BEKNOPTE BESCHRYVING VAN PAL ESTINA, en de AART en GEWOONTENS der OO STERLINGEN, jja EGTE en voor het grootste gedeelte eigen waarnemingen, tot opheldering van zommige bybelplaatzen. door C. W* LUDEKE, Eerst Leeraar der Hoogdukfche Kerk te Stokkolm vertaald, en met aanmerkingen, en EENE voorreede over het verklaren der gewyde schriften beschouwd ALS schriften der oosterlingen. VEREÏKTj.DOOR CAREL PHILIP SANDER, Leef aar der Lutherfche Gemeente te Rfflerdar*. " m Te AM&TERDA Rffly G £ R B R A N D ROOS, w D c c X C I v.   VOORREDE OVER HET VEKKLAAREN DER GEWEYDE SCHRIFTEN, BESCHOUWD ALS SCHRIFTEN DER OOSTERLINGEN. Ir TT^at ook van den Predikftoel in de liiJLJ'!rJ Chriftelyke vergadcrjngen , de #ü==!r% schrift dikwils zeer verkeerd word verklaard; fpreekwyzen alleen by de Oofterlingen in gebruik, en die op hunne byzondere gewoontens betrekking hebben, en zotider eene nadere opheldering, of in *t geheel niet verftaan, of verkeerd begreepen worden, by menigte worden gebezigd, en de woorden der H. schrift, in eene betekenis genoomen die zy thans hebben, zonder op derzelver betekenis te letten die zy hadden toen zy gefchreeven wierd, noch 'toog te veftigen op den Schryver, 'twelk zekerlyk den grond van de ongereimdfte verklaanngen uitmaakt, en men m 't gemeen A 2 vry  4 VOORREDE. vry wat Oofterfch-Duitfch van den Canfzel fpreekt, is veelen kundigen toehoorderen niet onbekend. De Oofkrling is vlug, zyn bloed loopt fchielyk, en hy denkt ook vlugger dan wy in de Wefteri'che landen, die van eenen langzaaraeren aart zyn; en degeweyde Schryvers die Oojierlingen waren, fchreeven ook voor Oofterlingen, en moeften fpreekwyzen bezigen, die in hunne Eeuw in gebruik waren, die hunne Lands lieden kenden, en die zy konden verftaan; ja zomtyds gebruikten zy ook fpreekwyzen , die gegrond waren op een ongegrond vooroordeel, of aangenoomen, hoewel onbeweezen gevoelen van 'tVolk. Eene omftandigheid, die wy by 't verklaaren van hunne Schriften nooit uit'toog moeten verliezen. Plaatft men deze Schryvers in ons land, brengt men onze denkbeelden in hunne Hersfenen, en legt men onze woorden en fpreekwyzen, mhunnepenne, dan leesdmen wartaal, men verkrygd verkeerde begrippen en de Schryvers verliezen al hun etóartige. 6 En, gefteld ook eens deze Schryvers waren  VOORREDE. 5 ren onze Lands-lieden, en onze Taal vasde oorfprongelyke taal der H. Schrift, kunnen dan niet de tujfcben beide verloope Eeuwen, eene groote verandering in de Taal zelve gemaakt, woorden van derzelver oude betekenis beroofd , en eene nieuwe aan dezelve verknogt hebben. — Voorbeelden hier van zyn in ieder taal genoeg te vinden. — Moet men dan zulke, voor veele eeuwen opgetekende woorden, in die betekenis neemen die zy veele eeuwen laater hebben, of is 'tonze plicht, ons zeiven in die tyden te plaatzen, waar in hy leefde, wiens Schrift en Woorden wy anderen zoeken duidelyk te maaken. Behalven dat, vinden wy in de H. Schrift zekere fpreekwyzen die alleen uit de H. Schrift, kunnen en moeten verklaard worden, en woorden , die in dien zin en betekenis, die zy in de Bybel hebben, nergens geleezen of gebruikt worden. — Het woord boete, geloof, (in de betekenis van 't zogenaamde Zaligmakend' geioof,) en goede werken, zy hier van zelfs in onze vertaaling een bewys. — Niet genoeg, dat men de Plaats waar, en de Tyd wanneer de Heilige mannen fchreeven, in 'toog houdt, maar ook op den A 3 Schry-  6> VOORREDE. Schryver zeiven moet men de oplettendheid veftigen, op dat men zyne woorden verklaire. Gods Geeft heeft zich naar de verschillende gemoedsgefteltenijfen der Bybel Schryver en ge[chikt. — Zy bleeven menfchen , hunne Natuur bl ef Natuur, en hunne voornaanifte driften en geneigdheden, ziet men ten duideiy kften in hunne fchriften doorftraalen — Zo lange Waarheid en Deugd niet wierden benadeeld, en zulks met het verheven doel hunner btftemming konde beftaan, wierd hunne Natuur in haaren loop niet verhinderd. Mofes, een man bezield met alles wat edel en grootfch kan genoemd worden, opgekweekt aan 'twelluftig Hof van eenen trotIchen Koning, in geduurige verkeering met de Grooten, heeft de verhevenfte denkbeelden van de Godheid, 'tvuur zyner verbeelding barft uit in laaie vlam, wanneer hy aan de Majefteit van deze Godheid denkt, en Haare openbaaringen fchilderd hy ons met de levendigfte verwen voor oogen. — Alles is hier Koninglyk. — Waar vindt men zulke prachtige voorftellingen by andere H. mannen?  VOORREDE. 7 ren ? mannen van eene geheel andere opvoeding en Levenswyze? — De koninglyke David, en de Propheet Jefaias, in wiens aderen ook Kóninglyk bloed iiroomde, en die een Voedfterling van 'tHoï was, als ook in zommig opzicht Daniël worden hier uitgezonderd — Hoe zeer verichiide van deze met een deftige Paulus, djeeen vyand van bloeniryke voorftellingen en cierlyke Schilderyen, de naakte zaaken, regelnuiatig, en naar de konft voorfteld, en de eene waarheid uit de andere afleid. — Konde een Paulus wel de woorden vaneenenzagtnioedigen en lieideryken Johannes fpreeken , die mets dan Liefde ademd, tot Lielde vermaand,en zonder God in zyne andere volkomentheden te benadeelen, Hem alleen van die aangenaame zyde befchouwd, van welke Hy enkel en geheel Liefde is. Js 't dus met de plicht van eenen Bybeltolk, om vooral op den Schryver te letten, wiens woorden hy verklaard , dien nauwkeurig uit zyne ichriften en uitdrukkingen, uit zyne handelwyze en getuigeniffen van hem, die men hier of elders geboekt vindt, te leeren kennen, en zyne woorden als de A 4 zijne,  8 VOORREDE. zyne, of als van iemand, die zo dachten zo gevoelde als hy, te belchouwen en op te helderen. Zouden by voorbeeld de woorden van eenen driftigen Petrus: Heer! ik zal met U iit den dood gaan, in den mond van eenen zagten ^obannes niet geheel iets anders betekenen, en te kennen geeven? —En de woorden van eenen aandachtigen en ootmoedigenjacobus: De menlch word door de werken rechtvaardig, niet eenen anderen zin hebben, wanneer wy ze uit den mond van eenen [chranderen Paulus hoorden. En hoe veel vreemds ontdekken wy niet ^n hunne fchriften en uitdrukkingen, die, Van eene verkeerde zyde befchouwd, aan-, leiding gegeeven hebben, niet flegts tot gefchillen, maar ook tot dwaahngen. DeZe vlugge Oofterlingen, maakten geene de injnfte lwaarigheid, om wel haaft hunne toevlugt tot vergelykingen te neemen, en dat wat niet in de zinnen viel, te vergelyken, met 't geen onze zintuigen vatten, wanneer zy maar eenige overèenkomft tuflchen bei-, de konden aantreffen. Zy vergeletken dus niet altoos dingen met el-  VOORREDE. p elkander, die in alle deelen met elkander overë^nkwaamen, maar zy verkoozen ook benaanungen ontleend van zaakec, waar mede de betekende flegts eenige overëenkomft had. In deze laatfie gevallen word 'tzomtyds aan ons overgelaaten, om deze zaaken met elkander te vu-gelyken, en in dit opzicht hebben wy eenen tweeled gen plicht. Wy moeten eerft nauwkeurig op denzamenhang lm en, en zien om welke reden deze zaaken met elkander vergeleeken, of wat eigentlyk door deze vergelyking zal opgeheld :rd worden, Mier uit zal men leeren hoe verre men in 'tvergelyken van 'teen met 'tandere, kan en mag gaan ; by voorbeeld: onze Yeriuiler vergelykt dikwyls menfehen met de Schaopen, maar heeft i.iet altoos het oog op een en dezelve Eigenfchap dezer dieren. Men leeze ten dien einde Mattk 9 vs. 36. Hoofd ft. io- vs. 16. en Roofdft. 18. vs. 12. en duidelyk zal uit den zamenharg blyken, dat de Yerlofièr telkens iets anders bed( eld. Daar na meet men wel zorg draagen, dat men geene volledige overëenkomji of gelykhid, van A 5 de  lo VOORREDE. de gelykenis met de ver gehele zaak zoekt, want dan zoude men te ver gaan, en niet naar 'toogmerk van den Schryver verklaaren. wanneer Ezechiël zegt: Hoofdft. 1;. vs. 4. ó Israël! uwe Propheeten zyn als Poffen m de woeftyne; wil hy dan de vaüche Propheeten in alle deelen met de Voflen vergelyken? en wanneer Jefus Luc. 13. vs. 32. Herodes eenen Vos noemd, blykt 'tdan met duidelyk, dat zulks alléén om zyne liftigheid gefchiede. Herodes wil Jefus niet gaarne van kant helpen, maar ook niet gaarne de vnendfchap der Pharijeën verliezen, daarom geeft hy dezen laatrten dien liftigen raad, Jefus te verzekeren , dat Herodes hom na 'tleeven ftae, om daar door Jefus te be weegen , zich in 'tjoodtche land te begéeven, op dat Hy langs dezen weg in de handen van den Hoogen raad mogt vallen. Want dat dit alles op aanraaden van Herodes gefchied zy, blykt duidelyk uit 'tantwoord van Jefus, die zeer wel wift dat zy dien raad, van den liftigen Herodesontfangen hadden. — Doch is 'tnu geoorloofd Herodes in meer deelen met den Vos te vergelyken? of zullen Wy niet in tegendeel by den Vos eigen-  VOORREDE. ii genfchappen aantreffen, die by niemand minder dan by Herodes gevonden worden?— Zo vergelykt ook Petrus i Petr. 5. vs 8. de vyanden van 'tEuangelium, met den Duivel en hunne ondernemingen, met de poogingen van eenen roofzuchtigen Leuw; de Hemel word een Paradeis geroemd; en 'tvernoegén der zaligen, met eene voortref' felyke maaltyd vergeleeken; en Matth 15. vs. 16 vergelykt Jefus de Heidenen met Honden. Niet altoos word 'taan ons overgelaaten, de zaaken met elkander te vergelyken, of de reden waarom de vergelykinggeïchied op te zoeken, maar dikwils word 'tons duidelyk aangetoond, waarom deze vergelykinggefchied, en ons niet flegts een wenk gegee ven, maar ook perken gefteld, hoe ver wy in de vergelyking kunnen, mogen en moeten gaan. By voorbeeld, wanneer Jefus Matth. 10. vs. 16. tot zyne Apoft els zegd: zyt voorzichtig gelyk de Slangen, en zonder valfchheid gelyk de Duiven, dan gebied hy hen, van de Slangen niet meer dan dc voorzichtigheid aan teneemen, &c. en hy zoude een dwaas zyn, die in de vergelyking wilde verder gaan, en noch  12 VOORREDE. noch meer eigenfchappen der Slangen by 'tverklaaren van dezen Text opzoeken, om deze als vereifchtens van Jefus Apoftelen te befchouwen. — Moeten zy in alles den Slangen gelyk zyn, waar zal men met 'tvenynblyven? — Zy moeten voorzichtig zyn gelyk de Slangen, en voor dit maal, volftrekt niets meer van dezelve aartneemen. Ook op andere goede hoedanigheden der Slangen, heeft Jefus thans niet 'toog, en zo is 'took gefield met 't tweede gedeelte van dit vers, wanneer Jefus van zyne Apostelen begeerd, dat zy zonder valfchheidgelyk de Duiven zullen zyn. Voor 'toverige moet men geens vergelijking daar zoeken, waar zy niet te vinden is; welk eene evenredigheid zoude men b. v. in de klimmende uitdrukkingen van onzen Godlyken VerlofTer vinden, wanneer men in Matth, 5. vs. 22. 'thelfche vuur wilde zoeken, en dus de Gehenna ook daar als iets befchouwen, waar mede 'thelfchevuur vergeleeken word. De Oofterlingen gebruiken ook veele ver~ bloemde, veele oneigentlyke uitdrukkingen, die, wanneer men dezelve in eenen eigentlyken en in den uitgebreidften zin wilde neemen, den  VOORREDE. 13 den weg baanen, tot onzuivere begrippen, dweeperyën en dwaalingen, b. v. Vleefcb en Bloed; den ouden men/bh uittrekken; God klopt aan de deur; God komt tot de Geloovigen , God wil met hen maaltyd houden; zy zyn wooningen van Chriftus; zy zyn Tempels van den H Geeft; en wie ontdekt niet diergelykeoneigentlyke en verbloemde uitdrukkingen Matth. 19. vs. 12. Mare. 9. vs. 43. en op andere plaatzen meer. Neemt men deze of diergelyke uitdrukkingen in eene eigentlyke en te zeer uitgebreide betekenis, tot welke buitenfpoorigheid zal men dan niet vervallen? waar zal 't denkbeeld Jblyven, dat wy ons van God moeten maaken, dien ons de Schrift als 'tvolmaakfte opperwezen leerd kennen? en wat zal de menfeh worden? Noch eene noodwendige aanmerking die wy ten aanzien van deze fpreekwyzen moeten maaken, en die van zeer veel belang is is deze: dat wy by 'tverklaaren van dezelve vooral moeten zoeken, om deze oneigentlyke uitdrukkingen, door zulke fcbriftuurplaatzen 0p te helderen, waar in van die zelfde zaak met eigentlyke bewoordingen zwrd gefproken; maar nooit de eigentlyke uitdrukkingen zoeken te verklaaren , door  14 V O O K. R E D E. door de oneigentlyke, want in dit laatfte geval zoude men altoos het doel van den Schryver miflen, en verkeerd zyne woorden uitleggen. Wy ontdekken noch meer in den fchryftrant der geweide Oofterlingen: zy Ipraaken en fchreeven niet flegts in vergelykingen, en oneigentlyke uitdrukkingen, maar ook in Gelykenijfen of Parabolen. Het verhaal van eene, in dien tyd,wnarfchynelyke gebeurtenis, om door dezelve eene zaak op eene bedekte wyze bekend, of begrypelyker te maaken en op te helderen, maakte de gelykenis of Parabel uit. Het ipreeken in eene gelykenis is van 't fpreeken door vergelyking, onder anderen daar in onderfcheiden, dat de vergelyking flegts in enkele woorden beftaat,maar'teerfteeene geheele Redevoering en verhaal uitmaakt. Dit is eene oude, aangenaomeengemakkelyke wyze om te onderrechten en tebeftraffen, die al vroeg by de Egyptenaar en, He" breuwen, en andere Volken is in gebruik geweeft. Het bezigen van diergelyke gelykeniflen, was niets vreemds by dePropieetenvan't Oude  VOORREDE. 15 de Teftament, gelyk duidelyk uit Hof. 12. vs. 11. Ezeeb. 17. vs. 2. Hoofdft. 20. vs. 49. en andere plaatzen blykt; de Talmudifche fcbriften zyn met dezelve opgevuld, en onze Godlyke Vèrlojjer, maakte van dien Leer-trant in de dagen zyner omwandeling op Aarde, niet zelden gebruik. In het verklaaren en toepaffen van deze gelykenhTen, moet men in de Gewoontens van dien tyd te rug treeden , om den Oofterling te on tmoeten; niet meer waarheden uit dezelve opzoeken , dan 'erin gevonden worden; en in 't byzonder in 't oog houden, wat hy, die dezelve gebruikte, voornamentlyk daar mede bedoelde. — Veele Redevoeringen en Schriften bewyzen de ongereimdc, en nochtans by veeie Schriftuitleggers heerfchende gewoonte, om in iedere kleinigheid en nevenomftandigheid der gelykenis, eene betekenis, en uit alles, zelfs ieder woerd, — al zouden 'took de fchoenen van den verlooren Zoon zyn, — eenen verborgen zin te haaien. — God weet hoe men 't 'er noch alles in vindt. — De Les van Mustuhts, tekene men met vergulde Letters aan: Kou funt omnia in parabolis ita ufurpanda ut myftice exponantur; fed eum primis videndum auis  ï6 VOORREDE. fit fcopus parabolae; deinde quae et quomodo ad iïlum fint applicanda; reliqua vero relinquenda. Voorts vinden wy ook, dat de Oofterlingen in hunne fchriften, fpreekwyzen bezigen, van hunne gewoontens en gebruiken ontleend, die, wanneer wy dezelve wel verftaan, een merkelyk licht over hunne fchriften verfpreiden; daar wy in tegendeel, wanneer hunne Gewoontens ons onbekend zyn, en wy hunne fpreekwyzen van dezelve ontleend, flegts oppervlakkig befchouwen, en naar onze Gewoontens verklaaren, gevaar loopen , geduurig het rechte fpoor te rnriïen, altoos wilkeurig de Schrift uit te leggen, nooit den waaren zin der Schryveren te treffen, en eene byzondere betekenis en nadruk in woorden te zoeken, die nochtans niets byzonders te kennen geeven. — En vooral moet men wel zorge draagen, de gewoontens en gebruiken der Oofierlingen, niet naar de onze te beöordeelen, waar van dezelve Hemelbreed verfchülen. -- Den Oofterling zouden zekerlyk de onze, ten minften zeer veele belachelyk voorkoomen, en die der Oofterlingen, zouden in onze Landen vreemd zyn; maar daarom zouden wy 't im-  VOORREDE. 17 't immers den Oofterling kwalyk neemen, wanneer hy ons in zyn kleed wilde fteeken, en dus moeten wy hem ook niet onbillyk behandelen. Heeft men b. v. in de woorden: Boter en Honing zal Hy eet en, Jef. 7. vs. 15. wel iets byzonders te zoeken, vermits hier door niets anders, dan de gemeene- en Lands-fpyze in Judaea word verftaan, en dus van den Mejjias verzekerd, dat Hy als een ander gemeen man zoude leeven, tot dat Hy zyn opentlyk amt aanvaardde. Wie ontdekt niet in de woorden van Jefus Matth. 8, vs. 11. in't gemeen eene vergelyking, en in 'tby zonder in 't woord aanzitten of eigentlyk naar de grondtaal aanliggen, eene zinfpceling op 'tgebruik der Oosterlingen, die by hunne maaityden aanlagdn. Wie vindt niet Luc. 16. vs. 11 eene diergelyke verg^yking, en in die omftandigheid, dat ' *zarus van de Engelen in Abrahams fchool wierd gebragt, het gebruik der ouden, om de voornaamftegaften,door hunne kinderen te laaten noodigen en afnaaien, en hen de aanzienelykfte plaats by hunne maaityden te vergunnen. B Zal  18 VOORREDE. Zal men niet, wanneer men by 'tverklaaren der H. Schrift, het oog niet veftigd,op de oude gewoontens, zich altoos verbeelden, dat de Hoofdman, die by Jefus Kruis de wagt had, door de uitdrukking: waarlyk, deze was Gods Zoon, niets anders verftond, dan wy daar door verftaan, wanneer wy Jefus als den waarachtigen eenigen Zoon, van den waarachtigen eenigen God befchouwen? — Doch, let men op deze oude Gewoontens, dan zal men wel haaft ontdekken, dat 'tmogelyk zy, dat deze Hoofdman , de aangehaalde woorden, in eene andere betekenis hebbe genomen. — Deze Hoofdman was een Heiden, en wy wee ten, dat de Heidenen, doorluchtige, deugdzaame en dappere mannen, zoon en Gods, of zoonen der Goden noemden, en zelfs zommige uitleggers, door deze uitdrukking, Gen. 6. vs. 2. de zoonen van aanzienelyke mannen verftaan; (vid. Pfeifferi dubia vexata fcript. S. pag. 61. Edit. quint.Jwy weeten dat de Heidenen van gevoelen waren, dat Tekens, Stormwinden, Aardbeevingen, zomtyds op den dood van buitengewoone, en by de Goden beminde Perzoonen volgden; en  VOORREDE. 19 en dat de Egyptenaars uit eene diergelyke zeldzaame gebeurtenis, by 'de Kruiziging van Cleomenes, beflooten, dat hy een zoon der Goden geweeft zy. (naar eene aanmerking van Elsner, aangehaald in denootevan de Parapbraftifche verklaaring des N. T van Doddridge, over dit gedeelte van Jefus Lyden.j—Is het dus niet mogelyk, dat deze Heidenfche Hoofdman, ook niets meer by deze uitdrukking gedacht heeft? — Wy ontkennen niet volftrekt, dat 'tmogelyk zy, dat deze Hoofdman, de waareGodheid van Jefus bedoelde, en noch minder, dat hy daar na tot eene levendige kennis en overtuiging van dezelve zy gekoomen .maar mcenen redenen te hebben omtegelooven, dat hy, toen hy de aangehaalde woorden fprak, niets meer beoogde dan dit: deze Jezus is waarachtig een allervoortreffdykft en deugdzaamft menfch geweeft, en dus geheel onfchuldig gekruizigd, want God en de Natuur, toonen hier over ten uiterften te onvreden te zyn, en willen zynen dood wreeken. — Onze redenen voor de echtheid of ten minften waarfchynlykheid van deze onze gedachten zyn de volgende: Mattheus zegt Hoofdft. 27. vs. 54. dat niet B 2 flegts  20 VOORREDE. flegts deze Hoofdman, maar ook zyne Krygsknechten, dit zouden gezegd hebben; — wierden dan deze, die niet lange te vooren, waarfchynlyk ook de wreede handen aan dezen Jefus hadden gellagen, van zyne waare Godheid, (in dien zin waar in wy dezelve neemen) zo eensklaps overtuigd? wisten zy wel iets van zulk eene waare Godheid, of van zulk eenen Godlyken Zoon?— Verder vinden wy dat Marcus, Hoofdft. 15. vs. 39. den Hoofdman deze woorden in den mond legd: waarlyk deze men/ch is Gods Zoon geweeft 5 by gevolg de Hoofdman befchouwde Hem als een menfcb, en noemd Hem Gods Zoon. — Welke menfchen waren 't nu, die de Heidenen Zoonen Gods noemden? of zullen wy gelooven, dat deze man ook iets van eenen God-menfch wift? (in die betekenis als wy.) Eene waarheid waar in zelfs de Jooden zo onkundig waren Job. 10. vs. 33. — En eindelyk Lucas verzekerd Hoofdft. 23. vs. 47. dat deze Hoofdman zoude uitgeroepen hebben: waarlyk, deze was een vroom menfch. — Hier zien wy duidelyk, dat Lucas de uitdrukking, Gods zoon weg laat, en in plaats van deze 'twoord vroom of  VOORREDE. 21 of rechtvaardig 'er by voegd, en bezigdhet zelfde woord in zyne taal, dat hy vs. 50. van den aanzienelyken Jofeph, en Handl. 10. vs. 22. van Cornelius gebruikt. — Johannes maakt van deze omftandigheid geen gewag — Nu vergelyke men deze plaatzen met elkander, men houde 'toog op de oudheaen, en beproeve onéenzydig, welk gevoelen men diene te omhelzen: het eerfte dat niet kan beweezen worden, of'tlaatfte, dat wy voor waarfchynelyker houden, en tot't welk ons de Schrift zelve, en de oude gewoonte der Heidenen heeft aanleiding gegeeven. — ]s dan de kennis der oude gebruiken , voornamentlyk der Oofterlingen, zo onöntbeerlyk noodzaakelyk, om de geweide fchriften der Oofterlingen wél te verftaan en te verkiaaren, dan kan 'tmy niemand kwalyk neemen, dat ik'tvolgend werkje in 'tNederduitfch, met eenige aanmerkingen laat verfchynen. Dit reukje is door den Heer Dr. Ludeke, in 'tjaar 1777. in 'tLatyn uitgegeeven, en de gelegentheid tot 'tzelve vindt de Leezer in de Voorrede van den Schryver. Deze uitB 3 ga-  22 VOORREDE. gave van den Schryver heb ik niet kunnen magtig worden, die my van veele moeite zoude ontheven hebben, om de menigvuldige fouten in de vertaaling, door 't vinden van 't bedoelde te verbeteren. De geheele tytel van 'twerkje, dien ik naar de Hoogduitfche vertaaling verkort hebbe, leverd ons de Vertaaler met de volgende beöordeeling uit het Journal Eneyclopedique, en is deze: Expofitio brevis locorum fcripturae facrae ad Oriëntem fefe referentium, in quibus vel mentio exprejfa, vel allufio faltemadQrientis naturam, ufus, confuetudines &c. occurrit ex obfervationibus eert is plerumque propriis inftituta, #Chrift. Wilh. Ludeke. Paft.Eccl. Teut. prim. Conf. Holm. AjJ'ejf. et Scbolarcha. Impenfis Orphanotrophei. Halae Sax. 1777. Dit werkje van den Heer Ludeke, heeft de goedkeuring van beroemde Philologen, ook van buitenlanders weg gedraagen, en ten bewys hier van, word de beöordeeling uit\Journal Encyclapediquetiv. Band. ifteAfdeeling, van May 1778. aangehaald, (waar in men de juiftheid van den Schryver, de verdiende Eer aan doet) die aldus luidt : Pan-  VOORREDE. 23 Pendant un long fejour, que l' Auteur a fait oConjiantinople, dSmyrne, et dans d'autres villes du Levant, il a recueilli avec foin les notions les plus certaines fur les moeurs et les ufages abluels de ces divers Pais. M. L.amème publié il y a quelsques années une Defcription trés fatisjaijante de l' Empire Turc; il fe fert aujourd' hui de meilleurs obfervations fur V ètat pref ent de ï oriënt pour int er pret er les paffages de la Bible ou il eft queflion de cette vafie conti ëe. Climat, agriculture, jardins , vignobles, arbres, animaux, vètemens, montere de voyager et de batir, conftitution Politique et militaire, ufages religieitx , tout ejl decrit et developpé avec la plus grande exactitude. De Heer Joh. Herm. van Melle, Colh der St. Cathar. Schoole te Lubeck, heeft dit werkje in 'tjaar 1778. in 'tHoogduitfch vertaald, en deze vertaaling is 't, die ik heb moeten gebruiken* Deze vertaaling beflaat, behalven deopdragt, voorrede en Regifters omtrend vyf vellen. Om meer dan eene reden, befloot ik,niet tegenftaande my by mynen op elkander geftapelden arbeid in myne gemeente, weinig B 4 of  24 VOORREDE. of liever in 't geheel geen tyd tot diergelyke UJtfpanning vergund word, den arbeid van den Heer Ludeke, voor myneLandgenooten van algemeener nut te maaken. De gebrekkige verklaaringen der Oofterfche fpreekwyzen en gebruiken, (welke laatfte niet zelden naar de onze beoordeeld, en door dezelve, ook als dan, wanneer zulks niet kan gefchieden opgehelderd worden,) die men dikwils van den ftoel der waarheid moet hooren, en de uitgebreidheid en kofl> baarheid, van zulke Reisbefchryvingen na en door de Oofterfche Landen, die ter opheldering en verklaaring van zulke fpreekwyzen en gebruiken zouden kunnen dienen, is eene der redenen die my bewogen, dit beknopt en minder koftbaar werkje, in de handen der Nederlanderen te leveren, en hen daar door in ftaat te ftellen, met zeer weinig moeite den Oofterling te leeren kennen, en hem ook in de H, Schrift te leeren verftaan. Boven dat verzekerd de Heer Ludeke, de fchriftuurplaatzen, naarde verdeelingin den Hebreuwfcben text en niet naar onze vertaaling te hebben aangehaald, en deze om- ftan-  VOORREDE. 