_ llll il ] II 01 1869 7U1 UB AMSTERDAM   D E NIEUWE PATRIOTTISCHE \V E R KEN V A N J. sl. SCHASZ, & d. GESCHREEVEN IN FRANK.WfK en behelzende I. De franfche hemel; of reis door het land der Sansculotten. I lelden digt in Prozfl ; in tien zangen. II. De egte gfchiedenis van den godsdienst; of eene franfche Predikatie, in den [maak der nieuwe Conjlitute: uitgefproken in den Tempel der reden te • Parijs. Uit het fransch vertaald. III. De val der heiligen in die franfche Re- ^publiek. Vit het fransch vertaald. IV. Rapport wegens denationaale Almanak9 enz. 'Te DORDRECHT, sij DE LEEUW en KRAP.. 17 9 5'   VOORBERIGT, Na zo lang gezweegen te hebben, treed Do&or Schasz wederom te voor. fchijn. Ik geef hier mijne Leezers een bundel nieuwe werken, waaronder er voorzeker gevonden zullen worden 5 die niet weinig opziens zullen baaren. Geenzins wil ik alles verdeedigen, wat de Franfchen zeggen en doen; maar gaarne wil ik mij verleedigen, om onze Nederlanders met hun zeggen en doen van nabij bekend te maaken, en hen verder het oordeel; de goed- of afkeuring over te laaten: het tweede Stukje inzonderheid zal den aandagt van een menigte * * ge.  VOORBERIGT. gemoedlijke Leezers naar zig trekken, dan ik wijs hen naar deszelfs voorreden, en het zal mij lief zijn, wanneer zij het op eene overtuigende wijs zullen wederleggen. Wanneer deeze bundel behaagt, dan zal er mooglijk nog een volgen, niet minder belangrijk dan deeze.  D E FRANSCHE HEMEL. Uit het Fransch Hertaald door J. A. SCHASZ, M. D.   D E FRANSCHE HEMEL. EERSTE ZANG. JLk, fteeds de fpeelbal der dwingelanden; fteeds het voorwerp van onverzoenlijken vrouwenhaat, vlugtende en zwervende over den aardbodem des Heeren, even gelijk een gejaagd konijn over de losfe zandduinen: ik Doétor Schasz, fteeds gewoon te fchertfen, ik open voor de eerftemaal, zedert mijnen ichrijverlijken leeftijd, mijne vrolijke lippen, om ernstige dingen te zeggen, en zing den Hemel der Franfchen. Gij, leevengeevende Vrijheid! gij, onvergelijklijke Evengelijkheid, gij Goden van Vrankrijk ! en dusoolrmijne Goden, gij zijt het tot wien de doftoraale digter Schasz het heenen wend, om uwen invloed en uwen bijftandaftefmeeken. Bezielt mij, hemelfche weezens! fpreekt gij zelve van mijne lippen ! dit is geene gunst, welke ik u affmeek \ neen !  a DE PRANSCHE gij zijt dit aan u zelve verfchtildigd, vermits mijne bedoeling is, om uwen lof en mv geluk te zingen. 't Gaat wel. Gij daalt uit de verheerlijkte hoogte. Gij verfterkt mij: ik voel het; want hoe ware het anders mooglijk, dat de vinding- looze Schasz, zulk een digterlijk, zulk een hoogd'raavend begin aan zijn ftaatig heldendigt zou hebben kunnen geeven ? Stervelingen! hoort mij: tot nog toe hebben , uwe digters u loutere beuzelingen , in brommend rijm uitgebulkt, in de handen geflopt: zij hebben u eerwaardige fabelen verteld, en'er zedenlesfen uitgetrokken, wier droogte u deed geeuwen, en wier geflrengheid op uw natuurlijk hart affluitede, tot dat gij eindelijk, door eene onwillekeurige beweeging gedwongen , hun boek uit de handen liet vallen. Wat nut toch bragten deeze zingende weezens de zugtende maatfehappijen toe? Zii fchilderden de helden uit de tijden der wonderen; maar zij vergaten om ons, in de kunst van wonderwerken te doen onderwijzen, ten einde die fchitterende voorbeelden te kunnen volgen. Zij vertroosteden ons met te zeggen , dat het genoeg ware, deeze hunne helden agter naar te hinken; een troost zo ellendig als deeze hunne fpreekwijs, want wie heeft ooit het vliegende geluk, al hinkende agterhaald en opgevangen ? De fteeds eerlijke , de nooit dweepende Doctor Schasz Haat een beter, of fchoon tot nog toe» pabetreeden voetpad in. Hij zingt geene onge- rijm-  HEMEL. 3 rijmde gebeurtenisfen, die flegts de kinderlijke verftanden verbaazen , en de zwartgallige Zotten bedonderen. Hij (teelt het vuur niet uit den hemel, om 'er veragtelijke kleikompen mede te bezielen. Hij rukt de verheerlijkte heiligen niet van hunne zalige en overeeuwde zitplaatfen, om ze kap. pen met bellen op te zetten, en ze zo veel eer, door zijne zangen, aan te doen, als Eneas te beurt viel, toen een digterlijke fchalk, dien edelen Trojaan, in zijn zondagspak, door de wae- reld liet wandelen. Neen! Schasz fchildert de helden van onzen tijd; hij fchildert de zaligheden, die onder den opflag onzer oogen zijn, en binnen het bereik van onze grijpende handen vallen; hij fchildert u den hemel niet, die de Godgeleerden zweeren, dat boven de Herren is, en die onze arme , eindige oogen der= halven niet zien kunnen; maar hij fchildert u den hemelvan een land, dat 'er is, en dat elk en een iegelijk , met zijne heerlijkheeden wil beftraalen, die flegts de moeite neemt, om 'cr heen te reizen. Vrank rijk is het verheerlijkte toneel, waarin thans de ongevleugelde engelen zweeven. Vrankrijk fchonk den vernederden, den langvertrapten, den onder het juk hijgenden en bezwijkenden mensch zijne weezenlijke rechten weder. Vrankrijk keerde troon en altaar het onderfte bo« ven; op derzelver puinhoopen verfcheenen de Vrijheid en de EvengeHjkheid, en de geluksgoederen, die dezee twee Godinnen aanbragten ie zegeningen, die dit hemelsch zusterpaar over A a toa.  4 DE FRANS.CHE haaré aanbidders uitftortede, waren zo groot, zr> voldoende vooralle de behoeften der Franfchen, dat 'er nimmer zo veele en zulke ongehoorde vervloekingen over fchepter en kanzei zijn uitgefproken geworden, dan in die oogenblikken, waarin het Franfche volk voor de wederopltanding der koninglijke waerdigheid dugtede. Van de gebeitelde leliën op de ijzeren verroestte haartfteeplaten af, tot de hoofden van den Koning en de Koningin toe, worden uitgehakt en afgehouwen. Vrankrijk verpletterde niet flegts.de dwinglandij, maar het verdreef ook het buitenfpoorig bijgeloof van zijnen vrijen grond, en zond de geestelijken en de hoeren naar de woeste kust van Afrika, in verbeterende ballingfchap. Dikwils hebben de Godgeleerden mij eene koude huivering door mijne geheele zelfsllandigheid gejaagd, wanneer zij, bijna wiskunstig, betoog, den dat wij in hunnen hemel het geheugen, van al ons wederv2aren in dit traanendal, zouden blijven behouden: ik geloofde als dan en ik fid» derde; want, helaas!dagt ik, wat zal'er dan van den verheerlijkten Schasz worden, telkens als hij zijne gezaligde vrouw aanfchouwt? de herrinnering van al het voorgevallene tusfchen mij en mijne aardfche bedgenoote, (die gij, mijn lieve leezer 1 reeds ten overvloede uit mijne voorige fchriften kent;) zal mij tot een pijnigende hel in den vreugdvollen hemel ver/trek> ken! Niets van alles, wat de mededoo. gen.de Godgeleerden als dan ter bemoediging, bijbragten, was in Haat, om mijn verflagen ziel op  H E M Ei L. ^ op re'beuren; flegts twee verzekeringen, die zij mij deeden, gaven mij nieuwen moed. De hemel, zeiden zij, was onmeetlijk groot, als rondom al de hoogde lterren heenloopende, en wij zouden in denzelven vleugelen hebben. In dat geval, dus redeneerde ik 'erover, zal 'erover, vloedig kans zijn, om aan een anderen hoek te woonen, dan mijn wijf zig bevind, of om, zo het lot ons aldaar te zaamen brengt, haar fnellijk te kunnen ontvliegen. ]n Vrankrijkheb ik insgelijks geheugen, van het geen 'er zedert zo veel eeuwen en dagen in gebeurd is; het zou mij even fmartüjk vallen, dit groot memorieboek op nieuw te moeten overzien, en het is om deeze reden, dat ik beflooten heb, om volftrekt over alle verdrietige gebeurtenisfen heen te ftappen. Gij zijt 'er van overtuigd, leezende Nederlanders ! dat Doftor Schasz veels te menschüevende is, om uwen aandagt, door'afgrijslijke toneelen te martelen. Ik zal u niet inleiden in de oorden, waar eene barbaarfche muitzugt, de gewapende Vrijheid beftrijd, en waar 'er duizenden in hun bloed wentelen ; waar de oogften des velds vertrapt; waar de wooningen verwoest en verbrand , en de trotfche paleizen in 't eeuwig vergieten ftof neder geblikfemd worden. Ik zal u geen befchrijving geeven van de Guillotine, dat uitmuntende, dat menschüevende werktuig, waar* bij de Beul zo veel gemak en zekerheid vind, en de Lijders zo gezwind ten hemel vaaren, fchoon ik twijffel, of de ziel wel met zo veel Ipoed het lighaam verlaaten kan, als deszelf kop A 3 van  * DE FRANSCHE HEMEL. Van den romp word afgefcheiden Ik zal u de gefchiedenis van Lodewijk noch Antonetta, noch van de veele duizenden fchetfen, die hunne ver» wenschten majefteiten gevolgd zijn. —— Ik zal mijn inftinct. opvolgen; dat is, lachen en doen lachen, en in die onafgemeeten zee van vermaaklijkheeden en genoegens zwemmen, waarmede het hervormende Vrank rijk zijn grondgebied overftroomd heeft, en waarmede het de ganfche wae« reld overfrroomen wil. o Mijne lieve medeburgers! mogten alle goede wenfchen en voorneemens bewaarheid worden, en mogten alle voor« |5eemens en wenfchen goed zijn.' DE  D E FRANS CUE HEMEL: TWEEDE ZANG. een onmeetlijk verfchiet van aardfche gelukzaligheden opent 'er zig voor mijne ftaarende oogen! Ben ik nog op aarde? bevind ik mij nog onder de ftervelingen ? of bevind ik mij fci die zalige gewesten, die, onder zeer verfchillende naamen, door heidenen en christenen, door digters en godgeleerden, in vervaarlijke tlikke boekdeelen bezongen, befchreeven en be. predikt zijn? Hoe zal ik het gevoel uitdrukken, dat mijne verrukte ziel ontwaart, nu het vrije, het gelukkige Vrankrijk zig aan mijne befchouwing voordoet. Volgt mij, Nederlanders 1 Volgt mij ja mijn fteile vlugt l Komt, word deelgenoten van deeze onbefchrijflijke befchouwiBgf , Mijn A 4 oo-  * De fransche oogen beginnen te fcheemeren! ik zie bier niet anders dan wandelende zonnen: hoe zal ik hunne heerlijkheid kunnen fchetfen? Mijn tong verdomt; alle doode en leevendige taaien zaamgenomen zijn niet woordenrijk genoeg, om flegts het tienduizendfle gedeelte, van het geen ik zaligs zie, uittedrukken. Zo veel geluk bedwelmt mij. Mijn hand bezwijkt, - en de pen ontglipt de vingeren van den armen Doctor Schasz. Dan ! — welk eene moedgeevende ftem klinkt mij, ^it de geopende wolken, in het hart! . Ja! Vrijheid! ja! Evengelijkheid! ja! Goddelijke Weezens! Schasz zal u ten dienste ftaan. Schasz zal uwen lof verkondigen, door uwe werken te befchrijven. Schasz zal uw voorvegter wcezen ; is het dan niet in de gelederen der helden, oj het zij dan maar onder de invaliden , die op de bagagie pasfen. Maar, eindelooze zwaarigheeden! waarom zijt gij, met zulke milde handen, op het pad geftrooid, dat ik, voor de eerflemaal van mijn leeven, als groot-ch heldendigter, poog op te ftreeven? Waar zal ik hier beginnen, om deeze eeuwigheid aftemeeten? Welke zaligheid zal, uit deeze oneindigheid, de eerfte zijn, die mijne fchorheid bezingen zal ? Volg uw inflinft, opgehemelde Schasz! en begin met dat geflagt, dat in één lighaam, de twee begin zeis der Manicheen veréénigt. Onheuchlijke eeuwen verliepen 'er, dat de Efitgenooten zig vastljjk verbeelden, volftrekt. on-  HEMEL. 9 önlosmaakliik door den huuwlijksband aan elkander verbonden te zijn. Men zwoer dat de barmhartige hemel 'er een welgevallen in had, dat man en vrouw, even gelijk een dubbelen arend, wettiglijk aan elkanders ruggen gegroeid, in zulk een lastigen toeftand, geloovig en dankbaar, dodr dit traanendal wandelden. Men noemde het eene fchreeuwende zonde, wanneer, om zeer billijke redenen, de eene helft van dit dubbele menschgewrogt herwaards, en de andere helft derwaards poogde te loopen, en wanneer hier uit dan een morrend ongenoegen, een onophoudelijke tweedragt en een vervaarlijke en eeuwige huisftrijd ontflond. De hel was 'er mede gemoeid, wanneer 'er in het afgebeulde hart eene heimlijke wensch opdaagde, om dit onveréénigbaar vuur en water te fcheiden. De hemel, dus riep men , heeft deeze twee eeuwigtegenèïkander ftrijdende hoofdftoffen zaamgevoegd, en veeleer moeten zij elkander verzwelgen en verflinden, dan dat een mensch ze van ee'n fcheiden, en ze beiden dus behouden zou. Weet iemand van zulk eenen allerrampzaligften toeftand te fpreeken, dan weet het doctor Schasz; dan weeten het alle zijne leezers, die zijne werken, met een onopgemerkt genoegen en een heimelijk juist gemaakte toepasfing, geleezen hebben. ..— Vergeeft het mij, dat ik traanen plenge: deeze pareldroppen, die over mijne wangen biggelen, ontfieren mijn heldendigt niet: zelfs in den hemel der Godgeleerden zal 'er zomtijds zig iets nats in onze opgeklaarde oogen vertoonen, A 5 wan-  xo D E FRANSCH ï wanneer wij nu en dan, aan de ellenden te rug denken van een leeven, dat wij als dan, God zij gedankt, agter den rug zullen hebben. Vrankrijk had, van zijnen vroegften oorfprong af, de diepe zugten en wanhoopige klagten zijner door het heilige huuwlijk Veiéénigden gehoord: het voedde medelijden, doch het baatte niets, want het onfeilbaare Romen zei , dat de Egt een onfchendbaar facrament was. Een facrament, riepen de hervormde Franfchen eindlijk, dat wil zeggen eene verborgenheid! hoe jammerlijk hebben onze voorvaders zig met al die verborgenheeden van Romen in de luuren haten leggen! Maar, wat hebben wij met al die heilige verborgenheeden toch temaaken, daar de natuur, daar de Waarheid ons alles zo openlijk aan den dag legt; daar deezen geene geheimen voor ons hebben? .Laat de oude Vader zijne verborgenheeden voor zig zelve houden; het is ons genoeg, dat wij één van dezelven ontdekt hebben, die hier in beftaat, dat hij niet anders bedoelt, dan ons het geld uit de beurs te praaten, en onze zielen onder zijn juk te prangen. De Franfchen moeten vrij zijn; maar, wat zal hunne vrijheid anders weezen dan een nietige fchaduuw, zo lang zij de ketens torsfchen eener verbindtenis, die millioenen gepaarden ongelukkig maakt, door eeuwig het geluk te bezwee- ren? Laaten wij in de eerfle plaats deeze heillooze Helling verzaaken, dat de Egt iets meer zij dan een burgerlijk verdrag: dat wij van onze huizen en goederen kunnen afftappen, wanneer wij  HEMEL. tj •wij beter kunnen; maar dat wij voor eeuwen lang moeten gekoppeld blieven aan dat vergiftigende lijk, waaraan de huichelende altaar ons voor altoos verbond, in een oogenblik, dat de hemel ons, in zijn toorn, met blindheid en raazernij geflagen had. Egtgenooten! gij, die ondervinding op Gods aardbodem hebt, gij zult u geenzins ergeren aan de uitdrukkingen van den openhartigen Franschman; gij Godgeleerden! gij alleen zult 'er magtig veel op te zeggen weeten ; maar, o! dat ik u om een hoekje mogt roepen; dat ik u, zonder door uwe vrouwlijke ferpenten gehoord te worden, mogt influisteren, dat gij even zondig, even misdaadig, even doemenswaardig zijt, dan alle die geenen, welken zig zeiven en hun geheel geluk, aan eene bitfche, onhandelbaare wedergade wegfmijten, om dat gij, even min als deeze zondaars, u onthouden kunt, om dat oogenblik te vervloeken , waarin een paar lonkende oogen, of een glimlachend lieftallig bekje, u onherftel. baar aan dat blinkende flijk, aan dat bevallige ftof kluisterde, dat gij predikt en zweert, dat wij nimmer mogen affchudden of affpoelen. - o Dood! hoe wenschlijk zijt gij voor alle de heilig gehuuwde volken. In Vrankrijk alleen denken de egtgenooten niet langer aan uwe zalige ontbinding. Lang heeft men gedroomd van Godheeden, die, bij eene glanschrijke openberfting van het Herren uitfpanzel, op gouden en zilveren wolken met purpergezoomde randen, onder het oorbetove- rendst  «2 DE FRANSCHE HEMEL. rendst muziekgefchal, en de oogverblindende heerlijkheid, op de aarde nederdaalden, om aldaar digterlijke boodfchappen te komen doen; maar dit waren ijdele droomen, alleen dreelende voor de ontftelde hersfens, die ze hervoortbragten: in Vrankrijk was het eene weezenlijke gebeurtenis, dat eene weldaadige God, zonder de fterren te moeijen, of de oogen blind te fbheerneren, nederdaalde; de Nationale Vergadering bezielde, en door een heilige aandrift het Decreet deed neemen, om het huuwlijk voor een burgerlijk verdrag te verklaaren. Had de hemel zig waarlijk geopend, en had de item der opperde menschlievenheid de gehuuwde ftervelingen toegeroepen, om, ontflagen van alle aardfche banden, die eeuwig zalig gewesten binnen te dappen, dan had het waar genoegen nimmer zo derk de harten der Franfchen kunnen doordringen; dan had 'er nooit zulk een vuurige gloed van weezenlijke vreugde op hun aangezigt kunnen fchitteren, dan toen de Vertegenwoordigers der natie aankondigden, dat een iegelijk, die daartoe reden vermeende te hebben, zig van zijn zondenpak, ik wil zeggen, van zijne wederhelft ontdaan, en naar welgevallen en op dezelfde voorwaarde, weder een ander neemen kon. Neen! neen! ik waag het niet, om u mijne Verrukking te fchilderen. Deeze Franfche aarde werd een paradijs voor den gehuuwden Schasz, en, — maar waarom eeuwig van mij zelve te ipreeken? DE  1* D E FRANSCHE HEMEL. DERDE ZANG. Even gelijk een fchielijköpdaagende en vriendlijklachende lente het gelaat des barren aardrijks herfchept, dat, door den norsfchen en allesverilijvenden winter, in een woesten baijert ter neder was geftormd, en die, om zo te fpreeken als oogenbliklijk, het bartbeknellende rouwgewaad van de zugtende fchepping tilt, om haar in het juichend bruidskleed te dosfchen, . even alzo veranderde het gelaat van Vrankrijk, toen degodlijke ftera der menschlievenheid, uit het hart der Vergadering, de getrouwde Franfchen toeriep: gij zijt vrij: zijn uwe Egtgenootew u haatlijk en onverdraaglijk geworden; geeft hen dan een fcheidbrief! verlaatze, en neemt een ander, die u beter aanftaat. Van  *# DE F R A N S C II E Van de fchepping der waereld af, dat wil zeg.' gen, van dat tijdftip, 't welk de weleerwaarde zeer geleerde heeren Godgeleerden aanftippen , als het oogenblik der inftelling van het heilige en onverbreekbaare huuwlijk, ftond het gelaat der gehuuwden droevig, in de eenzaamheid; geemlijk bij den ontbijt; ftreng en ftrak bij het middagmaal, en knorrig en ongemaklijk bij het avondeeten; maar, zedert de uitfpraak derfran. fche gevolmagtigden, veranderden eensklaps alle overeeuwde gelaatstrekken. De uittcerende eg. telingen, die, even gelijk de bulhonden, welken men gekookte erwten te vreeten geeft, de oogen toeneepen, zo dikwerf zij in de droevige noodzaaklijkheid zig bevonden, om elkander te moeten kusfchen , fpalkten thans hunne kijkers wijd open; vloogen in elkanders uitgebreide armen, en zwoeren bij alles, wat men in Vrankrijk nog als heilig had overgelaaten, dat zij geen oogenblik uitftel zouden neemen, om elkanders gelukten allerfterklten te bevorderen. De Juge was reeds van de zaak verwittigd, en de raad der bloedverwanten vergaderd. De voor eeuwig aan elkander geknoopte Egtelingen fnelden naar de franfche Heilanden; de fcheidbrief werd verleend, en onder alle de gehuuwden werd geen ééne zugt meer gehoord. Spreekt, Nederlanders! maar fpreekt onpartijdig, en fpreekt met die rondborstigheid, welke men ter goeder trouw gelooft, dat een'hoofdtrek van uw nationaal caracter uitmaakt, hebt gij het, met uwe wjjdklinkende hervormingen, op eea  H E M E L. 15 een hondderdduizendde gedeelte na, o'oit wel zo verre kunnen brengen? Het zegt indedaad bedroefd weinig, dat gij de redeneerende en wijsgeerige waereld overtuigd hebt, dat een (tukje brood geen oppermagtigen God kan weezen; dat, om de menschüjke ziel te zuiveren, men geen vagevuur behoeft, waarin dezelve even als een vuile pijp in een pijpenmaakers oven moet uitgebrand worden , en dergelijke zotheeden meer; maar het zou zeer veel bij alle waarlijk verdandigen afdoen, wanneer gij dien ftouten (tap had durven beftaan, die, in eens, alle gemartelde Getrouwden, in Vrankrijk, uit een vagevuur rukt, waarin ik , doctor Schasz, en alle mijns gelijken, met al de hevige fmarten van een verteerend vuur, bevriezen moest. Is, zeiden de Franfche Wijsgeeren, niet alles aan eene bedendige verandering onderworpen? De zon zelf, die van alle eeuwen heugt, en zo vaak de aangebeden Godheid der kleine verdani den werd, om dat zij (leedsde zelfde heerlijkheid behoud, heeft egter eenige veranderende vlekken. Wij, die, uit een zeker gevoel van eene niet gansch ongegronde trotschheid , ons de voortreflijkfle weezens op den aardbodem noemen, zijn, van ons eerde bedaan in den fchoot onzer moeder af, tot op onze laatde dofwording in 't graf toe, flegts een keten van verandering; fchier elk oogenblik van ons leeven maakt 'er een fcha. kei van uit, en, door onöphoudlijke uitvloeizels en uitwerpzels, hebben wij binnen weinig jaa ren een geheel ander lighasun verkreegen, zo dat wij  IS DE FRANSCHE wij waarlijk, in een hoogen ouderdom, ten mins. ten tien wederopftandingen of herbooringen ondergaan hebben; terwijl onze denkende geest eerst zijne kinderlijke denkbeelden, dan- zijne vooroordeelen , vervolgens zijne afgekeurde dellingen en eindlijk zijn gezond verftand laat vaa. ren, om het voor de zufferijen en mijmeringen van de uitteerende grijsheid te verwisfelen. Dit alles z:jn geene afgetrokken befpielingen • dit zijn geen zaaken, die in den hemel voorval'len, en die wij flegts op een brommend gezag moeten aanneemen: neen! wij zien ze voor onze oogen, en of het zien niet genoeg ware, wij gevoelen ze tot in het binnenfte onzer zelfitandigheeden: waarvan daan dan toch het onverbreekbaar buuwlijk, dat eene onveranderlijke liefde voorönderftelt? heeft de hemel het bevolen * welk eene wreedheid legt men dan den goeden hemel te last, daar hij aldus aan zijn bemind fchepzel het onmooglijke beval. Beminlijke kunne! uwe fchoonheid vervoert ons, uwe bevalligheid fleept ons weg, uwe liefkoozing kluistert onze harten, cn in uwe zalige omhelzingen, doet gij ons onszelve in zo verre vergeeten, dat wij flegts een betoverend gevoel van ons ftoflijk en geestlijk aanweezen hebben: dit heet liefde; eene dorre wijsgeerte mag het verfland, en een zwartgallig dweeper 'er degodsvrugt, als onaffeheidbaare gedeelten, bijvoegen! maar de ondervinding heet het hen liegen; bei. den mogen de liefde een ander voorkomen, een andere rigting geeven, maar in de daad, helpen  H E M E U 17 zij liet weezen der liefde niet uitmaaken. De geduurig herhaalde aanlokzelen, de telkens wederkeerende trek, om zijns gelijken voorttebrengen, geeven een zekere beflendigheid aan de liefde, welke eindlijk echter het lot van alle andere weezens ondergaat, zo dra haare gronden bezwijken , en de (lof, die haar voedzel gaf, vervloeid is, of in haare bronnen verdroogt en verdwijnt. Maar, 0 fchoonheid! hoe kort van duur zijt gij, en hoe gansch onzeker ziin uwe bepaalingen! Het zelfde oog, dat u gisteren godlijk en aanbidlijk vond, befchouwt u heden als middenmaatig en onverfchillig, en zal morgen u naauwlijks dulden kunnen. Bevalligheid! wat zijt gij anders dan een flreelend, dan een beguichlend bedrog? kunt gij u zelve wel (taande houden, wanneer gij het wild, dat gij bejaagdet, gevangen hebt; wanneer het voorwerp, waarom gij uwe betoverende kunstjes te werk fteldet, als koud loot op uwen boezem ligt; wanneer gij, wel verre van te willen behaagen, veeleer alle uwe kragten fehijnt intefpannen, om te mishaagen, en wanneer een daaglijksch gevoel van hartzeer, verveeling, twisten en andere huisrampen, u onophoudlijk, dat grievendfte aller verwijten in de ooren dondert, dat gij, bevalligheid! uw eigen verraader, uw eigen beul, uw eigen moordenaar geworden zijt? En gij zo zeer gewenschte Liefkoozing! gij die ons in uwe omhelzende armen in eea zaligen B fa*  18 DE FRANSCIIE hemel bcfluit! onder wier dreelende vingeren, drukkende kuschjcs en vuurige lonkjes alles genoegen en verrukking word, wat gij aanraakt of aanziet ! van welk een duurzaamheid is toch u«v rijksgebied? Laat het huuwlijk flegts weinige jaaren bedorven zijn, en waar, engel uit'den hemel? waar zijt gij dan? helaas? hoe flap hangen de armen; 2ij hebben de veerkragt verlooren , die den minnaar in het Paradijs te rugge hield! en hoe menigmaalen worden zij niet door eene andere veerkragt bewoogen, om, even gelijk David, den flinger te vatten, en den trotschgeworden Goliath den noodlottjgen deen naar den kop te fmijten? Dat vuur der oogen, dat de harten deed fmelten in reine wellusten, is Uitgedoofd, of zo het er andermaal in ontvlamt, dan gloeit het, dan fchijnt het veelal voor een ander, of het is geheel van natuur ontaart, en heeft de eigenfchappen aangenomen van dat vuur, dat onze geestlijken het helfche noemen. Toppunt der liefde! egtlijke wellust! of gij put, door te flerk genot, onze kragten uit, en doet ons walgen, of gij word ons zo gemeenzaam, dat wij uwen deedsdenzelfden altaar even 2o zugtende of onverfchilüg bedienen, als een oud kerspelpriester den bouwvalligen altaar in zijne doodfche dorpkerk. Verfcheidetiheid alleen kan u het deeds afneemende leeven rekken: deeze waarheid weeten en gevoelen allen, die elders hunne waaren te mart brengen. Maar, welk een  HEMEL. een figuur moet gij dan in het éerrtoonige huuw. lijk maakcn, waar de kleinfle verfcheidenheid u den grootften vloek op den hals haalt? Aldus verzinken zeer fpoedig de grondflagen, waarop men de huuvtlijksëeuwigheid bouwt. AN dus kan dat geene, 't welk men weezenlijk de liefde noemen kan, zonder verandering niet be« ftaan; zonder verandering, den veranderenden mensch niet vergenoegen, niet gelukkig maaj ken. Aldus kan God het niet weezen, die eene inftelling zou hebben gemaakt, waar door zijn fchoone waereld in een hel herfchapen word. Laaten wij derhalven niet wi zer zijn dan de natuur, die ons, wanneer wij flegts opmerken, en het fpoor, dat zij aftekent, volgen willen, het hoogstmooglijk geluk te genieten geeft: laaten wij de voorfchriften volgen, die zij in aller harten graveert, en geen vrugtlooze poogingen meer aanwenden, om het vuur te dwingen dathetwa» ter, en het water dat het vuur worde. Heeft de liefde haare grensperken, laaten wij ze dan niet moedwillig overfchreeden. Kan het huuw» lijk flegts een of twee jaaren gelukkig zijn, laaten wij het dan geen drie jaaren doen voórtduuren. Zijn wij het moede en warsch, om langer in dezelfde armen, op denzelfden boezem te rusten, welaan, laaten wij dan die armen de vrijheid geeven, om anderen te gaan omhelzen, en wij zelve de vrijheid neemen, om ons in andere, in gelukkiger armen te werpen. Vernie6 a ö.  ao DE FRANSCHE HEMEL. tigen wij een verbindtenis, die tegen bet gezond Verfland, tegen de rechten van denmensen, tegen het geluk der zaamenleeving volmaaktlijk ïndruischt, en wanneer de zwakke gemoederen, of de fchijnheilige bedriegers ons een onfeilbaar gezag, ter ftaaving van deeze onze handelwijze afvorderen, laaten wij dan de wijze natuur de eere geeven, en zeggen, dat zij de Godheid is, die het ons beveelt. DE  DE FRANSCHE H E M E p VIERDE ZANG. Eigenbelang! groote en genoegzaam eenigfhs drifveer der verrigtingen van alle eeuwenen van alle volken! waarom rangfchikt men u niet onder het getal der eerde en weldaadigfte Godheeden? waarom rigt men u ook geene altaaren op? o ! hoe vaardig, hoe welmeenend, hoe gansch hartlijk, zou doftor Schasz aan den voet derzelver nederknielen, en met luider ftem u dankzeggen e& offeren. Waarom, o mijne leezers! zou ik niet open* hartig zijn? Waarom zou ik voor u, tegen wie? ik reeds alles gezegd heb, ontveinzen, dat, zon. der de redenen der franfche Wijsgeeren te onderzoeken, jk dezelven met mijn verdoovend handgeklap vereerde, dat ik het decreet van den fcheidbrief een gefchenk van den medelijdenden hernel noemde, en dat zulks louter eigenbelang was,  ai DE FRANSCHE was, om dat ik, met een boos wijf gekweld, langs deezen weg, 'er van ontflagen kon worden? ■ Wijsgeeren! die zulk een fchoone taal voerder, o! Zegt ons ook, voor de vuist weg, wat er u toe bewoogen heeft! §odr.or Schasz ondervond hier, dat natuur verre boven de leer gaat. Gewend een vogeltje om zaad te eeten, en laat het, na verloop van eenige jaaren, vliegen, gij zult zien, dat het tot u wederkeert, wanneer gij zelve flegts het den weg niet affnijd, of wanneer het, geduurende zijne omdvvaaling, in het genot der onbeperkfte vrijheid, niet ongelukkiglijk omkomt. De mensch is een weezen, — (want waarom zou Schasz de eeuwige waarheid niet zeggen?) dat ter flaavernij gedoemd fchijnt te weczen, en dat, om regt pp zijn dreef te zijn, in een kooitje moet zitten. Ik zag duizenden gefcheidenen om mij heen, die allen even fterk verlangden, om weder verbonden te zijn. o! Hoe veele betoverende oogen, (en in Vrankrijk is er aan zulke oogen gansch geen gebrek,) waren er thans op mij geflagen. Ik gevoelde, tot in het merg mijner beenderen toe, en, fentimenteele minnaars en minnaaresfen! gij verftaat deeze uitdrukking volkomen, dat ik bemind werd, en ——- dat alles zegt, dat ik het inftincl: mijner verliefde ziel kon opvolgen, zonder het gevaar te loopen, dat alle ftervelingen loopen, die geen Franfchen zijn. Gij,  HEMEL. 