Uit de Boekwinkel van J. Rameling fÉ„ da» de groote Markt, het tweede huis van da Boteringe Straat, te Groningen.  BEGINSELEN DER ALGEMEENE OEFENENDE HEELKUNDE.   BEGINSELEN DER ALGEMEENE OEFENENDE HEELKUNDE, door 3davijd van gesschejl» Heelmeester, Dire&eur en Secretaris van het Genoot" fthap , TER BEVORDERING DER HEELKUNDE , ie Amflerdam; Lid van verfcheidene Maatfihappijen van Wettenfchappen. Ti AMSTERDAM, De Weduwe J. DOLL en J. B. ELWE. 1 7 9 4-   VOORREDE. JD)ikwerf aangezocht tot het ontwerpen en gemeenmaaken deezer beginselen, heb ik eindelijk daartoe befloten. Zij bevatten in zig , den noodzaakelijkften inhoud van het eerfle Deel mijner Hedendaags fche oefenende Heelkunde * een Werk, in veeier handen, met eene vrij algemeene goedkeuring verwaardigd, doch te uitgebreid en te kostbaar voor Leerlingen. Zii bevatten tevens in zig, de meest wezenlijke verbeteringen , der algemeene oefenende Heelkunde, finds den tijd der uitgave deezes Werks toegebragt, en begreepen in de Schriften van een' bell, van een' richter, en van veele anderen der beroemdfte hedendaagfche Heelkundigen. Kortheid , klaarheid en genoegzaamheid, heb ik daarin overal bedoeld ; daarin allerwegen getracht, op de best mogelijke wijze, te bereiken. * 3  vi VOORREDE. Ben ik, ten aanzien van het een en ander, naar het oordeel van bevoegde Kunstrechters , meerendeels geflaagd; bedient zig den nijveren Leerling, van deezen onzen arbeid, met voordeel; en behaagt het de Algoedheid , mijn leven nog eenigen tijd te doen voordduuren , alsdan zal ik niet in gebreke blijven , om ook de beginfelen der bijzondere oefenende Heelkunde, op gelijke wijze bewerkt3 in het licht te geeven.  INHOUD. Inleiding Bladz- 1 eerste afdeeling. Verhandeling der Wonden. • « 3 I. hoofddeel. De Wonden in 't alge¬ meen. . ♦ • ibid. II. hoofdd. De Wonden in't bijzonder. . 8 De geftokene Wonden* . . ibid. De gefnedent Wonden. . . 9 De gehouwene Wonden. . ibid. De gekneusde Wonden. . . io De gefcheurde Wonden. . • 11 De gefchotene Wonden, . . 12 De vergiftigde Wonden. . 14 De Huidwonden. . • *5 De Wonden der Spieren. . . 16 De Peeswonden. • . ibid. De Zenuwwonden. • » 18 De Wonden der Bloedvaten. . ibid. De Wonden der Watervaten. . 21 De Wonden der Beenderen. . 22 De Hoofdwonden. . . ibid. De Wonden van het Aangezicht. . 28 De Wonden der Oogleden. . ibid. De Wonden des Oogbals. . ibid. De Neuswonden. . • 29 De Wonden der Wangen. . ibid. De Tongwonden. . . 30 De Hakwonden. . . 31 *4  viii INHOUD. De Borstwonden. . Bladz. 34 De Buikwonden. • • 39 De Wonden der Gewrichten. . 46 tweede afdeeling. Verhandeling der Zweeren. • • ^ I. hoofdd. De eenvoudige Zweer. . 49 II. hoofdd. De meervoudige Zweeren. • 51 De fpekkige Zweer. . ibid. De eeltachtige Zweer. . • 52 De drooge Zweer. . • ibid. De vloejende Zweer. . • 53 De rottige Zweer. • • ibid. De voordknagende Zweeren. . ^ 54 De holle Zweeren. • « ibid. De Pypzweer. •• • 55 De Wormzweeren. . • ibid. De Zweeren met fponsachtig vleesch. . 56 De Zweer met beenbederf. . ibid. De Branding. ... 57 III. hoofdd. De zamengeftelde Zweeren. . 59 De fchtuthtikige Zwteten. . 60 De kropzeerige Zweeren. . ibid. De karik-.rachtigi Zweert». . 61 De pakkige Zweeren. . .62 De jichtige Zweeren. . . 63 IV. hoofdd. De plaats!ijkc Zweeren. . 64 De flinkende Ncutzwter. . . 65 De Meut ■ huiduveer. . ibid. De Wang-pijpweer. . • ibid. De Pijpzweer des Kaakbtezems. , 66  INHOUD. IX De Zweeren van den Gehoorweg. Bladz. 67 De Kaak-pijpzweer . • 68 De Lipzweeren . • |b|d* De Tongzweeren • • *kid. De Waterkanker De Zweeren van de Borst « ibid. De Zweeren van den Buik . 70 De Pijpzweer van den Aars . 71 De Pijpzweer des Bilnaads . 72 De Pijpzweeren der Gewrichten . 73 De aderfpattige Zweeren . ibid. De Huidzweeren der Enklauwen . 74 derde afDeeling. Verhandeling der Gezwellen. . . • 75 I. hoofdd. De haastige Gezwellen - 76 De Ontfieekingen . . . ibid. Het ontjloken Gezwel . . 7 8 Zte A"öo/ ... 79 De Forsthuilen . • 80 De Keelontjleking . ibid. /7e; ontjloken Gezwel van het Tand- vleesch . • • 81 De ontjleking der Oor klier . 82 De Okzelhuil . . . ibid* De ontjleking der Borsten . 83 De Lieschbuil . • • ibid. De ontjleking der Ballen . ibid. De ontjleking der Voorhuid . 84 De Fijt ... 85 De Roos .... 87 Het Ettergezwel . 9° ♦ 5  INHOUD. De Verjlervingen . Bladz. 91 II. hoofdd. De langduurige Gezwellen . • • 96 De harde Gezwellen . • ibid. Het Knoestgezwel . . • 97 De Kanker . . ibid. Het Kropkliergezwel » 99 Het Kropgezwel . . 101 De Knobbelgezwellen . . ibid. De Eeursgezwellsn . . 102 Het Papgezwel . • ibid. Het Honiggezwel . . • ibid. Het Boongezwel • • I03 De Pee'sknoop . . • io4 De Zenuwknoop • • ibid. Het Vorschgezwel . • 1(>5 De Lipknoop . . ibid. De Vetgezwellen. • . 106 Het Vetgezwel « • ibid. Het Spekgezwel . • ibid. De Bloedgezwellen . . 107 De Bloedvlek . . ibid. De Slagader breuk . . ibid. De Aderfpat . .. . "i De Ambeicn . . 112 De Watergezwellen . ibid. Het Zucht gezwel . . 113 Het Watergezwel • • 114 Het Lijfwater . • • "5 Het Waterhoofd . • "6 Het Watergezwel der Ruggraat . 117  INHOUD. xi De Waterzucht der Gewrichten Bladz. 118 De Vleeschgêzwellen . • IaI Eet Vleeschgezwel . » ibid. Het hoornachtig Uitwas . «2 De Neusprop . . 123 De Uitwasfen van het Tandvleesch . 125 De Vleeschprop der Vrouwlijke Teeldeelen . . 116 Het Sponsgezwel der Gewrichten , ibid. Het Luchtgezwel . . 128 De aardachtige Gezwellen • 1:9 De Kalkknobbel der Jichtigen . ibid. De Tongfleen . • » 130 Het Galblaasgezwel . . . ibid. De Pis gezwellen • • 131 De Zoggezwellen . . ibid. Het Zoggezwel der Borsten . 132 De Zogsverplaatjingen . * ibid. De onwaare Breuken . . 133 De Waterbreuk des Balzaks . 134 De Vleeschbreuk . . 136 De Aderbreuk . . . 138 Het lijmphatiek Lieschgezwel . 139 De werktuiglijke Gezwellen . ibid. De koude Verzweeringen . I40 vierde afdeeling. Verhandeling der Uitzakkingen . . 143 I. hoofdd. De Breuken . . 144 De Hoofdbreuk . . . 146 De Borstbreuk . . ibid. De Buikbreuken * J47  XII INHOUD. De Lendenbreuk . Bladz. 148 De Navelbreuk . . ' • *49 De Lieschbreuk . . *5° De Zakbreuk . . . 153 De Dyebreuk . • !54 De Heupbreuk . ^ . 155 TJe Schedebreuk . . ibid. /)« i?re«£ in het eironde gat . 156 De Breuk des Bilnaads . . 157 De Maagbreuk . . ibid. De Netbreuk . • . 158 De Darmbreuk • . . 159 De Darm-netbreuk . . ibid. De Blaasbreuk . • . Iöo De Breuk van het Eiërnest • 161 De aangeborene Breuk » . ibid. De beklemde Breuk • * 162 De aangegroeide Breuk . 163 De verzworene Breuk . . ibid. De verjlorvene Breuk . 164 II. hoofdd. De Uitzakkingen . i6j De Uitzakking des Endeldarm! . ibid. De Uitzakking der Schede . 166 De Uitzakking der Lijfmoeder . 167 De Uitzakking der Tong . 169 vyfde AFDEELiNG. Verhandeling der Wangeftalten . . 171 De fluiting der Voorhuid . 172 De fluiting van den JPisweg • ibid. De zamengroejing van .de lippen der Schamelheid , . 173  INHOUD. xui De fluiting der Schede . Bladz, 173 'De fluit ing van den Aars « J74 De fluiting des Endeldarm; . ibid. De aangroejing van de Tong • ibid. De aaneengroejing der Vingeren en Teenen . » 17o De Haazelip • . . ibid. De overtollige Vinger en en Teenen . 176 De fcheve ftand van den Neus . ibid. De binnen- en buiten-waards gekeerde Voeten . • ibid» De Blaas buiten het Bekken . 177 .zesde afdeeling. Verhandeling der .Beenziekten . • • l79 I. hoofdd. De Beenbreuken . • 180 De breuk der Neusbeenderen . 191 De breuk des Jukboogs . . !9* De breuk der Onderkaak . 193 - De breuk van het Sleutelbeen . 196 De breuk des Schouderblads . -97 De breuk des Armbeens . • 193 De breuk der Voorarmsbeenderen . aoo De breuk van het Elleboogsuit- fleekzel . • • -0I De breuk der beenderen van de^ Voorhand . . ' • 20* De breuk der Nahandsbeenderen . 203 De breuk van de kbotjens der Vingeren . . • ibid. De breuk van het Borstbeen . 204 Dt breuk der Ribben , . 206  Siv INHOUD. De breuk der Wervelbeenderen Blndz. £o?l De breuk van het Heiligbeen , 209 De breuk van het Staartbeen . 210 De breuk van het Dijebeen y en De breuk der Kniefchijf , , 214 De breuk van het Scheenbeen . 216 De breuk van het Kuitbeen . ibid. De breuk der beenderen van den Voorvoet , , ., aig De breuk der Navoetsbeenderen . 220 De breuk van dekootjens der Teenen . ibid. II. hoofdd. De Ontwrichtingen . ibid. De ontwrichting der Onderkaak . aa# De ontwrichting van het Hoofd , 231 De ontwrichting der Wervelbeen" deren . . , 23 j De ontwrichting der Ribben . 233 De ontwrichting van het Sleutelbeen . ibid. De ontwrichting van het Armbeen . 235 De ontwrichting des Voorarms . 239 De ontwrichting der kleine Ellepijp . 241 De ontwrichting der Voorhand . 243 De ontwrichting van den Duim . 244 De ontwrichting van de kootjens der Vingeren . , 245 De ontwrichting van de Dije • 24Ö De ontwrichting van de Knie . , 248 De ontwrichting der Kniefchijf , 249 De ontwrichting van den Voorvoet . 250 De ontwrichting der. Teenen': •. , , 251  INHOUD. xv III. hoofdd. De afwijking der Beenderen ... . Bladz. 252 De afwijking der Bekkeneelsbeen- deren . . . ibid. Dl afwijking der Neusbeenderen . 253 Dé afwijking der Onderkaak • 254 D£ofwtjk*ng des Tongbeens . ibid. De* afwijking van het zwaards- , wijze Kraakbeen . . 255 De afwijking der Schaambeen- , deren . . . 256 De afwijking van het Staartbben . 257 De .afwijking der groote en kleine Ellepijpen . . . 258 De afwijking der Voor- en Na- handsbeenderen . . ibid. De afwijking des Kuitbeens . 259 De afwijking der beenderen van den Voor- en Na-voet . ibid. IV- hoofdd." De ontaarting der Beenderen . . • 260 De Beenpijn . ♦ . ibid. De broosheid der Beenderen . 261 De weekheid der Beenderen . 262 De vleeschwording der Beenderen . 263 Het Beenbederf ... ibid. De Winddoorn , . 271 Het Gomgezwel . . » 273 De-Beenknobbel . . ibid. De zwelling der Beeneinden . 278 Het Been-fpekgezwel » ♦ ibid.  XVI INHOUD. De vermindering van de zelfjlandigkeid der Beenderen , door opneeming der beenflop \ Bladz" a8° De taks- en blads- wijze, verhevenheden der Beenderen * a8r V. hoofdd. De gebrekkige en geheel onmogelijke beweging der Gewrichten . • ♦ ^id. De kraaking der Gewrichten v ^ 282 De verjlapping der Banden « ibid. De Verfluiking . ♦ 28 3 De Mankheid . » . 284 De Gewricht sverflijving 1 a85  BEGINSELEN der. ALGEMEENE OEFENENDE HEELKUNDE. INLEIDING. §. * if)e heelkunde, is dat deel der Geneeskunst,'t welk de kennis en aanwending, behelst van alle die dingen, welken behoo ren tot de handdaadige, zo middelijke als oniniddelijke heelwijze der Ziekten; §. i. Men verdeelt dezelve doorgaands 4 en zeer wèl, in eene befchouwende en oefenendde : de laatfte wederom, in eene algemeene en bijzondere. $. 3. De besc houw ende heelkunde, bevat in zig, de algemeene Leerftellingen der Ziektekunde, des Leefregels, der Hulp* middelen, en der Heelwijze, opzichtlijk tot alle die Ziekten , welke of alleen of voor^ naamlijk, door behulp der handen moeten genezen of draagelijk gemaakt wordeih A ChirurgUi Chir'irgiii theoretica,  Ciï'urgia pfattica. CMrurgia praStica gent' talir. Chirargia praf)ica fpceialis. I INLEIDING. §. 4. Da oefenende heelkunde, is niet anders, dan de toepasfing deezer Leerftellingen op gegevene gevallen, met betrekking tot even dezelfde ziekten. §. 5. Beiden vooronderftellen, eene zeer naauwkeurige kennis der Ontleedkunde; gelijk ook, van de Natuurkundige befchouwing onzes ligchaams , in den ftaat der gezondheid; en berusten vooral, op den grond der waarneeminge. §. 6. De onderwerpen der algemeene; oefenende heelkunde zijfljde IVon» den, de Ziveeren, de Gezwellen, de Uitzakkingen, de Wangejlalten, en de Ziekten der Beenderen. §. 7. Die der bijzondere oefenende heelkunde zijn voornaamlijk , de Huidziekten, de Ziekten der O ogen, der Ooren, der Tanden en van de Pisivegen; gelijk ook de eigenlijk dus genoemde Heelkundige Kunstbewerkingen. §. 8. Overeenkomftig met ons tegenwoordig oogmerk, zullen wij de befchrijving der ziekten, behoorende tot de algemeene oefenen-, de Heelkunde en §. 6. opgeteld , in even zo veele afdeelingen belluiten.  verhandeling der wonden. ij EERSTE AFDEELING.' verhandeling der wonden. $• 9' Jjiene plotslinge fcheiding des geheels van eenig vast deel, vergezeld meestal van bloedvliet , en door eenigerlei uiterlijk geweld Veroorzaakt, wordt eene wonde genoemd. §. 10. Befchouwen wij dezelve, eerst in 't algemeen; daar na in 't bijzonder. I. HOOFDDEEL. De Wonden in 't algemeen, §. m Gefcheiden aaneenhang , van eenwijking der gefcheidene deelen , pijn, bloedvliet, vorming van bloedklonters, roodheid en zwelling der randen , ontfteking derzelven, koortsachtige beweeging, ontlasting van een waterachtig vocht eerst, en naderhand van etter, inkrimping der randen, onderlinge nadering van deezen, fchijnbaare verheffing van den grond, en de vorming A a vuitm  4 VERHANDELING eens lidtekens, zijn de gewoone verfchijnzfflen van alle eenigzins aanmerkelijke wonden. §. 12. De oorzaaken der wonden, blijkens §. 9, zijn allen uitwendig. Gemeenfchaplijlc kan men dezelven betrekken tot de treffing van harde , zo tlompe als fcherpe werktuigen , of van allerleie andere dergelijke ligchaamen, hoedanig zulks ook zijn moge. §. 13. Het algemeen kenteken eener wonde, is eene zichtbaare fcheiding des geheels, op eene fchielijke wijze , door eenig buiten ons beftaand vermogen, aangebragt. §. 14. Derzei ver foortonderfcheidende kenmerken , ontleend men hoofdzaaklijk, uit de omltandighedcn welken bij de kwetfing hebben plaats gehad , uit den aart van het wondend werktuig, uit het zintuiglijk onderzoek der wonde, uit de beledigde werking der gekwetfte deelen , uit de plaatfing der wond en ftrekking van de pijn daar mede gepaard gaande 5 uit de natuur van het uitvloejend vocht, uit de gedaante en grootte der wonde, vergeleken met die van het wondend werktuig , gelijk ook , uit de opvolgende toevallen. §. 15. De voorzegging berust vooral op deezen en te gelijk op de gefteldheid en ouderdom des Lijders.  DER WONDEN. $ 5. 16. Meest alle wonden hebben haare toevallen : de voornlamflen derzelven zijn , de pijn, bloedvliet, ontftcking, koorts, verzweering , verderving , ftuiptrekkingen van allerleien aart, verlamming, onderdrukking der zintuiglijke werkingen, te groote levendigheid derzelven, en dergelijken. g. 17. De geneezing van allerleie wonden, is eeniglijk het werk der Natuur; dat is te zeggen, van de gewoone werkingen des Levens. $. 18. In de meeste gevallen nogthans, kan en moet, de Kunst de Natuur te hulpe komen , door het wegneemen der beletzelen welken zig tegen haare weldaadige poogingen aankanten. §. 19. Zij doet zulks, als ze alle vreemde ligchaamen, in. de wond verholen, opruimt: als zij zuivere wonden, op de best mogelijke wijze , ten fpoedigften herè'cnigt ; als zij, eindelijk, de dreigende toevallen verhoedt, en de aanweezige wegneemt. %. ao. De opruiming van vreemde ligchaamen , in de wond verholen , gefchiedt naar vereisen der omftandigheden, met natte fponzen, met de vingers, met eenigerleis A 3  \ K ( 1 i jfuimra firnplkia et pari va. Vulnus tami- verhandeling, /erktuigen, en fomwijlen zelfs, met het loen eener infnijdinge. §. ai. Ter vereeniginge der wonden, belient men zig inzonderheid, van de plaating des deels, van de drooge hechting, van le bloedige hechting, van het verè'eni;end verband, of van twee of meer deezer, hulpmiddelen tevens. %. sa. Hoedanig aan de twee overige vereischten §. 19, voldaan wordt, zal in 't vervolg bij de ftukken worden aangewezen. §. 23. De wonden, algemeen genomen, verdeelt men in eenvoudige en zameng«-> fielde ; in geringe, gezuigtige , gevaarlijke, en doodelijke; gelijk ook, in gejlokene, gefnedene, gebouw ene , gekneusde, gefcheuf de, gefcbotene en vergiftigde. §. 24. eenvoudige en geringe wonden, verfchillen naauwlijks, dan in naam ; bepaalen zig bijzonderlijk bij het huidweefzel; hebben geene zeer groote uitgebreidheid; zijn bevrijd van allerleie toevallen, en vorderen ter geneczinge niets, dan de hereeniging. §. 25. Eene zamengestelde .wonde, is, die meerder deelen inneemt $m d§  der wonden. 7 huid en uit kracht hiervan, of van toevallige omstandigheden, eene behandeling vordert , van die der voorige verfchillende. §. 2.6. Alle zamengeftelde wonden, zijn in zekeren zin gewigtige: men geeft nogthans dien naam bij uitfluiting aan dezulke, door welke wel het leven niet ondermijnd wordt, maar die, dit onaangezien, met de grootfte zorgvuldigheid moeten behandeld worden, zal derzelver heeling, naar genoegen , ftand grijpen. g. 27, gevaarlijke wonden zijn, waar door het leven des lijders, of deszelfs gezondheid , op eene blijkbaare wijze gedreigd wordt; zonder hierom te vallen , in den term van de eene of andere, der doodlijke wonden, §. 28. Eene wonde is doodlijk , of volftrekt of bij toeval: zij is zulks volstrekt, wanneer haar aart, alle mogelijke kunsthulp ter behoud van het leven, uitfluit : zij is zulks bij toeval, als ze,; op zig zelve befchouwd, geneesbaar is; maar bij gemis eener tijdig aangewende goede behandeling, of door eenigerleie algemeene of plaatsiijke ziekte, van haar niet af bangelijk, den dood aanbrengt. A 4 Momentofa, Vnlnera psrh wofa. le'hallt. tibfolute, >«• accident»  b VERHANDELING §. 29. Welke wonden men inzonderheid s tot de eene en andere deezer rangfchikkingen brengen moet; en wat men te denken hebbe , van de overige opgetelde en eenige andere foorten van wonden, zal uit het vervolg deezer verhandeling blijken. iuKcla. II. HOOFDDEEL. De Wonden in H bijzonder. §• 3°- D= bijzondere befthouvving der wonden, in het laatite gedeelte der 23. §, gemeld, -"gelijk ook, die van de wonden der Huid, Spieren, Peezen , Zenuiven , B/oedvaten, Watervaten en Beenderen, benevens der. Hoofd- Hals- Borst- Buik- en Gewricbts-wonden , is het voornaam onderwerp deezes Hoofddeel-s, ordeshalven gefplitst in even zo veele onderdeelingen. De geftokene Wonden. §. 31. GESTOKENE WONDEN zijl! het uitwerkzel der treffing van fcherppuntigev ligchaamen ; hebben altoos eene enge opening; kunnen hierom niet dan bezwaarelijk onderzocht worden ; veroorzaaken door vochtsoplluiting , veeltijds aanmerkelijke toeval-  der wonden. ion ; doen hetzelfde dikwerf door kwetfing van zeer gevoelige deelen, en vorderen des, over het geheel genomen, eene allezins oplettende behandeling ; eene behandeling , meer overeenkomftig met den aart dier toevallen , dan wel met de blijkbaare hoedanigheid der wonde, en om deeze reden, voor geenc algemeene bepaalingen vatbaar. De gefnedene Wonden. $. 30. Een fcherpfnijdend werktuig, ten opzichte des deels welke hetzelve treft, in eene andere dan loodrechte ftrekking bewogen, veroorzaakt inzonderheid eene gesnedene wonde. §. 33. Als in zulk eene wonde , geene merkelijke bloedvaten betrokken zijn, moet men dezelve terftond , zo naauwkeurig als immer doenlijk zij, achtervolgends §. 91, hereenigen ; en wanneer dit al het geval is, zig vooraf meester maaken van de bloedvliet. De gehouwene Wonden. §. 34. De gehouwene wonden zijn meer afhangelijk van (lomp- dan van fcherpfnijdende werktuigen; en gaan hierom doorgaands vergezeld van kneuzing. $. 35. Haare behandeling is, onder gelijke A5 Vtilms fcisl : fus. Vulnera con. :/ƒ«.  Vulnetit «»■ ttifa. _ yOMUflO. lO VERHANDELING voorwaarden, dezelfde als die der gefnedene wonden : de hechtingen intusfchen, moeten daarbij , minder fluitend aangelegd worden. §. 36. Offchoon in deeze wonden, gelijk niet zelden het geval is, eenig beendeel begrepen zij, verandert zulks geenzins de geneeswijze; immers niet, dan met opzichte tot fommige platte en dunne beenderen, of als een ftuk des Beens, gantschlijk is afgehouwen. De gekneusde Wonden. §. 37. GEKNEUSDE WONDEN zijn het gewoon gevolg van vallen , flaan, ftooten , fmijten, en dergelijken. §. 38. Elk deezer wonden , onderfteld kneuzing, dat is, eene zamendrukking of verbreeking van vaten , en ftilftand der vochten in deezen, of uitftorting derzelven in het vetvlies , of in eene der holligheden van het ligchaam. §. 39. Eene gekneusde wonde, op zig zelve befchouwd, verfchilt zeer weinig van eene gefnedene. Al het gevaar welk dezelve influit, wordt bepaald door den trap der bijzijnde kneuzing, en den aart der deelen wel» ■ ke deeze inneemt.  per wonden. ss §. 40. Alle dergelijke wonden moet men behandelen met zachte dragtmiddelen,en den gekneusden omtrek met oplosfende Hovingen. In gevalle van veel aanbelang, moet men hier bijvoegen, aderlaatingen, buikzuiveringen, verdunnende geneesmiddelen, en, waar de plaats zulks toelaat, uitdrijvende verbanden. §. 41. De verwijding der wonde , en zelfs het opfnijden der geheel geblevene bekleedzelen, is in 't geval eener zeer groote uitftorting, dikmaals onvermijdelijk. De gefcheurde Wonden. %. 4a. Weinige wonden zijn gevaarlijker dan de gescheurde, inzonderheid, wanneer daarin peezen, zenuwen en banden begrepen zijn ; of als eenig aanmerkelijk gedeelte eens deels, daar door afgerukt wordt yan het overige. §. 43. Onlijdelijke pijnen , ontfteeking , verzweering, verderving, en iluiptrekkingenvan allerleien aart, zijn de gemeenzaa,me gevolgen deezer wonden. §. 44. Ter geneezinge derzelver komen onbepaalde, doch voorzichtig gedaane, infnijdingenj zeer zachte balzemachtige aanleg- Vulnaa ltm* tattt.  12 VERHANDELING Vii'nera fclopetaria. zeis; herhaalde aderlaatingcn ; verkoelende en pijnftillende geneesmiddelen; een verkoelende leefregel; en eene volftrekte rust des beledigden deels, vooral in aanmerking. g. 45. Daar het dergelijke wonden eigen is, van zeer zwaare veretteringen gevolgd te worden, behoort men, zo dra deeze plaats grijpen, den Lijder aan eenen voedenden eetregel en het gebruik van den koortsbast, te onderwerpen. De gefchotene Wonden. §. 46". De GESCHOTENE WONDEN, behooren gedeeltelijk tot de gekneusde, gedeeltelijk tot de gefcheurde, en zijn over het geheel, de gevaarlijkste "van alle. §. 47. Men onderfcheidt dezelve, in die; geheel of ten deele eenig bepaald deel doordringen, of een aanmerkelijk gedeelte daarvan wegneemen ; en in dezulke , waar by het wondend werktuig, of eenig ander vreemd ligchaam, al of niet, in de wond ia achter gebleven. §. 48. Alle deeze wonden, bij welke niet tevens eenig groot bloedvat gekwetst is, bloeden weinig, zijn in haar geheel beloop met eene doode korst bezet, en worden ge-  b £ R WONDEN» Ig volgd van zeer veel ontfleking, eene groote dochtraage vèrettering, gelijk ook veeltijds, van verderving en ftuiptrekkingen. §. 49. Haare algemeene behandeling beftaat, in het ontbreidclen van de randen der wonde, door infnijding; en het aanleggen van zeer zachte balzemachtige middelen op deeze, en van verflappende langs de gantfche uitgeftrektheid des beledigden deels; gepaard met de toediening van verdunnende, verkoelende, ontlastende en pijnftillende geneesmiddelen , herhaalde aderlaatingen, en eenen verkoelenden leefregel. §. 50. De opruiming van vreemde zelfftandigheden in de wonde achtergebleven,of van losfe beenfplinters, gefteld dat dezelve zonder gevaar gefchieden kan, is daar bij zeer noodzaaklijk. §. 51. Niet minder noodzaaklijk is het, altoos op zijne hoede te zijn tegen eene mogelijke bloedvliet; en zo dra de verettering fterk, de pols zwak wordt, een ruim gebruik te maaken van den koortsbast, en den Lijder van tijd tot tijd, eene kleine hoeveelheid van wèl voedende, doch niet verhittende fpijzen en dranken, te doen toedienen.  VER.HANDELIN& Vulncrd vceenaia. Uforfits eanlt taiidi. De vergiftigde Wonden* \ §. 5a. vergiftigde wonden noemt men dezulke, waarbij eenige, het leven vernielende zelfftandigheid, hoedanig ook , is ingedrukt. %. 53* De gemeenzaamfte deezer, althans hier te Lande, is de dolle hondsbeet* bij welke wij ons hierom eeniglijk bcpaalen zullen. §. 54. Men befluit tot derzelver aanzijn 4 wanneermen wèl bewezen weet, dat de hond die haar heeft toegebragt,ten tijde der kwetfinge, in gedaante en houding geheel veranderd was; de ftaart en ooren hangen liet; de bek al hijgend open hield; de tong buiten denzelven deed uithangen ; een fchuimend fpeekzel uitwierp; het water vreesde ; niet drinken wilde; fchuw was voor zijnen meester ; onbefuisd voordliep ; zonder blaffen, alles, wat hij in zijnen weg ontmoette, beet; en van andere honden ontweken , niet te keer gegaan werd. §. 55. Als de voornaamfte gevolgen deszelven, moet men befchouwen , droefgeestigheid, benaauwdheid,ituipen,koud zweetj uitwerping van .een lymig fpeekzel, moeje-  DER WONDEN. 15 lijke doorzwelging van vochtige voedzelen*. watervrees, dolheid en de dood* §. 56. Van alle bekende behandelingen deezer wonden, is misfchien het gebruik van den Bildfchen kookdrank , en het herhaald wasfchen en verbinden der wonde, met eene fterke fmelting van den Byt/leen in water, de beste; mits men daarmede tijdig beginne, en voor het minst drie weeken aanhoude. §. 57. In de watervrees, het gevaarlijkste van alle befchrevene toevallen, is de dood des Lijders zeker, en verwijlt zelden langer dan drie dagen. Zeer fterke giften van het heulfap intusfchen, kunnen hierin beproefd worden. De Huidwonden. %. 58. De huidwonden, algemeen genomen , zijn van niet veel aanbelang : de geftokene geneezen meestal van zeiven; de gefnedene en gehouwene zonder verlies van zelfftandigheid , door de drooge hechting ; deeze zelfde wonden met verlies van zelfftandigheid, gelijk ook de gekneusde, gefcheurde en gefchotene, door zachte ettermaakende hulpmiddelen. Pulncra cutanea.  1(5 verhandeling De wonden der Sj. teren. Fulnera mi/si culatis. VuJntra ten imtim. §. 594 De spierwoNDENj zijn ten aanzien van den loop der vezelen, langwerpig, fchuin of dwars , en doordringen het lig— chaam eenerfpier, gedeeltelijk of geheel. §. 60. In het eerde, tweede en derde geval, kunnen ze door de drooge hechting ch het vereenigend verband genezen worden, althans met opzicht tot fpieren, welke zig, naar de lengte des ligchaams, uitdrekkeni §. 61. In het vierde en vijfde daarentegen, is die plaatfing des deels, waar bij da gefcheidene deelen, zo na mogelijk, aan elkander komen; een verband door hetwèlke, zij bijeen gehouden worden ; en fomwijlen zelfs eene bloedige hechting noodzaaklijk* De Peeswondem §. 6l. De wonden der peezen* waaronder wij tevens die der p&esachtige uitbreidzelen begrijpen, zijn fomwijlen van weinig aanbelang; fomwijlen worden dezelve gevolgd van zeer gevaarlijke toevallen; van uitgebreide ontftekingen, verzweeringen of verdikkingen naamlijk ; van ondraagelijke pijnen, duiptrekkingen van allerleien aart, en dergelijken. , ,  VERWONDEN» I? §. 63. Het Iaatfte gebeurt vooral , bij de geftokene wonden deezer deelen; bij de gefcheurde; bij de gefchotene, en in 't algemeen, als de wond zo klein is, dat ze geene vrije vochtsöntlasting toelaat , of plaats grijpt bij Lijders van eene ongezonde geileldheid, of bij wien het gevoel uitermaate teder is. §• 64- Bij geftokene peesWonden , rhoet men terftond eenige vloeibaare Balfem doen indringen ; een uitdrijvend verband aanleggen ; dit verband beftendig met eenig oplosicnd vocht, nat houden ; bij bloedrijken , èene aderlating doen; en alles in zijne werking onderfteurien, door eene volfïrekte rust van het deel en een verkoelenden leefregel. §. 65. Voldoet deeze behandeling niet aan het oogmerk; of zijn bereids eenige der op* gemelde toevallen aanweezig, als dan is het verwijden der wonde door infnijding,de aanleg van zeer zachte weekmaakende pappen $ en het gebruik van geneesmiddelen met den aart dier toevallen overeenkomftig, onver-* mijdelijk. §. 66. In de gedeeltelijke of geheele doorfnijding der peezen, gelijk ook, in derzeiver affcheuring door eene fchielijke of fterke beweeging, een geval waarvan veels B  Valnera tiet' vorum, Vulntra. \ forum fan guiferorui *8 verhandeling voorbeelden voorhanden zijn, dienen dezelfde behandelingen, als in dergelijke fpierbeledigingen , §. öi befchreven ; de naaldhechting nogthans uitgezonderd. De Zmuwwonden. §. 67. De wonden der zenuwen zijn even dus onderfcheiden, als die der peezen ; verwekken in dezelfde omstandigheden dezelfde toevallen, hoewel in eenen meerderen graad; en worden op gelijke wijze als §. 64 en 65 gezegd is, genezen. §. 68. Dat de toevallen der zenuwwonden intusfchen vroeger beginnen dan die der peeswonden ; dat zij meerder dan deeze gevolgd worden van Stuiptrekkingen ; dat de rechtltijvigheid, voor- en achterover - kromming , en de mondklem , de gevaarlijkste zijn deezer toevallen; en dat men als deezen plaats grijpen, zijn vertrouwen inzonderheid moet Stellen , op het dikwerf herhaald gebruik van het heulfap; zijn zo veele bijzonderheden, welke wèl moeten in aanmerking genomen worden. De Wonden der Bloedvaten. a. §. 69. De wonden der bloedva- ;# ten, zijn betrekkelijk, of tot de Slagaderen  t>ÊR WONDEN. 19 ef tot de aderen; en doorfnijden dezelven, 't zij dwars 't zij naar de lengte, gedeeltelijk of geheel; ofbepaalen zig eeniglijk bij derzelver meest uitwendige bekleedzelem §. 70. De ontlasting van een helderrood en ftootswijs fpringend bloed, is een der onbedriegelijkfte kenmerken eener geopende of doorgefnedene Slagader; de droppels- of' boogs-wijze en eenpaarige ontlasting deezer vloeiftoffe, bewijst niet minder ontwijfelbaar de doorgaande kwetfing of affnijding eener Ader. §. 71. De bloedvliet eener flechts geopende Slagader,is aanhoudender, minder ftempbaar, en dienvolgends gevaarlijker dan dia eener geheel doorfnedene. §. 72. De bloeding eener geopende of geheel doorfnedene Ader, is in de meeste gevallen niet zeer bedenkelijk: dit echter ftelt geenzins, dat ze zulks altoos zijn zouden. §• 73' Ligte bloedingen , zo Slagaderlijke, als aderlijke, worden dikwerf door de Natuur zelve, beteugeld: zwaardere moet men ten fpoedigften te keer gaan: i.)Door het geopend vat met eenen drukkenden vinger te. fluiten: a.) Door den aanleg eens Tourtiequeist werkende bepaaldlijk op den (lam der flaga.der: 3.) Door het gebruik van floppende ef JB 3  SO VERHANDELING zamentrekkende middelen , onderfteund van trapswijze drukdoeken, en een genoegzaam fluitend doch niet worgend verband: 4.) Door de binding van het vat: 5.) Door de geheele affnijding van hetzelve als het niet meer is dan geopend: 6.)Door de branding:7.)Door de geftadige drukking der handen van elkander afwisfelende helpers. §. 74. De keuze deezer hulpmiddelen , met opzicht tot gegevene gevallen, wordt bepaald, door de natuur en ligging van het bloedend vat, gevoegd bij de hoedanigheid der wonde zo daarvan als van de bijliggende deelen; bij het verblijf des Lijders op deeze of geene plaats; en bij de mogelijkheid om denzelven beftendig te houden onder een vertrouwd toezicht. §. 75. Een koel verblijf, rust van het gewonde deel en van het gantfche ligchaam; bedaarde gemoedsgestalte; gebruik van koude en verkoelende voedzelen , gelijk ook van dergelijke geneesmiddelen ; zeldzaame verbandsveranderingen ; eene naauwkeurige verhoeding eindelijk van alles wat op eenigerleie wijze de omloop des bloeds kan doen vermeerderen, zijn bij alle bloedingen van eenig merkelijk aanbelang, ten hoogden noodzaakelijk.  DER WONDEN» il De Wonden der Watervaten. %. 76. De WONDEN DER WATERVATEN, zijn veelal zeer moejelijk: dan eens uit hoofde eener langduurige lekking van hun ingehouden vocht; dan eens uit kracht eener verzameling deszelven in de vakjens van het vetvlies. §. 77. In het eerfle geval nogthans is eene fterke fmelting van blaanw Koperrood'va overgehaalde Brandewijn, met plukzel aangebragt, en door een drukkend verband gefteund, een vrij beproefd hulpmiddel. §. 78. In het laatfte is vooral dienftig het uitdrijvend verband van t meden, bij aanhoudendheid bevochtigd blijvende met eene ontbinding van het ammoniaczout in •water. %. 79. In beide gevallen , zonder onderfcheid, moet het lekkend vat, door affnijding of door een Bijtmiddel, tot inkorting en fluiting verpligt worden , wanneer voorgemelde behandelingen vruchtloos zijn, of niet, eene van zelf gebeurende verzweering, gelijk fomwijlen plaats heeft, de genezing voleindigt. B 3 Puhera val forum lym* phaticorum.  yulntra o« Sum. Vulnsrit Ga pitis. Vulnera e'a cumferentU Cranii. verhandeling De Wonden der Beenderen. g. 80. De wonderen der beenderen behooren meestal tot den rang der gehouwene, althans voor zo veel wij hier ter plaatfe daarvan fpreeken moeten; en zijn met, of zonder verlies van zelfftandigheid. §. 81. In het laatfte geval, moet men ze terftond bedekken met de doorgefnedene zachte deelen; deezen door aanecnhechting trachten te gcneezen; en ftaande de behandeling, den toegang der lucht, op alle mogelijke wijze, afweeren. g. 8a. In het eerfte geval, behoort men de blootliggende oppervlakte des beens te behandelen met het wezenlijk aftrekzei vaa Majlik, en de overige wonde met droog plukzel. De Hoofdwonden. g. 83. De hoofdwonden zijn betrekkelijk , of tot eenig gedeelte van den omtrek des Bekkeneels ; of tot het Aangezicht. §. 84. De wonden van den omtrek des bekkeneels, bepaalen zig bij de algemeene Bekleedzelcn, de Peeskaiot of het Panvlies ; of dringen door tot in  DER WONBEN. 33 de zelfftandigheid der Bekkeneelsbeenderen , van het harde Hersfenvlies of der Hersfenen. §. 85. Zij worden fomtijds veroorzaakt door de treffing van fcherpe , veelal door die van ftompe werktuigen , gemeenzaamer nog, door een' val van eene min of meer aanzienlijke hoogte op eenen oneffenen harden grond; en zijn al of niet, vroeg of laat, vergezeld van toevallen, welken eene merkelijke belediging der Huid, des Peeskalots, van het Panvlies, of der Hersfcnen, te kennen geeven. §. 86. De eerften zijn inzonderheid, eene roosaartige, bleekroode, niet zeer pijnlijke, en ligt indrukbaare zwelling van den gantfchen omtrek des Bekkeneels, en tevens van de Ooren en Oogleden, gepaard doorgaands met hoofdpijn en eene geringe koortsachtige ongefteldheid. §. 87. De tweeden, en derden, eene minder verhevene, meerder gefpannene, moejelijker indrukbaare, donker roode,;en uitermaate pijnlijke zwelling van eenig gedeelte deszelfden omtreks, met uitfluiting van die der Ooren, Oogleden, of van eenig ander gedeelte des Aangezichts; en vergezeld van B 4  &4 VERHANDELING eene fterke koorts , ijling , Slaapzucht, efl hieer andere toevallen. §. 