R E I Z E VAN DIMO m NICOLO STEPHJNOPOLI I N GRIEKENLAND. /iV TWEE DEELEN.   R E I Z E VAN D1M0 en N1C0L0 STEPHAN0P0L1 I N GRIEKENLAND, IN DE JA AREN IJ^f EN 1798, Ter gelegenheid van twee zendingen, de eene van wegens het FRANSCHE BEWIND, En de andere van wegens den Veld- Overften BUONAPJRTE, XN ORDE GEBRAGT DOOR EEN DER HOOGLEER A AREN VAN 'T QEFFENSCHOOL. MET AFBEELDINGEN, PLATTE GRONDEN EN GEZICHTEN, OP DE PLAATS ZELVE GETEEKRND. UIT HET FRANSCH FERTAALR. TWEEDE DEEL. IN DEN HA AG E, BIJ J. C. LEEUW ESTYN. MDCC C.   R E I Z E I N de eerfte trillinII. deel. A gen.  a R. E I Z E gen hunner harten, tot dat zij hunne vlugt genomen hebben door het huwelijk. Te Maina kent men die ftreeken niet, welke elders dienen ter inleiding eener huwelijks-vereeniging, en welke, bijna altoos, de liefde begunftigen ten kosten van het huwelijk. Wanneer een jongman eene gezellinne gekozen heeft, geeft hij 'er zijne ouders kennis van, die haar ten huwelijk vraagen aan haare ouders: deze Hemmen in het verzoek, indien de jongman hun aanfhat. Men kondigt aan de dochter de keus aan, die men voor haar gedaan heeft, die dezelve bekrachtigt door haar zwijgen. Haar hart nog niet ontfloten hebbende voor de liefde, is het eerde voorwerp, het welk men haar aanbiedt, het eenige dat zich geheel meester maakt van haare genegenheid voor haar ganfche leven. Deze genegenheid vermeerdert, naarmaate van eene hinderpaal, overal elders onbekend. Zoo rasch het huwelijk beflooten is, wordt den jongman uitdruklijk verboden in 't huis te treden van de aanftaande, noch tot haar te fpreeken, dan op de voltrekking. Indien het gebeurde dat hij dit verbod overtreedde, zou het huwelijk verbroken zijn. Deze onthouding vermeerdert de liefde der jonge ondertrouwden, en het verlangen om zich verëenigd te zien. De bruiloftsdog gekomen zijnde, komen de ouders der toekomende echtgenoten bijeen, die van de  in GRIEKENLAND. 3 de eene zijde in het huis der dochter, waar zij blijven, de anderen in dat des jongmans, van waar zij te fiimen zich begeven naar de bruid. De jongman vertoont zich aan de deur, één der ouders van de aanftaande vat hem bij de hand en vraagt hem: wat zoekt gij? — Mijne bruid, om mij mee haar in 't huwelijk te begeven ,„ volgens de voorgefchreven regelen. — Hebt gij genoegzame middelen, om de gezellinne, welke gij verlangt, te onderhouden? Vader en dochter worden daarop geroepen, en men bericht hun dat de aanftaande fchoonzoon aan de deur ftaat; de vader gaat tot den jongman en groet hem in deze bewoordingen: „ Zijt welkom, mijn fchoonzoon! god geve u gelukkige dagen; vrede en eendracht aan uwe gade, en alles wat uw hart begeere!" na dit gezegd te hebben, omhelst hij hem. Na den vader komen de broeders van de bruid, die aan den jongman dezelfde wenfehen doen, en hem een ftuk zilver ten gefchenke geeven , ieder naar zijn vermogen, en na hem omhelsd te hebben hun offer ter hand ftellen aan eene vrouw, die belasc is hetzelve te ontvangen: deze is altijd de zuster of nicht van de bruid. Op de broeders volgen de bloedverwanten der vrouwe , die bij beunen ieder hunne gefchenken overhandigen , en haar omhelzen. Vervolgens komen de vrouwen, aan wier hoofd de moeder en zusters der bruid zijn, bij dezelfde omhelzingen er» A 2 toe-  * R E I Z E toewenfchingen voegen zij een gansch ander gefchenk, zij hangen ieder een zakdoek om den fchouder van de bruid en laten die daar. Deze plechtigheid afgeloopen zijnde, rat een kleen kind, broeder of volle neef van de bruid, op zijn meest zes jaaren oud, den jongman bij de hand, en geleidt hem naar de kamer, waar de bruid zich