VI VOORREDE. met woeste menfchen, roovers en onherbergzame lieden; zij verwarren de bewooners van Kaap. Matapan, Vorte-caillotes. geheten, met de andere Marnoten, die de Aartsvaderlijke zeden en gevolglijk de deugden der tijden van homerus behouden hebben. Grieken, die in de taal hunnes lands ervaren zijn, zijn alleen in ftaat die hoofd-dwaalingen tegemefpreeken en de gapingen te vullen, welke, meest in alle dc Gefchiedenisfen van Griekenland opengelaten zijn. Deze taak hebben dimo en nicolo stephanopoli op zich genomen, bij bet febrijven van 't verhaal hunner reize in verfcheidene Eilanden van de Levant, geduurende de jaaren 5 en 6 der Franfche Republiek. Deze reis is van te meer aanbelang, om dat dezelve, als 't ware, onder ftaatku.ndige betrekkingen het geheim der familie aan den dag legt, en ten opzichte der gedenkftukken eene dierbaare bron yan ontdekkingen levert. Wie zou gelooven, dat de oevers van de Marathonifche velden bezaaid zijn met 'oude overblijfzels, van welken geen Schrijver tot hiertoe gefproken heeft; dac V gedenkftukken van Sparta, en voorril van G>.  Voorrede. vu Gythium, beftaan, van welken geen reiziger kennis had? Men kan in Griekenland geen voetftap doen, zege thucydides, zonder 'er over de Gefchiedenisfen te treden. Wij voegen 'er bij, dat men in den omtrek van Sparta geen voet kan verzetten, zonder 'er tekens en overblijfzels te vinden van haaren roem; zoodanige zijn, het Amphitheater van lycurgus, deKolonnen, de Steenen, de Munten, de Borstbeelden, de Opfchriften, welke deze beide reizigers hec eerst gezien hebben, en welken anderen, vóór hen, niet konden zien, uit hoofde van de onmooglijkheid om te komen tot de plaatzen, welke die fchatten bevatten. Onder hunne ontdekkingen munt uit het Standbeeld der Vrijheid, 't welk zij, bij hunne terugkomst, ten gefchenke gaven aan den Generaal buonaparte, en 't welk thans werkelijk te Parijs in zijn kabinet van de natuurlijke gefchiedenis gezien wordt. Eene andere, niet min belangrijke , ontdekking is de plaats, waar de Tempel van venus (aphrodita) te Cythera geftaan heeft; de vier rijen boomen, welke van Jer tot zoon, indien men zich dus moge ui>* 4 druk~  viu VOORREDE. drukken, de plaats beflaan van 'c gewijde bosch, het welk dien Tempel omringde; van het iluk marmer, op 't welk men nog het opfchrifc vindt, dat den voornamen ingang van dat bosch aanduidde; eindelijk, de plaats-ontdekking der drie andere Tempelen van v e n u s , tot hiertoe onbekend. Bchalven de voordeden, welken de letterkundige gefchiedenis en de konften uit deze reize zullen trekken, is 'er nog een ander, niet min aanmerkelijk, dat van in deze reisbefchiijving eene naauwkeurige kennis te bekomen van de zeden, het karakter, den ftaatkundigen en krijgshaftigen geest der Marnoten, een volk dat zeer weinig bekend en zeer flegt beoordeeld is. — Wie kon beter dan de Commisfarisfen Heilige en onbetwistbare verkenningen in dat ftuk bekomen? zij behoorden tot het gedacht der Mainoten, fpraken dezelfde taal, en men hield niets voor hun verborgen. Deze reize is verrijkt met gefchiedkundige en waare bijzonderheden, wegens den jongden oorlog en het gedrag der Rusfen in Moréa; we. gens het uitwijken van een groot getal Maino- tifihc  VOORREDE- ïifche huisgezinnen naa Korfica, onder het geleide van de voorouderen der stephanopoli's; wegens de Turkfche Regeering en de verfchillende takken van derzelver dwinglandij. Zedert langen verwijt men algemeen aan de Reisbefchrijvers, dat zij zich bepaalen tot de befchrijving van ftoflijke ftukk.cn, van zeden, wetten, aart en inborst der bewooneren, van de landen, welken zij doorreisd hebben, zonder iets van de bijzondere gefchiedenis des reizigers te reppen, als of het mogelijk ware, dat iemand door 't een of ander naa wijd afgelegene landen gelokt, ongevoelig konde zijn voor alles wat zijne zinnen treft. Wij hebben getracht dit verwijt niet te verdienen. Eén der twee reizigers is nog maar twintig jaaren oud, hij is begaafd met eene vuurige verbeelding, en zijn geheugen is vol van groote herdenkingen, welke hem, door 't land, het welk hij bezoekt, en dat het vaderland zijner voorouderen is, bij iederen voetftap voor den geest gebragt worden. Zou hij, met die jaaren en met zulk eene verbeelding, koel hebben kunnen blijven in 't midden der menigte * 5 êe'  VOORREDE. gedenkftukken van Cythera? ook draalde hij niet die fchatting te betaalen aan de oude Godin dier plaatze. — 't Was geene gewoonlijke liefde die hem ontvlamde; hij blaakte, maar fteeds had zijn pligt bij hem den voorrang boven alles, nogthans hield hij niet op te blaaken en te kwijnen. Hij is een a'fftammeling dier Spartanen, die op zijn Spartaansch bemint. Wij hebhen des, om zoo te fprecken, zoo wel de reize van 't hart, als die van den perfoon befchreeven. Is telemachus ooit belangrijker voor ons, dan, wanneer hij te gelijk worftelt tegen e u c h a r i s , mentor en zijn pligt? zou het tafereel van de hartstochten ber neden de waardigheid der gefchiedenis zijn? Zouden de reizigers minder mensch zijn, wanneer zij gevoelen, dan wanneer zij befchouwen en opmerken? Maar als 't werk belangrijker wordt, naar mate het belang 't welk de Schrij? vers zelve ons inboezemen, welke reis kan voor ons dan van meer gewigt zijn dan die der bei-, den stephanopoli's. Dimo, een dier zeldfiime menfchen, wiep ontdekkingen de heerfchappij der ftook- en ges neoir  VG-ÓRREDË. n neeskunde uitgebreid hebben, heeft, behalven de kracht van het Lemithochorton, het middel uitgevonden om wollen en zijden doffen te verwen door eene zeer gemeene ftof, de fchors van den eik, welke een zeer glanzig en beftendig zwart geeft, zonder de hoedanigheid van het doek te veranderen. Dit middel verdient om deszelfs laagen prijs de voorkeur; en is van dien aart, dat men, met een enkel pond daarvan, hetzelfde oogmerk bereikt, als met twee en een half pond galnoten; zoo dat men met een duiver onkosten even veel uitwerkt als met zeven guldens tien duivers. (*) 't Was niet genoeg voor dimo het groot" de gedeelte zijner dagen toegewijd te hebben om, ten nutte van 't menfchelijk gedacht, aan de planten de heilzame geheimen te ontrukken, gedenkpenningen, eereprijzen en belooningen zoo wel van 't oude als nieuwe bewind te ontvangt (*) Zie aau liet einde van de reize, het bericht vart den burger le blanc, opziender v#n het Departement van de Scine, betrekkelijk deze ontdekking, en. den eerepriji aan dimo gefchonken.  a REIZE bijzondere krachten .te onttrekken. De Lemitho» chorton, tot hiertoe onbekend of min geacht» werd in de handen van dezen onvermoeiden kruidkundigen een-wormverdrijvend middel, waar van 't gebruik onnoemlijke geneezingen bewerkte (a). Het vertier daarvan in Frankrijk en buiten 'slands was verbaazend; en die plant begint reeds in Corftca te ontbreken. Een zoo heilzaam wormverdrijvend middel te ontbeeren zou gewis een groot verlies geweest zijn. De Ionifche zeekusten brengen overvloed van Lemithochorton voord. De hoop op een rijken oogst daarvan, de ijver om den kring zijner ontdekkingen wijder uittebreiden, en misfchien meer dan dit alles, het verlangen om de haardfteden zijner voorouderen te bezoeken, deeden in dimo de gedagten ontftaan om oud Griekenland te doorreizen. Noch zijn hoog© ouderdom, noch de verzwakking zijner natuurkrachten, noch de vrees voor zee-roovers, die in de Middenlandfche zee menigvuldig zijn, niets kon hem van dat ontwerp afbrengen: alles fcheen hem integendeel te zullen medewerken tot deszelfs uitvoering. De herééniging der Ionifche Eilanden aan de Franfche Republiek, en de even be- (a) Zie aan het einde van dit werk eene memorie over de wonderbaare kracht van deze plant.  3* REIZE zijner reisgenoóten; zij zijn woedend, zij hebbed des hun prooi gemist; voor de eerftemaal zegende hij hunne woede. Alle wierpen zij op hem een vreeslijk gezigt, niemand hunner ondervroeg hem; zelfs durven zij geen woord tegen iemand fpreeken; de Kaptein alleen van de feloucq plaatfte zich aan zijne zijde. „ Schrijf," zeide hij hem, „ aan uwe neeven, dat zij zich vertoonen, 't is het eenige middel om hen te redden; uwe pasfen zijn richtig, waar vreest gij voor?" — Mijne neeven, antwoordde dimo, hebben, zoo haast ik aangehouden wierd, de vlugt genomen; ik: weet niet waar zij zich fchuil houden; waarheen wilt gij dat ik fchrijve? — Let 'er wel op, uwe ftijf hoofdigheid zal u duur te Maan komen. -— Ik herhaal het, de plaats, waarheen zij de wijk genomen hebben, weet ik niet, en ze is mij geheel onbekend; en indien ik die kende, denkt gij dat ik hen zoude uitnoodigen zich te vertoonen? Liever ilierf ik „Edelmoedige grijsaart'!" hernam de Kaptein met eene zachte ftetn, „ ik heb flechts eene ftem als de minfte van mijn fcheepsvolk. Wij zijn hier allen gelijk." Dit gezegd hebbende ging hij weg. Een oogenblik daarna deed men dimo naar beneden komen, ieder was reeds gezeeten om te avondfpijzen; hij werd tusfchen de beide Kapteinen geplaatst; het gefprek liep' over zijne beide  in GRIEKENLAND. 35 ging, dat gij in de Franfche paket waart. Ons fcheepsvolk was bijna geheel aan land; 'er waren vier uurcn nodig om het weder bijéén te brengen. Wij zeilden u achterna, maar een tegenwind dwong ons weder binnen te loopen. Gij zelf waart ongetwijfeld genoodzaakt de eene of andere nabuurige haven aancedoen. Wij zagen u van verre toen gij te Lefina binnenliep; doch wij konden u niet inhalen noch in de haven komen. De wind dreef ons naar de andere zijde van 't eiland, aan denzelven zijt gij uw behoud fchuldig, indien wij dienzelfden nacht u hadden kunnen op zijde komen, zoude gij verlooren zijn geweest." — „ Ik bedank u voor 'c gene gij mij in vertrouwen zegt," antwoordde dimo, en hij ftak hem een fequin in de hand. Tegen den middag kwam de Kamerling met den neef van den Bisfchop, verzeld van vijf Slavoniersdie alleen aan boord kwamen, terug. Zij berichtten aan dimo, dat hij aan land Hond te gaan. Deze maakte zich gereed om in de boot te Happen, toen men hem eensklaps naar de kajuit fleepte: één dier verwoeden zette hem den dolk op de keel, en gebood hem al zijn geld op de tafel uittetellen: „ En zoo gij het ongeluk hebt één éénig  in GRIEKENLAND*. igt » als het tooneel en da woorden van dezert grijsaarc, fnikkende op de grafzerk zijner vaderen. Ik naderde eerbiediglij k, en floeg mijne oogen op 'c marmer, ik ontdekte 'er groote eerfte letters op, welken van den tijd reeds geleden hadden, maar nog niet uitgewiseht, waren. Hoe groot was mijne verbaasdheid en bhjdfchap toen ik 'er die opfchrift op las! N"G. A~. ©~g. k"PA. KQ~N KAl' nANTOG k~MOT. Dewijl hetzelve verkort was, was het mij niec mooglijk 'er den zin van te gisfen; maar hetzelve woord voor woord hervattende, vond ik rasch de beteekenis. Mijne blijdfehap was uitermate; ik hield een diep zwijgen, 't welk in 'c eersc door den grijsaarc geëerbiedigd werd; maar toen hij eensklaps eene ongemeene verandering in de trekken van mijn gelaat befpeurde, riep hij mij toe: „ wat toch hebt gij ontdekt in 'c gene gij daar las, zouden hec de namen van eenige mijner voorouderen zijn? Ik heb reden zulks optemaken uic uwe ontroering." — Neenï ik heb niccs bijzonders een uwen opzichte ontdekt , maar wel eene algemeene oncdekkinf 2e- , 0 o o daan, door welke gij voordaan zulc wecen welke plaats gij bewoonc, en in welken eerbied dezelve was ten tijde onzer voorvaderen. Zien gij de Griekfche woorden, welken op dezen fteen gebeieeld zijn. — Ja; maar ik weec niec wat dezelven beduiden. —-. Die woorden zijn ver. I a kort;  332 REIZE kort; zie hier de yerklaaring 'er van : N«ój Ac?j*aj'flw öêöt? Kvpc'i» Kvfaftiim, x«t ar*v7flf K <7*a , Tempel van venus, Godin, Meestresfe van Cythera (A), en van de ganfehe wereld. Er is geen twijfel of dit was het marmer, 't welk boven de deur des tempels van deze godin geplaatst was. De grijsaart bleef eenig* oogenblik ken geheel onbeweeglijk op den naam van venus; maar tot zich zei ven komende, zeide hij: „ hoe weet gij dat deze plaats in eene zoo groote hoogachting was bij onze voorouders, hoe hebt gij deze woorden kunnen lezen en 'er den zin van gisfen?" — Volgens het opfchrift 't welk ik op het ftuk van 't gewelf las, bij den ingang van dezen omtrek; valt het door middel van dezen fleutel mij gemakkelijk een naauwkeurig verhaal te doen van de gefchïedenis der plaats welke gij bewoont, maar alvorens daarmede aantevangen, zoo laat mij, op mijn gemak, van nader bij, de puinen van dezen tempel bezichtigen. Ik trad nader. Welk een fchouwfpel van vreugde en verdriet tevens voor mij! Hoe, zeide ik bij mij zeiven, was het hier niet dat ten tijde van Sparta, Athene, Corinthus en (Jï) HetGriekschwoordbeteekentrderO/^fVi. Men vindt dezelfde uitdrukking bij dapper, in 't hoofdfluk over de gedenkpenningen van Cerigo.   in GRIEKENLAND. 137 Mijne gisfing (leunt op hec volgende opfchrift; het welk ik met zeer veel moeite op een dier boomen ontdjfferde: gïmi'os ataaiaoeog, Zinnebeeld van vreugd. Op andere hoornen vin 1c men nog eenige fpooren van letters; maar c was mij onmogelijk die ce lezen, ondanks alle pogingen welke ik met mijn vergrootglas aanwendde. Deze vier laanen zijn volkomen vierkant en bedaan ieder uit zes boomen, ten oosten en ten westen zijn de cypresfen, de olijven zijn aan de noord- en zuidzijde; zij bieden flechts eenige kleene takken; drie onder dezelven hebben holligheden welke vol bijen zijn'; alle die boomen behouden hunne bladeren die altijd * groen blijven: behalven die vier en twintig boomen, ziec men 'er twee zeer ouden, welker zoort ik niet kon herkennen; zij zijn op eenen zekeren afftand, op eene zelfde rij van eikanderen af geplaatst, en waarschijnlijk de eerde aan'welke zij opgevolgd zijn en die zij verbeelden, befchaduwden de beide zijden des voorgevels van den tempel, welks ingang, zoo men uic hunne plaatzing moet oordeelen, naa den kant van 'c oosten was. In 't midden dier laanen zijn oude muuren, flukken en brokken van marmer. Er is niets in zijn geheel over, dan de marmeren banken, welken men van den eenen boom tot den anI 5 deren  in GRIEKENLAND. 139 pnder een oude pronk - altaar om 'er den aangeramen westewind te genieten, welk nog geftadig bleef waaijen; ik had die rust en die verkoeling wel nodig: ik droeg in mijn hart twee gloeiende lasten om venus en lucretia. Aldaar haastte ik mij aan den eerwaardigen oudvader mederedeelen de reden waarom ik zoo veele nafpooringen deed. „ 't Is niet zonder rpden, zeide ik hem, dat ik met zoo veel eerbied en nieuwsgierigheid de plaats kom bezien, welke gij bewoont; dezeLe was eertijds het verblijf van de godinne der fchoonheid. Aldaar kwam van alle de deelen van Griekenland de jeugd hulde aan haar doen, en zich als brandoffer aanbieden; die boomen zijn als zoo veele panden, welke ons de wederzijdfche verëeniging eer gelieven te binnen brengen, die dezelven plan- tcden." „ Hoe! zijn alle die boomen geplant door de handen onzer voorvaderen!" Hij bef'chouwde dezelven met aandacht en met bewonekring, als ware het voor de eerfte maal, dat hij die zag. Ach! zeide hij, zuchtende, thans bevroede ik de beweegreden van den laatften wil mijner voorouderen ; 't was niet zonder reden dat zij ons bevolen bijzondere zorg voor dit bosch te dragen." Hier viel ik den grijsaarc in de rede. Bijna den vorigen avond niets genuttigd, den nacht zonder flapen doorgebragt hebbende, en federc het opgaan der zon-  i4o REIZE 2onne op de been zijnde, werd ik van don hon« ger gedrongen. Ik vroeg hem om eenig ontbijt. Bij brogc mij naar zijne wooning, eene hut van h(ut opgeflagen en met biezen gedekt. Ik wilde gaan zitten om meer op .mijn gemak te rusten; hij belette mij daarin, en zijn korf jen met brood en honich vullende, zeide hij: volg .jnrj,.wij zullen ons gaan nederzetten op den fteen, waar mijn vader en moeder alle hunne maakiiden dceden." — Deze fteen diende ons te gelijk tot ftoel, tot tafellaken en tot tafel. Geen ontbijt was ooit begeerlijker voor mij en lastiger: ik moest, tot aan het einde, mét de beenen kruislings blijven zitten, eene houding, welke de ïtatiaanfehe kleeding moeilijk maakt. Eeniglijk bezig mijne graagte te voldoen, of verftrooid door de groote herinneringen van alles wat ik maar pas gezien had, had ik mijn oog nog niet geflagen op den fteen, toen eensklaps op het oogenblik dat hij denzelven weder in zijne hut wilde brengen, ik in 't midden dier oude tafel iets gegraveerd zag, 'c welk mij toefcheen van de hand van een der bekwaamlle kunftenaars. der oudheid gedaan te zijn. 't Was venus, voor wie twee jonge gelieven lagen geknield, welke zij te famen verëenigde, door hen op 't hoofd een kroon van myrten te leggen (l). Zij was (0 Eit graveerzel dient ter bevestiging, dat het  In GRIEKENLAND. 141 was omkleed met een langen tabbaard, vastgehecht aan 't bovenfte van den linker fehouder, ter zijde yan den hals; buiten dat gedeel.e van het ligchaam waren Hnkerfchouder en arm boven d n middel ontbloot. De tabbaard bedekte alleen den linkerboezem; de borst, de fehouder en de rechterarm waren eveneens nakend; eenige haarer lokken waren gevlochten, de andere hingen in krullen tot aan den middel. De jongeling ftond te leenen op zijn fchild, en de jonge dochter was omhangen met een kleed, maar haar linkerarm was enkel half bloot. Zij bood venus twee toneldüiven aan. Ik was van vreugd en droefheid tevens aangedaan: dit beeld overreedde mij ten volle van de juistheid mijner gisft'gen, wegens de ligging of ftandplaats des tempels van cythera. Maar h >e zeer was 'c mij tot ongenoegen, dat ik tot geen prijs dien fteen kon bekomeii (ni). „ Dien weg te geven, zei- venus Aphrodita was, die men in den tempel op den heuvel Aplunori eerde. (jn) Er is iets vervvonderenswnardig in den eerbied van dezen grijsaart voor dit graf en die puinen. Van vvaar kan het bevel komen van vader tot zoon, dit bosch, dezen omtrek te bewa.aken? Dat men mij oorloove deswegens eenige gistingen te maken. Eer Griekenland verwonnen en ontleed was, bezaten deszelft bewooners buiten tegenfpraak meer kundigneden dan zij,  i4« REIZE zeide de grijsaarc, zou de asch ontrusten mijner voorouderen;" volgens hun Heilig verbod moge hij denzelven, enkel om van te fpijzen, eenige treden van zijn hut afbrengen. Ik Hond een oogenblik in verzoeking om denzelven mee geweld wegtevoeren; de erkentenis, de grijze haairen, hec vooroordeel zelfs van dien eerwaardigen grijsaarc, wederhieiden mij. Ik vergenoegde mij dien afceteekenen. Deze Meen maakce een regchoek van zes voeten lang en van drie voecen breed. Alvoorens in de huc wedertekeeren, knielde de grijsaarc voor den fteen neder, omhelsde' denzelven, kuste dien met eenen diepen eerbied, en befproeide dien met zijne traanen. Uit het binnenfte zijns barts kwam een zuchc op, verzeld van eenige droevige klagcen; hij kwam coc mij en mij de hand drukkende, zeide hij: „ o mijn „ zoon, dat deze mijne oncroering u niec ver- „ b.ize: zij, die na hen kwamen. Zij kenden de waarde der gedenkftukken, waarmede hun land verrijkt was; maar uit vrees dat de Turken, de Venetianen, of andere' veroveraars 'er zich meester van mogten komen ma' ken, is het waarfchijnlijk, dat zij zelfs aan hunne afftammelingen een rad voor de oogen gedraaid hebben, door hen als eenen eerbied voor de afgeftorvenen te doen befchouwen, 't geen wezenlijk niet anders ftrekte dan ter befcherming der gedenkftukken.  ïn GRIEKENLAND. 143 j, baze : zints zestig jaaren worde ik die ten „ minften tweemaal daags of liever telkens ge„ waar, als ik eenig voedzel gebruik, en ik „ fpijs niet dan aan dezen (leen: hij diende ten „ tafel, gelijk ik reeds zeide, aan hun, die mij „ 'c leven gaven. Mij dunkt ik zie hen nog: „ hier zat mijn vader, daar mijn moeder, 't Is „ zestig jaaren geleden dat ik hen bijna te ge„ lijker tijd verloor, want zij konden malkande. „ ren niet overleven, en mij dunkt, hec was gis„ teren, dat zij, na hun middagmaal, mij beurc„ lings ftreelden en liefkoosden. Ja, hunne ge„ fprekken zullen eeuwig in mijn geheugen ge„ prent blijven. Verfchoon mij, o zoon! indien „ ik u een verhaal doe dac mij verligc. 'c Is „ misfchien voor de laacfte maal dac ik fpreeke." — „ Mijn vader, mijn leedwezen is niec min„ der dan 'c uwe. Op die oogenblik worde ik „ meerder fmerc gewaar dan gij ooic ondervon„ den hebt. —. Ga voort." Ik befchouwde den fteen en weende mede. De grijsaarc hernam: — „ O mijne wel beminde, zeide mijn vader coc zijne gade, waarom u dus ce vermoeijen? Is 'c niet genoeg voor u ce zorgen voor uwe beide kinderen en voor onzen kleenen hof? Gij vreesc dan niet u eene ziekte op den hals te haaien en mij des meerder lijden te veröor. zaken? Ik alleen moet werken, maar gij, mijne tedere vriendin, de natuur heeft u geene krachten  t44 R È 1 Z Ë ten gefchonken om mij in mijnen arbeid van den morgen tot den avond te helpen. Vergenoeg u met mij te overtreffen in omzichtigheid en gevoelens. Hoe menigmaal, o mijne gade, o mijne getrouwe leidsvrouw, heeft mij uw raad met doen Hagen in ondernemingen, die {legt uitgevallen zouden zijn, indien ik mijn eigen begrip gevolgd hadde? Hoe dikwijls hebt gij door uwe zachte vertoogen mijne gramfchap ontwapend en mij de oogen geopend? Is 'er een gelukkiger man dan ik, een echtgenoot, die een dergebjken fchat bezit? — O mijn tedere wederhelft! antwoordde mijne moeder, uw zeggen bedroeft mij! Hoe! zou ik barbaarsch'genoeg kunnen zijn om u van den morgen tot den avond te zien krommen onder 't gewigt van den arbeid, zonder mijn best te doen om u bijteflaan! gij vreest voor mijne gezondheid wanneer ik in uwe vermceijenisfen deele. Ach! zoo ik ooit ziek Kan wezen, zou 't zijn, wanneer ik 'cr met in deelde Mij daarvan te onthouden zou de grootfte moeite voor mij zijn. Waarom wilt gij mij verfteken van iets daar ik mijn grootfte vermaak m 'fteUe? Integendeel, laat mij mede arbeiden, om, zoo 't mogelijk zij, u de helft van den arbeid te fpaaren O beste, beminlijkfte van alle echtgenoten, hoe bekoort gij mij door deze taal; ik was alleen bedagt om uw teder geitel te fpaaren; maar daar gij zoo veel veimaak ftelc  in GRIEKENLAND. 145 om deel ce nemen in mijnen arbeid, ga, werk mede en vrees voordaan niet, dac ik u ten dien opzichte hec miniie zegge dat u mishage. Op die woorden omhelsden zij eikanderen beurcelings, en bedekten ieder hunner kinderen met kusjes." De grijsaart zweeg; en ik, aangedaan van bewondering en eerbied, zweeg insgelijks, doch ik barsree welhaasc uic in deze woorden: „ Ge ; lukkig huwelijk, hoe jammer is hec dat eene zoo zalige verëeniging zoo weinig op de aarde bekend is!" Inmiddels was hec bij elf uuren geworden: mijn plicht en mijn gegeven woord aan lucretia riepen mij naar Potamos. Ik wilde die fireeken niet verlaten, zonder zoo veele voorwerpen weder te zien, die ik mij met zoo veel blijdfehap herinnerde. Ik doorliep voor de tweede maal dezen omtrek , en nam affcheid van de puinen des tempels, van het gewijde bosch, en vooral van het boogftuk, aan 'c welk ik alle mijne ontdekkingen verfchuldigd was, dewijl ik met behulp van het opfchrift dac daarop was, en hec welk ik met zoo veel moeice ontcijfferd had, de andere had kunnen uitleggen. Niets ging mij meerder aan 'c harce dan het oogenblik waarin ik van dien goeden grijsaarc moest fcheiden. Hij omhelsde mij drie maaien; ce vergeefsch poogde hij drie maaien mij aancefpreken; eindelijk zeide hij mij mee eene doffe en door zuchten afgebrookene ftem: deze dag I. deel. K is de  i46 REIZE is de eerfte en de k'atfte van mijn leven; ik heb in een zelfde ogenblik mijn geluk gevonden en verlooren. — ik ben het, antwoordde ik hem, die alles verlies, naardien, zoo ik geene plichten te vervullen had, deze dag en uwe tegenwoordigheid mijne ganfehe gelukzaligheid zouden uitmaken. Met welk een vergenoegen zou ik de overige mijner dagen met u willen doorbrengen!" Eindelijk rukte ik mij van deze plaats los* en op eenigen afftand achterom ziende befpeurde ik den grijsaart, die overend en onbeweeglijk ftond op dezelfde plaats waar ik hein gelaten had. Ik haalde mijn zakdoek uit en wuifde 'er mede als om hem nogmaal vaarwel te zeggen. Hij beantwoordde mij met het zwaaijen van zijn ftok. Naauwlijks was hij mij uit het oog, of ik ontmoette menfehen, die mij kwamen'zoeken. Ik vertelde hun alles wat ik gezien en verftaan had. — „ Gij zijt zeer geluk-, kig, zeide een hunner tegens mij, zulke groote gevaaren ontkomen te zijn: de plaats van waar gij komt wordt door den duivel bewoond." —Ik antwoordde koeltjes daarop: „ mijn vriend! 't zijn geene duivels die dien heuvel bewoonen» maarnoden," Wij verdubbelden onze fchreden en kwamen fpoedig te Potamos, alwaar voor mij het einde van den dag zeer verfchillende zijn moest van deszelfs begin, VIJF-  ïn GRIEKENLAND. 147 VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Brief door welken dimo 'verwittigd wordt v4iï 't gevaar V welk hem cp V oogenblik van zijn yertrek bedteigt. Strijd van tederheid en edelmoedigheid tusfchen den oom en den neef. Opoffering aan den kant van stephano- pol1- Stefhanopolt had het oogenblik, tusfchen Lucretia en hem afgefproken, gemist, en elke minut na elf uuren fcheen hem een eeuw te zijn; hij hoopte nogthans op ftaande voet aan zijne affpraak te gaan' voldoen en als een weerlicht naar Potamos te fnellen. Mair naauwlijks was hij 'er aangekomen of zijn oom, de. ongerustheid ontveinzende, welke hem zijne lange afwezendheid veroorzaakt had, zeide hem enkel deze woord n: „ wij vertrekken. — Zonder affcheid te nemen van de Geconftitueerde Magten! zonder bij de Municipuliceit te gaan! — Wij vertrekken, hernam dimo opeen Heiliger toon; alles is reeds gefchied. 't Scheepsvolk is mij kon en zeggen dat de wind gunftig is, en ons wezenlijk bezoek zal te Maina zijn. —* Oom zal mij ten minden één uur toelïaan, ik kan immers deze plaats niet verlaten zonder Ka cos*  i# REIZE cosma nog eens te zien, die mij zoo veel vriendfchap bewezen heeft. — Geen minut ; evenwel kunt gij blijven, gij laat u toch weinig aan mij gelegen zijn, dewijl ik gisteren noch van daag u naauwlijks gezien hebbe." De neef wilde antwoorden toen, eensklaps een onverwagt geval dit gefprek afbrak, en een aandoenlijk fchcuwiipel opleverde, 't Was de ontvangst eens briefs van den Conful der Franfche Republiek te Cerigo, gericht aan dimo stephanopoli te Potamos; dezelve was van dezen Inhoud: Certgo den 16 FrutitJor (2 September") het vijfde jaar der Franfche Republiek. Ik verneem, Burger! van iemand gisteren van Coron alhier aangekomen, dat de Turken van Gargaliana, een Dorp van Moréa tegen over Zante, de Beüs van Coron verwittigd hebben, dat twee Franfche zendelingen, van Zante vertrokken, naar Maina ftonden overtevaren om aldaar eene omwenteling te bewerken. _ Die zelfde perfoon verzekert mij, dat de Beijs van Coron de nodige bevelen hebben gegeven om die afgezanten aantehouden en opteofïeren, indien dezelven op het grondgebied van Maina of in eenig ander deel van Moréa mogten voec aan land zetten. Ik haast mij om u dit bericht medetedeelen, u verzoekende in uwe wijsheid alle  ïn GRIEKENLAND. igi hij overtuigd dat dimo hem niet zocht te bedriegen, en daarop ihelde hij naar de afgefpro■kene plaats. ZESTIENDE HOOFDSTUK. Afgrijzelijke nacht voor lucretia. Bezoek van stephanopoli. Hun gefprek, hun affcheid, hunne wederzij d/che gefchenken. jNiets wreeder dan de eerfte nacht van eene eerfte liefde, wanneer men na 't doorbrengen van de geneuglijkfte oo^enblikken met het voorwerp, 't welk men aanbidt, zich alleen bevindt in 't midden van den duister. Die, welken lucretia had doorgebragc, was niet min onrustig geweest dan die van stephanopoli. De flaap was niet tot haare oogleden genaderd, of zoo dezelve haar door afgematheid voor een oogenblik deed fluimeren, kwamen de akelijkfte droomen, de verfchrikkelijklte tooneelen haare verbeelding ontrusten; zij meende haaren minnaar te zien, dan eens dompelende in de baaren, dan eens vermoord wordende door de Turken. Het licht van den dag, 'c welk alle foort van fmerten verzagt, had haare kwelling doen vermeerdereni hij vertrekt, zeide zij, hij verlaat K 4 raij  ï5z REIZE mij voor altijd. Het aandenken aan eene aanftaande bijeenkomst, de hoop van hem te zien, hem nog eens te fpreeken, verzagtte haar lijden een weinig; maar toen zij twee uuren na het beftemde uur had zien verloopen, was haare droefheid onuitfpreeklijk: zij gaf zich over aan haare wanhoop, wanneer eensklaps het zoo lang gewenscht voorwerp zich aan haar vertoonde. Zoodanig was haare ontroering toen hij verfcheen, dat zij in 'c eerlte zijne tegenwoordigheid niet kon verdragen, zij vloog fchielijk naar haare kamer, wierp zich in de armen haarer moeiê en fmok in traanen. Stephanopoli volgde haar, en veinzende verwonderd te flaan over eene ontroering van welke hij de oorzaak wel wist: „ ben ik het, vroeg hij, die uwe traanen doet vlieten? — mijne traanen, antwoordde lucretia, zijn traanen van vreugde en niet van verdriet; ik heb uwe gevoelens doorgrond: in 't eerlte gefprek, 't welk wij te famen in de kerk hielden, in 't bijzijn van mijne grootmoeder, ontwaarde ik dat ik zonder vreeze u mijn hart kon fchenken." Stephanopoli, die haar alle betuigingen doet van *t belang, 't welk hem zoo veele deugden en zoo veele genegenheid voor hem inboezemen, poogt haar afcebrengen van eene blinde verkleefdheid, brengt haar op nieuw onder 't oog dat hij een vreemdeling is, dat hij flechts doortrekt, dat zijne plicht hem elders roepr,  in GRIEKENLAND. 153 roept, maar liefde luistert naar geene vertoogen; lucretia is doof voor alles wat haare hartstocht niet ftreelt. — Indien gij mijne hand weigert, zeide zij, zal ik mij voor altijd in een klooster gaan begraven, liever dan mij aan eenen anderen dan u te verbinden. — Lucretia, ik wil u niet ongelukkig maken,; waarlijk gij kent mijne grondbeginzels, mijn karakter niet; gij weet niet of dezelven zouden ftrooken met uwe gevoelens. — In u Haat mij alles aan. Uwe grondbeginzels, uw karakter, wat behoef ik dezelven te beftudeeren, daar ik u, een jongman van twintig jaaren, bekleed zie met uwe zoo grot te zending, door menfehen die hun vertrouwen niet fchenken dan aan menfehen. Dan, zo gij daar door niet bij mij aanbevolen wordt; zijt gij niet een Spartaan, mijn landgenoot? Is het niec uit dien hoofde, dac ik zonder de minfte ongerustheid mij aan u kan vertrouwen? Maar wat zegge ik? waartoe dient het mij, mij te vertrouwen, mij te verkleeven, mij over te geeven'? Is zulks, heiaas.' niet vrugtloos? Ik bad den hemel alleen om een gade, begaafd met bekwaamheden en gevoelens; ik trof hem aan, en nu ik meende mij voor altijd aan hem te verbinden, verlies ik hem. — Gij zegt, ik ben een Spartaan, en bij mij, als bij mijne voorouders, wint mijn plicht het van mijne verkleefdheid: ik vertrek. Evenwel ben K 5 ik  ï54 REIZE Ik niet ongevoelig voor uwe bekoorlijkheden: maar neen, 't zijn uwe bekoorlijkheden niet die mij gevangen houden; vriend der deugd, zoek ik met dan de deugd. Ook hebt gij mij door trouwlooze en wellustige gedagten geen aanflag zien maken op uwe onfchuld, Ik zou u^met hebben kunnen beminnen, zonder u te achten. Indien mi:ne achting voor u boven alle uitdrukking is, hoe kan ik u dan zeggen tot welk een trap ik u beminne en altijd zal blijven bemin* nen? „ Gij bemint, en gij verlaat mij! Ik zoude u ondankbaar noemen, indien ik den naam met eerbiedigde, dien gij voert, en uwe verkleefdheid aan uwe plichten: maar 'er is één middel om dezelven te vereenigen met mijne tederheid: Item toe mij te huwen; of indien gij bevreesd Zijt mij aan u te verbinden door hymens-koorden, fha mij dan toe, dat ik u diene en u volge. Ik zal mij in 't gewaad eens jongelings kleeden en u overal vergezellen. Aan tafel zal ik het brood voor u mijden, u den wijn aanbieden, en gij zult niet te vreezen hebben , vergeven te worden. Ik weet, de'jongelingen flapen nooit bij hunne meesters, maar houden den ganfehen nacht de wacht in de naaste kamer. Wel nu, ik zal die gewoonte eerbiedigen. Maar neen! dezelve is beftemd voor laage loontrekkers, voor ongevoelige harten. Wanneer gij het koesteren-  in GRIEKENLAND. 155 de van eenen verkwikkelijken flaap zulc genieten, zal ik zachtkens uw bed naderen, aldaar zal ik uw gelaat befchouwen op 't welk de oprechtheid en de waarheid prijken; ik zal mijn oog flaan óp die rechterhand, beftemd om de dwingelanden van Griekenland ter nedertevellen. Met welk een vermaak zal ik dat Spartaansch hart zien kloppen, welks bewegingen de lafhartiglle menfehen zou bevangen en met moed bezielen; ik zal de eerfte bevangen worden, en misfehien zal ik alsdan beftaan durven, een kusch van uwe roosverwige lippen te ftelen; dien diefftal zult gij mij vergeven: men is niet fchuldig wanneer men zich verbindt honderdvoud terug te geven wat men genomen heeft. „ Maar waar voert mij mijne doding heen? ik meet mijne krachten niet af naar mijnen moed. Wat zeg ik? hec zijn geene krachten die mij ontbreken, 't is de toeftemming van uwen oom. Uw oom is edelmoedig, beminlijk en teder; hij zou al fpoedig mijne vermomming befpeuren, mijn ftem, mijne oogen zouden mij elk oogenblik .verraden." Naauwlijks had zij dit gezegd, of zij loodde eene diepe zucht. Stephanopoli wilde haar antwoorden, zij viel hem in de rede, en met de ftandvascigheid, welke zij van de oude Spartaanen behoudt, zeide zij hem: „ Gij verkiest uwen plicht boven mij, ik beklaag mij daar niet over, integendeel,  i5ó REIZE deel, ik acht 'er u te meer om: ga, vertrek, moge de wind u begunfïigen en fteeds gunftig blijven, moge minerva, onder bedekking van haar fchild, u naar uwe beftemming leiden! Ik heb niets meer aan u te zeggen, aan u te vragen; eeniglijk, wanneer gij ver van dit (hand zult af zijn, denk dan aan mij; zeg zomtijds: Ik heb een hart aangetroffen, dat te gelijk gevoelig en fier is; ik heb deszelfs tederheid met geen ondankbaarheid be*ancwoord , maar enkel mijn plicht daar tegen gefield, en 't is eeniglijk op de ftem van plicht dat het zichzelven heeft opgeofferd." Lucretia! hernam stephanopoli . . • • lucretia liet hem den tijd niet om voordtefpreken; met eene doffe, maar fiere flem voegde zij 'erbij: Gij vertrekt; gij kunt mij niet met u nemen, noch als uwe echtgenote, noch als uwen bedienden! wel nu! in weerwil van uw oom, in weerwil van u zeiven zal ik fteeds bij u zijn. Gij voert met u 't geen mijn ganfehe leven uitmaakt, een hart dat zich vereenzelvigd heeft met het uwe. Zie daar mijn troost, mijn genot; wat dit lichaam aanbelangt, het welk eerlang niets dan een verfchrikkelijk geraamte zijn zal; ik verlate het; den dag na uw vertrek, zal ik 'er een offerhande van maken , en mij voor altijd in een klooster gaan begraven." - „ Neen,  in GRIEKENLAND. ï57 " „ Neen , antwoordde stephanopoli drifdS> gij moet in uw zestiende jaar u niet van uwe vrijheid berooven. Wat recht hebt gij om over u te befchikken, daar gij niet meer m uwe magt zijt? Zoudt gij u dan vereenzelvigd hebben met mij, om mij voor eeuwig te omvlugten? Ik kan, 't is waar, mij in dit oogenblik niet met u verëenigen, maar ik wanhoop geenzins u ten eenigen dage te zullen bezitten De dag zal komen, hoop ik, dat ik u gelukkig: zal kunnen maken. Nog eens, ik ben een Spartaan, maar ik ben niet cngevoeliV." Hier lieten de oogen van stephanopoli eenige traanen vlieten, welken hij te vergeefsch poogde te weerhouden. Geduurende eenige minuten fpraken zij beiden geen woord; maar hunne oogen drukten meer uic dan hunne mond zou hebben kunnen zeggen. „ LucRETlA, befchuldig mij niet van ondankbaarheid, hernam stephanopoli: ik vertrek en voer met mij het doodlijkst verdriet, dat van u niet te bezitten; maar uwe beeldcenis zal altijd mij voor den geest zweven. Uwe begaafdheden, UWC onfchuld, uwe oprechtheid zullen fteeds in mijn geheugen blijven. Gij hebt mij uw hart gefchonken , wel nu ! ontvang thans het mijn* . neem den eed aan welke ik u ga zweeren. Ik zweere u, bij de trouw van een Spartaan,'SQZ eeuwige verkleefdheid, eene onfchendbare ge- trouw-  i58 REIZE trouwheid. Indien mi;n noodlot wilde dar ik van Italië terug g.komen , verplicht wierde mar Frankrijk te ga-n, zoude ik met u tot het oogenblik onzer vereeniging eene geftadig bnefwisfeling. houden; en zoo ik van uwe tijding verfteken bleef, zweer ik dat ik verfcheiden jaaren zou wagten zonder eenige andere verbindcenis aantegaan." 't Was reeds duister; het noodlottig oogen-' blik van fcheidmg was daar. Stephanopoli naderde lucretia, maar kon flechts flaauwhjk deze woorden u:ten: lucretia! vaarwel! lucretia verflond hem piet, zij was bezweeken in de armen van haare moei. Hij t achtte geenzins haar hulp toetebrengen; hij had alleen de kracht om twee regels te fchrijven, welke hij onder de fhawl plaatst, die haren boezem dekt; hij voelde dat hij zelf op 't punt ftond van te bezwijken, en begaf zich des met verhaasting uit bet huis. De moei werd zijne vlugt niet eens gewaar, haare oogen waren eeniglijk gevestigd op haare nicht. Deze fcheen een weinig bij te komen: „ open de oogen, lucretia, zeide zij haar. Mijne waarde lucretia, open de oogen! zie uwen minnaar! zie uwe vriendin!" op den naam van haaren minnaar poogde zij twee malen de oogen te openen, zij keek in 't ronde, zag stephanopoli niet, loosde een diepe zucht, en viel weder in zwijm. Wat  in GRIEKENLAND. 