88. De laatften, eene min of meer fterke en aanhoudende bloeding, uit den Neus, Mond, of de Ooren ; galbraaking ; ronken, den Slaap; bewustloos ontlasten der pisfe en van den ftof des afgangs; aanhoudende koorts met ijling; roodheid en ontfteking der Oogen ; algemeene of bijzondere verlamming der Ledemaaten ; ftuiptrekkingen van deezen ofgeenen aart, en dergelijken. §. 89. Men is gewoon, alle mogelijke beledigingen van het Bekkeneel, te brengen, tot de fieek, fnede , kneuzing, fibeur , breukt indrukking en afwijking der naaden; en opgemelde toevallen §. 88 , tot die eene fcbudding, drukking , prikkeling of ontjleeking der Hersfcnen, aanwijzen. §. 90. De fteek, gelijk ook de fnede, die wederom onderfcheiden wordt, in oppervlakkige , diepe , doorgaande , loodrechte , fchuinfe en affiiijding , zijn , bijzonderlijk Jret uitwerkzei van fcherpe ; de kneuzing, fcheur, breuk, indrukkingen afwijking der naaden, die van Stompe werktuigen, §.91. Als eenige der toevallen , §. 88, |ig, terstond na dat de kwetzing plaats grijpt ,  DER. WONDEN. 25 aanbieden, en na 24 of 48 uuren ophouden, befchouvvt men dezelven als gevolgen van eene fchudding der hersfenen. §. 92. Men befchouwt ze daarentegen, als gevolgen eener drukking, prikkeling ofontfteking dier deelen , wanneer ze , ongeacht alle aangewende hulpmiddelen, beftendig voordduuren, of eerst na verloop van eenige uuren , dagen , of weeken , een' aanvang neemen. §. 93. De ronkende flaap vooral, houdt men voor het foortonderfcheidend gevolg eener drukking; de ftuiptrekking, voor dat eener prikkeling ; en de ijlende koorts met eene ontftekingachtige roodheid der oogen, voor dat eener ontftekinge der hersfenen. §. 94. De drukking der hersfenen wordt doorgaands veroorzaakt, door buitengevaat bloed ; ingedrongen vreemde ligchaamen ; of nedergedrukte beendeelen: de prikkeling derzelve, door even dusdanige ligchaamen, of door afgebrokene meer of min puntige beenllukkcn: haare..ontfteking, door de eene of andere deezer, of door verfcheidene andere , zo in ais buiten ons beftaande , befchadigende vermogens. f. 95. De kenmerken van het beftaan ceB 5  Sö" VERHANDELING ner bekkeneelsbelediging zijn in het geval eener bijzijnde aanzienlijke wonde der bekleedzelen, des Peeskalots en van het Panvlies, veelal zeer blijkbaar. Als 'er geene wonde bij is, moet men 'er bijzonderlijk over oordeelen uit de nevensgaande toevallen: men moet hetzelfde doen, in 't geval eener zeer kleine wonde; of wel, deeze voorzichtiglijk vergrooten door eene infnijding. §. 96. Om bij een bewustloos Lijder, en geheel ongefchonden bekleedzelen, over de plaats eener bekkeneelsbelediging te beflisfen,is de eigenleidige bevveeging van zijne hand naar dit of dat gedeelte van het hoofd, onze beste geleidfter. §. 97. Alle hoofdwonden , de fchijnbaar geringfte niet uitgezonderd, zijn zorgelijk; en vorderen van den kant des Heelmeesters, de meest mogelijke oplettendheid. §. 98. De zorgelijkfte nogthans van allen zijn ; de groote verbreekingen des bekkeneels, met geene of Hechts eene naauwlijks blijkbaare wonde der bekleedzelen: de fcheuren of tegenfeheuren, welke zig tot in den grond des Bekkeneels uitftrekken: deeze zelfde becnsbeledigingen en de breuken van het achterhoofdsbeen, of van de flaapbeenderen : de indrukking van een afgebroken beendeei  PER WOHDEH. S7 tot diep in de zelfftandigheid der hersfenen: gelijk ook, alle die wonden, waarbij de toe^ vallen, §. 88 opgeteld, niet dan na eenige dagen of weeken, te voorfchijn komen. $. 99. Geenige hoofdwond met belediging der hersfenen, is geneesbaar, anders, dan door eene tijdige Panbooring: men moet hier echter van uitfluiten , die alleen eene fchudding dier deelen vcroorzaaken; of eene vrije ontlasting van alles wat tegennatuurlijk onder het bekkeneel huisvest, toelaaten. §. 100. Alle andere dergelijke wonden, daarentegen , kan men geneezen zonder dezelve ; mits men ze van ftonden aan zorgvuldiglijk behandele, en vooral bedacht zij op het bezorgen eener vrije ontlasting van uitgevaat bloed; op de ontfpanning des Peeskalots en van het panvlies, door eene kruiswijze infnijding; op de wegneeming van ingedrongen vreemde ligchaamen of geheel afgefchëidene beendeelen; op de herëeniging van alle gefnedene wonden zonder of met beensbelediging, door de drooge hechting; op dezelfde herëeniging in hetzelfde geval van eene lapwonde der bekleedzelen; op de wegneeming van deezen lap , als derzelver herëeniging ondoenlijk bevonden wordt; op  2& VERHANDELING Ruinera Fatiet. het behandelen van een bloot liggend beendeel, met het •wezenlijk aftrekzei van Majlik; en op het wegneemen of verhoeden der toevallen , door aderlaatingen , buikzuiveringen, verdunnende en verkoelende geneesmiddelen , een dergelijken leefregel , koud aangelegde Hovingen van eenen oplosfenden aart, en wat dergelijken meer zijn. %. 101. Dat dit alles moet voorafgegaan worden van het affcheeren der hairen, 't zij gedeeltelijk 't zij geheel; en altoos vergezeld gaan van regelmaatige verbanden , is misfchien overboodig, te doen opmerken. §. I02. De WONDEN VAN HET AANGEZICHT behooren vooral , tot de Oogleden , de Oogen, de Ooren, den Neus, de Wangen, de Lappen, en de Tong. §. 103. De loodlijnige wonden der Oogleden , door een fnijdend werktuig aangebragt, kunnen door de drooge hechting geneezen worden: de dwarfe eifchen meestal de afgebrokene hechting, met de uiterfte behoed, zaamheid aangewend. §. 104. Geftokene en gefnedene wonden des Oogbals, zonder kwetfing van het druivenvlics , het krijftal- of glas-vocht, en met uitvloejing alleen van het waterachtig vocht, vorderen niets, dan het aanbrengen  •DER WO N'D E N. van wat witten wijn , of van brandewijn en water,benevens eene zachte fluiting der oogleden. §. 105. In tegengeftelde gevallen zijn pijnstillende en oplosfende Stovingen i de aderlaating, verkoelende en rustverwekkende geneesmiddelen ; een Strenge leefregel ; en het verblijf des Lijders in een duister vertrek noodzaakelijk. §. 106. Gefnedene of gehouwene neuswonden, bij de algemeene bekleedzelen bepaald, vallen allezins in den term der eenvoudige wonden , door de drooge hechting geneesbaar. Is een merkelijk Stuk deezes deels , bijna geheel afgefneden , moet men zig meestal bedienen , van de afgebrokene hechting. §. 107. De gedeeltelijke doorfnijding der Ooren, is vatbaar voor de drooge hechting: de geheele vordert opgemelde bloedige ; hier en bij de neuswonden, met vermijding der kraakbeenderen aangelegd. §. 108. Alle wonden der wangen, niet geheel door derzelver zelfstandigheid heen gaande, kan men alleen met de drooge hechting, en het vermijden van alle beweeging dier deelen , tot genezing brengen. Vulmta naji* Vulnera tecarum.  Ftilnsra Un- 3° verhandeling De geheele doorfnijding dcrzelver integer!* deel , gebiedt niet zelden , tevens, eenige weinige ïteeken van de afgebrokene hechting. \ §* io9- I" de loodlijnige doorfnede der lippen, is de omgewonde hechting , in de dwarfen de afgebroke, en in de oppervlakkige, hoedaoig ook, de drooge, aanprijs* baar. §. ïio. Geringe tongwonden, kunnen met witten wijn en roozenhonig genezen worden. Aanmerkelijke , vooral dwarfe wonden deezes deels * vorderen niet zelden de afgebrokene hechting; of het gebruik des beurswijze werktuigs van pibrac. §. in. Bij geene deezer van §. 102 tot hier toe, befchrevene wonden, is de bloedvliet van zo veel aanbelang, dat ze niet dooide hechting derzelver, of een ligt drukkend verband, zig laat bedwingen. Is echter een der ondertongfche Slagaderen geopend, alsdan is den aanleg van het brandyzer, het eenig hulpmiddel. §. na. De gekneusde en gefchotene won^ den deezer deelen , inzonderheid der laatften, zijn zeer zorgelijk ; worden dikwerf gevolgd van dezelfde toevallen, als die van  DER WONDES, St den omtrek des Bekkeneels; en moeten hierom , en om veeie andere redenen , met de grootfte omzichtigheid behandeld worden. §. 113. Hoedanig voor het overige, de wonden van het aangezicht ook zijn mogen, en in welk eene omftandigheid zig dezelve bevinden, moet men daar bij nimmer gebruik maaken van taaje balfemachtige of vette hulpmiddelen; dewijl deezen niet zelden roos, blijnroos , en zelfs gevaarlijke ontftekingen, veroorzaaken. §. 114. De zeshoofdige band, de vereenigende band, het knoop-verband, het een of tweeoogig verband, de neusband en de kinband , naar den eisch der gevallen verkozen, zijn bij alle wonden van den omtrek des Bekkeneels en het Aangezicht, de besten. De Hakwonden. %. 115. De 11 als wonden beledigen eeniglijk de algemeene bekleedzelen, of tevens de fpieren , bloedvaten , zenuwen , Luchtpijp,-het Strottenhoofd, de Slokdarm, het hoofd deszelven, enz. §. 116. Meestal zijn dezelve afhangüjk van fnijdende werktuigen , en zullen wij hierom niet fpreeken, dan van deezen.. Vulaera attu  ga VERHANDELING §. 117. De wonden der algemeene bekleedzelen deezes deels, zijn-van geen meerder aanbelang, noch vorderen eenige andere behandeling, dan die van andere deelen. g. 118. Hetzelfde is waar van geringe fpierwonden, welk eene richting dezelve ook hebben mogen. §. 119. De geheele affnijding van één of meer fpieren integendeel, moet fomwijlen door de afgebrokene hechting , fomwijlen door de drooge, en altoos door een verband, 't welk het hoofd en den hals , naar den kant der wonde doen overhellen , genezen worden. §. 120. De wonden der uitwendige halsaderen, veroorzaaken wel veeltijds eene aanmerkelijke bloedvliet, doch kan men altoos, door een goed verband hierin bedwingen en tot hecling brengen. §. ifti. Die der inwendige halsaderen en uitwendige halsflagadercn, eifchen ten aanzien der bloedvliet, daar mede gepaard gaande, het verband van deidier , of de 011derfchepping des vats, en genezen voor het overige , onder eene eenvoudige behandeling. §. iao. De wonden der inwendige halsflag- ade-  SER WOBBKK, gj TOere'n,dertusfchenribbige en van het agtftë paar zenuwen; eh des rüggemergs , zijn doodlijk : dus zijn ook, de gemeenichaplijke, geheele doorfnijdingeri, van de luchtpijp en den flokdarm. 123. Kleine wonden der luchtpijp of van het ftrottenhoofd , kunnen door vlakke verbanden, door de drooge hechting en door het vereenigend verband geheeld worden: grootere integendeel, moet men vereenigen door de afgebrokene hechting, na men zig alvoorens van de bijzijnde bloedvliet meester gemaakt heeft door de onderfchepping. §. 124. Bij geringe wonden des flokdarms, is het dikwerf voldoende, den Lijder te onderwerpen aan een ftreng vasten; inmiddels de uiterlijke Wond op eene eenvoudige wijze behandeld worde, en men in het gemis van fpijzen voorzie, door voedende klijlteeren, van drank, door algemeene laauvve waterachtige baden»' §. 125. Ter genezihge der groote dwaffe wonden van den flokdarm , wordt de afgebrokene hechting aangeprezen : zo bezwaarlijk dezelve nogthans te doen fchijnt, zo weinig is haare waarde ten dien einde, doorproeven bevestigd* C  34 verhandeling yalncra tho* rads. De Borstwonden* %. izó. De borstwonden behooren doorgaands, tot de clasfe der geftokene , fomtijds ook tot die der gefchotene: wij zullen ons voörnaamlijk bepaalen bij de eerfte. §. 127. De geftokene wonden deezes deels, neemen alleen de uiterlijke deelen in, of dringen door tot in de borstholte. §. 128. De eerfte, als ze geene merkelijke uitgeftrekthèid hebben; haaren ingang ruim is; en den bodem niet gekeerd naar beneden , zijn van geen groot aanbelang , en worden op de wijze der eenvoudige wonden genezen. §. 129. In tegengeftelde gevallen, ontaarten ze veelmaalen in pijpzweeren , wanneer zeniet, op het geleide eener fleuffonde opgefneden, of in hunnen grond geopend worden. §. 130. De doorgaande borstwonden, zijn met of zonder kwetzing der ingewanden of aanmerkelijke bloedvaten; en des, met of zonder uitftorting. §. 131. Men oordeelt van ieder derzelven, uit het onderzoek met den vinger of een waskaarsjen; uit de vergelijking der breedte  DER. WONDEN. 3$ Van het kwetfend werktuig , met de uitgestrektheid der zichtbaare wonde; uit laauwe waterachtige infpuitingen , in dezelve gedaan ; uit de beurtwisfelende beweegingeit van de vlam eener kaarfe , voor de wonde gehouden ; uit de bijzijnde bloedvliet en de hoedanigheid van het uitvloejend bloed; uie de gelteldheid der ademhaaling en van den polsflag; doch vooral uit den aart der opvolgende toevallen. §. 132. Deeze toevalleh zijn, in het geval eener uitstorting van bloed, eene zeer moejelijke ademhaaling; eene drukkende pijn in het middenrif, als het ligchaam zig in eenén opgerichten Stand bevindt j eene bepaalde uitzetting der borst aan de beledigde zijde; een bezwaarelijk of onmogelijk liggen op de gezonde; en de ontlasting van bloed door de wonde, bij iedere inademing. §. 133. Bij eene kwetfing der longen, bestaan dezelven inzonderheid , in eene zeer benaauwde en als verstikkende ademhaaling, gepaard met den uitvloed of het fpuwen van een helder rood en fchuimend bloed 1 bij die der groote bloedvaten, in eene verbleeking Van het aangezicht, afgebroken pols, koud zweet, benaauwdheid en flaauwten: bij die van het hart, in even deeze zelfde verfchijnC 3  20 VERHANDELING zelen, bijna oogenbliklijk plaats grijpende: bij die van het middenrif, in eene korte , moejelijke en zeer pijnlijke ademhaaling, hik , braaking en eene fardoniefche lach: bij die van den borstbuis eindelijk, in eene fomwijlige ontlasting van een melkachtig vocht uit de wond, en eene van tyd tot tyd toeneemende vermagering en verval van krachten. §. 134. Alle borstwonden met kwetfing der ingewanden of aanzienlijke bloedvaten, zijn of gevaarlijk of doodelijk. §. 135. Gevaarlijk zijn, de kleine wonden der longen, des hartenzakjcns, van het hart, van het middenrif, en der tüsfchenribbige Slagaderen , voor zo veel deeze binnen den groef der ribben bevat zijn, gelijk ook die der inwendige mamsflagaderen. §. 136. Doodelijk zijn, de in beide zijden doorgaande wonden, als ze meerder wijdte hebben dan de wijdte is der ftrotfpleet; de eètógzins groote wonden,van het hart, het hartènzakjen , en het middenrif: de wonden der groote bloedvaten, die der eigen vaten van het hart en de aflhijding der middeprifs zenuwen : de wondén der tüsfchenribbige flagaderen, inde nabijheid van de ruggraat: de longwonden met kwetfing van derzclver  der wonden. 37 voornaamfte vaten : de wonden der onderfleutelbeenfche flagaderen: en tevens, hoewel op eene langzaarne wijze , de wonden van den borstbuis. §• 137. Doorgaande borstwonden, met geene , of Hechts eene geringe uitftorting, moeten met een droog , vlak en niet zeer fluitend verband , behandeld worden. Bij elke verbandsverandering , moet men den Lijder fterk doen inademen ; en altoos , behoort hij op de gekwetfte zijde te bed te liggen. §. 138. Bij aanmerkelijke uitftortingen , moet men al hetzelfde in acht neemen ; de wond, als ze klein is , verwijden door infni jdinge; en de opneeming van het uitgeftorte begunrtigen , de mogelijke toevallen afkeeren, door aderlaatingen , buikzuiverii> gen, het gebruik van koude en verkoelende dranken, en eene allezins ftille houding des ligchaams, in eene luchtige verblijfplaats. $. 139. Is de uitftorting afhangelijk van de kwetfing eener tüsfchenribbige flagader, en de wond zo groot dat men 'er kan bijkor men, alsdan moet men die flagader, met het Tenaculum naar buiten gebragt, toebinden» of de bloedvliet te keer gaan op de wijze, V8ft iOTT.e8.Vj van leber of van the-  qQ verhandeling den. Bij aldien de wond zo klein is , dat ze dit niet toelaat , moet dezelve op eene voorzichtige wijze, door eene infnijding verwijd worden. §. 140. Gelijke behandeling als die van §. 137 cn 138, wordt vereischt bij alle blykbaar gevaarlijke wonden, §. 135 opgeteld, entevens bij dezulke, die gepaard gaan met eene verbreeking der ribben of van het borstbeen , waar door ook veroorzaakt. Ontmoet men bij deeze, eenige losgerukte beenfchilr fers, is de wegneeming derzei ver onvermijdelijk, $. 141, Bij zeer wijde doorgaande borstwonden, dringt fomwijlen een gedeelte der long buitenwaards : in dit geval, gefteld dat het uitgeweekene gezond is, moet men hetzelve best mogelijk , naar binnen bren» gen; en, draagt het de kentekenen van verderving , in de nabijheid van het levende affnijden, §. 14a. Eene aanmerking van veel gewigts, ten aanzien der borstwonden, is, dat; een ftekend werktuig, bijna dwars , boven één der fleutelbeenderen ingedreven , de long kan kwetfen, of blindheid veroorzaakeiu cn indien zulks gefchied in de nabij-  DER WONDEN. 31 heid der onderfte rugwervelen , 'er een< beleediging der nieren kan plaats grijpen. §. 143. Eene andere dergelijke aanmerking is, dat door fommige wonden des middenrifs, een gedeelte der maag of darmen inde borstholte dringt, en den Lijder fterft, mei alle gewoone toevallen eener beklemde breuke. De Buikwonden. §. 144. De buikwonden zijn voor eene zelfde verdeeling vatbaar als de borstwonden , zo ten aanzien van haare blijkbaare hoedanigheden , als van het gevaar 't welk zij influitcn. $. 145. Niet doorgaande gefnedene buikwonden , naar de lengte van het ligchaam uitgeltrekt, moeten door de drooge hechting en het vereenigend verband ; de dwarfe » door deeze zelfde hechting en de gebogene ligging van het ligchaam , zo fpoedig cn naauwkeurig als eenigzins doenlijk zij , vercenigd worden. §. 146. Geftokene wonden deezes deels cn van dezelfde foort, vooral die ter plaatfe van eenig peesachtig uitbreidzel zyn aangebragt, moet men door eene infnijding verwijden cn hierna op dezelfde wijze behandeC 4 > VuUtirtt atdominis.  49 VERHANDELING len. De toevallen , welken deeze wonden , uit hoofde van eenig opgelloten vocht doorgaands opvolgen , maaken zulk eene ver* wijding noodz.aakclijk. §. 147. -Doorgaande buikwonden zonder uitltorting, uitvalling of kwetfing der ingewanden, zijn fomwijlen voor eene zelfde behandeling §. 145, vatbaar ; doch vorderen dikwerf de buikhechting en altoos eene zeldzaame en vaardige verbinding. §. 148, Bij buikwonden met uitltorting , behoort men op dezelfde wijze te werk te gaan cn den Lijder tevens zo veel mogelijk zij, te doen liggen op de wonde, ten einde de ontlasting van het uitgeftorte te begunstigen: in dit zelfde geval, bedient men zig met vrucht, van de aderlaating en eencn allezins ftreigen eetregel. §. 149. De blijkbaare kwetfing van eenig bloedvat ; de toevallige vcrfchijnzelen van gekwettte ingewanden \ de fpanning van den buik ; en de ontlasting van bloed door dü wond, bij ieder inademing, zijn de voornaame kenmerken deezer uitftortingc, §. 150. De kwetfing der ingewanden, als dczclvcn niet buiten de wond uithangen , Wordt gekend , uit de beledigde werking  der Wonden.' 41 deezer en de hier van afhangende tegennatuurlijke verfchijnzelen. $. 151. Dus kent men, bij voorbeeld, de maagwonden , aan de bijzijnde benaauwdheid , walging , bloedbraaking , bloedige Stoelgangen, hik cn eene ontlasting der gebruikte , inzonderheid dunne , voedzelen , door de wonde: die der darmen in 't algemeen, aan even dezelfde toevallen, en de uitvloejing eener min of meer bewerkte chijl : die der lever, milt en van het alvleesch, uit den aart van het vocht, 't welk door de wond uitvloeit, vergeleken met de plaats en Strekking der wonde : die der nieren, pisleiders en pisblaas, uit de bloedige pis inzonderheid, door de wond zelve of door den natuurlijken weg ontlast: die der voornaamste bloedvaten eindelijk, in de buiksholte begrepen , aan de hoegrootheid der uitltorting, benaauwdheid, veranderden polsllag, en dergelijken. §. 152. Van alle mogelijke doorgaande buikwonden, zijn dezulke die vergezeld zijn van eene kwetfing der groote flagader, holle ader, en van derzelver voornaamste takmaakingen, doodelijk : men kan hetzelfde zeggen van de bijgaande kwetfing van den chijlzak ; van groote maagwonden, genpakt op C 5  42 VERHANDELING eene plaats, waar de hand des Heelmeesters niet kan bijkomen ; van de wonden des twaalfvingeren darms, enz. §. 153. Alle andere dergelijke wonden , 'tzij eeniglijk met uitvalling,'! zij tevens met kwetfing van fommige ingewanden , zijn gevaarlijk, en kunnen zelfs toevalliger wijze, den dood veroorzaaken. §. 154. De algemeene behandeling deezer wonden beftaat, in eenen zeer ltrikten leefregel ; in het verminderen van den vochthoop door aderlaating; in het toedienen van pijnftillende en ontfteking weerende geneesmiddelen ; in het bezorgen der ontlasting van allerlcie uitgeftorte vochten; en in het beletten van den toegang der buitenlucht tot de buiksholte. §. 155. In 't bijzonder en met betrekking tot de meeste dier wonden, moeten de volgende voorfchriften vooral in acht genomen worden. g. 156. Als een gedeelte der darmen of van het net, buiten de wond gedrongen is; de uitgevallen deelen gezond zijn ; en de wond eene genoegzaame ruimte heeft, behoort men hetzelve terftond, en zonder eenige voorbereiding, in zijne natuurlijke plaatste herbrengen.  DER WONPEN. 43 §. 157. Is de wond te klein, om zulks, op eene gemaklijke wijze, te kunnen doen, als dan moet men dezelve op het geleide eens vingers of eener fleuffonde, zo veel het noodig is verwijden, en daarbij vooral bedacht zijn, het uitgewekene niet te beledigen. §. 158. Bij deeze terugbrenging, moet men den lijder dermaate leggen,dat de buikfpieren verflapt zijn, en het hoofd laager geplaatst is , dan de billen: die deelen daarenboven , welken zig het naast bij de wond bevinden, moeten het eerst binnen gebragt worden, en de vingers van den Heelmeester , beftreeken zijn met een weinig olie. §. 159. Is het uitgevallen gedeelte van het net verdorven, of voor een gedeelte afgefneden van het overige, zo moet, in het eerfte geval, al het verftorvene onmiddelijk vóór het levendige, in het laatfte, het nog geheel geblevene , weggenomen worden. §. 160. Men handele op gelijke wijze, als het uitgevallen darmsgedeelte, van eene geheele verfterving is aangetast ; en hechte hierna, de beide einden van den darm, tegenover elkander , met twee naaldlteeken, aan het Buikvlies. §. 161, Is het net of de darm , integen-  44 VERHANDELING deel, voor zo veel het uitgevallen gedeelte betreft, Hechts ontdoken of zelfs in 't geval eener dreigende verderving , moet men terdond bcfluitcn tot de binnenbrenging , en alles op de algemeene behandeling, §. 154, Iaateri aankomen: in deeze omdandigheid echter, handelt men voorzichtig , als men het binnengebragté, op dë zo evengcmelde wijze, aan hetzelfde vlies losjes aanhecht. §. 162. Een geheel of bijna geheel doorgefneden darm, is vatbaar voor dezelfde hechting , als die wij , §. 160, hebben aangeprezen. §. i£>3. Bij eene zeer geringe darmwonde, is de behandeling, §. 161, met uitzondering .van de hechting, de beste , en moet altoos gevolgd worden : bij eene grootere daarentegen , naar de lengte des darms uitgeflrekt, is de hechting niet een handvatzei, of, verkiest men zulks liever, de Pelterahechting, ten uiterden noodzaakelijk. §, 164. Maagwonden, als ze klein zijn, kan men aan de Natuur en een ftrengvasten, toevertrouwen: als ze groot zijn en den toegang geeven aan de hand des Heelmeesters, (een zeer zeldzaam geval zeker!) moeten ze even als de ctarmwonden van dien aart, achtcrvolgcnds §. 163, genezen worden.  der. wondï-n» 4;7 g. 165. Oppervlakkige wenden der lever, genezen dikwerf onder eene goede algemeene behandeling, g. 154, vrij gemaklijk. Bij diepe wonden deezes deels , fchoon veel minder geneesbaar, beftaat nogthans even daar in, in het ftempen van den bloedvliet door zamentrekkende infpuitingen, en in oppervlakkige verbanden, al het vermogen der Heelkunde. g. 166. In de wonden der galblaas, der milt, van het alvleesch, van den chijlzak, der nieren , der pisleiders, der pisblaas en der baarmoeder , moet men insgelijk alles , op meergemelde algemeene behandeling laaten aankomen. g. 167. Dat men bij allerleie blaaswonden intusfehen, de pis eene vrije en geduurige ontlasting moet bezorgen door het gebruik eens hedendaagfehen Catbeters: dat men , na de binnenbrenging van alle uitgevallen en behoorelijk behandelde ingewanden , de uiterlijke wond moet vereenigen door de buikshechting: en dat buiten het vereenigend verband der langwerpige wonden, het verband des ligchaams met den fchouderband, het beste verband is bij meest alle andere buik- en borst-wonden; zijn zo veele bijzonderheden , welke het misfehien niet onnut is, te doen opmerken.  40 V E RHANDEL1NG Vulncra arth culatioTtim. De wonden der Gewrichten. §. l68. De WONDEN DER. GEWRICHTEN, hoe gering ook in fchijn, als ze tot in de holte des gewrichts doordringen, zijn niet te vertrouwen, en worden veelal gevolgd van ondraagelijke pijn , ftijfheid, zwelling , ontfteking , verzweering en dergelijken. §. 169. Eene fpoedige en naauwkeurige herëeniging van de lippen der wonde door de drooge hechting, van een goed verband onderfteund, is in alle gevallen , waar bij zulks zijn kan, het eerfte hulpmiddel. §. 170. Voldoet dit niet aan het oogmerk, of is de wond van dien aart, dat ze geene onmiddelijke herëeniging toelaat, zo moet men de ontfteking paaien ftellen, door het herhaald aanleggen van bloedzuigers, in de nabijheid der wonde; door een dampbad van azijn op het gewricht toegepast; door Hovingen met eeu afkookzel van Slaapbollen, en door eene allezins verkoelende en rustverwckkende geneeswijs. §. 171. Ongeacht de oplettendfte behandeling, gaat de ontfteking dikwijls over tot verzweering, en plaatst zig de etter, gedeeltelijk tusfchen de gewrichtsbanden, gedeelte-  DER WONDEN. lijk in de gewrichts- holte : in dit geval , moet men denzei ven ontlasten door in fni j ding; de gemaakte wond met zachte balzehiachtige middelen verbinden ; en het gantfche gewricht omllaan met eene, in roode wijnmoer gekookte, gortpap. §. 172. De verzamelingen van etter intusfchen binnen de gewrichtsholte , baanen veeltijds den weg tot een onherltelbaar beenbederf niet alleen , maar ook , tot een geheel verval van levenskrachten, en vorderen niet zelden de afzetting. §. 173. Men kan hetzelfde zeggen van aanmerkelijke verfcheuringen der voornaamfte gewrichten, die daarenboven veeltijds gegevolgd worden van algemeene ituiptrekkingen of mondklem, als de afzetting, of uitgefteld wordt, of om eenigerlei gewigtige reden , niet kan gedaan worden.  4? verhandeling TWEEDE AFDEELING. verhandeling der zweeren, S- 174* Ukus. L HOOFD- TCen zweer is eene fcheiding des geheels in de zachte deel en, met verlies van zelfftandigheid en uitvloejing van etter, of van eenig ander vocht, daaraan min of meer gelijk. §. 175. Wonden van verfchillenden aart* ettergezwellen , zamengeftelde beenbreuken, fcherpten van buiten aangebragt, of ift de vochten huisvestende , en de brandingen , zijn de gemeenzaamfte oorzaaken der zweeren. §. 176. Zo veele hoofdfoorten derzelven zijn, de eenvoudige, de meervoudige, de zetmengejlelde, en de plaatslijke: in de vier volgende onderdeelingeri, zal van ieder deezer zweeren afzonderlijk gefproken worden,.  der zweeren» 49 I. HOOFDDEEL. De eenvoudige Zweer* %. 177- Eenvoudig wordt eene zweer genoemd, als ze een goeden grond heeft, welgellelden etter voordbrengt, en zonder merkelijken toeltel kan genezen worden. §. 178. De grond der zweer zegt men , goed te zijn, als ze effen, vast, niet glanzig, onpijnlijk en van eene bleekroode kleur is.&' §. 179- De etter is welgefleld, wanneer hijwit is, eene gematigde dikte heeft, geenerleie onzuiverheden daarin gezien worden , en, of geheel reukloos, of ten minflen zonder flank is» §. 180. De eenvoudige Zweer is het gewoon gevolg eener eenvoudige wonde met verlies van zelfftandigheid; of, van een eenvoudig ettergezwel, door de Natuur of Kunst geopend» §. 181. De grond van zulk eene zweer, is al of niet gelijk met de oppervlakte van de D Ülcus pmptexi  ££> VERHANDELING huid des omtreks : in het laatilc geval» maakt ze, of eene ondiepe holte beneden, of eene Iigte verhevenheid boven dezelve. §. 182. Als de grond der zweer gelijk is met den rand van het huidweefzel, kan men de genezing verkrijgen, alleenlijk door den aanleg van droog draadplukzel ; van dergelijk plukzel met een zamentrekkend vocht doordrongen en gedroogd; gelijk ook van veelerhande niet vette en droogende zalven of pleisters , door een wellluitend verband bevestigd. §. 183. Wanneer de randen der zweer cenigzins boven den grond verheven zijn, bediene men zig van zachte balzemachtige hulpmiddelen , om de werking der Natuur , in het opvullen der holte met vleeschgraantjens, eenigzins ten gemoete te komen. §. 184. Bij zweeren van deeze foort, wier grond, boven de oppervlakte der huid, ligtlijk verheven is, moet men dat gedeelte van dien grond het geen de randen der zweer onmiddelijk aanraakt, zo lang zulks noodig is, dagelijks luchtig heilrijken met den bruinen helfchen ficen , en alles dekken met droog plukzel, een' drukdoek en een wellluitend Windzel : men kan ook in dit geval gebruik maaken van de gewoone fparadrap, of van  der Z VV E e R È N. 51 eenige andere , bereid, inzonderheid, uit samentrekkende cn meer of' min zwaare hulpmiddelen. II. HOOFDDEEL. De meervoudige Zweeren* §. 185. Me ervoudige zweeren , noem \\ dezulke,welken,uit krachthaarer blijkbaare hoedanigheden, eene behandeling vorderen, vooral daartoe betrekkelijk, en zonder deeze , naauwlijks of geheel niet, kunnen genezen worden. §. 186. Dcfpekkige, de eeltachtige, de drooge, de vloejende, de rottige, de voordknaagen* de, de holle, de pijpachtige , de wormzweeren, de zweer met fpomachtig vleesch j die met beenbederf, en de brandingen, behooren voornaamlijk tot deeze rangfehikking. §. 187. De spekkige zweer, is in derzelver grond bezet met eene witte, taaje, en als lijmachtige zelfftandigheid, welke zig, daarvan , op geenerleic wijze laat afwasfehen. D 3 ülctra c'cBpofttit, Ülcus tatifo :c'uin.  5 i c j Ulcus callo» fum. Ulcus pccum. a VERHANDELING §. 188. Zij wordt het best gezuiverd, en n het geval eener eenvoudige zweer gebragt, oor de drooge fpons,door een mengfel van Myrrhe en Suiker, of door eene voorzichti;e beftrijking met den Terpentijn-geest. §.189. De eeltachtige zweer, is tan derzelver vereelte randen cn eenigzins verharden omtrek kenbaar. §. 190. Zij vordert de verfmelting van dit ïelt, door een mengfel van den Bah. Jlrcai en Kamfer of Spiegelhars ; of deszelfs wegneeming , door het fnijmes , de Spiesglasboter, de Kamfer olie, of den zuur en Zout geest, met behoorelijke omzichtigheid, door een penfeel aan gebragt. §. 191. Een zweer wordt droog genoemd, als ze of geheel geene, of zo weinige etter ontlast, dat daar door derzelver genezing vertraagd, zo niet belet wordt. §. 19a. Daar dit gebrek van etter afhangt, dan eens van ontfteking, dan eens van verzwakte levenskrachten, moet men, of eene verkoelende, of eene verfterkende innerlijke behandeling aanwenden; en zig uiterlijk in het eerfte geval bedienen van Wcekmaakende, in het laatfte, van zaehtlijk prikkelende hulpmiddelen , in de gedaante vooral van Pappen.  DER ZWEEREN. 5! §. I93. De VLOEJENDE ZWEEREN, zijn daaraan kenbaar , dat ze in een korten tijd meerder vochts ontlasten dan met haare blijkbaarc grootte beftaanbaar is, zonder dat dit vocht voordkomt uit een nabijgelegenen etterboezem, of ligchaamsholte. §. 194. Het inwendig gebruik van den Koortsbast, het uitwendig, van verfterkende en zamentrekkende hulpmiddelen, gevoegd bij den aanleg van een fluitend en uitgebreid verband; het houden van eenen droogen eetregel, en de verhevene plaatfing van het lijdend deel, maaken gezamentlijk de beste algemeene behandeling deezer zweeren. §. 195. De ROTTIGE ZWEEREN Zl'jn fomwijlen ongevoelig , fomwijlen pijnlijk ; hebben eenbruinen, loodverwigen, of zwarten grond; werpen een dun, miskleurig en ftinkend vocht uit; en breiden zig van tijd tot tijd uit in allerleie afmeetingen. §. 196. In alle gevallen, zonder ondesfcheid, behandelt men dezelve uiterlijk met het meeste voordeel , met de Myrrbe, de Kamfer, den Koortsbast, het verllapt Vitrioolzuur , den Terpentijn-geest , en den damp eens mengfels van Krijt en Vitriool-olie : inwendig met een afkookzel van den Koorts, hast^ en den Geest van Koperrood, D 3 Ulctra »!-. mium fujpurantia. 'Jtcera purida.  Ucera ?haguttar.ica. Viceta WJ'fl 54 verhandelino» §. 197. Z w e e r e n , die zig zonder merkbaare rotting allengskens verder en verder uitbreiden, en niet of zonder veel pijn, de harde deelen fomwijlen te gelijk met de zachte verteeren , neemt men bijzonderlijk voordknaagende zweeren. g. 198. De beproefdfte hulpmiddelen voor deeze zweeren zijn ; inwendig , de Zwavel3 de Salfaparille, de dulle Kervel, en het bekende Kwikdrankjen van van zwieten: uitwendig, de drooge fpons, over eenige losfe pludzeldraadcn heen gelegd; de Aluin, het Liquor Myrrhe; het Aqua Phagadanica; en de afkookzels der dulle Kervel, of Nachtfchade, in Kalkwater. g. 199. De holle zweeren fchijnen uiterlijk van weinig aanbelang , maar oefenen in de diepte met één of meer etterboczemen gemeenfehap. g. 100. Eene grootcre ontlasting van etter dan de zichtbaare zweer medebrengt ; het gevoel van fpanning in den omtrek; de onverwachte moejelijkheid der genezinge , en het zien eener uitvloejing van etter uit eenig punt van den grond der zweer, of uit dérzelver zeer kleinen ingang , na voorgaande drukking van den gefpannen omtrek, zijn de ge\yoone kenmeiken deezer zweeren.  DES ZWEEREN. 55 §. 201. Haare genezing wordt bewerkt, door het uitdrijvend verband; door het verwijden van den ingang der verzweeringe ; door het maaken eener tegenopeninge , of door de geheele opfnijding der etterholte , naar de plaats der zweer, haaren loopftreek, de nabijliggende deelen, en de nevensgaande toevallen, zulks fchijnen te vorderen. §. 202. Een pijpzweer, verfchilt vooral daarin van de holle, dat derzei ver wijdte overal na genoeg gelijk is , of zij ten minften, niet in eenen merkelijk grooten etterboezem uitloopt. §. 203. Haare kenmerkende verfchijnzelen zijn meestal gelijk aan die der holle zweeren : men kan hetzelfde zeggen van haare behandeling; met bijvoeging alleen , dat ze naauwlijks ooit, dan door de geheele openlegging haarer uitgestrektheid, kan genezen worden. §. 204. Wormz weeren zijn, die ee- < nigerleie maaden of wormen in zig fluiten,' een kwalijk geflelden grond hebben, en veel jeukte of pijn veroorzaaken. §. 205. Men brengt dezelve in den ftaat eener eenvoudige zweer, door ze eenige «aaien te beltroojen met het poeder van AlD 4. ' Ukus Jiftxlo- Jktra vemh o[a.  5S VERHANDELING Vlcero firn* fa** P'chi etst: fem, of te heilrijken met den Terpentijngeest* en door veelvuldige , doch altoos fpoedig verrichte verbandsveranderingen. §. 