25 handigheid verhinderd dus dat ieder Leezer, deze flegts aangehaalde plaatzen kan na zien, en 'tgeen de Schryver bedoeld, daar in vinden. De Heer Ludeke zo wel als de Heer van Melk, hebben deze Schriftuurplaatzen flegts aangehaald, maarniet uitgefchreeven, en hier door den Leezer niet alleen van 't gemak beroofd om ongeftoord voort te leezen , maar ock genoodzaakt altoos by 'tleezen van dit geichrift de Ëybel voor zich te hebben, en dus dikwils den draad van den Schryver uit de hand te laaten vallen. Tot geronk van den Leezer, heb ik in tegendeel, alle Schnftuurplaatzen naar de verdeeling in onze vertaaling aangehaald, de meefte uitgefchreeven, en dit werkje met deze, en in zo verre uitgebreid, dat ik de-, zelve voor 't grootfte gedeelte in eenen zamenhang met den text heb gebragd, en hier en daar een woord ter opheldering by gevoegd. Verder konde en mogt ik in de uitbreiding van den text in dit gefchrift niet gaan, dewyl de Schryver uit eige ondervinding fpreekt, en ik nooit in perzoon de B 5 Oos-  26 VOORREDE. Oofterfche geweften heb bezichtigd. Dus zoude ik de berichten van andere met de eige waarneemingen van den Schryver, moeten vermengen, en 't werkje van den Schryver zoude daar door iets van deffelfs zekerheid verliezen, en ons vertrouwen op 'tzelve, dat door de kunde, en 'tarnt van den Heer Ludeke niet weinig onderfteund word, meer of min beginnen te waggelen.1 Een Regifter der, in de aanmerkingen aangehaalde en opgehelderde Schriftuurplaatzen heb ik hier bygevoegd, en 't Regifter der Schriftuurplaatzen van den Heer Ludeke onveranderd gelaaten, dewyl, fchoon hy eene andere verdeeling der verfen volgde, de § § wel haaft zullen uitwyzen, welke Texten, naar onze vertaaling bedoeld worden. Het Regifter der voornaamfte zaaken, heb ik geheel weg gelaaten, om dat het my van te weinig belang fcheen, en volftrekt aan tyd en luft ontbrak, om alle aanmerkingen uit te trekken, en deze dan met 't vertaalde Regifter, dat door de vertaaling eene andere fchikking moet verkrygen in eene juifte en gewoone alphabetifche orde te brengen. De  VOORREDE. 27 De aanmerkingen, die men hier leesd, ftrekken ten deeleter opheldering, ten deele tot nadere beveftjging, maar ook ten deele nu en dan om den Schryver tegen te fpreeken, niet zo zeer in zyn verhaal, want ik geloove voor zeker, dat hy ons niets dan waarheid bericht, maar veel eer ten aanzien van zommige Schriftuurplaatzen; en vermits de Heer Ludeke zelf, als ook de Heer van Melk, enkele aanmerkingen, by dit werkje en de vertaaling hebben gemaakt, zal men die van den eerften op 't eind der aanmerking met L. en die van den laatften met M. getekend vinden; alle de overige, ongetekende, zyn 'er door my bygevoegd. In tuffchen zal ik 'tvoor bedilzucht houden, wanneer men over Taalof fchryffouten wil ftruikelen. Eindelyk kan men wel nagaan, dat ik by dit gefchrift niet weinig moeite heb gehad , voornamentlyk om dat de Heer van Melk geen Regifter der Druk-fouten heeft opgegeeven, en nochtans zyne vertaaling rykelyk daar mede opgevuld is onder anderen ook in 'taanhaalen van verfcheide Schriftuurplaatzen en in dit laat- fte  28 VOORREDE. fte geval heb ik onvermoeid de Echte die door den Schryver bedoeld wierden, gezogt, maar ook gelukkig gevonden. Ten aanzien van den laatften Paragraph, heb ik veel te danken, aan eenejverhandelingin'tjaar 1767 te Straffburg, op 43 quartzyden onder dezen tytel uitgekoomen: Obfervationes facrae circa funera 'populorum Qrientis, Praef Fried. Jac. Reuchlin defi aubl. Ge. Fried. Weber, en te Coburg in 'tHoogduitlch vertaald, 1782 gedrukt. C. P, SANDER. Groningen den 24 Jam. J784. VOOR-  VOORREDE VAN DEN SCHRYVER. v D ^\n^afiSs & & Eer» van ^ beroemde h Faculteit te Ju hingen, de Doblor waers^ürrff% digfcid te ontfangen. JSu was 't myn Plicht aan de geleerde Waereld een opftel te levem ren dat voor eene Verhandeling koude doorgaan diergelyke men gemeenlyk byzuik eene gelegentheid pleegt te fchryven. De zaak, waar over ik zou^ dejchryven, nadenkende, viel ik wel ba aft op de ftoffe, die 't tytelblad bekend maakt. Dzze ftofe moeft zich in zommig opzicht voor alle overige mtf het eer ft voor 't oog ftellen Want 't behoord om veele redenen , tot de groot ft e zeldzaamheden, tvanneer Mannen, w.elker weetenjcbap en eigentlyk vak, de Godgeleerdheid is, gelegent beid hebben, eene zodanige kenniftfe, die naar het algemeen getuigenis, eenen ten uiterften gewigtigen invloed op den waaren zin der Hcilïge Schrijt heeft, te verkrygen. Gefield ook, dat zommigen by geluk dit lot treft, Reizen na V Ooften te aanvaarden en te voleinden; zo is '? nochtans het Lot der allerminften, zich daar, zo lange als 't wel noodig was, te kunnen ophouden. Met  3o VOORREDE Met het uitgeeven van dit Gefchrift, is wegens de verafgelegentheid van de Plaats, daar het gedrukt wierd, een geheel jaar verhopen. Geduurende dien tyd vond ik eerri de bekendmaaking van eene nieuwe, te Londen bezorgde uitgave der waarneemingen van den Heer Harmar in de geleerde berichten van Göt tingen, van 't voorheden jaar (17*16) N= 109 en 137. Ik kan niet meer dan den tytel van een Boek, dat ik zelf noch niet gezien heb, hier plaatzen: Obfervations on divers Pafla^es of Scripture &c. The fecond edition in two Volumes. Nooit heb ik luft gehad, en *t konde ook myn oogmerk niet geweeft zyn, een noch klaarder licht, over dat uit te breiden, waarin wy door den eerft en oplettenden lonk, dien wy op de Natuur, en den menfcb werpen, dagelyks kunnen onderweezen worden. Men verwachte hier niet zulke zaaken, die uit de Gefchiedenis gehaald, uit de Gefchicht kunde der ouden beweezen, en, over 7 geheel genomen, met 't aanhaalen der Joodfche Oudheden, en de gebruiken van andere Volken, in vroegere tyden, moeten opgeheldert worden. Ik deele berichten mede, welker waarheid, men in die Landen , waar in de gewside Schryvers hebben gefchreeven, om zo te jpreeken, met eige oogen kan  VAN DEN SCHRYVER. 31 kan zien; ik ftel zaaken voor, van welker gewisheid men in die Landftreeken, of in de nabuurige, door eige ondervinding kan overtuigd worden. Met fchriften van die natuur bevorderd men gewis niet weinig het bereiken van den waaren zin der H. Schrift. Eene menigte Tegenwerpingen tegen het Geloof der Chr ijlenen, heeft de onweetendheid en eene deerniswaardige eenvoudigheid ten grondflag. Het is dus ook geen gering verdien ft , dat ik hiermede de pylen der onweetende vyanden van den God: dien ft heb flomp gemaakt. Zonder twyjfel zal een groot gedeelte, van '* geen hierheen behoord, reeds door and.re berichten (1) en voomamentlyk uit Reis befchryvingen bekend zyn. (2) Het is dus zonder grond, wanneer (1) Als door Stofcè Oeconomifcbe jlrcbaeologie van 't Nieuwe Teftament, Fleur/s gewoontens der Jfra'étitcn, Lbrift. Bened. Micba'élis latynfche Verhandeling van't Huislyk wezen de,- Aartsvaderen, 'tderde deel van Re's hebreuwfche Oudheden, enz. L. In de bekende Verzameling der nieuwite en befte Reisbefchry. vingen vindt men thans een uittrekzel van Afcfotfr^befchnvine van jirubïén. M. (2) b. v. F. M. Lufi bybelfche ophelderingen uit de Oofierfche en andere Reisbefchryvingen, Nurnb. 1735 8. L. (F M. Luft. Diaconus te Furtb , had, hiertoe aangefpoord door Doet G. G. Zeltrnr, dit werk op zich genoomen. M.) B. C. Eskucbe opheL dering der H. Schrift uit de Oofierfche Reisbefchryv'-ngen. Lem°0 1745. en in de volgende iaaren. L. (men wraakt aan deze beide Boeken, dat de getuigenifTen hier en daar te ver gehaald wordeu en de aangehaalde Reisbefchryvingen, niet alle eveu geloofwaarl dig  32 VOORREDE neer men den Leezer, in dit, of in eenig ander gefchriit, het zy noch zo geleerd, tot enkel nieuwe ontdekkingen wil hoope geeven. Doch, hiermede willen wy niet zeggen, dat hy niet eenige berichten, d'g zyn. M.) Carflens opgehelderde fchrifruurplaatzen uit Shavft Reisbefchryving, Haanover 1746. Deze heb ik we' nier geieeze:i;maar ik maak gebruik van de waurneemingeu van Harmar ^ over verfcheide fchr'.ftuurplaatzen door hem iiediian, Land. 1764, vertaa'd dnor "J. E. Faber, onder den tytei: watirneemingen over het Ooften uit Reisbefcbryvingen , ifte deel Hamb. 1772. 8- 1 jllpbiib. 6 velen, 2de deel Hamb. 1775. 1 ullpbab. 13 vellen. L. >na den dood van Faber, wierd 't 2de deel uiti^egeeven door Prof. Seybo/d'm Jena. M.) Fabers Arcbaeologie der He. ■ breitwen, ifte deel Halte 1773. 8. Ik ga met ftüfwygen voorby Ce.'pus Hierobotanikon , Bocbarts Hierozoikon , en meer andere, die eenen anderen weg hebben ingeflagen, dan myn oogmerk was, als ook Paulfen, die veel van 't geen hier heen behoord, b. v. van den Landbouw (1748.) van de Regeering der Oofterlingen O'55) enz. aan de waereld heeft bekend gemaakt. Het is my in de daad onaangenaam, dat ik deze boeken niet heb kunnen bekoomen. Harmar en Faber alleen konde ik met een vliegend oog doorzien, toen ik myn opftel, byna geëindigd had. Voor Leezers, die myn oordeel over deze mannen begeeren te weeten, moetik aanmerken, dat beiden gebeurd is, 't geen men niet zo gemakkelyk kan ontgaan: zy hebben zich elkander hier en daar eene dwaaling ingeboezeml, en ook andere daarin gebragt. Deze Schryvers zyn niet zelfs in die Landen geweeft, maar vertrouwen op de gezegden? van andere; Faber intufiTcheii weet daar noch gemeenlyk't echte te treffen, waar hy Harmar beter onderricht. Harmar is in veele deelen al te wydloopig, maakt zich onbedenkelyke twyftelingen, en zoekt veele dingen, breedvoerig uit de Oofierfche gebruiken te verklaaren, waarvan de Sleutel eveu zo gemaklyk reeds in de onze te vinden is. Hy brengt uit alle hoeken te zaamen, doch men moet bekennen, dat hy  VAN DEN SCHRYVER. 33 ten, die hem tot hiertoe onbekend zyn gebleven, hier zoude vinden, of geheel niets nieuws zoude ontmoeten. Men zal ook op veele plaatzen, dat, wat men reeds weet, door mij -bcvefligd vinden, C ~ Ne- hy hierby leer eerlyk handeld; milTch:en verliet hy ook daar noch zomtvds den beften middel weg. Faber heeft geen gebrek aan aanmerkingen, die zeer geleerd z>n; doch hy houdt 't te fterk met zuike die byna a'le wonderwerken, in natuurlyke gebeurtenhTcn veranderen . of dezelve ten hoogüen tot de zeidzaame voorvallen in de Natuur vernederen. Het kwam my wcnderivk genoeg voor, dat een Harmar en een Faber, met de getuigeBifièo van den bekenden Thevenot zyn te vreden geweeft. Zy zullen immer; wel weeten, dat deze man nooit eenen voet in "t Ooften heeft gehad. Tbevenot verzamelde het zyne uit andere Re.^befchn vingen ,zo goed hy konde. Doch, op dat men biet denké, dat ik dit zonder grond beweere, beroepe ik my op de Dictionaire btjiorique poriaüf, Tu?ne Second, a Paris 1761. onder den Anicul 'lóevenoi; en op myn eigen boek: Befchrwing ran het Turkfche R\lc §. 53. L. (Dit werk van den Heer Ludeke ziet thans ook in 't NeJerdukfcn het Licht.) Wy zullen noch maar de nieuwfte aanhaalen. Tot dezelve behooren: sl Dej'cription of tbe Eajl and fome olbres Counlries by R. Pocucke. Lonch 1743. De hoogduitfche Vertaaling van dit werk , met de Voorrede van den Cancelier Mosbeim, 3 deelen , gr. 4. Erlang 1754. is bekend. (Dit werk is 1776 en 1779. ook in 't Nederduirfch uitgekoomen ) M. C. G. Langer/s verzameling der geerondfte ophelderingen der H. Schrift, uit Rei-be. fc. ;;> vingen. Cbemn. 1177. Tbomas Sbavfs Trave/s &c. of Reizen door verfchekie deelen van uifrica en ^jpa 1745. in 't Franfch vertaald, 1757 gr. 4. in't hoogduitfeh Leipz. 1765. gr. 4. met veele planten. C. Thomfons Reisbefchryving van Pa'ifteftina, uit't tngeifch vertaald, in de ophelderende Schriften en byvoegzels tot de WaereU gefchiedenis ifte deel p. j. 106. der tweede afdeeling. d'Arvkux voyage dans la Paiefïine- 'Pa.  34 VOORREDE Negen géheele jaar en (f) die ik in klyn Aften heb doorgebragt, hebben my in dat, wat ik thans der waereld voor oogen legge, onderweezen. Alles heeft betrekking op myne eige ondervinding, en op 't zorgvuldig navraagen by andere, die geloof verdienen. De zuiverfte waarheid heb ik tot richtjnoer van myn verhaal gemaakt, en ik weet niet, dat ik ergens deze wet overtreeden heb, ten zy by zaaken, die ik zelve in twyjfcl trekke, of by gebcurtenisfen, daar ik andere als twyffelaars fpreekende moet invoeren. Vinden myne Leezers, dat 't geen hen andere zeggen, overeenkomt met myne ver haaien, dan kunnen zy de vrees, misleid te zyn, geruft vaar wel zeggen. (4J VoorParis 1717. 8. Hoogd. Coppenb. 1755. S. Ds. F. Haffelquifl Reize na Palaefina, van 't jaar 1749 -1752. Uugegeeven door C. Linaeus, uit 't Sweedfch vertaald. Roftock 1761. 8. en andere meer. M. De Reize vanjfunas korte na Palefiina, Egypien, Pboenicien &c. is in 't Nederduitfch, naar den derden Hoogduitfchen druk, 1781 reeds voor de tweede maal uitgekoomen. — Het Tytel blad behaagd ons 't meeft. — (3) De Lutherfchen, die zich ter woon te Smyrna hadden nedergezet, waren noch niet van Zielzorger voorzien, toen 1756. de Heer Schultze, toen mede arbeider van 't Joodlche lnfiitut te Halte, daar doorreisde, en van hen volmagt ontfing, om hen eenen van Ha/Ie te zenden. De Heer Ludeke wierd in 't Jaar 1758. daartoe verkoozcn, nam dit beroep aan, reisde in November van Halte af, en wierd de eerde Euangc'ifche Leeraar te Smyrna. Het Collegte der Mi'ffionariffen te Coppenbagen, had in't Jaar 1768 befloten, den Heer Ludeke terug te roepen. M. (4) Zommite aanzienelvke Mannen hebben gewenfcht, dat ik de ftoffe  VAN DEN SCHRYVER. 35 Vooraf moet ik web aanmerken, dat ik de bybeljche fpreuken naar de gewoone verdeeling der h'oo/dftukken en verfen in den Hebreuwfchen grond-text beb aangehaald, en niet die orde tolgde, die wy in de vet taalingen van de bybel vindm. Vind men ergens de woorden: by ons, dan heeft men dit van Duitjchland te verftaan, en te ideeten, dat eene vergelyking met andere Landen, ons doel was. (5J Men behoefd hier niets van die omftandigheden in 't Uojten te zoeken, waarvan niet uitdruklyk C 2 in ftoffe van welke ik hier fchryve, breedvoeriger mogt verhandeld en in 't Hoogdukfch gefchieeven hebben. Den eerden w ufch konue ik daarom met vervullen, wyl ik den geenen die in diergelyke weetenfehappen vernoegen vinden , een klya hun^ooek; waarop men k^n \errrouwen, in de handen wilde geeven, waarin zy de Merkwaardigheden uit de aangehaalde Sc'nrwers, en uit Reisbefchr}vingen, zelve kunnen overbrengen. De tueeds kan veeiligt ter zwier tyd vervuld worden, wanneer ik eene eige Verhandeling in de Hoogdunfehe taal fchryve, of eene nieuwe VeVtaafing van Harmar bezorge, en deze met aanmerkingen Verztlle. L. (5, Wie meer van myn verb'yf in slfia, en voornamemlyk te Smyrna begeerd te weeten, vindt zulks iu myn Boek: Geloofwaardige Berichten van het Turkfcbe Ryk Leipz. 1770 L. (Wie niet genegen is, dit Boek, dat wel lezenswaardig is zich re be/.orgen, of neen tyd heeft, het geheel door te leezen, die moet te vreden zyn met den inhoud, dien ons de Heer Pro/. Froriep, in eene aantrenaarre kortheid heeft gegeeven. Men vindt J en in zyne Bibiiotheecq der Theoiofiilche Weetenfehappen, in't ïfte boeit, ïtle deel, 3de Afdeel'mg, p. 6. 71. M.)  36 VOORREDE in de H. Schrift word gewag gemaakt, of waarop in dezelve niet gezinfpeeld word. Negen af deelingen beflaan't geheeleVeld, waarop ik my zal bezig houden. De eerfte Afdeeling is voor die Schriftuurplaatzen beftemd, die van de Luchtgefteldheid, en den nat uur ly ken aart van Paleftina gewag maaken. De tweede verklaard zulke, die op den Landbouw, en 't bearbeiden der Hoven en Wynbergen betrekking hebben. De derde verfpreid een Licht over die bybelfche gezegdens waarin van de Dieren bu de Oofterlingen, word ge]'proken. De vierde verhaald het merkwaardige ten aanzien van hunne Huislyke en andere omftandigheden. De vyfde leerd ons zulke fchriftuurplaatzen verf aan, waarin de Oofierfche kleedye word aangehaald. De zesde bevredigd onze Niéuws-begeerte, wanneer wy willen weeten hoe zy reizen en koophandel dryven. De zevende befchryft de fteden, de gebouwen en de bronnen. De agtfle afdeeling leerd ons hunne Burgerlyke inrichting, en hunne krygstucht kennen. De negende handeld eindelyk van de Godsdien- ftige  VAN DEN SCHRYVER. 37 ftige gebruiken, zo als wy dezelve thans noch by de Bewoonders van het Üojlen vinden. Beweerd iemand, dat men werken van die natuur, veeleer als een'fpeelwerk van H vernuft, dan de bezigheid van een ryp oordeel en de femme der waarheid, moet befchouwen, wy kunnen hem ten aanzien van veele werken van dit flag niet geheel ongelyk geeven. Een verftandige en nadenkende Leezer, moet '* befliffen of ik ook op dien by-weg ben geraakt. Doch, gefieldJemand wilde deze Tegenwerping maaken: of thans noch die gebruiken en gewoontens der Oofierfche Volken in zwang gaan, die niet alleen voor Eeuwen, maar zelfs voor duizende jaar en in gebruik waren, dan zoude ik dezelve op deze wyze beantwoorden: alles dat ik aanhaak, betrefd of de gefteldheid der Lucht, en der Landftreeken; of 't heejt betrekking op de gewoontens, op kleederen, op gebouwen, en diergelyke meer. Het eerfie is gewis buna nooit aan eene verandering onderworpen geweeft. By het laatfte kunnen wy wel de mogelykheid eener verandering aanneemen,en zy vindt ook in de daad in onze inrichtingen veelvuldig plaats; doch geheel anders is 't hierin met de Oofterlingen ge~ field. Men zal by hen ten aanzien van 't behouden, C 3 van  38 VOORREDE VAN DEN SCHRYVER. van het oude, niet flegts eene zekere ftandvaftigheid, maar zeljs noch de allerftyffk volharding kunnen hefpeuren. Zy hebben hunne oude zeden en gebruiken, 0} in 't geheel niet veranderd, gelyk de Arabiers; of Volken, die wel eer ruuw en onweetend waren, en zich in deze Qeweften neder zetleden, als b. v. de Turken, hebbenze zelfs van de Inwoonders, aan welke zy zich onderworpen hadden, geleerd. Dit waren gemeenlyk Volken, die zich op kenniffe en bejehaajde weeten* fchappen hadden toegelegd. Zy volgden de Levenswijze, de Kleedye en den Bouiv-trant van deze. Zy gewenden zich aan alle gemakken van V menfchlyk Leeven die gééne hadden, en die in 't ge>neen door den aart van de Luchtflreek en van den grond zelf bepaald waren. Hier van kunnen ons thans noch, de groote Gebouwen, de Bee'den, de Munten, en meer dingen van dit zoort, die 't zegel van 't ouderdom aan V voorhoofd draagen, overtuigen. Met het uiterfte recht kunnen wy, ten minften in dit ftuk , van 't geen heden noch in gebruik is, beftiiiten op 't geen weleer gebruik was. Ik zoude het niet gaarne voor ongereimd houden, wanneer men zeide, dat Gebruiken en Gewoontens, die tegenswoordig noch in Zwang gaan,ook voor dezen in gebruik konden geweeft zyn.  Pag. 39 EERSTE AFDEELING Van de Lucht-gefieldheid en den Aart der Landftreeken van Païaejiina. $. I. fpJ -nrA ^alaeflina was ten minften ten tyde van deflelfs 'nl JL r?^ bloei, een der vruchtbaarfte (*) Landen. (**) ^'ü=-=0r% De Schrift zegt gemeenlyk tot roem van dit Land, dat daar in melk en Honig firoome. (***) Dat die eene fpreek-wyze zy, die als een fpreekwoord wierd gebruikt, om den Rykdom aan Vee en Beijen, en in 'tgemeen den overvloed van alles, wat tot 'tmenfchelyk Leeven onöncbeeriyk is, daar door aan te toonen, is C 4 ge- (*) Bafan voornamentlyk, overtrof a'le Landen aan geene zyde van den jfordaan in vruchtbaarheid. jFer. 50 rs. 19. Micb. 7 vs. 14. Hier groeiden de Eikeuboomen zeer hoog, Jef. 2 vs. 13. Ezecb. 27 vs. 6. en 't vee wierd zeer vet. Ezecb. 39 vs. 18. Offen die vet en wel gemejl zyn; (eigentlyk die te Bafan zyn vet gemaakt.) (**) Een jlrabifcbe Geograpl.us, die in 't begin van de veertiend* Chriftelyke Eeuw leefde, jlbuifeda, beveftigddit ook in zynebefchryving van Syrien, pag. 9 „ Palaeftina is de luchtigfte, vruchtbaarfte grond van geheel Syrien. „ M. (*♦*) b. v.Exod. 3 vs. 8. meer gelykluidende plaatzen van deze en andere Schriftuurplaatzen , die ik aanhaaie, behoefd men hier niet te zoeken. Zy kunnen gemakkeiyk, door hem, die daar toe luft heeft, uit de bybelfche woordeboeken, by een gezameld worden. Om de kortheid, zal ik maar de eene of andere voomaamfte plaats aanlappen. L.  4 allesheerfchende goedheid, erkennen. Een nieuwe wenk voor u, myne jonge vrienden, om de tot dit ftuk behoorende werken van eenen Nteuwentyt, Dtrbam, Sulzer, Rtimarus, Bennet en andere met voordeel te gebr uiken. M.  DER. LaNDSTUEEKEN VAN PaLAESTINA. 43 ru en Han geheele weeken aanhoudt, maakt de Luchc Zt.tr 01 aangenaam. Ew 10 vs. 9. al 't volk- zat op dLtt tixintigficn dag, dar negende maand, op de piraat voor '; buis Gods, en beefde ever die zaak, en van den regen. (*) De wegen, die gemeeniyk digt langs de bergen loopen, wuröen daardoor uiet flegts bedrieglyk, en ten uiterilen gevaarlyk, maar brengen de ryzende ook op een dwaal pad. Nu begrypt men, waarom de Heiland btgeeru, dat de ]oodtn Goa zullen bidden, dat zy toch nitt genoodzaakt mogten worden , in den winter te vluchten, lhattb. 24 vs. 20. iNu verwonderd men zich niec meer over 't vuur, dat ten tyde van Jefus Lyden, in den Vooihof van 't Paleis wierd gemaakt. Dt Kudden pleegden, niet tegenltaande dit, over Nacht onder den vrytii Uemel te blyven, daar zy ook ten tyde van Jejus geboorte waren. Luc. 2 vs. 8. (**_) De Zomer is brandend heet. De Lucht alleen, maakt 't metad, wanneer 't ook in 't geheel niet in de zonne ligt, nochiatis zo warm, dat men nauwlyks de hand (*) Dit was de maand Cbislets, welke een gedeelte van onze maanden November en December is. (**) Bautngarith wil uit deze omfiandigheid refluiten, dat Jefus niet in de maand December, ten rr.inlien niet pp 't einde van die maand, of op den 2sfte dag van dezelve gebooien zy, wyl 'tbeloofde Land in deze maand dtn feiftcn winter had, en 'tomtrend d.en tyd, in de torte dagen geen gebruik was, 'tVeeover nacht op 'tveld te laat en, vermits 'er een zekere tyd was ♦aftgefield, wanneer 'tVee op de weide, en wanneer 'tzeive na huis moeft gedreeven worden. — Hy pleit veeleer voor 'tgevoelen , dat de maand Üïïuber de maand geweeft zy, waar in Jefus getooren wierd.  44 Van de Luchtgesteldheid en den Aart hand aan 't zelve kan houden. Op den middag zai niemand gemakkelyk zyne geopende oogen , in de vryë Lucht, ten Hemel kunnen flaan. Omtrend Pinxteren verheft zich gemeenlyk een Zuide Wind, die eenige dagen aanhoudt, en over bergen en zandige woefiynen, die langzaamer hand de warmte reeds aangenoomen hebben, heen trekt. Na verloop van maar eenen of twee dagen, heeft deze wind, de geheele gedaante der velden veranderd; de kruiden en 't gezaaide, dat tot dus ver noch groen was, fterft. Pharao zag Gen. 41. vs. 6. zeven dunne en verzengde air en opgaan. Ezecb. 