AND WOORD OP DB VRAAG: Staan Ouders en Opzieners onder de onvermij' delijke verpligting , om dey aan hunne zorge, toebetrouwde Kinderen, met betrekking tot eene Godsdienftige Opvoeding, Gebeden en Dankzeggingen te doen leer en y en God te doen bidden en danken P —■ Zo ja: op •welk eene 'wijze moet zulks ingericht worden? — Hoe moet de inhoud der Gebeden zijn ? — En in welk een tijd* perk der Jeugd moet daarmede eehy aanvang gemaakt worden? 'DOOR J. VAN OÜWERKERK DE VRIES. Tc Amjlerdam* AAN WIEN EEN ZILVEREN EERPENNING IS TOEOBWEEZEW.   INLEIDING. Bij welke het eer (Ie deel der vraage, flellig bedndwoord word. Voor TJliedcn , eerwaardige Ouderen en Opzieners der lieve Jeugd ! voor uüeden die in de aangenaame gelegenheid geplaatst zijt, om jon.ee harten te vormen; voor ulieden zal ik eenige bladen fchrijven. Het werk der opvoeding komt mij zo bevallig als gewichtig voor. Het is waar, dat het zomtijds wel eens moeilijk is; dat 'er eene naauwkeurige oplettenheid , voorzichtigheid en taai geduld vereischt wordt, om op den rechten weg te Wijven, maar het is toch ook eene vermaakelnke bezigheid, en die wanneer zij gelukkig Haagt, driewerf belooning verfchaft. ik moet u , mijne waarde vrienden ! ronduit verklaaren, zedert )k zo gelukkig ben om inde beg:nzeien b j ervaaring te kunnen fpreeken, valt het ülir^H /,ln deuh;,nJ-~-Ja, wagt maar, zult gij denken, hoe grooter hoe ftouter, V Pas maar OP ? ' Öppasfi» ? _ rechr zo 7,"°™ «iJ het, rechte woord; maar zoud gi] dan ook met geloven, dat men,door naaukeung 0p hunne opvoeding te pasfen, toe e zien, tot welke feilen de kinderen door hunnen natuurlijken aanleg, neigingen driften meest overhellen , en Sle po^ogntgen aan te eene redelijke overtuiging te recht te bren" 5 gen,  ( 122 ) gen, veel goeds kan doen? — Het is toch natuurlijk, naar maate de kinderen grooter worden, krijgen zij meer verftand, entevens krijgen hunne neigingen kragt , en in dezen wel te beftuuren, is de waare kunst der opvoeding gelegen. — Maar ik moet u dit nog wat duidelijker maaken, en daarom zal ik over de opvoeding in het algemeen, eerst nog eens een woord of wat met u fpeeken, en dan zal ik u zeggen over welk een gedeelte der opvoeding, ik meer opzettelijk, meer uitgebreid, met u handelen zal — Kom aan, gij moet'er nu eens een uurtjen aan waagen, en 'er u eens recht toe zetten, het is waarlijk een zaak van het grootfte belang. Gij zult het u, gelooft mij, niet beklaagen ,want immers wilt gij uwe kinderen, zo wel als ik, gaarn zo gelukkig maaken, als het u mogelijk is? Ik heb u zo even met een woord gezegd, dat ih het wel befluurcn der neigingen en driften, welke men bij de kinderen, van tijd tot'tüd ontJekt, de groote kunst der opvoeding «ele«en is. Zult gij nu die driften en neigingen0 wel beftuuren, dan moet gij voor af weeten, hoe gij dezelve kunt leeren kennen, wel nu! merk dan eens wel op, welke weg gij daar toe in moet flaan. Zo dra uwe kinderen zo verre gevorderd zijn, dat zij u haare begeerte kunnen doen verftaan; dat zij u kunnen zeggen of beduiden, wat zij gaarne hebben willen, dan moet ge eens de proef neemen, met hen te weigeren het geen zij vraagen, of zij dan ook haastig opftuiven , knorrig worden, geweldig fchreijen, enz. dit bewijst u,dat zij van een  C I23 ), driftig opvliegend geftel zijn, en leert u deeze driften met zachtheid te keer te gaan en te onderdrukken ; dan vooral wanneer gij tevens bemerkt, dat die haastige buij niet fpóedig overwaaijt, maar in ftijf hoofdigheid veranderd, dan vooral moet-gij waakzaam zijn, om u daar tegen te verzetten, en van tijd tot tijd de kragt der reden te werk ftellen. om dit eigenzinnig karakter, aan infchikkelijkheid en buigzaamheid te gewennen. Zelden gebeurt het echter, dat oplöopenheid en ftijf hoofdigheid met elkander gepaard gaan, en dan is 'er van -een driftig geftel ook nog wel wat goeds te verwagten. Dat levendig vuur het welk hunne driften gaande maakt, is juist gefchikt, wanneer het wel beftuurd wordt, tot groote daaden; en doorgaans is hun ligt gevoelig hart zeer vatbaar voor beminnelijke deugden, als 'van mededogen en menschüevenheid. Niet ligt zullen zij verraders worden, en even min kwaadfpreekers of lasteraars zijn; doorgaans zijn z j door zachtheid het beste te leiden, maar dewijl zij vuur vatten, als gedroogde ftoppelen, moet men het haatelijke daar van hen geduurig voor oogen houden; hen het onbillijke van zulk een gedrag , omtrent hunne medemenfchen beftendig doen gevoelen, ea vooral daar werk van maaken, wanneer hunne driften zijn uitgeraast , dewiii als dan hun eigen berouw en fchaamte, kragtig medewerkt, om hen te overtuigen en te verbeteren üp dezelfde wijze moet-men naar de onderscheiden geaartheid der kinderen, met hunne bij.  C 124 ) bijzondere neiringen te werk gaan. Zo moet men de eerzuchtige,, als hij wat goeds verrigt, eene loffpraatc geeven, en als hij kwaad doet te fcbaaBe maaken; dit laatfte echter nie teerder in het open'aar, dm wanneer züne be fïfnaamdheid, onder vier oogen niet werken wil, want anders zou „men zi.ine natuurlijke cerzuchr, welke men toch we^r op moet wekken om hem te verbeteren, ligt moedeloos, maaken , en tot werkioozen wanhoop doert verbasteren- Zo nuttig kan de eerzucht, ten dienfte der opvoeding werken, maar tevens moet men zorg draagen , dat dezelve niet overdreeven wordt, ais wanneer zij tot verwaandheid zou overflaan. Van logge, ongevoelige en onverfchilüge humeuren heeft men wel zo veel uitbrekend kwaad niet te vreezen, maar dezelve zijn ook moeilijker om te leiden en te bettuuren, en zijn doorgaans eigenzinnig en ltroef. Met levendige kinderen op te voeden, moet men oplettend cn voorzigcig zijn, maar metftijfzmnige kinderen, heeft men kragten noodig, en dezelve vereifchen een taai gedold. Maar echter is het geen hoopeloos werk; en het geen de moeite aanmerkelijk vergoed en eenmaal dubbel zal beloonen, is het vooruitzicht dat zij eenmaal gevormd zijnde, zo ligt het fpoor niet bijiler geraaken, als een driftig en levendig gelid, hetwelk daar aan, bij elk eene ontwaakte drift, op nieuw is blootgefteld, en deezen dsar tegen, van een vast en niet ligt overijlend karakter zijn. Deze. algemeene regelen- der opvoeding, mijne vrienden! zult gij nu toch wel kunnen .be-  begrijpen, want ik heb ze u eenvoudig en duidelijk voorgefteld, en als gij nu maar de moeite wilt neemen om naauwkeuiïg optektten, voor welk goed en voorwelk kwaad, uwe kinderen, wel