206. De zweeren met sponsachtig vleesch, dat is te zeggen, waarbij zig een flap , bleek , zeer rood , loodkleurig, ligt bloedend, glanzig, of ligt verrottend vleesch , verheft boven de oppervlakte van den omtrek , worden veelal veroorzaakt door vette hulpmiddelen, flappe verbanden , kwaadfappigheid , en beenbederf, §. 207. Wel fluiten de verbanden dcrhalven, het gebruik der drooge fpons, of van zamentrekkende en zachte bijtmiddelen; de wegfnijding van het uitwas ; deszelfs binding ; en het toedienen zo van buikzuiverende als van foortelijke geneesmiddelen , komen, ter behandelinge deezer zweeren, inzonderheid in aanmerkingc. §. 2o3. Diefoort van zweer, in wier grond eenig bedorven beendeel aanweezig is,wordt I- een zweer met beenbederf ge- noemd, £09. Hoedanig dezelve veroorzaakt, gekend , en naar eisch haarer vcrfchillende ojriftandighederi behandeld moet worden.  der zweeren. 5? zal blijken in de verhandeling der beenziekten. §. aio. De branding, dit woord in zijne volle betekenis genomen, en hoedanig aangebragt, gaat doorgaands verzeld van verlies van zelfftandigheid, en altoos, van eene fcherpe pijn, ontfteking , blijnen , of doode korften. §. au. De verfchillende diepte tot welke de werking van het brandend vermogen doordringt ; en de verfchillende natuur der deelen , daarin begrepen ; bepaalen inzonderheid de voorfpelling, en tevens de behandeling der brandingen. §. 212. In de oppervlakkige brandingen van het huidweefzel, die van het minfte belang zijn, moet men de opkomende blijnen doorknippen, en het deel losjes omllaan met doeken, nat gemaakt in Lijnolie; in een zeer flijmig afkookzel van den Heemstwortcl; of in eene, met veel Olie verdunde, Hecmstzalf, §. 213. Als de branding de zelfftandigheid der huid , voor een grooter of kleiner gedeelte, in eene doode korst veranderd heeft, komt vooral in aanmerkinge, in den eerftcu tijd, het gebruik van lauwe en enkel weekrrjaakende pappen ; en vervolgends , dat, D 5 dmhufiio.  $8 VERHANDELING van zachtlijk prikkelende en ettermaakcnde hulpmiddelen. §. 214. Brandingen, doorgaande tot in het ligchaam der fpieren, of verder , maar bepaald in omtrek, en zonder vernieling van aanmerkelijke bloedvaten of zenuwen, moe» ten op dezelfde wijze behandeld worden. §. 2.15. In den hoogden trap van branding, die het gantfche zamenftel eens deels inneemt, of tot aan de ingewanden der borstof buiks-holte doordringt, kan men niets doen, dan de dreigende gevolgen zo veel mogelijk zij, verhoeden , door de adcrlaating, een verkoelenden eetregel, dergelijke en pijnftillende geneesmiddelen , en zeer zachte uiterlijke aanlegzels. §. 216. Van dezelfde algemeene middelen moet men zig bedienen bij allerleie brandingen van eenig merkelijk aanbelang, zo lang de ontfteking daar is. Zo haast de Natuur de fcheiding bewerkt van het vernielde , en vooral, wanneer daarbij eene zeer groote verettering plaats grijpt,moet men de krachten des Lijders onderfteunen, door het toedienen van voedende fpijzen enden koortsbast. §. 217. Zo veele andere bijzonderheden,  dek. zweeren. 59} ten aanzien van de behandeling aller geneesbaare brandingen zijn : dat men ftaande den gantfehen loop derzelven, zig vooral bedienc van weekmaakende plaatsmiddelen , ter verhoedinge van misvormige lidtekens; dat men bij de brandingen van het aangezicht, geen gebruik maake van oliën of zalven, maar alleen van laauvve melk, of een afkookzel van den Ileemstwortel dat, als deeze brandingen door ontfteken buskruid veroorzaakt zijn , de uitwerping der kruitkorrcls aan de verettering moet toevertrouwd worden : dat men eindelijk, bij de branding der vingeren en teenen, of van eenige andere deelen , die hoekswijze bijeen liggen , de aaneengroejing derzelven, op alle mogelijke wijzen, belette. III. HOOFDDEEL. De Zamengeftelde Zweeren, §. 218. Z we eren, gegrond alleen op eenigerleie zieklijke gelteldheid der vochten , of daar door onderhouden wordende , geeve ik bepaaldlijk den naam van zamengestel- de zweeren. Ulctra cisjsu flkatat  60 VERHANDELING Utteta fcorIfUice. Vtrera fcrophulofa. §. 219. Tot de clasfe van deeze behooreïi inzonderheid, de fcheurbuikige, de kropzeerige, de kankerachtige, depokkige, de jichtige, en die van weérhoudme, gewoone bloedontlastingen, of te teruggedrevene huidziekten afhangen, $. 220. De SCHEURBUIKIGE ZWEEREN hebben meestal een bruinen of loodverwigen omtrek en een dergelijken grond; bloeden ligtlijk; zijn veeltijds bezet met een fponsachtig vleesch; laaten een dun, fcherp en miskleurig vocht uitvloejen ; veroorzaaken van tijd tot tijd, fchietende pijnen door her beledigd deel; en worden dan eens al, dan eens niet, van de algemeene verfchijnzelen van den fcheurbuik vergezeld. §. 221. Haare genezing, die ten uiterltcn moejerijk is, wordt vooral bewerkt, door het inwendig gebruik van den Moutdrank, of de versch uitgeperste fappcn der bekende tegenfcheurbuikige planten j door eenen plantaartigen eetregel ; en door den aanleg van zamentrekkendeen bederfweerende heelmiddelen; van de Aluin bij voorbeeld, van de Kamfer, van den Koortsbast, en van den verflapten zuuren Zoutgeest. §. 222. De KROPZEERIGE ZWEEREN, kent men bij kindereu, aan een bleekkleu-  DER ZWEEREN» 6t rig aangezicht, een korten hals, eene breede onderkaak, een zwak gezicht, traanende oogen, een diuipenden neus, een vochtigen mond-,dikke lippen, en een harden buik; inmiddels de zweer zelve, dikke loodkleurige randen heeft, een blaauwrooden omtrek aanbiedt, en een dun, fcherp en waterachtig vocht laat uitvloejen : bij bejaarden moet men daarvan inzonderheid oordeelen , uit voorgemelde verfchijnzclen der zweer, en uit de ongcfteldheden welke men weet dat in de jeugd hebben plaats gehad. §. 223. De dulle Kervel, de Koortsbast, het Spiesglas, de Kwik, en het Zeewater, inwendig ; een afkookzel van opgemelde bast in Kalkwater, het water van goulard, en eene fmelting van Aluin, uitwendig; zijn bij alle deeze zweeren, de beproefdste hulpmiddelen. §. 224. Door KANKERACHTIGE ZWEEREN, versta ik hier, niet zo zeer, die het gevolg zijn van een doorgebroken kreeftgezwel, dan wel, die in kwaadaartigheid, deeze nabij komen , en van meestal dezelfde verfchijnzelen , welke wij naderhand befchrijven zullen, vergezeld worden. §. 225. Deeze zweeren berusten doorgaands op eene onbekende vochtsverbaste- Ulccra cam ] :rofa.  62 VERHANDELING ring; ibmtijds op een verlopen pokfmet; erï worden het best behandeld, inwendig, met de dulle Kervel, en den Koortsbast; uitwendig , met een afkookzel van denzelfden bast, of met eene fmelting van Aluin of Loodzoui in Kalkwater, met het water van goulard en dergelijken. §. 22(5. De pokkige zweeren, zijtl afhangelijk, dan eens van eene onmiddelijke aanbrenging van het venusfmet ; dan eens van eene algemeene venerifche ongelleldheid. §, 227. Meest alle deeze zweeren hebben een fpekachtigen , of effen en glanzigen grond; geeven een eenigzins geelverwig en llijmig vocht van zig ; zijn fomwijlen zeer$ fomwijlen weinig, pijnlijk; en gaan niet zelden gepaard , met nachtpijnen in het hoofd en de ledemaaten, beenknobbels, eene hardnekkige, roosaartige keelontfteking en komachtige huidvlekken. §. 228. Het in- en uit-wendig gebruik van kwikbereidzels, en een allezins zachte eetregel, kan alleen de geneezing deezer zweeren doen ftand grijpen: dikwerf echter is het noodzaakelijk, dat men daar bijvoege de houtdranken , den koortsbast, of het heulfap. Ülctra Vent' tot.  D E & ZWEEREN-, 63 §. De JICHTIGE ZWEEREN be- ftaan op zig zelve , of in geineenfchap met de gewoone verfchijnzelen der jicht: in het laaide geval doen deeze zelfde verfchijnzelen haar kennen : in het eerfte bcfluit men tot haar aanzijn daaruit, dat de zweer een dun , fcherp , cn het linnen zwartverwend vocht laat uitvloejen ; vooral plaats heeft aan de voeten; zonder eenige blijkbaare oorzaak, zig hardnekkig tegen de beste behandeling aankant; en in den herfst of winter, een Hechter aanzien heeft dan des zomers. §. 230. Zweeren, veroorzaakt door weêrhoudene gewoone bloedsontlastingen of teruggedrevene huidziekten, hebben geem», foortonderfcheidende kenmerken: men moet derhalven tot haar beftaan eeniglijk befluiten, uit de haar vergezellende of voorafgegaane omftandigheden, deeze- ziekten betreffende. §. 231. Daar alle deeze zweeren , §. 229 en 230, bijzonderlijk door het genezen der oorfpronglijke ziekten, moeten geheeld worden, en deeze tot den taak des Geneesheers behoort ; zullen wij van haare behandeling niet anders aanmerken, dan dat deeze , zo veel mogelijk met de plaatslijke verfchijnze- Uketa mtkiitkz.  54 verhandeling len derzelven moet overeenkomen, en meer ftreelend dan werkzaam zijn moet. TUcera localis. IV. HOOFDDEEL. De plaatslijke Zweeren; §• 232. Plaatslijke zweeren noem ik dezulken, die bepaaldlijk tot het een of ander deel betrekking hebben, en uit hoofde inzonderheid hier van , eene behandeling vorderen , meer of min verfchillende van de gewoone. §. 233. De voornaamfte van deezen zijn, de ftinkende neuszweer, de neus - huidzweer■, de wang-pijpzweer , de pijpzweer des kaakboezems, de zweeren van den geboorweg , de haak - pijpzweer , de lipzweeren, de zweeren van de tong , de waterkanker , de zweeren van de borst, de buikszweeren , de pijpzweer van den aars, die des bilnaads, de pijpzweeren der gewrichten, de wol/zweer, de aderfpattige zweeren, cn de buidzweeren der cnklaauwcn, %. 234-  DER ZWEEREN. C$ %• *234- De stinkende neuszweer, beflaat altoos de binnenfte oppervlakte der neusholte; is doorgaands verzeld van beenbederf, werpt een wankleurig en Hinkend vocht uit; berust veelal op eene kankerachtige , kropzeerige of pokkige ongeft-eldheid der vochten , en moet overeenkomftig hiermede, zo in- als uit-wendig behandeld worden. §. 235. De nEus-hüidzweér, begint meestentijds op den rug van den neus; heeft1 alsdan een niets beduidend aanzien ; breidt zig nogthans rasch verder uit ter zijden; wordt allengskens meerder belangrijk; is inmiddels niet of zeer weinig pijnlijk ; geeft fomtijds veel , fomtijds naaüwlijks eenig dun vocht van zig; en heb ik Hechts twcemaalen zien genezen onder het gebruik van den blauwen befcherm-pleister, doch dikwerf met afwisfelende verbeteringen en verergeringen, zig hardnekkig zien aankanten, zo hier tegen, als tegen alle andere Genees- en Héél-kundige hulpmiddelen. „§.236. De wang - pijpzweer , is ^ meestal oorfpronglijk uit eene toevallige ope-**' ning van den Stenoniaanfchen fpeekzelbuis; verwekt eene aanhoudende ontlasting van het fpeekzel buitenwaards , bijzonderlijk bij Ozzna, Ükus nafi 'atanium, (luid ine* is. ' '  Fiftula an'tra iligmojii. 66 VERHANDELING de kaauwing ; is fomwijlen genezen, alleen door van buiten eene korst te maaken met het Engelsch bijtmiddel of den helfchen /leen , en deeze zo lang mogelijk is te onderhouden met droog plukzel en een' gompleister ; doch vordert dikwerf eene kunstbewerking, waarvan het hier de plaats niet is te fpreeken. §. 237. De pijpzweer des kaakboezems, is het gewoone gevolg eener ontfteking en verzweering van het Hijmvlies , 't welk de binnenfte ; oppervlakte van de wanden deezer holte bekleedt; of van eenig bederf der bovenfte maaltanden. §. 238. Zij vertoont zig aan eenig gedeelte van het tandvleesch, of aan de buitenfte oppervlakte van de overeenftemmende wang, en wordt vooral gekend, daardoor, dat een ingebragt tentijzer eene holte ontmoet, waarin hetzelve, meer of min vrij, naar alle kanten kan bewogen worden. §. 239. Gemeenlijk gaat dit gebrek , gepaard met beenbederf; fomwijlen met een fponsachtig uitwas, 't welk den kaakboezera gedeeltelijk of geheel vervult. §. 240. Wanneer noch het een noch het ander daarbij plaats heeft, kan men de ge-  der. zweeren, 6; üeziiig bewerken , door de middenfte kie; der bovenkaak, aan de ongeitelde zijde wegteneenien; door den grond der tandkas tot in den kaakboezem, met een drilijzer te doorbooren; en door zig van deeze opening te bedienen tot het doen van zuiverende en balfemachtige infpuitingen, §. 241. In 't geval van een bijzijnd beenbederf, en vooral van een fponsachtig uitwas, is de daadlijke branding, het vermogendst hulpmiddel. §. 242. De zweeren van den gehoorweg, zijn of eenvoudig of verzeld van beenbederf: de hoedanigheid van den uitvloejenden etter, fielt ons bijzonderlijk in Haat, om van het een en ander te oordeelen. §. 243. In het eerfte geval verkrijgt men de genezing gemaklijk door het bijbrengen van witten wijn en Roozenhonig: in het laatfte Wordt hiertoe vereischt , een aftrekzei van Myrrhe in brandewijn , de Geest van Maflik, en dergelijken. Uit deeze zweeren groeit dikwerf een fponsachtig vleesch , 't welk moet verteerd worden met zachte bijtmiddelen, of uitgetrokken op de wijzé der neusproppen, E & Uicttn tiiiA. tu anditvith  Fijliila maxi!, lans. Ulcera labforum. Ulcera lingun. 68 VERHANDELING §. 044. De kaak-pijpzweer, is fomwijlen oorfpronglijk uit een bedorven tand; fomwijlen uit het bederf dertandkasfen of van eenig ander gedeelte der kaakbeenderen, na een voorgaand ettergezwel en behoudens den gezonden ftaat der tanden: in het eerfte geval, is het uittrekken van den ongeftelden tand, het voornaam hulpmiddel: in het laatfte komen in aanmerking, het verwijden der zweer door het fnijraes ; en het daarop volgend gebruik der gewoone middelen voor het beenbederf. §. 245. De lipzweeren zijn eenvoudig, en genezen door het gebruik van Roozenhonig met een weinig ivit Koperrood of Cachou-aarde; of hangen af van eene kropzeerige, fcheurbuikige, pokkige of kankerachtige vochtsverbastering ; en moeten behandeld worden, in overeenkomst met haare oorzaak, door de te vooren befchrevene foortlijke hulpmiddelen. §. 246. De tongzweeren bevinden zig , ten aanzien haarer verfcheidenhcid in hetzelfde geval als de zweeren der lippen, en zijn des ook voor een zelfd verfchil van behandeling vatbaar : niet zelden echter, worden dezelve alleen veroorzaakt, of onderhouden, door een fcherppuntigen of bin-  SER. ZWEEREN. 6$ nenwaards (taanden tand, en geneezen alsdan alleen, door dien tand aftevijlen of uittetrekken. §.247. De waterkanker , behoort tot den rang der rotte zweeren; berust vooral op eene fcheurbuikige vochtsverbastering; is betrekkelijk tot de omringende deelen van den mond ; wordt het meest gezien bij kinderen ; vertoont zig doorgaands in de gedaante eener koudvuurige verzweering, die zeer pijnlijk is en een bloederig ltinkvocht uitwerpt ; heeft dikwerf een doodlijk uiteinde ; en wordt het best genezen door het aanftrijken van Roozenhonig of de Syroop van Vioolen met den zuuren Zout-geest; en het inwendig gebruik van een Iterk afkookzel van den Koortsbast in zekere maate bedeeld met den Geest van Koperrood. §. 248. De zweeren van de borst, bcpaalen zig bij de uitwendige deelen , of dringen door tot in de borstholte : beiden kunnen zijn, met of zonder beenbederf, en met of zonder eene kankerachtige, krópzcerige, of pokkige ongeifeldheid der vochten : in het eene zo wel als in het andere geval, is de genezing zeer moejelijk en fomwijlen zelfs onmogelijk: als ze van eenen pijpzweerachtigen aart zijn , en gemeenfchap oefenen; E 3 Nome- Ulce'n tha. ■aai.  U'cera aids- 70 verhandeling met een' etterzak van het borstvlies, van het rniddenfchot of der longen, moet men ze door infnijding verwijden, en den Lijder onderwerpen aan het gebruik van zachte Bal/amica en melkfpijzcn : in het tweede geval zelfs, is men fomwijlen verpligt te benuitcn tot de doorbooring des borstbecns. §. 249. De zweeren van den buik, behooren veelal tot de clasfe der pijpzweeren, en zijn af bangelijk van eene verzameling van etter in het celswijs wcefzel van het buikvlies: haare genezing in dit geval, vordert de verwijding der zweer door infnijding, oppervlakkige verbanden, en het ondcrfteunen van de krachten des Lijders, die daarbij doorgaands zeer gering zijn , door het gebruik van zachte voedzelen en den Koortsbast, §, 250. Sommige deezer zweeren gaan door tot inde buiksholte,en oefenen gemecnfchap met eene verzweering der maag, darmen, lever, galblaas en dergelijken : in deeze gevallen, uit de plaats der zweer, en den aart van het vocht welk daaruit ontlast wordt, vooral kenbaar, is de genezing uitermaate bezwaarelijk, en moet hoofdzaaklijk bewerkt worden door eene oordeelkundige regeling der leefwijze ? en het bezorgen eener vrije  der zweeren. 7l ontlasting van het vocht der inwendige verzweering. §. 251. De pijpzweer van den aars , vertoont zig altoos in den omtrek deezes deels, en is, of volltrekt volkomen, of onvolkomen inwendig , of onvolkomen uitwendig. §. 252. Eene volftrekt volkoinene aarspijpzweer , heeft eene opening in den endeldarm, en eene andere, in de nabijheid van den aars : eene onvolkomene inwendige , opent zig alleen in den endeldarm en vertoont uitwendig niets dan eene min of meer uitgebreide en harde zwelling der bekleedzelen: eene onvolkomene uitwendige is uiterlijk zichtbaar , maar oefent geene gemeenlchap met de holte des endeldarms. §. 253. Het onderzoek met het tentijzer, het infpuiten van eenig vocht, en het al of niet ontlasten van drekltof of van winden door de buitenfte opening der zweer , het aanzijn van deeze onderfteld zijnde, doen ons inzonderheid van de eene en andere deezer zweeren oordeelen. §. 254. Derzelver genezinge is eeniglijk verkrijgbaar door eene kunstbewerking waarvan wij in het vervolg fpreeken zullen; doch E 4 Fijlula euti.  7^ VERHANDELING FiP.ula peri- wordt verboden door eene daar nevensgaande algemeene ongeftcldheid der vochten, of hebbelijke borstziekte; vooral wanneer men ziet dat de toevallige verfchijnzelen deezer, geduurende het bertaan der zweer, merkelijk verminderen, of grootendcels achterblijven. §• 355" De PIJP ZWEER DES BILNAADS, wordt ourniddelijk veroorzaakt door eene indringing der pisfe in het vetvlies ; en middelijk , door eenigerleie toevallige opening in den hals van de blaas, of in den pisweg, afhangelijk vooral van vernauwingen deezes wegs, en van eene zwelling en verzweering des voorftaanders, of van den fponsbol. $. 2.56. Altoos gaan deeze zweeren vergezeld van verhardingen in derzclver omtrek; van uitzijpeling dér pisfe, en van eene verminderde of geheel vernietigde ontlasting deezes vochts, door de natuurlijke opening des piswegs : verfchijnzelen, welken men als zoveele kentekenen derzelven, moet aanmerken. §. 257. Haare plaatslijke behandeling beftaat geheel in het gebruik van verwijdende kaarsjens ; van dat eens buigbaaren Cat.beten,, cn van weekmaakende aanlegzels ; gelijk ook in het verwijden der zweer door het  DER ZWEEREN. 73 fnijmes; naar gelang de om Handigheden des gebreks fchijnen te vorderen. §. 258. Gelijk deeze zweeren veeltijds gepaard gaan met een verholen pokfmet, moet men bij derzelver behandeling hierop altoos bedacht zijn; en in dit geval den Lijder onderwerpen , aan het nevensgaand inwendig gebruik van kwikmiddelen. §. 259. De PIJPZWEEREN DER GEWRICHTEN zijn doorgaands het gevolg van geftokene , of gefchotene wonden, of van ettergezwellen in den omtrek des gewrichts; cn gaan veeltijds gepaard met beenbederf, altoos met uitvloejing van het lidvocht, of eene dus genoemde bandlekking: haare behandeling beftaat in het voorzichtig verwijden van den ingang der zweer door infnijding ; in het gebruik van vloeibaare baliemachtige hulpmiddelen voor de zweer, van verfterkende pappen voor den omtrek, en in eene volftrekte rust van het lijdende deel. §. 26b. De ADERSPATTIGE ZWEEREN ontmoet men zelden dan aan de beenen , en worden gekenmerkt door zekere knoopswijze verwijdingen der oppervlakkige aderen van den omtrek , en het ontlasten eens kwalijk gcftelden etters. E5 Fijlula arll» culaiis. Ulcera yari' cofa.  7<3 verhandeling hoofdverdeelingen deezer verb.-ndelinge inrichten. Titmnrtt acuti. I HOOFDDEEL. De haastige Gezwellen. §. 268. J)oor haastige gezwellen Ver- itaat men dezulken , die alle mogelijke veranderingen voor welken zij vatbaar zijn, in eenen korten tijd doorloopen. §. 269. De hoofdfoorten deezer gezwellen zijn, de ontftekingen, de roos, de ettergezwellen, en de verftervingen. De Ontjlekingen. §. 270. Onder deeze clasfe begrijpen we, de ontfteking zelve, het ontfteken gezwel, de bloedvin, de kool, de vorsthuilen, de keelontfteking, het ontfteken gezwel van het tandvhesch, het ontfteken gezwel der oor klier, de okzclbuil, de ontfteking der borften, de licschbuil, de ontjleking der ballen, die der voorhuid, en de vijt. £.271. ontsteking is eene roode-,  DER GEZWELLEN. 77 heete, gefpannen en uitgebreide zwelling van eenig deel, gepaard altoos met pijn, en doorgaands met eene heete koortsachtige ongefteldheid des ligchaams. g. 27a. Alles wat prikkelt, rekt, wondt, kneust of brandt, gelijk ook , allerlcie ontaartingen, vermeerderde omloop, en plaatsverdwaaling der vochten, vooral van het bloed, kan men als zo veele verfchillende oorzaken der ontftekinge aanmerken. g. 1273. Zij eindigt door oplosfmg, verettering, verharding of verderving. §. 274. De eerfte uitgang wordt voorfpeld, uit de vermeerdering der foortonderfcheidende verfchijnzelen, §. 271 gemeld: de tweede, uit de trapswijze vermeerdering van deezen: de derde , uit het afneemen der pijn, roodheid en zwelling, de hardheid bijna dezelfde blijvende: de laatfte uit den fchielijken aanwas aller opgenoemde verfchijnzelen, tot dien trap, dat de hette in koude , de pijn in ongevoeligheid, de roodheid in loodverwigheid, en de fpanning in fletsheid verandert. g. 275. Bij alle eigenlijdige of op zig zeiven beftaande ontftekingen, behoort altoos eerst de oplosfmg, en deeze niet mogelijk zijnde,  80 verhandeling Perniones. Ag'na. neming des etters te verhoeden of derzelver nadeelige uitwerkzelen te beteugelen , behandeld worden, inwendig, met den Koortsbast, de Kamfer en het Vitrioolzuur, uitwendig , met het doen van ruime en diepe infnijdingen en met bederfweerende hulpmid* delen, in de gedaante vooral van pappen. §. 285. vorstbuilen, zijn harde, roode, glimmende en zeer jeukende huidknobbels , door koude veroorzaakt, en dikwerf overgaande tot verzweering. §. 286. Om dezelven te verdeden, moet men het lijdende deel, onmiddelijk na haare verfchijning , dikmaalen met koud water of fneeuw wasfchen , en vervolgends fmeerert met een mengzel van Laurier olie, Veneetfcbe terpentijn en een weinig Kamfer. %. 287. Als ze doorbreeken, behandelt men de verzweering, daarvan afhangelijk, met zachte en verkoelende hulpmiddelen. §. 288. De keelontsteking, VOOr zo veel de Heelmeester daarmede bijzonderlijk te doen heeft, beftaat in eene roode, heete , en, bij de flikking vooral, pijnlijke zwelling van het verhemelte, der lel, en van de amandelen, gelijk ook van het hoofd des flokdarms. $. 289.  der gezwellen. 8: S. 289. Als ze niet zeer zwaar is, genees: ze doorgaands door oplosfing: in het tegengestelde geval, eindigt ze meestal door verzweering der amandelen. §. 290. Terbewerkinge der oplosfing,dienen dezelfde hulpmiddelen als tot die dei ontftekingen in het algemeen, §. 27Ó aangeprezen, en tevens, zachte oplosfende gorgeldranken, infpuitingen van gelijken aart, de aanleg van bloedzuigers aan den hals, droo^ ge koppen in den nek, en dergelijken. §. 291. Tot het bevorderen der veretteringe, wanneer deeze onvermijdelijk fchijnt, moeten de gorgeldranken enkel. weekmaakend zijn,en voornaamlijk beftaan uit een afkookzel van Vijgen in melk. §. 29a. De verettering volkomen zijnde, kan men als de toévallen niet zeer dringend zijn, de doorbraak des gezwels afwachten: in het tegenftelde geval, moet het met een beWonden lancet, of met de Pharyngotomus geopend worden. 293. Het ontsteken gezwel van het tandvleesch , ontfpruit meestal uit tandbederf, doch beftaat ook fomwijlen op zig zelf, en gaat in beide gevallen doorgaands over tot verzweering. F Varulls,  3i VERHANDELING fttMhi Bobo exillaris. $. 294. Het wegneemen van den bedorven tand in het eerfte geval , het gebruik van weekmaakende pappen en mondfpoelingen in beide gevallen, het openen der verzweering met het lancet, en het opvolgend fpoelen met witten wijn, Roozenhonig en een weinig Tinei. Myrrha voltrekken de genezing meestentijds zeer voorfpoedig. §. 295. De ontsteking der oorklier, is veeltijds afhangelijk van eene zinkingachtige vloejing , fomwijlen, van de nederzetting eener ziekteftoffe,en moet overeenkomftig hiermede, en men den ftaat waarin dezelve zig bevind , of met oplosfende, of met ettermaakende middelen behandeld worden. §. 296. De okselbuil , dat is te zeggen , het ontfteken' gezwel des okfels, is of eigenlijdig of toevallig, en in de laatfte omftandigheid , meerendeels het gevolg eener ongefteldheid der vochten, of van eene heete koortsachtige ziekte. §. 297. Hoedanig dezelve ook zijn moge, wordt ze zeer zeldzaam genezen door oplosfing en moet hierom met weekmaakende en eenigzins prikkelende pappen of pleisters,zo fpoedig mogelijk tot verettering gebragt, doch nooit voor deeze haar volkomen beflag heeft, geopend worden,  der. gezwellen. S3 $. 298. De ontsteking der borsten, grijpt zeldzaam plaats dan bij zogende vrouwen, en behoort in den beginne, op de wijze van §. 276", is 't mogelijk , opgelost , doch anderzins , met weekmaakende pappen tot verettering gebragt te worden. §. 299. Zo dra in dit geval, de verzameling van etter duidelijk kentekent, en men reden heeft te vreezen, dat 'er eene te kleine of ongunftig geplaatfte doorbraak gebeuren zal, moet men eene infnijding doen in het benedenfte gedeelte der verzameling, en ter vrijere ontlasting des etters, met het gebruik der pap aanhouden. §. 300. Van de lieschbuil geld alles, wat wij van de okfelbuil, §. 296 en 297, gezegd hebben. Gelijk deeze nogthans ook dikwerf afhangt van venusfmet, moet men hierop altoos bedacht zijn, en in dit geval, overeenkomftig daarmede, de behandeling inrichten. §. 301. De ontsteking der bal-. le n, wordt veroorzaakt inzonderheid, door 1 geftookene wonden, kneuzingen , venusfmet , of een te aanhoudend gebruik van Bougies in de behandeling van de ziekten des piswegs ; gaat doorgaands vergezeld van koorts en lendenpijn, fomwijlen ook van eeF a Inflammatió mammatunu Èuho in*ni. tialis. 'tiftaminat'a ejliculoriitrii  84 VERHANDELING Jnpammatïo pttputU, ne ontftekingachtige roodheid van de huid des balzaks; en moet, buiten het geval van venusfmet, met de gewoone ontftekingweerende middelen behandeld worden , en als deeze vruchtloos zijn, met ettermaakende. §• 302. De opening des etterzaks in dit geval, moet altoos gefchieden met het mes, nooit met bijtmiddelen; de behandeling der verzweering , vooral met een mengzel van de zeer fijn gewreeven Myrrhe en Roozenhonig. Den gantfchen balzak daarenboven moet met een pap van gort, in rooden WijnmoÉr gekookt , omflagen, en zo veel mogelijk, opgefchort gehouden, worden. §. 303. De ONTSTEKING DER VOORHUID, is fomtijds afhangelijk van de gewoone oorzaaken der ontftekingen , maar veelal van venusfmet, en klimt niet zelden tot die hoogte, dat de glans geheel niet kan ontbloot worden, en 'er zelfs eene zeer belemmerde pisloozing plaats grijpt. §. 304. Aanhoudende badingen van het deel in flapmaakende en oplosfende vochten; omflagen of pappen van gelijken aart; herhaalde aderlatingen; verkoelende buikzuiveringen ; dergelijke en rustverwekkende geneesmiddelen, bewerken doorgaands de op-  der gezwellen. 85 losfing dier ontfteking, af bangelijk van de eerstgemelde oorzaaken. §. 305. De venerifche ontfteking deezes deels eischt Mercuriaale buikzuiveringen , bereidzelen van deeze mijnftof vermengd met de houtdranken; oplosfende ftovingen met Kwik bedeeld; en veelvuldige badingen van de roede in melk en water , waarin een weinig zoete Kwik is opgelost. %. 306. Wanneer beide foorten deezes gebreks zq verre gaan dat ze verfterving of eene geheele opftopping der pis dreigen ; of wanneer de laatfte foort gepaard gaat met fjankers aan de binnenfte oppervlakte der voorhuid of aan het roedenhoofd, is de klieving van het eerstgenoemde deel onvermijdelijk. §. 307. Onder den naam van vijt, begrijpt men alle ontfteking der vingeren, maar vooral die van derzelver eindeH. §. 308, In fommige gevallen bepaalt zig dezelve geheel tot het huidweefzel, en eindigt doorgaands in eene blaar, met etter gevuld , en van eene onbepaalde uitgebreidheid : deeze foort is het minst pijnlijk van allen ; be.fl.aat veeltijds den omtrek des nagels; wordt in den beginne dikwerf te keer F3 Panaritium.  86 verhandeling gegaan door het gebruik eener genoeg verHapte Goudglit - azijn of het water van goul ard ; en, in den ftaat van verzweering zijnde , genezen, door het wegknippen der blaar, en den aanleg van droog plukzel, op zijn plaats gehouden door een verband, 't welk met voorgemelde middelen van tijd tot tijd wordt nat gemaakt. §. 309. Een tweede foort van vijt, is betrekkelijk tot het vetvlies, voor zo veel dit, onmiddelijk onder de huid gelegen is: deeze ontfteking is veel pijnlijker dan de voorige, en maakt eene verhevene zwelling, doorgaands overgaande tot verzweering: zij wordt best behandeld met laauwe weekmaakende pappen; met het doen eener tijdige en ruime infnijding; en met de verzweering te verbinden met zachte balfemachtige hulpmiddelen. §. 310. Een derde foort deezer ziekte heeft zijne zitplaatsin de peeskokers, is zeer pijnlijk , weinig of niet verheven, en maakt dikmaalen etterholten, welken zig tot in de handpalm uitftrekken : eene fpoedig gedaane infnijding die tot in den peeskoker doordringt, is in dit geval het voornaame hulpmiddel. De verbanden moeten beftaan uit Balfamica, «iet bijvoeging van weekmaakende pappen,  der GEZWELLEN. 87 over alles wat ontfteken en gezwollen is, heen gelegd. §. 311. Een vierde en laatfte foort van vijt, is opzichtlijk tot het beenvlies , uiteirmaate pijnlijk, maakt geene merkelijke zwelling, en wordt doorgaands gevolgd van beenbederf: men moet in dit ge val, de oorfpronglijk pijnlijke plaats, zo fpoedig als immer mogelijk is, ruim openfnijden, en daar bij het mes,ftoutlijk tot op het been doen doordringen : de verbanden moeten gelijk zijn aan de voorigen, en nimmer gefchieden met eene fterke opvulling. De Roos. %. 31a. De roos is eene uitgebreide, geelroode, heete, jeukende en niet zeer verhevene zwelling, die, als ze met de vingeren gedrukt wordt, ter plaatfe der drukkinge haare roodheid verliest, maar dezelve terftond hier na, ook weder aanneemt. §. 313. De roos is eigenlijdig of toevallig; beftaat op zig zelf of in gemeenfehap met een zuchtgezwel of ontfteking; en eindigt door oplosfing , door verzweering of door verfterving. §. 314. De eigenlijdige en op zig zelf beftaande roos, bepaalt zig enkel tot het huidF4 Eryfiptlai'  verhandeling weefzel ; is meestal afhangelijk van eene plaatslijke prikkel of verhinderde doorwaasfeming; en geneest, als ze gering is, veelmaalen van zelf, en van meer belang zijnde, door verkoelende buikzuiveringen, het drinken van veel Vlierthee met Salpeter, en door het lijdend deel rijklijk te beftroojen met het Ruospoeder van m y n z i c h t , of eenig ander daaraan gelijk. §. 315. De toevallige roos, wordt fomtijds veroorzaakt door opfluiting van etter in eene nabuurige verzweering: meermaalcn door eene ongesteldheid van de maag, door kwaadfappigheid , of door gefchoorde natuurlijke of gewoone bloedsontlastingen. In het eerile geval is de ontlasting des etters, het eenig hulpmiddel: in alle de overige gevallen, moet men de behandeling, den Geneesheer aanbeveelen. §. 316. De roos met een zuchtgezwel vermengd, ontmoet men zelden dan aan de beenen, en moet behandeld worden, met verkoelende doch werkzaame laxeermiddelen, met verfterkende en oplosfende aanlegzels, met lmt uitdrijvend verband of rijgkoufen, en met eene horifontaale houding van het deel. g. 317. Wanneer de roos'zamengefteld is mee ontfteking, is de aderlaating onmijdbaar,  DER GEZWELLEN. 89 cn moet men verkoelende, verdunnende en doorwaasfemende geneesmiddelen voorfchrijven. Uitwendig gebruikt men in dit geval, fiapmaakende pappen of ftoyingen , rijklijk bedeeld met Vlierbloemen. §. 318. Zo vccie bijzondere foorten, van roos zijn, de belroos, het fpringvuur, en de gordelroos. §. 319. |nde belroos, wordt de opperhuid opgeheven in veele kleine blaasjes met een dun en fcherp vocht vervuld. Zij wordt het best genezen , door herhaalde verkoelende buikzuiveringen ; door een zachten en verkoelenden eetregel; door het openen der blaaren als zij niet van zelf doorbarften; door beftroojingen met het Roospoeder boven gemeld; en door de opkomende korsten nu en dan te betten , met laauwe Karnemelk waarin wat Vlierbloemen zijn afgekookt. g. 320. Het fpringvuur dat eene aaneenfchakeling is van donkerroode , jeukende , brandende en zeer pijnlijke puistjens, moet men inwendig behandelen als de belroos ; uitwendig, met verkoelende en zachtlijk zamentrekkende aanlegzels. 321. De gordelroos, die op gelijke wijze kentekent, maar zig bepaalt tot den omF 5  Abfccsfus. Put. 00 VERHANDELING trek van den tronk, is voor dezelfde behandeling vatbaar, en vordert geene bijzondere' geneeswijze, Het Ettergezwel. $. 3Het. ettergezwel , is - eene min of meer bepaalde en omfchrevene zwelling , gevolgd op eene plaatslijke of algemeene ontfteking,en gemaakt door eene verzameling van etter in het vetvlies. §• 323. etter wordt genoemd, eene witte, eenigzins lijmige, en min of meer gebondene vloeiftof , beftaande uit wije olie , water, verbroken vetcellen , dergelijke vaten van verfchillenden aart, en meerandere ongelijkflachtige deelen. §. 324. Hoedanig de vorming van een ettergezwel gevolgd op eene plaatslijke ontfteking, voorfpeld wordt, is §..074, gebleeken. Dat de etter bereid en het ettergezwel tot rijpheid gekomen is, wordt" voornaamlijk langewezen 'door eene meer of min duideIjke vochtgolving , welke men waarneemt, ds het gezwel met twee tegenover elkander jeftelde vingeren beurtlings gedrukt wordt; ïoor de zachtheid, 'witheid, mindere gevoeligheid en ontvelling van deszelfs toppunt; ;n door het verminderen van de gewoone  PER GEZWELLEN» 91 verfchijnzelen der ontfteking, of ontftekingaartige ziekte, welke is voorafgegaan. §. 