Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam] 01 3281 3890  D B OVERGANG VAN FRANS VOO RH OU, T, TOT 0 ■ GEMEENSCHAP CBR ROOMSCH- KATHOLIJKE- KERK, GETOETST. AMSTERDAM *IJ W. II O L T R O P, i798.   AAN HET GENOOTSCHAP TOT VERDEDIGING VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST , Q P G E R I C H T in 'iH A G E, EN VERDERS AAN ALLE BEMINNAARS E N VOORS TANDERS TAN WAARHEID E N GODSDIENST,  WORDT DIT OPGEDRAGEN DOOK BEN s c H R r V E Rr VOOR-  VOORBERICHT. Misfclüen zal men mij vragen naar mijne roeping, om den taak op mij tg neme^ ^ het beöordeelen des Overgangs van den Burger Frans Voorhout tot de Gemeenfchap der R. K. Kerk. - 0p deze bedenking, erken ik, geene andere roeping te hebben, dan mij. nen pligt, als Mensch, en als Christen, cm ds Schriften te onderzoeken en waarheid op te fpooran, ten einde voor mij zeken het goede te behouden, en door mededeel», van het geen * 3 £  VI VOORBERICHT. ik gevonden heb, mijnen Medemenlchen, en Medechristenen, het onderzoek te verligteu, en gemaklijk te maken. Ik zend dit ftuk- jen, zonder naam, in de wereld, omdat ik niets anders bedoel, dan waakheid, wa rbij het, op geen menschlijken naam, aankomt. — ls het nodig, dan zal ik mij niet fchuil houden, want ik fchaam mij niet over het Euangeüe van J e su s — Met dit alle? , zal fit mij eene enkele onheufche,fcherpe, of fpottende, uitdrukking veroorloven. >—• Roomjchen en Onroomfchen zullen dit gefchrifi: kunnen lezen, zonder aanftoot, indien zij flechts de waarheid liefhebben. Ik maak den Burger Schouten zalven tot fcheidsman , of ik, in mijnen ffijl, ergens de wetten van een befchaafd onderzoek der waarheid heb overtreden. — Voorts zullen  VOORBERICHT, vu len- de Proteftaruen, de Hervormden, en bijzon der Profesfor Hek. in ga, zich zeiven weten te verdedigen. Ik werp mij niet tot hunnen voorvechter op. ■ Waarheid is mijne zaak! Voor mj zeiven, dank ik mijnen God e» Hemslfchen Vader, in Christus, en elk waar Christen zal met mijne dankzegging inflemmen, dat Hij mijn geloof ea overtuiging niet afhanglijk heeft g.maakt van menfehen, maar, dat Hij voor mij, gelijk voor elk, die waarheid zoekt, twee bronnen heeft geopend , waar uit ik wijsheid tot zaligheid kan fcheppen de Rede en zijne Godlijke Openba¬ ring! — Zoo dikwijls ik, daar van , onder den invloed van J e s u s Geest, den Geest van Waarheid,  vi» VOORBERICHT. heid, het recht en betaamlijk gebruik make, heb ik eenen onwrikbaar vasten ;rond voor mijn geloof, en behoeve mij, aan het oordeel der menfehen zoo weinig te kreunen, dat ik, gerustelijk, aan allen durve overlaten: Of zij ook niet willen heengaan? Laar kunnen toch tijden zijn, in welken een Geest der Dwaling zoo' krachtig, onder de menfehen, werkt, dat zij, aan de leugen, boven de waarheid, geloof geven, omdat zij éénmaal, hunne vastigheid verlaten hebben. — Va z:.lke tijden fpreekt P a ijlus , 2 Thesfalonicen/m li. j .— ia. D E  D E OVERGANG VAN FRANS VOORHOUT, TOT DE RÖOMSCH- KATHOLIJKE - KERK, GETOETST. Burger Frans Voorhout heeft zich» door openbare belijdenis, te Alkmaar, op Zondag, den 10 September van dit jaar 1797. bij de gemeenfchap der Roomsch - Katholijke Kerk gevoegd; deze belijdenis is, ftaatlijk, en met plegtigheid, afgelegd; en de Burger Petrus Schouten heeft dezelve, met eene Kerkreden, gevierd , en ook in het openbaar aangekondigd, ineen, tzAmfterdam, bij P. van Buuren, en te Alkmaar, bij A. Hoogland Bi er laag, uitgegeven ftukjen, in groot ©ftavo, onder den tijtel: Overgang van Fran* A Voos»  X * >( Voorhout, uit de gemeen fchap der Gereformeerden , tot die van de Roomsch-Kathoüjke Kerk, door zijne 'openbare lelijdenis van d.rzelver leere, gedaan te Alkmaar op Zondag den 10 September 1797. Voor* geftdd, naar aanleiding dezer woorden Hand. IX. ai. „ En allen, die het knorden,[tonden verpeld, en „ zeiden: is hij het niet, die te Jerufalem de geenen, die dezmnaam aanriepen , zoo vervolgde? "doorVEtrus Schouten, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. Deze overgang van Frans Voorhout, en het gefchrijf van den Burger P. Schouten, daaromtrent , hebben zoo veel ppziens gebaard , dat ik het nodig en dienftig gedacht heb, betreklijk dit geval, eendge" Bedenkingen op het papier te brengen, en mijnen Landgenoten, vaa wcl^e gezindte zij ook zijn mogen, mede te deelen. Niet, dat ik deze gebeurenis, op zich zelve, zoo gewigtigen belangrijkbefchoüwe, dat ik, voor mij, daar uit, eenigen invloed op mijne godsdienftige denkwijze en geloof ontwaare, of eenigzins duchte. Neen zeker! Het is immers niets nieuws, dat iemand , ónder zoo menigvuldige gezindten in den godsdienst, van de ééne tot de andere overgaat! De lijst, vvelkede Burger Schouten (Bladz. 49 volg. in eene Aantekening,) opgeeft van lieden, die zich, wit eene andere gezindte, tot de gemeenfchap der R. K. Kerk vervoegd hebben, beginnende met Joost van Vondel, echter meer vermaard en bekend, a}s Dichter, dan als Godgeleerde, hadt, BgtBjk, kun-  X 3 )iC kunnen worden vermeerderd, gelijk , daartegen, de Burger Schouten zelve bekent; (Bladz. 54.) ,, Dat de Protestanten, als zij eene lijst wilden uitj, geven van zeer aanzienlijke Roomsch-Katholijken, X welke die Kerk verlaten, en tot hunne gemeen„ fchap zich begeven hebben, gemaklijk , zelfs vele „ Folianten kunnen vullen. " — Men zou 'er kunnen bijvoegen, en velen van dezen , in tijden en omftandigheden, toen vervolging, mishandeling, gevangenis, en het fchavot, alles was het geen zij, bij bunnen overgang, zich, naar de wereld, konden voorftellen, eri verwachten. Waarlijk! indien het «vergaart van aanzienlijke menfchen tot eenige gezindte,immer kracht-van bewijs zou hebben, het zou dezelve toch , onder zulke omftandigheden, bijzonderlijk bezitten. Doch, in de daad, dergelijke voorbeelden.doen , Onder gewone omftandighedenwanneer geene vervolgingen plaats hebben, niets uit, tot eenig bewijs. Men heeft Jooden Christenen zien worden, maar het ontbreekt ook niet aan voorbeelden.,< dat Christenen, zelfs in onze dagen , het JoodenJomhebben omhelsd ,èn zicli hebben laten befnijderi. — Iu vroeger eeuwen kwamen de Heidenen over tot het Christendom, maar 'er waren ook Christenen, die weder tot het Heid ndom afvielen. Wien is het votfrbeeld.vart den Keizer JuliSan, fan afvalligen bijgenaamd, onbekend, èenen Vorst, die, wegens zijn wijsgeerig vernuft, en• geleerdheid, roem verworven heeft ? — Ja, toen J e s u s zelve leeraarde , en zijne Afstelen predikten, en duizenden van JooA 2 deri  yx 4 x den en Heidenen, tot het Christendom, overbrachten, toen zelfs'verlieten velen Je sus, na eerst in hem geloofd te hebben ,vom dat zijne leere hun karden 'onverdraaglijk voorkwam. (Jo2nn. VI.60.) Toen, "zelfs nog in de tijden «der Apostelen, [fcheidden velen zich van de Christenen af, en keerden, gelijk een : Apostel zich uitdrukt, (2 Pe ra. II. 22.) met den hond, ' weder tot hun ui tbr■ aakzei, en met de gewas [chen zeuge, om zich, op nieuw, in hetJlijk, te wentelen. — En , hoe gedroeg zich Je sus, hoe gedroegen zich zijne 'Apostelen, bij zulke gelegenheden? — Je sus was nooit een vriend van Profelij ten maken, dit liet hij 'voorde Farizeïn over. (Matth. XXIII. 15.) Integendeel, hij hieldt den menfehen de zwarigheden voor, welke zij zouden ondervinden, wanneer zij "zijne leere en godsdienst omhelsden, én waarfchüw' de hen, om, bij zich zeiven , bedachtzaam, te over' leggen, of zij ook voor dezen ftap berekend wa"ren? (Luk. XIV. 26 - 33.) En, als velen van zijne volgelingen te rug keerden, toonde hij zich daar ^over zoo weinig gevoelig, dat hij zelts aan zijne Apostelen vraagde: Of zij ook niet wilden heengaan? (JoaNN. VI. 67. ) En, zijn Apostel, Joéinnes , zegt alleen, van zulke afvalligen: zij zijn van ons uitge" gaan, want, zijwaren niet uit ons. (iJoa'nn. II. 19.) Geen doordenkend mensch zal, derhalven, uit zoodanige overgangen van dezen of genen, al waren zij ook fchrandere, wijze, of aanzienlijke mannen, dat gevolg toelaten en overnemen, het welk de Burger Schouten (BUdz. 54 en 55.} uit den overgang  K s X gang van fommigen tot de R. K. Kerk, wil afleiden: „ Dat zij,, door hunnen overgang, bewezen heb„ ben, dat de Jeere van dezeKcik, geenszins, zulk „ een affchuwlijk mengelmoes van. gr ave dwalingen, 55. afgoderijen en bijgelovigheden is, als, over het „ algemeen, door de Protejtanten , van dezelve „ geöordeeld wordt, enz." — Indien de kundige Schouten gezegd hadt, dat zoodanige menfehen■> door hunnen overgang, getoond hadden, dat zij, voor zich, de Kerk, waar toe zij overgingen, voor de beste keurden, het zou, eenigzins, door den beugel kunnen. Maar, nu hij dien overgang zeiven, als een ftellig bewijs , wil aangemerkt hebben , voor de bestheid der R. K. Kerk,, kan zijne gevolgtrekking den .toets van het wikkend oordeel niet doorftaan. Hoe! wat zou de Burger Schouten toch zeggen,, indien Lrnand, uit den overgang van den Keizer JunaAN tot het Heidendom, wilde bewijzen , „ dat de leere en Godsdienst, van dat Heiden„ dom, geenszins, zulk een affchuwlijk mengelmoes „ van groove dwalingen, afgoderijen en bijgelovig„ heden was, als, over het algemeen, door de „ Christenen y van het zelve geöordeeld werdt, en „ dat, daarentegen, juist in dat Heidendom, tot „ gerustftelling van een waarheidlievend gemoed, de „ allernoodzaaldijkfte vaste gronden waren, welke „ de Christenen zelve, -door hun beftendig twisten, „ over de eerfte gronden van het Christendom, over„ tuigend bewezen, in hunne gemeenfehap nergens „ plaats te hebben ? " Dat de beide gevallen , A 3 ' hier,  X 6 ):( hier, gelijk ftaan, zal mij elk moeten toegeven, die, uit de Kerkgefchiedenisfen, weet, hoe 'hevige twisten, juist ten dien tijde, onder de Christenen, over de Ieere der Drie'éenhcid, en andere, dip voor eerflt gronden van het Christendom gehouden werden, geyoerd zijn geworden. Maar nu, wanneer de voorafgaande voordellen, (pretnisfcn), gelijk zijn, moe-r ten ook de gevolgen, als men, goed en behoorlijk, redenkavelt, gelijk uitkomen: zijn die, in het e'éne geval, ongerijmd, en onbeftaanbaar, dan zijn zij zulks ook, in het andere. Niet, derhalven, om mijnen wil, noch, om iemands wil, die geoefende zinnen heeft, in het woord der waarheid, vat ik thans de pen op , maar vooreerst om der eenvouwigen en zwakken wil , die zich, zoo ligtlijk, aan de voorbeelden van andere menfchen , vergapen, en, door fchoonfchijnende redenen, en eenen vloed van woorden, laten voorinnemen. Dezen moeten voorgelicht worden, opdat zij opgewekt, en in (laat gefield worden, om zeiven te kunnen oordeelen. Dit, denk ik, zal de Burger Schouten zelve volkomen billijken, dewijl hij, op meer dan ééne plaats van zijn werkjen, zoo prijslijk, aandringt, op eigen onderzoek der waarheid, opdat men niet enkel iet gelove, omdat onze ouders zulks geloofd hebben, maar, omdat wij, voor ons zeiven, in ons gemoed daar van verzekerd zijn. Ten tweeden. — De Burger Petrus Schouten is ons bekend, als een kundig en verftandig man.  