het meeste vatbaar zijn, en daar naar bij hunne opvoeding zorgvuldig te werk gaat, dan zult gij met groote fchrecen vorderingen maaken, op den we^ van hun toekomend geluk; en daagt gij niet altoos geheel volkomen, dan hebt gij toch uw pligt gedaan, en ook nimmer zullen uwe poogiiigen geheel vruchteloos zija. Wel aan! laat ons nu een (tap verder gaan — Het is van het grootflre belang, in het ftuk der opvoeding, om de kinderen, al vroeg eerbied in te boezemen,voor den besten Godsdienst, dat is te zeggen: (en hier moet gij mij wel verdaan!) ik maak hier geene uitzondering , tot welk kerk enootfchap, gij onder de Christenen behoord; in- > tegendeel, het is wel zeer ongelukkig, dat 'er zo veel onderfcheidene gezindheden, onder de Christenen plaats hebben , en deeze verdeeldheid, beandwoord bij lange na niet aan de vredelievende inftelling van onzen grooten Meester jesus Christus; en was 'er mogelijkheid, om alle die verftrooide ichapen, eens wederom tot eene kudde te vereenigen, en ondereenen Herder te verzamelen, dat zou waarlijk (vooral in den tegenwoordigen tijd; een groot voorrecht voor het Christendom zijn. Maar het is hier de plaats niet, om daar uitvoeriger van te fpreeken; alleen wil ik u maar doen opmerken, dat gij uwe kinderen, in den Christelijken Godsdienst,  dienst, om het even dan van welke gezindheid, bij de opvoeding, onderwijzen moet. Maar ik ga nog verder, ook voor ulieden onder mijne medemeufchen , welke de fchoonheid van den Chrïstelijkèn Godsdienst, alsnog niet kunnen omhelzen; ook* voor ulieden, Joodfche Ouderen en Opzieners van Kin. deren ! wil ik fchrijven ; ja voor u allen, welke flechts met ons over een komen te belijden: de eeuwige 'God, heeft uit éénen bloede, hit aantfche gejlacht der menfehen gemaakt." 0.>k voor u kunnen deeze bladen, in de opvoeding uwer kinderen, nuttig zijn. Heeft de Eeuwige Aimagt, ons allen uit éénen bloede gefchapen, dan «ijn wij allen kinderen van dien eenen vader ; dan zijn wij allen Broeders; dan ontvangen wij alles uit zijne alles verzorgende hand; dan mogen wij alles wat ons nuttig is, van hem eerbiedig yraagenj "dan wil hij ons alles, wat ons gelukldg kan maaken, bereidwillig geeven; dan zijn wij ook verpligt, daar van een goed gebruik , en geen misbruik te maaken; daar toe heeft hij ons ook zijne^ wetten gegeeven, om te weeten wat wij do'en of laaten moeten; dan zijn wij ook verpligt, om dien Alzegenaar hartelijk te danken , en het beste dankoffer aan zijne goedheid, is, dat ons leven, een leven naar zijn welbehaagen zij. Dit zijn wij allen eens, mijne vrienden ! is het niet zo ? — dan ftaat ge mij ook wel toe, dat deze waarheden te kennen en te betrachten de eenige en zekere weg is tot ons waar geluk? — nu, en ftraks hebben wij met reden vast gefteld, dat wij ook onze kinderen,  C 127 ) ren, gaarn zo gélukkig maaken als het mogelijk is, dat is zo gelukkig als wij 'zelve wenlenen te zijn.- daar uit volgt dan ook, dat onze kinderen, die waarheden weeten moeten; dat wij in de onvermijdelijke verpligting liaan, om hen dezelve te leeren; dat wij daarmede wel met te vroeg beginnen, maar dat wij 'er ook, niet te lang mede wagten moeten; en dat wiï beginnen moeten, met hen God, als het hoogde wezen , naar hunne vatbaarheid te leeJjn kennen en eerbiedigen; hen te leeren bidden om het geen zij noodig hebben, en hen te leeren danken, voor de vervulling hunner behoeften, ds voor zo veele zegeningen welke zij uit zijne milde hand ontvangen. Op welke eene wijze gij daar mede behoort a^Tv te gaan' zullen wiJ 5n ee"e volgende Aideeling, wat meer van nabij zien; want als wij de bijzonderheden, onder bijzondere Atdeehngen brengen, kunt gij alles niet alleen gemakkelijker onthouden, maar ook nu en dan het geen gij nog eens lezen wilt, fpoediger nazien. Daarom zullen wij dan, al wederom in een tweede Afdeeling, eenige algemeene * 1bl3zondei"e voorfchrif'ten,om- den Inhoud der gebeden en dankzeggingen geevep,endan onzen taak ten einde brengen, met het onderzoek • tn welk een tijdperk der Jeugd, men dit (luk deropvoeding veilig beginnen kan. ' 1 Als gij nu eens fiischen lust tot leezenhebr fon^Tf, ge- wedero11? > met opmerkzaamen aandacht beginnen, aan de volgende EER.  C 128 ) EER.STE AFDEELING. Op welk eene wijze, men de kinderen moet leeren, God te bidden en te danken. Het fpreckt van 'zelve , als men van iemand iets vraagen zal, moet men hem immers in zo verre kennen, dat men weet of hij in ftaat en het vermogen is, om het geene men van hem vraagt te kunnen geeven; maar ook zal men niet te vergeefsch vraagen, wil men zich niet bloot {tellen, .om van de hand geweezen te worden, dan is het voorzigtig hem ook in zo Verre te leeren kennen , dat men tracht te ontdekken, of hij het ook zal willen geeven. Dit is een regel die elk uwer zal toeftcmmen, mijne vrienden ! waarheid te zijn , omtrent elkander ten opzigte , van menfchen: maar is dit dan öbk niet even noodzaakelijk, omtrent God? Immers ja! want gijl. zoud God niet kunnen bidden met een goed en vertrouwend harte, indien gij niet zeker wist, dat God het u zou kunnen geeven, en ook dat zijne goedheid en liefde zo groot is, dat hij het u altoos zou willen geeven; immers altoos, wanneer uwe wenfchen zedelijk goed en bevorderlijk zijn tot uw waar geluk. Deeze laatlte uitzondering, brengt mi] van zelve op den weg, om u te doen opmerken, dat men God, ook nog in meerdere volmaaktheid moet leeren kennen , als zulks van onze medemenfchen, van de welke wij iets begeeren, mogelijk is. Want als wij van God, de vervulling van eene bede begeeren, die ons niet nuttig is, die ons ongelukkig zou maaken, dan blijkt ons dit  C 129 ) dit daar uit, dat ons gebed niet word vervuld Dit gaat vast dóór, mijne vrienden! daar kinnen wu Haat op maaken, al kunnen wij dit niet altijd begrijpen; ja al meenen wij dat wii dit beter weeten; het welk daar uit voortkomt, om dat wij het gaat'Ü zoo zouden zien Bij voorbeeld, wij baden God eens om ons rijk te maaken, om ons-veele goederen te fchenken, met het voorneemen, om dan alle menfchen wel te kunnen doen , en God voldeed met aan ons Gebed, dan zouden wii ons zomtijds kunnen verbeelden, dat God ons toch zo lief niet had, als wij ons wel hadden voorgeteld : „ want, (zouden wijTo „ ons zeiven kunnen zeggen,) wij baden het „ juist zo zeer niet om ons zeiven, als wel ,, om anderen dienst te doen." Ondertusfchen zou ons eigen hart ons kunnen verraaden, en het