325. De behandeling van het ettergezwel, bepaalt zig geheelijk, tot het bevorderen der ettermaaking, de ontlasting van den ingefloten etter , eti de heeling der nablijvende verzweering. §. 326. De ettermaaking wordt inzonderheid bevorderd door warme, weekmaakende en eenigzins prikkelende pappen, en het vermeiden van allerleie buikzuiverende of andere ontlastende geneesmiddelen. De ontlasting des etters, wordt fomwijlen bewerkt door de Natuur, maar moet zulks meermaalen gedaan worden door het més of door een brandmiddel. Omtrent de behandeling deinablijvende verzweering , geldt alles , wat wij aangaande die der eenvoudige zweeren $. 182, 183 en 184, hebben aangemerkt. Bi Vcrflervingcn. %. 327. versterving, is in den ftrikt-. ften zin, eene geheele uitblusfmg des levens Van eenig gegeven deel, en in §. 381. De uitfnijding derzelve , tegelijk met dat gedeelte der zenuw 't welk zij inneemt, is haare eenige geneeswijze. 38a. vorschgezwel, noemt men eer zacht , meer of min groot, en onpijnlijk gezwel, geplaatst onder de tong, aan de eene of andere, of wel, aan beide zijden van den tongriem. . §. 383. Het wordt gemaakt, of door eene ophooping en verbastering van fpeekzel in de ontlastbuis der ondertongfche klier, of door eene wijachtige verzameling in het celswijze weefzel; en genezen, door het in zijn toppunt met een lancet te openen , en hier na, een goed gedeelte van den zak wegte knippen, §. 384. Door lipknoop verftaat men, een klein, ronden meestal loodkleurig, onpijnlijk en blaaswijs doch veerkrachtig gezwelletjen der lip; gemaakt door een eiwitachtig vocht, opgehoopt in zekere klierbeursjens. §• 385- Dit gebrek, verkeerdelijk dikwerf als kanker befchouwd, is door niets geneesbaar, dan door 't met het mes, of met ee»c holftaande fchaar wegtefnijden, RanuU. fiftdus lai'toi rum.  'Anetirisma i. ïo8 VERBANDUIH» dan eens niet, dan eens al, wankleurig is; waarin fomwijlen eene klopping, overeenstemmende met den polsflag, fomwijlen Hechts eene zekere ruifching befpeurd wordt; en 't welk, met de vingeren gedrukt wordende , of verdwijnt en terstond als de drukking ophoudt, wederkeert, ofinweêrwil deezer drukkinge, onveranderd hetzelfde blijft; na men het aantreft in den beginne, of wanneer het reeds een' geruimen tijd bestaan heeft. §• 395* Men noemt het eene onwaare slagaderbreuk , als alle de rokken eener Slagader, op eene zekere plaats, gelijklijk geopend zijn ; het bloed door die Slagader vloejende , zig uitstort in het eelswijze weefzel ; nu eens een gezwel vormt, dat bepaald en naauwkeurig omfchrevcn is ; dan eens een, dat zig allerwegen langs het lijdend deel uitbreidt; in't algemeen eene geringe of geheel geene klopping aanbiedt; door drukking, of niet, of naauwlijks verdwijnt; in het laatlte geval, Slechts van langzaamer hand , zijne voorige grootte herneemt en veelal eene loodverwige kleur heeft; in het eerfte, dikwerf, geene kleursverandering der huid veroorzaakt, dan wanneer het op het punt Staat van doorbraak, en den Lijder dreigt met eene allergevaarlijkste of bij ge-  D E R O E Z W E L. L E H. 109 brek van tijdige hulpe , doodlijke bloedvliet. $. 396. Men noemt het eindelijk, eene GEMENGDE SLAGADERBREUK , Wan- nèer door toeneeming en verandering des gebreks , in het geval eener waare flagaderbreuk, de rokken der flagader doorbreeken, en 't bloed in het vetvlies wordt uitgeftort; zo dat daardoor een gezwel gemaakt wordt, het welk of plotslings, of op eene langzaame wijze, zig door het gantfche deel uitbreidt. §. 397. De waare en gemengde flagaderbreuken komen zeldzaam anders dan in de groote flagader, de kropflagaderen en de onderknieflagaderen : de onwaare flagaderbreuk daarentegen, ontmoet men het meest in de armflagader, op de hoogte van den vouw des elleboogs. §. 398. Alle de befchrevene foorten van flagaderbreuken zijn van verfchillende oorzaaken afhangelijk. Kneuzingen , wonden, fterke infpanning van krachten , hoesten , braaken , lagchen, zingen, blaazen en dergelijken , hebben dezelve gelijkerhand doen geboren worden. §. 399. De gevolgen deezer gezwellen, zijn in de meeste gevallen zo beklaagelijk, Anearism* mixium.  irrlioi- aqwfi. lï* VERHANDELING die der ledemaaten, in 't gebruik van het uitdrijvend verband, of van welfluitende linnen rijgkousfen , gelijk ook in de opening met het lancet, van zamentrekkende aanlegzels achtervolgd, wanneer ze uitermaten groot, pijnlijk, en voor den Lijder onverdraagbaar zijn: met opzicht tot die des endeldarms, bekend in 't algemeen onder den naam van amBEiëN, beftaat dezelve hoofdzaaklijk , in het aanbrengen van zachte verkoelende, en eenigzins zamentrekkende hulpmiddelen; of, onder gelijke voorwaarde als wij zo even bij die der ledemaaten gefteld hebben, in derzelver opening of wegfnijding. Het aanwenden van bloedzuigers, daarenboven, is bij dezulken die zig uitwendig voordoen , en •hierom in onderfcheidinge der geenen welke binnen den endeldarm beflooten blijven en den naam draagen van inwendige, uitwendige ambeïèn genoemd worden , dikwerf van du beste uitwerking. De Watergezwellen* §.407. watergezwellen, UOCIR ik alle die geenen, welken door de verzameling van een waterachtig vocht, waar en hoedanig, gemaakt worden; mits dezclven, inzonderheid, of immers fomwijlen, voor eene Heelkundige behandeling vatbaar zijn , ra  DER. GEZWELLEN. lig en niet onder een andere clasfe van gebreken begrepen worden. §. 408. Tot deezen behooren inzonderheid, het zuchtgezwel, het watergezwel, het lijfwater, het waterhoofd, het watergezwel der ruggraat, de borstwaterzucht, het buikWater, de waterzucht in eer? befloten" zak, de waterzucht der eiërnesten , en de waterzucht der gewrichten. %. 409. Het zuchtgezwel , is een uitgebreid, zacht, bleek, koud, en onpijnlijk gezwel , toegeevende aan de drukking der vingeren , en waarin het kenmerk der drukkinge een geruimen tijd ftand houdt. §. 410. Deszelfs oorzaaken zijn , eene algemeene of bijzondere zwakheid der vaste deelen ; overvloed der vochten ; derzelver zieklijke gefteldheid ; verhinderde terugkeering deezer, naar het middenpunt van bèweeging; gefchoorde gewoone bloedontlastingen of van het doorwafemend vocht; verftopping of verharding van deeze of geena ingewanden ; het borst- of buik-water, en wat dergelijken meer zijn. J. 4/1. De genezing deezes gezwels, die naar het verfchil der oorzaake inzonderheid, moet geregeld worden, is altoos geer moe* H  Tumor fyfflfhaticum. H4 VERHANDELING jelijk, dikwerf onmogelijk en meerendeels Geneeskundig : alles wat de Heelmeester daartoe kan bijbrengen , beftaat in het aanwenden van zachte , langzaame en aanhoudende wrijvingen, van Jpeccrijachtige drooge Hovingen ; van bedroojingen met droog en warm keukenzout; van geestrijke dampbaden; van het uitdrijvend verband ; en dee noods, van zeer kleine inkervingen. 412. Als het zuchtgezwel met roos, ontfteking , verzweering of verderving vergezeld is, komen voornaamlijk te pas die hulpmiddelen, welken in de befchrijving deezer ziekten zijn aangewezen. $. 413. Het watergezwel wordt gemaakt door eene ophooping der Lympba in de vaten , of door de uitftorting van dit vocht tevens, in de vakjens van het celswijze weefzel. §. 414. Waar hetzelve ook geplaatst zij, vindt men daarbij, geene de minfte verandering in de kleur of warmte der bekleedzelen: men gevoelt 'er zelfs meestal geenige pijn in ; althans niet, voor eene bovenmaatige vergrooting en hiervan afhangende fpanning der huid, dezelve aanbrengt: dan eens is het bepaald in omtrek,dan eens,door een gantsch deel uitgebreid, en altoos het dïlwc  beu gezwellen. V, in het midden : over het geheel eenigzii vast en veerkrachtig zijnde, heeft het noj thans,hier en daar,dikwijls zachte plekken welke niet zelden een bedriegelijk gevoel va vochtgolving aanbieden: als het zeer grot is, wordt de dekkende huid meestal bc fproeid met verwijde bloedvaten, en zwee 'er door dezelve veelmaalen een waterachti vocht, 't welk echter geene verandering al toos maakt in den Haat des gebreks : all deeze verfchijnzelen derhalven , moet mei als zo veele foortonderfcheidende kenteke nen van hetzelve aanmerken. §. 415. Eene ontaarting der Lympha, ver flapping, toedrukking, kneuzing of ver breeking der watervaten, zijn vermoedelijk de meest gewoone oorzaaken deezes gezwels %. 416. De genezing van hetzelve $ wordl fomwijlen bewerkt , door ontlastende en verdunnende geneesmiddelen ; gelijk ook door oplosfende en verfterkende aanlegzels: meermaalen echter, is de afzetting of van het gezwel of van het gantfche deel, het eenig hulpmiddel, en waar dit niet zijn kan, den dood des Lijders zeker. §. 417. Het lijfwater beltaat in eene algemeene bleeke, bolle, koude en indrukbaare zwelling van het ligchaam , afhange- H 3 5 is r. 1 , n i t x 1 Anafareéi  Hydrocephtt' lus, Ilyirocephalus cxternu, llydroceph lus intern iiö VERHANDELING lijk van water, opgehouden in de cellen van het vetvlies: deszelfs oorzaaken en behandeling zijn grootendeels gelijk aan die van het zuchtgezwel, en kan men, uit het geene §. 410, 411 en 41a, laar van gezegd is,opmaaken. §. 418. waterhoofd, ftelt in 't algemeen eene vergrooting van den gantfchen omtrek des bekkeneels door water, befloten in het uitwendig vetvlies, onder dé peeskalot, of binnen de holte des bekkeneels zelve; aan de twee eerfte foorten , geeft men den naam van uitwendig,zzn de laatfte foort, dien van inwendig waterhoofd. §.419. HetmeestuiTWENDlG water•hoofd, heeft alle kentekenen van het zuchtgezwel, §. 409* befchreven : het dieper gelegene daarentegen, is eenigzins meer bepaald in uitgebreidheid, en bezit eene grootere maate van weêrftandbiedend vermogen : beiden zijn fomwijlen genezen , door oplosfende en verfterkende ftovingen; door blaardragten, etterdragten of inkervingen in den nek; en door het gebruik van buikzuiverende , pisdrijvende, doorwaafemende en verfterkende geneesmiddelen. §.420. Het inwendig waterhoofd is algemeen of bijzonder: 't eerfte doet het  der GEZWELLEN. Jij geheele bovenfte gedeelte des hoofds uit zetten ; het laatlle bepaalt zig , bij eenig deel deszelven, en wel meest bij het achterhoofd. §. 421. Het algemeene inwendige waterhoofd, wordt vooral gekenfchetst, door ee ne onderlinge vaneenwijking der bekkeneels beenderen; door de vergrooting van deezen en door de onindrukbaarheid der zwellinge het uitwendige door eene min of meer bepaal de, fomwijlen doorfchijnende zwelling rondom welks blijkbaaren grond , als eei beenige ring gevoeld wordt, gemaakt, doo: de ontbcering des beens, ter deezer plaatfe §. 422. Beide foorten in 't algemeen, gaai meestal gepaard met verftandloosheid, flaap zucht , en meer andere toevallen : beidei: ook , beftaan doorgaands van de geboorte; en zijn mijns weetens door niets geneesbaar. §. 423. Het watergezwel der ruggraat is eene dergelijke zwelling als de tweede foort van inwendig waterhoofd, §. 420 , in het eene of andere gedeelte der ruggraat van achteren; vergezeld van eene ontbcering der doornachtige uitlteekzels van de overeenltemmende wervelen, en veelmaalen ook van een algemeen inwendig waterhoofd , binnenwaardfehen ftand der voeH3 L I i Spina blfif  tfyirops ar» Il8 VERHANDELING ten, en verlamming, zo van de fluitfpier der pisblaas, als der onderfte ledemaaten. §. 424. Dit gezwel is altoos aangeboren; meestal onvatbaar voor allerleie geneeswijze; en uit zijnen eigen aart doodlijk, hoewel niet immer binnen een zelfd tijdsbeftek, maar dan eens vroeger dan eens laater, en fomwijlen zelfs , fchoon zeldzaam, na verloop van verfcheidene jaaren. Men behandelt hetzelve, algemeen genomen, best, met het zo veel mogelijk zij te beveiligen Voor uiterlijke beledigingen. §. 425. Het borstwater, het buikwater , de waterzucht in een" befloteri' zak, gelijk ook die der eiërnesten , behooren meer tot den rang der Geneeskundige ziekten dan tot dien der Heelkundige gebreken, en zullen wij om deeze reden, met Stilzwijgen voorbijgaan: dat het eerfte echter, de borstopening, het tweede de buikfteek , en de beide laatften, onder anderen , het openen van den zak kunnen vorderen, is misfchien goed te doen opmerken. %. 426. De WATERZUCHT DER GEWRICHTEN, is of befloten binnen den beursband, of verfpreid door de omvangende deelen des gewrichts. $. 427. Het eerfte geval weet men dat  DER GEZWELLEN. I19 plaats heeft, als de zwelling naauwkeurig omfchreven is en zig njet uitstrekt tot de naastgelegene deelen ; wanneer de beenhoofden die het gewricht zamenftellen , onderling eenigzins vanéén wijken ; als de zwelling bij fcharniergeledingen, door den tegenftand der zijbanden, als in tweeën verdeeld wordt; wanneer de pijn diep is en zig bijzonderlijk ter plaatfe deezer panden doet gevoelen; en als met opzicht tot het kniegewricht, haar meest gewoone zitplaats, de kniefchijf meer dan natuurlijk voorwaards uitsteekt, eenigermaate indrukbaar is , en na het ophouden der drukkinge , wederom voorwaards wijkt. §. 428. Het laatste geval wordt inzonderheid daar door gekenfchetst, dat daarbij eene meerdere uitgebreide zwelling aanwezig is; deeze, algemeen genomen, minder pijn veroorzaakt; de zamen gcledene beenhoofden niet vanéén wijken ; de drukking der vingeren , daarin een blijkbaar fpoor nalaat; en dat, wederom met opzicht tot het kniegewricht, de kniefchijf minder dan natuurlijk voorwaards wijkt, of wel, geheel niet kan gevoeld worden. §. 429. Beide deeze gebreken kunnen afbangen van eene kwaade gesteldheid der H 4  XHO VERHANDILINC vochten; maar doen zulks meermaalen van uiterlijke beleedigingen , van kneuzingen , bij voorbeeld, van verftuikingen, en dergelijken. §. 430. Derzelver gevolgen , vooral, die van het eerfte, zijn dikwerf zeer verdervelijk , en beftaan niet minder, dan in eene verteering van de kraakbeenderen des gewrichts; in het bederf der beenhoofden; in zeer pijnlijke uitzettingen van deezen ; in fponsgezwellen der gewrichtsklieren, en in allezins onheelbaare en uitmergelende verr «weeringen, 431. Ter genezinge , zo van de eene als andere, zijn vooral aanprijsbaar, buikzuiverende en pisdrijvende geneesmiddelen: blaaren etter-dragten in de nabijheid des gewrichts ; dikwerf herhaalde inwrijvingen van den Geest des Ammoniakzouts; pappen , van den wilden Wij ngaards-wortel met azijn en zout gekneusd, of van Gort, in roode wijnmoer gekookt en bedeeld met eene ruime hoeveelheid Ammoniakzout; fmeltingen van dit zout in Pis, Wijnmoêr of Kalkwaler; loogen, uit de asfcbe van Eikenbout en Wijngaardranken, met hetzelfde zout, zo veel mogelijk zij, aangezet; dropbaden van eenen oplosfenden aart , en die van eene merkelijke  DER GEZWELLEN. 121 hoogte, op alle punten des beledigden gewrichts nedervallen ; het uitdrijvend verband ; eene beftendige rust van het deel; en, wanneer dit alles vruchtloos is, eene kleine infnijding, gedaan in eene ter zijden getrokkene huid,-' op de meest veilige plaats, en doorgaande, in het laatfte geval, tot in het vetvlies, in het eerfte, tot in de holte des gewrichts, en gevolgd van verbanden, die allen toegang der buitenlucht, zo veel mogelijk zij, affluiten. De Vleeschgezwellen. j. 432. Gezwellen, beftaande uit eene vaste*, doch zachte zelfftandigheid , en zonder eenigerleie vochtsverzameling , noemt men vlees chgezwellen. §. 433. Het eigenlijk dus genoemd vleeschgezwel, de neusprop, het hoornachtig uitwas, de uitwas/en van het Tandvlecsch, de vleeschprop der vrouwlijke teeldeelen en het /ponsgezwel der gewrichten , zijn zo veele ondergefchikte foorten van deezen. §. 434. Het vlee schgezwee, is aangeboren of verkregen , dat is te zeggen, beftaat van de geboorte, of komt vervolgends eerst ten voorfchijn. H5 Sarcemata, Sarcoma.  Corntut» 122 verhandeling $. 435. Het aangeboren vleeschgezwel, begint altoos met eene roode, of andere vlek, welke zig allengskens, en onder verfchillende gedaanten, boven de oppervlakte van de huid verheft, en een zacht gezwel maakt, dat insgelijks miskleurig is, en van tijd tot tijd, toeneemt. §. 436. Het verkregen vleeschGe zwel, is van den beginne af vast, weêrltrevig, onpijnlijk, niet miskleurig, dikwerf knobbelachtig, en altoos zachter dan de zogenaamde harde, doch harder dan de overige gezwellen, de aardachtige alleen uitgezonderd, §. 437. Beide deeze gezwellen, zijn meestal geneesbaar, door dagelijkfche en dikmaal herhaalde beftrijkingen met den zuuren geest des Zeezouts: het laatfte echter, weêrftreeft fomwijlen dit hulpmiddel; krijgt een boosaartig aanzien ; en moet door binding, met het mes, of met het brandijzer worden uitgeroeid, of op de best mogelijke wijze, door verkoelende en zamentrekkende hulpmiddelen, bedwongen worden. §. 438. Het hoornachtig uitwas, verfchilt naauwlijks van de tweede foort van vleeschgezwellen, dan doordien het gewoonlijk begint met een wxatachtig puistjen,  DER GEZWELLEN. I23 't welk de hardheid van eelt heeft, en vervolgends die van hoorn, te gelijk met eene bruine of zwarte kleur aanneemt. §. 439. Dit gezwel, wordt veeltijds genezen , door even dergelijke beftrijkingen met den Geest des Zeezouts, doch vordert fomwijlen de uitfnijding of afbinding, naar deszelfs grond dik of dun is; en tevens, als het op verfcheidene plaatfen tegelijk voorkomt,het gebruik van vochtverbeterende geneesmiddelen , vooral van de houtdranken en kwikbereidzels. %. 440. Onder den naam van neusprop, bevat men alles wat in de neusholten uitwast, van welk eene vastheid, gedaante of grootte, zulks ook zijn moge. §. 441. De algemeene kenmerken derzelver zijn deezen: uit het vlies , waarmede de neusholten bekleed zijn, aan de eene of andere zijde, of wel aan beide zijden ten gelijken tijde , groeit een fponsachtig, zacht, hard , rood , bleek en pijnlijk of onpijnlijk gezwel, dat dan eens kleiner, dan eens grooteris, fomwijlen aan het voorfte, meermaalen diep in den neus is vastgehecht, en, of binnen de neusholten befloten blijft, of naar vooren of achteren, buiten dezelven zig aanbiedt. Polypas tiajj.  14+ VERHANdïlinO §. 44a. Somwijlen is de neusprop van den aart der vleeschgezwellen; fomwijlen van dien der Slijmgezwellen; en niet zelden van dien der uitvvasfen oorfpronglijk uit beenbederf, 443- Alle neusproppen, naar maate ze klein of groot zijn, belemmeren de ademhaaling , maaken de fpraak onaangenaam , vergrooten de neusholten , drukken het neusgat ter zijden, en het zachte verhemelte naar beneden, verstoppen de neusbuis, veroorzaken hier door traanvloed, doen de neusbeenderen vanéén wijken , en wat dergelijke meer zij. §. 444. De vleezige neusprop , als ze klein, rood , zacht, en bereikbaar is , kan genezen worden door meergemelde beftrijkingen met den Geest des Zeezouts: moet men in tegengeftelde omflandigheden binden of uittrekken; en behoort, wanneer ze hard, pijnlijk, miskleurig, en met aderfpatten bezet is, door zachte, verkoelende en zamentrekkende middelen, behandeld te worden. %. 445. De flijmachtige neusprop, zo lang ze bleek en zacht is, vordert insgelijks het gebruik van zamentrekkende middelen; doch moet men, hard genoeg geworden zijnde om eenigen merkelijken wederitand te bieden,  DER GEZWELLEN. I25 aan deeze of geene der genoemde kunstbewerkingen onderwerpen. §. 446. De neusprop van de foort der uitwasfen, die altoos fponsachtig, zacht, licht rood, dikwerf bloedend is , fchielijk aangroeit , en veelal van eene Hinkende neuszweer voorafgegaan wordt , is naauwlijks geneesbaar dan door het opruimen des beenbederfs uit het welke zij voortfpruit, en eischt hierom eene behandeling , inzonderheid daartoe betrekkelijk. $. 447. Daar dit beenbederf, deeze neusprop , dikwijls alleen gegrond is op venusfmet , moet daarna altoos onderzoek gedaan worden; ten einde men, het geval dus zijnde , zig niet aan eene volftrekt nutlooze behandeling fchuldig maake. §. 448. ,De uitwassen van het tandvleesch, draagen in alles de kenmerken van het verkregen vleeschgezwel, wanneer ze beftaan op zig zeiven ; die van de derde foort der neusproppen , als ze voordkomen uit een beenbederf der tandkasfen; en worden in het eerfte geval genezen , door den zuuren Geest des Zeezouts t door de binding of door wegfnijding; in het laatfte door eene van zelfs gebeurende, of Epulidit.  125 VERHANDELING Ctrcojlt. Fungus artU cutorum. door de Kunst, vooral door het brandijzer bewerkte, beteugeling van het beenbederf. S-449.Devleeschprop dervrouwlijke teeldeelen , deelt in alle hoedanigheden van het vleeschgezwel §. 436 befchreven: ontfpruit uit de holte der baarmoeder , uit derzelver hals , uit eenig gedeelte van haaren mond, of uit den binnenwand der fchede; heeft in elk deezer geval* len haare foortonderfcheidende kenmerken , haare bijzondere gevolgen; wordt fomwijlen door de Natuur los gemaakt en uitgedreven; maar moet meermaalen, door afbinding genezen worden. Daar over dit gebrek , zelden een Heel- doorgaands een Vroedmeester geraadpleegd wordt, en het daarenboven niet vatbaar is, voor eene zo korte befchrijving als met mijn ontwerp overeenkomt, zal ik daaromtrent niets meerder aanmerken. $. 45O. Het sponsgezwel der gewrichten, ontfpruit uit de holte deezer deelen, overwint den tegenftand van derzelver bepaalende banden, en vertoont zig vervolgends , naar gelang van deszelfs bijzondere omllandigheden , onder verfchillende verfchijnzelen. $• 451. In den beginne is de kleur der  SIK GEZWELLEN. 127 huid, die het lijdend gewricht dekt, natuurlijk ; de zwelling zacht, onpijnlijk , doch eenigzins veerkrachtig ; de beweeging des gewrichts eenigermaate bezwaarelijk. In het vervolg wordt deeze beweeging meer en meer onmogelijk, en de zwelling grooter, vaster, oneffener en pijnlijker , behoudens nogthans dezelfde kleur der bekleedzelen: eindelijk komt 'er eene roosaartige of ontftekene roodheid in deezen; verheft de pijn zig grootlijks; breekt het gezwel op ééne of meerdere plaatfen door , met ontlasting van een fcherp ftinkvocht, en uitgrocjing van een onbetembaar weelig vleesch ; en fterft den Lijder, dan eens vroeger dan eens laater, aan een algemeen verval van levenskrachten , gedeeltelijk door koorts, gedeeltelijk door vochtsontlasting veroorzaakt. 5. 452. Dit gebrek derhalven , is in alles zeer na verwandaan hetkwaadaartig vleeschgezwel; en hangt in zijnen oorfprong, vermoedelijk af van eene ontaarting der gewrichtsklieren , veroorzaakt door eene zieklijke gefteldheid der vochten of door uiterlijke beledigingen, §. 453. Geenig gewricht der ledemaaten is fnisfchien voor hetzelve onvatbaar: zelden intusfchen ontmoet men het anders, dan  imphyfima. ia& VERHANDELINO in het kniegewricht , of in dat des voorarms. §. 4.54. De genezing kan in den beginne beproefd worden , door eene etterdragt in de nabijheid des gewrichts , ën door geestrijke, fpecerijachtige en verdeelende ftovingen of dropbaden ; doch Haagt meestal zó weinig, dat 'er eindelijk niets overblijft, dan de afzetting. Het Luchtgezwel. §. 455. Het luchtgezwel is eene min of meer, algemeene zwelling van het gantfche ligchaam of van eenig bijzonder deel, afhangelijk van lucht, verzameld in de cellen van het vetvlies. §. 456. Het indringen der buitenlucht, door eene wonde of verzweering ; rotftoffen, opgehouden in het vetvlies; longwonden ; wonden van het ftrottenhoofd en der luchtpijp; doorgaande borstwonden in 't algemeen ; ribbebreuken; darmwonden ; wonden van de galblaas en dergelijken, zijn deszelfs meest gewoone oorzaaken. §. 457. Deszelfs kenmerken zijn , eene bleeke , onpijnlijkc en veerkrachtige zwelling, in welke, als ze met de vingereren be- han-  DER GEZWELEEN. I; handeld wordt, een zeer bijzonder en a kraakend geluid wordt waargenomen. §• 458. De genezing deezes gezwels , inzonderheid af bangelijk van hetwegneeme der oorzaak, en dit niet mogelijk zijnde, 01 verkrijgbaar. Deszelfs algemeene behandi üng beftaat in het gebruik van geestrijke fpecerijachtige en oplosfende wasfchingen wrijvingen met warme wollen doeken, door drongen met den damp van Wierook; de vei wijding der bijzijnde wonde als deeze zee klein is; het vermijden van alle toeftoppend< en fterk fluitende verbanden; en eindelijk in het doen eener infnijdinge,ofvan verfchei dene infnijdingen, naar de zwelling min 01 meer uitgebreid is, wanneer de bekleedzelen geheel zijn. De Aardachtige Gezwellen. §. 459. aardachtige gezwellen, zijn dezulken, welken beilaan uit eene harde en fteenachtige ftoffê, in deeze of geen» deelen verzameld : de gemeenzaamfte foorten van deezen, zijn : S- 46°- De kalkknobbels der jich- < tigen, die zig bij deezen inzonderheid* doen waarneemen, aan de gewrichten der vingeren en teenen, en uit hoofde hunner I '■9 Is IS n 1- » ; c Tumors» ttrrci, "ophi pados ricU  Calculus [ui Iwgualis. Tumor yifttula feliea. J30 verhandeling fteeds aanhoudende oorzaak , ongeneesbaar zijn, maar fomwijlen merkelijk verbeterd worden , door ze dikwerf te wasfchen met eenen, door water zeer verzachten zuur en Zoutgccst, §. 461. De tongsteen, dat een klein en hard gezwel onder de tong is, gemaakt door eene fteenige ftoffe , daar ter plaatfe, in eenig klierbeursjen of kwijlbuisjen, befloten, en fomwijlen, langs den weg van verzweering, zig zeiven redt, fomwijlen door eene infnijding en het uithaalen van den Heen, moet genezen worden. Het Galblaas -gezwel. §. 46a. Het galblaas - gezwel i$ eene vergrooting der galblaas , door ingeilotene gal, in gevolge eener verftoppinge van derzelver loosbuis , of van den gemeenen galleider. §. 463. Dit gezwel-, vertoont zig altoos, onder den rand der rechter onwaare ribben ; geeft een diep gevoel van vochtgolving; en is fomwijlen vergezeld van geelzucht. §. 464. Alles wat een Heelmeester daar bij doen kan , beftaat in den aanleg van weekmaakende pappen , en het openen des  DER GEZWELLEN. 13J gezwels, door eene infnijding. Tot het laatfte nogthans moet hij nimmer befluiten, ten zij hij zeker is van de vastgroejing der galblaas aan het buikvlies, 't welk hij uit de voorafgegane verfchijnzelen eener ontftekinge kan opmaaken. De Pisgcztvellcn. %. 465. pisgezwellen noemt men dezulken, waarin de pis, of in de blaas zelve befloten blijft en deeze bovenmaatig doet uitzetten; of, in welken dezelve, in het vetvlies der uiterlijke teeldeelen of van den omtrek des bilnaads, wordt uitgcftort: van beiden zullen we opzettelijk fpreeken in de verhandeling van de ziekten der piswegen, tot welken zij meer rechtftreeks behooren dan tot de gezwellen. De Zoggezwellen. $. 466. Alle plaatslijke verzamelingen van zog, de paaien der Natuur merkelijk overfchreidende, of voorkomende in deelen daartoe niet verordend, worden zoggezwel-7 len genoemd. '« §. 467. Het zoggezwel der borsten en de zogsverplaatftngen , behooren inzonderheid tot deezen. I a Tumous urt. narii. amant (lel.  132 VERHANDELING §. 468. Het ZOGGEZWEL DER BORSTEN is eene pijnlijke, eenigzins harde, niet miskleurige, en veelal knobbelachtige vergrooting deezer deelen, doorgaands plaats grijpende bij kraamvrouwen die het zogen haarer kinderen aan anderen toevertrouwen, of zig onvoorzichtig met een ontbloten' boezem aan de- treffing eener koude lucht overgeeven. §. 469. Dit gezwel eindigt fomwijlen door oplosfing, fomwijlen door verzweering, en dikmaals door verharding. §. 470. De oplosfing wordt het best bewerkt , door het in acht neemen eens fchraalen eetregels, het herhaald gebruik van laxeermiddelen , de ontlasting van het zog door zuiging, en den aanleg van flapmaakende en oplosfende hulpmiddelen: ter bevorderinge der verzweeiïnge, dienen inzonderheid weekmaakende , huidftoppende en eenigzins prikkelende pappen : de nablijvende verhardingen worden misfchien door niets beters verdreven , dan door de nedergedruptc Wijnflecn-\ olie met eenigerleien weekmaakenden pleister vermengd. §. 471. ZOGSVERPLAATSINGEN, zijn alle verzamelingen van zog, elders anders dan in de borsten, en een gezwel maakende  SER GEZWELLEN. 13; dat heet, geelachtig rood, veelal glimmeru en veerkrachtig is, vergezeld van koorts, er tevens van zwervende pijnen, aan die eene; zinkingachtige vloejing niet ongelijk. §. 47a. De behandeling deezer gezwellen met betrekkinge tot hunne oplosfing, is mees tendeels Geneeskundig: uitwendig kan daar toe echter iet worden bijgebragt, door ee ne fterke fmelting van Spaanfche Zeep k Melk , en door de neder gedrupte Wijn[leen< olie, verflapt met water : de oplosfing geen ftand grijpende , is de ontlasting van het vocht door eene infnijding, het eenig hulpmiddel. De onwaare Breuken. §. 473. Alle gezwellen, welken den navel of de uiterlijke teeldeelen inneemeu, en niet afhangen van eenige uitzakking der buiksingewanden , geeft men den naam van o n- waare breuken. §• 474- Tot deezen, als zo veele ondergefchikte foorten , worden gemeenlijk gebragt; de navel-waterbreuk, de navel'- bloedbreuk, de navel-etterbreuk , de navel• vleescbbreuk , de navel-aderbreuk, de navel• vetbreuk , de waterbreuk , bloedbreuk , zaadbreuk , vleescbbreuk, etterbreuk , vetbreuk en aderbreuk des 13 L 1 Hernia [paria.  HydtottU. 134 VERHANDELING balzaks, gelijk ook liet lymphatiek gezwel der liesfchen. j §• 475* Wlj zullen nogfhans , hier ter plaatfe , eeniglijk fpreeken , van de waterbreuk , vleeschbreuk , zaadbreuk en aderbreuk des balzaks. en van het lymphatiek gezwel der liesfchen; en zullen dit inzonderheid doen,om reden dat deeze niet wel elders kunnen befchreeven worden., intusfchen de overigen flechts in plaats verfchillen van andere water- bloed- etter- vleesch- vel- en aderlijke gezwellen , uit de voormaalige befchrijving Van welken dcrhalven , alles wat haar betreft, kan ontleend worden. §. 476. De WATERBREUK DES BALZAKS, beftaat in eene verzameling van water in dit deel zelf, in den fchedenrok des bals , of in dien van den ftreng der zaadvaten. %. 477. In het eerfte geval is de balzak gelijklijk , 't zij ter eene 't zij ter beide zijden, uitgezet door eene bleeke en gefpannene zwelling , in dewelke fomwijlen, het fpoor eens drukkenden vingers, eenen geruimen tijd achterblijft; waarbij de roede en vooihuid dikwerf tevens gezwollen zijn, en waarin wel eens eene vrij duidelijke vochtgoiving wordt waargenomen.  » E R. GEZWELLEN, Ï35 5. 478. In het tweede geval, is de zwelling bleek , rond en veerkrachtig ; begint dezelve aan het benedentle gedeelte van den balzak; breidt zig ailengskens, vandaar uit naar boven; is de bal geheel niet, of Hechts aan den achterkant voelbaar; en heeft dé Lijder, in de min of meer verlengde zaadftreng, een ligt gevoel van pijn, bijzonderlijk in een' ftaanden ftand en wanneer de balzak door niets onderfteund wordt. §. 479. In het laatfte geval ftrekt het gezwel zig doorgaands Uit, van den ring der buikfpieren tot aan den bijbal; heeft hetzelve eene langronde gedaante, en is, evenredig aan de hoeveelheid van het verzameld vocht, min of meer gefpannen : de roede daarenboven is in dit geval eenigzins gedrongen naar de tegengeftelde zijde; de bal, beneden het gezwel duidelijk voelbaar ; en wordt men flechts eene geringe pijn gewaar, ter plaatfe van den buikring. §. 480. Alle deeze kenmerken g. 477, 478, 479, intusfehen, zijn alleen betrekkelijk tot de genoemde gebreken, zo lang deezen beftaan op.zig zeiven,en niet, zo als fomwijlen gebeurt, gelijkerhand' plaats grijpen; of, wanneer de waterbreuk, van eene darmnet- blaas- of vleesch - breuk vergezeld gaat: I 4  Sartoceli, 136 verhandeling het is noodig, dit in het voorbijgaan te doen opmerken, ten einde geene gelegenheid te geeven tot misvattingen. §• 481. De eerfte foort van waterbreuk , wordt bij kinderen dikwijls genezen, door verfterkende en oplosfende ftovingen: bij bejaarden, gefchiedt zulks fomwijlen, door buikzuiverende en pisdrijvende geneesmiddelen , gelijk ook door oplosfende aanlegzels : veelal echter , is het bij deezen een toeval van het lijf- of buik - water, en alsdan naauwlijks geneesbaar, dan te gelijk met deezen. §. 482. De twee laatfte foorten, weerftreeven doorgaands allerleie plaatsmiddelen, en eifchen bijna altoos eene Kunstbewerking, 't zij om dezelven draagelijk te maaken voor den Lijder, 't zij om hem daarvan geheel te ontheffen. §. 483- De vleeschereuk, is fomwijlen eene ziekte des bijbals , fomwijlen , eene ontaarting van den bal zeiven. %. 484- De eerfte, begint gemeenlijk met eene ligte verharding van dat gedeelte des bijbals, 't welk het naaste is aan den gemeenen ftreng der zaadvaten : deeze verharding, die allengskens veld wint, neemt vervol-  der gezwel een; 137 gends de gantfche uitgeftrektheid in des bijbals, en omvat eindelijk den geheelen omtrek van den bal: in den beginne, is ze doorgaands onpijnlijk en vrij van alle aanhechting met de naastliggende deelen; naderhand echter, hecht ze zig aan deezen ; beledigt de fchederok der zaadvaten; doet den bal zeiven ontaarten ; wordt uitermaate pijnlijk; maakt eene kwaadaartige verzweering, en doet den Lijder eindelijk elendig omkomen. §. 485. De laatfte begint fomwijlen in het middenpunt van den bal, en fomwijlen aan deszelfs oppervlakte. In het tweede geval is ze eerder kenbaar dan in het eerfte: in beide gevallen, heeft ze de gewoone verfchijnzelen van het knoestgezwel , §. 349. befchreven, en wordt uit zig zeiven, of door tergende behandelingen, miskleurig , aderfpattig, en, met één woord, kanker. §. 486. Schoon men wille, dat de eerfte foort van vleeschbreuk §. 484 geneesbaar zij, door den bijbal alleen, of den bal tevens, wegteneemen , is zulks als nog zeer twijfelachtig: de ongeneeslijkheid van de tweede foort is bewezen, wat ook eenigen daartegen mogen inbrengen. §.487. Door zaadbreuk, verftaat 15 'pematocslt.  Vuricocele. I38 verhandeling men, eene fchielijke, eenigzins pijnlijke, en niet zeer harde zwelling van den bal en bijbal, veelal af bangelijk van een' geftoorden bijflaap, of van eene buitengemeene ingetogenheid, bij zeer gezonde, fterke en bloedrijke mannen, %. 488. Dit gebrek verdwijnt fomtijds van zelf; fomtijds vordert het verkoelende geneesmiddelen, de aderlaating, buikzuivering en verdeelende aanlegzelen. Eene hervatte bijflaap, als zulks zijn kan, is in het eerfte geval, het vaardigde hulpmiddel. §. 489. De aderbreuk, beftaat dan eens, in eene verwijding der aderlijke; vaten van den balzak; dan eens, in die der zaadftreng of van den bybal: doorgaands ontfpruit dezelve uit wellustige denkbeelden, gepaard met onthouding; uit eene ongefteldheid van het bloed; uit eenen verhinderden terugvloed deszelven ; of uit plaatslijke kneuzingen: eene verdeelde en knobbelachtige opzwelling van de vaten des bals, des bijbals, of van den balzak, zijn derzelver gewoone kenmerken: haare genezing wordt bewerkt, door eene horifontaale ligging van het ligchaam, bij nacht; door het fchooren van den balzak, bij dag; door een' fchraalen eetregel; door het herhaald gebruik van laxeermiddelen ;  B E R GEZWELLEN. I3Q en door zamentrekkende en verfterkende aanlegzels. §. 