17 vs. 10. Zo dra de Oofte wind hen zal aanraaken, zal by verdorren , op de plaats van zyn gewas. God bnfchikte naar Jon. 4 vs. 8. eenen droogen Ooflen wind; en de zon fiak Jonas op V Hoofd, dat hy mat wierd. Deze verandering maakt ons aan de ydelbeid van alles op eene voortreffelyke wyze indachtig, en leidt ons tot den menfch, die door den dood even zo fchielyk word weggeraapt. ff. 103 vs. 15-16. De menfch is in zyn keven gelyk gras; hy bloeid als een bloem op V veld; wanneer de wind daarover gaat, is zy *er niet meer. Pj. 90. vs. 6. Jef. 40 vs 7. Geduurende de geheele maand July en Juny, als ook op't einde van May en in't begin van Auguflus, heeft men geen regen. De Hemel blyft altoos helder, en zeer zelden trekken 'er geduurende den oogft onweërsbuiën te zamen; hieruit kan men de grootte van 't wonderwerk erkennen, door Samuè'l verricht, toen V op zyn gebed, in den Tarwen Oogfl donderde en regende, 1 Saw. it vs. 16-18. Deze aanhoudende hitte, die anders voor andere Landen zeer nadeelig is, is voor  DER LaNDSTREFKEN VAN PaLAKSTINA 45 voor de inwoonders van Palaefiina en hunne nabuuren, ongemeen voordeelig, ja zy is voor hen cnöntbeerlyk, vvyl zy 't koorn in de open lucht dorfchen, en ook als dan vygen, druiven, en iets diergelyks droogen. [ Het weder is daar in 't gemeen aangenaam en beftendig. Daarom woonden welëer veele volken in Tenten» waarvan zommige thans noch gebruik maaken. Deze vinden zulk een behaagen in de Tenten, dat zy de Huizen, (hoewel wy dit in 't geheel niet goedkeuren) als gevangeniffen befchouwen. De voornaamlte en aanzienelykfte van hun gedacht, hebben, ten hoogften, eene klyne hut, die maar eenvoudig opgebouwd is. Dit moet men weeten en m 't oog houden, wil men in de opheldering van de Levenswyze der vroegfte waereld bewoonderen,en derOudvaderen gelukkig üaagen, en ae vreemde Tegenwerpingen der vyanden van den Godsdienlt, naar behooren beantwoorden. $. ni. Het Heilige Land heeft zeer veel gebergte. Van de Bergen Libanon, Carmel, Ibabor, Juda, en anaere word veelvuldig in de H. Schrift gewag gemaakt, (j) doch zy zyn niet overal rotzachtig en nutteloos, maar voor't grootfte gedeelte van eenen wyden omtrek en zeer vrucht- (t) Hier by kan men billyk veegen, den Berg Galaad of Gi. lead, naar de Gefchichtfchryvers voorzien met de befte weide voor het Vee, Huogel. 4. vs. 1. en voortreffelyke kruiden, ter gezondheid van den menfch. Jsr. *. vs. 2a. Hoojdft. 46. vs. lï.  46 Van de Luchtgesteldheid en den Aart vruchtbaar. De Hollen in de bergen, zyn dan klyner, dan grooter, en dienen zeer dikwerf, den dieren eri mentenen ter behuizirg. (*) Niet zelden zyn zy fchuilplaatzen voor Roovers; en in den oorlog vlucht zomtyds een gr heel heïr hier heen. Dus konde Obadias, tóen Jefabel woedde, l Kon. 18 vs. 4. honderd Propheewn in de Spelonken verbergen; Elias 1 Kon. 19 vs. 9. over nacht in eene fpelonk huisveflen; en Saul met 3^0-> jonge Mannen, David op de Kotzen en in de Spelonken zoeken 1 Sam. 24 vs. 3. 4. Geen Berg is z> bekwaam, om zich in denzelven te verbergen | als de bcrgCarmel, ten deele wegens zyne Hollen , en ten deele wegens dtflèlfs doorgang of wegen die zeer krom en zeer diep na beneden loopen; daarom zegr God Amos 9 vs. 3. of fchoon zy zich boven op den berg Carmcl verbergden, zal ik ze nochtans aldaar zoeken en daaraf haaien. %. IV. Dat de Oofterlingen gebrek aan water hebben, blykt duidelyk genoeg uit veele Schriftuurplaatzen. Het verwondere dus niemand, wanneer men hjord, dat die gebrek (*) Show getuigd, naar aantekening van D. Ernpfli, in z\ue t,eue Tbiol. BMiutb. 6 band , 1 (te (tule pag. 70: de bergei 1, over welker onvruchtbaarheid men zo fchreeuwt, woiden in de daad thans meer bewoond, dan de dalen, n'et om meer veiïgheid, maar dewyl de bewoonders daar meer voordeelen voor zich, en hun Vee vinden. Zy hebben daar beter water, betere weide, kunnen Olyfboomen planten, en hebben broods genoeg.  deu. Landstkeeken van Palaestjna. 47 brek dikwils aanleiding tot veele gefchillen en orëenigheden heeft gegeevcn. Abraham bejlrafde Gen. ai. vs. 25. Abimelech over de waterput, die Abimelechs Knechten met geweld genomen hadden En de Herders van Gerar twiften met de Herders van Ifaac, en ^zeiden: dit water boord ons toe. Gen. 26 vs. 20. Doch 'er zyn ook Landfchappen, Steden en Dorpen, hoewel niet veele, die met water, en geduurig fpringende wellen, rykelyk voorzien zyn. Prufa en Damafcus (*) zyn in dit opzicht merkwaardig. Die wateren worden heden ten dage noch 2eer gepreezen; en Naaman zegt a Kon 5 vs. 12. Zyn de wateren Amana en Pharphar, te Damafcus, niet beeter , dan alle de wateren in IJraëlï De Oofterlingen zorgen daaiöm voornamenclyk, dat 'er niets van hun fontein water omkoome. Zy bewaren 't of in hunne waterbakken , of zy weeten *t zelve langs grag'en in de Hfiven en Velden te leiden ,• Salomo heeft 't oog op deze gewoonte , wanneer hy in zyne Spreuken Hoofdft. 21 vs. 1. zegt; Het hart des Konings is in de Hand des Heeren, gelyk de waterbecken\ en Hy neigd V werwaarts hy wil. De waardye hunner Hoven, word geheel en alleen, naar de menigte van 't water, dat daarby is, gefchat. Daarom zegt Bileam Nufn. 24 vs. 6. Gelyk de becken zich uitbreiden ; gelyk de Hoven aan de wateren; gelyk de Hutten dewelke de Heere plant; gelyk de Cederen aan de wateren. En Jefaids (*) Van Datnatcus zegt Pococke: in Damascus heeft men zulk een overvloed van water, dat alle wyken der Stad daar mede 'voorzien zyn, en ieder huis eene fontein, een gioote water» kom, ot'teu miultca een pyp of goot heeft.  48 Van de Lucht-gesteldheid en den Aart Jefaïds zegt Hoofdft. 58 vs. 11. Gy zult zyn als een gewaterde Hof. Hoven, die gebrek aan water hebben, worden weinig geteld. Jef. 1 vs. 30. gy zult zyn als een Hof zonder water. De Teug koud water, waarvan de Verloflèr Matth. 10. vs. 42. gewag maakt, is dus in V Ooften geen verachtelyke of geringe gifr. Midden in de Steden en op de openbaare wegen, hangen aan de fonteinenxklyne fchaaltjes of iets anders van dit zoort; deze zyn aan klyne ketens vaftgemaakt, of ook wel by de fontein gezet. Men ziet zelfs mannen, b. v. de Derwifchen (Munniken der Muhammedaanen) (*) en oolc andere, welker eige bezigheid daarin beltaat, dat zy een klyn fchaaltje met koud water den voorby reizenden moe. ten aanbieden. $. V. C») Dervis betekend alle Turksfche Ordanslieden, in 'tgemeen, gelyk door 't woord Munnik alie Cbrifte/yke Ordens-lied/n verftaau worden. Hubner's Real Lexicon. Colum. 509. (**) Weigerde te Bagdat een Waterdraager, den dorrtigen.7W te laaten drinken: de Turkfche Ouder-rechter, beftrafde zyne onbarmhartigheid met ftokflagen; voor hoe noodwendig moet dus niet , het vergunnen van zulk eene weldaad in de hrct» landen gehouden worden, daar zelfs de mufelman, dezelve geenen Jood mag weigeren. — Wy vinden voor deze gewoonte ook verfcheide bewyzen in de H. Schrift. Eüezer begeerd van Rekecca om uit haare kruik te drinken Gen. 24. vs. 17. en Rebecca is ftraks gewillig vs. 18. — Siffera heeft dorft, ver. zoekt van Jael tedrinken , enverkrygt zu'.ks. Recbt. 4. vs. 19.— Boas biedt Rutb het drinken aan. Rutb 2. vs. 9. — Elias be. geerd van de Weduwe te Sarpatb water om te drinken, en word ftraks gehoorzaamd 1 Kun. 17. vs. lo. •- De fmerteiykfte befchnldiging, die de ellendige Job van Elipbas ontfing, was wel deze: dat hy den vermoeiden water om te drinken zou-  der landstreeken van PaLAESTINA. 49 * V. De Dauw en de Regen vergoeden aan de drooge en ftpenroczige landstreeken dit gebrek aan water. De Djuw word daar bülyk voor de grooclle weldaad gehouden. Daarom zegt de Aartsvader Ijfaac toen hy zyne Dciue zoonen zegende, tot Jacob: Gen. 27. vs. 28» God geeve U den Dauw des Hemels; en tot Lfau: vs. 39. Gy zult van den Dauw des Hemels hebben, van boven aj; en toen 'job in zyne ellende aan zynen voorLuen gelukkigen Raat te rog dacht, zeide hy onder anderen Job 2y. vs. 19. De Dauw bleef over myuen Oogft. Vooman.enthk word de Dauw als zodanig befcuouwd, wanneer hy in den vroegon ochtend llond in giuute menigte vaic, en dan met zyn vocht , planten en ïpruiten verkwikt, de als 'tware brandende luent afkoeld, en ades vuor de aan [hands hitte beveiligd. De D Prozoude geweigerd hebben. *fcb 11- vs 7. — Jefus Ze'f verkreeg op zyn verziek, van eene vrouw, niet tegerftaarde zy eene Samaritaanfcbe was, water om te drinken. Job. 4. vs. 7. — Jefaias konde de geveinsde pred'kers, in geeu haae.yker iicht piaatzen, dan wanneer r.y zegt, dat zy den dorftigeu 't drinken zoeken te beletten. Jef. 32 vs 6. - Salomo en Pau'us willen , dat men in zulke gevallen geen onuerfcheid tulfchen \ riend en vyand zal makken ; durft uutn viar.d (.zeggen zy) zo drenk, hem met irater. Spreuk. 25. vs. 21. Kom. '2. vs 20. - - Jefus fted eene groote be.ooning, op eer en vergunden teug waters. Mattb. 10. vs. 42. — En wanneer Hy ten geenen dag, voor de geheele Waereld, den godloozen zal verwyten : ik ben dorfig geweeft, en gy beat my met gedrenkt; zal hy in tegendeel, deze, hem door zyne iieveiingen beweeze weldaad, opent yk roemen. MaUh. 25. vs. 35. .-  50 Van de Lucht-gesteldheid en den Aart Propheet Hofeas verheft dezen dauw Hoofdft. 6. vs. 4. De genade die ik u betoonen zal, zal zyn als een dauw wolk des morgens; en als een dauw die zicb morgens vroeg uitbreidt. Als ook Hoofdft. 14. vs. 6. Ik zal Israël als een dauw zyn. Het terug bly^en van den Dauw, word in tegendeel, als een byzondere Godlyke vlcxk gedreigt. 2 Sam, 1 vs. 21. Gy bergen te Gilboa, het moet noch dauwen noch regenen op u. $. VI. De winter is, gelyk ik reeds te vooren heb aangemerkt, niet zo zeer een koude, als veeleer een, geduurende veele weeken aanhoudende regenachtige tyd van 't Jaar. Omtrend dezen tyd , heeft men wel eens een hevige ftortregen, die flegt gebouwde Huizen omver rukt. Want zommige Huizen zyn maar van Leem aarde, en (laan digt aan Heuvels. Matth. 7. vs. 27. Een dwaas man bouwde zyn huis op ^tzand; toen nu een flagregen viel, en een waterftroom kwam, en de winden waaiden, en (lieten tegen dat huis, toen viel V om, en deed' eenen grooten val. Onze Woorden boeken, maaken een onderfcheid tufTchen den vroegen en laaten Regen. De eerüe hiet in dezelve (mi\) Joreh, en de laatfte fjnpW) Malkofch. Ik heb zelf jaarlyks dit onderfcheid , door de ondervinding beveiligd gezien. De vroege Regen, of die in den Herfd, (Iraks nadenoogft, cn na 'tinzamelen van de Vygen en Druiven valt, maakt de aarde bekwaam om 'tzaad te ontfangen, doordien zy daar door vochtig word gemaakt. Viel deze Regen vroeger, dan moeit by noodzaakelyk de dorfch-vloer, die  DER LaNDSTREEKEN VAN PaLAESTINA. §1 die vol koornis, geheel bederven. De Laate regen, of veeleer de Regen in de Lente is voor de aarde noodwendig, op dat alle zoorten van zaaden, die reeds airen hebben, hooger opryzen en zich vermenigvuldigen. God belooft: Deut. n. vs. 14. Ik zal aan uw land geeven Regen op zyn tyd, vroegen regen en fpaaden regen: op dat gy inzameld uw hoorn, uwe moft, en uwe oly. en Zacb. 1 o vs. 1. vermaand de Propheet: Zo bidt nu van den Heere, fpaaden regen: zo zal de Heere wolken maaken, en u Regen genoeg geeven, tot al Vge>> was op ""tveld. Het geheel geluk van denoogft berustte op dit dubbel gefchenk van Regen, naar dat hy ter regte tyd of ter ontyd viel. (*) S- VIL Wy leezen in 'tboek van Jofua Hoofdft. 3. vs. 15. en 1 Chron. 12. vs. 15. dat de jfordaan, op den tyd van den oog(tv weiken men op 'teind van onze maand April', in May, en op 'teind van Juny heeft, aan alle zyne oevers vol water was. (f) De oorzaak hier van is D 2 de- (*) Vermits deze Regen voor Palaeflina zo voordeelig was, word in de H. Schrifr, dat, 'tgeen zegen aanbrengt, zoms by dezen regen vergeleeken. b. v. Hof. 6. vs. 3. Hy zal aanbreehen ah de fchoone djgeraad; en zal tot ons hoornen, als een Regen, a s een fpaade regen, die 't Land bevochtigd. (t) Zoude hier op ook zomtyds gedoeld worden, wanneer Jer. 49- vs. 19. dejordaan, met de benaaming van ftouten Jordaan word beftempeld. Betekend 't woord door fout vertaa'd eigentlyk eene verheffing, zoude men dan dit met zeer govoeglyk van zyne opfxelling kunnen verftaan , wanneer hy zelfs buiten zyne oevers treedt ?  52 Van de Luchtgesteldheid en den Aart deze: de Sneuw {hielt, gelyk by ons, daar hy anders op veele bergen bedtndig blyft liggen; de wateren in de nabuurige bergen geduurende den Winter by een vergaderd , verëenigen zich nu met den droom, en met de ftaande Zeeën, voorby welke hy loopt. (*) §. VIII. Den aart van de Lucht zoude men veelligt, als eene der voornaamde oorzaaken van de melaatsheid kunnen befchouwen. Door deze krankheid worden thans niet meer, gelyk welëer Huizen en menfchen aangedoken. Öp eene zo buitengewoone wyze woedde zy maar voor dezen onder de Jooden, gelyk wy hier van de berichten in de H. Schrift vinden. Zommige menfchen moeten nochtans hier en daar, in onze dagen, flachtoffers van dezelve worden. Van de Pefl zoude men veel kunnen zeggen, wanneer 'thier de plaats was. Men vergunne my degts deze eene aanmerking, die de opletiendheid kan gaande maaken, hier by te voegen : De wyze Koning geeft de juidde en echtde befchryving van deze krankheid, ten aanzien der geheime mededeeling van dezelve, door de aandeeking, wanneer hy Pf. 01. vs. 6". zegt: dat de Peft in 'f duifter kruipt of Jluipt. §. IX. Aardbevingen behooren hier onder de gewoone gebeurteniflèn. Ten uiterden ongereimd is 'tdus, wanneer (*) Over het ihetiw-water van den Libanon kan men Pococke naleezen, in zyne befchryving van Syrien, Mefofotamien &Ct ade deel, pag. 176. der nederdukfche vertaaling.  der Landstreekkn van Palaestina. 53 reer men met zommige beweerd, dat de verduiftering der zonne, die nochtans reeds voor den dood van Jefus gefchiedde, een natuurlyk gevolg zy van de aardbeeving, die men eerft na zynen dood befpeurde. De Heilige gefchicht ichryver zegt immers duidelyk genoeg, dat de zonne vroeger verduifterd wierd, dan Jefus ftierf, en dat de aardbeeving niet dan na zynen dood volgde. (*) Eene verduiftering der zonne, hoedanig zy ook zy, pleegt nooit door eene aardbeeving voorfpeld te worden ; doch hier in heeft my nooit myne ondervinding misleidt, dat zonne-verduifteringen, eene fchielyk daar op volgende aardbeeving verkondigen. (+) (*) Mattbeus zegt duidelyk Hoofdft. 27. vs. 45. dat 'ervan de zesde uure af eene duifternis ontftond; en vs. 51. maakt hy na den dood van Jefus, van de aardbeving gewag. (t) Faber maakt in zyne Arcbaeulpgie, de verduiftering, die hy by de aardbeeving valt field, veel grooter, dan zy in de daad kan geweeft zyn. 'Er waren flegts meer dampen aan den Hemel, dan gewoonlyk, die ons nochtans hier niet raaken. Men behoefd 't Ooften maarte kennen, en aan de berichten der Schrift, de behonrlyke toeftemming geeven, dan zal ons de Wieiook, die voor de waarneemingen van den Heer Harmar, en de aanmeikingen van Faber , by deze gelegentheid, door de Schryvers van de algemeene Duitfcbe Btblïotbeec (B. xxvn. ft 1.) gefwaaid wierd, zeer achterdochtig en als de grootfte veikwifting voorkoomen, voornamentiyk, wanneer zy ons wiilen overreden: dat men hier mede, als 'tware, het merg van 'tgeheele Boek nebbe L. D 3 TWEE-  54 Van den Land-uoüw, van de Hoven, TWEEDE AFDEELING Van den hand-bouw , van de Hoven, de Wynbergen, de Planten en de Boomen. $. X. fr T\7 lt1oc^ toc °P <*en öaS van ne de, gelyk een vygeboom zyne vygen afwerpt, als hy van eenen perken wind bewogen word. JeJ. 35. vs. i.  de Wynbergen, de Planten en de BooMrN. 59 vs. 1. het veld zal vrolyk (laan , en bloeien ah de Lelyën. {*) §. XIII. De Amandelboom is een zinbeeld van eene vroegtydige Godvretzendheid, om dat hy vroeger bloeid, en fcbieI3 ker vruchten craagd, dan andere boomen. Pred. 12. vs. 1,5. Denk aan uwen Schepper in uv:c jeugd, eer dat de kwaade dagen koomen, — dat de Amanaelboom bloeid. Q§) De Vygeboom fpruit zeer laat uic. Aan dezen kan £*) In zulke dingen vergisd zich de Heer Harmar zeer dikwils. Hy heeft b. v. de Schiiiiuurplaats Luc. 11 vs. 12. die zeer ^.emakkelyk is, 't grcoilte geweld aangedaan. Men leeze zyne waorneemir.gen Cap. 4. N. 45. Hy wii, dat men de Eëren, die daar iets gewoons en da;.elyks zyn, voor ickkere beet en houce; en om geene andere dan oeze reden, dat de lurken wei eer den Engelfcben Conjü!, vyftig van dezelve :ct een gefchenk hebben overhandigd. Niets verwonderd my meer, dan dar Faber, in zyne aanmerkingen dit, dat zo ongegrond is, niet heelt aangetoond Wat de zaak zelve betrefd, vergelyke men § 35. Men moet hier ten minften zeer omzichtig zyn, en de bektude regel niet Uit 't oog verliezen: in geene zaak te ver te gaan. tb de nieuwe uitgave der waarneemingen van Harmar, word op 't nieuw daar tegen gezondigd, b. v. wat hy van 't o^kcomen van den Srormwind, ter epheioeriug van jej. 11 vs. 4. spreuk. 1 vs 27. opgeeft, kan men op dezelve wyze van onze ftorrr.ei. \erkiaaren. yibrabam 's Lift Gen. 14 vs. 15 verklaard hy zeer breedvoerig door de Oorlogen en roveryëu der Arabieren. Waartoe dit alles? onze Soldaaten en Ruovers gedraagen zich immers niet anders. Ten aanzien van de Schriftuurp aatzen Jlmos. 6 vs 4. Neb. 8 vs. 10 en zeer veele andere, heb ik dit ook aan te merken. L. (§, Ik kan niet vinden, dat, (gelyk de Heer Ludete meende Pred. 12 vs. 5. de Amandelboom als een zinbeeid van eene vroegtydige Godvreezendheid word gebruikt; maar wel ais een zin-  6o Van den Land-bouw, van de Hoven, kan men 'tdus met zekerheid zien, wanneer 'tzomer is. Men pleegd daarom alles wat haal gebeuren zal, onder 't zinbeeld van den Vygeboom voor te (tellen. Matth. 24. vs. 32. Leerd aan den Vygeboom eene gelykenis: wanneer zyn tak nu zappig word, en bladeren krygt, zo weet gy dat de zomer naby is. Zyne takken breiden zich ongemeen ver uit. Recht. 9. vs. 1;. De Fygeboom /prak tot de boomen: zal ik myne zoetigheid én goede vrucht verlaaten, en heengaan dat ik over de boomen fweeve. Hier van-daan komt de fpreekwyze, die wy zo dikwils vinden: onder zynen IVynftok en vygeboom woonen, en zitten, enz.-Zo is 'took geileld met den Olyfboom. Recht. 9. vs. 9. De Olyfboom antwoordde lyen: zal ik myne vettigheid verlaaten, die beide Goden en menfchen aan my pryzen, en heengaan dat ik fweeve over de boomen. Hof. 14. vs. 7. Israè'ls takken zullen zich uitfpreiden, dat hy zo fchoon zal zyn als een Olyfboom. Zyne talryke takken liggen alle ter zyde rond om zy- zinbeeid van eenen vroegtydigen ouderdom, aankondiging van eenen vroegtydigen dood, en opwekking tot eene vroegtydige Godvreezendheid. Gelyk de Amandelboom vroeger bloeid dan andere boomen, worden wy dikwils vroegtydig oud en grys, en gelyk dus de Amandelboom vroeger heeft afgebloeid en zyn bioezem afwerpt, dan andere boomen, fterven wy dikwiis zeer vroegtydig: daarom, denkt toch, o menfchen! aan uwen Schepper in uwe Jeugd, eer dat de kwaade dagen, de dagen van krankheid en Ouderdom, die u den aannaderenden dood aankondigen, koomen; dagen, van welke gy de treurige belydenis moet afleg■gen: dat gy gaarne wenfchte met dezelve noch verfcboood te zyn, dewyl zy u in 't geheel niet behaagen. Men vergelyke hier mede de Verkiaaringen van Mafes Ben Mende!.  De Wynbergen, de Planten en de Boomen. 61 zynen ftam, en betekenen dus een talryk huisgezin. Pf. T28. vs. 3. uwe kinderen zullen zyn als Olyftakken, rond om uwe Tafel. Zo dra zyne oude bladeren in den Winter afvallen, ontdekt men ftraks weder nieuwe. Om deze reden word hy genoemd. wanneer men van eenen beftendigen bloei wil fpreeken. Pf. 52. vs. 10. ik zal blyven ah een groene Olyfboom in ''thuis Gods. Het zelfde kan men van de Palmboomen zeggen, die ook in den winter groen zyn. Pf. 92. vs. 13. De rechtvaardige zal groeien ah een Palmboom. De Cederen zyn boomen, die ongemeen in de lengte en in de breedte waden, en zeer oud worden, zo dat zommige gelooven dat deCederen van den Libanon,zo oud zouden zyn als de Waereld. (*) De Cederen worden in de H. Schrift genoemd, wanneer zy iets dat zeer groot en verheven is, befchryft. Zy worden noch heden ten dage, van de Inwoonders dezer geweiten, en zelfs van de Muhammedaanen ais heilige boomen befchouwd. Pf 92. vs. 13- De Rechtvaardige zal maffen ah een Ceder op den Libanon; en Jef. 37. vs. 24. trotzeerd Sanherib: ik heb de hooge Cederen van den Libanon afgehouwen. $. XIV. Op Hoogrens, Heuvels, en Graflieden, liaan witte en blauwachtige Leiyen, Matth. 6. vs. 28. Aanfchouwd de (») Over de Cederen van den Libanon ieeze men Pococke in zyn tweede dee!, pag. 174 der Nederd, vert. die eene breedvoerige befchryvmg van dezelve geeft.  Ba Van den Land bouw , van de Hoven, de Lelyën op 'tveld. (*) Een zeker zoort van Pompoenen groeid zo buitengewoon hoog, dat men van eene of eenige weinige planten, een geheel Zomer priëel kan maaken, 't welk ook niet verzuimd word. Dus kan men zeer goed en germkkelyk de plaats Jon. 4. vs. 5-6. (daar gezegd word: dat Jonas zich eene hut maakte, daar onder in de fchaduwe zat, en dat een pompoen, fchaduwe gaf op zyn hoofd.) ophelderen, voornamentlyk wanneer men tevens, Gods byzonder zegenende hand in 'toog houdt, (f) De (*) Pococke houdt 't in zyne befchryving van Palaeftina niet voor onwaarfchynlyk, dat de Tulpen, die hy in 't wild op de Velden, in de Landftreek van Lydda zag, en aie zich zeer fraai vertoonen, die Lelyën op 't veld zyn, waarvan de Verlofler Mattb. 6 vs. 28 gewag maakt. En in de aanmerking word ge. zegd, dat Haftelquift in zyne Reize na Palaeftina, deze bloemen 7% xptvct tod oeypou, voor 't pancratium maritimum Linn. houdt, om dat de Grieken het noch hedendaags Kpno? noemen; doch, dat 't noch niet ontdekt zy, of dit pancratium wel in 't heilige Land groeidt. (t) Hoe verfchillend men over het Hebreuwfcbe "''pp heeft gedacht,» dat doot de LXX KokoKuvövi is vertaald, blykt uit de veelvuldige verklaaringen en overzettingen, en is genoeg bekend; en, om in de vertaaling van dit woord niet te miflen, hebben zommige overzettingen, 't woord Kikaion behouden. — Door de Griekfche vertaaling, word de onze waarfchv nlyk gemaakt. —• Men heeft niet flegts over de betekenis van dit woord hevig geftreeden, maar ook hem, die van een ander gevoelen was, verketterd. — Iets, waarlyk, dat ook in onze dagen, waarin men op Verdraagzaamheid wil roemen, niet zeldzaam, maar gewis mindea te verfchoonen, en vry wat belachelyker is, dansin de dagen van Auguftinus en Hiëronimus. — Hoe zoude men wel de woorden van Paulus verklaaren, 1 Qur. 3 vs. 11 - 15. wanneer  de Wynbergen, de Planten en de Boomen. 