ons er waarlijk om te doen kunnen zijn, om maar m overvloed en weelde te leven: al geloofden wij dit ook van ons zeiven nier. God nu wiens wijsheid en alweetenheid de gevolgen voorziet, en wiens onbegrensde goedheid juist daar door beftuurd wordt, om ons mets te geeven (al vraagen wij het ook") afu T}k °mtrent °»s'wanneer hij ons zulke gebeden afflaat , en ons daar door voor de ongelukkige gevolgen bewaart. Zullen wij nu daar m berusten, dan moeten wij'waarlijk overtuigd z1Jn, dat God even zo wijs is als goed en dat wij dus altijd in zijnen wil berusten moeten. Maar nog meer! om ons ook tevens aan te fpooren tot dankbaarheid, en wel tot zulk eene 1 dank-  C 13° ) dankbaarheid , welke daar door uitmunt, dat wij ons leven aanleggen, geheel naar Gods wil en zijne wetten, die ook allen zijn ingericht ter bevordering van ons geluk, terwijl tevens zulk een' wandel den wijzen Wetgever eerbiedigt, hem aangenaam en welbehaagelijk is. Daarom moeten wij hem ook leeren kennen, als een alomtegenwoordig God, welke altoos opmerkt, hoe wij zijne zegeningen gebruiken en beandwporden, en daar uit afleid, of wij dezelve verder waardig zijn. Mogelijk begrijpt ge nu-,reeds, wat ik met dit alles "heb willen zeggen?, — Dit volgt 'er uit, en wilde ik u opzettelijk leeren : even als wij God moeten leeren kennen', als almagtig, alweetend, wijs en goed, zullen wij hem recht hartelijk met Gebeden en Dankzegging vereëren; even zo .moeten ook de kinderen, naar hunne vatbaarheid en van lieverleê God in alle die volmaaktheden leeren kennen , zullen wij hen op een goeden grondflag onderwijzen, God op de recht* wijze te bidden en te danken. Hier uit bemerkt gij nu wel, waarde Lezers! dat gij uwe kinderen geene gebeden of dankzeggingen moet leeren,alvoorens gij dezen grondflag hebt gelegd. „ Maar! vraagt gij, moge„ lijk, hoe zullen wij zulke onnozele kinde„ ren eenig geregeld denkbeeld kunnen gee„ ven van God, van zulk een groot, eeuwig „ en onbegrijpelijk wezen, daar wij zelve, met „ ons eindig bekrompen verftand , niet meer „ dan een flaauw denkbeeld van zijne grootheid „ kunnen verkrijgen?" Die vraag voldoet mij, mijne waardenï en daar uit belluit ik, dat het  C 131 ) u waarlijk ernst is, om gelukkig te flaagen en geen vruchteloozen arbeid te doen. Ik beken n die zwarigheid is van belang; maar echter is er de mogelijkheid,om, wanneer wij den rechten weg daar toe inflaan, goede vorderingente maaken en het oogmerk te bereiken, daar wij nu van fpreeken. Ik zal eens onderneemen, u eenige handleiding te geeven, hoe gij daar mede te werk moet gaan. Zo dra uwe kinderen zo verre gevorderd zijn , dat zij beginnen te begrijpen, het geen glj hun zeggen of beduiden wilt, dan doet gij uw best, om alle voorwerpen, welke hen omringen, te' leeren kennen. Dan leert laaden met vraagen, waar door ge van zelve in de gelegenheid zult komen om hun meer en meer te leeren en te onderrichten ; ja zomtijds zullen hunne vraagen zich zo verre uitftrekken, dat de voorzigtigheid niet toelaat hen allen dezelve te beandwoorden, maar u echter van zelve gaande kunnen houden , om hun verftand, allengs meer en meer te leiden, en op te klaaren. Over deeze leerwijze alleen zou men wel een geheel Boek kunnen fchrijven , en was het niet reeds vóór mij gedaan, dan was het zekerlijk hier de plaats om zulks te doen. Voor u lieden, mijne vrienden! die geheel ongeleerd zijnde, met een enkel woord niet alles kunt bevatten, was ik verpligt geweest,, u, door eenige duidelijke voorbeelden, als eenige eenvouwige zamenfpraken met kinderen, of zoortgelijke, mijne mening op te helderen. Maar dit werk is reeds gereed. Ik raade u daar toe te koopen het eerfte werkjen, het welk de Maatfchappij: tot nut van 't algemeen heeft uitgegeeven; de tijtel daarvan is: over het bestaan van god , en liet Werkjen is gefchreven door petrus schouten. Waarlijk >dat moet gij koopen. Het is een mooi Boekjen en het kost maar weinig'geld. Ik ben verzekerd, als gij dit aandachtig gelezen hebt, dar. zult gij voor uw zelve niet alleen het duidelijkst denkbeeld hebben, om te bewijzen dat ,et een God is, maar het zal u ook zeer gemakkelijk vallen, om het uwe kindertjens te leeien,ente maaken dat zij het begrijpen kunnen. Zo dra gè nu zo verre gevorderd zijt, draagt dan zorg, om alle dagen het denkbeeld, waar vaa  ( '35 ) van ge bij het kind den grond gelegd hebt,l<* vendig te houden. Spreekt 'er veel van: fpreekt 'er nooit los, onverfchillig, maar altoos met eerbied van ; maar ook tevens fpreekt nooit van God tegen uwe kinderen, als van een tijran, waar voor zij beeyen moeten: want dan zoud gij eerlang te weege brengen, dat hun het hart zou kloppen van benaauwdheid, wanneer zij het woord: 'er is een „ God" uit uwen mond zouden hooren; en dit zou immers beledigend voor de eeuwige goedheid zijn? Gij begrijpt echter van zelve, dat dit zachte denkbeeld van Gods vaderlijke liefde, het welk gij de kinderen inboezemt, niet'weg neemt de verpligting, om hen tevens God te leeren kennen, als een heilig God, welks alziende oogen alle de daaden zijner kinderen gadeflaat; als een God, welke de deugdzamen beloont en den boosdoener ftraft; als een God welke niet onverfchillig kan aanzien , wanneer de kinderen ftout en ongehoorzaam zijn. Leert hen dan ook daar uit hunne verpligting kennen, welke zij aan God , als den grooten wetgever, en ten gevolge daarvan, aan u, als hunne Ouders en Opzieners, verfchuldigd zijn. Met deeze denkbeelden in hunne jeugdige harten .geregeld te ftorten, worden uwe kinderen voorbereid en opgeleid tot het gebed en dankzegging; daar door leeren zij, eer zij het gebed beöeffenen, duidelijk kennen, de redenen waarom, en tevens wat zij bidden, en waar voer zij danken moeten. Laat ik nu zo duidelijk voor u trachten «efchrijven, als het mij mogelijk is, en daarï 4 om  C 13* D rom nog eens, in het kort, bij een trekken: i. Deredenen waarom de kinderen God moéten leeren bidden en danken. — en a. Wat zij van, God moeten bidden , en waar door zij danken moeten. Voor eerst: de redenen, waarom de kindeeen moeten leeren, God te bidden en te danken , zijn: a. Om dat God ons allen gefcbapen heeft. b. Om dat hij ons daaglijks van alle nooddruft verzorgt , en ons voedzel en dckzel geeft. ( c. Om dat wij van God, en van hem alleen, deeze en alle zegeningen te wagten hebben. £n eindelijk, d. Om dat God ons zijne wijze wetten ge geeven heeft , welke allen gafchikt zijn ter bevordering