490. Het lymphatiek lieschge- zwel , grijpt meest plaats bij kinderen, juist ter plaatfe van den zaadftreng; is onpijnlijk, niet miskleurig en buitengemeen veerkrachtig ; heeft veelal eene langronde gedaante, en zeer veel overeenkomst met eene darmbreuk ; doch kan nimmer, welk eene pooging men daartoe aanwende , door den ring der buikfpieren naar binnen gebragt worden. §. 491. Deszelfs genezing is doorgaands alleen het werk der Natuur : ik verbeelde mij nogthans te hebben waargenomen, dat dikwijls herhaalde inwrijvingen van den geest des Ammoniakzouts, daar toe, veel kunnen bijbrengen. De Werktuiglijke Gezwellen. §. 492. werktuiglijke gezwellen zijn, die gemaakt worden door de tegennatuurlijke grootte of niet gewoone plaatfmg van een anders welgefteld deel, en onafhangelijk van alles , 't welk , hoegenaamd, behoort tot den. rang der gebreken. • Tumorss arganici.  \ jdfcetfus fngidi. 14° VERHANDELING §. 493- Voor zo veel mij, tot heden bekend is , behooren daartoe eeniglijk , de vergrooting der oorklier, die der amandelen en het bal-liesch-gezwel, §• 494- Het eerfte gebrek weerftreeft allerleie hulpmiddelen welken men, tot deszelfs verbetering, aanwendt: het tweede heb ik eens beteugeld , door het gebruik van fterke purgeermiddelen, en zeer zamentrekkende gorgelwaters; het laatfte, dat niet anders is, dan het verblijf des bals of der ballen, in dat gedeelte van den meatus, 'twelk aan de liesch beantwoordt, geneest eeniglijk de Natuur, door den bal, in den balzak te doen nederzakken , en is voor allerlei© Kunsthulp onvatbaar. De koude Verzweeringen. %, 495. KOUDE VERZWEERINGEN noem ik dezulke, die een gezwel maaken dat noch hard, noch miskleurig, noch zeer pijnlijk is; langen tijd dus aanhoudt; doch eindelijk pijnlijk wordt, min of meer ontfteekt, doorbreekt en een kwalijk geftelden etter uitwerpt. $• 496. Kinderen , vrouwen , zwakken en  fi E R GEZWELLEN. I4I hoogbejaarden , zijn daaraan het meest onderworpen: in een hoogen trap van fcheurbuik, in de klierziekte, en in eene waterachtige vochtsverbastering, worden ze vooral dikwerf waargenomen. §. 497. In eene vrouwlijke borst, of in eenig ander klierachtig deel plaats grijpen- / de , hebben ze in den beginne , fomwijlen zo veel overeenkomst met het knoestgezwel , en als ze pijnlijk worden , met den kanker, datze bezwaarelijk daarvan "kunnen onderfcheiden worden; en niet zelden, den geoefendften Heelmeester, doen mistasten, zo in zijne beoordeeling, als in zijne behandeling. §. 498. Alle hulp , welke men in deeze gebreken, uiterlijk, kan toebrengen, beftaat daarin, dat, zo lang dezelve twijfelachtig zijn , men van niets gebruik maake, 't welk daarin, eenige merkelijke verandering kan veroorzaaken; en zo haast dezelve, zig duidelijk laaten zien, den toevlugt neeme, tot de meestvermogende ettermaakende middelen. §. 499. Daar nogthans, in de meeste gevallen van deezen aart, de verettering zeer traag haar beflag krijgt, en doorgaands ui-  14- VERHANDELING termaate gebrekkig is, moet men daarbij altoos de heerfchende ongefteldheid der vochten trachten te verbeteren, door het toedienen van zulke geneesmiddelen , als daartoe het meest gefchikt geoordeeld worden.  der uitzakkingen. 143 ■ — VIERDE AFDEELING. verhandeling der uitzakkingen. §• 50O. Eene verplaatfing van eenig ingewand, buiten de paaien der holte, waarin het natuurlijker wijze befloten is, geeft men in 't algemeen , den naam van uitzakking. §. 501. Dit gebrek , is of verholen en gedekt door de algemeene bekleedzelen ; of blijkbaar , en vertoont het uitgewekene deel in zijne eigene zelfftandigheid : in het eerfte geval, noemt men het eene Breuk; in het laatfte blijft het den naam behouden van uitzakking, §. 502. De twee volgende hoofddeelen, zullen de meest gewigtige bijzonderheden van ieder deezer gebreken influiten. ProUpJus»  144 VERHANDELING Hernia. I. HOOFDDEEL. De Breuken. §• 503. Eene breuk, is in den ftriktrten zin, eene uitzakking van het een of ander ingewand des buiks, of van een gedeelte deszelven; in een ruimeren zin , allerleie dergelijke uitzakking van welk ingewand ook, mits, gelijk wij §. 501, zeiden, gedekt blijvende met de bekleedzelen. §. 5°4- De breuken verfchillen onderling grootlijks van elkander: dit verfchil echter , wordt bijzonderlijk bepaald , door de verfcheidenheid der deelen in de breuk begrepen; door de verfchillende plaats welke zij inneemt ; door den ftaat waarin zig het uitgeweken ingewand bevindt; door deszelfs verfchillenden invloed op het voornaam beginfel des levens; door de oorzaak welke de breuk doet ftand grijpen ; door derzelver grootte eindelijk, duuring, enz., gelijk ook door den ouderdom en bijzondere ligchaamsgefteldheid des Lijders. §• 505- la alle, of immers in de meeste breu-  DER UITZAKKINGEN. 14$ fcreuken , worden de uitgewekene ingewanden, onmiddelijk omvangen van een' vliezigcn zak , gemaakt door de verlenging van een gedeelte des binnenlten bekleedzels van die holte, tot welke de gemelde ingewanden behooren. Deeze zak , waaraan men den naam gegeven heeft van breukzak, is veelal dun in verfche, dik in oude breuken, en befluit in zijne holte fomtijds eenig waterachtig vocht, doch is ook fomwijlen daarvan verfteken: in het eerfte geval, noemt men de breuk vochtig, in het laatfte droog. %. 506". De kenmerken , oorzaaken, gevolgen en behandeling der breuken , zijn meerendcels even.zo verfchillend als de verfcheidenheid is der breuke zelve; en kunnen niet wel tot algemeene bepaalingen gebragt worden. §. 507. Zo veele hoofdfoorten van breuken zijn ; de hoofdhreuk , de horstbreuk , de buikbreuk, de lendenbreuk, de heupbreuk, de navelbreuk, de lieschbreuk, de zakbreuk , de fchedebreuk, de dyebreuk en de breuk van het eironde gat. §. 508. Als zo veele ondergefchikte foorten van fommigen deezer breuken, moet men befchouwen, de maagbreuk, de netbreuk, de K Saccus herniarius.  Hernia ce» phalica. Hernia thoracica. I46 VERHANDELING darmbreuk, de darm-net'breuk, de blaasbreuk en de breuk der eiërnesten. %. 509. Zo veele aan de meeste deezer,wederom onderhoorige foorten van breuken , zijn, de aan geborene breuk, de beklemde breuk, de aangegroeide breuk , gelijk ook , de verzworene en de verftorvene breuken. §. 510. De hoofd breuk is eene uitwijking van eenig gedeelte der hersfenen , tot buiten de bepaaling der bekkeneelsbeenderen, ingevolge eener gebrekkige beenwording ; beftaat zeer zeldzaam op zig zelve , doorgaands in gemeenfchap met een inwendig waterhoofd; wordt bijzonderlijk gekend aan eene zwelling, die de natuurlijke kleur der huid heeft, onpijnlijk is, eenig gevoel van vochtgolving aanbiedt , en wier omtrek als door eenen beenigen ring bepaald wordt; is bijna altoos doodelijk ; en moet, klein zijnde , door eene zachte drukking te keer gegaan, in het tegenftelde geval, alleen op de best mogelijke wijze , voor uiterlijke beledigingen , beveiligd worden. §. 511. Door borstbreük verftaat men een gezwel dat misfchien mogelijk , maar als nog niet genoeg bewezen is ; en 't welke men wil dat gemaakt wordt, door een gedeelte der longen, tusfehen de ribben  der Uitzakkingen. UT uitwaards geweken; een gezwel , dat noch miskleurig, noch pijnlijk is, en , door den Lijder op de tegengeftelde zijde te doen liggen , met eene ligte drukking der vingeren , naar binnen kan gebragt worden. Dit gebrek ftelt men, dat door een weêrhoudend verband kan genezen worden : mijne ondervinding laat mij niet toe hier over te oordeelen. §. 51a. Alle breuken , vóórkomende aan eenig gedeelte van den buik, anders dan de omtrek des navels, worden buikbreuken genoemd. §. 513. Plaatslijke verzwakkingen van de omvangende deelen des buiks, na voorgaande wonden , kneuzingen of verzweeringen en eene groote infpanning van krachten, hevige braakingen en dergelijken, zijn derzelver meest gewoone oorzaaken. $. 514. De deelen welken men doorgaands daarin aantreft, zijn de maag, het net, de darmen, de lever, de pisblaas en de lijfmoeder, 't zij afzonderlijk 't zij in gemeenfehap met elkander. §. 515. Haare foortlijke kenmerken zijn, eene zachte bolronde zwelling, die,meestal, doordrukking verdwijnt, en door diepe inK a Hernia «JA» minalis.  Hernia lumiarit 148 VERHANDELING ademingen, hoesten, of eenige andere beweegingen , wederom ten voorfchijn komt. $. 516. Sommigen deezer breuken zijn inbrengbaar, anderen niet:de eerften doet men zulks , door eene horifontaale ligging des Lijders, met de beledigde zijde naar boven, en eene zachte doch eenpaarige drukking des gezvvels, met de vingeren: delaatften, alsze geene kenmerken van beklemming draagen, moeten door eenen draagband gefchoord, en in het tegengeftelde geval , door de breukfnijding geholpen worden. §.517. De lendenereuk, bevat, voor zo veel tot nog toe bekend is, niet anders dan de verplaatlte nier of derzelver bekken, door eenigerleie voorafgegane oorzaak verwijd. 518. Eene onpijnlijke en gefpannen zwelling in de nabijheid der lendenwervelen , welke verdwijnt als het ligchaam voorover ligt en dezelve met de vingeren gedrukt wordt ; gelijk ook, eene meer vrije pislozing , na als vóór deeze bewerking , zijn derzelver foortonderfcheidende kenmerken. §. 519. Als deeze breuk inbrengbaar is, wordt ze fomtijds genezen , door een lang-  der uitzakkingen. Ï49 duurig liggen op den buik, en een (leunend verband. Als ze niet inbrengbaar is , kan men daaraan niets anders doen, dan ze door een fclioorend verband , zo veel mogelijk zij, voor vergrooting te beveiligen. §. 510. Eene uitvalling van het net of van de darmen tevens, door den verwijden navelring of de vaneen gewekene vezelen der witte lijn, boven,onder of ter zijde van den navel, wordt eene navelbreuk genoemd. §. 521. De eerfte foort deezer breuken ontmoet men dikwerf bij kinderen ; de laatfte, meer bij vrouwen dan bij mannen: zulke vrouwen vooral, die veelmaalen in het geval van zwangerheid geweest zijn, of een dikken buik voordraagen , zijn daaraan bijzonder onderhevig. §. 512. De gewoone verfchijnfelen der neten darm-breuken, welke in het vervolg zullen befchreven worden ; gevoegd bij een zeker gevoel van buikpijn, als de maag opgevuld is met fpijzen , zijn de kenmerken deezer breuken. §. 523. Inbrengbaare navelbreuken , moeten bij kinderen weerhouden worden door een pleister - verband ; bij volwasfenen door K 3 Hernia urniiiicalih  guinalii. 150 verhandeling den ecnen of anderen navel-breukband: oninbrengbaare, zeer groote en niet beklemde dergelijke breuken , vorderen een' draagband; beklemde, de breukfnijding. §. 524. Zo veele bijzonderheden tot de navelbreuk betrekkelijk, en welke een Heelmeester noodzaakelijk moet kennen , zijn: dat, bij die welke in den navelring voorvallen, alleen bij volwasfenen, geen breukzak gevonden wordt, gemaakt door het buikvlies, maar de uitgewekene deelen onmiddelijk door de algemeene bekleedzelen gedekt warden: dat bij kinderen integendeel, dergelijk een breukzak, misfchien altoos, tegenwoordig is; dat, als buiten het net eenig ander ingewand in de breuk begrepen is , het laatfte altoos overdekt wordt door het eerfte; dat eindelijk, bij de binnenbrenging der uitgewekene deelen, deezen,zachtlijk moeten bevvoogen worden in eene richting, die loodlijnig valt op de lendenwervelen ; inmiddels het ligchaam, eenigzins Voorwaards gebogen, op den rug ligt, en het hoofd, een weinig opgeligt is. §. 525. Door lieschbreuk, verfïaat men een gezwel der liefchen, gemaakt door de uitvalling van het net,van de darmen, van beide deeze deelen tegelijk, van de pisblaas,  DER UITZAKKINGEN* 15* van het vrouwlijk eièïnest, of van welk eenig ander deel zulks zijn moge. §. 526*. Derzelver kenmerken , zijn even zo verfchillend als de verfchillende Natuur is der deelen in de breuk begrepen, en moeten uit die der net- darm- darmnet- blaas- en eië'rnest-brcuken, ontleend worden. §. 527. Als haare algemeene kenmerken, kan men nogthans befchouwen, dat het gezwel daardoor gemaakt, niet miskleurig noch hard, maar of zacht of ten meesten blaaswijze gefpannen is ; dat het zig van den ring der buikfpieren, dan eens meerder dan eens minder , benedenwaards uitftrekt; dat het doorgaands , als de Lijder ligt , van zelf verdwijnt, of door eene zachte drukking naar binnen kan gebragt worden; dat het eindelijk, daar zijnde, veelal eenig gevoel geeft van pijn; bij de binnenbrenging dikwijls eene luchtgolving doet waarneemen; en na dezelve, immers voor eenigen tijd, geen het minile fpeur nalaat van zijn voormaalig aanweezen. §. 528. De deelen, in deeze breuk begrepen , zijn in de meest voorkomende gevallen, het net, de darmen, of de eene en anderen tevens. Somwijlen echter , is daarin bevat, bij beide fexen, een gedeelte van de K 4  I5a VERHANDELING pisblaas , of bij vrouwen het overeenstemmend eiè'rnest. §. 529. Alle lieschbreuken , de aangeborenen, waar van wij in 't vervolg opzettelijk fpreeken zullen, uitgezonderd, hebbenden' breukzak , gemaakt door een verlengd gedeelte van het buikvlies. Allen ook zijn gevaarlijk, doch de kleinen en die bij fterke, bloedrijke en volwasfenen plaats grijpen, meerder dan die zulks doen bij kinderen , zwakken of hoogbejaarden, §. 530. Hoesten, niezen , braaken, fterke perfingen bij gelegenheid van den ftoelgang, fchielijke en fterke achteroverbuigingcn \wn het ligchaam, het te paard rijden, fpringen, danfen, en dergelijken, zijn derzelver meest gewoone oorzaaken. 1 §• 53*• Ter herftellinge van inbrengbaare breuken deezer foort, doet men den Lijder, zijn water maaken ; legt hem dermaate te bedde, dat het hoofd en de borst voorwaards gebogen, de billen opgeligt zijn, en de dije der ongeftelde zijde ftomphoekig gebogen is. Men verbiedt denzelven het fpreeken , fchreeuwen, diepe inademingen, en allerleie andere beweegingen , door welke de ingewanden van den buik , benedenwaards geperst worden, De breuk zelve, omvange  DER UITZAKKINGEN. 153 men hierna, zo veel mogelijk zij, met de vingeren , en drukke haar zachtlijk, eenpaarig en langzaam op- en eenigzins buitenwaards, naar de zijde van den lieschring, tot al het uitgevallene naar binnen wijkt, en 'er uitwendig geenerleie zwelling meer befpeurd wordt. §. 532. Ter binnenhoudinge van het herftelde, bedient men zig, zo bij kinderen als bij volwasfenen, met het meeste voordeel, van een' breukband , en het vermijden van allerleie fterke ligchaamsbeweegingen. Hier door zelfs, bewerkt men bij de eerften altoos , bij aankomelingen dikwerf, de volftrekte genezing , mits men daarvan eenen langen tijd gebruik maake, deezen de breuk beltendig binnen houde , en de Lijder, of zij, aan wier zorge hij bijzonderlijk is toevertrouwd, zig ten aanzien van het eene en andere , -niet aan onachtzaamheden fchuldig maake. §. 533. De behandeling deezer breuk, in het geval van onïnbrengbaarheid of beklemming , zal naderheid befchreven worden. §.534. De zAKBREUK.is doorgaands het gevolg der lieschbreuk , door verwaarloozing tot zo verre vergroot, datze zig uitftrekt tot aan den bal, en de eene of andere K5 Ilirnia firttalit.  Hernia crufits. 15+ vhbahdïmms zijde des balzaks doet uitzetten. Somwijlen echter is ze onafhangelijk van deeze, en yerfchijnt ze als in een enkel oogenblik. §. 535. Derzelver verfcheidenheden, kenmerken , oorzaaken, gevolgen en behandeling , zijn grootendeels gelijk aan die der lieschbreuk, en kunnen uit de befchrijving deezer afgeleid worden. §. 536. Verouderde breuken van deeze foort, worden fomtijds zo groot, dat ze tot aan de knieën nederhangen. Een flrenge eetregel , beftendige horifontaale ligging van het ligchaam , herhaalde ontlastingen door aderlatingen en buikzuiveringen, hebben dezelven dikwerf zo zeer verkleind, dat men ze met veel gemaks heeft kunnen herftellen en binnenhouden. Deeze handelwijze derhalven , behoort bij dergelijke breuken , immers voor zo veel het geitel des Lijders toelaat, altoos beproefd te worden. §. 537. Door dijebreuk , verftaat men eene uitzakking van het net, van de darmen, van de pisblaas en dergelijken, langs de achterlte oppervlakte desFalloppiaanfchen peesbands, tot aan de boven-binnen-zijde van de dije. §. 538. Deeze breuk ziet men zeldzaam an-  BER UITZAKKINGEN. I55 ders dan bij vrouwen : haare kenmerken , de plaats uitgezonderd , zijn gelijk aan die der lieschbreuk. Men kan hetzelfde zeggen van haare oorzaaken , gevolgen en behandeling. $' 539- Bij de herftelling der uitgewekene deelen echter,moet in dit geval,de drukking inzonderheid gericht worden naar de zijde van de witte lijn der buikfpieren; en dit niet flaagende., recht op- of buiten-waards. §. 540. In de heup breuk wijken de ingewanden buitenwaards , langs de achterfte uitranding van het zitbeen, en maaken een gezwel ter zijde van den aars : daar deeze breuk alsnog niet meer dan ééns, in een lijk, is waargenomen , kan aangaande derzelver bijzonderheden bij het leven, niets met zekerheid bepaald worden. §. 541. De schedebreuk is een gezwel , in de fchede voelbaar , meestal gemaakt door de darmen, het net, of de pisblaas , 't welk bijna altoos met de vingeren naar binnen kan gedrukt worden, doorgaands gepaard gaat met aanhoudende of afwisfelende buikpijnen , fomwijlen eene belemmerde pislozing veroorzaakt, waarbij de moedermond van alle zijden vrij is, en dat, ofbin- Hernia ifcKiaticëi Hernia ya-[ ginalis.  Hernia foraminis oyalit. Ï5Ö* VER.4 HANDELING . ncn de holte der fchede bepaald blijft, of voor een gedeelte , zig buiten dezelve , aanbiedt. 5. 542. De hertelling deezer breuk, vordert niet dan eene zachte drukking van twee of meer in de fchede gebragte vingeren, terwijl het ligchaam, dan eens horifontaal achterover ligt , dan eens, voorover gebogen, fteunt op de knieën en ellebogen , naar de breuk zig bevindt aan de voorfte of aan de achterfte zijde van de fchede. §• 543- Ter bepaalinge der herlïelde deelen , dient vooral het aanhoudend gebruik van een rolrond en hol Pesfarium. §. 544. De breuk van het eironde gat, valt aan de binnen-boven-zijde van de dije, bij mans nevens de bilnaad, bij vrouwen naast de lippen der fchamelheid : de deelen welken men daarin het meest aantreft , zijn een gedeelte des kronkeldarms , van het net, of der pigblaas: haare kenmerken zijn inzonderheid eene zachte, niet miskleurige en indrukbaare zwelling ter aangewezene plaatfe, fomwijlen vergezeld van buikpijnen, walgingen, braakingen en dergelijken : haare binnenbrenging eischt eene ligging des ligchaams, waarbij de billen verheven zijn en de borst nedergedrukt .is; haa-  DER uitzakkingen. 157 Te wederhouding, het beftendig gebruik van een gefchikten breukband. §. 545. De breuk des bilnaads, vertoont zig ter eenere of andere zijde van dit deel , bij mans tusfchen den endeldarm en de pisblaas; bij vrouwen tusfchen denzelfden darm en de fchede. §. 546. De kronkeldarm en de pisblaas , zijn de deelen , tot hiertoe , in deeze breuk waargenomen*': in het eerfte geval is het gezwel deelachtig aan de verfchijnfelen der darmbreuk: in het laatfte, aan die der blaasbreuk , welke beiden , ftraks zullen befchreven worden. §. 547. De inbrengbaare breuken van deeze foort, worden herfteld, door het-gezwel zachtlijk te drukken met de vingeren , zc van buiten als langs de holte der fchede o des endeldarms , terwijl het ligchaam du: ligt, dat de billen verheven zijn en de bors en het hoofd wat vooroverhellen. De weder houding derzelve , bewerkt men, bij vrou wen door een rolrond Pesfarium, bij man! door een lederen T-verband , ter plaatff van de breuk bedeeld met een Compres. $. 54.8. De maagbreuk, verfchijnt meestal onder of ter linker zijde van het Hernia pirU Mi. I Hernia yenttieuti-  IÓO VERHANDELING Hernia vejl.a \ gelijklijk gemaakt, door een gedeelte van het net en der darmbuis : derzelver kenmerken , gevolgen en behandeling derhal ven, moet men opmaaken uit het geene ten deezen opzichte , met betrekking tot de darmen net-breuk , elk afzonderlijk , is aangemerkt , genomen nu, in gemeenfchap met elkander. • §• 555- jDoor blaasbre uk verft aat men eene bepaalde verlenging van eenig gedeelte der pisblaas , een gezwel maakende in het een of ander punt van den omtrek des bekkens. . §. 556". Als zo veele kenmerkende verfchijnzelen van deeze breuk,moet men vooral befchouwen : de fpanning en veerkracht des gezwels ; het gevoel van vochtgolving daarin, zo dikwijls de blaas met pis is opgevuld; eene doorgaands moejelijke pisloozing als de breuk uit is ; eene gemaklijke , als zij binnen is; en het begunftigen deezer ontlasting door de binnenbrenging des gezwels, zo dikmaals dezelve niet dan bezwaarelijk kan gedaan worden. §. 557. Inbrengbaare blaasbreuken , waar ook geplaatst, worden even als de darm- of net-breuken, ter zelfde plaatfe voordkomende, herfteld en weêrhouden: de oninbreng- baa-  beu uitzakkingen. l5j feaare, doch niet beklemde , moet men dooi een deunend verband voor vergroting beveiligen : de beklemde daarentegen behoort men in alles te onderwerpen aan de behandeling der beklemde breuken in het algemeen , welke in het vervolg zal worden aangewezen. §• 55^- Dat bij deeze breuk, meestal geen' breukzak, door het buikvlies gemaakt, aanwezig is; dat dezelve tot hier toe, nimmer gezien is bij kinderen; dat eindelijk daarin, fomwijlen fteenen befloten worden, zijn zo veele bijzonderheden welken men wèl moet opmerken. §• 559- De breuk Van hêt Eieft.nest is zeldzaam ; befpeurt men meestal in ééne der liesfchen; zakt fomwijlen door tot in de overeenftemmende lip der fchamelheid; maakt een doorgaands eirond en blaaswijs gezwel, dat over het geheel niet zeer gefpannen is en fomtijds eenige vochtgolving doet waarneemen; (luit, op zig zelf beilaande, weinig gevaars in; doch kan als daar bij tevens een darmbreuk, netbreuk, of eenige andere breuk, tegenwoordig is, dezelfde gevolgen hebben als deeze, §. 560. Eene aan geborene breuk ; is, die kort na de geboorte plaats grijpt, .tot ë L Uirnia ovarik 'ernia con. tntta.  Hernia intat cerata. l6l VERHANDELING de clasfe behoort der zakbreuken , meestal door een gedeelte der darmbuis gemaakt wordt, en waarin de uitgewekene deelen , niet omkleed van een' bijzonderen breukzak, te gelijk met den bal, in een' en denzelfden koker van het buikvlies, beiloten zijn. §. 561. Deeze breuk wordt bijzonderlijk daardoor van eene gewoone breuk onderfcheiden, dat dezelve zig altoos tot vóór den bal uitftrekt , en deeze niet, dan aan den achterkant vandenzelveri, voelbaar is: haare behandeling, de omftandigheden waarin zij zig bevindt, gelijk zijnde, verfchilt in geenen deele van die der gewoone darmbreuken , terzelfde plaatfe voorkomende. §. 562. BEKLEMDE BREUKEN zijn de- zulken , welken men,op geenerleie wijze kan binnenbrengen, en vergezeld gaan van pijn ,' walgingen , braakingen , hik , benaauwd beid, ontfteking, koorts, een'opgezwollen' en gefpannen' buik, klam zweet, koude ledemaaten , en dergelijken. §. 563. Alle zulke breuken , zijn hoogst gevaarlijk ; hangen af van vericnei'derierleie oorzaaken; cn moeten , algemeen genomen, ontkiemd worden, door de aderlating , weekmaakende pappen , dergelijke darmfpuitingen, het inwendig gebruik van  der uitzakkingen. 163 hetheulfap, eene ftrikte onthouding van allerleie voedfelen, eene ligging des ligchaams waarbij de ingewanden van den buik, door hunne eigene zwaarte als binnenwaards getrokken worden , en des noods, door de breukfnijding. §. 564. Door eene aangegroeide breuk, wordt bijzonderlijk verdaan, eene breuk, welke door veroudering en verwaarloozing, onïubrengbaar is, uit hoofde, dat de uitgewekene deelen, onderling, aan den breukzak , of tegelijke met deezen , aan de omliggende deelen zijn aangehecht. §. 565. Deeze breuk is uit het afzijn der verfchijnzelen van beklemming , en derzelver onïnbrengbaarheid , kenbaar ; en moet Hechts door een fchoorend verband, zo veel mogelijk, voor vergroting beveiligd worden. $. 566. De verzworene breuk is veelal het gevolg eener aangegroeide: eene' voorgaande ontfteking der uitgewekene deelen, bekend uit derzelver gewoone verfchijnfclen, en vooral het gevoel eener meer en meer toenecmende vochtgolving,zijn derzei* ver voornaame kenmerken: haare behandeling verfchilt niet van die der ettergezwellen in 't algemeen, dan. voor zo veel betreft zekéreomzichtigheden omtrent de aangedaane deeL a kn, tttrnia ac creta, lernla /lipvrata.  Hernia gungrenoja. 164 VERHANDELING len, en het allezins bevorderen eener vrije ontlasting des etters, naar buiten. §. 567. De VERSTORVENE BREUK, kan insgelijks het gevolg zijn eener aangegroeide , doch is zulks doorgaands van eene beklemde. §. 568. Derzelver meest bellisfende kenmerken zijn: dat de breuk, te vooren hard, gefpannen en pijnlijk , zacht , deegachtig , kleiner, onpijnlijk cn veelal miskleurig wordt: datze zelfs fomwijlen als in een oogenblik binnen gaat en alle toevallen der beklemminge ophouden : dat eindelijk, 't zij dit al of niet gebeure, de rei der toevallen, welhaast vergroot wordt met Hinkende doel gangen, aanhoudende drekbraakirigen, een zeer gefpannen buik , gezonkenen polsflag, een flaauw gezicht, koude ledemaaten , koud zweet, eene doodlijke benaauwdheid, blaauwe of zwarte vlekken in de dekkende bekleedzelen der breuk , fcheiding van deezen , ontlasting van drekftof door de openingen hiervan afhangelijk, en dergelijken. §. 560. Deeze breuk, als ze befloten blijft is altoos doodlijk: zij is zulks insgelijks doorgaands , na de breukfnijding : als de Natuur zelve daarin eene doorbraak bewerkt, geneest ze dikwerf met of zonder ach-  DER UITZAKKINGEN. l6$ terlaating eener drekpijpzwecr ; mits men eene vrije ontlasting aan de ingeflotene ftoffe bezorge, door eene beboorelijke ligging van het ligchaam en vlakke verbanden , inmiddels de krachten des Lijders onderfteund worden door een voedenden eetregel en het gebruik van den Koortsbast. II. HOOF D D E E L. De Uitzakkingen. §• 570. Wat door uitzakkingen verdaan wordt is §, 501 gebleken. De voornaamfte foorten derzelven zijn, de uitzakking des endeldarms, der fchede, der lyfmoeder , en der tonge. §. 571. De UITZAKKING DES ENDELDARM S, is eene verflapping, verlenging en uitvalling van het binnenfte vlies of van de gantfche zelfftandigheid deezes darms, tot zo verre, datze buiten de opening van den aars, voor een min of meer aanmerkelijk gedeelte, zichtbaar is. $. 572. Dit gebrek vertoont zig dooï« L 3 Prolapfui mi.  JÓÖ VERHANDELING gaana's, in de gedaante eener langwerpige, zachte en roode zwelling, die in haar midden eene opening heeft , welke veelal het inbrengen des kleinen vingers toelaat; fomtijds echter, heeft het een meer ronde dan langwerpige gedaante ; is de voorgemelde opening naauwlijks kenbaar ; en derzelver kleur paars, loodverwig of zwart: men moet op dit verfchil wel acht geeven, om dat het de regelmaat is der behandelinge. §. 573. In het eerfte geval naamlijk brengt men terftond met de vingeren het uitgevallene naar binnen:in het tweede, voorbereidt men het daartoe eerst, door oplosfende en verfterkende Hovingen. §. 574. In beide gevallen, moet men, na de terugbrenging, de hernieuwing van het gebrek trachten te verhoeden , door eene behoorelijke ligging, door rust, door kleine zamentrekkende klijfteeren , door eenig gefchikt verband, door eenpafarium, of door zekeren, hier toe bijzonderlijk ingerichten, breukband. §■ 575. De UITZAKKING DER SCHEDE, op zig zelve befchouwd, is niet anders, dan eene verlenging van derzelver binnenfte bekleedzel, tot buiten de uiterlijke opening deezes deels. * Prnlepflis WUln*.  DER UITZAKKINGEN. I67 §. 576. Derzelver kenmerken zijn : eene zachte , roode en eenigzins rimpelige zwelling : uit ééne der zijden van de fchede voordkomende, en die bij een' opgcrichten ftand van het ligchaam grooter, bij een horifontaale ligging deszelven, kleiner is. §. 577. De herftelling van het uitgewekene gedeelte der fchede , met de vingeren; het gebruik van verlterkende Hovingen, infpüitingen, dampbaden en berokingen; eene 70 lang mogelijk aanhoudende ligging; het gebruik eindelijk van een rolrond pesfarium, zijn in alle geneesbaare gevallen van deeze foort, de voornaamlle hulpmiddelen. $. 578. Men noemt het eene uitzakking der lijfmoeder, wanneer dit deel, in eene kleinere of grootere maate , tot bij of buiten de lippen der fchamelheid nederhangt, zo , dat derzelver mond , aan het benedenfte des fchijnbaaren gezwels,duidelijk kan gevoeld of gezien worden. §. 579. Dit gebrek is afhangelijk van eene verllapping der heilig- en zitbeenfche banden, gelijk ook van de Conftridtor cunnit wordt veelal vergezeld van eene darm- of blaas-breuk, en wordt bij allerleie vrouwL 4 Prolappu uien.  1(58 VERHANDELING lijfce voorwerpen, doch meest bij die veelmaalen gekraamd hebben , waargenomen. §. 580. Eene peerswijze of bolronde zwefJing, die rood, vast in het midden, zachter in den omtrek is; waarin van onderen eene dwarfe fpleet gevoeld of gezien wordt, en welken men, in de meest voorkomende gevallen, gedeeltelijk of geheel, langs den .weg der fchede, kan opwaards brengen; zijn de minst bedriegelijke kenmerken deezer uitzakkinge. §. 581. In 't algemeen , is dezelve meer lastig dan gevaarlijk: fomwijlen echter, en vooral bij zwangeren, kan ze zeer nadeelige gevolgen hebben, §. 582. Haare behandeling, is allezins gelijk aan die der uitzakkinge van de fchede , §• 577. bcfchrcvcn , immers buiten het geval van zwangerheid, en wanneer daarbij geéne andere bedenkelijke toevallen aanwezig zijn; of als zij, in weerwil van allé daartoe gedaane voorzichtige pogingen , onherftelbaar gevonden wordt. Het pesfarium iutusfehen moet eene andere gedaante hebben, en vooral zulk eene, waardoor de ingebragte Lijfmoeder, behoorelijk gefchoord, de wanden der fchede niet pijn-  der uitzakkingen; 'i6"9 ;lïjlc gedrukt, en de maandlijkfche zuiveringen , noch belemmerd, noch belet worden. §. 583. In tegengeftelde omftandigheden , moet dezelve bijzonderlijk in overeenkomst met deeze, worden ingericht; en als de uitzakking onïnbrengbaar bevonden wordt , moet men deeze op de best mogelijke wijze , voor alle uiterlijke beledigingen beveiligen. §. 584. De uitzakking der tong, dat is te zeggen, derzelver beftendige uithanging buiten de paaien der lippen, is of met, of zonder vergrooting, van haare natuurlijke uitgebreidheid. §. 585. Het eerfte geval, wordt inzonderheid veroorzaakt, door ontfteking; door eene wei-achtige zwelling; door eene nederzetting van etter ; door gezwellen in de nabijheid van den tongwortel; en door het overmaatig gebruik van kwikmiddelen : het laatfte, door eene verlamming der terugtrekkende fpieren van de tong , of door eene krampaartige aandoening derzulke, welken dit deel naar vooren beweegen. §. 586. In beide gevallen, moet de beL 5 Varagloift.  Jmperforatio fraputii. k'.perforatio ureira. VERHANDELING §• De sluiting der voorhuid, beftaat of op zig zelve,of in gemeenfchapmet eene fluiting van de opening des piswegs ; veroorzaakt altoos eene belette waterlozing ; is dan eens oppervlakkig en vliesachtig ; dan eens meerder binnenwaards uitgebreid en als vleezig; kan in het eerfte geval , door het doorfnijden van dit vlies genezen worden; vordert in het laatfte, de befnijdenis, en moet, in beide gevallen, zonder onderfcheid,alsze gepaard gaat met eenefluiting des piswegs, tevens op de wijze van deeze, behandeld worden. §. 590. De sluiting van den pis* weg, is aan dezelfde verfcheidenheid onderworpen , als die der voorhuid ; dat is te zeggen , dat deszelft opening fomwijlen dleen gefloten is door een vlies; en fomwijlen zijne wanden, voor een min of meer aanmerkelijk gedeelte , onderling zijn aaneengegroeid. •' . §. 591. In de eerfte omftandigheid , moet liet fluitend vlies , voorzichtiglijk gekliefd, :n de gemaakte opening, door een verwijlend kaarsjen , allengskens vergroot worlen: in de tweede, baant de Natuur , ter mtlastinge van de pisfe, zig fomtijds eenea weg, onmiddelijk achter het punt van flui-  DER WANGESTALTEN. '73 ting , in den endeldarm, in de fchede , in den bilnaad, of in den navel: gefchiedt dit niet, alsdan moet 'er in den pisweg , ter plaatfe waar men zulks het best doenlijk bevindt , eene opening gemaakt, of het gantfche fluitpunt, met alle mogelijke behoedzaamheid , doorgefneden worden. §.592. De' ZAMENGROEJING VAN; DE LIPPEN DER SCHAMELHEID is tweeledig , en betreft, of de eigenlijk dus genoemde deelen, of de watervleugels : de eerfte is zeldzaamer dan de laatfte : beiden zijn meerendeels afhangelijk van eene oppervlakkige aaneengroejing deezer deelen, en kunnen doorgaands ligtlijk, met het mes, vanéén gefcheiden worden. g. 593. De SLUITING DER SCHEDE, gefchiedt aan haaren ingang door het maagdenvlies j meerder binnenwaards door een tegennatuurlijk vlies; of voor een groot gedeelte haarer lengte, door eene onderlinge aaneengroejing van derzelver wanden : elk deezer gevallen wordt, zeldzaam , gekend vóór de jaaren der huwbaarheid. Het eerfte , vordert naauwlijks ooit eenige Kunsthulp ; het tweede kan door eene infnijding gered worden: het laatfte is doorgaands ongeneczelijk. Iccretleialio* urn puicndo■mm. Imperfonatia vagina.  Jmperfvratu tni. Jmperforaiio utefiini rec~ii, lArtcyloghs- fut». 174 verhandeling §• 594- De sluiting van den aars, wordt veroorzaakt , door de daarover gegroeide huid; door een afzonderlijk en meestal loodkleurig doorfchijnend vlies; of door tusfchenftelling eener meer of min dikke vleezige zelfftandigheid. In alle deeze omftandigheden is de doorfnijding van het fluitzel onvermijdelijk, hoewel dikwerf buitengemeen moejelijk. §• 595- De sluiting des endeldarm s is van veelerleien aart, doch wordt meestentijds gemaakt, door een dwars vliezig tusfchenfchot, of door de aanééngroejing zijner zijden, op eenen verfchillenden afftand van den aars. §. 596' Als ze afhangelijk is van de eerfte oorzaak, kan ze dikwerf met een troisquart, met de Pharyngotomus of met eenig ander gefchikt werktuig, doorboord worden: als ze zulks is van de laatfte oorzaak, moet men wel altoos deeze doorbooring beproeven; doch is dezelve doorgaands vruchtloos. §. 