63 De fmaak der Komkommers, Meloenen, vm'tLook, de Uiè'n en 't Knoplook is zeer aangenaam. Zy hebben verfcheide zoorten van dezelve, en kunnen ze ook zeer verfchillend bereiden. Zy maaken daar van, als van eenen zeer lekkeren beet, gebruik. Men behoeft zich dus met te verwonderen, dat de Israëliten, aan deze fpyzen gewoon , zo begeerig na dezelve verlangden. Daarom zegt 'tmurmureerend volk. Num. iï. vs. 5. Wy denken aan de Komkommers, en Pompoenen, aan den look, de Ajuinen, en de Knoplook, die wy in Egypten aten. $. XV. Dat allerly manna hier op verfcheide plaatzen word aangetroffen, is zeker. Maar hy moet dwaas zyn 01ezich verbeeld, dat 'er noch een diergelyk Mvmna, als Ext,d 16. word befchreeven, van den Hemel of ui' de Lucht, in ■gééne Zand woeftyne valle, en dat mee, in hoope, Manna te vinden, daar heen kunne reizen, en '1 Leeven ■en gezondheid, gelyk weiëer de Jooden, door dezen fpyze onderhouden. DER- «eer hy verzekerd, dat zelfs hy, die op den eenigen waaren giond, hout, hooy en ftoppels heeft gebouwd, offchoou zyn werk verbrand, eu de toets niet doorftaat, nochtans kan zalig worden? ——  Pag. 64 DERDE AFDEELING Van de Dieren. %. XVI. fr1 TT ^n^ zou<*e my te ver van ^oe' verwy^eren 1 [Lj j|_ pJJ wanneer ik alle zoorten van dieren, waar van ^tL^S^ in de H. Schrift word gewag gemaakt wilde aanhaalen, en my met 't onderzoek van hunne Eigcnfchappen bezig houden. Zommige van dezelve zyn ook by ons niet onbekend, b. v. de avond wolven; Zeph. 3 vs. 3. Deze, wanneer zy geduurende den geheelen dag hebben honger geleden, woeden in de Niche veel wreeder dan over dag. Van zommige weet men niet onder welk zoort zy behooren; b. v. van den Eenhoorn, van den Leviathan, en andere meer. Andere dienen niet om den zin der H. Schrift op te helderen en duidelyker te maaken, en deze zullen wy aan de nadere onderzoekingen der Natuurkundige overlaaten. Jk bepaale my dus flegts tot de volgende ontdekkingen, voor welke deze ééne aanmerking vooraf gaat: 'er zyn in die landftreeken, kwartels in zulk eene menigte, dat zy reeds by de Eilanden van den Archipel, in't vliegen vermoeid, op de aarde vallen, en gemakkelyk by geheele heiren kunnen gevangen worden. Van deze omlhndigheid kan men een goed gebruik maaken , om Num. 11 vs. 31. op te helderen. (*) X De (•) De, door Ernefti, in de beöordeeling van Sbarw's Reizen aangehaalde Ludolpb is in zyne Hifioria Aetbiopica, van ge- voe.  Van de Dieren. 65 $. xvir. De Honden zyn hier in eene zeer groote menigte. De flraaten van de grootfte Steden , krielen van dezelve. Men vergund aan de Kat in de vertrekken te mogen kuomen, (*) maar nooit aan den Hond. Men houdt de honden byna voor een zoort van onreine dieren. Daarom word Openb. 22. vs. 15. van de Honden gewag gemaakt, om door deze benaaming menfchen, die ten uictrfttn ftrafwaar.iig zyn, en zulke uit te drukken, die geen zaligheid te verwachten hebben: buiten zyn de Honden, en de Tovenaars, en de Hoereerders, en de Loo^ijlagers, en de Afgoden-dienaars, en alk die dn leugens defbebben en doen. E %. XVIIL voelen, dat de QiyVs? in de Woeftyne, by ons door Kwartels vertaald, Springhaanen geweeft zyn, die daar in menigte ge* vonden worden. Pf. 109 vs. 23. -- Van deze Springhaanen ge. tuigd Shaw, dat zy, met zout beltrooid en gebraadeu, zeer goed te eeten zyn, en in den imaak wel overëenkoomen met onze Rivier Kreeften. - Zoude hier de plaats Maitb. 3 vs. 4 niet merkeiyk opgehelderd worden? - Niet alleen Ludolpb, maar ook Ueritui veraaat door de Kwartels, die de lsra'èliten gegeeten hebben, Springhaanen, en eenige Patres de toppen van kt uiden. (*) 'n Egypten heeft men eene byzondere achting voor de Kal. ten, die wegens de menigte van Rotten, en Muizen, daar onöntbeerlyk, en van zulk eene feboonheid zyn, dat geen Tyger of Luipaard in Afiic'd, dezelve in frauijheid van tekening evenaart. Men vindt zelts Gallhuizen voor dezelve, vid. Maillei. afdeel, pag. 85.  66 Van de Dieren. $. XVIII. De Veekweekery is thans noch by veele Oofierfche Volken, en voornamentlyk by zulke, die niet veel van den Oorlog houden, in even zo groote achting, als wel ëer by de Aartsvaders. De Rykdom bedaat daarom gemeenlyk in talryke kudden. Abraham was zeer ryk van vee. Gen. 13. vs. 2. Lotb had ook Schaapen en Runderen. Gen. a 3. vs. 5. Job had 7000 Schaapen, gooo Kameekn, 500 jok Runderen, 500 Ezelinnen. Hoofdft. I. vs. 3; en na zyne herftelling, dubbeld zo veel. Job 42. vs. 12. De Plaatzen, daar de kudden, gelyk ik reeds heb gezegd, naar gewoonte onder den vryën Hemel graazen, kunnen met paaien, druilen j en fteenen , die rond om de heggen worden opgeworpen, bewaard, en tegens 't aanvallen van wilde dieren, en de vyandelykheden der roovers, voornamentlyk des nachts, door getrouwe Herders honden, befchermd worden, zodanig , dat men van alle kanten moeite zoude hebben, om 'er in te koomen. De dammen van byzondere Volken , b. v. Arabiers, Turcomannen , K&rden, reizen, verzeld door hunnen Vord met hunne kudden van de eene Landfchap, na de andere. Hunne togten gefchieden naar den tyd van 'tjaar, en naar dat de weiden goed of flecht zyn. De Beheerfchers van die Ryken en Landfchappen, verhinderen hen niet in deze Levenswyze, (het tegendeel zoude zeker by ons plaats vinden J want men vindt overal land dat noch niet aangebouwd is. Boven dat zien zy op den voordeeligen Koophandel met hen, en laaten deze omreizende volken zekere tollen betaalen. §. XIX.  V*n de Dieren. 67 §. XIX. Het Schaap heeft, om dus te fpreeken, met zynen Heer, een zoort van gemeenzaame verkeering. De meefte Huisvaders van den laagen ihat, gewennen 'tzelve geheel aan hunne zyde. Het moet hen volgen wanneer zy op 't land gaan, en is altoos nevens hen. 2 Sam 12. vs. 3. zegt Nat ban tot David; De arme man had niet dan een eenig klyn Schaapje, 'twelk hy gekogt bad, en hy voedde Vdat 'tgroot wiera by hem, en by zyne kinderen te gelyk: het at van zynen beet, dronk uit zdnen beker, en fltep in zynen fcboot, en hy hield V ah eene Dochter. Zy maaken vooral gebruik van de Kancelen, geiyk ook reeds voor dezen. Deze draagen zw^are lasten, en brengen allerly goederen op den rug, van de eene plaats na de andere. Zo reisde ttiezer met tien Kameelen, en allerly goederen van Abraham, na Mefopotamien. Gen. 24. vs. 10. XX. Een zeker zoort van Fojfen heeft by hen Hekelachtig haïr, daar, waar de onze zacht haïr hebben. Het getal van deze is zeer groot. De Turk noemd zulk eenen Vos Schakal, (*) en veelligt is 't dezelve , dien de Hebreuwen met eene klyne verandering Scbual, noeE a men. (♦) Het vertelzel, als of de Scèakats van wolven en honden zouden geleed worden, verdiend zelfs niet dat meu 'c aau anuere verhaate. l.  68 Van de Dïer*n. men. (§) Zy verbergen zich niet verre van de Dorpen li in de Berg hollen; maar 's nachts koomen zy by hoo- j pen, met een gehuil van Honden en Katten ten voor- 1 fchyn, en loopen zonder fchroom in de Dorpen en op 1 de Kerkhoven om. Was het de moeite waardig om ze 1 te vangen, zulks zoude als dan Zeer gemakkelyk kunnen 1 gefchieden; doch tot wat einde, vermits zy ftekelachtige hairen hebben? Men behoefd dus de daad van Sim' | fon, die 300 Voflen ving Recht. 15. vs. 4. niet voor een wonderwerk, of voor iets ongehoords te houden. (+) Deze Voflen graven de Lyken die niet diep bedolven zyn , uit de aarde, en verteeren dezelve. De Turk voorziet zyne graven om deze reden met lteenen.(*; Ver mits (5) Dit ontkend Faber in zyne Archaeolugie. deel i. pag. 140. Hy houdt de overëenkomft van het geluid, tuiTchen 't He. II breuwfib en 't Perpfcb voor ontoereikend, (want Scbakal is een Perjtjcb woord) om dat dit woord in 't Arabifcb anders gefchrec • j ven word, en om dat de PerfifcbeTaal geen overëenkomft heeft . met de Hebreuwfcbe, behalven, wanneet zy door de Arabifcbe \ Taal met haar overeenkomt. Dit draagd myne goedkeuring niet weg. Men behoefd maar vaft te (lellen, dat de Hebreuwen, ge- ■ duurende de Babylonifcbe gevangenis, en noch laater, de Per- ■ Jtfibe Taal met dit woord hebben verrykt, gelyk de Turkfibe Taal, eenen diergelyken dienft aan de Griekfcbe heeft beweezeu. h. (t) Ook gemeene Voflen, gelyk de onze, vindt men in een groot I getal in ludaea. L. (*) Anderfen en Jverfen verhaa'en naar 't getuigenis van Eskuefo in hunne Reisbefchryving, pag. 46. het volgende: den 27 Febr. kwaamen wy te Ziadabul, daar een Engelfch ryk Koopman - - - was overleeden, en vermits wy hem alhier geen ge- s metzeld graf konden laaten maaken, hebben wy hem in eene hiertoe gegraven kuil gelegd. ën 't graf van boven met veld- :, ftee- i  Van de Dieren. <5q mits zy, die in den Oorlog fneuvelen, zeer zelden diep genoeg in de aarde begraven worden, kan men gemakkelyk begrypen, waarom deze dooden, de ipys der Vollen genoemd worden. Pf. 63. vs. 10-11. Zy zullen nederwaarts vaaren onder de aarde, zy zullen in 'tfwaard vallen, en den Voffen tot een deel worden. In 't gemeen geeven ons de verfchillende zoorten van dieren, die des nachts met hun gehuil de woeftynen vervullen, en dezelve doortrekken, de voortreffelykfte opheldering van 't 2ofte en 2 i»e vers uit den 104de 11 Pfalm: Gy maakt duiflernis, dat het nacht word: dan roerd zich al het wild gedierte; de jonge Leeuwen , die na den roof brullen, en hunne fpys zoeken van God. S. xxi. Van de Slangen heb ik niets aan te merken. Veele zeer geloofwaardige Mannen hebben my verzekerd, dat men noch heden ten dage, lieden in Syrien vindt, die de Slangen tovery in den grond verftaan. Pf. 58. vs. 5, 6. Hun woeden is als het woeden eener Slange; als een doove Adder, die haar oor toe flopt: op dat zy niet hoore de ftem des Tovenaars, des befweerders, die wel befweeren kan. In hoe verre zulks waarheid zy, en, dit zo zynde. of zulks door natuurlyke middelen, b. v. door de muftcq en de menfchelyke ftem, of door boven natuurlyke middelen gefchiede, zal ik ter beproeving en tot nader onderzoek, aan zulke mannen overlaaten, die hier toe gelegentheid hebben. Ik verhaal flegts, 'tgeen andere my bericht hebben. E 3 VIER- fteenen, voor 't opengraven der Scbakaüen, of VoiTen, die hier In menigte zyn , bedekt.  70 Van de Huislyke en VIERDE AFDEELING Van de Huislyke en bijzondere Gewoontens. §. xxir. Hj^yt^joor deze en de volgende afdeeling, moetik ürj v eene zeer a'geraeene aanmerking laaten voorafgaan. De Luchtftreek hegc den fmaak der Oofterlingen aan 'tuiterlyke, en aan alles wat in de zintuigen valt. Dit blykt duidelyk uit hunne kleeding, levens wyze, fpys en drank, en andere dingen, die wy anders by ons belachelyk, in eenen hoogen trap zeldzaam , en ongereimd zouden vinden. Noch tot op dezen dag, volgt een zeker zoort van menfchen, de Levens wyze der Propbeeten en Apoflelen, die ons de H. Schrift befchryft. 2 Kon. 1. vs. 8. Elias had een ruige huid aan, en eenen lederen gordel om zyne lendenen. Zach. 13. vs. 4. De Propbeeten zullen niet meer eenen ruigen mantel aantrekken, om te bedriegen. Matth. 3. vs. 4. Jobannes bad een kleed van Kemelshaïr, en eenen lederen gordel om zyne lendenen; en zyne fpys was Springhaanen, en wilde honing, (f) a Kon. (*) Breedvoerig handeld van diergelyke gebruiken, Pococke in zyne befchryving van 't Ooflen, enz. deel 1. boek 4, Hoofdft. 5. en elders. (t) Jon Korte zoude in zyne Reize na Palaeflina, naar pag. 156 van 't eerfte deel, gaarne zien, dat men de woorden Matth. 3. vs. 4 zyne fpyze zvas Springhaanen, als een fpreekvvoord of fpre^k-  BYZONDERE GeWO-ONTENS. 71 a Kon. 4. vs. 29. y^rö/t tot Gehap: gord uwe len~ denen , en neem mynen ft af in uwe hand en ga heeften , is V dat u iemand ontmoet, zo groet hem niet, en gi oet iemand 11, zo dank hem niet. Luc. 1 o. vs. 4. Draagt geen beurs, noch maale, noch fchoenen; en groet niemand op de praat. Niemand heeft hen tor hier toe, om deze levens wyze voor krankzinnig gehouden. Naar onze tegenswoordige gewoontens, zoude men deze menfchen, zekerlyk voor wonutrlyke en zeldzanme menfchen uitkryten; dan, zy fchikten zich t.aar hunne tyden, naar 'tland waar in zy woonden, en naar de gebruiken van 't zelve; en deze vryheid neemen wy immers ook met zekere bepaalinge. §. XXIII. De Natuur is by de Oofterlingen, met zeer weinig te vreden. Tafels, Kaften, Stoelen en diergelyke zaaken, E 4 ge- fpreekwyze befchouwde, die in dien tyd bekend was, en niet letterlyk moet genomen worden; hy zegd dat de Springhaanen in die Landen zo klyn, en zo min eene fpyze zyn als by ons. — Doch de Heer E. W. Cramerus, merkt wel te recht hier op aan, dat, behalven dat uit Lev. 11 vs. 11 [wanneer men namentlyk 't 2ifte vers naar 't Hebreuwfcbe leesd, en door Ar ba ro-iN in 't 22fte vers, den Springhaan verftaat) blykt, dat 't dea Israëliten geoorloofd was Springhaanen te eeten , de Heer Korts door Haftfelquift, Sbaw, Nièbubr en andere word tegengefprofeen. Voor 't overige is Ludolpb (gelyk ik reeds in eene aanmerking op $ 16 heb gezegd) in zyne Hiftoria Aetbiopica ook van gevoelen dat de Israïliien eigentlyke Springhaanen hebben gegeeten. Zabn  72 Van de Huislyke en gebruiken zy of in 't geheel niet, of maar zeer zelden. (*) In hunne Kamers en Keukens (|) vindt men daarom zeer weinig gereedfchap, en dat gemakkelyk kan verplaatft worden. (§) Nu kan men 't begrypen, hoe de tal- Zahn beveftigd dit ook; en Job. Kirjlen heeft zulki uit den mond van zynen Leermeefter, die ten Arabier was, gehoord, en de befchryving zo wel van deze Springhaanen, als van de manier hoe zy bereid wierlen, ontfangen; xwss Eskucbe \\\ zyne ophelderingen enz. vierde proeve, pag. 139. — Ook Dampier fpreekt van deze Springhaanen en derzei ver bereiding, in zyn Voyage autuur du monde. 8. AmJleltL 1701. Edit. 1 Tom. 2. fag. 107. Tom. 3. pag. 28. vid. Berlinifche Heb-opfer, 2ÏÏ Beytrag. No. 3. pag. 103 et Jqq. (*) De Cypriers hebben naar 't getuigenis van Pococke veele ge. wooutens van de Europeaanen overgenomen. Zy maaken van Stoelen en Tafels gebruik, en flaapen op langwerpig vierkante banken, (deel 2. pag. 409.) (t) Harmar in zyne waarneemingen, deel 2. aaum. 5. en Faber in de 15de aanm. wanneer zy van 't keuken-gereedfchap fpreeken, bekennen beide hunne onkunde, ten aanzien van 't Italiaanfcbe woord Pignatta, en deffelfs betekenis. Ik kan hen op 't fpoor brengen: Pignatta is maar een gewoone aarde-pot, die daar tot 't kooken word gebruikt. L- <§) Uit Job. 2 vs. 6 moet men befluiten, dat de Jooden, tenminften in de zaal, waarin zy hunne maaityden hielden, zekere, waarfchytilyk vaftgemetzelde, ('tgeen 't woord xsifievxi ook uitdrukt, vergl. met Mattb. 5 vs. 14) waterbakken hadden, van eene redelyke grootte, waar uit 't water in klynere vaten gefchept wierd, om niet flegts de handen, maar ook, om hunne bekers, kruiken, Tafels en andere gereedfehappen te waflchen Mare. 7 vs 3 4 — De grillen der Schi ders, die zich 't recht aaumaatigen, om gelyk Jefus, door zyn almagtig vermogen, uit water, wyn maakte, die groote en ruime water bakken,'in klyne water kruiken te veranderen , wederlegd op eeue zeer aartige wyze  BYZONDERE GEWOONTENS. 73 talrykfte heiren zo fchielvk zyn op de been gebragd, en hoe wel eer, 'tgeen noch heden een dage gebeurd, geheele volkplantingen, na andere Landen konden trekken, om aldaar te woonen. (*) By ons zoude het eerde, uit hooide van onze vafte Woonplaats, en 'tlaatfte wegens ons menigvuldig en fwaar Huis-raad, met groote moeite en fwarigheden verzeld gaan. §. XXIV. Thans heb ik de belle gelegentheid, om te vernaaien, welke zonderlinge benaamingen, de Oofterlingen, aan Perzoonen en zaaken geeven. Zy hebben de gewoonte eenen Held, met den naam Scheitan, (Satan,) en een liftig menfch, met den naam van Vos , en diergeiyke naamen, doch zonder hem hier mede te willen beleedigen , te beftempelen. Ook hunne Boeken en Liederen, ontlangen de zeldzaamfte benaamingen van Bloemen, Vruchten en Dieren. Luc. 13. vs. 32. Gaat heenen, en zegd denzelven Vos, (Herodes) is een plaats, die door deze wonderbaare benaamingen, van Perzoonen E 5 en ze J. Fabricius, Prof. Helm/}, in zyne Amoenit. Theologie. Differt. 2. de Errorihus piëtorum contra hifioriam Sacram, bepaaldelyk No. XII. de Errorib. pitlor. in hisce bydriis in Cana Galil. pag. 103 C*> De Arabiers veranderen dikwils van vroonplaats naar dat 't gemak van 't water en weide iand hen elders heen lokt, en Hyven niet langer op eene phats dan dit gemak duurd. Ziet de vertaling van den Koran der Turken door Sale, in denelfs inleiding, p. 32. der Hoogd. uitg.  74 Van de Hüislyke en en zaaken word opgehelderd. (§) Deze byzondere benaamingen verfpreiden eenig lichc over de opfchrifcen der Pfalmen. (tj Men heeft immers ook in Europa voor dezen, en zelfs noch in onze dagen, boeken onder diergelyke onëigenclyke naamen uitgegeeven, b.v.jf.Arndts Paradeis Hofje, en meer andere. (*) §. XXV. Myn voorneemen is, om van de Levens middelen het eerft te fpreeken. De Knechten koopen voor hunne Vrouwen de meeite fpyzen, op de markten, of waar zy te bekoomen zyn; zy moeten al het Vee en gevogelte doo- (§) Scheldwoorden uit den mond van dien te willen hooren, die zelfs niet wederfchold toen Hy gefchoiden wierd, zoude de onbiiiykheid zelve zyn. -- En deze Jefus is 't, die Mattb. 3 vs. 7. dePbarifeën en Sadduceën adderen gebreedzei; en Hoofdft. 23 vs. 33. de schriftgeleerde en Pbarifeën, flangen en adderen gebroedzel noemd; die Hoofdft. 7 vs. 6. zegt: Gy zult het Heiligdom den Honden niet geeven, en uwe Paarlen zult gy niet voor de Ferkens werpen - En 2 Kon. 8 vs. 13 leezen wy dat Hafaël zich zeiven, een Hond noemd. O; Men vergelyke hier mede Cramer 's Verhandelingen over de Pfalmen. 1 deel. pag. 175 der tweede uitgave: over de opfcbrifiender Pfalmen, voornamentlyk wat hy van de opfchriften der Pfalmen 5, 22, 45, 56 zegt, en zie in hoe verre deze opfchriften door de aanmerking van den Heer Ludeke worden opge- (* } vvfe^luft heeft eene geheele menigte van diergelyke zeldzaame benamingen te leezen, behoefd niet meer dan 't Regifter der opfchriften van de Hoofftukken in den Koran der Turken na te zien, en men zal 'er vinden, die koei, vrouwe, Propbeet, mier , fpinnekop, enz. genoemd worden  bv zonde re Gewoontens. 75 dooden, de fpyzen bereiden, en ailerly Keukendienften doen: Gen. 18. vs. 7. Abraham haalde een fyn goed Kalf, en gaf'V den jongen, die baa/le zich, en maakte Vgereed; doch die fpyzen, die uit meel bereid wordt n, als de k'vne koeken, en den Na-difvh, pleegt de Vrouw van 'thuis, zelve te bezorgen. Gen. 18. vs. 6. Abraham baafle zich na de hutte tot Sarab, en zeide: haafl «, en meng drie maaten meelbloem, kneed en bak koeken. (§) 2 Sam. 13. vs. 6. Anttun zeide tot Daiid: ei lieve, laat rnyne zufler Tbamar koomen, om voor my een moes of twee te maaken, en dat ik van baare bannen cete. (*) Noch tot op dezen dag kunnen zy zich wei (§) De Heer Ludeke zegt: „ dat de Vrouw van 't Hu's gemeentyk de fpyzen uit meel, als b. v. k!) ne koeken, zelve bereid, „ Cu- niet a'toos; en ik weet niet, of Gen. 18 vs. 6 wel beuyft, du saraè zelve, zich met het nukken en bakken van koeken hebbe bez.g gehouden: waut, 't is zeker eigenaartiger, dat Atrabam, die zynen Jongen had bevolen, vsu ecu goed kalf fpyze te bereiden, v;,n Sarab begeerd, dat zy vcor 't bakken van koeken zou.ie zorg draage-n, eu ten dien einde, de noodige bevelen aan haare d enitmaagd geeven , dan dat hy zeif, die zich haaftte, zynen Galt geze.fcnap te houden, zich ook in dit geval bydedienftmaagd zoude vervoegd hebben. — Behalven dit, weeten wy immers , dat in de H. Schrift, ook aan iemand dat word toegefchreeveu, wat op deflelfs bevel of aanraaden is gefchied, of 't geen hy goedkeurd. 2 Sam. 12 vs. 9. vergl. met Hoofdft. 11 vs. 14-17. dit biykt ook uit andere plaatzen meer. (*) Ook deze piaats fchynd in 't tegenswoordig geval niets te bewezen : want, dat de fpyze voor Amnon, door zyne zufter Tbamar zei\ e wierd bereid, gefchiedde niet zo zeer, om dat zuiks eene gewoonte in dien tyd was, als veel eer om dat Am non , dien David \ oor krank hield, dit uitdrukkelyk begeerde, en 't hem nkt zo zeer om de fpyze, als wel om zyne zufterTta. tnar te doen was.  76 Van de Huislyke en wel haafi, en op dezelve wyze, waar van wy Gen. 18. vs. 6. een voorbeeld vinden, fchikken, wanneer zy van Vrienden bezogc worden, of van zulke, die zy meenen verplicht te zyn, te moeten ontfangen. (f) Twee vrouwen pleegen gemeenlyk, in eene Hand molen, het Koorn te maaien. Exod. li-, vs. 5. alle Eerftgeboorte in Egyptenland zal fterven, van Pharaos eerflen Zoon af, die op zynen ft oei zit, tot den eerften zoon der Dien/lmaagd die achter de moolen is. Matth. 24. vs. 41. Twee zullen 'er maaien in de moolen. $. XXVI. De plechtige maaityden, die b. v. de Turkfche Keizer ter eeren van vreemde Gezandten laat aanrichten, beginnen reeds zeer vroeg op den dag, ten negen uuren; in tegendeel by vrienden maaityden, daar perzoonen, van gelyken ftaat verfchynen, is de tyd der byëenkomft niet voor zes uuren des avonds. Recht. 19. vs. 511. Lieden van Rang, Vorften en Bevelhebbers der Landfchappen, pleegt men om hun aanzien, en om hen eere te bewyzen, een plaats alleen aan eene klyne Tafel te vergunnen; de andere vreemden hebben ook hunne eige kiyne Tafels, die wat verder te rug (taan. Gen. 43. vs. 32. Men droeg voor Benjamin byzonder op; en voor Jofephs andere Broeders ook byzonder; en den Egyptenaaren, die (t) Harmar verwonderd zich C. 4. v. 19 ten uiterften, dat Abraham, een zo ryk Patriarch, geen grooter voorraad van fpyzen, en niet meer afwineling, ten aanzien der Levensmiddelen had. L.  BYZONDERE GEWOONTEN S. 77 die met hem aaten ook byzonder. Zeer veele klyne fchoreltjes worden'er opgediicht. Hen, die voornamentlyk in de Eer der genoodigden moeten deelen, word veelvuldiger, en aanzienelykere gedeeltens voorgelegd. Gen. 43. vs. 34. Men droeg Jofephs Broederen eeten van zyne Tafel voor; maar Benjamin kreeg vyfmaal meer dan de andere. $. XXVII. By de andere fchotels, worden noch zekere zuure met edik aangemaakte vifchzouzen, en andere diergelyke foepen geplaatft. Vermits zy geene vorken noch menen hebben, (§) neemd ieder de Hand, waar mede hy den beet indoopt, en dien na zynen mond of den mond zyner vreemden brengt. Matth. 26. vs. 23. Die met de Hand met .my in de fchotel doopt, die zal my verraaden. Joh. 13. vs. 26. Je/us antwoordde: die is 't, dien ik den beet indoop, en geeve. En Hy doopte den beet in, en gaf dien aan Judas. (*) De beroemde Ben. Mi- ($) Van de Perfiaanen word verzekerd, dat zy geen Lepels gebruiken , maar in plaats van dezelve hunne handen , doordien zy op zekere wyze, de vier vingers buigen en krom maaken. {.Dapper over Perfien pag. 81) De Indiaanen gebruiken geen Tafellaken , maar fpreiden in plaats van 't zelve, een groot bad van eenen zekeren boom over de Tafel, dat hen in plaats van fchotel en Morden dieud. Zy gebruiken ook geene Lepels tot 't eeten, maar in plaats van dezelve de handen en vingers. {Dapper over 't Ryk van den grooten Mogol. pag. 47) (♦) Het is zonderling en verwonderd my ren uiterften, dat men in de Geleerde Berichten van Got tingen, het volgende uit Harmar  78 Van de Huislyke en Mkhaelis is twyffelachrig, of de Propheet Amos, wanneer hy Hoofdft. 6. vs. 6. klaagd, dat men wyn uit de fcbaalen drinkt, hier mede de koltbaarheid van de fchaalen, waar van men by deze gelegentheid gebruik maakte, dan de menigte die men uit dezelve dronk, bedoelde. Het fchynt dat de Propheet wel in 'tgemeen de zonde van dronkenfchap wil beftraffen, dewyl ook de vrouwen, die zich juilt niet aan dronkenlchap fchuldig maakten, de gewoonte hadden, wyn, water, en andere zoorten van drank, (§) uit fchaalen te drinken, gelyk de En- mar aangehaald leesd: gebruik der Arabieren , hunne melk en foepen zonder Lepel, met de hand te eeten, ter opheldering van Spreuk. 