van ons tijdelijk en eeuwig geluk. Uier uit volgt nu van zelve, wat wij van God moeten bidden en danken, te wceten; a. Wij moeten God, als ons aller Vader, hartelijk danken, dat hij ons, boven zo veelé andere redelooze wezens, met een voortreffelijke reden begaaft, ons aanwezen gaf. b. Wij moeten God bidden, dat, daar hij ons het leven gaf, hij ons ook daaglijks hec nodige voedzel en allen verderen nooddruft, tot onderhoud en verkwikking van het zelve mil fchenken. ; c. Wij moeten God bidden, dat in alle voorvallen, omftandigheden, en in alle onze betrekkingen, zijne zegenende liefde en zijn Vaderlijk opzigt ons nooit verlaate. d. Wij moeten hartelijk bidden, dat God ons  ( 137 ) ons hulp en onderftand, lust en ijver geeve,» om zijne liefdevolle wetten, volvaardig te betrachten, de deugd lief te hebben, en'hem gehoorzaam te zijn , en daar door mede te arbeiden aan de bevordering van ons tijdelijk en eeuwig geluk. — En eindelijk, e. Dewijl wij daaglijks befpeuren dat God, die zijne kinderen bemint, hen gaarne geeft wat zij redelijk vraagen, en wat hen nuttig zij, moeten wij ook voor het ontvangen van alle begeerde zegeningen hartelijk danken, en onze dankzeggingen bevestigen, met eenen deugdzamen wandel, die God behaagt. Ziet daar, mijne vrienden! in het kort de redenen waarom wij God moeten bidden en danken, en tevens" wat wij van hem bidden en waar voor wij hem danken moeten • en" deeze allen zijn de grondbegirïzelen, op welke wij onze kinderen moeten leeren bidden cn danken. Het is nu geheel niet vreemd, dat bijulieden warieeer gij dit leest, de bedenking oniftaat' welke ik u lrraks, reeds in den beginne, heb m den mond gelegd, namelijk; „ hoe zul„ leni wij dit alles zulke jonge kinderen dui,, delijk leeren begrijpen?" Maar behalven het geen ik ftraks reeds tot wederleg-in°- en opruiming dezer zwaarigheid heb aangeveerd, moet ik thans, om dezelve geheel wegteneemen , uwe aandacht opwekken bij het kezen van de volgende Afdeeling; dan zulc gij zien, dat dit alles,wel niet op éénen daarnaar door tijd. moed, ijver en geduld, zeer wel gelukken kan. I 5 TWEE-  C 138 ) TWEEDE AFDEELING. Hoe de Inhoud der Gebeden, voor Kinderen, moet zijn. „ De Schoenen moeten naar de voeten,en ,, het kleed moet naar'den man zijn." Dit fpreekwoord , waarvan gij de beteekenis wel verftaat, zal terftond uwe gedachten leiden, hoe de Inhoud der Gebeden voor Kinderen moet worden ingericht. Zodra uwe Kinderen de eerfte kenmerken van reden en verftand beginnen te vertoonen , verheugt gij u, en deeze zoo natuurlijke blijdfchap van het ouderlijk hart fpoort u aan, om 'er een goed gebruik van te maaken om 'er winst mede te doen, door hoe langs zo meer dat vermogen op te wakkeren, werkzaam te maaken, en de blijken daar van naar buiten uit te lokken. Dan handelt gij met dit teder wichtjen, even gelijk een Hovenier, welke het eerfte lootjen ontdekt van een geliefkoosd boompjen , 'het welk hij in den grond had geplant. Hij verheugt zich op het gezicht dat het groeizaam is, dat het wortel gevat heeft, en hem hoop geeft, om eenmaal tot eenen aanzienlijken ftam, met een' weeli. gen kruin overdekt, als naar de wolken op te rijzen. Nu verdubbelt hij zijne zorg , en past het jonge heestertjen vlijtig op, befchut het tegen de koude en guure winden, en befnoeit het van de waterlooten; en naarmaate hij meerderen fterkte,meerdere groei ontdekt, ftelt hij het allengs meer en meer bloot voor het veranderend weêr, maakt het daar door meer  ( 139 ) meer en meer gehard, ten einde het eenmaal de woede van hagel en ftormwinden verduuren en trotfeeren kan. Op dezelfde wijze hefteed gij uwe zorg en vlijt, om de eerfte vruchtbaare looten van verftand en reden, in uw jeugdig kindjen, aantekweeken , en ook dag aan dag befpeurt gij dat uwe moeite niet vruchteloos is ; dag aan dag loopt u van zelve, de langzaame, maar echter blijkbaare ontwikkeling der vatbaarheid van het kindjen , in het oog, en voorfpelt u, dat het dus , van trap tot trap, tot deszelfs volle rijpte klimmen zal. Alles wat gij nu met het kind verhandelt, elk woord dat gij 'er mede wisfelt, richt gij naar de vatbaarheid van het kindjen in , en eiken dag vordert gij in duidelijkheid en klaarheid, en juist door de moeite, welke gij aanwend , gelukt het u fpoediger daar in te flaagen. Ziet daar den duidelijkften wenk , dat ook de Inhoud der Gebeden, naar de vatbaarheid der Kinderen, moet zijn ingericht. Hier uit volgt van zelve, dat deeze gebeden eenvoudig en duidelijk moeten zijn. Nimmer is het noodzaakelijk , tot de waare en hartelijke verheerlijking van God , door het gebed of de dankzegging, dat men dezelve zamenftelt uit eene kunstige verzameling van fraaije en uitgezogte woorden. Neen ! de rechte Bidder en Danker is daar uit kenbaar , dat zijne taal de taal is van het hart. Het is waar, wanneer de godvruchtige het hart om hoog verheft , en door het heiliovuur van eerbied en liefde tot God ontftoken, in een edele vervoering nederknielt, om zij-  C 140 )' zijne belangen en zorgen aan den Algoeden op te draagen , dan rijst en klimt de toon van 't gebed al hooger en hooger op, en (treeft de verheven taal der Engelen na. Maar zulk eene verhevenheid heeft een zuiver en rein beginzel , en komt voort uit een hart, rir.t met ootmoed en nedrigheid vervuld, de verheven waarde des Eeuwig-en gevoelt, terAvijl het gebed, dat door'kunst .en vernuft word opgefchikt , uit hoogmoed voortkomt, cn nimmer eene eerbiedige verheerlijking van God, maar eigen glorie, ten doelwit heeft. Het is dus nimmer noodzakelijk , maar zelfs misdaadig, fraa je woorden , met een koud hart, voor het gebed uir te zoeken ; integendeel : een gebed meet eenvoudig, duidelijk cn nedrig zijn , en geene overtollige verfieringen in zich bevatten. Daar dit nu eene algemeene en verdaanbaare waarheid is , zo gevoelt gij terdond, mijne vrienden ! de noodzaakelijkheid, om, althans voor kinderen, zulke, en geene andere gebeden, te vervaardigen, en hen dezelve te leeren bidden. Naarmaate de kinderen grooter worden , en derhalven hunne kundigheden zich vermeerderen , kunt gij hen van tijd tot tijd aan andere gebeden , wederom naar de vatbaarheid van de allengs klimmende janren gefchikt, gewennen; het welk daar te boven zeer dienstig is, om hun verdand en hart, bij het bidden, werkzaam te doen zijn, dewijl zij jaaren achter een aan het zelve ge. bed gewoon blijvende , het op het iaatfte, zonder het minde gevoel , maar af zouden rammelen , even als een taak, welke afgewerkt  C Ml ) Werkt moet worden , eer zij ecten of drinken , of zich tot flaapen mogen begeeven; daar integendeel nu en dan het gebed veranderd , en uitvoeriger wordende , hen meer gewoon aan het. denken maakt, en van jon^s af opleidt, om, tot rijpe jaaren gekomen',alle Formulier-gebeden te laaten vaaren, en de taal te bidden van hun eigen hart ; hun gebed interichten naar het gevoel van eiken nooddruft, en te danken voor eiken zegen, welken zij van God ontvangen. Dat de gebeden en dankzeggingen voor kinderen , in den beginne , maar zeer kort zijn, en uit weinige woorden moeten beltaan, daarvan gevoelt: gijlieden denoodzaakelijkhcid. Want, voor eerst : het geheugen (de memorie) van een Kind is even als alle andere vermogens van hetzelve , in de eerlte jeugd bekrompen , en ontwikkelt zich eerst van tijd tot tijd , en verkrijgt dan , vooral , haare fterkte en veêrkracht, wanneer de Kinderen geregelder beginnen te denken, en in ftaat geraakea om hunne afgetrokken denkbeelden meer en meer aan een te fchaakelen en te verbinden dewijl het geregeld denkvermogen den voornaamftengrondllag oplevert, waar opeen fterk geheugen gevestigd is. Maar ook ten anderen • men moet de verftandvermogens van een Kind geen geweld aandoen; dat is te zeggen: men moet een Kind niet meer vergen te leeren, dan het gemakkelijk in ftaat is om te leeren ,en even gemakkelijk onthouden kan. 'Er is niets, dat meer nadeel doet, aan de werkzaamheid van den geest, dan denzelven meer op te leggen dan  C *4* ) danhijdraagen kan. Men zou in ftaat zijn, door een jong kind te dwingen te veel te letren, het zelve geheel ftomp te maaken, en zo verre te bederven, dat het groot geworden zijnde, niet in ftaat was, iets van eenig belang te leeren, te bevatten en nog veel minder het te kunnen onthouden. Waarlijk, lieve Ouders! en allen gij Opzieners van kinderen, merkt dit toch wel op! gaat toch altijd voorzigtig in het lee. ren en onderwijzen van kinderen te werk. Het eene kind verfchilt ook in vlugheid en fnedigheid, om al vroeg en fpoedig iets te kunnen leeren en bevatten, veel van het andere ; en laat uw oordeel u hier in aanwijzen, wat gij doen en laaten moet. Zo moet dan ook het gebed voor kinderen, in den beginne maar zeer kort, en uit weinige woorden zijn zamen gefteld. Echter naarmaate de kinderen grooter worden , breid zich hun geheugen en denkvermogen uit; beginnen zij allengs meer zaaken te kennen en te bevatten, en kan dan ook hun gebed meer en meer uitvoerig zijn. Daar ik in de tweede Afdeeling heb aangewezen, in welke kundigheden gij het jonge kind, in de beginzelen moet onderwijzen, hoe gij het God, en onze verpligtingen aan Hem, moet leeren kennen , alvoorens tot het bidden en danken te laaten overgaan,zo volgt daar uit, dat gij, met dit onderwijs voortgaande, ook van dag tot dag duidelijker denkbeelden aan de kinderenkunt geeven ,van God en van zijne grootheid, en van zijne liefde tot ons, als van onze betrekkingen tot God , en de pligten, welke wij aan hem verfchuldigd zijn. Zo vor-  ( 143 ) vordert gij dan ook, met het kind te doen begrijpen , waarom het bidden moet ; en wanneer gij fleclits op de rechte wijze voortgaat , met het zelve God te leeren kennen, kan het ook niet anders zijn, of het kind zal in eerbied zonder vreeze , en in liefde zonder onbedachtheid , voor God en zijnen dienst, dagelijks toeneemen , en naar maate het ouder en wijzer word, grooter vorderingen maaken. Wanneer gij nu dien aanwinst, in verftand en oordeel, bij het Kind befpeurt, neemt het dan het eerfte kindergebed" uit de handen ; zegt het liind , dat gij het tot belooning en aanmoediging van deszelfs leerzaamheid, vrijheid zult geeven om een ander en grooter gebed te leeren! gaat in deeze leerwijze niet te werk , volgens den ouden flender , om het Kind zo lang te laaten blokken , tot het in ftaat is om het gebed van woord tot woord optezeggen ; dan zou het niets meer doen, dan een uurwerk, dat opgewonden zijnde, vierëntwintig uuren loopen kan ; en dan al weêr van vooren af aan het zelve werk kan doen. Neen! wij moeten de Kinderen denken leeren ! Het zijn redelijke wezens, en God heeft hen niet gefchapen om werktuigelijke kunstjens te doen, maar om Hem op eene redelijke wijze te eerbiedigen en te verheerlijken. Nu dan , neemt het gebed, het welk gij voor hebt een Kind te leeren, en gaat 'er dan eerst eens, nu en dan, met dat Kind over praaten; leest het elke zinfnede, die 'er in ftaat , voor; onderzoékt, of uwe kleine begrijpt, wat het is ; wat het zeggen  ( M4 ) wil; zo niet! leert gij het hem dan. Vraagt 'er den anderen dag eens na, of hij het wel onthouden heeft. Houdt met deeze wijze van leeren aan, tot gij overtuigd zijt, dat het kind het gehcele gebed nu wel verliaat en begrijpt, en dan zal het nut veel lezens noodig hebben , om het aan een gefchakeld van buiten te kunnen bidden. Ondertusfchen laat gij nimmer af, om het kind nu en dan over het voorwerp des gebeds, op de wijze reeds omfehreven, te onderhouden , om de heerlijke en Godebetamende denkbeelden levendig te houden , welke gij het zelve hebt eigen gemaakt. Zodanig zou men, naar mijn oordeel, geduurende het vak van het kinderlijk leven, waar door ik tien of twaalf jaaren verfta, twee of drie maaien , de gebeden en dankzeggingen kunnen vergrooten , en naar de omfhmdigheden veranderen ;■ terwijl ik ftraks meer bijzonder gelegenheid zal hebben, om met een woord, mijne gedachten te zeggen, hoe gij 'er als dan mede te werk moet gaan. Nooit echter moet men langwijiig bidden; en dit geldt ook ons, die volwa&fcn zijn. Gij allen, diemet mij overtuigd zijt, dat ons gebed en dankzegging tot God , geene verdienden jn zich vervat, en dat wij fleehts onzen pligt vervullen; dat ons eigenbelang het vordert; en voor al dat God alleen op het hart ziet van hem, die tot Hem roept; gij allen, mijne vrienden! zult mij dan immers ook gaarne toeftemmen. dat geene opeenftaapeling van woorden God welgevallig kan zijn ? Kort in woorden, rijk in zaaken, en hartelijk wel gemeend: zie daar de vereischten van het ge6 bed,  c 145 ) bed, dat God verhoort. Zoo moeten wij dan ook nimmer langwijlige gebeden aan onze kinderen leeren ; terwijl wij (dit kan ik u niet genoeg herhaalen) hen toch nim* mer moeten laaten bidden , zonder hen te leeren wat zij bidden. Dit is het voornaarae oogmerk van het gebed ; -zonder deeze uitdrukkelijke