D E BRIEVEN van den APOSTELPAÜLÜS aan de EFESIERS, de COL ASSERS in de eerste aan TIMOTHEUS; nevens den brief aan PHILEMON; UIT HET GRIEKSCH VERTAALD; MET EEN VERKLARING. uitgegeven door E. H. G R E V E S. S. Theol. Stud. Te DEVENTER, 43y L. A. KARSENBERGH» M » c c s c.   VOORBERIGT. fTet tegenwoordige werkje is het myne niet, maar van myn broeder. De aanleiding wierd 'er toe gegeven , toen hy voor een paar jaar met my te Steirifurt de brieven vanPauïus las: Eenige aanmerkingen, by deze gelegenheid op 't papier gebragt, waren vervolgens verder uitgebreid; en hy wilde het beichaven voor de drukpers, toen hy andere bezigheden krygende, my verzogt de zorg voor de uitgave op my te nemen : Ik heb dit niet ongaarne gedaan , en den brief aan Philémon 'er by gevoegd,• dewyl dezeals op den zeiven tyd gefchreven, 'er gevoeglykst by geplaatst kon worden : Dog den text heb ik, zo wel als de aantekeningen 'er by, doorgaans onveranderd gelaten, denkende, dat ik daar by, als dingen, diegedeeltelyk tot de fysthematifcheGodgeleerdheid haar betrekking hebben, zo min mya ■woorden, als myn oordeel, diende tusfchen beide te ftellen. Ondertusfchen heb ik 'er by opgemerkt, dae ♦er in het overeenbrengen van de lotgevallen van Paulus, met de jaren der Keizerea en de Christelyke jaartelling, een andere rekening ge* 2 bruiks  tv VOORBERIGT. • bruikt was, dan die van Mil en Pearibn; welke federt van de meeste fchryvers gevolgd zyn. Welke zaak, op dat zy geen belemmering veroorzake, ik hier kortelyk zal toelichten.. De onzekerheid van de rekening ontftaat uit de onagtzaamheid van Jofefus en andere Hiftoriefchryvers ; die nagelaten hebben de Jaren van Felix en Festus, zo wel die als van andere gebeurtenisfen, die in de H. Schrift aangeroerd, tot vaste tydmerken zouden kunnen verftrekken, by hun verhaal op te tekenen. Ondertusfchen bepaalt zig hier de eigentlyke duisterheid tot weinig jaaren, 3 of ten hoogften 4; wyl het, niettegenftaande do gemelde onagtzaamheid, blykbaar wordt, dat Festus niet vroeger Felix in de Landvoogdy gevolgd is, dan het derde, nog later, dan het zesde of zevende jaar van Nero: Want, belangende het eerfte, zo was, toen Paulus zyn reis na Jerufalem deed, Keizer Claudius geftorven, en waren de Christenen, die hy met de Joden uit Romen verdreven had, en onder deze Aquila en Prisca , reeds derwaarts wedergekeerd ; zo als wy uit de brief aan de Romeinen , welke hy 'onmiddelyk voor dat hy op reis ging fchreef, ontwaar worden : Waar door het dus zeker wordt, dat zyn komst te Jerufalem niet voor het eerfte jaar van Nero, of 55, nog het m  V O O R B B,R I G T. v het vertrek van Felix uit zyn Landvoogdy, na dat hy den Apostel een paar jaar gevangen had gehouden, volgens Hand. XXIV: 27,' voor het derde jaar van den zeiven Keizer kan ingevallen zyn. En later dan het zesde kan Felix zeker door Festus niet zyn opgevolgd', dewyl in de herfst van het zevende Albinus reeds in de Landvoogdij was, dewelke, na dat Festus in Judsa geftorven was, nog eerst van Romen had moeten komen. Dog by deze drie jaren, tast fchen het derde en zesde van Nero verftreken, is men in onzekerheid ; en om de wegzending van Paulus uit Judea, of zyn komst te Romen» op een derzelve te bepalen , km men alleen uit waarfchynlykhcden redeneren. Pearfon en Mil hebben de opvolging van Festus tot het zesde van Nero , en bygevolg de komst vau Paulus te Romen tot 'het zevende gebragt ; wyl hun het geen Jofefus verhaalt , dat Felix door de Joden wegens kwalyk beftuur aangeklaagd , door de gunst van zyn broeder Pallas aan 't Hof de ftraf ontkomen is,' best met deze tyden fcheen over een te komen. Myn Broeder in tegendeel heeft de komst van Festus in Judea op het derde, en die van Paulus te Romen op het vierde gefteld; waar voor * 3 hY  vr V O O R B E R I G T. hy my, toen ik er hem na vroeg, de volgende redenen bybragt. Of Pallas in het derde en vierde van Nero, of in het zesde, meer vermogt heeft, weet ik zelve niet. Hy was federt zyn afzetting nooit regt in gunst; fchoon hem Nero eerst om zyn moeders wil, en na dat hy haar vermoord had, om opfpraak voor te komen, nog eenige jaren duldde. Maar dit is zeker, dat zo Paulus zo laat te Romen gekomen is, en bygevolg in 't negende van Nero eerst weer is ontHagen, daar hy vervolgens weer door Griekenland en Afien gereisd is, zyn twede geyangenis en dood niet vroeger als het 't elfde van dien Keizer zyn ingevallen, zo al niet in 't dertiende en veerdende, gelyk Pearfon wil: Want na zyn ontflag wilde hy een winter te Nicopolis door brengen, volgens den brief aan Titus ; en uit de laatfte gevangenis verzoekt hy weer Timotheus, om voor de winter te Romen te komen. Nu viel de bekende brand te Romen in het tiende jaar van Nero voor, en de vervolging, die hy tegen de Christenen by die gelegenhid begon, woedde op het einde van dezelve, en vervolgens onder zyn regering, die 14 jaren duurde; zo dat men na die rekening zou moeten denken, dat dezelve itorm onzen Apostel ook had weggenomen, ('t geen  VOORBERIGT. *i| geen werkelyk 't gevoelen van vele Geleerden isj Dog nu vindc men in de laatfte brief aaa Timotheus niets, het welk zulk een algemeene vervolging te kennen geeft; by welke de Christenen zo veel 'er nog niet aangeklaagt waren, zig buiten twyfel uit Romen zullen begeven of fchuil gehouden hebben: Integendeel doet hy Timotheus nog als in tyden van vryheid de groe* tenisfen van Eubulus, Pudens, Linus, Claudia tn al dc broeders. Als hy van zyn gezelfchap meldt, dat het hem verlaten had, gefchied dit als met eenige afkeuring; en van Demas fchryft hy het in 't byzonder daar aan toe, dat hy de tegenwoordige wereld had lief gekreten. Dat by zyn eerfte verantwoordiging niemand by hem geweest was, maar zy hem alle verlaten hadden; Was een foort van laagheid , of vreesagtigheid geweest, de He-re, zegt hy, rekenc het kun niet toel 't welk niet zeer te pas kwam op een tyd, dat de beiydenis van 't Christendom zelve als een hoofdmisdaad geftraft wierd, en het eer een pligt zou geweest zyn, voor een ieder die kon, zyn leven met bet vertrek uit de Had te bergen : Zelfs koomt het myn bedenkelyk voor, of hy Timotheus wel zou hebben willen vergen om by die woede uit Allen by hem te komen, of iemand meer, als volftrekt nodig was, a^n zulk * 4 ce*  vin VOOREBRIGT. een ogenfcbynlyk gevaar bloot Hellen: Althans een van beide zal moeten doorgaan, dat of die vervolging de gemeente van Romen zo algemeen niet getroffen hebbe, als men uit Tacitus of de Kerkelyke fchryvers zou belluiten ; of dat Paulus twede gevangenis voor die tyd is ingevallen. Een andere gebeurtenis, die volgens Jofefus onder de Regering van Festus plaats had, fchynt ook weinig met deze rekening ovcreengcöragt te kunnen worden. De Landvoogd en de Koning Agrippa kregen een verfchil met dc Joden over een muur, die deze optrokken om Agrippa uifc zyn paleis het gezigt in den tempel te beletten, en welke Festus liet omver halen ; deze twist liep eindelyk uit op een regtsgeding voor den Keizer te Romen; wanneer de Hogepriester, met eenige andere aanzienlyke Joden na Romen wierd afgevaardigd daar zy zig in de gunst van Poppa:a, de byzit en naderhand de vrou van Nero, (die Jofefus een vroome Prinfesfe nóemt,) indringenl de, door haar invloed de zaak zo ver bragten, dat zy den muur ftaande hielden, en de Landvoogd in 'c ongelyk vvierde gefield. Is nu Festus niet voor het zesde jaar van Nero of het zcptigfte der gewone jaartelling eerst Landvoogd geworden, en op het einde van het volgende  VOORBERIGT. gj zevenenfestigfte geftorven, zo moet dit regtsgeding omtrent de aankomst van Paulus te Romen, en in 't eerfte jaar zyner gevangenis ge-, voerd zyn : Dog wie kan ligt denken, dat op den zeiven tyd , dat de bitterfte vyanden vau den Apostel in de gunst van 't Hof Honden jen door de invloed van Popptca zo veel te Romen vermogten, dat Koning ên Landvoogd 'er voor onder moesten doen, de Apostel, wiens Euangelie hun zeker veel meer in de weg was, als de opperzalen van Agrppa, die gemakkelyke behandeling 'er zou ontmoet hebben, en vervolgens wederom ontflagen zyn. Toen Paulus te Romen kwam -was 'er zeker het Jaodfche gezantfchap nog niet ; want toen hy de hoofden der Joden aldaar volgens Hand. XXVIII: 21. tot zig had laten komen, had niemand daar van zyn zaak gehoord, of zelfs berigten uit Judxa gekregen. 't Is waar, men zou kunnen onderftellen, dat dït p-ezantfehap 'er eenige dagen of weken later aangekomen was: Dan, behalven, dat de zwarigheid omtrent de gehele behandeling van den Apostel dan nog overig blyft; ^o is het my niet waarlchynlyk, dat by aldien 'er eenige weken later zo iets diergelyks, gebeurd was, het welk 'er zyn zaak een andere gedaante gegeven had, Lucas het niet met een woord aangeroerd zou hebben, * 5 of  X VOORBERIGT. de verdere bemoejïngen van den Priesterlykea aanhang tegen Paulus te Romen, enigzins hebben vermeld. Maar ftelt men nu in tegendeel, dat Festus in het derde jaar van Nero in de Landvoogdy gekomen is, en Paulus na op Milete overwinterd te hebben in het volgende voorjaar of in 58 te Romen is aangekomen, zo fcbynen zig alle omftandigheden beter met malkanderen te plojen. Hy blyft'er, terwyl Festus in Judasa het beltuur heeft in een huurhuis onder opzigt van een krygsknegt, wonen, en predikt het Koningryk van God en de leer van Jefus Christus met alle vryheid onverhinderd volgens Hand. XXVIII. 31. In het volgende zestigfte worde hy, daar de Joden haaf flegte zaak niet in regten vervolgen, op vrye voeten gezet, en reist, na zig nog eenigen tyd in Italien opgehouden te hebben, na Griekenland en Aften; werwaarts hy Timotheus vooraf gezonden had. Ondertusfchen krygen Agrippa en Festus het verfchil met de Joden over den muur ; by welke gelegenheid de Hogepriester in het een of twe en zestigfte, dat is, in het zevende of agtfte jaar van Nero, zig door Poppsea in de gunst van 't Hof weet te dringen : Omtrent dezelve tyd word Paulus op 't nieuw ergens in Aften, weer aangehouden, en na Romen gevoerd, daar  VOORBERIGT. s.t hy nu het Hof tegen zig vindt; en vervolgens met 't einde van het drie en zestigfte of 't begin van 't vier en zestigfte, het negende en tiende van Nero, door hem, die hoe langer hoe godlozer was geworden, gedood wordt. Ter zeiver tyd beginnen de Christenen ongunftiger als voorheen aangezien te worden; terwyl de Joden onder 't hofgefpuis 'er een party hebben. In de maand July van 't zelve jaar ontftaat de brand te Romen ; waar op Nero om 'er geen kwade naam by te krygen, terwyl vele hem voor den brandftichter hielden de Christenen, 'er van befchuldigt, en de vervolging begint. 't Is waar 'er zyn zo min zekere bewvzen uit gelyktydige ichyvers voor deze tydrekening, als voor die van Pagius of Pearfon. Dan het geen nog in de gefchiedenis voor handen is, bevestigd meer dit gevoelen. Orofius verhaald ais uit Jofefus, dat£laudius in 't negende jaar van zyn regering de Joden nit Romen gedreven heeft. Dit vind men thands niet in Jofefus; waarom men het gehele verhaal vpor een verdigtfél of misflag van Orofius houdt Het kon egte;- door de affchryvers van Jofefus zyn overgeflagen; of 't geen waarfchynlyker is, Orofius kan zig in den auctor vergist hebben; zo dat hy 't by een ander gefchiedfchryver in zynen tyd  jjx VOOREER I G T. tyd gelezen heeft: Dan hoe het ook hier mede gelegen is , het verhaal loopt tegen de andere rekening aan, maar ftemt met de myne overeen: Want na dezelve koomt Paulus juist tegen de winter van het negende jaar van Claudius of in 40 te Corinthe, en vind 'er Aquila, dje .wegens dit bevel des Keizer nieulyks uit Italien was gekomen, volgens Hand. XVIII. 12. Vervolgens als Gallio Voorburgemeester van Achajen was geworden , (want de Annsusfen waren federt het huwelyk van Agrippina in het negende des Keizers Claudius weer in de gunst van 't Hof) vertrok hy na 'er anderhalf jaar vertoefd te hebben in 'C voorjaar van 51; vervolgens hield hy zig in Afien en te Efefen 3 jaar op (volgens Hand. XVIII. 19. XIX. 8 en 10 vergeleken met Hand. XX. 31. ea 1 Cor. XVI. 8.) waar na hy in het voorjaar van 54, of het veertiende en laatfte jaar van Claudius, na Macedonien en Griekenland vertrok. In 't volgende 55^ 0f het eerfte van Nero valt zyn reis na Jerufalem in ; alwaar hy twe jaar gevangen was, toen Festus na myn rekening opvolgt, en hy.in 't volgend jaar of in 't voorjaar van 58 te Romen aankoomt. Een ander aantekening wegens den tyd vindt men by EufebjUs in zyn Chronicon, en na hem hy zyn uitfehryver Hieronymus; alwaar by de te-  VÖORBERIGT. xïrf terugroeping van Felix uit de Landvoogdy en het overzenden van Paulus na Romen in het twede jaar van Nero plaatst. Dit is, wat de laatfte zaak betreft, zekerlyk een misflag, gelyk ieder een erkent: Dog het kan met de gemelde rekening beter dan met enige andere overeengebragt worden: Want Felix kan op het laatfte van het twede jaar van Nero van de Landvoogdy zyn afgezet, fchoon hy niet voor het derde uit Judea vertrokken is, of Festus zyn Opvolger 'er 'aangekomen; of ook behoeven de twee jaren die Lucas Hand. XXIV: 27 vermeldt, juist niet voor tvve volkomen jaren gerekend te worden ; zo dat Festus diep in 't winter van het twede jaar des Keizers of in 56 in die landvoogdv zou kunnen aangekomen zyn: Pearfon en andere tydrekenaars verwerpen volftrekt deze aantekening, als een opgeraapte onderftelling. Ondertusfen komt my dit in een zaak, daar wy op blote waarfchynlykheden af moeten, wat ligtvaardig voor. Eufebius leefde in een tyd, waarin de gebeurtenisfen nog bekender waren , en was van aantekeningen en registers voorzien, die. wy tegenwoordig misfen; welke hem, zo hy het' heeft willen onderzoeken, het einde van Felix landvoogdy met zekerheid hebben kunnen aanwyzen. < Dït  siv VOORBÉRIGX Dit waren de redenen , die my voor de rekening wierden bygebragt ; 'er waren nog enige verderen, die haar opzigt op een meer algemene berekenig van de jaren van Paulus en de tyd van het ichryven zyner andere brieven hadden; welke ik, om 'er geen andere zaken, die niet zo zeer tot bet tegenwoordig onderwerp behoren, in te mengen, liever agter wegen zal laten: de opgegevene zullen de zaak wel enigzins ophelderen. Ondertusfchen zal 't my by de kleine moeite, die ik hefteed heb, aangenaam zyn, indien het tegenwoordig gefchrift iets tot opheldering van de brieven kan toebrengen: De ftyl 'er van, en eenige aantekeningen zouden beter befchaafd geworden zyn , indien men 'er meer tyd toe had kunnen aanwenden, of van de fchriften en aantekeningen van geleerde mannen gebruikmaken: Onder deze kwam de fchone overzetting van de Heer Hamchvcld niet in 't licht, voor dat het grootfte gedeelt van dit gefchrift reeds was gedrukt; en toen zy 'er,al was, en men ze by 't overige kon gebruiken heb ik (ik erken het) den fchryver niet zeer willen aanzetten om ze te lezen, en zyne overzetting'er by na te zien, denkende, dat men op die wyze gemaklyk in dezelve bewoordingenen fpreefcwyzen vervalt; waarom ik wist3  VOORBERIGT, xv wist, dat hy zig ook van't lezen van andere overzettingen had onthouden : En ik oordeelde, dat het beter ware, dat onze Nederlandfche lezers twe onderfcheiden overzettingen hadden van lieden, die malkanderen niet gelezen hadden, dan eene, die op fommige plaatfen na een andere gevormd was. Voots zou 'er een kleine Verhandeling over de Apoflolifche leer wegens de verborgen Na. tuur van Christus bygekomen zyn; waarop ook pag, 100, inde aantekening gedoeld wordt: Dan daar deze niet fchielyk genoeg gereed was, zal men ze in een volgend deeltje , dat den brief aan de Romeinen behelst, met enige diergelyke verhandelingen over de voornaamfte leerflukken volgens de Apoftolifchc denkbeelden, ia 't licht gevea.  VERBETERINGEN. pag. 4. L 33 van lees en van 8. - 34 Colosfes • Colasfers 32. - 8 Filofophie Filofofie 34- - 17 ze zy 37- • 31 * M i 32 hïWpyWo't . ewpiyusvoi 39. - 28 geenfints geenszins 37 gantfche ganfche 41 moeten —. meesten 48. - 27 dus ternis • duisternis 55- - 33 geflat geflagt 56. - lp van.goed . van veel goeds 5« - 35 fubuncïa fubjuncïix. 68. - 26" Godsdienst —. Godsdiensts 89. - 19 ontkennen- te ontkennen ^ ,99. - 15 de jen 127. - 31 moest mogt 3». - 4 beneden wiens voeten ik wenfch gevonden te worden, lees, wiens verre navolger ik wenfch bevonden te worden. "«vujger ik  De BRIEVEN vait dik APOSTEL PAULUS aan de EPHESERS en de COLOSSERS, en de eerste brief aan TIMOTHEUS.   ALGEMEENE OPHELDERINGEN. 'tTs een zeer gewone klagte , dat de fchriften van Paulus duister en zeer moeilyk te begrypen zyn ; en men zoude, als men de moeite , die men zig gegeven heeft, om ze uit te leggen, en de menigte van boeken , die 'er over gefchreven zyn, in aanmerking neemt, fchier niet twyfelen, of het was 'er ook wezentlyk zo mede gelegen; te meer, daar de verfchillen der Christenen over derzelver inhoud by al de breedvoerigheid der verklaringen , altyd dezelve zyn gebleven, of nog zyn toegenomen. Sedert dat ik egter zyne brieven met wat meer opmerkzaamheid heb begonnen te lezen, is my deze klagte niet zeer gegrond voorgekomen. Dezelve zyn, 't is waar, vol zaken, en hier en daar treft men diepzinnige redeneringen aan; ook is de ftyl kort, en fomtyds wat in een gedrongen , gelyk die van een man van een vurigen geest , en een veel bevattend verRand , in gemeenzaame brieven doorgaans pleegt te zyn: Dog berispelyke duisterheid, en een verwarde en onzekere wys van zig uit te drukken hebbe ik 'er niet in gevonden; en 't is my veel eer voorgekomen , dat de gewone wydlopigheid der verklaringen , meer veroorzaakt was, door de begeerte om 'er A 2 veel  co veel over te zeggen, dan wel door de moeilykheid van 's Apostels voordragt , of zelfs door de verhevenheid der zaken, over welke hy 'er in handelt. Dit is ten minlten zeker , dat de gemeenten en perfonen , aan wien de brieven gefchreven zyn , ze zonder eenige verklaring en Godgeleerde uitlegging verftonden: En hebben zy in den tegenwoordigen tyd , als rnen ze leejt, dezelve gemaklyke klaarheid niet, Qgelyk zy die, daar wy niet in dezelve betrekkingen zyn, waarin die eerfte Christenen met den Schryver ftonden , ook onmogelyk hebben kunnen) zo zou men egter, om den inhoud iemand verftaanbaar te maken , 'er geen andere wyze van verklaring by behoeven te gebruiken, dan die zelve, waarvan men zig by andere brieven , welke uit de oudheid tot ons gekomen zyn , wanneer die niet begrepen wierden , gemeenlyk heeft bedient; deze namelyk , dat men den lezer , om zo te fpreken , tot de plaats van hun, aan wien de brief gericht is, overbrenge, en hem de dingen, uit dat zelve gezigtpunét te befchouwen geve, waar uit die ze zagen; want daarby moet zig, (zo wy althands een Christen van eenig verftand en oefening onderzeilen) dan alles van zelve aan hem openen en zig ontwikkelen. Dit nu gefchiedc door een verklaring van de ■ gelegenheid, waarby zo een brief, die niet volkomen begrepen wordt , is gefchreven; $n van de perfonen, welke 'er in zyn betrokken, met derzei ver omitandigheden, op dien tyd ; 't zy men deze dingen uit den brief ze.  C5) zelve of van elders eerst moge-hebben nagefpoord. Het overige moest eigentlyk de overzetting zelve doen ; welke geen overbrenging van elk byzonder Griekfch woord in een Nederduitfch, maar een vertaling van de gehele gezegden en ipreekwyzen in die van onze moedertaal behoort te zyn. Ondertusfchen is het wegens het groot gewigt der zaken in de Apostolifche brieven vervat , en tevens wegens de gefteldheid dier lezeren , voor welke de verklaringen voornamelyk worden gefchikt, niet alleen dienilig , maar zelfs eenigermate noodzaaklyk, dat men nog een flap verder doe; en het geen van de tydsgelegenheden , in welke de brief is gefcbreven, gebleken is, op den inhoud 'er van toepasfende , het oogmerk des fchryvers en den zin van zyn redeneringen 'er meer byzonder uit aanvvyze. Daar beneven is het ook moeilyk de Griekfche brieven zo te vertalen , dat niet hier en daar een uitdrukking, welke van hun, die ze ontvingen geredelyk wierdt begrepen, in 't Nederduitfch minder verftaanbaar of duidelyk worde; in welk geval men den zin met eenige woorden dient op te helderen. Het welk meer noodzaaklyk wordt, na mate men zig nader aan de woorden van den Grondtexc bindt, en mitader vryheid aan de overzetting geeft. Dog behaiven dit wordt 'er ook geen verdere omflag tot de verklaring vereifcht, als welke alleen ten oogmerk heeft de mening van den fchryver den lezeren op te helderen, en niet hun by elk gezegde een langen trits van overdenkingen te leren maken. A 3 Vol.  <5) Volgens deze gedagten, die ik my over de wys maakte, op welke de Apostolifche brieven bekwaamlykst mogten uitgelegd worden, is deze uitgave van drie derzelve , welke de moeilykfte van allen fchynen, van my ingericht geworden. In den eerften § heb ik gehandeld van den tyd van 't fchry ven; in den tweden van de gemeenten , waar aan zy behoren; van de omftandigheden , waarin die zig bevonden in den derden; en in den vierden van de dingen , die 'er de naaste aanleiding toe hebben gegeven ; waarby ik egter die zaken , welke algemeen bekend waren veelal heb agter wege gelaten, denkende, dat het overtollig ware 'er een opzettelyke befchryving van te geven. Vervolgens hebbe ik in den vyfden § de tydsomftandigheden en de oogmerken, welke de Apostel volgens dezelve bleek gehad te hebben , met den inhoud der brieven zelve vergeleken; en dezelve in orde doorlopende, den zin zyner gezegden en redeneringen , voor zo ver myn inzigt reikte , 'er uit aangewezen ; het geen my zo veel nodiger voorkwam , als de reden van veele uitdrukkingen en fpreekwijzen doorgaans minder fcheen begrepen te zyn. In de. zen § zal tius de lezer het wezentlyke der verklaring vinden j want de aantekeningen, welke ik nog daar beneven onder den text gezet hebbe , zyn van minder belang , en meest voor ongeoefenden gefchikt; ook zouden zy meerendeels onnodig geweest zyn, zo ik wat grooter vryheid in 't vertalen had gebruikt, en my hier en daar een verzetting van de gezegden, geoorloofd; dan daar het myn  C 7 -> mvn eenig oogmerk was, den lezeren de me. ning van den Apostel nader kenbaar te ma. ken , dagt ik , dat ik my aan de vloeibaarheid van den Nederduitfchen ftyl met te zeer moest bekreunen ; te meer, daar men aan woordelyke overzettingen van de Heilige Schriften zo zeer gewoon is , dat een gehele afwyking in dezen by eenvoudige Christenen voor een onbetaamlykheid zou kunnen aangezien worden. . Wat voorts de aanmerkingen over de WieKfche lezing in den zesden § betreft , zo hebbe ik 'er enigzins omftandiger van gefproken, om dat ik voorgenomen had , ook de overige brieven van Paulus in 't Nederduitfch uit te geven; waarby als ik voorzag, dat ik .fomtyds van eenige verfchillende lezingen melding zou moeten maken; zo fcheen net mv hier de bekwaamfte plaats om over de onderfcheidene bronnen 'er van iets algemeens te zeggen, 't welk ook by de andere brieven zou volftaan mogen , zonder dat ik als dan nodig zou hebben, van de lezingen, die ik volgde iets meer , dan de blote getmgemsfen, waar op zy rusten, te vermelden. § i. Op ivelken tyd de brieven gefchreven zyn. Deze zaak , welker bepaling by deze drie brieven noodzaaklyker is, dan by vele andere van den Apostel, laat zig by de beide eerften, die aan de Efefers en aan de Colosfers, zonder veel moeite ontwikkelen. £y ' " A 4  O) zyn na uitwyzen van den inhoud Eph. Iir. I. 13, IV. 1, VI. 19. 20. Col. I. 2,, IV * ^;Pn\-nen tyd ^breven, dat Paulus té Romen in gevangenis was: Het welk daar het hem twemaal gebeurd is; eerst in 't begin van Neroos regering , van het vierde tot het_ zesde jaar derzelve, wanneer hy wederom is ontflagen; de twede maal een weimg later, als hy ondertusfchen Griekenland en een gedeelte van Aüën weer bezogt had, toen hy ook van de Keizer gedoemd 'er gedood is; zo hebben wy om den tyd van het ichryven hier uit te beftemmen , alleen op te merken, of de gevangenis, van welke hy Ipreekt, de eerfte of de twede geweest zy; en dit bepaald zynde, of de Apostel, daar Sr £?KVr-y !?.nSdarig waren , aanftonds met het begin dier gevangenis of later , en eerst omtrent het einde 'er van , ze aan de gemeenten hebbe gezonden: Aan welke zaak eenige kenmerken, in de brieven zelve voorkomende , als zy met het geen wy van de omltandigheden des Apostels in die tyden van elders weten, vergeleken worden . het nodig ligt zullen kunnen geven. Den brief aan de Colosfers fchryft hy uit zyn eigen en Timotheus naam; benevens denzelven waren na Cap. IV. ?. 8, Ariftarchus, Marcus, Justus, Demas, en Lucas te Romen byhem, en hy zendt hem hun door Tychicus Doordenzelven Tychicus wordt ook de brief aan de Efefers overgebragt volgens Cap. VI 2 2 waar ook wegens hem dezelve woorden, als in den brief aan de Colosfett wederom voorkomen ^ dat hy hem tot hun gezonden bad, ep dep  C9 ) dat zy de dingen hem betreffende zveten mogten, en hy hunne harten vertroosten. Nu hebben in de eerfte gevangenis deze genoemde perfonen niet alleen te Romen by hem kunnen zyn; maar Timotheus en anderen zyn toen , zo als wy uit zyn andere brieven zien , ook werkelyk aldaar geweest: Maar'in zyn twede gevangenis hadden hem Demas en de overige reeds met hee begin 'er van verlaten , en was Lucas alleen by hem gebleven: ook was Timotheus toen niet te Romen, maar ergens in Afiën ; van waar hy denzelven in zyn tweden brief verzoekt over te komen , en zo het mogelyk was het nog voor den winter te doen; by welke reis deze, zo hy den Apostel nog levend heeft aangetroffen , denkelyk niet lang voor zyn marteldood Romen zal bereikt hebben : zo dat wy hier alleen om de eerfte gevangenis kunnen denken. En fchynen deze redenen ook van meer klem te zyn ten opzigte van den brief aan de Colosfers, dan wel van dien aan de Efefers, in welken hy van de bovengemelde perfonen' niet gewaagt , dan alleen van Tychicus; zo dient men 'er by op te merken , dat 'er tusfchen deze beide brieven een zo grote gelykheid, niet alleen van inhoud, maar zelfs van uitdrukking, en woorden gevonden wordt, dat zy klare kenmerken opleveren ^ van door den fchryver op een en den zei ven tyd vervaardigd te zyn. Daar beneven, dat 'er zo in dezen als in genen, niets gevonden wordt, van de redenvoeringen tot verdediging der Euangelie-prediking', welke hy na 2 Tim. IV. io". in 't begin zyner laatfte gevangenis A 5 heeft  heeft gedaan; niets van het laag gedrag door de Afiërs toen omtrent hem gehouden na 2 Tim. II. 15; niets van zyn aannaderende dood , of zelfs van gevaar 'er voor ; niets eindelyk van den dienst van Timotheus, die eenige tyd te voren de zorg der Efefifche en der naburige gemeenten van Afiën gehad hadde. Al het welke ons voldoende redenen geeft, om den fchryftyd van deze brieven, zo wel, dien aan de Efefers, als den anderen aan de Colosfers, tot de eerfte gevangenis van Paulus te brengen. Wat een meer juiste bepaling van de zaak betreft, zo is die uit de brieven zelve met geen genoegzame zekerheid te maken : Dog eene omftandigheid, die zig by deze reis van Tychicus naar Afiën paarde, geeft 'er eenige opheldering aan. Namelyk met hem zond Paulus Onefimus, een flaaf, die van Filemon , een aanzienlyk lid der Colosfifche gemeente weggelopen, te Romen by hem aangeland en Christen geworden was , aan zyn ouden meester te rug , en gaf hem by die gelegenheid den brief van voorfchryving mede , dien wy nog heden onder de fchriften des Apostels hebben ; welke brief dus ter zeiver tyd met die aan de Colosfers en Efefers in Afiën wierd övergebragt. Maar nu verzoekt Paulus op het einde van dezen brief Filemon, dat hy hem een verblyften zytient gereed mag houden; want dat by hoopt op hun gebeden aan hun wedergegeven te worden; welke woorden niet onduidelyk te kennen geven , dat zyn rechtsgeding te dier tyd te Romen vorderde, en hy zyn ontflag eerlang te  C ii ) te gemoet zag. * Dit nu volgde in 't zesde jaar van Nero , het zestigfte der gewone Christelyke jaartelling ; omtrent het begin van 't welke derhalven deze brieven moeten gefchreven zyn. De tyd, waarop de eerfte brief aan Timotheus gefchreven is , is , zo wel als de plaats, van waar de Apostel den zeiven gezonden , en daar Timotheus hem ontvangen heeft, in veel meer duisterheid verborgen. Volgens het gedrukte onderfchrift , Zou dezelve uit Laodicea in Frygie gefchreven zyn: Dan dit gelooft thands niemand; ook fchynt het enkel verzonnen te zyn , om den brief uit Laodicea , van welken /le Apostel Col. IV. 16 gewaagt, nog onderzyne fchriften te kunnen aanwyzen. Het gemeene gevoelen der uitleggers"daar en tegen wil, dat Paulus na het oproer van Demctrius uit Efefen vertrokken , denzelven uit de eene of andere plaats van Macedonië of Griekenland aan Timotheus, die 'er gebleven ware, zou hebben gefchreven : Een gedagte, die bevestigd wordt door de onderfchriften in 'fommige gefchreven boeken ; van welke eenige zeggen , dat de brief uit Macedonië , andere dat die uit Athene is gefchreven; maar die eigentlyk gegrond * Deze omftandigheid geeft een opheldering aan de boven aangehaalde wooroen des Apostels in de brieven aan de Eftfiërs en Colosfers , dat Tjcbicus bun van zyne zaken zou berigten, en yby bun banen vertroos. ten. Want hy bragt hun na déze opmerking mfet de brieven te geïyk da tyding ; dat de zaak van Paulus te Romen gunstig ftoód, en men verwagte, dat hy binnen kort in vryheid 'gelteld zoude worden.  C lO grond wordt, op het derde vers van het eerfte hoofddeel, alwaar de fchryver na de gewone overzetting zegt, dat hy, na Macedonië vertrekkende , Timotheus vermaand had te Efefen te blyven , om fommige te bevelen , dat zy geen andere her leerden. Dog van dit gevoelen zyn egter Mil en Pearfon met eenige andere geleerden afgeweken; welke den fchryftyd tot het 65 jaar na Christus , omtrent het welke na hun gedagten de twede gevangenis van Paulus inviel , willen verfchoven hebben , veronderftellende zy, dat hy, na zyn ontflag uit de eerfte, Efefen nog weer bezogt heeft, en na Macedonië vertrekkende Timotheus de zorg dier gemeente heeft gelaten. Om nu by deze verfchillendheid van ge. voelens tot eenige zekerheid te geraken, zal het niet ondienftig zyn , hier de reizen des Apostels , welke tot deze zaak betrekking hebben , wat naukeuriger op te geven. Efefen is van hem voor de eerftemaal in het 5111e jaar na Christus , opeenreis van Corinthe na Jerufalem, bezogt volgens Hand. XVJII. 19. 20 : Dan by die gelegenheid fchynt hy 'er geen discipelen gemaakt te hebben ; alleen bleven 'er Aquila en Prisca wonen. Vervolgens de terugreis over Antiochien nemende kwam hy , na de hogere deelen van Afiën doorgereist te zyn, 'er tegen den winter van het zelve jaar voor de twede maal weder, en vond 'er toen een getal van twaalf discipelen , welke waarfchynlyk van Apollos , een leerling van Joannes den doper , die 'er ondertusfchen geweest was, toe  C 13 ) tot het Christendom waren overgehaald. Hy bleef 'er als toen twe jaar en drie maanden; gedurende welken tyd , hy 'er een talryke gemeente, ten dele uit Joden, dog meestuit gelovige Heidenen ftichte , en vertrok vervolgens in 54, na dat Demetrius een oploop tegen hem berokkend had , na Macedonien en voorts na Griekenland. Zyn laatfte reis die hy van daar na Jerufalem in 55 deed, nam hy over Macedonië en Troas; dog deed toen Efefen niet aan, maar liet de ouderlingen te Milete by zig komen ; waar hy affcheid van hun nemende, verklaarde, dat hy wist , dat zy zyn aangezigt niet meer zouden zien, na Hand. XX. 25. 28: En hierop volgde zyn eerfte en langdurige gevangenis te Jerufalem , en daar na te Romen. Op het einde van dezelve, (het welk na myn rekening in 't <5o'*^ jaar valQ had hy , zo als wy uit zyn brieven zien het oogmerk om te Colosfe en desgelyks te Filippi in Macedenie te komen :' Ook is hy vervolgens, zo althands de brief aan Titus uit deze tyden is, in Griekenland en op 't eiland Creta geweest, en zeker, in 't laatst voor zyn twede gevangenis, te Milete; waarfchynlyk ook te Troas na Tit. I. 5, III. 12. 2 Tim. IV. 73. 20. Dan of hy by deze gelegenheid ook weer te Efefen is gekomen, en van daar na Macedonië vertrokken is, blyft, zo wel om dat wy 'er geen toereikende berigten-van hebben, als ook eenigzins om de aangehaalde woorden uit Hand. XX. onzeker. Het eerfte fchynt hier derhalven te zyn, dat men onderftelle, dat Paulus, toen hy na het  ( 14 ) het oproer onder de ambagtslieden van Efefen na Macedonien vertrok , Timotheus aldaar gelaten hebbe, en hem eenigen tyd daar na dezen brief te Efefen hebbe toegezonden * hetzelve, dat ook werkelyk, zo als wy reeds gezegd hebben, het gevoelen der meeste uitleggers is geweest. Dog hier tegen doet zig een gewigtige zwarigheid op , want volgens den gefchiedfchryver Lucas Hand. XIX. 25,is Timotheus toen by 's Apostels vertrek niet te Efefen gebleven ; maar Paulus heeft hem met Erastus den Corinthiër na Macedonië voor uit gezonden ; ook is hy vervolgens, als de Apostel zelve van Efefen vertrokken was, aldaar en in Griekenland by hem geweest, na 2 Cor. I. 1. Hand. XX. 4. Rom. XVI. 21 ; en heeft hem verder verzeld op zyn laatfte reis na Jeruzalem. Door welke getuigenisfen, daar zy klaar en. onwederfprekelyk zyn, het gewone gevoelen der uitleggers by dezen brief vervalt : En zo 'er ooit een vertrek van Paulus van Efefen na Macedonien gebeurd is, waar by Timotheus aldaar is gebleven, het zou in den tyd tusfchen zyn eerfte en twede gevangenis moeten geweest zyn; waar heen ook de gedagten van Mil en Clericus liepen. Dan hier by ontbreken ons niet alleen alle zekere narigten zo als wy boven aangemerkt hebben , maar het eenige ook, dat hier nog zeker fchynt, begunstigt geenzins dit gevoelen: Het blykt, naamlyk, dat in 't laatst van deze reizen toen de Apostel té Milete is geweest, (wanneer men ,'t eerst zou vermoeden, dat hy ook Efefen weer bezogt had) en vervolgens in 't begin van  ( 15 ) van zyn twede gevangenis, Timotheus niet te Efefen gewoond heeft; want in den tvve. den brief, welken hy hem uit Romen kort voor zyn dood fchreef, bericht hy hem cap. IV. 12. 