SCHETS DER - HEDENDAAGSC HE OPVOEDING E.   SCHETS DER HEDEN DAAGSCHE OPVOEDINGE, GEVOLGD DOOR EEN VERTOOG van PLUTARCHUS, e n DRIE HOOFDDEELEN van jO t/ / N T I L I A N U S, over de opvoeding der ouden. Te AMSTELDAM, By PIETER den HENGST, M D C C L X X X I V.   gt dagclyks$ en mogelyk niet zonder reeden, dat ons Gemeenebest voor deezcn ten toppunt van luister en roem verheeven,thans dikwyls, als een voorwerp van verachting ge, fmaad en hoon moet bloot ftaan voor allerleije fchampere uitvallen, aller andere bewooners van ons Waereld - deel j hier van zoekt men met recht de recden in de oncénigheid der Beftuurders , de reeden der on* éénigheid weder in de tegenftrydige belan^ gens en in de diepe onkunde, en de recden deezer onkunde, is nergens anders te vinden dan in de verwaarloozinge of verkeerden aanleg der opvoedinge ; deeze is zeekerlyk by alle befchaafde volken, van de oudfte tyi den her als de waare reeden van den bloei of ondergang der Staaten cn Gemeenebestcn aan.  ( * ) gemerkt, wie hier aan twyffelt, fiaa flcchts het Athcenfche Wetboek op, ieder bladzyde zal hem ten overvloede bevvyzen opleeveren, boe dit fchrander volk over dit gewichtig ftuk gedacht heeft. Men heeft, weliswaar, verfcheiden maaien getracht, een weinig nader te bcpaalen, hoe de opvoedinge dient beftierd te worden van dezulken, welke door den rang hunner geboorte recht hebben om ter eeniger tyd het bewind van zaaken in handen te krygen, moogclyk hebben veel kundiger dan ik, reeds hun best gedaan zich aan dit belangvolle ftuk geleegen te laaten leggen ; doch de ondervinding van eenige jaaren in dit beroep , geeft my rechts genoeg myne gedachten hieromtrent vrymoedig te uiten , my verzeekerd houdende dat hier of daar wel eenige misbruiken zullen aangewezen worden, welke ver* Handige en welmeenende ouders zullen trachten te vermyden; al waaren deeze dan de enkele vruchten myner poogingen, zoo zal ik my  (3) my gelukkig achten, decze achtingswaardige ouders indachtig gemaakt te hebben, dier nadeelige en meer dan men wel denkt naa zich floepende gevolgen, welke onscheidbaar zyn van den al te veel gevolgden en by ons in zwanggaande opvoedings-trant. Zie hier in weinige woorden hoe men zich in deczen, gewoonlyk in ons Vaderland, cn wel vooral in deeze ftad gedraagt: De Vaders , zómmige door eene aanécnfchaakclinge van Staats- cn Stadsbeezigheden, belemmerd geen tyd, andere door eene verzuimde opvoedinge niet de verëischte be* kwaamheden nog lust hebbende, zyn genoodzaakt dit gewichtig ftuk aan anderen toe te vertrouwen ; hiertoe verkiezen zy dan vreem* delingen; cn wel welke vreemdelingen? — Een ieder zoude natuurlyk zeggen: vreemdelingen , wier gedrag, kundigheid, zuivere zeeden en braave dcnkenswyze , zich reeds buiten of ten minften in hun eigen Land, ten overvloede bekend gemaakt hebben. Dit antA 2 woord  (4) woord is zeker natuurlyk, maar helaas! de? zaak bevind zich in de daad geheel anders gefield. Veele Zwitfers, zomwylen door den nood geperst, doch wel meest door eene uitzinnige en hun van alle eeuwen aangebooren lust vervoerd, om andere landen boven den vaderlandfchcn ftreek verkiezende, hunnen jongen tyd voor een luttel gelds te verloopen, jneemen niet zelden, zonder eenige zwaarigheid , het neetelig beroep van opvoedinge aan : is het hunne fchuld ? — Gewisfelyk neen ! — Zy volgen flechts den aandrang hunner ingeboezemde denkenswyze, en zoeken dezelve te voldoen. Maar te verwonderen is het, ja meer dan gemeen, dat onze Vaderlanders zulke • Jongelingen verkiezen, tot het volvoeren van zulke posten, in welker flaaging het niet alleen op het geluk of ongeluk dier voedfterlingen aankoomt, maar zelfs den gewisfen bloei of onvermydelykera ondergang, van ons Gemeenebest, ten ge vol- ge i  ( 5 ) ge hebben. Op welke getuigen is men gewoon zulke opvoeders met die posten te vereeren? — Op getuigen van iemand hunner nabeftaanden, welke reeds eenigen tyd hier te lande, een zoortgelyk beroep waargenomen heeft , en die gewoonlyk meer door bloedvervvantfehap, of aan ieder, behalven aan ons natuurlyken lust van zynelandgenooten dienst te doen,beheerscht word, dan door het belangen van den voedfterling; het heugt my zelf voorbeelden beleeft te hebben van vreemde overvliegers , die men nooit gezien of van, welke men nooit had hooren fpreeken, vereerd met de opvoeding van voornaame Jongelingen. Ik behoef hier geen gevolgen te trekken: noch te melden hoe gevaarlyk, ja ten uiterften gevaarlyk deeze handelwyze zy. Enkel gebeurt het egter dat men getuigenisfen afvraagt van de Hoog-Leeraars, onder welke die vreemdelingen hunne ftudien voltrokken hebben: hoe is dat antwoord ? Welke vraage ! — Gelyk aan dat van alle Hoog. A 3 Leer  (O Leeraars, wien het geluk van hunne Lecrlingen meer ter harte gaat, dan dat van eenen onbekenden Hollander. Dus dan de Lesfen in de Godgeleerdheid meest al bygewoond hebbende, moeten de meeste verfcheiden jaaren wagten , eer zy volgens eene daar te Lande gebruikelyke inftellinge, eene Kerk kun, ncn bedienen : met dit luttel weetenfehaps voorzien , koomen deeze Vreemdelingen in ons Land, ncemen die hagchclykc beroeping zonder beraad op zig , wel weetende , dat hun aan den goeden of kvvaaden uitfiag weinig geleegen leid, dewyl dc beurt van hun Vaderlands beroep haaren gang gaande, hun onfeilbaar wacht. Dus verkecren zy eenige jaaren met hunne voedfterlingen, der gefchiedenisfe van ons land ten eenemaal onkundig , raaken zy dezelve niet aan, daar dit integendeel een der voornaamfte punten der opvoedinge zyn moet, de meeste derhalven weeten, den Hemel zy geklaagt! noch van onzen afkomst, regeering der  <7 > der Graaven , Karei, Philips, hunne Stedehouders , wetten en voorrechten , het Stadhouderlyk beftier der Prinfcn van Oranje, en bygevolg blyven zy volmaakt onkundig van de diensten en ondiensten , door dceze of gcenc den Lande bcweezen; koomen zy darï naderhand in het geval, om over zaaken hun geheel nieuw en onbekend een oordeel te moeten ftryken , wat fchiet 'er voor deezs zukkelaars anders over ? dan alleenlyk blindelings de ftemme te volgen van diegeene, welke zy vermcenen, meer kundigheids dan zy, te bezitten. God geeve dat zy als dan eene goede keuze mogen doen! Dat men my niet voorlegge: die Jongelingen zullen zich in verloop van tyd, wanneer zy het beftuur van zaaken in handen krygen, wel op de noodige kundigheden toeleggen. Hoe ongegrond dit zy, leert de droevige ondervindinge ons al te duidelyk ; het is ook geenzints te verwonderen , dat zy tot die jaaren gekoomen zynde , geen lust hebben, A 4 zich  Cs) zich met dc ecrfte beginzels op te houden, niet gewoon aan ernftige en onafgebrooken bezigheden, zullen zy zich niet, of ten min* ften zelden, in hun ftudeervertrek opfluiten en dc niet ge woon e oeffening boven de gevoone vermaaken ftellen. Ik vraag noch daarenboven of hun wel eens de tyd zal overfchieten, al ontbrak 'er de goede wille niet aan? Ik voor my denk het niet, dewyl ieder leevenstyd zyne bezigheden meedevoert. De Vaderlandfche gefchjcdcnisfc daar laaiende, leeren zy hetlatyn: cn hoe? — net zoo veel als een opvoeder in ftaat is te leeren van eene taal,in welke hy zelf werks genoeg had in zyne academie jaaren , de lesfen met vrucht by te woonen: zyn voedfterling leert dus den Hoog-Leeraar verftaan, maar zal hy jn ftaat zyn de aangehaalde Schryvers met nut te raadpleegen ? Dit is eene tweede zaak! Grieksch leeren zy byna nooit, dat is niet te verwonderen, want die fraaije taal word pp eene jarnmerlyke wyze in pns vaderland vep.  (9) Verwaarloost en in Zwitfcrland onderwyst men dezelve byna nooit : de Godgeleerden leeren ter naauwer nood zoo veel als zy noodig hebben, om het N. T. te leezen , een ieder weet, dat de kunde indien fchryftrant, pns geenzints den weg baant tot het verftaan der overige Schryvers , waarvan de bloote jpaamen hun dikwyls onbekend blyven : na zig drie of vier jjaaren op de half begreepen lesfen der Profesforen verveelt te hebben, worden deeze Jongelingen groot van leesty doch klem van gepst, tot Heer en Meester verhieven , doen een reisje buiten s'Lands, vergecten de handleidinge tot dc ftudiën, welke zy op de lesfen hebben begonnen te krygen, koomen te rug en aanvaarden de regeering Van Land en Staat. Wat van eene zoortgelyke handelwyze te duchten ftaat, hebben ons dc akelige gevolgen maar al te klaar doen zien. Hier koomt nog by dat men zyn eigen moe-r dprtaale klein acht, verwaarloost, in 't gc. A5 hecï  ( io) heel niet verftaat, ja zelf byna eene fchandé reekent zich daar meede op te houden. Ongeloof! yke dwaasheid! dwaasheid , waar van geen volk door de omwcntelinge aller eeuwen, immer een zoo fterk voorbeeld opleevcrde: om dit alles voor te koomen, waarom neemt men geen Inboorlingen ? Men antwoord my, omdat zy 'er niet te vinden zyn, welke zulk eencn zwaaren last op hunne fchoudcrs willen torsfchen ; maar ik vraag nog eens, waarom zyn ze met te vinden? en myn antwoord is in gereedheid ; om dat men gewoon' is de weezenlyke begaafdheden van Inboor, lingen, verre benecden de ingebeelde kundigheden van Vreemdelingen te Hellen, alles wat men hier vind met verachting dikwyls achter den bank werpt, daar men al het vreemde greetig omhelst en met open armen ontvangt: deeze handelwyze is niet te verwonderen, dat reeds onze Inboorlingen allen lusten moed benomen heeft, om zich ernftig op deeze rocpinge toe te leggen :d.oa deeze moed' waard-  (II) waardftc Landgenooten! wierd ligtelyk herbooren, wilde men Hechts eenige voorbeelden ter opwekkinge gceven. Dan zoude men kundige Inboorlingen in overvloed vinden, welke met grooten lust bezield, de opvoedinge en dus het welzyn dier voor het Land zoo dierbaare Jongelingen op zig zouden neemen: in de gefchiedeftisfen van het vaderland Zich te oeffenen , zoude een algemeen nut cn vermaak, en voor den Leerling en voor den Leermeester zyn ; als hebbende beide groot belang in deszelfs voor en tegenfpoed; dc Leerling zoude niet altyd de gewoontens, gebruiken cn handclwyze van een vreemd Land, boven die van zyn eigen hooren verheffen, en zig dus niet ongevoelig gewennen tot het verachten van die zceden en manieren, waardoor onze voorouders de aandacht van geheel de waereld naar zig trokken, cn welke wy zoo fchandelyk tot ons eigen verderf verlooren,zeedert dat wy vermaak fcheptcn in het' naa-aapen van al het uitheemfche, zon-  (12) zonder onderfcheid; want men geloove vry, dat de dagclykfche ommegang en zaamenfpraaken, al zyn dezelve over onverfchillige zaaken , eenen onüitwisbren indruk maaken in dc denkenswyze* van eenen nog niet gevormden Jongeling, Eindelyk de belangen van den Leerling en den Leermeester, zouden één en dezelve zyn, dit is genoeg gezeid, want dat men zich hiervan alles goeds kan belooven is zonneklaar. De gefchiedenis'fe des Vaderlands, ten minften wat de voornaamfte tydftippen aanbelangt, meester geworden zynde, zoude men den Jongeling eene oppervlakkige kennisfe kunnen doen krygen van die der andere volken , voornaamelyk die van Engeland en Frankryk &c. met welke wy naauwst in betrekking liaan, en die eenigen invloed hebben op onZe omftandigheden. De algemeene Aardryksbefchryving zal ook een deel zyner beezigheden moeten uitmaaken ; doch voornaamelyk zal hy die van ons brokje Lands, en van Oïi-  onze volkplantingen in de Oost- en West zoo veel doenlyk is, doorgronden; hem van tydtot tyd de Werven en Scheepsbouw &c. te laaten zien, uit te leggen , en eenigzints van het zaamenftel eens Schips , een denkbeeld te geeven, zal voor veelen niet te onpas zyrL Verders behoeft een Regent niet juist een Litterator te zyn, dit is' waar, maar egter is het nuttig dat zyne vorderingen in de Griekfcbe en Latynfche Taaien zig zoo verre uitflrekken,dat hy met vrucht de fchriften leeze vari Polybius, Demosthcnes, Plutarchus, Xeno^ phon , Livius, Tacitus en andere vermaarde Mannen der Oudheid, wier ervaarenheid in de Staatkunde ons zulke heilzaame lesfen, zulke onövertreffelyke voorbeelden ter naavolginge heeft nagelaaten : dat men alleenlyk den doorkundigen Schryver van de onlangs uitgegeeven Proeven, over de middelen ter befcherming van de Zeevaart en Koophandel raadpleege, dat men dien ieders achting waardigen medeburger vraage, wat nut uit deeze Schry-  t 14) Schryvers te trekken zy ; deszelfs kundigh* den zullen ten voldoend antwoord ftrckkcnj Iry zal het zeker met my eens zyn, dat het verwaarloozen van die guldc lesfen, gevoegd by onze onbetoombre drifcen,om al het nieuwe te koesteren, ons op den oever van on* zen volflagcn ondergang gebracht heeft. De Jongeling zal zig met deeze óeffenin* gen voornaamelyk bcezig houden tot zyn zestiende of zeventiende jaar, en niet de Academifchc Lesfen van zyn dertiénde reeds beginnen by te wooncn , gelyk thans te veel gefchied,met dit ongelukkig uiteinde, dat zy met hun i8de jaar, de üudiën als het waare * voltrokken hebbende, gcwoonlyk genoodzaakt zyn nog eenjgc jaaren om te loopen eer zy aan ecnig beftuur kunnen geraaken , geduurende welke onbeezigheid zy veel al nuttelooze tydkortingen najaagen of tot eene verwaatcn inbeeldinge overflaan, welke hunnaderhand belet om metnyvere werkzaamheid,; den loopbaan af te loopen, voor welken al-, leen  C '5 O leen zy gefchikt behoorden te zyn. Na hst voltrekken hunner Academie leeven, zal het zcekerlyk niet ondienftig zyn zelf verfchciden pleitgedingen te bewerken cn voor de Vierfchaar te bepleiten ; hier op zal gevoeglyk een reisje kunnen volgen, niet om nieuwcrwetfche Patroonen voor onze Kleermaakers te haaien , of hun hoofd naderhand tot een voorbeeld voor de Kappers aan te bicden; ö neen! maar als een naarftig onderzoeker der wetten en regeeringsvorra, en alles wat een Regent naderhand te ftaade kan koomen en plaatze vind by die volken, met welke wy eenige betrekkinge hebben: hy reize dus tot eigen onderrichting, van welke zyn dierbaar Vaderland ter eenigen tyde de rype vruchten, zal kunnen plukken. Zie daar myne Mccdeburgcrs, uwe gewoor ne handelwyze in weinig woorden voorgemeld, door iemand, die, noch door vooroordeel tegen de Vreemdelingen, noch door blinde eigenliefde voor onze Inboorlingen vervoerd ,  toerei, niéts dan het eenig belang uwer Tefe gen, en dus ook door dit den welvaart van onze ftad en ftaat bedoel. Het zy ook verre! dat ik alle vreemdelingen over eene kam fchcerc! "er zyn braave, 'er zyn achtingswaardige Mannen