19 vs. 24. Hoe kan dit iemand fchryven? noch meer, hoe kan iemand zulk een bericht gelooven ? Om de zaak in een duidelyk licht te plaatzen, zal ik tot 't boven aangehaalde, alleen 't volgende voegen : dat wel de Rys, by de Turken Pillav genoemd, en verfcheide fpyzen, van dik geworde melk bereid, maar nooit het eigentlyk ontbyt, of de dunne melk uit de hand word genoten. L. (S) Uit de nieuwe uitgave der waarneemingen van dai Heer Har' mar haaien die van Gottingen de volgende aanmerking aan. In 't Oofien word in 't begin van de maaltyd, maar niet op 't einde van dezelve gedronken. Eftb. 5 vs. 6. wanneer zulks ook by hen gefchied, zo is 't nochtans niet eene, by hen ingevoerde gewoonte. - Zy zyn dus in meer dan een opzicht het fpoor byfter. Ten eerften de Oofterlingen pleegen geduurende de maaltyd, ook naar hun welbehaagen te dr.nken, gelyk als wy; doch gemeenlyk drinkt men ook op 't einde der maaltyd. Ten tweeden, de, uit't boek van Efther aangehaalde plaats, wederlegd den Schryver rechtftreeks. Hier wierd eerft na 't eindigen van de maaltyd gedronken, vergl. Hoofdft. 7. vs. 1. 2. 7. L. Dit komt ook overeen met het verhaal van O. Dapper in zyne befchryving van 't Ryk van den grooten Megol en Indien, pag. 133.  BYZONDERE GEWOONTENS. 79 Engelfche hunnen zo zeer beminden Punch gebruiken. Eftb. i. vs. 7- den drank droeg men in goude vaten (fchaalen) (§) op, en geduurig andere en andere vaten , (fchaalen) en Koninglyken wyn. (f) §. XXVIII. De Brooden der Oofterlingen zyn klyn, dun en Eyrond. Men kan ze dus in menigte verzenden, i Sam. 25. vs. 18. Toen haafte zich Ahigaïl, en nam tweehonderd brooden, enz. en laadde ze op Ezels. Doch, zy duuren niet lange, en moeten den tweeden dag reeds ververfcht worden, wanneer men niet wil dat zy kwalyk fmaaken. Zy, die by 't uitgaan, of op de Reize ergens koorn onder weg aantreffen, breeken de noch groene aïren af, en eeten dezelve als eene fmaakelyke fpyze. Zo deeden de Leerlingen van Jefus Matth. 21. vs. 1. Zy gingen door'tkoorn, waren hongerig, en begonnen aïren uit te plukken, en te eeten. Ten aanzien van de fchriftuurplaats, waar by veele zo veele fwaarigheden maaken, Ezecb. 4.VS. 12 - 17.- heeft men reeds voor lange, den vyanden van den Godsdienft, die voor 'tgrootlre gedeelte, zo wel in 'tRyk van echte geleerdheid, als wel in 't byzonder in de kenniflè der Oofierfche om- ($) De* LXX gebruiken in plaats van 't Hebreuvofcbe 'Sj het Qriekfcbe woord mrvipiov. (t) Van de verfehillende zoorten van drank by de Indiaanen in gebruik, leesd men by Dapper in zyne befchryving van 't ryk van den grooten Mogol en de Indien; als ook in zyne befchryving van Perpen.  8o Van de Huislyke e,n omftand'gheden, vreemdelingen zyn, tot antwoord gegeeven, dat de woorden: DIKH HKV »SSj3 niet kunnen betekenen, dat 'tbrood met menfchen mijl (namentlyk vermengd) zoude gebakken worden, maar de zin zy deze: dat het brood boven of by menfchen mift zoude gebakken worden. Het vyftiende vers, daar in plaats van de Particul 3, word gebruikt, wettigd deze verkiaaring van \ praefixum 2 duidelyk en toereikend. (§) Hier mede word, (gelyk Ben. Michaelis, in zyne voortreffelyke Bybel aanmerkt) gezinfpeeld, in 't gemeen op ellendige menfchen, en in 't byzonder, op de, in de Oofierfche Landen omfwervende Israëliten. Want deze pleegden dikwils by gebrek aan kooien en Hout hun Brood met mift der dieren te bakken. (*) Abraham, toen (S) Ezecb. 4 vs. 12 Placentam pin fes DTOH HMT'V^D ubi commoda interpretatione praefixi j magna toti'i puieji dipicultas, fi ohfervttur , cum ftercoribus, idem ejfe ac adbibitis, loco ligni, excrementis bumanis arejactis, col! vs. 15 ut boe modo ligni penaria, quam Judaëi, a Cüaldeis obfeffi, paterentur, pgnificetur; cill. Thren. 5 vs. 4. vid. Rambacbii inflitut. bermeneut ic. S Edit. quart. pag. 49 el fq. (*) J. Korte zegt in zyn tweede deel pag 193 van, den tweeden druk der Nederduitfche uitgave: op verfcheide plaatzen heb ik brood zien bakken by Offen en Kemels mift. Het gefchiedde echter op die plaatzen n'et wegens te groote fchaarsheid of duurte van het hout, gelyk 't in Egypten en zommige woeftynen van ylrabien daarom gefchied; maar om dat 't hen beft tot hun oog. merk diend. Het gaat met hun broodbakken geheel anders dan by on ^eze betekenis hebben: Gididier.,. zy Hem. — Nauwlyks had ik deze myne gedachten dus opgetekeud, of ik vond, dat zy met die van Baumgarieu, in zyne verklaaring der Euangl. Teftea, overéenkoomen. (t> Sbaw merkt naar 't getuigen'* van Ertiefti aan, dat de woor. den Gen. 37 vs. 4. zy konden ben: geen vriendeiyk woord toe. Jpreeken, dus inoefteii vertaald worden: zy gaven ism den Paredes kus niet.  88 Van de Huislyke en in de Provinciën) die de Keizerlyke bevelen ftaande ontfangen, kuffèn hem op 't voorhoofd, andere kulTen niet alleen mond en wangen, maar ook de oogen hunner beminden; Zy, die in (raat en Rang elkander gelyk zyn, kullen zich onderling op den Baard; 2 Sam. 20 vs. 9. Jodb vatte met zyne regterhand Amafa by den baard, om hem te kuffen. Het is eene gewoonte, de Handen, de Voeten, (zo kufte de zondaar es, Jefus voeten in V huis van Simon. Luc. 7 vs. 45.) en zelfs de kleederen van zulke, die in hooger aanzien (laan, te kuiïèn. (*) Verkiert iemand de hand te rug te trekken, zo geeft hy die kult, eer, kus aan zyne eige hand, als of hy de hand van den ander noch va ft hield. Veelligt kan men van deze aanmerking gebruik maaken, in "tverklaaren van Job. 31 vs. 26 - 27. Heb ik het licht aangezien als het helder fcheen. en de maan als zy vol ging? heeft myn hart zich heimelyk overreden laaten, dat myne hand mynen mond kit/lel (+) DeTurkfcbe Soldaaten (laan recht op, wan- (*) Harmar heeft 't zo mis niet, wanneer hy zulke tegenfpreekt, die het aanraakeu van geene Vrouwe Luc. 8 vs. 44. maar voor bygeloof willen houden; zy geloofde aan Jefus, gelyk uit de gelykluidende plaats Mare. 5 vs. 28. blykt. L, (t) Job wil zeggen, dat hy zich nooit aan Afgodery fchuldig ge. maakt, noch zonne en maan op eene Godsdienftige wyze vereerd had; en dit drukt hy uit met deze woorden, d:e dus moeten verklaard worden; Heb ik myne hand aan mynen mond gebragt tm dezelve te kuffen; of naar de Lateinfche Vertaaling: heb ik myne band met mynsn mondgekujl? — Jemands hand kuffen, is, hem Eerbied bewyzen, maar, kan of mar; men die van den ander niet kuffen, dan kuft men zyne eige hand. vid. Joh.Henr. Michaelis not. uberiar. in libr. Jobi. "pag. 404. — Job heeft dus  BYZONDERE GïïWOONTENS. 89 wanneer zy den Keizer venvachten. De handen hebben zy aan 't bovenlte gedeelte van 't Lichaam, byna kruislings over elkander gefiagen. De regter hand leggen zy, als zy hem, wanneer hy voorby gaat groeten, aan hun voorhoofd, en buigen te gelyk met hun Lichaam. §. xxxiv. Het voet ivajjcben, waarvan 't Oude en-Nieuwe Teltament veelvuldig gewag maakt, is tegenswoordig noch even zo nuttig en onöntbeerlyk ais in de vroegere tyden. De voeten worden by 't reizen wel haait door het ftof verontreinigd en fvveecende, dewyl zy niets van kouflèq weeten. (*) $. XXXV. Men zoekt 'er eene byzondere Eer in, of in eige perzoon , of door andere gefchenken uit te deelen. Deze mildaadigheid is by veele gebeurteniflèn reeds een plicht geworden. Perzoonen van eenen laagen (iaat, die voorhoogere, voor den Keizer, Vorfielyke perzoonen, of andere F 5 by dus zyne hand niet tot een kus aan zynen mond gelegd, d. i. hy wilde Zon en Maan niet ais God aanbid Jen, 't welk met deze gebaarden by de Perftaaner., en andere Volken gefchiedde. Cunf. J. A. Hoffmann in b. I. — Hier van daan komt zckerlyk de gewoonte, die by ons noch in gebruik is, onze eige hand te kuffen, en dien kus, als'tv/are, eenen ander, dien wy Eerbied willen bewyzen, toe te werpen. (*j Dit ftrookt niet met andere Verbaaleu, en 't fchynd, dat de Heer Ludeke zich zeiven hier in meer of min tegenfpreekt; men vergelyke hiermede, 't geen hy § 8c zegt, en myne aanmerking by die gelegentheid.  90 Van de Huislyke en by plegtige gelegentheden wenfchen te verfcbynen, brengen gefchenkenmede. Aan gefchenken moet men denken, wanneer men van andere eenigen dienft wil verwachten. De grootte der gefchenken is geëvenredigd naar den (laat van dien die ze aan andere uitdeeld, en van hem die ze van andere moet ontfangen. De Europe'danen verkrygen dikwils maar flegte gefchenken van de Oofterlingen. De gefchenken zelve beltaan in geld, en wanneer 't aanzienelykere zyn, voornamentlyk in goud en zilver, in koftbaare doeken, en andere zaaken van groote waardy. Diergelyke verëeringen hebben welëer, en ook noch in onze dagen, aanleiding gegeeven tot vrede of oorlog, by de Monarchen van het Ooflen. i Kon. 15 vs. 18-19. Toen nam Afa al het zilver en goud dat 'er overgebleven was in den Schat van 't huis des Heer en, en in den Schat van V huis des Konings, en gaf V in handen zyner knechten, en zondze tot Benhadad, en liet hem zeggen: daar is een Verbond tujfchen my en u, en tuffchen mynen Vader en uwen Vader; daarom zende ik u een gefchenk, zilver en goud, op dat gy breekt het verbond, 'twelk gy met Ba'êfa, den Koning van Israël hebt, op dat hy van my aftrekke. Zo laag men op deze wyze, (om namentlyk voor aanzienelykere dan wy, altoos met gefchenken te verfchynen , en door deze eenigen dienft 6e verkrygen) naar onze gewoontens zoude bandelen, is nochtans dit gebruik in 't Ooflen algemeen ingevoerd. (*) men kan 't byna als eene wet befchouwen, (*) Schoon het aanbieden van gefchenken, aan dien, van wien men eenen dienft vervvagt, voor dezen dienft, een laag denkbeeld verraad, 't welk  BY ZONDE RE GEWOONTENS. QI wen, dat de Afgezandten der aanzienelykfte Vorften, die voor den Turkfchen Keizer wenfchen te verfchynen, niet flegts den Keizer, maar ook zyne voornaamfte Staats dienaars, en dikwils ook derzelver Gemaalinnen, gefchenken moeten aanbieden. Noch niet genoeg: zommige ontfengen gefchenken meer dan eenmaal; en andere begeeren, dat men hen dezelve met Statie ter hand* ftelle» en opentlyk ten toon dracge. Recht. 3 vs. 18. Toen Ehud, het gefcbenk aan Eglon den Koning der Modbiten bad over geleverd, liet by 't volk gaan, die 't gefcb&nk gedtaagcn hadden. 1 Sam. 10 vs. 27. Zommige verachtten Saul, en bragten hem geen gefchenken. Zo derden ook Matth. 2 vs. ti de Oofterlingen hunne Schatten open, en vereerden het Kind Jefus, Goud, Wierook en Myrrbe. liet zoude de grootfte onbiilykheid, ja, wat zegge ik, onbiilykheid? het zoude dwaasheid zyn, wanneer men de Propheeien, over het aanneemen van gefchenken wilde belchuldigen, dat zy zich hadden laaten omkoopen. 1 Sam. 9 vs. 7 - 8. Saul[prak tot zynen Jongen: al is V dat ivy derwaarts gaan, wat brengen wy Samuël? want V brood is weg uit onzen zak; ook hebben wy geene andere gaave, welke wy den man Gods brengen: wat hebben wy ? de Jongen antwoordde Saul weder: ziet ik heb een vierendeel van eenen zilveren Sikkel by my, dien willen wy den man Gods geeven, op dat hy ons onzvn weg zegge. Zo zond ook 't welk hy die dezen dienft van eenen ander noodig heeft, van hem, die her konde behulpzaam zyn, koefterd, is nochtans 't aanbieden van gefchenken, in zulke gevallen, ook by ons, zo min zeldzaam, ais't aanneemen van dezelve. 0 tempora! 0 mores.'  9i Van de Hoislyke en ook Jerobeam i Kon. 14 vs. 2 - 3. Zyne Huisvrouw tot den Propheet Ahia, met gefchenken, om van hem te weeten, hoe 'tmet de krankheid van zynen zoon Abia zoude afloopen. En de Propheet Elifa ontfing door Hafaël, van Benbadad den Koning van Syrien, gefchenken , toen deze Koning hem liet vraagen of hy van zyne krankheid zoude geneezen. 2 Kon. 8. vs. 9. Groote Heeren geeven dikwils aan zulke die van hunnen Rang, en die ook veel minder zyn, zulke dingen tot een gefchenk, die zy dan juift by, of nevens zich vinden; b. v. kleederen, Degens, en diergelyke. Van deze zeer oude gewoonte vinden wy reeds 1 Sam. 18. vs. 4. een voorbeeld, toen Jonathan zynen rok uirtrok, en dien aan David gif, ais ook zynen mantel, zyn [waard, zynen boog en zynen gordel. §. XXXVI. De Eer-plaats by de Oojlêrlingen is de hoek van het Vertrek. Deze zitplaats hebben de Turkfche Keizers, Vtzirs en BaJJas; van die plaats maaken ook de Patriarchen en AartsbifTchoppen der Chriftcnen gebruik, zo lange 'er geen aanzienelyker dan zy, tegenwoordig is. §. xxxvir. Men zoude een der gew'gtigfte ftukken van hun Ceremoniel en Plechngheden verzuimd hebben, wanneer men niet van welriekend water had gebruik gemaakt. Ifaac rook den reuk van zyns Zoons kleederen. Gen. 27. vs. 27.  Byzondere Gewoontens. 93 vs. 27. (*) Dit water vlekt niet. Zy befprergen daar mede 't hoofd, 't aangezicht, de handen en de kleederen hunner gallen. Men leezc het verhaal, dat ons Lucas Hoofdft. 7. vs. 37. van de zondaartffè aan 'thuis van Simon geeft, en de woorden van Jefus, wanneer Hy tot Simon vs. 46. zegt: gy hebt myn hoofd niet met zalf-oly gezalft. Ah ook Matth. 26. vs. 7. daar te Bethaniën, eene vrouw, een fieich met koübaare zalf oly op Jefus Hoofd uitgoot, toen hy aan Tafel zat. (§) Op 'teinde der plechtigheden by 't affcheid neemen , laat men de vreemden met Arabifchc wierook bewierooken. 01 de Schriftuurplaats 2 Cor. 2. vs. 15-16. wy zyn Gode een goede reuk van Cbriftus, beide onder die zalig worden, f>) Men zoude haaft zeggen dat ook Efau de gewoonte had, zyne kleederen te parfumeeren, want Jacob was niet gekleed in de dagelykfche kleederen van Zynen Broeüer, omhier uit te befiuiten, dat Zyne kleederen, met den na uurlyken veld reuk doortrokken waren, en dat /Jade dien rook.' Maar Rcbecca had hem, naar vs. j5. de koftelyke kleederen van Efau, die by haar te huis waren, aangetrokken. (§5) Van deze gewoonte der Oofterlingen, by plechtige maaityden hun hoofd met welriekende Oly en Bazem te zalven, verzekerd ons ook David, wanneer hy Pf. 104 vs. 15 zegt: dat't gebruik van den wyu, onzen Geeft meer opruime, en de aangezichts verwe levendiger maake, dan 't gebruik van Oly of Zalve; voornamentlyk wanneer wy zyne wnurden dus vertaaien: Gy God! laat wyn uit de aarde opgroeien, die 's menfchen hart verheugd, en zyn gezicht helderder maakt, dan '1 gebruik van Oly. En Sa'omo zegt in Zyn Prediker boek Hoofdft. 9 vs. 8. Laai uw boofd geene zalve ontbreeken. Uit alle omftandigheden blykt, dat dit alleen by plechtige en blyde geleg •ntheden gefchledde; en het nalaaten van dit zalven met Oly, word 2 Sam. 14VS.2. onder de tekens van Rouw geteld.  94 Van de Huislyke en den, en onder die verhoren worden: dezen een reuk des doods ten dood, maar geenen een reuk des Levens ten leven, door deze gewoonte kan verklaard worden ; (§) dan of men liever tot de verbloemde fpreekwyze, die ook in onze taal niet onbekend is, zyne tocvlugt moet neemen: (Exod. 5. vs. 21. de amtlieden der Israëliten zeiden tot Mo/es en Adron: gy hebt onzen reuk ftinkende gemaakt voor Pharao.) (f) of, dat die de Offer-taal zy, (Gen. 8. vs. ar. naar de griekfche vertaaling: de Hecre rook den liejfelyken of zoeten reuk) C*) vergeleeken met Eph. 5. vs. 2. Chriflus heeft zich zei' ven voor ons overgegeeven tot een gaave en offer, Godetot eenen zoeten reuk;) waar in de Godlyke zending tot het Apoftel-amt en deflèlfs zalige werkingen, met Gode behagelyke offerhanden , worden vergeleeken, 't welk men byna uit den zamenhang zoude moeten befluiten; wil ik met zekerheid (**) niet befliffèn. §. XXXVIII. (§) Zo als de Heer Harmar en Zyn Recenfent, in de Berlynfche Biblioth. beide van gevoelen zyn. L. (t) Eene diergelyke uitdrukking bezigd ook de Aartsvader Jacob Gen. 34 vs. 30. ik flink by de inwoonders van bet Land. (*) Ook de Lateinfcbe en onze vertaaling volgen de LXX, want naar het Hebreuwfcb hiet 't eigentlyk: De Heere rouk den reuk derruftt; of ook naar het eigenaartige der Hebreuwfcbe taaie, de Hesre rook den ftillen reuk (**) Harmar heeft 't naar myne gedachten niet getroffen, wanneer hy deze Schriftuurplaats, uit de gewoonte Dan. 2 vs. 46 verklaart, en 't wierooken, waarvan aldaar word gewag gemaakt, en dat in de daad bygeloovig was, in een bewy» van beleefdheid , waarvan in 't voorafgaande is gefproken, veranderd. Men vergeiyke Handh 14 vs. 11 - 14. L. (en de aanmerking op §■ 32)  UYZONDEUE GEWOONTEN S. 95 §. XXXVIII. Thans zullen wy ons mee de Huishouding, en 't geen tot dezelve betrekking heeft, bezig houden. Van de Vrouwelyke bezigheden hebben wy reeds §. 25. gefproken. Niet flegts de arme, maar ook zy van den middelftaat, haaien des avonds in eige perzoon 't water, dat zy tot hunne Huishouding noodig hebben. Gen. 24. vs. 11. Etiëzer liet de Kameelen legereu, by een w.uerput, des avonds, omtrend den tyd, als de Vrouwen pleegen uit te gaan, om water te fcheppen. De oor/.auK, waarom de oude pryswaardige gewoonte, in eige perzoor het vee op de weide te breugen, geiyk Kachel, Gen. 29. vs. 9. en de Dochter van den Prierter in iVJidian, Exod, 2. vs. 16. in verfcheide Landfchappen, geheel htett opgehouden, is veelligt hier in te zoeken, dat aldaar de Levenswyze der lnwoonderen, langzaauicrhmd ruuwer is geworden. Doch ten aanzien der Arabiërs vindt hier noch eene uitzondering plaats. De ki deren der voornaamde en rykile lnwoonderen, zo wel de Zoonen als de Dochters, weiden zelf hunne kudden; 'twelk ook van Rachel Gen, 29. vs. y. wor 1 ver^. kerd, dat zy de Schaapen van haar en Vader hoeaae. Die van 't Vrouwelyk gedacht, verfchynen wel niét anders in 'topenbaar, dan met eenen Sluiër bedekt; rxchtaus dry ven zy op zekere tyden en op ztkere plaatze:- Koophandel met boomwolle, en met boomwolle en zyde iloffen,- daarom zegt Salomo in zyne fpreuken Hoofdft. 31. vs. 24. van eene deugdzaame Huisvrouwe: zy maakt eenen rek en verkoopt dien ; eenen gordel geeft zy dm Kraamer. Laat  96 Van de Huislyke en Laat de beroemde Mylady Montagn, noch zoveel van de gelukzaligheid der Oofierfche Vrouwen fpreeken, het is intuflchen gewis en zeker, dat zy daar zeer hard behandeld worden. (*) Aan den Chridelyken Godsdiend \ maar ook aan dezen alleen, hebben wy 't te danken, dat wy zulk eene wreedheid veraffchuwen; de Les van Petrus drekt ons hier tot een richtfnoer, in zynen eerden Brief Hoofdft. 3. vs. 7. gy mannen woond hy uwe vrouwen met ver ft and, en geeft aan 't vrouwelyke, als zwakfte vat, zyne eere. %. XXXIX. Lyfeigene, Diendboden, en Oppaders, worden niet overal even wél behandeld. By dezen zoekt men hen hunne laden gemakkelyker, by geenen fwaarder te maaken, De Africaanfche Lyfeigene, en wel de mannen, hebben 'tvoor 'tgrootde gedeelte veel erger en moeiëlyker, en zyn, meer te beklaagen, dan hunne Vrouwen; zelfs de Afiatifche daaven hebben 't berer dan zy. By de maaltyd word men niet door Oppaders maar door Dienaars bediend. Na dat de Tafel isafgenoomen, word door deze , aan hunne Heeren en aan de Gaden , water tot 'twafTchen aangeboden. 2. Kon. 3. vs. 11. word gezegd (*) Pococke zegt tot fchande van de Cypriers: men onderhoudt hier de wreede gewoonte der andere Oofierfche Natten, om de Vrouwen als dienftmaagden te behandelen. Zy bedienen de mannen aan Tafel, en zitten nooit niet hen aan, ten zy in zulke Huisgezinnen, die door veel verkeering met de Franken, be. fchaafder zyn geworden.  Byzonder e Gewoontens. 97 zegd dat Elifa Sapbats zoon, Elias water op de banden goot. (§) By de Arabiers is 'ceene gewoonte, dat, zy, die andere onthaalen, by de maaltyd, de vreemden bedienen, en voor hen daan 1 Je Bedienden draaien de aankoomende kinderen hunner Heeren op de Ichouders, zo dat deze kinderen met hunne armen den hals, e.i met hunne voeten de zyden der dienaaren omvatten, en hun aangezicht boven derzelver hoofd uitfteekt. Een Lyf-eigen kan noch tegenswoordig zomtyds in Egypten, en byna in alle Ryken van het Oo/ien, eenen hoogen trap van Geluk beklimmen, gelyk weleer Jofepb, die eerft Potipbars dienaar, en in de gevangenis opzichter was. Gen. 39. vs. 4, 22. Zy, die niet lange te voren Slaaven waren, leggen hunne boeien af, en worden Vorllen en Heeren. Ik 2al hiervan maar één vooroeeld aannaaien, dat ons noch als voor de oogen fweefd. Dit is Aly Bey, die Egypten beheerfchte. De Minnen of zy die de kinderen oppaflèn, zyn thans dikwils noch even zo gelukkig, als ten tyde der Aartsvaderen. Zy worden in haare klimmende Jaaren, als Nabedaande van dat Huisgezel, waarin zy weleer dienden, befchouwd. Zy hebbed in dit Huisgezin in alles de eerde ftem, en moeten het zelve met goeden raad voorzien. Zo vinden wy Gen. 24. vs. 59. dat Rebecca, met haare voedder, uit Mefopotamiën vertrekt, om Ifaac's Huisvrouw te worden; vergeleeken met Gen. 35 vs. 8. (*) G XL. (5) Deze uitdrukking wil dus niets anders zeggen dan dit: dat Elifa weleer Elias dienaar was. (*) De Brammen hebben naar 't getuigenis van Dapper de gewoonte, de ooren der kinderen te doorbooren, waardoor zy opent-  p3 Van de Huislyke en $. XL. Het wandelen is by de Oofterlingen zo zeer niet in gebruik, zy zitten geheele dagen aan de openbaare wegen, op klyne velden, of onder Schaduwachtige boomen. Saul woonde te Gibea onder eene haag. i Sam. 22 vs. 6. Het zicten onder zulke boomen, is voor hen, wegens de fterke hitte die zy anders moeten uitftaan, zeer verkwikkend. Gen. 18 vs. 4. zegt Abraham tot zyne Gallen: leund Hier (*) Zoude de Heer D. Ludeke zich hier niet zeer vergiffen, wanneer hy begeerd, dat men 'tHebreuwfch* \htf door zak zal vertaaien Het kan immers niet ontkend worden', dat jfttp éebafi of bulzen van bet koorn betekend, gelyk dit woord ook dus inde Staaten Vertaaling is overgezet, en gaarne zoude ik 'took hierin deze betekenis houden. Waarfohynlyk heeft de Heer Ludeke Zich laaten misleiden, door dq Alexandrynfcbe Vertaaling en door de Vulgata, waar in voor [ï^x 't woord ^ word gebruikt, welk woord wy ook Matth. 10. vs. 1®. Mare. 6. vs. 8. en elders vinden, en djt woord ^px word veelal gebezigd, van den zak, dien de bedelaars draageu, en waar in zy'tgebedeld brood bergen en bewaaren.  EN OPTOOYZELS. 105 Hier zyn alzo geen fwarigheden aan te treffen, en 'c is ook behalven dat myn oogmerk niec dezelve thans op te loffen. §. XLVI. De gemeene Lieden draagen ruige Overrokhen \ en de aanzienelyke gebruiken noch tegenswoordig zo wel op Reize als te huis, hunne met bontwerk gevoerde Kleederen , in plaats van een bed-deken. Exod. 22. vs. 27. Zyn kleed is bet ecnige dekzel zyner buid, daar by in jlaapt. §. XLVII. Die van den eerffen rang draagen eenen langen en ligten Lyfrok. Boven dezen hebben zy noch eenen langen Rok, of een kleed van Bontwerk 't welk zommige mee vleugel-mouwen, maar andere zonder dezelve draagen. Zy hebben de gewoonte verfcheide kleederen mede te neemen, wanneer zy uit- of op Reize gaan, om dezelve of tot hun gemak aan te trekken, of om daarmede te pronken. De Verloflèr heeft zynen Apoftelen, die de gewoontens dezer Grooten niet moeiten navolgen, vergund maar een eenig kleed mede te neemen. Mattb. 10. vs. 10. Den ligten Lyfrok, die of van Linnen, of van Kamerdoek, of wel van Zyde is, draagen zy zomtyds in de plaats van een onderhemd. Daarom moeit de jongeling, waarvan Mare. 14. vs. 5152. word gewag gemaakt, toen hy dit kleed had afgeworpen, naakt de vlugt neemen. Vermits dit boven kleed geen plooien mogt hebG 5 ben,  io6 Van de Kt'eederen ben, kan men gemnkkelyk begrypen, hoe zulk een geheel kleed konde gemaakt worden, zonder dat men nodig had enkele flukken en deelen te zaamen te naaienIk zelf heb diergelyke kleederen , die zeekerlyk duurder waren, dan de andere, gezien. Nu zal men in Haat gefield zyn, de zeldzaame en ongereimde begrippen en voorftellingen, die veele fchryvers , van 't ongenaaide kleed van den Verloflèr maaken, te kunnen beöordeelen. §. XLVIII. Van den Gordel heb ik reeds in 't voorafgaande gefprooken. Wy vinden dien dikwils in de H. Schrift aangehaald. Luc. ia. vs. 35. laat uwe lendenen omgordt zyn. Deze Gordel wierd gebruikt om de kleederen aan 't Lichaam valt te binden. Behalven dit, konde de Gordel ook in plaats van Beurs of buidel dienen. Chriflus verbiedt zynen Apoftelen, in zulke Gordels geld by zich te draagen. Mattb. 