20, dat hy Tychicus na Efefen gezonden , en dat hy Trofimus te Milete ziek had gelaten; welk laatfte, daar Milete ilegts weinig uren gaans van Efefen lag , en Trofimus, zo wel een Efelier burger, als een gemeenzaam vriend van Timotheus was, deze, indien hy al dien tyd binnen Efefe zyn verblyf gehad hadde, zeker van naby moest geweten hebben , en het ongerymd zou geweest zyn, dat Paulus het hem eerst van Romen had willen berigten. Hier door raakt, 't is waar ook het onderfchrift van den tweden brief aan Timotheus in gevaar, wyl volgens het zelve die brief aan hem, als den opziener der Efefifche gemeente, is gefchreven: Dan ik zie niet, dat ik uit de plaatfen iets anders afleide , als dat 'er natuurlyk in ligt. Ook wil ik geenzins ontkennen , dat Timotheus nog by 't leven van Paulus een geruimen tyd te Efefen zyn verblyf gehouden heeft; want dit wordt zo wel uit dezen eerften brief, als ook uit den tweden cap. I. 18 openbaar; alleen moet dit vroeger gefchied zyn, en niet in 't 65 jaar, of -kort voor Paulus twede gevangenis; omtrent welken tyd hy reeds weer van daar moet vertrokken geweest zyn. Das. fchynen alle onderftellingen, waar na men uit het voorzei-' ■ kenmerk den tyd van 't fchrijven des briefs bepaalt, aan veele zwarigheden onderhevig te zyn : Maar, zo wy de zaak ook wat nader opmerken, waarom  Om moet Paulus ooit van Efefen na Macedonië reizende , 'er Timotheus gelaten hebben ; of wat wint men met de plaats i Tim. ï. 3 op die wys- te verklaren ? Ik zal het kortelyk zeggen ; een Griekfchen accent op de twede lettergreep van 't woord ^/«rwt (blyven), en een groote verwarring in den reden met het begin van den brief; want leest men xjótyiavw (blyf) met den accent op de eerfte, zo vervalt deze verklaring , daar de gefchiedenis geen weg mede weet, en daarentegen wordt de reden van Paulus welgeregeld en zamenhangend. Ik moet voor myn Nederlandfche lezers , waar van de meeste denkelyk geen Griekfch zullen verftaan, my hier wat klaarder uitdrukken. Na de gewone opvatting begint de eerfte brief aan Timotheus Cap. I. 3 op de volgende wys ; gelyk ik u vermaand heb te Efefen te blyven, als ik 11a Macedonië reisde; cp dat gy fommigen beveelt geen andere lere te leren enz., en op dit, gelyk ik u vermaand hebbe, volgt daar na in de woorden niets , dat 'er op flaat, en waar mede het verbonden wordt, als of de Apostel den draad in zyn reden kwyt raakt. Dit hebben onze Nederduitfche overzetters ge. merkt, en om het te verhelpen, 'er de woorden zo vermaan ik bet u nog , boven het Griekfch tusfchen ingelafcht; als of de Apostel dit in de haast had weg gelaten , en Timotheus het 'er had moeten by denken: Van hoedanig een uitlating van een gehele zin, die in den t'zamenhang noodzaaklyk wordt, men by goede fchryvers geen voorbeeld vindt, en het gemeen begrip ieder het onvoegzame ge-  Q '7 > genoeg leert.. Andere, die de ongefchiktbeid van den ftyl , op een zagter wys wilden wegnemen, hebben met het sie vers een Parentbefis (tusfchenrede) onderiteld , die dertien verfen lang zou zyn, zo dat het laatfte van het 4 Je vers met het begin van 't 18-ie zoude 't zamenhangen, en de zin daar eerst vol worden, in dezer voege; gelyk ik u vermaand bebbe enz. zo beveel ik u ook dit gebod myn zoon Timotheus enz. By welke vinding men egter niets wint, dan dat men uit een reden , die eerst zonder t'zamenharig was, 'er nu eene maakt van een zeer duisteren en ongefchikten Vzamenhang, voornaamlyk by zo een lang uitgerekte parenthens. Nu worden alle deze onvoegzaamheden weggenomen , en de reden van den Apostel is van 't begin af wel geregeld , als men in het hier voorkomende Griekfche woord, Trcos^ttvac den accent op de eerfte fyllabe lezende (en accenten zal Paulus 'er tog in zyn Griekfche fchriften zo min boven gefchilderd hebben, als Mofes in den Hebreeuwfchen Bybel) hetzelve in de impetativus (gebiedende wys) opvat ; want dan wordt de vertaling van de plaats woorrielyk deze ; zo als ik u verzogt heb, blyf te Efefen, als gv de reis na Macedonië doet, op dat gy fommigen beveelt geen verandering in de leer te maken. Het welk dezen zin zal geven , dat 1 ifnotheus , zo als hy ook reeds te voren met hem had gefproken, nu hy de Macedonifche gemeenten g.ng bezoeken , zyn reis niet te ver zou uitftrekken, nog na enige afgelegener oorden gaan; maar zo haast hy aldaar de zaken afgedaan B had.  ( *8 ) had, na de tegenovergelegen kust van Afiën zou overfteken , en te Efefen blyven, tot hy zelve zig in die ftreken weer by hem zoude voegen. * Welke verklaring my zo veel redelyker, en eenvoudiger, dan de andere bovengemelden is voorgekomen, dat ik gedagt heb , ze met terzydeftelling van dezelve in de overzetting te moeten aannemen. Dog dan moet men, de woorden dus vertaald zynde , ook om den tyd op welke , en de plaats, van waar de brief gefchreven is, 'er uit na te fporen , niet meer onderzoeken; wanneer Paulus van Efefen na Macedonië is gereisd, en 'er Timotheus heeft laten blyven; * Dat dit van de meeste fchriftverklaarders (want Northon Knachtbul en enige anderen moet ik uitzonderen) niet is opgemerkt, en men Trpjfieivat voor den infinitivus nemende de plaats in al die parentbefen en fokechmen verwikkeld heeft, fchynt door het woord jtopóvjisvos (reizende) , dat 'er onmiddelyk op vólgt veroorzaakt te zyn ; waar door men , de zaak niet genoeg indenkende, zig verbeeld heeft, dat de woorden dan zo veel zouden betekenen , a!s of dc Apostel gezegd had , blyf ie Efefen en vertrek 'er van. Daar het ondertusfchen zeker is, dat als liy aan Timotheus dit zelve, dat wy gezegd hebben\ heeft willen laten weten, hy zig niet wel met andere of gepaster woorden heeft kunnen uitdrukken,; want jropeuófj-svos hs MuneSovittv (na Macedonien reizende) kon- hy niet weg laten; of Timotheus kon zig verbeeld hebben , dat hy regelregt op Efefen moet réizen , en Paulus .daar blyven wagten; en B-opsuS éifE  § II. Aan zvelke Gemeenten dezelve gerigt zyn. Ik maak van deze Vraag hier voornaamlyk melding om den eerften brief, na het op- fchrift beurtenden vroeger fielle , zou eigentlyk hier in de zaak geen verandering kunnen maken; dewyl de gehele order der dingen te gelyk verfchoven wordt, en Paulus na myn rekening ook weer na gelang vroeger te Lystren koomt: Dog men moet van de 15 jaren, die de Heer Michaëies rekent, 'er twee afdoen, de. wyl na de gegevene bepaling de brief ommiddelyk na Paulus eerfte gevangenis, en niet omtrent het begin van de twede of in 6.5 is gefchreven. Ook zou mén myns erachtens de tydrekenmg nog wel een jaar mögen inkorten , om dat de gebeurtenisfen federt Paulus vertrek van Lystren tot zyn eerfte komst te Efelen volgens Lucas voorgevallen niet meer dan drie jaren tyds vere.fchen; het geen de aankomst van den Apostel in de eerstgenoemde ftad tot het 4gfte onzer gewone jaartelling brengt; zo dat Timotheus, indien hy toen 30 jaren geweest is , thands in 't jaar 60 op t eindigen van Paulus eerfte gevangenis, L jaren' indien hy veelligt in zyn 18 of 19de geweest i*' (want hy nam hem niet tot een Euangelist. maa? tot een reisgezel en dienaar mede) omftreeks qo ja. ren oud moet geweest zyn. En wat voorts de rede. nering van de Heer Michaëlis betreft; zo fchynt het my toe dat het Timotheus , die in deze jaren de zaken der gemeente zullende regelen , daarby met oude lieden, met leraars, en, dat nog meer is, me Filofofen te doen had, zeer wel zou hebben kunren gebeuren dat de een en ander uit zyn jongheid ge? legenhe.d name, om hem minder te tellen; wanneer hy S ware'" X "iet voortS dig ware. Althands is 'er in deze onderftelling , zo veel vreemds en onbegrypelyks niet, dat men '!r een Kfc.dw^ ******* h8eft' i S!  C n ) fchrift doorgaans die aan de Epbefers geheten, en van welke ik ook dus ver onder dien naam heb gefproken : Want omtrent dezen fchynen veie Geleerden, waaronder Mil, Peirce, Vitringa, Venema, Benfon en Wctftein zyn , met regt getwyfeld te hebben, of zy wel aan de Efeüfche Gemeente gerigt is. Wyl ik hunne fchriften hier niet by my heb, en dus over de bewyzen , van ieder hunner bvgebragt, niet kan oordelen, en ondertusfen de vraag by de brieven van veel gewigt is, zo zal ik myn eigen gedagten er over, en de redenen van twyfeling, zo als zy by my opgekomen zyn, hier kortelyk ter neder Hellen, zonder dat ik my genoeg herinnere, in hoe ver zy met de van'hun reeds bygebragte bewyzen overeenftemmen. i De brief, daar wy van fpreken , is , zo als wy boven gezien hebben van Paulus in zyn eerfte gevangenis uit Romen gefchreven, of, zomen dit nog in twyfel mogt trekken, althands niet eerder. Voor dien tyd .had hy meer dan twe jaar te Efefen toegebragt om 'er de Gemeente te ftigten, en te onderwyzen ; zo dat zy na den vlyt 'er aan hefteed eene der verstgevorderde moet geweest zyn, en Efefen de plaats, alwaar men , Romen misfehien alleen uitgezonderd , toen de best onderwezen Christenen vond. Dit beiluit ik niet flegts uit den tyd , maar de Apostel zelve leidt my tot die gedagten, wanneer hy in zyn afscheidsreden te Mileten tot de Etefifche ouderlingen op deze wys fpreekt Hand. XX. 20. G)-lieden weet, boe ik niets agtergehouden heb van dt dingen, die u nuttig waren, B 4 dai  £ 24 ) jR* U niet, zou verkondigd en u onderweze» hebben , zo m t openbaar , als aan de huizen fin vervo gens vs 26 en 27. Z>^ö/m2 he. tuig tk uheden , dat ik rein ben van 't bloed van alle ; want ik heb niets agtet-gehouden, dat tk u den gehelen raad van God niet zou hebben verkondigt-. Let derhalven 0p u zeiven enz. Dog in dezen brief fchryft by ais aan min ervarenen niet alleen, maar als aan menfchen, welker Christendom hy alleen van horen zeggen wist, en die ook zyn Apostelfchap alleen uit de verhalen van anderen kenden, zo zegt hy Cap. I. i5. Ik derhalzen het gelove in den Here Jefus, dat by u lieden is, geboord hebbende,\ en de liefde, die gy tot alle Heiligen hebt, boude niet op voor u te danken enz. En daarna Cap. III. 2. Zo gy de bediening der Goddelyke genade, my ten uwen op. zigt gegeven, gehoord hebt, dat my by openbaring de geheimenis is bekend gemaakt enz. En op dezen trant fèhryft hy den gantfchen brief door, als aan Christenen, die nog maar een zeer onvolkomen begrip van dezen Godsdienst hadden; wekt hun tot naarftigheid op, en bid God , dat zy verdere vorderingen in de kennis maken mogen , om met al de gelovigen den inhoud van de Euangelie-leer verltandig en volkomen te bevatten. Het hoofdzakelyke van dezen meldt hy hun kortelyk in 't begin van den brief, waar uit zy , zegt hy, het lezende over zyne kennis van de Cbrtstelyke geheimenis kunnen oordelen: Geeft hun daar by een ftellige verzekering van fommige der gemeenfte waarheden ; *£ lyk deze., dat het onderfcheid van Joden en Hei.  C *5 ) Heidenen by den Christelyke Godsdienst ophoud ; en voegt fomwylen by zyn gezegden nog een nadere verklaring ; als of hy een misvatting by onkundigen wil voorkomen; by voorbeeld in 't 5de Capittel, als hy van het licht, daar Christus ons mede beftraalt, fpreekt, dat dit licht niet eigentlyk begrepen moet worden, maar dat alles, 't welk klaar aan 't verftand ontdekt is, licht word genaamd. Beroept hy zig by dit alles fomtyds op hunne eigene kennis van den Godsdienst, zo fpreekt hy er nooit van als van kundigheden uit zyn eigen onderwys verkregen, maar als uit dat van anderen: Gylieden, zegt hy , hebt zo, namelyk om 'er een ongebonden leven by te mogen leiden , den Gêds. dienst van Christus niet geleerd', zo gy hem zeiven hebt gehoord, en in zyn leer zyt onderwezen gezvorden , zo als het waarheid is; en dan volgd 'er wat hun onderwezen was, met fpreekmanieren, die, fchoon zy van den Apostel ook elders gebruikt worden , egter, zo als zy hier voorkomen, van de Joodfche manier van onderwyzen niet vreemd fchynen. Hoe de Apostel in dezer voege aan zyn bekende, en zo lang en naukeurig onderrigte Gemeente van Efefen heeft kunnen fchryven , beken ik niet te begrypen ; en zeker is het gantfch vreemd van zyn handelwys.Men vergelyke 'er by voorbeeld zyn brieven aan de Corinthers eens mede, welke in dien tyd ook een talryke gemeente uitmaakten, en van Paulus een geruimen tyd, fchoon. op ver na zo lang niet als de Efefers, onB 5 der-  derwezen waren. Welke dieper uitgehaalde kringen, vinden wy in deze! welke geineenzaamheid in 't fchryven ! hoe veel van Èem zeiven, van uitwendige plegtigheden en gebruiken, van byzondere gebreken en misbruiken onder hun ingeflopen , van nadere fchikkingen tot orde en Welvoeglykheid in de gemeente, bevelen eindelyk aangaande byzondere perfonen en groetenisfen van en aan de zodanigen ! Hoedanige dingen wy hier in 't geheel niet ontmoeten; in tegendeel luidt de gantfchë brief, gelyk gezegt is, als aan eerstbekeerde en hem onbekende Christenen; na wier zwakheden hy zig zelfs in uitdruk» kingen en woorden fchikt. Ondertusfchen is het aan den anderen kant zeker, dat de brief volgens het opfchrift aan de Heiligen te Efefen behoort; en dat deze woorden niet alleen in alle Griekfche affchriften en oude overzettingen gelezen worden, maar hy zelfs van de vroege kerkvaders, Irenaeus, Clemens van Alexandrien, Origenes en Cyprianus als een brief aan die Gemeente is aangehaald geworden. Maar het is en blyft de vraag, of dit de zaak als waaragtig kan doen voorkomen, terwyl zy door den gantfchen inhoud van den brief fchynt wederfproken te worden, en of wy ze hier op blindelyk kunnen aannemen. Zeker zouden wy myns oordeels met meer reden na een gevoeglyke verklaring van dit opfchrift omzien , waar door het met den brief zelve wierde overeengebragt; by voorbeeld, dat Paulus geweten had, dat verfcheidene van de Gemeente, aan welke hy fchreef, op dien tyd te Efefen zouden zyn, en aldaar  C 27 ) daar de brief van Tychicus hun behandigt worden; en dat hy ze dus dit opfchrift aan de Heiligen te Efefen gegeven had, offchoon zy elders te huis hoorde. Dan het fchynt zelfs niet nodig te zyn, dat wy hier tot enige diergelyke verklaring komen. De woorden te Efefen , ftaan nu vs. x. in alle onze handfchriften ; dan, dat zy van de eerfte tyden af in alle affchriften zonder onderfcheid zouden geftaan hebben, is onwaaragtig. Een plaats van Bafilius in een gefchrift tegen de Eunomianen , alwaar hy op een wonderbare wyze wil betogen, dat de regtgelovigen wezentlyke en fteeds blyvende menfchen, en de ongelovigen daar en tegen niets wezentlyks en niet met al zyn , kan ons hier by enig ligt geven ; zyn woorden zyn deze: De Apostel aan de Efefers fchryvenüe 3 als die verenigt waren door de kennis met hem, die is (j2 Svn), heeft hun op een byzondece zvyze genoemd die zyn , £wjwr) zeggende, aan be heiligen , die zyn en de gelovigen in Christus Jesus (Vrfï kyfat tcï; Sr; xai jr.rois h %pi!-S want dus hebben de gene, die voor ons geweest zyn overgeleverd; en hebhen wy het in de oude ha»djcbriften gevonden. Het blykt dus hier uit, dat ten tyde van Bafilius, die in de vierde eeu na Christus bloeide, de woorden te Efefen (é; Ë?«<4} niet in alle-boeken waren, en dat hy zelve, fchoon hy dien na 't gemeen gevoelen voor een brief aan de Efefers hield, oude handfchriften gezien had, waar in alleen ftond toïï «-w tok fs-i w Tris-oif, en die woorden ontbraken. De-  C 28 ) Deze lezing hebben de Aartsbisfchop Usfer en enige andere geleerden voor de ware en porfpronglyke gehouden, oordelende, dat het een algemene brief aan verfcheiden gemeenten was, in welke daarom Paulus geen naam van zekere bepaalde gezet, maar ruimte gelaten had om ze er in te vullen, als Tychicus aan de gemeenten , die hy op deze reis bezogt, 'er een affchrift van overhandigde. Dog deze mening heeft weinig waarfchynlykheid, want dan had de Apostel den brief gevoeglyker ook een algemener opfchrift kunnen geven; en de inhoud 'er van is te byzonder , dan dat dezelve op vele gemeenten tevens zou kunnen pasfen. Met veel meer reden mogen wy na myn gedagten uit dit getuigenis van Bafjüus opmaken , dat de af. fchryvers djer oude boeken , op welke hy zig beroept, onzeker geweest zyn aan welke gemeente de brief behoorde, of dat zy in de vroegere affchriften, welke zy volgden, ter dezer plaats een verfchil van lezing gevonden hebben, dat zy niet wisten te beilisfen en 'er derhalven deze woorden liever geheel hebben willen uitlaten. Doen wy nu in de oudheid nog een Hap te rug, en komen wy tot de derde eeu, zo begint de zaak klaarder te worden. Met het begin van deze fchreef Tertulliaan zyn boeken tegen de Marcionisten : In 't Vde Van welke Cap. XI. aangaande onzen brief deze opmerkelyke woorden voorkomen: Ik ga ook een anderen brief voorby , welken wy hebben , als aan de Efefers gefchreven, waar dt otiregtzinnigen als aan de Laodiceërs; vervol- gens  C 29 ) gens Cap. XVII. weer op het zelve ftuk komende fpreekt hy er op 1 deze wyze' van j volgens de waarheid der Kerk is die brief aan de Ejefers gezonden , niet aan de Laodiceërs; maar Mardon heeft het opfchrift ter eniger tyd •willen veranderen , (ei titulum aliquando interpolare * geftiit) als of hy ook in deze zaak een naaf- * De Heer Koppe heeft dit woord in de betekenis ' van in/as/ets, genomen ; zo dat Tertulliaan na zyn gedagten te kennen geeft, dat de brief in zyn boekei. , en die der andere regtzinnige Christenen van dien tyd, alleen dit algemene opfchrift gehad hebbe, Toï'i uyioi; nat Wiroii sv %pic5) l*,zis, aan de Heiligen en gelovigen in Christus Je'fus;" en Marcion er eerst de woorden roïi ëai 'tv Aa.oSfx.tTx had ingevoegd , terwyl de regtzinnigen, enkel op de overlevering, denzelven voor een brief aan de Efefiers bleven aanzien, Dog dit is wel de oorfpronglyke betekenis van het woord intcrpolare , maar Tertulliaan gebruikt het in zyri fchriicen in een algemener betekenis voor bederven, vervalfchen : Dus leest men by voorbeeld Lib. 4: C I. Ad Euavgelium ejus (Marcionis) provocamus , quod in. terpolando fuum fecit; C. III. P/eudapostoli veritatem eorum interfolaverunt ; en Lib. 5. Cap. uit, Affeaavit, opinor , et tam numerum Epistolarum interpolare; terwyl Marcion by het getal van Paulus brieven 'er niet meer voegde, maar 'er in tegendeel drie uitliet. De gedagten , welke gemelde Schryver na deze onderftelling zig van de zaak gemaakt heeft, komen kortelyk hierop uit: Dat het een Cireulaire brief van Paulus is , welke niet zo zeer aan de Efefiers heeft behoord , maar aan alle Christen Gemeenten, welke Tychicus op zyn reis in Griekenl»nd of Creta, en verder in Afiën zou ontmoeten, voornaamiyk. aan die gene, welke Paulus nog niet gezien had, heeft moeten overhandigt worden : Dat by die gelegenheid, daar hy op weg alleen 'er affchriften van gaf, het oorfpronglyk handfchrift te Liodicea zou gebragt zyn, als de ftad, daar hy het laatst kwam; en dat Paulus dus Col. IV. 'er gewag van maakt, als van zyn brief uit  C 30 ) naarflig onderzoeker ware geweest, dog het opfchrift maakt geen verfchil, daar de Apostel aan alle gemeenten heeft gefchreven , wanneer hy aan elke byzondere fchreef. Tertulliaan las hem derhalven in zyn boeken als een brief aan de Efefers j maar in de affchriften , die zyn tegenparty gebruikte ftond in 't ifte vers in plaats van te Efefen , te Laodicea Dog zyn medebroeders, de Kerkvoogden in Africa, en de gene, die hy van elders gefproken had of kende geloofden insgelyks , dat zy aan de Efefers was gefchreven, (want dit is by hem de Kerkelyke waarheid); by gevolg, befloot hy, waren de affchriften van zyn party hier onregt, en Marcion hun hoofd moest de fchuld hebben , die had na zyn gewoonte hier den text veranderd. Ondertusfen begryp ik ligt, dat Marcion de gezegden van Paulus in de brieven , die hy aannam, door uit Laodicea. Dog gelyk de grond, waarop dit gevoelen fteunc , zeer zwak bevonden wordt , en het niet bewyslyk is, dat de brief in de eerfte en twede eeu onder de Christenen het voornoemde algemene opfchrift gehad hebbe; zo is de inhoud 'er ook niet* wel mede over een te brengen ; want deze is even weinig algemeen, als die van den brief aan de Colosfers, maar onderftelt een gemeente, die wegens de Gnostifche Filofophie in dezelve omftandigheden, als deze, zig bevond; het welk men met geen reden van de overige Christen-gemeenten in Griekenland en op Creta kan geloven. Want wat de lesfen van Godzaligheid betreft, welke de Apostel in den brief flegts in 't algemeen , en zonder in byzonderhedcn te tre. den, geeft; waar van deze geleerde fchryver meent, dat uit die onderfte'ling best reden kan gegeven worden ; zo wordt de zaak daar door genoeg verklaard; dat de Apostel aan hem in Perfoon onbekende lieden fchryft.  door verklaring na zyn leerftelfel verdraaid heeft; ook twyfel ik geenfints, dat hy op enige plaatfen , die hem in de weg waren, de ftoutheid gehad heeft, den text enigermate veranderen , wyl hem dit van de Vaders in 't algemeen word nagegeven ; hoewel 'er op de proeven, die zy 'er voor bybrengen, dikwyls nog al vry wat te zeggen valt; dog het koomt my zeer bedenkelyk voor, dat hy hier het opfchrift aan de Heiligen te Efefen in aan de Heiligen te Laodicea zou veranderd hebben : Want de woorden deden by zyn leerbegrippen op zig zeiven niets toe of af, en 'er was geen reden ter wereld waarom hy den brief aannemende deze zou hebben willen uitwisfchen; het geen Tertulliaan zelve ook begreep , en daarom deze zaak verder aan hare plaats liet. Dog was 'er ook nog iets ten opzigt der geloofsleer uit het opfchrift te halen geweest, zo zou zeker de lezing te Efefen voor Mardons ftelfel de voordeligfte geweest zyn. 'Er is 'er tog gene onder alle brieven van den Apostel, die aan de Colosfers alleen uitgezonderd , waar in hy zo veel fchryft van de geheimenis (Mysterie) van Christus, van een Pier oma of volheid, van Vorstendommen, Overheden en Magten in de hemelfche gewesten , van een Overfle van 't gebied der lugt, van alle welke zaken Marcions zamenftelfel vol was. Had nu de Apostel dezen brief aan de Laodiceërs gefchreven , men konde hem , wanneer hy zig op de uitdrukkingen vau Paulus in dezen beriep met regt geantwoord hebben, dat de Apostel aan lieden fchry-  C 32 ) fchryvende, die de Egyptifche wysgeerte ingezogen hadden, en nu nieuwelings tot het Christendom bekeerd waren, zig van de uitdrukkingen , aan welke zy gewoon waren, had bediend 3 om berer van hun verftaan te worden, en tevens om de kwade gevolgen, die in opzigt van den Christelyken Godsdienst , uit die Filofophie konden vloeyen, voorzigtig weg te nemen: Maar had hy daarentegen , aan de toen bloeijende , en van hem zo lang en zo naukeurig onderrigte gemeente van Efefen dezen brief, als ter verdere onderwyzing, gefchreven, Marcion kon 'er al zeer fterk uit aandriagen , dat Paulus ook dezelve Wysgeerte, als hy, ten minften in de beginfels, gevolgd was; dat hy wezentlyk al die rangen van Goddelyke geesten en Overften in de onderfcheiden hemel-gewesten , ook dien bozen in onzen dampkring, had aangenomen; en deze dingen , wel niet aan alle Christenen, maar aan de verder gevorderden, als een verborgen en verhevener wysheid had overgeleverd. Dit laatfte wenlch ik zelfs dat enige yveraars voor 't gemeen gevoelen , die 'er byians een deel van de regtzinnigheid van ma. ten zouden , dat men gelove , dat de brief aan de Efefers gefchreven is ook nog in dezen tyd mogten bedenken: Niet dat wy 'er voor ons zeiven een bewys uit maken , dat de brief niet aan die gemeente behoord hebbe ; of het leerftelfel, dat ons van onze voorgangers en leermeesters overgeleverd is, en 't welke van die heerfchappyen in de lugt en hemelen niets behelst, by de verklaring  C 33 ) ring der fchriften als een toetsfteen gebrui. ken, of de Apostelen iets al of niet geleerd en 'geloofd hebben ; want dus zou ik hunne fchriften niet meer vry en onbevooroordeeld onderzoeken, noch de geloofswaarheden, die' ik na dezelve omhelze met een goed geweten, als waarheden, durven voorftaan; daar ik ze na den maatftok der menfehelyke goedkeuring, en des algemenen gevoelens afpaste: Dog ik achte het met dit alles billyk , dat dat fiag menfehen het welk deze onze vryheid , die wy in Christus hebben , in alle ftukken tragt te beperken , op dat het ons in dienstbaarheid aan zig brenge , ten minHen zelve eerst bedenke, welke gevolgen 'er uit de gevoelens, die het blindelyk omhelst wil hebben , voor de-'regtzinnigheid zelve voortvloeijen, eer het'anderen oordele, om dat zy 'er fomtyds van durven verfchillen. Dog om weder ter zaak te komen : In 't begin van de twede eeu na Chriatus, had men affchriften van dezen brief, waar in het opfchrift was ; aan de Heiligen te Laodicea s en zulke had Marcion toen gebruikt. Op 't einde van dezelve en in 't begin dflr derde eeu halen Irenaeus en Clemens den Alexandriner den zei ven aan, als een brief aan de Efefers. In de handfchriften , die Tertulliaan enige jaren later in Africa gebruikte , las men zeker te Efefen ; en dit was daar ook de mening der kerke : Ook volgde Origenes in Egypten omtrent deze tyden dezelve lezing; Alleen ze was niet algemeen in alle affchriften ; en in de oude boeken, die Baülius in 't midden der vierde eeu in» C aag  t 34 > zag ftond geen van beide, maar twyfelagtig had men die woorden 'er tusfchen uit gelaten. b Daar het getuigenis der oudheid hier op uitkoomt, zo is het nu voorts de vraag, welke van beide lezingen hier de waare zy. Is die aan de Heiligen te Efefen de regte. zo heeft men al die moeilykheden met den inhoud, van welke wy boven gefproken hebben. Is daarentegen de lezing te Laodicea de waare, zo worden niet alleen die zwarigheden weggenomen; maar alle dingen hangen hier ook wel te famen ; Want té Laodicea was omtrent den tyd, dat Paulus dezen brief heeft gefchreven een gemeente van Christenen ontftaan: De Apostel had deze toen nog met gezien ; maar zij was met die van Co!?sfe - «i Hierapolis ,n gevaar van door ÓQ Gnostifche wysgeerte , die 'er zig verfpreid had , bedorven te worden ; zo als wy uit den brief aan de Colosfers C. II. i en vervolgens zien : Ook kon Tychicus aan dezell ve op deze reis den brief gevoeglyk behandigen, daar Laodicea zeer na by Colosfe was gelegen. Tevens word het, dat meer is, uit de plaats Col. IV. 16 zeer waarfchynlyk, dat de Apostel om dien tyd werkelyk een brief aan de Laodieeners heeft gezonden. Daar by is dan ook het raadfel ontknoopt; waar uit tog die grote gelykheid van inhoud tusfchen die beide brieven ontftaan zy; dewvl zv op den zei ven tyd aan twe naburige gemeenten, die in dezelve omftandigheden verkeerden, van den Apostel zyn gefchreven: En tevens ontdekt zig de reden van alle die Gnostifche en  C 35 > en Filpfofifche fpreekmanieren , die 5er in voorkomen, en daar men, zo de brief aan de Efefers luidt, geen klare oplosfing voor heeft. Alle deze redenen bewegen my om de oude lezing, te Laoika, in 't eerfte. vers voor de waare te houden , en dit gefchrift voor denzelvén brief aan de Laodiceërs, waar van hy Col. IV. 16 gewaagt: Want de kettery van Marcion koomt myns bedunkens, by dit verfchil van lezing zo weinig te pas, als de dwepery van Tertulliaan of het Platonisme van Clemens en Origenes ; dewyl men hier tog niet om enige opzettelyke vervalfching kan denken, maar alleen om een misflag van eenvoudigheid ; en waarom deze meer moet plaats gehad hebben in de affchriften $ die Marcion in 't eerst der twede eeu in Afiën vondt, dan in die , . welke Irenaaus op 't einde 'er van in Frankryk , of Tertulliaan en Clemens in Egypten en Africa gebruikten , erken ik nog niet te begrypen. • Onmogelyk is het laatfte zekerlyk niet geweest : Want, onderfteld zynde , dat in de eerfte tyden de een of andere Christen, die tot, zyn eigen ftigting een affchrift van de brief nam , het opfchrift , als ter zaak niet doende , 'er voor heeft weggelaten ; of dat het 'er byftaahde met .de tyd onleesbaar is geworden; zo kan naderhand iemand, welke 'er de naam der gemeente liever voor wijde hebben, als hy uit het flot zag, dar Paulus den brief van Romen door Tychicus had overgezonden, en tevens in den tweden brief aan Timotheus las , dat Tychicus door hem van daar na Efefen was gezonden, ligt op den Cs in  ( 56 ) inval zyn gekomen, dat deze brief aan dé Èïsfers was gefchreven ; en 'er in de verbeelding, dat hy het zeer wel had, dezen naam hebbe-n voorgefteld: Waar door het door 't affchryvert in meer boeken kan gekomen zyn} en zelfs, als 'er dit betoog by kwam, reden gegévert hebben , dat enige hun affchriften Ter na veranderd, en van Laodicea Efefen gemaakt hebben. Of zo deze gisfing geen genoegzame reden voor de zaak fchynt te behelzen, wie kan 'er voor inftaan, ■ of niet misfchien wel de ramp in dit zelve jaar Laodicea overkomen, dat het door een aardbeving geheel te gronde wierdt geworpen, oorzaak is geweest, dat dé kleine Christengemeente van daar na het naburig Efefen verhuist zy ; en dat enige leden derzelve ïn de affchriften , die zy van hun brief daarna anderen mededeelden , de benaming der Heiligen en gelovigen , 'die te Efefen zyn, in plaats van , die te Laodicea zyn-aan 't hoofd gefield hebben ; wyl zy ter dier tyd en vervolgens met hun Ouderlingen en medeleden aldaar waren , of ook wel misfchien den brief 'er gekregen hadden : Zo dat men vervolgens in de twede eeu in de handfchriften hier tweërlei lezing hadde; tot dat daarna Tertulliaan kwam, en verklaarde, dat de waarheid der kerk voor de lezing iè Efefen was, het welk genoeg was om de andere, -te Laodicea, uit de handfchriften in vervolg van 'tyd weg te krygeri. Dog ik heb reeds wat te lang van de zaak gefproken: Ik mag my voor 't overige verblyden, dat ik hier niets nieus te voorfchyn bren-  C 37 ) brenge; maar die geleerde mannen, welke ik boven genoemd heb, voor my van het zelve begrip zyn geweest, dat deze de brief aan de Laodiceërs is. De Heren Lardner en Michaëlis hebben het egter naderhand verworpen, en voor het gemene gevoelen enige bewysredenen ingebragt; welke ik om hier niet te wydlopig te worden onder in een aantekening zal opgeven. * C 3 Wat t Dewyl de Heer Michaëlis, (welke ik egter uit de Oriënt, uncl Exeg. Bibl. merke, dat vervolgens van gedagten omtrent dit ftuk wat veranderd is , en nu nader met de Heer Koppe overeenftemd) deze bewyzen in zyn Einleit. in die Schrift des N. B. wel het fterkfie fchynt yoorgefteld te hebben , zo zal ik dezelve uit dit boek hier overnemen. Het eerfle hewys, dat hy na Lardner voor het gemeene gevoelen heeft bygebragt, koom hier op uit. De Heilige Ignati* us zegt in den brief, welke by in den aanvang der twede. eeu, kort vtor zyn martel-dood den Efeferen zond, dat Paulus dezen brief aan hun heeft gefchreven. Op dien tyd waren Burrhus een Diacon van die kerk en andere Efefiers by hem ; zo dat by zig in dit ftuk niet kon vergisfen ; en zyn getuigenis bejlist derhalven bier de zaak ten vollen. Ondertusfen is het vraagftuk over de brieven van ]gnatius nog vry ingewikkeld : Dog ik wil derzelver egtheid liever erkennen , en zal daarom de plaats waarop men zig beroept hier geheel ter neer Hellen. rif «/.ti xi nViv yp«?>«. 'Eyuo xaraxp/roj , vfxeTt iXm^évoi. iyot iiTro wSvvov, vy.tïs Ktttyynivo\, TtafoSot êrè r5v ti! itov «v«ipg«évcoi', ïldvKs ffu^vrai Ts ayiapisévx , ra ^iapTt>pï/x5vg «£wfi«x«piVs » a yivoiro /tot vtïq ra i'^wj ivpfavai, 'ór'av 4e5 witv^ca > ; tv naari bttrctétHVtyMviu* v^v 'tv XpirS 'W*. Ik weet wie ik ben, tn aan wien ik febryve. Ik 'een veroordeelde, gy in genade Cfitvangenen. Ik in gevaar van jlruikclen, gy vastge ■ field. Gy zyt een doorweg der genen, die gedood worden tm tot God te worden opgenomen ; medeingewyden met Paulus , den geèciligden , den goedgekturden , den me»  C 38 ) ■Wat voorts de Perfonen, aan welke de beide andere brieven gerigt zyn , de Colosfers regt gelukzalig genoemden, beneden wiens voeten ik wenfch gevonden te worden, als ik God ontmoete; welke in alle brieven uwer gedenkt in Christus Jefus. Maar nu ziet niemand uit de overzetting, hoede plaats als een beflisiend bewys voor de lezing te Efefen wordt bygebragt. Ik moet er eerst byvoegen, dat deze geleerden, de Zl°J i- r overgezet hebben in den ge. VhX,„?\Kiie l" den &ehelen Mefmur gedenkt in Christus Jefus. Ondertuslen Haat 'er in geen een ÏT, £ r* Snwfcg & vfM!t het welk ze- !!rrrd'en zin zou geven, maar alleen, zo als ik hier . t gefte!,d : En die vertal>ng ook al aange. nomen zynde welk een wys van uitdrukking was het fSt' ?1ulus itt den eebekn brief, dien hy aan tdaJttl ef ChreT 5ad ' der E^en * Cbristm fchrvvend^ Hl?" n'S °- hy I,Un een volkomen brief icnryvende, dit alleen m een gedeelte b*d kunnea £2& 'aatfle ^ Heer Michaëlis zelve £ gez.en en hy merkte 'er op aan, dat in Paulus brief dj1 woorden ,N Christus en m Christus Ifsuszeer dikwils voorkomen, en dat Ignatius daar op hier zeker zal gezien hebben; zo dat de mening van de piaats zou zyn, dat Paulus door den ganfchen brief, wan! h^LfyVn hU" S^gdo, deze' woorden 'e by bezigde. Door welke verklaring men zeggen dat 'er een kunstig bewys uit de plaats vol■ de™dfe koomt. Dog het fchynt ondertusfchen veel eenvoudS en nader by de waarheid te zyn, dat IgttaS wèfké m dezen brief met zeer veel vriendêlykhefd, énSyk men indien men de waarheid meer als den heflS martel.dood moet eeren met regt zeggen maS nier tv?