onder, die zig naar den raad van verftan* dige ouders fchikkende, hun best doen, kundigheden te verkrygen , welke alleen nuttig kunnen zyn voor hunne Voediterlingen; dezulke acht en waardeer ik hoog > ja veel hoo* ger dan Inboorlingen zelve; dewyl de eerfte niet dezelve belangen hebben in de bevordering hunner Voedfterlingen als de laatfte; doch het getal dier vreemdelingen is luttel en gemakkelyk op te tellen. Wat het Latyn betreft, men werpt my voorde fcheenen; dat de openbaare Schooien een onfeilbaar middel zyn: een onfeilbaar middel om het Latyn te leeren zyn ze vast, maar tevens ook eene zeekere weg ter onkunde vart alle andere weetenfehappen. Ik houd flaande dat de tegenwoordige inftcllinge van onder* wys  (I?) wys in onze Schooien ingevoerd, recf$ftreck-s' aanloopt tegen dc opvocdingc, welke eenen Eoekoomcnden Regent past. Zes volle jaaren loopen yoorby ora een arm wcinigje Latyn en Grieksch te leeren: dan bekwaam geworden om de Academie lesfen by te wooncn, krygen dc Jongelingen hunne handen vol werks om die lesfen in huis te bewerken, en 'er fchieE nog tyd nog lust over om zig toe te leggen op de bcginzcls der Gefchiedenisfcn, Gcögraphic écc. waar van thans helaas niets op de Schooien onderweezen word: dat hieringrootc verbeeteringen te maaken , cn tyd voor alles te vinden zoude zyn, ftaat by my vast; doch myn voorneemen is geenzints om my hier ter pïaatzè over dit ftuk uit te laatcn: dat alle andere takken van wccicnfchappcn in de Schooien verwaarloost , cn ten cenenmaale onaangeroerd gelaatcn worden, zal men duf* delyk zien,zoo men ffechts de moeite gelieve te noemen, derzelver dagelykfche beezighe* den na te gaan of hunne kunde of onkunde in B da  ( i8 ) dc zoo even gemelde ftukken te onderzoeken: verwonderlyk zccker kwam onlangs het verhaal van eenen Hoog-Leeraar, mynen vriend my te vooren; welke eenen Jongeling van 't School koomende , zoo volmaakt onkundig in de Aardryksbefchryvinge bevond, dat hy niet wist in welk waerclddecl Romen te vinden waare: dat zulke dingen ergerlyk zyn te hooren, zal by niemand verzeckeringc behoeven. Genoeg is het waarde Landgenooten , u eenige thans heerfchende en byna algemeene misbruiken onder het oog gebragt te hebben : wat zoude ik my gelukkig achten, fchoon ik my hier meede niet durf vleijen, een weinig verbeetering in dit gewigtig ftuk te bcleevcn! Want weet waarde Meedeburgcrs dat Myn Leeven is geheel verpand Aan 't nut der Jeugd van 't Vaderland. P L U-  P L Ü T A R C II Ü S3 OVER DE O P V O E D I N G E, B 2   BERICHT AAN DEN" L E E Z E R. 'T~\;t vertoogje word in alle uitgaaven der werken van' Plutarchus gevonden , 'en dien Schryver toegekend, onder dennaam riAOTTAPXOT XAIPfiNEfïZ maar te onrecht, geiyk aan alle geleerden ten overvloede uit den ver fel lillenden en Piutarchus geheel vreemden fchryftrant bekend is, dit dacht my niet onnoodig te zyn, vooraf te melden, op dat de lee*zers zig ge ene ongunftige denkbeelden mogen vormen van dien grooten Schryver, wiens pen beter vloeijende en meer doorwrochte werken heeft voortgebracht , dit echter neemt de verdiensten niet weg van alle goede lesfen, die de opvoedinge betreffende, in dit vertoog zig opdoen: vestigt uwen aan-, dacht alleenlyk op die lesfen, gebruikt eenige ten uwen nutte, en weest verzeekerd waarde Leezers B 3 my*  BERICHT aan den LEKZER, - tnyne moeite zal dubbel vergoed zyn. Ik ben in de noodzaakelykheid geweest, zommige al te Jierk bedorven plaatzen achter te laaten, en weder andere een weinig te veranderen, doch van die veranderingen hier ter plaaze reekenfchap te geevcn, is te onpas. Achter dit vertoog heb ik eenige hoofdrukken vanden grcoten Quintilianus , der ■opvoedinge betreffende, gevoegd; op dat men dus te beeter in fiaat zy, de denkbeelden der ouden , aangaande dit gewigtig fluk te doorgronden, dezelve met onze handelwyze te vergelyke , en het verbaazenê onderfcheid zonne klaar te bemerken ? LU*  P L U T A R C II U S, OVER DE OPVOEDING E. EERSTE HOOFDDEEL. Van het Huwelyk en de Ouders. Laaten wy nu eens wat nader overweegen, wat over de opvoedinge der vrygebooren kinderen kan gezegt worden, en op welke wyze dezelve moet aangelegd worden om boven het gemeen uit te munten. Gevoegelykst is het, een begin te maaken van de voorttcelinge zelve; ik raade dus aan die geene, welke ter eeniger tyd waardige Ouders van kinders wenfehen te worden , zich niet aan. allerlei flag van vrouwen of lichtekooijen te vergaapen: want kinderen gebooren uit Ouders, van welke de een of ander met eene B 4 on-  ( *4 ) ondeugd behebt is, ontdoen zig nimmer van dien vlek., maar de kladde dier ondeugd blyft bun , hunnen gchcelcn lecvcnsloop onüitwischbaar by, niet alleen , maar zyn akyd aan vcrwytzieke mccdcburgcrs blootgcftcld: niet te onrecht, zegt dc Dichter; zoo de grondjlaa- ., gen van een gejlacift niet wel gcleegen zyn, moeten de nakcomelingen noodzaakelyk ongelukkig zyn. Eene onöpfpreekbre afkomst is dus niet de geringfle fchat der vryheid cn wel voornaamelyk voor die gecne , welke kinderen ter wacrcld hoopen te brengen. Immers ieder van laagc afkomst is gewoon te kruipen, volgens het getuigen des Dichters: Ily is altyd van een lang cv. flaafsch gemoed, IVien vaders of moeders gedrag met jchuld bevlekt is. daar intccgcndecl de welgebooren altyd eene aandocninge van verheevenheid gevoelen, en door eene hooge denkenswyzc vervoerd wou den: dit was de reeden van het gezegde van Piophantus, zoon van Themistolcs: Dat hy  ( 25 ) %eeker waars dat het Atheenfche volk een welbehaagen vond , in alles , wat hy by zich zeiven goedkeurde: want dat zyne moeder met hem, The* mistocles met zyne moeder en alle de Atheeners met deezen in gevoelen ovcréénjiemden. De Eacedemoniers verdienen myns dunkens dat men hun de eere van eene verheeven denkenswyz,e tockennc , wanneer zy hunnen Kooning Archidamus in eene zwaare geldboete verwcezen, om dat hy eene zeer kleine vrouw getrouwd had, tot reden geevende, dat deeze vrouwe geen Koningen maar Koningjcs ter waercld zoude brengen; hier moet men noch by voegen, waarin andere ons reeds zyn voorgegaan. Hoe ? wat dan ? zegt gy. Dat die geene, welke braave kinderen willen verwekken, zig geheel van den wyn moeten onthouden of ten minden denzelven zeer maatig gebruiken; om dat aan't drinken overgegeeven Ouders, tot dronkenfehap gencegen kinders voortbrengen. Diogcnes, eenen onwyzen cn zinneloozen Jongeling ziende, zcide; B 5 Jon-  ( 26) Jongeling! uw Vader was een dronkaard; tot dus verre over dc Geboorte, ik gaa over tot het TWEEDE HOOFDDEEL. Van de Opvoedinge. Tk zal derhalven dezelve in eene hoofddeel bepaalcn, want eeven gclyk men gewoon is omtrent de kunsten en vveetenfehappen te handelen, zoo moet men ook in het ftuk der deugd te werk gaan; dus dan loopen 'er drie hoofdzaaken ter volmaaking der deugd te zaamen ,' Natuur , Onderrichtinge en Oefening, De beginzels der deugd is men aan de Natuur, het recht gebruik aan de onderrichtinge en oeffeningc; doch de volmaaktheid van dezelve aan alle te zaamen verfchuldigd: want is een van deezen gebrekkig, zoo zal de deugd ook over deezen kant kreupel gaan: immers de Natuur zonder onderwys blyft blind, onderwys zonder dat de natuur