10. vs. 9. Het is ook gebruikelyk, eene beurs, en een fchryf-gereedfchap in dien Gordel te bergen. Ezecb. 9. vs 2. fqq. word van een Man gefproken, die zulk een fchryftuig, aan zyne zyde, of aan zyne lendenen had. Tot het fchryven gebruikten zy een dun riet, in plaats eener penne, daarom word dit dunne riet, Recht. 5. vs. 14, 131D DDB' genoemd. (*) XL IX- (*) Naar onze Vertaa'ing , eene ftbryfpen, maar eigentlyk naar 't Hebreuwfcè: bel riet van eenen Schryver.  EN OïTOOYZELS. IO7 §. XL IX. Voornaame Heeren en Vrouwen (f) trekken op plechtige dagen meer dan een nieuw fee ft-kleed aan. Jofeph gaf naar Gen. 45. vs. 22. aan elk zyner Broederen een vierkleed, maar aan Benjamin gaf hy vyf vierkleederen. (*) Simfon beloofde op den dag der Bruiloft, dertig Feellkleederen. Recht. 14. vs. 12. (**) Dit doen ook (§) voornamentlyk de Vrouwsperzoonen, by 't gebruik van het Bad. Zy, die de Eer hebben voor uen Keizer te verfchynen, moeten noch een byzonder bovenkleed aantrekken; die kleed wovdCaftan genoemd. (§&) Alle die een plechrig bezoek by den Keizer willen afleggen, worden van nem zeiven, met zulk een kleed ver- ëerd. (t") Dochters van den Koning, droegen ten tyde van David, zo lange zy maagden waien, eenen bonten ïok. 2 Sam. 13. vs. 18. (*_) De lxx vertaaien de grondwoorden rbpjp maVj door lizircu 50\%i > waar in de Vulgata hen volgd, en andere die den Text door dubbelde kleederen vertolken, ffifepb gaf eigentlyk naar oe letter van \Htbreuwfct), veranderingen der kleederen , vermids 't woord niöbn afitamd van 't wortelwoord *f}n by beeft veranderd: en hier uit biykt, dat de Vertaaliug door wiffelklec deren, kleederen die men verwiffelen kan, wel 't naafte by den Grond-text koomt. (**) Wy leezen ook 2 Kon. 5. vs. .5. dat de Koning van Syrien, aan Naëman, onder anderen tien Feeftk'eedereu mede gaf. (§) De aanmerking van Faber was goed, toen hy begeerde, dat men Hebr. 1. vs. 12. dus zoude vertaaien, gelyk een Verft de kleederen verwiffeld, zo zult gy {0 God) de Hemelen veranderen. L. Deze Overrok word ook by de Polakken en MoscoviHn, Qaftatt genoemd.  108 Van de Kleederen ëerd. (*) Men trekt 't aan voor dat men word binnen gelaaten. Zelfs de Propheet Zephanja, maakt Hoofdft. I. vs. 8. gewag van de vreemde kleederen, en hiermede doeld hy op zulke, die niet van God gefchonken waren. Verkrygt iemand eenen toegang tot de voornaamfte van het Ryk, dan word zulk een kleed, hem niet, dan kort voor zyn vertrek aangetrokken. Alle groote Heeren hebben hier eenen ryken voorraad van Caftans en bovenkleederen , die reeds vaardig zyn, om maar vereerd te worden. Het is dus onnoodig dat men ze telkens, tot dit gebruik laat maaken. i Kon. 5. vs. 22-23. Naëman gaf twee Feeft- kleederen. §. L. Tot 't Hoofd-optooyzel belteeden zy veele moeite en zorgvuldigheid. Dat, waarmede de Mannen het Hoofd bedekken, noemen de Turken: Tulband. Dit is een Mus, die dan hooger dan laager is, en mer eenige bonte doeken cierlyk omwonden. Ezecb. 23. vs. 15. Zy hebben hunne Lendenen omgordt, en bonte hoeden op hunne hoofden, en zyn alle even eens aan te zien, als vermogende lieden; gelyk dan de kinderen van Babel en deChaldeën draagen, in hun Vaderland. HetHoofd- cier- (*) Dit fchynd ook wel op Bruilofts-feeften een gebruik geweeft te zyn. Recbt. 14. vs. 12. En zoude't niet om deze reden, Matth. 22. vs. 11- 12. daar de Verloflèr in eene gelykenis van eene Koninglyke Bruiloft (preekt, dien eenen gaft zo kwalyk genomen zyn , dat. by in de Bruilofts-zaal, zonder Feefl kleed verfcheen, 'tgeen hem nochtans aangeboden, maar door hem van de hand geweezen was.  EN Ol'TOOYZELS. I09 cierzel der Vrouwen, is maar ten aanzien van de gedaante, koftbaarheid en fchoonheid verfchillende. De gekrulde lokken, de Bloemen, de Edelgefteer.tens, geeven aan dit zekerlyk een edeler en bevrdliger aanzien; 1 Petr. 3. f». 3. word van Vrouwen gefproken, welker vercierul, niet uitwendig is, met haïrvlcchten. Hiermede ftrookt zeer wel de betekenis van het woord CU, Onze woordenboeken vertaaien het, door eenen kiynen Ring, of een Hals ketting; maar ik zoude daar door liever ieder Hoofd-cierzel, voornamentlyk, warneer 't aan 'c aangezicht vaftgemaakt, en aan 't zelve als 't ware aangehangen is, verftaan. (*) Men heeft immers verfcheide zoorten van zulke pronkftukken, b. v. geheele reien Paarlen, Goudftukken, klyne fthulpen, deze zyn vaftgemaakt aan 't geen men op 't hoofd draagt, en han. gen (*) Reinecdus vertaald Gen. 24. vs. 22. E3J? door monik; en Lei gé zegt in zyne Crit. facr. OU monue , omamentum argenteum, aui ganmeum nafi vet auris, itlud dependet ex filo frunti aitigato, éoc auris lobo injtri.ur, etque Jic appetiaet. Lat. maarts. Gen. 24. vs. 22. Vucabu-.um hebiaum Nezem in genere fignificat ornametitum quoJ fujpeudebani vel de frun. tejupra nafum, velde auribus; undt fit ut nunc reddaiurmonile, nunc inauris. In priori fignificaiione accipttur bic, ut liquet ex vers. 47. item Jef 3. vs. 21. Ezecb. 16- vs. 12. tnpufteriort fignificatione reperüur tnfra cap ?5 VS- A-Exod-12. vs. 2 3. Ouanquam lalina vox inauris, et graeca h&ric\> auris duntaxat omamenïum jignificet, quae tn fronte fuper nafum pendere moris babebant Gen. 24. vs 47. Jef 3. vs. 21. Menocbius de Rep. Hebr. I. 6. cap.%. fiüt non aurium tantum, fed el aliarumpartium omamenïum, fed tullus tantum ut puto &c. &c.  xio Van de Kleederen. gen fff op de flaapen, op de wangen, of op 'c voor» hoofd, (t) S- LI. Men houdt gemeenlyk zeer veel van eenen grooten èft langen Baard. Het atfcheeren van denzelven is naar hunne gedachten , de grootfle befchimping, die men iemand kan aandoen. Ten tyde van David, was dit het zelfde vooroordeel, waardoor zy noch beheerfcht wordeH. i Sam. 10. vs. 4-5. toen Hanon, de afgezandten van David, den baard half liet affcheeren, nam David zulks ten uiterften kwalyk. Wanneer hier de Biffchoppen by de Chriltenen, eenen Priefler afzetten, en in 't gemeen eenen geeflelyken zyne waardigheid ontneemen, gefchied zulks met het affnyden van den Baard. Voor 't overige, hebben zy de gewoonte hunnen Baard te wasfchen , te kammen, te bewierooken en te zalven. Pf. 133. vs. 2. Gelyk dekojlelyke Balzem is, die van Aar om hoofd afvloeid in zynen geheelen baard. §. Lir. De Vrouwen, die met eenen Sluier bedekt, verfchy-» nen, worden als zulke befchouwd, die niet aangerand kunnen worden. Gen. 20. vs. 16. Ik heb uwen Broeder duizend Zilverlingen gegeevcn; ziet, dat zal u een dekzei der oogen zyn, voor alle, die by u zyn, en overal. (t) Men kan over deze Vercierzels naleezen Schweiger, in zyne Reize na Cmftantitiopel en jferufalem, door Eskucbe ifi zyne ophelderingen &c. uit de Oofterfcbe Reisbefchryvingen. pag. 13. aangehaald.  EN 0PTOOYZEL.S. Hl al. (*) Wanneer men uitgaat, of op Reize is, word 'c aangezicht opengedekt doch naderd een Vreemdeling, ftraks word 't wederom bedekt. Toen Rebecca tozlzadc reisde, en Izaac haar naderde, nam zy naar Gen. ia. vs. 65. baaren Mantel, en bedekte zich. (j) Een booswicht alleen, waagd het, in een huis te gaan, dat door (*) Naar de Synopf. biHiotb. Exeget. van Starke, verklaaren zommige deze woorden dus: voor dit geld zal uu> man u een dekzel koppen , 'twelk gy, tot een teken dat gy ee>,e getrouwde Vrouw zxl, draagen kundt. Want dit was de gewoonte der gehuwde Vrouwen, Hoofdft. 24. vs. 65. Hoofdft. 29. vs. 23. I Cor. 11. vs. 10 gelyk noch heden de Turken, Perfiaanenzn andere Ovjierisugen, aan hunne Vrouwen niet vergunneu, dat zy zich van andere in 't aangezicht mogen iaatenzieu. De Maagden ais vryë en ongehuwde Perzoonen, wierden daaraan gekend, dat zy met een i ngedekt Hoofd gingen. Dewyl nu Sarab zuIks hier waarfchymyk ook dcedt, e: niet \oor Abraham's Huisvrouw , maar voor zyne , veel.igr noch ongc rouw Je Zufter , wilde gehouden worden, zo w erd haar zu;ks van Abimeiecb zeer vriendelyk verweeten, en hy gaf aan haaren man zo veel ziiver, om haar een dekzel, dat aan Godzalige en zo aanzienelyke Vrouwen ais Sar ah was, toekwam, te bezorgen. (t) Rebecca, die de Bruid van Ifaac pas, bedekt hier haar aangejjcht, en Eskuche fchryft p. 14: het fenynd dat 't bedekken der Bruiden een zeer oud gebiulk is gen eelt, van we'k ge. voe.en ook Piinius is L. xxi. c 8. en Luc anus L. II. de bel'0 Pbarfaüco. &c. Insgelyks lertuliianus, wanneer hy van Rebecca fpreckt, dat zy haaren Bru'degom bedekt tegemoetkwam, Zegt hy c xi. Atquir. etiam apud ethn'cos vetatae ad viruin ducuntur. &c. Van de oude Li.flanders zeg: Olearius in zyne Reisbefchryving pag. 108. aat de Bruid zo lange zy aan Tafel zit, een doek over haar Hoofd hebbe hangen, welke haar aangezicht bedekt. Zuik een {.ebruik hebben ook de MoscovtUn of Rmjjm, de Perjiaanen en de Armeniërs.  na Van de Kleederen door haar word bewaard; en daarom vertrouwd men aan dezelve ook Huizen en Steden ter befcherming. De Amalekiten, hadden naar i Sam. 30. vs. i.fqq. Zikla* ingenomen, en de Vrouwen daaruit weggevoerd; en naar 2 Sam. 15. vs. 16. liet David het Huis door tien bywyven bewaaren. Deze Sluier is 't buiten twyftel, dien de Apoftel 1 Cor. 11. vs. 10. ifrrla noemd, om hier mede als 'c ware den Sluiër, die billyk een echt kenmerk der befchaamdheid, en een bewys van haare onderwerping aan den Man moeit zyn, aan te pryzen. (*) S- LUI. Tot het Cieraad der Handen, kunnen de Zegelring , en de Armbanden, geteld worden. Op den Zegelring fteld de Ooflerling eenen hoogen prys. Jer. 22. vs. 24. Al ware V, dat Cbanja, Jojakims zoon, Koning van Juda , een Zegelring aan myne Rechterhand was. Hag. 2. vs. 24. Ik zal u houden als een Zegelring. Op zulk eenen ring zvn geene ingegraveerde gedaantens, maar naamen en gedenklpreuken, die op zekere wyze getrokken zyn. Juid drmrom worden 2 Tim. 2. vs. ty. Zegel, en In-Schrift als woorden gebruikt, van eene en dezelfde betekenis: de va/te grond Gods beftaat, en heeft dit Zegel: de Hcere kent de Zyne, De eerde Dienaar van (•) Dat dit de echte verklaaring van 't woord gom» zv, hlykt _u:t den geheelen zamenhang. Want Paulus verlangd in 't voorafgaande van de mannen, dat zy hun hoofd zullen ontdekken; men leeze vs. 4. en 7. maar het tetcendeel begeerd hy van de vrouwen, dat zy 'namentiyk haar hoofd zullen bedekken, vergl. met vs. 5. en 6. 6  ËN Op'TOÖYZELS. ■ 113 van Staat, (de Groot Vizier) heeft aan het Hoofd bindzel, het Keizerlyk Zegel van den Schedel tot op de Borft hangen. Hoogel. 8. vs. 6. Zet my ah een Zegel op Uw hart. Verkrygt hy dit Zegel om den hals, dan is hem de Regeering opgedraagen; en word hem dit Zegel afgenomen , dan houdt ook zyne Regeering op. Zo omring Haman Eflh. 3. vs. 10. dén Zegelring van Ahasveros, waarvan hy ook naar vs. 12. gebruik maakte. Dat, waarop men de Zegels b. v. by 't verzegelen der Brieven afdrukt, is Wafch ("*) van allerly Couleur, (+) 'twelk uit verfcheide dingen is zamengefteld, die aanvangelyk zacht zyn, maar wel haart hard worden. Hier mede verzegelde waarfchynlyk Koning Darius den Leuwen Kuil,waarin Daniël geworpen was Dan 6. vs. 17. Deze Zegels worden met fterke Boekdrukkers verwe, tot het bekrachtigen van opentlyke blyken of onderlchrifH ten (*) Defchryvervande algemtene Duitfcbe Èibliotb. (B. rxvii.d. 1.) die de waarneemingen van Harmar beoordeeld, heeft dit rechtftreeks tegengefprooken; doch zonder grond. „ In 't Ooften word niet met Wafch, Lak of iets dier^elyks gezegeld, maar alleen met Inkt.,, Hoe verzegeld men Brieven, Deuren en iets diergelyks met Inkt ? Wie mynen Paragradpb maar verder leesd, zal hier in wel een ander licht verkrygen. Gaarne wil ik zulke dwaalingen daar mede verontfchuldigen, dat deze Heeren hun verblyf niet in die geweften hebben gehad. L. (t) De meefte lndiaanen, voornamentlyk de Malabaaren, ge. bruiken in plaats van Papier, de lange bladeren van den Locosboom, waar op zy met een yiere naa'd, de letters zeer kunft'g kunnen fchryven en graveeren. (Dapper over 't Ryk van den Mogol. pag. 51.) Men leeze by deze geiegentheid Jtr. 17. vs. 1. Job. ip. vs. 24. Pf. 45. vs. 2.  H4 Van de Kleederen ten afgedrukt, en bygevolg de uitdrukkingen Ezecb. 9* vs. 4. teken met een teken aan de Voorhoofden de Lieden; en Openb. 7. vs. 3. tot dat wy verzegelen, de Knechten onzes Gods, aan hunne Voorhoofden ,* hebben geene nadere opheldering noodig. §. LIV. Het Armcierzel is van buigzaam Goud, en als een klyne ketting gemaakt, die zy met veele klyne koorden om de hand binden, gelyk zulks by ons door de Vrouwen word gedraagen. Zo ontdekte Lahan de armringen , aan de handen zyner Zufter Rebecca. Gen. 24. vs. 30. De Oofierfche Vrouwen of jonge Dochters, gaan byna nooit zonder Armbanden. Nooit heb ik diergelyke aan de Handen der Mannen gezien, maar dikwils zag ik de zogenoemde toverbanden. Deze waren om het bovenfte gedeelte van den Arm gebonden, en hadden de gedaante van klyne ringen. Ik hield dezelve voorden eigentlyken arm band. Men kan zelfs bewyzen, dat de ten uiterlten bygeloovige Koning Saul, zulke toverbanden heeft gedraagen; want het Armvercierzel van Saul wierd naar 2 Sam. i. vs. 10. tot David gebragt. In deze betekenis moet ook 't woord m^UK Num. 31. vs. 50. (iets dat vaft om den arm fluit) genomen worden. Dus heeft men niet meer noodig aan Armbanden der Mannen te denken. Wantwaarfchynlyk hebben zy diergelyke Armbanden nooit gedraagen. S. LV. Mannen en Vrouwen draagen Broeken, die zy naar 'c ge-  È N Ö*TÖÖYZEL3o £15 gebruik der Hebreuwfcbe Prielteren öpfchorteü. Alleen de aanzienelyke hebben Schoenen, maar de gemeene man gaat op Zooien. Jefus vergunde zynen Aportelen Zooien, maar geen Schoenen te draagen. Matth. 10. vs. 10. vergl. Mare. 6. vs. 9. Deze Zooien worden met riemen aan de Voeten vaftgebonden, en men kan ze niet uittrekken, voor dat deze riemen losgemaakt zyn. Matt. 3. vs. 11. zegd Johannes de Dooper, dat hy niet waardig was Jefus feboenen te draagen. (t) Dan* vermits dit werk zeer fchielyk is verricht, en men maar zeer zelden kousJen gebruikt; zo kan men 't zeer gemakkelyk begrypen, hoe de üooplingen b. v. Handl. 8. vs. 38. zo fchielyk in het water konden klimmen. (*) (t) De Heer Ludeke heeft hiér waarfchynlyk het verhaal van eenen der andere Euangeliflen bedoeld , Marct 1. vs. 7. Luc. 3. vs. 16. Job. 1. vs. 27. die ons berichten dat Jobannes de dooper zoude gezegd hebben, dat hy niet waardig zy, Jezus de Schoenriemen ie ombinden. (*5 In Emefi's fneermaalen aangehaalde beöordeeling van Sbaw's Reize, leesd men pag. 77: Vermits de Arabiers blootvoet* of in muilen gaan, zyn zy op den fteenachtigen grond 3 geduurig in gevaar, hunne voeten te befchadigen. Door deze omftandigheid, kan men de moeiëlyke plaats, uit Job Hoojdfl. 5- vs. 23. verklaaren: uw verbond zal zyn met de fleenen op bet veld; als ook Deut. %. vs. 4. H 2 ZES-  11 f5 Van het Reizen ën ZESDE AFDEELING Van het Reizen en den Koophandél. $. LVI. fr1 \ AF üïlen ziet ^ier in *c genee^ 5^ Wagens. We* 1^1 L v JL r^J gens de flegce ongebaande wegen, en ook ^U-JJ^ tot groote r gemak , worden de Waaren, de Levensmiddelen en andere Zaaken, en ook de Menfchen, voor zo verre zuiks over Land kan gefchieden, met Kameeien, Paarden, Ezels en Muilezels weggebragt. Zo reisde Rebecca Gen. 24. vs. 64. Zo bragt men allerley van de eene plaats na de andere t Chron. 12. vs. 40. — Zomtyds zyn'er Struikroovers, die de akelige bergachtige en holle wegen , onveilig maaken. Reizende moeten daarom met Degen en ander Geweer voorzien zyn. Noch tegenswoordig zal zich niemand op weg begeeven, zonder hiermede toereikend voorzien te zyn. Toen welëer de Apoftels tot Jefus zeiden: Heer! ziet, hier zyn twee fwaarden, was het antwoord: het is genoeg (ucavov «5-1) Luc. 22. vs. 38. (*) hoewel men niet noodig heeft het antwoord zelf van de fwaarden te verklaaren: Chriflus beantwoord alle de voorafgaande gezegdens; want wanneer de hedendaagfche Grieken, een, hen onaangenaam gebrek Hooren , zeggen zy maar een woord 't welk juift (*) Eene zeer gedwonge en onwaarfchynelyke verklaaring van de woorden: bet is genoeg, vindt men in de Reize van Jon. Korte na Palaefiina, in 'teerfte deel der tweede Nederd. uitgave. pag. 112.  den Koophandel. 117 juid dat betekend, wat't antwoord van Jefus uitdrukt. (§) Wie op de telkens verfchillende omftandigheden wil letten, zal in't verbod van Jefus, wanneer Hy zyne Apodelen verniedt, dat zy op den weg eenen daf zouden mede neemen Mattb. 10. vs. 10 en in her bevel tot 't tegendeel Luc. 11. vs. 36. vergl. met vs. 35. en Job. 18. vs. io-rii. niet de minde tegendrydigheid aantreffen. £ LVII. De intrek van Jefus in Jerufalem, word van menig een ik weet niet voor hoe befchimpend gehouden. Matth. 21. vs, i. fqq. Dat voor dezen het georuik der Ezelen, ook by de alleraanzienelykde niet aandootelyk Was, blykt duidelyk genoeg uit de voorbeelden van het Oude Tedament. Recht. 5. vs. 10. Loofd den Heere, Gy die op fchoone Ezelinnen rydt, en Hoofdd. 12. vs 14. Abdon bad veertig zoonen en dertig zoons zoonen, die op zeventig Ezelveulens reeden , deze Abdon rechtte Ifraè'l acht jaaren. Het is mogelyk dat zommige, die van de zaak niet genoeg ot derricht zyn, (*) zich door H 3 de (5) Heumanti is van 't andere gevoelen, wanneer hy U%Kt e?t door: mter dan te veel, vertaald; doch ik vo'ge liever // jlf in zyne Cur. Philol. et Cru. waar n ede d<. Heer Ludeke cok overeenltemd. D. S. Sculietus verklaard deze woorden dus: (in zyne Parapbraf. cont. tn integr. N. T.i batis eft d'üutn de gladiis. (55; Waarom zelfs Harmar geloofd, dat 'trydenop Ezels iemand tot fchande verftrekr, kan ik niet begr\pen. En noch meer verwonderd het my , dat Faber dien mifjag niet gemerkt heeft. h. (,*) De Heer Harmar gewis en zeker, L.  ii3 Van het Reuen en de berichten uit Egypte» hebben laaten verwarren en verbyderen. ISaar deze berichten, mag de Europeaan niet op Paarden ryden. Het verbod zélf kan niet in twyffel getrokken worden; doch raakt niets meer, dan de Hoofd ftad van 't Ryk, Cairo , en eehige andere zeer weinige Steden, en miffchien maar alleen Jerufalem en Damascus. Want, verder weg weet men van dit bevel niets. Men ziet zo wel Europedanen, en aldaar geboore Cbrijlenen, als Turken, die te Paard ryden. Het gebruik der Ezelen tot 't ryden kan niet misdaan , want anders zoude het niet by befchaafde, en by eenigzins eerwaardige Perzoonen zyn ingevoerd. Ook zy maaken van dezelve gebruik, die zich voor Afdammelingen van 31abomedhoxi&en, en hunne Eer en Geluk niet gaarne waagen. Wie dus den Intrek van den Verloffer, befchouwd als iet» dat Hem verklynd, die verraad maar al te zeer zyne onkunde , in de Nationaal- of Volks-gewoontens. Pat de Vrouwea 't liefd van Ezels tot 't ryden gebruik maaken, kunnen wy reeds uit i Sam. 25. vs. 20, 23. in 't voorbeeld van Abigaïl zien. $. LVIIL Hunne Zadels, die zy Sdmar noemen, maaken zy van Hout en Leder. Deze moeten, om dat zy eigentlyk tot 't oppakken bedemd zyn, noodwendig zeer hard zyn; Men heeft daarom de gewoonte grove haïren dekens, yellen, en andere kleedden daarop te leggen. (*) Zo (*; Hier mede komt ook Eskucbe overeen, en verhaald, dat de % Heer Tucber, (naar Zyn Reisboek van h Heilige Land. d. I.  den Koophandel, 119 Zodeeden ook welëer de ^portelen van Jefus, gelyk men Mattb. 21. vs. 7. leesd. De Heeren en Vrouwen, laaten hunne Bedienden, om zelve opgepaft te worden, en om het Paard of den Lzel aan te fpooren. achter zich gaan. Abraham nam Gen. 22. vs. 3. Zyne Jongens mede, toen hy na Moria reisde; en naar vs. 5. zeide hy tot dezelve: biyft gy bier met den Ezel. Zo word ook 2 Kon. 4. vs. 24. van de Sunamitifche Vrouw gezegd: Zy zadelde de Ezelin, en [prak tot den Jongen: dryf voort, en houdt my niet op in V ryden, 'ten zy #>« zegge. §. LIX. In den Zomer reisd men, om de middag-Zonne te ontwyken, zeer vroeg, of ook wel op den laaten avond. Recht. 19. VS. 8. (*) In veele Landltreeken, word niet H 4 een f*g- 3740 r.em die na Palaefiitia wil reizen, dezen raad geeft: Laat u te Venetien eenen rok van dubbeid Laken maaken, cie is n 1 Heilige Land zeer goed: men ibreidt hen over eenen bz* en rydt daar op. (*; Het verwonderd my ten uiterften, dat de Heer Luttel by deze gelegentheid Pf. 91. vs. 6. niet heeft aangehaad, we*e plaats door de verfchibende Vertaalingen en verklaaringen, zeer duilter is geworden, wanneer daar van óe plaag die op den middag verwoeft, of naar andere van den middags Duivel, (.beter was Daemou) word gefproken. üf fchoon 'tmy eemgzms vreemd voorkomt te verondeifte len. dat de Alexandrynpte Vertak Iers, in plaats van orvflfw;3(f) "uden geieezen hebben O'-ns rtA 3Bp en daarom ook dus vertaalden : %xi $ai{t:v& „£7L^Wy, vvaar in de Vulgata hen volgde: {non tisseiis^ ai inourfu: et daemonio meridiam, Cdewy1 by de ixx altoos  i2o Van het Reizen en een eenige Herberg gevonden; en trefd men noch ergens een aan, dan word men hier wel aangenomen, maar zo ellen* altoos Icti^uv betekend, pf. io5. vs. 37. Deut. 32. vs. 17.) kan ik daarom de Vertaaling zelve,als iets ongegronds bevattende, niet afkeuren. — Waarom zullen wy noch langer gelooven, dat een Engel (in den eigentlykften zin) met een fcherp fwaard, in \Affyrifcb Leger 185000 man ter neder zabelde; of dat een eigentlyke Engel, onmiddelyk van den Hemel nederdaalde, om *t water in ;den Vyver Betbesda in beweeging te brengen: daar wy uit 2 Sam. 24, vs. 15. duidelyk zien, dat God de Peft in Israël liet koomen, en dit, vs. 16. dus word uitgedrukt: toen de Engel zyne band uitftrekte over Jeruzalem; en van de fiinkende krankheid, waar mede God Her odes bezogt, ook Handl. 12. vs. 23. word gezegd: dat de Engel desHeetenbem floeg. — Js'tdan reeds beweezen ,'dat wy in alle Schriftuurplaatzen, daar de HebreuW$m of de Griek xyytXoq gebruikt, welke woorden niet meer dan eenen Afgezant betekenen, eenen jsm die geeiten moeten vinden, by ons onder de benaainiHgen van goede of kwaade Enge/en bekend? - Worden niet met beide benaamingen ook menfchen beftempeld ? of, is'tniet veelëer beweezen, dat:men aan eenen goeden Engel, of aan eenen Daemon, 'tgeluk of ongeluk dat 'er gebeurde, toefchreefR - en dus ook de Pef), wanneer men deze door 't woord aap. in den aaugehaalden Pfalm wil verftaan, of die vergiftige en brandende wind, die in de heeteLanden, omtrend den middag woedt, de menfchen op 'tfelfte aantaft, en ftraks verdikt? — (men vergelyke hier mede wat ons Marftlius FicL ms, Uit de Verhandeling van Michaël Pfellus, de Daemojiibus, mededeeld, en deze laatfte ons van de onderrichting van zynen Marcus, die op een Schier eiland, aan de grenzen van Griekenland, als kluizenaar leefde, verhaald.) ■■- Schynd het gevoelen der Heidenen niet reeds zeer oud te zyn, dat de Goden op den middag flaapen? 1 Kon. 18. vs. 27. — Wat wonder dan, dat "de lxs dus vertaalden, en dat de Oofterling zich niet pp dien tyd op Reis begeefd x op welken de Goden flaapen, en de. boo-  den Koophandel. 121 ellendig ontfangen, dat geen menfch 't daar wegens Rook en Reuk kan uithouden. Daarom hebben zy, die hier H 5 rei- booze geeften, of hunne ingebeelde Daemonen, (dat ik my dus uitdrukke) vry af hebben ? - - Aanmerke'yk zyn in dit opzicht de woorden van Deyling, ia zyne Obferv. facr. P. I. Obf. xxvi, ten tytel voerende Iter ei fomnus fal forum 'Deorum i Reg. 18. vs. 27. wanneer hy onder anderen, pag. 123. §. 