597. De aangroejing der tong, beftaat, of in eene te korte en te uitgebreide tongriem; of in eene ligte vasthechting van de bovenlle oppervlakte der tong, aan het verhemelte: in het eerfte geval , moet de tongriem, met eene geknopte fchaar, zo veel  der wan gestalten. 175 nodig zij, doorfneden worden: in het laatfte fcheidt men de tong van het verhemelte door een dunne fpatel, een ftompfnedig mesjen , of met de vingeren, naar gelang van de meerdere of mindere vastheid der aangroejinge. $.598. De aaneengroejing der, vingeren en teenen, gefchiedt door ; tusfchenftelling van een vlies, als bij water-' vogels; of door eene onmiddelijke aaneenhechting van derzelver zijden: beiden vorderen eene voorzichtige vanéénfeheiding en een verband, door hetwelke de gefcheidene deelen verhinderd worden wederom aaneentegroejen. §. 599. De haazelip, is eene fplijting der bovenlip in twee of meerder deelen, met of zonder eene nevensgaande fplijting van het verhemelte. §. 600. Ter herftellinge deezer wangeftalte, voor zo veel de lip zelve betreft, moeten de altoos bevelde randen der fplijtinge, met de fchaar of het mes, weggenomen, en hier na , derzelver vereeniging, door het verband van louis, of door de omgewondene hechting bewerkt worden. §. 6qi. Wat betreft de herftelling van de iccretio digt* orum malurim et pc* lum, labium fcpe. 'inum.  i-ó* verhandeling Pfimia multi tu/iu digilowm manuum êt pedum. ff afin oUi. quus. Vaii et va!gi fplijting des verhemeltens, deeze is het werk der Natuur; gebeurt in de meeste gevallen, zeer onvolkomen ; en moet, zo haast men ziet dat ze niet meerder toeneemt, door het gebruik van den zogenaamden verhemeltensftopper, vervangen worden. ■ §. 6oü. De overtollige vingeren en teenen, zijn dan eens al, dan eens niet geneesbaar: zij bevinden zig in het eerfte geval als ze niet geheel bewerktuigd zijn, en van eene plaats voordkomen alwaar men ze veilig kan wegneemen : zij bevinden zig in het laatfte , wanneer het tegengeftelde waar is, en men door haare wegneeming meer na- dan voor-deels bewerken zoude. §. 603. De scheeve stand van den neus , kan geheel of ten deele verholpen worden, met den neus , door eene dikwijls herhaalde drukking der vingeren , of door een gefchikt verband, zachtlijk en trapswijze te dwingen naar de tegengeftelde zijde der overhellinge : dat intusfchen, zal deeze verbetering plaats grijpen , het geval niet te zeer verouderd zijn moet, fpreekt van zelf. §.604. De binnen- en buitenwaards gekeerde voeten, beftaart fomwijlen op zig zelf,fomwijlen, in gemeen- fchap  DER WANGESTALTEI?. tfj fchap met eene kromming der feheen- en kuit-beenderen, of met eert watergezwel der ruggraat j en kunnen alleen in het eerde geval, door de klompjens desHeerenvAN der haar , of door het verband van den Heere labeê, beiden in mijne Hedendaagfche Oefenende Heelkunde befchreven en afgebeeld , verholpen worden i vorderen in het tweede geval , welgemaakte beenlaarsjens; en zijn in het laatfte onherftelbaar. §. 605. De BLAAS BUITEN het bek- Ken, is van alle befchrevene wangertalten, eene der zonderlingfte, en die het meest gelegenheid kan geeven tot aanmerkelijke misflagen : zij biedt zig altoos aan , in de gedaante van een zacht, rood, fchijnbaarvleezig, en door de fteeds uitvloejende pis, immer vochtig gezwel, juist ter plaatfe van de vereeniging derfchaambeenderen; en gedoogt geenig ander hulpmiddel, dan het gebruik eens werktuigs ter vervanginge van'de pis i en alle mogelijke rijnheid. Daar mijn beftek niet toelaat 'er meerder van te zeggen, en het echter noodig is- dat de Heelmeester deeze wangeftalte in alle haare bijzonderheden kenne ; ben ik verpligt denzclven te verwijzen, naar het I, Heel der fair» M Vettta rétH pchtm.  I78 verhandeling handelingen van het Genootfchap ter bevorder inge der Heelkunde , te Amfterdam , als waarin, alles wat dezelve betreft en tot hier toe bekend is, door de Heeren bonn en leurs is medegedeeld.  SER BEENZIEKTEN. 17* ZESDE AFDEELING, verhandeling der beenziekten. §. 606: ÏJeenziekten, noemt men alle die gebreken der beenderen , welken den zamenhang van derzelver deelen, op hoedanig eene wijze eok, vernietigen; hunne onderlinge vereeniging ontbinden ; derzelver zelfftandigheid veranderen, of de natuurlijke beweegbaarheid der gewrichten in wanorde brengen. §. 607. Behalven de beenwonden , waarvan wij, §. 80—8a, bereids gefproken hebben, behooren derhalven hier toe, de beenbreuken, de ontwrichtingen, de afwijkingen, en de ontttartingen der beenderen: gelijk ook, de gebrekkige of geheel onmogelijke beweeging der gewrichten ; allen onderwerpen , der vijf volgende Hoofddeelen. M 4 Murbi ot/Jc-h  l8o VERHANDELlUe SimpUx. CoTplIcata, tongimdlni lis. CbUqua. TraBvtrfê. Comminuti I. HOOFDDEEL. De Beenbreuken. §. 608. De beenbreuR, is eene fcheiding van den zamenhang eens beens, op eene fchielijke wijze, door eenig uiterlijk geweld, anders dan door de treffing van een fnijdend of fteekend werktuig, veroorzaakt. $. 609. Men noemt zulk eene breuk eenvoudig, alsze beftaat op zig zelve; of voor het minst niet gepaard gaat met eenigerleie toeval, 'twelk eene behandeling vordert, van de haare merkelijk verfchillende : zamengesteld, wanneer ze vergezeld wordt van bijzonderheden, die niet minder dan zij zelve, alle onze oplettendheid vor• deren: langwerpig, als ze met de langfte afmeeting eens beens overéénftemt : schuin, wanneer ze aan de as van het been , noch evenwijdig is, noch dezelve rechthoekig doorfnijdt:dwars, als ze deeze zelfde as, offcheon niet volftrekt, echter bijna, rechthoekig doorloopt: en verbrijzeling, wanneer het been, in zeer veele  DER BEENZIEKTE». l8l grootere of kleinere Hukken verbroken, en om zo te fpreeken, als vergruisd is. Alle andere foortonderfcheidende benaamingen , daaraan gegeven?, gaan wij met ltilzwijgen voorbij, als (trekkende eeniglijk tot bezwaar van het geheugen der leerlingen. §. <5io. Alhoewel wij §. 608 , de beenbreuk befchouwd hebben, als het onmiddelijk gewrocht van eenig uiterlijk geweld ; kan 'er nogthans in het geitel des Lijders, eene andere oorzaak aanweezig zijn, welke met deeze, medewerkt; daar toe bijzonderlijk gelegenheid geeft, en om deeze reden, voorbereidende oorzaak genoemd wordt : dergelijke is onder anderen, een voorbeflaand aanmerkelijk beenbederf; gelijk ook, eene tegennatuurlijke broosheid der beenderen. $. 611. De oogenbliklijk voordkomende plaatslijke verfchijnfelen eener beenbreuk; de pijn bij voorbeeld; de wangeftalte des deels; de zwelling deszelven ; het verlies van Iteunfel of beweeging , en de buigbaarheid daarvan, op eene andere plaats , dan die der gewrichten; verfchaffen, in de meeste gevallen , vrij beflisfende kenmerken van haar aanwezen : bijzonderlijk , wanneer tevens, het gevoel, de oneffenheid, door de teeneinden gemaakt, waarneemt ; het geM3  j3a verhandeling hoor, bij zekere beweeging, beenkraaking befpeurd; en de reden, de kracht der oorzaak vergelijkt met de van elders bekende natuurlijke fterkte des beens, zo wel als met den ouderdom en de ligchaamsgefteldheid van den Lijder. §. 6"ia. De hoedanigheid en duuring der beenbreuk ; de natuur, aangelegenheid en kwetfing der omliggende deelen; de ouderdom en ligchaamsgefteldheid des Lijders; de hoedanigheid van het been ter plaatfe der beenbreuk; de aart eindelijk der bijzijnde toevallen ; bepaalen voornaamlijk , de mogelijkheid of onmogelijkheid, het gemak of de moejelijkheid der genezing; en tevens, of dezelve van korten of langen duur, volkomen of onvolkomen zijn zal. §. 613. Ter genezinge eener beenbreuk, moet men de gebrokene beeneinden, zo naauwkeurig als immer mogelijk is, bij elkander voegen: men moet dezclven, in den eens gegevenen ftand, met de grootfte zorgvuldigheid bevestigen :. de Lijder eindelijk, en het gebroken deel, moeten dermaate beftuurd en behandeld worden , dat de vorming en volmaaking van het beenweer, onbelemmerd kunnen plaats grijpen. §. 614. Om aan de eerfte aanwijzinge,  DER BEENZIEKTEN. l8j J. 613 , algemeen genomen, te voldoen, moet men zig bedienen, van de uittrekking, van de tegenrekking, en van de herzetting; en daarbij in acht neemen: 1) dat de Lijder, de Heelmeester en de Helpers, dus geplaatst zijn, dat de eerlle alle mogelijk gemak erlange ; en de laatften op eene geheel onbedwongene wijze kunnen werken: 3} Dat het lijdend deel eenen ftand gegeven worde, even veel hellende naar de zijde der buiginge als naar die der uitftrekkinge: 3) Dat de uiten tegen-rekkende vermogens , zo na doenlijk, in kracht aan elkander beantivoorden: 4) Dat beiden deeze vermogens , overal waar zulks zijn kan , liever worden toegepast, aan het boven- en onder - liggend, dan aan het beledigd deel: 5) Dat de handen alleen, de werktuigen zijn moeten waarmede de rekkingen gedaan worden ; en men zig niet dan in de dringendfte noodzaaklijkheid, daartoe moet bedienen van droppen of kunsttuigen: 6) Dat men de uit- en tegen-rekkingen , langzaam en gelijkredig aanlegge; om de fpieren den noodigen tijd te geeven tot verlenging: 7} Dat men dezelven zo lang voordzette, tot de einden des gebroken beens , zonder merkelijke wiij-, ving tegen' elkander te maaken, kunnen herplaatst worden: 8) Dat de herzetting ge,- U 4  104 verhandelino fchiede met de grootfte naauwkeurigheid niet Hechts, maar ook, met de uiterfte oplettendheid ten aanzien der omliggende deelen , door de hand zelve van den Heelmeester , hiertoe , naar eisch der omftandigheden, op eene verfchillende wijze, doch met vermijding van alle bepaalde drukking op de plaats der beenbreuk, hewogen : 9} Dat eindelijk, na de herzetting, en zo lang het verband wordt aangelegd, het deel in eenen zekeren graad van uitrekking, moet gehouden worderj. §. 615. Ter voldoeninge aan de tweede aanwijzing, §. 613, de bevestiging te weeten der herzette heendeelen, dient gedeeltelijk het verhand; doch vooral, de plaatfing des deels, en die van het gantfche ligchaam. $. 616. Het verband der beenbreuken, beftaat uit drukdoeken, fpalken enwindzels; die allen, naar de verfchcidenheid der breuke, en naar het verfchil des lijdenden deels, op verfchillende wijzen moeten gemaakt en aangelegd worden. Omtrent dit ftuk derhalven , kan ik hier ter plaatfe niet anders aanmerken ; dan dat de fpalken, van eene vaste doch niet geheel onbuigbaare ftofTe zamen-, gefteld, en zo lang zijn moeten, dat daardoor tevens de naastliggende gewrichten  DER BEENZIEKTEN. 185 bedwongen worden; gelijk ook, dat de fluiting des verbands, nimmer de paaien moet overfchrijden van het middenmaatige, §. 617. De plaatfing des lijdenden deels, bij alle , die van het gantfche ligchaam , bij fommige beenbreuken , moet inzonderheid aan het gemak des Lijders en aan de zekerr heid der herzette breuk , beantwoorden: men bedient zig hiertoe van draagbanden, van kusfens, van een vast bed of van matrasfen, naar de heenbreuk is, aan den tronk, of aan deeze of geene der voornaame ledemaaten. §'. 618. Men is verzekerd, dat de breuk behoorelijk herzet, het verband goed aangelegd , en het deel wèl geplaatst is, als de algemeene gedaante des 'deels overéénkomt met die van het tegenoverftaande gezonde ; wanneer de pijn , geweeken , of immers , grootlijks verminderd is ; als de warmte van het deel, boven en onder het verband natuurlijk is ; als men daar ter plaatfe, of geheel geene, of flechts eene geringe, zachte en bolle zwelling, waarneemt; als eindelijk , geenig gedeelte des ligchaams , of van het gebroken deel, op eene min of meer pijnlijke wijze, gedrukt wordt. §. 619. De laatfte aanwijzing, §. 613, d« M 5  i88 verhandeling tijds zeer moejelijk en vordert niet alleen fterke uitrekkingen, maar ook fomwijlen, het vergrooten der wonde door eene infnijding; het gebruik des hefbooms van galenus, of de afzaaging van het uitftekend beendeel» §. 625. Wanneer deeze foort van beenbreuk, in de nabijheid eens gewrichts voorvalt, en gepaard gaat met eene zeer groote verfcheuring der banden en peezen, is de afzetting des deels, onderfteld dat dezelve, uit hoofde der plaatfe, of van eenige andere omftandigheid niet verboden is, dikwijls onvermijdelijk. j. 626. Beenbreuken, vergezeld van eene zeer zwaare kneuzing, vorderen den boekband, oplosfende ftovingen, de aderlating, de buikzuivering, verdunnende geneesmiddelen en fomwijlen zelfs eene infnijding. §. 627. In gevalle bij de beenbreuk eene ilagaderlijke bloeding tegenwoordig is ; en het geopend vat, den toegang niet verbiedt aan de hand des Heelmeesters, is de binding deszelven , boven alle andere wijzen van bloedftemping, aanprijsbaar: is het gekwetfte vat, daarentegen, verholen, of zo diep gelegen dat het met den naald niet kan omjftoken worden , alsdan moet men op liet  Ï>BR BEENZIEKTEN» l8Q geluk af, de wond opvullen, met plukzel- of fponskegels ; of het vat ter bindinge opzoeken, door eene voorzichtig gedaane infnijding ; of wel, doch niet dan na dit alles vruchtloos beproefd is, en de bloeding gevaar dreigt, deu toevlugt neemen tot de afzetting. §. 6a8. Als het been dermaate verbrijzeld] is, en de zachte deelen dus verfcheurd zijn, dat de genezing op geenerleie wijze of niet dan ten koste van veele allergevaarlijkfte toevallen, kan verwacht worden , is eene fpoedig gedaane afaetting het eenig hulpmiddel. S. 629. Eene beenbreuk waarbij een aanzienlijk gedeelte van de gantfche dikte des beens verloren gaat, en eene merkelijke verkorting van het deel dreigt, vordert bijzonderlijk het gebruik eens werktuigs, waar door hetzelve , geduurende den gantfehen loop der behandelinge, in zijne natuurlijke lengte, kan uitgeftrekt gehouden worden. $. 630. Volgt, ongeacht alle mogelijke Voorzorgen, op eene beenbreuk , verzweering; en loopt deeze gevaar, om, of de heeling derzelve te verhinderen, of wel beenbederf te veroorzaaken ; behoort men zo dra  frallara at» eut zygomatlai. 19a verhandeling is het bij eenvoudige breuken, voldoende, den neus te dekken met een welklcevende, doch niet harsachtige pleister; en zijn allerleie opvullingen der neusholten, door fom« migen aangeprezen, overbodig. S- 638. Gaat de breuk gepaard met toevallen, welken een beledigd hersfengeftel te kennen geeven, alsdan moet men de volgende behandeling inzonderheid hiernaar regelen, en gebruik maaken van dat alles, 't welk wij dienaangaande , voormaals hebben aangeprezen. $. 639. Men moet hetzelfde doen bij die breuken deezer beenderen, die behooren tot welk eene foort ook, der zamengeftelden; dat is te zeggen ; men moet daarbij altoos handelen in overeenkomst met dat geene 't welk de breuk zamengefteld maakt; door ons insgelijks is voorgedragen; en waarop wij verpligt zijn, met betrekking tot alle andere zamengeftelde beenbreuken , ons bij deeze gelegenheid, eens vooral te beroepen. De breuk des Jukboogs. $. 640. De breuk Des jukboogs is niet zeer gemeenzaam, doch beftaat echter fomwijlen ; en heeft tot kenmerken , eene moejelijke beweeging der onderkaak ; eene fcher-  der beenziekten. 193 fcherpe plaatslijke pijn, de ipanning der flaapfpier, en eenige ligte ftuipachtige trekkingen in de ipieren van het aangezicht. §. 641. Derzelver herftelling wordt bewerkt , door een (tuk hard hout te plaatfen tusfchen de achtertle maaltanden, en hierop de onderkaak fterk te doen aanfluiten. §. 642. Het verband is eenvoudig, en beftaat enkel, uit een' drukdoek in brandewijn nat gemaakt, en den kinband. De breuk der Onderkaak. §. 643. De breuk der onderkaak 'wordt gekend, aan de onderlinge vcrplaatfing der tanden; aan de ongelijke oppervlakte van deszelfs voetftuk; en aan de kraaking welke de wederzijdfche ftukken maaken, als zij, door de vingeren des Heelmeesters, in eene tegengeftelde ftreeklijn bewogen worden. %. 644. Eene fcherpe pijn, dikwerf vergezeld met ftuiptrekking der lippen, en met kwijlvloed, zijn de gewoone toevallen deezer beenbreuken. §. 645. Ter herftellinge derzelven plaatst men den Lijder op gelijke wijze, als bij de breuk der neusbeenderen, g. 636. Is de breuk N FraSurs maxilla W» Urioris.  104 VERHANDELING Ioodlijnig, en de verplaatling der Hukken gering , zo drukt men met den duim der eene hand, op de naastliggende tanden der verhevene- zijde , en laat de overige vingeren het voetftuk der kaak afloopen, om van dien kant, alle oneffenheid gelijk te maaken. Zijn de gebrokene beendeelen merkelijk over elkander gefchoten , alsdan bekleedt de Heelmeester, den wijsvinger zijner eene en de beide voorfte vingeren zijner andere hand, met linnen; brengt den eerften, langs den gronddes monds, tot zo verre achter den laatften maaltand van die zijde welke het minst van de breuk verwijderd is , datze fteune tegen den wortel van het kroonswijze uitwas; en drukt hetzelve hiermede , naar achteren : met de twee voorfte vingeren der andere hand, onder de tong geplaatst, en den duim deezer zelfde hand, beneden de kin aangelegd, trekt hij, ten gelijken tijde, het andere gedeelte der onderkaak voorwaards; en doet, zo dra hij befpeurt , dat de ftukken hunne natuurlijke plaats herneemen, de onderkaak naderen aan de bovenkaak, doch niet verder dan genoeg is, om in 't vervolg het gebruik toetelaaten van vloeibaare voedzelen. Is eindelijk, de kaak, in drie ftukken gebroken, en ligt het middenftuk, bij wijze van «en hellend vlak onder de tong verholen, zo  DER BEENZIEKTEN. I95 behoeft men flechts het middenftuk, met de voorfte vingers van beide handen, voorwaards omtekantelen, en,fomwijlen, tevens iet nederwaards te drukken ; zo dat de tandboog en het geheele voetftuk der onderkaak, van de eene tot de andere zijde, evenwijdig zijn aan elkander. §. 646. Na de herftelling van de eene en andere deezer breuken, wordt een langwerpige dubbelde drukdoek, van het eene einde tot omtrent deszelfs midden, ingefneden, en in brandewijn nat gemaakt, aangelegd: men overdekt deezen met een anderen die dikker is, en bevestigt beiden, door den band van 50RANUS. §. 647. Het kaauwen , fpreeken en lagchen, als zijnde alle zeer nadeelige beweegingen, moeten verboden worden. De Lijder daarenboven , behoort, ftaande de gantfche behandeling, te leeven van vloeibaare voedzelen. §. 648. Kaakbreuken van de derde foort, §. 645, alsze gepaard gaan met eene wonde van het binnenfte des monds, gelijk veelal het geval is, vorderen in de behandeling zekere bijzondere oplettendheid. Gemelde wond naamlijk, moet tweemaalen daags verbonden worden met plukzel, nat gemaakt ia N a  r clavicula. I06 VERHANDELING •willen Wijn en Roozenhonig ; en overdekt met een ftukjen fijne fpons, 't welk zo dra het met fpeekzel geheel doordrongen is, van een ander moet worden afgewisfeld. De breuk van bet Sleutelbeen. %. 64Q. Bij de BREUK VAN HET SLEUTELEEEN befpeurt men altoos eene merkelijke verplaatfing der gebrokene ftukken, valt de arm op de borst, kantelt de onderarm voor over, en heeft de Lijder of weinig of geheel geene magt om den arm opteligten. §. 650. Deeze breuk , herftelt en bevestigt men te gelijk , door het verband van brasdor, befchreven en afgebeeld in mijne Hedendaagfche Oefenende Heelkunde, I. Deel. Bladz. 450. PI. 15; en verzekert men wijders , door de holten, boven en onder het fleutelbeen, aantevullen met plukzel ; door dit plukzel te dekken met twee langwerpige en dikke drukdoeken; door een'grooter' drukdoek, over deezen en het gantfche been , aangelegd; door het nederdaalend Koornairverband; en door den onderarm , met een* voorwaards gekeerden elleboog , te fchooren door een breeden draagband , welks beide einden men zamenhecht op den gezonden fchouder.  der beenziekten. IQ7 651. Bij gebrek des verbands van bras dor, kan men zig met hetzelfde voordeel bedienen van dat van dessault, beltaande uit een vast en kegelswijs kusfen , 't welk met zijn diklte einde gelegd wordt in den oxel der beledigde zijde; uit een lang en wat breed windzel, waarmede de opperarm tegelijk met het kusfen, tegen de zijde der borst wordt aangefloten; en uit een' draagband ter onderlteuninge van den onderarm, De breuk des Schouderblads. §. 652. De breuk van het schouderblad, betreft gemeenlijk het ligchaam deezes beens, deszelfs graat, of den opperfchouder: het ravenbekswijze uitlteekzel en de hals des fchouderblads breeken zeldzaam, en misfchien zelfs nimmer , dan ingevolge de werking van eene zeer zamengeftelde oorzaak. §. 653. De kennis van ieder deezer beenbreuken , is doorgaands vrij moejelijk, uit hoofde der meestal daarbij zijnde zwelling, kneuzing en uitltorting. Het onbedriegelijkst kenmerk is wel de kraaking; doch om deeze te befpeuren, moet de arm op verfchillende wijzen bewogen en, ten gelijken tijde, de gahtfche uitgeftrektheid des fchouderblads, N 3 Frsftura fca•u.a.  iq8 v e «.handeling naauwkeurig met de vingeren . onderzocht worden. § 654. Ter hertlellinge der breuken van het ligchaam des fchouderblads, van den graat of des bovenhoeks deezes beens, doet men den arm des Lijders tot zo verre opligten, dat de hand op het hoofd ligt en de neus zig bevindt tegen over den vouw des elleboogs: een helper bevestigt denzelven in deezen ftand, inmiddels de Heelmeester alle pogingen aanwendt om de gebrokene ftukken met zijne vingeren zamentevoegen. Ter her-, ftellinge van die des opperfchouders, van den hals des fchouderblads , en van het ravenbekswijze uitfteekzel, brengt men den opperarm recht op, en tegelijk eenigzins voorwaards, voegende tevens met de vingeren de verplaatfte beenderen, zo veel mogelijk , bij elkander. §. 655. Het verband in de drié eerfte gevallen moet beftaan uit een dikken drukdoek in gedaante en grootte gelijk aan het fchouderblad; uit een dergelijk ftuk bordpapier; uit een tweeden vierkanten en grooteren drukdoek; en uit het verband des ligchaams met den fchouderband, of het fter-verband: boven dit alles, fluit men den arm digt aan de ribben en fchoort den voorarm door een' draagband.  DER BEENZIEKTEN. I99 §• 656. In de drie laatfte gevallen, moet mende holte desokzelsdoor eenigerleiezachte ftoffe wel opvullen ; men moet hetzelfde doen ten aanzien van alle andere holten welken zig in den omtrek van het fchoudergewricht bevinden ; de arm eindelijk , moet men ftaande de gantfche behandeling doen draagen in een korten armband. De breuk des Armbeens. %. 657. De BREUK DES ARMBEENS, is doorgaands uit de algemeene verfchijnzelen der beenbreuken, §. 611, kenbaar, bijzonderlijk als ze zeer fchuin is, en de beeneinden onderling eene merkelijke verplaatfing ondergaan hebben. §. 658. Ter gemaklijke herzettinge derzelve wordt vereischt, eene maatige buiging des elleboogs : eene horifontaale plaatfing des opperarms ; de tegenhouding van het fchouderbladenfleutelbeen door een'helper; en de aanwending van het uitrekkend vermogen , juist ter plaatfe van het gewricht des voorarms, of even daar beneden. §. 659. Men bevestigt het herftelde, door de plaats der breuk te omvangen met een ten halven gefpleten drukdoek : door den gebeden opperarm te belluiten in een krings N 4 Fratiura oifis humeri.  ace» VERHANDELING i Fra&ura anttirachü. wijs aangelegd windzel , 't welk , van de plaats der breuk af gerekend, voor het minst tweemaalen op-enneder-waards kan gewonden worden: door twee lange niet zeer fmalle en zachtlijk bekleede fpalken te leggen aan de binnen- en buiten-zijde des opperarms; door deeze fpalken matig aantefluiten met twee of drie linnen banden: door eindelijk den onderarm te doen rusten in een draagband , die in de bijna dwarfe breuken korter, in de zeer fchuine langer zijn moet. De breuk der Voorarmsbeenderen, §. 6öO. De breuk van de beenderen des voorarms, betreft, of één deezer alleenlijk, of wel beiden tevens; de laatfte tekent meestal zeer duidelijk , door. een' terftond in het oog loopenden misftand ; de eerfte vordert dikwerf, om gekend te worden, alle onze oplettendheid. %. 661. Bij alle deeze breuken,moet men, om dezelve te herftellen, de voorarm en hand ftomphoekig buigen; eene ligte uitrekking doen; de hand wippen naar de zijde van den duim, als de groote, naar de zijde van den pink, als de kleine ellepijp alleen gebroken is-; en met het vlak der handen, de omlig-  der beenziekten. 201 gende fpieren zachtlijk tusfchen de beide beenderen indrukken. §. 662. Het verband moet altoos beltaan uit een' boekband; uit twee lange, fmalle en dikke drukdoeken, gelegd één langs de binnen- , één langs de buiten-zijde des voorarms; uit even zo veele fpalken, die zachtlijk bekleed, iets breeder dan de arm , even lang als de llraks gemelde drukdoeken zijn moeten, en men onmiddelijk moet plaatfen op deezen; gelijk ook, uit een kringswijs aangelegd windzel , 't welk deezen geheelen tocftel moet inlluiten, en zig tevens uitftrekken over de hand, en een in derzelver palm ter aanvullinge gelegden vierkanten drukdoek. §. 663. Geduurende de herftelling zo wel als het verband deezer breuken , moet het gantfche deel zig bevinden in een' middenftaat tusfchen de voor- en achter-overkanteling : het moet vervolgends even dus geplaatst worden in den draagband. De breuk van bet elleboog! UUJleekzel. %. £64.. Bij de breuk van het elleboog s uitsteekzel, wordt hetbovenfte Huk altoos min of meer opwaards getrokken, door de werking der driehoofdige armfpier; befpeurt men tusfchen dit en het onN 5 fruit ura alecratn.  2°4 VERHANDELING een fmal windzel, houdt de gezaraentlijke vingeren uitgeftrekt, en onderfteunt de hand door den armband. Bij de breuk van één der duimkootjens moet men in acht neemen, dat men dat deel na de tercchtbrenging , niet te ver verwijdcre van de vingeren; een meer gebogene dan uitgeftrekte houding geeve en teromwindingevan hetzelve,zig, bij voorkeur, bediene van een koornair-verband. Be breuk van bet borstbeen. §. 669. De BREUK VAN HET BORSTBEEN is of zonder, of met verplaatfing der gebrokene ftukken , binnenwaards : in het laatfte geval , veroorzaakt ze fomtijds een oogenbliklijke dood ; en doorgaands eene ondraagelijke borstpijn, moejelijke ademhaling, hartklopping, hoest, bloedfpuwing en koorts. • §. 670 In dat zelfde geval, moet men de herftelling trachten te bewerken , door de ribben van beide zijden, met de vlakke hand naar vooren te drukken ; door een' helper, gelijktijdig, hetzelfde te laaten doen aan de ruggraat, juist tegen over het borstbeen;of, wanneer dit vruchtloos beproefd is, en de toevallen dringend zijn, door het doen eener infnijdinge, doorgaande tot op het borstbeen, FroBura jiernt.  Ï3ER BEENZIEKTEN. 20g en het opvolgend gebruik van een'hefboom, met of zonder voorgaande doorbooring deezes beens, naar gelang men bevinde, dat de breuk, of geene, of eene genoegzaame ruimte verfchaft, ter aanwendinge deezes werktuigs. §. 67r. In het eerfte geval, welks kenmerken altoos zeer twijfelachtig zijn ; om dat ze meestal eeniglijk beltaan, in eene aanhoudende plaatslijke pijn en zwelling, welke men weet, dat zo wel het gevolg kunnen zijn eener eenvoudige kneuzing, als van eene beenbreuk; behoort men alles, voor zo veel de breuk als breuk betreft, aan een fteunend verband , van tijd tot tijd met eenigerlei oplosfend vochtig hulpmiddel befproeid, te laaten aankomen. §. 67a. In beide gevallen, zonder onderfcheid, moet men gebruik maaken van de aderlating, van buikzuiveringen, van verzachtende en verkoelende geneesmiddelen , en van eenen ftrengen eetregel: het verband moet beftaan uit een grooten en langwerpig vierkanten drukdoek in brandewijn nat gemaakt ; en uit het verband des ligchaams met den fchouderband : ftaande den gantfchen loop der behandelinge , behoort de Lijder eene volftrekte rust in acht te nee-  FraBura ver. ttiirarum. floS VERHANDELING men zig bedienen ter ftempinge des bloedvliets, afhangelijk van eene door de inwaards gedrukte bcendeelen geopende tüsfchenribbige flagader, achtervolgends het voorfchrift, §• 139 opgegeven. De breuk der Wervelbeenderen. §. 680. Geene breuk der wervelbeenderen, is voor een zintuiglijk onderzoek vatbaar , dan die der graatachtige uitfleekzels: het beftaan van die geene welke het ligchaam eens wervels inneemt, tekent alleenlijk door eene belemmerde of geheel vernietigde beweging der deelen, onder de beledigde plaats gelegen, of door bijkomende ftuiptrekkingen , onwillige ontlastingen van de pis en afgang, derzelver belette uitloozing, en meer andere toevallen van een befchadigd rugmerg, §. 681. De terechtbrenging van de eerfte deezer breuken , gefchiedt alleen en zonder hulp van uitrekking door de vingeren des Heelmeesters: men bevestigt het herftelde, door een' drukdoek met warmen brandewijn bevochtigd; door twee andere dikke en fmalle drukdoeken, gelegd aan weêrszijden van het gebroken uitfteekzel, en door het verband des ligchaams met den fchouderband. De her-  der beenziekten. 209 hertelling der laatfte is niet minder nutloos als bezwaarlijk: de belediging des rugmergs naamlijk , maakt dezelve meestal , fchoon nu eens vroeger, dan eens laater , doodlijk. De breuk van het Heilig- en Staart-been, 5. 682. De breuk van het heiligbeen, is betrekkelijk of tot deszelfs bovenfte,of tot deszelfs onderfte gedeelte: beiden zijn doorgaands verzeld van aanmerkelijke toevallen, en kunnen zeer uitgebreide verzweeringen in het vetvlies van het bekken veroorzaaken. §. 683. Als de breuk zig bevindt aan het bovenfte des heiligbeens, moet men de ftukken,'zo veel mogelijk zij, met de vingeren te recht brengen ; en door een driekanten drukdoek van een T-verband gefteund, bevestigen : wanneer ze zig bevindt aan het onderfte deezes beens, brengt men de voorfte vinger der eene hand,met olie befmeerd, in den endeldarm, en drukt hier mede , het ingewekene naar buiten; inmiddels de vingeren der andere hand, aangelegd op de achterfte oppervlakte des beens, de gefcheidene ftukken, zo naauwkeurig eenigzins doenlijk is, bijéén voegen: men bevestigt in O FrnBura gf. fts faeri.  Traêtura oifit cotcygis, Freliura os* fis ilii. aio VERHANDELINO dit geval, het herftelde, door een zelfden drukdoek, door hetzelfde verband, en doet den Lijder, geduurende de eerfte veertien dagen, op de eene en andere zijde, bij verwisfeiing, het bed houden, of als hij verkiest optezitten, van een' ftoel met eene doorgaate zitting, gebruik maaken. §. 684. Van eene gelijke behandeling als deeze, bedient men zig bij de breuk van het staartbeen; en voorziet hierbij, als ook bij die des heiligbeens , in alle mogelijke toevallen, door de aderlating, eetregel, klijfteeren, pijnftillende en oplosfende aanlegfels, en verdunnende geneesmiddelen. De breuk des Heupbeen*, §. 685. De breuk des heupbeens, gebeurt zeldzaam dan ingevolge de treffing van verbrijzelende vermogens ; gaat bijna altoos gepaard met eene aanmerkelijke zwelling ; is hierom, doorgaands, zeer bezwaarelijk te kennen; wordt veeltijds gevolgd, van fpanning, ontfteking en verharding des ondcrbuiks; van hardlijvigheid, buikpijn, braakingen en pisopftopping ; moet op de best mogelijke wijze herfteld , behoorelijk met drukdoeken en een windzel bevestigd, en zo met oplosfende ftovingen, als met de zoge-  DER BEENZIEKTEN. 21] naamde algemeene middelen, behandeld Worden. De breuk van het Dyebeen. §. 686. De breuk van het dije- Reen, betreft of deszelfs ligchaam, of den grooten draajer, of den hals, of het onderfte uiteinde deezes beens. §. 687. De eerfte verfchilt ten opzichte van derzelver kenmerken niets van de beenbreuken in 't algemeen , en is doorgaands zeer blijkbaar: de tweede, tekent vooral, door pijn , misftand en beenkraaking ter plaatfe des gemelden draajers: de derde doet zig inzonderheid kennen , door de verkorting des deels en deszelfs gemaklijke verlenging bij de minfte uitrekking; door de verdikking van de bil der beledigde zijde; door den buitenwaardfchen ftand van den voet; door de gemaklijkheid waarmede de dije vooren achter - waards gebragt wordt, en datze ligter van de andere dije kan verwijderd dan gebogen worden; door het begunftigen van de beweeging des deels, als mende groote draajer met de hand terug drukt; en, door het gekraak der gebrokene beeneinden, bij zekere beweegingen : van de laatfte oordeelt men wederom uit dezelfde kenmerken 9 als van de eerfte. O a trallura os; fis femoris;  3T2. VERHANDELING §. 688. De meest algemeene goedgekeurde behandeling eener breuk van het ligchaam des dijebeens, is deeze: legt de Lijder, op een vast bed , met het gebroken deel naar vooren en gekeerd op deszelfs buitenzijde: doet de heup , het been en den voet, allen ftomphoekig gebogen, rusten op twee vaste en niet zeer dikke kusfens , op wier bovenfte men het meeste gedeelte des verbands in die orde geplaatst heeft als hetzelve moet worden aangelegd : laat de uitrekking gefchieden door een' Helper, die met beide zijne handen het onderfte gedeelte van de dije omvat heeft, en de tegenrekking, door een ander, die hetzelfde doet aan het bovenfte gedeelte : herftel zelf, met alle mogelijke oplettendheid, de beenbreuk, zo dra gij zeker zijt van de genoegzaamheid der uitrekkinge; en bevestig het herftelde, door een' boekband, lang en breed genoeg om de gantfche dije inteüuiten ; gelijk ook door twee zo breede en met dikke drukdoeken voorziene fpalken, dat zij als dezelve met drie linnen banden zijn aangefloten ,de gantfche dikte van het deel omvangen, en welker buitenfte zig van de heup tot voorbij het kniegewricht, de binnenfte van de lieschvouw tot beneden hetzelfde gewricht, moet uitftrekken. S. 689. Ter herftellingc en bevestiginge der  DER BEENZIEKTEN. 313 breuken van den hals des dijebeens, en van den grooten draajer , daarentegen ; legge men den Lijder op een vast bed of matras, in eene horifontaale plaatfing , met de beenen recht uitgeftrekt en zo na doenlijk gevoegd bij elkander : een Helper, ter zijde hem ftaande, omvatte, zo veel hij kan, met beide zijne handen, de zijdedeelen van het bekken, zonder eenige pooging te doen tot uitrekking: de Heelmeester zelf, geplaatst aan het voeteneinde der legerftede, omvatte met beide handen het bencdenfte gedeelte van het been, onmiddelijk boven deenklaauwen, en doe, door eene zachte en langzaame uitrekking, gevolgd van eene halve binnenwaardfchc draajing des voets, zonder eenige andere medehulp, de gebrokene beendeelen hunne natuurlijke plaats herneemen. Onmiddelijk na de terechtbrenging en terwijl hij de beide voeten nog bijéén houdt, worde een dubbeld gevouwen half laken om de heupen, een kringswijze drukdoek boven de knokkels der dijebeenderen , en een dergelijke drukdoek, boven de enklaauwen, dermaate aangefloten, dat het welgefteldc been, als tot eene onverplaatsbaare fpalk diene voor het gebrokene. §. 