9a Gij, die u niet op de wijze der Franfchen, in den egt begeeft, gij hebt reden, om, van uwe eerde trouwbelofte af, te fidderen gelijk een boomblad in de dunnende herfstmaanden; gij verbind u voor eeuwig en het eenigst droevige uitzigt, de fchraale hoop, die gij hebt, is de dood van uw bijflaap: maar hoe lange kan deeze halsbreeker niet wegblijven, zo dat de bloei uwes leevens reeds vqprbij is en gij van de min. vermaaken walgt, of dat niemand uwe bevroo- ren voeten meer begeert te verwarmen'! ,Qf wel, de dood kan uw gade den dienst bewijzen, die gij van zijn doodsbeenderen majesteit ver- langdet! Hoe pijnlijk zijn deeze denkbeel- den niet, voor het welgeplaatfle hart, onder het juk vaneen kwalijkgekoozen bedgenoot! Hemel der Franfchen! hoe gansch anders is het in u gedeld!—-Hier ziet de verliefde Schasz eene jeugdige, vriendlijke, bevallige fchoonheid. Alles wat een ligtmis van fmaak in het meisje vordert, dat hem een nieuw genoegen en een vol genot zal geeven, bezit zij, maar in eer en in deugd, zij is rijp voorde verleiding, maar zij is nog niet verleid; zij heeft een vuurige bevatting van de zaligheeden der wellust, en is gereed den hemel te ontfluiten, voor den uitverkoornen, die het vrijelijk waagt aan te kloppen. Schasz was de eerde engel, die zig in dat onbefchrijflijke hemelrijk verloor, zonder dat die gedagten hem pijnigde, dat hij alhier eene eeuwige gevangenis gevonden had. B 4 Hes  «4- DE FRANSCHE Het burgerlijk verdrag, dat ik met deeze Godin had aangegaan, had nog geen veertien dagen agter den rug, of zij fprak mij op een vroegen morgen aldus aan: Schasz! gij hebt mij, en ik heb u gelukkig gemaakt. De natuur beval mij een man te neemen, en vermits gij het eerfle kwaamt nam ik u. Ik was in het Paradi;s nedergezet; om mij heen zag ik de fchoonfte vtugtboomen: zij waren allen een lust der oogen, een begeerlijkheid des harten. De oude Conltitutie, die grommende God onzer voorvaderen,heerschte hier niet meer, De vrijheid zat op den troon: Lief kind! zei deeze tegen mij, van alle de boomen deezes hofs moogt gij vrijlijk proeyen en eeten; de veranderlijkheid van uw fmaak, de telkens nieuwe begeerte naar een andere vrugt, is geen gebrek, is geen zonde in u: het is uwe natuur; het is het intlinft, dat u ingefchapen is, en ik beveel u zelfs, om eraan te beantwoorden, om er aan te voldoen, want de waare vrijheid verbant alle vooröordeelen en maakt de menfehen weezenlijk gelukkig. Ik vorder flegts eene voorwaarde, oneindig kleiner, als er hier weleer voorgefchreeven werd, en die beftaat daarin, dat, wanneer gij verzaadigd zijt van de vrugt van dien boom, waarbij gij u nederzettedet, en gij trek krijgt, om u bij een anderen boom te vervoegen, dat gij dan flegts van den eerften boom een ordenlijk affcheid neemt. Op deeze wijs kunt gij, zo gij 't verkiest, van boom tot boom gaan,- en van alle  HEMEL. fcf *lïe de vrugten eeten, die den hof oplevert. — Gii verftaat mij, Schasz! ik heb uwe vrugten geproefd, maar ze zijn wat al te rijp en neenkorrelig. -— ik zou er met die graagte niet meer in bijten zo als ik in 't begin der voorleeden week deed, en waarom zouden wij elkander in Vrankrijk ongelukkig, rnaaken? Ik heb reeds een anderen boom uitgekoozen, en ga er naar toe. Citoyen Schasz! ik heb er u kennis van gegeeven; ik neem mijn ordenlijk aflcheid van u. en blijf uwe dienaares'fe. Dit gezegd'hebbende neeg zij; wierp mij een handkuschje toe; en wipte daar heenen, en Schasz was weder een vrij en ongehuuwd perzo-.n zo als veertien dagen te vooren. Edele openhartigheid! riep ik uit,, gadelooze oprechtheid! mogt de geheele christen- en heidenfche waereld uwe grootheid en verhevenheid bezefFen en naarvolgen. Dit meisje bemin¬ de mij, en zij gaf zig aan mij over. Zij vind mijne vrugten wat al te rijp en fteenkorrelig, en zij zegt het mij onbewimpeld. Zij heeft trek naar een anderen boom, en zij ontveinst het niet. Zij kon, buiten mijn weeten, van de vrugten, diens anderen booms gegeeten hebben, en zij doet het niet. Zij kon mij, als nog te z'eer een flaaf der oude vcoroordeelen, gepijnigd hebben, maar dit kan haar niet van 't hart. Zij wil gelukkig zijn , maar zij begeert dat ik het nok ben: ons burgerlijk verdrag zou ons onderling  a5 DE FRANSC HE Üng genoegen gaan verflooren hebben, en zij verbreekt het, en daar, in mijn vaderland, alle andere gehuuwden, wanneer zij fcheiden, doodvijanden worden, fcheiden wij als goede vrienden. Ik beken het, haar verlies deed mij eene oogenbliklijke marteling gevoelen; maar fchielijk aan 't redeneeren komende, bezefte ik; dat het aard. fche geluk altoos kort is, en dat, om tegen die kortheid te gaan knorren, in 't geheel de weg niet is, om het langer te maaken. Dat het een jotte wensch zou weezen, om te willen, dat de beker, waar uit wij onöphoudlijk drinken, zonder ze te vullen, altoos vol zou blijven. —» Dit meisje, zei ik vervolgens bij mij zelve, heeft mij zo gelukkig gemaakt als zij kon, en ik, van mijn kant, heb het haar gemaakt; doch hier neemt het geluk zijn affcheid, en wanneer wij langer bij elkander bleeven, dan werden wij omgelukkig. Er zijn nog andere vrugtboomen in bet franfche Eeden, waarvan ik eeten kan. Verandering van fpijs doet wel teeren. Laaten wij een ander burgerlijk verdrag aangaan, en vinden wij geen genoegen in de kamer, die wij huuren, wij kunnen er binnen een maand, binnen veertien dagen, wat zeg ik, binnen één week, één dag af. Ik wandelde dit Paradijs rond en vond fchielijk een boom, waaraan ik mij verzaadigen kon,— en die mij, in die eerde oogenblikken, des te beter aanftond, vermits zijne vrugten» even gelijk  HEMEL. a? lijk de mijnen, wat al te rijp en fteenkorrelig waren, maar de vrugten van deezen boom waren zo doodrijp, en zo hard korrelig, dat zij mij tot verveelens toe in de handen vielen, en er mijne tanden ftomp van wierden. Ik zag en ondervond, dat wij de gebreken, die wij in ons zelve verdraagen en dikwerf niet eens opmerken, in geen anderen verdraagen kunnen. Ik maakte derhalven een zoortgelijk compliment als mijn voorige fchoone, en gaf een ordenlijk affcheid aan deezen bejaarden boom, agt dagen na mijne burgerlijke verbindtenis. Gezegend Vrankrijk! hemel der waare liefde! had ik ergens elders mij onder zulk een geelbladerigen boom ter neder gezet, hoe jammerlijk zou mijn toeftand geweest zijn! De arme Schasz ware verpletterd geworden onder de vallende appels, of had zig aan deszelfs wurmfteeken dood moeten vreeten. Nog geen drie ftappen gedaan hebbende, of, zie daar eene andere vrouw in mijne knellende armen. Dat wij in het tegenwoordig Vrank¬ rijk zo ongemeen fchielijk klaar geraaken, komt eenvoudig daar van daan, om dat niemand alhier eene eeuwige liefde zweert of verwagt. In den morgenftond van den eerften nagt van ons burgerlijk verdrag zei deeze nieuwe egtgenoote tegen mij: Gij begrijpt zekerlijk de volmaaktfte uitgeftrektheid onzer vrijheid. Gij hebt mijn hof gehuurd;  flS DE FRANSCHE huurd; maar dit neemt niet weg, dat ik daarom elk en een iegelijk, die ik begunflig, er vrij en onverhinderd in kan laaten wandelen en plukken, vermits het voor u al te groot is. Mijn hof zult gij met twintig andere medevrijers deelen, die u niet eens zullen hinderen. Ik ben ten uitterften voor de gezelligheid. Staat u dit niet aan; gij hebt flegts een enkel woord te fpreeken, en onze huur is uit. Onze huur is uit! riep ik,en van het bed fpringende, om, oogenbliklijk mij bij het tribunaal aantedienen.dat bevoegd was,om ons een fcheidbrief te geeven. Gelukkig land! riep ik in vervoering uit, toen / ik van deeze heete teef ontflagen was; gij laat ons voor 't minst de vrijheid, om gelukkig te zijn, wanneer wij verftands genoeg hebben, om gelukkig te willen weezen. Een paar uuren daarna, ging ik, maar, waarde Leezers! vergeeft het mij; ik heb wederom reeds al te veel van mij zelve gefproken. Uit dit weinige kunt gij gemaklijk het overigen van den franfchen egt-hemel u verbeelden, en, mij ontflaan van de kunftige moeite, om ze te «qzingen.  *5» D E FRANSCHE HEMEL. VIERDE ZANG. Fransch Godendom! thans kniel ik ootmoedig aan uwen eenvoudigen voetfchabel neder. De taak, dien ik op mij nam , gaat alle menschlijke kragt te boven. Ik moet dat ergerlijke hoekje van uwen hemel bezingen, waar alle godgeleerde wapens en blikfems hem bedreigen, die het flegts van verre naderen durft. Ik moet hec eeuwig geflooten heiligdom der eerwaarde geestlijkheid voor de ongewijde oogen der leeken openzetten. Ik moet de onreine zondaars in de ark doen kijken, die de geheimen van honderden eeuwen bevat, en benefiëns hen, met de fakkel der openhartige waarheid , ter verlichting van mijne volgers, in de' hand, alle hoeken en fluipwegen doorsnuffelen, waaruit, zedert de fchepping der waereld, niet anders dan vernieling  DE FRANSCHE ling en dood te voorfchijn kwamen. . Ver- flerkt uwen biddenden dienaar, ö gij heilige Vrijheid en Evengelijkheid ! immers moet Schasz zo wel uwen roem, als zijn eigen huid 'beveiligen ! 't Gaat wel! Ik voel mij verfterken. Godge» leerden! ergert u niet aan de gtfchiedkundige waarheid, die ik in uwe ooren zal donderen, en vervloekt Doétor Schasz op uwe dreunende kanzeis niet, alleen om dat hij, éénvoudig en kunstloos, dat geene aan de Nederlandfche nieuwsgierigheid verhaalt, wat zijne oogen gezien en zijne ooren gehoord hebben. De dweepcnde heethoofden onder u zullen een vervaarlijk gefchreeuw tegen deeze Heldenzang van den bemgten Schasz aanheffen; maar daardoor zullen zij flegts de leeslust aanwakkeren van hen, die anders zig nooit met den zingenden doétor zouden bemoeïen, en zullen zij die geenen erg doen vermoeden, welken anders nimmer erg zouden gedagt hebben. Dus zou de verongelijkte Schasa zig ten gedugtften wreeken, op die befdraagers, die hem, in hunne leerredenen affchilderen als een godvergeeten knaap, die, ingevolgen van zijn hooggeroemden fcheidbrief', het eene hoerhuis uit, en het andere inloopt ü, Magiftraaten! u vrees ik niet, vermits ik bij overtuiging en bij ondervinding weet , dat gij al te zaamen rechtvaardig zijt, en dat gij verHands genoeg bezit, om te weeten, dat hoe meer», dex  HEMEL. der men den drek roert, hoe fterker hij ftinkt, en dat alles, waarvan men een grooten gerechtlijken ophef maakt, te meerder de algemeene nieuwsgierigheid opwekt. Gij weet, en dit zij alles gezegd, dat, wanneer gij mijn hel' dendigt over 't hoofd ziet, het even zo weinig opmerking zalbaaren, als een vuurpijl in woest Arabiën. Laat ik u daarenboven nog het grootfte geheim zeggen: ik heb al mijn fchrijverlijk gezag , bij mijn boekverkooper moeten bezigen ; om deeze mijne aanfpraak aan uw edele groot achtbaaren in mijn heldenzang te behoudens want, zei hij, uw werk zou oneindig meer gezogt worden, wanneer het met een geregtlijke ftaatfie verbooden wierd (*). Leeken! gij, die, altoos en in allen gevallen, de dupe van de historie waart, u heb ik niets anders aantebeveelen , dan die edele onpartijdig, heid en waarheidliefde, welke u nimmer ver. laat, zo lang men u toeflaat, om uit uw eigen oogen te zien. De troon was ter nedergeftormd; de gewapende vrijheid deelde allerwegen haare bevelen uit; haare buitenlandfche vijanden ridderden , want zij dugteden en haare onoverwinlijke zoonen, en haare onwederftandlijke gevoelens: de verraaders verpletterden zij; de ariftocraaten waren door dood* £•) Ik fehreef dit werk toen ons Vaderland nog niet vrtf ws«»  ga DEFRANSCHE doodfchen fchrik bevangen, en zelfs de gemaa* tigden hadden de klem in den mond. Evenwel glimlachten de Fianfche Wijsgeeren: zij fchuddeden op eene veelbeduidende wijze het hoofd, en ontveinsden het niet, dat zij over de Franfchen nog niet eens ten halven voldaan waren. Gij zoekt de vrijheid, zeiden zij tegen de menigte, en waagt er uw goed, uw bloed en keven voor. Allerwegen flaat gij uwe vijanden tef neder; plant gij den boom der vrijheid en zingt gij haaren heiligen lof. 't Is reeds veel gedaan; maar wanneet gij niet meerder doet; wanneer gij geen juk van uwen nek fchud, dat duizendwerven haatlijker en vernederender is, dan het afgefchudde juk uwer Koningen, dan zult gij, 5n de oogen van alle verftahdigen, fteeds een be« lachlijk figuur maaken. Franfchen! om u te doen bloozen, om u uwe fchandlijke flaavernij te erinneren en te doen gevoelen, heeft men niet anders te doen, dan u uwen almanak voor oogen te houden: elke dag, die gij er in telt brengt u een heiligen onder 't oog, waarvoor gij biddende nederknielt, en deemoedig in het ftof nedervalt! maar kent gij de heiligen, wier kluisters gij torscht? weet gij wie de gewijde fchimmen zijn, waarvoor uw edelst deel, uwe ziel, met flaaffchen eerbied, fiddert? het zijn koningen, die als despoten re» geerden: het zijn edelen, die ariftocraaten waren;  HEMEL. 23 ren: het zijn heimlijk zondigende meisjes , die' men als heilige onbevlekte maagden affchildert, of afgefleeten hoeren, die ten einde van hunnen fchandlijken loopbaan, zig godvrugtiglijk geesfeU den: het zijn monnikken, die kuischheid beloofden en het vrouwelijk geflagt in de geheimen der huitenfpoorigfte wellusten onderweezen: het zijn landloopers, gaauwdieven en bedelaars, die bij gebrek van kostwinning, een ambagt van de hei* ligheid maakten; het zijn dweepers of krankzinnigen, waaraan de zotten geloof floegen, of dat nog erger is, het zijn hersfenfchimmen, die nergens anders een beftaan hadden, dan in het brein uwer geestlijken. Wie zou u niet uitlachen, wanneer hij u, in de ootmoedigfte geftalte, op de puinhoopen van den troon van Lodewijk den zestienden, ziet nederknielen, om den heiligen Lodewijk den negen* den te aanbidden? wie zou gelooven, dat het u ernst is geweest, met de rechten van denmenschr aantekondigen , daar gij u tot de heiligverklaarde pauzen, bisfchoppen en dergelijken, fmeekende heenwend, daar juist deeze luiden het meest van allen de waare rechten van den mensch verdonkerd en vertrapt hebben? Franfchen! kent gij uwe waardij, zo als gij u beroemt, en zoekt gij nog ijverig in uwe almanakken de dagen op, waarop gij een beentje van dien heilig, of een oog van een anderen, of den neus van een in den hemelgeplaatfte zottin moet kusfchen? Kunt gij C n  3* DE FRANSCHE n op de vriiheid beroemen, daar gij zorgvuldig de dagen aanftipt, waarop gij u van zekere fpijzen onthoud, om dat er over een menigte eeuwen, iemand was, die honger leed? Zijt gij geen flaaven meer, daar een zot of looze knaap, in een muf choorgewaad, u alle de houdingen der diepfte flaavernij doet aanneemen, en dat enkel door een flukje brood, nu hoog dan laag opteheffen? Deeze taal trof de gevoelige Franfchen. —— Weldra waren zij op middelen bedagt om ook dit geestlijk juk aftefchudden. Eenige zwaarhoofden onder hen bragten niet weinige beden, kingeri in, die dergelijk eene hervorming onmooglijk, ten minden, ten uitterften moeilijk maakten. Denkt gij, dus vroegen zij onder anderen, dat het gros der Franfchen te vreeden zal weezen, dat men hen de goden en heiligen ontneemt, die zij, zints zo veele eeuwen, bewierookt en aangebeden hebben? Weet men dan niet, dat alle deeze hemellingen ten ongemcenen troost van alle de armen, van alle de bedrukten, van alle de hooploozen, de zieken en ftervenden in Vrankrijk verftrekken. Hen deeze heiligen vaarwel te doen zeggen, is hunne ellenden te verzwaaren, is hen tot wanhoop in hunne ongelukken te drijven. Hoe menigeen, die op aarde van alle hulp en troost, van alle hoop en uitzigt verfteeken is, komt moedig alle deeze ram*  H È M È L. §1 rampen te boven, door Pieter of Paulüs, door Franciscus, of Dominicus, of een ander van dit zoort, in den arm te neemen! 't Is waar, al dit kerktuig is een guiclielfpel, maar 't is teflens waar, dat dit guichelfpel even zo heilzaam voor den grootden hoop is, als de opium in een on» draaglijke pijn, of in eene raazende rustlooze ziekte. De wijzen waren geenzins verleegen, om op dergelijke tegenwerpingen te antwoorden: zij merkten aan, dat de gemaklijkheid, waarmede de Franfchen van hunne afgodifche liefde voor de Koningen waren afgeftapt, eveneens hen ten diende zou daan, om voortaan de heiligen aan hun lot in den hemel overtelaaten, en erop aarde zig niet langer mede te bemoeien. In dede van deeze narrepoppen zou de waare wijsgeerte hen edeler en waardiger voorwerpen ter betragting bezorgen. Maar, voegden zij er bij, om aan alle zwakheeden van het menschlijk hart te gemoet te komen, en de ziekte der ziel met verguldenen gemaklijk doortedikken pillen te geneezen, hebben wij een geneesmiddel bij de hand, dat uwe bekommerde geloovigen, zonder hun weeten herdellen zal. Vindingrijke Franfchen! het was uw nieuwe almanak, die eensklaps alle de vier- en feestdagen der goden en heiligen overhoop wierp. Een betere fchikking en telling van maanden en weeken bragt het geestlijk geloof in de war, en de C a lijst  ^5 DE FRANSCHE HEMEL. lijst der hemel fche bewierookten ging voor de Franfchen verlooren. Aldus, dagt ik bij mij zelve, moet Babel vallen, en moetende heidenen bekeerd worden! Bij nader inzien echter; bevindende, dat elke week tien dagen zou hebben, befpeurde ik, dat de zondag, de rustdag des Heeren, even zo wel verlooren ging als al het overige heilige gezelfchap. Arme Voetius! —— DE  '37 D E FRAN SCHE H E M E Li « VJU Muzen! die thans op den franfchen berg, in volle glorie, gezeten zijt, blijft mij verder bezielen en onderfteunen: wanneer uwe hervormende kragt; wanneer uw herftellend alvermogen mij begeeft, dan zal deeze Schasziade bedroefd flegt van de reis komen. Thans was de blijde dageraad aangebroken waarop de Franfchen niet meer, in hunnen almanak , zien konden, wat heiligen zij vieren en verëeren moesten. Thans was er geen andere rustdag meer overig, dan de Decadi, en deeze rustdag was, wel verre van de geringde zweem van heiligheid te hebben, niet anders dan een burgerlijke rustdag, waarvan de voornaamfte plegtigheid daar in beftond, dat de Franfchen C 3 niet ZESDE ZANG.  «33 DE FRANSCHE niet werkten, en om den boom der vrijheid dansten. Maar, de heiligen, die uit den almanak zo volmaakt verdweenen waren, als hadden zij er nimmer in geweest, flonden nog, in volle majesteit, in de cathedraalc kerken op de Roomfche altaaren te prijken. Deeze vermaaning was het doodvonnis van alle de heiligen en derzelver wonderdoende overblijfsels. Een onwederftandiijke ijver bezielde de hervormende Franfchen. Van de hoogeerwaardige kruisbeelden af tot den nederigen Labré toe, werden van de altaaren geftormd, in korven gepakt en naar Parijs gezonden. Heiligen! zei men tegen hen, wij hebben u lang genoeg gehad; wij geeven u uw affcheid: vertrekt naar den hemel, of werwaards gij het goedvind. • Men trok vervolgens deeze uitgediende Weezens hunne gouden en zilveren pakjes uit; men nam hen hunne kroonen en fchepters af, en zond alles naar de munt, waarvan men geld konflaan: met de klederen en misgewaaden bedekte men de behoeftige Vervelingen, en de heiligen zelfs? ó! deeze waren als zo veele andere Eliasfen, die op vlammen en vonken ten hemel voeren: men wierp ze op een hoop en ftak er den brand in uk Franfchen waren edelmoedig bij deeze geleegenheid, want om dit hemelfche heirleger alles mede te geeven, waarop het aanfpraak had, frneeten zij de oogen der apostelen, de onderrok van  HEMEL. 39 van de heilige moedermaagd, de zweetdoek van Lazarus, de Haf van Aaron, en wat er verder van die natuur, door den grijzen tijd gefpaard en nog overig gebleeven was, mede in denzelfden gloed, die de bewierookten van zo veele eeuwen, onder het geroep der geheele natie» van, y/ye la republique! tot ftof verteerde, dat de wind daar heenen blies. Nederlanders! gij weet, dat doctor Schasz fteeds een rechtzinnig gereformeerde was; dat hij nooit een hairbreed van de vastgeftelde en voor eeuwigöndertekendeen onverbeterlijkeDordfche leer afweek ! gij weet zulks, maar bezef dan mijne verbaazing, toen ik, na mij vastlijk verbeeld te hebben, dat de Franfchen, na het Roomsch geloof dus plegtig verzaakt, en er de werktuigen van verbrand te hebben, eindlijk zuivere Protestanten zouden worden, toen ik, zeg ik, eenige luiden zag aankomen, met groote korven op den rug, welken korven gevuld waren met het oude en nieuwe testament, in allerlei formaat, en die zij even ongenadig in 't vuur fmeetcn, als al de andere heiligen. — Godgeleerden van mijn Vaderland! Voltaire en Rousfeau joegen u menigwerf een koude doodrilling door de raatelende beenderen; maar had gij thans mijne plaats bekleed, o! gij waart bij dit felbrandende vuur, bij deeze hel van geloof en ongeloof, in loutere ijsklompen veranderd geworden. Schielijk werden mijne nieuwsgierige oogen C 4 naar  DE FRANSCHE naar een anderen kant getrokken. Ik zag de be* laaden wagens, de zwoegende lastdragers en de helpende volksmenigte, de huisraad der kerken naar de munt of de gieterij brengen. De gouden Cibori kasfen, die heilige woonplaatfen van den God der priesteren, waarnaar, een maand te vooren, vijfentwintig millioenen menfchen, niet dan met den diepften eerbied de oogen dorden opheffen, waren nu in de handen der fansculotten , die ze verachtlijk op een hoop fmeeten, na ze in elkander getrapt te hebben. De kroonen der heiligen ondergingen de verbrijzeling; de kelken, zo van de mis als van het nagtmaal fchitterden voor de laatfte maal, en verzonken in de nationaale fmeltkroes. En gij, o gewijde en gedoopte klokken! die van onheuchlijke tijden af, door uw heilig geluid, den duivel en den donder moest verdrijven: de Natie fprak, en oogenbliklijk daaldet gij uit uwe hooge woonplaatfen, en verliet gij voor eeuwig uwe trotfche toorngewelven. Gij, zeiden de Franfchen tegen u, hebt de geloovigen lang genoeg naar den altaar geroepen; wij zullen kanonnen van u maaken, dan kunt gij een forfcher keel opzetten, en op uwe fchrikbaarende roepftem zullen de zoonen der vrijheid naar het flagveld fnellen, en onze vijanden naar de holen vlieden, waaruitzij gekomen zijn. Wij hebben niets meer met den duivel te maaken, dus kunnen wij deezen uwen dienst misfen: thans z,"ült gij de gevleeschte en ge-  HEMEL. 4t. gekroonde duivels een fchrik op 't lijf, of den dood in 't hart jaagen. Wat den donder betreft, in ditgevalzijt gij aan de geestlijken gelijk, die voorwendende, de onheilen van den vertoornden hemel aftekeeren, ze ons te zekerder en gedug- ter op den hals haaien: gij zult kanonnen en mortieren worden. o Gij flagtöfFers van het bloedgierige bijgeloof! gij protestanten! die bij duizendtallen in de fnerpende vlammen der franfche martelvuuren zijt omgekomen: Ongelukkigen die in den eeuwig gevloekten Sint Bartelsnagt zo veele doodlijke fteeken in uwe onfchuldige boezems ontvingt: o! verlaat voor een oogenblik uwe zalige wooningen, heft uwe hoofden uit uwe ongewijde graven, en verwaardigt uw oud Vaderland met een enkel oogöpflag. Dit Vaderland was weleer een hel voor de onbevlekte deugd en de verheven waarheid; maar Beëlzebub en Lucifer is niet meer; hunne brandende beeldtenisfen hebben de Iugt van de kerkbefmetting gezuiverd: het franfche vernuft heeft deeze hel in een hemel herfchapen, en de werktuigen, waarvan de altaarfatans zig bedienden, om hun heilloos rijk ftaande te houden, heeft men in verdeedigers van vrijheid en vaderland hervormt. Rust in vreede, zalige martelaa- ren! uw getal is vol, en door uwe vervolgers te vellen, is nu waarlijk de beleedigde eer des hemels gewrooken. C 5 DE  4* DE FRANSCHE D E FRANSCHE HEMEL, jNJog bezig met mijn verwondering uitteboezeroen; nog bezig met den lofzang van een Volk te zingen, dat, volgens mijne Calvinistifche denkbeelden , reeds genoeg gedaan had, verbaasde het mij niet weinig, toen de Franfche wij_ zen op nieuw glimlachten, en andermaal hunne medeburgers aldus aangefpraken. Grootmoedige Natie! die voor de beste en ver* hevenlte verbeteringen vatbaar zijt ; gij hebt, wij herhaalen het, reeds zeer veel, maar daarom nog niet alles gedaan. Gij hebt uwe iieenen heiligen verbrijzeld; uwe houten ten vuure gedoemd;'gij hebt uwe klokken voor kanon, en uwe goude en zilveren vaten voor geldfpetie be- fterad: ZEVENDE ZANG.  