X ? ):C man, Hij heeft, algemeen, ook bij Proteftanten, achting verworven, en zijne bekwaamheid, in gezond te kunnen redenen, en tot overtuiging der waarheid, werkzaam te zijn, geopenbaard, in zijne verhandeling, over het beftaan van God, welke, door de Maatfchappij, Tot nut van het algemeen, met recht, bekroond is geworden. — Deze geachte man heeft het der moeite waardig geöordeeld, den overgang van den Burger Frans Voorhout alle plegtige openbaarmaking te geven, en daar uit gevolgen af te leiden , welke niet anders bedoelen kunnen, dan, om, indien mogelijk, meer anderen het voorbeeld van gemelden Burger te doen navolgen. En ik heb gemeend, dat het der moeite waardig zal zijn, indien alles, aan de voorfchrjften der waarheid, nogmaal, getoetst werdt. Ten derden, — Onder het lezen van het flukjen , door den Burger Schouten, over deze gebeurenis, in het licht gegeven, zijn mij verfcheiden zaken en bijzonderheden voorgekomen, die, mijns bedunkens, niet onopgemerkt mogen voorbijgelaten wor* den. Te midden van die welvoeglijkheid en gematigdheid, welke de Burger Schouten, in zijnen fchrijfïlijl, heeft willen in acht nemen, heb ik echter, daar mede, de onheufche aanvallen op den Utrechtfchen Hoogleeraar, Jodocus Heringa, Eliza's Zoon (bladz. 13 en 14. in de Aantekeen op een en ander gezegde van den Heidellergfchen Katechismus , niet kunnen rijmen en overéénbrengen, —— Behalven dit, meen ik, daarin, A 4 • fom-  X 8 >c fömmige ftellingen en voordragten ontmoet te hebben , welke, met veel fchijns nedergefchreven, van veruitziende gevolgen zouden kunnen wezen, indien zij, doorijveraars aangevat, en, tegen de bedoeling van den Burger Schouten, toegepast werden. Eindelijk verbeeldde ik mij, dat, het geen wij, bij deze gelegenheid, uit handen van iemand, als de Burger Schouten, ontvangen hebben, de Kern en het pit van de leere der R. K. Kerk zal uitmaken, en eene beknopte en oordeelkundige voordragt van de krachtigfre bewijzen behelzen, die voor dezelve plijten. Het één en ander nader te toct- zen, moest dan zijne nuttigheid hebben. Om ter zake tc komen, de bedenkingen en aanmerkingen, die ik, omtrent den overgang van den Burger Frans Voorhout, en het Bericht, en de Kerkreden van den Burger Schouten, gemaakt heb, zijn niet van dezelfde natuur. Zij zijn deels menschkundig, deels wijsgeerig, deels godgeleerd — Sommige zullen ook kunnen gerekend worden, tot de jlaatkunde betrekking te hebben. In de eerfte plaats, zal ik den overgang van den Burger Frans Voorhout tot de R. K. Kerk, en het geen de Burger Schouten, des aangaande, gefchreven heeft, menschkundig, befchouwen_ Ën hier komt mij, voor alles, in de gedachten, dat men, met een weinig infchiklijkheids, zal dienen te verftaan, het geen men op den Titel van hetWcrkjen van den Burger P. Schouten leest: Overgang van Frans Voorhout uit de gemeen- fchap  H 9 ):( fchap der Gereformeerden tot die van de R. K. Kerk enz. Immers, bij den eerden opflag, zou men meenen, dat deze woorden betekenen zullen, dat gemelde Burger Fs. Voorhout, onmidüjk, uit°de gemeenfchap der Gereformeerden, tot die van de R. K. Kerk, is overgegaan; maar zoo'is bet geval niet, wanneer wij het verhaal nagaan, hetwelk hij • van zich zelvcn, en van het beloop van dezen zijnen overgang geeft (Bladz. 6-15 Van het meergemelde Werkjen.) Volgens dit verhaal toch, blijkt, dar hij Frans Voorhout, zich, van jongs af, zwarigheden en twijfelingen makende, eerst in verzoeking is gebracht, toen hij omtrent 16 of 17. jaren oud was, om Luthersch te worden, — Na vele wdrftelingen, deedt de ongerustheid van zijn gemoed hem de leerfrelzels der Doopsgezinden, Remonftranten, en zoortgelijken (*), onderzoeken. . Vervolgends, redeneerde hij alles weg, (B/adz. 8.) en was nu op het punt, van het geheele leerftelzel der Godlijke Openbaring, als een verdichtzel, te verwerpen, doch, voor dit uiterfre, bleef hij bewaard maar volgde nu hen, die .de verdraagzaamheid vm alle godsdienftige gevoelens der gezindheden, onder de Protestanten, aanprijzen, als het midde'l, om, door 'C*) Tor geruaftellrng VJn ee„; vrlend^ ^ „. voorlas, teken ik, hier, aan, dat dit woordjen, 200STGEU ie, hetwelk hem, ,Vden bovenaarden zin/, n,in befchaafd en wellevend voorkwam, door mij-uit het Bericht van P. Schouten w overgenomen, alwaar het letterlijk ftaat Bludz. 7. A 5  door geene verfchillende begrippen, iri het ftuk van den Godsdienst, ontrust te worden. —En van hier^ van dit (landpunt, kwam hij eerst, tot een ernftig onderzoek naar de leere der R. K. Kerk. (Bladz. n,) Uit dit kort beloop van het bericht, het welk Voorhout zelve, van zijnen overgang tot deR.K. Kerk, geeft, zal men het den Gereformeerden niet euvel kunnen nemen, als zij dit befluit opmaken, dat gemelde Burger niet kan gezegd worden, onmidlijk, dezen overgang gedaan te hebben; maar dat hij, éénmaal aan het twijfelen geraakt, allengs, van de ééne gezindte tot de andere, is voortgegaan , tot dat hij, alles weggeredeneerd hebbende, zich ten laatften aan de R. K. Kerk gevoegd heeft. En dan zullen zij, verders, zeker, niet zonder menschkundige gronden , aanmerken, dat de beide uiterfien van Ongeloof en Bijgeloof eikanderen raken, zoo dat de Ongelovige, ligtlijk, tot Bijgelovigheid, en de Bijgelovige, integendeel, tot Ongeloof overgaat. Men kent de menschkundige fpreuken der ouden : JDum vitant ftulti vitia, in contraria currmt. en Incidit in Scyllam, cupiens vitare Charybdin. Het geen wij uitdrukken: Hij mijdde den regen en viel in de floot. r Wanneer wij, verders, het bericht van Frans Voorhout, met een waarnemend oog, befchou- wens  wen, zal men in hem den Tveraar ontdekken, voor het geen hij, voor dien tijd, telkens als waarheid heeft gehouden. — Volgends {bladz. 6.) ijverde hij Voorheen, voor het Gereformeerd leerftelzel, en wej in die mate, dat hij een zeker jongeling, tot de R. K. Kerk behorende, fchoon zeer onkundig zijnde» heeft overgehaald, onderwezen, en bevorderd, tot het doen der belijdenis van het Gereformeerd leerftel- zeI- In dien tijd, toen hij ingenomen was, met de verdraagzaamheid, gelijk hij het noemt, van alle Godsdienftige gevoelens, onder de Proteftanten, begon hij, ( volgends bladz. 9.) voor dat Plan, door zijn gedrag en fchriften, te ijveren: Enthans — belooft en zweert hij,{bladz. 24 en 25) het geloof,het welk de R. K. Kerk belijdt, geheel en oitvervahcht, tot den laatjlen fnik zijns levens toe, zeer ftandvastelijk, met Gods hulp, te zullen bewaren en belijden, en zorg te dragen, zoo veel het in zijne magt zal zijn, dat het van zijne onderdanen, of van degenen, die zijne zorg zijn aanbevolen, gehouden, geleerd, en gepre dikt worde. Maar, zullen nu de Gereformeerden niet, juist uit dezen ijver van den Burger Voorhout, menschkundig, reden geven, van zijne veranderlijkheid in het ftuk van den Godsdienst? Zullen zij niet vragen: Was de ijver van Frans Voorhout een ijver met, of zonder, verftand ? In de daad, wanneer men het eigen bericht van dezen Burger aanneemt, moet men voor het laatfte uitfpraak doen. Immers hij ijverde, onder anderen, tegen  X i* X tegen de R. K. Kerk, zoo zeer, dat hij die verfoeide , voor dat hij nog een ernftig onderzoek naar de leere dier Kerk gedaan hadt. ( Bladz. n.) Maar nu, de ijver zonder verftand, gelijk wij weten,, loopt, doorgaands y zich zeiven voorbij, en mist de nodige bedaardheid en overleg, —De grootfte ij veraar, die, in zijnen ijver, .met Petrus, het zwaard wel zou gebruiken, om iemand , niet het oor , maar het hoofd, af te houwen, valt dra, dewijl zijn ijver verftandeloos en blind is, met denzelfden Petrus, om ver, op e'éne enkele vraag of aanfpraak van eene onnozele dienstmaagd. — De Schrijver dezes heeft, mcermaalen, zulke ijveraars, ook tegen de RoomschKatholijken, ontmoet, welke echter, niettegenftaande zij zich van hunne kunde veel lieten voorftaan, noch het leerftelzel der Hervormden, noch dat der R. K. Kerk, verftonden wanneer hij dan wel e'éns eene proeve genomen heeft, .of zulke ijveraars ook betland waren, wanneer hun het leerftelzel der R. K. Kerk, met alle deszelfs fchijnbaarheden, werdt voorgedragen, en, helaas.' meer dan eens, is hem, bij zoodanige proeve, gebleken, hoe onfand'-asiig zulke ijveraars zijn, die, zonder, bedaardelijk, gewikt en gewogen, en naauwkeurig, onderfcheiden te hebben, met drift vt rfaej.cn , het geen zij niet verdaan. Zodanigen ijver keurt de gezonde Rede, en het Christendom beide, af, omdat dezelve ons gemoed benevelt, en ons in gevaar brengt, om eenig dwaallicht vervolgende, in dien nevel, in eene gragt te ftor-  X 13 X Horten, waar wij ons niet weder weten uit te redden. (*) " ïk vlijë mij, dat, uit dit laatst gefchrevene, elk zal oordeelen, dat ik', volgends deze mijne beginzelen, mij zeiven, door geenen verdwaalden ijver, zal laten vervoeren, öm iemand, die tot eene andere gezindte, ook tot de Roomsch-Kathtlijke, overgaat, terflond eerf onverdraaglijken dwaas te noemen; veel min, dat ik eenige vervolging, hoegenaamd, tegen zulk iemand 'zou ademen. In het hoofdzaakelijke, daaromtrent, ftem ik volkomen toe, het geen de Burger Schoütïn gefchreven heeft.' {Bladz. 36, ""•) Ik weetniet, of "ex zulke onbezonnen ijveraars , onder de Protestanten zijn, gelijk echter de Burger Schouten ftellig verzekert, (Bladz. 66.) die het gedrag van Frans Voorhout, als, in allen deele verfoeilijk, veröordeelen, maar zo zij 'er zijn, die dit onbezotrien doen, keur ik zulks even fterk'af, als de Roomfche Priester Schouten. Ontzettend , ondertusfehen, zijn mij voorgekomen de woorden van denzelfden man, daar hij zégt, (Bladz. 69,70.) Frans Voorhout aanfprekende: „ Het is zoo, Gereformeerden, en andere iVo„ testanten, welke, uwen overgang befchouwen, als „ eene afwijking van den weg der waarheid, en een „ be- C') Het geen ik, hier, van den ijver van den Burger Voor. #out gefchreven heb, kan «an hem,noch iemand, faaatlijk voorkojnen. De Burger Sc hout* n zelve heeft hem eenen onbezonnen ijver onder het oog gebracht, in zijne Kerkreien. Zi&Blaix. 57.  X H X „ beklaaglijk overlopen tot dwaling, afgoderij, en ,j bijgelovigheid, kunnen denzelven, naar zulke denkbeelden, niet anders aanzien, dan als een ,, uitwerkzel van Gods vree. lijk oordeel over «." . Eene huivering, eene koude gril, dunkt mij, moet den Burger Voorhout, op het horen dezer zoo bedenklijke woorden, getroffen hebben, en telkens, op het lezen derzelven, opnieuw, aangrijpen. . Ik zal hier niet dieper in treden, maar voortgaan, als een befcheiden mensch , onpartijdig, het geval van Frans Voorhout te beöordeelen. Doch, hier moet ik van den Burger Schouten eenigzins verfcheelen, wanneer hij fchrijft, {Bladz, 70. ) dat men, dit gedrag willende beöordeelen,verpligt is, in acht te nemen, of deze overgang gc~ fchied zij, vooreerst, omdat de Burger Voorhout, uit hoofde van een zedeloos en ergerlijk gedrag, ten minften , eene geftrerige berisping, onder de Pretestanten, te vreezen hadt ? Ten tweeden: Omdat hij in de gemeenfchap met de R. K. Kerk, eepig tijdlijk voordeel, of een aanzienlijken post, zich, met reden, kon beloven? Hij voegt 'er nog bij, (Bladz. 71.) dat men 'er eenigen vindt , die zich verbeelden, de reden van dezen overgang daar in te vinden, dat de Burger Voorhout, als een andere Herost ratus , zich eenen naam zou hebben wil-* len maken. Ik gelove , dat ik, de reden van dezen overgang willende naarfporen, niet verpligt ben, deze vragen, deééne zoomin als de andere, in acht te nemen. -— Foerier st: de Burger Voor* HOU9  x is H ¥ hout is mij, inperfoon, geheel onbekend, en dus van mij onbefproken. Ik heb ook, ten tweeden, geene oorzaak, om te vermoeden, dat hij, met zijn overgaan tot de R. K. Kerk, wereldlijk belang, of tijdlijk voordeel, zqu zoeken te bejagen * Mij valt, dit fchrijvende, te binnen, het geen verhaald wordt, Van Henk. ik. IV. van Frankrijk, die gezegd zal hebben, bij zijnen overgang tot de R. K. Kerk; de Kroon is wel eene Mis waardig! '* hoe deze Vorst, als hem bericht werdt, dat ook één zijner Hovelingen zijn voorbeeld gevolgd was, deze aanmerking zou hebben gemaakt: „ Ik beklaag den en„ nozelen man , hij zal 'er geene Kroon van Frank„ rijk mede winnen!" —— Allerminst, zal het een verftandig menscb. in gedachten komen, dat Frans Voorhout, door dezen overgang, zich eenen naam zou hebben willen maken. Dit is te onnozel, om 'er, één oogenblik , op ftil te ftaan. Neen, het eigen bericht vart den Burger Voorhout, van zich zeiven, en de menfehenkennis, door tijd en ervaring, verkregen, geven mij den fleutel aan de hand, waarmede ik dit geheim ten vollen ontfluiten, en de waare reden van de mogelijkheid van zoodanigen overgang kan aanwijzen Laat ons zien! De Burger Frans Voorhout, uit Gereformeerde ouders geboren, en reeds in zijne vroege jeugd, uit zijne zorgloosheid opgewekt, en begerig gemaakt naar de kennis der waarheid, deedt, al Vroeg, omtrent 17 jaaren oud zijnde, belijdenis van de  ):( i6 ):( de leere der Gereformeerden, en werdt een ij veraar voor dezelve. (Bladz. 