TOONEEL-POËZY VAN H A R T S E N. IV". D E £ Lk M S T E L D A Mt lUiï D ü Y M.   DE GRAAF VAN WALTRON, KRTGSSP£lt>   DK GRAAF VAN WALT RON-. Vï Bedx-yt , IV' Tooneel.   D E GRAAF VAN \V A L T R O N, KRTGSSPEL. GEVOLGD NAAR 'T HOOGDUITSCH VAN DEN HEER M Ö L L E R. Onder de Zinfpreuk: OEFENING BESCHAAFT DE KUNSTEN, Te AMSTELDAM, by J. helders, en A. mars, in de Nes, 1789. Met Privilegie.   VOORBERICHT. jx drie ecrfte Bedryven van dit Tooneclfpelzyn door den lieer A. HARTSEN, «31/2 Vrienden Kunstgenoot, uit het oorfprongkelyke vertaald. Ik heb ''er de twee laatfle by vervaardigd om het ten Tooneele te kunnen voeren , daartoe aangefpoord door het genoegen V welk eene vrye vertaaling van V zelve op het Fransck Tooneel in onze Stad heeft gegeeven. De twee eerfle Tooneelen van ,t Hoogduitsch my riet wel fchynende te ftrooken met den ernst van V geheele Stuk, heb ik verkort, met uitlaating der Perfoonaadjen van de Zoete laarfler en haar Meid, die ook verder geheel niette voorjehyn kwamen. De Kamenier van de Gravin was ■mede onnut. Voorat overige heb ik'tHoogduitfche gevolgd, geen reden vindende om fommige redeneeringen te bekorten* dewyl zy allen dienen tot kenteekenen en grootmaaking van V caraêer des Helds van V Stuk. En, over 't algemeen, ken ik weinig Tootieelfpellen , waarin alles zo medewerkt om de Hoofdperfoonaadje te doen kennen en uitmunten. Doch het houden van V Standrecht in hei oorfprongkelyke zeer verfchillendezynde van de wyze,op welke het gehouden word by de Regimenten in dienst deezer Landen , ly welken het in gebruik is; en oordeelende dat, wanneer men eenige plegtigheid ten tooneele voert, dezelve, zo veel te treffender is, naar maate zy meer overeenkomst heeft met de wyze waarop men fomtyds inde gelegenheid is om die indedaad te zien, heb ik in dit Stuk, vooral in het derde en vyfde Bedryf, mtrktlyke veranderingen gemaakt, met byvoegit.g van de * 3 pleg-  plegtigheden en gebruiken die dat geducht Gericht verzeilen, voor zo verre V beloop van V Stuk het toeliet, en die welvoeglyk op het Tooncel, waaraan men altooi iets toe moet geeven , vertoond konden worden. Van deezen aart zyn , onder andere omftandigheden, de boeijens van JValtron, die by Officieren van dien rang en om zulk eene misdaad geen plaats hebben, doch wier weglaating de aandoenlyke vertootithg op bladzyde 86 merkelyk zou verzwakt hebben. De Letter- en tooneelminnaars zullen , door de vergelyking van deeze naarvolging met het oorfprongkelyk Hoogduitfche, of met de voorhanden zynde Nederduitfche Vertaalingen, en vooral by de vertooning, die veranderingen gewaar worden en myne behandeling kunnen Icoordeelen. De trant van berywing, eene byzondere verkiezing van myn Vriend HARTSEN, waarvan hy reden geeft in V Bericht voor de Vrouw nrar de Waercld, ben ik genoodzaakt geweest te volgen, fchoon het my minder moeite gekost zou hebben regelmaatige heldenvaarzen te maaken, dan regels zonder cadans en echter aan eene maat van twintig en twee-en twintig lettergroepen bepaald, zo ah dit gcheele Stuk dóór in acht is genomen. Ik heb verkozen aan dit Spel, V welk in V Hoogduitsch Treurfpcl word genoemd, den titel te geeven van Krygsfpel, dewyl 'tmy voorkomt dat door deeze benaaming de aart van V onderwerp het best te kennen word gegeeven, en ''er niets in te vinden is dat niet betrekkelyk zy tot den Krygsdienst; zynde het echter niet te min gefchikt om alle menschlievende en gevoelige harten te treffen. H. J. ROULLAUD.  De Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouwburg hebben, volgens Oclroy door Hunne Ed. GrootMog. de Heeren Staaten van Hollanden Westvriesland, den eerften November, 1787, aan hen verleend, het recht van deeze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk van DE GRAAF VAN WALTRON, Krygsfpel, vergund aan j, helders en a. mars. Geen Exemplaaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der heeren Gecommitteerden onderteekend zyn. Amjleldam, den 12 January, 1789. P E R-  PERSOONEN. DE PRINS. DE GRAAF VAN BEMBROEK, Kollonel-Kommandant van het Regiment van den Generaal van Delmenhorst. DE BARON VAN WESTWOUT, Majoor. -j ^ WINTER, -] | DE GRAAF VAN WALTRO N, j 't> DE BARON VAN ELZING, ^Kapiteins. £ VAN RAAN, j ^ DE JAGER, "] >* « PLAS, | >« DE GRAAF VAN KR O O NE N- >LitUtemm' S BURG, .Ij ZWING, J J ^ VAN DER LICHT, Adjudant. DE OVERIGE OFFICIEREN VAN 'T REGIMENT. DE AUDITEUR. EEN ORDONNANTIE-SERGEANT. REINHART, een oud Sergeant in de Kompagnie van Waltron. De overige Onderofficieren, en de Soldaaten van 't Regiment. De Provoost. DE GRAVIN VAN WALTRON. Het Spel [peelt in een Legerplaats; het eerjle Bedryf "even bezoden de plaats waar het Regiment kampeert, in en vóór een tent, waarin deszelfs Officieren gewoon zyn by elkander te komen : het Tweede in de tent van den KollonelKommandant: het Derde, Vierde en Vyfde op deplaatfen daar het Standrecht gehouden word en het vomih ter uitvoer gebragt moet worden.    D E GRAAF VAN WALTRON, KRTGSSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE ï 0 0 N E EL. DE JAGER, zittende aan een tafel, waarop een fiesch wyn, enz, PLAS, heen en weder wandelende. DE JAGER, Wat fchort u, Broertjelief ? Gy ziet 'er zo oudbakken uit. PLAS. Ja; dat hebt gy wel geraên. »k Ben niet te bed geweest. Gy kent myn' Kapitein: hy^is gewoon vroeg op te ftaan, En ziet het ook gaarne van ons. Toen wy hier van el« kander fcheidden, was het by vyven. DE JAGER. Ik heb ook niet geflaapen, maar echter lust genoeg rm nog een nachtje over te blyveu. PLAS. Ik niet: ik ben dat optrekken niet gewoon. DE JAGER. Foei, Broertje , fchaam u wat: een foldaat A Moe*  s DE GRAAF VAN WALTRON, Moet alles gewoon zyn. Knaapen als wy moeten zo hard zyn als esn yzren plaat. Daar, drink eens, dan zult gy aanftonds beter zyn. PL A S. Neen; 'k wacht fterke Coffi. Van al dat krioelen Heb ik vry wat hoofdpyn. DE JAGER. Kroonenburgs beurs is leeg. Hy zal vandaag ook zyn' kop wel voelen. PLAS. Liep u alles meê. DE JAGER. 'k Won honderd veertig pistoolen. Zes zyn 'er reeds van gefpild. Maar, is 't niet waar? ik ftelde 't ook op hairen en fnaaren. PLAS. Ja toch:, wat al te wild. Gy waagde 't als een gek. DE JAGER. Men moet zich 't leven prettig inaaken: wie weet hoe lang 't zal duuren? Tweede tooneel. DE JAGER, PLAS, WALTRON. WALTRON. G oeden dag, Heeren! DE JAGER Goeden dag, Kapitein! WALTRON. Wel, dat waren deez' nacht al fraaije kuuren. 'e Is  KRTGSSPEL. 3 't Is fchande. (Tegen P/as.} 't Spyt me dat ge daarby waart. PLAS. Men kan over my niet klaagen. DE JAGER. Dat 's waar. Hy heeft zich, waarachtig, zo ftil gehouden als een besje van negentig jr.ar. WALTRON. Gy moogt 'er wel grootsch op zyn dat gy byna 't geheele Kamp, door uw geweldig tieren, Geftoord hebt in zyn rust, en dat nog wel in het gezelfchap van andere Officieren. Welke gedachten moeten zy van ons Regiment niet voeden in hunnen waan ?.... De zoetlaars meiden zo achterher te zitten... te vechten,... te fmyten.... te flaan! PLAS. 'k Weet wel dat dit verwyt my niet betreft. WALTRON. Dat 's goed voor u , en k ben daar zeer om te vreden ; Maar de dolle Vendrig van Hengst.... Hy zit ook alreeds, DE JAGER. Dat zyn voor hem geen nieuwigheden. Tegen twee dagen dat hy los is, zit hy dootden bank vyf dagen in arrest. WALTRON. Ik mogt wel lyden dat de droes dien wargaren al lan<» gefleept had in zyn nest. Zich in een vrouwepak te fteeken!... foei!.. 't Is fchande! wie hoorde het ooit van zyn dagen P DE JAGER. Gy zift de dingen wat naauw, Heer Kapitein. A 2 WAL-  4 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, diiftig. De monteering moet men eerbied toedraagen. DE JAGER Gy fchynt niet wel opgeruimd, Mynheer. Hebt gy ongenoegen gehad? WALTRON. Zo omtrent. Hy wandelt heen en wéér. Wat nieuws is er? PLAS. Niet veel byzonders. Gistren is de Korporaal van 't Regiment Van Wenden, uit de Kompagnie van Kapitein Brochard, die zynen Sergeant met den degen Gekwetst heeft, geharquebuzeerd. WALTRON. Dat weet ik: 'tfcherp bevel van den Koning was hein tegen. Het is nu aanftonds Standrecht zonder aanzien van per- foonen en zonder genaê. Hy vergreep zich. PLAS. Wie is zo zyn eigen meester, dathy zich nooit te buiten gaa? Dit 's al de derde oorlog, dat de Korporaal mede te veld ging. Niets kon hem vertzaagen. 't Was een braaf kaerel. Hy had zeven kwetfuuren. WALTRON. Ha! dan is hy met recht te beklaagen. DE JAGER. Un de Sergeant, hoor ik, heeft hem gefard. Hywas reeds Korporaal, als die Sergeant Nog gemeen foldaat was. Hy heeft de exercitie en den dienst geleerd aan dien kwant, Die, binnen het jaar Sergeant gemaakt, hem dagelyks tergde in alle gelegenheden, Tot  KRTGSSPEL. 5 Totdat de Korporaal gistren zo toornig wierd, dat hy zyn' pligt zo heeft overtreeden. WALTRON. De arme duivel!.. Ik zou fchier wenfchen dat onze vyand met zyne eerfte fchoot Den nieuwbakken Sergeant trof. Myn Kompagnie heeft van zulke voorvallen geen' nood. 'k Laat my geen melkmuilen opdringen om hen boven mannen van verdienfte te Hellen. PLAS. Ja; zyn Kapitein is des Overftes Zoon; en des Sergeants Zuster, hoorde ik vertellen, Is de Kamenier van des Kapteins Vrouw. WALTRON. Ileerlyk! ik knn niets weigren aan myn Vrouw, Zo lief heb ik haar; maar wat den Dienst aangaat, 'k weet dat ik, om haar, zelfs niemant zou Tot Pyper aanftelleu... Die braave man..! Zo zulks by myn Kompagnie was voorgevallen , Het zou my bedroeven. Ily veegt zyne oogen af. PLAS. Met reden. Maar by ons en by uw Kompagnie boven allen. ... Wat zie ik?.. Gy fchreit... WALTRON. Ik weet niet hoe het komt dat dit geval my zo hevig fmart. PLAS. Die aandoening, Mynheer, is het natuurelyk gevolg van uw verheven hart, 't Welk achting voor perfoonen van verdiende heeft, al zyn ze zelfs geringe foldaaten ; Of wel van uw bloedryk geitel, waardoor ge in alles wat u voorkomt, minder gelaten Dan andren in vreugd of droelheid, des te fchielyker en fterker word aangedaan. A 3 WAL-  6 DE GRAAF VANWALTRON, WALTRoN. Ha! myn geitel! Ik ben 'er dlkwils bly om, maar' 't komt me ook wel op hartzeer te ftaan. Het doet my rasfer en fterker dan nndren 't zoet van vreugde en vergenoeging genieten; Maar het vervoert me ook tot buitenfpoorige oploopendheden, die daarna my verdrieten, En menigmaalen zo hevig zyn, dat ik geheel als buiten myzelven ben. Daarom vermyd ik ook allerleije gezclfchappen, daar ik ieder' niet ken. Myn kennisfen zien met mededoogen die fout aan, die hen te dikwils is gebleken, En laaten myn' toorn bedaaren. DE JAGER. Wy hebben onszelv' niet gemaakt: elk heeft zyn gebreken. Voor my, ik zou om al 't geld van de waereld geen flegmatiek mensch willen zyn. 't Geval en niet de liefde vormt zulke onaandoenlyke zielen , naar allen fchyn. De waare liefde is driftig; zy kan onmooglyk op 't echte bed een' droomer verwekken. En zelden zal men menfchen van vernuft en fmaak onder de ongevoeligen ontdekken. WALTRON. Dat gaat niet door. 't Gefchied wel anders: maar hebt gy geen nieuws van wat vrolyker aart? PLAS. Ja toch; iets aangenaams. WALTRON. Wel, wat is 't? PLAS. Doch 't gaat met eenig ongenoegen gepaard: Me»  KRTGSSPEL. jr Blen dreigt ons dat wy u zullen verliezen. WALTRON, ontzet. My! en hoedat! fpreek op; geef meerder klaarheid. PLAS. Mynheer Kapitein, gistereu vertelde men in'tHoofdkwartier voor de vaste waarheid Dat de Koning u tot Majoor en Ridder van zyn Orde heeft benoemd. WALTRON, overluid lagchende. Wïen... my...? *k Dacht niet dat ik vandaag zo hartlyk lagchen zou. ..♦ fchoon 't maar om een vertelling zy.... Hy blyft lagchen. DERDE T O O N E E L. WALTRON, WINTER, DE JAGER, PLAS. WINTER, tegen JValtron. Wel zo, Mynheer! hoe lagcht gy zo? Tegen de Lieutenants. Morgen, Heeren! W A L T R O N, al lagchende. Wel ik zal u de reden doen hooren. .. Myn Lieutenant maakt me op een ftel en fprong Majoor en Ridder. Hy lagcht weder. WINTE R. Klinkt u dat zo vreemd in de ooren? Ik ben 'er zeer blyde om. WALTRON. Zyt ge zot, Konfrater? of wilt gy ook de huid alhier Verdeelen eerde beer gevangen is? A 4 WIN-  § DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Hoe zo? WALTRON. Hy heef: dat nieuws in 't Hoofdkwartier, En denklyk in de zoetelaarstent WINTER. En ik van uw' vriend den Majoor Katwein vernomen, Toen ik gisteren avond by hem at. Ik zag'er een'glans van op zyn wezen komen. Wy dronken op den welftand van u en uw Gemalin 't een glas vóór, 't ander na; Ik had byna een roes. Zou de Overfte nog de tyding niet hebben? 'k denk wel ja. Of fpraakt gy hem niet? WALTRON. De Adjudant zei dat hy vroeg tiaar 't Hoofdwartier had moeten vertrekken. WINTER. Dat s vast om u. Ik wil wedden dat zyn weerkomst uw bevordering zal ontdekken. PLAS, tegen Winter. Gewis, Heer Kapitein li: durf u wel halfflaan. WALTRON. En beiden waart ge uw wedding kwyt. Waardoor zou ik die bevordering en die eer verdiend hebben ? en op war ty ' WINTER. Waardoor, vraagt gy v door uw laatfte bravoure. WAL TRON. Door my» bravoure. Dat wil zo veel zeggen Als: Kaptein, gy w ord Majoor omdat ge uw' pligt deed. 'k Weet het met anders uit te leggen... WIN-  KRTGSSPEL. 9 WINTER. Maar de natuur der daad, de goede aanleg, WALTRON. Daaryind ik niets in, dat zo veel beduid. My word eene Expeditie opgedraagen: ik trek met tionderd veertig man uit: Ik bereik daarmee vry fpoedig het bedoelde oogmerk, fchier zonder wederwaardigheden: Ik keer te rug: ik zie een Esquadron Ruiters op een' afltand van fchier duizend fchreden Naar ons toekomen; ik trek mynmanfchapin't boschje te rug, waaruit wy terltond Onzen weg zouden bevorderd hebben: ik doe die daarop kruipen langs den grond, En leg ze aan wederzyde achter het kreupelhout. PLAS. Zy waren niet beter te beloeren. WALTRON. Zy komen. Het zyn vyandlyke Husfaaren, die den Prins gevangen medevoeren. We omflngelen hen. Zy konden met den fabel niet by ons, en met de karabyn Ons weinig fchade doen. Dus moesten zy het opgee- ven en ras verwonnen zyn. Honderd negen- en zestig man en ceiien gekwetften Officier kreeg ik gevangen. Zy hadden drie-en twintig dooden. [s dat nu een zaak om zo veel loons voor te erlangen? Om den Prins en zes Officiers in vryheid te ftellen kwam men daar recht te p s. Da JAGER. Wy weeten dat dat het overfchot van vyf- en twintig meest Officieren was, Waarby één Generaal en vier Stafofficiers waren, die op aes Prinfen begeeren, A 5 Toen  io DE GRAAF VAN WALTRON, Toen hy zich al te vermetel te ver van 't Leger begaf in zyn recognosceeren, Hem verzenden en als helden llierven, en vandevyanden ruim veertig man Tot gezelfchap meenamen naar de eeuwigheid. WINTER. Zo mert het gerucht gelooven kan, Vocht de Prins als een leeuw; nochtans.... WALTRON. Was zyne onderneeming, denkt gy, vermetel te noemen? Indedaad, buiten de al te groote drift tot ftryden, is hy, waarachtig! hoog te roemen. Hy is een gantsch foldaat, en zal een groot Generaal worden: hy is onbevreesd. WINTER. En zyn en misdag, die voor ons allen ligt van Hechte gevolgen waar' geweest, Hebt gy herfteld, toen gy aan hem de vryheid door uw bravoure hebt wedergegeeven. WALTRON. Al weêr met uw bravoure! 't Geen ik deed had gy eu elk wakker Officier bedreven. Dar 'er de Prins juist by was, was een geluk voor my. Wie 't geweest ware in zyn plaats, Ik had die zelfde bravoure ook getoond. Wy zyn alle Broeders en Kameraads. WINTER. Dat's waar; maar een juiste nakoming van pligt ver- eischt dat wy'er allen lof aan hechten Dien zy waardig is. Generaal Wattertorn had de eer van voor den Prins zich dood te vechten, En gy die van den Prins te redden. Wattertorn heeft den diepften eerbied gewis In aller hart, en een' eeuwigen naam zich verworven in 's Lands gefchiedenis. Hy  KRTGSSPEL. u Ily verdient een tombe in de kerk, opdat zyn getrouwe dienst nimmer vergeeten worde : Maar gy verkrygt, als de leevende Achilles, verhooging van Charge en de Ridderorde. WALTRON, glimlagchende. Ridderorde en hooger Charge1 Ligt dat 'er nog wel een Graafïchap by overfchiet. WINTER. Maar ftel; de Koning wilde u die gunst betoonen: zoud gy die wcigren? WALTRON. Dat juist niet. Zulke buitenfpoorigc filofophifche denkbeelden zou men met reden laaken : Maar dat het my tot geen byzondergenoegen zou weezen, daar kunt gy Haat op maaken; Want het Croi\de Merite was, dunkt my, al genoeg, zo dat voorval loon verdient. De Majoorsplaats wensen ik niet eer te bekomen, dart als het myn beurt is, myn Vriend. 