HEMEL. xremd: bij alle andere Volken moeten er eeuwen verloopen eer zij den flap duwen waagen, dien gij, binnen weinige weeken, zo glorierijk volvoerd hebt. Maar, waarom zouden wij het voor u ontveinzen, die gezwooren hebt, om enkel het gezond verfland en de waare wijsgeerte gehoor te geeven? dat gij tot nog toe niet anders gedaan hebt, dan den duivel, die als een briefchende leeuw rondom u gaat, zoekende wien hij vérflinden zal, de klederen uittetrekken, zonder dat verdervende weezen aan het lijf te komen. Gij hebt geene heiligen meer, dat is te zeggen, op uwe altaaren; gij hebt geene kerkgeraaden meer, dat is te zeggen, geene gouden of zilveren: maar gij hebt nog bisfehoppen en priesters, en de ouwelkasfen en miskelken zijn thans van glas en van hout. Waant gij, dat er een aasje gezond verftand meer in geleegen is, dat gij voor uwen broodgod knielt, nu hij in een fchrijnwerkersdoosje zit? Verbeeld gij u, dat er nu niets op uwe bisfehoppen en priesters te zeggen valt, nu zij, in ftede van met het aêloude misgewaad den altaar te bedienen, met een rooden jacobijnen muts op het hoofd en een vrijheidspiek in de hand , voor denzelven verfchijnen, om u te zegenen, dat wil zeggen, om u zand in de oogen te werpen? Neen, Franfchen! gij zijt, in de oogen van den  DE FRANSCHE den waaren wijsgeer, nog geen enkelen wee." zenlijken flap voorwaards gegaan. Gij hebt den bolder verbroken , maar tot de pit, tot de kern der zaak zijt gij niet doorgedrongen. In ftede van de vernietigde heiligen, hebt gij nu uwe priesters; hebt gij nu uwe vooröordeelen en godsdienftige gevoelens: deezen zullen nu met te grooter geftrengheid, met te onbeperkter gebied over u heerfchen. Gij verdelgt uwe zotte en vvreede heiligen op de aarde, maar gij be. houd ze in den hemel. Antonius, Dominicus, Franciscus, Pieter en Paulus, en wie er meer mag zijn, hebben geene beelden meer in uwe kerken, maar zij oeffenen nog dezelfde barbaarfche magt over uwe zielen; daar zitten ze nog op den troon; daar eerbiedigt gij hunne wartaal, hunne onzinnige voorfchriften, nog met denzelfden ernst en ijver als te vooren. Uwe priesters kunnen geen priesters zijn, wanneer zij niet, uit al hun magt, u in dien fchandlijken maalfrroom houden, en wat verfcheelt het u, of gij door een gemijterd hoofd, of door een kop met een jacobijnenmuts, zo godvergeeten bedroogen en bedurven word? Half werk in deezen te verrigten, kan nooit goed werk zijn, en zou zelfs doodlijk voor u kunnen worden. Daarenboven vordert uw roem, dat gij der waereld een volmaakt voorbeeld geeft. Andere Volken waren reeds beeldftormers en priesterbanners; die fchraale eere, wel. ke  HEMEL. 45 Jee zij er mede behaald hebben, was de vreeslijke omflag niet waardig, die zij er om maaken moesten, en ze zou u nog minder waardig zijn, naar maate gij meer verlicht ziit. Gij wilt de waereld niet beroeren maar verbeteren. Gij wilt geen flang dooden, om er een draak voor in de plaats te Hellen. Gij wilt een godsdienst hebben, die met de infpraak van uw goed hart overeenftemt; die het Opperweezen niet als een barbaar, als een bloed- en wraakgierigen voor' Helt; die de natuur niet in het aangezigt vliegt, door haare gelukkigmaakende voorichriften, en onfchuldige vermaaken te doemen: gij begeert een vrije ziel in een vrij lighaam te bezitten; maar hoe zult gij hier toe immer kunnen geraaken, zo lang gij uwe dweepende en grillenverkondigende priesters, en met hen, uwe afgrijslijke godgeleerde gevoelens en vooröordeelen behouden en eerbiedigen blijft? Onbevooroordeelde Franfchen! Haat de gefchiedboeken van alle Volken open: vergeet vooral niet, om uw eigen gefchiedboek te doorbladeren, en leert, dat het de geestlijken zijn, die ten allen tijden en bij alle natiën, de grootfte en langduurigften onheilen berokkend hebben. Zij zijn het, die, onder de baniere van den God des vreedes, de waereld in rep en rqere Helden; die de vaders tegen de kinderen, en de kinderen tegen de vaders, de vrienden tegen vrienden, en de volken tegen de volken in 't harnaseh joegen. Zij  4.6 DE FRANSCHE Zij verbijsterden de natuurlijkverlrandigeft: zij bedonderden de bekrompen vernuften: zij deeden de kleinmoedigen fidderen: zij geleideden de wankelende deugd op een ergerlijken doolweg: zij verkogten God en zijne heiliglieeden aan den meestbiedenden: zij waren de getrouwe huurlingen van den allesverpletterenden troon : zij hielden de leer der flaavernij met galg en rad en brandftapel rtaande, en, niet te vreeden met den armen fterveling dus vreeslijk in dit leeven te pijnigen, bouwden zij daarenboven nog een hel, waaraan zij een ganfehe eeuwigheid gaven, om er de zielen in te branden en te blakeren, die niet blindlings hen geloofden, en hunne bevelen gehoorzaamden. Wat zal het u derhalven baaten, Franfchen! eenige takken te hebben afgekapt, daar gij den weeliggroeienden boom onaangeroerd laat? De Geestlijken zijn gelijk aan den pokftof; er behoeft flegts één eenig Hofje, één enkele ademhaaling bij bezwangerd te weezen, en, ter geleegener tijd, barst de voortfnellende befmetting Uit, en fleept geheeie volken ten grave. Een geestlijke kan nooit een verflandig en een eerlijk man teffens zijn. Hij bedriegt, of hij word bedroogen, en in beiden gevallen kunt gij niet flegts, maar moet gij hem misfen. Zult gij dan nog langer uwe opzetlijke bedriegers en bedervers betaalen? hen nog langer die hellche magt in handen laaten ? hen nog langer onder u dulden?  HEMEL. 4- den? Verheft u, Franfchen! toont dat gij dit gefpuis kent; dat gij het veracht en niet langer behoeft of begeert. Doet deeze ratel (langen bezefFen, dat gij, wanneer zij flegts hun doodlijk vergif afleggen, hen niet van honger in de woeetenij zult laaten omkomen. Zij vlammen flegts op uw geld, en wanneer gij hen hiervan een handvol toewerpt, dan zullen zij u de genade bewijzen, van uwe arme zielen niet inteflokken. Deeze taal deed de Franfchen van de rechtfchapenfte vaderlandsliefde gloeien, dat wil zeggen van die vaderlandliefde, die niet ten halve hervormt, maar die het kwaad in deszelfs bron. nen aantast, en het met wortel en tak uitroeit. Maar, de geestlijkheid te vernietigen, de godsdienflige gevoelens, de altaarvooiöordeelen te doen verzaaken en verbannen, welke onoverkomelijke zwaarigheeden! Ik gluurde met al de oplettenheid, die jn mijn vermoogen was, op de geestlijken; ik voorfpelde mij hunnen heiligen, ik wil zeggen, hunnen raazenden tegenfland, en verbeelde mij alreeds, op hunne langwerpige, geelkleurige aangezigten, de vloek- en vlambraakende woede vr.n de hel te leezen, zo als zij zelfs gewoon waren die aftefchilderen. Dan! hoe zeer bedroog ik mij. ■ Thans ondervond ik, in den franfchen hemel te weezen ; want de Geestlijken waren, voor de eerftekeer van hunovereeuwd befiaan, menichen en franfchen. DE  4* D E FR ANSCKE D E FRANSCHE HEMEL. AGTSTE ZANG. o Cjij weleerwaarde en zeer geleerde heeren! ïk fmeek u niet, om mij te onderfteunen en met uwen invloed te bezielen, in het werk, dat ik mij zelve, misfchien wat al te onbezonnen en te Jigtvaardig, heb opgelegd ; neen! ik doe u flegts het nederig verzoek, om den naar waarheid zingenden Doctor Schasz, te willen volgen in het 3ieiligdom der wijsgeerte en der reden, in de zaal der Nationaale Conventie: ik zal u aldaar zelf laaten zien en hooren, want mijne echte tafereelen, kunt gij anders onmooglijk gelooven(*> Wei- 09 Deeze zang, voor zo verre het zatUUjke, de naamen, eu gedaane redenvoeringen betreft, is genoegzaam een woorrilijke vertaaling van de handelingen der Nationaale Conventie, in derzelver zitting van den zsvcBtiende brutaaire, hec tweede jaar de; Republiek,  HEMEL» A9 Weigert mij uwe hand niet, fidderende kanzelmannen! Schasz is een waar menfchenvriend i hij heeft grooter medelijden met u, dan gij met u zelve hebt. Ziet daar die ontzagbaarende eh eerbiedverWekkende Vergadering! Ziet daar den majestüeüzen Souverein, den mond en de handen van het franfche Volk. Zetten wij ons neder in de tribunen, onder de veele duizenden van toehoorders, en luisteren en zien wij met eenen aandagt en belangneeming , waarvan gij de wedergade in uwe holie en akelige Gottifche tempels nimmer aantreft. Ik, dus fpreekt de voorzitter Lalof, kondig de Conventie aan, dat de bisfchop Gobet, benef* fens zijne Vikarisfen en verfcheiden andere Priesters van Parijs, door de geconstitueerde magten van het Departement en van de gemeente deezer hoofdftad, voor de balie geleid worden, en om gehoor verzoeken. De vergadering verwagtede eene grootfche ge» beurtenis, en ftond blijmoedig eene gehoorgee* ving toe, die Vrankriik, bij alle de volgende eeuwen en volken in aandenken zal doen blijven. De aanzienlijke (loet werd binnen geleid: aller oogen waren op hunne hoogè'erwaardens gevestigd, en Momoro, hun redenaar, liet zig in deezer voegen hooren: Medeburgers! Wetgeevers! het departement van Parijs, de municipaUteit, de leden der D volki»  p DE FRANSCHE volksfocieteiten en eenige administrateurs van La Nievre, welken verzogt hebben, zig met ons te mogen veréénigen, geleiden, te midden in den boezem der Conventie, deeze burgers, die vorderen om hervormd, en om menfchen te mogen worden. Gij ziet hier voor u den bisfchop van Parijs, zijne grootvikarisfen en eenige andere priesters, waarvan de naamlijst u ter hand gefield zal worden. Geleid door de reden, komen zij zig ontdoen van dat caraéler het welk het bijgeloof hen gegeeven had. Dit groot voorbeeld ftaat door hunne medeiimtgenooten gevolgd te worden. Het is aldus dat de begunftigers van het despotismus tot deszelfs verwoesting medewerken. Het is aldus, dat de franfche Republiek eerlang geen anderen godsdienst zal hebben, dan dien der vrijheid, der evengelijkheid en der eeuwige waarheid. Een godsdienst, die, dank zij uwen onfterflijken arbeid, fchielijk algemeen zal worden. De zaal wedergalmde van de herhaalde toejuichingen des franfchen Volks. De bisfchop Gobet trad daar op nader. Ik verzoek, dus fprak hij, de Vertegenwoordigers der natie mijne verklaaring te willen hooren. Uiteen onadelijk geflagt gebooren, werd ik al vroeg, door de vrijheid en de evengelijkheid bezield. Door mijne medeburgers ter conftitueerende Vergadering geroepen, heb ik de bekendmaaking van.de verklaaring der rechten van den mensch  H E M E L. 5- mensch niet afgewagt, oin de Souvereiniteit des Volks te erkennen. Meer dan eens had ik geleegenheid, om dit grondbeginzel aan den dag ta leggen; 't welk zedert de bedendige regel van mijn gedrag geworden, is. De wil des volks was mijn hoogde wet, en mijne onderwerping aan dien wil mijn eerde pligt: deeze wil heeft mij tot den bisfchoplijken zetel van Parijs Verheven. Mijn geweeten zegt mij, dat, het volk gehoor, zaamende, ik het zelve geenzins bedroegen heb. Ik heb een voordeelig gebruik gemaakt van den invloed, die mijne plaats mij op het volk verleende, ten einde deszelfs liefde voor de vrijheid en de evengelijkheid te doen toeneemen: maarthans, nu het einde der revolutie nadert; thans nu de vrijheid met groote fchreden daar heen dapt; nu alle gevoelens zig veréénigd vinden; thans, nu er geen andere nationaale godsdienst zijn moet, dan die der vrijheid en evengelijkheid, thans da ik af van mijne bedieningen als minister van den catholijkengodsdienst. Mijne Vikarisfen doen dezelfde verklaaringen. Wij leggen op uwe bureau onze brieven van priesterfchap neder. Mogt dit voorbeeld de regeering der vrijheid en der evengelijkheid bevestigen! Vive la republique! De toejuichingen verdubbelden, terwijl dé geestlijken ijverden om zig in waereldlijken te herfcheppen. Uit deeze deenen werden er dus kinderen des- vaderlands verwekt, en' de aanD s fchou»  5» DE FRANSCHE fchouwers wenschten zig onderling geluk, met deeze aanwinst van geheel nieuwe en nu eerst waarlijk eerlijke menfchen. Medeburgers ! vattedede Voorzitter het woord, zo dra het handgeklap ophield, het voorbeeld, dat gij komt te geeven, is het uitwerkzel van de poogiugen der Wijsgeerte, aangewend om de menfchen te verlichten. Het was voor de gemeente van Parijs bewaard, om het eerst de zegepraal der reden te komen aankondigen. Gij, medeburgers! die, op het altaar des vaderlands, dit Gottisch fpeelgoed van het bijgeloof opoffert, gij zijt der republiek waardig: de dwaalingen af/.weerende, zult gij voortaan niet anders prediken, dan de beöefTening der maatlchaplijke zeden en deugden. Dit is de Godsdienst, die aangenaam is in de oogen van het Opperweezen. Gij zijt zijner waardig. Alweder deed de volksgoedkeuring zig ten luidrugtigflen hooren. De nieuwgefchapen menfchen werden tot de eere der zitting genoodigd; zij vermengden zig onder de leden der Conventie, die hen met verrukking aan hunne boezems drukten. Men bood Gobet een rooden Jacobij ■ nen muts aan, die hij met greetigheid op zijn, weleer gemijterd, hoofd zettede. De menigte wilde de verfchuldigde eerbewijzing voltooien, en vorderde de broederlijke omhelzing. Niets was aangenaamer voor den Voorzitter, dan het vervullen van deezen taak. Nu de Bisfchop  HEMEL. S3 fchnp van Parijs zijne dwaalingen afgezwooren heeft; riep hij, nu hij een redenlijk weeztn ge* worden is , vlieg ik naar den grootmoedige Gobet, om hem te omhelzen. Andermaal de (terklte toejuichingen , en herhaalde volkszegemngen , die niet afgebroken werden, dan door het openen van een nieuw to. neel, genoegzaam even belangrijk dan het voorigen. Verfcheiden geestlijken, leden der vergadering, waaronder Coupé de POife, den bisfchop Lindet, en den priester Villers, fnelden naar het fpreekgertoelte , en zwoeren er openlijk de geloofskwakzalverij , de kerklijke grillen en de zotte altaarverborgenheeden af. Wij erkennen voortaan geen anderen godsdienst, riepen zij, dan den godsdienst der natuur , die alle menfchen tot broeders maakt. Wij verzaaken den barbaarfchen God, dien wij tot nog toe gepredikt hebben. Wij zullen de gezonde reden volgen, en het Opperweezen aan de vrije ltervelingen voordellen, als de hoogde menschlievenheid, die van zijne fchepzels niets anders vordert, dan dat zij waarlijk vrij zijn en weezenlijk gelukkig wor. den. V Verrukt door alles wat wij hier aanfchouwen, om dat deeze afzweering eigenlijk een Gods. dienst betreft, die bij ons, verlichte en rechtzin. nige protestanten, in een bijster kwaad blaadje flaat, vermindert dat godgeleerd genoegen niet, D 3 wei.  Sfc DEFRANSCHE weinig, daar Julien, een predikant der gereformeerden te Toulouze, insgelijks van zijne zitplaats fnelt, en het fpreekgefloelte beklimt. o ! Mijne lieve weleerwaarde zeer geleerde heeren! beefc toch zo niet. Het zou gevaarlijk voor u kunnen worden; want in de hoofdftad der complimenten, maakt men thans geene complimenten meer. Hoort bezadigd en zelfs glimlachend, naar het geen Julien, uw Collega, ten deezen opzigten zeggen zal. Zodra gij hem ge* hoord zult hebben , neemt dan buitengewoone postcheezen , en vliegt als uitgefchooten blikfems naar bet verlichte en godvrugtige Nederland , om aldaar op uwe geëerbiedigde kanzeis, de Franfchen zo lang te vervloeken en te verdoemen , tot dat het uwe gemeente verveelt. Medeburgers! aldus fpreekt Julien! tegen de luisterende menigte, nooit had ik andere heerschzugt, dan deeze, om naamlijk, op aarde, de reden en de wijsbegeerte te zien heerfchen. Steeds heb ik er mij op toegelegd, om, als predikant van een, zeden langen tijd vervolgden, Godsdienst, de banden van broederfchap, tusfchen de (lervelingen, hoe langs hoe naauwer toetetrekken , en om van hen niet anders dan een en het zelfde gezin te formeeren. Ik heb openlijk de grondregels der verdraagzaamheid gepredikt, en ik reken het mij tot eer, zulks met zo veel ijver gedaan te hebben. De Roomfche Priesters van het departement de la haute Ga-  HEMEL. ss Caroline, van waar ik ter Conventie afgevaar. digd ben, die van het departement de I'Herault, waar ik, geduurende vijftien jaaren , verkeerd heb, die van het departement du Gard , waar ik het eerde daglicht aanfchouwde, allen deezen zullen getuigenis geeven, dat ik fteeds belijdenis deed van de uitgeftrektfte verdraagzaamheid; dat ik altoos gepredikt heb, dat ée'n zelfde lot alle menfchen verwagtede, om 't even van welk eenen godsdienst zij waren. Ik wensch mij zelve geluk, van mijn vaderland, door den fakkel der reden, 'e zien verlichten; van den dag te zien aanbreeken , waarop die gezonde reden, van alle ftervelingen , flegts ee'n volk van broeders zal maaken. Gobet heeft de gevoelens verklaard, die in mijn hart zijn. Ik tragt dit verheven voorbeeld rraartevolgen. Men weet, dat de ministers van den protes» tantfchen godsdienst weinig meer zijn dan leeraars der natuurlijke zedenkunde (*): maar men moet toeftaan, dat er, onder alle godsdienften , een weinig kwakzalverij loopt. Het is zo fchoon, dergelijk eene verklaaring te doen, onder het gezag en het opzigt der reden, der wijsgeerte en van eene allerverhevenfte conftitutie, die (*) Goede Julien! men weet zulks In Vrankriik, maar in de zeven ver&mgde Gewesten is het er verre van af.  36 DE FRANSCHE die de verwoesting der dwinglanden voorbereid, even gelijk *ij, onder de puinhoopen der ftaatsrnisflagen, de bijgeloovige dwaalingen, de christlijke dweeperij en de koninglijke waardigheid begraaven heeft. Zedert twintig jaaren, heb ik de bediening van gereformeerd predikant waargenomen, en thans verklaar ik, dat ik van dit zogenaamd hervormd geloof geen belijdenis meer doen zal; dat ik voortaan geen anderen tempel zal hebben, dan het heiligdom der wetten; geene andere godheid, dan de vrijheid; geen andere godsdienst, dan die van 'het vaderland, en geen ander Euangelie, dan de republikeinfche conftitutie. Ziet daar mijne ftaatkundige en zedenkundige geloofsbelijdenis. Ophoudende met gereformeerd predikant te weezen, zal ik daarom geenzins ophouden, mensch en burger te zijn: zal ik mij daarom niet te minder verpligt rekenen, om een goed voorbeeld te geeven; om, in de volksfocieteiten, en in de openbaare plaatfen, de ftervelingen te onderwijzen. Ik zal hen de liefde voor de vrijheid, voor de evengelijkheid en de onderwerping aan de wetten inboezemen Ik kan thans op uwe bureau, de brieven niet nederleggen , welken mij een caraéter verleenen, waarvan ik nimmer misbruik maakte: ik zal ze u echter doen toekomen, en dan hoop ik, dat mijne medeamptgenooten van dezelven een au-to-da-fé gullen houden. Ge-  HEMEL. S7 Getrouwe aankleevers van het Dordiche Synode! Julien heeft uitgefproken: nog anderen dergelijke redenaars zullen hem vervangen; maar luisteren wij niet langer: ik zje dat gij Hofmansdroppels noodig hebt. Gaat, in Godsnaam, cito, citonaar het vaderland, en klaagt, eerst aan uwe bijflaapen , dan aan uwe kerkenraaden en vervolgens aan uwe gemeenten. Vergeet vooral niet om te zeggen , dat Doéior Schasz u deezen heilzaamen raad gegeeven heeft, want helaas! misfchien zal hij uwer nog éénmaal hoognoodig hebben. DE  58 DE FRANSCHE D E FRANS CHE H E M E L. X~Jeeft Vrankrijk dan geen God of godsdienst meer? dit is thans de duizend en duizendmaalen herhaalde vraag, welken Schasz door de ooren dondert, en men rigt deeze vraag tot hem in, enkel om dat hij het geluk van den franfchen Hemel durft zingen. Schasz zal zelve niet antwoorden: neen! men heeft hem zo menigwerven van partijdigheid verdagt houden, en in dit geval zou hij voornaamlijk verdenking baaren, bij de zulken, die hem voor onrechtzinnig verflijten, en hem aantijgen, dat hij loutere fpreukjes verhaalt. Franfche Wijsgeeren! komt en antwoord voor mij. Het is uwe zaak, en het voegt u best dezelve te verdeedigen; het zal een waaragtig won- NEGENDE ZANG.  HEMEL. 5? wonderwerk zijn, wanneer de nederlandfche vroomen, uwe verdeediging goed keuren. De waare wijsgeerte, aldus fpreeken de franfche verftandigcn, kent en heeft geen anderen God, dan den God der natuur. De Goden, die door de koningen zijn uitgevonden en ingevoerd, en die in trotschheid, onhandelbaarheid en wreedheid zo zeer naar hen gelijken, zijn, om 't even welk een naam zij draagen, de pesten der maatfchappijen. Miilioenen menfchen heeft men opgeofferd, om hen te behaagen, te verzoenen of te verheerlijken. Geheele landen zijn verwoest, geheele natiën door de fcherpte des zwaards gevallen, enkel om dat zij andere poppen hadden en andere zotheeden geloofden, welken zij God en godsdienst noemden, dan -hunne heiligwoedende moordenaars. De Natiën voeden nog een onverzoenlijken wrok tegen elkander; vervolgen nog elkander hier in deeze waereld, en verdoemen elkander in de toekomende, en waarom? om dat die hunnen God op de belachlijkfte wijze misvormen, en dat geene hem als een afgrijslijk monfter affchilderen. Waarom, daar alle eeuwen zulk een verfchriklijk gevoel hadden van de deerlijke gevolgen der verfchillende godsdienstbegrippen; daar de aarde er fteeds door bedurven en verwoest is geworden, waarom zouden wij dan deeze dood? lijke vooroordeelen niet verzaaken en afleggen? Waarom zouden wij de eerfte bronnen deezea# al-  «5b DE FRANSCHE allesvergiftigende pest niet dempen? De Knnir. gen hebben zulke Goden en zulke leerftellingen noodig, om dat zij, zelve het menschdom pijnigende, hunne verfchonning op den altaar mogten vinden; maar een vrij volk behoeft dit gevloekte tuig niet, want deszelfs opperfte bedoeling is, de ftervelingen gelukkig te maaken. De God der natuur, dat weldaadige , rechtvaardige en menschlievende Weezen, dat in alle harten woont en fpreekt, die hem flegts onbevooröordeeld aldaar zoeken en hooren willen; die God van alle menfchen zonder onderfcheid; die algemeene en beste Vader van alle ftervelingen zal bij ons de plaats vervangen, van deeze gewijde gedrogten, die onze zielen martelden en onze fchatten plunderden. Die God is overa! te vinden. De wijsgeerte, de deugd en de menschlievenheid zullen zijne priesteresfen wee?en, die het geluk over de franfche maatfehappij verfpreiden zullen. De ganfche waereld zou een gezin van broeders en zusters worden, ingevallen zij grootheid van ziel en algemeene welwillenheid genoeg bezit, om ons voorbeeld te durven naarvolgen, De wijzen gingen nog voort te fpreeken; maar doftor Schasz werd, ondanks z;g zelve, medegefleept door een digten drang van vrijheidszoonen, die, onder het zingen hunner welluidende l ederen , tempelwaards gingen, om er den godsdienst van de nieuwe Conftitutie in bijtewoonen. De  HEMEL. 61 De Hoofdkerk van Parijs, weleer,aan de thans geremoveerde heilige moedermaagd gewijd: was beftemd tot eene plegtigheid, waarvan alle de eeuwen nooit een voorbeeld gezien hebben. Alle heiligen, kruisbeelden en altaaren waren volmaaktïijk uit dit groote gebouw verdweenen, en wee hem, die er op dit oogenblik een kruisje gemaakt, of een paternoster zou durven opzeg, gen hebben. Te midden van dit eixgodsgeftigt vertoonde zig een berg, als een zinfpeeling op den berg, (La Montagne,) der Conventie: met majesteit verhief hij zijn kruin in de hoogte; doch hij feheen hem om geen andere reden te verheffen, dan om eenen Tempel te draagen en te vertool nen, die de edelfte en eenvoudigfte bouworder ten toonfpreidende , het geheim zijner inwijding ontdekte, door deeze woorden op het voorhoofd te draagen : Aan de wijsgeerte. Voor de poort van deezen tempel waren de beeldtenisfen geplaatst van de meestgeëerbiedigde wijsgeeren. Te midden der rotshoogte brandede de toorts der* waarheid, op den altaar der reden. Aan den voet des bergs zaten de muzikanten. Schiebjk wedergalmden de hooge kerkgewelven van de republikeinfche liederen, en van de geduung herhaalde volkstoejuichingen. In dit oogenblik erinnerde Schasz zig een Vaderland, waar men, helaas! voorheen ook liederen ter eere  Cl DE FRANSCHE eere van de vrijheid zong, en tempels ftigtcde, die als door den bükfem weggeflagen zijn geworden. o Nietigheid van al het onder- maanfche! Twee reïen van jonge maagden, ten minnen van jonge dogttrs, in 't zuiver wit gekleed, en met eikenkroonen verfierd, daalden van het ftaatigrijzend gebergte: zij omringden den altaar der reden: een iegelijk hunner bewees er de diepfte hulde aan, door zig nederig voor deszelfs verlichtende toorts te buigen. Toen fr.elden zij, als zo veele vluggewiekte cngelinnen, wederom de veelbetekenende hoogte op, eil plaatften zig op derzelver majestueuzen top. Deeze vertooning fprak regelregt tot de gevoelige ziel van doctor Schasz, misfchien wel om dat hij, onder de fehaduuw van den gezegenden fcheidbrief, zig thans volmaakt met het vrouwendom verzoend vind, of ook wel, orrt dat het allerlieffte jeugdige, fchoone uitgezogte bekjes waren. o! Dagt ik bij. mij zelve, wanneer de nieuwe Godsdienst voortaan zulke tempels en zulke bedienaaresfen heeft, dan zullen zo wel de koudvogtige vroomen als de vuuriggcaarte ligtmisfen, met geen (tokken, uit Gods huis te houden weezen. Maar de tempel der wijsgeerte opent zichi Laaten wij het greetig befchouwende oog derwaards wenden, ö! Mogt er uit zijne breedè deu-  HEMEL, 6j deuren een verlosfende engel te voorfchijn treeden, die de gekluisterde volken van hunne haatlijke en verderflijke vooröordeelen ontfloeg! mogt er eene zon uit opdaagen, die aller oogen verlichtede en aller harten balzemde en vertroostede! Wat zie ik ? godiijk beeld! het is de vrijheid zelf, die zig, in vollen luister, aan het franfche menschdom vertoont! Doctor Schasz valt neder en aanbid. Ja! mijne geweezen Vaderlanders! hij valt neder en aanbid! — en waarom niet ? geheel Parijs knielt voor haaren groenen troon , waarop zij zig nedergezet heeft, met een zwier, bevalligheid en godlijke houding, die, door geen fterflijke pen, ja! zelfs niet door de pen van Schasz is uittedrukken. Had gij het gezien. Nederlanders! o! gij zoud u, voor de aanbidding van ée'n oogenblik, even gelijk uwe vrijheidlievende voorouders, laaten hangen, wurgen en verbranden hebben. Thans vervulde een godlijke eerbied onze harten. Wij zongen den geliefkoosden zang der Franfchen: wij dansten, want dit maakt, en vooral op den Decadi, de allervoornaamlte godsdienstplegtigheid uit; (*; terwijl wij de verlan- gen- <•) Ia het Departement du Notd ten minften, zijn wij van boc~  64 DE FRANSCHE gende armen uitbreideden en opftaken naar die vrijheid, waarvan men geen bezef kan krijgen, of men moet, haar zien. Hemelsch oog ! waarmede deeze franfche Vrijheid ons aanzag! het was, wanneer het mij vrijftaat, om ook eens een fplinrernieuwe digterlijke uitdrukking te bezigen, een zaligende blikfem" ftraal, die zij in onze zelfltandigheid fchoot.