6.) Daar was dan, al vroeg, bij den Burger Voorhout, eene bekommering, tegen zorgloosheid overgaande, en eene begeerte naar de kennis der waarheid, door God, tot onze Zalig- heid, geopenbaard. Dit moet ik een weinig uit één zetten. '- Deze bekommering, deze begeerte, kon zich bepalen, tot de objeciive, of voorwerpelijke waarheden van het leerftelzel van liet Christendom, maar ook nader betrekking hebben tot de fubjective, of onderwerpclijke waarheid, dat is, men kan begerig zijn, te weten, wat 'er zij van de waarheid van het Christendom, en deszelfs leerftelzel ? Maar bij. zonder, kan men begerig zijn, met bekommering, naar zekerheid, omtrent zich zeiven , en zijnen Haat voor God, of men, voor zich, door die waarheden , tegenwoordig gelukkig zij, en eeuwig zalig zal wezen? Mij'dunkt, het een en ander mag ik gerust, bij den Burger Voorhout, onderftellen, om dat het één en ander dè werkzaamheid wordt van elk, die, uit zijne zorgloosheid, wordt opgewekt, en belang fielt in de waarheid. —- Met één woord, de Burger Voorhout zocht gerustftellende zeker* heid voor een waarheidlievend Christen. Nu zullen wij afzonderlijk', uitzijn bericht,zien op te delven, wat hem gebeurd zij, ten opzichte der objectire, of voorwerpelijke waarheden. — Zijne gerustheid, waar mede hij eerst veilig fcheen te mogen lerusten, in het leerftelzel der Hervormden, werdt gefloord, zodra hij acht gaf, op de verfchillen, tus- fchen  ):( 17 ):( fchen de Protestanten, over gewigtige punten des gegeloofs, bij voorbeeld, over de léere der Drieè'enheid, over de Godheid van C h r i s t u s , en het beflaan van den Heiligen Geest; over den oorfprong, en den aart, van het zedelijk kwaad, over de wijze, op welke de mensch met God bevredigd wordt, en dus een deelgenoot zij van zijne gunst, over den ilaat der meiifchen na dit leven enz. Ik zal hier geene aanmerking maken, hoe zeer die zich van zelve aanbiedt, over de min naauwkeurigheid, van den Burger Voorhout, in zijne uitdrukking, als hij zegt, dat, over deze gewigtige geloofspunten ,verfchlHen tusfchen de Protestanten , plaats hebben. Men weet toch, dat de Protestanten, als zoodanig, de algemeane geloofsleere der Christenen, omtrent deze punten, zoo als die in de belijdenis, welke men de leuze der Apostelen noemt, wordt voorgefleld, aannemen, hij zou, derhal ven , naauwkeuriger, gehandeld hebben, indien hij de woorden, tusfchen de Prores* tanten, hadt uitgelaten. Doch, ik vergenoeg mij, dit, hier, flechts aan te flippen, in het vervolg zal 'er, misfchien, gelegenheid voorkomen, om'er iet meer van te zeggen. De Burger Voorhout, hoe het zij, geraakte, door de verfchillen over deze punten, in verwarring Na vele worjlelingen, onderzocht hij de leerflelzels der Doopsgezinden, Remonftranten, en zoortgelijken. — Vergeefsch! — zijne zwarigheden werden niet weggenomen. Geen wonder! dezen konden, voor de bovengemelde geloofspunten, geene andere bewijzen aan de hand geven,geene B aa.  X 18 X andere óplosfingen zijner zwarigheden, dan welke de Rede en de Bijbel aanbieden, en deze bronnen van kennis der waarheid bezitten ook de Hervormden. — Nu, op het punt van het geheeleleerftelzel der Godlijke Openbaring te verwerpen , en als een verdichtzel tü befchouwen, dewijl hij alles wegredeneerde, greep hij, even als een hoopeloze, in gevaar van verdrinken , naar elk ftrootje, (gelijk zich de Burger Schouten Bladz. 64. uitdrukt,) en omhelsde, gelijk hij het noemt, de verdraagzaamheid vim alle godsdien^ ftige gevoelens der gezindheden, onder de Protestanten, als een middel, om, door geene verfchillende begrippen, in het ft uk van den Godsdienst, ontrustte worden. De Burger Voorhout fchijnt, hier, verdraagzaamheid, en onverfchilligheid, welke met twijfeling in verband ftaat, onder tón te verwarren , en deze geheel onderfcheiden zaken voor dezelfde zaak te houden. Doch, hij heeft deze misvatting niet alleen.— Onverfchilligheid en twijfelarij zijn , gewis, niet gefchikt, om aaneen redelijk wezen, gelijk de mensch is, gerustheid te bezorgen, geen wonder, dat onze Voorhout het ij dele van deze. onverfchilligheid (Indiferentisme) fpoedigondcrvondt, en, opnieuw, in knellende angften verviel. En , wat bleef hem thans over, dan, of volftrekt de geheele godlijke Openbaring te verwerpen, en allen Godsdienst aan eene zijde te zetten, en voor een verdichtzel te houden; of, te rugtekeeren, tot het , ieerftelzel, het welk hij, enkel, om eenige twijfelingen  gen eh zwarigheden, hadt verlaten, doch, Welke voor hem, bij de andere gezindten, niet nader op» gelost, noch door de onverfchilligheid benomen waren, of— zich in de armen der R. K. Kerk, die hij, in zijnen vorigen ijver, verfoeid hadt, te werpen , en te beproeven, of men hem, hier, de gerustheid dés noeds, die hij zocht, bezorgen kon? Voor het eerfte werdt hij , volgends zijn getuigenis, te* waard, waar van men ook, menschkundig, reden kan geven. Het leerftelzel der Hervormden hadt hem, In zijne vroege jeugd, wanneer de denkbeelden best hechten ■, zoo diepe indrukken ingeboezemd , van de godlijkheid der Openbaring, dat dezelve niet geheel bij hem konden worden uitgewischt. -3— Uet tweede > hoe zeer ook eene keuze, die zich aan een bedaard verftand kon aanprijzen, het welk, waarheid ontdekkende, zich daar van niet gemaklijk, doof bloote zwarigheden, laat aftrekken, was evenwel voor iemand, die, met zoo grooten ijvjr, gewoon is te handelen, M Wij van den Hurger Voorhout gezien hebben, 'niet wel doenlijk, omdat hij zich te diep in zee hadt begeven, om de haven weder te kunnen beftevenen. —_ Dus -was het derde alles, Wat hem overfehoot» De R. K. Kerk, die haar gezag tüslfeèri beiden ftelt, daarmede beflisfende uitbraken- doet, over waarheij en onwaarheid, fcheen hem, het plijf' te beflechten; fcheen hem, een einde van zijne twijfelingen te zullen maken , en in zijnen ijver, onderwerpt hij zich aan dat gezag, en aan die uitfpraak ft en verbeeldt' zich de haven der rust gevonden tej B 2 heb»  ):( *o ):( hebben. — Ik gebruik dus, opzetlijk, de woorden, fchijnen , zich verbeelden, dewijl, in de daad, zwarigheden en twijfelingen, omtrent het geen waar of niet waar is, aan geen gezag kunnen onderworpen of gehoorzaam wezen. Wanneer ééns de eerfte ijver van Voorhout zal bekoeld zijn, zullen deze zwarigheden en twijfelingen, ook tegen zijnen wil, in zijn gemoed oprijzen, en door nieuwe zwarigheden, uit het leerftelzel der R. K. Kerk, vermeerderd, hem welligt [op nieuw beangftigen, hij moge die dan , door het gezag dier Kerk, trachten te onderdrukken, hij zal bevinden, dat zulks ondoenljjk zij, dewijl de werkzaamheden van onzen geest naar binnen zich , door geen' uitwendig gezag, laten dwingen, maar zwarigheden en twijfelingen, door overtuiging en bewijzen, moeten opgeheven en opgelost worden. — Doch, hoe dit zij, hij bevandt, (en in zijne omftandigheden is dit geloofbaar,) dat deze Kerk alleen op onwrikbare gronden rust, en zag, tot zijne verbazing, dat buiten die Kerk, geene gerustftellende zekerheid voor een waarheidlievend Christen kan gevonden worden. En zie daar ! menschkundig reden gegeven, van den overgang van Fr. Voorhout tot de R. K. Kerk! Op. gelijke wijze, kan men, menschkundig, dien overgang geleidelijk nagaan, wanneer men, bijzonder , de aandacht vestigt, op de fubjective waarheden. Te weten, de mensch, uit zijne zorgloosheid opgewekt, en bekommerd geworden , omtrent zijne zaligheid, hier en namaals, vraagt naar gerustftellende gron-  ):( » ):( gronden, op welken hij zich van de liefde en de genade van God jegens hem verzekeren en vergewisten kan. Frans Voorhout zal dan ook, voor zich, naar deze gronden van zekerheid omgezien en gezocht hebben. Geboren uit Gereformeerde Ouders, en opgevoed in het leerftelzel der Hervormden , moest de vraag hem dikwijls, en voor alle dingen, eigen wezen: welk is uw eenige troost, naar lijf en ziel, in leven en in fterven? het eerfte, daar de Heidelbergfche Katechismus mede aavangt, waarom die, wat men ook tegen denzelven inbrenge, de achting waardig is, van alle denkende menfchen. Op deze vraag toch komt alles aan, deze is de belangrijkfte voor elk onzer. De rechte beantwoording derzelve zal ons de waare gerustftelling des gemoeds bezorgen.—Men weet het antwoord,in dezen Katechismus, hier opgegeven. Ik zal hetzelve echter, hier, af■ fchrijven, omdat het zoo voortref lijk is, en omdat een Christen,die het verftaat,en met zijn hart voor zich overneemt en gelooft, in de daad, alle gerustheid bezit, en tegen alle bekommeringen en zwarigheden gewapend is: „ Dat ik, " dus luidt dit voortreflijk antwoord, „ dat ik, met lijf en ziel, beide in 't le„ ven en fterven, niet mijns, maar mijns getrouwen „ Zaligmaker Je sus Christus, eigen ben, die, ., met zijn dierbaar bloed, voor alle mijne zonden, ,, volkomelijk betaald, en mij uit alle geweld des dui„ veis verlost heeft; en alzoo bewaart, dat, zonder „ den wil mijns hemelfchen Vaders, geen haair van „ mijn hoofd vallen kan, ja ook/dat mij alle ding tot B 5 „ mijne  ):( S2 >:( '„mijne zaligheid dienen moet. Daarom, dat hij „ mij ook, door zijnen Heiligen Geest, des eeuwigen „ levens verzekert, en hem voortaan te leven, van ,, harten willig, en bereid , maakt." De voornaamfte Objective waarheden, in dit antwoord begrepen, worden, door alle Christenen, erkend, zij zijnj, zelfs bij de R. K. Kerk , niet verworpen, maar het komt op het fibjective, op de toepasfing, en bijzondere aanneming, van deze waaiheden aan. En hier rijzen de zwarigheden, bij gemoedelijke Jnenfchen, zij durven deze belijdenis niet overnemen, zij zien het voor. te ftout aan , dat zij dus fpreken zouden. Zoo zijn 'er meer dan te veel onder de Hervormden, en dit is ook, het geen de R. K. Kerk af.keurt, en in de Trentifche Kerkvergadering, als een ijdel vertrouwen der Ketteren, veroordeeld heeft. Vooraf ziet men dus reeds, en het wezenlijk verfchil van het Hervormd Leerftelzel met dat der R. K* Kerk, en tegelijk, hoe zeer twijfelingen en zwarigheden tot deze Kerk doen naderen. Ik onderftel, en de Burger Frans Vooriiout zal dit best kunnen getuigen, dat ook deze zwarigheden hem gedrukt hebben; als hij nu derzelver oplosfing heeft gezocht bij andere gezindten, zoo zal hij ze gewis niet gevonden hebben, dewijl, uitgezonderd, bij de Hervormden, Lutherfchen, en fommige Doopsgezinde gemeenten, 'deze bijzondere toepasfing, en het vertrouwend geloof dezer waarheden, bij geene derzelven, in het leerftelzel, ufcdruklijk wordt aangenomen. Allerminst kon de onverfchilligheid omtrent den Gods* dienst  U =3 X dienst hem gerustdelling geven, 'en dus'fchoot hem weder niet anders over, dan de