'k Zag niet gaarne dat om één rencontre, gelukkig uitgevallen op 't onvoorzienfte, Ik tot hooger Charge bevorderd wierd door 't voorbygaan van mannen van meer verdienfte. Gyzelf zyt ouder Kaptein dan ik; uw hart, uw ondervinding en kloelc verfcand... WIN TER. «5! Gy zyt in uw gevoelens ook al te rechtzinnig. VIERDE T0 0 NE EU WALTRON, WINTER, D E JAGER» PLAS, EEN ORDONNANTIESüRGE AN T. DE SERGEANT, tegen Winter. D e Overftc-Lieutenanc Moet u terflond fpreeken, Mynheer. WIN-  ia DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Wat's dat! Tegen de Officiers. Ik korn weêr zo ik kan. 'k Wensch u wel te vaaren. VY F D E T 0 0 N E E L. WALTRON, PLAS; DE (JAGER, plaats neemende aan de tafel en daar zittende te leezen. PLAS, tegen Waltron. Gy zyt waarlyk al te zorgvuldig, Mynheer. WALTRON. Denkt gy dat? hoor, 'k zal my nader verklaaren. Ik dien om de eer-alléén, en niet om voordeel of om vermeerdering van myn goed. 'k Heb ruimer beftaan dan een Overlte, die alleen van zyn gage leeven moet; Buiten myn gage heb ik van myzelv' alle maanden honderd veertig pistoletten Aan inkomen, 't Geluk heeft my mild gezegend; en my een graad hooger te zien zetten Is voor my van veel minder belang dan de roem, dat ik zulks mogelyk verdien. PLAS. Uw gevoelens zullen my in al myn daaden ten richtfnoer verftrekken. WALTRON. Misfchien Zult gy daardoor meer gerustheid fmaaken Maar hoor eens, myn Vrind. Toen de Prins was in vryheid, Vloog hy naar my toe, omhelsde en dankte my voor zyn redding met ongemaakte blyheid; Toen  KRTGSSPEL. i3 Toen ik by den Generaal kwam, kreeg ik weêr veel lofs om dit gelukkig geval, En van myn' Zwager, den Kollonel, een komplimcnt dat ik nooit vergeeten zal. Kapitein! zei hy, dat ik uw Kollonel ben, is iets, waarop ik my verhovaardig, Maar, dat ik uw Zwager ben , verrukt my. Deeze drie ontmoetingen zyn my meer waardig, Dan dat my het fchoonfte Regiment waar'gegeeven met een aadlyk goed da.irby.... Ha! daar komt onze Spring in 'tveld... Goê morgen, Graaf! ZESDE T 0 0 N E E L. WALTRON, KROONENBURG, PLAS, DE JAGER, ah vooren. KROONENBURG, tegen Waltron en Plas. Cl Toeden morgen, Heeren! weet gy Waarom 't woord van nacht is veranderd? WALTRON. *t Schynt u wat nieuws, maar wy zagen 't meer praélizeeren. KROONENBURG. Ik heb hooren zeggen dat twee man van het piquet deezen nacht zyn gaan deferteeren; En wel van ons Regiment. WALTRON. Van ons Regiment! en wie heeft hen gegeeven? wie...? KROONENBURG. Ik bek!aag, op myne eer! den armen duivel van een* Kapteiu, uit wiens Kompagnie... WAL.  14 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, wat driftig, terwyl de jager Kroonenburg in '/ oog krygt. Wel jonge geparfumeerde Alexander! gy zoud uw meê- lyden wel toonen konnen Met min verïchtelyke bewoordingen. Zulke uitdrukkingen zyn al te onbezonnen. DE JAGER, toetreedcnde. P/Tynhcer de Lientenant praat zich dikwils voorby. KROONENBURG. Ha! gy groote Heer Lieutenant! Zyt gy daar ook? Ik zocht u by uw Kompagnie. lly geeft een teeken van moffeling met de kaart, en vervolgt. 'k Had gaarne een lesje van uw hand. DE JAGER. Wat wil dat zeggen, Mynheer? Houd ge my voor een' valfchen fpeeler? Durft ge my verdenken Dat ik om uw voddige poipenningen myn fatfoen en reputatie zou krenken ? Ik waarfchouw u. Zo ge om my te beleedigen wéér een diergelyk teeken geeft, .Zult gy zien hoe ik met u zal omfpringen 9 en men met zulke krygslieden leeft. Al waart gy de zoon des grooten Mogols, ik ben Officier; en, verr' van my te hoonen, Zou het u betaamen my heusch te bejeegnen en my behoorlyke achting te toonen. 'k Verfchoon u nu om uw jongkheid. KROONENBURG. Om myn jongkheid! Wel, gaa maar meê; gun my die eer, En zie of myn jongkheid my verhindert myn lding met de uwe te meeten, Mynheer! WAL-  KRTGSSPEL. 15 WALTRON. Waarheen, windbuilen! Linksom keert, zeg ik u. Kroontnburg en de Jager willen heengaan. Voor den drommel! maakt pais! Niemant naar buiten! KROONENBURG. Hy myn jongkheid verfchoonen! Kapitein , dat wil ik hem leeren! Waartoe ons te fluiten? WALTRON. 'k Zeg; houd uw rust, of in arrest... KROONENBURG. Waarom fteekt ge u tusfchen ons? Wat gaat het u aan? WALTRON, hevig. Wat het my aangaat, jonge Heer' Dat zal ik door weinig woorden u doen verftaan. Hy wil de wacht roepen aan den ingang, zo als Winter zich vertoont. ZEVENDE T 0 0 N E E L. WALTRON, WINTER, KROONENBURG, PLAS, DE JAGER. DWALTRON, tegen Winter. at 's recht ter fnede ! Ons Lieutenantje maakt het hier wat al te bont met onbedacht fpreeken. Ik dacht zo de wacht te roepen. WINTER, tegen Kroonenhurg. Pas zyt gy de handen uws Kamerdienaars ontweken, Heer Lieutenant, of gy maakt reeds tot een ontbyt kwestie. Zo ik u raaden mag. Houd uw rust, Graaf, of ik ga uw' Oom bericht geeven van uw twistzoekend gedrag. KROONENBURG, tegen Winter. Maar hoor my eerst, eer ik... WAL-  16 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, tegen Kroonenburg. Zocht gy niet zelf rufie? of tracht ge ligt uw fchuld te verkleenen? Hebt gy niet naar buiten willen gaan om te vechten? WINTER. Wat! vechten ! zoud gy mooglyk meenen Dat ge, als Zoon des eerlten Ministers cn Neef des Kommandeerenden Generaals, Van de geftrenge wet der militie zyt uitgezonderd? dat ware overdwaalsch. Zo lief als gy uw' Oom zyt, zo fcherp heefthymy bevolen het oog op u te houên. Hy wil u tot een' man maaken. Daarom, befluitende u aan myn toezicht te vertrouwen, Nam hy u onder zyn eigen Regiment. Denkt ge dat ik, de kosten getroost, My om de onbedachtzaamheden uwer jeugd wil laaten brengen by den Provoost? 't Zou voor 't eerst zyn in al myn' dienst; en thans heb ik'er geen'lust toe, vooral, daar 't met recht was. KROONENBURG. Myn familie zal me ook niet befpotten laaten. Kybe- graauwde me alsöf ik zvn knecht was. WALTRON. Befpotten! dat heb ik niet gehoord: maar hy heeft u begraauwd , en niet zonder reên: Of moest hy mooglyk in koelen bloede verzwelgen uw neuswyze vinnigheèn? Dat gy hem voor een' valsch' fpeeler hield was uit uw teekens voor hem en my ligt te raad en. Dat was verbruid onvoorzichtig. Niets kan het ca- raéter van een' eerlyk' man meer fchaaden, En vooral van een' Officier, dan zulk een fmaadlyk verwyt. Zie; dit kleed is rein; Dit gewaad is heilig, Mynheer, en mag geen' fchurk bedekken. KR.OO-  KRTGSSPEL. 17 KROONENBURG. Mynheer Kapitein, Gy legt het ten ergften uit. 't Was myn oogmerk niet. 'k Zou 'er by rayne eer op zweeren konnen. Maar my myn jongkheid te verwyten!.. my te dreigen !... WALTRON. Gyzelf hebt immers eerst begonnen. Hoe! zou een foldaat, die reeds lang gediend en't buskruid geroken heeft, dulden dat Een nieuwling, die eerst by 't Regiment komt, hem befchimpt of zyn' goeden naam beklad! Hy droeg de monteering reeds, toen gy nog indeluij- ren laagt. KROONENBURG. Het is my niet te wyten Dat ik dertig jaaren na hem geboren wierd. 'k Zal my echter naar behooren kwyten, En in myn achttiende jaar zo goed inrukken tegen 't vyandelyk kanon, Als Mynheer de Jager op zyn dertigfte jaar denken of onderneemen kon. 't Bewys van dapperheid, Kapitein, hangt juist niet af van een zeker getal van jaaren. WINTER. Wel gezeid! ik geloof ook dat ge in waaren moed den braafften foldaat zult evenaaren En u uw geboorte waardig toonen. Dan word uw naam met roem en eer verbreid. DE JAGER, fmaadlyk. En gy fpoediger verhoogd, dan ik en anderen myns gelyk; Tegen Waltron en Plas. als 't fpreekwoord zeit. WALTRON. Hou dat fpreekwoord maar by u, en laat ons zulk eeri fpitsvinnige aanmerking niet meer hooren. B 't h  i» DE GRAAF VAN WALTRON, 't Is zyn fchuld niet dat gy geen zoon van eenenVorst noch' uit adelyk bloed zyt geboren, 't Is waar, hy kan ten aanzien zyns geflachts, als hy niet vroeg té (heuvlen komt, veeleer Ligt tot Stafofficier benoemd zyn dan dat men u tot Kapitein avanceer'. Maar hebt gy het recht om daarüp te fmaalen of te morren ? winter. Wy allert met malkandrcn Znllén den politiken regel van rangorde, die lang gevolgd is, niet Verandren. Tot het eind der waereld zullen braave vaders by voorrang zorgen voor hun zaad. De Zoon eens Ministers, die Wet lof's Lands zaaken beftiert tot welzyn van den Staat, Mag men ten minfie tot loon van 's vaders verdienden wel in een hooge Charge zetten. waltron, tegen de Jager. Wat hoog is moet onderl'chraagd zyn, Myhheer; anders zou het neérftorten en ons verpletten. winter, tegen de Jager en Kroonenburg. Vyandfehap te faamen deugt niet in den kryg. Maakt pais. Een onverzoenlyke is laf. kroonenburg. Ik ben 'er gaarne toe genegen, naardien ik 't eerst reden tot misnoegen gaf. Tegen de Jager. Mynheer! verfchoon de fout myner jeugd, gunmyde eer van my met uw vriendfchap te verblyden. De jager, Kroonenburg de hand toereikende, 't Is my eene eer uw vrind te zyn. 't Smaakt my dat gy zo goedwillig uw drift kunt belyden. waltron. Dat 's braaf, Heeren. L;:at uw grimmigheid vry los op den vyand van het Vaderland. Ge-  KRTGSSPEL. jjj Gebruikt daartoe uw klingen. Daartoe-allddn iteldo inen u dezelven ter hand. Wat nut zou een duè'1 doen? De Barbier en Provoost zouden 'er 't meeste nut van haaien, Zo 't al ten besten afliep. WINTER. Weest vandaag myn gasten, Heeren; komt by my middagmaalen. Tegen Waltron. Gy eet by den Overfle? WALTRON. Ja... Apropo!.. Wat had hy u...? WIN T ER. Ik had 'er hanst niet Om gedacht door dcez' twist, 't Was over de twee deferteurs dat hy me ontbieden liet. Men kreeg nog by tyds de lucht daarvan. Was de Kapitein van 't piquet niet allerwegen Voorzichtig geweest, zo hadden wy deez' nacht van den Vyand een bezoek gekregen, 't Woord was pas veranderd of zyn patrouille kwam te voorfchyn. Men had ons verrast. WALTRON, hevig. Wat duivel zegt gy!... en zy waren juist van ons Regiment! ... maar dat weet ik vast, Dat zy niet van myn Kompagnie zyn. 'k Heb drie man gegeeven, daar 'k niet voor heb te vreezen. Zy hebben al meer dan zestien jaar gediend. WINTER. Zy konden wel van de myne weezen. Onder myn vier man zyn daartoe twee jonge kaerels genomen door myn' Sergeant. *k Ben ongerust... Ba AGT'  ftO DE GRAAF VAN WALTRON, A GlSt E T O O N E E L. waltron winter,kroonenburg, plas., de jager, een ordonnantie-sergeant. de sergeant, tegen JValtron. M ynheer! gy moet terftond komen by den OverlteLieutenant. waltron. Ik kom. NEGENDE T 0 0 N E E L. waltron, winter, kroonenburg, plas, DE jager; elzing, toetreedende, terwyl waltron tegen de overigen zegt: Op de parade zien we elkaêr. Zo als Waltron zich omkeert om heen te gaan, ziet hy Elzing en vervolgt: Goeden morgen, Mynheer! elzing. Goeden morgen, Heeren! Tegen JValtron. Het zyn twee man van uw Kompagnie, die van 't piquet deezen nacht zyn gaan deferteeren. waltron, in woede fchielyk heengaande. Dat 'er de duivel naar de hel voer'! winter, hem naroepende. Kapitein Waltron! ELZing, hem ook naroepende. Hoor nog een enkel woord,.. Te-  KRTGSSPEL at Tegen Plas. Gaat gy ook heen, Mynheer? PLAS. Ik moet naar de Kompagnie. Vaart wel, Heeren! Ik moet voort. TIENDE T 0 0 N E E L, WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER. IWINt e r. k wil maar hoopen dat Waltron zyne al te dolle haastigheid zal beteuglen konnen. Zy heeft hem meermaalen verdriet op 'tlyf gejaagd. ELZING. ó! Wy hebben veel aan hem gewonnen. In 't eerst vloog hy op als pulver, 'k Denk niet dat men in 't Leger iemand vinden kan, Die zo dikwils ruzie gehad en gevochten heeft. WINTER. Het if jammer van den man. Wy hebben geen' braaver foldaat in de gantfche Armee. DE JAGER. Mynheer Kaptein! dat 's niet gelogen. Tegen den vyand is hy als een leeuw, in den Dienst naauw toeziende ais met argusöogen, En in gezelfchap de aangenaamfte en aandoenelykfte mensch. Hy is waarlyk ryk, En , alleen om anderen van min vermogen te doen aanzien voor zyns gelyk, Myd hy alle uiterlyke pragt, en leeft alsof hy in den burgerfland was geboren. Zyn Vrouw heeft hem om zyn' eedlen aart boven den Graaf van Noordftar tot Gemaal verkoren. B 3 Ze  23 DE GRAAF VAN WALTRON, Ze aanbid hem fchier, maar ontziet hem ook; vooral, als hy, 't welk fovntyds op 't onvoorziens: Gebeuren kan, haastig word. KROONENBURG. Maar hy is wat al te filofophisch in den Dienst. Hy wil alles naar den regel van driën nacyffren, en dat kan altyd niet volgen. Hy doet zyn Kompagnie veel goeds, maar menigmaal is hy ook al te fcherp en verbolgen. Wie weet of zyn geftrengheid de oorzaak niet is dat die twee kaerels zyn doorgegaan? ELZING. Gy, Jonge Helden, ziet het houden van een goede krygstucht voor geftrengheid aan. ELFDE T 0 0 N E E L. WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER, PLAS. \VT PLAS, in V opkomen. i W elk een ongeluk! WINTER. Wat is 'er? PLAS. Myn Ka...pitein!... 'tls of my de keel word toegenepen! WINTER. Wat is'er van hem ? Zeg op ... Spreek toch, Mynheer! PLAS. Hy heeft zich by den Kollonel vergrepen. WINTER. Help, Hemel! ELZING. Wat duivel! KR08-  KRYGSSPE L. 23 KROONENBURG. Tegen de Subordinatie? PLAS, De waeht bragt hem zo heen... Al 't volk van zyn Kompagnie liep hem fchreijend na: 't gantfche Bataillon is op de been. WINTER ifchielyk heengaande, met Plas. Rampzalige Vrind! KROONENBURG, hen volgende. Ongelukkige Graaf!... Door't Standrecht het leven te moeten misfen! DE JAGER, binnengaande. 'k Beklaag hem in myn ziel. ELZING, hen met bedaardheid volgende. Wat maaken ze een alarm *t Zal ligt zo erg niet zyn als zy gisfen. Einde des eerfien Bedryfs. B 4 TWEE-  24 DE GRAAF VAN WALTRON, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T 0 O N E E L. BEMBROEK, in diepe gepeinzen, met de armen over elkander gcflaagen , heen en weêr wandelende , nu en dan ftilftaande, nu zich zettende, dan weêr opryzende, en zich voor 't voorhoofd flaande uit mismoedigheid] VAN DER LICHT, neèrflagtig en de ontroering van den Kollonel gadeftaande. TLT VAN DER LICHT. J- -leer Overfte! Gy krop: uw droefheid in. Beur vt wat op. Gy kwelt u al te zeer Door dit fpraakloos peinzen. Ter zyde. Ach! Hy is wel te beklaagen! Hy treed nader by. Heer Overfte!.. Mynheer! BEMBroeK, als verfchrikt. Wat wilt gy? Wat is'er gaands? VAN DER LICHT. ,. Keer toch weder uit die gevoelloosheid. Gy doet my becven. BEMBROEK. Helaas! myn Vrind! Waarom moest ik deezen wree- den, deez' afgrysfelyken dag beleeven ? Kon my vooraf dan geen kogel treffen, daar ik zo veeien rondom my heb zien Sterven op't bed van eer voor het Vaderland: en hoe menig arme hals , misfchien Zyn benaauwde moeder ., wier eenige fteun hy was, ontrukt en voor des vyands woede En moordzucht, als een .dedwongen flachtöiTer, bloot- gefteld, zag ik zwemmeu in zyn' bloede Et!  KR'ÏGSSPEL. 25 En zieltoogen door zyn pynelyke wonden , terwyl myn mededoogcnd hart Hem myn beklag en traanen fchonk en geen andre hulp kon toebrengen in zyn fmart! Maar 'k dacht niet dat my nog veel zwaarder ramp dreigde. Deesdag, waarop my niets Hond te vreezen, Bragt my een wonde toe , die innerlyk bloed en door tyd noch geduld is te geneezen. VAN DER LICHT. Uw teerhartigheid (lelt u zulks op 't grievendst vóór: maar, hoe zwaar 't ook zy, al 't verdriet Slyt door den tyd. B E M B R O E K. Helaas! indien gy u zulks van my verbeeld, kent ge my nog niet. 'k Ontftel niet ligt. Geen ramp, geen ongeluk, zo 't me alléén aangaat, kan my neêrilagtig maaken, Maar myns naasten verdriet ontroert my. Ik kan, zo min als myn Zwager, myn' aart verzaaken. 'k Heb 't aan myn meerder jaaren te danken, dat ik wat bezadigder fchyn dan hy. Geen dag was my aangenaamer, dan wanneer ik ook Hechts den gemeeriuen man vry Mogt fpreeken, en geen akeliger dan als de ftraf naar de wet niet mogt achterblyven. Gy, Hemel, weet, als ik nu of dan, fchoon zeer zelden, een doodvonnis moest onderfchryven, Hoe beklemd myn hart was en met wat vreugde ik genade fchonk. VAN DER LICHT. Dit is elk bekend. Gy hebt u ook de kinderlyke liefde verworven van al het Regiment, Door by uw naauwkeurige vlyt in den Dienst telkens zo veel menfchenliefde te voegen. B 5 Men  sö DE GRAAF VAN WALTRON, Men eert u als een' rechtvaardigen en goeden vader; en gy fmaakt het zoet genoegen, Dat gy meer de harten wint door langkmoedigheid, met heufche wakkerheid gepaard, Dan het ooit een' ander' gelukken zou van een* wreveligen en harden aart. ft Gemeen beklaagt zich niet, dat gy 't ooit fmaadlyk bejegend of trotsch voor 't hoofd hebt geftooten; En de Officier, gelokt door uw fchoon voorbeeld, ziet zyn mindren aan als zyn togtgenooten, Zonder zyn' rang daardoor verlaagd te achten. JB E M B R O E K. En ach! één ongelukkig oogenblik Ontrooft my al myn ftreelende vooruitzichten. Het flort my in een' poel van fchrik Eu droefheid, die nooit flyten zal. In wreveligen toorm en fpyt. Die hondsvot van een' Korporaal vervoert twee foldaaten , Die lang gediend hebben, tot de vertwyfelde onderneeming van de Armee te verlaaten, Waarvan 't gevloekt gevolg 't verderf is van den braafilen man, den luister van zyn' (tam. VAN DER LICHT. 