezet, waarop eene ontlasting volgde van eene menigte groenagtige vuiligheid, en een uur daarna volgde van zelve eene dergelijke fterke ontlasting met veel verligting voor de lijderes (b) Den agttienden. De nagt was ongemeen gerust. De lijderes is maar eens wakker geworden, om ter ftoel te gaan. Heden zijn weer twee ontlastingen gevolgd, met dewelken tevens eene menigte winden geloosd werden. De buik is nu week en de pijnis zo wel uit denzelven als van de plaats der lever geheel verdwenen ; de hoofdpijn en een drukkend gevoel in den hartkolk en in de tegen overgeftelde plaats in den rug zijn nog gebleven. Het geel in de oogen is een weinig verminderd, maar het aangezigt, de borst en de handen zijn van deze verwe nog niet geheel bevrijd. De pols is nu fterker eh geregeld. De lijderes houd met de flikartzenij aan, en tot haaren gewoonen drank gebruikt zij zoete wei. Des avonds klaagde zij plotslijk over benauwdheid , pijn omtrent de plaats der lever en eene vitrioololie met wijn vermengd in kolijken, die van een glasagtig flijm ontflaan waren, gezien te h ^bben. (£) De groene kleur dezer uit ïerpz 4en, 'an men, mijns bedunkens, alleen aan de g 'note hoe re hcid zuu • in de darmen ingefpoten, toefchrijven ; zelden hebbe ik een azijnklijfleer voorgefchreven, of beb dit vcrfchijnfel waargenomen.  fpanning over 'de geheele borst tot aan de ruggegraat, het welk haar het ademhalen moeilijk maakte. De pols was tevens geheel geregeld, alleenlijk een weinig zamengetrokken. Ik verbood haar hec gebruik der wei, en eene klijfteer van melken olie deed deze toevallen op het fpoedigfte verdwijnen. Den negentienden. De nagt was weêr zeer gerust; er is eene fterke ontlasting van eene menigte Hinkende zwarte vuiligheid gevolgd, en de pijnen zijn heden geheel verdwenen. Ik laat haar nu om de zes uuren tien van de volgende pillen nemen. Ree. Sap. venet. 3»j. Ext. fumar. 3ij. pulv. rhei opt. Flor. Jal. ammoniac. Martial. aa Sft.olei tartar. p. deliq. q. f. f. pill. gr. ij. Den vijfentvrïntigjlen. Op het aanhoudend gebruik der pillen zijn de geele verw, insgelijks alle pijnlijke gewaarwordingen geheel verdwenen. De lijderes heeft heden een aftrekzei van manna en tamarinden genomen, waar op menigvuldige ftoelgang en eenige galagtige brakingen zijn gevolgd. Den zevenentwintigften. De lijderes heeft reeds het bed verlaten ; is zeer wel en befloot de geheele genezing met een fterkend maagelixir. TWEEDE WAARNEMING. Ik heb aan een jongeling van twaalf jaaren, web ke negen maanden lang aan eene krampagtige melancholie onderhevig was, zeer veele en onder-  fcheide middelen beproefd, gelijk ik u in het vervolg omflandig zal verhalen; de meeste middelen waren zonder werking , zommigen met zeer goed, doch met geen aanhoudend gevolg. Onder de laatften vond ik ook den azijn. Ik heb denzelven in dit geval met tweederlei inzigten gebruikt, vooreerstom deszelfs werking op de zenuwen waarteuemen, en ten tweeden om deniet lang tevoren gedaane waarneming van deszelfs ontlastende eigenfchap nog meer te bevestigen: want, hoe duidelijk deze eigenfchap in het voorgaande geval fcheen te blijken, was ik egter geenzins voldoende overtuigd , dat de geheele werking enkel en alleen een gevolg van de azijnklijfteer was. Het kon wezen, dagt ik, dat het grootfle gedeelte der gevolgde ontlasting voordkwam van de groote menigte prikkelende en weekmakende klijfteeren , elke heeft misfchien reeds te voren medegewerkt, om de verharde vuiligheid allengs week te maken , en de werkzaamheid der darmen op dezelve te prikkelen, en de geheele werking is enkel na de azijnkiijfteer gevolgd , wijl dezelve de laatfte in rang was; maar het gevolg in het tegenwoordig geval was voor deszelfs werkzaamheid beflisfend. Want toen ik mijnen lijder op den 27 october des voorleden jaars eene dergelijke klijfteer van azijn en water van elks evenveel deed zetten , volgden, behalven eene menigte etteragtige flijm (c) (f) Men vergelijke hier de aanmerking litter. (a)  13 die door den doelgang afging, verbazende ontlastingen van verbranden en Hinkenden drek, nevens andere van eene natuurlijke en gezonde gedeldheid , hetwelk des te meer te verwonderen was, wijl deze jongeling , wegens voldrekt gebrek aan eetlust, reeds verfcheiden maanden bijna niets dan eenige kopjens thee daags had gebruikt. Deze ontlastingen duurden tot den eenendertigden, en gedurende deze vier dagen heeft hij geen krampagtige aanvallen gehad , van welke hij tot op het oogenblik dat hij de klijdeer in kreeg, fchier geen uur vrij bleef. Daar tegen, gelijk den eenendertigden de werking van de klijdeer ophield, openbaarden zig de vorige aanvallen ook weder. Ik kon den lijder niet bewegen, om derkende middelen te gebruiken of om de klijdeer te laten hervatten. DERDE WAARNEMING. Eene vrouw van veertig jaaren, welke eene liesbreuk had , die reeds vergroeid was , had eene zwaare verkoudheid gekregen , waarop haare maanddonden, welken even begonnen waren, op eens ophielden, en pijn in den buik nevens eene hardnekkige verdoptheid volgden. Onaangezien de verbazende menigte van prikkelende klijdeeren en derke purgeermiddelen gedurende zes dagen, kon men geen afgang bewerken; daartegen deden zig menigvuldige oprispingen , mislijkheden en  braakingen op. Ik vond haar, den 3 januari], met deze toevallen worftelende, haare tong was wit en de buik gefpannen. Ik fchreef haar ten eerften eene klijfteer voor van vijf oneen azijn en zes oneen water , en belastte , dezelve na verloop van twee uuren te herhalen, in geval de eerfte geen werking deed. Doch aanftonds op de eerfte volgde eene aanmerklijke ontlasting, en op de tweede eene nog fterkere met zeer veel verligting. Den vierden deed ik haar eene klijfteer zetten van melk en boomolie, en tegen den avond een drankje van zout van glauber, nu en dan een kopje, nemen, waarop des nagts tot agt maaien een fterke ftpelgang volgde, en hier mede hielden ook de bovengemelde toevallen op. Mijn oogmerk is alleen, de ontlastende eigenfchap van den azijn, wanneer dezelve met water gemengd door eene klijfteer ingebragt word, te betogen, en hiertoe, meen ik, zijn de bijgebragte waarnemingen voldoende. Wanneer wij nu de overige voortreflijke hoedanigheden van den azijn in overweging nemen, komt het mij voor, dat de voorrang, welke het gebruik daarvan als een ontlastend middel, in verfcheiden gevallen , boven alle anderen moet hebben, buiten alle tegenfpraak is. Het zij mij vergunt, eenige van deze bekende hoedanigheden te herhalen, ten einde wij de gevallen des te beter kunnen waarnemen, in dewelken zij bij het gebruik van den azijn in klijfteeren, ons kunnen te ftade komen.  I IS Vooreerst heeft dezelve eene eigenfchap van te verkoelen. Deze hoedanigheid is denzelven niet, gelijk boerhave fchijnt te ftellen, alleenlijk eigen in gevallen, wanneer de hitte in het lichaam van den mensch uit eene loogagtige fcherpte of uiteene verrotting voordfpruit (*); maar ook in alle andere gevallen; dit toont zo wel zijne werking tegen de dronkenfchap, welke boerhave zelf roemt (t)> als ook het menigvuldig in- en uitwendig gebruik, het welk de oudfte vaders der kunst daarvan maakten , wanneer men eenen fterken brand wederftand moest bieden. In alle onftekingen, plaatslijke of algemeene, in de hitte van alle koortzen, zelfs in die, welke enkel door den vermeerderden omloop des bloeds in warme baden ontftond, was bij hen de azijn, alleen, met honig of met water gemengd, altijd het voornaamfte en onfeilbaarfte middel (§). En galen, die volgens zijne bepaling der graaden van warmte en koude in de geneesmiddelen op (*) Een uitmuntend verkoelend geneesmiddel is de azijn (zeg: boerhaave) in eene koorts ontjlaande van eene in het lighaam geboorne fcherpe gal, een loog- of rotagtig zout, desgelijks ook in een beet van vergiftige dieren, flilhnde dezelve te gelijk ook de dorst uit deze oorzaaken oorfpronkliik. (f) De azijn gaat de dronkenfchap zeer teegen, zo dat de geest van azijn de werkingen van den der allerfierkfiev brandewijn fchielijk doet ophouden. (§) Zacuti Lufitani oper. Tom. I. p. 809.  eene plaats den azijn als tusfchen beiden befcbrijfc (*), beweert egter op andere plaatzen, dat deszelfs verkoelende hoedanigheid de verhittende ongemeen overtreft , en dat door de vermenging met water dezelve geheel daaraan benomen word (f). Tentweeden bezit dezelveeeneontbindendekragt. De proef, welke men in laater tijden genomen heeft met het gieten van azijn op bloed, heeft het verfchil over deze hoedanigheid beflist (§), welke crxsrjs reeds volmaakt kende, zonder de proef genomen te hebben (**). Hier komt nog deszelfs deel-en ontbindbaarheid in ons lichaam bij, waar door zijne ontbindende werking zo zeer word onderfteund. (*) De fimplicium Medicament, facultat. Lib. I. Cap. XXL (t) Ibidem Cap. XIX. XFIU. Lib. VUL Art. oxos. (§) Onder de eigcnfchappen van den azijn reken ik ook (niet tegenflaande veele in een tegcnovergefleld denkbeeld zijii) deszelfs verdunnende kracht; want indien men denze Ir en met bloed of deszelfs wei vermengt, worden deze niet verdikt, maar in tegendeel verdund, ook worden ''er door zodanige vermenging geene klonters geboren, in tegendeel worden verdikte ftoffen door dezelve opgelost. (**) Ik onderflel(zegtcelsus), dat de azijn buiten zijme verkoelende ook tevens eene verdunnende eigenfehap btzit; uit dien hoofde is het ook zeer waarfchijnlijk, dat ydezelve door deze eigenfehap eene in het menfchelijke lighaam plaats hebbende verdikking der vochten verdunt , en den lijder op deze wijze herfielt.  Onder al de verkoelende middelen, die wij kennen, zegt galen, bezit de azijn de fijnfte deelen (*). De azijn, gelijk boerhaave beweert, is zo doordringend, dat hij door de digtfte deelen van ons lichaam vrij door gaat, zonder deze!ven van elkander te fcheiden, noch van zijne kragten iets te verliezen (**). Ten derden heeft dezelve eene heilzaame werkingï'op de zenuwen in het gemeem Boerhaave verzekert, dat hij in zwaare zenuwziekten, waarin met de kundige voordbrengzels door de fcheikunde niets kon uitgevoerd worden, enkel door het uit- en inwendig gebruik van den azijn de genezing bewerkt heeft, en prijst derhal ven denzelven in hijpochondrieke, convulfive en hijfterieke toevallen (f). Dioscorides fchrijft denzelven eene bijzondere kragt toe tegen de opium en fcheerling (ft)- En clossius heeft door het gebruik van denzelven een kind, aan het welk men eene groote hoeveelheid heulfap had gegeven , binnen een half uur weêr bijgebragt, en binnen vier en twintig uuren volkomen herfteld (§). Uit deze zijne zenuwveranderende kragt fchijnt mij in het algemeen deszelfs groote werking te volgen, (*) De Methodo medendi, Lib. X. (**) L. c. p. 212. Cf) Ibid. p. 213. (tt) Lib. V. cap. XIII. (§) Nova variolii medendi Methodus, p, loo.  welke door dioscorides, galen en plinihs tegen de beet van vergiftige dieren en tegen alle foorten van giftige ziekten zo zeer geprezen word. Ten vierden eene verrotting tegengaande kragt. Deze heeft het dagelijks gebruik van den azijn, om zekere dingen voor verrotting te bewaren, even zo zeer in het gemeene leven bevestigd , als de ondérvinding dezelve van ouds af den geneesheerengeleerd, wanneer hij op het menschlijk lichaam word gebezigd. In de hevigfte van alle rottende ziekten, inde pest, is de azijn altijd het beste middel geweest, zo wel om derzei ver verbreiding te beletten als om haare woede te temmen. In de rotkoorts is het vitrioolzuur het eenige middel, dat boven den azijn kan geagt worden, en in de laatfte algemeene ziekte in Duitschland, in het jaar 1772, wil hirschel zelfs van den azijn eene ongemeen betere werking waargenomen hebben, dan van het gemelde zuur. Wegens deze verrottingtegengaande kragt hebben ook de Romeinen, gelijk pringle uit vegetius aanhaalt (*), bij hunne legers den azijn als eene der noodwendigftezaaken beichouwd. Wanneer men nu overweegt, dat een middel , het welk zo veele heilzaame eigenfehappen bezit, tevens eene zo voortreflijke ontlastende kragt heeft, moet men bekennen, dat het gebruik van (*) Waarnemingen over de ziekten der legers, hl. 128. (Hoogd.) zijnde in de laatfte vertaaling door den heer bicker /. deel pag. 190.  19 denzelven tot het laatfte einde van een zeer uitgebreid nut in de geheele geneeskunst moet zijn. Alle fcherpe en prikkelende klijfteeren, hoe groot en fpoedig ook het voordeel mag wezen, het welk men in wanhopende gevallen daar door verkrijgt, hebben egter altijd dit nadeelige , dat zij de zenuwen , met welken de dikke darmen even zo menigvuldig als de dunnen voorzien zijn , zeer prikkelen en den omloop des bloeds vermeerderen. Zij moeten derhalven eene koorts verwekken, of als zij er reeds is, dezelve doen toenemen. Ik kan mij waarlijk niet herinneren, eene klijfteer van dien aart te hebben zien zetten , zonder dat de pols zig niet tevens merklijk verhief, rasfer of ongeregeld wierd ; zomwijlen heb ik er zelfs ligte ijlhoofdigheid op zien volgen. En fchoon deze toevallen gemeenlijk verdwijnen, zodra de ontlasting volgt, kan men egter ligtlijk begrijpen, dat in zulk eenen tegennatuurlijken ftaat, waar in de darmen buiten dien reeds zo boven mate gefpanncn, of door de veele weekmakende klijfteeren, welken men gemeenlijk vooraf laat gaan , eer men tot de prikkelende tceviugtneemt, zozeer verflapt zijn ; waar in zij op de eene plaats, misfchien juist wegens het verblijf van eenig prikkelend lichaam, zamengetrokken zijn; waar in zomtijds het geheele ftelzel der vaten zig in den hoogften trap van wanorde bevind; dat, zeg ik, in zulk eenen toeftand, de duuring dezer toevallen altijd genoeg is, om ontftekingen of zelfs fcheuringen in de darB 2  2 O men te veroorzaaken, de zamentrekking zo zeer te verfterken , dat zij niet los te maken is, of in een vat, dat reeds op het punt is van te bersten, hetzelve te voltooijen. Ik vind in de daad dit alles in de weinige woorden, met welken cAëtws aurelianus zijne voorgangers wegens het gebruik der fcherpe klijfteeren berispt. Vervolgens (zegt hij) doen de fcherpe klijfteeren, vermits zij niet verzagtende zijn, in plaats van nuttig te zijn, de toevallen fchielijker toeneemen (*). Zacutus verwijt de ouden, dat zij met de fterke klijfteeren vrij minder fpaarzaam waren dan wij (f), maar ik geloof zeker, dat hij door de ouden juist deze methode volgers moet verftaan hebben, welken caülius hervormde; het verwijt kan onmogelijk hippocrates en galen raken, want dezen bevelen op meer dan eene plaats het voorzigtig gebruik der prikkelende klijfteeren aan , voornaamlijk wijl dezelven verzwakking veroorzaken. Egter vind ik niet, dat zelfs de prikkelende klijfteeren, die bij de ouden'in gebruik waren, dezulken, die het bij ons zijn, in fterkte evenaren. Onder de zeer prikkelende middelen behoorde bij hun het zout; de muria, een toebereidzel uit water van gezouten visch, was een der hevigften, daar wij den tabak , de zeeajuin, roode (*) 7>*. I. Cap. XXXVIIL (t) Oper. Tom. I. p. 562.  —— 21 loopwortel (ipecacuanha), den braakwijndeen e.z. v. gebruiken; middelen, welker geweldige bewegingen, die zij in kleine deelen in de maag verwekken, ons moesten affchrikken, om ze in zulke tedere en aandoenlijke deelen, als de darmen zijn, te brengen. Merkwaardig is het geen celsl s ten aanzien der klijfteeren voorfcbrijft. Na dat hij den lijder den dag en het uur te voren daar toe laat voorbereiden , als dan (zegt hij) moet er eene klijfteer gezet worden, en is men met een ligt geneesmiddel te vreden kan men zuiver water, of het zelve iets fierker begeerende een afkookfel van fenigriek, gerst of kaasjesbladen aanwenden; bijaldien het oogmerk is om te jloppen, komt er ijzerkruid te pas; een fcherpe kliifteer is, wanneer dezelve uit zeewater of een ander zout met witer vermengd, beftaat, allerfcherpst, wanneer er olie, falpeter of ook honig bij gevoegd worden. Het geen dus bij de Romeinen eene klijfteer van den hoogden trap van icherpte uitmaakt, is bij ons eene gewoone. En men denke niet nvsfcbien, dat hij van het gebruik dezer klijdeeren fpreektin ligtetoevallen; onder de omdandigheden, welken het gebruik dezer klijdeeren vorderen, telt hij onmiddellijk te voren; wanneer het hoofd zwaar., het gezicht verduisterd is, de ademhaaling moeijelijk verricht word, en de luder eindelijk van den reuk zijner uitwerpzelen niets gewaar word (*). f*) De Medicina. Tom. L Lib. II. Gap. XII. B 3  22 ^z^^m Laten wij dit ongemak nog overwegen, dat van de meesten der bovengemelde prikkelende klijfteeren onafscheidelijk is, en waar door noodzaaklijk hardnekkige verftoppingen zeer dikwijls nog hardnekkiger moeten gemaakt worden, namelijk de ongelijkmatige prikkeling, welke de fcherpe middelen in de klijfteeren op de darmen veroorzaken. Wanneer dezelven in den geheelen inwendigen omkreits eene gelijke ontroering bekomen, word derzelver wormswijze beweging verfterkt, en de bevatte vuiligheid met meer kragt uitgedreven ; maar, wanneer flegts eenige vezelen van dezelven eene zeer fterke prikkeling en anderen in het geheel geene of naar evenredigheid eene zeer geringe lijden, word de eene geprikkelde zijdegedwongen, zig naar de tegenoverftaande te bewegen, en deze geen gelijke wederftand biedende, wijkt dezelve veel eer , en daar door ontftaat niet alleen geen vermeerderde wormswijze beweging in het geheele, maar ook de verharde ftof, welke zig mogelijk tusfehen de beide zijden bevind, moet nog meer zamengeperst en dienvolgens de verfiopping onontbindbaar worden. En deze ongelijke prikkeling vind niet alleen plaats , wanneer wij de zeeajuin of roodeloopwortel in poeder bij het afkookzel voegen, maar ook wanneer wij dezelven tegelijk laten afkoken, en enkel het kleinzel tot de klijfteer gebruiken, wijl het fchier onmogelijk is, dat bij het doorzijgen, wanneer het niet tot herhaalde reizen en met de uiterfte zorgvuldigheid  gefchied, niet eenige deeltjes van het poeder mede zouden doorgaan. Evenzo zelden is het, dat de ontbiudbaare dingen, zo als bij voorbeeld de braakwijnfteen, als dezelven bij de klijfteer gedaan worden, zig zo geheellijk vermengen, dat zij derzelver werking op eene volkomen gelijke wijze onder de geheele menigte verdelen. ®W door moeten dan volftrekt, gelijk ik zo even aangetoond heb, ongeregelde zamentrekkingen in de darmen, en, zomwijlen zelfs, eene verkeerde wormswijze beweging veroorzaakt worden. Helvetius bediende zig van de tabaksklijfteeren om eene braking te verwekken; en etmcller beweert, dat klijfteeren , in welken toebereidzels uit fpiesglas gemengd zijn, braking te weeg brengen (*), Ik wil niet eens gewag maken van het nadeel, bet welk voor het lichaam in zekere gefteldhedcn door de inzuiging der fcherpe middelen in de klijfteeren , hoe gering die ook mag wezen, moet omftaan; want deze inzuigiug kan althans niet ontkend worden, wanneer men de menigvuldige ondervindingen der geneesheeren niet geheel wil om verre werpen , welken de onderhouding van een' mensch gedurende veele weeken door voedzaame klijfteeren bevestigen (S gingen ontftaan, maar ook die, welken reeds plaats hebben, worden gefluit. Ik kan bij ondervinding verzekeren, dat ik nooit eene azijnklijfteer heb laten zetten , of de pols is aanflonds gedaald. Het geen ik van de beroerte gezegd heb, is, gelijk men gemaklijk kan zien, ook waar van alle ontftekingkoortzen. Wanneer de Geneesheer door middel van eene klijfteer de darmen wil ontlasten en tevens de woede der koorts temmen , moet de azijn wegens deszelfs verkoelende hoedanigheid boven alle andere middelen verkozen worden. Op dezelfde wijze kan men uit de verrotting tegenftaande kragt van den azijn deszelfs nuttigh< id afnemen in rot- en kwaadaartige kotrtzen, gelijk men uit deszelfs heilzaamen invloed op de zenuwen zijne werking in opftijgingen en zenuwziekten kan voorzien, wanneer dezelve namelijk in klijfteeren gebruikt wor'. ■ Nu fpreekt het van zelve, dat wij in alle deze gevallen, naar de verfchillende omftandigheden en naar het bedoelde oogmerk, ten aanzien der hoeveelheid van den azijn moeten te werk gaan. Zes of zeven oneen, gelijk uit de bijgebragte gevallen blijkt, en ik bij verfcheiden andere gelegenheden ondervonden heb, zijn voldoende, om eene fterke ontlasting te veroorzaken ; met vier oneen heb ik altijd eene of twee zagte onlastingen te weeg gebragt, en tot twee of drie oneen werkt hij misfchien bij volwasfenen in het geheel niet als een ontlastend middel, en men zou dus denzelven  in deze hoeveelheid enkel als een verkoelend verrottingtegengaande en zenuwmiddel in klijdeeren kunnen gebruiken, wanneer andere omdandigheden verbieden , denzelven onmiddellijk inwendig te geven. Doch de juiste dofis is, even als van ieder ander middel, geen zaak, die men vooraf algemeen kan bepalen. De werking der geneesmiddelen is, gel jk reeds dikwijls gezegd is, alleen betrekiijker wijze; ieder geneesheer moet zijne lijders kennen , zijne toevallen en gedeldheden in overweging nemen en zijne kragten weten tefchatten , en naar dit alles den trap der werkzaamheid zijner middelen beoordeelen. Ik beken, nog nooit gelegenheid gehad te hebben, de nuttigheid van de azijnklijdeer in al die bovengemelde ziekten zelve waartenemen, egter heb ik niet willen nalaten, u mijne gedagten over dezelve en de gronden van dezelve voorteleggen , en tevens andere geneesheeren, welken het aan deze gelegenheid minder ontbreekt, tot proeven met dit middel aan te zetten. Offchoon ik overtuigd ben, dat de beantwoordingen der proeven den oeffenenden geneesheer tot de meeste verze • kering van het aangewende middel drekken moeten, hier in dit geval egter voornamelijk, daar het op een middel, zo als het onze, aankomt, voor welks nadeelige gevolgen men ten minsten in de bovengemelde gevallen vooraf verzekerd kan zijn, geloove ik dat de redeneeringen alleen den geneesheer genoeg zijn om de uitkomst der gezegde ge-  rustelijk af te wagten. De onfchadelijkheid is immers de eerjle aanbeveling van een middel (e). (c?) Behalven de gegronde redeneeringen en naauwkeurige waarneemingen van den heer hertz hier voorgeftcld; leest men ook bij ciiesnau (obferv. med. pag. 510.) dat een allcrheevigst kolijk, na alle middelen vruchteloos aangewend te hebben, door eene klijfteer van azijnwater oogenlliklijk geneczen is , zo prijst ook mijn hooggeachte» vriend de geleerde heer eicker Qibr. citat. p. 258. nota 174.) de klijfteeren met veel azijn, in hei darmwee, zeer aan ; eindelijk hebbe ik dezelve ook verfcheide maal met zeer veel vrucht voorgefchreeven; in het jaar 1784. wanneet de varioke hier zeer fterk grasfeerden, hebbe ik de azijnklijfteeren bij verfcheide mijner lijders, die een zeer ftegt foort van famenvloeiende pokjes hadden, in welke ook eene diathefts putrida plaats hadde , zo dat er zeer groote vrees voor gangrtena inteftinorum ware , met zeer veel vrucht en. alleronyerwagtfte en heilzaamfle uilwerkingen voorgefchreven; zo hebbe ik ook reeds tweemaalen derzelve;- nut in bloedige bereertens ondervonden; mijn bcduu ■ hens zoude het dierhalven zeer gevoeglijk zijn , de fchadelijke gewoonte, van heete en prikkelende middelen bij wijze van infpuitiugcn voor te Jchrijven ', ter zijde te ft ellen , en het gebruik der azijnklijfteren (yojftrekt ft rij dende gevallen uitgenomen) meerder in te voeren , en voorvaamlij k in kolijken, die zelden te betrouwen zijn, veclviaalen heeft er een ligte ontfteeking plaats, die dus door zodanige heete middelen noodzaakelijk aangezet moet worden, waaruit in korten tijd gangrana geboren word, daar de azijn in tegendeel in zodaanige gevallen uitmuntend nuttig zijn zoude. "■  ïk moet er het volgende nog bijvoegen. De eerde gedagte , om den azijn als een ontlastend middel te gebruiken , heb ik den geleerden heer clossius te danken. Een mijner vrienden , die voor eenige jaaren met dezen grooten oefenenden geneesheer, te Pijrmont, kennis heeft gemaakt, heeft mij in zijnen naam verzekerd, dat hij in hardnekkige verftoptheden van den buik op deze foort van klijfteeren eenen hoogen prijs ftelt. Doch ik heb langen tijd daar na bevonden, dat reeds een beroemd geneesheer van de voorgaande eeuw, namelijk RivERius, de klijfteeren uit azijnwater gekend , en zig van derzelver gebruik in de galziekte zo wel als in opftijgingen veel beloofd heeft (*). Schoon ik niet vind, dat hij op de zo fterk ontlastende kragt, noch op eene der overige gemelde eigenfchappen van dit middel, aanmerking genomen had , maar daar hij volgens de leerftellingen van zijnen tijd alle toevallen der lijfmoeder van (**) In galziekten (zegt hij flegts eenvoudig) zijn de klijfteeren ui/ azijnwater zeer nuttig, Praxeos medicie, Lib. IX. Cap. IX. In het hoofddeel de hyfterica pajjione daar tegen , zegt hij: eene klijfteer uit azijnwater doet den hijfterifchen aanval oogenbliklijk ophouden; en voegt er bij, door de dampen, denzelven voordbrengende, terug te houden en te verdikken, ibid. Lib. XV. Cap. VI. In het onmiddellijk voorgaande hoofddeel beveelt hij deze klijfteeren in de razende moêr aan. Waarfchijnlijk om dezelfde reden, wijl hij dezelven aan opftijgende dampen toefchreef.  fcherpe en verrotte uitwaasfemingen, die uit dezelve naar de hersfenen fteigen, afleidde, geloofde hij, dat het azijnwater dezelve ftremd en terug houd. II. OVER HET UITWENDIG GEBRUIK VAN KOUD WATER. VIERDE WAARNEMING. Ik werd voor twee jaaren, den 14 februari], bij een' mensch van 22 jaaren geroepen, welk een geweldig braken had. Zijne nabeftaanden verhaalden mij vooraf de volgende omftandigheden. ,, Hij had reeds zedert zes jaaren het ongeluk, dat zijne maag niet de minste overmaat van warme, vette, prikkelende of vloeibaarevoedzelskon verdragen; maar moest, zo dra hij het gebruikt had, weder overgeven. Hij kon noch eene voorgaande ziekte noch eenige andere oorzaak opgeven , waar uit dit ongemak voordgekomen zou zijn ; (doch , gelijk hij mij eenige dagen daar na verhaalde, had hij reeds voor zeven jaaren de bloedende aambeijen gehad , welke weg gebleven waren), de voorgaande zomer had een heelmeester over hem gegaan, welke wormen voor de oorzaak hield, en in de daad ook eentgen afdreef; doch de kwaal is niet in het minste daar  daar door vermindert. Maar voor omtrent veertien dagen, na dat hij teveel gebak gegeten had, volgde een zo geweldig braken, dat hij geheel bui. ten ftaatgeraakte,om het minste van, zo min vaste als vloeibaare fpijzen bij zig te houden. De geneesheer , die hem gedurende dien tijd bezogt, gaf hem extract, van koortsbast in kaneelwater ontbonden en met-opium gemengd; doch zo menigmaal hij het gebruikte, gaf hij het aanflonds weer over ;"eveneens was het met een zoutdrank, welken hij hem eenige dagen daar na voorfchreef. Hij liet hem ook op de plaats der maag vergeefs met pijnftillende zalven wrijven. Eindelijk fchreef hij hem heden morgen een braakmiddel voor, hetwelk hij oogenbliküjk weder overgaf, doch waar op de toeftand van den lijder ongemeen verergerde. Hij begon ten eerften over eene geweldige pijn te fchreeuwen, even als of, zeide hij, de maag van een wilde fcheuren, en lag vervolgens tot nu toe in eene zeer groote hette, en zonder zig zeiven bewust te zijn." Ik vond hem indedaad bijna in de hette van eene ontftekingskoorts , terwijl hij over het ganfche lichaam geweldig zweette; hij ijlde een weinig; zijne oogen waren half gefloten, zo dat men alleen het wit daar van kon zien; hij klaagde tevens over eene hevige hoofdpijn en eene fterke drukking omtrent de maag ; de pols was week, doch vol en fnel; de tong was weinig bezet en egter klaagde hij geftadig over mislijkheid en neiging tot braken, ook gaf hij werküjk zomtijds C  met veel moeite iets over, het welk niets anders dan een weinig water was, dat men hem kort te voren had ingedwongen , en met eene foort van witte taaije flijm was gemengd. Na dat ik hem tien oneen bloed op den arm had doen aftappen, het welk geen teken van ontfteking vertoonde, werkte ik, om de neiging tot braken door het poeder van riverius wegtenemen. Ik ordonneerde hem derhalven vier poeders , elk van een fcrupel alfemzout, om allejhalf uur er een van te nemen met een lepel citroenfap gedurende het opbruisfehen. Den 5den des morgens vond ik mijnen lijder bijna zonder brand, en iets luchtiger dan den avond te voren. De pols was gezonken, de oogen ftonden klaar, de hoofd- en maagpijn was verminderd en hij was bij zijne volle kennis. Ik vernam, dat hij het eerfte poeder omtrent een kwartier uurs bij zig gehouden en toen overgegeven had; het tweede bleef een weinig langer bij hem, en hij viel daar op in flaap; van het derde , het welk hij eerst dezen morgen had genomen , had hij een groot gedeelte onmiddellijk weer overgegeven , doch het vierde had hij nog bij zig. De maag is voor het overige nog niet in ftaat, om het minste te verdragen, maar zo dra eenige droppels vogt of vast voedfel in dezelve komt, word het aanflonds met eene zeer onaangenaame gewaarwording weer overgegeven. Ik nam nu mijne toeviugt' tot het koud water,  aaaaae 35 en belastte, dat men hem eene fervet, in ijskoud water nat gemaakt, om den geheelen omtrek der maag zou flaan, en tevens dikwijls , doch weinig, koud water te drinken zou geven, verbood alles wat warm is, en van het poeder van riverius liet ik hem om de drie uuren één nemen. Tegen den avond vond ik mijnen lijder boven alle verwagting, hij had het bed verlaten, enzedert des morgens negen uur niet overgegeven, fchoon hij gedurende den dag eene aanmerklijke hoeveelheid koud water en gelei van hertshoorn had gebruikt, en na de eerfte drie omflagen had de pijn hem geheel verlaten. Ik maakte geen verandering, alleenlijk liet ik hem, uit hoofde, dat hij geen afgang had, eene klijfteer zetten , en des nagts eene verfterkende maagplaaster leggen. De lijder had den nagt zeer gerust doorgebragt, de klijfteer had vijf ftoelgangen bewerkt, en het braken was geheel weggebleven. Ik liet met het poeder van riverius ophouden, en de koude omflagen flegts tweemaal daags herhalen , en uit hoofde van de groote verzwakking liet ik hem bitteren wijn met een weinig befchuit geven. Den I7den fchreef ik den lijder een maagelixir voor , en hij bevond zig volkomen wel tot den oden der volgende maand, wanneer hij over eene overgebleven drukkende pijn omtrent den mond van de maag klaagde , welke hij telkens gevoelC 2  de als hij iets gebruikte. Deze pijn wilde noch naar laxeermiddelen, noch naar verfcheiden foorten van omflagen , die ik liet maken., in het minste niet luisteren , tot dat ik eene kleine plaaster van fpaanfche vlieg op die plaats deed leggen, waarna dezelve voor altijd verdween. Voor het overige is de lijder van zijne zesjaarige zwakheid der maag geheel bevrijd geworden, zo dat hij tot op dit uur nooit weder overgegeven heeft , en de zwaarfle fpijzen zonder den minsten hinder kan verteren. VIJFDE .WAARNEMING. Bij de vrouw, welker bevrijding van eene hardnekkige verftoptheid door het azijnklijfleer den inhoud van de derde waarneming uitmaakte, bleef het darmkanaal in zo ver vrij, dat de vuiligheid zonder alle zwarigheid doorging; daarentegen liet deze langdurige verftopping eene groote zwakheid in het zelve na. Wanneer zij het minste voedzel hoe genaamd gebruikte, liep de onderbuik op, werd zeer gefpannen , en zij gevoelde zulke hevige knijpende pijnen in denzelven, dat zij zig niet kon onthouden van luide te fchreeuwen. Het lozen van winden bragt haar verligting bij , doch de weg was voor dezelven fchiergeheel gefloten. Ondertusfchen ftegen dezelven menigvuldig naar boven, en veroorzaakten zomwijlen benauwdheden, mislijkheden en brakingen. De pols was  bij dit alies zeer natuurlijk, de afgang was witagtig van kleur en met veel flijm gemengd. Ik heb agt dagen lang klijfteeren, laxeer- en windenverdrijvende middelen laten gebruiken , doch vergeefs; er volgde zeer veel afgang, maar deszelfs kleur bleef dezelfde, ook kon men geen vermindering der overige toevallen befpeuren. Een ingeworteld vooroordeel tegen het koud water overwonnen hebbende , waartoe het oordeel van een' ander' geneesheer , die de ziekte voor ongeneeslijk hield, mij zeer te ftade kwam, bewilligde men eindelijk in mijnen voorflag, welken ik reeds eenige dagen te voren gedaan had. Ik liet, den 13 januari j, des morgens, een begin maken met omflagen van ijswater over het ganfche lichaam', en belastte, dezelven alle uuren te herhalen, alle uuren een half glas ijswater te drinken , en verbood alles wat warm was. Des namiddags vond ik mijne lijderes reeds van het grootfte gedeelte haarer pijnen bevrijd. Ik liet de omflagen flegts om de twee uuren herhalen. Toen ik haar des avonds bezogt, zeide zij mij, dat al de pijnen haar verlaten hadden. Zij had dien dag van zelve tweemaal af geweest, waar bij veele winden geloosd wierden, ook had zij voor het eerst zedert haare ziekte iets met appetijt gegeten , en de buik was merklijk minder gefpannen. Den veertienden liet ik met de omflagen aanhouden, en tegen den avond eene klijfteer zetten. Den C 3  volgenden dag werden de omflagen nagelaten, en door het gebruik van een aftrekzei van rabarber werd er eene menigte flijmagtige vuiligheid geloosd. Den zestienden had de lijderes eenen ftoelgang van natuurlijke koleur gehad en was eenige uuren van het bed geweest. Ik liet haar nu dagelijks een kleinen roemer van een fterk afkookzel uit kina en rabarber met wijn nemen. Den zeventienden klaagde zij weder over eenige fpanning en knijping in den buik. Door eenige omflagen van ijswater werd het eene me't het andere ras weggenomen. En na dat zij inde volgende dagen een maagelixer uit waterig extract, van kina , gezuiverden wijnfteen en gal gebruikt had, werd zij binnen weinige weeken volkomen herfteld (ƒ). (f) Onder het vertalen dezer waarneming er inner dt ik mij het volgend geval, van welk ik ooggetuige ware, en welks mededeeling mij niet geheel nutteloos fcheen; eene vrouw kreeg op het einde van eene kwaadaartige zin* kingskoorts eenen zeer harden en gefpannen buik,zwaar e betiaauwdheden, en meer andere toevallen onder den naam van Meteorismus bekend; wijleit mijn vriend de geleerde van den bosch (welke deeze vrouw behandelde) ftelde voor (volgens den raad van tissot in zijn werkje deFebr, Lauf.~) om omflagen van koud water aan le wenden, dezelve droog wordende te herhaalen , en de lijderes alle kwartier uurs wat koud water te laten drinken, na veele tegenkantingen, welke dit zo heilzaam voorflel door algemeen vooroordeel ontmoettede, wierd het echter door de  9? ZESDE WAARNEMING. Eene vrouw van ruim dertig jaaren, in haaren vollen bloei en voor het overige van eene zeer gezonde lichaamsgefteldheid, klaagde zedert eenigen tijd over verfcheiden ongemakken, welken zij leed voor dat zij de gewoone ftonden kreeg, inzonderheid over groote blaauwe fcorbutieke vlakken, die telkens bij haar op de heupen en andere deelen des lichaams eenige dagen'te vooren te voorichijn ko« hoopeloozen en benaauwdcn flaat des lijderes toegeftaan , en met zoodanigen gelukkigen uitjlag, dat er terjhnd veele y/inden geloosd wier den, de buik zachter en dunder, en de lijderes eindelijk door bij gevoegde inwendige middelen volkomen herfteld wierd. Deeze waarneming bevestigt niet alleen het groot nur. van het uitwendig gebruik van koud water in zodanige gevallen ; maar tevens dient het ook ter (laving der veelvuldige vermaaningen van veele geneeskundige fchrijveren , om naamlijk dit toeval op het einde der ziekten zich vertonende en van eene verzwakking der ingewanden en uitzetting van bedorven lucht voordkomende, wel te onderfcheiden van eene opzetting en fpanning van den buik, in den beginne van fommige ziekten dikwijls plaats hebbende, en van eene ophooping van vuile ftorTen in de ingewanden voordgebragt wordende, in welk geval purgeer- en weekmaakende middelen hoogst noodzaakelijk zijn, daar zodr.anige middelen in het eerfte geval in tegendeel door de oorzaaken van het kwaad te vermeerderen allergevaarlijkst befchouwd kunneu worden. C 4  men, gedurende agt of tien dagen blijven lïaan, en dan verdwijnen. Zij is daar bij zomcijds met verftoptheid gekweld en haar maag veeltijds in wanorde. Ik maakte deze vlakken in korten tijd weg, door op de plaatzen, op welken zij gemeenlijk te voorfchijn kwamen, zowel als dezelven zigtbaar, ais wanneer zij verdwenen waren, doeken in ijswater natgemaakt, te leggen. En om derzelver wederkomst in het vervolg voortekomen, liet ik haar zes weeken lang dagelijks koud baden en een verwerkend aftrekzei van koortsbast, ijzervijlzel met rijnfchen wijn gebruiken. Tevens hield ik haar open lijf, zo door balzemieke pillen als door het Elix. propr.c. Rlieo. De maandelijkfche zuivering kwam naderhand geregeld, zondereenig ongemak en zonder de minste fpooren van vlakken; en de eetlust en kragten namen zigtbaar toe. ZEVENDE WAARNEMING. Ik heb voor eenige jaaren gelegenheid gehad de werking van het koud water als een verdelend en in andere omftandigheden als een ettering bevorderend middel bij een zeer teder kind waartenemen. De klieren van het onderfte kaakebeen van dit kind waren ongemeen gezwollen en verhard, na dat men vergeefs had getragt eene verdeling te bewerken, werden weekmakende middelen op het gezwel gelegd, Men hield gedurende veertien dagelf daar  ■ 41 mede aan, tot dat de verharding allengs verminderde en het gezwel zig geheel verdeelde. Niet lang daar na openbaarde zig op eens een nieuw gezwel aan den linken voet, het welk eenigzins rood en den binnen knokkel nevens de geheele geleding van den ondervoet befloeg. Loodmiddelen, campher enz. alles, wat men gebruikte om het zelve te verdeelen, was te vergeefs. Na dat men gedurende bijna agt dagen van deze middelen gebruik had gemaakt, wilde men eene verettering bewerken en te dien einde het gezwel pappen; doch de wondheeler en vroedmeester hagen , welken de zorg van dit kind was aanbetrouwd, vond niet raadzaam , in het gewrigt van zulk een teêr kind eene verettering te bewerken, wijl hij met reden vreesde, dat de zenuwen en fpieren zeer ligt zouden kunnen aangetast worden en eene lammigheid veroorzaken. t Onze beroemde heelmeester theden, over dit geval geraadpleegd wordende, was van hetzelfde ge-. voelen , dat men namelijk het gezwel van deze plaats volftrekt moest tragten afteleiden, en wel zelfs in het geval, wanneer zig reeds indedaad etter opdeed. Hij deed derhalven aanftonds ijswater, in het welk fal-ammoniac ontbonden werd, om het gezwel flaan, en dit moest volgens zijn voorfchrift onafgebroken dag en nagt om het half uur herhaald worden. - Den volgenden dag was de werking van het koud water reeds zigtbaar. Het gezwel was vau • C 5  den knokkel geheel afgeweken, zo dat men denzelven reeds kon voelen, ook waren de geledingen er geheel vrij van, en was naar onder aan de voetzool getrokken. Men hield nu met de omflagen van koud water zonder fal-ammoniac op de onderfte plaats aan, en den volgenden morgen befpeurde men duidelijk de uitftorting van de etter. Men maakte eene infnijding, en er kwam eene groote menigte van eene goede foort van etter te voorfchijn. De wond werd met de halfom. Arcei verbonden en binnen kort geheel genezen (g). Het koud water behoort zonder tegenfpraak tot die eenvoudige middelen , met welken men zomwijlen de heilzaamfte veranderingen in het menschlijk lichaam kan te weeg brengen , zelfs dan wanneer men den voorraad van door kunst bereide geneesmiddelen vergeefs uitgeput heeft. Doch de vooroordeelen van de meesten, zo wel geneesheeren als lijders , zijn nog fteeds groote hinderpaalen;, welken aan het vrij gebruik van Qf) Twee zodanige waarnemingen en gelukkige geneezingen door het uitwendig gebruik van koud water in uitwendige gebreeken , leest men ook in de waarneemingeu van deii heer schmucker onlangs door den heelmeester daams vertaald, i ftukje bladz. 105.  dit middel veele zwarigheden in den weg leggen. Floijer heeft in het begin dezer eeuw het gebruik der koude baden , die eene geheele eeuw voor hem in verval geraakt waren, weêr op nieuw aan zijne landgenooten aanbevolen (*). Hij heeft lammigheden , krankzinnigheid , duizeling , verlies van zinnen, de ftaar, jigt, graveelpijnen, ontfteking der hersfenen enz. door dezelven genezen. En men zou verbaasd ftaan over de menigte van ongeneeslijk fchijnende ziekten, die hij door middel van het koud water wist te genezen, indien men niet in aanmerking nam dat hippocrates fchier al deze werkingen van het koud water, flegts in het kort, geleerd had (**). De verdienstvolle geneesheer hahn te Schweidnitz heeft in het midden dezer eeuw floijer gevolgd en in zijne onderrigting van de kragt en werking van het koud water, het in- en uitwendig gebruik van het zelve aangeprezen, deszelfs wijze van werking en nuttigheid breedvoerig aangetoond en zijne eigen waarnemingen bij die van floeijer , waarvan hij zig bediende , gevoegd. Doch die Duidcher heeft doorgaands veel minder navolgers onder zijne landgenooten gevonden , dan de Engelsman onder de zijnen. In eenen tijd, dat in (*) Floijers proeven om te bewijzen, dat koude b:Jen gezond en nuttig zijn, in brieven. Hoogd. (**) Jphoris. Lib. F. aph. XXI. XXIII. XXV.  Engelland het koud baden fchier tot de huismiddelen behoort, om welks gebruik men geen geneesheer meer raadpleegt, en ieder zonder bedenken met zijn bloot hoofd onder de pomp loopt, befchouwt men het bij ons nog fteedsals een middel, het welk men alleen in de dfingendfte omftandigheden gaeme veroorlooft, wanneer men meent, nut meer te verliezen! Ik zou indedaad niet weten, wat men bij de gronden , welken deze beide mannen voor het gebruik van het koud water bijgebragt hebben, nog zoude kunnen bijvoegen; of het zoude eene eenvoudiger wijze van verklaring moeten zijn van deszelfs Werking, die misfchien voor geneesheeren en lijders meer overtuigend mogt wezen; want de voordraging van eene zaak van ééns doch qp eene eenvoudige en vatbaare wijze is een fterkere beweeggrond, dan derzelver voorftelling van veelen, die meer zamengefteld en minder bevatlijk zijn. Ik agt het onnodig, dat wij, voornaamlijk wanneer het alleen op het uitwendig gebruik van het koud water aankomt, ons met den heer hakn, op deszelfs zwaarte, fijnheid, veerkragt, zagtheid, vloeibaarheid enz. beroepen; de eenige in het oog vallende hoedanigheid, de koude, fchijnt mij reeds genoegzaam , om niet alleen deszelfs onderfcheiden nuttigheden in het menschlijk lichaam , maar ook om al de oojzaaken, uit welken hippocrates en de ondervinding deszelfs gebruik in verfcheiden gevallen als fchadelijk opgeven, daar uit te kunnen verklaren.  45 De koude, het zij die op zig zelve eene beroving der warmte of iets pofitiefs zij, heeft, gelijk wij bij ondervinding genoegzaam -weten, de hoedanigheid, dat zij de vaste lichaamen zamentrekt, en in eene nauwer ruimte brengt. Zij heeft duidelijk dezelfde werking op ons lichaam; doordien zij de lijm tusfchen de verdichte delen onzer vezelen verdikt, brengt zij dezelven nader te zamen , en hier door word haare wederzijdfche aantrekkingskragt op elkander verderkt. Doch de zwakheid van onze vaste deelen, gelijk uit de ziektekunde bekend is, kan uit beide tcgengedelde hoedanigheden van die lijm ontftaan, wanneer dezelve namelijk te menigvuldig of te dun, of in te geringe hoeveelheid voorhanden of te taai is. In het eerde geval houd zij de deeltjes onzer vezelen te ver van "elkander verwijderd, of maakt, dat zij flegts flap aan elkander hangen, en in het laatde geval maakt zij in tegendeel den zamenhang der deeltjes tederk, waar door insgelijks eene oorzaak der zwakheid , eene dijf heid namelijk in het ganfche zamenweefzel der vezelen moet ontdaan (*). Hier uit volgt , dat het water en de (*) Gaubius fpreekt in zijne pathologie wel van de ri. giditeit en debiliteit als van tegengeftelde hoedanigheden. Cohterentix quidem zegt hij §. 152. duobus modis peccat, imminutione vel excefu: ha?c rigiditas, illa debilitas vocatnr. Maar het voorwerp zijner onderzoeking is hier de toeüand der enkele vezelen op zig zeiven, niet als een deel  ^.6" —taaasaB zwakheid van de eerfte foort van ongemeen nut moet zijn, wijl deszelfs werking juist tegen de eigenlijke oorzaak van het ongemak is, het geeft eene grootere digtheid aan de lijm, vermeerdert den zamenhang der vaste deeltjes, en verfterkt dus over het geheel de vezelen. En hier in heeft het zelfs als een verfterkend middel eenen aanmerklijken voorrang boven alle andere middelen j en even dezelve , welke plaatsiijke midce- van een werktuig , en in zo verre moeten deze beide onderfcheiden gefteldheden , de al te fterke en de al te zwak. ka zamenhang van derzelver deeltjes volftrekt onderfcheiden worden, men mag de eerfte rigiditas en de tweede debilitas noemen , wanneer daar door flegts verftaan word rigiditas en debilitas fibrs. Maar wanneer men de vezelen als een beftaandeel van het lichasmlijk werktuig befchouwt, en door de zwakheid het gebrek verftaat van de vereischte kragten tot de noodzaaklijke verrigtingen , zo ziet men wel, dat beide hoedanigheden der vezelen, haare ftevigheid en haare flapheid de zwakheid van het ftelzel der vaste deelen ten gevolge hebben, wijl deze zo wel ontdaan kan uit gebrek van het vermogen of de kragt der vezelen om te wederiiaan als ook uit gebrek van te kunnen toegeven of uitzetten. Löseke zegt dierhalven zeer juist: daar wij van de ftevigheid der vezelen , wanneer zij in haare elementen te fterk zamenhangen en dienvolgens minder buigzaam zijn, [preken, herinneren wij, dat deze vezelen niet alleen te ftijfi maar ook te zwak zijn; want wie noemt eenen ouden man niet zwak, fchoon al zijne vezelen den allerfterkfien zamenhang hebben. Zie Pathologie §. 34.  Jen in het algemeen boven de inwendigen hebben. Vooreerst wegens deszelfs plaatsiijke werking. Het is zekerlijk geen klein voordeel, dat, wanneer een gebrek enkel plaatslijk is, men in de gefteldheid van het ganfche lichaam geen verandering behoeft te weeg te brengen, welke flegts de gefteldheid vanéén van deszelfs deelen nodig heeft; want zeer dikwijls is de verandering, welke voor déze heilzaam is, voer géne allernadeligst. Nogthans is dit de eenige weg, langs welken wij gebreken van deelen door inwendige middelen kunnen verbeteren. Wij hebben er geen, dat wij in het lichaam kunnen brengen, onder beding, dat het de gezonde deelen regt doorwandelen en alleen op de kranken deszelfs geheele werking doen zal. Wij moeten de geheele lichaamlijke huishouding aan dezelfde verandering onderwerpen, welke wij op de lijdende plaats willen bewerken. 