ZAAfcLYKE ENDUIDLYKE HANDLEIDING tot de SYNTAXIS of SAMENSTELLING der LATYNSCHE TAAL, i n HISTORISCHE, NATUURKUNDIGE e n Z EDELYKE ONDERWERPEN, volgends de beroemde SPRAAKKUNDE van SCHELLER. voor de la acer KL assen. • door JOAN GOTTFRIED RÖCHLING, ConreStor by het Gymnojium te Warms.- uit het ho o gduitsch. Te D E VENTER, By L. LEEMHORST. e n Te L É T D E lY, By A. en J. h O N K O O P. mdcclxxxi x. Ex Bibliothcca RUHNKENIANA.   VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER. Xk heb voor eenigen tyd de voortreflyke Spraakkunde van Scheller in het Nederduitsch overgebragt; Deeze is met goedkeuring ontvangen; Niet minder goedkeuring verwacht ik op het tegenswoordig werkjen , het welk , onder het beftuur van kundige Onderwyzers, den Leerlingen in de Latynfche Taal eene gepaste handleiding bied, tot het recht gebruik der regelen, in Schellers Spraakkunde opgegeven, en hen gepaste lesfen en voorbeelden geeft , om allengs Latyn te leeren fchryven, en zich eenen goeden Latynfchen ftyl te vormen. Dus gaan deeze twee Werken naauwst gepaard, en hy , die vrucht wil trekken van de Spraakkunst van Scheller, zal ook deeze hand* 2 lei-  VOORBERICHT. leiding van Röchling zich eigen dienen te maaken. Afwezendheid van de Drukpers en andere redenen , hebben den fpoed der uitgave van dit Werkje vertraagt, doch de goede uitvoering zal dit verwyl, hoopen wy, verfchoonen. Den 8 November 1788. IN-  INHOUD. A. Voorafgaande Aanmerkingen. . . Bladz. i I. Van de Nederduitfche Lidvvoordekens. (ar- ticulf) . . . i » i II. Van de Adjecïiva en Subflantiva. » * 2 III. Van de Gradus Comparationis (trappen van vergelyking. . , ^ IV. Van de Adjeftiva Numeralia. (Telwoor¬ den.) . . 4 V. Van de Pronomina (Voornaamwoorden.) 5 VI. Van de Cafus. (Uitgangen) . . y VII. Van het Verbum (Werk- of Tydwoord) 8 B. Zonder reden verdachte Belgicismi en fpreekwy- zen. . ... 13 C. Waare Belgicismi en Barbarhmi. . . \j D. Verklaaring van eenige woorden, byzonder die van eene gelyke beteekenis zyn. . 34. E. Van  INHOUD. Vsb het gebruik der Nederduitfche Particulae (Lidwoordekens) en eenige woorden van ge- ^ lyke beteekenis. • • Bladz- 45 L Voorbeelden voor enkele Regels. . 7° II. Voorbeelden voor verfcheiden Regeli. I25  A. Voorafgaande Aanmerkingen» I. Van de Nederduitfche Lidwoordekens. (articüU) H Sl X iet Nederduitfche Lidwoordeken de, die, het, word in 't Latyn niet uitgedrukt, li. V. de mensch homo, niet hic homo, de vrouw femlnu, niet haec femina, het dier ammal, niet foc animal. a) Maar als «fe, die, het, zo veel is als, deeze, deeze, die, dan word het door hic, ijle, is vertaald. 13. V. de mensch voor deeze mensch (op wien ik met den vinger wyze) hic homo enz. Ji) Maar heet de, die, het, zo veel &\s welke, dewelke, het ■welk, zo dikwüs naamiyk als er een hoofdwoord voorafgaat, daar het betrekking opheeft, dan vertaalt men het door qui, qitae, quod, B. V. de Broeder, dien (den welken) gy bemint frater qucm amas. Not. Doch men merke by N°. a en b wel op, dat het genus in de beide taaien zeer onderfcheiden is, B. V. de (voor deeze) tyd hoe niet haec tempus. §. 2. Het onbepaalde Lidwoordeken een, eene, een, word ook in 't Latyn niet uitgedrukt, wanneer ik in 't gemeen van eene zaak, en niet van eene bepaalde of enkele zaak fpreek, B. V. een Mart d. i. in Vgemeen een Man, en niet deeze of die Man vir, niet unus vir. a~) Maar Itaat een , eene, een , tegen over meer, of telt men er mede, en drukt men het in 't fpreken fterker uit, dan zet men unus, una, unum, gelyk een God (niet meer) unus Deus. b) Als een zo veel heet als een zeker, dan word het door aliquis, quidam vertaald, B V. daar is een (d. i. een zeker) Tongen adeft puer aliquis. c) Als een zo veel is als het zelfde, eenerlei, dan vertaalt men het door idem , B. V. wy woonen onder ««dak, fub eodem teclo habitamus. A II.  2 Van de Adjectiva en Subfiantiva. TI. Van de Adje&iva en Subftanth'a, «. '•;''*;' „•' s *. •" ' ' e o woorden iwi , rooit, duim , /W, ƒ«»<**» man< %. 3. De wooraen vu. * v , bvzondere naamen maat, yZ«* enz. ftaan (NL ^iindeclihabtiia in van maaten gebru.kt wogen) Jy** g tallen* ^ ^_ SfS SS*. -3 Steg-; f^tS^ « 4 Dc Nederlander heeft veele Subftannva, d,e Smgulan, TS' w. :n 't Latvn alleen in Plurali gebruikt wor- ™f 6 Als'; NSelirf b, M S"*»*1" §. 6. Ais ui v . ' * ftaan 0f er onder verltaan Lun.^n woorden 4»?, a*i*. «fe?*• "laaten , maar het Byvoeg- worden, dan worden zy m Latyn 1mgelaae , r . q{ ]yk woord word in H 7fa dieeofb? ftaan , of er onder PW*, nadat de Hoofdwoordenzaak'en, goedeverftaan worden B.V.het myne mea,£C Scheller Spraak*. Bladz. ■ren), alles •U ^ de woorden S jof^ by de ^^^^S £ ^^^^ sr fi s spek ze5,Ti?~ «. ni, Tz- De ^ró Rebben *^^*S|3£$ Jbia, B. V. De^VadeT» ^l'.^^het niet hetzelfde,  Van de Gradus Comparationih % druklyk gefteld of daar onder verltaan , dan moeten Zy doorAd.^ verihttn worden, gelyk: * ^„ ,i ™ïf ~^V»j word gemeenlyk uitgedrukt door den Comparativus, wanneer er in 't Nederduitsch ftaat i) eeni^i zeer meer een weinig, B. V. De plaats is eenig^ins dul ter' 2jj Ta* ,byT'.'er w*meer t Nederduitsch er opvolgt, dan dat daar het binten d.en naar den zin een ComparativJl, B V de tyden zyn te zorgelyk, dan dat men veel koopen ban 3) Wanneer twee^Adjectiva door meer - dan, of wel -maar vergeleeken worden, daar zy dan beiden in den ComparatiZ ftaan, B. V. deeze mensch ,s meer gelukkig dan fchrander . fehcior quam prudentior, of gewoonlyker niet zeer kloek ah gelukkig of wel - maar niet, of gelukkig niet fchrander, of met fchrander, maar alleen gelukkig. 4) Wanneer in 't Neder duitsch (laat zo — a s B. V nipt* <-c 7n (k£ ^euci Uns, ;Wa«^. ' m£tS 'S 20 hgr' 20 aan§enaam> f**- NB. Dit heeft alleen plaats by ontkennende ftellingen, maar met als er ftaat: De Zoon is even zo geleerd, als de Vader Dan wli, ietpteSellded ""bennen: non efi indoBior, of nusdoetus. Even zo: Het Ongéloof is even zo gevaarlyk als ^/ge,0°f l m,\minus Periculïfa &c. Dit is even zo duister nonplantus, het zal van daag zo min lukken, als gisteren, non ma*'rs> .fy zult zo min uitrichten als hy non plus enz m. De Comparativus ftaat in 't Latyn ook geern , zonder dac vJZT R gu' .^an"ferrae» het van zelfs uit het voorafgaande \entaat, r>. V. ik heb geen trouwer vriend, -dan hem neminem habeo fideforem, ik bemin niemand meer dan hem neminem ma- A 2 gfS  4 Van de Gradtis Comparationis, gis amn mets is ligger, mets nodiger, dan dit nihil faciliui , "f^sl^rla^s ftaat voorden PMjvu, 'wanneer « in ^Nederduitsch ftaat: zéér,, ongemeen, Heel, B. V. een zeer «■plpprd Man Wr dutlillimus. ' , f , 7 , r ta heviger de begeerte is, des te fchieryker ver h 5i*S*S*» eft leerrima, ita «mm exfi, guïtul, hoe zoeter de fpyze is, des te ongezonder is zy ut c, bm^Z;!^tZ^^ * Superas ftaat in zaatc ^nwyzen ^ al d jen ^^Spl^van den N^^J^-^ V in 7e"r' men helpc my» interpeller, men valt my in de *) Men doet dit ook fomtyds by Paffiva, die men wel perjovaltter kon uitdrukken, B. V. men hoort my, men kan ons niet nooren, d. 1. ik word gehoord, wy kunnen niet gehoord work»\ 7~ , Cr h£t Remeen gebruike men de Pajfiva, daar in het Wedcrduitsch men, insgelyks my, u, zich, ons, uHeden, zich A 5 ftaat ,  IO Van bet Verbum. flwr B V ik oefen my exerceor, gy wascbt u lavaris, zy watSe'nzich armantur. Even dus i) by Depor.entia, maaralleen to pri,»a of tertia perf. plnr. B. V. adiatamur te men vermaant u , fatentür nfe». bekent. *) In de p?m en terua plur. ™n Att. B. V. excitamm te ad diligcntiam men Ipoort u aan &c 3) By Gerund. B. V. fuum ciüque tribuendum men moet Cl ^Leermeesters zullen wel doen, als zy zulke /^geheel % "5S NÏSe Verba AZiva Neutra en Neut^ Pa/L worden insgelyks in 't Latyn uitgedrukt B. V S5«r re hy ergert zich aan deeze zaak. Vulms fanatu, ™ond eeneest, reperiuntur hommes men ymd menfchen. « ,0 SSrerfa worden in het Nederduitsch als Neutra Jet3 maar in 't Latyn moeten zy met het Paftvum vertokc woiden gelyk uitblusfchen extingui, verbranden van een hun combüri, in einlm redud; dus ook vaaren op de rivier flumme yèhi aan den wand kleeven allïdi ad pardehmi afbreeUen van een \£ frangi, insgelyks verbreden, glyden , ftrmkelen falit Veftlêi%\ De Deponentia worden dikwils in 't Nederduitsch alt, pjfemet va» en /foor uitgedrukt, B. V. gy zyt dikwils van ïwfn Vader aengefpoord geworden, voor, Uw Vader heeft u d*^syIaSef^d5 deez&e plaats word van Grotius wel verïfwd ilteïpfetari voor Grotius verklaart, enz — In dit geval moet menhet Nomen en Pronomen , daar^n'tNederdmtsch van of XRaat, in dtnfc/«/(V«,en den Nederdmtlchen AW in den verwisfelen, om dat het Defonem ^ffi^W ook geenen Accufativus maareenen regeert; dan zet men het », n thuL en de Nominativus der zaak in denAblam^, B. V. ha S werd van hem waargenomen , d. i. hy nam het ambt waar muvere fungebatur niet «mms ab eo fungebatur. No . O Als er geene uitdruklyke Perfoon by ftaat dan neme men O de derde perfoon in Plurali, B. V. het boek word gebruikt , cl i. men gebruik het. *) De eerfte of tweede Perfoon in Plurali , wanneer wy of gyl. er onder verftaan word , B. V. Indien dit leven wel gebruikt wierd d. 1. wanneer wy, gjt. rlit leven enz. De weldaaden Gods worden genooten, de dank Baarheid vfteten, d. i. wy genieten enz _ zo kan men met aile Verba handelen, die geen Pajjtvum hebben , B. V. odt , "%) Men behoorde de Jeugd de Deponentia achter de/fc-  Van het Verbum. 2 x tiva te laaten leeren, eer het hoofd met de Paljha vervuldis- dan zouden zy met zo ligt in den Cafus van het voorwerp miifen § 32. De Larynen kunnen in Aéivo het Perfe&um , Plusquamperf en Futurum Indic. en Conj. zo als ook in Pajjhc het Proef. en ƒ«/,<•. en Conj. en het Aiwr. Indic. met één enkel woord uitdrukken. Maar de Keda-duitfcher gebruikt in Aclivo de hulpwoorden: ik heb, ik had, ik zou lubben, ik zal, en in Paf tv. tk word, ik werd, ik zou zyn, ik zal worden Alle deeze hulpwoorden moeten dus in 't Latyn wegblyven B V jcnpji, niet habeo fenptum ik heb gefchreeven, enz. a)\ Habeo dsmum emtar.i, hertim cultum 'beet niet- ik heb een huis gekocht een tuin aangelegd, maar ik heb een huis, welk ik gekocht (niet geërfd enz.) heb; eenen tuin, dien ik aangelegd^ heb, ol die reeds aangelegd is; verders habeo pecu. mam foTutam heet niet: ik heb het betaald, want dan heeft men het niet meer, maar dat my van een' ander betaald is geworden. —- Hier-moet derhalven i) het denkbeeld van hebben zyn, 2) het participium den modus, den grond aanwvzen van waar men het heeft. ' ' ,/} H«rCl by2.ond«„neeft men de hulpwoorden by fommijn Verba Neutra m 't Nederduitsch op te merken, en dezelve in 't Latyn toch niet uit te drukken, B. V. ik ben gegaan, (/r/)niet fum itus enz. ° b ' V"Jmel O De Nederduitfche Verba auxiliaria, ik had, zou hebben enz moeten d.kw.ls om de welluidendheid van haar HoofdVerbum gelcheiden worden B. V. ik heb veele weldaaden van u ontvangen. Zulke afgeleidden IMp-Verba moet de Eerstbeginnende met haare Hoofd-^-^ verbinden , om in 't Latvn het Z^fTPmr1 tr,ff Doch a,s dit ^evo,lden «> dan zee men het Latynfche Verbum gewoonlyk het laatst Doch wanneer de duidlykheid of nadruk het verëifchen, zo kan het ook In t begin en in 't midden ftaan. d) By de Koppelwoorden dewyl, nadien enz. ftaan de hulpwoorden het laatst B. V. dewyl gy gefchreven hebt. Dit moe£ den Eerstbeginnenden niet in de war helpen won) ^/ibV di° aCh/er clkandere» i» g*ly>e tempus ftaan , word het Verbum auxihare maar éénmaal gezet, maarzoet bv t k Verbum verdaan worden , B. V. dewyl my God wfchas-pen verlost en behouden heeft, voor — gespen óef\l 1 .bfhl0uden heeftJ Daar «» Mnen Eerstbeginnenden worden. y Zle" ' * ^ hetZelfde tem*us moet *fh ¥' DS f^ftelde Nederduitfche Verba B. V. broken gefcheiden,^ B, V. uwe les op. Hier laate men dra Eer«,  12 Zonder reden verdachte Belgicismi Eerstbeginnenden alles behoorlyk fatnen lezen, en ten dien eindc'zich den Infinitivui voordellen. • B. Zonder reden verdachte Belgicismi en fpreekwyzen. §. 34. AUn, by is a. (het fac totum) omnia eft, (plw iniur.i vaiet prina fatum obtïnct apud Regem , apud Priuctpem.) jl \e vroeg nimis mane, dikwils tiimts Jaepe. « « Bloot, de blooce naam nudnm nomen , onder den blooten Hemel liggen cubare fub nudo aethere, de bloote degen im- dUBCofen, zo dat er niets boven is,ut ni':ilfupra,byzonder wanneer ik den Sufertativui omfchryyen yti: , „, Breken, de Hitte breekt, frangit fe calor, de trouw fidem frangire. Buiten (zonder) jok extra jocum. ■ - By, hy is niet by my in huis apud me don» non eft, hy is by Plato'opgevoed apud Platöv.em eft educatus , hy is niet by zich zeiven apud fe non eft, by Cicero apud Cicemum, het ftaat by faanï mv niet non flat per me (maar niet apud me.) V -6 Dal kan ik verzekeren , dat ik er nooit iet van gezegd Web , hoe confinnare pofum , me nihil unquam de hac re dixijfe. _ f^Z Deuken, op de Nakomelingen cogitare pofteros, anders pofte- rorum ratiönem habere. Doen , iemand goed fac'ere alicui hona, eene reize iter, een aanval impetom, melding mentiönem , belofte, promifum , geweld vim, gelofte vota, iemand kwaad alicui malum , een uitval enz. zo doen , als of men facere met den Accuf. en Infinitivus Üplt. §. 37.'De één en de ander unus et alter. ^ Eisen met eigen hand propria manu, insgelyks propriis oculis proprio Marte; doch Cicero zegt mea ipfius, mea manu,, fua manu., fuo Marte, en Terentius hifce ocnlts. § 38. 39. Gaan; dat zal u zo niet gaan non hoe tibi ftc abihit , ma'ar niet tranflbit, voet ire pedibus, goed, beter ■ bene melius, de tyd .gaat heen tempus ,t, zo als nu.Je weken gaan ut nunc res eunt, de zaak gaat beter, begint beter te gaan fes it melius, ineïpit res melius ire, het gaat alles te boven, /«per omnia eft. Qa_  Zonder reden verdachte Belgicismi, 13 ■Gaven , genioeds, geluks, ïiatuur-gaven dona animi, fortiZVae, nafürae.' Geven een raad, !:ns, flag, antwoord dare cortfijium, ofculum , iet urn, refponfum, te drinken, te eeten, te dragen, d. bibere , edere , ferre , een Boek uitgeven dare librum foras, anders edere, emiture in lucem librum, dare librum in publicum , een getuigenis teftimonium , kus op kus fuavia j'uper fuavia, geef fchielyk de kan rond, da cito cantharum circum, goede Woorden bona verba. Goed, een goeddeel bona (magna) pars, een goed vriend, dichter, moed bonus anucus, pi'è;a, animus, een goede vrede, hoop bona pax, fpes, een goede voorraad bona copia, een goed, kwaad geweten bona, mala confeientia. Groot, een groot liefhebber amator magmts. §. 40. Hebben, iemand lief- hab're aliquem ca rum, den fyd tempus, de koorts febrim, een werk onder handen, opus int et in anus, iemand om zich circa fe aliquem, hoop fpem, by de hand ad manum , toegang tot iemand adttum ad afiquem , aanzien, zorg, vrees, weinig, magt, iet bekend, uitgevorscht auüoritatem , curam, timorem,paruin , vim, fufpiciönem , aliquid cogmtum, exploratum, iet voor oogen aliquid ante caïlos, wat hebt gy te zeggen ? quid habes dictré? bezigheden, negotia, eenen goeden uitgang boiuivi cxiium , de gewoonte confuetudtnem, een einde f.nem, geloof hebben op iemand fidem alicui (maar niet in aliquo) de zege in handen vicloriam in manib'is, drie voet in de breedte tres pedes in latum, iet in gebruik aliquid in ufu, in handen aliquid in mambus, eene verbindtenis focietatem, twist onder elkanderen controverfias in!eiJe enz. Hoe fchielyk quant mox, hoe verre quant longel Houden trouw, geloof tenere fidem, wacht excr.bias, zich flii honden fe intra plentium, in filcntio , het lagchen rifum ,■ maat in eene zaak modum alicujus rei (in aliqua re,) dat men belooft, moet men houden quod premiferis , tenèndum eft voor fervandum, praeftandum eft. §• 41. In vreugde dén dag doorbrengen in laetitia dient degere, in groote armoede Herven in magtia pauper 1 at; decedèt-e, in 't begin , naamlyk der Schepping in principio of a principio of" zonder a , initio (principio) rerum, in 't korf van eene zaak Smeken, infümma, doch Cicero geraeenlyk qwd m ilta ? quid plit'  14 Zonder reden verdachte Belgicismi. plura? quid quaeris &c. in zyne jeugd in adolefcentia , in pütritia, doch gèwoonlyker adolefcens, puer. Is, het is niets nihil eft, dat is wel iet eft quidem hoe aliquid, de zege is in onze handen viclpria eft in manibus noftris, dat is voor my hoe eft pro me, dat is my met hem gemeen, mihi eft cum Ulo commune, zo is het menschlyk levenfic (Ji. e. talis) eft vita Humana, dat is in den Brief hoe eft (legitur) in epiftola, ik ben wel, kwalyk, wat beter, wat erger, bene, melü uscule-, pejuscitle mihi eft. §. 42. Komen, in vermoeden ventre in fufpiciönem, ten einde adfinem, in verachting in contemtum, in gevaar, in pcricuhtm, inden uherften nood ad extrema, iemand te hulp alicui in (ad) auxilium, in den mond, in buccam, voor in os, in iemands gunst in alicuius gratiam et favorem , in de handen in (ad) mams, in den zin in mentent, in iemands- magt in poteftatem alicujus voor cadere in a. p. in de mode in moren:, op een discours in fermoncm , in haat in odium, in nyd , in invidiam, in bloedvriendfchap in affimtatem, in gewoonte inconfuetuduiem, van woorden tot flageu a verbis ad verbera , tot groot geld* ad maxtmas pecunias, iemand onder de oogen alicui fub oculos, te fcheep navibus, de dag, tyd komt venitdies, tempus, de zaak komt tot den ftryd, tot verdrag vetiit res ad certamen , pailionem , tot het uiterlte ad extremum perventum eft. Koopen goed, (legt, duur, goedkoop emere bene , male , vili pretio, magno, parvo prctio. §. 43. Leed, het is my leed, dat dit gefchied is, dolet mihi, ook doleo, hoe faclum eft'e. Leggen den grond, pottere fundamentum , bezetting in eene plaats praefidium in aliquo loco, de wind gaat leggen penit venlus maar zonder fe, uit de handen de manibus. Leiden , een aangenaam leven ducere vitam fecundam. Leven, van brood leven ytvere (de) pane, voor zich fibi. Loop, de L der zaaken curfus re rum, de levensloop curfus 9itae , de 1. der zon folis, van 't fchip navis, der ftarren ftel* larum, zynen loop (koers) ergens heen richten curfum dirige- . re aliquo. Lyden, ik wil, ik kan het niet lyden, non patiar, non posfum pati, de zaak lyd geen uitftel res non paiïtur dilationem, myne waardigheid lyd het met non patitur dignïtas mea. §. 44. Maken, vnendfehap factre amicitiam, zich eenen goe--  Zonder reden verdachte Belgicismi, ïf den moed animum, bomim fibi, een gedicht carmcn , tot burger civcm, zich ryk fe divïtem, locupletem, een onderfcheid difcrTtnen , een begin initium, een einde finem, bekend notum , niet lang non longnm , eene redenvoering oratiomm , vrede pace m, hoop fpem, wind ventum, woorden verba, onkosten , zich geld fibi pccuniam, arm pauperun , een Testament teftdmentum , buit praeda;, een boek librum, zich vrolyk ƒ& hilarem, vuur , iemand verdacht aliquem fufpi Clum , in¬ druk imprffiönem, iet duidclyk aliquidperfpicuum , zich groot /è magnum, iemand vrees alicui timorem, iemand warm calêfacere aliquem h. e. vexare, angere, wat zullen wy met deezeti man maken (doen) quid hs-c homine faciamus , iemand iet bekend alicui aliquid notum, eenen naam nomen enz. Mengen, zich in vreemde handelingen immifcëre fe aliênis negotiis. Met de moedermelk iet inzuigen cum lacle nutncis aliquid fugere. § 45. Nemen in handen fumere in manas ,. iemand -zich tot Richter fibi aliquem judicem, zich tyd tot iet tempus ad aliquid, ook fpatium , eetT voorbeeld aan iemand fibi exemplvm ah, de, ex aliquo , geneesmiddelen mcdicamentum, ik neem my dat niet aan, dat ik &c. non hoe mihi fumo, ut &c. voor non tantum audeo. Niets, minder dan niets minus nihilo. §. 46. Om iemand zyn circa aliquem cffe. Onder weg inter vias, ons inter nos, beding fub ea conditione. Openen, iemand zyne gedachten, mecning aperire alicui cogitatfones faas, fententiam finarn, eenen Brief epifiolam , een fchool ludum, maar niet aperit fe coëlttm , terra voor difcê- dit coelum, terra. Over tafel fupra menfam , de maaltyd inter coenam , het 'één over het ander atia fuper alia , over de duizend fuper mille, de één over den anderen alius fuper alium, alii fuper alias, voor alius atque alius &c. Overgeven zich aan de Wysgeerte dare fe ad philofophiam. §. 47. Tegen zyne natuur, wil iet doen contra natüramfuam, contra volüntatcr.i faam aliquid fat\ re. Ten zelfden tyde ad id tempus, doch gèwoonlyker eo Qillo') tempor e , tot dit ad hoe, wille fpreken advo'untatem loqui, iemand te voet vallen ad~genua f. pedes 'alicujus proeidtre. Geld tot de Brui-  ï<5 Zonder reden verdachte Belgicismi. Bruiloft geven argentum dare ad nuptias. ' Toeftand der zaaken flatus voor conditio rerum. Tqonen zich wel oftendcre fe bene. Tyd, de jyd gaar heen tempus it, de tyd gaat uit exit, de tyd' lyd het patitur. - §. 48. Uitbrengen (iet onder de menfchen brengen) eferre foras aliquid, anders in vulgus eferre. Uitgaan uit iemands mond cxire ex alicujus ore, het lot is uitgekomen , fors exiit. §. 49. Vallen, in eene ziekte eadere in morbum. Van verre de procul, onvoorziens de improvTfo, het begin de principio. Vergelyken zich met iemand aequiparare fe alicui. Vcrkoopen goed, ilegt &c. vendëre, zie koopen. Verliezen zyn' Proces caufam fuam amittere. . Vermogen zeer veel by iemand pofe plurimum apud aliquem. Vervullen de belofte implere promifum. Voor de deur zyn ante januam efe, oogen hebben habere ante oculos, alles ante omnia. Voortkomen provenire van Boomen , Planten. §. 60. Wat Ccheeli u quid tibi eft? is het? quid eft? zoudtgy Zyn ? quid tu efes ? Weg, ga uws wegs vlam tuam abi. Weiden zyne oogen oculos fuos pafcere. Werpen een-oog op iet oculum rei adjicére. . Willen iet van iemand veile ab aliquo aliquid. Winnen het fpel ludum vincere. §. 51. Zetten hoop vertrouwen op iemand ponere fpem , fiduciam in aliquo, iemand over het tuighuis aliquem fuper armamentarium, wy willen (lellen ponamus. Zeker (veilig) een z. plaats, weg, zee tutus locus, tuta via, tutum mare. Ziekte (eene) krygen morbum nancifci. Zitten het kleed zit goed, veftis bene fedet. Zo, niet zo heel lang daar na, non ita multopojl. Zon, in de z. in de zonnefchyn gaan in fole ambulare. Zyn in leven in vita, in droefheid in luclu, in gevaar in pcriculo, in veiligheid in tuto, by zich zeiven apud fe, (voor praejemi animo efe), niets nihil, in hoop in fpe, in gewoonte in ufu , op de jagt in venatione, in dienst in minifterio, in vree; in timore, iet aliquid, van iemands gevoelen fententiae alicujus, ergens oorzaak van/« caufa, op reize;'« itinere, in iemands fchuld  Wasre Eeigicis:ni en BarbarimU i? JVhqld\ in aere alicujus, in verwachting in exfpeBatione , by da band fub manu, ad manui'; in de wapenen <« «/•»;«, in eere in hmore, om iemand circa aliquem , in uwe, onze, Gods hand in manu tua, noftra, Dei voor poteftate, by iemand apud aliquem, in dwaling in errtre enz. C. Waare Belgicismi en Barbarismi. §. 52. Aanmatigen zkh veel arrogarli fibi multum, multum fibi j'umere, praefurmre. Aanzien, ten aanzien der vriendfchsp «tf/dtó refpefhi &c. Afbreken de rede <»- praecidere fiermoncm abrumpere ƒ Afioopen, .de zaak is kwalyk, goed afgeloopen, ra pra/fc* re cf^f, ?x fententia res ev'enit, res male gefia eji, abivit res bene, male. Afleggen eene rede habere deponere orationem. Afmaaien, iemand (naar zyn gemoed) imagincm confiuetudTr,is atqne vitae alicujus exprimu-e,beteï dandepingere aliquem. Ander, de ééne mensch haat, bemint den ander homo bomt tiem f amat, odit „ homo alterum &c. Scheller Spraakk. Eladz. 240. 3) Appetyt naar fpyze appétentta appetitus cibi. Arm, de wereldlyke Magifiratus, bmchium fecuiare. Audiëntie iemand gevenaudimiamfaceri dare alicui, attente benigneque audire aliquem, by iemand hebben fermmis adpturn ad aliquem habere , cui patct adïtus ad aliquem , audientiam apud a. habere. > 53- Beginnen hy heeft eerst begonnen , me prior in^Rt, nxae autor fuit, primo incepit. Begrypen ik kan niet b. hoe &c. non pojfum intellig^ere, comprehendere quomodo &c. ö Behoren, het Boek b.my ,j? w eft faétum. Binnen een uur &c. intra horam, infra &c. Binnen gaan , dat gaat in 't huis binnen domus hoe capit, latrat hoe in domum. Blyven in een treffen cadere, occidi, pertre in proelio, manere &c. by zyn opzet ftare in propoftto , propoüti tenacem efe, manere apud &c. by zyne voorwaarden ftare conditionibus, hy is zitten gebleven fé'aere perfeveravit, manfit fedens. Boos hy word ligt b. in iracundiam praeceps fertur, iiafeitur cito. Blootftellen , zich aan 't gevaar oferre , objicere fe periculis, ad're pericula , exponere fe periculis. Breken het ys (een fpreekwoord) facem alicui praeferre, b. dan glaciem fcindere, frangere, iemand het hoofd b. cogere aliquem in ordinem frangere alicui caput, en als eene bedreiging caput alicui diminuere, maar niet frangere. Brief eenen toemaken, openen epiftolam obfignare , vincula epijïolae laxare, litteras ciaudere, aperire. Bruilofts dag dies nuptiarum folemnitatibus dicatus , dies nuptialis. Doch gped is nuptialis coena, nuptiale murws f. domm. v Buiten iet van b. leeren in memoriam aliquid redigere , mewarïae mandare, beter dan memoritcr aliquid difcere. §. 54. Cautie Hellen cavere de aliqua re , fidem praeftare, cautioaem facere, fiftere. Con-  Waare Êelgkismi en Baruarisini. 19 Conditie lieden van conditie viri ampliffïmi, homines conditione. Condölèeren iemand jWvné declarare alicui dolorem , condolere alicui. Commisfie iemand eene geven committere, dare alicui meet* uw, commiflïonem a. d. eene op zich nemen recipere mandatum J. partes aliquas. Confuus iemand maken aliquem percellere, zich confuhdeereu confufe agere -, loqui, confundere fe. . Cfie van een' Brief epijfolae exemplum , f. exemplar, copia &c. r ' Cureeretneram&medianam aegro adhibïre, adhifere curatit nem,,b. dan curare aliquem; want curare Haat alleen bv corpus of morbus, of als ervan gencesheeren en zieken gefproken word. 5J- Daad, iet in de daad bewyzen praeflare aliquid re tpja, & exitu , erfeflu. 1 Dag, voor dag a\te lucem a. diem, dit heet immaturo tem. pore. Dank by iemand behaalen gratiam intre ab a. of atud a gratiam mvenire apud.aliquem f. in alicujus oculis. Daarmede het ftaat daar even zo mede eadem prorfus ratio eft hujus rei, cum hoe &c. Zfewte in zyn hmfecum in animo, incorde, over iet dealiqua re- fuper &c. ik denk er niet meer aan ofenftonem depolui, non recordor amphus. r Diaeeren iemand een brief in de pen ditJare alicui epifljIZLu.^1™™' in CRlamum' f d' a' Villam caïamo excipi- Doclor, zy laaten den D. haaien medïeum doftorem arcejfi jubent. D. worden DtSöris honores rite & more majörum imfietrare, prorooveri in Doftorem, iemand tot D. Magifter maken renuntiare aliquem. in Doftorem, Magiftrum &c. JDooi, ten D. verwyzen damnare capite f. capltis, ad mor- Dooden zich zei ven confcifccre fibi mortem , fua ipfius manu mtenre, gèwoonlyker dan fe ipfum occidere finterficére. *'wille alii zie * 2, £aa.  ac Waare Belgicismi en Barlarmiu Duuren, uwe gedachtenis zal lang d. memmam tttam estkU pient omnes anni confequentes, memoria tua longe durabit. §. 56. Eén of twee unus ei? alter , unus aut duo, unus & fecundus, nog ééns etiamtmm unum beter dan unum adhuc, hec één uit het ander aliud ex a.'io; aliud fuper aliud b. dan unir.u ex alio. Op den éénén tyd vrolyk, op den and?ren bedroefd, alias laetus, alias triftis, unO tempore laetus,alio triftis, een pond unius librae pondo ,. unum pondo. Pondo heet in Singulari gewigf, in Plur. zegt men; qi'-ot pondo? Cent urn pondo. De één na den anderen finguli difëedunt, unus polt alterum exeunr. Eenige honderd, eenige honderd duizend aliquoties centum, aliquoties cenüna millia , aliquot centum millia. Scheller Spraakkunst Bladz. 4c. 3. Eénniaal nog den uo, rurfus, adhuc femel, nog ééns zo veel alterum tantum, adhuc femel tantum , niet ééns (maar meer■ vnaals) non femel, ne femel quidem, het welk heet met eéns gezwegen &c. ééns voor altyd femel & in perpetuum , femel pro femper, wanneer zal het ééns gefchieden, qftando tandem futurum eft, q. femel net? Eere, iemand de laatfte eere bewyzen , fungi Juprëmo in aliquem officio, fupremum officium erga aliquem celebrare, honorem ultimum alicui cxhibere. Eerst komt gy nu eerst nunc demum renis? nunc primura venis ? Einde, op het e. des briefs , boeks, in extremis litteris, in exti~.ua epiftolh, in ext'mo libro, ad calcem Ubri, gewoon!, dan in fine litterarum , libri. . Eindigen, de oorlog is geëindigd bellum eft confeiïum hmtum. Erve manlyke Erven nalaaten virtlem féxuni relinquere, haeredes mafculos r. - Eeuwigheid, dat zal in eeuwigheid niet gefchieden. mmquam hoe fat j-fa (omnem) aeternitatcm , in aeternum non fiet. Dus ook ab aeterno hoe non ett fatfum in plaats van nunquam hoe faclum efl. Not. Doch men zegt goed: in aeternum, in omnem aetermtatem, in omuc aevum, in perpetuum, ab, ex opmi 'aeterm- tate. . Even zo goed, veel tantundem, totidem , acque bene, multum atque M §. 57. 58. Gaan, van zyn recht afgaan de furefao concedere, ire a jure fuo , te fcheep confeendere, (in) navcm, ire ad u. te gronde dilabi, pejfum ire, ire ad imeritum, uit iemands oogen  Waare Belgicismi en Barbarismi. zx 'abire e confpectu, auferre fe ex alicujus conf. ire ex oculis alicujus, uit tle zon abef'ea fok, ire ex fole, op eene plaats co»ferre fe aliquo, je recipere in aliquem locum, ire in locum aliquem , over irraat ^prodire in pubRnjm, ire fuper plateam, ga ia vrede cum bona gratia te dimittimus , vade in pace, in zyn tiende jaar agei e annum decimum, ire in &c. Geen nullus moet nooit van twéé gebruikt worden , maar venter. Geern, hy wil geern heerfchen affeclat imperium, vult libenter regnare. Geld, met baargeld betaalen, voor b. geld koopen argentum numeratum folvere, pretium rei emtae rcpraefentare, promta pecunia folvere, cum p, pee emere, baar geld p.praefens ,numerata , contenta zie valach. Geleegen , het is er anders mede gelegen , res aliter fe habet, fecusfe habet cumillo, insgelyks res ita fe habet r. perinde fe habet zonder cum. Scieutiae ita fe habent, res fe habet cum fcientiis. Gemeen een gein. man homo de (ex) plebe, vir communis. In 't gemeen gencralim; üniverfe, in genere. Gefchapcn, zo is 't met de zaak gefchapen res ejl talis, fic fe habet, haec eft rei ratio, natura, ita comparatum eft cum hac re, naar tyds gefchnpenheid, pro. tempore, pro ratione temporis pro quaütate temporis. Gelid, de gelederen by de Soldaaten ordïnes membra. Geluk, ik wensch u geluk met deeze zaak hanc remfelictter tibi evemre cupio, opto tibi felicitatem ad hanc rem. Geven iet in bewaaring deponére aliquid, alicujus curae & cu- ' ftodiae mandare, dare aliquid culïodiendum, zich te kennen fe alicui indicare , dare le cognofcendum , zyn gevoelen dicere fententiam, dare, zyne dochter eenen man collocare filiam viro (in matrimonium) dare filiae virum, geld op interest dam pecuniam ad uj'uram , focnori. Geweten, ik maak er een geweten van hoe mihi religio eft f. religione vetor, confeientiam mihi facio, zich geweten maken iet te doen, religionem fibi non ejfe, qno minus &c. confeientiam fibi non facere aliquid facieudi, ik kan dit met een goed g. doen hoe bona mente , bona voluntate facere pojfum confeientia b. hoe p. f. Gezigt, iemand in 't gezigt pryzen laudare aliquem praefentem, aliquem coxam, in os, in faciem. E 3 Ge-  22 • Waare Belgicismi en Barbarismi, Gezond liy is weder g. geworden convaluit b. dan famis iterum fiaélus eft. Groot een gr. baard barba polixa, promifta major, een groot (lang) man vir longus, magnus die heet beroemd, een groot eerambt bekomen altum honoris gradum afeendere , magnum h. gr. accipere. Goed, het is goed Latyn bene latmum f. bona latinitas eft , bonum latinum eft, goeden dag, g. avond fialve, ave, f. vale bonus dies, bonus vefper, het fcheen my goed , pc mihi vifum eft, hoe mihiplacebat, videbatur, bonum mihi videbatur, goed nieuws laetus, bonus nuntius, bona nova. Goederen, de goederen deelen hereditatem aciïre, cernere, bona dividere. Gunnen, iemand een ongeluk voluptatem capere ex alicujus wialo, favere alicui malum. §. 59. Hand, aan iemand de h. leggen, manum in aliquem intentare, vim adferre gew. dan manum alicui injicere. Hart, iet in zyn hart denken cogitare aliquid fecum f. cum animo , in corde fuo, hy heeft het hart niet, dat hy dat doet anïmus ipft deeft, deficit ad hoe faciendum, cor non habet, ut id faciat, van h. beminnen ex animo cordialiter amare. Hebben , iet in groote menigte habere alicujus rei magnam copiam, alicujus rei copia adfiuerc , habere aliquid in magna copia, eene goede, verkeerde, flegte gedagten van iemand, bene, perpïram, male de aliquo exifiimare , k. bonam , fialfiam, malam opinionem d. a. goeden wind ventis uti fiecundis, h. bonum v. iemand voor de gek houden aliquem pro ridiculo & oblectamento, h. a. pro ftulto , iet geern deleclari aliqua re h. a. libenter, eenen goeden uitgang bene & feliciter evenire, profipere evenire, h. bonum exitum ,kinderen by iemand liberos ex (ah) aliqua fiuficipere gew. dan h. I. cum aliqua, hy heeft niets te verliezen homo eft fine pigrwre, finelare, habet nihil ad perdendum, heb geduld met hem fer eum patiënt er, fatienti animo, habe patientiam cum eo, hy heeft een Hinkenden adem anima ejus foetet, fpiritum malum habet, wat hebt gy voor eene ziekte quis te morbus habet, quid morbi habes qualemmorbum habes? Helpen iemand tegen eenen anderen adefie alicui contra aliquem bet. dan juvare aliquem contra aliquem. Herinneren , iemand iet h. monere aliquem alicujus rei, de aliqua re, ad aliquid ; maar men zegt goed hortari, cokor- tari, aliquem od aliquid. Zie Bladz. 108, Het-  Waare Belgicismi en Barbarismi. 23 Hetzelfde, het is my hetzelfde, of gy myn vriend of vyand zyt, amicitiam tuam atque inimicitiam jtixta exiflimo ; idem mihi elf, live fis mens amicns five iniraicus. Hierna, lang h. longh intervallet, fatis Ion go intervallo poft, gew. dan longo tempore poft, dia poft. Hoe, veele (weinige) gelooven dit toch wel ? quotus quisque hoe credit, quot &c. hoe veele zyt gy'? quot eftii? quot funt veftrnm? A. wy zyn mee öns tienen nos fumus decem , noftrum funt decem. Hoe veel mylen zyn er tot aan Hannover ? Quot milliaria Hannovera hinc diftet? abeft? ber. dan q. funt milliaria usque Hannoveram ? hoe veel geeft gy voor tafel, Woo. ning, onderwys qitanti coenas? quanti babitas? quanti doccris? quantum das pro coena, pro habitatione, pro inllitutione. Hoed, den h. afnemen, opzetten caput aperire, operire, pileum deponere , imponere. Hoofd, hy heeft een hoofd voor de ftudiën eft ingenio docili f. capeffendis artibus et fcientiis accommodato, caput habet ad fiudia , iemands h. volgen infervTre, pendere ex arbitrio alicujus, caput alicujus fequi, de hoofden by een lleeken conferre capita, loqui inter fe de re aliqua, capita fumul tradere , conjungere. Hoopen , ik hoope zie Scheller Spraakk. Bladz. 236. R. 17. Houden, iemand in eere in honöre aliquem hafere, tenere , bruiloft, een veldflag , nuptias celebrare, commitiere , edere , facere proelium, tenere &c. den koop v\e\abire ab emtione, non tenere &c. herberg exercere cauponam, tenere &c. hoenders, paarden alere, veel van zich plurimum fibi arrogare, inani tumere fuperbia, plurimum de fe tenere, houd het voor u ferva hoe tibi, tene hoe pro te, iet voor eene groote weldaad beneficii loco aliquid r.umerare, reportare aliquid pro magno beneficio. Hulptroepen , auxilia f. auxiliaria arma , copiae fubfidiariae, cop. auxiliatrices. §. 60. Illumineeren, een beeld (afzetten) inducere vivos colores piêlurae, picluram coloribus diftinguere, p. illuminare. In zyne afwezendheid, tegenwoordigheid, Ulo abfente, praefente, gew. dan in ejus abfentia, praef. in onze dagen noftra aetate, viemoria, in diebus noliris, in alle onderdaanigheid deiniffe ac fuppliciter, in omni fubjeclione, fubmilïione, Inbeelden zich veel multum fibi tribuëre , adfcribëre m. fibi imaginari. Inhoud des Briefs argument urn, fumma haec eft, tenor Ui- terarunu B 4 In-  24 Waare Belgicismi en Barbarismi. Infiandigst bidden enixe (obnixe) , etiam atque et'mm r». gare. §. 61. Kennen leeren perfipicere alicujus ammum , none difcere aliquem; Ik ken de kunst fcio hanc artew. , poffura. &C. Keer en, een kleed vcflem vertere, togam interpolare. Keuze, iemand de k. laaten optTonehi dare alicui gew. dan eleclionem facere alicui. Klein zyn humili effe ftaTura , parvum effe. Komen, van daar komt het, dat&c, hincfit, ut &c. hinc venit, ut &c. hy is zo ver in de geleerdheid gekomen, eo docirivae progreffus eft , procejftt, provenit, tam longe pervenit in doétrina, iemand voor de oogen k. in confpeclum alicujus venire , venire alicui ante oculos. Kruis, veel k. hebben incommodis confiic7ari,calamitatead* ftigi, crucem multam habere, zyn k. geduldig dragen incommoduuu fuum ferre, crucem &c. Kroonen , iemand tot Koning alicui diadêma imponere, infigne regium captti alicujus impon. coronare aliquem in regem, ten minsten zonder in. Krom, een krom gefchreeven brief litterae, epiftola vacilldfitibus Uiierulis , curve fcfipta. Kryg voeren helium gérere, ducere, dit heet rekken, een inJandfche kryg b. inteftinum, domeftfcum, htrinfecus. §. 62. Land, te water en te 1. terra marique, & mart & terra, aqua & terra. Landen, het fchip landt navis appellftur; appellit. Lang te vooren, multo ante, multum autea, het is langer dan een week, zeven maanden amplius eft una hebdomade, — feptem menfes, of hebdomas eft Êf eo diutius, feptem m. funt eo amplius, dimius eft quam, una feptimana &c het is lang,dat &c. diu eft, qüuip &c. longum tempus eft, quod &c. het is te lang, om alles te zeggen longum eft, omnia &c. gew. dan nimislongum eft &c. lang hierna longo intervallo, fatis longo interval, to poft gew. dan longo tempore poft, diu poft. Laaten, laat het gaan, zo het gaat quiefce, ne quid turba, nihil move, fine vadere, ficut vadit; laat my gaan fine abeam, mitte me abire, laat my dit boek zien da videndum &c. permittas mihi videre &c. laat my weten fac me certtörem , mitte me fcire, de hitte laat af calor fe 'frangit, finit calor, God laat zjch niet befpotten Deus non paiïtur fibi iliudi, finit D. fe non illudere, laat my zien, fpreken fine infpiciam, /me me loqui, mitte me videre, loqui. l.ee*  Waare Belgicismi en Barbarisme: 25 Leenen, iemand geld, dare, alicui pecuniam mutuam , bet. dan mutuo dare alicui pecuniam, van iemand p. mutuam fumëre ab aliquo , mutuari pecuniam , bet. dan mutuo fiimere p. ab aliquo. Leggen, de taatfte hand aan iet perficére, ab folvere aliquid, fa/ligium operi imponere, extrêma manus accefftt, gew. dan imponere fnpremar.i manum alicui rt i. Lesfen geven ludum Jcholam ape: ire, lecliones dare; leSlio beteekent het lezen , daaröm zegt men ook niet geern fiudêre leclioni , difcere leêiönem , recitare l. &c. Leven, het leven laaten mortem oppeiere, vitam finere, naar eens anders wil 1. vivere ad alieriusarbitrium, non adfuum,— fecundum alterius voluntatem, in vrede l.tranquille vivere, otio perfrui, v. in pace, tusfch-en vrees en hoop 1. inter fpem c? defperationein haefitare, v. inter fpem & metum , levens zat zyn naturam expleviffe falie tate viveudi, faturum efle vitae, de levenswyze vitae ratio c? cmfueiudo , vitae inflitütum,genus, confuetudo bet. dan v. modus. Ligt, dat is ligt in te zien res factie intelligitur , res facile eft intelligenda. Liggen op het uiterfte 1. ammam agere , fpiritum extremum ducere, in extrerrtis elfc, jacere. Lugt, goede, kvvaade aer pur'us & tennis bonus, a. falübrls, gravuas coeli, coelum crajfum & nebulo'fihi, aë'r malus. Lyden fchade, verlies damnum capere , accipëre , jactüram facere gew. dan pati damnum, detrimentum, jaciiiram. §. 63. Maar , indien maar dumuiódo gew. dan ft modo. Maat, de maat van iet nemen mctïrl aliquam rem, accipere menfuram alicujus rei. Maken, maak my een weinig plaats concëde mihi fe dis tuae aUquantulum beter dan fac mihi parvum locum; zich een goeden dag (goed ,cier)" maken relaxare animum £? dare fe jucunditaii, facere djem bonum, een kruis Jgnare fe cn/ce, f. crucem, iemand gehaat, in invidiam aliquem vocare , invidiofuin aliquem facere. Majoor, Stads-M. zyn prarfectum urbis elf-, civitatis maiorem efle. Maal, voor ditmaal nunc, hoe tempore, vice hac. Mm, zie geven. E 5 Mee.  26 Waare Belgicismi en Barbarismi. Meening, zie hebben. Met God juvante Deo,, cum Deo, den dag prima luce, curr) mane, naame, oorlof, den tyd, groote zorgvuldigheid, traanen , nominatim, cum nomine, bona venia, cum permiffione, progrefu aetatis, proeedente tempore, cum tempore (in tempo: e • is goed, en heet ten regten tyde) magna cura , lacrimis gew. zonder cum ; de zaak is anders met hem gefield res ejus aliter fe habet, aliter fe res habet cum illo, ik ben goed vriend met hem firn ei amicifnmus, eft mihi familiariffTmus, amtcus bonus cum eo ferm, zy Ipreken met elkander inter fe , fecum loquuntur, het is met my gedaan aclum eft de me, mecum, hoe zal het methem gaan quid fiet illi, cum illo. Medebrengen, breng dat boek met u mede adfer, confer tecum librum. Medeleden met iemand hebben vicem , cafum alicujus dokre , condolere alicui. Middel, een m. tot geleerdheid via ad doftrinam , reraedium doélrinae. Mishebben, als ik niet mis heb nifallor., nifi me fallit animus, fï non erro (me). Moeders broeder avunctllus, matris frater, Moeders zuster ■tnatertera. Moeilertaal, lingua vernacula, patria, materna. Moeite, met geringe nullo, fine negotie, parvo labore. JUynentwege per me, propter me. §. 64. Na, met fleenen naa iemand werpen jatlare in aliquem lapldes , jatfare lapidïnus poll aliquem , naar Cicero ex fententia Ciceronis, fecundum Ciceronem juxta Ciceroncm , n. billykheid aequis conditionibus', juxta aequitatem, n. den regel fecundum juxta reguhm, n. den wille Gods ut fert Dei voluntas, juxta &c. Namiddag, na 'weinig dagen' a meridie, paucis diêbus poft, paucis abhinc diebus gew. dan poft meridiem &c. doe n. uw welgevallen pro arbitrio tuo agas, age, quod tibi commodum eft, ad beneplacitum tuum agas, n. wensch ex fententia , ad volunfatem , ad votum. Naam, den n. van iet hebben nomen capere , dticere ex aliqua re, gew. dan «. accipëre ab a. r. den blooten naam na fok nomïne, nomine tenus. TV. tenus (laat alleen op eene plaats. Nemen, iet over zich fufcipere, accipëre aliquid fuper fe, in fe transferre, eenen man, eene vrouw, nubëre marïto, duceTe uxörem , accipëre &c. iemand tot getuigen teftari aliquem bet.  Waare Belgicismi en Barbarismi. 27 -bet. dan accipëre , imphrare aliquem teftem , argwaan duci% induci fufpicione , fumere &c. den wil voor de daad voluntatem habere pro faclo, fumere &c. Nemen, God of iemand tot getuigen teflari Beum, aliquem bet. dan accipëre Deum, aliquem teftem. Niet, doe het niet ne gew. dan nonfacias, het is niet nodig, dat non eft, nihil eft, quod gew. dan non eft opus, quod, non oportet, ik heb het niet geern gedaan, imprudens fcci, ftulte& incaute egi, non feci fponte ; fponte ftaat tegen over coacle, niet ééns ne quidem, non quidem , niet ver van ons in proximo non proctil a nobis, ten minsten niet in profa, maar niet non autem gew. dan non vero, doch nee en neque hebben liever vero dan aulem. Not. Neque enim, nequ^enim eft, nihil eft enim zyn gew. dan non enim , nee enim eft, nihil enim eft. Nieuw, iet op nieuw beginnen denuo, ex iniegro aliquid inchoare, de novo aliquid incipere. Nog, en wat nog meer is , quid? quod , & quod adhuc plus eft. Nu, van hu af ab hoe tempore a modo , a nunc , voor mi pro Jeniporis ratione, pro nunc. %. 65. Of, na an of aut moet niet vel, maar aai ftaan , zo als na neque weder neque, en niet aut. Omgang, met iemand hebben multum uil aliquo, frequentem effe cum aliquo, converPationem cum aliquo habere. Omftandigheid, men moet de o. des tydsgadeflaan, ratio temporis habenda eft, cireumftantia temporis confideranda eft. Ondankbaarheid ingratus animus, ingrati ammi crimen ingratitudo. Onderling wy beminnen elkander onderling amamus nos inter nos. Ontvermen, ontverm u onzer mifercre noftri , noftrmn dit zou heeten ex nobis, inter nos , zo als veftrum ex vobis ; maar men. zegt in medio noftri en noflrüm, veftri en veftrüm. Oog, één oog fluiten connivëre , indulgere , tmum oculura claudere. Op een paard ftygen, confcendëre equum , adfeendere fuper e. het hoofd, den rug, het gezigt vallen deccdere in caput f. praecipitem decirïere , retro cadere f. fupfnum cadeic ,in faciem f. pronum cadere, cadere fuper caput, fuper dorfum &c. iet zyn vertrouwen enz. zetten cellscare f ponere fiduciam , Jpem , fidem  2$ Waare Belgicismi en Barbarismi. dm fifo aliqua re bet. dan /« aliquam rem, eiken dag Jïnguhi, iemand boos zyn irafci alicui, fuper &c. Ophouden, de pest heeft opgehouden «3;'/V, ahiit de loco peftilcntia, deliit, cefiavit p. Opflaan, voor iemand (uit achting) adfurgire alicui, furgere pro aliquo. Opwagtingby iemand zyne o. maken praejlare alicui f. adhibëre adverfus aliquem reverentiam facere alicui rev. Qp'enbaaren, iemand iet pat e facere, indicare, aperire &c. revelare &c. Opzet, hy heeft het met o. gedaan fciens ac prudens fecit, de induftria fecit, volens fecit. Opzei telyk confulto , de coufulto, data opera, de induftria, deliberato animo. Over, iemand heerfchen dominari in, fuper aliquem, in aliquo. Overleven fuperejf alicui , fuperftïtem effe, fupervivere aliquem. O'ider worden aetate procedërè, confenefeëre, feniorem -f. antiouiorem lïcri. §. 66. Perfoon, voor myn perfoon, quod ad'me attmet, pro mea perfona , de perfoon aanzien difcrimen hommum facere, perfpn'as accipëre, relpicere. Planten, Boomen feicregew. dan plantare. Pond, één V. unius librae pondo, libra una, unum pondo, maar quot pondo ? centum pondo &c. in plur. is goed. Praaten, ik wil wat met u praaten paucis te voh, volo parum tecum loqui. Pyn, ik heb pynin 't hoofd, de tanden dolëre capitis, dentïbus laboro, dolet caput, dolent mihi dentes, zo lpreken alleen Dichters. §. 67. Regt, de r. weg, de r. wysheid vera &c. reéta &c. ik heb regt, om dit te doen hoe jure meo poffum facere , jus habeo faciendum. > Reguliere foldaaten mikt es legionarif, regnlares. §. 68. Schrift de heilige litërae facrae , facer codex gew. dan fcriptu, a facra. Schijven, van kinderen liter as pingëf-e, maar fcriberevsa geleerden , die ernflige zaaken fchry ven, verkeerd f. mendofe , bet. dan falfo &c. dicht in een preffe & augufle, probe &c. Schuiven, de fchuld op iemand culpam, caufam in aliquem een*  Waare Belgicismi en Barbarismi. 25) tanferre, transferre, derivare, c. fuper aliquem ponere. Sleutel, een fleutel totbec Ryk fingulare aliquod munimentuni (praecipuum clauflrum) in fimbus terrarum conflitulum, clavis imperii. Speciaal, een f. vriend a. praecipuus, finguTaris , fpecia'tis. Speelcn, op Inftrumenten caiicre, cantat e, ludere &c. Spot, gy houdt my ten fpot habes me derijüi, in derifum. Stand, eenen goeden ft. (post) hebben locum, nitwits, habere praeclarum, conditionem bonam habere, de (landen des Ryks Qrcftncs imperii, flatus &C. Sterk bevestigd vtilde, fortiter, munitus. Staan, het ftaat niet aan my, mihi non efl intègrttm, (lat non amplius apud me, dat (laat aan my , aan God, hoe in manu mea. Dei, eft, ft^at apud me &c. iemand inde zon , het licht apricanii ojficere, alicui ojficere, (lare alicui in fole &c. de keus ftaat aan hem optie ei data efl, (lat optio apud &c. het (laac goed, flegt &c. met my optime, praeciare, male meeum agïtur, (lat metrum bene. Even dus erom aliquando loco vieliöri, erain a. felicior, verders bene, praeciare. optime fe res habet, fiat bene, zich in 't licht fibi 'deejfe, Hare fibi in lumine, ft. blyven , infifiëre, fubfifiere invefiigio, Mare manere, voor iemands fchade damnum praeftare, ft. pro damno &c. hoe (laat het? quid agis? q. agtfur? quomodo flat? zo Tang de wereld ftaan zal dumhontU n'um genus erit, quatndiu m. ftabit. Steigen aan land in terram exire, fcandere in t. Sterven in den oorlog, in den flagnadere, perirc, mori &c. Stem, eene ftem in de"n raad hebben jus [itjfragii in j'er.a. tu habere, vocem in &c. Summa , in fumma fummatim , in fumma, fumma fummarum. §. 6a. Tafel, de t. dekken, afnemen fternëre, infternere menfant , removërc in. ponere . deponere m. de tafel by iemand hebben in conriêlt: alicujus effe, mep/ara habere &c. voor de tafel bidden cibos appofilos precibus conjecrare , ante menfam orare. Te, hy heeft niets te eeren nihil efl qued edat, nihil habet ad comedendum , tot myn groot geluk ferte for-tuna, ad mearn magnam fortunam, iemand ten grave dragen ejfene aliquem ,d::c7re funus alicujus, ad fepulturam ferre fumis f. mortuum. Te vrede zyn , B. V. quiefce, coutentus fis. ' Te rug denken memoria aliquid repeïere, resio cogitare. Te-  3t> Waare Belgicismi en Barbarismi. Tegen, den avond, ad, fub, verfus vefpïram. Tegen ftroom opzwemmen adverfo flumtne proficifci, contra flumen navigare. Tegendeel in contra, contra ea, contrario, contraria ex parte, e contra. Toegang, den t. tot iemand hebben adïtum habere,aditus patet, acceiïum habere. Trekken, zich het haair uit het hoofd capillum fibi cvellerc, crines e capite fibi eripere. Twee, ik heb twee brieven ontvangen accèpi blnas duas literas zie Scheller Spraakkunst Bladz. 140. 4) Tyd voor een korten ad in breve tempus, de duure t. annövae caritas, X. carum, zo ook annonae vilïtas goedkoop t« booze tyd jniquitas temporis, /. acerbitas, t. malum , vreedes tyd ocium pacis tempus. §. 70. Uitmunten virtüte omnes, alios fuperare, fe diftinguere. Uitftrekken de hand ergens naa appetere aliquid, Qmanibus') porrigere manus poft aiiquid. Uitzyn, het is met hem uit p'erdttus eft , .exeft cum illo. §. 71. Vallen op het hoofd cadere fuper caput, beter deeldere in caput. Maar goed cadere , incidere in morbum , cadit ei antmus, auéloritas, fipes, ira , fides. Doch voor cadat ut velit, zegge men utcunque res ceciderit, evenerit, ceferit. Valsch geld pecunia adultemna, falfa, dus ookp. jufti, non jufii ponderis in plaats van gravis, levis. Verbergen zich delitefcere , abdere fe, abfeondere fe. Verdiende, zich wel by iemand verdiend maken bene mtreri de aliquo , meren fe bene de aliquo. Verheften de ftem intendere, extollere vocem, zich boven anderen eferre fe fuper alios , elatius fe gerere, beter dan extollere fe fuper alios. Verftrekken tot eere &c. honori efe\, pertinere &c. vergere ad h. Vervullen de wet fiervare, obfervare legcm , fequi legem, gew. dan implere legem. Vervullen iemands plaats partes alicujus fuftinëre, fupplere alicujus locum. Verwittigen iemand van iet certiörem facere, reddere aliquem alicujus rei f. de a. r. Ver-  Waare Belgicismi en Barbarismi. $t • Verzoenen zich met iemand reconciHare fibi aliquem fi. alicujus atmnum, récotfciliare fe cum aliquo. Verhopen de tyd is verloopen, tempus cffluxlt, tempus efl effiuxum. Verhaten, de ziekte heeft hem v. morbus ab eo dificeftit, va. eum deferuit. Verliezen de flag , het proces acie vinei, inferiorem dificedere, cadere caufia, in judido, amittere proelium, jus. Masr goed zyn a. fidem , occafiunem, tempus, vir es & corpus, eppidunt, opes, laudem, vitam, animam , lumlna oculorum , vij'um fic. morte. Van binnen en van buiten inirtnfecus , extrinjecus ab intra tk. ab extra, van dag tot dag in dies, in dies fingulos, de die in diern, van dag tot dag uitftellen , diern ex die ducere, de die in diera remorari, Van ftuk tot ftuk, ftukswyze capittiïatim, incifim, dë parte ad parcem, van woord tot woord tottdem verbis; de verbo ad verbum, verbum pro verbo, van verre eminus, a longe, van 't begin der wereld poft hominum memoriam, ab initio mundi. Vingeriemand door de vingeren zien, connivere, indulg'ere, per digitos alicui videre. Voor tydverdryf temp'oris fjllendi ergo , animi caufia, pro fal> lendo tempore, voor myn perfoon ego quidem, equïdem, quod quidem ad me attinct, beter dan pro mea perfona, voorn 13. V. heb ik het gekogt tibi, beter dan pro te emi. Voor de deur zyn prope adefte, pro forïbus efl'e, voor korten tyd paullo, aliquanto ante, ante brevi, parvo tempore, voor gisteren nudius tertius, ante heri. Voorficbryven een' tyd, dag&c. dicére, praefimre, conflititerc, &c. praefcribere alicui tempus &c. Voorfiellen, ik kan my de zaak niet v. rem mihi cogitare non pojfum, repraefentare. Voet, den v. te rug trekken, referre , remherepedem , gradum. Volgen , iemands hoofd fludiis alicujus infiervire , pen.~re ex arbitrio alicujus, caput alicujus, fequi. Vrouw, het is myne vrouw conjux , uxor mea eft, muiier tnea eft. §. 72. Waarheid, de w. zeggen. Wanneer het woorden , werken en daaden betreft, dan gebruikt men verum dicere, voor veritatem. Maar veritas is goed, als ervan de waarheid, als eene deugd gefproken word. Waar.  32 Waare Belgicismi en Barbarismi. Waarom komt gy niet? quin venis? gew. dan quare hoU venis ? IFaartoe? is dat quorfum ijla? ad quod hoe efl? Waar, leidt gy my heen? quoducis me, ubi, want ubi toons eene handeling en beweging in eene piaats ann. Wat raadt gy my quid mihi fuadesfacïé'ndum, quid mihi confuus? Wat heb ik met u te doen? quid mihi tecum efl? quid habeo tecum , agere, facere, agcndum. Wat hebt gy daar te doen? quid en? quid iiluc? quid habes ibi agendum? wat zal er van hem worden? quid fiet illi, cum illo ? wat wilt gy meer? quidmulta? quid 'quaerist quid vis praeterea, wat my aanbelangt equidem quod ad me attïnet, quod ad me fpeftat. Wac is dat voor een boek quis fiber efl , uualis liber eft, dit is goed, als men naar de hoedaanigheid vraagt. Wegens, hyis wegens my bekommerd follicïtus efl de me ,propter me, iemand wegens iet vraagen interrogare aliquem aliquid of de aliqua re, propter aliquid. Weenen, over leijtere propter aliquid, iemand aan 't weenen maken lacrymas commoyere, alicui exCutere, flere aliquem facere. Weinig, hy is een weinig , zeer , krank levïter, graviter aegrötat, aegrotus parum, valde eft, een weinig te vooren, naderhand paullo ante , p.prius. parum ante , p. poft, een w. aanroeren levïter, parum, altingëre, lev. tranpre , paucis percurrere. Weder gezond worden , weder genezen convalefcere, iterum fanum fieri, dit heet, ten tweedenmaal zyn gezondheid weder krygen. > Weten, waarom iet gefchied zy fcire rem ex eau fa gew. dan fcire propter quid ficlum aliquid ; Latyn fcire latine , latinam. Wel, het zyn wel drie jaaren ann; circitcr tres funt, funt anm' plus minus tres, bene tres funt arini. Wenfchèn , ik wenschte dit veranderd te hebben velim hoe mutari, opto hoe miïtandunr, ik vv. u geluk daar mede hanc rem felictter tibi evemre cupio, id tibi Deus fortünet, opto tibi felicitatem ad hanc rem. - Wet , eene w. maken legem condere, facere, voorfchryven dare fdr.crre , praeic; ibere. De W. breken violare, perrumpere, rumpere. Werpen iemand met flyk luto alfquem adfpcrgére, jacere. Wie? van t.vee nooit quis, maar uier? Woord,  Waare Belgicismi en- Barbarismü Woord, zyn w. voor iemand geven fidem dare, fidem fiuam interponere verbum dare fuum pro aliquo, met woorden en in de daad re & verbis verbaliter & realiter, met twee, of een paar woorden ne malta, quid mul/a? verbis duobus. Worden , het is beter met hem geworden melius fe habet, melius cum eo eft faftüra. Wyben, niemand willenw,concedere hemtni, beter dan, cedïrc nolle cuiquam. §. 73. Zaai, by zodanig een ftaat der zaaken quae cum ita fint, rebus ita fis habentibus, rebus fic Itantibus, de zaak is zo fic fie res habet, res eft fic. Zeer, het is zeer koud, warm efl magnus aeflus, magnum frigus, geld, eft valde frigidum, gelidum fz. vroeg, Iaat bene , motto mane, inulta (die) no&e, valde mane, fero , zich z. verheugen gaudio , laetitia exfultare , beter dan valde gaudêre. Dus ook gew. adamare aliquem dan valde &c. Doch het is goed valde libenter, v. bene, v. graviter, v. vehementer &c. Zeggen, zeg ja of neen aut aias aut neges, die ita vel 11011 ik zal het met weinige zeggen, dicam, expönam brevïter gew. óm paucis, ik zal, ik moet de waarheid zeggen dicam , quod res efl, ut vere dicam, vere ut dicam, dicam veritatem , oportet dicerequod verkas eft, iemand iet in 't oor z. infiufiurrare alicui aliquid gew. dan dicere aliquid alicui in aurem , zeggen dat niet negare, dicere quod non. Maar volgt erop quod nog een Verbum B. V. dicere quod non B. V. recuficmus facere hoe vel illud, dan kan het beftaan. Zegenen , iemand z. fortunare , falutem & feljêem fucceffum alicui largiri, benedicere alicui, maar goed voor pryzen. Zetten , ftellen , zich in gevaar adire (ad) pcriculum, ponere fe &c. in eens anders plaats jujficere aliquem (in alicujus locum) ponere in locum alterius aliquem. Zien, naa iemand omzien oculis aliquem requirere , videre poft aliquem. , Zoeken, dat heb ik gezogt hoe fipeclavi, egi, quaefivi hoe. Zonder jok extra jocum gew. dan fine , zonder eenige uitzondering fine tilla quadam exceptione, zonder twyfel fine ullagew. dan omni dubitatione. Zyn, iemand op zyde effe alicui adfixum, nunqüam ab alicujus latere dificedere, efle apud latus alicujus ,■ buiten adetn £*« auimatum effe, extra fpiritum, nader propius adeffe, efle propius', ■ het is koud, fehoon, warm weder eft coelum frigtdmn , fiere-' G nunif  34 Verklaaring van eenige woorden Hum-, aefiuöfum, eft aura ffigida, pulchra, calida , hy is dan zo, dan anders varius eft in omni vitae genere,.eft modo fic, modo aüter. D. Verklaaring van eenige woorden, byzonder die van eene gelyke beteekenis zyn. §. 74. Abhinc van den voorleden , ad en pofthac van den toekomenden tyd. Alnque zonder, is zeldzaamer dan fine. Ac ftaat nooit voor eene Vokaal, maar atque. Acervus in 't gemeen een hoop, menigte, cumulus, een hoop, die boven de gewoone maat gaat ; het duid eenen overvloed aan. Adoleficens een jongeling tusfchen de 15 en 30 jaaren , die de kinderfchoenen afgelegd heeft, zie juvcnis. Acger van ligchaam en gemoed; aegrotus gemeenlyk van 't ligchaam. Ae'r de beneden, aether de bovenlucht. Aequus by anunus fi. mens gelaaten, te vreden, een gemoed, dat zich zeiven gelyk blyft, gelyk de ftille Zee. Aequor zie Bladz. 113. Ager, een ftuk Lands, dat men bebouwt; campus, een groot ftuk of veld, fiundus eene eigenlyke Landhoeve, ook het gebied eener ftad. Agmen, een Leger op marsch, copiae en exercitus in 't gemeen een Leger, acies een Leger in flagörde (en front). Ala gew. van een vleugel van Kavallery, cornu van de Kavallery en Infantery. Alius van meer, alter van twee, daarom alter — alter, de één, de ander, alii — alli eenigen , anderen. Altare een hooge, aanzienlyke, ara een geringe altaar van aarde en zooden. Amare meer dan diligëre (hoogfehatten) en minder dan adamare. Ambire, ambitie Bladz. 118. 120. Amicus van de ziel, anfator van het ligchaam. Amor van eerbaare en fchandelyke liefde, van menfehen en vee, caritas alleen van verheevene,en van menfehen alleen,minder dan amor. Amoenus lieflyk , verrtiaaklyk, het geen den zinnen vermaak geeft, van plaatzen en oorden, jueundus aangenaam, lieftalig van menfehen en zaaken. Am-  van gelyke beteekenis^ 3j Animus adem, leven, mens van de krachten der ziel, ver- flaiid, gedachten, animus de zie! , met betrekking' tot de begeerten, alFeden, en den wil, neiging gezindheid, wil. NB. Amma ftaat nooit voor mens , amnnis, maar mens, voor ah% v:us. Ammal Bladz. 118. Antca van tyd, fupra van plaats en zaak. Apparère Bladz. 118. Apud by , d. i. neveus , in tegenwoordigheid, in huis , in fchriften pencs zie Bladz. 112. Aqua het ftiile (geruste) water, unda van flormachtig, en eene groote menigte. Arma, tela Bladz. 118. Armentum groot vee, paarden, oflen, grex klein vee, fchaipen, geiten. Arteriae polsaderen , venae bloedaderen. Avarus BJadz. 118. §. 75. Balbus flamelende, of eigenlyk die deTl. als een L. tiitipreekt, B. V. Hillus voor Hirrus, blaefiis een die lispelt. Barbarismus loopt aan tegen de zuiverheid der Taal, foloe* cifmus tegen de Conltruaie , het eerfte in byzondere woorden. Barbarus, een uitlander, vreemdeling, die eene ons onbekende Taal fpreekt. Dus noemden de Grieken allen, die geene Grieken waren. Bellua een groot wild dier, B. V. Olyfant , bejlia in 't gemeen wilde dieren. Bellum gera-c oorlog voeren, dutère langzaam voeren. Bibo ik drinke (matig) poto onmatig. Brevis kort ftaat tegen over longus, maar minutus en pufülus tegen over magnus. § 76. Calamitas Bladz. 118. 120. Callidus 120. Calumnia 118. Calliditas loosheid gew. in een' kwaaden zin. Candidus wit, (glinfterend en van Natuure) albus wit en door kunst, ftaat tegen over ater, zo als candidus tegen over niger. Capillus het höofdhaair, crinis kort haair, coma het haair, daf nog niet afgefneden is. Carbo eene uitgedoofde maar pruna eene gloejende kool. Ca/lus kuisch, rein, onthoudend, van ligchaam en ziel, maaf fudicus alleen op de onthouding der onordentlyke lusten. Caterva, cohors van Voetvolk, een'Bataillon, turma van de Ruitery, Esquadron. Celebrare, in dit woord ligt zo als in celeÈer, eekbritas &c. C 2 hét  Verklaaring van eenige woorden, hst denkbeeld van menigte , en heet frequente:» reddert. FÏ/ celeher heet een'Man, wiens naam van veelen (NB. ten goeden^ genoemd word. Cernere duidlyk zien , in het zien onderfeheidcn, videre in 't gemeen zien, met de oogen en de ziel. Certus zeker, quidam, aliquis een zeker iemand. Certiorem facio eene zekere, gewisfe zaak melden, mentiöncm facere gemag maken, kort aanroeren, referre uaauwkeurig en goed verhaalen. Cicur tam, van dieren, die tegen over de wilden gefield worden. Civttas de Staat, de Btirgery, irrbs de Gebouwen. Clemens die geern vergeeft., en niet terftond op ftraf en wraak bedaeht is, goedig, zachtmoedig, ook genadig, vangroote Heeren , het ftaat tegen over afper. Coepi, voor coepi zegt men coeptus fum, voor .eene Inf. Pafl. domus coepta ejl aedificari. Conflernere van 't ligchaam, conflemare van de ziel. Conful, aedilis , praetor, trihunus,- licior, quaeftor, eenfor, dictator &c. moeten in 't Nederduitsch behouden worden, dewyl de vertaaling Burgemeester enz. niet voldoen , zo als in de woorden Lord, Pairs , Parlament &c. ■ Confukre alicui heet voor iemand zorgen, zo veel alsprofpicere, maar niet raaden , doch confulere aliquem heet iemand om raad vragen, in confilium adltibere. Convinco Bladz. n3. van eene goede zaak moet men perfuadêre gebruiken. Cor het (vleefchen) harte, nooit moed. Corium de huid, het leder, vel, meer van groot, pcllis vae klein vee, cutis, als zy nog op 't ligchaam is. Corrupte la pafive, corruptio aftive. Crimcn Bladz. 118. Cura zorg, kommer, moeror verdriet, dus meer. §• 77. Deinde op tyd, deinceps op tyd en orde. Delubrum, fanum , facellum de heilige plaats, daar het beeld eener Godheid ftaat, eene Kapeile, een deel van templum. Demum eerst, wanneer dat eerst iet laatst aanwyst, en omtrent zo veel is als eindekjk, en moet dus nooit met primum verwisfeld worden. Defidero ik verlang naar iet, cupio ik ben begeerig, volo ik. wil, het eerfte meer dan het tweade, eii dit meer dan het liutfte. De-  van gelyke beteekenis. 31 Deftitutre iemand verlaaten, die zeker hulp verwacht, deferere eenvoudig verlaaten. Dexter ftaat tegen over laevus. Dies in Mafc. heet een' bepaalden dag, in Fem. de tyd zelf. Difflcilis zwaar, moeilyk, gravis op gewigt, en ftaat tegen over levis, gelyk factlis tegen over diffic. Dignttas, de eere, het goed oordeel der menfehen over ons ■, terwyl zy ons voor bekwaam, verdienstelyk, eerlyk enz. houden i dikwils eere , verdiensten , waardigheid tot een Ambt , honor de uitwendige eere 13. V. titel, rang enz. dus minder. Diligentia Bladz. i x8. Induftria da vlyt, de arbeidzaamheid, .ylytigheid , aftiduitas , fedulitas aanhoudende vlyt z. ftudium. Dives meer van geld, locïiples van bezittingen, opulens, opu~ lentus van magt. Diveriére Bladz. 118. Dum wyst eenp handeling aan, die nog duurt, terwyl eene andere gefchied, B. V. dum fcrib'bam venit pater terwyl ik fchreef, geduurende het fchryven; hier zou cum wanneer, niet zo naauwkeurig zyn. «. 78. Ebi 'ius die zich NB. ééns bedronken heeft, ftaat tegen over fobrius, ebriofus aan den drank overgegeven, die zich geduurig dronken drinkt, ebrietas de dronkenfehap, als menB. V. zich ééns heeft bedronken , ebriofttas als men zich geduurig dronken drinkt, de zuiplust. i Equidem {ego quidem) ik wel, ik voor my, ten minsten. . Egregius Bladz. ieo. Exifto heet niet ligt zyn, maar ontftaan, worden. By exftitit, txftitifte moet men zien, of het van exiftere of exflare is, het welk, zich voordoen , merkbaar zyn, in de oogen vallen, beteekent. §. 