'kZou hem vernielen kunnen. BEMBROEK. Welk een' Officier zulk een bittre ramp overkwam, Ik zou hem bcklaagen; maar dat die flag my en myn* Zwager treft, Haat my gantsch ter neder. 'k Heb alle menfchen lief, maar boven andren ('kontveins het niet) bemin ik Waltron teder. Een man, die door verdienste en gaaven in het hart van elk gevoelig ftervling leeft. Een Kaptein, die, fchoon nog jong zynde, van zyn* moed zulke blyken gegeeven heeft, Dat  KUTGSSPEL. a7 Dat de ondfte Officiers daarom geroemd zouden worden, en hy met reden kon verwachten Tot den hoogften rang te zullen ftygen, terwyl men hem 's Lands fteunpilaar reeds mogt achten; Dees groote onwaardeerbre man, myn bloed- en boezemvrind, ja, tot meerdring van myn fmart, De Egavan myn Zuster, die'k als myzelv' bemin en... VAN DER LICHT. 'k Beken, het valt hard, zeer hard. BEMBROEK. En dan , helaas! myn Vrind! de bewustheid dat ikzelf my dit alles deed overkomen. Ik kende zyne oploopendheid en wist lang dat hy onmagtig is die te betoomen. Ik, ouder dan hy, heb zelf myn' toorn bot gevierd, Myne onvoorzichtigheid is groot. VAN DER LICHT. Waartoe laat ge u nog vervoeren ? BEMBROEK. Ja; 'k zal me altyd aanzien als de oorzaak van zyn dood. VAN DER LICHT. Veeleer heb ik my te befchuldigen; maar myn pligt gebood my zyn' aanval te weeren; En dus... TWEEDE T 0 0 N E E L. BEMBROEK, WINTER, ELZING, DE JAGER, KROONENBURG, VAN DER LICHT. HKROONENBURG. eer Overfte! uw Dienaar. WINTER. Ik ben uw Dienaar, Mynheer! liEM*  28 DE GRAAF VAN WALTRON, BEMBROEK. Ik ben de uwe, Mynheeren! ELZIN G. Wy komen by u om den armen drommel, Waltron, onzen waarden Kameraad. KROONENBURG. En bidden dien wakkren man, kan 'tzyn, te redden in zyn' tegenwoordigen Haat. BEMBROEK. Myzelv', 'k verzeker 't u, zou ik daardoor dengroot- ften dienst doen, zo 't ftond aan myn beftuuren. Maar myn rang... myne eer... Eens krygsmans eer is als het goud.. Zy moet de proef des vuurs verduuren. WINTER, tegen Kroonenburg. Myn lieve Graaf, gy zaagt tot nog toe onzen ftand maar van de fchoonfte zyde-alléén. Gy zult dien te eeniger tyd recht leeren kennen met al zyn wederwaardigeên. Gy zult 'er menig aaklig voorval in zien. BEMBROEK. Maar weinigen die zo billyk doen treuren. Gedenk myn' toeftand maar. ELZING. 't Is waar; de oudfte uit de Armee zag ligt nooit iets diergelyks gebeuren, 'k Ben zeer bly dat ik in Waltrons plaats niet ben, maar 't kwam 'er dan zo veel niet op aan. Ik zou de eerfte niet weezen, die tegen de Subordinatie iets had misdaan, En ook de eerfte niet, die geharquebuzeerd wierd... maar een Zwager.. In 't best van zyn leven... 'k Geloof waarachtig dat hy zich tienmaal voor u in doodsgevaar zou hebben begeeven: En op één punt des tyds reed hem de duivel dat hy tot zo groot een misgreep, kwam. Ver-  KRTGSSPEL. S9 Vervloekt zy zyn dolle oploopendheid! In één oogen- blik is hy in volle vlam. De Hemel zy gedankt dat ik zo fterk van maag ben! Ik kan nog al vry wat verduwen, Zonder dat ik my, wanneer het myne eer betreft, ge- makklyk in myn aanzicht laat fpuwen. BEMBROEK. Met recht verheugt ge u om uw gelukkig temperament, waardoor gy u zo wel Gewapend vind tegen duizend verdrietlykheên, die een bloedryk en heet gefiel Dikwils onderworpen is. KROONENBURG, tegen Elzitig. Kapitein! 'k zou nochtans niet gaarne met u willen ruilen. ELZING. Van inborst ik ook met u niet, Graaf: maar anders zou ik zulk een vetje niet verpruilen. WINTER. Maar zo ik 't vraagen mag, Heer Overfte ! by wat gelegenheid is het gefchied? Gy had immers gistren avond geen verfchil gehad?..» BEMBROEK. Verfchil!.. in het minfte niet. Wy dronken onze gezondheid en die van myn Zuster met het innigfte vergenoegen; Verheugden ons haar in de winterkwartieren zich haast by ons te zullen zien voegen, En waren in lang zo hartelyk vrolyk niet; ja, eer wy gingen van elkaêr, Omhelsden we ons alsof 't een welkomst of affcheid met opzicht van een reize waar'. Ik kon den flarp niet vatten, doch fchreef zulks toe . aan den hévigen ftorm en zwaaren regen. Het bevel, dat het woord moest veranderd worden, heb ik omtrent drie uuren gekregen. Ten  3o DE GRAAF VAN WALTRON, Ten vieren raakte ik in (Jaap. Ten zesfen' komt een ordonnantie der Ruitery My ontbieden. Ik te post naar het Hoofdkwartier. De Generaal verwachtte my... Zyn wezen gloeide. Hy fchreeuwde my toe: ,,Maar, Heer Overfte, wie had dit kunnen droomen?.. . Welk een verweerde pot is daarin myn Regiment te „ vuur!.. Hebt gy nog niet vernomen „ Dat twee man van Waltrons Kompagnie deezen nacht „ van hun post zyn gedeferteerd? „ 'k Gaf 'k weet niet wat dat het ons Regiment niet „ aanging: dat is 't, dat my "t meeste deert, „ Was de Kaptein van 't piquet niet voorzichtig ge- ,, weest, de Armee had ligt nadeel geleden." Toen vtrfchoonde ik mynen Zwager en my, zo veel als ik kon, doch was zelf zeer te onvreden. WINTER. Dat was immers uw fchuld of die van Waltron niet; maar die hagelfche Korporaal... BEMBROEK. In 't eind het onderzoek der zaakmybeveelende, veranderde hy van taal. Ik moest Waltron terftond ontbieden en d'aanlegger dier defertie op 't ftrengfte ftraffen. „ Dus kan ik (zei hy) in myn Regiment best aan an- ,, dren een leerzaam voorbeeld verfchaffen. „ Het fpyt my dat het uw' Zwager betreft, maar men ,, moet omzichtig zyn in den Dienst." Daarop haastte ik my ltraks te rug naar 't Regiment: 'k ontbood Waltron... Op 't onvoorzienst Wierd hy korzelig van my bejegend; dat's waar, want ik was zelf in gramfchap ontftoken. De fout eens vriends doet gemeenlyk meer dan die van andren ons het bloed in de aadrcn kooken. Toen ftoof Waltron tegen myop, en vloekte; dit blies myn' toorn des te feller aan; Zo  KRTGSSPEL. 5Ï Zo dat ik hem dreigde met myn caracter en voorts beval in arrest te gaan. Hieröp geheel buiten zichzelv' gevoerd, trok hy als raazende tegen my den degen. Ik week achteruit en poogde vergeefs hem door reden tot bedaardheid te beweegen. Hy drong op my in. Toer. fchoot de Adjudant met de wacht toe, en hy wierd heengeleid. WIN TER. Die ongelukkige man! ELZING. Zie daar het gevolg van die dutvelfche oploopendheid! KROONENBURG, overdenkender wyze. De wacht was 'er by.. anders... VAN DER LICHT. Had men d'Adjudant, niet waar? ligt tot zwygen kunnen brengen. Gy vergist u, Mynheer, in 't caraeler van den Kollonel. Hy zou dit nooit gehengen. Al wilde ik ook uit eerbied voor hem, en onderdanigheid voor Mynheer Waltron... BEMBROEK, tegen van der Licht. Geenszins; maar 'k zou my niet bedenken, zo ik myn* Zwager door myn dood redden kon. Myn Zuster mogt daardoor,' een' Broeder verliezen , maar zy behield haar'Gemaal in 't leven; En't Vaderland Kollouels genoeg, myns gelyk. Aan myn verlies waar' weinig bedreven, Wat den Dienst aangaat, en hy zou 'truim vergoeden, volhardende als hy is gewoon, Waarvan men blyken heeft...maar myn'pligt tefchendenj... Neen, dat deed ik zelfs om geen' Zoon. KROONENBURG. Dat de Armee zulke groote mannen niet in overvloed bezit is I>iliyk te vreezen. Ik  3a DE GRAAF VAN WALTRON, Ik hoop, heer Overfte, zo lang Subaltern Officier by dit Regiment te weezen, Totdat ik den Dienst onder uw' eedlen voorgang geheel geleerd heb. ELZING. 'Dat is braaf! BEMBROEK. Dat zou u ligt even duur te Haan komen als het Waltron doet, myn lieve Graaf. Reeds tweemaal zag hy by een ander Regiment de Charge van Majoor zich toeleggen: Alleen uit hartlykheid voor my, en uit eenzinnige grootmoedigheid (mag ik zeggen) Om niemand tot deszelfs leed over het hoofd te fprlngen, wees hy het van de hand, Waardoor hy, fchoon zulks hem nu niet baaten kan, in aanzien rees by den Kommandant. Ach! had hy naar de ftem des geltiks geluisterd! ELZING. Ja ; dan had hy ligt nu niets te fchroomen ; En mogely.< ook wel; want alles, waartoe men ge» fchikt is, moet ons toch overkomen. WINTER. 'k Ben nog niet hoopeloos. Ligt dat de Generaal, als hy 't laatfte bewys van zyn' moed, Zyn loflyke heldendaad zich erinnert, wel iets buitengewoons voor hem doet. BEMBROEK. Ach! Vrind! Gy kent de waereld en den ftand, waarin wy zyn. Wie ééns zyn' pligt heeft verraaden, Wie zich éénmaal vergrepen heeft, vernietigt doorgaands t geheugen van veel fchoone daaden. Pligt is 't woord. Het is jammer van den man. Hy deed veel in zyn' korten levensloop; Maar de wet vonnist hem... Of we ons al vleijen... ia, was de Prins hier, dan had ik hoop. VAN  KRTGSSPEL 33 van der licht, achterwaarts flaande, en naar buiten gezien hebbende. Baar ftygt de Lieutenant Plas van 't paard. bembroek. Ach! Heeren! de zaak is beflist. De angst doet my beeven. DERDE T O O N E E L. bembroek, winter, elzing, de jager, kroonenburg, van der licht; plas, gelaarsd en gefpoord, en met verflaagenheid toetreedende. bembroek, tegen Plas. IVIyn Vrind! nooit had ge een zaak van zo veel belang voor my te doen. Wat brengt gy? dood of le ven? Plas ziet droefgeestsg voor zich néér, met bewyzen van beklag de fchouders ophaalende. bembroek, uit mistroostigheid als vallende op een' ft oei, vervolgt. Hy moet dan heen!.. Wy misfen hem dan voor eeuwig! plas. 'k Beklaag u en het Regiment. Geen last viel me ooit zo zwaar, 'k Heb myn' Kaptein zo lief als myzelven. bembroek, zittende. Dat's my bekend: En daarom achtte ik u den bekwaamden om alles, wat hem redden kon, voor re draagen, Daarik,alsKommandant van het Regiment en Waltrons bloedverwant, niet durfde waagen Iets ter bemiddling van zyn fout aan te wenden. plas. Jk heb eok alles, wat myn pligt C V»b  34 DE GRAAF VAN WALTRON, Van my kon vorderen , gedaan. De Generaal-Adjudant fchrikte op myn bericht, Beklaagde u en den Kapitein, en gebood my den Generaal en Chef te gaan fpreeken. *k Vond hem van verfchciden Stafofficieren verzeld, en zag zyn aangezicht verbleeken Toen hy het bericht doorlas. Hy fcheeu als van den donder getroffen en borst uit: „ Gy wilt dan , Hemel! dat zo zwaar een flag opmy „ en myn Regiment affluit'! " Ily ;;iug, gantsch ontroerd, op en néér; verhaalde het treurig voorval aan die by hem waren ; Meldde hen zyns Kapteins zeldzaame verdiende, en ontzag zich niet daarby te verklaaren Dat hem 't verlies zyns zoons niet harder kon vallen: waarop met eenftemmig beklag Al de Officiers voor onzen Kapitein fpraken en baden om zyn ontflag, Verzekerende aan den Generaal datzy die goedheid by den Krygsraad en den Koning Rechtvaardigen zouden, en de Prins by zyn komst hem zou danken voor Waltrons verfchooning: Wanneer de ruwe Graaf Noordflar eensklaps hen fpottender wyze viel in de reên: Wel ja! (zei hy) Gy kunt hier oogluikende te werk ,, gaan: gemaklyk, zo ik meen. „ Want het viel vóór in uw Regiment, 't Heeft voor „ den Generaal en Chef niet veel te zeggen Als hy de krygswet een weinig overtreed: men zal ,, dat juist zo kwalyk niet uitleggen." Elk was gemelyk op hem. Zyne Exellentie riep, als vervoerd van eedle fpyt: „ Nu dan, Heer Generaal! 'k zal u de onbillykheid ,, doen zien van uw' waan en verwyt! „ 'k Wil de mynen niet meer dan andren verfchoonen, „ noch de wet krenken, gelyk gy 't rekent." Hy  KRTGSSPEL. 35 Hy greep in drift een pen en fchreef; en 'k zag een traan vallen , daar hy zyn' naam had geteckend. „ Vaar wel dan in eeuwigheid! (zuchtte hy) dit, „ Waltron ! is dan 't loon van uwen moed , „ Van uw doorluchte dapperheid! maar ik ben onfchul- „ dig aan 't plengen van uw bloed." Elk was aangedaan, en de mcesten rieden hem om de zaak nog nader te overwecgen. „ Neen, neen; (fprak hy) ik heb myn Regiment lief, „ en ik ben elk lid daarvan zeer genegen: „ Maar die zucht zelf noopt my tot geftrengcr waak- ,, zaamheid om 't geringst verwyt te ontgaan „ Van oogluiking. Daar is de ordre. De Kollonel- „ Kommanriant moet van Honden aan „ Standrecht houden. Ik beklaag hem in zyn'roeftand". Toen ging hy heen met traanen in de oogen. Hy geeft een blad papier aan den Kollonel, ÏEMBROEK, het papier weemoedig dootieczende tot aan de ondertcekemng, en daarop uitbarftende. Ha! heerlyke Man! ö Held, die een kroon verdient; als mensch met eens anders leed bewogen! En als Rechter rechtvaardig! Hier is het bewys van uwe gevoelige ziel, Hier is de vlek der onfchatbre traan, die tot eer der mcnschlykheid uw oog ontviel. Beminnelyke traan! gy zyt een heiligdom voor my. Hy weent en kust den brief by de ondertcekcning, Gy zyt dierbaar voor myn harte! Vermengt u hier met dees verdroogde paerel, ó myn traanen! getuigen myner fmarte» Dat elk, die u verfmaadlyk aanziet, tot zyn ftraf al 't leed gevoele en oudervind' Dat myn ziel thans doorknaagt! ach! Waltron!... waarde Waltron !.. ach! ongelukkige Vrind! Tegen de Officiers. Vergeeft het, Heeren! Ik kan my niet inhouden: myne ontroering gaat alles te boven. C 2 WIN-  36 DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Zy (trekt u tot eer. Vervloekt zy dit kleed, indien het ons van menfchelykheid zou berooven! Een ruw barbaar moog' deeze aandoeningen laaken, maar een recht foldaat kan dat niet. BEMBROEK. Ach! myn Zuster! Hoe zal die tydingüj... Ik beef voor 't oogenblik als gy me ziet. ELZING. Ondanks myne ongevoeligheid wenschte ik maar voor een' enklen dag Generaal te weezen, Om den kwaadaartigen Noordftar een bol te bakken die hem van zyn' nyd zou geneezen. BEMBROEK, het papier aan den Adjudant geevende. Ziedaar, myn Vrind! bezorg all' wat 'er noodig is. Ik laat thans alles op u (taan. 'k Een buiten (laat om iets te doen. VAN DER LICHT. Ik zou veel liever in de fcherpfte bataille gaan. Van der Licht en Plas vertrekken. VIERDE T 0 0 N E E L. BEMBROEK, WINTER, ELZING, DE JAGER, KROONENBURG. HKROONENBURG. eer Overfte, 'k bid, vergun my verlof om nog vóór het Standrecht myn' Oom te gaan fpreeken. De hemel zalmy welfpreekendheid verleeneu. 'kHoop dat ik hem niet vergeefs zal fmeeken. ELZING, Kroonenburg omhelzende. Nu moet ik u omhelzen! en als ge uw voorneemen met goed gevolg hebt volè'nd, Zal ik u , waarachtig ! op myn fchouderen draagen rondom het gantsch Regiment. BEM-  KRTGSSPEL. 3? BEMBROEK. Edelmoedig Jongling! om dit bewys van hartlykheid zal ik u voortaan beminnen Als myn' eigen zoon, fchoon ik reeds by vooruitzicht vrees dat gy niets daarmede zult winnen. Doch gaa: voldoe uwe eedle neiging. Het is ligt te raaden wat gevolg ik wensch , En als Kollonel behoor te ontveinzen, fchoon ik het zou mogen zeggen als mensch. VYF D E ï 0 0 N E E L. BEMBROEK, WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER, VAN DER LICHT. TT VAN DER LICHT. V erfchoon myn komst, Heer Overfie... Mevrouw de Gravin van Waltron komt daar aangereden. BEMBROEK. Myn Zuster? WINTER. Hemel! BEMBROEK. Wat dondcrflag! VAN DER LICHT, reeds aan de opening der tent genaderd zynde om heen te gaan en naar buiten gezien hebbende, zegt, zich weder naar de Officiers keerende , eer hy vertrekt. Zy is reeds bezig om van den wagen te treeden. ELZING. Dat ontbrak 'er nog aan ! Naar buiten gezien hebbende. Daar komt ze al. BEMBROEK, tegen de Officiers die beweeging maaken van heen te gaan. ( Heeren! blyft toch. Verlaat my nu niet. Wie weet... ? C 3 ZES-  S3 DE GRAAF VAN WALTRON, ZESDE T 0 O N E E L. DE GRAVIN VAN WALTRON, BEMBROEK, WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER. DE GRAVIN, den Kollonel omhelzende, met luchti- Hgen ti cd naar hem zynde toegeloopen. s! myn waarde Broeder!., dat is een grap!., niet waar? Dat meen ik dat verrasfen heet. BEMBROEK, zich ah vrolyk aan/lellende. Wel! myn lieve Zuster! ... inded->ad... Dat is wel de- gtlyk onverwacht... zonder jokken... Ik had niet gedacht u weêr te zien, vóórdat wy de winterkwartieren hadden betrokken. DE GRAVIN. Dat kon nog wel een maand duliren, en dat was my veel te lang: maar gy had my haast Met ongefcheurde kleedren hier niet zien opdaagen. BEMBROEK. Hoe zo! gy maakt my verbaasd. DE GRAVIN. Toen ik in 't leger kwam, rnkte een kommando In, by Noordflars Regiment, naar myn meenen. De Tamboer maakte door zyn trommelen de postpaarden fchuw, en zy namen in éénen Met ons den gang op. IUyn eigen gegil en 't fchreeuwen der foldaaten daaromtrent Maakten de paarden nog wilder, totdat de twee voorde by't Holfteinsch Regiment Verwarden in de touwen van een Officiers tent en overhoop vielen. TV'yn wagen, Zo niet eenige Dragonders waren toegefchoten, waar' zekcrlyk omgeflaagen. Onze vrind Katwein trad juist uit zyn wagglende tent en bragt alles weer te recht, En  KRTGSSPEL. 