'Wanneer er op eene plaats eene verftopping plaats heeft, moeten wij, ten einde dezelve te ontbinden, de geheele masfa der fappen in den ftaat der ontbinding doen overgaan; wanneer op eene plaats eene uieftorting of overloping van overtollige vcigten ftand grijpt, moeten wij de geheele menigte onzer fappen veranderen en verminderen; en wanneer de invloeijing der zenuwfappen in den kleinftenzenuwtak niet naar behoren wil gaan, het geheele zenuwftel in beweging brengen. Ik weet, dat men het voor eene wijze wet in de huishouding  48 van ons lichaam houd, dat het lijdend deel altijd bijzonder gefchifct is, om de heilzaame veranderingen aantenemen , en dat de werking der inwendige middelen zig altijd voornaamlijk op het zelve uitftrekt; maar , dit zonder onderzoek toegegeven zijnde, kunnen wij doch alleen zeggen, dat de inwendige middelen voornaamlijk op het zieke deel werken, dat is te zeggen, de verandering, die daar door in dit deel te weeg gebragt word , is naar evenredigheid ongemeen grooter, dan dezelfde verandering, welke in de gezonde deelen er door bewerkt word; maar wat is er nu mede gewonnen? Het blijven toch altijd veranderingen , waar aan de gefteldheid der gezonde dee, len mede bloot gefield worden, en welke verandering moet niet nadelig zijn voor eene volkomen gezondheid? Van de uitwendige middelen daarentegen hebben wij die zwarigheid niet te wagten (h), derzelver werking flrekt zig onmiddellijk tot het lijdend deel uit, en grootflen- deels (//) Dat de uitwendige middelen meestal plaatzelijk werken , en de overige deelen des Iichaams geene of weinige veranderingen door derzelver aanwending ondergaan, is niet te ontkennen , -.dat het zelve echter bij alle deze plaats hebbe, ftrijd met de ondervinding. De veranderingen welke rpaarifcbé vliegen aan de beenen gelegd in het geheele lichaam dikwils voortbrengen en meer diergelijke, voorbeelden overtuigen ons van het tegenovergeftelde, zelfs de uitwendige aanwending van koud water is daar vau niet vrij te  deels is het aan de onvoorzigtige handelwijze van den geneesheer toe te fchrijven , wanneer dezelve deze grenzen te buiten gaat, en de overige onbeledigde deelen zeiven middellijk een voorwerp van derzelver verandering worden. Het tweede voordeel, het welk de uitwendige middelen boven de inwendige hebben, is de onveranderlijkheid van derzelver eigenichappen. Wanneer de gefteldheid van een zeker deel door inwendige middelen zal veranderd worden , kan het nier. anders gefchieden , of zij moeten te voren door ons lichaam zeiven veranderd en aan verfcheiden foorten van vervormingen onderworpen worden om tot dit werk gefchikt te zijn. Eerst moeten onze vaste deelen, de affcheidingsvaten, dezelven gefchikt maken om de natuur onzer fappen aan te nemen , ten einde zij door middel van dezen naar de plaats kunnen gevoerd worden, daar zij eigenlijk derzelver werking moeten verrigten. Wanneer het nu juist treft, dat het gebrek, het welk verbeterd moet worden of deszelfs oorzaak in deze deelen ligt, ziet men ligtlijk, dat de middelen of in het geheel niet tot gelijkwording met onze fappen toebereid kunnen worden , of terwijl zij aan dezelven gelijk gemaakt worden, tevens derzelver bedorven hoedanigheid moeten aannemen. Van daar, dat men in de algemeene verte fpreeken, zo als vervolgens uit de eige redeneeringen van den heer hertz blijkt. D # •  flapping van het ftelzel der vaste deelen, of bederving van de masfa der fappen, zo dikwijls de beste inwendige middelen te vergeefs verfpilt. Het kan niet misfen, of zij moeten in het eerfte geval uit gebrek aan energie des lichaams de voor.bereiding niet bekomen , welke zij noodzaaklijk moeten hebben, om te kunnen werken, en in het laatfte geval, door de fappen zeiven, wijl zij zig daarmede vermengen , mede in derzelver bederving getrokken worden. Daar tegen vervalt bij het gebruik van uitwendige middelen deze zwarigheid uit de beurtelingfe werking en tegenwerking der middelen op het lichaam en van het lichaam op de middelen geheellijk; derzelver werking heeft alleenlijk de toelating of lijding van het lichaam en met deszelfs onderfteuning nodig. Het komt er derhalven alleen op aan, of de grootte der kwaal door derzelver kragten kan overwonnen worden of niet, maar geenzins of de kragten des lichaams toereikende zijn, om dezelven werkzaam te maken of niet. Wie zal dierhalven de uitwendige geneesmiddelen (zo zij toereikende zijn) niet boven de inwendige verkiezen ? dit| in het voorbijgaan: ik wende mij derhalven wederom tot mijn onderwerp. Zo zigtbaar de nuttigheid van het koud water in die foort van zwakheid is , welke uit eenen al te flappen zamenhang der vaste deelen ontftaat, even zo klaar is deszelfs nadeelige werking in de tweede foort van zwakheid, welke van  51 eene te groote ftevigheid der vaste deelen voorkomt, wijl door de koude de vaste deeltjes der vezelen nog nader aan elkander gebragt, en dus de ftevigheid vermeerderd word. Dit is het geval in de zwakheid des ouderdoms, waar in de taaiheid der vaste deelen dezelve belet behoorlijk op de vloeibaare te werken , e.n van deze weder den behoorlijken aanwas van voedzaame deelen teontvangen. Het is hier klaar , dat van de koude geen andere dan eene fchadelijke werking te wagten is, en dat in tegendeel al het warme en weekmakende het beste middel is, om deze zwakheid tegen te gaan. Celsus zegt derhalven uitdruklijk, dat de koude, jeugdige en faprijke lieden voordeelig, ouden daar tegen nadeelig is (*). Wanneer de bloedvaten zamengetrokken worden, word derzelver middenlijn verminderd, en zo lang deze zamentrekking duurt, kunnen zij de vorige menigte bloeds niet bevatten. Maar, wijl te zelfden tijde hunne werking op het bloed verfterktword, moeten zij het noodwendig daarheen drijven, waar het den minsten tegenftand vind, naar de plaats, van welke de werking der uitwendige koude het meeste verwijderd is, dat is naar de grootfte vaten en het hart. Wanneer nu de vezelen van het hart en de groote vaten haar behoorlijke veerkragt bezitten, worden zij door den aandrang van het bloed geprikkeld, en haare te- (*) De Medicina. Lib. I. Cap. IX. D 2  genwerking op bet zelve word verderkt. Zij Raten het derhal ven met des te meer kragt te rug naar den omkring van het lichaam , en er word eene foort van een aanval van koorts geboren , de omloop van het bloed word over het geheel fnelltr , en er ontdaat eene warmte, die met een zagt zweet op de huid eindigt. Hoe veel nu zodanige koortzigen aanval tot ontbinding der ftremmingen en verdoppingen in ons lichaam doet, heeft geene breedvoerige betoging nodig , de natuur zelve toont het ons, dewijl dezelve, gelijk het bij alle geneesheeren eene uitgemaakte zaak is, haar voornaamde werktuig is, niet alleen om de ftremmingen weg te nemen, maar ook om de bedorven gefteldheid der fappen te verbeteren, want door den verhielden omloop word het bloed met geweld door de verdopte kleine vaten gefloten, verdund, en zodanige van deszelfs deelen, welken van eene fchadelijke gefleldheid zijn, door de ontlastingsvaten buiten het lichaam gebragt. Hier op rust derhalven het groot nut der koude baden in hypochondrieke en hyfterieke toevallen, en in het algemeen in ziekten uit verftopping der kleine vaten voordkomende. Doch wel aangemerkt de voorwaarde, namelijk: wanneer de vezelen van het hart en der groote vaten haare natuurlijke veerkragt bezitten; want in geval deze zeiven reeds al te devigzijn, of door eenige andere oorzaak derzelver veerkragt bijna geheel verloren hebben, en dus het geweld van het  aandringend bloed geen geëvenredigden weerftand kunnen bieden, mist men bij het gebruik van het koude bad niet alleen het geheele bedoelde einde, den vernielden omloop des bloeds namelijk, maar het kan niet anders dan ten hoogden gevaarlijk zijn, wij! door de te fterke ophoping van het bloed het hart op eens van deszelfs geheele prikkelbaarheid kan beroofd worden , waar uit noodwendig verdikkingen en beroerten moeten volgen. Dit is derhalven een nieuwe grond , waarom de koude baden voor oude lieden niet dienstig zijn, wijl namelijk het hart en de groote vaten bij hun de veerkragt misfen , welke vereischt word , om het bloed, dat in dezelven indringt in eenen fterkeren omloop te brengen. Hippocrates, fchoon de groote uitvinding van harvei hem niet bekend was , is egter door de ondervinding.tot deze, uit het fyfthema van den omloop des bloeds volgende, befthouwinggeleid. Na dat hij in het 17,18 en 20 aphorismus van het vijfde boek de gevallen aantoont, waarin de koude nadeelig is , leert hij in het 21 derzelver nuttigheid in toevallen der zenuwen, waar bij geen verzwering plaats heeft. Het koud opgieten, zegt hij , brengt weder warmte voord, maar deze neemt het toeval weg. Doch het is klaar, dat hij door de ■warmte niets anders verftaat, dan de koortsagtige beweging , welke door de terugwerking van het hart op het bloed veroorzaakt word. Want hij kon de warmte op zig zeiven onmogelijk voor D 3  54 een middel tegen deze toevallen houden , aangezien hij in het 16 aphorismus onder de nadeelige werkingen der warmte uitdruklijk carnium effceminationem en nervorum impotentiam rekent. Het blijkt ook uit andere plaatzen zijner fchriften duidelijk, dat hij de waarde der koortsagtige bewegingen in ftuipagtige toevallen volkomen gekend heeft, wijl hij niet alleen in de aphorismen beweert , dat ftuipen en krampagtige toevallen door eene bijkomende koorts weggenomen worden (*), maar hij raad ook uitdruklijk inde algemeene ziekten, dat men in dergelijke toevallen eene koorts moet zoeken te bewerken (**). Om die reden maakt hij het ook in het boven aangehaalde leeritelzel tot een beding, onder het welk het kou. de bad in zenuwziekten dienstig is, dat het naamlijk een jeugdig lichaam moet zijn, dat wel in het vlees-ch is, want bij oude verzwakte lieden vervalt volftrekt het oogmerk, welk hij van de koude verwagt, de herboring der warmtenaamlijk, wijl het, gelijk ik reeds gezegd heb, de vezelen van hun hart aan prikkelbaarheid ontbreekt, om door verfterking van den omloop des bloeds eene warmte te weeg te brengen. Het is dus eene tweevoudige werking , welke het uitwendig gebruik van het koud water op het lichaam van den mensch voordbrengt. Voor eerst (*) Seil. IV. apk. 57. (**) Epid. II. N. 10.  55 eene zamentrekking der vezelen op de plaats, welke het raakt, enten tweeden eenen fterKeren cmïoop van het bloed over het geheel. De eerfte is een gevolg van de koude, en vind in alle omftandigheden plaats; de laatfte daar tegen voorond-rfte!t, behalven het gemelde beding, de behoorlijke veerkragt van het hart om het aandringend bloed met geweld te rug te ftoten, op dat zulks gefchiede, is nogthans nodig, dat de werking van het koud water zig tot de inwendige groote vaten uitftrekt; in het tegengeftelde geval kan het ter plaatfe, daar men het gebruikt, zamentrekkingen der kleine vaten, ook wel ftremming der vogten in dezelve huisvestende te weeg brengen , maar geenzms den omloop van het bloed in het geheele ftelzel der vaten vermeerderen. Wanneer dus het koud water op eene plaats gebezigd word , welke van het hart en deszelfs groote vaten zeer verwijderd is, kan de tweede werking nooit of zelden volgen, maar de eerfte is er wel van te wagten en niet zelden van te vrezen. Dienvolgens kan het gebruik van het koud water op de uiterfte deelen of op het hoofd niet zonder de uiterfte omzigtigheid aangeraden worden ; want deze deelen te verre van het hart verwijderd zijnde, waar door de werking van het daar op gebezigde koud water zig dus met wel tot naar het hart uitftrekken kan, zo belet het koud water niet alleen den omloop van het bioed in de deelen, maar maakt ook, dat het ze'D 4  56 ve naar de digt bij gelegen deelen fterker vloeit, daar het uitftortingen, gezwellen, verflappingen e. z. v. kan veroorzaken. Koude voetbaden moeten derhal ven dikwijls zeer nadelig zijn, zij verft oppen de voornaamfte vaten dezer uiterfte deelen , beletten derzelver uitwaasfemingen veroorzaken ftremmingen; want behalven dat de trillende bewegingen dezer vaten niet toereikende zijn om het bloed tot naar het hart te drijven, kan ook omgekeerd, wegens den afftand dezer deelen , zelfs eene verfterkte werking van het hart op het bloed zelden toereikende zijn om de ftremmingen, in dezelven ontdaan, te ontbin- den. Van daar de kwaade toevallen, die op het gebruik van koude voetbaden zo dikwerf volgen, inzonderheid wanneer dezelven door lieden gebruikt worden, wier voeten gewoon zijn, fterk uittewaasfemen. Het gebruik van het koud water of zelfs van het ijs op het hoofd is van een voortreflijk nut, wanneer de toevallen van het hoofd enkel uit eene zwakheid der zenuwen en der hersfenen ontdaan, hier doet de koude haare algemeene werking, zij trekt de deelen te zamen en verderkt dezelve; en zelfs in den natuurlijken toefland des lichaams kan men door hetgewoonlijk gebruik van dit middel deze toevallen der zwakheid zomtijds voorkomen. Wanneer daar tegen, (gelijk dikwijls het geval is, en door den verdandigen geneesheer altijd nauwkeurig moet onderzogt worden,) deze toevallen  5? uit eenen al te fterken aandrang van het bloed naar de inwendige deelen der hersfenen derzelver oorfprong nemen, is het gebruik van het koud water op het hoofdniet alleen zonder nut, maar dikwerf nadeelig , en zomcijds gevaarlijk. Want , daar de werking der koude niet toereikende is , om het bloed, dat in den buitenften omtrek van het hoofd omloopt, tot naar het hart terug te drijven, veroorzaakt dezelve alleenlijk, dat het des te fterker naar de nabuurige minder tegenftand biedende vaten, namelijk naar de inwendige vaten der hersfenen , vloeit, hier door word dus de oorzaak van het kwaad vermeerderd, dienvolgens moet de pijn, de duizeling of welke verdere toevallen plaats moeten hebben, toenemen, en, gelijk mengemaklijk kan vooruit zien, wijl dit fnel gefchied , de plotze bersting van een inwendig vat te vrezen zijn. Het is niet de bloote befchouw'mg, maar de ondervinding, die mij dit onderfcheid heeft leren maken. Ik heb verfcheiden maaien de ijsmutzenen begietingen met koud water zien gebruiken en zelf voorgefchreven bij lieden , die fterke vergaderingen van vogten naar de bovendeelen hadden; maar ik kan zeggen, dat ik nooit het gewenscht gevolg daar van gezien heb, de toevallen namen altijd oogenbliklijk zo zeer de overhand, dat ik een affchrik kreeg, en de lijders ook geenzins konden bewogen worden, om de proef te hervatten; terwijl ik in gevallen van dien aart het meeste nut gezien heb van integendeel laauwe voet-, en handbaden voor D 5  58 te fchrijven, welken, fchoon zij het kwaad niet altijd ten eerden wegnamen, het zelve nogthaus geftadig verzagtten. In zo verre het koud water de kragt heeft, om de deelen, die het treft, zamen te trekken, en derzelver trillingen te vermeerderen, kan het ook als een middel van vcrfcheiden andere hoeda. nigheden befchouwd worden. Vooreerst, gelijk ik dit in het voorgaande aangetoond heb, als een verJlerkend; ten tweeden, als een verdelend middel, want, de trillingen der vezelen vermeerderende, verfterkt het tevens derzelver werking op de bevatte vloeiftoffen, waar door dezen, wanneer zij zig in te groote menigte bij een vergaderd hebben, of in de naburige vaten of in de geheele masfa der vogten teruggefloten worden; en eindelijk ten derden, als een pijnjiillend middel. Want de pijn niet anders zijnde dan eene geweldige uitzetting der vezelen , die dezelven dreigt van een te fcheiden, moet alles wat aan deze vezelen de kragt geeft, om aan het geweld der uitzetting meer tegenftand te bieden, of deftoffe , welke zig misfchien tusfchen dezelven bevind en de geweldige ultzetting^teweeg brengt, van zig te floten, noodwendig het gevoel van de pijn der vezelen benemen, of de oorzaaken van dezelve geheel verwijderen ; en hier toe is, gelijk uit het bovenftaande genoegzaam volgt, niets meer gefchikt dan het koud water. En hier op berust de groote nuttigheid , die, gelijk de ondervinding leert, het koud water in ge-  'breken van enkele deelen van hetmenschlijk lichaam te weeg brengt, wanneer'dezelven in eene zwakheid, ligte ontfteking of in pijnlijke toevallen beftaan, en het gebruik met de behoorlijke voorzigtigheid gefchied, dat is , dat het vermijd moet worden, wanneer de natuur eene nadelige ftof heeft afgezonderd, welke, indien zij naar de masfa der fappen of naar een edeler deel gedreven word, voor het lichaam gevaarlijk zou kunnen worden; insgelijks wanneer de ontfteking reeds zo hardnekkig is, dat zij door de vermeerderde trillingen der vezelen niet meer verdeeld kan worden, wijl als dan te vrezen is , dat zij door de zamentrekkingen van het koud water, nog hardnekkiger en ontbindbaarer word (*) ; en eindelijk, wanneer het gebruik niet te aanhoudend en lang agterëen gefchied, wijl anders da tegengeftelde werking te vrezen is, namelijk, dat door al te fterke zamentrekking der vezelen eene ftijfheid medegedeeld word , welke, gelijk ik reeds boven aangetoond heb, dezelfde gevolgen als de al te groote flapheid naar zig kan Hepen. Ik kan van dit onderwerp niet afftappen, zonder defcherpzinnigeen eenvoudige duidelijkheid, waar mede de vader onzer kunst alom zijne waarheden voordraagt, ook bij deze gelegenheid in aanmerking te nemen. In het boven aangehaalde een en twintigfte aphorisnius, daar hij het koud water in toevallen der zenuwen aanbeveelt, fielt hij het ge- C) Lib. V. oph. 23.  Co heele nut van het zelve in de warmte, die middellijk daar door voordgebragt word, door eene overvloedige koude, word daar gezegd, word eene warmte voordgebragt, en deze vermindert de toevallen. — In het vijf en twintigfte aphorismus van de vijfde afdeeling daar tegen, daar hij van de nuttigheid van liet koud water in de ziekten der uiterfte deelen fpreekt, zegt hij: zwellingen en pijnen der geledingen zonder verzwering, als ook podagreuze en^Jluipagtige toevallen worden door koude opgietingen grootendeels weggenomen ; want door de matige verkleuming, die daar door veroorzaakt word, worden de pijnen eenigzints verligt. Hij maakt hier geen woord gewag van de warmte, maar verwagt alles van de onmiddelijke werking der koude, van torpore , onaangezien hij dezelve hier geenzins had moeten voorbijgaan, daar hij dezelve op eene andere plaats in dezelfde toevallen aanbeveelt (*). Een bewijs , dat hij door de calore niets anders verftaat dan die koortsagtige bewegingen, welken door de terugwerking van het hart op het aandringend bloed ontftaan, daar de ziekte het geheele zenuwftelzel betreft , en het bij gevolg ook op het gebruik van het koud water op dengeheelen omtrek van het lichaam of op het grootfte gedeelte van het zelve aankomt, maar geenzins hier, daar het gebruik van het koud water flegts op een klein gedeelte des lichaams en wel alleenlijk op deszelfs uiterfte dee- (*) De humid. uiu No. 10.  fen gefcnïed ; hier kon hij onmogelijk, gelijk ik boven^aangetoond heb , wegens de te groote verwijdering des lijdenden deels van het hart, zig van het koud water die werking beloven , maar wel die, welke het onmiddellijk, op de plaats der aanraking vertoont. Verders wil hij niet, dat men door het koud water de gezwellen der geleden en het podagra zal wegnemen. Eene begieting met koud water, zegt hij, neemt de pijn weg, vermindert de kwaal zelve en verligt dezelve flegts. Hij wist te wel, welk gevaar het lichaam dreigt, wanneer de podagreufe ftof uit de plaats door de natuur ter affcheiding gekozen, met geweld naar de inwendige deelen terug gedreven word, dan dat hij zodanige behandeling zoude gebillijkt of zelfs aangeraden hebben. Op eene andere plaats (*) verklaart hij derhalven breedvoerig de geneeswijze van de podagra en jigtpijnen, en voegt er naderhand flegts bij: op de lijdende deelen kan men koude middelen aanwenden. Hij zegt verder met veel bedagtzaamheid, door eene matige verkleuming kan depijn eenigzins verminderd worden, want, wanneer de werking van hec koud water hier te fterk is, moeten noodzaaklijkde vezelen door de fterke ftijfheid, die aan dezelven gegeven word, eene des te grooter gevoeligheid bekomen, en de pijn vermeerderd worden. (*) Libr. de afteclionib. No. 31 ™ 'o2'  ÓZ III. OVER DE INWIKKELING IN FLANEL, EN DE ÜITWAASSEMING BEVORDERENDE MIDDELEN IN HET ALGEMEEN. AGTSTE WAARNEMING. In het jaar 1775, toen ik nog onder het opzigt van mijnen voortrefliiken leeraar te Halls de kunst oefende, bezogt ik een vrouwsperfoon van twee en dertig jaaren, welke met vreeslijke athritifche pijnen worstelde. Ik vond haar bij mijn eerfte bezoek op den rug liggende, met de voeten teruggetrokken en beurtlings zwellende en pijnlijke handen. De pols was zamengetrokken en hard , het ademhalen even als bij eene longontlleking, moeilijk, kort en met eene ftekende pijn in de regte zijde verzeld, zo dat de ellendige bij iedere ademhaling weende; zij fprak zeer zagt en langzaam, en werd door eenen zeer pijnlijken hoest gekweld. Zij kon niet veranderen van ligging en noch het hoofd, noch de beenen, noch cenig ander lid verroeren, zonder de hevigfte trekkende pijnen te ondergaan; zij wendde de oogen zomwijlen hier en daar heen, doch nooit het hoofd. De eetlust ontbrak haar geheel, de ftoelgang was natuurlijk, het water krampagtig, bleek en doorfchijnend, en het  63 zweet weinig, en niet verligtend. Ik deed haar aan de lijdende zijde eene fterke aderlating doen, het bloed was met eene fpekagtige en dikke huidbezet , even als die van eenelongontfteking. De ademhaling werd gedurende den dag wat vrijer, de ftekingen hielden op en zij kon de beenen een weinig uitfteken en bewegen. Ik gaf haar eene likking uit fap van zeeajuin en demulcerende middelen , ten einde de uitwerping vrijer te maken, en om het zweet te bevorderen kamferpoeder en een aftrekzei van vlier- en kamilbloemen (/;).; Gedurende de nagt en den volgenden dag zweette de lijderes ongemeen fterk , doch de pijnen hielden nog fteeds aan. De ftekingen bij het ademhalen hadden haar verlaten, maar in plaats van dezelven openbaarde zig eene drukkende pijn juist onder het borstbeen. Ik hield met de zweetdrijvende en de ontlasting- (/;) Betreffende de behandeling dezer lijderes in de eerfte periode der ziekte (fchoon dezelve hier tot het doelwit geene betrekking heeft) kan ik echter in het voorbijgaan niet nalaten aan te merken , dat dezelve mij eenigzints bedenklijk voorkomt, eene fteekende pijn in de borst, ontftoken bloed, toevallen van eene longontfteeking of diergelijke borstziekte plaats hebber.de, fchijnt mij de oxymel fquilliticem als ook de kamfer wat te vroeg voorgefchreven. Hoe fchadelijk het gebruik deezer middelen en voornaamlijk van het laatfte in het eerfte tijdperk van de ontftekingz'iekten is, leert de dagelijkfche ondervinding en zal geen beoefende geneesheer onbekend zijn.  64 bevorderende middelen geheele agt dagen aan, doch vergeefs; de pijn in de borst wilde niet wijken noch aflaten, fchoon de uitraggeling bijna geheel vrij was (z). De lijderes kon de leden bewegen, zig in het bed oprigten, en ook ter nood door het vertrek wandelen, maar zij klaagde beftendig over de hevigfte trekkende pijnen in handen en voeten. Ikfloegnu eenen anderen weg in, verbood ten eenemaale het gebruik van inwendige middelen , liet alleenlijk de uiterfte deelen ilerk wrijven, en de pijnlijke plaats der borst met weekmakende kruiden ftoven. — De lijderes ondervond nog denzelfden dag ongemeene verligting en den volgenden dag waren de borst en de armen geheel bevrijd van pijn; maar de pijn in de beenen wil- (i) De voortduuring der toevallen , offchooti er twee ontlastingen (het zweet en de uitraggeling') plaats hadden , ftrekt totftaaving van het reeds van iiippocr ates en zyne opvolgers meermalen voorgeftelde, dat namelijk eene of meerdere ontlastingen van eenige flojfe in ziekten en voornaamlijk in die, welke van eenen ontfleckingagtigcn aart zijn , zo lang de ziekteflof niet tot de volkome rijpheid gebragt is, en die ontlasting niet van de natuur voordgebragt of ten minsten van dezelve bevorderd word, van geen nut zijn ; hoe verkeerd is het dierhalven zodanige nutteloozc en fomwijlen fchadelijkc uitwerpingen ah heilzaame verfchijningen in de ziekte te begroeten ! en hoe fchadeltjk is het in den rauwen Jiaat der ziekte eene groote hoeveelheid van zoodanige ontlastende middelen voor te fch) ijven.  CS wilde haar, ondanks het wrijven , niet verlaten, dezelven zwollen ook nog zigtbaar op verfcheiden plaatzen beurtelings. Ik beval derhalven, dat de lijderes zie; in eene horizontaale ligging ftil zou houden, en dat de onderftedeeleiwan de voeten tot aan de plaats des navels in een ftuk flanel zouden ingewikkeld worden , het welk vooraf in kokend water gedoopt en uitgewrongen was. Die gefchiedde nog denzelfden namiddag; de lijderes lag twee uuren in dit flanel; hier op ontftond een verbazend fterk zweet, voornaamlijk aan de lijdende deelen, en met dit zweet verdween alle pijn en de geheele ziekte, zo dat ik den volgenden dag, toen ik .mijne lijderes bezogt, haar volkomen ge* zond en van alle toevallen bevrijd vond; Bij de ouden, welken het gebruik van de kamfer , zo wel als het vlugtig zout en de overige zweetdrijvende middelen , waar van wij zo rijk-i lijk voorzien zijn, niet bekend ware, was, behalven den wijn , dien zij zomwijlen met water gemengd voorfchreven om het zweet te bevor* deren , de wijze om het zelve door uitwendige middelen te verwekken , bijna de eenige. Avicenna telt drieërlei wijzen om het zweet uitte* drijven , vooreerst door het infmeren van kamilölie en wrijvingen, ten tweeden dooreenen drank van witten wijn met water gemengd, enten^erE  den door Hovingen van lauw water. Galen leert het zelfde. Celsus daartegen beveelt, dat men in de koortzen, wanneer de flaapen of een ander deel des lichaams begint uittewaasfemen, om het zweet te bevorderen, warm water zal geven (*); doch daar hij van het zweet in het bijzonder handelt, fpreekt hij noch van het water, noch van den wijn , maar zegt, dat men flegts op tweederlei wijze het zweet kan uitdrijven , namelijk door eene drooge hitte en door het bad. Door de eerfte verftaat hij zand- en dampbaden, Jichaamlijke beweeging, hitte der zon enz. (**). Tegenwoordig wijken wij hierï'n van de ouden af; tot deze uitwendige middelen nemen wij gemeenlijk onze toevlugt in langduurige ziekten of in hoopelooze toevallen , gewoonlijk houden wij ons aan de gemelde inwendige middelen, zo dikwijls wij het nodig vinden, het zweten te verwekken. Ondertusfchen kan men niet lochenen, dat elke van deze beide wijzen haare groote nuttigheid bezit, en in verfcheiden omftandigheden de eene boven de andere den voorrang verdient. Ik oordeel het derhalven der moeite waard, de volgende aanmerkingen hier bij te voegen. Tot onmerklijke uitwaasfeming zo wel als tot ontlasting der huid in het algemeen worden al- (*) Libr. Citato. Lib. III. Cap. VI. C*) Libr. II. Cap. XVII.  Cl tijd twee zaaken verëischt, een merklijke omloop der vogten en eene verflapping van de uitwaasfemende vaten van onze huid. Zodra eene van deze twee ontbreekt, kan onmogelijk eene ontlasting van de huid volgen. Het laatfte is het geval in de koude der koorts, waar in de fnelheid der pols den vermeerderden omloop des bloeds genoegzaam toont; doch daar te zelfden tijd de uitwendige monden der vaten van de huid krampagtig zamengetrokken en gefloten zijn, fchijnt de oppervlakte des lichaams koud en zonder eenige uitwaasfeming te wezen; het zelfde geval heeft plaats in tegengeftelde omftandigheden, in de flaauwte namelijk , wanneer de vaste deelen nevens de opperhuid al te zeer verflapt zijn, doch de verminderde omloop niet toereikend is, om het wateragtig gedeelte van de vogten af te zonderen en op de oppervlakte des lichaams uittedrijven. Het koude zweet zelf, dat men bij ftervenden en in zenuwziekten zoo veelvuldig aantreft, kan geenzins als eene ontlasting befchouwd worden , die door inwendige kragt der natuur bewerkt word; veeleer is het een teken van de zwakheid van het hart en van het onvermogen van alle levensbewegingen , om de afgefcheiden ftof naar de huid te drijven; vandaar, dat de vogten, welken zig in de vaten der huid bevinden, uithoofde van de groote verflapping van zeiven als overvloeijen , en zweetdroppen vormen. Om deeze reden heeft hifpocrates dit zweet als zeer geE 2  vaarlijk, in heete koortzen als een teken van den nabijzijnden dood, doch in gematigder koortzen als een teken van de langdurigheid der ziekte opgegeven (*), zijnde het zelve een bewijs van de bezwijking der öagted van de natuur, die tot overwinning der ziekten zo onontbeerlijk zijn. Beide deze , de omloop der vogten en de ftevigheid (de tegengeftelde gefteldheid der flapheid) der .vaten van de huid kunnen nogthans op eene vevfehillende wijze gepaard gaan ; zij zijn namelijk of in eene behoorlijke evenredigheid gepaard, zo, dat zij elkander bijna in evenwigt.houden, of integendeel, dat de eene in eenen overmatig fterkeren trap voorhanden is dan de andere. Het eerfte geval vind in den natuurlijken toeftand plaats, en heeft tot gevolg de heilzaame onmerklijke uitwaasfeming, die, gelijk bekend is, volgens de berekening van Sanctorius , vijf agtften bedraagt van het geen de mensen gebruikt heeft. In het laatfte geval daar tegen is altijd het gevolg of eene geheele onderdrukking der uitwaasfeming, of eene al te fterke, een zweet naamüjk; het eerfte, wanneer de ftjvigheid der vaten tegroot, hetandere, wanneer de omloop der vogten- te fterk is. Gefteld, een nnderzinsgezond mensch word plotslijk door eenen fchrik overvallen , zo word in het zelfde oogenblik de omtrek zijns lichaams koud en alle uitwaasï'eming geftremd ; hier in dit geval overtreft de fte- (*) Jp/ior. 37. Secl. IV.  igheid der vaten van de huid den omloop der vogten. Wanneer een ander integendeel door geweldige lichaamsbeweging , of geestige dranken e. z. v. zig verhit, zo ontftaat bij hem een zweet; hier blijft de gcfteldheid van de vaten der huid onveranderd, maar de omloop des bloeds word naar evenredigheid vermeerderd. En wanneer eindelijk ten derden een gezond mensch zig van laauwe baden of weekmakende pappen bedient, ontftaat er insgelijks een zweet; hier is omgekeerd de omloop des bloeds onveranderd gebleven , maar de flapheid van de vaten der huid vermeerderd , dat is derzelver ftevigheid is minder geworden. De eenvormigfte bevestiging van deze befpiegeling is de^afwisfeling van deze evenredigheid in elk geval van eene afwisfelende koorts. Gedurende de koude overtreft, uit hoofde van de algemecne kramp , de ftevigheid der vaten den trap van den omloop, en alle uitwaasfeming is belet, totdat deze weder door het geweld van het hart verfterkt, en naar evenredigheid de ftevigheid der vaten overtreft , als dan volgt het zweet. Het zelve duurt zo lang, tot dat de koortfige bewegingen ophouden, en de omloop des bloeds weder tot de behoorlijke evenredigheid met de ftevigheid der vaten gebragt word (£). (A) Aanmerklijk is 't, dat de heer hertz-de bekende verdeeling der tijdperken vau de afwisfelende koortzen . nis het tijdperk der koude, der hette, en van het zweet uit E3 ■  Men ziet hier uit klaar, dat de onmerklijke uitwaasfeming en het eigenlijk zweet zorgvuldig van elkander r 'ten onderfcheiden worden. De eerfte is altijd een bewijs van den volkomen gezonden toeftand der vaste en vloeibaare deelen , en van eene gefchikte evenredigheid van derzelver werkingen, en is derhal ven eene heilzaame ontlasting, waar van de natuur zig bedient, om de bedorven ftof, welke ons lichaam fchadelijk kon zijn , van zig te verwijderen; de andere daar tegen geefc altijd, gelijk sanctorius zegt en caiEN reeds lang voor hem gezegd heeft (*), eenige geweldige oorzaak te kennen, is een gevolg van de onderdrukte onmerklijke uitwaasfeming , of brengt deze onderdrukking te weeg, en moet derhalven als eene tegennatuurlijke ontlasting be- het oog verloeren heeft, en het zweet als een onmidclelijk gevolg op de koude aanmerkt; dat dit echter tot geen bewijs verftrekt, dat eene al te groote hitte een hinderpaal voor het zweet zy, (zo als fommigen gewild hebben) blijkt uit de nadere opheldering , welke de heer hertz op deeze zyne befpiegeling volgen laat. (*) In een gezond lichaam, hoe zeer er altijd eene aangevoerde hitte in het zelve plaats heeft, word zelden een zweet, maar wel eene ongevoelige uitwaasfeming van een daauwachtig vogt aangetroffen; het zweeten derhalven , welk door baden, fterke beweegingen c. Z' v. voordgebragt word, moet altijd ah een gevolg van fterkwerkende oorzaahen befchouwd worden; Comment. ad SeÖ. I. Aphor. XV. K1PP0CRAT.  7i fchouwd worden , van dewelke natuur en kunst zig zekerlijk dikwerf bedienen, om eene fchadelijke ftof, die in ons lichaam huisvest, uktedrijven; fchoon men niet kan ontkennen , dat beide deze de paaien dikwijls te buiten gaan, en behalven de overvloedige ook zulke deelen uk ons lichaam drijven, die -tot behoorlijke verdunning van deszelfs vogten volftrekt noodzaaklijk zijn, en dus den grond tot eene menigte kwaaien leggen. (Doch dit in het voorbijgaan.) Zo veel blijkt uit het voorgaande, dat de gebreken dezer ontlasting op tweederlei wijzen weggenomen kunnen worden , gelijk zij ook op tweederlei wijzen derzelver oorfprong kunnen nemen. Wanneer de onmerklijke uitwaasfeming onderdrukt is, ligt de oorzaak of in eene verftopping of zamentrekking der huidvaten, zo als bij voorbeeld plaats heeft in verkoudheden , zinkingen en rheumatike toevallen, of in eenen al te zwakken omloop der vogten, gelijk bij phlegmatike de leucophlegmatike gefteldheden of in eene te fterke overlading der maag (waar door de nederwaard lopende groote flagader gedrukt en de vrije omloop belet word, e z< Vi) Eene al te fterke uitwaasfeming of het zweet ontftaat, gelijk ik reeds gezegd heb, of uit eenen al te fterken omloop der vogten, of uit eene al te groote flapheid van de vaten der huid. Een zorgvuldig Geneesheer moet op deze verfcheidenheid nauwkeurig agt geven , wanneer hij tot zijn voorgefteld oogmerk of een al te fterk E 4  zweet ftremmen of eene belette uitwaasfeming we. derom herflellen wil; hij moet in het laatfte geval juist den hinderpaal tfagten uit den weg te ruimen, welke het voor de natuur onmogelijk maakt, om deze ontlasting van zelve te weeg te brengen. Wanneer er noch kramp noch eenige ftof voor handen is, waar door de vaten der huid zamengetrokken of verftopt worden, maar eene traagheid jn de bewegingen der vogten de oorzaak der belette uitwaasfeming is, moet hij de gefteldheid der huid onveranderd laten, doch tragten, de kragten der natuur optebeuren en de werking der vaste dee len op de vloeibaaren te verfterken; wanneer in tegendeel de omloop der vogten den behoorlijken trap heeft, doch de hinderpaal in eene verftopping of zamentrekking der buitenfte vaten ligt, vordert vernuft en natuur, dat men de vaten uitwendig door weekmakende middelen, Hovingen en pappen opent en verflapt, maar niet, dat men door die geweldige zweetdrijvende middelen de inwendige beweging des bloeds vermeerdert, en met geweld uitdrijft, het geen door eene zagter behandeling door de reeds voor. handen zijnde kragten der natuur van zelve afgefcheiden zou zijn geworden. Diegeenen, derhalven, die gewoon zijn voor het ziekbed te denken, kan het mijns bedunkens , niet bevreemden , dat dikwerf door zulk eene verkeerde handelwijze de kwaal verergerd word, en ook door verwaarlozing van dit onderfcheid in heete koortzen zo wel als in langdurige rheumatike, jigtige en zinkingstoevallen in het  73 algemeen , alle moeite , om een heilzaam zweet voord te brengen, te vergeefs aangewend word, terwijl het zelve door eene verftandige behandeling, zonder eenige zwarigheid, zoude kunnen te weeg gebragt zijn. Voor dat ik van dit onderwerp afftap, kan ik niet nalaten, u nog eens te verzoeken, uwe aandagt te vestigen op de gemelde evenredigheid tusfchen den trap van den omloop des bloeds en de gefieldheid van de vaten der huid. Want, wanneer ik gezegd heb, dat een fterker trap van hitte, of, (het geen het zelfde is,) van den omloop des bloeds, het zweet bevordert , moet men alzins vermoeden, dat deze geftadig, in alle omftandigheden , met de eerfte met gelijke fchreden voordgaat, en tot in het oneindige hoe fterker de trap der hitte word, des te meer de menigte van het zweet toeneemt ; de ondervinding egter fpreekt dit vermoeden in den eerften opflag tegen , ten minsten heeft het in zeer veele gevallen den fchijn, als of een al te groote graad van hitte juist een hinderpaal aan deze ontlasting was, welke dan eerst vrij volgt, wanneer de pols begint te zinken en de trap der hitte afneemt. Bij aldien men egter in aanmerking neemt, dat in deze gevallen gemeenlijk de oorzaak der vermeerderde hitte juist in de krampagtige zamentrekking van het ftelzel der vaten, of ook in de prikkeling van zekere ftof, welke beiden, de hitte en de kramp, tegelijk voordbrengt, gelegen ligt. Om welke reden het natuurE 5  lijk volgen moet, dat, zo langde zeer fterke trap van hitte duurt, en de toefland der zamentrekking in de vaten der huid zig insgelijks in eenen meer verfterkten trap bevind, waar door aan het uitbreken van het zweet in gelijke maate verhindering word toegebragt, geen zweet volgen kan; en dat zo dra daar en tegen de hevigheid van de hitte en den omloop des bloeds aflaat, welk een teken is, dat de werking der prikkeling en de krampagtige zamentrekking der vaten insgelijks verminderd zijn, een mindere trap van hitte meer toereikende is om de vogten, door de voorafgegaane geweldige beweging ontbonden, door de vaten der huid, welken nu open zijn, uittedrijven, zal men geenzins een fterkeren trap van hitte als eene hindernis, en een minderen als een middel tot bevordering van het zweet befchouwen, ftrekkende die ondervindingen dierhalven alleen tot bewijs, dat het belette zweet en de hitte beide dikwijls flegts bijgevolgen van dezelfde oorzaak zijn kunnen , die als dan te gelijke tijde ontftaanof ophouden , naar dat derzelver gemeenfchaplijke oorzaak toe of afneemt (/). (7) Teevens komt hier in aanmerking 't onderfcheid welke bij de hitte zelve plaats heeft, zodanige namelijk, welke Tan eenen vermeerderden omloop des bloeds ontftaat, (waar van hier de rede is) en eene hitte , welke van eene fcherpte ontftaat, bij welke men in de pols als ook bij de aanwending van den thermometer geene verandering ontwaar word.  Die is den fc'nranderen waarnemer , den heer ALEXANDER, van wien ik eigenlijk het voortreflijk gebruik van de inwinding in flanel geleerd heb, ontfnapt. Hij heeft zig derhalven door het verfchijnzel, dat zomwijlen het zweet eerst te voorfchijn komt, wanneer de trap der hitte afneemt, niet alleen laten verleiden om de Helling voor algemeen op te geven, dat een te groote trap van hitte het uitbreken van het zweet verhindert, maar het zelve heeft hem zelfs tot eene geheel bijzondere onderftelling vervoerd, dat er namelijk een bepaalde trap van warmte is, welken hij hetzweetpuntnoemt, het welk tot voordbrenging van deze ontlasting onvermijdelijk noodzaaklijk is, en dat hoe verder de warmte van iemand boven of onder dit punt is, het zweeten des te minder bij hem mogelijk is. „ Maar, (voegt hij er bij,) fchoon er een bepaal„ de trap van warmte is, bij welken, en misfchien ,, bij geen anderen, een zweet verwekt kan worden, „ kunnen wij egter met regt befluiten , dat deze „ trap noch bij allen, noch bij denzelfdenperfoon „ te allen tijde dezelfde, maar veel meer volgens „ het onderfcheid der warmte aan het lichaam ei„ gen en van andere omftandigheden verfchillende „ is" (*). welke ook van qüjesiwel-s en burserius een calor ad feit' fum genoemd word, zijnde het zeer natuurlijk dat van de tweede foort van hitte geen zweet kan geboren worden. (*) Alexanders Medicinifche verfuche uud erfahrun. gen pag. 125. (uit het Engelsen vertaald.)  Ik kan mij in het waarfchijnlijke van dit gevoelen niet breedvoerig inlaten, want na dat de heer van haller het verkeerde der affcheidingstheorie van hamberg, volgens welke alles op de verfchillende en bijzondere zwaarte der werktuigen van affcheiding en der aftefcheidene vogten aankomt, voor oogen gelegd heeft, is het onmogelijk , dat men de fnelheid van den omloop op zig zelve als eene hindernis der affcheidingen in ons lichaam kan befchouwen, ten minste der allerfijnften onder al de zigtbaare affcheidingen, der uitwaasfeming; dewijl, hoe fterker en fneller de beweging des bloeds in ons lichaam is, des te meer moeten deszelfs beftaandeelen ontbonden en verdund , en dienvolgens des te gefchikter worden , om door de zweetgaten van onze huid te dringen. Het is genoeg, wanneer wij den uitllag der proeven, welken eigenlijk den Engelsman op zijne onderftelling bragten, uit de boven aangehaalde gronden, die niemand in twijfel kan trekken, kunnen verklaren. De onlbeerlykheid is altijd de gewigtigjle wederlegging van eens nieuwe onderftelling. Zijne proeven zijn de volgenden. Eene groote menigte fterke dranken had op zijn lichaam altijd de uitwerking, dat zij bij hem eene foort van koorts, eene heetedrooge ftrakke huid, eene drooge tong en eene buitengewoone hitte verwekten. Al deze toevallen plagten aftenemen zo dra het zweet uitbrak , het welk hij dus altijd door  het gebruik van warme verdunnende dranken tragtte te bevorderen, fchoon zij meestendeels aan zi]ne verwagting niet beantwoordden. Hij veranderde nu zijne proefneming; na dat hij voorbedagth]k veel fterken drank genomen had, ging hij te bed, en zo dra de gewoone hitte kwam, nam hij eenen fterken dronk koud water, en zes of agt mmuuten daar na brak een hevig zweet uit. De tweede proef. Hij herhaalde de eerfte, gat daar bij agt op de pols en nam den thermometer te hulp. Na dat de koorts en de hitte twintig minuten geduurd hadden, rees de kwik in den thermometer, welken hij op den hartkolk hield, tot honderd en tien graaden, en de pols floeg m eene minuut vier of vijf en negentig maal. Hij dronk koud water, en zestien minuuten daar na brak een zeer fterk zweet uit. De kwik vond hij twee graaden , en een half uur daar na nog drie graaden laager. De pols deed nu flegts vijf en tachtig flagen in eene minuut. De derde proef. In een ligt rheumatismus nam hij des avonds in het bed eenen goeden teug warme koewei, om een zweet te verwekken. Na verloop van twintig minuuten was hij zeer heet en de huid werd vogtig. De kwik was tot op honderd en agt graaden geklommen, en de pols floeg zes en tachtig flagen in eene minuut. Na dat het zweet fterker werd en een halfuur geduurd had, vond hij de kwik een en een halven graad gedaald, en het getal der polsflagen tot op een en tachtig in eene minuut  verminderd, en zo nam de hoogte van de kwik en her getal der polsflagen fteeds meer en meer af, hoe langer het zelve geduurd had (*). Die is een getrouw uittrekzel uit de waarneemingen, die den heer alexander ten bewijze ftrekken, dat eene verminderde hitte het zweet bevordert. Ik ga voorbij, dat, indien men uit al deze gevallen, met zijne eigen woorden befchreven, iet konde befluiten , veeleer de omgekeerde ftelIing daar uit befloten moest worden, dat namelijk het uitbreken van het zweet de hitte en den omloop des bloeds vermindert, wijl hij altijd het zweet eerst befpeurde, voordat hij de vermindering der hitte en het vertragen der pols waarnam , daar het juist omgekeerd had moeten wezen , het vertragen der pols moest het uitbreken van het zweet vooraf gegaan hebben, indien men daar uit het gevolg had willen trekken, dat het laatfte een gevolg van het eerfte was. Maar, zonder dit eens in overweging te nemen, ziet men nogthans klaar, dat de verfchijningen zig uit mijne boven aangehaalde gronden duidelijk laten verklaren. Het komt mij klaar voor, dat de middelen, die de heer alexander aangewend heeft, zo wel de kouden als de warmen, niet, gelijk hij zig voorftelt, enkel op den omloop des bloeds gewerkt, en deze eerst de verandering in het zweet voordgebragt heeft, maar dezelven hebben te zelfden tijde op de gemeen- (*) Loco Citato.  fchaplijke oorzaak gewerkt , welke te voren het zweet belet en de hitte of den omloop des bloeds vermeerderd had; zo dra nu deze oorzaak uit den weg was, moesten ook beide de gevolgen op eens weggenomen worden. En deze oorzaak was niets anders, dan de krampagtige toeftand des lichaams. Zedert dat wij weten , dat van de maag geen dampen meer naar het hoofd ftijgen , weten wij ook , dat de werking van fcherpe en verhittende dranken een gevolg van de prikkeling is, welke zij in de zenuwen der maag verwekken , die als dan uit kragt van derzelver algemeene vereeniging met het zenuwftelzel in het algemeen en van derzelver bijzondere met de zenuwen der hersfenen, deze prikkelingaan het ganfche lichaam mededelen. Maar geen gevolgen zijn der prikkeling in ons lichaam meer eigen , dan de krampagtige zamentrekkingen in het ftelzel der vaten, van welken naderhand, zo lang dezelven duuren, hitte en koortsagtige bewegingen afhangen. Dit was dus in de daad het geval in de beide eerfte proeven van alexander. Door het koud water is de kramp, die door de prikkeling der verhittende dranken ontftond, weggenomen, en om die reden is tevens de weg der uitwaasfeming door de vaten der huid vrij, en de fnelheid van de pols verminderd geworden. Inde derde proef is de prikkeling onmiddellijk van buitengekomen, van ftollende vogten in de vaten der huid; zo dra dus deze ftollingen door de menigte warme en verdunnende  koewei weggenomen zijn geworden, moesten noodwendig de daar van afhangende koortsagtige herwegingen ophouden , en het zweet ongehinderd uitbreken. De heer alexander had zelfs de kunstig in het werk geftelde proeven aan zijn eigen lichaam zeer gevoeglijk kunnen nalaten; de verfchijning, welke dezen hem daarftelden, had hij in dagelijks voorkomende ziekten insgelijks kunnen waarnemen. In brandende koortzen befpeurt men eene drooge brandende hitte in het ganfche lichaam , die nevens de koortsagtige bewegingen van de pols aflaat, zo dra de huid vogtig begint te worden. In alle uitflagkoortzen neemt de hevigheid der pols en de graad der hitte af, zo dra de uitwaasfeming vrijer word en met deze de uitflag te voorfchijn komt. Wij behoeven niet eens zo ver te gaan, wij kunnen het in eiken aanval van eene afwisfelende koorts waarnemen; zodra de periode der koude ten einde is en het zweet begint, verheft dé pols zig wel onder onze vingers , wij voelen dezelve fterker en voller , doch haare fnelheid is altijd gedurende de koude de grootfte, welke met de du-> ring van het zweet altijd meer en meer afneemt. Ondertusfchen ziet men wel, dat men uit deze gevallen met geen meer grond, dan uit de boven aangehaalde proeven, het befluit kan trekken, dat het afnemen der hitte de oorzaak van het uitbreken van het zweet is. Altijd lag hier bij de misflag tot een grond, dat men verkeerdelijk ds  de oorzaak voor de gevolgen en de gevolgen voor de oorzaak , of twee bijgevolgen van eene gemeenfchaplijke oorzaak onder elkander als oorzaak en gevolgen befchouwt. Het kan geen Geneesheer onbekend zijn , hoe dikwijls in de eerfte dagen van eene heete koorts , wanneer de fnelheid der pols op het grootfte is, en de geheele omtrek van het lichaam zig in eene drooge hitte bevind , onmiddellijk na de eerfte aderlating een geweldig zweet uitbreekt; ja ik heb zomwijlen op zulk eene aderlating een braken of een purgeren zien ontftaan; maar wie kan hierin eenen anderen zamenhang vinden, dan wijl door het aderlaten de gefpannen krampagtige toeftand der vaten op eens weggenomen word, waar door noodzaakiijk de fnelheid van den omloop des bloeds verminderd, en .tevens aan de aftefcheiden vuiligheden den uitgang vrij gemaakt moet worden? Volgens de Helling van den heer alexander moest men in gelijker voege onder de verfchillende trappen der hitte een braakpunt en een purgeerpunt aannemen! en welke moeijelijke taak ware dit niet te ontdekken? F  22 IV. VAN HET GEBRUIK VAN DE MUSCUS IN EENE KRAMPAGTIGE AAMBORSTIGHEID. NEGENDE WAARNEMING. Een man van 59 jaaren, van eene galagtige gefteldheid , en zedert lange jaaren aan den fterken drank gewoon , klaagde zedert zeven weeken over aamborstige toevallen, welken hij altijd juist des avonds tuslchen tien en elf uuren kreeg. Zij kwamen hem om dien tijd aan met benauwdheden en beklemdheden op de borst; de ademhaling werd hem in eene horizontale ligging onmogelijk, en als hij overeind was zeer moeilijk, ook was dezelve met een geweldig reutelen verzeld. De fchuim kwam hem dan op den mond , hij ondervond dan eene afwisfelende koude en hitte, tot dat een derk zweet den aanval eindigde, en hij in flaap viel. De aanval hield in het eerst drie kwartier uurs aan, doch nam vervolgens in langdurigheid en hevigheid toe Hij werd in deze zeven weeken zesmaal adergelaten , doch zonder dat hij er de minde verligting van befpeurde; het bloed had altijd, volgens zijn berigt, zijne natuurlijke koleur en-hoedanigheid. Ik werd den n junij des voorleden jaars bij hem ge-  33 roepen, en fchreef hem het volgende poeder voor, om het des avonds kort voor het gewoone uur, op welk hij den aanval kreeg, intenemen. Conch. ppt. gr. xv. Mofchi opt. gr. ix. Nitr. depur. 