690. In de breuk van het onderfte des dijebeens, is dezelfde behandeling aanprijsO 3  Fraüuta petclU. SI4 VERMANDELING baar;maar moet, men in plaats van den eerHen kringsvvijzcndrukdoek,zig bedienen van den boekband; en het heup-fluitlaken, tevens het grootfte gedeelte der dijen doen influiten. §. 691. Bij alle deeze breuken zonder onderfcheid, moet de Lijder, ter ontlastinge van het water, zig bedienen van een glas; ter ontlastinge des ftoelgangs van een plat bekken, ten einde 'er geene verplaatfing gebeure van de herftelde beendeelen. De breuk der Kniefchijf, %. 69a. De BREUK DER KNIESCHIJF, is of langwerpig of dwars: de eerfte echter, ontmoet men veel zeldzaamerdan de laatfte. §. 693. Daar bij beide deeze breuken , in den eerften tijd , doorgaands eene merkelijke zwelling tegenwoordig is, moet men dezelve, zo lang deeze beftaat, eeniglijk verbinden met den boekband , van tijd tot tijd met eenige oplosfende ftoving bevochtigd, en het been in eenen uitgeftrekten ftand doen rusten op eene lange en ftevige fpalk, die met een dikken drukdoek gedekt is, en op eenen genoegzaamen afftand van het kniegewricht , zo boven als beneden hetzelve, door  der beenziekten. H1$ een omgelegd kringswijs windzel, voor verplaatfing beveiligd wordt. §. 694. In den tweeden tijd, dat is te zeggen, wanneer de zwelling geweken is, kan men bij de langwerpige breuk, zig van het gewoon vereenigend Verband bedienen ; maar behoort men bij de dwarfe, gebruik te maaken van de Kiafire;vz.n eenig ander verband, hier aan gelijk; van het werktuig des Heeren evers, befchreven en afgebeeld in het X. Deel der Chirurgifche Bibliothek van den Hoogleeraar richter; of van twee lange, ftrooken kleefpleister, elk ter breedte van drie dwarfe vingeren, kringswijs aangelegd, de eene onmiddelijk boven de kniefchijf, aan de dije , de andere aan het been , beneden den knobbel des fcheenbeens; en onderling, zo aan de binnen- als aan de buiten-zijde des kniegewrichts, met elkander verbonden door even zo veele dergelijke ftrooken, wier einden, tusfchen de omwindingen der voorigen over en weder beurtlings zijn ingewikkeld, en hier door beletten, dat de ftukken der kniefchijf, te vooren zo na doenlijk bijéén gebragt , bij de beweegingen welke men nu den Lijder van langzaamer hand moet vei oorloven, niet wederom vanéén wijken. O 4  ilö VERMANDE LING FraSura iibU. FraSur» fi. tul*. De breuk der Scheen- en Kuit. beenderen. §. 695. De breuk van het sche enbeen, als deeze beftaat cp zig zelve, is gemaklijk te kennen, dewijl dit been, van voeren , niet gedekt is met eenigerhande ipieren, en men des, hoe min fchuin de breuk ook zijn moge , altoos eenige ongelijkheid waarneemt, als men zijn vingers den kam deezes beens met eene ligte drukking doet afloopen. §. 696. Het is geenzins hetzelfde met de breuk van het kuitbeen; deeze integendeel, beftaat dikwerf zonder men het weet ; en kan men naauwlijks ontdekken dan door het befpeuren eener beenkraakinge, wanneer men met de eene hand, de voet met eene opwaardfe beweeging, naar hinnen kantelt, en met de andere, het bovenfte gedeelte des kuitbeens, drukt tegen het fcheenbeen. §. 697. De gemeenfchaplijke breuk deezer beenderen tekent wederom, nog duidelijker dan de afzonderlijke des fcheenbeens, door de algemeene verfchijnfelen der beenbreuken , §611. daar bij altoos tegenwoordig ; vooral , door eenen zeer blijkbaaren misftand ; en het verlies van fteunzel zo wel als van beweeging.  DER BEENZIEKTEN. 21? §. 698. De beste behandeling van deeze en van de enkele breuk des fcheenbeens, is de volgende. §. 699. Leg den Lijder , in eene na genoeg , horifontaale plaatfing , en ruglings op een vlak gefpreid en niet zeer indrukbaar bed : plaats onder het beledigd deel , een vast kusfen, en hier op, drie linnen banden ; eene fpalk die zig van de knieholte tot even boven de hiel uitftrekt, en met een dikken drukdoek gedekt is ; eenige drukdoeken , ter aanvullinge van het dunfte gedeelte des beens, en om dit met de kuit gelijk te maaken; en een boekband, die zig even ver als opgemelde fpalk moet uitftrekken: doe door een' Helper, na de knie des Lijders ten halven gebogen is , het bovenfte gedeelte van het been omvatten , onmiddelijk onder het kniegewricht; of, zo de breuk hoog is, het' benedenfte gedeelte van de dije ; en door een ander het onderfte gedeelte des beens, kort boven het voetgewricht, of liever de voet zelve: gebied als nu deneenen en anderen Helper , het doen eener langzaame , allengskens toeneemende, genoegzaam fterke en gelijkmaatige uitrekking ; en herftcl zelf de gebrokene beeneinden, zo haast gij befpeurt datze genoeg verplaatst zyn , om zonder merkelijke wrijving, te kunnen bijéén O 5  2Ü0 VERHANDELING F'otlura of. fium metaturft, FrcBura phtf Utttgtim pedis. 1 ] 3 i < Lux at io. ven , en moet men dezelven, vervolgends, ioor een fteunend verband bevestigen. S. 702. Wat betreft de breuk der navoetsbeenderen, deeze wordt gemaklijk hereenigd, door ze op dezelfde wijze te behandelen als die der beenderen van de naliand, §. 667, en door eene ftille houding het deel. $. 7°3- *t Is hetzelfde met de breuk van de kootjens der teenen, die van de groote teen Hechts uitgezonderd, ils welke een meer naauwkeurig verband rordert en met meerder kracht moet onderleund worden : gefpleeten drukdoekjens , tringswijs aangelegde windzeltjens, en fpalkens van dun hout of van bordpapier , zijn n deeze gevallen, de zamenftellende deelen les verbands. II. HOOFDDEEL. De Ontwrichtingen, §• 704. Ontwrichting is de uitwijking van het einde eens beens, uit de holte waarin  DER BEENZIEKTEN. aai hetzelve natuurlijker wijze bewogen wordt; 't zij geheel 't zij gedeeltelijk. 5. 705. De ontwrichtingen, zijn of versch of verouderd; volkomen of onvolkomen , en eenvoudig, meervoudig of zamengefleld. %. 706. Eene volkome ne ontwrichting is, waarbij het hoofd van een gegeven been, geheel geweken is uit de holte waarin hetzelve voormaalen bewogen werd: eene onvolkomene, waarbij het gedeeltelijk ftaan blijft op den rand dier holte, of in eene andere holte van hetzelfde gewricht huisvest. $. 707. De eenvoudige ontwrichting is eene verplaatfing van het hoofd des beens, zonder eenige nevensgaande toevallen, anders dan die tot deeze verplaatfing eene onmiddelijke betrekking hebben : de meervoudige, de verplaatfing van twee beenderen in een zelfde deel begrepen: de zamengestelde , die verzeld is var uitltorting, ontfteking, zwelling, verzwee ring , wond , beenbreuk, verderving , ophoping van lidvocht, en dergelijken. §. 708. De oorzaaken der ontwrichtinger zijn of uitwendige of inwendige : fterke in fpanningen van krachten, geweldige uitrek- Lu.xatio com» lle'.a. Incomplete* Luxatio pui' plex. Compojita. Complicatu,  224 VERHANDELING gelijkheid der ontwrichtinge van opgemelde ziekte. §. 715- Een geluid , gelijk aan het kneeden eener vetachtige aarde, bij gelegenheid der herftellinge; de tegenftand, die men;bij deeze bewerking waarneemt; en de onmogelijkheid fomwijlen van deeze; bewijzen allen het aanzijn eener ontwrichtinge, veroorzaakt door de ophoping en verdikking van het lidvocht. §. 716". De vergrooting eindelijk van den omtrek des gewrichts, door eene harde en onindrukbaare zwelling; en de geringe verandering van den natuurlijken ftand des deels, zijn de voornaame kenmerken der ontwrichtinge, afhangelijk van de zwellinge der beeneinden. §. 717. Om de plaats te kennen^ die het hoofd van een ontwricht been inneemt, is het genoeg aantemerken , dat het uiterfte ( einde eens dergelijken beens, altoos gekeerd is naar de tegengeftelde zijde van het uitgeweken hoofd; dat is te zeggen, dat als, bij voorbeeld , dit einde naar buiten ziet, de ontwrichting naar binnen is; en omgekeerd. §. 718. De genezing der ontwrichtingen, vordert de herltelling van het hoofd de* beens  DER BEENZIEKTEN.' Q25 beens in zijne holte; de bevestiging van hetzelve ter dier plaatfe; en de verhoeding of wegneeming der toevallen» §. 719. De herftelling gefchiedt, door uitrekking, tegenrekking, en de geleiding van het hoofd des beens, in zijne holte. §• 720. Om alle deeze bewerkingen onbelemmerd te kunnen doen, moet de Lijder bij alle ontwrichtingen der bovenfte ledemaaten op een' ftoel zitten; en te bed liggen bij die der onderfte. Tot de zekerheid en veiligheid derzelve, wordt vereischt; dat de uit- en tegen-rekkende vermogens, even als bij de beenbreuken, aan elkander,zo na doenlijk, in kracht beantwoorden: datze in alle gevallen aangewend worden, op den meest mogelijken afftand der ontwrichtinge : dat hunne werking evenredig zij, aan den trap van afwijkinge der beenderen en den verfchillenden wederftand der fpieren: dat dezelve, voor zo veel de rekking betreft, gefchiede met de handen , en men niet, dan uit hoofde eener voiftrekte noodzaakelijkheid, gebruik maake van werktuigen : dat men eindelijk , het hoofd des beens in zijne holte brenge, langs denzelfden weg door weiken het is uitgeweken , cn met zo min verhaasting, zo veel voorzichtigheid , als maar eenigermaate mogelijk is. V.  aaö VERHANDELING §. 72ip Dat de herftelling volkomen zij, befluit men , uit het afweezen of de zeer merkelijke vermindering der pijn , welke de ontwrichting vergezelde ; uit het verdwijnen der zwellinge van het hoofd des beens afhangelijk ; uit de herkregen natuurlijke gedaante van het deel, zo ten opzichte des gewrichts zelf, als van al het overige; gelijk ook, uit de merkelijke verbetering of geheele herftelling der beweeging. §. 722. De herftelling wordt fomtijds belet, door eene beenbreuk in de nabijheid der ontwrichting ; door eene daar nevensgaande verfcheuring der omliggende zachte deelen ; door eene aanmerkelijke ontftokene zwelling des gewrichts; of door ftuiptrekkingen : in alle deeze gevallen , maar inzonderheid in de twee eerften en in het laatfte, worden oplettendheden gevorderd, alleen onder het bereik van ervaarenen , tot welken ik den jongen Heelmeester derhalven moet aanraaden, daarbij altoos den toevlugt te neemen. §. 723. De bevestiging der herftelde beenderen, gefchiedt gedeeltelijk door het verband, gedeeltelijk door de plaatfing van het deel. §. 724. Het verband, dat, naar maate van de verfcheidenheid des deels, verfchillend  der beenziekten. taf" fcijh moet, isnoodzaakelijker bij de ontwrichtingen, die van eene inneriijke oorzaak afhangen, dan bij die welke door eene uiterlijke oorzaak zijn voordgebragt: bij de laatfte naamlijk, dient het hoofdzaaklijk ter onderfteuninge of aanlegginge der plaatsmiddelen, welken deeze of geene bijzijnde toevallen mogten vorderen. §• 725- De plaatfing des deels moet dus worden ingericht, dat hetzelve noch te veel gebogen noch uitgeftrekt zij ; en het bloed gemaklijk kan wederkeeren van den omtrek naar het middenpunt. §. 716. De verhoeding en genezing der toevallen, behoort geregeld te worden naar de verfcheidenheid des ouderdoms en van de ligchaams gefteldheid des Lijders; gelijk ook naar den verfchillenden aart zeiven dier toevallen:bij jonge lieden, bij voorbeeld, en die van een bloedrijk geftel zijn, kan men de hoeveelheid des bloeds verminderen door de aderlating, en den te fnellen omloop vart hetzelve matigen door een verkoelenden leefregel en dergelijke geneesmiddelen. De verdunning en oplosfing van uitgeftorte vochten , wordt bewerkt door eene dikmaalige befproejing des verbands, met eene fmelting van het /Immomakzout in azijn en water: d« P d  Ltlxatlo maxilla inferiorij. aa8 verhandeling bijblijvende pijn, behandelt men best met de aderlating, en buikzuiverende zo wel als pijnftillende geneesmiddelen: hier .door voorziet men ook in de plaatslijke ontfteking, en doet zulks tevens, door weekmakende en oplosfende aanlegzels. §. 727. De overige bijzonderheden , zo van de ontwrichtingen zeiven, als van derzelver behandeling, zijn vooral betrekkelijk tot elk deezer gebreken in het afgetrokkene; en behooren dien volgends tot het onderwerp der volgende onderdeelingen. ■v De ontwrichting der Onderkaak. %. 728. De ontwrichting der onderkaak gefchiedt altoos voorwaards, doch dan eens, aan ééne zijde alleen , dan eens, aan beide zijden tevens. §. 729. In de eerfte foort deezer ontwrichtingen , is de kin geweken naar de gezonde zijde; de mond is het meest geopend aan den kant der ontwrichting ; de tanden aan denzelfden kant ftaan niet recht tegenover die van de bovenkaak; het kwijl overftelpt den mond des Lijders , en vloeit onwilliglijk naar buiten; de fpraak is belemmerd ; de ilaapfpier aan de zijde der ontwrichtinge, bevindt zig in een' ftaat van verflapping; en de  DER BEENZIEKTEN. 229 mond , fchoon de lippen niet ver van één ftaan, kan echter niet geheel gefloten worden. §. 730. In de tweede foort, flaat de mond wijd open; de kin rust op het bovenfle gedeelte van de borst; de onderfle tanden wijken zeer voorwaards ; het fpeekzel vloeit tegenwillig cn in eene groote veelheid, naar buiten; de flaapfpieren zyn in een' flaat van verflapping; de wangen vertoonen zig veel platter dan natuurlijk; de fpraak en flikking zijn verhinderd; en de mond kan bij geene mogelijkheid gefloten worden. §. 731. De toevallen deezer ontwrichtingen , zijn fomwijlen zeer bedenkelijk : die der laatfte foort echter zijn zulks doorgaands meer dan die der eerfte : als de voorn aamften derzelven moet men aanmerken, deftuh> trekkende beweegingen der naastliggende deelen,de oorpijn, de koorts,de flaapzucht, de ontfteking en de braakingen. §. 732. Ter herftellinge der volkomene ontwrichting deezes beens, dat is te zeggen van die waarbij de beide knokkelswijze uitfteekzels hunne plaats verlaten hebben , wordt de Lijder gezet op een' ftoel zonder rugleuning , in diervoegen , dat zijn achterhoofd rust tegen de borst van een' helper die da*r P 3  S3G VERHANDELING achter ftaat, en met zijne handen het voorhoofd omvat. De Heelmeester zelf, voor den Lijder ftaande , en zyne duimen, tegen de kwetfing der tanden, met omgewonden linnen beveiligd hebbende, brengt dezelvert zo ver mogelijk zij, naar achteren, op de laatfte maaltanden, inmiddels zyne vingeren het voetftuk van de onderkaak omvatten : eene benedenwaardfche drukking en naar vooren trekking deezes beens , evenredig aan den trap van knelling, waarin zig de knokkelswijze uitfteekzels bevinden , ontwikkelen alsdan deezen, en ftellen hen in 't geval, van door het opligten der kin en eene geringe drukking naar achteren , in hunne gewricbtsholten te fchieten, hierin geholpen zijnde door de werking zelve der fpieren. §. 733. Men handelt op dezelfde wijze ter herftellinge van de onvolkomene ontwrichting deezes beens; alleenlijk in acht neemende, dat de voorgefchrevene uitrekking, flechts aan eene, dat is aan de ontwrichte zijde gefchiede; en dat men, als de onderkaak niet genoeg afwijkt van de bovenkaak , om de duim op de achterfte maaltanden te kunnen plaatfen, zig'alvorens bediene van eene met linnen bekleede fpatel, een bekleed ftukjen hout, of iet anders dat fterk en onbuigbaar is, waarmede men , als met een' hefboom,  DER BEENZIEKTEN. 23 de beide beenderen genoeg van één verwi dert, om 'er de duim gemaklijk te kunnei tusfchen brengen. §. 734. Bij de eene en andere deezer her ftellingen , moet men daarenboven bedach zijn, om de duimen te doen fchieten tusfchei de buitenfte oppervlakte der kaakbeendere; en de wangen , zo haast de knokkelswijzi uitfteekzels gereed ftaan, hunne natuurlijk plaats te herneemen; dewijl men anders ge vaar loopt, dezelven te kwetfen , door de fchielijke inkorting der fpieren,en dehiervar afhangende nadering der beide kaakbeen deren. §. 735. Het verband in beide gevallen j moet eeniglijk beftaan uit een'drukdoek naai de gedaante der kaak gefneden, en den kinband: meerder toeftel is daarbij niet noodzaakelijk ; ten minden , wanneer niet eene zieklijke gevleidheid der fpieren , of toe* vallige plaatslijke wanorden , dezelve vorderen. He ontwrichting van het Hoofd. §. 736. De ontwrichting van het hoofd, dat is te zeggen van den eerften halswervel en het achterhoofdsbeen , hoe onbegrijpelijk dezelve ook zijn moge, fchjjn.t P 4 I l t l l i Luxatio capita.  »3a VERHANDELINO Luxatlo vtr* Sebrarum. nogthans door zekere waarneeming van d ijver ney geftaafd te worden. §• 737- Zij veroorzaakt doorgaands den dood, en wel in zo weinige oogenblikken , dat daaraan geen de minne hulp kan toegebragt worden. De ontwrichting der Wervelbeenderen. '§•738. De ontwrichting der wervelbeenderen, of liever, het gebrek 't welk men algemeen daar voor gehouden heeft, is indedaad niet anders dan eene voorwaardfche, achtervvaardfche, of zijdelijke, kromming der ruggraat;afhangelijk van verfcheidenciieie oorzaaken; verzeld dan eens van deeze, dan eens van geene toevallen; en of geheel ongeneeslijk, of alleenlijk geneeslijk door ctterdragten in de nabijheid der kromminge, of door het gebruik van zekere werktuigen. §• 739* MiJ"n bellek Iaat niet toe, hieromtrent iet meerder aantemerken : mén raadpleege derhalven ten dien opzichte, mijne aanmerkingen over de wangeftalten der ruggraat enz. waarin ik alles wat de natuur en behandeling deezer krommingen betreft, in het breede, heb voorgedragen,  DER. BEENZIEKTEN. 333 De ontwrichting der Ribben. §. 74O. De ontwrichting der rib- , ben met de rugwervelen, ftelt men dat ge-' fchieden kan naar binnen, naar boven of naar onderen, en dat of alleen haare geleding betreffen met de dwarfe uitfteekzels, of tevensdie met de ligchaamen deezer wervelen. §. 741. Ik voor mij, ben inmiddels van gedachten, datze nimmer kan plaats hebben dan ingevolge eene oorzaak die geene herftelling toelaat; door eene flagaderbreuk van de borst bij voorbeeld ; door zeer fterke en aanhoudende hartkloppingen ; gelijk ook, door inwendige gezwellen en vochtsverzamelingen, bij de geleding zelve deezer beenderen. §. 74a. De kenmerken derhalven, de gevolgen en de behandeling deezer ontwrichtingen, bij de Schrijvers gemeld, zal ik met ftilzwijgen voorbij gaan, om dat de eerften niet gegrond zijn dan op onderrtellingen, en de laatfte meer nadeels dan voordeels influit. De ontwrichting van het Sleutelbeen. %. 743. De ontwrichting van het L sleutelbeen, betreft of deszelfs voor-w P5 '.HXHtiO cojlë? urn. ixatio cle' sula.  234 VERHANDELING fte, of deszelfs achterfte uiteinde; doch het eerfte gemeenzaamer dan het laatfte. §. 744. De ontwrichting van het voorfte einde deezes beens, gefchiedt fomwijlen voorfomwijlen achter-waards: in het eerfte geval, befpeurt men eene inwijking des gewrichts van achteren, en eene meerdere verhevenheid van vooren: de fchouder daarenboven nadert naar het voorfte gedeelte van de borst, en de opligting van den arm is belemmerd: in het laatfte, voelt men de ledige gewrichtsholte van vooren ; het uitgeweken einde des fleutelbeens van achteren;valt de fchouder nog meerder voorwaards; en is fomwijlen de ademhalingen flikking, uitermaate moejclijk. §. 745. De ontwrichting van het achterfte einde, is altoos opwaards over den opperfchouder, en wordt eeniglijk gekend, aan de wangeltalte des fchouders, en de meer of min pijnlijke bcweegingen van den arm, vergeleken met den aart der werkinge van het beledigend vermogen. §. 746. De terechtbrenging en het verband van de eerften deezer ontwrichtingen §. 744, zijn vrij gelijk aan die van de breuken des fleutelbeens, §. 650 en 651, befchreven, de fpalken alleen uitgezondeid.  der. beenziekten. 235 §. 747. Bij de ontwrichting van het achtertte einde des beens, doet men de uitrekking, op dezelfde wijze, als bij die van het voorfte; dat is wederom als bij de breuken: de herftelling wordt verricht door de nederdrukking van het afgewekene, en eene kleine rechtlijnige opheffing van den arm: het verband moet in dit geval beftaan, uit twee kruiswijze drukdoeken, een vierkanten drukdoek , en den nederdaalenden koornair. §. 748. Bij alle deeze ontwrichtingen, behoort de arm ligtlijk gefchoord te worden door een' draagband ; doch met dit onderfcheid , dat men de elleboog naar vooren keere, als het borsteinde des fleutelbeens voorwaards ontwricht is, en naar achteren, als de ontwrichting achterwaards gefchied is. De ontwrichting van het armbeen. $. 749. De ontwrichting van het armbeen is misfchien altoos benedenwaards : het hoofd deezes beens echter, plaatst zig vervolgends, in de holte van den okzel, onder het einde der groote borstfpier, op de onderfte rib van het fchouderblad, onder den graat deezes beens, of tusfchen deszelfs binnenfte oppervlakte en de ribben. §. 750, Als het hoofd des armbeens zig be- Luxatio osps humcri.  33ö VER HANDELING vindt in de holte van den okzel , wordt 'er eene inwijking gevoeld onder den opperfchoudcr ; dit uitfteekzel puilt veel meer naar buiten dan natuurlijk; de randen van de driepuntige armfpier zijn gefpannen; het verplaatfte beenhoofd is in de okzelholte voelbaar; de arm is een weinig opgeligt en wijkt eenigermaate af van de ribben; de elleboog bevindt zig in een'ftaat van buiging; en de pijn die de Lijder gevoelt, wordt vermeerderd , alleen^door het opligten van den arm en het meerder buigen van het gewricht des voorarms. §. 751. Wanneer het hoofd des armbeens geweken is achter de groote borstfpier , is de beweging van den arm moejelijker dan in het voorig geval; de voeding des deels wordt belemmerd ; de gedaantsveranderingen des gewrichts, zijn na genoeg gelijk als in de benedenwaardfche ontwrichting §. 750; de arm ftaat gekeerd naar achteren ; en het hoofd des beens is voelbaar, achter het armeinde van opgemelde borstfpier. §■ 752- In gevalle het ontwrichte beenhoofd zig bevindt op de onderfte rib des fchouderblads, wordt de langte des arms zichtbaarlijk vermeerderd; dit deel wijkt heel zeer af van de ribben; zonder daarenboven zig te  BER BEENZIEKTEN, 237 begeevett naar de eene of andere zijde, is het alleenlijk een weinig verheven. §. 753. Als het hoofd des armbeens huisvest onder de graat des fchouderblads, vertoont zig het ravenbeksvvijze uitfteekzel zeer blijkbaar ; de inzakking des gewrichts, is veel kennelijker dan in de voorige ontwrichtingen ; de arm nadert naar de ribben ; en als men denzelven hiervan tracht te verwijderen , vermeerderen de pijnen grootlijks. §. 754. Met betrekking eindelijk, tot de verplaatfing des beenhoofds , tusfchen het fchouderblad en de ribben , beftaan de voornaamfte kenmerkende verfchijnzelen, in eene bepaalde pijn beneden het gewricht van den fchouder; in de ligging des arms tegen het zijdelijke gedeelte van de borst; in de vermeerdering der pijn bij het opligten van den arm; en in de afwijking des onderften hoeks van het fchouderblad, van de ribben. §. 755. De beste , immers de eenvoudigfte , herftellingswijze der benedenwaardfche ontwrichting, de gemeenzaamfte van allen, is de volgende: men doet den Lijder zitten op een' ftoel zonder rugleuning; men buigt deszelfs voorarm tot zo verre, dat deeze een ftompen hoek maakt met den opperarm ; welke laatfte, bijna ten halven» isopgeligt:  2AO VERHANDELING onmogelijk ; de zijdwaardfche nooit anders dan onvolkomen, en, even als de eerfte,vrij zeldzaam. §. 761. Als de voorarm naar achteren ontwricht is , fteekt het elleboogs uitfteekzel zeer veel achterwaards, en rust het fpitfe uitfteekzel der groote ellepijp tegen de achterfte oppervlakte van het armbeen : in de zijdelijke ontwrichtingen verlaat opgemeld elleboogs uitfteekzel min of meer de holte* waarin hetzelve bij de uitftrekking des voor ■ arms ontvangen wordt, en vertoont zig het gantfche gewricht breeder dan natuurlijk. §. 762. De herftelling wordt bewerkt, in de volkomene ontwrichting , door den arm in een eenigzins gebogen' ftand te doen uitrekken, en naar gelang der vorderinge van deeze uitrekking, allengskens meerder te buigen : in de onvolkomene , door, na eene zelfde uitrekking, de verplaatfte beenderen te drukken naar de zijde vanwaar dezelve zijn uitgeweken. §. 763. Het verband doet men in beide gevallen, doorgaands beftaan, uit een vierhoofdigen drukdoek, en een kringswijs aangelegd windzel: de onderarm wordt vervolgends, eenigen tijd, gefchoord door een' draagband. De  DER BEENZIEKTEN» 441 De ontwrichting der kleine Ellepijp. $• 764. De afzonderlijke ontwrichting der kleine ellepijp, gefchiedt of voor- of achter-waards: dat is te zeggen, tiaar de zijde der buiginge , of naar die der uitftrekkinge, van den voorarm. _ §• 76*5. De eerfte foort deezer ontwrichtingen, is niet zeer pijnlijk in den beginne; brengt de hand in eenen ftaat van vooroverkanteling; maakt de achteroverkanteling vart du deel ondoenlijk ; en belemmert meer of mm, de uitftrekking van den voorarm. Het hoofdjen der kleine ellepijp, befpeurt men daarbij altoos in den vouw des elleboogs vóór het fpits uitfteekzel der groote ellepijp. $. 766. De tweede foort, wordt vooral daaruit gekend, dat de hand zig bevindt in eenen ftaat van achteroverkanteling; de arm uitgeftrekt is, en het hoofdjen der kleine ellepijp gevoeld wordt, nevens het elleboog uitfteekzel. ö §• 767. Ter herftellinge der voorwaardfclns ontwrichtinge deezes beens, omvat men met de eene hand den voorarm, bij het handgewricht; met de andere hetzelfde deel bij het gewricht des elleboogs, en plaatst de duim Q Luxatio ra» iii.  34a VERHANDELING van deeze hand, op de kleine ellepijp, bij de aanhechting der pees van de tweehoofdige armfpier: met de eerlle hand, brengt men die des Lijders, zo veel mogelijk zij , in achteroverkanteling ; en drukt ten gelijken tijde, met den duim der laatfte, hetbovenfte einde der kleine ellepijp buitenwaards : zo dra men oordeelt de achteroverkanteling genoeg en het hoofdjen der kleine ellepijp omkneld te zijn, buigt men eindelijk het gewricht des voorarms, en voltooit hiermede de herftelling. §. 768. Alles wat ik tot nog toe aangaande de herftelling der achterwaardfche ontwrichting kan aanmerken, is, dat deeze vermoedelijk best zal llaagen, door na eene gemaatigde uitrekking, den arm in het gewricht des elleboogs te buigen, en gelijktijdig de hand te brengen in eenen ftaat van vooroverkanteling. 769. Een vierhoofdige drukdoek, kringswijs aangelegd ; een dergelijk aangelegd •windzel; en het plaatfen van den onderarm in een' draagband; is alles, wat men ter bevestiginge van het herftelde , zo in "het een als in het ander deezer gevallen, benoodigd is.  der Beenziekten, S43 De ontwrichting der voorhand, §. 770. De ontwrichting der voorhand, is misfchien niet mogelijk dan binnen-of buiten-waards: te weeten naar de zijde des handpalms, of naar de tegengeftelde zijde. §. 771. In het eerfte geval, zijn de vingeren gebogen; befpeurt men aan de binnenzijde des gewrichts eene verhevenheid, aaü de buitenzijde eene inwijking ; en gevoelt de Lijder eene ondraagelijke pijn, als men de hand rugwaards overbuigt. §. 77a. In het laatfte zijn de vingeren uitgeftrekt; vindt men eene verhevenheid aan de buiten- eene inwijking aan de binnen-zijde des gewrichts, en vermeerdert de pijn grootlijks, door het buigen van de voorhand. §. 773. Ter herftellinge deezer ontwrichtingen, plaatst men den onderarm in eenen ftand, evenveel hellende naar de voor- als naar de achter-overkanteling ; en doet de uit- en tegen-rekkingen verrichten door twee Helpers, waarvan de een de hand, de ander den voorarm van den Lijder: omvat zo dra deeze genoeg zyn, drukt de Heelmeester zelf, de verplaatfte voorhand*» A Luxui» earpn  l.uxatla follicit. 144 verhandeling beenderen, buitenwaards in de ontwrichting naar binnen , en binnenwaards in de ontwrichting naar buiten; doende ten gelijken tijde ,den eerften helper, de voorhand buigen, in het eerde geval, en uitftrekken, in het laatfte. §. 774. Het verband moet beftaan, uit een vierhoofdigen drukdoek, welke het gewricht der hand omvat; uit twee dikke , lange en fmalle drukdoeken , gelegd naar de lengte des deels langs de buiten-en binnen-zijde, over het gewricht der voorhand ; uit een vierkanten drukdoek , of eene fpons, geplaatst in den handpalm, na men de vingerenten hal ven gebogen heeft; uit een kringswijs windzel, dat al deezen toeftel influit; en uit den draagband. De ontwrichting van den Duim. §. 775. De ontwrichting van den duim, betreft, of de vereeniging van deszelfs eerfte kootjen, met het groot veelhoekig beentjen van de voorhand ; of die van dit met het tweede kootjen; of die van het laatfte met het derde. §. 776. De eerfte deezer ontwrichtingen, gefchiedt doorgaands naar de zijde der buiging of uitftrekking : in het eerfte geval i*  DER BE ENZ ï EX TEN. 245 de geheele duim gebogen, en befpeurt men eene verhevenheid aan de eerfte , eene inwijking aan de laatfte zijde : zij wordt herfteld , na genoegzaame uitrekkingen, door het deel te buigen: in het tweede is de duim uitgeftrekt, wordt de verhevenheid gezien aan de zijde der uitftrekkinge, de inwijking "aan die der buiging: de herftelling gefchiedt, na eene zelfde uitrekking, door de duim te brengen in een' ftaat van uitftrekking : men verbindt in de een en ander deezer gevallen, met een vierhoofdig drukdoekjen en de Koornair: de hand wordt voor eenige dagen geplaatst in den armband, §. 777. De twee laatfte ontwrichtingen, gefchieden op dezelfde wijze , en worden even dus, gekend, herfteld en behandeld. De ontwrichting van de kootjens der Vingeren, §. 778. De ontwrichting der VIN- gerkootjens, in't algemeen, gefchiedt doorgaands binnen- of buiten-waards : het eerfte kootje echter, vooral van den wijsvinger en den pink, kan van de overeenftemmende nahandsbeenderen , naar alle zijden ontwrichten. §. 779. De herftelling gefchiedt, na goQ3  luxatlo fcmorfs. 2.4.6 VERBAN HE UNO noegzaame.uitrekking, door het verplaatfte beeneinde, zachtlijk te drukken, naar de tegengeftelde zijde der uitwijkinge: het verband beftaat uit twee langwerpige drukdoekjens, geplaatst langs de zijde der ontwrichtinge en daar tegenover; uit een' drukdoek teropvullingevan de hand; en uit een kringswijs windzel van genoegzaame langte, ter bevestiginge van alles. De ontwrichting van de Dye. $. 780. De ONTWRICHTING VAN DE DIJE, gefchiedt vermoedelijk, altoos, beneden- en binnen-waards: het hoofd des dijebeens intusfchen , blijft vervolgends ftaan op het eironde gat; of begeeft zig, naar binnen en boven tegen het fchaambeen ; naar buiten en onderen tegen de zijde van den knobbel des zitbeens; of naar boven en buiten tegen de vlakte van het heupbeen. §. 781. Als de dije beneden en binnenwaards ontwricht is, wordt het lijdend deel langer dan het gezonde; de knie is eenigzins verheven; deeze en de voet zijn buitenwaards gekeerd ; de bilplooi is laager dan natuurlijk, en in haar midden ftomphoekig gebogen ; de groote draajer bevindt zig laager dan hij zijn moet; en de dije wijkt buitenwaards, af van de andere,  DER BEENZIEKTEN.' 247 §. 78a. In de binnen- en boven-waardfche ontwrichting, is de liesch bezet met eene onïndrukbaare zwelling gemaakt door het hoofd des dijebeens ; dë knie en voet ftaan meerder buitenwaards dan in het voorige geval ; de dije is uitgeftrekt en korter dan natuurlijk; de groote draajer ftaat hooger dan die der gezonde zijde; de bilplooi ftrekt zig bijna rechtlijnig uit van binnen naar buiten; de balzak bij mannen, de lippen der fchamelheid bij vrouwen, zijn gezwollen; de ontlasting der pis is belemmerd, en het gantfche deel eindelijk, bij gebrek van herftelling , vermagert en wordt meer of min onvermogend tot beweeging. §. 783. Als de ontwrichting gefchiedt is naar buiten eri beneden, is de knie en voet gekeerd naar binnen; de bil der ontwrichte zijde, dikker dan die der gezonde; de groote draajer eenigzins gekeerd naar beneden; de bilplooi hooger dan natuurlijk ; en het been verkort in een ftaanden, verlengd in een liggenden ftand. §. 784. In het geval eindelijk, eener bulten- en op-waardfche ontwrichting, is de dije, de knie, het been en de voet, meer binnenwaards gekeerd dan in het voorige ; alle deeze deelen, kunnen noch uitgeftrekt noch Q4  luxatlottnu. I48 V E R H A N ITE LINO buitenwaards gebragt worden ; het been ig gebogen, de bil verdikt, de bilplooi opgerezen, en de Lijder kan niet gaan dan met behulp van krukken, §. 785. De herftelling deezer ontwrichtingen en derzelver bevestiging, verfchillen in geenen deele van die der breuken van den bals des dijebeens, §. 689. dan voor zo veel bij deeze , de voet altoos moet gekanteld worden naar de zijde der ontwrichtinge, en des,dan eens binnen- dan eens buiten-waards, De ontwrichting van de Knie. §. 786. De ONTWRICHTING DER KNIE, dat is te zeggen des fcheenbeens van het dijebeen is zeer zeldzaam volkomen, dan achterwaards, en ingevolge eener zeer groote verflappinge, verbreekinge of verzweeriuge der banden, §. 787. In dit geval, rust de voorrand van het hoofd des fcheenbeens, tegen de achterfte oppervlakten van de knokkels des dijebeens; en heeft het geheele been eene zeer wanvormige gedaante. §. 788. Hangt dergelijk eene ontwrichting af van de eerfte oorzaak §. 786, alsdan gebeurt ze dikwerf dus langzaam en met zo  der beenziekten^ »49 weinig wanordes te veroorzaaken, datzemet alle veiligheid aan zig zelve kan overgelaten worden, en niet belet, dat de Lijder vrij gelukkig leeve, mits gebruik maalcende van eene ftelt, van boven zo zacht mogelijk bekleed. §. 789. Afhangelijk daarentegen zijnde van eene der overige oorzaaken §. 786, is de afzetting des deels, meestal het eenig hulpmiddel : de herftelling nogthans moet vooraf , op de best mogelijke wijze, beproefd worden. §. 790. De onvolkomene ontwrichtingen deezes beens gefchieden altoos bij wijze van kanteling , aan de eene zijde voor- aan de andere zijde achter - waards; en kunnen geholpen worden, door eene ligte uitrekking, en daarop volgende gedeeltelijk kringswijze beweeging: dit geval intusfchen, is, zo lang het plaats heeft, zeer pijnlijk ; en maakt veeltijds een'indruk, nadeelig genoeg, om ons te verpligten tot het gebruik van oplosfende, pijnftillende en naderhand van verfterkende hulpmiddelen. De ontwrichting der Kniefchijf. §. 79x' De ontwrichting der knie- schijf, op zig zelve genomen , is niet anQ5 luxalio pm~ Cllét.  Luxstiopti dis. S50 VERHANDELING ders dan eene zijdelijke verplaatfing deezes beens, op, of over, de eene of andere knokkel des dijebeens. %. 