R. K. Kerk. Deze Kerk fielt het wezen van het Christen geloof, in eene geduurige en'zorgvuldige bekommering en vreeze des menfchen, omtrent zijne zaligheid, en verwerpt dat vertrquwen des geloofs,hctwelk de Protestanten leeren. Dit .kwam reeds nader overeen, met die twijfelende dubbing van Voorhout, dan hij; misfchien, te voren geweten hadt, eii indien nu dat geen, waarom hij, in zijnen ijver, de Pv. K. Kerk verfoeid hadt, uit den weg werdt geruimd, dat is, werdt hem gezegd, dat zij vrij is van afgoderij en bijgelovigheden, dan hinderde hem niets, om tot haar overtegaan. Hij liet zich dit zeggen , en gelijk men, in omflandighcden, hoedanige de zijne waren, in welken men, van alle zekerheid verdoken is, gereed is, om ligt te geloven, • zoo werdt hij overtuigd , dat de wezenlijke leere der R. K. Kerk zuiver van alle dwaling, afgoderij, en bijgelovigheden, heilig, en dus de waare leere van Christus is. . Met eén woord, nu vondt hij een genood- fchap, dal met hem, in zijne twijfelzucht, drookte, en deze overëendemming nam hij, gelijk het gaat, voor eene gerustdelling aan, en werdt cch belijder van de leere der R. K. Kerk. Dus heb ik, onderdeld, dat Fr. Voorhout, in alles, oprecht, te werk is gegaan, en zijn bericht naar waarheid is opgegeven, menschkundig , aangetoond, hoe zijn overgang tot de gemeenfehap der R. K. Kerk, mogelijk is geweest, en, daadlijk, vm trap tot trap, zich heeft toegedragen. B 4 Doch,  X *4 X Doch, alhoewel wij ons des niet behoeven teverwonderen of te bevreemden, echter volgt, daar uit, niets het minffe, het wélk, op zich zelve, een gunftig voorgevoel voor de waarheid van het R. Katholijk leerftelzel, veel min een bewijs , aan de hand zou geven. Wanneer wij, aan wijsgerige gronden, dezen overgang toetzen, zullen wij niets zoodanigs, maar veeleer het tegendeel, vinden. De wijsgeerte billijkt, in allen opzichte, hetgeen de Burger Schouten, in de Inleiding tot zijne Kerkreden, gezegd en gefchreven heeft, nopens de verpligting van alle menfchen, om te onderzoeken, wat waarheid zij Elk redelijk mensch ftemt in met 'smans uitfpraak (Bladz. 35.) „ Men „ moet God dienen, niet naar menschlijk goeddun„ ken, maar zoo als hij, door ons, gediend wil „worden; en'hierom is het j behoorlijk onder„ zoek, naar het geen God, door ons geloofd „ en gedaan wil hebben, voor ieder mensch een „ onvermijdelijke pligt." De wijsgeerte, die , ten deezen opzichte, bij de Hervormden , gelijk bij alle de Protestanten, geëerbiedigd wordt, dewijl ook Jesus en zijne Apostelen, in alle hunne redenen en gefchriften, tot onderzoek, aanfporen, moet dan ook goedkeuren, dat de Burger Frans Voorhout onderzoek heeft gedaan, toen onzekerheid en twijfeling zijn gemoed beangUïgden , maar zij ontdekt, in den loop van 'smans onderzoekingen zoo als die door hem zeiven worden opgegeven, meer dan ée'ne onbeftaanbaarheid, welke zij niet ksn t over-  overeenbrengen met die regelen, naar welke een onderzoek naar waarheid, behoorlijk, wordt ingericht. De wijsgeerte maakt een groot onderfcheid tusfchen het onderzoek der waarheid, en tusfchen twijfelzucht. Wie naar waarheid zoekt, en in dat onderzoek, behoorlijk, verkeert , bemint gronden van zekerheid en bewijzen, dezen fpoort hij na , deze beproeft hij, en die hij proefhoudend bevindt, legt hij ten grondflag van zijn geloof aan die waarheid, welke op deze gronden rust, door deze bewijzen geitaafd wordt Hoe is nu de Burger Frans V oorhout te werk gegaan? Volgens zijne eigene bekentenis, is hij zijne twijfelzucht fteeds ingevolgd, en heeft alles weggeredeneerd, en nu niets meer hebbende, om zich aan vast te houden zielsmoordende toe- frsnd, in de daad! Geen rampzaliger wezen toch is 'er uit te denken, dan een twijfelaar, die alles wegredeneert! — nu niets meer hebbende, om zich vast te houden, begeeft Frans Voorhout zich tot het onderzoek van de leere der R. K. Kerk. Nu zou men verwacht hebben , dat hij bij .deze Kerk dat geen zou hebben gezocht, het welk hij waarlijk miste, bewijzen der waarheid, gronden van zekerheid, omtrent die hoofdftukken van het Christen geloof, welke hij (Bladz. 7. in de aantekening) opgeeft, de verfchillen over welken zijne gerustheid Hoorden. Doch, dit doet hij juist niet, maar, volgends zijne opgave (Bladz. 12.) vraagt hij zich zeiven af-, of hij wel genoegzaam overtuigd was van die zaken, van welke de R. K. Kerk befchuldigd wordt? En, hij B 5 .re-  redenkavelt op dezen grond. Er zijn toch, in die „ Kerk, ook kundige , en , zoo als ik moet denken, godvrugtige menfchen." Daaruit leidt hij af, dat die Kerk niet fchuldig ftaat aan bijgeloof, afgoderij, met één woord, aan dat geen> waar van zij befchuldigd wordt. Elk ziet, dat deze grond geheel onvast, deze wijze van redenkavelen niets min dan wijsgeerig is. Trouwens, zijn 'er niet, in alle eeuwen, en onder alle volken, kundige en, zoo men moet denken, godvrugtige menfchen gevonden ? Wie kent niet, om éénen voor allen te...noemen, Sokr.ates, wien de oudheid , en de late nakomelingfchap , den lof van kundigheid en van deugdzaamheid toezwaait? Zal men daar uit, zal men uit zoo vele kundige wijsgeeren , voorftanders, en aanprijzers van de deugd , befluiten, dat het Heidensch geloof vrij was van alle die afgoderijen en bijgelovigheden, waarvan het, met recht, door de Christenen befchuldigd is geworden? Wie menschkunde bezit, weet, hoe kundige en zelfs godvrugtige menfchen in ftaat zijn, voorwendzeis en verfchoningen te vinden, voor dat genootfchap, in welks gemeenfchap zij leven. Zij weten onderfcheidingen te maken, tusfchen het wezenlijke, en het min wezenlijke, van den Godsdienst, tusfchen het geen, voor den kundigen, en hetgeen voor den gemeenen man, gefchikt is. Den kundigen ontbreekt het zelden aan fchijnbaarheden, om aan de ongcrijmdffe dingen een' plooi te ( geven, bijzonder, wanneer het vooroordeel der op- voe-  X 27 X voeding en het vooroordeel van eerbied of gezag ziel» hier bijvoegt. Weet men ook niet, hoe veel het verfcheelt , uit welk gezichtpunt de menfchen zich eene zaak voordellen ? Hoe, indien een Protestant, bij onderftelling, ia den Roomfchen Priester Petrus Schouten zeiven , een voorbeeld nam, hoe kundige, en zoo wij denken moeten, Godvruchtige menfchen, „ onder„ richt van het geen hunne Kerk te last gelegd „ wordt," nogthans , zonder eerloos of Godtergendloos te zijn , niet alleen in de gemeenfchap dezer Kerk blijven, „ maar ook daarenboven de wezenlijke „ leere derzelve, met mond en0pen, verdedigen kun- nen." — Niemand twijfelt, of de Burger Petrus Schouten is een kundig en Godvruchtig man. De Burger Pstrus Schouten is onderricht, van het geen zijne Kerk te last gelegd wordt — en, men kan 'er nog meer bijvoegen, de Burger Petrus Schouten geeft, daaromtrent, zeer veel toe , in dit zelfde werkjen, het welk hij, bij deze gelegenheid , in het licht heeft gegeven dus erkent hij in zijne Kerkreden (Bladz. 49.) „ misbruiken en bijgelovigheden misdaden van ,, hare zondige leden, zoo wel van de hooge als „ laager Geestelijken, en van alle foorten der Lee„ ken in deze Kerk." ( Bladz. 62. in de aantekening ,) „ erkent de waardige man , metfehaamte „ en droefheid, de misbruiken, welke een groot „ aantal Roomsch - Katholijken van de Leerpunten ?, hun- ra1'  X *3 y.( „ hunner Kerk maakt." — (Bladz. 78.) belijdt hij, met even zoo vele woorden, „ alle de misbruiken en „bijgelovigheden, die door de domheid, en verr „ foeilijke inzichten van eenigen onder ons, „ (Roomsch-Katholijken'), in wezen gehouden en „ gevoed worden." Zoo veel belijdt de Burger Pbxrus Schouten, en evenwel blijft hij, zonder eerloos of Godtergend-boos te zijn, in de gemeenfchap zijner Kerk, en verdedigt derzelver wezenlijke Leer met mond en pen. Te weten: De Burger Schouten dekt zich juist met het onderfcheid, tusfchen het geen wezenlijk en niet wezenlijk de leere der Kerk zal uitmaken. Een Proteftant ziet deze misbruiken en bijgelovigheden, in de Roomfche Kerk, pleegen, en meent de aanleiding tot dezelve, in de Leere Sier Kerk zelve, te vinden, maar de Burger Schouten befchouwt de zaak uit een ander oogpunt, hij noemt dit misbruiken, die door de eigenlijke Leere, en de tuchtregels zijner Kerk, veroordeeld, en op het ftrengst verboden zijn. De R. K. gebiedt, in de Kerkvergadering van Trent e, en de Burger Frans Voorhout belijdt het daarom te geloven, ( Bladz. 20 en 21. ) dat men de Heiligen in cere moet houden en aanroepen, en — dat men hunne relequiën moet eer en-. Dit fluit eenen Proteftant, het komt hem voor, afgoderij en bijgelovigheid te wezen. Maar, ziet! een kundig Roomfche weet het te vergoelijken, en verklaart dit  ):( *9 ):( dit moet door, behoort, en fielt zich daar mede gerust , dat zijne Kerk niet wezenlijk afgoderij of bij" geloofbeveelt. Nog een voorbeeld: „ Het geloof m het woord „van Jesus" zegt de Priester Schouten, (Bladz. 31. Frans Voorhout aanfprekende,) „ en niet mijne onderwijzing, doetU, door zijne „ genade, nu gelovig erkennen, dat gij, onder de ,, nietige gedaante van brood, zult ontvangen het „ waarachtig levend ligchaam van Christus, „ verïenigd met zijne Godheid, en verheerlijkt, ge- „ lijk hij in den Hemel is." Een Proteftant, gelijk de Profesfor Jodocus Heringa ziet, in deze woorden en leere, ,, een volk, dat nevens eenenGod, die in den Hemel woont, eenen God * erkent, dien het, in eenen ouwel gefloten, op„ eet?" —Maar geheel anders befchouwt dit de Priester Schouten. Hoe hard deze reden ook zijn moge, zij, die, gelijk hij zich uitdrukt, door Gods genade, hun ver ft and', ten dienste van Christus gevangen nemen, doen hunne ligchaamlijke zinnen zwijgen. Ik zou hier meer kunnen bijvoegen, doch, dit zij genoeg tot mijn hoofddoel, hetwelk was, overtuigend te doen zien, dat het niet wijsgeerig is, wanneer men eenige gevolgen wil afleiden, tot de zuiverheid eener leere van eenige Kerk, omdat 'er zich kundige, en zoo men geloven moet, Godvruchtige leeden in derzelver gemeenfehap bevinden, die zelfs hare wezenlijke leere met mond en pen verdedigen. In-  Indien Frans Voorhout, omtrent die ieefftukken, de leere der Drieëenheid, de Godheid van Christus enz. welke hij (Bladz. 7) opgeeft» gronden van zekerheid en oplosfing van zijne angstvallige twijfelingen zoekende, ons hadt kunnen aantoonen, dezelve, in de leere der R. K. Kerk, gevonden te hebbeh, de wijsgeerte zou zijnen overgang tot hare gemeenfchap moeten billijken. Maar, welke nieuwe, welke fterker bewijzen, heeft hij, voor de door hem gemelde leerftukken, bij haar opgedaan, die ook de Proteftanten niet hebben, en die hij bij de Hervormden niet hadt kunnen vinden ? De Proteftanten erkennen twee bronnen van onze kennis der waarheid, de Rede en de Heilige Schrift. Beiden erkent ook de R. K. Kerk. ■ De Burger Schouten heeft, dus, een overvoortreflijk gebruik van de Rede gemaakt, om die hoofdwaarheid te betogen! daar is een God! in zijne prijsverhandeling, over het beftaan van het Opperwezen, en wel op die wijze, dat de eenvouwigften zelve hem, met hunne gedachten, volgen kunnen. De andere bron van onze kennis, de Heilige Schrift heeft ook de R. K. Kerk alle bewijzen, welke inde Heilige Schrift bevat zijn,voor de leere der Drieëenheid, de Godheid van Christus, en het beftaan van den H* Geest, om. trent den oorfprong en den aart van het zedelijk kwaad, de wijze, op welke de mensch met God bevredigd wordt, en dus een deelgenoot van zijne gunst, den ftant des menfchen na dit leven enz. alle die bewijzen, heeft^de Gereformeerde Kerk niet min ia  X si X in de Heilige Schrift gevonden, en daar uit niet min duidelijk en berédeneerd afgeleid, dan de R. K. Kerk ooit in ftaat zal zijn, om te doen. Alleen, met deze bronnen van kennis houden zich de Proteftanten en Hervormden te vrede, omdat zij getrouw zijn, aan dien regel, welken de Priester Schouten, gelijk wij boven (Bladz. 