9j. M. D. Den twaalfden. De aanval was gister , zo als de lijder zeide, na het gebruik van het poeder een weinig minder. Ik vermeerderde nu de hoeveelheid van de muscus, liet hem heden twee van de gemelde poeders, elk van twaalf grein neemen, en ordonneerde hem gedurende den aanval eene klijfteer van affa fmtida , te zetten. Doch de klijfteer is, gelijk ik den dertienden vernam, niet nodig geweest, wijl gister na het gebruik der twee poeders geen aanval gevolgd is. Den veertienden. Gister te 5 uur nam hij weder een poeder van muscus en de aanval is weder weggebleven. Wijl de lijder over mislijkheid klaagde en ik de tong zeer vuil vond, neemt hij heden een laxeermiddel van rhabarber en wijufteenroom tot een half drachme en twee grein roodeloopwortel. Den vijftienden is de aanval weggebleven, fchoon de lijder geen poeder van muscus meer genomen had. Ik fchreef hem nu een afkookzel van koortsbast en fpeerkruid met rijnfchen wijn voor. F a  Den agttienden dronk de lijder een pint flegte franfche wijn, waarop hij des avonds den aanval weder kreeg , doch ook'weer aanftonds afnam , zo dra hij een van de poeders mee muscus innam. Ik liet hem den negentienden, des avonds, weêr een poeder nemen , en daarop met het gebruik van het afkookzel voordvaren, en zedert heeft hij geen vermaning van aanvallen meer gehad (m). (jii) Onbetwistbaar is 't, dat de muscus of foortgelyke kratnpftillende middelen in de krampagtige aamborstigheid van zeer veel nut zyn, en zelfs boven de ontlastende middelen, tot welke men in dit geval veelal tot nadeel des lijders zijn toevlucht neemt, den voorrang verdienen, niet te min komt 't er egter zeer op aan , de gefteldheid des lijders als ook de oorzaak der ziekte wel in het oog te houden , zo de lijder of zeer bloedrijk is, of eene zeer fterke dispoficie tot ontfteekingziekten hadde, of dat de voornaamfte oorzaak van het gebrek niet in de borst, maar in een ander deel des lichaams fchuilde, moet men met het gebruik der muscus of diergelijke krampflillende en heete middelen zeer omzigtig te werk gaan, en is genoodzaakt eene andere en zelf verzwakkende geneeswyze (hoe fchadelyk dezelve ook anderzints zij) voor af te laten gaan.  85 V. VAN D'E GEMEENE WEDERIK. (Lyfimachia vulgaris.') „ Een uitmuntend geneesmiddel (zegt de heer „ de haen) in de buik- of persloop is de ge„ gemeene wederik (lyfimachia vulgaris, flore pur„ pureo diEla tournefortio Jalicaria, linmo autem gen. ., pl. No. 463. lythrum) wanneer die ziekten plaats hebben en de oorzaak derzelve noch in eene ,, vergadering van bedorven ftoffen in deingewan- den, noch in eene ontfieeking, verzweering der „ darmen; maar alleen in eene verzwakking dee,, zer deelen gelegen is, worden dezelve (eenzagt laxeermiddel voorafgegaan) zo zij niet lang „ geduurt hebben, door een drachma of vier fcru„ pels van dit middel in poeder genomen, binnen 3, de drie dagen geneezen , een weinig langer duurt „ de geneezing, wanneer het gebrek verouderd is. „ Eene langjaarige buikloop, die voor geene mid„ delen wijken wilde, hebbe ik in den tijd van drie „ weeken door dit middel zodanig doen ftilftaan „ dat de lijder zijne voorige bezigheden wederom „ waar konde neemen (*). Ik heb gelegenheid gehad eenige waarnemingen te maken, welkende even genoemde werkingen van deze plant volko- (*) Ratio medendi. P. HL ƒ>. ip5F 3  men bevestigen. En ik geloof, dat het der moeite waard zal zijn, dezelven hier aantehalen, wijl men dit eenvoudig , onkostbaar en door den grooten Weener geneesheer aanbevolen middel nog niet zo menigvuldig in de handen der geneesheeren ziet, als het volgens zyne werking wel verdiende. TIENDE WAARNEMING. Ik heb in het jaar 1775. een man van agtenvijftig jaaren behandeld, die aan eene aamborstigheid, aanhoudend hoesten met taaije etteragtige fluimen en eene flijmige en wateragtige gefteldheid des ganfchen lichaams onderworpen was. Daarbij klaagde hij over eenen fterken buikloop, zo dat hij genoodzaakt was, dagelyks twintig tot vijfentwintig maal aftegaan. Deze buikloop werd door de tegenwoordige ziekte alleen vermeerderd, echter was dezelve geen volkomen gevolg daarvan, maar de lijder was, zo als hij mij zeide , reeds zedert vijf jaaren daarmede gekweld geweest, gedurende welken tijd dezelve nu toe , dan afnam naar de verfcheidenheid zijner levenswijze ; ondertusfchen heeft hem dezelve egter zo zeer zijne kragten doen verliezen, dat hij zeer dikwijls niet in ftaat was, om zijne gewoone handtering , die grootftendeels bij het vuur gefchiedde, te verrigten. Na dat ik de eerfte toevallen binnen eenige  weeken door de behoorlijke middelen weggenomen had , bleef egter de hevige buikloop aanhouden , fchoon de kragten van den lijder reeds weer tamelijk herfteld waren. Dezelve weerftond de anders fterkfte middelen, de kina, de cascarill, zelfs het heulfap, hetwelk ik nevens dezen in groote hoeveelheid gaf. Ik beproefde derhalven de lyfimachia, en deze had een geweuscht gevolg. In het eerst liet ik dagelijks driemaal een half drachma van het poeder met een fcrupel fuiker nemen. Wijl egter na verloop van drie dagen nog geen verandering van het toeval te befpeuren was, en de lijder liever eene grootere hoeveelheid en niet zo dikwijls, dan eene kleinere en dikwijler nemen wilde , fchreef ik hem tweemaal daags een poeder van een drachma voor. Na dat de lijder dit middel gedurende zes dagen gebruikt had, hield de buikloop in zo verre op, dat hij dagelijks niet meer dan tweemaal natuurlijken afgang had, en bij het aanhoudend gebruik kreeg hij zijne kragten volkomen wedi r , zo dat hij binnen weinige weeken weer in ftaat was , zijn zwaar werk met gemak te verrigten , hetwelk hij in zo veele jaaren niet had kunnen doen. ELFDE WAARNEMING. Een ongehuwd vrouwsperfoon tusfchen de veerF 4  tig en vijftig jaaren oud , en van eene zwakke üchaamsgefteldheid, had, agt dagen voor dat zij bij mij kwam, door verkouding een hevig kolijk gekregen. Zij verhaalde mij, dat zij door het gebruik van rhabarber en zout de pijn zo wel als de walgagtige oprispingen weggenomen had , doch den buikloop, die zedert dien tijd aangehouden had, wist zij niet te beletten. Zij ging dagelijks twaalf of vijftien nazi af, waardoor haare kragten zeer verminderden. Wijl ik noch eene beflagen tong, nocheenig ander teken van bedorven ftoffen bij haar befpeurde, en haare pols zeer langzaam en zwak was, oordeelde ik , dat de buikloop enkel een gevolg was van de overgebleven zwakheid der darmen, en fchreef haar derhalven driemaal daags een half drachme lyfimachia met een fcrupel arabifche gom voor. Vier dagen daar na liet zij mij weten, dat de buikloop haar verlaten had, en verzogt eenig maagmiddel tot verfterking van den eetlust. Ik heb in eene uitterende koorts eenen bovenmaate fterken buikloop , met' darmkrimping verzeld, door de lyfimachia in pillen gefluit. Ik heb dezelve wel, uit hoofde van andere omftandigheden, met kina en met toebereidingen van heulfap moeten vermengen; doch daar ik te voren met eene veel grooter hoeveelheid van deze middelen alleen, ten aanzien van den buikloop niets kou uitvoeren , heb ik volftrekt grond, om , zo niet de geheele werking, ten minsten het groot-  89 de gedeelte van dezelve aan de lyfimachia toetefchrijven. Ik heb thans nog eene lijderes, die uit hoofde van eene te groote zwakheid des lichaams, en voornaamlijk der darmen , tot fterken en aanhoudenden buikloop zeer geneigd is, zo dat dezelve bij den minsten misdag in den leefregel of bij de geringde gemoedsbeweging ontdaat en maanden lang hardnekkig aanhoud. Men kan noch met de kina, noch met-de fimaruba, noch met het heulfap met geen mogelijkheid iets daar tegen doen; maar met het poeder van lyfimachia , welk zij altijd in voorraad heeft, word dezelve altijd, na eenige zagte laxeermiddelen van rhabarber te hebben laten vooraf gaan, op het fpoe'digde gematigd en geduit. VI. OVER DE ZINKBLOEMEN EN DE OLIE VAN DIPPEL1US IN KRAMPAGTIGE TOEVALLEN. TWAALFDE WAARNEMING. Een meisje van twaalf jaaren, anders van eene gezonde lichaamsgedeldheid, had vier weeken voor dat ik haar voor de eerde maal bezogt, F 5  door het inflaan van het onweeder in de nabuurfchap een geweldigen fchrik gekregen , waarop eenige ligte trekkingen aan verfcheiden deeien des lichaams, inzonderheid aan den eenen voet volgden , welken men egter niet agtte , tot dat dezelven heviger werden en zig over het ganfche lichaam verbreidden. Gedurende dezen tijd hebben de geneesheeren haar verfcheiden krampllillende middelen , inzonderheid bevergeil, duivelsdrek, valeriana of fpeerkruid enz. gegeven. Doch zij kon ▼an deze middelen, deels wegens derzelver walgagtigen fmaak, deels wegens de moeilijkheid van het (likken, flegts weinig inkrijgen, en dit weinige was bij haar zonder vrugt. Ik vond haar den vijfden fcptember des voorleden jaars in dezen toeftand. Er was genoegzaam geen fpiervezel aan haar ganfche lichaam, hetwelk zig niet onwillekeurig bewoog, of in het minste willekeurig bewogen kon worden. De oogen Honden ftijf, daartegen waren de oogleden, het voorhoofd, de wangen en de mond vertrokken, de handen fteeds in radvormige beweging, zo we! als de voeten, welke de lijderes in geenderlei wijze in flaat was, regt uit te fleken. Als men haar met geweld in het bedoprigtte, kon zij zig geen oogenblik overeind houden, maar viel ten eerften geheel in elkander, even alsof in het geheel geen Hevigheid in eenig deel van haar lichaam was; inzonderheid viel het hoofd bij' het overeind zitten nu geheel agter over, dan voor over, dan weer op  91 eene van de beide zijden , even als of het met flappe koordjes op het lichaam vast was. Zomwijlen fchreeuwde zij overluid , zomtijds berstte zij in een woest gelach uit; met één woord ik vond de ziekte tot de minfte toevallen overeenkomstig met die , welke bij de fchrijvers onder den naam van den ft. Veits dans (chorea ft. viti) bekendis.. De lijderes had haar volkomen bewustzijn, lachte over belachlijke zaaken, gaf zig ook moeite om op vraagen te antwoorden, maar het was haar onmogelijk, een verftaanbaar woord uittebrengen, en wanneer zij fterke poogingen daartoe deed, namen de trekkingen over het gantfche lichaam oogenfchijnlijk toe, en in plaats van het antwoord volgde een luid gefchreeuw of een diepe zugt. Zij kon niets met de vingers vatten, en als men haar met geweld iets eetbaars gaf, maakte zij duizenderlei bewegingen om het naar den mond te brengen, doch miste denzelven altijd. Ookgefchiedde het flikken met veele moeite. Zij had voor het overige fterken eetlust, en gaf door gebaarden te kennen , wanneer zij ter ftoele wilde gaan of haar water moest maken. Zij was bij dag geruster dan des nagts. Haar pols was natuurlijk. Zij was ongemeen gevoelig aan haar ganfche lichaam , en haar tong zeer bezet. Ik fchreef haar het volgende voor, om het zelve bij lepels vol te gebruiken, tot dat eene fterke braking volgde.  ~Bf. 9 r. emet. gr. IV. V. fontan. ? VI. Oxym. Jïmpl. 3 VI. M. D. Den zesden had zij den nagt te voren een paar reizen eene menigte taaije flijm overgegeven, doch het drankje werd toen uit vrees voor te groote zwakheid niet verder gebruikt. Ik ordonneerde haar zes poeders, elk van een en een half grein zinkbloemen en een fcrupel fuiker, om alledrie uuren er een van te nemen. Den zevenden werden de poeders om de twee uuren herhaald. De toeftand der lijderes blesf onveranderd. Den agtjlen gaf ik haar een laxeermiddel uit een fcrupel jalappenpoeder en agt grein zoet gemaakte kwik, doch waar op geen ontlasting gevolgdis. Den tienden des morgens kreeg zij een braakmiddel uit 12 grein jalappenpoeder, 9 grein ipecacuanha en 2 grein braakwijnlteen, waar van zij eene menigte flijm overgaf. De onvrijwillige bewegingen fchenen een weinig verminderd te zijn, doch met de fpraak was het nog lïeeds dezelfde zwarigheid; behalven het eenig woordje ik, was het haar onmogelijk zelfs het gemaklijkfie woord uittebrengen. Zij gaf zig wel zeer veel moeite, en maakte ongemeen veel bewegingen met de tong en den mond om te antwoorden, als men haar iets  . 93 vraagde, doch het bleef bij het eenig woordje ik, en dan volgde een diepe zugt. Den elfden fchreef ik haar weder negen poeders voor , elk van drie grein zinkbloemen, om er alle twee uuren een van te nemen, en ordonneerde het unguentum volatile van het Engelsch difpenfatorium (p) op den hals te leggen. Deze poeders werden tot den vijftienden , fchoon niet ftiptlijk naar het voorfchrift, gebruikt , en de verandering, welke de geheele toeftand daardoor verkreeg, was verbazend, De lijderes fprak nu tamelijk ongehinderd, behalven de woorden , waartoe de tong en het gehemelte vereischt wierden. Zij beantwoordde alle vraagen met het duidelijkst blijk van bewustzijn en dikwijls zelfs op eene verflandige wijze de kramptrekkingen in het gezigt waren merklijk verminderd , in plaats dat hetzelve te voren geftadig vertrokken en verdraaid was, was het thans uuren lang gerust en bedaard. Zelfs waren de trekkingen in de uiterfte deelen bijna geheel weg , alleenlijk hadden d&zelven in de armen en vingers nog plaats , wanneer zij iets naar den mond brengen of aanvatten wilde; de voeten daartegen waren geheel daarvan bevrijd, en zij kon dezelven volkomen uitftrekken. Zij rigtte zig zomwijlen met geweld op , en bleef ook eenige minuuten O) Deze zalf beftaat uit tiet Anngd. dulc. g j en ffir. fal. mmmonime 5 j«  overeind zitten ; doch zij kon zig niet lang in evenwigt houden, ook viel het hoofd, wanneer het niet onderfteund werd, nog altijd agter over of naar de eene zijde. Het unguentum volatile had flegts twee uuren op den hals gelegen , wijl men het er niet langer op wilde laten, uithoofde , dat de lijderes pijn in' het hoofd begon te krijgen , en men dit middel derhalven verdagt hield. Ik liet haar nu dikwijls eenige lepels ouden rhijnfchen wijn geven. Den zestienden kreeg zij weder, wegens gebrek aan open lijf, een laxeermiddel uit een fcrupel jalappenpoeder en agt grein zoete kwik , het welk egter geen werking deed , als tegen' den avond , wanneer men met eene klijfteer te hulp kwam, zij raakte toen eene menigte flijm kwijt, waaronder ook eenige wormen waren. Den zeventienden en agttienden werden de zinkbloemen weder tot drie grein alle twee uuren gebruikt. Den negentienden, des morgens, kreeg zij andermaal een laxeermiddel uit 25 grein jalappenpoeder , tien grein zoet gemaakte kwik en een half drachma fuiker. En om dat hetzelve tot des middags zonder werking bleef, deed ik weder eene klijfteer zetten, waarop vijf fterke ftoelgangen volgden. — Maar, wijl onaangezien de groote menigte van zinkbloemen, welken de lijderes zedert den 15 genomen had, de ftaat der ziekte evenwel onveranderlijk bleef, liet ik haar des  ■ 95 avonds 25 droppels olie van dippeuus met een lepel rhijnfchen wijn geven. Den tmntigften had zij des nagts ongemeen wel en aanhoudend geflapen. Ik liet haar des morgens weder 25 droppels olie van dippelius geven; en toen ik haar des avonds bezogt, vond ik haar veel beter. De trekkingen waren zedert den vorigen dag geheel weggebleven. Ik liet haar uit het bed nemen en op een rustftoel zeteen, zij kon de handen nu tamelijk wel gebruiken , en aan haare fpraak ontbrak haar nog zeer weinig. Men hield met het gebruik der gemelde olie aan, van welke zij daags 30 droppels nam. Den 25iten was de lijderes reeds den geheelen dag uit tiet bed , zat alleen op eenen ftoel en hield het hoofd regt , kon zittende zeer wel flikken, het welk haar tot hiertoe onmogelijk was geweest, en zij had haare handen en fpraak volkomen tot haaren wil. Zij klaagde nu over groote zwakheid, en zij was om die reden nog niet in ftaat om te gaan. Ik fchreef haar nu dagelijks een ftaalbad voor met welriekende kruiden, en tevens een af kookzel van valeriana, ferpent. virgin. vifco querc. tubeb., limat marlis, roet wijn. Hier mede heeft men tot den vijftienden der volgende maand aangehouden, en wijl de lijderes nu haare volle kragten weder bekomen had, is zij den zestienden tot groote vreugde van haare waarde ouders, en ik kan wel zeggen, ook tot  gé mijne groote blijdfchap, voor de eerfte maal weer uitgegaan. DERTIENDE WAARNEMING. Een veel belovend jongeling van twaalf jaaren klaagde in de maand januarij des voorleden jaars over eene hevige pijn in de linke zijde, welke hem eensklaps overviel, en verzeld was van een ongemeen flerk braken, het welk alle middelen, door de bekwaamde geneesheeren daar tegen gebruikt, weerftond, en eerst na verloop van zeven weeken eindelijk geftild werd. Doch onmiddelijk daar op werd hij door eene foort van krampen aangetast, welken door hoffmann onder de benaming van fpafmi vagi befchreven worden, en met dewelken het op de volgende wijze toeging. Des morgens vroeg te zes of zeven uuren na het ontwaken begon de jongeling de vingers in elkander te knijpen , en de vuisten met alle geweld boven de borst tegen elkander te floten. Hij knerfle dan met de tanden, het fchuim flond hem op den mond, en de oogen draaiden hem woest in het hoqfd om. Zo dra hij die tekens van aanval gaf, moest men de bed-dekens van hem afnemen, en, wijl hij niet te houden was, hem zijnen wil laten. De dekens waren dan niet zo dra van zijn lijf, of hij fchoof zig plotslijk naar onder tegen het voeteneinde , boog de beenen, dat de knieën tegen de borst kwamen, en maak-  97 maakte allerlei bewegingen en verdraaijingen met het lichaam; dan trommelde hij met een vei bazend geweld en fnelheid met de voeten tegen de bedftede , dan met de knieën tegen de borst , dan ging hij op zijn hoofd ftaan, en rigtte het lichaam regelregt in de hoogte, en dan weer boog hij het ganfche lichaam in eenen halven cirkel, door op het hoofd en de teenen te gaan ftaan; zomwijlen maakte hij een vreeslijk woest gefchreeuw, vertrok zijn gezigt tot een vrolijk lachen, lachte ook overluid, en dan moesten de omftanders op hunne hoede wezen, wijl dit altijd een teken was, dat de toevallen erger wierden, en hij alsdan begon te bijten, te krabben en te (laan. Zomtijds ging hij op de kniën zitten en ftoeide met den oppasfer en met zijne moeder, die geftadig bij hem waren; hij gaf hun bij voorbeeld eenige flagen op de wangen en knippen voor den neus, en dan zijn gezigt toeftekende , begeerde hij , dat zij hem hetzelfde zouden doen, en als zij daaromtrent geen goede rekening hielden en er hem een te veel of te weinig gaven , gaf hij door gebaerden zijne toornigheid te kennen. Na ditgemal, waarbij hij geftadig lachte en vrolijk van gelaat fcheen, viel hij weder agter over op het bed , en begon de verbazende krommingen en bewegingen weer op nieuw. De fcbriklijkfte vertoning was, wanneer hij zomwijlen zelfs uit het bed en op de knieën of op handen en voeten door het vertrek kroop. G  Hij zag dan vrolijk, draaide met verbazend gewelJ iemand eenen rotting uit de handen , en floeg er mede om zig heen , deed pogingen om de aanwezenden in de beenen te bijten, en dit alles met een naar alle aanzien duidelijk bewustzijn, wijl hij dikwijls zeer listig naar iemand doelde en onvoorziens op een' ander toefchoot, ook wonk hij zomwijlen iemand , de laarzen aftetrekken, op dat hij hem zou kunnen bijten. Dit duurde gemeenlijk een kwartier uurs , tot dat zijne gezigtstrekken op eens weer veranderden , en zijn gelaat ernftig en zwaarmoedig wierd, als dan viel hij weer agter over met tandengeknars, toegefloten handen en fchuim op den mond. Deze bewegingen wisielden den ganfehen dag onophoudelijk af tot des avonds 7 of 8, of des nagts te een uur. Alsdan eischte hij drieërlei zaaken met de volgende woorden, klijfteer, drinken en verbedden. Men zette hem dan eene klijfteer van ajfafxtida, na welke natuurlijke en verharde drekftoffen geloosd wierden; niet zelden eischte hij eene tweede, die men hem van weekmakende middelen zette. Hierop begon hij fterk te drinken, gemeenlijk veertien of vijftien pint water met melk agtereen; hierna liet hij het bed opmaken, waarin hij dan gerust cn ftil lag, en zomtijds eenige uuren fliep , en fchoon hij wakker was, befpeurde men geen aanvallen voor des morgens omtrent zeven uur, wanneer het wederom even als den vorigen dag begon te gaan en tot des  avonds duurde. Hij had eenen onoverwinlijken walg van allerlei eeten en geneesmiddelen. Behalven de drie gemelde woorden vernam men geen duidelijken onderfcheiden toon van hem. Zelfs ontbrak het hem gedurende den aanval aan alle gevoeligheid , inzonderheid aan de uiterfte deelen, fchoon men hem met eene naald diep in de voetzooien ftak, gaf hij niet het minste blijk van gevoel. Nogthans fcheen het, dat de zintuigen van het gehoor en der inwendige zinnen te gelijk in geen geheel onvolkomen toeftand waren , want wanneer de geenen, die hem oppasten , van hem fpraken en van zijne ftreeken verhaalden, gaf hij duidelijke merktekens van bewustzijn , wijl hij dan begon te lachen en te bijten. Maar als hij door het vertrek kroop, had hij altijd zijn volkomen gevoel; want, als iemand, hoe ftii ook, van agter hem kwam en hem aanraakte , keerde hij zig oogenbliklijk om , en verweerde zig. Zijne pols was gedurende den aanval altijd 'natuurlijk, het lijf verftopt, en zonder klijdeer ging hij nooit af; zijn water integendeel liep hem geftadig onwillig af. In dezen toeftand bleef de jongeling nu zonder verandering tot tegen het einde van April, en ik vond hem in denzelven op den ziften. Men had hem eenige dagen te voren eene fterke ontbinding van braakwijnfteen gegeven, waarop, daar hij die ongemerkt in den drank ingenomen had, meer dan dertig brakingen en eenige zwaare C 2  flaauwten gevolgd waren, zo dat men van zeiven roet het verder gebruik van dit middel ophield. Ik floeg voor, in plaats van den gewoonen drank, hem een af kookzel van oranjebladen te geven , doch wat moeite men deed om het hem intekrijgen, het was te vergeefs. Het menigvuldig en aanhoudend gebruik der walglijkfle middelen, toen het braken nog aanhield, had bij den lijder eenen hardnekkigen afkeer van alle geneesmiddelen te weege gebragt. Den 27flen fchreef ik met goedkeuring van den heer doctor de lemos zes poeders , elk van een grein zinkbloemen en een fcrupel fuiker, voor, om des nagts alle uur er een van onder den drank te mengen. Den agtentwintigften des morgens berigtte men mij , dat reeds vijf van de poeders gebruikt waren , dat de lijder heden voor de eerfle maal gedurende de geheele ziekte van zeiven ter ftoele ging, en dat hij geheel ongewoonlijk thans te negen uur nog gerust lag, zonder eenen aanval gehad te hebben, met de poeders werd aangehouden, en hij bevond zig den ganfehen dag in dezen beteren toeftand. Hij dronk eenige reizen , gaf zijnen kennisft-n de hand , liet mij op mijne begeerte de tong zien, wees ook op de plaats der maag, daar hij eene pijn voelde. Te vijf uur ëes namiddags kreeg hij weder eenen aanval, die egter gering was en niet lang aanhield. Men hield tot den jden Mai met de poeders aan, gedurende welken tijd de aanvallen des daags afwisfelendkwa-  lor kwamen, doch flegts eenige minuuten duurden. Hij fprak daarbij duidelijk, klaagde over pijn , en nam zo wel eenig voedzel als de geneesmiddelen gewillig. Den zevenden openbaarde zig eene nieuwe foort van toevallen bij den lijder, hij lag namelijk met de uiterfte deelen ftil, daartegen fpalkte bij elk oogenblik de oogen oopen, en ftiet, om zo te fpreken, den geheelen oogbol met geweld uit de holte ; zomwijlen kreeg hij enkele trekkingen, even als of hij onverwagt geftoken wierd, zomtijds fchreeuwde hij overluid. Rondom de oogen vertoonde zig een opgezette blaauwe kring , en de pols was daarbij vol en fterk; dit duurde omtrent drie uuren en hield dan op, waarna hij geheel ftil lag , met een geftadig fchuim op den mond. Ik belastte eene trekplaaster langs den ruggraat te leggen, doch zo dra de lijder gedurende den aanval merkte , dat men naar den wondheeler zond , begon hij er zig tegen te verzetten en verftoord te worden, en dit verzwaarde altijd de aanvallen, weshalven men cr van moest afzien. De zinkbloemen, welken ik reeds den vorigen dag in dubbele gift had voorgefchreven, heeft men hem nog niet kunnen ingeven. Den agtfien hadden hem de nieuwe toevallen van den vorigen dag verlaten, en de vorigen zijn , fchoon eenigzins gematigder, inde plaats verschenen. Onder het kruipen door het vertrek fprak hij op eene kinderagtige wijze, eischte te ecten, G 3  fchimpee op de lieden, die hem omringden, eu dit alles met het vrolijkst en vergenoegdst gelaat , welk men zig kan verbeelden, tot dat de trekkingen hem weêr op eens overvielen, zijn aangezigt rood werd , het fchuim op den mond kwam, en men hem naar bed moest brengen. Den negenden waren de omftandigheden nog dezelfden , en men had hem zedert gister flegts twee poeders kunnen ingeven, en ik vond hem buiten het bed met ingebogen knieën op de teenen als een kikvorsch in het vertrek rondhuppelen, met eene brandende tabakspijp in den mond, waarbij hij geftadig lachte en zeer vrolijk was, tot dat hij dan, als naar gewoonte, weder in zijnen fluipagtigen toeftand verviel. Ik wagtte den ganfchen paroxyjmus af, en zag met verbaasdheid, hoe de jongeling in de allerhevigfte trekkingen met het fchuim op den mond plotslijk vrolijk werd, eu in een oogenblik uit het bed was, en vergenoegd en vrolijk uitzag, op de teenen huppelde, aanftonds zijne pijp vroeg, die aanftak, rookte, met ons fchertfte en mij vriendelijk de hand gaf. Hij deed op mijn verzoek moeite om zig overeind te begeven, doch kon niet, en toen ik hem onder de armen vatte, om hem te helpen, kreeg hij op eenmaal zijne vo. rige trekkingen , en men moest hem te bed brengen. Den twaalfden beproefde ik, of men hem poeder van muscus kon ingeven, maar vergeefs , hij  v wilde niets nemen , zodra hij eenen vreemden fmaak befpeurde. Ik heb de proeven wegens zijn bewustzijn gedurende de aanvallen dikmaals herhaald, en altijd bevonden, dat hij ten duidelijkfte wist, wat er omging. Want, wanneer in het vertrek gelprokeu werd, van hem eene trekplaaster te leggen, fchreeuwde hij altijd overluid, en zodra iemand hem naderde en zig geliet, als of hij er hem eene wilde leggen , beet hij van zig. Nogthans was hij te zelfden tijde gevoelloos, en maakte geen de minste beweging, hoe diep men hem ook in de handen of voeten ftak. Maar onder het kruipen door het vertrek fprak en dagt hij zeer geregeld, alleenlijk dat, gelijk ik reeds gezegd heb , zijne fpraak zeer kinderagtig was en zonder fchroom , tegen zijne gewoonte, zijne moeder en de overige aanwezenden , voor welken hij anders de grootfte agting had , befchimpte en floeg , zodra zij hem ergens in tegen waren. En ik had opgemerkt, dat zo dikwijls men hem over zijn onbetaamlijk gedrag ernsthjk onderhield , hij aanftonds uit zijne vergenoegdheid in den ftuipagtigen toeftand weer verviel. Deze afwisfelende toeftand van ftuipagtige en onzinnige, aanvallen duurde tot den tmntigfien. De lijder kreeg in dezen tijd verfcheidenmaalen de zinkbloemen tot zeven grein , welken altijd de eenige geneesmiddelen waren, die hij ongemerkt naar zig nam, zijnde het onmogelijk, hem iets anders in te krijgen, wat moeite men ook G 4 .  104 y™"1— deed. Hij verzette zig met fchrandere gronden tegen het gebruik van alle geneesmiddelen. Den agttienden en negentienden kreeg hij twee klijfteeren met een fcrupel muscus, die eene groote menigte vuiligheden afdreven. Den eenentwintigden des morgens (tond hij tegen alle vermoeden op, volkomen bij zijne zinnen, kleedde zig aan, zette zig aan de tafel en fprak zeer duidelijk en verftandig, en begeerde zelf, dat men hem eene fpaanfche vliegen plaaster leide. Ik liet er hem aanftonds eene van een vierden el lang langs den ruggraat leggen. H te Hanover (V). IVjTijn antwoord is ditmaal een weinig langer , dan naar gewoonte, agtergebleven, en gij zelf zijt er grootftendeels fchuld aan; waarom kunnen alleen geleerde brieven u behagen ? waarom verlangt gij altijd naar kunstnieuwigheden? En met dezen, waardfle vriend, gaat het bij mij, eilaas, gelijk ik u reeds gezegd heb, vrij wat langzaam. Hier hebt gij eindelijk eenige kleinig- 0) Deeze brief heeft iets bijzonders van de voorgaande en de volgende, dezelve is naamlijk in form van een antwoord op eenen ontvangen brief van den (onlangs overleden) heer marx opgeueld; zo ik mij echter niet bedriege, kan men uit dit autwoord ligtelijk den inhoud van den brief van den heer marx opmaken, welke voornaamlijk een zeer fterke aanprijzing van de eikels in allerlei ziekten fchijnt te behelzen, dat nogthans op een oppervlakkig onderzoek berustende is.  "5 heden, welken de zo van uw geroemde eikelkoffij betreffen. Ik beken het u rondborstig, dat ik noch waterzugt, noch zinvang, noch engelfche ziekte, noch langdurig hoesten met de eikels genezen heb; ik kan alleen van eenige leucophlegmatifche gevallen met zekerheid zeggen, dat zij mij in dezelven van zeer goeden dienst zijn geweest, en ook alleen dan , wanneer ik dezelve met den koortstbast zamen liet koken en drinken. Hier vo'gen de gevallen, zo als ik die in mijn dagboek aangetekend heb. Ik vertrouw van uwe opregtheid en waarheidsliefde , dat gij dezelven als een bijvoegzel tot de gefchiedenis der eikelen zult ontvangen, fchoon zij flegts eene geringe bevestiging uitmaken van die groote deugden, welken gij en andere groote mannen van dezelven waarnemen. Niets kan bij eenen kunstenaar eene kleinigheid zijn , hetwelk flegts het minste licht over een gedeelte zijner kunst verfpreid. Den aSften maij des voorleden iaars werd ik bij eene vrouw van veertig jaaren geroepen. Zij lag zedert eenige maanden aan eene driedaagiche afwisfelende koorts; een heelmeester bij eene kompagnie, welke over haar ging, verzuimde niet, haar vlijtig ader te laten, en de afwisfelende koorts veranderde in eene aanhoudende. Na het gebruik van allerlei middelen, van welken zij zig niets anders dan de peper met brandewijn konde herinneren , verliet haar de koorts, zij werd egter over haar ganfche lichaam wateragtig gezwollen, inzouH 2  derheid had het wateragtig gezwel der beenen zeer toegenomen. Het zelve ftrektte zig uit van de voeten tot boven aan de dijen. Deze deelen waren ook zeer glinïlerende, en als men er op drukte , bleven geheele kuilen na. Bij onderzoek vond ik in de linke zijde, omtrent de mik , eene eenigzins langwerpig ronde verharding; het aangezigt was zeer opgezet, en de lijderes fcheen eene geheel kwaade lichaamsgefleldheid te hebben. Zij kpnde wel gaan, doch met moeite, zijnde zeer magtloos en ten uiterfte neêrflagtig en mismoedig : zij had volkomen gebrek aan eetlust; de pols was klein en zwak; gedurende haare ganfche ziekte zijn de maandftondcn weggebleven; voor haare ziekte was zij van eene fterke lichaamsgelteldheid en had eene zeer gezonde kleur. Daar ik juist niet lang te voren, zo wel door uwe vriendelijke brieven als door uwe verhandeling in het Hanoversch magazijn, en het fchrijvcn van den heer hoogleeraar schröüer, van de werking der eikelen onderligt ben geworden, was deze gelegenheid gewenscht voor mij, om dit middel in het tegenwoordig geval te beproeven. Ik fchreef derhalven mijne lijderes voor , driemaal daags twee drachmen gerooste eikels opgekookt, nevens anderhalf drachmen koftij te drinken. Tevens liet ik haar, ten einde de maag en de kragten in het algemeen eenigzins te hulp te komen, driemaal daags van de mixt. tonic, nervin. Jïahl. dertig droppels nemen.  Ik heb mijne lijderes eerst den i&en junij weèr kunnen bezoeken. Ik vond den eetlust een weinig beter; maar de zwelling der beenen was zo weinig verminderd, dat men het naauwlijks kon befpeuren; egter fcheen mij de verharding in de linke zijde een weinig kleiner te zijn geworden. De eikels hadden , volgens het berigt der lijderes, de pislozing in het minste niet bevorderd , het zweeten was daartegen verbazend fterk, fchoon men uit hoofde der onmatige hitte dezer dagen niet kon bepalen , hoe veel men van deze werking aan de kragten van het middel moest toefchrijven. Ik liet de hoeveelheid der eikelen nu vermeerderen , zo dat de lijderes dagelijks een afkookzel van drie lood , en wel naar goedvinden koud of warm gebruikte. Den i2den vond ik de lenden bijna geheel vrij van zwelling, maar de dijen en inzonderheid de beenen waren nog ongemeen gezwollen, glinfterende, en lieten na het drukken kuilen na. De eetlust en de kleur der lijderes waren een weinig beter , maar de pols was koortsagtig. Het zweten hield nog fteeds aan , daarenboven hadden de eikels nog geen merklijke ontlasting te weeg gebragt, noch door den pis weg, noch door den ftoelgang. Ik liet haar nu de dagelijkfche hoeveelheid van eikels tot op vier lood vermeerderen, entevens, uit hoofde der koortsagtige pols , een drachme van den Peruviaanfchen bast mede afkoken. H 3  Den I5den vond ik den toeftand der lijderes reeds ongemeen veranderd. De pislozing was nu zeer fterk ; zij had, zeide zij, in deze paar dagen meer dan eenen emmer vol gewaterd ; de beenen waren nu bijna volkomen geflonken ; de huid viel met fchubben af, en de kragten en eetlust namen zeer toe. Met het gebruik der eikelen werd aangehouden. Den 23ften kwam de lijderes mij op mijne kamer bezoeken. Haar gezigt was levendig en haare kleur gezond. De zwelling was geheel verdwenen ; van de verharding in de linke zijde was niets meer te befpeuren ; haare kragten waren volkomen herfleld , en behalven de verfterking der maag, waartoe ik haar het gebruik van bittere extracten voorfchreef, vond de kunst niets meer aan haar te verbeteren. In het voorjaar had ik tweemaal over eene vrijster van negentien jaaren, die eene driedaagfche afwisfelende koorts had, gegaan. Haare maandelijkfche ftonden waren zedert den cerften aanval weggebleven, daar zij egter geen agt op geflagen had. Ik werd in junij des voorleden jaars bij haar ontboden , en vond haar gezigt bleek en opgezet, de pols langzaam en traag, en de voeten tot aan de knieën zeer gezwollen. Het gebrek aan kragten liet haar met veel moeite toe, om uittegsan , doch hinderde haar niet in haare huislijke bezigheden, welken in kantwerken beftonden. Haar eetlust was voor het overige nog tamelijk goed.  Ik fchreef haar teneerften de eikelen tot drie lood nevens anderhalf drachme koortsbast voor, belastende zulks in anderhalf pint water tot op een pint te laten verkoken, en dagelijks koud of warm te drinken. Ik bezogt haar eerst drie dagen daarna, en bevond haareu toeftand ganschlijk beter, de beenen waren in het geheel niet meer gezwollen , de pols was fneller en driftiger, en de kleur bijna natuurlijk. Ik befloot de genezing met een maagelixir en bevool haar aan, veel beweging te nemen. Zij zeide mij ook , dat zij beweging in haar lichaam befpeurde, die haar de maandelijkfche zuivering aankondigde, maar, wijl ik haar zedert niet weder heb gefproken, weet ik niet, of dezelve werklijk gevolgd is. Hier hebben de eikels ook meer op de uitwaasfeming dan op de pis gewerkt. Met hetzelfde gevolg bediende ik mij in augustus des voorleden jaars van de eikelen bij een ander vrouwsperfoon van vijfendertig jaaren, welfce na eene bezigheid met nat goed gedurende agt dagen , en een hevig verfchil met iemand , zulke opgezwollen beenen kreeg, dat zij nauwlijks in ftaat was om te gaan. Ik vond dezelven zeer glinftercnde, zij lieten bij het drukken kuilen na, en veroorzaakten eene pijnlijke en brandende gewaarwording. Het aangezigt was een weinig opgezet. Voor het overige leed zij aan geen van haare verrigtingen , het ontbrak haar noch aan eetlust noch aan kragten, de pols was H 4  120 natuurlijk, en de maande!ijkfche zuivering in volkomen orde. Ik bediende mij van de eikelen volkomen op de bovengemelde wijze, en liet dagelijks een afkookzel van twee oneen nevens anderhalf drachme bast van peru gebruiken. Drie dagen daarna was de zwelling van het linke been geheel verdwenen, daar tegen had het regte been nog bijna de helft van de vooiïge dikte, egter konde de lijderes op beiden zeer wel gaan , en de pijnlijke gewaarwording was geheel verdwenen. Na dat zij nog twee dagen met het gebruik van dit middel had aangehouden, kreeg het regte been insgelijks zijne vorige gezonde geiïalte. Zedert heb ik deze vrouw niet weêr gezien. Het middel had hier merkiijk op de pis gewerkt, fchoon de lijderes zeide, dat zij gedurende deszelfs gebruik des nagts altijd meer dan naar gewoonte uitgewaasfemd had. Dit zijn, mijn vriend, de gevallen, in welken ik u met zekerheid van de werking der eikelen iets kan zeggen. Geloof niet, dat dezelven het allen zijn, in welken ik. het middel aangewend heb; ik heb het in geen geval, waar in uw gezag en de gezonde reden mij deszelfs gebruik aanbevolen hebben, onbeproefd gelaten; ik heb hetzelve kinderen, die de engelfche ziekte, verharde klieren aan den hals en uitfl3g op het hoofd hadden, in beginnende waterzugt en ligte ifuipagtige toevallen laten 'gebruiken en zien gebruiken, doch van geen geval, behalven van de bo-  '■ " 121 vengemelden , durf ik u het gevolg met zekerheid mededelen (t). Somwijlen fcheen het mij voordeelig, fomwijlen nadeelig, en dan weêr geen van beiden. Gij weet het zo wel als eenig ge- (/) Het geen de heer hertz hier over de eikels aanmerkt, kan ik met mijne ondervinding volkome bevestigen, alleen in vier gevallen heb ik een aanrncrküjk voordeel van het gebruik der eikels gezien, van welke tveè zeer veel overeenkomst hadden met het eerde hier bijgebragte geval van den heer hertz, in welke ook na dagelijks een afkooksel va!, een once eikels en twee dragmen kina gebruikc te hebben, eene fterke waterloozing eu vermindering der plaaw gehad hebbende zwelling volgde; en de twee anderen waren twee kinderen, in welke eene verftopping der darmfcheilsklieren plaats hadden, die na het gebruik der eikcis bij wijze van poeders met zuiker vermengd, viermaal daags een koffijlepekje, volkomen geneezen wierden; voor het overige hebbe Ik dezelve in verfchillende gebreken, op verfchillende wijzen, t's in een afkookzel, in een koud af:rekzel, zelf in poeders, voorgefchreven, nimmer nogthans met zodanige heilzaame uitwerking, zo als de Heeren schröder en mars gewild hebben; zelf in teeringziekten hebbe ik ze niet zelden fchadelijk bevonden , doordien zij namelijk door hunne uitwaasfeming bevorderende eigenfehap, niet zelden het zo fchadelijk nagtzweeten in die ziekten aanzetten; -Betreffende deze laatstgemelde eigenfehap nogthans, moet ik aan den anderen kant aanmerken , door de ondervinding geleerd te hebben , dat dezelve zeer verfchjlt na het koel of warm houden des lijders, zo als de heer hertz in het vervolg ook aanmerkt. H 5  neesheer , die zijne waarnemingen in geen hem toebetrouwd ziekenhuis verzamelt, van hoe veele zwarigheden elke verzeld is, die in de gemeene praktijk zal gedaan worden; hoe veel waakzaamheid, zorgvuldigheid, oplettendheid en ventand vereischt word, om den waaren loop der natuur in eene ziekte, en het vermogen of onvermogen der voorgefchreven middelen nategaan , en voldoende gevolgen daar uit te trekken. Ik fpreek niet van de bekwaamheden en gaaven van den geest, die van de zijden des geneesheers vereischt worden, om waarnemingen te kunnen maken, zelfs deze vooronderfteld zijnde , ontmoet men van de zijde des lijders en der geenen, die hem omringen, de fterkfte hinderpaalen. Den lijder is het enkel om zig zeiven , nooit om de kunst te doen, wat is er hem aan gelegen, of de geneesheer een volkomen (Iridium in hem vind? hij wil van zijne kwaal geholpen zijn , om het even, hoe of op welke wijze. Om die reden word het verftand van den oppasfer, der nabeftaanden en der zogenaamde ervartnen geftadig geraadpleegd; een geluk voorden geneesheer, wanneer die raadslieden zijn voorfchrift niet ronduit verwerpen ; en fchijnt een middel te fterk , of word het bij geval kort voor het uitbreken van een paroxyfmus gegeven, dan is dit eene uitwerking daarvan, de lijder bevind er zig niet wel op, en men geeft het zeldzaamer, of in minder hoeveelheid; fchijnt het daar tegen te zwak, dan gaat men er  overdadigmede te werk,men geeft het dikwijlerof in grooter hoeveelheid,onder voorwendzel het kan geen kwaad. Walgt het den lijder, dan word het verdund, met ongepaste dingen vermengd of wel geheel aan eene zijde gezet, zonder dat de geneesheer van dit alles iets verneemt. Ten aanzien van den leefregel en de behandeling, van deze tot onderfteuning der natuur en der middelen zo noodwendige zaaken, is de ftem van die raadslieden nog gewigtiger. De onervarene in de kunst ziet het gewigt dezer zaaken niet in, en men fchikt zig derhalven zeer ligt naar het gemak en de vooroordeelen des lijders en zijner raadgevers. Dan geeft men den zieken, uit te ver gedreven zorgvuldigheid voor de behouding zijner kragten , op eenen tijd voedzel, wanneer het oogmerk des geneesheers is, de kragten te verminderen, teneinde de woede der ziekte daar door te beteugelen ; dan heeft men uit verkeerde beleefdheid te veel toegevendheid omtrent zijnen trek tot zekere fpijs of drank, en meent, daar door niet tegen het verbod van den geneesheer aantegaan, wijl men den lijder flegts eene geringe hoeveelheid van het nadeelige geeft; men wil vervolgens nog fteeds in zekere toevallen, uit vooroordeelen, die de oudheid geheiligd heeft, tegen het uitdruklijk voorfchrift van den geneesheer, den zieken met geen nat goed aan het lichaam komen, hem niet bewegen , geen fchoon linnen geven, en geen vensters ODenen. Maar dit alles word ons uit  vrees voor ons ongenoegen verzwegen. Wanneer wij dan zonder zorgvuldig onderzoek van die zaaken, (en indedaad, de verflagenheid in de ziekekamers maakt dikwijls het nauwkeurigst onderzoek noodzaaklijk) voor het ziekbed komen, is het zeer natuurlijk, dat wij alle verfchijnzels , goede of kwaade , die wij daar ontmoeten, alleen aan ons voorfchrift toefebrij ven, fchoon de eerften zo wel als de laatften juist de gevolgen van de verwaarlozing van ons voorfchrift kunnen zijn. Wanneer wij dan op onze kamer gaan, deze verfchijnzels als gevolgen van dit of dat geneesmiddel ter nederftellen, en ze dan onder den pragtigen titel van ondervindingen en waarnemingen aan het licht geven, kunnen wij zekerlijk voor eenigen tijd fchrijvers van naam worden , maar wij worden tevens moordenaars in het toekomende en kunstbedervers ! -— Nogthans zijn de gemelde zwarigheden , vergeleken met de geenen, welken uit de twistgedingen der geneesheeren zeiven voordfpruiten , op verre na de onoverwinlijkfte niet. Van die tegen elkander werkingen, die men daaglijks onder een zeker foort van lieden aantreft, welke de fraaifte kunsten als handwerken oeffenen , ieder kunst ook haare fchoonheid ontroven , en dus ook in alle kunsten en voornaamelijk in de onze, die voor het menschlijk geflacht zo dierbaar is , nauwelijks te dulden zijn, fchame ik mij zeker te fpreken. Ik bedoel veel meer de twistgedingen metandere  125 geneesheeren, in welke wij, buiten onze fchud en zonder voorweten, door de lijders met geweld gebragt worden. Wankelmoedigheid en onftandvastigheid is alom de eigenfehap van den gemeenen man, en het meest daar , wanneer het om zijne gezondheid en om zijn leven te doen is , hij word het vertrouwen op eenen geneesheer zeer ras moede , wanneer hij de werking zijner kunst in de eerfte drie of vier dagen niet ondervind. Hij deelt hetzelve dan onder twee of meer geneesheeren, van welken hij geen van hun uit vrees van hem te beledigen iets van den anderen zegt. Offchoon nu de zekerheid der kunst het noodzaaklijk maakt, dat de goede geneesheeren ten aanzien der kentekens geftadig overeenkomen, maakt nogthans haar verdere omfiag het even zo onvermijdelijk, dat zij ten aanzien der aangewezen middelen dikwijls van elkander afwijken, de een kan tot een zeker doeleinde dit, de ander dat gepaster vinden. Ieder gaat alsdan zijnen eigen gang, en volgt gedurende den ganfchen loop der ziekte zijn plan , hij ordonneert en zijne middelen worden niet gereed gemaakt, of ook wel gereed gemaakt en hem getoond, maar niet gebruikt. Wanneer nu de ziekte een einde genomen heeft , het zij ten goede of ten kwaade , fchrijft ieder zulks aan zijn geneesmiddel toe , en prijst het der nakomehngfchap aan of keurt het af, zonder eenigen grond. Gebeurt het zelfs, dat de geneesheeren ten aan-  zien der kentekens zelfs in gevoelen verfchitlen, 20 dat de een de kragten der natuur verzwakken, de ander dezelven verflerken wil; de een ontlastingen , de ander verfterkingen nodig oordeelt; de een zuivering der eerfte wegen , de ander bevordering van het zweet raadzaam agt, dan ontftaan gemeenlijk de