39 En liet het fpan door twee mannen leiden. BEMBROi K. Zo ziet gy dat uw verrasfing zeer flecht Had kunnen alloopen. Het waar' veel beter geweest dat gy maar te huis waart geb'even. DE GRAVIN. Nu; den Hemel zy dank! het is wel afgeloopen eu ik heb den fchrik ai verdreven. IV!et eene vroiyke luchthartigheid. Wie in 't leger is moet voor geen klein geruchtje bang zyn. BEMBROEK. Gy zyt recht in uw' fchik. DE GRAVIN. Gelyk doorgaands; byzonder hier. Ik ben in 't Leger. Daar immers heerscht vrees noch fchrik. Maar 'k heb u nu myn kompliment gemaakt, en't voegt my vervolgens myn' pligt af te leggen By myn Regimenrs-Kommandant, Zy wyst op haar harte. en eigenlyk aan hem de oorzaak van myn komst te zeggen. Hy is immers niet op de wacht? en is hy 't, dan wil ik hem van zyn' post ontflaan. BEMBROEK, zyn1 fchrik ontveinzende. Uw reize is vandaag vruchteloos. Hy is van ochtend op kommr.ndo uitgegaan. DE GRAVIN, Dat komt flecht, moet ik zeggen: en waarom juist vandaag? dat is my gantsch niet meêgeloopen. Maar; ik ben 'ér al achter. Hy zal weêr zulk een vangst opdoen als hy laatst heeft bekropen. De tyding van zyn laatffe bravoure heeft my juist tot deeze reize aangezet;. Vooreerst: om duizendmaal hem teer en hartelyk te kusfen; en fpoedig en net C 4 Hem  40 DE GRAAF VAN WALTRON, Hem dan eens deeglyk door te ftryken. BEMBROEK. Waarover? DE GRAVIN. Dat hy my niets daarvan heeft gefchreven. Vrolyk. Denkt de groote held dan dat hy niet verpligt is my van zyn daaden bericht te geeven ? , Die trotfche Waltron! maar hy zal 'er van hooren. BEMBROEK. Hoe! kreegt ge geen' brief van uw' man? DE GRAVIN. Ja toch; wel drie brieven in agtdagentyds, maar geen tittel of jota daarvan. De Gravin van Goldfing zei't my gistren morgen , toen zy een poos by my was gezeten, En wenschte my geluk met zyn bevordering, die zy betuigde zeker te weeten. WINTER, tegen Elzing en Kroonenburg ter zyde. Welk een groot man ! ELZING, tegen JFinter en Kroonenburg ter zyde. Ja, waarachtig! ik ken zyn weer* gaê niet. Kroonenburg zichtbaar aangedaan; Bembrock hevig ontroetd. DE GRAVIN, de Officieren hebbende aangezien. Wat wil die itomme taal? Tegen Kroonenburg, De oogen zyn u nat. Waarom..? KROONENBURG. Om 't uitmuntend carafter van Mynheer uw' Gemaal. DE GRAVIN. Een groot compliment voor my. Ik dank 'er u voor. Zich buigende, werpt zy Kroonenburg een' handkus toe. 'k Zal 't ook altoos houdeu in gedachten. Luch-  KRTGSSPEL. 41 Luchtig. Nu, Broeder... Zacht, 'k had daar haast vergeeten myn' pligt als een fubalterne te betrachten. met een eerbiedige houding. Heer Overfte, ik bid u, wees zo goed en zeg waarheen Waltron op kommando is. vrolyk lage 'lende. Ha! ha! ha!... heb ik my nu niet met betaamlykheid uitgedrukt? of heb ik mis? BEMBROEK, eerst ter zyde. ó Hemel!... Ik weet het. .. zelf niet... Hy moest'er op uit... Wie weet waar hy nu al is, Zuster? DE GRAVIN. Hoe antwoord gy zo ftamelend? uw houding, Heeren, maakt my ook langs hoe ongeruster. Tegen Kroonenburg. Zouden uw traanen, Heer Graaf! ook uit eene andre oorzaak fpruiten, dan gy hebt gezeid? Op kommando uit. ..en de Kollonel weet nietwaar!... 't baart me alles verlegenheid. ELZING. Op kommando uit te zyn, waarheen ook, is doorgaands zorglyk: dit maakt ons wat verlegen. De dapperfte krygen altyd de zwaarfte expeditié'n , en elk is hem genegen. Ik zou u fchier raaden, Mevrouw, om vandaag twee postftations te rug te gaan ; Alle oogenblikken kan de Armee moeten uitrukken, en, als men zou moeten (laan, Hoe zouden wy het hier met u dan maaken? BEMBROEK. Ja, Zuster, wy hebben bevel ontfangen Om ons marschvaardig te houden. Ik hoop dat gy morgen voldoen zult aan uw verlangen. C 5 DE  4a DE GRAAF VAN WALTRON, DE GRAVIN. Waarom zyt gy dan zo ontroerd?... Ik weet niet waarom my 't hart zo vreesfelyk klopt... Elk liddert. ..elk wend het oog van my af... Welk een aardoening of hen overkropt ?... Ach!., dat kommando J.. zou Waltron ligt?... Broeder, gy word bleek... Ach! moet ik hoopen of vreezen?.. Is myn Man dood? ELZING. Neen, Mevrouw; hy leeft. Op myn woord van eer! Hy leeft... maar, wat zal dit weezen? ZEVENDE T 0 0 N E E L. DE GRAVIN, BEMBROEK, WINTER, ELZING, KROONENBURG, DE JAGER, REINHART, en eenige foldaaten van fPdltrom Kompagnie vóór in de tent en in den ingang. REINHART, eenige tree den meer voorwaarts Vdan de anderen. ergeef't ons, Heer Overfte. Wy, komen uitnaam der gautfche Kompagnie, ons fpoên... BEMBROEK. Goede Hemel! WINTER. Nu is 'er geen rédden aan. ELZING, te vergeefs V volk te rug willende dry ven. Terug; terug. Wat komt gy hier doen ? REINHART, met gevouwen kanden, tegen Elzing, die 't volk nog al teekens geeft van te rug te moeten. In 's Hemels naam! Erberm u over onzen Kapitein. Ach ! laat ons gehoor verwerven ! Zo onze lieve Kaptein maar in 't leven mag blyven, willen we allen voor hem fterveu. DE  KRYGSSPEL. 43 DE GRAVIN, loopt verfchrikt naar Reinhard', en vat hein by den arm, zeggendeBlyf (laan, Vrind! Wat is dit? Spreek; wat Kaptein? wat wil die angst, die droefheid, die rouw? REINHART, met een verheugd gelaat. Ach! gy zyt als een eiigel herwaarts gezonden; help, help ons bidden!.. Ach! Mevrouw! Men zal over onzen Kapitein.. - DE GRAVIN. Over Waltron!... REINHART. Naar het Standrecht de vierfchaar fpannen. DE GRA.VIN, £i/i den grond vallende. Hemel! myn Man ! ... WINTER, toefchietende. Ongelukkige Vrouw! BEMBROEK, mede toefchietende met de andere Officiers. Ach j myn Zuster! Zich naar 't volk keerende. Wat hebt gy begonnen , Mannen ? Was myn lyden niet groot genoeg? REINHART. Och! Overfte! vergeeft my, zo ik iets misdeé'! Pardonneer onzen Kapitein; ik wil met vreugd voor hem derven; en deezen mee. KROONENBURG, in groot e aandoening. Dit is niet te harden... Braave Kameraads! de Heer Kollonel kan hem niet bevryden. Doch ik had reeds voorgenomen terdond te post naar myn' Oom, den Generaal te rydeh. Ga vry mede, goede oude man! Hy daatclk, tot den minden foldaat toe, te woord. Ik  44 DE GRAAF VAN WALTRON, Ik zal hem te voet vallen en niet opftaan vóórdat hy onze beé heeft verhoord. bembroek, Kroonenburg omhelzende. De Hemel geleide u! Hy vat en drukt Reinhart by de hand. Ik dank u voor my en in den naam van uw' Kaptein van harte. Reinhart wil hem de hand kusfen, 't welk hy zachtkens verhindert, 't Volk gaat heen 7net een treurig gelaat, voorgegaan van Kroonenburg. A G T S T E T 0 0 N E E L. bembroek, winter, elzing, de jager; de gravin, bezwymd. Mwint er. evrouw zal in de vrye lucht moeten, maar ik vrees voor de gevolgen van haar fmarte. elIzing. Dat men haar ras in den wagen zette en inhaarflaauw- te buiten het leger bragt? Ik zal haar geleiden: want wat zou 't weezen, dat men van haar hierblyven verwacht? Zekerlyk niets, dan dat zy zich en haar'armen Gemaal 't hart nog beklemder zou maaken. Hy is toch door al haar gefchrei en gekerm niet te redden. winter. Wy hebben ook te waaken Dat 'er onder 't volk, 't welk zyn' Kapitein zo lief heeft, geen wanörde moog' ontftaan. bembroek» Gy hebt gelyk. Zy ligten de bezwymde Gravin op, die onderfchraagd werd door fVinter, Elzing en de Jager. bem-  KRTGSSPEL. 45 BEMBROEK, de Giavin knsfende. Vaar wel, lieve Zuster! Tegen Elzing. Mynheer Kapitein • Ik beveel ze 11 aan, Als het lieffte dat ik op de waereld heb. Op den avond zal ik u komen vinden. Breng baar tot Spinsberg, een uur buiten 't Leger. Zo ah de drie Officiers de Gravin willen wegdraagen, komt ze by zichzelve, DE GRAVIN. Ach ! waar ben ik ? BEMBROEK, tegen de Officiers. 't Kan nu niet lukken, Vrinden, é Hemel! verleen my nu ftandvastigheid! DE GRAVIN, tusfehen de Officiers los ftaande. Waar woud ge met my heen?... ach ! myn Man.' Waar is hy ? breng my by hem. WINTER. Mevrouw ! wees bedaard , zo myn raad by u gelden kan. Gy zult hem fpreeken ; maar nu... DE GRAVIN, hem in de reden vallende. Maar nu niet? en wie durft, wie zou my dat kunnen beletten? ELZING. De wet vergunt dat niet, vóórdat... DE GRAVIN, ah vooren. De wet? welke wet? Myn recht gaat boven alle wetten, Mynheer; ik ben immers door de wet des hemels zyn eigendom, en hy is 't myn. BEMBROEK, droefgeestig gemymerd hebbende en zich tot de Gravin koerende. Ach ! myn Zuster! heb deernis met my en uzelf. DE  DE GRAAF VAN WALTRON, DE GRAVIN. Zuster! zou ik uw zuster zyn! Wreedaart! Gy wilt my myn' Man ontrooven, en zou ik u voor mynen Broeder verklaaren ? WINTER. Mevtouw , laat toch af deezen voortreffelyken man met befchuldiging te bezwaf.ren. Zyn ziel is niet min dan de uwe getroffen door het rampzalig lot van myn' vriend. DE GRAVIN. Goede Hemel! was my dit aaklig lyden toegefchikt! Waardoor heb ik verdiend Zy fehreit bitter. Dat gy dit fchrikkelyk lot my laat overkomen? Ik tergde u nooit door doute euveldaaden. Deugd en braave hoedanigheên zyn 't alleen, die my dit huwiyk lubben anngeraaden. Geen ydle oogmerken noch inzichten op eigen belang drongen my tot den echt. Wie had ooit kunnen denken dat dit de zegen ware, in dees trouw my toegelegd ? Ieder dag, dat ik myn' Gemaal derfde, was voor myne liefde een jaar van zorg en fmarte, En op 't oogenblik dat ik myne armen uitflrekte om rryn lieve weerhelft aan myn harte, 't Welk van de reinfte tederheid klopte, te drukken, vind ik een geraamte... Ach myi In woede. 't Is gruwlyk!.. afgryslyk!.. waar is hy? Ik wil hem zien. Hoe nu? zou hy derven V Hy ? Die glori van zyn Vaderjand! Die Held zal dan zyn onfchatbaar leven moeten misfen ! Waarom...? waarom toch...? wat misdeed hy?... Neen. Zulk een man kan zich door geen misdaad vergisfen. Elk zwygt... elk verdomt... Welaan, 'k zal de reden wel ontdekken. Zy wil heengaan. BEM-  KRTGSSPEL. ' 4? BEMBROEK, haar wederhoudende. Ach ! Zuster .. WINTER, ah vooren. Mevrouw !... DE GRAVIN, hen met geweld van zich flootende. Te rug ' geen Koning zal my weêrhouden. 'k Moet hem zien en by hem iterven van rouw. Zy loopt vooruit, de Officiers volgen haar naar binnen. Einde des tweeden Bedryfs. DER-  48 DE GRAAF VAN WALTRON, DERDE BEDRYF. Het Regiment flaat in een"1 kring onder de wapenen, en men ziet alles in gereedheid tot het houden van het Standrecht. De Officieren ft aan ieder op zyn p laats, voor het front, tot zo lang het geweer by den voet gezet en in den arm genomen is. EERSTE T O O N E E L. WINTER, ELZING, VAN RAAN, DE JAGER, PLAS, ZWING, VAN DER LICHT en de overige Officieren. Soldaaten. GVAN DER LICHT, kommandeert. eeft acht!... 't Geweer by den voet! ...'tGeweer in den arm !... Tegen de Officieren. Wat treurige dag voor ons, Mynheeren! ELZING. Ja wel; 't is een fchoone commisfie, niet waar? die wy hier nu moeten executeeren. PLAS. Ach! dat ik daarby tegenwoordig moet zyn! ELZING. Ik waar* meê gaarne daarvan verfchoond. DE JAGER. 'k Was ook liefst by een andre Expeditie. WINTER. 'kHeb't Standrecht fteeds met weerzin bygewoond. Het trof myn hart altyd te fterk, en nu nog meer nu het den besten geld myner vrinden. VAN  KRYGSSPEL. 49 VAN DER LICHT. Ik beklaag u; doch oin u daarvan te bevryden wist ik geen voorwendfel te vinden. ELZING. 't Gaat niet anders in 't foldaaten leven. Men fchaft ons allerlye harde fpys. Of zy ons fmaakt of niet, wy moeten ze evenwelverduwen: dat is zo de wyz'. DE JAGER. Vandaag verveelt my de monteering. 'k Zou my terftond, zo 'k geld had, van den Dienst afmaaken. De dapperfte man; de braaffte Officier! Hoe ligt kan hy in het ongeluk geraaken! Uwe onbedachtzaamheid, Waltron! uw dood zal hier veelen verftrekken tot een leer. ELZING. Ja, in civile ampten worden de overtreedingen veel ligter geboet, Mynheer; Daarin beeft men flechts een geldboete, afzetting,of op zyn hoogst een arrest te vreezen. By ons is 't, pligt of dood. WINTER. Ik wenschte heden wel zo onverfchillig als gy te weezen. ELZING. Dat 's een fleek onder water : maar zeg eens wat toch al uwe aandoenlykheid u baat. Of ge u kwelt en pynigt, dat red den armen duivel niet uit zyn' benaauwden ftaat. 'tStuk is bekend, en 's Konings Iastgeftreng. Hy heeft daartoe onherroepelyk befloten. Al trokken wy allen nu de hairen uit het hoofd, evenwel wierd Waltron doorfclioten. Zo gaat het met driftige en gevoelige liên. DE JAGER. Als my door de gedachten zweeft D Hoe  50 DE GRAAF VAN WALTRON, Hoe yvrig hy het nieuw bevel wegens de fubordinatie verdedigd heeft; Hoe fterk hy heden 't voorfprak, toen hem 't voorval des Korporaals van 't Regiment van Wende, Die gistren. ELZING, tegen van der Licht. Apropo. Hoe liep het verhooren van Waltrons Korporaal af in 't ende ? VAN DER LICHT. Men heeft hem, zo ik hoor, voor de oorzaak van het deferteeren van 't piquet verklaard. Hy dobbelt, en leende dikwilsvan de twee Gemeenen 't geld, door hen opgegaêrd. Voor eenige dagen, gelyk meermaals gefehied was, maanden zy hem uit misvertrouwen. Daarover verbitterd, had hy weder een voorwendfel om hei: hunne hen te onthouên , En klaagde hen nog gistren morgen by den Kapitein wegens dronkenfchap aan, Ey wien hy, om de oplettendheid in den Dienst, lang in een goed blaadje heelt geftaan. Dus verwees Waltron die twee Gemeenen, die zich van alle fchuld niet konden bevryêu , Om van ochtend geweer te draagen, waarom ze uit fpyt van nacht op den loop zyn gaan tyen. WINTER. Die eerloozen! Ik wou dat ik hen zag hangen. Het was hen immers wel bekend Dat hun Kapitein het geftrenglyk onderhouden van de krygstucht was gewend. Nu doet hun baloorigheid dien braaven man ditbeklaag- lyk ongeluk wedervaaren. VAN DER LICHT. Den Korporaal zal 't ook zuur opbreeken; want men heeft den Overfte komen verklaaren Dat  KRYGSSPEL. 5t Dat, by de verhooring, de getuigen alles bybragtcn wat mogelyk was Om hem te bezwaaren: en toen men hem in het openbaar de fententie las Van Casfatie, en tienmaal op en netï door driehonderd man door fpitsroeden te loopen , Toonde ieder zyn ongenoegen , omdat het vonnis niet inhield van hem op te knoopen. Daar waren 'er zelfs, zegt men, die hem vry luid nariepen, en zy meenden 't gewis: „ Nu; wy zullen u ruim betaalen doen, wat u tegen„ woordig gefchonken is, „ En toeflaan, dat de zon door uw pens heen zal fchynen. DE JAGER. Ik geef geen daalder voor zyn leven. Al 't volk heeft Waltron lief; en weinigen, die hy geen goed deed of niet iets heeft gegeeven. WINTER. En hoe veelen, die getuigen zyn van zyn' heldenmoed en laatfte dapperheid, Moeten nu getuigen zyn van zyn dood! maar de Prins... de Prins... die door zyn beleid... ELZING. 6! De Prins maakt nu goeden cier ten hove en denkt op vrolykheên, die daar hem omringen. Groote Heeren zyn dikwils kort van geheugen omtrent voorheen voorgevallen dingen. Hy zal wel eens komen, al was 't in twee drie weeken. WINTER, tegen de Jager, zuchtende. Van ochtend, Heer Lieutenant! Toen wy aan hem het gerucht verhaalden van zyne verheffing tot hooger ftand,.. En nu... Hemel!... welk een bevordering! DE JAGER. Van wien of men zulks toch het eerst heeft vernomen ? D 2 Wie  5i DE GRAAF VAN WALTRON, Wie of 't het eerst verfpreid heeft ? of wat rnag daar achterfteeken ? VAN DER LICHT. Ik zie den Majoor komen. Zy gaan allen den Baron van Westwout te gemoet. TWEEDE T 0 0 N E E L. WESTWOUT, DE AUDITEUR, WINTER, EL» ZING, VAN RAAN, DEJAGER, PEAS, ZWING, VAN DER LICHT, en de overige OFFICIEREN. Soldaaten ; en vervolgens WALTRON, en DE PROVOOST. UWESTWOUT. w dienaar, Heeren. Hebt gy me al flaan wachten? WINTER. Gy komt my nog veel te vroeg, Mynheer. WESTWOUT, ter zyde tegen IVinter. Ik wenschte zelf wel dat ons op het oogenblik een ge- neraale alarmfchoot weêr Te rug riepen deeze treurige expeditie deed opfchorten. WINTER, ter zyde tegen Westwtut. Dat zou my verblyên. Tegen den Auditeur ter zyde. Heer Auditeur! de zaak wat te plooi jen zou u heden tot eere kunnen gedyen. DE AUDITEUR, de fchouders optrekkende. Ik wil gaarne alles doen wat ik kan. Men begint het Standrecht te houden. De Majoor, als Prefident, plaatst zich in het midden; ter linker zyde van hem de Auditeur, en de overige Officieren kringsvyze, de helft ter rechter en de andere helft ter linkerhand. Terwyl dit gefchied, word Waltron door een kommenda tot voer den buitenften kring gebragt. WEST»  KRYGSSPEL. 