™1 !0ftuitinSe,n aan * Efefers Sy"r\ag^nh7 ter dezer plaats van hun verbintenis met Paulus koomt Sn^ïï ' 06 VV°°rden niets anders "«ft wTl .en te kennen geven , dan dat deze Apostel , met frhin ? ZL 'n Zyun leven 20 veel omgang en gemeen. « . hunner ^'Ui^^S Ï^JJ tel.  C 39 ) fers en Timotheus betreft, zo zyn de dingen, welke tot opheldering der brieven die. C 4 nen telkens van Efefen Christelyk gewag maakte. Die nu doet de Apostel ook werkelyk in zyn brieven aan de Corinthers, en in de beiden aan Timotheus; ook mag men wel onderftellen, dat, wanneer hy in de anderen in 't algemeen van de gemeenten van hem geplant fpreekt , hy deze voorname Efefifche "er niet by uit de gedagten gehad beeft; en hoe ruimfchoots voorts Ignatius in syn uitdrukkingen is, weet ieder, die zyn brieven heeft gelezen. Dog de Heer Michaëlis meende fn de plaats nog meer kenmerken te vinden, dat hy op dezen brief in 't byzonder gedoeld zou hebben, Ignatius, zegt by, noemt dc Efefers Ha.v%x orupfiór* (mede ingexvyden IN de geheimenissen , ordens-broeders VAN PAULüS) ; en nu flaat in de brief des Apostels meermaals het woord V-vsfyiov, (geheimenis), en desgelyks cuirtra/i ™a^ van de voorbidding van Christus zou gefproken worden- Waar bv zt\ZZvT*t'!"%\W?dt>' de a«teur vaTde^ ze uitgave, in t affchrift, *t welk hy invulde, ook SVt ieZ'ng ,te -deZer P,aats gevonden heeft.' Het welk ik hier wel niet aanmerke,* om dat ik ze boven de eerstgemelge lezing ftelle, of my verzekerd houde dat zy hier de waare en oorfpronglyke is; alleenlyk zy zoude het kunnen zyn, want zy geeft eèn goedé zin ? en wat wordt 'er dan van dit alles voldingend bewys voor de lezing te Efefen. uewj* . Ondertusfchen valt my by deze gezegden van Icnatius TcZsV^W^' C WClk ik» fcboon het tol het tegên *oordig onderwerp met behoort, hier niet onaX. merkt w.1 voorbygaan. Is misfchien Paulus, die op zyn aatfte reis na de gevangenis te Romen, 'zeker te Müe en is geweest, misfchien toen ergens in de hozer opgelegene delen van Afiën eerst gevangfn genomen en van daar door of voorby Efefen, en verder over Muêten 2ltai'en f .V°erd ? Dan verfta * Ignatius, en dé omSd.ghedeafchyneu toltBe te latend DogmenmoeSn " ' dl  v C4i ) beloop der reden ingevlogten; ten zy men met opzigt tot de eerfte, nog wilde aanmerC 5 ken, de woorden van Paulus aan de ouderlingen te Efefen. Han d. XX. 25. dat zy zyn aangezigt niet meer of niet langer Qv.irl') zien zouden, alleenlyk op die tyden, dat hy uit hun llreken na Jerufalem reisde, en van daar na Italien en Spanjen dagt te gaan, betrekkelyk maken. Een twede bewys, dat de brief niet aan de Laodiceners behoort, is het volgende : De brief, waarover *t verfchtl is, is ven Paulus op denzelven tyd met die aan de Colosfers gefebreven; maar in dezen beveelt de Apostel den Colosferen de Broeders te Laodicea met Kymphas en de gemeente ten zynen huize te groeten, bet welk niet te pas kaam, zt hy op dien tyd aan de gemeente zelve febreef. Welke redenering, als men de zaak na onze taal en gewoonten beoordeelt, vry watfehyn heeft: Doch het is de vraag, of het in de daad ook zo vreemd te achten zy, dat de Apostel, die, als hy aan de gezamenclyke Christenen van enige ftad fchryft, 'er op 't einde dikwils by voegt, groet malkanderen met een beiügen kus, nu aan een gemeente beveelt , dat zy eene naburige groete, fchoon hy ter zeiver tyd aan beide een brief fchryft. De tegenwerping ontftaat na myn inzien daar uit, dat men begrypt, dat de Apostel aan de Colosfers Cap. IV. 16. zegt, dat zy den Laodiceners, ea den Opziener Nymphas, de groetenis van hem moeten doen: Dog dit fchynt hy hier zo weinig te menen, als by voorbeeld Rom. XVI. 16, dat de Christenen te Romen, als hun zyn brief in de vergadering was voorgelezen, malkanderen de groetenis van Paulus moesten doen , en malkanderen voor hem kusfen. Dit denkbeeld derhalven aan een zyde gezet zynde, zullen wy ons na de omftandigheden de zaak beter dus voordellen. Te Laodicea was Paulus weinig of niet bekend , en hy heeft denkelyk wegens de Perfonen aldaar geene andere berigten gehad, dan van Epafras deColosfer, welke toen te Romen by hem was. (Het geen misfchien ook de reden is, dat hy in 't opfchrift den naam van Timotheus niet plaatst, nog op 't einde de groetenisfen van Aristarchus, Demas, Lucas of Marcus meldt, als welke men veelligt daar in 't geheel  <42 ) jren, dat de naam van de ftad, eigentlyk nieï KohArw Colosfe, maar KoUa^w Colosfe moet geheel niet kende:) Te Colosfefchynt hy daar en tegen, gelyk ook de brief aan Filemon aanduidt , meer vrienden en kennisfen gehad te hebben ; ook fchynt ceze gemeente enigzins verder gevorderd geweest te zyn ; ten minden de Apostel doet in den brief aan foL Tl , P Ve,rder in '£ verwerpen van het Gnostiïche iteliel, en fpreekt wat vryer tegen hun uit: Door deze naburige gemeente derbalven enigzins tot bevordering en bewaring der zwakkere Laodiceenfche willende medewerken, fchryft hy hun op 't einde van aen bnei, dat zy de vriendfehap met de Laodiceërs onderhoudende , hun en Nymphas hunnen Ouderling broederlyk omhelzen of begroeten moesten ; en maken, v^Jh • a!? zy vaD hun §elezen was» 00k j» de vergadering der Laodiceërs wierd voorgelezen; en dat IL ÜT * WClken "?y aan de Laodiceërs gezonden had, ook eens moesten lezen. Op welke wys het 'er myns bedunkens zo ver van daan is, dat de Apostel hier iets ongevoeglyks zou bevelen, 'dat in tegendeel alles zeer goed van hem overlegd is. By deze tegenbewyzen word eigentlyk nog dit vol. gende gevoegd : Dat de Apostel, de gemeente , lan welke hy fchryft den grootflen (of geeft, en bare voorrei ten, die zy als waare Christenen hadden, vermeldt. Des gelyis dat hy 'er volflrekt gene misbruiken en gebreken ,n beflraft. Op het eerde gedeelte van welk bewys? indien het betekent, dat Paulus deze gemeente als zeer m de kennis en genade gevorderd be&nryft' ik bekenne niet te kunnen antwoorden; want ik zie'niet waar het >n de brief daat ; alleen weet ik dat Origenes en Hieronymus het gezegd hebben , en dat andere Kerkvaders vervolgens het hun hebben nagepraatDat Pau.us 'er geen byzondere misbruiken en gebrel ken ,n bedraft is zeker; maar dit pleit veel eefvoor »t andere gevoelen , dat den brief aan de Laodiceners toeeigent. Want het zou tog wonder geweest zyn dat op een tyd dat'er aan alle andere gemeenten nog zo veel gebreken en misbruiken te bed?affen waren, de talryke Efcfifche, zo Paulus daar aan fcLJef, 'er  C 43 > ge£chrtven worden, en die van de inwoners niet ki en 5ci insgelyks in 't opfchrift voorkomt; ja met alle plaatfen in de H.Schrift, daar op ayioi of wi'roi (heiligen of gelovigen) het werk» woord ttvm (zyn) volgt. Aan de woorden Col. IV. 16. geeft men de bekende uitlegging, dat Paulus niet van een brief, dien by den Laodiceërs gefchreven had, fpreekt, maar van enen, welke hem van de Laodiceërs was gezonden, en welke den Colasferen enige fiukken in zyn brief nader kon ophelderen; Dog dan had de Apostel, zo 't fchynt, hun beter een affchrift van Romen, daar de brief gekomen was, nu met Tychicus kunnen overzenden; dan dat hy hun te Laodicea na een Copie liet zoeken, welke de lieden veelligt 'er niet van gehouden hadden. Onder, tusfen geloof ik met den Heer Michaëlis om enige vervolgens op te gevene redeneo, dat 'er waarfcbyn3yk een briefwisfeling tusfen de Laodiceërs en Pauius heeft plaats gehad : Doch hier meen ik, dat wy niet zo zeer em een brfef van hun aan Paulus te denken hebben, als wel om enen door den Apostel aan hun ge. fehre-  (44 ) fers of Colasfenfen • gelyk men 't ook by de oude Landbefchryvers, en in de beste Griekfche hand- fchrevenen ; en om dit te onderzeilen, fs 't my genoeg, dat de fchryver, wanneer hy zo enen bedoelt heeft, niet alleen in 't Griekfch gevoeglyk dus heeft kunnen fpreken; maar dat ook de gedagten, als men zyn woorden leest, natuu.rlyk in de eerfte plaats hier op vallen. Van daar toch , dat verfcheiden Griekfche Kerkvaders, die dezen voor een brief aan de Efefers hielden, egter in begrip waren, dat Paulus'er ook enen aan de Laodiceërs had gefchreven; en dat men vervolgens het bekende onegte ftuk uit zyne brieven in 't Griekfch zamenflanste, en het onder den naam van den brief aan de Laodiceërs te voorfchyn braet. Op het bewys uit de brief zelve Cap. Is iS. Geboerd hebbende bet gelove dat bj UI. is enz., genomen , antwoord de Heer Michaëlis , dat Paulus een geruimeh tyd te Efefen niet was geweest, en nu te Romen gevangen was ; waar by bun geloof en liefde alleen van anderen die 'er hem bezogten, kon boren. Doch behalven dat het bewys hier niet op het blote woord boren, maar op de gantfche reden in haar zamenhang rust; zo is 't opmerkelyk, dat dezelve woorden in den brief aan de Colasfers Cap. I. 4, 9. weer voorkomen ; alwaar zy, volgens dezen fchryver zelve, te kennen geven; dat de Apostel geboord bad, dat men ter dier tyd bet gelove te Colosfe was toegedaan geworden ; waar by het zeker vreemd febynt, dat Paulus in twe brieven, die hy op énen tyd fchreef, by dezelve uitdrukkingen zulke verfchillende gedagten zou gehad hebben. Op het kenmerk uit Cap. III. 2 en verv. ontleend, merkt men eindelyk aan, dat 'er te Efefen veelligt da een en andere kan geweest zyn, die Paulus in die drie jaren , dat hy 'er leerde, zo dikwils niet had heren prediken; en dat 'er federt dien tyd ook vele nieubekeerden by deze gemeente kunnen gekomen zyn: Ook wilde de Heer Mcbaêlis wel geloven, dat de brief aan enige nabygelegene gemeenten , daar men Paulus zelve ze niet geboord bad* beeft zullen voorgelegd verden: Op hoedanige lieden der. balven de Apostel by die woerden zou gezien hebben. Maar dan past die gehele periode Cap. lil zeker ook alleen  C 45 ) handfchriften van Paulus brieven vindt, zyn» de de gewone fpelling door een misflag veroorzaakt. § III. In welke omflandigheden de Gemeenten , welke deze brieven betreffen, ten opzigte der Christelyke lere verkeerden. Het is myn oogmerk niet, na het gene ik boven reeds aangemerkt hebbe, alles wat wy van de Gemeenten van Colasfe, Laodicea en de overige Afiatifche weten, hier by een te brengen. Ik bedoel alleen ééne zaak, zonder welks ontvouwing men de brieven niet verftaan kan; naamlyk, de uitbreiding der oude Gnostifche Filofofie in dit gedeelte van klein Afiën: Want dat hier door het Christendom aldaar ter dezer tyd in gevaar geweest is van bedorven te worden ; en het, in 't byzonder, te vrezen is geweest, dat de nieubekeerde, en toen nog niet genoeg gevestigde gemeenten van Colosfe, Laodicea en Hierapolis , 'er door zouden weggefleept worden , is uit verfcheiden plaatzen van deze brieven duidelyk af te nemen ; en waar het ook minder in 't oog. valt, zyn egter de redeop nieubekeerde Christenen, en die Paulus zelve niet gehoord hadden. En in de daad, zo is het ook met den ganfchen brief gelegen : Men zondere de alge. mene gezegden uit, die op alle Christenen in de gehele wereld pasfen; al het overige, dat enigz'ns bepaald is, past beter op nieubekeerden, etr die Paulus niet gezien hadden, dan op de toenmalige gemeente van Ëfefen.  C 4 ö~ > deneringen van den Apostel beftendig nadien kant gerigt: Weshalven het om de zaak op te helderen, hier best zal zyn, een algemeen verilag van deze wysgeerte te geven; want dus zal alles klaarder zyn, en beknopter afgedaan worden , dan of ik, de zaken fcheidende, by elk gezegde van den Apostel, dat gedeelte van het leerftelfel, waar tegen het zelve gerigt is , afzonderlvk wilde verklaren. De grond van de wysgeerte, het zy dezelve uit Egypten of Chaldea en Perfië afkomftig' is, * fchynt deze geweest te zyn, dat men 'zig een * De oorfprongen van bet leerftelfel zyn in de gefchiedenis onzeker: De Kerkvaders, die in de twede" en derde eeu de Gnostiken beftreden, meenden, dat het uit de wysgeerte van Plato was afgeleid': Anderen hebben het uit de oude Egyptifche Godgeleerdheid doen afkammen ; Doch zedert dat Mosheim de leerbegrippen der Gnostifche Seöen naukeuriger heeft verklaard, heeft men doorgaans om Chaldea' en cte leer van Zoroaster gedagt. Voor my is de zaak nog duister; en veelligt heeft men bier dé bronnen te zeer in de diepte gezogt. Dit is zeker ; zo haast merr beneven het Opperwezen , meer Goden en geesten van Goddelyk vermogen aannemende , na de onderftelling, dat uit niets niets kan worden, (die aan alle volken, die buiten de openbaaring leefden, gemeen fchynt geweest te zyn;) de zaak wil verklaaren: 'dac is, om korter te fpreken, zo haast de Afgodendienaar filofofeert, volgt het ftelfel der Emanaties (uitvloeiingen) van zelve : En de Egyptenaar , de Chaldeër en Syriër heeft dus in zyne redeneringen over den oorfprong der dingen , zonder van Plato geleid te zyn , op het zelve natuurlyk moeten komen. Het overige heeft de verbeelding, met de kundigheden, die men onder eik volk van de natuur der dingen meende te hebben, werkende, hier volmaakt} en dopt haajf  C 47 ) een onnaukeurig en lighaamlyk denkbeeld van eën Geest formende, de volmaaktheid en het ««» - ' ■ r ' ! ■'< tóois h QaP haar heeft het ftelfel, met de befchryvingen , en benamingen, de onderfcbeidene gedaanun gekregen, in welke wy het zelve in de oude wereld" vinden. By de Gnostifche wysgeeren zyn deze dingen zekeriyfc oosterfeh ; doch dat zy meer overeenkomst met de Hellingen van Zoroaster en de Magen , dan met de algemeene begrippen en taal van"'t gehele oosten zouden heoben, is my. nog niet gebleken ;« öm dat wy zo weiuig van dezen Filofoof weeten: De hoog. fte volmaaktheid als een zuiver licht, .de tegengeflel. de onvolmaaktheid onder een denkbeeld van duisternis te befchouwen, fchynt 'er ten minften by eene natie vreemd geweest te zyn : En indien wy het uit de befchryving van Plutarchus , als een byzonder kenmerk in de leer van Zoroaster, moeten aanmerken, dat deze duisternis of Arimaniui als een vermogend beginfel voorkoomt, het welk met een geëvenredigde tegenwerking aan Ortmasdes of het Licht telkens een gelyk getal van Goden voortbrengt ; waar door het goede en kwade in de wereld gelyk gemengd wordt; of indien de eerbied voor 't vuur een wezentlyke eigenfchap van den door hem ingeftelden godsdienst is; zo is 'er zeker een aanmerkelyfc onderfeheid in het Zoroastriiche en Gnostifche t'zamenftel geweest. Ondertusfchen was 'er tusfchen de levens wys der Magen, zo als Diogenes Laërtius, die befchryft; en die der Therapeuten onder de Joden vry wat overeen, komst; en wy worden door Origenes'en Porphvrius ontwaar, dat de Gnostiken in de derde eeu zig op de overkoomst van Zoroaster met hunne leerfteilingen be« riepen j Doch de gefchriften, met welke zy dit voor. geven bevestigden, en waarop het hier zou aankomen waren op zyn naam verdigt; en denkelyk uit den zal! yen hoek, als.de bekende Zoroastrifche Orakels, dat is, van Gnostiken zelve , eerst voor den dag g'ekomen; en of 'er op de berigten van de Axabifche fchrvC vers en der hedendaagfche Perfen meer te tellen is twyfele ik zeer; dewyl deze in hun eigene oudheden toen zo geheel onwetende blyken te zyn,  C 48 > zedelyk goede en kwade der dingen afleide uit den aart der ftöf, uit welke zy befton. den. Op dezen grond ftelde men' zig by 't geheel-al twe uiterften voor, (twe beginfels, heeft men gezegd) de volkomenfte reinheid en zuiverheid, Licht; en de groofte onzuiverheid en onvolmaaktheid Duisternis; als dingen $ welke van eeuwigheid tegen êlkanderen hadden overgeflaan. God , het opperwezen ,• begreep men als een geheel zuiver licht , dat in de hoogfte plaatfen woonde, en 't welk dus in zyn natuur geheel volmaakt, regt, goed en gelukzalig was. Beneden hem:had men andere Goddelyke geesten ; die voortrefFelyker, magtiger, en zedelyk beter waren, na mate zy in hoger en zuiverer gewesten woonden; en daarentegen-onvolmaakter wierden, na gelang zy de lage delen der aarde en onzen dampkring nader waren: Binnen dezen nevelagtigen , en met de dikke uitwaasfemjngen der aardfche lighamen vervulden kring wierden zy vry gebrekkig en boos; en eindelyk volgde de grove lighaamlyke Hof met de vogtigheid. ■ Deze had in den beginne in de dusternis gelegen, en was nevens het licht of de Godheid van eeuwigheid aanwezig geweest. Voorts was God de oorfprong en bron der dingen, uit wel|en de andere Hemelfche geesten waren voortgekomen ; En zulks in die orde • dat deze fcheppingen of geboorten eerst in de hoge gewesten des Hemels ?en aanvang hadden genomen, en vervolgens traps-  C 49 > trapswyze , daar ieder der eerstgefchapene Geesten weer anderen voorbragt, lager gekomen waren ; tot dat eindelyk de fchepping van deze aarde gevolgt was ; niet onmiddelyk van het hoogfte en opperfte wezen, maar door enige Geesten uit de lagere hemelitreken , door welke de grove lighaamlyke Hof in orde gebragt, en de lighamen van dö dieren en menfchen uit dezelve geformd waren : Dewelke daar zy in haar nature kwaad, en de zetel der boosheid was , zo was tegenwoordig ook alles op aarde onvolmaakt, elendig en boos : Alieenlyk was 'er by deze geboorten iets van Goddelykeri en hemelfchen oorfprong in de mcnfchelyke nature overgegaan, 't geen de Ziel genoemd wierd; maar 't geen thands van zynen oorfprong gefeheiden , in 't vleefchljk lighaam , als in eeri -gevangenis, wierd opgehouden. Daar beneven was van ieder dezer eerstgeborene Geesten in zyn byzondere hemelftrctk een geflagt voortgekomen , van 't welk hy bet hoofd was, en 'er het gebied over voe-'de: Ook had ieder van deze 'er magt eri invloed op die beneden hem waren ; eri wat onze aarde betrof; zo waren de bewoners 'er van , in 't byzonder blootgefteld aan de inwerkingen dier boze Geesten, weiko binnen onzen duisteren dampkring hunnen zetc! hatt den; door welke ook dikwvls algemene rampen , onweeren , aardfchudding'.n . eri watervloeden, zo wel als onderfcheideri ziekten en zwakheden , onder de menfchen veroorzaakt wierden. D Dit  ( 5« ) Dit waren hoofdftellingen , waar in men over een kwam : Omtrent byzonderheden, by voorbeeld , het getal der Geesten en hemelgewesten en hunne afftanden , had men, zo als het by zo een ligtvaardig ftelfel gaan moest, onder de wijsgeeren van deze gezinte onderfcheidene gevoelens. Doorgaans egter had men , de oude fterrenkunde 'er by te baat genomen hebbende, daar deze zeven Planeten . en hunne loopkringen op onderfcheidene afftanden van onze aarde had opgemerkt, het getal der Hemelen op zeven bepaald , en dat der voorname Geesten insgelyks op zeven: Waarby ook het vierkant ett de driehoek der Meetkunde , als die t'zamen zeven zyden hadden , te pas wierden gebragt. Dit leerftelfel nu onder anderen by de Egyptenaaren, die zig op de beoefening der Griekfche geleerdheid toeleiden , bekend geworden zynde , was 'er de wysgeerte van zommige Grieken, voornaamlyk die van Plato enigerwyze mede t'zamengevoegd geworden: want deze voortreffelyke Wysgeer, die eigentlyk één God en volmaakt Opperwezen geloofde , had egter om den Godsdienst van zyn vaderland, en het Veelgodendom Ter mede te kunnen plojen , een zekere ondergefchiktc voorzienigheid aangenomen; zo dat, gelyk by een zeer zamengefteld Choorgezang, daar een aanvoerder de wenken geeft, en de tonen en bewegingen van alle beftuurd, dat zy overeen Hemmen ; of by een krygsheir, daar een het oppergebied heeft, en door ondergefchikte onderbevelhebbers, waarvan ieder  C5r 3 .dar weer anderen onder zig heeft, de gehele menigte ftuurt, dat zy aan Zyne oogmerken voldoet; zo ook de God en Vader van alle dingen , door zekere wezens of Godheden, (by Plato eigentlyk delen van een algemeene wereld-zief) die, aan hem ondergefchikt, in hunne byzondere plaatfen het gebied voer. den, deze wereld zoude befturen, en zo tot het einde, dat hy zig 'er by voorgefteld heeft, alles 'er in doen t'zamenftemmen. Dit begrip , het welk aan de hemelfche Geesten en Ondergoden plaats liet, zonder egter meer dan ene Godheid en opperwezen te ftellen, paarde men derhalven gemaklyk met het oude ftelfel,, dat eigentlyk Oosterfch was; eti tevens uit de Egyptifche beeldfpraken en ver. borgene uitdrukkingen ontzwagteld , wierd het den Grieken verftaanbaarder en fmaaklyker. De Joden thands door het gehele oosten verfpreid, en byzonder in Egypten menigvuldig, waren, daar zy de wys,geerte hadden begonnen te beoeffenen, 'er insgelyks mede bekend geworden ; en hoe vreemd dit in den eerften opflag ook fchynen mag, 'er had zig een gantfche fecle uit hun geformd, die Iherapmun genoemd wierd , en het zelve volgde. Hier door was deze wysgeerte, van de ene zyde met de Griekfche vereenigd, nu van de andere met den Godsdienst van Mofes gepaard geworden * en eenige dingen uit dehzelven 'er in overgebragt: Van Engelen wad 'er eigentlyk by den Grieken niets te vinden, deze kwamen derhalven uit Aiofes hier' te ftade; en de Ondergoden vaa dé Filofofie D 2 WSh  C 5* ) waren by de Therapeuten de Engelen van Mofes: Waar by tevens dit gewonnen wierd, dat men de Afgodery fcheen te ontwyken, terwyl men ondertusfchen met de Egyptifche en andere Heidenfche Filofofen in de zaak het zelve Helde. Het zevengetal, waar na Mofes by den fabbath en veel andere inftellin* gen , een bepaling van tyd gemaakt had, kwam hier insgelyks te pas; en het was nu by den Godsdienst een heilig en geheimzinnig getal; waar van de grond in de zeven hemelen en de zeven Geesten enz. was gelegen. Diergelyke geheimen onderftelde men in zyn andere wetten; ook wierden zyne gefchiedenisfen in de wysgeerte overgebragt, voornaamlyk die van de fchepping der wereld en het Paradys; welk laatfte men in een der hemelen plaatste , of althands in een hoger en verhevener gewest boven deze aarde en hare nevelen , en aan de reine ftreken palende. Door deze en diergelyke dingen vertoonde zig deze wysgeerte by de Joden , in wat andere gedaante, als zy by de Egyptenaren, en andere Oosterlingen had; daar enige dingen andere namen by hun kregen, en de Zedeleer, die men 'er uit afleidde, toen zy met de inzettingen van Mofes verenigd was, van een byzonderen ftrengen aart wierd. Dog eer ik van dit laatfte fpreke , zal ik hier de namen en fpreekwyzen , waar van men zig by deze wysgeerte bediende, eerst opgeven. De hoogfte en oneindige God noemde men ter onderfcheiding gemeenlyk ó na™.? de Fader, een naam, die ook by Plato gemeen is: De  C 53 } De andere Goddelyke Geesten t%aiu.mt, A«u3. ««, Demons; ook wel w« zonen Gods, en &-:ol Goden, en by de Therapeuten en Esfeen in 't byzonder 'a^-ao. Engelen. De byzondere rangen van deze , waar door zy in onder, fcheidene hemelen meer of minder Goddelykheid en magt bezaten, werden betekend door de benamingen van spouw, Tbronen, Kwf»T9W> Heerlykbeden, A>%«, Vorstendommen of Overheden enz. bv voorbeeld de Geest, die in onzen dampkring over zyn geflagt het bewind had, heette 6 'fittf* rijf few T* "-'P3'"' °" t-«r/?e ra,-; tfe magt der lugt , of, dat op het zelve uitkoomt, van 't gebied der nevelen. Het geflagt , dat ieder der zeven voorname Geesten in zyn hemelftreek, of moet ik zeggen , in zyn planeet, voortgebragt had , en het als het hoofd'er van regeerde, benevens alles wat daar in gevonden wierd, was zyn nx*5f<*i de volheid van dien Geest , na een oosterfche fpreekmanier, waar door wy ook in de fchriften des ouden Testaments , de volheid der aarde, de volheid der zee, enz. voor alles wat 'er op en in is, en in t Aieuwe de volheid der Heidenen, voor de menigte, genaamd vinden. * Alle Hemelgewesten met * Doorgaans heeft men onder deze naam het mimeetljk Hemelruim, in 't welke alle de gedagten der Geesten bnnne plaatshadden, begrepen ; dog deze verklaring fchynt niet naukeurig te zyn. Uit Ireiwus en anderen dYe van de Gnostifche fecten gewagen, zien wy, dat by hun aan de gehele wereld der Geesten t'zaamgenomen deze naam wierd gegeven; en tevens aan de afzonderlyke geesten, en Hemelregerrng«n weer bun eiSen fltrma of vtlbetd wierd toe?*.  m Engelen en het ganfche zamenftel t'zaamgenomen was, n«, ri e;oT^To; of T~ n«rpof, de ganfche volheid der Godheid of De fcheppingen en voortbrengingen van dezelve befchoude men als geboorten Sn verklaarde ze by wyze van 0f gejlagtrekentngen; zo dat men na den Igyptiichen trant eerst de geboorten der menfchen op aarde, byzonder der Vorsten, begon te reKenen, tot dat men op de eerfte geflagten, en zo op Adam kwam; dan de geboorte van de aarde (een uitdrukking ook aan Mofes gemeen , Gen. II. i) verklaarde ; van deze tot die van den naastaangelegen hemel-en deszelfs geflagten overging, en van die weer tot een Hogeren en zyne Geesten , en zo 7TrliHet Welk een reeks maakte om zo te fpreken tot in 't oneindige. Waar bij dan eeuwen er by verloopen, * lengten, boog. ten, Sto„e";,Srda;7e5 Jus niet wel iets anders kan verltaan, als het gebted, dat ieder hunner in zyn Hemel »^S«S4f»of'om my zü ™ ^ tikt,/^' EeUT"' h byValentinusen andere Gnos. iïl ,n WCde eCU een naan' van de Engelen en Hemelfcbe waarvan men de reden daaf n%e" zogt neeft, dat dezelve van deze wysgeeren, a heel. mge en hoven de wis/elingen des tjds verhevene naturen tï ZtfiZ?™' Veel!'ët Zal me" ziS de zaak be! ter yoorfiellen, zo men 'er by in aanmerking neemt- ve Innn USfChen, de /eb°°»« dezer Geesten een groot «e geflagten enige eeuwen voor de^volgende aanwe zig geweest waren: Zo dat, gelyk wy meermal KftTbben TT ' ^^^ESP t Z;l: Jiebben te betekenen, even zo ook by deze. wysgeeren de eerft, 0f hh* of vierde «vIaS, het  < SS > ten, diepten , en afftanden der Hemelgewesten te pas kwamen ; voorts verborgene teke. nen, zinnebeelden, en namen der Engelen enz.: Alle welke dingen men eikanderen met by. zondere omzigtigheid overleverde, en de flel. lingen dezer wysgeerte meer als Goddelyke en Hemelfche geheimenis/en, dan als Filofofifche leerbegrippen, behandelde. De wysgeerte zelve had eindelyk ook haar byzonderen naamj want die van zópiu, Wysbeid en Filofofie waren onder de Grieken te gemeen geworden; men noemde ze derhalven by uitftek en ter onderfcheiding tvZw, de kennüfe, de wetenfehap. Byzonderheden wegens den Wetgever van Mofes, by voorbeeld, en den God der Joden, en onderfcheidene fpreekwyzen en benamingen , welke men by de Gnostiken van de twede en derde eeu aantreft, heb ik hier by agter wege gelaten; om dat ik deze zogenaamde Wetenfehap flegts in 't algemeen , en ten naasten by in die gedaante, welke zy ten tyde van den Apostel had , wilde voordellen: Want, gelyk boven reeds is aangemerkt, zo was 'er in vroegere of latere tyden geen Wysgeer van enigen naam in deze gezinte, die 'er niet zvn byzondere uitbreidingen en herfenfehimmen invlogt: Ook waren de Gnostiken , na dat het zamenftelfel van de Apostelen beftreden was, genoodzaakt (zo zy nog enige brieven van hun aannamen) in het oude Itelfel enige verfchikkingen en byvoegD 4 *el* het gefladder Geesten, 't welk in elk dezer tydperken aanwezig was geworden, fchynt betekende heüben, en daar na by «vernoeming, de Vorst en t hoorn van dat zelve geflagt.  ( 5^ ) fels te maken, op dat hunne lere niet open- Tk^H^^08^6 mogt aanlop"« hie■^fcïïhalKen de diRgen' we^e men ÏÏS^S ï°n byvoeSen' a,s tot ons tegen, woordig onderwerp niet noodzaaklyk , voorby gaande - nog kortelyk de zedeleer vooritellen, welke men op dit zamenltelfel boude. zie?°me?eSS 3lS '£°PPer^zen, in de ïïn S a %■ ged3gten : Tevens had men een Godsdienstige eerbied voor de voorname veesten en Engelen, om welke te vereeren Sr". y\0nderrG°dsdienftiSe Plegügheden onÏLng , ^ wys^n,%e Heidenen waren, verdedigden uit dien zei ven grond de itflle If" 0ff?rdie™> blende, dat deze tuur vJ' n°P dG V0]raaakte e" zuivere natuur van t Opperwezen gene betrekkin? kon hebhen; maar dat de andere mindere Hemel" geesten, die men als bewerkers vaff&Tin de wereld dienen moest, veelligt in zulS dingen behagen hebben konden en dat nlen ÏVad T ,d£ed' 'r in de gewoonte vaS •t Vaderland je volgen. Dog in dit ftuk ,Tn d£^therapeuten met fommigen wat anders, oflchoon zy het voorts met deze re denenng in de grond fchynen eens geweest te zyn. Geesten, die in de opklimmend^ waasfemingen van 't bloed der dieren en den damp van 't op de altaaren brandende vet behagen vonden, konden na hunne gedagten, zo t fchynt, niet van de zuiverfle en beste nature zyn ; maar 't was veeleer dat boze en onzuivere foort, dat in onze duistere eTzwï re Jugt huisvestte. Op dien grond verwik pen, deze alle bloedige Verhanden, of'Sa ze  C 57 ) ze alleen by nagt, en zetten het bevel van Mofes dies aangaande aan een zyde; niet dat zy, gelyk naderhand vele Gnostiken deden, deszelfs wetgever voor een der mindere Goden fchynen aangezien te hebben; maar waarfchynlyker hielden zy deze wetten , zo als vele anderen, voor geheimzinnig en enkel zinnebeeldig: Want omtrent den fabbath waren de Therapeuten daar en tegen gezet, en veel ftrenger als de andere Joden; dewyl het heilig zevengetal 'er by te pas kwam. De verdere levenswys was by de wygeeren van deze gezinte doorgaans ftreng en aan vele regels onderworpen; doordien men zig verbeelde , dat by een vry gebruik van de aardfche dingen, en het nuttigen van alle fpyzen zonder onderfcheid , de ziel met het grove lighaamlyke te veel gemeenlchap kreeg, en 'er in haar nature onzuiverder en zwaarder door wierd; en daar en tegen, dat wanneer men zig 'er van onthield , en den geest, zo veel men kon, van 't lighaam aftrok, dezelve reiner en vlugger wierd, om na den dood, aan een droge damp gelyk, in de hemelgewesten gemaklyk op te klimmen. De Therapeuten en Esfenen in 't byzonder (want op deze behoren wy hier voornaamlyk het oog houden) onthielden zig van alle bloedige fpyzen , en leefden van moeskruiden en brood met enige Ysfop. Vele lieten ook het gebruik van den wyn na,- dog niets wierd meer gefchuwd dan de vette vloeiftoffen en Oliën, waar van het aanraken zelve ontreinigde. By deze inzettingen kwamen vele lighaams-oefeningen en menigvuldige vasD 5 tï».  C ss ) tingen; zo dat enigen flegts om den derden, anderen om den agtften dag aten; (of liever voorgaven het te doen;) en dan nog de maaltyd 's nagts deden ; want het lighaam zo te voeden was na het leerftelfel eigentlyk een werk der duisternis. Alle die wat ftrenger na de Wysgeerte wilden leven Onthielden zig desgelyks van 't houwelyk, by anderen wierd het onder vele bepalingen toegelaten. Om de reinheid ook na buiten te verbeelden , beminde men in klederdragt de witte kleur, maar onthield zig 'er by van alles, wat na overdaad of fieraad kon gelyken. Vermaken en vrolyke gezelfchappen wierden even min geduld, en men ontweek om die redenen de fteden; zo dat het grootfte gedeelte der Secte op het land in broederfchappen, en in gemeenfchap van goederen, onder zekere hoofden leefde; fchoon 'er tevens altyd fommige uit hun in de voorname fteden, daar zy enige huizen hadden, verfpreid waren. Voorts ging alles by deze gezintheid in 't uiterlyke met veel zedigheids toe, en zy, die 'er aan toegedaan waren, betoonden in hunne houding en fpraak ene byzondere eenvoudigheid en ootmoedigheid ; waar door dezelve ook by het Volk in agting was; te meer daar het gevoelen van ene verborgene geleerdheid en een byzondere kennis met de onlighamelyke wereld 'er by kwam. Welke gedagten een gedeelte dezer wysgeeren by de menigte ook meer en meer voedde; daar enigen een geest van Profetie voorwendden; anderen hun werk maakten om de ziekten , die men toen veelal aan de inwerking van kwade geesten  (59) ten toefchreef, door verborgen kunsten te verdryven; anderen zelfs nog verder gingen, en voorgaven , dat zy ene zekere gemeenfchap met de voornaamfte hemel-geesten hadden , en 'er een Goddelyke kragt in hun v/oonde. Deze wysgeerte, waar van men uit de gegevene befchryving zig nu een toereikend denkbeeld zal kunnen formen , was, zo als wy boven gezegd hebben, in Afiën bekend geworden, en had 'er omtrent den tyd, dat de Apostel deze brieven fchreef, by de Christenen, voor al by de zwakke en nog niet genoeg bevestigde gemeenten , enige ingang gekregen. Welke zaak zig ook geenzins als vreemd of wonderbaar in de gefchiedenis zal opdoen, wanneer men aanmerkt, dat ter dier tyd, gelyk van de andere Joodfche feeïen, zo ook buiten twyfel vele van deEsfenen en Therapeuten den Christelyken Godsdienst gevolgd waren; welke hun vooroordelen 'er even weinig by afleiden, maar ze veel eer, gelyk ook de meeste Joden, 'er in zogten over te brengen; en dan tevens gade flaat; dat de eerfte ftigters van de gemeenten van Laodicea, Hierapolis en Colasfe , waarfchynlyk gelovigen uit de Joden geweest zyn ; by welke natie deze wysgeerte (zo ais men uit de fchriften van Jofephus en Filo, welke 'er met zonderlinge goedkeuring van gewagen , nog zien kan) toen algemeen ter goeder name ftond. Het welk ik egter hier niet aanmerke , als of ik vermoedde, dat de eerfte leraars en Euangelisten van deze gemeenten zelve enigerwyze aan de Gnostifche ftellingen zouden vast  gevveesÉ zyn , en ze tot deze Christenen heb. ben overgebragt; (offchoon dit op zig zelve wel met onmogelyk zou geweest zyn, in een tyd, waarin, zo als Paulus zelve elders zegt, vele Christus met zuiver predikten) : In tegendeel fchynt het my uit onderfcheiden plaatzen van de brieven te blyken, dat de eerfte leraars van deze gemeenten 'er het Christendom, fchoon eenvoudig, en veelligt niet in dezelve klaarheid als de Apostelen, egter onbedorven en zuiver verkondigt hebben. Dan jk IpraK er alleen van , om aan te wyzen, hoe door dezen weg, de Joodsgezinde Christenen, en onder dezen de Therapeuten ruit welke erin die dagen , onder anderen ook te Connthen een valfche Apostel fchynt omgezworven te hebben) tot deze gemeenten van Afien , fchoon merendeels uit bekeerde Heidenen beftaande, een gemaklyken toegang gehad hebben, en gelegenheid om 'er hunnf leerbegrippen te verfpreiden; dewelke hoe zy verder by eerstbekeerde en nog niet genoeg onderwezene gemeenten opgang hebben kunnen maken en 'er voet krygen, niemand vragen zal, die de menfchelyke nature enigzints kent, en weet, wat een vertoning van ootmoedigheid en Godzaligheid by eenvoudige Christenen vermag; vooral, als 'er de onderftelling van geleerdheid bykoomt, en zv dezelve fpreekmanieren horen , die zy van hun eerfte en geagte leermeesters gewoon zyn. Daar beneven was 'er ook in den toenmaligen tyd veel gemeenfchap tusfchen Afiën en Egypten, en van Alexandrien in 't bvzonder wegens den Koophandel een fterke vaart  vaart op Efefen: by welke gelegenheden de. ze Filofofie ook ligtelyk door Griekfche wy.s« geren tot de Aiïers heeft kunnen overgebragt zyn , en zig verder by hun tot de Christenen hebben uitgebreid. Dan op welk een wyze dezelve 'er ook moge voortgeplant zyn, de inhoud der brieven leert ons duidelyk , dat zy 'er plaats had; en dat men te Efefen, Colasfe en Laodicea niet alleen met de Hellingen dezer zogenoemde Wetenschap , wel bekend was; maar ook vele Christenen op de laatstgemelde plaatfen met opzigt tot den Christelyken Godsdienst 'er niet ongunstig over dagten. Waar toe ik de bewysplaatfen nu ook in een aanmerklyk aantal uit de brieven hier zou ter neder zetten; indien ik niet voorzag , dat ik dezelve aanftonds by den volgenden 5den § wederom zou moeten herhalen; en tevens begreep, dat deze zaak, van byna alle latere uitleggers erkend, en meer of min verklaard ïs. Weshalven ik alleen de volgende plaatfen , waar in van dit Huk met uitdrukkelyke woorden gefproken word, hier optekene; Col. II. 1-9, i Tim. L 3. 