:"js de Leon.    DE GEHEIMEN DER VOORTTEELING EN HET WAAR GENOT DER OMHELZING1. Derde Deeu U I T HET HOOGDUI T S C H. Te Groningen, by Oomkens, Spoormaker en Zuidema, — Leeuwarden, — Cahais en van slich. — Deventer, — Karssenberg en Brouwer. — Amjlerdam, — Van der Burgh , van Es, Weege en Roos. — Utrecht, — Van der Schroeff , Wild & Altheer en Emenes. T" Leyden, — Herdingh, van Tiffelen, Honkoop en Vak Thor. — Haarlem, ~ Bohn, Walrc &Comp., Kampman en Beets. — Dordrecht, — Buissé, van Braam, van Eysden, de Haas, t Bonte en Kieboom. —. sHage, —. Leeuwenstyn , J. Plaat en van Drecht. — Rotterdam , — D. Vis, van den Dries , van Santen , Meijer* P. Holstein, Danserweg , en de Wed» Van Heel. Delft, ■— De Groot en Roelofswaard. — Middelburg, — Keel en de Wed. Abraham* x 7 9   INHOUD O F ALGEMEENE SCHETS VAN DIT DERDE DEEL, EERSTE AFDEELING. Zedelijkheid van het Geseachtsgenot, dlgemeene Zedenwet. . . BJadz. i, Pligten, die op het oogmerk van 3e Natuur in de Gejlachtsneiging betrekking hebben. t . . . . 20. Invloed der Gejlachtsneiging op de Charactervorming in het algemeen. . . 33, , * 3 In  INHOUD. In welk verband met de overige vermogens van den Mens oh, moet deeze Neiging fiaan , indien zij de Menschlijkheid zal bevorderen? . . Bladz. 45. TWEEDE AFDEELING. De Bronnen der buitenfpoorige Gcjlachtslust 49' Deeze zijn yoornaamelijk : Eene gebrekkige Opvoeding, bijzonder met betrekking tot het Gevoelsvermogen. . 53' Het verderf door de Boeken naar de Mode. 59. ,. —, het Bijgeloovigen in den Godsdienst. ... • 61. t , rfe Levenswijze en Weelde. 63. ' , _— den Spreektrant en het Verkeer. • • . . . 67. „ de Wetgeeving en derzel- ver Uitvoering, in Het bijzonder met betrekking tot het verleiden der Onfchuld. 73. — - ■' ■ dé Staatsgefteldheid. . 90. Het  INHOUD. Het verderf door de ftaande Heirlegers. g% , het perfooneel gedrag van den Burg rfland. . . « . 96. DERDE AFDEELING. Qver de verbetering van de Zedelijkheid in het algemeen en die van de verbasterde Gejlachtsneiging in 't bijzonder. . c$. Gaat het met de Menschlijkheid terug of voorwaards ? . ... iosj Opvoeding der Menfchen tot Mcnfchen. 113. Verbetering der 'Burgerlijke Staatsge/leldheid, voornaamelijk door de verbanning der openbaare Bordeelen. ... . ug. Wie moet over derzelver toelating bejlisfen, de Zedekunde of de Staatkunde ? . I20. Js de Regeering bevoegd Bordeelen tt prUilige er en ? l3^> Js de oprichting van openbaare Bordeelen in de daad een geringer kwaad, door welkers toelating een grooter vermeeden wordt? 126 Na-  I N H O U D. Nader Betoog van de Natuurlijke, Zedelijke en Burgerlijke gevolgen der Bordeelen. 136» Stellige, en pntkenpende .Gevolgen van het buitenfpoorig Gejlachtsgenot op den Lichaamlijken en Geestlijken toe/land der Natie. ... ... 153. Voor welke Klasfc van Menfchen in den Burger {laat, zouden eigenlijk de Bordeelen """bcjlemd zijn? . . , . I73« Het Concubinaatfchap , of de Ongehuwde, * Saamenwooning. , 176. BESLUIT. Bcfchouwing van den Zedelijken toeftand van het mejiscklijk Geflacht. Hoop op Bcterfchap 184. DE  de geheimen DER VOORTTEELING, EN HET WAAR GENOT DER omhelzing'. EERSTE AFDEELING. Zedelijkheid van het1 Geslacht*genot. dlgemcene Zedenwet-. -Zoo lang de mensch onder de heerfchappij van der ingefchapene neiging ftaat, ontvangt hij alleenlijk indrukken en wordt door dezelven ; bepaalt i hij begeert alleen, en wordt door de begeerte gedwongen. In deezen ftaat der ruwheid heeft geene vrijheid en eigene werkfaamheid, gevolglijk ook geene zedelijkheid plaats. III. Deel. a Doch  £ DE GEHEIMEN Doch wanneer hij zich van de boeijen der Dierlijkheid ontdoet, ontwaakt in hem een verheevener vermogen, het welk hem onmiddelijk opwekt, om het voorwerp , het welk zijne begeerte prikkelt,ten voorwerpe zijner overweeging te maaken, en de begeerte, die in hem ontftond, bevreedigt of beteugelt hij , op gronden die hij kent, en wier aanbelang hij wikt en weegt. In het Charafter van den befchaafden mensch vertoont zich dus de Zinlijkheid en de Zclfswerkfaamheid (Receptiviteit en Spontaniteit-) als met eikanderen vereenigd. Hij verfchijnt te gelijk als een begeer end en willend Wezen ; als afhanghjk, zonder Haaf te zijn, als vrij , zonder met eene volftrekte vrijheid , boven de zinlijkheid verheeven te wezen. Uit het denkbeeld van de vereenïging deezer beider Natuuren, naamelijk de zinlijke en die, welke boven de zinnen verheeven is, ontftaat het doel van den mensch, de vrije handelwijze, welke alleen door deeze vereeniging voor hem mogelijk wordt, want voor hem zoude, of als een zuiver zelfswerkfaam Wezen, of als een Wezen alleen aan de noodwendigheid der Natuur onderworpen , geene noodwendig heid van den vrijwerkenden wil als eene eigenfehapmogelijk kunnen zijn ; hij moest een zinlijk wezen zijn, op dat er ftof aan zijnen wil gegeeven zoude worden, door dewelke zijne handelwijze, als Doel, Wet of Eigenfchap verfchijnt; hij moest een redelijk wezen zijn, om-door zelfswerk- faam-  DER VOORT TEELING. 5 faamheid de zinlijkheid in haare perken te houden. Wil dus de Mensch als Mensch handelen, d. i. volgends zijne tweevoudige Natuur, als een redelijk zinlijk Wezen, zoo mag hij de Natuurdrift niet als de eenige hoogfte Gebieder erkennen; wil hij als Mensch,niet Hechts als Dier, zijne zinnelijke behoefte bevreedigen, zoo moeten ook die handelingen, welke het zinlijk Aanwezen ten doel hebben, zoo gefield zijn, dat de vrijheid niet op- houde, zich als vrijheid de wil niet ophou- de, zich als verheeven boven de zinlijkheid, te doen blijken, d. i. de Natuurdriften mogen nimmer tot den wil in eene oppermagtige betrekking /laan , anders wierde de waare orde der dingen omgekeert: de Vrijheid zoude aan den Dwang, den Wil aan de Begeerte , en het volftrckte aan het Toevallige ondergefchikt worden, In deeze omkeering der waare orde, beftaat, wanneer zij willekeurig gefchiedt, de eigenlijke Zedeloosheid; een Mensch, die in ftaat is om zoo te handelen, wordt een uitvaagfel, een laag fchepfel geoaamt, om dat hij in de oogen van ande. ren als verneederd, en zijne perfoonlijke waardigheid verlooren hebbende, verfchijnt. De Mensch bezit dus het vermogen zich zeiven tot de bevreediging of ontzegging eener Begeerte te bepaalen ; dit vermogen wordt aan den wil toegefchreeven , en het kenfehetfend teeken, waar door het willen van het bloote begeeren onA 2 der-  4 DE GEHEIMEN derfcheiden wordt, is het kenteekeri van Zclfsbb* ftemming met opzicht tot eene ontftaane begeerte. De beminnaar van den Wijn"» die zich ter wille zijner gezondheid het overtollig gebruik ontzegt, kiest 'tusfchen de bevreediging en ontzegging, d. i. hij handelt door middel van een denkbeeld, het geen de grond van zijne zelfsbeftemming bevat, en deeze grond heet eene praclicaah of be~ «effenende Regel, die hem in 't voor handen zijnde geval gebied, niet te doen, het geen der Gezondheid fchadelijk is. Hij zal bij zijne voor te neemene handelingen de gevolgen berekenen, die zij op zijn Aanzien, zijn Geluk, zijne Gemoedsrust enz* kunnen hebben , en volgends deeze betrekkingen zijnen Wil bepaalen. Doch de Wil is aan deezen regel niet gebonden: de Dronkaart kan, in weerwil van denzelven, nochthands bcf.uiten, de hem toegebragte volle Bokaal te leegen, en men kan evenwel niet zeggen, dat hij als een Dier door de bloote neiging weggefleept worde; want hij heeft beiloten, de neiging te bevreedigem Wij zien dus, dat deeze daad van den Wils door eene zekere werking van het Verftand bepaald wordt, welke in deeze Vraage vervat is: Js de Bevreediging voordeelig ? En dit voofdee/ige weet het verftand zoo te berekenen, dat de Mensch dikwijls eene tegenswoordige Begeerte van de hand wijst, om eene ver af zijnde te bevreedigen. Eene Coquette b.v. laat haar behaalde geringe voor- dee-  DER VOORTTEELING. 5 deelen, zonder er zich van te bedienen, als't ware nutloos uit de hand glijden, om zich eene des te luisterrijker zegepraal te bereiden ; de Gierigaart onderdrukt de lust naar een tegenwoordig genot,om dat het hem geld zoude kosten,ten einde zich het middel tot een toekomftig genot, dat van des te meerder fchijven te kunnen tellen , te befpaaren. Maar zoude er dan buiten deeze eigenzelvige werkfaamheid van het verftand, bij deszelfs beftemming met opzicht tot eene ontftaane begeerte, geene andere Vraage voor handen zijn? Iemand heeft een aanmerkelijk Kapitaal in zijne bewaaring, wiens Eigenaar fubiet overleeden is, niemant weet iets van het hem toebetrouwde Geld, en het ftaat hem dus vrij om het te houden. Het denkbeeld van daar door zijn bezit te vermeerderen, zonder ontdekt te worden , beflist over de vraage : is heï voordeelig ? en zijn wil befluit, het geld te behouden. Doch er valt hem in, dat hij .daar door de regtmaatige Erfgenaamen van hun Eigendom beroofd , dat zijne handelwijs een bedrog is , over het welke hij zich voor zich zeiven fchaamen moet. Hij ziet zich door dit denkbeeld genoodzaakt, voor de afwijzing der ontftaane lust te beflisfen, en zijn Wil befluit, om het geld aan den rechtmaatigen Eigenaar terug te geeven. Dus voelen wij reeds het aannaderen eener andere vraage, op dewelke de Mensch bij de beA 3 flis*  5 DE GEHEIMEN flisfing over de bevreediging of afwijzing eener begeerte, het oog te houden hebbe , en deeze vraage is: is de bevreediging eener begeerte ge corloofd ? Dat deèze vraage geheel onder- fcheiden is , van die , of de bevreediging eener begeerte voordeelig zij ? zien wij uit het tegenwoordige geval. De gantfche daad van het verftand bij de voorftelling der vraage: is het voordeelig? beftaat ia het oordeel over het Verband , waar in de voorwerpen der begeerte tot het vermogen van het gevoel ftaan. Hoe grooter dus het getal, de maat en de duurfaamheid der aangenaame gewaarwordingen is , welke een voorwerp verwekt, des te grooter is het voordeel en het goed , en hoe grooter het getal ', de maat en de duurfaamheid der onaangenaame gewaarwordingen is, des te grooter is .het nadeel en het kwaad. De bepaaling van den wil volgends dit oordeel, hangt dus van de Natuurwet van het vermogen der begeerte af, welke gebiedt , het aangenaamen voor het onaangenaamen , te verkiezen. De regel, maatig uwe begeerten tot den drank , is niets anders , dan de uitfpraak: het genot van den Wijn is van een geringere waarde dan het behoud der gezondheid, of den goeden naam der maatigheid enz. De regel : wees niet ledig , wees niet lui, is niets anders dan de uitfpraak: het vergenoegen dat gij in uwe leedigheid vindt, is minder dan het genoegen van iets te hebben gelecrt cndeEer,van eene  DER VOORTTEELING. ƒ eene bekwaamheid tot eene voortreflijke graad te hebben gevormd enz. Hier uit laat zich dus alleen onderwerpelijk opmaaken , wat een ieder , in zoo verre dit van de individueele gefteldheid van het ver. mogen der aandoening , van de grootere of kleenere graad van gevoeligheid, van de gewoonte en daar door verworvene vatbaarheid voor zekere indrukken enz. afhangt, aangenaam zij , en te dier oorzaake is dikwijls den eenen iets welgevallig , het geen eenen ander geheel onverfchillig is , en eenen derden zelfs op eene aikrdnaangenaamfte wijze aandoet. De Mensch kan dus alle andere vraagen volgends die: is het voordeelig ? in gerechte regelen, alleen voor zich zeiven als van kragt befchouwen; ook zijn zij voor hem objt&if- of voorwerpelijk als zoodanig te houden, en tegens de. voorwerpelijke verbindlijkheid beflist het geval niets, indien de Mensch niet altijd overeenkomftig deeze regelen handelt; indien de reeds kranke wellusteling de ontftaane lust bevreedigt, fchoon hij tevens zijne gezondheid , die hij door deezen ftap den doodfteek geeft, voor een grooter goed houdt dan een oogenbliklijk genot, zoo moet hij nochthands bij zich zeiven bekennen , dat zijne handelwys onredelijk is , en juist daar door erkent hij de voorwerpelijke verbindelijkheid van den regel, want de wil ftaat in het gemeen in A 4 zulk  ï DE GEHEIMEN zulk eene betrekking tot iederen regel, dat hij niet noodwendig aan denzelven gebonden is. Door eene. voordgezette werking van het verftand over de waarde van het onderwerp der begeerte bij het vermogen der gewaarwording , ten einde eene hoogere eenheid in dat geenen te brengen wat reeds door zijne eerfte werking verbonden is, ontftaan verheevener regels, die er veele in een vervatten ; uit verfcheidene praéticale regelen , die in eene algemeene ftelling vereenigd zijn , ontftaan de j>ra£ticale Grond/lellingen i» het algemeen. Uit de regelen: maatig uwe begeerte tot het eeten , tot het drinken, flaapen, bijftaapen enz., fchept de reden door de vernietiging van het hun gemeenfchaplijke kenmerk, den algemeeneren regel: maatig uwe groove zinlijke begeerte. Zulke geringe grondftellingen nu, worden door dezelve werking der reden in 't algemeen tot hoogere grondftellingen terug gebragt: kleeft de vergenoegens van eene fijnere foort, het verhevener zintuig van het gezicht, van het gehoor , van de Inbeeldingskragt, op geene buitenfpoorige wijze aan ; en heeft zij uit deezen den algemeener regel : maatig uwe fijnere zinlijke Neiging , afgeleid, zoo ontftaat uit beide die grondftellingen de verheevener grondftelling 2 tnaatig uwe neigingen in 't gemeen. Deeze werking nu kan de reden voordzetten , tot zoo lang zij eene grondftelling vindt, die het al-  DER VOORTTEELING. ^ algemeenfte kenteeken opgeeft, onder het welk zij kan denken dat alle de overige regelen vervat zijn , en op deezen weg zal zij eindelijk het denkbeeld der Gelukzaligheid vormen , het welk niets anders is, dan het denkbeeld van eenen toeftand , in het welk de meestmogelijkfte hoeveelheid van aangenaame gewaarwordingen, zoo wel volgends derzelver graad als duur, gehouden worden vereenigd te zijn. De Gelukzaligheid, is de gemeene maatftaf voor de waarde van alle mogelijke voorwerpen der begeerte en een door de reden gedacht voorwerp, even zoo als eene welfmaakende fpijze alleen daar door een begeerd voorwerp wordt, om dat het denkbeeld van dezelve , het vermogen der aandoening op eene aangenaame wijze prikkelt. Deeze werking van het voorgeftelde of gedachte op het vermogen der aandoening onverfchillig of het door de Zinlijkheid ,* door het Verjland , of door de Reden zij voorgefteld -—. kan echter niet aan de Reden worden toegefchreeven , want in alle drie de gevallen wordt het vermogen der begeerte door het voorgefielde , en niet door de daad der voor/lelling , en alzoo niet door het voorftellend vermogen bepaald. Het Verftand en de Reden hebben dus bij de ontwikkeling der pracliqale regelen alleen die theoretilche taak, dat zij moeten onderfcheiden , welke van de te begeerene voorwerpen het grootfte goed in zich A 5 be-  jo DE GEHEIMEN" bevat, en kunnen om die reden , in de beoeffening , in den eigenlijken zin niets heeten. Hier uit zien wij nu, dat door de practicale regelen de vraage : of de bevreediging eener begeerte voordeelig zij ? wel volkomen beflist wordt; doch dat zij doorgaans onbruikbaar is ter beflisfing der andere vraage : of de bevreediging veroorloofd zij * want de vraag: is de bevreediging eener begeerte voordeelig? onderzoekt niets anders dan : of niet een ander voorwerp , dat door haare bevreediging uitgefloten wordt, een grooter goed zij ? de wil heeft hier wel een vast richtfnoer, doch zijne keufe is daar bij alleenlijk beperkt tot de begeerte;hij heeft alleen de keuze van de eene of de andere te bevreedigen. Wie de gelegenheid van een onfchuldig Meisjen te verlei. den p alleen daarom van de hand wijst, om dat hij vreest dat hij zich daar door de algemeene verachting op den hals'zoude haaien -, die bewijst alleen, hoe veel hij in ftaat zij aan het algemeen gevoelen op te offeren. Een ander, wien dit openbaar gevoelen onverfchilliger is , zal zich de gelegenheid ten nutte weeten te maaken, en zal daar door in geenen deelen flegter zijn , dan die anderen , die haar van de hand gewezen heeft. Even zoo maakt de Vriend eener duurfaame gezondheid , die zich aan eene welvoorziene Tafel een moeilijk vasten opligt, daarom niet te minder den buik tot zijnen God, als de  DER VOORTTEELING. de Swelger; met dat onderfcheid alleen, dat de eene hem onfchuldig dient, naardien hij zich wacht denzelven eenig nadeel toe te brengen, terwijl de anderen hem gewillige Offers brengt;de Gierigaart, die in een geval , waar in zijne eer betrokken is , zijne geldgierige natuur bedwingt, en eene zelfs verkwistende uitgaave doet, bewijst alleen dat de Eer hem een hooger goed dan het geld zij. De beoeffenende Grondftellingen zijn alzoo Refuhaten (gevolgen) van bijzondere Neigingen: zij zijn Ondervverpelijk als een Grondregel voor de .wet, maar niet Voorwerpelijk voorden wil van ieder redelijk wezen,en dus niet als eene Wei voor het zeiven te befchouwen. Zoolang wijde bevreediging van onze begeertens naar deeze regelen beoordeelen , zoo lang zijn wij door loutere begeertens bevangen , wij kunnen de eene niet ontvlieden , zonder ons in de Armen der andere te werpen. De Leert der Gelukzaligheid', welke juist deeze beoeftenende regelen tot de hoogfte regelen voor onzen wil verheft, is niets anders dan de wegwijzer van de eene bugeerte naar de andere, niets anders dan eene gefchikte aanwijzing, om onze begeertens op de beste wijze te bcvreedigen. Hoe kunnen wij nu uit dn Doolhof gered worde": ? -—. De beoeftenende Grondftellingen worden door den indruk der voorwerpen op het vermogen der ge.  12 DE GEHEIMEN gewaarwording , door zekere materie of ftof, voordgebragt, zij zijn dus jioffelijk , zij zijn uit de ondervinding der reden ontftaan ; zij zijn op geene ééne Wijze mogelijk , en dus toevallig; de noodwendigheid ontbreekt hun, en dus zijn het geene Wetten. ■ Daar het nu eene vergeeffche moeite is van de ondervinding tot de noodwendigheid te willen opftijgen , zoo moet die Wet, welke voor iederen wil noodwendig en algemeen verbindende zal zijn , niet door de ondervinding aan de reden gegeeven worden , zij moet onaf hanglijk van alle ondervinding zijn , de reden moet haar uit zich zelven fcheppen ; dat geenen wat de reden onafhanglijk van alle ondervinding heeft, is haare .oorfpronglijke inrichting , haaren Form ; de Wet voor den wil zal dus eene formeels Wet moeten zijn. Maar nu ligt in de oorfpronglijke inrichting der reden het onvermijdbaar ftreeven , om alles tot de hoogfte Eenheid te rug te brengen , dat is., verfcheidene voorwerpen door een gemeenfchaplijk kenteeken tot een denkbeeld te verbinden ide gedaante der reden beftaat dus^in eene volflrekte Eenheid. De formeele beoefenende Grond/lelling dus , of de grondftelling , welke de reden uit zich zelven aan den wil voorfchrijft , en die niets anders bevat dan de geftalte der reden , is in haare algemeenfte bewoording: de wil in 't gemeen moet eene volflrekte Eenheid hebben ; deeze volftrekte Een- heicf  DER VOORTTEELING. 13 heid zal hij in het willende onderwerp hebben » wanneer de Grondregelen ieder bijzonder willend onderwerp niet naar Zijn individueel belang beftemmen , maar zoo gefchapen zijn , dat ieder ander willend onderwerp , dezelven ook voor zich als verbindende kan erkennen. Deeze algemeene uitdrukking ontwikkeld zich bepaalder in de volgende omfehrijving : Be regelen , naar welken een willend onderwerp zich bepaald , moeten zoo gefchapen zijn , dat zij voor alle willende onder' werpen even zoo verbindende zijn kunnen , of zoo als Kant zich uitdrukt : Handel zoo , dat de .grondregel van uwen wil altijd tevens als grondbegin/el van eene algemeene Wetgeeving gelden hunne. Op. deeze wijze wordt het nu in eens duidelijk , hoe de Reden eene 'Wet voor den Wil kan opgeeven, welke zij onafhanglijk van alle ondervinding, geheel alleen uit zich zelven haalt,en die als de hoogfte grondftelling der Zedelijkheid, als eene algemeen verbindende en noodwendige Zedenwet, moet worden befchouwt; want waar de Reden met eenen Wil, die eene tweevoudige wij* ze van handelen heeft, in verbindenis treedt, daar ziet zij zich ook door haare oorfpronglijke handelwijze genoodzaakt, van hem volflrekte Eenheid, dat is, een gedrag naar algemeen geldende grondregelen te vorderen. In deeze formeele beoeffenende grondftelling vinden wij dus juist dat, wat aan alle /loffelijke be-  14 DE GEHEIMEN beoeffenende grondftellingen ontbreekt, volfh-ekte algemeenheid, en dus de gedaante van eene Wet. Daar nu de Vraag, wat is geoorloofd of ongeoorloofd , alleen naar deeze formeele grondftelling, en wel volkomen beantwoord kan worden > naardien men, om te weeten of de bevreediging eener begeerte geoorloofd of ongeoorloofd zij , alleen aan zich zelven te vraagen hebbe: of de grondregel van haar te bevreedigen , zoo gefield zij, dat hij van alle redelijke Wezens, insgelijks verbindende erkent zoude worden? Dat de Reden deeze formeele beoeffenende grondftelling voor den Wil wcrklijk voorfchrijve,. is een Faclum of daad van ons Bewustzijn , waar van niemand eene nadere verklaaring of een be^ Wijs vooraf hebbe af te vorderen. Genoeg is het, dat zij ons een,uit geene ondervinding afgeleidde Grondwet, voor alle regelen van den Wil, met eene volflrekte noodzaaking , onvoorwaardelijk aankondigt. Het Gebod , gij zult niet liegen, gij zult tot het Geflachtgenot op geene regens deszelfs bedoeling ftrijdende, noch onmaatige wijze , genegen zijn enz., zijn voorfchriften , welke eene onvoorwaardelijke gehoorzaamheid vorderen; niet dan, wanneer het U nadeel doet, zult gij niet liegen, of in het Geflachtsgenot U zelven te buiten gaan ; maar ook dan , wanneer het U voordeel aanbrengt, zult gij niet liegen; in 't algemeen,gij zult in geen geval hoe genaamd liegen. Deeze volflrekte noödzaakelijkheid, die in al-  DER VOORTTEELING. 15 alle ftellige wijze van Beveelen voor handen is, kan haaren grond in niets anders dan in de bloote form der reden hebben , en het voorwerp , het welk de reden door middel van deeze formeele pra&icaale Grondftelling , aan den Wil voorhoudt, is de volflrekte eenheid mijner handelwijze met de handelwijze van alle redelijke Wezens. Dit voorwerp geeft de reden door middel van haare wijze, waar door ze als oorzaak op het zelven werkt, het hoogfte vermogen op de begeerte, en zij beftemt, juist door middel van deeze oorzaak de neiging, om dit'voorwerp daadelijk te maaken; de Wil hangt dus, bij het uitoeffenen van deeze magt, en bij het vormen van zijn befluit , van geene vreemde oorzaak af, maar bekomt zijne beflisfing geheel alleen in zich zelven, en daar in beftaat eenig en alleen de vrijheid van den Wil en de zedelijkheid eener handeling, want alleen in deeze volgt eene werking, die van eene oorzaak afhangt, welke, boven alle Natuurwetten verheeven , in de verftandelijks waereld haare eerfte bron heeft. Het Characler van eene zedelijke handeling, d. i. de algemeene verbindendheid van den grondregel , als eenen grondregel van den Wil, vereischt de volkomcndfte Eenheid, en dus eene ondergefchiktheid en bewerktuiging van het doel en eene volftrekte , algemeene en noodwendige doelmaatigheid der regelen , d. i. een vrij, redelijk Wezen, moet alle handelingen, ieder afzonderlijk en  IC DE GEHEIMEN c- betrekkelijk doel, benevens de middelen ter bereiking daar van, op een niet alleen algemeen, maar ook volftrekt, uitterst zelfftandig doel, d. i. op zich zelven te huis brengen. Het redelijk Wezen is dienvolgends zelfs het doel, de voorwaarde en het oogmerk het geene daar meede beoogd wordt. De volftrekte Eenheid van ieder afzonderlijk en bijzonder doel van een Individu is zijne Perfoonlijkheid, en de voorwaarde van het zelven is de reden. Hij moet alle zijne toevallige bedoelingen aan. het natuurlijk doel van zijne perfoon onderwerpen, en dezelve niet als een middel ter bereiking der toevallige oogmerken gebruiken, maar \rel in tegenoverftelling handelen. De perfoonlijkheid en de voortreflijkhcid der redelijke Natuur boven alle andere toevallige bedoelingen , komt ook ieder redelijk Wezen toe. In zoo verre men dus een Wezen als redelijk befchouwd, is het insgelijks voor ons een eigen doel, het welk men noch beledigen, noch verwaarloozen, noch als een bloot middel behandelen mag. Op deeze wijze ontwikkeld zich nu de tweede hoofdform der Zedelijkheid, welke het Charafter van een zedelijk verbindend doel daar ftelt: Handel zoo, dat gij de redelijke Natuur de Menschlijkheid in 't gemeen zoo wel in uwe Perfoon, als in de Perfoon van ieder ander , ten allen tijde,tevens als doel, nooit alleen als middel befchouwt. Daar  DER VÖÖRTTEELING. ïf Daar wij dus een hoogst grondbeginfel der Zeden, dat alle Mogelijke grondregelen van ons redelijk willen in zich bevat, opzoekeh, vinden wij dat het zelve tweeledig is. Het eene grond zich op de toepaslijkheid van den grondregel van ons gedrag op eene algemeene Wetgceving 'ï het andere op het hoogjle doel van den Menfvh; het eerfte is ontkennende , het andere ftellig. Het laatfte vloeit uit het eerfte voord , en drukt eveneens als het zelven, de handelwijze der reden uit, doch met dit onderfcheid dat zulks van den kant van het redelijk doel gefchied. En even daar door worden onze grondregelen in eene Wetgeeving toepasbaar, wanneer zij met het algemeen eind-oogmerk der Menschheid overeenkomen. Dit eind-oogmerk moet bij iedere Wet, vooronderfteld worden ten grondïlag te leggen, en ieder ander eind-oogmerk, waar bij de Mensch. heid tot een middel verneederd wordt, vernietigd zich zelven, zoo dra het de gedaante eener Wet bekomt. De Zedelijkheid en de Wetten ftaan in eene onveranderlijke betrekking tot eikanderen, en bekomen van en door eikanderen, beduidenis, kragt en leeven. De Zedelijkheid ligt als eene wezenlijke gave der reden in den Mensch, en geleid tot een allerhoogfte doel. Zoo dra wij ons een duidelijk denkbeeld van deeze gaaVe maaken, en van dezelve als van den grond van dë beftemming onzer vrije handelingen bewust zijn , ontftaat de Wet, welke de Zedelijkheid waarborgt. UI. Deel. b Bij  ,g DE GEHEIMEN Bij verder nadenken vinden wij in de Zedelijkheid een ftellig , en in de Wet een ontkennend grondbeginfel , welke nochthands beiden op het naauwfte overeenftemmen. Alleen een zoodanig Stelfel van Zedekunde, dat zich op de zuivere eisfchen van onze reden grondt, kan ons genoegen verfchafFen , en de vraag : is het veroorloofd, volkomen beflisfen; ook werkt geen ander fysthema zoo fterk op de zedelijke verbetering, noch ftelt de Deugd zoo zeer in haare onbetwistbaare Rechten ; geen ander Stelfel beneemt de Ondeugd zoo onverbiddelijk derzelver uitvlugten, noch preedikt zulke onherroeplijke Wetten , dan dat der zuivere Zedeleer, uit de bovenopgegeevene grondftellingen afgeleidt. Indien tot hier toe alle Zedelijk onderwijs zoo weinig op de verbetering der Menfchen gewerkt heeft, indien de Menfchen veel meer volgends hunne Neigingen en naar de heerfchende Mode , dan volgends grondftellingen handelen, zoo is onder veelvuldige oorzaaken, welke daar toe hebben meedegewerkt, ook deeze , dat men de eerfte grondftelling der Zedenleere niet behoorlijk ontwikkeld , niet in haare geheele fterkte daargefteld heeft. En dit is des te noodwendiger , hoe meer de ftellige Godsdienst begint te daalen. Men neeme de Proef met ieder Hoofdftuk der Zedeleere , en oordeele dan , of volgends ecnig arj-  DER VOORTTEELING. 19 ander Stelfel , dan dat der zuivere Zedckunde , alle gevallen zoo juist en treffende ontleedigd , alle zwaarigheden zoo opgeheeven, en alle tegenwerpingen zoo ter needer gelegd worden? De Leere der Kuischheid kan voor alle anderen ten bewijze dienen. Men beproeve alleenlijk die grondbeginfelen aan zekere voorbeelden van Leevensgeyallen, om zich van dcrzelver waarheid en vruchtbaarheid te overtuigen. B. v. mag ik mijn vermogen ter Voortteeling alleen ten eigen genotte gebruiken, zonder mijne overige beftemming onder 't oog te houden ? Zonder de waarde en het doel, zonder het doel van de Natuur, naamentlijk het behoud en de meestmogelijkfte volmaaking van het Menschdom , in aanmerking te neemen ? Mag ik mijne begeerte tot den Bijslaap onder zulke omftandigheden , door middel van eene andere Perfoon bevreedigen , indien deeze bevreediging met het waare , 'hoewel dan veelligt ..niet voorgefteld , maar verzuimd doel en belang deezer andere Perfoon, ftnjdt, of ligtlijk zoude kunnen ftrijden? Indien men de Leere der Kuischheid volgends eenig. ander S.ysthema , zelfs met de meestmogelijkfte gegrondheid behandeld, zoo zal men nachthands niet in ftaat zijn , alle de tegenwerpingen der parthij zoo te keer te gaan , dat hem in 't geheel geene gronden ter verdeediging van zijne ondeugd meer over blijven. Men beproeve het volgends het weleer geliefkoosde Stelfel der GeB a luk-  sa DE GEHEIMEN lukzaligheid , of naar dat van het zedelijk gevoel , of naar de bloot ftellige Religie en veele zullen echter niet in hun hart overtuigd zijn, dat iedere opwelling van onkuischheid,in allen gevalle ongeoorloofd zij. Elk van deeze Systhema's zal nog uitvlugten overlaten, van dewelke zich de ondeugd bedienen kan , om het ftrenge vonnis der Wetten te ontduiken en het geweeten te misleiden. Daar en boven ligt dit zuiver Zedenftelfel bereids , onafhanglijk van alle aanleering , in de Natuur van den Mensch. Daar uit is het te verklaaren , dat de ware Zedelijkheid, zelfs vóór de aan den dag legging van dit hoogfte grondbeginfel van Zedekunde, bij veele Menfchen plaats konde hebben. Men dacht en handelde volgends de in de Ziel liggende zuivere grondbeginfelen, zelfs eer zij door Kant tot een Systhcma verheeven wiérden. Doch er zal voorzeker nadruklijker en meenigvuldiger naar gehandeld 'worden , indien dat Stelfel klaar en duidelijk bewezen is, en door het Volksonderwijs meerder uitgebreid wordt. Uit deeze grondftellingen nu laten zich de volgende Pligten, die op hei oogmerk van de Natuur in de Gejlachtsneiging betrekking hebben, met eene onbetwistbaare zekerheid afleiden. De ver-  DER VOORTTEELING. ai vermogens ter Voortteeling hebben tevens een Dierlijk en Menschlijk natuurlijk doelwit. Het doelwit der Dierlijkheid is de inftandhouding van zijne foort. Dit wordt door het doelwit der Menschlijkheid zoo gemodificeert of getempert, dat door de bevordering van het zelven, de waarde der Menschlijke Perfoon behouden en niet verneedert moet worden. De zuiverfte en eigende onder alle de gronden van verpligting die hunne betrekking op de Geflachtsneiging hebben, is dus onbetwistbaar die , welke op het behoud en de verheffing der Menschlijke waarde berust. Wilde men de zedelijke grenfen der Geflachtsneiging, volgends den invloed op het Ligchaam en het gemeene Wezen bepaalen , zoo zoude er ontelbaare gevallen zijn , bij dewelken, bij het niet aanwezen van alle nadeelige gevolgen , de Geflachtslust op alle mogelijke wijze bevreedigd zoude kunnen worden , en in de daad zelfs niets ware het geen de Menschheid zoude verneederen. Dan het is bekend dat er nog meer betrekkingen op de Zedelijkheid, op de andere Neigingen en Vermogens, welke de bevreediging der Geflachtslust hebben kan, plaats hebben. Onder deeze zijn twee haar geheel in eigendom behoorende betrekkingen, naamlijk die welke de Perfoon ten doelwit heeft, die, voor zoo verre het Lichaam aangaat, ten bloot werktuig der wellust verneederd kan worden, en die, B 3 wel-  & DE GEHEIMEN welke de vermogens ten onderwerp heeft die een hooger Natuurdoel hebben en in dewelken de Menschheid onmiddelbaar :belang heeft, naamelijk de voordduuring en veredeling van het menschlijk Geflacht. De Mensch is een perfoonlijk Wezen en kan dus redelijker wijze niet tevens als eene bloote zaak worden befchouwt ; hij kan over zich zelven , over zijn Lichaam , en voornaamentlijk over zijne Teeldeelen, niet naar zijne eigene willekeur befchikken , en die ten bloot voorwerp van zijne begeertens maaken. Hij mag het doelwit der Natuur, het welk hij niet, even als de dieren, door ingelchapene neiging bevordert , maar door de reden tot zijn eigen redelijk doel maaken kan, niet verwaarloofen, noch ter wille van een bloot zinlijk doel, tegenwerken. Het doel der Dierlijkheid moet aan dat der Menschlijkheid ondergefchikt worden. Hier uit nu vloeijen de volgende grondftellingen voord: \) Het is eene vernedering van de Menschlijkheid, een Perfoon, welke zelfftandiger wijze, een doel is , met betrekking tot zijne Geflachtsneiging , als een bloot middel voor een zinlijk doel , ter ftilling eener dierlijke, begeerte, te gebruiken. Het is eene vernedering der Menschlijkheid', eene inrichting der Natuur , wier beftemming het behoud van het Menschdom en dus  DER VOORTTEELING. *j dus de bevordering van het aanwezen van een zelfftandig doel is , als een bloot middel ter bevordering van een toevallig doel , de Lust der zinnen , te befchouwen en te behandelen ; het is eene vernedering van de Menschlijkheid, de orde der Natuur, waar door de Menfchen hun leevendig aanwezen bekomen, te verflrooren. 