79. Faber elk kunstenaar, die uit metaal, hout of fteen iet vervaardigt, naarmate er een Jdjeclivum der ftoffe byftaat, B.V. Faber lignarius een Timmerman. Familia de familie, het huis, gezin, ook flaaven, alles'wat men bezit, is minder dan gens f. gemis. Famofus moet alleen in een' kwaaden zin gebruikt worden. Fas is, het geen met de Godlyke, en dus ook de Natuurlyke Wetten overeenkomt, maar jus is, hetgeen met de menfehelyke Wetten overeenkomt, nefas ftaat tegen over fas. Flagitare is hevig, met onftuimigheid eifchen, dus meer dan pofcere, poftulare. Flagitium is een groot lasterftuk of misdaad, byzonder zulk een, waar mede eene openlyke fchande of Infamie verbonden is, byzonder de Echtbreuk, die dikwils flagitium heet, fcelus eene C 3 boo-  g8 Verklaaring van eenige woorden, booze daad, een misdaad, waarby geweld gebruikt word, B, V, de doodflag, die nooit flagitium heet; maar beide ftaan onder het denkbeeld van faclnus. Doch vitium is elke fout, B. V. van een mensch, een kleed, een huis, dus laster in 't gemeen, zonder op de hoedaanigheid, affchuwlykheid, of derzelver voorwerp te zien. Fides is, wanneer iemand zo handelt, als men hem toevertrouwde, dat hy handelen zoude, of omdat hy gezwooren, of het beloofd had, of om dat men her van zyne vriendfchap verwachtte. Daarom eig. vertrouwen, meermaaleu eerlykheid, braafheid of credit, trouw, belofte. Fieri moet met reddi verwisfeld worden , wanneer er een Adjeclivum als Praedicatum by ftaat, B. V. redditus efl fapier* voor faêtus eft, zo als ook in dit geval reddére beter is dan facere B. V. reddere aliquem dolium, fapientem , met facere. Forte heet eigenlyk (AM. van fors) van ongeveer, het vie! zo, is zo gevallen, zal zo vallen. B. V. forte moriêtur het kan zo v?llen , dat &c. Funis een touw, een groote ftrik, die uit veele draaden beftaat, reftis een ftrik van hennip en dergelyke taaije ftofFen , radens een groot fcheeps-kabeltouw, laqueus een ftrop, voor zo verre er een ftrik in ligt. §. 3o. Gaudium de (inwendige) laetitia meer de (uitwendige) blydfehap en vreugde; tegen over de eerfte ftaat luSius, het laatfte moeror, triftitia , dolor. Gloria de roem, wanneer naatnlyk van iemand heind en verre goed gefproken word, meer dan laus, dignitas, fama , en nooit van eenen middelmatigen roem. Gratus, aangenaam, lief, wat dank verdient, is minder dan jucundus, dit heet het geen vermaak en blydfehap geeft. Z, amoenus. §. 81. Habeo van zaaken, die buiten ons zyn B. V. habeo, libros, agros &c. maar niet habeo ingenium , memoriam bonam. Utor als ik tevens op het gebruik zie. Omatus fum het geen my totfieraad ftrekt, B V. ornatum efle doeïrtna, virtüte, Eft ■mihi, non careo ■ praeditus fum pasfen overal. Haélenus i) in zo verre, voor hac tenus parte, 2) zo veel , zo verre, in fchriften, wanneer men afbreekt, en niet wydloopiger zyn wil; B. V. haec haSenus, zo veel hier van, dit zy genoeg, NB. nooit voor den tyd tot hier toe, daar voor adhuc, Hilaris lustig, vrolyk ftaat tegen over triftis, fevërus. Honoratus, die werklyk eerambten bekleed heeft , niet als een ydel compliment hooggeïerden , JtQr.oratiftïnias hoogstgeeerde. lloftis  van gelyke beteekenis. 39 Hoftis een openbaar vyand , vyand van den Staat, InimTcus een heimlyk, byzonder vyand , adverfarius die de andere party volgt, perduetlis een verklaard vyand van het Vaderland. . §. 82. Jaceo liggen, van levende en levenlooze dingen, ook van Landen. Jaclura het verlies, fchade , eigenl. het uitwerpen uit een fchip, om het by ftormweder te Iigten. Im$erem flagregén, plasregen, die fchielyk en met hevigheid begint, en fchielyk weder ophoud, nimbus een ongeftuime regen met wind, pluvia een regen, die allengs begint, en een tyd lang aanhoud. Imo Bladz. 118. Ineptus (Jnepte) van zaaken, die ten ontyde, of op eene verkeerde plaats bygebragt worden, d. i. ongerymd. 2) Van perfoonen, waaneer men iet ten ontyde of op eene verkeerde plaats doet, B. V. in een treurbuis lagcht etc. Infans Bladz. 118. Infenfus is zo veel als iratus, invTfus gehaat , vyandig , infeftus die fchade aanbrengt. Ingens zeer groot, meer dan magnus. Integrum het geen nog zo is, als 't voorheen geweest is, daar nog niets van afgenomen is, dat nog niet gekwetst of anders veranderd is, van daar res intëgra eene onbefliste, onuitgemaakte zaak, miitfès intcgri verfche of ongekwetfte foldaaten , integer eerlyk, d. i. wiens zie! of levenswandel nog niet door eene ondeugd veranderd, d. i. verdorven, verergerd is. Invidia de werklyke daad , invideutia het nydig gemoed , zo ais ebrietas en cbriojtias. Inpgnis zich onderfcheidende, en fingufaris buitengemeen , in eenen goeden en kwaaden zin, praeftans, eximius, egregius alleen in den goeden zin. Iratus die werklyk in toorn is, iracundus die van natuur daar toe geneigd is, ligt toornig; dus ook ira en iracundia, Z. ebrius en ebriofus. Juris confultus gewoonl. dan juris perttus. Juxta nevens van plaats; zo als ook, dus ook; terflond daar op, naastvolgend, fecundum naar, volgends, fecundum legem , naar, vulnus fecundum aurem, naar, achter naar, ros fecundum me volgt my. §. 83. Lacuseen grootftilftaand water, midden in 't Land,het welk op zekere tyden afnemen en ook verdroogen kan, palus is een moerasfig Meer ,-ftagnum een klein Meer, dat geen uitloop heeft. C 4 Lae-  Verklaaring van eenige woorden. Laetari zich zeer verheugen, meer dan gaudère. Lajueus Bladz. 118. Lex. 119. Liberi Bladz. 119. B. V. men zegt wel liberi mei , tui &c, tnaar niet funt aetate liberi. Liberalis het geen eenen vry gebooren mensch betaamlyk is, van daar goedig, van edelen aart, mild, liberalitas wanneer men Zo denkt, als iemand van goede geboorte pleegt te denken, of dient te denken, van daar edel gedrag, goedaartigheid, mildheid. Libertus een vrygelaatene met opzigt en betrekking tot zynen Heer, d. i. wanneer de naam van den Heer daar by (laat, of er by gedacht moet worden, maar libertïnus met opzigt tot zyn Haat, B. V. Tiro was een vry gel. Tiro fuit libertïnus, Tiro fuit libertus Cicerïnis. Lange van plaats, diu van tyd. Lumen komt van eene fchynende zaak, lux is oorfpronglyken catuurlyk. §. 84. Magis meer (laat op de vergelyking, plus op de grootte , tegen óver het laatfle (laat minus. Magiflratus is niet de Magiftraat, maar 1) een enkel eerambt in Romen, 3) gebruik mos, confuetudo, 4) wyze , manier modus 4 naar aart in modum, more, met een (goeden) aart iet zeggen bom modo, commode, apte, het heeft geen aart, non decet, convï* uit. Aarts 1) by waardigheden arcki 2) anders fummus of da Superl. Alle i) elk zonder onderfcheid omnis, nullus non, 2) alle te famen, alle gezamenlyk cunai, univerjl, 3) by ordengetallen op de vraag wanneer P word quisque bygevoegd, B. V. alle drie dagen, telkens op den derden dag tertio quoque die, 4) alle dagen quoque die, fingulis diebus, nullo non die, 5) alles omnia, ook nihil non, als er een Verbum volgt. Alleen AdjecYive 1) bloot , zonder vermenging, folus, 2) eenig unus ook folus, 3) eenzaam, zonder gezelfchap folus, Adverbialiter 4) ilegts, blootlyk folum, tantum, 5) doch verum, fed, at, vero, autem en dan ftaan verum,fed, at ia 't begin tlef Helling, maar vero en autem agter édn of eenige (zelden agter het derde) woorden, 6") niet alleen, maar ook non folum,modo. tantum, fed etiam, 7) walmeer het eene uitzondering aanwyst, tantum, nip, modo, ook non nip als het meer niet dan In-et, 8) als eene voorwaarde dum, modo, dummodo, alleen dat niet dum ne. Als 1) van tyd, wanneer, nadien ut, ubi, cum, 2) nip, praeter, praeterquam , excepto , ta, tis, agter ontkenningen , wanneer iet moet uitgezonderd worden , 3) by voorbeeld, ut, verbi caufa (v. c.) 4)'als voor. welke, of die, wanneer het zo veel is als de-.relke, ut, quippe, uip'ote, B. V. dat kon Cicero wel zeggen, als welke, (die) wel wist, ut qui, quippe qui fcicbat, 5) zo groot als tantum quantum, zo veel als tantum, quam, tot, quot, zo dikwils'als 'fotiei, qüotle$9 zo wel als ook cum - turn, & - &, turn - fum zie Bladz. 250. at 6) ais oïquafi, ae fi, 7) met ac, atque (alleen ac ftaat niet geern voorbeen Vokaal, maar atque overal) na aeque, par, pariter , ftmiltter, item, juxta, perinde, aliter, ficus, contra (anders) contrarius, aliorfum &c. 8) Het blyfe weg, wanneer het dén toeftand van perfoon of zaak toet een Nemen uitdrukt, B. V. fk heb  4t> Goed gebruik van eenige Particulae, enz. heb dit als kïnd, als man geleerd puer , vir didici. Alsdan eerst turn de mum, — wanneer ita — fi, turn — jï. Alzo i) zo, zo zeer ita, fic, adeo, tam, hoe modo, 2) het gevolg ifaque, ergo, igttur, '3) van daar hinc, inde, unde het laatfte altyd in 't begin, 4) eene gelykheid, aart en wyze, ita, fic, earatione, hoe modo. a) Het blyft agter de Relativa weg, wanneer qui voor Uk ftaat, en er niet hic of illa volgt, B. V. die het zeide, welke het alzo wist, of wanneer het op et en neque volgt, B. V. die ziek was, en alzo niet volgen kon. b) Vraagswyze, iiane ? ficctne ? ergoneP Andere (de, die, dat) 1) de tweede van twee alter, B. V. .anus fi. alter alterum odlt, unafi. altera res eft altera melior, 2) van meer alius B. V. alius alium odit, 3) de andere, die van één of den eerften onderfchéiden word hic, wanneer Uk geene, of de eerfte voor aan flaat, zie Bladz. 138. §. ïS.poflerior wanneer prior voorafgaat , alter wanneer alter voorgaat. 4) onderfchéiden B. V. dat is iet anders eft aliud; als er dan op volgt, dan heet het ac, atque, quam, 5) de anderen reliqui , ceteri, 6) myn ander ik alter ego, alter idem ; de andere Cicero enz. (alter Cicero.') Anderhalf unus cum dlmidio, ook met fiefqui, B. V.fefiquihora , fefquidigitus, fefiquipes &c. Anders Adverb. 1) niet zo , onderfchéiden altier, fiecus, allo ■modo, anders dan altter, ac , atque, quam, niet anders non altter, fecus. Adjeft. die is heel anders efl longe alius, diverfius, dat is iet anders hoe efl aliud, haec efl res alia, 2) het is my niet anders, dan of ik , gy enz. videor, vfderis &c. ook puto, opinor, wanneer het denken, gelooven beteekent, 3) naamlyk agter indien, quidem B. V. hy zal het zeggen, indien hy het anders weet fi quidem feit, 4) zich anders kleeden veflem, es, mutare, 5) Hy ('preekt anders dan hy denkt aliud dicit, aliud intelligit. 6) Op een' anderen tyd alias, alio tempore , 7) voorheen alias ,antea, olim , 8) ergens anders alibi , waar anders quoalio in loco? nergens anders nufquam alibi, 9) op eene andere wyze altter, 10) in andere dingen, (lukken alioqui, alioquin, in aliis rebus, 11) bovendien praeterea, 12) Indien anders fi modo, fi quidem. §. 94. Beide, ambo, uterque B. V. wy beiden nos ambo , vterque nofirum, beide broeders uterque fratrum, f. frater, gy beide vos ambo, uterque veftrum NB. wanneer van twee enkele dingen gefproken word, dan ftaat gemeenlyk uterque alleen in Sin-  Goed gebruik van eenige Particulae, enz. 47 Singulari. Maar word er gefproken van twee partyën, Jboopen, volken, legers enz. dan Üaat de Pluralis. 2) Eén van beiden alteruter; wie van beiden ? ut er ? geen van b. neuter, aan beide kanten utrimque op beide kanten utroque, 3) beide als een Particula met en et — ct, turn — turn &c. Bekennen 1) in't gemeen erkennen, vry willig of ongeern/^~ éi, 2) openlyk helveten, geen geheim van iet maaken profi:7ri, prae /eferre, 3) uit dwang confiteor, 4) op iemand iiulicare aliq. 5) op iet profiteri, of dicere. Bloot Adje&ive 1) zonder kleeding, fleraad, beroofd , niet hebbende , ontbloot mulus, 2) een bloote degen gladius deftriüus, nudatus, 3) alleenig, met niets meer voorzien, verders niets meer merus. folus, nll nifi, vanus, inanis 13. V. mera f. fola doünna, mera verba, nil nifi verba, minde vanae. Jolae, nü ruftminae, irritae, 4) behoeftig, arm nudus , e genus, f) bloot geven d. i. ontdekken fe, antmum fuum nudare ,aperire; bloot (lellen B. V. aan gevaar fe exponere, fe obiicere, fubiieëre , 6) bloot gaan, nudum incedere, vefttbus carêre , met den boezem finum nudare, met het hoofd capïte intedto incedere, met de voeten nudls pedibus ambulare, bloot liggen nujdari in leüo , nudum cubare, corpus nudare in cubando; Adverbialiter 1) zonder bedekking unde , doch liever nudus, 2) alleen folum, tantum, modo, non nifi &c. Boven 1) van eene plaats, van een getal en grootte fuper, fupra, 2') boven dien praeterea. Buiten 1) plaats extra, 2) behalven praeter, praeterquam , nifi, excepto, a, is met den Ablativus, 3) zonder fine, vacare , carêre met den Ablativus, B. V. buiten vreeze fine timore , carere timore &c. 4) buiten dien praeterea, infuper, 5) men merke ook op : buiten zich zyn apud fe non effe, fiui non compï- tem effe , komen graviter commovcri, buiten adem loo- pen exanimari currendo, curfiu. By 1) een oord of plaats apud, juxta, ad,prope; Doch ad alleen by zaaken B. V. ad urbem; van Perfoonen gewoonlyk apud B. V. apudTercntium (ook in Ter.') apud me eft (behalven by eedzweéren, daar per (laat) 2) geduitrende inter B. V. by het eeten inter coenam , 3) als een werktuig de Ablativus B. V. by de voeten vatten pedibus &c. 4) omtrent by onzekere getallen ad, f) tegen , eene aannadering van tyd fub, 6) in in B. V. by deeze zaak in hac re, 7) een gezelfchap cum ook apud. Men merke ook op: Het (laat by my per me flat, integrum mihi eft,  48 Goed gebruik van eenige Particulae, enz. a me pendet, in me fifum eft. Hy is niet by zich zeiven non eft apud fe, mentis compos; By menfehen geheugen, poft hominum memoriain, by gelegenheid per occafionem; By zyne aankomst dood enz. adveniem, mariens &c. Bladz. 25S. VI. . §• 95' E>aa>' O van P!aats h~Ci ook en , ecce voor zie , Ziet, 2) van zaaken, hier in, hier by, by deeze gelegenheid, hic, 3) als cum, ubi, ut, NB. ubi, ut met den Indicativus, «/«Bladz. 228. 8) 4) dan, als dan turn, tune, 5) dus, op' die wyze ita, fic, 6) daar op, daar na turn, 7) voor zo in dê tweede Helling word het uicgelaaten. 8) Men merke op: Daar zal hy u wel opwachten fcilteet, niimrum advoiabit, daar hebt gy gelyk in illuel vero placet, enz. Daar aan is 1) zo veel, ais aan denzelven, dezelve, datzelve, of aan deeze zaak in, ex, ad tic. 2) daarby juxta , 3) daar is veel, of weinig aan gelegen magnl, parvl, referte 4) daar aan zien inde colligere, intclligérc. Daarby 1) daarnevens juxta, 2) tevens fimul, una, 3) van wegen de , 4) daarby doen conferre j valere, 5) daar by bly ven manëre, B. V. in re, in j'ententia, 6) het blyft daar by certum eft. Daar door 1) plaats per, 2) middel, werktuig per, ook hac re, of co, wanneer quod volgt, ook Ger. B. V. negando, of Partic. B. V. legendis muit Is libris. Daarmede 1) met deezeu , deeze enz. cum eo, ea &c. 2) by gezelfchap blyft het weg. 3) Men merke op: daar komt gy niet mede voort d. i. gy bewyst het niet id non probas, d. i.-gy richt niets uit hac re (his rebus) nihil ejficis , wat zal ik daar mede doen quo mihi illud, quid faciam Uil? en daarmede wel fatis haec, haec haStenus, daarmede is het niet uitgemaakt hoe rem non- conficit. Daar na 1) hier na deinde, poft, lang daar na multo poft, drie jaaren daarna tribus anr.is poft, tribus poft annis, 2) dien volgends ad. Menjsêrke op: by maakt het daar ook na dignum eft mortbus ejus, non mehari conditione dignus eft; het ziet er my naa uit vidëtur mihi talis, enz. Daarom 1) daar uit hinc, ex eo, hac ex re, inde, 2) deswegens igitur, itaque, hinc Daar op 1) op denzelven, dezelve, datzelve cm. fuper, in$ ad &c. 2") met Compofita B. V. inferibere, imponere Bladz. 183. VII. Daar. uit 1) uit deeze zaak, ex ea re, hinc, inde, of eü co quod wanneer dat volgt; 2) Men merke op: Wat word daar1 Uit? (uit die zaak) quid ea re fit? ook eo, ea, iis; uit u word J)iet«  Goed gebruik van eenige P&rticühe, enz. 49 öiets itihil difcis, of manui non accipies, zich er niets uit maken non curare B. V. rem, of parvi facere, uit die zaak word niers iiihil fit, rés non perfictttir. Daarvoor \) in plaats van dat pro eo, heeft betrekking opeen ■Subftantivum, pro eo , ea, iis, 2) daar tegen contra havaem, ook contra eum, eam, id, eos, eas, ea , 3) destvegen ideo j propterea. 4) Men merke op : als oorzaak ; Daar voor is hy ook een geleerde, ryke enz. nimtrum, ficiitcet , daar voor houden credcre, putare. Dag, 1) dies, 2) dag licht tüxj 3) tyd tempus, dies. Dan 1) als dan turn, tune; dan eerst turn de mum, 2) daarna turn, deinde, 3) derhalven ideo, ergo, igitur, 4) het zy dan nijt forte, 5) ja dan turn vero; hoe dan? wat dan? quid ergo ? quid aliud? wat clan nu? quid tam, quid gutem ? hoor dan audi igitur. Dat 1.) met ut Bladz. 232. 2) qtiod Bladz. 232. 3) quïn Bladz. 231. 4) an Bladz. 231. 5) qui, quae, quod Bladz. 256. V. 6) cum, wanneer^?/ eenen tyd asmwyst. Zie ook BI. 227. B. Bladz. 233. A, B, C. 7) achter vreezen ne. Net. 1. Dat heet qui, quae, quod, a) wanneer dat, dewyl heet fapiens es qui abiëris gy zyt wys, dat enz. b) wanneer het die, dewelke heet, nemo. eft affHüus qui non habeat &C. doch hier is ut ooit goed, c~) achter dignus, indignus, daarliet in plaats van ut ego, ut tu, ut file &c."ftaat. Not. 2. Dat ontbreekt dikwils in het Nederduitsch , en moet in 't Latyn' echter niet wegblyven, maar met tit, ne, quod, of den Accuf. mét den Infinit. vertaald worden, B. V. Ik weet, gy bemint my Ten zy dan, dat het ééne Verbum als in Parent heft ftaat, B. V. Hoe fatis, puto; inielltges. Dat niet, 1) opdat niet ut non, ne, ooü ut ne, 2) achter Biet twyfelen qnin non, 3) als of niet quo non, quod non, 4) achter vreezen ut-, ne non, 5)achter verhinderen qtio minus, ook ne. Zie Bladz. £28—236. Des te, hoe, eo, tanto, hoe — des te quo — eo, quanto — tanto, ook met ut —• ita en den Superlativus met quisque B. V. ut quisque eft doclijfimus, ita fiolet effe modefiiftmus. Die zie §. 1. 2) die daar, die hier hïc , die daar illli 3) dat zie %. 6. Diüwils faepe, crebro , frequenter, zeer dikwils fiaepijftme, zo dikwils als maar quotiescunque. Ding 1) overal res voor zaak, bezigheid., Ook haec res, hoc. j een wonderlyk ding mirum Qmira rés) , alle dingen omnia ,cmnes res, Voor alle dingen ante omnia, praecipue j in pnmiss Zu'fce 0 - din*  50 Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. dingen taks res, talia, een belagchelykding'«V;V»/ffs, zulk een klein, ligtvaardig, dartel ding tanfillus (a) lafcivus (a) proter~ vus (a), alle goede dingen beSaap in drie omne trinum perfeêtum. Doek i) nogthans tarnen, 2)maardoch altamen, 3)tmet &et te minder nilulo minus (foetus), 4) eindelyk tandem, 5) maar, alleen fed, at, 6) ei lieve, ik bidde quaefo ook dum by den Imper. B. V. idunt ga doch! dicdftm- zeg doch! 7) allerdings , i 8) ren minsten certe, 9) by onrustige vragen tandem, 10} by ongeduldige redenen , als men iemand aanfpoort, flaat quin met den Imper. of Indic. quin taces, quin mitte me, mittis me! laat my doch gaan! quin confeendimus.. Men merke op: zeg doch ain ? ain tandem ? denk doch en ! ecce vero ! ecce autem ! quid audiol ja doch quid nil fane ! Not. In wenfcheti blyft het weg uitnam pater vivat! o dat doch de &c. Door i) zie Bladz. 203. II.) 2) door u tua opera, 3) door en door peuïtus, omnmo. Dra 1) in 't kort modo, brevi (tempore), 2) eerstdaags ƒ>/•0pediem, 3) gezwind cito, celenter, 4) tydig mature, 5) byna fere, prope, paene, ook parum abeft, quin, 6) ligtelyk factie, 7) dra — dra modo — modo, nunc — nunc, 8) zodra als ut primum, cum primum, fimut (ac) , 9) zodra het mooglyk is • primo quoque tempore, quam primum. § 96. Een 1) zie §. 2. 2) een te gelyk idem. Eenig 1) enkel unicus, unus, 2) eendragtig concors, mammis , eenig zyn effe concordem , overëenfteminen confentirè inter fe , convenire de re, 3) eenige nonnulli , altqui, funt qui met den Conjunct. 4) iemand altquis, aliqua, aliquod, aliquid. 5) Zie ook Bladz. 272. 12) Eenmaal, 1) èen eenige maal niet eenmaal ne quidem, maar niet een eenige maal ne femel quidem. Zie Bladz. 246. 2) 2) de eerfte maal femel, primum, 3) op zekeren tyd aliquando, 4) in verzoeken quaefo, objecro, 5) reeds1./»», 6) op eenmaal yfea/. 7) Men merke op: nog ééns zo veel alterum tantum, eenmaal voor alle utïque, plane , eenmaal dit, een andermaal dat.modo koe, modo illud, eenmaal gereisd, gefproRen , en niet weder (meer) fatis hoe unum dixi, exü, non repetam. Eerst, 1) het eerst primum, primo , 2) .aanvanglykprimum , 3) voorheen ante, antea, prlus, 4) onlangs modo, 5) alleen tion nifi, tantum, modo, 6) allereerst, eindelyk demum, demque. als dan eerst turn demum. Eerfte (de, die, dat) 1) onder twee prior, 2) onder meer  Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. $r. primus, princeps, 3) de eerfte de beste primus quisque, 4) gy zyt de eerfte, dien ik gezien heb te primum vidi, dien ik liet gegeven heb tibi primo dedi Bladz. 271. II) Eerftelyk , ten .tweeden enz. primum, deinde , turn, pop?, praeterea &c. en by flot tandem, demque Bladz. 253. III) Effen Adjetf. 1) vlak aequus, planus, 1) flipt, naauwkeurig / dtlïgens, 3) eigenzinnig tnöröfus. Adverb. 1) recht van pas commodum , tantum quod &c even toen turn maxime, even nu cum maxime, 2) even zo, even zo wel aeque, pariter , non minus quam, 3) even dezelfde idem , als het zo veel is als ook , anders ipfe, 4) flipt diligent ér, 5) wel , ten minsten quidem, 6) voornaamlyk pot iff!mum, 7) volftrekt uttqnè, Eindelyk Adj. 1) bepaald finXtus, circumfcriptus, 2) niet eeuwig non aetemus. Eindelyk Adverb. 1) daar metf op gewagt heeft tandem, 2) ten laatften, ad extrëmum, voor't ovetige demque , poftremo.- Element i)de hoofdftoffen elementa, 2) eerfte beginzelen ele*merita, iniiia*, 3) de geliefde plaats van iemand, of de voegzaame plaats voor elk lotus optatus, conveniens, 4) geliefde zaak , deliciae, 5) zaak, daar iemand in uitmunt res, in qua excehit, regnatT Elkander 1) mutuo, inter fe, inneem, alter' alte'rum B. V. alter alterum amat, colloquhntur inter fe f. inneem , doch ook alleen colloquuntur, want inter fe, inneem blyft weg , daar men . h£t verftaan kan, 2) onder elkanderpromifcue, 3) 'achter elkander d) van twee alter poft altman, b~) van meer alius poft clittm, 4) met elkander fimul, una. En 1) et, ac dit ftaat niet geern voor een Vokaal, que, het welk altyd achter aangeveegd word , atque, 2) en ook et etiam, itemque, nee non, 3) en niet et non of korter nee, neque, 4) en als B. V. ik derven móest ac ft ook et ft, 5) en wel et quidem, doch gèwoonlyker et is, et ea, et ïd, als het op een Subftantivum flaat, et id in betrekking op een Verbum of (telling. Als er met by dat wel ftaat, dan ftaat er nee voor et. 6) Achter zo (zo zeer enz.) als dit en tot verklaring dient, gew. met ut, B'. V. ik zal het zo doen, en fchryven faciam ita, ut ' jenbam. 7) En ik , en hy in tegenftelling van eene andere perloon of zaak at ego, of ego vero &c. 8) blyft weg d) in teSenftellingen , Cajus fs arm, en Titius ryk Cajus ejl pauper, Ti* tius dives, byzonder by en nietB.V. hy en niet ik ille, non ego, F) en welke, wanneer welke reeds voorafgegaan is B. V. die het gezien, en dien ik het gezegd had qui vidtffet, cui dixiffem. *  52 Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. d) En, nu, maar laaten de Latynen , als de duidelykhe:d het toelaat, geern weg, en verbinden liever met het Pronom. relat. B. V. Cajus derf, als hy nu niemand naliet Cajus mortuus eji, qui cum &c. Cajus zond tny een boek, en ik zie niet, waar-, öm ik het niet lezen zoude; Cajus mihi librum mijit, quem cttr non legam &c. §. 97. 98. Gantsch Adjeélive 1) niet gefcheurd integer, fohdus, 2) in 't geheel tottts, 3) voortrefiyk egregius, eximius, 4) niet geftooten B. V. fpeceryëu integer, 5) gantfche acht dagen oclo ipfios dies Adverb. i) gantsch en gaar ommno, pror. jus , plane, 2) zeer valde, 3) genoeg fatis. Geen nullus, NB. Maar word er van twee gefproken, neuter l) by Adjecliva: non, B. V. dat is geen goede zaak, non ejl res bona; ook kan altyd non voor nullus daan, wanneer geen zo vee! is als niet een , niet eene, en/op een (eene) geen accent daat; maar heeft het laatde plaats, dan ltaat ne unus quidem. Even dus daat non by Verba, B. V. geen bedenken maken non dubitare, 2) Niemand nemo. Nemo en nullus kunnen met den Genitivus daan, als ik er onder by denk, B. V. nemo (nullus do£lörum, 3) voof nullus daat ook nihil, met den Genitivus , nihil peclmiae, eig. niets van (aan) geld. NB. ad Nro 1. Dat geen moet ook door niet kunnen vertaald Worden , anders heet bet nemo , nullus. Geern 1) met genoegen libenter , zeer geern libcntijj'ime, geeni zien veile, niet geern invttus, 2) ligt, zonder zwarigheid, factie , 3) met opzet, de induftria, conj'ulto, 4) gemeenlyk plerumque. Gelyk, Adjeft. 1) recht reSus, aequus, "f) elfen aequus , 3) even zo gedeld , B. V. gelyk of even groot aequus, acqualis, par, volgt als, of ac,, atque , 4) even dezelfde idem, 5) overeenkomende par, conveniens, 6) gelykvormig ftmilis. Adverb. 1) recht rede, 2) even zo aeque, panter met ac, atque als B. V. aeque longus, 3) gelykvormig ftmiïtier , 4) gelyk of ut, . velut, veluti , 4) gelyk als of ut ft, velut lï, tanquam ft, quafi fi, 5) zo terftond ftatim , 6) even, juist commodum (de) eo ipfio tenipore. Gemeen 1) gemeenfchaplyk communis, 2) flecht, niet zonderling, vulgarls, 3) gewoonlyk vulgarls , fiohtus, 4) als 't gemeene volk plebejus, vulgaris, 5) vertrouwd familiaris, B. V. facit fe familiarem mihi, 6") nederig jegens zyne minderen mnviünis, ejl communis erga nos, 7) den Staat betreffende ƒ>#- -bis-  Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. 53 blicus; op geraeene kosten , publïce, 8) onrein impurus, 9) overal te vinden , bekend vulgarls, publïcus, communis. Gewis, Adjective i) beflooren certus, fiimus, 2) niet twyfelende, zeker naricht hebbende certus , pon dubius, 3) vast, zeker certus, 4) vastgelteld , beliemd certus , defiiutus, 5) iamand, dien men niet geern noemen wil aliquis, quidam. NB. Hier moet men nooit certui zetten. Adverb. 1) vast certe (0) haud dubie , 1) vrylyk fcilTcet, nempeby Ironiën , 3) niet wankelende firme, firmïter, flabiiïter. Goed, Adjeét. 1) deugdzaam, deugdelyk bonus, probus, 2) dienstigutttis, falufaris , 3) bekwaam bonus, cammodus, 4) gelukkig fauftus, profper , 5) groot bonus, magma, 6j) genegen benevvlus , aniïcus, propenfus , 7) goedig benignus, 8) eenvoudig bonus, 9) braaf bonus, probus, integer. Adverb. 1) wel, deugdelyk bene, probe, 2) nuttiglyk bene , utila efl, 3) gunstig bene, aniïce, 4) bekwaam, aangenaambene, jucunde , commode, 5) ligt factie, nttllo negotie, 6) delicaat bene, delicate, 7) duur bene, care, goed koop bene, reite, 8) vriendelyk amice. Grof Adjeft. 1) dik craffus, 2) groot B. V. gefchut, fchrift major, 3) diep B. V. (tem gravis, 4) niet teder B. V. handen, fpyze, gevoel crajfus, ruftïcus, 5) onbefchaafd , ruw rudis, 6) plomp, onmanierlyk rufticus, agreflis, inhumanus , 7) plomp, niet fyn invenuflus , crajfus. Adverb. 1) dik crajj'e, 2) diep graviter, 3) plomp, boersch invenufle , rufliee, inhumane. Grond i) bodem fundus, 2) akker fundus, 3) fundament/aft. damentum (ja) B. V. jacere f. pacis, aediflcii, tot den gr. toe Verwoesten, bouwen a fundamentis, in den grond verdaan vere , recle, fubtiltter. 4) In den grond aj om de waarheid te zeggen Ji vertint qnaerimus, ook vere, prcfeclo ; b~) gantfcbelyk plane, prorfus; 5) oorzaak argumentum , caufa , ratio, 6) by verwen, fchilderen fundus, 7) oorzaak auctor, caufa. §• 99. Hand manus 1) regte dextera (tra) linke (flniftra) vlakke palma. holle vola, vuist pugtuis, 2) magt, manus, poteflas, 3) van iemand in het fchryven manus, B. V. manus ejus eft pulchra, fcribit pulchre, 4) perfoon homo, auctor, 5) zyóe, ter regter, linker hand, ad dextram, ad ftniftram, 6) vryë hand arbitrium, jus integrum, hebben pofte ,jure fuo agere , laaten liberum rei arbitrium permitïere , pad aliquem agere fuo jure. P 3 Hart,  54- Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. Hart, i) het vleefcke cor, 2) gezindheid animus ,oo\ipetlus, 3) moed animus , 4) perfoon cor , peftus, homo gy eerlyk hart peclus, (cor') probum, 5) vertrouwen fides, fiducia. Hebben, overal habere zo wel van dingen buiten ons B. V. boeken enz. als in en aan ons B. V. moed , koorts. Doch men zegt ook in plaats van habeo 1) eft mihi B. V. liber, libri mihi funt, 2) «//van dingen of perfoonen , van welken ik gebruik maak, of met welken ik verkeer, B. V. uti pat re bono, 3) begaafd zyn praeditum effe re, 4) van iet voorzien, toegerust zyn inftruclum ejfe re , B. V. een goed hoofd, middelen hebben , 5) houden tenere, 6) complecJi omvatten B. V. liefde, 7) geplaagd worden, ongemak hebben van iet laborare B. V. morbo , febri, famè, vitiis, 8) ontvangen, B. V. lofferre, 9) dragen, voeren gerere B. V. nomen, 10) genieten frui B. V. vermaak valuptate, ook capëre voluptatem ex re, 11) iet hebben te B. V. te dóéli, te eeteti habeo quod B. V. edam, agam, niets te enz. non habeo, nihil habeo, non eft, quod edam &c. 12) ik heb niet non habeo , mihi non eft, of korter careo, 13) te doen hebben met iemand rem habere cum aliquo. Heer 1) gebieder dominus, 2) ten aanzien der bedienden herin, 3) voornaame Man vir amplijfimus, 4) Heer over zich zeiven a) die ouder niemand flaat homo fui juris,. b) die zyne hartstogten km \mi\gtn homo liber, fui potens, 5) huisheer, herus, paterfamilias , 6) Eigenaar dominus, ook pofifeffor byzonder van vaste goederen, 7) God Deus, 8) mensch, man homo, vir, en van jonge lieden, adolefcens, 9) hy is een fchoon Heer fc. egregius vir, praeclarus fcilicet. Hier hic, by deeze alleen hic B. V. hic vir deeze man hier. 2) Hier is hy, het, ecce tibi illum, en tibi habes, 3) hier ben ik en adfum, 4) van hier ex hoe loco, tempore , 5) hier en daar paftim, 6) nunc & olim. Hoe 1) by verwondering, pryzen hem, ehem, eja, hoe hoe at at! hem hem ! 2) By den Comparativus ftaat -hoe veel (zeer) , daar dan dies te, eo, hoe op volgt', B. V. hoe geleerder iemand is, des te befcheidener zal hy zyn quo quis (voor aliquis) doclior eft, eo modejlior &c. of quanto — tanto, of ut quisque — ita of korter doüiftimus quisque eft modeftiftimus. 3) Hoe eer hoe liever quam primum, primo quoque tempore , 4) op welke wyze quomodo, quemadmodum , qua ratione, hoe gaat het ? ftaat het? quid agïtur, hoe zo? quid ita? 5) hoé gefield? qualis, 6) wat? waarom? quid? hoe indien quid fi B. V. veniam, 7) hoe fchielyk quam mox ? quam multi ? quaties ? quot ? &c. Hoofd,  Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. 55- Hoofd, 1) caput, 2) mensch, dier (fluks) homo, caput, 3) het leven caput, vita, 4) verftand, natuurlyk, vatbaarheid om te leeren &c. ingenium, 5) gedagten mem, animus, 6) geheugen memoria, animus , 7) gezindheid , naturel, animus, ingenium. 1 Hoog, i) 'in de hoogte celfus, excelfus, arduus, altus, 2) zwaar arduus, 3) verheven, uitmuntend altus , fubltmis, 4) niet klein magnus, 5) hoogst, uiterst fummus , 6) opgeblazen, gezwollen tumidus, tuig/dus, 7) wigtig B. V. eed gr avis ,fanclus, 8) klaar , luid B. V. ftem altus , 9) trotsch fuperbus, arrof gans. Adv. 1) in de hoogte'alte, celfe, 2) gevoelig graviter , 3) verheven, uitmuntend alte , fublime, 4) zeer , in hoogen graad valde, fumme, 5) trotsch fuperbe, arroganter , 6) pragtig fplendide , magnif ice. Houden 1) met de hand, op de fchoot enz. tenere, retinere, 2) houden , dat men niet vak, omkomt tenere, fuftinëre, 3) niet bederven B. V. ooft confervare, durare, 4) dragen fuftinëre , ferre , 5) voeden alere, fuftentare , nutrire, ook habere, het welk ftaan moet van koets, paarden enz. 6) zich gedragen fe gerere, pxaebëre', 7) behandelen, trafteeren tra&are, habere , 8) in zich houden fyibëre, contlnêre, 9) fchatten , taxeeren 'aeftimarè , 10) daar voor houden credëre, judicare , arbitr'ari , 11) behouden fcrvare , confervare, tucri, 12) houden met enz. fiftere , inhibêre equum, currum, 12) aan iemand aj aanvatten apprehendëre , prchendëre, b~) op iet fteunen niti f. inniti re, incumbere rei ,'e) verlaatenn/V/, inniti, dj omgaan?;//, 13) met iemand faëere cum aliquo, jlare ab aliquo, ab alicujus caufa, 14) mede houden B. V. een Journaal una habere, focium effe rei. Hy, zy, het 1) dezelve is, ille zi,e Bladz. 142. 2) 2) het, wanneerhetby het begin van eene Helling ftaat, en er is nogeenAfominativus of eene ftelling met als énz. by, word niet overgezet, B. V. het is een man, vir eft, het is fchoon als men leert pukhrum eft, difcere , 3) het voor zaak, res B. V. zo is het fic res eft, 4) hy of maar hy als de Hoofdperfoon heet in tegenflelling der overigen ipfe (dus ook zy ipjd) B. V. de Koning zond zyne Generaals «laar heen, maar hy (en hy) bleef enz. ipfe, en dat en of maar behoeft niet overgezet te worden. §. 100. Ja, 1) in de daad, by antwoorden fiane, ook heihaalt men geern het Verbum van den vraager. B. V, vidifiine eum? A. Ja vidi; ook imo vero, imo certe, maar niet imo alleen , Opk ita eft, reite, ita, 1) Ja zelfs imo, quin, atme adeo. 3) D 4 -  jö Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. Ja ironisch d. i. veel meer, ja veel meer imo B. V. zy beloonden hem misfchien , ja zy jaagden hem voort. 4) By tegenwerpinggen verum, fed, at B. V. ja hoe fed quomodo? 5) alszins utique, 6) vrylyk fcilicet, nempe, nimirum, vero, ja hy zal het doen fcilicet ille conficiet, 7) ja, ja d. i. heel zeker imo vero , imo. certe, nimirum, 8) ja zo! d. i. regt zo recle, belle! ita fcilicet'. 9. By venvonderingen , of vragen itane vero? ficct* itc vero? 10) jazeggen affirmare, anmtére, B. V. tu ais, ego tiego , hy is een goed Jabroer némtffi non adfentiens, 11) ja zelfs atque adso , atque ctiam , quin, quin etiam. NB. met quid, quod niet in enkele Nomina en Verba, maar alleen, wanneer eene gehe.ele Helling op dit ja volgt, dat men dus oplosten kan quid dicam (de cd) quod Sfc. Ieder onwis , quifque , quilibet, unus quisque. 2) By verdeelingen Itnguli, bint zie Scheller Spraakkunst — 3) elk een, alle menfehen omnes, nemo non, 4) ieder die quisque qui, of qnicunque. Iet, j) aliquid, ook quid achter fi, ne, quo, 2) in e;ne Vraag num quid, ecquid adefl, 3) ergens iet quidquam, 4) een weinig (in iet), by de Adjecliva, Adverb. en Verba pauliïIjtm, ook fub' Not. Maar VQor eenen Comparativus paulo , aliquanto. Men merke op: dat wil iet zeggen' efl aliquid, daar zal iet van worden a) van zaaken res efficielur, res exitum kabëhit, b) van menfehen evadet in komthem utïicm, fiet homo villis. Immer 1) (leeds femper, 2) in eens weg perpet 110, omni tempore, voor altyd in perpetuum, 3) immer, inèèr ma gis magisque , 4) van dag tot dag in dies. In 1) vaar heen met den Accufativus, 2) waar in met den Ablativus. Zie Scheller Spraakkunst. In plaats dat Bladz. 252. 7) Jong 1) levenlooze zaaken, B. V. wyn recens ,f novum, planten tenera plania, gewas nove.Ua arbor. 2) levendige zaaken a) menfehen jongen puer, jongeling adolefcens, jong man juvë* nis. b~) Beesten pullus , ezel p. afinïnus, paard p. equinus , duif p, columbtnus, hond p. camnus ook caïulus, het welk van alle jongen , byzonder van viervoetige dieren , zo als pullus van alle jonge gevogelte gezegd word. Men merke op, een jongen puer tot loopen, diensten puer, vernula, in winkels, by hand, werken tiro, novitius, domme jongen ftipes, ftuptdus adolefcens , kwaade jongen nebulo, 'puer improbus, goede jongen probi petto* ris adolefcens, bonus, bone!  Goed gebruik van eenige. Partkuiae 3 enz. 57 §. 101. Kind 1) met betrekking tot de Ouderen proles, liberi , 2) met betr. tot de jaaren infans, puer. Kunnen 1) van de mooglykbeid pop , 2) het is mooglyk , onmooglyk fieri (non) poteft, ut Sec. 3) het is gelooflyk credibile.efi, 4) in ftaat zyn pof urn , 5) vermogen, de krachten l^toe hebben, valere, 6) ÓVer zyn hart kunnen brengen fuftinëre, maar NB. zonder pofte, of in animum inducêrè (pop). 7) Weten, verftaan fcire B. V. graece, latine, linguam graecam, leüionem, 8) mogen liöere, 9) de fchuid hebben culpam fuftinëre, m culpa effe. Wie kan dat helpen? quis mutet? §. 102. Land 1) aarde terra, tellus, 2) dorp, platte land , rus, 3) voor zo verre het bebouwd word ager, agri, folum , terra, 4) landfehap regio, provjncia, terra, terrae, 5) al'ker, ftuk veld ager, 6) men merke op: te wateren te'land terra mart que, vast land terra continens, leger te land exercitus terreftris, copiae terreftres , in myn land apud nos, in noftra terra. Lang, Adject. 1) niet kort Ipngüs, 2) lang neder hangende pro/txus, promifus, B. V. haair, 3) lang opgefchooteu B. V. Dennen proeërus, 4) langdraadig , langduurig longus, lovglnquus 5) veel multus, 6) door, per B. V. per tres anuos ook zonder per, ook ftaat er by eontinuos , 7) wydloopig longus. Adverb. 1) langen tyd diu,hngum tempus, 2) federt langen tyd dudum, diu, ex longo temfore, 3) verre Ion ge, multo met "den Comporattvus, B. V. hy is lang zo geleerd niet als gy multo (longe) tndoOtor eft te, of longe abeft a-tua doclrina , lonse inferior &.c. , * Laten 1) toelaten a) door verlof fmëre, pati, b) d. woorden, bevel jub're, d. zorg èurare± 2) nalaten mitnre, omittëre, 3) niet^bezorgen ncgligëre, 4) met vrede laten mittëre, mifum ^facere, 5) van zich laten mittëre, dimitfere, 6) zien laten, d) bevelen^jubëre oftendi b) veroorloven finere oftendi, e) toouen oftendëre, zich zien laten fe oflenaere, met pragt en aanzien fe confpiciendum dare, 8) zich hooren laten, d) zeggen dicere, b) zingen canëre, c) klinken fonare , perfonare, d) behagen probari, dat laat zich hooren Loc probatur , c) Elyven laten d) bevelen jubëre, manëre, aliquem, b) veroorloven finere mane'e, e) onderlaten mittëre, omittëre, 10) zich zeggen laten, verhatilen laten. Men onderCchcide jublre, finëre &c. u) ^Aderlaten van den Patiënt, zich doen aderlaten fiauguinem mittëre, van den Heelmeester d. i. de'ader laten bloeden venam ina'dëre, 12)-gaan laten d) veroorloven finëre aliquem £ 5 irt  58 Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. 'ire bj met vrede laten miitere, mijfum facere, 13) achterlaten relinquere, 14) toeftaan ccncedëre, finere, 15) by aanfpreken, vermaanen met den Conjunct. 13. V. eamus 16) zyn water maken tir'uam emitiére', veficam exonerare. 17) In veele gevallen kan laten met het Verbum der handeling zelf uitgedrukt wordea^naar den Regel quod quis per alium feit &c. hy heeft hem Wten ombrengen eum inteifecit. Ook blyft laten dikwils weg B. V. hy laat het zich niet verdrieten, berouwen non eum piget, poenitet &c. Leven 1) in leven zyn vivere, in vita ejfe, 2) leven leiden vitam vivëre, agere- 3) Voor zich zeiven leven, a~) tot zyn voordeel fibi, patriae &c. b~) met niemand omgaan fiecum vive. re, 4) onè'igenlyk van planten, fchilderyën vivere, 5) zich voeden vivere , victiiare , 6) zich onthouden effe, verfari, 7) levens wyze hebben, weten te leven vitam communem noffe, eleganter vivere, Ictre vivere. ^ Leven (Jtetj 1) genot des levens vita, 2) levens-vys, levensloop, levenswandel vita, 3) onderhoud vita , victus , 4) levendigheid rigor, 5) opfchudding tumultus. §. 103. Maaken 1) werkftellig m. facere, age'e, 2) bewerken efficere, 3) tot fland brengen perficere, 4) zo maken dat ita facere ut; 5) doen met iemand, iet, facere cum B. V. quid f ctfti cum pecunia fi. pecuniae, f. pecunia; quid eum hoe homilie, huic homini, hoe homilie faciam? 6) Wat maakt gy? quid agis ? quid agltur ? 7) maken tot iet facere , redder e, kiezen, beftellen tot facere , creare f 8) veroorzaken faere , adferre , 9) handelen agere, facere, 10) iet van zich zeiven maaken d) zich hoog fchatten fe magni facere, aefiimare, fibi placere, F) zich toonen voor de wereld fe confpiciendum dare, c) verheven denken alte fentire, 11) van iemand iet maaken d) hem geleerd maaken aliquem reddere doüum, b~) tot eere vethelfen evehere ad honores, c) hoog fchatten magni facere, aefiimare, d) zich om hem bekommeren curare aliquem, laborare de aliquo. Men merke op: het bed imskenfiernëre lectum, vuur fufcitare ignem, accendere ignem. Maar 1) in 't begin eener Helling at, fed, verum, 2) agter een' of meer (doch zelden agter het derde) woorden vero, au.tem 3) maar nu als een befluit uit eene Helling, jam, atqui. d) Maar blyft gewoonlyk weg in eene tegenltelling B. V. gy zyt ryk., maar ik arm tu es dives, ego pauper. Men  Goed gebruik van eenige Particulae, enz. 59 Man 1) mensch, perfoon homo, wanneer hetdan dikwilswegblyft, B. V. door den derden man pér alium, ik arm man me miferum ! 2) verhaalen B. V. zynen man noemen auélörem memorare, 3) e\\finguli; den man drie Huivers, in fingulos &c. 4) die de manlyke jaaren heeft vir, 5) de echte manWr, manlus, conjux , 6) foldaat miles, ook pedes te voet, equei te paard. Meer AdjecT:. 1) phsres, met het Subflant. in denzëlfden Cafus, maar plus met den Genlt. Zie Scheller Spraakkunst, 2) meer dan d. i. daar, over plus, amplius, zonder £«0» gèwoonlyker B. V. habeo plus (amplius) decem libros, 3) meer by achten , kosten pluris. Adverb, 1) by vergrootingen magis , 2) bovendien amplius,plus, 3) langer amplius, 4) niet meer dan d. i. alleen, Hechts non amplius quam , modo, non nip, 5) meer dan te veel nimio plus , 6) veel meer multo plus, multo magis, 7) hoe langer, hoe meer magis, magisque, 8) meer of min plus minusve. No/. Magis toont eigenlyk de hoedaanigheid aan by byvoeglyke en tydwoorden, plus eene hoegrootheid. Men word in plaats van den Nominativus Hechts dan gebruikt, wanneer wy geen zekere perfoon willen aanduiden, die iet doet of lyd, B. V. men zegt, is zo veel als deeze of geene zegt. In 't Latyn word het geineenlyk verkeerd vertaald door de derde perfoon Sing. Acltv. B. V. men zegt,.leest &c. dicit, leglt &e. Men zette het over: 1) met den derdén perfoon Plur. Nurn- als men dit men kan verwisfelen met de menfehen, zy (de menfehen) B. V. men zegt, leest dicunt, fcribunt fc. hommes, 2) kan men in plaats van men zeggen 'wy, dan Haat ook de eerde peffoon Plur. Nam, B. V. als men dat bedenkt, zo vind men , fi hoe cógitamus , invejftmus , 3) ook met de tweede Perfoon Sing. en Plur. Nam. wanneer dit men meigy kan verwisfefd worden , B. V. als men geleerd wil worden , dan moet men ook ècc. fi vis (vullis) fieri doclus , (dodl) debes (debetis) etiam &c! Deeze perfoon ftaat byzonder by den InfinitivusD.V. flultum eft, ea loqui, quae non intelligas, het is zot, te fpreken het geen men niet vergaar. 4) Verders met de derde perfoon Sing.Num. wanneer men*\n plaats van iemand ftaat B. V.' als men zeggen Wilde fi quis dicat &c. 5) met de derde Perfoon van het Papvum in alle Modi en Tempora, en wel a) als er geen Cafus Nomïnis by het Verbum is, dan neemt men alleen den Sing. zo als men zegt, dewyl men zo fchryft ut dicitur, quia fic fcribitur b) Maar als er een Cafus Nominis by is, dan ftaat hy in - den* Nominativus en wel Sing. wanneer*et een Sing. en Plur. wanneer het een Plur. is, B. V. men kogt een fchoon huis, men zond pns flegte boeken cmelatur pulchra domusa mittebantur mali  60 Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. mali libri. 6) By Pronomina van de eerfte en tweede Perfoon, zet men het Pajjivum in dezelfde perfoon B. V. men befchuldigt my, u, ons &c. accufor, faris, arnur. 7) Wanneer men wenscht, vermaant, toegeeft, dan ftaat de eerfte perfoon in Conjunct., wanneer- ik of wy er onder verftaan word B. V. men ftelle zich voor, men wagte zich cogitemus , caveamus, of de tweede, wanneer zy daar toe behooren, die men aanfpreekt- B. V. men ftelle, men geloove niet, finge, noli credére, of de derde in Conjunct. Pajfiv. met den Nominat. der zaak, B. V. 'men noeme iemand nominetar aliquis. » Not. i) In de perfoon, daar men mede begint, gaat men ook Voort, B. V. als men dat bedenkt, dan ontftelt men fi hoe confideramus, objlupcfcimus; fi hoe confideras, obftupefcis. Not. 2. Nro. 2) heeft als dan alleen plaats, wanneer er van eene zaak gefproken word, waar aan wy, die fpreken of fchryven, deel kunnen of willen nemen, B. V. het zou zot gezegd zyn; wy konden my tegenwerpen, in plaats van men konde,gevolglyk voegt het niet pojjemus mihi objieëre , maar pofi'et mihi ebjici, of men fpreekt veel van ons dat &c. dicimus multa de pobis, quae &c. voor dicuntur &c. Not. 3) Niet elke wending past overal B. V. de tweede perfoon voegt niet wel in eenen Brief aan eenen vriend , om dat deeze zou kunnen gelooven, dat hy eigenlyk gemeend wierd, B. V. quidquid vis rede difcere , id ante rede intelligere debes ,byzonder achter Infinitivi, die in plaats van het fubject ftaan, B. V, turpe efl , quae didieëris, ea oblivijci, hetgeèn men geleerd heeft. Met 1) een gezelfchap cum, 2) een Inftrument, zie Scheller Spraakkunst, 3) met u &C. tecum , zie Scheller Spraakkunst , 4) dikwils met Adjeftivum , Participium of Adverbium B. V. laetus. gemens, prudenter, 5) te gelyk una, fimul. Midden (het) de midden meaium , media pars , zich in 't midden, of tusfehen beide ftellen fe interponere, intercedere. Middel om tot iet te geraaken via, ratio, tegen iet remedium B. V. morbi, dolöris, 3) geneesmiddel medicamentnim , remedium, 4) vermogen, bezitting facnltates. Moeten 1) nodig, noodzaaklyk zyn uit pligt , billykheid, nuttigheid oportet, 2) volftrekt nodig zyn necefe eft, en wel zo als oportet, met den Cqnjunft. zonder ut, of den Accufat. met den Infinit. B. V. necefe eft, difcas, f. te difieëre, 3) het niet anders kunnen maaken noH poffum facere , 4) fchuldig zyn , pligt, billykheid debëre, ook eft ojficium B. V. meum, patris 0tc. met den Infinitivus, ook zonder officium B. V. eft patris  Goed gebruik van eenige Partkuiae, enz. 6t alere liberos, zie Scheller Spraakkunst, 5) gedwongen worden cogl. 6) Blyft dikwils weg B. V. hy, zy, her moest dan nifi forte , nifi, mee den ConjunÖ. fit tibi utilitati, het moete u tot nut zyn. Zie ook van den Conjunct. Scheller Spraakkunst. Mogen 1) kunnen pofte, 2) willen veile, cupere, B. V. velim (yellein) fcire, 3) geoorloofd zyn B. V. ik mag mihi Heet, gy moogt het wel zesgen dicas Heet, nihil obftat quin dicas. 4) Denklyk zyn vidèri. Voor het overige ftaat de Conjuncli- vus B. V. hy mag gaan eat, zie " Scheller Spraakkunst. Men merke op: het mag zyn wat het wil quodcunque eft, —^-'wanneer het zy quandocunque eft, waar het zyn wil ubicunque eft; enz. B. V. quicunque eft; het mag zyn d. i. myneut wegen per me Heet, efto. §. 104. Na 1) waarheen, waarna toe by Landen in &c. 2) na, waards ad,verfus, B. V.eo ad Lipfiam, ad Polouiam of ad Lipfiam verfus, 3) agter na fecundum, poft B. V. venit poft te by pioxïinus, a, 4) must fecundum te, 5) van tyd poft, ex, ook met den Abldtiv. confeq. na het eindigen van den arbeid finito labore NB. Wanneer het een zeker tydpunt aanduid, en van beteekent, dan zette men a of poft B. V. ab urbe condiia, poft diluvtum, 6) naar, naar gefteldheid, vermogen fecundum, ex, pro, ad, 7j wat aanbelangt quod atiïnet, ook de blooteAblativus, B. V. corpore, quod ad corpus atlïhet. Naam 1) elke benaaming eener zaak, van een perfoon nomen, vocabulum, meest van zaaken, 1 j roem nomen,fama, 3) gerugte byzonder goed fama , 4) plaats loco, vice, poteftate. Naaste de i)_in P^ats en ftand proxlmus, B. V. proxmut cognatus,p. ainore, p. fum cgomet mihi, elk mensch alias, alii, alil homines, ook homïnes alleen , 3) de naaste, volgende alter, fecundus, qui fequitur. Naauw Adjeftive 1) eng, knap angufius, arcJus, 2) flipt, zorgvuldig dilïgens, 3) fpaarzaam pareus, attentus, 4) naauw verbonden ,arc~te conjunclus, conjunciijftmus, intimus. Adv. 1) knap anguftc, arde, 2) flipt diligenter, 3) fpaarzaam paree. Naauwlyks ij overal vix, 2) bezwaarlyk , te naauwer nood aegre 3) ten hoogften fiummum, adfummum, 4) eerst modo, 5) naauwlyks gezwegen vix (aegre,) vi'xdum \ ne- dum. Natuur overal natura, 1) geboorte natura, 2) deaangeboorene hoedanigheid natura, indoles, ingenium, 3) het heel-al natura , natura rerum. Men merke op: Het is by hem alles natuur nil arti debet, oymia ingeuio efficit, natura dominatt/r in  62 Goed gebruik van eenige Partkuiae. enz. in hoe, God uit de natuur kennen natura duce, rationis ope, ex eperibus Iet in natuur res ipfa, corpus ipfum, tot natuur worden in altëram naturam vèrtere. Niemand i) nemo, nullus homo, 2) en niemand & nemo, gèwoonlyker nee quisquam. 3) De lieve niemand Uk nefcio quis, Uk', in quem unum omnis culpa coniicttur. Niet 1) non, haud ook nullus voor non by duiïtto, 2) niet, als of non quod, quo, niet als of niet non quin, met den Conjun'ïïii'us, geheel en al niet mimme , haudquaquam. 3) Ne (niet non) met den Conjunct, by wenfehen, of als men mogen , mag, mogt denken kan, B. V. dat dit toch niet gefchiede utinam ne &c. indien maar niet modo ne, dum ne, insgelyks ne by den Imperat. als men bid , beveelt &c. 4) Minus voor non na verhinderen quo, ook ne minus, 5) achter ft ftaat ook minus voor non ; maar indien niet fin minus, niet wel fi vero non , 6) •by aldien niet fi non , of korter nifi, 7) en niet & non , of korter vee, neque, 8) niet eens ne quidem, wanneer de accent opeens ligt, maar non femel, niet een eenige keer ne femel quidem, 9) niet alleen niet non modo non., non folum non, non tantum non ; doch het laatfte non km wegblyven, wanneer ne quidem volgt, 10) Niet by uitroepingen B. V. hoe, hoe zeer , hoe groot, hoe y veel &c. word non uitgelaaten, B. V. hoe zeer bemin ik hem niet quant opere eum amo. 11) Volgt niet op dico, dan zegt men liever nego. d) Non, haud &c. met één woord alle woorden, die het Nederduitfche niet uitdrukken, moeten in 't Latyn altyd voor het Verbum ftaan, B. V. anima non montur. Niets 1) geene zaak nihil, nulla res. NB. nihil ftaat alleen in Nominat. en Accufat. en men zegt nihil malum (Adjeci.) en nihil mali QSubfiant.) 2) en niets & nihil of nee quidquar.i, 3) in de fpreekwyzen : ik heb niets te &c. daar is niets te &c. ftaat non voor nihil B. V. non habeo quod edam, non eft quod edam, 4) niets om niets nihilo B. V. nihilo melius fe habet , niets minder nihilo minus, maar niet des te min nihilo minus, 5) voor niet, van daar by Adjeól. non, by Verba non ook nihil, B. V. hoe non eft novum, 6) nog niets nihil dum, 7) volftrekt niets nihil omnino. Men merke op: aan dien man is niets a~) homo eft inutilis b~) non eft certus. Zie ook maaken. Nog 1) tot heden toe adhuc , nog niët adhuc non of gèwoonlyker nondum, nog niets nihil dum, nog niemand nullus dum, nog naauwlyks vix dum en nog niet & nondum gewoonl. nee dum, ook nog (tot dato) et lam nunc , etiamnum, 2) behalven dien praeterea, infuper, ook adhuc, 3) ooYetiam, 4) nog eenmaal iterum, fecundum, 5) nog by,den Comparativus, word niet  Goed gebruik van, eenige Partkuiae, enz* 03 niet nitgédrukt, ook by zo. lang nog, verders in wat zal het nog worden, waar zullen wy nog blyven &c. doch hier kon tandem ftaan 6) noch noch neque neque, nee nee. 7) Ja wat nog mee.r is cs' quod amplius eft. Nu 1) thans nunc, jam, even nu, juist avTnunc ipfumf, nu eerstnühc demum, 2)byzo gefielde zaaken hic, nunc, jam, 3) dienvolgends itaque , ergo, igitur, byzonder jam als een gevolg, als maar voorgaat, 4) by opwekkinge agéoïbymeer#gi» te, 5) volflrekt utique, 6) eindelyk tandem, 7) nu word uitgelaaten, a) by mag, mogen B. V. Hy mag nu zeggen, wat hy wil quidquid dicat, hy mag nu komen of niet five veniat, five non, b) nu ja, voor ja, indien nu ja fiutique, e) hoe nu voor hoe age, !>) nu verwonderende of vraagswyze itane? itane véro? quid? quid ais? o) Nu dan, wat is het dan meer quid ergo? quid inde? quid poftca? lö) nu ja toch efto, volo , per me Heet, toncedam. §. 105. Of 1) indien fi, hoewel etiamfi, etfi, Heet, 2) gelyk als of, indien quafi, tanquam fi, ac fi, agter fimulo, vidêri, fipeciem habere, zo doen, zo uitzien blyft het weg, B. V, fimulo me dormire, videtur pluere. 3) Of in de vraag zie BI. 227. 5) §■ 13°- Not. Of 1) het zy of five — five, feu r feu als de beide denkbeelden dezelfde zyn, en dat of alleen tot verklaaring dient, B. V. Pallas of Minerva; aut — aut, vel — vel als de denkbeelden onderfchéiden zyn, B. V. Vader of Moeder. Dit geld ook als er geen het zy voor af gegaan is. Not. als er mogen, of mag voorgaat, dan zet men live five (feu - feit) B. V. five ridèam five fteam. Om 1) rondom iet circa, circum, 1) van onzekere tyden en getallen circa , circiter , 3) by bezweeringen per B. V. per Deum, 4) van wegen propter, 5) om te, een oogmerk ut, ad, caufia of gew. met het juf. in urn of part. in rus, 6) om en om circumcirca. 7) By de Comparativa met den Ablat. B. V. om de helft korter dimidio. o) Men merke op: het één jaar,om het ander alternis annis, alter o quoque anno, daar is een jaar om annus exaclus efl, het is verre om ambages viarum funt. Onder 1) naar de ligging fiub, fubtcr, 2) onder de regeering fub, regnante, 3) geduurende inter, 4) tusfeheninter, 5) van, uit in, de, ex ook met den Genitivus. Maar als er geen Adjeet. by ftaat, dat er toe behoort, dan zet men niet geern den Genitüvus, B. V. onder de geleerden zyn er fommigen die geiooven Juut inter doclos (e, de, ex, in doclis) qui put ent, 6) minder infra B. V. niet onder de 30 jaaren, doch hier ftaat geern minor K minus, 7) eene "onderdaanigheid , ondergefcliiktheid, onder-  /». in urn z. 01». 10) By Verba, als er een aubftantivum vooraf gaat, het Ger. in di, gaat er een Verbum voor af, dan is het de Infinitivus, n) niet te zeggen, te gewagen ne dicam, ut taceam. Tegens 1) plaats verfus, 2) handelingen en neigingen tegens eikanderen er ga, in, adverfus. Not. By haat is in en adverfiis meermaalen dan erga, 3) tegen adverfus , in, contra, 4) by aahnadering van een tyd fub , 5) ongeveer ad, circiter, 6)■- in vergelykingprae , 7) voor, in plaats van pro, 8) tegens over e regiöne, adverfus, contra. Tegen 1) tegens contra, adverfus, 2) ten aanzien ad. B. V. ebdurui ad (contra, adverfus) malum. 3) cum (adverfus, contra) by ftryden pugnare cum aliquo, 4) tegen de natuur , gewoonte, hoop praeter haturam &c. tegen den Itroom, wind adverfo flumine , vento ; zy zyn tegen elkander diffident in- te\[i\o. Uit 1) plaats, ftoffe e, ex zie Bladz. 113. 205. V.) B. V. poculum ex auro, f. aureum, 2) eene oorzaak, wegens *(?/-, ook de Ablativus met het participium motus, ductus, incstatus , wanneer het heet bewogen, aangefpoord door Bladz. 256. XI.) of de bloote Ablativus amöre uit liefde, ook propter wanneer het wegens heet, 3) van de afkomst uit een Land, eene Stad, het Adjettlvum , B. V. eft BeroUncnfts, AngTtcus &e. 4) in, met, door met den Ablativus,B. V.uit alle krachten, uit dit oogmerk Bladz. 201. §. 2. 5) waar onder Bladz. ïöi. ii.) 6) Uit met het Verbum toont dikwils het einde, het genoeg zyn van het Verbum aan, en word overgezet met fatis, non amplius of' den Genitiv. of Gerund, in di of definere en den Infinitivus, B. V. uit of af oorlogen finem facere bellandi fi. belli f. belle, hy heeft uitgekoopmanfehapt defiit mercaturam facere. 7) Men merke ook op: het is uit met hem aclum eft de co f. periit , uit iemand iet maaken, B. V. een Geneesheer reddere altquem medïcum, zich iet uit of van iemand of eene zaak maken magni aefiimare , facere, niets nihtli facere, weinig parvi , uit ervaaring ttfu, ufu doclus. §. 111. Van 1) wanneer men van een perfoon, zaak handelt, fchryft, fpreekt &c. de of als het wegens, aangaande heet, 2) maar a, ab, abs als de veröorzaaker aangewezen word , 3) van plaats a,ab, 4) de bezitting, heerfchappy de Genit. B. V. 'rex  Goed, gebruik van eenige Partkuiae, enz. 67 Borujjiae, 5) tyd, B. V. a pucro, a parvo, by meer 0 pueris, 6) een deel van het geheel afê, e.r, of de Genitivus, 7) deftofte,B. V. uit goud exauro', aurens, 8) Van wellten ik geloof, weet &c. dat hy het gedaan heeft quem credo, fcio &c. feciffe. Men merke op: van blad , regel enz. tot blad per pagfrtas , verjus, van mynent wegen de me, mco nomine, -meis verbis, van woord tot woord ad vetbum, verbum, pro verbo B. V. exprimëre wat denkt gy van my qualistibi videor, quid fentis de me ? van dag tot dag in dies, fingulis dïbus. Foor 1) in tyd ante B. V. ante me, a. lucem ,ook abhinctres annos , tribus abhinc. annis. 2) In tegenwoordigheid , voor iemands oogen coram , 3) wanneer het tegen over agter ftaat ante, ook prae, 4) wegens prae, ob, propter, 5) een yoorregt prae, ante , 7) tegen contra, a,B.V.a frigore defendere. Men merke op: voor oogen zweven verfari ob (ante) oculos, voor het hoofd ftooten ofendere. 8) Tot iemands best pro , 9) in iemands plaats loco, vice, nomine, 10) ik voor myn, gyvoor uw perfoon equidem, ego ipfe, tu ipfe &c. 11) voor het eerst &e. primum, deinde, turn z.eerftelyk , 12) voor met wat quis, quae, quid? B. V. quis ejl hic vir? hoe gefteld qualis, zo" als by Adjcöiv. quam, B. V. wat voor eene wonberbaare zaak is dat quam mira res &c. Men merke op : voor iemand inftaan fpondere pro aliquo, voor iet ftaan praeftare rem, daar zy God voor Deus avertat! Deus mellora, dag voor dag in dies, voor iet , voor iemand houden putare , credere §. 112. Waar? ubi overal; op wat plaats quo (in) loco? waar flegts ubi ubi, ubicunque , ergens alicubi, ufquam, waar voor in welke enz. in quo &c. Waaróm 1) in 't begin der reden cur, quare, quam ob rem, waarom niet cur non, quare non, ook quidni, by eene vraag, ook quin by haastige, ongeduldige vraagen, B.V, waarom loopt gy met? d. 1. ei, loop toch quin curris, 2) wanneer het op iet voorafgaands betrekking heeft aliquid, eau/fa, res, nihil, dan ftaat propter met den Accufat. van het Pron. qui, doch ook cur, quare, quam ob rem B. V. die mihi caufam, propter quam (ob quam') of cur, quare abiëris of qua dutius &c. ook ftaat quod m plaats van propter quod of cur, agter nihil, quid B. V. nihil eft qmd ftea;n , quid eft, quod fieam. 3) Waarom dan cur tandem? Want 1) oorzaak nam, namque, enim, et enim, zie Bladz. =46". 1.) 2) derhalven ergo, igitur, 3) indien niet mft forte, 4) in vraagen word nam agter aan gevoegd B. V. quisnam eft? wie is hy ? quidnam fibi vult? wat wil hy ? —™ E 2 Wat  . 19. 5^ gew. dan Jenelïa, ae f. 25 palgdus 26 mors, rtis f. §. 84. §. 115. II. Regel. Wanneer twee Sttbftantiva in eene ftelling faamen komen, die iet verfchillends beteekenen , dan word het één, waarby men vraagt wiens ? in den Genitivus gezet B. V. Filins Dei wiens Zoon, Gods Zoon, Scheller Spraakkunst §. 158. §. 1. d) In plaats van de vraag wiens? hebben fomtyds de vraagen •waar aan ? waar in ? waar van ? waar op plaats, nogthans (laat het Nomen, daar deeze vraag plaats by heeft, in den Genitivus en de Nederduitfche Particulae aan, in, uit, van enz. worden in 't Latyn gewoonlyk niet uitgedrukt, B. V. ramus arboris de tak aan een boom ; princeps Najjoviae van Nasfau, Zie Scheller Spraakkunst Bladz. 154. V. VI. VIL en hier voor §. 22. 5, d) f) De Genitivus wprd dikwils in 't Nederduitsch niet uitdruklyk opgegeven, daar hy echter in 't Latyn gezet moet worden, J*. V. fruftum panis een (luk brood, hauftus aquae een teug wa-  Voorbeelden voor enkele Regels. 73 water. Dikwils trekt de Nederduitfcher twee Hoofdwoorden by één B. V. venfterraam, huisdeur. Hier moet men de woprden fcheiden, om te zien, welk men in den Genitivus moet zetten, B. V. de deur van het huis, daarom moet huis in Gcnit. ftaan, omdat men daarby kan vragen wiens? gemeenlyk ftaat het eerlle Subjlantivum in Genit. Als een woord uit een Ad- ' jeüivum en Subflantivum faam gefield is, dan zette men het Adje&ivum en Subjlantivum byzonder, B. V. in plaats van Opper- Saxeh zette men het opperde Saxen Saxonia Superior. Voor 't overige drukken de Eatynen de faamgeftekle woorden der Nederlanders dikwils door eenvoudige uit, B. V. de reismantel perula, een rydrok chlamys, enz. §. ico". III. Regel. Wanneer by een Nomen Subjlantivum of Pronom. perf. een ander Supjtantivum ter verklaaring en' bepaaling zonder & en zonder het Verbum fum gezet word , dan zegt men , dat zy in Appofltlone (faan, en zy moexen in denzelfden cafus gefteld worden, gevolglyk als het één Subjlantivum, 13. V. in Nominat. ftaat, zo ook het ander enz. Zie Sc/teller Spraakkunst Bladz. 122. §. 1. Bladz. 152. §. 1. Nro. 5, Frankryks 1 wynen 2. Portugals 3 zout 4, oly 5, vygen 6, rozynen 7, mandelen 8. Spanjes 9 wolle 10, zyde 11 en paarden 12. Schotlands 13 fteenkoolen 14 en visfehen 15. EngeIands tin 17 en fchaapen 18. Ruslands 19 pelteryè'n 20. Griekenlands 21 katoen 22. Poolens 23 koorn 24. Pruisfens 2S bernfteen 26. Zweedens 27 Haal 28 en yzer 29. ludiëns 30 edelgefteenten 31 en fpeceryën 32. iFrancogallia, ae , f. Prancia, ae, f. 2 vlnum, t', n. 3 Lufttania, ae, f. t^fal, falts p. 19, 1) 5 oleum, i, n. 6 ficus, i, f. p. 36, 2) 7 uva paffa. 8 amygcfala, ae, f. amygdalum , i, n. 9 Hifpartid, ae, f. 10 lana, ae, f. 11 bombyx, bycis f. Mafc. de Zydeworm. 12 cquus, i, m. 13 Scotia, ae, f. 14. carboncs bituminofiplur. 15 pifcis, is, m. p. 18. 2) 16 Anglia, ae,f. 1.7 ftannum , i, n. 18 wis, is, f. 19 Rujjia, ae, f. 20 pejlis, is, f. 21 Graecia, ae, f. 22 lana firborea. 23 Polonia, ae, ƒ. 24 frumentum, i, n. 25 Borufjia f. Prujfia, ae, f. 16 eleêlrum, n. Suecia, ae, f. 28 clialybs , ybis , m. 29 ferrum, i, n. 30 India, ae, f. 31 gc;::r,;a, aexf. 32 aroma, at is, n. E 5 Nro  54 Voorbeelden voor enkele Regels. ■ Nro. 6. De fnelle i Paarden der Arabieren 2 en Engelfehen 3. Her lieflyke 4 gezang 5 der Nachregaal 6. De kostbaare 7 pels 8' der zwarte 9 Vosfen 13. De langzaame 11 tred 12 van den Luiaard 13, De lange 14 hals 15 van den Kemel 16. De vergiftige 17 beet 18 van den Adder 19. Het verfchriklyk 20 brullen 21 van den Leeuw. Het heesch 22 geluid 23 der Kikvorfchen 24. 1 &éler, is, e. p. 38. 2Not. de Uitgang is komt in Mafc. en Notnin. zelden voor. 2 Arabs, abis. 3 Anglus, i. \fuavis, 5 cantus, vs, m. 6 lafcinia, ae, f. 7 pretio'fits. üpellis ,is,f. yniger, gra, gr urn. 10 vulpes, is, f. 11 t ar dus 12 ingresfus, us, ra. 13 bradypus, i, m. 14 longus. 15 collum. n. 16 camelus , i , m. 17 vcncnatus. 18 morfus, us, m. 19 afipls , idis f. 20 horribiiis. 21 rugilus, vs , m, 22 raueus. 23 vox, vocis, f. ' 25 rana, ae, f. Nro. 7. De regtvaardigheid 1 van Minos 2 en Ariflides 3. De ftrenghcid 4 van Draco 5. De welfbrekendheid 6 van Cicero 7 en Demotthenes 8. De fchoone 9 Tempel 10 der Grieken 11. De menf'chenolFers 12 der Karthaginenzen 13. De oorlog 14 deiReuzen 15. Een fchilderfluk 16 van Apelles 17. Een flandbeeld 18 van Praxiteles 19. Het lieflyk gezang der Sireenen 20. De Sterrenkunde 21 (Sterrenwichelaary) der Chaldeeën 22. De Landmeetkunde 23 en Balzemkunde 24 der Egyptenaaren 25. De Koophandel 26 en Zeevaart 27 der Feniciërs 28. De wysheid 29 der Grieken. I Jttftitia, ae, f. Minos, lis. 3 ArifTides, is. 4 feverttas, tatis, f. 5 Draco , onis. 6 eloquent ia, ae, f. 7 Cicero, onis. 8 Demofthenes, is. 9 pulcher p. 41. 3) 10 templum, n. 11 Graecus. 12 hoftia humana. 13 Carthaglner.fis. 14 helium. 15 gigas, gantis. 16 piilüra, f. 17 Apelles is. 18 flatua, f. 19 Praxiteles, is. 20 Siren , ënis, f. ei aftrologia, f. 22 Chaldaeus. 23 geometrïa, f. 24 ars condiendi mortuos, 25 Aegyftius. 26 mercatura , f. 27 navigatio, onis, f. 28 Phoenix, icis. 29 fapientia f. Nro. 8. Japiter 1 de god 2 des Hemels 3. Neptunus 4 de god der Zee  Voorbeelden voor enkele Regels. 7$ Zee 5. en Pluto 6 de god der onderaardfche wereld 7 (des Orcus). Bacchus de g. des wynsi Merkuur, 8 de Zoon van Jupiter en Maja, eene Dochter 9 van Atlas 10. De uitvinder ir der Luit 12 en der welfprekendheid, de bode 13 der goden van den Olymp 14. en den Orkus, de fchutsgod 15 der Dieven 16 en der Kooplieden 17. Vulkaan de god des vuurs 18. 1 Jufiier, Jovisp. 28. 2 Deus, i, p. 26. 8) 3 coelum , n. plur. niet in gebruik. 4 Neptunus. 5 mare, is, n. p. 33,0) 6 Pluto , 'onis. 7 orcus, i. m. infei'i, örum. m. 8 Mercurius p. 25, 4. 9 filia p. 25, 4) 10 Atlas, antis. p. 30. 11 inventor. 'ris. 12 lyraf. teftudo, inis, f. 13 nuntius, m. 14 Olympus, i, m. 15 Deus prae fes , i. tdis. \6fur, uris.p, 15III) 17 mercator, oris. m. 18 ignis, is. th.jp'. 18, 2) Nro. 9, Apol 1 de voorzitter 2 der Mufen 3 en der voorzegging 4, en de uitvinder 5 der Geneeskunde 6. Janus, de god des vredes 7. Saturnus, de g. des tyds 8. Mars de g. des ooriogs 9. jëoIus de g. der winden 10. Sylvasn de g. des velds 11. Faunus de g. der wouden 12. Mprplieus de g. der drootnen 13. Momus de g. der berisping 14. Pan 15 de g. der Herders 10".' Hymen 17 de g. der Biuiloften 18. 1 Apollo, mis. 2 prae fes, jïdis. 3 Mufa, ae. 4 vaticiniwn, n. 5 inventor,'oris. 6 medtïïxa, f. 8 tempus fcris , 11. 9 helium, n. 20 ventus, i, m. &rus ', ruris, 22 filva, ae , f. 13 Jomnium , n, 14 reprelienjln ,'onis, f. 15'Pan, Panes, f. Panis. 16 paftor, oris. 17 Hymen, enis. 18 Deus nuptialis. Nro. ïo. De jaloerfche 1 Juno 2, de Zuster 3 en Vrouw van Jupiter. Pailas (Minerva) de godin 4 der wysheid, geleerdheid 5 en dei krygs, de uitvindfrer 6 van veele 7 nuttige 8 kunsten 9. Venus jo (Cythere) de g. der fchoonheid 11 en liefde 1 c. De kuifche 1 t, Diana, de g. der jagt 14 en der bosfcheii. Afixrea (Themis) de g. der geregtigheid 15. Ceres 16 de g. der veldvrugten 17. Flora, de g. der bloemen 18. Pomona, de g. der boomvrugten 19. Hebe, de g. der jeugd 20. Eris, de g. der tweedragt 21. Veda, de g. des vuurs 22. Bellona, de g. des ooriogs. Proferpina, de Vrouw van Pluto. } Zelotypus. 2 Juno , o'nis. 3 foror, Iris. 4 conjux, jugis.  76 Voorbeelden voor enkele Regels. gis. 4 Dea , ae, p. 24, 4) 5 doftima, f. 6 inventvix, tricis7 multus p. 44. 4) 8 utilis. 9 ars, artis, f. 10 Vernis , neris. 11 pulchritudo, dinis, f. 12 amor, oris vi. 13 ca/lus. 14 venatio , onis , f. 15 juflitia , f. 16 Ceres, rëris. 17 frux , frugis, f. 18 flos,floris, m. xypomum, n. 20 /»yentus , tütis, f. p. 19. 5) 21 difcordia, f. 22 /£//«, ;'s, 777. ƒ>. 18. 2) Ar/0. 