55 WESTWOUT. De Heer gearresteerde kome in den kring. Waltron, bedaard en onverfchrokken binnen komende, groet, nadat hy zyne bocijen heeft afgedaan, met eerbied den Majoor. WESTWOUT. Op 't bericht, 't welk de Kommandeerende Generaal en Chef heden ontfing, Heeft hy, als Eigenaar van ons Regiment, aan ons, Heer Kapitein, willen betrouwen, Om tegen u, wegens het fchenden der fubordinatiewetten, 't Standrecht te houên. Het zal u derhalven gelieven behoorlyk het tegenwoordige gerecht Te antwoorden op de korte vraagen, die door ons u zullen worden voorgelegd. DË AüDITËUR. Wees zogoed, Heer Kapitein! uw' naam, voornaam, geboorteplaats en 't getal uwer jaaren, Alsmede hoe lang gy inden Dienst geweest zyt, my, eer wy verder gaan, te verklaaren. Hy fchryft alles op, wat Waltron zegt geduurende het Standrecht. WALTRON. - 'k Heet Adolf Fredrik, Graaf van Waltron en Baron van Woltenau , op 't Graaflyk Slot Van Waltron geboren ; en wat myne jaaren betreft, die zyn geklommen tot Drie-en dertig, 'k Ben veertien jaar in dienst geweest en als Kaptein bekend by u-allen Van 't Infanterie-Regiment des Graafs van Delmen- horst. DE AUDITEUR, nadat hy het gezegde heeft opgefchreven. Hoewel 't u lastig moog' vallen, D 3 wy  54 DE GRAAF VAN WALTRON, Wy moeten te werk g~an naar de letter der wee. Gy weet wat u voor 't Standrecht voert. Ontdek ons nu voor de vuist wat het voorval was, welks gevolg ons-allen ontroert. WALTRON. Ik trok, tegen't fcherp bevel der iubordinatie, tegen myn' Overfte den degen Op deezen morgen. DE AUDITEUR. Wat u aanleiding daartoe heeft gegeeven dient ons niet verzwegen. WALTRON. Woeste gramfchap en oploopendheid. DE AUDITEUR. Hebt gy geene omftandigheid ten aanzien van Het gebeurde by te brengen, die aanuterveröntfchuldiging dienen kan ? WALTRON. Neen; de Overfte berispte my van onachtzaamheid en fcheen myn excuus te begeeren Wegens myn twee mannen, die in den laatften nacht van het piquet zyn gaan delerteeren. Ik, bewust van myne onfchuld, vloog op en fpatte uit in onbetaamelyke reen. Hy, hierdoor in zyne eer gekwetst, dreigde my met den Provoost, Ik toen, niet alleen In hevige drift, rnaar raazend, trok van leer en ver- ftoutte my op hem in te dringen, Die boven my is gefteld. DE AUDITEUR. Was uwe eerzucht ook getergd door harde beledigingen ? WALTRON. Geenszins. DE  KR T G S S P E L. 55 BE AUDITEUR. Mogelyk fprak iemant deswegens u reeds te vooren met verwyt aan ? WALTRON. Geen mensch. DE AUDITEUR, als peinzende zich het voorhoofd gewreven hel/bende. Had ge ook ruzie gehad, of was u ligt door iemant verdriet aangedaan , Dat gy toen zo oploopend waart? WALTRON, gemelyk. ó Neen; ik weet niemant dan myzelven aan te klaagen. DE AUDITEUR. Gy had misfehien tegen uw gewoonte een glas wyn.. ? WALTRON, half toornig. Wat weêrhoud u my ronduit te vraagen Of ik geen roes had ? DE AUDITEUR. Hebt gy dan niets meer te zeggen? WALTRON. Niets. DE AUDITEUR. *t Verhoor derbalven uit Zynde, en de Kommandeerende Generaal, uit hoofde van 't Koningklyk befluit, Bevolen hebbende om over den Kapitein, Graaf van Waltron, het Standrecht te houên , Zal ik thans 't vyfde artikel van 's Konings last leezen, waarop elk zyn oordeel moet bouwen. De Adjudant laat het geweer prefenteeren, DE AUDITEUR leest: Ieder Officier, Onderofficier en Soldaat, van den foogflen tot den laag Hen rang toe, van wat ftaat, geboorte-^rang en vcrdienfle hy ook zy, zal, zich fckulD 4 dig  56 DE GRAAF VAN WALTRON, dig gemaakt hebbende aan de zozeer toeneemendehandtlwyzen, die de fubördinatie wederflreeven, zonder genade en aanzien zyns perfoons, Standrechtswyze met kruid en lood gedood worden, op pane van Casfatie des Regiments Kommandants en van onze hoogft'e ongenade. Na het leezen laat de Adjudant het geweer op fchouder neemen. DE AUDITEUR. Uithoofde van deeze ordre en 't zes-en twintigfte krygs- artikel, ben ik verpligt Tegen den gearresteerden Kapitein, Graaf van Waltron, in dit Standgericht Eisch te doen dat het vonnis des doods over hem worde uitgefproken. WESTWOUT, tegen Waltron. Hebt ge iets te ontdekken, Of in te brengen, Kapitein, dat misfchien tot uw ver, dediging zou kunnen ftrekken? WALTRON. Niets. WESTWOUT. Gaa dan buiten. Nadat Waltron buiten den kring is gegaan. Heer LieutenantZwing! oordeelt gy, uit het geen gy hebt verftaan, Dat de Kapitein Waltron tegen de fubordinatiewetten heeft misdaan? ZWING. Heer Overfte Rechter en verdere Heeren Rechters! naar het geen my is gebleken, Is myn gevoelen dat de Kapitein van Waltron, zonder dat men zulks kan tegenfpreeken, Door het trekken van zyn' degen tegen den Kollonel, de wetten heeft gekrenkt Der fubördinatie, en derhalven fchuldig is. WEST-  KRYGSSPEL. $T WESTWOUT. Mynhee- ren, dat elk wie denkt Dat de Heer Lieutenant Zwing recht geoordeeld heeft over het geval, hem voorgedraagen , Den rechterduim opfteek'. De Majoor neemt de ftemmen der Officieren op , één voor één ; waarna hy vervolgt : Naardien geoordeeld is dat de Kaptein Waltron zich volflagen Aan 't krenken der fubördinatie heeft fchuldig gemaakt : Heer Kapitein van Raan! Welke flraf oordeelt gy dat hy wegens die gepleegde misdaad moet ondergaan ? VAN RAAN. Heer Overfte Rechter en verdere Heeren Rechters! naar 't geen ons is voorgefchreven Door de fubordinatiewet, is myn oordeel dat de Kaptein van Waltron zyn leven Verbeurd heeft, en hetzelve door een kogel behoort te verliezen. WESTWOUT. Ieder, wien Het oordeel van den Kapitein van Raan recht en voldoende voorkomt, doe zulks zien Door 't opfteeken van den rechterduim. Hy neemt de ftemmen op als vooren , en vervolgt: De heer Gear. resteerde koom' weêr binnen treeden. Ondertusfchen fchryft de Auditeur het vonnis; de Majoor hetzelve onderteekend hebbende, laat de Adjudant het geweer prefenteeren , waarna de Auditeur leest : Naardien in het tegenwoordig Standrecht de Heer Kapitein Graaf van Waltron zelf bekent dathy tegen zyn'' Heer Kollonel den Graaf van Bembroek, wegens de hem voorgehouden defertie van twee mannen uit D 5 zy-  53 DE GRAAF VAN WALTRON, zyne Kompagnie, in oploopendheid den degen getrokken heeft, zo is de gercchtelykeuitfpraak by eenpaarigheid van ftemmen uitgevallen, dat gemelde Heer Kapitein Graaf van Waltron voor zyn overtreedingen, ten voorbeeld van anderen, met kruid en lood moei voorden ter dood gebragt. Uitgefproken in V Standrecht by Noordholm, ten huldigen dage; behoudens echter '/ recht van Pardon. (geteekend) BARON VAN WESTWOUT, majoor. Het vonnis geleezen zynde, laat de Adjudant het geweer wederom op fchouder neemen. WALTRON, zich een weinig buigende zonder zyne bezadigde houding te verliezen. 'k Neem myn vonnis zonder morren aan, en oordeel 't billyk in al zyne omltandigheden. Maar zo 'k van 't Regiment, om myn welwaargenomen Dienst, nog iets voor my misfchien 1 Verzoeken kan, wenschte ik wel een uur tyds, opdat ik my daarvan alleen bedien' Om my tot deeze lange reize vooraf te bereiden en verfcheidene zaaken Aangaande myn familie te bezorgen; voorts om een' brief voor myn Vrouw klaar te maaken , Haar myn vaarwel te fchryven, en haar in haar' droeven toeftand met troost te ondergaan; Alsmede dat men myn* Kollonel verzoek' my een korte poos te woord te ftaan, Opdat ik myn woest gedrag by hem verfchoon'. Hy is myn zwager en was al voordeezen Myn lieffte boezemvrind. Myn ongeluk kan zyne eedle ziel niet onverfchillig weezen. WESTWOUT. Ik wenschte u grooter dienst te doen, dewyl uw verdienste een beter lot waardig is. Ik  KRYGSSPEL. 59 Ik laat u den tyd dien gy begeert, om dien te belteeden zonder hindernis. Tegen het Kommando dat Waltron geleid. De wacht blyve, om, als hy alles verricht heeft, me: hem ter executie te marcheeren. Tegen eeii' Lieutenant. Gy, Heer Lieutenant, meld den Kollonel 't geen gy den Heer Kaptein Waltron hoort begeereu, En breng hem ten fpoedigften antwoord. Tegen Waltron, dien hy de hand drukt. Heer Kaptein! Ik beklaag u met al myn hart. Ik ben onfchuldig aan uw bloed. Myn pligt verfchoont my by u... Ik verlaat u met fmart. Hy vertrekt zeer aangedaan. DÉ AUDITEUR. Gy wilde u niet redden , Mynheer... Vergeef't my!... WALTRON. Ik my redden!... Kost ge dit van my denken! Dan kent ge my niet. Gy deed meer dan gy moest om uwen pligt niet ten deele te krenken. DERDE TO O N E E L. WALTRON, WINTER, ELZING, DE JAGER, PLAS, VAN DER LICHT, DE PROVOOST, SOLDAATEN. Waltron neemt de boeijens weder op , en fluit die met den fleutel, dien hy van den Provoost krygt en hem wedergeeft. Ply ziet in V rond elks aandoening. IWALTRON. s deeze vertooning u gantsc'h nieuw, myn Vrienden, dat ze u zo neêrflagdg weezen doet? Ben ik dan de eerste overtreeder der wet? de eerste die voor zyn vetgryp boeten moet? WIN-  6o DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Voor zulk een vergryp!... Een man als gy!... Ja; gy zyt in uw geval de eerste ,als ieder oordeelt. WALTRON, op een geruste wyze. Een Officier, die een braaf krygsman was, derft over 't fchenden der wet, andrenten voorbeeld: En dit is noodzaaklyk , opdat de krygstucht altoos on- gefchonden blyve in dand, Zonder welke 't aanzienlykst Leger niets zou weezert tot behoud van 't Vaderland. ELZING. Ha! dat gaat alles te boven! Uw gelatenheid verwekt my veel derker ontroering Dan uw ongeluk. Zy toont ons het klaarst wat we in u verliezen. Zeer aangedaan. Hoe!... Welk een vervoering! Myne onSandoenlykheid is voort. WALTRON. Voor zo verr' my« zelv' aangaat, ben ik gantsch bedaard; Maar 'k heb nog dandvastigheid noodig, omdat myn ramp het lot van anderen bezwaart: Myn Zwager... en myne Echtgenoote! ach ! zy domplen mynen geest in den bitterden rouwe ! Als peinzende. Hoe zal ik myn gevloekte oploopendheid by hen ver- fchoonen? Wat fchryven aan myn Vrouwe? Die langkmoedige Engel!... Hoe dikwils fchikte zy myn haastigheid in met verdand! Nu moet zy onfchuldig meê daarvoor boeten... en myn Zoon!.. dat dierbaar huwlykspand! Ik derf door de handen van myne Kameraaden, maar myn dood blyft altyd een teeken Van draf, en draf altyd het gevolg eener misdaad,het zy men die groot of klein reken'. WIN-  KRYGSSPEL. 61 WIN TER, ter zyde. Hemel! wat zal dat een tooneel zyn, als hy...! Tegen Waltron. Myn Vrind! indien gy wist welk een nood U naakende is!... ik kan 't niet voluit zeggen... WAL T R ON. Nog naakende is?... iets meer dan de dood? Wat mag dat zyn?... Hy ziet zyn Gemalin, die naar hem toevliegt. Hemel! wat zie ik? VIERDE TOONEEL. DE GRAAF en GRAVIN VAN WALTRON, WINTER, ELZING, DE JAGER, PI AS, VAN DER LICHT, DE PROVOOST, SOLDAATEN. DE GRAVIN, in Waltrons armen. Myn Lief! WALTRON. Rampzalige Vrouw! waartoe hier te komenf DE GRAVIN, tegen Winter en Elzing. Ha! Ontmenschten!.. Gy hebt dan eindlyk hem ter dood gedoemd, gelyk gy had voorgenomen! Hy was te groot voor u. Haat en nyd waren zyne beulen... ó Hemel! kan 't gefchiên Dat uw geheiligd oog de fnoodfte der gruweldaaden geduldig aan kan zien? WALTRON. Zwyg , ongelukkige, uw droefheid verbysterd u. DE GRAVIN. Uw dappere hand, die voor den Lande De zege bevocht, zie ik geketend tot een zichtbaar blyk van misdaaden of fchande. Zyn  62 DE GRAAF VAN WALTRON, Zyn dit de lauwren van uw* roem ? Zy ziet wild rondom zich heen. Wat naare vertooning !. .. Wat aaklig oogenblik!... Affchuwlyk fchouwfpel! Gy, gy-alléén zoud den kloekmoedigften doen fterven van fchrik. WALTRON, tegen Winter en Elzing, Waartoe toch , myn Vrinden? ... DE GRAVIN. Die wreedaarts uw Vrinden! Die krokodillen ! met valfche fmarte, Met geveinsdheid in 't oog, en vervuld met kwaadaartige blydfchap in 't binnenst van 't harteJ WINTER. Ach! Mevrouw!... wat fchampre taal! wist gy?.. DE GRAVIN. Ik weet genoeg. Waarom gaaft gy niet uw item Dat ik by myn' Gemaal ging? Maar gy zocht my van hier te fleepen, en verr' van hem ... WALTRON, tegen de Officiers. Wat wil dat zeggen? ELZING. Mevrouw kwam, toen de ordre om het Standrecht te houden reeds was gegeeven. Om die akelige ontmoeting voor te komen, zochten wy, door meêdoogen gedreven, Haar van hier te verwyderen... DE GRAVIN. Meêdoogen!... Tygers!... my in zyn' bedroefden ftand £n laatfte uur van hem af te houden, daar hy gelyk een fchuldelooze offerhand.. . WALTRON. Zy deeden hunn' pligt. Wat dreef u herwaarts?  KRTGSSPEL. 63 DE GRAVIN. De eerzucht, de liefde kon my daartoe verrukken. Ik vvierd overwonnen van hartelyke begeerte om u aan myn lippen te drukken. Welke zielbekoorende geneugtens had ik van deeze togt my voorgelteld < Hoe zegepraalend verbeeldde ik my, dat gy, met my onder den arm, en verzeld Van uwe Helden, door de reien der foldaaten zoud wandelen en van beide zyden De toejuichingen erlangen, die zy uwe doorluchtige verdiensten zouden wyden .' Hoe zwol myn boezem van vreugd 'op 't ftreelend denkbeeld dat ik een' Echtgenoot bezat, Wiens moed op nieuw de verwondring zyner medebroedren tot zich getrokken had! En... Hemel!., 'k Vind u op den rand des grafs» 't Geweer, waarmee men op den vyand zou fchietenj Zal dan, het is afgryslyk! het bloed, 't welk den Lande zo nut, zo dierbaar is, vergieten! WALTRON. Wees bedaarder, myn Lief! Zy, die gy met zo fchrik- kelyke verwyten bezwaart, Zyn myne oprechttte Vrinden. Zy-allen zyn ook uw vriendfchap en hoogachting waard'; Zy deelen in myn'ramp en zouden my helpen, ware 't eenigzins in hun ven::ogen. Ik-alléén groef zelfs my den afgrond, waar ik onmo- gelyk kan worden uitgetoogen. DE GRAVIN. Zwyg, wreede! Gy doorgrieft my't hart, dit hart, het welk niemant behoort dan u-alléén. Ach! Waltron! Erbarm u over uw Vrouw: geef my troost. Zou ik u verliezen? Neen: Dat kan niet zyn... Ach! zo gy de kracht van de taal der liefde niet langer kunt befeffen, Laat  64 DE GRAAF VAN WALTRON, Laat dan ten minden, dat fmeek ik, laat dan de donder van de dem der natuur u treffen! Gy zyt Vader; gy zyt verpligt te leeven voor een kind, nog geen twee jaaren oud. De Hemel en Natuur gebieden u op liet drengst dat gy uzelven behoud. Wie zal voortaan uw' Zoon ten deun verdrekken? wie zal hem behoeden voor ongelukken? Een deerniswaarde Moeder die 't hartzeer om haars Mans verlies welhaast hem zal ontrukken? WALTRON. Myn Lief! heb deernis met my! zo 'k nog iets vermag op uwe liefde en tederheid, Zo laat toch af my zo fel te bedormen met de bittre traanen, die gy fchreit. f »t Betaamt my een mededoogen te wederdreeven, t welk myn caraéter zou bevlekken. De draf myns vergryps is noodig en moet ter waarfchou- wing voor het toekomende drekken. Myn Sophia, verouderde misbruiken en fchadelyke ongeregeldheên Dwongen den zachtmoedigden Koning tot deeze Icher- pe wet met gegronde reên. Myn woeste drift, myals aangeboren, vervoerde me... Ik ben onherdelbaar verloren, DE GRAVIN, de handen wringende. Ach! Hemel! erbarm u myner! Waltron teder aanziende. Waltron!... Waltron! Zy valt in zyne armen. WALTRON. Welk een opflag!... Ach! myn uitverkoren! Gy doet my fidderen. DE GRAVIN. Gy, Waltron! verloren!... In  KRTGSSPEL 65 In vertu'yfeling keen en weêr kopende. Onher- (telbaar verloren! Gy !... WINTER. Mevrouw! verzwaar de ftnart myns armen vriends niet meer. WALTRON. Matig uw' rouw, myn Waarde! om my. Dit drukt my te hard. DE GRAVIN. Gy Iterven!.. Onmogelyk! HoeJ zou uw bloed hier worden vergoten, En dat om zodanig een misdaad, alleen uit uw ongelukkig geitel gefproten? Een éénig oogenblik van vervoering, een daad, zonder "t rainfte overleg beftaan, En dat tegen uw' besten vrind , myn' eigen Broêr, die voor u in de dood zou gaan!... Zou de Hemel, die u met zulk een geitel vormde, 't u tot uw verderf... WALTRON. Mor toch tegen Den Hemel niet, Vermeetle! Wy moeten hem altoos danken voor zyn gaaven en zegen, En onze fouten trachten te verbeeteren, in zyn fchik- king gedwee en (til. Wanneer wy ons in overtreedingen te buiten gaan is 't immers onze wil. BE GRAVIN. Kan niets u dan redden?... Een waar berouw kan immers de (tem van 's Hemels toorn doen zwygen. Zou dan byden mensch, die nietige worm, geenfchuldbekendtenis vergifnis verkrygen? WALTRON. Ik... zou ik my zo laag verneedren ? ik door ver» wyfde lafhartigheid den fmaad E Van  66 DE GRAAF VAN WALTRON, Van al 't leger my op den hals haaien ? DB GRAVIN. Ha! Barbaar! Nu zie ik hoe 't by u ftaat. Om uw' hoogmoed niet te buigen, wilt gy uw Vrouw, uw eigen bloed ongelukkig maaken. 't Recht, dat ge op uzelv' hebt, is gering... Gy hebt u vergrepen, dat is niet te verzaaken; Maar uw vergryp tegen my en uw kind is veel groo- ter. De naam van Echtgenoot En Vader moet u vermurwen, of men zal u, als ontmenschte, doemen na uw dood. ELZING. Mevrouw, gy vaart te hevig uit. Gy hebt geen kunde genoeg van 's krygs geftrenge wetten. Wat uw Gemaal mogt doen, het zou hem niet baaten. Kom... Laat ons geen oogenblik verletten! Gy-alléén zoud misfchien hem nog kunnen rukken uit zyn' beklaagchelyken Mand. DE GRAVIN, met verrukking, tegen Elzing. ó Gy Engel der vertroosting!.. Spreek. Geknield zyn hand grypende en kusfende. Hier op myn kniè'n kusfe ik van vreugd u de hand. Terwyl zy door Elzing word opgericht. Wat moet ik?... Myn leven, duizendmaal myn leven?.,. ELZING. Dat offer zou niet min ons doen fchroomen. Neen ; verre vandaar, Mevrouw! De zaak zal op den Generaal en Chef-alléén aankomen. Een fchoone Vrouw, die in 't openbaar haar fmart met traanen en weeklagten verbreid, Deed dikwils meer wondren dan de krachtigfte taal van 't verftand en de billykheid. Kom... 