bevindt. De beide aanftaande groeten eikanderen, en blijven te famen met de bloedverwanten van de dochter; daarop worden de bloedverwanten van den jongman binnen geleid. Zij voegen zich onder eikanderen, zijn vrolijk en eten eenige gedroogde vruchten; men drinkt, men zingt huwelijksliederen, toepasfelijk op het feest. Een uur daarna gaat ieder heen; ' 't geen gemeenlijk tegen den avond is. Vooraf gaan de bloedverwanten van den bruidegom, die, aan zijne zijde, zijn fpeelnoot heeft, belast om de ringen en kroonen te verwisfelen; vervolgens koomt de bruid, vergezeld van hare vrouwen. In die orde koomt men in de kerk, in welker midden voorbedachtelijk een altaar is opgerigt, verfierd met een kruis tusfehen zes kaarsfen. De Priester, in zijn priesterlijk ge« waad, plaatst de twee aanftaanden zoodanig, dat de dochter aan de rechterzijde van den jongman ftaat, aan de linkerzijde ftaan aan den éénen kant de peeter en aan den anderen kant eene jonge Griekinne, die oppasfen om met eenen wit-  ïn GRIEKENLAND. s witten zakdoek het zweet van het aangezicht des aanftaande paars aftedroogen. De Priester vraagc beurtelings aan de aanftaande echtgenooten, of zij te vreden zijn zich met eikanderen te verêenigen, volgens de regels door de kerk voorgefchreven ? op de bevestigende verklaring van beiden, geeft hij hun den zegen, en ieder bij de rechtehand nemende, veTëenigt hij hen, onder 't fpreken van deze woorden: „ dat deze harten, door god te famengevoegd, door geen mensch gefcheiden worden!" Vervolgens zegent hij de beide ringen, en fteekc 'er één aan den vierden vinger van de rechtehand van bruid en bruidegom, zeggende: „ de Godgetrouwe n . . . is verëenigd san de Godgetrouwe n . . ."; zich voorden naa den altaar wendende, zegent hij de beide kroonen. Ondertusfchen verwisfeit de peeter driemalen de ringen, zoodat de ring van den éénen zich aan den vinger van de andere bevindt: hetzelfde gefchiedt met de kroonen (a). De Priester neemt die op en plaatst die op bet hoofd der beiden gehuuwden, zeggende: „ ik kroone den Godgetrouwen n ... hem verëenigende aan de Godgetrouwe n . • Hetzelfde zegt hij als hij de ge- huuvv- (a) De kroonen zijn gevlogren van wijrresnrdsranfces » citroen- en laurier-taliken. A 3  # a. e i 7, e huuwden kroont. Na deze plechtigheid wenscht hij aan beiden een vreedzaam leven: ondertusfchen doet hij hen uit hetzelfde glas een ftuk brood en eenige druppels wijn nemen. Eindelijk treedt hij vooraf met de beide echtgenooten driemalen om het altaar, brengt hen weder op hunne plaats, zegent hen nogmaals, en eindigt aldus zijne bediening. Vervolgens treedt men de kerk uit in dezelfde orde als bij de intrede, onder 't affchicten van fnaphaanen en pistoolen; terwijl de twee gehuuwden de ftraaren langs gaan, werpen de vrouwen uit de bovenvengiiers tarw en gierst voor hunne voeten , als een zinnebeeld van vruchtbaarheid; de fpeeltuigen verzeilen hen; men begeeft zich naar het huis des echtgenoots, waar de jonge gehuuwde niet met haar gevolg mag intreden, dan na geantwoord te hebben op dezelfde vragen, welke men den jongman deed toen hij zich bij haar aanbood. Insgelijks wordt zij door een kleen kind in 't huis van haaren man ingeleid. Aldaar door haare fchoonmoeder haaren fluijer afgeligt zijnde, wordt zij naar de zaal geleid, en ter nedergezet op een kusfen, het welk geplaatst is op een opgevulde zak met meel; naast haar is eene andere zak vol nooten, amandelen en andere gedroogde vruchten, welke zij aan haare bloedverwanten uitdeelt, die haar de een na de andere allen voorfpoed en zegen komen toewenfchen. De  IN griekenland. 