droevigfte verwarringen der kunst. Men volgt dan gemeenlijk het voorfchrift van den eenen onder geftadige verzekering aan den anderen , dat het zijne gevolgd word; wanneer deze nu voor het ziekbed gevolgen ziet, die zo tegen zijne doeleinden aanlopen , moet hij noodzaaklijk tot valfche gedagten, verkeerde befluiten of zelfs tot mistrouwen tegen de kunst verleid worden; of men gebruikt de middelen van beide de geneesheeren beurtelings, of men mengt ook wel zelfs beiderlei middelen onder elkander. Het heugt mij, dat ik in mijne ftudeerjaaren ooggetuigen van zulk eene handeling ben geweest, welke zonder de aanmoediging van mijnen grooten leeraar mij als leerling de kunst bijna zou tegen gemaakt hebben. Het was in eene langdurige ziekte , dat twee geneesheeren de een agter den anderen ordonneerden. De een fcheen, zo veel ik toen kon oordelen, de hoofdoorzaak voor eene fcorbutieke fcherpte te houden en fchreef de vitrioolzuuren voor, de ander vermoedde eene taaiheid in de fappen of verftoppingen in de darmfcheilsklieren en ordonneerde wijnfteenolie. De lijderes  ï%7 wist niet wat zij zou doen, even zo min als haar geheele raad van nabcftaanden en oppasters; eindelijk werd na lange debatten bdloten, beide middelen onder elkander te mengen. Dit werdi aanftonds gedaan; maar bet daar uit volgend opbruisfchen verfchrok de ganfche vergadering , men wist niet, wat het was of wat het betekende; men veranderde derhalven van befluit, en gebruikte geen van beide de middelen. Den aanwezenden en omaanders werd op het zorgvuldigfte ingefcherpt en alles ook zo ingerigt, dat ieder van deze geneesheeren op het kunstigfte moest bedrogen worden. Ik weet niet, welken loop de ziekte toen nam, genoeg, dat beide geneesheeren bedrogen werden, en ieder hunner, naar alle vermoeden, het einde der ziekte aan zijn voorfchrift toefchreef, cn het oP dit uur misfchien reeds openliik verhaald heeft. — Gevallen van dien aart fluiten niet zelden den konstenaar. OngeJukkiglïj* worden zulken als dagelijkfche verfchijnzels in de gemeene praktijk gevonden, tegen welken de grcotfte roem des geneesheer» niets vermag. „ Wij moeten ook verzekerd zijn, „ (zegd de nAEN) (*) dat de lijders onze voor„ gefchreeven middelen gebruiken, dat zij geene " andere geneesmiddelen buiten ons weten inneemen, of dezelve met de onze vermengen, ,m „ welke gevallen zij nogthans, uit vrees van on- (*) De haen rat. med. P. VI. pag. 3i<5-  „ ze gramfchap , het verlies onzer vriendfchap, „ gunst e. z. v. haare geneezing aan onze behan„ deling zullen toefchrijven, welk alles mij dik„ wijls gebeurd is, en ook anderen zonder twijfel „ meer dan eens gebeuren zal." Bedenk, mijn vriend, dit is de taal van den grooten Weener geneesheer, eenen de haen ; wien van ons zou deze omftandigheid niet bedenklijker zijn? Geloof mij, het is dezelfde gefchiedenis, die u , die mij, die zonder uitzondering eiken geneesheer betreft, die zijne lijders door geen geweldige middelen kan dwingen tot het opvolgen zijner voorfchriften. O hoe gelukkig zijn van eenen zekeren kant de kunstenaars , welker voorwerp uit linnen of marmer beftaat! Dit in overweging nemende, moeten wij dan, wanneer wij een geweten hebben en menfehenliefde bezitten, ons niet met beven aan dit heilig werk wagen , aan de fchrijftafel zetten om waarnemingen te fchrijven en in het licht te geven? Kunnen wij, wanneer wij flegts den minsten eerbied voor de godlijke kunst hebben, de kunstenaars van den tegenwoordigen en den toekomenden tijd een geneesmiddel wel aan- of afraden, zonder op het zorgvuldigfte onderzogt te hebben, of de ondervindingen, die er ons toe bewegen , ook dadelijk gemaakt zijn ? „ Ieder „ mensch, zegt de heer berger, (eene nieuwe ,, paracelfifche fchrijver), moet van het geen hij „ zegt, hoe veel meer van het geen hij fchrijft, „ en  en waardoor hij millioenen menfchen kan tot; j, nadeel en toe nut zijn, God rekenfehap ge* ,, ven. Het oordeel van eenen geleerden over ,, eene zaak kan veel nut en veel nadeel bewer„ ken, wijl de meeste menfchen te traag zijn ,, cm zelf te denken en het ellendig gezag vol,, gen. Het nadeel is reeds bewerkt, en dikwijls ,, onmogelijk door openbaare herroeping, te her" ,, ftellen." Het is ontwijfelbaar, dat deze rekenfehap des te zekerer en ftrenger moet gedaan worden, hoe gewigtiger en onmiddellijker de invloed eener bewering op het welzijn of onheil van het mensch lijk geflagt is , en welke foort van bewering is van gewigtiger en onmiddellijker invloed , dan de meesten in onze wetenfchap? Haare eerfte gevolgen zijn niets minder dan leven en dood , gezondheid en ziekte , en dezen ftrekken zig tot alle waerelddeelen en tot de verfte eeuwen uit. Op wien anders komt het, dan op mij te huis, wanneer in eeuwen een geneesheer door mijne waarnemingen geleid, het gebruik van een door mij gelaakt middel , het welk in den grond misfchien het eenig hulpmiddel is, verzuimt, of zig van een aanbevolen bedient , het welk nadeel doet, of ook flegts den tijd daardoor veronagtzaamt , waarin een ander beter werkend middel had kunnen gebruikt worden. En nu van de zijde der kunstverderving* Het is eene uitgemaakte zaak , dat de blijkbaarheid I  van onze kunst enkel op grondregelen van on. dervinding berust. De natuur is ons noch in de middelen , noch in ons lichaam genoegzaam bekend , als, dat wij vooraf uit beiderlei gefteldheid derzelver beurtlingfche betrekkingen zouden kunnen opmaken en bepalen. Niets dan de eenvoudige aanmerking dezer betrekkingen , tot welken een ongeveer of inftinSt gelegenheid gegeven hebben, maken de fteunzels van het ganfche beoeffenend gedeelte der geneeskunst uit. Haare gefchiedems begon daarmede, in het vervolg werden deze betrekkingen door herbaalde ondervindingen bevestigd , nieuwen daar bij gevonden of door dezelven ontdekt. Gelijk nu de zekerheid van eene zuivere grondftelling van het vernuft op de eenzelvigheid (identiteit) of de tegenftrijdigheid gegrond is , doordien men, of in het fubjeft het vooronderftelde eenvoudig ontmoet, of zulke oogenblikken in hetzelve ontdekt, welken het tegengeftelde van het vooronderftelde ontkennen ; even zo wel berust de zekerheid van eene bloote grondftelling van ondervinding eeniglijk op het menigvuldig bij elkander zijn of op elkander volgen van het fubjedt en het vooronderftelde. Volgens de wetten der waarschijnlijkheid kunnen geen twee gebeurdnisfen of veranderingen, van welken de eene niet de oorzaak der andere is, of die voor het overige in geen verbindnis met elkander ftaan, geftadig , op elkander volgen. Van daar, omgekeerd, wan-  heer de ondervinding twee veranderingen geftadig in een vervolg op elkander toont, zo leren deze wetten der waarfchijnlijkheid, dat tusfchen dezelven eene verbindnis moet plaats hebben, of dat zij beiden bijgevolgen eener derde oorzaak zijn, of dat zij eindelijk onder elkander zeiven als oorzaaken en gevolgen betrekking hebben. Twee zaaken, welken tot hiertoe altijd bij of op elkander geveest zijn , zullen in het vervolg ook altijd bij of op elkander zijn, is de voornaamfte grondregel van alle wetenfchappen van ondervinding, en dus ook van de onze. Eazij heeft geenzekerer fteunzel nodig ; want, zegt mij, wanneer de (telling,de koortsbast geneest de afwisfelende koorts, met de (telling, de zon zal morgen de voorwerpen op den aardkloot zigt* laarmaken, dezelfde zekerheid heeft, wat behoeft er dan meer? nogthans berust de zekerheid van deze {telling enkel alleen op de ondervinding , de zigtbaarheid der voorwerpen op den aardkloot is tot nog toe altijd op de verfchijning der zon aan den gezigtein* der- gevolgd. Dit zo zijnde, moet de zeker- heid van eiken regel van ondervinding door elk nieuw of na elkander zijn des voorwerps en vooronderftelde eenen trap verfterkt worden, want telkens als zij op nieuw bij of na elkander verfchijnen, word de waarfchijnlijkheid, dat tusfchen dezelven eene verbindnis moet plaats vinden, een trap grooter, en dienvolgens ook het vermoeden, dat zij in het vervolg altijd bij of na elkander verfchijnen zullen. Men kan derhalven zeg. I a  gen, (om bij mijn gekozen voorbeeld te blijven) de [telling, bij de verjcliijning van de zon op mor* gen zullen de voorwerpen des aardkloots zigtbaar worden, heeft heden een grooter trap van waarfchijnlijkheid, dan zij ooit gehad heeft, wijl heden het getal der gevallen, in welken de tegenwoordigheid der zon met de zigtbaarheid der voorwerpen bij elkander waren , het grootfte is. Dit getal kan zig in het oneindige vermenigvuldigen , en dan krijgt de Helling den naasten trap der wiskunstige zekerheid, den hoogfien trap van waarfchijnlijkheid. Gebeurde het in tegendeel, dat de zou eens aan den horizont verfcheen, ■ zonder dat zij ons de voorwerpen des aardbols zigtbaar maakte, zou , indien wij niet tevens de oorzaak, die dit verhinderde, duidelijk kenden, het vermoeden , dat de tegenwoordigheid der zon en de zigtbaarheid der aardfche voorwerpen in het vervolg weder bij elkander zouden zijn, eenen trap verliezen, en hoe dikwijler dit gebeurde, des te meer zou de waarfchijnlijkheid afnemen. Maar gefield, er werd in deze uitgezonderde gevallen eene oorzaak ontdekt, welke de verbindnis tusfchen de tegenwoordigheid der zon en der zigtbaarheid van de voorwerpen wegneemt, als bij voorbeeld de tusfehenkomst der maan, zo verkreeg de ftelling, welke de verbindnis van deze beide zaaken vastftelt, weer haaren vorigen trap van waarfchijnlijkheid, alleenlijk onder zekere bepalingen , wanneer namelijk de hinderpaal afwezend is; zo lang tot dat  133 de fcheiding van beide deze zaaken zonder de tegenwoordigheid der hinderpaal zig eenmaal vertoonde. Ik zou eenen wijsgeerigen geneesheer beledigen, indien ik hem wegens eenen wijsgeerigen uitflap om vergifnis bad. Laten wij de gemelde regelen van waarfchijnlijkheid op de Helling in onze kunst toepasfen. Hoe dikwijler eene zekere verandering in ons lichaam op het gebruik van een zeker middel volgt , des te waarfchijnlijker word het vermoeden , dat zij in het vervolg weder op elkander zullen volgen, des te meer zekerheid bekomt de Helling, dit middel hiengt deze werking voord. Zo dikwijls daartegen de ondervinding leerde, dat na het gebruik van dit middel de opgegeven werking niet volgde of zelfs eene tegengeftelde zich vertoonde, verliest het vermoeden van de toekomende gevolgen dezer dingen trapswijze zijne waarfchijnlijkheid en de Helling haare zekerheid. Maar, wanneer naderhand de gevallen, in welken de werking op het gebruik des middels volgt, en de geenen, in welken zij niet volgt, nauwkeurig overwogen, en onder de omftandigheden, welken dezelve verzeilen, eenigen ontdekt worden, welken aan de eerfte of laatfte gevallen eigen zijn , verkrijgt de gemelde Helling weer haare vorige waarde, alleenlijk, dat haare zekerheid tot het daarzijn of de afwezenheid der bedongen omflandigbeden bepaald word. De waarfchijnlijkheid der Helling kan dan alleenlijk weggenomen worden, wanI 3  neer de weerfpreken.de gevallen in geen ftuk onderfcheidea zijn van die, in welken men aan het middel de werking toefchrijft, of wanneer ten minften de verfcheidenheid van dien aart is , dat noch door middel van befpiegeling , noch van ondervindingen van den anderen kant kan begrepen worden , hoe zij een hinderpaal der opgegeven werking kan uitmaken. Dit was de gefchie- denis van den koortsbast. De verbazende werking, welke men in het begin op deszelfs gebruik zag volgen, maakte, dat men de ftelling, de koortsbast geneest de afwisfelende koorts, eene onbepaalde algemeenheid toekende; zonder onderfcheid, zonder den voorgaanden toeftand des lijders in pverweging te nemen , was men aanftonds gereed , om alle aankomende koorts hals over kop met den koortsbast te keer te gaan. Dit kon niet lang duren, het misbruik van dit middel moest ontelbaar veele nadeelen te weeg brengen, en het kon niet misfen, of de zekerheid van dien grondregel moest ten eenemaale overhoop geworpen, en het middel tot de fchadelijkfte produkten der natuur veroordeeld worden. Alleenlijk na verloop van eene eeuw bleef het voor de groote mannen s ij denham , torti en werlhof bewaard, der bovengemelde ftelling weer haare waarde bijtezetten. Want de tegengeftelde ondervindingen met eikander vergelijkende, ontdekten zij in de gevallen, waarin de koortsbast deszelfs oogmerk mistte, zekere oiriftandigheden, welken zijne werking  noodzaaklijk moesten verhinderen. Het niet plaats hebben dezer onhandigheden (met een geneesheer fprekende, zoude eene optelling dezer omftandigheden overbodig zijn (v),) werd dus de noodzaaklijke voorwaarde, waarop de algemeenheid der ftelling moest bepaald worden, wanneer dezelve tot dien trap van zekerheid zou gebragt worden, welke zij in het eerst door de eerfte ondervindingen bekomen had. Nu is de waarheid dezer voorwaarde reeds door oneindige ondervindingen bevestigd, en ik geloof, dat er geen waarheid is, van welke wij met meer zekerheid overtuigd zijn, dan van de waarheid der gemelde ftelling onder de vastgeftelde bepaling. En zodanig is ook de gefchiedenis van ledej geneesmiddel, de uitkomst der eerfte proeven u fchier altijd te algemeen; eenige gelukten verleiden ons, om een middel zonder uitzondering voor een algemeen geneesmiddel in zekere ziekten te houden, of eenige mislukten om het voor een vergift uittegeven; tot dat, misfchien eerst eeuwen daar na, even zulke uitkomsten de vorigen om verre werpen, en het middel juist de tegenaeftelde werking toefctarijven. Als er dan de a* beid en de pogingen van goede verftander, bijkomen, welken de bijzondere gefteldheid der om00 Algemeen kan men bier onder rekenen eene omftekingiige dispofiiie, en een grooten voorraad van eene o andere fchadleijke ftoffe in het lighaam , en voornameujkin de eerfte wegen. I 4  flaadighèderi ontwikkelen, en de ftrijdige onder-; vindingen ontleden , dan word de algemeenheid van beide uitkomsten eerst behoorlijk bepaald, en de waarde van het middel bekomt zijne juiste beftemdheid. Het is juist niets zeldzaams , dat de menschiijke ziel den weg tot het middenpunt door de beide uiterften neemt. Wijl nu het geen ik van de waarfchijnlijkheid gezegd heb, niet alleen bij de thtrapeulifche grondregelen plaats vind , maar zig ook tot de waarneming van den natuurlijken loep in de ziekten, de verbindnis, het gewigt en de voortekens der toevallen uitftrek't; wijl verders geene op zig zelve ftaaride grondregel in onze wetenfehap gevonden word, welke niet met eene menigte van andere ftelliïigen zamenhangt, ziet men duidelijk, hoe veel elke juiste ondervinding tot zekerheid en blijkbaarheid der kunst , als wetenfehap befchouwd, toebrengt. Elke ondervinding, wanneer zij zelfs geen nieuwe betrekking tusfchen twee zaaken ontdekt, bevestigt eene reeds bekende, of neemt er eene weg. In het eerfte geval geeft zij aan de zekerheid van eene bekende ftelling, eenen nieuwen trap van waarfchijnlijkheid, en in het laatfte geval vermindert zij dezelve eenen trap, of bepaalt ten minsten de algemeenheid der ftelling nader, Het is niet mogelijk , dat twee juiste ondervindingen volftrekt elkander zouden tegepfpreken, zo dra zulk eene tegenftrjj.digheid plaats vind , moet altijd eene van beide  de ondervindingen of geheel valsch of te ver uitgebreid zijn. Wanneer deze derhalven verworpen of nauwer bepaald word, verkrijgt de kunst daar door over het geheel eenen nieuwen trap van zekerheid. Van den anderen kant daartegen word door elke onnauwkeurige ondervinding of eene nieuwe onnauwkeurige betrekking opgegeven, of aan eene reeds bekende ftelling valschlijk eenen nieuwen trap van zekerheid toegevoegd , of ook op eene valfche wijze bepaald. En daar deze dwaling zig tot alle (tellingen, die met deze in verbindnis ftaan, uitftrekt, moet de kunst over het geheel daar door wankelend en onzeker worden. Dit, mijn vriend! moest indedaad ieder geneesheer, voor dat hij zijne ondervindingen en waarnemingen aan het publiek mededeelt, in bedenking nemen, ten einde hij, zig het gewigt zijner bezigheid voorftellende, bewogen werde , zijne gedagten ten ftrengften te toetzen, en ailes, wat hem fchijnt, niet vrij van verdenking te wezen, door hem niet behoorlijk waargenomen te zijn , of waarin hij ten aanzien van hetzelve door den lijder en deszelfs omftanders misfchien misleid zou kunnen zijn, zonder bedenking te verwerpen, of ten minsten alleenlijk zo veel gevolgen daar uit te trekken, als hij met de uiterfte zekerheid daar-, in bemerkt heeft. Indien zulks van alle tijden onder ons was gefchied , zouden wij voorzeker van het niet geheel te onregt gedaan verwijt wegens het onzeI 5  kere in onze wetenfehap bevrijd zijn. De grond, regelen van den onfterfiijken hippocrates, die hij door ondervinding geieerd, en nier. door bloot redeneren uitgevonden heeft, hebben tot hiertoe haare ontwijfeibaare zekerheid cn zullen die te allen tijde behouden. Nog zulk eene menigte van zekere uitkomsten in onze wetenfehap als hippocrates geleverd heeft, zou dezelve tot eenen ongemeen hoogen trap van zekerheid brengen; en ik twijfel niet, of zij zou reeds den hoogden trap bereikt hebben, indien wij ons aan het fpoor der Grieken gehouden, niets beweerd, niets ter nedergefteld hadden , dan het geen wij met de grootfte zorgvuldigheid en nauwgezetheid waargenomen hebben. Solano en Sanctorius hebben ons getoond, hoe veel regelmatigheid en zamenhang zelfs in zulke ftukken van onze kunst gevonden word , in welken wij de minste order vermoed zouden hebben , zij hebben ons ook getoond , hoe verre men door fchranderheid en nauwkeurige waarneming komen kan, om de verborgenfte regelen en verbindnisfen te ontdekken! En bedenk, dat hunne waarnemingen grootftendeels zaaken betroffen, bij welken het oog alles moest afdoen, en zij van het vernuft geen de minste onderfteuning te wagten hadden. Want, zegt hij, welken grond kan het vernuft opleveren, waarom het ziektefcheidend bloeden uit den neus door eenen polsflag word voorgegaan , bij welken de verwijdering der polsader tweemaal ge-  139 fchied voor dat zij te zamen trekt ? hoe kan het vernuft inzien , dat zwammen de onmerkbaare uitwaasfeming verhinderen? In andere gevallen, waarin het vernuft, fchoon onvermogend, vooraf eenen zamenhang tusfchen oorzaak en werking aantewijzen, egter in ftaatis, eenen reeds ontdekten eeniger mate te bevestigen, moet de vordering, welke de zekerheid der kunst door juiste waarnemingen kan maken , nog veel grooter zijn, en gevallen van dien aart heeft men in onze kunst immers in genoegzaame menigte! Verfchoon mij, mijn vriend, dat ik u over zaaken heb onderhouden , welken gij waarschijnlijk reeds lang doorgrond hebt , hoe aanmerklijk zij mij ook voorkomen. Ik ken u, uwe liefde voor de waarheid en uwen blakenden ijver voor de kunst; ik weet, hoe zorgvuldig gij waarneemt en met welke omzigtigheid gij het waargenomene ter nederftcit. Ik bedoelde alleen mijne verontschuldiging, die ik wegens mijne febijnbaare vertraging bij u doen moest. Er "was mij aan gelegen u te overtuigen , dat ik het gewigt der ondervindingen en de zwarigheid van het ondervinden ken , en dat ik geen moeite fpaar, om onder de verfchijnzels , die mij in mijne praktijk voorkomen, het waargenoruene nauwkeurig van het geen enkel gezien is, te eïiderfchciden. Om dus weder tot de eikels te komen, zo was de zekerfte uitkomst, dien ik zo wel uit de aangehaalde gevallen , sis uit andere niet aange-  haalde met opzigt tot derzelver werking koiide trekken , enkel en alleen dit , dat zij met den koortsbast zemen gekookt, gelijk verfcheiden oplosfende middelen , een van beide de ontlastingen te weeg bragten, de zweet of de pis, de eerfte, wanneer zij met warm, en de laatfte, wanneer zij met koel houden gebruikt werden; maar hoe veel van deze werking aan haare kragten alleen, zonder van de kragten der kina onderfteund te worden, moet toegefchreven worden, durf ik niet bepalen. Ook fchijnt mij in het algemeen het geheele pis- en zweetdrijvend vermogen geene bijzonder eigene eigenfehap der eikelen te zijn, maar ik ben zeer geneigd te geloven, dat onze koffij dezelfde werking op ons lichaam zou doen, indien wij niet zo zeer aan dezelve gewend waren. En nu nog een woord betreffende de gefchiedenis der eikelen. Uw voorganger, de heer profeffor schröder , die zig over het bijzonder geluk beroemt , dat hij door nadenken en opmerking eindelijk gevonden heeft het geen hij ernjlelijk en •met behoorlijke infpanning gezogt heeft (*), verzekert het geneeskundig gebruik der eikelen , niet van ongeveer, als naar gewoonte, maar geheel a priori door voorafgegaane rijpe overlegging, gevonden te hebben (**). Ik mag de waarheid van (*) Deszelfs brief aan den heer profesfor baldlncer , over de werkingen der eikelen. (**) Aldaar.  141 deze omftandigheid niet in twijfel trekken; maar. vast gaat het egter , dat behalven de beide wijzen van vinden, door het ongeveere en door het zuiver vernuft, er nog eene derde is , waarvan de heer profesfor geen melding maakt, het vinden namelijk in andere boeken, en dienvolgens is ook de mogelijkheid zeker, dat fchoon her. geneeskundig gebruik der eikelen noch door het ongeveer, noch door het vernuft a priori gevonden ware, het nogthans door een gefchrift uit de vijftiende eeuw had kunnen gevonden worden. Van dit gefchrift word een exemplaar gevonden in de boekerij te JVolfsnbuttel, en de heer hofraad lessing, die eene onfeilbaare wichelroede bezit j om de verborgenfte fchatten van het vernuft in elk vak te ontdekken, had de vriendfchap, mij een uittrekzel van dit gefchrift toe te zenden, en hier zijn zijne eigen woorden. „ Mij valt eene kleine verhandeling van Arnoll .,'de vüla nova, of zo als Of den titel gevonden „ word, de nova villa, in de handen, welke eene groote zeldzaamheid moet zijn; want dezelve „ word niet alleen in zijne verzamelde werken „ niet gevonden , maar zij is ook zo wel aan „ haitze zijnen levensbefchrijver, als aan den ,, heer van haller onbekend gebleven, in wiens „ Bibliotheca botanica ik dezelve te vergeefs ge„ zogt heb. Want in dezelve had zij moeren „ gevonden worden, wijl zij over het genees„ kundig gebruik der eikelen handelt. Daar de-  „ zelve flegts uit twee bladen in 4to befiaat j „ zou men kunnen geloven, dat het niets anders „ was dan een uittrekzel uit een ander werk van ,, arkold , indien dezelve niet alle kentekens van „ een eigen en bijzonder gefchrift had, waaron,, der ik voornaamlijk tel, dat dezelve aan ri,, chard, Bisfchop van Lautenburg , uitdruklijk ,, toegeëigend is, van wien arnold zegt, dat hij „ hem tot het opftellen van die verhandeling ,, fchriftlijk aangefpoord had. De titel is: traSba- tus de virtutibus benedittas quercus , in foliis, „ glandibus, capulis c? fifco (/. vifco) atque gallis. En, zo als gezegd is, dezelve is flegts van twee bladen in 4to, welken ook niet eens en,, kei, maar als een aanhangzel van een ellendig ,, gefchrift, genaamd traftatus defcriptionum morst borum in corpore humano exiftentium in het jaar ,, 1496, zonder aanwijzing der plaats, gedrukt „ zijn. Naderhand is dezelve in drie hoofddee„ len verdeeld, waarvan het eerfte over den boom in het gemeen, doch vrij fchraal, het tweede ,, over het geneeskundig nut van deszelfs onder„ fcheiden deelen, eikels, galnooten c. z. v. ; en „ het derde van het gebruik van deszelfs bladen 3, in het bijzonder handelt. Het.Tcheelt niet veel, of hij maakt dezen tot een algemeen genees*„ middel, uitwendig en inwendig te gebruiken ; „ om kort te zijn (zegt hij) in het blad van de ,, eikelboom zijn de eigenfehappen van alle ge» „ neesmiddelen ingefloten, voornaamlijk verze-  «jja^miHM* 143 „ kert bij, dat van die bladeren een water gedissj tilleerd word, welk alle buiklopen doer. ophou',' den, als ook eene te fterke bloedvloeijing der maandelijkfche veranderingen en aambeijen. En „ voegt er bij: dit blad gepulverifeerd , fluit de „ neusbloeding en de bloedfpuwing, geneest het „ hartwee, en bedaart de kolijkpijnen, verbrijzelt " ook den fteen in de nieren of blaas, en maakt ei» „ delijk de vrouwen vruchtbaar. Verder word ge" zegd: de heelmeesters leggen dit blad met nut „ op de wonden van het fcheenbeen en hebben „ als dan ook geen andere zalf ter genezing nodig, „ het geneest alle wonden , puisten ja zelfs de „ kanker; vervolgens, die een eenig blad in de „ week eet, zal nooit noch een riekende adem, „ noch tandpijn hebben, verder: de geneesheeren „ dragen dit blad gemeenlijk in de zak, en eten „ hetzelfin het geheim, om dat men ditnogthans „ niet bemerken zoude, veragten zij dit zo heil„ za3m blad voor het algemeen. Ja arnold zelf „ verzoekt den Bisfchop , het geen hij hem ge„ fchreven heeft, geheim te houden, en de paar„ len niet voor de zwijnen te werpen. Ik ben „ zeer genegen, voegt de heer lessing er bij, het „ meeste hier van te geloven; en wel om dezelf„ de reden , om welke het anderen niet zullen „ geloven." Mijn oogmerk bij de mededeling van dit uittrekzei is geenzins, den heer schröder zijne verdiensten van uitvinding te betwisten; want gij ziet mijn  vriend, dat de heer lessing de verhandeling van arnold voor eene groote zeldzaamheid houd, en het zou een willekeurig vermoeden zijn, dat de heer schröder juist de bibliotheek bezogt, en dezelve gelezen zou hebben. Maar, wetende, dat u niets onverfchillig is, wat eenigzins de gefchiedenisder eikelen betreft, heb ik gedagt, u hier mede geen ondienst te doen. Ondertusfchen zou het te wenfchen zijn, dat de heer lessing de geheele verhandeling ergens had laten drukken, misfchien zouden de geneesheeren daardoor aangemoedigd worden, om de werking der eikenbladen nauwkeurig te beproeven, en mogelijk gelukt het hun onder de te ver gedreven deugden, welken arnold daar aan toekent, de waaren te ontdekken. DER-  DERDE BRIEF. Aan den lijfartz, baron van Güarin, t& Weenen. 9r Ik neem de vrijheid , u hoogwelgeboren eenige gewigtige ondervindingen toetezenden, welken ik zedert de eerfte uitgaaf mijner brieven gelegenheid gehad heb , te verzamelen. Gewigtige en om die reden eenige. Er zijn tijden, en dit zijn gemeenlijk de eerfte jaaren des kunstenaars, in welken den geneesheer niets gemaklijker fchijnt, dan ondervindingen te verzamelen. Elke ziekte, welke onder zijne handen ten einde gebragt word , fchijnt hem een geval van ondervinding te zijn, waarmede de kunst verrijkt word. Eerst laat leert men de zwarigheden, die ons overal in deze bezigheid voorkomen, kennen en uit den weg ruimen; eerst laat word men het gewigt van dit werk gewaar, en hoe veel ondervinding men moet hebben, om eene eenige te kunnen maken. Dat, ongelukkiglijk, deze laater tijden bij menig eenen in het geheel geen plaats vinden, is K  146 B^jBËti oorzaak, van veele valfche, drooge, fchraale, en zig zeiven tegenfprekende ondervindingen , waardoor de kunst van zo veele zijden meer verzwakt dan verfterkt word. Die eerst zien voor ondervinden houd, zal zeer ligt nauwlijks bemerken voor zien houden. Zelfs in de gasthuizen (aan de ondervindingen in de bijzondere praktijk kan men waarlijk de minste zekerheid toekennen) moet de zorgvuldige verzamelaar van ondervindingen eene menigte van hinderpaalen beftrijden, welken de bezuiniging , de onagtzaamheid der oppasfers , de agtloosheid in de wijze van leven en zig te gedragen, het onvermijdelijk bij elkander zijn van veelen zieken te gelijk of van zieken van onderfcheiden aart, de onnafpeurlijkheid van de eerfte oorzaak der ziekte en duizend andere zaaken hem in den weg leggen. Zo gemaklijk aan den eenen kant het beproeven der werking van zekere middelen of der nuttigheid van zekere wijze van handelen, die daar in menigte kunnen in het werk gefteld worden, is, zo moeilijk is het daar aan den anderen kant de nauwkeurige waarneming van den loop van individueele ziekten, welke nogthans eigenlijk, naar mij dunkt, voor de kunst het meeste belang moet hebben. Ieder een heeft het lot niet van eenen Gdarin met zodanig onbepaald vermogen, met al die voordeelige omftandigheden, (welken het zeker eenen joseph alleen mogelijk is, te befchikken,) en met dien doordrin-  genden waarnemingsgeest, welke vereischt worden voldoende is , om in het grootfte beleid op het fpoor der zagtfte treden der natuur te komen , begunstigd te zijn. Ik heb het geluk, zedert verfcheiden jaaren een ziekenhuis te bedienen , waarin ik mij over de voornaamfte gebreken der meeste ziekenhuizen niet te beklagen hebbe. Het is juist van dien omtrek , die niet buiten den kring mijner vermogens gaat en nogthans verfcheidenheid genoeg aanbied tot derzelver oefening; en dë milddadigheid mijner natie laat het aan niets ontbreken , wat tot volmaking van deze ongemeen weldadige ftigting kan toebrengen. De meesten mijner weinige waarnemingen, welken ik eenigzins voor gewigtig houde , zijn in hetzelve gemaakt. Ik ftel in dezen alleen eenig gewigt, wijl ik van dezen alleen overtuigd ben, dat zij nauwkeurig gemaakt , dat mijne voorfchriften nauwkeurig gevolgd zijn, en dat ik noch door de* lijders noch door de omftanders misleid ben, noch door medekunstenaars op den dwaalweg ben gebragt, met een woord, dat ik dezelven ondervonden heb. K 2 ■  148 I. OVER HET SABADILLENZAAD f» Zedert dat de heer seeliger de gewigtige ontdekking (want zij is indedaad gewigtig) van het nut van het fabadillenzaad tegen de wormen in het menschlijk lichaam bekend gemaakt heeft (*) en de' heer schmucker hetzelve in eene menigte van gevallen bevestigd heeft gevonden (**), heb ik ook gelegenheid gehad, een aanmerklijk getal waarnemingen over het gebruik van dit zaad te maken, het welk ik altijd van een goede uitwerking heb bevonden te zijn. Ik zal eenigen van de gewigtigften uit mijn dagboek nemen en aan het algemeen medcdeelcn. Niet om mijne kunstgenootenaantefporen, om met een nog twijfelagtig middel meer proeven te nemen; maar om hun een zekeren voldoeuend aantebevelen, hetwelk, naar mijn oordeel, ten aanzien van deszelfs algemeen (#) Dit zaad moet volgens den heer schmücker wel onderfcheiden worden van het gewoone laiskruid , (Jemen ftapkis agria) het welk naar zijne uiterlijke gedaante zeer verfchilleud is. (*) Schmucker vermischte Chirurgifcke fchriften, Her land. S. 171. (**) Aldaar, tfer band. S. 3.  149 vermogen, met den koortsbast en de kwik in gelijken rang ftaat. EERSTE WAARNEMING. Een jongeling van vijftien jaaren, kwam den eerften februarij 1780, wegens eene maagkwaal, welke in een volkomen herkaanwen belfond, in het lazareth der joodfche gemeente. Hij was bloedrijk en zag er gezond en levendig uit. Het jaar te voren had hij in Bohemen eene derdendaagfche koorts gehad, welke fpoedig genezen was, en onmiddellijk daarop een aanhoudend braken bekomen, zo dat hij noch van fpijs noch van drank niet het minste bij zig kon houden. Hij deed, gelijk hij zeide, toen alle moeite om deze natuurlijke beweging met geweld tegentegaan, en daarop veranderde dezelve in het tegenwoordig toeval, namelijk in een beftendig en onwillekeurig weder te rug komen der fpijzen , hetwelk volkomen naar het herkaauwen van het hoornvee geleek. Zo dra iets vasts of vloeibaars in zijne maag kwam , keerde het onmiddellijk daarop weder terug in den mond; de lijder flikte het dan weêr, en dan kwam het al weder terug, hetwelk dan zo voordduurde tot omtrent vijf uuren na eiken maaltijd , wanneer hij dé gebruikte fpijze bij zig houden en niet willekeurig uitwerpen wilde. Ik liet hem in tegenwoordigheid van verfcheiden kunstgenooten,onder welken zig ook mijn hooggeagte vriend, de heer K 3  chirurgijn generaal theden bevond, eenige Iepels gebrande meelfoep gebruiken, die echter aanftonds terug kwam , en welke de lijder op onze begeerte ukfpouwde. Ik liet hem hetzelfde met droog wittebrood herhalen , en het gevolg was hetzelfde. Hij befpeurde daarbij geen bijzonderen fmaak in den mond, behalven van de teruggekomen fpijs, welke voor korten tijd eenen bitteren fmaak met zuur gemengd, naliet. Hij ondervond voor het overige geen pijn in de maag, noch in eenig ander deel van het lichaam ; de tong was zuiver , en hij had dagelijks natuurlijk gekleurden fïoelgang en goeden eetlust. Wijl ik voor de hand, onaangezien alle navorfching , geen ftoflijke oorzaak kon ontdekken , fchreef ik hem vijf poeders voor, elk van een fcrupel magnefia, vijf grein bevergeil, twee grein vniskus en een grein van de mafj'a pillid. cynogloff® om de drie uuren te nemen. Den derden had hij de poeders gebruikt, zonder dat een van dezelven teruggekomen was , n.iettegenftaande hij, gelijk hij verzekerde, tot heden alle geneesmiddelen, welken hij gebruikt had, weer had overgegeven. Ten aanzien van zijn inhouden bij het overige genot, was daar door nog geen verandering te weeg gebragt. Hij klaagde heden inzonderheid over eenen hevigeu zuuren fmaak, welken al het genotene naliet. Ik fchreef wederom poeders voor uit een fcrupel EAimburgfcbe magnefia, zes grein wijnjïeenzout 3  I5i vier grein muskus en Uvee grein majfa &Ü. cynogloJJ. Sap. venet. 3jf5. Ext. cicut. 5 ij. Sulpit, aurat. antim.ult.praparat. gr. xij. MP. de cynogl. gr. viij. F. pill. gr. ij. Ik liet dezelven allengs vermeerderen, en de lijder nam den veertienden driemaal daags twaalf van dezelven, in welken een drachmen fcheerlingen anderhalf grein heulfap gemengd was. Den vijftienden gaf hij des morgens, zonder te voren iets genuttigd te hebben , een levenden worm over. Dit deed mij te ernfliger aandringen, om zijnen vorigen toeftand natefporen; -hij bekende nu, dat hij reeds eertijds wormen had overgegeven, dat telkens onder zijnen afgang ook maden waren, en dat hij zig tot hiertoe gefchaamd had, het te bekennen, hoe dikwijls ik er ook naar gevraagd had. Ik ordonneerde hem drie poeders.  153 elk van een fcrupel fabadillenzaad en twaalf grein fenkelzuiksr des avonds en des morgens te nemen. Den zestienden. De pijn in de regte zijde houd nog aan. Na de gebruikte twee poeders heeft hij eenige hevige brakingen van eene galagtige en flijmige ftof, maar geen open lijf gehad. Hij bevind zig heden een weinig kwalijk, en klaagt zeerover geweldig branden in de maag. Ik laat hem de Jabadillen poeders nog gebruiken, maar flegts tot vijftien grein te gelijk. Tot den agttienden is er in het geheel geen ontlasting gevolgd; ondertusfchen is het lang aanhoudend herkauwen zeer verminderd. Zedert gister gaf hij na het eeten altijd flegts eenige mondvol op, het welk hij uitfpoog; hij klaagde voor het eerst over gebrek aan eetlust en ik gaf hem den volgenden dag een laxeermiddel van jalappe en zoet gemaakte kwik. Op dit poeder had hij eenige zeer fterke groenagtige flijmige ftoelgangen gehad, zonder wormen, waarop het herkauwen fleeds meer en meer verminderde. Den twintigflen begon hij weder met het gebruik der Jabadillen tot een fcrupel. Den tweeëntwintigften. Zedert gister heeft hij niets overgegeven. Vaste drooge fpijzen herkauwt hij in het geheel niet meer ; vloeibaaren komen , als hij ze in groote menigte gebruikt, flegts zomwijlen terug. De poeders veroorzaakten hem geen fterker ontlasting; maar zo lang hij dezelven geK 5  bruikt is de ftoelgang geftadig met eene menigte witte taaije flijm bedekt. Den vierëntwintigften nam hij weder een mer- kuriaal laxeermiddel, en den volgenden dag werd de Jabadillen weer gebruikt, waarbij ik hem een elixir uit bittere extracten, gal en getartarifeer- den wijnfteen liet nemen. Den. negenentwintigften. Tot heden is van de genoten fpijzen flegts zelden iets terug gekomen; daartegen klaagt hij reeds zedert eenige dagen over een geruisch en gerommel in het lijf, het welk hem een zeer onaangenaame gewaarwording veroorzaakt. Ik ordonneerde hem heden, twee uuren na het gebruikte Jabadillen poeder, alle half uuren een lepel vol oleum riem te nemen met een kopje kamillenthee. Den zevenden maart. De bovengemelde olie had eenige zeer flijmige Hinkende ontlastingen bewerkt, waarmede het geruisch in het lijf heeft opgehouden. Zedert werd met het gebruik der Jabadillen aangehouden, en wel tot vijfentwintig grein. Heden kropen den lijder twee lange wormen uit den mond, en eenen raakte hij met eene verbazende menigte van maden door den ftoelgang kwijt. Met dezen afgang van wormen verdween ook tevens alle fmertlijke gewaarwording in de regte zijde, gelijk ook het terug keren der fpijzen. Den tienden nam hij weer om te laxeeren, had vijf natuurlijke ftoelgangen. Het herkauwen hield  nu geheel op , en de lijder had het vermogen niet meer gelijk te voren, om het geen hij gebruikt had, weer terug te brengen. Den vierëntwinligften verliet hij het lazareth volkomen gezond. Deze ondervinding was mij om twee reden zeer merkwaardig, zo wel wegens de genezing , als wegens de waarneming van dit zeldzaam geval zelf. Het herkauwen behoort voorzeker onder de zeldzaamfte toevallen bij menfchen. ,, In de ,, voorgaande eeuwen, zegt een oud geneesheer, „ fchijnt dit toeval geheel onbekead geweest te „ zijn, en ook thans is nauwlijks een onder vee„ le duizenden daar aan onderhevig (*). Haller fpreekt er zeer onbepaald van. Zulke men„ fchen, zegt hij, die, zo als men het noemt, ,, herkauwen, moeten eenen flokdarm , of zo als ., ik geloof, eene maag gehad hebben, die naar ,, den aart der fpieren vleesch geweest is (**)." Dus heeft hij het niet zelf waargenomen. En jmorgagni zelfs bekent uitdruklijk, dat noch hij, noch valsalva ooit herkauwende menfchen gezien, veel minder hunne lijken geopend hebben(f). (*) Pyerus de fulminant, pag. 63, & 334 & feq. (**) Element. P.hyf. L. XIX. fe&. IV. §. 15. (t) De fed. & cau[. uwb. Epiji. 29. Nr. 5.  Om die reden ook vind men zo weinige voorbeelden, welken de fchrijvers bijbrengen, behalven bij peijerus, die negen gevallen van herkauwende lieden gezameld , en de verfchijning op eene verftandige wijze als eene werking der verbeelding en gewoonte verklaard (*) en met dwalingen en bijgelovige ongerijmdheden, die in het wonderbaare vallen, opgefierd heeft. De vbornaamften dezer weinige voorbeelden betreffen een' adelijk' heer te Padua en eenen monnik; beiden ondervindingen , welken te Padua gedaan zijn. Bij den eerften voegen allen bij (**), dat zijn vader een' kleinen harden hoorn aan het voorhoofd had, van de grootte als een Spaanfche olijf, en ter dikten van eenen kleinen vinger; waaruit men kan befluiten , zegt fabricius , dat reeds het zaad des vaders eenige betrekking tot het hoornvee had , en het is derhalven geen wonder, dat de zoon iets dergelijks van den vader overerfde (f). Van den tweeden beweren alleen eenigen, dat hij twee hoorns gehad heeft. Sennertus brengt nog een derde voorbeeld bij, hetwelk prjevotius zijnen toehoorderen van eenen vijftigjaarigen Genuees plagt te verhalen, die van zijne jeugd af dit ongemak had gehad, en waarvan men geen andere reden kon geven, dan wijl hij in zijne kindsheid, zijne (*) L. c. cap. VI. (**) RiioDius, peijerus , fabricius ab aquapendente. (t) Seni\ertus opera Tom. II. pag. 8ï>,.  15? moeder overleden zijnde , twee jaaren eene koe gezogen had (*). Bartholin zegt, „ men kan er in het geheel niet aan twijfelen, of de maag van een herkauwend mensch is dubbel (**);" de ongegrondheid dezer fteliingen nogthans bevestigen zulke dieren, die, zonder hoornen of eene dubbele maag te hebben, herkauwen, zo als de haas, de . pontifche muis , eenige visfen e. z. v. (f) Dac men derhalven de oorzaaken van dit toeval aan voornoemde omftandigheden toegefchreven heeft, fcheen zeker van de bijna algemeene gewoonte om altijd het zeldzaame met het wonderbaare te verwisfelen, of ten minsten daarmede te verbinden, voord te komen. Nogthans fchijnt mij het zeldzaamfte in dit toeval juist deze zijne zeldzaamheid. Want dewormswijze beweging in de maag en in de darmen dezelfde zijnde, zo wel als derzelver oorzaak in beiden insgelijks dezelfde is , namelijk, de afwisfelende zamentrekkende werking der lange en der dwarsvezelen , zou men moeten geloven, dat deverfchijning van het herkauwen ten minsten zo dikwijls moest voorkomen , als de darmkronkel , het (*) Sennertus voegt erbij: maar, daar dergelijke gebreken zo zeldzaam zijn, zijn zij zonder twijfel aangeboren, en hebben derzelver oorfprong van eene tegennatuurlijke gefteldheid van de maag en zijn uit dien hoofde enge. neesliik. (**) Hiftor. Anatom. (f) Morgagni /. c'i & Pejerus L. I.  ware dan, dat of wegéns de lengte der darmen de gelegenheid tot de oorzaak der tegenwormswijze beweging in dezelven dikwijler plaats had , dan in de veel korter maag , of dat het misfchien evenwel nog in het verfchillend maakzel van beide de ingewanden ligt, dat deze oorzaak zeldzaamer in de maag, dan in de darmen kan plaats hebben. In het algemeen komt het mij voor, dat men bij de verklaring der wormswijze zo wel, als tegenwormswijze beweging bij de maag eii de darmen, de beurtlingfche werkzaamheid van derzelver dnderfcheiden fpiervezelen te weinig in aanmerking neemt. De werking der langwerpigën , die van den flokdarm tot aan den poortier over de beide vlakten der maag lopen , en derzulken, die zig óm den omtrek der maag liaan, is zonder tegenfpraak tegenftrijdig. Door de eerften worden de monden der maag nader tot elkander gebragt, de maag word korter en wijder; door de laatflen worden de monden verwijderd, en de maag word nauwer en langer. Op deze tegengeflelde beurtlingfche beweging, wanneer dezelve behoorlijk geëvenredigd is, berust, gelijk men weet, het voornaamfte deel van de bewerking der fpijzen en het voordfluwen van dezelven naar den poortier (*). Want, doordien de ronde vezelen zig zamentrekken en de fpijs uit het midden van de maag, naar derzelver mon- (*) Men vergelijk wepfer de cicuta aquat. cap. VIII.  den (luwen, word deze door de onmiddelijk daar op volgende werking der lange vezelen weder van de monden verwijderd en naar het midden gcbragt, tor dat zij misfchien zo verdund en van die gefteldheid worden , dat zij onaangezien de vernauwing der maag door de ronde vezelen niet verhinderd worden dóór te gaan (*), en, de rigting der maag fchuin zijnde (**), zig naar den poortier te be- aeven. Wanneer daar tegen de beurtlingfche werking der tegengeftelde vezelen met elkander niet geëvenredigd is, en zij elkander niet in den evenrediglijken graad tegenftand bieden, moet noodzaaklijk de daar uit vólgende beweging eene tegengeftelde zijn. Want, wanneer de werking der langwerpigen naar evenredigheid te fterk is, word de poortier als het beweeglijk einde van dé maag naar dér linken mond der maag getrokken , en dezelfde rigting moeten ook de in de maag zijn- (*) De zamentrekking der ronde vezelen gaat niet zo verre , dat de wanden der maag daar door elkander raken (**) Wisslow Expofition anatomique , traité du bau vititre No. (d) Veelen, waaronder ook de groote haller, hebben geloofd, dat de maag door de zamentrekking der dwarfche fpiervezelen zich geheel zamer.trekt en alle holligheid verliest, en hebben dit zelf met proeven tragten te (laven ; dan de geleerde burrhe* (jrxlea. in trnfiit. Eoerhav. Tom. 1. pag. 34°- heeft dit gevoelen op eene uitvoerige wijze tegengefproken, en klaarblijkelijk aangewezen, hoe onvoldoende de biigsbra^te proeven zijn.  de fpijzen nemen , namelijk naar den fiokdarrm Insgelijks, wanneer de werking der langwerpige vezelen niet behoorlijk aan de werking der dwarsvezelen beantwoord , word de maag op de eene plaats te zeer zamengetrokken en de inhoud tusfchen deze plaats en de krop van de maag naar den flokdarm gedreven, en de menigte van dezen inhoud moet grooter of kleiner zijn, naar mate dat deze plaats der zamentrekking de krop der maag meer of minder nabij is, en zekerlijk hec allergrootst, wanneer dezelve meest verwijderd, naamlijk aan de poortier is. Offchoon men nu niet kan ontkennen, het geen verfcheiden beroemde mannen willen waargenomen hebben (*), dat bij het braken de beweging van het middenrif eu de buikfpieren zeer hevig is; komt het mij egter van den anderen kant voor, dat veel te veel gevolgtrekking daar uit gemaakt word, men befluit namelijk, dat deze beweging de eenige beftendige oorzaak van het braken zij, het welk van de vernauwing der maag alleen niet zou kunnen voordgebragt worden; van den anderen kant kan men egter niet ontkennen, het geen de reden zo duidelijk leert, dat de bloote onmiddellijke werkzaamheid der maag, wanneer zij in eene fterke tegenwormswijze beweging raakt, ten minsten ook of zelfs zeer dikwijls de oorzaak van het braken zijn moet, en de beweging van het ■ (*) H.iLleu Phifiol. L. XIX. féü. IF. §. 14.  lór het middenrif en de buikfpieren enkel als gevolgen moet kunnen hebben. De reden leert het duidelijk: want wat is meer bekend dan de tegenwoordigheid der verfcheidenaartige fpiervezelen in de maag? wat is meer eene uitgemaakte zaak, dan dat de werking van geen fpiervezelen in iets anders beftaat, dan in de zamentrekking? en wat is dierhalven oogenfchijnlijker , dan dat, wanneer eene foort van deze fpiervezelen in de maag zig evenrediglijk te fterk zamentrekt, de maag nauwer en derzelver inhoud naar den kant, daar de minste tegenftand is, bewogen moet worden? Ik moet mij derhalven verwonderen, dat de heer haller , daar hij de tegengeftelde werking der verfcheiden foorten van vezelen bij de wormswijze beweging zeer duidelijk erkent, en uitdruklijk beweert, dat, wanneer Jlegts eene eenige rigting voorhanden ware, volgens welke de maag zig zamentrok , zij in zeer korten tijd ledig zou moeten worden (*); nogthans voor het gevoelen fchijnt te zijn , dat de oorzaak van het braken meestendeels van de werkingen van het middenrif en de buikfpieren voordkomt, die door eene in de maag plaats hebbende prikkeling gedrongen worden, op de maag te drukken en haar van deze prikkeling te bevrijden (**). Ik vind het veel waarfchijnlijker, de zaak omgekeerd op (*) Aldaar §. 