24.) gezien hebben, ook zelve, als eenen hoofdregel ftelt : „ dat men God moet dienen, niet naar menfchüjk „ gezag, maar, zoo a's hij, door ons, gediend wil „ worden;" en dus leeren zij, dat de Heilige Schriftuur de eenige Regel des geloofs is, niet in dien zin, gelijk de Priester Schouten het, verkeerd, begrijpt en voordraagt, (Bladz. 67.) als of met die leere zou ftrijden, het behulp van Oordeel- en Uitlegkunde. Neen, de Hervormden keurenj, niet min dan hij zelve, het goed gebruik derzelve niet alleen nuttig, maar ook nodig. De Heilige Schrift heeft eenen verftaanbaren zin, de woorden van dit heili» boek hebben hare betekenis, dezen zin en betekenis kan elk Lezer, zelfs een eenvouwige, op diezelfde wijze, met zijn gezond verftand, ontdekken, en overtuigend, vinden, als hij den zin en betekenis van eene Landwet of P/«c^inflaatis,tevindenenopte maken; en waartoe gezonde Oordeel- en Uitlegkunde de behulpzame hand bieden, zelfs voor eenvouwigen, mids leergierigen en waarheidlievenden. . Maar, „ de ondervinding heek mij 'overtuigd;" zegt de Burger Voorhout, (Bladz. 7.) dat bij geenen van hun (de Proteftanten) te vinden is bet mid-  X 32 ):( middel, door het Welk ieder mensch, en dus een 011 geleerde, zoo wel als een geleerde, onbetwistbaar, verzekerd wordt, dat alles, wat God, nodig tot onze zaligheid,geopenbaard heeft; als mede, dat de ontwijfelbare zin der Godlijke Openbaring voor hun kenbaar zijn, — omtrent de ondervinding van den Burger Voorhout willen wij niet twisten. Het is niet vreemd voor iemand, die zich éénmaal aan twijfelzucht heeft overgegeven, die, éénmaal, alles wist weg te redeneeren, maar, de hoofdvraag is: welke meerdere gronden van zekerheid heeft hij nu, in de gemeenichap der R. K. Kerk, dat God alles, wat nodig is, tot onze zaligheid, geopenbaard heeft, en dat de ontwijfelbare zin der Godlijke Openbaring voor hem kenbaar zij? Zal , het geen mogt fchijnen te ontbreken, aan alles , wat nodig is tot onze zaligheid , aangevuld worden, door de overleveringen? deze belijdt Voorhout te geloven, en vastelijk aan te nemen (Bladz. 17.) en in de aantekening op die Bladzijde, wordt eene poging gedaan, om eenigermate reden te geven, waarom de overleveringen dienen te gelden, en gezag te hebben. Eene poging, die zeer ongelukkig en onwijsgeerig is uitgevallen. (*) Maar ter goeder trouwe, (*) „ Het 'ongefchreven woerd is geweest de eerfte regel en grondflag van het Christendom, omdat Je sus zijne Kerk door leerredenen heeft beginnen te ftichten." ——• Goed! toege. ftaan! —— „ de Schriften van 't Nieuwe Testament zijn 'er na.  X 33 >C we, kunnen overleveringen het gcfchikte middel zijn, om het waarheidlievend gemoed van eenen Christen gerust teftellcnV Overleveringen, die toch onderzocht moeten worden, om de waare van de valfche en onechte te fchiftcn en te fcheiden, opdat wij weten, wat Godlijk zij, dewijl God door ons niet gediend wil worden, naar menschlijkgezag. — De Joodfche Kerk hadt ook overleveringen, maar omtrent dezelve verklaart zich het geheele Nieuwe Testament ongunft'g, en over het algemeen, waarfchuwt het zelve tegen menschlijkc geboden, inzettingen , en voorfchrif- ten. „ Elk'onzer gedenke hierom" zeg ik met den Priester Schouten (Bladz. 74.)" dikwijls aan de woorden van'den Heiligen Joünnes (z joïnn. IV. 1.) Welbeminden, gelooft alle Geesten niet; maar beproeft de Geesten , of zij bic God zijn : want daar zijn vele valfche Profeeten in da wereld opgedaan. Welke aanleiding opent zich dm niet, bij de overleveringen , tot twijfelingen, tot gemoedelijke bedenkingen? Indien men ééns mistastte, „ atfrMfict lifpvèiÉS:* Niet naauwkeurig géfpreliWj Öiii^it Voorhout! Niét Djiievoei'i. Zij bevatten juist dat eerste ongefchreven woord, leerredenen van Christus Jesus! —— „ Daarom heeft, echter het oiigcfchreyen woord zijne eerfte kracht „ en achtbaarheid niet.vcrlooien." . Recht zoo het is j£_ fclirevcn, en dus, met al zij ie kracht van waarheid en gelijkheid , tot ons Bekomen ! Het is nu niet meer een onbefchreven woerd geene .tosfe, onzekere, overlevering'. — De plaats» Thess. n. ï.v komt, bij deze vraag, geheel voor aas niet te pas, gelijk it kuudjge Burger S c h o u t e m zelve weten zal. c  >( 34 X tastte, en e'éne enkele overlevering, op menschlijk ge° zag, aanname, die niet echt, niet Godlijk ware! Paulus heeft toch gefchreven, gelijk de Burger Schouten (Bladz. 74.) te recht aanmerkt: al ware het ook, dat wij, of een Engel uit den Hemel, U een ander Euangelie verkondigden, dan het geen Wij U verkondigd hebben, die zij vervloekt. Kan men wijsgeerig, en met gezond verftand, handelende, geene gerustftellende zekerheid, b\] overleveringen vinden, even min zal een waarheidlievend gemoed, dat de zaken, niet oppervlakkig, bepeinst, omtrent den ontwijfelbaren zin der Heilige Schrift, gerustftelling vinden, in het gezag en de uitfpraak der Kerk, volgends het algemeen gevoelen der Faderen. Ik weet het, en dus komt het mij niet nieuw voor, welken ophef men gemaakt heeft, van onzekerheid, van twijfelachtigheid,omtrent den zin der Heil. Schrift, welke men befluit, uit de uitlegkun» dige en Godgeleerde verfchillen, niet alleen onder de Proteftanten , gelijk Frans Voorhout fchijnt te geloven, maar, in het gemeen, onder de Christenen, waar bij wij ook de leden en belijders der R. K. Kerk niet moeten uitfluiten. —— Ik heb gelezen, wat Bos suet over de variatïên der Proteftanten, maar ik heb ook gelezen, wat Priestley, over de gefchiedenïs van het verderf des Christendomst gefchreven heeft; maar de eén, zoo min als de ander, heeft mij van mijne vastigheid kunnen verwrikken. — Geen wonder, dewijl ik het dilemma niet overneem, ▼an  X 35 X van Barthold Nihusius, (Schouten Bladz. 53.) 0f de ver^hUlen der Christenen ook wegens de allergewigtigfte Geloofspunten, onbè Jlm blijven, en dat elk Christen altijd onzeker zij wat hij, om zalig te wardm > wetm en seltven mggf» of, dat Ween, door Gods geest, beftuurd, fprekend gezag, tn de Kerk, op aarde is,aan het welk alle gelongen ziek moeten onderwerpen. Omdat ik, naamlijk, het gevolg niet erken; wanneer de verfchillen dei-Christenen onbeflist blijven, zal een Christen alttjd onzeker zijn enz. Ik voör mij ondervinde die onzekerheid niet: laat de menfchen verfcheelen, laat elk zijnen weg verkiezen, God heeft mij een redelijk wezen gefchapen, en zijn woord gefchonkenmet dre hulpmiddelen ben ik genoegzaam toegerust daar hij mij ook zijnen verlichtenden Geest niet ontzegt, om, van mijne rechten, als mensch en Chris, ten, behoorlijk, gebruik makende, voor mij zeiven , te bejlisfen , en gronden ran zekerheid Vast te (lellen Voor andere menfchen begeere ik niets te bejlisfen ' maar, mag noch begeer mij ook aan geene bejlis'fing van andere menfchen te onderwerpen. Doch, ik vervolg, en vraag, welke gronden van zekerheid en gerustdelling kan de Burger Frans Voorhout toch hebben opgedaan en gewonnen, in het gezag der Kerk? De bewoording van Kerk is zeer onbepaald, en aan verfcheiden betekenisfen onderhevig. Kerk is een étre collectif, een famenvattend wezen, de Kerk beftaat uit een aantal menfchen; volgends de leere der R. K. Kerk, kunnen c 2 zebSs  X 36 X zelfs tot de Kerk zulke menfchen behooren, die, qnredclijk, hunne mede - menfchen, om dwalingen, gehaat, gelasterd, vervolgd, wreed gepijnigd en gedood hebben, (zie Schouten Bladz. 76 en 77.) zulken, welke men van domheid en verfoeilijke in. zichten niet kan vrij fpreken. (Bladz. 78. ) Ja, wanneer wij, dit collectief wezen, door Metaphijfifche Abflractie, zuiveren, van al dat faamgevoegde, dan kunnen wij vele heerlijke en fchoone eigenfchappen van de Kerk getuigen, dan is zij één, dan is zij heilig , dan algemeen, ja wilt gij, dan is zij onfeilbaar, alles naamlijk, voor zoo ver zij, enkel de waare Christenen bevattende, in zoo verre zij waare Christenen zijn, metj esus, door zijnen Geest, verëenigd, als zijne bruid, enkel, door dien Geest, volgends het Bijbelwoord , bezielden beflmircïwordt. Maar zoodanige Kerk in abftracto mogen de Labadisten geloofd hebben , zuiver op aarde te beftaan, de ondervinding leert ons anders, en de Bijbel verzekert het ons, dat de Kerk in concreto beftaat, als een dorschvloer, waar kaf en koorn op wast, het welk eerst, in de voleinding der'ceuwen , zal gezift en gezuiverd worden. Waar 'toch bevindt zich, verders, in de Kerk, in concreto, zoals zij op aarde beftaat, het, door Gods geest beftuurd, /prekendgezag? Zijn de R. Katholijken het daaromtrent al ééns ? Omtrent het gezag van den Paus, van de Kerkvergaderingen enz. ? — En, onderlteld, daar ware zulk een /prekend gezag in de Kerk, en men wist het zelve aan te wijzen, die uit*  X 37 X uitfpraak der Kerk heeft dan eenen ie/* en betekenis: maar, hoe zal ik, hoe zal een eenvouwig mensch > zeker zijn van de onfeilbare uitlegging van dezen zin der Kerk? Laat ons dit, met een voorbeeld, ophelderen. De Trentifche Kerkvergadering doet uitfpraak : Men moet de Heiligen in eere houden , en aanroepen. Men moet hunne reliquien eeren. . De eenvouwige man zal het woord jen moeten en aanroepen , en eeren, tot bijgelovigheid triafgoderij misbruiken. En het is hier omtrent niet zuiver, in de R. K. Kerk, wegens de domheid van velen van derzelver Leden, gelijk wij boven, uit de eigene belijdenis van Schouten, verftaan hebben. ■ Maar, dit is de zin niet van deze Kerkvergadering, ï Iet woordjen moeten is, door den Heer F. Veron, genomen, in den zin van behoort, gelijk ons (Bladz. ■ co.) bericht wordt, en deze uitlegging is gemaakt , en wordt geftaafd, op eene wijze, zoo als uitlegkunde gewoon is te werk te gaan, uit vergelijking van de uitfpraken der Trentifche Kerkvergadering zelve. Nu wil ik alleen dit befluit opmaken. Voorhout wint niets, bij zijn toevlucht nemen tot het /prekend gezag in de Kerk, integendeel, de twijfelingen worden vermenigvuldigd, want, de zin van dit fprekend gezag heeft weder eenen uitlegger nodig, of, zo men dien zin, door uitlegkunde, zelve kan ontdekken, wel nu, dan is de weg veel korter, en tevens redelijker, dat men zulks beproeve omtrent den zin van de uitfpraken der Heilige Schrift. De gezonde wijsgeerte, gevolglijk ,kan aan den over» ■ C 3 gang  . X 3S K gang van Frans Voorhout tot de gemeenfchap der R. K. Kerk geenszins hare goedkeuring geven, omdat zij, te duidelijk, doorziet, dat de man, bij eene Kerk, welke hare hoofdleere, in twijfelen, ftelt,en bij welke het tot heden toe, nog niet uitgemaakt is, waar of bij wien, eigenlijk, in haar het /prekend gezag berust, geene gerustftelling voor een waarheidlievend gemoed zal kunnen verkrijgen. En, wat üe.algemeene overëenltemming der Kerkvaderen , in het vastftellen van den zin der Heilige Schrift-, betreft,deze kan niet eer in overweging genomen worden, voor dat bewezen is, dat de Kerkvaders, inde daad, algemeen overëengeftemd hebben, inden zin der. Heilige Schrift, doch, dit bewijs zal wel achter blijven, zoo lang wij, uit de Kerkgefchiedenisfen, weten, hoe ver Ohigenes, HlERONYMUS, RUFINUS, AuGUSTINUS enz. in hunne uitlegkundige leerwijzen, verfcheeld hebben. Indien wij, verder, in bijzon dorheden wilden gaan, hoe veel zou dan niet de gezonde wijsgeerte te berispen vinden, ïn 'het geen door den Burger Schouten, in zijn gefchrijf omtrent den overr gang van Frans Voorhout, is in het midden gebracht? Zij zou zich reeds, in 't algemeen, ftooten aan den titel van Romnsch-Katholijk, welke, in dit ftukjen, overal van de Roomfche Kerk gebezigd wordt, als zijnde eene ftrijdighcid met zich zelve, dewijl Roomsch bijzondere betrekking heeft tot Rome, en Katholijk eene algemeenheid aanduidt. - De  X 3f X De gezonde wijsgeerte zou zich ftooten, niet alleen aan de onheufche aanvallen op den Profesfor Hfrin ga, zoo wel, als op den Heidelbergfchen Ka'echismus, maar ook aan verfcheidcn uitdrukkingen, welke de Priester Schouten van de Proteftaw ten, hier en elders, bezigt; wanneer hij hen, bij voorbeeld, noemt: vleeschlijke menfchen, die de dingen van den geest Gods niet verfiaan kunnen, en hen vergelijkt bij de rum vleefchelijk denkende Kapharnaïien (Bladz. 