159 Wat deed intusfchen hec voorwerp van zoo veel lijden. Hij bevond zich in geene min treurige gefteldheid Naauwlijks had hij het, huis van cos ma verlaten, of hij was op weg nedergevallen. Vier mansperfonen hadden hem bijna dood aan zijn huis gebragt. Wie kon zich de verbaasdheid en droefheid van zijn oom verbeelden op dat gezicht. Hij had gemeend dat de drift zijns neefs om zich naar cosma te begeven iets van 'c grootfte aanbelang ten doel had, maar hij vermoedde geenzins eene zoo noodloctige uickomsc. Dimo was in de dierbaare geneeskonsc ervaren, en verfi jnd zich de kwalen des lichaams te verzachten, maar die van hec hart laten zich niet dan door een hart genezen. Toen stephanopoli weder tot zichzelven gekomen was, was lucretia's vader het eerfte voorwerp dat zich aan zijne oogen voordeed: „ Ik kom u halen, zeide hij, mijne dochter is in eene beftendige krankzinnigheid, en roept tot haar bijftand niemand dan haaren welbeminden: uwe tegenwoordigheid alleen kan haar het leven wedergeven." Zij namen voor een oogenblik affcheid van dimo. Onder weg fprak de jonge minnaar niet dan van lucretia. „ ó Gelukkiglle van alle. vaders! riep hij in eene vlaag, welke hij niet weerhouden kon, uit: welk een fchat laate ik u! maar 't is flechts voor  ■ 160 REIZE voor een korten tijd. Uw oudfte zoon, ik weet het, heeft den dood gezworen aan zijne zuster, liever dan te dulden dat zij zich aan mij verbonde. Hij beftemt haar aan mijnen grootften vijand ; maar weet, dat indien mij» plicht mij hadde toegelaten dien gewijden band aantegaan, en ik den minften tegenftand, het zij van uwen kant, 't zij van dien uwes zoons ontmoet hadde. ik van mijne magt zou gebruik gemaakt hebben om uwe dochter opteligten." Naauwlijks had lucretia vernomen, dat haar vader stephanopoli was gaan opzoeken, of de eenige hoop van hem wedertezien, bragt haar aan 't bedaaren. Zij had zijn briefje gelezen, behelzende: „ Uwe bezwijming beneemt mij insgelijks mijne krachten-, ik verwijder mij voor een oogenblik, om u een treurig fchouwfpel te fpaaren, wanneer gij tot uzelve zult gekomen zijn: ik vertrek dezen avond niet; ik zaf nogmaals affchèid van u komen nemen." Zoo haast zij haaren minnaar befpeurde, kwamen de roozen der fchoonheid allengskens haar gelaat opluisteren, gelijk de ftraalen der zonne na den duister den dag opluisteren. Haar boezem blaakte en klopte; haare ziel was geheel in haare oogen, of liever zij vloog die, welke zij zocht, vooruit. Vergeefsch wilde zij fpreeken; haare ontroering deed de woorden op haare lippen bezwijmen. Evenwel ftelde zij hem een ant-  in GRIEKENLAND. i6t antwoord in deze bewoordingen ter hand: „ Ik beminne u; gij hebt plichten te betrachten} vertrek! ik ben te vrede. Zoo gij een waar Spar* taan zijt, zulc gij aan uwe eeden gedenken!" Ja, ik zal 'er aan gedenken, zeide stephanopoli; moge gij de uwe houden als ik! lucretia wendde zich tot haren vader, en met eene aandoenlijke Hem zeide zij hem: „ na mij toe hem te omhelzen!" Deze gunst werd haar ingewilligd. Zij wierp zich in de armen haares minnaars, dankte hem met al haar kracht, en zeide hem zachtkens deze aangename woorden: Ga geliefdfle der echtgenoten; ga, ik heb mijne gevoelens aan de uwen gehuwd, ontvang die pand van mijne trouwe. Op dat zeggen haalde zij uit, haaren boezem een kleenen vergulden neutel, dien zij hem gaf, zeggende: 't is de fleutel van mijn hart, dezelve behoort alleen aan u. Aan dezen fleutel waren vier zoortcn van linten gehecht; een wie, een rood, een groen en een blaauw lint, de geliefde koleuren der minnaars van het oude Griekenland: anderen geven aan die koleuren verfcheiden becekenisfen; stephanopoli verklaarde ze aldus: hec witte, zeide hij, beduide de oprechcheid; hee roode, de getrouwheid; hec groene, de hoop; en hec blaauwe eene onverbrekelijke verkleefdheid. I. deel. I, S T £.  i6i REIZE Stephanopoli wilde insgelijks aan lucre* tia een pand zijner vriendfchap laten. Hij gaf haar een goud repetitie - horologie: „ van alle uurèn zal 'er mij flechts een aangenaam zijn, zeide zij, dat van zijne terugkomst." Zij omhelsde hem nogmaals, en deze omhelzing was de tederfle, misfchien de laatfte welke hij van lucretia ontving. Eindelijk fcheidden zij van den anderen. Cosma verliet stephanopoli niet; hij bragt hem bleek, gedrukt, neerflachtig, fpraak- en bijna levenloos bij deszelfs oom terug. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. De reizigers vertrekken. Staat- en zedenkundig tafereel van Cerigo. De zulken gelogenjlraft die van dit eiland fpraken zonder het te kennen. Melding van een tempel van venus gebouwd aan kaap Spati. Een kluizenaar bewaakt de kust. 2^ij bedriegen zich grovelijk die voorwenden dat 'er geen landftreek beftaat, waar de liefde meer bijzonderlijk haar dwingelandij oeffent. Het oude Cythera is een voorbeeld van dezen voorrang. Aldaar vindt men in alle deelen onder  in GRIEKENLAND. 165 der aangename trekken, de wellustige gedan-cen, welke jonge harten vergeefsch van zich zo°uden willen weeren, en die ras van eene vuurige en kuifche verbeelding, een volkaan maken, van welke de uicbarlting verfchrikkelijk is. Dit ondervond stephanopoli. Zijn oom, voor wien hij uit vrees of uit fchaamce zijne hartstocht verborgen had gehouden, veinsde de verandering zijner wezenstrekken en zijne neerflachtigheid aan een gemeene oorzaak toe te fchrijven. Gelukkiger dan mentor, behoefde hij deti nieuwen telemachus niet in zee te werpen. Maar overtuigd dac de vlugt het eenige geneesmiddel was, welk hij tegen zijne kwalen moesgebruiken, alhoewel de zon reeds was ondergegaan, wilde hij op ftaande voec vertrekken. & De bewooners van Potamos geleidden de beide Commisfarisfen ver over den oever onder hec genadig gejuich: „ Goede reis, fpoedige wederkomst!" zij verwagceden hen binnen korc weder te zien. „ De Franfchen, zeiden zij, hebben de Venetiaanfche eilanden veroverd, maar zij kunnen die niet behouden zonder 'c veroveren van Morea, en 't innemen van dit laatfte fleepc de verovering van gansch Griekenland met zich." Na een erkentelijk en vriendfchappelijk affcheid genomen te hebben, keerde de menigte terug. Er bleven flechts drie afgevaardigden door de gemeente gelast de beide Commisfarisfen tot aan L 2 de  i64 R È I Z E de zee uitgeleide te doen, en niet van ftrand te gaan voor dat zij buiren gezicht waren. Ter plaatze gekomen waar her vaartuig hen verwagtede, de wind geftild en de zee bedaard zijnde, bragten zij den nacht aan den oever door, onder befcbutting der rotzen die de haven cn den westelijken uithoek van 't eiland beurijken. Stephanopoli bezweek onder zijne vermoeijenis en viel in flaap. Zijn oom raakte in gefprek met de'afgevaardigden over de grondbeginzelen van de Franfche Republiek, en vroeg hen onderrigt te mogen worden wegens de ftaac- en zedenkundige gevleidheid van hun land; niet dat hij tot hier verzuimd had deswegens kundigheden optedoen ; maar hij hield veel om de onderfcheiden verhalen met eikanderen te vergelijken. Dit kwam hem het naauwkeurigfte voor: „ De bewooners van Cerigo, zeide een hunner hem, zijn goed van inborst en niet ondeugend. Onder het Venetiaamch bewind, toen het volk van de Ionifche eilanden zoo bedorven, zoo wraakzuchtig, zoo blceddorftig was, leefden wijf hier als broeders; gebeurde het dat iemand iets onder weg of elders vond dat verloren was, bleef hij gemeenlijk twee uuren daar ter plaatze wagten, of de eigenaar komen mogt om 'er naar te zoeken; en zoo hij niemand zag komen, droeg hij zorg het gevondene bij den Pastoor te brengen, op dat deze 'cr kennis van mogte geven aan  in GRIEKENLAND. 165 aan de gemeente in de kerk. Helaas! de deugdzaamfte worden niec het best behandeld. Dit zoo goede volk werd dikwijls aangevallen van de Barbar ijfche zeeroovers, die in hunne havens inliepen, fcheepsbehoefce vorderden zonder die ce betalen en hen van hun vee- en land-vruchten beroofden. Gij hebc Avlemona, de oudfte cn voornaamfte haven van dit eiland gezien. Men vond 'er eertijds de oude ftad Scandie, eene der vermaardfte van Griekenland door den koophandel der Pheniciers, die dezelve bewoonden; heden is zij niets anders dan eene woestenij. Alhoewel Cerigo grootdeels bedekt is met heide en rotzen, is 'er nogchans veel bouwgrond: wanneer 'er in de lence veel regen vale, oogst men 'er tarw en gersc genoeg om de inwooners ce voeden; de wijngaarden zijn 'er niec zeer veele, maar brengen een uitmuncenden rooden wijn voord, ligt van koleur, maar heet en zoo krachtig als de Asciutto wijn uic de ommeftreeken van Rome. Rondom die wijngaarden en in de velden ziec men eene grooce menigce moerbeziënboomen, wier bladen duizenden zijwormen voeden, waarvan de zijde 'c voornaamfte beftaan van 'c eiland is; deze zijde worde door de vrouwen in ruime plaaczen bewerkc, In den omerek van Potamos vooral, vindc men zeer veel olijf - boomen, wier olie niet minder is dan de L 3 beste  10*6" REIZE beste van Frankrijk, Uit den boezem der ber^ gen ontfpringen ftroomën van levend water, waaruit kleene rivieren ontftaan die val genoeg hebben om ten allen tijden molens te doen werken. Aan den zeeoever zijn van alle kanten niets dan fïeile rotzen en klippen, maar in 't midden dier rotzen broeden veele wachtels, patrijzen, ihippen en vooral tortelduiven, de fcegunftigde vogel der liefde, 't Binnenfte gedeelte van 't eiland is bezaaid met tuinen , waarin, bijna doorgaans de heerlijkfïe bloemen en vruchten prijken. De mansperfoonen zijn 'er de gastvrijfte en de vrouwen de zachtfte en beminlijkfte van Griekenland.'''' Is het na dit echt tafereel op de plaats zelve getcekend, wel te verwonderen dat de godin der liefde, Cythera tot haar verblijf verkozen had? Door de rotzen zelfs, welke dit eiland omvangen, gaf zij re kennen dat men alvorens tot het geluk te komen, tegen zeer veele hindernisfen te kampen heeft. In de fpelingen van cytherea mengt de natuur ook haare fpelingen: hier ziet men verileende visfehen, daar krystalfchietingen welke bezogt worden door de geleerden van de nabutirige eilanden. De bergen hebben hunne rijkdommen; men vindt 'er een menigte porphyrlteen, en van daar de naam van Prophyreufe door aristoteles aan dit eiland gegeven» Wie  in GRIEKENLAND. 167 Wie moet niet verontwaardigd zijn, wanneer hij leest, 't geen een onzer kundigfte fcheepIr.genieurs in 17-35 (n) van Cerigo zegt, enkel op 'c verhaal eens Kapteins van een Konings fchip? — „ De grond van 't eiland Cerigo, naar den kant van de kreek St. Nikolaas, fcheen mij toe flecht, fteenachtig en onbebouwd te zijn; wen zeide mij, dat het overige van 't eiland niet zoo flecht was; maar over 't geheel genomen, is 't een flecht land, en het eiland wil niet veel zeggen. Er zijn omtrent vijf honderd perfoonen in de ftad die denzelfden naam als 't eiland voert; en misfehien op zijn meest drie of vier duizend bewooners over 't geheele eiland enz." —1 't Is aldus dat men, met men zegt, en met misfehiens het onnaauwkeurigfte verflag geeft van plaatzen welke men zich niet verwaardigt te bezoeken. Drie of vier duizend bewooners in 't ganfehe eiland! en het enkele dorp van Potamos telt vier duizend zielen. „ Dit eiland, \oegt 'er dezelfde Ingenieur bij, heeft vijf of zes mijlen lengte en bijna even zoo veel breedte." Deszelfs uitgeftrektheid is voorzeker niet verminderd, zedert dat coronelu en de beste aardrijkskundigen het den omtrek hebben gegeven van zes en zestig mijlen. Feni- (») Bel in, Ceogmphifclie befchrijvmg van de golf van Venetië en van Morea, bladz. 20^ L 4.  |6"8 REIZE Eenige oogenblikkcn voor den . dageraad ontwaakte stephanopoli; hij ftond op, en onder begunftiging van het maanlicht bewandelde hij den westelijken uithoek van 't eiland. Vooral vestigde hij het oog op kaap Spati, welks dreigende rotzen nog geheel en al venus ademen. 't Was aldaar, zoo men zegt, dat achilles, toen hij naar Troye vertrok, een tempel deed bouwen, ter eere dier godin, onder den naam van venus Urania. Die tempel ftond tegen over het eiland Cranaë, als of die held de hemelfche Venus had willen nopen geftadig de noodlottige plaats voor oogen te hebben ,waar paris de echtgenootevanmenelaus vervoerde, om haar deel te doen nemen in de wraak der Grieken. Van dat gedenkftuk is niets over dan puinen, op dewelken men eene kapel gebouwd heeft waar één dier kluizenaars woont, wier voornaamfte bezigheid is de kust te bewaken, en van verre de fchepen in 't oog te houden die aankomen. Stephanopoli fchiep behagen dien grijsaart te befchouwen; hij verweet hem in ftike zijnen ongehuwden ftaat, maar kon zich evenwel niet weerhouden hem te benijden. „ Gelukkige kluizenaar, riep hij uit, zoo gij nooit de geneugten der liefde kende, de kwellingen van dezelve, waren ten minften, u mede niec bpkend." \ AGT-  in GRIEKENLAND. 169 AGTTIENDE HOOFDSTUK. Gevaaren der reizigers op zee alvorens te Maina aantekomen. Zij landen te Marachonice. Op wat wijze zij van een Mainote onthaald worden. Hoe zij vernemen bij den zoon des N Beijs hun intrek te hebben, aan wien de brief van buonaparte gericht is, en hoe zj zich doen erkennen voor echte afftammelingen der Spartanen. |3ij *t aanbreken van den dag, fchoon het ftil weer was, wilde de fchipper vertrekken; te vergeefsch bragt dimo hem wijslijk onder hec oog, dat h.t beter zoude zijn eenen gunftigen wind afcewagten die hen naar Maina konde voeren, en de gevaaren'te vermijden, welken hen noodzakelijk bedreigden van wegens de Turken die zich aan de kusten ophouden, in eene overvaart van veertien mijlen: ik loop geene mindere gevaaren dan gij, antwoordde de fchipper, wij zulien onder oaze riemen zachtkens voordvaaren, en zoo ons de morgenwind begunftigt, zullen wij onze reis vervolgen, loopt hij ons tegen dan keeren wij naar dezelfde haven terug. Dimo had hier niets tegen intebrengen. Na verfcheidene malen de drie afgevaardigden oraL 5 helsd  ifo REIZE helsd ce hebben begaven de Commisfarisfen zich aan boord. Drie mijlen van 'c ftrand af zijnde, begon 'er wat meer beweging in de zee te komen, de wind begon allengskens te wakkeren en tegen te loopen, waar door "er meer deining ontftond. De fchipper geen vaartuig in 't ronde ontdekkende , bleef voordvaren : doch tegen den middag begon het zoo fel te waaien, dat, al hadden zij willen terug keeren, zij met geene mogelijkheid Cerigo zouden hebben kunnen bereiken; maar naar den kant van Napels en Romanie gedreven zouden zijn geworden. Zij konden te Monembafia landen, maar 't gevaar van in de handen der Turken te vallen, die menigvuldig aan deze kust zijn, dwong den fchipper het voordcezetten naar Maina, en daar aantekomen of in zee ce vergaan. Korc daar na werd de ftorm zoo geweldig, en de zee zoo onftuimig, dat de golven over hec vaartuig heen floegen, en fchip cn reizigers onder dezelven als bedolven werden. Schipper en matroozen, ieder deed zijn best om de holle zee te wederftaan. Stephanopoli hielp mede-, maar dimo, die, in de onftuimigheid der baaren de ftem van een hooger wil meende te hooren, die de zee beroert en tot bedaaren brengt, hief zijne handen ten bemei, en met eene ftcm, vol ver.rouwen, riep hij  in GRIEKENLAND. 171 hij uit: „ Groote god! Gij, die nimmer door de vrijheids-vrienden vrugteloos aangeroepen wordt, zoudt gij met een vergramd oog de verheven zending befehouwen, waarmede mij de groote man belast heeft, dien gij verwekte ter vernietiging der aardfche dwingelanden? zou het voor de ongelukkige afflammelingen van 't eerfte volk der wereld befchooren zijn, voor altijd verftoken te worden van het erfdeel hunnes roems, cn eeuwigduurend ten doel te ftaan aan de fnoode aanflagen van den woesten willekeurigen. Neen, zoo veele' deugden, zoo veel dapperheid verdienen eene andere belooning, en gij kunt den afgezant van buonaparte met geen onverfchillig oog befehouwen. Gij zijt het, die mij in Dalmatie aan de dolken ontrukt hebt van eene toomelooze bende moedwillige moordenaars; gij zijt het die mij ook nu zult redden van de woede der zee en van de beulen, die op mij wagten!" Na dit gebed bleef de ftorm nog ten naastenbij vier uuren aanhouden; de wind woei even hevig; evenwel naarmate men Maina naderde, ftond de zee minder hol; zoodat, toen men onder 't gebergte gekomen was, 't gevaar van fchipbreuk te lijden merkelijk verminderde. —— Doch toen deden 'er zich nieuwe gevaaren op. De brief, van welken dimo de befteller was, was voor 't opperhoofd van 'c vrije volk van Maina ,  17 a R E l fZ E Maina, niet voor den daadlijken Beij, die de vijand was der Gemeenebestgezinden, maar voor den Ex-Beij, ce Marathonice verblijf houdende. De Cominisfarisfen flonden daar aan land te flappen, fchoon niec zonder vreeze. Toe wien zullen zij zich richcen, dewijl zij 'er niemand kenden? En zoo zij te kennen geven wie zij 'zijn, wie flaac hun borg dac zij niec vallen zullen in de handen van de aanhangers des Beijs? Eindelijk kwamen zij te negen uuren's avonds aan de haven van Marathonice. 'c Was reeds duiscer. De Commisfarisfen fpoededen zich om hun vcarcuig ce verlaten, dac vol wa:er zijnde op 'c punc was van ce zinken. Aan land gekomen, wisten zij niet waarheen zich te begeven, toen zij eensklaps aangefproken werden door een munsperfoon, die hen in de Italiaanfche taal groetede, uit hun gewaad meenende dac zij ïtaliaanen waren. „ Gij zijc zeer vermoeid en afgemat, zeide hij, hebt de goedheid mij te volgen en in mijn huis wat te komen rusten." De Commisfarisfen volgden hem, maar niet zonder vrees, niet wetende waarheen zij gingen, noch wie hen geleidde. Hun argwaan vermeerderde , toen van affland toe affland eenige mansperfoonen, alle met pistoolen en ponjaarden gewapend, zich bij hem voegden. Onderweg deed hij dimo verfcheiden vraagen over den oorlog in Italië. Dimo antwoordde, maar op eene  ÏN GRIEKENLAND. 173 eene eenigzins verftrooide wijze; hij was minder bedagc op fpreeken dan op acht te geven op de genen die hem omringden. De ontfteltenis der Commisfarisfen was uitermaten, toen zij zich over een ophaalbrug in een toren zagen brengen. „ Gij ftaat verwonderd, zeide hunne hospes met zeer veel minzaamheid, u in eene verfterkte toren te bevinden, en ons gewapend te zien, als gingen wij ten ftrijde ; maar 't dient tot onze eigene veiligheid. Wij zijn hier op de grenzen, en alhoewel wij in vrede zijn met de Turken, hebben wij te wel geleerd eene natie te mistrouwen, die niets zoo zeer ter harte gaat, dan ons onder 'c juk te brengen. Hoe dikwijls heeft zij niet eene aanzienlijke magt tegen ons afgezonden, welken wij altijd teruggedreven en zomtijds vernield hebben?" Hij wilde meer zeggen, maar hij werd geftoord door een toevloed van Mainotett, die daar kwamen om de twee vreemdelingen te zien. . Elk drong om hen heen, en zij ondervroegen hen over de zaken van Italië* Toen zij vernamen dat de Franfchen overwinning op overwinning behaalden, weergalmde de toren van vreugde gejuich. Men werd fpoedig gewaar dat de Item der Commisfarisfen verfliauwde uit hoofde van de vermoeijenisfen, welke zij ondergaan hadden; een iegelijk keerde derhalven naar huis. Als  174 REIZE Als toen verfcheen 'er eene groote, fchoone en roaieftueufe vrouw, die meteen houding ook van genegenheid en waardigheid de beiden afgezondenen naderde en hun zeide: „ zijc welkom!" De trekken van haar gelaac, haare zedigheid, haar gewaad, haare manieren, gaven hun duidelijk ce kennen dac zij bij aanzienlijke lieden van Maina waren. Zij cwijfelden 'er niec meer aan, coen zij den huisheer riep, wiens echtgenoce zij was, en hem bij den naam noemde van beyzandó, dat is te zeggen, zoon van den Forst. Men geleidde hen naar een kleen falon, zonder*pracht, maar zindelijk gemeubeld, waar zich enkel een tafel met drie borden bevond, ongetwijfeld om zoo veel ce vrijer mee eikanderen te kunnen fpreeken. Men deed de Commisfarisfen nederziccen op groote kusfens, de cafel was fleches een halve voec boven den grond, zij werden bediend van eenen enkelen knegc, die hun alle drie in een zelfde glas ce drinken fchonk, na heczelve evenwel celkens in een koelvat gefpoeld te hebben. Stephanopoli at weinig, fprak geen woord, zijne gedagcen vol van 'c gebeurde des voorigen dags, bevond hij zich niec zoo zeer ce Maina dan ce Cerigo. Dimo brandde van nieuwsgierigheid om ce wecen wie hem zoo wel onthaalde; maar hij vreesde de palen van befcheidenheid ce overfchreiden. Na 't voldoen van de eerfte  in GRIEKENLAND. 175 eerfte behoeften , zond de gastheer zijnen be. dienden weg, en fprak zijne gasten aldus aan: Ik kan u mijne blijdfehap niet genoegzaam ukdrukken, van u aan mijne tafel te zien. Gij hebt hier niets te vreezen. Uwe hoofden, ik weet het, zijn op prijs gefteld; maar indien alle de Turken, die thans Griekenland onveilig maken, te gelijk op u kwamen aanvallen, zoude gij lieden het laatile geofferd worden; zij zouden over de lijken van alle de Mainoten moeten gaan, alvoorens 11 te bereiken. — Ik ben, antwoordde dimo, tot in 't diepfte van mijne ziel overtuigd van 't gene gij daar zegt: heden hadden wij tegen ons de beide hoofdftoffen, de zee, welke ons dreigde te verzwelgen, en het land, waar bijna alles ons verdagt voorkwam. Wij waren min levend dan dood, toen wij aan dezen oever aan land flapten, en wij vinden 'er een edelmoedigen gastheer, een zoo troostrijke wijkplaats! wij kunnen met geene woorden u genoegzaam onze dankërkentenis betuigen. Maar wat toch kunnen wij misdreven hebben, dac men onze hoofden op prijs ftelde? wij zijn dan zeer fchuldig." — « Ja, mijne vrienden, gij zijt zulks in 'c oog van alle vijanden der vrijheid en vooral in dat der lurken. Deze laatften zijn zedert dac de Franfchen meester zijn van de Ionifche eilanden, zoo vol vreeze, dat de vlugc van een vlieg  .176 REIZE vlieg hen verfchrikt. Gij, zoo wel als alle Franfchen, zijt misdadig. De Pacha van Tripolizza ontving, tien dagen geleden, vier brieven , welken hem van den Cadi van Gargagliana gezonden en door Edelen van Zante gefchreven wi;ren. Men waarfchuuwde hem, dat 'er twee Franfchen Honden aantekomen, de een jong, blond, rijzig en wel gemaakt; de andere oud, n rar een flerk aanklever van de nieuwe grondteginzels, hebbende nog al het vuur der jeugd, l eze zendelingen, zeide men in die brieven, na alle de Ionifche eilanden aangedaan te hebben, moeten naa Morea ovei Heken, om 'er de Mattieten en de andere Grieken van dat fchier-eiland te doen opftaan. Hun voornemen is, wanneer zij dat land in beroering hebben, de Franfchen interocpen ender 't fchoonfehijnend voorwendzd van hen te bevredigen, maar met het wezenlijk doel om zich van gansch Griekenland meester te maken. Op deze tijding werd de Pacha woe* dend,hij haastte zich opzichters langs de kusten te zenden, met eene befchtijving en afbeelding van uwe perfonen, en met bevel om daar, waar gij mogt nanlanden, u den hals te breeken. De vrije menfehen hebben overal vrienden. Ik werd terftond van dit godloos bevel verwittigd, van dat oogenblik af week ik niet van den oever, bijna zeker dat gij omzichtig genoeg zcudt zijn op de grenzen der Mainoten te landen.  in GRIEKENLAND. 177 den. Begrijp eens hoe groot mijne blijdfchap was toen ik 11 zag; oordeel over mijne vreugde nu ik u bezie. — O gevoelig, tederhartig°en beste der menfehen, hernam dimo, door welke erkentenis kan ik immer een zoo grooten dienst evenaaren? Vergeef mij eene nieuwsgierigheid, welke eike minuut, bij elk woord toeneemt, verwaardig u om den naam te melden van onzen Weldoener. Maar wat zeg ik? Gij zijt geen mensch voor ons, maar een befcherm engel. 't Geen ik voor u gedaan heb, zou door alle mijne medevaderlanders even zeer voor u gedaan zijn geworden. Mijn familie naam doet niets ter zake, te vrede met dien van Mainote, wil ik geen' anderen.^ Wat aangaat den lof, dien gij mij geeft, dezelve komt mij niec toe. De aframmelingen der Spartanen voldoen aan hunnen pligt, en zie daar hun loon of vergelding Zaken van meer belang wekken mijne nieuwsgierigheid: wat doet het leger van Italië? wat doec buonaparte? — „ Die generaal, ancwoordde dimo, bevindt zich na veerden veldflagen, en na even zoo veele overwinningen, onder de muuren van Venetië, en handelc cevens mee den Keizer over vrede. — Vrede mee den Keizer! riep de Mainot. De Keizer zal dien aannemen, om zich te beter tot den oorlog te bereiden (V). Kan men op O) De vervulling der voorzegging vinnEYZANDé 1. deel. M be-  2;3 REIZE op hec woord van Vorften vertrouwen? Hec kabinet van Turin maakte mede vrede, wat is 'er de uitkomst van geweest? de moord van de Franfchen in de fteden en op de groote wegen, de organifatie van nieuwe verraderijen, nieuwe legers, om bij de eerfte gunftige gelegenheid op uwe dapperen te vallen. Verbaasd van op een afgezonderd eiland, 'c welk, om.zoo te fpreeken, geene gemeenfchap met het overige der wereld heeft, een zoo kundig man te vinden, vroeg dimo hem, van waar hij de zaken van Italië zoo wel kende. De Mainot antwoordde, dat getroffen door den roem van buonaparte, zijn vader hem laatstleden jaar gezonden had naa Milaan, om dien Generaal, in naam der Spartanen, geluk te wenfchen; maar dat hij daar gekomen zijnde in een tijdftip, toen die groote man overal was en nergens gevonden werd, hij hem een brief had gefchreeven, en zonder antwoord was terug gekomen. Hoe! riep dimo uit, gij zijt de gene die aan buonaparte dien brief fchreef, welken hij uit het Grieksch in 't lialiaansch deed overzetten, eri dien ik gedrukt te Milaan gelezen hebbe! Gij zijt dan de zoon van den Beij? Ja, bewijst hoe ver de menfehen, die men ons voorftelc als onkundig en woest, zomtijds itt vooruitzicht ver de verlichtfle menfehen overtreffen.  ïn GRIEKENLAND. 1-9 Ja, die ben ik. Op deze woorden vlogen zij eikanderen in de'armen, drukten eikanderen de handen, zonder voor een oogenblik één woord te uiten. — Boonaparte, hernam dimo, heefc uwen brief niet onbeantwoord gelaten, hij heeft ons belast u dat antwoord te brengen, en u dezen brief ter hand te ftellen: zie hier denzeiven! De Mainot nam den brief aan, ftond verflagen van verwondering en van blijdfehap: hij las het opfchrift: Aan V Opperhoofd van 't vrije volk der Mainoten. Ik weet, zeide hij, dat dit het antwoord op mijnen brief is; maar welk ook mijn ongeduld zij, daar dezelve gericht is aan mijn vader, zal ik hem niet openen; morgen ochtend koomt hij met mijne broeders uit zijn kasteel herwaards om mij te bezoeken, als dan zal ik hem denzelven ter hand ftellen. 't Was reeds Iaat in den nacht, en 't gefprek begon te verflauwen, toen dimo het woord weder opvatte en zeide: Ik moet u een geheim openbaren, 't welk u aangenaam verrasfen zal. Korf kanen zijnde zijn wij door verkleefdheid en door aanneming Franfchen; maar wij zijn Grieken tevens, en niet alleen Grieken, maar uwe landgenoten. Onze ouders zijn Mainoten. Gij kunt dit beöordeelen uit de wijze, op welke wij uwe taal fpreeken. De zoon van den Beij ftond op nieuw verfteld van bewondering, toen hij de M 2 bei-  i8o REIZE beide Commisfarisfen hunne gemeene landtaal zoo wel hoorde fpreeken als hij zelve; maar, 'c gene hem nog meer verbaasde, was de gemaklijkbeid met welke stephanopoli, nog zoo jong zijnde, zich bekend maakte. Van dat oogenblik afhad 'er geen achterhoudendheid meer plaats. Het gefprek zou levendiger geworden zijn. Men had malkanderen zoo veele dingen te zeggen. Maar de afgematheid, en de aannadering van den dag maakten een einde van hun gefprek, dat te belangrijker was geworden, door onvoorziene tusfchen - gevallen, en om dat het den weg baande tot de groote maatregelen, betreklijk het volvoeren der gewigtigfte zending. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. De Beij opent den brief van den Generaal buonaparte. Dimo vertaalt denzelven uit het Fransch in 't Grieksch. Afbeelding van dien Generaal. Eenige bijzonderheden wegens de ovei winningen der Franfchen in Italië. D imo en vooral stephanopoli hadden zedert eenigen tijd geene aangenaame rust genoten , of waren geftadig in hunnen flaap geftoord; maar nu lagen zij ten tien uuren 's morgens nog  in GRIEKENLAND. 181 nog in diepe rust, toen de Beij, vergezeld van zijne drie zoonen en verfcheiden Mainoten, hen kwam wakker maken. Men liet hun geen tijd om opteftaan; maar men liep naar hunne bedden, en betwistte eikanderen het vermaak van hen te omhelzen. Zoo haast zij opgedaan waren, maakte de Beij fjO Z1ln eerfte werk den brief van buonaparte te openen, dezelve was in 't Fr arisch gefchreven, en van dezen inhoud: De Opperbevelhebber van 't leger van Italië aan den Oyerjlen van ,t vrije volk van Maina. burger! Ik heb van Triest een brief ontvangen, in denwelken gij mij betuigt te verlangen nuttig te zijn aan de Franfche Republiek, door 't ontvangen en wel behandelen van haare fchepen in uwe havens. Ik fchep vermaak in te gelooven dat gij uw woord zult houden met die getrouwheid , welke past aan een afftammeling der Spar* tanen, De Franfche Republiek zal ten op. zichte uwer natie niet onërkentelijk zijn; voor mij, gaarne zal ik .den genen ontvangen, die zich (/>) Hij had den rang van Beij niet meer, gelijk wij wat hooger zeiden, maar hij behield *er den naam vaa bij de Mainoten. M 3  182 REIZE zich van wegens u bij mij zal vervoegen, en ik wensch niets zoo zeer dan eene goede eensgezindheid te zien heerfchen tusfchen twee natieën, die even zeer de vrijheid beminnen. Ik beveele aan u de brengers van dezen brief, die beiden insgelijks afftammelingen zijn der Spartanen. Zo zij tot hiertoe niets groots verricht hebben, 't is om dat zij zich op geen groot fchouwtooneel bevonden." Heil en broederfchap ! CGeteeteiKTj buonaparte. Dimo vertaalde op Itaande voet dezen brief uit het Fransch in 't Grieksch. Hij las denzelven verfcheidenmalen voor. Buonaparte, van nabij befchouwd, is flechts een held. Te Maina fcheen hij iets meer te zijn. „ Wie 5;; toch, riepen de jongfte kinderen van den Beij uit, wie is toch die buonaparte, die door 't gerucht van zijne vermaardheid de ganfehe aarde vervult? Is 't een Griek? Neen, antwoordde stephanopoli, 't is een Kor/ikaan, in dezelfde ftad geboren als wij: hij is nogthans een Athenienfer in de ftaatkunde, een Spartaan in dapperheid en een Thebaan in krijgsverrichtingen. — Is het waar dat de overwinning nooit van zijne zijde week? — Ja, om dat hij 't bevel voert over Franfchen." Als toen verzogt ieder eenpaarig aan dimo eenige bijzonderheden op-  in GRIEKENLAND. 183 optegeven en medetedeelen, wegens de overwinningen van een zoo vermaard volk. „ De bijzonderheden, welke gij van mij vordert, antwoordde dimo, zijn met gloeijende trekken in het hart van ieder Franschman geprent: zij maken het onderwerp van alle gefprekken in Europa uit, doch 'er zijn maar weinige lieden, die 'er een getrouw verflag van geven kunnen. Ik heb het geluk niet gehad de wapens onder buonaparte te voeren. Stephanopoli, gelukkiger dan zijn oom, heeft in den arbeid diens grooten mans gedeeld, 't Staat aan hem uwe nieuwsgierigheid te voldoen. Niets is aangenamer voor mij, zeide de jonge Commisfaris, dan aan vrije menfehen het onfterflijk tafereel der nieuwe zegepralen te verhalen. „ De gecoalifeerde legers des Keizers en des Konings van Sardinië trokken voorwaards naa de rivier van Genua, en dreigden Frankrijk met een inval. De republikeinfche voetknegten, ondanks hunne dapperheid, waren niet in fiaat eene zoo groote overmagt tegenftand te bieden. Als toen was het dat buonaparte tot Opperbevelhebber van het leger in Italië benoemd wierd. Als een blikfem vertrok hij van Varijs, komt ter plaatze daar hij zijn moet, vindt onze wakkeren volflrekt ontbloot van krijgs- en mondbehoeften. Het rantzoen van den foldaat en officier beftond flechts uit negen oneen kastanjes M 4 daags  *U REIZE daags: tot bed hadden zij niets dan de meeuw, en tot drank niets dan het ijs, '£ welk zij in hunne ketels lieten fmehen. „ Des Generaals eerfte zorge was het leger van meel te voorzien, en kundfchap te bekomen van den ftand zijns legeis en van dien der gecoalifeerden. \ Eerfte wat hij deed was op het ke.zerlijK leger, dat, onder den Generaal beauheü, veertig-duizend man fterk was, te vallen. Hij wierp het overhoop en dreef het op de vlugt, geholpen door zijne wakkere grenadiers, die in 't eerst den ftrijd weigerden, maar die, getuigen van zijne fchikkingen, zich aan zijne voeten wierpen, en zwoeren hun misdaad, met hun bloed uittewisfchen. Deze overwinning deed aan den foldaat de bekwaamheid kennen van 't Opperhoofd, dat over hen hec bevel voerde. „ Verwinnaar der keizerlijken toog buonaparte tegen de zwaargewapende benden des Konings van Sardinië.; fterktens, van alle kanten met kanon bezet, geduchte verfchansfingen, wel bezette engten, niets wederftond hem, en, binnen weinigen tijd, dwong hij den Koning hem den vrede te vraagen, op zoodanige voorwaarden als hij geliefde voortefchrijven. ,, Zes Oostenrijkfche legers trokken nogthans tegen hem aan ; hij verfpreidt zich als een ftroom voor dezelve, overwint alle hindernisfen, wint  in GRIEKENLAND. 185 wint veertien veldflagen, maakt meer dan honderd-duizend krijgsgevangen, vermeescert Lombardijs, Mantua, Rome en Venetië, en dringt door tot aan de poorten van PVeenen. De Keizer vraagt om vrede: 'er heeft een ftilftand van wapenen plaats; en toen wij van Milaan vertrokken, hield buonaparte zich met dat verdrag bezig. ,, De achtereenvolgende overwinningen van 't leger van Italië, zullen voor onze nakomelingen moeilijk öprelosfen zijn, met reden zullen zij den voornaamften roem daarvan toeeigenen aan den Opperbevelnebber en andere Generaals, die onder hem het bevel voerden; maar 'er is ook niemand oii^er wakkeren, die niet eenige aanfpraak op dien roem heeft. Bij den flag van Lodi , terwijl buonaparte alle de republikeinfche gelederen door-rent, wordt door een kanons-kogel zijn paard hem onder hec lijf gedood; hij trekt te voet voord: een grenadier, hem bij den rok nemende, trekc hem terug: Generaal, zegt hij hem, gij fluit mij den weg. —. Uw post is daar niet, voegt een ander grenadier 'er bij, maar wel de onze; en zoo gij ons oncrukc wierd, wat zou 'er van het leger worden?" Eenige foldaten, wat verder af, die' den Generaal zagen tuimelen, meenden dat hij dood ware: „ Hij is dood!" roepen zij; op die woorden, enkel M 5 met  i$6 REIZE met hunne woede raadplegende, Horteden zij op den vijand in, die terftond de vlugt neemt en onder wien zij eene verfchriklijke flagting maaken. De Generaal beftijgt een ander paard, verfchijnt in de gelederen en roept: „ Spitsbroeders, daar is bloed genoeg vergoten." — « Generaal, zeiden zij, het zijn geene Franfche vrouwen, die hen gebaard hebben!" Niet dat onze dapperen bloeddorftig waren, maar zij waren onverzadelijk van roem. Wie zelfs zou met hec gelukkigst geheugen alle de heldhaftige en edelmoedige trekken kunnen verhalen, welke het leger van Italië beroemd gemaakt hebben. Het had zijne helden van allen ouderdom. Bij den flag van Arcola, van welken beyzandó u ongetwijfeld zal gefproken hebben, wordt een tambour, flechts twaalf jaar oud, terwijl hij den aanval floeg, de regterdij door een kanonskogel weggenomen; hij werpt zich op de linker knie, en blijft voordflaan. Een grenadier wil hem naar 't hospitaal brengen: „ trek tegen den vijand op, zegt het kind hem; loop, doe uw pligt; en ik zal den mijnen doen," Indedaad hij bleef voordflaan tot dat hij door de bloedftorting uitgeput, met het hoofd op den trommel nederzeeg en den geest gaf. „ Die verkleefdheid, die geestdrift waren de vruclnen van het krijghaftig en ftaatkundig gedrag  ■5 in GRIEKENLAND. 187 drag van den Generaal, die geftadig onze dapperen ter overwinninge aanvoerde, 't Is dezelfde held die ons tot u zendt ora u de achting te betuigen, welke hij toedraagt aan 't volk, hec eenige op de wereld, dat, in 't midden van eene algemeene dienstbaarheid, vrij gebleven is. „ Hemel, welk een fchoone dag gaat 'er voor Griekenland op! riep een grijsaart uit. Commisfarisfen van buonaparte te Maina! de Ionifche eilanden in de magt der Franfchen! Ach! zegt aan den verlosfer van Italië, dat de Mainoten enkel zijne verfchijning in deze ftreeken verwagten om op de dwingelanden ter nederteftorten, die zedert bijna vier eeuwen Griekenland verwoesten; zegt hem, dat de aframmelingen der Spartaanen aan de Franfchen den roem zullen betwisten van medetewerken ter vrijmaking van alle de Leyantfche landen." TWIN-  188 REIZE TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Kort verflag van de veranderingen in de flaat* kundige gefeldheid van Maina en in V daad' lijk bevind van dat land bewerkt. Het verwijt , welk men gemeenlijk aan de Mainoten doet, wederfproken. Na een beknopt verbaal gegeven te hebben van de laatfle verrichtingen en werkzaamheden der Franfchen in Italië, betuigden de Commis-^ farisfen op hun beurt te mogen weten, welke verandering in de ftaackundige gefieldheid van Maina en in het daadhjk bewind van dat land ware voorgevallen. „ Hoe komt het, zei stephanopoli, dat gij den despoot van Conflantinopolen, ten minflen in fchijn tot meester erkend hebt? Gij doet wel, in fchijn 'er bijtevoegen, antwoordde de zoon van den Beij: wij, de flaven eens Turks! neen, nooit hebben de Mainoten een meester geduld, noch zullen dien dulden. Wij hebben nog fteeds ons eigen bewind gehad, en de Turken zetten te Maina geen voet aan land dan met onze toeflemming, 'c Is waar, wij betalen aan de Ottomanifche Porie eene kleene erkentenis, maar zulks gefchiedt vrijwillig. Wilt gij weten hoe men dezelve van ons  in GRIEKENLAND. 