haar de hchulpzaame hand  (*7) hand bied,is gebrekkig,en deoeffeningzonder -deeze beide ten hoogften onvolmaakt. Even gelyk ter bebouwing eerst een goede grond, dan een bekwaam bebouwer en eindelyk het rechte zaad behooren, zoo koomt hier ook de natuur met den grond, de onderrichtinge met den bebouwer, en de lesfen met het zaad overeen: dit alles, houd ik ftaande, liep te zaamen ter vorminge dier groote zielen van Pythagoras, Socrates , Plato cn andere , die fteeds in ieders mond leeven cn zich eenen nimmer vergankelyken naam verworven hebben: waarlyk een gelukkig en de Goden behaaglyk mensch, aan wien dit alles gegeeven zy! dat men echter niet denke, dat het onmoogelyk zy , een ongelukkig natuurgeftel door onderwys, oeffening en zorgen ten goeden te buigen; en dus de gebrekkigheid der natuur eenigzins te vergoeden! want werkeloosheid bederft dikwyls eene goede Natuur, daar de leering de vouten uitroeit, en gemakJyke dingen ontvlugten , zelf den aandacht der  ( 28 ) der traagen , daar de zwaarfle dingen door l'lyt gemaklyk ter uitvoer worden gebracht. De befchouwing van veele dingen in de Natuur,leert ons wat onvermoeide vlyt en naarftigheid te weege brengt: een druppel waaters holt allengskens den hardften fteen: het yzer cn kooper flyt door de wryvinge onzer vingeren alleen uit: de hoepels der wielen, door zwaaren arbeid gekromd , kunnen nimmer, wat 'er ook gefchiede, tot die rechtheid gebragt worden, welke zy in den beginne hadden: zoo dat het geen de moeite en arbeid tegen de natuur uitwerkt, zelf de^natuurlyke, buiging in fterkte te boven gaat: dit is niet; het eenigfte waarin de uitwerking der naarftige aanhoudenheid beweezqn word, oneindige andere bewyzen zyn by de hand ! Een (luk Lands, geduurende het bebouwen zeer vrugt.baar , word door verzuim wel haast eene barre? wocstenye gclyk; ja zelf hoe beter van aart, hoe fiegter hetzelve word ; daar integendeel een van. natuuren onvrugtbaar en zandig  dig land, na eene naarftige bebouwing , gewenschte vrugtcn oplecvert: welke boomen worden door verwaarloozcn niet krom en onvrugtbaar, welke niet vrugibaar, zoo 'er de hand aangehouden word? Welke ligchaamen worden door flofheid, weelde en kwaade gewoontens niet ontheupt cn ftomp gemaakt? daar de allerzwakfte, zelf door aanhoudende «effeningen tot eenen grooten trap van fterkte gekoomen zyn: welke Paarden van jongs af wel bereeden zyn den teugel ongehoorzaam? daar zy voorzeeker hardnekkig en koppig blyvcn, zoo men hun te lang in 't wild laat loopen: wat hebben wy noodig ons over anderen voorbeelden te verwonderen, daar wy door arbeid en geduld, zelf de wildfle dieren tam gemaakt cn der gehoorzaamheid onderworpen zien. Tc regt ook antwoordde die Thcsfalier, aan wien men vraagde wie de zachzinnigfte van allen waaren?Die, welke een einde hebben gemaakt van te velde te trekken : doch wat behoef ik meer  (30) meer voorbeelden aan te haaien , daar hdt Griekfche woord, waarmeede men befebaafdd zeeden beteekend , niets anders wil zeggen als eene gedimrige gewoonte, cn zelf zeedige deugden dezelve zyn als aangewende deugden : nog een enkel voorbeeld zal ik ter op* helderingc dier zaaken voorftellen , en hier mcede Jlap ik van dit onderwerp af. Lycurgus, de wetgeever der Laccdemonicrs, voedde twee jonge honden uit één nest zeer verfchillende op, den eenen lekker, lui en weeldrig, den anderen woest en ter jacht gefchikt opbrengende; wanneer na verloop van ecnigen tyd de Lacedemoniers in grootcn getaale ter vergaderinge verfcheenen waren ,zeit hyhun: de gewoonte, opvoedinge, onderwys en lee■venswyze, zyn van het grootfte gewicht tot verkr}-ginge der deugden: waarvan ik ulieden zoo aanftonds een zeer duidclyk bewys zal voor oogen fteilen; hierop liet hy de twee honden los, waarvan de een op eene fchotel gebraads ten dien einde daar geplaatst en de an- de-  C 31 ) derc als verwoed op eenen koopcren ketel los viel. De Lacedcmoniers nog niet begrypendc, waarop dit zinfpeelde , zeit hy : deeze twee zyn uit dezelve ouden, maar de opvoeding heeft den eenen tot een Jaager en den anderen tot een lekkerbek gemaakt. Dit zy genoeg over de gewoontens en leevenswyze. DERDE HOOFDDEEL. Over de eerfie opvoeding der Kinderen. "T^Taar myne gedachten is het de plïgt der moe* ders, om haare kinders zelf te zuigen en te voeden, doende zulks met meer naauwkeurigheid cn liefde, als beminnende dezelve natuurlyk zeer teder, van het oogenblik zelf der geboorte: want de Minnen hebben alleenlyk eene gemaakte welmeenendheid en aangenoomen liefde voor de kinderen , beminnende hun flechts uit liefde voor het loon: de Na-  ( 32 ) Natuur alleen bcwyst ons ten klaarden, ebt de moeders haare kinderen zelve behooren te zuigen cn op te brengen: waarom anders verfchafte zy aan elk lecvend dier de melk? De alwyzc Voorzienigheid heefe zelve twee borsten aan de vrouwe gegceven, op dat zy in ftaat zoude zyn, zoo het geval daar waare, tweelingen te kunnen voeden. Behalvcn dit, is het zeeker dat de moeders als dan ecrTe grootcr liefde voor haare kinderen krygen, en waarlyk geen wonder ! Want de naattwe verëeniging ,. welke deeze voeding meedebrengt, is als het waare eene vaste liefdeband: zelf zien wy, dat de beesten eene heimelyke trek gevoelen naar die gcene wéll»e hun opgevoed hebben. Men draagc derhalvcn naauwkeurig zorge, gelyk ik gezegd heb, dat de moeders zelve haare kinders zuigen; doch is zulks weegens haare zwakheid onmoo. gelyk (gelyk zulks zomtyds gebeuren kan) dat men dan voörzigtig zy met die keuze; zulke braave Minnen nceme als maar immers mo«  ( 33 ) mogclyk zy, cn niet zoo als het geval zulks meedcbrengt:mcn necme dan Grickfchc Vrouwen i want gelyk de leedcmaatcn der kinderen , volgens onze wyze gevormd en niet verzet moeten worden , dus moet oók aanftonds hun aart geplooid worden naar onzen trant, want de jeugd is gcmaklyk te buigen, cn de lesfen blyven zeer ligt in haare nog weeke zielen hangen, daar integendeel al het harde zeer bczwaarlyk verzagt kan worden: gelyk men een zegel zonder moeite in het wasch indrukt, even eens blyft ook het afdrukzel der leeringen in een jong gemoed zichtbaar. Dc Goddelyke Piafco heeft myns dunkens voorzigtig en wys gehandelt, door de Minnen zorgvuldig te verbieden, de kinders allerhande fabels te vertellen , op dat hunne hersfens niet terftond van de geboorte? af aan met ydel geklap en verderf worden opgevuld : ook vermaand de Dichter PhocylideS dit op eene uitmuntende wyze: ,, Dat men de Kinderen in hunne jeugd niets dan goede t, dingen behoort voor te houden". C V f E14,  ( 34 ) VIERDE HOOFDEEL. Aangaande die ge ene, welke met de Kinder s behoor en om te gaan. Het zal niet ondienftig zyn jongens te zoeken, welke den voedfterling bedienen en te gelyk met hem opgevoed zullen worden ; men zoeke dezelve, van goede zeeden, Grieksch en geene andere taaie fpreekcnde, op dat zy niet met vreemdelingen omgaande, eenige hunner vouten aanneemen en iets van hunne verkeerde denkenswyze wegdraagen: want fchoon een fpreekwoord, is het echter eene niet ongegronde fpreuke: woont met eenen kreupelen te zaamen en binnen kort zult gy meede kreupel gaan. VYF-  C 35 ) VYFDE HOOFDDEEL. Van ie Meesters. ■^VTannecr het