29.) en dat zoo geheel ongelukkig, alzoo die juist het tegendeel deden, van het geen de Proteftanten doen. Je sus fprak , onder zinlijke beelden, woorden van geest en leven (JoaNN. VI. 63.} En deze ruwe domme menfche'; namen deze woorden,in den letterlijken zin, bleven bij de beelden ftaan, en dachten niet aan den geest. . Maar de Proteftanten verdaan Je sus, wanneer hij, onder zinlijke beelden , geest en leven voordelt, geestelijk, wetende, dat de geest levend maakt, en dat het vleesch niet nut is. Ja zelfs, wanneer hij, (Bladz. 58.) alle Protejfantfche Christenen vrijfpreckt, dat zij iet tegen Jesus zeiven zouden willen ondernemen, komt *er niet alleen deze bepaling bij, in den eigenlijken zin, maar ook fluipt *er, in de volgende woorden, een trek van minachting in den ftijl van den Burger Schouten in, daar hij oprechtelijk erkent, dat zij, (de Proteftanten') naar hun licht, eerbied en liefde voor Jesus hebben. Het is toch den Burger Schouten niet onbekend, hoeveel lichts de Proteftanten hebben ontdoken, en zelfs aan zijn C 4 Kerk-  Kerkgenootfchap medegedeeld, het welk zoo vele Roomschgezinden, openhartig, hebben erkend , en de Burger Schouten zal ook edelmoedig genoeg zijn, om te belijden, dat hij zijnkaarsjen meermalen aan het licht der Proteftanten ontdoken hebbe, dat hij van hunne Schrijvers geleerd, en aan hun het -dén en ander zal te danken, hebben. De wijs¬ geerte doot zich, wanneer een man, als Schouten, telkens dei titel van Heilig geeft aan de Kerkvergadering van Trente, en dat in onze tijden, daar de geheele geiehiedenis van die Kerkvergadering iii het hellerst daglicht is gedeld , en Roomschgezinden Zelve overtuigd zijn, dat 'er meer dan te veel waarheid was, in die aanmerking, dat de geest, welke de beduiten dier vergadering bcduurde, van Rome werdt overgebracht. Doch, ik wil niet alles opnoemen, waar zich de gezonde wijsgeerte in dit ttukjen aan moet dooten , opdat ik niet fchijne, üietopzet, zulks te verzamelen, om te bedillen. Alleen, kan ik niet voorbij, mijne aanmerking te inaken, op den geheel onredelijken en onwijsgeerigen eed, welken Frans Voorhout heeft afgelegd, en die ( Bladz. 24.) dus luidt: „ Dat waarachtig j, Katholijk geloof, buiten het welk niemand kan za9, lig worden, dat ik tegenwoordig vrijwillig belijde, en voor waarachtig houde, dat zelfde geloof beh 1 °.f en zweer ik, Frans Voorhout, ge9 heel en onvervalscht, tot den laatden fnik mijns >, levens toe, zeer flandvasteïijk, met Gods hulpe, te oev.aren, en te belijden, en zorg te dragen, „ zoo  X 4i ):( »* 200 veel als het ifi mijne mngt zal zijn, dat het „ van mijne onderdanen, of van de genen, die mij>, ne zorge zijn aanbevolen, gehouden, geleerd, en „ gepredikt worde." Ik noem zoodanigen eed onredelijk en onwijsgeerig. De rede en gezonde wijsgeerte kunnen geenen anderen zin geven aan de bewoordingen van dezen Eed, dan deze: „ Ik zweer, „ dat ik, berustende in de uitfpraak der Kerk, over „ Godgeleerde onderwerpen niet meer zal denken ten eindenimmerinhetgevalte komen, van anders >, te denken, dan ik nu doe." Trouwens, daar onze ge* dachten en gevoelens gewrochten der ziel zijn,die wikt, en oordeelt, kan niemand zweeren, dat hij, na eenige jaren , geloven zal, het geen hij thans gelooft, en 'voor waar houdt. Heeft de Burger Voorhout geene ondervinding van deze menschkundige waarheid, In zijn eigen perfoon? Zou hij, in zijnen ijver , te voren, niet wel het zelfde gezworen hebben, met betrekking tot het geloof en de leere der Hervormden ? En, hoe is hij thans veranderd ? Is hij zeker, dat bij hem geene twijfelingen zullen ontdaan? dat hij niet ééns overtuigd zou kunnen worden, door zijn eigen oordeel, dat dit geloof, hetwelk hij het KathoUjke noemt, (bij onderftelling , alzoode Proteftanten hem dit zullen betwisten,) zo al niet, in alle (lukken, ten minften in fommige deelen, dwalend zij, en van de waarheid afwijkt, maar hoe kan hij, dan, ahredeiijk mensch, die waarheid zoekt, zweeren, dat hij het geheel zal bewaren ? Zonder dat ik de veranderlijkheid ïn zijne gevoelens, welke de Burger Voorhout nu reeds verfcheiden malen geopenbaard heeft, C 5 mede  X 43 X mede in rekening neme. En welke eed is dit, waarbij men zweert, zorge te dragen, dat het van zijne onderdanen, of van de genen, die aan zijne zorge zijn aanbevolen, gehouden, geleerd, en gepredikt wo rde ? —— Hoe ligt zou dit opleiden, om het onderzoek voor zulke onderhorigen af te fnijden, daar het, evenwel, de pligt van elk redelijk mensch is, onderzoek te doen, volgends de eigene woorden van den Burger Schouten, ten zij dit onderzoek niet verder moest gaan,dan, dat men, alle twijfelingen opgezameld, hebbende, eindelijk, zich werpt in de armen van een /prekend gezag in de Kerk, en voortaan, zonder zelve meer te onderzoeken, aanneemt, het geen deze goedvindt, voor te fchrijven! Doch , dit ftrijdt tegen de redelijke en vrye' natuur van den mensch, en hij, die dus van alle eigen, onderzoek zou willen afïïaan, zou de rechten va.n den mensch verzaken. Doch, dit zij genoeg, ten opzicht van het geen gezonde wijsgeerte , hier, heeft aan te merken. De bewoording, welke Frans Voorhout gebruikt, daar hij, in zijne belofte en eed, van onderdanen meldt, eene bewoording, die, in de tegenwoordige dagen ,vreemd in de ooren klinkt, (*) herinnert mij eene andere bedenking, welke meer Staatkundig genoemd kan worden; en welke gezegden in het Boekjen van Schouten betreft,die-,gelijk ik onderftel,tegen (*) De Geloofsbelijdenis van de R. K. Kerk beeft, in 't Latijn, fubdhi, hetwelk anderen, ondtrhori^ttt, vertalen.  ):( 43 X gen 'smans oogmerk, door '.onbezonnen ijveraars, ligtelijk, zouden kunnen misbruikt worden. Twee bedenkingen zijn mij, ten dezen opzichte, bijzonder, voor den Geest gekomen, de eerfte betreft, de belofte en eed, die Frans Vo orhout doet, (Bladz. 23.) „ Ik beloof en zweer, den Roomfchen „ Paus, navolger van den Heiligen Petrus, Prince „ der Apostelen en Stadhouder van Jesus Chris„ tus, tent waarachtige gehoorzaamheid.'''' Zodanige belofte en eed is, en blijft,bedenklijk. Ik zie wel, in de aantekening op die. bladzijde, dat deze gehoorzaamheid, beloofd aan den Roomfchen Paus, als het zichtbaar hoofd der Kerk , zich alleen bepaalt „ tot 'het wezen'ijke van den Godsdienst, en der„ halven geheel en al afgcfcheiden is van alle ftaat„ kundige betrekkingen, in welke men, onderver„ fchülende regeringsvormen, zich bevindt." Dan, dit zie ik wel Heilig gezegd, maar niet bewezen^ Hebben dan vorige eeuwen niet genoeg geleerd, hoe de Staat en de Paujen in den tijd juist, ten opzicht van deze waarachtige gehoorzaamheid, tot twisten zijn gekomen, die bloedige oorlogen hebben verwekt, erf. ftroomen bloeds aan liet menschdom gekost, landvoor dat de Kerk-hervorming haren aanvang nam ?. Ik zie tot bewijs, dat deze gehoorzaamheid geheel en al afgefcheiden is van alle ftaatkundige betrekkingen, aangevoerd, in de gemelde aantekening, de verklaring, welke alle de R. K. Priesters, zedert 21 September 1730, hier te land, gedaan hebben, maar juist  X 44 X juist dit bewijs vermeerdert mijne bedenklijkheid, dewijl ik, vooreerst, achtgeve, op het geen de Priester Schouten zegt, dat zij deze verklaring hebben moeten doen; ten tweeden, uit de verklaring zelve, zieik, dat, fchoon al deze Priesters met den Burger Schouten mogen overëengeftemd hebben, 'er evenwel een gevoelen is, (en waar anders, kan dit zijn, dan inde Roomfche Kerk?) der genen, welke ■ Ueren , dat de Paus, of eenige andere Kerklijke Overheid, de magt heeft, om de onderdanen te ont* /laan, of dispenfeeren, van wegens Ketterij, of, om eenige andere oorzaak , van den eed en gehoorzaamheid aan de burgerlijke Overheid, en, dat men geene trouw en -onderdanigheid fchuldig is aan de genen, die in den Kerklijken ban , en buiten' den fchoot der Roomfche Kerk , tijn. Derhalven, ijveraars kunnen deze gehcorzaamheid verkeerd uitleggen, en ze ook tot ftaatkundigebetrekkingenuitbreiden, indienflechts dit gevoelen bij hun de overhand nam. Ook is de gefchiedenis niet zonder voorbeelden van zodanige , door dezen en genen Paus, uitgeoefende magt. — Tenderden, is zelfs dit bedenklijk, dat de gemelde verklaring door deze Priesters niet gedaan is, dan met genoegzame kennis en goedkeuring van den Roomf hen Paus zeiven. Dit is zoo ver af, van mij, tot een genoegzaam bewijs, te verftrekken, van de geruft'lellende verklaring, die de Burger Schouten geeft, dat ik 'er veel eer uit befmiten moet, dat de gemelde Priesters huiverig geweest zijn, om die  X 45 X die verklaring af te leggen, zonder voorkennis en goedkeuring van den Roomfchen Paus. Waarvan men geene andere reden kan uitdenken, dan. dat zij zich, met hunne waarachtige gehoorzaamheid, aan den Paus beloofd, bezwaard vonden. Indien dit zoo niet ware, hadden zij', eenvouwig, hunne verklaring kunnen doen, als geen fchijn hebbende, van eenigzinste ftrijden met , of in te lopen tegen, het geen zij den Paus verfchuldigd waren. Behalven het geen de Burger Frans Voorhout belijdt en zweert van eene waarachtige gehoorzaamheid aan den Roomfchen Paus, welk punt, door ijveraars, zoo verbazend, ten nadeele van den Staat, zou kunnen misbruikt worden, is 'er < Bladz. 7. inde aantekening), nog een bedenklijk gezegde mij voorgekomen, hetwelk, voor iemand, die, waarlijk, de rechten van den mensch kent, die , waarlijk, het heil der Maatfchappij, en de rust en goede orde, in den Burgerftaat, bemint, alle opmerking verdient. „ Ik ben reeds lang in het ge„ voelen geweest" zegt daar de Burger Voorh o u t , „ dat de éénheid een voornaam en wezen.,, lijk duel van het Christendom is." ——. Als men nu overweegt, hoe de woorden éénheid en onver deelbaarheid thans aan de orde van den dag zijn, terwijl velen, zonder dezelve juist te verdaan, nog. thans, met grooten ijver, voor die woorden ijveren, zal men dan niet huiverig wezen, op het lezen van deze woorden ? Zalmen niet, in den Burger Frans Voor-  ):( 46 ):( Voorhout, eenen ijveraarvoor de éénheid in dé Kerk te gemoet zien? Nu geloven, wel is waar, ook de Proteftanten de éénheid der Kerk, zij geloven , dat de Kerk één, heilig, algemeen en Christelijk is, doch, dan befchouwen zij de Kerk in het afgetrokkene, in ahftracto, voorzoo verre alle waare gelovigen en deugdzamen, in den zin en den geest van Jesus , één hart en ééne ziel , uitmaken, en , in dien afgetrokken zin, heilig zijn, en deze Kerk, in het 'afgetrokkene, is algemeen, Katholijk, alle waare Christenpn, waar ter plaatze, of onder welk Christelijk Genootfchap, zij zich ook bevinden, zijn 'er leden Van, en behooren tot dat ée'n geestelijk lig— chaam der Kerk, welke naar Christus, dien zij alleen als haar hoofd erkent, den naam van Christelijke voert. Met welke belijdenis zeer wel beftaan kan, dat de Kerk in concreto, (in famenvatting) befchouwd, uit verfcheiden Genootfchappen en leden beftaat, welke wel, in den geest, door de hoofdwaarheden van het Christendom, het geloof in Je sus Christus, en de beoefening der deugd, als het fondament te behouden, verëenigd, echter eene onderIcheidene leiding van gedachten volgen, en op dat fon. dament, onderfcheidenlijk, goud, zilver, kostelijke fteenen, hout, hooi , en ftoppelen, bouwen, het welk door den dag zal verklaard worden, want dies diem docet, gelijk de Latijnen zeggen, met den dag leert men, vooral wanneer dit op het fondament gebouwde werk ééns ,als door vuur, zal beproefd worden:  X 47 X den' men vergelijke, het geen Paulus fchrijft i Kor. III. 12 volgg. en zijne vermaning Filipp III. 15. zoo velen dan, als wij volmaakt zijn, laat tns dit gevoelen: en indien gij «/,anderszinS, gevoelt, ook dat zal u God openbaren. Dus belijden de Proteftanten eene éénheid der Kerk, en ftreven daar naar, door onderzoek en overtuiging der waarheid, verzekerd, dat, met den tijd, door deze middelen die éénheid zal bevorderd worden, en wenfchende, met Schouten (Bladz. 