7 De moeder des jongmans plaatst zich aan 't vengfler, uit het welk zij eenige vruchten en zomtijds zelfs geld werpt onder de lieden, die het jonge paar volgden, zonder daartoe genodigd te zijn. De jonge gehuuwde wordt, na haare uitdcelingen gedaan te hebben, naar de bruiloftskamer teruggeleid. Het 05/erige van den dag brengt men door aan tafel, de nacht wordt doorgebragt met dansfen; en, het gene zeer vreemd zal voorkomen, is, dat die nacht te loor gaat voor de nieuw gehuuwden, die, volgens de ge. woonten der Ouden, geen gemeenfchap met eikanderen hebben. Drie dagen na het huwelijk begeeft de jongman zich met zijne beminde naar het huis zijnes fchoonvaders, voorafgegaan van een kind van zeven jaaren, houdt aldaar het middagmaal , na dat hij 'er alles heeft laten brengen wat tot dat maal nodig was. Wanneer zij op 't punt ftaan van terug te keeren, biedt de moeder aan haare dochter een fpinnewiel met de klos, zinnebeeld van bezigheid, welke voor haar gefchikt is. Aan den jongen man geeft men eenig akkergereedfchap, 't welk hij aanneemt. Men omhelst eikanderen, en men fcheidt van den anderen, de beide echtgenooten brengen agt dagen door, zonder zich me: eenige huislijke zaken te bemoeijen. a 4 °r  £ R E 1 Z E Op den zevenden dag des avonds, nodigen de naastbeftaanden van den man, de bloedverwanten der beide familiën, den volgenden dag de nieuw gehuwden naa de kerk te vergezellen, en van daar naa het huis van den fchoonvader des mans. Alle begeven zich daar heen: na de beide echtgenoten gegroet te hebben, zingt en danst men tot op het oogenblik dat men zich naa de kerk begeeft. In dien tusfchentijd geeft de vader van den jongen man, aan dien van de dochter, brood, kaas, wijn en ander eten, als amandelen, nooten, vijgen, alles genoegzaam om aan het ganfche gezelfchap ten ontbijt te ftrekken. Na de mis begeeft men zich naa de ouders van de nieuw getrouwde, die dezelfde uitdeelingen doet, als op den eerften avond van de bruiloft. Men zet zich aan tafel, eet, danst en zingt. Na het middagmaal ontvangt de echtgenoot van zijnen fchoonvader de bruidfchat van zijne vrouw, beflaande in kleederen en meubelen. Men maakt 'er een lijst van, welke aan weerszijde getekend wordt. Indien het gebeure dat de echtgenoote kome te fterven, zonder erfgenaam , wordt de bruidfchat fiiprelijk aan haare familie terug gegeven. Maar indien in tegendeel de man overlijdt, heeft de vrouw het genot der goederen, zoo lang zij weduwe blijft. Hier over ontftaat nooit een proces: alle zwaarigheden worden op (taande voet weggeruimd door  in GRIEKENLAND. 9 door twee fcheidsmannen, wier uitfpraak alles beflischt. Het gewaad of Kleeding der Mainoten, wanneer zij trouwen, beftaat daar in, dat de bruidegom eens roode calot op 't hoofd heeft, van welker top een zijde aker hangt; zijn borstrok is van fcharlaken, alle naaden daar van zijn bedekt met een kleen zijden koord, van dezelfde kleur; hij is zonder kraag, en rondom beboord met drie rijen van hetzelfde koord; de mouwen zijn open tot op de helft des voorarms ; het buisje is van dezelfde ftof, het is van voren open; van den hals tot beneden gebo >rd met vijf rijen gouden of zijden koord; een zesde rij koord, dient aan de linke zijde tot knoopsgaten, en aan de rechte zijde tot vier-en-twintig kleene ronde knoopjes, zeer digt aan eikanderen ; het buisje en de borstrok loopen puntig uit; de broek is ongemeen ruim, en gaat niet boven de zes duimen over de knieën. Hij draagt geen kousfen. De fchoenen zijn vast gemaakt met zijde koorden: van de wring tot halfwege het been: deze fchoenen hebben voor en achter een leidband, om