kind tot die jaaren gekd" * men is, dat het aan dc zorge eens Opvoeders moet overgeeven worden , dat men dan toch voorzigtig zy,en onze kinderen niet aan vrygelaaten flaaven, vreemde of weinig bekende menfehen toevertrouwc ! Want dé handel wyze van veele is ovcrbelagchelyk! Zy' verkiezen hunne beste flaaven, om zommige toe te vertrouwen het opzigt over de Landeryen, Scheepen, Koophandel, huislyke zaaken , ja Hellen andere weder tot Rentemeesters aan. Vinden zy eenen dronkendrinker of vraat, onbekwaam tot alles, men ftaat niet in beraad, en verkiest hem tot oppasfer van zyne kinderen. Een opvoeder moet gelyk zyn aan Phenix,opvoeder van Achilies: thans^ koom ik aan het grootfte en hoofdzaakelykfte C 2 v«ri  (36) . fan allen; men moet Meesters zoeken en wel Meesters van eenen onbefprooken wandel, wier zeeden geene de minfte berisping onderheevig zyn, en van eene ongemeene kundigheid ! want een goed onderwys is dc bron en wortel der deugd cn onbefprooken wandel. Want gelyk dc Landbouwers de flammen onderfteunen, even zoo onderfchraagen de Meesters de jonge leerlingen met hunne lesfen en vermaaningen, om de goede zeeden wortels te doen fchieten. Zeekerlyk moet men met vcrachtinge nederzien op zulke Ouders, welke of uit onkunde of door anderen misleid, hunne kinderen toevertrouwen aan menfehen, die geen blyken van bekwaamheid gegeeven hebben niet alleen , maar zelf aan dezulke, op wier gedrag zeer veel te zeggen valt: dat is nog het minfte, want men zondigt minder zoo zulks door onweetenheid gefchied; maar men heeft zelf voorbeelden, dat zommige Ouders gewaarfchuwd, door hunne vrienden ten vollen overtuigd van de onkunde der Meesters'  < O? ) ters kwaad gedrag en bedorven zeeden, de kinders, dit niet tegenftaande in hunne handen laaten; onvergeeflyk gehoor geevendc aan zommige vleijcrs of vrienden: even gelyk een zicltoogende , die op verzoek zyns vriends zynen bekwaamcn Arts verlaat, en zig aan eenen onkundigen overgeevende, in eene gewisfe dood loopt: of gelyk iemand, die op aanhoudend vraagen van zynen vriend, eenen bekwaamcn Stuurman afzet en zyn Schip aan eenen onkundigen opdraagt: goede Goden! Iemand draagt den naam van Vader en bekreunt zig meer om vrienden dienst te doen dan het onderwys zyner kinderen te behartigen! Het gezegde van den ouden Crateskoomt hier wel ter fnecde, zeggende, dat hy op de hoogde plaatze der Stad zoude uitroepen: ó Menfchen waar holt gy heen! Gy, die uwe rykdommen met alle mogelyke vlyt bezorgt; waarom behartigt gy niet eerst den welvaart uwer zoonen , aan welke gy alles nalaaten zult? Ik heb lust 'er by te voegen, dat zulke c 3 va.  ( 38 ) vaders handelen als iemand, die zonder voorden voet te zorgen, zig voor den fchoen in de bresfé fielt. Veele ouders door gierigheid en kinderhaat vervoerd , zoeken onkundige en laage zielen tot Meesters hunner kinderen, altyd bevreesd, dat die lesfen hun op onkosten jaagen : een diergelyke dwaaze en uitzinnige vader, wierd van Ariflippus niet onaardig en zelf zeer geestig doorgeflreeken; van dien ontaarden vader gevraagt hoe veel gclds hy 'voor het ondcrwys van zynen zoon, cischte, zegt hy, duizend drachmen! gy vraagt, zulks zweer ik, veel te veel, want voor iooo drachmen koop ik eenen flaaf! voor dien zeiven prys hervat Ariflippus, zult gy wel twee hebben; uwen zoon en dien welken gy koopt, Is het waarlyk niet ten hoogflen ongerymd ? men zorgt dat de kinders met de rechte hand ectcn , dat menze bekyve zoo zy de linker uitfteeken, en midlerwyl reekent men onverfchillig, welke zaamenfpraaken zy hooren. Welk is het noodlot eindelyk dier wonderbaa- rc  ( 39 ) re Ouders, na eene zoodaanige opvoeding aan hunne kinders bezorgt te hebben. Hoor? tk zal het u in weinig woorden voordellen. Tot mannelyke jaaren gckoomen zynde, florten zy zig in allerhande ongeoorloofde en flaaffche vermaaken,met verachting van eene gefchikte leevenswyze, dan eerst worden hun de oogen geopend en zy krygen berouw over het verwaarloozen hunner kinderen, zy vergaan, doch zonder vrugt, door de knaagende onaangenaamheden, waarmede de kinders hun ovcrftelpen. Zommige maaken zich eene hofhouding van vleijers en tafelfchuimers, dat bedorven en vervloekt zoort van menfchen, het verderf en ondergang der jeugd: zommige huuren hoeren en ligtekooijen, dartele en welüitgedoschte beesten; andere brengen hun goed op eene verkwistende wyze door, daar andere weder zig aan het dobbelen cn gastmaalhouden vergaapen: 'er zyn zelf, die zig grooter gruweldaaden niet fchaamen; zy bedryven overfpel en zouden zelf een enC'4 kei  ( 4° ) kei vermaak boven hun lecven ftellon. daar zy nooit tot deeze uiterftcn vervallen zouden zyn, zoo zy eenen Wysgcer tot Op voeder en Leermeester gehad hadden , al hadden zy flegts de les van Diogcncs geleerd, die vry onbefcheiden, maar echter wat de zaaken betreft pvcrëenkomftig met de waarheid zeide : Gaa ter leniger tyd in het hoerhuis, op dat gy zelf eens het onderfcheid ziet, welk tusfehen het eer-, lyks en onëerlyke plaatze vind. ZESDE HOOFDDEEL. hof e ener goede Opvoedinge. T~^\och om de zaak in eens af te doen, zeg ik, dat in deezen maar een voornaam hoofdpunt is, dat is het eerde, het middelde en het laatde : naamelyk eene goede opvoer ding en een behoorlyk onderwys: deeze zyn d,? deuren, ter deugd, en brengen ons ter ge-  C 41 ) lukzalighcid; alle andere goederen zyn me;ifchelyk, gering en onzer zorgen onwaardig, Eene hoogc geboorte is zeefeer iets uitmuntends, maar niet van verdiensten, dewyl zy van onze voorouders afkomftig en bnitcn onze fchuld is. De Rykdommen zyn zeer geacht , maar hangen van de zinlykheden des Fortuins af, die dezelve dikwyls de bezitters afnecmende aan andere, die 'er in 't minfte niet op hoopten, aanbied, Schurkachtige flaaven en lasteraars zien wy niet zelden fchatryk; de Roem is aanzienlyk maar onbeftendig; Schoonheid is eene wenfehelyke zaak, maar van korten duur; de Gezondheid is kostelyk, maar verandering onderheevig. De Sterkte is eene pryzenswaardigc zaak, maar word door ziekte en ouderdom vernietigd. Iemand, die zig op zyne krachten beroemd,dwaald geweldig, want wat zyn onze krachten en vergelykinge van die der Olyphanten, Stieren, Leeuwen en andere dieren. De geleerdheid is de cenigfte van alle goederen, die Godder C $ lyk.  (40 lyk en onfterflyk is: de menfchelyke natuur beftaat in twee voornaame deelen; de ziel en hec verftand , waarvan de ziel het verftand behcerscht, en het verftaud derzelver beveelcn uitvoert; deeze zyn aan geene wisfelvalligheid blootgefteld, kunnen door geenen laster bevlekt, door geene ziekte bcnaadeeld, nog door geene ouderdom verzwakt worden. In den ouden dag word het verftand alleen jong, en daar de tyd alles flyt, zet zy alleen den ouderdom wysheid by: en daar de woedende oorlog alles gelyk een overftroomende rivier met zig fleept en onder den voet werpt, is de wysheid alleen buiten fchoot en voor haare aanvallen beveiligt. Het zeggen van den Megarenfifchen Wysgeer Stilpo , fchynt my der geheugenis waardig. Dc ftad Megata na de verovering geflegt en de burgers ge-, vangelyk weggevoerd zynde, wierd hem van Demetrius gevraagd, wat hy van zyne goederen meedegenomen had ? waarop hy antwoordde: Ik heb niets kunnen verliezen, de- wyl  ( 43 ) wyl de oorlog de deugd nooit voor buit verJdaarcn kan. ZEEVENDE HOOFDDEEL. Over het fpreeken. clyk ik beweerd heb, dat men niets met meer zorgvuldigheid moet behartigen' dan de opvoedinge, dus moet men niet minder zorgen, dat het op eene wyze gefchiedc, "Waarin zy geenzints blootgefteld zyn aan verderflyke gewoontens: zy moeten dus met alle zorg van de beuzelingen , het gemeenevolk alleen eigen, afgehouden worden: want het gemeen te behaagen, is een bewys van kleinachtinge by verftandigen: dit getuigt Euripiclcs in deezcr voegen. Ik ben onbekwaam om voor ieder te fpreeken, maar ly eenige weinige tydgenooten blink ik in welfpreekenheid uit. Pit is natuurlyk, want wie by verftandige voor  ( 44 ) voor onwys gehouden word, ftaat by het gemeen dikwyls voor een geleerd mensch te boek. Daar de ondervindinge ons leert, dat die, welke zig beöeffcnen om met kracht en cierlykheid by het volk te fpreeken, gewoonlyk aan allerhandclyke wellusten en eene ongebonden leevenswyze overgegeeven zyn : waarlyk geen wonder ! want wie zyn best doet om de wellusten fmaakelyk te maaken aan menfehen, die zig van eene bedaarde leevenswyze geen denkbeeld vormen, zal nooit zelf het goede, het waare, het maatige boven de ongebondenheid verkiezen : hier koomt nog by, dat wy de jongelingen niets nuttigs, niets goeds kunnen opleggen zoo wy zulks niet door eigen voorbeelden ftaaven: fraay is 't, niets te vergeefsch te zeggen of te doen, van hier ook het fpreek woord: al het fraay is ongemakltelyk. De van te vooren onoverdachte reedevoeringen zyn vol van niets beteekenende en ydele woorden, en hebben zelden een bekwaam begin of einde ; behalven andere vou-  (45 ) Vouten zyn deeze rcedenaars blootgefteld, oni verbaazende ongerymdheden en veel ydelgefclaps voorttebrengen; daar eene bewerkte ree^ de voering de voorgefchreeven paaien nooit zal te buiten gaan. Men verhaalt zelf, dat Perieles van het volk meermaalen om te fpreekeri uitgenoodigt, dit niet wilde aanneemen, zeggende: dat hy 'er zig niet op verwagt en dus niet klaar gemaakt had. Niet anders handelde zyn nayveraar Demosthenes ; want wanneer hy van deAtheeners terraadgecvingegevraagt wierd, was zyn antwoord: zulks is my niet moogelyk, ik heb de zaak niet by my overdacht, dit is moogelyk een verdichtzel; doch in zyne reedevoeringe tegen Midias, betoogt hy wel ernftig het nut der overdenking, zeggende : Ik beken gaarne Atheenfche Mannen, dat ik dit van te voor en by my overdacht heb, ook zal ik niet ontkennen, dat ik alle myne vermogens ingefpannen heb om myne redevoering zoo veel moogelyk te befchaaven en luister by te zetten: want ik zoude te belüaagen zyn indien ik na zoo veel uit-  C4Ö) gtftaan te hebben en noch te moeten uitftaan, niet ernftig bedacht waare geweest op alles , waarover ik in deeze oogenblikken moet handelen. Ik keur eevenwel het onoverdachte fpreeken niet ten eenenmaale af, het koomt te pas in zaaken van weinig aanbelang, en moet als een behulpmid» del worden aangemerkt; echter is het geen* zints gevoegelyk dat men voor zyne mannelyke jaaren over een ftuk redencere , zonder hetzelve te vooren bewerkt te hebben. Wanneer de gemakiykhcid van reedekavelen reeds wortelen gefchooten heeft, dan eerst zal men zich de geleegenheid ten nutte mogen maaken, even gelyk iemand na eene lange gevangenisfe losgelaaten in het eerst waggelt, zoo gaat het ook met hem, die aan eene bepaalde manier van fpreeken gewoon zig waagt om over eene niet bewerkte zaak te redeneeren: men zal zeggen dat men de kinderen al vroeg tot dat zoort van fpreeken moet gewennen, maar dit geeft aanlcidinge tot het ^llergrootfte ydelgeklap. Men verhaalt dat een zeeker Schil-  C 47 ) Schilder een fchildery aan Apelles toonende , 'er by voegde, dat hy hetzelve in eenen zeer korten tyd afgefchildert had ; dit verwondert my niet, zeit Apelles, zulks zoude ik zonder u ivel geweeten hebben; maar ik ben verwondert dat gy niet meer dan één hebt kunnen afmaaken. Doch ik koom weeder tot myn begonnen werk; even gelyk ik een verheeven Toneelftyl verbiede, zoo moet men ook zorgvuldig de laage uitdrukkingen vermyden, een al te opgeblaazen ftyl is voor de burgerlyke zaamenleevinge onbekwaam, en een laage is zonder kragt en treft den hoorer nooit, gelyk een lichaam niet alleen gezond maar zelf fterk moet zyn; zoo moet eene redevoering niet zwak Z37n, maar zelf treffen. Het veilige alleen word gepreezen maar het gevaarlyke bewondert: dus is myne gedachten ook aangaande de gemoedsgefteldheid, hetzelve moet nog woest, nog roekeloos, nog geheel verflaagen zyn, het een maakt ons tot flaaven, en het ander brengt ons ten toppunt der onbefchaamdheid; de  ( 48 ) moet dus de Griekfche kort op de hielen zyn en welhaast één cn dezelve ftap gaan : op dat wy dus dc beide taaien oeffenende , do eene aan dc andere niet fchaadc J Zommige zyn van oordeel geweest, dat men voordo zeeven jaaren, de kinderen niet behoorde te onderrichten, als zynde voor dien tyd te jong zig eenig begrip van de leering tc vormen en te zwak den arbeid uit te ftaan, In welk gevoelen veelc, voornaamclyk die voor Ariftophanes dcnByzantyncr leefden, verzeckerden dat Hefiodus waare; doch deeze is dc eerfte, welke beweezen heeft dat dit bock tc onrecht aan dien Dichter toegekend word. Maar anderen onder wcikeEratosthcn.es, waaren vol van dit denkbeeld. Beter denkt myns oordecis Clftyfippus op dit ftuk, welke niet wil dat 'er eenige tyd door lecdighcid verlooren ga; want of fchoon hy den geruimen tyd van drie volle jaaren aan de Minnen geeve, wil hy echter dat de kinderen reeds geduurende deezen tyd, door nuttige zeedclcsfen gevormd zulE len  ( B-2 ) Ien worden, ca bchooren de zeedelcsfen tot die jaaren;. waarom fluit men dc Weetenfchappen uit? Ik weet zeer wel dat dc vorderingen van dien geheelen tyd,niet eens zoo veel nuts aanbrengen, als naderhand een enkel jaar, maar wie zoo denkt, fpaart meer den Onderwyzer dan den Leerling. Wat zullen zy ook anders beter doen, zoodra zy kunnen fpreeken? Want dewyl zy toch iets omhanden moeten hebben, waarom hebben wy dan eenen afkeer van die eerfte vorderingen, hoe gering dezelve ook mogen zyn? Het geen hy in die jaaren leert zal hem naderhand tyd uitwinnen. Deeze \-ordcringcn van jaar tot jaar byééngeteld, zuilen op het einde de zomme zyner bekwaamheden vermeerderen ,cn men heeft den welbeftcedcn tyd der kindschhsid naderhand voor uit. Dit zelve , moet men vastftcllen heeft plaatze omtrent dc volgende jaaren, op dat men het noodige niet te laat beginne teleeren. Dat wy derhalvcn de eerfte jeugd Éiet verliezen, voornaamclyk om dat het ge- heu-  (83) heugen , waarin voornaamclyk de beginzels der weetenfehappen beftaan, als dan het fterk» ltc is; doch ik ben in dc vermoogens der jonge jaaren niet zoo onkundig, dat ik te veel van hun zoude afëisfchen, dewyl men naauwkeurig zorge behoort te draagen, dat zy, die de oeffeningen niet kunnen beminnen, geen tegenzin in dezelve Jjfygen, welke hun niet alleen in hunne kindfche jaaren maar doorgaans geheel hun lecven byblyft. De beezigheden moeten een fpcl zyn, dat men hun vraagc, pryzc cn zomtyds het vermaak gunne dat hy zig