'k wil u byftaan. Misfchien zult ge zyne Excellentie tot een ander befluit dwingen. WAL-  KRTGSSPEL. 67 WALTRON, vergramd. Hoe! Elzing!... Welk een raad !.. Wilt gy dan ook...? DE GRAVIN, tegen Elzing. Gy zyt een engel onder de llerveiingen. Myn Broeder! Myn Toeverlaat! Gy, tweede Vadet rnyns Zoons! Gezegend moet ge zyn ! Kom ; de tyd is kostlyk. Zy grypt zyn hand, doch blyft met een wild gezicht fchielyk ft aan. Maar is dit ook een looze kunstgreep, om my, onder fchyn Van my te helpen, van hier te fleepen en hem des te zekerder ter dood te brengen J ELZING. Dat zou myne eer, die 't grootfte kleinood van een' rechtfehapen' krygsman is, volftrekt niet gehengen. WIN TER. Ik flel myn hoofd daarvoor te pand. DE JAGER. Mevrouw! vergun my de eer van ook met u te gaan. DE GRAVIN. Komt dan... Komt, Broeders!... Zuchtende tegen Waltron, hem fterk aanziende. Myn leven, al myn heil hangt van u af. Is 't met u gedaan, Als ik weêrkom , dan is de wanhoop myn toevlugt. 'k Behoef my niet nader te verklaaren. WALTR ON. Wat ik u bidden mag, Sophia, blyf toch hier. Gy zult flechts uw harteleed verzwaaren. DE GRAVIN, hem omhelzende. Vaar wel: ik moet u 't leven behouden. Hemel! help my in 't geen ik me onderwind! Zy grypt de handen van Elzing en de Jager en gaat fchielyk met hen naar binnen. E 2 WAL-  68 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON, eerst ter zyde; dan tegen Winter. t> Deerniswaarde Vrouw!... Hoe zult gy verichrik- ken!... Gy blyft by my, getrouwe Vrind! Ik zal eenige oogenblikken een nut gebruik van de ftilte en rust poogen te maaken, Orn inet een welbewust gewisfe de banden, die me aan de aarde nog kluistren, te flaaken. Daarna zullen we elkaêr voor 't laatst omhelzen. Kom over een half' uur weêr by my. Nadat zy elkander omhelst hebben , vervolgt WALTRON, met een vricndlyk gelaat. Hoe nu, myn Boezemvriend! Wees toch goedsmoeds. In één oogeublik is alles voorby. Zy fcheiden treurig van elkander, terwyl Waltron zich in een tent begeeft, die ter zyde vooraan op het Tooneel geplaatst is. Einde des Derden Bedryfs. VIER-  KRTGSSPEL. 69 VIERDE BEDRYF. JValtron zit in de tent aandachtig in een boek te leezen , terwyl de Soldaat en van hit Kommando, dat tot zyn geleide dient, achter op het tooneel, buiten ,t geweer, keen en weder waudelen. EERSTE TOONEEL. WALTRON, alleen , met een bezadigd en gerust gelaat voorwaarts op het tooneel treedende. De Hemel zy gedankt! 't Gewigtigst werk is volbragt; gewis 't gewigtigst van ons leven; Zich met hem te verzoenen, die ons ons beftaan en al het aardsch genot heeft gegeeven, En tegen wien we ons dikwils ondankbaar gedraagen. 6 Mensch! hoe wonderbaar Zyt ge in uwehandelwyze: gy vergeet uwen oorfprong. Monarch en bedelaar Zyn beiden hierin elkaêr gelyk; en, heeft de mindere den meerderen beleedigd, Wat behoort 'er dan niet al toe vóórdat deeze wederom voldaan is en bevredigd! En de Hemel eischt daartoe niets van ons dan zuchten , zelfkennis en waar berouw. 6 Troost! in één half uur heb ik meer gunst genoten dan myn Vorst my fchenkcn zou In een lange reeks van jaaren; en die ik nog duur zou hebben moeten koopen. QVelgemoed.} In één half uur!... In onze laatfte uuren ftaat ons gemoed voor de vuurigfte aandacht open. Voorzeker; de gerustheid, die 'k in my gevoel, overtuigt my daarvan. Welaan, E 3 Nog  7o DE GRAAF VAN WALTRON, Nog een geringe doch noodzaaklyke arbeid, en dan is myn dagwerk gantsch afgedaan. Hy haalt eenige gefchriften uit, en ziet Winter komen. TWEEDE TOONEEL. WALTRON, WINTER. -v» WALTRON. Welkom, welkom, lieve Broeder! Ontfang thans dien teedren naam , by my van groote waarde. De vriendfchap draagt u dien op. Gy hebt dienflechts te deelen met één eenig mensch op aarde. Dit plegtig uur en 't ontzagchlyk oogenblik , dat daar onmiddlyk op volgen moet, Kunnen u verzekeren van de oprechtheid der betuiging, die myn mond ü doet. WINTER. 6 Myn Vriend!... ó Dierbre naam !... Hier in dit verblyf zal ik dat pand bewaaren en eeren. En word die plaats gedoopt, dan zal het, met myn' geest, tot zyn' eigenaar wederkeeren. WALTRON. Dat deeze hartelyke omhelzing u overtuige hoe ik fteun op uwe trouw. Hierdoor geeft myne vriendfchap my het recht dat ik tot myn voordeel op de uwe bouw. 'k Heb iets gewigtigs u op te draagen. WIN TER. Wat last, hoe zwaar, hoe fmartlyk, gy me ook moogt geeven, Ik neem dien aan: ik zal dien volbrengen en zo hoog waardeeren als myn eigen leven. Ik gis waar gy op doelt... Ach ! die ongelukkige J WALTRON. Gv meent myne arme Gemalin?... , . Nog  KRTGSSPEL. 71 Nog niet... Ik zal daarna fpreeken van dat waardig voorwerp myner tederfte min. liet kruis der Orde, my heden morgen door u toege(Wyzende op zyn borst.} dacht, zoude ik hier hebben gedraagen: (Wyzende op zyn hart.} Maar haar beeld draag ik hier. Ik zal 't met my neemen, om my, wanneer 't den Hemel zal behaagen, Eens weêr met haar te verëenen... Maar nu ter zaak. Zie in dit fchrift myn' laatften wil; Weinige regels : maar geen twistzoeker zal die ver- draaijen kunnen tot gefchil. Gy zult 'er de uitvoerder van zyn. Uwrang en't kleed dat gy ten bewys daarvau draagt, zullen Er kracht byzetten, om dien zonder tegenltreeving na myn dood te kunnen vervullen. Wanneer nu dit bloed , 't welk ik dacht te vergieten op een andere post dan hier, Voor de wet zal vloeijen , volbreng dan zonder uitftel de inhoud van dit papier. Eén perfoon is 'er, dien ik in myne fchikkingen niec heb kunnen noch durven gedenken, Omdat ik wist dat ik daardoor de tederheid zyner edele vriendfchap zou krenken. Hy drukt de hand van Winter met fterke aandoening aan zyn hart. WINTER. 'k Begryp u.... Zeldzaam man! gy fchat de ziel uws Vriends naar de uwe. Hoe trotsch maakt gy my Op myzelv'!... ó Waltron! Waltron! waart gy zulk een ongelukkig lot waardig? gy! WALTRON. Honderd verharde booswichten ontduiken de wet: een, die zich ééns vergreep, moet fneeven Voor de algemeene zekerheid. Myne dood is niet fchan- delyk; ik verlies het leven E 4 Door  7s DE GRAAF VAN WALTRON, Door de hand rayner medebroedreu, voorde wet, die 'k overtreeden heb : myn draf Kan veel goeds uitwerken. WINTER^ 't Is waar; zy fchrikt an- drcn van diergelyke daaden af: Maar hoe Haat dit den moed van een' braav' foldaat ter neer, als de waardiglte man van allen Een enkel vergryp, waartoe hy door zyn ongelukkig geitel-alléén is vervallen, Zo zwaar moet boeten, zonder dat op zyn deugd ea voorige daaden word gezien ! WALTRON. Dat is het juist, waaruit het troostely k medelyden voortkomt, dat ik verdien. Indien ik meermaalen had misdaan, zoude ik nu dat meêlyden niet genieten. Doch genoeg hiervan. Ik moet de weinige oogen. blikken, die my nog overfchieten, Niet nutteloos verfpillen... Myn braave Zwager... ik wacht hem hier: zal hy myn beê Verhooren en myn' wensen vervullen? Ik moet nog, eer ik van hier afreize in vree... Maar wat is dat? DERDE T 0 0 N E E L. WALTRON, WINTER, PLAS, REINHART, Eenige Soldaaten van Walt'ions Kompagnie. PLAS. TVlynheer Kapitein! verfchoon myne vryheid: ik kon hen niet weêrhouên, Noch weigren te voldoen aan hun billyk verlangen van u nog eens voor 't laatst te aanfchouwen. ó! Hoe  KRTGSSPEL. 73 ö! Hoe zyt gy by ieder bemind! Het ziet 'er droevig uit by uw Kompagnie. Het volk loopt hier en daar alsöT het zinloos was. By gantfche hoopen zyn 'er, die Uw ongeluk beklaagen: dces hebben de oogen vol traanen: die barsten uit in vloeken Tegen hen die u veroordeeld hebben: anderen loopen heen en weêr om troost te zoeken, Met handgcwring de oogen opflaande ten hemel: fmart, wanhoop heerscht aan alien kant. De Kollonel heeft bevolen dat men wel naauwkeurig acht op ons zou geeven; want Hy vreesde voor kwaade gevolgen. WALTRON. Ik hoop niet dathy dat in 't minst behoeft te fchroomen. Welnu, myn lieve Kameraads, zyt gy om affcheid van my te neemen hier gekomen "? 't Verheugt my dat gy my lief hebt: dat is eene groo- te verrechtvaardiging voor my. REINHART. Hemel! dat we affcheid moeten neemen... Mogt de Koning u zo wel kennen als wy En 't gantfche Regiment u kennen, wy zyn verzekerd dat hy veelëerder zou verkiezen Een' vinger van zyn hand dan een' van zyn beste Officieren zo deerlyk te verliezen, En, om een kleinigheid, op heeter daad te laaten dood- fchieten: hy zal gewis Niet veel zulke mannen kunnen aantoonen; en ons Regiment zal dat geinis Ook welhaast gewaar worden ; want omdat gy u altoos zo kloekmoedig hebt gedraagen, Moest ieder Officier zulks ook doen: uw voorbeeld deed hen ook om de eer het leven waagen. Als gy eens weg zyt, zal 't wel veranderen. E 5 WAL-  74 DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON. Neen, myn Vrienden, gy oordeelt verkeerd. 't Is onbillyk dat gy, ter liefde van my, de verdiensten van anderen ontëert. Het Vaderland heeft nog waardige zoons genoeg, die allen my in krygsdeugd ge'.yk zyn, Ja overtreffen. REINHART. Overtreffen? Ha! dat's onmooglyk: daar moest dan van u geen blyk zyn. Ik was ook by de laatfte rencontre. Ha! al had de Generaal zelf't bevel Gevoerd, het had niet beter kunnen gaan. En een Generaal behoort evenwel Meer verftand te hebben dan een Kapitein. Ik heb dertig jaar in den Dienst gefleten: Gy zyt myn zevende Kapitein. Ik heb dikwils myn' rok verwenscht: (ik wil 't wel weeten,) Als wy, voor ons fober traétement, behandeld wierden als beesten, en dan nog Daarenboven getergd en misleid: en wat ander vooruitzicht hebben wy toch, Dan dood gefchoten te worden of verminkt, en dan onze overige dagen Op krukken in 't ondankbaar Vaderland te beedlen? maar onder u had ik behaagen In den Dienst: ik was altoos wel te vreden. En nu ons geluk door u in top... Ik wou dat wy heden floegen: een barmhartige kogel voor myn' gryzen kop Zou my fchielyk weêr by myn' Kapitein brengen. Het leven, nu ik u mis, verveelt my. WALTRON. Myn lieve Vader, de oprechce genegenheid, die gy my toedraagt, ontroert en ftreelt my. Maar  KRTGSSPEL. 75 Maar die genegenheid moet u niet ongeduldig rnnaken over uwen ftaat: Alle braave lieden kunnen niet altoos beloond worden : eene goede daad Vind haare waare belooning in de eigen overtuiging van onze pligtbetrachting. Uw kinderen of vrienden zullen u, zo gy zwak word, aanneeinen uit liefde en achting. En wat vergelding kunt gy hen hiervoor geeven ? niets dan oprechte dankbaarheid. Zyn wy niet allen zoons van 't Vaderland? Heeft natuur ons den pligt niet opgeleid Voor de onzen te zorgen en ook te ftryden ? Het Vaderland is ons aller moeder; En, door den wil des Hemels, is hy, die ons regeert, 's lands verdediger en behoeder, Gelyk de man die van zyn vrouw, de broeder die van zyn zuster moet zyn. Eerlang Zien wy aan geene zyde van 't graf elkander weêr zonder onderfcheid van rang: Deugd, verdienlte-alléén zal ons onderfcheiden. Of gy als Sergeant het leven hebt verloren Of als Majoor, doet niets ter zaak; maar wel of ge u in uw beroep gedroegt naar behooren. Wy kunnen niet allen een zelfde post bekleên. In de natuur heeft ieder plant Haar byzondre belremming. Hoe kan een boom in 't woud verhoên dat hy, om verbrand Te worden, omgehakt worde? Men had 'er ook zo wel een lïandbeeld van kunnen maaken, Indien men hem daartoe had willen fchikken. REINHART. Dat is wel waar. Het komt in alle zaaken Meest op 't geluk aan. En zelden ziet men hen, die zulks het meest verdienen, den prys Behaalen. WIN-  16 DE GRAAF VAN WALTRON, WINTER. Och! deeze naare dag geeft ons hiervan een allerdroevigst bewys. VIERDE T O O N E E L. WALTRON, WINTER, PLAS, REINHART, VAN DER LICHT, eenige Soldaaten van Waltrons Kompagnie, HVAN DER LICHT, eer Kapitein, de Heer Kollonel laat u weeten dac hy zo aanftonds hier zal komen. Maar hy wenscht u alleen te fpreeken. WALTRON, tegen zyu Soldaaten. Gy hebt uw laatfteji pligt omtrent my waargenomen, Myn* Vrienden; gunt my nu eenige oogenblikken: wy hebben toch elkander niets meer Te zeggen. De tyd die my nog overblyft zal fchielyk om zyn. Het fmart my zeer Dat ik u uwe liefde niet kan vergelden. Wy moeten fcheiden. Vaart wel, myn Kindren! Weest bezadigd wanneer ... REINHART. Wy neemen nog geen affcheid. Men zal ons, hoop ik, niet verhindren U nog eens te fpreeken als we u voor't laatftezien... Och ! mogten we in 't zelfde oogenblik Ook flerven! PLAS, toetreedende. Ik neem ook nog geen affcheid van n." Tot uwen laatlten ftond zal ik U niet verlaaten; want ieder minuut uws levens is voor my een der leerzaamfte uuren. Uw heldhaftige ftandvastigheid... Welk een les! V T F-  KRTGSSPEL. 77 VT F D E T O O N E E L. WALTRON, WINTER, BEMBROEK. WINTER. r -Ik kan de aan- doenlykheid niet verduuren Van dit onderhoud. Ik kom ftraks weêr. WAL TRO N. Neen, blyf. Uwe eedle wyze van denken, uw hart ïs den Kollonel bekend. Ik heb voor u geen geheimen. WINTER. Neen ; laat my myn fmart.... BEMBROEK, in V opkomen tegen Winter. Gaa niet heen, Heer Kapitein! gy zyt onzer beider Vrind. WINTER. Dat ondervind ik volkomen. Bembroek en Waltron zien eikanderen een poos droevig aan. WALTRO N. Heer Overfte, verfehoon, bidde ik u, de vryheid die ik in myn' toeftand heb genomen, Van u om dit mondgefprek te laaten verzoeken. BEMBROEK. Waltron 1... Hy zucht en ziet hem met mededoogen aan. WALTRON. Ik heb my gevleid Met uwe toeftemming, als wel bewust zynde van uw menschlievende aandoenlykheid En eedle wyze van denken, waarvan de bewyzenalom zo menigvuldig... BEMBROEK, zeer ontroerd. Waltron! WAL-  7S DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON. De overtuiging van myn vergryp... BEMBROEK. ó Waltron! Waltron! waarom moest gy u fchuldig Maaken aan zulk eenen misflag! WALTRON. Ik moet my nog met u verzoenen eer ik fterv'. Ik zal gerust van de waereld fcheiden, zo ik van U vergiffenis verwerf. BEMBROEK. Vergiffenis!... Ach, Hemel! waarom ons gebragt in een' toefland zo vol bittre ("martel WALTRON. Gy kent my. Geen kwaadaartigheid, geen trotsheid, geen heimelyke haat noch wrok in 't harte Vervoerde my: myn woedende drift: een fchadelyk natuurlyk gebrek-alle:én, En misfchien de vriendfchap, die gymy boven anderen toedroegt, waren de reên Die my uw billyke beftraffing fterker deeden gevoelen. Ik wierd in toorn ontftoken \ Tegen myn' Zwager, en vergat d'Overften. Ware ik op de zelfde wyze aangefproken Door een' ander' Officier van uw' rang, die myonver- fchilliger waar' geweest, Het zou misfchien zulk eenen indruk niet gemaakt hebben op myn' te fieren geest. BEMBROEK. Die vriendfchap, dat bloedverwantfchap, waarop ik anders neerzag met een grootsch welbehaagen, _ ? Is voor my nu een overzwaare last geworden, die t my onmooglyk is te draagen. Hoe meer uw verdiensten my ftreelden, hoe fmartely- ker uw val my is. WAL  KZTGSSPEL. 79 WALTRON. Nu, Heer Overfte! uw vergiffnis... Myn lot is niet te verandren... Uw vergiffnisJ BEMBROEK. Als uw Overfte vergeef ik 't u uit den grond van myn harte, met de oprechtfte beklaaging. Uitbarstende in tederheid en droefheid. Als Vriend , als Zwager, druk ik u aan dit gevoelig harte, dat verfcheurd word door knaaging. ó Waltron ! ó myn Vriend ! kunt gy het ook my ver^ geeven, dat ik door onbefcheid En trotfchen toon uw drift heb doen ontbranden en dus den weg tot uw' val bereid? WALTRON. Wat gy gedaan hebt waart gy verpligt te doen. Gy zaagt u in uwe waardigheid krenken. Ik begreep de grootte van myne onbezonnenheid eerst by nader overdenken. Indien gy myn vergryp had over 't hoofd willen zien, had ge uw eigen eer verzaakt : Het dunne doek, myn woest getier, zo veel getuigen hadden het bekend gemaakt. Wat uitvluchten, welke verfchooning zoud gy, in dat geval, hebben kunnen bedenken ? Neen; de tusfchenkomst der ftem van het bloed moet het gezach der rechtvaardigheid niet krenken. BEMBROEK. Grootmoedig Vriend! gy wilt my veröntfchuldigen; doch ik kan zulks myzelv' niet doen. Als mensch, had ik immers toe kunnen geeven aan uwe drift, in plaats van die te voên, Zonder den Kollonel te hoonen: gy zoud uw'misflag erkend hebben en beleden , En bedaard geweest zyn. WALTRON. De Hemel redde my dikwils uit aaklige omftandigheden, In  8o DE GRAAF VAN WALTRON, In welken myne oploopendheid my heeft gewikkeld: had ik myn voordeel gedaan Met die waarfchouwingeu, het zou nu, helaas! zo flecht niet met my gefchapen ftaan. Des Hemeis geduld word eindelyk moede... Nu; als Kollonel, hebt gy den ftrafbaaren Kaptein vergiffnis gefchonken: de Zwager, de Vriend durft u nu zyn' wensch verklaaren. Myne Gemalin ... uwe uitmuntende Zuster, thans de ongelukkigfte van Ons-allen... Zy heeft my boven eenen Generaal verkoren tot haaren Man: En die zelfde verkiezing zal haar nu tot een altoos- duurend verwyt blyven ftrekken. Ik draag haar u op als het onfchatbaarst kleinood. Gy zult haar uw' byftand niet onttrekken. Vertroost haar: haar te gevoelige ziel, die aan deezera misdaadigen te veel Verkleefd is , heeft fterken en geduurigen troost noodig. BEMBROEK. Zou ik, die zelf geheel Neergeflaagen ben door uw' val, troost uitdeelen! WALTRON. Uw groote ziel zal eindlyk bedaaren: Maar zy, een teedre, eene andoenlyke Vrouw, van fyner faamenftel, in 't vuur van haar jaaren, Heeft krachtiger byftand noodig. Ik ken haar te hevige liefde voor my... Ach! Zonder ondcrfteuning zal zy verteeren van hartzeer... En dan... Na zulk een' flag... Wat zou 'er alsdan toch worden van het arm verhaten weesjen, dat nog zynen Vader Niet heeft gekend; dat teder pand van een' gelukkigen echt, myn lust en hoop te gader? Nog ftamelend en welhaast vaderloos!..  