voorwaarde , zoude ik fchrijven : ,, men moet de kinderen niet laaten bidden.1' Het zou dan fpotten met God zijn, en juist de weg, om al den eerbied voor dit hoo^fte Wezen weg te neemcn. Vergeet dan toch deeze verpligting niet ; zonder deeze te beoefenen, wierpt gij het zaad onachtzaam in een onbereiden en fteenagtigen grond; het zou verdikken , en nimmer zoudt gij vruchten zien. Voor ulieden nu , onder de geenen, welke dit lezen zullen, en zich niet in ftaat bevinden , de nodige Formulier-gebeden Voor de kinderen te vervaardigen, zal ik hier eenige yoorfchnften laaten volgen. Ik zal dezelve . in twee Claslen verdeden, om 'er in onderlcheiden tijdvakken gebruik van te maaken Daar mede zal ik deeze Afdeeling eindigen ; terwijl ik, in de volgende, opzettelijk onderzoeken, en zoo naa mogelijk bepaalenzal, wanneer dit veilig gefchieden kan. K GE-  C 14S ) GEBEDEN E N DANKZEGGINGEN VOOR KINDEREN. EERSTE T IJ D V A K. GEBED VOOR HET EETEN. Goid* God.' zegen deeze fpiize, die uwe liefde ons geeft. Bevorder, door het gebruik derzelve, onze gezondheid en kragt,. en laat ons altoos maatig zijn. Amen. DANKZEGGING NA HET EETEN. Weldadig rader ! wij danken U , dat gij ons zo mild verzadigd hebt; laat ons nooit ophouden om U dankbaar te zijn. Amen. AVOND  C H7 ) Avond dankzegging en gebéüj Wij danken u , weldadig God! dat «i oni weder den ganichen dagf tegen alle ? beveiligd heli; laat omVS geru tTogen flapen, en altoos veilig zijn i ' ons behoed. Amen. J 1 r gl] morgen dankzegging en gebed. Geede Vader! Uwe kinderen danken TT dat zij ih gezondheid den dag weêr nWer,' zien; bewaar ons verder tegen alle vaaren , en leer ons, U, en onzen ét deren, gehoorzaam zijn. Amen. TfFEEDE TIJ DV A K, gebed voor het eeten. God der liefde ! die in elke beete broods aan ons uwe liefde betoont; zegen deeze lpijze, welke gij aan ons zo mildadig ichenkt; Laat ons met dankbaarheid opmerken, hoe gij ons, boven anderen onzer medemenlchen, voor gebrek behoed! Geef otfs maatigheid in het gebruik voor ons zelve',en mededeelzaamheid in het verzorgen van  ( 148 ) anderen, die voedzel ontbreken, op dat wij U trachten naar te volgen , die niet ophoud ons wel te doen. Amen. DANKZEGGING NA HET EETEN/ Weldadig God! die altijd zegent, altijd weldaaden uitftrooit met milde handen. De gmtfche aarde is met uwe goederen vervuld. Wij fmaakten ook heeden een deel van dezelve , daar gij ons wederom verzadigd hebt. Laat ons toch altijd trachten , door eenen dankbaaren wandel, ons uwe goedheid waardig te maaken: op dat ons geheele leven , onder het vrolijk en maatig gebruik uwer zegeningen , een' dankbaare lofzang zij ! Amen. MORGEN DANKZEGGING EN GEBED. Eeuwige Goedheid ! zo lang de waereld ftond, hebt gij zorg gedraagen, dat elke morgen' de duisternis des nachts verdreef; dit verzeeken ons, dat gij altoos dezelfde blijft, en blijven zult, tot in eeuwigheid. Thans ftraalt het licht der zon ons , bij het ontwaaken, wederom in de oogen, en eiken morgen verkwikt gij het menschdom met dit lieflijk licht. Alles wat wij nu wederom van uwe hand ontvangen , zijn nieuwe gefchenken, en het is enkel liefde, dat gij ons dezelve niet in den verloopen nacht ontnaamt. Hartelijk dankt U ons vrolijk hart voor zo veel zegen. Wij juichen blijmoedig, gelijk de En-  C 149 ) Engelen juichten bij het daagcn van den eerften morgenftond. Uwe godlijke bijftand verzelle ons op den weg des levens, op dat wij leeren uwen wil te doen, en wij even blijmoedig en zonder vreeze ontwaaken, als de jongfte morgen aan zal lichten voor de eeuwigheid ! Amen. AVOND DANKZEGGING EN GEBED. Goede Vader van alle menfehen ! die ons, gelijk een tederhartig vader zijne kinderen, bemmr. Wij hebben het alleen aan uwe zorg te danken, dat wij dezen dag voor rampen en gevaaren zijn beveiligd en behoed. Schenk ons een zachte en ongeftoorde rust, op dat wij door dezelve verkwikt, met nieuwe krachten ontwaaken, en U verheerlijken mogen! Behoed onze gezondheid , ons leven , en alles waar mede gij ons gezegend hebt, tegen alle gevaaren; laat onze flaap geene doodllaap zijn , maar tot vernieuwing van ons leven verfrrekken ; of zoo het U behaagde, oes het licht des morgens niet weder te doen aanfehouwen, bewaar dan onzen geest in uwe vaderlijke befchermin°- , om, bij den jongden aller dagen ontwaakende, te deelen 111 uw gelukzalig lot, en uwe grootheid te bewonderen in heerlijkheid! Amen. K3 DER-  ( 150 ) DERDE AFDEEL. ING. (n welk tijdperk der jeugd moet men een aanvang maaken, de kinderen gebeden en dankzeggingen te leeren ? Het ii 'er zeer verre af, lieve Ouders! om, deeze vraag zo maar met één penneftreek te beandwoorden. Men zou op zulk een vraag, oppervlakkig befchouwd, ten andwoord wagten : „ Als bet kind zoo veel jaarcn oud „ is, kan men het leeren bidden." Dan geheel anders is het met dezelve gelegen , en 'er behoort voorzigtigheid, om hier omtrent eenige zekere bepaaiingen vasttefte'len. Denkt maar eens te rug, mijne Vrienden! aan het geen ik u in de eerfte Afdeehng, omtrend de wijze , waarop gij de kinderen tot het Bidden en Danken bekwamen moet, gezegd ïieb: en tevens de onderfcheidingen , welke in de voorige Afdeel ng , over'den Inhoud der Gebeden zelve, gemaakt zijn; dan gevoelt gij immers duidelijk, dat men hier met oordeel te werk moet gaan ? Mmigmalen gebeurt het» dat men van de kinderen 1'preekende, hoort zeggen: „ 6! D?^ ^, is een i'chrander kind ! ik verzeker u , men r behoeft geen tweemaal iets te zeggen; dat „ het éers hoort, vergeet het niet ligt; e; het kan leeren wat het maar wil." Even $o hoort men klagen van een ander kind-. v Dat is 'een domoor 1 hij is al zo oud en „ kan nog geen A voor een B. Hij kan nié$ « 0  C 151 ) „ onthouden , en is zo (lomp dat het fchann de is." Zo leeren wij uit de dageJdkfche zamenlevmg, dat 'er niet veel kunst behoeft om op te merken, of men met een kind vroeg ot laat wat beginnen kan. " Het is zeer natuurlijk, dat Ouders, welke dagelijks met hunne kinderen omgaan, uit duizend kleinigheden opmerken, of dezelve vatbaar zijn, of met. Dit geldt nu zo wel in het een als het ander, en uit deze opmerkingen kan men belmren, of het tijdltip vervuld is: of de • kinderen reeds genoegzame vatbaarheid bezitten, dat men een aanvang, met hen in da §1? ^n te ondei'richten, maaken kan. Wat het nu zeggen wil, de kinderen in de beginzelen te onderrichten, of liever tot het «rebed voor te bereiden en bekwaam te maaken, dat heb ik ftraks m