3) Het is eene venvaarloozing der Menschlijkheid en van derzelver belang, bij het bezit en het zoo wel natuurlijk als zedelijk mogelijk gebruik van het vermogen ter Voortteeling , dat doelwit der Natuur, zelfs niet alleen met dat oogmerk te bevorderen. 4) Het is liefdeloos jegens de Menschheid, te verhinderen , dat er Menfchen gebooren worden , en echter het zinlijk vergenoegen te genieten, waar meede de Natuur de Teeling van dezelven zoo wijslijk verbonden heeft. 5) Het is eene onrechtvaardigheid jegens andere Menfchen, andere Perfoonen, tegens hun redelijk en zinlijk doel , als werktuigen van zijne zinnelijke Lust te gebruiken. c") Het is eene Liefdeloosheid jegens andere Menfchen , deeze verbindenis voor hun en voor hun redelijk en zinlijk doel, niet zoo voordeelig en geluk aanbrengende te maaB 4 ken ,  o4 DE GEHEIMEN ken, als het zonder fchending der Menschlijkheid mogelijk zij. 7) Het is eene Onrechtvaardigheid jegens zich zelven , door de bevreediging deezer neiging , zijn eigen Wezen , zijne Volmaaktheid en Gelukzaligheid te verftooren. 8) Het is eene Liefdeloosheid jegens zich zelven , zijne Volmaaktheid en Gelukzaligheid niet door het doelmaatigfte gebruik deezer vermogens zoo zeer te bevorderen , als het zonder onteering der Menschlijkheid en zonder Ongerechtigheid en Liefdeloosheid jegens andere Menfchen gefchieden kunne. De hier uit voordvloeijende nadere beftemmingen zijn de volgende: Het is eene verachting der Menschheid, indien men j) Het Vermogen der Voortteeling in zich zelven , of in anderen verftoort en verzwakt, indien het al voor het overigen ter vermeerdering zijner eigene Volmaaktheid en Gelukzaligheid dienen konde : a)*Door onmiddelbaare wegneeming der Werktuigen. Ons Lichaam en alle zijne Ledemaaten zijn noodwendige en wezenlijke vereischtens van ons Leeven ; de vernietiging van ons Lichaam of van het een of ander gedeelte van het zelven , kan dus niet van onze willekeur afban* gen:  DER VOORTTEELING. y$ gen : wie zijne Teeldeelen op de eene of andere wijze verminkt , gebruikt zijne willekeur,om de magt van zyne willekeur zelfs te fchenden en behandelt zich zelfs als Redenloos. Het is daarom eene gewelddaadige vernieling van het doel der Natuur, eene ontteering der Menschlijkheid, eene krenking der maatfchappijlijke pligten , indien Menfchen hunne Meedemenfchen verminken, om den Afiatifchen Despoot oppasfers voor zijn Sereil, en den Europifchen dwingeland, Werktuigen ter bevreediging van eene weelige kitteling van het gehoor te verfchaffen. b) Door het tegen natuurlijk gebruik der Werktuigen, b.v. Onania, Pederastie en Beestialiteit, wier verwerpelijkheid reeds uit hunne Natuur voordvloeit, zonder dat men op de fchadelijke gevolgen voor zich zelven en anderen hebbe te zien. Het onteert wijders de Menschlijkheid , wanneer. 2) Iemand, die de Neiging ter Voortteeling op • eene doelmaatige wijze zoude kunnen bevree. digen , dezelve echter uit laage oogmerken onderdrukt, b. v. uit Liefde tot eene weelige leevenswijze. Iedere foort van Ongehuwde ftaat is om die reden ongeoorloofd, want er blijven bij dezelve op eene willekeurige wijB 5 ze  & DE GEHEIMEN ze vermogens ongebruikt, wier gebruik de volmaaktheid van het Menschlijk geflacht ten 'eindoogmerk hadt. i 3) Wanneer iemand dezelve met moedwil zoo bevreedigt , dat alleen de geneugte der wellust genoten, doch de Voordplanting van het Geflacht verhinderd worde. De Voordplanting van het Geflacht is het doel deezer neiging, en het met de bevreediging van dezelve verknochte vergenoegen kan alleen als een middel worden befchouwt. Een middel echter met voorweeten tegens een zedelijk doel te gebruiken , of het zelven, voor zoo ver men kan, door zich zelven te vernietigen, is eene ontheiliging der Menfchelijke waarde. 4) Wannner men de vrugt van de verrichting van het vermogen der Voortteeling, wegens toevallige onaangenaamheden, om zich b. v. van de moeilijke opvoeding te ontüaa.n,weeder afdrijft. Wie de ontvangenis met moedwil zoude willen voorkomen, zoude het aanzijn van een zedelijk wezen willen verhinderen; wie het reeds geteelde vernietigt , brengt een reeds werklijk, hoewel nog onvolmaakt Mensch , om hals ; in beide de gevallen is de daad zedeloos en ftrijdig met de pligt. 5) Indien men deeze neiging anders, dan onder ' zulke omftandigheden en betrekkingen bevreedigt,  DER VOORTTEELING. 27 digt, die de inftandhouding van het Menschlijk Geflacht,zijne vorming en zijn heil het meest van allen voegen. Het is , b. v. niet genoeg, dat wij nieuwe Menfchen het aanzijn geeven, wij moeten ook in ftaat zijn, voor' hun natuurlijk en zedelijk beftaan te zorgen. 6~) Wanneer men deeze neiging bij zich zelven en anderen op eene met de bedoeling Jlrijdende wijze aanprikkelt. Dit ftrijdt niet alleen tegens de reden , maar ook tegens de Dierlijkheid, en verwekt eene zedelijke afkeer. Wij zijn dus met opzicht van onze Geflachtneiging verpligt, de orde der Natuur in de inftandhouding van het Menschlijk Geflacht te eerbiedigen en overeenkomstig onzen toeftand te bevorderen ; het gevoelen van zoodaanig een Mensch die dit doet, heet Kuischheid. De pligt omtrent zich zelven en de Meedemenfchen leggen ons ook in andere opzichten dezelve verbindenisfen op, die uit de achting voor het Menschdom in de Perfoon de Nakomelingfchap en voor die inrichting der Natuur ontftaan , waar door de inftanthouding van het Menfchelijk Geflacht beveiligd wordt. Deeze beweeggrond is de zuiverfte, dewijl hij onmoogelijk de verdenking verwekken kan, alleenlijk uit de natuurlijke Eigenliefde oorfponglijk te zijn en tot de beftemming van den geheelen kring deezer Pligten geleid, terwijl hij het minst van allen aan misbruik en fchoollche verdraajing blootgefteld is, fiet  £8 DE GEHEIMEN Het edele van deezen beweeggrond ligt daar ïn , dat hij zich gedeeldlijk op de waarde der Menschlijkheid op eene onmiddelbaare wijze grondt; deels ook onmiddelbaar op de Nakomelingfchap doelt , welke onze zinnen minder aandoet , dan de thands leevende Menfchen. Hij heeft eene groote uitgcftrektheid op verfcheidene gevallen, als b. v. op dat, in het welk iemand gelooft , dat de zelfsbefmetting in eene zekere maate onfchadelijk voor zijne Perfoon zoude kunnen zijn. De Bevreediging der Geflachtneiging volgends deeze grondftellingen, doelt regelregt op den Echt (*) d. i. op eene vereeniging van twee Perfoonen van beiderlei Geflacht tot het uitfluitend genot der zinnelijke Liefde ; want alleen in deeze verbindenis kan de Geflachtsneiging volkomen overeenkomstig de beftemming en de waarde der Menschlijke Natuur bevreedigd worden , en in haar kan de Mensch die geneugtens zuiver en veilig genieten , welke met de vereedeling van die neiging, door de Natuur verknocht zijn. Welke gronden men ook tegens de natuurlijkheid van den Echt aanvoere , en hoe zeer zich dezelven ook der lichtzinnigheden eener weelige leevenswijze aanbevelen , zoo zijn zij anders niets dan verachtlijke droggronden , en de Mensch zoude zich voor zich (.*) Zie het Huvvelyk II. Deel over den Echt.  DÉR VOORTTEELING. 2$ Zich zelven moeten verbergen , indien zij waar waren. Niet de Staat, niet de Kerk hebben deeze verbindenis ingeftelt ; zij is eene inftelling der Natuur , Man en Vrouw zijn uit haare Scheppende hand gekomen, zoo als zij tot eene gemeenfchap van deeze overeenftemmende innigheid en vruchtbaarheid , gevormd waren ; zonder haar zouden beide de Gellachten weederfpanninge Schepfelen zijn ; zonder haar zouden wij onvermogende wezen , om bepaalde denkbeelden van Liefde , Huwelijk , Huislijke Gelukzaligheid en Huislijke Ellende te kunnen vormen. Te vergeefsch zal men zich moeite geeven, andere , buiten het begrip van den Echt, mogelijke overeenkomften uit te vinden , onder de welken de bevreediging der Geflachtsneiging, zonder krenking de Menschlijkheid , op eene zedelijke wijze gefchieden kan. Zij zullen doorgaands verwerplijk zijn , dewijl zij de beftemming der Geflachtsneiging en de overige oogmerken der Menschlijkheid afbreuk doen, dewijl bij hun niet ^ileen de Ongerechtigheid en Liefdeloosheid jegens zich zelven , jegens de andere meedehandelende Perlöon en jegens de Waereld en de Nakomelingfchap, naauwlijks te vermijden is , maar om dat zij ook openlijk de Menschlijkheid verontwaardigen. De Mensch wordt alleen door de zinlijkheid , tot het genot dier geneugtens , aan dewelken hij zijn aanwezen te danken heeft, beftemd, Het is derhalven natuurlijk, dat hij in de hitte der begeer-  3a DE GEHEIMEN geerte, het voorwerp van dezelve, als een bloot Middel ter zijner bevreediging befchouwe; in het verdrag des Huwelijks is nochthands niet de Perfoon zelfs het voorwerp, zoo als die zich ook niet uitterlijk als het bloote middel aanbiedt, maar er worden hier , even als in veele andere overeenkomften , alleen Handelingen of daaden belooft. In zoo verre dus geen geweld , vrees of bedrog een ander, tegens zijne ware vrije bewilliging, tot den Bijflaap noodzaakt , zoo lang word zij werklijk uiuerhjk niet als een bloot middel gebruikt; maar zij wordt het in het innerlijke,in de gewaarwording der zelfzoekende begeerte. Integendeel berooft het verdrag tot een uitfluitend genot der zinnelijke Liefde, de wellust van haar eigcndomlijk Wezen, de onbegrensde begeerte naar nieuwheid, dewijl het alle de wenfchen van beide de partijen weederzijdsch tot eikanderen bepaalt, en ze dus als tot één perfoon vereenigt. En zoo wordt dan het dierlijk Eigenbelang bij den geheimen omgang verftompt en de Geflachtsner*ing ter uitdrukking van eene beredeneerde, en op eerbied voor goede Eigenfchappen gegronde vriendfchap, veredelt. De zuivere Liefde befchouwt haar voorwerp niet als een bloot middel, maar als een doel. Zij wil niet meer genieten, dan zij te genieten geeft. Zij ontvonkt geene rasfche opwellingen, en verdroogt door geen hevig vuur de vermogens van onze edelere zelfftandigheid, maar tot in den dood  DER VOORT TEELING. 3f dood toe rustig en fterk, verheft en fterkt zij ons, en geeft ons gelijke maatigheid en vermogens tot vreugden en rampen. Hoe voor het overige de Natuur haar doel bij de echtlijke verbindenis tot eene harmonifche Characlervormende vereeniging van het ongelijkfoortigen in de Phyfifche en Moreele Natuur-der beider Geflachten aangelegd hebbe,en hoe hier door de hoogere volmaaking der Menschheid in het algemeen bereikt worde, hebben wij in ons Werk over het Huwelijk, getracht nader te ontwikkelen. Uit deeze onweederleglijke gronden, volgends dewelken het beding van het uitfluitend genot der zinlijke Liefde maar alleen den Bijjlaap heiligt* volgt nu ook, dat door de volgende foorten van bevreediging de Geflachtsneiging, de Menschlijkheid openlijk ontheiligd worde: I) Dóór een onbepaald, temporeel verdrag van deezen aart, ten opzichten van een afzonderlijk of van eenige weinige gevallen, waar in de eene perfoon zich tot de geneugte van de andere leent, om geld of andere voordeelen daar door te bekomen. Zijne perfoon te Verhuuren, en zich voor geld, of tot eenen anderen prijs, den anderen ter bevreediging zijner Neiging over te laten, is op zich zelven eene laagheid, eene verlochening van zijne menschlijke waarde. Behalven dat is het verdrag ongelijk, en de eene parthij lijdt  $ DE GEHEIMEN lijdt er bij. Het doel der Teeling en der Opvoeding der Kinderen wordt verhindert. Andere meer toevallige gevolgen voor het Lichaam , voor het Character en voor den uitterlijken toeftand, zijn niet minder gewig- tig- * &) Door de Gemcenfchap der Vrouwen of den omgang van verfcheidene Mansperfoonen met verfcheidene Vrouwen. De afwisfeling vermeerdert de prikkeling en maakt zinlijk,zoo dat de fijnere Neigingen en Gevoelens verflikt worden. Het op de Charactervorming -der Individuen aangelegde doel der Natuur bij de vereeniging der Geflachten , wordt onder deeze omftandigheden geheel uit het oog verlooren. De Nakomelingfchap lijdt daar bij aanmerkelijk \ even zoo zeer als het doel der Natuur bij het vermogen der Voortteeling. 3) Door het Concubinaatfchap, d. i. door eene echtlijke verbindenis, die niet voor het gantfche leeven gefloten wordt. Hier in gefchiedt wel de bevreediging weederzijdsch en belangloos , maar het Verdrag is nochthands ongelijk; want de eene parthij bekomt meer dan hij geeft. Het belang , of de eigenlijk gezegde deelneeming wordt vermindert , en de edelere gevoelens worden aan de Dierlijke opgeofferd. De Vrouw wordt meerendeels het flagtoffer der onrecnt- vaar-  DER VOORTTEELING. S3 vaardigheid. Daar en boven ftrijdt het houden van eene Maitresfe ook tegens de pligt van eenen goeden Staatsburger. Een Mariage de Confcience, of Geweetens-Echt in tegendeel , d. i. de Verbindenis niet eene Vrouw voor het geheele leeven, doch zonder Burgerlijke voorrechten, is wel zedelijk geoorloofd, doch de Staat en het gezag zijner Wetten moet nocRthands op de meest mogelijkfte wijze verfchoont worden. Jmloed der Geflachtsneiging op de CharaSter.vorming in het algemeen. Alleen de Mensch en het geenen van hem afhangt, doet ons meenigmaal in de grondftelling mistasten, dat zich alles, waar op wij ons oog flaan, als een middel van harmonie en orde vereenigt. De menfchen handelen dikwijls regelrecht tegens de goede orde in. De verkeertheid verichijnt in eene in 't oog loopende geftalte; zelden ziet men overeenftemming tusfehen de middelen en het doelwit; hoe is zulks met eene wijze doelmaatigheid van het geheel overeen te brengen? Deeze zwaarigheid lost zich fpoedig van zelven op, wanneer men bedenkt, dat de mensch als een vrij, ter deugd beftemd Wezen , zijne zedelijke ontwikkeling, zijnen tijd van oeffening hebbe, en dat hiertoe eene zekere foort van verteering der menschlijke kragten en eenen maalftroom, als hoe- III. Deel. C da-  34 DE GEHEIMEN danig zich dit leeven vertoont, noodwendig vereiscRt worden. Befchouwt men den mensch uit dit gezichtpunt, zoo vindt men ook hier de wijsheid weder, welke alles ter bevordering der zc' (lelijke volmaaktheid aanbiedt. Of de Gaven der menschlijke Natuur ten hoogften doelmaatig zijn', is geen vraagens waardig; de ontwikkeling van alle menschlijke kragten en vermogens is op het naauwfte to& de ontwikkeling van 's menfchen zedelijk Character berekent, alles is ten voordeden van hetzelven aangelegt, alles is zoo ingericht, dat de Deugd op de meest mogelijkfte wijze bevordering erlangt. Dus moet dan ook de Geflachtsneiging met alle de overige Neigingen in eene weederzijdsch begunstigende orde tot de hoogfte doelmaatigheid van het geheel ftaan en de nadere onderzoeking van dit verband des te gewigtiger en vruchtbaarer zijn, hoe meenigvuldiger ons de ervaaring leert, dat alle de vermogens en begaafdheden der menschlijke Natuur , door geene Neiging meerder benadeeld worden, dan door de Gejlachtsneiging. Volgends de Wetten der Natuur ontwaakt de Geflachtsneiging niet eerder-, dan.in den tijd, waar in zich ook andere omftandigheden hebben geopenbaart, die haar niet alleen onfchadelijk, maar zelfs voordeelig voor het Character maaken. De aanmerkelijke veranderingen, die wij reeds in dat tijdvak aan de bewerktuigde Lichaamen waariieemen, laten, uit kragte van hunnen invloed het be-  DER VOORTTEELING. 35 befluit omtrent eene dergelijke Crifis in het gemoed opmaaken. In de verbeeldingskragt van den Jongeling ontftaan nieuwe begeertens en richtingen ; zijne Neigingen bekomen eene andere zwaai; zijn vuur grijpt thands andere voorwerpen' aan ; de fpeelen der oufchuldige Jeugd komen hem nu Kinderachtig voor, hij ftreeft naar ernftiger werkfaamheid ; hij wordt een onbekend verlangen gewaar , zijn oog wordt vuuriger, zijn hart fchept geen genoegen meer in het tot hier toe genotene in 't kort, alles kondigt aan dat hij in het beflisfend Tijdperk zijns Leevens treedt. Zoo dra de Geflachtsneiging ontwaakt, heeft het zedelijk vermogen eenen zwaaren ftrijd te verduuren, en de Jongeling hadt vooraf geenen zwaarderen door te ftaan, ten zij hij in het tijdperk der zinlijkheid ontaart zij. Zijne fterkte en derzelver aanhoudende prikkelingen fpooren hem thands tot eene onkreukbaare waakfaamheid aan. Bij de kleenfte toegeevendheid, bij de geringde gewilligheid , bekomt de nieuwe neiging de overhand , en gebiedt de verbeeldingskragt, ja betoovert dezelve met bevallige beelden, kluistert de reden, en er is nog maar eene kleene flap noodig, en weg is de menschlijke waarde; de zegepraal der ondeugd is beflist. Ontelbaare begeertens ftormen onophoudelijk op het jeugdige en voor alle indrukken open hart , de onfchuld en C x fchaara-  36 DE GEHEIMEN fchaamte, en met hun de inwendige vreede dei gemoeds, zijn verdweenen. Doch de rustelooze Natuur vervangt in het Natuurlijke, even als in het Zedelijke, de plaats van eenen hulp toebrengenden Geneesheer. Het zoete vergift der wellust bedwelmt alleen voor eenen tijd, doch in een onbeneveld oogenblik treedt de beleedigde reden plotsling uit haaren fchuilhoek ten voorfchijn, en eischt haare ontroofde rechten terug , zij wreekt haare onteering , en geesfelt als eene Furie het folterend Bewustzijn van zich beneden de waarde der Menschheid te hebben verneederd; den beflisfenden ftrijd neemt eenen aanvang, de zinlijkheid verdeedigd haare overweldigde magt, en voert den onverfchilligen woestling, van ondeugd tot ondeugd, tot hij eindelijk in de diepfte laagheid nederzinkt; of wel het gelukt de reden hem gelukkig van het flaaffche juk te ontdoen en van den rand der vertwijffeling op het fpoor der deugd terug te brengen. Welk eene onoverzienbaare rij van Natuur- ea Zedelijke onheilen, van fchande en verneederingen, ketent zich aan het leeven van den Wellusteling! Hier kragteloosheid, ongefteldheid, krankheden en ziektens zonder tal; daar ijdelheid, verfpilling, hebzucht, ongerechtigheid, bedrog; daar weeder loomheid en werkeloosheid, welke uit eene lichaamlijke ftompheid ontftaan; hier dwaasheden en laage bedrijven, welke uit menfchen- vrees  DER VOORTTEELING. 37 vrees en een ontijdig believen ontftaan ; bij gebrek van alle zelfltandigheid , heerscht bij hem hoogmoed, onderdrukking van zijnen minderen , domheid, gevoelloosheid voor de waarheid , bijof ongeloof, al naar dat zijne Ziel door de uitwendige omftandigheden wordt meedegefle.pt. — Dat dit alles nog veel meerder ten opzichten van het Vrouwelijk dan van het Manlijk Geflacht geit, behoeft bijna niet te worden aangeftipt. Men keere eens terug tot die jaaren, in dewelken men door de eerfte prikkelingen van de wellust verzogt wierde , en over dezelve zegepraalde . hoe verheeven 'gevoelde men zich toen ! met welk eenen Heldenmoed gevoelde men zich bezield om allerlei foort van wellust te weeder- ftaan! hoe verfterkt tradt men niet na de eerfte zegepraal, ter behaatinge eener nieuwe overwinning, in het ftrijdperk; hoe ligt wierdt de tweede , en hoe veel ligter de derde en in welk eene hooge waarde ftondt de verheevene Natuur, zoo goed als'onoverwinlijk, iedere ondeugd tegen! Iedere waarneemer van den Mensch ftemt er in toe, dat, even zoo als het eerfte begaan van eene geheime zonde der Jongheid, de tweede overtreeding veroorzaakt, en deeze weeder de derde verhaast,tot dat gewoonte en bedorvenheid, genoegfaam alle terugkeering onmogelijk maaken, dat even zoo integendeel, de eerfte overwinning de tweede ligter maakt, en deeze weeder de C 3 der*  38 DE GEHEIMEN derde, tot dat de deugd der kuischheid eene gewoonte wordt, en zij , zoo wel als alle de van haar afhangende Deugden, eene onverwrikbaare vastigheid bekomt. Daar nu de kuischheid voor de vorming van het character van den Jongeling van zoo veel aanbelang is , zoo is ook uit zijne eerfte overwinning over de wellustige neigingen reeds veel goeds te voorfpellen. Hij is reeds half voor de Deugd gewonnen, en zijne Opvoeding wordt des te gemakkelijker ; want daar , waar het zelfsgevoel van de meerderheid van het zedelijk vermogen zoo fterk is, kan ook de leevendigfte waakfaamheid over zich zelven ligtlijk gaande gehouden worden. Ik kan niet nalaten, mijnen Leezeren de volgende treffende Schets der onfchuld, uit het Boek van Pachter Martin meede te deelen: „ ftel U den Jongeling in zijne volkomene onfchuld en zuiverheid van harte, met het verheeven gevoel, dat hij fchuldeloos en rein van harte zij ; met het bewust zijn van zijne kragt, door dewelke hij tot hier toe over meenigerleij verzoekingen de overwinning behaalde , en met de daar uit ont- ftaande gegronde hoewel ook foms eenig- zins herfchenfchimmige, en meer of min overdreevene zelfsachting , voor : en zeg , of niet zijne gemoedsgefteldheid ten uitterften gunftig voor de Deugd zij; of hij met deeze gemoedsgeftalte niet moge hoopen, iedere trap van menschlijke goedheid  DER V00RTTEEL1NG. 39 ïicid te beftijgen? En oordeel nu zelfs hoeveel,hoe oneindig veel hij verlooren zoude hebben , indien hij deeze gemoedsgeftcldhcid verlooren hadde,die hij zeker geheel of gedeeldelijk verliest, indien hij door het begaan van eene onkuisfche Daad , ophoudt Jongeling te zijn.' Dan heeft de hartstocht eenmaal den dam doorgebroken, en ftroomt, door nieuw ontwaakte Lusten verfterkt, met geweld en op eene overmeesterende wijze , over alles heenen ; de verbeelding, die zich anders met eene ligte vlugt ten hemel verhief, kruipt nu , met gekortwiekte vleugelen in het ftof, en wijdt zich aan de groovere beelden der laagere zinlijkheid ; de fchaamte en het aangenaam gevoel voor alles wat fchoon en goed is, is gekrenkt ; de zegepraalende Overwinnaar is verlooren ; de magt van zijnen Vijand wordt hier door verfterkt, en zijne eigene kragt, ja , dat nog meer zegt, zijnen moed verzwakt, en 't geen het gewigtigfte van alles is , hij verliest alle achting voor zich zelven. Zie ik een Man, die, zonder hoogmoed of trotsheid , met een waar en edel zelfsgevoel fpreekt en handelt, dan immers heb ik het gunftig vooroordeel voor hem , dat hij als Jongeling zijne onfchuld niet gefchonden hebbe. De onfchuld is het Feestgewaad der Ziel, en het gaat met het zelven, even als met alle andere Feestgewaaden , met dewelken zich het Lichaam verfiert : men ontziet en acht het, zoo lang het zuiver en onbevlekt is. BeC 4 komt  40 DE GEHEIMEN komt het eene eerfte wanftaltige Flak ; dit fmart en ergert: doch het ligt er toe , en men ontziet en acht het minder. De tweede Flak ziet men reeds met meer onverfchilligheid, naau- welijks geeft men op den derden en vierden acht en in korten tijd is het Feestgewaad eene verachte vodde." De dierlijke Geflachtsneiging is geëvenredigd naar de overige neigingen en driften , even als de zedelijke vermogens van den Mensch in eene volkomcne evenredigheid tot zijne Natuur ftaan ; ja dezelve is, op zich zelven befchouwt, veel ligter dan alle andere hartstochten te overwinnen. Schrik en vrees b. v. dringen het bloed met een onweederftaanbaar geweld naar het hart terug , grijpen onmiddelbaar de werktuigen, diealleronontbeerlijkst tot het leeven zijn, aan, doelen op de vernietiging van het aanwezen, werken daar bij met eene ongelooflijke fnelheid, en Hellen den Mensch genoegfaam onoverwinnelijke verhinderingen in den weg, die hem beletten zich van het dreigende gevaar te verwijderen; zoo dat het duidelijk in 't oog valt, dat het veel zwaarer zij , hunne aanvallen, dan de verzoekingen der dierlijke wellust te weederftaan. De aanvallen van fchrik en vrees, moeten dus ook, zoo als bekend is, voor de onredelijkfte Geflachtsneiging wijken; doch dit is opmerkenswaardig , dat de Mensch nimmer meerder aan dezelven is biootgefteld, dan in die oogenblikken , waar in bij  DER VOORTTEELING. 41 hij door dezelve beheerd wordt ; waarfchijnlijk om dat de Mensch, geduurende de hoogfte fpanning van deeze hartstocht, gevoelt, dat alle de vermogens om zich te verdeedigen, verlamd zijn. Om deeze reden vlieden de wilde Dieren , hoe meer zij in vijandfchap met anderen leeven, ter verrichting van het werk hunner Geflachtsvereeniging, in eenzaame en afgelegene Plaatfen. Even zoo geëvenredigd dus de fterkte der Geflachtsneiging met de andere neigingen is, even zoo meer vermogende is zij , indien zij haare magt van het vermogen der inbeelding ontleent. Deeze alleen is het, welke door haare duistere voorftellingen en door haare verleidelijke beelden de werkfaamheid der dierlijke leevenskragt en voornaamentlijk de Geflachtsneiging in bcweeging brengt, welke onophoudelijk voord werkt, en alles kragteloos maakt, wat haar van buiten zoude kunnen tegenwerken. Daarom zegt Rousfcau: hadde nimmer een wellustig voorwerp zich aan uwe oogen vertoont, ware nööit eene onreine gedachte in uwe Ziel gekomen , zoo ware de behoefte der Liefde nimmer in U ontwaakt; gij waart kuisch gebleeven, zonder verzoeking, zonder infpanning en zonder verdienfie. Daar nu de Mensch, uit achting voor zijn Perfoon , de Geflachtsneiging binnen de Grenf'en van het doel der Natuur te rt^pspjst en dus zijne zinlijkheid, bij derzelver vtrheffing beteugeld, bekomt hij het hooge Burgerrecht in het GemeeC 5 ne-  4* DE GEHEIMEN nebest der redelijke Wezens, en zijne winst in vrijheid en zedelijkheid zal des te grooter zijn, hoe meerder kragten hij te werke ftelt, om over zijne dierlijkheid te zegepraalen en deczen eerevollen Post te verwerven. Op deezen voet is dus de Geflachtsneiging een gewigtig en een der werkfaamfte middelen , tot Deugd , Wijsheid en Menschlijkheid. Hier wenkt de wellust in een weelig Gewaad , daar de hemelfche Wijsheid ; de Jongeling ftaat op de Grens van beider gebied en ftrijdt den grooten ftrijd zijns Leevens. Van de Overwinning van de aanlokfelen der Geflachtsneiging , en wel in 't bijzonder van de eerfte Overwinning, waar op alle de volgende gegrond zijn , hangt dus de vastigheid van het gehoele zedelijk charadter in de jaaren der Jongelingfchap af. Dat de gevolgen der onkuischheid zich in de vernieling van het geheele Lichaam , en door de verftomping der Geestvermogens, kenbaar maaken, is reeds in het eerfte Deel van dit werk betoogd, en dat door de vernietiging van beiden, het gevestigd charafter geheel verlooren moet gaan heeft geen verder bewijs noodig. De Jongeling , wien het volkomen om deugd te doen is , zal zich geheel en al ter overwinning van de leevendigfte -aanprikkcling der begeerte ter Geflachtsvereeniging aangeboord vinden. Hier toe geheel en al opgewekf te wezen , is reeds een gewigtig voordeel, en maakt het roemrijk befluit en  DER VOORTTEELING. 43 en de werkelijke uitvoering gemaklijk en ligt. Heeft hij nu eenmaal gezegeviert, dan heeft hij eene bewustheid zijner Manlijke fterkte bekomen, en verfchijnt in zijn eigen oog in eene waarde , die zijnen moed met nieuwe kragt bezield , om iedere prikkeling , tot zelfs de allerfterkfte toe , te weederftaan. Een heuchlijk bewustwczen , een verheeven gevoel , om gaarne de Deugd voor eeuwig hulde te doen, het welk reeds op zich zelven alleen toereikende zoude zijn, doet hem belluiten om de zedelijke reden, de Rechten eener vrijmagtige Alleenheerfcheresfe vrijwillig op te draagen , of veel meer haar als zoodanig te doen gelden. Reeds bij de eerfte zegepraal heeft zij eene vrijere werkfaamheid gewonnen , want haare magtige Tegenftreefftet, , de zinlijkheid, is aanmerkelijk verzwakt en beperkt geworden. Ook heeft de Jongeling Behoedfaamheid door dezelve geleerd en ondervonden dat de wellust dikwijls op zulke plaatfen, waar zij niet vermoedt wordt, wel het gevaarlijkst van allen is. De aflegging van iedere ondeugd wordt hem ligter, de aanneeming van iedere deugd gemaklijker; want zijn hart is voor alle onderwijs, waarfchouwing en opwekking open. Een niet ontzenuwd Lichaam is alleen voor eene aanhoudende en onvermoeide werkfaamheid vat. baar : de Ziel arbeidt in het zelven met een vuur , het welk den Jongeling behaaglijk en bemin-  44 DE GEHEIMEN minnenswaardig maakt , hem Vrienden verfchaft, hem genoegen in de Menschlijke Maatichappij , en welwillendheid jegens anderen inftort. Over 't geheel vormt de overwinning der Geflachtsneiging eenen onvenvrikbaaren grondflag tot vlijt, orde en een vast deugdfaam Character, het welk alleen den Mensch veredelt. De ontwaaking der Geflachtsneiging is het tijdpunt , in het welk het Zaad fneller in de Ziel opfchiet, diepere wortelen krijgt, en edele of onedele vrugten voor de Eeuwigheid voordbrengt. Het vuur der Ziele verkrijgt het regte voedfel, de zwaai der kragten bekomt haare regte richting, en de Jongeling wordt een Man vol kragt en wijsheid. Zijne eerfte Liefde kan men als de tijd der In* wijing befchouwen, waar in hy met de deugd in het innigfte Verbond treedt , waar in alle zijne edele befluitsn zich tot de onwrikbaarheid vormen. Daar en tegen is hetgeringfte zinlijk genot, hetwelk in dien tijd meestal het voorkomen der onfchuld heeft, —de minfte toegeevelijkheid aan de wellust, in ftaat zijne verheeven vlugt te verminderen, zijne kragten te vei flappen, het edel vuur zijner hooggevoeligheid te verdooven, en hem fpoedig als een weekeling in de armen der wellust te werpen. —— Even nu als de zinlijkheid, over 't geheel genomen , de voorwaarde van de ontwikkeling en verhooging der edelfte vermogens is , zoo zal ook de Geflachtsneiging het middel tot een verheeven doel zijn , hoewel het evenwel,wegens de groote co*  DER VOORTTEELING. '45 onbepaaldheid van het denkbeeld , waar by het op het gebruik en misbruik , op de graad van het geoorloofde en ongeoorloofde aankomt, zoude mogen fchijnen , dat deeze neiging met het hoogde doel der Menschheid in eene tegengeftelde betrekking ftonde. Er moet dus een Middelpunt in den kring der dingen zijn, waar in de Geflachtsneiging in zulk een verband met de andere eigenfchappen Van den Mensch verfchijnt, dat wij haar niet als een bloot en ongeneeslijk gebrek , maar een bevorderend Middel ter vorming van de Menfchelijkheid moeten opgeeven. Dit Middelpunt zullen wij rergends anders kunnen vinden, dan in de volmaakte faamenftemming tusfchen het Zedelijhen en het Zinlijken, in de betere aankweeking van het Gevoelsvermogen , in de Zcdelyke veredeling der Hartstochten van denMensch , waar van maar alleen eene toenadering tot het Ideaal der volkomen Menschheid , eene langfaame, geruste en harmonieerende Stemming der beide in den Mensch vereende Natuuren te verwachten is. De mensch moet leeren inzien, dat de zinlijke geneugten* in 't gemeen , de maate van zijn welwezen moeten vermeerderen ; doch hij moet hun tevens alle zoodanige geneuchtens van de Ziel leeren kennen, welke van eene laagere foort zijn , ten einde de gaapingen in het genot van een vrolijk aanwezen te vullen, en door hunne verbindeuis met de geneugtens van eene verheevener foort  46 DE GEHEIMEN foort eene des te aangenaamere mengeling in het "enot van ons beftaan te veroorzaaken. Dit onderricht deelt zich in twee Hoofddeelen , naamelijk in de Leere van de meenigvuldige foorten van zinlijk vergenoegen, en in de Leere van de OEconomic of Huishouding van het zinlijk vreugdgenot , waarin de waarde der maatlgheid, en de betrekking van de zinlijke tot de verheevener vreugde ontleedigd wordt. Wij mogen het van de vorderingen der 'menschlijke befchaafdheid hoopen , dat ook dit gewigtig gedeelte der Zedckunde overal gezuiverder voorgedraagen, en daar door het heerfchend gebrek, van de in onze tijden ingefloopene Zedeloosheid, ten kragtdaadigfte tegengewerkt zal worden. Het is buiten het perk deezer Verhandeling, te onderneemen, de voorfchriften, van de richting welke de Geflachtsneiging als een bevorderend middel voor de menschlijkheid en ter veredeling van den mensch zelfs, bekomen moet, breedvoerig te ontwerpen. Alleen de volgende algemeene grondtrekken kunnen hier plaats vinden. De eerfte en algemeenfte grondregel zoude wel deeze zijn : gebruik de zinlijkheid met beooging van het doel, waartoe zij U als middel gegeevcn is, op dat gij geen gevaar loopt, door misbruik tot een doel te komen , dat regelregt 7net het U voorgejlelde jlrijdt. Volgends deezen regel is het onderricht én de lee-  DER VOORTTEELING. 