^ In mijn geweezen Vaderland vergenoegde men zig weleer, met al de uitterlijke vertooningen eener vrijheid, die men niet kende, of die men vermomde; maar hier gevoelde elk, die een hart in zijnen boezem had, de volle waardij van dat hemelsch gefchenk : allen kenden ze haar, en geheel Parijs was maar e'éne broederlijke omhelzing. Dit was de hulde, het offer dat zij van haare zoonen ontving. Een glansch van vergenoegdheid blonk op baar hemelsch gelaat. Zij zweefde als een engel, die de zaligheid op aarde gebragt heeft, weder naar den bovenften bergtop. Toen zij voor de tempeldeur was keerde zij zig om; wierp weder een oog van tederheid op haare juichende vrienden, en Hapte, gelijk eeneren he« hooger hand, ten fterkften verzogt geworden, om, op eiken rustdag , (Decadi,) voorül niet minder dan eens, om den boom der vrijheid te komen donzen. '  HEMEL. #5 hemelvaarende Godheid, het wijsgeerige Eden binnen. Nu verfcheenen de redenaars. De welfpreekenheid liet zig van hunne overtuigende lippen hooren. Thans, zeiden zij, hebt gij, 0 Franfchen .' geene andere godheeden dan de wijsgeerte , de vri.heid en de evengelijkheid. Deezen zullen u waarlijk gelukkig maaken , want zij zullen u de egte republikeinfche deugden doen betragten ; de betragting daarvan en het genot van het daaruitvoortvloeiende algemeene welzijn is de eenigfte Godsdienst die zij u voorfchrijven. De Conventie wilde het geluk van deezen dag hekroonen : zij nam het haar ten hoogften vereerend befluit, om de kerken, die van alle zotternijen en dwaalingen volkomen gezuiverd waren, voortaan tot huizen van onderwijsgeeving aan de jeugd, e» tot ziekenhuizen te doen verftrekken (*). DE (*) Naderhand deed de Conventie een veel grooter en waarlijk wijsgeerigen (lap: Zij erkende riaamlijk een Opperweezen en de onlterflijkheid der ziel, en veileende voolkomen vrijheid van alle Godsdienstoefening. E  66 DE FRANSCHE D E FRANSCHE HEMEL, TIENDE ZANG. ï Joud moed, bezinger van den franfchen hemel! wij zien de gelukkige haven reeds vlak voor ons. Nog e'e'ne ruk, en doctor Schasz ison. fterflijk, alleen uit hoofde van dit heldendigt. — Zo nederig betaamt het de Zangers van groote gebeurtenisfen van zig zelve te fpreeken, en aan hun eigen werk den fchraalften wierook toe te zwaaien. De Franfchen hebben insgelijks hunne Au-toda-fe's , maar de Spanjaards benijden hen dat geluk niet: deeze verbranden liever de Ketters, dat wil zeggen, het beste zoort hunner medeburgers, daar de Franfchen flegts de beeldtenisfen ten vuure doemen van de zulken, die voor de verachtlijkekroon, den grootfche en alleenver- ecren-  HEMEL. 67 eerenden tijtel van burger verwerpen. De kunst alleen lijd er fch.de bij, doch zo groot is een franfche ziel, dat hij liever al!es opoffert, dan een fchaduuw der oude flaavernij onder de oogen houd. Maar, vaart men mij hier in het fchild, waartoe alle deeze veelöpziensmaakende veranderingen ? De Franfchen hebben den fcheidbrief in. gevoerd ; maar zullen daarom de huuwlijken te gelukkiger weezen? De Franfchen hebben de heiligen, de dwaasheeden en vooröordeelen uit hunne kerken gefmeeten; maar zal dit de menfchen wijzer en beter maaken? De Franfchen hebben hunnen Koning en hunne Koningin onthoofd ; derzelver beeldtenisfen verbrand en alles uitgerooid, wat aan den troon en de aéloude leenregeering flegts errinneren kon; maar zuilen er daarom geene despooten, geene ariftocraaten meer onderhen zijn, en zijn ze zo volmaakt van alle heerschzugt en onderdrukking ontflagen dat zelfs hunne vijanden en benijders, met een overtuigd geweeten, zeggen kunnen: Waarlijk de branichen zijn een vrij volk! De eere van deeze drie vraagen doet den digterhjken boezem van den nederigen Schasz zwelJen. Glorierijk heb ik reeds op de twee eerften geantwoord: het antwoord op de derde vraag zal mijne eeuwige tegenlheevers volmaakt ter neder, vellen. Gij, die dergelijk eene vraag durft opwerpen; E a . gij»  68 DE FRANSCHE gij, die uwe medeitervelinoien eenen afkeer tegen de franfche hervorming poogt inteboezemen, door hen de franfche gebeurtenisfen in een verkeerd daglicht voorteilellen : is het ook hier uwe heiligfchendende bedoeling om den volmaakt vrijen Schasz te verfchalken en te verftrikken? Laat dan af, vuige flaaven! en bezeft, dat de eeuwige waarheid gelijk is aan de helderfchijnende middagzon, voor wier licht gij wel uwe eigen oogen kunt toenijpen; maar dat gij bij andere greetigkijkenden, voor geene Egijptifche donkerheid kunt doen doorgaan. Gij zelf zoud hem als een krankzinnigenbefchouwen,die, zig een rechtfchapen wiskunftenaar noemende, de rekenkundige waereld overtuigen wilde, dat drie maar één, of dat tweemaal twee zeven was. Wie uwer, wie in alle de waerelddeelen, kent de godlijke evengelijkheid niet, die eene der opperfte Godheeden, is, waarvoor het verlichte, het wijsgeerige franfche volk, thans de eerbiedige handen zaamenlegt, en de godvrugtige kniën buigt ? Wie kan, in mijnen hemel, den gevloekten rol van onderdrukker fpeelen? Om onderdrukker te zijn, moet men boven zijns gelijken verheven weczen; maar hier zijn alle menfchen volmaakt aan elkander gelijk. Hier heeft niemand eenige magt, dan die het volk zelf hem heeft opgedraagen, of die de uitvoering der wet hem vet-  HEMEL. verleent. De bedelaar noemt den Vertegenwoordiger der natie, mijn medeburger! Hij fineekt •hem niet om gunstbewijzen, die men elders zig uit de hoogte ziet toewerpen, neen! hij vraagt met dezelfde fierheid, .met dezelfde onbeteuterdIteid, als weleer een marquis , om zijn recht, en hij ,. die gedeld is, om hem recht te laaten wedervaaren, bezorgt het hem, en begroet hem met den zelfden tijtel van mijn medeburger! Klopt aan de deur der fehatrijken en der geweezen hoogstaanzienlijken, het is een medeburger, die u de deur opent: deeze. dient u aan bij,den medeburger, dien men voortijds den heer des huizes noemde, en tegen wien hij insgelijk» medeburger zegt. Mijn medeburger I zegt de geringde zoldaat tegen den hoogden generaal, en hij zou het tegen een Koning zeggen, bijaldien zulk een zoort van weezens nog in Vrankrijk bekend was. De zoldaat mag als mensch zijn volkomende recht en waardij laaten gelden, en geen Veldheer zou zig durven verdouten, om hem een andere benaaming te geeven, dan die van mijn vriend! of mijn medeburger ! Medeburgeres! roept de weleer adelijke dame, . en de vatenwaschter antwoord, medeburgers! ik kom. Niet anders vergaat het den mensch onder de guillotine. Mijn medeburger; zegt de beul, ]aat ik u vastbinden. Mijn medeburger! antwpord de *• 3 yer-»  ff» DE FRANSCHE veroordeelde, het geen gij doet, doe dat haastig! Mijn medeburgeres! zei doctor Schasz tegen zijn vijfde wederhelft, die hij om gewigtige redenen, op denzelfden dag van zijn trouwen, met een fcheidbrief wegzond, het zal best zijn, dat wij fcheiden! Dat zal het ook, mijn me deburger! was haar antwoord. Mijn medeburger.' zei een grofgefpierde en grootgevuistte hoerenwaard tegen mij, gij hebt uwe medeburgeres, die gij laatst getrouwd had, een paar blaauw oogen gellagen, en deezen kom ik u, met den interest, betaalen. —— Mijn medeburger ! antwoorde ik aan deezen vreeslijken fchobbejak, die medeburgeres had het rijklijk aan mij verdiend. Het kan zijn, mijn medeburger! was zijn befcheid, maar ik heb gezwooren ri«t, Zie daar, mijn medeburger! dus viel jlt hem fchielijk in de reden, zie daar twee asfignaaren van vijf livres, dat is voor elk oog één. Het zou jammer weezen, zei toen deeze dreigende medeburger, dat een zo edelmoedig burger, als Schasz is, blind geklopt wierd. Vaarwel, mijn medeburger! riep hij vervolgens, en na mij tederlijk omhelsd te hebben, vertrok hij. Dan, waartoe meer voorbeelden aan te haaien. Nederlanders! leest flegts de opfchrif- ten onzer brieven, daar zult,gij zien , dat wij,— zelfs uwe ridders en edelen, onze medeburgers noemen. Ver-  HEMEL. $ Verdonkert de heilzonftraalen van mijnen Franfchen Hemel niet, door te zeggen, dat al dat medeburgeren in loutere klanken heftaat! Want dan zou ik u een breede lijst van evengelijke daaden en handelingen opnoemen. Dan zou ik u in de regeeringscollegien brengen, daar wij met de magistraaten op een gelijken voet Haan, wat onze burgerlijke perzoonen betreft. Dan zou ik u, de vierfchaaren binnenleiden, daar de gevangenen en misdaadigen, op een gelijken ftoel, en aan dezelfde tafel met hunne rechters zitten. Dan zou ik u medeneemen naar de openbaare plaatfen, waar de Snnsculote met zijnen Vertegenwoordiger danst; of naar een nederig kroege, waar de Commandant en de Zoldaat uit hetzelfde glaasje drinkt; of naar de fchouw burg, waar de flordige keukenmeid naast haare godlijköpgcfierde mevrouw zit, of eindlijk naar den Tempel der reden, (alias de kerk,) waar alle de Franfchen, ter eere van dezelfde goden, danzen en de Carmagnole zingen. Hier legt de zingende Schasz de fchilderende pen neder. De veelheid van ftof verbaast, verbijstert mij. Ik herlees mijn heldendigt en, helaas! ik ontwaar, dat ik mijn franfchen Hemel flegts met houtskool gefchilderd heb. Franfchen ! uw geluk is door geen fterflijke pen aftemaalen; kan door geene bevooroordeelde zielen begreepen worden. Heden zult gij de zaligheeden van uwen wijsgeerigen toeftand genieten; E 4 maar  DE FRANSCHE snaar het zullen eerst de nakomelingen der u thans omringende volken weezen, die de lust in zig zullen voelen oprijzen, om uw verheven ('voorbeeld van verre naartevolgen. \ ' EINDE.  D E EGTE GESCHIEDENIS VAN DEN GODSDIENST; OF EENE FRANSCHE PREDIKATIE, IN DEN SMAAK DER NIEUWE CONSTITUTIE; UITGESPROKEN IN DEN TEMPEL DER WITSGEERTE EN DER REDEN TE PARIJS. Uit het Framch Fertaald DOOR f. A. SCHASZ, Af. D.   75 V O 0RBER1GT. c affcha/fng van den openbaaren Godsdienst in Vrankrijk is eene gebeurtenis, die den aandagt van geheel Europa naar zig trekt; is een ver' fchijnzel, zo geheel nieuw in de gefchieüenisfen der volken, dat het met recht elk een doet verbaasd /laan , die het zelve op een zekeren af/land, endoor behulp van een bedrieglijk vergrootglas, befchouwt. Niets is der halven van meer belang, en voor de eere der hervormende Franfchen, en voor de nieuwsgierigheid der onderzockgraage Nederlanders , dan dat men zig een juist denkbeeld van de zaak vorme, die niet misfen kan van een gedugten invloed bij andere verlichte volken te weezen. Om hier aan te gemoet te komen, leveren wij hier de vertaaling van de egte gefchiedenis van den Godsdienst, volgens het begrip der tegenwoordige Franfchen; in welken men de gronden zal aangeweezen zien, waarop men deeze zo eer.paarigc als fpoedige affchaffing gevestigd heeft. De Nederlandfche Leezer oordeele zelf na dit belangrijk fluk geleezen te hebben. Hij errinnere zig flegts, ten opzigten van dit /luk, het geval van een zeker predikant, die, met het een of ander onrechtzinnig boek onder den arm, de kerklijke Ver.  76 VOORBERlGT. Vergadering kwam injluiyen, en met breeden, god. vrugtigen o?nJlag eischle, dat men dit boek, door beulshanden, zou laaten verbranden! — Waarop een braaf en verftandig predikant hem dit antwoord toevoegde. Mijnheer! gij zoud deeze Vergadering en de Kerk oneindig meer dienst doen, door eerst dat boek te wederleggen. DE VERTAALER. Decadi, den 10 Primaire, het tweede jaar der Fran • fche Republiek. DE  17 D E EGTE GESCHIEDENIS VAN DEN GODSDIENST. MEDEBURGERS! Dit geftoelte, 't welk ik thans beklim, zal, zedert onheuchlijke eeuwen , voor de eerftemaal de kanzei der waarheid worden. Tot heden toe, Franfchen! zijt gij, van deeze, weleer ontzagbaarendehoogte, op de fchandlijkfte wijze bedrogen geworden. Men heeft u een God verkondigd, in alles aan de dwinglandifche Koningen der aarde gelijk: men heeft u de opperde Liefde als een Barbaar, en de eeuwige Goedheid als een ondraaglijk Despoot afgefchilderd, die niet anders dan door geesfeling en pijniging gediend; niet anders dan door bloed en derven verzoend en verheerlijkt kon worden. Mijn medeburgeren! het grieft mij tot in de ziel, dat Europa, het welk zo zeer op zijne wijsgeerte en verlichting itoft, met een zoort van  7S DE EGTE GESCHIEDENIS fiddering en afgrijzing op het thanshervormende Vrankrijk nederziet. Het fchildert ons af als Ongodisten, als luiden zonder gewisfen en deugd, als monfters, die, nret den buitenfpoorigen godsdienst, ook alle reden en menschlievenheid hebben afgelegd. Helaas! fteeds was dit het lot der waereldzaligende Wijsgeeren. Aan den grootften hoop den éénigen weg tot het waar geluk aan te wijzen, was nooit anders, dan zig zelve tot het martelaarfchap te doemen. Van hier, dat in alle eeuwen, en onder alie Volken, de Wijzen hunne godsdienftige geheimen en verborgenheeden hadden: van hier, dat zij zig vernederden , om, met een ernftig voorkomen, de buitenfpoorigfte hersfenfchimmen, als Goden voorteftellen, en het volk te vermaanen, om deeze vernuftsgedrogten te aanbidden : wee hem , die de waarheid fprak, en een God dorst verkondigen, zo als wij heden u verkondigen durven. De Wijsgeeren bedroogen het menschdom, uiteen zoort van wreede noodzaaklijkheid, die wij misfchien door de vingeren kunnen zien; maar, hetgeen onverfchoonlijk is, zij openden even hierdoor een deur voor de huichelende boosheid; voor de gekroonde fchelraerijen, die, even als zo veele digterlijke furiën, uit den afgrond opgedonderd, zig over het rampzalige aardrijk verfpreidedcn, en allerwegen, met geweld §n woede, op die onfchuldige flagtoffers aanvielen,  VAN DEN GODSDIENST. 79 len, die de God der natuur, de eenige waare God, tot geluk gefchapen en beftemd had. . Om u de egre gefchiedenis van den godsdienst te fchilderen, zal ik, o verlichte en verlichtingbegeerende Franfchen! met een groot voorbeeld van verleiding beginnen: een voorbeeld, waaruit zij allen, die zig Jooden en Christenen noemen, middagklaar zien kunnen, hoe zij, van hunnen eerden godsdiendigen oirfprong af, op de bedrieglijkde wijze, naar den rand van den deilen en gaapenden afgrond zijn geleid geworden, waarin de Volken, of zig zelve, of andere, evenzo onfchuldige volken, van tijd tot tijd, gedort hebben. Wat men ook van Mozes voorönderdelle; Hij hebbe waarlijk de man geweest, die hij zelve zegt, of die men hem zeggen doet, dat hij is, het doet niets tot de zaak: maar die Mozes, zo als hij ons afgefchilderd word, is niet anders dan een grootStaatsbedrieger, van een verheven vernuft, van een dandvastige daatzugt en een taam. lijk goed, eerlijk hart,het welk den Egijptifchen dwingland eenen eeuwigen haat toedroeg, om zelfs een halven despoot te worden. De Egijptifche weetenfchappen, waarvan er veelen van een overoud Volk in Afia hunnen oir. fprong ontleenen, en de dreeken van een Hof, dat voldrekt oppermagtig regeerde en zig door geweld daande hield, vormden de jeugd van Mozes. Hij werd dus een soort van wijsgeerig  So DE EGTE GESCHIEDENIS bedrieger, dat in dien tijd alles zegt, en waar. 'van hij, in het verhaal van zijn leeven, allerwegen de duidlijkfte blijken aan den dag legt, en hij werd een Staatsman, verlekkerd op het onbepaalde oppergebied. 't Zij dat hij zig wilde wreeken op den Fgijptifchen Vorst; 't zij dar bij naar de regeering haakte, 'tzij, dat de barbaarfche flaavernij zijner broeders, of van eenig Volk, waar uit hij 2ijn afkomst rekende, hem ter harte ging en ter hunner verlosfing deed befluiten, of dat dit alles te zaamen bij hem werkte, hij Helde zig althans in opftand tegen Pharao, en bragt het door zijn Vindingrijk vernuft, ervaaren in veele natuurgeheimen, (ten minrten in dien tijd had de natuur nog veele geheimen,) door zijne doorfleepen llaatkunde, en heilige bedriegerijen, (want deezen gingen altoos in zwang,) zo verre, dat hij dat gedeelte van Pharao's onderdaanen, het welk zig de kinderen van Israël noemde, aan den ijzeren Schepter van dien haatlijken Tijran ontrukte. De wonderen, die hij vertelt, bij deeze gebeurtenis voorgevallen te zijn, zijn loutere fabelen, of oosterfche opfieringen, die men in: dien tijd zelf van den gefchiedfchrijver vorderde; dat is te zeggen, voor zo verre die wonderen, de kragten der natuur, of die zijner uitgebreide: kunst te boven gingen. , Mozes had voorlang het plan ontworpen, waaraan hij thans de hand ter uitvoering floeg, ca- W3Ï1>  VAN DEN GODSDIENST. 8* Waarin hij, door zijn onvermoeiden ijver en ongemeen kunstbeleid zo wel flaagde, dat Europa, en inzonderheid het Joodfche geflagt, er als nog de Jfhiartlijke en fehandlijke ervaaring van heeft. Als wijsgeer merkte hij op, dat alle bekende Volken goden en godsdienften hadden. Hij zag dat er, tusfehen deeze godenen godsdienlten , eene oneindige v'erfcheidenheid was, en dat uit deeze verfcheidenhcid niet flegts onlusten en verbitteringen tusfehen volken en volken ontftonden, maar dat dezelven ook gebooren weiden iit den boezem van elk afzonderlijk Volk, waardoor denzelven vrij dikwils verfcheurd en van éénge* reeten werd, dat veelal, of den val, of da doodlijkfte verzwakking van het maatfchaplijk Lighaam ten gevolgen had. Van waar deeze verderflijke verfcheidenheid, vroeg hij zig zelve; van waar deeze eeuwige bron van verdeeldheid en volksöndergang? van waar anders, dan dat de Volken, in 't iïuk van den godsdienst, geen één eenig, vast, onwrikbaar punt hebben, waarop alle hunne godsdienftige verrigtingen uitloopen: dan dat hun kerkgebouw en altaardienst een hegten grondflag mist. Zij bouwen op vlottend zand, hoe kan dan hun geftlgt beftendig weezen? Zij prediken de handtastlijkè leugen, hoe kunnen zij dan een onveranderlijk geloof vorderen? Mozes begon derhalven met den Wijsgeer. Kinderen van Isiaè'1! meende hij te zeggen, al. F U  8a D3 EGTS GESCHIBOENfS le de volken om u heen , dwaalen op de verfchriklijkfte wijs, in 't ftuk van den Godsdienst. Hunne Wijzen bedriegen hen. Hunne Priesters drukken deszelfs voetfpoor, en geeven hen goden , waarom zij beurtlings elkander befchimpen en vérmoorden. Ik zal u het groot geheim der Wijsgeeren van alle eeuwen ontdekken, dat deeze, met zulk eene angftige bekommernis, ITeeds voor het algemeen wisten te verdonkeren. Hoort! Er is maar één God; onzigtbaar maar hoogst volmaakt. Hij heeft de ganfche waereld gefchapen; hij onderhouden regeert dezelve; meerder hier van weeten wij niet, meerder hiervan kunnen wij ook niet begrijpen. Het hart van elk mensch ftreeft naar geluk, dit is dus een ingefchapen bevel van dien éVnen God, wiens volmaaktheeden te groot zijn, om door ons beleedigd te kunnen worden, en die het dus der befchikking van elk mensch, of van de maatfchappijen overlaat, om zig gelukkig te maaken, langs dien weg, dien hun eigen vernuft ontdekt. Deeze grondllag, dit punt voor een volksgodsdienst was onveranderlijk. Deeze waarheid bleef eeuwig dezelfde in het hart van elk redenlijk weezen , dat flegts onpartijdig onderzogr. De godsdienst derhalven, op de kennis van dien e'énen waaren God der natuur gebouwd, mogt, in eenige kleinigheeden , verlchillende denkbeelden doen ontdaan, maar in 't weezen der zaak was zij toereikende , om de Volken in eenigheid, in rust, en  VAK DEN GODSDIENST. 83 en in den band te houden. Immers moest tnen al zeer dom, onbefcliaafd en woest weezen, om te willen tegenfpreeken, dat één één was, en altoos é n bleef. Maar het geflagt Van Israël was zeer dom, gansch onbefchaafd en vrij woest, het kon zig derhalven met deeze eenvoudige en wijsgeerige kennis van God niet te vreeden houden, even zo min als de Volken van onze agttiende eeuw, die zig verlicht en befchaafd noemen, er mede te vreeden zijn. -—> Mozes was te grooten menfchenkenner, om dit niet al ten eerflen optemerken, en te groot een ftaatsman om er niet daadlijk in te voorzien. Mijn gebied, dagt Mozes, zal van te korten duur zijn, wanneer wij de zinlijke domheid vart dit ligtmuitende volk niet te gemoete komen, met al dien uitwendigen tooi, waardoor andere volken zig laaten beguichelen. De kinderen Israéls maaken geen uitzondering op dien algemeenen regel, dat de waereld, zelfs in haare voornaamfte belangen, fteeds bedroogen wil zijn. De Godsdienst, die ik hen geeven wilde, is enkel en alleen de godsdienst der wijsgeeren, en de Naneeven van Jacob gelijken nergens minder. naar. Ik zal derhalven dien eeuwigen on- veranderlijken grondflag van mijnen wijsgeerigen Godsdienst wel behouden; deeze zal het punt zijn, waarop alles zal nederkomen ; hierdoor zal mijn rijk gevestigd blijven, en de verftandigen F a van  84 DE EGTE GESCHIEDENIS van alle eeuwen en volken er genoegen in vinden, en zullen zij dien blijven aankleeven: maar wat het gros des volks betreft; het ontbreekt mij aan geen fieraad en bijwerk, en dit kan ik in diervoegen inrigten, dat het, door Israël van alle andere volken aftezonderen, mijn rijk te beItendiger maake. Mozes herfchept zig ftraks in den verklaarder van Gods wil. Hii ftelt alle zijne Egyptifche kunstftreeken, en alle zijne natuurkundige wectenfchappen te werk, om de verrooning van een wonderdoender te maaken : dit viel niet moeilijk onder een flaafsch , onkundig en ligtgeloovig Volk. Men bezeffe hoe veel wonderen de Christenen zelve befchouwden , ten minden geloofden te befchouwen,nog geen paar eeuwen geleeden ? Nu was hii de Godstolk. Hij verhaalt de gefchiedenis van de fchepping, even als ware hij er bij tegenwoordig geweest, en hoe zeer er het fabelagtige en ongerijmde ook in doordraait, Israël gelooft zijn verhaal; en hoe kan men zulks deeze domme Oosterlingen, deeds op het wonderbaare verflingerd, ten kwaade duiden, daar het ganfche Jooden- en Christendom, van toen af tot nu toe , ondanks alle hunne opgehemelde verlichting en wijtgeerte, dit verhaal voor godlijk erkend, als zodanig geloofd, en op het zelve niet weinig gronddukken van hun geloof gebouwd hebben? Dit  VAN DEN GODSDIENST. 9$ Dit gelukkig flaagen deed Mozes van ftap tot ftap voortgaan. Hij jreeft Israël wetten, die hij zegt, onmidlijk van God zelve ontvangen te hebben. Het volk gelooft hem , en deeze zijne wetten worden de grondwetten van den nieuwen ilaat. In deeze wetten ftraalt ten duidlijkite een verheven natuurkennis en diepe ftaatkunde door: ontegenzeglïjke waarheeden en ontegeutiandlijk eigenbelang legt hij er ten grondïlagen van, en zo lang deezen duurden moesten ook zijne wetten in ftand blijven. Men leeze deeze vletten, en men zal zien, dat zij veelal dienen ter voorkoming van de vreeslijke onheilen aan die landftreek en dat lugtgewest eigen. De verhoeding en afweering van de befmettirg der fchroomlijkfte en afzigtliikfte ziekte maakt hij onder anderen tot een godsdienstpligt; terwijl, door andere niet min doordagte wetten en voorfchriften, hij de fl-eedsduurende flaavernij verdelgt, en eene nuttige evengelijkheid , in 't ftuk der bezittingen bewaart. Het is mijn zaak niet, dit hier breedvoerig aantetoonen: groote mannen hebben het reeds ten overvloede gedaan. Behalven dat het groote wijsgeerige punt, waarop hij zijne wetgeeving grond, bezwaarlijk eene vermenging of verkeering met andere volken duldede, die zo verre van dat punt afweeken, en daaraan veelal hunne noodlottigheeden te wijten hadden, had Mozes ook zijne bijzonF 3 de-  83* EGTE GESCHIEDENIS dere belangen en ftaatsinzigten , om Israël tot een op zig zelf flaande natie te vormen. Deeze groote man, aan alles beantwoordende, geeft aan Israël altaar- en burgergebruiken, zo als toen algemeen in den kinderagtigen en barbaarfchen fmaak der volken vielen; maar deeze god» vrugtige beuzelaarijen, van offerhanden, reini. gingen, tabernakel en wat dies meer is, waren juist gefchikt, om aan dit ftaatsöogmerk van Mozes te beantwoorden, en dit oogmerk heeft hij zo wel bereikt, dat de Jooden, nog heden ten dage, zo al niet een volltrek afgezonderd, ten minften een volftrekt onderfeheiden volk van alle overige volken zijn. De wijsgeerige leer van Mozes, de éénheid naamlijk van den God der natuur, met verwerping van alle godenfcheppende bijvoegzels , maakt thans geen der minde banden van deeze zonderlinge Natie uit. Ziet daar dan in Mozes, de eerde bron van zo veele onheilen, als er uit de bijvoegzels van zijnen godsdienst, en uit de zogenaamde godlijke openbaaringen , welken hij, duizenden jaaren agter een, de Joodfche en Christen 'flervelingen voor goede munt in de hand flopte, voor een ontzachlijk aantal volken zijn voortgevloeid. Befchouwt flegts Jofua zijnen opvolger. Deeze het plan van Mozes opvattende, waar hij het gelaaten had, en een krijgsheld zijnde, die het volk  VAN DEN GODSDIENST. 