189 ons gevorderd heeft! niet door dapperheid, maar door de gewoone wapenen der dwingelanden, door lisr en trouwloosheid. Drie jaaren, na den ongelukkigen togt der Rusfèn in Morea, kwam de Kapitein hassan' Pacha met zijn fcheepsmagc om de"- Aïbaneefen te verjagen, die zich over 't ganfehe land verfpreid hadden, en niet meenden het weder te verlaten. Toen hij hen uit Morea verdreven had, vertoonde hij zich aan onze havens als vriend, bedankte ons voor de dienften die wij hem bewezen hadden, door hem in zijnen togt bijteftaan tegen de Aïbaneefen; en om de banden der voorgewende vriendfehap tusfchen zijn' meester en ons naauwer toetehalen, nodigcb hij de voornaamfte Mainoten tot een maaltijd, welken hij gaf aan boord van zijn fchip. Noodlottig onthaal, 't welk god gegeven hadde, dat geene der Mainoten immer hadde bijgewoond." Wat is 'er gemeen, zeiden zij, tusfchen ons en den agent van den eerften despoot der aarde? wat wil hij? ons bedanken van ten zijnen voordeele de flavernij onzer broeders bevestigd te hebben? waartoe dient het hun de Aïbaneefen verdreeven te hebben, zo zij onder 't juk blijven van Turkyen. — De Pacha vraagt onze vriendfehap, dat hij zelf een begin make zijne vrijheid weder te bekomen, en dac hij die weder fchenke aan alle de bewooners van Griekenland. Tot hier-  t9o REIZE hiertoe moeten wij niets van zijnen kant aannemen; de fpijs welke hij ons belooft kan vergiftigd zijn." Deze redeneering door de wijsheid ingegeven werd toegejuicht; maar de aanzoeken van mavrogeni, Drogman van den Capitan Pacha, overmogten, en de uitnodiging werd ongelukkiglijk aangenomen. Onder den maaltijd, liep het gefprek over de Regeering der Mainoten: eindelijk verklaarde de Pacha zich, op eene wijze en toon, die niet dan trotsheid en trouwloosheid ademde. Dat fchijnbeeld van bewind, zeide hij, kan niet langer beflaan in een land, geheel onderworpen aan mijn meester: hij wil uwe vrijheid niet aantasten; hij is veel te ijverzuchtig, menfehen tot onderdanen te hebben gelijk gijlieden; maar het voorbeeld van uwe fierheid, van op u zeiven te liaan, van uwe gewaande onafhanglijkheid is hoonende voor den grooten Heer, en verderflijk voor andere volken: behoudt uwe rechten, dit is het loon uwer deugden; maar erkent den oppervorst, die over e-ansch Griekenland heerscht! ftem 'er in hem een cijns te betalen, zoo niet De hoofden der Mainoten wierpen op den Capitan Pacha een vreeslijk gezicht: indien zij enkel met hunnen moed waren te rade gegaan, zouden zij op ftaande voet hem een weigerend antwoord gegeven hebben, zo zij 't niet gelaten  in GRIEKENLAND. iqi ten hadden uit aanmerking voor hunne familien en voor de overigen hunner landsgenooten. Zij beven door eene verrasfing, door een nieuw verraad, onvoorziens aangevallen en in (lukken gehouwen te worden: „ Pacha, zeide een hunner, 't gene gij eischt is in onze magc niet, wij mogen noch kunnen geen verdrag aangaan zonder toeflemming van 'c volk. En wij insgelijks, wij hebben een Vorsc; maar die Vorsc, zijn wij. Laat ons den wil des volks raadplegen; gij zult ras deszelfs antwoord weten." Deze taal, was min een teeken van gehoorzaamheid dan van bedreiging. „ Ik fla u toe, antwoordde de Capitan trotslijk, uw volk raad te plegen; maar gij zult deze plaats niec verlaten, zonder dat elk uwer mij zijne kinderen te pande laat. „ Op die woorden florccen de Mainoten heece traanen; zij fchreeuwden allen te gelijk met affchuwen: gij zult ze hebben. Terftond deeden zij hunne zoonen komen en lieten die in hunne plaats. Aan land geflapt, riepen zij 't volk bijeen, en gaven het kennis van de fchandige list en van den wil des Pachas. „ Gij zult die voorwaarden niet aannemen, zeiden zij, dat uwe kinderen omkomen, liever dan een fchatcing ce betalen! en van wat waarde is hun hun leven, als zij hetzelve in flavernij moeten doorbrengen? Laten wij veel eer deze haatlijke vloot aanvallen; laten  I9a REIZE laten wij zijne vaartuigen in brand Heken, en dien trouwloozen Capitan in de vlam doen omkomen. Laten wij onze kinderen aan die vlam opofferen. Kan 'er een roemruchtiger dood voor hun zijn? Zij zullen voor de vrijheid fterven." Het volk was zeer aangedaan over een zoo fchoonen ijver; maar wilde aan eene zoo wreede offerbande zijne toeftemming niet geven. „ Wij beminnen allen even zeer de vrijheid, zeide een griisaart. wiens voorzichtigheid bekend was; wij allen fchatten die boven het leven; maar wij zijn geen meester van hun leven; zij behooren aan het vaderland. Gij vreest in flavernij te geraken? fchept moed; deze handen zijn nier gewoon kluisters te dragen, zij zouden rasch verbroken zijn. Hebben wij onze pistolen, onze. dolken, onze rotzen, onze bergen niet meer? Laten wij moedig de voorwaarden hooren welke men ons oplegt; laten wij onze kinderen losfen, daardoor redden wij onze vrijheid." Zoo fprak hij, en in weerwil van alle tegerftribbeling wordt zijn raad gevolgd. Het verdrag behelsde: dat de Mainoten hunne toeftemming gaven een Beij onder hunne landgenoten te erkennen, naar de verkiezing van 't volk, en een hoofdman voor ieder districl om de orde te handhaven en de belastingen te innen, welken zij aan den Pacha van Morea zouden ter hand doen ftellen. Op deze  *n GRIEKENLAND. i93* ze Voorwaarden werd overeengekomen, dac zij Vrij zouden blijven als voorheen en meeseer om geen Turksch leger in Maina te lacen komen. De bewooners van Vitulo waren de eenigen die bij hun geen Capican wilden erkennen, noch eenige fchaccing betaalen. Dat dorp is het aanzienlijkfte van Maina. Het behoort aan de beide familiën Medicis en Stephanopoli. De Capitan Pacha vergenoegde zich niet met deze geringe zegepraal; toe waarborg of gijzelaars voor 't verdrag, voerde hij die kinderen naar Conjlantinopolen, waar hij ze in de zeven torens hield opgefloten. Wie kent aan deze trekken den Ottomanifchen geest niet, hernam dimo? 't Is niet dan door list en geweld, dat deze gedrochtelijke magt zich gevormd heeft en ftaande houdc. — Wan-e u wel ce gelooven, zeide de Beij, dac deze zoorc van omwenceling de minfee verandering in het karakter en de zeden der Mainoten voortbrenger zij blijven fteeds dezelfden; alleenlijk is 'er op eene onbegrensde vrijheid, een regeeringsvorm gevolgd, dien zij tot dien tijd niec gekend hadden. Te vooren was 'er ce Maina geen gerichtshof dan het algemeen begrip. Indien 'er een proces ontftond, vervoegden partijen zich tot een fcheidsman, die gemeenlijk een grijsaarc was: zijne uiefpraak moge niec herroepen worden. De jonge lieden vooral werden mee geftrengheid I. deel. N ge.  m REIZE geflraft. Hadden zij eene laagheid begaan,dan werden zij in geen gezelfchap meer toegelaten noch tot de oeffeningen die aan hunne jaaren voegden: deze draf was zoo veel te gedrenger, dewijl zij om de verachting hunner medeburgeren te ontgaan, genoodzaakt waren hun vaderland te verlaten. Moordenaars werden veroordeeld tot eene altijddurende ballingfchap, tenware de vrienden des dooden toedonden, dat zij terug geroepen wierden. In dat geval, nodigde de vader die zijn kind verlooren had, deszelfs moordenaar ten eten, omhelsde hem en zeide: „ Gij hebt mij van een zoon beroofd, ik heb u teruggeroepen om deszelfs plaats te vervullen; op dit oogenblik neeme ik u aan." Nooit gebeurde het dat de vader zich over die aanneming beklaagde. 't Is waar, wij hebben al den tijd dat wij eene voldrekte vrijheid genoten, veel geleden van inwendige verdeeldheden. Bijzondere oneenigheden tusfchen twee vermogende familiën van Maina verdeelden haare ingezetenen, voedden eenen ingekankerden haat, dookten oorlogen aan, welken altijd eindigden door tusfehenkomst van eene andere vermogende familie; maar zo in de hitte zelve dier oorlogen de Turk zich durfde vertoonen of naderen, hield alle bijzondere haat op, en alle de Mainoten vereenigden zich om den gemeenen vijand te weeren. Zomtijds vertoonde hij zich met zulk eene aanzienlijke  tn GRIEKENLAND. t9$ lijke magt, dat het niet mogelijk zoude geweest zijn hem openlijk ce Haan. Maar wat deden dan de Mainoten? zij bragten hunne huisgezinnen naar oncoeganglijke plaatzen, voorzagen hen daar van levensmiddelen en van hec weinig huisraad dat zij hadden, en lieten den vijand hunnen grond innemen, kwamen vervolgens uit hunne rotzen en onderaardfche holen voor den dag, vielen bij verrasfing op de Turken, vernielden hen bij gedeelcen en dwongen hen mee verbaas* ting terug ce keeren, na veel verlies geleden te hebben; ook heefc de vijand nooic hoop gehad de Mainoten door de wapenen ce ondertebrengen: de ganfehe magc van 'c Qttomannifché rijk (en de Capitan Pacha weet dit wel) zou in de onderneming om hen tot flaven te maken te kort komen. De onvoorzichtigheid van een enkel oogenblik heefc meer voor de Turken bewerkt dan alle deszelfs legerbenden. Niet dat hij ons de vrijheid ontroofd hebbe; de vrijwillige fchatting, aan welke wij ons onderworpen hebben, is flechts een oogenblikkelijke waarborg van vrede met menfehen, die wij altijd als onze vijanden befehouwen, en die wij nooit coeilaan gewapend op onzen bodem te komen. De Beij en de vijftien Capican's, gekozen retf handhaving van het burgerlijk bewind in de binnen lanelen van Maina, fchoon mee onbe* paalde magc bekleel, gelijk in ai het overige N % van  i96 REIZE van 't rijk, maken 'er geen misbruik van: zij weten dat het volk onophoudelijk de oogen op hun gedrag gevestigd heeft, en verre van hec zeiven eenige bekommering te baren, zoeken zij eeniglijk deszelfs' achting en liefde te verwerven: ook handelt het volk, dat altoos erkentelijk is jegens de genen, die het met wijsheid beftuuren, hen op zoodanig eene wijze, die aan beiden eer doet. Het voornaamfte inkomen der Mainoten beftaat in de vrucht hunner olijf boomen*, zij hebben een beding gemaakt, den olie aan hunne wederzijdfche Capitan's te verkoopen tegen een zoodanigen prijs, dat deze openbaare amptlieden, in dat beding eene winst hebben, geëvenredigd aan hunne behoeften, dus dat het volk en de Capitans alle te vreden zijn. „ De grond van Maina is ten minften voor een groot gedeelte, fteenachtig en gevolglijk niet zeer vrugtbaar: wij leven in geen overvloed, gelijk de andere volken van Moréa; maar wij weten ons te vergenoegen met de matige winst eens moeilijken arbeids. Werkzaamheid, een zuivere lucht, gezondheid, eendracht, vrijheid, zie daar onze goederen, met dezelven zijn wij de minst heerschzuchtige en bijgevolg de rijkfte natie der wereld." — Zie daar nogthans, riep dimo uit, zie daar de menfehen, die men in alle gefchriften en bij alle andere volken belastert! zie daar die ZOO.  in GRIEKENLAND. 19? zoogenaamde roovers, welke men affchildert als woeste menfehen, zonder wetten, zonder zeden en zonder menschlijkheid. — „ Andere volken! hernam des Beij's zoon met drift, zijn onze bevoegde rechters niet. Slaaven kunnen geen viije menfehen beöordeelen. En wie zou ons kunnen kennen en recht doen? Een Duitfcher? die de kniën buigt, en onder den ftok kruipt. Een Italiaan? die van misfen, van wonderwerken en van ilaaffche vooroordeelen leeft. Een Spanjaard? die op 't zien van zijnen inquiftteur verbleekt. Een Engelschwan? die 'c gewigt van een volk niet berekent dan naar dat van deszelfs rijkdommen, 't Goud is zijn eenige richter gelijk het zijn eenige afgod is. Ik heb verfcheiden landen van Europa doorreisd, zij worden allen, wat meer of min zichtbaar, geregeerd door meesters, bondgenooxen van den dwingeland van Conflantinopolen, bij gevolg onze gebooren vijanden, dewijl zij vrienden zijn van onzen onverzoenlljkften vijand. Men belakt ons met zeerooverij ? maar is men ^ecroover om dat men zijne vrijheid verdedigt. Moet men nedergeknield die trotfche nabuuren ontvangen, die ten allen tijde het zich een fpet hebben gemaakt Griekenland te verwoesten; die godsdienllige Malteezers, wier kapers eeuwen aan een de eilanden van den Archipel, geplunderd, beroofd en met bloed befpat hebben, onN %, der  ïp§ REIZE der voorwendzel, dat de bewooners daar van fcheurmakers waren, die de bisfchop van Rome van zijne kerk gefcheiden heeft, om dat zij niet hadden wilien medehelpen tot de oprichting van het vagevuur, de bron der rijkdommen voor zijn hof en voor zijne druïden'. Wanneer de Griekfche vaartuigen, voorzien van een paspoort van den Grootmeescer van Malta, door zeeroovers genomen, in deszelfs havens opgebragt, voor wettigen prijs verklaard worden, wie is tusfchen dien Grootmeester en ons, de waare zeeroover? ondervraagt Pathmos: alhoewel het een der kleenfte eilanden van den Archipel zij, had het nogthans meer dan dertig koopvaardij fchepen op zee. Wat is 'er van geworden? zij vielen ten prooij der zeeroovers van Malta, die in verachting van het recht der volken, dezelven allen veroverden. Q~) En (?) De Malteefche knpers, om den koophandel van Fsthmos te vernielen, bedienden zieh van eene fchandelijke list. De vaartuigen van dat eiland hadden voor bewezen dienften aan dat van Malta in benepen omHandigheden, van den Grootmeester paspoorten ontvangen, die voor alle tijden voldoende waren. Wat deden de Malteefche zeeroovers en de rechters, der?elver medeplichtigen? naar mate men zich van een vaartuig van Pathmes meester maakte, en het richtige yaa 't naspoort niet betwisten, kon, nam men toevlugq tor  in GRIEKENLAND. 199 En die kleene Sardinifche Koning, die ons al mede van rooverij befchuldigt, is die minder fchuldig dan de Malteczers die hij nabootst? Heefc hij niet insgelijks zijne vroome roovers, die, in den name des hemels, Griekenland komen plunderen en afloopen. En zoo wij, 't •reen maar zelden gebeurc, eene kleene chebeck uitrusten om ons land bijtefpringen, befchuldigt hij ons en geeft ons namen, die hij alleen verdienc. Groote god! is dat het loon 'c welk men befpaart voor de kinderen dier natie, die van alle kanten zoo veel licht verfpreidde? Rampzalig moederland der Lycurgen, der PhocionS, der Jristidesfen, gij gaaft voorbeelden van te veele deugden, om niec ten doel te ftaan aan de vervolgingen van de misdaad: de misdaad is ten troon geftegen, en uwe kinderen hebben geen anderen fteun overgehouden dan hunnen moed en bondgenoocen, dan de fchimxnen hunner voorouderen. Indedaad zoo 't verdrukten deze list. Men deed de fchippers of hoofden van 't vaartuig voor 't gerichtshof verfchijnen, en ondervroeg hen op de volgende wijze: „ Credete Dio? — fi — Credete il papa? — tio — Bona pre fa; bona prefa." — Gelooft gij in god? — ja. — Gelooft gij in den Paus? — neen. — Goeden prijs • goeden prijs." Op deze wijze maakten zij zich van alle de vaartuigen van Pathmos meester. N 4-  *0p REIZE drukte Griekenland zomtijds om hulp heeft ver-> zogt, heeft men deszelfs verzoek fmadelijk ver. worpen, wat zeg ik ? gewraakt van niet geduldig genoeg het juk van deszelfs dwingeland te torfchen, die van zijn kant niets deed dan het te vertrappen, zoodat 'er geen weder opheffen aan was. En meent gij dat Frankrijk beter zou behandeld worden, zoo het in deszelfs worfleling tegen de Koningen moest onderdoen? Wij, die in onze aderen een gansch verfchillend bloed dan dat onzer nabuuren voelen ftroor men; wij, die door de natuur, de opvoeding, plaatzelijke ligging, en vooral door de verëeniging, ongenaakbaar zijn voor de dwinglandij,, -moeten wij ons verwonderen dat dwingelanden ons befchuldigen? En, meent gij dat deze befchuldiging voordkoomt uit menschlievendheid ? *efchouwt federt zeven jaaren den ftaat van 't grootfte gedeelte van Europa. Naauwlijks heeft de'Franfche natie haare kluisters willen verbreeken, of gekroonde Hangen poogden zich om de wieg van haare onclokene vrijheid te flingcrenmaar de Herkules der 'Gaulen heeft zijn knods opgevat en hen alle verpletterd. Moge hij tot ons komen. 't Is in zijne deugdelijkheid, in zijne grondbeginzels alleen dat wij vertrouwen » ftellen: het heeft ons te veel gekost om obs, aan anderen te houden." Ofl  ïn GRIEKENLAND. sol Op deze laatfte woorden loosde de Beij een diepe zuchc. Dimo begreep 'er aanftonds de oorzaak van. „ Er is geen Griek, zeide hij, 'er is geen mensch, die vriend van billijkheid en oprechtheid is, of hij neemc deel in uw leed. Gij fpraakt tot hiertoe enkel van Malteezers en Turken; maar de Rusfen. . . De Beij liet dimo niet uitfpreeken. De Rusfen, riep hij uit, zijn onze grootfte vijanden. In den laatften oorlog hebben zij ons verraden, overgeleverd en opgeofferd. — Franfche fchrijvers, hernam de Commisfaris, hebben aan uwe lafharügheid en aan die der andere bewooners van Moréa den verhaasten aftogt der Rusfen durven wijten. Ik weet, dat alles hier dat trouwloos verwijt tegen, fpreekt; maar op het woord van deze trouwlooze historie-fchrijvers wordt de ganfehe wereld bedrogen: gij zijt de genen, die alles in een waar licht moet ftellen. Tot heden hebben wij enkel de verhalen gehoord van twee Hoven, die uwe vijanden waren, of van hunne aanhangers-, fpreek op uw beurt, en wat het ook aan uwe aandoenlijkheid moge kosten, verwaardig u ons de oorzaken en de bijzonderheden te vertellen der treurige oncknooping, waar meer dan hon. derd'duizend Grieken de flagtöffers geweest zijn, N 5 EEN-  2os REIZE EEN EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Eenige onbekende bijzonderheden rakende het gedrag van den Graaf van orlow in den krijgstogt van Moréa. Moord door de Albaneefchc Turken gepleegd aan haare inwooners, zelfs in eene kerk. Gedrag van orlow in andere landflreeken van de Levant, flrijdig tegen de gunjlige oogmerken van katharina omtrent de Grieken. Heldhaftige verklaaring en lot van andruzzo, door de Venetiaanen aan den grooten Turk overgeleverd. JCn ik mede, zeide de Beij, heb geftreden onder de vaanen van den Graaf van orlow; hij had ons beloofd den Turken Moréa te ontrukken en hetzelve onafhanglijk te maken, 't Is zeker dat wij van het oogenblik af toen hij zich op onze kusten vertoonde, en wij hem gingen zien en kundfchap nemen van zijne gewapende magt, zijne oogmerken hadden moeten wantrouwen. Om zijne voorgewende bedoelingen te vervullen, bragt hij flechts weinig manfchappen met zich, zijn voórnaamfle toevlucht was derhalven in onzen ijver en moed. Dat men den Grieken flechts van vrijheid ipreeke, terflond is alles op de been, ieder wapent zich. Helaas! 't zijn noch de  in GRIEKENLAND. 203 de Despoten, noch derzelver Generaals, die dezelve bezorgen. De Graaf veinsde onzen ijver te prijzen, en naar onzen raad te luisteren: men kwam overeen, dat de'voorname hoofden van Maina met die van het overige van Moréa zamen zouden raadplegen, cn de nodige maatregels nemen om de gewigtigfte posten te bezetten, en vooral de engte van 't fchier-eiland Corinthe; dat de Rusfen de golf van Lepante door eenige fregatten of liniefchepen zouden beflaan, ten einde den doortogc bij de zere aan de Albaneefche Turken aftefnijden. Orlow kt.-de deze voorftellen goed. De trouwlooze! zijn oog fcheen gevestigd op Moréa, terwijl zijn hart geheel in de Krim was. Verleid door zijne beloften, flapten wij aan land. Maar hoe verbaasd ftonden wij.' Denzelfden dag, zonder de vereeniging der Grieken aftewagten, zonder ons van iets kennis te geven, tast hij de ftad Coron aan, trekt op Nayarin en op Modon; op deze tijding ontveinsden wij onze verwondering en vrees niet; maar deden ook een uitval; wij maakten ons meester van Calamata, van Miftra, en trokken op Tripolizza, verblijfplaats van den Pacha, aan. De eerfte aanvallen der Rusfen werden met goeden uitflg bekroond; Navarin was in hunne magt gevallen en Modon Mond op 't punt van zich overcegcven, toen eensklaps honderd-vijftig- dui-  204 REIZE duizend Albanecfche Turken op Morea vielen, en al wat zich tegen hen verzette, te vuur en te zwaard deden omkomen. Orlow fcheept met verhaasting zich weder in, en laat ons handgemeen met die woeste menfehen, voor wie wij gedwongen waren den aftogt te flaan, doch fteeds al ftrijdende. Door wat al verwoestingen en wreedheden werd de doercogt dier tijgers niet geteekend. De binnenlandfche bewooners. van Moréa, die geenzins een zoo onvoorzienen aanval verwagtten, die zelfs niets wisten van de landing der, Rusfen, waren meest ongewapend,, konden geen den minften tegenftand bieden, en werden in ftukken gehouwen. De barbaren eerbiedigden zelfs niet eens het huis des Heeren: terwijl een zendeling bezig was in eene kerk te prediken voor een groot aantal toehoorders, kwamen zij daar: toehoorders en zendeling, alles werd vermóórd, uitgezonderd vijf mansperfoonen. Slechts een kleen getal Grieken, die den tijd hadden om 'zich fcheep te begeven en de wijk te nemen naa de Ionifche eilanden, of de dorpen te bereiken, die op de bergen lagen, alwaar de Turken hen niet durfden aantasten, ontkwam de. üagting. Hoe hebben, na dit gedrag der Rusfen, historiefchrijvers, die zich eenigzins aan de waarheid laten gelegen zijn, den ganfehen misflag iezer ongelukkige onderneming kunnen werpen ou  IN GRIEKENLAND. ftó5 Op de bewooners van Moréa? Bewees hec gevolg der gebeurcenisfen hun niet genoeg, dat de Graaf orlow alleenlijk in den Archipel verfcbeenen was, om 'er eene afwending te maken door 'er de Turken ingefloten te houden, ten einde derzelver leger naar den kant van de Zwarte zee te verzwakken. Wie kon na 't verbranden van de vijandelijke vlooc in de haven Van Zesfimé, hem beleccen zich meeseer te maken van Moréa, van Candia, van Négrepont en zelfs van Romélie, zo hij de Grieken'\n& willen aanmoedigen? Maar integendeel verfcheen hij op hunne kusten enkel om hen te doen opftaan, en hen vervolgens overtelaten aan de woede der Turken; eene trouwloosheid, te gruwelijker, dewijl dezelve volkomen ftreed tegen de bedoelingen der Keizerin, die wel bekend zijn door de betuiging van Vorst suwalow in den vollen raad van Venetië. Op de uitnodiging van den Senaat, om aan de Grieken, door katharina, eenige verligting te ver» fchaffen, antwoordde die Vorst: Gij kunt niet gelooven hoe toegenegen de Keizerin hun is. Wie weet niet met welk eene voorliefde zij "alle de Grieken fteeds behandeld heeft (r)? Getuigen O) Bij alle gelegenheden liet katharina de grootfte verkleefdheid aan de Grieken blijken 5 zelfs ver-  so6" REIZE gen de vijfhonderd kinderen, welke, overeen, komftig haaren wensch, door Graaf orlow, bij zijne komst aan de eilanden van den Archipel, in Griekenland uitgekozen werden, en die hij naa Pifa zond, om aldaar op kosten van de Keizerin opgebragt, en na hunne ftudiën naa Petersburg gezonden te worden, daar zij tot den rang van officier zijn bevorderd geworden." Maar de Agenten, de Generaals van katharina, vooral Graaf orlow, waren wel verre van ons zoo genegen te zijn. „ Heefc die Generaal zich niet even trouwloos gedragen jegens de ongelukkige bewooners van Lemnos? Hij landde 'er met zijne vloot, ftookte hec volk coc oplïand aan, en ftaac hetzelve niet toe zich meester te maken van de eenige fterkte, welke de Turken op dat eiland bezaten, gaat eensklaps onder zeil, en laat de bewooners over aan de genade der Turken. De Ca- verwijt men haar, dat haare toegevendheid omtrent hen tot zwakheid overging, vooral omtrent een Griekich Vorst, dien zij aan haar hof had ontvangen en overladen met gunften. Deze gunfteling maakte 'er een misbruik van; hij beging een onvergeeflijken misftap: in ftede van hem te laten ftraffen naar de ftrengheid der wetten, beval de Keizerin hem het nodige geld te fchieten, om uit haare Staaten te komen. Zij kon van zich niet verkrijgen een Griek te ftrafFen.  in GRIEKENLAND. 207 Capitan Bacha vak op Lemnos, veroordeelt den Bisfchop en driehonderd der voornaamfte bewooheren van 't eiland ter dood. „ Te Cos gingen agtëntagtig Grieken aan land, die zich vervolgens ter zee bij de Rusfen voegden, de Turken bevochten, en hun legerveld, benevens zes ftukken gefchuc veroverden. Zij togen voort om het fort te beltrijden: de Rusfen vertrekken; wat konden agtëntagtig mannen doen tegen agthonderd Turken te paard en duizend man voetvolk! Befloten hebbende te fterven, liever dan zich overtegeven, maakten zij eene ijslijke flagting onder de Turken, en ftierven allen met de wapens in de hand. „ Hoe dikwijls heeft niet die zelfde orlow jegens ons de fraaad bij de trouwloosheid, gevoegd? Een Grieksch koopvaardijfchip, ten oorlog uitgerust, en een bende Rusfen aan boord hebbende, onder 't bevel eens Luitenants dier natie, ontmoette zes Turkfche galjooten op de kust van 't eiland Mitylene; de Luitenant, verfchrikt op het zien van zulk eene overmagt, wilde zich overgeven: Indien gij fpreekt van u overtegeven, zeide hem de Griekfche Kaptein, hem zijn pistool toonende, fchiet ik u door den kop. De ftrijd begon: twee galjooten worden in den grond geboord, de anderen, deerlijk gehavend, namen de vlugt. Hoe wierd deze verheven kloekmoedigheid beloond. Orlow gaf aan  ao8 R E I Z É aan den Rusftfchen Luitenant den rang van Kaptein met het kruis van St. Joris; aan den Griekfchen Kaptein bood hij flechts zes piasters, die deze wakkere zeeman kloekmoedig weigerde; hij keerde den Generaal den rug toe, en zwoer nimmer zulke menfehen meer te dienen. Deze Generaal gewoon om meer dergelijke onbillijkheden te begaan, was ook gewoon aan dergelijke weigeringen; toen hij het kasteel van Mitylene bombardeerde, zette hij, onder anderen, een jongen Griek aan 't hoofd van honderd diens makkers aan land; deze floeg de Turken, nam de paardeilaart en het vaandel van den Pacha, Orlow vroeg hem zijn naam, en tot welk land hij behoorde. — Ik ben geboortig van Moréa, antwoordde de jongman: —■ Hou daar, deze honderd piasters zijn voor u ter belooninge, mits gij niet zegt een Moréër te zijn. Ik ben al mijn leven van Moréa, antwoordde de Griek op een fleren toon, bewaar gij uwe piasters. Dit zeggende keerde hij hem den rug. „ 't Gedrag; van orlow droeg geenzins de goedkeuring weg van zijne amptgenoten. Het \usfisch leger, te Paros vereenigd zijnde, vroeg hem de Generaal spiritow, na hem het bombardeeren van Mitylene verweten te hebben: „ wat is toch uw doel met aldus overal 't vuur en 't zwaard te voeren, en ons zelfs voor 't oog  IN GRIEKENLAND, se$ oog der Turken te ontëeren?" orlow gaf geen antwoord, maar ging aan boord, kwam in 'loscane, en deelde in 't midden der vermaken, tusfchen Livorno en Pi/a de fchatten, welke hij in de Levant büit gemaakt had. „ Men twijfelt niet, dat, indien dè Generaal spiritow het opperbevel van het Rusfifchü leger gehad hadde, of Griekenland zou vrij gemaakt zijn geworden. Maar orlow, verre van te denken, om de bewooners van dat land van flavernij te verlosfen, had geen ander oogmerk dan hen wars te maken van de vrijheid, of liever om hen opteölferen ter bereiking zijner voor* mamite bedoelingen. Wat zijnen togt van Moréa belangt, 't is bewezen, dat hij 'er zich enkel Vertoond heeft om de Ottomannifche Porte een rad voor de oogen te draaijen, en om vervolgens de Kr'tm intenemen en zich meester van de Zwarte Zee te maken. Zal ik het zeggen? De Turken zelve hebben in dien oorlog meer rondborih'gheid en deugdelijkheid betoond jegens de Grieken, dan de Veldoverfien van gatharina. Van weerskanten waren de Griekfche matroozen de besten. Een Grieksch vaartuig, in Turkfchen dienst, redde het leven van Capitan hassan Pacha, die zich willende redden fchiobreuk leed. De Capitan vergat nooit dien trek van edelmoedigheid; in erkentenis van dezen dienst, befchermde hij de Grieken bij alle gele- I. deel. O gen>  510 REIZE genheden, terwijl Capitan panagiotti alèxopulos, die de Ottomannifche vloot te Ock' zakow in brand Hak, vier jaaren daarna een geweldigen dood ftierf. En wat zal men niet vergeven aan het kabinet van Petersburg en van Conftantinopolen, wanneer de Venetiaanen zelve 't voorbeeld geven van de gruwelijkfte loosheid? Deze doodelijke vijanden der Turken, hebben die niet, om een Griek opteöfferen, alle de rechten gefchonden? Hun gedrag jegens andruzzo is dat niec een der hoofdzaken van de lange acte van befchuldiging tegen die regeering, te geweldiger en wreeder, daar zij zich van het mom der vrijheid bediende? andruzzo verdiende, indedaad, meer dan iemand anders hunne vervolgingen; 't was een der braaffte, der billijkfte mannen van onzen tijd. Gebooren in Livadie, had hij in zijne jeugd groote bekwaamheden, en vooral eengrooten moed laten blijken; hij verkreeg den post van overften der Armatollis, veldwachters, een bende tri epen die de goede orde moest handhaven in de veldtogten, in foldij van de Ottomannifche Porte. Zijne krijgs- en zedelijke hoedanigheden verwekten hem, alfchielijk, afgunftigen, men fchilderde hem bij de regeering af onder de verdagtfte kleuren. De Vifir die de bekwaamheden van AN-  in GRIEKENLAND. au andruzzo, en den invloed welken hij had op alle de bewoners van Grieksck Albanië en van Epirus kende, durfde hem niec openlijk vervolgen; hij wagcce hec gunftig tijdftip af, om zich van hem ce ontdoen op de wijze der dwingelanden, door verraad. Andruzzo was niet onkundig van de neiging des Vijirs ten zijnen opzichte; maar hij wagete ook het gefchikte oogenblik af om de Grieken ce wreeken van den fmaad en beledigingen der Porte* Hij had een groot ontwerp van opftand tegen de Turken beraamd, doch hij wachrte zich wel hetzelve aan hec Venetiaamch bewind medetedeelen, 't welk, in \ vervolg maar al te wel zijn wantrouwen bil* lijkte. Hij draalde hetzelve ter uitvoer te brengen tot aan de komst der Rusfen in Moréa; als toen koos hij vijf honderd van de dapperfte jonge Grieken uit, ftelde zich aan hun hoofd drong dat fchierelland in, en trok naar Maina om zich te vereenigen met de gecoalifeerde magten tegen de Turken. Hij kwam 'er; maar de Rusfen waren 'er niet meer; zij hadden zich reeds onder zeil begeven naar Livorno, alwaar zij zich in den fchoot van wellust vermaakten, en uitrustten van eenen krijg, dien zij bedriegelijk ontftoken hadden, en waarvan de Grieken alleen de flagtoffers moescen zijn. Genoopc op zijne voeeftappen terug te keereri, begaf andruzzo zich naar Tripolizza, vèrzogg ° 9 fcert  R E I Z Ë een vrijgeleibrief van den Pacha, die- denzelven aan hem en de braven die hem verzelden toeftond; maar ten zelfden tijde geheime bevelen gaf om hem den aftogt aftefnijden en hen allen in nukken te hakken. Hij vertrok, naderde de landengte van fórinthe, welke hij bezet vond door een groot aantal Turken, zoo ruiters als voecknegten, die hem met hunne nacuurhjke onftuimigheid aanvielen. Andruzzo, zonder den moed, noch zijne koelzinnigheid te verhezen, deinsde behendig naar de vlakte terug; de Turken meenende dat zij hem de nederlaag gegeven hadden, vervolgden hem en vielen te feller op hem aan, toen eensklaps andruzzo de zijnen in eenen voordeeligen ftand plaatfte en hen dus aanfprak: „ Vrienden en fpitsbroeders, zie hier het tijdftip om ons te onderfcheidcn-' laten wij den vijand aantasten met dien moed die ons bezielt en wij zullen hem vernielen » Op die woorden, trok hij tegen hen op, viel hen aan, boorde door hunne talrijke gelederen, floeg, doodde, of verftrooide hen. Na deze overwinning begaf hij zich naar Maina, en zonder zich een oogenblik optehouden, vervolgde hij zijn weg naar Patras, horende zich daar te zuilen kunnen infchepen. Welke ftroomen bloeds kostte deze doortogt den Turken? zij hadden zich in menigte vereenigd om, tot wat prijs ook, dit handje vol volks te  in GRIEKENLAND. «13 vernielen. Andruzzo, altijd gewapend, de moeilijkheid ziende, om te Patras te komen, toog naar Catacolo, waar hij, na drie dagen en drie nachten vechtens, des morgens bij den da-_ geraad van den vierden dag aankwam, na het ganfehe leger des vijands volkomen op de vlugt geflagen, en zich enkel van deszelfs mondkost meester gemaakt te hebben. Een ftandplaats genomen hebbende, waar hij niets te vreezen had, telde hij het getal zijner krijgshelden en vond, dat hij flechts honderd man had verlooren, terwijl het getal der gefneuvelde vijanden, volgens hun eigen bekentnis, op vier duizend beliep. Te vrede, het Ottomannifche leger geflagen te hebben, en moede van zijne dappere bende verder aftematten dooi- haar nogmaal al ftrijdende de landengte door te brengen, wagtte hij op de aankomst van vaartuigen om haar naar Zante, Cephalonia of Prevoza overtevoeren, waar hij zelf met een gedeelte zijner troepen aan. boord ging. Aldaar leefde hij eenigen tijd. gerust in den fchoot zijner familie, omringd van achterdogt, maar ongenaakbaar voor vrees; eindelijk vijftien jaaren daarna, zijne haardliede verlatende om een reis naar Rusland te doen , werd hij door de Venetiaanen aan de uitwateringen van den Cataro aangehouden en aan de Turken overgeleverd, die hem, beladen met kluisters, naa QonJtantmopoLtn zonden: alwaar O 3 de  «14 R E ï 2 E tle Vifir hem in de gevangenis der badflooven lief secten, waar hij zich nog bevindt. Waar zijn dan de menfehen op welken men Itan ftaat maken, die wij zonder vrees aan onze haardfleden kunnen ontvangen. Dac ze zich vrij als vrij-lieden verwonen, en men zal ze als broeders omvangen. Indien men de Mainoten lastere, 'c is om dat men ze vreest. Er is geen willekeurig bewind dut in onzen ondergang geen belang fielt, 'c Is hun niet te deen om onze bezittingen, maar eeniglijk om onze deugden en om onze grondbeginzels. Wij tarten de wreedheid der Porte; maar wij leven niet zonder ongerustheid. Wij vreezen dat de vrede, gefloten tusfchen twee mogendheden, die tot hier toe mededingflers waren, fland houde, dac zij eindelijk een aanvallend en verweerend verbond tegen Frankrijk, of om beter te fpreeken tegen de vrijheid aangaan, die zij befehouwen als haare doodlijkfte vijandin. Indien de volken zamengefpannen hebben om de troonen omvertewerpen, wat moei men dan verwagten van de eerfle willekeurigen der wereld, zo niet eene gedrochtelijke famenfpanning om die te verdedigen? Ach! zo het Franfche Direftoire, gelijk wij, de Turkfche en Rusfifche regeering kende, zou het haar den tijd niet laten om haar ontwerp ter uitvoeringe te brengen; de driekleurige vlag zou welhaast wapperen in Moréa  in GRIEKENLAND. 215 rêa en in het overige van Griekenland', zonder hetwelk gij de Ionifche eilanden niet kunt behouden. . TWÉE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De gedenktekens van Maina bezogt. Overblijf' zeis van eene oude brug. Ligging en huizen van Marathonice. Marmeren beelden op de koornzolders van beyz and é, onder anderen, het flandbeeld der Vrijheid, te Parijs aan den Generaal buonaparte gefchonken. Na* drukkelijke redevoering van den jongen zoon van BEYZANDé, Omflandig verhaal van het laatfle gevecht tegen de Turken. Staatkundige beredeneeringen, 't bellier der heimelijke beweegredenen, welke de lotgevallen der volken bewerken , zijn een verheven en aangenaame bezigheid voor den wijzen, wiens eerfte ftudie het geluk beoogt van zijnen evenmensen:, maar vervullen geenzins het hart van den genen die bemirt. Ook voelde de ongelukkige minnaar van lucretia, na de fchatting van vreugde en toegenegenheid, welk elk gevoelig mensch aan 't geboorte-land zijner voorO 4 oude*  Si6" REIZE ouderen fchuldig is, betaald te hebben, zich verflinden door eene vlam, te fraertelijker, dewijl dezelve langen tijd in zijn hart was opgefloren geweest. Te vergeefsch had hij al zijne kracht ingefpannen, om tege,n deze ongelukkige hartstocht te worstelen; de tegenftand zelfs, welken hij dezelve bood, flrekte enkel om dezelve te pukkelen en te vermeerderen. De twee eerfte dagen na zijne komst te Maina, had zijne fterk afgetrokken verbeelding een teugel gefield aan zijne mistroostigheid, en den derden dag dezelve geheel verwonnen. De zon was op het punt van ondergaan, toen stephanopoli zich wendde tot demetrius, tweeden zoon des Bcijs: kom, zeide hij, kom, laten wij naar buiten gaan, een wandeling is voor mij zeer noodzakelijk. Demetrius bemerkte zijne ontroering, maar eerbiedigde de oorzaak daar van, die dimo hem heimelijk te kennen had gegeven; hij nam hem bij den arm. en fleepte hem mede als een zieken. De open lucht, de befchouwing van de voortbrengzels der natuur, verdrijven of verzagten ten minften de droefgeestigheid. Stephanopoli ontwaarde zulks: hij flaat zijn gezicht het eerst op de met riet gedekte hutten, welke het dorp uitmaakten. Waarom, zeide hij, zulke naauwe en bekrompen wooningen? ----- Om de heersch-i £ucht der Turken niet te wekken, Daaglijks bloot-    in GRIEKENLAND. il? bjoptgefteld aan hunne aanvallen, hebben wij, als wij onze.huizen verlaten, bijna niet te vreezen." Zij kwamen aan den kant van de zee, in 't oude eiland van Cranaë, 't welk men thans Marathonice heet, in 't Fransch het eiland van Fenaul. Drie voetftappen van den oever der zee ziet men de Hukken en brokken van een oude brug, welke diende om het eiland te vereenigen aan het vaste land, en welker vernieling opklimt tot een onbekend tijdvak. Welke eenzaamheid, welke ftilte! 't Is het onftuimige eiland niet meer, waar de fchepen en galeijen van La» cedemonie zich tegen den wind kwamen dekken, en waar de trouwelooze paris de eerfte vruchten eener fchaaking kwam ftnaken, welke Europa en Afia in vuur en vlam zettcde. 't Is eene woestenij, die ten haven dient aan het dorp van Marathonice, De ligging van dit dorp is het beste bewijs van de wijsheid en het vooruitzicht eens volks, °t welk door ontrouwe fchrijvers afgemaald is als onkundig en woest: het is gebouwd op rotzen, welke de zee beftrijken, en welke het naar de landzijde oninneemlijk maken: deszelfs huizen zijn van fteen en van roode aarde; zij hebben flechts ééne verdieping: 'er zijn zelfs verfcheiden, die niet dan gelijks grond zijn. Boyen dien rptzigen fcheidsmuur verheft zich een O 5 hcu/  si8 REIZE heuvel, tot welken men genoodzaakt is te klauteren van fteen tot fteen, stephanopoli achtte geene hinderpalen, wanneer hij eenige kundigheid kon bekomen: hij wilde den' top van den heuvel beklimmen: welk een tooneel vertoont zich daar aan zijn gezicht; twee uitgeftrekte vlakten, waar van de eene bedekt is met den oogst van katoen en populier-boomen langs eene kleine rivier, die dwars door dezelve heen loopt (V), De andere tot aan den zeekant bezaaid met oude overblijfzels. „ Men zoude die overblijfzels, zeide stephanopoli, nemen voor die van' eene ftad. Gij bedriegt u niet, antwoordde demetrius, het zijn de overblijfzels van Paléopoüs. — Hoe! van die ftad eertijds zoo vermaard onder den naam van Gvthium! Laten wij ons haasten naar beneden bij die puit,en te komen; 'er is niets daar ik meer belang in ftel." Hij bedagt niet dat het reeds duis-er was, hij moest des zijn bezoek aan dezelven tot des anderen daags uitftellen. Bij hunne terugkomst in 't midden der roezen, door welken de paden liepen, keek stephanopoli rond of 'er niet eenig opfchrift te Choiseul, toen hij op zee langs de grenzen van Maina voer, bemerkte flechts die puinen van verre, op't getuigenis van eenen geleerden, die met heia reisde.    