KRTGSSPEL. &j Hy Jlaat zich woedende op de borst. Ha! gy, onzinnige! hoe veelen ftort Ge in ongeluk! De onfchuldigen zullen ook boeten 't geen door u misdreven word,.. Wat bittere herinnering voor u, arm Kind! uw Vader ftierf, tot Itraf van 't overtreeden Der krygswet, en maakte uw Moeder te vroeg een droeve weduw door zyn oploopendheden. bembroek. ó Waltron! Waltron! hou toch op met deeze pynigende voorltellen. winter. De deugd En de verdienden des Vaders zullen uw'Zoon tot eer verftrekken in zyn jeugd. waltron, hen beiden by de hand vattende. Tegen Bembroek. Dien dierbren fchat draag ik u op. Gy zult hem als vader eti leidsman te hulps komen. Tegen IVinter. En gy, wees zyn vriend gelyk gy de myne waart. Leer hem by tyds zyn driften betoomen. Houd zyn vuur onder de asch, opdat het niet ont- vlamme en uitbarst' tot zyn fchade en fchand. Myn lot zy hem een leere! bembroek. Ik zal myn leven gantsch toe ■ wyden aan dat dierbaar pand. Ik heb my van myn' pligt jegens *t Vaderland als foldaat gekweten: zo ik het leven Van den kryg afbreng, zal ik myn post nederleggen, en my dan geheel overgeeven Aan 't gezelfchap van myne Zuster en de zorg voor uwen Zoon. 'k Zal al myn vlyt Aanwenden om hem te vormen tot eer van uwen naam, om eens op zynen tyd F Zyn'  82 DE GRAAF VAN WALTRON, Zyn' voortreffelyken Vader gelyk te worden. WINTER. En ik zal uw gezelfchap vergrooten En myne dagen aan eene filofophifche rust toewydcn: dit heb ik vast befloten. De gevaaren van het menfchelyk leven, die wy in onze vreemdelingfchap Ontmoeten, zyn te groot, om die in evenwigt te ftellen met den hoogden trap Van eer, tot welke men met moeite en dikwils niet zonder laage middlen op kan treeden. WALTRON. Nu; het voornaamfte is dan bezorgd. Daarblyft thans niets over dan eenige kleinigheden. Myn Lieutenant wenschte ik wel dat my mogt opvolgen : hy is die voorkeur wel waard'. De Kompagnie is aan hein gewoon, en bemint hem om zyn deugd en zachten aart. Dan verzoek ik u den Heer Winter in flaat te ftellen 't geen ik hem heb voorgefchreven Uit te voeren: ik vlei my dat myn Gemalin daartoe haar toeftemming wel zal geeven. Het is een geringe gedachtenis myuer genegenheid; en myn zoon kan Dat wel misfen. BEMBROEK, tegen Winter. ó Myn Vriend ! welk een beklaagenswaard' verlies! Tegen Waltron. Voortrefflyk Man! Hoe veele ongelukkigen zullen in u hunnen getrouwen weldoener beweenen! WALTRON. Eindlyk bidde ik myn gebeente in 't graf myner voor- zaaten met het hunne te verëenen. Onze geboorteplaats gaat ons toch altoos het meest ter harte, 'k 13en daar bemind. My-  KRTGSSPEL. 83 Myne onderhoorigen zullen my nog menigmaal een* zucht fehenken. WINTER. Waarde Vrind! Deeze fmartlyke bevelen zal ik naarkomen. 'k Zal zelf uw lyk naar 't graf verzeilen. En uit de ftaatlyke begraaving zal de geheele waereld zich voor kunnen ftelkn Hoe hartelyk uw Vrienden u lief hadden, WAL TRON. Nu ben ik gerust. Alles, waaraan My 't meest gelegen lag, is bezorgd. Tegen den Kollonel. Vaar dan welf Na eene lange tasfchenpoos. Schep moed ; wees minder aangedaan. Uw droefheid mogt misfchien my te neêrflagtig maa- ken... Onttrek u aan de akeligheden Van zulk een vertooning: zy zou te fterk werken op uwe ziel, reeds te fel bedreden. Myn Gemalin!... ik moet haar nog eens omhelzen... En ik vrees deeze ontmoeting meer Dan de dood.. Ach! had ik myn Kind nog mogen kusfen, en 't voor de laatfle keer Den vaderlyken zegen geeven!... Maar dat treurig genoegen mag my niet gebeuren. BEMBROEK, hem eenigemaalen aan zyne borst drukkende, en met de uiterfte ontroering. ó Alleröngelukkigfl-e!... Waardfte Vriend, wiens droevig lot ik eeuwig zal betreuren! ... Vaar wel! de Hemel fterke en onderfteune u in uw' laatften naaren Ievensftond ! Hy verleene u dien moed, dien 't Vaderland ingevaa- ren zo dikwils ondervond! Vaar wel!... Wy zien elkandren eens weêr... Ach! fchielyk! fchielyk, zo ik myn' wensch mag verwerven. f 2 Hy wil vertrekken. ^ES~  84 DE GRAAF VAN WALTRON, ZESDE T O O N E E L. WALTRON, BEMBROEK, WINTER, DE GRAVIN, ELZING, DE JAGER, en Officieren. DE GRAVIN. Zy laat het hoofd hangen: haar TT gezicht vertoont de uiterfte droefheid. Xïier ben ik... en met my de dood... Waltron! gy moet nerven!.. Geen genade!... Gy moet derven. Zy zyn onverbiddelyk... Die tirannen!... Zy kunnen weenen, maar anders geen Dan krokodilstraanen... Zy overtreffen dat wreed gedrost in grttwelykheên. i Dit dood zyn' vyand, die het zelf tracht te dooden: maar de eene mensch moord hier den anderen. Ha! mensch !... WALTRON. ó MynSophia! bedaar...'k Wist reeds het antwoord... Myn lot was niet te veranderen. Befchuldig toch de onfchuldigeu niet. Gy weet met hoe noodzaaklyk't is... DE GRAVIN, verwilderd rondom ziende, word Bembroek gewaar, die , mistroostig , zich wil verwy deren. Zy "vliegt naar hem toe en vat hem by de hand. Staa, Barbaar! Die u myn Broeder noemt... 'k Vervloek dien naam en u .. Myn Broeder is de moordenaar Van myn' Man!... Hy was u te groot: die grootheid, de heldre glans zyner verdienden hoonde _ Uwe eerzucht... wekte uw' nyd ... Een Kaptein, die zich door zyne daaden voortreffelyker toonde Dan zyn Kollonel!... Dees voor u befchaamende gedachten heeft u aangefpoord Tot deezen onnatuurlyken bloeddorst... Geef mymy- nen Man weder, dien gy vermoord, Of uw dood zal even onnatuurlyk zyn. Zy grypt naar zvt' degen, doch hy houd haar tegen.  KRTGSSPEL 35 WALTRON, fpringt toe en rukt haar toornig van hem los. Ontzinde! wat doet gy? BEMBROEK. Ach, droeve Vrouwe ! Gy zyt wreeder dan myn eigen toeftand... Gyzytverr fchoonbaar door uw wanhoop en rouwe. Eens zult gy my zo zeer beklaagen als uzelf... Ach! kost gy leezen in dit hart!... Zo ik hem met myn leven kon redden, gy zoud oogen- bliklyk uw fmart Verzacht zien, en uw' Man in uwe armen fluiten: doch wyl dit zo niet kan weezen, Blyft niets voor ons over dan onze droefheid te verëe- nen en beurtelings nadeezen Zyii ongelukkig lot... WALTRON. Lieffte Vrouw! DE GRAVIN. Gy, myn Gemaal? Gy, myn Gemaal?... Neen; een man, Beroemd door dapperheid en deugden, was Waltron... een held... En gy, wie zyt gy dan? BEMBROEK. .Zuster! ") WINTER. > te Sel3k- Gravin! J DE GRAVIN, ö! Hoe ydel was myne trotsheid!... Deeze man , de wellust van myn leven; Dien 'k aanbad; van wien ik een' enklen kus voor 't bezit der waereld niet had willen geeven, In fchandeiyke ketens geklonken!... De dood eens misdaadigen te fterven!... Ach! Hoe verootmoedigt gy me, ö Hemel!... AI te diep vernedert gy my deezen dag Zy wringt de handen en gaat heen en weder. F 3 WAL-  86" DE GRAAF VAN WALTRON, WALTRON. Sophie, is 't op deeze wyze dat gy het teder affcheid..? DE GRAVIN. Affcheid? Gy wilt dan fterven? WALTRON. Ik moet. DE GRAVIN. Gy moet? WALTRON. Ja; veronthéiligde wetten eisfehen dat ik het leven zal derven. DE GRAVIN. Neen, Waltron, gy raaskalt. Verward en glimlagchende. Geloof my, myn Lieffte! gy zult niet fterven; neen, ö neen. Wy zullen, in 't aangenaamst genoegen, nog ontel- baare jaaren achtereen Saamen doorbrengen... Kom, Waltron; zie uwen klei- nen Willem: hy lagcht u toe... Kom nader. Eilieven zie eens hoe hy zyn lief koozende armtjes reikhalzend uitftrekt naar zyn' Vader. De onfchuldige vreugde ftraalt uit zyne oogen, die zo zwart zyn als de uwen. Voorwaar, 't Is geheel uw afbeeldfel: zyn ziel zal ook aan de uwe gelyk zyn... Ziedaar, Daar is hy. Neem hem toch eens op uwe armen: hy fnakt naar u... Hoe kunt gy hem zo plaagen i Zy faat tegen de keten van JValtron, zakt bedwelmd tn elkander, en ontwaakt eensklaps nit haar verbystering. Hoe! wat is dat? WALTRON. Dit is te veel, ó Hemel! gy legt my meerder op dan ik kan draagen. Ik 'oen een mensch. WINTER. De fmart heeft haar 't verftand benomen. BEMBROEK. Ach! Zusterlief, hoor naar reên. DE  KRTGSSPEL. 87 DE GRAVIN, wild rondom ziende. Wie zyt gy?... Ha! Moordenaar! zyt gy nog hier?.. Te rug, Baziliskus!.. Gaa heen. Uw vuurige oogen fchieten vergif... Hulpe, ó Hemel! hulp!... Verpletter door uwen donder Al die wreede wangedrogten !... Hier onder... naar de hel... weg, weg niet hen!... Ja, hieronder... WALTRON. Ik bezweere u by all' wat heilig is, by uwe ongeluki kige liefde voor my, By uwe moederlyke liefde voor myn' Zoon; ik fmeek u, Sophia, dat gy Myn Iaatfte levensuur niet nog bitterer maakt. Bedaar; tracht uzelve te overwinnen. DE GRAVIN. y Myn hoofd!.. Wat brand het! Zy leunt tegen zyne borst. WINTER. De Hemel zy gedankt! zy komt, naar 't fchynt, weer by haar zinnen. BE MBROEK. Waarom moest ik dit oogenblik beleeven? WALTRON. ó Myne teder- geliefde Vrouw! Zie dees heete traanen rollen over myn wangen , gloei- jende van fchaamte en rouw, Meer om u dan om my. DE GRAVIN, weder in woede vervallende. Gy moet fterven?.. Gy, die uws Konings vyanden hebt verflaagen? Die zynen ondankbaaren Broeder hebt gered? ... kunt gy nu uw haaters niet verjaagen?... Zie hoe bedaard, hoe ftil hy daar ftaat... en hoe ftaan zy daar vol loos bedrog en nyd! Juicht nu; uw list is u gelukt: gy hebt den ftormwind gekluisterd; door uw flinkfche vlyt F 4 Den  88 DE GRAAF VAN WALTRON, Den leeuw gemuilband... Ziet hoe hy zich kromt... Wist gy geene andre middlen uit te denken Om u boven hem te verheffen? WALTRON, met fmart en drift. Ongelukkige Vrouw! hou op hunne eer te krenken! DE GRAVIN. Hy benam u uw licht... nu zult gy helder glinstren... Maar verwacht wat ik zal doen. 'k Zal alles beweegen; my naar zyn makkers in gevaar en overwinning fpoên; 'k Zal hen aanhitfen om hem te redden en uwe gewel- daadigheden te wreeken. 'k Zal den Koning... den Prins... vloeit 'er nog koning- klyk, nog dankbaar bloed door hunne adren, fmeeken... 'k Zal den Hemel, die de helden onderfchraagt, uit- daagen... En zo dit all' niet baat, Geheel buiten zichzelve. Zo alles ftom en doof is.. Ik heb een' Zoon...'kZal in zyn jonge ziel den haat, De wraak en de dood zaaijen... Dat zaad zal wortel vatten, opfchieten en wrange vruchten Voortbrengen.,. Ieder morgen en avond, ja, ter middernacht, zal hy met bittre zuchten, Verderf, wraak, vloek en dood over uwe hoofden zweeren. Zy loopt woedende heen. BEMBROEK. Zuster! in 's Hemels naam! weérhou... Hy volgt haar. WINTER. Wy moeten haar volgen, om ongeluk te verhoeden. Hy vertrekt met de Officieren. WALTRON. Sophia! dierbre Vrouw! Einde des Vierden Bedryfs. V Y F-  K R T GS S P EL. 89 VYFDE BEDRYF. Het Regiment ftaat onder de wapenen op de executieplaats. EERSTE T O O N E E L. WINTER, ELZING, DE JAGER, PLAS, en de overige OFFICIEREN. Soldaaten. WINTER, die een geopend vel papier f"« in de hand heeft. Verootmoedig Man! hoe uitneemend toont ge u tot in uw laatfte oogenblik ! hoe edelaartig ! DE JAGER. Gewis, de eenigfte in zyn foort. ELZING. Ja, voorzeker. Zulk een gedrag is elks verwondring waardig. Ware ik Bevelhebber, 'k zou alle Kapiteinen te faamen doen komen, en 'k Zou hen dien grooten man tot een voorbeeld voordellen, en in 't byzonder aan hen, Die hun foldaaten veeltyds zofterk doen gevoelen dat zy boven hen zyn verheven. Ha! 't is een trek die geen gelyken heeft. De meesten , wien 't lot veel rykdom heeft gegeeven, Verfpillen alles, om andren te trotfeereu en om zich tot een' hooger' ftaat Te verheffen, of om hun driften te voldoen. En doen ze al eens een goede daad, Dan zullen zy 't zelf reeds een maand en langer te vooren voor de waereld niet verzwygen. Komt hier, gy Brasfers en gy Snoevers! zo gy wezenlyke hoogachting wilt verkrygen , En uwe capitaalen op echten woeker uitzetten... .Geef my 't gefchrift. WINTER. Waartoe? Om het, vóórdat het tyd is, ruchtbaar te maakeu? Die onbezonnen drift F 4 Zou  9o DE GRAAF VAN WALTRON, Zou hem fterk grieven en beledigen. Eerst na zyn dood zal ik 'er gebruik van maaken, En 't aan zyn Gemalin en zyn' Zwager overleveren. Zo 't hem bekend mogt raaken Dat ik zyn begeerte had overtreeden, zou hy me in zvn' laatften ftond gewis Zyne vriendfchap ontzeggen, die my meer dan de kroon eens Konings waardig is. Zvue manier van wel te doen is de algemeene niet. ELZING. Laat my myzelven overtuigen, Om myne ziel naar een geheel andre leiding, dan zy gewoon is, te leeren buigen. I-h neemt het papier en leest het, en is aangedaan. Ha ! aanbiddelyk Man ! ... Wat edelmoedigheid!... Ziet gy wat dit uitwerkt?... een traan In de oogen... in de myne, die nooit dan door den euuren wind wierden aangedaan. Gy, bloedryken , moet toch menigmaal gelukkiger zyn d'"n wy... 't Kan eerder doordringen : f Maar als 't eens indruk op ons gemaakt heeft, dan is t van langer duur, Deeze eerftelingen Komen voort uit een hart van vaste ftof. 'k Ben geen van die weekelingen, die terftond By ieder voorval traanen ftorten: by my wellen zy niet op dan uit den grond. Hoort, Mynheeren! (Hy leest.') ' ' ■ W Lieutenant en Vaandrig , teder duizend "daalders tot eene geringe gedachtenis. Dan fchenk " ik ieder' foldaat van myne Kompagnie, man voor " man, twee huis d"or, de Korporaals drie; deSer" Zanten vier, terftond na myn dood le betaaien. " %yne tent en equipagie blyft voor myn Lieutenant " pL Myne rypaarden -zullen myne twee Sub" ahernen onder zich deelen. Myn Kamerdienaar * zal mvne klederen en vyftig ducaaten ontfangen. ' leder llalknecht één jaar loon, vooruit, en behou»». * „ z)n  KRYGSSPEL. 91 „ zyn paard: ook zal myn Vrouw verpligt weezen „ indien zy blyven willen, hen allen in 'diensttehou„ den. Myn vriend Winter, Kapitein in het Tiegiment van den Graaf Delmenborst, zal de GevoL „ magtigde zyn van deezen mynen laatjlen wiP\ Daar... Ik kan niet meer leezen. WINTER, neemt het gefchrift, kust het, fteekt het in zyri1 zak, en vertoont nog drie andere papieren. Hier is de aanwyzing waaruit te betaalen, De volmagt en een brief voor de Gravin. DE JAGER. Dat was een fchouwfpel dat niet is af te maaien, Toen zy affcheid zouden neemen... (Tegen Elzing. ~) Het was een groot geluk, Heer Kapitein, dat gy Daar tusfchen kwaamt; anders... ELZING. Waarom? DE JAGER. Zy liep van hem weg in de felfte razerny, Om zyne Kompagnie op de been te brengen: en ik geloof vast dat, op haar kermen, 't Gantsch Regiment haar zou gevolgd zyn om denon- gelukkigen Waltron te befchermen. 't Geween van een fchoone Vrouw, en de liefde waar- meê 't hem all' is toegedaan, Hadden een fchrikkelyk onheil kunnen voortbrengen. ELZING. Dat ontbrak 'er nog maar aan. De Hemel zy gedankt dat ik nog juist op zyn' tyd gekomen ben! DE JAGER. De hairen reezen My te berge, 'k Zag nooit iemand in zulk eene woede. WINTER. Hoe toch kon het anders weezen ? Stel  9ü DE GRAAF VAN WALTRON, Stel u flechts haar' akeligcn toeftand voor. Indien hy voor haar oog was gebragt Ontzield door veele doodelyke wonden, zouden reeds haar bittre jammerklagt En traanen billyk zyn geweest: maar hem als een over- treeder der wet te zien fterven... Een' man, dien zy boven alles bemint, en met wien zy, in eens,'t vooruitzicht moet derven Op den grootften ftaat van geluk... Geboorte, rykdom, roem, verdiende, alles te faam In hem verëenigd, en daarby reeds Vader van een' mannelyken erfgenaam ... ELZING. Gevloekte Noordftar! dat de aarde u inzwelg'! Gy zult alléén de fchuld van zyn dood draagen. DE JAGER. Gewis. Want de Generaal zou voor 't minst het rechtsgeding zo lang hebben doen vertraagen Totdat het pardon van den Koning kon aankomen : maar ■' getergd zynde en verbaasd DoorNordfternshoonende aanmerking, fchreef hy het doodvonnis in overylde haast. Had gy dien grooten man zien lyden, toen wy hem • voor Waltron baden!... Hy trilde, en floeg de oogen Ten hemel, roepende: ik kan hem niet redden... be" ftormt my niet meer; weest met my bewogen. Ik kan. ..ik mag niet. Betrof't een ander Regimént... ja , dan... maar in dit geval Zou ik me aan verwyt bloot ftellen. ELZING, tegen Winter. En uw' leerling, Kroonenburg.., die heeft bovenal Zich by uitftek gekweten. Hoor; dat is een braave jongen ; die word eens in laater dagen Een tweede Waltron, en dat 's veel gezegd. Ik had hem wel op myne armen willen draagen. Hy kromde zich als een worm, wrong de handen, kroop  KRTGSSPEL. 