87 volk genoegen wilde geeven, daar het ongeduldig werd, door het lang draalen van Mozes in de vervulling van zulke, groote en betoverende beloften, alt een uirgeftrekt land, vloeiende van melk en honing, in vollen eigendom te hebben , dat een hoogstbegeerlijke brok was, in de oogen van arme en zukkelénde zwervers. -— Jofua zeg ik, het volk genoegen willende geeven, zegt ftoutmoedig weg, dat God hem be. volen hebbe, om de wettige bezitters van Canaan te vuur en te zwaard uitteroeïen, en hun land in bezit te neemen! Israël gelooft hem, en hij doet het. Waaraan had het toenmaalige menschdom deeze bloedige, deeze raoorddaadige ramp te wijten? voorzeker niet aan het wijsgeerige leerftuk van Mozes, ten opzigten van den éénigen God der natuur: de verdelging van zo veele onfchuldige volken, op zulk eene woeste en wreede wijs, zou een gruuwel geweest zijn , in de oogen van Israël, had Mozes het geene onderfcheiden gebruiken en wetten gegeeven, die hij godlijke inftellingen noemde , en waar voor die van alle andere volken zwigten moesten: had Mozes het volk niet diets gemaakt, dat Israël een door God uitverkooren volk was, dat alle andere volken, die het op zijnen weg vond, als verworpen en vervloekte zondaars befchouwen en uitroeien moest; had Mozes eindlijk, de gevaarlijke kunst niet uitgevonden, om den F 4 GoU  83 DE EGTE GESCHIEDENIS God der na'tuur te laaten fpreeken en gebieden, overal waar het met zijne belangen en iuzigten ftrookte. Van dit alles ook maakten zijne Opvolgers een meesterlijk gebruik, of wanneer wij Mozes een edelmoedig goed hart toekennen, een afgrijslijk misbruik, dat nog niet geheel onder de Christenvorsten een einde nam. Tot den tijd van Jezus Christus toe, zien wij onder de Jooden niet anders dan (taatsbedriegers te voorfchijn komen, die zomtijds goed, maar ten meesten tijden fnood, de heillooze bijvoegzels en uitvinding van Mozes bezigen, vooral om het volk onder 't juk te houden; vooral om zig zelve groot en rijk te maaken, en niet dan zeer zelden, om Israël een kleine weldaad te bewijzen. Men behoeft flegts geduld, onpartijdigheid en een weinig doorzigt te bezitten en te gebruiken, om dc bewijzen hier voor in de Joodfche gefchiedenis optegaaren. Leest hunne droomende, zomtijds., ja! welfpreekende en fierlijke, maar zomtijds ook walglijke en wreedheid- en drekverhandelende profeeteh: elk befebaafd volk zou zig, in onze eeuw, hunner fchaamen, en geen der tegenwoordige Vorsten zou hen gehoor gee ven of hunne profetien dulden, dan" in gevallen zijne gekroonde boosheid hen volftrektlijk noodig had. Leest de gefchiedenis hunner Vorsten, en gij zult ontwaaren, dat de iterkfte onder dezelven de  VAN DEN GODSDIENST. If «te wet fielt, om dat hij inzonderheid het voetfpoor van Mozes weet te drukken, Ik ben de gezalfde desHeeren, zegt de dwingeland; voor mij zult gij bukken of vergaan. De Joodfche Vorsten, die even als Mozes, dat groote en éénige wijsgeerige natuurlijke iteunpunt, ondanks alle andere bijvoegzels, behöiiden, worden groot en heerfchen; zij die het lieten vaaren, verdeelen het rijk, en haaien het hoofd onder. Israël is, bij de meestvermaarde'gefchiedboekers an dien tijd, zeer weinig bekend: zijne voornaamfte lotgevallen vertelt het ons zelfs, en deeze vertellingen hebben onze Vaders, of ter goeder trouw, of met gevloekte inzigten, als klinkklaare waarheid aangenoomen. Wij hebben . bij deeze vertellingen, onzen aandagt volftrekt moeten bepaalen, om-dat wij geene anderen hebben, en om dat Mozes evenwel de man is, waarop wij en geheel het godvrugtig en bedot Europa onze jammeren vernaaien en vergoeden moeten. De altaarplegtigheeden, de vertellingen, en zelfs de verhaalen van Mozes, van dien aart zijnde, dat zij van verre een fchijn hadden en moesten hebben van die der wreedfte en bijgeloovigfte volken, moesten noodwendig de ongerijmdfte denkbeelden van het Opperweezen inboezemen. Mozes Hapt zeer ligt over de eeuwige goedheid en weezenlijke rechtvaardigheid van God heen, en fchetst ons hem als een ligttoorf 5 nig  p DE EGTE GESCHIEDENIS nig, wreed, onverzoenlijk, wraakgierig weezen. Ziin verhaal van de fchepping geefc er al daadlijk blijken van: de God die hij aldaar vertoont, verlitt;rt zig om een appelbeet, en jaagt de menfchen, die hij zo gefchapen had a'ls zij waren, en die niet anders zijn konden, dan hij hen gefchapen had, om de nietwaardige overtreeding van een kinderlijk bevel, uit een gelukzalig paradijs , in een woeste, ellendige waereld, die, door deezen grimmigen God, daar en boven nog moedwillig vervloekt was- Het menschdom vermenigvuldigd: het geniet de vermaaken van dit leeven, en Mozes vertelt ons van zijn Godmaakzel, dat deeze een nieuwe waterwaereld fchept, om er etlijke millioenen onfchuldige fter- velingen in te doen verdrenken! Die zelfde Mozes, even als twrffelde hij, of men zijne verhaaien van de tijden voor hem, wel gelooven zou, (laaft deeze barbaarfche eigenfchappen van zijnen God, door de gebeurtenisfen zijner dagen te befchrijven, daar hij het ongelukkig fneeven van duizenden zijner medebroeders, door llangenbeeten, grondbraaken enz. aan de gramfchap des Hemels toefchrijft. Men ziet dat hij hoognoodig had, om de zonden te fcheppen, wilde hij de eer van zijnen verpletterenden God ophouden, maar juist even door te vooronderftellen, dat de oneindige Schepper, om het gewemel van een wurm, om zo te fpreeken, zig zo afgrijslijk vergrimmen kan, verkleint hij dit god-  •VAN DEN GODSDIENST. fi godlijk maakzel tot verachtings toe, en ftelthem gelijk met de buitenfpoorigfte flegthoofden onder de Koningen, die door een beuzeling geraakt, om het gonzen van een vlieg, van feilen toorn blaaken. Ik zal ten deezen opzigten niet breedvoeriger uitweiden; zij die alle vooroordeelen afleggenen zelfs denken durven, kunnen dit begonnen tafereel gemaklijk voltooien. Dit verdeiflijk godsdienstgebouw van Mozes had verlcheiden eeuwen geftaan, toen het een gedugtcn ichpk kreeg, door een man van een neder ge geboorte., onder den naam van Jezus Christus bekend. Ongetwijffeld was deeze Jezus Christus een grootmoedig en deugdzaam man , die zig alle opofferingen getroostte , om door zijne verheven zedenleer, de menfchen tot het waar geluk te brengen. Zijne lesfen en voorfchriften zijn, voor zo verre het de zedenkunde en het burgerlijke leeven aangaat, zekerlijk de besten, die, in de oraftandigheeden van zijnen tijd, gegeeven konden worden; zij zullen fteeds de bewondering van alle egte wijsgeeren wegdraagen, en, om dat veelen derzelver volmaakt met den Godsdienst der natuur overe'énftemmen , zullen zij beftepdig de opgevolgde voorfchriften van het beste- ge» deelte der ftervelingen weezen. Deeze lesfen ,en voorfchriften waren onge- twijf-  $i DE EGTE GESCHIEDENIS twijffeld allen niet even nieuw. Zij waren gedeeltlijk reeds gegeeven geworden lang voor het beftaan van Jezus Christus; maar deeze verè'ercnswaardige man dorst dezelven onbewimpeld prediken onder een volk, dat derwi!Zen fnood was, dat het, om deeze zijne verheven pooging alleen, hem den fchandlijkften en fmarttijkften dood aandeed. Wat de geneeskundige wonderen van Jezua Christus aanbelangt, ze zijn, of van den zelfden ftempel als die van den berugten wondergeneezer Valentin Greatrakes of ze zijn het eigen maak* zei der geenen, die zig zelve vereerd hebben met den weidschklinkenden naam van Euangelisten en Apostelen , welke kwalijkfpreekende Joodfche Grieken, wonderen gefehapen hebben, even zo gebrekkig als hunne befchreeven op. ftellen. Deeze uitmuntende man, zonder de ftaatzugtige uitzigten van Mozes te koesteren , bevond zig echter genoegzaam in het zelfde geval. Deeenvoudige natuurleer van een God, dieniemand verdoemde, en die, volgens de infpraak van onze eigen harten, alle zijne fchepfelen , of aan- (*) Wegens dezen verwonderlijken Greatrakes zie men het nederduitfche werkje, getijteld, bet beftaan en de werkingen van bet dierlijk magtietismus, en het magnetisch fomnambulismus enz. pag. 54 en vervolgens. Noot van den VataOtr.  VAN DEN GODSDIENST. 93 aanvanglijk zaligen , of bij de eindiijke onöphoudlijke verwisfeling van alle zaaken, eenmaal zaligen zou, kon onmooglijk ingang vinden bij een volk , 't welk flaafsch verkleefd was aan den omflagtigen dienst en wreedheid inboezemende denkbeelden van Mozes. Zedert zo veel eeuwen varen de Jonden even min wijsgeeren geworden als in de dagen van ouds, en waren zij even onvatbaar als toen , voor de verftandige leer, waarvan alle rechtfchapen wijsgeeren, om gewigtige redenen, het diepst geheim maakten. Zonder een aardsch koningrijk te begeeren, en met de roemenswaardigfte grootmoedigheid van ziel , zag Jezus Christus zig derhalven genoodzaakt, om, wat het weezen der zaak aangaat, het zelfde voetfpoor als Mozes inteflaan. De keurigfte zedenleer en de beste wijsgéerte werd dus andermaal bedolven onder de beuzelaarije en verfieringen van een wild en barbaarsch vernuft. Jezus Christus noemt zig een zoon van God; bevestigt een menigte grillige vertellingen van den vindingrijken Mozes, en fchildert het Opperweezen genoegzaam met dezelfde harde en afzigthjke kleuren, als deezen Leidsman van Israël* 'r Is waar. toen had dit kleine hoekje van den grooten aardbodem de prediking van een voortrefli k zedenleer gehoord; maar wat waren er de olgen van? De Romeinen, die zig geen halve Goden, of Godenzoonen meer in de hand  94 DE EGTE GESCHIEDENIS hand lieten floppen, waren overboodig ge^ed , cm deeze bemelfpruit uit de voeten te ruimen , en de Jooden vertoefden niet, om hem, bij de eerfle geleegenheid de beste, in hunne doodende handen overteleveren. — Het waren zoortgelijke bijvoegzels en uitvindingen, die Jezus Christus op het kruishout bragten als die, waar door Mozes het hoofd van een afgezonderd volk wierd: de ongelijke uitkomst was flegts het gevolg van hun ongelijk caraéter, van hunne ongelijke bedoelingen , en van de verfchillende omflandigheeden , waarin zij zig bevonden. Had Jezus Christus , eenvoudig, den God der natuur, en de op deeze algemeene kundigheid gebouwde zedenleer gepredikt en zijne dicip'elen ingeprent, het ware te denken geweest, dat wij Franfchen deeze wjjsgeerige omwenteling, in 't fluk van den godsdienst, niet noodig zouden gehad hebben. Na den dood van deezen grooten hervormer komen er luiden ten toneele, die in 't geheel niet bekwaam of bevoegd waren, om den rol te fpeelen, die zij onbezonnen op zig namen. De fchoone zedenleer van Jezus Christus, die hij zelve zig reeds genoodzaakt gevonden had, om te moeten verminken en bederven, uit in* zigt voor de luiden, waarmede deeze voortreflijke menfehenvriend te handelen had, werd het nu nog oneindig meer, door dié onbefchaafde en  VAN DEN GODSDIENST. 05 en dweepende vernuften, die, in de hoedanigheid van Euangel'sten en Apostelen, eenige ongerijmde en algemeen verfpreide gefchriften in de ligtgeloovige waereld (lieten. In deezen tijd was het niet moeilijk om de buitenfpoorigfte gefchiedenisfen te veidigten en te doen gelooven : de drukkunst was nog niet uitgevonden: van de duizend menfchen was er omtrent één, die leezen kon, en van de tienduizend ter naauwer nood één, die zo veel boeken bezat, als thans een onzer armfle Dorpsfchoolmeesters. De onkunde van dien tijd, de fmaak tot het wonderbaare, en de zugt tot nieuwigheid en verandering, deeden alles voor klinklaare waarheid opfnappen, wat de menigte verkoos als zodanig voortewerpen. De Oosterfche wijze van gefchiedenisfen voortedraagen was inzonderheid dienftig, om alle de fabelen van de wonderbaarlijke geboorte van Jezus Christus ,van zijne godheid, zijne wonderen, opftanding en hemelvaart te doen gelooven: men had nog veel meer kunnen droomen, en .het gros des volks zou, amen! gezegd hebben. Men behield den wreeden en bloedgierigen God van Mozes. Men fchafte wel de daaglijkfche brand- en flagtofferen af, en in zo verre won er de betaamlijke beestlievenheid zeer veel mede; maar men gaf er iets anders voor in de plaats, waardoor de hoogstgoede God een te onmededpogender en barbaarfcher aanzien verkreeg. Men  $6 DE EGTE GESCHIEDENIS Men fcherpte de Iigtgeloovige menigte in, dat, wilde men God verzoenen, men Gods eigen zoon, daaglijks wreedaartiglijk opofferen; (*) daaglijks verfcheuren en verduiden moest, even gelijk een hongerige leeuw het onfchuldige lam. Men onteerde in deezervoegen de Godheid nog oneindig meer dan te vooren: toen flagtede men llegts eenige runderen en fchaapen; maar nu moest de affchuuwlijkfle wraak op het hoofd van den zoon des vaders zelve nederkomen. Hoe verder men kwam, hoe meer men het Ipoor bijster raakte. De weg naar den hemel werd zo fmal, dat men er één voor één op handen en voeten, naar toe moest kruipen, en de weg naar de hel was zo breed en geniaklijk, dat er millioenen onnozelen en in onweetenheid zondigenden, even gelijk het ijzer naar de zeilfteen, naartoe getrokken werden. De ei¬ genlijke reden hier voor was, om dat de Godsdienstvoortplanters het eens waren met de Vorsten, die zulk een hel en zulk een God hoognoodig hadden, ten einde hunne heerschzugt bot te vieren en hunnen troon te dutten. Dit was niet genoeg; men tastede ook het wijsgeerige grondbeginzel van den ftaatkundigen Mo- ' (*) De FranTche Prediker bedoelt bier ongetwijtFjld de daaglijkfche opoffering van Gods zoon in de mis. Natt van Asn VertaUr.  Van den godsdienst. 97. Mozes aan ; de éénheid van God haamlijk, eh men ondernam te leeraaren, dat er drie godert waren. Dit was de vcrfoeilijkfte hoon; dien men ooit de gezonde reden kon aandoen. Men poogde evenwel aart allen, zo Joödèn als Heidenen, zo wijsgeereh als daaglijkfche vernuften genoegen te geeven, en mert voerde dat tegenallesftrijdende leerftelzel in, dat deeze drie maar één waren. Te zeggen dat wit zwart, ert de helfchijnende zon ftikdonkerheid was, ware één en het zelfde geweest; zö dom, zo dweepagtig evénwel waren de nieüwe christenen, dat zij greetig deeze Drieéénheid als een grondiïuk van hunnen godsdienst aannamen, en er de bloedigfte martelaar» voor werden, om deeze gedrogtlijke leerftelling te mogen behouden. Arrius, Pelagius, Socinus en meer anderen beftreeden deeze leer, op eena wijze, die wij Franfchen galant eil welleevende zouden heeten ; maar flaat de gefchiedboe* ken open, en ziet hoe het deeze fehroomvallige en flegts halve tegenftreevers en hunnen aanhang vergaan is. Zo dra het vaste punt* door Mozes wijslijk bepaald , verlaaten werd* floeg men tot gruuwzaame en belachlijke uitter-» ften ovet. Eén was drie, en drie was één! men Wist voorzeker, dat men, over 't algemeen met geen wiskundigen te doen had; maar men gevoelde «chte r, dat deeze onzinnige leerftelling derwijG zen  5>3 DE EGTE GESCHIEDENIS zen het natuurlijk verltand van elk redenlijk weezen beleedigde, dat men er fchielijk redenen voor moest uitvinden, wilde men du wanfchepzel niet in deszelfs wieg zien omkomen. God de Vader, zei men toen, op het zelfde gezag, waarvan Mozes en Jezus Christus een zo meesterlijk gebruik gemaakt hadden, was door de zonden der menfchen zo onvergeeflijk beleedigd geworden, dat er een andere God, zijn zoon naamlijk, gevorderd werd , om zijn eeuwigen toorn te verzoenen: er moest dus, in het godlijk weezen een vader en een zoon zijn, en vermits de menfchen zo vervloekt boos en ïn zonden dood waren , dat alle menschJijke kunst en kragt te kort fchoot, om hen optewekken en te verbeteren, moest er een derde God, een heilige geest zijn, die hen opwekte en bezielde. Franfchen! over eenige jaaren zult gij over deeze gewijde zotternijen lachen, maar thans is het hoogstnoodzaaklijk, om er uwen ernlligeii aandagt, voor eenige oogenblikken, toe te be» paalen. Deeze leering der drieéénheid met de daaraan verknogte en uit voortvloeiende ftellingen •werd welhaast de vrugtbaare moeder van even 2ulke wandrochtlijke kinderen als zij zelve was: zij baarde vreemde dweeperijën ; de allerhaatlijkfte twisten en yerderflijke maatfchappijfcheutingen. Dit  VAN DEN GODSDIENST. 09 Dit was het onvermijdlijk gevolg van die afwijking van het vaste godsdienstpunt, 't welk Mozes, over 't algemeen zo wel had wèeteh te bewaareh. Zo dra mett van den e'énen God det riatuur zei, hij is één en hij is drie, geraakten de fchoolfche verflanden op hol, en vermits het twisten , (disputeeren,) toen fterk in de mode was, en men zohder het te doen , bezwaarlijk den naam van wijs of geleerd koh verwerven, begon men allerwegen te bepaalen en vastteftellen, hoe het mooglijk was , dat één drie * eri drie één kon weezen. Dit was een onmeetlijk veld voor de godgeleerden om hun vernuft te toonen, en duizender* lei gevoelens, die allen even fpoorloos waren, ter baane te brengen. Niet anders zou het geval weezen, wanneer men eens het grootfte be« lang (lelde in de fabel van de leeuw en muis , en men leeraarde, dat dezelve geen fabel, maat een waare gebeurtenis was: dan zou men fchie* lijk de wijze gaan naarfpeuren , hoe het mooglijk ware, dat een leeuw en een muis fpreeken, denken, overleggen en verftandig te werk gaan konden, en elk zou et eene bijzondere verklaaring van doen en een andere bepaaling van maaken , want elk zou de ongerijmdheid te baat moeten neemen, om deeze ongerijmdheid te ftaaven , en het grootfte wonder van allen zou weezen , wanneer deeze verklaarders het ftuk op dezelfde wijs begreepen. G 4 Maas  ioo DE EGTE GESCHIEDENIS Maar Iaat men de fabel een fabel blijven, en zegt men, 't is flegts een leerzaam voorftel, een vennaaklijke onderwijsgeeving in de zedenkunde , waarbij men de beesten dus fpreekende en handelende invoert; dan viel er geen de minlte twist meer; dan was het eene uitgemaakte zaak, die in aller oogen dezelfde zou zijn. Had men gezegd er is een God der natuur, een e'énigen oirfprong van alles, die wij uit zijne werken kennen, en uit wiens fcbikkingen wij veilig kunnen opmaaken , dat bij ons allen gefchapen heeft, om gelukkig te zijn, wanneer %vij zulks begeeren te zijn, door de grondbeginzeis te volgen, die elk redenlijk mensch in zijn hart vind! dan hadden de twistende godgeleerden gezweegen, of liever, men had ze niet noodig gehad en zij waren verdweenen. Doch men zei, die God is wel één, maar hij is ook drie! en ziet daar het heirleger van geestlijke fprinkhaanen, die fchielijk de rijkfte oogften verflonden, en de gelukkigfte maatlchappijen het onderst boven keerden. Hoe veele haatlijkhceden en bloedvergietingen bragt dit ongerijmde flelzel der drieéénheid niet in de waereld ! Hoe is Europa er door gefchokt geworden! welke onoverkomelijke fcheids» paaien wierp het cp tusfehen natiën en natiën, tusfehen burgers en burgers, ja! tusfehen hen, die door de banden der natuur ten allernaauwite aan elkander verbonden waren. Bij  VAN DEN GODSDIENST. lat Bij dit alles deed liet een allerverfchrikliikst monfter gebooren worden, De Bisfchop van Ro« men verklaarde zig voor den ftedehouder van Jezus Christus, dat wil zeggen, voor iemand, die een derde gedeelte van de magt der Godheid bezat Deeze ftedehouder, zijn voordeel doende met alle de buitenlpoorige leerftellingen, uit de leer der dri::'.nheid voortvloeiende, en de volftrekte blinde bijgeloovigheid zijner ds'epönweetende tijden te baat neemende, zag eerlang de vlken op zijne wenken fidderen, en de trotfche Koningen voor zijnen troon in het fiof, knielen, ten einde hem onderdaaniglijk de voeren te kusfchen. Wie twijffelt er aan, of deeze driedubbeklgekroonde priester had een gedugt belang , om de leer der voor hem zo voordeelige drieéénheid, met al derzelver aanhangzels, te zegenen ; om ze te vuur en te zwaard te onderhouden, en om ze zelfs voortteplanten onder een hemel, waar men de weezens, die men menfchen noemt, veeleer onder een vernuftig zoort van aapen zou rangfchikken? Dit Monfter, door de heerschzugt bezwangerd, baarde weldra ontallijke duizenden andere monfters. Geestlijken en monnikken vervulden het aardrijk: deeze verbrandden de zulken, onder het redenlijke menschdom, die hunne zotte fpreukjes niet gelooven wilden; troggelden de rijkdommen af van hen, die, -ot aanbiddings G 3 toe.  ioa DE EGTE GESCHIEDENIS toe, in hen geloofden, en, niet te vreeden, met eene onbeperkte beerfchappij over de lighaamen, waarvan zij zig de gedienftige knegten erkenden te zijn, zwaaiden zij pok over de zielen een fchepter, die men geen ijzeren, maar een hellenen moet noemen. De leer der drieéénheid, met derzelver noodzaaklijfce aanliangzels, kon onmooglijk een hemel , een hel en een vagevuur raisfen. Even gelijk de Paus en de kloosterlingen, moest God ook branden en blakeren, en moest hij zijnen hemel zo duur verkoopen, als deeze geestlijken deeden, en het is van hier, dat men hoe langs hoe meer zig begon toeteleggen, om God en de geestlijken met dezelfde kleuren en dezelfde trekken te fchilderen. Mijn bellek is te bepaald, om in deezen bij bijzomierheeden te blijven ftiJftaan. Men leeze, zelfs de partijdige gefchiedenisfen der Pauzen en Monnikken, en men zal overtuigd worden, dat zij de vernielende pesten der waereld geworden zijn, en dat wel hoofdzaak lijk, pm dat zij, van het wijsgeerig ftelzel der éénbeid van één God der natuur afwijkende, dat eeuwige Eén door door drie vermenigvuldigd hebben. Mahomet wierp zig tot een zoort van hervormer op, en hij Haagde vrij wel in deeze zijne pooging: twisten van aanbelang, althans van aanmerklijk gevolg, levert zijne godsdienftige  VAN DEN GODSDIENST. 105 gefchiedenis niet op, en waar aan moet men dit anders toeichrijven, dan daaraan, dat hij zig digter bij de eenvoudige natuur en de zuivere waarheid hield? Er is één God, dus luid zijne fpreuk, en Mahomet is zijn profeet. Had hij de drie- de vier- of de vijf éénheid aangenomen, zijn rijk ware, even geü;k dat der Christenheld, in duizend deelen van ééngereeten geworden. Met dat alles behield Mahomet evenwel godsdienftige grillen genoeg, om zijne leer haatlijk, en zijne onzinnige en blinde naarvolgers ongelukkig te maaken: zijne engelen, die in het graf gerigte oeffenen, zijn vreeslijke weezens, die hij donr zijn paradijs van lieve en eeuwige maagdmeisjes geenzins vergoeilijken kan : terwijl de volftrekte alleenbeerfching, het gevolg zijner godsdienftige burgerïnrigting, een andere niet minder doodlijke geesfel was, voor allen, die zijne leer omhelsden. Even gelijk Mozes behield Mahomet dat vaste en groote punt van godsdienst, de éénheid naamlijk van den God der natuur: hij wagtede zig zorgvuldig voor de heillooze dwaaüng der Cnristenen, die deezen onverdeelbaaren God in drie zeer miderfcheiden deelen gefplitst hadden, en daardoor hun eigen boezem verfcheurden: zijn rijk maakte fchielijk een grooten opgang, en de overwinningen van eenige plaatfen, die G 4 men  *°4 DE EGTE GESCHIEDENIS men heilig verkoos te noemen, berokkenden het menschdom nieuwe onheilen, De kruistogten fleepten millioenen menfchen in 't graf; maar wat dunkt u, Franfchen! wanneer men Christus en het kruis niet tot goden verheven, niet eerbiedig, ja! aanbiddenswaardig gemaakt had, zou men dan immer ontallijke duizenden menfchen, ter eere van den eerften, vermoord, en geheele volken en landen, tot glorip /an het laatften omgekeerd en verwoest hebben? Zouden er dan pauzen, als ltedehouders van Jezus Christus, geweest zijn, die zig allerlei gruuwelen van overheerfehing, onderdrukking, plundering en moord veroorloofden ? Zouden er; dan monnikken en allerlei ander flag van geestelijken, even als zo veele wilde, verfcheurende beesten, zig over de reeds rampzalige aarde verfpreid hebben? i Wie, die zijn gezond verftand gebruikt, durfc ontkennen, dat, wanneer men altoos eenvoudig de leer van den eënen waaren God der natuur gepredikt en geloofd had, men nimmer de waereld overhoop gefmeeten, en allerwegen haar vertrapten grond met rtroomend menfchenbloed bezoedeld gezien zou hebben? . De vreeslijke gevolgen; maar geenzins de weezenlijke bron van zulke betreurenswaardige rampen , liepen wel in het oog van eenige welmeenende en onderncemzieke menlchenvrienden; maar nimmer kwam men zo verre, dat men grond- wet-  VAN DEN GODSDIENST. tog wettige herftellingen poogde daarteftellen. Lu» ther en Calvijn traden ten toneele; zij verftaken hier en daar, den Paus en de monnikken van die geestlijke toverkragt, en dat alles verwoestend vermogen, waardoor er millioenen flagtöffers aan hunne vervloekte heerschzugt waren opgeofferd geworden; maar het was er verre van af, dat het in hunnen tot hervorminggeneigden geest zou opgekomen zijn, om, met verzaaking van allen, tot hier toe geleeraarde, altaargrillen, alleen den ée'nen waaren God der natuur te erkennen en te prediken. Deeze Hervormers, die waarlijk, in hunne netelige omftandigheeden, onze achting en dankbaarheid verdienen, befnoeiden wel de takken van den boom des algemeenen onheils, maar zij waren, ten besten genomen, of niet wijsgeerig, of niet kloekmoedig genoeg, om het kwaad in deszelfs wortel aanterasten. De bron van verdeeldheid, twist, verbittering en andere onheilen bleef ongedempt. Luther en Calvijn verfchilden al aanftonds over zaaken, die hun bekrompen wijsgeerte aan den dag bragten, en hen als heethoofden en twistzoekers kenmerkten. Het ging derhalven bij deeze kerkhervorming alweder, zo als het met de fabel van de leeuw en muis gaan zou: men poogde eene duistere ongerijmdheid optehelderen: men wilde betoogen dat de leugen waarheid was: elk, zp als altoos het geval ware, deed dit op G 5 zijn  té» DE EGTE GESCHIEDENIS zijn eigen bijzondere wijs, en ziet daar een menigte verfchillende gevoelens, en teffens een menigte onderfcheiden aanhangen, die elkandervervlnekten en vervolgden, of die, zo hier toe geen geleegenheid voorkwam, echter niet konden naarlaaten, om elkander Gods genade te ontzeggen en buiten bet hemelrijk te fluiten. Nieuwe leerftellingen gaven aan het Opperweezen afgrijslijke hoedaanigheeden. Romen was nog te vreeden geweest met eenige daarheen gerammelde gebeden den hemel te laaten toebrommen, om hem te verzoenen, of om de zonden door weinige geesfelflagen te boeten; maar «enige Calvinisten beweeren ftijf en flerk, dat God ongenaakbaar en onverzoenljk is voor alle menfchen, die zij een plaats in het diepst der hel toekennen, ingevallen zij geen fuperfijnen, dat wil zeggen, zwartgallige, ondraaglijke dweepers zim. Ik laat het der overweeging van alle redenlijkdenkende weezens over, om de fom optemaaken der onheilen, die, door zulk eene haatlijke onderfcheiding van dwaaze en fterkgedreeven gevoelens, in de maatfchappijen moeten gebooren worden. Luïe, beuzelende geestlijken leeven van het zweet van den vlijtigen arbeider, wiens onfchuldige ziel zij daarenboven vervaaren en beangftigen, door godlijke vervloekingen en hellen en vagevuuren. Zij vervolgen allen, die hen niet gelooven, Het gezond verftand is tot zwijgen  VAN DEN GODSDIENST. xif gen gedoemd. Die niet voor een kruispop knielde was geen burger, en wiens huuwlijk niet door een paap was ingezegend had geen wettige vrouw , maar een hoer. Ik zal deeze treurige fchilderij niet verder voortzetten. Franfchen! gij heugt nog maar al te wel de rampen, tiie de christengodsdienst u brouwde. Elk blad uwer gefchiedboeken is met het bloed der gemartelde onfchuld bevlekt, en ten overmaat van geestlijke boosheid heeft men er onder gezet, ter eere van den drieéénen God, van Jezus Christus , de heilige Moedermaagd» of een ander van dat zelfde zoort. Laat ik, mijne medeburgers! uwen aandagt bepaalen tot de godsdienftige gefchiedenis van onze dagen; dat wil zeggen tot de afzweering van het zogenaamde christendom en. de aanneeming van den Godsdienst der natuur , dat is, de» godsdienst der gezonde wijsgeerte. De fabelen van Mozes, de bijvoegzels van Je-, zus Christus , de vertellingen der monnikken zijn op hun'regte waarde gefchat, en met die verachting en verwerping begroet , welken zij verdienden. In derzelver plaats komt de zuivere reden, de eenvoudige waarheid en zedenkunde , de onbevooroordeelde wijsgeerte en de natuurlijke" deugd. Uwe priesters bloozen voor de eerftemaal van hun leeven, en verzaaken hunne geestlijke dwaalingen. Zij willen of durven niet langer uwe kerk-  xefcr DE EGTE GESCHIEDENIS kc kkwakzalvers zijn. De overblijfzels der over. eeuwde heilige dweepers en krankzinnigen, die wij nog onlangs kuschten en bewierrookten, veri an in de vlammen. Uwe houten heiligen vinden hun graf in de vreugdevuuren, waaromheen gij uwe vrolijke danzen formeert, en uwe neenen goden worden tot ftof verbrijzeld, 't welk de wind daar heen blaast. Uwe gewijde altaarkleden bedekken de naaktheid onzer armen. Het overvloedig goud en zilver , zo veel eeuwen nutloos in den dienst van een allesinllokkenden en nooitwedergeevenden God verkwikt, word in gangbaar geld herfchapen; terwijl uwe gedoopte klokken als kanonnen te voorfchjjn treeden, ten einde, door hun donderend gezag, uwe Republiek op vaste grondflagen te zetten. Welk eene gelukkige omwenteling, Franfchen! nu hebt gij de vrijheid en de evengelijkheid, en gij eerbiedigt den God der natuur, welke niet anders van u vordert, dan dat gij vrij en evengelijk, dat is, gelukkig zijt. Ik zal u niet langer ophouden. Bij eene andere geleegenheidzal ik u betoogen, dat de God , dien gij thans voor den uwen hebt aangenomen, naaralijk den God der natuur en der wijsgeerte, uwe aanbidding en uw vertrouwen oneindig meer verdient, dan dien drievoudig gefplitften god, die zo veel verwoestingen in Europa aanrigtede, en om wien, en ter wiens eere zo veel fchuldloos bloed vergooten is geworden. Thans,  VAN DEN GODSDIENST. is^ Thans, mijne Medeburgers! heb ik u niet anders aantebeveelen, dan dat gij u , op eene betaamlijke wijze verheugt, over uw onuitfpreek' -ijk geluk , door deeze hervorming u aangebragt! De God der vrijheid, der evengelijkheid, der reden en der wijsgeerte heeft geen hel of geen va* gevuur voor u gefchapen: neen! hij wil, dat gij al het goede genieten zult, dat onder de zon is, en dat gij u beijveren zult om , in dat zelfde wenschiijke lot, alle uwe medeburgers te doen deelen. Ziet daar uwe altaaren! Gij aanfchouwt er de Vrijheid, de Evengelijkheid, de Reden en de Wijsgeerte. Om dezelven te dienen behoeft gij u niet in weidfche gewaaden optefieren. Verfchijnt voor hen in uwe daaglijkfehe klederen, en met de werktuigen uwer eerlijke kostwinning onder den rustenden arm. Gij behoeft uwe lig-» haamen niet te geesfelen, noch uwe zielen te beangftigen; o neen! weest blijmoedig, en formeert uwe lugtige danzen, om deeze altaaren van den waaren, van den natuurlijken en wijsgeerigen God. Het Opperweezen fchept oneindig meer welgevallen, in uwe onbefprooken en egte deugden , in uwe zingende en danzende godvrugt, dan in de zwarte huichlarij uwer in het ftof knielende priesters. Waarom zoud gij niet blijde zijn, en de dubbelverdiende vrugten van uwen zuuren arbeid fmaaken ? de onverzoenlijke God der Christenen is niet meerl ■ wan-  Iio DE EGTE GESCH. VAN DEN GODSD. wanneer gij zelve flegts wilt, dan kunt gij gelukkig zijn. Na u openhartig van dit, zo zeer misbruikt fpreekgeftoelte de eeuwige waarheid verkondigd te hebben , daal ik er met onbegrijplijk zelfvergenoegen van neder; omhels ik u, mijne broe« ders ! en neem het onbepaaldfte deel in uwe nieuwe godsdienstvermaaken. Reikt mij uwe Vriendfchaplijke handen, en ik zal beneffens u, den God der natuur, der vrijheid en der evengelijkheid ter eere danzen.  