te beletten dat de koorden de zenuwen niet drukken. De nieuw getrouwde draagt op haar hoofd een witten gaazen fluijer, twee ellen lang welke om de kruin van 't hoofd, onder de kin doorgaat, en achter over den rug ter halver A 5 been  lo R E I Z E been afhangt; dezelve is op 't hoofd gehecht met een fpeld ter wederzijde. Die fluijer is opgetooid met franjen van dezelfde ftof. Onder dien fluijer is eene fcharlaken of zijden muts. Aan haare ooren hangen twee groote oor-ringen, kunftig bewerkt. Haar rabberd k eene zooit van Levile zonder mouwen; zij is van zijde, belegd met drie boordzeïs, waar van de eene rood is, in k midden van 't kleed; de andere wit, drie fixeken hoger en van kantwerk; en de derde, blaauw of geel, op denzelfden affland. Haar borst wordt wellustig gedrukt, onder eenen fraaijen gordel. Over haaren leviet is een ruime fcharlaken rok, welks mouwen insgelijks zeer wijd zijn. Zij draagt platte fchoenen, en geene kousien. De echtfcheidiug wordt te Maina toegeftaan; maar heeft daar zelden plaats: 'er zijn gemeenlijk maar twee redenen waarom dezelve gefchiedt; om in 't oog loopende onovereenkomftigbeid van humeuren; en'wanneer een man zeven jaaren achter een afwezend blijft, zonder eenige tijding aan zijne vrouw te laten toekomen. Tot dezelven worden geen proces noch onkos'en gevorderd; de echtgenooten begeven zich naar den Bisfchop; bevestigen de reden waarom zij van eikanderen af willen; hij fpreekt vervolgens hunne fcheiding uit, en veroorlooft hun andere verbindtenbfen aantegaan. Zo zij kinderen  sn GRIEKENLAND. 11 ren hebben, blijven dezelven ten laste van den vader. De Mainoten, die de wijk hebben genomen naar Corfica, en zich aldaar neder gezet, hebben omtrend het huwelijk de gebruiken hunner voorouders behouden , uitgezonderd die, welke zij uit welvoeglijkheid moesten a innemen of affchaffen, doch deze zijn weinige in getal, In Corftca is het, na de ondertrouw, aan den jongman geoorloofd, het huis te bezoeken van zijne aanlbande vrouw, en met haar in 't bijzijn van eene andere te fpreeken; te Maina blijft het verbod, van eikanderen te zien tot aan den trouwdag, ftipt in acht genomen; en de kracht van die gewoonte is nog zoo fterk, dat men liever zou fterven, dan die te overtreden. Het voorbeeld van elisa, omtrend het einde van de laatfle eeuw, ftrekt daar van ten bewijze. Zij bad den jongen theodoor aan, van wien zij even zeer aangebeden werd; reeds hadden hunne ouders den eerden knoop gelegd, welke hen voor altoos moest vereenigen ; van het oogenblik af dat t h e odoor ondertrouwd was, met het eenige voorwerp zijner wenfchen, kon hij zijne minnedrift niet beteugelen ; hij wilde haar ten miniten zien, befpiedde het oogenblik dat zij uit haar huis ging, en volgde haar. Uit het dorp gaande, was hij ver van haar af, maar welhaast was  I» R E I Z E 3 was hij haar nabij gekomen. Zij ging inmiddels langzaam voord, haare gedachten vol van het geneuglijk toekomende, 't welk op haar fcheen te wagten. „ Hemel, zeide zij, verhaast het gelukkig oogenblik, dat mij ftaat te vereenigen met mijnen geliefden theodoor!" Na deze uitboezeming loosde zij eene zucht, en zag toevallig achter om. Maar welk een voorwerp doet zich, op tien treden van haar af, voor haare oogen op. Hemel! 't is theodoor! Zij wilde fchreeuwen: blijf daar! haar Item bezweek, zij maakte flechts ééne beweeging om theodoor te verbieden van nader te komen; de rampzalige jongman gaf geen gehoor dan aan zijne dwaze drift, hij wilde op e li sa invliegen. Ter rechte zijde is eene diepte, ter linke een rif hooge bergen; waar heen te vlugten ? Hij trad nader; zij. wierp zich in de diepte; en op 'C zelfde oogenblik werdt zij gevolgd van theodoor. 