93 kroop op de knien zyn' Oom naar, en in Die houding fmeekte hy hem op de aandoenlykfte wyze.., Daarop kwam de Gravin... Kortom, 't was niet om uit te houden. de jager. Daar komen zc reeds aan. Ach ! dat de Hemel gave Dat ik hier ver vandaan mogt weezen! winter. Arme Man! dit is dan uw Iaatfte marsen!... Ten grave! elzing. Zie hoe moedig hy daarheenen treed, alsöfhy in triomf ging en niet ter dood. TWEEDE T O O N E E L. winter, elzing, de jager, plas e» de overige officieren; waltron, westwout, de auditeur, de provoost. Soldaaten. 7.0dra de Majoor en de Auditeur op het tooneel gekomen zyn-, pïaatfen zich alle de Officieren wederom in de zelfde orde als in het derde Bedryf ly hethouden van''t Standrecht. Onderlusfchen word Waltron door het kommando voor den kring gebragt. Daarin gekomen zynde, en de Adjudant het geweer hebbende laaten prefenteeren, leest de AUDITE UR : De Ondergeteekende, als Chef van dit Regiment, gezien en geëxamineerd hebbende het vonnis door het Standrecht tegen den Kapitein Graaf van Waltron heden uitgefproken , verklaart hetzelve Vonnis te approbeeren , engelast dienvolgens dat hetzelve daadelyk ter uitvoer zal worden gebragt. Gegeeven in V Hoofdkwartier, ten zelfden dage. (geteelrend) GRAAF VAN DELMENHORST, generaal. Dit geleezen zynde, neemt de Majoor een [lokje, 't we/khy door midden breekt, en waarvan hy de twee ft ukken voor devoeten van Waltron nederwerpt; waarna de Adjudant het geweer wederom op fihouderlaat neemen. waltron, ziet een oogenblik de plaats aan Hdaar hy zal knielen. ier zal zich dan myn bloed met de aard'vermengen... Welaan; 't keert weêr te rug in den fchoot Der  94 DE GRAAF VAN WALTRON, Der moeder, uit wier ftof ik ben geboren... 'k Sterf wel vroeg; doch 'k heb my aan de genade Des Hemels bevolen... Ik ben bereid... Hetmoettoch eens gebeuren , 't zy vroeg of fpade. Hy ziet Winter, Elzing, de Jager en Plas. Ik zie u dan voor't laatst, myn Vrienden ?(Zy nadren hem.) 'k Dank u voor alle blyken van liefde en trouw. Tegen de Jager, hem by de hand neemende. Vaar wel! Ontfang 't zegel van de fterke vriendfchap die 'k voor u tot in 't graf behou. Tegen Plas. Gy vooral myn waarde Lieutenant, hebt door uw gedrag 't grootfte recht daarop verkregen. Tegen Elzing. Braave Makker! hoe menigtr.aalen gaaft gy my blyken hoe fterk gy my waart genegen! Wy waren veertien jaar trouwe kameraads en oprechte vrinden, tot dit uur: Ontzeg my ook uw vriendfchap niet na myn dood. Hy omhelst hem hartelyk. ELZING. Uw ongeluk heeft myne natuur Geheel veranderd. De Hemel weet dat ik, zo ik 'c mogt, trotsch zou zyn voor u te fterven. Gy waart het fieraad van het Regiment, dat door uw dood nu al zyn' luister zal derven. Vaar wel! De waereld was u niet waard': daarboven zal men uw verdienfte en deugd meer En beter kennen en belooning geeven. Wy zien eerlang eikanderen weêr. Vaar wel! Hy omhelst hem. WALTRON, tegen Winter. Nu tot u, myn Vriend ! Hy flaat zyne armen om hem. Nu 'k van u fcheide kan ik myne aandoening niet verbergen. Onze zielen fchynen als in elkaêr gefmolten te zyn... Ik moet u nogmaals vergen **,e  KRTGSSPEL. 95 De onderfteuning, de troost te zyn van myn Gemalin. Myn dood zal ligt eerlang De haare tot een gevolg hebben.., Wee dan het ongelukkig weeskind!... Ontfang Deezen yaderlyken kus voor hem met mynen zegen ï en herinner hem zyn' Vader Wanneer hy in ftaat zal zyn zyn verlies te befeffeu Wees zyn vriend en raad te gader. Groet, voor't laatst, mynen eedlen Zwager. En als myn geest my heelt verlaaten, breng dan Myn ontzield ligchaam in myuer Voorvadren eraf opaar alle ydle pracht: daarvoor kan ' Nog menig bedroefd mensch getroost worden. WINTER. den zullen de grootfte pracht uitmaaken.VW Deeze laat gy tot eene nagedachtenis, die nooit in vergetelheid zal geraaken; En,i" a"e-.h-tten, die vatbaar zyn voor waare men- fchenhefde en dankbaarheid, Blyft u een graffchrift over 't welk uw' naam tot in het laaie nagedacht verbreid. 6 Waltron! ongelukkig Vriend! wat zal uw dood een aantal ongelukkige huisgezinnen doen weenen' Ach, al de rust, de vreugd, al 't vergenoegen van myn leven is voor altoos verdwenen Uw Gade zal myn zuster, uw Zoon m'yn zoon wor, oen, dien k als myn' eigen waardeer. Ik zal hen byftand biên: dit zweer ik u by onze 1 eeuwige vriendfchap. en myn eer. WALTRON. De Hemel zal u beloonen. Het myne is 't uwe. Ik fterf gerust. Zeg aan myne Gemalinne Dat ik ftervende haar nog met de hartelykfte en zuiverde liefde bemin.ne. Hy omhelst hem verrdicidenmaal ,wend zich naar den Majoor en krygt e enige Soldaaten zyner Kompagnie in't oog. En gy, myn lieve Kameraads! gy zyt bedroefd: de gunst  96 DE GRAAF VAN WALTRON, gunst des Hemels blyve u by! Vaart allen wel ! Bemint uwen aanftaanden Kapitein zo oprecht als gy my Bemind hebt. Blyft den Koning en't Vaderland getrouw geduurende alle uw levensdagen. Eert uwe Officieren. Myn hart heeft u-allen altoos waare liefde toegedraagen. Tegen eet? ouden Soldaat. Myn oude Vader, in u omhels ik thans de geheele Kompagnie. vergeeft Het my zo ik fomtyds te ftreng was, zo de drift my menigmaal vermeesterd heeft. Laat myn voorbeeld u tot nut verflikken. Vaartwel! Tegen den Majoor. Heer Majoor, ik wensen dat eens de Koning Uwé uitmuntende verdienfte en die van den Heer Overfte-Lieutenant, door belooning Naar waarde erkennen mooge, en beveel my in uw genegen aandenken. (Tegen allen.j 'k Betuig^ Hiermeê geheel alléén fchuld te hebben aan t droevig lot, waaronder ik my buig. Niemant verdient deswegen eenig verwyt. 'k Smeek het gantfche Regiment my te vergeeven Het ongenoegen dat ik daaraan heb veroorzaakt door 't geen ik roekloos heb misdreven. Myn dood zal, hoop ik, 't all' uitwisfehen... Heer Lieutenant Hy doet een' brillanten ring van zyn' vinger en bied dien aan den Officier van 't kommando dat hem geleid heep. neem tot een gedachtenis Deezen ring aan; en denk fomtyds aan den dag, op welken die u gegeeven is. 'k Begeer dat deeze beurs verdeeld worde onder de zes mannen, die op my moeten fchieten. Tegen den Provoost. Dees doos ftrekk' tot betaaling voor het kort verblyf, dat men my by u heeft doen genieten.  KRYGSSPEL. 9? Hy ziet den Tamboer met den doek om hem te blinden. Waartoe dat?... ik zag duizeude vyandelyke kogels moedig onder 't oog : ik zal 'er my nu ook niet voor ontzetten. WESTWOUT. ,» „ . . . D°e het toch, Heer Kapitein ! gedoog Dat men 't gebruik yolge... Men kan niet weeten... WALTRON. Op uw bevel dan. By geeft zyn horlogU aan den Tamboer. Terwyl deeze met hem op zyn plaats ml gaan, hoort men een geroep ■ Halt! halt! Men zien om ; onder lusfchen dringt de Gravin met loshangende hairen dóór, en vliegt naar haaren Gemaal, en valt hem in de armen. DERDE T O O N E E L. WALTRON, WINTER, ELZING, DE JAGER, PLAS, WESTWOUT, DE AUDITEUR, DE PROVOOST, OFFICIEREN en SOLDAATEN. DE GRAVIN. DE GR AVI N. y%TT , " eg JBarbaaren • o Myn Man!.. Waltron !.. Gy wilde dan zonder my fterven!.. Hen in wreedheid evenaaren? Is dit het laatfte bewys van uwe liefde ?.,.. Waardoor heb ik ooit verdiend dat gy my dus Met onverfchilligheid verlaat ?...'k Beminde'u immers zo teêr... en niet eens een affcheidskus!... Geen hartelyke omhelzing!... geen vaderlyke zegen voor uw eigen vleesch en bloede! WALTRON. ó Myn Sophia! kost ge in myn hart zien, gy zoud uw beeldtenis met heldren gloede Daarin uitgedrukt vinden. Alleen om u en om myn' Zoon zou het leven my Nog dierbaar geweest zyn. Waardst en ongelukkigst pand, dat ik verlaaten moet, gy G Gaat  y3 DE GKAAF VAN WALTRON, Gaat me alleen aan 't harte: de waereld heeft niets aantrekkelyks voor my, buiten u-beiden. Ontfang deezen kus... de ziel op de lippen... ó Kon zy, op dit oogenblik van fcheiden, Zich geheel met de uwe verëenigen !... Vaar wel!... Wees altoos voor ons eenig kroost Zulk eene teedre en goede Moeder als gy Ega waart. 'k Zal u van boven troost En kracht toeademen ... Vaar wel! Sophia!... Vaar wel! voor't laatst... Hier baat geentegenftreeven. Hy wil zich van haar losrukken. ' DE GRAVIN. Gy wilt dan dat ik nog na u op deeze doemenswaardige aarde zal blyven leeven , Die van ondeugden en wanbedryven vol is, en van helfche geesten bewoond? Neen; dat waar' te yslyk. Gymoet mymet u neemen; dan zie ik mynen wensch bekroond. Dan zullen onze zielen ineen vloeijen en we onzen Zoon eerlang by ons verwachten. Komt dan, Bloeddorstigen ! dood ons te gelyk ! WALTRON. Sophia! maak my toch, door uwe klagten, Myne laatlte oogenblikken niet fmartelyker. Gy 'moet leeven: gy hebt een kind. WINTER. Ach! voortrefflyke Vrouw! gy zyt verfchriklyker dan de doodzelve voor myn' Vrind. DE GRAVIN. Te rug! Dood my met hem, of 'k fterf nog vóór hem. Zy wil zich doorjleekcn. WALTRON. - Sophia! t , , WINTER, f te8*h*Gravin! J Zy wringen hasr de pook uit de hand. WAL-  ZZTGSSPEZ. LJ9 WALTRON. Vaar wel! DE GRAVIN. Eer zal men my aan (tukken fIruchtloos P°GSen- ne beklemde^,, worS omtoog ^ ^ Myn Vrienden! WALT«0N' ^eïverzwelfr^S^"^112"'0^ ó Waltron! Wakron! myn Ma„ l fc/j? nogmaals en Tvt — / / • Ongelukkige Vrouw! de^emeH^.T*^»' «y thans byftand geeven! " Vertroos^ en Vaar wel! VIERDE r 0 0 NE EL, WALTRON, WINTPn r-T^.,». plas, **™iïZ£iz™;^ PROVOOST, DE GRAV?n?o/eÏc ' ds « SOLDAATEN, KRO ONE NBURG; en nahem DE PRINS. HKROONENBURG. alt! Ily fielt zich terftond voor de zes man. On^Miu t «. geheel vermoeid, vliegt „aar ValtTon Z f ' ^ k°mt A Prins> ken. Me omji^er! CgZnZu"^^ "" WOr" « *** 2 C  joo DE GRAAF VAN WALTRON, Genaê! genaê! Vivat de Prins! Ondertiisfchen ziet men dat de Prins den doek van voor Waltrons oogen wegwerpt, en hem in zyne armen naar vooren brengt. Allen hopen tiaar den Prins en omringen hem, en roepen door elkander: Gezegend zyt ge, ö Prins! lang rnoogt gy leeven! DE PRINS, nog hygende. Ach! laat me eerst weêr tot myn' adem komen. (Ily omhelst en drukt Waltron aan zyn hart:) Gedankt zyt ge, 6 goede Hemel! dat gy My hier op 't rechte uur gebragt hebt! Dees dag zal een jaarlykfche feestdag zyn voor my. JNadeezen zal op dien dag nooit meer door de wet aan iemant het leven zyn beuomen, Ter gedachtenisfe dat op zulk een' dag de braaffle man byna ware omgekomen. Zulk eene fpoedige vonnisvelling!... Ik zal ernaautv- keurig onderzoek naar » Laaten doen: en wee dan de bewerkerso Waltron. zo ik te laat gekomen waar'... Ik beef 'er van... Zo ik u reeds in uw bloed zwemmende had gevonden... In myn woeden Zou ik myzelven en uw Rechters vervloekt hebben. Hoe kan ik ooit aan u vergoeden 't Geen ik u ben verfchuldigd, zo wel als de Koning en 't geheele Vaderland? Myn heldhaftige Verlosfer! 'k verbind voortaaii u aan my door een' vasten band. Hy omhelst hem, waltron. Prins!.. Ik weet niet... Myne Gemalin... DE PRINS. Hoe! wat is dat? Is zy dood?.. Dat zou yslyk weezen. Zy gaan by haar. waltron. Sophia!,.. lieve Vrouw!... Sophia!... Ontwaak..! f win-  KRTGSSPEL. 101 winter. Zy komt weêr by: de Hemel zy geprezen! de gravin, weder tot zichzelve komende en verbysterd romdöm ziende. Waarom wekt gy my op ?... Gy Beulen!... Is hy weg?... Ha! wien zie ik daar?... Prins! genaê! Myn Prins! genaê voor myn' Man!... In's Hemels naam, genaê !... of de dood voor zyn Gaê! de prins. Staa op, myn Vriendin! Omarm uw'dierbren Man, eu leeft nog lang gelukkig met elkandren. de gravin. Hy is vry ?... Waltron ! gy zyt my weêrgegeeven !... 'k Zie dan myn wanhoop in vreugd verandren! Ach, Prins! laat my uw handen kusfen... Als Vrouw, als Moeder van een nog ftamelend kind, Dank ik u, hier in 't flof geknield, voor't behoud zyns Vaders zo teêrhartig bemind. .Zyn leven zy aan uwen dienst in het toekomende uit erkentenis opgedraagen. Waltron! Waltron! gy zyt weder de myne. Zy omhelst hem. de prins. , Niet geheel, Vriendin: t moet u niet mishaagen Aan my de helft van zyne liefde af te ftaan. waltron. 6 Prins! voe! zelf dat geen... wat ik u Nog niet kan zeggen. de prins. Ja, myn Vriend! ik voel het. Heer Majoor , 't Kommando kunt gy nu Af laaten trekken. Be kogels, die hem zouden doo- den, kan men voor den vyand fpaaren. 'k Sta, op myn woord van eer, voor alles in. Nog meer. 'k Moet, op 's Konings bevel, uverklaaren G 3 Dat  ios DE GRAAF VAN WALTRON, Dat hy hem, reeds vóór vier dagen, tot belooning zy- ner verdiende en dapperheid, Aan uw Regiment heeft ontnomen, 'k Beklaag al zyn Vrienden, nu hy van hen fcheid, Over hun verlies; doch ik zal hen dit verlies draagly- ker maaken , naar myn vermogen. Hy haalt een patent in een doos uit. Hierdoor ziet ge u tot Overde-Lieutenant van myn Ku- rasfiers Regiment verhoogen. 'k Stel u dit teeken van de groote DSnebrogsörde op 's Konings bevel ter hand; En, met zyn toeftemming, verkies ik u tot myn' eerden Generaal adjudant. Elk is opgetoogen. ELZING, naar Kroonenburg toeloopende en hem omhelzende. Braave Jongling! ik dank u uit naam van 't gantfche Regiment. Ik hou myn woord volflagen: Ik zal u morgeu by de parade op myn fchouders door alle de geleedren draagen, Met trommels en pypers vooruit. DE GRAVIN. Van tin af aan zult gy inyn broeder zyn. leder geeft Kroonenburg de hantl. WALTRON. Myn Vrind! Heden bejegende ik u te driftig, en nu ben ik uw fchuldenaar. KROONENBURG, Ik vind In uw genegenheid myne grootde belooning. 't Is 'c geluk dat myn pooging verzelde. Toen ik myn' Oom troostloos verliet, ontmoette ik een* Kouder, die my 's Prinsfen aankomst meldde: Ik fprong fchielyk op zyn paard en kwam te gelyk met den Prins by zyn Regiment. Myn bericht trof hem als een donderdag; en wy zyn draks vliegens herwaarts gerend. DE  ZRTGSSPEL. I03 DE PRINS. Gelukkig nog by tyds!.. Een oogenblik hater... Dan "Joch laat ons thans ons overgeeven Aan de vrolykheid en 't genoegen. (Tegen Kroonenburg.-) TT . . Heer Lieutenant, gv zyt tot Kapitein verheven. KROONENBURG. Ik bedank uwe Doorluchtigheid zeer onderdaanig. DE PRINS. Waltron, kom nu met my Naar uwen Zwager. Morgen eet ik by hem; en 'k wil dat daar open tafel zy Voor alle Officieren van 't Regiment. Men hoort een Kanonfchoot. Wat is dat! WINTER. De Jas" Yenrekt' Een Kanonfchoot. ELZING. Eilieven; zouden Wy aan het werk ranken? Wel nu, wy zyn 'er thans recht toe gefchikt om ons wel te houden. Nog een fchoot. Ha! nog een! . .. Fris 'er op los! (Tegen de zes Soldaaten.) Eigt komen uw fchooten u nu veel beter te pas. Nog een fchoot, en allarm. DE GRAVIN. ö Myn Waltron! ik heb u naauwlyks herwonnen, en ik verlies u weêr zo ras! Nog een fchoot en algemeen allarm. VYF D E T 0 0 N E E L. DE PRINS, WALTRON, DE GRAVIN, WINTER, ELZING, PLAS, WESTWOUT, KROONEN-' BURG,DE AUDITEUR, DE PR O VO O O ST„ O FFIC1EREN en SOLDAATEN, DE JAGER. DDE JAGER, fchielyk obtrcedsnde. e Vyand is naby. 't Regiment moet, op bevel van den Generaal, terftond uittrekken. WAL-  K>4 DE GRAAF VAN WALTRON. WALTRON, vrolyk en vol vuur. Ha! nu is myn leven my eerst recht dierbaar, nu ik myn Vaderland tot nut kan ftrekken. Treft my een vyandlyke kogel, dan onderga ik't geen my befchoren is; Dan ftort ik myn bloed voor dat Vaderland; en dan zyn, omtrent myn vergiffenis, Alle zwaarigheden weggenomen. Zo ik blyf leeven, zal ik op deez' dag poogen _ Uit te munten door daaden, die my myns Komngs en 's Prinsfen gunst waardig maaken moogen, En my de achting doen verwerven van allen die m rang boven my zyn geiteld, En de liefde van alle braave foldaaten. Vaar wel. DE GRAVIN. Zv neemt hem in haart armen, en terwyl zy heengaan, zegt zy hem fchielyk en met vuur. Gaa heen. Stryd als een held Voor 't Vaderland! Sterft gy, zullen de traanen van een kloekmoedige Vrouw zich vermengen Met uw heldenbloed, en dit hart blyfc uw eigendom. En zo 't de Hemel mogt gehengen Dat gy, als overwinnaar, in myne verlangende armen te rug keert, alsdan Zullen wy ons bruiloftsfeest ten tweedenmaale vieren, en ieder dapper man En foldaatenvriend zal daaröp onze gast zyn. Vaar wel! Gaa u naar den ftryd begeeven. ALLEN. Vivat! vivat de Koning! Vivat de Prins! Vivat! lang moogen zy gelukkig leeven! EINDE.