10. (**) Aldaar §.14. L  162 WW te vatten, dit de naaste oorzaak van het braker de te fterke zamentrekking der maag naar de lengte of naar de rondte is, en dat de veranderingen in de werktuigen van het ademhalen, welken zig daarbij vertonen, veeleer een gevolg van deze zamentrekking zijn, uit kragt van derzelver verbindnis met den flokdarm en de maag zelve (*). De baron van swieten is inzonderheid een aanklever van het gemelde gevoelen. Hij beweert volftrekt (**) en de haen volgt hem hier in letterlijk (f): „ dat de zamentrekking der maag ,, geenzins in ftaatis, eene ontlasting van dezel,, ve door den flokdarm te bewerken. Zij kan ,, er wel iets toe doen, maar eigenlijk is het ,, braken een gevolg van de werking van het „ middenrif en de buikfpieren, die de maag tusj, fchen zig drukken, en derzelver inhoud, wijl (*) „ Indien wij de nauwe verbintenis, zsgt de haen, „ inzien, die tusfchen de maag en het middenrif zo door „ den loop van verfchillende vezelen, van het pcritonaum, „ zelfs van het ribbenvlies, als ook door den doorgang van den flokdarm door het middenrif, plaats heeft, kun„ nen wij ons niet verwonderen , bij eene braking en de ,, hik, zodanige zamenwerking van deze drie, (de flok„ darm, de maag, en het middenrif) te ondervinden." Praletï. Tom. III. png. 65. (**) Commentar. §, 652. (t) Praktt. in H. Boerhaave inftitutiones pathohgicas, ad §. Sop.  li de poortier te zelfden tijde samengetrokken word, den linken mond der maag uupersfen." En het is wel der moeite waard, de gronden, welken hem, gelijk hij voorgeeft, tot deze leer aanleiding gaven, een weinig nader te overwegen. Het is een bewijs te meer, hoe veel een voor opgevat gevoelen zelfs bij eenen van swieten vermag, en hoe weinig zelfs ondervindingen en proeven vermogen, wanneer zij niet met bedaarde liefde voor de waarheid tot uit.vorfcb.en en nafpeuren der natuur, maar veeleer ter bevestiging van een reeds plaatshebbend geliefkoosd gevoelen gemaakt, in het werk gefield en aangewend worden. Foor eerst. Hij heeft eenen levenden hond den buik geopend, en de maag met het punt van een mes geprikkeld; dezelve begon zig toen welzamentetrekken, maar hetdierbraakte niet (*)• Wat volgt nu uit deze proef? niets minder dan het geen hij daaruit tot gevolg meent te kunnen trekken, dat namelijk de doorgefneden buikfpieren oorzaak waren, dat geen braken ontftond , wijl derzelver werking onvermijdelijk daartoe vereischt word. Men behoeft egter flegts te overwegen, hoe veele andere verhinderingen van braken in dit ééne geval mogelijk waren. Het kon wezen, dat de gemaakte prikkeling niet flerk genoeg was; dat de maag door de voorafgegaane operatie een ge- (*) Ter aangehaalde plaats. L 2  ■ gedeelte van haare prikkelbaarheid verloren had; misfchien was zij te ledig , misfchien te vol , dan dat zij op haaren inhoud zou hebben kunnen werken (*); misfchien was de linke mond der maag krampagtig zamengetrokkeu enz. —- Daarenboven word van eene zeer gewigtige omftandigheid bij de proef in het geheel geen melding gedaan, namelijk van den toeftand des middenrifs gedurende de zamentrekking der maag, of het zelve ftil bleef, of in beweging gebragt werd en op de maag werkte? het welk egter van groot belang is ter beflisfing van het voornaamfte gefchil: want in het eerfte geval word daar door de geheele theorie om verre geworpen, welke van swieten nogthans noodwendig moet aannemen, dat door elke prikkeling in de maag het middenrif en de buikfpieren in beweging gebragt, en tot werking op dezelve aangefpoord worden: en in het laatfte geval zou daar uit volgen, dat de werking van het middenrif op de maag even zo min, als de zamentrekking der maag in ftaat is, een braken te verwekken, hetwelk de voorftanders van het gevoerd*) Zeer waarfchijnlijk is het, zegt boerhave , dat de werking der maag, wanneer zij weinig fpijzen in zich bevat , zeer zwak is, integendeel zeer fterk, wanneer zij half vol is, en bijna in het geheel geen plaats heeft, wanneer de maag door eene groote overmaat van fpijzen al te zeer uitgezet is. Prakft. in propy. Inftit. editio haller § LXXXIII.  len van vM» swieten geenzins kunnen toeftemmen! De proef bewijst derhalven niets of te veel! Ten tweeden. „ Wepfer (*) heeft eenen hond den buik geopend, de maag kwam er uit , was zeer opgeblazen en bewoog zig langzaam. Toen hij hem daar op verfcheidenmaalen warm water door den mond ingoot, braakte hij het telkens met fchuim en flijm uit, en gedurende dien tijd was de maag niet zeer zamengetrokken, maar het middenrif was in fterke beweging." Deze proef fchijnt indedaad te doen vermoeden, dat het middenrif iets tot het braken doet, doch bewijst geenzina , dat de maag alleen geen braken kan verwekken. De maag werd niet zeer zamengetrokken , zijn de woorden van wepfer: maar wie kan dan in elk geval den trap der zamentrekking bepalen, welken de maag nodig heeft, om eene ontlasting door den flokdarm te bewerken? Wanneer dezelve te zeer opgevuld is, gelijk zij het hier met winden was, heeft zij flegts ligte zamentrekkingen nodig , om het geen zij bevat door den bovenmond uitteftoten fj). Wepfer zelf drukt zig derhalven flegts (*) Geut* aquat. hiftor. cap. XXII. hiftor. I. (j) Dat de bevatte ftoffen in de maag het gernakkelijkfte door derzelver bovenmond ontlast worden , wanneer dezelve buitengewoon opgevuld is, is eene bekende waarheid ; nogthans moeten die ftorTen reeds eenigen tijd in de maag geweest zijn, en de uitzetting der maag, die op zoL 3  zeer voorzigtig daar over uk; „ het middenrif werd fterk bewogen, zegt hij, evenals of het met de buikfpieren het braken zeer bevorderde (*)." Dit noem ik, uit zijne proeven zeer voorzigtig gevolgen f rekken! Wepfer heeft nog eene proef genomen, welke van swieten ilegts in het voorbijgaan tot bevestiging van zijn gevoelen aanhaalt, en die even zo min bewijst. ,, Hij had een hond (**), dien hij danige overmaat gemeenlijk volgt, wat geduurd hebben, vermits in den beginne zeker het tegengeftelde plaats heeft ; door eene al te fterke uitzetting der maag namelijk"op eene buitengewoone opvulling volgende, worden de fpiervezelen van de wanden der maag zeer verzwakt, buiten werking gezet en even als verlamd, waarop de fpiervezelen der beiden monden der maag integendeel des te fterker wer* ken, en zig buitengewoon zamentrekken , waar van daan alle ontlastwegen gefloten worden; in het vervolg egter, wanneer deze uitzetting wat geduurd heeft, worden de laatstgemelde fpiervezelen door haare al te fterke werking pok verzwakt, en de monden der maag werden ontfloten , wanneer dan ook de maag , door de groote hoeveelheid lucht in dezelve huisvestende en de fcherpwording der voedzelen geprikkeld wordende, eene tegenwormswijzebeweeging ondergaat, en de bevatteftoffen door den flokdarm uitwerpt; welke ontlasting de beweging van het middenrif en der buikfpieren, door de krampagtige toevallen , die er als dan gemeenlijk plaats hebben, door medegevoel mede krampagtig aangedaan, iet of wat fchijnt te bevorderen, (*) Loco. citat. cap. XX. hiftor. I. C**) L. c. cap. XX. hifi. I,  te voren door fpiesglasbloemen' liet braken , de maag ontbloot. Dezelve was zeer opgezet door winden, en de dwars vezelen maakten derhalven maar eene geringe beweging, die van den twaalfvingerdarm begon. De beide monden waren vast zamengetrokken , en hielden de lugt gefloten: de maag met de handen fterk gedrukt wordende, ging de lugt door den flokdarm uit, daarop begonnen de dwarsvezelen zig zo wel aan de poortier, als in bet midden zamentetrekken , en er volgde een braken." Hier is het dus klaar, dat de werking der maag het braken verwekte. „ Wepfer voegt er alleen nog bij : wij hebben daar bij opgemerkt, dat het middenrif door fterke en fnelle flagen het braken, als het vare onderfteund heeft (*)." En dit is alles. Zekerlijk moest het zo fchijnen, wijl de flagen van het middenrif zo onmiddellijk op de zamentrekking der maag volgden. En waarlijk dit is het eerfte voorbeeld niet, daar eene verfchijning de oorzaak van eene andere fchijnt te zijn, daar zij dezelve nogthans alleen onmiddellijk verzelt. Van den anderen kant heeft wepfer proeven genomen, welken het tegengefteld gevoelen, dat de maag alleen in ftaat is, een braken te verwekken, niet alleen waarfchijnlijk maken, maar klaar bewijzen. „ Hij heeft eenen hond (**) , dien hij ja- (*) Loco citat. (**) Cao. XV. hifi. I. L 4  r68 lappe gegeven had, de borst geopend, en de maag ontbloot, welke hij verfcheiden maaien zag zamentrekken en verwijden : en een melkvat omtrent de nieren befchouwende, volgde een braken, fchoon het middenrif doorgefneden was. En dus was het oogenfcliijnlijk , dat door de maag alleen, zonder medewerking van het middenrif eene braking voor den dag kan komen (*). Onaangezien deze proef, welke zo overtuigend is, beweert van swieten nogthans, dat er nieis meer uit volgt, dan dat de maag door zijne eigen kragten wel in alle geval eene foort van uitwerping , exprobationem ventriculi potius dicendum, (eene 011derfcheiding, die ik niet verfla) (z), maar geen- (*) Loco citat. (s) Schoon ik niet genegen ben, het gevoelen van van swieten te omhelzen, en de groote beweging van de buikfpieren en het middenrif bij eeii braken liever als een gevolg van de fterke prikkeling der maagzenuwen of ten hoogden als eene medewerkende oorzaak der braking befchouwe ; vinde ik nogthans het onderfcheid tusfchen een eigenlijk braken en eene enkelde uitwerping der bevatte ftoffen in de maag (zo als van swieten het voorgefteld heeft) niet ongegrond; in het eerfte geval immers worden niet alleen de bevatte ftoffen in de maag, maar ook andere derwaards vloeiende ontlast, wanneer ook het geheele lighaam bijna in beweging gezet word, daar integendeel in het tweede geval alleen de overvloedige inhoud der maag zonder eenige andere vogten, noch met die buitengewoone fterke beweegingen ontlast word.  169 zins een eigenlijk braken kan te weeg brengen, waartoe volftrekt de beweging van het middenrif en de buikfpieren vereischt word, en fchroomt niet, enkel om dat deze proef zijn geliefkoosd gevallen niet begunstigt, wepfer, eenen der nauwkeurigfte en nauwgezetfte waarnemers, van eene onagtzaamheid in het waarnemen te befchuldigen. „ Wanneer men overweegt, zegt hij, dat wepfer, terwijl de hond braakte, op iets anders oplettend was, (namelijk op het melkvat bij de nier), ziet men, dat hij niet genoegzaam heeft kunnen onderfcheiden, of het braken enkel door de zamentrekking der maag alleen ontdaan is." Maar wat was hier eene bijzondere oplettendheid nodig? wat anders, dan de maag, kon hier de oorzaak van het braken zijn, daar het middenrif en de buikfpieren doorgefneden waren ? en wepfep beweert immers zelf voldoende, dat het de zamentrekking van de maag was? Ik begrijp niet, hoe een man als van swieten zijne theorie op zulke proeven, omtrent welker uitkomst de onderzoeker zelf zig flegts onbepaald uitdrukt, kan gronden , en eene proeve als kragtloos verwerpen, van welke dezelfde onderzoeker niet ac fi Mud, niet quafi, maar geheel bepaald en befiisfend zegt: en het blijkt zeer duidelijk dat de maag, zonder hulp van het middenrif, braking kan voordbrengen. En dit alles zegt de haen hem letterlijk na. Doch ik lees in wepfer nog eene waarneming, die ik nergens vind aangehaald, welke de zaak L 5  volkomen beflist. Hij heeft namelijk de maag van eenen hond (*), welken hij fpiesglas gegeven had, geheel uit den buik gehaald. Zo dikwijls als dezelve zig zamentrok, het welk verfcheiden maaien gebeurde, werd derzelver inhoud in groote menigte door den linken mond der maag uitgefloten. Maar eens zag hij (of zagen zij, want de zorgvuldige wepfer haalt altijd zijne medehelpers aan, die van zijne proeven telkens ooggetuigen waren), dat de wormswijze beweging bij de zamentrekking der maag zig naar den poortier toerigtte, en dat uit de cardia niets kwam, en zij vonden de oorzaak daar in, wijl deze opening met harde dikke flijm verftopt was." En het is waarlijk zeer opmerklijk, dat van swieten dit zo zeer beflisfend geval in wepfer over het hoofd gezien of ten minsten er geen gewag van gemaakt heeft. Eindelijk gelooft van swieten, zijn gevoelen nog daarmede te ftaven, wijl het zo gefchikt is tot verklaring van het verfchijuzel, dat de paarden nooit braken; om die reden namelijk gelooft hij , wijl hunne buikfpieren verder van de maag verwijderd en hun middenrif noodwendig zwak moet zijn, wijl hetzelve na geweldigen arbeid, waaraan de dieren fterven , dikwijls bevonden is, geheel gefcheurd te zijn. Ik wil de zwakheid dezer gronden op zig zei ven niet ontleden, en zal alleenlijk dit aanmerken, dat bij de paarden nog wel (*) Cap. XX. hiftor. II.  wel andere oorzsaken kunnen zijn, die het braken beletten, bij voorbeeld , (om maar eene bijtebrengen): aan den linken mond van hunne maag is eene klep, die in haaren natuurlijken toeftand een derde van de opening bcflaat, en bij geweldige zamentrekking der maag misfchien geheel toefluit. Doch fchoon dit niet ware, ken ik die logica niet, welke ons de waarheid eener ftelling daar door bewijst, om dat zij kan dienen tot eene gepaste verkla. ringsonderftelling van eene andere verfchijhing. Voor het overige begrijp ik niet, hoe van swieten deze omftandigheid ook kan over het hoofd zien , dat de bewegingen van het middenrif en der buikfpieren aan de willekeur onderworpen zijn , en dat dienvolgens, wanneer zij door haare drukking op de maag de oorzaak van het braken waren, of ook flegts een voornaam deel daar aan hadden , wij een braken of ten minsten den geringflen trap van hetzelve, eene walging, willekeurig in ons moesten kunnen verwekken; even gelijk wij ook het vermogen bezitten, om de natuurlijke ontlastingen, als van den ftoelgang en de pis, op welken deze werktuigen van het ademhalen wezenlijk van invloed zijn , naar willekeur te bevorderen. En dit is immers tegen alle ondervinding, want, hoe zeer wij de buikfpieren intrekken en tevens door het allerfterkst inademen het middenrif naar beneden persfen, kunnen wij egter niet de minste gewaarwording van walging, niet de minste neiging tot braken in ons verwekken. Dit fchijut  mij dus het treffendst bewijs te zijn, dat de ftuipagtige beweging, in welke het middenrif en buikfpieren bij het braken verfchijnen , enkel gevol. gen van de geweldige beweging der maag zijn, met welke zij in zulk eene nauwe verbindnis ftaan , en dat de onmiddellijke oorzaak van het braken in de tegennatuurlijke zamentrekking der maag zelve te zoeken is, welke, gelijk ik te voren aangetoond heb , uit de evenredigmatige werking der verfchillende foorten van vezelen zeer gemaklijk kan verklaard worden. Alles derhalven, wat door een bijzondere prikkeling of ook door verflapping de oneveredigmatige werkzaamheid tusfchen de verfchillende foorten van vezelen der maag in eenen merklijken trap veroorzaakt, verwekt daardoor eene braking. Daartoe behoren zo wel de inwendige in de maag werkende prikkelingen, als vergift, braakmiddelen, wormen, bedorven fpijzen, ingeflikte fchadelijke dingen, ongefteldheden der maag, als uitwendige prikkelingen, als de drukking der vrugt, eene gebroken rib, een inwaard gebogen zwaerdvormig kraakbeen e. z. v. Verder alle fympathetifche prikkeling, die uit de vereeniging der zenuwen van de maag met andere deelen ontftaat, de ontvanging van het manlijk zaad, hoofdwonden , ontftekingen der nieren en de fteen. 1 De kitteling aan het begin van den flokdarm verwekt een braken door de prikkeling der langwerpige vezelen, welker verlenging de langwerpige veze-  Ï73 ]en der maag zijn; ongemakken of prikkelingen van den poortier, als verhardingen, verpoppingen , zweeren, veroorzaken braken, wijl de dwarsvezelen, welken hier het digst zamenlopen, tot fterke zamentrekkingen beftemd worden; laauwe en oliea»tige vloeibaarheden veroorzaken deze werking door verflapping, doordien zij de werkzaamheid van eenige vezelen onevenredigmatig verminderen, waardoor de zamentrekking der tegengeftelden verfterkt word (*). Het zelfde gefchied door aandoeningen en inbeeldingen, wijl zij door haare werking op de zenuwen der maag waarfchijnlijk eene foort van vezelen van dezelve tot fterker zamentrekkingen prikkelen, dan de andere. In al deze gevallen fchijnt mij de oorzaak van het braken duidelijk alleen in de onevenredigmatige werkzaamheid der langwerpige en dwarsvezelen te liggen. En ik ben vast over- (*) Het is wonder , dat haller zo als wepfer de oorzaak van het braken , welk op bet gebruik van laauw water volgt, aan eene kitteling van den flokdarm en de krop der maag , die door het water veroorzaakt word , toefchrijfc (aangehaalde plaats §. 13.) daar het laauwe water integendeel in alle gevallen als een verzagtend en prikkeling [lillend middel bekend is («). (V) Dat de fterke uitzetting, die de maag door eene groote hoeveelheid laauw water ondergaat en de gevolgen daar van , het braken zeer kunnen, bevorderen, komt mij niet onwaarichijnlijk voor.  174 • tuigd, dat wanneer eenig prikkelend middel zijne werking gelijkmatig over al de vezelen der maag mogt doen blijken , het gevolg flegts eene verfterkte wormswijze beweging der maag over het geheel, maar nooit een braken zou zijn. De verfcheiden verfchijnzels der tegenwormswijze beweging zijn, mijns bedunkens, enkel gevolgen van de verfchillende trappen van deze onevenredigheid tusfchen de werkzaamheid der langwerpige en dwarsvezelen. Wanneer de tegenftand der eenen tegen den anderen in eenen fterken trap is, volgt het braken; in eenen minderen trap ontftaat oprispingen , herkauwen, en de minste trap veroorzaakt walging, die, gelijk ik voornemens ben, elders uitvoeriger aantetonen, niets anders is , dan het aanhoudend gevoel van eene vergeefs aangewende kragt, die uit hoofde van den tegenftand nooit tot werkzaamheid komt. Zij is derhalven de gewoone voorganger van het braken; gelijk van den anderen kant de omftandigheden der walging, door haare werking op de inbeelding en door deze op het zenuwfteizel een braken kunnen verwekken , doordien zij in de fpiervezelen der maag krampen voordbrengen en tusfchen derzelver wederzijdfche werkzaamheid het evenwigt wegnemen. In ons tegenwoordig geval fcheen de oorzaak van het herkauwen , of veeleer van het wederterugkomen der fpijzen, duidelijk eene prikkeling aan de poortier of omtrent deszelfs omtrek ge-  weest te zijn, waardoor waarfchijnlijker wijzede ronde vezelen der maag, naar evenredigheid, eene fterker zamentrekkende kragt verkregen hebben, dan de langwerpigen , doch niet in dien trap, dat eene ganschlijke zamentrekking der maag en een braken daarop kon volgen; maar alleen zo, dat de natuurlijke wormswijze beweging der maag afgebroken werd , en de fpijzen eene neiging of helling naar de tegengeftelde rigting kregen. En deze prikkeling , gelijk het gevolg leerde, beftond in wormen, die zig of aan den regten mond der maag of aan het begin van den twaalfvingerigen darm onthielden , en derhalven het toeval wegbleef, zodra dezen uit den weg geruimd werden. Ik heb nog nergens eene voldoende verklaring van het herkauwen der dieren gevonden. De fchrijvers, die ik daar over gelezen heb, vergenoegen zig alleenlijk , dat zij de vier magen van het hoornvee nauwkeurig befchrijven, en de oorzaak dezer inrigting in het gebrek der fnijtanden en in de drooge onverteerlijke foort van voedzel ftellen, welke voor deze dieren beftemd is, en die noodwendig eenige maaien naar den mond gebragt moet worden, ten einde des te dikwijler met het fpeekzel vermengd te worden. Maar dit is enkel eene eindoorzaak der natuur, waarom zij dezen dieren het herkauwen verleende; doch die verklaart geenzins de werkende oorzaak, waardoor zij het bij hen bewerkftelligt? Door welk  mechanismus zij bewerkt, dat de anders, natuurlijlij ke beweging der maag van den flokdarm naar de darmen hier eene omgekeerde rigting neemt ? — Peijeros zelf, die het herkauwen het uitvoerigst behandelt, en over deszelfs aart op het fchranderst gefilofofeerd heeft, verwerpt wel het gevoelen zijner voorgangers , welken de werkende oorzaak van het herkauwen in de menigte der maagen, het gebrek der fnijtanden, of in de tegenwoordigheid der hoornen ftellen ; doch verliest zig zeiven bij zijne eigen verklaring in eene onderftelling van den invloed van het zenuwfap tusfchen de vezelen der maag, en beroept zig eindelijk op den onmiddelijken wil van God (*). Dit mechanismus kan volgens mijne bovengemelde theorie zeer gemakiijk verklaard worden. Men kan zig namelijk het maakzel der eerfte beide maagen b;j de herkauwende dieren op deze wijze voorftellen, dat derzelver verfchillende fpiervezelen eenen verfchillenden trap van prikkelbaarheid bezitten. De dwarsvezelen namelijk kunnen door de voedingsmiddelen tot fterker zamentrekkingen geprikkeld worden , dan de langwerpige kunnen wederftaan ; en deze voedingsmiddelen moeten derhalven zo lang naar den flokdarm bewogen worden, tot dat zij door herhaald kauwen en bijmengen van het fpeekzel zo verdund worden, en zulk eene gefteldheid bekomen heb- (*) De Ruminant. & Rumitialione.  i?7 hebben, dat zij, onaangezien de ontftaande vernauwing der maag, nogthans derzelver weg naar de volgende maag kunnen voordzetten. Doch dit is enkel de gisfihg van eenen onervarenen in de ' ontleedkunde, en ik wil het gaarne aan de eigenlijkenatuuronderzoekers overlaten, om door nauwkeuriger waarnemingen van de huishouding der dieren deze gïsfirig te bewaarheden of op eene andere juister wijze den grond dezer zeldzaame vefféhijning aan het licht te Hellen. TWEEDE- WAARNEMING. Een meisje van twaalf jaaren werd den 15 odtober des voorleden jaars, wegens gedurige krampagtige aanvallen, welken volgens de befchrijving van baaren vader van eenen cataleptifchen aart waren, ratr het lazareth gebragt. Zedert een jaar bemerkte hij, gelijk hij zeide, zonder eenige voorafgegaane Oorzaak, dat zij dagelijks, om den anderen , of ton hoogften om den derden dag plotslijk aanvallen van misiijkheid krijgt, oogenbliklijk daarop het bewustzijn verliest, uit vrees van te vallen zig' aan het een of ander vast houd, en dan in dezelfdeM^ouding 15 of 20 minuten lang gevoel- en beweegloos blijft ftaan , waarbij haar het fchuim voor den mond komt en de oogen zig verdraaijen. Na verloop van dezen tijd komt zij weder tot zig zelve. Het meisje was bloedrijk en had eene gezonde ■ M  koleur, goeden eetlust, gerusten flaap , geregelde pols, had nooit eenen uitflag, die misfchien tegen de kunst behandeld was, befpeurdenog nooit eene neiging tot de maandelijkfche ftonden, noch tekenen van wormen. En onaangezien de nauwkeurigfte onderzoeking kon ik de gelegenheid gevende oorzaak van deze kwaal niet ontdekken. Wijl de aanvallen op onbepaalde tijden kwamen, bevool ik de oppasfers in hetlazareth, nauwkeurig agt te geven, wanneer dezelven zig vertoonden. Den zestienden kreeg zij zulk eenen aanval, die maar drie minuten duurde, en door de ftudenten, die in het lazareth waren, werd waargenomen. De lijderes begon een kwartier uurs te voren over mislijkheid te klagen, en liet de ftudenten, gelijk ik haar bevolen had, van boven roepen. Daarop werd zij een weinig duizelig, liep bedwelmd als in verwarring uit het vertrek naar de plaats, daar zij plotslijk bleef ftaan. Men ftak haar op verfcheiden plaatzen met naalden diep in het vleesch , zonder dat zij het minste voelde ; haare oogen waren toegefloten, het fchuim ftond haar voor den mond; de pols was daarbij vol en fnel, en de duimen niet in de vuist gefloten. Maar de ftijfheid der leden, de wezenlijke aanval der ?,invang volgens sauvage en tissot, ontbrak egter. Als men een haarer armen opligtte, viel dezelve van zelve weêr neder. Na de aanvallen was zij niet in het minste bewust van het geen met haar gedurende dezelven voorviel.  179 Ik ordonneerde haar van de Rulandifche fpiesglaswijn alle uuren twintig droppels. Den zeventienden des morgens braakte zij eenige reizen veel taaije flijm, en laxeerdevan desavonds tot den volgenden morgen zeer veel. Ik liet haar derhalven den agttienden maar vijftien droppels van den fpiesglaswijn om de twee uuren nemen. Den negentienden des morgens had zij weder eenen aanval naar zinvang gelijkende, even als de vorige , doch die een kwartieruurs duurde. Toen ik haar tegen den middag bezogt, zeide zij, dat zij nog mislijkheid en voortekens van eenen tweeden aanval befpeurde, die des namiddags ook wezenlijk volgde. Ik fchreef haar het fpeerkruid (valeriaan) voor om er alle uuren ruim een theelepel vol van te nemen; een middel, hetwelk ik door menigvuldige ondervindingen bevonden heb, het best werkend zenuwmiddel te zijn , wanneer het in deze hoeveelheid gebruikt word. Den tweeëntwigften, wanneer zij bijna drie oneen valeriaan gebruikt had, had zij des morgens eenen fterken flijmigen ftoelgang, met welken zij een worm afging. Oplettende op dezen wenk det natuur, wilde ik mij op de valeriaan, fchoon bekend als een wormmiddel, en zulks hier toonde te zijn , mij niet geheel verlaten; maar ging over tot dat, het welk ik door de ondervindingen van den heer scmücker en uit mij neeigenen als het gewigtigfte, ik m3g zeggen, onfeilbaarfte middel dezer  i8o ■ klasfe ken, het fabadillenzaad namelijk, over. Ik liet'mijne lijderes dezen dag de valeriaan nog gebruiken, en ordonneerde haar voor den volgenden dag des morgens en des avonds vijftien grein fabadillenzaad en even zo veel fenkelfuiker te nemen, en een kop kamillen thee te drinken. Zij had nog denzelfden avond in het bed eenen hevigen aanval, die een half uur duurde. Den Drie'êntwintigften des morgens braakte zij eenige reizen van het fabadillenzaadpoeder , en had des voormiddags eenige flijmïge, fnotagtige ftoelgangen , onder dewelken zig weder een lange v/orra bevond. Den viere'ntwintigflenbraakte zij nog verfcheiden maaien en had veele ftoelgangen, tevens klaagde zij over hevige pijn in het lijf en brand in de maag. Ik vond derhalven goed, den vorm van het middel te veranderen, en in plaats van het poeder, de fabadiile naar het voorfchrift van den ondervindingrijken wondheeler schmucker in pillen te geven. Elke pil, gelijk men weet, beflaat uit vijf grein fabadillenzaad en zeven grein honig. Ik liet haar des morgens en des avonds drie daar van nemen. Zij had de pillen tot den dertigften gebruikt en geen aanval gehad. Ook hadden zig geen wormen meer vertoond, maar in plaats van dezelven raakte zij dagelijks eene groote menigte maden kwijt. Dezen dag , nam zij een laxeermiddel uit twaalf grein jalappenwortel en negen grein calomel met fui-  i8r ker gewreven. Zij had daarop eenen fterken grasgroenen afgang, die telkens met eene verbazende menigte van maden bedekt was. Ik liet haar den volgenden dag met de pillen aanhouden. En zo hield zij met dezelven ook aan tot den twintigden november, vrij van alle aanvallen, gaf dikwijls over, laxeerde menigvuldig , zonder dat zig eenig fpoor van wormen meer opdeed , ook kreeg de afgang allengs weer zijne natuurlijke verwe. Zij hield nu op met het fabadillenzaad, en bleef nog bij het gebruik van bittere extracten vier weeken in het lazareth, hetwelk zij op-het einde van december gezond en wel verliet. DERDE WAARNEMING. Een kind van anderhalf jaar verloor zedert een half jaar zijn anders gezond voorkomen en zijne levendigheid, had een gefpannen buik, geen eetlust, Hiep ongerust en fchreeuwde dikwijls over pijn in het lijf. De ouders hielden dit alles voor gewoone toevallen der kinderen, en behandelden het naar hunne wijze met geringe huismiddelen, zonder dat het kind daar door de minste verligting kreeg. Ik werd in de maand junij om raad' gevraagd, en vernam bij nauwkeurig onderzoek, dat reeds zedert eenen geruimen tijd het kind dagelijks eene groote menigte kleine witagtige ftufcken met den ftoelgang afging. Ik liet deze (tukken bewaren en vond , tot mijne groote verM 3  baasdheid, dat het altemaal enkele leden van den langledigen lindworm waren, waarvoor mijn vriend, de heer doctor bloch, dien ik ze zond dezelven insgelijks hield. Ik ordonneerde den twintig fien junij een fcrupel fabadillenzaad in derdehalf once fijroop van rhabarber, des morgens en des avonds een theelepel vol daarvan te geven. Dien avond gaf men het kind den eerden lepel, Den volgenden morgen bragt de moeder mij een ftuk van eenen lindworm, welk twee en een vierde el lang was, en hetwelk zij naast het kind in de wieg vond, Het eene einde was tamelijk breed, het ander werd allengs fmaller en ronder tot dat het als een draad was, en in dezelfde evenredigheid werden ook de leden fteeds kleiner, en verloren zig eindelijk geheel; en ik zou zeer geneigd zijn geweest, het voor eenen volledigen worm te houden, indien de visch- en wormkundige heer doctor bloch mij niet het tegendeel verzekerd had. Gedurende dien dag volgden eenige groenagtige, flijmige ftoelgangen. Met het gebruik van het fabadillenzaad werd nog eenige weeken aangehouden, en zedert dien tijd heeft men geen fpooren van den lindworm meer befpeurd. Ook verdwenen daarmede al de bovengemelde toevallen, en het kind bevind zig op dit oogenblik, dat ik dit fchrijf, in november, volkomen gezond en wel.  VIERDE WAARNEMING. Een jongeling van dertien jaaren, die zeer wanftaltig en opgezwollen uitzag, en reeds een tijd lang wegens een uitflag op het hoofd m het lazareth was, klaagde reeds zedert eenige dagen over eene fterke en fmertlijke gezwollenheid van de re«e zijde deshoofds, welke inzonderheid de geheele helft van het aangezigt befloeg. Met dit gezwel ontwaakte hij dagelijks , het welk , gelijk zulks door de ziekenoppasfers nauwkeurig was waargenomen, des morgens altijd groeide en te.en den middag weer verminderde. H>J had geen eetlust; verlangde naar niets fterker, dan naar krijt; de tong was zuiver; zomtijd. had hij bittere oprispingen, jeuking in dennens, eenen fterken vloed van fpeekzel, verwijde oogappels, wei„ig en harden ftoelgang , en een gezwollen engefpannen lichaam , voornaamlijk in de ftreek deimaag. Dit waren nu blijkbaare kentekens vanwormen, en bij het onderzoek bragt ik den lijder op degedagten, dat hij zig herinnerde voor zes jaaren eenen worm door den ftoelgang geloosd te hebben. Ik fchreef hem den agttienden f titaan] dezes jaars de pillen van scHMCCKt* uit Jabadillen voor, om er 's morgens drie van te nemen. Den drieëntwintigften. Zedert gister heeft hij eene menigte wormen door den ftoelgang geloosd en heden morgen is het gewoon gezwel in het aan. M 4  gezigt weggebleven ; de overige toevallen daartegen, de verwijderde oogappels, de toevloed van fpeekzel, het jeuken van den neus e. z. v. hielden nog aan. Den volgenden morgen nam hij een mercüfiaal laxans, waarop hij veele, flijmige fnataartjge ftoelgangen had, met welken eene menigte wormen afgingen. Hij voer naderhand nog eenige weeken rqet het gebruik der pillen tot drie ftuks des morgens en des avonds voord, welken aanhoudend dan flijmige, dan groene Hinkende ftoelgangen te weeg bragten, doch geen wormen meer afdreven. Gedurende dezen tijd werd de buik ook rank en week, alle bovengemelde toevallen verbeterden, en in het midden van maart verliet hij het lazareth volkomen gezond. VIJFDE WAARNEMING. Een vrouw van agtëntwintig jaaren bevond zig drie weeken na haare kraam, wegens eene verharding in de regte borst, die eindelijk tot verettering overging, in het lazareth. Onze wondheeler liet haar naarftig gedurende de genezing mercuriaal middelen nemen. Den vijfden maij des voorleden jaars befpeurde zij pijn in de maag, en eene knauwende gewaarwording langs den flokdarm, en ik fchreef haar eenige digejlievpoeders voor, befhande Uit middenz'outenen fpiesglaszwavel.  Den zesden kropen haar drie wormen uit den mond; ook had zij eenige ftoelgangen, met welken insgelijks zes wormen afgingen. Zij klaagde over huivering en trekking in de leden, waarbij zij over het ganfche lichaam fidderde. Haar pols was klein en fnel. Ik ordonneerde haar een fcrupel fabadillenzaad en twaalf grein fenkelfuiker des morgens te nemen. Den zevenden had zij op het eerde poeder fterke galagtige brakingen en ftoelgangen , met welken weder eene menigte wormen afgingen. Zij hevondzig daar op volkomen verligt, doch kon op geenerlei wijze bewogen worden om een tweede poeder te nemen. Dit zijn gelijk ik reeds gezegd heb, eenigen der voornaamfte gevallen, die ik uit mijn dagboek genomen heb, in welken defabadillen mij bijzonderen dienst gedaan hebben; al de gevallen, in welken zij mij zedert derzelver bekendmaking door den heer schmccker in het algemeen van nut waren, zouden mij alleen ftof tot een breedvoerig werk geven. Zo veel kan ik verzekeren, dat ik door derzelver menigte van de onfeilbaare werking van dit middel zozeer overtuigd ben geworden, dat ik het voor eender gewigtigfte fpecifica in onze kunst hpude, en met genoegzaame zekerheid op de afwezenheid der wormen (de lindworm uitgezonderd, M 5  186* ten aanzien van welken mijne waarnemingen nog niet volkomen zijn) (V) befluite , wanneer er op het gebruik van dezelven geen wormen te voorfchijn komen. Want het heeft mij nog nooit gemist, wanneer ik ze bij genoegzaame kentekens van wormen heb aangewend , dat dezelven niet van boven of van onder, en in geval, dat er geen tegenwoordig waren, niet ten minsten eene groote menigte groene, fnotaartige flijm, en altijd met verligting van den lijder, afgingen. Het fabadillenzaad in poeder , gelijk ik het, voor dat de heer schwccker zijne pillen bekend maakte, liet gebruiken, veroorzaakt voor eenen korten tijd eene geweldige hitte in de maag; doch met honig in pillen daar tegen niet de minste onaangenaame gewaarwording. En zelfs in het eerfte geval heb ik nooit van deze pijn de geringfte nadelige gevolgen bemerkt, maar ik zag ge- («) Hoe zeer ik in de algemeene wormziekten het fabadillenzaad meer dan eens zeer werkzaam bevonden hebbe, heb ik egter in geval dat er een lindworm plaats hadde , geene bijzondere vermogens van dit zaad kunnen ontwaar worden ; in drie gevallen, daar voorheen ftukken van den lindworm geloosd waren , hebbe ik dit zaad op allerlei wijze en zelf in zeer groote giften voorgefchreven , zonder eenige uitwerking nogthans, daar mij in dezelfde gevallen het vijlfel van tin en het bekende geneesmiddel van juffrouw nuffer. (naderhand voorgefchreven} inderdaad zeer veel dienst gedaan hebben.  187 gemeenlijk eenige galagtige brakingen en ftoelgangen mee wormen daarop volgen, en de lijders bevonden zig daarop altijd volkomen verligt. En nogthans fchijnt deze brandende gewaarwording aanleiding gegeven te hebben, ten minsten weet ik geen andere, dit zaad onder het getal der vergiften te rekenen! fchoon er nog zeer veele middelen zijn, die, voornaamlijk in eene eenigzins aanzienlijke menigte, eene veel fterker brandende gewaarwording veroorzaken, als de peper, de gember, de mostaart e. z. v. en welken egter niemand voor vergiften houd. Dat hetzelve voor verfcheiden infekten dodelijk is , kan onmogelijk eenen grond tot deze zijne benaming geven , dewijl, gelijk men weet, de heilzaamfte dingen hec dikwijls niet minder zijn. Zo dood bij voorbeeld de peper de vliegen, ook grootere dieren fterven dikwerf van dingen, die den mensch tot voedzel dienen. De heer lentin, geen van onze minste fchrijvers, haalt in zijne waarnemingen over eenige ziekten (*) , onder de bijzondere rubriek van genomen vergiften , ook waarnemingen van ingenomen fabadillenzaad aan. Zekerlijk in eenen tijd, waarin het voortreflijk en fchier geheel onfehadelijk gebruik van hetzelve door den heer smocjjer nog niet bekend was. Ondertusfchen zie ik zelf uit de door hem aangehaalde waarnemingen (*) Bladz. 167.  188 »e#e geen grond , die den heer lentin kon regt geven, dit zaad voor een vergift te verklaren. „ De eerfte waarneming betreft een vrouwsperfoon, welke in de apotheek hoofdpoeder in plaats van kroppeeder. eischte (*), en fabadillenzaad innam , daar op eene brandende pijn in de maag en eene fterke mislijkheid befpeurde, en eenige uuren daar na door den heer lentin door een braakmiddel en bovengmeld lijnzaad weer herfteld werd." Behalven nu, dat de waarnemer vergeten heeft, ons de eigenlijke hoeveelheid van het genomen zaad te melden , zo ziet men, dat de aangehaalde toevallen , die eenige uuren aanhielden, en zo gemakiijk zonder nadelige gevolgen weggenomen werden, fomwijlen ook uitwerkingen van veele andere fcherpten, inzonderheid van de zogenoemde draftifche middelen zijn kunnen en dikwijls zijn, welken nogthans door niemand voor vergiften verklaard worden. De tweede is van een halfjaarig kind, hetwelk men nevens zijne minne fabadillenzaad op het hoofd geftrooidhad, welk in trekkingen verviel, die altijd zo lang aflieten, als het kind zig in een bad bevond; maar evenwel onaangezien alle aangewende middelen ftierf." De heer lentin bekend zelf, dat hij niet zou kunnen bepalen, of niet misfchien zaad van het hoofd der minne op de borst gevallen en door het kind ingeflikt was, (*) Kopfpuher in plaats van Kropfpuhcr.  dan of de fcherpte van het zaad onmiddellijk op de herslens van het kind gewerkt had? — Waarschijnlijk geen van beiden. In het eerfte geval zou een bovenmatig braken en laxeeren daar bij plaats moeten gehad hebben, waarvan egter geen melding word gemaakt; en het laatfte is tegen alle ondervinding , dat namelijk het zaad zulk eene fcherpte bezit, die onmiddelijk de huid aantast, noch dat het zulke vlugtige deelen bezit, die tot op de hersfenen zouden kunnen doordringen. Naar alle vermoeden waren de krampen een gevolg van de pijn, welke het ongedierte, door het zaad in beweging gebragt, veroorzaakt, wijl het zelve, gelijk - men weet,, bij de uiterlijke beftrooijing met het zaad gemeenlijk in eene fterke beweging geraakt, en een zeer hevig bijten veroorzaakt , waaruit bij zulk een teder kind zeer ligt trekkingen kunnen ontftaan. In het algemeen is het begrip van een vergift nog zeer onzeker, en die te verre gedreven fchijnvrees voor deze benaming is bij den gemeenen man nog te vast gehegt, wanneer het op het gebruik van menig middel aankomt. In den gemeenen zin word vergift tegen algemeen geneesmiddel gefteld, en een algemeen fchadelijk middel daardoor verftaan , hetwelk zo ftrijdig is met de menschlijke natuur, dat, wanneer het in het lichaam gebragt word , de gevaarlijkfte ontroeringen daarin kan veroorzaken. Maar , wat is eigenlijk het ftellig begrip van een ver-  ipo m" --Xi gift , daar van den eenen kant zo min een middel gevonden word, dat onder alle omjlandigheden heilzaam, als een, dat onder alle omjlandigheden fchadelijk is, en aan den anderen kant er geen is, dat onder zekere omjlandigheden niet heilzaam kan wezen? Er zijn omftandigheden, in welken de beste en voedzaamfte dingen, melk , vleesch, gewasfen e. z. v. niet zonder levensgevaar kunnen genuttigd worden; zo zijn er weêr andere dingen , die voor vergift bekend zijn , als heulfap , fcheerling, nagtfchaduw , gefublimeerde kwik, rottekruid e. z. v., die men op eene zeer heilzaame wijze kan gebruiken. In eene zekere hoeveelheid is alle vergift fchadelijk , in eene andere hoeveelheid alles onnadelig of zelfs heilzaam! Het begrip van een vergift is dus in dit opzigt enkel betreklijk, en betekent zulk een ding, dat in vergelijking met anderen in eene zeer geringe menigte reeds den natuurlijken toeftand des lichaams in wanorde brengt. Maar de grootte dezer menigte, welker fchadelijkheid het begrip vastftelt, laat zig niet nauwkeurig bepalen. Ook ten aanzien van het voorwerp is vergift een betrekkings begrip, even gelijk de werkende eigenfehap der heelmiddelen nooit volftrekt is. Er zijn voorwerpen, bij welken de onfchadelijkfte of zelfs heilzaame dingen als vergiften werken. Van den reuk van muscus en amber vallen hyfterieke lieden gemeenlijk van zig zeiven , en komen door den damp van ftinkende kooien weêr bij. De ge-  fchiedenis verhaalt van lieden , die den reuk van vleesch, van kreeftenenvan kooi niet hebben kunpen verdragen; van eene vrouw, die witte roozen niet wel kon ruiken , en van den reuk van roode roozen in flaauwte viel; en van eene andere, die den reuk van azijn niet kon verdragen. Bonnet verhaalt van een predikant, die dikwijls bij gastmaalen plotslijk ftom werd, en bemerkte eindelijk na veel onderzoek , dat de reuk van warme kreeften hem deze fpraakloosheid veroorzaakte, welke ophield zodra de kreeften waren koud geworden, als wanneer hij dezelven met veel fmaak at. Met een woord, alle geneesmiddelen zijn in zeker opzigt vergiften, gelijk alle vergiften artzenijen kunnen worden. De braak- en purgeermiddelen kunnen naar het als nog wankelende begrip van een vergift voor niets anders gehouden worden, wijl zij derzelver hevige werking dikwijls enkel door den reuk reeds verrigten, gelijk zomwijlen de reuk van verfchen jalappenwortel bij het ftampen reeds een braken en eenen buikloop veroorzaakt; en nogthans werken zij in den tegennatuurlijken toeftand als artzenijmiddelen. Men moest derhalven door vergift , wanneer men zig een vast begrip daarvan wil maken , zulk een middel verftaan, dat bij de meeste menfchen , in den natuurlijken toeftand, in eene geringe hoeveelheid zeer hevige fchadelijke werkingen te weeg brengt. Door de eerfte bepaling worden die middelen uitgefloten, welken bij zommige lieden we-  geus eene zekere aangeboren neiging zomtijds fchadelijk zijn: door de tweede, die, welken in den tegennatuurlijken toeftand fchadelijk zijn , en op zig zeiven onfcbadelijk, of zelfs wel heilzaam kunnen zijn: en door de derde, zulke dingen, die in grooter hoeveelheid van nadelige gevolgen kun. nen zijn, waartoe zonder uitzondering allen behoren. Hieruit volgt, dat de fabadille wegens haare werking in den tegennatuurlijken toeftand geenzins onder de vergiften gerekend kan worden, en even zo min wegens haare werking in den gezonden natuurlijken toeftand; wijl dit op geenerlei wijze van de werking der hevige braak- en purgeermiddelen onderfcheiden is , welken toch niemand daar toe rekent. En eindelijk ook van den kant der hoeveelheid befchouwd, komt zij niet overeen met het begrip van een vergift , daar zij zelfs deze werking eerst in eene hoeveelheid van een fcrupel tot een half dragme te weeg brengt, eene hoeveelheid, die de gewoone, in welke de anders bekende vergiften werken, zeer verre overtreft. Onze waardige heer hofraad gleditsch, wiens verdienste in de plantkunde niet nodig heeft, van mij gemeld te worden', heeft de fabadille fcheikundig onderzogt, en bevonden, dat elke once een dragme wateragtig, en bijna twee dragmen geestig extract uitlevert. In beiden is de doordringende fcherpte der fabadille bevat, doch meer in het eerfte dan in het laatfte. Voor het overige ijvert hij  193 hij zeer tegen het inwendig gebruik van dit zaad, „ wijl, gelijk men inoefenende fchriften zelf kan „ nazien, reeds de oude ervaren geneesheeren de M jonge eerstbeginnende, en in het algemeen een ,, ieder, wegens de hevig brandende fcherpte, ,, van tijd tot tijd te regt daar voor gewaarfchouwd „ hebben (*). Te regt, hierop komt zekerlijk alles aan. Doch te regt, of te onregt, waardoor zal dit nu juister befiist worden, dan door de dadelijkfcheondervinding? en de fabadille is indedaad het eenige middel niet , het welk dobr de oude geneesheeren als vergift uitgekreten, en in laater tijden als heilzaam aangewend is. Maar deze nieuwigheden in het algemeen fchijnen den heer hofraad niet zo geheel regt te zijn. „ Men bemoeide zig zedert eenigen tijd, zegt hij, den buiten dien fchier overvloedig aangewasfen artzenijfchat van veele zeer verdagte middelen te zuiveren, van welken, zonder gegronde proeven, eenigen gevreesd, doch anderen geheel verworpen werden. Nog bij ons leven vertonen zig weder nieuwe , en de eerften geheel tegengeftelde verfchijnzels. Men vermeerdert namelijk den artzenijfchat, en tragt daar bij, een gedeelte van wezenlijk vergiftige of onzekere artzenijen, of tenminten, en zelfs bij geregtshoven voor vergiftig gehoudene, enkel deswegens in vergetelheid geraakte (*) Schriften der Betlinifche Gefelfchaft Nararforfchendc-r freunde, a B., S. 9. N  middelen , nuttig te maken, en op nieuw in gebruik te brengen. De fabadille behoort onder de laatften, en wel onder de natuurlijke zogenaamde fcherpe bewijslijke plantenvergiften, dat zijn zulken, welker bijtende en brandende fmaak op zig zeiven, hun inwendig gebruik derwijze verdagt heeft gemaakt , dat zij enkel door eene zeer voorzigtige en gefchikte aanwending, volgens de allergewigtigfte aanwijzingen wel bereid en gemengd in zeer matige giften, een bijzonder gebruik kunnen hebben. Het toeval, nevens de verfchillende lichaamlij ke gefteldheid, maakt ze in haaren nauwen toeftand zomwijlen veel minder fchadelijk, dan zij anders natuurlijker wijze zouden kunnen zijn." Zo eigenlijk weet ik mij de tijden, van welken de heer hofraad fpreekt, niet te herinneren, daar men inzonderheid bezorgd was, de verdagte, dat is, de zeer hevig werkende middelen aftezonderen. Ook zou ik in den grond niet voor deze tijden zijn. De verbetering van onzen voorraad van artzenijen moet voornaamlijk daar in beftaan, dat dezelve van niets betekenende onwerkzaame middelen gezuiverd word, en dat onder de menigvuldige werkzaamen in elke klasfe juist de werkzaamfte uitgenomen en door ondervinding en proeven tot het gebruik beftemd worden. Onze kunst is nu van alle zijden, en inzonderheid van de zijde der geneesinftrumenten zo ver uitgebreid, dat haare volmaking enkel beftaat in  195 het eenvoudig maken van dezelven. Waartoe dient de overvloed van middelen, die de oefening zo zeer verzwaart, den nieuwling in verwarring brengt, en den lijder met onnutte proeven in alle enkele gevallen zo lang ophoud, wanneer met weinige uitgelezene hetzelfde doeleinde, en nog beter bereikt kan worden? Het gebruik van fommige middelen te verbannen, wijl hun misbruik in onverftandige handen zo veel nadeel kan doen, zou zo veel wezen als het gefchikt gebruik der mesfen aftefchaffen, om dat zij in handen der kinderen nadeel doen kunnen. Maar waarlijk dit nadeel valt eigenlijk niet op de onvoorzigtigheid der kinderen , maar veelmeer op de toegevendheid derzulken, die hun het fnijtuig in de hand geven. En dit waarlijk behoorden de geenen, welken de ftaaten het opzigt over hunne gezondheids bezorgers toevertrouwen, boven al te behartigen. II. OVER HET IJSLANDSCH MOS. Ik heb zedert eenige jaaren gelegenheid gehad, om van het ijslandsch mos verfcheiden zeer goede waarnemingen te verzamelen, welken mij de waarde van dit middel ongemeen fchatbaar maakN 2  ten. Het is mij gelukt eenige hardnekkige ingewortelde hoesten , die voor geen middel wilden wijken , zelfs eenige beginzels van longceringen door het zelve te genezen. ZESDE WAARNEMING. Een meisje van dertien jaaren, zeer zwak van borst, wier moeder aan de longtering overleed, had reeds zedert eenige jaaren verfcheiden aanvallen van aamborstigheid en hoesten , welken dan eens derzelver oorfprong uit de maag hadden, en dan wederom gevolgen van verkoudheid waren. Zij waren gemeenlijk een weinig langdurig en hardnekkig, doch werden nog telkens door gewcone maag- en borstmiddelen weggenomen. In maart 1781. kreeg zij deze toevallen weder, waarschijnlijk na eene verkouding, met eene geftadige koorts en fterke afmatting. De lijderes had eene geftadige pijn in de linke borst, die bij de minste ademhaling zig zeer verhief, uiterfte verzwakking , volkomen gebrek aan eetlust, en eenen droogen hoest, die haar gedurende den dag en den ganfchen nagtdoor, erbarmlijk kwelde. De koorts verhief zig gemeenlijk des namiddags tegen den tijd der fpijsvertering met eene drooge brandende hitte en eene kleine doch harde pols van honderd en in de dertig flagen in eene minuut, en eindigde des morgens vroeg met zweet. Gedurende den tusfchentijd der koorts deed de pols ook nog fteeds ne-  negentig tot zes en negentig flagen in eene minuut. Na het vlijtig gebruik van antiphlogiflifcheborstmiddelen en aanwending van uitwendige pappen en een trekplaaster verdween de koorts , gelijk ook de pijn, de hoest werd losfer , doch hield nog onophoudelijk aan. De fluimen waren geelagtig, taai en rotagtig, de lijderes was ten uiterften zwak en haar pols nauwlijks voelbaar. Ik fchreef haar een afkoozel van eene once koortsbast en even zo veel ijslandsch mos voor, om hetzelve in vierentwintig uuren te gebruiken. Na dat zij twee portien van dit afkookzel gebruikt had, begonnen de nagten geruster, en de fluimen kleviger en witter te worden. Den vierden dag, na dat zij dit middel gebruikt had, werd ik, wegens een nieuw toeval, dat zig openbaarde, geroepen. De lijderes had namelijk na een zeer ligten hoest een geheelen teekop bloed uitgeworpen, het welk helder en klaar als uit eene verfche wond uitzag, en geheel ongemengd was. Zij voelde geen pijn in de borst , was zeer verzwakt, en had eene zeer bedaardeen zwakke pols. Ik liet dus met het afkookzel aanhouden en vitrioolfpiritus onder den gewoonen drank mengen. Den volgenden morgen vond ik de lijderes door het vertrek gaan, het bloedfpuwen had opgehou< den, de hoesc was reeds zedert drie uuren weggebleven, ook was de nagt reeds geruster dan al de N 3  198 ■ voorgaanden. Toen ik mij over deze fchielijke verandering verwonderde, zeide men mij, dat zij, dezen morgen voor het eerst de maandelijkfche reiniging had gekregen, waarop deze verligting gevolgd is. Ik liet met hetgebruik van het middel ophouden. Den volgenden dag hielden de maandftonden op, ik liet den koortsbast met het mos weêr eenige dagen gebruiken, en naderhand dagelijks flegts eene once van het mos alleen, in een pint melk gekookt, nemen. Onder dit gebruik verdwenen de aamborstigheid en de hoest geheellijk, en kragten, eetlust en gezonde koleur kwamen op nieuw weder. Ik durf niet met zekerheid beflisfen, of deze maandelijkfche zuivering een gevolg was van het gebruik dezer artzenijmiddeien, of eene enkele natuurbeweging , die toevallig plaats greep ? Hoe mogelijk ook het laatfte is, zo is nogthans het vermoeden van het eerfte ook niet geheel zonder grond. Ik heb meermaalen bij vrouwen, die de maandftonden reeds hadden, opgemerkt, dat op hetgebruik van het mos de maandelijkfche zuivering zig te vroeg vertoonde ; o®k moest ik daarom bij zommige bloedfpuwende met het gebruik van den vitrioolgeest ophouden, wijl altijd onmiddellijk daarop de hevigfte rug- en lendenpijnen volgden. Een bewijs, dat dezelve niet geheel zonder invloed op de vaten der lijfmoeder is.  