de tweede Afdee!in<* u;t_ voeng en duidelijk omfchreven; ik z°ou in hcrhaaling vallen, en nog eens het zelve fchrijven, het geen ik ftraks reeds heb af o-e. d.ian; genoeg is het, dat gij het daar oplettend kunt nagaan, en derhalven zal ikliier alleen nog ten fterjffte aandringen , dat zulk eene opleidinge het bidden en danken der kinderen voor af moet gaan. Met dit alles zult ge nu toch van mij verlangen, dat ik zo na mogelijk eenige bepaalingen maak, m welk tijdperk der Jéugd men, met de kinderen te heren bidden cn danken, veilig een aanvang maaken kan? — . Wel nu ' ik zal trachten aan dit verlangen te voldoen ; maar houdt toch voor al in het oog, dat deze bepaahnge niet verder moer (hekken, dan m ten rigtlnoer, volgers het welk uw eigen K n oor-  C 15a ) oordeel beflisfchen moet, of uw kind zich genoegzaam in vatbaarheid ontwikkeld hebbe, of niet. Wanneer dan uw kind de twee jaaren voorbij is, en gij reeds nu en dan hebt opgemerkt, dat het zelve omtrent dagelijks voorvallende kleinigheden, niet achteloos, onverfchillig, maar opmerkzaam is , neemt dan de eerfte proef, door het kind nu en dan door een enkel woord te doen begrijpen, dat gij het nog groote waarheden te zeggen hebt: dat ;gij het wel iets daar van zoud willen vertellen, indien gij wist dat het u begrijpen en het wel onthouden zou. Doet omtrent het kind, even als gij handelen zoudt met iemand,welken gij nieuwsgierig wilde maaken naar een geheim, het welk hi] niet ligt van u weeten mag. Even als nu deze u uit zal vraagen, zo zal ook hst kind u onophoudelijk plaagen, om toch t« vertellen. wanneer het waarlijk weetgierig is. Hoe meer nu, dat u het kind met vraagen overlaad', hoe beter gij op den weg zijt, om in uw oogmerk gemakkelijk tc Baagen, en het voor tc bereiden, tot de kennis der weetenfchappen, welke, zo als ik ftraks gezegd heb, hun gebed voor af moeten gaan. Diti onderricht is egter het werk met van eenen dag , of van eene Maand; in tegendeel , men moet ook hier in, niet met overhaasting, maar met voorzigheid te werk gaan, te meer daar de bepaaling van twee jaaren wel eenigzins gewaagd, en althans zo vroeg gefteld is, dat 'er veele kinderen zijn zullen, met welke men zo jong nog niet  c 153 ) veel vorderingen maaken zal. Zo dra men dus ontdekt, dat bet kind in wanbegrippen vervalt, en in het bijzonder dat het niet begrijpen kan, het denkbeeld van eerbied het welk noodzakelijk met de kennis van God en zijne werken gepaard moet gaan,cn het welk dus even noodzakelijk met de beginzelen dier kennis, diep in de ziel der jon^e kinderen, moet worden ingedrukt: zo dra"men dit ontdekt,dan moet men waakzaam en voorzigug zijn, en hier kan alleen het oordeel bepaalen, m hoe verre men het waagen kan om voort te gaan. Maar ook aan den anderen kant heb ik het tijditip, om eene eerfte pooging te doen, zo vroeg gefteld, als ik het maar immer durfde waagen, om dat hoe vroeger de kinderen vatbaar zijn, hoe veel te beter het is, en men er dan ook zonder verzuim mede beginnen moer. Te lang wagtende, zou dc geest, reeds te veel aan yerftrooijing gewoon, zijne zafftheid en Duigzame gefchiktheid verliezer? welke zo noodig tot ernftige en verheven onderwijzingen zijn. Daar te boven: de denkbeelden, welke jonge kinderen het eerst ver krijgen, worden vast in bet hart geprent pn met ligt zullen zij dezelve, bij de vorderinj hunner jaaren, verliezen "s Een van de noodzakelijke vereischten, welke dit onderwijs moeten vergezellen (ik heb her ftraks reeds aangeftipt, maar ik moet het hier nog eens herbaaien!) is: dat men het kind moet doen begrijpen dat het een voorrecht is wanneer men het zulke groote zaaken vertelt' Men moet aan de kinderen beduiden, dat zij K 5 de-  C 154 ? déielven volftrekt niet weeten mogen, als zi; ftout of ongehoorzaam' zijn. Men moet ook, wanneer zij eens geen gehoor willen geeven, in de daad weigeren om op hunne anders zo prijsfelijke vraagen te andwoorden. Hier door zult ge twee nuttige einden te gelijk bereiken : gij zult hen gedwee en gehoorzaam maaken, en tevens een hooge waarde doen Hellen in de waarheden, welke zij leïren moeten, Zo vorderen dan de kinderen, van dag tot dag , in de grondllagen, welke men noodzakelijk leggen moet, voor men hen met eenige gefchiktheid kan leeren bidden. Als gij nu hier mede ijverig z:it voortgegaan , en éenige geregelde vorderingen befpeurt, begint dan met de drie, of bij zommigenmet drie en een'haif jaar, de gebeden van het eerfte tijdwk te leeren, en bij/onder hen de betekenis van dezdve te doen verftaan. Houd hier eert halfjaar, of zo veel korter of langer, mede aan, als gij zelve oordeelt dat noodzakelijk is, om. hen dan emdelijk toe te laaten , tot het groote voorrecht, om ■ zelve tot god, op de gezette tijden en ge1'genheden, te bidden en te danken. 'Tot hier toe genaderd, word uwe opletteiiheki; op eene andere wijze, gevorderd, en moet niet minder einftig waakzaam zijn. Laat nooit toe , dat het gebed driftig, 011achtziam of oneerbiedig gelchiede. Draagt zorg', eer het kind aan het bidden gaat, dat gij het op eenen ernftigen toon verlofgeeft, am te moaen bidden. . Ziit gijlieden vooral zelve, met uwe huis** J ö gij.  C 155 ) genooten, ernfiig en eerbiedig, in uwe gebeden en dankzeggingen tot God; bedenk? hier bij tevens , dat het kind, naai deszelfs vatbaarheid , de betekenis van uw g^bed verltaat. en zo gij oneerbiedig waart, al fpoedig uw i echt voorbeeld naar zou volgen. Duldt yolftrekt met,dat de kinderen . an§ers ' dan bij de d.iar toe gpftelde uelegcnheden en nooit zonder uw verlof, gaan bidden ; laa! ten zij nimmer, als zij fpecltnde, of door andere kinderlijke bezigheden , onledig zrn hunne gebeden of dankzeggingen opdreunen! Op alle deeze bijzonderheden moet gij acht flaan, en tegen alle dezelven waakzaam zijn. Zonder deeze voorzorg, zou de waaide van hun voorrecht, in hun eigen orgen al rasch verminderen , en de uitvoering dee'zèr grootfte en gewigtigfte daad van het 'redelijk wezen , zoude als dan door kwalijk beftuurde kinderen, op eene ichandelijke en Godonteerepde wijze worden misbruikt Zij nu, op zulk eene voórzigtize wijze' aan den tang zijnde, om van de kleinfre rebeden een gepist gebruik te maaken, dan moet gij het werk niet (laaken, mijne Vrienden ' uwe gewichtige taak is hier mede niet af' gedaan ; integendeel, gij zijt eerst op den eerden trap der bevallige hoogte, tfelke triï ondcfr den goddeli-ken zegen, met uwe k'n deren bereiken