D E VAL DER HEILIGEN INDE FRANSCHE REPUBLIEK. t Ü1T HET FRANSCH VERTAALD. DOOR J. A. SCHASZ. M. D.  A.  ii3 EERSTE HOOFDSTUK. Groote neerflagtigheid onder de heiligen in den /je» mei. Een befluit uit hoogen nood. JEn waarom zou een volk zo wel niet van go* den als van klederen mogen verwisfelen, wanneer «ij afgefleeten of buiten de mode geraakt zijn? Was dit niet, van onheucbelijke tijden af, het lot zo wel der goden als der klederen? en wanneer men onpartijdig over de waereldfche zaa» ken oordeelt, kan en zal het dan wel anders wezen, zo lang onze verwisfelende kloot rondom de zon draait ? Met deeze verfchooning daag ik alle tegen» fpraak en laster uit, die tegen ons het harnasch zouden durven aangespen, om de Franfchen van ligtvaardigheid en ongodsdienstigheid te befchuldigen; wanneer wij het onderneemen, om in den fmaak der ouden, de gefchiedenis onzer nieuwe Goden te vernaaien. De hemel was zedert lang bouwvallig: hij was, voor het grootfte gedeelte, nog niet ingeftort, uit hoofde, dat hij, geduurende verfcheiden eeuwen, geen fchokken ondergaan had, die van eenig aanbelang waren: hij was echter in» diervoegen aan alle kanten ondermijnd, dat erniet veel nodig was, om hem, even gelijk den geweezen hemel van Jupiter, in duigen te doen Spatten. fi Si  ii4 DE VAL St. Roch, St. Elias en St. Lodewijk hielden de wagt voor een zoort vnn fterkte of wolktooren, die zig in een donker veifchiet opdeed, en welks binnenfte deelen een ondoorgrondlijk geheim bevatteden, voor verre het grootfte gros der oude en nieuwe hemelbewooners. Beurtlings hielden de Heiligen de wagt voor deezen tooien, maar wat zij er bewaaken moesten, was flegts aan eenigen zeer weinigen bekend, die in \ vertrouwen en in 't geheim waren. Niet verre van deeze lugtfterkte zat St. Pieter, op een ftuk van een oude wolk: hij leunde met zijn elleboogen op zijne ftramme kniën; hield in elke hand een fleutél, die hij over elkander wreef, even als wilde hij er, voor tijdverdrijf, de roest afflijpen, 't geen echter niet opzetlijfc zijn oogmerk was: hij was dit fteeds gewoon, zo dikwils hij in diepe gedagten zat, of wanneer eenige muizennesten zijn oud herslengeftel beroerden: zomtijds gaf hij een diepe zugt, en nu en dan droop er een traan uit zijn bijziende oo> gen op zijn zilverhaairigen baard. St*'Paulus ftond agter hem, met nedergeflaagen oogen, leunende met zijn kaakebeen op zijn geflooten vuist, terwijl zijn elleboog rustede, op een grooten hoop uitgediende blikfems, die Jupiter, ten tijde van Conftantinus, aldaar had nedergefmeeten, en welken zedert dat tijdflip niet meer gebruikt waren geworden. Nu en dan haalde St. Pauius er een fplintertje van af, waarop hij kaauwde en het met zijn tong door zijn mond, heen en weder fmeet \ met een woord, deeze  DER HEILIGEN, u5 deeze oude heer ftond in de houding van iemand, die iets met ipijr overdenkt, en die overlegt, om tegen een grievend kwaad, de beste maatregels te neemen. Wat verder lag de uitgeleefde dondergod Jupiter, in een blijkbaar onrustigen flaap. Hij had een dwaalftar opgevangen; ze in een zijner oude' mantels gewonden en aan zijne ijskoude voeten gelegd, om, ware het mooglijk, dezelvén te •verwarmen, en om langs dien weg wat bete? te rusten, dan hij gewoon Was. Een meenigte andere Heiligen, zovart deneerften als tweeden rang, waren hier en daar d'oot den hemel verfpreid. Zommigen hunner keeken door de fpleeten van den gebarsten lugtgrottd naafhet aardrijk, en inzonderheid naar 'die landen,» waar zij, of zeer vermaard, of waarvan zij dd befchermheiligen waren: anderen knikkerden of kaatften met uitgebrande maanklooten, en uitgedoofde zonnefchijven: nog anderen vonden hun tijdverdrijf, om de hoogstgefteegen Wolken te doen ronddraaien, door de beweeging hunner/ vingeren, omtrent'op dezelfde wijs, als de kinderen der ftervelingen het water, in een emmer of waschtobbe. Over 't algemeen echter befpeurde men een. gefmoord misnoegen; eene ontevreedenheid, die zig, door houdingen en uitfpanningen, te verzetten of te verdrijven poogde. Het was in den zaligen hemel zo als het doorgaands op onze zondige aarde is, taamlijk wel, maar evenwel niet zo als 'c behoort. Hn rü.  tl6 DE VAL Jupiter keerde zig nu op deeze, dan op geeno zijde: nu lag hij eens de dorre zaplooze'armen boven zijn hoofd; dan knoopte hii zijne ratelende vingeren zaamen, en plaatfte zijne veréénigde handen op zijn zwakkloppend hart, of ingevallen onderbuik: dan fnurkte hij eens; dan hoeste hij weder, en was dikwerf genoodzaakt, om, over einde zittende, eenige fluimen te loozen, of om, in de voorbijdrijvende wolken, zijn beftendigen druipneus te fnuiten. De groote hemelraddraaïers, St. Pieter en St. Paulus naamlijk , begonnen eindlijk , (vermits St. Pieter van zijn zitplaats oprees, en daar door den aandagt van St. Paulus gaande maakte,) elkander aan te kijken; maar op eene wijze, die, om de taal der fterflingen te bezigen, vrij hooploos was. Wij zullen er eindlijk toe moeten komen, zei St. Pieter en zijne fleutels achtloos aan zijnen gordelriem hangende. Helaas! antwoorde St. Paulus, terwijl hij zijn blikfemfplintertje uitfpuuwde, ik begrijp zo wel als gij, dat wij, van onze tegenwoordige omftandigheeden, niet langer een geheim moeten maaken , voor onze medeheiligen. Ten deezen opzrgten , dus viel Jupiter hen in de reden, terwijl hij zig langzaam en trekkebekkende oprigtede, en zijn beiden vuisten op de wolken zettende, ten einde zig te fchieiijker opterigten, ten deezen opzigten zult gij al vrij laat komen. Had gij mijn zin gedaan, dan had gij al overlang kennis gegeeven van den tegen- woor-  DER HEI L I G E N. sf woordigen jammerlijken toedragt' van. zaaken. Uw hemel is even zeer in de war en infolvent, als de mijne geweest is, en ik vrees, dat gij, zo min als ik, dien kwaaden wijsgeerigen hoek te boven zult zeilen. De godsdienst is even gelijk de koorts: hij heeft zijne dagen, waarop hij fterk nanwascht; waarop hij op zijn hoogst >sj afneemt en eindlijk geheel verdwijnt. St. Paulus liet een zwaare zugt. St. Lodewijk trad een weinig nader, voor zo verre het hem vrij ftond van zijn post af te wijken. Gij begript, zei hij, dat ik het_grootfte belang bij de hiftorte heb, als die er wel het meest bij ftaat te yerlicen, dus is mijn raad van eenige klem. Ik ben het volmaakt eens met den ouden Jupiter, en ik heb al lang dezelfde vrees gevoed, die hij thans aan den d ig legt. Ik ken de Franfchen : zij zijn tot alles in ftaat, en daarom laaten wij den ganfchen hemel ter onzer hulp roepen. En de hel er bij, riep Jupiter met eenige drift, om dat hij er nog veele kennisfen had; want waaragtig, het zal gaan zo als ik zeg, wanneer wij niet alle kragten infpanmen. Dat zou te veel ergernis aan de geloovigen geeven, antwoorde St. Pieter. Zal dan uw geheele val geen ergernis verwekken? vroeg Jupiter geemlijk. Wij zijn evenwel Christenen! zei St. Roch in zijn eenvoudigheid. Welk eene ontijdige trotschheid! riep de uitH 3 ger „ ,, ... - /  ïr$ DE VAL gediende Donderaar, en in lachen uitberftende. Sr. Roch werd boos; maarSt. Elias, een knorpartij willende voorkomen , trad tusfehen beiden, en gaf, met zijne gewoone bezadigdheid, het gefprek de behoorlijke rigting, zo dat men eindlijk overeenkwam, om een vergadering van hemelheiligen te beleggen; terwijl Jupiter, doch zo geheim als mooglijk was, een vergadering in de hel zou beroepen, om dus, buiten allen opfpraak te zijn, en echter elkander in de hand te kunnen werken. TWEE-  DER HEILIGEN, «19 TWEEDE HOOFDSTUK". Vergadering der hcmelheiligen* Vrankrijk aangeklaagd. Een onver wast toeval, waardoor de Vergadering voor ee-dgen tijd-, ye/traagdsvord. e vergadering der hetnelheiligen aangezegd zijnde, ftondnuop het punt om bij een te komen. Verl'cheiden eeuwen waren er verloopen, dat men niet iets dei gelijks gezien had; St. Pieter derhalven had order gegeeven, om aan deeze hemelfche bijéénkomst allen mooglijken luister en gevvigt bij te zetten. De zaal, waar in dit aanbïdlijk gezelfchapzijne zitting zou hebben, was, uit'hoofde van de onsneetlijke grootheid des hemels, ruim genoeg om alle de heiligen van den ouden en nieuwen tijd te bevatten : derzelver wanden waren uit morgenen avondwolken zaamgefteld, waarvan de randen, met purper of goud bezoomd, ten allerheerlijkften afdaken, op de donkere vlakken, door de rijzende of daalende zon veroirzaakt. Eenige kleine, van de meestfchitterende fterren, die men uit den melkweg genomen had, waren, op gepaste afftanden, opelkander gerangfchikt, en formeerden etlijke grootfche kolommen, welker kroonen uit gloeiende avond- en morgenfterren, kunstig zaamgefteld, een zoldering onderfteun den, die, uiteen enkel ftuk blaauw hemelazuur gebakt, een natuurlijk kunstlugtgewelf formeerH 4 de ,  Ifto DE VAL de, waar in men een zon, dit het een of ander planeetgeftel ontleend, geplaatst had, die door haar héilzaaraen invloed de harten verleevendigde; door haare bevallige zwieren en ronddraaijingen de oogen vervrolijkte, en door haaren godlijken gloed, de ganfche hemelzaal verlichtede. Even gelijk te Parys, waar men de eer aan de dames geeft, ging het ook in den hemel toe De eerfte, die in de vergaderingszaal verfcheen, was de agttienhonderdjaarige Ste. Maria, aan wier onbezoedelde kuischheid en nimmergerepte maagdom, thans niemand der hemelüngen, Jupiter niet uitgezonderd, meer twijfTelde. St. Jozef, wien zij aan den ftramgewerkten arm vasthield, geleide haar binnen. Zij werd gevolgd door Ste. Magdalena, Ste. Anna, St*. Genevieve , Ste. Agnes, en een menigte andere der beroemdfte heilige vrouwen. Ste. Urfula floot den trein met haare elfduizend nooitgezondigd hebbende maagden, die, na een proeftijd van etlijke eeuwen doorgeftaan te hebben, thans zig wiskunstig verzekerd hielden , dat zij boven alle verzoeking en verleiding verheven waren. Deeze aanbidlijke vrouwen en heilige meisjes plaatsten zig, op zitbanken van regtgefmeede regenboogen, ter rechtezijde van den voorzitterlijken ftoel, uit dezelfde ftof gemaakt; maar veel hooger dan de overigen zetels verheven. Straks volgden de mansheiligen. St. Pieter als prelident ftapte vooruit: de vicepreiident St. Labié was aan zijne rechtehand, en St. Paulus en  DER HEILIGEN. ,ai en St. Laurent, als Secretarisfen, vergezelden hem aan de linkezijde: toen volgden St. David met de harp in de hand, St. Jacob met zijn fchelpen, St. Mattheus, St. Maarten en wat er verder als heilig in den hemel bekend was. Zij zetteden allen, met eene ftaatige deftigheid, zig op de voor hun beften.de zitplaatfen. De prefident had een tafel voor zig van gecristalijnizeerde zonneftraalen: zijn hamertje was uit een brok van een geberften donderkloot gehakt; zijne fecretarisfen fchreeven op platgeklopten zomerwolkjes, met gouden vederfchagten, uit een afgelegde vlerk van een ruijenden Cherubijn getrokken: een zwarte regenwolk diende hen tot intpot, en een dito hagelwolk tot een zandkoker. Alles was hemelsch, dat is te zeggen, heerlijk en grootsch, zo als het hen betaamde, die thans in 't bezit van den hemel waren. Een diepe ftilte heerschte er in dit heilig-' dom. Van alle zijden vestigde men de nieuwsgierige oogen op den Voorzitter, die, na eenige bevelen aan verfcheiden engeltjes, die hem, als zo veele boodfehapsjongetjes om de ooren fnor-i den, ingefluisterd te hebben, met een majestueuze houding, zo veel als zijne agttienhon^ derdjaarige ledenmaaten hem toelieten, oprees, en de volgende aanfpraak deed: Mijne Medeheiligen! wettige bezitters en be« wooners van het zalige hemelrijk! Delast, welke op onze fchouders gelegd is, ter handhaving H 5 van  ta* DE VAL van onze aêlöüde privilegiën, die wij, zoin den hemel als op aarde bezitten, word ons eindlijk te zwaar. De opéénftapeling van dreigende en drukkende kerkönheilen zou weldra onzen moed ganschliik ter nederflaan, wanneer wij niet een hulpmiddel daartegen vermeenden te vinden, in uwe vere'énigde kragten, en onderlinge raadgeevingen. De nood vordert dit hulpmiddel ten alle rfpoedigften, en dit is de reden van deeze onze verhaaste bijéénkomst. Gij allen weet, wat betrekkingen gij tot het zondige menschdom hebt. Uwe opofferingen voor deszelfs eeuwig geluk, zijn ten overvloede bekend. Gij hebt er u voor laaten hangen, wurgen, villen, verfcheuren en verbranden. Gij hebt er uwe kiezen, uwe tanden, hairen, armen, beenen, long, lever, borsten en wat niet al, voor opgezet, en ze, ter uwer onfterflijker gedagtenis, op aarde agtergelaaten, waar dezelven godsdienftig bewierookt en gekuscht zijn geworden. Gij hebt onder de ftervelingen uwe altaaren en uwe aanbidders. Gij hebt aldaar een reuk van heiligheid, die lieilijk is in de neusgaten zelfs van monarchen. De vermaardheid uwer wonderwerken, en de verzekering van uwe voorfpraak hier ter plaatfe voor de ongelukkigen, die u aanroepen, heeft diepe wortels gefchooten in de harten van alle catholijke volken. Zo is het, mijne waarde medeheiligenf en zo behoorde het eeuwig te blijven, zo wel ten  DER HEILIGEN. 153 ten besten van ons, als van de Zondaaren, wie het gezet is eenmaal te fterven. Dan, helaas! treurige waarheid, die ik u verkondigen moet. Allerwegen befpeurde men wel, zedert lang, een toeneemende verflaauwing in den heiligen ijver, waarmede men voorheen uwe altaaren en doodsbeenderen bezogt; doch die ware men mooglijk, door den tijd, te boven gekomen. Een volftrekt doodlijke flagbedreigt: u, en misfchien is dezelve u reeds toegebragt, in het rijk, het welk St. Lodewijk onder den reeks zijner koningen telt. (Op dit verhaal werden de heiligen als beroerden, doch een iegelijk hunner bedwong zig» ten einde het overigen te verneemen.) De ftaatsömwenteling in Vrankrijk, waarbij, men voorgeeft alle dwinglandij vernietigd tehebben, dus vervolgde de preiident, had uitzigten en heeft gevolgen, die van te vooren niet te ontdekken of te berekenen waren. De Franfchen bouwden dezelve op wijsgeerige gronden, en nimmer kunnen kerken of heiligen, op», dergelijke gronden, ftaande blijven. Zo dra Lodewijk de Zestiende in deeze onze gewesten' was aangeland iloegen de Franfchen, met een. verbaazenden fpoed, op het pad der hervorming; voort. Wij roeien de koningen en nristocraaten uit, riepen zij met hunne gewoone vuurigheid van: geest, en wij knielen er nog voor neder in onze  ia* DE VAL ze kerken; en ftrekken de biddende, handen nog ■ uit, naar de zulken, die in den hemel zijn! Deeze godslasterlijke taal floeg voort gelijk de pestbefmetting. Uwe gewijde overblijfzels en beelden werden met verachting en afgrijzen befchouwd, en daadlijk maakte men een almanak, waar in men geen godlijken rustdag meervond, en waaruit alle uwe rooden en zwanen naamen gewischt waren. . (Alle de heiligen gilden.) -Gij bezeft, ging de prefident voort, wat het verdere gevolg van dit verfchriklijk begin weezen zal. Uit het oog uit het hart. Misfchien ziillen de Franfchen ons nog erger behandelen, dan zij de onbeè'edigde priesters, uwe getrouwe aankleevers, doen. Deezen verzenden zij ten rninften nog naar een hoekje land op Gods aardbodem; maar wij, onze beelden, onze kaakebeenen, ribbeftukken, wenk bra au wen, rokken en broeken, wat zal er van worden ? - Een vlaag van weemoedige kleinmoedigheid overviel alhier den prefident: zijne oogen werden vol water en zijne lippen klemden op elkander: fchielijk greep hij een donderwolk uit zijn boezem, die hij voor een zakdoek gebruikte ; viel met het aangezigt in dezelve, ten einde, zijne traanen te verbergen. Hij bedaarde een weinig en heryattede toen zijn reden aldus: Wankelende heiligen! wij hebben u zaamver- g»-  DER HEILIGEN. 125 gaderd, om raad te verfchaffen in deeze allerneteligfte omftandigheeden. Bedenkt, in wat gevaar gij u in Vrankriik bevind! Bedenkt, dat deeze geest van heiligfchennis zeer gemaklijk tot andere Volken kan overflaan, en dat daar door uw rijk op aarde in duigen kan vallen. Spreekt: weet iemand uwer middelen, omln Vrankrijk ons verwaarloosd en beipot gezag weder te herilellen? Weet iemand uwer raad, om ons, even gelijk te vooren, weder in de harten en de almanakken der Franfchen te krijgen?—— Spreekt openhartig: het is hier het belang van ons allen. Laaten wij, zei St. Daniël, die in den ouden tijd menigen goeden raad gegeeven had,een commisfie uit ons midden benoemen, en dezelve naar Vrankrijk afvaardigen, ten einde aldaar de Franfchen van onze heiligheid, dat wil zeggen van de eeuwige waarheid, te overtuigen. Niets, dunkt mij, is eenvoudiger en gemaklijker. Zijn de Franfchen zulke wijsgeeren als men zegt, wel nu, dan zullen zij, op de bloote errinnering, dat gee-. ne wel gelooven, 't welk zij altoos als waarheid geloofd hebben. Daarenboven. Met uw verlof, profeet Daniël! viel St. Labré hem in de reden, die over agtof tien jaaren pas van de waereld gekomen was; de waarheid van den tegenwoordigen, en de waarheid van uwen tijd verfchilien als dag en nagt van elkander. Toen konden uwe wij «en toveren, en uwe ver* ftan-  125 DE VAL flandigen droomcn uitleggen, maar, ——i Tut, tut! riep St. Sixais, met zulk een commisiïe! wij zouden er 1'choon bij (laan. Weet men dan niet, dat de Franfchen een guillotine hebben, en dat ze ons als, Emigranten zouden behandelen ? St. Fransciskus was reeds opgedaan, om zijn gevoelen te uitten, toen er iets voorviel, waardoor alle de heiligen, of bezweeken, of ten minften glad en al van hun ft.uk taakten. De prefident had een brief ontvangen, welken hij, zo als St. Fransciskus de lippen van elkander tilde, opende en in ftilte bij zig zelve las : naauwlijks was hij aan 't Hot gekomen, of hij gaf een geweldige fchreeuw en viel, ftijf als een deur, in onnu>gt: de Viceprefident greep' een hand vol eleétrique lugt en hield ze den prefident onder den neus. De fccretarisfen intusfchen hadden den brief opgenomen, lazen, en tuimelden, even gelijk den Voorzitter, genoegzaam zielloos van hunne zetels. De heilige maagden fchooten fluks toe , en hielden de bezvveekenen brandend blaauw band en andere dingen onder de neus. De brief kwam vervolgens in handen van andere nieuwsgierige heiligen, die allen het zelfde lot ondergingen. Terwijl de hemelfche Vergadering dus jammerlijk in de war is, zullen wij een klein uit» ftapje naar de bel doen, DER-  DER HEILIGEN. 127 DERDE HOOFDSTUK. Hellevaart van Jupiter. De hel in een bedroefde omjlandigheid. Een treffend blijk van brosderlp'ke welwillenheid. Jupiter, de reis naar de hel aanneemeride, had dertig groote poorten, uit eeuwig door elkander zweevende blikzeins zaamgefteld, en met gloeiende zulferfleenen deuren voorzien, moeten doorgaan eer hij aan de breede ijzeren trap kwam, * waarlangs men naar den verdoemden afgrond klimt. De goede oude grijsaart ftond, op elke treede, niet weinig verwonderd, wegens de veranderingen in het gebouw der hef, zedert den tijd zijner regeering,„voorgevallen. Alles, wat voorheen van eene deftige Griekfche of Romeinfche bouworder was, vond hij op eene godsjammerlijke wijze afgebrooken , en er eenige lompe , wanfmaaklijke en zelfs kinderagtige opftallen, vaneen Gottifchen bouwtrant, voor in de plaats gefmeeten. Tot in de hel toe, riep de oude Vader, is alles, door mijne opvolgers verknoeid en verminkt geworden. Aan  128 D Ê VAL Aan de groote hellepoort vond bij geheel andere wagters, dan ten zijnen tijde. Twee dwergjes, Ongeloof en Ketterij, zaten elk op een vuurfteen, zo groot als. die van onze fnaphaanen, aan de beiden deurposten. Zo dra za« gen zij den geweezen donderaar niet aankomen» of zij nieten beiden de deuren van de poort open. Zulk een fchoone vangst, zeiden zij, was hen in geen eeuwen te beurt gevallen. Toen Jupiter dus gemaklijk naar binnen trad, klapten zij, van opgetoogen vreugd, in hunne handjes, welk geluid echter niet harder was dan dat van een houttikkertje, zo dat de harddoove God het niet eens opmerkte. Jupiter verbaasde zig hoe langer hoe meer. Hij had, uit voorzorg, zijn warme winterkleuren in den hemel gelasten , en was flegts in een lugtig zomerpakje herwaards gekomen. Het zal in de hel warm genoeg weezen, dagt hij volgens het bekende fpreekwoord; maar hij bedroog zig zeer. De koulijke grijsaart klappertande en rilde en trilde, even gelijk een fchoothondje, dat in een hoop fneeuw valt. Het verwulfzel van de het, bevoorens tienduizendmaalen gloeïender dan gloeiend ijzer, was nu even zo doodsch en zo koud als de plaaten van een ongeftookte ijzeren kachel Er waren * geen vlammen, zelfs geen zwavel of zulferreu* ken meer. Dé grond was even zo dor en uitgedpofd, als de diepstleggende lava van den berg Etnaj  DER HEILIGEN. ma Etna; en dat wel het verbaazendfte van allen was, waarheen Jupiter den (lapzettede, of werwaards bij de.oogen floeg, hij ontmoetede ot befpeurde geen éénen duivel of verdoemden. Jupiter wandelde, nog eenigen tijd, door da ledige en koude hel, zo wel om zijne nieuwsgierigheid te voldoen, als "om zig een weinig warm te loopen, dat hem echter niet gelukte. Eindlijk begaf bij zig naar die plaats, waar hij wist dat over agttien eeuwen het paleis van Pluto gedaan had. In ftede van dat trotfche gebouw, vond hij een groote rots van uitgebrande deen, met ruigt en heesters begroeid, en een gaatje in 't midden , 't welk hij van verre voor een konijnenhol aanzag. Boven dit gaatje ftond met krijt gefchreeven LuciferBeëlzebub en Pluto in Compagnie. Het hart van Jupiter klopte geweldig op het zien van deeze vertooning. Zulk een vreemd fchouwfpel, zou hij nooit geloofd, zou hij zig nooit durven voordellen hebben, zo zijne oogen het niet gezien hadden. Hij bedagt zig niet lang , maar kroop, in het grotje van grijze tuffleen, 't welk door een klein zulferpoeltje verwarmd werd : hij vond Beëlfebub, Lucifer en Pluto bij elkander zitten, rondom het gemelde poeltje, en in een zoort van middagdaapje. Jupiter hoeste eens, en de drie oude vaders werden met fchrik wakker, toen zij een vierden bij zig zagen. * , Houd  13° DE VAL Houd uw geraak, (zei de geremoveerde Dondergod, en zig bij hen zettende, terwijl hij zijn ijskoude handen over het zulferpoeltje uitftrekte, en zijne niet minder koude voeten er tegen aan hield;) Jaaten wij geen complimenten maaken; wij zijn oude bekenden, en daarenboven heb ik een veel gewigtiger zaak met u te verhandelen. De helfche grijsaarts (laken de ooren op. Jupiter berigtede hen, hoe het met de heiligen in den Hemel en in Vrankrijk gefchapen (lond. —Gij hebt, voegde hij er ten flotte bij, wel geen verpligting aan de Heiligen; maar gij weet, dat daar de eene hand de andere wascht, zij beiden fchoon worden. Valt de hemel in duigen, dan kan de hel niet in lland blijven. Zijn er geen heiligen meer, dan krijgen de duivels en de verdoemden insgelijks hun affcbeid. Ook is het u bekend, wat dienst de heiligen, door hunne leerftellingen, door hunne godgeleerde bepaalingen, kerklijke vervloekingen, vervolgingen en martelvuuren, ten allen tijden aan uwe helfche Majesteiten beweezen hebben, en dergelijken meer. Pluto had tusfchenbeiden al eens gemeesmuild en Jupiter. had dit aangemerkt, als een goed voorteken van wilvaardigheid, om de bedreigde heiligen met al de magt van den gevloekten afgrond ter hulpe te fnellen. En wat zouden de heiligen dan wel van ons begeeren? vroeg Beëlzebub. Dat  DER HEILIGEN. 131 Dat gij, antwoorde Jupiter, even gelijk zij in den haaren doen, bij u een algemeene vergade. ring beriept, en, Hier begonnen de drie helfche goden zo geweldig te lachen, dat Jupiter genoodzaakt was te zwijgen, en op 't punt ftond van boos te worden. Gij lacht? vroeg hij eenigzïns geftonrd. Niet zonder reden, antwoorde Lucifer, gij wilt dat wij eene algemeene vergadering beroepen, en, buiten ons driè'n , is er geen eencn duivel of verdoemden in de hel meer. Jupiter fehrikte. Hoe, zei hij, waar zijn dan al de Nimrods, de Pharao's, de IXebucadnezars, de Sardanapalusfen, de Tantalusfen, de Herodesfen, de ? —— Al voorlang verbrand! riep Pluto. Maar, ging, Jupiter voort te vraagen, waar zijn dan al de Judaslen, de Simons, de ketters, de? Al voorlang tot ftof verteerd! riep Beëlzebub. Hoe ! hervroeg Jupiter, tot ftof verteerd? dat de heidenen de vernietiging, ten langen laatften, ondergingen, komt mij niet vreemd voor; maar de christenen moesten immers eeuwig. Zwijg! riep Lucifer, nooit zijn wij fchandlijker in de luuren gelegd, dan even door die verzekering, welken de geloovigen en de heiligen, bij de hervorming van de hel, ons zo plegtig I a ge-  l%% DE VAL gedaan hebben, dat naamlik , de ketters en an ■ dere vervloekten , die zij ons toeftuurden, eeuwig branden zouden, zonder immer te verteeren. Van de millioenen flagtöffers, die zij ons , over eenige eeuwen, toegezonden hebben, is er thans geen kooltje meer te vinden, zo groot dat men er een tabakspijp aan ontfteeken kan. Maar, vervolgde Jupiter, de toevoer, die gij nog heden van tijd tot tijd krijgt, moet immers, Vader Jupiter ! zei Lucifer daarop met een bar. fche item, gij begint te zuffen. Gij zijt een weetniet in den tegenwoordigen tijd. Pluto greep op een minzaame wijs, de hand van Jupiter. Vader ! zei hij tegen hem, Lucifer is wat haastig; en gij weet, dat zulks de oude luiden wel meer gebeurd. Laat ik de eer hebben van u te zeggen , dat wij thans geen toevoer meer krijgen. Dat op de aarde thans de godgeleerden zeer voorzigtig van de hel zwijgen; dat de wijzen er heimlijk om lachen, en dat de vrouwen en de kinderen er op fchuiten en wa gens den gek mede fteeken. De hel en 't vagevuur zijn nog in de christen kerken gcfchilderd, of bij hunne heilige graven gebeeldhouwd; maar buiten dien benaat er niets meer van, dan dit ellendig overfchot van een zulferpoeltje , dat " naauwlijks toereikende is , om ons tegen den dood der bevriezing te beveiligen. Jupiter ftond als bedonderd. Wil  DER HEILIGEN. 