over een welgepast antwoord verblyde! dat men van tyd tot tyd eenen anderen in weerwil van hem leere, om hem nayver in te boezemen; dat hy dikwyls kampe en zig inbeelde dc bekwaamde te zyn. Men zal hem door bclooningen zyne jaaren eigen, opwekken. Het overige van dit Hoofddeel, handelende alleen over de üpvoedinge eens Reecknaars, en das weinig tct ons oogmerk dienende, ga ik voorhy, F a em  ( «4) fn eenige aanmerkelyke plaatzen hierby te voegm uit het TWEEDE HOOFDDEEL. Of eene by zonder e opvoedinge beeter zy dan eene openbaare. Maar het kind word groot, en men begint voor zyn leeren wat ernftiger zorge te draagcn. Nu is de vraag: of het beeter is hun te huis te houden, dan wel de zorge der opvoedinge en onderwys aan openbaare Mees. ters te vertrouwen?Dit,zie ik,behaagde best aan de Wetgeevers der voornaamfte fteeden zoo wel als aan de beroemdfte Schryvers. Ik beken, dat zommige deezen openbaaren opvoedings-trant door eigen overtuigingniet volgen , maar ten eenenmaale afkeuren: brengende voornaamelyk deeze twee reedenen by: zy oordeelen ten eerften, dat het op die jaaren beeter is voor de zeeden., den ommegang van.  ( 85 ) van zoo veel jongelingen te vermydcn, wci-ke alle aan misflaagen ten uiterften zyn blootgefteld; waarin men, helaas waare zulks ongegrond! niet zelden den bronader van vcele misdryven vind. Men oordeek ten tweeden, dat de Meester, wie hy ook zy, zynen tyd met meer vruchts aan éénen dan aanzoovccle bcfteeden kan. De eerfte reeden is zeer gewigtig: want brengen de openbaare Schooien de zecden nadeel aan, dan is 'er geen twyfFel of één eerlyk man is beeter dan den al.' p*,vel« fpreekendften redenaar; maar myns dunkens zyn deeze twee zaaken naauw veréénd en on. affchcidbaar; want niemand kan een goed reedenaar zyn zonder teffens voor een braaf man bekend te zyn. Dc zecden, zegt men, worden in de .Schooien bedorven, dit is waar, maar in huis niet minder. Het geheele werk beftaat in ieders Natuur en de zorg der Ouders. Stel eenen jongeling ligt tot misdagen overhellende en dat men in'zyne eerfte jaaren flechts czn weiF 3 nig  ( 86 ) nig oogluikinge gcbruike, zoo zal men hem op de minfte gelegenheid tot alles zien uitfpatten; hiertoe is het genoeg dat een kwaade flaaf hem aanleidinge gecve, en dan is de ommegang met kwaade flaaven vry erger damnet kwaade vrygeboören. Ach dat wy zelve dc zeeden onzer kindcis niet bederven ! maar wy gewennen zc van kindsbeen af aan een weeldrig leven , daar die verwyfde opvoedinge, welke wy toegeeycnl.-'l noemen , dc vermogens van ziel cn lichaam groot nadeel toebrengt. Wat zal een vohvasfen jongeling niet begecren, die geduürende zyne kindschheid in alle weelde zwemt? Kaauwclyks ftamelt hy, of zyne ftamclende tong fpreekt van lekkernyen; vvydraagen meer zorge voor hunne fmaak dan voor hunne fpraak. Zy worden op de bedden groot, moeten ze gaan dan (laan ze verleegen en moeten van weerskanten onderfteund worden. Zeggen ze iets onbehoorlyks, eene glans van vergenoegen is op ons gezigt tc leezen; voor het uit-  "t 87 ) uitfpreeken van woorden, de wellustige Alex&ndrynen zelf onwaardig ,kuscht en liefkoost men hun. Geen wonder , hierin gaan wy hun voor, zy hcbbcnze van ons zei ven gehoord: zy zien onze Vriendinnen, onze byfiaapen, dc maaltyden weergalmen van geile gezangen '; men vertoond 'cr dingen, welke dc fchaamtc ons verbied te noemen: dit word eerst eene gewoonte en vervolgens eene Natuur : cn dus leeren deeze elendelingen de vouten, 207? Ier te weeten dat het vouten zyn: dus opgevoed fpafr ten zy aan alle kanten uit , leeren de ondeugden niet in dc Schooien , maar dezelve 'cr invoerende, befmetten zy dc andere. Men is ook gewoon beeter Meesters in de Schooien dan in de byzondere huizen te vinden; de Beste houden zig niet by éën, maar oo>-declcn zig een aanzienlyker tooneel waardig, op het welke hunne bekwaamheid in een hclderer daglicht geplaatst word, daar integendeel de andere hunner onërvaarenheid bewust zig laag «n met dc opvoedinge van éénen jongeling te F 4 vree-  C 83 ) vrecdcn houden. Gcftcld voor een oogenblik , dat men , het zy door gevoelens van naauwe verbintcnisfc , door geld of gunde eenen zeer bekwaamen Opvoeder opdoe; zoo vraage ik: zal deeze zig den geheelen dag zonder ophouden met zynen VocdlTcrling beczig houden ? Immers neen! want eene onafgcbrooken aanJagt, welke zig niet eindelyk vermoeid, is nergens te vinden. Het is dus maar een geringe tyd, welke het werk van den geheelen dag bevat; cn om deeze recden is het zeer mogelyk, dat het onderwys zig tot versheiden uitdrekt, voornaamelyk daar de meeste beczigheden van dien aart zyn, dat een en hetzelve onderwys voor aüe dienstig zy. Ik fpreck niet eens van de yerdècjingc der redevoeringe, van welke alle hoorers , hun getal zy zoo groot men wil, hetzelve nut zullen wegdraagen; want de Item des Meesters is even als de zonnc, welke aan de gehcele wacrcld den invloed haarer draaien gewaar doet worden : maar werpt men my teegen, voor  ( 89 ) voor de verbceteringe cn vöorleczinge is de meenigte nadcelig, dit zy zoo ; doch laaten wy de voordeden met dit nadeel vergéljv ken. Ik zal evenwel, mynen Zoon niet zenden naar cene plaatzc, alwaar ik weet dat hy verwaarloost word ! Men geloove vry dat een goed Meester niet meer Leerlingen zal aannecmen dan hy behoorlyk ondcrwyzen kan: met dien Meester moeten wy als met éénen - gemcenzaamen vriend omgaan, opdat hy onze kinderen zoo uit liefde als uit enkele plicht onderwyzeroök is het niet anders mogelyk of een Meester zal eene byzondere gunfte aan dien Jongeling bewyzen, die zyn best doet om boven anderen uit tc munten: al moet men zommige Schooien, om de al tc grootc menigte myden, zoo is dit noch geen bew3's dat de Schooien zonder onderfchcid te yeragten zyn. Voor den toekoomenden Rcedcnaar, die in een geduurig gewoel zyn keven zal moeten doorbrengen, is het nuttig zig van kindsbeen F 5 af  C 90 ) af tot menfchen te gewennen, en niet door een eenzaam leeven voor zyn eigen fchaduwe bang te zyn. Het verftand moet daarenboven nog aangefpoord cn opgebeurd worden, hetwelk niet zelden in eene byzondere opvoedinge verflaauwt, moedeloos word of tot eene ydcle waan overflaat: want vergelykt men zig by niemand, zoo vervalt men noodzaal-.elyk tot eene verwaande inbeelding van zigzelve. — Moet men naderhand voor de menigte gebruik maaken van alleen geleerde dingen, dan hindert het groote licht en het minfte nieuws belemmerd ons. Ik (preek niet eens van de vriendfchaps banden, welke op die jaaren zaamgcbonden, voor altyd onvcrbrecklyk en heilig zyn. Waar zal hy dc onbedwongenheid in den daagelykfehen omgang leeren, zoo hy zig alleen qpfluit en zig van dc menfchen afzondert? — Hier koomt nog by dat hy te huis niets leert, dan het geen zyn Meester hem ondcrwyst, daar de lesfen van andere hem in de Schooien ook niet onnuttig zyn. De * „ goed-  ( 9i ) goedkeuring , berisping, het beftraffen -der luiheid, het pryzen der naarfligheid , in andere zal hem groot voordeel aanbrengen: hy zal duidelyk zien, dat het onbetaamlyke voor het betaamlyke moet wyken , en hoe loflyk bec is Ouder jongelingen voor uit te gaan. Dit alles wekt hun ongemeen op: en fchoon dc eerzugt