ZEVENDE WAARNEMING. Een vrouw van over de twintig jaaren kreeg in eene haarer eerfte kraamen eene verharding in de linke borst, die tot eene verzwering overging, en geopend moest worden. Zij zoogde in het vervolg haare kinderen alleen met de regte borst. In februari) 1781 zoogde zij het vierde kinden haalde zig door verkouding eene Zinkingkoorts met een hevige verkoudheid en hoesten op den hals, waarbij zij zig niet behoorlijk in agt nam. Ik was in dien tijd zelf ziek, en toen ik haar veertien dagen daarna bezogt, vond ik haare pols van honderd en tien flagen in eene minuut , vol en hard , haare kleur bleek , de hoest kwelde haar dag en nagt , en de fluimen waren etteragtig en Hinkend. Ik verbood haar aanftondshet zuigen, het haar eene ruime aderlating op den arm doen , en ordonneerde ontbindende borstmiddelen met myrrhe en kermes minerale. Het afgetapte bloed was zeer fpekagtig. De koorts bleef toen weg, de pols verminderde tot op ruim tachtig flagen, maar de hoest en het fluimen bleven onveranderd. Sap van zeeajuin, ammoniakslijm enfaleb werden beurtlings eenen tijd lang gebruikt, doch vergeefs. Eindelijk ordonneerde ik de bovengemelde afkoking van ijslandsch mos met melk, waar van de lijderes dagelijks een pint gebruikte, en dit deed een zeer fchielijke werking. Binnen vijf dagen N 4  aoo »——■ werd de hoest gemaklijker, de fluimen werden dik, witagtig en zonder reuk, en de nagten volkomen gerust. Het aanhoudend gebruik nam de toevallen fchier geheel weg, en ik liet ten laatften het ijslandsch mos met den koortsbast, tot eene once daags neemen, waarop de lijderes binnen eenige weeken volkomen gezond, vlug en Ievendig werd. AGTSTE WAARNEMING. Mevrouw B., eene vrouw van vier en veertig jaaren, werd in het begin van maij 1781. door eene ligtezinkingkoorts aangetast, welke zij verwaarloosde, en zelfs eens midden in het zweet des nagts opftond en uit het venfler ging liggen, waardoor zij eene verkoudheid, geweldigen hoest en kwaade keel kreeg. De koorts kreeg op ftaande voet eene ernfüger gedaante en werd in het eerst na eene aderlating en onder het gebruik van antiphlogiftifche en oplosfende middelen zeer fterk, zo dat eiken aanval , die gemeenlijk des avonds begon en dengeheelen nagt duurde, met geweldige ijlhoofdigheid verzeld was. De pols deed gedurende dezelve over de honderd en dertig Hagen in eene minuut, en gedurende de tusfchenpozing nooit minder dan zes en negentig. Na verloop van vier dagen eindigde de koorts door het zweet; maar de hoest bleef hardnekkig, hield geheele nagten aan, en de matige ontlasting van fluimen was  2QI groen , ftinkend, zoutagtig en fchier etteraartig. Ik ordonneerde nog eene aderlating, het bloed was dik en flijmig. De uitraggeling werd gemaklijker , doch de gefteldheid was niet verbeterd. Eene menigie kermes minerale, zeeajuinfap, arabifche gom werd een tijdlang gebruikt, zonder dat de kwaal daardoor in het minste verminderd werd. Eindelijk liet ik een once ijslandsch mos in melk gekookt , dagelijks gebruiken , deed er naderhand eene once kina bij, en de uitraggeling werd ras zeldzaamer en beter. In de derde week der ziekte volgde de maandelijkfche reiniging, die reeds zeven weeken weggebleven was , behoorlijk , de hoest hield op, en de lijderes bevind zig tot heden nog zeer wel. NEGENDE WAARNEMING. De heer H., een man van een en dertig jaaren, van eene driftige en ruuwe gefteldheid , had in den winter van 1782. eene geweldige ergernis, die hem , volgens zijne befchrijving, eene foort van galkoorts veroorzaakte , en van deze nauwlijks herfteld, verviel hij in het voorjaar in de algemeene influenza, welke , ik weet niet, of wegens eene verkeerde behandeling , of door eigen verwaarlozing, eene drukking op de borst, een fterke, bijna etteragtige uitraggeling, eene geftadige koorts met zeer flerk zweeten des nagts, eeneverN 5  202 —'— mindering van kragten en eene magerheid naliet, die, in vergelijking met zijne vorige lichaamsgefteldheid, eene volkomen tering geleek. Ik vond hem in dezen toeftand, in otïober van het gemelde jaar, voor de eerfte maal. De ademhaling was zeer beklemd en met eene drukking op de regte zijde der borst gepaard, de pols was klein , hard en deed honderd en twaalf flagen in eene minuut. Ik liet eene trekplaaster op de plaats der drukking leggen, en eene ruime aderlacing op den regten arm doen. Het bloed had eene harde fpekhuid. Ik ordonneerde verders het innemen van ammoniak gom met falmiak. Met deze middelen hield ik in trapswijze toenemende hoeveelheid gedurende geheele veertien dagen aan, onder welk gebruik de pijn geheel wegbleef, de diepfte ademhaling vrij en onbelemmerd werd, de fluimen van beter aart werden en de pols haare hardheid verloor. Egter behield deze nog fteeds haare fnelheid, het zweeten des nagts duurde voord , en het opgeven van fluimen hield nog fterk aan; het verminderen van kragten ging ook nog fteeds zijnen gang. Ik nam toen toevlugt tot het ijslanisch vios, waarvan ik den lijderdagelijkseeneonce in een vierden pint melk gekookt, liet nemen. Gedurende het gebruik van hetzelve, veertien dagen lang, beterden al de gemelde omftandigheden oogenfchijnlijk. In het begin van december vermengde ik het afkookzel met koortsbast, en op het einde  203 der maand waren zweet, uitraggeling en koortsagtige beweging geheel verdwenen en de lijder volkomen herfteld. Ook heeft hij thans zijne vorige kleur en lichaamsgefteldheid in eenen hoogeren trap weder bekomen. In den voorleden winter heerschten de mazelen ongemeen fterk bij ons. Van den 10 october tot in het begin van maart heb ik honderd en in de twintig lijders aan de mazelen, zo kinders als volwasfenen behandeld. Ik heb doorgaands niets merkwaardigs daarbij gevonden, behalven dat, gelijk het gemeenlijk bij de kinderziekten , en inzonderheid bij den uitflag het geval is, de volwasfenen er zieker van waren, dan de kinderen. De koorts duurde bij de eerften langer, was veel heviger, en het getal der vlakken veel grooter. Zij ijlden gemeenlijk den derden of vierden dag, en daarop volgde bij mansperfoonen een bloeden uit den neus, en bij vrouwsperfbonen te regten of te onregten tijde de maandelijkfche zuivering, en altijd met verligting. Mijne behandeling was de eenvoudigfte. Als ik er tijdig genoeg bij kwam, begon ik gemeenlijk met braakmiddelen , eenige volbloedigen deed ik eene ader openen , liet zagte zweetmiddelen gebruiken, onderhield geftadigopen lijf door klijfteeren, en liet veel gerstewater met azijnhonig drinken.  104 a Het ergfte toeval daarbij was de hardnekkige hoest met fpaarzaame en taaije fluimen, welke in het algemeen een tijd lang daarna terug bleven, en inzonderheid voor zulken zwaar vielen, die te voren eene zwakke borst hadden, en aan toevallen der long veel onderworpen waren. Deze moeijelijke uitraggeling weerflond niet alleen alle prikkelende en ontbindende middelen, waarvan ik mij in het eerst bediende, maar fcheen zelfs op dezelven toetenemen ; de oorzaak daarvan , welke waarfchijnlijk enkel de prikkeling van de mazelftofwas, die op de long was teruggebleven, werd daardoor blijkbaar werkzaamer , de hoest dus menigvuldi» ger, zonder dat de long van de haar bezwarende ftof ontlast werd. Ik nam dus ras mijne toevlugt tot het ijslandsch mos, en hetzelve hielp mij altijd het fpoedigfte en het zekerfte. Na het gebruik van een afkookzel van eene once mos in vijftien oneen water, gemengd met twee oneen fijroop van maankoppen , waar van gedurende drie of vier dagen alle uuren een half theekopje genomen werd , verdween de hoest onfeilbaar, zonder een fpoor natelaten. TIENDE WAARNEMING. Eene vrouw van in de vijftig jaaren, kwam den 19 augustus des voorleden jaars in het lazareth ; zij was door eene loop aangetast. Zij had reeds zedert eenige dagen bloedige ftoelgangen met hevige pijn.  J 1 285 De pols was natuurlijk, maar de tong zeer heilagen, en de lijderes klaagde inzonderheid over mislijkheid. Op een braakmiddel uit een fcrupel ra. barber, wijnjleenroom en vijftien grein ipecacuanha volgde eenig braken. Zij voer voord met alle vier uuren een poeder van vijftien grein rabarber, wijnjleenroom en vijf grein ipecacuanha te nemen. Tot den 22ften hielden de ftoelgangen op bloedig te zijn, doch zij bleven nog zeer fhjmig en met pijn verzeld, en voornamelijk met eene fterke persfing. Ik ordonneerde haar een afkookzel van een once ijslandsch mos in vijftien oneen water , waarvan de lijderes om de twee uuren een half theekopje nam. Den 24ften, na dat zij twee zulke porden gebruikt had, vond ik haar van haare kwaal geheel bevrijd, zonder pijn, en reeds zedert twaalf uuren zonder afgang. Zij hield met het afkookzel aan, kreeg den eerften feptember een ander van kina en fimaruba, en verliet den vierden het lazareth volkomen gezond. ELFDE WAARNEMING. Een meisje van vijfëntwintig jaaren werd den derden feptember des voorleden jaars, den vierden dag der ziekte, met een zeer hevige loop in het lazareth gebragt. De ftoelgangen waren zeer menigvuldig , met veel bloed en flijm gemengd , en van eenen fchier ondraaglijken ftank, de pijn was zeer hevig, inzonderheid klaagde de lijderes over  ondraaglijke fnijding in de;maag. De tong was met eenen dikken witten korst belegd, de fmaak walgagtig, en de pols klein en fnel. Ik ordonneerde aanftonds een braakmiddel uit een fcrupel ipecacuanha , een half drachme wijnfteenroom , en een grein braakwijnjleen en des avonds eene Jïijf^elklij(leer. Zij braakte fterk en dikwijls, doch niet galagtig. De ftoelgangen waren den vierden menigvuldig en zeer bloedig, de pols was een weinig langzaamer, doch meer verheven en ongemeen hard, de pijn onverdraaglijk en aanhoudend, zelfs buiten de ontlasting, voornaamlijk omtrent den navel. Ookwas zij bij wijlen ijlhoofdig. Ik liet op den arm twaalf oneen zeer ontdoken bloed aftappen, op den buik eene breede fpaanfebe vliegen plaaster leggen, en ordonneerde een zagt purgeermiddel van twee oneen tamarinde, eene once wijnjleenroom, en even zo veel rabarber tinctuur. Des namiddags hadden de ftoelgangen opgehouden, doch begonnen den volgenden dag des morgens op nieuw zeer hevig. De plaaster had fterk getrokken, de pijn was draaglijker, het ijlen had opgehouden, de pols was weeker. Ik ordonneerde eene once ijslandsch mos in twaalf oneen water gekookt, met eene once fijroop van maankop alle twee uuren een half theekopje. Den zesden had zij het afkookzel gebruikt, en het afgaan hield op, zij had flegts eenige flijmige ftoelgangen zonder bloed, de pols was natuurlijk  20/ en de pijn was zeer matig. Het afkookzel werd herhaald. Den zevenden was zij zonder afgang en kreeg des nagts weêr zeer hevige pijn. Den volgenden dag nam zij weer den tamarinden drank. Den negenden was zij volkomen gezond , en verliet den twaalfden het lazareth. TWAALFDE WAARNEMING. Een meisje van twintig jaaren kwam met de loop, welke zij reeds eenige weeken te Hanover had gehad , in het lazareth. De ftoelgangen waren niet zeer menigvuldig, maar de pijn was ongemeen hevig, de tong zuiveren de pols natuurlijk. Ik ordonneerde haar cm de vier uuren een poeder uit vijftien grein rabarber, even zo veel wijnfteenroom , en vijf grein braakwortel. Den volgenden dag waren de ftoelgangen minder, maar de fnijding in de maag en omtrent den navel was hevig, de pols en de tong als den vorigen dag. De lijderes kreeg het bovengemelde laxans uit tamarinden, wijnfteenroom en rabarber tinctuur. Des namiddags hielden de ftoelgangen geheel op , begonnen den vijfden weder, doch minder bloedig en met minder pijn. Zij kreeg een afkookzel van ijslandsch mos. Tot den zevenden hielden de ftoelgangen en de pijn, na dat zij het afkookzel driemaal gebruikt had, geheel op, en den tienden verliet zij het lazareth volkomen gezond.  zoS DERTIENDE WAARNEMING. Eene vrouw van ruim zestig jaaren' begon den tienden feptember 1782. over hevige pijn omfbeeks den navel te klagen, als mede over menigvuldigen flijmigen ftoelgang en persfing tot denzelven. Haare pols was een weinig koortzig, haare tong bezet en de fmaak bitter. Ik ordonneerde aanftonds een braakmiddel van ipecacuanha, waarop zij eenige fterke brakingen had. Zij fliep des nagts eenige uuren, doch moest egter nog dikwijls ter ftoele gaan, en onder de ontlastingen vond men eene menjgte bloed. Pijn en persfing tot den ftoelgang waren nog fteeds even hevig. Ik ordonneerde haar alle vier uuren een poeder van vijftien grein rabarber, even zo ▼eel wijnfteenroom en drie grein ipecacuanha. Des avonds kreeg zij eene klijfteer van ftijfzel. De volgende nagt was een weinig geruster, en den twaalfden vond ik de tong minder beflagen, en de pols natuurlijker; doch de ftoelgangen nog éven zo fterk en van dezelfde gefteldheid als den dag te voren, gelijk de persfing ook nog dezelfde bleef. Ik fchreef baar het afkookzel van ijslandsch mos voor, om-de twee uuren een theekopje. Den dertienden vond ik mijne lijderes uitgelaten van vreugde. Zij had het afkookzel gebruikt , en de geheele ziekte met al die toevallen was op eens als verdwenen. Zij had zedert den  'dcli vorigen avond maar eenen gebonden afgang gehad, zonder bloed , flijm of pijn, fliep wel, en bevond zig vrij van koorts en volkomen gezond. Zij kreeg zelfs eenigzins eetlust. Zij hield met bet gebruik van het mos nóg eenige dagen aan, en befloot daarmede haare genezing. VEERTIENDE WAARNEMING. Een meisje van negentien jaaren kwam den der* tienden julij «te< voorleden jaars met de loop, welke reeds vier dagen geduurd had, in het lazareth. Den dag te voren nam zij een braakmiddel, waarop zij veele galagdge brakingen had. De pols was heden fnel, klein cn hard, de tong beflagen, doch de fmaak evenwel nog bitter. De lijderes had heden flegts twee geringe ontlastingen met bloed en groenagtige flijm vermengd gehad, maar klaagde over hevige pijn omftreeks den navel, die bij de minste verroering ongemeen toenamen, fchoon de buik ongemeen week fcheen te zijn. Ik ordonneerde het volgendei !Ro. Pulp. tamarind. ^iij. infund. c. Decocl. hord. z x> colat. adde. Crem. tartar. J j. FR. rhei agnof. gj fi. M. D. S. alle uuren een half theekopje; O  2ÏO Den vijftienden.. De tong en de fmaak zijn zuiver, de pijnen merklijk verminderd, de pols is natuurlijk: maar de ftoelgangen nog zeer menigvuldig en bloedig. Zij krijgt het afkookzel van ijslandsch mos , met eene once rabarbertincluur in plaats van fijroop van maankop. Den zestienden. Zij is vrij van pijn, en heeft voordenmiddag maar drie ftoelgangen gehad, doch die nog zeer bloedig waren. Zij houd met het gebruik van het afkookzel aan. Den zeventienden. Zij heeft den voorleden nagt geen ftoelgang gehad, en heden maar eenen geheel natuurlijken , en zonder pijn. Zij kreeg beden haare maandelijkfche zuivering, welke zij zedert negen weeken niet had gehad. Zij gebruikt het afkookzel voord, zonder rabarbertincluur. Den agttienden. Zij bevind zig volkomen wel, en de maandftonden vloeijen geregeld. - Den eenëntwintigfien. Dcor nalatigheid in de dieet en het gebruik der middelen kreeg zij gister weer bloedige ftoelgangen met hevige pijn. Het afkookzel van mos werd daarop in grooter hoeveelheid hervat, en heden is zij volkomen wel. Den vijf'éntwintigflen verliet zij het lazareth. Indien ik niet zo zeer tegen het herhalen van een en dezelfde zaak was, zou ik nog eene menigte gevallen van de algemeen heerfchende .loop  van de twee laatfte jaaren kunnen aanhalen, in welke dit mos mij van den voortreflijkflen diénst is geweest. Ik heb zedert gtei andere geneeswijze in de loop dan de volgende, en heb zeer veel reden er over voldaan te zijn, zodra de maag namelijk, door ontlastende middelen, van grove vuiligheden bevrijd is , tong en fmaak zuiver zijn, enopjjgeen bijzondere plaats der eerfte wegen een hevige pijn met koorts verzeld, plaats heeft, neem ik mijne toevlugt tot het ijs* landsch mos, alleenlijk, dat ik het raar omftandigheden dan alleen, en enkel voor den fmaak met eene fijroop vermengd, laat nemen, dan met wat heulfap., als de pijn in de dunne darmen of de persfing tot den ftoelgang nog eenigzins hevig zijn, en dan ook met rabarbertinétuur vermenge, wanneer na genoegzaame voorafgegaane ontlastingen , de ftoelgang nog fteeds zeer rotagtig en Hinkend is. Ik bewerk daardoor, dat de fcherpe ftof door het mos ingewikkeld, niet in de darmen teruggehouden word, en gelegenheid geeft tot nieuwe rotagtige toevallen; even zo als ik in borstkwaalen , wanneer ik merk, dat eene zinkingagtige fcherpte in de lugtpijp, of op de long den hoest onderhoud, in welk geval het mos inzonderheid van nut is, het gaarne met zeeajuinfap vermeng, om de ingewikkelde fcherpte door het uitwerpen van flui' men van de borst te verwijderen. Deze zamenvoeging bevat geenzins het tegenflrijdige, dat zij misfchien mogt fchijnen te bevatten, en dat men O 2  312. " *"* in de voorfchriften van veele geneesheeren zo dikwerf te zien bekomt. Inwikkelen en uitdrijven zijn indedaad elkander in het geheel niet tegengefteld, en beide werkingen belemmeren elkander niet, wanneer flegts de behoorlijke evenredigheid tusfchen beiden de middelen in agt genomen word, en het uitdrijvende niet in zulke menigte aanwezig is, dat het zelve het inwikkelende zelve mede uit het lichaam drijft, of het inwikkelende in zulke hoeveeiheid voor handen is, dat het de werking van het uitdrijvende zelve belet of te niet doet(fc). (i) Voorfchriften van middelen, die volftrekt tegen eikander werken, maken zeker fomwijlen eene behggelijke vertoning en geven de onweienbeid van den voorfchrijver duidelijk te kennen; des niet tegenliaande kan men dit niet altijd uit het zelfde oogpunt befchouwen: door proever, en ondervindingen weeten wij, dat tegenftrijJige middelen te zamengevoegd dikwerf zeer heilzaame uitwerkingen voor deu dag brengen, en men zelf zomwijlen genoodzaakt is, zodanigen weg in te fiaan; in eene lusfchenpozende koorts b. v. wanneer er een groote voorraad van bedorven ftoffen in de eerfte wegen plaats heeft, en de lijder egter zeer Zwik is, is men immers genoodzaakt tot de kina met rhabarber gepaard, zijn toevlugt te nemen , en zal daar ook de beste uitwerkingen van zien; even zo zijn de braak- met ■bijnfliHer.de middelen gepaard, zeer dier:srig en dikwijls onontbeerlijk e. z. v.; het komt in die gevallen dierhalven daar op aan , dat men middelen voorfchriift, die zich wel laten mengen, den form in welke men ze hebben wil, kunnen aannemen, en de evenredigheid eindelijk tusfchen zo-  213 Ik Héb het der moeite1 waard geagt, het ijsïandsch mos volgens deszelfs beftaandeelen nauwkeurig te laren onderzoeken , en hier is het gevolg daarvan , hetwelk mijn vriend, een '/eer zorgvuldig fcheikundig onderzoeker, mij heeft medegedeeld. „ Vier oneen ijslandsch mos, klein gefneden en gefloten, werden met eene genoegzame menigte koud water overgegoten, en bij herhaald omroeren eenige dagen weggezet , alsdan doorgezijgd en tot eene lijvigheid van eenuittrekzel uitgedampt, wanneer hetzelve anderhalf drachme zogenaamd extraiïi gummofi leverde. Het overgebleven kruid werd met water fterk opgekookt, uitgeperst en doorgezijgd, alsdan zagt uitgedampt, wanneer zig eene flijmige huid affcheidde, die, na dat zij gedroogd was , zes en veertig Igrein woog, eh van eene taaije hoornagtige hoedanigheid was. Het overige vervolgens tot de lijvigheid van een uittrekzel uitgedampt, leverde nog tien drachmen fiijmig uittrekzel." „ Twee oneen klein gefneden en gefloten mos werden met agt oneen fpiritus vini reStificatiJf. overgegoten, en in behoorlijke warmte uitgedampt. Dit uittrekzel gaf, na dat de brandewijn daarvan afgetrokken was, agtëntwintig grein van eene brofche hartsagtige zelfftandigheid, die een danige middelen (zo als de heer hertz te regt aangemerkt heeft) wel in agt genomen word. O 3  weinig bitter en fcherpfmafcende was. Het overgeblevene werd andermaal fterk afgekookt, uitgeperst en doorgezijgd, alsdan liet men het eenige dagen ftil ftaan , wanneer zig cp den bodem een fljjmig zetzel affeheiJde , welk daarvan afgezonderd en gedroogd zijnde , een drachme wpog." Hieruit zo wel, als uit de waarnemingen zeiven blijkt , dat ijUandsch mos een van de zeldzaams middelen in de loop is, hetwelk aan de menigvuldige aanwijzingen van behandeling, die dikwijls te gelijk tegenwoordig zijn, te gelijk beantwoord, en in de minste gevallen omflancigheden vind, die met deszelfs gebruik ftrijdig zijn. Door deszelfs flijm word het gebrek van het natuurlijke in de darmen vergoed, de fcherpte welke dezelve prikkelt, ingewikkeld, de gewonde deejen genezen, en eindelijk word aan het lichaam, door dat het in de opflcrpende vaatjes indringt, meer voedzel, en aan het bloed, wanneer het door eene opgenomene fcherpte verdund ware, meerder zamenhang en dikheid gegeven. Dit alles werkt het mos veel beter, dan de faleb, die een grover flijm uitmaakt, eenen zoeten fmaak heeft, eene meeliger zelfftaudigheid is, die, gelijk cdllen zegt, aan het zuur worden en gisten zeer ligt onderhevig is, en eindelijk zeer wel gefchikt is, om fchielijk een flijmigen drank te maken, doch flegts een zwak voedzel geeft (*), Doof Mater. med. p. jj.  deszelfs bittere samentrekkende deelen verbetert de mos de verteering, zonder die prikkeling, welke bittere extremen gemeenlijk veroorzaken, geeft aan de maag en de darmen derzelver veerkracht, en treft de beledigde vaatjes te zamen. Daarenboven bezit het eene verrottingtegengaande kragt in eenen' aanmerklijken trap zelfs buiten het lichaam, gelijk cullen door proeven aangeweezen heeft, welken hij daarmede bij vleesch, bloeden rotte gal genomen heeft, welke laatfte hij in minder dan twee uuren volkomen versch maakte(*). Hierdoor mist hetzelve niet alleen die verderrhjke hoedanigheid der inwikkelende en kleverige middelen, waar van men zig dikwijls in de loop bedient, en die ondertusfehen in dezelve zo zeer te vrezen is, als van het vet, de gelei, het wasch, de olie enz., welken zo ligt garstig kunnen worden en tot verrotting overgaan , maar het weerftaat ook de reeds voorhanden zijnde verrotting in de fappen, wanneer de ziekte van eenen rotagtigen aart is. — Er is maar een beding, onder het welk het gebruik van dit middel fchadelijk kan zijn , zo lang namelijk de eerfte wegen nog met grove galagtige vuiligheden overladen zijn, die zekerlijk door elk inwikkelend en verfterkend middel verdikt, onbeweeglijker en bij gevolg , van eenen verderflijken invloed op het lichaam moeten worden; men kan egter niet ont- (*•) Aldaar, pag. 206. O 4  kennen, dac de behoorlijke ontlasting in elke geneeswijze volftrekt het eerfte zijn moet, en waarlijk het ontlasten in het algemeen heeft in onzen tijd geen nadruklijke aanbeveling meer nodig. In de borstkwa3len is het gebruik van het moi reeds btpaalder , en vereischt de grootfte voorzigtigheid yan den geneesheer. Want men moet altijd in het oog houden, dac het een verdikkend en zamentrekkend middel is, en dat de long van eene veel tederer gefteldheid is , dan de darmen. De werkingen der darmen zijn geen onmiddellijke werkingen des levens; zij zijn een lang kanaal, welks natuurlijke beweging beftemd is, om de overtollige ftof, welke zij bevatten, te verwijderen, en de ontlastende middelen werken onmiddellijk op dezelven , en bevorderen deze beweging. Wanneer derhalven eene verdikte verdorven ftof in een deel van dezelven zig een tijd lang ophoud, kan derzelver invloed nogthans van geen zeer fchielijke verderfiijke gevolgen zijn, en zij kan ligt uit hetzelve weggeruimd worden. De werking der long daartegen is eene onmiddellijke werking des leven ; haare beweging in den natuurlijken toeftand doet meer tot influiting eu bevestiging , dan tot verwijdering van eene bevatte vreemde ftof, en zij kan alleen door prikkeling tot het uitwerpen van dezelve gebragt worden , die haar in eene tegennatuurlijke beweging brengt, en de prikkeling is gemeenlijk eene werking van deze ftoffe zelve. Wanneer deze  21? nu door verdikkende en inwikkelende middelen het prikkelende benomen word, moet zij noodwendig daardoor in de ontlasting gehinderd, nog vaster toegefloten worden, en dienvolgens fteeds aan verderf toenemen, en aan dezelve de tedere zelfftandigheid der long fteeds meer mededelen. Hier komt nog bij , dat in de vaten der long , wanneer haar veerkracht reeds zeer verzwakt is, juist door deze zamentrekking , welke het mos veroorzaakt, zeer ligt nieuwe verftoppingen kunnen ontftaan. Om die reden heb ik zo dikwijls op het gebruik van het mos moeilijkheid in het ademhalen en ftremming in het uitwerpen van fluimen zien volgen, en met het gebruik daarvan zo fchieliik moeten ophouden. Bij volkomen verzwering der long, bij aamborstigheid, of eenige plaatsiijke drukking in de borst, waarbij de voornaamfte aanwijzing is, ontbinden , en de long aanhoudend van de haar prikkelende ftof bevrijden, moet het ijslandsch mos, gelijk ook alle zamentrekkende middelen vermijd worden ; want het ftremt de uitwerping, maakt de ademhaling moeilijker, vermeert de pijn, en ik heb dikwijls de koorts zig onmiddellijk op deszelfs gebruik zien verheffen, waarfchijnlijk, wijl door de verminderde uitwerping des te meer etter in de masfa van het bloed overging. Men moet hetzelve verder vermijden , bij die foorten van teringen, welken van verhardingen in de long, (pLtifis tuberculofa a fcirrhis) of van O 5  klieren (phtifis fciaphulofd) haaren oorfprong hebben. Insgelijks bij flijmagrige (phtifis pituitofa feniiis), wijl in al deze gevallen de oorzaak van het kwaad er nog hardnekkiger en onoplosbaarer door word. Daartegen zijn er andere foorten, in welken het met veel nut gebruikt kan worden. Hieronder behoort vooreerst de te:ing verzeld met bloedfpuwen (phtifis hoeinoplica), welke gemeenlijk, wanneer geen zigtbaare. volbloedigheid de oorzaak is, met eene verflapping der vaten van de long, of eene fcherpte des bloeds gepaard gaat. He: heeft hier het dubbel nut, dac het de vaten der long verfterkc en zagcüjk zamentrekt, en ook hec bloed verbecerc, door deszelfs fcherpte intewikkelen (c). Ten tweeden: bleekzugtigs, gelijk morton en sau- (c) Een zeer levendig voorbeeld hier van hebbe ik onlangs bij een mijner lijderen bijgewoond, er had eene zeer fterke bloedfpuwing plaats, na de gewoone geneesmiddelen aangewend te hebben, verminderde dezelve wel, maar er bleef eene fterke uitraggeling van eene taaije en groene froffe over, daar zomwijlen bloedftreepjes onder waren, en de lijder verzwakte ook van dag tot dag; nauwiijks nogthans h.rd dc^e lijder op mijne aanrading vier of vijf oneen ijslandsch mos bij wijze van een afkookzel gebruikt, of de uitraggeling verminderde, de kragten namen toe, eu de geheele ziekte verkreeg eene andere gedaante, zo dat hij zelf voor het tegenwoordige na alleen niet ijslandsth mos eenige weekeu aangehouden te hebben , volkomen herfteld is.  vage dezelven noemen, die van gedreinde maandelijkfche zuivering voordfpruic, en mee pijn in den rug , eenen aanhoudenden droogen hoest , bloedige fluimen , nagekoorts e. z. v. verzeld is (*). Hier toont het mos, inzonderheid wanneer het met de kina zamen gekookt word , de zamengeftelde werking , dat hetzelve aan het lichaam meer voedzel geeft, de fappen verbetert, en daarenboven, gelijk ik boven gezegd heb, veel tot bevordering der maandelijkfche reiniging kan doen. Tenderden: de fcorbutieke tering (phtifis fcorbutica), bij welke, wegens de oplo&fing der fappen, menigvuldige ontlastingen van fluimen plaats heeft (**). Door het mos word de oplosfing tegengegaan, en de vaten der ontlasting worden verflerkc en zamengetrokken. En eindelijk behoren hiertoe de meeste foorten van teringen zonder koorts, atrophien e. z. v., in dewelken de voornaamfte aanwijzingen zijn , de verboren veerkracht der vaste deelen weer te herftellen, en aan de fappen derzelver lijvigheid te verfchaffen, In den hoest, welke veelmalen na de mazelen overblijft, wanneer dezelve zonder ontfteking en koorts is, is het ijslandsch mos een der zekerfte en fpoedigfte middelen, gelijk in alle gevallen, in welken de long onbeledigd is, maar door eene fcherpte op dezelve tot gedurige bewegingen, of (*) Sauvage AW. Tom. 3. Part. 2. p. 277. (**) Aldaar, 274.  220 " de lagtpijp en haare takken uit gebrek van derzel. ver natuurlijke flijm geftadig geprikkeld worden. Ik bedien mij met geen minder nut van dit middel bij bloedj'puwen , zodra de volbloedigheid geminderd , en de koortzige bewegingen door genoeg, zsame antiphlogiftifche behandeling geflild zijn, waarin het mij ten aanzien van ue heilzaame werking de plaats der vitrioolzuuren volkomen vervangt, zonder dat ik de nadelige gevolgen daar bij behoef te vrezen, welke dezen gemeenlijk op de maag hebben. In pisvloeden (diabetes) heb ik het mos verfcheidenmaalen gebruikt, zonder er het nut van gezien te hebben , welk cullen er zig van belooft (*). Daarcegen ben ik er voor, dat het zo wel wegens zijne voedende als verrottingregengaande hoedanigheid een der voornaamfte middelen in rotkoortzen moet zijn. (*) Mat. Med. p. 206.  VIJFTIENDE WAARNEMING. VAN EENE HARDNEKKIGE V1ERDENDAAGSCHE KOORTS, WELKE DOOR GESUBLIMEERDE KWIK GENEZEN WERD. R. uit Freijemmld, een man van agt en dertig jaaren, kwam in den zomer van het jaar 1781. met eene vierdendaagfche koorts, welke hij reeds een geheel jaar had gehad, in het lazareth. Hij werd volgens mijne gewoone wijze behandeld, mee falmoniak, zwavel van Spiesglas, braakmiddelen, en ten laatften met kina, waarvan hij eene groote menigte in zelfftandigheid gebruikte. Hij bleef er vijf weeken, en verliet het lazareth volkomengezond. In het begin van oiïober 1782 kwam hij weder, en zeide, dat de koorts eenige weeken na zijne te huiskomst was wedergekomen, en naar geen middelen , welken de ervaren en bekwaame geneesheer , de heer heijdecker te Freijennald, daartegen aangewend had, wilde luisteren, en zij hield ook onafgebroken tot heden toe aan. In de tusfehendagen bevond hij zig volkomen wel, had goeden eetlust en zag er we! uit, zijne ontlastingen waren natuurlijk, de tong was zuiver en de pols geregeld. Nogthans hield deze koorts het ftiptfte typum, kwam over den derden dag te. gen den middag met eene koude van twee uuren,  222 en daar op volgende fterke hitte, die tot tegen agt uur des avonds duurde. Ik begon weder met braakmiddelen en op een poeder uïc een fcrupel ipecacuanha en anderhalf grein braakwijnftsen braakte hij pas eens. Ik liet hem van eene cplosfing van een drachme falnwniak en vier grein brackwijvfeen in zes oneen water een tijd lang alie uuren een lepel vol nemen , doch vergeefs. Wijl ik verftoppingen van ongemeene hardnekkigheid vermoedde, ging ik ook tot fterker oplosfende nviddeien over , en fchreef hem des morgens end-.s avonds vier pillen van plumer voor. Hij gebruikte dezelven agt dagen en den vierentwintigften.had hij de koorts weer even zo hevig en even zo aanhoudend. Ik veranderde mijn voornemen , en gaf hem m plaats van de pillen het Ju. blimaat, insgeüjk in pillen tot drie tienden grein des morgens en des avonds. Den agtêntwintigften begon hij fterk te fpuwen, en met de pillen werd opgehouden. Den tweeden ncvember begon hij dezelven weer tot twee tienden grein des morgens en des avonds te nemen. Hij hield met het gebruik van dezelven aan tot den twaalfden, wanneer ik weder begon, met hem, nevens het fuhlimsat, bij dag den koortsbast te geven , alle twee uuren tot een half drachme met vijf grein ijzeragtige Jalmoniakblcemen. Den vijftienden was de aanval der koorts reeds aanmerküjk minder, en den cgttier.den Heef tij geheel weg.  Hij hield nog drie weeken lang met deze middelen aan , zonder aanval van koorts te krijgen, en verliet het lazareth. Ik heb hem vijf maanden daarna, en nog onlangs weer hier gefproken, en hij bevond zig zeer wel, zonder weder koorts gehad te hebben. Ik moet bekennen, dat dit geval het eerfte gedurende mijne praktijk is geweest, welk mij op de zwarigheid in het genezen der vierdendaagfche koorts oplettend maakte. Tot hier toe had ik de berugte hardnekkigheid, het fcandalum medicorum derzelve (*) er niet in kunnen ontdekken, fchoon ik reeds eene aanzienlijke menigte, in alle jaargetijden, had te behandelen gehad. Ik had dezelve altijd eveneens behandeld als de derdendaagfche koorts, alleenlijk dat ik dikwijler liet braken en minder laxeeren, dan bij deze, mij van fterker oplosfende middelen uit braahvijnfteen en fpiesglaszwavel bediende, en eindelijk den koortsbast in grooter menigte in korter tijd gaf. Na den zevenden en agtften aanval, die gemeenlijk, wanneer de gemelde middelen behoorlijkt gebruikt waren, (*) i\Ien vergelijke iioffman medicina ration. fjflèma Tom. IV. p. i. Cap. II. §• 15- alwaar men de hoofdoorzaaken van de hardnekkigheid dier koortzen zeer fraai afgefchetst vind.  reeds minder hevig plagten te zijn , gaf ik Seri koortsbast aüe uuren tot een half drachme gemengd met vijfgrcin falmoniak, of een grein fpiesglaszwavel, en ik kon fchier met zekerheid ftaat maken, dat deze aanval de laatfte zou wezen. Ik moest derhalven in het tegenwoordig geval eene bijzondere hardnekkige oorzaak voorzien, die onder alle werkzaame oplosfende middelen alleen door het werkzaamfte, het fublimaat, kon weggenomen worden ; fchoon ik geen grond had , ergens eene verborgen fyphillitifche oorzaak te vermoeden, tegen dewelke het kwikzilver, als het eenige fpecificum , zijne werkzaamheid laat blijken. Voorleden herfst was de galagtige neiging der heerfchende ziekte zeer algemeen, waarfchijnlijk wijl de voorgaande zomer zeer droog was, da heete dagen zeer lang aanhielden , en derhalven door de daar op volgende koele nagten veel gelegenheid gaven tot verkouding en beletting der galagtige ontlastingen. Er heerschten koortzen van allerlei aart, grootftendeels gecompliceerd en van eenen onbepaalden loop. De minsten waren zuiver ontftekingagtig , bij de meesten daartegen waren onbeweeglijke en galagtige vuiligheden voorhanden. De lijders klaagden fchier allen over pijn in de krop der maag en bitteren lelijken fmaak, fchoon de tong volkomen zuiver, zonder de minste tekenen van rauwigheden was. Op de braakmiddelen volgden menigvuldige ontlastingen van helder groe-  =^~—225 groene gal, zelden met veel verligting. De koortzen rekten zig gemeenlijk zeer lang, en eindigden gemeenlijk zonder merküjke ontlasting. Ik heb verfcheiden lijders gehad, die voor den zes of agtentwintigften dag het bed niet konden verlaten , en naderhand nog verfcheiden weeken doorbragten, voor dat de vuile fmaak, de flaaploosheid, en de koortsagtige bewegingen, die zig des nagts nog fteeds verhieven, hen geheel verlieten. Het duurde nog langer, eer de kragten en de gezonde kleur wederkwamen. Bij deze galagtige gefteldheid, en waarfchijnlijk uit bovengemelde oorzaaken, waren ook de vierdendaagfche koortzen zeer menigvuldig (*), ten minsten had ik van het midden van fepiember tot het einde van november, alleen in het lazareth, zevenentwintig zulke zieken. Ik vond dezelven allen hardnekkiger, dan ik ze wel onder handen had gehad. Den kwaaden fmaak bij de zuiverfte tong, en de pijn op de krop der maag kon men volftrekt niet verdrijven. Ik kon met de fterkfte ontlastingen , die gemeenlijk zeer galagtig waren, de fterkfte oplosfende middelen uit bereidingen van fpiesglas en falmoniak en den ftrengften leefregel niet de minste verligting of vermindering der aanval- (*) Hoedanig zodanige koortzen na eenen voorafgeganen heeten zomer algemeen zijn en veelal van de luchtgefteldheid en den bijzonderen levensregel afbangen, heeft hoffmann zeer duidelijk aangemerkt, libr. citat. §. X. P  zi6 len, noch eene verandering in derzelver Icop bewerken , welke zeer juist om de twee uuren met eene koude, die twee uuren duurde, begon, en tot tien uur des avonds aanhield; en zelfs fcheen de koortsbast zonder eenige werking tegen deze koorts te zijn , want zelfs , na dat ik mijne lijders vier tot vijf oneen daarvan had laten gebruiken , bleven de aanvallen evenwel onveranderd zo voor als na. Het aanmerklijk nut, dat ik in het voorgemelde geval van het fublimaat gezien had, deed mij dus in deze hardnekkige gevallen insgelijks, naar het voorfchrift van hoffman , tot het gebruik van de kwik overgaan (*). Ik liet derhalven alle morgen een half drachme koorstbast met zes grein kalomel nemen, en daarop gedurende den dag alle uuren enkel een half drachme van den bast alleen gebruiken; en hierop verdwenen de aanvallen zeer fpoedig. Ik kon zeker zijn, dat, wanneer mijne lijders in den tusfehentijd der aanvallen op de gemelde wijze het voorfchrift volgden , geen nieuwe aanval zig weêr vertoonde. Zodra deze eenmaal was weggebleven, liet ik de kalomel weg, en tot den tijd van den volgenden aanval den bast alleen tot een half drachme nemen. Op deze wijze is nooit weder eene inftorting gevolgd. Maar, wanneer ten tijde van den volgenden aanval zig nog eenige ligte fpoo- (*) Loco citai. pag. 74.  ren van denzelven vertoonden, hetwelk alleen bij twee mijner lijders gebeurde, herhaalde ik de gemelde wijze nog drie dagen. Bij geen eenen mijner lijders volgde een fpeekzeivloed. Ik heb de aanmerking van wiixisius niet bevestigd gevonden , dat de lijders aan de vierdendaagfche koorts naamlijk bij de minste hoeveelheid van kwik zeer tot de fpeekzelvloeijing geneigd zijn (*). En de oorzaak mag wel deze zijn, wijl ik de kwik nooit gaf, voor dat ik de eerfte wegen genoegzaam gezuiverd had. Want hoffmann verklaart deze neiging tot de fpeekzelvloeijing op dezelfde wijze , wijl de lijders naamlijk aan de vierdendaagfche koorts veele zoutag,tige, deels zuure, deels galagtige fcherpe fappen in hunne eerfte wegen hebben, waardoor de werkzaamheid der kwikmiddelen zeer verfterkt word. Doch het is ook mogelijk, dat in ons geval de kwik door de vereeniging met den koortsbast en deszelfs fterk gebruik in het algemeen haare kwijlende hoedanigheid verloren heeft. Onder de vierdendaagfche koortzen in het lazareth was er eene, die tot een klaar bewijs der reeds bekende waarheid diende , dat de afwisfelende koortzen in het algemeen, en de vierdendaagfche inzonderheid tot oplosfing van hardnekkige verftoppingen in het lichaam zeer werkzaame werktuigen zijn. (*) Loco ultiitt' ciiaio pag. 74. P 2  228 ==±s ZESTIENDE WAARNEMING. Een meisje van diep inde twintig jaaren, welke reeds voor eenigen tijd wegens een klieragtige oogontfleking in het lazareth v,as, en genezen werd , kwam in het midden der voorleden maand augustus weer derwaard met een hevig bloedbraken. De lijderes braakte inzonderheid des voormiddags telkens eene groote menigte zwart geronnen bloed , klaagde tevens over hevige pijn in de regte zijde des buiks, welke zig tot in het midden van demaag uitftrekte, en inde daad was deze geheele plaats merklijk gezwollen en hard. Haar pols was natuurlijk, de tong zuiver , de fmaak walgagtig, en het lichaam verdopt. Ook waren haare maandftonden zedert eenigen tijd in wanorde. Ik liet gedurende zes weeken geen middelen en geene wijze van behandeling onbeproefd. Er werd gedadig met oplosfende, ontlastende, verderkende middelen van allerlei aart afgewisfeld, en alles vergeefs. Ik liet op de pijnlijke plaats tien bloedzuigers aanzetten , waarop de pijn en hardigheid een weinig fchenen te verminderen; doch ook maar weinig, en het bloedbraken werd er niets door verminderd. Op het einde van fepttmber werd zij door eene eenvoudige regelmatige vierdendaagfche koorts aangetast, welke volgens mijne gewoone wijze met falmoniak en fpiesglaszwavel behandeld werd, alleenlijk durfde ik het niet wagen, een braakmiddel te geven. Na den zesden aanval hield het bloedbra-  229 ken geheel op, en de pijn in de zijde verminderde merklijk. Zij kreeg daar op eenige oneen koorts^ bast tot een half drachme met een grein fpiesglaszwavel om de twee uuren te nemen, zonder dat de koorts daardoor verminderd werd. Den drieëntwintigften oEtober had zij weder eenen hevigen aanval van koorts, en ik prdonneerde haar bij het gemelde gebruik van den bast nog een half drachme afzonderlijk dagelijks met tien grein kalomel. Den zesëntwintigften was de aanval een weinig minder, maar zij klaagde over een hevig mijden in de ftreek van de krop der maag, zo dat het haar moeilijk was zig regt op te houden, ook begon de regte weeke zijde bij het aanraken weer pijnlijk te worden, daarbij was de tong beflagen en de fmaak bitter. Ik befloot eindelijk, haar den volgenden morgen zes grein braakwijnfteen te geven. Zij gaf fterk over, zonder dat er bloed onder gemengd was, en daarmede verdween alle pijnlijke gewaarwording. Zij gebruikte nog een tijd lang den koortsbast zonder kalomel, de koorts bleef weg, en zij verliet op het laatst van november het lazareth volkomen gezond. Ik heb gelegenheid gehad, in zommige gevallen de egte roode kina aantewenden, en indedaad bevonden, dat zij tot het breken der koorts de gemeene in werkzaamheid verre overtreft. Jammer is het maar , dat mijn vriend, Doktor meijers te Londen, mij flegts met zulk eene kleine hoeveelP 3  130 - heid voorzien heeft, dat ik geen meer proeven heb kunnen doen. Ik heb insgelijks de caryophillata bij vijf lijders aan de vierdendaagfche koorts beproefd, van welken zij er drie volkomen herfteld heeft. Doch ik bevond ook , dat zij de koorts niet eerder wegnam, dan na dat eene hoeveelheid van zeven of agt oneen genomen werden. Ik gaf dezelve namelijk in poeder tot een half drachme alle uuren, en daarenboven, wijl ik in de toenmalige hardnekkige vierdendaagfche koortzen van dezelve niet meer mogt vorderen, dan van de kina zelve, alle morgen zes grein kalomel met een half drachme koortsbast. Bij de twee andere lijders deed zij wel eenige werking , de aanvallen der koorts veranderden derzelver loop , werden gematigder en bleven ook zomwijlen weg; maar zij konden niet geheel weggenomen worden, en ik moest derhalven mijne toevlugt tot den koortsbast nemen. Zo veel blijft ondertusfehen zeker , dat de caryophillata een middel is, welk ten aanzien der koortsverdrijvende kragt zeer nabij de kina komt, en volftrekt verdere nauwkeurige proeven waardig is.  23* III. OVER EENE ONGENEZEN HERPETISCHEN UITSLAG. ZEVENTIENDE WAARNEMING. Een man van vier en vijftig jaaren had reeds zedert tien maanden na eene hevige verkoudheid eenen uitflag over het aangezigt, de handen, voeten en het ganfche lichaam gekregen , welke een volkomen herpes uitmaakte. Dezelve was wit, fchubbig, jeukte zomwijlen, en werd vogtig , wanneer delijJerzig op eene plaats een weinig fterk aanraakte. De man was voor het overige gezond, en had geen hinder in de fpijsvertering en ontlastingen. Hij had reeds in Hamburg verfcheiden bloedzuiverende, en antifcorbutieke middelen gebruikt, zonder de minste vrugt. De lijder gaf van de geftadige vernieuwing der verkoudheid de volgende befchrijving: des nagts zweet hij gemeenlijk een taai kleverig vogt over het ganfche lichaam , welk hem een jeuken veroorzaakt, en de geheele huid glad en week maakt. Maar zodra hij zig flegts in het minste aan eene koeler lugt blootftelc, zo dra hij maar uit het warme bed komt, verhard deze kleverige huid, met welke om zo te fpreken zijn ganfche lichaam beP 4  23t !' , ■■ dekt is, ineen oogenblik, word, gelijk ik zeif gezien heb , glinfterende als een fpiegel, brokkelig, en Schilfert in fchabben af, die naderhand den geheelen dag door in menigte afvallen. Wijl deze man voor het overige van eene gezonde lichaamsgesteldheid was, was het mij niet waarfchijnlijk, dat de oorzaak van dit toeval voornaamlijk een bederf der fappen ware, maar veeleer, en dit bevestigt zijne eigen befchrijving, in eenen gebrekkigen toeftand van de vaten der uitwaasfeming , die aan de openingen misfchien te zeer verSiapt waren , en om die reden vogten van dikker zelfstandigheid doorlieten, die door de lugc ligt verhard kunnen worden en in veele vaste lichaamen overgaan. Dit verfterkte mij in het voorneemen , om de fpaanfche vliegen tinctuur, door meao aanbevolen en door home (*) met verfcheiden gevolgen beproefd, aantewenden, als een middel, dat meer op de vaste deelen, en wel op de fijnfte vaten, die der uitwaasfeming en der pis, dan onmiddellijk op de fappen werkt. Ik fchreef derhalven mijnen lijder daags na dat hij in het lazareth kwam, dm zevenïntwintigfte,:aprili-iSi, de edimburgjche tinctuur in den volgenden vorm voor: fy. Tinct. cantharid. difp. Edinb. gutt. xxiv. G. Ar alk. - fj. Aqutz fontan. g viij. (*) Deszelfs klinifchc verfuche, S. 460.  