47 leering over de waarde en beftemming van den mensch, het zekerfte middel ter verhoeding van alle zinlijke buitenïpoorigheden. Doch men moet hier niet bij het algemeenen blijven ftaan, indien men anders wil dat de zedelijke middelen kragt en nadruk bekomen zullen : alleen het duidelijk inzicht van den faamenhang van de neiging en de zinlijke geneuchtens van den mensch met zijne geestlijke beftemming, kan hem overtuigen, dat in zijne Natuur geene waare tegenftrijdigheid te vinden zij, en hem tot die verlogening en beheerfching van zijne zinlijkheid beweegen , aan dewelke men anders" te vergeefsch arbeidt. Bepaalder is nu reeds de tweede Regel : maak U fteeds onafhanglijker van de zinnen, welke gij alleen als werktuigen ter ftilling uwer dierlijks behoeften* hebt te befchouwen, en die in de Ziel alleen duistere denkbeelden doen ontftaan. Hier worden de zoogenoemde groovere zinnen verftaan, en daar deeze overeenkomftig de natuur van de zaak, het eerst in den mensch werkfaam worden, en het onderhoud, hetwelk zij aan het vermogen der begeerte verfpreekeü en belooven, zoo ligt en van alle infpanning ontbloot is, zoo hebbe men zich ook niet te verwonderen , dat de Mensch zoo geneigd is , zich aan hunne prikkelingen over té geeven. Doch wanneer de ondervinding en de reden hem zegt, dat de dienst deezer zinnen hem weinig boven den rang der Dieren verheft, ja veel meer onder dezelven zoude  43 DE GEHEIMEN de kunnen verneederen , indien hij naamelijk zijnen geest door wellust in de Slaavernij der zinnen , van dewelke de Natuur hem bevrijdt heeft terug voert, zoo moeste het , aan. onze re. den zoo natuurlijk befluit, omtrent de groovere vermogens en de verpligting tot edeler bedoelingen , geheel kragteloos worden, indien het zelve hem niet overtuigde, dat hij op deezen weg zijne beftemming misloopt. Om nu dezelve des te nader te komen , zonder door eenen onnatuurlijken fprong uit de zinlijke waereld , waar aan hem zijn Lichaam zoo zeer kluistert, in die der geesten over te gaan, zal hem de volgende regel dienen : ontwikkel en oefen de vermogens van uwen geest door middel der edeler Zinnen , doch izoo , dat gij die bezioheden van dezelven vermijdt, welke kunnen meedewerken , om de prikkelingen der groovere zinnen te onderhouden en te vermeerderen. De vorming van den Mensch , geheel van den invloed der zinnen onafhanglijk te willen maaken, ware even zoo vrugtloos als ftrijdig met de bedoeling. Men moet er zich alleenig op toeleggen , dat men de werkfaamheid der zinnen m zulk eene naauwe betrekking als mogelijk is met het geestlijk Wezen brenge. En dit oogmerk zal men bereiken , indien men zijne edeler zinnen altijd meer en meer in werkfaamheid brenge. Hier toe behoord voornaamelijk de vorming van den fmaak,diemet de zedelijke voortreflijkheidder mensch-  DER VOORTTEELING. 49 menschlijke Natuur in een zoo iiaauw verband ftaat en waarin wij, tot op den dag van heden •> zoo verre door de Grieken overtroffen worden. Een mensch, die een waar gevoel voor het fchoone in de Natuur en in de Kunsten heeft, die over al overeenftemming en doelmaatigheid 'gewoon is te zien en uit te vinden , kan onmogelijk in de bevreediging van de alleen Dierlijke zinlijkheid lust hebben. In hem is het gemeen Character , het welk de behoefte der Geflachtsliefde uitdrukt , door de Zedelijkheid uitgewischt en door de Schoonheid veredelt, de magt der Geflachtsliefde zal alleen dan over hem zegepraaien , wanneer zich haare Geestlijke en Lighaamlijke zelfftandigheden faamen paaren,om hem het fchoonfte en heiligfte genot dat een mensch kan fmaaken, aan te bieden. TWEEDE AFDEELING. Bronnen der buitenfpoorige Geflachts-lust. M en kan van den verdorven geest van onzen tijd, geen treffender Schilderij leezen, dan die van Scheller in zijne Verhandeling over de Hartstochtlijke Opvoeding der Menfchen, welke hij met eene even zoo Wijsgecrige naauwkeurigheid als fierlijkheid heeft UI. Deel. D ont-  5o DE GEHEIMEN ontworpen. Hij vindt het menschlijk verval in twee uitterftens, verwildering en verzwakking. „ In de laagere en talrijke Klasfen , vinden wij ruwe onwettige Neigingen, die zich na het verbreeken van den band der Burgerlijke faamenleeving , van al. les 'los maaken , en met eene ontembaare woede tot hunne dierlijke bevreediging fuellen. ■ „ Aan den anderen kant leveren ons de befchaafde Klasfen het nog ongunstiger gezicht der zwakheid en eener verbastering des Charafters op, het welk des te meerder verontwaardigt, om dat de befchaafdheid zelfs de bron er van is. Ik herinner mij niet meer , welke oude of nieuwe ' Wijsgeer de aanmerking maakte,'dat het edelfte bij zijne vernietiging het affchuwlijkfte zij 5 doch men zal dezelve ook in het Zedèlijke bevestigd bevinden. De Zoon der Natuur wordt, wanneer hij de paaien te buiten gaat, een raazend Mensch, en de Zoogeling der Kunst, eenen Onwaardeling. De verlichting van het verftand,waar op zich de verfijnde Standen niet geheel ten onrechte beroemen, toont in het geheel zoo weinig eenen veredelenden invloed op de gevoelens, dat zij veelmeer het verderf door grondregelen bevestigt. Wij verlochenen de Natuur op haar rechttnaatig grondgebied , om .op het Zedelijke haare dwinglandij te ondervinden, en daar wij haare indrukken weederftreeven , neemen wij onze grondftellingen van haar aan. De voorgewende welvoeglijkheid onzer-Zeden, ontzegt haarde ver0 fchoon-  DER VOORTTEELING. 51 fchoonlijke eerfle infnraak., om haar, in onze Materialifche Zedenleer het beflisfend en laatltj woord toe te Haan." „ Midden in den fchoot der verfijnfte faamenleeving heeft het Egoïsmus zijn fyfthema gegrond, en zonder door. het zelven een gezellig hart te bekomen , ervaaren wij alle de befmettingen en onderdrukkingen der faamenleeving. Ons vrij oordeel onderwerpen wij aan haare overheerfchende meening, ons gevoel aan haare grillige gebruiken, onzen wil aan haare verleidingen , alleen onze willekeur houden wij tegens haare heilige rechten ftaande." ,, De hooglftedige zelfsgenoegfaamheid trekt het hart van den Man naar de Waereld , dat hart, dat in den. ruwen Natuurmcnseh nog dikwijls fympathetisch flaat, te faamen, en even als uit eene ftad die in brand ftaat, zoekt elk met zijn ellendig eigendom de verwoesting te ontvlugten. Alleen in eene volkomene afzweering der gevoeligheid meent men befcherming tegens haare dwaalingen te vinden, en de befpotting, die den Dweeper dikwerf heilfaam tuchtigt, lastert met even weinig verfchooning het edelfte gevoel." „ De befchaaving, verre af van ons in vrijheid te ftellen , ontwikkelt met ieder vermogen het welk zij in ons vormt , alleen eh%e nieuwe behoefte' : de banden der Natuur fnoeren zich fteefls angstvalliger toe, zoo dat de vrees van te verliezen, zelfs de vuurige neiging naar verbeteD a ring  5s DË GEHEIMEN ring verdikt, en de grondregel der lijdende gehoorzaamheid , voor de hoogde wijsheid des menschlijken leevens geit." „ Dus ziet men den geest van den tijd tusfchen de verkeertheid en de ruwheid, tusfchen het bijgeloof en het zedelijk ongeloof wankelen, en het is alleen het evenwigt van het verkeerde , het geen hem fomtijds nog paaien flelt." Ook in. deeze Redeneering ziet men de Opfteller op de eerde bronnen van de verdervenheid der menfchen doelen, naamelijk op het verkeert verband der vermogens in de menschlijke Natuur. Pasfen wij deeze delling in derzgtoer algemeenheid op de verbastering der Geflachtsneiging toe, zoo kunnen wij alles waar van hier gefprooken kan worden, daarop te huis brengen. Wij zien dit verkeerd verband in de lichaamlijke en geestlijke Natuur, nu in het afzonderlijk vermogen zelfs, dan in de afzonderlijke vermogens onder eikanderen. Wanneer in het lichaamlijke eene overtolligheid van fappen voorhanden is, en wanneer deeze , zoo als niet zeldzaam plaats heeft, met fcherpe deelen vermengd zijn, zoo zal naamelijk de Geflachtsneiging des te fterker wezen, hoe zwakker de vaste deelen in de zich nog vormende organifatie zijp; want deeze worden als dan boven maate gefpannen, en deeds meerder verzwakt: de prikkeling wordt fterker en de kragten zwakker. Zien wij op de geestlijke Natuur van den Mensch, dan vinden wij het hoofd en het hart, het gevoet  DER VOORTTEELING. 5$ voel en het vermogen der begeerte , de vatbaarheid en zelfwerkzaamheid, in zoodanig eene ongelijke afwisfelende werking, dat de prikkeling fteeds fterker dan de kragt is, zoo dat bij alle verlichting van het verftand, de Zedelijkheid weiffelt of verdwijnd, en dat haaren invloed op het hart en leeven verhinderd wordt; wat wij aan de eene zijde winnen gaat aan den anderen kant verlooren ; eindelijk zien wij de ruwen mensch, bij gebrek van alle befchaaving van geest, 'blindeling de aanfpooringen zijner zinlijkheid volgen. Gaat men van deeze onmiddelijke bronnen tot de middelijken , naamelijk de uitwendige betrekkin, gen van den mensch, over, zoo zal men hier den laatften grond van alle die verzwakking en ruwheid vinden. De bronnen der buitenfpoorige Geflachtsbegeerte zijn dus in 't gemeen van eenen Natuurlijken, Zedelijken en Burgerlijken aart. Van de eerften is in. het Eerfte Deel van dit Werk gefproken , de beide laatften zullen de onderwerpen deezer Verhandeling zijn. Onder alle uitwendige betrekkingen hebben in 't gemeen de Opvoeding en de Burgerlijken toeftand den naasten en gewigtigften invloed op de Zedelijkheid van den mensch. Opvoeding met betrekking tot het Gevoelsvermogen. Onze hedendaagfche Jeugd , ten mjaften het D 3 groot-  54 DE GEHEIMEN p-rootfte .gedeelte van dezelve uit den hoogeren ftaat, gelijkt naar-eene in den Broeibak gekweekte Plant. Zij fchiet gezwind op, (helt het tijdpunt, waarin de Natuur haar tot rijpte gebragt zoude hebben , vooruit, bedriegt het oog- van den onbedrecvenen 'door de weelige uitbreiding van haare Bladeren en Bloemen; doch haare vrugt ontbreekt het aan die kragt , welke de Natuur haar , indien zij niet van derzelver Wetten ware afgeweekcn \ verleend zoude hebben. Even zoo fnel en iheller nog dan zij uitfchoot , verwelkt zij weeder , en zeer dikwijls verwacht de nijvere Hovenier volftrekt vergeefsch naar vrugt. Het gaat thands met de opvoeding even als met de Staatkunde : even als deeze voor af het onderhoud der toekomende Gedachten verteert , even zoo verfpilt zij onmiddelijk bij de intreede in het leeven, dat geenen, wat het genot en het voedfel der toekoomende Jaaren wezen, en voor eenen meer gevorderden ouderdom befpaard worden moest. -— Van waar deeze overijling ? ( Indien de Plant, in aanmerking tot de Lucht. - ftreek , te voorbaaiig rijpt, dan i szulks voorze' ker de fchuld van den Hovenier. Hem immers was de zorge opgedraagen , haar eene befcherming tegens de brandende Hitte der Zonne te verfchaffen, haar te befproeijen wanneer zij dreigde te verwelken , haar Bladen en weelige Loten te fnoeijen , den grond , waarin zij geplant ware , naar behooren te Mesten , op dat zij ten be-  DER VOORTTEELING. 55 behoorlijken tijd rijp geworden , door hem aan de eigenaar van den Hof, ten nuttig gebruik konde worden overgegeeven. Zoo ook is het met de Jeugd, zoo lang de Natuur en de Opvoeding nog aan de volmaaking van het wordend Meedelid der Menfchelijke Maatfchappij arbeiden , en te faamen vereenigd aan het zelven een duurzaam Lichaam en een gevestig Charaóter geeven , zoo lang behoort het nog niet tot den Staat. Deeze ontvangt het zelven eerst dan , wanneer beiden hun werk hebben voltooit, en gelukkig , wanneer zij eikanderen fteeds de hand boden en den een den anderen op hunnen moeilijken en langfaamen togt nimmer verlieten ! Op deeze wijze verlaat de voorbaarige Opvoeding dikwijls de Natuur , zij wil Vrugten bekomen , ten tijde dat zij zich nog met de Bloeifem behoorde te vergenoegen , zij bederft alles door haare onbezonne overhaasting ; en geeft den Staat een verbrod half Mensch , dat zich nergends bevind waar het behoord , en dat noch vermogen, noch wil heeft om het heil van het geheel, met eene Menschlievende infpanning te bevorderen, over. Wanneer onze Jongelingen en Jonge Dochteren dus voor hunnen tijd rijp worden, bgt de fchuld wel hoofdzaakelijk aan de opvoeding. Het voorbeeld , de weelde , de werklooze leevenswijze, en eene Leftuur welke de verbeelding verhit, voltooijen het werk, en maaken de ontijdige vrugt geheel onbruikbaar. D 4 Poot  56 DE GEHEIMEN Door de vroegtijdige ontwaaking en het rijklijl? verfpillen van het gevoel, wordt het zelven gewoonlijk op onwaardige voorwerpen gevestigt; door de fteeds aanhoudende gevoeligheid, verflapt het gevoel, en kan het groote en edele niet vatten , en tot geene daadelijkheden overgaan. Wie kan het ontkennen, dat wij in eenen tijd leeven, waar in men meer fchoon gevoelt dan 1'choon handeldt, dewijl het eerste oneindig ligter is dan het laatfte. Het ongelukkig tijdftip van het zoogenoemde Sentimenteele, is, wel is waar, voorbij; doch de radeelige gevolgen daar van , zijn , helaas ! nog niet volkomen uit den weg geruimd. Men merke alleenlijk de overgedreevene Taal, zoo van onze jonge Lieden , als van die Mannen en Vrouwen op , welke eene neiging gevoelen , om onder de fijngevoelende waereld geteld te willen worden, zonder dat zij eigenlijk weeten waar in dezelve beftaat. Hoe uitgezogt, hoe heerlijk , prachtig en ver- ruklijk is aldaar alles wat in de gewoone Taal van het menschlijk verftand naauwelijks goed of braaf heet ! Hoe gelukkig of ongelukkig maakt aldaar alles , waar van andere redelijkdenkende Lieden naauwelijks zeggen: het is mij lief of leed! Deeze meer dan dwaaze verwaandheid in de uitdrukkingen ontftelt reeds het gevoel der Kinderen. Ja, men kan het niet afwachten, men maakt  DER VOORT TEELING. 57 maakt er zich eene zaak van aangelegenheid van, de gewaarwordingen der Kindereu op deezen overgefpannen toon te ftemmen. Het thands zoo zeer in zwang zijnde troetelen der Kinderen , welke door de heerl'chende neiging tot teederheid, eene behoefte geworden is , begunftigt nog meer dit reeds zoo fterk woedend gebrek. Daar nu in Staaten en Hoofdfteeden , waar in de verfijning van allerieijen aart heerscht, het bloedrijk Temperament de overhand heeft, en deszelfs vaste deelen door de meenigte en verfcheidendheid der indrukken , welke op den jongen Mensch van de eerfte Kindsheid af aan werken , vermeerderd worden , zoo moet hier het ontijdig en gewelddaadig verwekken van de door kunst gevormde onweederftaanbaare uitoeffening van bet gevoelsvermogen des te gevaarlijker worden , en eene fpoedige verflapping en valfche richting, het des te onverwijlder gevolg daar van zijn. Het menschlijk Leeven neemt eenen aanvang door het gevoelen. Het eerfte tijdvak van het zelven wordt alleen door de neiging vervult. Het beginfel der zwakke Reden, .hetwelk door het Iangfaam aanfchaffen van duidelijke denkbeelden eerst bekwaam gemaakt moet worden om deeze neiging te beheerfchen , komt eerst fpade aan het Roer, en zoude er nimmer aan komen,indien deeze neiging , deeze gevoeligheid fteeds wierde aangeD 5 lokt.  58 DE GEHEIMEN lojct, eer de reden eenige graad van fterkte bekomen hadt. Wie kent de. gevolgen eener heer-* fchende in vlam gefielde verbeelding niet ! wie weet niet, dat eene overgefpanne verbeeldingskragt de Baarmoeder der meeste hartstochten is! Men losfe de voornaamfle hartstochten in derzelver eerfte grondneigingen op , en men zal bevinden , dat zij hunne grootfle fterkte uit de inbeeldingskragt ontleenen. Voornaamelijk geit dit van de hartstocht der zinnelijke en overgedreevene fentinienteele Liefde. Men ontneeme haar dat geenen , wat zij van de verbeelding ontleent en zij is van haare grootfle fterkte , van haare hevigfte woede berooft. Indien de Geflachtsneiging te vroeg ontwaakt, indien zij eene verteerende vlamme wordt, en uit gebrek aan gelegenheid ter haarer bevreediging tot tegennatuurlijke middelen overflaat, zoo is eene te fterke en kwaalijk geleidde gevoeligheid, eene overfpanne verbeeldingskragt en werkloofe leevenswijze, voorzeker de rampzalige bron, waar uit deeze verdwaaling ontfpringt. De inbeeldingskragt, die met haaren alles vermogenden tooveiftaf zoo overheerfchende de volwasfenen regeert , den Mannen het Roer uit de handen wringt, hetwelk de reden fteeds moefte beftuuren, zal jonge heethoofden in eenen fteeds duurenden tuimel houden, hun van genot tot genot lokken,) tot zoo lang dat hun de verzwakking en  DER VOORTTEELING. 59 en de walg in den rang der grijsheid verplaat, fen, eer zij den Manlijken ouderdom bereikt hebben. Ten fnellen aanwas van dit onheil werken onze Boeken naar de Mode ten allerfterkften meede. Het zal naauwelijks noodig zijn eenig gewag te maaken van de ftrathonifche Puntdichten, van de Gedichten van Grecourt, van de Crebillonfche en Priapfche Romans, welke het geweld der verbasterende Geflachtsneiging met rasfche fchreeden bevorderen en de onfchuld voor eeuwig haaren fcheidbrief geeven ; maar ook die fentimenteele , ontvonkende Gefchiedenisfen, Tooneelfpelen en Gedichten , die de inbeeldingskragt eene van derzelver bedoeling verfchillende richting geeven, en alle uit haar ontftaande hartstochten in oproer brengen, verwekken ook in 't bijzonder de Liefde vroeger, dan zulks volgends de Natuur gefchieden zoude. Het grootfle gedeelte van deeze Lectuur , waar in alles de verwekking der aandoening bedoelt, handelt juist van de Liefde , en indien dezelve al eens alleen als eene waarfchouwing van haaren fchadelijken invloed voorgefteld is , zoo gaat toch gemeenlijk het doel van deezen kant verlooren. Dan, indien zelfs daarin in 't geheel van geene Liefde gefproken wordt, brengen zij nochthands de jeugdige Ziel eene zekere foort van weekheid aan ; zij doen langfaa- merhand gevoelens ontftaan, die met deeze hartstocht  6o DE GEHEIMEN tocht op de innigfte wijze verbonden zijn. De Natuur der Ziele, de ontwikkeling en verbinding van haare neigingen brengen dit zoo meede , en niemand kan ontkennen , dat het verwekken van een of ander leevendig gevoel, al ware het ook voor het verheeven wezen, voor de Godheid zelfs, eer de Reden als Beheerfcheresfe alle onze neigingen op haaren zeetel gegrond heeft, zoo veel is , als hun alle gaande te maaken en niet dan het gebrek aan gelegenheid in ftaat is derzelver uitbarfting te verhinderen. Dan , wilde men te dier oorzaake het Enthufiasmus , om dat door het zelven allerlei foort van beroemde Helden van Deugd worden voordgebragt, ten grondflag van zijn gedrag ftellen, zoo zoude men zich ten allerfterkften in het middel het welk den Mensch ter gelukzaligheid moet geleiden, vergrijpen. Het heeft zijne bron alleeo in een vermogen van verbeelding ; duistere gevoelens en verwarde denkbeelden zijn zijne beweegraderen , waar meede het zich op de ongeftuime Zee des leevens waagt ; ook barst zijn vuur daar uit, waar het zulks niet moest doen; hoe ligt overfchrijd het de grenfen die de Deugd van de Ondeugd affcheiden. En wanneer de tijd de kragten in het Organisch werktuig langfaamerhand ontfpant, wanneer volgends de eeuwige wetten der Natuur, eene verflapping op eene overfpanning volgt, welke aanfpooring ter Deugd blijft dan den Mensch overig? De JoDgeling en het  DER VOORTTEELING. 6t het Meisjen, die door het zelven geleid, zich laten bedriegen, zullen, indien het al niet ten hoogften toppunt ftijge , onverfchillige Egoïsten worden. ■ Welke toegangen eene verhitte verbeeldingskragt en het uit dezelve ontfpringende Enthufiasrnus, zelfs bij den gloeijendftcn ijver ter Deugd, voor de zinlijkheid openen , heeft niemand ooit beter. getoont, dan de groote Menfchenkenner Wieland in zijne Agathon, En zeker onder honderden zal naauwelijks een de fterkte van ziel van eenen Agathon hebben, om zich van de ftrikken der zinlijkheid los te maaken, zoo zijne ondervindingen ten nutte te gebruiken, en eindelijk dat geenen te worden, wat deeze wierd. Wat hier van de werking der Le&uur gezegd wordt, geit ook van het Tooneel , de Muzijk , de dubbelzinnige voorftellingen der afbeeldende Kunften, voor zoo verre zij op de aandoening werken, de verbeeldingskragt ontvonken, en beiden met weilustige Beelden befmetten. Dat het Algemeen, omtrent het gewigtig gedeelte van het menschlijk Welzijn , het regt genot der Zinnen , verlicht zij , kan men met grond onze zoogenaamde geleerde Religie en Theologie niet den Leeraaren der zuivere Christelijke Religie, ■ toefchrijven. Men weet, hoe vroegtijdig de vertroostingen van den Apostel aan de vervolgde Christenen , dat zij in een ander Leeven de volfte vergoeding- bekomen zouden, die  6a DE GEHEIMEN die Leeraaren van den Godsdienst verleidde, om te (tellen, dat de waare Christen zich van de genoegens deezer waereld moest losmaaken , en alleen tot het genot van dat Leeven voorbereiden; daar uit ontftond de Zedenleer der Monniken , die het genot der Zinnen (de lïist van het Vleesch) als onteerende voor den Christen, den •Erfgenaam der zaligheid, befchonwde. Men behoeft niet op de droevige gevolgen van deeze bijgeloovigheid in de voorleedene Eeuwen terug te Zien , men vindt dezelven , helaas ! nog heden ten dage. Ons Kerkelijk Zedenftelfel is nog niet geheel en al van het zelven gezuivert ; de Gezangen * de Gebeden , de Symbolifche Leerboeken van den Godsdienst, zijn nog vol van de opwekking om alleen naar de toekomftige Zaligheid te ftreeven. Door zulk eenen Kerkelijken Bij-dienst, lijdt de waare zedelijke Religie eene groote afbreuk, en allerlei bijgeloof komt ten voorfchijn. De Geloofsdwang , welke als een Pligt opgelegd is, bezwaart het geweeten en vormt Huichelaars. De middelen ter verbetering, b. v. het Gebed, het Kerkgaan, de Communie &c. houdt men voor overnatuurlijke genademiddelen, en vernietigd daar door hunne zedelijke waarde. Het blind Geloof aan Wonderen , Geheimen en Werkingen der Genade, verdringt al het vrije gebruik deiReden , het Geweeten en de Deugd. Zoo lang dus de Zedeleer nog alle daaden van Dcugi  DER V00RTTEEL1NG. 63, Deugden als Dienften aan de Godheid gedaan, bcfchouwd; zoo lang zij de beweegredenen daartoe niet uit de belooning der Deugd zelve haalt; zoo lang zij nog door haare Leeraaren, voor den Hemel, door de aan denzelven bewezene gunstbewijzen en kuiperijen , wil werven , zoo lang zal ook het zedelijk onderwijs in het algemeen en vooral bij de verklaaring van het zesde Gebod onvolmaakt blijven ; zoo lang zullen de Men? fchen de verrukkende Schoonheid der Deugd niet leeren kennen , en ook daar door in deeze waereld dat geluk niet vinden , het welk zij daar in zouden kunnen fmaaken. > De ontallijke misflagen en gebreken in de huis• ïijke en openbaare Opvoeding, waar door de ontwikkeling van de lichaamlijke en geestlijke vermogens in een verwrongen verband bewerkt wordt, zijn door onze nieuwere Pedagoogen in zulk een helder licht en zoo grondig voordgedraagen, dat ik dienaangaande alleen tot de voortrefiijke geichriften dier Mannen , onder dewelken eenen Oest, . Villaums, Salzmann, Bauer ,- Faust enz. uitmunten, kan verwijzen. Wanneer dus reeds in de vroege Opvoeding zoo meenigvuldige oorzaaken tot een ontijdig ontwaken en ter tegennatuurlijke heftigheid der Geflachtsneiging voorhanden zijn, van welk eenen veel grooteren omvang moeten die geenen dan wezen1, welke wij in de Levenswijze^ en Weelde in onzen maatfchappijlijken omgang, in onze ver- maa*  Indien onder alle deeze omftandigheden onze Jongelingen voor het veertiende Jaar rijp , en in het dertigfte naauwelijks in ftaat zijn eene Echtgenoote gevoeglijk te onderhouden ; indien onze Meisjens in het twaalfde Jaar huwbaar, en in het vier-en- twintigften nog geene Echtgenooten zijn; wanneer hun daar bij niet dan zulke voorwerpen omringen , welke de zinnen in oproer brengen , wanneer zij niets zien, hooren, noch leezen, dan het geen hunne leevendige. verbeelding in volle verrukking ftelt , en begeertens prikkelt , die niet bevrcedigd mogen worden; zoo kan de Wijsgeer , die weet, dat niets het Menschelijk Lichaam meerder vernield, en zijne Spieren en Zenuwen meer verflapt, dan fteeds gaande gemaakte en niet bevreedigde begeertens, dit fpel niet anders , dan met een innig leedwezen aanfchou- Wcn. Het zijl de onthouding , het zij het genot , dit is om 't even , beiden geleiden tot een zeker verderf. Hier is het de Burgerlijke betrekking, die het onwettig genot in zijne gevolgen brandmerkt , daar is het de ftem der Natuur , welke bevreediging eischt, en welke de onthouding, even als de onnatuurlijke bevreediging en het verhoeden van de gevolgen van de natuurlijke bevreediging , met een verzwakt Lichaam,  DER VOORTTEELING. 7* chaam, vcrflompte zinnen en een afgemat denkvermogen ftraft. In het een zoo wel als m het ander geval heerscht eene ftrijdigheid, of tegens de Heilige Wetten, of tegens die der Natuur, en beiden laten zich niet ongeftraftweederftreeven. In 't bijzonder nogttands wreekt de Natuur, vroeg of laat, onvermijdelijk zeker ; deeze- weederftreeving; dewijl haare minfte wenken , even als haare duidelijkfte wetten, eenigen alleen het heil des Menschdoms bedoelen. Voegen zich nu hier bij nog de gevolgen der buitenfpoorige weelde welke de bloeijendfte Familien verwoesten , hoe gemaklijk wordt het dan der verleiding haar doel te bereiken; het verwijfd en gemaklijk leeven verzwakt de werkfaamheid , een valsch begrip van Eer veroorloofd niet, andere middelen ter redding te omhellen, en biedt den rijken wellustlingde gelegenheid aan, zijne begeerte te bevreedigen. De vrees voor deeze gevolgen aan den eenen, en het ftreeven om niet van de weelige leevenswijze te willen afgaan, aan den anderen kant, lchrikt eene meenigte huwbaare Perfoonen van het Huwelijksleven af, die nu hunne lusten op ongeregelde wegen volbrengen, en vermeerdert dus het getal der verleiders en verleide voorwerpen. De buitenfpoorige melde heeft eene gantfche hoop van werktuigennoodig,envereischt eene menigte Perfoonen tot de minstvoegendfle bedrijven, verderft hun door leedigheid en flegte voorbeelden, ia, maakt ook bij hun de wellust tot eene heerfchenE4 de  72 DE GEHEIMEN de ondeugd , waar van het zoo groot aantal ten uiterton verdorvene en tot alle wellusten verleide Dienstbooden van beiderlei geflacht, ten bewijze verftrekt. Zij verfpreid zich op deeze en ontelbaar vee e andere wegen, door de mindere Volksclasfen welke van den arbeid moeten leeven, leert hun leedigheid en luiheid,maakt onder hun de rampzalige eergierigheid gaande, om den een boven den anderen in verkilling uit te munten , en eikanderen arm te maarzij onderdrukt de nuttige Handwerken, maakt üun veracht en verdienstloos, en verfpilt haaren overvloed aan optooifels en vervaardigers van Kinderachtigen arbeid, die even zoo waard is als er eer, dwaas voor verkiest te geeven , en zoo is ook hier de ongehuwde Staat, de ligtvaardigheid en ligtrmsferij, alzins een gevolg van dezelve. Alle de bijzonderheden op te noemen, welke de gevolgen van eene kwalijk beftuurde of geheel verwaarloosde opvoeding,en die van eene valfche richting en weelde, op ontelbaare wegen vergezeld zoude hier al te verre uitloopen : wij zullen gelegenheid hebben in het vervolg hier van nader te fpreeken. Voor het tegenswoordigen zal ik tot de algemeene bronnen overgaan, welke in onze Wetgeeying en derzelver uitvoering hunnen oorfprong hebben. Indien de Staat op zich zelven geen doel, maar alleen de voorwaarde van de hooge bedoeling der Menschlijkheid is,  DER VOORTTEELING. 73 is, en deeze in het eeuwig onveranderlijk voorfchrift der reden beftaat, zoo zal ook de hoogde en meest geëvenredigdfte vorming van het Menschlijk vermogen, tot een overeenftemmend Geheel ingericht wezen; zoo zullen alle Wetten van den Staat zoo bevee- lende als verbiedende , naar den oorfpronglijken aanleg der Menschlijke Natuur en naar de denkwijze en zedelijke gefteldheid der Menfchen gevormd moeten zijn. Zijn zij dit niet, zoo zouden zij het verval der zeden bevorderen , en dit gefchied in de hier toe behoorende onmiddelbaare gevallen, voor eerst door de Huwelijks Wetten. Indien de Huwelijks Wetten de fcheiding van den Echt onmogelijk of te zwaar maaken , zoo als inzonderheid in de Roomfche Landen , zoo zijn allerlei buitenfpoorigheden buiten den Echt de gevolgen van deezen dwang. Even i:oo nadeelig is integendeel eene al te ligte verbreekbaarheid van den Huwelijksband voor de Zedelijheid eener Natie. Het fchenden van een verdrag , waar uit weinig of niets gemaakt wordt , dat men heden aangaan , en morgen , indien het beide de partijen, of wel maar een van dezelven belieft, weeder verbreeken kan, houdt weldra op iets ftrafwaardigs te zijn , in tegendeel wordt het een voorwerp van fpotternij en eene dagelijks voorvallende gebeurdenis. Alle aanfpooring tot een gemaatigder en zediger gedrag , het geen de grond eener duurzaame geneegendheid uitmaakt , vervalt en verliest haare kragt, indien men van een E 5 kan  74 DE GEHEIMEN kan fcheiden , zoo dra de korte beguicheling van de hartstogt, of de eerfte vlugtige beweegredenen van belang voorbij zijn. De Wet, dat perfoonen , die met eikanderen eene Echtbreuk hebben gepleegt, na vooraf gegaane ontbinding van de door hun gefchonden Echt , eikanderen niet mogen Huwelijken , kan uit twee zoo onderfcheidene gezichtspunten worden befchouwd, dat het onbeflist blijft, of dezelve de Ontucht verhindert of bevordert. Konde men vooronderftellen, dat de weelige neiging tot wellust redenkavelde, dat de menfchen in het oogenblik , waar in zij de misdaad begaan, het oogmerk hadden , elkandercn , na de ontbinding van den hun lastigen band, die zij op eene wee* derrechtelijke wijze van zich werpen, te Huwen9 of dat zij zich door het denkbeeld , dit zal niet gefchieden, daar van zouden laten afhouden, zoo aoude niets raadfaamer zijn, dan zulk eene Wet. Doch wanneer deeze vooronderftelling , volgends alle menschkundige ondervindingen , zelden gegrond is, zoo zal het fteeds te duchten zijn, dat zulke perfoonen , door dit verbod nog meer aangefpoort, hunnen ongeoorloofden omgang, na de ontbinding met des te meerdere hartlijkheid zullen voordzetten, dewijl zij daar bij des te meerdere aanfpooring voor hunne losbandigheid zullen vinden. Om echter het ajzins mogelijk geval voor te komen , dat bij eene volkome vrije vergunning  DER VOORTTEELING. 