13? Wij hebben, vervolgde Pluto, toen het zo> godsjammerlijk met onze helfche zaaken begon te verloopen, het boeltje bij elkander gefmeeten, en een Compagniefchap aangegaan; dan het baatede niets: de hel werd glad ledig, en er komt niets meer in. Dan, zei Jupiter, zijn de menfchen thans veel godvrugtiger en deugdzaamer geworden. Ten minden veel wijzer. Was het befeheid van Beëlzebub. Maar, ging Jupiter voort, wat antwoord zal ik nu aan de om hulp veileegen heiligen brengen? De drie helfche goden beraadflaagden eenige oogenbükken zaamen, en vonden er dit op: Dat Jupiter de Heiligen hun vriendlijk compliment zou maaken , met betuiging van leedweezen, deelneeming, enz._ vervolgens, dat Beëlzebub, Lucifer en Pluto in compagnie, de heiligen aanbooden, om, bij eene onverhoopte vlugt uit het hemelrijk, de heiligen in de hel als broeders, te ontvangen, en hen de beste vertrekken interuimen, waarvan zij gebruik zouden kunnen maaken, zo lang zij het noodig oordeelden. . ■ Dit,'zeiden zij, is al wat wij doen kunnen. De traanen drongen Jupiter ten oogen uit, over dit edel blijk van grootmoedige broederlijke genegenheid. Hij omhelsde zijne oude kennisfen, en vertrok naar den hemel. I 3 VIER-  % . D E VAL VIERDE HOOFDSTUK. Een gedugte gebeurtenis in Frankrijk. Onbc. fchrijflijke aandoening der Hcmelhei/igen, Jupiter doet een grievend yerflag. ' De heiligen dcor St. Januarius bemoedigd en aangevuurd. Jupiter was even in den hemel aangeland, toen de bezweeken prefident, zijne fecretarisfen, en de overige in zwijm gevallen heiligen, hunne oogen openden, en ze deerlijk in de rondte fioegen, even als kwamen ze uit een benaauwden, verbijsrerenden droom. De grootfte nieuwsgierigheid was nu naar den inhoud van den brief, welke zulke verbaazende uitwerkzeis had voortgebragr. Een der fecretaïisfen, na zig een weinig bemoedigd te hebben, •nam hem op en las. Hij was gefchreeyen, door den heiligen Vader den Stedehouder van Jezus Christus te Romen, aan St. Pieter, en van den volgenden inhoud: „ Prefident, heilige Pieter! ik haast mij, om u een gebeurtenis medetedeelen, die ons heilig rijk een flag toebrengt, zo als het zelve er nimmer  DER HEILIGEN. 13J mer een ontvangen heeft. De Franfchen hebben niet flegts de viering der heilige dagen, door middel van hun almanak, in 't vergeetboek tragten te brengen; maar zij hebben uwe heilige beeldtenisfen zelfs, uwe heilige overblijfzels, uwe ooren, uwe oogen, uwe kiezen, armen, beenen, middenriften, bloed, en wat er verder van uwe heilige lighaamen in Vrankrijk overig was, verbrijzeld, of in 't vuur gefineeten: er is geen fchijn noch fchaduuw, geennagelknipzeltje zelfs meer van u overig gebk even. Het goud en zilver, dat de milde godvrugt u offerde, word naar de munt gebragt,' om er geld van te flaan. Uwe altaaren zijn verwoest. Uwe klokken worden kanonnen. De biegiftoelen herfchept men in fchiklwagthuisjes, en flaan allerwegen op de wallen. Uwe kerken worden paardenftallen, of opera'shuizen en hospitaalen. Men danst in plaats van een paternoster te leezen. Men zingt de Carmagnolle in ftede van de mis, en, om niet alles te melden, men fchreeuwt, vive la re publiqne! in ftede van Ave Maria te zeggen. Het booste van allen is, dat de Franfchen een aanflag in 't zin hebben, op uwen hemelfchen tooren, die geheimen bevat, welken eeuwig verdonkerd moeten worden. Op aarde zullen wij ons best. doen, doe gij in den hemel de uwe. Ik kan niet meer. Vaarwel." Zedert de bouwing van den hemel af, was" er zulk eene doodlijke ontfteltenis niet onder I 4 de  '«3* DE VAL de heiligen befpeurd, zulk eene volmaakte neerflagtigheid niet gezien en zulk een klaaglijk gefchrei en gejammer niet gehoord geworden, 't Was eveneens als of elke heilig de verbrijzeling of de verbranding van dat lid gevoelde, 't welk de Franfchen vernielden of in 't vuur fmeeten, en vermits veele heiligen, in Vrankrijk, drie hoofden, vijf armen, tien beenen, dertig ribben , of andere lighaamsvermenigvuldigingen hadden, kan men begrijpen, welke verdubbelde fmerten zij, ter deezer geleegenheid, uitftonden. De prefident, die juist van de aankomst van Jupiter berigt ontving, begreep, dat hij veelligt eene vertroostende en bemoedigende tijding zou medebrengen. Hij deed derhalven opening van deeze helfche zending, en ftelde der Vergadering voor, of men Jupiter zelfs, (zonder prejudicie .voor 't vervolg echter,) niet in de Vergadering wilde doen komen', om zijn wedervaaren uit zijn eigen mond te hooren? Dit werd met eenpaarigheid van Hemmen gedecreteerd. Door zulk eep verzoek vond de grijze Jupiter zig niet weinig geftreeld ; en indedaad deeze ftap van de Heiligen, die den ouden man, voorheen zo allerhevigst vervolgd hadden, was op zig zelve groot. Om het fpel meester te worden, in het godlooze Vrankrijk, doen zij niets minder, dan zig met den ouden heidenfchen afgod, en met de hel te verëénigen en zaamemefpannen. 15 Ju-  DER HEILIGEN. itf Jupiter trad binnen met een verroeste blikfemfchigt in de band; menzag dit, voor deeze keer, over 't hoofd, om dat, wanneer men groote zaalten te verhandelen heeft, de fouvereine vergaderingen zo van heiligen als menfchen, nooit over beuzelingen twisten. Hij trad op het fpreekgeftoelte, en de prefident verzogt hem, uit naam van alle de heiligen, om de gefchiedenis van zijn hellevaart hen te willen medcdeelen. De traanen biggelden in menigte over de wangen van den ouden hemelvoogd, wien St. Pieter» ter loops, den inhoud van den brief van zijn Heiligheid op aarde had medegedeeld. Na dat Jupiter zijn blikfemfchigt agter zig op de knop van het fpreekgeftoelte gehangen, zijn neus eens gefnooten, gerocheld en zig wat gefchud had, begon hij in deezervoegen: . . „ Helaas! mijne vrienden! waarom is het mij niet vergund, u een aangenaamer tijding te verkondigen, in deeze uwe netelige omftandigheeden ? — De hel heeft reeds den flag ondergaan, die thans op uwe hoofden mikt: zij is uitgedoofd en ftaat ledig; Lucifer, Beëlzebub en Pluto zijn er de eenigfte bewooners van, enzoud gij het gelooven, deeze helfche goden loopen gevaar van er dood te vriezen! Hierop deed Jupiter een omflagtig verhaal van alles wat hij in de hel gezien, gehoord en verhandeld had. 15  aj& I> E V A L Gij ziet, dus befloot bij zijne redenvoering, dat er van dien kant niets te hoopen is; evenwel breng ik u nog eene kleine vertroosting, die ech- < ter, in tijd van den alleruitterften nood, voor u groot zou kunnen worden. De helfche Goden, naamlijk, doen u het vriendfchaplijk aanbod, om, wanneer gij het in den hemel te kwaad mogt krijgen, uw toevlugt tot de he! te neemen." : üp dit gezegde gaven de heiligen zulk eene vervaarlijke gil, dat men plegtig verzekerd, dat dezelve in alle de catholijke kerken op aarde gehoord is geworden. 'i St- p^fer viel op zijn zetel neder, met al de houdingen, der wanhoop: De meeste en diepzienfte heiligen volgden zijn voorbeeld; vooral de üulken, die van het geheim wisten, 't welk men in den hemelfchen tooren opgeflooten hield., De mededoogende Jupiter tragtede dit bedrukte hemelfche heirleger te vertroosten, door zijn eigen'noodlottige gefchiedenis, op de nadruklijkfte wijze te vertellen: — dan, wanneer men tot verdrenkens toe in het water ligt, doet het zeer weinig, of liever doet het niets uit, wanneer een ander ons breedvoerig verbaalt, dat hij,, met niet minder doodsgevaar, eens in 't vuur geleegen heeft. St. Januarius ftond eindlijk op: hij fcheen rpeer moed te hebben, dan alle de overigen: zijn oud bloed werd, zo als te Napels dikwils gebeurd, op nieuw vloeibaar: het vuur gloeide hem  D E R t HEILIGEN. 13^ hem ten oogen uit: hij verzogt het woord en fprak: Laaten wij den moed niet geheel verliezen; hierdoor alleen zouden wij onze vijanden de zegepraal kunnen doen verwerven. Immers hebben wij. op aarde nog veele en magtige vrienden. Is Ste. Maria in Spanje niet alles? zijn St. Michael, St. Antonius, en verfcheiden anderen, niet, in de landen van den Keizer, de geëerbiedigde godheeden? hebben zelfs de geuzen niet nog hunne heiligen? Het cabinet van Londen heeft St. James, en in Holland heeft St. Nicolaas het graauw en de kinderen op de hand. Laaten deeze heiligen, in menschlijke gedaanten, naar die landen afgevaardigd worden, worden, waar zij den meesten invloed hebben. Laaten zij de harten der vorsten, der prinfen, 'prinfesfen en van het canailje beroeren en aanhitfen! Dan zal er een algemeene kreet van verontwaardiging en vervloeking tegen het godverzaakende Vrankrijk opgaan, en het zou mij niet verwonderen, of men zal nieuwe kruisvaarten onderneemen en er geloovige zoldaaten in overvloed toe vinden: in dat geval kunt gij volkomen ftaat maaken op mijne Lazzaroni; en de heilige Vader, die nog bezig is met nieuwe heiligen te maaken, waarvan Labré ten voorbeeld ftrekt, zal zijn onfeilbaaren zegen geeven, over een togt, die, ter eere en ten dienfte zijner  U# DE VAL ner heiligen, en ter handhaaving van de glorie zijner waare kerk, ondernomen word. Niet anders flaat het electrique vuur voort door alle de leden van een gezelfchap, wanneer, zij allen elkander de hand geevende, de eerfte er door getroffen word. St. Januarius had nog niet uitgefprooken, of de ganfche Vergadering juichte, klapte in de handen, en ftemde zijn vporftel toe. VIJF»  DER HEILIGEN. 14.1 VIJFDE HOOFDSTUK. Een zeer goede raad, maar zonder de min* fie vrugt. De heiligen door de Sansculol. ten overwonnen. De zegepraal der wijsgeerte. St. Pieter echter, die nooit van de allergeloovigften was, bragt eene zwaarigheid te berde, die in ftaat was, de blijfchap over het genomen befluit, al vrij wat te maatigen. Ik keur, zei hij, dergelijk eene heilige afvaardiging naar de beneeden waereld volkomen goed; ook verwagt ik er een taamlijk goede uitwerking van, voor zo verre de ondermaanfche Vorsten zelfs maar niet in de konkels geraaken, en het ftaatsverfchil met Vrankrijk, gansch niet tot hun eer, zullen moeten laaten fteeken. In dat geval zullen hunne aardfche majesteiten zig weinig aan het lot der hemelfche heiligen bekreunen: maar, het zij zo, dat de gekroonde bondgenooten het vol houden; dan zullen zij echter nog zo fchielijk niet zegepraalen. Vrankrijk bezit thans, door het plunderen onzer heiligdommen, onnoemlijke fchatteu, en talloozezoldaaten, en wie weet nier,,  *42 DE VAL niet, dat dit de beste ingrediënten zijn, om den oorlog uit te houden. Ingevailen nu de oorlog vertraagt, dan ligt het mij op 't ban, dat de Franfchen een ftorm op onzen hemelfchen tooren zullen waagen, en wat dan? Zijn wij in ftaat om de Fran¬ fchen tegenftand te bieden; om hen den hemel uittedrijven, en inzonderheid, om hen te beletten, dat zij zig geen meester maaken van het geheim in den tooren opgellooten? Doen zij dit? dan baat het ons niets, al worden de Franfchen naderhand door de Vorsten weder onder het koninglijk juk gebragt.. Weet iemand uwer maatregels hier tegen? St. Jonas ftond op en betoogde zeer breedvoerig, dat men tegen de aanrukkende Franfchen een boetpredikatie moest doen ; dat dit te Ninivé van een gelukkige uitwerking ware geweest, enz. St. David wilde vloekliederen maaken, om ze daar door een fchrik op 't lijf te jaagen. St. Mozes wilde wonderen doen. St. Labjé wilde er tegen huilen: St. Maarten op een hoorn blaazen. St. Anna hen verliefd toelonken, en zo elk op zijne wijze. Voor alle andere Volken van Godsaardbodem, zei Jupiter, na dat hij verlof gevraagd had. om zijn gevoelen te zeggen, was deeze raad overheerlijk, maar, helaas! tegen de Franfchen deugt dezelve niet. De Franfchen lachen met de fchrikbaarende Pruifcfhen, met de angstverwek- , ken-  PER HEILIGEN. 743 kende Rusfchen, met de predikatiemaakende Hollanders, met de vloekende Engelfchen en de wonderdoende Oostenrijkers, Spanjaardenen die er meer zijn. Zij houden alle deeze aardfche heiligen van hun grondgebied, flaan ze dood, of neemen ze gevangen, en denkt gij, dat ze met ulieden, enkel met verfleeten wonderwerken gewapend, genadiger zullen omfpingen ? Kent de Franfchen beter, mijne Vrienden! en volgt mijn raad. Laaten wij het geheim uit den tooren ligten, en er mede naar elders, het zij dan naar den vierden hemel, of naar het diepst van de hel, de wijk neemen. Het heelal is groot genoeg, en laaten wij bij provifie, ons bij eene geduurige retraite houden: dit zal de Franfchen, die niet gewoon zijn zulke extra verre marfchen te doen, afmatten: ten minden wij zullen tijd winnen, om aftewagten, wat de Mogenheeden op aarde, ten uwen besten, kunnen uitvoeren. De heilige Coramisfie heeft dan ook tijd, om met loosheid en overleg te werken; iets dat zij hoognoodig zal hebben, bij de tegenwoordige Staatscabinetten van Europa. Toen Jupiter zweeg, waren de heiligen de uitgelaaten blijfchap zelfs. Zij vloogen in elkanders armen, en kuschten elkander, dat de ganfche hemel er van wedergalmde. Het fcheen, dat men uit deeze verrukking befluiten moest, dat de heiligen nooit volkomen hunne eigen onfeilhaare Leerftelling, waar aan alle Godgeleerden, e'e'n-  *44 DE VAL / éénpaarig en overtuigd, ingewikkeld, bun zegel hangen, begreepen hebben, dat naamlijk de hemel der heiligen zo oneindig groot is, dat hij een kring rondom alle de fl-erren heen befchri ft, waarvan de begenadigde aardkloot het middenpunt is, en dat er dus niets gemaklijker viel, dan telkens te verhuizen. Men benoemde de Commisfie, die naar de beneden waereld vertrekken moest, en dit verrigt zijnde, reezen alle de heiligen van hunne zetels, ten einde naar den tooren te fnellen, en zig,' met het duurbaar geheim, in veiligheid tegen de' Franfchen te dellen. St, Pieter hield de Vergadering nog een oogenblik ftaande, om haar nog het een of ander te zeggen, doch eer hij zijn mond opendeed, ging er buiten de zaal een verfchriklijk gefchreeuw op van, Vive la republiquel yive la filofofie! Er was geen de minden twijffel aan, of dit waren de Franfchen. St. Lot verbeelde zi* met anders, of hij aanfehouwde, in eiken heilig, zijne huisvrouw, toen hij het brandende Sodom ontvlugtede, en zijne nieuwsgierige bijllaap, de oogen derwaards dorst wenden. Zij Honden even gelijk hunne beelden, in de kerken der Franfchen, gedaan hebben. Het geroep verdubbelde en de heiligen verdijfden hoe langer hoe meer. Eensklaps verdween de luisterrijke hemelzaal, met al derzelver toeftel en fieraaden. De heiligen  DER HEILIGE N. gen bleeven flegts op eenige fneeuwwolken ftaan, even als zo veele lugtfchaduwen. De waare wijsgeerte vertoonde zig aan het hoofd van eenige weinige Sansculotten; — want thans zijn de Franfchen gewoon , om n.et weinigen te overwinnen. Uitgediende heiligen ! dus fprak Ju Wijsgeerte, gij hield mij in uwen tooren, als een diep geheim, opgefiooten; aldaar heb ik gewagt op een Volk, dat mijner waardig was. De redeneerer.de Franfchen hebben van de werken hunner Wijsgeeren een trap gemaakt, en zijn langs denzelven in den hemel geklommen. Zij dorsten uwe menschverdrukkende magt trotfeeren en mij ontzetten: toen betoondeik mijn verborgen alvermogen , en uw tooren verdween, even geli.ik thans al de luister en pragt van uw aêloud aanzien, op mijnen wenk verdweenen is. Ik begeef mij naar de aarde; en gij! vertoeft hier en verdwijnt zo langzaam, als een ijskegel voor de kragtkrijgende lentezon. De Heiligen bleeven, op dit godlijk bevel, ftil ftaan, enkrompen zigtbaar in een, omtrent gelijk de flakken doen, wanneer men er zout op ftrooit. De Franfche Sansculotten hadden geen lust, om langer op deeze fmeltende overé'euwde fneeuwhoopen te ftaaren : Zij volgJen de Wijsgeerte naar hun Vaderland. Deeze God.nne werd er alomroe verwelkoomd: men plaatfte haar tusK ichen  146" DE VAL DER HEILIGEN. fcben de Vrijheid en de Evengelijkheid, in den tempel der Reden, ten einde het ganfche Volk de verfchuldigde hulde aan haar mogt komen afleggen. einde.  RAPPOR T, GEDAAN TER NATIONAALE CONVENTIE WEGENS DEN NATIONAALEN ALMANAK, DOOR ƒ-'//. Fr. LA FABRE L? EGLANTlNE, GEDEPUTEERDEN VAN PARYS. UIT HKT FRANSCH VERTAALD. DOOR J. A. SCHASZ. M. D.   RAPPORT gedaan ter Nationaale Conventie wegens den Nationaalen Almanak , door Ph. Fr. La Fabre d'Eglantine, Gedeputeerden van Parys. D e herftelling des Franfchen Volks, de op. rigting van de Republiek , hebben noodwendig de hervorming van de gemeene tijdrekening met zig gebragt. Wij konden nïet langer de jaaren rekenen, in welken de Koningen ons onderdrukten, als een tijdperk waarin wij geleefd hadden. De vooroordeelen van den troon en de kerk, de leugentaal van den een en de ander bevlekten elke bladzijde van den Almanak, waarvan wij ons bedienden. Gij hebt deezen Almanak hervormd ; gij hebt er een anderen voor in de plaats gefchikt, in welke de tijd, naar veel naauwkeuriger en evenrediger berekeningen, word af. gemeeten. Dit is niet genoeg. Eene lange gewoonte aan den Gregoriaanfchen Mmzmk vervulde het geheugen des Volks met een aanmerk» lijk getal beeldtenisfen, die het langen tijd godsdienstig vereerde, en die als nog ten bron van deszelfs godsdienftige dwaalingen verftrekken. .ütt is derhalven noodzaaklijk om, in ftede van K 3 deeze  I5o ' RAPPORT WEGENS deeze droomërïjen der onkunde, de weezenlijk. heeden der reden, in ftede van de beguichelingen der priesterfchaar, de waarheid der natuur te ftellen. Wij begrijpen niets, dan door het behulp der beeldténisfen. In de afgctrokk entte overweegingén , in de bovennatuurkundigfte zaamenftellen, geeft ons verftand zig. geen verflag dan door beeldténisfen, en onderfteund zig, en rust ons geheugen op niets andets. Gij moet er derhalven gebruik van maaken in uwen nieuwen Almanak , bijaldien gij begeert, dat de leerwijze en het geheele zaarr.enftel van deezen Almanak, met gemak, tot het verftand des Volks doof. dringe, en zig fpoedig in deszêlfs geheugen prente. 't Is niet flegts dit oogmerk , het welk gij moet tragten te bereiken. Zo veel in u is, moet gij ook niets tot de volksbevatting , als ftoffe van onderwijs, laaten doordringen, het welk geen groot kenmerk van algemeene nuttigheid aanbied. Het moet eene gelukkige geleegenheid voor u weezen, om door middel van den Almanak, het nuttigfte boek van allen, het Franfche Volk tot den Landbouw weder te brengen. De landbouw is het ftaatkundi'ge element voor een Volk gelijk wij zijn , dat door den hemel, de aarde en de natuur met zo veel liefde en uitzondering befchouwd word. Wanneer, op-elk oogenblik van het jaar, van de maand, van de decade en van den dag, de denk-  DEN NATIONAALEN ALMANAK. 151 denkbeeldige befchouwingen van den burger zig vestigen op een landbouwkundig beeldtenis, op een weldaad van de natuur, op een voorwerp van veldhuishoudkunde,dan valt er niet te twijffelen, of dit zal voor de natie eene groote aanleir ding tot het landbouwkundig fijftema weezen; of dit zal elk burger geneegenbeid doen opvatten voor de weezenlijke en daadlijke giften der natuur, die hij werklijk fmaakt, daar, zedert verfcheiden eeuwen , het Volk zijn geneegenheid wijdde aan dweepzugtige voorwerpen, aan zogenaamde heiligen, die het niet zag, en die het nog veel minder kende. Ik zeg meer} het had de priesters nooit gelukt, om een beftaan aan hunne beeldténisfen te geeven, anders dan door, aan een iegelijk derzelver, eenen onmidlijken invloed toetefchrijven op de voorwerpen, waarin het Volk weezenlijk belang ftelde. Het is aldus, dat St. Jan, de uitdeeler van de oogften, en St Marcus de befchermer van den wijnftok was. Bijaldien ik, ten einde de noodzaaklijkheid en het gebied der beeldténisfen te onderfteunen, met betrekking tot het menschlijk verftand bewijsreden noodig had, dan zouden, zonder in bovennatuurkundige ontleedigingen te treeden, de leer en de ondervinding der priesters, mij vol doende daadzaaken opleveren. Steldeden, bij voorbeeld, de priesters, (wier algemeen en onbepaald doel de onderwerping van het menschlijk geflagt is en fteeds zijn zal, K 4 als  153 RAPPORT WEGENS als mede deszelfs ketening aan hun gebied,) de gedagtenisvierirg der overledenen in , dan gefchiede zulks om ons een wanfmaak tegen de waereldfehe rijkdommen inteboezemen, ten eince zij zelve er een te overvloediger genot van mogten hebben; dan was het, om ons afhanghjk van hen te maaken, door middel der fabelen en der beeldténisfen van het vagevuur: maar ziet hier hunne behendigheid, om de verbeelding der Itervelingen te overmeesteren en dezelve, naar hun welgevallen te befiuuren: het is geenzins op een lachend toneel van verfrisfchende koelte en vrolijkheid, waardoor het leeven en derzelver zaligheeden ons beminlijk worden, dat zij deeze klugt fpeelen: het is op den tweeden November, dat zij ons naar de graven onzer va. deren geleiden : her is wanneer de ophouding der fchoone dagen, wanneer een treurige en graauwe lugt, wanneer de ontkleeding van het verdorrende aardrijk en het vallen der bladeren onze ziel met zwaarmoedigheid en droefheid vervult; het is op dit tijdftip, dat zij, hun voordeel doende met het affcheidneemen der natuur, zig van ons meester maaken, om ons den Ad. vent en hunne vermenigvuldigde zogenaamde feesten te doen doorloopen , en vooral dat geene, het welk hunne onbefchaamdheid uitgedagt heeft als een verborgenheid voor de uitverkoornen, dar is te zeggen, de krankzinnigen, en als iets verfchriklijks voor de zondaars, dat wil zeggen, de kiaarzienden. ^Vjl_  DEN NATIONAALE ALMANAK. 153 Wilden de priesters, die fchijnbaare wreede vijanden der menschlijke driften en der ftreelendfte gewaarwordingen, dezelven tot hun voordeel doen gedijen: wilden zij, dat de inkleevende onverzetlijkheid der jeugdige verliefden, de zugt om te behangen, zo van de eene als andere kunne, de liefde tot den opfchik, de ijdelheid, de gloriezugt, en zo veele andere zielsgeneigdheeden van den fchoonen ouderdom , de jeugd tot de godsdieniiige flaavernij geleideden , het is geenzins in den winter, dat zij dezelven uitlokken, om zig op het toneel te doen gelden: het is in het Ichoonfte en langde der dagen , in de aanhoudende en vuurigfte kragt van het jaar dat zij ovefdaadiglijk, de zegepraalende en open. baare kerkplegtigheeden, bekend onderden naam van Sacramentsdag,'ten toon fpreiden : kerkplegtigheeden, waarin hunne behendigheid alles heeft weeten te brengen , wat de waereldsgezindheid, de weelde en de pronkerij het verleidelijkfte bezitten , als wel verzekerd , dat zij ftrookten met den godvjugtigen aandagt der jonge dogters, die,, op deezen dag, het minst op haare hoede zouden zijn: dat, hoe meer de fexe geneegen was er zig mede te bemoeien ; hoe meer de zugt van behaagen en de ijdele glorie zig de noodwendigheeden, tot dergelijke driften behoorende, zouden aanfchaffen en genieten, zij ook te greetiger, beneffens het vermaak, het vergif der bijgeloovigheid zou inzwelgen. K 5 Wil-  *5* RAPPORT WEGENS Wilden de priesters eindlijk, fteeds ten be. hoeven hunner overheerfching, het geheele lighaam der landbebouwers, dat is te zeggen, bij. na het ganfche volk , volmaaktlijk onderwerpen, het is de drift van het eigenbelang, die zij in beweeging brengen, door de ligtgeloovigheid der ftervclingen met de meest grootfche beeldténisfen te treffen. Het is geenzins onder een brandende zon en ondraaglijke hette, dat zij het volk in de velden te zaamen roepen: de oogften zijn dan ter bewaaring reeds opgelegd, en de hoop van den landman vervuld: de verleiding zou dan niet dan zeer onvolkomen weezen : het is in de.lieve maand Mei; het is op het oogenblik , waarin de ontluikende zon als nog de daauw en de koelte van den morgenftond niet heeft opgeflurpt, dat depriesters, omringd door het bijgeloof en de peinzende befpiegeling, ganfche ligtgeloovige volken naar het midden der velden met zig troonen: het is daar dat, onder debenaaming van Kruisdagen, hunne bediening zig tusfehen den Hemel en ons ftelt, en dat, na de natuur, in haare grootfte fchoonheid, voor onzeoogen, als ten toon gefpreid te hebben voorgeteld, zij ons fcheenen te zeggen, en indedaad zeiden: wij priesters zijn het, die het gelaat van dit aardrijk doen verjongen; die deeze velden met eene zo heerlijke hoop bevrugten: het is door ons, dat uwe graanzolders vol zullen worden. Gelooft, eerbiedigt- iamt,ver.  DEN NATIONAALE ALMANAK. ï§s rijkt ons, bijaldien gij niet wilt dat de hagel en donder, over welken wij befchikken , u, wegens uwe ongeloovigheid, uwe halltarrigheid, en ongehoorzaamheid ftraffen zullen. De landbouwer, getroffen door de heerlijkheid van het toneel en de rijkheid der beeldténisfen, gelooft, zwijgt en gehoorzaamt alsdan, en fchrijft gemakliik de groote wonderen der natuur aan de bedriegerijen der priesters toe. Dusdaanig was, onder ons de priesterlijke bedreevenheid: dusdaanig is de invloed der beeldténisfen. De commisfie, welke gij benoemd hebt, om den nieuwen Almanak treffender te maaken voor de denkbeelden, en vatbaarer voor het geheugen , begreep derhalven, dat zij haar oogmerk zou bereiken, bijaldien zij de verbeelding te treffen wist door de benaamingen, en te onderwijzen door de natuur en den volgreeks der beeldténisfen. Het eerfte denkbeeld, dat ons ten grondflag geftrekt heeft, was , om, door middel van den Almanak, het fijstema van landbouwkunde te heiligen, en de Natie tot dezelve wedeitebrengen, door de tijdperken en gedeelten van het jaar te merken , m^t duidlijke of zigtbaare tekens, ontleend van den akkerbouw en de land. huishoudkunde. Hoe meer rust- en iteunpunten er voor het geheugen zig opdoen, hoe gemaklijker het zelve  I5ö RAPPORT WEGENS ve werkt: ingevolgen hiervan, hebben wij ons voorgefleld, om aan eiken maand van het jaar een caracterifeerenden naam toetevoegen, die de gefleldheid van het wéér, welke aan denzelven eigen is, en de zoort van daadlijke voortbrengzeis van het aardrijk uitdrukte , en die teffens deed gevoelen, in welk ééne der zaizoenen van de vier, die het jaar zaamenftellen, men zig bevond. Dit laatfte uitwerkzel word daargelteld door vier woorduitgangen, waar van elk drie agter. éénvolgende maanden bevat, en die vierklanken voortbrengen, die, ieder op zig zelve, aan het gehoor, een bevatting geeven van het zaizoen, waarop dezelven zijn toegepast. Wij hebben zelfs ons voordeel tragten te doen niet de naarbootfende harmonie der taal, ten opzigten van de zaamenlreüing en de maatklank van deeze woorden, en van het werktuiglijke van hunne uitgangen; indiervoegen, dat de naamen der maanden, die den herfst uitmaaken, een zwaare klank en een tusfehenbeiden maat; die, welken de lente in zig fluiten, een vrolijke klank en een korte maat; en die, waarin de zomer afloopt, een breede, volle maat, en een welluidende klank hebben. De drie eerfte maanden derhalven van het jaar, die den herfst uitmaaken , ontleenen hunnen woordöirfprong; de eerfle van de wijnöogflén, welken in September en Oclober plaats hebben: dee-  DEN NATIONAALE ALMANAK. 