in GRIEKENLAND. aiy te ontdekken ware, dat hem den fteen zoude aanwijzen bekend onder den naam van Oijive, en die, volgens getuigenis der ouden te vinden moest zijn in de omliggende ftreeken van Marathonice. Men zegt dat orestes door zich , op dezen fteen te plaatzen, 't geluk had van zijne krankzinnigheid geneezen te worden. „Maar, zo ik dien al vond, zeide de minnaar van lucretia tot zich zeiven, zou dezelven mijn lijden niet doen eindigen." Hij bleef nogthans bij eiken brok marmer ftaan, wier oudheid's gedaante zijne nieuwsgierigheid icbeen te moe-, ten wekken. — ,, Dewijl gij zoo begeerig zijt, om bij uwe aankomst alhier fteenen van dien aart te zien, zal ik u in onze koornfchuuren 'er veel kostelijker toonen." Indedaad zoo ras zij weder thuis gekeerd waren, bragt demetrius hem in een dier koornfchuuren, alwaar stephanopoli onder andere borstrtukken, dat van een krijgsman te paard befpeurde met een fpeer in de hand, aan zijne voeten een overhoop geworpen vijand vertredende; het ftuk had geen opfchrift: op andere marine» ren brokken zag men de overblijfzels van lijfgeweer, een hoofd, een arm, met opfchrïften door den tijd uicgewischt. „ o Hemel, wat zie ik, riep eensklaps stephanopoli uit, zich werpende op een ftuk marmer, het ftandbeeld der vrijheid!" Zij hield in haare rechterhand een  • ao REIZE eene lange fpeer en in haar linkfehe een weiboek , omgeven van een laurierkrans toe zinfpreuk hebbende deze woorden: v/mj, n ê«v#V> de overwinning of de dood. Aan dit opfchrifc, herkende hij de wapens van Lacedemonie. Deze fteen was in een kleine nis, en men had dezelven gevonden in den tempel der overwinning, onder de puinen van Gythium. Op ftaande voet nam hij dit kleine ftandbeeld mede en haastte zich het zelve aan zijrï oom te laten zien. D imo omhelsde het met dezelfde blijdfehap en denzelfden eerbied als men eene moeder omhelst; hij verzogt demetrius om het zelve, willende het ten gefchenke geven aan den Generaal buonaparte: 't verzoek werd ingewilligd; en dimo, te Parijs terug gekomen, haastte zich het zelve ter hand te ftellen aan den held, die den eerdienst van deze godin zoo wel weet, voord te planten 0>). Het gefprek liep toen over deze marmeren brokken: de beide commisfarisfen waren zeer ervaren in de oade gefchiedenis hunnes lands; maar, ten tijde van Sparta, volgden de gedenk- waar- (s) Toen de Genéïaal boonaparte, dit ftaird» beeld der vrijheid ontving, zeide hij aan dimo: zij heeft het voorkomen eener heilige. — „ Gij bed'iegt u niet," hernam de grijsatrt, „ zij is de eerlte yaa alle heiligen,'*    in GRIEKENLAND. aai waardige gebeuvtenisfen eikanderen in zulk eene menigte en zoo fchielijk op, dat het bijna niet mooglijk is met zekerheid te zeggen wat die gedenkftukken verbeelden, dewijl de bijfchriften uitgewischt zijn en dezelve geen onderfcheidende kenteekenen hebben, welke de gefchiedenis of de fabel geeft aan bekende menfehen of onderwerpen. Evenwel maakte stephanopoli eenige gisfingen; hij bragt zich alle de groote mannen voor den geest, alle de fchoone trekken,'welke Lacedemonie tot eer verftrekt hebben. Daar hij maar onlangs zijne letteroeffeningen voltrokken had, waren die om zoo te fpreken onder zijn bereik; hij floeg niets over van 't gene hem in zijn oordeel kon bellieren, „ waar waren deze marmeren brokken, vroeg hij aan demetrius. en hoe waren zij geplaatst, toen gij dezelve vondt? — Zij lagen bedolven in 't midden der puinen, welken wij morgen zullen gaan bezichtigen en in nisfen geplaatst, insgelijks in marmer gehouwen, welke gij zien zult als mede groote kolonnen en ftandbeelden, die misfchien waardiger zijn uwe weetgierigheid te wekken." , Men zétte zich aan 't avondmaal. Na 't eindigen van den maaltijd, dronk men eikanderen toe: de gezondheid der dischgenoten ! De bevestiging der groote Republiek, en vooral de verlosfing van Griekenland! De zoon van bry- zan»  sas REIZE zandé vatte het glas op: „ en ik, zeide hij, drink de gezondheid der Mainoten, die eenige menfehen." Hij werd fterk toegejuicht van ieder een; zijn vader alleen bragt hem onder 't oog, dat de Franfchen ook menfehen waren. — Heden, hernam de kleine jonge: maar wij . . . . men was veiftomd zoo veel geleerdheid en fchranderheid in een kind van veertien jaaren te ontmoeten. — „ Hoe gij.' zeide stephanopoli, zich tot hem wendende. En wie toch zijt gij om anderen dus te handelen? Vrij —* meent gij dat de Mainoten alleen maar vrij zijn? — Ik geloof hec, naar 't. gene ik door twee grijsaarts heb hooren zeggen, die over die Hof met eikanderen redeneerden en meenden dat, van alle volken, wij het eenige waren, 't welk men nooit had kunnen onderwerpen. — Gij befchouwt Maina dan als onoverwinlijk ? — Gewis, dewijl wij 'er binnen zijn. — Gij moest veertien dagen eerder gekomen zijn, als dan zoudt gij mij die vraag niet gedaan hebben." Na dit zeggen keek hij zijn vader aan, bloosde en durfde niet voortfpreeken. Op verzoek van stephanopoli, en op de toeftemming zijns vaders, nam hij 't woord weder op. „ 't ls veertien dagen geleden, zeide bij, dat de Turken, ten getale van zes-honderd man, ons dorp kwamen aanvallen, waar zich niet meer dan honderd - vijftig mansperfoonen bc-  in GRIEKENLAND. 2*3 bevonden, bekwaam om de wapenen te voeren. Wij wagcten hunnen aanval niec af; wij gingen hun te gemoec, en zonder één eenigen van ons te verliezen, wierpen wij hen overhoop en dreeven hen terug, na 'er de helfc van gedood ce hebben. Ziec gij, zeide hij cegen stephanopoli, ziec gij de wapenen welke ik drage? 't zijn die van een Turk, die ik gedood hebbe." Hij liec hem cwee piscolen, een zabel en een dolk zien, alle in zilver gezec. Op uicnodiging der Commisfarisfen deed de vader een breedvoerig verhaal van dezen krijgscogc, en van verfcheiden anderen, welke voorafgegaan waren. „ Die dorp, zeide hij, is 'er nog niec lang geweesc; mijn vader en ik beraamden het plan» om deze grensplaats van Maina te beveiligen tegen eenen inval. De nabuurige Turken hebben niet zonder argwaan deze huizen, en vooral deze fterkte zien ce voorfchijn komen, welke nieuwe waarborgen waren van onze onafhanglijkheid. In 't eerfte durfden zij ons niec aanvallen ; maar al fpoedig, 'c zij uic afgunsc, 't zij dac zij verleid wierden door de agenten van de Ottomanifche Porte, zijn ze op ons komen nederftorten, gelijk een wacerftroom van de hoogte der bergen. Wij hebben de helfc 'er van ter nedergeveld, en de overigen tot in hunne hutten vervolgd, welke wij in brand zetceden. Drie dagen daarna dezelfde aanval en dezelfde nederlaag.  aH REIZE lang. Zedert dac oogenblik vreezen wij onze buuren niec meer, maar wij zijn op onze hoede tegen de andere Turken van Moréa. — Hoe! zoude gij eenen algemeenen aanval vreezen? zeide stephanopoli. — Wij verwagten dien zonder dien te vreezen; dan, dat zij komen, dat zij zich vertoonen, al fchielijk zullen wij aan mahomet deze nieuwe horden zijner aanbidders ten offerande offeren. DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Stephanopoli vervolgt het opfpooren van gedenk/lukken aan den ingang eener engte. Rots op welke een oud opfchrift wordt gevon* den. Een marmeren kolon, door de arbeiders uit een kuil gehaald. Een Amphitheater in .. de rots uitgehouwen, met bijfchriften. Graf ft'eenen. Verhaal van stephanopolt. Vreugde der jonge Mainoten. Verfchijning en jchielijhe verdwijning van drie Octomanifche galjooten. Ijvr is geene zoo hevige hartstocht die niet een weinig verflaauwt, zoo haasc de ziel zich verdeelt cusfehen haar en eene even hevige hartstochc. Den ganfehen nacht had in de hersfens van  in GRIEKENLAND. £25 van stephanopoli "de beeldtenis van lucre» ti a te worftelen tegen dat der marmeren brokken, weiken hij daags te vooren gezien had; zijne weetgierigheid evenaarde zijne liefde. Deze nacht viel hem tweemalen zoo lang dan de anderen. Met het krieken van den dag ftond hij reeds op en vloog naar de kamer van demetrius, alles ademt in hem zijne onverduldigheid. D e- ' metrius onttrok zich de zoete rust en maakte zich gereed om hem te geleiden naar de vlakte, vermaard door de oude overblijfzels van de oude zuster van Lacedemonie; maar alvorens zich op weg te begeven vat hij zijne pistolen en zijnen fabel op: Hoe nu! zeide stephanopoli, moet men zich wapenen om de binnenlanden van Maina te doorloopen ? — Neen ; maar wij zijn hier op de grenzen, en geftadig blootgefteld aan onvoorziene gevechten. De Commisfaris voorzag zich toen mede van zijne wapenen. De afftand van Marathonice tot aan de vlakte, waar de puinen van Gythium zijn, is op zijn meest drie-honderd fchreeden; alvorens die te bereiken moet men eene bergëngce van dertig treden doorgaan, de eenige plaats door welke men aan de landzijde tot het dorp kan komen: ter rechtezijde is de zee: aan de linkfche een keten van rotzen, zich uitftrekkende tor aan de fterkte van den Beij, op een mijl afftand I. deel. P van  22ó REIZE van 't dorp: twee menfehen naast eikanderen kunnen te gelijk die engte doortrekken. „ Alhier , zeide demetrius tegen stephanopoli, zijn de laacfte maal een groot aantal Turken, die halstarrig wilden doordringen, door de handen onzer vrouwen omgekomen, die hen met iteenen dood fmeeten." Die aanmerking deed stephanopoli deze engte met meer oplettendheid befehouwen; hij herkende dat deze doortogt niet door de natuur maar door menfehen handen, en waarfchijnlijk door die van lycurgus gemaakt was. Zijn vermoeden werd onderfteund door het opfchrift, het welk hij op die zelfde rots, bij den uitgang der engte, ontdekte: AWgys êijpos, Poort van lycurgus. De jonge Commisfaris wierp het oog op alle de groote iteenen in die ommeftreeken, in hope van nog eenig opfchrift te ontdekken; hij vond 'er geen; maar hoe verbaasd ftond hij, toen hij aan demetrius dat gene latende zien dac hij ontdekt hard, bemerkte, dat de Mainot niet eens den naam des wetgevers van Sparta kende! — „ Hoe! riep hij uit, gij kent lycurgus niet! Gij, de echte afftammelingen der Spartanen, hebt bij overlevering niet eens den naam diens groocen mans behouden! — Neen — mijn vriend, wij willen den cijd niec fpillen, dien wij beftemd hebben om de puinen te bezoeken: maar van  rtf GRIEKENLAND. 22? van avond zal ik u van lycurgus fpreeken. Buiten de engte komende, begaven zij zich links af, latende de zee aan de regterzijde. Hec eerst dat zij ontmoetten waren arbeiders, bezig eene marmeren kolon uit het harte der aarde te haaien, en welke de zeis des tijds eerbiediglijk gefpaard had: op de uitnodiging van demetrius had een twintig-tal jonge Mainoten zich aldaar vereenigd, enkel uit zucht tot leering. Stephanopoli onderzogt te vergeefsch deze kolon in alle haare deelen. Hij was genoopt zich te vergenoegen met 'er1 de maat van te neemen: zij had de lengte van vier halve roeden en anderhalve voet middellijn. Nabij deze kuil was eene zoort van Amphitheater in de rots uitgehouwen, van 'c welk de voorzijde nog de indrukzels behield van verfchetden beelden, door den tijd uitgewischt. Ste. phanopoli was als wanhopig niet een eenig bijfchrift te vinden, toen demetrius hem riep, en hem twee voetftukken toonde op welken Griekfche letters uitgehouwen en nog zeer volkomen waren. Hij kwam naa hem toe, las en was verrukt van vreugde. Hier vond hij de woorden: b.v%4%yv ttoA»?; Avj^ya 6>/pi*: ftad van lycurgus; poort van lycurgus. Deze voetftukken waren anderhalve roeden van den anderen. Pa Ste-  228 REIZE Stephanopoli kon zijne ontroering niec verbergen. „ Van waar die ontfteltenis? vroeg demetrius hem. — Ach! riep de Commisfaris, gij kunt dan niec lezen ! Dit was de ftad; ... dit was de poort ... hij kon niec uitfpreeken : hij wierp zich beurtelings, dan op de kolon, dan op de voetftukken, welken hij met zijne traanen -bevogtigde. „ Wat zijn deze traanen mij aangenaam ! zei stephanopoli: brave jeugd! gij deelt in mijne vreugde, en kent 'er de oorzaak niet van! gij zult die kennen; ik zal u voord wegens lycurgus een verflag doen, 'c welk ik u tegen den avond beloofd had. Hier moet ik u varr-dien grooten man fpreeken, hier ter plaatze, waar alles zijne tegenwoordigheid ademt. IVlaar, ontvangt eerst mijne hulde, zeide hij, zich naar die marmeren blokken wendende: o wijste der Wetgeveren! o lycurgus! o mijn vader! ik twijfel niet of uw fchim befcbermt deze plaatzen, dewijl ik 'er de gedenkftukken uwes roems heb ontdekt. Ja: 't is uw befcherm-geest, die, tot hiertoe, uwe afftammelingen behoed heeft voor de flavernij; dan, 't is niet genoeg dat zij hunne vrijheid behielden; maak dat zij dezelve aan 'c overige van Griekenland kunnen bezorgen. Dit gezegd hebbende, vervoegde hij zich tot de Mainoten, aan wie hij kortelijk de voornaamfte zaken rakende het leven en de wetten van  in GRIEKENLAND. aa? van lycurgus verhaald. Naauwlijks had hij gedaan, of de Griekjche jongelingen betwistten eikanderen mer. nadruk de eer van die brokken marmer te omhelzen, en hunne gloeiende lippen te hechten op de opfchriften, die het geheugen herinnerden van den grootften man van Griekenland, zoo niet van de geheele wereld. Zij riepen zijne fchim aan, fmeekten dezelve hun hunne onkunde te vergeven, en zwoeren liever te willen fterven dan het juk hunner broeders niet te verbreken. Stephanopoli glimlachte op hunnen eed, middelerwijl hij die puinen naderde. Eensklaps volgde eene aandoening van droefheid zijne blijdfchap op. Hij hield ftil, bleef onbeweeglijk ftil, de oogen gevestigd op eene grafzerk, waarop hij het volgende bijfchrift vond: % ipè JfijTJj «ji*öAuv7os, K*%*iStpfcH <£*$ Juv«J«? pwAgclc: Mijn graf is zuiver, maar Lacedemonie is bezoedeld door de achtereenvolgende Koningen. Dat men zich de verlegenheid, het ongeduld, de kwelling van een man verbeelde, die, een godfpraak geraadpleegd hebbende, flechts een onbepaald, onzeker, dubbelzinnig antwoord ontvangt. Zoodanig waren op dat oogenblik de aandoeningen des jongen Commisfaris. Men omringde hem; men eerbiedigde zijn ftilzwijgen; men nam deel in zijne droefgeestigheid, even P S se-  23* REIZE gelijk men deel nam in zijne blijdfchap. Hij moge, om zoo te fpreken, de gefchiedenis van ■Lacedemonie zieh voor 't geheugen brengen, hij kon 'er niets in ontdekken dat Heilig genoeg was om een oordeel te vestigen op dit bijfchrift. Hij vermoedde dat het de grafplaats was van een der laatfle veldöverften vanSparta, zoodanige als maciianidas of nabis, die beiden verwonnen werden door philopemen, die zich meester maakte van Lacedemonie, en hetzelve onderwierp aan dc Acheërs, wier veldoverfte hij was in de CXCVIII0 Olympiade,het 188 jaar vóór de jaartelling der Christenen. Misfchien dat dit bijfchrift, het welk nogthans het kenmerk van oudheid droeg, flechts opklimt tot aan den tijd, dat Lacedemonie onder het Turkfche juk kwam. Het maakte den diepften indruk op den geest der jonge Mainoten. Op den naam van achtereenvolgende Koningen zag men de gramfchap in hunne oogen vonkelen. „ Lacedemonie zal gewroken worden," riepen zij allen te gelijk, -rrr. Hoe! zeide één hunner, de Ionifche eilanden zijn vrij, en de groote Turk flelt Moréa nog in den rang zijner Staten.' Laten wij voltooijen, 't geen de Franfchen begonnen hebben, en laten wij gansch Griekenland doen herleeven. Stephanopoli, zoo gij van de Spartanen afkomftig zijt, laat zulks blijken, en ftel u aan ons hoofd." Niets  in GRIEKENLAND. *3» Niets vak gemakkelijker dan hec hart van jonge Heden te ontvlammen, niets moeilijker dan hunne gisting tot bedaaren te brengen: al de invloed, welke stephanopoli bij hen had, was 'er nodig om hen eenigzins ter neder te zetten. „ Uw moed, zeide hij hen, boezemt mij een onbepaald vertrouwen in; ik ben verzekerd, dat ik met u en met uwe jeugdige medemakkers Moréa en gantsch Griekenland zoude veroveren: maar de tijd is nog niet gekomen, dezelve is echter niet ver af; het driekleurige vaandel, 'c welk op de Ionifche eilanden wappert, duidt u zulks aan. Vrienden ! 't is niet genoeg te overwinnen, maar de vrugt zijner overwinningen te behouden. Wat zoude gij alleen tegen de ganfehe magt der Turken en der andere natiën, die hunne bondgenooten zijn, uitrigten? — Weet, zei een dier Mainoten, dat wij nog nooit onze vijanden telden, en dat, indien wij tot hier toe den raad onzer oude lieden niet gevolgd hadden, wij vuur en ftaal reeds in Conflantinopolen en overal, waar de dwinglandij heerscht, zouden gevoerd hebben. De oorlog is voor ons een fpel en de dood iets roemrijks: wij verwonderen 'er ons niet meer over, na 't gene gij ons van onze voorouderen verhaald hebt; hun bloed ftroomt door onze aderen. Want hebben wij niet één dier groote mannen om ons te geleiden; dat buonapar- P 4 TE  23a REIZE te zich vertoone, wij bclooven hem overal de overwinningl Er is geen jonge Griek, die zich niet beijvere ce deelen in zijne zegepraalen: de togt tegen gansch Griekenland zal voor ons flechts eene wandeling zijn. Indien boonaparte hec krijgstooneel in Italië niec kan verlaten, wij herhalen het u, ftel u aan ons hoofd, - dat wij Moréa en de naburige eilanden veroveren, en na alle hinderpalen te boven gekomen te zijn, zoo geleid ons naar het Franfche leger , om 'er onze zegepralen voordtezetcen : daar gij zelf een Spartaan zijc, zulc gij niec dan Spartanen bij u hebben. — Ik herhaale het u, hernam stephanopoli, 't is nog geen tijd. —Jonge krijgshelden, zeide demetrius, ik ben in ftaat om alles te weten te komen: wanneer hec regte tijdliip daar is, zal ik'er u van verwictigen, en wij zullen uittrekken. " Dit zeggen fcheen hun ziedend bloed tot bedaaren te brengen; echter bleven in hunne gelaatstrekken nog blijken van hunne gramfchap: aan hunne vonkelende oogen, aan hunnen heldhafcigen ijver meende stephanopoli zich in 't midden der oude Spartaanfche legioenen te bevinden, toen deze uittogen om de Mesfeniers of het trotfche Athene te beflxijden. Vol van die denkbeelden begaf hij zich van deze marmeren fleenen naa andere puincn en oude overblijfzels, Onder weg zag hij de putten» wel-  in GRIEKENLAND. 533 welke in 't midden der ftad Gythium gelegen hadden, en waar uit haare bewooners hec benodigde water haalden. Zijn oog vescigde zich hec eent op een ftuk marmer van den rand. De touwen der emmers hadden 'er fleüven in gemaakt, welke om zoo ce fpreeken getuigden van zijne grooce oudheid. „ Gelukkig! riep de Commisfaris uit, gelukkig de handen der jonge dochters, die hier ten gebruike onzer voorouderen water kwamen putten!" De Mainoten bogen zich , en omhelsden even driftig dit ftarig marmer, onder 't uiten dezer woorden. „ Laten wij met onze lippen de plaats drukken, daar de dochters onze? voorouderen, haare handen plaatften: zij zijn niec meer, maar zij leven nog in onze zielen." ln dac oogenblik kwam met verhaasting een bode van demetrius aankondigen, dat diens vader hen op ftaande voet verwagtte. Zij vertrokken, kwamen in het dorp, vonden 'er nieman, dan alleen de kinderen in de wieg en de zieken. Men had drie Ottomannifche galjooten befp.'urd, die van kaap Matapan komende, dezen kant met eenen inval bedreigden; maar naauwlijks hadden de honderd twintig Turken, die aan boord dier fchepen waren, den Beij gezien, die gereed ftond hen te ontvangen of zij draaiden af. De Mainoten keerden naar hunne wooningen terug, even zoo gerust als kwamen p 5 zii  334 REIZE zij van de jagt. Stephanopoli, dembtrius en deszelfs makkers zouden zich niec hebben kunnen troosten, indien 'er aeitreden was geworden in hunne afwezendheid, maar naauwlijks aangekomen, omhelsden zij de overwinnaars, die zelve het vermaak niet gehad hadden van te ftrijden: men roemde zeer den moed der belegeraars en zette zich aan rafel. Men kwam te weten , dat deze vaartuigen afgezonden waren om de beide Commisfarisfen natezetten. VIER - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Uitdaaging tot zwemmen. — Be zegepalm toegewezen aan demetrius. Verdere najporing yan gedenkftukken. Een landelijk ontbijt bediend door drie jonge fchoonheden van Maina. Ontdekking yan vier oude gewelven aan elkander gehecht. Turken door den zoon van BEYZANDé ter dood gebragt. Oude over- ■ blijfzels yan Gythium op 't land en in de zee. Bij het daalen van den dag, daagden stephanopoli en de jonge Mainoten malkander uit tot zwemmen en de Beij werd verkozen om uitfpraak te doen. Aan den oever van 'c eiland  in GRIEKENLAND. £35 eiland Marathonice gekomen, ontkleedden de mededingers zich, en wierpen zich in zee. De Commisfaris minder gezet om te overwinnen dan om zijne nieuwsgierigheid te voldoen, duikelde naar den grond, om de overblijfzels van de oude brug te ontdekken: hij ging de palen na, die op de rotzen gevestigd waren, vervolgde zijne nafporingen zoo lang de adem hem zulks toeliet, kwam weder boven en begaf zich naar het ftrand, waar alle de kampvechters te gelijk in 't water fprongen, en naar het aangewezen doel zwommen. Demetrius was de eerfte die het bereikte, maar de vader te zedig om den zegepalm aan zijn zoon toetewijzen, eigende dien toe aan stephanopoli, die zich beijverde recht te doen aan den overwinnaar. Men kleedde zich weder, vergastte zich op Pastéques (Angurir) (v) van welken de Commisfaris zich voorzien had, en fcheidde van den anderen, na afgefproken te hebben 's anderendaags morgen weder te zullen komen om de overige gedenkftukken en overblijfzels te bezoeken. Naauwlijks was de dag aan den hemel of ste- (?) Deze zijn een zoort van ronde meloenen, welker fchors groen en glad, en het binnenfte gedeelte rood is , met zwarte pitten; dezelve zijn veel ver-» srisfender dan onze meloenen.  33* R E ï Z E stephanopoli ftond op, trok zich aan en begaf zich naar buicen, waar hij ter beftemder plaars de jonge lieden vond, die hem daags te voren verzeld hadden. Zij trokken door de engte, begroetten de rotzen, de voetftukken, het amphithcater, welke hem lycurgus herinnerden, en bleeven zich bij de putten ophouden. Aldaar werd hun door drie jonge Mainatitmen een korf met brood en vrugten gevuld aangeboden. Zij waren afgezonden door den oudHen zoon des Beijs: na haare zending volbragt te hebben, wilden zij terug keeren; maar op verzoek van stephanopoli bleven zjj. Haare zedigheid, haare eigenaartige antwoorden, en vooral de bevallige wijze, op welke zij 't water uit de putten ophaalden, maakten het fieraad en 't vermaak van dat landelijk ontbijt. De jonge Commisfaris was niet ondankbaar. Hij begaf zich naar de vlakte, plukte eenige bloemen, maakte 'er kransjes van, en gaf aan elk van haar 'er een. 't Was in het zelfde veld, dat paris mede bloemen geplukt had voor helen a , maar welk een verichillend oogmerk met den ruiker! JVkn fcheidde voor de putten, men begaf zich naar den kant van 't ftrand. Op honderd treden van de zee en ten oosten der putten, vertoonden zich vier gewelven naast den anderen wel bewaard , maar ledig volgens de getuigenis van  in GRIEKENLAND. £37 van demetrius, die een dergelijk gewelf had doen openen, zonder 'er iets in te vinden. Stephanopoli dampte 'er beurtelings met den voet tegen en de klank, welke zij gaven, bevestigde dit gevoelen. Terwijl zij zich naar andere overblijfzels begaven, ontmoeteden zij vier gewapende Turken, aan wien demetrius onderfcheiden vragen deed. Daarop zeide een der Turken aan den zoon van BEYZANDé: gij hebt daar goed wapentuig. — Ja, zeic'e de jongeling, maar 't is voor u niet. — Waarom niet? ■— Wel nu, daar hebt gij het, met een loste hij zijn pistool, en fchoot den Turk ter neder, de drie anderen namen de vlugt naar Monembdfia. „ Weet, riep demetrius, dac de Mainoten zich niet laten hoonen, gelijk de Venetianen." Eenige oogenblikken daar na kwamen de gevlugten terug om hunnen makker te halen, dien zij op een paard weg voerden. Links van Trinisfa is een hooge heuvel, waar men de overblijfzels van een muur ziet, die, aan die zijde der ftad, Gythium omringde; van daar zag stephanopoli haare ganfehe uitgeftrektfaeid, dit deed hij bemerken aan demetrius. „Gij ziet'er flechts de helfc van, zeide deze ; de andere helft ligc in de diepte der zee! — In de diepte der zee! riep de Commisfaris uit, en men kan dit nog zien? Laten wij ons fpoeden, een vaartuig neemen en ons van  238 REIZE van deze ftilte bedienen," Terwijl men een vaartuig ging halen, teekende hij deze puinen af. Zij gingen met hun vijven aan boord van Trinisfa af tot op veertig treden van den toren van Capitan Peter, gedurende ten naasten bij een tusfchen - wijdte van vier mijlen, zag men geftadig onder 't water, overblijfzels van muuren, cn omgevallen torens. Stephanopoli flapte aan land, beklom de hoogfle rots, om de kcnceekens te ontdekken , welke zij van afftand tot afftand geplaatst hadden, ten einde de lengte te meten, welke zij afgevaren hadden; uit de gedane waarnemingen en de teekens zoo op de rots als op den heuvel geplaatst, maakte hij op, dat de ftad Gythium omtrent twaalf mijlen omtrek moet gehad hebben. VIJF - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Krijgsoefeningen der jonge Mainoten. Wijzè op welke de Beij hen in den wapenhandel oeffent. Middelen door hem te werk gefield, om de Turken afteweeren, of om zich van hunne vervolgingen te ontdoen. Plaatzelijkheden. S t ephanopoli geeft lesfen in de konflapelskunst. De geraeene minnaars zoeken de eenzaamheid cn de ftilte, om zich geheel cn al over tc ge- ven  in GRIEKENLAND. 230 ven aan hunne zwaarmoedigheid; nmr stephanopoli, waardig afttammeling dier groote mannen, wier glorie de eerlte afgod was, haakte naar woelige tooneden, op welke roem te verwerven is: hij wilde weten hoe 't me: de krijgsoeffeningen der Mainoten gefield ware. De jonge lieden kwamen des anderen daags op de plaats bij een, alwaar hij hen aldus aanfprak: „ Jonge Spartanen, wier braafheid ik kenne, hoe gaarne zoude ik uwe behendigheid zien en de wijze, op welke gij de Turken zoo dikwijls zij u aanvallen, afweert. — Wij raadplegen enkel met onzen moed en met de eer van te overwinnen of te fterven voor 't vaderland; maar dewijl gij verlangt getuigen te zijn van onze krijgsoeffeningen, zoo neem uwe wapens en laat ons naar 't kasteel van den Beij gaan; bij zal ons naar zijne gewoonte in afzonderlijke hoopen verdeelen, en gij zult ons zien exerceeren." De Beij kwam den jongen Commisfaris te gemoec, en bragt hem alleen in 't kasteel: Hoe! riep deze, gefchut, gefchut van do zwaar, fle zoort! — Ja, antwoordt de Beij, meesmuilende ; die broeders maken een goed gezelfchap uit." Stephanopoli begaf zich in't kasteel, dat eenvoudig opgetooid, maar wel voorzien was van krijg- en mondbehoeften ; hij fteeg op een terras, van waar hij niets kon ont-  24° REIZE ontdekken; hij telde 'er alleen tagtig plaatzen gefchikt voor krijgshelden in geval van aanval. In 't kasteel waren zestig jonge lieden , die de wacht uitmaakten van" den Beij; de Commisfaris groette hen. Die Franschman, zeide de Beij hun, is een Mainot, gelijk gijlieden. — Een Mainot! nepen zij met verwondering. — Ja, van de familie der stephanopoli, van dié dapperen, die de ondankbaarheid en oneenigheid onzer voorouderen op dien tijd, dwongen hun vaderland te verlaten; dan, alhoewel zedert twintig jaaren uitgeweken te zijn, hebben zij dezelfde taal, dezelfde eenvoudigheid van zeden en dezelfde krijghaftigheid behouden, gelijk wij , ieder oogenblik verplicht zijnde zich tegen grooter magt te verzetten." Naauwlijks had hij dit gezegd of die jonge lieden vlogen den Commislaris om den hals. „ 't Is dan waar, zeiden zij, dat overal waar zich Mainoten bevinden , zij verplicht zijn te ftrijden, om hunne eigendommen te verdedigen? — Vrienden, antwoordde stephanopoli, weet gij waarom wij zoo verfoeid worden? om dat het geheiligd vuur der vrijheid op ons gelaat uitblinkt, en de liefde vonr 't vaderland en de werkzaamheid diep in onze harten gegraven is. De arbeid heeft ons den haat en de vervolgingen van onze buuren in Corfica berokkend; zij konden niet zonder afgunst zien, dat landen, welke.voorheen  tM GRIEKENLAND. 3+T heen woest en onbebouwd lagen, vrugtbaar worden, en onze fcbuuren en kelders met vruchten vervulden-, 't is waar, wij hebben flechts vijf dorpen tegen ons; het overige van Corficct acht en lieft ons. — „ Gij hebt dan al mede lieden, die u benijden? zeide een der Mainoten? Ach.' zoo wij nader bij waren!" Op die zeggen traden de Commisfaris en de Beij af naar de beneden-plaats, onT'er de wapenoeffeningen te zien. De trompet werd geblazen ; terftond vlogen de krijgers naar hunnen post: tien hunner bleven de wacht houden bij 't fort. De Beij deed de monftering over zijne troepen; hij had langs de rotzen, op dertig treden afftand van den anderen, benden Geplaatst, van welken flechts vijf bevel hadden te vuuren; de anderen moesten niec vuuren dan naar mate de vijand de posten wilde overweldigen. „ Wanneer de vijand veel te fterk is, zeide de Beij tegen stephanopoli, houdt men dien regel niet, men plaatst zich twee aan twee, en men vormt een ondoordringbaar cordon; men draagt zorg getfadig vuur te geven, fchietende de een na den anderen. De Commisfaris verlangde de plaatfen te weten, langs welken de Turken in Maina konden dringen: de Beij bragt hem naar den top van een zeer hoogen heuvel, van waar men de I. deel. Q gren-  a42 REIZE grenzen van Monembafia kon zien. „ Aan deze kust, zeide hij hem, hebben de Turken twee toegangen, de een bij dit gehuchc, 't welk gij ziet, dat verdedigd wordt door een toren, Trinisfa geheten, de andere naar den kant van Vïtulo. Indien de vijand aan dien kant den aanval doet, dan zijn het de Vitulo-nen en de bewooners der nabuurige dorpen, die hem moeten afweeren. De Turken vallen gemeenlijk op een post aan, waar weinig tegenftand geboden wordt: de onzen wijken, om niet veel volk te verliezen; en dan plaatzen zij zich hier. De natuur heeft een bolwerk voor ons gemaakt van deze rotzen, die langs dit gebergte {trekken; dezelve zijn voorzien en bezet van ftrijders; elk onzer weet wat post hij moet bezetten; ik zal u zulks laten zien , (hier en daar was 'er een aantal van zestig mannen verfpreid) op het enkel gefluit was ieder op zijn post. Aldus gerangfchikt, zeide ' de Beij, maken zij een aanhoudend vuur op de vijanden, die om doorcedringen door deze naauwe engten moeten trekken, welke tusfchen de eene rots en de andere zijn, zoo dat wij eene groote flagting onder hen maken. Indien de Turken door overmagt een post willen dwingen, ftaan wij hun, om 't bloed? der Mainoten te fparen, dien af; en wij wijken terug naar andere bergen, daar de vijand dezelf-  in GRIEKENLAND. 243 Zelfde hinderpalen ontmoet; die is gemeenlijk zijne laatfte poging: en wanneer hij zelfs zich door gewéld meeseer van dezen tweeden post maakte, hebben wij nog ontoeganglijke wijkplaatzen, daar wij hem man voor man kunnen afmaken. De berg Taygette befchut ons aan de landzijde: aan deszelfs achterzijde is eene opening, door welke men tot ons grondgebied zou kunnen doordringen; maar dezelve is zoo moeilijk en wordt zoo wel verdedigd, dat wij 'er geene vrees voor hebben. Het overige van Maina wordt van de zee omringd en door de natuur des gronds, welke overal fteil is, verdedigd. Toen men zich van den heuvel weder in 't fort begeven had, deden de Mainoten, op aanzoek van stephanopoli, eenige verrigtingen met twee ongeladen ftukken kanon. „ Mijne vrienden, zeide de Commisfaris hen, ik kan de juistheid en behendigheid, welke gij jn uwe laatfte krijgsbeweegingen liet blijken, niet genoeg roemen; maar voor 't gefchut hebt gij geene juiste regelen: ik zal u die leeren. Hij onderrigtte hen, hoe men door hef boomen de veldftukken kon voordfleepen,de wijze, op welke de konftabels bij 't affchiecen van een ftuk zich moeten plaatzen, en eindelijk wees hij hun den regel naar welken het kanon te ftellen. „ Dit is het moeilijkde, zeide hij; maar ik zal 'er u Q a daag-  444 R E I Z Ë daaglijks, zoo lang ik te Maina blijf, les ifi geven." Hij hield zijn woord, en twee dagen later hadden de leerlingen geen meester meer nodig Op zekere dagen, terwijl zij met dit werk bezig waren, zag stephanopoli een jong kanonier, die een .ftuk moest affchieten, den arm met het lont uitftrekken, en ten zelfden tijd het hoofd afwenden; hij tradc naa hem toe, greep het lont, drukt het met zijne vingers tegen 't laadkruit in de pan, en 't ftuk gaat af. „ Maar indien het ftuk barstte, zeide de jongeling hem. —- Gij telt het getal der vijanden niet, die gij doet tuimelen, en gij telt het getal uwer dagen! wel nu! indien het ftuk kwame te barden, met het hoofd aftewenden zoude gij u niet redden. Leer van mij, niet meer vrees voor 't affchieten van een ftuk kanon, dan voor dac van een fnaphaan te hebben." t ZES-  ïn GRIEKENLAND. 245 ZES - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Beij toont aan stephanopoli het dorp Viculo, geboorteplaats van dezen laatften. Weigert ,er hem heen te brengen. 'Twee oude ftandbeelden aan den oever van Portecaille. Tuinen eens tempels van nejjtunus. De Beij zag me-c geen onverfchillig oog de lesfen, welke stephanopoli aan de jonge Mainoten gaf; hij zogc allerlei middelen om hem zijn genoegen te betuigen. Hij deed hem eene hoogte beklimmen, van waar men twee heuvels ontdekte, tusfchen welken een groot dorp lag: de Commisfaris vroeg 'er den naam van. „ 't Is Vitulo^ -—. Vitulo! de geboorteplaats mijner voorouderen! ik moet het gaan bezichtigen, ik moet 'er door wandelen, ik moet 'er de fteenen omhelzen en de lucht inademen, die mijne voorouders 'er ingeademd hebben! laten wij naa? beneden gaan. Dus fprak de waardige fpruic der stephanopoli's met verrukking, „ Matig dien geestdrift, zeide de Beij hem; gij zije bier onbekend; de minfte onbescheiden daad zou u en uwe familie in ongelegenheden kunnen brengen. — Hoe! zal ik de haardfteden niec aien, die mijne ouders, bewoond hebben.' liever Q 3 ftierf  946 REIZE ftierf ik. — Wel nu, flerf, indien 'c zoo moet zijn, antwoordde de Beij onbefchroomd weg. Maar, als gij fterft, wil dan, tot loon van ywe onvoorzichtigheid, ons den oorlog met de Turken tot een legaat nalaten? zijt gij dan vergeten dat gij aan gansch Griekenland uitgeduid zijt, dat één enkele flap, één enkel woord, uw hoofd kan doen rollen, dat van uwen oom, en alle de hoofden uwer familie. — Neen, antwoordde stephanopoli zachtkens, neen, dat is de begeerte van mijn hart niet. Dit zeggende zuchtte hij en {hortte eenige traanen. De Beij drukte hem in zijne armen. „ O mijn zoon! zeide hij hem, verfchoon mij zo ik mij te ftreng tegen u uitlaat; ik weet wat deze onthouding u kost; maar de dag zal komen dat gij uwe billijke nieuwsgierigheid zult kunnen voldoen: inmiddels zal ik u vergoeding bezorgen door u twee meesterlïukken van de oudheid te laten zien. Hierop geleidde hij hem naar 't grondgebied aan de Cacavouglï's, of wel aan de TortecaUWs toebehoorende: aldaar vindt men aan den oever der zee twee oude marmeren ftandbeelden, van welke het ééne verbeeldt een mansperfoon, die al zittende op de lier fpeelt, en het andere eene vrouwe, gewapend met boog en pijlkoker, hebbende een hond aan hare zijde. Zij waren tegen e>ver eikanderen geplaatst. Stephanopoli giste    in GRIEKENLAND. «4? giste daridlijk wie deze laattte ware; hij begreep dac hec diana, de godin der jagc, moest zijn; hij vestigde zijn gevoelen op de getuigenis der Ouden, die alle verzekeren, dac de ommeftrceken van Tenara, chans kaap Matapan, bijzonderlijk toegewijd waren aan die godinne, aan wie men niec alleen op den oever cempels, maar ook ftandbeelden had opgerigt. Hec eerfte ftandbeeld, niecs anders voorftellende dan een mansperfoon met het eenige merkceeken van de lier, bragt den geest des Commisfaris in eene onzekerheid, die nog niet verdreven is; in 't eerst meende hij dat het arion ware. Men weec dat die vermaarde luitfpeeler of muzijkant zich, volgens het getuigenis van herodoot, in zee wierp, om zich de woede te ontrukken van eenige fcheepsgezellen, die zijne fchacten begeerden ; dat hij door een dolfijn werd opgenomen , die hem aan kaap Tcnara aan land zette; dan, daar men bij de ouden dikwijls apollo afgebeeld vindt tegenover diana, zou het misfchien onbedagt zijn iet ftelligs daaromtrent te bepalen. Wij zijn echter meer geneigd te gelooven dat het arion zij, alzoo gemeenlijk aan apollo andere merkteekenen dan de lier toegevoegd worden. Bijna alcoos duiden de bijfchrifcen de perfoonen,'de zaken aan, of helderen ten minnen het twijfelachtige op; de twee volgende dienen enkel Q 4 om  348 REIZE om die te vermeerderen. Zij ftaan aldus geplaatst: men leest Op het voerfluk van het Op het voetfluk van het ftandbeeld des mansftandbeeld der vrouwe : Tegenover u en mij ligt Tegenover de maan, hier een vat. goud en juweelen. „ Deze bijfchriften, zeide stephanopoli aan den Beij, zijn niet oud; een gedeelte dier woorden behooren tot het gemeene Grieksch. —• De ftandbeelden, antwoordde de Beij, zijn van eene .hooge oudheid; maar zoo men geloof moge flaan aan eene algemeene overlevering, dan is het twee eeuwen geleden, dat een Mo~ raïti/che monnik alle de bijfchriften uithieuw, welke op de voetftukken gevonden wierden, en.'er anderen voor in de plaats ftelde, welke men 'er thans op leest, om ze verftaanbaar te maken voor de minst verlichte Mainoten. Deze ftandbeelden zijn de grenspaahn der landen van Marathonice en van Portecaille: midden door dezelven loopt de weg van 't eene dier dorpen naar 'c andere. Waarom, zeide stephanopoli, heeft men niet naar dat goud gezocht, van 't welk dit bij, fch.ifi gewag maakt? — Om dat men 'er naar zocht,    in GRIEKENLAND. , £40 zocht, heeft men het nooit kunnen ontdekken; ten allen tijde wekte hec den nijd van' de bewooners der beide dorpen, die malkanderen den oorlog aandeden, zoo haast men flechts den fchat dmfde nabij komen (V)« Vertlandige menfehen hebben die bijfchriften enkel befchouwd als een fabelachcig bericht, buiten alle waarfchijnlijkheid. Er zijn in dit gedeelte van Maina nog ge» denkflmken, welke de andere bewoners van het ov.'rige van dit land niet ondernemen kunnen te gaan opnemen, zonder hun leven in gevaar te ftellen. Als daar is de oude Tempel van neptunus, gelegen op den bergketen, welke kaap Tenara van den berg Taijgette tegenover Po'-tecailk fcheidt. Op den top e.ms verheven heuvels, befpeurde stephanopoli 'er de overgeblevene puinen van; zij beflaan uit gchou ven ïfteenen, die hier en daar verftroojd liggen, uit muu- (>*0 Hier doet zich eene zeer natuurlijke bedenking, op: waartoe een gansch dorp om een fchat te ontdekken? Is het wnarfchijnlijk dat de Cacavouglh, menfehen, die men afbeeldt als hnrp'jen, niet ieder in 't bijzonder aangezjgt zijn om eene diefachtige hand naar dien fchat njttefteken ? Z >o dit zoo zij, heeft men ons wegens de Cacqvou&iis bedrogen , even als omtrent de Marnoten. Q 5  250 REIZE muuren, van welke zommige brokken neg overend Haan; in geheele voorgevels, die wel bewaard zijn, vooral die van de noordzijde. ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Lacedemonifche muntflukhen van ijzer en van goud; wat dezelve verbeelden. Xn een land, waar men weinige behoeften kent, en bijgevolg weinige verlangens, waar de koorts van hcerschzucht geheel onbekend is, waar men gedwongen is bijna altijd gewapend te zijn, geeft men zich niet over aan die befpiegelingen, welke dikwijls, om een enkel mensch te verrijken, familiën en ganfehe natiën vernielen. Dit gebruik is in al zijn kracht bij de Portecailloten, die het weinige dat zij nodig hebben enkel koopen voor de voordbrengzels der natuur, of voor huisdieren. Van de Turhfche munt bedient men zich daadlijk te Maina; evenwel bewaart men 'er nog veele oude ijzeren Hukken, van welke men de waarde wel moet kennen-, dewijl men dezelve godsdienlliglijk van vader tot zoon doet overgaan, en dat men 'er zoo vast aan houdt als de grijsaart van Cerigo verkleefd was aan den fteen,    IN, GRIEKENLAND. 