4. VI. 20; en de ontvouwing der overigen tot den 5^ § verfchuivende , nu verder zal voortgaan , en de gevolgen, welke de zaak in de Afiatifche gemeenten toen gehad heeft befchouwen. 5 IV,  C 6* ) § IV By welke gelegenheden de brieven gefchreven zyn; en wat hier toe de naaste aanleiding heeft gegeven. Deze wysgeerte dus onder anderen te Laodicea en CoJasfe bekend geworden zynde en by deze gemeenten vry algemeen het aanzien van waare geleerdheid hebbende; had zy 'er noodwendig op den Christeivken Godsdienst invloed; en 'er moesten omtrent vele leerftukken van denzelven hatuürlyk enige vragen en twyfelingen uit ontftaan: Dewelke , indien zy nagegaan en opgemerkt worden , over den inhoud dezer brieven nader licht kunnen verfpreiden, en ons gelegenheid geven, om den fchryver by zyne redeneringen beter, dan men gemeenlyk doet, te bevatten. Ik zal derhalven deze zaak hier eerst trasten te ontwikkelen , en 'er zo veel naukeuriS hcid by gebruiken, als my mogelyk is; op dat 'er niet eenige ftukken, daar men veelügt te Colasfe en Laodicea niet om gedagt heeft, by ingevlogten worden; maar alleen die vragen opgemerkt , van welke men met' reden kan verzekerd zyn ,' dat zy 'er werkelyk in bedenking zyn gekomen : Waarin wy, zo 't fchynt, best flagen zullen, zo wy hier de dingen niet te ver uitcyferen ; maar alleen die bedenkingen nemen, welke zig naruurlyk by de eerfte vergelyking van dit ftelfel met den Chnstelyken Godsdienst opdoen. i. De eerfte en voorname bedenking viel hier buiten twyffel op den Perfoon van ^Chris. tas.  C *3 } tas. Hy was zekerlyk meer , dan een ge. meen menfch geweest, en van God tot een Zaligmaker der menfchen in de wereld gezonden : Maar welk een Perfoon was by eigentlyk geweest? Een voorname Hemelfche Geest? Een van de zogenaamde Thronen , of van de Heerlykheden of Overheden ; welke uit zyn Hemelkreits op deze aarde was nedergedaald; om de menfchen uit 't verderf, en uit de Heerfcbappy der kwade Engelen , en des Over ft en der duisternis te verlosfen? En uit welk gewest was by dan gekomen ? uit den derden Hemel, by voorbeeld, of uit den vierden of zesden? Had by dan daar ook zyn volheid , of zyn byzender ryk van Geesten , daar hy als Hoofd over regeerde ? Hoe ver ging zyn magt en gebied, en binnen welken kring was bet bepaald ? Welke Overheden en Magten bad by onder zig ? Waren ''er ook eenige rangen van vroeger gébooren Geesten boven hem ? Welke, boe veel, en boedar.ige waren dan deze ? 2. Een andere vraag ontftond 'er omtrent de menfchheid van Christus. Hy had vele jaren onder de menfchen hier geleefd, en had dus zeker een lighaam gehad; in 't welk hy ook na de Euangelie-leer , aan 't kruis, voor de zonde geleden had, en 'er zyn bloed geftort: Maar volgens de wysgeerte was 'er in zulke lighaamlyke ftof , als daar de men. fcheiyke lighamen uit beftonden , een bron van zedelyke onvolkomenheid en kwaad, en vooral in de dikke vogten, en 't bloed; het welk men zelfs by de offerhanden op de boze Geesten in de lugt enige betrekking meende te hebben. Hoe was bet derhalven met dit lig-  C *4 -) lighaam van Christus gelegen ? Was 't viezent* lyk vleefchlyk geweest ais 't onze ? Had hy ook wezentlyk bloed gehad, en leed dus de wysgeerte hier een uitzondering ? Of had het lighaam des Heren uit een andere zuiverder ftof beflaan ? Was hier misfchien ook iets alleen na fcbyn by gebeurd? Maar verder, Christus was na zyn dood weer opgeftaan, en van de aarde ten Hemel opgevaren. Hoe was dit in opzigt tot deze menfchelyke nature toegegaan ? Had die Hemelfche perfoon het lighaam , dat hoedanig het ook mogt geweest zyn , tog niet Geestelyk , maar ftoffelyk was, in de zuivere gewesten des Lichts met zig ingevoerd? en leefde hy nu mede in zyn eigen kreits onder zyne Geesten ? Of was de Hemelfche Geest alleen na zyn volheid en hemelftreek zvedergekeerd; en de menfchheid in eenig lager geivest beneden dezelve geplaatst gezvorden? 3. Een verdere bedenking, die met de eerstgemelde verbonden was, betrof de Verlosüng, door Christus den menfchen te wege gebragt. De Heiland had na 't Euangelie, den wille des Vaders hier geopenbaard : In hem had men vergeving van zonden; en wierd voorts der gelukzaligheid deelagtig. Dan, hoedanig was deze gelukzaligheid, welke men in Christus verkreeg? Was zy volkomen, of kon onze natuur nog tot een verhevener geluk door eenig ander wezen opgevoerd worden? Bleven de gelovigen nog niet enigzins met de andere menfchen hier onderhevig aan de werking der onvolmaakter en boze Geesten van de lagere gewesten ? en was deze onzigtbare magt niet zeer te dagten ? Welk geluk had de ziel by den dood t Welk  C G5 ) Welk de ganfche menfch by de opjldnding te verzvagten ? Wierd hy met zyn fiojfelyk, zyn vleefchlyk lighaam , in de verlichte hemelen opgenomen ? Kwam hy daar in den kreits, daar Christus regeerde , en wierd hy aan 't geflagt van zyn Engelen toegevoegd? of wierd hy beneden dezelve in de aangename preken van 't Paradys geplaatst ? daar men meende dat Enoch en Elias in opgenomen waren. Was daar ook misfchien de menfchheid van Christus? 4. Voorts deed zig over de wys, op weite de menfch tot het heil, hem in Christus voorgefteld, kwam, eene bedenking op. Zy waren (dit wisten de Colasfers en Laodiceërs zeker,) door de kennis der waarheid en het gelove in Jefus Christus, der Goddelyke genade deelagtig geworden , en enige hunner hadden ook vervolgens zekere byzondere kragten en gaven van den Heiligen Geest, gelyk andere Christenen in dien tyd , ontvangen. Dog daar volgens de ftellingen der Wetenschap, de zielen in 't vleefc^ yk lighaam befloten , doorgaans enige bevoielting 'er van hadden aangetrokken, en 'er in haar nature zelve onzuiverder by waren geworden ; had ''er misfchien ook tevens een verborgen wérking van Christus , (wiens Gemelyke natuur Hemelfch, en na de Filofofie zuiver licht wds,) op dezelve plaats; waar by deze Goddelyke vonken opgewekt wierden, en 'er van 't Hemelfch licht in overvloeide; zo dat zy, door die verandering in haar aart zelve gezuiverd, voor de inwoning in hoger gewesten gejchikter wierden ? * E Een * Doclrina Orientalit Clement is Alexandt. Oper, fitbJvnSa. fub init.  ( ) Een hunner Euangelisten had by zekere, gelegenheden deze woorden gebruikt, (misfchien heeft hy het by 't dopen gedaan) Ontwaak gy , die slaapt ; sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Wat was dit te zeggen ? en hoedanig was dat lichten van Christus over de gelovigen. 5. Over de Ievenswys en zeden , die men te volgen had, hebben 'er ook'noodwendig vele vragen moeten geboren worden. De Esfenen en die de wysgeerte beoefenden zogten, zo als wy gezien hebben , de ziel, zo veel zy konden, van 't lighaam af te trekken, en ze 'er van onderfcheiden te houden : Zy onthielden zig ten dien einde van verfcheiden voedende fpyzen, en vasteden 'er nog geduurig by. Het wierd derhalven de vraag; of het niet goed zvas, dat de Gelovigen, die der beloften van Zaligheid deelagtig waren, en zig in Christus na den dood een geluk/laat in reiner gewesten voor/lelden , hier het zelve deden , en dit aardfche vleefch en bloed ook befireden ? God had wel eer door Mofes enige diergelyke inzettingen , de onderfcheiding der fpy-zen, het vasten, en de lighaamlyke reiniging betreffende, gegeven. Waren deze inftellingen van Mofes ook nog niet nuttig? en behoorden dezelve daarom ook van de Christenen niet betragt te voorden? Dezelve wet, gebood ook den Joden de waarneming van zekere feesten , en vooraf van den fabbath ; welken de Wysgeeren en Geleerden dagten , dat een geheimzinnig op- zigt  zlgt op de Hemelfche ordeningen en voorname Engelen-rangen hadde. Betaamde bet den Christenen , die zig de Hemelfche dingen ook moesten toorftellenderhalven ook niet, dat zy deze feesten en fabhathen insgelyhs waarnamen? 6. Verder zo waren 'er na de wysgeerte benevens Christus (veronderfteld, dat hy een dier Geesten van de Filofofen was) nog vele andere, en veelligt niet minder voorname en magtige Engelen. Moest derhalven , deze cok eenige eerdienst bewezen voorden? Welke betrekking had men op dezelve ? Waren 'er enige werkingen van hun op de Gelovigen? Kon men 'er ook openbaringen en voorzeggingen van verwagten ? Wat was 'er te houden, van de geheime plegtigheden, die eenige wysgeeren onder zig hadden ? Kon men door zulke dingen gemeenfchap met de goede Geesten hébben ? Kon men zig tegen de werkingen der kwaden 'er door beveiligen , of de ziekten , door bun veroorzaakt genezen ? Was 'et in dit alles iets goeds of kwaad? 7. By deze vragen en bedenkingen fchynt zig in de Gemeenten van Laodicea en Colasfe nog een andere gevoegd te hebben, niet uit het leerftelfel van deze Wysgeerte zelve; maar meer uit de wyze , op welke het tot hunne kennis was gekomen. De Joden, hadden zy vernomen, waren door God van ouds tot een b}'zonder volk aangenomen , en onder hun was de waare Godsdienst bekend geweest ; terwyl zy zelve in onwetenheid en zonde geleeft hadden; en zo, als zy uit de Wysgeeren vernamen, onder de Hecrfchappy van den Qverflen van 't gebied der duisternis E 2 wa*  C 6% ) waren geweest; en nu in den Christelyken Godsdienst fchenen de lieden van deze Natie de Hemelfche Geheimenisfen , ook nog veel beter, als andere leraars uit de Heidenen te kennen. Het was derhalven de vraag ; hoe het met de onderfcheidene volken by den Godsdienst gelegen was. Hadden de Joden in Christus nog iets vooruit ? en waren de gelovigen uit de Heidenen alleen een toevoegfel by hun gemeente, dat in de Israëliten mede gezegend wierd, zo als vele Joodfche broeders beiveerden? Moe t men zig daarom ook laten befhyden ? Of hieldt , zo als andere Euangelisten hun geleerd hadden^ by den Christelyken Godsdienst al'e onderfcheid van menfchen op, en [tonden ae gelovigen uit alle volkeren met malkanderen gelyk? Alle deze bedenkingen en vragen, hebben, zo ik wel oordeel, te Colasfe, Laodicea en Hierapolis, zo haast men 'er goede gedagten van de Gnostifche wysgeerte begon te voeden , op de baan moeten komen : En zy wierden 'er, daar de meeste hunner nog eerst onlangs het Christendom omhelst hadden, en hunne kennis in het zelve nog zeer gebrekkig was, voor de zuiverheid der lere en des Godsdienst; zeer gevaarlyk. De Apostel was ter dezer tyd te Romen gevangen, waar hy, in onzekerheid wanneer men hem ontdaan zoude, berigren van de zaak kreeg : Want niet alleen zullen de Efefers , onder welke hy in zyn driejarig verblyf veel vrienden en bekenden had gekregen, hem buiten twyfel dikwyls over den toeftand der dingen in Afiën, en onder anderen over den opgang, die de Filofofiie 'er maakte, gefchreven hebben; maar  maar men had ook , zo als wy uit de brie. ven zien, van Colasfe enen Epafras aan hem afgevaardigt; dewelke, gelyk hy een man was, die in den welftand zyner gemeente veel belang nam , hem zeker een naukeurig en omftandig verilag van den toeftand, waar in het Christendom in deze ftad was , zal gegeven hebben. Dezelve heeft hem buiten twyfel ook enige berigten medegedeeld, hoe het te Laodicea met de gemeente geichapen Itond, en welke denkbeelden men daar over de lere had ; dewyl deze beide fteden na by eikanderen lagen, en de gemeenten aldaar in goede verftandhouding fchynen geweest te zyn; zo dat de Apostel ook van deze laarfte, fchoon hy ze niet gezien had , een genoegzame kennis heeft kunnen hebben. Wanneer men egter den brief aan deze wat opmerkzamer leest, zo fchynt het haast, of 'er behalven de berigten , welke hy van Epafras en uit het fchryven der Efefers kon hebben, nog ene byzondere correspondentie tusfchen de Laodiceërs en Paulus hebbe plaats gehad: Want hy fchynt niet alleen hier en daar de woorden , welke hunne leraars by de onderwyzing in den Godsdienst gebruikt hadden aan te halen, als onder anderen het reeds boven aangehaalde Formulier C. XV. vs. 14. Van 't welke hy ook moet geweten hebben, dat men over den zin 'er van enige bedenking had : Maar 'er komen ook doorgaans in dezen brief zekere byzondere fpreekmanieren, en na den Gnostifchen trant zwemende uitdrukkingen voor , welke men in de andere fchriften van Paulus niet W. 3 aan*  C 70 ) aantreft; en by fommige van dezelve vindt men, 't geen opmerkelyk is, onmiddelyk een nadere verklaring gevoegd , waar door 'er een andere en betere zin aan wordt gegeven. Ik zal dit met een voorbeeld ophelderen: Een aanmerkejyk vinden wy Cap. II. 2. alwaar hy zegt, dat zy zelve, die uit de Joden waren , zo wel als de Laodiceërs weleer gewandeld hadden Qxark rov "Apvovrtf rfjf k^iaia; ra «\»o.) na den Overjlen van de magt der lugt; het geen zeker na de Filofofie dien Engel betekende , welke in onzen dampkring over zyn geflagt van geesten het bewind had; maar 'er onmiddelyk ter nadere verklaring van zyn mening op laat volgen (j£ zvib^atoc Ti vvv èvspyèvTo; tv Toï; viol; rr\; aTTi^eiai) van de geest, dat is, van de denkwys, welke nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; waar door dat eerfte denkbeeld van de wysgeerte weer word weggenomen : Want nu is de magt der lugt of der nevels by den fchryver niet onze aardfche dampkring; maar de duistere, en, om het zo uit te drukken, benevelde denkwys, die de ongelovigen volgen, en de Overfie van de magt der lugt , niet die Gnostifche Geest, die met zyn geflagt in onze lugt zyn zetel had , maar de fiorfprong en 't hoofd van" de onwetenheid, en het kwaad, dat üe ongehoorzame en boze menfchen hier beheerfcht: Het welk, indien het nader opgemerkt wordt, iemand natuurlyk op het vermoeden brengt, dat 'er by de eerfte woorden een• uitdrukking, van de Laodiceërs gebruikt, door Paulus wordt aangetrokken en overgenomen. Diergelyke plaatfen vindt men meer in dezen brief: Dog nergens fchynt zulk V ' een  C U ) een correspondentie tusfchen den fchryver en hen, aan wien de brief gerigt is, klaarder door te ftralen , als in 't derde Capittel ; van welke plaats, daar zy tot nog toe vry wat ingewikkeld geweest is, ik daarom ook wat omftandiger hier zal fpreken. Dezelve zou na 't gevoelen van vele uitleggers met een Parenthefis (tusfchenreden) van twaalf verfen beginnen , en het eerfte vers met het veertiende eerst weer zamenhangen; van hoedanige fchryferant het onvoegiyke voor ieder merkelyk is. Onze Nederlandlche Vertalers zyn dit ook voorgekomen, met m het eerfte vers de woorden , lk ben, te las'fen, 't welk de mening van den fchryver nader fchynt te komen ; want het Griek leb laat zulk een verzwyging toe. Dog nu blyft de volgende reden tot aan het tiende vers, nog ongeregeld, en in een opeenftapelmg van. gelykluidende gezegden verward ; het welk iemand , die' de gemene Nederduitfche overzetting ter dezer plaats wat oplettend leest, ook gemaklyk in 't oog zal vallen:'Naamlyk, in 't twede vers fpreekt de Apostel van de bediening der genade Gods hem ten hunnen opzigte gegeven: Zegt in 't derde en verv.; dat hem door openbaring de Geheimenis was bekend gemaakt; welke in andere geflagten , van de menfchen kinderen niet zo geweten was , als zy was geopenbaard aan de Heilige Apostelen en Profeten in den geest, naamlyk dat de Heidenen mede-erfgenamen waren enz. : Daar op weder in 't zevende vers; dat hy een dienaar van 't euangelie geworden was na de gave der genade Gods enz. Vervolgens in 't agtfte en  C ?0 negende vers 'er wederom boven op; dat aan htm, de mmfte van alle de heiligen ("niet meer heilige Apostel en Profeet in den geest) deze genade gegeven was , om het evangelie onder de Heidenen te prediken, en alle te verlichten, welk het deelgenootfibap van de Geheimenis was ; t welk zeker een wonderbare opeenhoping van woorden is : En wil men mi deze zo zeer in malkanderen lopende herhalin. gen hier geen plaats geven, en fchynt zulks van den %! van Paulus vreemd te zyn, gelyk het dit ook wezentJyk is; zo is 'er geen ander middel, om de orde der reden te bewaren , dan dat men in 't zesde vers achter de woorden h ™ Xfiv5, in Christus, een onderscheidingsteken ftelle ; welke enkele flip ook in der daad hier alle zwarigheden kan wegnemen; want dan wordt de vertaling van de plaats deze: i. Daarom ben ik Paulus, de gevangene van Christus Jefus voor u, de Heidenen. 2. En zogy, (ïi7s, in andere handfchrif. ten ltaat h7s x«i) de bediening der Goddelyke genade my ten uwen opzigte gegeven gehoord hebt 3. dat my by openbaring de Geheimenis is bekend gemaakt (te weten , zo als ik boven kortelyk heb gefchreven, 4. waar by gy het lezende over myn gedagten wegens de Geheimenis van Christus kunt oordeelen.) 5. Dewelke in andere gejlagten aan de kinderen der menfchen niet zo ts bekend geweest, als zy nu geopenbaard is aan de Heilige Apostelen en Profeten door de Geest; 0. dat de Heidenen mede-erfgenamen zouden zyn, en tot het lighaam behoren, en zy mededeelgenoten van zyn belofte in de Christus worden? Zo ?s door het euangelium 7. (van "t welk ik na de  C 73 > genade-gave Gods my verleend, 72a de zverking zyner kragt, een dienaar geworden benf) 8, aan Tny de min/Ie van alle de heiligen die genade gegeven,, dat ik onder de Heidenen den onnafpeurtyken rykdom van Christus predike ; 9. en alk lieden /ere , welk een inrigting 'er omtrent de Geheimenis is gemaa.it ; deivelke voor alle de eeuwen verborgen is geweest by God, die alles gefchapen beeft enz. Maar deze verklaring, de enige, waar by de reden geregeld blyfc, dan aangenomen zynde; zo is het openbaar, dat de woorden in 't adej'jde, 5:0 en 6-^ vers niet des fchrijvers eigene zyn, maar een aanhaling van het geen , de Laodiceërs wegens hem gehoord hadden; of, dat het zelve is , dat hy hier een plaats uit een brief van hun aantrekt; en 'er hun in 't zevende vers en verv. tot het dertiende op antwoordt. Dit zelve , 't welk men uit het beloop der reden, zo men 'er eenige orde in onderftelt, fchynt te moeten opmaken , wordt ook door de uitdrukkingen zelve, die hier voorkomen , niet weinig bevestigd. Nooit noemt Paulus, als hy aan de {gemeenten fchrijft, zig zeiven den Heiligen Apostel en Profeet 1 nog drukt zig op die wys uit , dat hem een geheime wetenfehap bekend gemaakt is, die nooit van andere menfchen zo gekend is , als nu van hem en zyn mede - apostelen door den Geest. Hoedanige dingen, fchoon waarheid, de gemene welvoeglykheid niet wil, dat iemand ze zo van zig zelve zegge ; welker regels ook de Apostolen zelve niet overtreden: En wat deze plaats in 't byzonder betreft, zo ftraalt iet by de woorden van 't volgende vers; e 5  C74> ttiy de minfie 'van alk de heiligen enz. , tiaar genoeg door , dat hy deze hoge titels hier ontwykt, en voor de uitdrukkingen van 't 5de vers andere nederigere en eenvoudigere in plaats Helt. Andere fpreekwyzen, hier voorkomende, fchynen den ityl van Paulus ook niet zeer eigen te zyn, gelijk het Griekfche cuaua/iof, een woord, dat men nergens anders zal aantreffen : Dog voorts verdient het woord Mus-irpfoi', de Geheimenis , in vers, hier wel de meeste opmerking, wegens de aanleiding, die het geeft, om den fchrijver op verfcheiden andere plaatzen van deze brieven nader te verltaan. Naamlyk de Apostel geeft nu en dan in zyn fchriften aan enige byzondere, en niet algemeen by de Christenen bekende leringen dezen naam, by voorbeeld Rom. XI. 25. r Cor. XV. 51: Dog, de plaats Rom. XVI. 24 uitgezonderd, (en welke onzekerheden men aldaar in de lezing heeft, is des kundigen bekend) zo wordt dit Woord nog van Paulus in zyn andere brieven, nog van iemand der Ap'ostelen en Euv angelisten ergens gebruikt, om 'er de Christelyke leer in 't gemeen door te betekenen; ten zy het ware met een byzondere en uitgedrukte toefpeling op de Mysteriën of Geheime tiisfen van de Grieken en andere oude volken gelyk Matth. XIII. ir. In deze twe brieven, aan de Laodiceërs en Colasfers, en in dien aan Timotheus, is het daar en tegen zeer gemeen ; en de Apostel geeft in dezelve niet aan enige verhevenere en aan weinigen flegts bekende waarheden, maar aan de eerfte en eenvoudige grondftellingen van den Godsdienst, (en den ge-  C 75 ) gehelen inhoud des Euangeliums den naam van iwfr^im Geheimenis , Geheime zvetenfcbap. Deze zaak, welke in zig zeiven befchoud, zo wel ongevoeglyk, als vreemd en raadielagtig moet fchynen, vinden wy nu in deze plaats, (vefonderfteld zynde , dat wy hier enige woorden uit een brief van de Laodiceefche gemeente aan den fchryver lezen,) geheel ontknoopt, en het wordt blykbaar; van waar dit woord in deze brieven herkoomt. Naamlyk , de Laodiceërs, nu met de wysgeerte, die van Mysteriën zamenhing, bekend geworden , hadden het in hunnen brief eerst gebruikt j en den Apostel over de leer van Christus, als een Geheimenis, die aan hem geopenbaard was, gefchreeven; en hy hun antwoordende, heeft na zyn gewone fnedigheid dit woord overgenomen, en 'er in den brief gebruik van gemaakt, om hun denkbeelden des te beter te hulp te komen : Ter zelve tyd aan de Colasfers fchryvènde, die in gelyke omftandigheden verkeerden , en denkeiyk van dién brief, die men hem uit Laodicea gezonden had, bewust waren ; heeft hy 'er insgelyks hier en daar gebruik van gemaakt; en het vervolgens in zyn brief aan Timotheus nog een paar maal gevoeglyk te pas gebragt; wyl deze niet alleen te Romen * toen 'er d'e brief van Laodicea gekomen was, by hem was geweest, en 'er dus den inhoud van wist; maar hy ook in zyn fchryven aan hem, byzonder 't oog op de gemeenten van Afiën had ; alwaar men aan de leer wegens Christus dezen naam had gegeven : Welke dingen wy vervolgens, als wy van de plaats i Ti-  ( 7*) I Tim. III. if5. in 't byzonder fpreeken, getegenheid zullen hebben wat nader te verklaren. Ondertusfchen mag ik hier om de bovengemelde redenen in 't gemeen vastftellen , dat 'er van de Christenen te Laodicea, by gelegenheid dat de Gnostifche wysgeerte zig 'er uitbreidde , een brief aan Paulus te Romen is gekomen ; waar in zy hem, als die tot nog toe de voornaamfte man in Afiën geweest was, over enige leerftukken, van den Godsdienst hebben geraadpleegd. Dan den eigentlyken inhoud en het beloop van denzelven te willen bepalen , zou een onzekere en dwaze poging zyn ; alleen mag men het uit het antwoord dat de Apostel 'er op geeft, als waarfchynlyk ftellen, dat zy hem gemeld zullen hebben; hoe zy, die voor het grootfte deel heidenen geweest, en in hun onwetenheid na den Overflen van de magt der lugt geleefd hadden , nu door de prediking het gelove waren toegedaan geworden : Dat 'er enige onder hun waren, die Jefus zelve by zyn leven in Judea geboord hadden ; maar dat de anderen in zyn leer door Euangelisten onderwezen waren; van welker prediking zy den Apostel ook eenige hoofdzaken fchynen gemeld te hebben. Voorts dat 'er enige gelovigen uit de Joden , in de Wetenschap onderwezen , tot hun gekomen waren; en 'er uit het geen zy uit hun gehoord hadden , nu enige yragen en bedenkingen waren ontftaan; voor ql wegens den Perfoon van Jefus, wie hy was , en welken rang hy onder de Jhronen èn fleerlykbeden in de btmtlen had; desgelyks, over  jC 77 ) over déverlichtinge des Geesis, en de Christelyke Uvenswys enz.; in welke dingen zy geen zeker doorzigc hadden. Dat zy uit hunne Medechristenen verftaan hebbende, dat hy Paulus in 't byzonder tot een Apostel der heidenen was aangefteld, en dat hem door Goddelyke openharing de Geheimenis was bekend gemaakt enz. overzulks gefchreven hadden; en hem verzogten , dat hy hun zyn gedagten over de gemelde vraagftukken , wilde mededelen , en hoe het met de Goddelyke Geheimenis van Jefus gelegen was. In dezen brief nu fchynen enige Gnostifche ftellingen en fpreekmanieren ingelopen te hebben, welke van den Apostel in"'t antwoord weer ingevlogten worden; en zelfs zou men op fommige plaatfen behalven de rejds gemelde, kunnen twyfelen, of wy 'er gene aanhalingen uit lazen, by voorbeeld Cap. II. 12. IV. 22—24. Dog dewyl deze dingen onzekerder worden, zal ik hier geen verdere aanmerkingen over dezen brief der Laodiceërs maken : Alleenlyk mag ik 'er dit nog by voegen, dat het uit den ftyl in de aangevoerde plaats Cap. III. (zo wy 'er anders wel over geoordeeld hebben) is af te nemen; dat men tot het opftellen 'er van een Christen uit de Joden gebruikt heeft, of dat ten minden een zodanige 'er de hand heeft in gehad : Welke zaak ook op zig zelve niets vreemds heeft; daar de gelovigen uit de Jo. den op dien tyd in de gemeenten by zulke dingen wegens hunne meerder kundigheden doorgaans de eerfte waren; en 'er in de gemeente van Laodicea, fchoon meestal uit bekeerde Heidenen beftaande , buicen twyfel enige uic  uit deze natie waren : 't Welk ook uit het IVde Cap. vs. 2 r is af te nemen ; waar 'hy te kennen geeft , dat fommige van dezelve den Here by zyn leven gehoord hadden ; 't geen men van de Laodiceërs , die Heidenen waren geweest, niet onderftellen kan; maar veel eer van enige Joden, die ter dezer tyd zig in Afiën onthielden. Deze brief nu uit Afiën te Romen gekomen zynde , fchynt 'er de naaste aanleiding gegeven te hebben , dat de Apostel den tegenwoordigen ten antwoorde 'er op aan de Christenen te Laodicea heeft gefchreven. Ter zeiver tyd was, zo als wy reeds gezien hebben , Epafras wegens de Colasfifche gemeente aldaar, (die ook wel,, misfchien, den brief van de Laodiceners aan hem had overgebragt ;) en uit dezen verftaande , dat de Colasferen ook bykans in dezelve omflandigheden verkeerden , zo vervaardigde hy ook tevens een brief aan deze Gemeente: En wyl hy ter dezer tyd ook Onefimus , welken hy reeds enige maanden by zig gehad had, gaarn aan zyn ouden Heer te rug wilde geven; zo zond hy nu Tychicus met dezen dienstknegt, en de beide brieven aan de gemeenten na Afiën af; verkiezende 'er waarfchynlyk dezen toe, om dat hy zo wel een Afiër van landaart, als een gemeenzaam vriend en reisgenoot van hem was ; door welken hy de zaken in de gemeenten aldaar, dus enigzins kon befchikken; en hun zyn omftandigheden en de flaat van zyn regtsgeding, welken hy hun eens gaarn wilde laten weten, gevoeglyk berigten. Zo-  C 79 ) Zodanige waren de aanleidingen by de beide eerfte brieven. Wat voorts dien aan Timotheus betreft; zo hebben wy reeds boven gezegd, dat de Apostel na zyn ontflag uit de ge vangen fchap, terwyl hy nog in Italien vertoefde, denzelven aan dezen Euangelist, welke van hem na Macedonien en Afiën vooruk gezonden was, op weg heeft nagefchikt. Tot deze reis liepen ter dier tyd verlcheiden omftandigheden t'zamen; want de Gemeenten van die ftreken waren nu federt vyf of zes jaren van den Apostel en zyn gezelfchap niet bezogt. Sommige hadden tot dien tyd nog geen Ouderlingen of Diaconen gehad; en op andere plaatfen waren in dien tusfchcntyd nieuwe Christen-gemeenten ontftaan: Van welke dingen derhalven de Apostel met Timotheus nog te Ro. men zynde , mondelyk gehandeld had , en met hem afgefproken, dat, wanneer hy Macedonien doorgereist was, hy na Efefen zou overfteken , en aldaar zyn aankomst afwagten. Dog thands, na dat Timotheus bereids vertrokken was, vrezende, dat hy in Italien langer zoude opgehouden worden , als hy gedagt had ; en dat deze dus een geruimen tyd zonder hem in Afiën zou kunnen zyn; alwaar hy, behalven de andere zaken der gemeenten , ook met de daar nu heerfcher;de wysgeerte wat te doen zou vinden; zo fchreef hy hem in die omftandigheid dezen brief; en gaf hem daar by nog een omftandi. ger narigt; hoe hy zig in het ene en andere best zoude kunnen gedragen ; gelyk hy dit ook met zo veel woorden meldt ;'zeggende Cap  C 80 ) Cap. 111. 14.. Deze dingen fihryve ik u, terwyl ik eerlang by u hope te komen , dog zo ik vertoeven mogt, op dat gy weet, hoe men in 't buis Gods moet verkeeren. § V. Welke oogmerken de Apostel met bet fchryven dezer brieven gehad heeft; en van derzelver inhoud in 't algemeen. Na het geen wy dus ver van den toeftand, waar in het Christendom in Afiën was , eri van de aanleiding, welke Paulus tot het fchryven dezer brieven gehad heeft, opgemerkt hebben, zullen nu de oogmerken, welke hy in dezelve heeft , niet meer duister zyn. Behalven de algemene bevordering van kennis en deugd by de Christenen, welke de Apostelen by alle hunne brieven zig hadden voorgefteld , en van welke dingen Wy derhal ven thands niets behoeven te zeggen ; is het hier zyn voorname bedoeling, de onzekerheden uit de Gnostifche wysgeerte in de gemeenten van Afiën ontftaan, te verklaren, de verkeerde opvattingen, die men na dezelve 'er van enige leerftukkcn begon te maken , weg te nemen, en de Christenen van die landftreek voorzigtig van deze zogenaamde Wetenfehap af te trekken ; by den brief aan Timotheus in 't byzonder, dezen Euangelist te onderrigten, hoe hy zig tegen den voortgang 'er van moest verzetten, en wat hy voorts in acht had te nemen, om de gemeen-  C 81 ) meenten, welke hy bezogt, in behoorlyke or> de te brengén. Deze zaak hier op zig zeiven klaar genoeg zynde, zullen wy'er niet langer op ftilftaan: maar het onderwerp vervolgende nu byzonder opmerken ; wat de Apostel ten dezen einde dienende in elke der brieven, vermeldt, en welke denkbeelden hy zyne Christenen van die leerftukken geeft, die na den vorigen IVden § 5 door de Filofofie onder hun in bedenking kwamen, en over welke 'er de daar gemelde vragen uit ontftonden: Want op die wyze zal ons de inhoud der brieven over 't algemeen klaarder worden; en de zwaarfte en duisterfte plaatfen in dezelve 'er by ontwikkeld en verklaard zynde , zullen wy vervolgens 't overige, dat niet zo veel moeilijkheid heeft, gemakiijk met de ene en andere korte aanmerking kunnen toelichten. Den brief aan de Laodiceners ("want dezen zullen wy hier gevoeglijkst de eerfte plaats geven) begint den Apostel met dankzegging aan God, welke hun, zegt hy, met de Hemelsche Zaligheden gezegend had , en hun tot zyne kinderen aangenomen in Christus, die hun verlost had met zyn bloed. Na deze voorbereiding, (met de wysgeerte bereids niet zeer overeeniomftig) berigt hy hun (Cap. I. 10 en verv.) dat het Mysterie , of de Geheimenis van den Christelyken Godsdienst hier in was gelegen; dat God den Heere Christus nu toï een Hoofd van alle dingen in de hemelen en op aarde gemaakt had ; en dit, zegt hy , was het eeuwig plan van God geweest; 't welk die by zig zeiven gehad had, tot F dat  C 32 ) dat hy, de eerfle tyden afgelopen zynde, 'er ntt een fchikking van dingen na gemaakt had: Agtervolgens welke hy en anderen , die eerst in ■Christus geloofd hadden , tot Apostelen waren, verkoren ; en zy in Afiën , het euangelium gehoord, en vervolgens, toen zy geloofd hadden, de gaven van den Heiligen Geest hadden onU vangen. Hier op vs. 15 en verv. gemeld hebbende met welke blydfchap hy hun gelove vernomen hadde , en dat hy God bad , dat zy in 't Christendom nu verdere vorderingen mogten maken, om het heil hun 'er in voor gefield, en het grote -werk van God aan hun, 't welk met zyn werking , die hy omtrent Christus betoond had, mogt vergeleken worden, regt te bevatten , zo gebruikt hij, om hun dit laatfte omftandiger te doen begrypen deze volgende aanmerkelyke voorftelling, Cap. 20—II. 10 dat God den Here Christus van onder de doden opgewekt had, en hem aan zyn regterhand in de hemelen gezet , ver boven alle Vorstendommen en alle die Geesten en Engelen van de Filofofie, en niet alleen boven deze , maar boven alle waardigheden, die 'er in alle eeuwen mogten plaats hebben; en hem als enen, die zo boven alles verheven was , der gemeente tot een Hoofd had gegeven; en dat hy desgelyks hen, die ook als 't ware dood waren geweest door de Zonde, nu met Christus had opgeivekt, en levendig gemaakt, en met hem in de Hemelen gezet. Alwaar , gelyk by de eerfte gezegden de gedag:e, dat Christus een van de Hemelgeesten der Gnostifche wysgeeren was , zo by de laatften alle denkbeelden van een onvol-  C 83 ) volkomen verlosfing en een aanftaande gelukzaligheid in een paradvs of zeker lager gewest, ten enemaal vervallen. In'deze zelve plaats komen nog enige andere gezegden voor , welke insgelyks hier onze opmerking verdienen. Vooreerst, dat hy (Tap. I. 23 \ van de gemeente der gelovigen zegt, dat deze let Pleroma (de volheid) dat is , het geflagt en byzondere ryk, van Christus is , in wien a.les tn allen opzigie volkomen is gemaakt (7* r« J«rr« ti TT** r?.r:8U£;s) ; Het geen zeker zyn opzigte op dezelve wysgeerte heeft, na welke Christus , als een der zogenaamde Thronen of Heerlykheden befchoud zynde , zyn voloeid en geflagt niet onder de menfchen nier beneden, maar onder de engelen, en in een der hemel-gewesten zou moeten gehad hebben. Daar beneven, dat 'er (Cap. II. 2.) als hy van den ftaat , waarin de Laodiceërs voorheen als Heidenen geleefd hadden, fpreekt, aan de Gnostifche uitdrukking , de magt der Lugt, een andere verklaring wordt toegevoegd ; waarvan wy boven gefproken hebben: * Maar tevens verdient het hier onF 2 ze * Doorgaans beeft men het woord tg zvi-^ro-Qvan den Geest) ter dezer plaats verklaard , als' of 'er rh T.