cn eigenliefde zelve vouten zyn, zyn zy echter niet zelden de beweegraden der grootftc deugden. Het heugt my duidelyk dat myne Meesters de leerlingen in ondcrfchcidc clasfen vcrdeclende, hun hierdoor niet weinig aanfpoorden , hun telkens naar niaatc der vorderingen voortzettende was deeze inftellingc van het allcrgrootfle nut. De vorderingen van ieder Leerling wierden plechtiglyk onderzogt: ieder flreed cn wendde alle vermogens aan, want de eerfte van eene clasfe tc zyn, was voor ons van eenen onwaardeerbren prys. Eene enkele reize bcfliste al.les niet, na verloop van dertig dagen kreeg dc overwonnen eene nieuwe geleegenheid zyne  ( 92 ) nc krachten wederom te beproeven: dit was de reeden waarom de overwinnaar niet te trotsch en de overwonnen niet al te ncêrflagtig wierd. Deeze handel wyze, durf ik verzekeren , was voor ons een fterker fpoor ter oeffening dan de vermaaningen onzer Meesters, de naauwkeurige zorge onzer Opvoeders en de goede woorden onzer Ouders; maar gelyk denay ver onze vorderingen grootcr maakt, wanneer wy reeds tot zekere Jaaren gekomen zyn, zoo is de nayver van medeleerlingen gemakkelyker en aangenaamer voor de beginnende dan die van den Meester. Het overige van dit Hoofddeel over eenen toe* Zoomenden Reedenaar handelende , ga ik over tot het DERDE HOOFDDEEL. Over den onderfcheiden aart der Kinderen en de behandeling derzelver. TT^en Leermeester zal zyn best moeten doen JLV om den aart of inborst des Jongelings te lee-  ( 93 ) keren kennen. Een goed geheugen en vooral in kleine dingen is een duidelyk bewys van zyn verftand; dcszclfs voordeel is tweelecdig, wel te begrypen naamelyk, en getrouwelyk tc kunnen onthouden. De lust ter navolginge is een tweede bewj's van een gelukkig natuurgeftel, mids dat deeze lust zig niet uitltrekkc om ficchts tc doen lachen, want dan zoude ik een traag verftand boven deeze kwaade vaardigheid verkiezen ; want de oprechtheid, die zig in de eerfte Jaaren ontdekt blyft het gantfche keven , en de traagheid vermindert niet zelden met de jaaren- Hy zal de leeringen in het vervolg van tyd gewillig aannecmen: nu en dan zal hy moogelyk eenige vraagen doen , alhoewel zyn natuurgeftel hem meer bekwaam maakt om te volgen dan om voortegaan: daar van den anderen kant deeze voorbaarige en al te vroegtydige Jongelingen zelden tot eenen hoogen trap zullen,vorderen. Zy leeren, dit is waar, de kleine dingen gemaklyk, maar fcbiclyk Haan  C 94 ) flaan zy ook tot al te grootc vrypostighcid over, en toonen alles, wat zy maar wcctcn, en wectende allecnlyk hunne laatfte beczighcden, door geene fchaamte nog ingctoogcnheid weerhouden, fpreeken zy van dezelve aan ieder een: zy voeren niet veel, maar al wat zy uitvoeren , fchiclyk uit: gelyk de even met grond bedekte zaadcn fneller dan de andere ópkoomen; zoo is in hunne woorden geen pit en zy fteunen flechts op wankele gronden. In den beginne fcheppen wy vermaak cn genoegen in die voorbaarighcid, maar weldraa beginnen dc vorderingen ftil te ftaan cn onze verwondering houd op. -Hierop acht gecvende, zal een Meester zonder uitftel het natuurgcftcl van zynen voedftcrling zoeken tc doorgronden, want zy zyn niet alle op dezelve wyze tc leiden. Zommige zyn te traag, zoo men hun niet op de hielen zit, daar andere integendeel door dc aarfhir.fing halftarrig worden : dcczen houd dc vreeze in den toom , daar dezelve gecnen . wc»  C 95 3 weder den moed beneemt: eene aanhoudende ingefpannenheid wekt deezen op, daarzc gcencn weder ten ecnenmaale uitdooft; men gceve my eenen jongeling, gevoelig aan lof en roem, die niet verdraagen kan dat een ander hem te boven gaa; ik zal hem door de ècrzugt leiden, dc berisping zal hem treffen cn de eer zal hem alles gemaklyk doen vinden, in dcnzulken is de luiheid niet te duchten. Aan ieder is van tyd tot tyd eene uitfpanninge noodig, niet alleen om dat de ziel cn zinnen even min eene altoosduurende ingefpannenheid kunnen uitftaan als alle andere dingen, welke in de natuur te vinden zyn,maar voornaamelyk om dat de lust tot leeren in eene vrye cn cnhedwingbaare wil beftaat. Dus doende, zullen zy naderhand hunne beezigheden met frisfehen moed hervatten. Dat de kinderen tot het fpel in kindfche tydkortingen lust hebben, zie ik gaarn, als zynde dit een tecken hunner wakkerheid; want 'er is geene hoop dat een neerflagtig jongeling in het ftuk van  C 96) van ftudiën van ecncn wakkeren aart zal zyn, daar hy in zyne fpcclfchc jaaren reeds het hoofd, laat hangen ; doch de uitfpanningen moeten zeer gemaatigd worden, om geen tcgenzing in het werken of eene heblykhcid in het lccdigloopcn krygen , hiertoe moet men zyn best doen fpeclcn voor hun uit tc kiezen, die ecnigen aandagt vcrëisfchcnde , hun tevens nuttig zyn: ook ontdekt men in die 00genblikkcn hunnen aart het allerbest, immers in het veinzen onbedreeven, toonen zy hunne neigingen openhartig , waarvan men de kwaade op die jaaren gemakkelyk verbeterd. —• Ik wil niet dat men hun met fiaagen dvvingc, alhoewel Chrylippus zulks niet afkcure ; vooreerst om dat het eer voor eenen flaaf dan eenen vrygebooren past: en ten tweeden, om dat my dunkt, dat men nooit door flaagen denzulken zal verbeteren, op wien de beftraffing met woorden geen vat heeft; doch thans is de zorgeloosheid der Opvoeders zoo verre gekoomen, dat zy dc Leerlingen niet aan-  C 97 ) zetten om te doen het geen behoorlyk is', maar hun ftraffen, wanneer zy het niet doen. Ik vraag eindelyk , hoe men den Jongeling tot hoogcr jaaren gekoomen, zal ftraffen én affchrikken ? zoo men hem in zyne jeugd reeds aan flaagen gewend. Voeg hier nog by dat zy in die oogenblikken, het zy door pyn, het zy door vreeze, woorden voor den dag brengen , waarover het hun naderhand niet weinig berouwt; deeze vreeze beneemt hun den moed, maakt hun neêrfiagtig enjoct hun zelf een tegenzin in alles krygen : Tot du; verre Qitintilianus, G Dit  ~1f~\it weinige waarde Meedeburgers is genoeg -B-S om ons een denkbeeld te geeven, hoe veel zig de Ouden, wier voet [lappen wy in alles zoo weinig drukken, de opvoeding, als eene zaak van uiterst aanbelang ter harte namen: wy , wel is waar, zeggen ook alle zonder onderfcheid: eene opvoeding is de grootfie fchat die wy aan onze Kinders kunnen nalaaten. Maar fpannen de meeste onzer niet de osfen achter den Ploeg? dit zal men uit myne fchetze by PJutarchus en Quintilianus ver gele eken, niet ongemaklyk ontwaar worden: ik weet wel, dit herhaal ik nog ééns, dat het vertoog, met Plutarchus naam beflempeld, dien grooten fchryver onwaardig, geen aanééngefchakeld en onverbeterlyk plan van opvoedinge bevat, ja zomtyds weinig beteekenende zaaken, met eenen grooten cm/lag van woorden voorfielt; doch gelyk ik reeds gezegd heb, dit neemt de goede Les* jen, de eenigfte reeden myner moeite niet weg; maakt U deeze te mi!te zonder U des Schryvers of  (99 ) of fchryftrams te bekreunen: dusdotnde zult gy voor het welzyn uwer Telgen en voor ons dierbaar, maar thans ten ondergang fnellend Vaderland beter zorge draogen, en om met de woorden der Korinthers den raad van Locedemon bywoonende , te eindigen: Hetzelve niet in Jlegter fiaat aan uwe Kinders nalaat en, dan gy het van uwe Voorouders ontvangen hebt.