11. Charou 1, de Schipper 2 der ondera'ardfche wereld. De driehoofdige 3 Cerberus, de wagter 4 van den Orkus. De eenöogige 5 Cyklopen 6, dienaars 7 van Vulkaan. De Tritons 8 medgezellen 9 van Neptuun. De negen 10 Muien, godinnen der Wetenfchappen , byzonder der Muzyk 11 en Dichtkunst 12. De wraakgodinnen 13 (Furiën) Aleéto, Megaera en Tjfiphone, godinnen van den nacht 14, Minos, .rEacus en Rhadamantus, Richters 15 der onderaardfche wereld. De drie Parcen 16 Klotho 17 Lachefis en Atropos, 18 de g. des menfchelyken 19 Levens 20. De drie Gratiën 21 Aglaia, Thaüa, eu Euphrofyne. Ambrofia de Godenfpyze 22, Nectar 23 Godendrank 24. 1 Charon, rontis. 2 portitor, oris. een Tolbediende, Tollenaar , Veerman. 3) 3 triceps , cipitis. 4 cuftos, ft~dis,m. 5 unoculus. 6 Cyclops, clopis. 7 minifter, tri. 8 Triton, oliis. 9 focius, m. 10. novcm. y-ii Mufica, f. iipcëfis, feos f. 13 furia f. 14 nox , noctis ,~f. l^judex, drcis. \6 Parca, ae. f. if Clotho, us. 18 Atropos, i. 19 humanus. 20 vita, f. 21 Gratia, ae. 22 cibus Dèerum. 23 nectar, aris, 11. 2tL potus Deorum. §. 117. IV. Regel. Dikwils ftaat het Adjedtivum (het zy Nomen, Pronomen of Participium) als een Praedicaat, en moet zich insgelyks naar het Subftantlvum fchikken in gelyke Genus. Numerus en Cafus. Zie Scheiier Spraakkunst Bladz. 126. §. 1. (wat een Praedicaat is, zie Bladz. 120. 2) zie ook Bladz. 126. §. 2. §. 118. V. Regel. Elk Nomen (als ook Pronomen) eischt het Verbum in de derde perfoon en wel in het zelfde Numerus, d. i. wanneer het Nomen of Pronomen Jing. Numeri is, dan moet bet Verbum ook png. Num. zyn, en wanneer het Nomen of Pronomen Plur.Num, is,  Voorbeelden voor enkele Regels* 77 is» dan moet het Verbum ook 'mPlur. ftaan. Zie Inleid. §. 22. 24 d) b~) en Scheller Spraakkunst Biadz. 145. III. §. 119. VI. Regel. Twee of meer Nominativi verëifchen het Verbum agter zich in Plurali. En als de Perfoonen onderfchéiden zyn, dan heeft de eerfte den voorrang voor de tweede, en de tweede voor derderden. Zie Scheller Spraakkunft Bladz. 147. VI. §. 120. VII. Rigel. Agter twee enz. Zie Scheller Spraakkunst Bladz. 148. VIII. Nro. 12. (IV. en V. Regel.) De Diamant 1 is wit 2. De Robyn 3 rood 4. De Saphier $ blaauw 6, de Smaragd 7 groen 8, de Hyacinih 9 geel 10. De Jaspis 11 groenagtig 12, de Topasch 13 goudgeel 14, de Amethyst 15 violetkleur 16% de Granaat 17 donkerrood 18, de BerylI 19 zeegroen 20. Het ys is koud 22, de kogel 23 rond 24, de visch 25 fchubbig 26, de lyra 27 kleverig 28, en het kryt 29 brokkig 30. , 1 Adamas, mantis, m. p. 15.7) 2 candidus. 3'rubïnus. *• 4 r"her , (bra) f. rubcus f. rubens , entis. 5 Sapptiï. rus , i , f. 6 caeruleus. 7 fmaragdus, i, m. 8 vlridis. 9 hyacinthus , i, m. 10 /»/««. 11 Jaspis, ïdis. 12 fubvifldis. 13 topazlus. m. 14 ;tóy»i. 15 amethyjlus, i. 16 ). 19.2. 26 fquamöfus. 27 gluten, ïnU, n, 2% lentus. 29 frefó ƒ. 30 frlabïlis. Nro. 13. De bladen 1 der Pynboomen 2 zyn fmal 3, van de kool 4 breed 5, van de Aloë 6 dik 7, der eike dun 0, der beete 10 week 11 van den Peereboom 12 glad 13. De Toon 14 js of 15 laag 16 of hoog. 17. Het goud 18 is geel 19, het zilver 20 en het tin 21 wit 22. he: koper 23 rosiigtig geel 24, het yzer 25 grys 26, het kwikzilver 27 witagtig 28. Goud en zilver zyn edele 20 metaalen 30, de overigen 31 onedele 32. . lFê-  78 Voorbeelden voor enkele Regels. I Follum, n. 2 pinus, i, f. p. 36. 2) 3 anguftus. 4 braïïïea. ƒ. 5 lams. 6 Aloë, ës , fi 7 crajfus. 8 quercus, us, f. ^.14.2)37.3) 5) tenuis. ïolaüuca,f. 11 mollis. 12 pirus, i. f. 13 laev-ts. 14 tonus, i, m. 15 p. 118. II.) §, 02. vel. 16 gr avis. 17 acütus. 18 aurum. n. ro flaveolus. 20 argentum. 21 flannum. 22 candidus , albus. ^23 cuprum. 11. 24 /?/W«f. 25 ferrum , n. 26 canus. 27 argentum yivum. 28 albicans. 29 nobïlis. 30 metallum. n. 31 ceteri, ae, a. 32 A>0. 14. De Franschman 1 is levendig 2, vernuftig 3, beleefd 4 ea veriinderlyk 5. De Hollander 6 zinlyk 7, opregc 8 en arbeidzaam 9. De Portugeezen 10 en Spanjaards 11 zyn hoogmoedig, 12, pocchende 13 en deftig 14. De Duitfchens is zuinig 16 en dapper 17. DeZwitzers 18 zyn goedhartig 19, ligtgeloovig 20, trouw 21, en matig 22. De Italiaan 29 is vuurig 24 en agterhoudeiuf 25. De Engelschman 26 fcberpzinnig 27 en melancholiek 28. De Pool 29 twistgierig 30 en eerzuchtig 31. 1 Francogallus. 2 alaccr, crls,e. p. 38. vegetus. 3 ingeniöfus. 4 humanus. 5 mobilis. 6 Batavus. 7 mundus, munditiae amans. 8 fimplex, pluis, fincérus. 9 laboriöfus, induftrius. 10 Lu fit anus. n Hifpanus, Ilifpanienjis. 12 fuperbus. 13 gloriabundus , glorlofus. 14 gravis. 15 Germamis ,i. 16 frugalls. 17 fort is. 18 Ilelvctlcus. 19 benignus. 20 credulus. 21 fidelis. 2X facile contentus, moderatus. 23 Italus. 2q.ingenio fervjdus ,praeceps,cipïtis. 25 taciturnus. 26 Anglus. i. 27 perfpïcax, caels. 28 melancholicus. 29 Polonus. ^orixöfus, htigiofus. 21 ambitlofus, hon'ris cuptdus. p.157. §. 2. Nro. 15. De Vogels 1 vliegen 2. De Visfchen 3 zwemmen 4. De Slangen 5 krnipen 6. Het Paard 7 hinnikt 8. De Leeuw bralt 9- Het Schaap 10 bleet 11. De Wolf 12 huilt 13. HetZwyn 14 knort. 15. De Beeren 16 brommen 17. De Kat maauwt 18. De vosfen tjeffen 19. De Haanen 20 kraajen 21. De Ravens22 krasfen 23. De Eenden 24 fnateren 25. De Ojevaars 26 kleppen 27. De Kraanvogel 28 roept. 29. De Geitenhokken 30 grinniken 31. Honden blaffen 32. Muizen 33 piepen 34. Ezels balken 35. Wagtels 36 roepen 37 die cur hic. Duiven kirren 38. Beyé'n 39 dommelen 40. - ' 1 Avis,  Voorbeelden voor enkele Regels. 19 I Avis,f. 2 volare. 3 pifcii, m, p. 18. 2) 4 natare. 5 ü//i. e. p. 15. III.) 6 rcpo, pfi_, ftHMj peht 7 equus, i, m. p. 25. 4) 8 hinnio, ntvi , mtum, tiïre 9 f*/w«r, 10 ovis, is,f. 11 balare. 12 lupus, i, m. 13 ululare. 14 poreus, i, m. 15 grunn're. 16 urfus, i, m. murmurare. 18 muiïre. 19 ganr.ire 20 gallus, f, m. 21 cucurire. 22 corvus, i, m. 23 crocttare 24. anas, atis, f. 25 tetrinnire. 26 ciconia, f. 27 gkterare. 2% grus (gruis} gruis. c. 29 £/7/o, er/? 30 hircus, i , m. 31 mutio, ire 32 latrare. 33 mus, muris. m. 34.minnare. 35 rudere. 36 coturnix nicis, f. 37 cantare. 38 7ff«z', mitum, mere. 39 . 154. VI.) 36 tibia, f. 37 tuba, f. 38 cornu venatorium. 39 harp'a, f. nablium, ii, ». Nro. 17. Cicero, Demofthenes, en iEfchines waren beroemde 1 Rede- naars  go Voorbeelden voor enkele Regels; naars 2. Pha;drus en iEfopus beroemde Fabeldichters 3. Virgilius, Ovidius, Horatius en Homerus de beroemdfte Dichters 4. Deugd 5 en Geleerdheid 6 is de zekerfte 7 rykdom 8. Het Krygsgeluk 9 is onzeker 10. God en de Natuur doen niets vergeefsch 11. De mensch denkt 12, God beftuurt 13. De oudfte 14 vrienden zyn de beste 15. 1 Clarus, cdebcr, bris, e. p. 42. 3). 2 orator, m. 3 poëta fabulator. 4 poëta, ae, m. 5 virtus, ilitis, f. 6 doürïna, f. 7 certus. 8 divitiae, arum , f. §.4. , 9 Mart is ale'a. 10 dubius. 11 frnfira. 12 propono, po/ui, J'ttum, nere. 13 di [ponere. 14 veter. p. 42. 3) 15 opttmus. §. 12Ï. VUL Regel. De Infiniiivi benevens alles, wat zy regeeren, en by zich hebben, ftaan dikwils als Subflantiva, en nemen fomtyds Ptottomina, en Adjecliva, welke in Neutro ftaan moeten , by zich, zie Scheller Spraakkunst Bladz, 146". V. 4) a) Deeze Infinitivus kan ook omfchreven worden door dat, wanneer men, B. V. errare efl humanum , het is menfchelyk, wanneer, of dat men dwaalt enz. Zie Inleid. §. 6. Nro. 18. Dwaalen 1 is menschlyk 2 , maar 3 in 4 de dwaling 5 te volharden 6 is dwaas 7. Het is dwaasheid 8, wanneer men zich zeiven 9 niet wagt 10 en anderen 11 raad 12 geeft 13. Niet te 14 wys zyn 15, dat is wysheid 16. Het is zeer moeilyk 17 alJen 18 te behaagen 19. Het is moeilyk, dat men zyn karakter 20 (gemoedsneiging) niet door gebaarden 21 (trekken) zou verraaden 22. 1 Errare. 2 humanus. 3 fed 4 in p. 112. C) 5 error, oris, m. 6 perfeverare. 7 fiultus. 8 fiultumefie. 9 fiui, fibi, fe. 10 cavere aiicui 11 alius, alia , aliud p. $7. b~) 12 confdium, ii , n. 13 do , dedi, datum , dare, 14 non nimium 15 fiapio , ptvi, (//) ui, përe. lófiapére. 17 diffictlis. p. 42. 3. V) §. 10. 18 omnis, e. \9place0, placui, cttutn, cF- re. 20 animus, i, m. §. 21 vultus, us, m. p. 203. II.) 22 prodo, di dl, dit urn, dere. Nro. 19. De hoogachting 1 der deugd 2 maakt 3 den mensch gelukkig4. Het  Voorbeelden voor enkele Regels» 61 tiet leeren 5 van veele zaaken 6 maakt 7 de menfehen niet altyd $ wys 9. Beide to is een fout 11 , wanneerroen alien, en wanneer men niemand gelooft 12. Het is kleine 13 fchande 14, wanneer men niets 15 weet 16, maar het 17 is fchande, wanneer men niets leeren wil 18. 1 Magni facere aliquid. 1 virtus, tutis, f. p. 19.5) 3 reddo, didf, ditum, dere. 4 felix, felïcis. 5 difco, didici, ctrc aliquid. 6 multa. (juultae res.) 7 reddere. 8 fempcr. 9 faplens, ntis. 10 uterque, utraqne, utrumque p. 37. b) §. 6.— 11 vitium, n. 12 credo, Midi, dltum, dere. 13 non §. ior. 14 pudor , oris, m. 15 nihil. Nomen indeclin. 16 fcio, fcivi, fetitim, fcire p. 104. XII ) 17 §. 6. b) iS volo, volui, veile. p. 96» p. 230. B.) §. 122. IX. Regel. De volgende Werkwoorden hebben twee Nominatlvi , den eerllen op de vraag wie? den tweeden op de vraag hoe? wat voor? wat? tot wat? waar voor? waar toe ? Zie Scheller Spraakk. Bladz. 148. §. 2. 1) Sum ik ben, forem ik zou zyn , exiflo ik ben , fio, evado ik worde, appareo ik fchyne, maneo ik blyve, nafcor ik word gebooran, reddor ik word gemaakt, (tot iet.) 2) De Pajfiva Z. Scheller Spraakk. Bladz. 148. 4. 3) De Pajfiva Z. Scheller Spraakk..Bladz. 148. 5. 4) De Pafiïva Z. Scheller Spraakk. Bladz. 149. 6. 5) De Verba, by welke byvoeglyke woorden liaan , welke aanwyzen, in wat toefland eene zaak zich bevind, of die eene aart of wyze aantoonen B. V. hy zit gevangen, hy ligt ziek te bed. Z. Scheller Spraakk. Bladz. 150. IV. Nota. Videor het fchynt, en dicor, feror &c. men zegt, komen eerstbeginnenden daarom moeilyk voor, om dat zy in het Nederduitsch imperfonalia, maar in 't Latyn perfonalia zyn ; Om hier nu niet te mfsfen , zo verandere men ze in perfonalia B. V. videor in plaats van, het fchynt, dat ik ryk ben , zette men: ik fchyne, gy fchynt, hy fchynt, ryk te zyn ego dives effe videor, tn videns tkc. Insgelyks met dicor, in plaats van, men zegt, de menfehen zeggen, dat ik, dat gy enz. zegge men: ik word gezegd enz. B. V. men heeft gezegd, dat gy gefiorven waart, denk daar voor: gy zyt gezegd, gefiorven te zyn. Men kan daarom ook Eerstbeginnenden in zulke Verba zich dus laaten oefenen; B. V. dicor men zegt, dat ik enz. diceris men zegt, dat F §y  82 Voorbeelden voor enkele Regels, gy enz. credor, er ede ris &c. men gelooft, dat ik, gy enz. rif deor,videris bet fchynt, dat ik, dat gy enz. Nro. 20. De Godsvrucht 1 is de grond 2 van alle deugden. De vreeze des Heeren 4 is het begin 5 der wysheid 6. Een eerlyke 7 naam 8 is een fchoon 9 erfgoed 10. Kinderen 11 zyn dierbaare 12 panden 13. De oefening 14 is de beste 15 leermeesteres!!; 16. Schoonheid 17 is een verganglyk 18 goed 19. Al te groote 20beleefdheid 21 is lastig 22. 1 Piet as, tatis, f. 2 fundamentum, i, n. 3 timor, ~oris , m. 4 dominus, i, m. 5 ftrpientia, f.' 6 initium, n. 7 honefius. % fama, f. c^pulcher, chrs, chrum. p. 42. 3) a~) 10 patrimonium, n. 11 liberi, forum.p. 20.1.) §. 83. — ïzcarus. 13 pignus ,oris. «.14 ufus, us.m. 15 optimns. p. 42. 4.) 16 magifter. p. 122. 1) 17 forma, f. 18 fragilis. 19 bonum. n. zo nlmius, de maat te buiten gaande, te groot, te veel. 21 civilitas, fatis, f. 22 moiefius. Nro. al. De vergetelheid 1 is een teeken 2 van luiheid 3. Het Hofleven 4 is eene glinflerende 5 ellende 6. Spaarzaamheid 7 is een groot inkomen 9. Een geveinsde 10 vroomheid 11 is eene dubbele 12 boosheid 13. De matigheid 14 is de moeder 15 der gezondheid 16. Veele 17 Droomen 18 worden 19 waar 20. Niemand 21 word ryk 22 gebooren 23. 1 Oblivio, onis, f. 2 jignum , n. 3 pigrilla , f. 4 aulica vita f. 5. fiplendïdus. 6 miferia, f. 7 parfmonia, f. 8 magnus. p. 42. 4) 9 veüigal, galis, n. 10 fimulatus. 11 probitas, tatis, f. 12 duplex, pileis. 13 nequitia, f. i^frugalitas, tatis. f. temperantia, f. 15 mater, tris. 16 famtas, tatis, f. valetüdo (Jfmis) bona. 17 multus. p. 42. 4) 18 fiomni-' tim, n. 19 evado, fi, fum, dere. 20 verus. 21 nemo, nissms. 22 dives, viiis. 23 nafcor, natus fum , nafici. Nro. 22. DeRoomfche 1 Schouwspelen 2 waren wreed 3. Mentz 4, Trier 5 en Keulen 6 worden 7 voor deoudfte 8 fteden in Duitschland 9 gehouden. De oudfte fpyzen 10 der menfehen zyn ooft 11,  Voorbedde:; voer enkele Regéft 23 tl, eikels 12 en melk 13 geweest. 'ChfisEUl werd van de Jooden een Samaritaan 14 geurend. Dc Anbteret 15 ty* dot» den Koran van Mahomet 16 belchaafder 17 en \. ppcicr 1 :. en de Sineefen door de leere 20 van Confucius w'yzer 21 gewor-' den. 1 Romanus, pl. Roman/'. 2 fipeéïaculu/n, n. 3 crüdéïïs. 4 Moguntia, fi. ^Treviri, örtim. AugufiaTrevirörum. ÓjCoioni* Agripptna. 7 §. 32. b) 8 vetufius. §. 97. 9 Gérmaniq , f. 10 cibus , i, m. 11 po ma, pl. 12 glans, ndis, f. 13 lac, lacïis, n. 14 Samarita, fi. les, ae, m. 15 Arabs, rails. 16 Muhammed. 17 cultus. 18 firtls. 19 Chinenlis. 20 docïrTna, fi. 21 fapiens. Nro. 23. De mensch word 1 met regt 2 een kleine 3 wereld 4 genoemd 5. Verdichte 6 Dieren 7 zyn de Draak 8, de Phcenix 9 enz. Indien 10 is het vaderland 11 der grootfle 12 en fchoonlte 13 edelgefteentens 14. ' De Bever 15 en de Olyfant 16 worden 17 voor 18 de fchranderlte dieren 20 gehouden 2t. David 22 werd wel 23 van 24 God tot Koning 25 benoemd, maar niet terftond 36 van het gantfche 27 volk 28 erkend 29. Hebreen 30 heeten de Jooden van den Aardsvader 31 Heber. De Paarelvisfchery 32 word met regt voor den moeilykften 33 en gevaarlykften 34 arbeid gehouden. 1 §. 32. />) 2 jure. zparvus, p. 42. 5. 4 mundus, i, m. 5 dico, dixi, ditlum, eere. 6 fittus, fingo,finxi, ficlum, gere. 7 ammal, lis, n. 8 draco, önls , m. 9 phcenix , ntcls , z f* i° India , ac, f. 11 patria, ae, f. 12 magnus. p. 42. 4) 13 pulcher, chra, chrum.p. 42. 3. a) ï^gemma, fi. 15 ca/lor , erts, m. fiber, bri, m. 16 elephantus , i, c. gewoonl. dan elèphas, phantis, m. 17 §. 32. /)) 18 §. 97. 19prudens,— 20 ammal, is. n. 21 habere. 22 David. 23 §. 113. 24 a, ab, abs. met den Ablativus. 25 rex, regis. 26 fiatim. 27 totus. p. 37. £) 2g populus, i, m. foem. de populierboom» 2Qagnofco, novi , notum, cére. 30 Ilebraeus. 31 patriarcha, ae. 32 pificatus margaritarum. 33 laborfofius, 34 periculöfius. §. 123. X. Regel. ?e 9enitivuz Pluralis ftaat by de woorden van verdeeling, die in't Nederduitsch door onder , van, uit, verklaard worden. Hier toebehooren 1) dï Comparativi en Superlativi, 2) dsNuF 2 me*  84 Voorbeelden voor enkele Regels. meralia, 3 uter, alter, neuter, uterque, alius, nullus, folui , quis, aliquis, quot, pauci, tot &c. Zie Scheller Spraakkunst Ijiadz. 161. II. 1) 2) en van de aanmerkingen 3) 4) 6) 7) 8) Nre. 24. Onder de Landdieren 1 is de Olyfant 2 het grootfte 3, ondeï de Vogelen 4 jde Struisvogel 5 ,. en onder de Zeevisfchen 6 de Walvisch 7. Het kleinde 8 én fchoonlte 9 onder de Vogelen word Colebrietje 10 genoemd, en de fnellle 11 onder de Zeevisfchen Dolfyn 12. DeEngelfche 13 en Arabifche 14 paarden zyn onder allen de fnelfte 16. De Hond en het paard zyn onder alle de dieren de getrouvvfte 16. 1 Ammal terrejlre 2 elephas, antis. m. gèwoonlyker elephantus, i, m. 3 magnus. p. 42. 4) 4 avis, is, f. 5 ftruthio, onis, m. firuthio camilus, i, m. 6 pifcis martnus 7. balaena,f. 8 parvus p. 42. 4) 9 pulcher. 42. 3) 10 mellifuga, f. 11 velox , löcis. i2 delphin, nis, m. dclphïnus, i, in. 13 Anglicus. 14 Arabicus. 15 celer, celeris , celere. 16 fidelis, fidus. §. 124. XI. Regel. De Dativus flaat: 1. By Adjecliva op de vraag wien ? waartoe ? tot wiens voordeel? fchade? wien ten gevalle? zulke Adjecliva zyn, zie Scheller Spraakkunst Biadz. 178. §. 2. 1—10.) 2. By Verba, op dezelfde vragen, zie Scheller Spraakkunst Bladz. 179. §. 4. 1. 2. 3. II.) IIL> IV.) Nro. 25. Het Paard, de Os 1, het Schaap 2 en het Rendier 3 zyn voor de Europeaanen 4 de nuttigde 5 dieren. De klaver 6 is bet beste voeder 7 voor de Koe 8. Den Duiven 9 geeft io men 11 gerst 12. De Wolf 13 legt 14 de Schaapen, Koejen, Paarden en Zwynen 15 lagen 16. Den Hoenders 17 Marter 18 en Leeuwerk 19 de Vogelaar 20. De Aardmuis 21 is voor de velden22 zeer fchadelyk 23. Aan den Zeehond 24 is de Groenlander 25 zynen rykdom 26 verfchuldigd 27. 1 Bos , bovis 2 ovis, is, f. 3 tarandus, di, m. cervus rangifer. 4 Europaeus, paei 5 uttlis 6 trifolium , n. 7 bonus, p. 42. 4.) pabulum, n. 8 vacca, f. 9 columba, 'f. 10 dare. 11 §. 103. 12 hordevm, n. 13 lupus, i, m. 14 in- fidi-  Voorbeelden voor enJcele Regels. 85 fidiari, infidias ftruére 15 fiis, fitis c. dat. pi. fubus gew. dan. fuibüs. 16 §. 33. 17 gallïna, f. 18 maries, is, f. 19 alauda , f. 20 auceps , ctipis , m. 21 cricëtus, glis aïcetus 22 ager, gri, m. 23 noxius 24 pkoca vitulTna 25 Grocnlandus, m. 26 divitiae , arum f. p. 20. I') 27 debeo, ui, Hum, ere aliquid. Nro. 26. Der ouderen 1 wandel 2 is voor de kinderen 3 als 't ware 4 een voorfchrift 5. Der ouderen goede 6 naam 7 is voor de kinderen het beste huwlyksgoed 8. Voor den ongclukkigeh 9 is de onfchuld 10 eene gelukzaligheid 11. Het geld 12 is voor den gierigaard 13 eene ftraffe 14. De hebzucht 15 is voorde men1'chen een groot kwaad 16. 1 Parentes, urn. c. 2 vita, f. 3 liberi, befürum §. 83. 4 inftar p. 154. I.) 5 regula f. 6 honeflus. 7 fama 8 dos, dotis.^ 9 infêiix, hels. 10 innocentia, f. integrïias , tatis, f. 11 felicttas, tatis, f. 12 pecunia. 13 avarus. 14 fupplicium1, n. 15 avaritia, f. 16 malum. n. Nro. 7. De Deugd is zich zelve 1 de fchoonfte belooning 2. Kunsten 3 en Wetenfchappen 4 zyn den armen 5 een rykdom 6, den ryken 7 een fieraad 8 en den ouden 9 eene uitfpanning 10: Niet voor de fchool 11 maar voor het leven 12 moet 13 men leeren 14. Hetgeen 15 gy anderen telast 16 legt 17, houd 18 datvoor u niet 19 voor lof 20. Elk 21 heeft zyne 22 wyze 23. Luiaards 24 hebben akyd vakantie 25. Het gebrek 26 ontbreekt 2^ veel 28, de gierigheid 29 alles 30. De zieke 31 hoopt 32 zo lang 33 hy leeft 34. 1 Sui p. 125. 2 merces, cëdis, f. p. 17. 4) 3 ars, ar- tis , f. 4 fcientia, f. 5 pauper, pais. p. 42. 3.) 6 divitiae, arum f. p. 20. I.) 7 dives, vttis. 8 ornamentum, n. 9 fe«ex, nis p. 34. 2.) 10 delectatio, oblectatio, nis, f. 11 fchola,f. 12 vita, f. §. 103. ^ 14 dlfco, didtci, cëre p. 237. I.) 15 §. 112. i vitium, n. 17 verto , verti, ver fum, tere. \%duco, duxi, duclum, cëre 19 §. 104. 20 laus, lau- dls, f. 21 qulfque. 22 fuus. 23 mos, morls. m. §. 21.III.) . piger, gra , grum. p. 42. 3,) 25 feriae, arum. f. 26 inopia, f. 27 dejum, defui, deejfe. 28 multus. §,6. 29 avaritia f. F 3 30  85 Voorbeelden voor enkele Regels. 30 omnis. 31 aeger, gra, grum. 32 fperare 33 quamdiu, dum. 34 fpirare. §. 125. XII. Regel. De Accufativus ftaat: 1 By de Adjecliva en Verba op de vraag /W lang ?hoe breed? hoe hoog ? hoe wyd? hoe dik 1 hoe groot ? zie Scheller Spraakkunst Bladz. 190. 2. 1) Bladz. 194. VII. VIII. 2. By Vei ba Acliva en Deponentia op de vraag wien? oïwat? Bladz. 190. §. 1. I.) 1.) Zie Inl. §. 22. 0) £) Nro. 28. Hoor 1 veel 2 , fpreek 3 weinig 4, verzwyg 5 geheimen 6. Gelegenheid 7 maakt den dief 8. Waarheid 9 baart 10 haat 11. Waardigheid 12 heeft last 13. Al te groote 14 gemeenzaamheid 15 verwekt 16 verachting 17. Het hart 18 der menfehen heeft diepe 19 verborgen gangen 20. Een Ipoorlooze 21 en onmatige 22 jeugd levert 23 aan den ouderdom 24 een zieklyk 25 ligchaam. 1 Audire. 2 multa §. 6. 3 loqui. ' 4 paucus. 5 taceo, cui, cituin, ere. 6 abdita ,~orum , pi. 7 occajio , ~onis. f. 8 fur, is. p. 19. 4.) 9 vcritas, fatis, f. lapario, peperi , partum, rere. 11 odium , n. 12 honor (os) is. m. 13 onus, neris. n. 14 nimius. 15 familiaritas, tatis, f. \6parere. 17 contemlus, us. tirü 18 animus, i, m. 19 altus. 20 recesfus, us. m. verborgen gang. 21 libidinufus. 22 intemperans. 23 trado (voor transdo)'tradtdl, ditum, dere. 24 feneclus,tütls, f. §. 90. 25 e foetus. Nro. 29. De Honden'1, Wolven en Panthers 2, werpen 3 blinde 4 jon-^ gen 5. De bewooners 6 van Egypten 7 vereerden 8 den Apis 9, eenen zwarten 10 Stier 11. De Ezel en Muilezel 12 dragen 13 lasten 14. Het Paard ons zelve 15, en de Kemel 16 den koopman 17 en deavaaren 18. De wederkomst 19 van den Oojevaar 20 kondigt 21 de Lente 22 aan 23. 1 Canis, is. c. 2 pardus, i, m. pant/iera, f. parcfalis, f. 3 pario, pepert, partum , ferc. 4 coccus. 5 caittlus, i, m. 6 incola, m. 7 jEgyptus, i, f. 8 colo, lui, cultum , tre. 9 Apis, is. m. 10 niger, gra, grum, p. 42. 3.) 11 bos, bovis, m. "p. 36". VIL) 12 mulus, i, th. 13 porto, are, 14 onusy nerts,  Voorbeelden voor enkele Regels. 87 Hs. n. 15 ipfe. 16 camêlus, i, m. 17 mercator, "oris. 18 merx , mercis, f. 19 reaitus,, us. m. 20 ciconia, f. 21 anminciare. 22 ver, ris, n. p. 17. 4.) 23 §. 33.) iWfl. 30. Sommige 1 Dieren flaapen 2 den gantfchen 3 winter 4 door. Het Nylpaard 5 is 13 voeten lang 6, en 7 voeten hoog 7. De •Olyfant is 15 voeten hoog, zyn fnuit 8 is 8 voeten lang. De Amazoonen rivier 9 is lang 710 mylen 10, deLaurens n 700, de Plata 570, de Öby425,de Ganges 460, de Donau 12 350, de Euphraat 360, de Po 13 280, en de Elve 14 120 mylen. Een Papegaai 15 leeft 80, 100 jaar, een Arend 110 tot 115 jaaren. De Rhynval 16 by 17 Schaf haufen 19 is 80 voeten hoog, de Waterval by Niagara 175 voeten, en de Val van de Velnis in I taliën 200 voeten hoog. 1 Quidam. 2 dormio, ivi, itum, ire. 3 totus p. 39. f) 4 hiems , em's , f. 5 Hippopotamus, i, m. 6 longus. 7 altus. Sprobofcis, ctdls,f. 9 fluvius Amazonius. 10 milliarium, ii. n. 11 Laurentius. 12 Danubius. 13 Padus. 14 Albis. 15 pfittacus, i, m. 16 cataracla f. 17 prepe. 18 Scaphufium 1'. n. 1 Nro. 31. Een volwasfen 1 Mensch is gemeenlyk 2 drie ellen 3 lang. Pruisfifche 4 Soldaaten' 5 van de eerfte 6 grootte zyn drie ellen en zes duim 7 lang. Goliath was zes ellen lang. Methufalem ieefde 8 969 jaaren 9. De Heiland 10 der wereld werd 33 jaar en eenige maanden oud 11. Een jaar is 365 dagen, vyf uuren 12 en 49 minuten 13 lang. De Berg 14 jEtna is 6000, en de Vefuvius 15 1000 fchreeden hoog. De Lava van den /£tna is dikwils 6 uuren breed. 1 Adultus. 2 plerumque. 3 cubitus, i, m. cubitum, i, n. 4 Borujjiacus. 5 miles, fitis. 6 primus p. 155. 7.) 7 digt- tus, i, m. 8 vivo, vixi, vi&um, vere. 9 annus, i, m. I o fervator , is. 11 natus. 12 hora . f. 13 pars fxagefima horae. \\mons, montis, m. p. 18. 4.) 15 Vefuvius, ii. m. Nro. 32. De Walvisch 1 is 60 voeten lang, deszelfs vinnen 2 zyn zeven voeten lang. De Baarden wegen 950 pond. De Eenhoornvisch 3 (Natval) is 50 voeten, en zyne hoornen twee ellen lang. F 4 Ds  38 -Voorbeelden voor enkele Regels, De Potvisch 4 is 50 -voet lang. De Koningflang 5, welke de Indiaanen verè'eren 6, is 25 voet. lang. De boomen worden 300, en meer jaaren oud; eenige boomen zyn 30 tot 37 voet dik. De Eiken 7, Esfchen 8 en Cederen 9 zyn 150 voet hoog. I Balaena, f. 2 pinna, ƒ. 3 monodon, monoceros. 4 phyjëter, Macrocephalus. 5 conftrlüor. 6 cofere. 7 quercus, us,f. 8 fraxinus, {, fi 9 cedrus i, f. §. 126. XIII. Eenen Accufatlvus regeeren de volgende Praepofitiè'n. Zie Sc feller Spraakkunft Bladz. ui, A.) Wy zullen er de Praepofitiè'n die dm Ablativus regeeren, tevens by nemen. Zie Bladz. 112. B. en 113. C. en nog aanmerken: a) a (iaat gèwoonlyker voor q en t dan abs. P) Men zet a , ab , abs, wanneer men de réde, daar het woord van by een Pafivum ftaat, in een AiïiS'um verwisfelen kan, zo dat de zin dezelfde blyft, B. V. Vader word vanmy bemind : Aft. ik bemin Vader. In tegendeel zette men de. — A, ab, abfque heet in 't byzonder 1. van ab koe tempore, 2. ten aanzien firmus ab equitatu , 3. aan de zyde ftare ab aliquo, het met iemand houden. 4 Na d) van den tyd a cuius morte, b) van orde en rang fecundus a rege. 5. Een afftand, daar men de niet gebruiken kan hic locus a caftris abeft & 6. De geen,die over een ambt gefteid is qui eft principi a confiliis. De in' tegendeel beteekent; van, wanueer van iet gefproken word, ten aanzien dicere de re , wegens certa de caufa ; wat aanbelangt de ietero &c. c) In ftaat in Accuf. 1) op de vraag waar heen? 2) jegens, tegen amor in Deum, 3) naa, waards, in coelum confpicis, 4) by, by een maat, fexpedes in altitudïuem, 4 op by getallen , verdeelingen, in dies, in pedïtes ftngulos, 5) tot, tot pp bdves parlunt in decem annos, 6 op de wyze hofldem in modum. • Integendeel ftaat de Ablativus, 1) op de vraag waar? ofby, op, wanneer zy zo veel zyn ais waar? in malis, in fero. 2) onder in B. V. in kis voor inter hos, 3) op de vraag waar heen? by de Verba van zetten collocare, poifere & ponere in menfa. d~) Sub met den Accuf. 1) by onder met opzigt eener hoogere zaak, die boven is, of ftaat, op de vraag waar heen ? fub fcamn'umdare, maar op de vraag waar? met dun Ablativus. 2) tegen, van de nabyheid van een tyd fub noclem, doch ook' met den Ablativus fub luce. 3) Naa, terftond daar op van tyd, pec- foo-  Voorbeelden voor enkele Regels. 3? foonen en dingen fub eas Uterus. Met den Ablativus. i) Onder, van onderen fub terra erepfifti. 2) Onder van tyd, onder de regeering fub Augufto. 3) Onder met, in gezelfchap fub ea conditiöne, fub pocna mortis. 4) Onder, van onderwerping fub impei io. 5) Naby fub urbe. 6) Voor onder fub oculls. 7) wegens fub hoe crimine. t «j, f. 8 ferus. 9 anas, natis, f, 10 quidam 11 hirundo , ^ nis,f. 12 §. 98. 13 kiems, hiemis, f. 14 peregrlnus. 15 /errö* regio-, ~onis,f. iSfolium, n. 17 dectdo^ ctcli, dere. 18 pono, po/ui, f itum, r.ere. 19 ovum, », 20 praeter. 21 anguiüa, f. Nro. 27. De Maan 1 zend 2 het licht 3, dat 4 zy van de Zon 5 ontvangt 6 op 7 de Aarde 8. Van de Duiven 9 worden de meeste 10 jongen n uitgebroeid 12. De vergiftige 13 en fchadelyken 14 planten 15 worden van de heilzaame 16 ver 17 overtroffen 18. De Mol 19, welke onder 20 den grond leeft, heeft eene zeer zagte 21 en tedere 22 huid 23. De Kameelen drageu over 25 de duizend pond 26. Den Oiyfant fchryft 26 men 27 naast 28 de menfehen de grootfte fchranderheid toe. De Koekkoek 29 legt 30 zyne eieren in bet nest 32 der gras-rriusfehet! 33. De Oojevaar 34 nestel: 35 op 36 hooge 37 boomen 3S of daken 39. 1 Luna,f. 2 mitto, rnifi, mi fut», tere, 3 lux, lucis, f. 4- §• »'• bj 5m. p. 18. ï.) 6 accipio, c'epi, ceptum , pere. 7 in. 8 terra, f. 9 columba, f. 10 plurimi, ae , a p. 42. 4.) 11 pullus, i, ra. 12 exclüdo, fi, fum, dere. 13 v-enenatus. 14 noxius. 15 planta, f. 16 falutaris. 17 longe. iSfupero, are. 19 talpa, f. 20 fub. 21 molliffïmus. 22 tcnernmus. p. 42. 3.) 23 pollis, is, f. 24 porto, are. 25 ultra. 26 hbra, f. 27 adfcr'bo, fcripfi, fcriptum,. bere. 27 §.103. 28 poft. 2t}cucültis 30 pono<', pofui, fit urn , 'ne- re. 31 §. 19. 32nldus, i, m. 33 curruca, f. 34 cico- via,f. 35 iiidulari. 36 in: 37 altus. 38 arbo'r, is f. 30 teilum, n. §. 127. XIV. Regel. De Ablativus Haat om enz. Zie Scheller Spraakkitnfl Eladz, 201. enz. iYrtf. 38. Wy hooren t met de ooren 2 , zien 3 met de oogen , ruiken 4 met de neus 5, ('maaken 6 met de tong 7, vpelen 8 doorliet gantfche 9 ligchaam. Door hulp 10 der longen 11 hsalen wy adem 12. De Jager 13 vervolgt 14 het wild i<- met Honden 16. De Vislcher 17 vangt 18 de Visfchen met de netten 19, of fchakels 20, of hengels 21. Het wilde Zwyn 22 overtreft 23 01: s  92 Voorbeelden voor enkele Regels. ons in gehoor 24, de Spin 25 in gevoel 26, de Gier 27 in reuk 28, de Lochs 29 in gezigt 30, en de Aap 31 in finaak 32. i Audio, divi, ditum, dire. 2 duris, ris, f. 3 videre. 4 olfacio, feci, faclum, eere. 5 nafus, i, m. 6 guftare, 7 lingua, f. 8 fentio, fenfi , feu fum, üre. 9 totus. p. 37. b) id opis, pem, pe. p. 21. 3.) 11 pulmo, ~onis, m. 12 fpiro, are. 13 vev.ator, is. 14 perfequor , quutus (cT.tus) fum, qui. J5 ferae , arum f. de wilde dieren. 16 canis, is, c. 17 pijcator, is, m. 18 capto, are. 19 rete, tis, tt.jp. 33. d) 20 everriculum , n. 21 hantus, i, m. 22 aperfpri, m. 23 antecello, ui, ere, p. 183. VII.) 24 audïtus, us, m. 25 ara'•iea , f. 26 ta&us, us, m. 27 vultur, tïtris, m. p. 19. 4) 28 odoratus , us, m. 29 lynx, lyncls , c. 30 vifus, us, m. 31 fimia, f. gèwoonlyker dan fimius, ii, m. 32 guflus, gujjatus, us at. Nro. 39, Dé Mooren 1 onderfchéiden zich 2 van andere menfehen door hunnen opwaards gebogen 3 neus, door dikke 4 lippen 5 , en door kroes 6 baair 7. De Grieken veroverden 8 door een houten 9 paard de ftad Troyen 10. Karei 11 de Groote 12 dwong de Saxen 14 met geweld 15 tot den Christelyken Godsdienst 16. De geregtigheid 17 word met 18 eene weegfchaal 19 en met geblindde 20 oogen afgebeeld 21. 1 Aethlops, opis. 2 difcerno, erëvi, cretum, 'ére, paf. difcerv.i zich onderfchéiden 3 fimus 4 iunndus 5 labrum, n. Qabiurn) 6 crifpus. j capillitium, n. 8 expugnare. 9/ ligneus. 10 Troja, f. 11 Carolus. i. 12 magnus. 13 cogo, coè'gi, coacJum, gére van ago. 14 Saxo, onis. 15 vis, is, f. is geen defect. 16 religio, onis, f. 17 juftitia, f. iS cum. 19 lanx, lancls, f. 20 religatus. 21 pingo, pinxi, pliïum, gére. Nro. 40. Een getrouw 1 (fiandvastig) vriend word in den nood 2 gekend 3. In de meeste 4 dingen is de middelmaat 5 de beste. De Jeugd verderft 6 door ledigheid 7. Niemand zal roet zyne ondeugden 8 lang 9 gelukkig zyn. Den wyn beproeven 10 wy aan de kleur 11, den reuk 12 en den fmaak. Pynen 13 worden door langheid 14 van tyd verzagt 15. De mensch beftaat 16 uit een fterflyk 17 ligchaam, en eene onfterflyke ziel. Jofef was de  Voorbeelden voor enkele Regels. &3 de naaste 18 na den Koning. Ifocrates verkogt 19 eene redenvoering 20 voor 215 Talenten 21. i Certus 2 resineerta. 3 ceml 4 plerique. 5 mediocritas, tatis, f. 6 corrumpo , rupi, ruptu'm, pere. paff. corrumpi verderven. 7 otium, ii , n. 8 criinen, tutnis, n. 9 diu. 10 probare. 11 co/*', cm, 7». 12 odor, oris, m. 13 dolor, öris „ m, 14 diuturnitas , tatis, f. 15 lenire. 16 conflare aliqua re. 17 t/wrtalis. 18 proxtmus. 19 vendo, dtdi, ditum , dere. 20 oratio, onis, f. 21 talentum', 11. Nro. 41. De Vogels zyn in grootte , vlugt 1, gezang 2, (tem 3 enz. zeer van c-lkanderen onderfchéiden 4. De Luiaard 5 van de grootte eener Kat , doet kwalyk 6 30 fcbreden 7 in éénen dag. In éénen dag worden omtrent 8 80,000 menfehen gebooren 10. Elk uur fterven omtrent 3,600 11 menfehen. 1 Foïatus, us, r,t. 2. 2 cantus, us, m. 3 vox, vocis. f. 4 multum inter fe differrc. Differo , diftull, dilatum, dijferre. 5 tardigradus, i, m. 6 vix. j grad/uu facere. 8 circiter 9 cSogies mille. 10 nafci. 11 ter mille et fexcenti. N. §. 128. meer. §. ia3. XV. Regel. De Ablativus ftaat verders achter eenen Comparativus, zie Scheller Spraakkunfi Bladz. 211. 8. Men merke het volgende op : 1) De Comparativi heeten dus, om dat zy geraeenlyk twee dingen met elkander vergelyken, van welken dat geen, het welk in de vergelyking onderdoet, of zonder quam (ook ac, atque , als zo als §. 93.) in den Ablat. komt te ftaan, of met quamQac, atque) in denzelfden Cafus, in welken de zaak ftaat, van welke zy overtroffen word , B. V. nihil efl pulchrlus virtute , of quam virtus. 2) Het onderwerp (de zaak) welke in de vergelyking onder doet, is gemeenlyk de Nominativus, naamlyk wanneer er eft, fuit by quam ftaat; fomtyds de Accufativus, te weten by den Infinitivus B. V. tu es doclior patre, of quam pater eft; video, te effe feliciorem fratre, of quam fratrem. 3) Somtyds word, zie Scheller Spraakkunfi Bladz. 21 r. 8. 5) 4) De Ablativus met den Cimparatlvus komt alleen te pa= 1 ~) wan-  94- Voorbeelden voor énkele Regels; wanneer de vergelyking op één onderwerp flaat, en met denAVminativus of Accufaiivus en quam kan verwisfeld worden , met betrekking op het Verbum, daar de eerfte Nominativus (Accufat. zie 2.) op flaat 15. V. Ca;far was dapperer dan Cicero (was). Ik zie, dat gy gelukkiger zyt, dan uw Broeder. De vergely- king moet derhalven altyd op het onderwerp flaan , of in een NomingHyus kunnen gezet worden, B. V. niets droogt fchielyker dan.een traan (verdroogt) ; of is het de Accufat. met den Infinit. zo moet de vcrgelyking in een Accufat. kunnen gezet worden. 5) De Ablativus met den Comparativus heeft geene plaats-i-), wanneer de vergelyking op het voorwerp flaat, ten minsten het luid niet goed, en is dubbelzinnig, B. V. hy myd my voorzigtiger dan een vyand, niet kofte, want dit kon ook beteekenen, dan my een vyand myd. Ik heb hem meer Brieven gefchreven, dan anderen, niet zonder quam, anders beteekende het, dan anderen , te weten , gefchreven hebben. Met den Accufat. (doch alleen met magis) gaat het nog. 2) By eenen anderen Ablativus, B. V. Cicero famillarius Pompejo utebatur Caefare. Ego Uit plus tribuo parentibus. Dit zou kwalyk luidend en dub- bélzinnig zyn. Insgelyks, als er Praepofitié'n by komen, B. V. ik verwachte meer goeds van 11, dan myne ouderen. Hier moet qjtam ftaan. 3) Men merke eindelyk op, dat dh dan enkel in gevallen van vergelyking plaatsheeft, daar het één boven het ander gefield word, derhalven niet a) wanneer eene gelykheid uitgedrukt word, B. V. het één is my zo lief, als het ander. Ariftoteles was een zo groot Wysgeer, als Leibnits. Z>) Ook met uitfluitende}- wyze, B. V. gy vindt in deeze reden niet, dan ydele klanken. 6) Het gebruik van den Ablativus in plaats van quam moet men niet voor fierlyker houden, dan quam. Beide komt dikwils voor. Alleen is het eerfte korter gefproken. Zie ook§. o. 10.11. Nro. 42. De Roofvogels 1 , en fchadelyke 2 dieren hebben 3 minder 4 jongen 5 dan 6 de nuttigen. Het gezang 7 der Nachtegaal 8 is lieflyker 9 dan het gezang der overige 10 zangvogels n. De darmen 12 des menfehen zyn zesmaal 13 langer 14 dan het gantfche 15, ligchaam 16. In een Beyenftok 17 zyn meer 18 dan twintigduizend 19 Beyen 20. Houtagtige 21 gewasfen 22, die grooter en harder 23 zyn dan kruiden 25, maar laager 25 dan boomen 26, worden ftruiken 27 genoemd 28. 1 Avis rapax, pacis znocens, centis. 3 habeo', ui , ttum , ere. 4 paucus p. 42. 4) 5 pullus, i, m. 6 §. 93. 7 cantus, lts, m. 8 lufcinia, f. 9 f navis. 10 rellquus. 11 avis ca-  Voorbeelden voor enkele Regels. 95 canora, ofcen, cwis, m. p. 19. 2) 12 inteftuta, orurn, ». 13/èxies. 14 longus. 15 toius, p. 38. bj 16 corpus, poris, n. 17 alve'are, is, n. alvearium, n. alveus, i, m. 18 plures p. 43. 4) 19 41. 3) 20 apis, is,f. 21 lignofus. 22 planta. 23 . 103. Not. 23 /oe»r, »/. 24. ubi. ^ paflus, us, m. n6]quaero, quaefivi, fttum, rere. 27 qiiomodo, qua ratwne. 28 invemre. 29 d. i. wanneer, indien wy fi?. 3° interiora corporis videre. 31 admrari. Nro. 50. De Luipaarden 1, Pantherdieren 2, Leeuwen en andere dergelyke 3 dieren, verbergen 4 hunne Ipitze klaauwen 5 wanneer 6 zy gaan 7 of loopen, opdat 8 zy niet gebogen 9 of (lomp worden 10 en flrekken 11 ze alleen 12 uit, als zy toegrypen. 13. De maag 14 is zo kunstig 15 gemaakt 16 , dat hy zich fteeds beweegt 17 en de fpyzen verteert 18. De borst 19 is met vaste 20 ribben 21 bedekt 22, opdat de zagte deelen 2* geen nadeel lyden 24, 1 Pardus,ï, m. 2 pantbera, f. 3 fimTlis. 4 conio, af. di, di turn, dere. 5 unguium mucro, m. 7 curro , cucurri, curjum,rërë. 811e. 9 tnfrittge. 10 hebetari. ïï protcndo, di, fum, "dere. 11 non nip. 'ï%appeto, ttvi ,titum ,ere. 14 ventriculus, i, «. 15 tam artificiöfus. 16 ftrudüra hujus rei efl. 17 moveo, movi, motum, vere. 18 conpcere. 19 peclus, «ris, n. zofirmus. 21 cofta, f. '22 mumri. 23 zws, *«rtis, f. 24 Nro. 51. De regenwormen 1 kruipen 2 , als 3 het regent 4 uit den grond voort 5. Het vleesch 6 der dieren is van onderfchéiden 7 (maak 8 en reuk, opdat 9 deszelfs genot 10 ons niet walge 11. De fchepea ï2 worden met ballast 13 beladen 14, opdat zy des te vaster 15 op het water liggen iö. 1Lumbrtcus, i, m. 2 proripcre, 3 cum. 4 pluere. 5 §. 33- 6 caro , carnis, f. j varius. 8 fapor, is, m. 9 ne. 10 gufltts, us, m. ï\ faflidium patere alicui. 12 navis, is, f. Ga 13  roo Voorbeelden voor enkele Regels. 13 fiaburra, f. 14 onero , are. 15 eo firmius. 16 aquis innttïare. Nro. 52. Zagte 1 (zoete) woorden hebben de eigenfehap 2 dat zy ook 3 als dan behaagen 4, wanneer 5 men ze verwerpt 6. Wat 7 is de flaap 8? Een beeld 9 des doods 10. De mens h hoopt 11 , zo lang 12 hy leeft 13. Wat elk voor 14 een g noed 15 (hart, inborst) heeft 16, ontdekt 17 de fpraak 1? Elk 19 moet 20 zyn natuur leeren kennen, en een ftreng 2 regter 23 van zyne deus-den 24 en gebreken 25 zyn. Plato dreigde 26 een Slaaf 27 dus 28: lk zou u met riemen 29 flaan 30 , als ik niet 31 toornig was 32. 1 Blandus , plenus humanitaiis. 2 hoe naturale 'kalere. 3 ctiam. 4 placeo, eui, citum, cëre. 5 cum. 6 rejicio, jcci, jeStum, eere 7 §. 21.. 8 fomnus, i, m. 9 imago, gtnis, fi. 10 mors , mortis , f. 11 fperare. 12 dum. 13 fpirare. 14 qualis. 15 ingenium, ii, n. 16 habere. 17 indicie effe. 18 oratio, o~nis, f. 19 quisque. 20 nofco, novi, notum, eere. p. 224. A) 21 ingenium. 22 acer, oris, ere. a^judex, elttis, c. 24 bonum. 25 vitium. 26 comminari cUi. 27 famulus, i, m. 28 fic. 29 lorum, n. 30 caedere, 31 »>>?. 32 §. 131. XVIII. Regel. De Imperativus ftaat zie Bladz. 230. III.) d) In plaats van den Imperativus ftaat, en wel uit befcheidenheid en beleefdheid het Futurum Indic. en Praefi. Conjunct, zo als by ons: gy zult van daag by my blyven, in plaats van blyf enz. Nro. 53. Befchouw 1 (heb voor oogen) altyd 2 het Hemelfche 3, en veracht 4 het aardfche 5. Koop 6 niet hetgeen 7 bruikbaar 8, maar het geen onöntbeerlyk is 9. Bid 10 en arbeid 11, het overige 12 beveel Gode. 13. Doe alles als of 14 het iemand 15 aanfchouwde 16. Leef zo 17 met de menfehen, als of God het zag 18, en fpreek 19 zo met God, als of menfehen u beluisterden 20. 1 Spe&are. , 2 fiemper. 3 coeleftis §. 6. 4 contemno. temfi, temtum, nere. 5 humanus. 6 emo , etui , emtum , ere. 7 qui , quae , quod. 8 opus eft. 9 necefe. 10 orare. 11 laborare. 12 ceteri , ae, a. 13 commendare. 14 tan- quam.  Voorbeelden voor enkele Regels. ioï quam. 15 aliquis. 16 fipeclare. 17 ita. 18 p. 23.4. C) 19 loqui. 20 auaTre. Nro. 54. Vergeld 1 gelyk 2 met gelyk, maar alleen 3 in goede handelingen 4. Leef zo, als-of gy leefdet onder 5 eens deugdzaamen 6 en ahyd tegenwoordigen 7 mans oogen 8. Bedienden o moeten hunne Heeren meer 10 eeren dan vreezen iu Leer voor 12 het leven, en niet voor de fchool. Wees 13 een kind in eenvoudigheid 14, een jongeling 15 in aartigheid 16, en een oud man in deftigheid 18. 1 Refero, tïdi, latum, ferre. 2 Par, is. 3 tantum. 4 alïio, onis, f. 5 fub §. 126. a") 6 bonus. 7 femper praefens. 8 oculus, z, ?7z. 9 mini fier, famulus, z. 10 magis — quam. 11 vereor, ritus fum, rëri. 12 ƒ>. 181. III.) 13 yft. 14y??«plicitas, tatis, f. p. 210. VI.) 15 />z/£r, 77' , 777. ƒ>. 21. Not. 16 comitds , tatis , f. 17 fencx , nis , p. 34. VI. 5.) 18 gravitas, tatis, f. } §. 132. XIX. Regel. Van den Infinitivus, Gerundia en Supina. t) De Infinitivus ftaat 1) als een onderwerp, zie Bladz. 230. A. 2) agtervolgende Verba zie Bladz. 230. B) 2) Van de Supina en Ger. Bladz. 236. §. 6. en 237. §. 9. 3) Voor eerstbeginnenden zullen wy van het onderlcheid van den Infinitivus, der Gerundia en Supina het volgende aanmerken. a~) Wanneer in 't Nederduitsch twee Verba zonder Conjunctie faamen komen, waarvan het laatfte met te uitgedrukt word , maar by het eerfte wat? gevraagd kan worden, dan zet men in 't Latyn den Infinitivus, zie Scheller Spraakkunst Bladz. 230. B) F) Maar als in 't Nederduitsch twee Verba by een komen, en men kan by dezelve vragen waar heen ? waar toe ? tot wat einde ? dan zetten de Latynen het Supinum in um, dergelyke Verba zyn: ik ga , zende , fpoede , reize, kome, enz. Zie Scheller Spraakkunst Bladz. 236. 1.) Not. 1) In plaats van dit Supinum kan mea ook (by Verba, daar de Sup. ontbreken, is er eene noodzaaklykheid) de Gerundia , of ut met den Conjunct, zetten. Not. 2) Het Supinum in «7» kent men ook, als men in 't Nederduitsch zetten kan , om te, met oogmerk, dat enz. 0 Wanneer in 't Nederduitsch by eenen Infinitivus het LidG 3 woor-  10a Voorbeelden voor enkele Regels, woordeken de, die met eene Praepofitie flaat, dan is het aityd het Gerundium in do of dum, en wel: O lu do , Dat. Cafus wanneer een Verbum of Adjeclivum voorafgaat, dat een Dativus regeert, of Ablat. Cafus , wanneer men by het Gerund, kan vragen waarmede, waar door, oi'hoe? op wat wyze? Maar kan men niet vragen , waar mede ? waar door ? maar alleen waar van? waar in? waar uit? dan zette men eene Praepofitie Ablat. Cafus daar by, B. V. quis eft in fcribendo tam impiger, quam ego. 2) Maar in dum, wanneer een Verbum, Adjeclivum of Praepofitie voorafgaat, die een Accufativus regeert. Van I3y- voeglyke woorden behooren byzonder hier toe, die eene bekwaamheid , vatbaarheid, bereidwilligheid, voordeel en noodzaaklykheid beteekenen, zie Scheller Spraakkunst Bladz. 238.1.) d) Wanneer in 't Nederduitsch een Infinitivus by een Subfiantivum Haat, en men kan daar by vragen, wat voor? dan zette inen het Gerundium in di B. V. gy hebt gelegenheid (wat voor gelegenheid ?) om te fchryven habes occafionem ficribendi. Bh Gerundium ftaat ook by Adjecliva, die een vi Hangen, eene wetenfchap öf het tegendeel beteekenen. Dit Gerundium ftaat 1) als of een Nederduitsch werkwoord met te, als een Naamwoord befchouwd, in den tweede Naamval Hond. Dit Gerund. word dus met geen Nomen faamgevoegd, ten zy dan, dat men daar voor eenen Genitivus zetten kan, B. V. princeps inveniendi i. e. inventionis. Even daarom word het oolc nooit van een Verbum geregeerd. 2) By Adjecliva, welke den tweeden Naamval verè'ifchen, zie Scheller Spraakkums Bladz. 157. §. 2. e~) Maar wanneer «de Piïcpofitie van, of uit , benevens het Articulus voor den Infinitivus of een daar voor gezet Nomen op de vraag van waar ? „waar van? als eene beweging van eene plaats flaat, dan zet men het Supinumm ui B. V. hy komt (van waar?) van den ftryd te rug, confliclu redit. Ook flaat het by zekere Subftantiva , jas &c. als ook Adjecliva, zie Scheller Spraakkunst Bladz. 237. 1) Not. Doch wanneer het Verbum zynen Cafus by zich heeft, dan ftaat niet het Supinum in u maar de Infinitivus, B. V. miferabïle eft videre (niet vifiii) hanc firagem. Voorts is dit Supinum van heel weinige Verba, byzonder van de eerfte en tweede Conjugatie in gebruik, waar vind men B. V. amatu, doclu? ƒ) De Ger. en Supina regeeren den Cafus, dien hunne Verba regeeren; want zy- zyn deelen van het Verbum, zie Scheller Spraakkunst Bladz. 236. 2) g) Wanneer een Werkwoord, welk in Gerundium ftaan moest, geen Gerundium heeft, dan zet men of een ander werkwoord van  Voorbeelden voor enkele Regels. 103 van gelyke beteekenis daar voor, B. V. cupidusevadcr.di confiul voor fieri of den Infinitivus, of het welk nog gebruiklyker is, men ontbind bet met ut, dat, B. V. cupidus ut fiat confiul. h) Ten laatfte onderfcheide men den Infinitivus AÜivi van den Infin. Pajfi. wel. De eerfte word gebruikt, wanneer de Accufiati' vus Perfionae, die by den Infinitivus gewoonlyk ftaat, als doende voorgefteld word, daar integendeel de Infinit. Pajfi. (taan moet, zo dra de Accufi. Pafi'. lydend is, of wanneer er geen Accuj\ Pcrfi. by ftaat, eindelyk by de Verba, debet, coepit, incipit , fokt, defitnit, potefi , wanneer zy imperfonali'ter (taan, en in 't Nederduitsch gewoonlyk door n:en uitgedrukt worden, B. V. ficribi fiolet, men pleegt te fchryven. Staat er een Perfoon by (en wel in Accufië) dan drukt men ze in 't Latyn uit door den Nominativus, B. V. Papirius vocari defiit. Not. 1) By jubeo moeten de Latynen den Nederduitfchen Infinitivus Ailivi pajjive (lellen. Not. 2) De ééne Infinitivus regeert den anderen, zo als de ééne Genitivus den anderen. Nro. 55. De blinde 1 kan niet zien 2, de doove 3 kan niet hooren, de domme 4 kan niet fpreken. De Beeren 5 leeren 6 naar de Myzyk dansfen 7, op de agterfte pooten 8 gaan 9, op de trom flaan 10, en den hoed afnemen 11. De Papegaaien 12, de Spreeuwen 13, de Kauwen 14, en andere vogels, die eenebreede 15 tong hebben 16, kunnen gewend worden 17, zekere woorden uit te fpreeken 18. 1 Coecus. 2 video, di, fium, ere. 3 fiurdus. 4 mutus. 5 vrfius. 6 difco, didtci, cëre. 7 fait'are. Spespofierlor, 9 Incedë» re. 10 pulfiare tympanum. 11 demere pileuin de capïte. 12 pfittacus, i, m. 13 fturnus , i, m. 14 monedula f. 15 latus. 16 effe cui p. i8i. IV.) 17 ajfuefacëre. 18 enuntlare. Nro. 56. God alleen 1 kan ons de krachten 2 verleenen 3, om heilig te leven. Vlytige 5 Leerlingen bezoeken 6 het ('chool om te leeren, en niet om te praaten 7. 8. Door niet te doen 9 (lediggaan) leeren de menfehen kwaad doen 10. De mensch word gebooren 11, om te 12 arbeiden 13. De huichelaars 14 zyn ongefchikt tot bidden 16. De geest 17 des menlchen word door leeren gevoed 18. 1 §• 93- folus. 2 vis, is, f. is in fing. geen indec.pl. vires, G 4 turn  io4 Voorbeelden voor enkele Regels. iuttt p. 35. 4. 3 fiuppeiïito, are. 4 fianête. 5 diligens 6 firtquentare. 7 garrio, rtvi, ritumlre. 8 caufa p. 154. 3. p nihil agere. 10 male agere. 11 nafci. 12 ad. 13 laborare. 14 fimulator. 15 ineptus p. 181. 3. 16 Orare. 17 animus , mens. 18 aio, lui, Ittum (alturn) ere paf. aliquo. Nro. 57. Wie 1 te liegen 2 pleegt 3, die is ook gewend 4, om valsch te zweeren 5. De liefde 6 is veel 7 magtiger 8 om te bekomen 9 hetgeen men wenscht 10, dan de vrees 11. Ondankbaar 12 is de mensch , die weldaaden 13 aan te neem en 14 weer 15, en niet weet 16 , te vergelden 17. Door waakzaamheid 18 werkzaamheid 19 en behoorlyk nadenken 20 (overleg) hebben alle 21 zaaken eenen gelukkigen voortgang 22. 1 Qui §. 112. 2 mentior, tttus fum, ttri. ^fioleo, ll- tusfum, fere. 4 confuëvi, adfuevi, 5 pefro , are. 6 amor, is, m. 7 multo , longe. 8 valens. 9 obtinère. 10 quod veils. 11 timor , is, m. 12 ingratus , improbus. 13 beneficium, ii, ti. 14 fiumo, fiumfi, fumtum, ere. 15 ficlo, fcTvi, feit urn , ire. p. 104. XII.) nefcio. 17 reddo, dtdi, ittum, 'ere. 18 vigilare. 19 agere. 20 bene confiv. lire. 21 omnia. 22 profipt're ccdere, cedo ceff, fum, dere, Nro. 58. Wat 1 fchandelyk 2 is te doen, houd 3 dat ook voorfchandelyk, om te zeggen. Zelfs 4 de wil 5, om kwaad te doen 6, is zonde 7. De grootlte verleiding 8 tot misdaaden 9 is de hoop io, van niet geftraft te worden 11. Door dikwils te fpreken leeren wy fpreeken 12. Doe 13 nooit iet fchandelyks 14 in de hoop , om het te verbergen 15. In de fchoolen word veel tyds hefteed 16, om de Latynfche taal te léeren 17. 1 Qui, quae, quod §. 112. 3 turpis. 3 putare. 4 ipfe. 5 voluntas, tatis, f. 6 peccare. 7 peccatum, n. 8 illeclbra , f 9 peccare. 10 fipes fipei , f. p. 37. 2.) 1 r impunltas, tatis,J. de ftraffeloosheid. 12 loqui. 13 committo, mifi, Vtifum, jlre. 14 aliquid fiagitiofi. 15 celare et' occultare. itnpendere tempus in rem , f. rei. 17 difeëre.  Voorbeelden voor enkele Regels. 105 Nro. 59. Het pakpapier 1 is niet goed 2 tot fchryven. De Muzyk 3 is gefchikt, om de treurigen 5 op te wekken 6. Het Opium 7 heeft de kragt 8 , om flaap te verwekken 9. De geheele 10 kunst 11 om oorlog te voeren 12 is door de uitvinding 13 van het buskruid 14 veranderd 15. De Ezelinnemelk 16 is geinaklyk om te verteeren 17. De Ouden 18 plagten 19 hunné jonggebooren 20 kinderen 21 fomtyds te vondeling te leggen 22. De gewoonte 23 om de dooden te begraaven 24 is de oudlte 25. 1 Charta emporetica, involucris apta. zindttlem effe p. 178. 1) 3 muftca, f. 4 aptus p. 178. 3. 5 moeftus. 6 exhilarare. 7 opium, n. 8 vis, is, f. is in Sing. geen defect, pl vires de kragten. 9 fopt re, f omnium alicui conciliare. 10 omnis. 11 ratio, oftis, f. 12 helium gerere §. 75. 13 inventie, onis, 14.pvlvispyrius.fi nitratus. 15 immutare. 16 las afintnum. Ijconcoquo, coxi, coclurn, querere. 18 vetus ,eris. 19/bleo, litus fium, Tere. 20 recens natus. 21 infans, ntis. 22 exponïre. 23 confuetüdo, dtnis, f. 24 humare , Jcpcltre. 25 antïquus. Nro. 60. Johannes 1 Beukei vond 2 de kunst 3 uit , om de haaringen 4 te zouten 5, Waarom Karei de Vyfde, hem de eere 6 bewees 7, dat hy een verleken 8 haaring op 9 zyn graf 10 at 11. De zinnen 11 openbaaren zich 12 in hooren 13, zien, ruiken 14, finaaken 15, voelen 16. Het Podagra 17 en de Steen 18 zyn moeilyk 19 om te genezen 20. Geen leeftyd 21 is tot leeren te laat 22. De liefde der Ouderen jegens 23 hunne kinderen 24 is merkwaardig 25 en wonderbaar 26. 1 1 Joannes,\is. 2 invenire. 3 ars, rtis, fi. 4 halee , ïêcis, n. fi. alec. 5 fialio , fiaitvt (it) ttum, irehalex, lecls (jtlex') m. 6 hortor , o~is, m. 7 habere. 8 recens, ntis. 9 fuper. 10 fepulchrum. n. II comedo ,~edl ,gffrm, ere. 11 fenfus, us, m. 12 fiefie manifeftare. 13 audtendo. 14 el- fiacere. 15 guftare. 16 tango, tetigi, tactum , ere. 17podagra , fi. 18 calculus, i, m. 19 dt'Jficïlis. 20 euro , are. 21 aetas, tatis, fi. 22 fierus. 23 erga , in. 24 liberi, rorum, plur. 25 notatu, memoratu dignus. 26 mirus. G 5 §. 133.  icö Voorbeelden voor enkele Regels. §. 133. XX. Regel. De Infinitivus ftaat in 't Latyn byzonder by den Accufativus van het Subjeét', daar in 't Nederduitsch dat en de Nominativus van het fubjecï ftaat, B. V. audio patrom efifia doctum.. Men noemt dit den Accufativus cum Infinitivo. Dewyl hy enz. Zie Scheller Spraakkunst Bladz. 231 tot 536". Hoe worden deeze Particulae weggegelaaten ? A. men laat de Partlculae ut dat quod &c. weg, en zet den Hoofdnominativus van het fuhjeft (die van geen Relativum of van eene Conjunctie, die eenen modus verëischt, afhangt) zo wel als den Nominativus van het Subjlantivum of AdjeSlivum, of Pronomen, dat daar toe behoort , in den Accufativus en het Verbum dat tot den Hoofdnominativus behoort, in den Infinitivus en wel in denzelfdcn tyd, daar in het te vooren ftond, d. i. het Praefi. en Imperfect, in het Praefi. Infinit. het Peif. en Plusquamperf. in het Praeter. Infi. enz. B. V. Ik weet, dat God de Heer van alles is; hy zegt, dat deeze Boeken niet nuttig zyn. Hier zyn God en Boeken de Hoofdnominativus, en Heer en nuttig die daartoe behooren, deeze zet men derhalven in Accufativo en het Verbum in Infinitivo. Tot beter verftand merke men het volgende op : 1) Is de Nominativus een Pronomen, dan word het Perfionale der eerfte perfoon , als ik my zeiven obllque fprekende invoer , in me en nos in den Accufiativus verwisfeld, B. V. ik heb u gezegd, dat ik (ine) het niet weet; Hy denkt, dat wy (nos) vyanden der deugd zyn. Van de tweede in hetzelfde geval in te en vos, B. V. ik weet, dat gy (té) begeerig zyt, te leeren ;hy gelooft niet, dat gyl. (vos) zo opmerkzaame Toehoorers zyt. a) Maar word van my, u, ons, ulieden iet in de derde perfoon voorgedragen, dan ftaan zy zo als het Pronomen der derde, of met fie (fefe) , wanneer zy op den fprekenden of denkenden zeiven ftaan, B.V. hy zeide, dat hy hem niet kende ncgabat, fie nofifie iiltim , of met ille, is, wanneer die als meenende of fprekende ingevoerd word, van eenen anderen iet zegt, B. V. ik geloof, dat zy (iïhs, as) komen zullen. b) Inde cafus oblïqui is het altyd fiui, fibi, fie wanneer het op de (prekende of meenende perfoon ftaat , B. V. hy zegt, dat men hem niets gezegd had, fibi nihildiclum, dat men baar bedrogen had fie deceptam. Ejus, ei &c. wanneer het op ande: ren ftaat, dan de fprekende of meenende, B. V. dat zy hun dat geld gegeven hadden fie illis dedijfe. 2) Het Verbum word in den Infinitivus in denzelfden tyd geZet , daar in het te vooren ftond d. i. het Praefiens en Imperf. in  Voorbeelden voor enkele Regels.. 107 in het Praef. htfin. het Perf. en_ Plusquamperf. in Praet. Inf. het futur.'m fut. a) Als het Fut. ontbreekt, te weten in Verba, die geen Supin. hebben, dan neemt men fore, ut of futurum ut met den Conjunüivus B. V.fore (futurum') credo, ut eum aliquando poe- niteat. Doch dit gefchied ook fomtyds agter Au Verba; aio, affirmo , credo, puto , fpero alfchoon het andere Verbum zyn fut. Inf. heeft. . 3) De hifmit. Paf. moet in 't Latyn ftaan, alfchoon de Nederlander in Aciivo l'preekt. a) Wanneer het Activum eene dubbelzinnigheid heeft, B. V. audio, Germanes viciffe Gallos, wie heeft.haar overwonnen? Daarom zegt men, audio, Gallos a Germanis villos effe, als de Duitfchers de overwinnaars zullen zyn. b) Wanneer debet, folet, incipit, coepit, definit, poteft on- perloonlyk ftaan. In 't gemeen onderfcheide men wel, of de Infinit. van de doende of lydende lbort zy. Zie §. 132. 4. 4) De Nederduitfcher laat dikwils dat weg, zonder den Infin. te zetten. Nro. 61. Wy hooren, dat de Vogels zingen 1 en piepen 2, de Vor~ fchen quaeken 3. Wy voelen 4, dat een fpiegel 5 glad 6 is, dat een vyi 7 ruw 8 is, dat het ys 9' koud 10 is, dat fteenen 11 hard 12 zyn. Wy ruiken 13 dat een Roos wel 14 ruikt 15, dat een kreng 16 ftinkt 17. Wy fmaaken 18, dat rozyneu 19, zuiker 20, en honig 21 zoet 22 zyn , dat Aloè' 23 bitter 24, azyn 25 zuur 26, en peper 27 fcherp 28 is. 1 Qano, ceeïni, cantum, nere, cantare. 2 fritinnio, ire. 3 coaxare. 4 fientio, fienfi, fum , ire. 5 fpeculum. n. 6 laevls. f lima, fi. 8 af per. 9 glacies , ei, f. 10 frigidus. 11 lapis, ïdis, m. p. 18. 2) 12 durus. 13 olfacio,feci, faclum, eere. 14 bene. 15 oleo , ui, turn, Ire. 16 cadavef, is, n. P, I7. 4) foctïre. 18 guftare. 19 bacca,u-ae paffae. 20 20 faccharnm, n. 21 mei, meilis, 11. 22 dulcis. 23 aloë, ës, f. 24 amarus. 25 acetum, n. 26 actdus. 27 piper, is, n. p. ij, 4) 28 acer, cris, e. p. 37. 2) ' Nro. 62. Het is ongegrond 1, dat de Salmander 2 in het vuur 3 leeft , dat de Zwaanen 4 voor haaren dood 5 een klaaglyk gezang aanheffen 6, dat de Bafiüskus 7 met zyn adem S dooden kan, dat de  io8 Voorbeelden voor enkele Regels. de Mol 9 geene oogen heeft 14, dat de Pelikaan 11 ziesje borst 13 opfeheurt 13, om 14 zyne jongen 15 met zyn bloed 16 te voeden 17. J 1 Falfins.' 1 falamandra, f. 3 jgnh, is, w, p. 18. 2) 4 cjghus, ij m. 5 ebïtus, us, in. 6 fiebtlem cantum canëre ; cano, cecmi, cantum, vere.' 7 BafilifcUs, i, m. 8 ahheüius. us, m. 9 talpa, f. 10 non hafere, car'ere p. 214. III. (I Pellcanus, i. 12 peélus, toris, «. 13 divellëre , dljfecare. 14 ut. 15 pullus, /, m. lófianguis, guTnis, m. p. 18. 2) 17 vu trio, trïvi, tr'itum, trlre, aio, alui, alïtum f. altum,ëre. Nro. 63. Het is wonderbaar 1, dat het beflendig 2 gebruik 3 van brood ons geen walg veroorzaakt 4. Het is naauwlyks gelooflyk 5 , dat de Zon in den Zomer verder, dan in den Winter van ons is 6. De Ouden 7 geloofden 8, dat de Uil eene ongelukkige 1 o vogel is, en dat het ontmoeten 11 van een Haas 12 of van een dra»-uge 13 Vos 14 of Hond ij de reize 1 6 ongelukkig maakt i7.0 1 Mtrandum ejfe. 3 aljiduus, 3 «fits, us , m. 4 nuHum homtni adferre faftidium ; adfero , attuli, allatum, ferre. 5 erediftlis. 6 longius abefe. 7 vetus, tërit. 8 cenfeo, ui ,"tum, ére. 9 bubo 'onis, m. 10 infaufius. n occurfus, m. 12 lepus, paris, c. p. 20. 5) j3 foetus. 14 vulpcs, is, p. 15. 5) 15 praegnans 16 Jter {itïner eertyds) itineris, n. p. 17. III. 4. 17 inaufpicatum facere. Nro. 64. Wie 1 zegt, dat hy eene weldaad 2 gegeven heeft, die ei^cht 3 er eene. Weet 4 dat niet gy, maar uw lighaam iterflyk 5 is. Opdat gy den tegenwoordigen 6 dag deugdzaam 7 doorbreng 8, zo denk 9, dat deeze de laatlfe is, die u beftraalt 10. Niemand is zo oud 12 , dat hy niet gelooven zou, dat hy nog 13 een jaar leven kan. Gedraag 14 u zo 15 jegens 16 uwe Ouderen, als.17 gy wenscht, dat uwe Kinderen 18 zich jegens u gedragen 19 mogten. 1 Qui §. 112. j2 beneficium, n. 3 poftulare. 4 fic habere, ficire. 5 mortalls. 6praefiens. 7 bene, hmefte. 8 tranfign,fcgi,_aaum, gërc. 9 fiatuo , ui , mum, ete. 10 hic dies fiupremus mihi illuxit; illuceo, illuxi, lueëre 11 tam. 12  Voorbeelden voor enkele Regels. 109 12 fenex p. 35. 2) 13 adhuc. 14 praefto, ftiti, titum, art. 15 {a/is 16 er ga 17 qualis. 18 liberi, forum 19 efie erga. \ Nro. 65. Alexander de groote zeide 1 openlyk, dat hy zynen Leermeester 2 Arilïoteles meer, dan zynen Vaaei Filippus te danken had 3. Dezelfde 4 Alexander weende 5 , toen 6 hy hoorde , dat er eene ftad van zynen Vader veroverd 7 was. Homerus 8 de oudfte 9 onder de Griekfche Dichters 10, zegt, dat de fteeniging n dc oudfte ftraffe 12 der Echtbreekers 13 geweest is. Dezelfde Dichter verhaalt J4, dat de Zoonen van Koning Priamus Herders '5 geweest zyn. 1 Profiteor, fieffus fuut, ten. 2 pracceptor, oris, m. ^debëre. 4 idem, eadem, idem. 5 lacrimari. 6 242. 3) 7 cppio, cepi , captain , pere, expugnare. 8 Homerus. 9 aniïquus. 10 piëta, ae. 11 lapidatio, "onis, f. 12 poena, f. 13 a duit er, tcri. 14 narro, are. 15 pafier 3 oris. m. Nro. 66. Hei is onloochenbaar 1, dat Alexander de Groote één der magtigfte 2 Koningen 3 geweest is. Het is uitgemaakt 4, dac hy een gelukkig oorlogsman 5 en zyn Leger het uitgelezenfre; was. Egter heeft hem een Scyth 7 met regt 8 verweeten 9, dat hy zig wel 10 beroemde 11 dat hy uitgetrokken was 12 om ftruikroovers 13 te vervolgen 14, maar dat hy de grootfle ftruikroover was onder alle de Volkeren 15 tot welke hy kwam 16. 1 Negari non potefi. 2 potens. 3 rex , regis, m. 4 conftat p. 104. §. 8. I.) 5 bellator. oris, 6deSus. 7 Scytha, ae. 8 rede, vere. 9 exprobrare. 10 quidem. u gloriari. 12 vemre. 13 latro ,~onis. 14 perjëquor, fiequutus (cutus) fum, fieqtii 15 gcns i gentts , f. 16 adTre aliquem. p. 191. 2) Nro. 67. God heeft dikwils door de geringde 1 diertjes 2 de misdaaden 3 der menfehen gefiraft 4; want wy lezen, dat gantfebe volken 5 van Muizen 6, Springhaanen 7, Vorfchen 8 enz. uit hunne woonplaatzen 9 verdreven zyn 10. Geen 11 flerveling beelde 12 zich dan in, dat hy tegen 13 den regtvaardigen 15 toorn 15 Gods iet zou kunnen uitrichten 16. 1 Vills. 2 hefiiola, f. 3 malefaclum , 11. 4 pv.nio ,■ nivi , nT-  3io Voorbeelden voor enkele Regels.- mtum, ire. Spopulus, i. n. natio, onis, f. 6 mus, tnuris, in. p, 19. 5) 7 cicada,^f. 8 rana, f. 9 fedes, is, f. 10 polio, .pepuli, pulfum, ere. 11 nullus p. 39. £) p. \(,\. 2) — 12 putare. 13 contra. 14 juftus. i5 ira, f. 16 qu'idquam valere. Nro. 68. De Heilige Schrift 1 leert, dat de Overigheid 2 haar gezag 3 en haare magt 4 aan God te danken heeft 5, het is derhalven 6 billyk 7, dat 8 wy dezelve gehoorzaamen 9. Wanneer gy het ongeluk 10 van andere lieden ziet, zo bedenk, dat gy ook een mensch zyt. Wanneer 11 gy jong 12 zyt, zo bedenk, dat gy eens oud 13 zult worden. Wie niet weet, dat hy misdoet 14 die wil 15 niet gebeterd wezen 16. I Sneer codex. 2 maglftratus, us, m. 3 dignitas, fatis,f. 4 pot e lias, tatis, f. 5 debêre. 6 hinc, igitur, ideo. 7 aequus. 8 p. 231. C.) 9 pareo , ui, ere. 10 malum, n. 11 cum. 12 juvenis. 13 fenex, nis. 14 peccare. 15 veile. 16 cerrigere. Nro. 69. Het is nodig 1 dat de moedertaal 2 in de Schooien geleerd 3 worde. Het is zeker 4, dat door de toegevendheid 5 der Ouderen 6 dikwils Zoon en van goeden aart 7 bedorven 8 worden. Het is billyk 9, dat een ieder 10 het zyne gegeven 11 worde. God beval 12, dat Abraham uit zyns Vaders huis 13 gaan 14 zoude. Wie twyfelt 15, dat alle dingen 16 van God geregeerd 17 worden? Het is billyk, dat Kindereu naar 18 de voorfchriften 19 hunner ouderen leven 20. 1 Necefe eft.. j5. 231. C.) 2 lingua vernacula, f. fermo pa- trius. 3 doc'ere. 4 certus. 5 indulgentia. 6 parentes, turn. p. 20. III. 7 bona indoles, is, f. p. 8 corrumpo, rüpi, rup- tum , pc re. 9 aequus. 10 quisque. 11 tribuo, ui, uturn, ere. 12 mandare, jubeo , juffi, juffum, bere. 13 aedes, p. 20. III.) 14 exeo, exlvi, "turn, tre p. 99. Not. 2. dubitare. 16 omnes res. 17 guberno, are. 18 c, ex. 19 praeceptum , n. 20 vivere. Nro. 70. Die genen leven liegt 1, welke gelooven, dat zy altyd leven zullen. David twyfelde niet, dat hy van Jonathan opregt 2 bemind wierd. Als aan Anaxagoras de dood van zyneu Zoon gebood-  Voorbeelden voor enkele Regels. m boodfchapt wikd 3 , antwoordde hy: Ik wist 4, dat ik eenen fterveliog 5 geteeid had 6 (dat myti Zoon fleiliyk was, dat ik de Vader van eenen fterveüng ben). 1 Jt&levh'M. 2 fittere. 3 nuntiare. 4 fcire. $ 'inórtalis. 6 gignere ; gigno (gene) genui, nitum , ere, §. 134. XXI. Régel. . ' Van het gebruik der Pronomina fui en fuus, zie Scheller Spraakkunst 'Bladz. 125- De zwarigheid Bladz. 127. Wy zullen nog het volgende opmerken. 1) Wanneer men by de Nederduitfche Voornaamwoorden zyne, zyn, haare, zich, haar, hem het woordje zelf, en by deAdjecliva zyn, haar nog eigen zetten kan, dan gebruiken de Laty• nen fui, fuus, B. V. elk fchynt zich (zeiven) wys te zyn quisque fibi fapiens videtur, een Vader bemint zyne (eigene) kinderen pater amat liberos fuos. o) Maar kan men niet het woordje zelf of eigener voorzetten, maar integendeel deszelfs enz. dan moet men is, ille of ijle gebruiken B. V. myn Vader bemint hem (den zeiven) pater meus eum amat. . 3) Is, ille, ijle kunnen by een Verbum primae jee. en tertiae perfonae ftaan, in tegendeel fui en fuus alleen by een Verbum tertiae perfonae, B. V. tufuifli cum eo, maar niet nmtt, nocuifli, nocuimus fibi of matri fade, maar ei en tnatri ejus. ■ 4)' Als de reden duister en dubbelzinnig is, dan gebruike men ipfe. 5) Zie ook Inleid. §. 20 6) Wegens ipfe zie Bladz. 139. §. 18. 2. Nro, 71. Wy kennen 1 God uit 2 'zyne werken 3. Allen willen liever 4, dat het hun, dan eenen anderen 5 wel ga 6. Elk 7 is zich zelverf de naaste 8. Elk behaagen 9 zyne Kinderen 10. Is 11 de Vorst 12 regtvaarclig 13, zo zullen ook zyne Bedienden 14 regtvaardig zyn. De Vos vangt 15 dikwils de Hen 16 op haar nest 17 en verflind 18 haar in zyn hol 19. De nydige 20 is zyn eigen 21 pynbank 22. ^ 1 Aguofco, novi, notum, cëre. 2?, ex. 3 opus, peris, tu 4 mak. p. 97. 5 alter, tëra, terum. 6 bene, melius, optime efe. 7 qullïbet, quaelïbet , quodlibet. 8 proximus, p. 43. $placeo, placni, cïtuni, cëre. 10 liberi, ;orurn, §. 83.  112 Voorbeelden voor enkele Regels. 21 d. i. wanneer de v. enz. 12 princeps, apis. c. 13 juflus. 14 mimfter, tri. m. 15 capio, cepi, captum,përe. 16 gallina, f. 17 nidus,J, m. 18. devm-are. 19 fpelunca, f. 20 invtdus. 21 ipfli'us. 22 tor men turn, 'n, . Nro. 72. Het is onfatzoenlyk 1, als iemand zich zeiven pryst 2. Leerlingen moeten hunne meesters beminnen, en zich van hunne goede lesfen 3 bedienen 4. God beveelt 5, dat wy hem dienen 6 zullen. Elk 7, fchynt zich fchrander 8 te zyn. God zegende 9 David en zynen Zoon, Salomon. Het is dwaazen 10 eigen 11, de fouten 12 van anderen te zien 13, en de hunne te vergeeten 14. 1 Deformis. 2 praedicare de. 3 praeceptum, i, n. 4 uti. 218. 5 praecipere. 6 fervlre. 7 quisque. 8 fapiens. 9 fortunare. \o fluit us. 11 proprius. 12 vitium, n. 13 cemere. 14 obllvifci. §. 135- XXII. Regel. Van het gebruik van het Verbum fum met den Genitivus, zie Scheller Spraakkunst Bladz. 165. §. 3. Nro. 73. Het is der Ouderen 1 pligt, de Kinderen 2 wel op te voeden 3. Het is myn 4 pligt, de bevelen myner Ouderen te volbrengen «£ *n 7V«Jf. Perf. Pafiv. Ind. en het Partic. m tas, fus , xas, 13. V. pepercit ei, miferfcordia motus, voor quia motus er at.. g) Voor het Fut. Paf. zette men het Partic. in dus, waardoor aangewezen word, dat iet noodwendig gedaan worden zal of moet b. V. amandUs h. e. qui amabitur, f. amari debet. Not. i. Ook drukt men dit Partic. uit i) door den Infinitivus b. V. maros reficiendos curavit, hy iiet de mituren herftellen, 2) door waardig 13. V. amandus beminnens waardig, 3) door eene omfehryving 13. V. res commemoranda, eene zaak, die verdient aangemerkt te worden. Not. 2. Ook ftaat dit Partic. voor het Praefi. en Imperf. Act Conj. wanneer 1) daarby flaat ut of qui opdat, ten einde' dat' 2) wanneer het voornaarnfte Nomen van,beide dë (tellingen iet' lyden zal of moet, B. V. commendo tibi hunc llbium, ut eum tegas, daar voor zegt men: hunc tibi librum legcndum cotninendo. 3) Daar het Ferbum fum voorkomt, word in 't Praefi. het Partic. geheel weggelaten. Dit verklaart tevens de appofitie, B. V.Deus qui afator efi, dewyl ens niet gebruiklyk is, zo zegt men Deus creator. - Op gelyke wyze word de derde perfoon van het Ferbum fum by de meeste Adjecliva, by welke in 't Nederduitsch welke, hetwelk flaat, weggelaten, B. V. gy doet eene zaak, welke u roemryk en nuttig'is, rem facis honorificam et utilem voor quae tibi honorifica et utilis efi. tf) Men leere de Participia voor de Nederduitfche Subfiantiva (byzonder in ing.) gebruiken, en wel a) Zonder Prapofitie, B. V. de aankomst des Vaders veranderde de geheele zaak veniens, advenlens pater &c. ^ Not. 1. Maar men moet wel opmerken, dat men het Nomen , cat by het Partic. ftaat, niet in den Genitivus zette, B. V. in de behouding des Gemeenebest in confiervanda republlca niet'reituiblicae. k * ; Not' *• Wanneer een Adjccllvum by de Subfiantiva byzondet in mg. ftaat, dan kan het by het Partic. niet blyven, maar moet in een Adverbium veranderd worden, en wel moet veele door multum, groote door valde, magnopere, multum enz. overgezet worden. . ^ Met Prapolmën B. V. by z\m vertrek zelde hy het dificedens ettxit, met verlof des Konings conccdente rtjue enz. H2 5)  n6 Voorbeelden voor enkele Regels. 5) Men zie Scheller Spraakkunst Bladz. 105. de vyfde Afdeeling. 6) De Gerundia als zy enz. Zie Scheller Spraakkunst Bladz. •37. enz. Hier pasfe men de bovenltaande voorbeelden van Gerundia toe. Nro. 75- Wy beminnen de vrienden, die ons wel doen 1. Laat ons 2 die genen beminnen, die ons wel zullen doen 3. Wy baaten 4> den genen, die met ondeugden 5 bevlekt 6 is. Verwerf 7 u rykdómmen 8, welke bellendig 9 duuren zullen 10. Wees getroost 11, als gy regtfchaapen handelt 12. Een Vorst 13 , die zyn Land 14 van 't verderf 15 bevryd 16, word van zyne onderdaanen 17 bemind. Een Leerling, die zyne (Indien 18 tor, Gods eer 19 rigt 20, heeft in dezelve goeden voortgang 21. 