27.) „ dat het zoo jam„ merlijk van één gefcheurde Christendom alle par» „ tijjchap en vooröordeelen ailegge; nedrig naar de ftem van Jesus hoore, en wij nog dien zaligen „ tijd beleven, dat het, onder alle volken, naar „ Gods woord, ééne kudde, en één Herder wor- M del" Maar, hier ligt de knoop, hier is het bedenklijke: de Priester Schouten, met zijne Celoofsgenooten , behooren tot die ééne kudde van Jesus (Bladz* 77.) tot die Kerk, welke de burger Voorhout. (Bladz. 22.) bekent, „ de Heilige Katholijke, „ Apostolijke en Roomfche Kerk, de moeder, en " — hier lette men op! „ de Meesteresse ,, van alle Kerken te zijn. Buiten wier „ waarachtig Katholijk geloof niemand kan zalig „ worden (*)." (Bladz. 24.) Moet, (*} In de «intekening, wordt,ten bewijze, aangehaald die alge«eene waarheid, welke d« Schrijter Hssk. XL 6. voordraagt:  K 48 ):( Moet, vraag ik nogmaal, zulke belijdenis, zulk gewag van éénheid, gepaard, met het meester fchap der Roomfche Kerk over alle Kerken, en de verklaring, dat 'er .buiten haar Geloof geene zaligheid is, ons niet huiverig maken, dat, ten eenigen tijde, onbezonnen ijveraars in hef hoofd kunnen krijgen , om van dat gewaande meesterfchap gebruik te maken, en , uit eene voorgewende zucht, om de menfchen te dw ngen , om in te gaan, en in het Kathoijk Geloof zalig-te worden, hunne medemenfehen, om dwaalingen , te haaten, lanteren , vervolgen , wreed te pijnigen en te dooden? Zoodanige onbezonnen ijveraars ziju 'cr ééns in de Roomfche Kerk geweest, (zie Schouten, Bladz 76. 77.) waarom zouden 'er zulken niet weder kunnen opftaan, en aanleiding nemen, tot een voo,wendzel van hunnen ijver, uit zulke sezegden, n/s door Frans Voorhout, en den Priester Schouten, worden gebezigd ? ■— Doch, ik laat dit verder aan elks overweging over ja durve gerust het nadenken aanbevelen, aan den Priester ScHuüTtN zeiven; zonder dat ik mij wil uitlaten, over het ftrijdige en onbeftaanbare , hetwelk, Zfi'der Geloof, is het onmogelijk ,Gode te behagen ;.en 'er wordt bijgevoegd: Niemand kan dan zalig worden, buiten dat geloof, „ bet wJk God verëischt. Nu dfc Ijéftaat zekei; niet, ïn waar te achten, alleen het geen ons geloofbaar fchijnt, maar in te gelo„ ven alles , wat God geopenbaard heeft " — Zeer goed i «— Doch, dew'jl het bewijs niet uitkwam, volgt 'er m nog: „ en, eoor ziïne Ratholijke Kerk ons voorfi li,'" — Een Protefiant zon gezegd hebben, en in zijn woord ons voorftelt —- Wie heeft gelijk ? Gezond verftand beilisfe 7  K 49 ):( ' f/elk, in de belijdenis van Fr. Voorhout, l:gt, en terftond in de oogen valt: Eene Heilige Kaholijke, dat is algemeene Kerk, te belijden, en die, in den zelfden adem, de Roomfche te noemen, en te gewagen van alle Kerken van welke zij de moeder en meesteresfe is! zo dit geene onbèftaanbaarheden zijn, beken ik, geen denkbeeld van onbeftaanbaarheid te hebben. Doch ik fpoède mij naar hét einde, eh zal, na dit alles, met eenige Godgeleerde bedenkingen, fluiten. Ik zal mij echter niet inlaten, in eene breeder behandeling van de yerfchilleh tusfchen de Proteftanten en "de. Roomfche Kerk. (*) Dezen zijn zoo dikwijls, en met zo vele kunde behandeld, en het geen voor en tegen te zeggen was, zoo algemeen te vinden in eene menigte boeken en gefchriften, dat het een overbodig werk, dat het water in de zee brengen, zou zijn, indien ik mij zeiven hier mede wilde bezig houden. — ïk heb, in het voorbijgaan, ook reeds het één en ander gezegd, het welk hier toe mede kan getrokken worden, bijvoorbeeld, over het geen, niet zoo veel óphefs, telkens herhaald wordt van de verfchillen , en onzekerheden, óndèr de Preteflanten, boven (Bladz. 34. ) over de overleveringen, en derzelver waarde (Bladz. 32. ) over de Kerk, enhet fprekend gezag m dezelve (Bladz. 35 enz.) Dit alles behoeft niet (*) De Burger'Voor hout belöq/ï QBladx. 11 Aant. 7) zijne Briefwisfeling met den Priester Schouten, die hem van veel nut geweest is, in druk te zullen geven. Uit het tegenwoordl. gé ftukjen te oordeelen, kan ik 'er geene grootë verwachting van hebben. D  H 50 ):( niet te worden herhaald. Alleen zal ik mij bepalen, tot die bijzonderheden, waar omtrent Fr a n s Voorhout, of de Priester S Chou ten, eenige pogingen gedaan hebben, om eenig leerftuk der R. K. Kerk, op hunne wijze, met redeneringen of fchriftverklaring, te ftaven, die zij, als nieuw, fchijnen voor te dragen, en met zulke koenheid en vertrouwen voorftellen, als of 'er niets op uit te zonderen viel. In't gemeen, herhaal ik hier, dat ik, den naam van Schouten lezende, verwacht hadt, eenen fchijnbarer voordragt der leere van de R. K. Kerk. Ik had verwacht, dat een man van die kunde en dat oordeel zijnen leerling het famenftel dier leere, in verband , en als dén beftaanbaar geheel uitmakende , zou hebben laten belijden. Maar, hoe was ik verwonderd, toen ik de belijdenis van Frans Voorhout inzag, naauw kon ik mijne oogen geloven. Die belijdenis bevat het gewoon zoo ruwvoorftel van de leere der R. K. Kerk, als of men zich bevondt, in de eeuw voor de Kerk-hervorming, en niet in de tegenwoordige, iu welke, zedert de Hervorming, elke gezindte bedacht is geweest, om zijn famenftel in eene goede orde tefehikken, en geleidelijk voor te ftellen; in vvclke men moest verwachten,, bij eene gelegenheid, als deze, dat het wezenlijke van de leere der R. K. Kerk, met uitgezochte ■ bewijzen geftaafd , zou voorgedragen zijn. —Onderfusfchen is de voordragt der leere de gewoone belijdenis der R. K. Kerk, en de bewijzen, welke aangevoerd Worden, zijn, in de daad, de zwakfte, die door eenen Jisnuschgezinden Leeraar konden worden bijgebracht. Men  Men moet, waarlijk, gering denken van de osderzoekliefde van de leden der R. K. Kerk, dat men zoodanige zwakke bewijzen aanvoert, welke zij, bij de minde moeite, in onzen tijd, waarin de Oordcelen Uitlegkunde van de Heilige Schrift zoo vele vorderingen gemaakt heeft, beantwoord kunnen vinden. Kan dé Burger Voorhout, die zoo geijverd heeft voor de Hervormde leere, dat hij 'er zelfs eenen Profelijt voor gemaakt heeft, onkundig zijn, van het geen de Hervormden , op deze zwakke bewijzen, antwoorden, en met alle reden kunnen antwoorden? Om één en ander voorbeeld te geven. — Tot een bewijs voor het vagevuur, en de voorbiddingen voorde zielen , die daar opgehouden worden, wordt ( Bladz. 20) aangehaald jMakkae. XII. 46. Het is zoo, dat de R. K. Kerk dit Tweede Boek der Makkabeèn , onder de Kanonieke Boeken der Heilige Schrift, telt, dit kon misfchien nog fchijnbaar gefchieden, ten tij.;e der Trentifche Kerkvergadering, maar, in deze tijden, waar in de Oordeelkunde zulke vorderingen gemaakt „ en de geringe waarde van dit Tweede Boek der Makkabeèn aangetoond heeft, was het, in de daad, de zaak niet van den Friester Schouten, dat dit armhartig uittrekzel van eenen verloren geraakten fchrijver, door hem of door zijnen Leerling, tot een bewijs van eenig Ieerffuk van het geloof, werdt aangevoerd. — Was 'er dan niets anders te zeggen, . voor het Fagevuur? ■ j Het aanroepen der Heiligen wordt onderfeu-d" .door de aanhaling van Luk. XV. 10. alwaar van D 2 En-  )=C 5* )t( Engelen van God gezegd wordt, dat zij zich Verheugen over eenen zondaar, die zich bekeert. De verëering der Reliquiën of Overblijfzelen der Heiligen wordt, hoe zal ik het noemen? bewezen of liever verfchoond en ontfchuldigd, met het geert men Hand. XFX. 12. leest, van de zweetdoeken én gordeldoeken van Paulus, die tot de zieken gebracht werden, waarop dezelve genazen. Evenwel heeft men gevoeld, Welke aanleiding, zb niet meer, tot bijgeloof en afgoderij deze aanroeping der Heiligen, en het verëeren van hunne Reliquiën, geven kan, waarom men zelfs aan de wóórden- van de Trentifche Vergadering, dat men zulks moet doen, de verzachtende verklaring geeft, van behoort te doen. De magt van Aflaten te verlenen vinden wij geftaafd, met Paulus woorden 0 Kor. II. j0. welke een geheel ander onderwerp behandelen, gelijk elk oordeelen moet, die ze, in den famenhang, naleest. Dan , waartoe hier meer van gezegd ? alle de ovffrige aangehaalde bewijzen dragen denzelfden ftempel van zwakheid en ongenoegzaamheid, en zullen eert waarheidlievend gemoed, in geenen deele , kunnen voldoen, of gerustftellen. Doch , misfehien, zullen ée'ne en andere aanmerking, door den Priester Schouten bijgebracht, meer fteek houden;laat ons dit toetzen — Bladz. 25. en vervolgens zoekt hij, in zijne aanfpraak aan den Burger Voorhout, voor het beginnen der Misfe gedaan, dezen plegtigen eeredienst der R. K. Kerk te ver-  X 53 ):( verdedigen. „ Nooit zegt hij-, heeft een R. Kafholij„ ke gedacht, veelmin kerende gezegd : dat de le„ venden en dooden niet door dat lijden van Chris„ tus vergeving der zonden hebben, 't en zij dat Christus nog dagelijks voor dezelve van de .,, Mispriesters geofferd worde." Doende dus eenen aanval op den Heidelbergfchen Katechismus, welke deze woorden gebruikt heeft, in het antwoord op de. 80 Vraag. Ik heb geen oogmerk , gelijk ik reeds in het begin gezegd heb, om de leer der Hervormden , of denlïeidelbergfchen Katechismus, te verdedigen, maar dit moet ik echter, in het voorbijgaan , zeggen, dat het fterk gefproken is, van den Priester S c houten, dat een R. Katholijke nooit dus gedacht heeft. Het zou , mjsfchien, zelfs niet moeilijk zijn, om te tonen, dat meer dan e'én kerende dus gefproken heeft, en dit zou ook niet onbeftaanbaar zijn, met de leere der R. K. Kerk, aangaande het offer der Misfe. Wat zijn toch Zielmisfen? Wat zijn toch Mis/en bij bijzondere gelegenheden ? Doch, laat ons zien , wat 'er Schouten zelve, en zijn leerling V o o r h o u t , van zegt en belijdt i De laatfte belijdt ( Bladz. 19 ) Dat men in de Misfe, in de daad, eene waarachtige en verzoenbare (,*_) Offerande voor de levendenen doo- (*) Dit zal zeker verzoenende moeten zijn. Verzoenbaar komt hier niet te pas. Eene verzoenbare cfferiinde zou zijn eene offerande, die verzoend kan wordea, en dit bedoelt zeker Fr Voorhout niet. Ö 3  dcoden aan God opdraagt. Hoe veel verfcheelen toch wel, ik vraag dit, in goeden ernst, deze woorden van die, welke de Katechismus van Heidelberg gebruikt ? — De Priester Schouten verklaart zich dus (Bladz. 