5, dus fchryft: Imprints autem Dit quietem capere exiftimabantur circa meridiem. ünde nf^X[ifiptvx a een groot ge. bouw, als 'iGriekfcbe irvpya uitdrukt, en welke beide woorden , zo wel in de oorfprongelyke Taal, als 't laatfte ook van de ux, vau de Toorens der Steden word gebezigd,) in hunne Hoven en Wynbergen, waar op zekerlyk Jef. 5-. vs. 2. en Mattb. 21. vs. 33. word gedoeld, om dezelve tegens dieven en wilde dieien te dekken. Ziet 5. \ \. Men bouwde ook Toorens in groote Steden 2 Cbrun. 26. vs. 9. om op dezelve wacht, en de vyanden in 'loog te houden. 2 Kon. 9. vs. 17. en beveiligde dezelve 2 Cbron. 26. vs. 15.  Gebouwen Bronnen &c. 125 welke menfchen en andere dingen worden opgehyft. (*) §. LXIV. De naam, die by de Turken, aan het Keizerlyk Paleis, aan de Paleizen der voornaamlte van'tRyk, en aan die der Afgezanten word gegeeven, brengt ons te rug tot 't gebruik, dat men in vroegere dagen van de Poorten der Steden heeft gemaakt. Zich na de Poort des Keizers, na de Poort der Staatsdienaaren, die ergens gevolmagtigd zyn, na de Poort derGezsndten begeeven, is niets anders, dan opentlyke bezigheden verrichten, en voor zyn recht waaken. Want 't Gerecht wierd weleer onder de Poorten der Stad gehouden. Gen. 23. vs. 10. Ephron de Hethiter antwoordde aan Abraham, dat 't de Kinderen van Heth aanhoorden, voor alle, die te zyner (*) De Heer Juftitie Raad Niebuhr befchryfr, op welke wyze de Menfchen en de Levensmiddelen in 't St. Cabarina'sKlooüer, aan den berg Sinai gelegen, wordengebragt Band. W.pag. 244, zyner Reisbefchryving na Arabien en andere omliggende Landen. Alles (.zegt hy,) wat men in 'tKJoofter wil brengen, 'tzy Menfchen of Levensmiddelen, word met een touw over een rol tot op 't dak opgetrokken. M. - De hoogfte top van den berg Sinai, door de meefte Schryvers, als een byzondere berg befchouwd, word de St. Latbarina's berg genoemd, np welken men gemeenlyk by 'tSl. Caibarina's Kloofter, dat aan den voet van den berg ligt, pleegt op te klimmen ; en op den top van dien St. Catbarina's berg vindt men een Cape/, door de Grieken ter nagedachtenis van de H. Catbartna gebouwd, dewyl naar hnn gevoelen 'tLichaam der H. Catbartna, zo dra zv te AL txandrien in Egypten was onthoofd, op den hoogden top van dezen berg wierd gebragt.  I2fj Van de Steden, zyner Stads Poorte uit en ingingen, (f) 2 Sam. vs. 24. David zat tujfchen twee Poorten. 1 Kon. 22. vs. 10. De Koning van Ifrae'l, enjofaphat, de Koning van Juda, zaten elk op zynen /loei, bekleed met kleederen , op bet Plein voor de Deur aan de Poort van Samaria. §. LXV. Wie andere van hun Huis of van hunnen Hof beroofd, of hen aangeërfde goederen uit de handen fpeeld; word in den uiterften trap als onrechtvaardig befchouwd, en men behandeld hem als eenen misdaadiger. Zulk een voorbeeld was Abab die NabotFs Wynberg in bezit nam. 1 Kon. 21. vs. 2 fqq. Men vindt hier voorbeelden, dac veel vermogende Perzoonen, om deze reden niet durfden belluiten andere te onderdrukken, niet tegenftaande hunne geneigdheid hier toe zeer groot was. S- LXVL Van buiten hebben de Huizen omtrend deze gedaante: (*) De Daken zyn gemeenlyk plat. (§) en met een Ct; Hier (zegt J. Lange in zyn Mofaifches Licht and Recht over dezen Text) was men gewoon gerecht te houden, en hier waren de voornaamfte van de Plaats in 't gerecht vergaderd, en hebben met Abraham, over deze zaak, ten aanhooren van alle in- en uitgaande gefproken. (*) Deze volgende befchryving komt hoofdzaakelyk overeen, met die van den Heer Thom. Shaw, waar van men een uittrckzels leesd , in Ernefti's neue Theol. Biblioth. 6de band, ifte ftuk pag. 73. (5) Dit kan maar in drooge Landen plaats vinden; in natte ge. weften, zouden zy doorweeken en inzinken. M.  Gebouwen, Bronnen &c. i27 een vloer voorzien; (*") rond om is een leuning, voor 't gevaar na beneden te vallen: Deut. 22. v, 8. beveeld God: wanneer Gy een nieuw buis bouwd, zo maak een leuning rond om uw dak, op dat gy geen bloed op uw buis laadt, als iemand daaraf viel Men vindt hier en daar ook Daken, die of geheel of maar op zommige plaatzen , flegts met tichels zeer vlak en zeer zuinig bedekt zyn. Deze kan men zonder veel moeite en omftandigheden afdekken , waarvan ik dikwerf zelf ooggetuige ben geweeft. Men heeft niets meer noodig, dan de klyne opening van 't dak, waardoor men na beneden gaat, en die by ieder huis word gevonden, iets grooter te maaken, wanneer men, wat 't ook zy, in 't huis wil hebben. Op diergelyke wyze wierd de kranke Luc. 5. vs. 19. na beneden gelaaten: zy klommen op bet dak, en lieten bem door de ticbeis neder, met V beddetje midden onder ben, voor Jefus. De gevloerde Daken, worden op verfcheide wyze gebruikt. Men kan Vla-en Linnen en andere zaaken,op dezJve droogen. Jof. 2. vs.6. Rabab liet de be/pieders op bet dak klimmen , en bedekteze onder de Flasfloppels, welke zy op het dak uitgebreid bad. Men fchept hier over dag, op den avond, en (*) Rauwoljf zegt (x&sx Eskuche pag. 278) in zyne Reize na Syrien, Judaea, &c. p. 25. et feqq. van de daken der Stad Tripoli: hunne wooningen zyn van boven geheel plat, zo als ze in 't Ooflen gemeeniyk zyn, die in plaats van dak, met een vloer bedekt zyn, zo dat men daar op (zo verre 'thuis gaat, kan wan. delen; dus gebeurd 'tdageyks, dat de buuren op hunne huizen by e kander koomen, en elkander bezoeken, ook 'snachts, voornamentlyk des Zomers in de koelte daar op flaapeu.  128 Van de Steden, en in den Nachctyd onder Tenten, maar ook dikwils zon* der deze, eene vryere lucht; men heeft *de gewoonte, hier op en af te gaan. 2 Sam. 11. vs. 2. David fond omtrend den avond van zyne legerfiede op, en ging op het dak van 's Konings huis. Men pleegt hier te bidden; Handt. 10. vs. 9. Petrus klom op den Zolder om te bidden; Zeph. t. vs. 5. Die geene die op de daken het heir des Hemels aanbidden; ook eenige oogen blikken te vertoeven. Spreuk. 21. vs. 9. *« heter te woonen op het dak in eenen hoek, dan by eene Kyfachtte huisvrouw in één huis te zaamen. Jef. 15. vs. 3. Zy huilen alle op hunne daken en flraaten, en gaan daar weenende af; en zich hier neder te leggen en te flaapen (tO 2 Sam. 16. vs. 22. Zy maakten Abfalom eene hut op het dak, en Abfalom befliep de By-wyven zyns Vaders. (*) In zommige Huizen is de trap binnen de muuren, in andere buiten dezelve. De Verloflèr raadt daarom den geenen, die fchielyk willen vluchten, niec eerft in 't huis af te klimmen. Matth. 24. vs. 17. Wie op het dak is, die klimme niet neder om iets uit zyn huis te haaien. Het is mogelyk, dat Jefus ook tevenshet oog gehad hebbe, op de daken der Huizen, die digt r.an elkander waren, en zich elkander raakten. Dus kan men op deze daken zeer gemakkelyk van 't een Eind der Stad na 't ander koomen. De Mosquee'n, de Keizerlyke PaCt) Men vergaderd bier boven, om openbaare Vermaaken en andere Plechtigheden te aanfehouwen. Recht. 16. vs. 27. M(*) Nu kau men ook het prediken op de daken gemakkelyk begrypen.  G siioi'wen, Bkonnen &c. i29 Pn'eizen , en andere openbaare gebouwen, hebben fraiy gebouwde Koepels of verheeve daken, waaraan men noch kunlt noch koilen gefpaard heefc. De overige daken, en de daken van klyne huizen zyn van aarde; (zy worden daarom Terraffen genoemd.) Op deze groeid gras, dat nochtans, wegens den flegten grond, en gebrek aan vocht, fchielyk verdord. Jef. 37. vs. 27. haare Inwoonders worden als V gras op de daken, dat verdord, eer het ryp word. 2 Kon. j 9. vs. 26. Die in de vafle Steden woonen, worden ah het groen kruid tot booy op de daken, welk verdord eer het ryp word. In dit opzicht kan htt een Zinnebeeld der üoüloozen zyn , die ook met eenen ichielyken ondergang gedreigd worden. Pf. 129. vs. 6. Acb! dat zy moejlcn zyn als het gras op de daken, V welk verdord eer men bet uitplukt. De Armen bouwen hunne Huizen voornamentlyk op Rotzen en Steenklippen. Doch, noch heden ten dage worden zy niet zelden, wegens den flegten kalk, die tot de muuren moet gebruikt worden, door den wind en ftorcregens om verre gerukt ; hier op doeld zekerlyk onze VerlolTer Luc. 6. vs. H% 49. Hle myne woorden boord, en daarnaar doet, die is gelyk een menfch die een buis bouwde , en groef diep , en legde den grond op een Steenrotz, Maar toen een watervloed kwam, floeg de flroom tegen V buis aan, en konde V niet beweegen: want, 'i was op een fleenrotz gegrond. Maar wie boord en niet doet, die is gelyk een menfch, die een buis bouwde op de Aarde , zonder grond; en de flroom floeg daar tegen aan, en V viel terflond, en dat buis kreeg een groote febeur. I §. LXVIL  130 Van de Steden, §. LXVII. Van het binnenfte gedeelte der Huizen, zal ik maar weinig zeggen, want ik wenfchte hier in alle opzichten niet wydloopig te zyn. De Kamers worden op den grond, of in de benedenfte verdieping, rond om den vierkanten Hof of Plaats aangelegd. Het Koninglyk Paleis, dat ons Ejlb. 5. vs. 2. en Hoofdft. 6. vs. 4. word belchreven, heeft dezelfde inrichting en fchikking, als 't tegenswoordige Keizerlyk Slot (Scrai genoemd) zo wel met den Gehoorzaal voor vreemde Afgezandten, als met het beroemd Vertrek, den Divan. In den Divan kan de Grootvizier op zynen Troon, tegen over de Deur, een groot gedeelte van 't Hof overzien. Van binnen, niet flegts op de muuren van den Divan, maar ook op de muuren van andere Vertrekken, en van vooren aan de porten der deuren, worden opfchriften (*) geleezen, die voor 't grootrte gedeelte uit den Koran ontleend zyn. §■ LXVIII. V (*) Faber wil door deze opfchriften' de Schriftuurplaatzen Exod 12. vs. 7, 22, 23. Deut. 6. vs. 9. ophelderen. Men zie zyne sJrcbaeologie deel \.pag. 429. Dit doet hy naar eene uitlegkundige regel, die hy en noch veele andere uitleggers, zich in diergelyke gevallen hebben gemaakt. Moetik, hoewel met fchroom, myne gedachten'over dit ftuk uiten, dan is'tbeter, dat men 'tomkeerd, en valt fteld, dat de heilige gebruiken der overige OoJIerfebe volken, van de gewoontens der Israëliten hunnen oorfprong hebben genomen, en door deze zullen zy gewis veel gemakkelyker en juifter verklaard worden. L.  Gebouwen, Bronnen &c. 131 §• LXVIII. Heeft her Huis twee of drie verdiepingen, dan worden 'er van binnen ook even zo veele Voorhuizen gevonden, die op fteene of houte Zuilen ruften. Dus zyn de Serai, dus ae Karamanjarai (Herbergen §. 59.) ingericht, welker binntnite bóf tot veele dingen kan gebruikt worden. Hier zag ik, ter gelegencheid van een zeker Feelt, verfcheide benden Tui kfebe Solaaaten, die het Ptllo, of.de naar Turkjcbe wyze gekookte Kys, en andere Spyzen aaten,vvaarby ik indachtig wierd gemaakt, aan de groote maaltyd, die de Koning Abasveros, naar Ejib. 1. vs. 5. liet Dereiden, voor al 't volk, dat op de burcht Sufan was, in den Voorhof, van den hof van 't huis des Konings. L)e MosquSèn ncoben gemeenlyk Galderyën; en die, waarin de Keizer zyoe aandachtoeftend, heoben twee of drie, naar dat de Toorens hoog z^n. IYlet zulke Galderyën was ook de letnpwl vau Saiomo voorzien. 1 Kon. 6. vs. 5, 6, 10. §. LX IX. In 't middelfte en tevens befte gedeelte van 't Huis, is, voornamentlyk, wanneer het tot de openbaare Gebouwen behoord, een groote Zaal, die aan de zyde van den Hof geheel open is Men kan van dien Zar.l, door het Voorhuis, dat dan laager, dan hooger tralie werk heeft, het gezicht op den Tuin hebben. Zo heb ik't in 't Paleis van den Gouverneur van Smirna, en op andere plaatzen gevonden. Deze Zaal is buiten twyffel het «vuyiti en v7r«g«flv, dat op veelerly wyze pleegde geI 2 bruikt  132 Van.de Steden, bruikt te worden, Mare. 14. vs. 15. hy zal u een groote Zaal wy zen, die geplaveit en bereid is. Handl. 1. vs. 13. Zy klommen op den Zolder. Hoofdfl. 9. vs. 37. Zy legden Tabea op den Zolder. Hoofdft. 20. vs. 8. Vr waren veel Fakkels op den Zolder, daar zy vergaderd waren. (+) vs. 9. Eutychus viel neder van den derden Zolder. Hier wierd de zaak van Jefus verhoord, en in zulk een Zaal, konde de Verloflèr, Petrus, die in den Hof ftond, zien. Luc. 2%. vs. 61. Door eene groote deur komt men in den Hof, en met trappen komt men weder uit den Hof in het Voorhuis. Gemeenlyk hebben de Huizen maar eenen Voorhof, doch by de Huizen der Aanzienelyke , zyn twee, Joh. 18. vs. 15-16 endeTurkfche Keizer heeft drie. Efth. 6. vs. 4. Hoofdft. 5.vs. 1-2. §. LXX. Men gebruikt ook Traliewerk, dat weggenomen kan worden, waardoor men verhinderd, dat Mans- ofVrouwsperzoonen, niet van iederman kunnen gezien worden. Hoogel. 2. vs. 9 myn vriend kykt door de traliën. Deze waren welëer in de plaats van de glaaze Vengflers, en worden noch in plaats van dezelve gebruikt. Veele Traliën zyn zo laag, dat hy, die niet zeer voorzichtig is, gevaar loopt na beneden te vallen, welk ongeluk den Koning Ahasja overkwam,- (wanneer men niet kan bewyzen, dat dit van de traliën om het Voorhuis, waarvan in (t) Het grondwoord hier door Fakkels vertaald, betekent Ietterlyk Lampen.  Gebouwen, Bronnen &c. 133 in den voorafgaanden Paragraaph is gefproken, moet verftaan worden. (*) In den eenen of anderen dezer Zaaien of Vertrekken is gemeenlyk een Haard/lede, Jer. 36. vs. 22. De Koning zat in V Winterhuis, in de negende maand voor de Haard/lede; (f) tot welke men in felle koude, zyne toevlugt kan neemen. Zeer zelden heeft men zulke eene koude, maar om zo veel te heviger en ongewoon is zy ook. Wanneer de omftandigheden het maar eenigzins gedoogen, zit men gemeenlyk zo wel in't Vertrek , als in den Voorhof by een Kooien vuur. Zulk een vuur brandde 'er in den Voorhof van 't Paleis des Hoogepriefters Cajaphas, toen Jefus van denzelven verhoord wierd. Joh. 18. vs. 18. De Muuren der vertrekken zyn of met zeer fchoon, of maar met zeer flegt befchilderd en geverwd hout befchooten. Jer. 22. vs. 14. Wee dien, die denkt: ik zal my een groot huis houwen, en breede Paleizen, en laat zich vengfers daarin houwen, en met Cederen befchicten, en rood fchilderen. §. LXXI. Aanzienelyke Inwoonders, en ryke Huisgezinnen hebben hunne Zomerhuizen; Recht. 3. vs. 20. Eglon zat in den Zomer Zaal alleen; en naar vs. 23. ging Ehud I 3 ter (*) Dit ongeluk van ylbasja leezen wy 2 Kon. 1. vs. 2. en zommige verftaan naar de aantekening in de Jynopf. bibliotb. Exeget. van Starke door TOiü een wenteltrap; veele Rabbynen het traliewerk voor een vengfter; andere de galdery, die boven om het dak was. Ct) Van dezen Haard fpreekt Scbweïgger breedvoeriger, naar de aan'aaaling van Eskucbepag. 177.  »34 Van de Steden, ter Zaal uit, en floot de deur achter zich toe; welker inrichting zeer verfchillende is. Men zoekt zich hier te. gens de ongemakken der hitte in den Zomer te dekken, én verfche lucht in re ademen. Het oog word hier door fpringwellen, zacht ruifchende beeken, en voornamentlyk door een verrukkend uitzicht, vernoegd. Zy zyn aan alie kanten, rondom, of ten minften op de eene of andere plaats open. Het fcbynd dac Daniël zulk een Zomerhuis hebbe gehad; of mifTchien was 't maar een groote Zaal digt by 't huis, diergelyken men daar noch heden ten dage vindt. Zulk een Zaal, was aan de eene of meer zyüen open, en voorzien met Pilaaren waarop het dak ruifte. Waarfchynlyk had Daniël uit zulk eenen Zaal, een vry gezicht op de Landltreeken van Jerufalem. Dan. 6. vs. 10. Daniël had in zyn Zomerhuis opene Vcngfters tegens Jerujdlem. De Turken noemen zulk een Zomerhuis Kiosk, (f) §. LXXII. De Kalkovens zyn onder de Aarde; men laat boven in dezelve eene opening, en van binnen word 't hol met fteenen bezet, en een, niet zeer groot gat opengelaaten. Naar Dan. 3. vs. 20. liet Nebucadnezar, drie Mannen in den gloeiënden oven werpen, en naar vs. 26. trad hy voor 't hol van den gloeiënden oven. §. LXXIII. (f) Van deze Zomerhuizen vindt men veel by Harmar, 't welk nochtans niet in , niet zelden met latten bedekt. 2 Sam. 17. vs. 18. 19. Zy daalden in een Put in den Voorhof, en de Vrouw nam een dekzeilenfpreidde het over den mond van den Put. Doch ook die waterhak , die dikwils uit veele verwulf ie Kelders beitaat, word daardoor verftaan. Zulke Waterbakken dienen , 'wanneer zy eenigzins verftoord zyn, tot ondeiütrdflhe zeer akelige gevangeniflen: Jofeph wierd van zyne broeders, (5) Job.. 4. vs. 11. en 28. worden in deze beide verzen, twee veri'chilleude woorden, en niet van eener!y betekens, gebruikt vs. 11. word 'twoord gebezigd, 'twelk een Emmer of iets diergelyks betekend, waa 1 mede men't water kan puttenen 'tis wel te denken, dat hierdoor een Emmer, Watervat, of" Waterton, die by den bron behoorde, word verliaan. Dit werktuig word vs. 28. onderfcheiden van VhfMi 'twelk Os Knak is, die aan de Samartiaanfcbe Vrouw, toebehoorde, die zy had mede gebragd, om 'twater daar in te haaien, en welke zy, in de fchielykheid, dewyl zy over Jezus verbaasd ftord, of om dat haar oogmerk was, wel haaft weder te rug tekoomen, by den bron liet ftaan.  Gebouwen, Bronnen &c. 139 ders, in eenen kuil, waarin geen water was geworpen Gen. 37. vs. 24. Zulk een Lot trof ook den Propheet Jercmias Jer. 28. vs. 6. et fqq. (*) En tot fchuilhoeken der dieren; naar 2 Sam. 23. vs. 20. floeg Benaja eenen Leuw in den put. ACHTSTE AFDEELING Van de Burgerlijke Inrichting, en van het Krijgswezen. §. LXXIV. jjj ip-j lij-eeds zeer vroeg leerden de Oofïerlingen het L, J<^r-2J Jok eener onbeperkte Heerfch; ppy torflèn,en ^-LL_jj-% reeas toen lieten hunne Keizers zich byna meer Eere bewyzen, dan een Sterveling mag aanneemen. Hier uit ziet men, van waar het vooroordeel, dat beftendig voortgeplant wierd, deflèlfs oorfprong heeft ge. nomen: dat namentlyk een bevel uit hunnen mond gehoord , zo heilig zy, dat 't op geenerly wyze mogt tegen gefproken worden. Deze groote misdag verzelde weleer hunne wetgeeving, Efib. 1. vs. 19. Indien V den Koning behaagd, zo laate men een Koninglyk gebod van hem uit» (*) Zoude hier op ook niet gedoeld worden, met de uitdrukking, die wy Zacb. 9. vs. 11. leezen: Gy laat ook door bet Bloed van Uw Verbond, uwe gevangene uit den kuil waar in geen water is.  140 Van de Bürgerlyke Inrichting , uitgaan, en fcbryven volgens de voet der Perfen en Meden, dewelke men niet durft over treeden. Dan.ó.vs.U. Der balven lieve Koning, zult gy zulk gebod beveftigen, en onderfcbryven, op dat V niet weder veranderd wor. de, naar het recht der Meden en Perfen, V welk niemand durft overtreeden; en ook noch dikwils in onze dagen. §. LX XV. De meefte Onderdaanen van den Keizer, moeten in deze, en voornamentlyk in die Landen, die hem Schatting betaalen, vreezen, met geweld op zyn Slot gebragt te worden. Zelfs de Lyfeigene en de fchoonde Vrouwsperzoonen blyven niet verfchoond. Ahasveros liet uit alle Landen van zyn Koningryk, jonge fchoone Maagden op Sufan brengen. Efth. a. vs. 2-4. Hier verkrygen zy in haare tedere Jaaren, eene zekere Opvoeding, en worden alle in menigerly bezigheden, die haare fexe tot cieraad verftrekken, onderweezen. Op deze wyze handelde men met Eftber, die onder de bovengenoemde jongemaagden ook opgebragt was. Efth. 2. vs. 8-9. Doch eindclyk worden zy een flagtoffer van eene te vooren bereidde wellufl, gelyk uit de gefchiedenis van Ahasveros duidelyk blykt. Efth. 2. vs. 1214. Tot op dezen dag mag niemand in het Keizerlyk Paleis met rouw kleederen verfchynen; daarom bleef ook Mordechaï voor de poort des Konings, naar Efth. 4. vs. 2. om dathy eenen zak aanhad, en niemand in zulk gewaad tot 's Konings poort mogt ingaan. (*) §. LXXVI. O Henr. Micbaelis zegt in zyne Nol. uherio r. in librum Efth. in aula Perfica nihil odiofius et abominabilius babeturbominibus adfiiolis, et miferiam juam habitu tejtantibus.  EN VAN HET KrYGSWEZEN. I4I §. LX XVI. De Opperjïe Bevelhebber na den Keizer van het Ottomanfche Ryk , die Grootvizier genoemd word, ftaat noch in 't zelfde aanzien, als welëer Jofeph aan het Hof van Pbarao. By de Inhuldiging tot dit gewigtigEer-amt, wierd Jofeph des Konings Ring aan den vinger gedoken, een vier kleed aangetrokken, en hem een goude ketting gegeeven, om dezelve om den hals te draagen. By het aanvaarden der waardigheid van Grootvizier, ziet men ook byna dezelfde Plechtigheden. Want nauwlyks heeft het Turkfche hof iemand tot de waardigheid van Grootvizier verheven, of hy word byna op dezelfde wyze, als men Gen. 41. vs. 43. in de gefchiedenis van Jofeph in Egypten, en Efth. 6. vs. 7-10. in de Gefchiedenis van Mordechaï aan 't Hof van Ahasveros, leesd, van 't Keizerlyk Slot Serai, geleid. Hem, die tot Griekfche Patriarch , of Vord over Wallachey benoemd is, word dezelfde Eere, hoewel niet met zo veel luider en pracht beweezen. §. LXXVIL Wy vinden dikwerf in de H. Schrift, dat de Oofterlingen zonder moeite de talrykde hetren op de been brag■ ten. Het is waar, dat de benaamingen der Krygsheïren, die aan 'tzand der Zee zouden gelyk zyn, b. v. iSam.ij. vs. 11. by vergrooting moeten genomen worden, maar nifct tegendaande dit, zal men nochtans niet kunnen ontkennen, dat zich het Krygsvolk, (om dus te fpreeken) tot in 't oneindige vermenigvuldigde. Gelyk een heïr Spring-  142 Van de Burgerlyre Inrichting. Springhaanen, de Landltreeken overvalc en ze verwoeft, zo ook deze Scryders, die van hunne jeugd af, aan den Oorlog en een wild leeven gewoon, in Tenten leefden, en mee Vrouwen, Kinderen en Kudden, overal omtrokken. In onze dagen zoude men zulke heïren, voor niets minder dan Krygsheïren aanzien. De aangeworve Soldaaten trekken in geene winterijuartieren, maar ieder begeeft zich na huis. 2 Sam. 11. vs. I. 1 Kon. 20. vs. 22. §. LXXVIII. Zo zwaar ook het Jok is, dat de Turken den Christenen in een groot gedeelte van Afia op den hals leggen, worden zy nochtans, gelyk welëer onder de Romeinen, door eenen zwakken fchyn van vryheid beftraald. Hen word noch een Neder-gerecht vergund, dat klagten aanneemd en beflisd. Hier op doeld zekerJyk Pauius, wanneer hy 1 Cor. 6. vs. 1. zegt: Hoe durft iemand onder u, .als hy eenen handel heeft met eenen anderen, twiften voor de onrechtvaardigen en niet voor de Heiligen? (*) Wie met 't vonnis van't zelve (*) De Apoftel verftaat in deze p'aats door de onrechtvaardige, de heidenfche Overheden, want met dien naam worden ook zy beftempeld, die eene dwaalleer volgen , èn de Apoftel noemd daarom deze onrechtvaardige in't 6de vers, uitdiukkeiyk, ongeloovige- En door de Heilige, verftaat hy, naar de betekenis, die dit woord dikwils in de Brieven van Pauius heeft, ziilke,die den Chriftelyken Godsdienft omhelsd Lebben — Nu begeerd hy van de Gemeente te Cor int h, dat zy in klyne gefchillen, (waut deze bedoeld hy naar vs. 2,4. en niet gei-sk zommige willen het geval van . den Bloedfchendi^^ruet tot Heidenfche Rechters zul. len gaan, maar ouder elkander hunne gefchillen vereffenen, en Chrifte-  EN VAN HET KrYGSWEZEN. H3 ve niet te vreden is, mag zich dan in de eerfte plaats tot de Turkfche Stedehouders begeeven. §. LXXIX. De Qofterïing dryft den (pot met de wydloopigheden van ons pynlyk Recht. (§) Hy flaat met den misdaadiger eenen korteren weg in. Deze komt of vry, of hy word ter dood veroordeeld. Men hangt hem op, 01fchoon hy ook deze doodsftraffe niet verdiend heefr, doen niet altoos aan den galg, maar zeer dikwils aan dc Deuren, aan de Vengfters, aan nabuurige Boomen, of ook wel Chriftenen tor hunne Rechters verk;ezen. — De Jooder hadden toen, 'gelyk de onfiervelyke Muidei.baizer in zyne grïmducbe Erlduierung &c. Tb.W pag. 229 aanmerktj op k.yne plaatzen en op 'tLand een klyn gerecht, dat uit drie mannen, die ook gemecne leeken konden zju. beftond, en over geringe dingen, dieiftal, beledigingen, geldzaaken en diergehke, tot op eene geefieling konden vonniffen. Vermits nu , 't geen den Jooden was vergund, toen ook den Chriftenen was geoorloofd, zo hadden de Chriftenen vr) heid, diergeiyke zaakeu als wy opgenoemd hebben, onder zich te befliffen, en doordien zy, op welke Pau. lus het oog heeft, hier in tot groot nadeel van den Cbr:de.)ken naam, eene verandering hadden gemaakt, was dit gedrag, om zo veel te flegter en ftrafwaardiger. (§) Geen misdaadiger zegt Dapper ligt by de Indiaar.en langer dan eenen dag en eene nacht in de gevangenis, en dikwils niet eens zo lange. Word hy des morgens gevangen genomen , ftraks brengt men hem voor zynen Rechter, van dien hy cp daande voet of vrygefproken of veroordeeld word. Moet hy gegeeffeld worden, zulks gefchied gemeenlvk op die plaats, daar hy zyn vonnis ontfangt, maar, moet hy derven, lirsks woro h\ op de Gerecht-plaats gebragt, die vecial het Bafar of de markt is.  144 Van de Burgerlyke Inrichting, wel op die plaats, daar hy de misdaad heeft gepleegd. Zo wierd Haman, naar Efth. 7. vs. o- 10. by zyn eigen huis opgehangen, en twee Kamerdienaars van Koning Ahasveros, wierden aan boomen opgehangen, naar Efth. 2. vs. 23. Zy hebben niemand wiens eigen amt het is, 't vonnis des doods aan deze misdadigers ten uitvoer te brengen ; ieder een moet by hen dit amt waarneemen. (*) Mannen, die waarlyk Eer amten bekleeden, zyn niet weigerachtig, zulk een werk aan den Boosw cht te verrichten; zelfs zy die tot de Lyf-wacht van den Vorft behooren, en de Overften ziet men zomtyds hier mede bezig. Naar deze begrippen, verftrekte het dooden van Adonia , Benaja niet tot fchande. 