157 ze maand draagt den naam van Vendémiairc: de tweede benoemd zig naar de mist en de dikke nevels, die , als ik mij zo eens mag uitdrukken, de uitzweeting der natuur van de maanden Oér.0ber en November zijn, en heet Brumaire: de derde maand, dan eens koud, dan eens droog, dan weder vogtig zijnde, zo als het weêr in November en December zig gevoelen doet, heeft tot benaaming Frimaire. De drie wintermaanden zijn hunnen woordoirfprong verfchuldigd; de eerfte aan de fneeuw, die, van December tot Januarij, de aarde als in 't wit kleed; deeze maand noemt zig NivSfe: de de tweede aan de regens , die, over 't algemeen, overvloediglijk vallen in Januarij en Februarij, en heet daarom Pluvió/è: de derde aan de buien, (Maartfche buien,) die als dan plaats hebben, en aan den wind, die in Februarij en Maart, het aardrijk opdroogt: zij werd genoemd Ventófc. De drie lentemaanden hebben hunne woordafftamming; de eerfte van de gisting en ontwikkeling der groeizappen, in de maanden van Maart en April, en om deeze reden draagt deeze maand den tijtel van Germtnal: de tweede van de uitbotting en ontluiking der bloemen, in de maanden April en Mei; deeze maand heet Floréal: de derde van de lachende vrugtbaarheid en den oogst der weilanden, in Mei en Juni]; zij word genoemd Prairial. De  158 RAPPORT WEGENS De drie zomermaanden eindlijk vinden hunne benaamingen afgeleid; de eerde van de befchouwing der golvende en ruifchende koornairen, en van de goudgeele oogden, die de velden bedekken, in de maanden Junij en Julij; deeze .maand noemt men Mesfidor: de tweede van de hette, veroirzaakt, zo door de zon als door het aardrijk, en die de lugt als branden doet in Julij en Augustus; de naam van deeze maand is Thermidor: de derde van de vrugten, die door de zon geel en rijp gemaakt worden, in Augustus en September, deeze maand heet Fructidor. De naamen der maanden zijn derhalven : De Herfstmaanden'. Vendemaire, Brumaire, Frimaire. De Wintermaanden .Nivofe, Pluviöfe, Ventöfe. De Lentemaanden.Germinal, Floréal, Prairial. De Zomermaanden : Mesfidor, Thermidor, Fructidor. Uit deeze benaamingen, zo als ik gezegd heb, vloeit voort, dat, op de enkele uitfpraak van den naam der maand, een iegelijk volmaaktlijk drie zaaken ontwaar word, met al derzelver betrekkingen , als het zaizoen , waarin men zig bevind; deweêrgedeldheid en de ftaat der groeijing of vrugtvoortbrenging. Het is aldus , dat men, bij den eerften opflag van de maand Germinal, zonder groote kragtaanwending van de ver-  DEN NATIONAALE ALMANAK. 159 verbeelding, door de uitgang van het woord, zig de beginnende Lente fchilderen zal ; terwijl men, door de zaamenftelling en beeldtenis van het woord, een begrip ontvangt, dat de hoofdftoflijke beftuuring werkt; en door de beteke. nis van het woord, dat de zaaden zig ontwikkelen. Na de benaamingen der maanden, hebben wij ons onledig gehouden, met de dagverdeelingen van dezelven. Wij zagen, dat deeze dagverdeelingen der maanden, periodiek zijnde, en driemaalen ter maand en zesëndertigmaalen in 't jaar , wederkeerende , reeds zeer wel Decades of omwenteling van tien dagen genoemd werden: dat dit gellagtönderfcheidende woord op eene zaak paste, die, zesëndertigmaalen herhaald, aan het gehoor, door geene plaatslijke beeldténisfen, vertegenwoordigd zou kunnen worden, zonder verwarring te baaren : dat daarenboven, de Decades , niet anders zijnde dan getallige dagverdeelingen, geene andere benaaming moesten hebben, geduurende den loop van het geheele jaar, dan die algemeen en dagverdeelig zijn. en dat de naam der maanden voldoende was, om, aan elk tijdperk van drie Decades, de fchildering te geeven der beeldténisfen en toevalligheeden van die maanden, welken zij uitmaaken. Wat de dagen betreft: wij hebben opgemerkt, dat zij vier zaamengeftelde beweegingen hadden, die  i6o RAPPORT WEGENS die zeer onderfcheidenlijk in ons geheugen gedrukt, en aan den geest vertegenwoor iigd .m'oesten worden, op vier verfchillende wijzen. Deeze vier beweegingen zijn; de diitfglijkfche beweeging , of de overgang van den eenen dag tot den anderen ; de decadifche bsweeging, of de overgang van de eene decade tot de andere; de maandiijkfche beweeging, of de overgang van de eene maand tot de andere; en de jaarlijkfche beweeging, of het tijdperk der zon. Het gebrek van den Almanak, zo als gij denzelven gedecreteerd hebt, bedaat in eene en de zelfde benoeming van de dagen, de decades, de maanden en bet jaar , met de gewoone talletters: zodat de getalletter, I, dje niet anders dan eene afgetrokken hoeveelheid, en geenzins een beeldtenis, aanbied, teffens op het jaar, op de maand, op de week en op den dag word toegepast; zelfs zo, dat men heeft mueien zeggen, de eerde dag, van de eerde decade, van de eerde maand, van beteerde jaar: een afgetrokken, droogen en van alle beeldténisfen ontblootte wijze van fpreeken; moeilijk door haar lengte, en verwarring baarende in het burgerlijk gebruik, vooral naar gewoon te zijn aan den Gregoriaanfehen Almanak. Wij hebben gedagt dat, op het voetfpoor van den Gregoriaanfchen Almanak, in welken de zeven dagen der week de afbeeldingen draagen van de voorzeggende Sterrekunde, (een belach- lijk  DEN NATIONAALE ALMANAK, iól lijk vooroordeel, dat men te verwerpen hebbe,) wij naamen moesten icheppen voor elk éénen der der dagen van de Decade: nog waren wij van begrip, dat, vermits elk een van deeze naamen , zesendeftigmaalen in het jaar herhaald wierd, wij hen ontblooten moesten van allé beeldténisfen , die, plaatslijk uit hoofde vah hun beftaan , zonder betrekking zouden blijven met de zesendertig ftelpiaatfen van een iegelijk deezer naamen. Eindlijk hebben wij begreepen* dat het een groot behulp voor het geheugen zou weezen, indien wij er toe kwamen, om de naa. men der dagen van de decade te onderlcheiden, door gewoone getallen, en desniettemin de betekenis van deeze getallen te^behoudeil in een zaamengefteld woord, zo dat wij teffens ons voordeel doen kunnen , in het zelfde woord, en met de getallen, en met eene verfchillende benaaming van de getallen. Dus zeggen wij, om de tien dagen der deca» de aanteduiden: Pr'midi, Duodi, Tridi, Qtiartidl, Qjiintidii Sextidi* Septidi, OStidi, Nonidi, Decadi, Op deeze wijs drukt het naamverlchil, tusfehen Primidi en Duodi, den overgang uit van den eerden dag der Decade tot den tweeden dag. Ziet daar de eerfte beweeging der dagen. De gewoone getallen , van één tot dertig, duiden 4e derde of maandlijkfche beweeging aan: de L zaa^  i6a RAPPORT WEGENS zaamenvoeging van deeze gewoone getallen met de naamen Primidi, Duodi, enz. drukken de tweede of Decadifche beweeging uit: de elfde van de maand derhalven en Primidj zullen bet denkbeeld doen ontftaan van den eerften dag der tweede Decade , en zo vervolgens. Het handtastelijke voordeel, dat'men zal trekken utt de behouding der gewoone getallen , in de zaamgeftelde woorden van Primidi, Duodi, Tridt, enz. is daarin geleegen, dat de hoeveelfte van de maand fteeds tegenwoordig zal zijn voor het geheugen, zonder dat men den toeVlugt tot den Almanak behoeft te neemen Bij voorbeeld; het zal genoeg zijn te weeten, dat de tegenwoordige dag Tridi is, ten einde zeker te zijn, dat het insgelijks de derde, de dertiende, of drieëntwintigfte van de maand is ■ zo ook met Qjuirtidi, dat het de vierde, de veertiende, of de vierentwintigfte van de maand zij, en zo al voort. Men weet meest altoos of de maand in haar begin, in haar midden of einde is: derhalven zal men zeggen: Tridi is de derde in het begin der maand; de deniende in het midden, en de drieëntwintigfte op het einde van dezelve. Doch deeze zeer eenvoudige berekening kan van geen uitwerking zijn , wanneer de gewoone . getallen, die bier de benaamingen geeven aan den hoeveelften, niet ingelijfd worden in de araamenftelling van den naam der dagen van de Decade. _ Ons  DEN NATIONAALE ALMANAK. 163 Ons fchiet nog overig, om de vierde, of iaarlijkfche beweeging uittedrukken» Het is hier, dat wij tot ons gronddenkbeeld zullen wederkeeren, en het een of ander uit den landbouw ontkenen, om bet geheugen te onderfteuhen, en het onderwijs te verfpreiden* in de telling en den loop van bet jaar. Vooreerst moet men opmerken, dat er tweeërlei wijzen zijn, om het verftand te treffen, in de zaamenrtelling van een Almanak: men treft het door het geheugen en door de woorden: als dan moeten de verdeelingen en benaamingen van die natuur zijn, om, zo a's men zegt, van bui'en onthouden te kunnen worden, en hier in denken wij voorzien te hebben, door middel der benaamingen van de jaargetijden, van de mnandëfi en Van de dagen der decade. Nog treft men het verftand door de leezing, en hier behoeft het geheugen niet langer te werken. De Almanak» een zaak zijnde tot welken men dikwerf den toevlUgi neemt, moet men zijn voordeel doen met de menigvuldigheid van dit gebruik, ten einde onder het Volk de grondkutidigheeden van den veldbouw te verfpreiden * ten einde aan het zelve de rijkdommen der natuur te vertoonen 5 ten einde bet liefde voor de akkers inteboezemen, en het, volgens een gefchikten leertrant, de order: van de invloeden des hemels, en de voortbrengzels van 't aardrijk, te leeren kennen. De priesters hadden, aan eiken dag van het L 3 jaar,  io* rapport wegens jaar, de gedagtenis gehegt van een zo genaamden heiligen: deeze naamlijst behelst noch nut. tigheid noch iets leerzaams: het was een algemeen register van de leugen, van het bedrog en van de kwakzalverij. Wij hebben gedagtdatde Natie, na deeze menigte van heiligverklaarden, uit haaren Almanak, verbannen te hebben,inderzelverplaats moest dellen die alle voorwerpen, zo al niet van zijne godsdienst, ten minden van zijnen veldbouw; de veelvuldige voortbrengzels van het aardrijk; de werktuigen, waarvan wij ons bedienen , om hetzelve te bearbeiden, en de huislijke dieren, onze getrouwe dienaars in deezen arbeid; dieren, ongetwijffeld veel kostlijker in de oogen der reden, dan de gelukzaligverklaarde doodsbeenderen, uit degrafSelders van Romen opgedolven. Bijgevolg hebben wij, in de kolom van elke maandwijzer, de naamen van de waare fchatten der veldhuishoudkunde, in order, gerangfehikt. De graanen, de weiden, de boomen, de wortels, de bloemen, de vrugten, de planten, zijn allen in den Almanak geplaatst, indiervoegen, dat de plaats en de hoe veelde, die elk voortbrengzel beflaat, juist de tijd en de dag is, waarop de natuur ze ons ten gefchenke geeft. Bij elke Ojiintidi, dat is te zeggen, bij elke halve decade, als den vijfden, den vijftienden en den vijfentwintigden van elke maand, is de naam van een huislijk dier gefehreeven, met de 011"  DEN NATIONAALE ALMANAK, lós onderfcheidenlijke betrekkingen tusfehen de dagtekening van dit bijfchrift, en de wezenlijke nuttigheid van het befchreeven dier. Elke Decadi is gekenmerkt door den naam van een werktuig, tot den landbouw behoorende; hetzelfde, waarvan de landbouwer zig bedient, juist op den tijd in welken het geplaatst is; zo dat, bij wijze van tegenftelling, de landman, op den rustdag, in den Almanak, het werktuig geheiligd zal vinden, dat hij, den volgenden dag ter hand moet vatten: een denkbeeld dat, zo 't mij voorkomt, zieltreffende is; dat niet anders dan het hart van onze Voedftervaders vertederen kan, en dat eindlijk hen doen zien zal, dat, met de Republiek, ook het tijdffip gekomen is, waarin een landbebouwer hooger gefchat word, dan a]le de koningen der aarde zaamengenomen, en dat de landbouw voor de eerffe der kunften in de burgerlijke maatfehappij gerekend word. Het is gemaklijk te befpeuren, dat, door middel van deezen leertrant, er geen burger in Vrankrijk zal wezen, die niet, ongevoelig en zonder het zelf te merken, van zijne vroegffe jeugd af, eene hoofdftudie zal gemaakt hebben, van de veld- en akkerhuishoudkunde. Thans is er ook geen ffadbewooner, geen volwasfchen man, die niet, uit deezen Almanak, binnen weinig dagen, alles leeren kan, wat hij, tot fchande onzer zeden, tot op dit oogenblik, niet geweeten heeft: leeren kan, zeg ik, op wat tijd» de aarde ons L 3 zulk  ifö RAPPORT WEGENS zulk of zulk een voortbrengzel fchenkr, en op wat tijd zij weer andere voortbrengzels verleent. Hier durf ik zeggen, dat dit iets is, het geen nimmer zodanige luiden, die in meer dan eene welleevende, trotfche of grillige kunst zeer wel onderweezen waren, geweeten hebben. Ik moet aanmerken, dat er ée'ne maand in het jaar voorkomt, waarin het aardrijk als verzegeld en gemeenlijk met fneeuw beJekt is: dit is de maand Nhêfe; bet is de rusttijd der aarde; op derzelver oppeivlakte geen groeiend- of akkervoortbrengzel kunnende vinden, hebben wij, in deszelfs plaats, voortbrengzels en zelfdandigheeden gefield, uit het rijk der dieren en mineraalen, die van een onmidüjk nut zijn inden landbouw. Wij begreepen, dat niets van het geen kostlijk en dierbaar is voor de landhuishoudkunde, aan den eerbied en de overweeging behoorde te ontfnappen, van een iegelijk mensch, dat nuttig voor zijn Vaderl.and poogt te weezen. Er fchiet nog overig u te fpreeken van de dagen , eerst épagamcnes en vervolgens Complementaires geheeten. Dit woord flegts aantoonende ofonderrigtende zijnde, was bijgevolg droog en Itom voor de verbeelding: het vertoonde aan het vólk niet anders dan een koud denkbeeld, die gemeenlijk door de fpreekwijs van het fluiten der rekening, of het barbaarfche definitie veroirzaakt word. Wij hebben begreepen, dat er, voor deeze vij; d^en, eene verzaameiende benaami^g moest  DEN NATIONAALE ALMANAK. 167 moest weezen, die een nationaal caracter droeg, in (laat om; in de vijf feestdagen, die men ten flotte van elk jaar vieren zou, de vreugd en den geest des franfchen volks uittedrukken. Het kwam ons mooglijk,en vooral rechtvaardig voor, om de uitdrukking van Sansculotte, dooreen nieuw woord, dat er ten verklaaring van ftrekte, te heiligen: daarenboven heeft eene zo belangrijke als nieuwsgierigheidöpwekkende naarfpeuring ons geleerd, dat de Aristocraaten, ons denkende te vernederen en te fchandvlekken, door de benoeming van Sansculotte, zelfs de verdiende niet eens gehad hebben, van deeze benaaming te hebben uitgevonden. In de hoogde aéloudheid, rekenden de Gaulen, onze Voorvaders, deeze benaaming zig tot eere. De gefchiedenis leert ons dat een gedeelte van Gallia, vervolgens het Lyonneefche genaamd, (het Vaderland der Lyonneeërs,) ge» noemdwerd het gebroekte Gallia, gallia brac» cata: b jgevolg was het overige van Gallia, tot aan de boorden van den Rhijn toe, het ongebroekte Gallia, (la Gaule non-culottée:) derhalven waren onze voorvaders toen Broekloozen of Sansculotten. Wat er ook weezen moge van den oirfprong van deeze a61oude of hedendaagfche benaaming, die door de vrijheid vermaard is geworden, zij moet ons dierbaar weezen, en dit is genoeg, om dezelve plegtig te heiligen. Wij zullen derhalven de vijf overfchietende L 4 da-  168 RAPPORT WEGENS ) dagen, te zaamen genomen, de Sansculotiides noemen. De vijf dagen der Sansculottides, eene halve Decade uitmaakende, zullen genoemd worden Primidi, Duodi, Tridi, Qiiartidi en Qtiintidï, en, in een fchrikkeljaar, zal de zesde dag Sextidi heeten: op den volgenden dag zal het jaar een begin neemen met Primdi, als de eerfte dag zijnde der maand Vendemiaire. Wij zullen dit Rapport eindigen met het denkbeeld, dat wij ons geformeerd hebben, wegens de vijf eikander opvolgende feestdagen der Sausculottides: wij zullen er flegts de natuur van ontwikkelen, en u alleenlijk voorftellen, om er het grondbeginzel en den naam van te decreteeren, en de fchikking en wijze van dezelven te verzenden aan uw Committe' van Onderwijsgeeving. De Primidi, de eerfte dag der Sansculottides, vü geheiligd worden aan de dierbaarfte en verhevenfte eigenfchap van het menschlijk geflagt, aan het Ver/land, het welk ons van het overige der fchepping onderfcheid. De grootfte en voor het Vaderland nuttigfte verftanden, in welk opzigt het ook zou mogen weezen, het zij in de kunften, in de weetenfchappen of handwerken, het zij in 't ftuk van wetgeeving, van wijsgeerte of van zedenkunde, met een woord, alles wat de uitvinding en fcheppende werkzaamheid van den menschlijken geest betreft, zal in 't openbaar, met eene nationaale pragt, gepreezen en ver-  DEN NATIONAALE ALMANAK. ,169 verheerlijkt worden, op den dag Primidi,te eerfte der Sansculottides. Dit feest zal genaamd worden la fête du genie. De Duodi, de tweede dag der Sansculottides zal geheiligd worden aan de naarftigheid en werkzaamheid van den land- en' akkerbouw. De beftendigheid in den arbeid; het geduld in de volmaaking der zaaken, die nuttig zijn voor het vaderland, eindlijk, alles wat er goed, fchoon en groot, in de handwerken, of in het werktuiglijke, verrigt zal weezen, en waarvan de maatfchappij voordeel kan trekken, zal, in 't openbaar, met eene nationaale pragt, gepreezen en verheerlijkt worden, op den dag ZW/\ de tweede der Sansculottides. Dit feest zal genoemd worden, la fête du tra. ^De Tridi, de derde dag der Sansculottides, zal geheiligd worden aan de groote, de fchoone en goede bedrijven van bijzondere perzoonen: zij zullen, in 't openbaar, en met eene nationaale pragt, gepreezen en verheerlijkt worden. Dit feest zal heeten, la fête des a&ions. De Quartidi, de vierde dag Atv Sansculottides zal geheiligd worden aan de plegtightid van het openbaar getuigenis en de nationaale dankerkentenis, jegens de zulken, die, in de drie voorafgaande dagen, gepreezen en verheerlijkt zullen zijn, en de weldaadigheid der natie verdiend zullen hebben: de uitdeeling daarvan zal, in 't L 5 °Pcn-  t7& RAPPORT WEGENS openbaar en met eene nationaale pragt, geichieden, zonder eenig andere onderfcheidmaaking tusfehen de gepreezenen, dan die der zaak zelf, en die van den grooter of kleiner prijs die verdiend 2al weezen. Dit feest zal genoemd worden, la fête des rétompenfes. De Quimidi, de vijfde en laatfte dag der Sansculoitides, zal men noemen la fête de ropinion. Alhier verheft zig een nieuw zoort van vierfchaar, die te gelijk vrolijk en fchrikbaarende is. Geduurende het ganfche jaar, moeten de openbaare bedienaars en bewaarders van de wet en van het nationaal vertrouwen , den eerbied des volks, en de onderwerping aan de bevelen, welken zij, uit naam der wet, gegeeven hebben, vorderen en verkrijgen: zij hebben zig niet flegts dien eerbied moeten waardig maaken, maarteffens ook de liefde en achting van alle de burgers: indien zij ten deezen opzigten te kort gefchooten zijn, laaten zij dan op hun hoede zijn tegen het feest de 1'opinion: want wee hunner dan ! men zal hen treffen, niet in hunne bezittingen, niet in "hunne perfoonen, zelfs niet eens in het kleinfte hunner burgerrechten; maar in het algemeen gevoelen, fTopinion^ Op den eenigen en plegtftaatigen dag opent de wet den mond aan alle burgers, met betrekking tot het zedenlijke , het perzooneele en de bedrijven der openbaare amptenaars: de wet geeft als dan een vrijen loop aan  DEN NATIONAALE ALMANAK. Vfl aan de kortswijlige en vrolijke verbeeldingskragt der Franfchen. Het algemeen gevoelen, vrijheid hebbende, om op deezen dag, in dit ftuk, zig, op allerlei wijzen aan den dag te leggen, zullen de liederen, zinfpeelingen, caricatures, hekelfchriften, het zout der boerterij, en de fchimp" redenen der dwaasheid, op deezen dag, de belooning zijn van hen, die het volk vetkooren heeft, en die het zelve bedroogen zullen hebben, of die zig hebben doen minachten en haaien. De bijzondere vijandfchappen, de heimlijke wraakgierigheden zijn alsdan geenzins te dugten: het algemeen gevoelen zal zig zelve recht verfchaffen op den ftouten lasteraar van een geacht magiftraatsperzoon. Het is aldus, dat het franfche Volk, door zijn caracter, door zijne natuurlijke vrolijkheid zelfs, zijne rechten en zijne fouvereiniteit zal bewaaren. Men koopt de vierfchaaren om; maar het algemeen gevoelen word niet omgekogt. Wij durven zeggen , dat deeze e'enige feestdag veel beter de. Magiftraaten , geduurende den loop van het jaar, in hun pligt zal houden, dan alle de wetten van Draco zelfs, en dan alle de vierfchaaren van Vrankrijk. Het verfchriklijkfte en diepsttreffende der franfche wapenen tegen de Franfchen, is het belachlijke. De ftaatkundigtte der vierfchaaren is die van het algemeen gevoelen, en wanneer men dit denkbeeld grondig wil onderzoeken, en er het  ifa RAPPORT WEGENS het vernuften nationaal caracter mede paaren> dan zalmen bevinden, dat dit feest de 1'opinion alleen het kragtdaadigrte fchild zij, tegen de misbruiken en overweldigingen van allerlei zoort. Dusdaanig is de natuur der vijf Feestdagen van de Sansculottides. Om de vier jaaren, ten Hotte van het fchrikkeljaar, zullen, op Sextidi, of den zesden dag der Sansculottides , de nationaale fpelen gevierd worden. Dit tijdperk van éénen dag zal, bij uitmuntenheid, genoemd worden de Sansculottide , en deeze naam is voorzeker het meest overeenkom (tig met de verzaameling der onderfcheiden gedeelten van het franfche volk, die, op dit tijditip, van alle kanten der Republiek komen zullen, om de vrijheid en evengelijkheid te vieren; om de franfche broederfchap, door hunne omhelzingen te bevestigen, en om, in den naam van allen, op het altaar des vaderlands , te zweeren van, als braave fansculotten, vrij te zullen keven of lterven.  DEN NATIONAALE ALMANAK. 173 DECREET van den vierden Frimaire , het tweede jaar der Republiek, wegens de tijdrekening het begin en de zaamenflellng van het jaar; ah ook van de naamen der dagen en der maanden. T)e nationaale Conventie, na haar Committé van openbaaronderwijsgeevinggehoordtehebben, decreteert het geen volgt: Art. I. De tijdrekening der Franfchen begint met de grondvestiging der Republiek, die plaats gehad heeft op den tweeëntwintigften September ,7Q3, van de gewoone tijdrekening ; zijnde de ^ waarop £ zon gekomen is in de^ herfstdag en nagtevening, treedende ,n het heJ eken de weegfchaal, des morgens, ten 9 uuren. 18 minuten endeenden, volgens de waarneeroingen van Parijs. . 1L De gewoone tijdrekening 1? vermengd, ten opzigten van de burgerlijke gebruiken. PUI. Ieder jaar begint te rmddennagt, B«dea  »74 RAPPORT WEGENS dag, waarop de waare herfstdag en nagtevening invalt, volgens de waarneemingen van Parijs, IV. Het eerfte jaar der franfche Republiek is begonnen te middennagt, op den oa September 1792 en is geëindigd te middennagt, die de fcheiding maakt tusfehen den 21 en 32 September, 1793. V. Het tweede jaar is begonnen op den 11 September 1793, te middennagt; komende de waare herfstdagen nagtevening op deezen dag, volgens de waarneemingen van Parijs, des avonds, ten 3 uuren, 32 miniten en 38 feconden. VI. Het Deereer, waarbij het begin van het tweede jaar bepaald werd op den eerften Januar,j -7Q3 > word herroepen. Alle aften, gedagtekend het tweedejaar der Republiek, gepasfeerd in het Ioopende jaar van den eerften Januarij tot den 21 September ingeflooten , worden aangemerkt als te behooren tot het eerfte jaar van de Republiek. VII. Het jaar is in twaalf evengelijke maanden verdeeld, van dertig dagen ieder. Op de twaalf maanden volgen vijf dagen, ter voltalligmaaking van het gewoone jaar: deeze vijf dagen behooren tot geene der maanden. VIII. Elke maand is verdeeld in drie gelijke deelen, van tien dagen ieder; deezen worden Decades geheeten. IX. De naamen der dagen van elke Decade zijn: fat-  den nationaale almanak. 175 Primidi, Duodi, Tridi, Qjiartidi, Quintidi* Sejctidi, Septidi, Ottodi, Nonidi, Lkcadi. De naamen der maanden zijn: Die van den Herfst: Vcndemiairc, Brumaire, Frimaire. Die van den Winter: Nhófe, Pluviofe, Ventofe. Die van de Lente: Gsrminal, Floreal, Prairial. Die van den Zomer: Mesfidor, Thcrmidor, FruStidor. De vijf laatfte dagen worden genoemd, de Sansculottides. X. Het gewoone jaar krijgt een dag meer, al naar het de geleegenheid van de dag en nagtevening medebrengt, ten einde de ovcrè'enftemming van bet burgerlijke jaar met de bemelfche beweegingen te onderhonden : deeze dag, genoemd Jour de Revo/ution, is geplaatst aan het einde van het jaar, en formeert den zesden dag der Sansculottides, Het tijdperk van vier jaaren, aan het einde van welke, de toevoeging vaneen dag gemeenlijk noodzaaklijk is, wordgeheeten la Franeiude, ter gedagtenis van de revolutie, die, na de poogingen van vier jaaren, Vrankrijk tot eene repubükeinfche regeering geleid heeft. Het vierde jaar van de Franciade draagt den naam van Sextile. xl De dag, van middennagt tot middennagt  1/6 RAPPORT WEGENS is verdeeld in tien deelen of uuren: elk deel is wederom in tien andere deelen verdeeld, en zo alvervolgens tot het kleinfte afmeetbaarfte deeltje van den tijd of duurzaamheid roe. Het honderdfte gedeelte van een uur heet; minute decimale. Het honderdfre gedeelte van een minuut word genoemd fecunde decimale. Dit artikel z>l niet van kragt zijn, ten opzigten der openbaare Acten, dan te rekenen van den tQXÜtüFende'miairc, bet derdejaar der Republiek. XII. HetCommitté van openbaar onderwijsgeeving word gelast, om, in onderfcheiden formaaten, den nieuwen Almanak te doen drukken, beneffens een eenvoudig onderrigt, dienende om er de beginzels en het gebruik van te verklaaren. XIII. De Almanak, als mede het onderrigt zullen gezonden worden aan de beftuuringscorpfen, aan de municipaliteiten, aan de vierfchaaren, aan de vrederechters, en aan alle openbaare amptenaaren, aan de legers, aan de Volksfocieteiten, en aan alle de Collegien en Schooien. De pro vifioneele uitvoerende raad zal dezelve doen toekomen aan de Ministers, Confuls en andere Agenten van Vrankrijk in de vreemde landen. XIV. Alle openbaare aden zullen gedagtekend worden volgens de nieuwe zaamenftelling van het jaar. XV. De Profesforen, de onderwijzers en ondetwijsfters , de Vaders en Moeders der huisgezin.  DEN NATIONAALE ALMANAK. 177 zinnen, en alle de geenen, die de opvoeding det kinderen beftuuren, zullen zig haasten, om hen den nieuwen Almanak te yerkfaaren , overéénkomftig het daarnevensgevoegde onderrigt. XVL Alle vier jaaren, of alle Franciades, op den dag de la Revolution, zal men republïkeinfchefpelen vieren, ter gedagtenis van de Fran. fche Revolutie. Naamen der Sansculottides. (op 't einde van het jaar.) Primidi. 1. Feest de la Vertu, of des Actions. Duom. 3. Feest du Genie. Tridi. 3. Feest de Travail. Quartidi. 4. Feest de VOpinion. QrjiNTlDl. 5. Feest des Rccompenfes. Het jaar, genaamd, Schrikkeljaar. Sextidi. 6. De Sansculottide.  *7* RAPP. WEG. DEN NATION. ALM. Overzien door de In/peffeurs. CGet.) Auger, Cordier. Vergeleken met het oirfpronglijke , door ons Prefident en Secretaris/en van de Natio. naale Conventie , te Parijs, het tweede jnar der ééne en onverdeclbaare Franfche Republiek. (Get.) Q, Romme, Prefident. Richardi Phthppeaux. Merlin de ThionVtlle. Fregine. Roger. D Reverchon, Secretarisfen. EINDE.