1 Benefacere. 2 p. 227. A.) 3 benefacïurus. 4 odl.p. 102. b), odio projequi. 5 fcelus, leris, n. 6 contaminare, polluere. 7 r.cquiro, flvi, J'ttum, 1 ere. 8 divitiae, arum, f. p. 19, I.) 9 perpetuo. [o duratïirus. II animo fidenti effe. p. 212. 1.) 12 reële agere; ago, egi, aclum, ere. 13 princeps, cipisc. 14 pat 1 ia, f. 15 exitium , n. 16 vindicare ab a. re. p. 214. V.) 17 fubditus. 18 ftudia,'orurn , p. 20. III.) 19 honor , (os) oris, m. 20 difpono , po fui , fttum nëre. 21 magnum progreffumfiabere, p. 190. I.) 1) facere in a. re, Nro. 76. Het gebed 1 der Godvrugtigen, die tot God den toevlugt nemen 2 , word verhoord 3. Daar is 'een groote loon 4 voor. de' genen, welke regt handelen^, beftemd 6. God vergeeft 7 allen den genen, welke boete doen 8 en hun leven beteren 9, hunne zonden. Een getrouw 10 Leeraar is den Leerlingen zeer genegen 11, die in 't ftudeeren wat doen willen 12. God wed.rftond 13 altyd den genen, die zyn Volk uitdelgen 14 wilden. 1 Preces, cum. pl. f. p. 19. I.) 2 confugere. ^exaudire. 4 merces, c'edis, f. p, 17. 5) 5 rè&e agere. 6 conftituere. 7 dare veniam et impunitatem peccatorum alicui, gratiam facere a'itui peccatorum. 8 poenitentiam agere. 9 meliorem fteri, vitam mutare, ad bonam frugem fe recipere. 10 fiaelis. 11 maxime cupere alicui p. 186. x.) 12 facere aliquid in ftudiis. 13 rcjiftcre, repugnare. 14 dêitre. Nro.  Voorbeelden voor enkele Regels. 117 Nro. 77. De Deugd, welke van de Godloozen 1 zeer2 gedrukt word, 3 i kan egter niet onderdrukt worden 4. Verdragen 5 moet men houden 6. Ook in den vyand 7 moet men de deugd pryzen 8. Die op eens 9 miidaadig 10 is, die is den dwaazen 11 aangenaam 12, maar den verftandigen 13 (ervaarenen) legt hy vergeeliche lagen ; 4. Met den onfterflyken 15 God moeten wy h :t begin in onze handelingen 16 maken 17. 1 fmpius. 2 valde. spremo, pre/Ji, pre fum, ere. 4 fupprl mo. S paÜuni, n. 6 fervare. 7 inimicus, i, m 8 laudandum efe p. 237. I.) 9 repente. 10 libe ra/is p. 251. a~) 3) 11 fluit us. 12 gratus. 13 pe ritus rerum p. 164. 2) 14 irrltos ten dere dolos; irrttus vergeefsch , zonder nut, tendo, tetendt, t enfmn (turn) ere fpannen, uitflrekken. 15 immortalis. 16" primordium agendl. 17 caplendum efe ub aliquo. Nro. 78. Wanneer gy gevraagd word 1, zo antwoord 2. God was met 3 Jofef, toen hy in den kuil 4 geworpen 5 wierd, cn week 6 niet 7 van hem, toen hy aan de Ismaëliten verkogt wierd 8 Daniël heeft Sufanna door zyne fchranderheid 9 gered 10 als zy ier nood veroordeeld zou worden 11. Jofef vergaf 1 2 zvneii Broederen hartelyk 13, en beminde hen opre?t 14. Zie op i< het toekomende en veracht 16 het tegenwoordige. De looden veroordeelden Christus tot den dood 17, en fchouken den Moordenaar Barxabas het leven 18. 1 Interrogo, are. 2 refpondeo, di, fum, dêre. 3 ef cum aliquo. 4foveaf. 5 projicio, feci, jectum, ëre. 6 reefdo, ceff, cefum, dere. 7 neque. 8 divendere, 9 pruden.'la, f. 10 fervare. 11 damnare aliquem capïlis p. 169. IV.) _ l2 ignofcere. 13 ex anïmo.^ 14 finc'ere. 15 fpetlare aliquid ló.confemno, temfl, temtum, nëre. 17 capïlis poenam alicui fapcire; 18 reWittere fupplicium alicui. Nro. 79. De Israëliten werden in de Woestyn 1 met vnurige Hangen 2 £eliraft3; want zy hadden wegens 4 gebrek 5 aan bïood en water tegen God gemurmureerd 6, en het Manna eeneiige 7 fpyze genoemd 8. God wil, dat de Kinderen hunne Ouderen H 3 eeren  r x 18 Voorbeelden voor enkele Regels. eeren 9, en hunne woorden gehoorzaam zyn zullen 10. Titus verftoorde n Jerufalera 12, en voerde de Jooden in dienstbaarheid 13. 1 Defertum, n. 2 ferpens ignitus. 3 puntri ab aliquo. 4 ob. 5 penaria, f. 6 murmurare contra aliquem. 7 levijfimus. 8 appellare p. 149. 5. Not. 9 habere alicui honorem. 10 obedire alicui ad verba fua ; obedio , dlvi, dttum, Ire. 11 deftruo, ftruxi, ftrultum, ete. 11 Hierofolyma, örum, n. ook Hierofolyma, ae,f. 13 in fervitütem abducere , abduco , duxi, du&um, eere, fervitus, tatis, f. p. 19, 5. F) Nro. 80. Onder de regeering 1 van Augustus werd Christus gebooren 2, en onder de regeering 3 van Tiberius werd hy gekruist 4. Jerufalem werd veroverd 5 en verftoord 6, toen Vespafianus Keizer was 7. Als een Jongeling God tot Leidsman heelt 8, dan zal hy zynen weg onbeiïspelyk wandelen 9. Toen Salomo Koning was 10 , bouwde men 11 den Tempel te Jerufalem 12. Judas verried 13 Christus op aandryven 14 van den Satan. 1 Regnans. 2 nafci. 3 imperium tenens. 4 cruciflgo, fixi , fixum, gere. 5 expugnari. 6 deftrui. 7 impei Titer. %juvehis dux Deus. 9 vitam irreprekenfibilem gerere. 10 rex Salvmo. 11 conflriiere. 12 templum Hierofolyndianum. iiprodo, dtdl, af turn, dere. 14 impulfus. Nro. 81. Leer 1 flerven 2, terwyl gy leeft 3, opdat 4 gy, wanneer gy ïlerft, leven moogt. Eenen letigenagtigen mensch 5 gelooft 6 men niet, fchoon hy ook 7 de waarheid zegt 8. Wanneer het Gemeenebest 9 bloeit 10, dan bloeien ook de Wetenfchappen. 11. Onder aanvoering 1 2 der natuur kunnen wy niet dwaalen 13. Na wel volbragte arbeid 14 is de rust 15 zoet 16. D Nyl 17 is de grootlte 18 onder alle rivieren 19, die zich in de Middelandfche Zee 20 ontlasten 21. 1 Difcere. 2 mori. 3 vivere. 4 ut. 5 mendax. 6 credo, dïdi, dttum, ere. 7 ne quidem. 8 vcra dicere. 9 respubllca 10 ■fiozeo, ui, ere. 11 pludia, orurn, n. p. 20. III.) 12 dux, dueis, c. 13 errare. 14 rite laboiem conficere; conficio, fecl, fectum eere. 15 quies, qufetis, f. 16 dulcis. 17 Nilus, i, m. 18 P-  Voorbeelden voor enkele Regels. ir p. 162. II. -3) 19 ftavim, i, m, 20 mare ■fnediterraneum. 21 permeo, are, Nro. 82. Wanneer het ons wel 1, en naar onzen wensch gaat 2, moeten wy hovaardy 3, trotfche verachting 4 en vermetelheid 5 zorgvuldig 6 vermyden7. De Joden veragteden de Ieere van Christus 6, en de Heidenen 9 namen ze gewillig aan 10. De Heidenen wenschten de onllerliykheid der Ziel 11, en de Christen haat 12 en vreest 13 ze. 1 Res profiperac, 2 res ad noflram voluniatem fluimt. 3 fiuperbia , f. 4 faflidium , ii, 11. 5 arrogantia, f. 6 magnopere. 7 fugio, fugi, gïtum, ere. 8 dotïitna a Jtidaeis fipreta> 9 paganus, ethnicus. loexciplo, cêpi, cepttim, pere. 11 immortahtas ammae optata a &c. 12 odi. p. 102. b~) 13 timeo, ui, ere, §. 137. XXIV. Regel. Van eenige Hoofd-afwykingen der Nederlandlche van de Latyr.fehe Taal. ]) Nomina byzonder Adjeclii'a. Aïïenus (a) dignitate voor de waardigheid niet voegende, a literis, ook in aliquem afkeerig. Bladz. 210. Anxius futüri voor het toekomende bezorgd Bladz. 160. a) Caufa (uit oorzaak •—- wegens) patris Bladz. 154. dus ook gratia uit gunst. Dignus (indignus) lande lofwaardig, onwaardig Bladz. 210. Inflar (fe. ad) patris als een Vader. In ft ar eigenlyk het beeld, de gelykheid. Nihil (h. e. nulla res") pecuniae geen geld, eigenlyk niets van geld Bladz. 154. Odium mei haat tegen my meum myn haat tegen eenen anderen, insgelyks met amor, timor fifV. Bladz. 153. I.) Opus eft mihi aliqua re ik heb iet nodig Bladz. 150. V.) 2) Verba, zfe hier voor §. 22. II) en Bladz. 184 en 186. X. Adulari aliquem (zelden alicui) iemand vleyen Bladz. 184. VIII.) Aemulari aliquem iemand navolgen, naflreeven Bladz. 186. Aefiimare magni, parvi, minor is , pluris, w.nii. &c. hoog, gering, geringer, hooger achten enz. Biadz. 167. Afficëre aliquem doïore iemand droefheid veröorzaaken, ieman.d H 4 be-  ito Voorbeelden voor enkele Régels. bedroeven , laetitia verheugen, praemiis beloonen , poena beltraffen enz. Bladz. 215. A/geo ik ben koud , dus ook efurioW heb honger, fitio ik heb dom, my dorst, dormiturio ik kryg flaap. Afrideo ik lagch toe, beiiaage. Benedicere alicui iemand pryzen (eig. ik zeg iemand iet goeds) voor zegenen is geen goed Latyn,' dus ook' me: maledieere voor vervloeken Bladz. 181. Carëre aliqua re eene zaak niet hebben Bladz. 214. Caveo aljquid ik verhoede iet, zoek te verhoeden Bladz. 187. Celo te ik verberge u Bladz. 191. 2) 197. 1) Cernttur res in eo en eo, de zaak beilaat daar in BI. 216. XI.) Confidere fortttnae en fortüna zich op het geluk verlaaten Bladz. 206. V4I.) Confulere alicui voor iemand zorgen Bladz. 181. 187. Curare aliquem voor iemand zorgen Bladz. 191. Conviciari alicui iemand lasteren Bladz. 181. Decet me het betaamt my, dedecet me het betaamt mv nies Bladz. 195. Defperare rem wanhoopen aan enz. Bladz. 193. Dignari aliquem aliqua re iemand met een zaak verwaardigen, dus ook indignor Bladz. 219. Dlgnus. Bladz. 230. 1) Ducere dus ook dare, tribuere , reru-re aliquid vitio iet als een gebrek uitleggen, kwalyk nemen Bladz. 180. Efugere aliquid eene zaak ontgaan B|adz. 191. Egëre (indig'ere) aliqua re eene zaak nodig hebben (forntyds rei) Bladz. 214. ■ Efl mihi liberi heb een boek Bladz. 181. IV. Eft mihi nomen Petrus, Petri, het gewoonlykst Petro fc. 1», pofitum Bladz. 181. IV. Eft hoe mihi laudi, turpitudini dat ftrekt my tot lof, to; fchande, tot last, is moeilyk Bladz. 180. II.) Fallere aliquid een zaak ontgaan. Fidere alicui zich op iemand verlaaten. Flor ere divitlis zeer ryk zyn, dignitate, &c. > r Gaudere (fc.de) aliqua re zich over iet verblyden BI. 217. Gloriari (de) aliqua re zich over iet beroemen Bladz. 21,8*! jaeïare fe (de) aliqua re zjch wegens iet beroemen. /mi-  Voorbeelden voor enkele Regels. 121 Imitari aliquem iemand navolgen Bladz. 191. Intereft patris , mea , tua fifc. daar ligt Vader, my , u, aan gelegen Bladz. 173. VII.) Invidere alicui iemand benyden Bladz. 182. Irafci alicui op iemand kwaad zyn Bladz. 182. Juvare (adjuvare, adjutarej aliquem. iemand helpen Bladz. 190. Juvat me het vermaakt my Bladz. 195. Laetari aliqua re zich ergens over verblydcn Bladz. 217. Maledüo tibi ik iehelde u, zie bened'co. Bladz. 181. V.) Meciïri alicui iemand genezen Bladz. 181. V.) Meminijje alicujus aan iemand denken Bladz. 168. III.) Mifereri (jniferefcere~) alicujus rei medelyden met iet hebben Bladz. 170, Mijeret me tui ik heb medelyden met 11 Bladz. 171. Moderari irae zyn toorn matigen Bladz. 185. Niti aliqua re zich op iet verlaaten Bladz. 217. XV. Nubo tibi ik neem u tot myn man ; van den man zegt men uxorem ducere. Bladz. 182. V.) Oblivijci alicujus rei iet vergeeten Bladz. 1 68. III.) Oportet me ik moet Bladz. 195. 1) Parco tibi ik fpaar u Bladz. 182. V. Perfuadeo tibi ik overrede u, Bladz. 182. V.) Peter e Bladz. 187. 197. Piget me hujus rei dit verdriet my Bladz. 195. r. Poehitct me facti ik heb berouw over de daad Bladz. 171. 195- O Poticr aliqua re ik maak my meester van eene zaak, maar/w/}™ ri rerum nier rebus als het opperlle gezag of opperhecrfchappy aanduid , ook potiri urbis, rcgni firV. Bladz. 219. Praejlïïre aliquid ook ab aliqua re voor iet inllaan Bladz. 1854 187. 192. Praevenlre aliquem iemand voorkomen Bladz. 192. III. Privare re van eene zaak berooven Bladz. 215. VI.) Profpicere alicui voor iemand zorgen Bladz. 184. Pudet me tui ik fchaam my over u, ook voor u Bladz. 171, 195- l* P.efert patris, mea ' 20.^5). 21 lacerta, f. 22 inprimis. 23 marles, is, m. 24 infidiari. 25 accïpiter, tris, m. 26 §. 33. 27 infeftare, 28 ƒ>«fe*, «. p. 19. 3). 29 plurïmus p. 42. 4. 30 />«//«*, ƒ, #2. 31 excludo , fi, fiiim, dere. Nro. 92. De Kikvorsch 1. De Hen 2. De Kikvorfchen onthouden 3 zich in 4 moerasfen 5. De ftem 6 der Kikvorfchen is lieesch 7. Aan de Kikvorfchen fchryven 8 de Landlieden 9 een voorgevoel 10 van onweder 11 toe. De Oojevaars 12 eeteu 13 de Kikkers. Van de Kikkers heeft Ph». drus eene aartige 14 Fabel 15 gefchreven 16. De Hoenders leggen 17 eieren. De nuttigheid 18 der hoenders is groot. Den Hoenders geeft 19 men (word gegeven) gerst 20. De Hoenders plagen 21 de Bonzems. O Hoenders ! hoe zeer 22 bemint gy uwe Kiekens 23! Van de Hoenders worden de meeste 24 eieren gelegd 25. I Raiia, f. 2 galllna, fi. 3 habltare. 4 p. 204. IV). 5 palus, lu~dis, f. p. 19. 5). 6 toXt m./S) fi 7 raucus. 8 'trlbuo , ui, uturn, Ire. Cfrufiïcus, i, m. ibprafienfio, önls, fi. 11 tempeftas, tatis, fi. ï^devorare. 12 ciconia, f. 14 elegans. l$fabiïla, f. ïóficribo, ficrifi, ptum, ére. 17 paria, peperi, partum, rere. 18 utilttas, tatis,/'. 19 dfre. 20 hordëum. 21 infeftare. 22 quantopere. 23 pullus, i. m. 24 plurïmus. 25 pono, fui, fttum, nere. Nro. 93. De Hond 1. De Visch 2. De Hond werpt 3 blinde 4 jongen 5. De waakzaamheid 6 van den Hond is zeer groot 7. Den hond word een uitmuntende 8 getrouwheid 9 toegefchreven 10. Den Hond plagen 11 veele ziektens 12, byzonder 13 de dolheid 14. Hoe groot de 15 getrouwheid in den Hond zy, is aan allen 17 bekend 18. De Visfchen kunnen niet buiten 19 het water leven. De vruchtbaarheid 20 der Visfchen is zeer groot. Den Visfchen dient 2 1 de ftaart 22 voor 23 een roer 24. Wy vangen 25 de Visfchen met angels 26 netten 27 enz. Van de Visfchen voeden zich 28 zeer veele 29 menfehen. 1 Canls, is , c. p. 18. III). 2 pifcis, is, m. p. 19. 2). 3 gigno.  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. irf gigno (geno oudstyds) genui, nïtum, nere, 4 coccus. 5 catulus, i, m. 6 vigilantta, f. 7 magnus. §. 10. b). 8 eximius. 9 fideUt as, tatis, f. 10 tribuo, ui, uturn "erè. 11 infejiare. 12 morbus, i, m. 13 imprilnis, praecipue. \\rabies, ei, f. 15 quaatuk 16 §. 130). 17 inter. 18 conftat. 19 extra. 20 foecundïtas, tatis , f, 21 infcrvio, vtvi, vit urn, 're. 22 eau da , f. 23 24 gubernaeulum , 25 capio , cepi, captum , ere, 26 hamus, i, ui, 27 is />. 33. a) 28 fufentare: 29 permultus. - Nro. 94. Het Papier 1. Het Bier 2. Het Papier is gemeenlyk 3 wit 4. De prys 5 van het Papier is goedkoop 6. Aan het Papier 7 is het Pergament 8 gelyk. Het Papier pryst 9 deszelfs 'gladheid 10. O goed u Papier, hoe veel 12 malligheden 13 worden 11 opgedrongen 14! Aan 't Papier acht 15 men (word geacht) d,e fynheid 16, lievigheid 17, witheid 1 8 en gladheid 19. Het Bier word uit gerst 20 gebrouwen 21. De fmaak 22 van het Bier is of 23 zoet 24 of bitter 25. Voor het Bier is het onweder 26 fchadelyk 27. Want daar door 28 pleegt 29 het zuur te worden 30. Het Bier drinken fommigen 31 liever 32 dan den Wyn 33'. Van Bier word 34 Azyn 35 gemaakt, maar die niet zo goed is 36, dan de Azyn van 37 Wyn. 1 Charta, f. 2 cerevifia, f. 3 plerumque. 4 albus. 5 prctium, 11. 6 viiis. 7 fimilem, efe. ƒ>. 178. 2). 8 membrana, f. 9 jcommendare. 1 o laevor, is m. 11 bonus. 1 2 quot. 13 inepliae, arum, f.p.19. I). 14 obtrudo , di, fum, ere. 15 fpeclari* §. 103). d. i. word geacht. 16 tenmtas, tatis, f. 17 denfltas, f. iü candor ,~oris, in. 19 laevor, oris, m. 20 hordeum , n. 21 coquo, coxi. coclum, quere. 22 fapor, Iris, m. 23 vel-vet. 24 dulcls. 25 amarus. 26 tempeftas , fatis, f. 27 noceo, cui, citum, eere. 28 inde. 29 foleo , lïtus fum, fère. 30 ace f co, cui, eere. 31 aliquis. 32 libenter. p. 110. V.) 33 vinum, n. 34. fieri. 35 acetum, n. 36 minus bonus. 37 e, ex. Nro. 95. De Ezel ï. De Ezel gaat 2 veiliger 3 en zagrer 4 dan het Paard, en draagt 5 de zwaarfte 6 lasten 7, word zelden 8 ziek 9 en leeft dertig jaaren, en meer 10. Van den 'huid 11 des Ezels word Pergament 12 bereid 13. Den Ezel geeft men 14 disteten 15, flroo 16 enz. Den wilden Ezel 17 kan niemand in den loop 18 inhaai kn  128 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. ten 19. O Ezel! hoe zeer 20 wordt gy veracht 21! Aan 22 den Ezel is de huid en de melk 22 zeer nuttig 23. De fchoontle 24 wilde Ezels worden in EihiÖpiè'n gevonden 29, maar zy worden zelden 26 tam 27. De melk der Ezelen word aan de tëériügïg: tigen 28 gegeven. Voor den Ezelen is de koude 29 Icbadetyk 30. De Ezels overtreffen 31 in fnelheid 32 de Muilezels 33, welke van Ezels en Merriën 34 geteeld worden 35. 1 4f)»"h if m. 2 ingredior, greffus fum, di, incedo ,ccjfi, eefum, ere. 3 tutu. p. 110. V). 4 lemter. p. nb. V» 5 portare. 6 gravis. 7 onus, veris, n. 8 raro. 9 in morbum incidere; ine i do, di, ca fum, "ere. 10 amplius. 11 pellis, is, f. 12 charta perganfena, ƒ. membrana, f. 13 conficio, fci, fetïum , cYre. 14 d. i. worden gegeven. 15 carduus, i, m. 16 ftramen, nnnis, n. 17 onager, gri, »;. afinus filvejlris. 18 curfus, us, m. p. 204. IV). 19 ajjïquor, fcquutas fum, fequi. 20 quantopëre. 21 contemno, temfi, temtum, nëre. 22 p. 205. VI). 22 lac, laclls , n.23 utllis. 24 pulcher. p. 42. 3;. 05 reperio, peri , pertim, r~e. 26 raro. 27 ctcurare, domare. 28 phtificus , i, m. phthifl labJrans. 2^frigus, "oris, n. 30 noceo, cui, cttum, eere. 31 fuper are, antecellere. p. 180. VII). 32 celerïtas, tatis, f. 33 mulus , i, m. 34 equa, f. p. 42. 4. bfj 35 nafcor, natus fum, ci. Nro. 96. Gemengde Hellingen. Atheenen 1 is de liitvindflêr 2 van veele Wetenfchappen 3. De loots 4 pylt 5 met het lood 6 de diepte 7 der Zee. De oppervlakte 8 der Zee is grooter 9 dan de oppervlakte van het vaste Land 10. Door hulp 11 van het Kompas u, welks gebruik 13 den Ouden 14 geheel 15 onbekend was 16, is Oosten Westïndien 17 ontdekt 18 geworden. In Engeland 19 worpen openbaare Haneugevegten 20 gehouden 21 , en op den overwinnaar weddenfehappen aangegaan 22. De Zydwormen 23, die zich van de bladen 24 van den Moerbeziënboom 25 voeden 26 zyn uit Afiën naa Europa gebragt 27. In Italien en Galiiën bloeiën 28 de Zycie-fabriekeu 29. 1 Athenae, arum, f. p. 20. I). 2 inventrTces p. 121. 2. 3 fcientia ,f. 4 navita , nauta, m. 5 metior, men fits fum, ~tiri. 6 plumbum exploratorium , n. 7 profunditas, tatis, f. 8 fuperfieies, ei, f. p. 35. 1V2). 9 major. 10 terra conttnens. 11 opis, pem,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 129 pent, pe, plur. opes, &c. p. 21. 2). 12 acus magnettca, acus tacïamagnête. 13 ufus, us, m. \\ant~quus, i, m. oplatte. 16 incognilus. 17 India oriënt alis et occidentalis. 18 dettgo , texi, teüum , gére. 19 Anglia, f. 20 cerfamen (jniefp.O publicum inter gallos. 21 inftituere. 22 pignoraQts, «) dare in viclörem. 23 bombyx, yeis, m p. 18.3.) 24 foliant, n. 2? mortis, i, f. 26 ali quo. 27 dcferre. 28 flor ere, 29 ftbrtca fericaria. Nro. 97. Spreuken. Altyd is 1 de gierigaard 2 behoeftig. Het is een groote ryk dom 3 voor den mensch , met weinig 4 te vrede 5 te leven. Niets is ellendiger 6 dan veel 7 te weten.8? en zich zeiven niet te kennen 9. Het geen 10 gy leert 11, leert gy 12 voor u en niet voor den leermeester. Onzalig 13 is het weten 14 zonder een goed geweten 15. Gewoonte 16 is de tweede 17 Natuur. De Natuur is met weinig 1 8 te vrede. Zich zeiven te beheerfchen 19 is de grootfte heWfchappy 20. De mensch word tot arbeid 21 als de vogel tot vliegen 22 gebooreu 23. Het werk 24 moet den meester 24 pryzen 25. Een klein 26 ongeluk is dikwils een groot goed. Het einde 27 kroont 28 het werk. De fchaamte 29 is een goed kenteeken 30 aan eenen Jongeling 3 t. I Egeo, ut, ere. 2 avarus. 3 divitiae, arum . f. p. IQ. I). 4 paucis. 5 contentus p. 210. 4). 6 tnifer 7 multa. §. 6. 8 fcire. 9 nefcire. ip quisquis. II difco, didtci, eere. \2tu. p. 181. III). 13 infeïïx. 14 fcientia, f. 15 confeientia. f. 16 confuctüdo,' cTtnis, f. 17 alter. p. 38. b~) 18 pauca. §. 6. 19 imper are alicui. 20 imperium, n. 21 labor. 22 volatus, us, m. 23 nafci. £4 opus, përis , n. 24 arttfex ,ftcis. 25 commendare, p. 236. A). 26 parvus. 27 Ünis, is, m. p. 18. 2. 20. III). 28 corona -e. 29 verecundia, f. pttdor, is, tu. 30 ftgnum. n. 31 adolefcens , ■ntis. p. 15. Nro. 98. Merkwaardigheden der Natuur* De Infekten 1 eri Wormen 2' knagen 3 de dingen, de regenworm 4 de aarde, de Rups 5 de planten en bladen 6, de Rankworm 7 de wyngaardranken 8, de Springhaan 9 de aardgewaMen 10, de houtworm 11 het hout, de Motten 12 klederen 13 en boeken 14. De Maden 15 en Myten 16 vleesch 17 en kaas 18. De fpringende 19 vloo 20, de walgelyke luis 22 en Hinkende 23 weegluis 24 byten 25 ons zelve. De fchaarluis 26 en bloedzuiger 27 zuigen 28 het bloed 29 uit. I l In-  i"3<5 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. I Infecïum, n. 2 vermis, is, m. p. 18 2). 3 corrüdo, fi ,fum, ere. 4 lumbncus, i, m. 5 eruca, f. 6 folium, n. 7 volvox , êcis, m. volücra, f. 8 farmentum , n. 9 locufta , f. 10 fruges, urn, f. 11 terëdo, tnis f. cofus, i, m. 12 tinea, f. 13 veftis, is, f. 14 lieer, bri, m. 15 iermes, nïttis, rn. 16 acarits, i, m. 17 caro, carnis, f. 18 cafëus, ei, m. 19 faltanf. 2.0pulex, Itcis, m. 21 feedus.' 22 pediculus, i, m. 23 foetens. 24 cTmex, micis, m. 25 mordeo, momordi, mor fum, êre. 26 ricinus, i, in. 27 kirüdo , dïnis, f. 28 exfügo, füxi, Stuiki, ere. 29 /«»fa/s, £0f0/><» «f. ƒ>• 18. 2). f, fanguifugus. Nra. 99. De Galziekte 1. De Galziekte is eene ziekte 2 , welke uit de overlrorting 3 der galle 4 in het bloed 5 ontllaat 6. De oorzaak 7 der Galziekte is de uitftorting der galle in het bloed. De Galziekte is de Geelzugt 8 gelyk 9. Den Geelzugtigen 10 fchynt 11 alles geel 12, en dewyl de galle de tong 13 , het gehemelte 14, en het fpeekzel 15 befmet 16, zo fchynt den Geelzugtigen alles een' bitteren I7fmaak 18 te hebben. Op de Galziekte volgt 19 fomtyds 20 de dood. By de Galziekte worden de maag 21 en ingewanden 22 befchadigd 33, daar ontllaat braking, en de kragten des ligchaams nemen af 25. 1 Cholera, f. 2 morbus , i , m. 3 efufio, onis, f. 4 bilis, is,f. 5 fanguis, gutnis, rn. p. 19. 2). . 6 orior, or- tus, fum, ofui. 7 caufa, f. 8 iclerus, i, m. 9 fimilis. 10 i&ericus, i, m. 11 apparee, ui, itum, ere. 12 flavus. 13 lingua, f. 14 palatum, n. 15 faïiva , f. 16 inficëre. 17 anïarus. 18 fapor , is, m. \9c0nfequi. p, 191. 2). 20 interdum, 21 fto- machus, i, m. 22 intefïna , ërum, n. p. 19. 23 laedo,fi, fum , dere. 24 orïri. 25 col'abi. Nro. 100. De Dorschvloer. Een Dorschvloer is eene plaats 2, daar het graan gedorscht 3 en gezuiverd word. De nodige 5 eigenfchappen 6 van een Dorschvloer zyn vlakte 7 en vastigheid 8. Vlak 9 moet de dorschvloer wezen, opdat het graan 10 eenen vasten 11 grond hebbei2, daar men het op leggen 13 kan, rriaar dicht 14, op dat niet 15 het koorn 16 in den grond 18 geflagen 19 worde, en hangen 20 blyve. Voor de Dorschvloer is de regen 21 fchade-  Voorbeelden Voor verfcheidene Regels. 131 «ielyk 22, want van denzelven 23 krygt 24 hy fcheuren 05 , welke het water houden 26, en voor Muizen 27 en Mieren 28 den toegang 29 openen 30. DeDorsehvloeren plagt 31 men eertyds 32 op het veld 33 te maken; maar nu 34 maakt men die beter onder 35 het dak 36 in de * fchuuren 37. Op den Dorschvloer word het graan gedorseht 38 d. i. het koom uit de aairen 39 met dorschvlegels * geflagen 40. Wanneer 41 dit gefchied is, het kaf 42 door de zeef (werpfchoffel) uitgedreeven 44, vervolgends bet zuiver 45 koorn dat van het kaf afgezonderd 46 is, by een gekeerd 47 en in manden 48 of zakken 48 van den Dorschvloer gedragen 49. 1 Area, f. 2 focus, i, m. p. 20. IV. I). 3 triturare. 4 purgare. 5 necejfarius. 6 proprïetas, fatis, f. 7 planities, ~ei, f. p. 36. I). 8 foliditas, tatis, f. 9 planus. 10 frumentum. n. \iftabilis. 12 fundamentum, n. 13 imponere, p. 187. 14 feitdus. 15 ne. p. 228. 2). 16 granum, n. 18 folum, n. 19 impingo , pêgi, paclum, ere. 20 inhaercfco, ere. 21 pluvia, f. 22 obeffe. 23 e, ex. 24 ortri. 25 rima, f. 26 recipëre. 27 mus, muris, m. p. 20. 5. 21 formica, f. 29 oftium, n. 30 aperio, rui, rtum, ire. 31 folere. 32 olim. 33 ager, gri, m. 34 nunc. 35 fub. 36 teclum. 37 hbrreum, n. 38 tero, trivi, tritum, ere. * 39fpica, f, * 40 pertïca frugibus excutiendis, flagellum, n. 40 exterere. 41 quodfi. 42 acus, "ris, n. 43 ventilabrum, n. fi. 203. II). 44 evannare. 45 purus. 46 fejungo ,junxi Junctum, ere. p. 25. d). 47 converfere. 48 corbis, is, f. 204. IV). 48 faccus, i, m. afportare. Nro. io 1. De Zorgen r. De Zorgen verteeren 2 het gemoed 3 en verzwakken 4 het lighaam 5. Het vergeeten 6 der Zorgen is hoogst-aangenaatn 7. Tegen over de Zorgen ftaat 8 de gemoedsrust 9. De Zorgen verdooft 10 de flaap u, verdryft 12 de wyn 13 , benemen 14 Deugd 15 en Godvrugt 16 geheellyk 17. Een zorgvry gemoed 18 voltooit 19 alles beter 20 en fchielyker 21, dan wanneer het van dezelven gedrukt 22 word. 1 Cura, f. 2 exedo, di, fum, ere. 3 animus, i, m. 4 attetiuare. 5 corpus, Vis, n. 6 oblivto, "onis, f. 7 gratifimus. 8 eppenere. 9 antmt tranquilhtas , fatis , f. 10 obfcurare. i t fomnus, i, m 12 pello , pepuli, pulfum, "ere. 13 vinum, i, n. t+dejeo, iêvi, lêtum, ere. 15 virtus, tutis, f. p. 19. 5). ig I 2 pit»  132 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. piëtas, Fatis, f. 17 plane. 58 curis vacuus. p. 159. b~). ij? perficere. 20 melius. 21 celeu'us. 22 opprtmo, pi efi, fum , ere, ?• 242. 3). Nro. 102. Raadzels en Opgaven. Welk 1 dier flanpt 2 het meest 3? de Dasch 4. Welk is het flerkfle, ftoutfte 5, en fchriklykfte 6 dier op den aardbodem 7? de Leeuw 8. Welk is het wreedlte 9? de Tygerio. Welk is het g'etrouwlte 11? de Hond. Welk is het listigfte 12? de Vos 13. Welk is het fraaifte ? de Zebra, die een Muil-ezel 14 gelyk is. Welk is het edellte 15? de mensch. Waar 16 vreest 17 men de Hommen 1 8 meer, dan de fpreekenden 19? In Turkyè'n 20. Wanneer een voornaam man 21 moet geworgd worden 22 , dan bnengen hem een paar Hommen 23 eenen ftrop 24; daar mede hy zich zeiven de keel 25 moet toebinden 26. 1 Qulnam. 2 dortnio, tvi, ttum, ire. 3 plurimum. 4 melis, is, f. 5 audax. 6 terribilis, 7 terra , f. 8 leo, "onis, m. 9 c¥udëlis. 10 tigris, gris, (jgridis) f. .11 fidelis. 12 aflutus. 13 vulpes, is, f. 14 iiuilus, i, m. 15 "hvlflis. 16 ubihatn terrarum? 17 timëre. § 112. 18 mutus. 19 loqui. noTurcia,f. 21 vobillor. 22 laqueo fuffocandum efe. 23 muti, quidam. 24 laqué■um aferre. 25 cervix , vicis, f. 26 conftringo, inxi, iclum , ere. Nro. 103. De Leeuw 1. De Koe 2. De Leeuw , het dapperfte 3 onder alle dieren ,fchuwt4 geen gevaar 5. De tred 6 der Leeuwen is trotsch 7, de Hem verfchriklyk 8, de aanval 9 hevig 10 en woedend 11. Den Leeuw word eene zekere 12 grootmoedigheid 13 toegefchreven 14. Den Leeuw verfchrikt 15 het vuur 16, maar niet 17, zo'als men eertyds 18 geloofd 19 heeft, het kraaien 20 der huishaanen 21. O Leeuw! hoe 22 edel is uw moed 23. Aan den Leeuw word geen list 24, noch argwaan 25 befpeurd. De Koe is een viervoetig en herkaauwend 26 dier. De nuttigheid 27 van eene Koe beHaat in de Melk 28 en in Kalveren 29. Voor de Koe is zout 30 , met het voeder 31 gemengd 32 heilzaam 33. De meid melkt 34 de Koe daaglyks 35 tweemaal 36. Aan de Koe pryst 37 men een zeer hooge 38 en lange geftalte 39, zeer breed 40 voorhoofd 41 enz. 1 Leo, onis, m. 2 vacca, f. 3 fort is. 4 timeo, ui, ere. 5 periculum, n, 6 incefus, us, m. 7 fuper bus. 8 terribilis, 9 im- pë-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 133 pétus, us, m. 10 violentus. nfurcns, ntis. mquidam. 13 ani^ tui magni tudo f. 14 tribwre. 15 terfere. 16 ignis. is, m. p. 18. 2). 17 non vc/o. 18 olim. 19 credere. 20 cantus, us,m. 21 gallus gallinaceus. 22 quam! 23 animus, i, m. 24 rfö/as, i, m. 25 fiufpicitt', nis, f. 26 111; "mans. 27'fruflus; us, m. 2% lac, clis, n. 2p vitulus, i, m. 30 /«/, />', m. p. 18. 2). 3* pabïilum, n. 32 mijoeo, ut , ixtum Qhifiuni) ere. 33 fialutarisi fomulgeo, mulfi,fiu:n, gére. 35 quotidie , fir.gulis diebus. 36 tó. 37 taud'are d. i. word geloofd. 38 tffóu §. 10. /3). 39 ƒ«•ma,f. 40/«/as. 41 frons, ntis, f. Nro. 104. Gemengde Voordellen. De Vadermoorders 1, die fchandvlekken 2 der Natuur, werden eertyds 3 met eenen Hond; eenen Haan , eenen Otter 4 en eenen Aap, of Kat in een zak 5 genaaid 6, en in eene Rivier 7 of in de Zee 8 verdronken 9. De wyze 10, om eertyds den oorlog 11 te verklaaren 12 bellond daar in, dat 13 men 14 een fpiets 15 op bet vyandlyk gebied 16 wierp 17. In de oudfte 18 tyden hebben de menfehen maar zeer eenvoudige 19 fpyzen gehad, als kruiden 20, boomvruchten 21, eikels 22 en melk 23. Daar was een zekere 24 tyd, dat dé menfehen naar de wyze 25 der wilde beesten 26 op de velden 27 omzwor'ven 28. Even dit 29 doen 30 heden ten dage eenige Volken in Afrika enAme- t rika, doch aan welken geene 31 kunsten 32 bekend 33 zyn. 1 Parricida , ae. m. 2 opprobrium, n. 3 olim. 4 vipera f. 5 eulëus, i, m. 6 injuo, ui, uturn, ere. 7 fl urnen, mis., 11. 8 mare, is, n. p. 33. V.) 9 demergo, fi, fum , ere. 10 mos, moris, m. p. 20. 111). 11 helium, n. vi iudico, dixi,dic- turn, "ere. 13 efife, ut. 14 §. d. i. zy werpen, of dar geworpen wierd. 15 ha/ia, f. 16 hoftium agri. f7 projicio, jeci, jeêlum , ere in Waar heen? 18 apYtquus. 19fimplicior § 10. d) 20 her'ba, fi. 21 firuclus arborum. 22 glans, ndis, f. — 23 lac, (lis, v. 24 quidam. 25 more. 26 beftia, fi. 27 ager, gri. m 28 vagari. 29 idem. 30 facere. 31 nullusp. 37. £). 32 ars, artis,f. 33 notus. Nro. 105. Vervolg. Vermaarde 1 flingeraars 2 waren oudtyds de BaleSren 3 , welke hunnen kinderen eer geen ontbyt 4 gaven 5 , voor dat 6 zy het doel 7 getroffen 8 hadden. Gratiaan kon de pylen 10 zo I 3 naauw-  134 Voorbeelden voor "verfcheidene Regels. naauwkeurig mikken u dat zy zelden 12 misten 13; daarom plagt men te zeggen, dat zyne pylen verftand hadden 13. Willem Teil, een Zwitzer 14 fchoot 15 met een pyl eenen appel 16 van 17 het hoofd 18 zyns Zoons. Mitbridates, een Koning over 22 Volken 19, kon in even zo veele 20 taaien 25 het regt fpreken 22 (fprak in enz.) en in de Volksverzamelingen 23 elk 24 zonder Tolk 25 aanfpreken 26. 1 Ceïeber, bris, bre. p. 36. 2) 2 funditor, oris. 3 Baleares. 4) 5 jentaculum, n, 6 non dare. 7 anfêqtiam.8 fcopus, i,m. 9 tango, tetTgi, tatlum, ere. 10 telum , n. 11 ita collineare ad fcopum. 12 raro. 13 aberrare. 13 mentem habere. 14 Helveitcus. 15 telo dejicere. 16 malum, n. 17 de. 18 caput ,"ttis p. 33. 19 rex duarum et vigmti natfonum. 20 iotidem. 21 lingua, ƒ>. 204. IV.) 22 jura dicere. 23 pro concione. 24 finguli, «. 25 interpres, p.etls. 26 ajfari. Nro. ioó\ Merkwaardigheden der Natuur. De aarde voed 1 zeer veele dieren, die in geftalte 3, fterkte 4, kleur'5 en leerzaamheid 6 onderfchéiden 7 zyn. Sommige 8 dieren kunnen alleen 9 op het Land 10 leven 11 , en anderen in het Water. Daarom 12 worden fommige diereu Landdieren 13, andere Waterdieren 14 genoemd. Maar die dan 15 op het Land, dan in het Water leven kunnen, beeteji Awphlbien 16 (tweeflagtige). De meeste 17 viervoetige 18 dieren werpen 19 haare jongen 20 levendig 21, en zoogen 22 ze aan haare borsten 23 , waarom zy ook 'Zoogdieren 24 genoemd worden. Daar is geen 21 dier, welk den mensch niet eenige 26 nuttigheid bewyzen 27 zou. De Tyger 28, Lynchfen 29, Bevers 30 en veele anderen geven 31 ons zeer kostbaare Pelteryé'n 32.' Het Paard, de Olyiant, en de Kameel dragen 33 lasten 34, de Koe geeft 35 ons melk 36, en het Schaap wolle 37. Eenige foorten 37 van 38 Honden gebruiken 39 wy,om Herten 4o,Reeèn4t en Haazen 42 te vangen 43, die wy eeten 44. Andere foorten dienen 45 tot onze veiligheid 46 en tot ons vermaak 47. Van de huiden 48 der dieren maken 49 wy dekens 50 en klederen 51, uit de hoornen 52 der Herten en het vet 53 van andere dieren bereiden 54 wy geneesmiddelen 55. Geen deel is er aan hun 56, dat niet tot ons voordeel 57 gefchaapen 58 is. 1 Aio, lui, alltum f. altum, ere. 2 permultus. 3 firma, f. 4 firtitudo, "mis, f. $color, is, m. 6 dociïitas, fatis, f. 7 differre; difëro, dijiuli, dilütum, ferre p. 205. VI.) 8 quidam. 9  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 135 9 modo. 10 terra. 11 vivere. 12 ideo. 13 terreftris. 14 aquatilis. 15 modo — modo. 16 amphiblum, n. 17 plurtmus. 18 quadrupes, pedis. 19 pario, partum, parëre. 10 pullus, i, m. 21 rw/s. 22 /«git, ƒ«■«', ctum, "ere. 23 mamma, f. uber , bëris, n. p. 17. 4) p. 205. VI.) 24 mammalia. 25 «a//as. 37. />)*2Ó />. 48. 6) 27 praebeo, ui, "turn , ëre. 28 /%m, g/-r. 154 V.) 39 uti. 40 «r*»/, tk. 41 caprèolus, i, m. ifilepus, poris, m. p. 19. 5) — 43 perfequor, cutus, fum, qui. p. 238. III.) 44 vefcor, ci.J. 219. e) 45 infervio, vivi, vltum, ïre rei alicui. 46 cuftodia, f. 47 obleêtatio, "onis, f. 48 corium, n. 49 cohficio , feci, feclum, eere. 50 ftragulum , n. tegumentum, n. 51 veflimentum , n. 52 en reuk 14, op dat derzelver gebruik 15 ons niet tot walg worde 16. Die dieren, van welke de mensch eenig gevaar te vreezen 17 heeft, heeft God zekere vrees 18 ingelchapen 19, zodat zyvoor hem vlugten 20. Hy heeft ze tot het verdragen van regen , wind en onweder gehard 21 , en met dikke 22 huiden 23 en bonten 24 bedekt 25, opdat zy van 26 de koude in den Winter niet vernietigd worden 27. ï Manfuëtum ingenium. 2 verfari cum aliquo. 3 fervio, vtr vi, vltum, Ire. 4 vehor, vellus fum, vehi. 5 vehiculum junge- re alicui; jungo, junxi, junclum, "ere. 6 p. 202. I). 7 le- vamentum, n. 8 taurifs, i, m. 9 aro, are. 10 conveho-, vexi, Hum, ere 11 fruges, urn, f. 12 horreum, n. 13 vario fapöre effe. p. 212. a) 14 odor, is, m. 15 guftus, us, m. 16 faftidium parëre. 17 eft mihi nonnihil periculi ab hoe p. 175. !•) I 4 18  ï36 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. ï8 timor, is, m. 19 inj'ero , fevi, fttum, ere. 20 confpetïum alicujus p.ge. e; fugio, gi , "turn , ere, 21 durare aliquem ad vim pluviae &c. fujllnendam ; fuflinco, ui, ntum , ere. 22 er as- fut. 23 córium. 24 pellis, i, f. 25 tego, texi, tecïum, ere. 26 p. ^04. IV.) 27 interne p. 104. 2) Nro. 108. Befluit. Het is wonderbaar 1 , dat iu zo veel duizend jaaren 2 federt de fchepping der wereld 3 geen nuttig diefenfoort 4 uitgeftoryen 5 is-, noch in 't toekomende uitlterven 6 zal, alhoewel 7 de menichen er daaglyks van eeten 8. Ge ne (oort van dieren is zo wild 9, dat 10 zy niet haare jongen lievig beminnen 11 en verdedigen 12 zoude. Alle voeden. 13 'y ze met haar melk, tot dat 14 haare maag 15 fterker 16" fpyzen 17 verdragen 18 kan. Zolang 19 zy neg teder 20 zyn, bewaken 21 zy ze zorgvuldig 22 en befchermen 23 ze op allerlei aard 24 en wyze tegen 25 lagen 26 en geweld 26., Verfeheurende 27 dieren, die 1'cherpe klaauwen 28 hebben, houden zich grootendeels 29 in de woestynen 30 op 31. 1 Mirum ejfe. 2 tot %annörum millia. 3 inde a mundo condïto. 4 uttle animantium geruis. 5 Jlirpitus interire p. 99. 2) 6 in pojïeriim interiturum effe. 7 tametfi. 8 quotididnus mihi ex hac re redit victus die zaak dient my daaglyks tot voedzel. 9 adeo fe- rox, röcis. '10 quin p. 228. 4) p. 231. b) n veheiuenter amare prolem faam. 12 defendo, di, fum, "ere. 13 nu trio, triv'i t rit urn , Ire. 14 donec. 15 jlomachus, i, m. 16 vaïidus. 17 allmeiitum, n. 18 recipio, cëpi, ceptum, "re, aannemen. 19 quamdiu, 20 tener. 21 cuftodio, divl, alt urn , Ire. 22 diligen- ter 23 tueor, tuitus ftutus) fum, 'eri. 24 modus, i, ar. — 25 a, ab. 26 infidiae, 'arum, f. 26 vis, vis, f. 27 rapax, pacis. 28 juiguis acütus p. 19. 2) 29 plerumque 30 defertutn, n. 31 kabttare, digere. Nro. 109. Fpreul;en. De vlyt i vermag zeer veel 2 in alle zaaken, Gelukkig 3 is hy , dien eens anders gevaaren 4 vootzigtig maken 5. De mensch is een fpel 6 des geluks 7,een beeld 8 der onbellendigheid 9, een fpiegel 10 der vergangiykheid 11 , een roof 12 des tyds enz. Niet die weinig 13 heeft, maar die naar meer begeerïg is 14, i« arm  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 137 arm 15. Hoedaanige 16 rust 17 is het, zich aan God over te geven 18, van hem af te hangen, 19 en zyne bevelen 30 zonder 31 murmureeren 32 te volbrengen 33. Ook 34 die genen 35, welke voor de wysten 36 onder de, menfehen gehouden 37 zyn, weten 38 niet alles, ieder houd 39 zyn lyden 30 (het geen hy lyd) voor het zwaarfte 41. Liegen 42 is fchandeiyk. Het is roemryk 43 voor het 44 .Vaderland te lieryen 44. 1 Diligentia, f. 'induftria, f. 2 plurimum valere, zfielix, li" cis. 4 periculum alfenum. 5 cantum facere. óludus, i,m. J fort una, f. 8 imago, ruis, f 9 inconftantia, f. 10 fipeculum, tt. 11 corruptio, nis, f. 12 fpolium, n. 13 parum. 14 flus cupTre. 15 pauper, pais. 16 quant us. 17 qules, ëtls, f. l8 Je dare. 19 pendere a, ab. 30 jufum, n. ll fittje. 32 murmur, uris , n. 33 exfëquor, cutus fum, fëqui. 34 etiam. 35/). 142.5) 3 faplens. 37 habere p. 149. 6) 38 fcio, fcivi, Jat urn, ire. p. 104. XII.) 39 put are. 40 id quod pantur. 41 gr avis. 42 mentior, menïüuï fum, ttri. 43 decörus. 46 pro. 47 m». rior, mortuus fum , mori. Nro. 110. De Vos 1 en de Druiven 2. Een Vos zag 3 in de hoogte een druiftros 4, die 5 aan een wyntiok 6 hing 7 , fprong 8 eenige maaien 9 naar dezelve, en wendde alle kragten 10 aan 11 , of hy ze ook 12 bereiken 13 kon. Eindelyk werd'14 by deezen vergeeffchen 15 arbeid 16 moede, ging heen 17 en zeide, om zich als 't ware 18 te vertroosten 19: Thans 20 zyn de druiven nog niet ryp 21 , en deeze 22 byzonder 23 is zuur 24 ; als 35 men ze op den weg vond 26, zou men ze niet opraapen 27. 1 Vulpes, is, f. 2 uva,f. 3 confpicari. 4 uva fubh- mis. S p. 240. «) 6 vitis, is, f. 7 dependeo, ui, ere de 8 fuhfilio, iTvi, Qii) fullum, Tre ad. 9 iierum atque iterum. 10 vis, is, f. is in Sing, geen defect. 11 adhibeo, Ui , ttum, ere. 12 fi forte. 13 attingo, ttgi, 'taflum, gëre. 14 defatigari aliqua re. 15 inatiis. 16 labor , 'oris , rn. 17 difc'edo, ceJJi, ccfifum, dere. 18 ipfe quafi. 19 conjblati. 20 nunc 21 acerbus. 22 ijle. 23 imprimis. 24 aufier. 25 fi. 26 repcrio, peri, pertum, ire. 27 tolk,, fufluli, fub ia turn, ere. J 3 Nro.  138 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. Nro. Hl. Megabyzus en Zeuxis. Als ? eens 2 zekere 3 Megabyzus uit Perfié'n 4 in den winkel 5 van Zeuxis 6 flegte 7 fchilderyën g prees; maar anderen, die met de grootlte 9 zorgvuldigheid 10 bearbeid 11 waren, berijpte 12, fegchten 13 hdtii de jongens uit, die de kleuren 14 wreeven 15. Toen 16 gy zwesgt 17, Megabyzus, zeideZeuxis, zo verwonderden 18 zich deeze jongens over u; want zy zien 19 uw kleed eo en uwe pragt 21 aan; maar zo dra 22 gy van iet fprekên wilt 23, dat de kunst aangaat 24, zo achten 25 zy tl gering. Het zelfde bykans 26 bejegende 27 Alexander, Koning der Macedoniërs. Deeze fprak 28 in den winkel van Apelles, die toen 29 de beste fchilder 30 was, veel, zonder eenige kennis 31 , van fchilderyën. Maar Apelles raadde den Koning vriendelyk, flil te zwygen 32, opdat 33 hy niet van de jongens, die de verwen wreeven 35, uitgelagchen 36 wierd. Zo veel 37 veroorloofde 38 deeze groote 39 Koning aan eenen zeer vermaarden 40 fchilder. 1 Cum. 2 allquando. 3 quidam. 4 Per fa, ae. 5 offictna, f. 6 Zeuxis, tdis. 7 matter confectus. 8 piclura, f. 9 fummus. p. 43-5) 10 diligentia , f. p. 203. I.) 11 claborare , p. 241. a) 12 reprehendo, di, fum, ere. \3 deride0, rtfi, rifum, ere. 14 pigmentum. ». 15 tero, trivi , tritam , ere 16 eum. p. 228. 8) 17 taceo, ui, ttum, ere. 18 mirari aliquem. 19 videre. 20 veftis, is, f. 2\ cultus, us, m. 22 fimul, fimul ac. 23 volo vi, veile. 24 ad artem 'pertinêre. 25 contemno, temfi, tantum, ere. 26 fere. 2.7 everure. 2% dififero, rui, fertum , ere. 29 ea aetate. 30 pictor, is. 31 impeftte. 2>2fuadeo, fi, fum, ere alicui comiter filentium. 33 ne. p. 227. 2) 34 color, is,'m. 35 p. 241. a) 36 ridere. 37 tantum, 38 permltio, nüfi, mijfum, ere. 39 maxtmus. 40 praecfarus. Nro. 112. De Musch 1 en de Haas 2. Een Musch bekeef 3 een' Haas, die onvoorziends van eenen Arend overvallen 4 was, en erbarmlyk fchreeuwde 5. Waar 6 is, zeide hy, uwe bekende 7 fnelheid 8? Waarom 9 hebben uwe voeten 10 zo 11 getalmd 12? Terwyl 13 hy zo fprak 14, vloog 15 een Havik van boven neder 16 en pakte 17 de Musch onvoorziends 18 aan, die 19 nu te vergeesch 20 fchreeuwde 01. Wie anderen berispen 22 wil, die' rrioet zich zeiven in acht nemen 23. 1 Pas-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 139 I Paf er, is, m. 2 lepus, oris, tn. p. lp. 5 a) sobjur- go, are. 4 opprïmo, pref, prejfum, ere. 5 valde ejulare. 6 ubi? 7 notus. 8 pernicïtas, Fatis, f. 9 quid? cur? 10 pes, Pedis, m. 11 ita. 12 cefare. 13 dum. 14 loqui. 15 devolare. it> ex alt0. 17 rapio, pui, ptum, ere. 18 iuopiiiFitus. 19°p. 251, d) 20 f ruft ra. 21 clamTtare. 22 objurgare. 23 fr/wd', «»»-. /«/« , Fr« fibi p. 1S7. iyVf. 113^ Van de jaargetydcn 1. Daar zyn 2- vier Jaargeryden; Lence 3, Zomer, Herfst 4 en Winter. In de Lente fmett 5 de fnceuvv 6, het ys ontdooit 8, de boomen beginnen groen te worden 9 en te bloeien 10, men zaait 11 koorn 12 op de velden en andere zaaden 13 in de tuinen. Geduurende 14 den Zomer-- vyasfen 15 de planten, de vruchten worden ryp 17, men maait 18 het gras 19, hetwelk in| de zon tot hooi 20 droogt, waar van Runderen 21 , Schaapen en Paarden gevoed worden 22. In den Herfst oogst 23 de geen, die gezaaid heeft. De appelboom 24 draagt 25 appelen 26, de peereboom 27 peeren 28, de pruimeboom 29 pruimen 30 , de ■wynftok 31 druiven 32, vervolgends verliezen de bladen haar groen 33, en vallen 34 op den grond 35. De Winter brengt 36 ons koude, het water bevriest 37, het fneeuwt 38, het hao-elt 39, het rypt 40, de Lucht 41 is wegens natte dampen 43 heel ondoorfchynend 43 enz. 1 Anni tempeftas, tatis, f. 2 efe. 3 ver, is, t). p. 17, 4. 4 autumnus,i, m. sliquefeëre. 6 nix,nivis, f. 7 glacies, ei\f. 1>. 37. 1. I folvi, tabefeere. 9 virefeëre. 10 florêrc. 11 f er ere, 'feminare. 12 fecale, is, n. 13 femen, mis, n. 14 per. 15 crefco, crëvi, cretum, ere. 17 maturc/eëre. 18 metére. 19 gramen, niinis, 11. herba, f. 20 foenum, n. 21 boves, boum , m. p. 35. VII.) 22 ali quo. 23 metere, mcffem facere. 24 malus, i', f. 25 ferre. 26 maluk, n. 27 plrus, i, f. 28 pirum , n. 29 prunus, i, f. 30 primum, n. 31 vitis, is, f. 32 uva, f. 33 vi'riditas, tatis, f. 34 decidëre. 35 humi p'-J7^- 4) 36" frigus adferre. 37 gelafcëre, congelafcere. 3S ningere. 39 grandlnare. 40 pruma apfaret, tegit terram, agris incumbit. 41 a'èr,Js, w. 42 kuniïdus vapor. 43 lumen non transmittere. Nr*,  140 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. Nro. 114. Raadzels en Opgaven. Wat 1 is der Spanjaarden 2 grootfte rykdom 3? De Schaapfokkery 4; want zy zouden 5 negen milliöenen 6 Schaapen bezitten. Welke plinten geven den Koning 7 zo wel ais 8 den Bedeiaaf het grootlle voordeel 9? Hennip 10 en vlas u. Waarom zyn de lieden, welke het Podagra Webben 12, praatagtiger 13 dan anderen? Om dat zy niet gaan kunnen, gebruiken 14 zy de tonge in plaats van de voeten. Welite vogels vliegen 15 tegen 16 den Winter 17 naa vreemde 18 landen? De Ooyevaar, Kraanen 19, Wachtels 20, wilde Eenden 22 en eenige 23 Zwaluwen 24. Lieflyk 25 is myn arbeid 26 , zoet 27 de vrucht 28 van myn arbeid, en gevaarlyk 29 myne wraak 30. De By 31. Wie heeft de Wisfelbiieven32 uitgevonden 33? Dejooden. Die het maakt 34, die wil het niet 36, die het koopt 37 gebruikt 38 het niet, en die het heeft, die weet het niet 39. De doodkist 40. . 1 Qiiis? p. 47. 2 Hifpanus, i. 3 divitiae, f. 4 pecus ovillum. 5 dici. 6 willio, onis, m. decies cenfena millia. 7 rex, regis. 8 aeque ac. 8 mendicus, i. 9 maximam utilttatem praebere. 10 cannabis, is, f. 11 lineum. n. 12 podagra laborare. 13 garrulus, loquax, quacls. 14 uil. 15 avolare. 16 fub. 17 hiems , emis,f. 18 peregrTnus. 19 grus, uis, c. 20 coturnix; %icis, f. 21 ffrus. 22 anas, nat Is, f. 23 quidam. 24 hirundo, dmis, f. 25 jucundus. 26 labor, is, m. p. 17. 2) 27 dulcls. 28 fruüus, us, m. periculi plenus. 30 vindicla, f. 31 apis, is, f. 32 fyngrapha, f. %$invenio, veni, ventum, ire. ,2\fabficare. 36 refpuere. 37 emo, etui, emtum, ere. 38 ufurpare. 39 nefclre. 40 loeulus, i, m. Nro. 115. Merkwaardigheden des menfehen. De bovenfte 1 plaats i. in het menschlyk ligchaam neemt 3 het hoofd 4 in 5, welks deelen 6 zyn het voorhoofd 7, 'het achterhoofd 8, het aangezigt 9, het voorhoofd 10, oogen 11, ooren, neus 12 en mond 13. De kruin 14 en het achterhoofd 15 zyn met haair bekleed. De oogen, het kostbaarfle 16 deel des ligchaams zyn glibberig 17 en beweeglyk 18 gemaakt 19; aan dezelven befchouwen 20 wy de winkbraauwen 21 , de oogleden 22, de ooghaairtjes 23, den oog-appel 24 en het wit 25 jn het oog. * 1 Supfemus. p. 44. 5) 2 loc us, i, m. 3 obtineo, ui, ntum, "ire.  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 14I 7re. 4 caput, pttii, n. 5 §• 33- 6 pars, partis, f. 7 fimcïput „ pjfis, n. 8 ocaput, pitis, n. pvultus, us, m. 10 frons, ntis, ƒ. 11 oculus, i, m. \inafus,i,m. 13 os, oris, n.p. 17. 3) — i^vertex, ttcis, m. p. 18.3) i^averfa Capttis pars. lópietiëfus. IJ lubrïcus. 18 moftlis. 19 fiëri. 20 confidëro. 21 fupjrciiia , 'rum. n. 22 palpebrae, f. pi. 23 ctUat n.pl. a^pupulaf. 25 alb'go, tnis.f. Nro. 116". Vervolg. De oogleden , welke de dekzels 1 der oogen zyn, zyn zeer week 2 , opdat 3 zy het gezigt (den oogappel) niet beledigen «1 zy zyn op het bekwaamst 6 ingerigt 7, om den oogappel te 8 fluiten 9 en te openen 10. Het gehoor heeft een krommen n gang 12, opdat er niet iet 13 kan inkruipen 14; want de kleine diertjes 15 zouden iu de onreinheden 16 der ooren, als 17 in vogellym iS blyven hangen 19. De neusgaten 20 hebben zeër naauwe 21 ingangen 22, opdat niet iet lchadelyks 23 kan doordringen 24; zy hebben altyd eene vogtigheid 25 om itof 26 en andere zaaken 27 af te weeren 28. 1 legümentunt, n. 2 mollis. 3 ne. p.^22j. 2) 4 acieS, ei, f. 5 laedo, fi, fum, ere. 6 aptifilme. 7 fiéri, 8 ad. c,jlaudere p. 238. Hl)- 10 aperio , ui, ertunt, ~re.^ 11 flexuöfius. 12 iter Qtiner) ifinerh, n. 13 quid voor aliquid,,p. 47.6) 14 !-ntTa' re. 15 minima befiwla. 16 fiofdes, turn fff. iftanqifam. lt vifcus, ci, m. 19 inhaercfeëre. 20 har es, rium, f. 21 contractior. 22 introïtus, us, m. 23 ne quid quod noceat. 24 pervadcre. 25 humor, is, m. 26 pulvis, veris m. 27 alia §. 6. 28 depcilere. p. 238. III). Nro. 117. Vervolg. Alle bloedvaten 1 ontfpringen 2 uit eene gemeenfchappelyke 3 bron 4, het hart. Eenige voeren 5 het bloed uit het zelve na alle deelen des ligchaaras, en heeten Polsaderen j (flagaderen) , eenige voeren 8 het weder te rug en heeten Bloedaderen 9. De Zenuwen 10 breiden 11 zich naar 12 alte deelen des ligchaams uit, en zyn de werktuigen 13, door welke 14 de uiferlyke indrukzels 15 na 16 de hersfens 17 als het algemeen werktuig1 dec gewaarwording 18 voortgeplant 19 "'orden. Het hart trekt zicb te famen 20 en verwydert 21 zich weder, opdat het het bloed zou kunnen uitdryven 22 en weder ontvangen -23. 1 Fas -  Ï42 Voorbeelden voor verfcheidene Regels* ï Fas, Qvafls, «.) fangumis, lorior, ortus fum, ofïri. communis. 4 fons, fonds, m. 5 .deferre. 6per, in. 7 arteria,f, 8 referre. 9 vena, f. 10 nervus, i, m. 11 difundo, fudi, fufum, ere, 12 per. 13 injirumentum, n. 14 quorum ope. 15 fenfus, us, m. 16 in. 17 cerëbrum, ti. 18 organum fentiendi. 19 propagari. 20 contfako, traxi, traEtum, "ere. 21 di lat are , 22 expello, puli, pulfum, Tere. 23 recipio, cëpi, ceptUm, përe. Nro. 118. Vervolg. De long, welke uk kleine blaasjes 2 beiraat 3, ligt 4 op beide de zyden van het hart, en vult 5 de gantfche borst 6, door haar 7 fcheppen 8 wy adem , en ademen 9 die weder uit, en onderhouden daar door vooruaamlyk ons leven. Door de lever 12, welke aan de regte zyde van de*maag 13 ligt, word de ga! 14 van het bloed 15 afgezonderd 16. Aan de linke 17 zyde van de maag ligt 18 de milt 19, welke het bloed dunner 20 en vlugtiger 21 maakt 22. 1 Pulmo, onis, m. 2 vejicula, f. 3 conftare aliqua re, 4 cor ■utrimque cingere; cingo, clnxt, cinclum, gere. cor, cor- dis, m. p. 18. 2). 5 expleo, plëvi, pletum êre. 6 tota thoracis cavitas; thorax, thoracis) tri. de borst. ope cujus rei. Sfpirttum naribus haurire. 9 fpintum reddere. 10 maxime, II confervare. 11 hepdr, palis, n. 13 dextra ventricuii pars. 14 bills, is, f. 15 fanguis, gut nis , m. 16 feparare. Ij f lifter. 18 collocatum, pofitum efe. 19 Hen , ênis , n. 20 rarus. 21 flutdus. 22 reddfre. Nro. 119. Befluit. Het hart trekt 1 zich in één uur 2 4000 maal famen. De gantfche masfa des bloeds gaat 5 afle uur 6 achttien 7 maal door het hart des menfehen, de pols 8 van een volwasfen 9 mensch, die gezond is 10 , flaat 11 in ééne feconde 12 60. 13 tot 70. maal. Een volkomen 14 mensch weegt omtrent 180 pond, en wel naar de vaste 15 deelen 65, het bloed 70, en de overige vogten 45 pond. Men telt 16 aan het ligchaam van een volwasfen mensch 246 tot 249 beenen 17, te weten 18 in de hersfenpan 19 14, in het overige van het hoofd en den hals 46, in den romp 67, in de armen en handen 62, in de beenen en voeten 60, de ruggraad 20 beftaat 21 uit 24 wervelbeenen 22, op dat  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 24.3 dat het ligchaam zich zou kunnen buigen 23. De mensch heeft 24 ribben 24 en 32 tanden , te weten in elk kakebeen 25 4 fnytanden 26 2 hondstanden 27, welke in het bovenfte 28 kakebeen ook oogtanden 29 heeten, en 10 baktanden 30, van welke de twee buitenfle 31 ook wysheids tanden genaamd worden. 1 Se contrahere. 2 per unlus horétë intervallum. 3 qudterttdlrlies. 4 moffit , f. 5 perfabi cor. 6 pngtills horarum fpatt'is. 7 dicies octles. 8 pulfus artcilartnn. 9 adulius. 10 fanum efe, fani-^ late frul, iniëgra vdletudine. 11 micare ,puctuare. 12 fexagefima horae pars. 13 fexagies , p. 14 perfeclus. \5J0hdus. 16 numerari. 17 offa, ducenta et quadraginta quinque vel wvenu 18 nimirum. 19 cranium , n. 20 fpina dorp. 21 conftare. 22 vertebra, f. 23 flecTere, incurvare. 24 cofta. 25 nraxilla , f. 26 dens inciforius. 27 dens camnus. 28 fuperior. 29 dens ocu- larius. 30 dens molTiris, max'HTarh. 31 èxtremus. p'. 41. 5). Nro. 120. Een gefotek. Ch. Ga 1 met my 2 in 'den Tuin, ik zal u iet vermaaklyks 4. toonen 5. D. Wat dan 6? Ch. Een vogelnestje 7. D. Zyn 8 er al 9 jongen in 10? Ch. Nog niet 11, maar alleen 12 eieren 13. D. Hoe veel 14? Ch. Vyf. D. Mag 15 men die medenemen 16? Ch. Volilrekt niet (doe dat toch niet) 17. Als 18 de jonge zullen gepikt 19 zyn , dan 20 zullen wy ze medenemen ar. D. Ik zal maar 22 twee eieren nemen 23, opdat ik ze beter 24 bekyken 25 kan. Ch. Men mag ze niet ééns 26 aanraaken 27. D. Waarom 28 mag men ze niet aanraaken? Ch. Opdat niet 29 in het vervolg het vogeltje , zo als het gewoon is: 30, het nest verlaat 31. Wanneer de jongen er zyn 32 zullen, zal ik hetu zeggen, dan 33 zullen wy ze beide te gelyk 34 weg-nemen. 1 Abire p. 99. 2). 2 p. 3 hortus, i,m. 4 res jucunda.5 opendo, di, fum, "ere, 6 'quinam ? 7 nidus avis. 8 mini ? §. 130. 9 jam. 10 pullus, i, m. ïo ineffe. n nondum. 12 tautummodo. 13 ovum, n. 14 quotnam? 15 Heet. 16 auferre. 17 cave foei as. 18 cum. p. 228. 8). 19 excïu'do, p, firn, ere. p. 20 turn. 21 toffere. 22 tantum. 23 capere. 24 melius. 25 afpicio, fpexi, fpeétum ,"ere. 26 ne quidem, p. 27 tangendum effe, tango, teti' gi, tactum "ere. 28 quapropter, quamobrem. [29 ne p. 227. 2). 30 foTere. 31, relinquo, lirui, HBum, ere. 32 adeffe. p. 33 tuin. 34 una ambo. 35 auferre. Nro.  144 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. Nro. 121. De Maan. De Maan is een donker 2 ligchaam j dat geen eigen licht heeft 3, en in 29 dagen 4, twaalf uuren eens 5 om onzen aardbol loopt 6. Vier Maansverwisfelingen 7 zyn voornaamlyk 8 op ie merken 9. De volle Maan 10, de nieuwe Maan 11 enz. Aan de Maan hebben wy die weldaad 12 te danken 13, dat 14 veele aagten 15 die zonder 16 haar duister 17 zouden zyn, door haar licht 18 verlicht 19 worden. De Maan zien 20 wy niet alleen si 's nagts 22, maar ook dikwils by dag, maar dan 24 fchynt 2y wegens den zonneglans 25 bleek te zyn 26. Van de Maan en haare kleur 27 plegen de Landlieden 28 voorzeggingen 29 van het weder 30 te ontleenen 31. • Pallida luna pluit, rubicunda fiat, a/ba fierênat. 1 Luna, f. 2 opacus. 3 luce fiua carere, p. 214. III). 4 p. 208. XIII). 5 femel. 6 terram ambjre. p. 191. 2). — 7 lunae ■mutatio. 8 potifiimum. 9 obfervandum ejfe. 10 plenilunium, n. 20 novilunium, n. 12 beneficium, n, 13 debeo, ui, ttum, ére. 14 quod. 15 nox, ttoclis, f. 16 absque. 17 tenebröfius. 1% luiken., mtnis , n. 19 colluflrare. 20 video, di, fum, ~erc. 21 non folum; fed etiam. 22 noclu. p. 22. 23 interdiu. 24 turn. 25 folls fulgor. 26 expallefico, ere. 27 cölor , oris, m. 28 rufticus , i, m. 29 praefiagium, ii, tf. 30 tempeftas, fatis, fi. 31 capio, c~pi, captum , ere. Nro, 122. De Zon 1. De Zon bekleed 1 de. eerfte plaats 2 aan den Hemel. Zy fchynt 4 ten 5 tyde van haaren op 6 en ondergang 7 grooter 8, roodagtig 9 en eirond 10. Zy is van onze aarde 19, 920, 000 Duitfche Mylen 11 af 12. Eene . Zonsverduistering 13 ontftaat 14 door de tüsfchenkomst 15 der Maan tusfchen 16 de Zon ert de Aarde, doch dit kan alleen 17 by de-Nieuwe Maan 18 gefchieden. Aan de Zon hebben wy licht 19 en warmte 20 te danken 21. Beide 22 is voor de bewooners 23 der aarde een groote weldaad 24, want zonder licht zou de aarde in duisternis 26 en treurigheid 27^ liggen. De ftervelingen 29 konden met hunne oogen 30 niet'-zien 31 , noch met hunne handen arbeiden, noch de tot 32 een gelukkig 33 leven 34 nodige 35 bezigheden 36 verrigten 37, ja 38 zonder zonnefchyn 39 konden noch -40 dieren leven , noch planten wasfen 41. Dat de Zon van vuur 42 is, toonen 43 licht en warmte aan , als kragten en werkingen 44 van het vuur. Aan de Zon moet men zich over de fnelheid 45 der uitbreiding 46 van haar licht 47 verwonderen 48. 1 Sol  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 145 1 Sol, is, m. p. 19. 1). 2 teneo, ui, ntum 'ere. 3 pvincifatus, us, m. \appareo, ui, "turn, ere. 5 208. XIII). 6 ortus, us, m. 7 óccafiti, us, m. 8 majori fpecie. 9 rubicunda fpecie. 10 ovata fpecie. 11 undevigenti milliönes mngenta et^viginti millia germanorum milliariörum, 12 diflo, are, ab aliqua re. 13 folis defeüus (cclipfis.') 14 conti'ngit. 15 interpofiïtus , «s, 7». 16 17 «0« "//?• iG novilunium, n. 19 lucis, f. 20 «V m. 21 delfere. 22 uterque. 23 incola, ae, p. 181. III). ^beneficium, n. 25 defiitutus p. 214. III). 26 «raiw, ƒ>. 20. 1), 27 /a3as, as, ?». 1% jaceo , cui ëre. 29 mortalis. %aoculus, i, m. 31 «r«0. «f*. 32^. 33 bene beateque. 34 vivere. 35 necefarius. 36 negotium, n. 37 r. 38 §. 100). 39 folis candor, is, m. 40 nee — nee. 1 — 41 crefico, crevi, cretum, "ere. 42 igneus. 43 indïco, are. 44 cffecïus, us,m. 45 celeritas tatis, f. 46 propagatio,önis, f. 47 lumen, tnis. n. 48 admirandum effe , admir abtlis. Nro. 123. De Aarde. De Aarde is als 1 de Maan, een donker ligchaam, die haar licht 2 van de Zon ontvangt 3. De omtrek 4 der aarde bedraagt, 5, 400 mylen 5. Aan de Aarde word eene dubbele 6 beweging 7 toegefchreven 8. In 24 uuren beweegt 9 zy zich om 10 haareu as 11 , en in 365 dagen en 5 uuren om de Zon. Dat de Aarde rond 12 , is bewyzen 13 de Zeereizen 14 om dezelve , de ronde fchaduw 15 by 16 eene Maansverduistering 17, de op 18 en ondergang 19 der Zon enz. Op de Aarde zien wy Bergen 21 Zeeën enz. 1 Sicut. 2 lumen, minis, n. 3 accipio, cepi, eeptum, ere. 4 peripherta, f. 5 quinquies mille et quadringenta milliaria. 6 duplex , plicis. 7 motus, us, m. 8 tribui), ui, uturn, ere. 9 movëri. 10 circa, circum. 11 axis, is, f. 12 'rotundus. 13 arguo, ui, uturn, ëre. 14 navigatie, nis, fi. 15 umbra,f. 16 in. 17 eclipfis lunae. 18 ortus, us, m. 19 occafius, us, m. 20 inons, ntis. m. p. 18. 4). Nro. 124. De Bergen u De Bergen brengen 2 veel toe tot eene gezonde 3 lucht en tot vrugtbaarheid 4 van den grond 5. Uit dezelve ontfpringen K  lt\6 Voorbeelden voor verfcheidene Regels^ 6 de rivieren, zy breken 7 de hevigheid der winden 8 , en be1'cliutten tegen de heete zomerdagen. Aan de Bergen hebben wy veele voedzaame en gezonde kruiden te danken 10, daar geen deel aan is 11, het welk niet 12 nuttig zy. Dikwyls bedekken 13 de bergen zeer groote wouden, welker hout wy tot 15 verwarming 16, tot toebereiding van fpyze en drank, tot bouwen 17 van huizen enz. gebruiken 18. In de Bergen vind 19 men hier en daar 20 groote fteenklompen 21, waarvan wy huizen bouwen 22. In anderen groeit 23 goud, lood 24 zilyer en yzer 25 aan. 1 Mom, ntis, m. p. 18. 4). 2 conferrep. 181). 3 falu- brttas aëris. 4 fertitttas, tatis, fi. 5 folum , n. 6 oriri, oftgo efl, e, ex, generattonem dare rei. 7 coercere. 8 impëtusven* ti. 9 ab aeflivls defenihre caloribns, 10 herbarium alibilium et faluhrium multitudtne, dcbere cui. 11 efle. 12 quae non. i$aperire. 14 ifigèns. 15 ad. 16 calefacere. 16 parare. 17 acdificare. 18 uti, 219. d) 19 réperire. 20 paflim. 21 rupium frufta, 22 flruo, uxi, utïum, ere. 23 gigno (getto) genui, m turn,"ere. 24 plumbum, n. 25 f er rum, n. Nro. 125. Het Paard 1. Alle Paarden waren oudtyds 2 wild 3, en zyn het nog 4 in fommige oorden 5 der wereld. Sommige Volken eeten 6 het vleesch en de melk der Paarden. Aan de Engelfche Paarden word de grootfte fnelheid 7 toegefchreven. Friesland 8 cn Denemarken 9 brengen 10 de beste 11 Koetspaarden 12 voort. Van de Paarden trekken 13 de menfehen zonder 14 twyfel 16 onder alle dieren, welke zy tam gemaakt 17 hebben , het grootfte nut, dewyl zy tot ryden 18, tot loopen 19 , en tot den akkerbouw- 20 kunnen gebruikt 21 worden. 1 Equus, i, m. 2 olim. 3 fertts. 4 adhuc. 5 quidam. 6 vefcor, ci, p. 219. e~) 7 celerïtas, fat Is, f. 8 Frifla ,f. gDania, f. 10 produco, 'duxi, duétum, eere. 11 praefians. 12 cquus rhedarius. 13 capere uttlitatem, ufum, e, ex. 14 fine. 15 dublum, rt. 16 p. 161. 1). 17 manfiuefacere, 1 8 veftura, f. 19 cur- fura, f. 20 agrlcultüra, f. 21 adhibeo, bui, bitum, ere. Nro. 126. De Struisvogel 1. De Struisvogel onthoud 2 zich gewoonlyk 3 in zeer warme S oorden_ 5. Hy kan niet vliegen 6, deels 7 wegens 8 den zwaa-  Voorbeelden voor vrrfcheidene Regels. 14? Sttaaren last 9 van zyn ligchaaüü. deels dewyl hy geene 10 vleugels heeft, tot vliegen bekwaam 11. Hy is zeven voet lang 12, gaat 13 de grootte 14 van eenen Ruiter te Paard 15 te boven, en overtreft 16 hem in fnelheid 17. Hy legt jaarlyks 18 omtrent 19 50 eieren van die grootte 20, dat 21 vart één, twee of drie menfehen htm bekomst kunnen eeten. De vederen van den Struisvogel zyn op den rug 22 zwart 23, aan den ffaart 24 wit 25 , de laaide 26 heeft men 27 het liefst 28. Met deeze verfierde 29 men reeds van ouds 30 de f.or-miioeden 31, en hedendaagsch 32 dienen 33 zy tot verfiering 34 der hoeden en tot opfchik 35 der Vrouwen. De vleugels zyn den Struis alleen daar toe 36 gegeven, opdat zy zynen loop zouden,helpen 37 bevor' deren. De Afrikaanen en Arabieren 38 houden 39 veele StruisVogels. Aan den Struis worden de witte vederen hooggefchat 40. 1 Struthio, onis, m. f. flruthiocamelus, i, m. 2 habitare. 3 pkrumque. ^caltdus, §. ra. d) 5 regio, ötiis. ƒ. 6 volare. 7 partim. 8 ob, propter. 9 mo/es, is, f. 10 non %. 101. II aptus, commodus p. 162. 3). 12 longus. 13 excedëre. 14 altilüdo, dïuis, f. 15 eques equo infidens. \6 vineëre, fuperare. 17 celefitas, f. p. 205. VI). • 18''quotannis. ïgfere. 20 p. jjj, 7). 21 ut unum duorum, triumve hommum famem, fi appetunt, exfllnguerepoffit.f.ut uno eorum confumto duovel tres hommes fatiari poffint. 21 dor fum, n. inniger, z^cauda. 25 «/bus. 26 hic. 27 diligere §. 103. 28 praecipue. 29 ornare. 30 «Urn. 31 galea, f. 32 hodie. 33 mfervire, p. 199. 34 «*" vamentum. 35 cultus, orhatus, us, m. 36 ad hoe. 37 carrentem adjuvare. 38 Arabs, rabis. 39 alere. 40 magni aefiimare, p. 167. Nro. 127. Merkwaardigheden der Natuur. De Wolf 1 grypt 2 de Paarden van vooren 3, maar de Osfen ■san agteren 4 aan. Behalven 5 het vel 6 hebben 7 de menfehen geen nut van dit dier, want van zyn vleescli hebben ook andere 8 dieren een afkeer 9. De Egel 10 bereid 11 zynefpyze voor 12 den Winter, en wentelt 13 zich over 15 afgevallen -Ooft 16, hecht 17 het aan zyne flekels 18 en draagt 19 het in holle 20 boomen 21. . Word 22 hy eenen Jaager 23 gewaar 24, dan trekt hy 25 den kop, de voeten , en tiet gantfche onderdeel 26, daar 27 hy weinig haair heeft 28, in elkander, zo dat men niets dan 29 de dekels 30 vatten 31 kan. Als de Murmeldieren eeten 32, dan houd er één de wagt 33, en geeft aan de anderen door een fcherpen — toon 34 het tegenwoordig 35 gevaar te kennen 36. D« Eekhoornen 36 weten 37 het onweder 38 ;e K 2 voo-  148 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. vooren. Zy fluiten 39 hunne holen naar dien kant, daar de winti waaien zal 40 , en maken eene opening 31 aan den anderen; kant 42. 1 Lupus, i, m. 2 adorior, dortus fum, riri. ^.afronte. 4 * ter go. 5 praeter. 6 pellis , is, f. 7 nullus eft mihi fruftus e, ex. p. 181. IV). 8 ceïeri. 9 averfari aliquid. 10 herinaceus. 11 praeparare. 12 p. 182. UI). 13 vohitare. 15 fuper. 16 poma jacentla. 17 affigo,fixi, xum, ere. p. 242. 4). 18 fpina, f. 19 portare. 20 cavus. 21 arhor, is, f. 22 ubi. -23 ve. wans, venator, is. 24 fenttre. 25 contraho, traxi , tractum , ere. 26 pars omnis inferior. 27 qua. 28 raram lanugtnem habere. 29 praeter. 30 aculeus, i, m. 31 comprehendere. 32 edere. 33 vigiltas agere. 34 fonus aeutus. 35 imimnens. ^óannuntiare. 36 fctürus, i, m. 37 praeviaere. 38 tempeftas. 39 obturo. 40 qua (Je. part e) fpiraturus eft. 41 fores aperire. 42 ex aliaparte. Nro. 128. Gemengde voordellen. De Turken 1 hebben 2 - geen 3 klokken 4. Zy roepen 5 de gemeente 6 van 7 een hoogen 8 toorn 9 by één. Zy komen 10 daaglyks 11 vyfmaal 12 tot 13 het gebed 14 by een. Zy trekken 15 hunne fchoenen 16 uit 17, als 18 zy in de Kerken 19 (Moskeeën) waar in 20 zy geen 21 beelden 22 hebben, gaan 23 willen 24. Zy mogen 25 geen 26 zwynenvleesch 27 eeten 28. De Vrydag 29 is 'by hun 30 de rustdag 31, zo als 32 by ons de Zondag 33. 1 Turca, ae. 9 uti p. 219. d) 3 non. §. 101. geen. 4 campafia, f. 5 convocare. 6 concio, onis, f. 7 e, ex. 8 celfus. 9 turris , is, f. 10 convenio, veni, ntum, ire. 11 finguli dies, p. 208. XIII). 12 quinque vicibus; gen.yicis. ■ 13 ad. 14 pre- ees, cum. f. 15 exuo, ui, uturn, ere. 16 calceus, ei, m. 17 §. 33. 18 cum. p. 228. 8). 19 templum, i, n. 20 §.17. 21 nullus, p. 101. 22 imago, "nis, f. 23 ingrëdior, grejfus, fum, di. p.191. 1). mvolo, ui, veile. 25 Heet p. 180. 3. 26 non. 27 caro fuilla. 28 vefci, p. 219. . 9 deinde. 10 fragilitas, tatis, f. n in- confiantia , fi. 12 efe, intercefere. 13 fimilitTido, mis, f. 14 inter. 15 fcientia, f. 16 ficut. 17 alfumen , mis, n. 18 vitcllus, i, m. 19 comïdo, di, fum, ëre. 20 durus. 21 crttfia, f. 22 firango ,^fi~cgi, fraüum, ëre. p. 222. /. 18 K 4  152 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. quicunque. 19 accipio, cepi, ceptum, pere. 20 bene agere p. 227. A. Nro. 134. De Kameel 1. De Kameelen, waarvan 2 de meesten 3 in Arabié'n gevonden worden 4, bewyzen 5 zeer groote 6 diensten 7, in de Zandwoeflynen 8 van Afiën en Afrika. Zy hebben één, fomtyds 10 ook twee bulten 11 op den rug 12. De grootften kunnen wel 13 15 Centeners dragen, en ió of 18 Mylen 14 in éénen dag loopen. Zy kunnen gewend worden 16 op den grond neder te vallen 17, en, als zy beladen zyn 18, weder op te (laan 19. Den dorst 20 dragen 21 zy vier, ja 22, 14 dagen, en leven 23 van gering 24 voedzel 25. Het vleesch der jonge Kameelen 26 hoort by 27 de Arabieren onder de lekkernyé'n 28. 1 Camclus, i, m. 2 p. 162. 2) 3 plunmus. 4 invenio, vêï ni, ventum, Tre. 5 praebëre. 6 §. 10. 7 utiliias, ~atis,f. 8 defertum aren'fum. 9 p. 154. VI). 10 interdum. 11 tuber, beris, ii. p. ij. 4) 12 dor fum, i, n. 13 rei. 14 milliarium, n. 15 affuefio. 16 onerandus. 17 humum fe dimittere. 18 oneratus. igrefurgo, furrexi, rectum, gëre. 20 pis, is, f. p. 33. 1) p. 34. d) 21 tokrare. 22 quin. 23 pafci quo. 24 vilis, 25 pafulum, n. 26 vindus, i, m. 27 efe cui in. 21 deliciae, arum, f. p. 19. I. Nro. 135. Gemengde voorflellen zie Bladz. 227. A. Bladz. 230. B. 0 hoe 1 ellendig 2 zouden wy allen 3 zyn, als elk van ons genoodzaakt 4 was, alleen te leven 5, alleen zich voedzel 6 te verfchaften 7, zich klederen 8 te vervaardigen 9 , zich alleen te verdeedigen 10, en te'befchermen 11. Want fchoon 11 hy zich ook in den aangenaamlfen oord 12 bevond 13: zo zou nogthans zyne vreugde 14 niet lang duuren 15. Het is wyslyk 16 van God geordend 17, dat er verfcheiden levenswyzen 18 zyn 19. Indien B. V. allen menfehen dezelfde handeling 20 behaagde 21', wie zou het land 22 bouwen 23. Wie zou kooper zyn, als 25 alle verkopers 26 zyn wilden. Indien alle even ryk 27 waren, dan zou niemand dienen willen 28 noch zeer harden arbeid 29 op zich nemen 30 enz. 1 Quam §. 2 mifer, Jera,/?rum p. 42.3). 3 quisquenoftruni 4 coge, coëgi, coaclum, gere. 5 vivere. 6 alimentum, i, u. 7 quaero, quaefïvi, jïtum, rëre. 8 veftis, is, f. 9 conficio, fëci, feclum, eere. 10 defendo, di, fum, dere. 11 tuear, tuitus Qu- '»0  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 153 tus) fum,~eri. 11 et ft enim. 12 regio amaeniftfima. 13 verfari. 14 laetitia, f. 15 haud diuturnum efe. 16/apienter. 17 inftituo, tui, tütum, "ere. iS vitae genus, neris, n. 19 mercatura, f. 21 placeo, cui, cttum, c'ere. 22 ager, gri, m. 23 colo, lui, cultum, "ere. 24 ewtor, Iris. 25 ubi. 2ÓvenSttor, oris. 27 aeque dives, v"t(s. 28 fervio, vivi, vtturn, ~re. 59 durius officium f. munus, neris, n. 30 vacare rei alicui. Nro. 136. De Schryf kunst 1. De Ouden 2 fehreven op wasfche Tafeltjes 3 met een griffie 4 met welks puntige deel 5 de letters getrokken 6 maar met het breede 7 weder uitgewischt werden , vervolgends fchilderden zy. 9 de letters met een fyn riet 10. In onze tyden gebruikt men 11 Ganze pennen 12. De Europeaanen 13 fchryven van 14 de linke 15 naar de regte hand 16. De Hebreeën 17 van de regte naar de linke 18, de Chineezen 19 en andere Indiaanen 20 van boven na beneden 21. 