\tJ^a. {dm Geest) ftond, en het op het voorgaande roy 'Aftrnrm {den Qverften) laten flaan ; 't we'k een fout tegen de taal zou zyn. De Groot meenda, dat het zo veel was, als n» aró/ptrctr (van de Geesten): van welke wys van fpreken men anders geen voorbeeld heeft. Na beide deze verklarineen zou Paula* hier geheel en al de taal van een Gnostifchen Füonof voeren; en dewyl men dezelve aan zvn redenen niet ge van kan , zonder de woorden 'er'dus toe to  C *4 ) se aandagt, dat hy zig zeiven en de gelovigen uit de Joden ten dezen opzigte met hun gelyk fielt, zeggende (vs. 3.) dat z'f, alle die van natuur Joden waren , ook weleer onder zulke ongehoorzamen behoord hadden, levende toen na hunne vleefchlyke begeerten en overlegging&ii en in den natuurlyken /Iaat kinderen des toorns geweest waren, even als de overige menfchen. Waar by men zyn mening veelligt nader zal bevatten , wanneer men gadeflaat, dat na de Helling der toenmalige Joden , de onderfcheiden volkeren op aarde onder 't opzigt en de Heerfchappy van zo veel engelen uit de lagere ftreken ftonden , en de Israëliten alleen de natuurlyke onderdanen van den waaren God waren: Voor welken bygelovigen waan by dit gezegde geen plaats meer over blyft. * Als wringen ; zo hebbe ik een andere aangenomen, by welke de orde in de reden bewaard bleef: En na deze nu is TTvévfia niet Engelen , die in de ongehoorzamen werken, maar de gemoedsbewegingen, en de denkwys , die bun bebeerfebt. Van welke betekenis van dit woord wy vervolgens , als wy tot den eerften brief aan Timotheus komen, nader zullen fpreken. * Het blykt bier uit, wat de uitdrukking oorzaak van verwydering tusfen Joden en Heidenen geweest waren , van Christus te F 4 nie- naainde Wedergeboorte, waarby de natuurlyke menfch volltrekt lydelyk moest blyven, eigentlyk niet te pas kon konijn. Deze en diergelyke belchryvingen, die vroegere Godgeleerden gegeven hadden, derhalven afgekeurd, of door lofisteryen ontzenuwd zynde, heeft men het opregt en Zaligmakend gelove aan het Volk vertoond , als een bovennatuurlyke hoedanigheid en beweging der Ziele, waar toe de Heilige Geest de door Adam verlorene kragten in dezelve eerst wederom fchiep, en de beginfels van *t geestelyk leven 'er in deed vloeijen; want het geen de vroegere leraars van het zedelyk onvermogen des menfchen om uit de werken der Wet zyn eigen regrveerdigheid voor God daar te ftellen, te regt gezegd hadden, hebben deze latere toegepast op een volllagen onmsgt om 't Euangeüum te geloven. —— De leer van regtveerdigmaking om Christus wilie , die men als by c!e herforming te zeer bevestigd, niet regelregt kon wegnemen heeft men aan een zyde laten ftaan , en ondertusfchen een andere volltrekt ftrydige ingevoerd; na welke de menfch volgens zeker accoord, van hun voor 't Verbond van genade uitgevent, voor zyn geloof en bekeering de vergeving der zonden en alle Zaligheid van God bedingt", en hy niet meer uit loutere genade en om niets geregtveerdigt wordt, maar een zeker geheiligd regt by God heeft, om 'er zyn regtveerdiging op te eifchen : Wan: de genade , waar aan deze leraars zig beroemen, het alles toe te fchryven, is niet de barmhartigheid van God in Christus, die buiten ons is; maar de bovennatuurlyke goede hoedanigheden, die de Heilige Geest den menfch na hun begrip ogenblikIyk inftort. De regtveerdigheid des geloofs is diensvolgens in het zamenftelfel van deze geen leerftuk van dit gewigt meer, als het in dat van hunne voorvaderen (jk meen, ook in dat van de Apostelen} was: Her zwaartepunt heeft zig om zo te fpreken hier verzet, en by hun is nu die overnatuurkundige gril, dat de menfch in zyn eerfte bekeering volltrekt lydelyk is9 het leerftuk , waar by de Kerk ftaat en valt.  C 88 ï niere gedaan waren in zyn vkefcb, selyk hv zig uitdrukt, en dat het nu maar een lig, haam Het Euangeiium is den menfchen onnuttig gemaakt, hl°L™n ?etfP°or Farifeën den Hemel voor 5L Zfiotern' om dat ^gens die leer door het h ?i r fCMora geen zekeren weg tot deZaligt'"ar'st°s geopend is; maar God van de ZonS.-n " rVe beh0"den zekere hoedanigheden en werkingen eifcht, waar toe zy even min in (laat zyn, ?!L 1 i" ,d.e? natuur,}'ken ftaat zig zeiven hunne regtveerdigheid by hem te bereiden. De roeping tot fPr7anpSnPn 'Haanmfningen 0111 Z'S 171£t G°d te late» verzoenen, de verkondiging van de geregtigheid van Christus, doen na dit ftelfel niets ter zaak, wyl toe niemand aan deze verzoening en geregtigheid deel kan krygen, als door een wonderwerk. _ Van de Werken des Heiligen Geest, welker noodzaaklykheid Sn™ gt iTff Z;S de, geënte gegeven heeft van te willen verheffen, heeft men in de daad zig Gode onmfn 1%1 onbetaamlyke begrippen gemaakt; want jnen heeft de leiding en gaven van den Geest , die na Paulus woorden in alle reden en wysbeid zyn' nie» alleen vaq de reden en gezond verlland onderfcheiden, maar ze er tegen over gefield, Ik mag meer Se?: u\BPT' wfar door deze nu leren, dat de rnenfcben bekeerd worden, is ook de regte Geest van Christus niet; want indien hy dit was, zo zou hy de volkomenheid van zyn ZoenofTerhande erkennen, en dus de menfchen, aie 'er op vertrouwen wilden, niet m den waan brengen, dat'er beneven dezelve voor de vergeving der Zonden enige der natuur onmogelyke zielsgeftalte van God geëifcht worde: Ook leven zy, die zeggen, dat zy van dezen Geest geleid zyn , door hem piet in den enigen Heiland en Zaligmaker Christus, zo IL i? A^°fre!eu^n Zig getul'gden, maar na hun eigen leerftelfel hebben zy, alvorens in bem te geloven, dat», toen zy nog buiten hem waren, bereids het pegmfel van het geestelyke leven in zig zeiven ™. nad. —De Christelyke heiligheid is in Fantastike aandoeningen verkeerd geworden, dewyl de liefde tot fcod. en onze medemenfehen, zo ais die uit een ong°- vsinscl  C 89 ) haam van gelovigen was ; en diensvolgens^ dat zy, fchoon voorheen Heidenen, niet F 5 meer veinsd vertrouwen op hem voortvloeid , zo wel als waarheid , matigheid en alle deugden , die in menfchelyke wysheid en reden geoefend worden , na dit leerftelfel het eigentlyke en wezentlyke der Christelyke Godzaligheid geenfints uitmaken ; maar dit in bovennatuurlyke bewegingen des gemoeds beftaat, en ïn zekere hebbelykheden, die den menfch zonder dat hy'er by werkzaam is, van God worden ingeftort. 3 Dit zyn de ftellingen, die uit de leer van de lydelyke bekeering en verdorven reden zyn geboren, en om dezer verkeerdheden wille was het alleen, dat ik hier wat omftandiger van de betekenis van het woord nature by Paulus heb gefproken, en geenzins om de gehele bedorvenheid en zondigheid des menfehelyken geflagts , waarin ik my alle dagen ook zelve gevoel te delen, 'er medé*f>ntkennen of te verkleinen. *t Is te verwonderen, dat men, na door de Reformatie op een beteren weg gekomen te zyn, wederom zo een groten afval heeft kunnen ftigten ; en nog meer, dat men de onbefchaamdheid heeft, om deze t'zamenfhnfing van Farifaïsme en Geestdryvery niet alleen voor het Euangelium van Christus en zyn Apostelen uit te geven; maar ook die genen, die 'er niet in toeftem» men willen, 'er om van onregtzinnigheid verdagt te Maken ; Dog misfchien is hier ook het fpreekwoord van Paulus bevestigd geworden; dat een klein beetjen overgebleven zuurdefem den helen klomp heeft aangeftoken : Het welk ik egter hier niet zegge, als de Herformde Kerk van Nederland befchuldigende, want ik weet, dat zy een zeer groot aantal van leraars heeft, die in hun ziel van deze dwaasheden een afkeer hebben; en die hun best doen, om de menfchen gezonder denkbeelden van het Christendom in te boezeJiien: Dog het is van den anderen kant ook waaragtig, dat het 'er moeilyk wordt de waarheid te bewaren, en dén aandrang van'de dwepery en de blinde drift des gemenen Volks, dat 'er van de Farifeen op onderfcheiden plaatfen met deze denkbeelden doortrokken. U, den nodigen wederftand te bieden.  C9e ) meer vreemdelingen en bywoners, maar medeburgers der Heiligen en huisgenoten van God waren: By deze gelegenheid Cap. Hf. r. gezegd hebbende, dat hy, om bei prediken van deze dingen, nu de gevangene van Jefus Chistus voor bun was , en daar op de bovengemelde plaats uit hun brief wegens zyn Apostelfchap en hoge verlichting aangetrokken hebbende, beantwoord hy dezelve op die zedige wys , als wy boven gezien hebben , 'er by voegende, dat deze bekendmaking der geheimenis van Christus door hem en andere Euangelisten gefchiedde , op dat de Vorstendommen en Heerlykheden in de Hemelfche gewesten nu door de gemeente de veelvoudige wysheid van God zouden leren kennen volgens zyn eeuwigen raad in Christus. Het welk de verwagting van een nadere openbaring door Geesten of Engelen , en van ontdekking ener nog verhevener weg tot de gelukzaligheid ten enenmaal affnydf. En op dezen voet nu voortgaande befluit hy eindelyk met te zeggen , dat hy zyn kniën buigt tot den Vader, van wien alle geflagten in hemel en aarde herkomen , dat zy meer en meer door zynen Geest na hunne redelyke zielsvermogens mogen gefierkt worden , en Christus door 't gelove in hunne harten wonen ; op dat zy met alle de gelovigen mogen kunnen begrypen, zvelke de lengte en breedte en diepte en hoogte zy, en de liefde van Christus befeffen, die de wetenfehap te boven gaat; ivu ttM^uo-i éi? txolv ro 7rXy)pwfj,a t« ©es, ten einde zy vervuld ("mede toegevoegd) mogen worden 'tot de gantfche volheid Gods; dat is tot zyn gantfche ryk, en de menigte van zyne die-  ( 5>i ) dienaars en aanbidders zo Engelen als menfchen. In welke plaats het na alles, dat wy boven reeds gezegd hebben klaar blykt, dat hy met de termen van wysgeerte zelve de Laodiceners van deze wysgeerte poogt af te trekken. Het overige gedeelte van den brief betreft de zeden en levenspligten; dan in de ontvouwing 'er van telkens enige leerftukken, waar uit hy ze afleidt en bevestigd , invlegtende, laat hy niet na ook hier de wysgerige misvattingen omtrent dezelve tegen te gaan. Het begint (Cap. IV) met een vermaning tot eensgezindheid en onderlinge verdraagzaamheid, welke (vs. 4 en verv.) met deze, van 't Gnostifche leerftelfel zeker gantfch vreemde reden word aangedrongen, dat het één lighaam van gelovigen is, en éène geest, één Here, één gelove, één doop, één God en Vader van alle enz. Als hy hier op (vs. 7 en verv.) van de onderfcheidene gaven van den geest fpreekt, haalt hy de woorden van Pfalm LXVIII. vs. 19 aan. Gy zyt opgevaren in de hocgte , en maakt 'er in 't voorbygaau deze aanmerking op; dit nu, hy is opgevaren, zvat is dit anders, dan dat hy eerst is nedergedaald na de lagere delen der aarde: Hy zelve is het, die nedergedaald is, en die opgevaren is loven alle Hemelen. By welke plaats , die in 't algemeen weinig begrepen is, ik om de reden niet te zeer af te breken , hier maar alleen zal aanmerken , dat de Apostel het oog fchynt te hebben op dat Gnostifche begrip; dat niet het hoogfte Wezen en de Op. perheer aller dingen , maar wel fomtyds die he-  hemelfche Geesten, welke beneden hem woonden tot onze aarde en haren duisteren omkreits nederdaalden, en de verdere verklaring onder in een aantekening zal plaatfen: * Dog * DePfalm, waar uit de woorden ontleend zyn, is by gelegenheid , dat de zogenaamde Arke des Verbonds, de Zinnebeeldige throon van God na Zion Wierdt overgebragt , en God dus in 't midden zyns Volks, als 't W3re, zyn woonplaats nam, opgefteld, cn van de Dichter in den trant der oude Hymnen (lofzangen) op de volgende wys geregeld. Hy vangt aan met de volmaaktheden, magt en algemene goedheid van God aan de menfchen te zingen ,• en befteedt 'er omftreeks festien regels toe. Vervolgeus vermeldt hy (.vs. 8 en verv.) uit de gefchiedems de Goddelyke leiding van zyn Volk , van dat het uit Egypten getrokken was , tot dat 'het aan Palestine, het tegenwoordig vaderland , was gekomen , en het bemagtigd had. Hier op koomt hy met het fesüende vers tot eigentlyk onderwerp van zyn lofzang , welk gedeelte hy op een byzondere, dog zeer fraje wyzc, Uitvoert. Het begint, namelyk, met een tegenwerping door een onderfcheiden choor, zo 't fchynt, gedongen ; dat de fchone en hoge berg Bafan een gefehikter plaats voor den plegtigen diëtist van God Jehova was , dan de lage heuvel Zion; wanneer men dus aanheft. De berg Bafan, is een berg Gods De berg Bafan een berg met toppen: Hier op wordt in een tegen-zang dit antwoord gegeven: Wat aanfcbout gy de hooggetopte bergen Dezen berg (Zion ) beeft God tot zyn woonplaats verkoren; En ook zal Jehova 'er wonen in alle tyden. Vervolgens koomt 'er vs, 18 weer een tegenwerping, dat zo de Bafan afgekeurd word, dan de berg Si;  C 93 ) Do» in 't volgende , als hy van de Onderfcheiden gaven van Christus der Gemeente mes-ui ai , daar Jehova in zyn heerlykheid , in donderwolken en vuur op was nedergedaald en de Wet gegeven had, de heiligfte oord was, en de beswaamfte p.aats om 'er hem nu te offeren , en te aanbidden; 't geen dus wordt uitgedrukt. God beeft tienduizend flrydwagens: Jehova is onder duizenden fpannen. Sinai is bet Heiligdom. * Na de by de Hebreeufche dichters gewone vergeJyking van den door de wolken rommelenden donder by het gedruis van ftrvdwagens, of nog zinnebeeldiger van wagens, die met Cherubs befpannen , ogenbliklyk op alle zyden voortftuiven, en door de lugt bolde-en. En op deze twede tegenwerping worden nu ter beantwoording de hier van den Apostel aangehaalde woorden gezongen. Cj zyt opgevaren in de hoogte, gy hebt gevangenen ge. vangen genomen. Gy hebt gaven uitgedeeld onder de menfchen. En zyn 'er ook nog die zig afwenden van by God Jehova te wonen ? In welke opeenvolging en zamenhang van gezegden het ligtelyk openbaar wordt, welke denkbeelden deze woorden m den Pfalm uitdrukken; de volgende, da' God op Sinai, daar hy met zyn heir op nedergedaald was, niet was gebleven, dat deze berg daarom voor zyn Heiligdom zou worden aangezien , maar weer * Ik heb hiel de Hebreeuwfche woorden wat anders over^ gezet , als in onze Nedeiduitfche vefcaling gefchied is , en vooi een tviefpan genomen : Desgelyks heb ik ia de 'andere veilen enige rerandering in de vertaling gemaakt, van welke taalkundigen de redenen van zelve zullen kunnen nagaan , of ik ze opk misfchien wel eens by ten andeie gelegenheid daai het betel , daa hiel , te M» V09BU, wat nadci zal opgeven»  medegedeeld, gebroken heeft, verdient ook het beflint in 't 14 vers enige opmerking; dezeL ve Zle! f„a ds femelen was opgevaren; dat hy vervol. rPn hde,Vyanden van Israël' die tevens de zyne wa- veie' en ve'rfch"^"0" g6Vangen gev0erd' e" voorts SerfnVn V dene 20 geestelyke als lighaamlyke en 11, P,Ve", aan de menfchen gefcbonken, 5pJ? "^''agelyks fchonk; en over zulk!, dat voor In Pgrnadlgen en menfchlievenden God 'van Israël ' ,nn ^ 'Sdom en plaats van aanbidding in 't midden en Zlï£ gfch!kter was» dan ene op den eenzamen zelfl S.tr mde woesty«en vanArabiën; en het iJhnv, r y,k Was.' niet in de nabyheid vaA dezen IferZ 1 vkhe,n, verkeren; welk verheven en goeder, neren denkbeeld van de Godheid ook vervolgd word, en 'er m 'c twmtigfte vers op gezongen. ' Geloofd zy God dag aan dag: De God onzer verksftng zat ons onderfteunen: en verder vers 21. Die God is ons een God van verlosfingen, En hy Jehova, den Here, zyn uitkomften van den dood. t^fi "U J°°rtS de redenering van Paulus over de plaats betreft, zo is dezelve uit het tot dus ver ge! le1thvni«T°*f/U! be?"en' P"™ 15 OPGEVAREN, zegthy, wat geeft dat anders te kennen, dan dat h eerst " "^daajd è,f ra Mepu ^ tff ^totdel gere delen der aarde, namelyk, tot onze lugt en de oppervlakte van onzen aardbol, (niet deszelfs inwendige delen, of het graf) buiten twyfel, zo als wy in den text reeds gezegd hebben , ten bewyze, dat, vermits toghy, van wien David fprak, de ware God en a ,,Van Hemel en aarde was, het een verkeerde onderftellmge ware, dat niet de Vader en de Ópperneer der dingen, welke men na de Wysgeerte begreep S°m8 'n hetzuiverfte lichtte wonen, maar wel de y\ . Geeste". die in de Hemelen beneden hem w«en, tot onzen neveligen dampkring en aarde neder- kWi-  C 9J) ve , zegt hy , ftrekken daartoe , dat wy niet meer kinderen zouden zyn , die gejlingerd worden en omdryven met alle wind van leringe (i-i ty\ xvfJaa Tan aéfósjtatv > iv rccvïfyte lf(i( tY\v u&- SodVav tv TTAams) «ö dstf de menfchen ons verfchalken , en met loosheid de kunstige leerivys der verleidinge te werk feilen; het welk, hoe het op deze zogenaamde Wetenfehap toepasfelyk is , ik hier niet omitandig behoef te zeggen. Hier na voortgaande , om de phgten van den Godsdienst voor te Hellen, maakt hy deze algemeene voorbereiding , dat zy nu niet langer wandelen moesten, als de andere verftokte Heidenen : en dat zy zekerlyk het Christendom, kwamen.* Waarop hy, om de plaats verder te verklaren , 'er byvoegd : Hy zelve (Christus namelyk) is die, die nedergedaald is (in 't algemeen zo op Sinai, als nu by zyn menfch wording) en die opgevaren is boven alle Hemelen, fy« tcc 7favra, op dat by alles zoude vervullen. dat is alles bevatten, alles onder zyn gebied hebben, (weer met een term van de Filofofie) en dezelve heeft fommigen tot /Spostelen gemaakt, fommigen tot Profeten , fommigen tot Euangeiisten, enz: Welke redenering dus Christus niet alleen boven de Engelen de Filofofie fchynt te verheffen, maar hem de Goddelykheid en Opperheerfchappy der dingen toe te fchryven. » Deze redenering zou niet doorjaan tfgen veifcheidea Gnostifche fe&en van de twede en derde Eeu , by welke dï God der Joden voor eeu onvolmaakter of boze Engel wieri gehouden: Dog dit gevoelen, het geen op zig zeiven geen noodzaaklyk verband met het zamenftelfel , van 't wellt wy fpreken , heeft, is buiten tegenfpraak van later dagtekening , en alleen aangenomen om van de affchaffing der Mofaïlche wetten reden te geven. In 't leerftelfel van Ceiinthus en andere vroegere Gnostiken, die op de onderhouding Tan deze wetten sandiongcn > koo het geen j>U*ars hebben,  i 'dom, zo ook niet geleerd hadden; daar tog enigen uit hun Jefus zelve in zyn leven gehoord hadden, en zy voorts in zynen Godsdienst waren Onderwezen geworden enz- ; en geefc daarop verfcheiden vermaningen,'tot waaragtigheid, zedigheid in 't fpreken , toegeeflykheid voor eikanderen , kuisheid vooral en eerbaarheid; ■welke hy (Cap. V. 7) aandringt 6 met in de hun gewone termen te zeggen , dat zy weleer duisternis geweest waren,-maar nn in den Here licht waren; en daarom als kinderen des lichts moesten wandelen, en geen deel nemen aan de onvrugtbare werken des duisternis, maar ze veeleer in de ongelovigen beflrafen ; op dat het kwade en fchandelyke 'er van ook aan deze door hun, als door het licht, geopenbaard mogt worden. By welke gelegenheid hy (vs. 13) in 't voorbygaan deze aanmerking maakt, dat alle aan 't menfchen verpand klaar ontdekte waarheid Licht genoemd zuord; en dat by (dié zekere leraar, dien zy te Laodicea gehoord hadden) daarom zeide, Ontwaak gy die slaapt, sta op van onder de doden, en Christus zal over u lichten. Hier op nog enige vermaningen tot voorzigtigheid, foberheid , en Godsdienstigheid hebbende laten volgen, fpreekt hy van Cap. V. 21 tot VI. 9. van de byzondere pligten der onderfcheiden levensbanden : In 't welke wy niets byzonders hebben op te merken , dan alleen , dat hy de mannen vermanende , om hun vrouwen lief te hebben, na 't voorbeeld van Christus, die de gemeente zo uitnemend lief had , Cap. V. vers 30 ten opzigte van deszelfs menfchelyke nature deze opmerkely- ke  C 97 ) ke uitdrukking gebruikt, dat wy leden van zyn lighaam zyn , van zyn vleefch en van zyn beenderen, met zinfpeling op het verhaal van Mofes Gen. II. 23 ; en dat hy, de by den gefchiedfchryver aldaar volgende woorden, daarom zal de man vader en moeder verlaten; en zyn vrou aanhangen , en zy zullen tot een vleefch zyn 'er in denzelven aasfem by gevoegd hebbende , hunnen Filofofifchen term mysterie (geheimenis) nog eens onverwagt te pas brengt, zeggende vers 31 en verv. , dit Geheim is groot: Dog ik meen bet van Christus en de gemeente. Dan gy lieden moet ieder voor uw hoofd, uw vrouwe zo lief hebben, als u zeiven. Het welk ik hier , als in den gemeenzamen brievenftyl , een wezentlyk aardigen en vernuftigen trek vinde, waarom ik het in 't voorby gaan aanroere ; anders zyn m deze vermaningen eenvoudig, en zonder verder opzigt enkel ter onderrigting van de onderfcheidene ftanden des levens gefchikt. Dog na dat hy hier mede geëindigt heeft, komen 'er op 't einde van den brief nog enige fterke trekken tegen de wysgeerte voor. Foor V overige Broeders , zegt hy (Cap. VI". 10 en verv.), zyt moedig in den Here, en in zyn flerke beerfcbappy : Doet de wapenrusting Gods aan , op dat gy bef aan moogt, tegen de kunstmatige aanvallen des Duivels; want wy hebben niet tegen vleefch en bloed te flryden, maar tegen de Forstendommen enz. Welke plaats net der moeite waard is, dat wy 'er enigzins by flil Haan , en de mening van den fchryver 'er in opmerken. Na het Gnostifche zamenftelfel, waar in het Zedelvk kwaad uit de Hof G Za-  Cs>n wierd!: afgeleid moest de menfch om tot de Zaligheid te geraken voornaamlyk zyn eigenlighaam , zyn vleefch en bloed den ftryd aan doen; tegen deze dingen, zegt hier Paulus, had men in Christus den ftryd niet: Maar men had dien tegen andere dingen; Vooreerst; tspo; t«? Ap%«f, 7tpof ra; E£iow, 77po- rac KotritoxftCTopaf r* ota t«r x. t. x. *ege7z öfe Vorstendommen, tegen de Magten, tegen hun die in deze duistere eeu het bewind over üe. aarde voeren. Welke uitdrukkingen zeker uit de Filofofie genomen zyn;. dog het, na dat hy zyn gedagten over derzelver Hellingen in 't voorgaande van den brief genoeg te kennen heeft gegeven , niet waarfchynlyk meer blyft, dat hy de Hemelfche Vorstendommen en Engelen der Therapeuten, 'er door verflaan hebbe, ("fchoon deze by de wysgeren eigentlyk die namen hadden): maaide gewone fnedigheid van den fchryver ieder die het leest, eer moet doen vermoeden, dat hy met deze termen hier vernuftig fpeelt en het oog heeft op de aardfche Vorsten, Priesters, Schriftgeleerden, Dwepers, en Wysgeren zelve, die toen de ganfche wereld in de onwetenheid en duisternis, waar in zy was, door hun gezag en invloed regerende, het Christendom aan alle kanten bezwaarden, en in zyn opkomst onderdrukten: Verder, rrf0{ ra ?ri>eu;iarix« rïjf iTovupiW év roT; twapavton , tegen het geestelyke van de boosheid omtrent de hemelfche dingen. Men denke 'er by om de leerlteilingen en geestdryveryen van deze zogenaamde wetenfehap zelve: Althands, de gedagte dat deze, zoomde verderfelyke denkbeelden, die zy van God en de Hemelfche dingen gaf, als  C 99 } als om de Godloze kunstenaryen, weke der. zeiver leraars in 't welk fielden, om de eenvoudige Christenen af te trekken en zig voor grote Apostelen te doen doorgaan, hier van Paulus onder den naam van %isorrtfa. » rolt i*Hfariois betekend wordt , fchynt op ver na zo vreemd en ongevoeglyk niet te zyn , als de verklaringen van die uitleggers , welke met deze woorden , ik weet niQt wat voor werkingen en bewegingen van de duivelen in onze lugt, van den Apostel menen bedoelt te zyn: En veelligt zal deze verklaring aanneemlyker worden, als wy den inhoud der andere brieven zullen overwogen hebben, en de gedagten , die den. fchryver van de (tellingen dezer Wtttnfcbap , en onder anderen van de aanvegtingen en den invloed der kwade engelen op de gelovigen , gehad heeft, ons 'er nog nader by zullen gebleken zyn'. Wy willen, daar het overige van dit hoofddeel niets aanmerkelyks behelst, 'er hier aanftonds toe overgaan, en nu den brief aan de Colasfers befchouwen. Deze is, zo als wy bo.ven reeds opgemerkt hebben , den Laodiceenfchen van inhoud en uitdrukkingen zeer gelyk, alleen fpreekt de Apostel in denzelven over de wysgeerte en de boven vermelde Hellingen nog wat omItandiger en wat vryer uit, dan in den vorigen. Na een voorbereiding, waarin hy den Colasferen meldt , hoe hy , nu hy te Romen hun geloof gehoord had, en Epafras hem vervolgens van hun geestelyke liefde t'kernwaarïs G 2 ge--  ( loo ) gefproken had , God wegens hunne gemeertfchap aan het Euangelium dankte , en hem bad, dat zy nu verder vorderen mogten, en een verftandige en volkomene kennis van dezen Godsdienst verkrygen; geeft hy, alvorens in 't 13 vers gezegt hebbende, dat God hun uit de heerfchappy der Duisternis verlost, en in 't Koningryk vau zyn geliefden Zoon overgezet had, in het vyftiende en verv. hun van den perfoon van Christus , waaromtrent de voornaamfte vraag hier viel , de volgende aanmerklyke befchryving: Christus is een beeld van den onzienlyken God, dat is; een Perfoon, waarin de onzienlyke God den menfchen, als 't ware, zigtbaar is geworden, een eerstgeborene, dat is, het hoofd, de opperfte, * vanalle gefchapene dingen ; want in hem zyn alle dingen in de hemelen en op aarde gefchapen, ra öfard xai ra óópartx, e.rt Opuww, «te xupiorrj •.«, are «/>%<«, art é?striui, de zigtbare, en de onzigtbare; zy mogen Tbronen of Heerlykheden, of Vorstendommen, of Magten h'eeten; alles is, SI avrx x» ti! avTov door hem en voor hem, gefchapen; en hy is voor alle dingen, en alle dingen tv ew érnx£- zyn in hem (met opzigt op hem en onder zyn beft uur) t'zamen tot ftand gekomen ; en hy , dezelve , is bet hoofd van het lighaam der gemeente, dewelke, «p y>i TrpwróVoxo;. een eerst gehoor en Overheid, dat is, een Overfte en een hoofd, * Voor deze verklaring van het woord Trpcoróroxo', van de gemene enigermate verfchillende, verzoek ik hier als nog verlof, wy! ik vervoltrens van ue eeuwige generatie van Christus wat nader denk te fpreken , en dan de betekenis van deze en diergelyke termen in de H. Schrift opzettelyk te ontvouwen.  hoofd, uit de doden is, wet yêvr,rai tv Traav avri? nfwTtvwv, op dat hy zelve in alles de eerfte in rang zoude zyn. Deze befchryving , welke Christus boven alle Hemelfche Geesten en Engelen der Therapeuten verheft , en hem het Opperbewind van de gehele wereld toekent , wordt vervolgens van den fchryver verder uitgebreid en verklaard. Want, zegt hy vs. 19, 20, het is het welbehagen Gods geweest , tv «uto 7ÏXV TO 7l\-y}pO0U.X KUTOiK tffUl , *ai SI auTg aro-arcXXa^ui rct wdvrct ii; avróv, dat in bci?2 het gantfche grote ryk in orde zou bejlaan • en dat hy door hem alles weer in onderlinge vriendfchap voor zig vereenigen zoude, vrede gemaakt hebbende door het bloed zyns kruis. Door hem zyn, V zy de Hemelfche, 't zy de aardfche dingen. Want dat ik ook de Griekfche woorden hier anders vertale, als in de Nederlandfche overzetting gefchied is , kan geen bedenklykheid veroorzaken; wyl dezelve, als men de omstandigheden, waar in hy fchryft gadeflaat, klaar blyken den zin, welken ik 'er aan gegeven hebbe, by den Apostel te hebben. Want wat rö TrA^a^a (de volheid of menigtè) by de Colasferen betekende, is boven reeds genoeg gezegd ; en xa-rorxsrv (zvonen~) is in deze betekenis by de Griekfche Joden, na 't Hebreeuwfche ps> en zeer gebruikelyk; zo dat men by voorbeeld zegge, 6 oixoc Karou^r of *f 7tókk x«tor£~, als een huis of ftad welgeregeld en van inwoonders voorzien is. * WelG 3 ke * Jer. XXXIII. 16. 'IspsceXrifi xöTo/xv«; 7n7re^ÓTcc;, Jerufalem tal zeker wonen. Ezech. XXVII. 3. Tfrus, dit aan de ingangen der zee woont (xarstxei.)  C 162 ) ke gewoonte van fpreken , de fchryver hier ook volgende verklaart , dat het ganfche heelal, en alle aard en hemelbollen met haar bewoners na het welbehagen Gods , in Cristus, dat is, door «zyn werking en onder zyn beftuur, geregeld en in orde beftaan; en dat, overmits de zonde op aarden in dit grote ryk der Godheid, als 't ware, een fcheiding veroorzaakte , God nu alles door hem weer onderling in vriendfchap brengen wilde, tot of voor zig, dat is, op dat alles aan zyn goedertierene oogmerken weer beantwoorden mogt, ■ en hy van alle weer gediend en ver-' heerlykt worden. Deze befchryving hun van' den Perfoon en de magt van Christus gegeven hebbende, voegt hy 'er vers 21 en verv: wegens hunne verlosfing dit volgende by en u lieden, die weleer vervreemd'waart, en vyanden van gedagten , (in andere handfchriften Haat, ky)?&s rijc Siavoiai dvrS, vyanden van zyn raad) heeft hy (God) nu bereids * in vriendfchap * Ik lees hier in 't Griekfch met een kleine verfcheidenheid, wvi Sri, in plaats van de gewone lezing Vvvt Si (welke verandering, toen ik ze gemaakt had, ik naderhand ook by Bowyer in the cenjeS. on the N. T heb aangetroffen). Na de gedrukte lezing zou de vertaling van de plaats dus moeten luiden. Het is het •welbehagen geweest, dat in hem enz.; en dat hy door hem alles in vriendfchap voor zig herjiellen zoude, vrede gemaakt hebbende door bet bloed zyns Kruis, door hem zeg ik. heNtellen, 't zy de dingen; die in de Hemelen,t zy die, welke op aarden zyn , en u lieden, die weleer vervreemd en vyanden van gedagten waart, in de boze verken: Dog nu beeft by u weer in vrier.dfcbap gebragt Het geen by een ganfeh ftroeven en ingewikkelde fcbryfltyl , duidelyk een verzoening der engelen door Christus zou onderlïellen.  C 103 ) fchap her/leid, w tS véfuth fw oif*ii «ww*i in zyn (Christus mzm\.~) vleefcblyk lighaam, door dei dood , op dat by u heilig en volkomen en onflraffelyk voor zig zoude daar /lellen: Zo gy alleenlyk in V gelove volhardt enz. Alwaar tte fchryver de bovengemelde Filofofifche zwarigheid over de natuur van Christus lighaam fchynt voor ogen gehad te hebben ; wa,nt waar toe anders deze overtollige uitdrukking het lighaam zyns vlee/chs , en niet maar blote lyk, zyn lighaam ? Hier na fpreekt hy van vers 24. tot 29 Cap. I. even als in den brief aan de Laodiceners van zyn Apostelfchap , en het werk hem van God 'er by aanbevolen , welke plaats enige nadere opmerking vordert. In onze Nederduitfche overzetting luidt de reden vs. 25/26, 27 woordeiyk op de volgende wys, 25 van welke (Gemeente).^ een dienaar geworden ben na de bedeelinge Gods, die my gegeven is aan u, om te vervullen bet woord Gods: 26 \_Kamelyk~] de verborgenheid, die verhorgen is geweest van [olle~] eeuzven , en van {alle'] geflagten , maar nu geopenbaard is aan zyne Heiligen. 27 Aan wien God beeft willen bekend maken , welke daar zy de rykdom der heerlykheid dezer verborgenheid onder de Heidenen , welke is Christus onder u , de hope der heerlykheid. 