1 Kon. 2. vs. 25. De Hoofden van zulke, die wegens eene misdaad eene zwaare fhaffe ondergingen, worden aan de Overheid gezonden, en niet verre van de Poort van 't Keizerlyk Paleis, als opgerechte Standaarten, opentlyk ten toon gefteld. Naar 2 Kon. 10. vs. 7- 8. wierden de hoofden der zeventig zoonen van Abah tot Jehu na Jisreël gezonden, en op twee hoopen voor de deur aan de Poort gelegd. Wie om een, hem aangedaan onge- lyk, (*) Anderfen en Iverfen berichten (naar Eskucbe) uit Agra de Hoofdftad van den Mogol: de terechtfteiling der misdaadigers gefchied daar niet door eenen gewoonen Scherprechter, maar word aan eenen van de omftanders en aanfchouwers bevolen &c. Doch heeft hy een doodflag begaan , dan word hy aan de Bloedvrienden van den vermoorden in de handen geleverd, die 't vonnis dat over hem word uitgefproken, ais bloedwreekers ten uitvoer brengen. Dit (trekt ter opheldering van de wetdes Bloed, voreekers. Num. 35. vs. 19. de wreeker des bloeds, zal den dood/lager ter dood brengen.  e'n van iiet Krygswezen. 145 Jyk, in eige Perzoon zyne klagte voor den Keizer brengt, legt kaf, of andere dingen die ligc verbranden op zyn hoofd, op dat men hem, zo veel te fehielyker moge gewaar, en zyne onfchuld zo veel te gemakkelyker ontdekt worden. Wanneer gy uwen Vyand weldoet, zegd Pauius R\om. 12. vs. 20. dan zult gy vuurige kooien op zyn hoofd vergaderen. Een ander zoort van Levensftraffe heeft nu geheel opgehouden. Men had de gewoonte de Hoofden der Opper-rechteren (Mufti genaamd) die een werk der ongerechtigheid, dat den dood verdiende, hadden gepleegt, met eenen fiamper in een mortier te ftooten. Salomo zegd: Spreuk. 37 vs. ai, al /liet gy den zot in een mortier met een ft.amper. Men wil te Conftantinopel noch zulk een mortier vertoonen, als ook een hoold, dat (naar men zegd) daar in geftooten is. NEGENDE AFDEELING. Van eenige Godsdienstige Gebruiken. §. LXXX. jJJ TT [Lk weet niet of het aan de Luchtflreek der *t1 JL fp Oofterlingen, dan aan welke oorzaaken be#^r£r%. halven deze, moet toegefchreeven worden, dat zy meer fmaak vinden aan het uiterlyke, dan wy. Het is by hen noch eene gewoonte, en fchynd eenigzins van eene zeer groote noodwendigheid by hen te zyn, voor 'tgebed zich zo wel te wafchen; Jacob K zei-  146 Van eenige Godsdienstige Gebruiken. zeide toe zyn huis en alle die by hem waren Gen. 35. vs. 2 3. reinigd u, en veranderd uwe kleederen, en laaten wy ons opmaaken en na Bethel trekken, enz. God fprak tot Mo/es Exod. 19. vs. 10. heiligt het Volk heden en morgen, dat zy hunne kleederen waffchen; 'tgeen naar vs. 14. ook gefchiedde; als ook van kleederen te veranderen. Dit laatfte gefchied ook zo dikwils zy (wier willen maaken. Gen. 35. vs. 2. De fchoenen heb ik reeds §. 55. befchreeven. Bemiddelde Perzoonen, draagen over de kouffen, fokken van dun Leder, met deze gaan zy in de byna doorgaans met Tapyten belegde Kamers. Verlaat men het vertrek, dan gebruiken zy Muilen, of Pantoffels die by hen gelyk by ons de fchoenen zyn. De Ooflerling trekt ze uit, wanneer hy in de Mosque'e wil gaan en bidden, (jf) Dit is dus het kenmerk van eene uiterlyke Godsdienftige verëering. Toen Mofes het brandende Bofch wilde naderen, riep God hem toe, naar Exod. 3. vs. 5. trek uwe fchoenen uit van uwe voeten, want de Plaats op welke gy plaat, is een heilig land. De Vorft over het heir des Heeren iprak Jef. 5. vs. 15. tot Jofua: trek uwe fchoenen van uwe voeten af, want de plaats op welke gy fiaat is heilig. §. LXXXI* Ct) Dapper zegt in zyne befchryving van 'tRyk van den grooten Mogol: geen Haffanift of Moor gaat in de Mesziden of Kerken om zynen Godsdienft te houden, dan op de kouITen, en na de fchoenen voor de deur uitgetrokken te hebben. — Ook laat de Perpaan zyne fchoenen voor ieder kamer of vertrek (laan. (dezelve over Perpen. pag. 79.)  Van eenioe Godsdienstige Gïbkuikfn. 14.7 §. LXXXI. Orntrend het Godsdienflig nedervallen op de aarde , 'twelk by hunne aandachts oefFeningen, voor ongemeen gewigtig word gehouden, is reeds in den tweeën dertigHen Paragraph, het noodwendige aangemerkt. Thans moet ik 'er noch byvoegen , dat de Schriftuurplaats Gen. 47. vs. 31. Toen neigde zich Israël op 't bed ten hoofden einde; vergl. met Hebr. II. vs. 21. Jacob boog zich tegens de fpits zyns Scepters; offchoon zy veelvuldig is aangevogten, nochtans in 't geheel geen zwaarig. heden heeft, men wift niet of men beter DDEn dan HtSDl pur.cteerde. Het is 'tzelfde wat men hier verkiert, Jacob had zich waarfchyniyk geduurende den tyd dat Jojëpb den Eed aflegde, opgericht, of was wel zo lange opgedaan. Dit vermoeide den Gry.^aart; hy leund daarom op de bovenfte matras, waar op hy zich als op een bedde nedenaar. Waarfchyniyk deunde hy hier by noch naar de gewoonte der Oofierfche Grysaarten op eenen ftok. Wat men hier en daar van Jacobs en Jofepbs ftaf, en van de aanbidding en verëcring van denzelven, heeft aangemerkt, kan men niet tot de gifflngen, maar tot de droomen tellen. (*) Met 't afleggen van eenen K 2 Eed, (*) Waarom zoude het' niet mogdyk zyn, dat de griekfche vertaaüng der lxx, die door de aar.haaling van Pauius Bei»'. 11. niet weinig gezag verkrygt, de echte \»aS, en men in Gen. 47. vs. 31. niet naar onze vertaaliug nap bedde, maar PBO ftaf of ftok moet 'eezen; voornament'yk wanneer men niet beflinend kan bewyzen, dat de Pocaalen of FunSen in den HeofiemmfcbenText, en Gedij k en ortegeufpreekelyk gèzag en aanzien hebben.  148 Van benige Godsdienstige Gebruiken. Eed, gaan de Oofterlingen noch heden ten dage byna alle zeer ligrvaardig te werk. Zy zweeren hy hunne eige ziel, (§) by de zielen van andere, by hun Hoofd, by den Baard, en by hunne oogen. (*) Niemand houde 't dus voor overtollig, wanneer de Verloflèr alle Eedzweeren van die Natuur op 't ernftigfte verbied. Mattb. 5. vs. 34 36. Zweerd niet by den Hemel, noch by de Aarde, noch by uw Hoofd. Van de Heilige fchaar der Zingende of Danflende is reeds in den twee en veertigden Paragraph gewag gemaakt. De Chridenen begeeven zich gaarne in deze Chooren op 't heilig Paafch-feedOp dien tyd is 'teene gewoonte, wanneer men elkander toeroept: Chriftus is opgeftaan! zich onderling te kusfen. Dit gebruik is waarfchyniyk noch een gedenkteken van den heiligen Kus, die ten tyde der Apojlelen wierd gegeeven. Kom. 16. vs. 16. groet u onder elkander met den heiligen kus. Op hooge Feeden, op merkwaardige plechtige dagen, en by de Reizen van de Keizers, Viziers en Bajfas, hoord men het geluid van allerly zoorten van Inftrumenten. Op den dag toen Nebucadnezar zyn Afgods beeld wilde laaten aanbidden , wierd naar Dan. 3. vs. 5. gehoord het geluid der Bazuinen, Trompetten, Harpen, Vedels, Plalters, Luiten, en allerly Snaarenfpel. 5. lxxxh. (S) Dit gaat tot fchande van het Chriftendom, ook by ons maar ai te zeer in zwang. (*) slllium, por rum, cepasque inter Deos jurejurando babuit uEgypHts. P/in. Hb. xix. c. 6. Juven. Sat. xv. vers 9. 10. cit. Goodwin in Mofe etAaron lib. vi. c. 6. de jure jurando.  Van EENJcr. Godsdienstige Gebruiken. 149 «. LXXXIL De Bruid zelve rydt, wanneer zy mee de Huwlyksgifc (§) na het Huis van den Bruidegom worc geleid, gemeenlyk te Paard; haar Hoofd is bedek:; een groot getal Vrienden volgd te voet achter na, en de Lucht weergalmd van de Muficq en vreugdegezangen. Hier op word zekerlyk gedoeld Pf. 45. vs. 14- 16. Des Kcnings Dochter is gantfeh beerlyk, inwendig; zy is met goude ftukken bekleed. Men leidtze in geflikte kleederen tot den Koning, en haare fpeelgsnoten, de Maagden, dis baar volgen, leidt men tot u. Men leidtze met vreugde en blydfcbap, en zy gaan in des Konings Paleis. Men is hier noch geheel aan 't bygeioof, door de Godlyke wetten Deut. 18. vs. 10-11. zo dikwils en zo ernlb'g ver« boden, op 'tvuurigfte overgegeeven. De dwaasheid der Pbarifeën, die zich welëer door 't gebruik hunner Denkceduls , tegens de betovering wilden dekken, vindt K 3 hier (5) Zoude de Heer Ludeke hier mede dat bedoelen, 't welk Anderfen voor de Vercierzels, Brafeletten, gouue Oor-en Armringen, en noodwend:g Huisraad, Ketels, Potten, P;.nren enz. opnoemd, dat de Bruid van haare Ouders mede ten HuvJyk outfangt, en bebalven't welk zy zelden meer verkrjgt? r..;ar 'tbericht, dat Anderfen ons van de Benjanen of Hnder.en in 'tRyk van den Mogol geeft. — Voor't overige verzekerd dezelve dat de Bruidegom de Bruid van haare Ouders kcopt: en Eskucbe meend, p. 21. dat Salomo veelligt hier op deele, wanr.eer hy Spreuk. 31. vs. 29 zegt: vee'.e Dochters brengen Rykdom hoewel wy ook naar 't Hebreuwfcb, deze woorden dus kunnen verraaien: veele der Dochteren, die zich namentiyk wel gedraagen , bezorgen of verkrygen rykdom.  Ï50 Van eenicje: Godsdienstige Gebruiken. hier noch by Chriftenen en Turken navolgers. De eerfte willen mee bybelfche fpreuken, en de laadde mee verzen uic den Koran, de ingebeelde Toverkrachc te keer gaan. Exod. 13. vs. 16. Num. 15. vs. 3S. (f) Zelden worden de dooden gekleed. (*) Men wiadc ze (§) maar ge- (t) Pococke zagt in het eerfte deel zyner befchryving van't Oosten &c. in 'tvyfde Hoofdft. van 'tvierde boek, over de opvoeding enz. in Egypten: Met de Tovcrkunft zyn zy zeer ingenomen. Zy hebben boeken daar over, en fchryven aan de Talismans en betoveringen veel kracht toe. Voornamentlyk zyn zy met den waan van een boos oog fterk bezet. Als men een kind pryft, en'er niet teffens een zegen over tiïtfpreekt, ftellen zy, als zy van uwe goede meeninj; niet wel verzekerd zyn , befweeringen tegen het booze oog in 't werk. — Diergelyhe gevoelens heb ik zelf, op verfcheide plaatzen in Duiüchland geduurende xnjrên Academifchen Leeftyd ook aangetroffen; meu noemde 'tdaar.' een kind of zwyn enz. befpreeken. (*) De Israëliten handelden met hunne Lyken, naar de verfchillende piaatzen en tyden waar 'in zy leefden, en naar den ftaat van den overleden, Jacob en Jafepb wierden naar de ge. bruiken der Egyptenaaren gebalzemd, en prachtig begraaven Gen. 50. vs. 2, 3, 26. — Doch, na dat zy Egypien hadden verhaten, en in Canaan leefden, vinden wy niet, dat zy hunne lyken uitgenomen, en naar de Egyptifcbe gewoonte gebalzemd , en met zo veel luifter begraaven hebben. (§) Dit gefchieade vee'al door de befte Vrienden of Nabeftaanden. Dat men Vrienden in hunne laafte oogenblikken niet verliet, en na hunnen dood, voor hun Lyk en Begra\enis zorge droeg, heeft men als een byzonder bewys van genegentheid omtrend dezelve aan te merken. — Hoe veel Prys de Jooden Itelden op het bezoeken der kranken, blykt uit deze woorden in bunnen Talmud : EajftSgP rwra Wj nSinn m upsan 73. dat is: JVie den ktanken zal bezogt Lebben, die zal bevryd ofverlosd voor-  Van eenige Godsdienstige Geuruiken. 151 gemeenlyk in Linnen, (§) en laacze daar in naaijen. K 4 Job. den uit bet Oordeel der Verdoemenis, (dal Hinnom) — (Men kan by deze gelegentheid ook naleezen C. Auto» over de Joodfche gewoontens, Deel I. cap. 10. Van de Begravenis vaneenen jood uit m mtay — En hoe z>zich va"hun" oe naafte Bloedvrienden , in den dood, de Oogen lieten toedrukken, blykt uit Gen. 46. vs. 4. Tob. 14- vs. 15, uit hunnen Talmud, b. v. in Mifcbna, Ut. r\yp cap. 23. en hunne andere Schryvers, voornamentlvIc Rabbi Mofes ben Maimon, in zyne Verhandeling caP- 4- §• 1; eene gewoonte, waar van ook zo min de oude Grieken als Romeinen vreemd waren, die zelfs by de eerfte Chriftenen plaats vondt, en noch in onzs Eeuw in gebruik blyft. — Naar den Koran wierd hy verontreinigd, die flegts een Lyk naderde, en naar de Godiyke Voorfchriften moeft zulk een zeven dagen onrein blyven. Num. 19. vs. li;, 16", 18. — Doch 'tteder Hart der Oofterlingen, konde door geene Voorfchriften, in dit ftuk geboeid worden. Zy wilden liever onrein zyn, dan nalaaten hunnen Vriend noch in zynen dood te eeren. Zy gebruikten wel alle mogelyke omzichtig'heid ten aanzien van vreemde, op dat deze niet verontreinigd wierden; daarom was 2 Kon. 4. vs. 21. de ontzielde Zoon der Sunamitifche Vrouwe in 'tbovenfte gedeelte van'thuis geplaatft; — maar, op 'tbed van Elifa, waarfchynelyk in de verwachting, dat hy daar door wedsr zoude ontwaaken; en Tabed wierd, na dat zy geftorven en gewaffchen was, op den zolder gelegd. Handl. 9. vs. 27; Doch zy zelve ontzagen z ch hier in niet. — Ais Nabeftaande, waren Simfon's broeders, en zyns Vaders geheele huis, by den dood van Mmfoa bezig. Recht. 16. vs. 31.- Uit Hoogachting draagd een Propheet in eige perzoon zorge, voor 'tLichaam van dien Propheet, d •• 76- 18-6-8. ..25.39- 4-"6- •• 32- 20- 16. . . 52. 43- 32. .. 34. 21- -19. •• 73- 44" H- •• 32. 22- 3, 5,6... 28,58. 45 •• 49- 23- 9 .. 83. 4Ó-31- •• 8l13-10. .. 64. 47-4- •• 43* 54-- 10. . . 19. 34- 11. • • 38,73- Exod.zvs. 16. $. 38. 24.-15. .. 29- 3" 5- •• 80. 24.-io. . . 73. 11 - 5- • • 32- 24- 30- •• 54- 15 "20' 4224-59. 39- 16-13. .. 15. 24- 64. .. 56. 17" 10> '4- • 8o« 24-65. .. 52- 26- 15. 73- Num.11 vs. 5. §. 14. 27- 27. .. 37- 11--=.-• •• -6". 27-28,39... 5. 22-24. .. 11. 29-2. .. 73- 24-6. .. 429-0, ..38. 31--40. .. 2. Deut. 1 vs. 28. §. 63. 35 - a. . . 80. 11 -10, 12.. . 1. 35- 8- ..39,83. 11 ".14. 6. 35-20. .. 83. 22 vs. 8. ,. 66. 33-24. 73- 25"4- •• lo33 - 25. . . 60. 33-34- •• 44- H- 2 vs. 6. £6. L Joj.  EERSTE REGISTER. 5" i5- 8o. 7-- 6. . . 32. 9-5,13. .. 29. Rutb 2 vs. 23 3. §. 10. Recbt. 3 vs. 16. §. 45. 3- 18. .. 35. 3 - 20,23.. • 7l- 3-24. .. 41. 5-10. .. 57. 5" 14- •• 48. 5-25 3°- 9- 9,11. .. 13. 12-14. .. 57. 14 -ii.fqq... 49. 15-4. .. 20. 15-5. .. 10. 19. 5, II. . . 26. 19-8,19. . . 59. 1 Sam. 9 vs. 7 8. §. 35. 10- -5-6. .. 42. 10 27. .. 35. 12- 16,18.. . 2. 18- 4. .. 35. 22-6. .. 40. 24. .. 3. 24- 4. .. 41. 25- -18. .. 28. 25-23,42... 57. 30 - i.fqq. . . 52. 2 Sam. ivs. 10. §. 54. iSam.i-•> IO - 10. . .47,c&. 4 vs. 11,38. §• 73. i/^r. 11 vs.»i. §. 81. 5-8. . . 43- io-3i,43--- 83. Qpr»*.7vs.3. §. 53. 13 - 23,25.. . 40. 19 - 10 . . 32. 13-26. . . 27. 22-9. .. 32. 18 - 18. .. 70. 22 - 15. .. 17. 19 - 23. .. 47- L 3 R E-  REGISTER DER SCI TRIFTUURPL A ATZEN, DIE IN DE AANMERKINGEN AANGEHAALD OF KORTELYK OPGEHELDERD WORDEN. Ge«.iavs.4.indeaanm.§. 73'Deut. 32-17. . 59 H ■ 15- • 1*1 32 - 5°. i 03 l5-J5' • B31 18-6,8, . 25, 30 Jo/i 23 vs. 14. , 83 23- 4. . 83 24- 17,18. . 5, 73 Recbt.3 vs. 24. 41 24 - 22,65. • 5°>52 4 - 12. , 49 ?5 8. • 83 4 - i9> . 5,30 27 - !5- -73 16 - 27. . 66 29 - 23- • 5a 16 . 31. . 83 34 - 30- • 37 35 ■ 8- - 39 Rz/tó 2 vs. 9. t 5 3? - 4- . 33 49- 29. . 83 1 Sam. 1 vs. 24. » 29 5° " 2,3,13,26. .83, 24-4. , 4U ftf - 1. . 83 JSaoi. 3 vs. 8. . 1 25 - 18. . 29 21 - 6. . 39 31 - 13. . 83 Lev. 11 vs.22. . 22 iSam.ivs.32, . 83 11 - 14-17. . 25 Num.u)vs.\ 1,16,18. . 83 12-9. , 25 33 - 3,4. -83 13 . 18, . 49 35 - 19- -79 *4 - 15,16" - 59 Dcut. 8 vs. 4. . 55 iKon*i vs. 47. . 32 15 - *7- 3P | a- 1. . 83 1 Kon.  REGISTER. 1tf0w.2vs.34. . 83 Pfalm, io5vs 15. 28 13 - 29. . 83; ">6 - 37- • 59 17 - 10. . 5 io9 - *3- • 18 18-27. . 591 22-17. . 83 Spreuk. 1 vs.27. . 12 19 . 24. . 27 2^0». I VS. 2. . 70 25-21 . 5 4 - 21. •. 83 31-29 • 81 1%, . • ttPred. . 37 9-17. . 6*| 11 '5- * *3 9-28. . 83 Hooeel.Avs. 1. - 2 13-21. ♦ 83 * 21- 18. » 83 K 1VS13. . 1 ^3 .6,30. . 83 J-.» J« \Chron. iovs. 12. .83 5-z .61 aCbron. 21 vs. 20. .83 11 - 4. . 12 24 - 25. .83 22 - 16. . 83 26 - 9.15. .62 26 . 19,20. 83 26 - 23. . 83 sz - 6. .5 28 27. ♦ 83' ^ 3 ó' * /ó 8 • 22. - 3 Nehem. 2 vs. 3. . 83 1- - 1. . 53 8-IO. . 12 l8 .14. .2- Efib.5^.6. . 27 f\\l9f \ 3 7 - 1,2,7. ♦ 27 * >* 5vs.27- • 55 ^-4vs.iz. - 28 I9'24> * 53 " fa ' 22- 7. ♦ 5 39 " , ■ • Z)tf«. 2 vs. 46. . 32 f*"£~* ; I»;»/: ««.3. '• « 91-6. . 59 Amosóvs^.. . 1» 104 - 15. . 37! 9 - 13. . i» l 4 ,.  REGISTER. ^«.4. VS. 5. , I4JZWC.II VS. 12. " iz Mich.j vstl%. ! 1 Jto^. ivs.27. . 55 2-6. . -3 Zach.9 vs. 11. -2.7 4-7» • 5 4 - 5,8,11,18. . 73 Matth. 2 vs. 2. -31 6 - 9. 10 * - 11. • 31 7 - 33« • 83 3 - 4. . 16,22 8 - 21. . 83 3 ' 7- - 24 n - 30.31» • 83 4- 14- • 23 11 44. . 83 6 - t8. . 14 16 - 16. . 83 7-6. . 24 19 . 41. . 83 8 ÏW • 83 20 . 7 . 83 10-10. , 45' 10 -41. .5 Handl 5 vs. 6.10. - 83 *» - 33- • 62. 82. . 83 22 - 11,12. . '49 , 9 . 27. . 83 23 - 33- -24' 10 - 25 26. . 32, 2-3 - 37- • 2-5 12 - 23- • 59 2-5 - 35- .5 14 - 11-14- • 37 *7 * 45,51- • 9 27 * 59- • 83 Rom. iz vs. 20. . 5 Mare. 1 vs.7. . 55 1 Cor. 3 vs. 11.15. . 14 5- 5- • 83 11 - 5.7. . 51 5 " 2b- • 33 11 - io. . 52 6- 8. . 45 7 - 3?4- • 2.3 iTbe/T.ivs. 1. . 83 2VS.8- . zHebr.ivs.ii, ; 49 3-16. .55 7 * ü. . 83 Openb. 19 vs.20. . 32 7-14- . 83 22-9. .32 8 - 44- . 331  TWEEDE REGISTER. INHOUD DER AFDEEL I N G E N. EERSTE AFDEELING. Van de Lucht-gefteldheid en den Aart der Landftreeken van Palaeftina. - pag. 39. TWEEDE AFDEELING. Van den Land-bouw, van de Hoven, de Wynbergen, de Planten en Boomen. - - pag. 54. DERDE AFDEELING. Van de Dieren. - - pag. 64. VIERDE AFDEELING. Van de Huislyke en byzondere Gewoontens. - - pag, 70. L 5 V YF-  TWEEDE REGISTER. VYFDE AFDEELING. Van de Kleederen en Optooy zeis. pag. 103. ZESDE AFDEELING. Van het Reizen, en den Koophandel. - pag. 116. ZEVENDE AFDEELING. Van de Steden, Gebouwen, Bronnen. &c. - - pag. 122. Achtste afdeeling. Van de Burgerlyke Inrichting en het Krygswezen - - pag. i^p. NEGENDE AFDEELING. Van eenige Godsdienftige Gebruiken. - pag. 145. DER-  DERDE REGISTER VAN ZOMMIGE DER, m DEN TEXT VOORKOOMENDE VOORNAAMSTE ZAAKEN. (*) , ' , A. Aardbeeving . ... . §. 9. Amandelboom . . . . 13. Appelen . . . . 12. Araoiers . . . . . 39. Arm-cieraad . . . . 50. A. .-Helleden . . 10,31,66. Avond wolven . . . . 16. B. Baard . . $. 51. Baden . . 49. Bafla ... 33. Bezigheden der Slaaven . . .25. Beven . . . . i. Be^ic (onrechtmaatig) . . . 65. Bladeren. . . . . ïa. Bontwerk (kleed van) . . . 47. Boomen . . . . . .10. Boter . ... . 30. Bovenkleed .... 47. Broeken . . . 55. Bronnen .... 73. Brood «... 28. Bruiloft . . . .82. Bygeloof . . . . go C. £afcan, §. 49. Carmel . .... 3. Ce- O Dit Regifter, word tegens mvii eerfte voorneemen hierby gevoegd. 0  DERDE REGISTER. Cederen . . . . i?. Chooren ... . D. Daauw . . . • • §• 5. Dll Dorfchen . , .. • . IO> Doods ftraffen ... . . 7Ü> Draagen der kinderen . . . 39. Drinken . . . . . . 27. Du Luc. ... 1 E. Eed - ...§. 81. Eenhoorn . . . Eetzaal . . ... 60 F. Feeftkleederen . . . • §• 49. Gebergte . . . . $• 3- Gemakken . . . . 4I. Gerecht . . ... 78. Gefchenken . . . . 35, Gordels .... .48. Graven ... . .83. Groeten . . . . q2 H. 3 Handmoolen > . . . . §.15. HandewafTcben . . ... 80. Heiligheid der Keizerlyke bevelen. . . 74. Herbergen . . . . co. Herfft a. Hiskias ... . . '73- Hitte . . ... 2. Hollen . . §. 3. Hon-  DERDE REGISTER. Honden . - . • * l7* Hoofdcierzel . . .. • • 5°* Hoven .• . . . . 4, ia. Huiswezen » 38' Huizen . . . 66. Huwelyk ". 4a« Hutten . • ... 61. I. Jaars getyden • • • §• 2. Jezus intrek in Jerufalem . . . 57. Inkt . 53- Inkt-Koker . . . .'48. Tordaan . • 7K. Kaf . . . §. 10. Kalk-oven . . 72. Kameelen . • . • l$>. Karteelen . . . .62. Keizer ... . . . 33. Kleederen . . •. . . 45, Knoplook • • - • • .14. Koepels . . . . 66,83. Koophandel der Oolterlingen ... 60. Koorn . ... . 10. Kurden . . . . 18. Kus .... 33. Kwartels . . . . . 16. L. Lange kleederen. . . . §.45, Lelyën . . . . 14. Lente . • ft. Leviathan. . . . . 16. Libanon . . . , . 13. Ligging der Steden . .. . 63. Luchtftreek . . . . . . 1. Lyf-  DERDE REGISTER. Lyf-eigen . . . . . . * 39, M. Maaltyd ..-..§. 26. Manna . . • .15. Matigheid . ... . . 28. Melaatfchheid . .| 8. . der Huizen . • . 8, . . der Menfchen . . 8. Melk • .-. 30. Meloenen ♦ ♦ . ♦ 14^ Middags ruft ♦ ♦ ♦ , . 40^ Mofcheën ..... 66* Muhammed ♦ . . . . 57* Muilen ♦ ♦ ♦ ♦ 55.* Muficq . . ♦ . 42, N. Naamen van Boeken en Menfchen . §, 24, O. Olyfboomen ♦ . ♦ §. 13* Omfwervende ftammen . .81. Onveiligheid der wegen ... 56. Oogft ♦ 7. Oppafier . . 39. Opfchriften ... .67. Oiïèn . ♦ ♦ > ♦ 10. Overrokken .... 46. P. Palaeftina . , . . $. I. Palmboomen . . . .. 13. Pennen ..... 48. Peft .... 8. Pillo . ♦ 68. Plaats (aanzienelykfte) . . .36. Plechtigheden . . . 80. Plichtpleeging . . ♦ 32» Pom-  DERDE REGISTER Pompoenen , . . ♦ 14* Prufa » . ♦ ,4* Pynlyk recht ♦ ï » 79* R. Regen ♦ ♦ • §♦ 5* Regenbakken ♦ ♦ ♦ * 73* Reizen ♦ . ♦ 5^59» Rouw .... 44. Ryden op Ezels .... 57. Rykdom ♦ . ♦ ♦ 18. S. Samuël ... ♦ §. 2. Schaapen ... 20. Schoenen ♦ ♦ ♦ 55. Schryfgereedfchap . ♦ ♦ ♦ 48. Seis . • ♦ * 10, Simfon . . » 20. Slangen . ♦ . ♦ 21. Slaavenftaat ♦ » 39. Sluiers ♦ . . 52. Smaak der Oofterlingen ♦ . 22. Soepen ♦ , .27 Sopha . . ♦ ♦ ♦ 43. Spreekwoord . ♦ . ♦ 1. Stortregen ♦ » ♦ 6. T. Takken . ♦ . ♦ §♦ 13. Tenten ♦ . ♦ ♦ 6;. Teug koud water . . .4» Thabor ♦ ♦ . * 3. Toorens . . ♦ ♦ 62. Tovery met Slangen . ♦ ♦ 2t» Traliën ♦ ♦ ♦ . . 70. Tulband ♦ . . ♦ 50. Turcoraannen » . ♦ 18. Twift ..... 4. U.  DERDE REGISTER. Uyën * , < . . . §.14. V. Veekweekery . , . . . §.19. Verfchil . . ♦ . 4» Verzegelen - . » 53. Vizier . .... 33. Voeder voor Paarden . . . io. Voedfter Vrouwen . . . 39. Voeten bedekken . . . .41. Voetwaflchen . . . 34. Voflen • ... 20. Vruchtbaarheid van Palaeflina . . 1. Vuur . • . • . - 2?. Vygeboom ♦ . . .10,13. W. Wagen om te dorfchen . . . §. 10. Wandeling .... 40. Water gebrek . . \ ♦ 4. Weder . ... ♦ 2. Wegen . . ♦ ♦ ♦ 11. Welriekend water . . . 37* Winden .... 2. Winter ♦ ♦ ♦ ♦ 2. Winterquartieren ♦ . . 77. Wolven ♦ ♦ 16. Wyn . 27. Wyngaarden . . • 11 ♦ Wynttok . . . .10. Z Zadel . • . . §.58. Zakken . . - . , . 29. Zegel ... .53» Zitten onder de Boomen . . .40. Zomer . ♦ . ♦ *• Zomer-reizen ♦ . . 59* Zooien . ♦ ♦ . . 55* De Leezer gelieve de ingefloope Druk-foutente verbeteren.  ■