1 Ars, rtls , f.fcribo, fcripfi, ptum, ere. §. 132. d). 2 vetus, -"ris. 3 tabella cerata. \ftylus, i, m. 5pars cufpidata. 6 exarare. 7 planus. 8 obliterare. 9 pingo, pinxi, piclum, gere. 10 caiamus fubtïlis. u uti. p. 219. d) 12 calamus an- ferlnus. 13 Europaeus , i. 14 a. 15 finifter, flra, ft rum. 16 'dextrorfum. 17 Ebraeus, i. 18 finiftrorfum. 19 Chinenfis f. Sinenfis, is. 20 Indus, i. 21 a fumma deorfum, Nro. 137. Het Papier 1. De Ouden gebruikten 2 tot fchryven beuken houten Tafeltjes 3, of bladen 4 en fchorsfen 5 van boomen, byzonder vervaardigden 6 zy een foort van Papier 7 uit eene Egyptifche 8 plant, welke Papyrus genoemd werd 9. liet thans gebruiklyke 10 Papier word inde papiermoolen 11 van oude Lompen 12 gemaakt 13, die tot 14 een pap 15 geflooten worden , welke met lym 17 gemengd 18 , uit een vat 19, dat op het vuur flaat 20, in de vormen 21 gefchept 22 word , waar uit de bladen 23 ontdaan 24Deeze worden onder de pers gebragt 25, vervolgends 26 in de lucht gehangen 27 en gedroogd 28. Vier of vyf en twintig bladen 29 maken een boek 30, twintig boeken een riem 31 en tien riemen een baal 32. Ooirkonden en openbaare gedenkdukken 33 pleegt 34 men ook op Pergament 35 te fchryven. I Papyrus, i, m. 2 uti, p. 219. d) 3 tabula fagiha. 4 fidiK 5 urn,  ij4 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. Vat; n. 5 libei-, b i, m. de bast. 6 conficere. 7 charta quaedam. 8 /fegyptiacus. 9 mihi nomen eft p. 189. Not. 10 jam in ufu effe. 11 chartai la, f. 12 vetcramenta, oruiu. n. 13 parare. 14 in. 15 pulmcntum , n. 16 coutundo, tutti, ttijUtn , ëre. 17 gluten, "nis, n. iS mifceo, cui, xtum, f. iniftum, f. cttum; ere. 19 va:, vafis, n. p. 18. 1) 20 igni imponere; imponó, pofui, fitum, iicrc p. 1S3. VII.) 21' normula, f. ix haurio, hauji, hav.fium , 'rpre. 23 plagula, f. 24 fieri. 25 prclo fiubmittere; p. 183. Vil.) 26 tune. 27 aë t exponeré. i%ficcare. 29 fcapus, i, ■m. 30 volumen minus. 31 volumen majus. 32 diploma, atis, n. f. tabulae, arum, f, 33. monumenlum publtcum, n. ^jblco, Itius, juni, ëre. §. 112. 35 membfapa, ae,f. Nro. 138. Meikwaardigheden van den Mensch. Niet alle Volken 1 hebben 2 dezelfde figuur 3 van het hoofd. De Europeaan a hebben een ovaalronde 4 hersfenpau 5. De Inwooners vau QostlndJefi 6 hebben een ineer fpitslopende 7 hersfenpau, een kort agterhooi'J 8, en wat fterkerep kaakebeeuen 10. By de Airikaaneu is het agterdeel des hoofds 11 fuial 12 , de nek 13 breed 14, het neusbeen 15 wat kort 16, het kaakebeen een weinig uhtteekend 17; daarö::i 18 hebben de Afrikaanen ingebogen 19 neuzen 20, en gezwollen 21 lippen 22. De Nomadifche 23 ïartaaren 24 de Kalmukken 25 en de overige Volken welke aan de Kaspitche Zee 26 en in de Landen woonen 27, welke zich vau daar af 28 tot diep in het Noorden uitflrekken 29, hebben een langagtig 30 hoofdfchedel 31 een plat 32 voorhoofd , diepe 33 ooghollen, korte 34 neusbeenen, een fpitze 35 en languitgerekte 36 kin 37. 1 Natio, önis, f. 2 mihi eft. p. 1S1. IV.) -—- 3 figura , f. 4 ovo fere fimtlis. 5 calvaria, f. 6 India oriëntalis. 7 acuminatus. 8 oeëtput, pïtls, n. 9 robuftior. §. 10. d) 10 os maxillae; os, oftis, n. 11 occiput. 12 anguftus. 13 cervix, vtcii, f. 14 amplus. 15 os naji. 16 brevior. 17 prominulus. iS ex quo fit ut, 19 fimus. 20 nares, ium, f. 22 turgidus. 22 labrum Qabiutn) v. 23 nomas, madis. 24 Tatarus, 25 Calmuccus. 26 mare, is, n. p. 35. aj) 1) 27 accolo, lui , cultum, ere aliquid. 28 inde. 29 adfieptentrïonemporrigere, porrigo, rexi, rectum, gere. 30 tblongus. 31 calvaria, fi. 32 deprejjus. 33 profiundus, cava oculo-. turn. 34 brevis, 35 acutus, 36 porreclus. 37 mentum, n. Nro.  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i^y Nro. 139. Vervolg. Het is ongegrond 1 , hetgeen 2 eenigen voorgegeven hebben 4, *dat de mensch naar 5 de overige maat 6 vai zyn ligchaam naar evenredigheid de grootfle hetsfenen heeft, want zelfs 8 by de Muizen zyn 9 zy grooter , als men derzelver hersiënen met de overige grootte van haar ligchaam vergelykt ir. De mensch heeft drieërlei 12 tanden; die, welke defpyzeverdeelen 13, zyn breed 14 en fcherp 15, die ze kaauwen 16 zyn dubbel 17, en de Baktanden 18 , welke dezelve van elkander fcheiden 19, worden Hondstanden 20 genoemd. Fraaist zyn de tanden, welke vast 22 ftaan, (tevig 23 dicht aan één zittende 24, wit 25 en glad 26 zyn. Maar leelyk 27 zyn de holle 28, uitgevreeten 29 ver van een (taande 30, rotte 31, (tinkende 32 en met kalk begroeide 33 tanden. De wortels 34 der tanden omgeeft 35 het tandvleesch 36, het welk by oude lieden 37, welken de tanden zyn uitgevallen 38, fomtyds 39 zo hard word 40, dat zy het tot kaauwen 41 der fpyzen, even ééus 42 als de tanden gebruiken 43. I Falfus. 2 qui. 3 quidam, ^.trado, didi, diluni, ere. 5 pro. 6 moics, is, f. 7 mihi eft cerëbrum pgrti&ne maximum. 8 vel. p eft mihi. 10 magnitudo, at nis, f. n comparare cum. 12 triplex, pileis. 13 digero, ge (ft, geftum , rirè, 14 latus. 15 acutus. 16 conftcio, feci, feclum, cëre. 17 duplex, pit cis. 18 maxillaris. 19 difcrimtnare. 20 camnus. 21 pulcher p. 44. 3) 22 firmus. 23 foltdus. 24 continuus. candidus. 26 poTttus. 27 foedus. 2,8 cencavus. 29 exeftts. 30 rarus. 31 putris. 32 fictïdus. 33 cariofus. 34 radix, dicis, f. 35 ambire. 36 gingtva. 37 fenex. p. 45. 8. 38 edentulus. 39 nonnunquam. 40 durefèere. 41 m andere. §. 136. 4) 42 aeque ac. 43 uti. p. 219. a~) Nro. 140. Vervolg. De Ooren 1 van een mensch zyn niet van natuure, maar door eene kwaade gewoonte 2 onbeweegbaar 3. Want als de manier 4 niet reeds voor lang 5 de overhand gehad 6 had , om de ooren van de kleine kinderen 7 met kuiven 8 en andere bedekzelen 9 van het hoofd te binden 10 , dan konden wy even zo 11 goed, als de overige 12 dieren de ooren bewegen 13. Het aangezigt ,4 van den mensch word zo wel door een al te groote bleekheid 15 als door een al te hoog 'rood 16 mismaakt 17. Want de bleekheid verraad iS eene in het ligchaam verborgen 19 ziekte 20, en eeue ougewoone roodheid of de ai te groote  156 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. te 21 menigte van bloed 22 of 23 eene ruwe boerfche levenswyze 24. Het aangenaamst 25 is de uit rood en wit gemengde en getemperde wezenskieuraö. Afgeronde 27 ledematen 28 zyn fraaier dan zulke , welke door hoeken 29 en krommingen 30' ingekorven 31 zyn, of aan welken dan iet buiten mate uitlteekt 32,0 fal te diep ingezonken 33 is. 1 Auris, is, f. 2 confuetudiuis vitium. 3 immoftlis. 4 mos, ■moris, m. p. 20. III.) 5 jamdüdum. 6 invalefco, ui, eere. 7 infans, ntis. c. % fafciae, arum f. 9 tegumentum, n. 10 coerceo, cui, cttum, eere §. 132. d~) 11 aeque ac. 12 cetëri. 13 moveo , tnovi, motum , vere. 14 facies, cfei, f. 15 pattor nimius. 16 rubor, Iris, m. 17 dedecorare. 18 prodo, dïdi, Ittum, aere. 19 lateo, ui, ere. 20 morbus, i, m. 21 nimius. 22 fangutnisabundantia. 23 vel. 24 dura vitae rufttcttas, Fatis, f. 25 gratifiji■mus. 26 rubor candore miflus et temperatus. 27 teres, rëtis. 28 membrum, i , n. 29 angulus, i, m. 30 anfraclus, us, m. 31 inctfum effe. 32 juflo eminentius. 33 nimis lacunofus. Nro. 141. Vervolg. Alles, wat 1 aan menfehelyke ligchaamen overtollig 2 is, is tegen de fchoonheid. Allen derhalven , welke bogchels 4 of kroppen 5 hebben, zyn leelyk 6. Bovendien 7 word het ligchaam of 8 door gebrek 9 of door fouten 10 van alle die deelen 11 en ledenmaten welke tot volmaaktheid 12 des ligchaams vere'ischt 13 worden, mismaakt 14. Van daar komt 15 het, dat 16 gryze haairen 17 het hinken 18 en lamheid 19 de fchoonheid verminderen 20. Maar boven alles 21 zyn die wezens leelyk 22 en hebben iet beledigends in zich 23, uit welke eene zekere verdorvenheid 24 en leelykheid 25 eener fchandelyke ziel 26 fchynt uit te blinken. Daarom mismaakt 27 een nydig 28, toornig 29 fcheel 30 gezigt het wezen 31 van den mensch. 1 Qttidquid. 2 fuperfltius. 3 adrerfari alicui rei. 4 gibberö- fus. 5 flrumofus. 6 deformis. 7 porro. 8 vel . vel. 9 abfentia, f. 1 o vitiof ttas, tatis, f. 11 pars, part is, f. 12 perfeêlio, "onis, f. 13 tiecejfarlus ad. 14 deformari. 15 quo fit. 16 p. 230. 1) 17 eanitics , ei, f. 18 claudttas, Fatis, f. 19 debilttas , tatis , f. 20 imminuo , ui , uturn, ere. 21 praecipue, in prlmis. 22 fioedus. 23 offienjlonem habere. 24 depravatio, onis, fi. 25 foeditas , tatis, f. 26 animus lurpificatus. 27 deformare. 28 invtdus. 29 iracundus. 30 torvus, 31 vultus, us, m. Nro,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 157 Nro. 142. Befluit. De meeste 1 Volken vermyden 2 de blootheid 3 des ligchaams, zo wel uit lchaamte 5, als ook wegens de gezondheid 6 De inboorlingen 7 op de Kust der Kaffers 8 kleeden 9 zich m'et Schaapsvellen 10; de rykeren 11 ook met vellen van Leeuwen ïygers 12 en andere wilde dieren 13. Doch befchaafde Volken 14 hebben kunstjg gemaakte klederen 15 van linnen 19 „ wolleao en zyde ai. Zeer veele 22 Volken behalven 23 de Tooden 24 laaten den baard groeien 25 B, V. de Perfen, de Arabieren fcheeren 26 alleen 27 den knevelbaard 2S af. Eenige Volken laaten de nagels wasfen 29, zo als de Siammers 30, by de Chineezen is dit een kenteeken van den Adel 31 , welke hunne zeer lange 32 nagels zorgvuldig reinigen 33, en ze des nagts 34 in zekere busfchen van Bamboesriet 36 fteeken 37. Andere Volken verwen 38 hunne nagels, zo als de Inwooners 39 der Celebes-Eilanden welke ook de wenkbraauwen 40 met menie 41 of met andere kleuren fchilderen 42. Eenige Volkeren prikken 43 ook, fieraadshalven, de huid met naalden 44, en wryven 45 zwarte verw 46 in de gaatjes 47. 1 Plurmus. 2 fugio, gi, gttum, gere. 3 nuditas, tatis, f. 4 caufa. p. 154. 3) 5 verecundia, f. 6_valetudo, dïnis, f. 7 indigena, ae. ft». 8 ora Caferorum. 9 vefri 10 pelles ovillae, 11 ditior. 12 tigris, gndis, f. 13 aliae ferae. 14 culta gens. 15 veftes artificiofis confectae. 19 linteus. 20 laneus. 21 bombyc'nus. 22 complüre,. 23 praeter. 24 judaeus, i. 25 barbam alere. 26 tondeo, totondi, ton fum, ~ere.^7 tantum. 28 harSula labri fuperïoris. 29 ungues hngïores alere. 30 Siamenfis. 31 infigne hominum nobitiorum. 32 hngifmus. §. 10. 33 diligent er purgare. 34 noSu. 35 quidam, zótlieca e canna, quae bambus dicitur. 37 induo, dtti, al:turn, ére. 38 coloribus inficere; inficio, feci, feüum , ére. 39 incola, ae. 40 fupercilium, n. 41 minium, n. 42 pingo, pinxi, piclum, gére. 43 compungo, punxi, punctum, gere. 44 acus, ns, f. p. 19. IV.) 34- 3) ' 45 infricare. 46 atramentum, n. 47 punctum, n. X. Van de nuttigheid 1 van fommige Disren. Nro. 143. Van den Olyfant. De Olyfanten worden voornaamlyk 2 gebruikt 3 , om lasten 4  r58 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. te dragen 4, tot 6 ryden 7 en voeren 8. Zy kunnen 9 lasten van twee, drie, tot 10 vier duizend pond 11 dragen. Met den fnuit alleen 13 heffen 14 zy eenen last van 200 pond op 15. Alle dagen 16 kunnen zy eenen weg van twintig Franfche mylen 17 afleggen 18. De tanden - 19 van den Olyfant bewyzen 20 de grootlte nuttigheid, want deeze geven 21 ons het yvoor 22, welk van Beeldhouwers 23, Draaiers 24 en andere Kunstenaars 25'gezogt word 26. 1 Utiïttas, fatis, f. 2 pot-ifftmum. 3 adhiberecui rei. t^onus, neris, n. 5 fero, tuli , latum , ferre. p. 238. III.) 6 ad. 7 equiTare. 8 veclura, f. 9 parum effe rei cui. 10 ve. p. 115. Nut. 11 ortus quatuor nülllunt pondo. 12,probofcis, ctdis, f. 13 folus. ^.38. b) 14 clcvare. 15 §, 33. 16 finguli dies p. 208. XIII.) 17 milliarium galhcum. 18 conffcere. 19 dens, ntis, m, p. 18. 4). 20 praefto, ftïii, jtttum, ftare. 21 praebeo, ui ft turn, "ere. ,22 ebur, oris, n. 23 fiatuarius, i. 24 tornator foris. 25 ariTfex, ficis. 16 expeto, nvi, ittum-, ére. Nro. 144. Van den Kameel. De melk 1 der Kameelen gebruiken 2 veele Volken. Van derzelver hardr 3 maakt 4 men 5 hoeden 6 en vilten 7. Den mest 8 der Kameelen gebruikt 9' men in fommige 10 gewesten 11 van't Oosten 12 in plaats 13 van hout. Dewyl zy eene groote menigte 14 water lang 15 bewaaren ifj kunnen ; zo komt 17 dit den Kooplieden 18, wanneer zy door 19 de Zandwoestynen 20 reizen 21, dikwils te pas. Want wanneer 22 zy in het uiterst 23 gebrek van water 24 gerasken 25, en den dorst 26 niet meer 27 verdragen 28 kunnen, dan fla'chten 29 zy een 30 van de Kameelen , en drinken 31 het water uit zyn maag 32, en eeten 34 het vleesch. 1 Lac, laclis, n. 2 fiuor , fruêtus f. f rutlus fum, ff ui. p. 218. XXI. 3 pilus, i, m. 4 conftcere. 5 §. 103. 6 pileus, ei, m. jpannUs, i, m. 8 fimus, i, m. 9 utor , ujïts fum, uti. p. 5.19.0) 10 nonnullus. 11 pars, partis, f. regio, "onis, f. 12 oriens, ntis, m. p. 18. 4) 13 pro. 14 copia, f. 15 diu, diutius, diutijftme p. 110. 16 fervare. 17 unie effe. 18 mercator, is. 19 per. 20 defertum arenofum. 21 iter facere p. 242. 3) 22 cum. 23 extremus. p. 43. 5) 24 aquae penuria. 25 incidere in. p. 113. 3) 26 fttis, is, f. p. 31. 1) p. 31. n) 27 amplius. §. 103. 28 tolerare. 29 maclare, 30 unus p. 161. 1) p. 162.  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i& 162. 3) 31 bibo, blbi, bibttum, "ere. 32 vtntriculus, i, m. 33 vefcor, ei. p. 219. c'j. Nro. 145. Van den Beer 1. Het Beerenvleesch word van veele Volken gegecren 2, als 3 van de Poolen 4, Ruslen 5, Ofliaken 6 Amerikaanen 7 enz. HuO vet 8 gebruiken 9 de menfehen deels 10 in 11 fpyzen, deels als 12 geneesmiddelen. Maar de grootlle nuttigheid bewyzen 13 de Beerenhuiden 14; van dezelve maakt men matrasfen 15 voor de foldaaten ló en zadel-dekken 17 , ook bereid 18 men uit dezelven veele ibor'ten 19 van 20 winterklederen 21. Van de darmen 22 maaken 23 de Kofakken 24 vensters 25 , die bykans zo doorfchynend zyn als glasvensters 26. 1 Urfus, i, m. 2 coniedo, di, fum, ere. 3 ut. 4 Polonus, ij vt. 5 Rufus. 6 Oflfacus. 7 Americanus. 8 adeps, dïpis, c. p. 18. 4) 9 uti. 10 partim. 11 in. 12 pro. 13 praeftare. 14 pellis urftna, parare. 15 cuicttra, f. f. culctta f. 16 milès, litis, p. 181. III.) \7 ephipfiornm tegumenta. Ephippium, tegumentum. 18 coupeer e. 19 genus, Iris, n. 20 p. 154. VI.) 21 vefiimentum hibernum. 22 intefïtna, orurn, ft. pi. 23 parare. 24 Cofaccus. 25 feneftra , f. 16 proxtme accedere adpelluciditatem vttrearum. Acccdo, cejji, ceffum , (tere na toe gaan, naby komen. pelluciditas, taiis, f. de doorfchynendheid, vitreus van glas. Nro. 146. Van dè Osfen. Daar zyn 1 weinig 2 dieren , die den menfehen zo groote 3 nuttigheid bewyzen 4, als de Osfen. Veele duizend 6 menfehen voeden zich 7 alleen van dezelven en er is geen 8 twyfel 9, of 10 de Landen 11, die van dezelven overvloed hebben 12 zyn gelukkig te noemen 13. Men fpant 14 de Osfen voor wagens 13 en ploegen 16, doch zy zyn niet 'gefchikti7, om lasten 18 te dragen 19. Als 20 men ze lang gebruikt heeft 21, dan mest men ze vet 22. Byzonder 23 prysr. 24 men de vette 25 Hongaarfche Osfen 26. De Hongaarèh 27 en Poolen voeren 28 daarom jaarlyks 29 veele duizend 30 buiten 's lands 30. 1 Effe. 2 pattcus. 3 aeque magnus. 4 praeftare. 5 ac. §. 93. 6 p. 140. 5) 7 vitam ftftentare aliqua re. 8 nee. p. 272. 2) 9 dubium, n. 10 p. 228. 4) II terra, f, 12 abundare p. 214. III.) p. 241. d) \%feucem praèdicapdum effe p. 238 511.) 14 jttngo, junxi, junclum, gére alicui rei §. 103. 15 currus , us,  itSo Voorbeelden voor verfcheidene Regels. us, m. \6ar~atrum, n. 17 idoneus p. 238. III.) p. 178. 3) ij enus, neris, n. 19 ferre. 20 ubi. 21 opera alicujus fatis uti. p. 219. d) 22 faglnari. 23 imprtmis. 24 laudari. 25 alftlis. 26 boves IJungariae. 27 Hungarus. 2% ago, egi, aclum, gere. 29 quotannis. 30 tfrf exteros. Nro. 147. Befluit. Het Rundvleesch 1 mag 2 gekookt 3, gebraden 4, gezouten 5 of gerookt 6 zyn, het verfchaft 7 eene zeer gezonde 8 en aangenaame 9 fpyze. Byzonder krygt niemand ligt 10 een walg 11 van Rundvleesch. De Osfenhaairen 12 gebruikt 13 men, om kusfens, zadels enz. te vullen 14 Uit de huid 15 bereiden 16 de Leertouwers 17 allerlei 18 foort van leder 19. Van de huid der Kalvers 20 maakt 21 men Pergament 22. Het leder zelf gebruiken de Boekbinders 23, om de boeken te overtrekken 24, en de Schoenmakers 25, om Hevels en fchoenen te maken 26. Uit dezelven worden ook degenfcheeden 27, zadels 28, zwee. pen 29, Iedere zakken 30, blaasbalgen 31 enz. vervaardigd 32. De Osfenhoornen 33 gebruikt 34 men tot kammen 35, inktkokers 36, en het Osfenbloed 37 dienc om de zuiker 38 en het zout 39 te fchuimen 40. Het Osfenvet 41 dient 42 deels 43, om de fpyzen te fmouten 44. deels tot kaarsfen 45 en tot zeep 46. Eindelyk is de mest van Osfen 47 de beste mest 48 voor de akkers. 1 Caro bubula, f. bubula fc. caro. 2 jive jive &c. 3 coquo, coxi, coclum, qucre p. 226. A). 4 ajfare. 5 fale condTre. 6 fuino durare. 7 praebere. 8 fahibemmus. §. 10. 9 jucundus. I o fcre. 11 faflidium me capit hujus rei. 12 pili pccoris bovilli. 13 uti. 14 differcire, 15 cutis, is, f. 16 conficere. 17 eerdo , önis. 1 8 varlus. 19 corlum. 20 vitulus. 21 fieri. 22 charta pergainëna. 23 bibliopegus, i. 24 libros tegere. 25 futor, oris , 111. 26 conficere. 27 gladii vagina. 28 ephippium, n. 29 ficuttca, f. 30 uter, fris, in. 31 folliculus. 32 fieri. 33 cornu bovtnum. 34 adhibëri rei alicui. 35 petten, ttnis, 11. 36 atramentarium, n. 37 fanguis bovlnus. 38 fiaccharum, n. 39 fial, fialis, m. p. 19. C. 1). 40 defpuinare. 41 adeps boum. 42 uti. 43 partim. 44 ungo, unxi , unftum, gere. 45 candela , f. 46 fiapo, önis, m, 47 fimus btivillus. 48 optimum agrörum fier cor amenium. Nro.  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i6i 'ttre. 143. Van de Koeien 1, Auërosfen 2 en Buffels 3. De Koemelk 4 word zeer veel 5 gebruikt 5; want men drinkt 6 ze niet alleen'versch 7, of gekookt 8, maar men maakt 9 er ook bry 10 en allerlei 11 foortën van fpyzen van, byzonder als er meel 12 én eiëren by komen 13. Doch haare hoofdimttigheid 1-4 bèftaai 15 in boter 16 en kaas 17. De Auërosfen zyn wilde 18 Osfen van buitërrgêmèene 19 grootte en flerkte 20. lie: vleesch der Buffels eeten 21 , alhoewel het hard is 22,vee^ le Volken, B. V. de Êgyp'enaars 23, Sineezen 24, ja de Italianen 25 in Batavia eeten 26 geene foort van fpyze meer, dan Buffelvleescfi met ryst 27 gekookt 28. Ook 29 eeten 30 veele de melk der Buffels, en maken 31 van dezelve kaas en boter , van de huid bereid men Hevels 32 en fchoeneu 33. De Hoornen dienen 34 tot kammen 35 en de mist 36 tot mesting der akkers 37 enz. 1 Vacca , f. 2 urus \ i, m 3 Bu&ius, 4 lae vavcarum. 5 ubemnm ufus'eft hujusrei. 6 bibi. 7 recens. 8 cottus. gconfTci. 10 puts, puit is, f. 11 varius. 12 adiïtia fartna. 13 ovisadhibttis. 14. praecipitHS ufus. 15 efe in. 16 butyruin , 11. 17 cafeus, i, m. 18 ferus. 19 finguiaris. 20 robur, "oris, n. SI vefci. 22 durus. 23 Aegyptivs. 24 Sinenfis. 25 Indus. 26 frequent are magis. 27 oryza. ft 28 coquere. 29 fimmter. 30 frul p. 228. b~) 31 parare. 32 ocrea,f. 33 caleeus. 34 infervio , vtvi, Vltum i Fe cui rei. 35 petten, tifiis, ». 36 fuus, i. 37 agros ftercoraH p. 238. Hl). Nro. 149. De Kat ii De Huiskat 2 is een vleyend 3, maar trouwloos 4 en verraafleriyk 5 dier. Als 6 er regenweder 7 op handen is 8 , dart wascht 9 zy den bek 10 met de voorde poot 11. De Muizen 12 ontdekt 13 zy eer door den reuk 14 dan door het gezigt 15. Met de gevangenen 16 fpcelt 17 zy als 't.ware 18, en vervolgends 19 eet 20 zy ze op. Van visch 21 houd 22 zy heel veel. Behalven 24 de Huiskatten zyn er ook wilde 25 Katten, welke zich in holle Eiken 26 en wouden onthouden 27. Deeze inaken jagt 28 op jonge Haazen 29 , Vogels en Muizen. De oogen der Katten glinfleren 30 en draaien 31 in 't duister 32. 1 Felis, is, f. 2 feiis domrjïica. 3 blandus. ^perftdus. 5 inftéföfüs. 6 p. 241. 2). 242. II). 7 tempé fis, Fatis, f. 8 inflare. 9 lavo, vi, lautuni, lotum, lavatum, are. io os, oris, n. 11 manus, us, f. p. 19. IV). 12 mus, muris, m. 13 animadyertï-  I6a Voorbeelden voor verfcheidene Regels. re. \40dor, is, m. p. 203. II). 15 vifus, us, m. 16 captttu 17 iiTudo, fi', fum ,"ere p. 181.) 18 quafi. 19 turn. 20 de- vorar'e. 21 p ificis , is, m. p. ijr. 2. 22 deletïari p. 200. VI). 23 maxime. 24 praeter. 25 ferus. 26 mm quercus p. 36. 3). 27 /'««Jfc, ui, ultum , ëre. 28 venari aïiquid. igjepufcu- lus, i, m. 30 fuïgere. 31 radiare. 32 tenebrae, 'arum p. ip- V). Nro. 150. Van de Muizen. De vyanden der Muizen zyn 1 Katten , Egels 2 , en Nagt-uflen 3. Men vind 4 ook witte 5 Muizen. De veldmuizen 6 nestelen 7 onder 8 den grond. Zy doorgraven 9 de velden , als 10 dé Mollen, knagen 11 de wortelen 12 der boomen 13 at 14, en brengen den veldvrugten 15 en kleine boompjes ió veel 17 nadeel toe 19. 1 ïhimcum habere. 2 herinaceus, i, m. 3 no&ua, f. &Jnvetiïre. 5 candidus. 6 mus agreftis. 7 nidulari. Sjub. 9 efifodio, di, fofum, ëre. 10 ficut. 11 derodo, rofi, fum, "ere. 12 radix, Tcis , fi. 13 arbor, is, fi. 14 §• 33- '5 früges , gum , f. 16 arbufcula,f. 17 multum p. 173. §• 4> 18 damnum i, n. 19 afiero, attuli, alïatum, ferre. Nro. 151. De Vledermuis 1. Depooten der Vledermuizen zyn in vellen 2 bedekt 3, waar door zy tot vliegen 4 bekwaam 5 zyn 6. Dat dier kan met 7 geheel 8 tot de Muizen, noch tot de Vogels gerekend 9 worden. Van de voaels is het daar in 10 onderfchéiden i \ , datnet levende 12 jongen 13 werpt 14, dat het tanden-en haair 15 heeft, en dat"het op de voorpoten 16 met alieen gaan 17 en ftaan 18, maar ook met haar uitgebreide 19 vellen vlieger1 20 kan. De Inwooners 21 der Füippynfche Eilanden122, de Chn neezen 23 en andere Volken eeten 24 het vleesch der Vleder. muizen. Zy zyn voor de menfehen nuttig 25, dewyl zy tonen 26 uiltjes 27, muggen 28 en vliegen 29 vangen 30. Doch alzo zv ook « geern vleesch, byzonder fpek 32 vreeten 33 , zo vnegln S334 dikwils van bo/en neder 35 I» de fchoonteenen 36. Die geenep, welke ze levendig vangen 37 wrilen, hangen »8 vodden 39 aan een opgehangen 40 Hok 41 en beftrooiet.45 ze met fyn meel 46; als nu de Vledermuizen daar op 47 vijgen a8 dan blyven zy in de vodden hangen 49 en worden dus gevaVgeïso. Maa/die ze liever doodeng» willen , hangen  Voorbeelden vcor verfcheidene Regels. 163 fpek, dat mee vergift benreken 53 is, op de 54 toorens 55 en daken 56. 1 Fefpertilto, onis, rn. 2 membrana, f. 3 involvefe. 4 volants, us, m. 5 apttts. p. 178. 3. 6 fieri. 7 neque — neque. S plane. 9 annumerare j>. 1S3. 10 in eo. II differre a, ab. 12 vi* vus. 13 pullus, i, m. 14 patere. 15 piius, i, m. 16 pes anterior. ij ire. 18 conftflëre. 19 expaufus, p. 202. 1. 20 rolare. 21 incola, ae. 22 infula Philipftna. 23 Sinenfis. 24 r*ya, 119. c. 25 uttlis, utilitatem eferre cui. 26 fcarabaeus, /, ?«. 27 papilio, önis, m. 28 mufca, f. zgculex, Itcis, m. 30 re»««f. 31 etiam. 32 larduui. «. 33 deleclari re. 34 devolare. 35 de fuper. 36 fumarium, n. 37 vcnari. 38 appendco, ere. —— 29 lappa , f. 40 fufpenfus. 44 perlïca , f. 45 confipergo, fperfi, fum, gere. 46pollen, Ttnls, n. 47 »« /?«#s c«>/;. 48 involare. 49 adhaerefcere. 50 capere. 51 malle. 52 necare. 53 infieio , ƒ««", feftum, eere f. 244. tf) 54'/«. 55 turris, is. f. 56 /e- iVra. 152. Eene Fabel. Twee jongens gingen eens in een tuin wandelen 1. De Tuinier 2 waarfchmvde hen : zy zouden de Byé'n 4 toch niet ontrusten 5, want die hadden een angel 6. My heeft nog nooit een By 7 gefteeken 8 , hernam de een , en ging met groote ftouthcid 9 op de Byënkorven 10 los 11. Dan 12 eer hy het vermoedde 13 ondervond 13 hy haaren angel 14, en de hevigfte 15 pynen 16. Deeze maakte zyn eigen 18, maar den anderen eens anders 19 gevaar 20 voorzigtig 21. Wie 22 van hun 23 was de verftandigfte 24? * 1 Ambulare. 2 kortulanus, i, m. 3 moneo, ui, ttum, ëre. 4 apis, is, f. 5 cave turbes ontrust, door hen toch niet. 6 aeuleunt gerere. 7 nulla quidem unquam apis. 8 laedo, ft, fum, ere. 9 audacia, f. p. 202. 1) 10 apiarium, n. 11 adorior , dorlus fum, ftri. 12 at. 13 exfpe&atfone citius. 13 fentio, ft, fum , ïre. 14 aculeus , i, m. 15 maxtmus. 16 dolor. is. m. ij p. 135. 18 fuus. \9allet1us. 20 periculum, n. 21 cautum redde- re. 22 uter? §.112. 23 êörum p. 161. 24 fapiens. %. II. p. 163. b~) Nro. 153. Opgaven. Hoe 1 word een (laat 2 het best 3 gerege;rd 4? Wanneer de L 2 On<  164 Voorbeelden voor verfcheidene Rëgels. OnJerdaanen 5 den Vorst 6, en de Vorst aan de Wetten 7 g«P hoorzaamen 8. Wat voordeel behaalen 9 de Leugenaars 10? D.it 11 men hun niet gelooft, alfchoon 12 zy de waarheid zeggen 13. Waar aan kent men 15/den Wyzen 16? De wyze word niet kwaad 17, wanneer 1 8 hy beffraft 19 word,,en verheft 21 zicli niet , wanneer men hem pryst 22. Hoe 23 kan men zich het best 24 aan zynen vyand wreeken 25? Wanneer men zich zeiven als eenen deugdzaamen 27 en eerlyken 28 man betoont 29. 1 Qjiomodo, 2civïtas, tatis, f. 3optime. 4gubtrnare. —_eivis, is, tn. 6 princeps, apis. c. 7 (ex, legis, f. 8 obcdio , aivi, ttitum ,~trc. p lucrumfacere. 10 menilax, ducis. nut. 12 vel. 13 vera dicere. p. 242. 3) 14 per quid? 15 eognoficere. ió fapiens. 17 irafcor, ratus fum, ci. 18 cum. p. 228. 8_) 19 vt.'upero, 'are. 20 neque. 21 cxtollere. 22 laudare. 23 quo paclo. 24 maxime. 25 ulcifci quem. 26 fi. 27 probus. 28 honeftus. 29 fe praeftare. Nro. 154. Diogenes. Als Diogenes eenen ryken 1 maar ongeleerden 2 mensch zag 3, dan zeidc hy: ziet daar 4 een fchaap 5 met 6 een gouden 7 vacht 8. Als hy te Myndns kwam, hetwelk eene zfer kleine 8 maar met groote 10 en pragtige 11 poorten 12 verlierde 13 ftadwas, zo riep 14 hy uit: Gy Burgers van Myndus doet 15 de poort toe, opdat uwe flad er niet uitloope 16. Tot iemand, die hem lasterde 17, zside hy :■ my gelooft 18 niemand 19, als ik n pryze 20, noch u iemand, ais gy kwaad van my fpreekt 21. Als hem zyn eenige 22 (laaf 23 ontloopen 24 was, en allen hem aanzetten 25 , hy moest hem laaten opzoeken 26, zo antwoordde hy: Ik zal het niet doen; want het zou beiagchelyk 27 zyn, indien ik, daar 28 hy zonder 29 my leven 30 kan, niet zonder hem zou kunnen leven. 1 Dtves , vttis. 2 indoclus. 3 confpicio, fipexi, fpe&um, ere 242. 3) 4 en. 5 ovis, is, f. 6 teclus re. 7 aurcus. 8 vellus, leris, n. 9 parvus. 10 magnus. 11 magnificus. 12 porta f. 13 ernatus. 14 exetamare. 15 claudo, fi, fum, "ere. 16 egredi. 17 eonvitiari p. 241. a) 18 credere. 19 quisquam. 20 laudare p. 242. 3) 21 vitupérare. 22 Untcus. 23 fervus. 24 auf.-gere. 25 hortari. 26 quaerere. 27 ridiculus. 28 cum p, 228. 8) 29 fine. 30 vivere. Nro.  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 165 ATro. 155. Van de Vogelen. De Vogels hebben 1 vederen 2 , twee pooten, twee vleugels 3 , warm 4 en rood bloed, twee ooren zonder lapjes 5 , een hoorniigtige 6 ihebbe 7 tot 8 veelerlei 9 verrigtingen 10, twee neusgaaten 11 aan 12 dezelve en twee oogen op 13 de zyde van het hoofd. De vederen, daar het gantfche ligchaam der Vogelen mede bedekt 14 is, zyn of pennen 15 of pluimvederen 16, de eerfte 17 maken 18 de vleugels uit, maar de laatfte zyn aan den Vogel tot dekking 19 des ligchaams gegeven. De Vogels verwisfelen 20 jaarlyks haare vederen (ruien) zo als de viervoetige Dieren verhaairen 21. Het wyfje 22 legt 23 eiè'ren in het nest, ciat meesttyds kunstig 24 gemaakt 25 is, zit 25 daar op 26, en broed 27 de jongen 28 uit. liet ei is met eene kalkagtige fchaal 29 omgeven 30, onder 31 welke het wit van het ei 32 , en in hetzelve de dooier 33 is. Sommige 34 eiëren zyn wit 35, zo als by 36 de Duiven en Patryzen, andere bleek 37, zo als by de watervogels 38, andere gevlekt 39, zo als by de Kalkoenen 40, andere rood 41, zo als by de Faifanten 42. 1 Habere. 2 plmna, f. 3 ala, f. 4 calïdtts. 5 lobus, i, m. 6 corneus. 7 roftntm n. 8 ad. yvarius, multiplex. 10 ufus, us, m. gebruik. 11 nares , fum. f. 12 in. 13 latus, ieris, n. 14 obtegi. 15 penna, f. 16 pluma, f. 17 ille hic, p. 135. 18 conflituere. 19 tegcte §. 130. 4. Not. 1) 20 pitnaas mutare. 21 pilos mutare. izfoemina, f. 23 pottere in nido. 24 ingeniöfe. 25 conftruëre p. 241. a~) 25 incubare p. 183. 26 §. 17.— 27 excludere. 28 pullus, i, m. 29 crufta calcl firn Hit ma. 30 obducere. 31 fub. 32 albumen, minis, n. album, n. 33 vitellus , i, m. 34 alia alia. 35 canatdus. 36 in. 37 palftdus. 38 avis aquattca. 39 punclls diftinclus. 40 meleagris, "dis, f. fe. avis, galltna Africdna. 41 rubri coloris. 42 phafianus, i, m, Nro. 156. Vervolg. Daar zyn 1 werktuigen 2 eo ovens 3, in welke de eiëren binnen 4 eenige 5 weeken 6 kunnen uitgebroed 7 worden. De oogen van die vogels, welke tusfchen ftekelige (buiken rondvliegen 8 , zyn voor grooter gevaar blootgefteld 9; maar zy zyn tegen dezelve befchermd 10 door eene doorfcbynenrle huid 11 , waar mede 12 de oogea bedekt 13 zyn, op dat zy niet door het fluiten 14 der oogleden een tyd lang 15 volkomen blind zyn 16. De Vogels hebben een fchérper gezigt 17, grover 1 8 fmaak en reuk, fneller wasdom 19 en langer leven, dan andeie dieren. Zo L 3 20  166 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 20 zou 21 B. V. een Papegaai loo jaaren oud worden 22. Onder de 2000 23 Vogelfoorten 24, welke bekend zyn, zyn 25 de Hoenders het nuttigst. De voornaamlte 26 foorten van Hoenders, behalven 27 de bekende Huishoenders 28 Kalkoenen 29 en Paauwen 30, zyn de Hazelhoenen 31, Patryzen 32, Peerlhoender.s 33, Berghoenders, Faifanten en Wagtels. Een vogel kan in vier uuren eene reizc vau 15 rnylen doen. 1 Efe. 2 machïna, f. 3 fiornax, 'acis, f. 4 intra. 5 aliquot. 6 liebdumas , madt's , f. 7 excludére. 8 per duméta circumvohtare. 9 exponere rei alicui, fubjicere, obnoxium effe. 10 a fe defendëre. 11 membr'na pellucida. 12 §. 17. integere. 14 claudo , fi, fum, ére. §. 136. 4) Not. ï. 15 aliquamdiu. 16 coecutire. 17 vifiu acrTori gaudere. 18 hebetior. 19 incr'emen- ium. 20 fic. 21 diettur%. 108. 22 vivere. 23 duo millia. 24 avium genus. 25 innoteficere. 26 potiorat 27 praeter. aSgalltnae domefiicae. 29 gaThnae Indicae, 30 pavo ,~ants, m. 31 attagen, genis, m. 32 galhnae Africanac. 33 urogallina, galhna melen gr Is, f. Indica. Nro. 157. Vervolg. Trekvogels 1 worden die genen genoemd, welke uit het ééne Land naar" het andere 2 trekken 3 , daar zy of rykelyker 4 fpyze 5 of een zagter weder 6 zoeken 7. Tot 8 deeze foort behooren 9 de wilde 10 Ganzen 11, de Ooyevaars, eenige 12 Zwaluwen 13 enz. Deeze verlaaten 14 haare wooningen 15 alle op éénen dag 16; doch eer 17 zy voorttrekken 18, komen zy alle op ééne plaats by één 19, op dat zy als 't ware 20 over de reize 21 raadplegen 2,2. Tot de moerasvogels 23 behooren 24 de klepperende 25 Ooyevaars, de loeiende 26 roerdompen 27, de waakzaame Kraanen, de visvangende 28 Reiger 29, en de welfmaakende 30 Snippen 31. By deeze Vogels vvasfen 32 lange beenen met naakte 33 knieën 34 en fchenkels 35 en korte ■ ftaarten , op dat zy ligt 37 in de moerasfen 38 waden 39 kunnen. Zy hebben ook lange teenen 40, die het inzinken beletten 41 (daar zy mede beletten, dat 42 zy niet inzinken) 43, en lange halzen 44 en fnebben , daar zy gefdiikt 45 hun voedzel mede na zich toehaalen 46 en inzamelen 47. > 1 Aves gregariae. 2 ex alio ad alium. 3 demigrare. 4 largus. 5 villus, us, m. 6 placida tewpefias. 7 quaero, ftvi , f itum, ere. 8 ad. 9 pertinet. 10 anfier, is, m. 11 filvefirls. 12 quidam. 13 hirundo, tnis, f. — — \\defero, rui, fiertum, "ere. ï5  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 167 15 domus, us, f. p. 37- 16 201- X[I1) l7 a"l*~ quam. l8 demigrare. 19 convenio, vént, ventum, ire. 20 Her (eertyds timer) itincris, n. 21 quafi. 22 dcliberare. 23 avis paluflris. 24 referrl. 25 crepax, pacis. 26 boum inftar mugicns. 27 bntio, nis. 28 pifcari. 29 ardea, f. 3° boni 'japöris efe. 31 pcrdix ruft ca, f. 32 crefco, crêvi, c:"tum,"ere. 33 nudus. 34 genu, u, n. 35 fcnmr, "oris, n. 36 br"evis. 37 facili negotio. 38 /«/«s, "dis, f.p. 19. 5) 39 vader*. 40 digi us, i, m. 41 impcdio, dlvi, Ittum, ~re. 42 <7«o »«'/7M. 228. 3) 43 deficit, 44 collum, n. 45 commode. 46 prenfio 47 collïgo, legi, lectum, ere. Nro. 158. Bcfluit. De Zwaluwen integendeel 1 hebben korte halzen en beenen, dewyl zy van vliegende Infekten 2 leven, welke zy in de vlugt vangen 3. De zwemvogels 4 als Eenden , Duikers 5, Meeuwen 6 hebben tusfehen de teenen een vlies 7, waar mede zy bckwaarnlyk voortroejen 8; en een flompen breeden 10 bek, waar mede zy op ééns 11 veel water infiokken 12, en wat er voedzaam in is 13, affcheiden 14, en het onnutte 15 wegwerpen 16 kunnen. De borst 17 der vogelen beftaat 18 uit zeer ligt 19 been, en teder 20 kraakbeen 21 , op dat de Vogel in de lucht, als 22 een klein vaartuig 23 dryven 24 kan. De halsbeenen 25 zyn vast 26, en klein 27 en fteeken 29 over de borst uit, en met genen 30 is de kop en met deeze de fpitzige 31 bek verbonden 32 , op dat de Vogel de lucht ligt doorlnyden 33 en febieiyker 34 voortfehieten 35 kan. De vleugels kan hy uit-fpreiden 36 en inflaan 27 en met de roejende 38 liaan zich heren derwaards 39 wenden 40, en de vlugt 41 , op welke wyze 42 het nodig is 43 , veranderen. De fchenkelbeenen zyn dun 44, op dat hy niet door derzelver zwaarte 45 nedc-rwaards 46 gedrukt 47 worde. 1 Contra. 2 infieüum alatum. 3 volatu ca "ere. 4 avis natans. 5 margus, i, m. 6 larus, i, m. 7 inter. 8 membrana fiufipenfia. 9 remigare. 10 obtüfius latusque. 11 uno haufiu. 12 multum aquae ingurgttare. 13 quidquid in ea forte nutrimenti efi. 14/èparare. 15 inutilis. 16 rejicio, jeci, jeclum, ere. 17 peólus , tris, n. 18 conftarep. 203. V.) 19 levis §. 6. 20 tener. 21 cartilago, "nis. f. 22 tanquam. 23 r.avictila. f. 24 nature. 25 os colli. 27 firmus. 28 parvus p. 42. 4). 29 exfiare e, ex. 30 ƒ>. L 4 138.  jr.68 Voorbeelden voor verfcheidene Regels, *38- — 31 éflhut, 32 conjungere. 33 fccare. 34 vcbcius. 35 permeare. 36 expando , di , fum , 37 contrSho, *r«cf , tra&um, erf. 3g gubernans. 39 huc atque Uluc. 40 vettere 41 vuaam, us. m. 42 #»#«s ?»örf«. 43 o/ias. 44 C«r« ton/A; habere. 45 pw£<&f, «ris, ». 46 deorfum. 47 , , /ra» , ere. Nro. 159. Twee Kikkers 1. Twee Kikkers leefden 2 in een moeras 3; maar a's de hitte der zon 4 het zelve uitgedroogd 5 had, zo gingen 6 zy beide; 7 uit het zelve 8, en zogten 9 eene andere 10 verblylplaats ti. Zy kwamen 12 by 13 een diepen 14 put 15, en fprongen 16 plymoedig 17 er in. Doch als de hitte der zon toenam 18, en ooi; 19 het water in den put uitdroogde, zo kwamen zy ellendig jjo om 21, dewyl zy niet te vooren overlegd 22 hadden , eer 23 zy et; in fprongen 24, dat zy, als 25 de put verdroogde, er niet weder uit konden komen 26. 1 Rana, f. lineolo, lui, cultum, er e aliquid. 3 palus, lidis, f- />• 19-,5) 4) fdis calor, is, m. p. 18. 1. 5 exficcare, 6 proficifcor , feeïus fum, cifci. 7 ambo, ae, 0. p. 38. c) 8 exinde p. 278. 5) 9 quaero, ftvi, fïtum, ure. 10 alius, a, vd, p. 38. a) 11 habitacu'lum, n. 12 venio, vent, ventum , titre. 13 ad. 14 profundus. 15 putcus, i, m. \6 defiliu, lui, (lii) fiultum, Ire. 17 laelus. 18 augefco, cëre. 19 etlam. 2Q mij ere. 21 pereo, rit, ritum, ire. p. 99. 2) 22 cenfiderqre, 23 ante quam. 24 defdio. 25/). 243. 26 rcdïre. Nro. 160. De Meerle 1 en de Vledermuis 2. Eene Meerle, die in eene Kevie voor het venster hing 3, zong 4 by nagt5. Een Vledermuis vloog toe 6, en vraagde 71 hiar, 'waaröm 8 zy niét liever 9 by dag 10 zong 11 en by nagt |!iep 13. Daarom, zeidezy, dewyl ik', toen 14 ik by dag zong, re'y zelve verraadde 15 en gevangen \6 wierd: daarom 'geleerd ij door het ongeiuk 18 zwyg 19 ik by dag. Maar uwe voorzigtigheid is nu te laat 20, hernam de Vledermuis; want gy'uadt 21 eer 22 behooren te zwygen, voor dat gy gevangen wierdt 23. 1 Merula, f. 2 vefpertilio , nis, m. 3 fufptndo, di, fum , tere. p. 241. b) 4 cantarc. 5 uoQu. 6 adv&lare. 7 rogare. 8. e;ir? p. 227. A) 9 potius. 10 die. 11 cano, ctcini, cantum, canere. 12 iioclu. 13 acqulefco, qiiievi, qu te turn, cire. 14 pag', 242,'  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i6p 242. 3. 15 prodo, dfdï, otium, "ére. 16 capio , cepi, captum, pére. 17 edoceo , cui, doüum, ëre. 18 malum, ». 19 taceo , fiw, cttum, eere. 20 /ét» cavere; Caveo, c'a\i, cantum, vere. 21 oportet, tuit, ~ere. 22/Was. 23 depreaendo, di, fum, ere. Nro. 161. Spreuken. p Gode kan niet i verborgen zyn 2, boe een ieder 3 gezind is 4. ' Geen plaats 5 zal ons aangenaamer 6 zyn, dan I e: Vaderland 7. Eik Vader heeft eene goede hoop 3 van zynen Zoon 9, De rost 10 is de fauce 11 voor den arbeid 12. De'erkenteuif' 13 van het gebrek 14 is het begin 15 des heils 16, De dood is de fcheiding 17 der ziel van 18 hec ligchaam 19. Vergeeven 20 is de edelfle 21 foort van wraak 22. Te verregaande 23 beT leefdheid 24 is lastig 25. De wasdom 26 van eenen Leer: 1:,; is de roem 27 van zynen Leermeester. Leef 28 zo , dat 29 niemand u met regt 30 haate 31. Bid 32 zonder ophouden 33, yoer 34 een onfchuldigen wandel 35, draag 36 geduldig 37 uwen last 38, en verrigt wyslyk 39, uwe bezigheid 40. Het is allen aangebooren 41 en als in *t hart gefchreven 42, dat er een God is. Een mensch, die naar de Natuur luistert 43, kan eenen anderen niet benadeelen 44. 1 p. '247. 10. 2 ignorare. 3 quisque p. 48. 2. 4 qua mente es? hoe zyt gy gezind? 5 locus, i-, m.p.16. 5. ódulcis. 7 patrio, 8 fipes, JpeCf. p. 37- 2) 9 films, ii, m. p. 25. 4) 10 re- quies, ~ei, f, ii condlmentum, n. 12 labor ,~oris, m. p. 18.2) \$agnitio, önis, f. 14 peccatum , n. 15 initium, n. 16 fialus, Tutis , fi. p. 19. 5. b) 17 dificefiits, us, m. 18 a, ab. 19 corpus, poris, n. 20 ignofco, novi, notum, ere. 21 nobtiis. 22 vindicla, f. 23 nimius. i\civilitas. 25 molefius. 26 pro-, feElits, us, m. progrefiits, us , m. 27 laudi efle , laudem adficr- re. 28 vivf, vixi, victmn, ere. 29 p. 232. c) 30 vere 31 fflio habere. 32 preces dicere. 33 fine fine. 34 ducere. zsvitacrimme vacua. 36 fierre. '37 patienter. 38 onus, neris, n. 39 fapienter facére. 40 opus, përis, n. 41 innafici. 42 inficulpere. 43 obedire p. 241. 4) 44 nocere, Nr 0. 162. Merkwaardigheden der Natuur. De vergiftige 1 planten, welker getal zeer gering 2 is, zyn een onfchadelyk 3 voedzel voor 4 het vee, en uit dezelve worden de voortreflyklte 5 geneesmiddelen toebereid 6. De planten L 5 zyn  170 Voorbeelden voor verfcheidene Rege's. zyn 7 voor het raenschlyk ligchaam eene heilzaamer fpyze, dan het vleesch der dieren. Door 8 vergrootglazen 9 kan men aan het fchimrael 10 duidlyk de takken n , de Waden 12 en de vrugt onderfchéiden 13. In de bosHbsli 14 der hecte 15 wereldjewesten 16 vind men 17 (worden gevonden) veele rietagtige 18 planten, die veel water Uevatten 19, waarom reizigers 20 deZelve , als hen de dorst plaagt 21 , afhouwen 22. 1 Venetiatusi 2 perexiguus. 3 inndxius. 4 p. 181. III) 5 P'raeflans. 6 parare. 7 praebëfe. 8 ope. 9 microfcepium, n. 10 mu- cor, oris, rn. II frons, dis, f. 12 folium, n. 13 difiingua, fsinxi, ftinclum guére. 14 filva, f. 15 caïrdus. 16 plaga f. 17 repërire. 18 arundïni, cannae fimtlis. 19 continere. 20 percgrinator, 21 exeruciari. 22 excidere. Nro. 163. Gemengde Hellingen. Helikon , Pranasfus , en Pindus waren Bergen i, die aan de Muien' 2 heilig 3 waren. De Feniciers 4 én Karthaginienzen hebben oudtyds 5 eenen zeer uitgebreiden 6 Koophandel gedreeven 7, zo als nu de Engel'chen en Hollanders 8. Nergens 9 in het gantfche Roomfche Ryk worden meer kunstenaars 10, dan te Neurenberg 11 en Aiu>>burg 12 gevonden. De eerfte Aardappelen 13 werden in 't jaar 15S6 uit Amerika naa Europa gebragt 14 en in 't jaar 1650 werden zy in Duitschland 15 bekend^ 16. De Koortsbast 17 werd in het jaar 1649 uit Amerika naa Europa gebragt. De Brillen 18 zyn in de 15de Eeuw uitgevonden 19. 1 Mons, ntis, m. p. 1S. 4) — 2 Mn fa, f. 3 faeer. 4 Phoemix, nfcis. 5 olim. 6 late dijfufus. 7 mercatüram facere. 8 Batavus, i, 5ynusquatn. 10 artïfex, fïcis. 11 Norimberga, f. 12 Augufta Viudehcorum. 13 f. fruüus folani tuberöfi. 14 de~ ferre. 15 Germania, f. 16 innotefcere. 17 cortex Peruviaans, Quinquina. 18 vitrum ocuïare. 19 invemre. Nro. 164. Eefluit. De Duitfchers 1 verdienen 2 onder 3 anderen wegens 4 hunne zeer nuttige uitvindingen 5 grooten lof 6, want zy hebbende Boekdrukkunst 7, het Buspoeder 8, de luchtpomp 9 enz. uitgevonden. Kallikrates maakte 10 van Yvooir 11 Mieren en andere zo kleine 12 diertjes, dat anderen derzelver leden 13 met zien 14 konden. Myrmicides maakte 15 van dezelfde ftoffe 16 een wagen vau een vierfpan 17 , dien een vlieg 18 met haare wieken  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 171 i9 bedekte 20, en een fchip 21, dat een By 22, met haare vleugelen 23 verborg 24. 1 Gernütnui, i. 2 merëri. 3 inter. 4 propter. 5 inventio, onis, f. ólaus, dis,f. 7 'arstypograp.'zlca, f. 8pulvis pyrius fi.nitratus. 9 antlia pneumatica. 10 facere. n ebur, oris, n. 11 tam parvus. 13 pars, part is, f. 14 cerno, nere; cerno , crevi, crëturn, "ere. 15 fabrlcare. 16 ma ter la, f. 17 quadriga , f. 18 mufca,f. ïcjala,/. 20 intego, texi, tecltum, tre. 21 navis, is, f. 22 apicula. 23 pinna, f. 24 abfcondo, dl, fum , "ere. Nro. 1Ó5. De Haan 1 en de Hond 2. Een Hond en een Haan reisden met eikanderen 3. Als hen nu de nagt op het veld overviel 4, zo namen 5 zy dus 6 hunne fiaappbaatzen 7, dat de Haan zich op een tak 8 van een boom zette 9, de Hond integendeel ie beneden 11 in een hollen 12 ftain 13 kroop 14. Als nu tegen het aanbreken van den dag 15 de Haan naar zyne gewoonte 16 kraaide 17, zo ontwaakte een Vosje 19, liep 20 toe, en verzogt hem 21 af te komen 22; want hy wenschte 23 eenen Vogel van 24 een zo aangenaam en verrukkend gezang 25 te omhelzen 26. De Haan antwoordde : Hy moest eerst den Poortier 27, die de deur opmaakte 28 , wekken 28, eer 29 hy afkon komen 30. Het onbezonnen 31 Vosje merkte 32 den listigcn flreek niet, trad nader 33 by den boom, en wekte 34 den Poortier met het fterkst mooglyk gefchreeuw 35; de Hond ontwaakte 36 dan 37 , fprong fchielyk op het Vosje toe 38, vatte 39 en verfcheurde 40 het. 1 Gallus, i, m. 2 Canis, is, c. p. 16. III) 3 una iter facere. 4 noclu in agro deprekendi p. 242. 4. 5 capcre. 6 fic. 7 cubile, is, n. 8 ramus, i, m. 9 confidëre. 10 vero. 11 iriferius. 12 cavus. 13 truncus, i, m. 14 irrëpo, repfi, ptum, ere. 15 fub lucem. 16 mos, moris, m. p. 20. III) 17 cantare. 18 exci- tari p. 242. 4) \9v11lpecula f. p. 17. 20 accurro, ri, cur* fum, ëre. 21 hortari. 22 defcendo, di, fum, dere. 23 cupio, ftvi, p'.tum, "ere. 24 avis praedïta p. 200. 3) 25 vox tam grata & fiiavis. 26 compleclor, plexus fum, pleüi. 27 jarator, is. 28 fores pandere. 28 fiiifcitandum efe. 29 quam 30 defcendere. 31 ftultus. 32 fraudem non providere p. 241.1) 33 propius accedëre. 34 cieo. 35 quanto potefi altifitmo gannitu. 36 expergiJcor, perreftus fum, gifci p. 242. 4) 37 ergo. 38 infilio, filivi, fuit urn, dit re. 39 eorrhio, ui, eptum "efe'i P,242. 40 fflaniafi. Nro.  172 Voorbeelden voor verfcheidene.Regels. Nro. 166. De Boer 1 en de Soldaat 2. Een Boer verkogt 3 op een markt Eiè'ren 4, ftond 5 naast 6 zyn korf 7, en als hy wat geld 8 uit den verkoop 9 verzameld 10 had, zo ftak hy 11 het inden mond 12. Dit bemerkte 13 een Soldaat, welke met oogmerk om te lieden 14 'op de markt rondwandelde , 15. Hy plaatste 16 zich dan tegen over 17 den Boer, en begon eens en andermaal 18 te geeuwen 19. De Boer geeuwde ook, toen ieder geeuwde, lntusfchen had de Soldaat een kleine kogel 20 van ftyk 2t. gemaakt 22, welke hy, terwyl 23 de Boer den mond _wyd op fperde 24, hem in den bik wierp 25. De Boer, die door deeze onvermoedde pots hevig verfchrikte 26, fpoog ftyk en geld te gelyk 27 uit 28. De Sol* daat raapte 29 het geld fchielyk 30 by één en liep weg 31. 1 Rufttcus, i. 2 miles, luis. 3 vendpre. 4 ovum. 5/I0, ficfi, ftatum, are. 6 juxta. 7 corbis, is, f. 8 ft quis nummus. 9 vendltio, önis, f. 10 colllgo, lëgi, lettum, gere. 11 ingero, ge/S, geftum, ëre. 12 bucca, f. 13 fentio, fenft, urn, ure. i^furto intentus. 15 in fora fpatidri. 16 conftjlo, ftlti, Jiïtum, er e. 17 exadi-erfttm alicui. 18 femel atque iferum. 19 ofcüare. 20 globulus, i, m. 21 lutum, n. 22 parare. 23 dum. 24 vafturn os aperire. 25 in buccam conjicere. 26 re inopinata percelli,percello, Cttli, culfum, Tere. p. 241. d)27 et — et. 28 exfptfere cepift'e, 29 corradere. 30 alen ter. 32 ftïgio, fttgi, gltum, ëre. Nro. 167. Merkwaardigheden der Natuur. De St. Jans worm 1 Iaat in het donker 2 een lichtende uitwaasléming uit 3. De Doodgraavcr 4 begraaft 5 doode Muizen 6 en .Mollen 7 om 8 er zyne Eiè'ren in te leggen 9, en zyn jongen 10 terftond voedzel te bezorgen 11. De fpaanfche vlieg 12; gebruikt 13 men, om 14 aan het menschlyk ligchaam blaaren te trekken 16. De Aardluizen 17 , welke de jonge pianten 18 wegvreten 19, worden door bout-asfebe 20, die men op de bedden 21 ftrooit 22 , ligt verdreeven 23. De Meelmaden 24 zouden 25 in de zweetgaten 26 der menfehen kruipen 27 en eenen uitftag veröorzaaken 28 , die men de kraauwagie 29 noemt 30. 1 Cantharis nocliluca, cicindêla ,f.lampyrisf\dis, f. 2nocJu in terubrls. 3 fplendentem emittëre vaporem. 4 fcqrabaeus vefpillo, ftlpha. 5 terra condëre. 6 cadë/rer (eris, n.) rnuris (mus ml) 7 cadaver talpae f. 8 ut. 9 ova ponere in aliqua re. 10 pullus  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 173 Hts recens natus. 11 alimenta parata fiatlm ojferre; ofiero, ob-' Tuft, oUatum,> ferre. 12 Cantharis M. hë. 13 adhiberi §. 103. 14 ad p. 238. III.) i^.puftuia , f. vejtca,f. 16 excitare. if mordclla , f. 18 planta pullulans. 19 rodö, fi, fum, "ere. 20 ligtii cl "erts Quis, erts. m.~) 21 pulvinns, i, m. 22 infipergo, fi, fum, gere p. 180. 241. a) —~ 23 repello, pull, pulfium ,"ere. 24 acarus farinae. 25 fierunt. 26 porus, i, m. 27 intrare. 2 8> pufiulas, exanthema pat ere. 29 feabies, ëi,f. 30 dar. is , word genaamd, zie §. 103. • Nro. i5~8. Bennie. De Torren 1 zouden niet kunnen vliegen 2, als hunne vleugels 3 niet langer en grooter waren , dan hunne vieugeldekken 4. De Klopper 5 een kleine worm 6, verwekt 7 in 8 het hout een geluid 9, dat het tikken 10 van een zakhorologie 11 niet ongelyk is 12. De wippende 13 Vlooien 14 met 15 haare fpringpooten 16 verdienen 17 onze verwondering 18 even zo wel 19 als de monflreufe 20 Olyfant. De Scorpioenen 21 die een doodlyk 22 vergif 23 in haare 'angels 24 bevatten 25, vind men 26 (worden gevonden) niet in onze gewesten 27. Kreeftsocgen 28 noemt men kleine fteenijes 20, die den Kreeften in den maag 30 wasfen , en welke zy , na hunne jaarlykfche vervelling 31 uitwerpen 32. 1 Scarabacus , i, m. 2 volare. 3 alq, f. 4 elytnrum, n. §. i(f» 5 termes,""ttis. ju. termes puljatorius. 6 vermiculus exiguits. 7 prodere. 8 in. 9 fionus, i, m.' 10 motus, us, m. ictus, 1ts, m. pul/lts, us, m. 11 horologium port at, le. 12 dijfimilis. 13 celer, ceïerii , e. 14 puleec, "cis, m. 15 infiructus p. 202. 3) 16 pes fait at ortus. 17 dignum effe. p. 210. II. 1) 18 admiratio, önis, f\ 19 non minus. 20 immanis. 21 ficorpio, onis, m. 22, morttfer, p. 20. 1) 23 venenum; n. 24 aculfus, i, m. 25 ge~ ro, gfjfi, gefium, "ere. 26 inventre. 27 regio, onis,f. 28 oculus cancri, canertnus, lapis cancnmis, kreeftsfteen. 2()lapillus, i, m. 30 venter, trls, m. 31 depffttis aunuis exuviis ■ exuviae, arum, f. de afgetogen huid der dieren. 32 exuo, ui, "re. Nro. 169. Het Schaap 1 en de Kraai 2. Een Kraai zette 3 zich zeer gerust 4 op den rug 5 van een Schaap, en pikte hem met den bek 6. Als 7 zy dit lang 8 gedaan  I74 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. daan 9 had, zo fprak het geduldige 10 (dat de belediging duld) Schrap , indien 11 gy deezen fmaad 12 eenen Hond aangedaan 13 hadt, dan zoudt gy zyn blaffen 14 niet lang uithouden is. De Kraai gaf ten antwoord 16: lk zette 17 my nooit 18 opeentn zo 19 moedigen 20 nek 21 ; wantik weet 22 , wien ik mag aanpakken 23; ik hogde met moedigen 24 vriendfehap 25, en 'ben den wcerlüozcu 26 lastig 27. Deeze Fabel is voor die genen °-efchreeven 28, welke weerlooze 29 (zulken, die niet beledigen kunnen) aantasten 30, maar dapperen 31 te plagen 32 (te kwellen) zich fchaamen 33. 1 Ovis, is, f. 2 comlx , üicis , f. 3 confideo, Jedi, fie fum , dere p. 242, 4) 4 otiöfius. 5 tfrgum, n. 6 roflro tunlere, tun- do, tutudi, tunfum, fi. tufum ferè. 7 cum. 8 diu. p. 110. V.) 9 faeere. 10 iujuriae patiens. p. 156. h) \\ fi. 12 conttmelia. 13 facere. 14 lat rat us , us, m. 15 haud dtu ferre 95. . 16 rcfipondeo, dl, fum, ëre. 17 infideo. p. 242.4) 18 nunquam. 19 tam. 20 fortls. 21 collum, 11. 22 ficio, ficlvi, fatum , fcfre. p. 104. XII.) 23 laceffo, Jivi, fttum, fere. 24 acer, cris, ere. p. 39- 2) 25 amtcum efe alicui. 26inermis. 27 importuuns. 28 ficribere alicui; fieribo, fcripfi, 'fcriptum fere. 29 inermis, innö* eens. 30 laccffere. 31 fortls. 32 vexare. 33 metuo, ui, "ere. Nro. 170. De Schildpad 1 en de Arend 2. Een Schildpad bad 3 een' Arend inftantelyk, hy wilde haar toch vliegen 4 leeren 5. De Arend zeide: gy begeert 6 eene zaak, die tegen 7 uwe natuur ftryd. Hoe 8 kunt gy vliegen, daar 9 gy geene 10 vleugels hebt. Desniettemin 11 voer de Schildpad voort 12, den Arend hevig te fmeken 13, hy wilde haar in een Vogel veranderen 14. De Arend nam 15 haar dan tusfeben zyne klaauwen , voerde 16 haar in de hoogte, liet haar daar los 17, op dat zy door de lucht vloog 18. Maar zy viel 19 op een Rots 23 en verpletterde 21. Deeze Schildpad zyn veele menfehen gelyk 22. Zy flreven 23, daar zy niet naar flreven moesten 24; en verwerpen 25 de raadgevingen van verlTandigeren 26. Maar dikwils Horten zy zich door hunne dwaasheid 27 in 't verderf 28. I Tefiudo, dlnis, fi. p. 17. III. 1) 2 aquïla, f. 3 magnopere «rare. 4 volare. 5 doeëre. 6peto, tlvi, tëtum, ëre. 7 cpntra- rius. 8 qui? 9 cum p. 228. 3) 10 non. §. 101. 11 nihilo- minus. 12 pergo, perrexi, rectum, ëre. 13 obfiecrare alïquem. 14 voiticrem facëre. 15 ungïdls arripère. 16 teller e in fublime. 17  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i?5 17 dimittere. 18 per airem ferri, 19 decideer e. 20 rupejtjs, f. ai cernminuhtê thtérire. p. 99- O =2 23 «jwr*. 24 ife£r<. 25 26 ^ra** 27 jfcftf/fe , ƒ• 28 in iWo. 171. Gemengde (tellingen. De kostbaartte 1 kleur is de Purperkleur 2; daarom was bet purpet eenyds alleen een dragt 3 der Koningen. SiaiTkenbloed 4, waarmede 5 men het doek 6 verwde 7, gemaaW 8. maar de kunst 9, om purper te verwen 10 ,i> verlooreii genikt 11 De fcterïaaken kleur 12 word utt Icnarlaaken beaien 13, welke in Galatten, Toskaanen en Portugal \vasf_n 14, ot uit wormoies i^, bereid 16. De wapenen 17 der Ouden 18 waren van de onzen zeer onderfchéiden 19. Het hoofd bedekten 20 zy met een helm 21 , welke uit geflagen vzer 22 gemaakt was 23. De ttormhoeden 24 werden vau ruw leder 25 gemaakt, en met een vederbosch 26 vprfierd "7. Van het zelfde leer en van nemen 28 waren 29 de oanzieren 30. Met deezen en het harnas 31 befchermden 3a zy de bom 33 en het lyf. De fteeken 34 weerden 35.zy door veelerhande fchilden 36 af. 1 Preti'fus. 2 color purpufeasi fgtfiaptn, mis, n. 4 crusr aurtcis; murex, ruis, m. 5 §. 17. PanmsJ h m' ' titt' go tinxi, tmclim, ere. 8 cot:ficio,feci,feclum, ere. 9 ars, er- tis.f. 10 purpu.-am infieëre §. 103. M oblivio intercepit artem. 12 color cocevnus, coccineas. 13 etceum, ». 14 crefcere. 15 vennis, is, m. 16 parare. ïyarma, êmm, pl. P> 19. !■) jG prifats , i, m. 19 multuni di ferre. 20 tego , t'exi, teüum, gïre, 21 cafir, "dis, rn. p. 18. 2) 22 lamtna fe,rea. 23 confëere. 24 galca, f. 25 eoriuu: erudum. 26 er,'la, 'f ^omare. 28 lorum, i, n. 29 parafi. 3° knea, f 3J cataphrana.f. thorax, facit, m. p. 18. 3) V ui > l87. X. 33 peitus, "ris, n. 34 'Ö«s, us, nu 35 defendo, dl, fum, "ere. 36 feut'urn, n. Nro. 172. Van de Roofdieren 1, byzonder de Roofvogelen. De menfehen zouden er kwalyk aan zyn 2, als er geene Roofdieren waren 3 ; wy zouden ons voor Rotten en Muizen 5 naauwJyks bergen kunnen 6, indien 7 Katten 8, Uilen 9, Vo» en 10 en andere dieren niet daaglyks haare lekkernyëu daat van hadden i t.  ijé Voorbeelden, voor verfcheidene Regels. Vliegen 12 en Muggen 13 zouden ons als een wolk omringëi *4, indien zy niet eene daaglykfehe fpyze der Zwamwen en andere vogelen waren. Met Kreng 16 zou door zyn flank 17 eene algereeene (aan(tekende) ziekte veroorzaken 18 , indien veele beesten niet voor de Rotten, en Wolven en andere viervoetige dieren, ook voor de Roofvogelen j als Kraaien 19, Ravens°, Wouwen 23 , Reigers 21 , Gieren 22 en Arenden tot voedzel dienden 23. Het is merkwaardig 24., dat bet manlyk gedacht 25 onder, de Roofvogel* gemeenlyk 26 een derde 27 kleiner is , dan het Vrouwelyk 28, daar egter by alle andere vogels zo wel als "9 by de viervoetige dieren het maniyke grooter, fchooner en fterker is 30 dnn het vrouwelyke. 1 Ammal 'rapax , béflia rapax , pacis. 2 male inccum agttur, mak mihi efl. 3 dfifere dccfe. ±raltus, i, m. 5 mus, tnuris, m. p. 19. 5) - 6 vix fe defcndëre; dfendo, dl, fum, ere. 7 nilip. 267. 1) 7 fitfs, (ei) is, f. 9 blbo, önis, tri. 10 vulpes, is, f. 11 in de Heils efe alicui. 12 müfca, f. 13 culex, ifcis, m. p. 18. 3) 14 denfae inftar nubis obruere aliquem. 15 cedere in efeam quotidïanam cui. 16 cadaver, veris, n, pl. cadavera. p. 17. 4) 17 foeter,'ris, m. ï8 peflem immittere, feftilentifimos excitare morbos. 19 gracïtlus, i, m. 20 milvus, i, m. 21 qrdea , /. 22 accïptter, tris* m. 23 nutriment0 efe, p. 181. 11) 24 memorata, memqria dignum efe. p. 218. II. 1) 25 fexus auipitrummafculimis. 26 plerumque. 27 tertia pars. p. 190 §. 2. 28 femimnus. 29 panter ac. 30 magnitudïrie éfó fuperare. ATro. 173. Vervolg. De Roofvogels zyn niet zo vrugtbaar 1 als andere vogels,maar leggen weinig (op zyn meest, vier) Eiëren 2, het welk 3 eens zeer wyze fèhikkïng van God is 4, op dat 5 zy niet al te zeer vermeerderen 6. Zy maken 7 hunne nesten 8 op zeer hooge klippen 10 en rotzen 11 , op dat zy gemaklyk van verre 12 hunnen prooi waarnemen 13 kunnen. Zy leven niet in gezelfchap 14 maar by paaren 15. De Arenden hebben onder de Roofvogejen den eerften rang 16. Onder de Europifche Arenden is de zogenaamde Steenarend 17, de gróotite 18, die van de fpits 19 van den bek tot aan het einde van de pooten 20 drie voeten lang is, en welks uitgebreide 22 vieugeis acht voet in de lengte bedragen 23. Deeze Koning 24 der vogelen verheft zich het hoogde in de lucht 25, heeft het  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 177 Jcberpfte gezigt 26, en voert Ganzen, KraanensS, Haazen, jon- i>t Lammeren en Geilen 20 door de lucht 30. uw 1 Aeque foecundus ac. 2 pauca ova parere, pario , pepert, parfum, rëre. 3 id quodp. 265. VIII.) 4 fitpientijjmum conlilium , fapiem'er inftitutum efe. 5 ut nimium ne p. 264. II1). 6 augëri, augefcere. 7 exftruo, ftruxi, ftruêtum , ere , pot.ere. 8 nidus, i, m. 10 fcopulus, i, m. 11 faxtim, ». 12 Ion ge % e longinquo. 13 deptekeudo, di, fum dere. 14 »f« «>fr« /ètvefatem cum multitudtne generis fui. 15 neque plures duobus con* gregari. 16 primum locum obtinete. 17 aqutla chryjaëlos, aurea, quae dlcïtur aurea. 18 rellquas magnitudtue vincere. 19 acttmen, mis, n. 20 ad extrêmos usque talos. 21 trium peduin altltudtnem compüre. 22 expanfus. 23 oc^a pedum menjuram complete. 24 rf* *'//, 167. 2 pauper, pe- ris. 3 diesfeftus & hilaris. p. 210. VI.) 4 ad libram cxamïvare. 15 quidni? 6 adire p. 187. 220. A. 7 terra peregrtna. 8 quaero, quaefïvt, fiitum, rére p. 187. 9 ante omnia. 10 qui mores p. 20. III.) u regno, are. p. 227. Ajj2 ne p. 228. 2) 13 temëre. 14 rerum fuarum jacturam facere. 15 odium exettare. 19 audtre aliquid. 20 difciplina, f. 21 neque p. 268. 2) 22 defero, fériii, fertum, "ere. 23 doürma, f. s^faplens. 25 exhilarare. 26 moeror, Fris, m. 17 obedire. 28 pofe. 29 fortuna fecunda. 30 polltceor, citus, fum, ceri. Nro. 183. Vervolg. De onè'rvaaren Jeugd 1 moet door de ondervinding 2 der Ouden 3 bettuurd 4 en geleid 5 worden. Wees vrolyk 6 in uwe ieu 5 rCgo, rexi, rectum, "ére. 6 lactum & hilaremefe. 7 noli oblivifci alicujus §.131) 8 crc'ator, auctor , is. 9aequum & jufti & injufti vindicem effe; vindex, de wreker ,beftralïer. 10 mutus. nfilens. 12 cav'ere p. ifyf 13 beueandire, een goeden naam hebben. 14 fe adfuefacërc. 15 bene dicere. 16 revtferi aliquid. 17 tu ipfe. 18 coram. 19 erubefco, bui, eere.  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i83 «ojuctmdum & gratmn efe alicui. 21 omnes. 22 uti aliquo famliafiter, gemeenzaam mee iemand omgaan, p. 219. a) 23 tn eo. ucognojTere p. §. 103) 25 ptudths. 26 reprehenfionem adtnUtïre, 28 §. 134) 28 imprudenter agere. Nro. 184. Merkwaardigheden der Natuur. De wilde 1 Ganzen 2, van welke er een groote menigte 3 cegen 4 het Noorden 5 is 6, vliegen 7 in gedaante van een kegel 8. Ieder 9 legt 10 zynen hals 11 op den voorgaanden 11. Den vermoeiden 12 leidsman 13 nemen 15 zy op den rug 10. Deeze foort vau vogelen is wegens haare pennen 17 en pluimvederen 18, die men haar jaarlyks 19 twee of driemaal 20 zonder "i hinder 22 ontnemen 23 kan, zeer nuttig 24. ' Wanneer 25 de Kraanvogels 26 zich in warmer 27 gewesten 28 begeven 29 en over 30 Zee 31 trekken 32, dan maken 33 zv de gedaante 34 van een driehoek 35- Onder 36 het vliegen 37 kiezen 38 zy een leidsman, en wel zulk eenen 39, the de anderen in ouderdom 40 en ervaaring 41 overtreft 42. Ook zulke fluiten 43 den togt 44, die ouder clan da anderen zyn 45, in het midden 46 bevinden zich de jongere 47 en mm ervaarene.48. Zv leggen 49 haaren kop en hals op den rug 50 der vooruiivhegende 51. Dewyl nu de leidsman dit niet doen kan, zo vliegt ïiv 52 naa agter , om ook 53 te kunnen uitrusten 54. Zyne plaats neemt 55 terftond een ander van die geenen in, welke uitgerust hebben 56, en deeze afwisfeling 57 word op de gantfche'reize 58 waargenomen 59. De leidsman (trekt 60 den na,s lang uk, ziet 61 rondom, en geeft berigt 62. fia t vliegen 63 fleigen 64 zy zeer hoog, op dat zy de gewesten, m welken zy zich begeven willen 65 van verre 66 zien kunnen. Des nagts 67 zullen 68 zy wagten uitzetten 69, welke een kiemen (leen met de voeten om hoog houden 70, valt 71 deeze in flaap 72 , da:i verraad 73 hy hunne onagtzaamheid 74- De anderen leS£e11,75 in den flaap den kop onder den vleugel, en verwisfelen 111 hec liaan met de pooten 76 (ftaan dan op deezen dan op den andereu poot.) 1 Ferus. 2 anfer, is. m. 3 multiüido, tuis, f. 4 ad. 5 fieptentrio, 'onis, m. 6 efe. 7 volare. 8 cuneaiiiu. 9 quisque, 10 imponere p. 187. n csllum, n. §.19- 12 praeJcdens. 13 fefus. 14 dux, dixis. c. 15 recipere. 16 tergum, n. tergus, oris, n. de huid. 17 penna, f. p. 201. II.) 18 plima, f. 19 quotanms. 20 bisterve. 21 fine. 22detrimentum ,n. 23 j'pohare p, 213. VI. J d. i. van welke zy kunnen beroofd worden. 24 utitis. §. 10. b) M 4 35  184 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 25 cum p. 228. 8) aógrus, gruis, c. 27 cattdus. 28 loca, ofum, p. p. 20. IV. 29 peto, tïvi Qtii). petitum , ere p. 195. — p. 242. 4) 30 trans. 31 mare, is, n. 32 transmigrare. 33 efftcë- re. 2n.forma, f. 35 triangulum, n. 36 «'«/er; 37 volare. 38 elïgo , ïêgi , lefium , ëre. 39 et quidem, isque. 40 aetas, atis,f. 41 ufus, us, m. 42 antecello, lui, ere §. 132. 2) 43 claudere. 44 agmen, mmis, n. 45 aetate praeftare. 46 medium agmen. 47 junior. 48 minus periti. 49 collum repouere. 50 ito> g?/»!. «. 51 praevolare. 52 revolare. 53 «/ ipfe quoque. '54 «•«/". §■ 74. II quod falutare mihi efl, noffe. p. 98. Not. — praeter. 13 effe. 14 mor.öfus. 15 ars, artis f. 16 tractandum effe p 249. 17 malus, fcekfttis, improb.us. 18 difpkces, ui, c"}- tum,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 185 turn, ere. 19 efe. 20 laudare. 21 crefco, crevi, ereturn , eere. 22 diu. 23 una hora p. 202. IV.) 24 exflirpari. 25 haeredtias, fatis, f. 26 rellnqucre. 27 a, ab. 28 intens, euntis p. 99. 29 aetas , tatis , f. 30 ad virtufèm reële inflituere. 31 ntaneo, man ft, fum, ere, alicui. p. 186". ■ 32 perpetuum patrimonium. 33 neque. 34 procella, f. 35 fortunq, f. 36 auferre; cufero, abftuti, ablat urn, ferre. Nro. i8ö. Gemengde (tellingen. In Holland hebben I omtrent 2 30,000 huishoudens de kost van de visfehery 3. De Afrikaanen 4 bedienen zich in plaats 5 van inkt 6 van het zwarte 7 bloed 8 van den Blakvisch 9. In Egypten zyn 1 o er Schaapen 11, die zeetel* 12 zyn, dat haare Iharten 13 op kleine wagentjes 14 gelego rrroeten worden 15. De Cederboom 16 is niet alleen daarom merkwaardig 17 om dat hy hoog 18 en lang 19 is, maar voornaamlyk daaróm, om dat zyn hout niet wormftekig 10 word, zo als ook dat, het welk met Ceder-oly beftreken is 21. In 't Land Senegal is het zo heet22, dat men in bet bloote 23 zand 24 eiëren kan kooken 26; Daarom heeft de Voorzienigheid 27 den Inwooneren 28 een (ferke huid 29 aan de voeten gegeven , zo dik als een vinger, anders 30 zouden zy naauwlyks in het brandende zand gaan kunnen 31. 1 Vitam fuflentare , ali. 2 ad. 3 pifces, ium, m. 4 Afer, fri. 5 pro. 6 atramentum, n. 7 at er. 8 cruor, is, m. 9 fepia, f. lolTgo , gthis, f. ia efe. 11 ovis, is, f. 12 pingttis. 13 cauda, f. 14 plofle/lum, n. 15 impönendum efe p. 239. 16 cedrus, i, l'. 17 raemorabilis, notandus. 18 celfus. 19 proeërus, 20 caricm non fenitre , carie non infeftari. 21 cedri oleo perungo , ttnxi, unUturn, gére. 22 aefiiiöfus. 23 folus. 24 arena. f'. 25 evum. n. 26 coquo , coxi , coctum , ere. 27 provtdana^urae cura. 28 Negrorum pedes. 29 crafori munttum efjé callo. 30 aïïoquin. 31 incedere poffe, arena Ma ursnte. Nro. 1S7. Opgaven. In welk Land 1 zyn eens 2 de Honden Soldaaten geweest 3? In Amerika, daar hebben de Spanjaarden hunne 4 Honden mede in den flag genomen 4. In welke klaaghuizen 6 gaat het het vroiykst toe 7? By de Negers in Senegal, die dansfen 8 meJlignaaaJ urje dngea ea drie nagten agter een 9, als iemand begraven word M 5 IQ,  %Z6 Voorbeelden voor verfcheidene Regels, 10 In welk huis zyn de meeste n luiden die gereisd hebben 18 hv e°n 13? In het pragtig 14 Invalide-huis 15 voorde matrozen "16 teGreenwich 17; wantdaarzyn er eene menigte 18, die meer dan eens 19 de reize rondom de wereld gedaan hebben 20. M 1 Ublnam? 2 olim. 3 mittum loco milttare. 4 ingens. 5 in aciem indncöre. 6 domus lugubris. 7 fummam feftmtatem obtlnëre, cekbrare. 8 fait are. continuus. 10 poft defuncti alicujus fepulfuram. 11 plurlmus. 12 peregrinatus. 13 congregari. 14 magnificus, fpecio'fus. 15 domus militum invalidorum. 16 nauta°, nauitais. 17 Greenwichia. 18 complüres. 19 faepius.jo tofum terrarum orbem peregrinatïombus permeare> permcttri. Nro. 188. Welke zyn de teekens 1, waar uit 2 men in onze Gewesten 3 het aanltaande 4 weder 5 met waarfchynlykheid 6 voor af weten kan 7? O Uit den Barometer 8: wanneer de kwik 9 eenige dagen'agter een 10 ryst 11. dan is 12 het mooi 13 weder; maar valt 14 zy, dan is het droevig weder 15; is 16 zy onbeftendig 17 dan is er ook veranderlyk 18 weder op til 19- V Uit de Lucktverfchjnzelen 20: Ais de wind de Zon volgt 21, d 1. als 's morgens 22 de Oostewind 23 waait 24 , middags 25 de Zuidewind 26 enz. dan blvft de lucht eenige dagen 27 helder 2b \ Een avondrood 29 verkondigt voorden volgenden dag goed weder 30; maar een morgenrood 31 "echt 32 weder; als defterren 33 droevig fchynen 34. &» word 35 het droevig 36 weder ; maar 37 fchynen zy in den winter levendig 38, dan volgt 39 er vorst 40; een hal Ji om 42 Zon en Maan, alsook 43 een Byzon 44 en een Bymaan 45 verkondigt 46 regen of wind, zwoele 47 lucht brengt 48 donderbuien 495 als over dag 50 de wolken om de Zon famentrekken, dan word het onftuim.g. Als er 's avonds 51 veele kleine zwarte wolkjes aan den Hemel zyn 5a, dan verwagt men regen ; maar goed weder, als zy wit 53 «the der zyn. Wolken, in gedaante van fneeuwbergen 54 verkondigen 55 klaar weder, zwarte, loodkleurige 56 en laage regen , en vuurroode 57 zyn een voorteeken van wind enz.^ ^ ^ 1 Judicium, n. 2 ex quibus. §. 17- %regio, önis, fi \ imminent. 5 tempeftas, fatis, f. 6 vcrofimiMer. 7praenojcere. 8Baromëtrum. n. 9 argentum vivum. \o per aliquot dies. 11 aficendo, di,fum, "ere, p. 242. H.) 12 inflare. 13 fierenus. 14 defcendere. 15 turbïdus. 16 d. ï. als het enz. 17 altitiTdineranare  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i8f 18 variant, \9im1ninere. 20 mefêoron, i, »» 21 fcqui. 22 matte. 23 vewtts orientalls. 24 fpirare. 25 meridie. 26 meridionalis. 27 ƒ>«■ a/ifWff/ 28 fierenum efe. 29 coelum vefipëri purpttrafcens. 30 fiequentis dïei plactdam temperiem praenunciare. 31 aurora, f. 32 turbïdus. 33 fiella,f. 34 triP *»icare. 35 imminer.e. 36 nebuiöfus. 37 fin autem. 38 clare micare. 39aderit. 40 gein, u, n. 41 corona. 42 «>c«. 43 44P«/W/o?«, *, n. 45 parafieTene, f. 46 port ent are. 47 48 «#èr- rê. 49 fulgur et tomtru. 50 interdiu, 51 52 53 54 fcww nivofus. 55 p'raenuntiare. 56" caeruleus. 57 «g« 19 labi: 20 Ygttur. 21 de induftria. 22 madefterl p. 242. II) 23 nequirey 24 exfurgére. 25 adëoque. 26 e»«» fuccumbere p. 244. 