2 8 Den welken wy verkondigen enz. In welke vertaling over 't geheel niet zeer klaar , de reden van 27fte vers in 't byzonder verward en ingewikkeld is : Want wie verftaat het, dat God de verborgenheid geopenbaard heeft aan zyne heiligen , aan wien hy heeft willen bekend maken, welke de ryG 4 ke  C 104 ) ke heerlykheid van deze verborgenheid is on^ der ds heidenen ? of wat doen deze laatfte woorden onder de Heidenen by dezen zin ? en wie vindt zig nog niet meer belemmerd om deze denkbeelden in orde te brengen, als 'er vervolgens bykoomt, dat Christus onder de Colasiers, de hope der heerlykheid, deze rykdom van heerlykheid der verborgenheid onder de heidenen is-? Deze zwarigheid, die by de vertaling, zo aanmerkelyk wordt, is, als men den text wel inziet, niet in de woorden van den fchryver zelve , maar alleen in de zinineden van onze gedrukte boeken; want verandert men deze , en zet men agter fi£0f (God) een onderfcheidings teken (;) , zo loopt de reden zeer geregeld in dezer voege af. Fan welke (gemeente) ik een dienaar ben geworden, door 't van God ingeftelde ambt, my ten uwen opzigte gegeven; naamlyk, om alom het woord van God te prediken , de geheimenis die voor de eeuwen en geflagten bedekt is geweest ; (dan nu is dezelve geopenbaard aan de Heiligen, wien God gewilt heeft;) om bekend te maken onder de Heidenen , zvelke grote en Heerlyke dingen deze geheimenis bevat ; onder u lieden; Be év< Xpir«, wie Christus, de hope der heerlykheid i is; denwelken wy predikende alle menfchen leren: Want '6f in de betekenis van ris wie is niet alleen in 't Griekfch zeer gebruikelyk maar zelfs eigenaartiger; als, gelyk hier, de vraag niet is, wie iemand is, als wegens een Onbekende; maar hoedanig hy is, en van welke eigenjchappen en vermogen. Dit fcheen my wegens den zamenhang en het beloop der reden hier aanmerkelyk: Hoe dezelve voorts in  in de omstandigheden , waarin de gemeente van Colasfe was, en de vragen , die 'er uit de wysgeerte byzonder over de natuur en perfoon van Christus ontftaan waren , zeer gepast is, vereifcht hier, na het geen wy in de vorigen § gezegt hebben , geen verdere aanwyzing. In 't volgende twede Cap. legt de Apostel de reden , om welke hy hun op deze wyze fchreef, nader aan derl dag, lk wil u, zegt hy, niet onkundig laten, hoe grote zorge ik voor u lieden en de Laodiceners hebbe, en de anderen, die my in perfoon niet gezien hebben; dat zy vertroost mogen worden — en een volkomen en verflandige verzekerdheid des geloofs verkrygen , en de geheimenis van den Vader en Christus regt kennen ; waar alle fchatten , rr$ etCoia; xcti tvj yvxstus, van Wysheid en Wetenschap in opgefloten zyn , en nader vers 4. Dit meen ik , dat u niemand verleiden moge, djor fchynfchone redenen ; want al ben ik met het lighaam afwezig, ben ik egter met myn geest by u, en verblyde my, als ik de goede orde in u gemeente aanfcbouwe, en de grondvesten van uw Christelyk gelove; En daarom , zo als gy den Christelyken Godsdienst hebt aangenomen , blyft "er op dezelve wyze nu ook in leven • — en zvordt bevestigd in 't gelove , zo als gy (eerst) onderwezen zyt geworden. Na deze voorbereiding meldt hy vs. 8 en verv. hun de zaak zelve , welke hem voor de Colasfers en de andere gemeenten in dien oord zo bekommerd maakte : Ziet toe , dat u niemand als een roof wegneme met de Filofofie, en een yde'e dwaalleer , volgens de overlevering der menfchen, volG s gens  C ioo- ) gens de eerfte leerbeginfeh van de wereld, en niet volgens Christin. £n waarom nu de Hellingen van deze Filofofie niet volgens Christus, dat is, niet met het Christelyk gelove overeenkomstig, waren, voegt hy 'er in 't volgende vers by; daar hv dezelve woorden, die hy boven in den brief gebruikt had, weer herhaalt; fa iv.&osu tarn** ïtts» r6 7r\?>*ux r*ï« e.=óTTiTor. want in hem is het ganfche grote ryk der Godheid in orde aanwezig; ^w-wa-c lighamelyker zvyze, doet hy 'er hier voorzigtigheids halven by. Want de fterrenhemel , en zyn ftoffelyke bollen waren ieder zigtbaar, en dat de Godheid dezelve. met de fchepfelen , die 'er in waren , in goede orde geregeld zou hebben, door de reden zeker : Van de onzigtbare en Geestelyke wereld wist men daar en tegen op aarde weinig of niets ; en zo ene, als de Wysgeeren en de Therapeuten in haar zamenflel geformd hadden , was buiten tegenfpraak een loutere verfiering, waar voor geen grond of bewys was: Deze dingen derhalven in aanmerking nemende, zegt hy niet-, als na deze Filofofie, het ganfche ryk ;,v^«tix^c geestelyker wys, of zvat de Engelen en hemelfche craeningen, betreft, maar o-c^enxir, zvat de lighaamlyke aingen aangaat, als welker aanwezigheid zeker was. Aileenlyk zou na deze bepaling nu nog iemand te Colasfe hebben kunnen vragen , of Christus dan alleen de Heer en regeerder der lighaamlyke wereld, en der Hoffelyke hemellichten was, en niet van de Geesten ; dit komt hy derhalven hier voor , met 'er onmiddelyk (vs. 10) op te laten volgen, en hy is het Hoofd, idem 'Afj&  ( io7 j & Efiro-afj van alle Vorstendommen en Magt en; verklarende dus, dat welke Aaatsengelen en Hemelfche rangen 'er zyn mogten, en welke magt en voortreffelykheid enige dezer onzigtbare wezens in de Hemelen ook mogten bezitten , Christus 'er de Heer en het Hoofd van was, zo wel als van zyn gemeente uit de menfchen. Het t'zamenflelfel der Gnostiken dus in dit voorname ftuk ten tweden male uitdruklyk verworpen zynde , gaat hy voort en keurt nog enige andere Hellingen van deze leraars af, de verpligting tot de befnydenis, de wetten van Mofes , en de werkingen der Geesten op de menfchen betreffende : ln welken, fchryft hy vs. II, gy ook befneden zyt met ten 'befnydenisfe niet met banden gedaan is , th T>i drnxcOcs- Tiï *  Paulus dit woord elders gebruikt) en byzonder de Goddelyke Geesten en Engelen , die men beneden "den Vader der dingen'begreep te zyn, by de Platonifche en Egyptifche wysgeeren dezen naam dragen : Welke wezens de Apostel aan de Colasfiërs en Laodiceërs fchryvende de by hun gebruiklyke namen van Tbronen, Heerlykbeden, Vorstendommen, en Magten had gegeven; maar ze in dezen brief aan Timotheus, daar hy zig niet na de Gnostifche fpreekwyzen behoefde te fchikken,_ met den gewonen naam , dien zy by de Grieken hadden, Damons noemt. Desgelyks zo betekent 7ïvéuu*Ta by de heilige fchryvers niet alleen geesten , als perfonen aangemerkt ; maar ook alle bewegingen en aandryvingen van den menfch ekken geest, denkwyzen, ziels-neigingen, verbeeldingen, ingevingen * enz.: In welke betekenis, zo wy hier ook des fchryvers woorden opvatten , zo kan men 'er zeker niet uit maken, zo als men uit de gewone overzettingen zou kunnen befluiten, dat de Apostel van het gevoelen geweest is, dat de Duivelen aan hun dienaars ingevingen en openbaringen deden; maar hy vermeldt een ^voorzegging , welke men te dier tyd onder de Christenen , wegens de opkomst der zogeH 2 naam- * 2 ïpfisiaK II. 1. irordt niet beroerd neg deer Gf.zst, nog doét «oord, r.cg door hief ets door ons i Jonnn. IV. vs. i. Geloofd wiet ieder Geest, maar bcprcete ds geesten, of ZJ Uit God 2jb. vs. 3. Dit is de Gi est ■van den Antichrist, van deaelie gj geboord heit datzj koomt, en zj is nu reeds in dc weid. i Conr.th. X. v. 32. De Geestèn der Prefeten s>n den Profeten ***** worpen.  C "ff) naamde Gnostiken had ; welker geestdrijverijen en leringen van Dcemons en Ondergoden , uit deze wysgeerte zelve , welke de Apostel in deze brieven verwerpt , voortgefproten en afgeleid, ook vervolgens, met den aanvang der twede eeu en langen tyd daarna, de Christelyke kerk zeer beroerd hebben. Dezelve fchynen ook door de gewetenloze bedriegers verftaan te moeten worden , van welke de Apostel vervolgens hier gewaagt; als welke in geveinsde vertoningen van zonderlinge vroomheid toen te voorfchyn kwamen, en leerden, dat men zig van onderfcheidene fpyzen en dranken , als gevaarlyk voor de heiligheid der ziel, behoorde te onthouden ; en ten deele ook om dezelve reden het huwelyk afkeurden zo als wy uit de gefchiedenis van die tyden vernemen. Dog ik merk dat ik op deze wys met de verklaring van de plaats reeds te ver gaa, en zonder de woorden des fchryvers nog volkomen toegelicht te hebben, dezelve reeds tot zyn oogmerken brenge. Ik zal derhalven tot meerder opheldering 'er nog eenige aanmerkingen by voegende, de gezegden 'er in orde by/ nagaan. De woorden een fteunpilaar en grondvest van de waarheid, hangen aan de voorgaande, de gemeente des levendigen Gods. De kerk is dit egter niet, welke zelve veel eer nodig heeft door de waarheid onderfteund en 'er op gevestigt te worden; maar wel de leer, die den perfoon des Heeren Christus betreft ; waarom ik ze na 't .voorbeeld van oudere en nieuwere uitleggers  ( "7 ) gers 'er heb afgefcheiden. 'H ÏurPm de Godzaligheid, het woord dat 'er op volgt, betekent in dezen brief meermaals den Godsdienst, zo als Cap. VI. 5. De menfchen denken dat de Godzaligheid (de Godsdienst) een kostwinning is. Na welke wys van lpreken , het geheim der Godzaligheid even 't zelve zal zyn ,. a's het geheim van den Christelyken Godsdienst. Over deze zaak , waarover men hem uit Afiën gevraagd had , en over welke aldaar ter dezer tyd zo veel bedenking ontftaan was, verklaart hy, zo als ik aanmerkte, zig hier vry uit en beflisfend , met te zeggen, dat geen Engel, geen Hemelfche Geest , geen Dcemon of geboren Ondergod maar (zo althans de gewone lezing waar is,) God geopenbaard is in 't vleefch. Van dit laatfte zullen wy, zo ver het de lezing betreft, vervolgens nader fpreken : Thands merk ik by dit gezegde alleen op , dat de fchryver met de uitdrukking in 't vleefch , dat is , in een lighaamlyke, menfchelyke natuur, die even als de onze aan zwakheden pynen en den dood onderhevig is, op de in Afiën verfpreide ftelling , dat het lighaam van Christus van een Geestelyker aart was , het oog fchynt te hebben. Wat geregtvaardigd in den Geest te kennen geeft, blykt ligtelyk ; naamlyk, regtvaardig en waaragtig verklaard door zyn Goddelyke kragt en wonderwerken : Want het geen niet uit de menfchen is, nog volgens de orde der gefchapen natuur; maar door de kragt van God zelve in de wereld gewerkt wordt , wordt in de fchriften gezegd , door ~m Geest te gefchieden; ondertusfchen fchynt J' H 3 hier  C "8 ) hier de fchryver, wel op de werken van Christus in 't gemeen, dog byzonder op zyn opftanding uit de dood gezien te hebben; Dewyl dezelve niet alleen als het voornaamfte wonderwerk , waar mede de Here zyn regtvaardigheid bewezen heeft, kan aangemerkt worden; maar de heilige fchryvers ook meermaals deze fpreekwys daaromtrent gebruiken; by voorbeeld Petrus (Cap. III. 18) in zyn brief; Gedood in V vleefch, maar levendig gemaakt door den Geest, en onze Apospostel zelve Rom. I. vs. 4. Christus is uit het zaad van David na het vleefch , maar in kragt bewezen den Zoon van God te zyn na den Geest der Heiligheid door de op/landing uit de doden. *Ayétoi hebben onze Nederlanders, zo 't my toefchynt , hier en op meer plaatfen te onregt overgezet, Engelen. Het betekent eigentlyk loden of afgezanten, en is in die betekenis in de Heilige fchriften meermaals gebruikt , onder anderen Luc. IX. 52. Hier zullen wy derhalven redelyker denken aan de Apostelen ; aan welke de Heere na zyn opftanding weder verfchenen is, en welke hem daar na onder de volken gepredikt hebben, nadien op deze wys de reden hier beter zamenhangt: Want ook het laatfte gezegde, opgtnomen of weer aangenomen in heerlykheid Qv S0fr niet ti i%*it) kan benevens de hemelvaart ter dezer plaats ook de verdere trappen, (zo als men 't doorgaans noemt) van 's Heren verhoging, en het dadelyke en blyvende bezit der Hemelfche heerlykheid in fluiten. De overige woorden hebben geen verklaring van doen. By het 7de en pe Ve« mar verwerpt enz.  C 119 } enz. blykt het, waar de Apostel de geheime wetenfchappen der Wysgeeren voor aangezien heeft , voor beuzelingen naamlyk en bygelove , en tevens, dat hy voor hun Ievensregels en lighaamsoefeningen ook weinig asting heeft gehad. , bEindelyk is 'er nog op 't laatst van den brief (Cap. VI. 20, 21) een merkwaardige plaats voor handen, waar in deze Gnosti che wysgeerte met uitgedrukte woorden van hem verworpen wordt. O Timotheus, zegt hy, ieivaar het pand, dat ik u aanbevele , 4ff"S van die Godloze ydele klanken en de tegenjlellmgen van de verkeerdelyk zogenoemde Wetenschap; welke fommige voorgevende te ver/laan , omtrent het gelove uit den weg zyn gedwaalt. Waar door nu eindelyk het ganlche leerftelfel van zo veel hemelen en Goddelyke Geesten en haare werkingen voor beuzelagtig en harfenfchimmig van hem verklaard wordt; en niet alleen voor beuzelagtig, maar ook in de daad Gode onwaardig , en in de gevolgen voor die het aannamen, verderfelyk : Waarom hy wil, dat Timotheus de waarheid van 't Euangelium te Efefen en in de andere gemeenten van Aliën 'er ernstig tegen zal handhaven, en ze 'er zoeken te bewaren ; want dit fchynt hy door het pand, dat hy hem bevolen had («prffcO hier bedoeld te hebben; even als wanneer hy Cap. 1. is- icnrytt, Ut te vermanen, naamlyk, dammen geen verandering in de geloofsleere maakte , bevele ik aan »*Qw«fat" ™0 Zoon Timotheus , volEens de profetien , die 'er wegens u vooraf gelaan zyn, op dat gy g dezelve deji So^eyftryd  C rzo ) ftrydt. Welk laatfte (op dat ik 'er dit in 't voorbygaan by voege) my doet vermoeden, dat er enige voorzeggingen toen geweest zyn, dat rimotheus, wanneer 's Apostels leven e"e'°de,lleP en ^ zyn dood, tot een mid. tn nen' ?m in Aflën den voortgang EÏa?w,' °rPudien tvd 20 gevaarlyk wordende Wetenfehap, by de Christenen te ftuiten, en de gemeenten in 't waare gelove te bewaren: Het welk hy aldaar ook naderhand werkelyk fchynt gedaan te hebben ; tot dat er vervolgens Joannes de Apostel en Filippns gekomen zyn ; welke 'er ook nog de tegenkanting der Esfenen, of zo als men ze toen begon te noemen, Gnostiken, vonden. Voorts is dit fterk fchryven van Paulus tegen de Gnostifche Wysgeerte en de gevoelens der Therapeuten vervolgens de oorzaak geweest, dat enige Gnostiken in de twede eeu over zyn leer en fchriften zeer 3?Stlg °Aordeelde,n 5 ^ dat anderen, welke zyn Apostelfchap en het gezag van zyn andere brieven erkenden , gelyk Marcion , Tatianus , Theodotus enz?, het egter met dien aan Timotheus nooit konden lens ?r°m:;f1'rf ^ art™ fewoxif, De Stffarufen (dat ,s de Gnostiken) keuren de brieven aan Ttmothtus af. Tertullianus, adv. Marc.L. V., Miror , quum (Marcion) ad unurn hominem hteras faftas receperit, quid ad rimotheurn duas et unam ad Titum, de ecclefiastico ftatu compolitas refutaverit lk venvonaer my , boe Manion, daar by een 'brief, «n c<* enkel mm (Philemon) gefebreven , aan-  («I) ■gangenomen beeft, de twe aan Timotheus en den enen aan Titus , die van de kerkenordening: handelen , heeft verworpen. Hieronymus in Comment. epist. ad Tit. Tatianus Encratitarum patriarches, qui et ipfe nonnullas Pauli epistolas repudiavit, hanc vel maxime, hoe est ad Titum, Apostoli pronunciandam credidit; parvi pendens Marcionis et aliorum, qui cum eo in hac parte confentiunt, asfertionem. Tatianus, het hoofd der Eneratiten, die zelve ook enige brieven van Paulus verwierp, heeft geloofd, dat deze aan Titus zekerlik voor een werk van den apostel moest gehouden worden ; weinig agt faande op de verzekering van Marcion, en anderen die met hem in dit ftuk overeenkomen. Welke laatfte dus, fchoon hy den brief aan Titus tegen Mardons gevoelen aannam , de beiden aan Timotheus egter niet fchynt erkend te hebben, en dit niet buiten reden , dewyl zy al te fterk tegen het Gnostifch t'zamenftelfel gefchreven waren» H $ $ VI-  ( 122 ) § VI. w Ïu' x«p7ro(poo^svov x«i «u?«vó/t:iw, gelyk het ook in de gehele wereld vrugtsn voorbrengt en toeneemt, voor x«Siif x«i iv Ttavri tw xoV/io), xc<« *r» x«07rojfieKoi'. £ , - - Jn den brief aan Filémon. vs. 6. iv iifüv in ons, voor i* vuXv in ulieden. vs. 20. iv. fysS in Christus, voor iv Kift* in den Here. De verfchillendbeden, welke op de vertaling geen betrekking hebben, heb ik hier niet by opgetekend , nog ook die plaatfen , waar enige woorden, die in de gewone afdrukken ftaan worden weg gelaten ; om dat ik dezelve in de overzetting met kleinere letters hebbe laten drukken : Dewelke daar zy voorkomen dus een kenmerk zyn , dat de woorden van alle de ouden, of ten min/ten van de meesten niet gelezen zve. Van de andere plaatfen , waar desgelyks een aanmerkelyk verfchil in de lezing wordt aangetroffen , zonder dat egter de getuigenisfen der oudheid zo eenparig zyn , zyn de volgende de voornaamfte. In den brief aan de Efefers Cap. I. it. Het Alexandr. affchrift, en de Latynen iö.r-r^v wy geroepen zyn, voor pfXtix~ wy -verkoren zyn. Cap. III. 14. In de Alexandr. recenfie, by Origenes , Hieronymus en anderen , mist, ts xv:(ê fyöèv iiftê .c,' van onzen Heerc Jefus Christus, maar het fhat in de Syrifche overzetting, de gemeene Latynfche, by Tertulliaan, Chryfoftomus, enz. vs. 20. ürs;''beven, mist by de Latynen. vs. 2i. De Alexandr. recenfie. Hieronymus, enz. iv r*. snxXre-f* x«i iv Xpïrï Ivuü in.de gemeente en in Christus Jefus. De oude Latynfche overzettingen u r« %r* ■ rn sxx>.vr.j; in Christus Jefus en de gemeente. Cap. IV. 29. De Latynen, Bafilius en anderen, — ine 7. iemtc ftigting aes Gelo&fs. De Alexandr. recenfie en Clemens, als de gedrukte texc r>jj '~i-?iia;., ftigting der nuttigheid. I Cap.  C 130 ) Cap. V. 27. De Alexandr. recenfie, met de Latynen, avTo; by, voor ótvrriv dezelve. Cap. VI. 1. 'Ev Kupi'w in den Here , ontbreekt by de Latynen. vs. 10. 'AJs\Z7i\r*o$otyv.ivoi ten vollen verzekerd, voor zenXwqw* vervuld. vs. 13. De Alexandr. recenfie *ó\w 71owv, ■veel arbeid; de Latinizerende affchriften *o7mv hottov, voor $\ov Troxiv veel yver. In den Eerften acn Timotheus. Cap. 1.4. De Alexandr. recenfie, enige Latinizerende handfchriften, Chrvfoftomus, Theodontus en andere hty.vjop.Uv' inrigting. Het Clermontfche handfehrift, de Syrifche, de Gemeene Latynfche, en enige andere vertalingen: Desgelyks Irenasus, Ëpiphanius, Hieronymus en verfcheiden Latvnfche Vaders h.~ xo.'ouv: ftigting, als de gedrukte text. Wel» ke lezing ook ongetwyffeld de waare is. Cap. IV. 10. De Alexandr. recenfie, en enige Latinizerende affchriften ayw^ónêa wy flry. den, voor wtiSifaiéa, wy worden gefmaad. vs. if5. Dezelve, desgelyks de gemeene Lat. en Syrifche vertalingen , vele Latynfche vaders, Clemens, Cbryfoltomus navw aan alten; voor sv zaeiv, in alles. Cap V ie. In de Alexand. en de Latynen, bahalven het Clermontfche affchrift, mist x!' kragtig of werkzaam. Vs. 11 en 12. 'CV aviKSu^a co'» TS*T' er' T* 'M«i weiken, dat is, een menfch van my zeer bemind ik u weergezonden heb. Hec Alexandrvfche affchrift en 17. *Or' onptj-* col, ou éi &c.; welken ik u gezonden beb, en gy &c.; de Latynen en Chryfoftomus; voor het gedrukte óv aytnsfi-^z, cv & ivti» , r*T £?-iv, ra £(/« o-xteyxya Tfoslafa, welken ik te rug gezonden heb, en gy neem hem, dat is, ten by my seir bemind mtnfcb, aan. 1 3 TS. IS»  ( 134 ) VS. rp. n»«r«^Xs/« h Kvpfy, dat gy ook u relve- Latynfche recenfie; voor ,?o0-^£; , . d|t „Y ook u zei ven my daar toe fcbuldis zyt VS' ?/;inAr We„ Pncbreekt zo hier, als op fche en ÏV"6 bfJeven> in de Alexandrynïcne en andere oude recenfies. De plaats i Tim. III. Vs. ió" heb ik hier hv 2nVn^AvWraSt Het^eribhil indl ll zingen is by dezelve gewigtiaer en fcheen mv een onderfcheidene bffchoSg' S veïd enen! her t n£'te"' by ^en br«^nde, de zaak nier wat wilkeuriger zal vooritellen. hanVfchriften ^d3t m,en ter dezer P,aats in de nancilcnrif ten, en verdere oude gedenkftukken drieërlei lezing ontmoet. geaenKltukken, Vooreerst. To.nr.mA^w ^r-»v, 'O ifjctmMr. Ha geham der Godzaligheid, DAT'\eopenbiard Lttb rV rCf™ontfche handfchrfft ders van R !ar overzettingen en Va? «He hebbend^ 0Vel:eenftemmen > «II: hebben■.facramentum of myfterium pietatis, Qüod mamfcstatum est. * ^ s die sL7„TJfry S^eim der Godzaligheid; «emefk? 7n V R h" ^ 1D C affchlift me* 17 deriupienfis }ThRlnaufcl?e "> Bcernerifche (Coaex Augienlis et Boernenanus) met F en fi ^ tekend en in de Coptifche overzetting. Ook z&oü het Alexandrynfche handfchrift volgens Wetfteiï (niet volgens M, die 'er ès las) deze lezing hebben, en desgelyks dat met Ephraims werker! C; waaromtrent men egter tegenwoordig met zekerheid niets kan zeggen; wfl iaTelrile deze plaats, hv*LSardn5Vr0iegeKe/ChryVerS is het niet ®> ^ker; m bioeid ' , e b?kanYer z^ tyd met Hillari'. ruit. 'd er D L °"der iaderen! Dominus U cld & / ^m C,arne' itverfcbenen, dat Lg is of ietf nS'" °ffc!l0°" dit anders Seen -mg is, ol iets niet genoegzame zekerheid beflist.  C 135 ) plaats, door 't al te menigvuldig nazien thands onleesbaar is geworden, en in 't laatfte ui gevonden wordt ; maar waar by men disputeerd, of de ftreep boven 't woord van de hand van den fchryver, of van den later verbeteraar is. Verder zo hebben de oude Svrifche overzetting, die van Philoxenus, de Ethiöpifche, de Armenifche , de Arabifche door Erpenius uitgegeven,' een dezer beide lezingen 'At -oï é: Het geen men niet kan onderfcheiden ; om dat het pronomen (yoornaam-woord) in deze Oosterfche fpraken niet na het genus (geflagt) verandert. 3. ©£, of '.tos, «jS-.■ ef&vrh Het geheim der Godzaligheid ; God is geopenbaard enz. in alle andere Griekfche handichriften, welke deze plaats bevatten, (want in 't Vaticaanfche B, mist de gehele brief, en in dat van S'. Germain E, dit Capittel inet enige voorgaande) en desgelyks in de. Arabifche overzetting in de Polyglotten. Deze zyn de Handfchriften en Overzettingen, die voor elke lezing te voorfchyn gebragt worden. Om de zaken nu verder wat op te helderen j mag ik voor eerst aanmerken; dat het Clermontfche handfchrift, het enige , 't welk voor de lezing, 0, dat, is, hier en daar blyken draagt, van na een oude Latynfche overzetting , verandert te zyn ; waar door deszelfs gewigt ter dezer plaats, daar het zelve ook veèlügt zou kunnen gefchied zyn, minder wordt, en tot dat der Lacynfche vertalingen wederkeert. En war deze zelve voorts betreft , zo wordt het enigermate bedenkelyk , of de Opftellers 'er van, in de. Griekfche affchriften, daar zy hun vertaling na maakten, ooit de lezing i, dat, gevonden hebben,' en niet eerder t, die ; waar voor zy, daar de woorden facramentum en myflerium, (van 't onzydig geflagt) neut. gen. waren, om niet tegen de regels der fpraak-kunde aan te lopen, ligt quod vianifestatum est , in de overzetting hebben kunnen Hellen; op dezelve wyze, als Col, I 27. 14 daar  C »3* !) daar voor de Griekfche woorden, tk f> Jouree T>)i COÏW TOV UAWffoV TOVXOV h TOW 'ëiVttlV, Sf Êfi Xw. !,in de §emeene Lat-over- zett ng ftaat, diviticis gloria, facramenti huius in X' QUOD VK Cbristus in ^bis,fpJcs glo. twe rtS °?k daar de handfchriften F en G, ene een S'* ^ '? fcJiynt' en waar van * a"c™ft van 't andere is, in 't Griekfch Sr,W g 3 hy?t dus in de eerfte PIaa" zee? gering, en onzeker te worden n,pnHvde- 3ndere Jezin& Us of ^»elke *™ FSvm frhi" ZeÜeP' Het x? handfchrift met de en Ph'Joxeniaanfche overzetting zyn genoegzame waarborgen, dat dezelve in de vier- ten in vlV^rf?/ zo niet in aIIe> ten minr u ^ affchrlften, die de Alexandrynfche recenfie hadden , ftond. Ter zeiver tydhzen ook Theodorus van Mopfuestia, Cyrillus de 1- met «rf, God. En wat de andere vaders, dié de £ SrV d7rynwhCHreCenfie Ple^en te volgen ,be! £™ w T? OTdc -D°S va« Athanafius, nog van Chr£ ,s1? ^Myde over de Godbeid.van Chnstus voerde, en waar over zo vele en omftandige gefchriften van hun te voorfchyn C zy^de 'Sde«ndeZe ^ ™S*™*> o/fchoon zy üe anderen, welke van 't zelve leeiftuk eewagen , hoewel enige op ver na zo kSr Jet zyn, duidelyk en herhaalde malen by brengen f r if-i u Athanafius en anderen, die in dit PrSkèr^i elrSt «?fflen«d raakten> in hunne Gnekfche boeken niet e.«of, God, lazen of al thans , zo hun ook deze lezing bekend w'as, dt zelve door 't verfchil der affchriften by huD te onzeker was, om ze tegen hunne partven bv te brengen: En zelfs fchynt Eufebius ,Thoon hv en meer op de Ariaanfche zyde was ] wanneer men  C 137 } men zyn geheel ftilzwygen van deze plaats, zelfs onder anderen mede in de boeken, die hy tegen Marcellus over de drieëenbeid fchreef, hier gadeflaat , een genoegzaam getuige te zyn , dat men in deze recenfie het woord e-ó niet las. Het zou my derhalven niet vreemd voorkomen, dat Wetftein, als hy aan het Alexandrijn, fche handfchrift, de lezing 02 die, toeëigende, gelyk gehad hebbe; nog ook, dat in het handfchrift C de oorfpronglyke lezing, 02 is : Alleen kunnen beide boeken niet als zekere getuigen voor die lezing bygebragt worden; want over een enkele ftreep ineen half uitgewist, en weer overgefchreven boek kan niemand oordeelen, of zy van den fchryver of den verbeteraar herkoomt. Dog gelukkig hangt van deze twe boeken hier de zaak niet af, en zonder dezelve blykt het, na het reeds gezegde, dat de handfchriften, die de boven gemelde Vaders uit de vierde eeu gebruikten, en na welke, de daar genoemde Overzettingen vervaardigd zyn, de lezing Os, welke, hadden. Het welk zo 't ook van de opftellers der oude Latynfche vertalingen, in de handfchriften, die men in 't Westen gebruikte, gevonden is, (het welk, zo als wy boven gezegd hebben zeer wel het geval kan geweest zyn;) zo kan men ze aanmerken, als een lezing, die der Alexandrynfche recenfie in de derde en vierde eeu met den Latynen is gemeen geweest. By deze getuigenisfen, die zeker gewigtig zyn, voegt zig verder de oude Syrifche vertaling, welke ook de gedrukte lezing niet erkent. Dog omtrent dit laatfte, ben ik niet zonder twyffel, en ik zou op deze oude overzetting meer tellen, zo zy hier de gedaante van een onpartydige getuige vertoonde: Dan deze misfe ik 'er in, om de volgende reden. Te weten ; heéfaict. Godzaligheid, het woord, dat onmiddelyk voorgaat, kan men in 't Syriefch niet wel anders uitdrukken als door Dechlat Aloho of de vreze van God, en dus vinden wy 't in dit gedenkftuk beftendig vertaald; Op 'die wys moest derhalven Ij de  C 138 ) de overzetting van deze plaats natuurlyk in 'e Syneich de volgende zyn geworden ; Grooi is de geheimenis van de vreze Gods, welke geopenbaard is m 't vleefch enz. Zo dat het dubbelzinmg geweest ware, of het pronomen (voornaamwoord) welk op God, of op geheimenis zag. Dan wat doet nu de vertaler ter deler plaats ? hy fl rni T gceW0n,en weë af> e" "t voor vrees van God het Syriefch chinuto, regtvaardigheid; Groot is de geheimenis der regtvaardigheid, welke geopenbaard is in 't vleefch; want dit is geen verfchillende lezing, waar voor men 't heeft aangezien; maar een opzettelyke verwisfeling van woorden; uit welke men, zo men ze hier opmerkt , natuurlyk niet wel iets anders kan beliuiten ; dan dat deze overzetter niet alleen het woord, Lrod m den text niet gelezen beeft, maar hy zelfs het denkbeeld, God geopenbaard in t vleefch,hier heeft willen uitfluiten, en liever de Griekiche woorden op een ongevoeglyke en onbekwame wyze uitdrukken, dan dat 'er dit by zoude ontftaan. Nu pleegt men op een dergelykewyze niet te handelen, als men eenvoudig overzet, maar wel, als men weet, dat 'er verlchil over de lezingen is, en zig voor eene verklaart. In de later Syrifche overzetting van Philoxenus, die zeker de gedrukte lezing niet heeft, ontdekt zig ter dezer plaats een derge]yke draai, maar met een tegengefteld oogmerk. •Naamlyk, deze overzetter had een Griekfch handfehrift voor zig, dat de Alexandrynfche recenfie uitdrukte, in welke, gelyk wy reeds aangemerkt hebben, doorgaans Os welke ftond: Daar nu twéfr - by hem beftendig in 't Syriefch fchephirut dechelto, dc goede dienst, luidt; (want hy vertaalt ganfeh en gaar letterlyk) zo moest zyn overzetting noodwendig deze zyn geworden , Groet is de geheimenis van de goede dienst, welke geo. penbaard is enz. zonder dat 'er het woord God in kwam. Dan deze geeft hy hier niet als na gewoonte; maar ftopt'er het woord Jlloho, God, tut-  C 139 ) tusfcben in, de goede dienst Gods, welke geopenbaard is : Zo dat, gelyk de eerfte overzetter het denkbeeld, God is geopenbaard in 't vleefch daar het noodzaaklyk in zyn vertaling moest^ inlopen, er opzettelyk uit gearbeid heeft; zo deze laatfte in tegendeel het zelve, toen het volgens zyn gewone manier van vertalen 'er niet in kon komen, 'er tegen dezelve heeft ingefleept. Voorts weet ik de reden van dit alles niet met zekerheid te geven : Alleen was Philoxenus in de hevige gefchillen, die 'er met het einde der vyfde eeu by de Syriers ontftonden, een van de hoofden der Monophyfiten, en zyn overzetting wierdt van deze aanhang, by wélke het op de fpreekwyzen, dat God geboren, dat God gezien was, dat God geleden had, zeer aankwam, algemeen aangenomen, en boven de oude gefield. Haar tegenparty, de Nestorianen , hielden zig daar en tegen aan de oude vertaling: Onder welke, daar dezelve tog zo wel in 't Oude als Nieuwe Testament, hier en daar kenmerken van een latere verandering draagt, men misfchien niet zonder enige reden , zou kunnen vermoeden, dat zy ter dezer plaats ook iets geleden had. Daar het nu dus met de Syrifche overzetting gelegen is, en voorts de Vaders, die de Alexandrynfche text in de vierde eeu volgen , bevonden worden met de Latynen tegen den gedrukten text te zyn, en de lezing Os in hunne boeken gehad te hebben; zo behoren wy nu verder na te gaan ; hoe de andere Grieken van AftYn, Conftantinopel, Griekenland en Macedonien ter zeiver tyd deze p aats gelezen hebben: Want daar het gezag van den Syriër wat twyfFelagcig wordt, en het onzeker blyft, of de Latynen 'Os of O hadden, zo wordt het getuigenis van deze hier van des te grooter belang,'te meer daar hun affchriften niet van dezelve kant met die der Egyptifche Vaders herkomen, maar een tr van onderfcheidene recenfte bevatten. Oa-  C 140 ) Onder deze zouden wy vooreerst Bafilius mogen betrekken : Dan by hem treffen wy geen ejgentlyke aanhaling van deze plaats aan: alleen gebruikt hy ergens op dezelve ziende, deze woorden: Tè „gya m^mv, er befluiten ; en ZQ ef ïleïndeVe l" ftlIzwyge" van Athanafius X?vin n Z 5 20 we,niS fchynt my zulks uit dat van Origenes en Clemens te vólgen De voornaamfte ftften , met welke men g0ver de natuur van Christus te ftryden had , WareJ de Gnostifche, welke eensdeels dezen brief niet aannamen, en anderdeels, hoe zeer zyóok van de gezonde leer afweken., niet alleen nTet fchroomden aan den Heiland den naam 5f God toe te eigenen; maar ook van zvn menfchwnr ding dezelve fpreekwyzen gebruikten gelvkvl' LnïSÏI VOO/beeld> byllemens zeïveYfiZl ^-r^stik gf3r zoo°u€?: niets .hebben afgedaan , en'tofeèn wdeïe or7 youwmg van de zaak waren Clemens en OrigSS te grote Platonisten, en aan het leerftelfel dS emanaties te zeer gehegt. " acr Ik heb hier enigzins omftandiger van gefnro ken, om dat het op 't getuigenis van deze Vaden wat aankoomt: Het enige, dat ik 'er voorts uir beflmte ,s, dat het niet zéker biykt, of de Afev Orïe^?lrfCenfie.ten tyde van Clemens1^" Origenes de lezing 0s, welke, aJ 0f niet gehad heb-  C 143 ) hebbe; maar dat zy voorts op 't einde der derde cn in de vierde "eeu dezelve zekerlyk bad. Voorts komen de verdere Griekfche Vaders ■uit deze tyden in aanmerking. Onder deze treft men by Hippolytus in een boek, over de geheimenis der menfchivording tegen Noëtus , wegens de Heiland de volgende woorden aan. 'Oitos jrio;/.?i".' É(f róv xÓ7uov O;o; h awu-c.ri \ ti$fa xarii* toï; iyyïhoi;, Su> x«i tva y.&avTo ivróv , De Zaligmaker is, als hy na beneden kwam, van de Engelen gezien , waarom zy hem ook gepredikt hebben. . Uit welke beide plaatfen, niets verder volgt, als dac men dit gezegde van den perfoon van Christus ver/taan heeft. Enigzins nader komen deze woorden van Ignatius in de brief aan de Efefiers, oE0~ c tfcwivSs- eetntevidvov ht £>'«v a.S.ov' , Als God menfchelyker wyze geopenbaard wierdt ,t ten eeuwigen leven. Hy had van de geboorte des Heilands gefprooken, en ze een mysterie (Geheimenis genoemd. Dog dit gaat ook niet verder dan tot een blote waarfchynlykheid ; voorts koomt hetzelve denkbeeld in zyn brief aan de MagneJiers weer voor, § 8. On«  C *44 } Ondertusfchen is 't niet te ontkennen , dat als men deze plaatfen t'zamenvoege, en ze mee de boven reeds gemelde getuigenisfen vergelvkt, de lezing fejs , God, welke eerst enkel op 't gezag der Afiatifche Vaders met die uit den omtrek van Conftantinopel, en der latere affchrifi«ShiMefn tC üe*nea> en]'ge meerder waarfchynlykhe.d krygt. En my dunkt, ik mag met reden zeggen, dat, wanneer men enkel uit de getuigenisfen der oudheid over deze zaak wilde oordeien, de bewyzen, die men voor de eene en andere lezing bybrengt, eikanderen zo opwegen, dat men de egte niet gemaklyk zou kunnen bepalen. Ook fchyn ik my op deze wys niet te partydig voor den gedrukten text te oordelen; daar 'er onder de lezingen der Alexandrynfche recenlie, hoe voortreflyk ook doorgaans boven de andere, egter niet weinig misilagen gevonden worden , en zelfs daar, waar de Latynen en enige andere Grieken met dezelve inftemmen, dikwyls haar lezingen in den zamenhang onregt blyken te zyn; waar van wv onder anderen in dezen brief twe aanmerkelyke voorbeelden vinden, naamlyk Cap. I. 4 en V. 16. Ook is 'er ter dezer plaats meer reden van twyffeling; wanneer men op de gelykheid tusfehen het Griekfch Os en ©2 let, waardoor het ene zeer vroeg by'taffcbryven met het andere heeft kunnen verwisfeld worden : Want veronderfteld zynde, dat een handfchrift enigzins onduidelyk was geworden , ("en dit zal tog zeker dikwyls het geval geweest zyn) zo heeft de nafchryver gemaklyk uit Os , 02 kunnen lezen; of wederom, het in fchyn afgebrokene van de reden , na het woord nvrmw, hem bewogen hebben, om uit ©2 het pronomen relativum (betreklyk voornaamwoord,) Os te lezen, te meer, daar hy een diergelyke Conftructie (zamenvoeging) Col. I. 26. meende te hebben. In deze onzekerheid , waar de oudheid ons hier in laat, is 'er niets anders overig, dan dat wy  wy den text en t'zamenhang , waar in het verfchil voorkoomt, zelve raadplegen, en 'er deze twe of drie lezingen uit beoordelen. Immer< deze wys van onderzoek, by de verfchillende lezi te wraken, en het oordeel over de egthe d er yan enkel van de affchriften en de getuigenisfen der kerkvaders te laten afhangen , fchvnt my zelfs niet oordeelkundig genoeg toe : Want devoorgaande en volgende woorden zyn natuurlyke kenmerken , die het beftaanbare en ongevoeglyke van het 'er tusfchen in te voegene woord bepalen; en door deze nevens dt getuigenisfen der oudheid, by de verfchillende lezingen niet in aanmerking te nemen , zouden wv ons maar de middelen verminderen, om de waarheid te zien. Wy willen derhalven van dit middel gebruik makende, nu eindelyk beproeven welke zin elke dezer lezingen 0, 05 en esi.