251 fteen, die hem ten tafel diende: men ziet 'er veele en van verfchillende zoorten van in 't kabinet van den Beij. Zomirdge verbeelden aan de ééne zijde een ridder, aan de andere zijde een kroon, in 't midden doorftoken van eene fpeer, door eene hand beftuurd ; ze zijn zoo groot als een decime. Alhier, op ftukken van dezelfde grootte, ziet men aan de ééne zijde een vrouwen hoofd, met losfe haairen, en aan de andere zijde twee kinderen, die in hunne handen in 't midden tusfchen hen een wereldkloot houden; aan de andere zijde gouden ftukken, van de grootte van vijf franken, als de andere kleener van ftuk: verbeeldende aan de ééne zijde een ridder, gelijk de andere kleene ftukken, op de andere zijde leest, men deze woorden: A. A. n. Stephanopoli kon in 't eerst niet bezinnen wat dat randfehrift betee» kende; maar befpeurende dat het gouden ftukken waren, meende hij dat zij opklommen tot den tijd van den Koning van Lacedemonie, de eerfte, die, in dat land, 'c gebruik van dat metaal invoerde, en dat deze twee A A en de n beteekende , AuawJgej, AaxzAxipev itfoVoj^pov: lysanuer, Hoofd der Lacedemoniers. (*) [(*) Men zij hier, en overal, indachtig wat wij bi. 135. aantcekenden; en men pasfe dit ook toe op de Plaaten.] AGT-  252 REIZE AGT- EN -TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Dimo verhaalt de gefchiedenis der verhuizing zijner voorouderen uit Maina, en van hun verblijf in Coriïca tot op dezen dag, T ervvijl stephanopoli zich overgaf aan hec nafpooren van puinen en legpenningen, notligden verfcheiden Mainoten, irr hec huis van den Beij vergaderd, zijn oom, hun de gefchiedenis der verhuizing hunner voorouderen ce verhaaien. Gaarne, antwoordde dim o, ik kan daar in u gemakkelijk voldoen, 't Is de eerfte les in de gefchiedenis, welke wij van onze vaders leeren. De Turken hadden, in de laatfte eeuw, op de grenzen van Maina, cegen over hec grondgebied van Vitulo eene vesting gebouwd, van de welke gij de puinen nog zien kunc. Deze fterkce oncruscce de bewoners van Vitulo zeer, en vooral de- beide familiën van stephanopoli en de medicis, die coen eer tijd, gelijk nog heden, de voornaamfte magt van 't land uitmaakten, zij vreesden voor haare vrijheid; ook maakten zij van 'c oogenblik dat de Turken zulks het minst verwageten gebruik om hem cc? verrasfen; zij vielen, 'er ia, doodden een gedeelte  in GRIEKENLAND. ®53 der bezetting, maakten de overige krijgsgevange» nen, en floopten de vesting bijna geheel. Te vrede, den Bevelhebber en eenige andere Officiers gevangen te hoeden, zonden zij de anderen, van wien zij geen losgeld verwagteden, terug. De Turkfche Regèering zond een Commisfaris om met de ingezetenen van Vitulo te handelen over de vrijkoooing van den Bevelhebber en andere krijgsgevangenen. Zij werden het, aangaande den prijs, eens, en het geld werd hun kort daarna door den Commisfaris gebragt, die hun zeide: „ zie daar de fom, welke gij tot losgeld voor de krijgsgevangenen vordert; maar ik ben van wegens mijn meester gelast, een kwijtfehrift te vorderen van den genen die hetzelve ontvangt." Niemand durfde het geld aannemen, waarop eender stephanopoli's zich aanbood, en zeide: „ ik ben het die het geld ontvangen en 'er een kwijtfehrift voor geven zal. Zeg aan uwen meester dat het de stephanopoli's zijn, die als verwinnaars hem de wet ftellen." „ Men is niet ongeftraft billijk en dapper in 't oog eenes willekeurigen: eenige jaaren daarna zond de groote Turk een geducht leger tegen Vitulo. De mrdicis lagen overhoop met onze familie; gij weet, dat ten allen tijde die beide huizen, de magtigfte van uw grondgebied,.een  *54 REIZE ijverzucht cn tegenijver gevoed hebben, • welke fteeds tot nadeel ftrekte van Maina, zonder dat zij zelve 'er eenig nut van trokken. De medicis deden den Turkfchen Generaal weten, dat zij geen het minfte deel namen aan den oorlog met zijnen meester; een groot deel van Maina volgde hun voorbeeld: men zag hen ten minfte geene toebereidzelen ter verdediging maken. De stephanopoli's, de eenige in dat tijdftip om den fchok des vijands te wederftaan, vreezende, met reden, alleen opgeofferd te zullen worden, namen 't befluit zich buiten 't vaderland te begeven. Zij huurden voor eigen rekening zeven vaartuigen: twee honderd huisgezinnen begaven zich aan boord, onder welken 'er honderd dertig tot de familie van stephanopoli behoorden; de anderen volgden hen, 't zij uit vriendfehap hunwaards, 't zij uit haat tegen den grooten Turk en tegen allen die hem aanhingen: onder dit getal waren de Bisfchop, negen Monnikken en eenige Priesters. De overige onzer familiën verfpreidden zich in Maina. Deze verftrooijing van de eene en de verhuizing van de anderen wekte den geest der Mainoten op; zij kwamen nader tot eikanderen, verëenigden zich en vielen op de Turken aan, floegen hen en verdreeven hen van hunnen grond. Dit gefchiedde in 1673: onze volkplanting begaf zich terftond naar Sicilië, waar zij zich hoop-  ïn GRIEKENLAND. *55 hoopte te vestigen; maar dewijl zij 'er den oorlog ontfteken vond tusfchen den Keizer en Spanje, ging zij weder fcheep en zeilde naar Toskane. De Groothertog medicus, afdammende van de medicis van Maina, Cjs) ontving onze voorouders met blijdfehap, en nodigde hen zich neder te zetten aan de kusten van Etrurie; doch de flechte lucht belette hen zijn aanbod, aantenemen; zij verlieten den Groothertog met leedwezen, en begaven zich naar Genua. De Senaat dier Republiek ontving hen als broeders, flelde hen voor, zich te vestigen op het eiland Corfika, 't welk door langduurende oorlogen ontvolkt was. De volkplanting zond vier Commisfarisfen naar dat eiland om 'er een gevoeglijken en gefchikten oord te kiezen: zij wierpen het oog op eene uitgedrektheid gronds in 't westen van 't eiland, dertig mijlen van de ftad Ajaccio. De voorwaarden tot de vestiging aan wederzijde bepaald en geteekend zijnde, begaven de Grieken zich naar den oord welke hua toegefchikt was, ontfeheepten 'er in 1676, en legerden onder tenten, tot dat zij eenige huizen voltooid hadden, welke zij zelve met (x) Volgens eene oude overlevering der Mainoten , ftamden de To TWiN-  der HOOFDSTUKKEN. 295 TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Kort verflgg van de veranderingen in de ftaau kundige gefteldkeid van Maina en in V daadlijk bewind van dat land bewerkt. Het verwijt , welk men gemeenlijk aan de Mainoten doet, wederfproken. 188 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Eenige onbekende bijzonderheden rakende het gedrag van den Graaf van orlow in den krijgstogt van Moréa. Moord door de Albaneefche Turken gepleegd aan haare inwooners, zelfs in eene kerk- Gedrag van orlow in andere landjlrecken van de Levant, ftrijdig tegen de gunflige oogmerken van katharina omtrent de Grieken. Heldhaftige verklaaring en lot van andruzzo, door de Veneciaanen aan den grooten Turk overgeleverd. 20a TWEE-EN-TWINT1GSTE HOOFDSTUK. Se gedenktekens van Maina bezogt. Overblijfzels van eene oude brug. Ligging en huizen van Marathonice. Marmeren beelden op de koornzolders van BEYZANoé, onder anderen, het ftandbeeld der Vrijheid, te Parijs aan den, Generaal buonaparte gefchonken. Nadrukkelijke redevoering van den jongen zoon van j5 e y z a n d é. Owfiandig verhaal van het laatfle gevecht tegen de Turken. 215 DRIE-EN-TW1NTIGSTE HOOFDSTUK* Stephanopoli vervolgt het opfpooren van gedenkftukken aan den ingang eener engte. Rots op welke een oud opfchrift wordt gevonden. Een marmeren kolon, door de arbeiders uil een hal gehaald. Een Amphitheater in Ta d*  *94 INHOUD de rots uitgehouwen, wet bijfchriften. Graffieenen. Verhaal van stephanopolt. Vreugde der jonge Mainoten. Verfchijning en fchielijke verdwijning van drie Gttomanifche galjooten. 2a4 VIER-EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Uitdaaging tot zwemmen. — De zegepalm toegewezen aan demetrius. Verdere nafporing van gedenkftukken. Een landelijk ontbijt, bediend door drie jonge fchoonheden van Maina. Ontdekking van vier oude gewelven aan elkander gehecht. Turken door den zoon van BEYZANDé ter dood gebragt. Oude overblijfzels van Gythium op 't land en inde zee. 234 VIJF-EN-TW1NTIGS1E HOOFDSTUF. Krijgsoefeningen der jonge Mainoten. Wijze op welke de Be j hen in den wapenhandel oeffint. Middelen door hem te werk gefield, om de Turken afteWeeren, of om zich van hunne vervolgingen te ontdoen. P laatzelijkheden. Stephanopoli geeft lesfen in de konflapelskunst. 238 ZES- EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De ■ Beij toont aan stephanopoli het dorp Vitulo, geboorteplaats van dezen laatflen. Weigert 'er hem heen te brengen. Twee oude flandbeelden aan den oever van Portecailfe. Puinen eens tempels van neptunus. 245 ZEVENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Lacedemonifche muntflukken van ijzer en van «oud; wat dezelve verbeelden, 250 AGT-  der. HOOFDSTUKKEN. 295 AGT- EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Dimo verhaalt de gefchiedenis der verhuizing zijner voorouderen uit Maina, en van hun , verblijf in Corfica tot op dezen dag. 152 NEGENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Er vertoonen zich op nieuw Ottomannifche galjooten. Vergadering der Mainoten. Stephanopoli wordt het bevel over de troepen gegeven. Militairen. Gevecht. Nederlaag der Turken. 267 DERTIGSTE HOOFDSTUK. De gefneuvelden op V midden van V plein van Marathonice ten toon gefield. Aanfpraak van stephanopoli. De vrouw van beyzand é betreurt den dood har es broeders. Een ontwerp door den jongen Commisfaris voorgemeld, om de gedachtenis der Mainoten te verëeren. 274 EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. De reizigers willen Griekenland verder ingaan; de Beij doet hen van dat ontwerp afzien, kondigt hun de nabijzijnde 'aankomst van Grieken aan, welke hun die kundfchap zullen geven die zij verlangen. Dimo leert de zeden en gebruiken der Mainoten kennen. 279 TWEE -EN1-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Geboorte der kinderen te Maina. Op welke wijze moeder en zoon opgepast worden. Draagbare wieg. Eerfte opvoeding der kinderen. Bezigheid der jonge lieden, 2 3 2  BERICHT aan den BINDER. Pl. I. te plaatfen, tegen over bladz. 124 II. 132 m. 216 IV. 218 V. . - 220 VI. — 246 VII. 248 VIII. 250    01 1091 1070 UB AMSTERDAM  R E I Z E VAN DIMO en NICOLO STEPHJNOPOLX I N GRIEKENLAND. IN TWEE DEELEN.   R E I Z E VAN D1M0 en NICOLO STEPHANOPQU I N GRIEKENLAND, IN DE JAAREN 1797 EN I79S, Ter gelegenheid van twee zendingen, de eene van wegens het FRANSCME BEWIND, En de andere van wegens den Veld -Over ft en BUO NAPARTE. in orde gebragt door een der , hoogleer a aren van lt oeffenschool. MET AFBEELDINGEN, PLATTE GRONDEN EN GEZICHTEN, OP DE PLAATS ZELVE GETEEKEND, UIT HET FRANSCH VERTAALD, EERSTE DEEL, IN DEN HAAGE, B Ij J. C. L E E U W E S T Y I*. MDC C O.   VOORREDE, De Schrijvers, die tot hiertoe hunne reizen m 't hedendaagfche Griekenland hebben in 't licht gegeven, hebben flechts éénen rang van menfchen en een gedeelte van *c land gezien* Veeltijds hebben zij van verre niet dan rotzen beipeurd, daar zij, nader bij, gedenkftukken zouden gevonden hebben. Zij hebben het der moeite niet waardig geacht Cerigo te bezoeken,, als of in eene landftreek, waar v e n u s, bijzonderlijk aangebeden wierd, met geene mogelijkheid iet aanmerkelijks te. befchouwen ware- Wü aien hun gelooven 5 dan is Maina enkel bevolk* * 3 aait  xii VOORREDE. gen, hij heeft ook bij 't behandelen der lichaamen dat der geesten gevoegd. Naauwlijks was de omwenteling onder ons uitgebarften, of hij omhelsde die met alle magt, niet op hoop om 'er zijn fortuin iets door te verbeteren, maar alleen uit e.en braaf grondbeginzel en uit die liefde tot de vrijheid, welke als erflijk is bij alle de afrtammelingen der Spartanen. Buonaparte maakte zoo veel werk van dimo's bekwaamheid en van deszelfs oprechtheid, dat hij geen gefchikter mensch meende te kunnen aantreffen, om hem bij de vrijfte menfchen der wereld te dienen; ook zegt hij in zijn brief aan den Overften der Mainoten, dien hij zijne afgezanten aanbeveelt: „ zo zij tot hiertoe niets groots verrichtten, 't is om dat zij zich op geen groot tooneel bevonden." Maar hoe zou dimo met die Aartsvaderlijke eenvoudigheid, met die onveranderlijke en fteeds onbaatzuchtige zedigheid, uit dien nederigen en onbekenden ftand hebben kunnen te voorfchijn komen, welke zijn genoegen en de wanhoop van alle , die hem kennen, uitmaaken ? Anderen hebben hunne reizen doen dienen ter vermeerde-  VOORREDE. xtil dering hunner fortuin of tot hunnen roem. De uitvinder van twee onverganglijke ontdekkingen, verre van uit zijne zending eenig voordeel in o-eld te trekken, heeft in een oogenblik het loon van dertig jaaren arbeids, onthoudingen en zuinigheid zien overgaan in de handen der Slavoniers. Niets bleef hem over dan zijne natuurlijke krachten en eene grootheid van ziel, boven de flagen van 't lot; toen eensklaps het groot fchouwtooneel der natuur zich voor de* zen onvermoeiden natuurkundigen floot, 't Was in 't midden zijner nafpooringen, dat hij zijn gezicht verloor. De konst, wier grenzen hij uitzettede, beloonde hem met ondankbaarheid. Hij onderging eene fmertelijke, doch vruchtelooze konstbewerking; maar altijd ftandvastig en Stoïsch in 't midden der morringen, welke de ligtfte be* roovingen bij ons zomtijds doen opkomen, gedroeg hij zich als een nieuwe socrates, die, om zoo te fpreeken, behagen fchept, druppel bij druppel, het dolle kervelzap te drinken. In de eenzaamheid, en in 't gemis van alles, maalde hij in Italiaanfchs vaarzen zijne reize naa Mal-  KV VOORREDE. Maina, toen wij hem verzochten ons de ftof1 tot dat werk in profa optegeven. Men zou gezegd hebben, homerus zijne Rhapfodiën of milton zijn Paradijs verloren te zien opftellen. Nicolo stephanopoli verliet zijn oom niet. 't Is antigona, fteeds verkleefd aan oedipus. Alhoewel niet beroofd van gezicht, was hij misfchien nog beklagenswaardiger dan dimo zelf. Eene overmatige gevoeligheid, eene liefde ongelukkiglijk, op zijne reis, opgevat, maakte van tijd tot tijd eenen nieuwen q-restes van dezen jongman. Alle die rampen, zeiden deze edelmoedige flagtoffers, zouden niets voor ons zijn, indien men zich eene zending had ten nutte gemaakt, van welke de bevrijding van Griekenland afhing. REIZE  REIZE I N GRIEKENLAND. EERSTE HOOFDSTUK. Vertrek van dimo stephanopoli, met êên zijner vrienden, naar Dalmatie en de Griekfche Eilanden. Bedoeling zijner reize. Zijn aankomst te Livorno, van waar hij naar Corlïca om drie zijner neeven zendt. Tafereel dier fiad. D imo stephanopoli, een der afftammelingen dier Mainoten, die, om de onderdrukking der Ottomanifche Porte, in het laatfte der voorgaande eeuw, te ontwijken, zich naar Corfica begaven, had zijn leven toegewijd aan de letteroeffeningen en aan 't beöeffenen van de nuttigfte aller kunflen, die van de menfchelijke kwaaien te verligten. Hij had zich vooral toegelegd op 'c nafpooren der zee - planten, en was zoo ver gekomen van aan dezelven het geheim hunner I. deel. A bii-  iN GRIEKENLAND. 3 bedrieglijke als aangénaame hoop op eenen aan{handen vrede. Zoo haast het Fransch Bewind kennis kreeg van dimo's onderneeming, wilde het de voordeden daarvan deelen; twee.naalen had het dimo wegens d^szelfs ontdekkingen bekroond; naijverig om hem voor de derdemaal met den eerprijs te beloonen, belastte het hem met eene zending betrekkelijk de konden. De natuur* kenner vertrok van Parijs den 2de Floreal van 't 5de jaar, voorzien van aanbeveelings-brieven van den Minister der Buitenlandfche Zaaken en van den Vtnetiaanfchen Afgezant (b^). Eén zijner vrienden verzelde hem. Binnen Weinige dagen kwamen de beide reizigers te Livorno aan. Welk een graad van -vrijheid die ftad waande te genieten, kon men voorheen 'er van den kant der zee niet inkomen, zonder in de haven zelve, wanneer men zijn pas vertoonde, even trotsc'i als nutteloos ondervraagd te worden. , Deze foorc van Inquifitie is thans afgefchaft. Dimo nam het vertrek eens vaartuigs te baat, om drie zijner neeven uit Cor/ica te ontbieden; hij zond met hetzelve zijn reisgenoot af, die na verloop van dertien da- (£) De bewijzende (lukken zijtl aan 't einde van dit werk te vinden. A %  4 REIZE dagen terug kwam mee jan, michel en nicolo, nlle drie van de familie 'van stephanopoli. Geduurende de afwezendheid zijn's vriends .doorwandelde dimo deze ftad, welke men befchouwen kan als een der voornaamfte pakhuizen van de Levamfche koopfteden. 'c Geen zijne nieuwsgierigheid het meeste prikkelde, was noch Liyomo op zich zelve, noch haare haven, noch haare rijkdommen, maar de verééniging van zoo veele onderfcheidene natiën, die in weerwil van t geheel, 't welk zij uitmaaken, fteeds eenige trekken behouden van het gelaat, 't welk haar eigen is en onderfcheidt. Elk haarer had tot hiertoe vrijelijk haaren eerdienst geöeftend; maar federt de Paus zijne wereldlijke magt verlooren had, had de dweeperij deszelfs geestelijke magc vermeerderd, en men zag het gemeen van Liyorw, aangehitst door deszelfs priesters, te famen fchoolen om alle de tempels te vernielen, waar zijne Heiligheid niet erkend werd, bijzonderlijk die der Grieken, die nogthans boven eenige andere natie, door hunnen koophandel, het meest tot den bloei en welvaard van die ftad toebrengen. Er was niets minder dan de ftandvasdgheid des Rusfifchen Conftüs, en de wijsheid des Oppergezachhebbers van Livomo, onderfteund door de gewapende magt, nodig om eenen opftand te Rillen, welke, alhoewel ten voordeele der  in GRIEKENLAND. 5 der Heiligen, zeer verre af was van heilig te zijn. Wat zouden de aanhangers van den heiligen ftoel niet onderftaan hebben om' het gemeen te électrifeeren! zij hadden in eene kerk de heilige Maagd reeds gehecht aan hunne bedriegerijen; zij hadden haar wonderwerken doen verrichten; dan eens had zij de oogen geopend, dan weder had zij ze geflooten: 'er waren verlichte lieden, die voorgaven dat wonder gezien te hebben. Men liep uit alle wijken der ftad naar deze kerk. De Franfchen zelfs, door nieuwsgierigheid gelokt, begaven zich derwaards; maar in ftede van voor deze Madona nederteknielen, lachtten zij om haare fratzen. Een priester wilde hen uit het huis des Heeren drijven; maar toen de Franfchen de fabels trokken, fpoedde het gemeen-zich ter kerke uit; veelen werden in het gedrang verminkt; de Maagd floot haare oogcn en deed geene wonderwerken meer. De Pausgezin den zagen des met vermaak de Franfche troepen, die drie bataillons uitmaakten, onder 't bevel van den Generaal vaubois, zich infchepen naar Corfica. Zij hadden dertien maanden te Livorno verblijf gehouden, en verre van de minfte reden tot misnoegen te geven, hadden zij zich doen bewonderen, maar zich niet kunnen doen beminnen. Men befchouwde de Franfchen als vijanden van den Roomfchen A 3 eer-  & REIZE eerdienst j en al wie van hunnen aanhang was werd eveneens befchouwd. Zonder de krachtdadige en onverfchrokken maatregels van 't bewind, zouden de Jooden het onthaal, 't welk zij aan onze dapperen gedaan hadden, duur hebben moeten betalen, want zij hadden niet alleen alles goedkoop aan hun verkogt, maar verfcheidenmaalen hunne koopwaaren hun om niet. aangeboden. c#§§5§#x#§gc#|§&|§3c^f8ê§#x§#§§§#;c§f5§#§o TWEEDE HOOFDSTUK, Aankomst van dimo te Venetië. Tafereel dier jlad. Zijn vertrek naar Sebbenico. Welke gevaar en hij loopt. Geval van maria. Monniken verbrand. Nieuwe gevaaren te, Sebbenico. Dimo landt te Cavoferco, Den 30 Floreal vertrok dimo, met zijne vier makkers, naar Venetië, alwaar zij vijf dagen daarna aankwamen. Welk eene verandering had deze ftad ondergaan! Bezet door de Franfchen, genoot zij nog eene ftraal van vrijheid, welke welhaast ftond te wijken voor eenen diep duisteren nacht van flavernij, erger dan die, van welke zij maar even was ontheven geworden. Van alle kanten kondigde het diiekoleurig vaandel  in GRIEKENLAND. 1 del de vernietiging van eenen Jrijiocratijchen Senaat, en van eenen Raad van Tienmannen, die zich het recht over leven en dood had toegeëigend, zonder aan iemand rekenfchap te geVen; de Camaratten waren opgevuld met flagtoffers, die, ganfche jaaren aanéén, opgefloten bleven in holen, zonder verhoord, te worden, zonder zelfs te weten van welke misdaad men hen befchuldigde. Eene republikeinjche ftadsregeering had de plaats ingenomen van het oude bewind, en Venetië mogt eindelijk adem fcheppen. Het volk, die onmondige hoop, 't welk door onverzadelijke Opperregenten verflonden werd, had zijne rechten, hernomen en was te vreden; de rijken zelve durfden niet openlijk zich voor den aanhang van 't oude bewind verklaaren; zij konden aan hetzelve niet vergeven de geldmiddelen van den Staat en het geld van de openbaare bank verzwolgen te hebben, zonder een leger te vormen, in ftaar om hen re verdedigen, zonder met Frankrijk of den Keizer eene verbindtenis ten voordeele der Republiek te hebben aangegaan. De reizigers vertoonden zich bij den Franfchen Conful, die, na dat hij den aanbeveeling*, brief van den Minister der Buitenlandfche Zaaken had gelezen, hun zijnen dienst aanbood, in ?lles wat konde medewerken tot het doen. wetA 4 gg-  8 REIZE gelukken hunner onderneeming.' Hij geleidde hen bij den Afgezant der Franfche Republiek, die hen insgelijks zeer gunftïg ontving. Dimo was voorneemens zich naar Sebbenico te begeven, eene ftad van Dalmatie, en zich daar ter nedertezettcn voor eenigen tijd, ten einde op zijn gemak die kusten en de nabijgelegene Eilanden te bezoeken, bewust dat de natuur 'er de heilzaame plant, welke het voornaame oogmerk zijner nafpooringen was, deed groeijen. Te Sebbenico, zeide hem de Afgezant, zult gij een Conful vinden, die u alle mogelijke dienftéh zal bewijzen. Geboortig van dit land, zal hij meer dan een ander u van nut kunnen zijn, door zijne verkleefdheid aan alles wat den naam van Franschman draagt. Ik moet evenwel voor u niet ontveinzen, dat gij grocte gevaaren zult loopen, maar de Engel der vrijheid weet over alle hindernisfen te zegepraalen. Ik zal ter uwer befchikkinge één der paketbooten laten vaardig maken, welke in dienst zijn van onze regeering. Des anderen daags, na hun vertrek, kwamen de reizigers te Rovigno. Het was nog maar middag; de Kaptein van 't vaartuig, inboorling van dat dorp, had hun te kennen gegeven, dat hij 'er het overige van den dag zou blijven; doch naauwlijks was hij aan land gefta(pt, of hij keerde fchielijk naar boord terug en ging onder zeil. Deze onverwagte vlugt, waarvan  in GRIEKENLAND. 9 van hij geene reden geven wilde, baarde hen groote ongerustheid, welke al fchielijk door 'c geen 'er voorviel gewettigd werd. Eensklaps verfcheen 'er een groot fchip, beladen mee Slavoniers, door de Franfchen uit Venetië weggezonden. „ Verbergt u," riep de Kaptein, „ en wagt u wel van u op het dek te verwonen!" Dit zeggende verwijderde hij zich van 't vaartuig, en nam de wijk tusfehen de rotzen, aan eene onbewoonde plaats, daar zij den nacht doorbragten. 't Was eene foort van een kleen eiland, waar men aan den oever geen andere wooning zag dan een klooster van Kecolleclen. Op 't zien van dat klooster kon de Kaptein zich niet bedwingen een blijk van affchrik te geven.' Zijn aangezicht gloeide, zijne haairen rezen te bergen; stephanopoli werd het gewaar, en fprak hem aan: „ van waar, zeide hij hem, deze verandering in „ uwe gelaatstrekken? waarom zoo gezucht, „ van waar die trilling door alle uwe leden?" — Gij ziet daar voor u, antwoordde de Kaptein, een nest van tijgers, of liever van Sardanapalifche menfchenëeters. Kunt gij gelooven, dat ik zonder ooit iet met hun te doen gehad te hebben, bijna hun flagtofter ben geweest? „ Eeni* ge jaaren geleden voer ik van Venetië naar Zara, een opgekomen itorm noodzaakte mij aan deze zelfde plaats inceloopen. 't Was op een Zondag; A 5 alle  io REIZE alle die zich aan mijn boord bevonden, wilden de mis gaan hooren. Zij begaven zich naar die klooster. Na de mis verzocht de Priöor ons allen ten middagma-le. Onder de reizigers bevond zich eene jonge Venetiaanfche, wier zedigheid haare bekoorlijkheden evenaarde; zij had nog geen agtden jaaren bereikt. Eene jonge fchoonheid fpijst niet ongenrafi: bij monnikken; maria ondervond zulks op eene wreede wijze. De maaltijd was niet geëindigd, toen de Priöor, onverduldig om zich van zijne prooi te verzekeren, mij aan eene zijde trok: weet gij, vroeg hij mij, wie deze dochter is ? — Zij is geboortig van Venetië, en gaat haare bloedverwanten te Zara bezoeken. — Haare bloedverwanten! zij is eene flegte, die u bedriegt, zij verlaat haar man om naar Zara te reizen en zich daar zoo veel te gemaklijker aan de ligtkooijerij overtegeven. -— Wat hoor ik? — De hevige florm, van welke gij gisteren beloopen werd, de fchipbreuk, welke gij allen ter naauwernood ontfnapt zijt, daarvan kan ik u zeggen dat zij de oorzaak is, dank derhal ven de Voorzienigheid, die u naar eene vreedzaame plaats ge/oerd heeft, waar gij u van een zoo verderflijk fchepzel ontdoen kunt. Maria zal in 't klooster blijven, daar zullen wij door onze vermaaningen, door ons voorbeeld, haar op den goeden weg trachten te brengen. — Maar ik kan mij nies.  in GRIEKENLAND. 11 niet ontdaan van haar naar Zara te voeren: zij is mij toeverrrouwd. — Rampzalige,! van dit oogenblik af begaat gij eene doodzonde; gij befchermt de ondeugd. Wel nu! ik voorzeg het u, gij zult met haar niet te Zara komen, wind, regen en blikfem zullen u vooraf in de diepte der zee ter nederplolfen, van waar gij niet weder zult boven komen, dan om eeuwig in de helle te branden; maar neen! gij zult u deze misdadige onvoorzichtigheid niet te verwijten hebben. Zij is u toevertrouwd! laat zulks u in geeren deele ontrusten. Ik zal u voor den Bisfchop van Zara, die mijn broeder is, een brief medegeven, welke u tegen alle vervolging beveiligen zal. Ik beveele u in 's hemels naam en in dien der eere, die dochter hier te laaten blijven. Ik gehoorzaamde. Een monnik kwam het valies haaien van dit flagtofTer. In weerwil van haar gekerm en tegendand bragt hij haar naar 't klooster. De Priöor behandelde haar in 't eerst met zachtheid. Op den eerden dag fprak hij haar van den hemel; den tweeden dag. bragt hij haar de gevaaren onder 't oog, welke men in de wereld te vreezen heeft; den derden dag onderhield hij haar over de voordeden van een afgezonderd leven; den vierden dag, eindelijk, fprak hij haar van 't geluk van zich aan je sus Christus te vereenigen, door zich aan zijn per-  12 REIZE perfoon te hechten, die 'er het af beeldzei van was. Maria wees dat geluk van de hand; de Priöor drong *er op aan, bediende zich van allerleië foort van verleidingen, liefkoozingen, gefchenken, bedreigingen, doch alles te vergeefsch. De Sater, ten uitterflen vergramd, deed haar in een onderaardsch hol opfluiten. Aldaar werd zij op zijn bevel daaglijks met roeden gegeesfeld, zoo dat haar lighaam welhaast niet dan eene enkele zweer was. Het monfter bleef haar ncgthans vervolgen, en herhaalde telkens zijnen aandrang: Begeef u van hier, zeide zij hem, of liever, voleindig mijn bloed te drin. ken. De Priöor gaf den vollen teugel aan zijnen wrok. Hij gaf aan twee monnikken last om haar in zee te werpen. Zij gehoorzaamden. Even na dat zij haar in de zee hadden geworpen, kwam een fchip de haven inftevenen van 't welk het fcheepsvolk haar redde, de monnikken verklaagde, en vervolgde. Agt hunner werden ten vuure veroordeeld, vier namelijk ter plaatze waar de misdaad bedreven was, en de anderen te Zara. De fchuldigfte van hun was de Priöor. De fielt! de brief, met welken hij mij voor zijnen broeder belast had, hield een gefchrift van befchuldiging tegen mij in; ik werd 'er in voorgedraagen als iemand die de eer had gefchonden eener dochter, welke hij in 'c klooster  in GRIEKENLAND. i3 ter gehouden had om haar aan de ontucht te ontrekken. Gelukkig, dat de Bisfchop zijn broeder grondig kende, en wist hoe weinig men op deszelfs brieven konde ftaat maken, en hoe weinig men zich op hem konde verlaten, ingevalle men mij eenig proces aandeed. Hij deed mij evenwel vast houden-, maar op den eisch van den Franfchen Conful, aan wien ik alles opengelegd had, werd ik weder op vrije voeten gefteld. Naauwelijks had de Kaptein dit verhaal geëindigd toen twee monnikken van dat klooster aan boord kwamen om medetevaren naar Sebbenico. Hen ziende, kon men niet zeggen, het zijn twee menfchen, maar wel twee hellewichten. Een hunner vooral, fcheen den dood in zijne oogen te voeren, en ■'t venijn op zijne lippen. Het fchip ging onder zeil. Men begon met eikanderen een gefprek, dat meest liep op de overwinningen der Franfchen in Italië. De monnik ontkende die, of fchilderde dezelven met de zwartfte verwen. Hij fprak 'er met zoo veel woede, en op zulk eene onrechtvaardige wijze van, dat hij onverdraaglijk werd. De neeven van dimo, vervoerd door eene billijke verontwaardiging, ftonden op het punt om hem in zee te werpen, waren zij niet wederhouden geworden door hunnen oom en den Kaptein, die hun onder 't oog bragten, hoe zij het heil van  14 REIZE van allen die aan boord waren in de waagfchaal fielden. Gave god, evenwel, dar. zij hun oogmerk vol bragt hadden! ah dan zou de Conful van Sebbenico en duizend andere flagtoffers nog in leven zijn. Hoe toch km men twijfelen aan de moordzuchtige bedoelingen van dat raonfter ? Die openlijk durfde zeggen, dat hij aan land Happende zich aan 't hoofd van zes duizend menfchen zou ftellen, om alle de Franfchen om halsx te brengen, die zij ontmoetten. Gelukkig dat noch de commisfaris, noch zijne neeven voor Franfchen herkend werden, zij hadden zorg gedraagen niets dan Grieksch of Italiaansch te fpreeken. Eene zeer vreemde ftrijdigheid kenfehetst volkomen de barbaarschheid en flikflooijerij dezer monnikken. Hij, die zoo veele vervloekingen tegen de Franfchen uitbraakte, fprak tenzelfden tijde zijnen zegen uit over de matroozen van 't land, die geftadig hem de handen, de voeten en de kleederen kuschten, terwijl zijn makker, met meer loosheid, onder 't zegenen met de eene hand, de andere in een vat met ansjovis liet daalen en 'er zich eenen goeden voorraad van bezorgde. Na eene vaart van drie dagen, kwamen de reizigers, twee uuren nadenmiddag, te Sebbenico aan. De Kaptein verbood hun te voorlchijn te komen,  ïn GRIEKENLAND. 15 rrer, hij nam op zich op ftaande voet aan den Conful den brief van den minister der buitenlandfche zaaken ter hand te ftellen, en kwam bijna even fpoedig terug, om aan dimo, van wegens dien I\Tagiftraat, de noodzaaklijkheid te beduiden zich verborgen te houden en verder te trekken, zo hij en zijn ganfche gevolg niet in ftukken wilden gehouwen worden. Deze tijding klonk de reizigers als een donderdag in de ooren. Maar wat te doen? Blijven was zich bloot ftellen aan de woede van 't gemeen , naar Italië terug te keeren, was zoo goed als den Slavoniers, hunne doodelijkfte vijanden, in den mond te loopen; hunne reis voortcezetten, fcheen hun de veiligfte keuze te zijn, alhoewel de gevaaren fchenen te vermeerderen naar mate zij vorderden. Zij bragten een gansch uur door in een wreeden angst, maar 't was hun vooral tot ongenoegen te vertrekken zonder dui Conful gezien te hebben. Eindelijk haalde dimo den Kaptein over met hem aan land te flappen, en hem bij den Magiftraat te vergezellen. K De Conful hem ziende, kon zich niet weerhouden met vervoering uitteroepen: „ Gij wilt dan uw „ eigen bederf en het mijne! — om zulks te 4, vermijden, antwoordde dimo, kom ik met u „ raadplegen. — Uwe onvoorzichtige flap kan „ ons allen bederven. De Slavoniers ten getale ,> van tien duizend, door de Franfchen van Ve- „ nel is  16 REIZE „ netie terug gezonden, komen hier woedend „ aan, ruijen het voik op tegen allen, die 't „ met Frankrijk houden; 'er fchiet niets anders „ voor u over dan de wijk te nemen naar Italië: „ wagt u vooral naar Venetië terug te keeren; „ aan den anderen kant, kunt gij Ragufa niet „ bereiken zonder ganfche horden dier misnoeg„ den aantetreffen. Blijf hier; zoo haast het „ duister is, zal mijn zoon u naar de haven „ verzeilen, en gij zult daadlijk vertrekken. De „ Kaptein keert naar boord terug, hij zal op „ nieuw uwe makkers waarfchuwen, zich niec „ cp het dek te laten zien." Dimo bragt het overige van den dag door bij den Conful. „ Vergeef mij, zeide hem die goede Magiftraat, ' de vervoering waarin uwe tegenwoordigheid mij in den beginne bragt, ik kan niet koelzinnig zien, dat een republikein zoo goeds moeds zijn leven in gevaar ftelle." Dit zeggende, drukte hij hem de hand. „ En gij, antwoordde dimo, zijt gij niet bevreesd voor u zeiven? Zal een verdoold volk u uwe verdeeldheid aan de Franfche Republiek niet betaald zetten?" — „ Ik weet, dat ik omringd ben van moordenaars met dolken gewapend; maar ik heb hier veele bloedverwanten, veele vrienden, en de lafhartigen zullen niet bellaan mij openlijk aantevallen. Alles wat ik vreeze, is een opftand van de boeren; het eenige middel, voor 't ove-  in GRIEKENLAND. tf t overige, om hunne woede te ontduiken, is dezelve te tarten." Het gefprek viel toen over de kuiperijen en ftreeken, waarmede in deze tijdsomuandigheden zich de kabinetten van Europa bezig hielden. Zij beoordeelden met iever fen naauwkeurigheid de belangen der vólken. De Magiftraat betooade zich de loffpraak waardig van den Afgezant, en d i m o gaf, door zijne verflandige redeneeringen, blijken, dat hij niet minder ervaren was in de menfehen-kennis dan in de plant-kunde. Toen zij van eikanderen affcheid namen, ftorteden zij traanen. Rasch en dubbeld wordt men elkanders vriend, wanneer men dezelfde zaak verdedigt, en wanneer men aan dezelfde gevaaren is blöotgefteld. Inmiddels fidderderi de reisgenooten van dimo wegens zijn lot, met ongeduld wachtten zij den nacht af; deze kwam, en kort daar aan befpeurden zij het voorwerp hunner bekommeringen j verzeld van den zoon des' Confuls. Men flapte aan boord, men vertrok. Ih den nacht verhief zich eensklaps een woedende ilörm, Wélke dé reizigers noodzaakte naar eene haven ömtezieri. Zij belandden te Cavoferto, een dorp, tiert mi], len van Sèbbenico. Kort daar aan wérd de ongelukkige Conful vermoord- in de armen zijner vrouwe, die insgelijks vermoord werd. Zijn huis werd-, geplunderd; zijn zoon was zijn behoud enkel daaraan fchüldig , dat hij van 'c 1. deel. B vader-  l8 R - E I Z E vaderlijk huis afwezig was. Hij begaf zich naar Milaan bij buonaparte, die hem als vader ontving. DERDE HOOFDSTUK. Haven en Dorp van Cavoferto. — Geval van den Scheepskaptein. Jankomst der Reizigers te Lefina. Dimo wordt door Slavoniers aangehouden. Cavoferto is eene eenzaame haven, omringd van kleene tuinen, door verfcheidene voordbrengzelen der natuur verfraaid. De zee, die 'er bezaaid is met onbewoonde eilanden en gevaarlijke klippen, fchijnt 'er met weerzin haare grimmige baaren heen te voeren: men kan tot die plaats niet komen dan door eene zoort van naauwe en bevoorrechte engte. Drie honderd treden van de haven af is het dorp dat denzelfden naam voert, het is gebouwd op de rotzen die boven de zee uitfteken. De Kaptein liet zich aan land zetten om 'er de mis te gaan hooren. t Was Pinkfterdag. Men deed hem verfcheiden vraagen wegens de reizigers die hij aan boord had Hij antwoordde, dat ze Griekfche kooplieden waren. Men was met dit antwoord te vre- den.  in GRIEKENLAND. 19 den. Des anderen daags, toen hij zich weder naar de misfe begaf, kwam hem die godsdienftigheid duur te ftaan. Hij werd door eene bende verwoede menfchen aangevallen, die hem bitter verweten, dat hij hen bedrogen had, met voor Griekfche reizigers te doen doorgaan, lieden die Franfche reizigers waren. „ Gij zelf, zeiden zij hem, zijt in dienst der Franfchen, en ... . gelukkig begon de mis. Ieder een begaf zich naa de kerk; de Kaptein verwijderde zich, als moest hij eene noodige boodfchap doen, begaf zich fchielijk aan boord, zette de zeilen bij en vertrok. Na de mis zagen de reizigers eene menigte gewapende boeren op eenen heuvel bijeen komen, die gereed ftonden om op hen aantevallen. Wind, ftroom en lucht, alles was hun 'tegen. Zij Honden op het punt om bij 'c uitloopen uit de haven het leven te laten. Van 's middags tot des anderen daags dobberden zij in het akelige van eenen aanhoudenden nacht ten prooi des ftrooms en der verbolgen golven, tot dat de wind, welke hen geftaag naar 't land dreef, hen in de haven van de ftad Lefïna wierp, waar zij gehouden waren binnen te loopen; in weerwil der poogingen, welken zij dag en nacht gedaan hadden om eene ftad te vermijden, waar nieuwe onheilen op hen wachteden. Lefina is de hoofdplaats van 't eiland, welks naam zij draagt, en welke plaats eerst bewoond B a werd  t REIZE werd door eene Kolonie van P ariërs, vanwaar, volgens strabo, den naam van Paros gekomen is. Ptolomeus heette, zo wel het eiland als deszelfs hoofdplaats Pharia, en zedert gaf men het den naam van Lefwa, uit hoofde van de overeenkomst zijner gedaante met den els eens fchoenmaakers. Door de Pariêrs tot een Gemeenebest verheven, genoot het eene vreedzaame vrijheid, tot dat de ondankbaare en trouwlooze demetrius, bewoonervan Pharia, aan het hof van teuta, weduwe van agron, Koning van Illyrie, die vrouw verried, aan de Romeinen verfcheidene plaatzen overgaf, onder anderen zijn eigen vaderland, over 't welk agron hem tot Bewindvoerder had gefield. Een verraader is het nooit ten halve. Al fchielijk misbruikte hij de vriendfchap zelve van Ac Romeinen, die, om zich te wreeken aan eenen enkelen ellendigen, de barbaarschheid zoo ver dreeven, dat zij verfcheidenmalen, bij herhaaling,*> het betreurenswaardige Pharia, in hunnen oorlog met philippus, Koning van Macedonië, vernielden. Dit eiland deelde in de omwentelingen en in 't verval van't rijk, na menigmalen van meester veranderd te hebben, werd het het erfgoed van bijzondere Heeren, de laatfte van welken aliota capenna het zelve in 1424 aan 't Gemeenebest van Venetië afftond. De  in GRIEKENLAND. 