4) 27 aqua fuffocatum interire. Nro. 200. Spiegels 1 f Brillen 2 enz. De fpiegels worden met eene gladde 3 oppervlakte 4 , welke de- lichtdraalen 5 te rug kaatst 6, gemaakt 7, op dat de menfehen zich zeiven zien 8. Door hulp der brillen kan hy, die een (lomp gezigt 10 heeft , duldlyker 11 zien 12- Door de verrekykers 13 kan men ver gelegen 14 zaken ,j en. door de vergrootglazen 15 naby zynde dingen 16, die zo klein zyn, dat zy het oog ontgaan 17, bekennen 18. Wanneer de draaien 19 der Zon naauw te faam gedrongen wo/den 20, zo branden 21 zy als 22 vuur. Dit gefchied 23 door toedoen van het Brandfpiegel 24 en Brandglas 25 , wanneer de draalen in een enger ruimte 27 die het brandpunt 28 genoemd word, verëeuigd worden 29. Wat 30 in het brandpunt gehouden 31 - word, vat 32 vuur. In oude tyden 33 heeft Archimedes in de ftad Syrakuzen 34 Brandfpiegels gemaakt, waarmede hy de Romeinfche fchepen 35 in de Haven 36 heeft In brand gedoken. In nieuwer tyden 37 heeft Tfchirnhaufen 38 de grootde Brandfpiegels gemaakt 39, welker vuur 40 de hitte 41 van een glasoven overtreft 43 , en metaalen tot glas 44 en asfche 45 verbrand 46. _ t Specttlum , n. 2 confpicillum, n. 3 laevtgatus. 4 fuperficies, "ei, 'f. 5 radius, i, m. 6 rejicio, Jeci, jeólum , «re. 7 paN ra-  194 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. rare. 8 intueor, tuttus fum, eri. g ope. p. 10 vifus hebes, be-> tis. ii acrius. 12 cerno, nere, 13 telefcopium , n. 14 remotïova, rum. pl. van remotus. 15 microfcopium, n. 16 propinquïora. 17 propter tenuifatem fub afpeclum oculorum non cadere. 18 cognofci- 19 radius, ii, m. 20 in anguftum cogi. 21 uro, nfi, ufium, rëre. 22 inflar. p. 154. 1) 23 effici. 24 fpeculum nftorium. 25 vitrum caufticum, ujiorium. 26 arêtus. 27 fpatium. n. 28 focus, i, m. fedes ardoris. 29 colïigi. 30 quicunque. 31 edmoi'ëre p. 1S4. 32 concipëre. 33 e/»». 34 Syracufae. pl. 35 naves Romaiiörum. 36 portas, us, m. ■ * comburere. 37 tempora recentta, recentiora. 38 Tfchirnkufius. 39 conficere. 40 srdor, "oris, m. 41 aeflus, us, m. qifornax vitraria. 4-3fupe*■/»/•. 194. VIII) . viclumjibi quaerere. 21 pent- tus in fiahte fiubditörum tuenda occupari. 22 quae quidem donaria. 23 tribuendum efe p. 237. i) II) 24 triblitum , n, 25 haec ongo fuit. 26 pot eft as, f. 27 W (/«;. w^o). 28 obedientia,f. 29fiubmijjio, 'onis, fi 30 creoére je tutêlae alicujus. Nro. 211. De Hond en de Wolf. Hoe 1 zoet 2 de vrybek! 3 is, zal de volgende 4 Fabel leeren 5. Eenen zeer vetten 6 Hond ontmoette 7 by geval 8 een uitgemergelde 9 Wolf. Zy groetten elkartdercn 10, en de Wolf zeide: Hoe 11 komt het toch bid ik u, dat gy er zo wel uitziet 12, of waar mede 13 hebt gy u een zo dik lyf bezorgd 14. Ik ben toch veel 15 (lerker dan gy, en moet fchier van honger vergaan 16. De Hond antwoordde: Gy kunt het even zo goed hebben 17, als gy maar den Heeren gelyken 'dienst 18 in flaat zyt te bewyzen 19. Welken? 20 dat gy de deur bewaakt 21 en het huis Vnagts 21 voor dieven bewaart 22. Ja, ja ik ben gereed 22; Thans 23 moet ik regen en vorst uitftaan 24, en in de bosfchen een hard 25 leven leiden 26. Hoe veel 27 gemaklyker is het, onder 28 dak 29 televen, en van ryklykcr kost verzadigd te worden 30. Nu 3 1 kom 32 dan met my. Terwyl zy voortgaan , ziet de Wolf den hals 33 van den Hond van de keten 34 gefchaafd 35. Van waar-36 dit, myn Vriend? liet heeft niets te beduiden 37. Ei zeg het my toch 38. Men houd 39 my voor bytend 40 en bind 41 my over dag 42 vast, op dat ik by dag 43 rust hebbe 44 en by nagt 45 , waakzaam zy 46. Tegen den avond 47 word ik losgemaakt 48, en dan 49 loop 50'ik naar welgevallen 51 rorrd 52. Men brengt 53 my 'van zelf brood, de Meester geeft my beenen 54 van 55 zyne tafel. Het huisgezin 56 werpt 57 my brokken 58 toe, en zo 59 word ik, zonder te werken 60 verzadigd 61. Nu verder 62, hebt gy ook vryheïd 63 om heen te gaan 64 als gy lust hebt? Niet zo zeer 65. Zo behoud 6"6 dan (goede) Hond uw geluk 67, dat gy my zo prysc 68 voor u. Ik zou geen Koning willen zyn 69, als ik de vryhtid misfen moest 70,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. STGf i Qjtam I 2 dulcis. 3 libertas, tatis, f. 4 hic. 5 oftendere. 6 feipaflus. 7 occurrére. 8 forte. 9 'motie confecïus. 10 fe inneem fia'utare. 11 unde quaefo. 12 uitere. 13 quo cibo. 14 ttft guem fiéri. 15 longe. 16 fame perire. 17 eadem ei efl forfuna. 18 par officium, n. 19 praeftare. 20 quod? 21 cuftödem efe liniinis, Urnen, mïnis, n. 21 noSu. 22 a furibus tueri. 11 ego fum paralus. 23 nunc. 24 «>«■ 5? f'f#r« 25 <7//>er. 26 ^pgfn?. 27 quanto! 28 /"«£. 29 teüum, n. 30 largo fatiari cibo. 31 32 proeëdere. 33 , «. 34M/£?b0, ƒ. 35 ro, trïvi, tri turn, ëre. 36 unde? 37 ««'/«'/ #. 38 quaefo. 39 y/Vêr;. 40 «w, erft, e. 41 alïigarc. 42 interdiu. 43 /»f«. 44 quiefco, quiëvi, étum , ére. 45 hmc venërit. 46 vigilare. 47 crepuficulo. 4.8 /è/m-s. 49 ftw»V. 5° ^<*«- 51 «/•/«>• Êfc. 29 nutnri. 30 multum amare. 31 //?«. 32 verfiarl. 33 detrah» , traxi; tractum, hert. Nro. 217. Vervolg. r B. Ts u nooit in den zin gekomen 1, om over de groote nuttigheid der winterkou te peinzen 2 ? A. Ja 3, de kou beneemt 4 de zenuwen des Ügcbaams de flapheid, èn verfterkt ze 5 , en zuivert 6 de lucht vau pest 7 en ongezondheid 8. B. Dat is waar 9; Doch er zyn 10 veel meer uitmuntendheden u , die men aan de koude in den Winter te danken heeft 12. B. V. Door de koude worden onze velden 13 vrugtbaar gemaakt 14 en verfrischt 15, als aan dezelven door de zonnehitte 19, en de menigte der gedragene vrugten 17 als 't ware haare teelingskragt benomen is 18. De koude bewaart het vleesch langer voor bederf 19, en deswegens 20 word gezouten vleesch 21 in den Winter gemaklyker dan in den Zomer gerookt 22. Papier 23 dat in den Winter gemaakt word 24 krygt een witter kleur van de, koude 25, gejwasfehen'linnen 26, welk, van de koude bevrozen is 27, word 'daar door witter 28. 1 In nientem venire. 2 cogitare, quanta fit utilttas. 3 etiam. 4 nervos corpirum adjiringere, inxi, fftum, gere. 5 roborare. 6 detraho, axi, acJum, ere. 7 pèfiilentia, fi. 8 infialubntas, tatis, fi. 9 vera loqui. 10 efe. 11 commoda multo plura. 12 deheri. 13 ager, gri, m. 14 fioecundari. 15 recreari. 16 caloi es aeftivi. 17 firu&uum ubertas. 18 quafi efoetunï efe. 19 arcere diutius putredïnem a carnibus. 20 ideoque. 21 fialfiamenta , n. 22 fiacilius durari. 23 charta, f. 24 parari. 25 majorem candörem contrahere afitgore. 26 lintëa lota ; lavo , lari, lot urn fi. layatum , lautum, ~are. 27 gclu cencreficere. 28 eo candidius fieri. Nro. 218. Vervolg. Eene hevige koude 1 heeft 2 toch ook haare ongemakken. Dikwils komen 3 menfehen-en beesten door koude om , dikwi's verliyven 4 de uiterfte deelen der ledematen 5, als de vingers 6* en teenen aan handen en voeten van koude ,• en worden zo doorbeten 7, dat zy of haar gevoel 8 of gebruik 9 geheel vetiiezai 10,  T«6 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. io, ja zy moeten dikwils afgezet u worden, op dat 12 de gezonde 13 deelen niet aangefteken 14 worden. 1 Frigöris vehementia. 2 incommoda fiua habere. 3 perire. 4 rigere. 5 extrema membra. 6 digttus. 7 urere. 8 fienfius, us, m. 10 plane persere. 11 amputare. 12 ne. 13 fincerus, 14 contagione trahi. Nro. 2 ip. Vervolg. , Merk dan op 1: Daar is niets in de natuur 2 nuttig, dat niet fomtyds 3 door toeval 4 of misbruik 5 of onagtzaamheid 6 fchadelyk 7 worden 8 kan. Egter 9 heeft ons God veele hulpmiddelen 10 tegen 11 groote koude 12 gegeven. De Schaapen leveren 13 ons wol; veele wilde dieren 14 worden van hunne vellen 15 beroofd 16, waar mede, 17 wy het ligchaam bekleden 18, wy houden 19 ons in huis, als 20 ons geen bezigheden 21 noodzaken 22 uit te gaan 23, zo clat wy ons het grootfle deel 24 vaa den dag ligt tegen de lucht befchutten 25 kunnen. Men heeft de venfters uitgevonden 26, om den wind buiten te houden 27 zonder daar door 28 het daglicht den ingang te fluiten 29. Wy hebben 30 hout, flroo 31 en andere dergelyke zaken 32 , door welker brand 33 wy de koude uit de kamers 34 verdryven 35 kunnen. Wagt u dan , myn lieve Balbus, dat gy niet 36 wegens37 dit gering 38 nadeel 39, dat daarby niet menigvuldig is 40 en ligt vermyd 41 kan worden, vergeet 42, hoe veel goeds de koude in zich heeft 43 en dus 44 zo als dikwils gebeurt 45 de grootfle 46 weldaad Gods niet met genoegzaam 47 dankbaar 48 hart beoordeelt 49. A. Eene voortreflyke vermaning 50! 1 Scihcet. 2 in rerum natura. 3 quandoque. 4 cafus, us, m. p. 203. II.) 5 abufus, us, m. 6 negligentia ,f. 7 damno- fus. 8 fieri. 9 attamen. 10 remedium, n, 11 ad. 12 frigoris magni tudo. 13 praebere lanam. 14 beftia, f. ispellis, is , fi. ïódiripio, ripui , reptum, ere, ontrukken, onttrekken. 17 §. 17. . 18 vefiio ,~vi, ttUm, ire. 19 aedibus fie continere p. 207. XI). 20 nifip. 278. 1) 21 negotium, 11. 22 cogere. 23prodire. 24 maxima pars. 25 fe defiendere a firigido a'ère. 26 invenire quae. 27 arceo, ui, cttum, "ere. p. 238. III.) —>- 2S nee tarnen ideo. 29 diern exciiidere. ^ofiuppeto, ivi, itum, ere. 31 firamentum , n. 32 aliaque id genus materia. 33 incendere. §. 136.4.) 34 cubiculum, n. 35 depello, puli, pulfium, "ere. 36 ne. 37 propter. 38 exiguus. 36 damnum, n. 40 nee multum effe. 41 evitare. 42 oblivifci. 43 multum boni in frigóre inefl. 44 adeoque.  Voorbeelden voor verfcheidene Regeli. 207 oque. 45 utfaepefit. 46 fiummusp.43-5) 47 fdttf, tfgratus animus. 49 interpretüri. 50 recle monere. Nro. 220. . Vervolg. Hoe ! als 1 wy zeggen wilden , dat de fneeuw liet menschdora deswegens fcbadelyk 2 zy, dewyi nu en dan 3 menfehen van de fneeuw overdekt 4 worden , dewyl in Helvetien 5 geheele 6 dorpen van opgehoopten 8 of van den wind famengejaagden 9 of door eigene zwaarte 10 van eenen bygelegen 11 berg naar beneden rollenden 12 fneeuw bedekt worden, en te grond gaan 14; zullen wy niet de onbillyklte 16 regters 17 zyn? want ieder een 18 onder de Landlieden weet, dat het voor boomen en veldvrugten eene even nuttige zaak is 19, dat de fneeuw lang liggenblyfe 20, de oorzaak is niet alleen, dewyl hy de groeizaame kragt der aarde 21 die door de uitwaasfeming vervliegt 22, befluit 23 en te rug houd 44, maar dat hy ook eene langzaame en daar by nog eene zuivere en zeer Iigte vogtigheid verfchaft 24 ; dewyl de fneeuw als 't ware< de fchuitn 25 der wateren 26 des Hemels is. Boven dien is de natuur van den fneeuw faipeteragtig 27 en door de fynlle 28 en allengs ontbonden 29 deeltjes van den falpetet word de vrugtbaarheid 30 der aarde ongemeen vermeerderd 31. 1 Qtiid? fi. 2 inuulis. 3 interdum. 4 niv.e obrui, 5 Helvetia. 6 torus. p. 38. b) 7 pagus, i, m. 8 cumulatus. 9 glomeratus. 10 pondus , der is, n. 11 imminens. 12 proruo, ui, uturn, ere. 13 opprtmi p. 242. 4. inteiire. 15 nonne. 16 iniquififniws. 17 rerum arbiter, tri. 18 neminem fiugit. 19 vota arborum firu* gumque. communia-efifie. 20 nives diunnas fiedTre. 21 anima terra?. 22 eraneficere p. 241. d) 23 inclüdere. 24 compi tmere. 24 liqüorem fienfim praebere purum praeterea leviflimumque. 25 f[>uma. 26 aquae 'coelefies. 27 nitröfius. 28 tennis. 29.fienfim fiolutus. 30 fiertïïitas, tatis, fi. 31 mirum in modum augeri. Nro. 221. Vervolg. A. Ik verblyde my zeer 1 dat ik nu hier in een beter inzien 2 dan te vooren 3 bekomen heb. Maar zeg my toch, of 4 het waar is, dat men den fneeuw en het ys in fomroige landen bewaart 6 ,- op dat men inden Zomer 7 den drank verkoelen 8 mogt. B. Dit is slszins 9 waar. In Siciiiën is het ys in de Zomermaanden 10 zo dierbaar 11 , dat de Bedelaars 12 een aalmoes vragen 13 op dat zy ys koopen 14 kunnen. Egter bedienen zich de Siciliaaneu niet alleen 15 van fneeuw en ys, om hunnen dra; - te koe-  '20S Voorbeelden voor verfcheidene Regeis4: koelen , maar zy eeten ook het ys alleen 16, wanneer zy zich door de ongemeene zonnehitte 17 afgemat voelen 18. Anders gaat 19 het in ónze gewesten. Wanneer iemand 20 van de hitte in den Zomer 21 of van de beweging 22 zeer verhit was 23 en terftond 24 koud water drinken 25 zoude, zo zoude het, alfchoon hy aanvanglyk 26 verkwikt 27 fcheen te worden, egter ten hooglten te vrezen zyn 28, dat hy fchielyk daar op 29 van de hevigfte 30 ziekte zou overvallen worden 31. By 32 ons is een geheel tegengefteld gebruik 33 van den fneeuw; want zo als in Sicilien en Italien de fneeuw met voordeel gebruikt word , om de menfehen, als zy van al te groote hitte afgemat zyn 34, weder te verkwikken 35 , zo word hy by ons nuttig gebruikt 36 , om menfehen, die van koude verltyfd 37 en byna om 't leven zyn 38, weder te doen ontdoijen 39. i Fehementer Mctari. 2 melius intelligere aliquid. 3 antea. 4 an. 5 quidam. 6 fervare. 7 acftivo' tempore. 8 pottm refrigera* re. 9 utique. 10 menfis aejltvus. 11 adeo carum ejfe. 12 hom» mendicus. 13 ftipem pofcere. 14 enter e. 15 merus. 16 neque vero tantum. 17 nimius folis aeftus. 18 lariguere fenttre. 19 fecus efe. ao fi quis. 21 calor aejhvus. 22 motus corforls, i^aefiuare. 24 fiatim. 25 gelidam blbere. 26 initio. 27 relevare. 28 fum* mum periculum efe. 29 ne pauk poft. 30 gravis. 31 atfli&ari* 32 apud. 33 ufus bontrarius. 34 nimio aeftu folutum efe. 35 recreare. 36 uttltter adhibëre. 37 frigore foTutum efe. p. 242. 4) 48 tantum non abfumtum efe p. 241. a) 39 refocillare. Nro. 222. Befluit. B. Zonderling! 1 Egter doorzie ik niet 2, hoe het mooglyk is, dat 3 koude met koude verdreven 4 kan worden. A. Indien iemand een mensch, die door de koude in den Winter gehe-;l verltyfd 5 en zonder eenige beweging 6, en reeds eenen dooden gelyk 11 was, terftond by het vuur of by een kagchel hragt 8 , dan zou de dood 9 zekerlyk volgen 10. Want eene zo fchiely6e afwisfeling 11 der fterkfte 12 koude en hevige 13 hitte kan de natuur des ligchaams niet verdragen 14; als hem de gewoonte niet verhard 15 heeft; maar 16 wanneer iemand zulken mensch 17 in zynen gevaarlyken toeftand te hulp wil komen 18, dan moet hy eerst 19 het gantfche ligchaam in den fneeuw bcgraaven 20, daar op na 20 eenige 21 uuren hem er uittrekken 22, met doeken omwinden 33 en in een laauw warm vertrek 24 brengen 25, en zo 26 koesteren 27 dat het ligchaam allengs 28 en trapswyze 29 zyne vorige warmte weder krygt 30. B. Nu zie ik 31, dat  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 209 dat het mooglyk is, het geen my voorheenen onbegrypelyk was, 32. A. Daarom moet men zich wagten 33, dat wy om van dingen, waarvan wy of geheel geene, of flegw geringe kennis 34 hebben, met een zekere fchuinze overhaasting 35 en onbezonnenheid te oordeelen, ons niet verleiden laaten 35. 13. Eene wyze vermaning 36! j v 1 Mira narrare, i neque vero ego video. 3 quomodo fieri posfit ut. 4 expelïére. 5 plane torpens p. 242. a) 6 rigïdus. 7 fimlis. 8 admovêre p. 180. 9 eert'a mors. 10 fe qui. 11 rèpenüna viciffnudo. 12 fiummus. 13 ingens. 14 ferre. 15 durare. 16 verum. 17 homo ejusmodi. 18 fiuccurfere perieulo alicujus, 19 primum. 20 nive obruere. 20 poft. 21 aliquot. 22 inde protrahere p. 252. 4) 23 pannis velare. 24 tcpulum èubtculum. 25 inferre. 26 adeoque. 17 curare. 28 fenfim. 29 pedetentim. 30 calor corpori rcdit. 31 intelligere. 32 neficio quomodo fieri poffit. 33 ctfvcndum efe. 34 triMfo 00* Ifer/» cxigua notitia mihi hujus rei efi. 35 aravas impëtus. 35 temeritate duci ad judicandum. 3Ó /i» pienter monere. Nro. 223. Grootmoedigheid 1 tegen eenen vyand. Als de Koning Pyrrhus 2 het Roraeinfche volk van zelfs beoorloogde 3, zo kwam een overlooper 4 van 5 hem in het léger 6 van Fabrijdus, en beloofde 7 hem, hy wilde, als hy hem eene belooning beloofde 8 , heimlyk 9 in het leger van Pyrrhus te rug keeren 10, en hem vergeven n. Deezen liet 12 Fabricius tot Pyrrhüs te rug brengen 13, endeezezyne handeling 14 werd van den Senaat geprezen 15. ï Ammi magnitüdo. 2 p. 24.7.' 1). 3 helium ultro alicui inferre; p. 180. infiero, intuli, illatum, inferre. 4 perfuga, ae. 5 a, ab. 6 caftra, orurn, p. 20. III.) 7 polliceor, cïtus fum, c'eri. p. 242. 4) 8 praemium alicui proponere p, 221. 4) 9 clam. 10 redire p. 104. 2) 11 veneno aliquem necare. Ji curare, p. 245. b), jubere. 13 reduco, duxi, duclum, eere. 14 fiactum, n. 15 laudare. Nro. 224. Van den Honigzuiger 1 (Kolibriet) Thans 2 heb ik in onzen tuin 3 eenen Vogel gezien, die zeker de kleinfte 4 onder alle vogels is. Wat 5 is het er voor een 6 ? Myn Vader noemde hem Tninkoningje 7 en hy is veel 8 kleiO ner>  2io Voorbeelden voor verfcheidene Regels. ner, dan uw Kanarievogeltje 9. Gy noemdet hem met regt 10 den kleinften vogel; maar hy is alleen 11 de kleinfte onder 12 de vogelen in Europa 13. Gy zult my naauwlyks 14 overtuigen is° dat er een ander kleiner vogeltje is. Gy zult my egter 16 eelooven 17, daar ik zelf 18 een kleiner 19 vogeltje gezien heb. Gy fprcekt de waarheid 20 niet; want zo even 21 hebt gy gezegd , dat er in Europa geen kleiner vogeltje was 22, dan 23 het Tuinkoningje is, en een ander wereldeel24 hebt gy nooit gezien. O 25 wonderlyk 26 mensch! alhoewel 26 ik geen van de andere 28 werelddeelen gezien heb, zo heb ik egter vogels kunnen zien, die zich in die gewesten ophouden 29. Gy 30 hebt zeil 31 veele Aapen gezien, die in Afiè'n en Afrika woonen, en 32 gy zyt nooit in Afiè'n en Afrika geweest. Even zo 33 heb ik de kleinrtc onder alle vogeltjes gezien. 1 Mellijüga , f. 2 nunc. 3 hortin , i. nu 4 mintmds. p. 42. 4) 5 quinam. 6 ille. 7 trodulus, i, m. 8 multo. 9 paf et■, (iris) canarius. 10 rede. 11 tantum, 12 inter. 13 Europdeus. 14 vix. 15 perfuadco, fuaft, fum, ëre. 16 at "amen. 17 credo , dtdi, di turn , dere. 18 qui ipfe. 19 minor, us. p. 42. 4) 20 vera narrare. 21 vix. 22 dart. 23 quae minor ft quam. 2±alta terrae pars. 25 0! p. 198. §• 5) j=6 lepfdus. 27 licet p. 227. 6. 28 nullus e reftquis &c. 29 haiïltare in regiöne aliqua. 30 i.u 31 jam. 32 neque tarnen p. 278. 2) fic ego. Nro. 225. Befluit. Hebt 1 gy hem levendig 2 gezien? Neen 3, maar hy leeft in Amerika en word Honigzuiger of Colibriet 4 genoemd. Hy is naauwlyks grooter 5, dan een Meikever 6 , en met de lchoomte kleuren verfierd 7. Maar het wyfje is niet zo 8 fchoon, als het mannetje 9. Zyn bekje 10 is zeer 11 lang 12 en dun 13, met deezen 14 zuigt 15 hy den honig uit de bloemen 16, waar van hy leeft 17 , en van daar 18 heeft men hem den naam Honigzuiger gegeven 19. Hy legt eiëren 21 die zo groot zyn als een erwt 22. Gy verhaalt wondere zaaken 23. Maar zy zyn toch 24 waar, en gy zult u nog meer verwonderen 2<; , wanneer 26 gy hooren zult, dat de Honigzuiger dikwils 27 van een Spui 28 gedood 29 word, terwyl 30 hy den honig uit de bloemen zuigt. Het fchynt 31 dat gy met my 32 boert 33. Volflrekt niet 24, maar deeze Spin is zo groot 35, als de \ogel zeil. ik zou zeer 36 geern zulk eenen 37 Honigzuiger zien. Als gy de gefchiedenis der Vogelen in de fchool leeren 38 zult, zo zal u de Leermeester er een 39 toonen 40. 1 An?  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 211 1 An? p. 228. 10.) a vivus. 3 minTme. 4 colibri. $ major p. 42. 4) 6 fcarabaeus mafalts. 7 pulcherfïmis colonbus oma* Turn efe. p. 44. 3). p. 202. 3) 8 tam. 9 mafculus. 1 .10 ro- fflrum j i, m n adnwdum. 12 longus. 13 tennis §. 10. b~) 14 quo p. 210. 1). i$fiugo,fuxi, tlum, gere. 16 flos, fioris, m. 17 vivere p. 217. XVIII.) 18 19 nomen alicui dare. 20 pdrio, pepert', partum, rere. 21 ovum, n. 22 magnitudine pi* fum aequare, in grootte een Erwt gelyk zyn. 23 ?/v/;v? (jniras res) narrare §. 6. 24 atiamen. 25 7»«^«s mirari. 26 cum pi 228. 8) 27 /tfc/>e ƒ>. T09 V) 28 afanea, f. 29 necare, 30 dum. 31 videor, vtfus fum, deri. 32 jocari. 32 mecuni p, 120. 1) 34 mintme. 35 tantus. 36 valde cupere, cupio, pivi, pttum, ere. 37 A?//s. 38 ////co , dicftci, eere. 39 aliquis. p. 46. 6) — 40 monftrare. . iWfl. 226. Van de oude 1 Duitfchers 2. Valentyn , Harmen, Jofef. V. Gy komt my zeer 3 gewenscht 4 myn lieve Harmen 5. H. Waarom 6? V. Jofef heeft my ongelooflyke 7 dingen van ons Vaderland 8 en van de oude Inwooners 10 van Duitschland, onze voorvaderen 11 verhaald 12. J. Ik heb niets gezegd, buiten het geen 13 ik in ons hillorisch 14 onderwys 15 gehoord had. V. Hy zeide 16, ons Vaderland, dat nu in zeer fchoone 17 tuinen, wynbergen 18 en akkers overvloed heeft 19, zy eertyds 20 möerasfig 21 en boschagtig 22 geweest. H. Dat is waar, en de oude Duitfchers plantten 23 geen ander dan 14 wild 15 en zuur 16 Ooft 17. V. Maar van waar 18 hebben wy dan Appel- 19 Peeren- 20 en Pruimboomen 21, die ons zulk lekker 22 Ooft geven 23 , gekregen 24? H. Alle deeze boomen zyn uit zeer wat-me 25 gewesten 26 tot ons gebragt 27, te weten 28 uit Perilé'n en uit klein 29 Afiè'n na Griekenland 30 en Italien en van. daar 31 na Galliè'n, van waar 32 zy na Duitschland gekomen zyn 33. Zo 34 heeft omtrent 35 vyftig jaaren voor 36 Christus Lu* cullus, een Romein, het eerst 37 de Kersfen 38 uit Pontus 39 na Italiè'n gebragt, en Italien is nogthans veel 40 warmer dan Duitschland , zo is in Galliën eerst 41 500 42 jaaren voor Christus de eerfte wyuftok 43 geplant. J. Zo heeft de PerOk 44 haaren oorfprong 45 uit Perfiè'n en de Abrikoos 47 uit Epirus. II. Maar wat heeft hy u van de oude inwooners van Duitschland verhaald? V. Hy zeide, dat zy in holen 48 en hutten 49 gewoond hebben =;o, welke met takken 51 van 52 boomen bedekt waren O a 53»  212 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 53 , dat zy bykans 54 niets deeden 55, dan 56 zich met de Jagt bezjg te houden 57 en dat niet de Mannen maar de Vrouwen het Land bebouwd hebben 58. H. Ook 60 dat 61 is waar. En ik 62 wil u van hun op een' anderen tyd 63 meer 64 vertellen, waar over gy u verwonderen zult 65. 1 Vetus, terts. p. 2 Germanus, i, m. 3 per quam. 4 exoptatus. 5 Hermannus. p. 200. 6 quare ? quam ob caujjam ? 7 incrediSills. §. 6. 8 patrio, f. 9 narrare. 10 incola, ae, m. 11 major es, rum.pl. 12 narrare. 13 nifi quod. 14 hifiorieus. 15 ledio, "nis, fi. p. 18. A. 1) p. 202. IV.) 16 §. 133. 4) 17 pulcher. p. 44. 3. §. 10. Z>) 18 viaea, fi. 19 abundare p, 212. III.) 20 olim.- 21 palud'fius. 22 filvöfius. 23 /iro, /w', fatum, ëre. 24 »»//«s »//?. 25 agrefiis. 26 acerbus. 27 /w/». 138. Not. 63 tempus, poris, 11. p. 20. III.) ƒ>. 20Ö. XIII.) 64 plura. 65 mirari aliquid. Nro. 227. Proces-ziekte 1. Twee perzoonen 2, welke met elkander 3 reisden 4 en eenen Ezel 5, die in eene eenzaame plaats 6 omdwaalde 7, zagen 8, liepen 9 vrolyk 10 toe , en elk 11 eigende 12 zich denzelven toe, om dat ieder hem het eerst 13 beweerde gezien te hebben 14. Terwyl 15 zy (treden 16 en keeven 17, vlugt 18 de Ezel en onttrekt 19 zich aan hunne oogen 20. 1 Studium lltigandi. 2 duo. 3 una. 4 iter facere; iter (weleer itëne ) neris, n. 5 ajtnus, i, m. 6 fili/udo, dinis, f. p. 17. 1) • 7 oberrare, p. 241. aj) 8 conjpicari. 9 aceurro, curri , curfium , rere. 10 laetus. —— 11 uterque, utraque , utrum-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 213 ptrumque. p. 38. b) 12 vindfcare. 13 prior. 14 confpicio , fpexi, fipcctum, eere. 15 dum, 16 contendo, di, fum, dere. 17 rixari. 18 aufugere. 19 fubducere, 20 oculus, i, m. Nro. 228. Het Vogelvangen 1. De Vogelaar 2 rigr 3 een vinkentouw 4 op, en fpant 5 om het zelve het net aan ftaaken (dat aan ftaaken 7 hangt 8) uit, flrooit 0 het aas 10 daar op. Hier op verbergt 11 hy zich in een hoek J2 en lokt 13 de overtrekkende 14 vogels met het lokfluitje 15 of het gezang 16 der Lokvogels 17 welke gedeeltelyk 18 in het touw 19 loopen 20, gedeeltelyk ia kouwen 21 opgefloten 22 zyn; en wanneer 23 er vogels op het lok-aas gevallen zyn 24, haalt hy het net toe 25. Of hy fteekt 26 lymrietjes 27 op een ftaak 28; als de vogels zich daar op zetten 29 dan-maken zy zich vast met de vederen 30 dat zy niet wegvliegen 31 kunnen of in vallen 33.. Op veele vogels laat men ftootvogels 34 als Valken, vliegen 35 dat zy dezelve vangen 36. Aucupium, n. 2 auceps, cupis. 3 exfiruo, flruxi, firucJum , ere. 4 area, f. 5 obtendo, di, fum, "ere re aliqua. 6 nonnulla. 7 omes, mitis, m. 8 adhaereo, haefi, fum, ere. p, 241. a) 9 ebfipare. 10 efca, f. 11 abdo, dtdi, ditum , ere fe. 12 latibuhtm, n. l^allicio, lexi, le&um, eere. 14praetervolare. 15 fiffttla, fi. p. 202. 1) —f. 16 cantus, us, m. 17 ilex, Itcis , c. 18 partim. 19 area, f. aocurro, cucurri, cui fum, ere. 21 cavea , fi. 22 includo, fi, fum, ere. 23 cum. p. 228. 8) 24 fiefie demittere. 25 contraho, axi, atlum, ere. 26 tendo, tetendi , Jenfiitm fjentum ffere. 27 vir ga vificata , fi, 28 perttca auctipa. toria, fi. 29 d. i. wanneer zich, enz. infideo, Jedi, fiefiitm, ere p. 183. 301'mplico, cui, (cavif) cttum, (atuni) arepennas. 31 avolare. 32 nequeo, qutvi , qtütum, ire. 33 decipula, fi. 34 praedatrix avis , (tricis avis') 35 immitterc, injagen, inlaten vliegen, p. 183. 36 captare. Nrp. 229. De Jagt r. Het Wild 2 word op verfcheidene 3 wyze4 gejaagd 5, want het word of enkel 6 gejaagd 7 of men omzet 8 een bosch met netten 9, welke met ionetvorken 11 gefpannen worden 12 waarin het door dryvers 13 byhoopen 14 gedreven word 15. Doch de Jager 16 zou zonder Honden 17 weinig uitvoeren 18; hy gebruikt 19 er daar- o 3 öm  2f4 Voorbeelden voor verfcheidene Regels, pin verfcheidene 20, als de Brak 21, den Windhond 22, Zweethond 23 en Pairyshond 24 ; met hulp van de Brakken zoekt hy het fpoor 25 van't Wild, de holen en leger 26 op. De Windhond, dien men aan den Ipitzen 27 kop, dun 28 lyf en zeer lange 29 pooten kent 30 , kan , dewyl hy (beller clan het Wild loopt 31 het zelve inhaalen 32 en in des Jagers handen brengen 33. De Patryshond pleegt 34 als hy Patryzeu, Snippen 35 of ander wild 36 in 't gras 37 of ftruiken ruikt 38 , ftil te ftaan 39, en de poot ftil in de hoogte te beuren 40. De waterhonden 41 haaien 42 de gefchooten Eenden 43 uit het water. Men vangt het Wild ook in groeven (kuilen) 44 als den Wolf, of met klemmen 45 als den Vosch 46, Marder 47 enz. of bet word met de jagtfpiets 48 geveld 49 gelyk het wilde Zwyn 50. Maar de wilde Zwynenjagt5i word alleen in den Winter 52 ondernomen 53, dewyl zy dan 54 van de eikels 55 en andere vrugten regt 56 vet zyn 57. 1 Fenatus, us, m. 2 ferae, arum, fi. fic. beftiac. 3 varius. 4 modus, i, m. 5 capere. 6 fingulatlm. 7 agitare. 8 cingo , cinxi , einclum , "ere. 9 cafts, is, m. 10 fuper. 11 varus, i, m. 12 tendëre. 13 agitator, is. 14 gregütim. 15 cogo, ctëgi, coaclum , ere. 16 veiiator, is. 17 fine. 18 parum prof icere, 19 opus habere. p. 147. —— 20 varius. 21 J'agax, acis. (canis) 22 vertagus. i, m. 23 canis naris patulae; naris, is, fi. d. i. neusgat, patulus openftaandc. 24 ftator , is. 25 vcfiigium, n. 26 cublle, is, n. 27 attenuatus. 28 exiiis. 29 longior. 30 eonfpicuum efe. p. 241. aj. 31 velocitate fier as vinccre. 32 perfiequi. 33 ad venatörem ■diferrc. 34 êónfiuefceré. 3$fcolopax,acis, 36 ferae aliae. 37 gr amen , ?mnis, n. 38 invefiigare. 39 coufijïere. 40 tacitus attollere. 41 canis aquaticus. 42 eferre aauis. 43 anas, fatis, fi.~) vulne'ata. 44 fiovea, fi. 4Sped7ca fierrea, 46 vulpes, is, fi. 47 marles t is, fi. 48 venabulum, n. 49 transverberare. 50 aper , pri, m. 51 apnrum venatus. 52 hiberni vienfies p. 210. XIII) 53 fuficipëre. 54 quippe turn. 55 glans , vdis, f. 56 eximie. 57 fiaginatus. Nro. 230. De Visfchery 1. De visfeher 2 vangt 3 de visfchen 4 of aan don oever 5 met den hangel 6 welke van de hengelroede 7 aan het tuig 8 nederhangt 9, en aan welke het aas 10 gehangen word 11 ; aan het tuig is een dobber 12 vastgemaakt 13 welke belet 14 dat 15 het bovenfte deel 16 van het tuig niet onder water gaat 17, en aan- wyst  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 215 wyst 18 dat er een visch gebeten heeft 19, en gevangen 20 is,of hy vangt ze meteen totebel 21 dat aan een (tok 22 gebonden 23 en in 't water gelaten word 24, of ineen fchuitje 25 met trekgaaren 26, dat van boven 27 met ligte 28 klosfen 29 van onderen 30 met (hikjes lood voorzien is 31, of met fuiken 32 netten 33, die den nagt over 34 gezet worden 35. Groote 36 visfchen worden, als zy 37 boven zwemmen 38, met een harpoen geftoken 40. Als het water 41 bevrozen 42 is, worden byten 43 gehakt 44 en men vangt de visfchen onder 45 het ys 46 met netten 47. De meeste visfchen 48 worden in de teelt 49 gevangen 50 wanneer 51 zy uit de diepte van't water 52 gewoonlyk 53 by fchoolen 54 tegen 55 den oever 56 en in de daar aan liggende 57 graften 58 of moèrasfen 59 zwemmen. De visfchery 60 bezorgt 61 in fommige 62 Landen den menfehen byna 63 even zo veel onderhoud 64, als 65 de akkerbouw. Sommige 66 visfchen worden versch 67 gegeeten 68 , andere gezouten 69, of gedroogd 70 op dat zy verre verzonden kunnen worden 71. 1 Pifcatio, "önis, f. 2 pi f "at 01: 3 captare. 4 pi/cis, is, m, 5 littus, töris, 11. 6 liamus, i, in. 7 arnndo, étm's, f. Sfi/uin, ti. 9 pendo, pependi, penfum, ëre. 10 efca, f. 11 inhaereo , hacfi , haefum, ëre p. 113. 12 caiamus, i, m. 13 adhaerco, haeji, haefum, "re. 14 impedio, dlri, dftunt, ire. 1511e. 16 fuperior pars. 17 immer go, merfi, fum, ëre aquis, fubfido,fe- di, feffum, "ere. 18 indicare. 19 deglutio, 're. 20 captum tenen. 21 funda pifcatoria, f. 22 furca, f. 23 altigare p. 1S3. 242. 4.) 24 immitto, nnfi, mijfum, ere p. 183. 25 cymba, f. 26 verriculum, ». 27 fuperne. 28 fubereus, van kurk, ligt. 29 maffula,f. kleine maat. 30 inferne. 31 plumbëis particulis appenfis inftruclum efe; appendeo, pendi, pen fum, ëre. 32 najfa, f. 33 reticulum, 11. 34 tio&u. 35 demergere. 36 major. 37 cum p. 228. 8). 38 fupernatare. 39 fufëtna, f. tridens ,ntis, m. 40 confödio, fodi, fofutft , ëre. 41 aquarum fuperficies, (_ciei,fë) 42 gelu, (u, 11.) adjlriaum efe; adftriclus tezamen getrokken. p. 242, II.) 43 foramen, mis, n. 44 caedo, cecidi, caefum, ëre. 45 fub. 46 glacies, ëi. f. 47 rete, is, n. nfijlunmus. p. 42. 4) 49 eo tempore quo ova pariunt & foboles edunt. 50 capere. 51 tune enim. 52 ex profundo emergere. 53 pkrumque. S^gregatim. 55 verfus p. 110. 1) 56 ripa, f. 57 ricinus. 5&fofa, f. 59 palus, Tudis, f. p. 19. 5. h) 60 pifëatus, us, V'.. 61 fuppeditare. 62 nonnullus. 63 fere. 64 tantum aliO 4 .Mi*  2i6 Voorbeelden, voor verfcheidene Regels. memorv.m p. 163. III.) 65 qtiantum. 66 alius alius', 6j recens. 68 comedo ', ëdi, efum , ere. 60 fale condire. 70 ficcare. 71 exportare ad gentes multo remotijj imas. Nro. 231. Van de Aapen 1. De Aapen zyn valsch 2, byzonder a's zy van onbekende 3 perzoonen 4 of kinderen 5 befpot worden 6. Zy beminnen haare jongen 7 zeer 8 , en toonen 9 ze dikwils. Men zegt ook 10, dat zy dezelve fomtyds zo hard 3an de borst drukken, dat zy daar van derven 11. Daarom 12 word eene dwaaze liefde 13 die de kinderen benadeelt 14 eene Aapeniiefde 15 genoemd. De wyfjes 16 dragen haare jongen op den rug 17; want het jong omvat den hals van het wyfje 18, en houd zich met de agterpooten 19 aan haare heupen 20. Als de wyfjes haare jongen zoogen willen 21 dan riemen zy ze voor 22, en leggen ze aan de borst 23 zo als- 24 de menfehen. 1 Simia, f. 2perftdus. 3 incogmtus. 4 homo , {nis , e. 5 puer'. 6 ludlbrio haberi. 7 catulus, i, m. S valde. 9 oftentare. I o dicunf, 11 ampleclendo aliquem necarf. 12 hinc evenit ut. 13 Jlultus ille amor. 14 perniciofium effe. {5 amor fimiarum , immodieus, coccus, nimius. 16 femella, f, 17 in dorfio gerere. 18 infantes in mat rum cervicibus haerent. 19 pes pofterior. 20 coxae inniti. 21 laflaturus. 22 prehenaere, 23 ad mammas promovere, ?4 ut fiol.nt. Nro. 232. Vervolg. De Indiaanen 1 gebruiken 2 de Aapen om de Kokosnooten 3 te bekomen 4. Zy jaagen 5 ze op deeze boomen 6 en werpen 7 met flecnen na haar, waar op de Aapen de nooten afbreken 8 en na de' Indiaanen werpen 9. Op gelyAe 10 wyze bedienen zich de Chineezen van deezen dienst 11 der Aapen, om de beste Theebladen 12 te verzamelen 13. Zy dry ven 14 ze naamlyk 15 op 16 fleile rotzen 17, daar de beste Thee wast 18 en tergen 19 ze met deenen, die zy naa haar werpen 20. Uit toornigheid 21 fchudden 22 zy de boomen 20, dat de bladen afvallen 23 welke van de genen, die beneden daan 24 opgezameld 25 worden. 1 Indus, i. 2 uti. p, 218. a~) 3 nux arboris cocos diSa. 4 obtineo, ui, tentum , ere. p. 238. IIL) 5 adigere & compelïere in. 6 arbor hujus generis. 7 lapidibus aliquem pete¬ re; lapis, idls, m. p. 18. 2) — peto, tïai, (tif.i) Uturn, lire  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 217 fe p. 187. 8 defrangere. 9 jacio, jeci, jaêlum, eere aliquem. 10 fimiliter. 11 minijlerium, n. 12 Theae folium, n. 13 coiïigo, Tegi, lectum , gere. 14 propello, puli, pulfum, /■«. 15 nempe. 16 in. 17 praerupta rupes. 18 crifco,ci~vi, cretum, ere. 19 ir'tto, incttare. 20 conficere. 21 exafperattts iciibus. 22, conditie-, cuiji, cujfum, ë"re. 23 dccidëre. 24. iufra ftons. 25 A'/'fl. 233. Vervolg. De Aapen worden gemeenlyk .1 door list 2 gevangen 3. Dewyl naamlyk 4 bykans 5 geen dier nieuwsgieriger 6 en vaardiger 7 is, om de menfehen na te volgen 8 , zo plegen de Jagers 9 de volgende 10 kunsten 11 te gebruiken 12. De geen, welke haar levendig 13 vangen wil, zet 14 zich onderis den boom, daar de Aapen op zitten 16, en wascht 17 het hoofd 18 en voornaamlyk 19 de oogen met koud 20 water, vervelgends 21 gaat 22 hy heen, en Iaat 23 een pot 24 vol 25 vloeibaareu 26 iym 27 agter. Hier op klimt 28 de Aap na beneden , en befmeert 29 de oogen zo met iym , dat 30 hy ze niet open kan doen 31. Op deeze wyze 32 is het den jager ligt 33 hem te vangen 34. I Plerumque. 2 aflas, us, m. 3 capere. 4 nimirum. 5 fere. 6 curiofus rerum noriirum. 7 promtus. 8 imitari p. 198. 2) — 9 venatór, is , m. 10 hic. 11 teenna, f, 12 adhibco, ui, itum, ere. 13 vivus. 14 confideo, fëdi. fcjftim, dëre. 15 fub. 16 infldeo artfori p. 183. ■ « 17 perhio, ui, uturn, e"re. lS caput, pilis, n. 19 potiflunum. 20 frigi'dus. 21 poflea. 22 fecedo , cifift, eefl'iim, ere. 23 relluquo, liqui, llclum, ere p. 242. 11) 24 olla, f. plenus p. 155. 6) 26 llquidus. 27 gluten, ff. vis, u. 28 defcendo, di', fum, ëre. 29 oblmo, levi.ltturn, ere. 30 p. 227. 1) 31 aperio, perul ,pertum, ire. 32 ita. ^proclisis §. 6. 34 capere. Nro. 234. Befluit. Een ander trekt on^er 1 een hoorn laarzen 2 aan en uit 3, hierop 4 gaat hy heen ^ en laat zeev korte 6 laarsjens agter 7, die de Aap terftond 8 aantrekt 9, maar niet weder uittrekken kan, waar door men hem vangt. Een ander trekt weder zyne kousfen 10 uit, en weder 11 aan, en als 12 hy dit etteiyke keeren 13 gedaan heeft,- dan gaat hy aan eene zyde 14 en laat zeer kleine koudjes 15 die van binnen met pek 17 belineerd zyn 18 agO 5 :e»i  2i3 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. ter; ais nu de Aap die 19 aangetrokken heeft, dan kan hy niet ontloopen 20. 1 Sub, 2 ocrea, fi, 3 indutte & exuere pedibus, 4 quofiaSo. 5 alfire p. 98. 2) 6 breyior, §. 6. 7 rclinquere ƒ>. 242. II) 8 ccletiter. 9 pedibus induere, 10 braccae, arum, /". 11 rurfus, 12 poftquam. 13 aliquoties. 14 fecedere. 15 minor es braccae. 16 /'«/fes. 17 , ƒ. 18 ////»«. 19 ^z/tfs ca». 20 ejftugio, fiï- gi, git urn, gere. • Nro. 235. De,geofferde 1 Ezel. Als 2 de Koning 3 Alexander , op 4 een Godfpraak 3, den eerflen 6, die hem, als hy uit de poort 7 ging 8 ontmoeten zou, ie dooden 9 bevolen had 10 , zo ontmoette 11 hem het eerst een Ezeldryver 13, dien hy ook ter dood liet 14 leiden 15. Toen hy hem op de vraag 16 waarom hy hem dan , daar hy toch onfchuldig was 17 ter doodftraffe 18 veroordeelde 19, de uitfpraak van het Orakel aanhaalde 20 , zo antwoordde deeze: als het zo 21 is, o Koning! zo heeft het Orakel 22 eenen anderen daac mede gemeend 23; want de Ezel, dien ik dryf 24 moest u toch eerst 25 ontmoeten 26 (is u het eerst ontmoet). Den Koning behaagde 27 dit grappig antwoord 28 en het was hem lief, dat hy tevens uit zyne dwaling getrokken wierd 29 (dat hy zelf beter geleerd wierd) en beval den Ezel te offeren, 1 Immtdare, 2 cum p. 228. 8) 3 p. 247. 1) 4 monitus qua re ut. 5 fors, fort is, f. 6 primus mihi occurrit. 7 porta, f. 8 cgredi p. 242. 9 interficere. 10 jubere §. 132. Not. 1) 11 obviam fieri. 12 ante omnes. 13 afinarius, i. 14 ad mortem ampère, arripio, pui, 'repturn, ere. 15 imperare p. 123. 3) 16 quaerente eo. 17 innocens. .18 fiupplicium ,n. 19 addico ,dixi, dictum , ere p. 183. 20 oraculi praeceptum rcferre. 21 ita. 22 fors. 23 alium huic morti defiinare. 24 ante fie agere. 25 prior. 26 occurrere. 27 deleclari aliqua re p. 242. 4) 28 calttdum dictum. 29 ab errore revocari. 30 immolare. Nro. 236. Anaximenes bevryd Lampfacus van den ondergang 1^ Alexander ging eens op de ftad Lampfacus in vollen arren moede 2 om ze te verwoesten 3 , los, en zag, dat hem zyn voormalige Leermeester 4 Anaximenes tegen kwam ; Hy deed daarom pen eed 6, dewyl hy zich ligt verbeeldde 7, dat hy htm door fmetker» zou 8 zoeken te vermurwen 9, van dat niet te zullen ■ ' doen ,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 219 doen , het geen hy verzoeken zou 10. Toen 11 begon 12 Anaxi'menes: Nu zo verzoek ik dan, dat gy Lampfacus verwoest 13. Deeze fpoedige list 14 bevrydde eene zo vermaarde ftad 15 vau den ondergang 16, die haar bepaald was 17. 1 Exitto fübiruhere, 2 fum wam fiudium. 3 ad excidium ferri. 4 praeceptor, ii, m. 5 obviam venire alicui. 6 jurare. 7 manifeflum efe. 8 futurum ut. 9 preces irae alicujus opfunere. 10 petere. 11 tune. 12 inquit. 13 dlruëre. 14 velocitas fagacitatis. 15 vetufla nobiufate inclytus. 16 exitio fubtfalïere. 17 deftinare, Nro. 237. De oude 1 Leeuw en de Vos 2. .Een afgeleefde 3 (van jaaren kragtelooze) Leeuw veinsde zich ziek 4. Daar kwamen verfcheiden 5 dieren 6 om den Koning te 7 bezoeken 8, die hy terftond 9 verllond 10. De listige Vos (fond 12 verre van 13 het hol 14, en groette 15 den Konirig. Op de vraag i(5 des Leeuws, waarom 17 hy niet binnen wilde komen 18, gaf by ten antwoord: Om dat ik veele voetllappen 19 (fpooreri) van die genen zie, welke binnen gegaan zyn 20, maar geen van hun, die er uitgegaan zyn 23. 1 Senex, nis. 2 vulpes, is, f. 3 annls cor:foetus; conficere, klaar maaken, verteeren, kragteloos maaken. 4 fingo, fiuxi, ficturu, 'ere morbum. 5 plur es, ium, p. 6 beftia, f. 7 ad. 8 vijitare. 9 prolmus. 10 derorare. II cav.tus. 12 ftare. 13 preeul ante. 14 fpelunca, f. 15 falutare. p: 252. 4) 16 iuterrogare p. 252. 3) 17 cur. 18 intrare. 19 veftigiurn, fi. 20 int rans, 21 nullus. 22 exiens, eunlis, p. 98, 2). Nro. 23S. Edelmoedigheid 1 jegens eenen vyand. Als een oude 2 Leeuw, die van te vooren 3 zeer wreed was 4 kragteloos 5 voor 6 zyn hol 7 lag 8 en den dood verwagtte 9, zo wilden de dieren, die nog fteeds het onregt fmertte 10, dat hy hun te vooren aangedaan hnd 11 , hunnen ouden haat tegen hem uitlaten 12. De arglistige 13 Vos mishandelde hem mee bytende redenen 14, de Wolf zeide hem de booste fchimpwoorden , de Os (liet hem 26 met de hoornen 27, het wild Z.wyn 28 wondde 29 hem met de tanden 30, en zelfs de traage 31 Ezel gaf hem met zyne hielen een ftag 32. Met edele 33 Paard alleen 34 ftond daar by, en deed hem niets, alfchoon de Leeuw zyne moeder verfcheurd had. Wilt gy niet, zeide de Ezel, 'den Leeuw ook iet agter de ooren geven 35? Het Paard antwoordde ernftig 36. Ik lioude het voor laag 37, my aan eenen vyand te wreckeu 38, die my niet fchadeu kan 39. 1 Ge-  220 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i Generofitas, fatis, f. ifenex, nis; aetate proveclus. 3 in* de ab omni aetate. 4 crudelis, 5 enervatus, viribus carens, langmdus. 6 ante. 7 fpelunca. 8 cubare , jacere. 9 u'lttma fata exjpeeiare §. 13Ó. d) Not. 10 injuria me adhucdnm fodicat. ji aftcere p. 214. 8) 12 odium pridem conceptum prono alveo in aliquem evomére,. effundcre fiudere. 13 ajlutus, verjutus. 24' variis dicleriis aliquem exagitare. 25 profcinchre aliquem maxiwis conviciis. 26 petere. 27 cornu, u, n. 28 aper filveftris. 29 vulnerare. 30 dentcs. 31 piger. 32 ungula aliquem calcitrare. 33 genefofum Mud anlmal. 34 omni vindicta abftinêre. 35 colap'ium alicui infringele. 36 graviter. 37 humtle & abjeüum cenfere. 38 /?zw/z. 39 oz»»z' nocendt facuitate deftith* tus. p. 212. lil.) Nro. 239. Byzonderheden. (Anekdoten). Als Bion eenen mensch, die voor zeer wangunstig' r gehouden werd 2, droevig zag 3, zo zeide hy: ik weet niet of 4 u iet 5 kwaads 6 of 7 iemand anders 8 iet 9 goeds wedervaaren is 10. ' Harmodius, die nit eene zeer beroemde familie afdamde 11 , verweet eens aan Ifikrates zyne laage geboorte 12. Maar deeze antwoordde: Myn gedacht 14 neemt met my zyn begin 15, en bet uwe houd met u op 16. Als Gregorias den dood naby 17 was, en hem zyne vrienden van tyd tot tyd 18 vraagden: hoe hy zich bevond 19, zo antwoordde hy: de flaap 20 levert 2i my allengs aan zynen broeder in de armen. Als Agis de hooge en derhe 23 muuren 24 der dad Korinthen za"- 25, zo riep hy uit 26: Wat zyn dat voor Wyven 27, die deeze plaats bewoonen 28. 1 Invtdus. 2 haberi. 3 trifli vultu confpicere p. 242. 3. —>4 utrum. 5 aliquid p. 160. III.) 6 malum. 7 au §. 120. 2) 8 filter, p. 39- 2) 9 quippiam. 10 accidit. 11 illuftri gener-e ua- tum efe. 12 per convicium objtcere p. 241. d) 13 genei-is probruui. 14 genus, iieris, n. 15 origtnem habere ah aliquo. 16 drffto, ffvi, fttum, ere in aliquo. 17 agere animam. met den dood worftelen. 18 fubinde. 19 quo patio habes? 20 fomnus, i, m. 21 commendare alicui. 22 excclfus. 2%monitus. 24 moenia , urn, n. 25 confpicere. 26 exclamare. 27 qui. 28 locum incoltrè. p. 241. a) m.  Voorbeelden voor verlcheidene Regels. 221 Nro. 240. Diogenes. Zeker mensch, die een kwaaden naam had 1 , had boven zyne huisdeur gefchreven 2: Niets kwaads 3 kome hier in 4. Diogenes, die dit zag 5, vraagde : hoe 6 is dan de huisheer 7 binnen • gekomen 8? Als dezelfde Diogenes voorby bet huis van een verkwister 10 ging 9, daar het opfchrift voor ftond 11: het is te koop 12 , zeide hy : ik heb my verbeeld, dat 13 hy van onmatige 15 dronkenfchap bet huis uitfpuigen wilde 16. Want hy had het huis al te vooren opgegeten 17 eer hy het te koop zette 18. Op de vraag, wat hy voor een Landsman 19 was , antwoordde hy, een wereldburger 20. Iemand bragt 21 eenen jongen by hem, dat hy van hem zou onderwezen worden 22; om 23 hein nu aan den Wysgeer aan te ptyzen 24, zeide hy: hy had voorrrellyke begaafdheden 25, en was zeer goed befchaafd 26. Diogenes antwoordde : waar toe 27 heeft hy my dan nodig 28 ? Hy vermaande 29, de vermaaken 30, niet als zy kwamen 31 maar als zy heengingen 32 te befchouwen 33; want als zy kwamen, vleiden zy 34 met een flreelend gelaat 35, maar by het heen gaan lieten 36 zy berouw 37 en fmerten 38 na. 1 Cóntdntinatae famae. 2 acdibus fittis infcribere. 3 ne quid mali. 4 ingrcdior, greffus, fum, dl. 5 videre. p. 241. d) 6 qua fe. parte. 7 acdium dominus. 8 iugredt. 9practerTre. loprodigus. 11 itiferipiionem hakere p. 242. d) 12 venalem effe. 13 factie divlvarc fore ut. 14 prae. 15 imïnodica crapula. 16 eyomere. 17 abfiumo , fumfi, fumtum, "ere. iSvenalem profcribére. 19 cujas es? p. 46. 7) — 20 mundi civis. 21 addueere. 22 doclrTnae alicujus participcm fieri. 23 ut. 24 commendare. 2*5 excellentl ingenio effe. 26 opttmls mortbus praedaum effe. 27 quid, 28 cgere p. 212. III. Not. 29 aduioucrc. §. 133. 4) 30 volttp- tas, f. 31 vcnlre p. 242. 3) 32 abïre p. 98. 2) 33 con- templari. 34 blandtri, 35 fiucata fpecies, 36 relinquere. 37 poenitentia. 38 dolor, is, m. Nro. 241. Arirtoteles. De wortels 1 der geleerdheid 2 , zeide Ariffoteles, zyn bitter 3; maar haare vrugten zyn zoet 4. Iemand] vraagde 5 hem , wat 6 fchielyk 7 oud 8 wierd? de gunst 9 zeide hy. Op de vraag 10 wat de hoop u was? zeide hy: de drooin 12 eens wakenden 14. Als hy vernam 14 dat hem iemand 15 befchimpt ïö'ljad; zei-  222 Voorbeelden voor verfcheidene Regels; zeide hy ,als ik er niet byben 17, mag men my wel 18 met zwiepen liaan 19. Op de vraag, hoe 20 geleerden van ongeleerden onderfchéiden waren 21? zeide hy, 20 als 22 de levenden 23 van de dooden. Hy zeide, veele 24 menfehen (paarden 25 zo 16 als of 17 zy altyd zouden blyven 18 leven; wederom 19 anderen verkwisten 20 zo, als of zy fpoedig 21 derven zouden. I Radix, dia's, f. 2 eruditie-, onis, f. 3 amarus. 4 dulcis. 5 p. 242. 3) 6 §. 112. 7 cito. 8 fenefcere. 9 gratia , f. 10 p. 242. 3) 11 fpes, fpei , f. p. 37. Not. 1) 2) 12 j'omnium , n. IZ'vigilans. l^acapere p. 221.4) 15 quidam. 16 coiivicia dicere m aliquem. 17 abfens. 18 vel. \9l0ris caedere §. 130. III) l) p. 207. 1) 20 qua re 21 dijferre ab aliquo. 22 qua. 23 vivus. 24 quidam p. 48. VII) i^parco, peperci, paratum, f. parfum, "ere. 16 ita. 17 quafi. 18 vicfurus fum. 19 rurfus. 20 profuudo, fudi, fiifum, ere. 21 mox. 22 moriturus fum. Nro. 242. Thales. Thales werd gevraagd 1, wat het oudfte 2 onder alle dingen was'? God, gaf hy ten antwoord. Hoe zo 3? om dat hy nooit begonnen 4 heeft, te zyn. Wat het fchoonfte 5? de wereld ; want zy' is Gods werk 6, en niets kan fchooner zyn. Wat het grootfte ? de ruimte 7, want die bevat 8 alles in zich. Wat het ihelfte 9? het denken 10; want's menfehen gedachten 11 zweeven overiil heen 12. Wat het fterkfte 13? de nood 14 of het noodlot 15 , want dat overmeestert 16 alles. Op de vraag: of de mensch, als hy verkeerd handelt 19, voor de Goden verborgen zy 20? antwoordde hy : zelfs 21 niet, als hy denkt 22. Gelyk 23 gy uwen Ouderen beloont 24, zeide hy, verwagt zo , dat uwe Kinderen u belooncn zullen 25. 1 Rogatus. 2 vctufius §. 6. 3 cur ita ? ^coepi p. 98) — 5 pulcher p. 42. 3) 6 opus, peris, n. 7 locus, i, p. 20. IV) 8 capere. 9 velox, Toets. 10 mens, ntis, f. 11 cogitatio , onis, f. 12 difcurro, curri, cur fum, ere. 13 robuftus. 14 neceff'tas, taiis, f. 15 fatum, n. 16 fuperare. 17 faplens. 18 invenio, vent, ventum, ire. 19 injufie agere. p. 242. 3) 20 lat et, tuit, ëre. p. 196) 31 ne quidem p. 246. 2) 22 cogttare p. 242. 3.— 23 qualis. 24praemia rependere alicui. 25 tale exfpeclo abs te. Nro. 243. Byzonderheden. Als A'.exander zyn beeldtenisfi 1, welke Appelles de beroemd, fte  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 223 (te 2 fchilder 3 van dien 4 tyd gefchiiderd 5 had, te Efeezen 6 pefchouwdé 7 ; zo prees by bet ftuk 8 niet naar verdienste 9. JMaar als een Paard binnen gebragt 10 werd, het welk het gefchilderde Paard toehinnikte 12, even als 13 of het een waar 14 Paard was, zo zeide Appelles: dit Paard, o Koning! fchynt 15 zich beter op de fchilderkuust te verdaan 15, dan gy. Een zeker Vorst 17 klaagde 18 over hoofdpyn van eenen roes van den voorigen dag 19. Als dit de Hofnar 20 hoorde 21, beloofde 22 hy hem een middel daar tegen. Op bevel 23 om dit te kennen te geven 24 raadde 25 hy den Vorst, wederom 26zo lang te drinken 27 tot dat hy een nieuwen roes weg had 28. Maar hoe, als 29 my het hoofd morgen weder 30 zeer doet31? zeide de Vorst. Dan 32 drink op nieuws 33, antwoordde de Hofnar, tot dat gy dronken word 34. Maar als ik zo voortvaren 35 zal, fprak de Vorst, wat 36 zal er eindelyk van my worden 37? Gy zult, hernam de Hofnar, een Gek worden 38, zo als ik 39. I Imago, ginis, ƒ■ 2 celéber p. 42. 3) 3 pitïor, is, 4 ille. Spingo, pinxi, piclum ,~ere. 6 Epkefius, i,f. §. 129. 7 contemplaiï p. 251. a) 8 piclüra, f. 9 minus laudare quam merebatur. 13 introduci p. 242. 4) 11 pictus. 12 adhinmre. 13 qua ft. 14 verus. 15 vlaai. 16 artis pingendi peritum efe. 17 princeps, cl pis. 18 queror caput mihi dolere. 19 ex heficrna crapula. 20 fcurra , ae. 21 ƒ>. 228. 4. 22 remedium alicui polliceri. 23 juffut. 24 expromere. 25 fuadeo, fuaft , fuafum ëre. 26 iierum. 27 bihere donec. 28 novam era* pulam fibi contrahëre. 29 quid fi. 30 iferum. 31-dolere. 32 tune. 33 denuo. 34 usque ad ebrietatem. 35 pergo, perfexi , reclum , gere. 36 quid. 37 fieri de. 38 thfatuari. 39 ut. Nro. 244. Vervolg. Antiffhenes raadde 1 den Athenié'nzeren, Ezels zo we! 2 als Paarden tot den Akkerbouw te gebruiken 3. Als deeze zeiden, dit dier voegde niet 4 tot den Akkerbouw 5 , antwoordde hy: Wat ligt daar aan gelegen 6? daar zyn toch 7 in uwe Had 8 Regenten' 9, welke nooit de Staatkunde geleerd 10 hebben, maar het is genoeg u dat zy van u verkooren zyn 12. Als Ariiiides ééns tusfehen twee ambtelooze perfoonen 13 een Proces zou beflisfen 14, en de één 15, om hem tegen 16 zyne party op te hitzen 17, veel, dat niets ter zaak deed 18, verhaalde 19 , hoe de ander 20 hem (Ariiiides) beledigd 21 had, zo viel  a:4 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. viel hern Ariftides in de reden 22, en zeide: Laat dat thans' 2% daar, goede 24 vriend, en zeg 25, hoe hy u beledigd heeft; want ik zit 26 tegenwoordig 27 voor u 28 en niet voor my als Richter 29. 1 Admoriere p. 200. 4. 2 aeque ac. p. ito. 5. 3 equum deJtgerè ad agriculturdm. 4 alienum efe ab aliqua re ƒ>. 211, 3. 5 dratio, onis, f. het ploegen. 6 refert. 7 ra/». 8refpublica. 9 c. 10 ddminiftrandi ratiönem difetre. §. 131. d~) II &>c [aiis efi. 11 delïgo, lêgi, leclutn , gere. 13 privatus. 14 caufim cogiiofccre. 15 rf//e>'. 16 adverfus. 17 irutare in. 18 «r//yz eau f 11:1. 19 commemorare. 20 quibus ille. 21 laedere. 22 interpeffere 242. 4. 23 «<^& /«e. 24 Zwzas. 25 16 felle¬ re. 27 in pracfentio. 28 /?'Z>/ ƒ>. 181. III) 29 judex, dicis. Nro. 245. Wreedheid 1 en vleiery 2. Den Koning Kambyfes, die al te zeer aan den wyn overgegeven 3 was, vermaande 4 Prexafpes één van zyne gunstelingen 5, om matig' in het drinken te zyn 6 en zeide: de dronkenfehap 7'was voor elk 8 mensch fchandelyk 9 maar voornaamlyk 10 voor eenen Koning, op wien alle oogen gerigt waren 11. Hier op 12 antwoordde'de eerfte: op dat gy ziet 13, dat ik my zeiven nooit vergeete 14, en my zeiven fteeds meester blyve 15 , zo wil ik terftond eeiie proef geven 16, dat ook in den roes 17 zo wel oog als hand haaren pligt doen 18. Daar op 19 dronk hy uit groote 20 bekers 21 meer 22 dan gewoonlyk 33, en als hy nu fterk bezopen 24 was, zo beval hy den Zoon van zynen _berisper 25 tot over den drempel voort te gaan 26 , en de linke hmd boven het hoofd om hoog houdende 27, regt op te ftaan "8; vervolgends mikte 29 hy met den boog, en trof 30 den jongeling juist in het hart 31 (want daarop had hy gezegd, zou hy fehieten 32) en toen de borst opgefneden 33 was, zo toonde 34 hy den pyl 3S midden 36 in bet hart: En nu zag 37 hy den Vader aan, en vraagde hem, of 38 zyne hand zeker genoeg was 39. Deeze 40 begeerde 41 datApolio niet zekerer 42 had kunnen fehieten 43. Wat dunkt 44 u , kinderen 45, van 46 deezen Koning en van deezen Vader. 1 Crudelïlas, tatis, f. 2 adulatio, onis, f. 3 nimis deditus. 4 monere. 5 unus ex earifïmis. 6 parcitisbibere. 7 ebriitas, tatis, f. 8 quivii. 9 turpis. 10 fed maxime. 11 intentum efe in aliquem. 12 ad hoe. 13 fcire. 14 oblivifci p. 165. 1511101- tis compot.m cf>. 16 jam probare. 17 etiam poft 'vifiium. 18 in oflicio effe. 19 deinde. 20 capador. 21 fcyp/ms, i, 111. 22 cèpiofus. 23  Voorbeelden voor verfcheidene Kegels. 2z$ 23 alias. 24 jam gra'is £? tenulenitis. 25 obju: gator. 26 Ultra Urnen procedére. 17 manu fuper caput allerata. 28 ftare. 29 ar* cum intendere p. 189. II. 30 figo, fixi4 xum,- ere. 31 cv, or- dis, n. p. ij. 2) 32 koe me petere dico. 33 rectdere pe* Bus, (oris, n.) p. 243. -— 34 ofleuderc. 35 fpiculum, ri 36* ipfe. 37 rej'pléere. p. 242. '4) 3S an, ■ 11e. 39 manum certam habere. 40 at ille. 41 nego p. 2Ö9. II) 42 certius. 43 fagittam mittëre. 44 ceujerc. 45 puer. 46 de. Nro. 246. De Boom; De boom toast 1 uit 2 een Zeer kleine 3 Zaadkorrel 4 vó.órt , welke uit den vogtigen 5 grond eerst een (puntje 6 uitfpruit ji Dit wast 8 eenige 9 jaaren in de hoogte en dikte ioven word 12 tot eenen boom, die alle jaaren 13 bloezem 14 en vrugtett draagt 15, welke weder dergelyk zaad 16 geven 17. De boom word van den wortel onderhouden 18, die als 't ware zyne zuigpypeu zyn 19, waarmede hy zyn voedzel zoekt 20, en de vogtigheden uit den grond naar zich zuigt 21. Eeni:;e 22 wortelen zyn eetbaar 23 andere zyn in de geneeskunst en in de huishouding bruikbaar 24. Uit de knoppen 25 der boomen ontwikkelen ï6 zich bladen en bloeZem. Een blad is een dubbel famenweefzel 27 van aderen 28 en zenuwen 29, die over elkander ligger! 30, en welker tusfehenruimte 31 een groen 32 fponsagtig 33 ligchaam 34 vervult 35. De bladen zyn als 't ware 36 de longen 37 der planten, waar door zy uit en inademen 38, want zonder haar kan de boom geene nieuwe kragten 39,. krygen 40, noch eene 41 vrucht tot rypheid brengen 42. Doorzaagt 43 men den Jlam naby 44 de wortel, dan ziet 45 men zo veel 46 ringen 47 als 48 de boom jaaren oud 49 is, want alle 50 jaar begint 51 een nieuwe ring. Van binnen 52 daar de ringen kleiner 53 zyn , is het vaste 54 hout, of pit 55; de buitenue ringen hebben56 weker hout of fplint 57. De ringen wyzen 58 ook de gewesten der wereld 59 aan , nadien men vinden zal 60, dat zy aan dé Noord/yde 61 dichter by een 62 zyn dan aan de Zuidzyde 63. 1 Procreficre. ze, ex. 3 pe~exignus. 4 fenitnis (femen) granum. 5 hunndus. 6 frutex , iels } m. 7 prdtrèdff, dl, fum, ëre. 8 crefcere. 9 aliquot. 10 tam in altum qiiam latuvt. 13 evadere p. 144. 3) f. abire in. 13 quotannis. 14 flos, flotts * in. 15 férre. 16 fenitna ejusdem generis. 17 invenire in aliquo. 18 fudentare. 19 uti aliqua re tanqudm roflris. 20 alimehta quaereie. 21 fugere, 22 alius — alius, 23, g'iflari pofli, efculetiP tut.  52$ Voorbeelden voor verfcheidene Regels. tus. 24 hujus rei ufius eft in medicina aut re domeftica. 25 gcmma, f. 26 explicari. 27 duplex textura. 28 vena, f. 29 nerrus, i, m. 30 fibi inneem oppofitus. 31 intervallum. n. 32 vindis. 33 fpongfofius, vcficulis pleuus. 34 materia. 35 explere. 36, 37 pulmo, onis, m. 38 fipintum dueere & reuiittere. 39 robur, oris, n. 40 accipëre. 41 wee- »//«s. 42 tfrf matuntatem perrii.eere. 43 difijtco, cui, eclum, are p. 242. II) 44 prope. 45 confpici. 46 /ff/. 47 circulus, i, m. 48 ^«ö/. 49 «zz/zas habere. 50 quivis p. 211. Xltl) 51 «ffi'ff annulo ciugi. 52 //z />  228 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. ftfitUs p. 177. 2) 36 irafci p. 242. 4) 37 lacerare. 38 verum, i, n. fi. vera pl. Nro. 240. Van de Infekten. De klasfe 1 der Infekten beftaat 2 uit meer dan io.óoo foorten 3, die deels 4 op Planten, deels op Dieren , deels in den grond en in 't water leven 4. Haar maakzel 6 is wel zeer ouder* fcheiden 7 maar by allen zeer merkwaardig 8. De meesten 9 hebben zes 10, eenigen acht 11 eenigen honderd 12 en meer 13 pooten. Aan haar kop hebben zy twee voelhoorntjes 14, en, r.aar het fchynt 15, twee 16 oogen, doch van welke elk 17 uit 20 18 tot 30,000 byzóndere oogen beftaat 19. Eenige hebben 20 fpitzen 21 aan den bek 22, die het nemen van fpys 23 bevorderen 24. Deeze diertjes zyn ook naar 25 haare kleinte 26 veel gulziger 27 dan de groote 28 dieren. Eenigen verteeren daaglyks meer dan zy zelve zwaar zyn 22. In plaats van beenen 30" hebben zy een harde huid 31, en in plaats van longen aan haar lyf luchtgaatjes 33 , waar door de lucht indringt en uiigeftooten 34 word. 1 Clajfis, is, f. 2 covfiare re. 3 decies mille amplius fiormis. 4 partim porti». 5 degere. p. 241. d) 6 firuclura, fi. 7 quamquam di'verfftmus. 8 aeque admodum memmdttlis. gplenque. xojeni. 1.1 oSini. 12 eentëni. 13 plupes. 14 binae anten* nae, f. 15 Uti quidem (ten minsten) videtur. 16 biui. 17 uterque. 18 viginti millia. 19 confiare. 20 iufiruclum efe. 21 apex, picis, m. — 22 hops os infiruclum efi hac re. 23 cibi fiumtio , "onis, fi. 24 adjuvare p. 241. *) 25 pro_ratwne.ji6 paratas, fi. 27 edax ,'acis. c8 grandior. 29 'maforisponderis alimenta comëdére quam quod ineft Mi corpori, 30 pro. 31 os, ofis, 11. 32 cutis oféa. 33 /pi■ radium mihi efi. 44 int rare & exire. Nro. 250. Vervolg. ■De meeste Infekten léggen 1 Eiè'ren, éenigen werpen 2 haare jongen levendig. De bladluizen 3 doen beide 4. Het is wonderbaar 5, hoe zorgvuldig 6 veele voor haare aanbande jongen 7 nestjes bo ;wen 8 en voorraad.'chuuren aanleggen 9, hoe gefchlkt 10 de Mieren door vtflgroeven 11 , de Spinnen 12 door tittgefpannen 13 netten 14 diertjes tot haar voedzel 15 vangen 16 B.V. de Mistkever 17 begraaft 18, eer 19 hy zyne eieren legt, of een aas 20, of brengt 21, in een hol een voorraad van mist 22. Bykans geen eene fuort van Infekten behoud 23 «fltyd dezelfde ge-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 229 daante, maar de meeste veranderen 24 die. De Kapelletjes 25 leggen eieren , waar uit 26 eerst 27 Rupfen worden 29, die eenige malen 30 haare huid afltroopen 31 vervolgends 32 zich een doodkleed bereiden 33 uit haar eigen gefpin 34 of uit blaadjes 35, of ook zich in den grond begraaven 36, en dus uit Larven 37 nu popjes 38 worden, in welken ftaat haar ligchaam gemeenlyk de thans onnutte 39 pooten verliest 40 eri byna4i zonder beweging 42 in eenen doodflaap ligt 43. 1 Ova ponere. 2 vf'vos foetus partu edere. 3 aphts, idis. 4 uterque. 5 admirandum efe. 6 quam provide. 7 foetus fiuturi. 8 nidum ponere. 9 horrea infiruere. 10 quam calltde. II cuneolis allis. 12 arüliea. f. 13 expander e. i^rete, is, 11. 15 quibus deinde vefcantur. 16 capere. 17 fcarabaeus ftercorarius. 18 dcfibdere. 19 anïequam. 20 cauaver, is, n. 21 conetere. 22 fimi copia. 23 formant eandem perpetuo fervare. 24 immutari. 25 papilio, önis, m. 26 unde. 27 primum. 28 eruca, f. 29 nafci. 30 aliquoties. 31 c-xuvias deponére. 32 turn vero. 33 loculum parare. 34 vel filo. 35 folium , 36 in terra fe defodere. 37 larva, f. 38 folliculus, m. necydalus, i, m. 39 jam fupervacanetis. 40 aniittere. 41 fere. 42 fine ullo motu. 43 veterno, morti fimiïïimo, opprïmi. Nro. 251. Vervolg. Ondertusfchen 1 worden de deelen van het toekomend 2 geheel anders gevormde 3 Infekt uit het voorhanden zynde overblyfzel 4 van het 5 ligchaampje bereid 6. De Daglevende of Ephemera 7 leeft eerst 8 2 of 3 jaaren 9 in 't water, allengs 10 verandert 11 zy de deelen van haar ligchaam, eindelyk begeeft 12 zy zich uit het water, werpt de buitenfte huid 13 af 14, en is 15 als een gevleugeld Infekt. Ten tyde als dit gebeurt 16 vind men 17 meer 18 mannetjes 19 en wyfjes 20 by een. Het wyfje fchiet 21 haar eiertjes in't water, het mannetje bevrugt 22 ze terftond met zyn zaad 23 , en dan zinken de eieren bevrugt 24 na den grond 25 , alwaar zy vervolgends nieuwe Water-infekten 26 worden 27. De oude Daglevens 28 fladderen nog 29 eenige uuren rond 30, en vaüen 31 daar op als een aas 32 aan 33 den oever 34 neder, en eindigen dus baar zeer kort leven 35, tegen 36 het welk het leven des menfehen eene eeuwigheid is 37. 1 Interim. 2 futurum animalculum. 3 a priuris fiorma quam diverfifimus. 4 reliquiae. 5 priflinus. 6 parare. 7 ephemera, fi. 8 pofiquam prius. 2 brennlum triennium p. 198. VII.) 10 P 3 /"»»-  *30i Voorbeelden voor verfcheidene Regels. pauiafim. 11 immutare. 12 aquis egfedi p. 242. 4) 1-3 cxirine, f pl. 14 dcpmure. 15 in a/at', rum in fee "1 urn vetati caftra tranft re. 16 eo ipfio, quo hoe fit, tempore. 17 invtcem co/re. 18 compFurcs. 12 mus, maris, m. 20 fiemella , fi. 21 in aquis dcpor tïere. u foecundare. ij-feuten, tnis, n. 24 foecundatus. 25 ad fandum aquae dèlabi. 26 inficfla aquatiiia. 27 prodire e, ex. 28 matres ephemerae. 29 aliquot. 30 eircumvohtare. 31 foZ/Vï242. 4)' 32 cadaveris in modunt. 33 <ï^. 34 littus, tlris, n. 35 r;7tf b.-evifi'ïma. 36 cum qua fi humanam comparcs. jf etetetnam videre pofifie. Nro, 252. Vervolg. Veele Infekten zyn voor de menfehen lastig 1: B. V. de Luizen 2, Vlooien 3, Wanzen 4, Vliegen 5, eenige benadeelen <$ de Planten , zo als de Aardvlooié'n 7 , de Springhaanen 8 , de Mieren en de Rupfen 9. Anderen integendeel 10 zyn zeer nuttig 11, als de Kreeften 12, de Byën, de Zydewormen, de Kochenillen 13 en Kermes wegens haareroode vervve. Veelnwtrden als geneesmiddelen gebruikt 14, anderen dienen 15 aan de voor ons nuttige 16 Vogels tot fpyze; anderen eindelyk verhoeden 17 misfehien het bederf der lucht, terwyl zy zich van Krengen en Mist voeden 18. Als 19 het den menfehen inviel 20, en uitgevoerd 21 kon worden, om alle Infekten 22 in een land geheel te verdelgen 23, dan zouden buiten twyfel 24 de zeer ï'chadelyke uitwetkzels 25 daar van dra zigtbaar worden 26. 1 Molefius. 2 pediculus, i, m. jpuiex, tl cis, m. 4 ciwx, tnjcis, m. 5 mufica, f. 6 nocere. 7 mordeila, fi. 8 locufia, f. 9 enTca, f 10 contra. 11 longe utilifimus. \icancer, cri, m, 13 coccus. 14 mediünae infiervire. 15 utilis. 16 cibum'praeftare. 17 impedit quo minus aër ipfie pntreficat. 18 cadare: tbus refici. 19 qrtodfi aliquando. 20 confilium capere. 21 exfiequi. 22 om/ie in/eclorum genus. 23 radicitus exficinaere. 24 haud dubitamns quin. 25 efe flus ejus t\i admodum perniciofi. 26 cito appareve , appariturus fum. Nro. 253. Broederliefde. Proentejus verwierf 1 zich door zyne broederliefde eenen onfterflyken roem 2 by de nakomelingfciiap 3. Na den dood 4 zynes Vaders deelde 5 hy de erfenis 6 met zyne broederen, Mure-. na en Scipio , in gelyke deelen 7 ; Deeze verlooreu 1 in den. bur-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 231 burger-oorlog 9 bun gantfche-vermogen 10. Om 11 nu dit ongeluk 12 te verligten 13 zo deelde 14 Proculejus ten anderen male 15 zyn geheel vermogen 16 met zyne broederen. 1 Parare, 2 fama aetcma. 3 apud poft er os. 4 mori. p. 243. ,l) 5 diviclere. 6patrimonium ,n. 7 aequis partibus. 8 fpoliari. 9 bellum civile. 10 omnia bona p. 219. VI.) n ut. 12 ca(amitas, tatis, f. 13 leuire. \\partior, tïtus fum ,iri. 15 iterum. 16 omnes faculTates. Nro. 254. Phocion. Phocion van Atheenen 1 heeft zich door zyn opregt leven '2 een grooten roem verworven 3, en den bynaam 4 van den opregten (deugdzaamen) verkregen. Want hy was altyd 6 arm, daar hy egter wegens 7 de veelvuldige eereplaatzen 8, die hem opgedragen werden 9 en wegens de hoogde Staats-ambtcn 10 , die hem het volk gaf, een der ryklle 11 lieden had kunnen zyn. Als'hy de groote geldfommen 12, die hem Filip liet 13 aanbieden, affloeg 14, en de gezanten 15 hem aanfpoorden 16 dathy die toch wilde aannemen 17, en te gelyker tyd 18 de vermaning er byvoegden 19, dat alhoewel 20 hy hetligtelykmisfen 21 kon, hy egter voor zyne kinderen zorgen mogt 22, welke wegens himne groote armoede 23 de groote eere van hunnen Vader 24 bezwaarlyk zouden ftaande houden'25: zo antwoordde hy hun: als zy 26 my gelyk zullen zyn 27, dan zal hen dit zelfde goedje 28 voeden, dat my tot deeze hooge posten 29 verheven heeft 30; maar willen zy my niet gelyk worden 31, dan wil ik hunne traagheid niet ten myne kosten 33 onderhouden en vcrftcrken 34. 1 Athenienfts. 2 vitae integritas, onberispelyk, regtfchaapen leven. 3 magnum famam confequi p. 242. 4) cognomme appellari. 5 bonus. 6 perpetuo. 7 propter. 8 frequentes honores. 9 dcferre p. 243. 3) 10 poteftas fumma. II ditifimus. 12 fumma minera pecuniae. 13 a rege Philippo. 14 repudiare. \5legatus, i, m. 16 hor tam'. 17 accipëre. 18 fimul. 19 admoi're. 20 fi ipfe. 21 cafere p. 212. III) 22 profipicere cui p. 190. 23 in fium ma paupertate. 24 tanta paterna gloria. 25 diftcile mihi eft tn'cri. 26 d. i. als zy &c. 27 fimilis ƒ>. 175. 2) Not.ji% idem ■agellus. 29 haec diguitas. 30 perefucere ad. 31 di fimilis. 32 luxuria, fi. 33 impenfia, ae, f. 34 afere & augëre. P 4 Nro.  $33 Voorbeelden voor verfcheidene Regels, Nro. 255. Van de Luchtverfchynzelen. Uit 2 het water fleigen 3 dampen 4 op, die zich in 5 eene wolk 6 vereenden 7, wedce, als zy na by 8 de aarde is, een nevei 9 genoemd word. De hoogte 10 der wolken is 11 niet jjryd dezelfde , maar zelden ta bedraagt 13 zy meer dan een vierde 13 van een niyl 14. Uit fyne 15 dampen, welke uit de .aarde in de hoogte Ireigen 16, eu weder nederdaaten 17 outftaax j8 de daauw 19. Bevrozen 20 daauw is rym 21. Zetten 22 zich kleine 23 infekten op de natte 24 bladen 25, dan noemt men het honig 26 of meeldaauw 27. Uit de wolken druppelt 28 (vloeit dropswyze neder 29) de regen 30. Doch wanneer door een llerker 31 beweging 32 der lucht grooter droppels, qf in grooter 33 menigte nedervallen 24, zo ontllaat een piasregen 25, of zeifi 26 een wolkbreuk 27. Bevrozen 28 water word 29 tot ys 30; wanneer 3( het hangt 31, dan noemt men 32 het yskegels 33. Wanneer de wateragtige 34 dampen, terwyl 35 zy uit de lucht nedervallen 36 bevriezen 37 , zo ontilaat 38 dj fneeuw 39. L'it groote in de boven 40 lucht 41 bcvrozed druppels ontllaat 41 hagel 42 en y^regen 43. Dewyl in de boven- . lucht 44 nooit zo groote 45 warmte 46 is, als 47 wy naby 48 de oppervlakte 49 der aarde hebben 50, zo kunnen dikwils midden 51 in den Zomer, als er eene zeer groote hitte 52 is, ysbrokken 53 ontllaan. Wanneer de zonneftraalen 53 in nedcrvaliënd'e 54 regendroppels breeken 55, vorm: 56 zich een Regenboog 57 , i(i welken men zeven kleuren 58 onderfchéiden 59 kan. I Mciêhron, n. 2 e, ex. 3 afcendtie. 4 vapor, is, m, 5 in. 6 nitbes, is, f. 7 concrcfco , creri, crctum , ere. 8 prope. 9 nebitla, f. 10 altitudo, duns, f. ri unum idemqne efe. \21aru. 13 excedo , cejji, ceffum , ére quid. 13 quadr-anS', ntis, 0. het vierde deel. 14 milliarittm, ». 15 tennis. 16 furfum firri. 17 decido, di, ere. l&orior, ortus fum, orni. 19 res, tor is, 1^. .20 congelatus. 21 prutna, f. 22 infideo, ffdi, fejj'um ,~ere. §. 130. Not. 1) 23 mitfutus. 24 maatdus p. 180. 25 folium. n. 26 mellTgo, gtitis, f. 27 rubigo , mis, f. 28 flillare. 29 defhtere. guttatim. jopluyia, f. 31 vaadus. 32 concujf.o, onis , f. p. 17. O 33 eopiifior. 24 praectpitare. 25 imber, bris, m. 16 immo. 27 nimbus, i, m. 2" congeiütus. 20 fieri. 30 glacies, ei. ƒ. 31 cum ]>. 228., 8. §. 130. Not. 1) 31 dependeo, dl, pcnfttni, ere. 32 dia'. 33 ftiria, f. 34 aquofus. 35 cum. $6 delabor hipfits fum, labi. 37 algea, alfi} fum, ere. 38 nafcl. 39 nix, ni-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 233 vis, f. 40 major. 41 aether, eris, m. §. 74. . 41 fieri. 42 grando, dmis, f. 43 gulta aquae conglactata. 