75 ning van eikanderen na eene opgevolgde Echtfcheiding te mogen Huwen, plaats zoude kunnen hebben, naamelijk dat 1'ommigeligtzinnige en verblinde Lieden, tot eene Echtbreuk met eikanderen wierden aangefpoort, zoo zoude men het waare oogmerk kunnen bereiken, indien men den Echt tusfchen hun die denzelven verbroken hadden, op geene onherroeplijke wijze verbood , maar denzelven zulke verhinderingen in den weg lag , welke die allermoeilijkst maakten. Kan wijders iets in het beftuur van onze Wetten de Onkuischheid bevorderen, ja in zekere opzichten wettigen, zoo is dit de over 't geheel heerfchende ondoelmaatige wijze van ftraf van hun, welke zich aan dit misdrijf fchuldig maaken. Nergends moest de ftraf meer evenredig afgewogen zijn, dan hierin, en nergends is zij het minder. De verleider van een Meisjen wordt te zacht behandelt, indien hij niet harder behandelt wordt, dan het verleide Voorwerp, dat nog daar en boven, ter vermijding van aanleiding tot het begaan van Kindermoord, volgends de grondftellingen eener ver. lichte Wetgeeving, van zwaardere ftraften verfchoont moet worden. Deeze verliest haare eer en grootendeels • alle uitzichten op haar toekomftig Geluk , heeft met de zorge voor het onderhoud van haar Kind te worstelen, terwijl zij zelfs bij haare Naastbeftaanden weinig en over 't gehee! geene andere dan verneederende verzachting vindt; zij  76 DE GEHEIMEN zij heeft , indien zij nog tot het geluk komt van met iemand anders in den Echt te treeden, het hartzeer, dat zij de Vrucht van haare ontijdige Liefdevan de voordeden van deeze nieuwe verbindenis zie uitgefloten , of indien men al eenig voordeel aan dezelve toeftaat, haar eigen vleesch en bloed nog langen tijd met den naam van eenen Bastaart gebrandmerkt en als zoodanig behandeld te zien. De misdaad van de verleide Perfoon ftraft zich zelven, zoo al niet te hard, toch altijd nadruklijk genoeg. Een jeugdig Meisjen hebbe zich om de fijngefponnene trekken des Verleiders te ontgaan, de gevolgen er van Hechts ten leevendigften voor te ftellen, en zal er voor fchrikken en beeven. Maar de Verleider houdt op eene onweederftanddijke wijze aan; hij befpiedt, hij verrascht haar; maakt haare zinlijkheid, door listige , niet zeldeng vooraf met een gefleepen vernuft regelmaatig beraam, de Kunsten, gaande , verblind haar door Beloften, laat haar niet tot zich zelven komen zij geeft zich over, en de gevolgen van haare zwakheid ftormen van alle kanten op haar aan. Maar hy, wat heeft hij er bij te verliezen, wat kan hem, buiten de ouderwetfche en onderdrukte grondftellingen der kuischheid en .redelijkheid, terug houden? De hoogfte ftraf waar van de Wetboeken van Europa gewagen, is eene gevangenis van agt of veertien dagen, van dewelke hij zich met eene nietsbeduidende fomme gelds kan vrij  DER VOORTTEELING. 7? vrij koopen, of anders eenige penningen waar mede hij zich voor eens en vooral van de Ongelukkige ontflaat, en waar voor zij nu, voor al haar leeven, voor de opvoeding van haar Kind, moet zorgen, terwijl hij van zijnen kant, deeze voldoening, nog daar en boven, door allerhande knibbelarijen en uitvlugten van zich weet te werpen? Wat wonder-des, dat hij, na deeze ftraf, nieuwe voorwerpen voor zijne Ontucht opzoekt. leder verdrag wordt, ook zonder den plegtigen ftempel der Staatswet, reeds dan verbindende, wanneer de geen, dien wij iets beloofden , in vertrouwen op ons woord, het een of ander deedt, wat hij anders niet gedaan, het een of ander gaf, wet hij anders niet gegeeven zoude hebben. Want om dit te geeven, ' of dit te doen, was hij alleen, onder de voorwaarde van onze getrouwheid bereid. Breeken wij nu deeze onze trouw , zoo is het blijkbaar , dat wij hem door onze Leugen en door ons Bedrog, van zijn Eigendom ontroofden en hem tegens zijnen wil hebben doen handelen. Zoude iemand mogen zeggen: „ Het heeft toch van hem afgehangen om ons te gelooven ; dus moet hij zelfs voor de gevolgen zijner ligtgeloo- vigheid boeten." Zoo zoude men moeten antwoorden : dat de Bedrogenen het recht gehad hebbe, ons te gelooven; doch dat iemands dwaasheid ons nooit recht geeft, noch geeven kan, om hem  .3 DE GEHEIMEN hem nadeel toe te brengen; dat de onvolkomene pligt van ons te gelooven, en ons, tot dat het tegendeel bewezen ware , als redelijke Lieden te bcfchouwen die hun gegeeven woord niet zouden breeken , alleen van hem gevorderd konde worden. Hij handelde dus rechtmaatig, dewijl hij op de onderftelling van onze trouwheid te werk ging. Wij bepaalden dus zijne handelwijze, en wel , zoo als het in dit geval, waar in wij ons woord niet houden, blijkt, tegens zijnen waaren wil. 't Is waar , wij hebben wel geen uitwendig geweld tegens hem gebruikt, maar integendeel hebben wij ons ook bedient van een geweld, welks misbruik nog fchandelijker is , te weeten , niet alleen het geweld der overreding, maar zelfs dat, het welk de pligt der Menschlijkheid, welke ons gebiedt onzen evenmensch voor redelijk te houden,op een redelijk mensch hebben moet. Het eerfte genot van de zinlijke geneuchtens der Liefde , fluit dus den Echt op eene onweederroeplijke wijze, zonder dat de Staat denzelven alvoorens door de Wet hebbe bekragtigt. Het onfchuldig Meisjen gaf zich aan haare Liefde en de Teederheid van het vleijend Mansperfoon op die verzekering over, dat zij het voorwerp eener redelijke Liefde ware, en niet om tot het werktuig van zijnen Wellust verneederd te zijn. Dus, haar nu, in eentijdftip waar in zij gelooft, door dien die zij bemind, die zij gevolglijk als Mensch en Man acht, volgends de waarde haarer redelijke Natuur erkend v. te  DER VOORTTEELING. 79 te worden,te misleiden,en in haare dreelendeïbeguicheling , tot een werktuig eener vreemde zinlijkheid te vcrneederen, is de hoogde beleediging der Menschlijkheid , die alle zedelijk gevoel tegens zich met verontwaardiging vervult. Wie kan den fnoodaart dulden, welke onder den fchijn der Liefde en onder den eed van die te heiligen, een Meisjen haare Deugd ontdal en haar eene beuzeling in de handen dopte , om zich van de wetten en van haar te ontdoen. Een anders zeer geacht Schrijver, zegt: '„ Indien men zijn verdrag breekt, zoo kan men ten minsten door fchaadevergoeding, zich van de verbindenis aan het zelven bevrijden." Maar wie zal de waarde van de fchaade en de grootheid der vergoedinge bepaalen ? Zal het in fommige gevallen de Beleediger zelfs doen ? Weet hij , hoe diep de wonde was welke hij toebragt, en mag hij voor de Beleedigde kiezen? Het is in eenen zekeren zin waar, dat de fchaadevergoeding ons van de verbindenis van het verdrag ontflaat. Doch dan kiest en bepaalt de beleedigde alleen, en indien hij geene vergoeding begeert, indien hij meent, dat alleen de vervulling der belofte hem fchaadeloos kan dellen voor dat geenen,'wat hij in vertrouwen op het woord, bedeedt, gedaan of opgeofferd hebbe , dan blijft den geenen die zijn woord gebroken heeft, niets anders overig, dan te doen wat hij beloofde. Hier uit volgt onweederfpreeklijk, dat een verleid  8o DE GEHEIMEN leid Meisjen , waar aan de Verleider beloofde, den Bijflaap door den Echt te bekragtigen , een volkomen recht heeft ,de vervulling van deeze belofte te eisfehen. Rekent men hier bij de gevolgen die het onteerde Meisjen treffen , ellende en fchande, kindermoord, kwaad voorbeeld enz. Gevolgen, waar voor de Verleider over 't geheel meede verantwoordelijk is, zoo zal de verlichte menschlievende Wetgeever, in geen geval hoe genaamd tot eenige toegeevelijkheid omtrent den Verleider kunnen befluiten. Hij zal het rechtvaardig vinden, i) den Verleider te noodzaaken, zijn verleid voorwerp in de eerfte plaatfe te trouwen en zal a) een ieder zonder anderfcheid voor de gevolgen van den Bijftaap verantwoordlijk maaken. —— Het is te voorzien , dat de Mannen zich tegens zoodanig eenen voorllag ten frerkflen zullen verheffen ; een zeeker bewijs, dat het Geneesmiddel de wonde treft. Het is als of het vvetgeevend Manlijk Geflacht, met alle mogelijke partijdigheid , alleen ter zijner begunftiging,de tot hier toe gegeevene wetten hadde uitgevonden , en alle kwaade gevolgen van het verleidend gedeelte op de verleide perfoon, even als alle last van den fterkeren op den zwakkeren gelaaden hadde. Het Manlijk Geflacht , als het fterkfte , moest ter befcherming van de Vrouwelijke Eer en Deugd vcrpligt wezen , en juist heeft van de zijde der Mannen de groot-  ï£>ER VOORTTËELING. 8r •grootfle Zedenloosheid plaats } tegens konderd Verleiders van ons geflacht is naauwelijks eene Verleidfter uit het Vrouwelijke op te noemen;wij zijn het in den eigenlijkften zin, die aan de .opvoeding , aan het verftand, aan het hart en aan de deugd van het Vrouwelijk geflacht zoo veel verderven als wij maar kunnen. Hoe meenig een befchouwt zulk eenen afgebroken liefdehandel niet als eene Manlijke daad , redt zich met weinig kosten en nog minder fchande uit de verlegenheid» en ftoot de arme verleide met de zelfde knie , op dewelke hij nog korts geleeden voor haar lag , zonder meedelijden en zonder hulpe in vertwijfeling. Welke verfchooning heeft in dit geval de gerechtigheid voor zulk eenen overtreeder noodig ? een ftreng bewijs , dat een uitdruklïjk ver» drag de voltrekking van den bijflaap zij voorgegaan , behoeft zij hier niet; genoeg is het indien de verleiding van den kant van de Mansperfoon bewezen zij; het onfchuldig Meisjen zal , in geen geval hoe genaamd, begeeren, zich tot een werktuig van de zinlijke lust van eenen vreemden verlaagt te zien , zij kan het niet begeren , dewijl de waarde van haare perfoonlijkheid een onvervreemdbaar recht is \ de verleider beledigt dus Biel alleen de Menschlijkheid , maar ook het uitwendig recht van de geene die hij verleid heeft De zedewet verbied met eene onverbiddelijke geftrengheid : fjj zult uwe Belofte houden gij hebt een verdrag gefloten » bij Welks verbreeking • III. Deel. F aan  E2 DE GEHEIMEN aan uwen kant alle fchaavergoeding onmogelijk is r dus kui t gij dit verdrag onder geene voorwaarde, hoe genaamd verbreeken. Ook is deeze zedewet, in geenen deele met de Staatkunde ftrijdig: Hoe meerder Huwelijken , hoe minder Hoererij, is een grondregel, wiens waarheid de ondervinding overal bevestigt. De Zedenwet gebied onvoorwaardelijk, zij berekent geene gevolgen; de rechtmaatigheid van het verleide Meisjen te moeten huwen , zoude dus hier meede onweederfpreekelijk bewezen zijn. Doch wij willen eens op de kwaade gevolgen, die men tegens de uitoeffening van deeze wet en de gedwongene Huwelijken inbrengt, letten, en zien of zij proefhouden. „ Indien de Band des Huwelijks met het verleide voorwerp den Man als een fchriklijken ramp bedreigt, zoude daar niet de ftroom van het verderf eene andere gevaarlijke richting kunnen neemen ? Zouden de woede van den Kindermoord den verleider niet kunnen overvallen ? Zoude hij de Bezwangerde niet tot het heimlijk ombrengen van haare vrugt kunnen verleiden!"-—Zoolang het Meisjen bloot aan zich zelven,aan haare ligtvaardigheid en de bedwelming van haare Hartstocht overgelaten is , zal de verleider haar wel ten kosten van haare Deugd 'en Eer kunnen bedriegen ; doch dan wanneer Hechts geen gebrek en fchande haar ter needer flaat , *. wanneer zij weet , dat haar verleider haar voor beiden door den  DER VOORTTKËLING» g§ den Echt beveiligen moet , dan blijft haare na* tuurlijke heevige Moederliefde voorzeker in volle kragt , . en noch bedreigingen , noch vleijerijen » zullen ligt in ftaat zijn haar tot de afgeeving van haar Kind aan een Vondelingshuis 4 veel minder tot het vermoorden van het zelven te kunnen bewegen» Dit is eene ftelling die op de ondervinding en de Menschlijke Natuur gegrond is en zich niet laat weederleggcn. —- Andere tegenwerpingen der vrees , tegens de uitoeflening van deeze wet, zullen in 't vervolg ontmoet worden.. Wijders zegt men : „ Zoude niet meenig on^ bezonnen Vrouwspcrfoon , in hoope van u cb eindelijk een dekfel op haaren pot te krijgen,zich maar al te ligt laten verleiden, indien zij het zelfs de Manlieden niet deede?" —— Openbaare Boeleerfters zouden dit zekerlijk doen * en doen het ook tegenswoordig met oogmerk om de beurs plat te maaken; ook is er bezwaarlijk voor in te ftaan, dat niet het een of ander gevoelig Meisjen , uit eene fentimenteele neiging , de Echtverbindenis door voorafgaande opoffering van haar Maagden Kransje zoude zoeken te verhaasten ; doch ovef het geheel genomen, hoe algemeen ieder van deeze in1 het overgedreevenen vervallende tegenwerpingen zijn mogen durven wij bij dat al hogtfrands te veel ftaat maaken op het leevendig gevoel het welk het Vrouwelijk geflacht voor eer en deugd bezield , óm derzelver gegrondheid te erkennen 5 zoo als wij ook vooral daar op rekenen» F a dat  {?4 DE GEHEIMEN dat het geene op dien weg al verlooren zoude mogen gaan , aan den anderen kant, door de beperking van het verleidend Manlijk geflacht, wederom met woeker gewonnen zal worden. „ Intusfchen zoude het nadeel echter vrij aanmerkelijk zijn , indien de list aan liegt denkende Vrouwsperfoonen in plaatfe van eene geledene verleiding konde dienen en meenigen anders braaven Man gedwongen zoude zijn , ter oorzaake eener overijling, zijne verleidfler te huwen?" Over 't geheel genomen kan dit gevoel niet dan ten uitterflen zeldfaam voorkomen , en verdient dus geene verandering van den regel. De braavt Man zal van zelfs allen gemeenfaamen omgang met dergelijke flegte Vrouwsperfoonen vermijden j ook zal het hem in een dergelijk allerzeldfaamst geval niet zwaar vallen , daar de Wet alleen den verleider moet treffen , de flrengheid van dezelve , door gegronde tegenwerpingen van zich af te wenden. Doch wie geene gegronde verontfchuldigingen heeft , hij moge Voor het overigen zoo braaf zijn als hij wille , die lijdt met recht het geene hem zijne onbezonnenheid op denhals haalde. Even zoo weinig kan de tegenwerping van het onzekere Vaderfchap uitwerken. Men vindt Europifche Wetten , in dewelken, met het grootfle overleg is bepaald , dat de overtuigde Mansperfoon zoo lang voor den Vader van het onechte Kind te houden zij , tot dat hij het tegendeel bewijst, 't Is zeker dat hem zulks , zelfs in ge- val  DER VOORTTEELING. 85 val hij de waarheid aan zijne zijde heeft, ten uiterften moeilijk zal vallen ; doch daar en tegen overtuigt ons de ondervinding der Gerechtshoven, dat van de honderd gevallen de opgave vijf en ièventig maaien den regten Vader getroffen heeft. Dan, indien de Verleider al in de daad de gedwonge Echt als eene ftraffe ouderginge , indien hem daar door de uitzichten tot een voordeeliger Huwelijk benomen worden , zoo lijdt hij als het fchuldige gedeelte, als Verleider, als Roovervan het kostbaarfte wat een Meisjen heeft, en lijdt dus in geenen deele onverdient. Hij befteede voor het overigen als Echtgenoot een gedeelte van al die moeite, welwillendheid, overreding en gefleepenheid, welke hij tot de verleiding gebruikte , tot het onderhoud van den huislijken vreede en de echtlijke eensgezindheid, en alles zal goed gaan. Onmogelijk kan de menschlijke Maatfchappij langer alle deeze onbezonnenheden, die haar van zoo talrijke verleideren, even min als 'alle de tot den Kindermoord opklimmende gevolgen , ten last opgelegt worden, draagen. Beter, dat honderd Paar in eenen middelmaatig goeden, ja zelfs in eenen misnoegden Echt leeven, dan dat een even zoo aanmerkelijk aantal Meisjensin hunne perfooneele Rechten gekrenkt en op den weg der zedeloosheid geleid worden, of een gedeelte van zijne Kinderen, ge- booren of ongebooren , uit den weg ruimt! fl3 Doch  $6 DE GEHEIMEN Doch over 't geheel verliest deeze tegenwerping zeer veel van haare gewaande verfchriklijkheid, indien men overweegt, dat dergelijke Huwelijken de grootfle helft der Verleideren, naamelijk den gemeenen Man , in het vervolg niet zeer zal drukken. Deeze Klasfe van Meedeburgers, welke buiten dat in het fijne van het Huwelijks leeven weinig zin heeft , leeft ligt te vreede, wanneer het met het Huwelijk maar half en half door den beugel kan. Maar geflelt al, er ontflonden uit deeze inrichting in den aanvang verfcheidene kwaade Huwelijken, zoo ware het jmmers voor de aanflaande verleiders een voor-i beeld te meer, eenen flerkeren grond om van hunne onbezonnenheid af te zien, en bij gevolg ook eenen grond te meer voor de invoering van zulk eene Wet, Intusfchen is eene andere tegenwerping, naamelijk , „ dat de Echt nogthands niet in alle mogelijke gevallen plaats kan hebben." vooraf toegegeeven; genoeg, indien hij maar in de gewoonlijke, dat is l in de meeste gevallen plaats heeft. Waar is een Regel, eene Wet in de waereld , bij welke geene uitzonderende omflandigheden kun. jien voorvallen, die de toepasfmg onmogelijk maaken. Doch de Regel blijft des niettegenflaande een Regel en de Wet eene Wet. Men laate zich dus niet door het geval misleiden , wanneer de Verleider een Vreemdeling, een getrouwd Man, geftorven? Soldaat, of onder Vaderlijk gezag zij, waar  DER VOORTTEELING. 87 waar door de Echt met hem onmogelijk, of ten uitterften bezwaarlijk is. Deeze uitzondering kan tegens het geheel in geene aanmerking komen. En wanneer het geval daar ware,dat vreemde Staatswetten deeze Wet weederftreefden, b. v. de Wet betreffende de Leenopvolging, zoo zoude de hier te maakene uitzondering wel altijd onrechtvaardig zijn, doch echter onder het beding, dat de Verleider voor Moeder en Kind , naar hunnen ftaat moeste zorgen , en het aan beiden vergund ware zijnen Naam te voeren, kunnen plaats grijpen, en daar door de kwaade gevolgen voorgekomen worden. Het tweede middel, den Bezwanger aar in 't gemeen voor de gevolgen der Zwangerheid verantwoordelijk te ftellen, is even zoo natuurlijk, als in de meeste onzer hedendaagfche Staatsgefteldtenisfen uitvoerbaar, en zoude voorzeker zijne bedoeling nimmer misfen, dewijl het niet alleen de misdaad van den Kindermoord en de Afdrijving van de Vrugt verhoeden, maar tevens de Wellustelingen en Verleiders affchrikken zoude, wanneer zij wisten , dat in geval van Zwangerheid van het onteerde Meisjen , zoo veele bezwaaren en verantwoording op hun wachtende waren. Wiens zaak toch is het meer, voor de voordduuring van het beftaan van het nieuw bezield menschlijk Zaad te zorgen, dan die van den Bezwangeraar? Aan wien zal zich de Bezwangerde liever en eerder toebetrouwen, dan aan hem, die F 4. oor-  DE GEHEIMEN oorzaak van den toeftand is waar in zij zich bê. vind? Wie, eindelijk, zal meer gelegenheid hebben, wie meer verpligt zijn , voor de verhoeding van onnatuurlijke misdaaden te waaken, dan hij? Den Bezwangeraar dus legge men de pligt op, de verdelging van het door hem geteelde Kind, met alle zijne vermogens te verhoeden. Een iegelijk namelijk, die een vrij Vrouwsperfoon beflaapt, zou het zich tot eene zaak van aangelegenheid moeten maaken, te weetcn of zij Zwanger geworden zij of niet; hij zoude verpligt zijn haare Zwangerheid, zelfs in het geval, dat hij zich niet als Vader erkende, den Ouderen, Bloedverwanten en Voogden, of der Overheid te openbaaren , en ia geval van nalatigheid, volgends de maate van het oogmerk of de daar door veroorzaakte overtreeding, ftraffchuldig zijn. — Dan, hoe zeer voor het overigen, de ftraffen in 't gemeen geene zekere middelen zijn om de misdaaden te verhoeden , zoo zijn zij het ten minsten bij eene Natuurdrift die in onze dagen zoo ligt tot eene magtige Hartstogt overflaat. De Wetgeever, die de wellust wil tegenwerken, wordt van alle kanten door zwaarigheden omringd, Commisfien van Kuischheid, Kerkelijke Boete, Geld en Gevangenisftraffen, treffen alleen het bedrijven van de ondeugd, niet de ondeugd aelfs; zij benadeelen openlijk meer dan zij nut doen. De ftrafFe tegens andere misdaaden • dwingt tea mins-  DER VOORT TE E LIN G. ?c, Einsten tot uitwendige orde, indien al de ongerechtigheid in het harte van* den Misdaadiger woedt. De ondeugd der Wellust in tegendeel is gelijk aan eene boosaartige zweer, welke des te fchriklijker van binnen inwreet, hoe meer haare doorbreeking van buiten verhinderd wordt. Zij volbrengt,door de ftraffe van de minder ftrafbaare afgefchrikt, de geheime gruwelen, welke de Wet niet kan agterhalen , en die evenwel in het binnenfteh van den Mensch en van den Staat op eene geduchte wijze woeden. Van eenen anderen kant verderft het de Zeden volkomen , indien zich de ondeugd ongeftraft mag vertoonen. Daar is het nadeel inwendig , hier uitwendig grooter. De geheime gruwelen dringen door geen Oor en Oog in het fchuldeloos Hart. Maar de fchaamteloofe Ondeugd, die onze Jeugd dagelijks in het ppenbaar pleegt, verftompt alle wapenen die wij tegens haar te hulpe kunnen neemen, en laat ons alleen het Zedelijk gevoel, dat, helaas! zoo zeld- faam den aanval wederftaat. . , De Zedelijke uitbarstingen der Geflachtsneiging moeten te dier oorzaake door de inrichtingen der Wetten op de meest mogelij kfte wijze verhinderd, maar niet gelijk eene waare overtreeding geftraft worden, want de Zeden der Volkeren zijn voorwerpen van de Nationaale vorming en opvoeding: de Staat moet een waakfaam oog op hun houden, en verftand gebruiken om hun te verbeteren; doch de lijfftraflijke Wetgeever moet geenzins den rol F S van  90 DE GEHEIMEN van eenen School- of Tuchtmeester der Volkeren willen fpeelen. Anders moeste hij Gierigheid , Hoogmoed en Nijd , Ongeregeldheid , Luiheid en dergelijken , die alle den Staat middelijk benadeelen , insgelijks voor zijnen Richterftoel dagen , en daar voor kan men hun nogthands niet roepen , zonder zich aan de vermenging van de denkbeelden die wij van Misdaaden en Ondeugden , van Zedelijke gebreken en burgerlijke overtreedingen hebben , fchuldig te maaken. Staatsgejlcldheid. Even als het Zedelijk Chara&er van den Mensch zijn Coloriet van den burgerlijken Toeftand ontleent ,zoo ontvangt weederom de Staatsgefteldheid een groot gedeelte van haare fpreekendfte trekken van den tijdelijken Toeftand der Zedelijkheid onder eene Natie. Gefteld , wij leeven in eenen Staat, waar in het Geluk en Ongeluk zich naar den hoogen of laagen rang van onzen Stand rangfchikt en waar in wij zonder Tijtel een burgerlijk niets zijn , zoo zullen de valfche denkbeelden van eer hunne richting aan ons geheel Character meededeelen , wij zullen in het bezit der fchitterende Staatsambten , Ordensteekenen en Starren tot het doel onzer wenfchen ftellen ; wij zullen werkfaam zijn, niet om gelukkig te worden en anderen gelukkig te maaken,maar om eene of andere waardigheid te verwerven. Of men vor-  DE GEHEIMEN y* vorme zich een denkbeeld van eenen Staat, wiens Leden in eene zinlijke leevenswijze hunne hoogfte Gelukzaligheid vinden , in wier Aderen het gift der losbandige weelde , der Sybaritifche weekheid woedt, —— zal zijne wctgeevende en uitvoerende Magt daar van onaangeftoken blijven? Hun opzicht op de Zeden der Natie zal verflappen , het zal eene der gemaklijkfte zaaken, eene bijna aanlokkende bezigheid worden, de geftrengheid der Wetten overal te ontwijken. De Mensch is eerder Mensch dan Burger , en de laatfte moet dus bijgevolg uit den eerften ontftaan ; de Burger is eene laatere eenzijdige mo. dificatie van den Mensch. Wanneer de Mensch Burger wordt, geeft hij het Zedelijk doel van zijn Aanwezen niet op , integendeel wil hij het zelven veeleer door«deezen ftap bevorderen , hij wil door deeze betrekking een geluk erlangen, het welk hij in den afzonderlijken toeftand niet bereiken kan; de hoedanigheid van Burger, moet hem dus meer voordeel toebrengen , dan zij hem opofferingen kost. Doch waar is de Staat, die ons hier voor borg fpreekt, wiens gefteldheid met onze betere Natuur overeenftemt, en in denwelken een gelukkig Burger ook tevens een gelukkig Mensch is! Ozn Burger, te zijn, be- hooren wij ook Menfchen te wezen! Onder de veelvouwdige oorzaaken die in de Staatsgefteldheid op het buitenfpoorig vermogen der Geflachtsneiging werken, zijn, niet tegen, ftaan-  DE GEHEIMEN ftaande het niet eens behoeft te worden aangeflipt, dat door de berispingen , die eenen geheelen ftand treffen , de verdienften van veele afzonderlijke weldenkende Meedeleden van dezelVen niet verduistert worden , maar des te fchooner prijken , hoe meer zij onder den grooten hoop uitmunten , de Jïaande Heirlegers de voortiaamften. De Soldaat houdt zijne Uniform voor eenen vrijbrief van Zedenloosheid ; de bevreediging der Geflachtsneiging is hem zoo gewoon , natuurlijk en noodwendig, als het ftillen van den honger en den dorst ; de fnoode kunst de onfchuld te verleiden, of eens anders echte Bed te bevlekken , verklaart hij voor eene roemrijke gaave ; ja, het tegendeel daar van , tucht en kuischheid, voor eene fchande, voor een bewijs van domheid, bevreesdheid en onvermogen. Vuile redenen en ergerlijke gefprekken zijn de toon van hun onderhoud. Zoo leeven, b. v. in Duitschland alleen, over de zesmaal honderd duizend jeugdige en bejaarde Mannen, onder dewelken flechts weinigen huwen of huwen mogen, wier geestlijke en Zedelijke vorming met hunne Lichaamlijke in geen Verband ftaat, die gedeeltelijk zeer vroeg aan zich zelven overgelaten zijn en meestendeels in groote Steeden woonen , alwaar buiten dien veel Zedenbederf heerscht ; waar het hun aan voorwerpen ter bevreediging hunner begeertens niet ontbreekt, die » wanneer men den tijd van hunnen  DER VOORTTEELING. $f Tien dienst uitzondert, een groot gedeelte van] hun leeven leegloopen moeten. Men moeste voor alle reden zeer ontvatbaar zijn, indien men in hunnen ftand , in hunne leevenswijze, en in hunne betrekkingen , geene bronnen van buiten» ipoorige zinnelijkheid voor hun zelfs , geene oorzaaken van den zich fteeds verder verfpreidenden wellust voor het gebeele Volk, wilde zoeken. Waar het Huwelijk moeilijk gemaakt wordt , wordt de Hoererij op allerleije wijze begunftigt De zedelijke Opvoeding der Officiers is meestal gebrekkig ; jong en onervaaren komen zij ia dienst, zien overal niets dan geneigdheid tot zinlijke buitenfpoorigheden en kennen geen ede-» Ier bezigheden ; hunne bezolding veroorlooft hun niet, zoo lang zij onder Officieren zijn , eene Vrouw volgends hunnen ftaat te onderhouden. Hun ftand geeft hun toegang in Familien , de bekoorlijkheid hunner geftalte en de gewoonheid van hun gedrag, verfchaft hun de geneegenheid der jonge Dochters en Vrouwen. Ook gelooven zij zelfs uit dankbaarheid voor hunne Opofferingen en voor hunnen ftaat van verdeediging van het Vaderland , een grooter Recht op de Dochteren en de Vrouwen des Lands te hebben, dan andere Menfchen. Zij vinden het verbod, zijns naastens Wijf niet te begeeren , te hard , om dat zij er zelfs geen hebben mogen. Hoe is het derhalven mogelijk , dat zij de geenen die  94 DE GEHEIMEN onder Inm ftaan , niet een goed voorbeeld kunnen Voorgaan ; zij onderfcheiden zich alleen van hun daar door, 'dat hunne verleiding kunfliger, hun genot beredencerder is , dan dat hunner minderen. Om de kluister van eenen flaaffchen Staat te draagen, verbreekt de Soldaat de boeijen der Zedelijkheid. - Derhalvcn wanneer wij vraagen, op welken weg zich de onnatuurlijke Ondeugd en de befmettende ziekte der begeerte van de groote Steeden tot op de afgelegendfte Dorpen en kleenere Landftecden vérfpreid , zoo is zulks uit het voorgeftelde ten duidelijkften blijkbaar. Men vormt echter daar door, dat men de buitenfpoorigheden van den Soldaatenftand in het (tuk der Gellachtsbegeerte ftrafreloos over het hoofd ziet, en onder hun het zuipen en fpeelen de geftrengfïe fïraft oplegt , geene zonderbaare tegenftrijdigheid in het zedelijk gevoel I deezer Menfchen , maar men roept hun veel eer toe ; zie, Vriend, indien gij maar geen Dief, geen Zuiper , geen Speeler zijt, een Hoereerder en Echtbreeker moogt gij altijd zijn, deeze On ge"Ügd beduid niets bij den Soldaat, men vordert van denzelven niet dat hij zijne lusten in deezen moete temmen of maatigen. Zoo vindt men in eene order van den Generaal van Schliefen aan de Guarde du Corps te Kasfel, in eene openlijke Aanfpraak aan het geheele Keiment in eene Aanfpraak, in dewelke den  DER VOORTTEELING. 95 Soldaat zijne pligten ten nadruklijkften worden ingefcherpt, de volgende woorden : „ groove Misdrijven , Diefftal , Meineedige Defertie enz. maaken voor altijd onwaardig immer weeder eene plaats bij. deeze Lijfwacht van den Landsheer te bekomen. Integendeel vordert men van den Krijgsman gcenzins het gedrag dat aan da Monniken voorgefchreevcn wordt" Heet dit niet den ftand. des Krijgsman* tot den ftand van eenen Woestling 5 het Vaandel van den roem tot de Banier der: onkuischheid te verlaagen ? Behoeft men zich dan nog te verwonderen, indien iedere naauwlijks daar toe bekwaamen Deugniet, zoo dra hij van het .zijdgeweer voorzien is, zich gerechtigd houdt, op openbaare plaatfen , bij klaarlichten dag , voor het oog en in de tegenwoordigheid van het eerbaar Volk , in de halsdoeken en onder de fchorten van verraschte of eerloofe . Meisjes, fchaamteloos te tasten en te voelen , en de fchandelijkfte on- betaamlijkheden te bedrijven! Wanneer, in zoo meenige kleene Refidentie- Steeden alwaar de verfijnde verlichting juist nog geene zulke reufenftappen gedaan heeft, dat te dier oorzaake .de Zond«u der Onkuischheid onder de onvermijdelijke Zonden der mode te reke- ken waren . indien hier de Vorst gelooft, dat hij zijne hand vol Boerengraauw , welke hij onder de wapenen brengt, die onteerende Voorrechten moet doen geworden, en indien men hier uit  "DE GEHEIMEN uk gfondflellingen afleid, wat men elders uit oogluiking duldt , dan moet de fchaamtelooze Ondeugd zich weldra tot in de ftille Hutten van den Landbewooner verfpreiden i en Vrouwen en Vrij fiers Uit hunne gelukkige onvooringenomenhcid , aan moedwillige buitenfpöorigheden overleveren. Is het doel der inrichtingen ter verdeediging geen ander, dan de openlijke veiligheid van den Staat, zoo moet men zich ook een denkbeeld van zoodanig eene inrichting kunnen vormen , in dewelke alle de overige onheilen ten minflen geene wezenlijke gevolgen zijn. Eene andere gewigtige bron van dé verbasterende Geflachtsneiging is eene genoegfaam onoverzienbaar Heir van Bcdienaaren van den Burgerftand, welke beflemd zijn om het werktuig der Policie in de kleene en groote Staaten aan den gang te houden. De mindere Bedienden maaken onder dezelven verre het grootfle gedeelte uit } hun getal heet Legio, en in de meeste Staaten weemeid het Finantiewezen van dezelven. Deeze Lieden , wien hun Lot tot hun ongeluk aan de laagere Volkflanden, in dewelken zij grootendeels gebooren zijn , ontrukt en tot den middelfland verheft * wien het nog daar en boven hunne Wooningen in de groote Steeden aanwijst, worden meestal te flegt betaald > om op die wijze te leeven , welke het denkbeeld van welvoeglijkheid in de Maatfchappij vereischt, laat ftaan, dat zij zonder aanzienlijke Huwelijksgif-  DER VOORTTEELING. 9f giften met Vrouw en Kinderen zouden kunnen leeven. Hunne bloeijende Jaaren vervliegen in kommerlijke , broodloofe vooruitzichten en verwachting en eene betere verzorging is dikwijls naauwelijks het lot hunner laatfte dagen. Behoeft men zieh dan te Verwonderen , wanneer deeze Ménichen , aangeftoken door de losbandige leevenswijze, welke meestal in de werklöofe kringen heerschtin dewelken zij hunne oogenbhkken waar in zij van hunnen Dienst vrij zijn , doorbrengen , de bevreediging van hunnen Na^ tuurdnft in buitenfpöorigheden zoeken, tot dewelken zij de gelegenheid zoo nabij de hand hebben en dikwijls zoo goed koop bekomen kunnen. Nogthands worden zoodanige Posten en Bedieningen door de oogen van den verkeerd onderrichten Handwerksman, of den Zoon des Landbouwers * nog aanhoudend als gelukkig befchouwd. De lastige meenigte der geenen die naar Posteri ftaan , gaat meenigwerf het getal der Bedieningen, in dewelken zij,' in alle de klasfen der Dienstbaarheid, het zij dezelve geleerde Kun digheden vereifchen , of alleenlijk vorderen dat men de Pen weete té voeren, verlangen geplaatst te worden 4 verre te boven. Kan wel de groote meenigte van Kloosters de kïagtcn over den Öngehuwden Staat meerder rechtvaardigen dan deeze omftandigheid ? . Rekent men hie' ™g bij die Dienstboden wel. ke van de eerfte Lieden van Aanzien en den  9g DE GEHEIMEN Rijkdom in meenigte afhangen, als Hofmeesters, Poortiers , Huishoudfters en dergelijke anderen van minder aanzien / bij dewelken de behoefte der Liefde , welke begeert bevreedigd te worden, des te fterker is, hoe meer zij door het weelig voorbeeld van hunne Gebieders en Gebiederesfen, door hunne leedigheid en hunne tot weinig beduidenden en kinderachtigen Arbeid befteedde wefkfaamheid , daar toe aangeprikkeld worden J zoo werdt men volkomen overtuigd , hoe zeer eene valfche , ovèrgedreevene befchaavingen eene kwaalijk ingerichte Staatsgefteldheid, eikanderen in de hand werken, om de Zeden van het Menschdom te verderven. Doch voornaamelijk behooren nog hier toe, de openbaare Tempelen van Venus Pandemos, de gedoogde Koppelaaresfen en het losbandig houden van gemaintineerde Bijzitten , waar van beneeden breedvoeriger gehandeld zal worden. DERDE AFDEELING. Over de verbetering van de Zedelijkheid itt ha algemeen en die van de verbasterde .Gejlachtsneiging in *i bijzonder. In den Mensch ontdekken wij eenen Aanleg , een vermogen , een gevoel en eene neiging , die ons  DER VOORTTËËLING. 