M. Des voormiddags vier groote eetlepels daarvan te nemen. Den agtëntwintigfien liet ik hem dezelfde hoeveelheid tweemaal nemen , des voor- en namiddags. Den eerfien maij had hij het zelve reeds tweemaal genoomen. Zijne pols was onveranderd, ook befpeurde men ten aanzien der pis geen verandering, noch in de hoeveelheid, noch in de gemaklijkheid. Daartegen zweette hij fterker dan naar gewoonte, en befpeurde, inzonderheid des nagts, een ongemeen fterk jeuken, zo als hij nog nooit was gewaar geworden. De fchubbige uitflag op de handen was geheel weg, daartegen was dezelve op het hoofd en de overige deelen des lichaams fteeds hetzelfde. Ik verfterkte nu de menigte der tinctuur in het gemelde voorfchrifc, zo dat hij dagelijks tweemaal negen droppels nam. Den derden werd de gifce tot op twaalf droppels vermeerderd. Tot den zesden werd met de tinctuur in dezelfde menigte aangehouden. Nevens het fterk zweet begon ook de pis fterker te vloeijen, en wel zonder eenige pijn. Het jeuken had zedert eenige dagen zeer toegenomen. De handen bleven nog bevrijd van den uitflag; ook van de billen, daar dezelve het fterkst was, is hij verdwenen. Op het overige gedeelte van het lichaam had dezelve nog de vorige gefteldheid. P 5  Den zevenden ging ik met de tinctuur tot twintig, den negenden tot dertig en den veertienden tot veertig droppels tweemaal daags. Den vijftienden. Zedert eergister befpeurde hij geen jeuken meer. Den vorigen nagt had hij verbaasd gezweet, en heden vond ik het groot (te gedeelte zijner huid glad en week zonder eenige fchubben. Het kaale hoofd, hetwelk anders zeer fterk met fchubben bedekt was, en des morgens inzonderheid voor het afvallen altijd als een ftuk ijs glinfterde , was heden geheel zuiver, gelijk ook de armen. En zo bleef het met hem tot den negentienden, en ik vermeerderde de tinctuur tot vijftig droppen. Den negentienden verergerde alles weder en alle te voren kaale plekken begonnen op nieuw febubbig te worden. Ongeduldig over de mislukte hoop en de geheel vergeefsch aangewende moeite, fcheidde ik met het gebruik der tinctuur geheel uit, en ordonneerde laauwe baden met zemelen en zeep, en een dik afkookzel van fasfaparilla. Hij begon den twintigflen met het bad, in het welk hij een half uur bleef. Ik vond hem twee uuren daarna te bed, en zijn ganfche lichaam was met een fpiegelend glazuur bedekt, doch zonder fchubben. Ook ontdekte het zig den geheelen dag niet. Na dat hij agt dagen lang het bad gebruikt had, werd de huidfmedig en week, en bleef geheel vrij van fchubben. Hij hield dus met het baden aan.  235 Maar toen hij den negenëntwintigften wegens zekere orriftandigheden het baden naliet,kwamen den volgenden dag op zommige plaatzen weer fchubben te voorfchijn. Hij begon dus den eerften junij weer daar mede, en ik liet in elk bad een pond tabak afkoken. Hiermede hield hij nog agt dagen aan. Op zommige plaatzen fchenen de fchubben te verminderen, maar over het geheel bleef de kwaal onveranderd , en de beterfchap van die plaatzen was ook van geen duur. Ik kon het hem derhalven niet kwalijk nemen, dat hem de kuur verveelde, en hij verliet den tienden het lazareth zonder genezen te zijn. Hoe weinig de kunst inzonderheid door inwendige middelen ten aanzien van uitwendige plaatsiijke gebreken van dien aart vermag, heb ik reeds voor eenige jaaren in een dergelijk geval gelegenheid gehad te ondervinden. AGTTIENDE WAARNEMING. In maij des jaars 1774 werd mij een jong mensch van negentien jaaren uit Koningsbergen in Pruis/en, ter genezing gezonden , bij welken reeds zedert negen maanden een fchubagtige uitflag was te voorfchijn gekomen, het welk de geheele uitwendige vlakte der bovenlip van den eenen hoek des monds tot den anderen befloeg, zonder vogtigheid was, en ook geen pijn verwekte, maar wegens de dunne witte korst, welke het bedekte, het anders  236" wel gevormd aangezigt affchuwlijk maakte en den vlijtigen en in den koophandel wel geoefenden iongeling buiten alle gezellige verkering floot en hem van alle bezigheid weerhield. Zijne handen waren insgelijks op verfcheiden plaatzen met zulk eenen uitflag bedekt, die zomwijlen verdween, en dan wederkwam. De lijder herinnerde zig niet, voorheen eene diergelijke ziekte gehad te hebben, welke misfchien kwalijk behandeld was, noch kon zig eene oorzaak bedenken , die tot dit toeval gelegenheid zou hebben kunnen geven. Hij had reeds eene menigte niets betekenende en ook werkzaame middelen vergeefsch gebruikt. Onder anderen ook de fublimaatpillen van hoffmann, welken hem eenen fpeekzelvloed verwekten , doch het kwaad niet verbeterden. Ik liet hem den ogtjlen maij eene purgatie nemen van zout van glauber, en fchreef hem eenen ftrengen leefregel voor van plantgewasfen. Daarbij nam hij des morgens versch uitgeperfte fappen van kruiden met hui, en tot den gewoonen drank het volgend afkookzel: Aven. Decort. föj. Rad. Gramin. Chichor. aTM3. Coq. c. aq. fontan. MVIII ad rem. dimidiL Colat. adde. Nitr. Depur. 3 iij. Sacch. alb. ^ v. M.  23? Den zestienden nam hij een merkuriaal laxans, waarop hij drie fterke ftoelgangen had. Den agttienden ordonneerde ik hem onder de hm dagelijks een drachme fpiricus van vitriool. Den uitflag fcheen indedaad aftenemen. Op zommige plaatzen was de korst reeds afgevallen, en de huid daar onder vertoonde zig geheel natuurlijk. Hij had tot heden geen fterker ontlastingen gekregen, behalven dat hij meer dan naar gewoonte waterde. Den eenëntwintigften liet ik hem onder de dagelijkfche hoeveelheid van haverdrank insgelijks een drachme fpiritus van vitriool doen, en de falpeter daar uit blijven. Den vijfëntmntigften vermeerderde ik de hoeveelheid van de fpiritus van vitriool tot op drie drachmen daags, tevens liet ik op de plaatzen der bovenlip, daar de korst zomwijlen afviel, ijs leggen, ten einde aan de vaatjes meer veerkragt te geven. Den negenïntvnntigften nam hij weder een fterk laxeermiddel van jalappe en zoet gemaakte kwik, waarop hij zeven fterke ftoelgangen had. De uitflag nam zigtbaar af. De witte korst verdween, en de huid vertoonde zig natuurlijk. Den zestienden was het weer zeer erg. De witte korst was fterker dan zij ooit was geweest, en de plaatzen, die er reeds van vrijwaren, werden er op nieuw van bedekt. In het algemeen was de fchielijke verandering van dit ongemak verbazend, en de lijder had opgemerkt, dat geduuren-  S3S de de geheele tien maanden , welke het duurde, de kwaal met het wasfen der maan altijd het ergfte was. Den volgenden dag nam de korst weer plotslijk af, en de uitflag vertoonde zig den negenden zeer wel. Ik liet de vrije plaatzen des nagts met de volgende zalf wrijven: J}ö. Fl. fulphuris 5 13. Pulv. rad. hellehor. alb. 3 j. Ung. pomat. 3 iij. M. Den zeventienden was de uitflag reeds zo ver verdwenen, dat de lijder tot mijne groote vreugde reeds zedert vijf dagen met het bloot aangezigt op ftraat en in gezelfchap verfcheen. Ik liec hem met zijne middelen aanhouden , en de lijdende plaatzen des morgens met loodceroen fmeren. De beterfchap duurde tot den agtëntwintigjïen. Ik liet met de hui ophouden, en in plaats van dezelve des morgens een pint haverdrank , met twee drachmen geest van vitriool gemengd, nemen. Den zesden julij oordeelde ik het noodzaaklijk, uit hoofde van de volle pols en andere tekenen van volbloedigheid, hem negen oneen bloed aftetappen. De kwaal bleef nog fteeds bijna geheel weg; nogthans ftond het er voor eenige dagen bij wasfende maan zo wel niet mede als te voren. Met  den haverdrank en het vitrioolzuur, tot twee drachmen op elke pint , werd aangehouden. Na het aderlaten zag het met de ziekte weder veel erger uit, dan zedert eenige weken. Want fchoon de eigenlijke korst, welke in het eerst de lip bedekte, verdwenen was, bleef egter de plaats derzelve zomwijlen zeer fchubbig , hetwelk door de uitfchietende hairen ontftond, welke de dunne huid, die zig ftond te vormen , telkens wegftieten; van daar, dat de lijdende plaats op den dag, dat'de lijder de hairen liet wegfcheren, altijd veel natuurlijker was, dan den volgenden dag, als zij weder begonnen te groeijen. Van den twintigden tot den drieëntwintigjlen had alles het beste aanzien, zo dat ik den eerften augustus met het gebruik van het vitrioolzuur liet ophouden, en den lijder zig enkel bij eenen ftrengen leefregel van melk deed houden. Tot het einde van augustus was het gebrek zo ver verdwenen, dat van de eigenlijke korst niets meer te zien was; maar de vorming van eene nieuwe opperhuid werd telkens , gelijk reeds gezegd is, belet, zo dat onmiddellijk na het fcheren de huid altijd haare natuurlijke gedaante kreeg, doch door de op nieuw uitfchietende hairen altijd weer fchubbig en van een mislijk aanzien werd. Eerst in het begin van feptember, toen de kwaal op geenerlei wijze geheel wilde wijken, kon ik mijnen lijder bewegen, om op de lijdende plaats een plaaster van fpaanfche vliegen te leggen, ge-  lijk ik hem reeds voor lang had voorgeflagen. Dit gefchiedde, en de plaats werd gedurende zes dagen aan het dragen gehouden. Maar tot mijn en mijns lijders leedwezen was ook dit middel, waarop wij beiden na de zo lang voordgezette verbetering der fappen , de laatfte en waarfchijnlijkfte hoop gefteld hadden, vergeefs. Zo dra de huid zig wilde vormen, werd zij op nieuw door de uitfchietende hairen in fchubben veranderd. Eindelijk kon ik mijnen geduldigen lijder niet langer van zijn voornemen terug houden, waartoe hij reeds lang, op aanraden van den eenen en anderen, overhelde: namelijk van zig aan de geneeswijze van eenen hier onder den naam van koeidoctor berugten kwakzalver overtegeven , die hem reeds voor een vierdendeel jaars beloofd had, hem binnen drie dagen , alleen door het gebruik van uitwendige middelen, van zijne kwaal te genezen. Met reden ongeduldig over al de tot heden mislukte middelen en proeven ging hij bij hem. Deze bleef nog bij zijne beloften, gaf hem eene zeep en een water om te wasfehen, welk hij dagelijks eenige reizen moest gebruiken, zonder zig aan eenigen leefregel te houden. En wat gebeurt er? ten trots der kunst (maar neen de kunstenaars moet ik zeggen, want zijne handelwijze behoort ook onder het gebied der kunst, fchoon hij geen kunstenaar is) hield de man zijn woord. Den vierden of vijfden dag was al het tegennatuurlijke verdweenen , de lip had haar  haar natuurlijk aanzien, en bleef zo nog eenige weeken , zo lang de lijder hier vertoefde. Hij vertrok weder , en ik ben in het zekere onderligt , dat zig tot heden nog niets van de kwaal weer vertoond heeft. IV, OVER DE TERPENTIJNOLIE, DEN WOLFS* WORTEL (AKON1TUM) EN HET POKHOUT IN DE HEUP- EN LENDENPIJN. NEGENTIENDE WAARNEMING. Een man van 28 jaaren, een handfchoenmaker, werd reeds zedert bijna een jaar met eene zeer hevige heuppijn aan de regte zijde gekweld, waarvoor hij reeds eene menigte huis- en kunstmiddelen vergeefsch gebruikt had. Ik werd den zevenden november 17B2 bij hem geroepen. Hij had eene gezonde kleur, zijne pols was natuurlijk, doch hij had geen eetlust, en zijne tong was beflagen. De pijn zat diep in het gewrigt van de heup, ftrekte zig langs de dije en het been tot in de teenen, en was inzonderheid bij verandering van het weeder en in het bed onverdraaglijk. Hij kon volftrekt niet op het regte been ftaan, ook was het hem zittende onmooglijk, het- Q  zelve in eene horizontaale (trekking te houden, en als hij van den eenen ftoel op den anderen wilde, kon het niet anders dan door hulp van twee krukken gefchieden, waar bij hij zig in agt moest nemen, dat de voet niet op den grond kwam. Voor het overige kon hij, als hij vrij van pijn was, zijn werk zeer wel zittende verrigten. Hij wist geen andere oorzaak van dit ongemak te geven, dan eene zwaare verkouding, welke hij plotslijk kreeg bij gelegenheid dat hij een fchoon hemd aandeed , en eene ergernis, welke hij onmiddeiijk daarop had gehad. Ik liet hem den agtjlen een braakmiddel van ipecacuanha en fpiesglas nemen, welk een fterk braken en ook eenige ftoelgangen verwekte. Den negenden gaf ik hem de terpentijnolie , welke cheyne en home (*) hebben aanbevolen , waarvan ik, volgens hun voorfchrift, twee drachmen met eene once honig liet mengen en des morgens en des avonds twee theelepels van nemen. Den elfden zeide hij mij, dat hij den voorleden nagt ongemeen fterk had moeten wateren, en in het bed minder pijn had geleden dan anders. Hij kon ook denzelfden dag den voet opligten als hij zat, en het been bijna regt uit houden. Den dertienden begon hij op den voet te kunnen ftaan, en met eene kruk door het huis te gaan. (*) Klinifehe verfuche, S. 279.  243 Den agttienden was alle pijn verdwenen, en hij kon gemaklijk, met eenen ftok zig onderfteunende, gaan, alleenlijk hield hij nog het gevoel van eene zwakheid van de heup tot aan de knie. Hij werd met het unguent. nerviii. dikwijls gewreven, en gebruikte nog gedurende de agt dagen de terpentijnolie, en ging den zesentwintigften voor de eerfte maal uit. TWINTIGSTE WAARNEMING. Een man van zes en dertig jaaren, zijnde een kledermaker, werd den eer f en maij 1782 naar het lazareth gebragt. Hij was drie maanden te voren met eenen wagen omgevallen , kreeg eene wond aan de regte zijde van het hoofd, en eene kneuzing aan de regte dije. Deze was nu volkomen geheeld, maar zedert had hij eene zeer hevige pijn in de heup en in de lenden , die hem buiten ftaat ftelde om op het been te ftaan, noch netzelve binnewaards te buigen, en hem noodzaakte , met twee krukken , en nog met veel moeite, zig voor te flepen. Van buiten kon men geen de minste kneuzing noch iets tegenatuurlijks befpeuren. Zijne pols was natuurlijk, zijn eetlust goed , hij fliep wel en had goede ontlastingen. Ik ordonneerde hem het vlugtig fmeerzel uit anderhalf once boomolie en zes drachmen geest van hertshoorn, waarbij ik nog een fcrupel laudanum deed, om te fmeren , en tot inwendig geQz  bruik het zamenftelzel van home uit terpentijnolie en honig, des avonds en des morgens twee theelepels vol. Na verloop van eenige dagen befpeurde hij reeds merklijke verligting, en hij kon reeds den negenden maij fchier zonder pijn op eene kruk door het vertrek gaan , en het been naar binnen bewegen. Doch op het gebruik van dit middel is gedurende dien tijd geen ontlasting merklijk bevorderd geworden. Ik liet hem hetzelve nu driemaal daags, telkens twee theelepels vol nemen.. Op het aanhoudend gebruik van de gemelde middelen kon hij reeds den drieëntwintigften, zonder eenig fteunzel, hoewel langzaam , door het vertrek en de trappen op en afgaan. De pijn in de heup was verdwenen, maar hij klaagde nog over fcheuten en gevoel van zwaarte langs de^dije, wanneer hij zig bewoog. Ik liet hem eene trekplaas. ter op dezelve leggen, en fchreef hem de volgende pillen voor: ~Bp. Sapon. Jlatk. 5 j f5. ExtraEb lign. guajaci aquos. 9 ij. Calomelan. Sulph. aurat. antimon. tertice prcepar. a. gr.xv. Camphor. gr. xij. M. F. pill. gr. ij. Driemaal daags agt daar van te nemen. Den dertigften was de pijn merklijk ligter. We-  Wegens hevige tandpijn nam hij twee loot bitterzout, en nam vervolgens weêr zijne pillen. De pijn nog niet geheel willende wegblijven, en de lijder zonder dezelve nog niet op het lijdend been kunnende ftaan , moetende hetzelve in het gaan nog naliepen, ordonneerde ik hem den veertienden junij het extracl van aconitum met fuiker gewreven tweemaal daags tot vier grein; den agttienden tot vijf grein driemaal daags, nevens twee grein kamfer: den tmntigfien vermeerderde ik de gifte tot tien grein, en liet hem ook des morgens een weekmakend bad gebruiken. De beterfchap begon merklijk te worden. Bij het gebruik der baden vermeerderde ik de gifte van aconitum tot vijftien grein driemaal daags, en de man verliet den tienden julij het lazareth volkomen gezond. EENENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een man van zes en veertig jaaren, insgelijks een kledermaker , werd den dertienden augustus 1782. honderd en twintig mijlen ver, met eene zeer hevige heuppijn , die reeds anderhalf jaar geduurd had, naar het lazareth gebragt. De kwaal begon van de linke heup, en ftrekte zig uit tot aan de voetzool, zo dat het hem volftrekt niet mogelijk was, het been, zonder de grootfte pijn te bewegen, en hij niet anders dan met behulp van twee krukken van de eene plaats tot de andere kon komen, Q3  1\6 - waarbij hij zig moest in agt nemen, dat de een weinig inwaard gebogen voet niet op den grond kwam. Zijne pols was natuurlijk, doch ongemeen zwak, en hij klaagde over onzuiveren fmaak en mislij kheid. Den veertienden gaf hij op een genomen braakmiddel eene menigte flijm over. Den vijftienden gebruikte hij de terpentijnolie, waarmede hij tot den een'èntwintigften aanhield, zonder dat dezelve eenige werking deed. Den tweeëntwintigen kreeg hij alle drie uuren twee grein aconitum en op de heup een fpaanfche vlieg plaaster. Den vierëntwmiigften nam hij telkens drie grein aconitum. Degifcewerd allengs vermeerderd, zo dat hij den tweeden feptember alle vier uuren zeven grein, en den vierden, negen grein nam, gedurende welken tijd de pijn uit de heup, gelijk eok uit het geheele been verdween, en de lijder kon den vijfden zonder hulp van eene kruk geheel gemaklijk gaan. Doch hij begon over hevige pijn in het kruis te klagen. Ik voegde toen bij elke gifte van het gemelde middel nog twee grein kamfer, daarop bevond hij zig na eenige dagen geheel vrij van pijn, en nam op het einde van de maand de reis naar huis aan. TWEEËNTWINTIGSTE WAARNEMING, Een man van twee en veertig jaaren werd den *e-  247 geniën junij 1782 in het lazareth gebragt. Hij klaagde inzonderheid reeds zedert agttien weeken over aanhoudende pijn in de beenen, welke voornaamlijk in de beide kniegewrigten hevig was, zo dat hij niet in ftaat was, om op de beenen te ftaan. De beide kniën waren ook een weinig opgezwollen en blauwagtig; zijne polsen zijne geheele overige lichaamsgefteldheid waren natuurlijk. Ik liet hem een begin maken met den wolfswortel , tot twee grein, tweemaal daags te nemen. Den twaalfden verfterkte ik degifte tot vijf grein. Zedert gister klaagde hij over hoofdpijn, begon heden fterk te zweten, en eenige vermindering van pijn in de kniën te befpeuren. Den negentienden nam hij dezelfde gifte driemaal daags. , Den drieëntwintigften begon hij tweemaal daags tien grein te nemen, en zedert verliet hem de pijn in het linke been ganschlijk, en zomtijds was het regte been ook zonder pijn. Na verloop van eenige dagen namen de pijnen weer toe, en ik begon allengs de gifte van het aconiturn, tot vijfentwintig grein driemaal daags te vermeerderen. Daarop verdween de pijn eindelijk geheel, en de lijder verliet den vijftienden julij het lazareth volkomen herfteld. DRIEËNTWINTIGSTE WAARNEMING. Een meisje van negentien jaaren werd den »«Q4-  44? ■' 'j gentienden december des voorleden jaars, den agtften dag der ziekte, met eene zeer hevige koorts en algemeene rheumatismus, welke zig fchier over alle fpieragtige deelen des lichaams uitftrekce , naar het lazareth gebragt. De pols was vol \ hard en fnel, het zweet zeer fterk, en bijna geen deel was vrij van pijn, zonder dewelke de lijderes noch hoofd, noch handen, noch voeten kon bewegen; verfcheiden gewrigten der vingers waren gezwollen en konden niet de minste aanraking verdragen. Tevens klaagde zij over mis- üjkheid en wateragtigen fmaak. Wijl zij juist haare maandelijkfche reiniging had, liet ik haar zonder eenige geneesmiddelen. ^ Den twintigHen hield de maandelijkfche zuivering op, en na het gewoone braakmiddel gaf zij zeer veel ga! over, zonder verligting. Den volgenden dag liet ik baar twaalf oneen bloed aftappen, op het welk eene flijmhuid was, en tusfchen de fchouders eene trekplaaster leggen'. Tot inwendig gebruik kreeg zij eene oplosfing' van zes drachmen falpeter in tien oneen water alle uuren een half theekopje, en tot den gewoonen drank gerstenwater met veel falpeter. Den drieïntwintigften was de pijn nog dezelfde, de voorleden nagt een weinig geruster, de pols minder hard, doch nog even fnel. Nevens het gebruik der falpeter werden haar alle twee uuren twee grein kamfer gegeven. Den vijfentwintigJlen kon zij het hoofd een wei-  H——■ 249 nig vrijer bewegen , maar in al de overige deelen was de pijn nog onveranderd, en de armen en vingers waren zeer gezwollen; het zweet was minder, en de pols weêr hard en fnel. Men deed haar nog eene ruime aderlating. Den zevenëntwintigflen. Het bloed had eene natuurlijke gefteldheid en de pois zo wel als de pijn was daardoor niet veranderd. Ik ordonneerde haar bij den falpeterdrank alle twee uuren een poeder uit twee grein aconitum en even zo veel kamfer. Den negenëntwintigften. De nagten waren geruster, de pijnen verminderd, de huid"was zeer vogtig, de pols nog fteeds ongemeen vol en fnel, doch week, zij hield met de vorige middelen aan , en de gifte van het aconitum werd tot op vier grein vermeerderd. Den dertigfttn was de toeftand der ziekte dezelfde , behalven dat de gezwollenheid der gewrigten een weinig verminderd was. Ik ordonneerde haar een weekmakend bad. Den vierden januari]. Zij voer met de baden en den falpeterdrank voord, waarbij zij alle vier uuren zes grein aconitum en twee grein kamfer nam. De koorts en de zwelling der gewrigten zijn merklijk verminderd, de lijderes was geftadig met een kleverig zweet bedekt, de pijn was ook zeer verminderd, verdween zomtijds geheel, doch begon des avonds weder. Den twaalfden kreeg zij eene purgatie van zout, en vervolgde met haare vorige middelen.  Den twintigjlen had zij fchier geen koorts meer en was geheel vrij van pijn. Tot den zese'ntwintig(le?i kwam zij zo verre , dat zij zonder pijn en vrij van koorts door het vertrek kon gaan. Zij klaagde over verftoptheid van het lichaam, en ik liet haar dagelijks benige lepels van eene emulfie van pokhout nemen, waarvan zij purgeerde. Zij herftelde allengs, en verliet in het midden van februari] het lazareth volkomen gezond. VIERENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een man van in de veertig jaaren werd den zevenden junij van hetzelfde jaar in het lazareth gebragt. Hij had zedert verfcheiden maanden reeds zeer hevige ftekende pijn in al de leden, zo als hij zig uitdrukte, voornaamlijk in de kniën en voeten, en kon dus niet anders dan op twee krukken voordflepen. Zijne pols en ganfche lichaamsgefteldheid was natuurlijk. Ik ordonneerde hem alle twee uuren twee grein kamfer. Den tienden klaagde hij over mislijkheid en bitteren fmaak, hij kreeg eene oplosfing van braakwijnfteen in kleine giften, die hij zonder merklijke ontlasting gebruikte. Den volgenden dag bewerkte een laxeermiddel van jalappe eenen fterken afgang. Hij ging toen weer voord met zijn kamferpoeder tot den zestienden , en wijl er geen beterfehap volgde, fchreef ik hem twee»  maal daags bet aconitum tot vier grein met Wet grein kamfer voor. Men vermeerderde allengs de hoeveelheid van den wolfswortel. Den tweeëntwintig ften nam hij dagelijks tweemaal zes grein, den vijfentwintig ften driemaal tien grein, en de pijn fcheen den zevenentwintigjlen weg te blijven. Deze fchijnbaare betering duurde egter nier, lang. Ik vermeerde het aconitum tot vijftien grein driemaal daags, ordonneerde tevens het gebruik der baden ; doch geen van beiden was in ftaat, het kwaad in het minste te verligten. De man werd in het midden van julij naar Freijenwalde gezonden, daar hij, gelijk ik naderhand van mijnen vriend, den bekwaamen geneesheer heijdec ker, vernam, na het gebruik van ruim twintig baden volkomen herfteld werd. VIJFENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een vrouw van agtëntwintig jaaren kwam den derden junij deszelfden jaars met hevige pijn in het lazareth, welke pijn zig van de heupen tot aan de teenen uitftrekte, en dag en nagt aanhielden. Haare pols was vol en hard. Zij werd ader gelaten, en het bloed had eene ontftekingagtige huid. Den vierden nam zij wegens eene lange verftoptheid des lichaams twee loot bitterzout. Dé  pols was natuurlijk, doch de pijn bleef zonder verandering. Den zesden ordonneerde ik haar de terper.timölie met honig, op het aanhoudend gebruik van dewelke tot den twaalfden de pijn uit de heupen geheel verdween, doch in de beenen niet in het minste verminderde. Ik fchreef haar de volgende pillen voor: fy. Sap. ftarL 3 j. Ext. lig. guaiac. aquos. 9 ij. Calomel. gr ix. Camplwr. gr. xv. M. F. pill. gr. ij. Driemaal daags agt daar van te nemen. De pillen deden geene werking , en ik ordonneerde haar den twintigjlen het aconitum tot drie grein tweemaal daags. Den agtëntwintigflen nam zij driemaal vijf grein, en befpeurde eenige verligting. Ik vermeerderde de gifte van het aconitum tot een half drachme driemaal daags, en fchoon er niet de minste zenuwtoevallen op volgden, ble- ■ ven de pijnen in denzelfden trap aanhouden. Den vijftienden juli) daar tegen fchreef ik haar eenen koeldrank voor van de harst van pokhout, die een aanhoudend laxeren veroorzaakte , waarop zij binnen vijf dagen volkomen herfteld werd, en den vijfëntwintigfien het lazareth verliet.  ZESENTWINTIGSTE WAARNEMING. Op dezelfde wijze ging het met eene andere vrouw van vijfentwintig jaaren, die op denzelfden tijd in het lazareth gebragt werd. Zij klaagde zedert eenige weeken over hevige rheumatieke pijn in den linken voorarm en in het geheele regte been. Gedurende dien tijd werden haar trekplaasters gelegd, zij gebruikte in groote menigte vlugtige zouten, vervolgens de pillen van plumer, en alles vergeefsch. Den tweeëntwintigen juni) begon zij met het aconitum tot zes grein tweemaal daags, nam dezelve eenige dagen daarna tot tien grein driemaal daags, en hield daarmede tot den vijftienden julij, de gifte allengs vermeerderende, te vergeefsch aan. Doch op het gebruik van eene emulue van het pokhout werd zij binnen eenige dagen volkomen herfteld, en verliet den vijfentwintigen het lazareth. De uitkomst mijner ondervindingen ftemt dus tamelijk, doch niet geheel, overeen, met de befluiten , welke home (*) uit de zijnen trekt. Voor eerst heb ik ook ondervonden , dat de mannen meer aan de heuppijn onderhevig zijn, dan de vrouwen. Hij had in zijn hospitaal onder de (*) Aldaar p. 236, 296.  254 *5==*555 zeven lijders van dien aart vijf mans, en flegts twee vrouwen; ik onder vier lijders aan heuppijn maar eene vrouw. Egter kan in mijn geval tot deze ongelijke evenredigheid veel doen de omftandigheid, dat een groot gedeelte der langdurige lij. ders in ons hospitaal uit vreemde plaatzen komt, om zig van de in hunne woonplaatfen ongeneeslijke kwaaien te doen genezen, gelijk de man, vanwien in de eenentwintigde waarneming gefprokenword, honderd en twintig mijlen verre uit Polen kwam; en vrouwen, welker ongemak in de beenen plaats heeft, zig aan de ongemakken eener verre reize niet zo ligt kunnen onderwerpen, als mansperfoonen. Ook waren onder mijne drie lijders, gelijk men ziet, twee kledermakers, die, gelijk ramaziNüs aanmerkt (*), fchier even als de fchoenmakers, wegens de gedurige fpanning der heupfpieren bij het aanhoudend zitten, en wegens de persfing der uit de dijen naar boven lopende bloedaderen, zeer tot de heupwee geneigd zijn. Ten tweeden ben ik zeer genegen , om aan de terpentijnolie eene fpecifique werking toetefchrijven, welke zig enkel tot de heuppijn uitftrekt ; want dezelve nam alleen deze weg, en liet de andere daarmede gepaard gaande jigtige pijnen in de dije en in de kniën ongenezen. Egter is deze werking niet volftrekt algemeen, gelijk blijkt uit het (*) Ziekten der kunstenaars en handwerkers, I Deel, %1. 201.  *55 geval in de eenëntwintigfte waarneming, alwaar men ziet, dat zij niet de minste verligting toebragt. Ik heb voor het overige geen van de in het oog vallende werkingen bij het gebruik van dit middel befpeurd, welken home wil waargenomen hebben; het heeft noch hitte in de maag veroorzaakt, noch in het lijdend deel eene bijzondere pijnlijke gewaarwording verwekt, noch blijken van pis- of zweetdrijvende kragt gegeven. Ik kan derhalven nog minder dan home de eigenlijke werkingswijze van dit middel verklaren. Eindelijk ten derden hebben mijne waarnemingen bij mij die van home niet bevestigd , dat namelijk de heuppijn alleen oude lieden aantast; wijl onder mijne lijders deoudfte zes en veertig jaaren was, en de overigen allen jonger waren. Ik heb de kragten van het aconitum, nogthans, veel algemeener en meer voldoende in alle jigtige ziekten gevonden , wijl derzelver werkzaamheid fchier in geen hardnekkig geval mij verlaten heeft; doch zij vertoont zig zekerlijk eerst, wanneermen de gifte bij aanhoudenheid zo vermeerdert als ik gedaan heb. De al te befchroomde geneesheeren doen dikwijls de beste middelen derzelver aanzien verliezen, wijl zij zig van dezelven in al te geringe hoeveelheid bedienen, en niet bedenken, dat de werkzaamheid van ieder ding der natuur van de grootte van deszelfs kragt afhangt, en dat deze met zijne masfa in evenredigheid ftaat. Ondcrtusfchen moet ik evenwel bekennen, dat  ik zedert eenigen tijd in het gebruik van bet aconitum een weinig voorzigtiger ben geworden en nooit meer dan ten hoogften een half drachme te gelijk, en dannogwel alleen met trapswijze vermeerdering waag te geven. Ik had voorleden jaar een meisje met eene ongemeene hardnekkige rheumatjsmus, welke alle oplosfende en ontlastende middelen weerftond , in het lazareth. Stout zijnde door de gelukkige genezingen , welken mij met het aconitum gelukt waren, zonder ooit een zenuwtoeval bij het gebruik van dezelve befpeurd te hebben, gaf ik dezelve aan dit meisje, en wel in eene fchielijk toenemende menigte tot twee fcrupels eenige reizen daags. Doch op eens kreeg zij eene hevige duizeling, en verviel in eene zinneloosheid , en dan weer in eene woedende razernij. Haar rheumatismus verdween , maar ik had veel moeite om haar door trekplaasters, zweetmiddelen, en voornamelijk door baden binnen eenige weken van het veel erger kwaad weer te herftellen. V.  *57 V. OVER DE MEEKRAP EN DEN ZEVENBOOM (SABINA). ZEVENENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een meisje van negentien jaaren bevond zig reeds zedert eenige maanden , wegens eene aanhoudende koorts , en eene klieragtige ontfteking der oogen , in het lazareth. Beiden werden gelukkig genezen; maar de maandelijkfche zuivering was na eene hevige gemoedsontroering reeds zedert een half jaar weggebleven. Den vierëntwintigften april 1782 ordonneerde ik haar de meekrap tot een half drachme om de zes uuren. Den zesëntwin'tigjïen des nagts , na dat zij zeven poeders gebruikt had , vertoonde zig een gering teken der reiniging, het welk egter den volgenden dag weer ophield. Ik verfterkte de hoeveelheid alle zes uuren tot twee fcrupels. Den eerflen maij vertoonde zig weder iets van de reiniging, hetweik denzelfden dag nog verdween. Ik liet nu alle twee uuren een half drachme van de meekrap nemen, enop den voet eene ader openen. Doch dit was ook noch ten aanzien der reiniging van eenige uitwerking, noch bragt eene verR  andering in de pols, noch in het lichaam te weeg. Ik gaf derhalven , den derden, de fdbina tot een h&lf drachme tweemaal daags. Den zesden had zij reeds agt poeders zonder gevolg gebruikt , behalven, dat zij nu en dan pijn in den rug kreeg, welke ook weder verdween. Den elfden des avonds kreeg zij op het onafgebroken gebruik der Jabina een geringen vloed, die egter ras ophield. Den twaalfden begon dezelve weder, duurde tot den veertienden, doch in geringe hoeveelheid, en ik liet de fabina tot driemaal daags tot een half drachme nemen. Eenige dagen begon de vloed weer wat fterker te worden, en de lijderes verliet den eenentwintig* ften het ziekenhuis. AGTENTWINTIGSTE WAARNEMING. V. W. Eene oppasfer in het lazareth. Den zesden maij van het voorleden jaar, den tweeden dag na haare bevalling, hield , na een hevigen fchrik, de kraamzuivering op met vloeijen. Zij klaagde over zwaarte in al de leden, doch haar pols bleef onveranderd. Ik ordonneerde haar de meekrap tot een half drachme alle zes uuren; en na dat zij vijf poeders gebruikt had, begon de kraamzuivering weder te vloeijen, en de zwaarte in de leden verdween.  259 NEGENENTWINTIGSTE WAARNEMING. Eene vrouw van tweeëntwintig jaaren was agt dagen te voren , eer zij in het lazareth kwam , op weg onverwagt in de kraam gekomen, en de kraamzuivering hield den volgenden dag op met vloeijen. Zij klaagde zedert over eene drukkende pijn op de zijde van den buik. Zedert eenige dagen geen ftoelgang gehad hebbende , kreeg zij eene klijfteer, welke haar open lijf, doch geen verligting bewerkte. Ik ordonneerde haar den agtëntwintigften april des voorleden jaars de meekrap tot een half drachme alle zes uuren. Den eerjlen maij had zij twaalf poeders gebruikt, en zij had nog dien zelfden avond een hevigen vloed, waarop de pijn in den buik merklijk verminderde. Dezelve hield nog tot den derden aan, en met dezelve verdweenen alle ongemakken in het geheel. DERTIGSTE WAARNEMING. Een meisje van drieëntwintig jaaren, had reeds zedert een half jaar haare maandelijkfche zuivering niet meer. Zij kreeg daarop 'hevige rugpijn, pijn in den mond der maag, gebrek aan eetlust. De lijderes werd toen in het lazareth gebragt, alwaar door het beurtelings gebruik der vaste lugt, braakmiddelen, aderlatingen, fpaanfche vliegen en krampftillende middelen, de toeR 2  vallen, bebalven de onderdrukking vanden maandelijkfcben vloed weggenomen werden, zij verliet bet lazareth, zonder dat de maandftonden tot heden den tweeden maij 1782 nog wedergekomen waren. Ik fchreef haar de meekrap voor tot een half drachme om de zes uuren. Zij had twaalf poeders gebruikt, zonder eenige werking. Haare rugpijn en maagkramp, van welken zij tot nu toe was bevrijd geweest, kwamen nu weder. Den tienden maij vond ik haar te bed met hevige koorts, harde en volle pols. Ik liet haar vijftien oneen zeer ontftoken bloed aftappen , en ordonneerde eenen temperenden drank. Den twaalfden was de koorts zeer verzagc, doch de gemelde pijnen kwamen bij afwisfeling zeer hevig weder. Ik ordonneerde baar heden de fabina tot een half drachme des morgens en des avonds. Na dat zij dit middel tien dagen gebruikt had, verdweenen de toevallen en tevens de koorts ; maar de maandftonden bleven nog fteeds weg. En wij beide , de lijderes en ik, wierden het vrugteloos gebruik van geneesmiddelen moede. De eerfte, die het denkbeeld had, van de meekrap te gebruiken, ten einde de maandelijkfche zuiveringen te bevorderen, was tournefort in  • t6i zijne materia medica, en fbans home werd daardoor bewogen , eene menigte proeven daarmede in het werk te ftellen (*). Maar ik moet bekennen, dat zo wel mijne evengemelde waarnemingen in het ziekenhuis, als eene menigte anderen, welken ik gelegenheid heb gehad, in de bijzondere praktijk te maken, bij mij geenzins het gevolg van home bevestigen , dat ds meekrap beJchouwd moet worden als het fterkfte en tevens het zekerjle middel tot bevordering van de maandftonden, welk wij tot heden toe bezitten; en nog minder het geen hij verder beweert, en welk vrij paradox klinkt, dat dit middel de ziekte des te ligter wegneemt , hoe ouder zij is en in hoe Jlegter omjlandigheden de lijderesfen zig daarbij fchijnen te bevinden (**). Het geen mijne waarnemingen mij leerden , was van dezen veel verfchillende. Ik bevond , en dit is bekend, dat de meekrap volltrekt eene foort van bijzondere werkzaamheid op de vaten der baarmoeder fchijnt te hebben; maar de trap dezer werkzaamheid is geenzins zo groot, dat men daar door in te lang wegblijvende of in onderdrukte maandftonden , ontftaande uit hardnekkige en ingewortelde oorzaaken, iets zoude kunnen verrigten, in welke gevallen de fabina verre den voorrang verdient. Ik gebruik dezelve met veel nut bij vrouwen, bij welken C) Winifche verfuche , S. 451. (**) .Aldaar, 5. 4Ö1. R 3  2<5a i \ de maandelijkfche reiniging reeds plaats heeft, doch door kwaade lichaamsgefteldheid of andere oorzaaken belet is, of in te geringe hoeveelheid vloeit; insgelijks bij kraamvrouwen, wanneer de lochia niet behoorlijk willen vloeijen, waar van ik in mijn ziekenhuis zeer veele ondervindingen heb, wijl bij de meesten, die aldaar komen , om de kraam uittehouden, of door te menigvuldig aderlaten gedurende de zwangerheid of door verzuimde gedraging na de kraam, de lochia, zonder kunstige hulp , zeer fpaarzaam vloeijen. Ik bedien mij dan gemeenlijk van de meekrap als thee getrokken, op welke zij mij altijd het beste fchijnt te werken. En in deze gevallen verkies ik ze verre boven de fabina, welke een zeer heet, prikkelend middel is, bevattende veel wezenlijke olie, en kunnende ligtlijk koortzige rillingen of hevige bloedstortingen te weeg brengen; terwijl in tegendeel de meekrap een zeer onfchuldig middel is , hetwelk in het geheel geen vlugtige deelen bezit, en welks geheele werkzaamheid in deszelfs aardagtige en harstagtige deelen beftaat, die iets bitters hebben en eene zagt zamentrekkende eigenfchap bezitten (*). Op deze, zamengenomen met deszelfs ongemeen groote oplosbaarheid, waardoor hetzelve, gelijk men weet, in de beenderen der dieren zeer ras indringt, fchijnen eeniglijfc die (*) Cartheufer fundamenia mater, medic. Turn. II. p. 427.  kragten te berusten, welken het als een zagt zamentrekkend en tevens openend middel, in verftopping der ingewanden, en voornaamlijk der nieren, in uitgeftort en geronnen bloed na eenen val, bij kwetzingen, in de geelzugt (*), als ook bij traage yloeijing der maandelijkfche zuivering doet blijken; maar van den anderen kant ziet men ook, dat deze kragten veel te gering zijn, om groote en gewigtige zwarigheden, welken het vloeijen der maandftonden beletten, uit den weg te ruimen. Cartheuser, wicn zekerlijk de emenagogifche kragt der meekrap onbekend was, is ten aanzien haarer werkzaamheid in het algemeen met mij volkomen van hetzelfde gevoelen (**) Nogthans zon ik geen gering wantrouwen ftellen in mijne eigen waarnemingen tegen die vaneenen home, van welken cullen ook ooggetuigen was (f); indien ik niet vond, dat een laater Engelsch fchrijver van den eerften rang, gregorij, in zijn zeerfierlijk werk, (hetwelk, ik weet niet om wat reden, onder ons zo weinig bekend is) insgelijks van de emenagogifche kragt der meekrap op verre na zulke groote gedagte niet heeft als zijn landgenoot; zie hier de plaats: „ Men kan niet ontkennen, dat er fommige ge„ neesmiddelen voorhanden zijn , welke fchoon (*) Nieuw Engelsch Difpenfatorium, I. D. bl. 607. (**) L. c. (t) Maler, medic. p. 201. R 4  „ geene bijzondere eigenfehap bezittende,noch op, „ eenig deel eenige uitwerkingen voordbrengen„ de, de baarmoeder egter op eene bijzondere ,, wijze aandoen, en de maandelijkfche zuivering „ zeer fchielijk voor den dag brengen; een voor„ naam en agtingswaardig fchrijver betuigt, dat „ hij in een middel, welk in de geneeskunst an,, derzins in geen grootennaam is, in de meekrap „ namelijk, zodanige kragten aangetroffen heeft, ,, welker v/ortel in verfchillende gevallen zo ver,, fche als verouderde , daar veele en voorname „ geneesmiddelen vruchteloos gebruikt waren, „ zeer veel dienst gedaan en de maandftonden bui„ ten alle verwagting wederom te voorfchijn ge, „ bragt heeft, op wat wijze dit middel geene bij,, zondere eigenfehap of prikkelbaarheid bezitten,, de (d), de baarmoeder zodanig aandoet, enhet „ bloed zo fchielijk naar buiten drijft, laat zig „ niet gemakkelijk verklaren , en het nut va:i dit ,, middel word derhalven alleen door de ondervin. „ ding bevestigd; ondertusfehen is het misfchien (if) Hoe onwerkzaam dit middel hier ook mooge voorgefteid worden, bewijzên egter de proeven van den heer marx met de meekrapwortel in verouderde en hardnekkige hoesten , als ook van meer fchrijveren, en zo als ook mijn eigen ondervindingen geleerd hebben, dat dit middel wel degelijk eene ligt zamentrekkende , prikkelende en zelfs afveegende eigenfehap bezit, en in gevallen, daar 2odam'ge middelen te pas komen, van nut zijn kan,  „ meer te beklagen dan te bewonderen, dat zodanig „ zagt, veilig en in de meeste gevallen zo gefchikt „ middel, welk zelf van de allerteerfte vrouwen ge„ bruikc kan worden , niet altijd met zodanig „ goed gevolg voorgefchreven en bij veele lijde. „ resfen vrugteloos gebruikt is." OVER EENIGE ZENUWZIEKTEN.. EENENDERTIGSTE WAARNEMING. Een vrouwsperfoon van tweeëntwintig jaaren y fterk, bloed- en faprijk, die nog nooit haare ftonden had gehad, en voor twee jaaren bloedfpuwde, werd den eerften maart des voorleden jaars, na dac zij eenige dagen te voren was adergelaten, met een pleuris in het lazareth gebragt. De fteekten in de linke zijde waren zeer hevig, de ademhaling ten uitcrften zwaar, de pols was onderdrukt, doch hard en vol, floeg honderd en twintig maal in eene minuut, de fluimen waren bloedig, en de aanvallen der koorts tegen den avond ongemeen fterk. Den tweeden maart, den derden dag der ziekte, liet ik haar nog rijklijk aderlaten, en op de lijdende plaats een fpaanfche vliegenplaaster leggen; haar tevens het volgend middel voorfchrijvende, R 5 '  ï6ö* IJ». Nitr. depur. 3 jij. Aq. flor. tilioz | ix. Oxymel Jimplic. g jy. M. waarvan zij alle uuren een half theekopje nam. Den derden. Het bloed was dik en taai, en had geen huid van ontfteking. De fteekten in de zijde waren verdwenen, en de ademhaling was vrij, maar de pols nog zeer fnel, de tong beflagen, en de lijderes befpeurde eene walging en bitteren fmaak , zij nam een braakmiddel , braakte eene groote hoeveelheid galftoffe , waar op verligting volgde, en de koorts op den avond ook heel zagt was. Den vijfden was de pols nog fnel en koortsagtig, de flaap goed , maar de eetlust ontbrak. Op een ligten fchrik viel de lijderes in eene flaauwte, die den geheelen dag Ichier om het halfuur weder kwam. Wijl bij de eerfte de pols zeer zonk, fchreef ik haar voor: Hp. Cort. peruv. opt. tf. Rad. valer. fylv. gjf). Coq. per hor. in aq. fontan. ad colat. ?xv. Adde Liquor. anod. min. Hojfm. 9 iv. Syr. cort. aurantior. |jfj. M. Waarvan zij alle twee uuren een half kopje nam. De flauwten hielden nog telkens aan tot den ne-  ■ 26> genden, waarbij de pols langzaam en zwak was. De lijderes lag gedurende dezelven geheel gevoelloos zonder eenige trekkingen, met fnelle ademhaling en nauwlijks voelbaare pols , uit welken zij met gevoel van eene groote zwakheid weer van zelve bijkwam. Ik ordonneerde haar: fy. Gum. affoz fatid. 5 ij 15. Caftor. 9j. Sal. corn. cervi gr. xv. M. ƒ. pïd. gr. ij. driemaal daags tien daar vaa. te nemen. Den elfden klaagde zij weder over benauwde ademhaling, grooten dorst, pijn in de borst en de maag, die tevens zeer opgezet was. Zij kreeg eene oplosfing van braakwijnfteen, gaf veel gal over, waarop de pijnen en flauwten wegbleven, doch de ademhaling nog fteeds moeilijk bleef. Eenige dagen daarna kwamen de flauwten weder onder de gedaante van aanvallen der vallende ziekte, verzeld van groote benauwdheid op de borst, moeilijke ademhaling , hoofdpijn en flaaploosheid. Op de borst werd een fpaanfche vliegenplaaster gelegd, en tot inwendig gebruik geordonneerd: R,. G. affoz fcetid. ~ 6, Ol. cajaput. gutt. xxx. ƒ. c. pulv. fem. lycop. pul. gr. ij. Driemaal daags 12 daarvan te nemen. .  268 Deze toevallen duurden tot den eenentwintig ften* de aanvallen van vallende ziekte werden menigvuldiger en duurden uuren lang. Er kwamen nog hevige rugpijnen en zwaarte in de lenden bij. Ik hield dit voor pogingen der natuur ton bewerking der maandelijkfche reiniging en fchreef haar alle vier uuren een half drachme van de Jabina en dagelijks eenige laauwe voetbaden voor. Op het gebruik dezer middelen vermeerderden zig de pijnen in den rug en in de lenden, en de zenuwtoevallen hielden tevens onafgebroken aan. Ik ordonneerde haar den viermtwintigften de volgen-, de pillen: ^o. Pulv. Jol. fabin. g fS. Ol; animal. dippel. gutt. CL. Mucilag. G. tragacant. q. ƒ. ƒ. pill. gr. ij. driemaal daags vijftien pillen.. Den zevencntwintigjlen hielden de pijnen op, maar de epileptifche aanvallen werden des te heviger en aanhoudende, waarbij eene geftadige flaaploosheid plaats had. Den negenentwintigften werden de aanvallen zeldzaamer en gematigder, en den dertig ften had de lijderes maar eene eenige. Den eenendertigden werden zij weer menigvuldig en hevig, tevens kregen beide de borsten eene ontftekiugagtige roodheid, werden hard en pijnlijk.. Met de middelen werd aangehouden , en op deborsten werden verdelende pappen gelegd.  Den derden april kwamen bij de vorige toevallen weer hevige lendenpijnen, ook zwollen de beenen eu de maag zeer op. De epileptische toevallen bleven fteeds zeer hevig. Des morgens en des avonds werden dertig droppels van een mengzel uit twee drachmen oleum dippelh en vijfentwintig d;oppels laudanum geordonneerd: en wijl dit tot den zesden geen verandering veroorzaakte, alle uuren een poeder uit een fcrupel magnefia en even zo veel wezenlijk wijnfleenzuur. Doch de aanvallen werden daar op heviger, het ademhalen ten uiterften moeilijk en de plaats omtrent de maag zeer opgezet. Ik kwam op het denkbeeld , dat mogelijk wormen oorzaak der kwaal zouden kunnen wezen , en ordonneerde de pillen van schmücker uit Jabadillen tot drie fluks des morgens en des avonds. Den negenden hielden de aanvallen fchier onafgebroken den ganfchen dag aan. Den tienden gaf de lijderes op de pillen eene menigte gal en flijm over, en zij bleef den ganfchen dag vrij van aanvallen. Den elfden was zij er ook vrij van, tot tegen den avond, dat zij uit het vertrek ging en zig verkoude; daarop lag zij den geheelen nagt weer in aanhoudende aanvallen. Den twaalfden raakte zij, op de genomen pillen, van onder en van boven veel flijm kwijt, en had tot den volgenden dag maar eenen matigen aanval. Zij bragt voor het eerst zedert langen tijd den nagt gerust door, en kreeg nu telkens vier pillen.  