- aan den text geven , en welke van deze verklaringen hier in de reden van den Apostel meest beftaanbaar is. Dc lezing, welke in den zamenhang niet past, en ia 't beloop der reden geen gezonde zin geeft, kan de waare niet zyn : Dis 'er mede overeenftemt , die de betekenis der woorden niet dwingt, die een duidelvk, een re* delyk, een volledig denkbeeld 'er by oplevert* is tuiten twyfel ook de waare en egte. Nemen wy nu vooreerst de lezing O, dat ofichoon deze anders het minst gegrond fchynt. De Grote en Hemelfche geheimenis aangaande Christus, is openbaar geworden onder den menfcken. Deze verklaring van de woorden geopenbaard tn 't vleefch , fchynt enigzins gedwongen; zy zou 'er egter aan gegeven kunnen worden ; en _ geeft voorts een verflaanbaren zin. Dezelve is bewezen waarheid te zyn door wonderwerken des Geests. Hier by is het woord Jiwtiovriai, dat zig wel voor perfonen, maar niet voor zaken fchikt, wat in den weg. Deze seheimenis is gezien van de Engelen. Dit laat zig ook niet gereed begrypen: Het kan egter eea K ver-  C us ) verklaring krygen : De Engelen leren uit de ge.meen te, zegt Paulus, de veelvoudige wvsheid vao God kennen. ZWw h gepredikt onder dc Heidenen. Zy is geloofd ge-worden in de wereld. Dit loopt zeer wel af. Maar nu volgt 'er, De. ze geheimen^ is opgenomen of weer aangenomen tn Heerlykheid Hier mist men alle denkbeeld: ver w VOrige ëeze^en van den fchry! ZZ i i d-* £-C ,moest dwingen > om 'er eén redelyken zin uit krygen , is dit laatfte geheel ptiverftaanbaar. De lezing, waar na dit de ver. klaring van de plaats zou worden, is derhalven met aanneemlyk , en onbeftaanbaar in de t'zamennang kan zy de waare niet zvn. iSexchouwen wy voorts de andere lezing 0 Here Jefus Christus , die ons met alle geestelyke weldaden, met de Hemelfche goederen, in Christus heeft gezegend : Gelyk hy ons4. eer de wereld gegrondvest wierdt in denzelven heeft uitverkoren , om heilig en onberispelyk voor hem te zyn in liefde; Wyl hy ƒ• ons door zyn goede wille 'er toe beitemde, om ons door Jefus Christus tot kinderen voor zig aan te nemen , tot roem zyner heerlyke*. genade ; waar door wy hem aangenaam geweest zyn in den beminden. In wiens Gods-7. K 5 dienst vs. 4. Het oogmerk der Goddelyke verkiezing , is de volkomen heiligheid , en oczondigheid des menfchen , offchoon hy binnen dit leven tot dien trap van volmaaktheid niet pleegt te vorderen.  C 154 ) dienst wy de verlosfing door Zfti bloed , de vergeving-der misdaden, hebben, na zyn gro8. te genade: Door welke hy ons ook daar en boven alle wysheid en kundigheden verleend 0. heeft ; doordien hy ons de geheimenis van zyn wil bekend heeft gemaakt; namelyk om volgens het by hem goedgevonden beflüit (het welk hy by zig zeiven gehad heeft, 10,tot dat hy, de tyden vervuld zynde, een inrigting van dingen maakte) aües wat in de Hemelen en op Aarde is onder Christus, als ii één hoofd, weder te vereenigen : Den zeiven, in welken wy ook [tot Apostelen] ge' koren zyn , 'er te voren toe beftemd zynde na het voornemen van hem, die alle dingen I2>werkt na zyn wil en raad, op dat wy, welke voor anderen onze hope op Ch.-istus gefteld hadden, tot lof van zyn heerlykheid zouden ,3/ftrekkén:, In welken ook gy heden, die de waaragtige woorden , het Ëuangeüe uwer zaligheld gehoord hebt, in welken ook gy (zeg vs. 0 en 10. De Goddelyke geheimenis, hem en andere Cbristenen bekend gtmaakt, oeitaat, /iegt hy ftïir 111 ; da: Jeïus Cnr>«us van pod tot een Hoofd van alle dingen in Hemel en op Aarde gefteld is- En dit was gefcfiied volgens het "grote plan, dat God gemaakt had . om 'er ten beftemden tyd door de invoering der Euangeliums de dingen na te regelen. ^ A2u Z°0T ande,en ">*• Dat is; eer als anueren geloofd hebben. Hy zegt dit met opzigt tot de Laod.ceners en de andere Christenen in Afiën, die eerst door de prediking der £uaDgelisten bekeerd waren.  ( 155 ) (zeg ik) die het geloofd hebt, den beloofden heiligen Geest, als een zegel van uw aanneeming , hebt verkregen , (dewelke een 14, onderpand van onze ervenis is , tot dat het verkregen volk verlost worde) tot lof van zyne heerlykheid. "Daarom iaat ik ook niet na, na dat ik heti5.i6 gelove in den Here Jefus«, dat by u lieden is, en de liefde , die gy tot alle Heiligen hebt, gehoord heb, voor u lieden te danken, en uwer by myn gebeden te gedenken, op 17. dat de God van onzen Here Jefus Christus, de Vader der heerlykheid, u by zyn kennis een wyzen en doorzigtigen geest verlene; datje, is, verlichte ogen des harten; op dat gy weten moogt, welk een hope u door zyne roepinge is voorgemeld ; en welke heerlyke fchatten zyn ervenis, die den heiligen te beurt valt, behelst; en welk een by uitftek grote 1$. kragt vs. 13. Heiligen Geest. Dat is; de gaven van den H Geest, die op het geiove vo'gende den menich verzekeren, dat hv den regten weg tot de Zaligheid betreedt; 't zy dit gewone gaven zyn, 't zy ook buitengewone. vs. 14. Verlost worde ; door de ontheffing van alle aardfche 'elenden, en de verheerlykinj in den hemel. vs. 17. Fadsr der beerejkbeid; dat is, die de hoogft» volmaaktheid en heerivkheid bezit, en van alle volmaaktheden , die de fchepfelen bezitten , de oorzaak is. vs. 18. WiUt een bepe enz. Welk een verwagting gv door 't Euangelie hebt. vs. 19. Bj uit fok grote krast enz. Hy fpreekt niet in  C Ï56- ) kragt hy omtrent ons, die geloven , heeft geoefend- in overeenkomst met de werking 20.van zyn fterk vermogen, met welk hy ge. werkt heeft omtrent Christin. Hem opgewekt hebbende uit de doden , heeft hy hem ook daar beneven aan zyne regtehand in de =1.hemelen gezet, ver boven alle Vorstendom, men en Heerfibappyen en Magten en Heerlykheden, en alle Waardigheden, die 'er plaats hebben , nier alleen in deze eeu , maar ook as.in de toekomende; en heeft alle dingen zyn voeten onderworpen ; en hem als enen, die boven alles is, ten hoofd aan de gemeente 23.gegeven ; dewelke zyn lighaam is, het ryk van dien, in welke alles in alle opzigten C.II.volkomen is geworden: En u lieden, die 1. dood waart door de misdaden en zonden, in 2. welke gy U voormaals bezig gehouden hebt volgens de eeu van deze wereld, volgens den Over- in »t byzonder van de werking des H. Geests in de harten der gelov.gen, maar in \ algemeen van hun veriosflng en zaligmaking in Christus; (want hy zeït ook met de grote kragt van God iy in nenons, maar 'm aan ons, omtrent ons) om dat bod caar by een werk, 't geen menfchen en EngeItn onmogei yk w„s, en waar toe zelfs de gedagten en verbeeld.ng der fchepfelen niet reikten , aan hun volvoerd heeft: En >t we;k hy daarom ook%ergelvkt Christus Tf^' welfke50d den perfoon van t-nnstus hosü uitgeoefend. me'ni/'onie^ptV8' ™ '* «" de Verdoe' vs. 2. Den Overjlen enz. Zie boven pag. 70 en 83J  C *57 ) Ouerjlen van de heerfchappy der lugt, dat is, van de denkwys , die nu werkt in de ongehoorzamen : Onder welke wy alle ook wel- 3eer verkeerd hebben in onze vleefchlyke begeerten ; toen wy deden wat de lighaamlyke driften en de overleggingen wilden; en van geboorte kinderen des toorns waren , gelyk ook de overigen. Dan God , ryk zynde in 4, barmhartigheid, heeft door zyn grote liefde, waar mede hy ons lief heeft gehad, ook ons, 5. die dood waren (zeg ik) door de misdaden, met Christus levendig gemaakt (gy zyt uit genade behouden) en mede opgewekt, en 6. mede in de hemelen gezet door Christus Jefus. vs. 3, Drifter en overleggingen; De Zonden in den natuur-ltaat buiten Christus begaan , waren van tweerley aart; vleefchlyke begeerlykheden en wellusten, of redenmatige overleggingen en voornemens ftrydig met de wil van God. - Van geboorte kinderen des toorns: Zie boven pap;. S2 en v. vs. 5 en 6. Mede levendig gemaakt en mede opgewekt. Om dat, na dat Christus voor de Zonden geftorven was, door zyn opftanding de volkomenheid ayner verzoening gebleken , en de genade van God t'onswaarts openbaar geworden is; dewelke wy kennende en gelovende , volgens 't Euangehe vergeving der misdaden hebben , en verlost zyn van de verdoemenis, welke de Apostel den dood noemt: Tevens ook, om dat wy door de liefde , welke God In Christus tot ons heeft , en van welke wy ons door 't gelove op 't Eu3uge!ie verzekerd houden , aangefpoord wordende om' zyn wil te doen , weer , gelyk Christus na zyn opftanding, voor God en ter zyner eer beginnen te leven. ▼s. 6. Mede in de Hemelen gezet; om dat wy in Chris-  c 158; 7. fus. Op dat hy in de toekomftige eeuwen de uitnemende fchatten zyner genade zou tonen , door goedertierenheid , die hy t'ons- 8. waards in Christus Jefus gehad heeft. Want gy zyt uit genade door 't gelove behouden; p.en zulks is niet uit u: Gods gave is niet uit de vv-erken , op dat niet iemand zig zou beo. roemen: Want wy zyn zyn maakfel geformd in Christus niet alleen de bevryding van 't verderf en de S"8 - ,mailr o<* een zekere verwagting van Hemelfche Zaligheid en heerlykheid hebben : Waar van de ingang van Christus, als \ hoofd der gemeen, ver'ftrë-kt Jieer,-fkheid' 0!ls b^eids ter verzekering v n» h f"/!' Uniet uit Deze uitdrukking is in L*< * l ?h e"'^lnts dubbelzinnig; om dat dit of zulks en op t gehos en op 't behouden worden door 't nnZLriïf1*?' m,aa: '\de Srondtext heeft men die onzekerheid met; daar ltaat r:-ro en niet &r„, zo da, her op het behouden of zalig worden ziet. 't Gelo\L cT< a'S ï* kennis eD !iefde een ?oede gave SdlS ;rd°£ hier fpreek£ Paulu' "iec va" cid.nge des H. Geests, maar van de re^tvaardiami kmg en behouding der Zondaren. re*tvaardigmavs. io Maakfel geformd (of sefchaDen) in Christus enz N,et door een *lgentlyke fcheppingof wonderda dige omfchepping van 's ménfchen redelyke vermogens a,s ot ons dit der genade deelagtig maa™e Maar hy fpreekt du* by geiykenis. Namelyk geyk ons de natuurlyke fcheppmg of geboorte kinderen ™ Adam en burgers van de aarde maakte, welke het voorgefte d was uit de gebóorzaming der wet de reS vaardigheid te zoeken, en die zig door de"overtredfir in de rampzaligheid ftortten, zo zyn wy daar en te-e? « de t-w L,h J « Vet^vwS ^n zonden hebben, en de Ferw^guag van na weinig tyds in heerlykheid te  C 159 ) in Christus Jefus voor goede werken; welks op dat wy zouden kunnen betragten , God ons den weg bereid heeft. Gedenkt daarom, dat gy lieden voormaals de ir. Heidenen in den Natuur-flaat; * (die de onbefnedenen genoemd wierdt van de zogenaamde befnedenen, welke in de natuur-ftaat met handen gete le-en. Deze1 fraais- verwisfelrog en overgang uit den (iaat der natuur rot dien der genade, belcoryft fret Paiüus als een twede fchepping, gelyk de Heiland deze Joh. 111. vergeleken had by een twede geboorte. Den weg bereid beeft. Woordeiyk ; wien God bet voorbereid beeft. Um dat hy door het geen hy in Christus gedaan heeft, ons weer een goede hepe en vertrouwen t'hemwaarts heeft gefchonken, 't welk wy in den natuurftaat imsfende, God niet konden liefhebben, nog in zyn dienst een welbehagen vinden. vs. ii en verv. Misfchien zou men deze plaats beter dus vertalen. Daarom meldt gy lieden, dut gj weleer de Heidenen in den nëtuurflaat Cdie onbefr:edenen genoemd wierdt van de zogenaamde befredenen, die 'er in den natuur-flaat met handen toe genekt worden) dat gj, zeg ik , ter dier tyd buiten 7 Christendom , van den burgerflaat van Israël afgffebeiden, en uitgefloten waart van de plegtig vastgeflelde beloften, geen h pe badt en zander God in de wereld waart .• Dog nu by den Christelyken Godsdienst zyt gy lieden, dis voorheen ver waart, naby gekomen enz. : Als wanneer de Curfyf gedrukte woorden uit den brief van di Laodiceners aan Paulus zouden overgenomen zyn. • Nttuurjtddt. Ik heb dit woord hier gebruikt , om dtt ik leen *epaster vinde , om het oit te drukken : 't zal genoeg zvn 'ër by te zeggen . dat ïaulus êm ft*« buittn tttjdn» *« dristta 'et door veiftaat. In 't Griekfche ftaat ccut vUef" 't geen zo veel zou zvn, als mmfiheljki ftt*, ia te5eaft:den toegang in den zeiven Geest tot den Vader. Gy zyt dus niet meer vreemdelingen 19, en bywoners: maar gy zyt mede burgers der der Heiligen, en delen van Gods huis ; op* 20, geboud op de grondflagen der Apostelen en Propheten , waar by Jefus Christus de opperfte hoekfteen is; in welke het gehele ge- 21. ftigt t'zamen verbonden toeneemt , om een tempel te worden, die door den Here heilig is ; waar by gy ook mede opgeboud wordt 22. tot een geestelyke woning van God. Om deze dingen ben ik Paulus, de gevan-C.111, gene van Christus Jefus voor u de Heidenen. *\ En daar gy de bediening der Goddelyke ge-2. nade, my ten uwen opzigte gegeven, ge. boord hebt ; dat my by openbaring de ge- 3, riEi.MENis is bekend gemaakt ; (in dien zin namelyk , als ik boven gefchreven hebbe; waar by gy, het lezende van myn gedagten 4. over de geheimenis van Christus kunt oordelen) dewelke in andere geflagten aan de men. 5. L fcben vs. 17. Komen verkondigen \ by zyn opftanding. Vrede: Heil en gerustheid. C. 111.1. Om deze dingen. Namelyk, dat de Heidenen deelgenoten der belofte »rar*n , en één lighaam met de gelovigen uit de Joden uitmaakten: Want om 't prediken van deze leer was hy te Jeruf ilem gevangen genomen. „> ys. 3. Zie boven p. 71 en verv.  ( i(5i ) fiben kinderen niet zo is bekend geweest, ah zy nu geopenbaard is aan zyn heilige apostelen en, 6. Profeten door den Geest • dat de Heidenen medeerfgenamen zyn, en met het lighaam vereenigd worden , en zy mede deelgenoten van de beloften de Christus zyn: Zo is door het Euangelie, (waar by ik door de Goddelyke genade-gave my verleend, door het vermogen van door zyn invloed kragtcn te werken, een dienaar ge- 8, worden ben *j aan my, de minde van alle de heiligen, deze genade verleend, dat ik onder de heidenen den onnafpeurlyken rykdom van o. Christus zou prediken; en alle menfchen verklaren, welke een inrigting 'er omtrent de geheimenis gemaakt is, die voor de eeuwen verborgen is geweest by God, die alle dingen ge- 10. fchapea heeft, door jefus Christus: Op dat nu aan de Forft endommen en Heerfcbappyen in de Hemelen de veelvoudige wysheid van God 11. door de gemeente bekend moge worden; agtervolgens het eeuwig ontwerp, het geen hy ge- 12. maakt heeft in Christus Jefus onzen Here; in welken wy vrymoedigheid en den toegang met vor- vs- 8. OnnafpearIjken rykdom Het onbedenkelyke grote heil, dat 'er in Cnnstus is. * A cotovof Ta'Euflryj'eXiS betekent niet«*tafoM*rof prediker van't em&n»die, maat cev.en, dit by het euangelie de gemeente dient» by Voorb:<_ld. d^or 'i bezorgen der armen , aft verrigten van wonderwerken. Dir was hy , zegt hy , door de byzondere gaven, die de H Geest in hem gelegd had ; maar voorts was hem ook die genade > van welke zy fchreven , gegeven , dat hy het Apostelfchiphad, en de geheimenis van Cluistus den Heidenen pis*  vertrouwen hebben, door 't gelove van hem: Weshalven ik u verzoeke niet neerflagtig te 13* worden in myn verdrukkingen voor u; welke u lieden een eer zyn. Hierom buig ik myne kniën tot den Va-14. der van onzen Here Jefus Christus, van wien al-15. Ie geflagten in de hemelen en op aarde herkomstig zyn ; dat hy u na zyn grote heer-16* lykheid geve, door zyn geest kragtig gefterkt te worden na den inwendigen menfch; zo 17. dat Christus door 't gelove in uwe harten wone in liefde; terwyl gy meer en meer bevestigd en verfterkt wordt , op dat gy met Igalle de heiligen moogt kunnen bevatten, welke de lengt: en breedte en diepte en hoogte zy; en de liefde van Christus kennen, diers*, de Wetenschap te boven gaat; ten einde gy vorderende mede toegevoegd wordt aan het ganfche grote ryk van God. Verder zy hem, 20. die magtig is boven alles te doen, ver boven L 2 on- vs. 14. Hierom enz. Om dat my deze bediening; gegeven is, en ik een Apostel der Heidenen ben. vs. 16. Heerlykbeïd; Magt, wysheid, genade en alle volmaaktheden van God. Inmendigtn menfch; dat is, redelyke en zedelyke natuur-vermogens, als welke meer dan de kragten des lighaams, of het geen men uitwendig ziet, den \vezentlyken menfch uitmaken. vs. 17. Die word gezegt in tnze harten te wonen, dien wy recht kennen, dien wy hoogagten, en beften-dig voor ogen houden, vs. 18. Lengte^ breedte enz. Zie boven pag. 54.  C IÖ4 ) onze beden en gedagten , volgens de kragt gr.door ons gewerkt, de heerlykheid in de gemeente door Jefus Christus, in alle geflagten van de eeuwen der eeuwen. Amen. C.IV- Ik de gevangene nu vermane u , in den J-Here, der roepinge, met welke gy geroepen 2.zyt, u waardig te gedragen: Met alle nedrigheid en zagtmoedigheid, met langmoedigheid, £.malkanderen dragende in liefde, tragtende de eensgezindheid te bewaren door den band des 4. Vredes. Het is één lighaam en ééne geest, gelyk gy ook geroepen zyt met ééne hope j.uvver roepinge; één Here, één gelove, ééne 5-.doop, één God en Vader van allen, die boven alles is, en door allen werkt, en onder 7.11 lieden allen is. Dan een ieder uwer is de genade gegeven, na de maat, waar mede ze 5. Christus heeft gefchonken : Daarom, zegt hy; opgevaren zynde in de hoogte heeft hy gevangenen gevangen genomen ; en heeft den men- g.fchen gaven gegeven. Dit nu, hy is opgevaren, wat geeft dat anders te kennen, dan dat hy ook vs. 20. Volgens de kragt enz. Dat is , zo als wy ook ondervinden, dat God by onze prediking kragtig medewerkt, zo dat wy de menfchen dikwyls meer vorderingen in de kennis en Godzaligheid zien maken, als wy ons zeiven van hun hadden kunnen verbeelden , of het durven wenfehen. Cap. IV. 1. In den Here. Uk naam van Christus. vs. 4. Eene Geest, dat is, dezelve gezindheid. vs. 8 en 9. Zie boven pag. 92 in de aantek.  ook eerst is nedergedaald na dc lagere delen der aarde: Hy zelve is het, die nederge-io. daald is en die opgevaren is boven sjlie hemelen ; oP dat hy het alles volkomen be-1 r. vatten zoude: En die zelve heeft fommigen tot Apostelen, fommigen tot ireeten, anderen tot Euangelisten , anderen-, weer tot Herders en Leraars gegeven , tot bevordering der Heiligen , tot het werk der bedieninge, tot opbouwing van het Chnste-13. Jyk lighaam ; tot dat wy alle tot het zelve gelove , en dezelve kennis des Zoons Gods komen , een volwasfen man worden, en de bepaalde grote van het volk van Chmtusr^ bereiken. Zo dat wy niet meer kinderen moeten blyven , die geflingerd worden , en omdryven met alle wind van lere, zo als de menfchen ons verfchalken , en de kunst om 15, te verleiden* listig te werk Hellen; maar de waarheid volgende in liefde, in alle opzigten voor hem opwasfen, die het hoofd is, Chris-T6, tus; uit welken het gehele lighaam overeenftemmig geformd, en in een verbonden door alle voegfelen, waar door het gevoed wordt, L 3 met vs. 16. VoegfeUn. Als pezen, zenuwen enz. * Ik weet hi? het Gtiekfche wooid Mfc ^l^T kwaam eenoe? Su '« Nederduits uit te drukken. Het betefcead iu 't algemeen eeu kf**gr«r °f VbBver de be- beid cm iets le verritten, en tevens fch; nt dc lcniivei uc «kenis van frffck een ito**, of ** Wïsgeeiea «as, 'ja by in gedagtea |*M W M»kej»,j  ( 166 ) met een werking , geëvenredigd aan ieder byzonder lid, zynen lighaamlyken wasdom neemt; zo dat het zig zelven opvoerd in liefde. C- Dit nu zeg ik en verklaar het u in den Here, dat gy lieden niet langer leven moet, zo als de overige Heidenen , by hun ydele tS. denkwys gewoon zyn; wier bevatting verduisterd is geworden; die vervreemd zyn van het Goddelyke leven, door de onwetenheid, die in hun is, door de verharding hunner tP. narten: Hoedanige gevoelloos geworden zynde , zig zelven der ontugt hebben overgegeven, om alle onreinheid gretig te bedryven. 20. Dan gy heden hebt Christus zo niet leren 21. kennen: Daar gy hem zelven tog gehoord hebt, enin Zyn lere onderwezen zyt, gelyk' 22. het waarheid is ; namelvL- j,t • rJ ~ , ,. ' "ameiH , dat gy in fden Godsdienst van] Jefus ten opzigt van uwen vongen wandel, den ouden menfch, die door de verleidende begeerlykheden verdorven is, af- «SSïSSfeW op die ven; by een groot gtdeene^7 JSg °Z geregelde LvxnswyrSrS ^ * *" ' Je*r MBS! f» den nieuwen, 4*  C 167 ) aikgt; en weer van nieuws redelyk begint te 23, denken; en den nieuwen menfch,- die na de24> geiykenis van God gefchapen is, aandoet door regt vaardigheid en heilige waarheid. Daarom o^, het liegen afgelegd hebbende fpreekt waarheid een iéder met zyn naasten, wyl wy malkanderens leden zyn. Wordt toornig en zonaigt 2(r -.net: De Zon ga niet onder over uw verbittering; en geeft den opftoker geen plaats. 27> Die pleegt te ftelen , doe hefe nu niet lan~2„ gerr; maar arbeide liever, met eigen handen L 4 goe- Adam aandoet, die na bet beeld van enz. 't Geen zeker de Joodfche manier van voorftellen zou kenmerken. Oudertusfen was dc zaak. in.zig zelve, zo als de Apostel zegt, met de waarheid overeenkomfti&: Want de eerfte en natuurlyke betrekking des menfchen, waar in hy, gelyk Adam, door de volLomene onderhouding der natuar-wetten zyn régtvaardigbeid by God dient te zoeken , en even 2ls hy door de zinnelyke begeerlykheden verleid de ftraf en 't verderf over zig gebragf heeft , wordt zeker by den Godsdieast van Christus weg genomen , en hy legt, als 't ware , dezen ouden l'erfoen duor *t gelove in hem af; Daar en tegen begint hy weer op *t nieuw redelyk te denken cn te handelen, dat is, zo als 't hier uitgedrukt wordt; by vtord vernieuwd naden Geest xyns vérfla;;dt: En door de regtvaardigmaking uit gegenade in een geheel verfchillende betrekking tot God gebragt, als waar hy, voor 't gelove, tot hem in ftond , neemt by , om 't zo uit te drukken , in Christus een nieuwen Perfoon aan , waar in by l et verhevene en waardige der menfchelyke natuur , de gelykneid aan God, wederom vertoont, regtvaardig gerekend zynde in Christus , en tevens de regtvaardigieid en waarheid betragtende na zyn bevel, ys. 26. Uit PC IV. 5.  t 1(51 ) goede dingen doende; op dat hy iets mede fep.té delen hebbe aan die nood heeft. Geen vuile reden ga uit uw mond , maar zo 'er enige goede is ter nuttige ftigting ; op dat 30. het aangenaam zy voor die het horen : En bedroeft den Heiligen geest Gods niet, welken gy tot een zegel verkregen hebt, tot 31. den dag der verlosfing. Dat alle haat en gramfchap en toorn en fchreeuwen en fchelden by ulieden opboude nevens allerlei kwaad. 32. aardigheid. Wordt daar en tegens jegens maL kanderen goedertieren, barmhartig, vergevende het malkanderen, gelyk ook God in Christus ons vergeven heeft. C.V. Zyt dus navolgers Gods als geliefde kindeken, en leeft liefderyk j gelyk ook Christus ons hef gehad heeft , en zig zelven voor ons heeft overgegeven als een gave en offerhande aan God, tot een aangenamen reuk s. Dog hoerery en alle ontugtigheid of gierige heid worde zelfs onder u met den naam niet 4 gehoord , (zo als het den Heiligen betaamt) nog oneerbaarheid of zotte praat of fpotterny , dingen die niet betamen, maar veeï 5>eer dankzegginge: Want dit weet en be- grypt tenen *nL?ll hifgM **> ™ mede Chris- ffiS*TJ??„%!jL-W^ faar Z? door de" H. Geest  (ié* ) gtypt gy, dat geen hoereerder of ontugtige of gierigaard, die even goed is, als een afgodendienaar , een erfdeel heeft in 't Koningryk van Christus en God. Niemand bedrie-6> ge u met ydele woorden , want om die dingen koomt de toorn Gods over de ongehoorzamen. Zyt derhalven hun medegena-7, ten niet: Want gy waart voormaals duister-%% nis\ maar nu zyt gy een licht in den Here. Gedraagt u als verlichten (de vrugt des lichts^ tog vertoont zig in allerlei goedheid, en regtvaardigheid en waarheid) beproevende,IO„ wat den Here behaaglyk is; en neemt geenIj:< deel aan de onvrugtbaare werken van de Duisternis, maar beftraft ze veeleer: Wanti2. het geen in 't verborgen door hun gefchied is fchandelyk zelfs om het te noemen; maar 13. alle dingen worden , als men ze beftraft, door het licht ontdekt: (Alles tog wat klaar ontdekt is, heet Licht: Daarom zegt hy,I4< Ontwaak gy die flaapt, en fla op uit de L 5 do- vs. ir. Van de duisternis. Van de verduisterde en blinde menigte. Beftraft ze. Namelyk met goederedenen; waardoor de valfchheid van hun begrippen en de verkeerdheid van hun handelingen bewezen wordt. vs. 13. Ontdekt, Namelyk aan den menfch zelve, die dan de verkeerdheid van zyn denkwys door de kennis, die hy van 't Christendom krygt, duidelykbefeft. - vs. 14. Zie boven pag. 66 en 96,  C 17e ) 15-dode», en Christus zal over u lichten) Ziet derhalven toe, hoe gy u voorzigtig gedraagt, rö.niet als onwyze, maar als wyze; zo dat gy de gelegenheden waarneemt, omdat de dagen I7-boos zyn: Zyt daarom niet onverftandig; 18. maar befeft, wat de wil des Heren is. Wordt ook niet dronken in den vvyn, die weelde werkt, maar wordt vervult met den Heiligen 15.Geest; fprekende met malkanderen; en den Here van harten Pfalmen, lofzangen en Geestelyke liederen zingende en fpelende; as-zo dat gy fteeds voor alles Gode en den Vader in den naam van onzen Here Jefus Chris- si-tus dankt, en malkanderen onderdanig zyt in de vreze van Christus. 2t, Vrouwen! zyt uw eigen mannen onderdanig »3. als den Here: Want de man is het hoofd van de vrouw, gelyk ook Christus het hoofd van de gemeente : En die zelve is de behouder 24. des lighaams: Dog gelyk de gemeente Christus onderdanig is , zo ook de vrouwen aan haar eigene mannen in alles. 25. Mannen ! hebt uw vrouwen lief; gelyk ook Christus de gemeente lief gehad en zig zel- z6. ven voor haar overgegeven heeft; op dat hy vs. 16. Gelegenheden. Om iets goeds by de ongelovigen uit te weikeu; waar toe men altyd, vnn wegen de algemeene boosheid der tyden, geen occafie had. vs. 19. Spokende onder malkanderen; narueiyk over Godsdienftige zaken.  ( 171 J' hy ze heiligen zoude, ze gereinigd hebbende met het waterbad door het woord; ten ein-27. de hy de gemeente zig heerlyk mogt daar Hellen, die geen vlek of rimpel of iets diergelyks had, maar zy heilig en zonder gebrek ware. Zo moeren ook de mannen hunne 2S. vrouwen liefhebben, als hun eigen lighamen. Die zyn vrouw lief heeft, heeft zig zelven lief. Niemand tog heeft ooit zyn ei- 29. gen vleefch gehaat; maar hy voedt en koestert het, geJyk ook Christus de gemeente doet: Want wy zyn leden van zyn lighaam,30. van zyn vleefch en van zyn beenderen: Baar 3 r> cm [volgt 'er] zal de man zyn vader en moeder verlaten , en zyn vrouw aanhangen; en die twe zullen één lighaam zyn. Deze ge- 32. heimenis is groot: dan ik fpreek van Christus en de gemeente. Dog gy, ieder uwer in33« 't byzonder, hebbe zyn vrouw zo lief als zig zelven , en dat ce vrouw agting hebbe voor den man. Kinderen! zyt uwe ouderen gehoorzaam inC..VL den Here , want dit is billyk. Eer uw Va-\ der en uw Moeder; liet welk een voornaam gebod is, met een belofte, op dat het u wel*, ga, en gy lang leeft in 't land. .En vs. 31. [volgt Vr] by Mofes Gen. II 24, vs. 32. Dtzt gebtiv:enis. Dat Christus in 't vleefcii gekomen is, en de menfchen zyn natuurgenoten zyn.  4. En Vaders! maakt uwe kinderen niet toornig ; maar voedt ze op in tugt en vermaninge des Heren. 5. Dienstknegten ! gehoorzaamt uw aardfche Heren met vrees en ontzag, in eenvoudig. rj.heid des harten, als den Here; niet met ogendienst, als die de gunst der menfehen zoekt; maar als dienstknegten van Christus, ^.die den wil van God doen; van harten en met genegenheid als 't ware den Here en niet den 8.menfchen dienende; wetende, dat wat goeds iemand gedaan moge hebben, hy daar na van ook God ontvangen zal; 't zy hy dienstknegt o.zy 0f vrye. En Heren! doet ingelyks by hun; het dreigen nalatende , als die weet dat gy zelve ook een Heer in^en Hemel hebt, en dat geen aanzien des Perfoons by hem plaats heeft. 10. Voor 't overige, myne broeders, gedraagt u moedig in den Here en onder zyn fterke n.heerfchappy. Doet de Goddelyke wapenrusting aan; op dat gy beftand moogt zyn tegen 12.de kunstgrepen des Duivels: Want wy hebben den ftryd niet tegen bloed en vleefch, maar tegen de Vorstendommen, tegen de Magten, tegen de JVereldbeheerfchers van deze (duistere) eeu, vs. 4. Vemamnge des Heren, Christe'.yke vermaning*. x °Zendte*>5t* dat is, met alleen voor zo ver vs n eeneverv S Z?"°f geWaar kan wordeB« 11 en verv' Zle pag. 07 en 130,  C 173 ) eeu, tegen de geestdry veryen van het ondeugende leerftelfel wegens de Hemelfche dingen. Neemt daarom de Goddelyke wapenrusting; 13. op dat gy moogt wederftand kunnen bieden in den bozen dag , en alles verwonnen hebbende, beftaan. Staat derhalven pal, uw Ien-141 denen met waarheid omgord , en het borstharnas der regtvaardigheid aangetrokken hebbende; en aan de voeten gelaarsd zynde in de 15. toerusting van het vredevermeldende Euange]ïe ; by alles den fchild des geloofs genomen NS. hebbende, met welken gy alle vurige pylen des bozen zult kunnen blusfen : Neemt ook 17. den helm der zalige hope en het geestelyk zwaard, het welk,het woord Gods is; ter-is. wyl gy met allerlei gebeden en fmekingen ter aller tyd in den Geest bidt, en ten dien einde met alle volftandigheid waakzaam zyt; tevens ook in gebeden voor alle de heiligen, en voor my; opdat royeer, reden verleend worde, 19. waar mede ik, den mond openende, vrymoe- dig vs. 13. Bozen dag. In tyden van, verzoeking en rampen om't geloof. ., ve. 15. In de toerusting enz. Verfta gereedheid om in alles van goeder harte den wil van God te doen , zo als het by het heil aanbrengend Euangelie Pavs'. 16, Vurige pylen des bozen. De hevigfte verzoekingen en vervolgingen, die de boosheid u verwekt, . en welke gy door een ftandvastig gelove kunt overwinnen dat zy u geen wezentlyk nadeel toebrengen.  C 174 ) dig de geheimenis van 't Euangelie bekend sa,moge maken; voor 't welke ik het gezantfchap beklede in boejen ; op dat ik 'er vrymoedig by fprcken mag, gelyk het my past, ar. °P dat gy ook de dingen my aangaande weten moogt, en wat ik doe, zo zal Tychicus , de geliefde broeder , en getrouwen dienaar in den Here , u van alles verwittigen; 22. den welken ik ten dien einde tot ulieden gezonden heb ; op dat gy onze dingen zoudt weten, en hy uwe harten vertroosten. 23. Vrede zy den broeders, en liefde met gelove van God, den Vader, en den Here Jefus Christus. 24. De genade zy by allen, die onzen Here Jefus Christus onbedorven beminnen. Amen. vs. 22. En by uw harten. Zie boven pag. 11 in de aaiu. NB. De woorden met kleine letters gedrukt ontbreken in de metste en beste handfchriften.  De BRIEF vin pis APQSTEL PAULUS? 11N DE colassensen.   DE BRIEF VAN BEN APOSTEL PAULUS, AAN DE COLASSENSEN. Paulus een Apostel van Jefus Christus doorCÏ. den wille van God, en de Broeder Timothe- ** us, aan de heilige en gelovige broeders in Christus te Colasfe. Genade en vrede zy u lieden , van God 2. Onzen Vader, en den Here Jefus Christus. Daar wy uw gelove in Christus Jefus, en4« de liefde, die gy tot alle heiligen hebt, gehoord hebben , danken wy den God en Va 3. der van onzen Here Jefus Christus in onze gebeden fteeds voor u lieden , wegens het 5. aanftaande heil , dat 11 in de Hemelen wagt, van 't welk gy vooruit kennis gekregen hebt door de waarheid ontdekkende leer van 't Euangelie; het geen zig tot ulieden uitge 6> breid heeft , zo als het ook overal door de wereld bekend is, als 't welk er vrugten voortbrengt, en meer en meer opgang . maakt , even als het ook onder ulieden gedaan' heeft van den dag af, dat gy 't geM hoord  C 178 ) hoord hebt , en van de genade Gods zyt 7- overtuigd geworden ; gelyk (*) gy ook verHaan hebt van onzen waarden mede-mm Ctc, *  • (ISO genomen, denzelven aan het kruis hebbende genageld: De Vorstendommen en heerfchappyemS* heeft hy, van de optooilèls ontbloot, toen hy zegenpraalde aan het zelve ten toen gefield , om van ieder zonder vrees befchoud te worden. Dat u derhalven niemand oordele wegens 16. fpys of drank of ter zake van Feestdag, of Nieuwe maan of Sabbathen : Welke dingen 17. [in de Wet] een fchaduw der toekomftige zyn ; dan het lighaam is by Christus. Dat 18. u niemand door zyn gezag onderdrukke, het pogende door u ootmoedigheid en een Godsdienst aan de Engelen in te boezemen ; terwyl hy door zyn menfehelyke kundigheid opgeblazen geworden zynde ligtvaardig intreedt in dingen , die hy niet gezien heeft; maar het hoofd niet behoudt , uit 't welke i5. het gehele lighaam, door banden en t'zamenM 5 voeg- vs. 16. Dat u niemand oordeek. Dat u niemand ongodsdienstigheid toefehryve, om het gebruiken van verboden fpys of drank, of het niet onderhouden van heilige dagen. vs. 18. Menfehelyke kundigheid. Verfta Wysgeenge en diergelyke blote menfehelyke Wetenfchappe:;, waar by men de Goddelyke openbaring niet in aanmerking heeft genomen. — Dingen, die hy niet gezien heeft; gelyk de toeftand der onzig'tbare wereld en de orde der Hemelgeesten. ys 19. Het gehele lighaam; al het gêfchapene in eyn verband, zo de hemelfche als aardfche Wezens.  C 185) voegfels gefterkt en vereenigd, in zoo een form, als God behsagt, opwast. 