99 Ons de hooge bekwaamheid aankondigen, van zijne zinlijke en redelijke Natuur, zoo dra hij Hechts eenmaal het verheeven doel van zijn aanwezen klaar en duidelijk heeft doorgedacht, in zulk een innig en Weldaadig Bondgenootfchap te vereenigen j dat uit het zelven de Eensgezindheid en de Vreede met zich zelven moet ontluiken. Wij zijn overtuigd, dat hem gevoelens en handelingen eigen zijn, die ons eene edele en groote ziel doen vermoeden, en hebben dus alleen naar dat Punt rond te zien * waar in wij alle goede en groote Eigenfchappen vereenigen kunnen, en kan dit wel een ander dan het Zedelijk Character , zonder het welk geene Deugd, geene Grootheid aanwezig kan zijn , zonder het welk beide zelfs niet eens mogelijk zijn, wezen? . . De zedelijk Goeden alleen is Hechts door zich zelven werkfaam en door zich zelven in het hoogde gebruik van zijn vermogen ; hij handelt goed en edel, om dat hij het doen wil > en de Wet van zijne eigene reden het hem gebied» De Werktuiglijke werkfaamheid is het Eigendom van kleene-, het bedrijven van flegte daaden de bekwaamheid van Jaage Zielen» De Zedelijke Menscll handelt volgends de eeuwig ftellige Zedenwet zijner reden , aan dewelke hij alle zijne iloffelijköGrondftellingen onderwerpt» Het genot varr zijnen rang*, het vermogen vari zijne waarde, is hem loons genoeg. Alleen doof het Zedelijk Chara&er kan de Mensch in zijne G a aas!-  loo DE GEHEIMEN aangeboorene betrekkingen werkfaam zijn ! dit alleen blijft hem het middel om zijn aanwezert zijne waarde te geeven. Alleen die , welke Zedelijk goed denkt, kan edel en goed handelen. Niet alle Menfchen kunnen rijk, aanzienlijk , noch geleerd zijn ; dit te wezett behoort niet tot den goeden Mensch ; maar alle kunnen edel en groot handelen ; alle , van den ruwen Zoon der Natuur af tot den verfijnden waereldling toe, zijn daar toe in ftaat; de Zedenwet is overal in den Mensch, in den Negerflaaf zoo wel als in dert befchaafder Europeer, eene en dezelfde. Dezelve is op de eeuwig waare Wet der Menschlijkheid, die de Wetgeever uitfprak , toen hij Schepper wierd, gegrond. En deeze Wetgeevef zoude ons het doel verfchaffen, en het middel daar toe ontzeggen? —- De Mensch zoude langs eehen veel korteren weg dit fchoone .oogmerk kunnen bereiken , indien hij niet zoo verre van dë eenvoudigheid der Natuur afweeke , indien hij in haaren fchoot zijne eenvoudige behoefte vervulde , indien de kring zijner denkbeelden den gernsten huislijken ftand van een gelukkig Gezin niet te buiten ginge , en hij naar geen vreemd genot haakte. Hoe meer de geest der menfchen zich uitbreid, hoe grooter de kring wordt welke de menschlijkheid heeft door te loopen, hoe' meer genot van geluksgoederen wij rondsom ons verzaamelen , en aan eikanderen in den omgang, of' door weederzijd* fche-  DER VOORTTEELING. 101 fche behoeftens en daar uit ontftaande ingewikkeldheid meededeelen; hoe grooter en bloeijender Steeden en Volkeren worden, des te meer wordt de mensch buiten zich zelven gerukt, des te grooter is het gevaar van zijne zelfsftandigheid en van zijne zedelijkheid, en des te noodwendiger de opinerkfaamheid der hervormende reden, Maar hoe dikwijls fluimert niet deeze langfaame, ligt misleidbaare bewaakfter, op het kusfen der verfkippende weelde en op het rustbedde van den Wellust ? Hoe dikwijls is haare ftem voor het oor der Sybarithen niet van eene onverdraaglijke hardheid en aan den verbasterden geest niet meer ten fmaaklijk voedfel? Wij volgen vreemde Dwaasheden, dwaaze Modes in Manieren, Leevenswijze en ijdele Pracht naar, en maaken ons afhanglijk van allerlei Despotismus, terwijl wij ons over onze vrijheid beroemen , die nogthands een ieder aan zich zelven geeven kan, indien hij verftandig, maatig en arbeidfaam wil wezen. Wij heffen alle eenpaarig den treurgalm aan over de fteeds toeneemende kostbaare verfpilling bij de Tafei, in het Muisraad, in de Kleederkamers, bij het Spel, bij den Rouw, over afgefleetene Gebruiken, PligtpJeegïngen, in achtneeming van Rang en de heerSends ftijfheid jn de gezellige Bijeenkomften; niaar bezit wel iemand onzer moeds genoeg om het begin van de affchaffing deezer misbruiken in zijn eigen Huis te beginnen? Hoe meenig een fteekt G 3 zich  103 DE GEHEIMEN ?ich zelven in fchulden, of werkt zich overhoop, om Hechts voor eene reis aan alle zijne Bekenden een Gastmaal te geeven,hij het-welk hem van angst het zweet uitbreekt, om op de best mogelijkfte wijze zijne Gasten met bedorvene Maagen naar huis te kunnen zenden, in plaatfe dat hij daaglijks zijne Familie een paar welfmaakende Gerechten, waar bij hem altijd een Vriend welkom konde zijn, zoude hebben doen voorzetten! Treedt men uit deezen «ngeren kring op het groote Tooneel der waereld, welk eene verfchrikkelijke beeldenis van verkeerdheid van menfchen befchouwt men hier niet! De Wellust en de Verfpilling , de Hoogmoed en de Heerschzucht, hebben een gantsch heirleger van ondeugden in hun gevolg, het welk alle meedelijden met de ongelukken van onze Broederen, de liefde tot het Vaderland , en die voor het menschlijk Geflacht over 't geheel,dooden; het welk de Gerechtigheid van de aarde verdrijft en haaren zeetel met vermomde Furiën bekleed , die alle hunne gunstelingen ftraffeloosheid en veiligheid fchenken, en de onfchuldigen met verderf en ondergang bedreigen. Zonder aandoening ziet de hoogmoedigen op zijnen minderen needer en ontzegt hun die Rechten , die hij zelfs met eene onverbiddelijke geftrengheid' vordert; de verbeelding geit voor Grootheid, Eigenzinnigheid voor Waarheid, Willekeurigheid voorRecht,Aanmaatigingvoor geoorloofd Bezit, de befliifing van eenen Mensch voor eene  DER VOORTTEELING. 103 eene Godlijke uitfpraak; het Eigenbelang is de ziel van alle Infpanning; de eerften van den Staat bloofen niet-door verwijfde wellustige en fchaamtelooze Gebruiken,openlijk het beeld van de verleiding der Onfchuld, van de verbreeking van den Echten Trouw , ■ van de Zwelgerij en Onmaatiglieid, naast dat van de verwaarloozing van alle huislijke Deugden, ten toon te Hellen; het waarneemen der zaaken moet voor de vergenoegens wijken; de Man, dte onvooringenomen en fchuldeloos zijne Pligten ftil en gerust vervuld, geene zucht naar fchitterende Grootheid, naar Rijkdom en Rust heeft,is niet geacht: alleen de Rijken en Vermogenden worden geëerd; de Kuiperij treedt op eeneonbefcheidene wijzede ftille Pligtsbetrachting voorbij, en door dezelve alleen kan zich de Burger doen gelden; men beguicheld door vooroordeelen en gaat met opzet de verlichting te keer; nietsbeduidende Voorrechten fchitteren op zulk eene in 't oogloopende wijze , dat niemand durft opmerken wie beleedigd wordt; de vrijmoedigheid is ftraf baar, de waarheidsliefde onverftandigheid ; de Policie is- een beipotlijk wezen , de Religie een Guichellpei, de Rechtsoeffening een denkmantel der parthijzucht en de Eerbaarheid eene vermomming. —— Is dit het gedrag van den Mensch met de verheevendfte vereischtens ter Gelukzaligheid gefchapen? Is dit het fpoor, waarop de Menschheid zich tot het Zedelijk doel van haar aanwezen verheft? Is eene G 4 eeu-  IC4 DE GEHEIMEN eeuwige omzwerving van kring tot kring het lot der Menschheid? Doet zij deswegens eene fchreer de voorwaards,, om fpoedig daar na met eene verdubbelde gezwindheid in haaren voorigen toeftand terug te keeren , en des te ellendiger, te zijn ! Hoe nabij zouden wij dan wel bij onzea volkomenen val zijn! of zijn dit alles alleen verfchijningen, die het befchroomde oog van den Mensch misleiden en zelfs ter uitvoering van het eeuwig waereldplan meedewerken? „ Wanneer het een der Godheid waardig gezicht is , een deugdfaam Mensch met het hard* fte noodlot , met verzoekingen , met ondeugden en Misdaaden, ftandvastig te zien worftelen, zoo moet het, ik wil niet zeggen voor eene Godheid, maar zelfs voor den eigenlijk gezegden gemeenea Mensch, een hoogst onwaardig gezicht wezen, het Menschlijk Geflacht zich, van tijdperk tot tijdperk, ter deugd te zien verheffen en fpoedig daar op even zoo diep weedcr in ondeugd en_ ellende neederzinken. Dit Treurfpel kan veeïligt een tijd lang ftil en onderrichtende zijn, maar eindelijk moet toch het Gordijn vallen. Door deEangduurigheid wordt het eene belachlijke vertooning, en indien het de Acteurs niet:moede worden, om dat zij verftandeloos zijn, zoo wordt het toch de aanfehouwgr moede , die aan het een of ander bedrijf genoeg heeft , indien hij er met grond uit kunne afleiden, dat het nimmer eindigend ftuk altijd een het welfde, is, L De : ftraf' dewelke op het ehide volgt*  DER VOORT TEEL ING. ro5, volgt, kan wel, wanneer het een bloot fchouwfpel is , de onaangenaame gevoelens door de uitkomst weeder goed maaken ; doch ondeugd zonder ge? tal , fchoon al met daar tusfchen inkomende deugden vermengd , zich in de daad op elkander ren te laten hoopen, op dat er eens regt veel ge, ftraft kunne worden , dat is, ten minsten naar, ons denkbeeld, zelfs ftrijdig met de zedelijkheid van eenen wijzen oorfprong en regeerder der Waereld." j . Verhelderde zich niet het gemoed door het blij, de vooruitzicht, dat het in het toekomende beter kan worden , verwarmde deeze weldaadige hoop het Menschlijk hart niet tot een onvermoeid ftree-* ven om hst, algemeene heil des Menschdoms te be-. Vorderen s en ook deswegens met de belang, looste welwilligheid te behartigen , dat eens , wanneer hij-reeds- lang tot ftof vergaan is , de nakomelingfchap de vrugten zijner daaden oogften mogte,wat zoude dan, zonder dit ftreeven van den geest der Menschlijkheid, van ons worden?—r- Dc Jaarboeken der gefchiedenis mogen bij aanhoudenheid. eene meenigte twijfelingen tegens onze hoop inwerpen, die ons, wanneer zij daadelijke bewijzen waren, zouden kunnen beweegen, van eenen, naar oogenfchijn vergeeffchen arbeid af te zien, wij kunnen toch , zoo lang dit nog niet volkomen zeker gemaakt kan worden, de pligt onitrent den regel van het gezond verftand, welke leert niet G 5 aan.  toS DE GEHEIMEN aan het onmogelijke te arbeiden, niet uit zijn verband rukken , en hoe onzeker wij zijn en blij. ven mogen , of het besten voor het Menschlijk geflacht te hoopen zij , zoo kan dit toch den grondregel en dus ook niet de noodwendige veronderftelling van den zelven in het beoeffenend oogmerk , dat het mogelijk zij, geen afbreuk doen ! Wanneer men ten voordeele van de kringswijze beweeging van de Menschlijke befchaafdheid, den periodiquen bloei van dezelve bij de volkeren der voorgaande Eeuwen , en inzonderheid de fnelle verderving van de weleer bij de Grieken en Romeinen zoo luisterrijke befchaaving aanvoert , ■ zoo fchijnt men' te vergeeten, dat deeze befchaafdheid alleen eenzijdig wa» ware , naardien het tijdftip van de rijpheid der wijsbegeerte en dat der weetenfehappen , eerst toen heeft plaats gehad , wanneer de Burgerlijke Vrijheid en de fmaak voor Kunstwerken, in Griekenland genoegfaam geheel verlooren waren ; dat wijders de befchaafdheid alleen van zekere Perfoonen hebbe afgehangen , en dat over »t geheel genoomen,eenen eeuwigen,onveranderlijken, jeugdigen Bloei van Griekenland , niet in het plan der Waereldregeering , het welk geen Volk der Aarde op eene uitfluitende wijze begunstigt, liggen- konde ; men vergeet, in dien ouderdom der Waereld, het gevoel der Volkeren, welke metbe- trek'  DER VOORTTEELING, 10? trekking tot het algemeene Burgerfchap det Waereld , geene verdienften hebben , af te zonderen , ten einde daar door eindelijk een Publiek te bekomen , het welk geduurende de afwisfeling der Menschlijke leeftijden, meestal uit weinige Hoofden , wier , hoewel geringe vorderingen , ter voim.aaking van het Menschlijk Nageflacht, eindelijk ontluiken, beftaat. Men merkt niet op , dat de Gefchiedenis van afzonderlijke Staaten niet tot de Gefchiedenis van het geheele Menschdom kan worden gemaakt. Ontluikt niet in het zelfde oogenblik , waar in *wij eene bloem zien verwelken , weder eene andere aan haare zijde, en zoude meenig eene onder hun wel zoo fchoon bloeijen , indien de verrotte deelen haarer voorgangeren haar geen edel Voedfelfap hadden verfchaft? Uit de Organifatie der Individuen en die van geheele Volkeren, die onophoudelijk verwelkt en zich ontbind, verfchijnt volgends de Wetten der Natuur, eene bevalliger en fchooner geftalte, — de Geest, die dit bekleedfel, deeze Organifatie doordringt, gaat, zoo als hét de Gefchiedenis bij alle Volkeren der Oude Waereld bevestigd heeft, g-enzins te niet; de Schatten, de Kundigheden, de Ondervindingen in de Weetenfchappen der Oude Waereld, zijn werklijk tot de laatere Geflach-. ten gekomen , en deeze zijn beter, wijzer en gelukkiger geworden, en het oniïerflijk Geheel, dc  xo8 DE GEHEIMEN 4e Geest des Menschdoms , overleeft zegenrijk de ontbinding en hervorming der afzonderlijke deelen, Wat van de veredeling van afzonderlijke Menfchen geit, geit van de Menschheid in 't gemeen*} alleen met dat onderfcheid , dat deeze Eeuwen vordert , wanneer geene Hechts Jaaren noodig hebben. De Menschheid maakt een fteeds voordduurend geheel uit. Alle haare deelen, hoe verfchillende van geftalte zij ook wezen mogen, en aan hoe veele afwisfelingen zij ook bij tijds verr Joop onderworpen zijn, maaken nogthands alleen maar een Ligchaam uit, dat van eenen geest be* zicld wordt, in denwelken men zich van het geheele beloop van alle menschlijke waarneemingen, denkbeelden en begrippen , even als van alle menschlijke vermogen en werkingen te faamen ver-, eenigd,- een denkbeeld kan vormen. Deeze geest der Menschheid toont zich nu in deezen , dan jn die deelen van zijn groot Ligchaam, meer of minder leevendig ; maar werkt nogthands in alle de deelen , even als in tegendeel alle de Ler den van het Lichaam , nu meer , dan minder, op denzelven terug werken. Hij rijpt van dag tot dag en bekomt door duizendvoudige oeffening van zijne vermogens, fteeds meerder volmaaktheid en fterkte. Wie kan het waagen , deezen geest der Menschheid in zijne groote vorderingen te^ gen te houden? -—, Geefr  DER VOORTTEELING. xvg Geeft ons derhalven de Natuur, daar zij eeuwige Wetten voor de Organifatie daarftelt, het ftreeven naar Gelukzaligheid , als het grenspunt van alle bezielde Wezens op; erkent zij de zelven als verbindend en rechtmaatig ; worden de Menschlijke bezigheden en de betrekkingen der Menfchen fteeds meenigvuldiger en ingewikkelder, en wordt daar door het oeffenperk der Menschlijke bekwaamheden en het worftelperk der Menschlijke Deugden fteeds grooter ; worden de gelegenheden, bij dewelken zich de ruwe Hartstochten verfijnen en de verborgene Talenten ontwikkelen, fteeds meerder, zoo moet voorzeker niet alleen de befchaafdheid, maar de Zedelijkheid zelfs,welke als het doel zynde, deeze wetten als de middelen van haare ontwikkeling en wasdom" Vooronderfteld, eene, hoewel ligte en bij kleene tijdpoofen onbemerkbaare trapswijze vordering maaken , welke wel .fomwijlen afgebroken , maar nimmer verbroken kan worden. En even daar door, om dat wij op eenen hoogeren trap van Zedelijkheid ft aan , en verder voor ons uitzien, en ons oordeel over dat, wat wii wezen moeten , door middel van onze zelfsveredeling fteeds des te ftrenger wordt, hoe meerder trappen der Zedelijkheid wij in het geheel van den ons bekend geworden waereldloop reeds befteegen hebben des te meerder moet ons deeze maar al te waare Schilderij van onze verdorvene Eeuw treffen, en daar wij van dit hoo- ge  tio DE GEHEIMEN ge ftandpunt de rijpheid van den tijd naar dg maate der Ondervindingen , Kundigheden en volkomen lichtverfpreidende begrippen over de verheevene belangens van ons Geflacht, met de be* fchaafdheid der oude Waereld in vergelijking t zijn wij niet zonder grond gerechtigd te gelooven, dat onze tegenswoordigen tijd, onaangezien alle zijne gebreeken , nogthands de rijpfte en vcrlichtfte zij , die immer door Wezens van onze foort, op deeze Planeet beleeft wierde» Moge dus de geest der Menschlijkheid eens in de Boeijen, die zich de Mensch zelfs fmeedt, of die het geval om zijnen nek geworpen-heeft, ontwaaken, dan is deeze fluimering voorzeker flechts eene verfterkende voorbereiding tot nieuwe werkfaamheid ; alleen in den ftrijd met de Natuur en met zich zelven bekomt hij zijnen wasdom, en aan de onheilen , die hem dreigden te onderdrukken, heeft hij.zijne reufenfterkte te «huiken. Even zoo kunnen wij de Menfchen, hoe leevendiger en hooger het pijnigend gevoel der on« eenigheid tusfchen de Reden en de Zinlykheid ftijgt, des te meerder geluk met deeze geiïeldheid wenfchen ; in de oneensgezindheid der Menschlijke vermogens treedt het grootfle werktuig der befchaafdheid te voorfchijn, dewijl zich de bijzondere vermogens afzonderen en zich eene uitfluitende wetgeeving aanmaatigen, even als zij in ftrijd met de waarheid der zaaken, het gemeen ge-  DER VOORTTEELING. |f| gevoelen noodzaaken in de diepte der voorwerpen in te dringen , en alleen den overgang uit de Zedelijke Onmondigheid bemiddelen , naar dien zij ons op den weg leiden , om de verloorene Vreede onzes Leevens te herftellen , en door de innige vereeniging van onze beider Natuuren de volkomene Harmonie tusfchen het ftreeven naar Zedelijke volmaaktheid en het ftreeven naar Ge. lukzaligheid voord te brengen. Het laatfte of Eind-Oogmerk der Menschheid beftaat derhalven in de verbindenis van de Zedelijke Wet der Reden met de Grondneiging van de zinlijke Natuur tot een geheel; het beftaat in de verbindenis der Natuurlijke en Zedelijke waereld of in de vólkoménfte Harmonie tusfchen Deugd en Gelukzaligheid. Maar deeze beftemming van den Mensch, dit hoogfte. en ter bereiking voorgeftelde goed, is voor de eindige Wezens, binnen de Grenfen van dit aardfche Leeven onmogelijk; de zuivere redelijke zelfsbeheerfching van een zinlijk wezen, is een Ideal, het welk de Mensch door oneindige vorderingen wSl kan naderen, maar nimmer bereiken , fchoon het nogthands het hartverheffend vooruitzicht rechtvaardigt , van in eene andere waereld dat geenen te zoeken, wat ons de zinlijke hier benedenontzegt. Daar dus dereden, verweezen tot de noodwendige eeuwige Wet van overal Eenheid voord te brengen en het Meenigvuldige tot Eenheid te verbinden, ons on-  na DE GEHEIMEN onophoudelijk aanfpoord , om onze beide Natuti-» ren tot een harmonisch Geheel te vereenigen, en tot de trapswijze daarftelling van het zedelijk waereld plan meede te werken ; zoo vraagen wij nu * door welk middel de nadering tot dit verheeven doel bewerkt, ofwel, zelfs befpoedigd zoude kunhen worden ? en wij zien dra* dat dit in het WH meetbaare uitloopende gevolg niet zoo zeer zal afhangen van het geenen wij doen en van de rege* len volgends dewelken wij ons gedraagen, hoe wij b. v» ons opwasfend Kroost zullen opvoeden, als wel van dat geenen , wat de Menschlijken Natuur m en met ons zal doen, om ons in een fpoor te leiden , waar in wij ons uit ons zelven niet ligtlijk begeevenzouden ;3 want van haar, of veel meer , dewijl er eene hoogfte wijsheid ter voleinding van dit .doel vereischt wordt, van de voorzienigheid alleen kunnen wy een gevolg verwach. ten , het geen zich tot het geheel en van daar tot de Deelen uitftrekt, daar integendeel de Menfchen met hunne ontwerpen alleen op de deelen doelen , Sn zelfs daar op alleen blijven liaan , ten einde tot het geheel, als tot iets zoodanigs, het welk voor hun te groot is , wel hunne denkbeelden , maar niet hunnen invloed te kunnen uit ftrekken ; voornaamentlijk dewijl zij in hunne ontwerpen met eikanderen vcrfchillende , uit een eigen en vrijwillig opzet, bezwaarlijk daar toe te vereenigen zijn. De vorming van het geheel hangt van de vor» nring  DER VOORTTEELI-NjG. |g faing der afzonderlijke deelen af ; de Staat, zoo als die thands gefchapen is , zal dus de beterfchap van de Menschheid niet kunnen vestigen , maar de beterfchap der Menschheid zal dus op' denzelven , even zoo als de reden het denkbeeld daar van opgeeft , eerst gegrond nioeteri worden. De verbetering van het Burgerlijk Wezen moet dus uit eene veredeling van het zedelijk wezen, welke zich bij allen tegenftand van den tijd , bij allen Verderflijken invloed der Staatsgefteldheid zuiver en rein weet te houden ontftaan, Dee~ ze veredeling is flechts alleen door eene doelman tige opvoeding van Menfchen tol Menfchen niose* lijk, B De weetenfehapvan de Opvoeding der Menfchefl is eene Dochter van de zedelijke Wijsbegeerte eli van de Natuurkennis van den Mensch; de beftemminF Van haar hoogfte doel verwacht zij Van de eerfte, dé kennis vah de beste middelen om dat doel te bereiken , Van de laatfte» Daar de Weetenfchap der Opvo* ding van beide deeze genoemde Weetenfchappert afhangt , zoo moet ook de eerfte met de beidé laatstgenoemden eenen gelijken tred houden. AU leen de .volmaaking van de Zedelijke Wijsbegeerte en van de Menschkunde is de voorwaarde vari de volmaaking van de Theorie der Opvoeding, Zoo langer dus geene algemeene doorgaande eerfte grondftelling der Zedekunde gevonden wiefdt, was het onmogelijk op eene algemeen doorgaand* Wijze over het Doelwit der Opvoeding te feflfr  n4 DE GEHEIMEN feh ; ingevolge hier van moest ook alle Wijsgeerige Opvoeding wuiffelend zijn , en zoo lang de grondvesten der Zedekunde niet ontdekt waren, konde er ook in de Opvoeding van geene eerfte en algemeen doorgaande grondftellingen gefproken worden. ——• Volgends het vastftaande hoogfte beginfel der Zeden kan nu ook het Opperfte volftrekfte doel der Opvoeding geen ander zijn dan het Eind-Oogmerk van den Mensch zelfs, Zedelijke goedheid, redemaatigheid van Wil , of de hoogstmogelijkfte werkfaamheid der Zedelijke beoeffenende Reden. De daarftelling van dit hoogfte Eind-Oogmerk , hangt eenig en alleen van de beftuurende Zielkunde af, welke leert, hoe de Mensch van de zinlijkheid tot het Verftand en van het Verftand tot de Reden , van de Heerfchappij der ingefchapene neiging en de overheerfching der begeerte tot de Vrijheid en zelfswerkfaamheid moet opftijgen. Tot deeze redelijke zelfswerkzaamheid ftijgt men niet zonder 1 eene meenigte voorbercidfelen, niet zonder eene geregelde ontwikkeling en zorgvuldige aankweeking der gezaamentlijke Zielsvermogens op» De hoogfte grondftelling van alle Opvoeding is derhalven: Kweek alle de vermogens van den Mensch in eene natuurlijke Orde en overtenflemmende met het doel der Zedelijkheid', aan. De Opvoeding welke den geheelen Mensch naar alle zijne vermogens en beftemmingen omvat, moet  DER VOORT TEEL ING. itj moet om die reden even zoo zeer voor het Lichaam als voor de Ziel zorgen, geen gedeelte Van den Mensch ten kosten van een ander gedeelte begunftigen» maar alle zorg onder beiden even gelijk verdeelem Niet alle de Vermogens WfchljrFeh en ontwaa* ken te gelijk > maar in eene aan Wetten gebondene trapswijze opvolging, en wel zoo ,'dat dat vermogen , het welk ten grondflag van een hooger vermogen dient i eerder dan het laatsrgemelde verfchijnt, en gevolglijk ook met de Vorming van het zelven begonnen en in eene opklimmende Orde voord ge vaaren moet worden. Van de Ontwikkeling der groove zinlijkheid klimt de vorming der Menfchen langs oneindig veele tusfehentrappen op tot de Ontwikkeling van het vermogen , door het welk wij het doel van ons zelven en Deelgenooten eener verheevene verftandelijke waereld worden. De Vorming eh Opvoeding van den Mensch moet dus'met de zorge voor het Lichaam , deszelfs Behoud , Gezondheid en Ontwikkeling beginnen , en op deeze zat zelfs de gelukkige en geëvenredigde Ontwaaking en Vorming der Zielvermogens berusten. Het lichaam als een werktuig der ziel heeft eene dubbele bediening. Vooreerst is het tot een middel waar door de (tof tot alle de Werkfaamheden van de ziel bekwaam gemaakt wordt; ten anderen is het tot eenen uitvoerenden gevollhagtig» den van de ziel beflemd. H a Het  n6 DE GEHEIMEN Het ligchaam moet vermogens hebben , zegï JLousfeau, om de ziel te gehoorfaamen; een goed Dienaar moet fterk zijn. Hoe zwakker het ligchaam is , des te meer gebied het, hoe fterker het is, des te beter gehoorzaamd hef. Alle zinlijke hartstochen heerfchen in Vrouwelijke ligchaamen, en deeze ontvlammen des te heeviger, hoe minder genoegen hun gegeeven kan worden. De Sterkte van het ligchaam en het bewustzijn van met het zelven iets te kunnen aanvangen, verheft de ziel en voert haar verre boven veele laage hartstochten en ondeugden. Het Verftand en de Reden zijn de vermogens, welke zich na de zinlijkheid vormen ; de zinlijkheid is, met betrekking tot den tijd, het tweede, en de Reden het derde vermogen op het Welk de Opvoeding zijnen aandacht te vestigen hebbe. De Opvoeder moet het eene Vermogen even zoo veel waardig zijn als het anderen. De groote kunst der Opvoeding is, een juist verband van neigingen en vermogens te weeg brengen, en alleen van het overeenftemmend evenwigt van deezen onder eikanderen, hangt de volkomenheid en gelukzaligheid van den Mensch af, Hoe deeze harmonifche vorming gefchieden moete, heeft Kampe in de Menschkundige Verhandeling over het Evenmgt der Vermogens , in het derde Deel zijner Befchouwingen, op eene voortreflijke wijze aangetoont. Ik ftippe hier flechts eenen zeer algemeenen mis- flag  DER VOORTTEELING. txj fAg van onze hedendaagfche Opvoeding aan, naamelijk de deels verzuimde, deels flinkfche vorming van het Gevoelsvermogen en van deszelfs voordbrengfel, den Smaak. De vorming van den Smaak, het verfijnde Gevoel voor het welvoeglijke, fehoone , edele en vcrheevene in de Natuur en de Kunst, is de beste voorafgaande oeffening tot Zedelijkheid. Het hartstochtlijk oordeel over voorwerpen van Natuur en Kunst, brengt het hier bij werkende Geestvermogens , de Inbeeldingskragt en het Verftand, wier faamenftemming een onbaatzuchtig welbehaagen teelt, in eene ligte harmonifche fpeeling, waar bij eene grootere graad van onbedwongenheid dan bij de bloot befchouwende oordcelen vereischt wordt, dewijl daar door de vatbaarheid van het gemoed , boven het zedelijk gevoel verheeven wordt. Daar nu de fmaak zelfs voor de zinlijke voorwerpen, ook zonder meedewerking van hunne bekoorlijkheid, reeds een vrij welgevallen in dezelven leert vinden , zoo maakt dezelve , zoo maaken alle de middelen ter bevordering van zijne zuivering en veredeling, als 't ware den overgang van de zinnelijke bevalligheid tot een gewoon zedelijk belang, niet alleen mogelijk, maar ligt en zacht. Om die reden was het te wenfchen, dat de voortreflijke denkbeelden, die Schiller over de hartstochtlijke Opvoeding der Menfchen aan de hand geeft, ten nutten onzer Opvoederen verklaard en uitgebreid mogten worden. 'L H S Hoe  nS DE GEHEIMEN Hoe nu eigenlijk het eindoogmerk der Opvoe« ding bereikt, en hoe door dezelve in het bijzonder de ontijdige rijpheid en het onmaatig vermogen der Geflachtsneiging moeten worden tegengewerkt , in een breedvoerig Plan te ontwerpen , zoude Ons te ver doen uitweiden, en is bereids door Kampc, Batier, Villaume, Vogel, Oest,Salzmami enz. zoo uitvoerig en voldoende getoont, dat alle Vaderen en Opvoederen het leefen der Schriften deezer Mannen niet genoeg kan worden aanbevolen. -— De opvoeding der Menfchen zal dus des te beter en fpoediger bewerkt worden , indien haar de Staat niet alleen door eene verbeterde Volks- en Nationaale opvoeding de hand biedt , maar ook dat geenen uit den weg ruimt , het welk eenen onmiddelbaaren invloed op de Zeedeloosheid heeft, en in dit opzicht zijn de volgende opmerkingen, en in iedere Staatgefteldheid toepaslijke voorflagen ter beperking van de weelige Geflachtsneiging , voorzeker der opmerkfaamheid van iederen Menfchenvriend niet onwaardig, Oyer het toelaten van openbaare Bordeelen. Indien Genecsheeren , die zich de naam van Wijsgeeren geeven, beweeren dat de bevreediging van het Geflacht voor het Lichaam even zoo noodwendig zij , als de bevreediging van den Honger en Dorst —— indien zich Wetgeevers en Staats-  DER VOORTTEELING. 119 Staatsbeftuurders inbeelden , dat Zeden en Staatkunde in zekere gevallen niet te vereenigen zijn , en de laatfte boven de eerfte den voorrang toebehoord , zoo.heeft men zich niet te verwonderen, van wegens de losbandige neiging ter wellust en de groote bevoorrechte orde der Ligtmisfen in Volkrijke Steeden , de openlijke Marktplaatfcn van wellust als een noodzaakelijk , kwaad , geduld en onder het gezag der Wetten aangelegd te vinden. Dat de inbeelding, dat de onthouding voorde gezondheid van het Lichaam naadeelige gevolgen zou kunnen hebben, uit de verkeerde meening van eenige onderzoekers der Menschlijke Natuur ontftaan, is bereids in het eerfte Deel van dit Werk bewezen. Indien het Lichaam, door meenigvuldige bui. tenfpoorigheden aan dergelijke ontlasting gewoon en verzwakt is; indien de inbeeldingskragt dooide betoovering van den wellust onophoudelijk haaren rol fpeelt, en eene weelige leevenswijze daar en boven de Geflachtsneiging vermeerdert , zoo zal zekerlijk eene plotslinge onthouding, als het werk van eenen geftrengen dwang, geene weldaadige gevolgen voor het Lichaam kunnen hebben, doch voorzeker zal de ingetoogenen , wien het Gif der wellust nog niet aangeftoken heeft, allergezondst , vrolijk en tot denken en arbeiden zonderling bekwaam zijn : ja, indien hij met geene andere kwaaien behebt is, zal hij den hoogften ouderdom bereiken. H 4 Doch  ** DE GEHEIMEN t Df oh alle deeze Apostels der Hondfche philofophie , die den Mensch tot een Dier verneederen , en deeze zinlijke Hartstocht als onweeder-, ftaanlijk daarftellen , hebben het ter hunner ver. antwoording, indien zij juist hier- door den Jongeling, het vermogen zijner Reden en de beheerfching zijner Hartstochten ontrooven 3 komt hier bij nu nog de aanprijzing en de verligting der bevreediging in de openbaare Tempelen der Wellust, zoo als dit onder anderen, door den Schrijver van den Wijsgeerigen Arts, Weickard, in zijne Medicynfche Fragmenten en Herinneringen gefchied is , dan is ook de laatfte voormuur voor losbandige buitenfpöorigheden, de vrees van de Gezondheid te verpesten , ter needer geworpen, en dan is het niet te verwonderen, indien de ondeugd zich met een verfraaid voorhoofd durft vertoonen, wanneer de edele deugd der onthouding, als een kinderachtig verdichtfel, als een belachlijken waan befpot wordt, en zelfs bij Zulke Volkeren , die ten allen tijde hoogmoedig daar op waren, geheel verdwijnt, Indien de Zedekundige Staatsman zijne uitfpraak OP de onvoorwaardelijke Wctgeeving der Reden grondt, en volgends deeze alle bevreediging de* Geflachtsneiging buiten het doel van den Echt Voor ongeoorloofd verklaart, zoo berekent integendeel de Staatkundige Zedemeester zijne Wetgeving naar de boosaartigheid der' menschlijke N»UW» PP c&t voet, waar op het fcj de waereld Koe-.  DER VOORTTEELING. l2X toegaat, waar door hij den dringenden en onderwerplijken regel : het mindere kwaad voor hot meerdere te kiefen, bekragtigt, en zoo zich genoodzaakt ziet, onder den invloed der Burgerlijke omftandigheid der Menfchen, de openbaare Tempelen voor den Wellust, als een geringer en noodzaakelijk kwaad, te gedoogen. In welk eenen Doolhof deeze Practijk , welke voorgeeft den Rij der vooraf beftemmende oorzaaken te overzien, die het gelukkig of nadeelig gevolg uit het doen en laten der Menfchen, volgends het Mechanismus der Natuur,'met zekerheid Vooraf verkondigen, ftort, ziet men reeds bij het eerfte oogopflag het welk men op de daadelijke waereld flaat, Het kleene als middel toegelaten kwaad, wordt fpoedig eenen inwreetenden Kanker, wordt oorzaak van veele nieuwe ondeugden: de Arts der Staatszeden ziet zich in altijdduurende verlegenheid om nieuwe middelen uit te vinden, vergrijpt zich duizendmaalen in zijne keuze, en zal, eindelijk vol vertwijffeling over het mislukken van zijne Kunst, den Lijder aan zijn eigen noodlot overlaten. Dan,eenmaal het oog van deeze draaijerijen tot dewelke de Staatkundige Moralist genoodzaakt is sijne toevlugt te neemen, afgewend, kan men gereedehjk de vraage: of de Zedeleer en de Staat, kunde vereenigd kunnen worden, als een voorftel opgeeven. Kan zich de Staatkunde een ander doel met het menschlijk Geflacht aanmaatigen dan  133 DE GEHEIMEN de Zedekunde en moeten beiden niet op gelijke grondftellingen berusten ? ,„ Indien de Zedekunde reeds op zich zelven en in de voorwerpelijke beteekenis, als het kort begrip van onvoorwaardelijk gebiedende Wetten, volgends dewelken wij handelen moeten,eene praktijk is, zoo is het eene blijkbaare ongerijmdheid , na dat men aan dit begrip van pligten deszelfs gezag heeft toegeftaan, nog te willen zeggen, dat men het des niettegenftaande niet kan doen; want als dan valt dit denkbeeld uit de Zedekunde van zelfs weg (ultra pojfe nemo obligatur); dicnvolgends kan er geenen ftrijd der Staatkunde, als uitoeffenende Leere van het Recht, met de Zedekunde, als eene dergelijke, maar befchouwende (gevolgelijk geenen ftrijd tusfchen de PracJijk en de Theorie) plaats hebben: ten ware men dan door de laatfte eene algemeene Leere des Verjlands, d. i. eene Theorie der grondregelen verfta, welke ftrekken moet, om zijne ten voordeele berekende oogmerken door de bekwaamfte middelen te bereiken , d. i., ontkenne , dat er in 't gemeen eene Zedekunde zij (*>" „ Het zedelijk beginfel in den Mensch verfterft nimmer : de bekragtigende, ter uitvoering der rechterlijke denkbeelden volgends dit grondbeginfel gefchikte reden, neemt nog daar en bo- (*) Kants Eeuwig» Vreedi. EenWijsgecrigOntwerp, Psg. 66.  