26) dat „ dit H. Offer niet anders is, dan eene onbloedige voortduuring van de allervolmaaktfte Offerande, die Christus aan het kruis van zich zeiven gedaan heeft —-• opdat wij aan zijne bloedige Kruis-offerande gedenken, en ook , op die wijze, aan de oneindige verdienden van zijn lijden en dood, deelachtig zouden worden"— Maar,is dit zoo,is dit l onbloedig offer eene t'oepasfing van het Kruis-offer van Jesus , waardoor wij zijne vetdienften deelachtig worden, wat is dit. toch anders, in het wezen der zaak, dan dat levenden en dooden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, 'i en zij enz. ? Immers dit ofFer dient daar toe, opdat men de oneindige verdienften van Jesus lijden en dood'deelachtig zoude worden. — Of kan men door het lijden van Christus vergeving*van zonden hebben, zonder de toepasfing, zonder het deelachtig worden van dat lijden? — De Priester Schouten zegt verders, ftelügj dat Je sus, deze onbloedige offerande in het laatfte avondmaal gedaan hebbende, zijne Apostelen tot: Priesleren heeft aangefteld. — Maar het bewijs van deze daadzaak ontbreekt. — Trouwens, in de gefeViiedverbaleii' dcrEuangelisten ,is hier van jota noch titel te' vinden. ' Ia  n 55 m In het geen [de Burger Schouten, onmidlijk, volgen laat, mist men, insgelijks, die gezonde uitlegkunde en zuivere Godgeleerdheid, die men zich, in dezen niet onkundigen man, zou voorftellen. Onder de Wet der Natuur (*) was, volgends hem, deze Offerdienst, door het offer van Melchisedek afgebeeld, waar toe hij zich beroept op Gen- XIV. 18. Psalm CX. en Hebr. VII. i 15. Maar, de gefchiedenis verhaalt, in de eerfle plaats, immers niets meer, dan dat Melchisedek, die een Priester van den waaren God, en tevens Koning was, brood en wijn bracht, niet ten offer, dit denkbeeld ligt niet in den Tekst, maar tot verkwikkingvan Abrahams volk. De Priesterverrichting van Melchisedek beftondt daarin, dat hij Abraham, zegenende, geluk wenschte, en de tienden van den buit van dien Aardsvader ontving; waar uit de Schrijver Hebr. VII. een bewijs ontleent van devoortreflijkheid van Jesus Priesterdom, boven, dat van Aüron en zijne zonen, omdat Abraham aan den zeiven de tienden betaalde, en Jesus naar de ordening van Melchisedek Priester genoemd wordt Psalm cx. On- C*) Eene min'voegzame uitdrukking, voor de HulsHauMg d,r ielofie; gelijk anders de Godgeleerden dezen tijd noemen, dat is, den tijd voor de invoering der Mofaifche Wet. Was het' toen de Wet der Natuur? Was de Godsdienst der Aardsvaderen niet meer dan natuurlijke Godsdienst? Dat de Burger Schouten deae vraag overvvege! D 4  Onder de Wet van Mo se s zal dit offer voorzegdzijn, door den Profeet Malachias I. u. Om-, dat, naamlijk , deze Profeet, zijne fpreekwijzen ontlenende van de Godsdienstplegtigheden van zijnen, tijd, en daar mede de uitbreiding van den dienst des, waaren Gods uitdrukkende, voorzegt, dat éénmaal, aan God, aan alle plaatzen, reukwerk en een rein fpijs-offer zal worden toegebracht, dat is, dat de, waare God ééns alöm, onder de volken, zal vereerd, en gediend worden. Eindelijk, zal hij uit de Schriften der Apostelen toonen, dat deze de waarde en heiligheid van dien, onbloedigen offerdienst erkend . hebben. En bier. wordt enkel bijgebracht Hebr. XIII. 10. Wij hebben eenen Altaar, van welken zij, die den Ta-, bernakel bedienen, niet mogen eten. Doch als men voortleest, zal men zien, dat de fcbrijver, wel deeglijk , het bloedig offer van j e s u s op, het oog heeft» buiten de ftad Jerufalem, aan het kruis, volbracht. De offeranden, die , voor ons, Christenen, overig zijn, zijn eene offerande des lofs, dat is, de vrucht der, lippen, die Gods naam belijden vs. 15. en de offerande van weldaadigheid en mededeelzaamheid, aan welke God een welbehagen heeft vs. 16. Geen woord van eene offerande, zoo als de Mis door den Burger Schouten zelveubcfchrcven wordt. Maar, ,, dat ook de Apostelen, op het gemelde „ Altaar, dien offerdienst verricht hebben, wordt in „ de Handelingen der Apostelen, volgends de eigen„ lijke betekenis van den grondtekst, genoegzaam „ aan-  X 5? X u aangeduid.? —. Vreemd is het, dat men, in de R. K. Kerk , zich hier op den grondtekst beroept^ daar men, in alle andere gevallen, aan de Latijnfchè verta.ing den voorrang toekent. Ondertusfchen wordt hier meer gezegd, dan bewezen. Hand, XIII. a. de plaats, die hier wordt aangehaald, fpreekt niet bijzonder van de Apostelen, gewaagt geheel niet van eenen Altaar, en de eigenlijke beteke^ nis van het Griekfche wuord, lp den grondtekst, is niet die van offeren. — Doch, dit behoeft bij Taalkundigen geen bewijs, en het gezag van Er Asmus, waar op de Priester Schouten zich beroept, is, in dit geval, van geen groot gewigt, maar nog v??l min, dat laater Grieken het bedoelde Griekfche woord zouden gebruiken, van het opdragen der Mis. Ook dit kan geen onderzoek veelen. Met één w.oord, welke redenkaveling is deze? Het Griekfche woord kan, in het gemeen, offeren betekenen , en daarom moet het hier Ha nol. XIII. %. ook in deze betekenis genomen worden! Zonder dat zelfs gebleken is, dat het, te dezer plaats, in die betekenis kan genomen worden. Haast zou ik, in 't voorbijgaan, lust krijgen, om te vragen, hoe het finnen betlaat, dat men in de R. K. Kerk 'iich op geachte. Uitleggers beroept, terwijl men aan de Proteftanten te last legt, dat zij zich,niet aan hun beginzel getrouw betonen , dat de Heilige Schrift de eenige regel des ge loofs is, omdat zij aan eene goede uitlegging van dezelve zich laten gelegen zijn? Doch, het antwoord op deze vraag is geen ander, dan op D 5 die,  die, hoe men in de R. K. Kerk zich, hier, op den grondtekst beroept, daar men anders de Latijnfche Vertaling boven denzelven verheft? te weten : Zoo zijn de menfchen gewoon zich te gedragen, naar mate het, zouden wij met eene gemeenzame fpreekwijze zeggen, in hunne kraam te pas komt. — Bladz. 29 en 30 bijzonder, waagt de Burger Schouten eene koene onderneming, om iet ten voordecle van de opvatting der R. K. Kerk in het midden te brengen, waar mede zij de woorden van Jesus, bij het inftellen van het Heilig Avondmaal: dit is mijn ligchaam, ten koste van alle gezond verftand, en met verzaking van alle regelen van eene goede uitlegkunde, volftrekt in den eigenlijken zin wil nemen. Na eenige fterke uitdrukkingen vooraf te hebben laten gaan, die alleen'dienen kunnen, om de oogen van eenvouwigen te verblinden , te weten, dat „ Jesus, die met zijnen eeuwigen Va„ der, en den Heil. Geest, wezenlijk God, en dus air ,, magtig is, en niet liegen kan, deze woorden ge„ fproken heeft." Eene waarheid, welke de Hervormden erkennen, en zoo wel als de, R. K. Kerk, geloven en belijden,maar op welke het,hier, geheel niet aankomt, dewijl de vraag niet is: of Jesus deze woorden, vaarlek, gefproken heeft? maar, in welken zin hij die woorden gefproken, en gewild beeft, dat zijne Apostelen, en wij, die verdaan zouden? — Na vrij ijverig gefproken te hebben, van vleescMff ke menfchen, van ruw vleeschlijk denkende liapharnaiten , fchoon, gelijk wij boven ( Bladz.  >( 59 X (Bladz. 39.) reeds hebben aangemerkt, deze gelijkenis zeer ongelukkig door den Burger Schouten gekozen is, dewijl het ruwe en vleeschlijkdenkende dezer lieden juist daar . in gelegen was, dat zij letterlijk verftonden, het geen j e s u s figuurlijk , of liever, in eenen Geestelijken, meer verheven, zin,, fprak — Na dit vooraf te hebben laten gaan, erkent hij (in de aantekening Bladz. 30.) dat de Proteftanten „ voor hunnen figuurlijken zin eenig bewijs zouden vinden, zo die verzekering van Jesus: „ dit is mijn ligchaam, volkomen gelijk „ was aan de figuurlijke uitdrukkingen, door hem „ gebruikt, toen hij, op eenen anderen tijd, zeide: „ Ik ben de deur der fchapen (Joann. X. 7.) ,, als ook: Het zaad is het woord Gods (Luk. „ VIII. 11. ) en, tot zijne Apostelen : Gij zijt het ,, zout der aarde (Matth. V. 13.)" Maar tevens merkt hij aan, dat'er, duidlijk, een bejlisfend onderfcheid is, tusfchen die en deze. Immers, dat Jesus, in de aangehaalde plaatzen, telkens de zaken in hun afzonderlijk wezen noemt maar, hier zeide hij niet: dit brood is mijn ligchaam ■ deze wijn' is mijn bloed •• neen, hij fprak niet meer van brood en wijn , - dewijl h:t woordjen dit —. volgends de betekenis van den Grondtekst (*_), van brood en wijn (*) Weder de grondtekst! Is dit weder eene blijk van verlegenheid, en wantrouwen op zijne zaak? In de- R. K. Kerk kan men toch, wil men beftaanbaar met zich zeiven handelen, zic» niet «P den Grondtekst beroepen, of de nood moet wel dringende zijn.  X 6o ):( Wijn niet kan, maar van zijn lichaam en BLOED, verftaan moet worden ah of hijmet uitdruklijke woorden hadt gezegd. Dit, het welk u brood fchijnt,. is nogthans mijn ligchaam; cn dit, hetwelk u Wijn fchijnt, is waarlijk mijn bloed. — Ik kan, in de daad, niet «akten, mij te verwonderen over de fchranderheid van kundige lieden , hoe zij, om het geen zij ééns hebben aangenomen , als waarheid, op allerhande wijze te hand houden, zich in aherkië bögten weten te wringen. De Burger Schouten weet toch wel, dat deze geheele fyne onderfcheiding,. op den keper befchouwd, geen proef kan doorftaan. Trouwens, men zou kunnen zeggen , dat het voornaamwoord (pronomen ) dit, gelijk ftaat, met de voornaamwoorden Ik en Gij in twee van de bovenaangehaalde plaatzen gebruikt, dat is, dat het ftaat in plaats van een zelfftaiidig naamwoord (Subfiantivum) hetwelk het vervangt. Maar behoeft men dit den Priester Schouten te herinneren, behoeft men hem te herinneren, dat de Grieken, en zoo ook de Latijnen, ja in alle talen , dit naamwoord dikwijls in het onzijdig gedacht zetten, of, ook op het volgend zeftV llandig woord,'laten flaan ? Kon ooit die invulling den Apostelen in den zin komen: Bit , het welk U brood fchijnt ? En niet: Dit, het welk ik hier in de hand heb , en u aanbied? Maar om, niet met haairkloven over zulke taal-eigenfehoppen, te kibbelen, zal ik hier drie eenvouwige aanmerkingen maken, welke de Priester Schouten heeft over het hoofd ge-  n ti n gezien, en dié echter dit plijt, ontegenzeglijk, voldingen, Vooreerst: zijne geheele aanmerking vervalt, uit het "géén in de reden van Jesus ( M a t t h. XX VI. 29.) volgt, nadat hij gezegd hadt: Dit is mijn bloed: enz. vervolgt Jesus: Ik'zeg u, dat ik van 'heden af niét meer dtHnke van deze vrucht des wijnsftoks enz. Dus noemt hij dit, het welk hij hun te drinken aanboodt, de vrucht des wijnflo'is. Kan men dan nog twijfelen, of hij van eigenlijken wijn 'fpreekt, wélken hij, in raien figuurlijken zin, zijn bloed noemt? Ten tweeden: In plaats der woorden: dit is mijn bloed enz. bij Mattheus en Markus, lezen wij bij L u ka s (XXII. 20.) en Paulus(iKor. XI. 25. ) Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament enz. Zie daar, de geheele aanmerking van den Priester Schouten in rook verdweenen. Jesus noemt hier, de zaak, ( den drinkbeker,) in haar afzonderlijk wezen, te kennen gevende, dat het geen van de ééne en van de andere, flechts om eenige overeenkomst gezegd wordt, figuurlijk verftaanmoet worden. Tenderden. Nadat Je s us gefproken heeft: dit is 'mijn ligchaam ! wordt bij PAulus (i Cor. XI 16, 27.) dat dit nog duidelijker in zijn afzonderlijk wezen genoemd: dit brood, evengelijk deze drinkbeker! Dus lezen wij: „ Want zoo dikwijls gij dit „ brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drin„ ken," enz. „ Zoo dan wie, onwaardiglijk, dit }v breod is'.  *C 62 ):( brood zal eten, of dezen drinkbeker zal drinken, enz. Dit zal genoeg zijn! Wanneer de Burger Schouten (Bladz. 60) zich andermaal bezwaart over den Heidelbergfchen Katechismus , omdat die in de