44 c.ër fuperior. 45 tantus. 46 calor, is, m, 47 quantus. 48 prope. 49 Juperficies, ei, f. 50 fenti'o, fenfi, fum, tre. 51 medius. 52 vehemens aeftus, §. 10. Z>) 53 glacici f ruft urn. 53 radius, ii, m. fol, is, m. 54 dceidens. p. 202. IV) 55 frango, fregi, fraftum , ere. 56 formare. 57 »mï, r/aïs, (fris') , f. 5S cö/w, ?/z. 59 difcer r\c, creri, ere turn , ere. Nro. 256. Befluit. Een onweder 1 ontflaat 2, wanneer door de hevige warmte 3 inde wolken de Bukfem 4 verwekt 5 word, welke door zyne zeer hevige 6 beweging 7 de luchtdeelen 8 fchud 9 en daar door io een gedruis 11 veroorzaakt 12, het welk men de Donder 13 noemt 14. Een verre Blikfem 16, of wederfehyu 17 van den Blikfem, van welken 18 de Donder wegens de verte 19 niet gehoord word, heet het Weerlicht 20. Het Noorderlicht 21 is een vuurig 23 of helder 23 fchynzel 24, welk aan den Memel by nacht 25, en gemeenlyk tegen het Noorden 26 gezien 27 word. De vuurkogels 28 en verfchietende Herren 29 zyn olyagtige 30 en zwavelagtige 31 dampen 32 welke in de bovenlucht ontdeken 33, en nedervallen 34. Bykans 35 van dezelfde aart zyn 35 de Dwaallichten 37 welke gemeenlyk 38 in moeraslige 39 oorden, ot op plaatzen 40, alwaar veel lykeu van 41 menfehen en dieren verrot 42 zyn, ontdoken 43, en wegens haare ügtbeid 44 ook 45 door de geringde beweging 46 der lucht omgedreven 47 worden. De vliegende draak 48 is niet anders, dan een vuurbal 40 , die in de beweging 50 (terwyl hy zich beweegt) een daarc 51 na zich trekt 52, en geen 53 fchade 54 noch voordeel 55 geeft 56. 1 Ttmpeffas, tatis, f. 2 oriri. 3 vi calorrs. 4 fulgur, wis* 11. 5 nafci. 6 acer p. 42. 3. §. 10. b) 7 motus, us, m. 8 partes aSris. 9 concutio, cufft, cuffum, ere. 10 eoque. 11 fragor, is, ra. 12 excitare. 13 toniti u , u, n. p. 36. 3) 14 ttomey mi'ii efi. p. 179. Not. 15 remotiar. 16 fulmen, mis. 17 repercuffus, us, m. 18 cujus. 19 intervallum, n. diftanlia, f. 20 fügi'.ratio,, onis, f. fu/getrum , n. 21 lumen boreale. 22 igueus. 23 lusidus. 24 fplendor, is, tn. 25 »». 151. — — 42 in putredmem (flo, dTtn's, ƒ.) abire ƒ>. 98. 2) 43 inflammare. 44 Icvitas, fatis, f. 45 vel. 46 lenis agitatio, f. 47 circumferre. 48 öfoïc» vo/ans , trabsignëa. 49 gloèus igïieus. 50movcndo%. 132. ^.51 limbus, i, ni. cauda , f. 52 ja&arc. 53 (»'«. 54 malum, 11. 55 utilitas, tatis, f. 56 adferre. Nro. 257. Getrouwheid 1 van een Hond. De Koning Pyrrhus 2 ontmoette 3 op zyn marsch 4 eenen Hond, die het !yk van een vermoord 5 man bewaakte 6. Als hy vernam 7, dat dezelve reeds 8 drie dagen zonder eeten 9 dair gezeten had 10, zonder 11 het lyk 12 te verlaten 13; zo liet 14 hy den man begraaven 15 en den Hond medenemen 16, 17, en zorgvuldig 18 oppasten 19. Weinige dagen daar na 20 werd er eene monftering gehouden 21. Als de Koning zich nedergezet 22 had, zo gingen de Soldaaten , man voor man 23 voorby 24. Zo dra 25 de Hond , die te vooren gerust 2 6 en ftil 27 was, de moordenaars 28 van zynen Heer 29 zag voorby gaan; zo liep 30 hy woedend 31 toe, blafte hun aan 32 en keerde 33 zich mcermaalen 34 tot Pyrrhus , zo dat niet alleen de Koning-, maar ook alle aanwezenden 35 argwaan op hen kregen 36. Zy werden dan gevat 37 en verhoord 38, en toen er voorts nog eem•. 28 cura, j. Nro. 261. Befluit. Pericles was reeds 1 aan boord van een Galei met drie roeibanken 2 gegaan 3, om met de Atheenfche vloot ten oorlog te gaan 4. Juist op dien tyd 5 gebeurde er toevalliger wyze 6 eene zonsverduitering 7. Als nu de Memel met donkerheid betrokken 8 was, zo overviel 9 allen eet! groote fchrik 10, als of er 11 een wonderteeken 12 verfchèenen 13 was. Pericles zag 14 den Stuurman 15 fidderen en beven 16, hy hield 17 hem_ daarom den mantel 18 voor de oogen, en vraagde hem of du iet 19 verfchriklyks 20 was, of een ongeluk voorbeduidde 21. Neen, antwoordde hy 22. 'Daar op 23 vraagde Pericles wat is er tusfchen 24 dit en dat voor een onderfcheid 25, behalven dat 26 het geen den Hemel met duisternis bedekt 27, grooter 28 is dan myn mantel. 1 Jam. 2 trifèmis fc. navis. 3 confeendere. 4 ad bellum pro- ficifci. §. 136. dj Not. 0 5 is, ipfe p. 206. xiii.) -~rj>f°r- te. 7 fol deficit. 8 ienëbrae coelo obduclae funt. 9 incedere. 10 terror, öris, m. 11 ut. i2prodigium. n. 13 of er re p. 242. ii.) 14 cerno, "ere. 15 gubernatór', is. 16 trepidus ac-ftupens. 170bftcere. p. 180. 1% chlamys, dis, f. 19 quid. 20 horrendus. 21 calamttatem portendére. 22 negarc. 23 turn. 24 inter. 25 intereft. 26 nifi quod. 27 caïigjne tegëre. 28 grandis. Nro. 262. Müddaadigheid 1. Gy hebt den Landman 2 zyn zaad op een geploegden grond 3 zien werpen 4. De vrugt gaat op 5, hy verzamelt die in zyne fchuuren 6, en kroont zynen arbeid met vreugde en overvloed Zo 8 word ook de man, die zyn vermogen 9 met edelmoedigheid 10 verdeelt, door de dankbaarheid 11 der genen, die  »38 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. die hy arm zich verbin 1 12, door de goedkeuring 13 van zyne eigene ziel, en de genade Godsryklyk beloond 14. 1 Libcralitas, üttis , fi. 2 ag icola, ac, m. 3 fiulcüta terra. 4/pargo, fi, jam, ere aliquid in aliquem locum. 5 proventre , enajei. 6 in horrcum colltgere. 7 connare indnfiriam gaudio fi? ubertate firugum , capere gaudium fi? vbertatem frugum tanquam indufiriae praemium, 8 fic. 9 opes, um, fi. 1 ogenc~vj'e ac p'-udenter. 11 grattis animus. 12 fibi aliquem devincire. 13 qdfienfius, us, m. 14 aliqua m rem tanquam firuclum fier re, tanquam amplum praemium reportai e. Nro. 263. De dankbaare 1 Soldaat. Een gemeen Soldaat 2, die eens by eenen Burger in een (leedje 3 in kwartier gelegen 4, en van denzelven (bmtyds eene kleine weldaad genoten had 5, hoorde, dat deeze met de zynen in de uherlle armoede geraakt was 6. Hy zond hem derhalven zyne gantfche leening 7, en leefde 8 van zyn behoeftig kommiesbrood 9. 1 Benefiet'i me mor, gratus. 2 miles gregarius. 3 opptdum, n. 4 hojpitio alicujus uti , hofipitare apud aliquem. 5 quaedam beneficia eaque parva accipëre ab aliquo. 6 ad fiummam cgejlatent redtgi, pervenire, protiahi. 7 ftipendium, n. 8 alere, fiufiinëre, fiufientare. 9 panis militaris, comineatus, us, m. Nro. 264. Agathocles. Agathocles was eens potbakkers 1 zoon. Alhoewel hy nu van arme en geringe-ouders afdamde* 2 , egter klom 3 hy ten laatden zo hoog, dat hy, Koning wierd 4. Des iiiettegenlhtaiide liet 5 by riet anders, dan aarden tafelgoed op zyne tafel brengen 6. Als hem iemand naar de reden daar van vraagde, antwoordde hy. Ik zoek 7, door het gedenken aan myne laags 8 geboorte 9, den hoogmoed te onderdrukken 10, tot welken my de ydele glans der Koninglyke waardigheid 11 ligt verleiden 12 kon. 1 Figulus, i, m. 2 obfieuro & ignobtli loco natum effe. 3 tantarn fibi colli gere auüoritatem, ut. 4 ad dignitatem regiam afipirare. 5 jubere. 6 nullis nifi teflaceis vafis menfiam ornare. 7 fludco, ui, ere. 8 humilis. 9 genus, eris , 11. 19 fiupprtmo, prejfi', fum , ëre, 11 inanis Jplendor regii fiaftus. 12 aut mum ad fiuperbiam extollcre. N-o,  Voorteelden voor verfcheidene Regels. 239 Nro. 265» Zelfkennis. Als Demonax gevraagd werd, wanneer 2 hy begonnen had redelyk 3 en behoorlyk te denken ? antwoordde hy , toen 4 ik begon , my zeiven te leeren kennen 5. . < 8 Cognitie fui ipfius. 2 quaudo. 3 fobrie. 4 tune, quum. 5 cognofcere. Nro. 166. Grondlesfen (Maximen). Doe 1 nooit iet 2 fchandelyks 3 in hoope 4, van het te zullen verbergen 5 , want alhoewel het voor anderen verborgen kso", zo. weet het egter uw gewesten 7. Alles wat gy doet, dat doe als 't uare 8 voor elks oogen 9. Wat gy in anderen berispt 10, doe 11 dat zelf niet. Wees vriendelyk 12 en aangenaam 13 jegens allen, maar gemeenzaam 14 alleen jegens deugdzaameu 15. Op deeze wyze iö zult gy by de eerden niet gehaat 17, maar by deezen lief 18 en waard 19 zyn. Oefen 20 u in vry willigen 21 arbeid, op dat gy ook dien, waar toe gy gedwongen 32 zyt, dragen 23 kunt, gedtaag u jegens uwe beledigers 24 even zo 25, als gy wenfehen 26 zoudt, dat anderen, als gy u vergreept 27, zich jegens u gedragen mogten. 1 Coiumitlere. 2 aliquid p. 166. III.) 3 flagitfofus. z^fipes, fpei, f. p. 37. 1) 2). 5 celare £? occult are. 6 fugit me p. I9s confilii, quid ageret, nefciehat. 50 ■fafli»'. 51 fidelltas, tatis, f. 52 benevoJent ia,f, 53 fYft'fcs excipere. 54 /» mentem venire. 55 /« /i8 leclum, n. 19 fentire. 20 cujusmodi, qua-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 243 qualis, 21 praecipaem fcfedare. 22 e fubliml. 23 pertre* Nro. 271. Vau de Munten 1. De oudfte Volken hadden geen geflagen 2 munten 3 , maar of Zy verruilden 4 waaren 5 tegen elkander of fchatten 6 de waaxdy 7 der dingen alleen 15 naar 9 hetgewigt 10 van het ruwe it metaal 12. De oude Noordfche 13 volken bedienden 14 zich Van bontwerk 15 in plaats van geld. Schelpen 16 en yrugteri dienen in fommige Afiatifche, Afrikaanfche en Amcrikaanfche Landen in plaats van gemunt geld. In Ethiopien gebruikt men zout 17 in plaats van geld. In Rome floeg 18 het eerst 19 de Koning ServiusTullius munten , en wet 20 alleen koopereu 21 met de afbeelding 22 van Osfen, Schaapen 23, en Zwynen 24. Het zilver is 484 jaaren na de bouwing der flad 25 Rome, en het goud 170 jaaren laater 26 gemunt gevyorden. De munten zyn of rond 27, zo als in Duitschland, Frankryk en Italien, of onregelmatig 28 en hoekig 29, zo als in Spanje, in andere kogelvormig 30 enz. Men verdeelt de munten in wezenlyke 31 en in verdichte 32, of reke.iingsmunten 33. Oude 34 munten worden niet altyd naar 35 haare innerlyke 36 waarde 37 gefchat 33. 1 Numml , ~orum , pl. 2 fgnatus. 3 pecunia, f. 4 inter fe commutare. 5 merx, mercis, f. 6 aefiimare. 7 prcttum, ». 8 folus. ge, ex. 10 pondus, dei is, n. 11 rudis. 12 metallum, n. 13 feptentrionalls. 14 uti. 15 pelles, ium^pl. 16 concha, f. 17 fal, is, m. 18 fignare, oudere. 19primus. 20 & quidem , isque. 21 aerfeus. 22 ejfgics, ei, f. imago, gmis, f. 23 ovis, is, f. 24 fus, fuis, c. p. 15. III.) 25 poft urbem conditam. 26 feriusi 27 rotundus. 28 irreguuris. 29 anguiatus. 30 fpliaencus. 31 realis. 32 imaginarius. 33 rationaria 34 anTiquus. 35 e, ex. 39 interims. 37 valor, is, m. 38 aeftimart. Nro. 272. In de'Zee zyn firoomen i. Dewyl -de grond der Zee 2 even gelyk 3 de oppervlakte van het vaste .Land 4 ongelyk 5 is, en daar even als hier te land 6 bergen, heuvels 7 en-dalen 8 zyn, zo loopt 9 het water io naa de lagere plaatzen 11 heen, meteen fierker 12 geweld 13, van daur 14 ontdaan midden 15 in Zee groote droomen 16, als B. V. de Elve, en deeze plegen gemeenlyk zeer fnel te zyn 17. Daarom 18 is het voor de kleine 19 fchepeh dikwils gevaarlyk Q 2 s3j  244 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 20, als 21 zy op zulke 22 flroomen raaken 23, want zy zyn niet in Haat 24, weder daar af te kouien 25 en worden dikwils 26 50 mylen 27 in Zee gefleept 28. 1 Fluvius, i, m. 2 maris ima p. 128. 1) 3 inftar. p. 150. l) 4 terra continent. 5 inaequalis. 6 fimilis kuic rei, quae in noftra regione efl. 7 collis, is, m. 8 convallis, is, fi. 9 ruere in. ia aqua manna. 11 tractusdeelt vis. 12 major. 13 impetus, vs, m. 14 unde. 15 medius. 16 fluvius exifiit magnitudinem alicujus aequans. 17 ruere magna cum rapiditate. 18 ex quo. 19 minor. 20 magna ei pcricula acctdere fiolent. 21 cum. 22 talis. 23 deferri in aliquid. 24 nequTre. 25 fie expedtre ex aliquo. 26 fiaepius. 27 fipaiio mi/liarii. 28 in altum abnpi. Nro. 273. Het Kompas 1. Het Kompas is 2 een magneet-naald 3, die in'een rond kastie 4 gefloten is 5. Een magneet-naald is een naald van ftaal 6 , d's met een fleen , welke 7 de magneet 8 (zeilfteen) genoemd word, beflreeken 9 word. Vandaar komt 10 het, dat de naald 11 de wonderbaare eigenfehap verkrygt 12, van fieeds naa het Noorden te wyzen 13. Naar 14 dezelve plegen de Zeelieden 15 hunnen koers 16 te rigten 17, wanneer 18 zy niets meer, dan 10 lucht en water zien; anders 20 zouden zy op de groote Zee 21 fchielyk dwaalen 22, en niet 22 weten 23 naar 24 welke HemeJitreek 25 zy zeilen 26 moesten. 1 Pyxis, "dis, fi. nauttca. 2 conftare re. 3 acus magnettca. 4 capjula, fi. 5 includ'ere. 6 chalibëm. 7 quem vacant. 8 magnes, ëtis , m. 9 attero, trtvi, trttum, ere. 1 o ex quo fit; fieri fiolet. 11 acus Ma. 12 miram virtutem nancifici. p. 243. 13 verfius feptentriönem tendere, fie dirigere. 14 fiecundum. 15 oiauta, ae. 16 cur jus, us, m. 17dingo, rexi, reSlum, ere. 18 cum, p. 228. 8. 19 nihil praeter. 20 alias. 21 oceanus, i, m. 22 factie err~nbus obnoxium efifie. 22 neque p. 171. 2) 23 iutetligëre. 24 ad. 25 coeli plaga. 26 tendere. Nro. 274. De zeven wonderen 1 der wereld. De zeven wonderen der wereld waren: 1) De Kolosfus dat verbazend 2 groote zonnebeeld 3, welk 70 ellén hoog 3 en zo groot was 4, dat den duim 5 van het zelve naauwlyks een man omvatten 6, en een zeer groot 7 fchip met volle zeilen 8 uis- fchen  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. «45 Cchen de beenen doorvaaren 9 kon. Twaalf jaaren werd daaraan gearbeid 10, en het kosrte 11 300 12 Talenten. Het ftond 13 56 jaaren, en werd eindelyk door eene aardbeving 14 nedergeworpen 15. Van deezen Kolosfus Word elk 16 heel groot. 17 beeid een Kolosfus genoemd 18. 2) De Tempel var. Diana te Efeezen 19, welke in 220 20 jaaren van geheel Aften is gebouwd 21. Hy ftond 22 op 127 23 pyiaaren 24, zeitig voeten hoog 25- 3) l,et Maufolajunr, de grafplaats 26" van Mnufolus, Koning van Karien 27, welke zyne Gemaalin Arremifia van het witfte 28 marmer 29 oprigtte 30. Hy had in den omtrek 31 411 voeten en was met 36 zeer voortrefiyk gemaakte pyiaaren omringd 32. Van dit M^ufolteum worden alle 33 kostbaare 34 begraafplaatzen Maufoleën genoemd. 1 Miraculum, «. 2 immanis, vaftus. 3 folis flatua. 3 altitüdine cubitörum fifV. 4 lantae rnagnifuuinis effi. p. 162. 1) 5 pollex, luis; m. 6 complecti. 7 ingens. 8 veils explicatis, 9 per media crüra fiubire; crus, crrïris, n. ïopetfifei f patio &c. II conftare 12 trecenti. 13 ftare 14 terrae motus. 15 difturbari. 16 quivis. 17 inufitatae magnitTidinis. 18 dici a, ab aliqua re. 19 Ep/fefus, i, f. p. 169. 1) 20 ducenti viginti. 21 fieri. 22 titti. p. 216. XV.) 23 centum viginti fieptem. 24 altiilidine pedum &c. 25 columna. 16 fiepidcrv.ru, n. 27 Caria, f. p. 151. 28 candidus. 29 marmer, is, n. p. 17. 2) 30 confiruere. p. 241. a) 31 amÉïtus, us, m. qua- dringenti fi? nndecim. 32 cingi quo, 33 miraïili opere elaboratus.' 34 fiumptuofius. Nro. 275. Befluit. 4) Het beeld 1 van denOlympifchen 2 Jtreiter, het weikPhïdias uit Elpenbeen 3 maakte 4. 5) De mutiren' van Babyion 5, welke de Koningin Semiramis liet opbo.iwen 6. Derzélver omtrek 7 bedroeg 8 60,000 9 fchreden , de hoogte 200, en de breedte 50 voeten , zo dat 6 wagens 10 naast elkander 11 reiden 12 konden. 6) De Piramieden in Egypten 13 waar van nog drie voorhanden 14 zouden zyn 15, en waar onder de grootfte 143 voeten lang en 1000 voeten hoog was.' Drie honderd en zestig duizend menfehen 16 zouden 17 ze tn 20 jaaren op>eboTjwd hebben. Men zegt 19 dat de Lyken 20 der Egyptifejjé Koningen daar in begraven 21 zyn. 7) Het Paleis 22 van Cyrus', Koning der Meden 23 , het welk Menon gebouwd 24 heeft. De fteenen voegde 25 hy met goud zamen. Q 3 1  246 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. I Simulacrum , n. 2 Olymptcus. 3 ebur, "oris, n. 4 facet* *, ex. 5 murus, ijjn. 6 cotiftruere p. 241. d)J circuitus ,us, 111. 8 compL&i aliquid. 9 fexaginta millia. 10 j'enae rhedae. VI jundis fronnbus. 12 praetervehi. 13 Aegyptus, i. 14 extare. 15 dici. 16 trecenta fxaginta honnuum inillla. 17 perhibcre. 18 cotiftruere. 19 fama tcnet. 20 corpus, oris, n. 21 fiepello, frvi, puit urn, Ire. 22 domus, us, f. 23 Me dus, i. 2\fabncare. 25 alitgare. Nro. 276. Eene Vrouw 1 en haare Dienstmaagden 2. Eene Weduwe 3, die met weven de kost had 4, plagt 5 haare Dienstmaagden, zo dra de Haan gekraaid had 7, tot den arbeid te wekken 8. Doch deeze waren nog van haar dagwerk 9 moede 10, en befloten 11 daarom, den Huishaan 12 om te brengen 13. Doch nu 13 ging het har.r nog erger 14. Want haare Vrouw 15 wist nu niet meer, hoe laat het was 16 en wekte haare Dienstmaagden reeds 17 midden in de uagt op 18. 1 Muiter , er is, f. 2 ancilla, f. 3 muiier vidua, f. 41 exendo vitam fuftentare. 5 foTere. 6 fimul, fimulac. 7 galli cantus audTtur. 8 ad opus cxcttare. 9 dturnus labor. 10 defiatigatutn effe. 11 ft at iter e. 12 gallus domeftïcus. 13 interficib, fie ei, fieÖum , ere. 13 quo faclo. 14 in dcteriorem conditionem inctdei-e. -* 15 domtna, f. 16 incertus de hora £? tempore. ij tam. 18 media nocle excitare. Nro. 277. De Leeuw en het Muisje 1. Eenige Muisjes huppelden 2 eens dartel 3 'om 4 een flapenden 5 Leeuw rond, en een van haar 6 fprong 7 hem zelfs op den rug 8.- De Leeuw ontwaakte 9, en ving 10 het, en nu bad het om vergeving wegens zyne onvoorzigtighc-id 11 , en beloofde 12, dankbaar 13 te zyn , als hy hem het leven zou fchenken 14. üe Leeuw was zeer vertoornd 15, doch vergaf het het Muisje op deszelfs bidden 16, en liet een zo veragt 17 diertje 18 onbefchadigd 19. Kort daar na 20 vervolgde 21 hy zyn prooi te onvoorzigtig, en viel in (frikken22, waar in hy verwarde 23 , en een (lerk gebrul verhief 24. Het Muisje liep haastig toe 25, en to.e» het den Leeuw, die liem eens 26 op zyn bidden het leven gefchonken had 27 gekluisterd 28 zag 29, zo (loop het toe 30, en knaagde 31 de (frikken 32 door. Als het nu den Leeuw van aiie gevaar bevryd had 33, zeide het tot hem: Ik was by u ver- ag-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 247 agtelyk en belagchelyk 34, als.of 35 ik nooit iemand een tegendienst bewyzen kon 36. Maar weet 37 (leer) 1111, dat zich ook ee.o Muisje dankbaar kan bewyzen 33. 1 Mufculus, i, m, 2 dijcurrcre. 3 lafclve. 4 circa. 5 dormi' re. 6 quorum unus. 7 infilire. 8 dorfum, ft. 9 expergijci. 10 cap re. 11 excufare imprudentiam. %a polliceri, 13 gratias alicui habere. 14 vitae alicujus parcere. 15 ira comnïötum ejfe. 16 ignoficere alicui precanti. 17 contemtus. 18 bsjfiola., f. 19 inviofatam di mittëre. 20 pauk pofl.t 21 incautius praedam vefligare. 22 in laqueos incfdere. 23 adftringi. 24 rugltum maximum edere. 25 accurfcre. 26 dudiu.i, olim. 27 vitam petenti concedere. 28 vinfulls tepcri, 29 cerno, "ere. joarrepere. 31 corrodere. 32 laqueus, i, m. 33 liberare quo. 24 ludibrio £? defiptcïui ejfie. 35 ut qui. 36 nu Hum beneficium alicui vicijfim praefiare. 37 ficias velim. 38 gratiam referre. Nro. 278. Van een Papegaai 1. Een gefprek 2. Fr. Ik heb aan ^ het Hof 4 van onzen Vorst 5 een Papegaai gezien, die alles 6 praatte 7. CAny?. Wat praat hy? Fr. Men heeft hem het volgende 9 leeren 10 praaten; De Vorst is daar 11, hy komt 12, ik heb honger 13, geeft 14 my eeten, 15 , geeft my e'en ftuk 16 zuiker 17, hy bootst 18 ook een blaffenden 19 Hond, en de ftem 20 van eene Kat 21 na. Chr..Pleegt hy ook te antwoorden 22, als gy iet vraagt 23? Fr. Ja dat 24 kan hy niet; want hy heeft geen verftand 25 , en praat maar, het geen 26 hy gefeerd heeft 27. Hebt 27 gy nooit 28 een Papegaai gezien? Chr. Neen 29. Welken Vogel is hy in grootte gelyk 30? Fr. Eenige 31 zyn zo groot, als een Duif, maar anderen, als een Huishaan 32. Chr. Wat 33 heeft 34 hy voor een kleur 35? Fr. Bont 36; want hy heeft roode 37 groene 38 en goudg'eele 39 veeren 40. Chr. Maar ik heb nooit in onze tui- ' nen, noch op de velden 41 deezen Vogfll gezien. Fr. Dat gev loof ik wel; want zy houden 43 zich niet by 44 ons op, ma'ar worden in Afiëii , en wel in Oostindiën 45 en Sina 46 gevond, n 47. Chr. Leven 48 zy in deeze Landen 49 ook 50 op de velden en inde bosfchen als onze Vogels? Fr. Atzinsfff, en zy zyn daar zelfs zo menigvuldig 52 , ah andere Vogels byofis. Zy maken 53 haare nesten geern 54 op Kakaoboomen 55 , en hangen 56 ze aan de uiterfte 57 takken , op. dat Je Slangen 58 en Hagédisfen 59 niet er inkruipen 60 , en de eiëren opeeten 61. Chr. Maar hoe 62 komen 63 zy na Europa? Want ik gelop' 64 toch niet, dat zy uit Afiè'n na Europa vliegen 65. Fr. Dat zal ik u zcg- ^4 pi  248 Voorbeelden voor verfcheidene Regels, gen: de Chineezen en andere Inwooners van Afiè'n vangen 66 et jaarlyks veele, en verkoopen 6j ze aan de Europeaauen 68, die om den koophandel 69 na Afiè'n reizen 7-0, en,door 71 deezen worden zy tot ons gebragt 72. Een, die nog niet praaten 73 Jtan kost 74 tien en meer 75 Daalders 76, en die praat wel 77 30 Daalders. 1 1'fiitïacus, i, m. 1 diatogus, i, m. 3 p. 203. VI.) 4aula, f. 5 princeps, apis,, c. 6 varius §. 6. 7 ïequor, cutus fum. h- qui. p. 241. a) 8 quid? p. 112.) 9 haec. 10 doce~re. §. I03.'11 adeffe, 12 venirc. 13 efurio, rïvi, {turn, ire. §. 28.— 14 dare. 15 cibus, i, m. 16 fruftum, n. 27 faccharum, 11. 18 imitari. p. 188. 2) 19 latrare, 20 vox, wn'i, ƒ. 21 files , is , ƒ 22 refipondëre, 23 interrogare aliquid p, 48. o") 24 «V/ vero. 25 ratieiiis expert em effe. p. 155. 4) 26 « £''/, 42 factie. 43 verfari. 44 <7/>«//. 45 7;;er. ƒ>. 202. II.) jaafiportare. 73 Af»/. 74 confiare p. 215. 2) 75 plures. 76 //W^ ras, /. 77 v. 36. 3) 34 eochlearc, is, 11, 35 «5 o^«, 11. 36 filum, n. 37 nervüs , i, m. 38 cruniëna, f. 39 vefica, f. 40 veéfura, f. 41 quid tiiulla? 42 ttttlis. 43 fruêluöfus, Nro. 280. Van de Schaapen. Onder alle tamme dieren 1 is het Schaap het nuttigde 2, aan 't ■welk 3 zelfs niet eens 4 het kleinde 5 deeltje is, dat 6 den menfehen niet eenige nuttigheid zou bezorgen. Het Schaapen ea Lamsvleesch 7 word van de menfehen zeer menigvuldig 8 gevesten 9; want het word 10 gekookt 11 , of gebraden 12 of gezouten of gerookt 13. He melk van Schappen 14 drinken 14 vee!,e zeer geern, alhoewel zy byzonder 21 voor zwakke magen 22 wat zwaar 23 om te verteeren 24 is. Ook maakt 25 men er boter en kaas van. Maar de grootde nuttigheid 26 bekomen wy van de wol der Schaapen, Daar uit 27 worden alle foorten van doeken 28- gemaakt 29. De Kalmukken 30 maken 31 ook hutten 32 van dezelve. De Bontwerkers 33 maken van fc'haapsveJlen 34 pelzen' 35 molfen 36 en deekens 37. Het Schaapsleder 38 gebruikt 39 men tot feboenen 40, handfchoenen, fcheetfefc 41 en banden voor boeken 42.' De ongel 43 gebruikt 44 man tot kaarsfen 45 en .tot zeep 46. Van de darmen 47 maakt men fnaaren 48, welke zekere Muzyk-indrumenten 49 niet misfen 50 kunnen. Van de beenen 51 word een lyp 52 gekookt 53 , dien voornaamlyk de papiermakers 54 gebruiken. De mist35 dient 56 pt mesting 57 der akkeren. Qs . 1  25.er Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 1 Pccora domeftica. 2 ütilijj'unus. jeujus. 411e quidem f, 246 2') 5 miiïimus. 6 quae non. 7 caro ovilla ei? aguina. 8 frequentiffi- me p. 11 o. V.) 9 cibum alicujus effe. I o vel vel. 11 coquë- ■re. 12 afidre., 13 j'umo dar are. 19 nvillus. 20 fui magna cum volupëate p. 200. l) 218. b) 21 praefiertim. 22 imbecMU er flomachus. 23 dijfictlius. 24 concoTui. 25 parari e, er. 26 emolumentum redundat ad me. 27 inde, ex qua. 28 pannus, r« agconjici. 30 Ca'muccus. 31 parare. 32 cafa.fi 33 peilio , önis. 34 /V/A';, s/s, ƒ. 35 veftis pelltcea. 36 manica, f. 37 firagula , f. 38 corium ovülum. 39 adhibëri rei alicui p. 190. 40 calceus, i, m. 41 vagina, f. 42'tcguuicntuin libri, 43 febuni , u. 44 ufurpari ad. 45 candëla, f. 46 /rtrpa, £//s, ?». 47 intefiï71a, orurn, pl. 48 chorda, f. 49 inflrumentum uiuficum, 50 «?rtrs ƒ>. 212. III.) 51 M, «. 52 gluten, tïnis, n. 53 co^ f»/. 54 chartarum confic&or. 55 fimus, i, m. 56 utilis fium rei p. 175. l) 57 ft er cor at io , önis, f. Nro 281. Van de Geiten 1. De melk van Geiten 2 is voor de teeringagtigen 3 zeer heilzaam 4. De kaazen van Geitenmelk worden, als zy niet 6 terftond 7 gegeten 8 worden, ligt droog 9 en zuur 9. Van Geitenvellen 10 maakt 11 men allerhande 12 foorten van Ieder 13, byzonder zeer week 14 en dun 15. Geitenhaairen 16 dienen 17 tot bezems r8, penfeelen 19 en hoeden. Ook pleegt men paruiken 20 daar van te maaken. De ongel 21 is goed 22 tot kaarsfen 23 en tot zeep 24, en word ook fomtyds ih de Medi-, cynen gebruikt 25. 1 Capra, f. 2 lac capTinum. 3 phthificus , i, tabe f. phthift laborans. 4. potisjuintm , maximeprodejfe. 5 «, ex. 6 nifi p. 268. l) 7 fiatim. 8 comedo, edi, efum"ere. 8 ficcari. 9 acrimoniam caperê, 10 pellls caprina. 11 fieri. 12 multus. .13 corium. 14 mol/tor. §. 10. aj 15 iênuior. 16 caprtnus. 17 infiervio, vTrl, viium, ire rei alicui. 18 ficopae, arum, fi. ippenicillus, i, pt. penicillum, n. 20 capillamentum, n. 22 idoneus p. 176. 3) 23 candela, fi. 24 fiapo, önis, m. 25 adhibeo, uifitum, ~ere fci alicui. Nro. 182. Van de Verkens 1. De tamme 2 Verkens zyn zeer nuttig'3; wantbykans4 alle dee-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 251 deelen zyn tot fpyze dienstig 5 , haar vleesch word op den gamichen aardbodem 7 behalven 8 van de Jooden 9 en Mahomedaaneti 10 gegeetcn. Maar het vleesch van wilde Zvvyneu 11 is fappiger 22 en lekkerer 13 dan het vleesch der, tamme. Van de huid van wilde Zwynen maakt men dekken 14 leder en pergajnent 15. De borstels 16 dienen toj: bezems 17. I Sus, fuis , f. p. 34. VIL) 2 domefttcuS. 3 utilis. §. 10.' b~) 4 fere. 5 idoneus p. 176. 3) 6per. 7 terrarum orbis. 8 praeter, practerquatn. 9 Judaeus. 10 Mahometanus. 11 aper, pri, m. 12 fuccuiehtus,, 13 delichtus. 14 ftragtihim. n. 15 charta per gamena. 16 feta, f. 17 jcopae , f. p. Nro. 283. Gemengde Hellingen. De oudfte 1 menfehen bebouwden 2 de aarde in 't begin 3 op die wyze, 'dat 4 zy dezelve met fpaden 5 en fchoppen 6 omkeerden 7. Naderhand 8 begon 9 men de velden te ploegen 10. Den ploeg 11 heeft Tiiptolemus gevonden 12. Hy beftaat 13 uit verfchciden ftukken 14, byzonder 15 uit den kouter 16, uit de fcheer 17 uit den (taart 18 en uit den disfel 19. Met den kouter word de grond doorfneden 20. Met de fcheer worden de vooren 21 getrokken 22. Door den Haart word de ploeg beftuurd 23. Aan den disfel worden de Osfen 24 gefpannen 25, welke men oudstyds 26 met prikkels 27 tot den arbeid aanfpoorde 28. Ceres zal 29 het eerst 30 de menfehen de kunst 31 van ploegen 32, zaaien'33 en het gebruik 34 der vrugtcn geleerd 35 hebben. 1 Antiquus. 2 cclo, ui, cullum, ere. 3 primum. 4 ita, tip. 5 palus, i, m. 6 lig» , Znis,m.7verto ,ti ,fum, ere" 8 pofica. ginc'ioare. 10arare. il aratrum, n. \%invenio,veni,ventum , «ire. 13 cduftare re. 14 pars, partij, f, 15 praecipue, 16 cutter (tri f) ferfeus. \7v0mer, is, m. f. vomis, meris. iS fliva, f. ïgtemo, onis, m. 20 profeindo, fcidi, fcijfum, ere. 21 fulcus, i ,m. 22' duco , diixi, duêliim, ere. 23 rego-, rexi, rectum, ere. 24 bis, bovis, m. p. 34. VIII.) 25 jungo, junxi,juncium, gere rei cui. 26 olim. 27 fiimulus, i, m. 28 incitare, d. i. aangedreven worden. 29 dicltur. 30 primum. 31 ars, artis, f. 32 arare. §. 132. d) 33 fero, feri, fatum, ere. 34 v.fus, us, tu. 35 doceo , cui, ducJi/tu , c: e.  252 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. Nro. 284. Vervolg. De Graanfoorten 1, die in de verfchillende 2 Landen van Europa geteeld 3 worden , zyn Koorn 4 Rogges, Spelt <5, Tu'ksch Koorn 7, Gerst 8, Haver 9, Erwten 10, lioonen 11, Wikken 12, Cicers 13, Linzen 14, Gierst 15, Boekweit 16 of Heidekourn en Ryst ij. De Engelfchen 18 hebben op den uitvoer 19 van Graan belooning gefield 20, waardoor 21 zy den Landbouw niet alleen op het hoogst voortgezet 22, m:a;; ook eenen overvloed van Graan bekomen 23 hebben. In China 24 bewyst 25 men den Landbouw de grootfïe eer, en in Zweden 26 maken 27 de Boeren eenen byzonderen Rykfland uit. Guflaaf de Derde de tegenwoordige Koning 28, heeft ter bevordering 29 van den Landbouw, voor eenige jaaren 30 de Orde van Wafa 31 geftigt 33- Genus frtimenti. 2 diverfus. 3 co/ere. 4 triitcum, 11. 5 feca- le, n. 6 fpelta, triitcum fpelta. 7 lopa, f. 8 hordeum, n. 9 avena,/. 10 pi fum , n. 11 faba, f. 12 vicia, f. 13 ei eer , is , n. 14 lens , lis. f. 15 milium , n, 16 poligonum fagopyrum. 17 oryza, f. . iS Anglus, i, m. 19 evehere, exportare p. 238. 20 praemium proponere rei alicui. 21 quo /aétum eft ut. 22 ad fummum culmen evehere. 23 abundare, abundanter habere quid, vivere in abundantia rei. 24 apud Sinenfes. 25 maxtttto honore habëri. 26 Suecia, f. 27 peculiarem regni erdknem conftituére. 28 qui nunc regno praeeft. 29 promovere , edjuvare. 30 paucis abhinc annis. 31 ordo qui a fpica cognomisTatur. 32 condere, conftituére, inflaurare. Nro. 285.' Vervolg. Wanneer oudtyds 1 op eene plaats meer Inwooners waren , dan aldaar leven en beflaan 2 konden, dan werden -zy uitgezonden 3 in een vreemd land, om dat in te nemen 4 en te bebouwen 5. Als de Ouden eene ftad wilden bouwen 6, dan pleegden 7 zy met hunne Goden raad, en namen 8 hun goeddunken in. Van deeze gewoonte 9 bediende zich ookRotmiiusby de fligting van Romen. De grenzen 11 en daar de muuren 12 opgetrokken 13 en de poorten 14 gefield zouden worden 15, werden naar hunne gewoonte 16 met een ploeg 17 geteekend 18, die opgebeurd 19 en gedragen 20 werd , daar een poort moest gebouwd 21 worden. 1 Olim. 2 fe fuftentare. 3 mittëre colonos in exteram provin ei-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 253 Ham. 4 occupare. 5 coïere. 6 aedijicare, eendere. §. 136. d) 7 confulo, tui, fultum , ere. 8 arbitrium alicujus percipere. 9 conjuefudo, ;Ws, ƒ. io fundare §. 136. iVo/. 1) n limes ,7tis, m. 12 murus, i, m. 13 exjiruendum efe. \\porta, f. 15 efe veile. 16 more: 17 a fatrum, ti. 18 fignijicare. 19 tollere. 20 portare. 21 exjiruendum efe. Nro. 2S6. Vervolg. ./Eolus was een flarrekundige 1, en voorzeide 2 aan Ulysfes de tyden, in welke op de opkomst 3 van zekere gefterntens 4 winden volgen 5 zouden; daarom zegt men 6, jEoIus was de beheerfcher der Winden geweest, en had ze aan Ulysfes in een. lederzak 8 medegegeven 9. Van Dajdalus zegt 10 men, dat h ƒ 11 flandbeelden 12 gemaakt heeft 13, die van zelf 14 gingen 15. Maar de zaak is dus 16 gefield : De toenmaalige 17 fleenen beeldhouwers 18 maakten 19 flandbeelden met ongefeheiden voeten 20. Maar Dajdalus maakte het eerst zulke, die den eenen voet vooruitzetten 21. Doch de menfehen zeiden: De flandbeelden , die üajdalus bewerkt had, flonden 22 niet, maar gingen 23, zo als wy thans 24 ook nog fpreken; want daar zyn ook op fchilderyen 25 flrydende 26 mannen , loopende 27 paarden en fcheepen, die van den llorm 28 geflingerd 29 worden. 1 Aftrofogus, Aftfologiae gnarus. 2 praedicere. 3 ortus, us, m. 4 fidus , tïeris, n. 5 fequururus fum.' 6 dicunt. 7 rex, regis, imperare cui. 8 in ut re inclufus. 9 dare. 10 dicunt. 11 §. 133. 4) 12 ftatua, f. 13 fingo, finxi, fiftum, ere. 14 per fe, ipj'e. 15 ambulare, procTiere. 16 veri autem haec eft ratio. 17 tune temporis. 18 ftatuarum, fimulacrörum artifex, ftcis, ftatuarius, fculptor, is. 19 confeere , efngere. 20 ftatua qua cum pcdes in unum coaluerunt. 21 alterum pedem porrigere. 22 ftare, 23 progredi. 24 peut rquod') (S? nunc. 25 plctus. 26 pugnans. 27 turrens. 28 tempejias. 29 jaclari. 'Nro. 287. Befluit. , '. De Egyptenaars 1 flraften 2 de Overfpeelflers 3 dus, dat zy haar de neus aflheden 4. De ou.le Duitfchers fheden haar de haairen af 5 , en jaagden 6 haar met flokflagen 7 uit hun gebied 8. De (lraf9, welke Zaleucus de Overfpeelers 10 aandeed, was nog harder 11. Want hy liet 12 hun, op dat anderen van zulke ondeugden afgehouden 13 zouden worden, de beide 14 oogen uit-  254 Voorbeelden voor verfcheidene Regels; bitfieken 15. D ;ch als zyn eigen Zoon in Oveifpel gegrepen 16 was, zo liet hy een 17 oog den Zoon, en het ander zich^zelven tiitlteeken 18. •■ Solon, een 19 van de zeven Wyzen 20 van Griekenland 2r; fchafte 22 de wetten 23 van ürako 24 den Oudllen 25 Atheenfchen Wetgever 26 af, dewyl zy njet met inkt 27, maar niet bloed 28 fcheenen gefchreven 29 te Zyn, nademaal.de geen, die flegts 30 kruiden 31 of vrugten 32 ilal 33, aan den lyve geftraft 34 werd. I Aügyptius, ii. 2 putlio i ntvi, nitum, ire. 3 adultera, f. 4 mutilare. 5 praefecare crines." 6 expello, pull, pulfum ,t're. 7 ƒu/lis, is, m. 8 pagus^ i, nt. 9 affice're poena. 10 adulter , ten'. 11 gray is. 12 jubeo, jujji, ju fum , eie. 13 arceii a flagitio. 14 uterque, utraque, utrumque. p. 39. F) 15 effödlo, jödi, foffum, ere. §. 132. d~) 16 deprehendo, di , fum, ere. p. 221. 4.) 17 alter alter. 18 effodëre. 19 unus. 20 fapiens. iï Graccta, f. 22 abrogare. 23 lex, Tegis, f. 24 Draco, onis, 25 antiquus. 26 legiflulor, oris. ij atramentum, n. 28 fanguis, guinis, m. 29 videri. 30 ftqutdem. 31 olus, terts, n. 32 poma, orurn, n. 33 fubrtpere. 34 capite plecli. Nro. 2S8. Spreuken. , Kort 1 esbrbscli2 zyn alle menfchelyke zaaken. Geloof 4,dat God by alle onze gedachten 5 tegenwoordig is 9. Als wy daadlyk dank bewyzen 7 moeten wy de vrugtbaare 8 akkers 9 navolgen 10, welke veel meer n opbrengen 12 dan zy ontvangen hebben, biet geld 14 op den regten tyd 13 niet agten 16 is fomtyds 17 het grooilte gewin. Met zyne bezitting te vrede te zyn, is de grootfte en zekerde 18 rykdom 19. Niets denkends beter dan kwaad denken. Kinderen moeten 20 de harde bejegeningen 21 hunner Ouderen 22 niet alleen 23 verzwygen 24 , maar ook met gelatenheid verdragen 25. Wy moeten niets 26 doen 27, waarvan 28. wy niet eene waarfchyulyke 29 oorzaak kunnen bybrengcn 30. 1 Brevis. 2 caducus. 3 humanus. 4 credo, dtdi, dttUm, ere. 5 cogitatio, onis, f. 6 ititereffe rei alicui p. 180) 7 referre gratiam, ref.ro , 'retttll, latum, ferre. Ag"re gratias met woorden danken, gratiam habere, in het hart dankbaar zyn. 8 ferttlis. 9 ager , gri, m. 10 imitari. 11 plus multo. 12 ad ferre. 13 acct'pio, cepl, ceptum, pare. 14 peeunia, f. 15 Ica. 16 ne-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 255 gltg-, glexi, gleftum, ere. 17 interdttm. 18 certus. 19 divitiae, «rum. f. p. 19. 1) 20 injuria, f. bét onrecht. 21 oportet. p. 19S) 22 parentes, urn. c. 23 «0/2 zwö'ö /erf etiam. 24 reticeo , cui, eere. 25 acquo animo ferre. 26 non quic- quam volflrckt niets. 27 agere. 28 cujus. 4.Q probabilis. 30 /•z' />t^ê. 42 violenter inde erumpere conari. 43 concutere. 44 donec. 45 alicubi. 46 ex"turn invenire. 47 procellae in ft ar. 48 erumpere. 49 fecitm abrumpere. 50 w's, ü, z7«, /, jf7 51 ?.'.'«z.'e/z7z ardens. 52 llquefa&us. 53 conftare re. 54 iVh). 292. De Ooyevaar. 1 , Daar zyn 1 foorten 2 van Ooyevauis , te weten witte 3 eri zwarte 4. De witte Ooyevaars hebben 5 zwarte vleugels 6 eri nestelen 7 geern op daken 8 , op fchoorlteenen 9, hooge toörens 10 en afgeknotte hooge boomen 11. De Ooyevaars eieren zyn. zo groot 13 als Ganzen eieren 14 en worden in drie 14 weekea 15 uitgebroed 16. Gemeenlyk 17 heeft een paar Ooyevaars 1^ drie of vier jongen. Het gewoonlykfte vo'.dzel co der Ooyevaaren beftaat in Slangen 21, Kikvorfchen en het krööst van Wagtels 22, Leeuwerken en Patryzen 23. Zy beminnen haare jongen 24 zeer 25; maar deeze geven 26 ook wederom 27 een voortrellyk 28 voorbeeld 29 van dankbaarheid 30, want met de grootlle zorgvuldigheid en trouwe 32 pasfen 33 zy haare Ouders 34 op , ah zy in den ouderdom 35 kragteloos Zyn 36. 1 Efle. 2 genus, nerts, n. p. 151. 3 albus. inniger p, 42. 3) 5 ejfe cui. p. 178. IV.) 6 ala, f. 7 gefttre nidifïeare. 8 teclum. 11. p. 204. VIII.) 9 camiüurnm vertcx ffteis, m.j 10 turris, is, f. n arbor detruucTtta caqtte celflor. 12 cïeünlae orurn. 13 accedere ad cujus magniiudtnem. 14 'ovum anfertnum. 14 intra fpatium. 15 hebdomas, madls, f. 16 excludo, elttfl, ciïtfum, dere. 17 plerumque. 18 gigpere te mos quaternosve pullos. 19 ciconiarum par. 20 vefei folere. p. 218. é) 21 ferpcns; ntis, m. 22 puilt coturmcum s' coturnix , ntcis . f. 23 perdix, dtcis, f. 24 pullus, i, m. 25 vchementer. 26 praebere. .27 rur. fits. 28 egrcgius. 29 exemplum. 30 gratus animus. 31 cara, f. 32 ptetas , tatis , f. 33 foveo, vi, fotum, Ire. 34 parentes, turn. 35 fenlum, n. 36 confici. p. 242. Nro. 293. Vervolg. Zy keêreft 1 in dezelfde 2 nesten 3 terug 4. In onze gewesten 5 komen zy met den aanvang der Lente 9, en verlaten 7 Z'e • R we-  258 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. weder in de Oogstmaand 8. Doch waar 9 zy zich te vooren 10 ophielden 11 , en waar zy heen trekken 13, dat is een moeilyke 14 vraag , die nog' 15 geen Natuuronderzoeker 16 voldoende heeft kunnen beantwoorden 17. Als zy vertrekken 18 willen, vergaderen 19 zy alle opzekeren 20 dag, als of 21 dit door een befluit 22 openlyk bekend 23 gemaakt en bepaald 24 was geworden, en plegen 25 alle te gelyk 26 voort te gaan 27 en weder met elkander te komen 28. Maar beide 29 gefchied 30 by aagt 31. _ 1 Repctére quid. 2 idem. 3 nidus. §. 33. 5 rcgionem revidere. 6 primo vere. 7 relinquere. 8 Augufius, i, m. p. 206. XIII.) 9 ubi. 10 antea. )i haÈitare. 12 quo. 13 fc conferre. \\dijficXlis. 15 ad hoe mque tempus. 16 naturae fpcculator. 17 fatis expltcare. 18 abititrus. p. 98. 2. §. 136. dj No. 1) 19 congregari. 20 quidam. 21 quafi. 22 deer e turn, n. 23 promulgare. 24 eonftituo, ut, 'uturn, "ere. 25 foïëre- 26 univerfus. 27 difcedere. 28 redïre. 20 uterque. p. 39. ) 5 ver, is, n. 6 purgare. Jpratum, n. 8 noxius. oinfectuin, n. tl. 10 Thejfalus, i,m. 11 f/ib capitis poena. 12 caciem alicujus iuterdïcere. 13 fibi perfuada e. 14 Heet. 15 haec opinio omni fundamento deftituta eft. 16 nidulari. 17 avis fiaufii ommis efl. 18 infaufti ommis effe. 19 ubi. 20 fipecitius. 21 fiohto citius. 22 di fidelere , difcëdo, ceffi, ceffum. aj nunquam eodem reditura. Nro. 295. De Uil. De Uilen t behooren 2 tot de zogenaamde 3 Roofvogels. Zy 1 hebben 4 alle groote koppen 5, deels 6 gryze 7 deels bruine 8 en  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 259 en zwartagtige 9 vederen 10; ja 11 in Yfland zyn 12 er heel 13 witte 14 Uilen: haare vederen zyn doorgaands zozagt, ais zyde om te voelen 15. By dag 16 zien zy zeer weinig 17. Gèwoonlyker wyze 18 vliegen zy alleen 19 by de fchemering 20 en aankomende nagt 21 op roof uit 22. Haar voedzel beftaat 23 in kleine vogeltjes 24 die zy in den flaap 25 door haare zagte vlugt 26 overvallen, 27 in Muizen, jonge Haazen 28 enz. 1 'Strïx, firtgis, f. 2 annumërare. p. 180. 3 quas vulgo dicunt. 4 ejfe cui p. 178. IV.) 5 caput majus. 6 modo 'modo. 7 cinereüs. 8 fufcus, 9 fubniger. 10 pluma , f. 11 quin. 12 efe reperïri. 13 & ,14 candidus. 15 fenërum efe fericumque taSii referre. 16 interdiu. 17 aegre oculis cernere. 18 folere plerum* que. 19 non nifi. 20 coelo vefperafcente, 21 nocle appetente. 22 veuatum exire. 23 vefci quo. 24 avicula, f 25 per font- vum. 26 lanter volando. 27 opprtmo, prefi, preffum, ere. 28 iep ufeu lus, i, m. Nro. 296. Befluit. De pooten der Uilen zyn met vederen bewasfen 1, en haare ooren zeer wyd 2. Haare woningen vestigen 3 zy gemeenlyk in zeer hooge 4 toorens 5, oude 6 huizen en hooge boomen. Doch men kan ook de jonge Uilen 8 fchielyk tam maken 9 en in de huizen zodanig gewennen 10, dat zy in plaats 11 van Katten op 12 de Muizen jagt maken. Sommige Uilen hebben aan weerskanten 13 van de kop opftaande 14 vederen 15, die van onkundigen 16 verkeerd 17 voor ooren aangezien worden 18, daarom heeten zulke Uilen ook Oor-uilen. Maar deeze 19 zyn de merk- . waardigften 20, de groote Boom-uil 21 en groote Nagt-uil 22, de Schuif-uil 23, en de Kat-uil 24. Het bygeloof fchrikt , zo dikwils hethetgefchreenwvan de Kat-uil hoort, en beeld zig in dat' dit gefchreeuw een aanftaande dooden beteekent 25 ; men noemt hem daarom 26 ook den doodsvogel 27. 1 Plumis obduclum efe. 2 patere.. 3 geftire nidifieare. 4 edir tus. §. 10. h) 5 turris, is, f. 6 vetuflus. 7 clivus. 8 flrigum pulli. 9 factie manfuefcëre. 10 adf'uefieri venandis murtbtis. 11 loco. 12 ad. ijlatus, teris, n. 14 arreélus. 15 pluma, f. 16 rerum ignarus. 17 per erforem. 18 haberi pro. 19 ab hoe li disccferis. 20 commemotatu dignus. 21 Aluco. 22 noclua. ajbnbo, önis, m. 24 flrix pafferïna, ulula,f. 25 familiare, ululae vaccin mail onunis efe ejusque clanwrem imminentem homtnls obitum praenuntlare. 26 quamobrem, 27 vulgo avem mortis nunfiam vocari folere. , R 2 Nro.  ö6o Voorbeelden voor verfcheidene Régels. Nro. 297. Apelles en de Schoenmaker i. Apelles, een voortreflyk 2 fchilder 3, Helde zyne voltooide werken 4 in de winkel 5 den voorbygaanden 6' openlyk ten loon 7, en hoorde agter 8 het fchilderlltik 9 verborgen ro de gebreken 11, die men opmerkte 12 want hy geloofde 13, dat het p ibliek 14 naauwketiriger oordeelde 15 dan hy zelf. Van eenen Schoenmaker zou 16 eens een gebrek aan een fchoeti 17 berispt 1' zyn. Appelles verbeterde 19 het gebrek. -Des anderen daags 23 ging dezelfde Schoenmaker voorby 21 , en begon (lout 22 op die verbetering 23, met het been 24 te fpotten. Toen 25 keek 2ö de fchilder toornig 27 buiten en zeide 28 tegen hem : Een Schoenmaker behoorde aiieen over den fchoen 29 te oordeelen 30. 1 Sutor, is, m, 2 egregius. % pictor, is. 4perfectum opus (peris ,)'n. 5pergula, f. 6 franftre. p. 96. 2). 7 proponere aliCui. 8 poft. Qtabula,/ 10 latcns. 11 vit ia aufcultare. 12 notare. 13 ceufere. p. 242. 3). 14 vulgus, i, m. & n. p. 17. II. 3). 15 ejfe diligentcm juclicem. \. 242. II.) 26 itaque. 'ij alter alter. p. 88. . . 2%fientem orare. 29 alj'equi. p. 242. 4) 30 perjodere. ' Nro. 299. De opvoeding 1. Kinderen van de beste gefteldheid 2 hebben 3 bóven andereu 4 eene goede opvoeding 5 nodig; want met hun is het eveneens gefield, als 6 met Paarden. Frisfehe j en edele 8 Paarden , als zy terftond in de eerfte jaaren 9 goed bereeden worden , zo worden zy voortreflyk 11 en men kan er alles van maken 12. Zo niet 13, dan worden zy wild 14 onhandelbaar 15 en deugen nergens toe ió. 1 Educatie , onis, f. 2 optime natus ingenuusque. 3 adhTbendum effe. p. 182. 4 potijjimum. 5 recta infiitutio. 6 idem in hoe tiju venit , quod. j ferox. 8 generöjde indolis.' 9 aprimisannis. 10 re&e injiitui. 11 egregius. 12 ad omnem ufum acc;.>mmodum evadere. 13 fin minus. 14 cjferatus. 15 intraclabïlts. \6ad nihil uiilis. Nro. 300. Wat 1 is de Mensch? Als 2 de Filofoof 3 Plato den mensch dus 4 befchreef 5; De mensch is een tweevoetig 6 dier zonder vederen 7, zo bragt 8 Diogenes eenen Haan, dien hy de vederen 9 uitgeplukt 10 had, in hetfchool van Plato en zeide 11: Ziet daar 12 eenen Platonifchen mensch 13 1 1 §. 112. p. 226. 1) 2 cum. 3 phlloj'ophus, i. ƒ>. 247. 10) 4 ita 5 dcfiulo, mvi, nitum, ire. p. 231. 4) 6 bipes, pedis. 7 imjdumis. %inveho, vexi, ve£tum,here. 9penna, f. 10 evello, veilt, (vullij vut fum, ere. 11 p. 242. 4) 12 ecce, en[ p. 200. §. 200. §.5) 13 home Plalonis, Nro. 301. De Pilander (het Buideldier) 1. De Pilander heeft tusfehen 2 de agterpoten 3 een weeken 4 met haair bewaslén 4 en met repels voorzieuen 6 zak 7 in weK R 3 ' keu  262 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. ken hy zyne jongen 8 zo lang 9 zy naakt 10 en blind zyn 11, bewaart 12. Hier 13 vinden zy haar voedzel 14 en zyn voor gevaar belchut 15. Deeze buidel is over beenen of ribben gefpannen 16 op dat 17 de moeder en de jongen elkander niet drukken 18. Hy kan dezelve naar welgevallen 10 intrekken o0 en openen 21. 1 SaccopTwrus, i, m. dldelphts, mus marfupïatus. 2 inter. 3 bini pedes poflertïres, mts utrumque pofterius. 4 mollis. 5 pilis obfitus, piTofus. 6 ubeftbus praeditus, inftructus. 7 faccum gerere. 8 catulus. 9 quamdiu. 10 nudus. 11 coecutio. \i affervare. 13 bic, ibi. 14 cibum repërlre, nutrirï. 15 tufelam a per i at lis rcpcnre. 16 ofïbus &joftis obtcnfum efe. 17 ne forte p. 227. 2.— i8/f invicem laede"re, laedo,laefi,laefum, ere. i$proluJbïtu. 20 conftringere, contraliere. 21 laxare. Nro. 302. De Haan 1. De Haanen, onze riagt 2 wagts 3, welke de Natuur fchiep4, om de ltervelingen tot den arbeid te wekken 5, en hun flaap 6 te ftooren 7 , hebben een gevoel van eer 9. Zy gaan 10 met n de Zon 12 flaapen, doch zy laaten 13 de Zon ons niet verrasfchen 14 maar verkondigen 15 den aankomenden 16 dag met rekraai 17 en het gekraai met het klappen 18 der wieken 19 Zy heerfchen 20 over hun geflagt, en zyn 21 heeren in elk'huis , daar zy woonen 22. Door kampen 23 verkrygen 24 zy zich de regeering 25 als' of 26 zy wisten 27 dat ten dien einde "8 aan haare pooten 29 fpooren 30 gefchaapen 31 zyn. Die den laauwerkrans'behaalt 32 kraait in 't oogenblik der overwinning 33 en roept 34 zig zeiven voor Opperheer uit. De overwonnene 35 kruipt 36 in flilte 37 weg en onderwerpt zig 38 met onwil. Het volkje 39 is even zo 40 trots, treed 41 met opgeheven 42 hals 43 en hooge kam 44 voort, kyltt onder alle vogels alleen 06 meermaajen 47 naa den Hemel, en verheft 48 den zcisfenvormïgen 49 ftaart. ' \ Gallus, i, m. 2 no&urnus. 3 vigil, gilis. 4 gigno, genui, mtum, ere. 5 excitare morfales adxopèra. opus, per is, n. 6 fomnus,J, nu 7 rumpo, rupi, ruptum, përe. 8 fentlo, fenft, fum, tt re aliquid. 9 glo'ria, f. 10 eo, Tvi, Itum, fre cubitum. li cum p. 202. V.) 12 fol, folis, p. 18. 1) 13 pati- fr, paffus fum, 'pati. 14 obnpo, repft, reptum, repfre. 15 nuntiare. 16 veniens. 17 cantus, us, m. p. 202. 11) 18 plaufus, us , m. 19 latus, e'ris, n. 20 imperitare, imperare ali-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 2G3 alicui. 21 regnum exercere; exerceo, cui, cttum, ere oefenen. 22 in quacunque domo efe. 23 dimieatio, onis,f. 17. 1.) 24 pario, peperi, partum, fere. 25 regnum, ». 26 ye/«* ƒ>. 226. A). 27 intelligo, lexi, leclutn, gere. 28 ideo. 29 cros, crüris , tl» 30 A?/»/», n. 31 adnafeor, natas fum, nafci. 32 mihi palma contingit. 33 ytoz';;; »» vicloria. 34 /è l>/«w principem tes* tari. 35 vtöas. 36 occultari §. 20.) • 37 flens. 38 «egre fervitium pati. ,39 ƒ. 40 «ajae. 41 gradior, gres- fus fum. 42 arduus. 43 cervix, vlcis; f. 44 «"//?« 45 ad* fpiclo , fpexi, fpecium, eere aliquid. 46 folus. 47 crëïra. 4b' *« fubhme erigere. 49 falcatus. Nro. 303. De Kampeche-boom r. De Kampeche-boom is een boom , die wel bladen 2, maar geene vrugten draagt 3, en wiens hout men tot allerhande 4'verweryen 5 gebruikt. Hy wast 6 in eenige 7 oorden 8 van Amerika, en word veel 9 na Europa vervoerd 10. Als het hout daarvan in water gekookt 11 word, dan pleegt het water bruin rood te verwen 12, en dat gebruiken de verwers 13 om andere verwen te temperen 14. 1 Ilaematoxylum, n. 2 fohum, n. 3 fruütim ferre. 4 van* Vs, 5 tinclüra. f. 6'gigno, genui, gentturn , tiert, paf. gigni. 7 quidam. 8 regio, "önis, f. 9 magna copia. 10 tranfportate. 11 cöquo , coxi , coStum , quere. 12 coïore fufco inficere, 13 tlnclor, oris, m. 14 temper are. p. 238. III.) Nro. 304. Van den Slaavenhandcl. In Afrika, het vaderland 1 derMooren, zyn de meeste 2 menfehen het vee 3 gelyk 4. Hunne Opperhoofden 5 of Koningen, die zelf niet veel befchaafder zyn 6, plegen met hun altf met vee om te gaan 7. Als 8 nu 9 de Europeaanen daar 10 komen 11, zo bied men hun groote hoopen 12 van zulke 13 zwarte 14 menfehen te koop aan 15 als de Osfen 16 op onze markten' 17. Veele vaders brengen ook wel hunne kinderen daar 18, om ze tegen een kleinigheid 19 te verkoopen 20. Doch de Europeaanen koopen jaarlyks 21 eene groote menigte 22 derzei ven en voeren 23 ze na Amerika, alwaar 24 zy den hardden arbeid verrigten moeten 25, en regt ellendig behandeld worden 26. De ellende 27 deezer llaaven 28 is gemeenlyk 29 zo groot 30, dat zy liever wenfehen te derven dan te leven 31. R 4 1  264 . Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i Pat da, fi. 2 maxima pars. 3 befiiae, f. pl. 4 fimilis: »75- 2) 5 c 6 humanifate parum aliquem jupira- re. 7 wifinr £«/7z'ö$ aliquem traclare. 8 *• 35 durare. 36 nova imbuere. Nro. 310. Wyze redenen 1 en handelingen 2. Solon had dikwils de uitfpraak in den mond; Indien alle menfehen hun lyden 3 op een hoop konden werpen 4, dan zou 5 elk liever het zyne weder mede naa huis willen dragen 6, dan uit den gemeenen hoop van kwaad 7 zyn beliemde deel nemen 8. ' fit' Ais Bias by den vyandlyken aanval, dien zyne vaderfiad Poene leed 9, terwyl allen, die de woede des ooriogs 10 flogts verfchoond 11 had , zig met hunne kostbaarheden belaadden en vlugtten 12, gevraagd werd, waarom hy dan niets vau het zyne 13 met zig nam 14, zq antwoordde hy: alle myne fchatten draag ik by my 15. Hy droeg 16 ze ook, maar niet op de fchouders 17 maar in het hart 18, fchatten, welke de oogen niet zien 19 maar het verlland agten 20 kon, die in de woning des geestes 21 van menfehen niet aangevogten 22 kunnen worden, en die, als wy vlugten, ons ook dan niet verlaaten 23. 1 Sapienter dictum. ifactum, n. 3 malum, 11, 4 in unum locum conferre. 5 futurum ut. 6 propria domum deportare. 7 communis miferiarum acervus. 8 ferre portioncm füarn. 9 cum patriam ejus Prfenen hoftcs invafijfent. 10 faevitia belli. ii aliquem incolumem abire pati. 12 preciöfarum rerum pond ere- onu-  £68 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. enüftumfugere. 13 nihil eo,i-Étuis /u/s. i^fecum ferre. 15bona, fua fecum portare. 16 ge ft are. 17 humerus, i, rn. 18 peciore. 19 bona non oculis vijenda. 20 bona onmin aefitmaiula. 21 domicilie mentis inclüfus. 22 hommum manibus labefatlari. 23 fugientem non de f eter e. Nro. 311. Vervolg. Plato zegt zeer nadruklyk 1. Als clan 2 zou de wereld 3 gelukkig zyn 4, wanneer 5 of wyzen de regeering hadden 6, of Vorsten begonnen 7 wys te zyn 8. Even zo verlfandig dagt 9 de Koning, van wien men verhaak 11 dat hy, toen hem de Diadeem overgereikt 12 werd, dien lang 13 eer 14 hy htm op het hoofd zette 15, in de hand gehouden 16 befchouwd 17 en gezegd heeft: O band 18! die een grooter naam voert, dan werklyk gelukkig 19 maakr. Wist 20 iemand juist, hoe 21 veel zorgen 22 gevaar en kommer 23 gy aanbreng? 24, hy zou u niet eens van de aarde'25 willen opbeuren 26. _ 1 Hujus fenientia eft fenfu praevalens. 2 turn demum. 3 terrarum orbis. 4 heatum 'fuikrum ejfe. 5 eum. 6 regnare. 7 fajrfre. 8 coepi. 9 fub tl lis effe judicii. 10 quem. 11 ferunt. 12 diadëma tradere alicui. 13 diu. 14 priusquanr. 15 £apiti imponere. pr 180. 16 retinëre p. 242. 4) 17 conjidërare. 18 0 pannunr! 19 magis nobilis quam felix..20 pcnitus cognofeëre. 21 quam. 22 follciüido , ümis, f. 23 miferia, f. 24 refertum efe aliqua re. 25 ne humi quidem jacens. 26 toffere veile. Nro. 312. Beeldelyke voorflelling 1 van fommige zaaken by 2 de Ouden. De overvloed 3 werd onder het beeld van eene wel doorvoedde vrouw 5 voorgelteld 6, met bloemen bekransd7, in 8 de regtehand 9 een hoorn des overvloeds 10, waaruit veelerlei vrugten 11 op de aarde vallen 12, in de linke 13 aairen 14 van allerlei vrugten 15 die in een bondel gebonden 16 zyn. Een Land 17 of een Staat word verbeeld 18 dooreenen Genius, die dêszeifs wapen in de handen draagt 19. Eene weenende 20 vrouw met een Cyprèsfeniak 2 1 verbeeld 22'de droefheid 23 over den dood des beminden 24. Een bleek 25 mager 26 uitgeteerd 27 wyf, welk naar de opgaande Zon kykt 28 zou misfchien tot afbeelding van de nydgefchikt 29 zyn. De  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 269 De geVegtigheid beeld men af 30 fomtyds als 31 eene geblindde 32 deftige'vrouw 33 met eenzwaard in de regte en eenweegfehaal 35 -ifi de linkehand. 1 Symbola, Ir urn, n. l apud. 3 abundant ia, f. 4 fpecie. 5 pinguis muiier. 6 rcpnefentare. 7 florïbus corwatus. 8 tenensin. o dexter. 10 comu copiae. 11 poma varia. 12 in terram cadere. 13 finifter, 14 fpica, f. 15 frugcs variae. p. ZO. i) 16 in fafcïculum collfgi. p. 241. *) 17 regnum, n. 18 notare quid. 19 infignia regni tenere. 20 plorarc. .21 frons cupreffi. 22 fignificare. 23 luSus, us, ml 14 'conjux, jugis, c. 25 pallulus. 2(5 macilentus. 27 moerore confeclus. 28 /c/ het zweet, de honger en dorst: want dit 36 zyn de fpeceryen 37 by de gastmaalen der Laeedaemoniers. 1 Contentus p. 200. 4) 2 bibö, bibi, bibitum, bere aliquid. 3 turbidus, a,um. 4 cadaveribus inquinatus p. 200. 1. cadav.er, erts, 11. p. 18. 4. 5 negare p, 269. II.) 6 jucundtus bébëre. 7 videhcet. 8 fitiens. o nee. 10 cfurieus, n pefagiare. 12 comiès non confequuntur, p. 252. 11) 13 cafa, f. 15 cibariui. 16 nihil mihi videtur jucundtus. 17 quum ambularet. 18 ufque ad vefperam. 19 conteniius. aoquaero ex te, quare id facias, — 21 ferunt. 22 melius coeno. 23 ambulando famem objbnare. 24 coenare. 25 negare. 26 jus nigrum. 27 coenae caput ejfe. 28 cleleclari aliejiia re, p. 227. c. 29 mintme mirum ejfe. 30 coquo coxi ,coctum, ere. 31 decffe. 32 cohdiment'um, i, n. 33 quae tandem ? 34 labor, "oris m. 35 venatüs, us, m. 36" hls rtebus. 37 condiri, condio, ivi, ttuni, ire. Nro. 320.' Alphon fas. Alphonfus, Koning van Arragon, werd 'daarom 1 geprezen, om tlat hy de zoon des Konings, de kleinzoon eenes Konings, en de broeder eenes Konings was, maar hy antwoordde den vleyer: Alles wat 2 gy aan myhoog fchat 3 ast ik voor niets 4; dat 5 is grootheid myner voorvaderen en niet de myne. De Hoogheid 6 is geen erfgoed 7, zy is eene vrugt en belooning der deugd. Het is zeer gemeen 9, dat 10 kinderen uit Adelyke familien 11 op hunne voorouders trotsch zyn 12. Maar 'venlandige jonge. lie-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 275 lieden denken als Koning Alphonfus. Wie niet zo denkt, maakt zig 13 beiagchelyk by alle verflar.uigen. I Idcircó, quod. 2 quae. 3 laudi alicui aliquid dare p. 177. II.) 4 flocci nou facere, pendae. 5 hac in ejus laude ponendunü eft, non in mea. 6 amplitudo, inis, f. 7 patrimonium,,n. 3 cömes, nutis, e. 9 plerumque. 10 folere. 11 juv.cptus patricid jlirpe profecta, generofa ftirpe nata. 11 ob imagines majorum infolenter fe eferre. 13 irrifui ejje alicui, fe ridtculum rcadere , fe rifui exponere. Nro. 321. Van den Adel Qnobilttas, tatis, f.j Als Demokriet gevraagd 1 werd , waar in de waare adel beflond 3 , antwoordde hy: De adel der dieren beftaat 4 in een gezond ligchaam 5; maar de adel der menfehen in deugd en fegtichapenheid 6. De waare adel is niet met inkt oppergament gefchreven 7 maar op den grond des harten 8 met onuitwislyke trekken geteekend 9. Die op zyne uiterlyke voorregten trotsch is 10, veroorzaakt 11, dat men aan zyne innerlyke twyfelt 12. De waare eere is niets anders dan eene flipte opvolging 13 der pligten van zyn beroep 14. i Interrogarip. 242. 3 quae vera eft nohilitas? 4 nobilitatem conciliare alicui. 5 valetudo et egregia corpöris ftatura. 6 vitae integrttas. 7 membranis ihferiherep. 180. 8 in fundopecttË ris. 9 indelebili characlere ftgnare. 10 externis femet dotibus effere. n occafwnem excitare, 12 dubitare. 13 bene et naviter exfequi. 14 partes officii. Nro. 322. Liefde der Henne 1 jegens 2 haare Kiekens 3. De liefde der Henne 1 jegens haare Kiekens is zo groot 4, dat zy geen gevaar-ontziet 5. Over 't geheel 6 laat het zig volftrekc niet befchryven 7, hoeveel 7 dit beest 8 voor 9 de bewaring 10 zyner jongen doet i i of lyd 12. Want eene Hen , die geene 13 jongen voert 14$ is 15 gulzig naar fpyze, en vraatig 16, maar als 17 zy moeder geworden 18 is, leeft zy zeer fpaarzaam 19 en bied 20 alles wat zy om te eeten dienstig 21 vind 22, haaren iongen aan. Vind zy eens 23 een koorntje 24 of een broodkruimpje 25, of een wormpje 16, zo lokt 27 zy haare Kiekens, die, zo draa zy de ftem haarer moeder hooren 28 ylings 29 tceloopen 30, om het aangeboden 31 voedzel te bekomen 32. Zy fcrapt 33 dikwils 34 met haare nag;ls 35 den grond op, om 36 S 2 iet  276 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. iet op te graaven 37, dat zy haaren jongen geven 38 kan. Wanneer de jongen eens hier of daar loopen 39 zo geeft zy zorgvuldig acht 40, dat er niet een 41 te ver loopt 42; zy brengt ze by een 43, bergt 44 ze aan haaren boezem 45 en befchut 46 ze tegen de moeilykhcden 47 va^ het (onaangenaame) weder. Da Havik 48 verheft zig fomtyds 49 door huip zyner wieken zo hoog in de lugt 51, dat by een klein punt gelyk fchynt 52. En egter 53 ontfnapt 54 hy haare waakzaamheid 55 en haar icherp gezigt 56 niet. Zy geeft 57 eenen klaaglyken 58 -toon 59 van zig, dien de jongen reeds verdaan 60, en als zy dien hooren, in 't gras en onder ftruiken kruipen 61 of als 62 er geen fehuilplaats voorhanden 63 is, zo laten zy zig als 64 verdoofd 65 (van den Donder geflagen) en levenloos 66 op den grond vallen 67. In deeze verdooving 68 blyven zy wel 69 een half uur 70 en meer 71 liggen 72. Ondertusfchen 73 ziet de moeder verlegen om hoog , eu laat dien klaaglyken toon 74 keer op keer van zig hooren 75. Naauwlyks 76 egter is de ftootvogel 77 verre weggevlogen 78 , of 79 de moeder roept 80 met eene vrolyke 81 ftenl haare jongen by een, die haar nu wakker 82 en als 't ware 83 den dood jontrukt 84 te gemoet loopen 85 , en door beweging 86 van haare wiekjes haare uitueemende vreugde te kennen geven 87. Honden of andere dergelyke 89 dieren, als 88 zy haar te na komen 89, vliegt zy 90 terftond in de oogen. Ook is het een vermaaklyk fchouwfpel 91, als 92 eene Henne, zo als fomtyds pleegt te gefchieden 93, jonge Eendjes opvoed , die zy uitgebroed 94 heeft en met dezelve by geval 95 aan een vyver 96 of beek 97 komt 98, want dan verlaaten de jonge Eendjes 99 de Henne 100, en begeven zig 1 in den vyver of beek. En dan is het de moeite waard 2 , de a'ngftige houding 3 der Hen te zien. Zidderend 4 loopt 5 zy aan den oever, piept 7 lokt 8 de Eendjes 9 en bemoeit 10 zig, die nog niet in't water gekomen 11 zyn, te verhinderen 12 en af te weereu 13. Kortom 14 zy laat niets na, om het gevaar 15, dat haar naa haare gedagten dreigt16, van haar af te wenden, behalven dat 17 zy zig zelve niet in 't water waagt 18, want daar voor hebben 19 de Hennen een natuurlyken afkeer 20. 1 Galïtna , fi. 2 er ga. 3 proles, is, fi. 4 tantus. 5 periculum extimeficere. 6 omiuno. 7 dici non paffe. 7 quam multa. S avis, is,f. 9 pro. 10 falus , "utis, f. 11 pullus, i, m. 12 pati. 13 non. 14 ducere. 15 clbl. avidum effe. 16 vorax, acis. 17 ubi. IS fieri. 19 parciffime vivere. 20 offerre. 21 cibo uttlis. zireperirc. 23 fi forte. 24 granulum, n. 25 mica panis. 26 vermlculus, i, m. 27 allicio, lexi, lectum, ere. 28 vocem alicujus au* dire p. 247. ;IQ 253. 29 felerrime. 30 accurro, curri, cuv- fium,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 277 fum, ere. 31 oblatus. 32 pot lor, potttus fum, tiri, p. 218, — 33 fcalpo, jcalpfi, fcalptum, ere. 34 identtdem. 35 unguis, is, m. 36 ut. 37 inde eruo, ui, uturn, ere. 38praebere. 2>gdiscurrere. 40 fedulo providere. 41 ne quis. 42 longius aberrare. 43 colligëre p. 242. 4) 44 fovëre. 45 y&zzs, »s, ?k. 46 viudicare a, ab. 47 moleftiae tempeftatis. 48 accipiter, tris, m. 49 nonnunquam. 50 auxilium, n. 51 fwfeo «« altum evehi. 52 /» /t?3'quod dam punctum attenuatum effe videri. 53 «cc tarnen. 54 effugere p. 188. 2) 55 vigilantia, f. 56 obtütus. 57 edo, dtdi, dïtum, "ere. 58 flebïlls. 59 vocls, f. 60 cogmtus cui. 61 in gr amen et fruiicetafubfêpere. 62 ubi. ézfuffugio locus eft. 64 ?«?z//m zz//z' anatïni. 100 galltnam dejerere. I defcendëre. 2 operae pretium effe. 3 anxietas fatis, f. 4 trepidus. 5 difcurrere. 6 «re7 pipare. 8 allicere. 9 anaticula, f. 10 conari. 11 ingredi. 12 arceTe. ijprohlbere. 14 verbo, quid multa? demque, ire multa fc. dicam. 15 periculum averti re. 16 imminere put are. 17 praeterquam quod. 18 aquae fe committere. 19 <«<^ê e«>". 20 natura lis hujus rei horror. Nro. 323. De Rave 1 erfde Vos 2. Een Rave had ergens 3 een kaas 4 weggenomen 5, en was daar mede 6 op een hoogen 7 boom gevlogen 8. Dit 9 zag 10 de Vós, die lust 11 in de kaas kreeg, liep 12 dar011 op den boom toe, en fprak hem 13 vleijend aan. Welk een fchoone 14 wat pragtige 15 vogel zyt gyniet, o Rave! hoe 16 dapper zyr. gy, hoe gefchikt 17 in 't jagen 18, hoe Xnel 19. Wanrlyk 20Ï n iar 21 uwe verdiensten 22 kwam 23 u de kroon toe in liet Ryk der vogelen, h.id 24 gy maar 25 eene ftem. Maar dus is hec S 3 zeer  273 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. zeer te beklagen 26, dat een vogel, die zo veele 27 heerlyke eigenlchappen 28 bezit 29, liom 30 is! Dit hoorde 31 de Rave en hief 32 een magtig gefchreeuw aan. Maar toen hy de fnater 33 opdeed 34, ontviel 35 hem de kaas, dien (meester) Vos met (poed 36 met gretige tanden opfnapte 37. Goede Rave 38 zeide deeze nu fpottende 39: gy hebt voorwaar 40 de uitmuntendfte talenten 41: gy zyt dapper, gy zyt fchoon, hebt 42 ook een (tem. Alleen een ding ontbreekt 43 u gezond vef- fiand 44. 1 Corvus, »•, m. 2 vnlpes, is, f. 3 alicunde. 4 cafeus , ei, fff. 5 tollere, folio Jujiüfi, fublatum. 6 §. 17. 7 altus, 8 fiubvolare invalt quid. 9 quod cum. 10 videre. 11 concupifco, fivi, pTtum, ere. 12 accurr?re ad. 13 calltdis verbis aliquem alloqui. 14 quam pukhsr ! 15 quam fpeciofus. 16 quam. .17 caflidus. 18 venari. \9 jlrcnuus. 20 fane. 21 pro.. 22 men turn, n. 23 regnum debere in cetëras aves. 24 d. i. wanneer gy &c. 25 nunc. 26 vcaementer dolendnm efe. 27 tot. 2S ornamentum, n. 29 praechtusre p. 200. 3) 30 mutus. 31 quibus audltis. 32 clamo' rem maximum edëre. 33 roflrum. n. 34 aperjre.'35 delabi. 36 celen ter. 37 avtdis arripere denttbus. 38 0 corve! 39 irridens. 40 fane. 41 omnibus natura: dottbus excellere. 42 voTulem efe. 43 dccfe. 44 mens fana. Nro. 321. Men kan alle man niet behaagen 1. Een Ezel ging te markt 2; Een grysaart van een vader 3 en deszelfs jongen 4 dreven 5 hem ongelaaden 6 voor zig heen Deeze (Imdjes) kreeg een Boer, die aan'denweg ploegde 8 in t gezigt 9, en begon hen wakker uit te lagchen 10, dat 11 °*cn van hun 12 zig op den Ezel zette 13, en hem zo ledig Marnieren 14, daar zy toch beiden 15 nodig hadden gedragen 'te worden.^ De vader, dien dit verdroot 17 , gaf den zoon verlof 18 om op te zitten 19. Maar kort .daar op 20 ontmoette 21 hen een ander en fchold 22 den ouden uit, dat hy al te zagt"<- je gens zyn zoontje was; nadien hy, een kragteiooze ervsaarc te voet liep 25 en den frisfehen 26 Herken 27 jongen op den Ezel liet ryden 28. Hier op gebood 29 de oude den jongen af te Heigen 30, en zette 31 zig zelfs op het Ezeltje. Dus trokken 32 zy nu beide na het naaste 33 Dorp 34 toe, waar de lieden den vader verweten 35, dat hy zelf, daar 36 hy toch notr een zo kloek37 oud man was, op den Ezel reed 33, en zyn kiemen zoon 39 noodzaakte 40 agter aan te loopen 41. Nu z ver-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 279 verging den ouden aile geduld 42'; liy nam den jongen agter zig 43 , en zo reden 44 ,zy beiden op den Ezel. Maar ook zelfs 45 óp deeze wyze ontgingen 46 zy de berispzugtige (feeken niet-, naauwlyks was de jongen opgezeten 47 als een juist voorbygaande 48 Reiziger 49 den Ezel beklaagde 50, den ouden groette 51, en het een en ander meer gelprokeu hebbende, hem vraagde, of dat dier zyn eigen 52 dan of het een geleend dier was53? Aiszins , zeide deeze, is het myn eigen, ik dryf54 hem ter markt. Voortreflyk 55 riep deeze, dan zult gy hem wel verkoopen , als gy heide hem eerst' dood 56 gereden hebt. Thans 57 wist de oude, dien de menigerlei oordeelen der menfehen heel in -de war gebragt hadden 58, volflrekt niets , wat hy in die verlegenheid beginnen 59 zou, om 60 zyn Ezeltje op de markt 61 te brengen 62 , zonder van hun, die hem ontmoetten 63 , berispt te worden. Eindelyk werd hy van' zins 65 dien weg in te lla,an 66, dat hy en zyn zoon den Ezel aan de vier pooten gebonden 67 en -aan een (tok hangende 68 op de fchouders wilden dragen 69. Dit gefchfedde 70; maar toen had men moeten zien 71 , hoe al het volk zamen liep 72 met een luid gelagch en gejouw vader en zoon verzelde 73 en fchreeuwde 74: Gy zyt nog dommer 75 dan uw Ezel; Hoe fommigen met den ouden, als een nar (potten 76 en andere hem als een krankzinnigen 77 beklaagden 78. En nu wierp de oude van ongenoegen en toorn ver- . voerd 79 hy bevond 80 zig juist aan een rivier zyn Ezeltje plomp in 't water 81. Dus verloor de arme oude (lokker, terwyl hy den menfehen van pas wilde maken 82, en de berisping van dat veelhoofdig beest vreesde 83, zynen Ezel en zyne moeite 84. 1 Placëre. 2 venum ire. 3 pater fienex, nis. 4 fiiins adoleficeniulUs. 5 prae fe agere. 6 nulla farcina onuftus. 7 rufticus. 8 juxta vidm fiundum arare. 9 coufpicari. 1 o falfe ridere. 1 r quod. 12 neuter. 13 afino infidere. 14 quafifieritatem ducere. 15 uter. 16 vehiculo mihi opus efl. p. 147. V» 17 'aegre ferre, p. 241.) d) 18 per mittëre. 19 confeendere. 20 pan Ho poft. 21 obyiam fieri alicui- P- 242. 4) 22 objurgare. 23 ntmi's indulg'ere alicui. 24 aetate & corporis viribus infirmus. 25 pedibus iter facere. 26 aetate firnïus. 27 corporc valens: 28 vehi finere. 29 jubere. 30 deficendere. 31 afiello infidere p. 180. 32 progredi. 33 vicinus. 34. pagus, i, m. 35 carpere quem. 36 duin. 37 vegetus. 38 injtdêre. 39 filius tencllus. 40 pedibus Jequi; 41 cogere. 42 impatiens. 43 aficificêre a tergo. 44 vehi. 45 ne fic quidem. 46 reprehcnfiiónum aculeos evitarc. 47 conjieiidcre. 48 forte firaeS 4 1 Je-  $8o Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 'tfriens. 49 viator, is. 50 mifericordia commoveri erga aliquem, 51 fialutare p. 242. II.) 52 cujus eft afellus? 53 conducto uti'. 54 ad mercatuin agere. 55 bene-fcilicet. 56 exanim'atus ponders. 57 turn. 58 variis homïnum judiciis difiraüum effe. §9 animi pendcre atque atigi. 6a raüoncm inire. 61 usque ad forum. 62 producer e. 63 obvïare. 64 fine reprehenfione. ósplacerc. 66 vlam aggrcdi. 67 afiinum quadrupèdem confiringere. 68 de perftca x pendukis. 69 humeris bafulare. 70 quo fiaólo. 71 videas. 72 m~rum quantum coucurfum vulgi. 