2o- Indien gy dus met Christus de leerbeginfels van de wereld zyt afgeiïorven , wat worden u als of gy in de wereld leefdet, in- «■ zettingen gemaakt ? Neem niet, proef niet, az.roer niet aan: Alle welke inzettingen ten bederve verftrekken , als men 'er een misbruik van maakt na de voorfchriften en les- 23.fen der menfchen (welke voor wysheid aangezien worden, als men een gemaakten Godsdient oefent en laag denkt.) En (*) het lighaam te kwellen heeft geen waardy, als men tevens zyn vleeslyke begeerten verzadigt. Zo . vs. 20. Indien gy dus &c. Zo het gelove in den dood van Christus u boven de dingen, waar door de wereld in haar onwetenheid weleer tot enige kennis van God en deugd wierdt opgeleid, geiyk de Filofofie en de Wet van Mofes, verheven heeft, «n u verftandiger en redelyker Ieren denken, wat worden u, als of gy nog in blindheid en zondigheid met de wereld gelyk ftondt, zulke inzettingen"gemaakt ? &c. vs. 22. Gelyk enige diergelyke inftellingen door Mofes op Gods bevel gemaakt waren, waren zv na de tyd en omlkndigheden goed en nuttig gewe'est; en zo ver als iemand onder de Joden in eenvoudigheid 'er nog na leefde, konde het hem, fchoon in dezen opzigte zwak, in zyn wezentlyke belangens niet zo zeer hinderen: Dog dezelve inzettingen wierden kwaad en nadelig door de bepalingen en byvoegfels, die de menfchen 'er by maakten, en hun ophef wegens de kragt derzelve; wyl zy den Godsdienst op enkel gemaaktheid en een Farifaïsme deden uitlopen. (*) Ik lees hier ifiiiict vooi «£;«•,'«. \ V  ( 187 ) Zo gy derhalven met Christus zyt opge-C.III wekt, overweegt dan de dingen , die boven1, zyn , waar Christus aan de regtehand Gods is gezeten: Bedenkt de dingen, die boven, aniet die op de aarde zyn : Want gy zyt ge-3. ftorven , en uw leven is met Christus verborgen geworden by God. (Als Christus, 4» die uw leven is, zig vertoond zal hebben, dan zult gy u ook met hem vertonen in heerlykheid.) Laat derhalven uwe leden 5. dood zyn voor de dingen , die op de aarde plaats hebben, hoerery, ontugt, onkuifche drift, kwade begeerlykheid, en de gierigheid, die het zelve is, als afgodery ; om welke f5. dingen de toorn Gods over de "ongehoorzamen koomt: In welke ook gy u voormaals 7. hebt bezig gehouden, toen gy onder hun leefdet: Maar ontdoet u nu ook ganfchelyk van 8. haat , toorn, kwaadheid, lasteren en vuile fcheldwoorden uit uw mond. Liegt niet tegen Qm malkanderen: Wyl gy den ouden menfch met zyn werkzaamheden hebt afgelegd , en den IO, nieu- vs. 3. Want gy zp gejlorven. Dc dood van Christus heeft if, wil hy zeggen, uit de rampzaligheid der Zonde verlost; dog uw wezentlykfte eu beste genoegens zyn met het vertrek van Christus van deze aarde weggenomen, en gy kunt ze alleen verwagten in zyn nabyheid hv God in den Hemel. vs, 4. Uw leven; dat is, uw vermaak en de oorzaak van uw genoegens. vs, 9. Zie de aantek. Ephef. IV.  ( 188 ) nieuwen aangenomen, die weer herteld word tot kennis, na het beeld van dien, welke hem "•gefchapen heeft; Daar Griek en Jood, befneden en onbefneden , Barbaar, Schytier, dienstknegt, vrye, geen plaats meer by heb! ben; maar Christus het alles en in allen is. JNeemt daarom als uitverkoornen Gods, als heiligen en beminden, hartelyke barmhartig, heid aan, goedwilligheid, nederigheid, zagtij. moedigheid, langmoedigheid , (verdragende maikanderen en het onderling vergevende, indien iemand tegen een ander een klagte heeft; gelyk ook Christus u vergeven heeft, H.zo ook gy heden) en boven dit alles de lief! de, weike een band van de volmaaktheid is. ij- En de vrede van Christus voere het gezag in uwe harten, tot welke gy ook geroepen zyt in een lighaam, en zyt in den omgang vriendelyk. Het woord van God worde menigvuldig van u gebruikt: Qnderwyst malkanderen in allerley wysheid, en vermaant maJkanderen* Zingt Gode aangenaam en hartelyk Pfalmen," 17-lofzangen en geestelyke liederen. En al wat gy vs 11 Maat- Christus het alles &c. Maar alles op het gelove en de gehoorzaamheid aan Christus uit. toornt, en hy in alien door zvn Geest werkt vs- i4 Band der volmaaktheid; dat is, daar alle deugden en bekwaamheden, die de menfehelyke na. tuur volmaken haar vastigheid door hebben, en haar oogmerk bereiken, *■ **■  C 189 ) gy ook doen moogt met woorden en daden j doet het alles in den name van den Here Jefus; dankende Gode en den Vader door hem. Vrouwen! zyt uw eigen mannen onder-inworpen , zo als het betaamt in den Here. Mannen! hebt uwe vrouwen lief en zyt niet i9norfch tegen haar. Kinderen! gehoorzaamt20. uw ouders in alles; want zulks ftaat wel in den Godsdienst. Ouders! tergt u.v kinderen ar. niet, op dat zy niet moedeloos worden. Dienstknegten! gehoorzaamt in alles uw22. aardfche Heren , niet met ogendienften, als die aan de menfchen wilt behagen; maar mét eeuvoudigheid des harten, vrezende den Here. En ai Wat gy ook doet, doet het op- 23* regt, als Gode, en niet menfchen; wetende, 24:. dat gy van den Here de erfenis , die het vergoedt, ontvangen zult. 'Waar gy Dient den Here Christus: Maar Die onregtvaardig. 25. heid begaat, zal 't loon van zyn begane onregtvaardigheid ontvangen; en 'er is geen aanzien des perfoons. Heren! doet by de dienstknegten, zo alsULV regt en redelyk is; wetende, dat gy ook zelve een Heer in den Hemel hebt. Volhardt in 't bidden, 'er by waakzaam zyn- 2. de, met dankzegging; biddende ook tevens3. voor ons, dat God ons goede gelegenheid voor de  C 190 ) de prediking verJene, om de gehkimknis van Christus, om welke ik ook gevangen ben, * te vermelden ; op dat ik dezelve mag openbaren op zo eene wyze, a|s het my 'er by past te fpreken. 5. Gedraagt uwyslyk omtrent de genen, die buiten zyn, de gelegenheden vlytig waarne- ff-mende: Uw reden zy altyd aangenaam en gezouten ; zo dat gy weet, hoe men met een ieder moet fpreken. 7 Alle dingen my aangaande zal Tychicus, de geliefde broeder, en getrouwe dienaar en myn mede-dienstknegt ulieden melden: 8. welken ik ten dien zelven einde tot u gezon den hebbe; oP dat gy myne zaken zoudt we- P-ten en hy uwe harten vertroosten; nevens Onefimus den gelovigen en geliefden broeder die van uwent van daan is. Zy zullen u al! les melden, wat hier omgaat. 10. U groet Aristarchus, myn medegevang, en BJ.rcu. de Neef^ Barnabas,' wien tangaande gy bevelen hebt ontvangen , Czo hy "•koomt, ontvangt hem wel) en Jefus, J noemd Justus, welke uit de befnedenen zyn" Deze alleen arbeiden t'zamen voor het Ko- ning» SSF* ïeS"dit "tti ***** M>™ » y raewt dit, op dat zy op hun hoede wa.  ( 191 3 ningryk van God; welke ook my tot een bemoediging zyn geweest. U groet Epafras, uw landsman, een dienst-12, knegt van Christus, die zig fteeds voor u bekommert in zyn gebeden; op dat gy ftandvas:ig moogt blyven, volkomen onderwezen, 7? en ten vollen verzekerd zynde wegens de gehele wil van God: Want ik geve hem ge-13. tuigenis, dat hy veel moeite voor u neemt, en bun, die te Laodicea en die te Hierapolis zyn. U groet de Geneesmeester Lucas , myn 14. waarde vriend; en Demas. Groet de broeders te Laodicea; en Nym-15. fas, en de gemeente ten zynen huize: Enio". als de brief.b'y ulieden geleden is* maakt dat zy dan ook in de vergadering dér Laodice. ners gelezen worde; en die uit Laodicea, dat gylieden dien ook leest. Zegt ook tegen Archippus; Let op de be-17. dieren, zo misfchien de een of andere Joodsgezinde Euangeüst zig voor een vriend of reisgezei van Barnabas te Coiasfe mogt uitgeven; dewyl het ge/elfchap van deze Apostel enkei in zijn neef Marcus en Justus be« ftund. r-vkyfj. Let »p de bediening; denkelyk een Colleöe; wanfhy was Diacon te Coiasfe.  C 192 ) diening, die gy aangenomen hebt in den Here, dat gy dezelve volvoert. De eigenhandige groetenis van my Paulus. Gedenkt myner boejen! . . De genade zy met ulieden. vs. 1?. By de brieven bediende zig de Apostel na de gewoonte dier tyden van de dienst van ëen ander; maar de groetenis fchreef ny tot zekerheid,en om bedriegery onder zyn naam voor te komen met zyn eigen hand 'er onder. Zie 2 Thesf. 111. 17.  D E EERSTE BRIEF VAK DEflf APOSTEL PAULUS, A AH TIMOTHEUS. N   DE EERSTE BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS? " ■ AAN TIMOTHEUS. ± aulus, een Apostel van Jefus Christus, C. I. door bevel van God onzen Zaligmaker , en de Here Christus Jefus , onze hope , aan 2. Timotheus zyn regtgeaarten Zoon in 't gelove , genade , barmhartigheid , vrede van God , den Vader en Christus Jefus onzen Here. Zo als ik u verzogt heb, blyf te Efefen,^ als gy na Macedonien reist; op dat gy eenigen beveelt geen leermeesters van iets vreemds ie willen zyn, nog zig op te houden met4. fprookjes en e'indeloze. geflagt-rekeningen; waar in meer aanleiding is tot onzekere vragen , dan tot godsdienstige ftigting in 't gelove. Het oogmerk nu van deze bevelen ƒ, is, dat men liefde oefene uiteen rein harte5 een goed geweten , en een ongeveinsd gelove; welke dingen fommigen uit het oog ver»0N 2 lais, 3 en 4. Zie pag. nz,  C r$>6 ) 7. Ioren hebbende tot een ydele leervrys gebragt zyn; die leraars der wet willen zyn, zonder dat zy zelve weten 4 wat zy zeggen of wat g.zy bewyzen. Ondertusfchen weten wy, dat de wet voortreffelyk is, zo 'er iemand een 0. wettig gebruik van maakt, en hy dit befeffe, dat de wet niet aan een regtveerdigen is voorgefchreven ; maar aan ongeregelden en losbandigen , aan godlozen en boosdoenders , aan onheiligen en zedelozen, aan va. dermoorders en moedermoorders, doodflagers, ïo fchandjongens, ontugtigen, menfchendieven, bedriegers, meinedigers, en zo 'er enige andere ondeugd zig aankant tegen de gezonde n.Ieer, volgens het tot heerlykheid leidend Euangelium des zaligen Gods; het welk my is *ü. toevertroud, (en ik danke hem, die my ge- fterkt vs. 9 en 10. Dat de Wei &c. Hy verfraat de Wet van Mozes; waar by diergelyke misdaden, als hy vervolgens opnoemt,- verboden'wierden. Deze regelde de order in den Israëlitifcben burgarftaat; en was in haar zelve voortreffelyk: Dog voorts wierdt 'er het menfchelyk hart niet door tot ware Christelyke Godzaligheid geformd ; het gaen het Euangei'ie ten oogmerk had: Waarom hy bet afkeurt, dat enigen , met verzwyging van liefde en vertrouwen ep God , de Christelyke onderwyzing hoofdzakelyk in een verklaring van deze Wetten wilden doen be. ftaan; als welke hun opzigt niet op opregte Chrislenen hadden , maar op Godlozen , en dat flag van menfchen, wier denk- en levenswyze regelregt tegen de hunne (treedt. Anders weten wy dat de natuur en Zede - wet aan al{e menfchen is voorgefcJirewn.  (. 19? ■) üerlt heeft, Christus Jefus mynen Here} want my in den dienst Hellende, heeft hy my getrouw -geoordeeld , die voorheen een 13* lasteraar en vervolger en belediger was; dog my is barmhertigheid bewezen , om dat ik bet onwetend gedaan hebbe in ongelove, en 14, de genade van onzen Here is boven alles groot geweest, met gelove en liefde in Christus Jefus. Het is een waaragtig zeggen, en 15. dat alle aanneming verdient, dat Christus Jefus in de wereld gekomen is om boosdoenders te behouden, onder welke ik een voorname ben : Maar my is daarom barmhartig- t$. heid bewezen, op dat Christus Jefus in my, als in een voornamen, alle langmoedigheid zou betonen ten voorbedde voor de genen, die in hem geloven zouden ten eeuwigen leven. Den Koning der eeuwen, den onver-17, derflyken, onzienlyken , eenigcn wyzen God zy eer en heerlykheid in alle eeuwigheid! Amen. Deze bevelen vertrouw ik u toe , myn 184 Zoon Timotheus! volgens de voorzeggingen, die op u wyzen, op dat gy, daar 'er deze zyn, den ftryd loffelyk voert, en het gelo.I0. ve en een goed geweten behoudt; welk laat, N 3 • fte vs. 19. De reden van de Excommunicatie van (tJeW wa,reo dus wanbegrippen over iiet gelove; waaj^  ite fommigen aan een zyde gezet hebbende omtrent het gelove een fchip-breuk gemaakt 20.hebben; onder welke HymenEeus en Aleximder zyn; welke ik den Satan overgegeven heb, op dat zy leren, dat men niet moet lasteren. C.II Ik herinner derhalven in de allereerfte '•plaats, dat er gebeden, heilwenfchen, finekin. , gen, en dankzeggingen gedaan worden voor 2. alle menfchen, voor Koningen en alle die in waardigheid zyn ; op dat wy een ftil en vreedzaam leven mogen leiden ,. in alle god. 3. zaligheid en ordentlykheid; want zulks « goed en behaaglyk voor God , onzen Zalig. 4-maker; welke wil, dat alle menfchen behou den worden, en tot kennisfe.der waarheid' 5. komen: Want het is dezelve God en ook dezelve middelaar Gods en, der menfchen 6. de menfch Christus Jefus, die zig zelven gegeven beeft tot een randzoen voor alle: Het. waartoe zy door een zedeloos gedrag «b-aet «> ren; en die zy ftaande hielden met lasteren »™ £ Apostelen en andere godzalige Christenen vs. 20. Be Satan overgegeven. Dat is ,' die ik uit de gemeente gefloten, en aan de boze Wereld ovrV gelaten hebbe. °^eTa Op dat zy; Hy ziet op anderen in de gemeen te, d,e, zo er geen order op gefteld was het Ibooï van Hymenseus zouden hebben kunnen volgen vs. 6. Rantzoen voor alk. Waar op ieder, die zvn zonden u.t de wet en 't geweten kent, vertrouw» van de vergeving derzelve mag nellen. crüUWeiï  <. 199 ) Het getuigenis, waar voor het [thands] de regte tyd is; waar toe ik aangefteld ben7r tot een Prediker en Apostel fjk fp«ek waarheid in Christus, ik vergis my niet) een leermeester der Heidenen in gelove en waarheid. Ik wil derhalven , dat de mannen bidden, g. aan alle plaatfen heilige handen opheffende zonder haat of twyfeling. Desgelyks ook, 9. dat de vrouwen zig in een ordentelyke kleding eerbaar en matig opfchikken , niet met haarvlegten of goud of paarlen of kostbare kledy; maar (het geen vrouwen betaamt, 10. die belyden God te vrezen) door goede werken. Een vrouwe lere ftil en met alle [be-n. hoorlyke] gezeggelykheid : Dan ik laat eenT2. vrouwe niet toe, dat zy leerare of het meesterfchap over den man hebbe ; maar dat zy zig ftil en bedaard houden: Want Adam is 13. eerst gemaakt, daar na Eva: Ook is Adam 14. niet bedrogen , maar de vrouwe bedrogen N 4 zyn- vs 7. ft vergis my niet. Daar in, namelyk, dat dit Euangiïium, dat alle menfchen den weg tot zaligheid opent3, nu zo algemeen gepredikt moet worden; en dat ik Paulus in 't byzonder daarom tot een Apostel ben aangefteld. vs. 8: Aan alle plaatfen; Dat is in alle Chnste;yke gemeenten , by den openbaren Godsdienst. Twyfeling. Namelyk; of men voor zulke deugnieten en verdrukkers, als toen de Koningen en bandvoog* den waren wel mogt bidden,  zynde is de oorzaak van de overtreding ge. t$.worden: Dog zy zal behouden worden, terwyl 'er ondertusfchen kinderen geboren worden ; zo zy in trouw en liefde en eerbaarheid met zedigheid blyven voortleven. PJII 't Is een waaragtig zeggen, zo iemand na ' een opzieners plaats verlangd , hy ftaat na 2- een heerlyke zaak : Derhalven moet de opziener een man zyn, daar niets op te zeggen is, die maar ene vrouw heeft, nugteren, gematigd , ordentelyk, vriendelyk is jegens vreemdelingen, bekwaam om te onderwyzen, 3. geen drinker, geen vegter , geen vuil-gewin-, zoeker; maar befcheiden , niet knibbelagrig, 4. niet geldgierig, die op zyn eigen huis goede opzigt heeft , de kinderen in onderdanigheid 5« houdt met alle ordentlykheid ; (indien tog ie. vs. 15. Hy heefc by gelegenheid , dat hy van 't veroorzaken van den val door de vrou fpreekt, de gedagten mede op Mozes verhaal rau de voor haar volgende ftraf Gen. III. 16, Zo tj; namelyk, de getroude vrou met haar man. vs. 2. Die maar ene Vrouw beeft. Daar de echtfche'idingen beide by Heidenen en Joden ter dezer t»d zeer gemeen waren, waren 'er ook buiten twyfel verfcheiden onder de gemeenten , die voor hun Christendom van hun vrouwen gefcheiden, en weer hertroud zynde, er dus meer als ene hadden: Welke perfonen de Apostel in 't verkiezen van Opzieners wil voorbygegaan hebben; als die doorgaans met de bloedverwanten hunner vorige vrouwen of derzelver twede mans in vyandfehappen ingewikkeld waren, en zsn opfpraak en aanklagten te zeer ten doel Honden. '•  iemand op zyn eigen huishouding geen opzigt wèet te hebben, hoe zal hy de zorge van de gemeente Gods kunnen hebben?) geen nieu- ö. weling, op dat hy niet opgeblazen wordende de befchuldiging der wederparty op zig kryge: Ook behoord hy een goed getuigenis te?* hebben van de gene, die buiten [de gemeente] zyn ; op dat hy niet vervalle in den fmaad en de ftrikken der wederparty. De Diaconen behoren insgelyks ordente- S, lyke lieden te zyn; die niet uit twee monden fpreken, niet fterk op den wyn gezet zyn, geen vuil gewin zoeken; maar de ge-9heimenis des geloofs met een zuiver geweten bewaren. En dat deze ook eerst beproeft ro» worden ; daar na , als 'er op hun niets te zeggen is, het Diaconfchap waarnemen. Den. ▼rouwen moeten insgelyks van ordentelyk gedrag zyn , geen kwaadfpreekfters; maar fober en getrou in alles. Dat de Diaconen 12» N 5 rnan- vs. 6 en 7. Wederparty. De ongelovigen en vyariden van de gemeente. vs. 8. Niet uit twee monden enz. Hy vercischt byzonder deze drie dingen, dewyl de Diacons by fommige handelingen tot getuigen dienden, by'tNagtuiaal en de liefde - maaltyden gebruikt wierden , en de bezorging van de penningen voor de armen hadden. vs. 9, Geheimenis &c. Die der leerltukken des geloofs volkomen kundig, zig in hun ambt zo gedragen, dat zy er een goed geweten by houden. vs. 11. Vttuvieni dat is, DJaconesfen.  ( Z02 ) mannen zyn, die maar ene vrou hebben, en op hun kinderen en eigen huishouding goede ï(?. agt geven : Want die het Diaconfchap we! waargenomen hebben verwerven zig een aanmerkelyken trap van agting , en veel vrymoedigheidom te fpreken, in dingen het gelove in Christus Jefus betreffende. H- Deze dingen fchryve ik u , terwyl ik eertj. lang by u hope te komen; maar zo ik vertoeve, op dat gy weten moogt, hoe men verkeren moet in 'c huis van God, dat is, de gemeente des levendigen Gods. 16. Een pilaar en vastigheid der waarheid, en groot buiten tegenfpraak is de geheimenis van den Godsdienst, God is geopenbaard in 't Vleefch, geregtvaardigd in den Geest, gezien van gezanten, gepredikt onder de volken, geC.IVloofd in de wereld, opgenomen in heerlykheid: *• Dog de Geest zegt uitdrukkelyk, dat in latere tyden fommige van 't gelove zullen afvallen, en verleidende geestvervoeringen en leringen 2.van mindere Godheden volgen, met een geveinstheid eigen aan leugenfprekers, in hun ei- vs. 13. Wegens deze invloed, die deDiacons by de gemeenten kregen, en waar door zy ligtelyk in ver. volg van tyd tot opzieners konden gekoren worden, wil hy derhalven, dat Timotheus zorge drage, dat 'er voorat brave mannen en met de bovengemelde vereischten voorzien in dezen post geplaatst worden. vs, 14 —. Cap. IV. 5. Zie boven 113 en verv.  C 2Q3 ) dgen geweten gebrandmerkt; die bevelen, dat 3men niet moet huwelyken, dat men zig van fpyzen onthouden moet; welke God gefchapen heeft voor de gelovigen, en die de waarheid gekend hebben, om met dankzegging genuttigd te worden : Want alle fchepfelen 4. van God zyn goed , en niets verwerpelyk, als het met dankbaarheid genoten wordt; want het wordt geheiligd door het bevel van 5., God en het gebed. Deze dingen den broederen inprentende , 6V zult gy een loffelyk dienaar van Jefus Christus zyn , als die opgevoed is in de lere des geloofs en de goede manier van onderwyzen , die gy gevolgd zyt: Dog reken die 7. onchristeiyke oudewyvenpraat uwe aandagt niet waardig; maar oefen u zelven tot Godsdienftigheid : Want de lighaams-oefening is g. tot weinig dingen nut ; maar de Godsdienstig. ts. 5. Het word geheiligd &.c. Dat is te zeggen, het gebruik er van werd betainelyk, ja Godsdienstig, door net bevel van God, het weik tot alle fpyzen vrybeid geeft, en ons gebed er by tot hem. vs. 7 en 8. Zie pag; ij6. vs. 7- Tot Godsdienstigheid. Dat is, om God regt te kennen en hem te dienen. vs. ï. IVant de ligbaamsoefening &c» Het kon ven dan enige nuttigheid hebben, dat men 't lighaam, in vasten en waken of op enige aadere wyze geoefend had; maar zulke gelegenheden waren weinig in 't menicbelyke leven; terwyl een geoefend* kennis van waarheid en deugd beftendig het menfehelyk.e gedrag regelde. . .  C **4 ) ftigheid is algemeen nuttig, als die de belofte heeft van het tegenwoordige en het toe9.komende leven: Een waaragtige taal en die ïo.alle aanneming verdient; want ook'dit zelfs bemoedigt ons om te arbeiden en 'er fmaad by te verdragen ; dat wy onze hoop gefield hebben op een levendigen God , die een behouder is van alle menfchen, voorname!yk li.van die op hem vertrouwen. Vermeld en leer deze dingen. «2. Niemand veragte uwe jongheid; maar word een voorbeeld voor de gelovigen fn geleerdheid , in omgang, in liefde , in geest , jrr 13. trouwe, in kuisheid. Houd, tot dat ik ko• me, aan met het voorlezen, het vermanen, 14. het onderwyzen. Zyt niet onagtzaam omtrent de gave, die in u is; welke u gegeven is met een voorfpelling, toen u de handen 15. van 't ouderlingfchap zyn opgelegt. Overdenk deze dingen , houd u in deze bezig; op vs. 14. Gave die in u is. Verfta enige byzondere gave na het beloop der tyden van God hem gefchonken. Omtrent deze moest hy niet onagtzaam zyn; want ook de wonderdadigo bekwaamheden vereilchten zo wel als de gewone, die God in de menfchen legt, eni. gc redelyke opmerkzaamheid en beoefening ; of ten ' minlten, indien het voorzegging of het vermogen van wonderwerken was, het gebed tot God, dat hy zyn kragt 'er by verleende. Voor/pelling ; dat hy in vervolg van tvd met deze gave voorzien voor de kerk ep enigerlei wyze een bciiaaam werktuig zon zyn.  C 2°5 ) op dat uwe vordering '«* alleri kenbaar zy; Let op u zelven en de- lere ; heb altyd agt 16. op hun ; want dus doende zult gy u zelven behouden, en die u horen. Beftraft geen oud man fcherpelyk ; maarC.Y. vermaan hem, als een Vader; de jongeren,1- als broeders : Oude vrouwen , als moeders; 2, jonge, als zusters, in alle kuisheid. Geeft de Weduwen een eerlyk onderhoud, 3. die wezentlyk weduwen zyn: Dan zo enige4. weduwe kinderen of kindskinderen heeft, dat ■de lieden leren , dat eerst het eigen huisge. zin kinderlyke liefde pleegt te bewyzen, en den ouderen de zorgen te vergelden ; want zulks is goed en aangenaam by God. Een 5wezentlyke weduwe nu, welke alleen gelaten haar hoop op God gezet heeft, die is 'er ook fteeds by, als 'er gebeden en fmekingen gedaan worden, vroeg en laat: Maar die een ze naderhand : Desgelyks zyn ook de goede werken openbaar ; en als het 'er al anders mede gelegen is, kan het egter niet verbom gen blyven. C.vi Zo vele aIs 'er dienstknegten onder 't jok i-zyn, dat zy hunne Heren alle behoorlyke eer bewyzen ; op dat de naam Gods en de lere 2. niet gelasterd worden : En die gelovige He. ren hebben, dat zy 'er niet geringer over den- vs. 22. Leg niemand Zegen geen lieden, dari die gy volkomen kenr, tot Ouderlingen of Euange. listen in ; op cat gy door de ondeugden van anderen, als zy zig naderhand openbaren, geen klad ook op u zelven krygt, als of gy met zulke lieden vriendfehap hsdt. vs. 24. Dit ziet op de voorgaande les in 't aaii* verg,  c 2°p y denken , om dat zy broeders zyn ; maar te meer dienen, om dat zy gelovig en beminnenswaardig zyn, die de goede dienften erkennen. Leer en vermaan deze dingen. Zo iemand vreemde dingen leert, en de 3gezonde woorden van onzen Here Jefus Christus, en de tot Godsdienftigheid leidende leer niet volgt, zodanige is [doorgaans] 4. opgeblazen ; terwyl hy niets verftaat, maar een dwaze liefhebbery heeft voor verfchilftukken en redentwisten : Waar uit nyd, twist, laster, kwade verdenkingen ontftaan, aanhoudende onenigheden tusfen menfchen, 5» die bedorven van verftand , en de waarheid verloren hebbende, de Godsdienst voor een \Toordelige hantering rekenen. Houd u niet op met de zodanige: En in de daad de Gods- 6. dienst is een zeer goede hantering, als men vergenoegd is: Want wy hebben niets in de 7. wereld ingebragt; namelyk, om dat wy 'ér niets uit kunnen medenemen: En zo wy 5. dus voedfel en dekfel hebben willen wy 'er mede vergenoegd zyn: Maar die ryk willen$. worden vallen in verzoeking en ftrikken en, in vele dwaze en fchadelyke begeerlykheden, die de menfchen doen verzinken in verderf en rampzaligheid; Want de gierigheid is een 10, O wor-  wortel van alle kwaad ; in welke fommige behagen hebbende van 't gelove afgedwaald zyn , en zig zelven met vele fmerten doorboord hebben. 11. Dog gy, man Gods! vlied deze dingen; maar ftreef naar regtvaardigheid , Godzalig, heid , gelove , liefde , geduld, zagtmoedig- 12. heid. Ding in den heerlyken ftryd des geloofs: Verkryg hec eeuwige leven; waar toe gy ook geroepen zyt, en de fchone belyde- nis in tegenwoordigheid van vele getuigen 13. afgelegt hebt. Ik vermaan u iri de tegenwoordigheid van God, die alles levendig maakt, en van Christus Jefus, die onder Pontius Pilatus de voortreffelyke belydenis 14. heeft gedaan , dat gy het geen ik u bevele onderhoudt, ' zonder een vlek op u te bren- on- vs 10. Wortel van alle kwaad. Of een plante die allerley kwade vrugten draagt. vs. II. Gj man Gods! Hy fpreekt hem aan met de naam, die men weleer den Profeten plagt te ee. ven , welligt , om dat hy ook diergelyke gave be. zeten hebbe. vs- J3- /» de tegenwoordigheid enz. Hy fpreekt in deze ftcrke bewoordingen , om den hevigen tegen ftand, die men door de vervolging der Overheden in het voorltaan der Christelyke leer ondervond, en vervolgens nog fterker te wi^gten had: Waarom hy hem het voorbeeld van Christus, die onder Pilatus by zvji be:> denis volftandig bleef, en tevens de kragt van God , die alles, wat voor de ftrafflm der menfchen bezweeken was, weer levendig maakte, hier in ee. dagten brengt. ' *  (2") gen; of u beftraffelyk te maken, tot dat onze Here Jefus Christus zig met luister openbare: Welke zaak de zalige en enige Regeer-15, der ter zyner tyd zigtbaar zal doen worden, de Koning der Koningen en de Heer der Heerfchers, die alleen onflerfelykheid bezit, i$, in ontoeganglyk licht woont, welken niemand der menfchen gezien heeft , nog ook zien kan , die eeuwige heerfchappij heeft. Amen! Vermaan de fyfceri op deze wereld , om 17. niet hoogmoedig te worden of hun hope te zetten op een onzekere rykdom ; maar op den levendigen God, die ons alle dingen O 2 mil- vs. 14. Tot dat onze Here enz. Dat is , tot de tyd , dat de Gemeente gevestigd is , en de Hete Christus, zo door de vernieling van den Jcodfcben ftaat met deszelfs valfehe Mesfiasfen, als door de uitbreiding van zyn Godsdienst over de aarde, zyn magt en heerlyke Heerfcüappye openbaar make : Welke dagen (de tyden van Hadriaan en de Antoninuslen) Timotheus met zyn leven bykans zou hébben kunnen bereiken. vs. 16 Die alieen de onflerfelykheid heeft enz. By deze befchryving fchynt het bykans, als of hy de mening wil tegen fpreken, dat deze openbaring van de heerlykheid van Christus en zyn Koningryk over de aarde met de zaligheid voor de gelovigen zou gepaard gaan; enzy, die na het doorworftelen der toenmalige rampen, die tyden van rust bereikten , als dan niet fierven zouilen ; maar, als in een twede Paradys ojs aarden , in de nabyheid van God verkeren: Hoedanige godigten 'er onder enige Christenen van dezen tyd verfpreid waren : zie onder anderen Joh. XXI. en* I Thesf. IV. 13-18.  ( 212 ) rS. mildelyk ten gebfuike rerleend; om goed te doen, ryk te worden in goede werken, me- *s>. dedeelzaam en gemeenzaam te zyn , en zig dus een fchonen vasten fchat voor het toekomftige op te leggen; op dat zy het waare leven verkrygen mogen. 20. O Timotheus ! bewaar het pand, dat ik u aanvertrouw , afkerig van de onchristelyke ydele klanken, en tegenstellingen der zo* ai.genaamde wetenschap: Welke fommigen voorgevende te leren, ten opzigt van 't gelove van den weg zyn gedwaald. 5>2. De genade zy met u. Amen! vs. 20. Het pand, dat ik u aanbetrouw, Namelyk, de bezorging der gemeenten en haar bewaring in 't gelove. vs. 21. Zie pag. 119.  De BRIEF VAM PEI» APOSTEL PAULUS, AAN P H I, L E M O N. o 3   j^ro Philemon, een aanzienlek burger ie Colasfe, en vjaarfchynlyk een der Ouderlingen der Christen-gemeente aldaar , 'was zekere diensthiegt Onefimus weggelopen; na dat hy alvorens (zo '# fchynt^) *f* meester enige dingen Olltvreemn haa. Deze by zyn omzwerving ie Romen geraakt zynde had 'er Paulus, die 'er teen in ten fiort van huis • arrest was , boren prediken, en bet Christendom op zyn voor pel aangenomen; zedert melken, tyd by een deugdzaam en onberispelyk gedrag bad gehouden. Ah vervolgens zyn geval aan de Apostel bekend geworden, of misJcbien wel van hem zelven aan Paulus beleden was , vond deze het goed, hem aan zyn ouden meester te rug te zenden; en, daar hy Tychicus voegens de zaken der gemeente na Coiasfe wilde afvaardigen, dezen Onefimus hem mede te geven: By welke gelegenheid hy dezen brief aan Pbilemon fchryft. Waarin hy , na zyn genoegen over bet geen by wegens Philemons Christelyke en liefdadige ban-  C 2l5) handelingen gehoord had, te kennen gegeven te heiben , denselven verzoekt dezen dienstknegt loeder in gunst aan te nemen ; een loffelyk getuigenis van dtszelfs beterfchap en ordenteljk gedrag te Romen geeft, zo zvel als van de Christelyke liefde, welke hy uit dien hoofde voor hem had opgevat ; en dit verzoek nader aandringt, zo door het a's een byzondere dienst, die hem zelve gefchieden zou , te doen voorkomen , als met aan te bitden , om het geen de dienstknegt Philemon Olllvreem/l had, uit z.yn hfitirt tr voldoen. Het welk in zulke woorden wordt voorgefield dat hy onde- de hand too?.t te wenfchen, dat Philemon 'er tevens om denke , om dezen thands braven en deugdzame/; faaf eens zyn vryheid te geven. Waar na hy op 't einde van de brief meldt, dat hy eerlang volgens hun verlangen te Coiasfe buQpt te komen.  2>E BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS, AAN PHILEMON. ± aulus een gevangene voor de zaak van i« Christus Jefus en de Broeder Timotheus aan onzen waarden vriend en medearbeider Philemon , en de zuster Appia, en Archippus,^. onzen medehelper, (*} nevens de gemeente ten uwen huize. Genade en vrede zy ui. van God, onzen3*Vader, en den Here Jefus Christus. Ik danke myn God gedurig, als ik by myn 4gebeden van u gewage; vermits ik uw liefde 5. en gelovigheid hore, welke gy aan den Here Jefus, en voor alle de Heiligen hebt; en hoe 6.uw ove;eenftemming met ons in 't gelove van dat gevolg is, dat gy al het goede, dat 'er in ons is, toont te kennen tot lof van O 5 Chris- (■) In 't Grieks ftaat Ct'rp«nwruf» 't welk een naam is . a.nr c> krrgtknegten hun makkers mede roemden:. £ea Neerdnitlch woord on» het bekwaam uit ic •kakken vale my niet in.  ( 2i8 ) ?o Christus Jefus: Want wy verblyden ons zeer en fcheppen troost uit uwe liefde ; wyl de Heiligen in hunne noden door u geholpen en verkwikt zijn, Broeder! S. Hoewel ik daarom zeer wel by den Christelyken Godsdienst de vrymoedigheid zou durven gebruiken, om u behoorlijke zaken 9« te gelasten, wil ik egter uit vriendfehap u 'er liever toe verzoeken; daar ik in zodanige omftandigheden ben, als Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene om de 79,zaak van Jefus Christus : K heb namelijk een ve^oek aan u wegens myn zone, dien ik in myn gevangenis overgewonnen heb, ii.Onefimus; een menfch, daar gy voorheen geen gebruik van had , maar die nu voor u 12.en my zeer gebruiklyk is: Welken ik te rug gezonden heb. Neem gy hem, dat is, een my zeer waard perfoon, in uw gezin weer aan. 12-Welken ik wel by my had willen houden, op dat hy in de gevangenis om 't Euan- 14. gelie my uit uw orders dienen mogt: Dan ik heb zonder uw goedvinden niets willen doen ; op dat uw weldadigheid niet als ge. 15. dwongen, maar vry willig megt zyn: Want veelligt is hy daarom voor een korten tyd van u gefcheiden; op dat gy hem voor altyd IQ- weer zoudt hebben; niet langer als een dienstknegt, maar (het geen meer is dan een dienst- kuc5t,)  C 219 ) knegt,) als een beminnenswaardig broeder, voor my zeker ten hoogften, hoe veel meer dan voor u, beide in het tydelyke en in 't Godsdienstige ? Zo gy my derhalven voor u 17. vriend houdt, neem hem aan, als of ik het zelve was: En zo hy in iets benadeeld heeft, ij. of fchuldig is, reken dat my toe: Ik Paulus IOi heb met myn eigen hand [den brief] gefchreven , ik zal 't betalen; op dat ik u niet zegge, (*) dat gy ook u zelven aan my fchuldig zyt. Ja Broeder 1 zyt my hier in om 's 20. Heren wil te wille : Stel myn hart in deze zaak Christelyk gerust. Terwyl ik ftaat maak 21. op uw toeftemmiug heb ik u gefchreven, my verzekerd houdende, dat gy zelfs meer zult doen, als ik zegge. Houd my ook tevens een verblyf ten 22. uwent gereed; want ik hope, dat ik door u gebeden aan uiieder verlangen zal mogen voldoen. Epa- (*) Dtt V " itlven tin my fcbilii' zyt. Dit meent men dat 'er op ziet, dat Philemon door toedoen van Paulus eeu deugdzaam en Christelyk menfch was geworden : Dan , behalren dat de Apostel niet te Coiasfe was geneest, zo fchynt het ook niet zeer kiefch, dat hy bï gelegenheid , dat hy voor de dienstknegt het verzoek doet^ en van de voldoening van het geen, daar die hem in benadeeld had , fpreekt , hem zulk een aanmerking ^ ais tot aandrang 'er byvocgd. Moet men voor c:avToy ook misfchien lezen otvTêV of CV avTov ; 9f Christelyk ; als ook Marcus, Aristarchus t Demas, Lucas, myn medearbeiders. De genade van onzen Here Jefus Christus zy met ulieder geest. Ameni (*) Suv*^(W«Aü)raf, Mtiegevtmgm. Heti fchynt, dat; daar Paulus te Romen in een huis gevangen was, dc gene die 'ei by hem kwamen logeren , zig aan den ïelven dwang hebben moeten onderwerpen,