DER VOORTTEEL ING. isj boven, door de fteeds toeneemende befchaaving, beftendig toe ; doch ook met haar , vermeerdert de fchuld der overtreeding. De Schepping zelfs, of de ftelling , dat zulk flag van verdorvene wezens op aarde hebbe moeten zijn , fchijnt door geene Theodicée van Leibniïz gerechtvaardigd te kunnen worden, wanneer wij aanneemcn dat het met het menschlijk Geflacht nooit beter gefteld zijn zoude noch konde ; doch dit ftandpunt van beoordceling is voor ons veel te hoog, dan dat wij onze begrippen van wijsheid, in de zaak der befchouwing, aan de opperfle en onnaarvorsbaare. jnagt, zouden kunnen toekennen." „ Tot zulke vertwijffelde gevolgtrekkingen nu, wordt de Staatkunde onvermijdelijk vervoerd, wanneer zij het gevaarlijk, leugenachtig en verraaderlijk , fchoon vernuftig de zwakheid der menschlijke Natuur ter Rechtvaardiging van alle Overtreeding beguichelend kwaade Grondbeginfel in ons zelven , op haare Grondregelen , in den valfchen waan , dat de zuivere Zedewet geene voorwerplijke wezenlijkheid hebbe, d, i. onuitvoerbaar zij, zoekt toe te pasfen. „ De waare Staatkunde kan geenen ftap doen, zonder vooraf de Zedekunde te hebben gehuldigt, en fchoon de Staatkunde op zich zelven wel eene zwaare weetenfchap zij , zoo is nogthands de vereeniging van dezelve met de Zedekunde in 't geheel geene Kunst; want zoo dra bei-  ï2* DE GEHEIMEN beide niet met eikanderen ftrijden , hakt de eene den knoop door midden , welke de andere niet kan ontwarren: — Men kan kier niet halveeren , en den middelweg van een bekragtigd voor bedongen Eigendom tusfchen Recht en Nut verzinnen , maar alle Staatkunde moet haare knien voor de Zedekunde buigen , doch kan ook daar voor hoopen , fchoon langfaam , tot dien Trap te geraaken, waarop zij bij aanhoudendheid fchitteren zal." De vraage dus; Js de Regeering bevoegd Bordeelen te priviligeer en ? moet op de volgende Gronden met neen beantwoord worden: ï.) Dewijl de Geflachtsneiging , als eene tot onderhouding van het Menschlijk Ge/lacht en ter verheffing van de Menschlijke vaarde , bejlemdc Neiging, aan het doel der Menschheid ondergefchikt moet zijn, zoo is het gevolglijk eene verneedering en beleediging van den Mensch , dezelve tot bloot Werktuig van zinlijke Lust , tegens haar eigenlijk doel, te ontheiligen. &.) Dewijl het eene krenking der Menschheid is, iemand (een Mensch, met betrekking tot zijn vermogen van Voortteeling) die een  DER VOORTTEELING. lag een zelfftandig doel is, als een bloot middel voor een zinlijk doel , ter ftilling van eene dierlijke begeerte te gebruiken, In 't gemeen heiligt het middel over V geheel het doel niet; de Staatsregeeringen mogen dus het gedoogen der Bordeelen als een middel ter verhoeding Van groovere en fchadelijker uitbarftingen der dierlijke wellust aanzien , zij mogen dezelven een goed oogmerk toekennen , zij vergrijpen zich nogthands aan de waarde van den Mensch , indien zij opentlijk «Tempelen van wellust onder een wettig Gezag dulden. Hoe weinig eene met de Zeden eenftemmige Staatsgeleerdheid in ftaat is groove ondeugden te verhoeden , en het dierlijke der Geflaehtsbegeerte , door geweld en ftraf, aan de Reden te onderwerpen , zoo kan men echter van eene zoodanige met Recht vorderen, dat zij ten minften de Grondregel der noodwendigheid van dergelijk eene ondergefchiktheid op het innigfte aankleeve, ten einde in eene beftendige nadering tot het doel der Menschlijkheid , bij aanhoudendheid voord te vaaren, — Hier meede waare dus deeze vraage onweederfpreeklijk beflist; want de ondervinding, moge haare bekragtigende Regelen van de onderwerpelijke Natuur van den Mensch en van de betrekkingen van het burgerlijk Leeven ontleenen, zij zal nimmer in ftaat zijn , de heilige , eeuwige Wetten van de zuivere beoeffenende Reden om verre te wei-  is5 DEGEHEIMEN werpen. Dan ik zal eens alle de gronden der ondervinding', welke voor de Bordeelen pleiten, onder de vraag: Is de oprichting van openbaare Bordeslen in de daad een geringer kwaad, door welkers toelating een grooter vermeeden wordt? nader onderzoeken. ■ Wanneer Frank in zijn Systhema van Genéeskundige Staatsregeling, ten voordeden van het aanleggen van openbaare Bordeelen fpreekt, zoo grondt hij zijne meening voornaamlijk op de Venusziekte, welke door de bedekte Hoererij zoo gevaarlijk wordt. Hij zegt; „ de bedekte Hoererij is eene fluipende Pest in' alle gemeene Wezens en eene Hoofdoorzaak van de verbastering en de groote uitfterving van ons Geflacht." Dit was zij reeds zoo lang, tot door noodzaakelijke Wetten , Man en Vrouw echtlijk vereenigd, en het werk der Voortteeling, het geen zij gemeenfchaplijk verrichten , geheiligd wierdt. Doch eene andere oorzaak heeft haar, in onze dagen, veel fchriklijker gemaakt, naamelijk de Venusziekte. Alle de gronden, welke men , ter verdeediging van de openbaare Huifen van buitenfpoorigheid, tot hier toe heeft bijgebragt, zijn zwak , wanneer zij bij die geenen vergeleeken worden, welke men uit die Bron van verderf, voor de Bevolking kan trekken, voor- on«  DE GEHEIM EN ïz? onderilelt zelfs , dat men door het dulden van openbaare gelegenheden tot buitenfpoorigheid, de aanfteeking kunne verhinderen of verzwakken , het welk nogthands moeilijk te bepaalen is. Deeze ongelukkige ziekte heeft zich , naamelijk, federt haaren geduchten oorfprong, van genoegfaam alle zoodanige Meisjens Meesteres gemaakt, welke eenen Koophandel met hun Lichaam drijven, en door het verbazend groot aantal dier Rampzaligen, wordt thands in lederen Staat de algemeene Gezondheid meerder - benadeeld , dan wel door het geheele Heir der overige ziektens met eikanderen ; dewijl de Teeldeelen der beide Geflachten meestal verdorven, en de Zenuwen in den hoogften graad ontfteld, de Nakomelingfchap uit een vergiftigd fap gevormd en de fappen van verfcheidene Geflachten tot de ijslijkfte krankheden voorbereid worden. De Staat kan dus geen middel te duur koopen , indien er Hechts een in ftaat zij, de Bron van het ijslijkfte kwaad te floppen, of wanneer dit niet zijn kan, ten min- jien af te leiden. Het fchijnt derhalven, dat een in groote en weelige Steeden onder geftreng opzicht der Policie geduld openbaar Bordeel, een geringer kwaad zij dan de verborgene Hoererij." Voor deeze Helling voert Frank, nog de volgende Nieuwe gronden aan: i. „ Die geenen , welke geene Vrouw kunnen onderhouden , en evenwel tegens de betere infpraak van hun Geweeten, tegens al-  128 Ï)E GEHEIMEN alle zedelijke beweegredenen , en bedreigda BurgerftrafFen, hunne Hartstochten niet willen beteugelen , of bij eene bijzondere go» fteldheid van hun Temperament, zulks zonder gevolgen niet ligt kunnen doen , door eene zekere , in de daad alleen afgedwongen tie toelating van ongebillijkte ■, en zoo veel. mogeljk beperkte buitenfpöorigheden , door het oprigten van zoodanige openbaare huifen over te haaien, ten minften de onfchuld te verfchoonen , den band van den Echt tusfchen anderen te eerbiedigen en hunne eigene gezondheid beter raad te pleegen* Niet dat men op zoodanig eene wijze waane de ftraffe der ondeugd , te vernietigen, als welke zelfs , zonder de Venusziekte, even als op ieder misdrijf, alzoo ook op de ontucht , echter onmiddelbaar blijft volgen ; maar dat men ten minften de toekomftige geflachten vcor den ongelukkigen invloed eener affchuwelijke overerving behoede en verdere , zelfs onfchüldige Befmettingen in het gemeene wezen voorkome." Indien er Veele Jonge Mansperloohen zijn * die geene Vrouw kunnen onderhouden , zoo is er integendeel ook een groot aantal van de zoodanigen , die meer met openbaare Boeleerfters verfpillen , dan hun het onderhoud van eene Vrouw zoude kosten, Zijn nu om die reden niet juist de openbaare Bordeelen de oorzaak , dat zoo veg-  DER VOORTTEELING. 129 veele jonge Meisjens zonder Man en des te gereeder aan de verleiding bloot gefteld blijven ! De Bordeelen zijn de gelegenheden , dat de jongeling de alleen dierlijke Liefde , vroeger, dan de edele Liefde leert kennen ; dat hij, wanneer hij lang genoeg met gerieflijke Vrouwlieden heeft uitgefpat , dat geenen , bij onfchuldige Vrouwen en Meisjen , door kunst zoekt te bereiken, wat hem daar voor zijn Geld wordt aangeboden ; hij zal zijnen ftouten aan de fchaamteloosheid grenfenden omgang ook bij deezen zoeken te doen gelden , en indien hem al zijn oogmerk niet gelukt , heeft hij reeds kwaads genoeg gedaan, indien hij door zijnen beftudeerden aanval het To* vei/pel der verbeelding in het nog onfchuldig hart heeft gaande gemaakt. Een Jongeling, welke dien ftouten omgang met Boeleerfters niet leert kennen , zal omtrent de eerbaare Vrouwelijke Sexe irjgetoogen , eerbiedig en toegeevelijk zijn , en zijn Character en neiging mogen wezen zoo als zij willen, het is onmoogelijk, dat hem bij zijne eerfte kennis met Vrouwsperfoonen , en wel met zulken die nog onbedorven zijn , de bloote dierlijke neiging der Liefde eenig en alleen bezig houde. Om welke reden zoude men voor het overigen door openlijk gewettigde Bordeelen de onfchuld willen beveiligen , wanneer men dit door geheimen bereiken kan ? Doch hoe diep moet niet een Staat in den dierlijken wellust verzonken HL Deel. i zv]n>  T3o DE GEHEIMEN zijn , indien hij de Maagdenfchennis niet dan door Bordeelen vermeent te kunnen voorkomen ! Zoude voor zulke Mannen , die door uitwendige omftandigheden verhinderd worden te Huwen, de Deugd der onthouding zoo onontbeerlijk zijn, dat men ze door openbaare Bordeelen daar van zoude durven ontdaan ? Is het zelfs voor de Staatkundige Zedeleeraars wel eene geregeld afgeleide Grondregel , de onvermijdelijke gevolgen der verfijning en befchaaving , benevens den ftroom der zinlijkheid , aan den eenen kant eenen vrijen loop te openen , ten einde hem op den anderen niet te laten doorbreeken ? De Bordeelen zijn, zelfs bij de weeligfte Volkeren , doorgaans geen Middel» om den Echt en de onfchuld ongekrenkt te bewaren ; veel meer zijn zij middelen om de Grenfen der zinlijkheid van den ruwen zoo wel als van den verfijnden wellusteling geheel ter needer te werpen , zoo als wij verder beneden zien zullen. 2. Brengt Frank voor de openbaarenBordeelen bij : Dat de eerlooze openbaare Meisjens , welke thands in groote plaatfen verftrooit en in gefelfchap van onfchuldige of nog onweetende Perfoonen , even als fchurfde Schaapen onder eene nog onaangeftookene Kudde, ontzettende , zoo wel zedelijke als natuur, lijke verwoestingen aanrigten , van dezelven zoo veel mogelijk afgezondert en buiten ftaat gefteld worden , zelfs op de verleiding van  DER VOORT TEELING. ï3r van onervaarene nog weldenkende , maar door zoo veele gelegde valftrikken , zooligt van de deugd af te brengene Jongelingen , of Gehuwde Mannen los te gaan en Imn tot het leiden van èen ellendig leeven en het najagen hunner buitenfpöorigheden , te brengen." Op welk eene wijze kan men zich een denkbeeld van de afzondering van ligte Meisjens van zulke welke ter goeder naam en faam ftaan, vormen ! Zuu men ieder Meisjen het welk wegens gunstbetuigingen in het ftuk der Liefde berucht was, zoo aanftonds naar een Bordeel verwijzen , dan zoude de Overheid zich genoodzaakt zien > het getal der openbaare Huifen onophoudelijk te vermeerderen, en wat zoude daar uit op het einde ontftaan ? 5. „ Zouden deeze van de Burgerlijke Maatfchappij afgezonderd openbaare Meisjens , door het naauwkeurigfte opzicht, bij de geringde befpeuring eener plaats hebbende befmetting,nog naauwkeuriger bewaakt, en tot eene. volkomene herftelling hunner gezondheid, in de^ onmogelijkheid gefteld worden, het overgeërfde Gift in den Burgerftaat verder uit te breiden." 4- ■>■> Zoude ook de gehuwde Burger, welke tegens alle de pligten van zijnen Stand, zonder het in 't oog houden van de dierbaarfte Banden welke hem aan zijn 1 3 Huis-  132 DE GEHEIMEN Huisgezin verbinden , eene ongelukkige Hartstocht aankleeft , ten minften van den omgang met zulke Perfoonen worden afgehouden, welke hem een Gift zouden kunnen meededeelen , waar door hij zijne onfchuldige Echtgenoote, en eene reeks van nakomelingen , in het uiterfte ongeluk zoude ftorten." 5. „ Zouden alle door de Venusziekte kenbaar aangeftookene Mans- en Vrouwsperfoonen • door een nauwkeuriger opzicht en onderzoek , van allen omgang met eikanderen zoo lang worden afgehouden , tot dezelven door eene volkomene herftelling , in ftaat waren alle mogelijke zekerheid wegens de te duchten gevolgen op hun zelven en op de Vrucht van hunnen omgang, te geeven." 6. „ Zoude de Venusziekte zo lpoedig mogelijk bij de openbaare gerieflijke Meisjens bekend en in haaren eerften aanvang door eene behoorlijke Geneeswijze onmiddelijk weder ten onder worden gebragt." Deeze vier gronden zouden eenigermaate voor de nuttigheid der Staatsbordeelen pleiten, indien het daar bij opgegeeven oogmerk werklijk bereikt wierde. Dan , zelfs het ftrengfte opzicht zal de verbreiding van het Venusgift hier niet verhinderen. Zonder bijna dagelijkl'che vifitatien zoude het onmogelijk zijn. En wat zal dan de Staat met de aangeftokenen beginnen ? Zal hij hun laten loepen, dan helpt zijn Toevoorzicht tegens de verbrei-  DER VOORT TEELING. 133 breiding van het Gift niets. Zal hij hun doen geneezen ; hoe langfaam , hoe onzeker is de vol* maakfte herftelling ? hoe fpoedig en ligt zijn de weederinftortingen ? Wie zouden de kosten daar toe draagen ? Zullen er dan buiten de Staatsbordeelen geene lieden zijn die de Venusziekte hebben , en zal de pligtvergeetende Man en Vader nimmer in dezelven komen ? Zal het Venusgift niet reeds lang in zijn Lichaam kunnen liggen eer hij het Staatsbordeel betreed! - Ja, indien het zelfs mogelijk ware , dat in deeze' Huizen de Venusziekte ten eerften ontdekt en geneezen konde worden , zal daar uit volgen dat het werklijk gefchied ? Zal niet het ftrengfte opzicht bij deeze walglijke bezigheid eindelijk verflappen ? Zal niet alle mogelijk bedrog worden aangewend , om het zorgvuldigst opzicht te misleiden. Zal er geen onweetende en nalatige opziener influipen? Bij alle wel ingerigte Ar- méén wordt naar deeze ziekte naauwkeurig onderzoek gedaan, en hoe veele zijn en blijven des niettegenftaanden met de Venusziekte befmet, zonder dat zij ontdekt worden ! 7- « Zoude de Vrucht van zulk eene buitenIpoorige Moeder, bij aanhoudend opzicht, tegens alle mogelijke kunstgreepen en geweldenaarijen , door de waakfaamheid van onvermoeide Opzieneren, en ten kosten der Losbandige zelfs onderhouden worden " Deeze grond i. van gering aanbelang, dewijl 1 3 de  134 DE GEHEIMEN de openbaare Boeleerfters , zoo als bekend is , zelden, of genoegfaam nooit, den Staat met hunne Vrucht befchenken. 8. ,, Zoude door de openbaare Bordeelen, het houden van Maitresfen, het welk zoo veele afzonderlijke Burgers hun vermogen en hunne gezondheid doet verliezen, der Jeugd zoo zeer ergert, en bij de zoo groote onzekerheid van het gedrag van het onderhouden Vrouwsperfoon en bij d,erzelver beftendige poogingen om onvruchtbaar te blijven, tot zulk een groot nadeel van de gezondheid van zoo veele Mansperfoonen en van de Bevolking verftrekt, "worden voorgekomen." Wanneer dit oogmerk eenige waardij zoude worden toegekend, zoo zoude het even zoo gemaklijk door Heimelijke, als Staatsbordeelen kunnen worden bereikt. Doch de Wellusteling, die geenen volftrekt bedorven fmaak heeft, zal de Maitres, indien hij haar onderhouden kan, zoo als de ondervinding overal en meenigvuldig bewijst , de voorkeur boven het Hoerhuis van Staat, of het ftil Bordeel geeven. 9. ,, De fchandelijke, door een onbezonnen Meisjen eenmaal gekoofene Leevenswijze, zoude het zelven niet voor altijd van de Deugd afzonderen, maar door eenige verbetering van haaren naam , nog eenige mogelijkheid openlaten , om , na erkentenis van Êaare feilen , zonder een beftendig aanklee- vend  DER VOORT TEELING. j3s vend nadeel en zonder ophef, terug te keeren en veelligt tot eene vruchtbaare Verbintenis te geraaken; het welk thands, door de uitbreiding van iederen dooreen verleid Meisjen begaanen misflag, meestal onmogelijk wordt, waar door zich reeds meenigeen van dezelven als gedwongen zag, haare algemeen nadeelige Leevenswijze voord te zetten." Deeze voor de Staatsbordeelen bijgebragte grond, is onder allen de zonderlingfte; ■ zoo lang het gebruik der Kamtfchadalen , Zuidüjke Afiaanen, Negers enz., volgends het welk een Meisjen des te ijveriger gezogt wordt, hoe meerder het op de Altaaren van Venus geoffert heeft, onder de Europifche Volkeren geene Mode wordt, zoo lang zal dezelve, ten nutte van zoodanig een Inffitut, niet ten uitvoer zijn te brengen. De uitvoering is niet anders mogelijk dan dat de Staatsbordeelen van allerlei foort van Volk, tot onderfcheidene prijfen , van de hoogften tot de laag. ften , ten genoegen van den Staatsminister , van den Daglooner en den Matroos , worden ingericht. De Policie zoude alle deeze Huifen onder zulk een naauwkeurig en doelmaatig opzicht moeten zoeken te houden , dat het vermogen, de gezondheid en de welftand der Huisgezinnen en Zeden , daar door het minst mogelijkst nadeel leeden ; doch hoe zou zulks voor de beste en wel ingerichtfte Policie mogelijk zijn | En hoe zullen de verbaazende kosten gevonden worden, die I 4 on-  I3ö DE GEHEIMEN onweederfpreeklijk ter bereiking van alle deeze oogmerken vereischt zullen zijn ? Indien al de Staatsbordeelen , voor de voornaame Rijke -Lieden beftemd , in ftaat waren zich zelven , door hunne mkomften , volmaakt volgends de inrichting der Policie in ftand te houden , zoo zoude toch dit het geval • bij geene mogelijkheid, van de zulken , welke voor den gemeenen man ingericht waren, kunnen wezen. De Policie zoude in deezen , met betrekking tot het regelmaatige en de Gezondheid , nimmer haar oogmerk bereiken , indien de Staat het fonds ter inftandhouding niet onderfteunde , en deeze onderfteuning zoude zeer aanmerkelijk moeten zijn , wilde men gezonde Meisjens, zorgvuldige Opzichters, waakfaame Toezieners en de verdere doelmaatige inrichting van dezelven bekomen. Men vooronderftelle, dat in eenen Staat, welke 5 groote Steeden heeft, 15000 Meisjes van Plaifter voor alle de Clasfen des Volks noodig zijn, welke alle gezond moeten wezen en onder een goed opzicht der Policie gehouden worden. Over deeze Meisjens zal een vereischt aantal Geneesheeren en Wondheelers het opzicht hebben en een genoegfaam aantal onvermoeide Dienaaren der Policie zal zorgen dat de goede orde bewaard bhjve. Indien men al de mogelijkheid van alle deeze inrichtingen wilde toegeeven , berekene men vooraf de onkosten welke hier toe vereischt worden. Doch houdt nu de Staat deeze uit-  DER VOORTTEELING. 137 uitgaave voor al te aanmerkelijk, en verzuimt dezelve dienvolgends deeze inrichting , zoo vervalt het oogmerk daar van, uit en door zich zelven. Dan , om de Natuurkundige , Staatkundige en Zedelijke nadeeligheid der Staatsbordeelen in een helderder Licht te Hellen , ga ik tot de volgende onderzoekingen over. Ik geloof onweederfpreeklijk te kunnen bewijzen , dat zij tot de onmiddelbaare oorzaaken behooren , welke de al te vroegtijdige ontwaaking der Geflachtsneiging bevorderen, en welke op de Deugdeloosheid der geheele Natie den beflisfendften invloed hebben ; dat hun een groot gedeelte der fchuld zij toe te kennen , indien de jonge Gezellen te vroeg belust worden, de Grijsaarts te fpaade van het Tooneel van weeligen wellust aftreeden, en eene meenigte Meisjens in den Moerasch der ontucht verzinken, welke zonder deeze bekoorende Tempelen , zonder de aanlokkende plaatfen van veiligheid , fchuldeloos zouden zijn gebleeven. Uit de noodwendige overeenkomst van de Staatkunde met de Zedekunde is het boven a priori bewezen , dat de Staat geene openlijke Bordeelen moge priviligeeren , dewijl iedere Heilige beftemming van den Wetgeever alleen als dan doelmaatig zijn kan, wanneer zij als een middel dient, om het door de Natuur verordende doelwit te bereiken ; nimmer kan dezelve dus tegcnftrijdende met de Natuur zijn. Doch zelfs zijn I 5 er,  ■*3* . DE GEHEIMEN er, bchalven de boven aangevoerde gronden der ondervinding , nog eene meenigte .anderen , die tegens de toelating der Bordeelen , inloopt In t gemeen kan de Staat nimmer het verval van » Volk met het Zegel van zijn gezflg beftempelen en wettig bekragtigen dat het een verdorven Volk zij. Het uitwendig voorkomen te redden , moet zelfs den Zedenleeraar van Staat indien hij anderzins in dit geval zich zelven eenftemmig gedraagen wille , eenen even zoo onvermijdelijken pligt zijn, als hij het in een ander opzicht voor noodzaakelijk houdt, de Gerechtigheid van eenen onrechtvaardigen Oorlog door Manifesten en Deduftien te bewijzen. Iedere ondeugd, welke in zeker opzicht onder het gezag en befcherming van den Staat kan worden begaan , verliest in het oog der Natie, derzelver fchandelijkheid en maakt haar daar meede vertrouwt. Het grootfle gedeelte van het Volk ziet niet op de noodzaakelijkheid, in dewelke zich de Staat bevond, deeze of geene ondeugd door toegeevelijkheid te begunfligen , maar alken op de begunftiging zelfs , en de Ondeugd komt het zelven minder haatlijk voor. . Indien dus de vrees voor de fchande bij beide de Geflachten , hoe langer hoe meerder ver- dwijnd want het geen de Staat billijkt, kan toch niet zoo flegt zijn zoo moet de fchaam- teloosheid in groote Steeden , bij eene volkomene vernietiging van de fchande en de ftraf ten aan-  DER VOORTTEELING. 1391 aanzien van ontuchtige bedrijven , al langer hoe meerder toeneemen. . ; Uit de Hoofdftad moet zich dus de fchaamteloofe wellust noodwendig in de kleenere Steeden , en van deezen op het platte Land verbreiden. Want het ftrijdt niet alleenig tegens het gezond verftand , maar het wordt zelfs op het laatst onmogelijk , dat geenen in de kleene Steeden en op het platte Land te verbieden en te ftraffen, wat in de groote Steeden veroorloofd is. De Staat zelfs zal het in 't vervolg niet kunnen verhinderen, dat in iedere Landftad, ja in ieder Dorp, eene foort van Staatsbordeel tot ftand kome. Op den rand van welk eenen afgrond moet de Natie, door deeze losbandigheid van Zeden niet worden vervoerd! In alle deeze Huizen zal de wellustige weelde met een inwreetend geweld de fpooren haarer Heerfchappij nalaten. Men zal als om ftrijd ijve. ren , op de ffjnfte en beguichlendfte wijze, den wellust te verfijnen , even als zulks , volgends ons tweede Deel, ten tijde van Alcibiades en Tiberius, in Atheenen en Rome plaats hadt, en zoo wel de Gezondheid als het vermogen , zullen de Slagtoffers er van worden. De gewoone wellust zal des te fterkere prikkelen bekomen, hoe onbezorgder men denzelven genieten kan en hoe fchaamteloofer hij zich aanbiedt. De onnatuurlijke en onbekende Ondeugd zal Slaaven vinden, en een groot gedeelte zeker niet van de geringfte Klas-  *4° ÖE GEHEIMEN Klasredes Volks, za!, *00 aIs Pauha Romemer.zegt : „ het Schepfel meerder dienen dan den Schepper, en in fchandelijke lusten verzinken ; de Vrouwen veranderen het natuurlijk gebruik m een gebruik tegens de Natuur; insgelijks verlaten de Mannen het natuurlijk gebruik der \ rouwen en verhitten eikanderen in hunne luster. zoo dat de Mannen met de Mannen fchandelijkheid pleegen en den Loon hunner dwaaling in hun zelven ontvangen." Die geene welken beweeren, dat door de openbaare huifen van wellust de tegennatuurlijke gruwelen der Geflachtneiging worden voorgekomen voeren den krijg in hun eigen Land. De Natuur van deeze verbasterde neiging en de ondervinding overtuigen ons , dat dezelve juist , helaas! ten ooriprong van zoo veele fchandelijkheden van walgende buitenfpöorigheden van beiderlei Geflachten , verftrekken , als ons door de gefchiedenis der Menschheid worden opgelevert ; trouwens , waar door wordt deeze walging ligter bewerkt, dan wanneer de verbeelding van den wellusteling op even het zelfde oogenblik, dat hij zijne woel te neiging bevreedigd, bij het aanfchduwen van een ander voorwerp, van nieuwe Beelden van bekoorlijke wellust, ontvonkt , en zoo onophoudelijk en onwederftaanbaar tot nieuwe genietingen vervoerd wordt. Dus is het duidelijk, dat door het ontbreeken der openbaare Bordeelen en door de vermindering der ligte Vrouwsperfoonen, deeze  DER VOORTTEELING. 141 ze walging beperkt wordt , en de begeertens zullen voorzeker niet zoo ligt van den natuurlijken weg hunner bevreediging afwijken. Kunnen ook wel , over 't geheel genomen, de openbaare Bordeelen , als middelen om den aanval van Maagdenfchennis en geweld op de Vrouwelijke onfchuld voor te komen , tegens het ftcllig onmeetelijk nadeel het welk zij voor het Menschdom bereiden , in verlijking gebragt worden ? En, is niet, terwijl men de heffe van het Vrouwelijk Geflacht prijs geeft , het middel ter redding, verderflijker dan het gevaar het welk men tegenwerkt ? Waren deeze verworpene, voor de vermeende veiligheid hunner Zusteren opgeofferde Vrouwlieden , niet ook eens onfchuldige en eerbaare jonge Dochteren , door de verfoeilijke Kunstenaarijen der Koppelaars , of door Wellustelingen , die hun misbruikten, aangelokt, verleid , ten val gebragt en dus door,zoodanige creatuuren als tot dit hun misdaadig leeven gedwongen ? Loopen onze eerbaare Vrouwen niet duizend maaien gevaar , zulke affchuwelijke belaagers hunner bekoorlijkheid in de handen te vallen : een gevaar , het welk veel geduchter is dan de geweldenaarij van het ruwe Volk, welke zij zelfs veel eerder kunnen ontwijken en waar voor zij, door geheel andere middelen te behoeden zijn ? Bij de tegenwerping, dat bij het gebrek van Bordeelen in de groote Steeden de Echtbreuk de over-  *4& DE GEHEIMEN overhand neemen zoude , ziet men duidelijk, dat juist door derzelver toelating , den gehuuwden Man tot Echtbreuk , ter ontbinding van de heiïige Banden der Natuur , ter verwoesting van zijn Huisgezin , de aanlokkendfte gelegenheid wordt aangeboden , en wanneer de Echtbreuk van de zijde van de Vrouw een Ichadelijker kwaad voor de Maatfchappij is dan van de zijde van den Man , zoo maaken daar en tegen de openbaare Huifen van Wellust , de gelegenheid daar toe veel ligter , dan het niet aanzijn van dezelven , zulks immer aan de Vrouwen zoude kunnen doen , en het getal der Echtbreuken moet daar door , in het eerfte geval, veel grooter zijn dan in het tweede , zonder daar bij in aanmerking te neemen , dat de invloed op de algemeene zeden , in het eerfte geval , ten fterkften tegens de zonden der Echtbreuk ijvert. Indien-de befpotlijk lachende Staatsgeleerden, dit alles een kweefelachtig Gezwets noemt , zoo heeft hij waarlijk nog minder diep inzien in het Menschelijk hart bekomen, en kent de maate der zinnelijkheid niet, tot dewelke het zelven kan nederzinken. Worden niet de meeste Jongelingen in den Tempel van Venus vermeetel en losbandig , daar zij anders uit fchaamte hunne onfchuld bewaard zouden hebben? „ De deugd dier geenen, zal men veelligt hier tegenwerpen die alleen deugdfaam zijn, om dat zij geciit goede gelegenheid  DER VOORTTEELING. 143 Ifcid tot ondeugd hadden, is van geene waarde." Doch voor eerst is het, met betrekking van den invloed op andere onverfchillig , of ik uit zuivere oogmerken , of uit gebrek aan gelegenheid, geene overtreeding bega, naardien ik , zoo lang ik niet liegt handel, noch door verleiding , noch door voorbeeld benadeele. Ten tweede , kendt hij, welke deeze tegenwerping doet, het menschlijk hart niet ; de aanlokkende begeertens der zinlijkheid , zijn de eeuwige vijandinnen der Deugd ; de tot hier toe nog befchaamde Jongeling zal ontroofde Lonken op eene fchoone Boeleerfler werpen ; zelfs de ernsthaftige Man zal zijne goedkeuring aan haare bevalligheid niet kunnen weigeren. De verleidelijke wooningen van de fel titterende Tempelen der Wellust, geeven op eene blijkbaare wijze , al te veel voedfel aan de zinlijkheid van een Volk, en brengen het hunnen op eene aanmerkelijke \vijze toe tot het over* wigt van de grootfle onredelijkheid in het fluk der Geflachtsbegeerte. De Staat, als Opvoeder van een Volk, moet, met den Opvoeder van afzonderlijke Menfchen eene en dezelve grondbeginfelen omhelfen, indien hij dat geenen niet wil verderven, wat de andere goed maakt, en de geheele opvoeding der Jeugd , berust toch onbetwistbaar op den Dam welke men tegens den flroom der weelige zinlijkheid fielt ; de Volksbeheerfcher die openbaare Tempelen van Wellust duit rukt deezen Dam om verre. — De  *44 ID E GEHEIMEN De Staat duit Hoerhuifen, dewijl hij aan de onthouding van het Manlijk Geflacht wanhoopt, terwijl hij tevens van het Vrouwelijke eene onverbrekelijke Kuischheid vordert; maar nog nooit is het eenen Menfchenkenner ingevallen en voorzeker zal het hem waarfchijnlijk ook nimmer in de gedachte komen , om te bewijzen, dat de bevreediging van de Geflachtsneiging geene zoo dringende behoefte bij het Vrouwelijk Geflacht zij, als bij het Manlijken. Dit immers is een ten hoogflen zonderling denkbeeld in den geest van het Manlijk Geflacht,een denkbeeld, dat hem waarfchijnlijk door deuitbet Oosten tot ons overwaaide Zeden,eigen geworden is! Om de veel ligter te ontfteekene Vrouwelijke aandoenlijkheid in de behoorlijke perken te houden en te gelijk hunne Vrouwen en Dochteren voor de onftuimige begeerte eener wellustige Jeugd te beveiligen, was den Morgelanderen niets gemaklijker , dan de in hunnen Godsdienst ingeweevene denkwijze van den voorrang en de heerfchappij van het Manlijk Geflacht over het Vrouwelijken , uit te oeftenen. Nu wierden de Vrouwen eene foort van Koopmanfchap; zij wierden opgefloten, en van de deelneeming aan den Maatfchappijlijken omgang verwijdert; hunne Opvoeding wierdt volkomen verwaarloosd , op dat zij het juk niet voelen noch onverdraaglijk zouden vinden , dat hen hunnen Heer en Gebieder oplag ; in een woord, zij wierden in Slaaven verandert.  DER VOORTTEELLNG. 