79a. Ter herftellinge derzelve wordt gevorderd, de meest mogelijke uitftrekking van het been ; eene fcherphoekige buiging van de dije ; cn het herbrengen der kniefchijf in haare natuurlijke plaats, met dc vingeren. %. 793. Het verband moet beftaan uit een dikken drukdoek, die in deszelfs midden eene opening heeft, daar de kniefchijf doorheen ziet; en uit een kringswijs aangelegd windzel, ter bevestiginge van deezen : eene ftille houding des deels in eene ftomphoekige ligging; en het dikmaalig bevochtigen des verbands met eenig verfterkend hulpmiddel , moeten in de eerfte dagen der behandelinge, nimmer veronachtzaamd worden. De ontwrichting van den Voet, §. 794. De ontwrichting van den voet, kan plaats grijpen in allerleie richtingen; dat is te zeggen, naar vooren, naar achteren en ter zijden: in het laatfte geval echter, gaat ze altoos vergezeld van eene verbreeking des eenen of anderen enklauws. 795. In de voorwaardfche ontwrichting,  DER BEENZIEKTEN. 45 is de voet lang, de hiel kort , het eerstgi melde deel uitgeftrekt en deszelfs buigin onmogelijk: in de achterwaardfche vinc men alles omgekeerd, en is de voet kort de hiel lang, de uitftrekking ondoenbaar in de zijdelingfche ontwrichtingen eindelij kantelt de voet altoos naar de tegengerteld zijde, en is de voetzool gekeerd of naar bir nen of naar buiten. §. 796". Alle deeze ontwrichtingen zij zorgelijk : de laatften nogthans zijn zulk meerder dan de eerften: de herftelling dei zelve gefchiedt door, na genoegzaame uit rekkingen, het uitgeweken kootbeen t brengen naar den tegengeftelden kant de ontwrichtinge; en tegelijk de voet te buigen uitteftrekken, of zijdelings te kantelen, naa; de ontwrichting gefchied zij, voorwaards achterwaards of ter zijden. §• 797' Ter verbindinge bediene men zig van twee langwerpige drukdoeken, ter plaat fe van het gewricht kruislings gelegd ovei elkander; en gefteund door een windzel., 't welk ter zelfde plaatfe de cijffer 8 befchrijft. Be ontwrichting der Teenen. %' 798. De ONTWRICHTING DER TEE- r g t » k e 1 s r > Lttxatio digi* tnjum pedis.  35S VERMANDELING nen, is in hetzelfde geval als die van den duim en der vingeren, van §. 775 tot §. 779, befchreven, en kunnen derhalven, uit het geene wij van deeze gezegd hebben , begrepen worden. III. HOOFDDEEL, De afwijking der Beenderen, §• 799- A fwijking der beenderen, ftelt eene onderlinge verplaatfing van twee of meer beenderen, niet door eene diepe, ondiepe of fcharnier-geleding met elkander vereenigd. §. 800. Zo veele foorten van afwijkingen zijn , die der bekkeneelsbeenderen, der neusbeenderen , der onderkaak, des tongbeens, van het zwaardswij ze kraakbeen, der fchaambeen* deren , der ongenaamde beenderen, van het heiligbeen, des fiaartbeens, der groote en kleine ellepijpen , der voor- en nahands- beenderen , des kuitbeens en der beenderen van den voor* en navoei. Diajlajis. D'aflajls OS' pum cranii. §• 801. De afwijking der bekke-  der beenziekten. 251 neelsbeenderen, gefchiedtfomwijler fchielijk , als bij hoofdwonden ; fomwijler langzaam, als bij het inwendig waterhoofd. §. 80a. De naaden, daaraan het meest onderhevig , zijn de kroon- en pijl-naaden : dc winkelnaad ondergaat dezelve zeldzaam», er nog zeldzaamer de fchusbwijze naaden. §. 803. De herftelling is vooral het werk der Natuur: men kan dezelve nogthans hierin eenigermaate te hulpe komen , door het gebruik des hoofdbands van hippocrates of van den zeshoofdigen Jlingerband; doch niet, dan na men bij hoofdwonden, niets meer te vreezen heeft; of na op eenigerleie wijze, de mogelijkheid daarvan voor een oogenblik onderfteld zijnde, de genezing bewerkt is van het waterhoofd.. §. 804. De afwijking der neusbeenderen, 't zij van elkander, 't zij van het voorhoofdsbeen, gebeurt misfchien nimmer , zonder nevensgaande verbreeking deezer beenderen: men kan hetzelfde zeggen van die met de kraakbeenderen der neusvleugelen, of met eenige der beenderen van de bovenkaak: hoedanig zij ook plaats grijpe, zijn haare kenmerken , gevolgen en behandeling , aan die van gemelde beenbreuken 1 ; Dlnjlafts os(turn naji.  354 VERHANDELING Diejlajis maxella in. firioris. t)iatlajis os; fs hyoidei. gelijk , en eisfchen des , geene bijzondere oplettendheden. §. 805. De AFWIJKING DER ONDERKAAK is alleen mogelijk bij kinderen , en betrekkelijk tot de zamenvoeging der zijdedeelen deezes beens, in het midden van de kin: ze wordt fomtijds veroorzaakt door een* val; meermaalen door het doen eener verlosfinge , waarbij men genoodzaakt is, één of meer vingeren in den mond te brengen, om het hoofd te doen geboren worden. $. 806*.Men herftelt deeze afwijking, door van wederzijden de gefcheiden beendeelen aanéén te drukken ; en bevestigt het herftelde , door eene lange en fmalle ftrook, wèlkleevende , doch niet harsachtige pleister, gelegd met haar midden aan het onderfte des achterhoofds, en met haar einden van vooren op het midden des kaakbeens, kruislings over of door elkander. §. 807. De AFWIJKING DES TONGBEEN S, ter eene of andere zijde, van de hoorn des fchildswijzen kraakbeens van het ftrottenhoofd, kan, zegt men, veroorzaakt worden door eene uiterlijke drukking , of door het fchielijk doornikken van een harden en grooten brok; heeft tot kenmerken, een plotsüngs plaats grijpend onvermogen tot  DER BEENZIEKTEN. 2.$$ het doorzwelgen van voedzelen; eene be ltendigenijging tot flikken, gelijk ook, hel gevoel eener kleine , harde en pijnlijke ver hevenhcid, ter zijden het ftrottenhoofd; er kan niet flechts gevaarlijke maar zelfs doo delijke gevolgen hebben. §. 808. Ter herftellinge, gebiedt men, dc twee voorfte vingeren der eene hand, te plaatfen, op en in de nabijheid van voorgemelde verhevenheid: de wijsvinger der andere hand, langs het zijdelijke gedeelte der tong te brengen, tot aan het einde van den bovenden hoorn des fchildswijzen kraakbeens; en met deezen vinger het einde des tongbeens naar beneden te drukken, als het opwaards geplaatst is; met de buitenwaards geplaatfte vingeren zulks te doen naar boven, als de afwijking gefchied is naar beneden. §. 809. De AFWIJKING VAN HET ZWAARDSWIJZE KRAAKBEEN van het borstbeen, wordt meestal veroorzaakt door' een' val met het voorfte gedeelte der borst op een uitftekend hard ligchaam; en gevolgd van braaking, hik, maagpijn, flaauwten,en dergelijken. §. 810. Ter herftellinge, drukt men de punt van opgemeld kraakbeen binnenwaards, en tracht, tegelijk, het boveneinde deszei ven, i Diaftafis car. tilaginis en, ïformit.  O.56 VERHANDELING nia/lajis os* [mm puiit. buitenwaards te brengen door zijne zijdedeelen zo veel mogelijk zij, te vatten tusfchen de vingeren : is deeze behandeling vruchtloos, en zijn de toevallen dringend , alsdan moet men , met zeer veel voorzichtigheid, het ingeweken kraakbeen ontbloten door eene infnijding, en zig van deeze bedienen tot het doen der herftellinge, 't zij op voorgemelde wijze, 't zij met behulp van eenig werktuig:in minder dringende gevallen daarentegen , laat men , na het eerfte te vergeefs beproefd te hebben, alles aan de Natuur over; en verhoedt de mogelijke toevallen , door de aderlaating en het gebruik van ontlastende, verkoelende en pijnflillende geneesmiddelen. §. 8ll. De afwijking derschaam- beenderen, van elkander, is misfchiert altoos het gevolg eener moejelijke verlosfing, en wordt gekend aan eene tegennatuurlijke beweegbaarheid, pijn en kraakend geluid ter plaatfe hunner vereeniginge, gelijk ook aan eene onmogelijke of althans zeer bezwaarelijke beweeging der onderfte ledemaaten. §. 81a. De herftelling en bevestiging beiden , worden gelijkerhand bewerkt door het bekken van tijd tot tijd, meerder en meerder  DER BEENZIEKTEN. 557 der te befluiten in een onrekbaar kringswijs verband; of in een zachtlijk bekleeden ftaalcn beugel; door eene ftille houding ; en door geduurende eenigen tijd gebruik te maaken van verfterkende aanlegzels, §. SiJ. De afwijking der o n genaamde beenderen van het hëi-j eigbeen, is in alles gelijk aan de voorige;' de plaats der pijn en van de beweegbaarheid des bekkens, alleen uitgezonderd. §• 814. De af Wij k ing des staart-. beens van het heiligbeen,gefchiedt altoos' binnenwaards; gaat doorgaands gepaard met eene kneuzing van het peesachtig uitbreidzei der lendenen; wordt gekend aan de pijn die 'er is bij het hoesten en de ontlasting des ftoelgangs, vergeleken met den aart der voorafgegaane belediging en den buitenwaardfchen ftandvan het onderfte einde des bechs; en heeft veelal ten gevolge , ontfteking 4 zwelling en verzwcering. §. 815. Ter herftellinge deezer afwijkingë, moet men het inwaards gewekene gedeelte des beens naar buiten drukken, door een' met olie befmeerden en in den endeldarm gebragten vinger, en tevens, deszelfs ondenfte einde , zachtlijk naar binnen perfen . terbepaalinge van het herftelde, en verhoe* R - ÖSaflafit os. turn innomU Mtorüm ai) sfi facro. Ttatlajis osjis  Tfiaftabs radii tt ulua. Diajlafis osfium carpi et metacarpi. 358 VERHANDELINO dinge van opgemelde toevallen , is niets zo noodzaaklijk, dan rust ; het vermijden van alle uiterlijke drukking ; het bezorgen eens gemaklijken ftoelgangs; de aderlating 5 en het gebruik , eerst van oplosfende , naderhand van verfterkende ftovingen of dampbaden. §. 8l6. De afwijking der groote en kleine el lep ij pen , gefchiedt alleen aan de zijde der voorhand ; wordt in de meeste gevallen gevolgd van eene wijachtige vochtsverzameling in de omliggende deelen ; gelijk ook van eene langduurige krachtloosheid des gewrichts. §. 817. Een maatig fluitend en uitgebreid verband; oplosfende ftovingen en eene langduurige rust van het lijdende deel, zijn, bij dit gebrek, de voornaamfte hulpmiddelen. §. 818. Bij de onderlinge afwijking van de beenderen der voor- en na-hand, befpeurt men eene min of meer groote en harde verhevenheid aan de zijde der verplaatfinge, en eene evenredige holte aan de tegengeftelde zijde: men herftelt dezelve, door eene zachte drukking te maaken op de uitgewekene beenderen , na men de hand alvorens, zo veel noodig zij,heeft doen uitrekken: het verband moet beftaan uit twee dikke en vierkante drukdoeken, gelegd een  beu beenziekten. aan de binnenbeen aan de buiten-zijde van de hand,en gefteund door een windzel, zo vee! de bijzijnde zwelling toelaat, aangefloten : de hand en voorarm plaatst men hierna in den draagband; en men voorziet in de mogelijke of reeds aanwezige toevallen, door de algemeenemiddelen, den leefregel, en oplosfende aanlegzels. §. 819. De afwijking van het kuitbeen, betreft doorgaands deszelfs benedenfte uiteinde; heeft gelijke gevolgen, als die der groote en kleine ellepijpen , en moet op dezelfde wijze behandeld worden. §. 8ao. De afwijking der beenderen van den voor- en na-voet,' verfchilt in het wezenlijke niet van die deivoor- en na-handsbeenderen, §. 818, befchreven: alles derhalven, wat ik daar ter plaatfe heb aangemerkt van de laatfte, kan men toepasfen op de eerfte; met die bepaaling nogthans, dat de verplaatfing daar wij nu van fpreeken,gefchiedt op- ofneder-waards,daar ze in het andere geval, altoos naar binnen of naar buiten voorvalt. R 2 ïtiaftaps vï-, bulic. biaftfilÏ! o.r. ium tarli et netstarfu  ZÓÓ VERHANDEL1NS Degcnerat'W' tiet osfium. Ofleocoput. IV. HOOFDDEEL. De ontaartingen der Beenderen. §. 8ai. O ntaarting der beenderen, noem ik alle verandering van derzelver zelfftandigheid, hoedanig deeze ook zijn moge, mits niet vallende in den terra eener beenwonde of beenbreuk. §. 822. Hiertoe behooren voornaamlijk, de beenpijn, de broosheid, tvcekhcid envleeschwording der beenderen; het beenbederf; de winddoorn ; het gomgezwel; de beenknobbel; de zwelling der beeneinden; het been-/pek - gezwel; de vermindering van de zelfftandigheid der beenderen door opneeming van beenjlof; en de taks- en blads-wijze verhevenheden der beenderen. §. 823. De beenpijn, is eene vaste, fcherpe, diepe, en dan eens plaatslijke, dan eens uitgebreide pijn, niet zo zeer in de zelfftandigheid der beenderen, als wel in derzelver vliezen. §. 824. Haare oorzaaken beftaan , door-  der beenziekten. 2ö1 gaands, in eene ontfteking, of verzwering dier vliezen, 't zij eigenlijdig, 't zij toeval lig: de laatften zijn vooral betrekkelijk tol het beenbederf, de beenknobbels, en eene pokkige ongefteldheid des ligchaaras. §. 825. Derzelver genezinge is altoos bezwaarelijk, en fomwijlen zelfs onmogelijk: de eigenlijdige, die inzonderheid gekend wordt, uit de voorafgaande verfchijnfelen van ontfteking en verzwering , vordert in het eerfte geval,eene allezins ontftekingweercnde behandeling ; in het laatfte dikwerf, de ontblooting des beens door eene infnijding en het opvolgend gebruik van den panboor. Bij de toevallige, moet men zijnen aandacht geheellijk vestigen op de oorfpronglijke ziekte , en de geneeswijs hoofdzaaklijk hiernaar regelen. §. 826. De broosheid der beenderen, ftelt zulk eene geringe kracht van zamenhang in derzelver deelen, datze, of door de onvermijdelijke levensbeweeging, of door eenig zeer gering, uiterlijk geweld, verbroken worden. §. 827. Deeze ziekte, niet kenbaar dan door de beenbreuken daar van afhangelijk, wordt meestal veroorzaakt, door eene pokkige , fchrophuleufe, fcheurbuikige of kanR 3 Fragiytas os/mm,  fllotötiis i'um. $52 VERHANDELING kerachtige vochtsverbastering ; en moet dienvolgends, bijzonderlijk hiernaar beoordeeld , overcenkomltig hiermede, behandeld worden. §. 828. Door WEEKHEID DER BEENDEREN, verfta ik bepaaldlijk, die ontaarting derzelven , welke hen onvermogend maakt,om,zonder doorbuiging, te weêrftaan aan de werking der fpieren, aan de zwaarte van het ligchaam of aan eenig uiterlijk geweld, daarop toegepast, §. 829. Meest altoos is dezelve gegrond op de engelfche ziekte ; doorgaands grijpt ze plaats bij kinderen ; altoos veroorzaakt zij eene mindere of meerdere kromming van deeze of geene beenderen der uiterlijke ledemaaten , vooral van de dije- fcheen- en kuit-beenderen, gelijk ook van de bijzondere deelen der ruggraat, of van allen tevens, 't zij voorwaards , achterwaards, of ter zijden, en fomwijlen zelfs , de eene of andere foort van mankheid. §. 830. Voor zo veel men tot nog toe weet, fchijnt haare eerde oorzaak te beftaan in eene eigenaartige zuure vochtsontaarting, cn is het althans zeker, dat geneesmiddelen, hieraan tegengelteld, een' eetregel van ge-lijken aart, en het leven en veelvuldig be-  der beenziekten. 2(5 wegen in eene drooge en warme lucht, daai bij het meeste voordeel aanbrengen. §. 83I. De vleesch wording dei beenderen, is eene verandering de beenderen in eene vleeschachtige zelfftandig heid; eene verandering, waardoor, niet zei den, een mensen van gewoone of meer dar gewoone lengte ontaart, in een' dwerg var vier of minder voeten. §. 83a. Zo weinig wij de oorzaak of oorzaaken, deezer beensverbastering kennen, zo weinig kennen wij ook derzelver bijzondere hulpmiddelen : vermoedelijk echter is het, dat het gebruik van braak- en purgeermiddelen ; dat van den koortsbast en der bereidzelen van het ijzer inwendig; en uitwendig , de blaar- en etter-dragten, benevens geestrijke wasfehingen, fpecerijachtige fmeerzels, en dergelijke drooge wrijvingen , in dit geval, deszelfs genezing, bij uitfluiting, zullen doen ftand grijpen ; mits men tevens ten ftrengften gebruik maake van eenen, daarmede allezins overeenkomftigen, leefregel. §. 833. Het beenbederf, is eene ontaarting van de zelfftandigheid der beende^ ren, welke zeer wèl met de verfterving der zachte deelen kan vergeleken worden. R 4 3 L Ofleo.fttr*  s6"4 VERHANDELING §. 834. De oorzaaken van hetzelve, zijn of uitwendige of inwendige: tot de cerften behooren , alle wonden, kneuzingen en zweeren, die tot aan of in het been doordringen; het uit- of in-wcndige beenvlies beledigen ; of, 't zij deeze 't zij geene deezer vliezen, gedeeltelijk of geheel, doet affcheiden, van de daaraan beantwoordende oppervlakte der beenderen: tot de laatften, kan men inzonderheid betrekken , de eigenlijdige ontfteking en verzwering dier zelfde vliezen; gelijk ook de nederzetting eener koortfige ziekteftoffe ; die der ftoffe van veelerleie algemeene of plaatslijke huidziekten ; en eene fchcurbuikige , kropzeerige , venuszieke of kankerachtige vochtsverbastering. $. 835. Deszelfs kenmerken, verfchillen, naar den verfchillenden aart des bederfs; en tevens, naar deszelfs onderfcheidene tijdperken; en van den ftaat der zachte deelen, in den omtrek des beens gelegen. $. 836. In overeenkomst naamlijk , met deeze verfcheidenheden , is het dan eens droog, dan eens vochtig:fomwijlen eenvoudig. fomwijlen zamengefield: dan eens, in zijn hegin, dan eens in zijn' ftaat, dan eens in zijne affcheiding: fomtijds is hetzelve bedekt% door de omliggende zachte deelen, of door  BER BEENZIEKTEN. aöj een fponsachtig vleesch : fomtijds vertoont het zig vrij, en geheel ontbloot van alles, aan het onderzoek der zintuigen: alle deeze veranderingen, hebben haare bijzondere verfchijnzelen, en verdienen allezins de oplettendheid des Heelmeesters ; gelijk het ook doet, die te kennen , welke het inwendig beenbederf oï\fetfc\\verzweeringe , kenbaar fomwijlen door het gezicht, fomwijlen alleen door het onderzoek met het tentijzer. §. 856. De genezing is altoos uitermaaten moejelijk en meer een gewrocht der Natuur, dan van de Kunst: een verfterkende en bederfweerende leefregel ; geneesmiddelen , tegengefteld aan de van elders bekende heerfchende ongefteldheid des ligchaams ; en plaatsmiddelen, genomen uit de clasfe der verfterkende cn balfemachtige, zijn daartoe vooral aanprijsbaar. §. 857. Voldoen deezen niet aan het oogmerk , alsdan kan men den toevlugt neeraen tot  beu Beenziekten. 273 tot verfcheidenerleie, voor deeze ziekte aangeprezene foortlijke hulpmiddelen ; doch inzonderheid, tot de ftinkende Gom en Meekrap , vermengd met elkander , en bij van tijd tot tijd vermeerderde giften , tot zulk eene veelheid dagelijks toegediend als den Lijder, zonder eene zeer merkelijke verhitting daarvan te gevoelen, verdragen kan» §• 858. Het gomgèzwel is meer een Üjmphatiek gezwel van het beenvlies dan eene beenziekte ; heeft meestal eene zeer effene en gelijke oppervlakte; is van alle kanten naauwkeurig omfchrevcn ; biedt een' merkelijken tegenftand aan een' drukkendcn vinger; verwekt dikwerf zeer gevoelige pijnen ; wordt dan eens veroorzaakt door uiterlijke beledigingen, dan eens door eene venerifche vochtsverbastering; en moet men behandelen, in het eerfte geval, met zeerwerkzaame oplosfende aanlegzels, in het laatfte, met in- en uit-wendig toegediende kwikmiddelen; of als deeze faalcn, en 'er vreezeis voor beenbederf, het gezwel openen door eene infnijding, de ingehoudene ftoffe eene allezins vrije ontlasting geeven ; en de nablijvende zweer verbinden met zeer zachte balfemachtige heelmiddelen. §. 859. Door beenknobbel, verfta ik f. alle uitzetting, alle zwelling eens beens, ft Gummi,  274 VERHANDELING zonder onderfcheid; mits niet-bepaald alleen tot de einden van lange beenderen, lk'onderfcheide dezelve eenvoudig in twee*- hoofdfoorten, in waare naamlijk en ofHüanye,, §. S6o. De waare beenknobbels zijn of vast en zo hard als , of harder dan het been zelf; of celachtig, en flechts met eene dunne beenkorst omtogen : dezelven bepaalen zig binnen eenen zekeren omtrek , aan het buitenfte of binnenfte gedeelte der beenderen; of zijn uitgebreid langs derzelver geheele zelfftandigheid. §. 8(5f. De onwaare zijn minder hard dan de beenderen zelve en uit dien hoofde, eenigzins , hoewel weinig indrukbaar : zij vertoonen zig inzonderheid in het midden der lange beenderen, en gaan veelal vergezeld van de gewoone verfchijnfelcn der venusziekte. §. 852. Beide deeze foorten van beenknobbels, verfchillen daarin van elkander , dat de eerfte kunnen zijn, of goedaartigoï kwaad» aartig; en de laatfte altoos behooren tot de clasfe der tweede. §. 863. Gocdaartige beenknobbels noem ik dezulke , welke niet afhangen van eene ongefteldheid der vochten , of verettering in het celwijze gedeelte des beens; onpijnlijk zijn ; Hechts een bepaald gedeel-  DER BEENZIEKTEN» $fÉ te van het been inneemen ; en geenerleie wanorde in het overige des beens , of in de zachte deelen welken het been bedekken , veroorzaaken : de aangeborenen beenknobbels derhalven; dezulke welke in een anderzins gezond geitel, zonder eenige blijkbaare oorzaak voordkomen , of het gevolg zijn eener voorgaande uiterlijke belediging; die eindelijk, welke afhangen van de nederzetting eener ziekteltof, door de Natuur of Kunst, weder naar elders afgeleid of uitgeworpen, kunnen allen tot deezen gebragt Worden» §. 864. Kwaadaartige beenknobbels zijn , die • het grootfte gedeelte of de gantfchti uitgestrektheid van een been inneemen ; haaren oorfprong ontkenen uit eene zeer groote ontfteking en verzvvecring van het binnenfte des beens, of uit eene algemeene fcherpte der vochten; en die daarenboven vergezeld zijn van eenige andere, ?t zij plaatslijke, 't zij algemeene wanorden : tot de klasfe van deeze , kunnen des gebragt worden, de beenknobbels veroorzaakt door nederzetting eener ziekteftofTe , welke men niet heeft kunnen afleiden of uitwerpen; dezulke welke gemaakt worden door het fcheurbuik , door de venusziekte , ot door eene kropzeerige ongefteldheid \ gelijk ook die geenen, welken aanmerkelijke pijnen veroor-. S 3  476 VERHANDELING ken , of gepaard gaan met ontfteking , verzweering, beenbederf en dergelijken. $. 865. Een ander verfchil , gemeen aan alle beenknobbels zonder onderfcheid , is, dat fommige vencb zijn, andere verouderd: dit verfchil en het voorige , zijn beiden wezenlijk en bcpaalen met elkander, de mogelijkheid of onmogelijkheid, de gedeeltelijke of geheele genezing , en des ook de voorzegging van alles, wat men te hoopen ofte vreezen heeft. %. 866. De behandeling berust insgelijks op dezelfde verfcheidenheden ; dat is te zeggen, dat ze in alle gevallen moet overeenkomen met den aart, de oorzaak, de duuring en de toevallige omftandigheden des beenknobbels: de volgende bijzonderheden, komen hierbij voornaamljk in aanmerking. §. 867. De aangeborene beenknobbels , hoedanig deezen ook zijn mogen , moet men niet aanraaken , maar geheel overlaaten aan de beflisfing der Natuur. Men moet hetzelfde doen, bij alle andere goedaartige beenknobbels , van welk eene oorzaak zij ook afhangen. g. 868. Zulke beenknobbels integendeel, welke afhanglijk zijn van eene groote ontfteking, of verzwering, in het celwijze ge-  der beenziekten. 27; deelte der beenderen, in het mergvlies of ii het beenvlies , behoren behandeld te wor den, eerst, met ontlastende , verkoelende, verdunnende en oplosfende hulpmiddelen ; en vervolgends, inwendig, met den KoorsU bast en het Vitrioolzuur; uitwendig , met zachtlijk prikkelende en fpecerijachtige aanlegzels, in de gedaante vooral van pappen : als bij deeze, de dekkende zachte deelen mede in verzweering vallen, moeten die verzweeringen , door eene ruime infnijding geopend worden, om eene vrije ontlasting te geeven aan den ingefloten etter:het ontbloote en uitgezette, of ook tevens verzworen gedeelte des beens, in dit geval, verbinde men of droog of met balfemachtige en bederfweerende heelmiddelen. §. 869. Die foort van kwaadaartige beenknobbels eindelijk, welke door eene fcheurbuikige, kropzeerige of pokkige ongefteldheid der vochten worden voordgebragt, erkennen geene andere geneeswijze, dan die beftaat in het aanwenden van hulpmiddelen, tegengefteld aan de heerfchende en van elders bekende vochtsverbastering. De geneesbaarfte van deezen , zijn de pokkige; doorgaands , hoewel zeer oneigen, onder den naam van kalkbuil befchreven. $. 870. De zweeling der been- S 3 i Tophut: Intumifeett' tic exiremh tel:.;» lujtusu  O l'O - toiiia. 278 VERHANDELINO einden , beftaat zeldzaam op zig zei ven», maar is doorgaands afhanglijk van engelfchc ziekte of pokfmet : eene zeer zwaare kneuzing der gewrichten echter, kan dezelve insgelijks veroorzaaken. $. 871. Haare behandeling moetin de twee eerfte gevallen, uit die der gemelde ziekten ontleend worden: in het laatfte geval beftaat dezelve inzonderheid, in den aanleg van oplosfende en verfterkende hulpmiddelen, wel^ fluitende verbanden , herhaalde buikzuiveringen en dergelijken. §. 87a. Het been-spek-gezwel beftaat uit vet. beenbrijzels , en eene ontaarte Lympba-% befloten in een celwijs weefzel, 't welk tevens zig tot in het binnenfte des gezwels uitftrekt, en aldaar van fteê tot fteê, kleinere en grootere vakken vormt. §. 873. In den beginne is het naauwlijks kenbaar, of van andere diepliggende gezwellen te onderfcheiden : grooter geworden zijnde, oordeelt men daarvan bijzonderlijk, uit deszfclfs veerkracht ; hardheid, die het midden houdt tusfchen de waare en onwaare beenknobbels ; onmiskleurigheid; zuchtige zwelling of verlamming van het onderliggend deel ; verwijde bloedvaten over deszelfs oppervlakte verfpreid; afgebrokene plekken , met eene dunne huid gedekt fn  DER BEENZIEKTEN. 279 welke een bcdriegelijk gevoel van vochtgolving aanbieden; zeer zwaare en immer aanhoudende pijnen ; gelijk ook , uit daarbij komende en van tijd tot tijd toeneemende lluipkoortfcn. §. 874. Uiterlijke beledigingen van verfchillenden aart, en langduurige zinkingspijnen , fchijnen inzonderheid als deszelfs oorzaaken te moeten befchouwd worden. §. 875. De oorfpronglijke zitplaats deezes gebreks, is het buitenfté of binnenfte gedeelte der beenderen en het beenvlies: zijne gevolgen zijn ten uiterften verdervelijk , en zelfs in de meeste gevallen, doodlijk. §. 876. In deszelfs beginfel , ftelt men het geneesbaar , door rust, een goeden leefregel , drooge'wrijvingen, dropbaden , blaardragten in de nabijheid des gezwels, en het herhaald gebruik van zachtlijk ontlastende en oplosfende geneesmiddelen: als het eenige merkelijke vorderingen gemaakt heeft, moet of het lijdend deel afgezet, of het gebrek zo veel mogelijk draagelijk gemaakt worden , door eene ftille houding, zachten eetregel, dikmaalige buikzuiveringeu, verfterkende, bederfweerende en rustverwekkende geneesmiddelen , gelijk ook door aanlegzels , welke noch weekmaaken noch prikkelen , maar van eenen zachtlijk S 4  S80 VERHANDELING 2 I jyiminutio, fubllantlarum osfium, ' abforprioie Waterte osfis. Inequ'iates asfium,in mocium raniorum ai folioruiu 'exjlantes, amentrekkenden , verkoelenden en tegelijk >ijnftillenden aart zijn. §. 877. De vermindering van de zelfstandigheid der beendes.en, door opneeming der been- ;tof, heeft alleen plaats bij hoogbejaarden, :n maakt fomwijlen , de dikfte en hardfte jeenderen, zo dun en dunner nog, dan postpapier : fomwijlen zelfs, gaat hier door een gedeelte derzelven , geheel verlooren , of verandert in eene zelfstandigheid, niet ongelijk aan perkement : doorgaands gaat daarmede gepaard, eene verbeening van deeze of geene zachte deelen, vooral van de bloedvaten; gelijk ook, eene wamtaltige oppervlakte dier deelen , wier beenderen door dezelve zijn aangegrepen: dat haare oorzaaken onbekend zijn : datze eene zeer groote vatbaarheid geefc tot de voordkomst van beenbreuken zonder eenig uiterlijk geweld : gelijk ook, datzegeenerleie genezinge toelaat; zijn zo veele bijzonderheden , welke men hier nog kan bijvoegen. §. 878. De taks- cn blads-wijze verhevenheden der beenderen, beftaat in eene taks- blads- of plaats-wijze oneffenheid van de buitenfte oppervlakte eens beens, en is doorgaands vergezeld of mogelijk het gevolg , van eene algemeene zwelling, van deszelfs zelfftandigheid.  der beenziekten. aSl §. 879. Hoedanig derzelver oorzaaken ook eijn mogen, zij maaken altoos ontfteking, verzweering en etterholten in de zachte deelen, en zijn, zo veel mij bekend is, door niets geneesbaar. V. HOOFDDEEL. De gebrekkige cn geheel onmogelijke beivee' ging der Gewrichten. S. 880. De natuurlijke beweegbaarheid der gewrichten wordt fomwijlen verminderd, fomwijlen misvormd, en fomwijlen geheel weggenomen : het een en ander gefchiedt vooral in de kraaking der gewrichten; de verflapping der banden; de ver {luiking; de mankheid; en de gewrichtsverjlijving. §. 88l. De kraaking der gewrich-, ten, op zig zelve beftaande, of voor het' minst, niet befchouwd als het toeval van eenige andere gewrichtsziekte, wordt meestal veroorzaakt door eene ontbeering , vermindering of verdunning van het lidvocht, afhangelijk van eene algemeene uitdrooging des ligchaams, van fcheurbuik en dergelijken. S 5 ïrepitailo trilculorumi  Laxitat liga e&idutam. ] tyjsfrrtio* i 1 t 28 Z\ VERHANDELING §. 882. De genezing wordt het best vcrkreegen; in het eerfte geval, door een' voedenden eetregel, en de behandeling der gcwrichtsvertlijving : in het laatfte door het gebruik van de gewoone tegenfcheurbuikige geneesmiddelen: een pap van de fcherpe huislook in bier gekookt, wordt in dit zelfde geval, zeer aangeprezen. g. 883. VERSLAPPING DER BANDEN, ftelt de vermindering of het verlies van derzelver veerkracht, afhangelijk doorgaands van oorzaaken, werkende bij wijze van weeking, kneuzing of uitrekking. §. 884. De gefchondene beweging der gewrichten , hierdoor veroorzaakt , is altoos pijnlijk, en gepaard, met gevoel van zwakheid niet alleen, maar ook fomwijlen , met eene meer of min blijkbaare verlenging des deels. g. 885. Ter genezinge wordt vereischt', rust, fluitende cn fchoorende verbanden, zamentrekkende en verfterkende aanlegzels, dergelijke badingen, drooge wrijvingen, roodnaakende hulpmiddelen en blaardragten, ïaar eisch des gevals uitgekozen. . g. 886. Door verstuiking wordt vertaan , eene fchielijke uitrekking van de zanenftellende deelen eens gewrichts, tot dien rap, dat de zachte deelen in het gevaar zijn  t> E H. BEENZIEKTEN. van verbreking, de beenderen in dat van ontwrichting. §. 837. Het gewricht der voorhand en van den voorvoet, zijn het meest aan dit gebrek onderworpen: bij deezen ook verwekt hetzelve de meeste wanorden en gaat het veelal vergezeld van zeer zwaare pijn , uitltorting van bloed in het vetvlies, en wijachtige verzamelingen, in de banden des gewrichts niet alleen, maar ook in de fcheden der voorbijgaande peezen. §. 888. Het eerfte en beste hulpmiddel in dit geval, is een bad van koud water, indien zulks zijn kan bedeeld met eene ruime hoeveelheid Ammoniakzout : dit naamlijk , mits terftond na de verftuiking plaats grijpt, aangewend, voorkomt dikwerf alle uitltorting, en maakt, dienvolgends, het gebrek van veel minder aanbelang. §. 889. De overige hulpmiddelen, welke dan eerst te ftade komen , als voorgemelde bading heeft plaats gehad; of, wanneer deeze verzuimd zijnde, 'er reeds uitltorting en zwelling aanweezig zijn , beftaan inzonderheid, in het aanleggen van losfe verbanden, beftendig nat gehouden met oplosfende'en eenigzins geestrijke vochten, in den eerften tijd; en naderhand, te weeten als de zwelling geweeken is, in die wij voor de ver-  Ciwdscetio. 284 VE RHANDELINO flapping der banden, §. 883, hebben aangepreezen. §. 890. De mankheid, is eene wanorde in de voordgaande beweeging van het ligchaam, waarbij hetzelve, ter rechter of linker zijde, of wel beurtlings , over de eene cn andere deezer zijden, overvalt. §. 891. Jds zo veele meest gewoone oorzaaken derzelve, moet men befchouwen ; eene fcheefheid der ruggraat vooral in de lendenwervelen; eene eigenlijdige of toevallige fcheefheid van het bekken; eene ongelijke groejing der onderfte ledemaaten; een aangeboren of toevallig gemis van het hoofd des een of anderen dijebeens; eene afknakking van dit hoofd, bij kinderen ; eene veranderde gedaante van deeze of geene heupkom, of van het eene of andere hoofd des dijebeens; een beenig uitwas in één der heupgewrichten ; eene onherfteld geblevene ontwrichting van het dijebeen ; eene kwalijk genezene breuk van het ligchaam deezes beens, of van deszelfs hals; gelijk ook, eene zwakheid der banden van het heupgewricht, afhangelijk van engelfche ziekte of iet anders. §. 892. Sommige deezer foorten van mankheid, zijn geneeslijk, andere niet: de laatfte kan men dikwerf te gemoete komen , door het gebruik van zekere Kunsttuigen: de eer-  DER BEENZIEKTEN. 085 fte eisfchen hulpmiddelen, tegengefteld aari hunne oorzaaken, en dienvolgends voof geene algemeene befchrijving vatbaar. §. 893. GEWRICHTSVERSTIJVING, betekent ift deh ftriktften zin eene onmogelijke beweeging eens gewrichts , hetzelve hoekswijze gebogen zijnde; in eenen ruimeren zin wordt daardoor verftaan , alle' verminderde en moejelijke beweeging der gewrichten zonder onderfcheid, hoedanig eenen ftand dezelve ook hebben mogen. $. 894. De eerfte foort deezer ziekte, heeft altoos tot oorzaak, eene onderlinge inééngroejing van de hoofden der zamengeleede beenderen; is volftrekt ongeneeslijk ; en draagt den'naam, van waare gewrichtsver/lij» ving. %. 895. De laatfte is afhangelijk van een gemis des lidvochts; van deszelfs te groote lijmigheid; van eene gedeeltelijke vernieling der kraakbeenderen , welken de hoofden der geleede beenderen bekleeden; van eene zwelling der beeneinden; van eene ftramheid der gewrichtsbanden ; van eene uitftorting des beenfaps, bij gelegenheid van beenbreuken, in het gewricht zelf of in deszelfs nabijheid; en wat dergelijken meer zijn: deeze foort i<; fomwijlen geneesbaar, en wordt van de IncbjJvjïs,  S88 verhandeling' le weekmaakende hulpmiddelen aanprijsbaar, doch is niets van zo veele uitwerking als het baden des beleedigden deels, in den opgeiheden en nog warmen buik van geflagte beesten. §. 90a. De laatfte foort deezer ziekte, die naamlijk, welke door' eene uitltorting van het beenfap is voordgebragt, erkent, behalven eenige van tijd tot herhaalde iigtc bewcegingen , hoegenaamd geenig hulpmiddel. §• 9°3- Gelijke beweegingen, hebben eë-> nen zeer grooten invloed op den goeden uitflag der behandelinge van alle geneesbaare gewrichtsverftijvingen zonder onderfcheid j en moet men diensvolgends, ook daarbij, nimmer veronachtzaamen. $, 904. Men moet daarbij, insgelijks niet veronachtzaamen, het gebruik van zekere , bij de voornaamlte hedendaagfche Heelkundigen , aangeprezene foortlijke hulpmiddelen : van een omllag van Haringpekel bij voorbeeld, met wat Azijn, Aluin cn Koperrood; van de Ammoniakgom, in Wijnazijn, tot de dikte eener pleister gekookt ; van de Loodzalve van goulard, en wat dergelijken meer zijn. EINDE.