moet. Naarmaate uwe kinderen nu m jaaren en verbrand vordeien moet gij hunne kennis van God, eh alle de we tenfthappen, tot dit hoogde wezen betrekkelijk, trachten te vermeerderen en uittebrei W* » d^ 1S te zeSSen : gij moet mij wel ver-  ( 156 ) verdaan ! ik fpreek hier niet van het onderwüs, in de gronden en gevoelens van uwen eigen bijzonderen godsdienst, welken gij belijdt : dit is op zich zelve ook eene prijszelnlce zaak , mits dat 'er met dit onderwijs geen haat of afkeer tegen andere gezindheden gepaard ga , dewijl dit toch ook onze Mede - Christenen , of immers onze Natuurgenoten zijn, en zulk een haatelijke inboezeming nimmer kan drooken met de broederliefde, welkeLalle menfchen, als kinderen van éénen hemelfchen Vader, aan elkanderen verfchuldigd zijn. Maar hier mede kan ik mij wederom niet bijzonder inlaaten , om dat ik fchrijve voor alk Ouders en Opzieners van kinderen , welke den waaren en eeuwigen God op eene redelijke wijze verè'eren, hoogachten en beminnen. Wanneer gij nu, op zulk eene wijze, het verdand uwer kinderen gevormd en geoefend hebt, onderneemt dan, op hun zevende of agtde jaar, hen de gebeden van het tweede tijdvak te leeren en te doen verdaan. Gaat hier mede al wederom op dezelfde wijze als voorheen te werk; bedeedt eenigen tijd, om hen dezelve wel te doen begrijpen. Doet hen -opmerken , de grootheid Van het voorrecht, om zo veele grooter gebeden en dankzeggingen te leeren, en dewelke , wanneer gij hen de beteekenis onderwijst, hen tevens zullen doen opmerken, dat derzelver uitvoerigheid de fchoonheid en verhevenheid daar* van vermeerdert, voor welke zij nu, door vlijtige oefening , vatbaar geworden zijn. Doet hen hier bij tevens in het oog vallen,  ( 157 ) dat zulke vorderingen de vruchten van braafheid en gehoorzaamheid zijn , en laat hen dan eindelijk met deeze voorbereidingen , eerbiedig en aandachtig overgaan , om zulke of foortgelijke gebeden, en dankzeggingen te beoefenen , als bij het tweede tijdvak zijn voorgefchreven. Hier zou mijn taak zijn afgeloopen , Lezers ! maar ik moet u nog wat zeggen, dat juist niet rechtftreeks word gevraagd , doch het welk u echter eenige verlegenheid zou kunnen veroorzaken , en daarom voegzaam als een noodzakelijk verband, met het verhandelde onderwerp , door mij kan worden aangevoerd. Veelen uwer zullen onderfcheiden kinderen hebben , en dan bij u zeiven kunnen vraagen : „moet bij elke gelegenheid elk van „ hun Bidden en Danken, of niet ? " Ik zou u dat niet raaden, lieve Ouders ! want, voor eerst, zou , wanneer het aantal wat aanmerkelijk was, dit eenige ongeregeldheid kunnen veroorzaaken; en ten anderen zou de menigte der gebeden en dankzeggingen, welke als dan moesten worden gedaan, wel mm of meer den eerbied en het plegtige, diir bij, zo als ik reeds gezegd en betoogd heb , volftrekt noodzakeliik, kunnen verminderen. Maar vraagt gij verder, wat dan gedaan ? Ik raade u dan veeléér, elk hunner, welke gij het bidden en danken hebt toegelaaten, beurtelings te laaten bidden; of is het getal uwer kinderen zo aanmerkelijk, en hunne jaaren dus zeer verfchillende, laat dan de oudfte van het oudfte deel, en de oud-  ( 153 ) oudfte van het jongfte deel, altoos de voorbidder der gebeden van elk een tijdvak zijn* Bij voorbeeid : gij had eens zeven kinderen, wiar van de oudfte elf jaaren, en de middenfte i f jaaren oud was; laat dan die van elf jaaren altoos het grootfte gebed, en die van vijf jaaren altoos het kleinlte gebed vóórbidden, tot ?.oo lang,^Lst zij allen meer in jaaren gevorderd zijnde , beurtelings kunnen bid'en en danken. Nu nog' eene andere bedenking , mijne vrienden! en dap zullen wij eindigen: mooglijk vraagt gijlieden: Hoe lang moeien de kïnde• ren formulier Gebeden bidden 1 Al wederom moet ik hier dezelve uitzonderling maaken , welke men altoos met kinderen in het oog moet houden: ., naarmate zj vatbaar „ zi'n!" Ondertüifchen zoud gij met vlugge kinderen, van twaalf jaaren, en die wat minder vatbaar zijn, met veertien jaaren, eens kannen ondernemen, hen van'tijd tot tijd, de Bormulier-gebeden en dankzeggingen te ontwennen, en in de plaats daar van, hen aan te zetten, om naar hunne eigen denkbeelden, welke Zij van God en zijne weldaaden, nu door uw onderwijs verkregen hebben, te laaten bid jen -:n danken. Zegt hier niet, waarde Ouders! dat dit niet mogelijk is; waarlijk, zo lang wij geen moeite aanwenden, om vordeiin^en te maaken, hebben wij ook geen recht van fpreèken Neemt eens dat uw zoo", welke tijdig en ieverig op het fchool gedaan hebbende., aldaar heeft leeren lezen en fckrijven, wordt hij dan door den Meester niet aangezet, om brieyen, over allerlei *>n-  C 159 ) onderwerpen te leeren fchrijven, en eind*, lijk die üit het hoofd (gelijk men ib«3?^ zelve op te Hellen? _ Wel nu V/hTi? } toe allengs bekwaam word zou^ ^ h'ep even mooglijk zijn, om hem uit liet hoofd bidden en danken te leeren? Hij heeft toS «aar zijne :aaren geleerd awaJiA ,h boogfte'.wezen, dfS^^^bS moet zijn, te .enken; even zo if hem bewust, en de ondervindinghelft hem nn "U noegzaam geleerd, Waar m en n ™i£U gC" wiize hij God moet bidln en danTen T& kan in den beginne wel nie" andSfZ' Het gebrekkig zijn!dat is zofS^Z£fJeeT «en, en nimmer hebben w°i offï" SSdT?- ^dS bij den a3»"4 volmaakt gekend. Gijlieden moet hen ook W f beftuuren, en te hulne knm.n i, .ier In p poogingen (fë^te^^"**' keuren en aanmoedigen. En wfarff 0 nfl! door zulk eene%PIelXkinS°°ft zal men n de huis-crezinn^ ï kindej,en, de geflacht mindS'^uïïSe^ olil^ welke te onkundig of befchronmH ^°eten * de voorbidders en Godsdie, sti£ ™ Z]]n' 0IQ m hunne huislijke ee^ïg^0"^' eeuwigen God te zijn; en miK'w deii ders, welke het ze ve\ als „W *?ulsmoevoor een uitwerkzel van gemSrifW? u1?-' geloop dweeperij to&Sfö-** En hier mede, waardige Ouders ™ n * VB  C 160 ) ve, om deeze regelen, betrekkelijk eene Gods ■ d ensdge opvoeding, nooit te verwaarloozen, maar ernftig en blijmoedig aanwenden, om onze lieve jeugd dezelve te doen beöefunen; en Hij, de Algoede, doe het gelukken, op dat wij aan het einde des levens , met vertroosting, mogen te rug zien op ons werk; en wij ook dan, wanneer onze poogingen, met een min gelukkigen uitflag , worden bekroond, de voldoening, voorde aanwending derzelve, mogen vinden, in de overtuiging van ons eigen geweeten. ,» Wij hébben onzen pligt be„ tracht" Laat de kinderen tot mij komen, want hun is het koningrijke Gods. JESUS CHRISTUS.