14$ dert, zoo als zij dit, ten huidigen dagen nog in Afien zijn. Dus kwam het, dat men de Kuischheid > wier ftipte waarneeming van de zijde der Vrouwen den Mannen buiten dat ook uit natuurlijke gronden zeer vleijende moet zijn , voornaamelijk van het Vrouwelijk Geflacht vorderde, en dewijl de Vrouwelijke kundigheden te beperkt waren 4 en de kring hunner werkfaamheid eenen al te kleenen cirkel befchreef, dan dat zij gelegenheid ter uitoeffening van veele deugden zouden hebben, zoo vlooten de begrippen van Kuischheid en Deugd over 't gemeen fpoedig in een en het zelfde denkbeeld te faamen. —— Eindelijk kwamen deeze Morgenlandfche denkbeelden in gevolg van eenen, door Dweeperij ontflelden Godsdienst, met de kwaalijk verftaane woorden: Hij zal uw Heer, en uwen wil zal den zijnen onderworpen zijn , ook naar Europa , alwaar zij, wel is waar, geen voedfel bij het Volksgebruik maar evenwel geen flegt onthaal vonden. Ten gelijken tijde wierden ook de overgedreevene denkbeelden der Monniken omtrent de onbevlekte zuiverheid des lichaams, welke zij met het Christendom vermengd hadden, onder de koudere Noordfche Luchtftreeken merkelijk geleenigd: en de Onkuischheid wierdt onder de door weekheid en weelde verleide Noordlanderen zelfs eene gemeenere ondeugd , dan dezelve voor de aanneeming van het Christendom geweest waIII. Deel. K ie  ï4Ö DE GEHEIMEN re (*); ja, in onze tijden en bij ons Geflacht is het zoo verre gekomen dat eene geheel onbevlekte Kuischheid , een zeer zeldfaam verichijniel geworden zij, en echter vaaren wij Rechters, des niettegenftaande voord , het Vrouwelijk Geflacht, in dit geval , zonder verfchooning te beoordeeleh. Wij geeven ons aan den ftorm van onze Hartstochten over en de in dit tijdftip buitenlpoorigfte Man, zal, indien hij anders goede eigenfchappen bezit, althands voor geenen ondeugenden Booswigt wor- (*) Dat onze Vooroudefen , de aloude Germaanen, even als in 't gemeen alle Noordfche Volkeren , de buitenfpöorigheden der Onkuischheid niet toegedaan Waren, bewijzen de fchilderingen welke de Romeinfche Schrijvers van hun hebben ontworpen. De Duitfche Jongeling en het Duitfche Meisjen waren Kuisch en. Zedig, en het wierdt als een verfchriklijk misdrijf befchouwd , het welk door de hoogfte fchande getoet wierdt, indien zich iemand aan de fchending der maagdelijke Kuischheid of aan die van het Huwelijk hadde fchuldig gemaakt. Wanneer de Gothen Italiert verooverden, konden hunne Zeden, voor zoo verre de Kuischheid betrof, nog onberispelijk genoemd worden; doch in korten tijd hadden zij alle de ondeugden der Overwonnenen overgenomen. Zoo ging het ook met de overige Duitfchers , welke , hoe meer zij met de gemakken des leevens en met de weelde bekend wierden, ook des te dieper van de zuiverheid hunner Zeden afzonken. , . ■ • . ■ /  DER VOORT TE EL ING. 14? worden aangezien ; doch de Vrouw , van wiens gebreklijkheid en zwakheid wij zoo veel weeten te zeggen, welke in onze Staaten , even als de Mannen, aan alle goede en kwaade gevolgen der verfijning, zoo wel als aan die van den gezelligen omgang bloot gefield is, bij dewelke, zoo wel als bij ons, door Spijs, Drank, Kleeding en #et Leezen als anders , de getergde Zinlijkheid dezelve vorderingen maakt; de Vrouw, wier leevenswijze en lichaamlijke gefteldheid dien nadeeligen invloed veel fterker begunstigt, dan zulks in den aanvang bij de minder aandoenlijke Organifatie van den 'Man kan gefchieden, —- moet de fterkfte Hartstochten, die het dieper gevoeld, die met haar aanweezen , met haar lichaamlijk welzijn ten innigften verbonden zijn tot zwijgen brengen, of, indien zij voor derzelver vermogen bezwijken moet, van haare aanfpraak op deugd en achting afzien. Juist deeze Man is het, die het in geene bedenking neemt, door de laagfte vleijerijen, door beloftens, die hij nimmer voorneemens is te vervullen, en door doortrapte boosheid, de onfchuld te belaagen, en de getrouwheid van eene Vrouw den valftrik te ipannen; ja, die, nog eens, reeds de overmaat zijner buitenfpöorigheden , door? fchandelijke Ziektens geboet hebbende , van een Vrouwsperfoon * dat zich veelligt in een zwak oogcnblik van . wezenlijke hartstocht liet vervoeren , of wier goedhartige gemoedsgefteldheid door K 2, eenen  148 DE GEHEIMEN eenen Verleider bedrogen wierdt, met de grootfle verachting fpreekt, en het zeer kwaalijk neemen zoude , indien zijne Bruid geene onbevlekte Kuischheid op het Altaar des Huwelijks bragt, of als Echtgenoote flechts een voetflap van het pad der Huwelijkstrouw wilde afwijken, Eene allerzonderlingfle denkwijze, voorzeker, die zich alleen door zulke ellendige gronden, als een zeker Schrijver aanvoert, „ dat de Manlijke Deugd eene fierkcre Proef dan de Vrouwelijke kan doorflaan," te verfchoonen is , en die de in *t oogloopendfle tegenftrijdigheid tegens die kunstgreepen uitmaakt, van dewelken men zich aan den anderen kant ter verdelging van alle denkbeeld van fchaamte bedient. Wanneer zich dus het Manlijk Geflacht, voor het welk de deugd der Kuischheid nochthands even verbindende is als voor het Vrouwelijke, van wegens zijne losbandigheid vermeent gerechtigd te zijn tot het eisfchen van Vrouwelijke Bordeelen, zoo is het niet te ontkennen , dat de Vrou. wen, op even denzelfden grond en met even zoo veel, zoo niet met meerder recht, op de daarflelling van Manlijke Bordeelen kunnen aandringen. Het komt alleen daar op aan , dat de loop der zaaken zich eens in zoo verre keere , dat de Vrouwen, even als in het oude Rome, door overmagt zich in ftaat gefield vinden, vergoeding voor hun misbruik en geleedene verneedering te vorderen. Hoe nabij of verre af wij van dit tijdpunt  DER VOORTTEELING. 149 punt zijn, laat ik aan de beoordeeling van andere , met ftaatkundige Verrekijkers gewapende Oogen, over, en keere tot den draad mijner befchouwingen terug. Het Charaêter van liet VromvelijkGejlacht eener Natie is een voorwerp, het welk de voornaamfte opmerkfaamheid van eenen Wetgeever vordert. De invloed van dit Character op het welwezen der Natie in 't algemeen is alleraanmerkelijkst. Het zal , naar maate het gefield is, de waarde dier Natie verhoogen of verminderen. Een Volk, bij het welk het Vrouwelijk Geflacht in flaavernij leeft, wordt ruw en overhëerfchend : die Natie integendeel, bij dewelke de iedelheid het Geflacht kenfchetst, moet verwijfd en beuzelachtig zijn. De Vrouwelijke edelmoedigheid en verheevenheid van Ziel zal een edelmoedig Volk en de Vrouwelijke neiging tot Wellust en Zinlijkheid, eene Sybaritifche Natie, welke van beiden dronken is, vormen. Een wijze Wetgeever zal dus zorgvuldig alles vermijden, wat de onteering der Zeden van het Vrouwelijk Geflacht ten gevolge zoude kunnen hebben, en met deeze zijne bedoeling zullen voorzeker de zoogenoemde Staatsbordeelen bezwaarlijk zijn overeen te brengen. De ftilzwijgende billijking van de Marktplaatfen der Wellust in eenen Staat,moet noodwendig de affchuwlijkheid van de ondeugd der Ontucht, in de oogen van zijne Burgeresfen ten uitterflen K 3 ver-  150 DE GEHEIMEN verminderen. Ook moet dezelve zich volftrekt als eene allerverfchoonlijkfte Galanterij voordoen, wanneer het eenmaal zoo verre gekomen is, dat de Staat zelfs zoo veele toegeevelijkheid omtrent de menschlijke zwakheden heeft. Deeze foort van denken en van befluiten moet noodwendig den grootften invloed op het Vrouwelijk Character hebben,het zelven onbetwistbaar zeer verneederen , en de verneedering en onteering van het Vrouwelijk Chara&er eener Natie , zal te dier oorzaake, onder anderen, eene der redenen zijn, welke op eene allergewigtigfte wijze, de Staatsbordeelen afraaden. —- Wanneer men zich ook een denkbeeld van de ftrengfte en zorgvuldigfte Policie vormt, welke voor het behoud der goede orde in de Staatsbordeelen waakt, zoo begrijpt men echter niet, hoe het haar mogelijk zijn zoude, alle ongeregeldheden, welke in deeze foort van Huifen, volgends het doel hunner inrichting, onfeilbaar moeten ontftaan, met een gewis gevolg voor te komen. Boven is reeds aangemerkt, dat er geen opzicht over zulke Huifen en Perfoonen mogelijk zij , het welk in ftaat zoude kunnen wezen, het gift der galante ziekte op eene daadelijke wijze te verhinderen, even min als er ergends eene Proeve befta , die het zelve in de daad hebbe bewerkftelligt. Met of zonder opzicht verbreidt dezelve zich veel meer op deeze, dan op andere wijze, Is  DER VOORTTEELING. 151 Is er tiok juist Venusgift noodig om de gezondheid te benadeelcn , ja te vernielen ? Hoe zijn de Debauches, de Zwelgerij en dergelijken, in deeze Huifen voor te komen , daar derzelver baatzuchtige Eigenaaren , zelfs gelegenheid tot dezelven geeven en daar en boven , in 't bijzonder de gezondheid hunner Gasten, door fchadelijke Dranken verpesten ? Is er wel ergends meer aanfpooring tot verkwisting , tot twist, tot vegterijen , tot verwaarloofing van het welzijn der Huisgezinnen, tot verzuiming van de pligten van zijn Beroep , dan in deeze Huifen? , De Bordcelen verminderen openlijk de Huwelijken , terwijl zij het getal der Ongehuwden vermeerderen. Al vroeg leert de Jongeling in deeze Huifen den woesten wellust kennen ; hij vreest den flap, die hem in de lastig fchijnende banden van den Echten Staat voert. En heeft hij eenmaal zijne beste kragten in de ai-men der Boeleerfters verlpilt, dan is hij bevreest een jong en gezond Meisjen de hand te bieden; ook heeft hij gelijk , want de Staat kan het onmogelijk eenen ontzeenuwden Wellusteling in dank afneemen , indien hij hem met een ellendig nakroost befchenkt, of wanneer hij , zoo als gewoonlijk het geval is , het getal der onvergenoegde Huwelijken vergroot. Hij behelpt zich zoo goed bij kan, en is voor dat geenen, het welk de K 4 dier-  15* DE GEHEIMEN dierlijke Geflachtsneiging in een menschlijk Huwelijk verandert, volftrekt verlooren. Wijders, hoe meer in eenen Staat, het getal der Huwelijken , welke natuurlijker wijze gefloten konden worden , door eene of andere inrichting worden vermindert, des te meerder listige aanflagen worden tegens de werklijk gefloten Echten , en in 't gemeen op de kuischheid gemaakt , bijna in gelijke reden , als het getal der Roovers in een Land meerder Diefftallen veroorzaakt ; dit is een grondregel, welke de Wijsgeerige Opfteller van den Geest der Wetten (Montesquieu ) bereids als eene , uit de Natuur afgeleide grondftelling, bewezen heeft, en die cok op de Staatsbordeelen volkomen toepaslijk is. Ook daar door, dat de openbaare Vrouwsperfoonen altijd het fchoonfte gedeelte van het Ge. flacht uitmaaken, en van de Natuur eene volkomene Gezondheid bezitten, wordt de voordplanting van een volkomen Menschlijk Geflacht een nadeel toegebragt, dat in meer dan een opzicht van den belangrijkften invloed is. Insgelijks is het onlogenbaar dat de Staatsbordeelen ter uitroeijing van alle tucht en kuischheid onder het Vrouwelijk Geflacht arbeiden ; dat zij ter verleiding, koppeling, en ontallijke benadeeling van onfchuldige Perfoonen, veelvuldige gelegenheden geeven , en dus in de daad de open- baa-  DER VOORTTEELING. i5s baare veiligheid te na komen; dat zij gevallene Meisjens, die veelligt wegens hunnen val het grootfle meedelijden verdienen, die buiten dat nog moed en kragten genoeg zouden hebben om zich te betereu , den breeden weg ter geheele verworpenheid en tot het uitterfte verderf openen ; dat zij den Jongelingen het verlies hunner onfchuld en den Mannen de verbreeking van hunnen Echten Trouw gemaklijk maaken en hun zedelijk Character verergeren ; dat zij alle achting jegens het Vrouwelijk Geflacht een einde doen neemen en de befpotting der zuivere kuisfche Zeden tot den heerfchenden toon des Volks maaken : in 't kort, dat zij het onmaatig vermogen der Geflachtsneiging den begunftigendften voorrang verleenen. Indien het onwêederfpreeklijk is , dat het aanwezen van Staatsbordeelen het ontijdig ontwaaken der Geflachtsneiging, en de neiging tot eenen weeligcn wellust algemeener maakt: indien ons de ondervinding overtuigt, dat de dierlijkheid der Geflachten met al derzelver affchuwelijke gevolgen , daar het gemeende is , waar dezelven gedoogd worden, zoo moet hun ook nog in 't bijzonder het groot aandeel aan alle Stellige en ontkennende gevolgen van het huitenfpoorig Qeflachtsgenot op den Lichaamlijken en Geestlijken toejland der Natie, roet recht worden toegefchreeven. K 5 Wan-  154 DE GEHEIMEN Wanneer de Jongeling in alle de ftraaten dier Steeden , waar openlijke werfplaatfen voor den wellust gewettigd zijn , aan de aanlokkingen der Boeleerfters blootgefteld is : wanneer deeze niet eens den half volwasfen Jongeling verfchoonen , moet dan niet de Geflachtsneiging ontijdig ontwaaken, en uit kragte van het zich hier door van hun meestermaakend geweld, het welk met zijne overige neigingen en kragten in geen verband ftaat, op het geheele toekomftige Leeven den fterkften invloed te wege brengen? De Ondervinding leert het, helaas ! dat bij den Jongeling , die eens gewoon is , der Godinne van Paphos onzuivere offers te brengen, alle betere overtuiging , alle vermaaningen , alle aandoeningen , alle uitterfte verlegenheden , zelfs de Venusziekte , zoo veel als* niets zijn, om hem van zijne dwaalingen terug te brengen , zoo dat het eenen zoodaanigen , zelfs dan , wanneer hij het Geflachtsgenoegen op eene geoorloofde wijze , met het bevalligfte voorwerp kan bevreedigen, nog ten hoogften zuur wordt, zijnen fmaak te bepaalen en zich voor buitenfpoorighe» den te beveiligen. De vroege losbandige bevreediging der Geflachtneiging bepaald ook in den Regel , derzelver langeren duur; daar door is het, dat men de lust en de begeerte ter Voortteling , zoo dikwijls het vermogen tot dezelven ziet overleeven daar door ziet men de afgeleefde Mesfa-  DE GEHEIMEN 155 falinen de jonge Ridders met bloeijende Wangen en volle Kuiten in bezolding neemen en oude Sufanneboeveu , alles opofferen , om hunne verftompte zinnen te prikkelen ; ja, zich tot het genot van den wellust van andere Ledematen bedienen, om in de eigenlijk daar toe beflemden , doch reeds lang verfpilden , door de meedegevoeligheid der Zeenuwen , nog eenig zoo gezegd gevoel te weeg te brengen , het welk eene duistere fchaduw van het vergenoegen van den natuurlijken Bijflaap zoude kunnen zijn. En zien wij zoo dikwijls Mannen , die in de jaaren tusfchen den Manlijken Ouderdom en de Bejaardheid, in denwelken de Mensch juist voor zich zelven en anderen Met meeste zijn en doen kan , nog van even zulke woeste Hartstochten en ontuchtige begeertens rond gellingerd , als in hunne Jeugd, en echter in derzelver bevreediging dat genoegen niet vinden als voor deezen , zoo heeft gewis het opkomend Geflacht , in deeze voorbeelden van toeneemend verderf , meer dan overtuigende bewijzen voor de nadeeligheid van het losbandig genot van den wellust in de Tempelen van Venus Volgivaga. Zoo wel de Zwakheid als de Ziekelijkheid moeten des te algemeener worden , hoe meerder de ongeregeldheid en de Geflachtsbegeerte , en vooral derzelver vroege ontwaaking, door-de Staatsbordeelen begunftigd zijn, en in dezelven, tot in den grijfen Ouderdom van het vervloten Leeven, da^r toe  rf<5 DE GEHEIMEN toe aanlokkende gelegenheid gegeeven wordt. Men kent de affchuwelijke Venusziekte , de geduchte Krankheden der Zeenuwen, de Teering, de Beenëeters enz. , die de ongeregeldheid en de' onmaatigheid der Geflachtsbegeerte op de hielen volgen , en het zoude overtollig zijn, hier eene omflagtige befchrijving daar van te maaken , dewijl toch de best ingerichtfte van dezelven , niet in ftaat is om dat geenen te verrichten, wat een enkel bezoek in een Lazareth, of bij andere Lijders van deeze foort , door het aanfchouwen kan doen ; doch de meer geheime , langfaam gezondheid en leeven belaagende gebreeken , die den buitenfpoorigen wellust middelbaar en van verre volgen , zijn veel algemeener en verderflij. ker , dewijl zij de ongelijk grootere meenigte van Menfchen treffen , die niet met zulke deerlijke woestheid in hunne Natuur woeden , die hunne begeertens nog met eenige kieschheid fchijnen te bevreedigen , en de aanvallen der gebreken , op ftaande voet, door de hulp van eenen Arts kunnen tegenwerken. Zwakheid, zoo van de Maag als van de werktuigen ter fpijsverteering, vcrftoppingen in de Ingewanden, met alle de hun vergezellende kwaaien, vroegtijdig' zich vertoonende en ongemeen fterk vloeiende Speenen en Aambeijen, verderf van het Bloed en van alle de Sappen,waar in dikwils, zonder dat men iets dergelijks vermoedt , een veneriek Gift of de oorzaak tot dergelijke gebreken verborgen is, waar  DER VOORTTEELING. 157 waar door dus de aanval van alle ziekten dubbel onderfteund en gevaarlijk gemaakt wordt : dit alles en nog veel meer, zijn, zoo als wij in ons eerfte Deel hebben aangetoond, de gebreken, die niet alleen in de groote Steeden heerfchen, maar ook in de kleenere , ja zelfs onder Landlieden , naamelijk onder die geenen , die wel eer in Militairen dienst geweest zijn en bij dewelken het in; 't geheel niet aan zieke gebreklijke Menfchen ontbreekt , van welke voorzeker twee derde gedeelte hun lijden op rekening van het onmaatig Geflachtsgenot te ftellen hebben. | "Wat nu kan men van zulke Zieklijke en ontzeenuwde Ouders anders verwachten, dan eene zwaklijke , zieke Nakomelingfchap, welke de gefteldheid tot eenen ontijdigen en buitenipoorigen wellust, en daar en boven de droevige gevolgen die denzelven vergezellen meede op de waereld brengt? Met de verzwakking van het geheele Zenuwgeftel , is eene merkbaare /lompheid der uitwendige Zintuigen verknocht , en deeze heeft genoegfaam altijd die der inwendige Zinnen en hoogere vermogens van den Mensch ten gevolge ; dewijl dezelve in zulk een nauw verband tot het redelijke fchepfel ftaan , dat zij door het zelven gemodificeert en in werkfaamheid gebragt worden. Ja, vind men bij fommigen, die de onbeperkfte Neiging tot wellust ten diensten ftonden, vernuft, list, loosheid, vlugge denkingskragt, leevendigheid van Inbeelding, en eene zekere foort van gevoel ,  15» *3~ i D E GEHEIMEN voel , ja zelfs geestvermogens cn eene fterkte van Ziel, zoo kunnen toch zulke Periculesfen en Alcibiadesfen , zulke uitmuntend voortreflijke , en naar het fchijnt , boven alle veranderinge ver' heevene Hoofden , van wegens hunne ongemeene zeldfaamheid , tegens de ongelijk talrijkere Klasfe van gemeene, door Lichaamlijke ontfteltenü Hgtlijk verzwakkende Menfchen , niet in aanmerking worden gebragt , naardien door zulke buitenfpöorigheden altijd het voortreflijkfte wezen Van den Mensch tot iets gemeens , en het gemeene tot iets |nbruikbaars en ftorops, verlaagt. Deeze voorbeelden , die voor het overigen niet zeldfaam hun zelven overleeven , billijk dus ter zijden gefteld zijnde , zoo zijn de loomheid der denkbeelden en gevoelens eenige weinige uitgezonderd , die hunne betrekking op het Geflacht hebben, de afneeming en de verwardheid van het geheugen , het gebrek aan fcherpzinnigheid, aan beraadenheid , aan rijpe oordeelskragt en aan een juist beoeflènend verftand , de afkeer van grondige en moeilijke onderzoekingen , de traagheid tot zelfdenking , het onvermogen om zijne Denkbeelden met behoorlijke duidelijkheid te overzien, dezelven te rangfchikken, en in een lichtvol redenkundig juist verband te brengen ; gevolgelijk een onwillekeurig cn ongeregeld fpel der verbeelding en des gevoels , waar uit Dweeperij en Bijgeloof aan den eenen , en eene oppervlakkige en ligtvaardige twijflaarij , of veel eer ongeloof aan  DER V00RTTEEL1NG. 155 aan den anderen kant ontfpringt alle gevolgen , welke de buitenfpöorigheden der Geflachtsneiging vergezellen , gedeeldelijk , dewijl dezelve het Zeenuwgeftel zoo geweldig aan tasten en de werktuigen dier kragten verzwakken, gedeeldelijk dewijl zij de Geestvermogens van andere met hunne werkfaamheid overeenkomstige voorwerpen aftrekken , hunne opmerkfaamheid verftrooijen , hun bewust zijn verzwakken , en het evenwigt in hunne werkfaamheden verwoesten. In eene Eeuw , waar in, benevens zoo meenigvuldige vorderingen in de verlichting , nog eene zoo in 't oogloopende onbeflistheid in de Beoordeeling van de waarde der dingen heerscht , waar in men zoo veel gebrek aan eenen bckwaame en grondigen geest van waarneeming en onderzoeking vindt, waarin zoo veele voorflagen, aankondigingen , fpeculatien, Syfthema's enz., des te ligter ingang vinden, hoe ftrijdiger en onredelijker zij zijn , waar in zoo ontelbaar veele lotgevallen van den grooten en geringeren Volksftand werken waar in , daar en tegen het vrij enbeperkt onderzoek van de gewigtigfte waarheden zoo onbillijk verminkt , verkettert, verdoemd , ja , indien het zijn kan , geftraft en verboden wordt ; zoude men voorzeker fteeken blind moeten zijn , indien men daar bij, hoe veel ichuld men ook voor het overigen aan andere oorzaaken moge toefchrijven , de overmaat der dierlijke zinlijkheid niet de. eerfte plaats wilde inruimen. In  s6o DE GEHEIMEN In even dezelve graad nu , in den welken de wellust het Lichaam verzwakt, de veerkragt van het zelven vernield , het leevensfap vermindert , en alle de vermogens der Ziel verftompt, moet hij ook natuurlijker wijze , het wezen van ■het zedelijk Charaëter, verzwakken. De bekwaamheid van verheeven goederen met verlies van geringeren te verwerven , en ter uitvoering van zijne ontwerpen aanmerkelijke moeilijkheden te verduwen en hindernisfen te overwinnen , is eene eigenfchap, welke den Wellusteling volkomen vreemd is. Die vastigheid der werktuigen , welke de onaangenaame prikkeling der onvervulde begeerte zoo ligt het hoofd biedt, gaat door de Lichaamlijke uitputting verlooren ; de Vrijheid van zich bij de zinlijke uitnoodigingen naar betere inzichten te bepaalcn, zinkt tot een onbeduidend niets needer; de eigenlijk gezegde Wellusteling is de beperkfte Slaaf. Van daar de verrukking over kleene, belachlijke en beuzelachtige dingen, die zonder de minfte of geringde infpanning hun aanzijn bekomen; die heden bewonderd, begluurt, geroemd en morgen vergeeten worden. Van daar het gebrek van Enthufiasmus voor grootere voor de Menschheid gewigtige bedoelingen , die zonder infpanning in hunnen geheelen omtrek niet kunnen worden overzien, en tot welker daarftelling, vereende, werkfaame en volhardende poogingen vereischt worden. . Dit  DER VOORTTEELING. i6i Dit ftrekt zich niet alleen uit tot dingen , die der vrije willekeur zijn overgelaten , maar ook tot de zulken , welke 's Menfchen beroep , bediening en volkomene pligt vorderen. De geestdrift voor de pligt, door denwelken ieder edeldenkend en best Mensch uitmunt en de geftrenge infpraak van het geweeten , denzelven nimmer en onder geen voorwendfel hoe genaamd te verzuimen, moet den Wellusteling meestal ontbreeken , en hoe algemeener deeze wellustige begeerte wordt, hoe meer dezelve zich door het geweld gewettigd ziet, des te meerder zal de Geest der ware vrijwillige orde , en gevolglijk de geneigdheid op zijn Ambt en Beroep getrouw te vervullen, bij den Wellusteling verfterven. Bij alle de vermeenigvuldiging nogthands van deeze zinlijke Lust, welke zich die geenen, diode Geflachtswerktuigen op eene onmaatige en onredelijke wijze gebruiken , aan zich zelven poogen te bereiden , kan hun het geluk van een zuiver Leevensgenot , nimmer ten deele worden. Waar het Geflacht het middelpunt van alle denkbeelden en gevoelens uitmaakt, waar het zelven het een en algemeen belangverwekkend onderwerp is , daar kan geen vergenoegen van eenen edeler aart plaats grijpen. Het zuiver zelfsgenot, eene waare en duurzaame te vreedenheid en vrolijk gemoed, vlieden van daar, waar de achting jegens zich zelven en het gevoel van eigene III. Deel, L waar»  *6ö DE GEHEIMEN waarde , ontvlooden is : waar eene aanhoudends onrust, eenen onophoudelijken zelfsflrijd, eenen rustloofen twist tusfchen het verlangen en de afkeer, en een gebrek van alle duidelijk bewustzijn heerscht. Het onvriendlijk eigenbelang en eene doodfche koelheid grijpen daar plaats, waar zich een hart, door ongefhiime begeertens en een grof dierlijk genot verteert, voor alle innige onbevooroordeelde meededeeling der gantfche Ziele fluit. En Welke bron van reine Lust en echte Gelukzaligheid moet door de berooving van dat verheeven gevoel der werklijke, wijze en flandvastige deelneeming in het heil en den ramp van anderen, voor den Mensch niet verdroogen! Men roemt op aanmerkelijke vorderingen in de Kunst des vergenoegens. Eene Kunst! dewijl de ftompe vatbaarheid voor het ware vergenoegen de Natuur geene toereikende ftof meer aanbiedt . men maakt er, in plaatfe daar van, eene verdienfte uit, dat men de inrichtingen om zich te vermaaken , in vergelijking met die van vroegere dagen, aanmerkelijk vermeenigvuldigd hebbe ; doch door alle die weelige veripilling, door alle die fchitterende toebereidfelen welke Van ontwerpen grimmelen, door alle die kunstig verzonnene, buitenfpoorige, uitgelatene aangenaamheden , welke het beroep van onze Lieden naar de waereld uitmaaken, ftraalt de verveeling, de Leedigheid van Hoofd en Hart, de Kwaadwil-  DER VOORTTEELING. 163 Willigheid, de Eigenbaat, en het gebrek van Genoegen, overal door. Trouwens waar zich de menfchen zoo zeer aan eikanderen bloot geeven en ontdekken, daar zij hunne eigene geringe waarde onmogelijk voor hun zelven kunnen verbergen, en van deeze niet zelden op eene onbillijke wijze tot die van anderen befluiten , moet daar niet alle gulle vertrouwelijkheid en alle geloof aan menschlijke Deugd verdwijnen ? • Bijna altijd beteekenen de ware endeugdfaamheid en de groove misdaaden de voetftappen van den breidelloozen wellust. De eerfte grondbegrip* pen van Redelijkheid, Trouw, Weldenkenheid en Billijkheid, worden door de gewoonte aan de Ondeugd niet alleen wankelende, maar langfaamerhand volkomen uitgeroeid; gedeeldelijk dewijl zij aan eene zekere vastheid des Charakters verbonden zijn, welke door de buitenfpoorigheid in de Geflachtsbegeerte verlooren gaat; gedeeldelijk, dewijl men op deezen weg langfaamerhand feene hebbelijkheid verkrijgt, van zijn gegeeven woord niet te achten, de heilige verbindenisfen te fchenden , op de rechten van anderen aan te vallen, vooruitzichten en verwachtingen te doen ontftaan, welke men nimmer bevreedigen mag , ja-menfchen te misbruiken , en zich aan hun ten prooi te geeven. Men gewend zich langfaamerhand over zulke ernftige betrekkingen heenen te L a ftap*  x«4 DE GEHEIMEN flappen,en eindigt met eene koele volmaakte verachting van dezelven. Gerechtigheid, verfchooning en gevoel van ontferming, komen als dan in geene aanmerking,wanneer de hartstocht het gebied voert. Goedwilligheid, openhartigheid, gelijkvormigheid van gedrag en eene edele vrijmoedigheid alle gewrochten van eene zekere achting jegens zich zelven en anderen -— verdwijnen , wanneer deeze achting verdweenen is. De Huichlaarij , de Geveinsdheid, de Valschheid, de Arglistigheid, een kruipend Gedrag en Laagheid , treeden in derzelver plaatfen; eene onbegrijplijke Gevoelloosheid, affchuwelijke Eigenbaat , Wraakgierigheid ea Wreedheid flaan hunne wooning maar al te ligt in een Hart op, het welk door de verwilderdfte Hartstochten, door de tegenftrijdigfte vooruitzichten en begeertens , door den fchriklijkften ftrijd tusfchen het verlangen en de overal toeneemende hindernisfen, van een gereeten wordt; De Mensch die in de Geflachtsbegeertc van het fpoor dwaalt, wordt in de noodzaakelijkheid gebragt, zijne Leevenswijze voor de gantfche waereld te verbergen. Hij moet zich vermommen , hij moet liegen en listen en laagen gebruiken. Het gantfche leeven eener ontrouwe Vrouw, dat van een Meisjen, het welk heimelijke ontucht pleegt, ■ van eenen Man , die buiten den Echt zijne Geflachtsneiging bevreedigd van eenen Jongeling, die den Wellust dientT is eene aan*-  DER VOORTTEELING. 105 aanhoudende Logen, en is deeze niet eere geheime Vergiftigfter van alle Zedelijkheid en Deugd? — In welke verlegenheden ziet zich de Wellust niet dikwijls geftort en tot welke middelen is hij niet dikwerf gedwongen zijnen tocvlugt te neemen? Een Mensch, die door den Wellust tot het goeden onbekwaam en onvatbaar gemaakt is, is tot allen kwaad in ftaat; het laagfte Bedrog, de eerlooste Streeken, het afdrijven der Vrugt, de Kindermoord, het Verraad, ja Vergift en Boeijen, zijn te faamen de affchuwelijke Vrugten, die genoegfaam ten allen tijde door den ongeregelden Wellust ontvangen en opgekweekt worden. Alle deeze voor de zedelijkheid verderflijke gevolgen, treffen inzonderheid de ontuchtige Vrouw; haare waarde voor den Man, de Kinderen en het Huishouden, gaat geheel en al verlooren; en een volftrekt wellustig Wijf, is in het Zedelijken , voor menfchen van eenen onbedorven ftnaak, van de zijde der Natuur befchouwd,. een van de affchuwelijkfte voorwerpen onder de Zonne. Slaan wij een oog op het Huislyk heven van den Mensch, hoe vergiftigend is niet hier de zich aanhoudend meerder wettigende losbandigheid in de Geflachtsneiging? De Echt wordt een masker van overeenkomst, eene Koop en Handelzaak, eene fcherm, waar agter men zich, tot het uitoeft'enen van verboden Lust, onbefchroomd en ongeftraft verbergen kan. L 3 Zij  ï6& ■ DE GEHEIMEN Zij wordt, en helaas! reeds is zij , in de eer, fte dagen dat men haar bot vierd, eene bedwelming der ruwe Geilheid, welke aan de zijde van den Man in kragteloosheid, en aan de zijde van de Vrouw in fchaamteloosheid en onverzaadelijke begeerte naar het dierlijk Genot, en ten op, zichten van beiden, in weederzijdfche af keer veranderd. Men verveeld eikanderen en begeerd nogthands van elkanderen die trouw, welke men zelfs niet in ftaat is te bewijzen; de argwaan en de aan het hart knaagende ijverzucht, welke met geene de jninste Liefde gepaart gaan , voeren het hoogfte woord in het ..Huisgezin ; of, wanneer ook daar toe liet Hart.te koud, te traag, te ftomp is, vindt ten minften eene wederzijdfche verwijde* jing, eene foort van befchaafde agterhoudenheid en valschheid, en bij de geringfte oorzaak,Haat;,, Twist en Gefchil, plaats. Dit alles verwoest den fmaak in het Huislijk Leeven, en voert verftrooidheid, ongebondend, heid, verfpilling, ja de ruïne der bloeijendfte Fa, milieu met zich. De opvoeding, der, in. zulke Huwelijken geteelde- Kinderen, wordt op de ge-weetenlooste wijze verzuimd, het hart der Ouderen wordt van de Kinderen, en dat der Kinderen van de Ouders afkeerig; de Vader ziet in de onechte trekken van zijnen Zoyn eenen Bastaart, dien hij als een gehaat ondergeftooken Lid van zij1Q F?..niiUes met alle verachting behandeld, en de Mo-h  DER VOORTTEEL1NG. 167 Moeder trekt heimelijk die geenen, welke zij voor de Kinderen haarer Gunstgenieters houdt, aan de anderen voor welke van haaren wettigen Man zijn; beiden zijff grootendeels voor het zuiver en heilig gevoel der Ouderlijke teederheid onvatbaar. De Kinderen , welke de verdorvenheid en buitenfpöorigheden hunner Ouderen fpoedig gewaar en veelligt door den eenen op de gebreken van den anderen opmerkfaam gemaakt worden, weigeren dezelven hunne achting, kennen geene vastgegronde verpligting van gehoorzaamheid noch dankbaarheid ; het gevoel der Kinderlijke liefde verwelkt in hunne harten en zij wachten alleen naar aahprikkeling en gelegenheid tot dergelijke buitenfpöorigheden. Op deeze wijze heerscht in het geheele Huislijk wezen beroering , en er is geene betrekking welke niet aangevallen noch verbroken wordt. De opmerkfaame. waarneemer zal van deeze waarlijk niet overgedreevene fchilderij over al de verftrooide trekken vinden en hij zal de hoofdbronnen dier tallooze , onoverzienbaar onheilen, welke Venus over het gemeene wezen verfpreidt, uit haare openbaare en geheime woonplaatfen in de groote Steeden, zien ontfpringen. Dan, veelligt zal men antwoorden: al toegeftaan zijnde dat de geauthorifeerde Tempelen van Venus , de losbandigheid van het Geflachtsgenot algemeener maaken ? wat helpt alle redeneering L 4 te-  ï68 DE GEHEIMEN tegens hunne fchadelijkheid, daar men ze toch ia de groote Steeden niet kan uitroeijen , het zij de Staat hen Onder zijn bijzonder opzicht neeme , of dat zij heimelijk en zonder bewilliging van denzelven worden opgericht? „Verbeter eerst de Burgerlijke Staatsgefteldheid, wanneer gij een kwaad, het welk ingeworteld is, wildt verflikken ;- een talrijke, met niet bezig zijnde Hofftaat, welke geen ander geneugte kend, dan het dierlijk genot; de fteeds toeneemende verfraaijng en vergrooting deezer Hoofdfteeden, met welke den wasdom der Weelde onaffcheidelijk verbonden is ; eene talrijke bezetting , die zich den dwang van den ongehuwden Staat moét laten Welgevallen; de vermeenigvuldiging van tallooze Ecediggangers, welke, gedeeldelijk ter verfpilling van hun vermogen , gedeeldelijk om dat zij in de Hoofdftad meer hulpmiddelen tot een beter onderhoud door Bedrog en Bedelaarij vinden,zich in dezelve ophouden , moeten noodwendig aldaar de fchandelijkfte buitenfpöorigheden tot in den hoogften graad begunftigen. _ Zijn de zeer natuurlijke middelen om deeze ongereldheden voor te komen en te verhel pen , geene Droomen, welke in het Jaar' 2440. te huis hooren?" , Tot daar toe dus , dat de Mensch door de Opvoeding zoo verre gebragt is, dat zijne zinlijkheid niets begeert noch onderneemt, het welk' dewaarde van zijne- reden afbreuk doet ; dat uit ket volmaakt gelijk verband tusfchen zinnelijkheid  -*=-= DER VOORTTEELING. r6g beid en reden, de echte Menschlijkheid van zalft voortreede , en de dvvanglooze vorming eener Natie ftand grijpen zal tot daartoe zal de ftroom der ondeugd met de Menschheid zijnen rol fpeelen , en haar in eenen onoverzienbaaren afgrond neederwerpen ? Neen , eene zoo fchandelijke zegepraal kan de Mensch niet dulden —f dit is den Mensch , die als een zedelijk vrij wezen, de Rechten zijner reden geen oogenblik kan Verlogenen , ondoenlijk. Moet dus niet een Volk , wiens heerfchende Zedekunde de laagfte wellust, ja menschlijke zwakheid heet, bij het welk de Wetten zelfs de neiging tot zinlijkheid begunftigen , een bloot Sybaritisch Volk worden , dat niets dan de roofengeur van den wellust wil inademen? moet het zelve ;eindelijk niet ten buit van eene ruwe barbaarfche Magt worden? Mag derhalvén de waarfchijnlijkheid , dat da geheele burgerlijke Staatsgefteldheid eenmaal overeenkomftig de beftemming van onze Natuur worde ingericht, nabij of verre afzijn, zoo is in* tusfchen iedere ftap, die de menschlijke Natuur volgends de burgerlijke Staatsgefteldheid modificeert , eene aanranding der. Menschlijkheid ; -— de Staat kan dus eene deugdelooze richting der Menschlijke Hartstochten onmogelijk wettigen , of haar door eene wetlijke begunftiging , in allen opzichten voorftaan. Duldt de Staat op eene ftilzwijgende wijze de L 5 vol-  370 DE GEHEIMEN volbrenging der buitenfpoorige Geflachtsbegeerte, zoo fchijnt hij ten minften het voordeel te winnen, dat hij zijne eer én zijn aanzien aan geen verwijt bloot fteld ; dat' hij de ondeugd nog aan eene zekere foort van beteugeling onderwerpt, en haar , zoo veel als mogelijk is , beperkt; dat hij haar geheel en al aan haare volkomene affckuwelijkheid overlaat; dat hij de fchaamte van een groot gedeelte zijner Burgeren en Eurgeresfen redt, en geene hulpfaame hand aan den wasdom van de ongeregeldheden van zijn Volk , biedt. Zoo onlogenbaar het nu is, dat de Staatsbordeelen eenen veel verderflijker invloed op het Character en de Zeden der Natie hebben , als de ftille Huizen, zoo zeer zal de Overheid , deeze echter alleen in zoo verre kunnen dulden, als daar door de veiligheid van zijne Burgers en Burgéresfen in geen gevaar gebragt wordt. Zij moet, fchoon zij zich aanftelle als of haar de Tempelen van laage wellust geheel onbekend waren , echter alle mogelijke zorge dienaangaande befteeden , om voor te komen dat zij geene Kweekfchoolen van Venusziekte worden , noch de Eer , de Gezondheid en het Vermogen der Onderdaanen zich belaagd vinden. Maar hoe is de Staat bekwaam om dit te bewerken en wanneer hij het ware, hebben dan in deeze niet alle de overige , voorheen aangetoonde Natuur- en Zedelijke gevolgen der weeli-  DER VOORTTÉELING .xyt ïige Geflachtsbegeene , ten grootendeele plaats? Hoe kan het Volk hiei' ook anders denken, dan: het onecht Geflachtsgenot moet toch eene zeer verfchoonlijke Menschlijke zwakheid zijn, anders zouden er geene veile Dienaaresfen in de Tempelen van Venus gedult worden.'