'li De reizigers bragten den nacht aan boord in eene doodelijke ongerustheid door- Indien zij zoo veele gevaaren geloopen hadden te Sebbenico, waar zij een Conful hadden aangetroffen, die hun geheel toegedaan was, wat moesten zij dan niet vreezen in eene ftad, waar de Franfche Republiek door niemand vertegenwoordigd werd? zij bleven in dien angftigen ftaat, tot dat de Kaptein, aan land geftapt om kondfchap optedoen, hun berigt kwam brengen, dat het volk volkomen ftil was. „ Maar, voegde hij 'er bij, haast u een verblijf optezoeken. in 't binnenfte van Le/ina, en houdt u verborgen voor de fchepen die kunnen aankomen: een opflag van een oog, een enkel woord fpreekensr- zou u konnen bederven." De reizigers volgden zijn raad, kwamen aan land, en vervorderden hunnen weg, onder den vermomden naam van Griekfche kooplieden, en met de omxigtigheid en befchroomdheid van vreemde lieden, die op iederen voetftap een afgrond vreezen aantetreffen. Gevallig ontmoetten zij twee Giieken, die in die ftad gezeten waren, die hun hunnen dienst aanboden, en die een veilig verbliif aan hun bezorgden; maar, helaas! is 'er veiligheid bij een volk, 't welk de rechten der gastvrijheid niet weet te doen eerbiedigen? 't is waar, tweedagen lang liet men hen volkomen ongemoeid; maar op? den derden dag, kwamen 'er twee B 3. fche>  as REIZE fchepen aan, beladen met Slavoniers. Deze woedende menfchen, wier hart niet dan wrok ademde, verfpreidden welhaast de valfche tijding, dat het leger van buonaparte Venetië in vuur en vlam gezet had, dat het bloed door die ganfche ftad ftroomde, dat men 'er alles geplunderd, alles vermoord had. Zij vernamen al fchielijk dat 'er vijf Franfchen in die ftad gehuisvest waren. Terftond begaven de beide fcheepshoofden zich met een dertig getal gewapende lieden naar de plaats; zij zonden zes Slavoniers naar de huizen waar de reizigers hun intrek hadden genomen, en gaven bevel om ze voor hen te brengen; zij vonden dimo aan de deur ftaan, en eischten dat hij hen zoude volgen. Deze haastte zich hun te gehoorzaamen ten einde hun geen tijd te laten om aan zijne makkers te denken, van welken 'er twee in 't huis waren. In verachting der wetten en zonder eenig ander recht dan dat van 't geweld, vroegen de beide Kapteins hem naar zijn naam en dien zijner medgezellen. — Wij zijn Franfchen, antwoordde dimo op eene barsfe wijze. — Waar is uwe pas? — Daar is dezelve! Eensklaps en als door een weldaad des hemels, kwam de kamerling van de ftad daar heen, een koelzinnig en 'billijk man, die, om den grijsaart van de woede dier uitzuinigen te redden, zich meester maakte van  in GRIEKENLAND. *3 van zijn brieventasch, en de muitzuchtigfte met zich nam, onder voorwendzel van de papieren des reizigers te onderzoeken,' die vervplgens naar een der fchepen gebragt werd. Te vergeefsch vond de Magiftraat de papieren rigtig; te vergeefsch poogde hij te doen verftaan, dat het reizigers waren, die planten kwamen haaien en geene menfchen. „ 't Zijn Franfchen, riepen de Kapteins. " Op dit zeggen nemen zij de' brieventasch van dimo weg, en gaan heen om zijne reisgezellen te haaien; zij begaven zich te hoop naar derzei ver woonplaats, waar zij niemand anders vonden dan michel en galloni. Het eerfte dat deze laatften deden was, zich boven aan de trap te plaaczen met een piftool in de hand. Zeker van te fterven, zouden zij hun leven ten minften duur verkogt hebben; maar terwijl de Slavoniers den eigenaar van 't huis ondervraagden, bedagten zij zich, en namen een verftandiger befluit, dat, namenlijk van de woede der aanvallers te ontloopen: zij fprongen uit het vengfter in den hof, en van den eenen tuin in den anderen fpringende, kwamen zij in eene plaats die dik met riet bewasfen was, tusfchen het welk zij zich fchuil hielden. De Slavoniers liepen naar boven, eischten met groot gefchreeuw de reizigers op, maakten zich van derzelver goederen meester, en bedreigden de ftad in den brand te fteB 4 ken»  S4 REIZE ken, zoo men hen niet terftond voor den dag brengt. Michel en galloni befpeurden twee vrouwen, die om 't riet wandelden,'zij durfden haar niet naderen, uit vreeze van haar te verfchrikken of in zwarigheid te brengen: de vrouwen zijn gemeenlijk aandoenlijk, maar die aandoenlijkheid , doet haar zomtijds onvoorzichtigheden begaan, 't Was reeds avond; wat te doen? Daar te blijven, was zich blootftellen, zoo niet van ontdekt te worden, ten minften om van honger te fterven. Verholen te fterven, zonder te trachten hunnen oom weder te zien en te omhelzen. Veel liever wilden zij alle de dolken hunner vijanden tarten! Eindelijk verfcheen 'er een Priester; zij gingen naar hem toe, en met eene aandoenlijke ftem zeiden zij hem: „ gij weet waarom wij hier heen gevlugt zijn; kunt gij ons redden?'" — „ Ja, mijne kinderen, ik zal u op gevaar mijns levens zien te redden." Een half uur later kwam 'er een jonge Abt, door wien jan buiten Lefina gebragt was, waar hij hem in de handen had gelaaten van twee gïdfen. „ Haast u, zeide hij tot de twee gevlug„ ten, voegt u bij uwe makkers. De Slavoniers „ doen overal nafpooringen, en bedreigen de M ftad in brand te fteken, zoo zij 'er u verbor„ gen vinden. Koomt met ons." Zij vertrokken alle te famen: de beide Priesters, hoogmoe*.  in GRIEKENLAND. 05 dig op 't redden van twee kostbare hoofden, tartten eenen bijna zekeren dood, en begaven zich onder begundiging van den duister naa den berg, waar zij johannes hadden doen verfchuilen, en na dat zij de drie vrienden bij den anderen gebragt hadden, keerden zij naa Lefina terug om daar de middelen te beraamen ter reddinge van den oom en nicolo stephanopoli. Waren 'er uitzinnigen, die met geweld 't bederf wilden der reizigers, 'er waren tevens gevoelige zielen, die even z*eer geneigd waren om hen te redden. Toen de oom aangehouden wierd, doorliep de jongde ' zijner neeven, nicolo stephanopoli <*e ftacU hij werd eensklaps eenen algemeenen opdand, eene fchielijke gisting gewaar ; hij vraagt 'er de reden van aan eenen burger: deeze, in dede van hem te antwoorden, nam hem bij den arm, en zeide hem: „ Red u! uw oom is gearresteerd, en wordt aan boord bewaard." Terdond brengt hij hem in een nabuurig huis, en vertrekt. Naauwlijks heeft hij eenige treden gedaan, of hij ontmoet eene bende Slavoniers, die naar dat huis (<•) Nicolo stephanopoli, één der fchrïjvers. van deze reize, zal in het vervolg enkel onder de_n, naam van stephanopoli voorkomen,, B 5  z6 REIZE huis liepen, onder voorwendfel dat 'er eene Griekfche vrouw baar intrek had. „ De reizigers zijn niec meer in dat huis," zeide hij hem; „ zij hebben het zoo even verlaten; ik ben hen op 't fpoor, zij hebben de wijk genomen langs dezen weg." Hij verzelde hen een poos, en zich toen bedienende van den duister, verliet hij hen, vloog als een blikfem naar den jongman terug, bragt hem naar buiten, en verborg' hem onder de puinen van een oud gebouw. Stephanopoli bragt 'er twee uuren in de uiterfte ongerustheid door, onkundig van het lot zijns vriends, van dat zijns ooms en zijner neeven, geen anderen fteun hebbende dan een weldoener, die ieder oogenblik kon om hals gebragt worden , om dat hij hem had willen redden; maar die weldoener had zijn lot geheel en al gehecht aan dat van dien jongman: verre van zich naar zijn huis en ter ruste te begeven, had bij van verre de voetftappen der Slavoniers gevolgd. Eens dat zij hunne nafpooringen lieten vaaren en zich weder aan boord hadden begeven, kwam hij naar 't vervallen gebouw terug, doeh met zeven andere perfoonen: te vergeefsch fluitte hij, gelijk hij te voren afgefprooken had, toen hij van hem fcheidde. • Stephanopoli, die onder beguuftiging van 't maanlicht menfchen befpeurde, die zich op eenigen affland hielden, vreesde verraad, nam hen  in GRIEKENLAND. 27 hen voor Slavoniers, laadde zijn geweer, en verwijderde zich eenige treden van de plaats, waar zijn geleider hem gelaten had. Deze laatfte doorliep de puinen van 't oude gebouw, en het voorwerp zijner nafpooringen niet vindende, zeide hij: „ Armen jongman! ik ben te laat gekomen , gij hebt een flegten qacht voorhanden, blootgefteld aan een guure lucht, zult gij den dag niet zien aankomen, dan om in de handen te vallen van den een' of anderen verfpieder der Slavoniers, en uw verderf is gewis." „ Neen," zeide stephanopoli, „ daar is nog redding voor mij; zoo gij mij niet gevonden hebt aan de door ons afgefprokene plaatze, wijt zulks enkel aan eene omzichtigheid, welke de omftandigheden wettigen. Wie zijn de lieden, die gij met u bragt? — De voornaamften van de ftad, die zich bevlijtigen u dienst te doen, en u gaarne willen herbergen. Koom. Stephanopoli liep naar hen toe, bedankte hen, vroeg hen naar tijding van zijn oom en zijne makkers. Men antwoordde hem, dat deze laatften zich fchuil hielden in 't gebergte boven de ftad, dat zij goede wegwijzers bij zich hadden , en dat zijn oom zich aan boord bevond. — Aan boord! zijn de Slavoniers dan vertrokken? — Neen, zij bevinden zich in de haven. — In de haven! hernam stephanopoli, en gij duldt eene dergelijke fchending van het recht der vol-  S8 REIZE volken, Sn eene ftad als de uwe, die met hon* derd-vijftig man bezet is! Een fchoone zegepraal, een blinden grijsaart, zonder verdediging, aan boord te laten! Maar, gij duldt wac zeg ik, gij wacht af, dat zij u komen boeijen, uwe ftad in den brand {leken, en u'vermoorden. ■— Wat kan men ongewapend verrichten? zullen wij ons aan allerleië gevaaren bloatftellen, zulLn wij onze haardfteden zien vernielen? « Zijt deswegens niet bevreesd, ik zal alles afweeren, geeft mij flechts granaten, ik alléén zal de Gallloten en de Slavoniers verbranden. —» 'c Is onmooglijk. Niets is onmooglijk voos een Franschman. —— Welk een moed! zeiden de aanzienlijken onder eikanderen, hoe dapper is de Franfche natie. — In dapperheid ben ik flechts de minfte der Franfchen; zoo gij de Franfchen van het Italiaansch leger zaagt! Men kwam te Lefina. Een der aanzienlijken ontving stephanopoli in zijn huis, en bragt he.ii in eere veilige plaats, 't Was één uur na middernacht; alles Hiep; maar de jonge reiziger dagt aan geen {kapen: zijn bloed kookte in zijne aderen; hij vroeg om zes handgranaaten,. kreeg die, vulde ze met het overfchot van zijn buschkruit, maakte lonten gereed, en ftond op het punt om de beide vaartuigen in brand te fteeken. Maar zijn oom zal in de vlammen omkomen, zoo hij niet teiftond vermoord wordt.  in GRIEKENLAND. 31 zoodanig was de bedrukte toeftand van den ongelukkigen dimo. Van het oogenblik af dat men hem aanhield, had hij geen voedzel hoegenaamd gebruikt; zijn hart was in eene geftadige ongerustheid; de beeldtenis zijner neeven was onophoudelijk voor zijnen geest. „ Zoo ik," zeide bij, „ nog maar alleen opgeofferd werd, zou ik niets te betreuren hebben dan het zwak overfchot mijnes aanwezens; maar die drie rampzaligen treden pas hunne loopbaan in; men had reden om de hoogde hoop van hun te voeden, en ik ben het, die hen aan hunne rust, aan hun vaderland en aan hun roem onttogen hebbe! vervloekt zij de dag toen ik hen ontbood, om in de moeilijkheden te doen deelen eener zoo ongelukkige reize! misfchien in dit oogenblik overgeleverd aan de woede hunner beulen, en in hun bloed gedompeld, vervloeken zij mijne onvoorzichtigheid en hunne ligtgeloovigheid. En gij, betreurenswaardige vriend! die zoo lang, geftadig aan mijne zijde, mij overal verzelde, waar bevindt gij u thans?" Dit zeggende belette zijne droefheid hem verder voordtefpreeken; een vloed van traanen overftroorade zijn aangezigt, en deze weldoende traanen verzachtten eenigzins de bittere droefheid zijner ziele. Inmiddels waren de Slavoniers weder aan boord gekomen: dimo las in hunne oogen het lot zij-  ïn GRIEKENLAND. 33 beide reisgezellen, over hec middel om hen te vinden: 'er werden de geweldigfte middelen voorgeflagèn; maar hec voorftel, 't welk den mcesten ingang vond, was dac van den Kaptein van hec galjoot: het beftond daarin, om, het kostte wat het wilde, de inwoners van Lefina te dwingen, hun de vier flagtöffers weder te bezorgen. „ De meerderheid van 't volk," zeide hij, „ zal ons onderfteunen." Terwijl zij hierover met eikanderen twistten, hield dimo de oogen nedergeflagen, en ieder woord was voor zijne ziel een dolkfteek. Na het eten fprak hij den Kaptein aan, tot wicn hij op eenen vasten en vrijen toon zeide: Laat mij aan land gaan, in mijn bed gaan flaapen, en morgenochtend zal ik, op het door u te bepalen uur wederkomen, dit zweer ik op mijne eer. .— Wie zal ons voor dien eed borg blijven? Mijn woord." Deze fierheid verbaasde de Kapteins: zij keeken eikanderen eenige oogenblikken aan; eindelijk zeide één hunner, dat hij zoo wel aan boord kon flaapen als in de ftad. En indedaad hij maakte zelf zijn eigen bed op van twee matrasfen, bood het dimo aan, en zeide hem op eene bevallige wijze: „ Dit is voor u." De grijsaart mogt het weigeren; de Kaptein liet hem het bed, nam zijn overrok en fteeg naar het dek. Men flaapt niet in 'c midden zijner moordenaaren. Dimo deed in dezen langen en ver- I. deel. C drie-  34 REIZE drietigen nacht geen oog toe; hij droomde des geene verfchrikkelijke droomen, welke gemeenlijk de rampzaligen kwellen, die door eenen bedrieglijken flaap overvallen worden: hij hield niet op te waken en te vreezen voor zijne reisgenooten. Zijn angst verdubbelde toen hij, bij het aanbreeken van den dag, den Kaptein met twintig gewapende mannen zag van boord gaan. Hij herinnerde zich daarop het voorftel door dien ijsfelijken mensch gedaan: hij verwagtte ieder oogenblik zijne neeven te zien overgeleverd of de ftad in brand fteken. Eindelijk kwam om tien uuren des morgens een jong Priester, neef van den Bisfchop, als mede de Kamerling, een bezoek bij hem afleggen: „ Stel u gerust," zeiden zij hem, „ de Bisfchop heeft de beide Kapteins opontboden; zij zijn thans bij hem, en wij hopen dat de zaken ten uwen voordeele zullen gefchikt worden." Omringd van Slavoniers, en niet alléén met hun kunnende fpreeken, keerden zij terug. Toen zij pas vertrokken waren, vervoegde een oud Slavonier zich bij dimo: „ Schep moed," zeide hij hem, „dewijl Monfignor zich met deze zaak bemoeit. Het grootfte gevaar, 't welk gij loopt, is niet aan dee plaats; uw verderf was te Sebbenico gezwooren. Wij vernamen eerst des avonds, toen gij onder zeil ging»  33 REIZE beweging, waarin te gelijk de fpijt, de koppigheid en de trocschheid te lezen was, hij fprak verder geen woord, hernam de kaart, en ftak die in zijn zak. Na 'c voorlezen van 't proces-verbaal, voegde een der Kapteins zich bij de tafel op welke de fequinen lagen: hij telde dezelven, ftak ze bij zich, en vertrok met zijn ganfche gevolg. — De Bisfchop fprak toen dimo aan: „ Zie daar ons ontflagen van die onverzoenlijke vijanden der Franfchen; ftel u gerust, gij zult dezen avond 't genoegen hebben alle uwe neeven aan deze plaats te omhelzen." — „ Ik bezef zeer wel, Mijnheer! de waarde van den dienst, welken gij mij bewezen hebt; maar mij ontbreeken woorden , om u deswegens mijne erkentenis te betuigen." Op die zeggen werd dimo door den Bisfchop en het ganfche gezelfchap omhelsd. Het gefprek liep verders over de middelen hoe de reizigers aan 't gevaar te onttrekken, welke' zij in 'Dalmatk liepen. Italië fcheen de eenige wijkplaats te zijn, welke zij zich konden verkiezen. Dimo werd eenpaarig aangeraden 't eerfle goede weer waartenemen om derwaards wedertekeeren. Na nog eenige oogenblikken met eikanderen gefproken te hebben fcheidde het gezelfchap. De Kamerling ging di vier andere reizigers haaien, en de Bisfchop bleef bij den ouden man: „ Ik  IN GRIEKENLAND. 39 „ Ik wist uwen naam," zeide hij hem, „ alvorens ik u kende; de eigenaar van 'c huis, waar gij uw intrek genomen hebt, ftelde mij gisteren een kleene brieventasch ter hand, welke hij zorg had gedragen aan de naavorfching der Slavoniers te onttrekken: bij 't lezen van uwen naam vermoedde ik dat gij een bloedverwant moest zijn van Don patrizio stephanopoli, mijn waardften vriend, ten tijde dat ik Hoogleeraar was aan de Hoogerchool van Pifa, en van Don bernardo stephanopoli, dien ik insgelijks te Rome gekend hebbe, toen ik in die hoofdftad het leeraarsambt bekleedde. Ja, Mijnheer! antwoordde dimo, beide zijn mijne neeven, wij zijn van dezelfde famil- je. Gij hebt des twee eisfchen te meer op mijne vriendfchap, hernam de Bisfchop, laten wij voor een oogenblik uw ongelukkig geval aan een zijde ftellen, en fta mij toe mij zelvea geluk te wenfchen, alhier den bloedverwant te zien van twee vrienden, zoo aanprijzenswaardig om hunne begaafdheden en om hunne oprechtheid; ik zelf ben mede een Griek, ik ben de zoon van stratico. — Stratico, Opperbevelhebber der Venetiaanfche troepen! Ik heb hem gekend; ik zag hem, in mijne eerfte jeugd, te Venetië, toen hij in hoedanigheid van algemeen opzien r der legers naar Dalmatie trok. — Hij is mijn vader." Die gezegd hebbende zette men C 4 zich  4" REIZE zich aan tafel, men middagmaalde; men fprak over verfcheiden zaken. Dimo befloeg reeds in 't hart van stratico de plaats der beiden neeven; hij fcheen een zijner oudfte vrienden te zijn. Drie uuren daarna kwam de Kamerling geheel bezweet terug: te vergeefsch had hij hec gebergte doorgeloopen; hij had de reisgenooten niet kunnen vinden; de jongfte der neeven was de eenige dien hij ontdekt had, die buiten de Had om ging, om zich naar 't bisfchoplijk paleis te begeeven. Naauwlijks had hij dit berichc medegedeeld of men zag eensklaps stephanopoli verfchijnen , die zich in de armen wierp van den Bisfchop en die zijnes o'oms, zonder een enkel woord te kunnen uitbrengen. Nooit wierd stratico eene zachter aandoening gewaar; zijne ziel gevoelde die aangenaame verrukkingen, welke alle de féquinen der wereld niet geven kunnen. Oom en neef betaalden met vreugdetraanen de eeriïe fchatting hunner dankerkentenis, alle de gasten hielden een diep ftilzwijgen, en lachten dit fchouwfpel toe. Er ontbraken evenwel nog twee necven en de vriend galloni: na de fterkfte verkenningen vond de Kamerling hen, en bragt ze in 't voorst van den nacht mede, Gelijk men op 't fchouwtooneel het belang ziet toeneemen naarmate het ftuk lich ontwikkelt, werd ook hec tooneel, 't weik  in GRIEKENLAND. 4i welk hec bisfchoplijk huis leverde, belangrijker door 'c aantal flagtöffers, welke door den Bisfchop gered werden. 'c Was voor hun geen vreemd paleis meer, maar een tweede vaderlijk huis. Men becuigc de hartelijkfte dankerkentenis > men omhelst eikanderen, men ftort vreugdetraanen. Toen de vervoeringen van de natuur en van de erkentenis een weinig bedaard waren, zette men zich aan tafel; hec middagmaal had veele bekoorlijkheden vereenigd; 't waren de eeriïe oogenblikken eener verlosung, eener bijna onverwachte redding; maar de beste fchotel ont•brak'er, de'tegenwoordigheid der drie reizigers, wier lot nog onzeker was. Thans waren zij allen bijéén. De Bisfchop vraagt aan de laacscgekomenen de gefchiedenis van hun verblijf in 'c gebergte: zij hadden den ganfchen nacht doorgebragt daar in rond te zwerven, en ffeeds de voetftappen gevolgd hunner leidslieden; zonder flechts een enkel kwartier-uur op dezelfde plaats te verwijlen, uit vreeze voor verrasfing. Wie zoude de blijdfchap kunnen uitdrukken, welke op 't gelaac des Bislchops fchitterde? Men meende een vader des huisgezins te zien, ■die zijne vijf zoonen Van eenen gewisfen dood gered had; hij gaf zijne vreugde niet te kennen door luidruchtige uitbarftingen, deze zouden de waarde zijner weldaad verminderd hebben; neen, hij fmaakte het zoetst genot daarvan inwendig; c 5 hii  4S REIZE „ zullen ons van eene kieene boot bedienen, „ en door kracht van riemen, zullen wij mis„ fcbien het vaartuig bereiken, of anders ons „ fchuil blijven houden aan eenig onbewoond „ eiland." Deze raad had ieders goedkeuring; de Bisfchop verzekerde zich van een fcoipper en eenige varendsgezellen, op wie hij zich kon verlaten; de plaats werd beftemd, waar de reizigers buiten de ftad bij hen zouden komen. Maar men moest, zonder bekend te worden, zich buiten het paleis begeven en de plaats overgaan; dimo nam 't gewaad eens Priesters aan, zijne vier medegezellen kleedden zich als matroozen. Alvorens te vertrekken trok de vermomde Priester den Bisfchop aan eene zijde, betuigde hem de levendigfte dankerkentenis, wilde hem de honderd vijftig fequinen, welke voor zijn losgeld betaald waren, terug geven, eene fom, welke hij had weten bij een te krijgen, uit de beurfen zijner drie neeven en van galloni; de Bisfchop weigerde die: „ hoe, zeide hij, gij wilt dat ik u het weinige geld afneme, 't welk gij overig hebt om naar Italië terug te, keeren; dat ik u te gelijk overlate aan de genade der golven en aan armoede. Ik vinde mij dubbeld beloond door uwe vriendfchap en door mijn eigen vergenoegen: ik vorder flechts eene gunst van u,dat,wanneer uwe landsgenooten te recht de  in GRIEKENLAND. 51 VIJFDE HOOFDSTUK. Staat- en Zedenkundig tafereel van Ancona. Brevet van Paus pius VI. I)e eerfte die uit het fchip fprong was da jonge stephanopoli; hij wierp zich op zij- » ne knieën, omhelsde de aarde en riep uit: „ Ik groete u, ö grond der vrijheid! ontvang in uwen boezem, de medeburgers, de broeders uwer veilosfers; zij verlooren alles toen zij zich van u af begaven; maar zij achten hun verlies niet meer, nu zij 't geluk hebben u weder te zien. " Dimo begaf zich daadlijk naar den Franfchen Conful, meuron, een Corficaan;als hij geboortig van Ajaccio (d): de verrasfing - was aan weerszijde even aangenaam. Meuron ontving de reizigers als landgenooten, geleidde hen bij den Generaal rey, die op het verflag van (rf) Meuron was een Bataillon-ovcrfte toen hij in hoedanigheid van Conful naar Ancnia. werd gezonden. Men weet welken invloed die Confut op den Levantfchen handel heeft. Meuron beftierde denzei• ven zoo wel, dat hij dien handel van al deszelfs kluisters ontdeed; die van Sinigagïta won vooral veel bij zijn Confulaat. D 2  52 REIZE van hun geval te Lefina den Conful verzogfc, hen door de Municipaliteit te laten bezorgen, van huisvesting en de kost. Op zekeren dag dat de vijf reizigers zich, met den Spaanfchen Conful, bevonden bij dien van Frankrijk, zag men van verre een vaartuig aankomen. — God! riep de Spaanfche Conful uit, indien mijn zoon zich in dat fchip bevonde. Zijn zoon had het Confulaat van Zara afgelegd. Naauwlijks hadden zij zich naar de haven begeven, of de zoon wierp zich in de armen zijns vaders, en verhaalde hem den moord aan den Franfchen Conful te Sebbenico, en aan dien van deszelfs echtgenote gepleegd. — Vijf Franfchen, voegde hij 'er bij, zijn te Lefina in het bisfchoplijk huis geweldig aangevallen; men weet niet waar zij gebleven zijn. — Gij ziet hen allen vijf voor u, antwoordde dimo, 't zijn de genen die u omhelzen. De reizigers danken hun vaartuig af, en geven een verflag van hun wedervaaren aan den Generaal rey, die 'er bericht van zond aan boonaparte, zich als toen te Milaan bevindende. Na een maand wachtens geen antwcord van dezen laatften bekomende, moede van langer nutteloos in die ftad te blijven, en door den nood gedrongen om met boonaparte te fpreeken, zoo als de Generaal rey verlangde-, verkregen zij van den Commisfaris van  ik GRIEKENLAND. 53 van oorlog, tournier, een weg-briefje op den voet van Officieren van 't voetvolk, met verzoek aan alle de Municipaliceiten om hun rijtuig en postpaarden te bezorgen. Voorzien van de benoodigde papieren, vercrokken zij den 27 Mesfidor, (15 Julij). Stephanopoli,die altijd weetgierig was, wilde al voorens de ftad te verlaten, haaren oorfprong, haare gefchiedenis en de omwenteling weten door welke zij haare vrijheid maar pas verkregen had. Zie hier wat hem des wegens bericht wierd. Ancona is gebouwd in eene engte tusfchen twee voorgebergten, welke eene zoort van elleboog maken, in 't Grieks 'Ayxwv, van waar zij haaren naam ontleent, volgens 't bericht van pomponius mela. Na deze oorfprongelijke benaaming en het getuigenis van veele oude gefchiedenisfchrijvers, als onder anderen, plinius, strabo en solinus, kan men verzekeren, dat deze ftad even als de meesten van balie, van de Grieken, en waarfchijnlijk van de Syracufers gebouwd wierd, toen zij hunne haardfteden verlieten om de dwingelandij van dionys yan Sicilië te ontwijken. Trajaan bouwde 'er de haven van, en de ingezetenen rigtten ter zijner eere een gedenkftuk van wit marmer aan den oe er der zee op: van daar fcheen die groote, man gebiedender wijze den koophandel interoepen, welke van deze ftad eene bloeijende D 3 han-  54 REIZE handelplaats maakte, zoo lang zij eene Romeinfche volkplanting was: hsiare ververijen, vooral haar purper, kreeg eene groote vermaardheid. Door de Gothen overweldigd, vervolgens onder, worpen aan de Lombarden, werd zij in 153a verëenigd aan den Kerkdijken Staat, verrast, zijnde geworden door bernarcin barba, Bisfchop van Ca/al, en lodewvk van Gonzague, Opperbevelhebber over de troepen van clemens VI. Men wordt niet ongeftraft de prooi van kerkelijke lieden; op het purper, 't voornaamfte ftuk van haaren koophandel, zeg Ancona een kunstpurper volgen, het bloedig zinnebeeld van haare flavernij en haare onbeduidendheid. Een Kardinaal hield 'er geftadig zijn verolijf, en ri.ke bedelaars, of liever onverzadelijke bloedzuigers, die zijn gevolg uitmaakten, verlamden eerst door 't voorbeeld hunner luiheid, en verzwolgen wel rasch door hunne gierigheid alle de voordbrengzels van vlijt en nijverheid: eeniglijk dan, wanneer de Kardinaal een onzijdig en billijk man was, haalde het volk adem; maar zulks gebeurde flechts zeldfaam; de deugd vulde 'er nooit de plaats van de deugd weder: 'er was een tijdvak, dat niet lang verloopen is en altoos een verfchrikkelijk denkbeeld zal opleveren, waarin die ongelukkige ftad deze wreede waarheid ondervond. In.  in GRIEKENLAND. 57 De Priesters, gewoon zich door allerleië knevelarijen vet te mesten, dezelven niet langer kunnende uitoefenen, noch op de ligchamen der levenden, noch op de lijken der zoogenaamde fcheurmakers, keerden alle hunne woede tegen 'c volk zelve; hunne inquifitie, of liever hunne beestachtigheid ftrekte zich uit tot in het binnenfte der huisgezinnen: wee der fchoonheid, die zich niet aan hunne verfoeilijke driften wilde overleveren. Indien de liefde zich aan haar hart durfde verklaaren, wierd de dochter cn de minnaar te gelijk aangeklaagd bij den Kardinaal, en in arrest genomen, onder voorwendzel dat zij een flegt voorbeeld gaven. De jongeling ontving de eertekens van het oftracismus, de dochter, in den kerker geplaatst, verkreeg gewoonlijk haar vrijheid niet, dan met zich ten beste te geven aan hare aantijgers. Wilde de jongeling uit de plaats zijner verbanning zijn onfchuld bewijzen, dan wierd hij met boeijen gekluisterd, naar de galeijen gezonden, of hij ftierf in een hol. Indien men te Goa menfehen verbrandt, gefchiedt zulks ten minften onder fchijn van bedreven misdaad. In de Staaten van den Paus fpraken de gunften of wangunften der liefde de vonnisfen ui: van eene woeste inquifitie. Toen de Franfchen binnen Ancona kwamen, fiooten de ingezetenen, op aanhitzing hunner Druïden, die de Franfchen als menfchenëters D 5 had-  in GRIEKENLAND. 73 Alvorens van Corfu te vertrekken, zult gij mij al de kundfehap doen toekomen, welke gij in dat gedeelte van Griekenland zult hebben opgedaan. buonaparte, Bij 't ontvangen van dit fchriftelnk bevel, werd de Commisfaris verzogt daadlijk te vertrekken. Hij begaf zich met zijn gevolg den volgenden nacht op reis. Voor 't aanbreken van den dag waren de reizigers verre van Milaan; en den vierden des morgens kwamen zij aan de ftad Ancona, ftelden aan den Generaal dallemagne een paket van buonaparte ter hand; en het advijsjacht niet aantreffende, 't welk men hun had toegefchikt, begaven zij zich aan boord van een ander vaartuig, den 18 Thermidor, en den 23 (5 en fo Aug.) ftapten zij te Corfu aan land. De Bevelhebber der plaats, de Generaal gentili, was vertrokken, om de nieuwe eilanden optenemen, welken aan de Franfche Republiek vereenigd waren. Dimo ftelde aan den Ovérften van den ftaf, darbois, die inmiddels hec bevel voerde, het paket van buonaparte. ter hand, in 't welk zich onder andere bevond% het bevel om aan de Commisfarisfcm een vaartuig te bezorgen: in weerwil van dit bevel, en van de moeite welke de Commandant aanwend-. E 5 de,  REIZE de, was 't bun onmooglijk van den Schout bij Nacht brueys, zulk een vaartuig te bekomen, die voor de uitrusting van een brigantijn 10,000 franken vroeg. Zij waren des genoodzaakt een vaartuig op hunne eigen kosten te huuren. Volgens het fchriftelijk bevel van den Generaal buonaparte, moest DiMn bij zijne terugkomst van Albanië, arnault tct zich neemen en -met dien de reis doen naar Moréa, doch arnault was maar even te voren naar Napels vertrokken. ZEVENDE HOOFDSTUK. Dimo laat te Corfu twee zij ver neeven en galloni achter. Hij vertrekt, eeniglijk yerzcld van stephanopoli. Hunne aankomst te Cephalonia. Tafereel der hoofdjlad van dat eiland. Staat van Cephalonia onder de Venetiaanen. Dimo vertrok van Corfu, enkel verzeld van stephanopoli. Hij liet in die ftad zijne twee andere neeven en den vriend galloni achter. Geduufënde den nacht hoorden zij tasfchen 't eiland Corfu en Cephalonia een fterk fchutgevaarte: 'c was Ahi-pacha, Bevelhebber over  in GRIEKENLAND. 75 over een gedeelte van Albanië, gelegen tusfehen de beide golven van Prevefa en Lepante-, die van den Franfchen Generaal verlof bekomen hebbende om • met drie vaartuigen doortevaarén, 't geen de Venetiaanen nooit toegeftaan hadden, gefchur ontfeheepte en onvoorziens Schimarra aanvallende, de ingezetenen op de vlugt joeg, die voor de eerde maal hunne vrijheid verloo. ren, terftond op den Pacha van Delphino aanviel, dien hij insgelijks dwong aldaar redding te zoeken, zich meester maakte van dat land, en op eigen gezach zijn zoon tot Pacha aanfteldc. De Commisfarisfen kwamen, na een vaart van vijf dagen, aan 't eiland van Cephalonia en ontfchcepten te Lixuri, aan den ingang van eene heerlijke golf. Zij maakten gebruik van de herbergzaamheid, welke de fchipper van 't vaartuig hun aanbood. Zoo haast hunne aankomst was bekend geworden, kwamen de aanzienlijkften van de ftad een bezoek* bij hen afleggen. Men wilde hen de hut doen verlaten, om hun een paleis tot hun intrek te geven: „ Het fraaifte paleis in onze oogen, zei stephanopoli, is de woning van een braaf eerlijk mensch. Wij zouden zeer te vrede geweest zijn, hadden wij zulks altijd in 't leger van Italië aangetroffen. " — Hoe veel houden die menfehen van de gelijkheid! zei een Priester zagtkens! Aan  REIZE Aan den anderen kant van de golf is Argos* toli, hoofdflad van 't eiland, welke, zop men zegt, haar naam ontleent van het fchip der Argonauten, die daar aan land flapten. De Commisfarisfen (ƒ) woonden het feest bij der planting van den boom der vrijheid ; dit feest was voor hun de thermometer van de openlijke geestdrift, welke dit eiland beheerschte. In 't midden van de plaats las men op de vier plinten van het affchutzel, 't welk men gewoonlijk om den boom der vrijheid maakt, de volgende bijfchrifcen: „ rAmore alla patria» 1'Odio ai privileggi §ono le basi della demociazia.* „ Ai Francesi, vindici Dell' umanith, Ccffatonia riconoscente." „ La liunione e la fratellanaa Di tutti i cittadini Jortnano Ia forza e la tranquilliti Della Repubhca." Pieferire il ben generale Al proprio, E la prima viriür Del republicano."' dat Cf) Er was geen ander aangefteld, Commisfaris dan aim.o; maar dewijl men overal dien nnanj gaf aan zijnneef.  in GRIEKENLAND. 99 vast aan hec Fenetiaansch bewind, dat hij openiijk de Municipali.eic verachtte: deze had zich fteeds gehouden a's niets van die minachting vermoedende; maar iets meester'achtigs vorderde, dac zij haar g zacn liec zien. Een Onderofficier was on eene z-aak van aanbelang voor haar gedagvaard, op 'c vriendelijk verzoek van een lid der 1\ lunicipaliteit ftond hij gereed voor haar te verfchijnen; maar de Bevelhebber liec hec hem volltrekc verbieden, onder voorwendzel dac de burgerlijke regeering geen rechc had over lieden van den degen. De Voorzicter had zich in perfoon bij den Bevelhebber begeven, en hem vermaand zich niec te verzetten cegens den loop van 'c gerich:e; doch niecs dan önbefeheiden ancwoord gekregen, „ Omzichtigheid* antwoordde dimo, ce veel geruchc zou eeri oproer kunnen verwekken; fchrijf liever aan den Generaal ce Corfu: de Commandant zal gewis, terftond herroepen worden." Men volgde zijnen raad en zijne voorzegging werd fpoedig vervuld. De tweede zaak fcheen uiterlijk van zoo veel aanbelang niec; maar kon even zulke flegce gevolgen heb oen. Een commies verkogc flegte;i tabak, en 'c gemeen ftond op 'c punc om herrt te plunderen: „ wij hebben ftellige bevelen van den Generaal, zeide de magiftraat, die paebterij te handhaven tot dat de pachttijd verftreekeri Ga zij,  ico R Ë ï Z E zij, 't geen eerst over drie maanden zijn zal." •*Volgt, antwoordde dimo, de bevelen van den Generaal; maar gij hebt het recht om bij den commies te gaan, de hoedanigheid van den tabak t,e onderzoeken en zoo dezelve Hecht is» den verkoop daarvan te verbieden." Deze beiden uitfpraaken werden gevolgd en de rust volkomen herfteld. Stephanopoli brandde van verlangen om de ommeftreélsen van Capfagli te kennen; alles fcheen hem te zeggen, dat 'er fpooren van oude gedenkftukken beftonden. „ Hier, zeide hij, heerschte de godin der liefde, en 'er zouden geene de minfte overblijfsels van haare heerfchappij zijn! — Indien ons verblijf, antwoordde de seleerde hem , van vreemdelingen veracht wordt, is zulks niet zonder reden; zij meenen naar eene oude en uitdrukkelijk aangenomens overlevering, dat het zelve aan den opmerker niets aanbiedt dan dorre rotzen: die dwaling ontftaat uit de zorg, welke wij tot hiertoe gedragen hebben, om voor hun de kennis te verbergen van de'oudheden die wij bezitten, uit vrees van hunnen nijd op te wekken: maar laten wij naa buiten gaan; voor u willen wij niets verbergen." , Die kleene kerk, welke gij aan de haven ziet, wierd gebouwd op de puinen eenes tempels door paris voor venus Urania geftigt, ter verkrijging van een goeden wind. 't Was hier  in GRIEKENLAND, iet hier dat de troawlooze door 't Hechte weer verpligt werd zestien dagen bij helena te verblijven. Die kom, die fontein zijn zijn werk: twee maaien waschte de ondankbare echtgenote van menelaus, met haare eigen handen het linnen en de opperkleeding van haaren minnaar. Die put, welke gij wat verder op ziet, leverde het noodige water aan haar fcheepsvolk. Paris wachtte zich wel venus Aphrodita aanteroepen, hij had haar gehoond." Welk onderfcheid fielden uwe voorouders tusfchen de twee Venusjèn? Als zij venus Aphrodita eerden, volgden zij enkel den wensch der natuur. Aan den ingang van haaren tempel deeden zij den volgenden eed: Ik zweer, nimmer te zullen vergeten mensch te zijn, en met matigheid gebruik te maken van alles V geende natuur ter mijner befchikkinge heeft gelaten. Deze eed werd door een Priester aangenomen; dezelve was het onderpand van de liefde en van 't geluk: maar bij 't intreeden van den tempel van Urania, zwoeren zij integendeel niets te zullen fpaaren om hunne heerschzucht te voldoen.. Deze burgt, welke de haven beftrijkt,, was langen tijd de wijkplaats der aanhangers dezer laatfle... Zij waren allen ongehuwden en Helden 'er eene barbaarfche vreugd in, de ver- maken der vereerders van venus Aphrodita. te Hooren.. Vijanden van 'alles wat tot den wellust. G 3 dar  ïoz REIZE der zinnen fïrekte, kenden zij niets nnders dan den krijg; ook fielden hunnen tegenftreevers hun niets anders ter verdedigmg tegen, dan hunne vrouwen, dan hunne geestresten, die zich, zonder wederftand te bieden, lieten medefleepen. Dit gedrag deed hen eindelijk de oogen openen j zij erkenden dat 'er geene Godheid was, die 'c plengen van menfchenbloed vorderde, en dat zij flechts de flaaffche werktuigen waren van eenige Jooze guiten, die belang fielden in de eene helft van 't volk tegen de andere helft te wapenen. " Zoudt gij mij niet eenige andere bijzonderheid wegens de fchaaking var, hele na kunnen mededeelen? vroeg de Commisfaris. — De geleerde antwoordde, 't was de ftad van Troije niet, welke men in den asch moest leggen: priam alleen was de fchuldige. Hij had helen a, toen zij tien jaaren oud was, aan 't hof van Sparta gezien; en na haar aan den wijzen men elaus toegekend te hebben, bleef hij, bij zijne terugkomst in zijn eigen land, geftadig fpreeken tegen den jongen paris van haare fchoonheid. De verbeelding van den jongen Prins verhitte zich ; wel rasch kon hij zijne hartstocht niet bedwingen. 