Den veertienden des morgens vertoonde zig voor het eerst de maandelijkfche reiniging bij haar , en wel in eene aanmerklijke rnenigte. Zij bevond zi» ligt en vrij van alle aanvallen, tevens verdwenen, de pijnen en de roodheid der borsten. Des avonds' hielden de ftonden op eens op, en op denzelfden tijd kwamen de aanvallen en de lendenpijn weder, en hielden den ganfchen nagt aan. Den vijftienden nam zij de pillen weder. De ftonden vloeiden nu weêr, en aanftonds hielden de aanvallen op, zo dat zij tot den zeventienden des avonds flegts eenen zeer ligten had, en zig den overigen tijd zeer wel bevond. Den agttienden de ftonden nog vloeijende, geraakte zij met andere zieken in twist, waarbij zij zig zeer driftig maakte. De ftonden hielden op, en des nagts had zij de epileptifche aanvallen weder. De pillen werden weder gebruikt, waarop zij den negentienden veel taaije flijm afging, en tot den tmntigften volkomen vrij van aanvallen bleef. Den eene'ntwintigjlen begonnen zij weder, en tevens klaagde de lijderes over hevige pijn in de regte zijde des bovenbuiks. Den volgenden dag waren haare oogen zeer geel, de aanvallen hevig, en de benauwde ademhaling met eenen hevigen aanhoudenden hik verzeld. Op de pijnlijke zijde werd een fpaanfche vliegenplaaster gelegd, en tot het inwendig gebruik het volgende geordonneerd.  271 Bo. Tartar. tartarifat. 3 vj. > emetic. gr. ij. Oxymel fimplic. | ij. Aq. fontan. |x. M. Alle uuren een half kopje daar van te nemen, Den vierentwintig/ten was de pijn in de zijde verdwenen , de pis had een zandig zetzel en de aanvallen zo wel als de hik hielden onafgebroken aan. Ik ordonneerde haar alle twee uuren vijftien grein magnefia en drie grein zinkbloemen. De aanvallen verminderden daarop. Tegen den avond had zij er flegts eenen, des nagts in het geheel geen , en den volgenden dag twee. Den zevenëntwintigften waren de aanvallen en de hik weer fterk. De pols was zeer vol, en floeg honderd en dertig maal in eene minuut, de lijderes klaagde over zwaarte in het hoofd en in de beenen, en over pijn in de borst en tusfchen de Schouderbladen. Zij werd op den voet adergelaten, en geordonneerd alle twee uuren zes grein zinkbloemen te nemen. De nagt was onrustig, maar den volgenden dag had zij maar eenen aanval. Den negen'èntwintigften bevond zij zig wel, maar op het onverwagt gezigt van eene andere in het lazareth, die eenen epileptifchen aanval kreeg, verviel zij zelve in eenen hevigen, welken egter tot den vijfden maij de laatfte was, wanneer zij zig andermaal kwaad maakte en op nieuw eenen aanval kreeg.  Zij bleef toen vrij tot den zevenden, wanneer de nagt onrustig was , en zij eenen aanval had. Des morgens kreeg zij haare maandelijkfche reiniging voor de tweedemaal. Op het gebruik van een aftrekzei van meekrap, ging de vloed gerégeld en in behoorlijke hoeveelheid. Zij bevond zig in alle opzigten wel, en wilde niet langer in het lazareth blijven , hetwelk zij den agttienden gezond en wel verliet , hoe zeer ik gewenscht had, dat zij nog eens de maandftonden afgevvagc had-. TWEEËNDERTIGSTE WAARNEMING. Een ongehuwd vrouwsperfoon van zesentwintig jaaren werd in januari) 1780 met een hevige aamborstigheid in het lazareth gebragt. Een vierdendeel jaars te voren kreeg zij, volgens haar verhaal, in Templin, na eene verkouding , fteekten in de zijde, walging en mislijkheid ; zij werd adergelaten , en men gaf haar een braakmiddel ; daarop volgde eene fterke b'oedftorting, cn de tegenwoordige engborstigheïd. —- Het ademhalen was ten uiterfte bezwaarlijk cn moeilijk cn met een allerzeldzaamst geluid gepaard, hetwelk noch een reutelen, noch een hecsch geluid was , maar in een zeer lelijk kraketj cn piepen bctlond, naar bet geluid van ccae roestige ongefmeerde deur of karre gelijkende, en dat zo hard, dat men eiken ademtogt in het derde vertrek kon ho-  horen. Nogthans ging het fpreken zeer wel, en zij kon gedurende hetzelve eenige minuuten na elkander zonder dit onaangenaam geluid ademhalen. Zij klaagde tevens over eene ftekende pijn in de linke zijde onder de korte ribben, gedurende het ademhalen. Haare pols was voor het overige natuurlijk, haar gelaat gezond en rood, eetlust en ontlasting waren geregeld. Ik ordonneerde haar den twintig/lelt januarij een borstmiddel en een aftrekzél van wolverlei, waarvan zij over dag ook verfcheiden maaien den waasfem door eenen tregter moest inademen. Den agtëntwintigllen kreeg zij eene fpaanfche vliegenplaaster op de borst; den volgenden dag een laxerend zoutdrankje, waarop de fcherpe piepende toon, maar niet het zwaare en benauwde bij de ademhaling, een weinig verminderde. In den flaap, zeiden de andere zieken, was haare ademhaling gemaklijk, zonder eenige moeilijkheid. Zij klaagde nu over fterke benauwdheid en eene flikkende gewaarwording, die haar zomwijlen, gelijk bij lieden, die opflijgingen heb* ben, tot in den hals fleeg. Ik fchreef haar driemaal daags twaalf van de volgend pillen voor: ^o. Gum. ammoniac. Affoz foztid. Sapon. venet. a 3 j f>, Caflorei gr. xxv. Sulphur. aurat. 3 ppt. gr. xv. nu ƒ. c. effent, caflorei pill. gr. ij S  2?4 —— Den eerjlen februari] kreeg zij eenen bioedhoest, welken zij, gelijk zij zeide, reeds meermaalen gehad had; haare ademhaling was ten uiterften zwaar, fchoon zonder eenig vreemd geluid. De pols was merklijk fnel. Zij kreeg een temperend drankje met fap van zecajuin. Den volgenden dag had zij de maandelijkfche reiniging, die den vierden ophield. De bloedhoesc en het onnatuurlijk geluid hadden opgehouden, maar niet de engborstigheid en het wurgen in den hals. Zij hield met de krampftillende pillen aan. Den zesden nam zij wegens hardlijvigheid en mislijkheid alle vier uuren een poeder van een fcrupel rhabarber , even zo veel zout, en zes grein bevergeil. Den zevenden klaagde zij over hevige pijn omtrent den hartkolk, welke door eenen gedurigen hik zeer vermeerderd werd ; ook kwam het piepend geluid bij het ademhalen weder. De poeders hadden geen ontlasting bewerkt. Zij kreeg een gewoone klijfteer, uitwendig een fmeerzel van opium en kamfer en tot inwendig gebruik het julapium e mofcho (e)> van het Edinburgsch difpenfatorium, waarbij nog twintig droppels laudanum gevoegd werden. (0 ^f- %ulnpium e mofcho. Aq. flor. rofar. Z vj. Mofchi gr. xij. Sacchar. puriffimi 3 j. Mucilag. gum. arabic. 3 Ü» M.  2?S Den agtften had zij na eene azijnklijfteer twee fterke ftoelgangen. De pijn in den hartkolk verdween, maar de hik en de misüjkheid hielden nog aan. Zij begon nu over een nieuw toeval te klagen, over eene moeilijkheid in het flikken namelijk, welke zij juist onder het fchildwijze klier ondervond, zo dikwijls als daar iets vasts kwam, en zij moest telkens de fterkfte pogingen doen om het neder te flikken, fchoon het geen vloeibaar was , gemaklijk doorging. Zij moest zig altijd overeind houden, wijl zij, zo dra zij agter over lag, op de gemelde plaats eene drukking ondervond , die haar het ademhalen fchier onmogelijk maakte. Nogthans kon men , zo verre het gezigt reikte, niets tegennatuurlijks in de holte van den mond ontdekken. Ik ordonneerde haar eene oplosfing van drie grein braakwijnfteen in vier oneen water en zes drachmen fap van zeeajuin alle uuren een lepel vol te nemen. Den tienden. Zij gaf eenige reizen eene galagtige ftof over met een weinig helder zuiver bloed. Doch de moeilijkheid in het flikken werd er nied door verminderd. Het vermoeden van iets onnatuurlijks diep in den flokdarm, het welk tevens de lugtpijp drukte, en het ademhalen moeilijk maakte , deed mij befluiten, om eene fpaanfche vliegen plaaster om den hals te leggen, Dit verwekte tot den dertienden geen verligting, en ik liet eene fpons door den flokdarm brengen, f m misfchien een vreemd lichaam te ontdekken , » S 2  276 doch vergeefs. Daar de kwaal die alleen van krampagcigen aart fcheen te zijn, ordonneerde ik haar twee poeders, eik van negen grein muskus, een grein heulfap, en vijfentwintig grein temperend poeder, en uit hoofde van haare verftoptheid zedert vier dagen een klijfteer van ftinkenden afant. De klijfteer bewerkte geen afgang, en het poeder, daar zij er zes van-gebruikte, geen verligting. Ik liet haar den veertienden eene azijnklijfteer geven, en ordonneerde haar drie pillen daags, van welken de tien een grein fublimaat bevatten. De klijfteer hadde veele ftoelgangen verwekt, doch de nagt was flaaploos, en wegens de moeilijke ademhaling en bezwaarlijk flikken, welken fehenen toegenomen te zijn, ten uiterften ongerust. De wond der fpaanfckc vlieg was genezen, en ik liet een mercuriaal plaaster om den hals leggen. Den vijftienden des avonds vond ik alle toevallen ongemeen verergerd, elke ademhaling was bij haar met de hevigfte pijn gepaard, zij kon nauwlijks een droppel water doorzwelgen, en zij was reeds eenige reizen in gevaar van te flikken. Zij wees mij, want het was haar onmogelijk te fpreken, dat de pijn telkens tot in de maag nederging. Ik liet haar nog denzelfden avond te weerzijde van de lugtpijp drie bloedzuigers zetten. De nagt was daarop een weinig geruster, en de ademhaling den volgenden dag een weinig ligter. Den zeventienden liet ik haar op aanraden vaa  mijnen vriend den heer theden, die de goedheid had, de merkwaardige lijders, welken ik opdien tijd in het lazareth had te bezoeken, in plaats van de mercuriaaiplaaster de volgende op den hals leggen: R,. ölei cèrn. cevv. Gaiban. a $ 6. Spir. fat. ammoniac. volat. 5 ij. Pulv. gum. gaiban. q. f. ad imfifttnt, liniment. en van de gemelde fablimaatpillen moest zij dagelijks vier nemen. Den agttienden bevond zij zig inalle opzigten beter. Het geluid bij de ademhaling was veel zagter , het nikken gefchiedde zonder moeite, en zij was zeer vlug en levendig. Des namiddags kre;g zij wegens hevige pijn in het lijf eene gemeene klijfteer , waarop een ftoelgang volgde, welke volgens het berigt van de ziekebewaardfter vol flijm en bloed was. Des avonds hield de pijn nog aan, en ik ordonneerde haar een aftrekzei van tamarinden met gerstendrank, nevens wijnfteenroom en zoete amandelolie. Zij had daarop menigvuldige natuurlijke ftoelgangen, doch de pijn hield den volgenden dag nog aan. De overige toevallen werden merklijk minder, het flikken gefchiedde gemaklijk, het geluid bij het ademhalen was merklijk afgenomen, en zij kon S3  2?8 1 J 1 , denzelven langer inhouden. De ftinkende plaaster op den hals werd vernieuwd, en ik ordonneerde haar alle vier uuren een fcrupel rabarber en even zo veel wijnfteenroom te nemen. Tot den drieëntmntigften was de pijn in het lijf verdwenen. Doch, daar zij zig wel bevond, ging zij in de open lugt op de plaats, werd verkouden , en op eens geheel heesch , en het piepend geluid bij het ademhalen was weder zeer fterk geworden. Ik ordonneerde haar eene oplosfing van derdehalf drachme Jalep in veertien oneen water, waarbij nog eenige oneen fijroop van maankop kwamen, tot een half theekopje alle uuren. Den vijfêntwintigflen waren al de toevallen tot in eenen hoogen trap verergerd. De bekneldheid van den hals , het gedruisch bij het ademhalen, en de moeilijkheid van het flikken waren zeer hevig. Ook kreeg zij zomwijlen krampagtige aanvallen over het ganfche lichaam ; tevens kwam de pijn in de maag , inzonderheid op de regte zijde weder. De ftinkende plaaster werd vernieuwd , en zij kreeg pillen uit zeep en fpiesglaszwavel. Den agtëntmntigjlen kreeg zij de maandelijkfche reiniging. Dezelve vloeide fterk en de toevallen werden merklijk minder. Den eerfien maart veranderde de ganfche zaak, de lijderes haalde adem zonder moeite en zonder geluid te maken, flikte zeer wel, maar kreeg zeer  '" 1 279 dikwijls aanvallen van algemeene krampen, die drie kwartier uurs en zomwijlen een geheel uur duurden. Zij maakte dan allerlei verdraaijingen en buigingen mee het lichaam, floeg de duimen in, wierp het hoofd agterwaard, en kromde het onderlijf als eenen hoepel en bleef volkomen ongevoelig. Elke aanval, zo als zij zeide , begon met eene pijn in de plaats der lever, die zig tot den flokdarm uitftrekce en haar bijna wurgde. Des nagts waren deze aanvallen menigvuldiger dan bij dag. Zij hield met de pillen aan, en nam daarbij om de twee uuren een fcrupel magnefia met twee grein zinkbloemen. De hevige krampen hielden aan tot den twaalfden , gedurende welken tijd zij met het gebruik der gemelde middelen aanhield en tusfchen beiden verfcheiden laxeermiddelen nam. Ik gaf haar nu de volgende pillen, om er drimaal daags twaalf van te nemen. R. Gum. avimeniac. depur. affs foetid. a". 5 ij. Olei anima!. dippel. 3 j fl« m. f. c. pulv. rad. 'valer. fylv. pill. gr. ij. Den dertienden was zij den ganfchen dag vrij van alle aanvallen; tegen den avond had zij er eenen, en des nagts in het geheel geen. Den . veertienden weder eenen, waarbij haare ademhaling geheel natuurlijk was. Den volgenden dag S 4  nam zij uit hoofde van mislijkheid en pijn in het lijf kleine rabarberpoeders , de aanvallen werden menigvuldiger, en namen de gedaante van den ft. vitus dans aan. Ik ordonneerde haar den twintig ften pillen, die enkel uit olie van dippelius en afant beftonden. Den vierentwintigen nam zij een afkookzel van fenebladen, en de krampen bleven twee dagen geheel weg, waarop het onnatuurlijk geluid bij de ademhaling, hoewel afgebroken en zagt, weder kwam. Wijl zij dikwijls aan verftoptheid onderworpen was , en zij zig gemeenlijk beter bevond, als zij open lijf had, beproefde ik nog, om niets onbeproefd te laten, de volgende pillen: R>. Sem. Jabadill. gij f$. Extiact Abfynth. 3 f>. Conferv. rqfar. q. f. f. pül. gr. ij. Tweemaal daags 20 daarvan te nemen. Ordonnerende tevens , haar des namiddags in een kruiderbad te zetten. Op de tweede gifte had zij fterke brakingen, de aanvallen werden zeldzaamer enzagter, en de ademhaling volkomen natuurlijk. . Den agtëntwintigften had zij haare maandelijk. fche reiniging weder, die egter weinig vloeide, en de lijderes klaagde zeer over zwaarte in de leden. Ik voegde bij de fabadillenpillen nog vijftien grein extratt van aloë, doch liet wegens het  z8r veelvuldig braken na eenige dagen telkens maar tien fluks nemen^ Ondertusfchen had zij veel flijmige ftoelgangen met veel verligting, bleef tot den derden april vrij van alle fluipagtige aanvallen, én ademde zeer natuurlijk. De pillen zonder de aloë, en het kruiderbad werden voordgezet. Zij bleef in dezen beteren toeftand, en ik ordonneerde haar den zesden een afkookzel van den peruviaanfchen bast en den wortel van valeriaan, waarbij nog een vlugtig extract, van falmoniak gevoegd werd. Des negenden bevond zij zig nog fteeds wel, alleenlijk begon zij over pijn in de linke zijde te klagen, en ik liet haar om de twee uuren veertig grein ajant nemen. Den twaalfden verkoude zij zig weder, en men befpeurde weer een zagt geluid bij het ademhalen. In plaats van den afant ordonneerde ik haar alle twee uuren een poeder uit twee fcrupels valeriaanwortel, een fcrupel flijm van arabifche gom en een grein van de maffm pill. cynogloffoz; waarop het geluid bij de ademhaling weer verdween. Eindelijk kreeg zij den vijftienden, des morgens, eenen aanval van koorts met hevige koude en fterke hitte, die zes uuren duurde. Des namiddags was volkomen intermisfie , en den volgenden morgen kwam de aanval op het zelfde uur weder en duurde even zolang. Delijderesklaagde overmislijkheiden ■ walgagtige oprispingen , haar tong was zeer beflagen en de pis had een fterk zetzel, zij nam een braakppeS 5  282 1 1 der van ipecacuanha en braakwijnfleen, waarop zij veel galagtige brakingen haaj. De ziekte werd als eene gewoone afwisfelende koorts behandeld, de lijderes gebruikte de volgen, de dagen digefticvpoeders uit falpeter, falmoniak en fpiesglaszwavel , nam den zevenentwintigflen een laxeermiddel, en begon den agtëntwintigften alle twee uuren een drachme koortsbast te nemen. Den dertigften bleef de koorts weg , en met dezelve vcrdweenen alle fpoorenvan voorgaande toevallen. Zij nam zeer fchielijk in beterfchap en kragten toe, bleef nog eenige weeken in het lazareth, en verliet hetzelve den agttienden maij volkomen gezond. DRIEËNDERTIGSTE WAARNEMING. Eene vrijster van negentien jaaren bevond zig reeds zedert veertien dagen, wegens pijn in de leden zonder koorts, in het lazareth. Men gaf haar braak- en purgerende middelen , die fterk werkten, waarna zij hoofdpijn en hyfterieke aanvallen kreeg, waartegen zij pillen uit de gewoone oplosfende pillen en bevergeil gebruikte. Haare zuivering, die een tijd lang wegbleef, kreeg zij nu zeer fterk, en drie dagen daarna kreeg zij op eens een hevige hik, die dag en nagt door duurde, en zo hard was, dat men dezelve in al de naaste vertrekken kon horen. Gedurende de hik beantwoordde zij geene vraag, lag zonder bewustzijn, en ge*  voellocs. Na eene trekplaaster op de krop van de maag, en het fterk gebruik der muskus en van het heulfap werd de hik een weinig afgebroken, de laatfte nagten waren gerust, ook was zij over dag zomwijlen halve uuren daar van bevrijd; doch na zulk eene pozing kwam dezelve, zoniet fterker, ten minste met dezelfde hevigheid weder. Zij begon daarbij nu ook over gefpannenheid in het lichaam en lelijk oprispen te klagen. Den elfden februari] kreeg zij een braakmiddel, en gaf eenige reizen over ; de hik verliet haar dien geheelen n3gt, doch kwam den volgenden dag weder met tusfchenpozingen , tusfchen welken zij levendig, opgeruimd, en vrij van alle plaatsiijke pijn was. Ik ordonneerde haar: R,. 01. ar.im. Dippel. 3jf>. Laud. liq. Syde?ih. 3 13 • M. Des morgens en des avonds 30 droppels. De nagt was zeer ongerust, de hik duurde onophoudelijk nog tot den vijftienden voord, waarbij zij ook nog over eene heftige pijn in de regte zijde omtrent de plaats van de groote leverlappen klaagde. Men lei haar op de plaats eene plaaster van fcheerling , en tot inwendig gebruik eenige reizen daags oplosfende pillen , en alle uuren een lepel vol van het volgend drankje :  20*4- R>. Napht. vitriol. gutt. lxxx. 01. Cinnamom. gutt. ij. Aq. fl. Napk. g iij fi, M. Den agttienden veranderde de hik bij haar in een moeilijk ademhalen, waarbij zij een even zo helder geluid maakte, als de voorgaande lijderes, die in dezelfde kamer tegen over haar lag, en volkomen naar den toon van eenen ganzen gorgel geleek. Zomwijlen werd de moeilijkheid van ademhalen zo groot, dat het haar geheel aan lugt ontbrak, en zij bij de vijf minuuten in onmagt lag, gedurende welken tijd men nauwlijks eene ademhaling bemerkte, en dan op eens met den gemelden toon bijkwam. Zij klaagde tevens over verftoptheid, walgagtigen fmaak en geweldige pijn in de maag , kunnende nauwlijks verdragen , dat men haar op dezelve aanraakte. Voor het overige was zij vlug, opgeruimd, en at met fmaak. Ik ordonneerde haar een laxeermiddel uit jalappe en zoet gemaakte kwik. Den v.vintigflen warsn , behalven de verftoptheid , de omftandigheden dezelfde. Zij kreeg een braakmiddel uit ipecacuanha en braakwijnfteen. Den eenïntwintigflen kreeg zij wegens ongemeen groote zwakheid een afziedzel van koortsbast, en eenige dagen daarna, de vorige toevallen nog fteeds aanhoudende, pillen uit afant, bevergeil, heulfap en fpiesglaszwavel.  Den agtëntwintigflen hield de engborstigheid , gelijk ook het geluid bij het ademhalen geftadig aan; de flauwten waren menigvuldig, duurden wel een half uur, en de pijn in den geheelen omtrek der maag was zeer toegenomen. Een trekplaaster, daags te voren gelegd, verminderde dezelve niet in het minste. Zij kreeg zeeppillen met fpiesglaszwavel van de tweede nederploffing , en hierbij, den eerften maij, alle twee uuren twee grein zinkbloemen. Den zesden kreeg zij een laxeermiddel uit jalappe en calomel, welk zij aanftonds weer overgaf, tevens met verfcheiden ftukken geronnen bloed. De flauwten werden zeldzaamer; de licha3msverftoptheid hield nog, aan. Den negenden werd het vorige laxeermiddel herhaald , en vergeefs. Zij kreeg een azijnklijfteer , waarop zij veel flijm en bloed afging , en zij klaagde den volgenden dag over hevige pijn in het lijf. Zij nam een aftrekzei van tamarinde, wijnfteenroom en manna, waarop zij veele ftinkende ftoelgangen had. Den dertienden begonnen de flauwten te verminderen; de ademhaling werd gedurende het fpreken vrij, doch bleef nog fteeds met een hevig geluid verzeld. Er volgde rugpijn, en ook de maandelijkfche reiniging , die egter zeer weinig vloeide. Zij kreeg pillen uit aloë, myrrhe , extract van faffraan en ijzer. Den zestienden. De maandftonden bleven zeer traag, en de lijderes had dikwerf gedurende den  286 dag, cn nog meer des nagts, ftille krampen, die naar eene flaauwte geleken. Zij lag gedurende de. zeiven zonder bewustzijn , en bewoog alleen hec onderlijf fterk in de hoogte. Zij kreeg pillen uit amoniak gom , afant en oleum dippelii; en deze gedurende een tijd lang gebruikt zijnde, geen verandering bewerkende, den eenentwintigjlenhzt volgende: Ro. Pulv. fem. fabadill. 3 ij. Extract centaur, minor. 9 ij. Confsrv. rofor. q. f. ƒ. pilt. gr. ij. 20 Stuk, des morgens en des avonds. Zij gaf daarop veele galagtige ftof over en had verfcheiden ftoelgangen. Ik verwisfelde naderhand nog verfcheiden geneesmiddelen, liet haar dan eens alle uuren een drachme valeriaan, dan veertig droppels dippelifche olie met laudanum eenige reizen daags, dan weer afant en ook geest van hartshoorn in groote menigte gebruiken, alsmede dagelijks een kruiderbad , zonder eenige vrugt. Haare maandftonden kwamen ook, vloeiden regelmatig, doch bragten geen verandering in den toeftand der ziekte te weeg. Den drieëntwintig (len kreeg zij weder zinkbloe. men tot vier grein alle twee uuren, en na dat zij twaalf poeders daarvan gebruikt had, ontliond er eene merklijke verandering in de ziekte, het geluid bij het ademhalen had geheel opgehouden,  men hoorde hetzelve alleenlijk, wanneer zij met voordagt den adem fterk ophaalde en hetzelve wilde laten horen. Den volgenden dag had zij flegts twee krampagtige aanvallen en des nagts niet meer dan eenen. Zij hield met de zinkbloemen aan. Tot den eerflen maij hadden de aanvallen en de flauwten geheel opgehouden ; maar het geluid bij de ademhaling was weer een weinig fterker, ook kreeg zij kramppijnen in den buik. Ik voegde bij elke gifte der zinkbloemen een half drachme drooge orangebladen, en daarop nam de beterfchap van dag tot dag toe. Ik liet bij het gebruik der gemelde middelen met het kruiderbad aanhouden, en zij verliet den agtëntwintigften, na dat zij eenige verfterkende kinadranken met ijzer gebruikt had, het lazareth volkomen gezond. VIERENDERTIGSTE WAARNEMING. Een vrouwsperfoon van tweeëntwintig jaaren , bevond zig met bovengemelde lijderesfen op denzelfden tijd, wegens fteekten in deregtezijde, in het lazareth. Haare pols was koortsagtig,men liet haar ader en ordonneerde haar een temperenden drank. Men had onvoorzigtiglijk het bloed weggegoten , zo dat ik het niet te zien kreeg. Ondertusfchen bleef de koorts toen weg, fchoon de fteekten dezelfden bieren. Den agtften februari], den vijfden dag der ziekte, liet ik de lijderes op haar fterk aanhouden nog eene ader, en ordonneerde haar een  karriferpoeder Het bloed was natuurlijk, en de lating was nauwlijks verbonden, of zij kreeg op eens een geweldige hik , die dag en nagt onafgebroken aanhield , waarbij zij tevens -over benauwdheid en pijn in de ganfche borst klaagde. Zij kreeg de twee volgende dagen alle drie uuren een poeder uit vier grein muskus, twee grein kamfer en anderhalf grein mqffa pill. cynoglojf. Den elfden was de toeftand der ziekte nog dezelfde, de lijderes bragt den nagt zonder flaapdoor, onder een geftadig hikken. De pols was zeer koortsagtig en ongelijk, en in het aangezigt kwam een brandige uitflag te voorfchijn. De borst werd met eene fpaanfche vliegenplaaster belegd, en alle uuren een lepel vol van den volgenden drank aan haar gegeven: R>. Theriac. androm. 9 j. Spir. Minder, giv. Mixt. fimpl. camph. 5 ij. / M. . . De uitflag vermeerderde daarop over het ganfche lichaam, de.hik verdween, en de lijderes begon uittewaasfemen. Den dertienden kreeg zij een afkookzel van ferpentaria en. geest van mindereRus. Den veertienden des avonds kreeg zij haare maandelijkfche zuivering , het uitflag verdween, en de hik nevens de pijnlijke benauwdheid op de  de borst kwamen weder, waarbij de pols volkomen natuurlijk was. Ik vermeerderde de gifte der ferpentaria, en liet op nieuw een trekplaaster op de borst leggen. Den volgenden dag bevond zij zig in eene goede uitwaasfeming, hier en daar kwam de uitflag weder te voorfchijn , maar de hik bleef nog fteeds aanhoudend. De maandelijkfche vloed was matig en de pols krampagtig. Ik liet de oplosfing van de theriaak herhalen. Den zeventienden hield de hik nog hevig aan j de uitflag vermeerderde niet, eh ik ordonneerde alle uuren een poeder uit agt grein Jlangenwortel, zes^grein muskus, twee grein kamfer en anderhalf grein majfa pill. cynoglojjce* Den negentienden nam zij wegens verftoptheid des lichaams een laxeerdrank, en den volgenden dag , de hik en de benauwdheid onophoudelijk aanhoudende, pillen uit afant, bevergeil en fpiesglaszwavel, waarop zij na verloop van eenige dagen vrolijk en zonder hik was, en ook vrij adem haalde. Den vierëntwintigften kreeg zij wegens haare groote zwakheid en kleine flauwten, die zij zomwijlen had, een afkookzel van den koortsbast en valeriaan, waarbij eenige drachmen extraEt van bevergeil kwamen, en zij bevond zig den agtentwintigften volkomen wel. Den vijfden maart maakte zij zig moeilijk over eene andere zieke, en op ftaande voet kreeg zij de hik weder, en wel met zulke hevige benauwd» T  heden, dat zij zomwijlen wel een kwartier uurs fchier buiten adem was, zig kromde en de geweidigfte gebaarden maakte, om een weinig lugt inteademen. Dit duurde den ganfchen nagt, en ik ordonneerde haar pillen uit afant, bevergeil en hertshoomzout. Den volgenden dag waren de toevallen een weinig bedaard, de nagt was tamelijk gerust, en wijl zij in geen zes dagen ftoelgang had gehad, kreeg zij een azijnklijfleer. Den vijftienden kreeg zij gedurig ftuipagtige aanvallen, welken den ganfchen nagt duurden, en haar over dag dikwijls onder het fpreken overvielen. Zij maakte dan de lelijkfte gebaarden en verdraaiingen des ganfchen lichaams, had benauwdheid, en was zonder bewustzijn. Tusfchen de aanvallen bevond zij zig wel. Ik ordonneerde haar pillen uit afant en olie van dippelius. Den twintigften kreeg zij pillen van de fabadillen, en den zes'ëntwintigften des morgens en des avonds dertig droppels van een mengzel uit anderhalf drachme oleum dippelii en een half drachme laudanum. Hierop had zij eenige verligting. De aanvallen lieten den volgenden dag langer tusfchenruimten, alsdan nam zij veertig van de bovengemelde droppels, en na eenige dagen waren de aanvallen merklijk verminderd. De zigtbaare trekkingen hadden de lijderes geheel verlaten, maar zij kreeg zomwijlen flaauwten, die kvvartieruuren duurden. Den zevenden april kwamen de ftuiptrekkingen weder, en ik veranderde verfcheiden dagen te ver-  geefs, even als bij de voorgemelde lijderesfen, van geneesmiddelen, gaf dan eens afant, dan hartshoornzout in grooter gifce tot den drieëntwintig* ften, wanneer zij om de twee uuren een poeder kreeg van vier grein zinkbloemen en tien grein mag* nefia hetwelk eene zeer heilzaame verandering te weeg bragt; de aanvallen werden minder en van korter duur, zij had gedurende den nagt er maar eenen, en bragt den overigen tijd gerust door. De beterfchap hield zo aan tot den eer ften maij, wanneer zij over zwakheid en krampagtige pijn in den buik klaagde, en ik bij elk poeder een half drachme orangebladen voegde. Den negenden begon zij ne» vens deze middelen ook de kruiderbaden te gebruiken, en den zestienden was zij reeds drie geheele dagen vrij van alle aanvallen. Met het begin van junïj kreeg zij weder eenen aanhoudenden hik, die de fterkfte en werkzaamfte middelen, met welken ik zo inwendig als uitwendig tot het laatst van juli] afwisfelde, weerftond, zo dat ik alle hoop verloor, van dezelve wegtene- ' men. Maar kort daarop kreeg zij eenen hevigen rotagtigen loop, waaraan zij veertien dagen lag, en met dezen verdween ook de hik. Zij verliec het lazareth den tmntigften augustus volkomen gezond, en heeft tot heden, daar ik dikwijls gelegenheid heb, haar te zien, geen de minsten aanval meer gehad. T 2  292 j 1 Schoon deze vier laatfte waarnemingen niet veel leerrijks voor de geneeskunde opleveren, komen zij mij egter niet geheel onnut voor, wijl zij onze bekrompen kennis van de natuur der zenuwziekten en onze gebrekkige ziektekunde ten aanzien derzelve, ongemeen duidelijk aantonen. Ik ben in deze gevallen alle mogelijke oorzaaken doorgegaan , die flegts eene sauvage tot eenen grondflag van derzelver verdeling in klasfen kunnen ftrekken, heb tegen elke derzelven de werkzaamfte middelen aangewend, heb fchier den ge'heelen voorraad van zogenaamde zenuwmiddelen uitgeput, en alles vergeefs; tot dat ten laatften het zij door het herhalen van een reeds zonder uitwerking gebruikt midelel, of door eene verandering, welke de natuur voordbragt, het kwaad weggenomen werd. Bij de eerfte zieke fchenen, gelijk het gevolg leerde, de ftuipagtige bewegingen duidelijk pogingen der natuur geweest te zijn, om de maandelijkfche reiniging aan den gang te brengen, wijl dezelve ophielden, zo dra deze te voorfchijn kwam: bij de tweede werd de ziekte door eene afwisfelende koorts weggenomen: bij de derde hielpen alleenlijk de zinkbloemen , welken de andere zieken zo wel als zij zelve eenige weeken te voren zonder vrugt gebruikt hadden, en eindelijk bij de vierde maakte een rotag- tige loop een einde van de ziekte. Ik leer dagelijks meer inzien het geen ik reeds voor lang aangemerkt heb; hoedanig onze handelwijze in de  zenuwziekten namelijk in het algemeen alleen op gistingen fteunt , en hoedanig wij ons doel misfen, wanneer wij, inzonderheid wanneer de ziekte reeds een tijd lang geduurd heeft, op de grondige genezing , op de uitrorijing der eerfte oorzaaken , ons voorwerp rigten. Er is geen deel in het menschlijk lichaam, dat zo ligt veranderlijk en zo aanhoudend in eenen veranderden toeftand is , als de zenuwen. Wanneer eenige oorzaak dezelven eens in eene tegennatuurlijken ftaat gebragt heeft, blijven zij dikwerf in dezelven, fchoon de oorzaak reeds lang uit het lichaam verwijderd is, en het eenige, dat de geneesheer alsdan kan doen, is, haar, door onmiddelijke werking op 'naar zeiven, uit denzelven te rukken. De oorzaak dezer omftandigheid is waarfchijnlijk deze, wijl de zenuwen het voornaamfte, misfchien het eenige werktuig zijn, door welker werkzaamheid de ganfche huishouding des lichaams onderhouden , en de wanordens , in dezelve ontftaan weggenomen worden, en dat derhalven wanneer de werktuigen zelve in wanorde zijn , het aan dezelve aan de natuurlijke middelen om vebeterd te worden , moet ontbreken, VIJFENDERTIGSTE WAARNEMING. Een jongeling van negentien jaaren kwam den agtentwintigjlen december des voorleden jaars in het lazareth. Hij had, volgens zijn verhaal, omtrent T 3  294 een jaar geleden, na eene geweldige ergernis, eenen epileptifchen aanval gekregen , die dikwijls wederkwam, maar zomwijlen geheele dagen wegbleef. Voor veerden dagen, eenen misdag in den leefregel begaan hebbende, kwamen de aanvallen weder, en hielden tot nu toe aan , zo dat zij hem fchier alle half uuren min of meer aanvielen. Hij was voor het overige van eene fterke lichaamsgesteldheid, alle funclien hadden haarennatuurlijken loop, zijne pols was insgelijks natuurlijk, en zijne eer-fte wegen fchenen tamelijk zuiver te zijn. Ik liet hem egter een gewoon braakmiddel geven, het welk veel flijm, maar geen galagtige onreinheden afdreef, en ordonneerde hem den volgenden dag des morgens en des avonds dertig droppels vaneen mengzel uit twee drachmen olev.m dippelü en een fcrupel laudanum. Den vierden januari}. Hij had de gemelde olie gebruikt, en de aanvallen kwamen altijd nog drie of viermaal eiken voormiddag, en wel in eenen heviger trap dan te voren. Ik ordonneerde hem tweemaal daags vijftien droppen cajaputölie. Den agtften. De aanvallen bleven nog onveran, derd, fchoon de lijder zedert twee dagen de cajaputölie tot twintig droppels gebruikte. Ik ordonneerde hem alle twee uuren een poeder uit vijftien grein magnefia en drie grein zinkbloemen. Den twaalfden nam hij in elk poeder agt grein zinkbloemen. Den dertienden had hij maar eenen aanval des morgens gehad.  Den negentienden was hij geheel vrij van de aanvallen, en den twintigften had hij flegts eenen zeer geringen. Hij nam nu de zinkbloemen tot twaalf grein. Den njfëntwmgften. Hij had tot heden alleen des morgens een zeer geringen aanval gehad, waarbij hij grootftendeels zijn bewustzijn behield. Met de zinkbloemen werd tot twintig grein aangehouden. Den agtëntwintigften. De fchijubaare beterfchap is geheel verdwenen, wijl de aanvallen zedert gisrer, zonder voorafgaande nieuwe oorzaak, weder zeer menigvuldig en aanhoudend werden. Ik fchreef hem drie oneen valeriaan voor, om zo veel daarvan te nemen, als bij maar kon in krijgen. Hij deed dit tot in eenen onmatigen trap, wijl hij fchier dagelijks vijf lood gebruikte, en den derden dag , na dat hij met dit middel had begonnen , verdwenen de aanvallen weder gebed. Hij hield met het gebruik van hetzelve in dezelfde hoeveelheid veertien dagen lang aan-, zonder éénen aanval gehad te hebben. Hij is tot heden, in het begin van april nog in het lazareth, neemt den post van oppasfer waar, en blijft nog fteeds van alle aanvallen volkomen vrij ; fchoon hij zedert eenige maanden, na dat hij negenendertig oneen van de valeriaan na elkander gebruikt had, met alle geneesmiddelen had opgehouden. T4  206 VIL OVER EENEN DODELIJKEN MELKAGTI GEN PISVLOED. ZESENDERTIGSTE WAARNEMING. Een man van negenenzestig jaaren werd den elf. den maij des voorleden jaars weger,. zecr groote zwakheid, volkomen gebrek aan eetlust, walgagtigen fmaak en grooten dorst naar het lazareth gebragt. Zijne pols was langzaam en regelmatig, doch had eenige hardigheid, welke ik veeleer aan den ouderdom, dan aan eene tegennatuurlijke oorzaak toefchreef; de tong was met eene taaije geele huid bedekt. Hij kreeg het gewoone braakmiddel, waarop hij eene menigte gal overgaf. Den volgenden dag was de tong zuiverer, de fmaak minder walgagcig , maar de zwakheid was toegenomen , en het gebrek aan eetlust en de fterke dorst waren nog dezelfde. Daarenboven klaagde hij over een onwillekeurig droppelen der pis, hetwelk onafgebroken aanhield, en over een volkomen onvermogen, om zijn water ftroomswijze te maken. Hij kreeg het volgend afkookzei?  297 R. Lichen. Jslandic. ~j. Pidv. cort. peruv. opt. 5 vj. Coq. ƒ. q. aq. fontan. p. h. Colat. | xij. Adde Syrup. papav. alb. ~]$. M. Waarvan hij alle twee uuren een theekopje nam. Den dertienden begon hij over eene trekkende pijn in de lenden en omtrent de nieren te klagen. De geftadig droppelende pis bedroeg in de vierentwintig uuren bijna driemaal zo veel als den genomen drank. Den zestienden. De eetlust was 'zeer gering, de pijn was vermeerderd, en de menigte van afgevloeide pis was grooter. Wegens lichaamsverftoptheid kreeg hij eene klijfteer, en een enkel afkookzel van ijslandsch mos. Den eenëntwintigften begon de pisvloed zomwijlen twee uuren lang des daags optehouden; de pijnen werden gematigder. Zo ook nog den zevenentwintig ften, wanneer hij wegens hardnekkige verftoptheid eenige poeders van rhabarber en zout nam. Tot den dertigften begon de pisvloeijing weer menigvuldiger te worden, zo dat dezelve de hoeveelheid van drank meer dan viermaal overtrof. Ik ordonneerde hem alle vier uuren het volgend poeder: T 5  R,. Alum. rup. 9j. Terr. catechu. gr. x. Magn. alb. 9j, M. Tevens liet ik eene oplosfing van tien grein witte vitriool in zes oneen water driemaal daags in de pisbuis fpuiten. Den tweeden junij begon de pis, die tot hier toe helder was, melkagtig te worden. Dezelve had een dik kaasagtig zetzel enzoetagtigen reuk. Wanneer men dezelve uitgoot, was de binnenzijde van het glas ook met kaasagtige vlokken bezet, die volkomen naar geronnen melk geleken. De hoeveelheid van pis bedroeg nu vijfmaal zo veel als de drank. Ik ordonneerde hem het volgend afkookzel: R>. Pulv. cort. peruv. opt. | j. Rad. tormentill. 3 ij. Coq. J. q. aq. fontan. p. h. Colat. | x. adde Tinei;, fulphur. Ludow. 3 ij. Syrup. aurantior. | j. M. alle uuren twee lepels vol. Tot den zevenden volgde hierop geen verandering. Maar den agtjlen hield de pisvloed op eens geheel op, de lijder was niet in ftaat, een droppel te lozen, en tevens begon de buik ongemeen te zwellen.  299 Den negenden nam het gezwel van den buik toe. Dezelve was geheel opgezet,- hard en pijnlijk bi] het aanraken; de lijder loosde geen water, en het lichaam was zeer verflopt. Hij kreeg een afkookzelvanfennebladen, tamarinde en wijnfteenroom Het middel deed geen werking, en de lijder ftierf denzelfden nagt aan eene fmoorzinking. De buik bleef na den dood nog zeer gefpannen en hard; en zo het mij ooit leed deed, dat het gebruik van lijken te openen in mijn lazareth, gelijk bij mijne natie in het algemeen geen plaats had, zo was het voorzeker in dit geval. ZEVENENDERTIGSTE WAARNEMING. VAN EENEN DODELIJKEN PISVLOED. E-n man van agtënzeventig jaaren werd den vijftienden april des voorleden jaars met een onwillekeurigen droppelendcn pisvloed, die reeds zedert vijf weeken geftadig aanhield, naar het lazareth gefcrftgt. Hij wist geen voorafgaande oorzaak van het toeval te geven. De pis was helder, en veroorzaakte geen pijn in de pisbuis, maar de lijder klaagde over des te heviger pijn in de ftreek van het heiligbeen en in de lenden. Zijne pols was natuurlijk, de tong zeer heilagen, en hij had volkomen gebrek aan eetlust, en had ook geene afgang. Ook had hij weinig dorst, en de hoeveelheid der pis, gelijk ik den volgenden dag waarnam, bedroeg  bijna driemaal zo veel als de gebruikte drank. Hij kreeg eenige zagte rhabarberpoeders, waarop verfcheiden ftoelgangen volgc en , en na eenige dagen de pisvloed te verminderen bij halve uuren, maar de pijnen bleven dezelfden. Den agttienden liet ik hem eene fpaanfche vh'egenplaaster op het heilig been leggen, welke eene groote blaar trok, de pijn niet verminderde, doch voor het overige die verandering bewerkte, dat hij buiten het bed overeind ftaande zijn water altijd een tijd lang kon ophouden; doch in het bed duurde het vloeijen aanhoudend voord. Ondertusfchen noodzaakte zijne zwakheid hem, fchier geftadig te bedde te blijven. Ik ordonneerde hem; R). Alum. rup. gr. xv. Terr. catechu. gr. vj. Magn. Edinh. 9j. M. alle drie uuren een. Den eeriêntwintigften kreeg hij in" ieder poeder een half drachme aluin: en dewijl dit ook geen verandering bewerkte, ordonneerde ik hem den vierentwintigften doeken met ijskoud water om de geheele ftreek der fchaamdeelen. Dit fcheen op eens den pisvloed te ftremmen, en tot den zesentwintig flen was dezelve indedaad merklijk geminderd. Des nagts hield dezelve geheel op, en over dag bedroeg de hoeveelheid der pis nauwlijks de helft meer dan de drank; ook verhief de polt zig merklijk.  Den zevenentwintigen hield de pisvloed volkomen op, doch begon den volgenden dag weder. Wijl de lijder over verftoptheid des lichaams en onzuiverheid der maag klaagde, werden hem zagte braak- en laxeermiddelen gegeven; tevens het ik hem dagelijks van eene oplosCng van witte vitriool infpuiten. Met de natte doeken en infpuitingen werd tot den tweeden maij aangehouden, doch zonder eenige vermindering van den pisvloed. Dezelve overtrof driemaal de hoeveelheid van drank. De lijder bevond zig tevens ten uiterften zwak, zonder eetlust, en had eene ongemeen kleine en traage pols. Ik ordonneerde hem een afkookzel yan koortsbast en tormentill, waarbij nog aluin kwam, insgelijks eene infpuiting van witte vitriool en aluin. De pisvloed was daarop minder, maar de lijder klaagde over pijn in de pisbuis telkens als de infpuiting gefchiedde. Den zesden kreeg hij eenen bevigen wateragtigen buikloop, was den zevenden ongemeen zwak, waarop ik hem bittere droppelen met ijzer, eenen voedzaamen leefregel en wijn voorfchreef. Den volgenden dag nam de zwakheid de overhand , men kon de pols nauwlijks voelen en hij ftierf des nagts, naar het fcheen enkel aan verzwakking.  AGTENDERTIGSTE WAARNEMING. OVER EENEN PISVLOED DOOR SPAANSCHE VLIEGENPOEDER GENEZEN. Een man [van negenenzeventig jaaren werd in het midden van octobe'r des voorleden jaars wegens eene hevige opftopping van het water in het lazareth gebragt. Zijne pols was natuurlijk, maar er waren alle tekens van onreinheden der eerfte wegen. Hij klaagde over zeer hevige pijn omtrent de fchaamdeelen en in de pisbuis bij het wateren, het welk niet anders dan droppelwijze gefchiedde. Hij kreeg een braakmiddel; den volgenden dag een middel om te laxeren ; bij de pijnen was geen verandering. Wijl ik eene fcherpte vermoedde, welke misfchien op de piswegen gevallen was, ordonneerde ik eeneemulfic van arabifche flijm, en liet telkens weekmakende pappen op de fchaamdeelen leggen. De pijnen hielden binnen weinig dagen op; doch er bleef een aanhoudende dorst en een onwillekeurig pisdroppelen na, hetwelk dag en nagt aanhield. Ik veranderde daarop mijn plan, liet op het heiligbeen eene fpaanfche vliegenplaaster leggen, ordonneerde den koortsbast en aluin fterk te gebruiken en liet" eene oplosfing van aluin in de pisbuis fpuiten. De verandering, die hierop volgde was gering; zij belfond daar in, dat de lijder bij dag zomwijlen een half uur het water kon ophouden; doch  des nagts droppelde het geftadig voord. De pis was witagtig en troebel, had eenen zeer lelijken reuk en een ffijmig zetzel. Den agtïntwintigften ordonneerde ik hem het tinctuur van de gummi e kino ( ƒ) tot twintig droppels daags. Den eerften november kon hij zijn water over dag een uur lang bij zig houden, zonder pijn, en vervolgens ftroomswijze lozen , maar des nagts ging het nog fteeds onwetend en onafgebroken voord. Hij nam nu tot honderd droppels telkens van het tinctuur. Hij hield daarmede aan tot den negenden , en wijl alles nog in den vorigen toeftand bleef, ordonneerde ik hem driemaal daags , twintig droppels van het edinburgsch fpaanfche vliegen tinEtuur, en tot gewoonen drank een afkookzel 'van ijslandsch mos. Den twaalfden nam hij veertig droppels, en klom zo allengs op, zo dat hij den vijfëntwintigften alle vier uuren tachtig droppen nam, zonder het minfte (ƒ) De gummi e kino, een middel in ons land weinig of niet in gebruik, is eene harstagtige zelfftandigheid, die in water in het geheel niet, in fpiritus egter geheel en al ontbindbaar is, wanneer zij dan ook eene zwarte tinctuur opleverd die zeer zamentrekkend van fmaak is; met de peruviaanfche bast heeft zij niets gemeen; maar komt uit eenen zekeren boom uit Gambia; een nader verflag van deze gom is te vinden in da med. obferv. & inquiries van Londen vol. L art. 38.  van eene pijn in het waterlozen, noch eene verandering der kwaal te belpeuren. De pis ging nog fteeds inzonderheid des nagts, in groote menigte droppelwijze af. Den zesëntwintigfteti ordonneerde ik hem alle vier uuren een poeder van een abforbens en eene derde grein fpaanfche vliegenpoeder. Den agtëntwintigften een half grein op denzelfden tijd. Den dertigften zeide hij mij, dat hij den geheelen voormiddag maar eens gewaterd had; maar de nagten waren altijd dezelfden. Ik liet hem nu alle vier uuren drievierdendeel grein nemen. Den eerflen december een grein. Den vierden anderhalf grein. Den zesden twee grein.. Over dag was het met wateren geheel natuurlijk: den nagt te voren liep het water wel weer zonder bewustzijn af, doch het bedroeg flegts eene geringe hoeveelheid. Den agtften twee en een half grein. Den elfden drie grein. Den veertienden vierdehalf grein. Den zestienden vier grein. De pis verminderde zeer. De lijder had zedert eenige nagten maar zeer weinig geloosd, hoewel dit weinige zonder bewustzijn. Den agttienden begon hij bij het wateren hevige pijn te voelen, en ik verminderde de gifte der fpaanfche vliegen tot drie grein. Den twintigften werd de pijn heviger, en deed hem  3°5 hrra des nagts wakker worden, zo dikwijls de pis wilde afgaan, het welk den voorleden nagt zeer gering was. Ik ordonneerde hem eene oplosfing van arabifche flijm tot den gewoonen drank. Den dritïntwintigflen vond ik zijne pols ten ukerften zwak, en zijne beenen begonnen te zwellen. Bij de vorige middelen werd hem een afkookzel van koortsbast gegeven. Den vijfentwintig ften werd de pijn fteeds heviger. Dag en nagt werd hij allé kwartieruurs tot wateren geperst; het zwellen der beenen nam toe, en ftrekte zig reeds tot aan de lenden. Ik liet hem nu met het fpaanfche vliegenpoeder ophouden, en alle twee uuren een drachme wijnfteenroom nemen. Den agtentwintigflen was de pijn merklijk verminderd. De pis liep fterk af, hoewel flegts droppelwijze. Het zwellen der beenen nam toe, ook was het aangezigt een weinig opgezet. De lijder klaagde over gebrek aan eetlust, en zijne pols was ten uiterfte zwak. Ik liet hem de wijnfteenroom tot een drachme alle uuren, en tevens een afkookzel van feneca gepaard met het wateragtig extract van kina en tinctuur van jeneverbeziën nemen. Den negenentwintigften nam hij , wegens verftoptheid van het lijf anderhalf lood zout van Glauber. De pis begon fterker aftegaan. Den dertigflen vermeerderde de pis, en de zwelling begon te verminderen. V  3o6 " Den eerfttn januari] gaf hij eenige reizen van zeiven over, en klaagde zeer over mislijkheid. Hij nam eene gifce wijnjleen. Den tweeden. De zwelling onverminderd blijvende, ordonneerde ik hem eenen drank uit geest van mindererus en kamfer. Den vijfden. De drank werkte zeer op de pis, en de zwelling was zedert gister zeer geminderd. Den twaalfden was de zwelling fchier geheel verdwenen, de lijder kon nu met voorweten en zonder pijn veel water lozen. Zedert eenige nagten had hij in het geheel geen water geloosd. Ik ordonneerde hem nu enkel verfterkende middelen, en hij werd binnen veertien dagen volkomen herfteld. Hij verliet eerst in het begin van maart het lazareth, gedurende welken tijd hij zig volkomen wel bevond, gelijk ook nog tegenwoordig terwijl ik dit fchrijf. EINDE. 'IN-  INHOUD. Eetste brief, aan den Heer Hoogleeraar coldhagein, te Holle. Pag. i Over de azijnklijfteeren. 3 Over het uitwendig gebruik van koud water. 32 Over de inwikkeling in flanel en de uitwaasfeming bevorderende middelen in het algemeen. 62 Over het gebruik van de muscus in eene krampagtige aamborftigheid. 82 Van de gemeene wederik (Lyfimachia vul- garis.) 85 Over de finkbloemen en de olie van difpllids in krampagtige toevallen. 89 Tweede brief, aan den heer doEtor marx, te Hanover, over de eikels. 114 Derde brief, aan den lijfartz, baron van quarin, te Weenen. 145 Over het fabadillenzaad. 148 Over het ijslandsch mos. 195 Van eene hardnekkige vierdendaagfche koorts door gesublimeerde kwik geneezen. 221 Van eenen ongenezen herpetifchen uitflag. 231 Over den terpentijnolie , den wolfswortel (aconitum) en het pokhout in de heup en lendepijn. 241 Over de meekrap en de zevenboom (fabina). 257 Over eenige zenuwziekten. 265 Over  INHOUD. Over eenen doodelijken melkagtigen pisvloed. 296 Van eenen doodelijken pisvloed. 299 Van eenen pisvloed door fpaanfche vliegen poeder geneezen. ^02