73 cachinnis & probris aliquem excïpére. 74 vcciferari. 75 fiolidus. 76 rhïere aliquem ut del?* rum. 77 meute captus. 78 miferari. 79 indignatione percitus as tra fimul per mot us. '80 propc flumen forte adftare. 81 e collo in aquas aliquem praecipttem dcturbare. 82 acliönes fiuas vulgo probare fiudere. 83 cenfiuram illius belluae multörum capttum exti■meficere. 84 operam perdere. Nro. 3:5. Een Kraanvogel 1, een Kraai 2, en een Boers. Een Kraanvogel en een Kraai hadden een verdrag 4 met elltSÊg der gemaakt 5, dat de Kraan de Kraai tegen andere vogelen béT* fchermen 6, maar de Kraai aan de Kraanvogel zyne lotgevallen voorfpellen 7 zou, op dat hy zig in acht kon nemen 8. Als zy nu meermaals 9 op den akker van een Boer vlogen 10 en het zaad uitpikten 11 , zo zag het eens de eigenaar 12 van het veld, en riep 13 in toorn 14; geef my. een fteen 15 hier, myn zoon, dat ik dien Kraanvogel werpe 16. Dit hoorde de Kraai, enwaarfchuwde den Kraanvogel, die nu oppaste. Een andermaal hoorde de Kraai weder, dat hy een fteen eischte 18, en waarfchuwde dé Kraanvogel nogmaals 19 om zig zorgvuldig voor het gevaar te wagtén 20. De Boer merktest thans, dat de Kraai hoorde , wat hy fprak 22 en zeide dus tot zyn zoon : als ik zeg, geef my een ftuk 23 vleesch, zo geef my 24 heimlyk 25 een fteen : De Kraanvogel kwam , de Boer eischte' een ftuk vleesch van zyn zoon, en deeze gaf hem een fteen, met welken hy de Kraanvogel het been ftuk wierp 26. De gewonde Kraanvogel riep nu, waar is o profeet 27, uwe gave van voorzegging 28, waarom waarfchuwt 29 gy uwen kameraad niet Ipoedig, zo als 30 gy toch gezwooren hebt, op dat 31 my dit 32 ongeluk 33 niet bejegende"^. Niet myne kunst 35 antwoordde deeze, verdient berisping 36, maar de listige 37 aanftagen 38 van de tweetongigen 39 die anders fpreken dan zy bandelen 40. 1 Grus, gruis, m. 2 cornix, nlcls,f. jrufiïcus, i, m. 4 foe-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 281 foedus, fris, n. 5 jungo, nxi, nüum, ëre. 6 defencïere ab aliquo. 7 fiuüira praeduere. 8 cavëre fibi. 9 frequenter. 10 ad agruni volare. tl radicttus fiata evellere. 12 dominus, i, 111. 13 ciamare. 14 ira perniötiis. 15 fiaxum, n. ló fierire. 17 monere. 18 petere: 19 rurfus eommonere. 20 fiedulo periculum vilarc. nvfiufipicari. p. 242. 4) 22 audire jufifa. 13 ofifa, f. 24 porngetre. 25 c7i.//ï. 26 fërTre aliquem & cras frangere. 27 divlnus. 28 ubi nunc aufpicia tua? 29 monere properare. 30 f.//. 31 ?«, 32 33 malum. 34 evenire. 35 tf/s, «r//i, ƒ. 36 mereri. culpari. 37 dolofius. 38 confilium, n. 39 bilingnis. 40 cïccfe ö/jae agere. Nro. 326. Matigheid 1 van eenen Koning. Alexander had op zynen krygstogt 2 na 3 Perfien eene Koningin van Kanen veeie aangenaamc diensten 4 bewezen 5 , welke dezelve op verfcheidoje wyze 6 zogt 7 te beantwoorden. Eens zond zy hem lekkere fpyzen 8 en eenige 9 Koks 10, die men voor bekwaam n hield 12. Maar Alexander lloeg 13 deeze gelehenken 14 af en zeide 15: Myn Hofmeester 16 Leonidas-heefc my in myne jeugd 17 met de beste Koks voorzien 18; want 19 hy leerde my vroeg 20 opllaan 21 en vlytig arbeiden 22 , oin lust tot middageeten te krygen 23, maar by 24 het middageeten leerde hy my matigheid om my graagte voor het avondeeten te bezorgen. i Temperantia, f. 2 proficificcns. 3 in. 4 officium, n. 5 praefi are. 6 varius. 7 referre veile. 8 cupedia, ae, f. 9 aliquot. 10 coquus, i, 111. II peritiffimus. 12 haberi. 13 repudiare. \41nunus, neris, 11. i§ dieens. 16 magifter. 17 pueritia, fi. 18/72firuo, uxi, utïtim, ere. .19 dum. 20 mane. 21 fiurgo, fiurrexi, reüum , ere. 22 opus facere. 23 prandii appetitum creiïre. 24 in. 25 coeuae appetitum facere. Nro. 327. Befchryving r van oud 2 Duitschland 3. , • DuitsChland , ons geliefd 4 Vaderland , is nog geen 5 2000. jaaren 6 aan de overige 7 volken 8 des aardbodems 9 bekend 10. De aarde was reeds bykans 11 4000 jaaren gefchapen 12, veele Koningryken 13 waren reeds ontllaan 14, en weder vergaan 15, toen 16 de Romeinen het eerst 17 eenige volken d) Vau Germanen ju Italieu aanfchouwdeu 18, doch welke hun S 5 fchrik  «52 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. fi&rik aanjaagden 19. Dit gebeurde 20 honderd jaaren voor Christus geboorte 21. Julius Cae'ar was de eerfte onder de Romeinen 22 welke in het Vaderland 23 van dit krygsbafticr 24 vok mrukte 25. Van 26 deezen tyd af, werden de Duitfchers »1oor oorlogen en verkeering 27 aan de Romeinen bekender "8 daarom 29 konden ook geleerde 30 mannen b) het oude Duitschland oeichryven 31. Wat voor ons merkwaardig 23 kan zyn, zal ik nu vernaaien 33. ' ' 1 Deficriptio , "onis, f. 2 antiquus. 3 Germania fi. 4 cariffïmus, 5 nondum. 6 per duo annorum mi/ia. 7 eet eri. 8 natio, tdis,J\9 terra, fi. lonötus. 1 ipene. 12 condltum efe. 13 regnum,n. ■Hort/i. 15 ever'ti. 16 cum. 17 primum. 1% videre. 19 ter/orem incutere. 20 /£Xf. 21 ante Chriflum. 22 ^-/««i Romanorum fi. ex Romamis. 23 jNffir/?, fi 24. fierox, Zeis wild, moedig. 25 iutrare. 26 e, ex. 27 commercium, n. '28 magis inyöt efcere, ie, ideo. 30 erudïtïts. 31 defcrïbere. 32 memorabdis, memoria dlgnus. .33 narrare. a') Te weten de Cimbers en Teutonen, welke zig in Italien wilden nederftaan, maar na een groot verlies der Rotneinen van Manus geheel verftaagen werden. £) Te weten Cscfar, doch wiens berigten weinig en duister zyn; voomaamlyk Tacitus, die in de eerfte Eeuw na Christus geboorte leefde. Van hem hebben wy de naauwkeurigfte , volfedigfle en ongemeen dierbaare befchryving van Oud Duitschland Hy zogt zynen Landslieden de-Romeinen voomaamlyk die Düitfche zeden en inrigtingen te toonen, welke van die der Romeinen het meest sfweeken, en de laatften daar door voor een gedeelte te befehaainen. Nro. 328. Vair de gefteldheid van Duitschland. Alhoewel 1 verfcheiden Landfchappen 2 van Duitschland naar derzclver uitwendige gedaante 3 eenigérmatén 4 onderfcheiden'5 geweest mogen zyn, zo was het egter over 't geheel 6 genomen met vreeslyke bosfehen 7 d) zo als nog hedeji eenige gewesten 9, of met moerasfen vervuld. 10. ' Zyn uitwendig .voorkomen 11 was zo fe eenzaam 13, dat Tacitus een R.oomsch gefchiedfehryvèt 14, die honderd jaaren na Christus geboorte leefde, zeide: Wie zou Affen, Afrika of Italien verlaaten 16 en naa Ge'rmanien trekken 17, dat in zyne Landfchappen haveloos i8, in klimaat ruw 19, en in bebouwing en voorkomen eenzaam (woest) is 20. I Licet. 2 ti.rra diverfdrum reg'ionum. 3 fipecies, ëi, fi. p. 37. 12) 4 aliquanto, 5 direrfius. 6 in unirerfium. 7 filvis horrï- dum \  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 2S3 dum ejfe. 8 etiamnum. 9 regio, onis. 10 paludibus foedum efe. 11 firma, f. fpecies. 12 tam. ij triftis. 14 hiftoncus. 15 centum poft Chriftum annis. 16 relinquere. 17 petere p. 188. I) ïSj'jerrii informem ejfe. 19 coelo ajperum ejfe. 20 cullu aj'pefluque triftem ejfe. a~) Cajisr geefc aan 't Hartswoud alleen eehc lengte van 60 en eene breedte van 9 dagreizen. Het begon van de Bodenzee tusfchjen Zwitzerland en Zwaben, het Spiertche en Beijerfcbe gebied , en liep langs den Donau midden door Duitschland tot aan de Theis by Zevenbergen. Het begin van dit Woud ziet men nog heden in het zwarte Woud in Zwabet); maar het grootile deel behalven de Boheemfche Wouden, is van tyd tot tyd omgehouwen. In dit Woud waren veele dieren, welke de Romeinen anders nergens zagen, als Rendieren . en Elantsdieren , Auërosfen , die men thans niet meer in Duitschland vind, dewyl de vlytige bebouwing van dit Land den ruwen Hemelftreek veranderd, en de wildernisfen, in welke deeze dieren zig onthielden, weggenomen heeft. De Duitfchers vonden in deeze Wouden hunne veiligheid of ook eene voordeelige fumdplaats tot gevegten met hunne vyanden. Nro. 329. Vervolg. Dewyl Duitschland vol wouden 1 en Moerasfen 2 was, zo was ook de lucht-veel ruwer 3, en kouder 4 dan thans 5 ; aj daarom zien 6 wy ligt in, dat het aardryk 7 niet zo vrugtbaar geweest is als thans 8. Want daar lïeeds een koude lucht waait, daar komt de wynflok 10 niet ligtvoon 11, én het ooft 12 krygt 13 die zoetigheid 14 en malsheid niet 15 die men in het ooit van warmer 16 gewe?ten b) vind ij., Zy hadden geene wynfokkeu 18 en wyngaarden 19 geplant 20. Drie honderd jaaren 21 na Christus geboorte 22 waren verloopen 23, toen 23 men het eerst wynftokken in de Zuidelyke 25 gewesten van Duitschland plantte 26. Zy hadden geen tuinen, geene boomgaarden 28. Zy keuden 29 alleen wilde 30 boomvrugten c). De Herfst was hun dus met zyne gaven 31 volkomen onbekend 32. Zy bouwden 33 graan 34 van menigerlei 35 foorr, byzonder Gerst 36 m Haver 37. De velden 38, welke zy dit jaar bebouwd 39 hadden, bleven veele 40 daar op volgende4i jaaren brak liggen 42'; want zy hadden veld in overvloed 43 , cu het mesten 44 der fikkers fchynt hun onbekend 45 geweest te zyn. De grasfoortcn 46 kwamen in de dalen 47 redelyk gelukkig voort 48 : nir.nr de beemden 49 wisten 50 zy niet te bewateren 51. Duf =chiand was vruchtbaar 52 in alle foorten van vee 53; maar het vee was meest klein (onaanzienlyk) 54. Het Rundvee. 55 had flegts 56 korte 57 hoornen, eu het zelve ontbrak, zo als Tacitus zegt, depragt  284 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 58 der voorhoofden 59, de Paarden, munten 60 noch in gedaante 61 noch in (helheid 62 uit. NogriiafJs hieiden 63 zy eene groote menigte 64 van dit vee. De Wouden verfchafcen 65 een zeer goed 66 beuken en eikelmesting 67 voor de Zwynen. Dienvolgends 611 waren de driften 69 van Germanien reeds in de vroegfie 7o tyden zeer geprezen 71 , gelyk Plinius verhaalt 72. liier en daar waren er Zoutbronnen 73 en dat het dit Land niet aan goud- en zilvermynen 74 ontbroken 75 heeft, ziet 76 men daar uit, dat er zo veele goud en zilver groeven 76 op den Hartz 77, in Mei-fen 78 Iiohemen 79 en Sileziè'u 80 ontdekt 8i zyn gewórden; maar de Inwooners raakte 82 het bezit en gebruik van deeze metaalen weiuig en zy verflonden 83 de kunst niet, om ze te zoeken 84. 1 Silvëfus. 2 paludofüs. 3 muit» afipèrior. afligt dus. 5 nune. 6 ih'teiïtgefe. 7 tellus, uris, fi. 8 hodie. 9 fpirare. 10 uvae, arum, fi. 11 provenire. 12 poma, orurn, n 13 affequi. 14 dulëcdo, dïids, f. 15 mollities, ei, fi. 16 caltdiis. 17 ineffe.p. 180. 18 vit is , is. 19 vinca, f. 20 confero, fevi , fatum , (_ fit urn ) fre. 21 fiaeculum, n. 22 poft Chrijlum. 23 eïabi. 24 cum primum. 25 auftialis. 26 fiercre. 27 neque neque. 28 pomarit tan, 11. 29 noffe. p. 98. IVot. 30 agrefits. 31 bona, orurn, n. 32 plane ignötus. 33 fierere. 34. fpumentutn, n. 35 varius. 36 hordeum, n. 37 avena, fi. 38 arvum, n. 39 colere. 40 plttres. 41 ficquens. 42 incultum jacere. 43 agris abundare. 44 fiercoratio, 'onis , fi. 45 ignorarc. 46 gramen, mtnis, n. 47 vallis, is, fi. 48 fatis fielteiier provenire. 49 pratum, n. 50 ignorare. 51 irfigare. 52 foecundus. 53 er/s , n. 54 improccrns. 55 bo- ves p. 34. VII.) 56 parvus. 57 z/cf/Tc ca/. 58 gloria, f. 59 frons, frontis. 3. ƒ. 60 confipicuum effe qua re. 61 fiorma, fi. 62 veloufas, 'atis, fi. 63 alere. 64numerus, i, 111. 65 pracbëre. 66 opumus. 67 fagina glandaria & fiagea. 68 hac ratione. 69 palfula, örum, 11. 70 primus. 71 laudatus, §. 10. 72 ««/•rare* 73 ficatur'go fatis. 74 «ar/, 'argenti vena. 75 deefte. 76 cppa'ere. 76 auri fiodina. 77 filva Hercynia. 78 Mifinia,,f. 79 Bohemia, fi. Po JZ/e/fo, ƒ 81 reperire. 82 pofefti'ne & ufiu hujus rei non affieior. Sj ■noffe, calere, fcire. 84 ficrutari. a) Hoe meer Wouden eeu Land in zich bevat, des te kouder , vogtiger 'en onvrugtbaarer zal het zyn. De bootneu geven fchaduWen, trekken de wolkeu na zich, cn bewaaren dg vogtig- heid  Voorbeelden voor verfcheidene Regel» beid in hunne bladen, waar uit noodwendig regen, kouds, en leii laaiden moerasfen ontdaan moeten. b~) B V. Franfche en Italiaanfche boomvrugten. c) Aan den kant van Gallien waren Kersfeboomen van de Romeinen geplant, welker vrugt eene uit bruin rood en groen faam- • geftelde kleur had. Onder de in 't wild wasfende kruiden onder fcneidde zig eene foort van Pisternakels, die daar door beroemd werden dewyl de Keizer Tiberius. die ze had leeren kennen , toen hy in Duitschland het Roomfche Leger kommandeerde, er zig alle jaaren eenigen naa Rome liet brengen, ook waren er veel Radyzen, die, gelyk Plinius zegt, zo groot waren, als een klein k"l») Uit de Gerst brouwden zy bier, en uit de haver een bry bm te eeten. ej Talryke kudden waren de eenigde en gehefdfte rykdommen der Duitfchers. ƒ) De Paarden dienden niet alleen tot den kryg en reizen , maat ook tot voedzel en om te voorzeggen. Zie beneden van het By- Eertyds waren de Auërosfen ondeï de wilde dieren merkwaardig, byzonder wegens hunne fnelheid en fterkte. Menvong ze eerst in kuilen, en dan werden zy gedood. Het was de bezigheid der Jongelingen, zig door deezen arbeid te harden, en zig eenen grooten naam te maken , terwyl zy de hoornen openlyk als zegetekens vertoonden. Deeze hoornen werden naderhand by gebrek van andere vaten tot drinken gebruikt, waar van de voornaamften de monddukken met zilver lieten invatten. -— Het Elandsdier (Alcef) hield zig veel in Duitschland op. Dat fommige dierenfoorten geheel verlooren geraakt, maar anderen meer naa het Noorden terug getrokken zyn , daar toe kan zeker de vermindering der Wouden en de daar op gevolgde verandering van het klimaat veel toegebragt hebben. Hier by kwamen nog de fterke jagten,en in volgende tyden de uitvinding van het buskruid. De fteeds toenemende 'bevolking deed hun buiten dien derken afbreuk. Met de vogelen was het even eens gefteld. Ten tyde van den H. Bonifacius zyn er nog Valken in menigte voorhanden geweest. Dat Duitschland in de groote Wouden, waar mede het geheel bedekt was, eene verbaazende menigte vogelen .moet gevoed hebben, blykt zelfs uit de verfcheiden foorten van ftootvogelen, Valken, Havikken en dergelyke, die in de oude Wetten der Beijerfchen en Alemaiinen vooi komen , cn tot den vogelvangst ook van ambrelooze perfoonen onderhouden werden. In het Hartswald zullen Vogels geweest zyn, welker vederen glinsterend emfchynend geweest zyn, hoe duister het ook was, zo dat zy den Reizigers des nagts voor licht gediend hebben. li) Deeze gaven dikwüs aanleiding tot oo.log onder verfchei- den  28ö Voorbeelden voor verfcheidene Regelè. den Duitfche Natiën, niet alleen wegens haare nuttigheid\ maar' ook daarom , dewyl zy geloofden, dat hunne Goden zig byzonder geern op dergelyke plaatzen onthielden. Hunne wyze om zout te bereiden, was ook zeer zonderling. Zy Hortten het zout water opgloeiende kooien van eiken hout of hazelaaren. Door deeze uitdorting werden de kooien zelve tot zout, maar het welk zwart bleef. , Onder de warme baden kenden de Romeinen het Wiefsbad Qfontes Mdttiaci) Nro. 330. Levenswyze 1 der oude Duitfchers. Van de levenswyze der oude Duitfchers kan men flegts weinig zeggen 3. Maar dit is heel zeker 4 , dat hunne levensmiddelen 5 niet lekker 6 waren. Hunne fpyze was behalven 7 brood zeer eenvoudig 8 , te weten 9 wilde boomvrugtcn 10, wildbraad 11, Rund- 12 en Paardevleesch, en "gedolde melk 13. Datmetdeeze eenvoudige fpyzen d) onze Voorvaders zig vergenoegden 14 gelooft ieder, die weet, dat zy de veele en lekkere beetjes der Romeinen niet kenden 15, en zig doorarbeid 16 yooraaamlyk 17 door de Jagt 18 eetenslust gezogt hebben te bezorgen 19. Want dorst ftilden 20 zy met water en een foort van drank 21 welke uit gerst 22 en water gemaakt werd 23. HetJs'waarfchyriryk '24 dat het bier 25' geweest is. Nadien zy geene wynftokken 26 plantten 27, zo was by de meeste Duitfchers de wyn onbekend 28 behalven 29 den' nabuureu van den Rhyn 30 die. hem uit Gallien bekomen hebben 31. Voor't overige beminden zy den Gerftendrank 32 zo zeer, dat zy heel dikwils 33 zig daar van dronken dronken 34 zo dat hun de ondeugd van dronkenfchap 35 b~) van de Romeinen, die hier in matiger 36 waren, verwej ten werd 37. 1 Viclus, as, m. lantiquus. 3 pauca .dici pojfunt. 4 hoe certijpmum eft. 5 viclus, 6 delicatus. 7 praeter. 8 fimplictjfimus. 9 nempe. 10 poma agreftia. n caro f er arum. 12 boum caro. 13 lac concret'um. 14 mihi fijjicit. 15 ignörare. 16 labores. 17 inprtmis. ï8 vetiatio,, "önis, f. 19 famem quaerëre. 20 fitim pellere. 21 potio quacdam. 22 hordeum, n. 23 conficere i e, ex re. 24 verijtmile ejfe. 25 cerevijia, f. 26 vitis, is, f. 27 ferere. 28 plur es Gefmanürüra. 29 ignötus. 30 accola Rheni. 3: accipëre.- 32 potio ex horcleo. 33 faepijfime, 34 incbriari quo. 35 cbrictas, tatis, f. 36 continens. 37 objtcere cui. d) Zy waren gepast voor de Natuur en het Klimaat en onze oude Duitfchers vonden er zig wel by, werden groot, flerk en oud. Ondertusfchen moeten zy toch niet gulzig geweest *yn;  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 287 zyn; want zy duldden geen vette buiken onder zig, ejl die nier, meer door het cilfgulum (gordel van de Soldaaten ligchaamsmaat) kruipen kon , kreeg zo lang Haag, tot hy weder dun.genoeg was. Lediggangers konden zy dus ook' zo zeer niet zyn, als men hen befchuldigd; want men wcai, hoe ve,r Lediggangers, die tevens goeden eetlust hebben, by \>ns plegen te worden. £)Doeh zo erg was het Zeker niet alsTaciius hun verwyt. Het onderfcheid tusfchen htt.Roomfche en Duitfche drinken was dit: De Romeinen verliepen zig in wyn, de Duitfchers bezoopen zig in bier, en hadden meer kannen nodig dan de Romeinen , eer zy dronken wierden. Daaglyks bezoopen zy zig zektrniet, wanc vau waar hadden zy by hunnen zuinigen Landbouw zo veel koorn kunnen krygen, om eene gantfche Natie Ifeeds overvloedig bier te verzorgen ? Hunne zo geroemde gezondheid, en- bykans reusiigtige fterkte van ligchaam zyn insgelyks bewyzen ; dat zy geene zo groote drinkers waren, als men op goed geloof aangenomen heeft; want een dronkaard verwoest zyn gezondheid en verkort zyne dagen , en nbgthans bevonden de Duitfchers zig wel en werden zeer oud. De kuisheid komt ook met dronkenfebap niet overeen, en egter roemf Tacitus deeze deugd in onze Voorvaderen. Nro. '331. Wooning 1 en kleeding 2. In het oude 3 Duitschland vind men 4 'geene 5 Heden behplven 6 die • welke de Romeinen , daar zy overwonnen f als 8 veringen 9 hadden aangelegd 10. Deszelf. itlwopners hebben of t* in holen 12 onder 13 den'grond, welke met reizcren 14. bedekt 15 waren, gewoond, of in huizen a) die zonder kunst en fmaak 16 uit hout en reizcren gemaakt'17 waren. Zy duldden 18 geene 19 aan een paaiende woningen 20. Eik bouwde 21 op zich zeiven 22 en afgezonderd 23, zo als 24 hem een bron 25 een veld 26 of een boschje 27 behaagde 28; van waar 29 nog 30 de naamen van veele plaatzen 31 op beek, veld, woud, haag, uitgaan 32. Elk 33 had om 34 zyne wooning 35 bouwland 36 en boschland 37 zo als het nog hedendaags 38 in fommige oorden 39 van Westfaalen, 40 en andere gewesten 41 van Nederduitschland 42 is. Hunne kleding 43 was eenvoudig 44 , zo als by alle onbefchaafde 45 volken. Zy bedekten 46 zig alleen met een' krygsmantel47 (veldkleed) dien zy meteen gesp 48 of met een doorn 49 famen haalden 50. Maar anders 51 zaten 52 zy gantfche 53 dagen naakt 54 san 55 den haard en 't vuur 56. De rykflcn 57 onderfcheidden 58 zig nog door enge klederen 58 die naauw aan alle leden pasten 59. Zy droegen 60 ook vellen 'van wilde di.ren 61. De vrouwen hadden dezelfde dragt met de mannen 62 behalven dat 63 de eerfte 64 dikwils linnen 65 klederen 66 droe-  283 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. gen 67, die zy met purper 68 (purperflreepen purperkleure banden)'omzetten 69,, maar die geen mouwen 70 hadden 71, zd dat de arm 72 en een deel van de borst 73 onbedekt 74 was. 1 Habitatio, önis, fi. 2 veftitus , us, tri. 3 prificus. 4 effe. 5 •nullus. 6 praeter. 7 vittor, oris. 8 tanquam. 9 caftellum, n. 16 aediftcare. 11 vel vel. 12 caverna, f. fpecus, us,f. 13 fub. 14 frons, frontts, f. 15 teclus. 16 rudtter. 17 exftruo , (Mtfj uctum, ëre. p. 242. 3). 18 patior, paffus, fuut, pati. 19 ?.;///«s. 20 fiedes juncla. 21 cö/o, cultum, ere. 22 difcrëtus. 23 dlverfus. 24 »/. 25 jro«i, fontls, m. 26 campus, i, in. 27 fie}»«s, */z's, 8. 28 placeo, czzz', citunt ,~ere. 29 zzzzz/e. 30 adhuc. 31 /ff«/s, z', z». 32 defino, ii, ttuttt, ere', 33 quisque. 34 «Vrz.. 35 domus, us, f. 36 tfgz-z. 37 jtlva, f. 38 /Wz>. 39 ƒ>««,- partis, f. 40 PPeftphalia , f. 41 regio, önis, f. 42 Germania inferior. 43 veftimentum , 11. 44 fimplex, plicis. 45 rzzz/zs. 46 tegumentum effe cui. 47 fa gum , n. 48 fibula, fi. 49 fiplna, fi. 50 confierëre. 51 cetera. 52 agere. 53 zwz/i. 54 inteetus. 55 juxta. 56 focus , i, in. ignis, is; m. 57 locuples, pletis. 58 diftingur. 58 wy?z's firlSta. 59 fingulos artus exprimere. p. 242. 3) 60 grge///, geftum fiere. 61 fiera Je. befiia. 62 8072 /«/^/ /Jzï- ■bz/zzs e/? (?7/z.zz. ///>»'. 63 7.//? jzzözZ. 64 «7/e. 65 llneus. 66 amictuitis, vi. 67 velari quo. 68 purpura. 69 variare quid. 70 manlca, fi. 71 cxtendëre in. 72 brachium, n. lacettus, i, 111. 73 peclus, toris, 11. 74 pzzzYfl , /zzz, ere. ' z?) Zo niet onderaardfehe holen de plaats van woningen vervulden, zo waren het toehalleen huiten, die zo ligt verlaaten", als gebouwd konden worden» Dus kan men zig de eerfte Duiti'ehe Volken als omzwervende horden verbeelden , tot dat eetst de Landbouw elke familie, elk volk meer aan zeker Land begon te verbinden. b) Of elk had zyn hof, tuin, akker, weide en houtgewas oin zyne woning , of de hutten (ronden by een of op' eenen hoop aangelegd , en hunne Landeryen waren weder by eeu, zo alsr thans onze Dorpen zyn. Nro. 332. Ligchaamsgefleldheid der oude Duitfchers. De khideren 1 der Duitfchers liepen a~) van hun eerde kindsheid af 2 naakt om 3 , en verdroegen 4 hitte 5 en koude 6. Elke moeder zoogde 7 ha.ir kind zelve, en liet het 8 niet aan bakers 9 en minnen 10 over. Zo dra het de jaaren veroorloofden 11,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. S89 t i, oefenden 12 zig de jongens in de wapenen' en in jaagt ri- 13; Zy fliepen 14 niet op vederbedden 15 maar op den grond i<5. Hier door 17 wiesfen 18 hunne /;) fterke 19 ligchsamen c) tot een 19 ongemeene 20 lengte op. Deeze groote lyfsgellalte 21 , de blaauwe dj) 22 oogen en roodagtig 23 (hooggeel) haair d) 24 onderl'chcidden 25 den üuitfeher van andere volken, byzonder in de warmer (zuidelyke) gewesten 26. I Liberi, orurn, pl. 2 a prima pueritia. 3 nudum difcurrè*re. 4 tolerare. 5 calor, is, m. 6 frigits, Iris, n. jüèenèÊsale, re. 8 delegari. 9 ancilïa, f. 10 ntitrix, truis, f. 11 per actatem licere. 12 exercere aliqua re. 13 venatio, 'f. 14 dormTre». 15 culcitra plumea. 16 humt. 17 hts rebus. 18 excrefeëre. 19 validüs. 20 ad. 21 injignis. 22 corpus. 23 coerulëus. 24 runlus» 25 coma, f. 26 difcerr.c: e. 27 popuil regiönum catidioi uin» ' f a) De Heer had geen zagter opvoeding clan de Knegt. Beide lagen onder het zeilde vee , en op denzelfden grond , tot dat een ryper leeftyd de vrye jongelingen van de lyfeigenen afzonderde. b) De ouden gebruikten de by woorden ingentla, imnrania * rJtijjima corpora. Den Burgundiers werd eenige maaien het bywoord zevenvoetig QBurgundio feptipes) gegeven. 1 Daar nu dé gewoone maat van Recruten by de Romeinen 5 voet en 7 duim was, het welk men voor de middellengte der Romeinen kan aannemen ; zo was een Duitfcher doorgaands een voet grooter dan een Romein. f) Horatius noemt daarom de Duitfchers in 't gemeen het blaauwagtig volk Qcaerulea plebs), en de Gothifche en Longobar» difche Koningen beminden wegens hunne haairen den bynaam Flavius. dj Om de haairen des te meer te verfraaien, gebruikten zy zekere zeep, die zig het Roomfche Jufferfchap veel na Rome liet brengen, om haare haairen dezelfde kleur te geven. De Kerkvader Tertulliaan verwyt het zelfs de Afrikaanfche Vrouwen, dat zy zig fchaamden , in Afrika gebooren te zyn, en door haaré haairen voor Duilfche en Gallüche gehouden zogten te worden. Ook het Duitfche Haair moest veèl naa Rome wandelen, om de' hoofden der Juffers zo wel, als der mannen te vertieren. Nro. 339. Bezigheden der oude Duitfchers. Onze Voorvaders 1 beminden onder alle dingen den oorlog«) het meest 2, en verlangden daar na 3 , en als de Dnitfche Volken 4 z.lve door oorlog niets te beftisfen 5 hadden; danhebben hunne jonge' krygslieden 6 als bezoldigden 7 • onder de Romeinen dienst genomen S. Nadien zy van kinds af 9 zo opgevoed 10 7 wer-  20o Voorbeelden voor verfcheidene Regels. werden, dat zy niets meer leerden tl; dan de wapenen behandelen ï2 en jaagen 13, zo is het geen wonder 14 dat zy in den manlyken leel'tyd 15 hun vermaak alleen 16 in den oorlog 17 hadden. Benevens 18 den ooriog is de jagt b) alleen .9 hunne aang.enaamfte bezigheid 20 geweest; want deeze had met den kryg de grootlle overeenkomst 21. De Landbouw 22, het maaken van klederen 23, de zorg voor het huishouden 24 lieten zy aan de Vrouwen over, of aan hunne Lyfeigenen 26. Maar de mannen, als zy niet te oorlogen'of te jaagen 27 hadden , lagen op Beerenhuiden c) en deeden niets 28. 1 'Rfajaret, urn. 2 vütxime. 3 optare. 4 natio Qermamca. 5 .bello inter fe. non difeeptare. 6 vir juvenls. 7 .uiiies mercenaritis. 8 fe adjungere alicui. 9 a pueritia. 10 cducare. 11 nihil difcere, nifi. 12 ar ma traclare. 13 venari, 14 mlrandum effe. 15 aetas vlrills. 16tantummoJo. 17 helium mihi placet. i§prae~ ter. 19 folus. 20 occupatio fucundiffima. 21 bello fimillimum effe. 22 agricultura. 22 textura veftium. 24 cura rei domefhcae. 25 rellnquere. 26 ferms. 27 a bello £? venatione liber. 28 pelli urfi otiofium incumfere. a) Alles ademde kryg by hut7. Als dan begon de men»ch als 't ware te leven, en werd als een deel van 't Volk en lid van den Staat befchouwd , als hy het eerst de wapens-in handen kreeg, het welk alszins met groote plegtigheid, en in de Volksvergadering gefchiedde. Als hy ze eens had, zo lag hy ze nooit af; te buis en op het veld voerde elk zyne wapens met zig. ' Met deeze ging hy aan tafel, op de openbaare gastmaalen, in de volksvergaderingen, voor het gerigt, ging er mede llaapen , ja hy nam ze mede in 't graf. Sommige volken hielden zelfs hunne wapens voor iet Godlyks, en in 't gemeen was geen eed heiliger by de Duitfchers, dan by de wapenen. Deeze krygshaftige g;eest verfpreidde zig over alle handelingen; Hunne fchouwfpeelen en vermaaken waren krygshaftig; Hun godsdienst wa's krygshaftig; hurï Hemel, daar zy na hun dood op hoopten , er. zelfs hunne wyven waren krygshaftig. Seneka drukt zig heel kort dus uit; De Duitfchers worden in de wapenen gebooren, opgevoed, en hunne eenigfre zorg loopt over de wapenen; Het overige veronagtzaamen zy. F) Nadien zy ook in hunne boseh- en moerasfige Landen dikwils van wilde dieren ontrust werden, zo was hun de Jagt dra noodzaaklyk, en de Jagt is eigenlyk eene voorbereiding .tot den kryg, welke eerst dieren dan menfehen leert bekrygen, e) Van daar pleegt men nog in eenige gewesten eenen nietswaardigen ledigganger eenen Bdrenhauier te noemen. [Nro:  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i$t Nro. 334. Van den Godsdienst der Duitfcben. De oude Duitfchers vereerden 1 menigerlei a) Goden. ■ Menleken-offers 2 waren by hun niet ongeoorloofd 3. Voor 't overige 4 geloofden V) zy, dat de Hemelgoden te groot 5 waren , om in Tempelwanden te belltiiten 6, of in eenige menschlyke gedaante at' te beelden 7, zy wyden 8 hun alleen hagen 9 en boslchen 10 toe, en noemden het eigenlyk Heiligdom 11 , dat men nooit anders, dan om te aanbidden, naderen rnogt 12 naar den naam der Godheden 13. . 1 Cvlcre. c humanis hoftiis litare. 3 fas habere. 4 'ceterunti 5 ex inagnitudme coeleflium arbitrari. 6 parietibus cohtbëre. 7 in ullam humani oris fpeciem adfimilnre. 8 confecrare. 9 luctis, i, in. 10 neiuus, ons.- \ \ fecrëlum, n. 12 fola revcrentia videre. 13 nomine alicujus appellare. ii) Te weten de Zon, de Maan, het Vuur en de Aarde (Hortha). Deeze foort van Afgodery fchynt de oudfte te zyn'. De menfehen ondervonden den weldaadigen invloed der Hoofdftoffen, byzonder kon den Duitfcher in zyn ruw en boschagtigLaud niets aangenaafaier zyn, dan wanneer de Zon hem na lange wirtternagten weder naderde. Ook wegens hun Vee moesten" zy zig verheugen, welks welvaart zy voor het hunne hielden» dewyl zy voedzel en kleding van het zelve hadden» De Maan deed hun niet alleen by den langen Winter grooten dienst, maar ook by hunne Jagt en by hunne reizen door de groote wouden en bosfchen. Het Vuur befchutte hen tegen de koude, en was daarom hun aangenaamst gezelfchap. De Aarde voedde hun en hun vee. Het is dan geen wonder, dat het gevoel van dankbaarheid byhun gaande wierd, en dat zy zig ook voor het toekomende van hunne iveklaaden zogtcn te verzekeren. Zekere verfchynzelen iu de. Natuur konden ook ligt dezelfde denkbeelden by verfcheidene volken veroorzaaken. Onder anderen fchynt de Donder gerchikt te zyn, om de ziel en verbeeldingskragt in den grond te'rcereu. Men vind daarom by alle Volken eenen God des Donders. De Duitfchen noemden den hunnen Thorus , en van hem heeft de Donderdag nog werklyk den naam, zo als de Vrydag van Frya insgelyks een. Godin by hun zynen naamt voert. Onder de Krysgoden was er geen beroemder dan Oihie , byzonder in het Noorderdeel van Duitschland. De Saxen moesten deezen' Othie of Wodan , zo als anderen hem noemen, uitdruklvk afzweeren, eer zy tot den Heiligen Doop onder Karei den Grooten toegelaaten werden. Zyn dienst moet dus zig heel lang in Duitschland ftaande'hebben gehouden. b) Daar door onderfchéiden zig dan de Germaanen Van de Grieken tn Romeinen, als ook"dat zy hunne Goden en Godinnen Wet cis die volken menschlyke ondeugden en gebreken, maêf T 2 " . meen-  492 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. meestal dappere en grootmoedige Heldendaaden 'toefchreeven. cj Deeze Wouden of Haagen werden in groote eere gehouden. Niemand durfde zig onderwinden eenen boom daar van te vellen, nadien zy geloofden , dat de Goden op ftaande voet deeze misdaad ftraffen zouden. De Christenen veranderden naderhand deeze TIaagen in Gode geheiligde plaatzen, en bouwden er Kerken en Kloosters fn. De toeloop des volks bleef, als te vooren, alleen dat het voorwerp der vereering veranderde. Anders hadden zy qpk byzondere boomen, dieuzy Godlyke eer bewezen, en geen bygeloof was moeilyker uit te roejendan de vereering der boomen. Nro. 335. Bygeloof. Op Wichelsary 2 en het lot 3 gaven zy zeer veel acht 4. Zy pleegden niet alleen met het gefchrei 5 en de vlugt 6 der Vogelen raad 7 maar hadden ook nog dit eigen 8, dat zy Paarden lieten vooripelleu 9. Te weten dè gemeente 10 onderhield witte Paarden in gewyde Wouden 12 die tot geen menfchendienst gebruikt werden 13 ; deeze werden voor den heiligen wagen gefpannen 14; De Priesters de Koning of de Vorst des Volks gingen er naast 15, en gaven acht 16 op haar hinniken enfnuiven; Ook vond geen Wichelaary grooter geloof 17 niet alleen by het Volk 18 maar zelfs by Grooten 19 by de Priesters. Want zy zelve hielden zig alleen voor Dienaars 20, maar de Paarden voor vertrouwden der Goden 21. Daar was nog eene andere voorfpelling 22 waar door zy de uitkomst van zwaare oorlogen nafpoorden 23. Zy lieten met eenen gevangen 24 van het volk, daar. zy oorlog mede voerden, op de eene of andere wyze bekomen, eenen van hunne beste oorlogslieden 25 (elk met de wapenen van zyn Volk voorzien 26) kampen 27. De overwinning van den eenen of andereu werd als eene voorbeduiding aangenomen 28. 1 Superfit'Ho. 2 aufpicium. 3 fors. 4 maxime obfervare. 5 vox. 6 volatus. 7 interrogarc. 8 proprium eft. 9 équórum praefagia ac monitus experiri. 1 o publice. 11 ali. 12 nemus ac lücus. 13 nulli mort ali operi contaltus. 14 facro cur ru premi. 15 comitari. 16 hinnttus ac fremitus obfervare. 17 major ftdes eft. 18 plebs. 19 proceres. 20 minijler. 21 cohjcius Dei. 22 eft alia obfervatio aufpiciorum. 23 gravium betlorum eventus expiorare. 24 captivus quoque modo interccptus. 25 eleltus popularium fuorinn. 26 patriis quisque armis. 27 committere. 28 pro praejudieio acctpi, a) Hunne wyze van looten was heel eenvoudig. Zy fneeden een' tak van eenen vrugidragenden boom, en van deezen weder vee-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 293 veele kleine ftokjens, die zy met teekens teekenden. Hier opwierpen zy die op eet wit kleed, blindelings en op 't onzekere neder, waar op, als het openbaare zaaken betrof, de Priester van het Vlek Of, als het byzondere belangens raakte, de Huisvader kwam. Deeze riepen tot de Goden, zagen na den Hemel , namen elk ftuk driemaal op, en gaven dan de verklaaring over elk opgenomen ifokje, naar Tiet teeken, dat er te vooren op gemerkt was. Viel het Lot ongelukkig, dan werd dien dag aan de zaak, (welker uitkomst men begeerde te weten) niet meer gedagt; maar Hemde het Lot met hunne wenfchen in , dan zogtea zy uit het Vogelgefchrei nog nadere zekerheid. Nro. 336. Deugden en gebreken 1 der oude Duitfchers. Wy behooren 2 wel geen oordeel 3 over een geheel 4 Volk Zonder onderfcheid 5 te vellen, en het zelve eenig 6 gebrek of volkomenheid van geest 7 op eene algemeene wyze toe te fchryven 8; want er zyn in elke Natie 9 ichurken met edele lieden vermengd 10 (men vind in elke Natie eene vermenging van deugdzaamen enondeugenden.) Doch nadien de oude 11 Duitfchers byna geen gemeenzaame verkeering met andere Natiën gehad hebben 12, en daarom 13 noch derzei ver goede 14 noch kwaade 15 zeden hebben kunnen aannemen 16, zo kunnen wy een zekerer oordeel 17 van de aan dit Volk eigene 18'zeden vellen. d) Listige veinzery 19 bedrog 20 fireeken 21 en overmoed 22 jegens 23 geringen 24 waren verre 25 van het karakter onzer Voorvaderen. Dit roemen 26 zelfs de Romeinen , hunne geflagenltè vyanden 27 van hun. Daarom namén zy eene onfchendbaare foort van trouw 28 b~), eerlykheid 29 en voomaamlyk 30 kuisheid 31 c) in acht, en verwierven zig krygsroem door roemvolle daaden. Ook was de gastvryheid 32 eene uitmuntende 33 deugd der Duitfchers. Doch wy moeten de liefde tot fterke di anken 34, traagheid 35 en toomelooze fpeeizugt 36 in hun berispen £7. Deeze laatlfe 38 was zo groot 39 dat de geen welke in het Hazardfpel 40 alles verlooren 41 had, zig zeiven 42 en zyne vryheid 43 op het fpel zette 44. Doch deeze ondeugd heeft een gezuiverde Godsdienst 45 zeker grootendeels 46 uit den weg geruimd 47. 1 Vithtm, n. 2 deblre. 3 judicium ferre, 4 univerfus, 5 temere. 6 quidam, 7 antmi,bonum, Stribuere. 9 quaecunque gens. 10 boni malis mixti funt. 11 prifcus- 12 nullum fere qommercinm cum ali is gentibus habere. 13 ideoque. 14 bonus. 15 malus. 1(5 adfeifcere. 17 tutius judicare. 18 proprius. 19 ftmulatio ma-, ia. 20 dolus. 21 fallacia , f. 22 Juperbia, f. 23 erga. 24 infeT 3 ris>\  tg\ Voorbeelden voor verfcheidene Regels, rior. 25 abeffie a, ab aliquo. 26 praedicare. 27 hofiis infenfipfitmus alicujus. 28 fidem fianSte colere. 29 integnlas. 30 inprtmis, 31 pudicitia, fi. 32 kofipitalitas. 33 infignh, e, 34 amor potionis inebriantis. 35 defidia , fi, 36 immoderata ludendi cupiditas. 37 reprehcnaere in aliquo. 38 hic, haec, hoe. 39 tantus. 40 alea, fi. 41 «mittëre. 42 fui ipfic. 43 li bert as, f. 44 /« »n? religie. 46 maximam partem. 47 tolïcre. ,«) In 't gemeen waren hunne Zeden van bederf en lafheid zuiverer gebleven dan die der Grieken en Romeinen. Zy hadden doorgnand agtingsvol gevoel voor de Deugd; niemand lagchte by hun over de ondeugd, en anderen tot het kwaad verleiden , of zig daar toe laaten verleiden , ontfchuldigde men daar niet mede , dat mtjn naar de Mode, dat is, meest naar de heerfchende gewoonte moet leven. GoèVie zeden of een regtfehaapen gedrag , daar zy zig van de Jeugd af aan gewend .hadden, golden by hun in denken en leven meer dan by anderen de beste wetten. Want deeze worden toch van de meeste menfehen alleen zo lang waargenomen, als zy de Itraf vreezen, die op derzelver overtreeding gefield is, terwyl in tegendeel de geen , wiens hart met deugdzaame gezindheden vervuld is, ook zonder wetten en ftraffen zyne pUgten volbrengt. b) Hunne laatfre Nakomelingen hebben, trotsch op deeze uitmuntendheid hunner Natie, dezelve deels in de daad, deels door een fprcekwoordelyke loffpraak' een oud eerlyk' Duitfckcr tragten te bewaaren. Op het woofd van eenen ouden Duitfcher kon men zig zo veilig verlaten, als of hy het met duizend Eeden bekragtigd had. c) Niets pryst Tacitus meer in de Duitfchers dan hunne kuisheid. Zy huwlykten in beklexgeflachten laat, en waren bykanj onder alle Natiën , welke de Romeinen Barbaaren noemden , tle eenigen, die maar eene Vrouw namen, zeer weinigen uitgezonderd , 'welke wegens hunnen Adel meer egtverbindtenisfen te gelyk flooten. De huwlyksgave bragt niet de vrouw den man , maar de man aan de vrouw, na dat zy van de Ouders en Bloedver wanten goedgekeurd was. En dit gefchenk belfond niet in vrouwlyke lief hebberyen , ofopfchik; het waren Osfen, een opgetoomd paard, een fchild met een fpiets en zwaard. Zy bragt in tegendeel haaren Egrgenoot eenige wapenen, als waar door zy het ftetkst aan elkander verbonden werden. De vrouw werd terftond by 't begin van haar huwlyk vermaand, dat zy tot haaren man', als eene gezellinne van zynen arbeid en gevaar kwam, die j:i vrede en oorlog het zelve met hem lyden en wagen moest; dit zou door de faamgekoppelde Osfen en andere gefchenken aan» ge-  Voorbeelden vopr verfcheidene Regels. 295 gewezen worden. Zeer zelden gebeurde het, dat eene vrouwde haaren man verfchuldigde trouw oveitrad5|maar ook zulk eene werd ook terftond van hem zeiven geftraft. Hy joeg de Overfpeclfier naakt met afgefheeden haairen in tegenwoordigheid hnarer bloedvrienden uit zyn huis, en geesfelde haar door de gantfche rei der habuurige wooningen. Noch fchoonheid , noch jeugd, noch rykdom kouden haar ooit weder eenen man bezor. gen. \ ' ••• d) Het werd by hun voor fchandelyk gehouden, eenen vreemdeling wie ook af ie vvyzcn, elk zette hem te eeten voor, wat hy maar had. Als het op was, zo yerzelde hem' de waard ineen ander huis, daar zy even zo vriendelyk ontvangen werden; men maakte hier iu tutfchen beltenden en onbekenden geen onderfcheid. Ais hy heengaande iet begeerde,- zo gaf men het hem, maar men begeerde ook op zyn beurt van hem even zo vry. . ej Het was by hun geen fchande, heele dagen en nagten te drinken, waar door dikwils, op de wyze van dronken lieden; groote twist ontftond, die dikwils met moord en doodflag eindigde. En egter fpraken zy over tafel van verzoeningen van vyanden, van t<| fluiten huwlyken hunner kinderen ,- van de keuze hunner veldheeren, en zelfs van vreedé en oorlog. Dit deeden zy daarom, deels dewyl hun gemoed als dan openhartig en geneigd was tot ongeveinsde raadslagen , deels dewyl hun hart zig dan tot groote ondernemingen verwyderd had, als zy nu alle hunne gedagten ontdekt hadden, zo werd de zaak tot den volgenden dag verfchoven ; want zo lang had èlk altyd nog vryheid om te • kiezen. Zy beraadflaagden dus op een tyd, dat niemand voor veinzery vatbaar is, en namen hunne befluiteu op eenen anderen tyd, dat zy niet wel mïsfen 'kunnen. Nro. 337. Spreuken. Niet uit vreeze 1 maar nit piigt 2 moet men zig van' zonden wagten. Vyandfchap tusfchén bloedvrienden 3 is veel erger 4. óin met vreemden 5. Kleine weldaaden 6' te regter tyd 7 zyn voor hem die ze ontvangt 0 de grootfte. Gebrek met geduld dragen 9 is grootmoedigheid 10. Houd hen veel meer 11 voor vrienden 12 die de ziel 13 dan het ligchaam nut doen 14.' Houd 15 «die fc.hranderheid voor groot, door middel van welke gy de domheid van onwetende menfehen verdragen 16 kunt. Doe, , wat gy voor pryslyk 17 hoijl, al iS zoudt gy.ook deswegens " niet geprezen worden 19, want de groote hoop is een flegt rigter van het goede 20. Toets 21 een mensch ineer 22 naar zynedaaden dan naar zyne woorden, want veeier leven is flegt 23 maar hunne redenen zyn zeer innemend 24. By een boos 25 mensch moet men als by een kwaadeh Hond meer het zwygen 26 dan T 4 liet  êptj Voorbeelden voor verfcheidene Regels. het fpreken 27 vreezen 28. Des vaders beftrafling is een heilzaajne artzeny 30, want zy heeft meer nuttigs danbytends 31. Wie zig beyvert, de deugd als zyn vaderland te 'zien, moet 32 dj} wellusten als Sirenen 33 voorby gaan. Zo als Zeelieden by goed weder het geen by onwedernodigis34, in gereedheid 35 hebben, even zo verzorgen zig lieden, die in voorfpoed fchrander zyn 3$ behoedmiddelen in ongeluk 37. 1 Poenac furmidme. 2 virtutis «more. 3 cognatus. 4 gravis. 5 alunus. 6 munus parvum. 7 isque opportunüs. 8 adfectus. 9 'clementeh, aequo animo ferre. 10 magnifudinis efe. 11 potifimum. 12 aisïïcum exiffimare. immens. 14 prodcfe. 15 magnum, arhilrari. 16 ferre. 17' pukrum judtcare. l3 licet. 19 laudem conjequi. 20 pravus judex bonae aclionis. 21 experiri e, ex. 22 potius. 23 malus. 24 oratione ad alliclcndum aptifimum efe. 25 pravus. 26 tacltiirmtas. 27 vox. 28 timendum efe. 29 re prehenfio , objurgatio, 30 fuave medkamentum efe. 31 habere plus utilltatis quam id quod mordet. jitranlire. 33 qui fere110 navigant coelo. 34 adverfus tempeftatem conduccrc 35 paraturn habere. 36 rebus fecundls fafere, 2,7 luae rebus adverfii profunt, parare fubfidia. Nro. 338. Vervolg. Ook een bekwaam ftuurman lyd 1 fomtyds fchipbreuk, zo als ook een deugdzaam man een ongeiuk overkomt 2. De Donder verfehrikt het meest 3 de kinderen, en bedreiging 4 de dwaazen 5. Een llandbeeld verfiert 6 de gedaante 7 maar een man de daad 8. Uit een gouden beker 9 doodlyk vergif drinken 10 en van eenen ontrouwen vriend raad aannemen 11 is het zelfde 12. Óuderiooze Wezen 12 hebben zo zeer geen Voogd 13 nodig als 14 onverflandige mannen. Dikwils verduisteren 16 Wolken 17 de Zon, en de hartstogteu 17 de Rede 18. De toorn van den Aap en de bedreiging 19 van den vleyer, is voor het zelfde te houden 20. Eene Slaug koesteren 21 en den booswigt wel doen 22 , is het zelfde; want by geen van beiden 23 verwekt de weldaad genegenheid 24. Ledige 25 blazen blaast de wind op 26, èn dwaazen hunne waan 27^ 1 Naufragium facere. 2 fot luna adverfa premi, 3 maxime terr~ere. 4 minae , f. 5 demons. 6 orno. 7 firma. 8 res gefiae» 9 poculum aureum. 10 venenum mortiférum blbere. 11 confilium petere. iï idem efe. 12 paren turn pracfidio carens, 13 tutor. 14 non  Voorbeelden voor verfcheidene-Regels. 297 non adeo ficut. 15 mibila, pl. 16 obtenebrare. 17 anuni motus turbati. 18 ratiönem ienebris obtegére. 19 minae. 20 idem cenfendum efe de. 21 ferpentem alere. 22 male, fcelefto benefacere. 23 neuter. 24 benevolentiam parere. 25 iiTanis, vacuus. 26 inf ire. 27 vana fui opinio. Nro. 339. De Osfenherder 1. Een Herder . die een kudde Stieren weidde 2 , verloor 3 een Kalf. Hy ging dan in de heele woestyn rond 4, en zogt het. Ais hy het nu niet vinden kon, beloofde 5 hy aan Zeus, indien hy hem den dief van het Kalf 6 aanwyzen 7 zou , een jonge: Geit ten offer 8. Nu kwam hy in een Eiken bosch 9 en vond eenen Leeuw het ,Kalf eeten 10. Toen hief 11 hy vol vreeze zyne handen ten Hemel en zeide: O gebieder Zeus, ik beloofde u eene jonge Geit, als ik den dief vinden 13 zou; Thans beloof ik u eenen Stier ten offer 14, als ik zyne klaauwen ontvlieden mag 15. De Fabel doelt op ongelukkigen 16, die dat wenfchen te vinden , wat hun ontbreekt, en als zy het gevonden hebben, het zelve zoeken te ontvlieden 17. 1 Bubulcus, 2 pafcere. 3 per dere, amittere. 4 omnia loca deferta circulaire. 5 vota facere. 6 fur qui furto 'vitulum abfluJit. 7 oflendere. 8 viéttmam 0ferre. 9 quercëtum. 10 comedere. 12 terrefaclum valde conflernatum manus faas ad coelum tolhre. 13 invenire. 14 polliceor me mac~latura.ni. 15 manus effugere. 16 infeltci diclum efe. 17 inventum efugere qiiacrere. Nro. 340. Een jong Hert 11. Vader, zeide eens 2 een jong Hert tot het Hert, gy zyt 3 gtooter en fneller 4 dan de Honden. Gy hebt ook boven dien 5 hooge hoornen 6 tot uwe verdediging 7. Maar waarom vreest gy dan zo zeer voor de Honden 8? Watgy zegt, is waar 9 myn zoon; maar dat weet ik egter, dat als ik het blaffen 10 van een Hond hoor, ik terftond, ik weet niet hoe 11 een drift tot vlugten kryge 12. De Fabel leert, dat lieden, die van natuure vreesagtig 13 zyn, geen toefpreken moed geeft 14. 1 'Hinnulus. 2 quondam. 3 6' major. 4 velox. 5 infuper. 6 cornua gerere infignia. 7 vindicta. 8 tanto opëre. 9 vere dicere. 10 latratus. 11 nefclo quo cafu. 12 in fugam ruere, 13 natltra timidus. 14' nulla adhortailone confinr.ari. T 5 Nro,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels, Nro. 341. Van de kinderlyke 1 Godsvrugt. Christiaau en Gottlieb.. Chr.' Waar 2 komt 3 gy van daan, myn lieve Gottlieb ? van de rpeëTpIaats 4? Gott. Geenszins 5! Ik kom uit de Kerk 6. Chr. Wat hebt gy daar gedaan 7? Gotl. Hoe kunt gy vragen? Ik heb eene predikatie 8. gehoord en gebeden.„Chr.^Gy zyt vroopier, dan voor uwe jaaren past. Gaffe De vroomheid 10 past 11 voor eiken 12 leeftyd. Chr. Weet gy het ipreekwoord 13" niet: Jongengel 14 oud duivel 15. Gotl. Maar dit fpreekwoord.komt buiten twyfel uit de Hel 16. Myne overtuiging 17 zegt 18: AJs leen die grysaard zal een'e echte vroomheid bezitten 18, welke zyne jeugd 19 reeds aan de Godzaligheid gewyd heeft. Want . niets leert 20 men beter 21 dan het geen men van kinds af leert 22. Chr. V/at verllaat gy dan 23 door egte vroomheid 24? Gotl, Eene' redelyke vereering vau God 25, en eene Hipte waarneming 26 van zyne ge*boden 27. Chr. Een waarlyk vroom mensch is dan die geen, welke God op eene redelyke wyze 28 vereert en dé Godlyke geboden met allen vlyt en yver 29 waarneemt? Gotl. 'Alszins. 1 PueTtlis, 2 unde. 3 prodeo, dit, "turn, ire. p. 97. 2) 4, aren luforia. 5 nequaquam. 6 aedes facrue. 7 quid Mie mihi ne-^ gotii efi ? 8 oratio facra. 9 religiofior quam pro aetTite. 10 relir gio. 11 dcc et me. 12 pullusnon. 13 quod vulgo aiimt. 14 puer angettcus. 15 hic in fatanam verhtur, ubi confenuerit. 16 ab au tor c Satana natum ejfe. 17 ego. 18 exifhmare. jS vere plu m effe. 19 a teneris ahnis, ajfuejcëre. 20 difci. 21 felicius. 22 ab ipf'a ftatim pueritia. 23 quid igitur eft ? 24 purus cultus. 25 mimen, m'tnis, 11. 26 obfervatio, f. 27 praeceptum, n. 28 pure» 29 Radium, n. Nro. 342. Vervolg. / Chr. Maar hoe vereert men dan God op eene redelyke wyz"e ? Gotl. Als men niet voor hem,. als 1 voor eenen ftrengen 2 Heeralleen vreest 3, maar als men hem met de innigfte tederheid 4 als 5 den weldadigften Vader 6 bemint. Chr. En wat moeten wy N doen . als wy yverige vereertrs der Godlyke Wetten zyn en heeten willen? Gotl. Vooreerst moeten wy met alle kragten ons bemoeien , ons fchultfelnos te houden 7; Ten tweeden , moeten wy liefde oefenen 8, dat is, wy moeten ons, zo veel in ons 9 is, by onze medemenfehen verdiend maken 10. Ten derden, moeten wy geduld n en gelatenheid hebben, dat wil zeggen 12, wy moeten de rampen , welke wy niet afweeren 13 kunnen , ftandvastig dragen 14, de beledigingen, die ons toegevoegd wor- / den  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 299 .den 15, niet wreeken 16 en in 't gemeen nooit kwaad met kwaad vergelden 17. 1 Tanquam. 2 feverus. 3 veTeri. 4 ex intimis affcètibus. 5 ut. 6 pater beneficentiffimus. 7 fumma cura tueri innocent iam. 8 chariuitem tenere. 9 quanttim datur. 10 bene merèri de aliquo. 11 fervare patientiam. 11 ea praeflat ut. \%)mederi. \nrpatlcnter to Ier are, 15 illata injuria.- 16 ulcifci. 17 malum malo rer ferre. Nro. 343. Vervolg. • Chr. Gy zyt een voortredyk Prediker 1: Maar flemt ook uw leven met uwe leer overeen 3'? Gotl. Ik 3 doe zo veel my mooglyk is 4. Ik volg in 't byzonder den gulden regel van Pythagoras: Laat den fianp niet in uwe oogen komen 5 voor dat 6 gy elke handeling van den dag 7 zorgvuldig overdagt hebt 8. Viaag u zeiven: waar in was ik nalaatig? Wat heb ik verrigt 10? Welke van myne pligten heb ik onvervuld gclaaten 11? Begin op deeze wyze van de eerde daad van den dag af 12, en ga tot de laatde 13 voort, en bedroef u dan over het kwaadc, dat gy gedaan hebt 14, en verheug u 15 over het goede. 1 Nae probum ejfe conciouatorem. 2 prae f are ifta quae, 3 cquidem. 4 adntti pro viribus, pro virili fe. parte. 5 nolle fomnum videre. 6 priusquam. 7 fmgula faclta diurna. 8 dillgcnier exAmtnare. 9 negltgerc quid. 10 facere. 11 officium deferci re. 12 a prima aflione diurna examïnis initium duccrc. 13 progredi ad. 14 de mails actionibus dolere. 15 laetari. Nro. 344. Vervolg. Chr. Zeg my, myn lieve Gotlieb! hoe 1 brengt gy dan den dag door 2 ? Gotl. Om vyf of zes uuren da ik op en doe myn morgen gebed 3. Chr. z?er Godsdienstig 4. Zeg 5 my toch ook den inhoud van uw morgen - gebed. Gotl. van harten 6 geern! — Ik dank 7 God, dat hy my dien nagt heeft laaten in ?t leven blyvcn 8 , en bid '9, dat hy my ook dien dag zo 10 zegenen en gelukkig wil n maken, als het voor het heil myner ziel 12 voegzaam is. Chr. Waarlyk geene onchristelyke 13 wyze om den dag aan te vangen 14. Gotl. Vervolgends groet 15 ik myne Ouderen, welken ik naast God den grootden eerbied fchuldig ben 17*? Zo dra 18 bet tyd is, ga ik naa fchool 19. Aldaar doe ik myn best 20, dat ik noch 21 den meester, noch myne med> leerlingen door woorden of ciaadcn 22 'belecdige 23. ï  <9qo Voorbeelden voor verfcheidene Regels. i Qjtibus fludiis. 2 tranfigere. 3 dieet e preces matuFtnas. 4. pie fane. 5 communicare aliquid cum aliquo. 6 fumma, f. j gratias agere. 8 Deus harte noctem mihi voluit effe profperam., 9 precari. 10 tftdetn. 11 totum diern alicui bene fortunare. 12 ad en: mi faftttem. 13 vere chriflianus. 14 diëi exordium. 15 falu'lare. 16 fecundum. 17 prlmam pietatem debere. 18 cum. 19 ad tndum literarium fe conferre. 20 omnibus modis operam dnre. 21 tv/ vel. 22 «e #z«7/ diclo faclove. 23 offendere fodalem. iVro. 345. Vervolg. •Oir. Voorrreflyk. Gotl. Zo dra het fchool uit is, begeef ik my naa huis 1, herhaal 2 voor my zeiven 3 of in' gezelfchap 4 van ten goed vriend de les 5, bereide my voor het middag onderwys 6, of lees iet nuttigs, tot dat men my ter tafel roept 7. Als er na den eeten gebeden is, vermaak ik my met eenige goede vrienden met een onfchuldig fpel 9, tot dat het fchooluur 10 flaat 11. In fchool doe ik weder met alle kragt myn best, om myne'piigten te vervullen 12. Als ik uit het fchool weder t'huis gekomen ben 13, doe ik hetzelfde 14, dat ik voor het eeten deed. Ka het avond eeten lees ik fottotmyn vermaak 17, en dan ga ik v.oegtydig 18 te bed, beproef my zeiven, zo als ik reee's gezegd heb 19, en bevele my en de mynen aan de befcherminge Gods , en bid om eenen zagten 20 flaap. 1 Demiffum a ludo domuiu properare. arepet-jre. 3 mecum. 4 tuin. <, quod praelc&um eft in fchola. 6 penfum pómeridianum. 7 jribeor prandium fumere. 8 aclis gratiis: 9 tttfü quopiam honefto étnimum cum fodalibtis laxare. 10 donec. ii hora in jcholani fiudum) revocat. 12 totis vinbus hoe agere quod locus poftulat. 13 doiuum ro'erftis. 14 idem agere, quod. 15 Q, 17 legendis fttavïbiis fabuli.s fe obleftare. f8 mature fe ad ntdttm conferre. 19 in fe defecnaere, fecum reputare, quibtts ftudiis dies peraBus. fit. 20 dulcis. Nro. 346. Befluit. Chr. Ik pryze uwe levenswyze 1 en zou ze navolgen 2, als ik kon 3. Gotl. Gy behoeft flegts te willen 4, gy behoeft flegts de verkeering 5 met ligtvaardigen en godloozen te myden 6, u by zulke menfehen te houden 7, welker omgang en voorbeeld tot wysheid en vroomheid uitlokt 8 en de ledigheid op het yverig't 9 te vlieden. Chr. Ik wil myn best doen om even zo vroom te worden 1.0 als gy zyt. Gotl. Gy hebt veel te voordeelige denk-  Voorbeelden, voör verfcheidene Regels, 30* denkbeelden van W 11» mvi1 "eve Christiaan; ik kan nog geen voorbeeld Van deugd en godzaligheid opleveren 12, ik kan alleen met Paulus fpreken : Niet dat ik het alreeds 'gegrepen heb of alreeds volmaakt ben , maar iit jaag daar na, of ik het grypen mogt 13. Gy behoeft derhalven my niet na te volgen 14, maar gy moet my verre pogen te overtreffen 15. Daar flaat het drie «uren 16. Ik moet derhalven naa fchool. Vaarwel. 1 Infiltutum, 2 affiqui. 3 fi queam. 4 veils tautummodo. 5 tonfértium, n. 6 fie jubducere. 7 fe adjungere alicui. 8 conviSa alicujus nieliorem fieri. 9 ecu pelt eva fiugere. 10 fe praebere aemnluiti alicujus pictatis. XX iiitnls bene de aliquo exiftimare. 12 nondum is ille eft «uitxemplum virtutis & fauctimoniae imitari yolentibus circumferri poffii. 13 non quia jam confecutus fint aut jamjam pcrfieclus, fied perfequor ut comprehendam. 14 aequare , gelyk komen. 15 longe ihuitumque fuperare, praejlare contendere, 16 hora audttur, Nro. 347. Men moet zig daaglyks beproeven (in fie deficenderel) Hoe hebt gy deezen dag doorgebragt 1 ? Zyt gy by het genot der gaven der Godlyke goedheid 2 ook den grooten Gever 3 indagtig 4 geweest ? Heeft uw hart ook liefde en dankbaarheid jegens hem gevoeld 5? Hebt gy op hem vertrouwd 6? Hebt gy hem in geluk en ongeluk 7 niet vergeeten 8 ? Hebt gy de kwaade begeerlykhecien 9, die in u gaande werden 10, ook terftond onderdrukt 11? Hebt gy dus heeden wezenlyk in 't goede toegenomen 12? Zo dikwils nu uw hart op deeze en dergelyke vragen 13 met een vrolyk ja antwoorden kan 14, o! hoe wel zal het u dan zyn 15, inet welke vroiykheid zult gy dan een loflied tot prys van den grooten God zingen 16, die u tot weldoen zegen gefchonken heeft? Maar zo 17 dikwils gy reden vindt j om over a zeiven niet geheel voldaan te zyn 18, o ! hoe zal het u danfmer, ten een dag van uw leven verlooren te hebben 19; want houd eiken da'g 20 voor verlooren, op welken gy iet gedagt of gedaa» hebt 21, dat gy op den avond van denzelven afkeuren moet 22. — Is u dan de verbetering van uw hart ernst 23 , zo (lel een avonduur vast 24, om over uw gedrag op den telkens verloopen dag in ftilte na te denken 25, en vindt gy 26 dat gy iet gedagt, gefproken of gedaan hebt, dat gy voor God met uw eigen- geweten niet goed kunt heeten 27 , zo febryf het in een klein boeksken 28, om er van tyd tot tyd 29 weder aan te denken, en voor het herhaald begaan van denzelfden misdag u te wagten 30. Zo zult gy van dag tot dag beter en gelukkiger worden. l Diern agere. 2 in percipiendis dirinae bonitatis munerihns. 3 '  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. . ^ 3 futmtttts larguor. 4 mentor. 5 animum piwn atque grafurn gefere er ga aliquem. 6 confidere cui. 7 res adverfiae, fecundae. 8 oblivifici. ,9 pravae cupiditates. 10 petlus meum hac re tentari fcntio. 11 opprimere. 12 in exercenda<■ virtute proficére. 13 fimïlis quaeflia. 14 animum meum hanc quefiionem cum laetttia anmiere fentio. 15 [e bcatum predicare. 16 cum pietate Deo opti-' mo maximo gratias fupplices canere. 17 relte faciendi fludium aufpicatu{>i effe jubere. 18 juflis de caufis fe ipfum arguere videri. 19 amiffum vitae diern dolere. 20 amiffum interpretari. 21 commlttere. 22 poenitet me hujusrei. 22 fierio optare in dies mellorem evadere. 23 horam vefpertinam conftituére. 24 tacitum diei [exacli rationes fecum expendcre. 25 invenire. 26 conficientiae meae probare non poffum. 27 Jlbello mandare. 28 fiubihdet 29 cavcre. 30 iterum eodem modo peccare. 31 feliciorem evadere. Nro. 348. Van de Druiden 1 der Galliërs. De Druiden hadden het opzigt 2 over den Godsdienst, bezorgden de offeranden, welke van het gantfche volk en van byzondere perfoonen gebragt werden 3 , en gaven in den Godsdienst onderwys 4. Daarom vond men 5 eene groote menigte Jongelingen ter cnderwyzing 6 by 7 hun tegenwoordig, welke den grootfren eerbied voor hun hadden 8. Want bykans alJen, zq wel Staats- als Burgerbelangen 9 leiden zy by 10, en als er hier of daar een misdaad gepleegd 11, ais er een moord 12 begaan 13 was, als er in erfeirisfen of grenszaaken oneenigheden 14 ontffonden 15, zo waren zy fcheidslieden 16, zo bellemden zy belooningen en (haffen 17. Die in hunne regtfpraak niet berustte 18, werd in den ban gedaan 19. Deeze was dé grootfte 20 draf by hun, en wien die aangedaan 21 werd j dien zette men in de klasfe der verworpen booze menfehen 22. 'Elk meidde hem, en ontvlood zyn gezelfchap en zyne gefprekken 24 , ja hem werd niet eens regt verfchafc 25, als hy' er om verzogt, en tot eerambten 27 werd hy volftrekt 28 niet toegelaaten 29. 1 Druides. 2 rebus divinis intercffe. 3 facrificia publica & privata procurare. 4 religiones interpretari. 5 concun ere. 6 numerus. 7 clifciplinae cauffa. ' 8 ad. 9 magno apud aliquem efe honore. 10 controverfia publica & privata. II tonfiituere de aliqua re. ii faciuus admittere. ï^caedes. 14 fieri. 15 de hereditate Gr° de finibus controverfia. 16 efe. 17 decernere. 18 pretnia poenasqüe conftituére. 19 deer do alicujus non ftare. 20 fachficiis interdicere. 21 gravifunus. 22 quibus ita eft Interdictum, ii,  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 303 tl, 23 numero impiorum 'ac fceleratorum aliquem liabT- re. 24 dccedere. 25 aditum alicujus fermonemque d.j'ugerc. 26 jus redder e. 27 honos. 28 nullus. 29 communicare. Nro. 349. Vervolg. Alle deeze Druïden Honden onder een Opperhoofd 1 welke het grootfte gezag onder hun had. Deezen volgde 2 na zyn dood 3 de geen op, welke boven 4 de anderen door zyne verdiensten uitmuntte 5. Maar als 6 meer andere gelyke uitmuntendheden 7 hadden, dan belliste 8 de keuze der Druiden, of zy llreden met de wapenen om den voorrang o (of zy waagden een Kampgevegt met elkander.) Op zekeren tyd des jaars vergaderden 10 zy in 't Karnutifche Land 11 (welke oord voor het midden 12 van gantsch Gailien gehouden werd) op eene daartoe geheiligde 13 plaats. Aldaar 14 verfcheenen 15 dan van, alle oorden 16 allen, die eene twistzaak hadden 17 en onderwierpen zig aan hunne oordeelen en uitfpraaken. Hun gantfche famenftel 19 (hun Orden) zou 20 in ürittannien ontftaan 21 en van daar 22 na Gailien gekomen 23 zyn , weswegens alle de genen die nader' daar in onderregt wilden zyn 24, derwaarts reisden. 1 Omnibus praefi unus. 2 fucccciere. 3 quo. mortuo. 4 ex. % excelTere dignitate. 6 efe. 7 'pars. 8 jjnfragio alicujus adlcgi. 9 de princlpatu ar mis co:, tendere. 10 confidere. 11 fiues. 12 rn^dius. 13 confiecratus. 14 knc. 15 convenirc. 16 undique. 17 controve,fias habere. 18 pa'ere. 19 dificiplina. 20 exiflimari. 21 reperi'ri\ 22 inde. 23 trausfierrc. 24 diligeniius aiiquam rem cogno* fee re veile. Nro. 350. Vervolg. De Druiden trokken nooit mede in den kryg 1, en Varen van lasten 2 en alle andere verbindtenbfen vry 3.' Deeze voordeden maakten 4 dat veelen uit eigene beweging 5 als Leerlingen tot hun kwamen 6 en veelen van hunne bloedverwanten en oud-ren hun toegezonden werden. En deeze moesten als dan eene groote menigte 7 Verzen van' buiten leeren, Veelen bleven daarom twintig jaaren leerlingen 8; want hunne lesfen fchriftelvk op te Cellen 9 hielden zy voor ongeoorloofd 10; waar toe zy tweeredenen zullen 11 gehad hebben 12. Deels wilden zy misfchien hunne leer 13 niet al te bekendHaaten worden 14, deels wilden zy met veroorzaaken, dat de 'Leerlingen 15 zig 0p het gefchrevene verlieten 16 en de opfcherping van het geheugen verzuimden. Want dit gefchied zeer dikwils 18 darmen de gemaklykheid van Ichryven 19 misbruike, en minder vlyt tot hef leeren hefteed o0. *Hun-  1 ^04 Voorbeelden voor verfcheidene Kegels. Hunne voornaamfte leerftukkcn waren deeze a r : de ziel is niet fterflyk 22, maar gaat na den dood van het eene ligchaam weder in een ander 23; dit zy 24 de kragtigfte 25 opfpooring tot dapperheid 26 en veragting des doods 27. Nog 28 hadden zy menige leerftukken 29 welke de gelternten en derzelver loop 30 de grootheid der wereld 32 en der aarde, —- de natuurkunde, — de eigenfchappen en magt der onfterflyke Goden betroffen , en welke zy ook der Jeugd mededeelden 33. \ ji bello abefie. 2 tributa non pendere. 3 omnium rerum habere immunifatem. 4 excitare. 5 fua fponte. 6 in difdplinam convenire.7 numerus. 8 indifciplina permaner e. 9 littcris mandare. 10 nefas efe exiftimare. 11 duabus de eauffis aliquid infliture. iivideri. indifciplina. 14 in vulgus eferri. 15 qui dificunt \6 liter is confifum efe. 17 minus memoftae fiudere. 18 plerisque accitïere. 19 praefidium lltt erarum. 20 diligent tam in péidifcerido remittere. 21 in primis hoe veile perfiuadëre. 22 non interife. 23 ab aliis poft mortem tranfire ad alios. 24 put'are. 2^ maxime. 26 excitari ad virtntem. 27 metum mortis neglige- rc. 28 praeterea. 29 multa difiputare de. 30 motus. 31 re- rum natura. 32 vis ac proteflas. 33 trüdere. Nro. 351. De Leeuwerk. Een Leeuwerk, die haar nest op een Koornakker 1 had 2, vloog op voedzel voor haare jongen uit 3. Maar deezen beval zy 4 zorgvuldig agt te geven 5 op ,het geen zy zien en hoorerï mogten, en het haar by 6 haare wederkomst 7 weder te verhaalen 8. Toen zy weg was, hoorden zy den eigenaar 9 van dea akker zynen zoon beveelen, dathy, wyl het koorn 10 ryp was 11, toch zyne vrienden verzoeken wilde, om het hem .den volgenden morgen te helpen inooglten 12. Bevend verhaalden de jongen dit haare moeder, en baden 13 haar om naa een plaats voor haare veiligheid om te zien 14. De oude Leeuwerk bevat 15 haare jongen goeds moeds te zyn 16, en zeide; als zig de eigenaar enkel op zyne vrienden verlaat 17, zo blyft het graan gewis ongemaaid 18. Des anderen daags vloog zy weder uit. Dé eigenaar van het veld kwam, maar zvnc vrienden kwamen nieu Hy zeide dan tot zynen zoon: Ik zie, onze vrienden blyveri weg, ga derhalven tot onze maagdfehap, en verzoek hen, dar. zy ons morgen helpen oogsten 19. De verfchrikte jongen verhaalden ook dit aan haare moeder, en zy gebood hen insgelyks weder gerust te zyn 26 , want zeide zy, het is met de bloedvrienden zo traag als met 21 de vrienden; Ik ben verzekerd 22 , het koorn zal morgen ook niet gemaaid worden. De Leeuwerk ver-  Voorbeelden voor verfcheidene Regels. 305 verliet haare jongen ten dertienmaal. De eigenaar kwam weder, maar even zo min zyne bloedvrienden. Hy zeide dan tegen zynen zoon, gy ziet wel myn zoon, ten tyde van nood 23 heeft men noch vrienden noch maagdfehap. Laat ons morgen onze zeisfen zelve medebrengen, en ons koorn fnyden. Ook hier van gaven de jonge Leeuwerken haare moeder berigt, die haar toen toeriep: Nu is het tyd, ons voort te pakken 25, want morgen word het koorn gewis gefneeden. Zy bragt dan zonder uitItel 26 haar kroost op eene veilige plaats, en de oogst ging ook voort 27. 1 Ager frumentarius. 2 kabitare. 3 ire quaefitum cibum pulIk. 4 moiiêre aliquem, ut. ^animadvertëre. 6 ubi. 7 redtre. 8 nümiare. 9 dominus. 10 feges. 11 ematureficere. 12 in mejfe hac■ aliquem adjuvare, 13 orare, ut. (4 in tutiorem locum aliquem a[portare. 15 jubëre. 16 bono efe animo. 17 mesfem rejtcére ad aliquem. 18 non meti. 19 in mefe manum commodore alicui. 20 hortor ut fis fine metu & cura. 2I hic aeque fiegnis efi ad metiendum ae ille. 22 perfuafum tibi efi. 23/? auxilio eg'uus. 24 habere. 25 cedère & abire. 26 fiatim. 27 fie ges de we fa efl. _/ Nro. 352. De Geneesheer 1. Een Koning in PerlTen zond aan den Caiif 2 Muftapha eenen zeer vermaarden Geneesheer, welke terftond 3 by zyn komst 4 vraagde, hoe men aan dit Hof plagt televen 5. Men antwoordde hem; wy eeten nooit eer, voor dat wy honger hebben 6, en wy eeten nooit volkomen ons genoegen 7, o! zeide de Geneesheer, dan ga ik geern weder myns wegs 8; want hier zal ik toch niets te doen vinden 9. 1 Medicus. 2 Princeps. 3 fimülac. 4 advenire. 5 qualis vivcndi confiuetudo in aula vigeat, interrogare. 6 non eifere, nifi fames appellat. 7 nunquam plene fiatiatum a menfia difieëdere. 8 haud invitum reverti domum. 9 fiempcr vacare a negotiis. Nro. 353. Afbeelding 1 van een Leerling, dien alle Leermeesters beminnen moeten. Men geeve my 3, zegt Quintiliaan , eenen jongen mensch dien de lof opwekt 4, die in roem vermaak vind 5, die als hy zig overtroffen ziet 6, weent 7. Deeze kan dooreerzugt 8 opgekweekt worden 9, deezen zal eene berisping 10 treffen 11 deevreezen i« opv/ekken ' by deezen zaI ik £eene traagheid V  '3c5 Voorbeelden voor verfcheidene Regels. I Imago. 2 amore dignus. 3 in difciplinam cui tfaaWê. 4 rxcitare. 5 gloria me juvat. 6 vicium efe. 7 fiere. 8 ambiiio. 9 alen dum efe. 10 obfurgatio. ii'mor der e. 12 in aliquo dejidiam nunquam vererf. Nro. 354. Het geluk der Ouderen 1 die goede 2 Kinderen heboeu- Cornelia, die voorrreflyke 3 moeder der Gracchen , en eene der voornaamlre Mevrouwen in Rome 4, voedde haare beide Zoonen en Dochter zo voortreflyk 5 op, dat zyde verwondering der gantfche Had waren. Eens kreeg zy bezoek 7 van eene andere ook zeer voornaameDame. Deeze toonde haar haaren opfchik , welke naar de toenmalige mode eene der pragtigüe was 8. Cornë.lia onderhield de Dame met gefprekken 9 tot dat 10 haare kinderen uit fchool kwamen 10, toen zeide zy: Dit is myn fieraad 12! O kinderen maakt 13, dat uwe Ouders ook dit van u roemen kunnen 14. 1 Beau' parentes, qui. 2 bene moratus. 3 praeclarus. 4 nobllifuna mdtrona Romana. 5 fic educare & infütuëre ut. 6 cuiVis injicere admiraiionem fui. 7 invifit me ille. 8 oflendere ornament a fua , illo feculo pulcherrima. 9 trahere aliquem fermöne. 10 quoufque. 11 e fchola redire. 12 haec ornamenta mea funt. 13 ope ram dare. 14 eandem laudemimpertiri cui. f. eUdcin praeeonio aliquem ornare.