't Is waar, de Grieks» dreeven hunnen wrok te ver. Menel a ij s nogthans gaf het voorbeeld van eene weinig bekende gematigdheid: vol van eene billijke 3 « ,w' "" *" wraak,  104 REIZE zich op weg; en alhoewel het nog zeer vroeg in den morgen was, waren de deur en hunne kamers reeds iïerk bezet door de inwoners, die hen kwamen omhelzen en affcheid van hun nemen. Onder die menigte bevond zich de Geleerde, van wien wij reeds gefproken hebben, die een ezel heileeg, en hen verzelde tot aan eene boerderij, welke hij vier uuren van de ftad had. Aldaar onthaalde hij hen op uitmuntende fruiten, voordbrengzels zijner landen. Die ontbijt, fchoon door de vriendfehap gegeven en ontvangen, had evenwel iets treurigs, uit hoofde der nabijzijnde fmertelijke fcheiding; 'erwerd weinig en maar met enkele woorden gefproken. De Geleerde hield dan zijn oog op den oom, dan op den neef met oplettendheid gevestigd, ten einde hunne trekken te dieper in zijn geheugen te prenten. Eindelijk, toen het noodlottig oogenhlik van fcheiden gekomen was, kwamen de traanen hem in de oogen: „ Gaat,'' zeide hij hun, „ volbrengt de grooce zending, welke u toevertrouwd werd, en vergeet nimmer, dat op dit eiland, door reizigers, die hier voor u geweest zijn, met verachting, befchouwd, menfehen beftaan." Dimo beloofde, bij zijn terug keeren van Maina, hem te zullen komen zien: ijdele belofte, welke één enkel woord van den Pacha, ééne enkele windslaag kon te niet doen. Dit  ïn GRIEKENLAND. "109 om met hem te fpreeken; de gelegenheid fcheen te gunfiig om dezelve te laten voorbijgaan; haare nieuwsgierigheid involgende, of liever dien aandrang van't harte, welke geen hinderpaal kent, vervoegden zij zich tot den jongen Commisfaris. „ Volgt gij, zeide de oudfte hem, denzelfden godsdienst dien wij volgen? — Ik volg, antwoordde stephanopoli, dien onzer eerfte Voorouders, den natuurlijken godsdienst. — Maar eert gij geene Heiligen? =— Ik eere 'er vier, Spart a, Athene, Thebe en Frankrijk. —- Wie zijn de Heiligen, van welken gij ipreekt ? — Ik ben gezonden om u die te doen kennen. — Men heeft ons gezegd dat gij een Franschtnan waart, maar aan uwe taal komt het mij voor dat gij een Griek zijt? — Ja, ik ben een Griek, en ik verlang een meisje van onze natie te vinden, om haar mijne gevoelens medetedeelen." Dit zeggende vestigde hij zijne oogen op lucretia, dit was de naam van het jonge mensch. Bij 't intreden in de kerk had hij haare ontroering, haare belemmering bemerkt, hij zelf was niet ongevoelig: lucretia had tot hiertoe haare oogen zediglijk nedergeflagen gehouden; maar het vuur niet kunnende wederhouden, 't welk haar ver- flond,  in GRIEKENLAND. ui — Gewis. — Ach! nooit heeft mijn grootvader, noch mijne 'andere verwanten, mij van de uwen gefproken zonder traanen te ftorten; onze beide familien maakten 'er flechts ééne uit. Maar wij fpreeken te lang in eene gewijde plaats: laten wij buiten treeden." Lucretia en haare gezellinne plaatften zich ieder aan eene zijde van stephanoi-oli, en gaan naa 't dorp, met de fierheid van twee Spartaanfche vrouwen der oudheid, die van het flagveld een krijgsgevangen opbrengen. De jongeling hervatte het gefprek, en zich naar lucretia wendende, vroeg hij haar: „ Is deze uwe moeder? — Neen, 't is mijne groot-moeder. ■— Leeft uw vader nog? — Is hij niet bij u geweest, en heeft hij heden niet met u in den toren gefpijst? — Wie? cosjvia? — Dezelfde; één der leden van de Municipaliteit, die bij uwe aankomst de eerfte was om u zijn huis aantebieden, en die u niet kunnende doen verhuizen van den Priester, 'er den ganfehen avond verdrietig over was. — Jeugdige Mainote! zoudt gij mij wel willen aanduiden waar uwe woning is, en mij veroorlooven morgenochtend u te komen bezoeken? — Wie  i*ft REIZE — Wie belet u om daadlijk ons te verzeilen? de zon (laat nog hoog en 't is op verre ha nog geen avond." Stephanopoli liet zich niet lang nodigen. Welrasch kwamen zij aan 't huis. Lucretia Wierp zich in de armen van haaren vader: „ Papa!" zeide zij, „ ik heb mijn fortuin gevonden;" en dit zeggende weende zij van blijdfchap. .— „ Aan wien toch? vroeg de vader. • i— Gij herinnert u het oogenblik dat ik mij met mijne groot-moeder naar de kerk begaf. Mijn hart zogt naar iets; ik heb het gevonden; vervolgends naar stephanopoli wijzende: . zie daar het!" Stephanopoli!" zeide de vader, „ gij voert een naam, die zeer naauw aan den mijnen verbonden is; zoo lang onze beiden familiën het oude land der Spartanen bewoonden, lieten zij niet na zich door huwelijken en banden van vriendfehap te verbinden: gij zijt jongf gij weet niet war het eertijds aan onze voorouders kostte zich van clkanderen te fcheiden. IV'1.eer dan ééns hebben mijne ouders mij 'er van verteld, en altijd met verzuchtingen.- Maar, Papa! hernam lucretia driftig, indien het fcheiden zoo veel te ftaan heeft gekomen aan onze familiën, indien die fchéiding hun nog traanen doet ftorten, waarom niet getracht  ,?8 REIZE »* Zante, hebben duizend andere jonge fchoonheden mijne oogen getroffen, den weg naar mijn hart gezogt. Vergeeft che poobjngen. — Maar 't was lucretia niec. Doch waarom mij aidus te kwellen ? Mijne geneezing kan niet moeilijk valkn. Indien lucretia mijne kwaal verooiza.kc, zij wijst mij tevens het n iddel eer geneezinge aan: zij biedc mij haar hart, eenen o! waardeerbaaien fchat, naa 't welk alle de genen haaktn, die 't geluk hebr ben haar te naderen! Wel nu, ik neeme het aan; op morgen trouwe ik lucretia. Op dit zeggen voelde hij zijn hare eenigzins verligt; maar wel rasch tot zijne zwaarmoedige bedenkingen vervallende, zeide hij: haar tot mijne yrouw nemen! en wat zal 'er dan van mijne zending worden! neen, op morgen onevlugc ik deze plaacs, ik vertrek zonder affcheid van haar te nemen, zonder haar te zien. Vervloekt zij de tempel, waar ik ongelukkig kennis met haar maakte! verwenschc zij hec oogenblik, waarin lucretia mij naa haar huis bragc! vervloekt zij een verblijf, dat nooit ophield rampzalig te zijn! Helaas, gelukkiger reizigers, of die ten minften voorzichtiger waren, hebben zich niet verwaardigd dit eiland te bezoeken; zij meenden hier niet dan rotzen te vinden, en ik vind 'er alles wat de natuur het leyendigst en betove^endst heeft. 3, Iq   in GRIEKENLAND. Ï33 en andere deelen van Griekenland, de jonge harten een hulpmiddel kwamen zoeken tegen de fmerten door de liefde veroorzaakt, en een nieu.v leven hernemen, met zich door onverbreeklijke banien te vereenigen. Is dit het verblijf niet dier godinne, die verliefd ge morden op paris, hem overal volgde? Ja, 't is deze zelfde plaats. Maar welk eene barbaarfche hand heeft een gedenkliuk verhoest, waar de dapperlte van de wereld de wapens kwamen nederleggen? Zoude het de rijd zijn ? neen, voorzeker, dewijl de bouwftofFen nog geduurende veele eeuwen dien tempel in ftaud zouden hebben kunnen houden. Zoude het de blikfem zijn? maar hoe zou deze hebben durven dringen in het verblijf eener godin, die over denzelven "t bevel voerde? Menfehen alleen konden die heiligfehennis begr.au. Zinncloozen! lidderdec gij niec toen gij deze gewijde plaats vernieidet? Maar neen , rampzalige dweepers! Gij meendec, gelijk uwe Triescers u wijs maakcen, door deze barbaarfche daad eene overwinning re behaalen, op den duivel. Gij verdienc de verfoeijing van allen die de gefchiedenis, en vooral de mijne kennen. Helaas! misfehien zou ik in dezen cempel, eenige verligcing gevoeld hebben van de kwelling welke ik gewaar worde; ik zoude mijne hulde geboden hebben aan de Goddelijke fchoonheid. Gij hebt mij van dezen troost verdoken, Wel I 3 nu,  ?34 REIZE riu, ik offer die hulde aan deze puineu zeiven, aan die fteenen, welke gij niet onder den grond hebt kunnen begraaven, en welke de tijd, min yerflindende en minder woest dan gij, mij coegeftaan heeft te herkennen. Aldus boezemde jk mijne kiagten uit en betuigde mijne verontwaardiging; nogthans deed deze. ontdekking mij op andere hopen; ik deed verdere nnfpooringen en doorwandelde met mijpen eerwaardigcn leidsman hec overige der plaatze; maar alvorens mij van deze grafftede te verwijderen, maakte ik 'er eene afteekening van. Dezelve is in, pleister bewerkc; haare hoogce is van cwee en een vierden voec, haar breedce van anderhal ven voec, en haare lengce van omtrent eene halve roede. Op de gepleisterde voorgevels ziec men de fpooren van 'c beicelwerk 't welk. door-den cïjd was uicgewischc; eeniglijk pp het marmeren dekfluk las men hec reeds gemelde opfchrift. • Er bleef in mijnen geest eene cwijfeling over; het woord Aphrodita had mij die ingeboezemd.. De ouden maken flechts gewag van eenen tempel in die eiland gebouwd en aan venus Urapia gewijd; hier was hec de venus die over dé huwelijken heerschc; doch deze twijfel werd weggenomen, toen ik mij herinnerde, de verhandeling welke de geleerde capsagli mij pyer deze godin had voorgelezen: hij had mij yerze-  in GRIEKENLAND. 135 verzekerd, dat, volgens zijne oude handfehriften, venus te Cythera vier tempels had, één aan de haven van Capfagli, geftigt door den febaker van helena ter bekoming van eenen gunftigen wind; de andere nabij de kleene haven van Si. nicolaas aan kaap Speti, toegewijd aan venus Urania door achilles, toen hij naa Troije vertrok, ten einde haar te vereenigen aan zijnen wrok; de derde aan de haven van aulemont, waar hec vermaarde en rijke Scandia was, gebouwd van het toegebragte geld der jonge dochteren, naijverig den altaar der godinne nabij zich te hebben; en de vierde, digc bij Potamos. (*) (*) [Des kundigen, wien deze Nederd. Vertaling in handen mogte komen, gelieven verdacht te zijn, dat wij de Griekfche Opfchriften, Woorden enz. zco ten aanzien der Letteren als der Accenten, hier en vervolgens altijd, opzetlijk zonder eenige verandering, al waren de feilen zichtbaar, hebben gefield, zoo als die iu de Franfche Uitgave gevonden worden.] '1 4. VEER-  H36" REIZE VEERTIENDE HOOFDSTUK. Vier laanen boomen de plaats beflaande van die van V gewijde bosch, welke aen tempel van venus omringden. Ontbijt op e.n /teen, op welken venus verbeeld wordt twee jonge gelieven te kroonen. Onmooglijkhsid om dien /leen van den grijsaart te beko en. Zijne kinderlijke tederheid. Zijn vei haal der minnarijen van zijn vader en moeder. 1 icn treden van die graf, den top van den heuvel aan de oostzijde langs gaande, vindt men vier rijen van olijf- en cypres-boomen, welke om zoo te fpreken van vader tot zoon (*') de plaats beflaan van dezelfde zoort van boomen, volgens 't verhaal der ouden, geplant door jonge minnaars, bij hunne aankomst in deze gewijde plaats, of bij hun vertrek van daar. Mijne (0 De voorzorg om de boomen van dit bosch aan«evullen mag befchouwd worden als eene erflijke wet, dewijl, volgens het getuigenis van den grijsaart, deze zorg den oudften van zijne familie was aanbevolen; voorzorg van de oude bewooners van Cythera, temeer ce bewonderen, dewijl dezelve een- bewijs is van bunoe verkleefdheid aan de oude gedenkftukken.  138 REIZE deren geplaatst had: aldaar was de tempel van venus, die door de hoogte van deze plaats over de ganfehe wereld fcheen te gebieden, dewijl men, waar heen men ook het gezicht wendde, aan alle kanten de zee, het land en het eiland zag (T). Ik trachtte, maar te vergeefsch, deszelfs lengte te meten, maar ik kon niet meer dan drie en dertig voeten tellen; ik vermoedde zulks enkel de middellijn des tempels te zijn, de kruin van den heuvel zoo groot jn omtrek zijnde als de. tuin van het paleis van gelijkheid. Na van dat alles kondfehap genomen te heb. ben, ging ik met den grijsaarc mij nederzecten onder (k) De konftenaars en liefhebbers van de oudheid zullen nicolo stephanopoli dank weten, dat hij de eerfte was die ons breedvoerige bijzonderheden wegens de ligging en puinen van den ouden tempel van venus te Cythera heeft gegeven. Hij heeft de gaping gevuld, welke dapper in zijne befchrijving van dit eiland had overgelaten, zeggende eeniglijk, volgens 't getuigenis van kootwvk, dat op eenen berg, drie uuren ten westen van de haven van St. Nicolaas gelegen, men veifcheiden vervallen gebouwen zag, en digi daar bij zeer f-naije overblijfzels van een ouden tempel, welke men meende toegewijd te zijn geweest aan venus. Discript. ds fArchlp. p. 377 en 378»  in GRIEKENLAND. 149 alle behoorlijke omzichtigheid te gebruiken, ten einde hunne nafpooringen te ontfnappen. Ik wagc met ongeduld uw antwoord. „Geteekend, LIUVRYt Deze brief, verre van den moed te verflappen van dimo, diende enkel om denzelven te ontvlammen. „ De belcherm engel, zeide hij, die mij te Lefina en op de andere kusten van Dalmatie gered heeft, zal mij niét verlaten in het gewigtigfte tijdftip van mijne reize. Wat 'er ook van zij, niets zal mij terug houden en nog minder terug doen keeren. Gij nogthans kunt, op dit berigt, te Potamos blijven tot mijne wederkomst. —■ Ik, blijven! ik, u verhaten! ik, u alleen laten vertrekken! ja, zoo gij mij niet waardig meent aan uwe zijde te fterven. Er is niets dat mij wederhoudt, koom aan, laten wij vertrekken." Als toen ontftond 'er een ftrijd van gevoel en tederheid tusfchen den oom en den neef. — Aan deze verhevene tocgedaanheid, hernam dimo, herken ik uwe vriendfehap voor mij en uwen ijver ter vervulling van uwen plicht; maar die zelfde ijver verblindt u. Toen ik u uit het midden van uwe familie tot mij nam, ftelde ik mij verantwoordelijk voor uw leven. Men zal mij niet verwijten hetzelve vrijwi'lig opgeofferd te hebben. Ik heb bijna niets te verliezen. Mijn K 3 levens»  ï5o REIZE levensbaan is bijna afgeloopen, en mijn dood kan flechts eenige weinige oogenblikken vervroegd worden. Maar gij, gij hebt uwe fchuld nog niet aan het vaderland betaald, gij zijt nog in het prilfte uwer jaaren, en gij kunt, zonder misdadig te handelen, uw leven niet bloot ftellen." Vrugtelooze vertooger! stephanopoli luisterde alleen naar de ftem der natuur en paar zijn plicht; zijne opoffering is te gr^oter, daar lucrïtia hem gtftadig voor den geest zweeft, en onophoudelijk z'ch verzet tegen zijn vertrek. Zijne ontroering evenwel niet langer kunnende verbergen, begaf hij zich in een naasc vertrek , en den vrijen loop latende aan zijn leed, riep hij uit: te vertrekken zonder haar te zien! zonder haar vaarwel te zeggen! Hij wilde nog meer zeggen toen hij zijn oom hoorde, die hem zeide: „ stephanopoli, mijn waarde stephanopoli, na de blijken van vriendfehap, welke gij mij gegeven hebt, is 'er niets dat ik u kan weigeren; gij betuigde mij te verlangen cosma te zien: ga, wij zullen niet voor morgen vertrekken. Terwijl gij uit zijt, zal ik de gefchiktfte maatregelen trachten te beramen om ons te redden." De neef zocht in de oogen zijns oom te lezen of dit niet een uitvlugt was om zich van hem te verwijderen en alleen te vertrekken; maar ras werd hij  itf GRIEKENLAND. so Dit verfchrikkelijk denkbeeld weerhoudt hem; de haat had zijnen arm gewapend, de vriend fchap ontwapende die: hij kon zijne vervoeringen niet bedwingen; maar om dczelven meer luister te geven, neemt hij bezadigder maatregelen; hij fchrijft aan marino de vecchy, Procureur van de Gemeente. Zijn brief was van dezen inhoud: Mijnheer de Procureur! „ Vijf Franfchen, die zich in deze ftad bevinden, ftaan bloot aan het geweld van eene horde roovers; één dief Franfchen is in de handen dier barbaaren, de anderen hebben de vlugt genomen, om de woede dier fielten te ontkomen. Één hunner, die door dit gefchrift u doet weten dat zij Franfchen zijn, protesteert tegen deze fchending van het recht der volken, en Vordert fpoedigen bijftand, zoo voor de vief, die nog in vrijheid zijn, als voor den vijfden, die zich onder 't mes bevind van deze roovers. Bedenk, dat, daar zij Franfchen zijn, zij als Franfchen zullen fterven; maar weet tevens, dat de groote natie onze hoofden door u zal doen betaalen met honderd voor één. Buonaparte, Veldöverfte van het Italiaanfche leger, en onze landgenoot, zal, op de tijding van ons rampzalig einde, uwe ftad en uw eiland tot eene woestenij  3o REIZE tenij maken, en zoo 't mooglijk zij, beide in de zee doen verzinken, om den dood te wreken van vijf Franfchen; hij zal voor altijd zelfs den naam van Lefina vernietigen." Geteekend, nicolo stephanopoli, voor zich en voor zijne reisgenooten. Deze brief, welke te gelijk de woede, de ontlteltenis en den hoogmoed des jongmans affchildert, zou ongetwijfeld eene fterke aandoening verwekt hebben op den geest van Marino, ware het mogelijk geweest dat deze laatfte de zaak dier Franfchen fterker had kunnen aankleeven. Hij was de weldoener, de gids, de redder van stephanopoli. VIERDE HOOFDSTUK. De Bisfchop van Lefina betaalt het losgeld voor dimo. Hoon, dien goeden Prelaat aangedaan. Wederkomst der reizigers in Italië. Hunne aankomst in de flad Ancona. J)at men zich den vader eens huisgezins verbeelde, die zich eensklaps verdoken vind van zijne kinderen, door onmenfchelijke zee-roovers hem ontnomen, zonder te weten wat hun wedervaart, zijn leed en fmert zijn niet uittedrukken; zoo-  42 REIZE hij vergenoegde zich in ftilte dan eens den oom, dan weder de drie neeven aancezien, die hij thans geloofde voor alle gevaar beveiligd te zijn. Helaas! hij bedroog zich; 'er broeide een nieuw onweder, nog verfchriklijker dan 'c eerfte. s'Anderendaags kwamen agt of negenhonderd boeren in de ftad, die uic hoofde van gemeentezaaken waren opgeroepen. Voor iemand, die 'eenig gevaar ontkomen is, wordt alles een voorwerp van fchrik. De reizigers ontveinsden hunne ongerustheid niet: „ Gij hebt niets te vree„ zen,*" zeide de Bisfchop, „ 'c is eene ge„ woonte dat deze landbouwers 'sjaarlijks van „ alle oorden van 't eiland ter ftad komen, om „ zich rekening te laten doen van de burger„ kas, om eene hoeveelheid zout te ontvangen, „ 't welk de Republiek onder hen uitdeelt, en „ om eenige andere zaaken te regelen. Dat „ deze menigte van menfchen u derhalven niet „ ontruste, gij zijt volkomen veilig bij mij." Inded .ad, toen die goede lieden waren te weten gekomen de vervolging en gevaaren, aan welken dimo en diens reisK,enooten waren blootgefteld geweest door de Slavoniers, laakten zij ten hoogfte, dat de ftad zulk een hoon geduld hadde. Zij namen voor den volgenden morgen den Bisfchop te bedanken voor de moeite, welke hij genomen had om hen te redden. Maar wie kin voor den dag van morgen inft:an? Op  in GRIEKENLAND. 43 Op den 22 Prairial (10 Junij) vergaderden alle die boeren ten getale van negen honderd gewapend, op de plaats. Zij begeven zich nooit van huis zonder hun fnaphaan, hunne pistoolen en hunnen dolk. Op 't oogenblik dat zij het huis der gemeente meenden intetreden, kwam een Priester geheel buiten adem aanloopen, fchuimbekkende van woede, aanbrenger, zoo hij voorgaf, van een groot en verfchriklijk nieuws, vertoonende in zijne hand een brief dien hij zelf voorzeker had gefchreven, en dien hij voorgaf ontvangen te hebben van eenen vriend die wonderbaarlijk eene moord ontkomen was. Terftond werd hij van elk omringd, elk was nieuwsgierig om hem te hooren, en met de ftem eens stentors las hij het volgende: „ De Franfchen, die te Venetië zijn, hebben „ alles over den kling doen fpringen, mannen, „ vrouwen en kinderen; zij hebben de ftad ter „ plundering overgegeeven, en vervolgens de„ zelve in brand geftoken ; Venetië is niet „ meer." Overal fidderde men van afgrijzen. Hij ging voord met lezen: „ En vijf Franfchen zijn in „ 't huis van den Bisfchop en leven nog!" wraak! riep hij; wraak! — de plaats, de haven en de ganfche ftad weergalmden van hetzelfde geroep: wraak! wraak! Het  44 REIZ3E Hec dolzinnig gemeen legde terftond allen eerbied af, welken hec coc hiertoe voor zijnen Bisfchop behouden had , en haastte zich na deszelfs paleis dac cp de plaats was. Stratico vloog deze woedende horde vooruit; hij, zijne zuster, zijn neef en een Priester wachtten dezelve aan de deur af. De bende kcomt daar en poogt den ingang te overweldigen: neen, rieP hij, gij zult niet verder komen; gij zult het huis eerbiedigen van uwen Bisfchop, van uwen vriend , v an uwen vader! mijne kinderen, waartoe dit gefchreeuw, deze uitzinnige woede? Is 'c u om mij te doen? —- neen, wij begeeren alleen de monfters die bij u zijn. — De menfehen die gij monfters noemt, zijn onze broeders, gij zult hunnen boezem niet kwetzen zonder eerst den mijnen te doorbooren. „ Dit gezegd hebbende, ontbloot hij zijn borst: ftoot toe, vervolgde hij, zoo gij verhit zijc op bloed, maar eerbiedig mijne wijkplaats." IJdele woorden, ijJele poogingen, men drong op hem in, men omfirgelde hem, men verwijderde hem; zijne zuster, -zijn neef raken beiden onder den voet, worden vertrapt, en zijne vertrekken worden" overftroomd. Reeds hebben deze uitzinnigen vier vertrekken doorfnuffeld en alles onderst boven gehaald; in het vijfde bevonden zich de reizigers, eene enkele zaal fcheidde hen van hunne moordenaa- ren,  in GRIEKENLAND. 45 ren, de dood fcheen hun onvermijdelijk, toen de Aartsbisfchop, die bij hen gebleven was-, een tapijt opligtte en een deur opende, welke gemeenfchap had met de hoofdkerk; door dien uitgang liet hij hen ontkomen. Naauwlijks waren zij in de kerk, van welke de deuren gelukkig gefloten waren, of zij hoorden die verwoede cijaers in 't vertrek, zoo even door hen verlaten. Na vrugteloos alles doorfnuffeld te hebben, riep een dier onzinnigen uit: zij zijn in de kerk. Alle herhaalen zij: „ naar de kerk;" zij vroegen om de fleutels, de Bisfchop geeft die; maar met een dreigend gelaat zeide hij hun: „ na „ mijn verblijf overweldigd te hebben, ontbreekt „ u niets meer dan den tempel des Heeren te' „ ontheiligen. Gaat, godloozen, gaat birbaa„ ren, meet de maat uwer ongerechtigheid en „ vermetelheid vol; maar weet, dat 'er een „ wreekend God beflaac, en dat zulk eene mis„ daad niet ongeftraft zal blijven." Een ftem die zich richt tot eene verbijfterde menigte is als eene ftemme die in de woestijn dondert. Al hadde de eeuwiglevende zich aan de poort van zijn heiligdom vertoond, met den blikfem in de hand, zou hij dezen dollen hoop niet tegengehouden hebben: maar een befchernende engel waakte over de vijf Franfchen. Terwijl hunne beulen, om in de kerk te komen, om het paleis heen trokken, liet de Bisfchop de rei-  46" REIZE reizigers door dezelfde binnendeur weder binnen. Toen de boeren hen nergens vonden, verbeeldden zij zich, dat zij door de eene of andere achterdeur ontfnapt waren, en hunne redding zogten in 't veld- Geduurende eenigen tijd bleven zij rondom het bisfchoppelijk huis razen en tieren; zelfs deden zij eenige fchoten in de lucht; maar eindelijk trokken zij naar de plaats af, en benoemden onder hen eenen Commisfiris, belast- om, bij den Kasfier de rekening te gaan opneemen; een bezoek het welk in dat tijdftip zeer noodlottig had kunnen zijn voor een Kasfier wiens zaken niet richtig geweest waren. De nacht maakte een einde aan de nafpooringen en aan 't gefchreeuw dier barbaaren: de Gouverneur, de Kamerling, de Bevelhebber der troepen en eenige der aanzienlijken, begaven zich naa het bisfchoppelijk huis; men beraadflaagde over t gedrag, 't welk de reizigers ftouden te houden, en naar de meening van den Bisfchop zou 't best zijn een gunftig weer aftewachten om zich fcheep te begeven. „ De zee, zeide hij, is nog gevaarlijker dan de „ Slavoniers en boeren. — „ Mijnheer, ant„ moordde dimo, 't belang 't welk gij op dit „ oogenblik betuigt in ons te ftellen, is mis„ fchien de grootfte weldaad, welke gij ons „ bewijzen kunt. Hoe! gij ziet om onzent„ wil uw huis overweldigd, overhoop gehaald „ en  in GRIEKENLAND. 47 „ en geplunderd, en evenwel wilt gij ons nog „ bij u houden. Gij vreest niet dat deze uit„ zinnigen, zo zij te weten komen, dat wij „ nog bij u zijn, op morgen niet hetzelfde „ treurige werk van heden hernieuwen? Hoe ,, zeer het ons leed doe zoo fchielijk van on„ zen verlosf,r te feheiden, 't zij het weer ons „ gunftig of tegen zij, zullen wij echter ter„ ftond vertrekken; de boeren hebben op heden „ u in uw huis durven hoonen, morgen zouden „ zij 'er u om hals brengen. Wij vertrekken „ derhalven. " Op dat tijdftip verfcheen de Kaptein van hun vaartuig; hij kwam hun zeggen bevel te hebben gegeven om onder zeil te gaan, den loots belascende om hen aan een klcen onbewoond eiland, agt mijlen van Lefina, te wachten: „ Ik raade u aan, voegde nij 'er „ bij, om terftond te vertrekken: het gevaar „ dat wij op zee ftaan te loopen is ongetwij„ feld groot; maar naar alles wat ik kome te „ zien en te hooren, is 't gevaar het welk u „ hier bedreigt nog veel verfchrikkelijker; meer „ dan eens heb ik de woede der zee te leur „ gefteld, maar wie kan de dolzinnigheid be„ teugelen dier woeste menfehen, die beftaan „ durven hunnen voornaamften herder, den eer„ biedwaardigften man, in zijn huis te hoonen „ en met voeten te trappen? Dan liever de „ klippen en de hevigfte ftormen getart! wij „ zul-  in GRIEKENLAND. 6i het ganfche Hertogdom van Urbino, hadden da vermetelheid de verleiding tot zulk een hoogen top te voeren, van veertig-duizend jaaren aflaat te beloven aan alle de genen, die helpen wilden de Franfchen te verdrijven. Deze aflaten moesten ongetwijfFeld van vader tot zoon overgaan als een familie - goed: welk een erfdeel! Van alle die agenten van den Paus, waren de uitventers der brevetten de eenigen die iets wonnen. Zij verkogten het fluk voor vier baïbques (Y). 't Is hier geenzins onze bedoeling alle de Priesters een proces aantedoen; indien 'er zijn, die de verfoeijing van 't menfchelijk geflacht verdienen, zijn 'er ook anderen, waardig dat men hen zegene; maar voor eenen stratico hoe veele Kardinaals van Lotharingen? zou men gelooven, dat na de Vendée overflroomd te hebben met hunne ftaatkundige logens, na hec volk dier landflreeken verleid en tot opfland gebragt tc hebben, door hetzelve te belooven, dac (e) Een Baïoque is omtrent een fluiver hollands. Op dit onderwerp verfcheen'er een puntdicht van een Fransck Officier, 't welk wij waardig achten hier aantehaalen: Quatre baïoques pour nn bref! La coy . . . ïie est ti'Op chère, Quand nous allons bientót, j'espere, Avoir, gratis, Rome et son chef. Dat hi  in GRIEKENLAND; 6*3 ZESDE HOOFDSTUK. ■ Staatkundige gefteldheid van V Hertogdom Urbino, en van verfeheidene (leden van Fano af tot aan Milaan. Aankomst der reizigers in dis ftad. G fprek van dimo met boonaparte. Hij wordt van wegens dien Veld* overften met eene zending belast naar Albanië en naar Morea. Zijne ontfcheping te Corfu. Jj~I!ct Hertogdom Urbino ademde nog die kwaadaarcige en, om zoo te fp ree ken, anti-frangdfche lucht, welke men, zelfs vóór de omwenteling in des Paufen Staaten befpeurde. De vijf reizigers zouden 'er geen minder gevaar geloopen hebben dan op de kusten van Dalmatie , w ire niet de kermis van Sinigaglia aanttaande geweest. De bewooners en 't bewind hadden zich elk ou 'c best beijverd de nodige voorzorgen te neemen de wegen veilig te maken. Men had van afftand tot afftand wachten geplaatst tot aan Fano, Die ftad, welke haaren naam ontleent van een tempel door de Romeinen aan de Fortuin gewijd, heeft niets binnen haare muuren noch binnen haare omftreeken, welke de minde blijk van de gunften dier Godinne aanduidt. De grijpvogels van 't Vatikaan hebben alles bedorven. Eertijds  6l4 REIZE tiids, was om dien tijdftreck dit zeeftrand bezet met gefchut: thans heeft de zuiver geestelijke Opperpriester van Rome geene andere wapenen dan Bullen of Lastbrieven; wapens niet te min te geduchter, daar hij met dezelven in den naam des hemels ftrijdt en in den duister treft. De Conful van Frankrijk te Fano, deed aan de reizigers hun marktgeld betalen; maar dimo aan eene zijde nemende, zeide hij hem: „ wacht „ u lang in deze ftad te blijven: haare ingeze„ tenen zijn niet beter dan de Slavoniers en de „ boeren uit den omtrek van Lefina; neem „ 'snachts uw intrek te Pezaro; aldaar zult gij „ handelbarer menfehen aantreffen." Zij volgden zijnen raad, en werden indedaad op eene heufche en minnelijke wijze in die hoofdftad van 't Hertogdom Urbino onthaald. Op de aannadering van 't leger van buonaparte, hadden haare inwooners, 't zij uit vaderlandsliefde, 't zij uit vrees, het ftandbeeld van pius VI. onder den voet gehaald, en daar voorde vrijheidsboom in de plaats gefteld. Weder onder de heerfchappij van pius VI. gekomen door het vredes-traftaat, vreesden zij deszelfs wrok, en door dit gedrag jegens de Franfchen wilden zij zich, in geval van nood, een fteun verfchaffen. Van Pezaro begaven de reizigers zich naar la Catolica, 't eerfte dorp van de Republiek, als  in GRIEKENLAND. als toen de Cispadaanfche geheten. Aldaar begonnen zij de lucht der vrijheid inteademen, en bevonden 'er zich als onder hunne bloedverwanten. De omwenteling, die overal elders de zeisfe der verandering medevoerde, heefc geene verandering in 't karakter en dé zeden der bewooners van dat dorp te weeg gebragt. Bijna alleri visfehers van beroep, hebben zij de belangloosheid en de eenvoudigheid hunner eerfte ouderen behouden. Dimo zou vrijwillig het overige zijns levens hebben willen doorbrengen in eert verblijf waardig, dat een Spartaansch afftammeling 'er zich aan hechtte, zoo een zaak van meer gewigt hem niet had geroepen bij buonaparte. Zijne grootfte fpijt was de kust der Staaten van Sant-Mar in langs te vaaren, zonder de hoofdplaats dier Republiek te bezoeken, die, hoe kleen ook, niet te min aanprijzenswaardig is door haare verkleefdheid aan de vrijheid, wier eerfte deugd is, alles te vergrooten.' Rimini, Sezena, de fchoone Imola en het overige van Romagne beroemen zich met reden dë hand te hebben gegeven aan Lombar dij e en zich dus onderling hunne oude onafhanglijkheid verzekerd te hebben: dimo trok 'er enkel door' en hield zich eeniglijk te Parma op. Door berichten, op welken hij zich verlaten kon, vernam hij, dat van die ftad tot aan Milaan de weg bezet was met roovers en moor- I. deel. E denaars.  66 REIZE denaars. Permon, Secretaris van 'c Gezantfchap, deed in afwezigheid van den Afgezant joseph buonaparte, vier fiiaphaanen, even zoo veele fabels en bajonetten, als mede zoo veele cardoezen als zij begeerden aan hem en zijne makkers uitdeden; zij vervolgden hunne reize, ontmoetten onder weg niet dan Republikeinen, en zonder zelfs zich te Plaifanca optehouden, kwamen zij te Milaan aan. Alvoorens zich te verwonen aan den Generaal buonaparte, ging dimo een bezoek afleggen bij villemanzyr, Commisfaris Ordönnateur-Generaal van 't Jtaüaanfche leger, dien hij bijzonderlijk gekend had te Parijs. Het zoude moeilijk vallen uittedrukken hoe verwonderd de Commisfaris ftond, toen hij zijn vriend zag, even als homerus ulysses affchildert, toen hij, na eene fchipbreuk, welke hem bijna ontbloot van alles liet, het gelukkig eiland van Phéacie aandeed. „ Zijt gij het wel, mijn waarde dimo! vroeg hij hem onder het omhelzen. Welk een noodlot heeft u in dezen ftuat geroepen, welken mij toefchijnt zoo ver beneden uwe middelen te zijn? of liever aan witn moet ik het geluk dankwijten u te Milaan te zien! " dimo verhaalde hem de onheilen welken hij in Dalmatie beproefd had. Ik heb,.zeide hij, het verhaal daarvan, van Ancona aan buonaparte gezonden, maar van niemand eenig ant-  in GRIEKENLAND. op¬ antwoord bekomende, ko*n ik zelf met mijne vier makkeren een bezoek aan hem geven. —— Gij zult gunftig van den Generaal ontvangen worden, hij heeft mij van u met deelneming gefproken." Des anderen daags morgens begaf dimo alleen zich bij den Generaal, die, hem befpeu. rende, zich vergenoegde hem deze woorden toetevoegen: „ Papa dimo, ik wacht u heden bij mij ten eten." Dit gezegd hebbende, verdween hij. De grijsaart dorst de uitnodiging van buonaparte niet aannemen. Villemanzyr laakte hem over deze overmatige beis fchroomdheid, en bragt zelf hem dien avond bij den Generaal, die hem op nieuw voor des anderen daags ter middagmaal nodigde. Dimo begaf 'er zich heen met zijnen neef stephanopoli. Men zette zich te vijf uuren aan tafel: 'er waren omtrent een twintigtal gasten, onder anderen bert hier, augüreau, eenige leden der beide Raaden en van het Directoire van de Cisalpijnfche Republiek, de burgeres buonaparte en haar zoon beauharnais. De maaltijd was eenvoudig: men zou gemaklijker de fchotels, voor des Generaals tafel aangeregt, hebben kunnen tellen, dan zijne overwinningen. Een foep, een ftuk gekookt rundvlcesch, eenige groentens, een Huk gebraad , een falade, en 3 2 eeni-  C8 REIZE eenige conntüuren. Onder den maaltijd dronk men niet dan gewoonen wijn, en altijd van denzelfden. De Veldoverfte was noch vrolijk, noch droevig. Hij fprak weinig: zijn geest hield zich geftadig bezig met den vrede en met den Keizer. Stephanopoli was geplaatst aan de regte zijde van den jongen beauharnais — zijt gij een Corfikaan? vroeg deze hem. — Vrij wat meer dan een Corfikaan, antwoordde buonaparte-, hij is een Spartaan. — Een Spartaan! riep augereau; 't verwondert mij niet meer, dat wij zoo veele veldflagen gewonnen hebben; wij hadden Spartaanen in 't leger van Italië! Generaal, wij moeten tot Sparte doorgaan en hun gemeenebest herftellen. De Generaal glimlachte op eene wijze waaruit men zijn geheim kon gisfen. — Op de herftelling van hec Criekfche gemeenebest! zeide au gere au, zijn glas uitdrinkende, 't welk door alle die aan tafel waren herhaald werd. Te half zeven uuren ftond buonaparte van de tafel op, om verfcheiden brieven te lezen, welken men hem gebragt had, riep dimo, en hem ter zijde nemende, zeide hij hem: „ verhaal mij uw wedervaaren in Dalmatie, en de reden die 'er u heen bragt." Voldaan over de antwoorden van den grijsaart, welke volkomen overeenftemden, met de berichten welke men hem had toegezonden >  7° REIZE galloni alleen, die geen gebooren Griek is, heeft 'er geen de minfte kennis van. .— Galloni, hernam buonaparte, zal bij mij blijven, ik zal van zijne begaafdheden op eene andere wijze een nuttig gebruik maken: behalven uwen last van Parijs, ben ik voornemens u eenen anderen te geven voor Griekenland. Dimo betuigde hem op nieuw zijn verlangen om hem van nut te zijn en zijne geheele verkleefdheid aan de gemeene zaak: maar, voegde hij 'er bij, zou 't mij geoorloofd zijn, Generaal ! u eene zaak van gewigt in bedenking te geven? zoude het gerucht waar zijn, dat Dalmatie door u aan den Keizer wordt afgeftaan ? — verwondert u zulks? — fterk: verfchoon mijne vrijmoedigheid, mijne bekommeringen zijn gegrond op mijne ftaatkundige en plaatzelijke kundigheden: eenmaal meester van Dalmatie, zal de Keizer, zoo hij wil, rasch Albanië en Griekenland veroveren. 'Op die grenzen bevinden zich twee natiën, niet talrijk, 't is waar, maar krijghaftig, de Slavoniers aan den mond van de Cataro en de bewooners van Monte-negro; indien deze hunne magt vcrëenigen, kunnen zij dertig duizend man op de been brengen, die in alle tijden de fchrik zijn geweest van Turkijen. Deze beide natiën, gevoegd bij de bewooners van Albanië, die aan dien kant, bijna allen Christenen zijn, zuilen den Keizer met openc armen  in GRIEKENLAND. ?I armen ontvangen: zijn leger aldus aanwasfende naar mate hij voordtrekt, wie dan zal hem beletten zijne veroveringen voordtezerten tot aan Conpanünopokn? — „ neen, antwoordde buonaparte met een weinig ontroering, de Keizer zal die grenzen niet overfcbreden." Ondertusfchen wilde hij zicbzelven van de juistheid dezer opmerkingen verzekeren, zij begaven zich naar een winkel van landkaarten, onderzochten de ligging der monden van de Cataro en die van Wlonte-negro, doorliepen de Ionifche eilanden en gansch Griekenland. Buonaparte ftemde, door zijn zwijgen, in de bedenkingen van den grijsaart, die niet meende dezelven verder te moeten voordzetten. Alvorens van eikanderen te fcheiden, detd de Generaal aan dimo eene ordonnantie van 5,000 franken op de krijgskasfe van Milaan ter hand ftellen: stephanopoli, belast om die fom te gaan ontvangen, vervoegde zich te vergeefsch aan die kas, in welke zich geen geld bevond, over 't welk men befchikken kon. „ Begeef 11 bij mijne echtgenoote, zeide buonaparte hem, zij zal u dat geld tellen." Een aide de camp van den Generaal kwam hem dat geld, benevens twee paketten brieven en de volgende onderrichting ter hand ftellen. E 4 DE  7* REIZE PE FRANSCHE REPUBLIEK. vrijheid. gelijkheid. In 't hoofdkwartier van Milaan, den 13 Thermidor (31 Julij), het vijfde jaar der eene en ondeelbaare Republiek. Buonaparte, Opperbevelhebber van V leger van Italië, aan den burger stephanopoli. Burger, gij zult u ter post naar Ancona begeven, van daar zult gij aan boord gaan van 't advijsjacht, 't welk daar van Corfu is aangekomen, en aan welks fchipper ik bevel geef om terftond te vertrekken. Te Corfu aangekomen, zult gij een bezoek gaan geven aan den Generaal gentili, die 'er het bevel voerc, gij zult 'er uwe nafpooringen doen wegens de zeeplanten, zoo als uw eerfte voornemen was toen gij van Parijs vertrok. Gij zult u vervolgens naar Albanië begeven en aldaar eenige dagen blijven, om waarnemingen te doen wegens de ftaatkundige geestgefteldheid aldaar. Van daar zult gij u met den burger arnault begeven bijeen Beij van Maina. Gij zult hem mijnentwegen begroeten ; hem den nevensgaanden brief ter hand ftellen, welke gij voor hem vertalen zult, indien zulks nodig zij. AJvo.  ïn GRIEKENLAND. 77 dat is: „ Do liefde voor 't vaderland, de afteer van voorrechten maken den grondflag van het volksbewind." „ Het erkentelijk Cephalonia Aan de Franfchen, wrcekers der meiischheid." „ De verb'eniging en broederfchap van alle burgers maken de fterkte en rust uit van 't gemeenebest." 4, Het algemeen welzijn boven zijn eigen heil te (lellen i is de eerfte deugd eens geiueenebestgezinden." Het geen de eenpaarige goedkeuring der Com* inisfarisfen en van alle de aanfcnouvvers verwierf, was de gulle wijze, waarmede men alle de aanzienlijken en edelen hunne tijtels, uiterlijke teekenen, en hunne grooce, breede en diepe paruiken in het vuur zag werpen. „ Aldus vergaa de bewindsman," zei één hunner, „ die ons dezelven heeft gegeven!" Na deze plechtigheid vatte de vader eens huisgezins het woord op; noemde alle de flegte behandelingen, welke het volk van Cephalonia van wegens den Senaat van Venetië Ondervonden had, op, en eindigde zijne redevoering met deze woorden: „ Qual neef, hebben wij gemeend hem dien te moeten laten behouden.  i fj GRIEKENLAND. 79 si rendesse per tema all' ancicho suo padrone; segnate un limïte al lusso esterminator. degii stati; formate ia somma dei citcadini, e quali chiamino giorni perduti quelli, in cui nulla avranno fatto per la patria. Riaccesi all' amore dell' umanita, distrutci o inceppau almeno i pregiudizi, ascolcata la santa voce della raggione, una rapida vampa scuotera per entro rulle la anime, e le rendera atte a strasmettere alla postend degl' illustrï esemp], e a farci morire colla lusinga di lasciare il proprio nome della liberta, e dell' amore per la patria nel cuore, non che fti le labra della ventura generazione." Dat is: „ Wat konden wij van het ter nedergeworpen bewind anders verwachten dan vervolging ? De geheele wereld weet het, onze vijanden aan de eene zijde, en aan de andere zijde verachtelijkheid en verwoesting, waren de treurige uitwerkzels van de flegte wijze, waarop het recht bediend werd, en van het bederf der zeden: Burgers, die zeden zijn de geesfels der wetten, gij moet u op derzelver hervorming toeleggen Vergeet uwe voorbijzijnde belangen, de oude vijandfchappen, de laagheden van voorgaande tijden; toont u eenmaal als geheel herfchapen; bewijst aan uwe afftammelingen dienften, welke gij van uwe voorouderen niet ontvingt, door hen te leeren hunne werkzaamheid toetewijden, cn  8o REIZE en den fchok der hartstochten te beftuuren ten voördeele van 't vaderland; fielt wetten in, wtlke ten fteun dienen aan oprechtheid, aan vroomheid, aan de begaafdheden, aan de deugd, door eertijtels te beloven, welke niets ftrrjdigs lebben met de gelijkheid; noopt, doof een zacht geweld, ieder bijzonder burger opofferingen te doen aan de maatfchappij van welke hij lid is; brengt de gemoederen tot eikanderen * dcor alle fpooren uittewisfchen van eene door de vermenging van verfchiilende rangen overheerste meerderheid, door een perk te ftellen aan de bovenmatige rijkdommen van eenigen; komt de overmatige armoede* van anderen te hulp; verplet den fchurk, die beftaan durft, op wat wijze ook, de ftemmen aan zijne zijde overtehalen, die eeniglijk gefchikt zijn om de deugd te beloonen, en de menfehen aantefpooren om dezelve te betrachten; Wischt van de lijst der burgeren af den laagen mensch, die zijne ftem vëil heeft, en den flaaf, die, uit vrees, zichzelven weder zou krommen onder het juk zijns ouden meesters; ftelt een perk aan de weelde, die vernielfter der Staaten; zijc, in één woord, burgers, die de dagen voor verlooren houden, i Wclke door u doorgebragt zijn zonder eenig goed aan 't vaderland bewezen te hebben; eenmaal blakende van liefde voor de menschheid, de vooröordeelen eenmaal vernietigd of ontworteld,  in GRIEKENLAND. «t teld, de Item der Rede eenmaal zegepraalende in alle de zielen, zal 'er zich een fnelle vlam verfpreiden, gefchikt om ons aan hec nageflacht groote voorbeelden te doen overbrengen, en om ons te doen fterven met dat zoete vergenoegen , van de vrijheid en de liefde des vaderlands' nagelaten te hebben niet op de lippen, maar in de harcen van hec coekomend genacht." Deze redevoering werd onderfteund door de volgende afkondiging, welke het eerfte geconfti. tueerde gezach van dit eiland had doen aanplakken. LIBERTA. EGUAGLIANZA. Argostoli, aï Aug. 1797. (fl. sr.