% De openbaare en afzonderlijke Bordeelen hebben beiden hunne fchilden, alleen met dat onderfcheid, dat de Staat op dat der laatften zijnen naam nietftelt, en het zelven met een dekkleed verbergt. De Staat duldt iets, wat hij geen recht heeft te verhinderen. Hij duldt Godsdienften, Seften, Vooroordeelen , Vrijheid van denken, in 't kort alles , wat het heil zijner Burgeren geene fchade aanbrengt. Doch kan.hij wel dulden, dat een vergif in zijn Ligchaam influipe, zich van zenuw tot zenuw verbreide, tot eindelijk zijn natuurlijk en zedelijk aanwezen, zoo goed als vernietigd zij? Heeft hij niet veel meer het Recht, het kwaad jn tijds voor te komen, en wanneer het werklijk reeds zoo verre doorgedrongen is, dat geheele Ledemaaten van deszelfs Ligchaam ongeneeslijk geworden zijn , dezelven van de gezonden af te fcheiden. Men vergelijkt de Regeerders des Volks meenigwerven bij Vaders der Huisgezinnen; doch wat zoude men van zoodanig eenen Vader zeggen , die hij ftilzwijgende aanzag, dat de ©nberaadenen onder zijne Zoonen; de beteren door  ï7* [DE GEHEIMEN door hun befmettend voorbeeld verleidden?' Zou de men hem niet van ontijdige toegeevelijkheid en onverftandigheid befchuldigen ? Ik wilde eigenlijk wel eens weeten, hoe men de noodzakelijkheid van veele ontuchtige Vrouwsperfoonen in groote Steeden bewijzen kan , en voor welke klasfe van Menfchen zij eigenlijk beftenid zouden zijn! Waarfchijnlijk alleen voor het ongehuwde Manlijk Geflacht. En wie zijn dan deeze Ongehuwden ? Immers niet die Jongelingen , voor wien het Geflachtsgenot, zelfs onder de bekragtiging der burgerlijke Wetten, eene misdaad tegens hunne eigene Natuur zijn zoude? ——. Of zijn het veelligt de rijpe Jongelingen? Deeze bevinden zich , of in de gunstige omftandigheden , dat zij in het Huwelijk kunnen treeden, en de eerfte gelegenheid daar toe te gemoet zien : doch ftellen dit van tijd tot tijd uit , dewijl zij geene parthij vinden , die aan hunne begeertens en inzichten voldoet : of hebben in den afwisfelenden omgang met Boeleersters eene afkeer voor den Echt en eenen heerfchenden fmaak voor het ongehuwde leeven gevonden. Zoude men voor de eerften , wien Urania naar de Altaaren van Hijmen wenkt , de Tempelen van Pandemos noodig vinden , Z00 moeste men rond uit begeeren , dat ieder Bruidegom een om- wijdt,  DER V00RTTEEL1NG. 173 Wijdt , zoo niet vergiftigd Lichaam in het Echte Bed bragte. Met welk Recht zoude men wijders de noodzaakelijkheid der Bordeelen , voor de tweede Clasfe kunnen toeftaan ? Nu blijft nog het ongelijk geringer gedeelte van die Jongmannen over , bij dewelken het Huwelijk eene gewaagde onderneeming zijn zoude eu bij wien het niet naauwkeurig te bepaalen zij hoe gunstig hunne uitwendige omftandigheden , met betrekking tot den Echten Staat zijn ; wilde men nu gelooven dat men deeze de onthouding niet ten pligt konde maaken, en hunnentwegen het Handwerk van Venus te moeten dulden , op dat de onfchuld der Maagden en de getrouwheid der Vrouwen geene aanvegtinge ondergaan zouden , zoo is toch duidelijk het geringe kwaad op de zijde van het laatfte , en het grootfte op de zijde van het eerfte geval ; en hoe vindt dan hier de eenige voor de toelating der Bordeelen fpreekende Pragmatifche Regel plaats : liet geringere kwaad boven het grooteren te verkiejen , of: het klcenere kwaad toe te laaten - indien een grooter vermeeden kan worden. . Nu is het vervolgens door de nieuwere Pbyfiologisten op eene gegronde wijze bewezen , dat de ontbeering van het Geflachtsgenot in den Manlijken Ouderdom , in geene deele der gezondheid fchadelijk en dus geenen tegen natuurlijken pligt zijn: dat deeze neiging veel meer aan de door vroege en los-  174 DE GEHEIMEN losbandige buitenfpöorigheden verzwakte Ledemaaten, tot eene tegennatuurlijke behoefte wordt, waar toe toch , onlogenbaar , de openbaare en heimelijk gedulde ontuchtige Vrouwsperfoonen, de fterkfte aanleiding geeven. Hier meede geloof ik genoegfaam bewezen te hebben dat de Bordeelen niets minder dan afleiders van wellust , maar veel meer nimmerleedige bronnen van denzelven zijn ; ja, ik meene gerechtigd te zijn, om te beweeren: dat de Overheid een vergift uit haar Staats-Lighaam verdrijft, ■ indien zij , noch Staats-Bordeelen wettigt, noch geheime huize van ontucht duldt. Dat de heimelijke Boeleersters , zij mogen bi} avond of ontijden op de kruisbaan hun beestachtig genot aanbieden , of op zijden Sopha's tot wellust aanlokken , in allen opzichten veel gevaarlijker zijn , dan de openbaare Dienaarcsfen van Venus en dat de Koppelaarfters bij alle derzelver ontuchtige bedrijven geenen geringen rol fpeelen , behoeft naauwelijks te worden opgemerkt. Indien men het Brandmerken van den Mensch immer konde ontfchuldigen , zoo zoude het aan deeze fchandelijke Uitventfters der Vrouwelijke deugd zijn,welke niet alleen onfchuldige Meisjens tot zich lokken en Koppelen, maar die zelfs der getrouwde Vrouwen gelegenheid ter bevreediging van hunnen losbandigen wellust verfchaffen. Wetgeevers, Gevolmagtigden der Menschlijkheid , indien het waar is , dat dit onder uwe oogen  DER VOORTTEELING. 175 oogen opwasfeud gebroedfel der Helle de begeerte van uwe Burgers en Meedemenfchen naar . het onverzadelijk zinlijk genot tergt ; wanneer gij ziet , hoe zeer veele tot edele en grootfche bedrijven gefchikte Jongelingen en Mannen,uit den Tooverkelk van den wellust , met volle teugen, verderf , ellenden en de dood zelfs, inzwelgen , kunt gij dan bij deeze aanfchouwing onverfchillig blijven ? Door Strafwetten zult gij zekerlijk nimmer een ontuchtig Volk tot Kuischheid dwingen; het zoude den fpot met uwe bevelen drijven. Eene Verbeterde opvoeding is alleen het hulpmiddel om tde neiging tot zinlijkheid op eene onmiddelbaare wijze 'aan te tasten en langfaamerhand uit te roeijen ; "doch wat helpt alle betere Opvoeding van het opkomend Geflacht , indien het in de werklijke Waereld duizend aanlokfelen tot ondeugdi vindt : indien een vergiftigen adem de fchoone vrucht in een oogenblik verwelkt, welkers Zaad de Opvoeder, in het jeugdig hart, met een veeljaarige zorgvuldigheid plantte en opkweekte ? In uw vermogen ftaat het , de gevaarlijke klippen uit den weg te ruimen , de aanlokkende gelegenheid uit het oog van het Volk te rukken ; het is uwen onvermijdelijken pligt naar Geneesmiddelen rond te zien,of gij maakt u aan die overtreeding fchuldig , waaraan zich de Mensch fchuldig maakt, die den raafenden Zelfs- , moor-  176 DE, GEHEIMEN moorder met eigene handen den vergiftigen dolk verkoopt. • Hoe het nu van de zijde der Overheid en in 't bijzonder van die der Policie zij aan te vangen , de ligtlijk te ondcrfcheidene Dienaaresfen van Venus langfaamerhand uit i te roeijen , zonder van het eene uitterften 'in het anderen te vervallenen zonder, even als de Kuischheids Commisfie te Weenen , de Tuchtmeesteresfe der Natie te worden; en wat er in 't gemeen van haaren kant ter betere Richting der Geflachtsneiging gedaan kunne worden , dat alles berust deels op algemeene , deels op plaatfelijke maatregelen, waar van de opgaave elders behoord. Doch er is, behalven de Bordeelen, nog eene verzachtende Geneeswijze , welke de Staatkundige Artzen als een Middel voor het ziiklijk Lichaam van Staat , in 't bijzonder 'ter vermindering van de onkuischheid, voorflaan ; dat is ff Het Concubinaatfchap , of de Ongehuwde Saamenwooning , over welkers toelating nog eenige opmerkingen ter nedergefteld dienen te worden. Door het Concubinaatfchap verfta ik de verbindenis van eenen Man met eene Vrouw voor eenen zekeren tijd en zonder alle Burgerlijk recht, onder gezag of toelating der Overheid , het welk in deezen een gering onderfcheid uitmaakt. De  DER VOORTTEELING. 177 De ftrijdigheid van zoodanig eene tijdelijke verbindenis tegens de reden blijkt reeds daar uit, dat de Grondftelling , waar op derzelver geoorloofdheid berust, geenzins den geftrengen toets van een wiskunstig Betoog kan doorftaan. Zoude het dus geoorloofd zijn , zoodanig eene verbindenis tweemaal voor eenen zekeren tijd aan te gaan ? Waarom niet drie, vier, vyfmaalen en meerder ? Hoe groot zal de tijd van zulk eene verbindenis zijn ? Vijf jaaren en waarom geen vier, drie, of minder ?. Even zoo weinig heeft eene zoodanige verbindenis, wat haare gedaante betreft, het Character van eenen Zedelijken Regel, dat is, de onderwerpelij» ke Regel die ten grond van dezelve ftrekt, is geenzins zoo , dat hij als een grondbeginfel in eene algemeene Wetgeeving past. Onderftelt, dé geenen die eene Maitres houdt, ziet niet in , hoe zeer hij door zijn afzonderlijk geval het gemeene wezen benadeelt; moet hem niet de gedachte» welke totaale verwoesting het gevolg zijn zoude, indien alle overal zoo dachten en handelden moet hem niet van zijne zijde het denkbeeld, op de door hem geliefkoosde wijze , nochthands meer of min a anmerkelijk tot de verftooring der orde meede te werken, duidelijk genoeg overtuigen, dat hij iets Zedenloos, en dezelfde Zedenloosheid bij anderen bevordere? Ook is het verdrag van zulk eene verbindenis voor eenen tijd, altijd ongelijk; de Man bekomt ■ Ilti Deel. M mees  «7* DE GEHEIMEN Weer dan hij geeft, wanneer, het hem vrij ftaat, zich naar believen van zijne Maitres te fcheiden; hij Iaat haar aan haar toekomftig noodlot over, «ij is vernederd , en wordt gewoonlijk het offer der onrechtvaardigheid. Maar ook de ondervinding bewijst het, dat het Concubinaatfchap in 't geheel dat niet verfchaft, wat men er zich van beloofd, naamelijk, dat het in geenen deele de buitenfpoorige Weelde, noch de gevolgen der Echtloosheid en de neiging te? Zinlijkheid, voorkomt. Het zal, het zij deeze Leevenswijze wettig bekragtigd zij of niet, doch in het eerfte geval nog meer dan in het laatfte, in allen opzichten de fersidellooze begeerten van voornaame wellustelingen, in eene hoogere graad begunstigen en de denkbeelden van eer en fchande aan de uitterfte dubbelzinnigheid ten prooije geeven; de weelde en de buitenfpöorigheden meer vermeerderen dan verminderen en dezelven inzonderheid onder de geringere volksftanden algemeener verbreiden; ds waarde van het Huislijk Leeven verminderen, het getal der reehtmaatige Huwelijken doen afneemen, de Opvoeding nog meer verderven dan zij bereids verdorven i? en in 't bijzonder bij het Vrouwelijk Geflacht, in de laagere Volksklasfen, alle fpeoren van Tucht en Kuischheid meer ea meer verdelgen. Wanneer men in het Concubinaatfchap een middtt denkt te vinden om bij de fteeds hooger Hijgen-  DER VOORTTEELING. 179 gende Weelde de overhand neemende Echtloosheid te verminderen, zoo vooronderfteld men, dat de onderhouding van Maitresfen en Boeleerfters minder kostbaar zij, dan de onderhouding van eene Gehuwde Vrouw , en dat op deezen grond zoo veele lieden ongehuwd blijven. Dit mag wel in fommige gevallen waarheid zijn, maar over 't geheel genomen is het zulks voorzeker niet. De dagelijkfche ondervinding leert, dat tien voornaa-me Mannen door hunne Maitresfen in den grond geboord worden, tegens een die door zijne Vrouw en rechtmaatige Familie verarmt is. De OEconomifche berekening van het geen het minste kost-, Maitresfen of Vrouwen, is op verre na niet de eenige grond van beflisfiug ; het juk van den Echt is het veel meer, het geen afkeer verwekt! Onder de tien Ongehuwden, zijn er vast zes die het uit Wellust, drie die het uit Verzwakking in de eerfte Jaaren hunner Jongelingfchap, zijn, en veelligt is de tiende alleen uit Gierigheid een Huwelijkshaater ; de Weelde is dus geenzins de eenige bron van het toeneemen. van den Ongehuwden Staat. „ Maar zoo mecnige Prefident, Raadsheer, Officier en dergelijken, leeft van zijn enkel Inkomen met zijne Maitres, terwijl hij met zijne Vrouw daar van niet zoude kunnen leeven?" Afzonderlijke gevallen zijn bij geene mogelijkheid tot eenen regel aan te neemen. Leeft hij tonder Schulden en van zijn Inkomen alleen, met M a eene  ito DE GEHEIMEN eene Maitres, hij zoude dit insgelijks, indien hij Kinderen hadt, met eene braave Vrouw kunnen doen; want het zoude hem bij zijne OEconomifche denkwijs niet zwaar vallen, het vooroordeel van zijnen Stand af te leggen, dat de luister der Leevenswijze het Charafteriftique van zijnen ftaat uitmaakt. Dus blijft het eene duidelijk befliste waarheid, dat de toeneemende neiging tot den Ongehuwden Staat, voornaamelijk uit vrees voor den dwang van den Echt en de neiging tot eene ongebonde- ne Leevenswijze ontfta. De Ligtmis wil niet Huwen , niet uit overweeging, dat het zijne Vrouw en Kinderen aan Onderhoudt zoude kunnen ontbreeken, maar op dat hij het voorwerp van zijne zoogenoemde Liefde en Teederheid zoo dikwijls zoude kunnen veranderen als hem beliefde. Zoude derhalven het Concubinaatfchap wel in ftaat zijn de weelde daadelijk voor te komen? — Geenzins ! de zoogenoemde Bijzit zal zoo goed alle Vrouwelijke zwakheden meede in het zelve brengen, welke de volkomene echte Vrouw in de volkomene Echt zoude hebben meedegebragt. Zij zal den opfchik begeeren, en het tijdverdrijf en de uitfpanningen zoo fterk beminnen als deeze. Zij zal alle de aanprikkelingen en alle de gewoone kunstgreepen van het fchoone Geflacht aanwenden, om de bevreediging haarer Hartstocht te erlangen, en zich nog daar en boven voor het nadeel fchaadeloos ftellen, het welk  DER VOORT TEELING. i8r welk zij ten aanzien van haare betrekking met opzicht tot de volkomene Echte Vrouw moet ondergaan of lijden. Bemind zij haaren Man, zoo zal hij aan haare Liefkooferijen, aan haare Traanen, aan haare Nukken, zelfs aan haare Dreigingen het begeerde Offer brengen, en alles zal den gewnonen gang gaan. Het Concubinaatfchap , het moge nu wettig geauthorifeerd of flilzwijgende gedoogd worden, vergroot dus niet alleen de Weelde en den ongehuvvden Staat, maar het verminderd inzonderheid het aantal der Huwelijken. Wanneer het bij de heerfchende zinlijkheid in de Liefde den Mannen vrij ftaat, hunne Hartstocht met geringere bezwaarens te bevreedigen , wanneer deeze Vrijheid algemeener wordt, zoo zal men de Echt als een Juk fchuwen , men zal het eindelijk belachlijk vinden , zich vrijwillig aan eenen zoo lastigen ftand te onderwerpen , men zal zich naar believen fcheiden en de Opvoeding der Kinderen verwaarloofen ; de neiging naar nieuwe wellust zal aan de zijde van den Man , en het ftreeven naar eene fchitterender leevenswijze aan die der Vrouwe ontwaaken. Ieder fchoon Burgermeisjen zal zich Zoeken te befchaaven , zal eene valfche kieschheid van Zeden aanneemen, ten einde op den luister eener voornaame Dame aanfpraak te kunnen maaken ; het geluk van ontelhaare Familien, zal den bodem ingeflagen worden. M 3 Ont-  rfa DE GEHEIMEN 3 Ontaart het Concubinaatfchap in bloote onder, houding van Meisjens , zoo allen zi'ne gevolgen nog veel verderflijker zijn. Niet alleen bij omgehuwde Mannen in Staats-Collegien , bij Militairen , op de Comptoiren en in de Magazijnen der Kooplieden, maar zelfs bij de Gehuwden , is het, helaas ! in onze groote Steeden , eene Mode geworden, een Meisjen te onderhouden. Onder negen-en-negentig zulke Schepfels, vindt men er veelligt een , die bij eenige redelijkheid zoo Verftandig is, dat zij de milddaadigheid van haaren Minnaar niet misbruikt, huislijk met hem leeft, dewijl de gevolgen van de uit hun evenwigt treedende Financien, haar meede het eerftert zouden kunnen treffen , of indien zij dus handeld , haar eene Echtverbindenis , of een Jaargeld voor haar geheele leeven verfchaffen. Deeze Meisjens weeten maar al te wel, dat zij Van de willekeurigheid van eenen Gebieder afhangen, die hen, zoo dra het hem in den zin fchiet, met een ander verwisfelt. Zij bedienen zich derhalven van den tijd en presfen door vlcijerij en ontvreemding zoo t,veel van hem af als zij kunnen om hunne verfpillende ijdelheid te bevreedigen, of zich, hoewel dit laatfte zelden het geval is, te verrijken. Het zedelijk Character,in 't bijzonder van het Vrouwelijk Geflacht, wordt door zulk eene verbindenis-geheel bedorven. De onderhouder behandeld de onder houdene gewoonlijk als een eigendom zonder vrijen  DER VOORTTEELING. 183 vrijen wil , en zij behandeld hem als een Heer, wien zij wel dank verfchuldigd is, en die zekere toegeeveiijkheden van haar kan vorderen, doch aan welken zij echter haar ik niet verkogt heeft. Verknochtheid voor haar gevoelt hij alleen bij de opwelling der Natuurneiging, of in geval van ja, loersheid,of bij de gedachte van dat geenen,wat zij hem kost; voor het overigen verbind hij zich ia geenen deelc aan haar ; en zij , alleen in zoo verre aan hem toegedaan , als hij haare behoeftens , haare grilligheden bevreedigd , als hij haar bewijlèn van zijne neiging geeft, vermeend, zoo dra zij deeze dingen mischt, hem ook verder geenen dank verfchuldigd te zijn. Daar door vertrouwt den een den ander niet; hij geeft, om zeker van haar te zijn, en zij möet ontvangen , om overtuigt te worden, dat zij zeker van hem is. Deeze band der dierlijke neiging, der ijdelheid en des eigen belangs,is even zoo broos als kwellende en zelden van langen duur. Een angstvallig mistrouwen van beide zijden deelt hen eene aandoening meede , welke naar perfoonlijke verknochtheid zweemt ; doch die niets anders dan Jaloersheid in den hoogften graad is. Behaagt het haaren Heer haar heur affcheid te geeven , dan is zij gelukkig genoeg, indien zij eenen anderen Vindt , welke haar op gelijken voet onderhoudt 5 'doch dit fchitterend tijditip ijlt fnel voorbij ; de ftap uit de handen van deezen haaren Sultan , M 4 wordt  ï84 DE GEHEIMEN wordt gewoonlijk door eene Koppelaares befl-uurt, of Z1j zelfs begeeft zich vrijwillig in een Bordeel en zoo langfaamerhand op den laagten trap der ge- meenfte Boeleerfters. Zoo eindigt iedere neiging tot Wellust, in welke geftalte dezelve ook verfchijne , met verwoesting in de natuurlijke waereld en in die der Zeden. Is nu de hervorming der Burgerlijke gefteldheid , waarin dezelve zoo rijk een voedfel vindt, niet te gemoet te zien , zoo is toch echter de voorkoming mogelijk, zonder dat men daarom de aanprikkeling tot andere ondeugden hebbe te vreezen., of de Wetten der natuurlijke vrijheid te fchenden. Zonder eene goede Maatfchappelijke Inrichting kan de Opvoeding der Menfchen niet voltooit , maar echter begonnen worden ; alsdan moeten de Menfchen zich zelven opvoeden ; terwijl zij de geftadig van buiten aandringende richtingen te weederftaan hebben. In eene welingerichte Maatfchappij in tegendeel fpoort alles de Menfchen aan, om hunne Natuurgaaven te volmaaken. BESLUIT. £e/cheuwing van den Zedelijken tocfland van het Menschlijk Geflacht IIoof op Beterfchap. Men behoeft niet verre om zich heenen te zien om de zedelijke gevolgen van de, over de gren7 fen  DER V00RTTEEL1NG. 185 fen van het doelwit der Natuur fchrijdende Geflachtsneiging , nu in eene onbefchaamde Zedeloosheid , dan in eene onbefchrijf baare Zwakheid van CharaSter, gewaar te worden. De Bevreediging der dierlijke lust wordt als eene Bagatelle du Jour , de waarneeming van den Huwelijkstrouw voor een Huisraad van het domme Graauw, aangezien. Knaapen, naauwelijks de roede ontloopen, fpreeken onbeschroomd van hunne zegepraal over de Vrouwelijke onfchuld, en Meisjens van twaalf jaaren bezitten thands meer kundigheden in de Geheimen van de Godinne van Paphos , dan hunne Overgrootmoeder op haaren Bruiloftsdag; de menfchen zijn reeds ondeugdfaam, eer zij nog deugdfaam kunnen zijn! . De Geflachtsliefde, houdt, op eene, boven alle de andere neigingen der zinlijkheid uitfteekenét wijze,meer het lijdelijk dan het daadelijk vermogen bezig; zij vermeerdert, in 't gemeen, de afhanglijkheid des gemoeds van uitwendige voorwerpen, en verhinderd, al langer hoe meerder,de zelfswerkfaamheid en de zelfsbeftemming; van daar die ongelijkvormige, onwettige Leevenswijze en dat flechts een oogenblik ftandvastig gedrag ; van daar die onwillekeurige gedweeheid,die flaafachtigheid van allerleien aart, dat gebrek aan eene vrije en fterk overeenftemmende gebruikmaaking van vermogens , zonder dewelke de Deugd eene ijdele klank is. Van daar eindelijk die gevallen van toegeevelijkheid tusfchen pligt en verM5  136 DE GEHEIMEN genoegen , ,bij dewelke de eerfte fteeds voor de laatfte moet onderdoen. Men behoeft niet verre te zoeken om die bevende offers van den Wellust te vinden: die Grijsaarts in de jaaren hunner Jongelingfchap, die wandelende Geraamtens met dood bleeke aangezichten, met half geflotene ziellóoze oogen, wier geheugen vernield en wier verftand verftnmpt is, en bij welken dezeenuw van het zedelijk gevoel, door de dierlijke neiging overv eldigd en verwrongen, niet meer voor de Deugd, niet meer voor God en de Natuur fiddert. Onze begeertens en behoeftens hebben alle de perken van eene juifte betrekking tot de middelen ter hunner bevreediging overfchreeden; wij hebben niet alleen onze Zedelijke , maar zelfs onze Natuurlijke vrijheid prijs gegeeven.-—Wij hebben ons tot den Iaagften Slaavenftand verneederri Het vernuft en de ervaarenheid, de verfijning der Leevenswijze, de gebruiken, de kunsten, de fpraak zelfs, arbeiden aan de bevlekking der Inbeeldingskragt en het verderf van het riart. Spotternij geldt voor Wijsheid, veifijnd Eigenbelang voor Deugd, valfche fchitterende verlichting ontleend den eernaam van gezond Verftand, en bij alle onze ingebeelde infpanning van geest, zien wij gerust de arglistige kunstenaarijen van Bijgeloof en Overheerfching aan de binnenfte grondvesten van Waarheid en Recht, met eene onbefchaamde ftoutheid zich te'lmiten gaan. Ech»  DER VOORTTEELING. 187 Echter kunnen wij met recht beweeren , dat onze Eeuw, onaangezien alle haare gebreken en misdagen, in het bezit van onmeetbaare kundigheden en ondervindingen is, en zich door middel van: dezelven tot eene rijpte, veredeling en verlichting verheeven heeft, die tot nog toe niet op onze aarde gevonden wierdt. De Opvoeding, b. v. is eene afzonderlijke Studie geworden, bij dewelke men het zich ten pligt maukt, niet meer met verouderde gebruiken, en vooroordeelen , maar met de wetten der Natuur zelfs te beginnen; niet meer op de faamenftelling eener afgefprokene machine, maar op de vorming tot de ware beftemming van den mensch te doelen, terwijl er van deeze oeffening van het geweeten, in ftilte bereids meenige goede vrucht rijpt. Een rustlooze geest van onderzoek in de Zedelijke, Natuurlijke en Staatkundige Waereld, is genoegfaam overal werkfaam; een weldaadigeWijsgeerige fmaak , die alles uit het verheeven gezichtspunt van de veredeling der Menschheid befchouwt, fehijnt zijnen vleugel over de Wetgeeving , de Staatkunde en het Burgerlijk Beltuur uit te breiden , en geeft den Menfchenvriend recht tot de troostrijkfte vooruitzichten. Even daar door, dat wij met een verlicht oog verre Voor ons heenen zien, dat wij het duidelijk bewustzijn , het leevendigst gevoel van ons gebrek hebben,munt onze Eeuw boven alle anderen  '88 DE GEHEIMEN ren uit. En juist dit is het,dat ons overtuigt,dat er nog geene algemeene zedelijk verderving heerscht, en ons gerechtigd , nog niet aan de Menschheid te twijffelen, en het troostvol geloof aan de, wel is waar langfaame, doch echter onophoudelijke grenfeloofe vordering in de Verlichting, de Waarheid, de Deugd en de Gelukzaligheid, niet op te geeven, maar ons door dit uitzicht op de langfaame aannadering van betere tijden, op te beuren. Groot en veelligt grooter dan ooit, zijn onze gebreken ; maar groot , en buiten allen twijffel grooter dan ooit, zijn ook de vermogens en meenigvuldig de middelen,die wij daar tegen kunnen ftellen. Met recht kunnen wij onder dezelve de Leidftar tellen, welke de Wijsbegeerte, in het breede gebied van onze algemeene kundigheden , doch in het bijzonder in de Zedenkunde, heeft doen opgaan. Kant heeft ons van het aanwezen van een opperst algemeen toepaslijk Zedelijk Grondbeginfel overtuigt, hij heeft ons de vruchtbaarfte wenk gegeeven, hoe men een Leerftelfel van onze Pligten in dit Leeven , kan bouwen , daar wij tot op hem er nog geen hadden, het welk op eene volkomene duidelijkheid konde roemen. Onze pligten waren ons, hoewel door het zedelijk gevoel, na en duidelijk genoeg aan het harte gelegt ; doch door den twist van verfcheidene Wijsgeerige Seóten uit het oog gerukt; ja , duister, on-  DER VOORTTEELING. 189 onduidelijk en onzuiver gemaakt. Het Fondament ontbrak , en gevolgelijk ontbrak alles waar^*op men een Leerftelfel van dezelven zoude hebben kunnen bouwen ; men haalde dezelven, nu uit de ondervinding, en van daar weeder uit de afzonderlijke opvoeding , terwijl men zich hier bij naar dat geene , wat over een gekomen was , moest vormen ; dan weder uit de Burgerlijke gefteldheid , waar bij dat geenen voor pligt gold, wat deeze goed noemde en beval. Andere zogten de Bronnen van dezelven in den onbegrijplijken wil der Godheid op , waarbij noodwendig onzedelijke bedrijven ten voorfchijn moesten komen , dewijl zij den menschlijken Wil door overnatuurlijke vrees en hoop lieten bepaalen, en zoo alle zedelijke gevoelens den bodem in floegen. Nog anderen leiden de Leere der pligten uit de zinlijkheid af ; zij maaken te faamen de Aanhangers van het fijne en groove Epicurismus uit. Het was noodwendig , dat uit zulke tegenftrijdige ftelfels van Zedeleer de grootfte verwarring en ongeregeldheid in de Zedekunde ontftaan en zich in het gemeene Leven verbreiden moeste. Wat den eenen geoorloofd ware , wat hem zijne zinlijkheid in gaf , was den anderen verboden , dewijl het tegens den onbegrijplijken en onnafpeur» baaren wil der Godheid ftreed , en zoo in tegendeel. Wat zich door de Burgerlijke gefteldheid als  ïoo DE GEHEIMEN als geoorloofd voor doet , wordt door de onregelmaatigheid der Opvoeding verboden. Kant heeft het denkbeeld van pligt bepaald, naardien hij dezelve eene Zedelijke noodzaakelijkheid noemt , om dat te doen , wat overeenkomstig met de Zedewet is. Hier bij maakt de vrije Mensch deZedewet tot den grond van zijne beftemming en tot den drijfveeder zijner daaden, en oeffent in den ftrengften zin een Meet en, geen Believen uit. Hij handeld niet naar de toelating der Opvoeding , welke meenigmaalen onteerend niet naar de gewoonte, welke dikwijls verderflijk is - niet naar het voorfchrift van den onbegrijplijken, hoewel heiligden, en juist deswegens onnalpeuriijken wil der Godheid, en zoo verders Daar uit nu laat zich de Grondftelling bepaalen , waar op de gantfche Leere van onze pligten gebouwd moet worden. Gij zult de bevreediging van uwe eigenbaatige , zinlijke neiging, door den wil der Zedewet onderwerpen ; Gij zult overal, ten allen tijden, en in alle omftandigheden en betrekkingen, zedelijk, overeenkomstig de Wet uwer beoeffenende Reden , handelen. Of zoo als dit kort begrip zulks uitdrukt : Handel niet volgends zulke Grondregelen , bij de welken, wanneer zij algemeene Wetten waren, de waereld niet zoude kunnen bejlaan. Aan deeze verheevene Zedewet alle onze Gronrégelen , alle de regelen van ons Leeven te be- proe-  DER VOORTTEELING. ior proeven en vervolgens daar naar te handelen, is de onvermijdelijke eisch , wanneer wij met de Menschheid, d.i. met ons zelven en anderen eens willen zijn. Een Leevensregel vervat dezelve als dan,wanneer zonder tegenlpraakvan denzelven gedacht kan worden , dat hij voor zich zelven uit de zuivere Reden , benevens uit den Wil van ieder redelijk wezen op zich zelven , en uit den wil van alle de Leden van het -Rijk der redelijke wezens , ontfprongen zij. Hij moet dus op dat gelijk en noodwendiger wijze algemeen Belang van het geheele Rijk der redelijke Geesten betreklijk zijn , en als eene algemeene Natuurwet befchouwd, derzelver redelijken wil over 't geheel vervullen. Daar nu deeze Wet , welke onze grootfle bewondering verdient , in ons zelven ligt, en in de Natuur van onze Ziel gegrond is , zoo moet haare betrachting in dit opzicht, de waarde van den Mensch , , in onze Oogen, oneindig verheffen. Zij moge ons nog zulk eenen zwaaren ftrijd tegens onze neigingen opleggen ; zij moge ons , door de kennis onzer gebreken nog zoo zeer verootmoedigen , zoo moet zij toch onze Ziel , door het bewustzijn , dat zij deeze verheevene Wet in zich draagt, en zelfs zich dezelve voorfchrijft, verre boven al het Aardfche verheffen , en haar, in den rang der hoogere Geesten verplast , aanfehouwen. Hoe  IQ2 DE GEHEIMEN DER VOORTT. Hoe meer dit Zedeftelfel, van allen geleerden Tooi ontbloot , uit de Schooien der Wijsgeeren in den kring van het Burgerlijk Leven in werking gebragt worde , des te gewisfer durven wij hoopen, dat de Menschheid ten besten zal vorderen , en hier aan het onze , door de nu afgewerkte verhandeling , eenigermaate te hebben toegebragt, zal mij ten aangenaamften loon verftrekken.