} In nome Della sovranita del popolo. 11 comitato di Sicurezza generale, al popolo di Ceffalonia. CEFFALENI RIGENERATl! „ Un nuovo ordinê di cose s'introduce fri noi; ed un giorno chiaro e brigliante succede ad una notte lunga e tenebrösa; un informe e monstruoso amasso di leggi emmanate da un corpo, che formava la sua felicita sopra la oppressione, era la vostra guida: ora il vostro codic» sara la liberta, 1'eguaglianza ec la giustizia. I. deel. F Ora  Zs REIZE. Ora che una felice rivoluzione abbate l'aris« tocrazia, e stabilisce un governo il solo degno dell' uomo, chi si potrebbe immaginare che esistano fra noi degl* esseri si poco riconoscenti i loro interessi, che osano aprire la bocca sacrilega per profanare le santé istituzioni della de-i mocrazia? r Noi sappiamo la pena che si meriterebbero questi egoisti perfidi, questi nemici della loro patria e dell' unanimita; ma mettendo in oblio tutti i passati criminosi traviamenti, dichiaramo, in nome di tutta la nazione, che chiunque osasse doralinnanzi patlare contra la democrazia, qualcunque volesse seduir in popolo, o far 1'elogio al passato abborrito governo, sara dichiarato nemico della patria, e, come tale, punito con tucta la severita. Sotto-scritti, D. C. Presidente. G. P. Segretario." Dat is: Jlrgofloli, den aa Aug. 1797. Couden ftijl) IN DEN NAAM VAN 's VOLKS OPPERHEERSCHAPPIJ. Het Committé van algemeene veiligheid aan 'f Volk van Cephalonia. HERBOREN CEPHALONIERS! „ Eene nieuwe orde van zaken heefc zich onder ons gevestigd; een zuivere en luistervolle dag volgt een langen en duisteren nacht op. Een  in GRIEKENLAND. 83 Een mismaakte en gedrochtelijke hoop van wet en, voortgebragt door een ligchaam, 't welk zijn geluk vestigde op de onderdrukking van anderen, was uw leidsman: voordaan zult gij geen ander wetboek hebben dan de vrijheid, gelijkheid en gerechtigheid. Thans nu eene gelukkige omwenteling de arifiocratie ter nedervelt, en in derzelver plaats de e.nige regeering fielt, welke den mensch waardig is, wie zal gelooven kunnen dat 'er onder ons nog wezens beflaan, zoo weinig naijverig omtrent hun belang, dat zij met hunnen fchendigen mond de heilige inflcllingen der volksregeering durven ontheiligen. Wij weten welke flraf zulke trouwlooze egoïsten, die vijanden van hun vaderland en van de menschheid, verdienen; maar daar wij alle hunne voorleden misdadige dwalingen vergeten, verklaaren wij, in naam van de ganfche natie, dat hij, die voordaan beflaan durve te fpreeken tegen de volksregeering, of iets voorteftellen dat tegen 'svolks belang flrijdt, dat hij, die het volk zou willen verleiden, of met lof fpreeken van het laatfte bewind, 't welk wij verfoeijen, geplaatst zal worden onder den rang der vijanden van 't vaderland, en als zoodanig geflrafc volgens de geflrengheid der wetten. Csteekend, D.C. Voorzitter- G. P. Geheimfchrijver." Fa 't Was  84 R E ï Z E 't Was aldus, dat door ernftige vermaningen en door wijze bedreigingen verlichte en deugdzame menfehen de waare grondbeginzels der vrijheid verfpreidden. Ook ftond Cephalonia, alhoewel hec grootfte der Ionifche eilanden, enkel onder 'c bevel van viterbi, een Fransch Kaptein, die alleen en zonder troepen was. De liefde, welke hem de bewooners toedroegen, maakce zijne ganfche magt uit. Hij had 'er zes Municipaliteiten aangefteld, die flechts ééne enkele fcheenen te vormen, zoodanig waren zij aan eikanderen gehecht door banden van maatfchappelijke deugden, en door eene onbepaalde verkleefdheid aan de moeder-Republiek. Hunne geestdrift voor de vrijheid was te minder te bewonderen, daar zij uit de hardfte flavernij kwamen: de naamlijst der martelaaren van dat volk was gefchetst in het gedrag, 't welk de Venetiaanfche Regeering ten hunnen opzichte hield. Men verlicht de natiën en dient de menschheid, wanneer men geftadig het volk onder 't oog brengt de willekeurige knevelarijen der dwingelandfche Mogendheden. Vóór deszelfs verëeniging met de Franfche Republiek werd het eiland Cephalonia beftuurd door een opzichter, dien de Venetiaanfche Regeering daar heen zond: zij droeg zorg dezen post niet te geven dan aan eenen armen Ridder, die alles op prijs ftelde, tot zelfs de ver- gif-  in GRIEKENLAND. «5 giffenïs voor gepleegde moorden; zoodat een moordenaar zich minder ontrustte over de gevolgen van zijne misdaad, dan over de middelen om zich het noodige geld te bezorgen ter bevrediging van den opzichter en diens griffier, wier voorname bezigheid was dergelijke afkoopingen te fluiten. De wraak, welke men koopt, is des te fchrikkelijker; ook werden 'er meer moorden gepleegd, en de wraaknemingen waren 'er menigvuldiger dan in Cor/ica, ten tijde zelfs toen 'er geen crimineel gerichtshof was. Het burgerlijk recht werd 'er niet beter bediend; de evenaar helde altijd naar den kant des rijken over; en indien hec gebeurde, dat de zaak te klaarblijkelijk was om die den armen te ontzeggen, beriep deszelfs partij zich aan den Raad van Venetië, won 'er zijn rechtsgeding, of maakte dat 'er geen uitfpraak op gefchiedde. De Landëdelen waren zoo. veele kleine dwingelanden, die onder één deken liggende met den opzichter, den buit der bcwooneren onder zich deelden; "t is waar, dat zommige, verre van in dien fchandigen roof de hand te hebben, een voorbeeld gaven van onbaatzuchtigheid, en met hunne begaafdheden en deugden zich tegen dien ftroom van ondeugden verzetteden: zij namen vooral vermaak het volk te onderwijzen, en deeden het dus vergoeding voor het verlies dat het leed. Zij hadden de omwenteling van F 3 ' C>  in GRIEKENLAND. 87 AGTSTE HOOFDSTUK. De reizigers komen te Zante aan. Afbeelding van den Bisfchop en van den Opzichter. Tot •welken prijs deze laatfle toeflemt zijn paruik te zien verbranden. Staat van dat Eiland. Vertrek der reizigers. Zij flappen te Cerigo aan land. Te Zante aangekomen haastten de Commisfarisfen zich aan den Generaal gentili het paket met brieven van buonaparte ter hand te ftellen. In weerwil van het plegtig verzoek dezes laatften, konden zij geen vaartuig bekomen, alzoo de Generaal flechts eene enkele galei tot zijn dienst had. „ Indien gij wik wachten," zeide hij, „ tot dat ik weder te Corfu kome, zal ik u een advijsjacht zenden; maar zulks zal nog wel een maand duuren." Die verwijl, het naderen van 't flegt jaargetijde, en de noodzaaklijkheid van zich zoo rasch mogelijk naar Maina te begeven, deeden hen befluiten een vaartuig- voor eigen rekening te huuren; maar op 't oogenblik dat zij meenden te kunnen vertrekken, dwong eene onvoorziene bijzonderheid hunne infeheping optefchonen. F 4 ' Hun-  ÏS REIZE Hunne aankomst te Zante had een verfchillenden indruk op -de gemoederen gemaakt. Deze ftad was opgevuld met aanhangelingen van den Senaat van Venetië, die niet zonder ongerustheid de beiden kruidkundigen zagen, wier vaderlandsliefde eene zending fcheen aanteduiden, welke iets meer beoogde dan kruiden of plantgewasfen optefpooren; zij belegden oproerige famenkomften, om hen te bederven, ftrooiden het gerugt uit als of deze agenten van buonaparte gekomen waren om Morea in opftand te brengen. 'c Verfchilde weinig of zij zouden te Zante het zelfde lot als te Lefina ondergaan hebben; maar men vreesde den Opperbevelhebber, en men vergenoegde zich heimelijk aan den Pacha van Morea te fchrijven, en hem hunne merken of verkenningen te zenden. Het volk, over zijn lot bekommerd, dobberde tusfchen vrees en hoop; hier werden de gemoederen gekweld door de Edelen, daar door den Bisfchop: ó, welk een onderfcheid tusfchen dezen protopapa en den goeden herder van Lefmal Een overgedreven Revolutionair, gelijk aan die gewijde kwakzalvers, die, onder ons het masker van 't priesterfchap dan eens aannamen, dan eens verwierpen, dan weder aannamen, ftelde hij 'er roem in een godverzaker te zijn, of ten minfte het te iqhijnen. Zijn eerdienst was voor  ïn GRIEKENLAND. 89 voor hem een voorwerp van befpotting. Hij bezat alle de vooröordeelen van de boeren - Priesters , en had geene van derzelver deugden. Zijne onkunde evenaarde zijne onzedelijkheid. „ Hoe kan men," zeide stephanopoli tot zichzelven, „ de zorg der zielen toebetrouwen aan wezens, die zoo gevaarlijk voor de roaatfchappij zijn? welk voorbeeld voor de jeugd! zal hij op die wijze goede echtgenooten, goede huismoeders en gelukkige huisgezinnen maken? In de kerk kondigt hij openlijk het beftaan eens Opperwezen aan, en buiten de kerk ontkent hij dat beftaan even zo openlijk." Hij kon zich niet weêrhouden deszelfs grondbeginzels en vooral deszelfs godlochening te beftrijden. Orn hem te overtuigen, opende hij flechts voor hem het groote boek der natuur; al fchielijk dreef hij den ongelovigen tot in deszelfs laatfte verfchansfing, en de vrugt zijner overwinning was, zoo niet het verbeteren van een flegc herder, ten minften hem het blind vertrouwen te ontnemen van zijne kudde. De Opzichter was niet beter dan de Bisfchop; toen, bij 'c planten van den vrijheidsboom, het volk zijn paruik eischte om te verbranden, zeide hij: ,, gij zult die niet krijgen, voor dat gij mij de dertig fequinen ter hand fielt, welke ze mij gekost heeft." Hij bleef daarop zoo fterk aandringen, dat een der aanfchouwers hem op ftaande voet F 5 een  94 REIZE hec land, en wij weten hoe onze vaart te rigten om geene kapers te- oncmoeten; daarenboven {laat men geen acht op een vaartuig dat flechts één fchipper en drie matroozen aan boord heeft, men vermoedt niet dat 'er zich lieden van eenig aanzien op bevinden; houdt u flechts fchuil om niet befpeurd te worden-" In den tvond bevonden de reizigers zich aan den ingang van de golf van Coron, en des anderen daags morgens tegen over kaap Matapan. IVlen komt niet, wanneer men wil, aan het gelukkig verblijf van het oude Cythera. Den laatflen dag van den overtogt, toen men op'cpuntflond van de haven intevaaren, verhief zich een hevige wind: men moest den ganfehen dag door tegen deszelfs woede worftelen; eindelijk, bij 't invallen van den duister, wierp een geweldige golf de reizigers aan de kust van Cerigo; niet in de haven kunnende komen, bragten zij den nacht door in een hoek van 't eiland, gedekt tegen den wind. In den morgenftond fcheen de ftorm te verdubbelen; maar de matroozen fterker dan de ftorm, kwamen door buitengewoone poogin^en alle hindernisfen te boven. Drie malen, bij Y overwenden, waren zij op 't punt van omteflaan; het vaartuig lag aan de eene zijde half onder water, drie malen werden zij door hunne behendigheid in 't ftuuren gered. Op 't midden van den dag kwamen zij voor Capfagli. NEGENDE  96 R Ë I Z E ten gemeenebestgezinden, maar met de wijsheid van een befcheiden ftaatkundigen. Hij gaf veel te hopen, maar liet het meeste daarvan gisfen; zijn neef fprak niet; maar zijn glimlachgen en zijne vonkelende oogen gaven antwoorden te kennen, die vrij ftellig waren. Na dat zij de meest dringende vragen beantwoord hadden, keerde elk naar zijnent terug, om aan de reizigers den tijd te laten van iets te nuttigen en uicterusten van de afmattingen eener zoo moeilijke reize. Van dezen ganfehen hoop bleef flechts een eenig man daar, die als eene bijzondere gunst verzogt met de Commisfarisfen te mogen fpijzen. Hoe groot was hunne verwondering bij de komsr. aan dit eiland, in dien zelfden perfoon, een ftookkundigen, een meetkundigen, een geleerden, een man van letteren te vinden, daar geloofwaardige reizigers dat eiland voorgedragen hebben als niet waardig bekend te zijn, om dat zij het zelve niet hadden willen kennen. Maar hunne verbaasdheid verdubbelde, toen zij vernamen, dat buiten eenige lesfen, welken hij in de letterkunde der Griekfche taal ontvangen had, hij zichzelven voor 't overige volkomen gevormd had; 't is waar, dat, zoo hij zich van geene levende leermeesters bediende, hij onder de overledenen de beste meesters in allerlei zoort had weten te kiezen. Bij 't aanleggen van  ïn GRIEKENLAND». $f van zijne boekerij was hij geleid geworden door ëenen natuurlijken en goeden fmaak; 't geen zijne kundigheden dierbaar maakre, was, dat hij dezelven befteedde aan 't onderwijs zijner medeburgers , aan de voordplanting van de waare grondbeginzels der maarfchappij, ën aan de ontwikkeling der Republikeinfche deugdert. Dag en racht verlichtte hij het volk, min door zijné lesfen dan do r zijne voorbeelden-, men zou gezegd hebben: socrates in 'c midden zijner discipelen te zien; Waarom moet een mensch, die waarlijk aanbevelens waardig is om zijne deugden en verftand, nogthans niet vrij zijn van verwijt, eri waarom beantwoordt zijn bijzonder gedrag niet altijd aan zijne openlijke gedragingen? Bij deri luister dier fchoone hoedanigheden mengde zich eene hatelijke fchaduw. Hij bezat zeer oude Griekfche Handfchriften, onder anderen een plato van de hoogfte oudheid, maar die hij enkel liet zien (g). Dan, 't geen stephanopoli het (g) Men kan zich niet genoeg uitlaten tegen de vrekheid vari zekere lieden, die maar alleen voor zich zeiven letterkundige fchatten bezitten. Ik zag te Rome in 1785. ih de boekerij van sT. onuphre een onuitgegeven liandfchrift van tasso, inhoudende veele brieven en losfe fluitjes die onbekend waren. Ik wilde 'er eenige van affchrijven; de boek-opzichter rukté 1. deel. G mij  58 REIZE hec meest bedroefde was, dac hij hem weigerde naauwkeurig kennis ce nemen van bekende of onuitgegeven gedenkftukken welke Cerigo bevat, met name de overblijfzels van de oude ftad Scandia, in de diepce der aarde verzonken, hij bezat 'er de naamlijst van mee zijn eigen band gefchreven. De jonge Commisfaris kon hem die weigering niec vergeeven; hij ftraftc hem 'er voor, door hem het portret van buonaparte te onthouden, 't welk hij gewoon was aan allen de genen te fchenken, die 'er de waarde van wisten te fchatten. In den namiddag ontvingen de Commisfarisfen het bezoek van verfcheiden Municipaliteitsleden, die hen kwamen raadplegen over cwee gewigcige zaken hunnes beftuurs. De eerfte raakce den Bevelhebber der croepen, een man zooelanig vast mij hot handfehrift uit de handen, maar veroorloofde mij nogthans 'er zoo veel van te lezen als ik wilde. Te Parijs wedergekomen, maakte ik mij, vier jaaren daarna, gereed, naa Rome terug te keeren, eeniglijk om 'er die brieven en (tukjes van buiten te leeren. Ik had ten dien einde eenige fchikkingen gemaakt met een Boekverkooper. De omwenteling belette mij dit ontwerp ter uitvoer te brengen. Ik geloof niet dat dit dierbaar handfehrift gevonden wordt onder de verzameling van fehriften welken wij van Rome ontvangen hebben. (Nota van den Uitgever.)  iio REIZE Hond/i vatte zij met eene zachte ftem het woord op en zeide: 't zoude misleiden niet onmooglijk zijn hier een voorwerp te vinden. . . . zij voleindigde niet, eene zucht fmoorde haare (tem, en haar aangezicht, op 't welk de leliën zich met de rozen vermengd hadden, werd door een veel meer beduidenden blos bedekt. — ,, Zijt gij eene Griekinne? ■—■ ik ben te Cerigo geboren, en alle mijne bloei verwanten zijn Grieken. — Goed; maar gij evenwel zijt geene Mainete? — Gij bedriegt u, ik ben eene Mainote, zeide lucretia, en zij loosde eene nieuwe zucht. ■— Van welke familie? ■— Van die van cosma. — En gij zelf, welk is in Griekenland uw eerfte vaderland? — Maina. Dewijl wij landgenooten zijn, moet gij hebben hooren fpreeken van de ste-fhanopoli's? — Goede Hemel! of ik 'er van hebbe hooren fpreeken! zij zijn het, die om zich aan de dwinglandij der Ottomannen te onttrekken, aan 't hoofd van tweehonderd huisgezinnen, van welke mijne familie een gedeelte uitmaakte, uit het land geweken zijn. Maar hoe! zoudf gij van het oude en gvoote huis der stepiianopoli's zijn? *j Ge-  rN GRIEKENLAND. n3 tracht dezelven optedroogen, door ons te vereenigen, gelijk ome ouders zulks deeden. Die voorftel, lucretia, behaagt mij; maar is hetzelve niec wat ce voorbaarig? Ik laat hec aan uwen Papa: gij ziet in mij enkel een vreemdeling; zoudt gij u aan mij durven vertrouwen, zonder mijne hoedanigheden en mijn karakter te kennen? De Mainoien verbasterden nooit van hunne voorouders; indien gij verbasterd waart zoude gij een Iafharcige zijn; maar uw gewaad bewijsc dat gij voor iets geteld wordt in de grooce Republiek. Aldus duideden zich in hunne jeugd de Themifloclen, de Miltiadesfen, de LeonUasfen aan; aldus hebben zich de meescen der Opperbevelhebberen van 'c Franfche leger aangekondigd." • Zij haalde vervolgens eenige bijzonderheden uit de gefebiedenisfen aan, op welke zij toepasfingen en aanmerkingen maakte. Stephanopoli ftond verbaasd een jong meisje dus te hooren fpreeken, keek haar eenige oogenblikken mee meer aandachc aan, en vroeg haar verder: — „ Hoe oud zijc gij? — Zestien jaaren; antwoordde de vader. Dat's niet mooglijk. Hoe! in "t midden van eene algemeene onkunde, zijt gij bekend met de dapperheid der Spartanen en met de gefchiedenis van Frankrijk? L DEEL- H — Door  H4 R SE I Z E — Door uwe pen en door het bloed, uwer martelaaren. Volg mij; maar alvorens in tm-ne kamer te treden zoo zeg mij, of gij de naamen kent van alle de Generaals van het leger van Italië. — lk ken die." Lucretia nam stephanopoli met Zich in haare kamer, vertoonde haar een fchilderij, waarin het Franjche leger vertoond werd, benevens eena kaart van het too„eel des laatften oorlogs in Itahe. Zij deed hem verfcheiaen vraagen, op welke hij op eene bevestigende wijze antwoordde. — „ Zijn dezen niet de Alpen? is dat buonaparte met. zijn deze niet zijne Generaals? en die Krijg, lieden, die te paard het leger vooruitfnellen om bevelen te ge^en, wie zijn zij? — 't Zijn Officieren, die men in zFramch, aides-de-camp noemt. — Tot hoe verre ftrekt zich het grondgebied van Frankrijk in dat gedeelte uit?" stephanopoli beantwoordde haare vraag, maar als iemand die verftrooid van gedachten is. Zijne eeheele aandacht bepaalde zich on;e wakkeren uitgeitrekt op het fiagvéld te zien liggen. Gij zijt een warm republiekeinscn - gezinde, zeide lucretia, dewijl gij met zoo veel op* lettendheid en aandoening het oog vestigt op die martelaars der vrijheid. Deze zijn het wier naamen met gulden letteren behoorden gefchre-  ia GRIEKENLAND. tt§ ven ce worden: ziedaar de vvaare marcelaars, en niet de genen, die men ons in de kerken doet eerbiedigen. — Gij fpreekt tamelijk vrij van de oudö Heiligen! Evenwel heb ik u in de kerk met veel aandacht z en luisteren naar de Priesters. Zulks gefchiedde niet uit godsvrucht, maar uic nieuwsgierigheid, een einde alle hunne gébaaren re befpie ien? — Met wat oogmerk? Om dac één dier Priescereri beflaan durfde* te zeggen . . . ." zij Cprak niet voord, maaf bloosde. — Wat toch? Hij durfde mij eens zeggen, dat mijn eer 'er bij geleden zou hebben, indien de Franfchen in dit eiiand waren gekjmen. We! nu, morgen zal ik hem gaan bekend maken dac ik u beminne. — Neen, hernam stephanopoli, wij zijd gekomen om een voorbeeld ce geven en niec om iemand verdriec aancedoen. 'c Gene gij mij van dien Priester zege verbaasc mij niec. Ik kenne hem, hij is half ïtaliaamch, half Griekschi 't is een godloochenaar, aan het oude bewind van Venetië verkogc." Op dac tijdftip kwam de vader van stephA^ no po li waarfchuwen, dat zijn oom met ongeduld op hem waehcee; deze nam affebeid vari H 2 fctf.  u6 REIZE lucretia, beloofde baar, baar des anderen daags morgens om elf uuren weder te komen zien, trad verzeld van den vader uit, en begaf zich naar 't huis van den Priester, alwaar een goed avondmaal op ben wachtte, van't welk hij evenwel geen groot gebruik maakte. TWAALFDE HOOFDSTUK. Kwelling, van stephanopoli. Zijne wandeling in de ommeflreeken van Potamos. Zijne ontmoeting en gefprek met een grijsaart,dien eene zonderlinge wacht was aanbevolen. Zijne entdekkingen op den heuvel Aplunori. Brokken van eene oude overwelfde opening, benevens een op/chrift. Over 't avondmaal ademde alles vrolijkheid. Het waren de eerfte oogenblikken van den dag, dat dimo zich omflagen vond van eenen hoop nieuwsgierigen, die niet hadden opgehouden hem lastig te vallen met bijna altoos dezelfde vraagen te doen. Hij boertte over het lang uitblijven van zijnen neef. „ Ongetwiiffeld, zeide hij-, hebt gij eene goede fortuin aangetroffen; men telt niet ongeftraft tweeëntwintig jaaren in het Eiland van cythera." De Priester uitte mede eeni-  in GRIEKENLAND. 117 eenige boerterijen; maar zijne jaloersheid, welke hij niet wist te verbergen, blonk iterk door; hij benijdde de bloemen, die enkel bewaard bleven voor de jeugd des jongen Commisfaris. Cosma was omzichtig genoeg om niets te zeggen. Stephanopoli wilde antwoorden, maar hij bleef (teken. Hij meende nog de Franfchs helden dood te zien liggen op de velden van eer, of liever haar, die hem dezelven aanwees. De ontroering zijner ziel fchilderde zich op zijn gelaat. Men fchreef die toe aan .ontdekkingen, die hij rondom het dorp gedaan had. Cosma meesmuilde en fprak geen woord: men giste zonder 't minfte vermoeden. Men fcheidde. Dimo, van vermoeidheid afgemat, geraakte in eenen diepen en gerusten flaap: stephanopoli deed geen oog toe; naauwlijks was hij in zijne kamer, of hij wierp zich op 't bed, en bedaauwde het kusfen met zijne traanen: 't is zijn bloed niet meer dat door zijne aderen ftroomt, maar een vuurgloed. „ Hoe , zeide hij, ik bemin, ik bemin. Neen, nooit zal de liefde mijnen boezem influipen; cupido is te kwaadaartig, te trouwloos. Lucretia, verwagt niets anders van mij dan genegenheid en achting. Maar kan men u zien zonder u te achten, zonder u hoog te fchatcen? Dan, van waar die onbekende kwelling, welke ik gewaar worde? In Corfica, in Italië, te Cephalonia, ce H 3 Zan-  in GRIEKENLAND. 119 „ Ts 'er eene aantrekkelijker, eene wijzere en meer onderwezene fchoonheid dan lucretia! en ik zou vertrekken zonder haar vaarwel te zeggen? r,ecn, ik zal haar gaan zien, behaagde het den hemel dat het elf uuren ware! de honigzeeme woorden, welke uit haren mond vloeijcn, zouden mijne ontroerde ziel bevredigen. Wat zeg ik? ben ik geen Spartaan meer, en is lucretia zelve geene Spartaanfchs? weten wij beiden niet dat plicht boven alles gaat?" . Aldus fprak stephanopoli. Nooit had hij met zoo veel ongeduld naa den dag verlangd. Bij het eerfte fchemeren van den dageraad ftond hij reeds op, ging hij het huis uit en begaf zich naar 'c veld; Aldaar, zegt stephanopoli in zijn gefchreven verhaal, hec welk wij letterlijk uit het Grieksch vertalen, uit eerbied voor den fmaak der oudheid en het natuurlijke, dat 'er in heerscht: aldaar ontdekte ik de waare trekken der Godinne, de bronader der fchoonheid; aldaar zogc ik de overbliifzels van haaren ouden tempel en van het gewijde bosch, dat denzelven omringde; maar te vergeefsch ondervroeg ik deswegens de bewooners der gehuchten; zij kenden niet eens den grond, dien zij bewoonden. Mij op eenigen afftand van Potamos begevende was ik gelukkiger; ik zag twee vrouwspersonen katoen plukken, en die, onder haar werk, H 4 mijne  i2o REIZE mijne vraagen beantwoordden met die lieftallig* beid, welke de bekooring uitmaakt van de fexe van dit eiland. Ik floeg met aandacht de geringfle voorwerpen gade, overtuigd, gelijk thucydides zegt, dat zoo men in gansch Griekenland geen voecftap doen kan zonder op de gefchiedenis te treden, men vooral in Cythera die der harten moet zoeken. Wel rasch werd mij bewezen dat in dit eiland, waar onze voorouders den troon der liefde plaacften, de natuur alles met een bijzonder oogmerk gefchikt had, zaaijende rotzen in 't midden van<. vrugtbaave heuvels, zinnebeeld van 't vermaak, 't welk niet zonder moeite verkreegen kan worden. „ Maar het gene het meest mijne aandacht trok, waren de overblijfzels van een oud gebouw, van't welk ik alle de fteenen befchouwde, om 'er eenig fpoor te vinden, zoo niet van deszelfs {lichting, ten minften van deszelfs verval; maar, helaas! ik befpeurde niets dat mij 'er hec minfle denkbeeld van kon geven. Evenwel wanhoopte ik geenzins: misfehien zal ik gelukkig genoeg zijn, zeide ik bij mij zeiven, om onder deze overblijfzels de woning van cytherea te ontdekken; maar neen, ik zal 'er niets vinden dan tekens van de wreedheden der Barbarijfche zee-roovers, die, na de bewoners van dit eiland vermoord of in kluisters geflagen te hebben, denkelijk dac gedenkteken  in GRIEKENLAND. 121 teken aan de vlammen zullen hebben opgeofferd. „ Ik ging rog verder op, en meende langs het kortfte pad een' heuvel te beklimmen, toen zich eensklaps een grijsaart voor mijn gezicht vertoonde, wiens witte baard en haaïren mij de afbeelding eens aartsvaders van homerus tijden voor den geest bragten. Hij flapte met langzame fchreden en in eene majestueufe houding voord, (leunende op een ouden Jbppa, een ftok, aan welks einde men eene foon van kop zag: zijn borstrok, zijn gekruist vest, zijn broek waren van een wit katoen doek; zijn muts was van hetzelfde doek met een blaauvven rand; aan zijne beenen droeg hij laarsfen van zwijnen zwoerd, die hij zelf gemaakt had. Mij dunkt, ik zie nog zijne lange gedaante, zijne blonde wenkbraauwen, zijne zwarte levendige maar middelmatige oogen, zijne groote geftalte; — Wat zoekt gij, zeide mij die grijsaart, naar mij toekomende, en welk is uw land? Ik zoek mij den weinigen tijd ten nutte te maken, welke ik hier kan blijven, en dezen heuvel te beklimmen, van welks top ik hope op mijn gemak die gedeeltens te befchouwen, welken ik bij mijne wandelingen niet heb kunnen te zien krijgen; ten zelfden tijde koom ik mij verfrisfchen met den lieflijken Ztphyrus, welke gefladig in deze ftrceken waait, en zoo 't mooglijk zij, zal ik il 5 hier  I2a REIZE hier eenige fpooren van oude gedenkftukken poogen te ontdekken. — Wat mijne natie belangt, ik ben een Fransen-man. ■— Gij zijt een Franschman! riep hij met vervoering uit. Op die woorden wierp hij zich in mijne armen en mij tegen zijn' borst' drukkende, herhaalde hij driemaïen: Gij zijt een Franschman! wat ben ik gelukkig op dit oogenblik een Franschman in mijne armen te drukken! Gij zijt dan één dier twee afgezanten, met wier tegenwoordigheid zich iedereen op ons eiland bezig houdt. Om « te zien, ben ik van den top des heuvels gekomen, en op 'c oogenblik dat ik, afgemat van vermoeidheid, mij een weinig ter ruste meende ter neder te zetten, ftaat gij voor mijne oogen! o, welk een geluk voor mij! deze dag is de fchoonfte mijns levens. O mijn zoon, fta mij toe dat ik u nogmaal omhelze! men zegt, dat men vrij met u kan fpreken (g). Maar vergeef mij dat ik, op 't zien eens burgers van de onverwinlijke natie, mijn ganfche ligchaam voel beven; koom, laten wij ons op dezen fteen ter nederzetten, die ik zoo even verlaten heb toen ik u befpeurde. Wij (g) De grijsaart maakt deze aanmerking, om dat men, ter verkrijging van gehoor bij de Venetiaanfche Gouverneurs of Commisfarisfen, hun de handen moes: vullen.  in GRIEKENLAND. 123 Wij gingen zitten, en na eenige oogenMikken ruscens zeide de grjsaarc mij : ik z e dat gij grooten lust hebt om den heugel verder op te gaan; maar om te beter uwe nieuwsgierigheid te voldoen, zoo laat ons liever tot dien, welken gij hier tegenover ziet, en die van boomen en van een vervallen muur omvangen is, overgaan; dezelve is hoogcr, en gij zult van desz. lfs kruin 't ganfche eiland kunnen zien, en vinden 't gene gij zoekt. Aldaar liggen hier en daar (tukken en brokken van oude gebouwen: men vindc 'er op boomen en in (teenen eenige letters gemeden, die ik niet begrijp, dewijl ik noch lezen, noch fchrijven kan, en welke gij mij zult uitleggen. Gelukkig jongman! Gij zijc de eerde, die deze boomen en puinen koomt bezichtigen; geduurende mijn ganfche leven, en ik ben vierentagtig jaaren oud, noch geduu:-ende den tijd mijner voorouderen, hebben wij nooit van eenen vreemdeling hooren fpreken, die zich verwaardigde zich te Cerigo optehouden; en in den eerden vreemdeling, dien ik zie, vinde ik tevens den voorlooper onzer wrlosfing van 'c juk dier Bewindvoerders, die zoo veele dwingelanden waren. Wac ben ik voldaan! maar gij zijc niet alleen een Franschman, gij zijt een Griek tevens; gij fpreekt onze taal, als of gij onder ons gebooren waarc. Een volkomen vercrouwen in u (tellende, verzoek ik eene gunsc van u; de  124 REIZE de heuvel is zeer hoog, de weg is moeilijk, mijne beenen zijn zwak, in mijne jaaren heeft men een fteun nodig; leen mij uw arm, en verhaal mij onderweg iets van den oorlog in Italië, ik leende hem mijn arm, en haastte mij hem een kort verflag te doen van de overwinningen door de Franfchen bevogtim onder buonaparte. Ieder woord dat ik uitte, was voor den grijsaart nieuwe ftof tot vreugde, maar deze vreugde verdubbelde toen ik den naam van den Generaal genoemd had, dien hij wilde onthouden: om denzelven te beter in 't geheugen te prenten, hield hij niet op dien al het overige van den weg te herhalen. Digt aan dezen heuvel gekomen zijnde, welken men in 't land Aplunori noemt, voelde ik door mijne aderen zich een gloed verfpreiden, welke mij iets bovennatuurlijks aanduidde; op iederen voetftap ontftond in mij een levendiger ijver en fterker lust, om deze plaats te herkennen ; — waarom, zeide ik tot mijnen eerwaardigen medgezel, waarom bragt gij mij liever hier heen dan naar de andere zijde ? Ik was dan reeds de beweegredenen van deze voorkeur vergeten. Helaas! wij waren beiden verftrooid; en terwijl hij niet ophield den naam van buonaparte te herhalen, dagt ik geftadig aan lucretia. — 't Is alleen van den top van dezen heuvel, zeide de Grijsaart, dac gij ons geheela eiland  ^ / un akn Jtem ■//'• //////>//'. ^   in GRIEKENLAND, 125 eiland kunt ontdekken. Door deszelfs hoogte en ligging fchijnt het geheel de ganfche wereld te willen gebieden. Van daar ontdekt men Moréa en alle de vaartuigen die naar de eilanden van de Levant gaan, of die 'er van daan komen. Indien het gezicht zich kon uitbreiden als de gedagte, zou men den Archipel, en hec grootfte gedeelte van de Middenlandfche Zee konnen zien. Maar zie daar ons digt aan den top gekomen en eereed om 't bosch incetreeden, daar komende zullen wij een oogenblik uitrusten om hec gebeele. westlijk gedeelte van 'c eiland te befch ouwen. Hoe zeer ftond ik verbaasd, bij den ingang van die bosch ce vinden, hec overfchoc of de brokken van eene oude overwelfde opening, met die opfchrift in 't Grieksch kapaiön ©epahia. Geneezing der harten! Ik vroeg aan den grijsaart of hij 'er dac opfchrift geplaacsc had. — Hoe zou ik zulks hebben kunnen doen, daar ik, gelijk ik u reeds zeide, noch lezen, noch fchrijven kan? Hoe, mijn vader! gij kenc de plaats niec, welke gij bewoonc! Ik ben op den top van dezen heuvel geboren; ik ken 'er de. ommeftreeken van: maar wat aangaat het overige van 't eiland, ik heb 'er om wezenlijke zaken flechts' tien malen heen geweest. Ik deed hem verfcheidene vraagen. —~ zijt gij gehuwd? — Ik heb nooit gedagc  126 REIZE gedag: om te trouwen, dewijl 't in onze familie een zeggen is, dat de oudlïe in de goederen zal opvolgen, mits hij niet trouwe, en dac hij geduurende zijn ganfehe leven zich verbinde, die bosch ce bewaaken. — Gij zijc dan geen Christen, dewijl gij, genoopc om uw ganfehe leven hier te blijv en, niec beneden naar 'c dorp kunc gaan om 'er de mis ce hooren? — Ik ben door Gods genade Chriscen, maar een aanzien van de misfe, mijn plaats ontflaac mij 'er van: voor 'c overige kan men zeer wel een Chriscen zijn zonder de iris te hooren lezen. Naar deze plaats ge \eken volg ik 'er de bevelen en lesfen mijner ouderen; deze bepalen zich, geen mensch kwaad en aan een iegelijk goed te doen. Op deze bei e grondbeginzels heb ik mijne rede gevestigd , en volgens dezclven heb ik tot hier toe geleefd. Ik heb 'er mij altijd een plicht van gemaakt die te volgen, dewijl zij voortkwamen van den wil mijner ouderen. — Hebt gij nog bloedverwanten in het eiland? — Ja, en 't is door een mijner neevcn dat ik gisteren, toen hij van Potames terug keerde, vernam dac wij niec meer aan de Venetlaanen maar aan de Franfchen behoorden. „ Deze zijn, zeide hij, braave en menschlievende menfehen, die na *c afwerpen van 't flaaffche juk, het juk van alle andere volken gaan verbrijzelen, en reeds tot ons gekomen zijn. Ach, indien gij, mijn oom, hen  in GRIEKENLAND. ii7 hen zien konde! zij verftaan zoo wel onze taal. als wij, dewijl ik met twee hunner gefproken hebbe, die men Commisfarisfen noemt. Ieder mag hen naderen en tot hen fpreeken; zij antwoorden een ieder, en elk kan hen zien.'" Welk is het land, dat de Franfchen bewoonen? voegde ik 'er bij. — Hun Gemeenebest is digc bij dat van Venetië, van welk zij zich meester hebben gemaakt. Hunne ec-fte wet is als gelijke menfehen en als broeders te leven, en ter handhaving der vrijheid alle famentefpannen. „ Na dit verhaal van mijn neef, vervolgde de grij;-aart, verlangde ik vuurig u te mogen kennen en met u te fpreeken, om mij van alle die wonderen te laten onderrichten; maar nu ik het geluk gehad hebbe u te ontmoeten in het oogenblik dat ik voorbedagtelijk naar Potames ging, zoo zeg mij, wat gij door twee woorden verftaat, welke mijn neef mij zoo dikwijls herhaalde: Republiek en Democratie. — Ik gaf hem van deze beide woorden, welke men altijd zoo kwalijk heeft uitgelegd, eene verklaring, welke mij voorkwam bevattelijk voor hem te zijn. Maar het oogenblik van den tijd die 'er was afgefproken naderde: 'c was reeds agt uuren." Laten wij, zeide ik hem, dit bosch inflaan, en den top van den heuvel overloopen. Hij voldeed aan mijn verzoek. DER-  128 REIZE DERTIENDE HOOFDSTUK. Stephanopoli treedt het oude gewijde bosch van venus in. Graf/lede bedekt met een ouden marmerfleen, waarop een aanmerkelijk opfchrift. Vier yerfchillende tempels ter eere van venus te Cychera geficht. 2jie daar ons dan in het gewijde bosch van venus. Ik twijfelde 'er niet meer aan na het lezen en de uitlegging van 't opfchrift, 't welk ik aan den ingang op een brok van het oude gewelf vond, dat waarfchijnlijk van hec bosch tot den tempel leidde. Ik ging langzaam, en bezag alles met de naauwkeurigfte oplettendheid; ik bleef bij eiken boom, welke eene middelmatige zwaarte had, ftaan, op hoop van 'er de fpooren van eenig oud opfchrift te vinden. Vergeefsch zoeken! Hunne gerimpelde fchors liet mij niets bemerken dan hunne bejaardheid. De grijsaart hield met aandagt de oogen op mij gevestigd, en ziende dat ik tot den kleenftea fteen naauwkeurig bekeek, zeide hij mij: „ hier „ zult gij de leccers en opfchrifcen niet vinden „ van welken ik u fprak, maar wel wac hooger „ op; reik mij-de hand, mijn zoon, om naa „ den cop van den heuvel ce komen, waar gij „ die  ïn GRIEKENLAND. 199 li die opfchriften, die letters, mijn hut, de „ grafftedè mijner voorouders, en de plaats „ waar zij 'savonds, als zij van hunnen arbeid terug kwamen, zich vermaakten, zien zult." Hoe, vroeg ik hem, kon uw vader, als een getrouwd man, die plaats bewoonen? was her niet, volgens don uiterfteh wil uwer voorouders^ aan hem die hun opvolgde, verboden in 't huwelijk te treden? — Er is ééne omftandigheid bij welke het huwelijk niet alleen geoorloofd is, maar bevolen wordt; wanneer 'er maar éért zoon is. Mijn grootvader had npaar een ecnig kind, en dewijl de zoons der zusters niet erven konden, was zijn zoon verplicht te huwen: maar mijn vader twee kinderen nalatende, bleef ik, als de oüdfte, in 't erfdeel en ongehuwd. — Onderfteun mij mijn zoon; wij zijn aan 'c einde van onzen Weg: vergeef mij zoo gij mij zien traanen Horten; 'er is eene wettige reden voor, de herdenking aan mijne voorouders die ondsr' dit marmer rus, en. Hij wilde vervolgen, maar zijne fhikken en verzuchtingen beletten hem de fpraak: ik meng-, de mijne traanen met de zijne; al beverrde naderde hij de grafftedè, knielde bij dezelve, hief zijne handen naar den fteen en uitte deze woorden: „ vergeeft mij, edelmoedige fchimmen, indien ik uwe rust durve ftooren en uwe bevelen overtreden, door dezen jongen vreemdeling I. deel. 1 aan  i3o REIZE aan deze plaats te brengen; zulks wierd mij verboden door uwe laatfte begeerte, ik weec het; maar edelmoedige fchimmen, die jonge vreemdeling is geen {laaf der dwingelandij; integendeel, hij is een lid van de onvera-innelijke natie, hij is een Franschman. Ontwaakt om in hem een bode van onze herleving en van onze vrijheid te zien; ontwaakt om uwe kinde* ren ontheven te zien van 't juk der flavernije van zco veele eeuwen, om hen zich te zien verheugen met hunne weldoeners, en de goddelijke goedheid te danken voor 'c oogenblik 't welk buonaparte gefchikc vond om het te ftellen onder de {landaarden der groote natie. Meer dan eens heb ik voor uwe asfche geridderd; rust voordaan in vrede en vergeeft nogmaal, indien ik te veimecel ben geweest uw verbod te overtreden, door dezen jongen vreemdeling binnen dezen omtrek te brengen!" Aldus fprak die eerwaardige grijsaart; en tot mij terug tredende, zeide hij mij: „ koom tot mij, koom tot mij, mijn kind, en lees deze woorden welke uitgehouwen zijn in het marmer het welk de asch mijner voorouderen bedekt." Ik was tot fchreijens toe aangedaan, mijne ziel' was doordrongen van eenen heiligen en diepen eerbied: geene godsdientlige plegtigheid, hoe prachtig ook, en wat ook bedoelende, had ooit eenen zoo levendigen indruk op mij gemaakt, als