't Geen haar gewis tot deze wanhopige daad dreef, was de vrees van verdacht ge* houden te zullen worden, een affpraak gemaakt te hebben met haaren beminden. Des anderen daags vond men deze beide gelieven, vermorzeld, digt bij eikanderen liggen: elisa fcheen nog op haar gelaat de laatfte en gertrenge aandoeningen van haare ziel te verwonen; theodoor had zijne armen uitgeftrekt, om haar aantegrijpen. Een  in GRIEKENLAND. 13 Een veel later voorbeeld bewijst dat dit vooroordeel nog geenzins vernietigd is. De zuster van dimo was ondertrouwd aan constantyn sTEi'iiANOPOLi; deze kwam haar een bezoek geven , hij vond haar met het hoofd voor over gebogen aan' eenig huislijk werk; hij naderde haar, en tikte haar met zijn rechte hand op den rug; de bruid zag achter om, befpeurde haaren minnaar, vlugtte eenige treden ver, en viel in zwijm ter neder. VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Gefprek van dimo met de echtgenoote van BEYZANoé, over het eerfte voedzel der kinderen. Geftoorde aanjpraak. Verhandeling over het gcmecne Grieksch, en de wijze op welke vreemdelingen het Grieksch uufpreken. Bij het ondergaan der zon had zich ieder uit den toren begeven, om de koelte des avonds te genieten; dimo bleef aan de ophaalbrug ftaan, waar de vrouw van beyzandó zich had nedergezet. Op haare uitnodiging plaatfte hij zich aan haare zijde; na verfcheiden vraagen over Frankrijk en over Italië, viel het gefprek over de opvoeding; zoudt gij mij niet kun-  14 R E I Z E kunnen zeggen, zeide zij hem, wat de oorzaak van de ziekte der kinderen zij, van hunne geboorte tot aan den ouderdom van twaalf of vijftien maanden? Van vijf kinderen die ik ter wereld bragt, blijven mij alleen de oudfte en de jongfte over, van welken de laatfle nog maar twee maanden telt, en geen van beiden zijn recht gezond. Gij zijt, zoo als men mij zeide, ervaren in de geneeskunde; wees zoo goed en geef mij uwen raad. — Mevrouw, antwoordde dimo, indien ik u niet zoo wel gefield en gezond zage als gij wezenlijk zijt, zou ik het verlies uwer kinderen kunnen toeeigenen aan de hoedrmigheid van uw zog: de ziekten van den ee-ften levenstijd , ontdaan meestal uit de flechte hoedanigheid van het zog der moeder. — Helaas, hernam -n) met eene zucht, ik heb het geluk niet mijne kinderen te zoogen; de vroegtijdige zwangerheden verfteken mij V3n dat genor. — 't Is gewis een groot ongeluk voor u uw e eigen kinderen niet te kunnen zoogen. Indien zij door uw zog gevoed werden, zou het hun aan gtene gezondheid ontbreeken. Maar nu in tegendeel , alvoorens gij gev\ aar wordt zwanger te zijn, zuigen zij een bedorven zog in, 't welk zij verwiVfelen met een ander zog dat dikwijls te voedzaam voor hun is. De min aan welke gij hen vertrouwt, reeds voor lang bevallen zijnde, ftemt haar zog niet over een met  in GRIEKENLAND. 15 mee de zwakke maag eens kinds van drie maanden , en 't is door de geduurige raauwheid van een onverteerd zog, dat de maag eindelijk bezwijkt. — 't Is maar al te waar, hernam zij met eene nieuwe zucht, mijne kinderen fterven allen van kwijning, daar ik geene andere reden van vinde dan in het gene gij mij doet opmer-. ken." Dit gefprek werd afgebroken, door de komst van stephanopoli en van BKYZANDé. Deze laatfte zeide tegen dimo: wij hebben daar uwen neef laten zien, iets het gene wij aan geenen anderen vreemdeling onder 't oog brengen; maar wij houden niets verborgen voor u; wij belchouwen u niet alleen als onze landgenoten, oqze vrienden, maar als onze eigen bloedverwanten, die zoo veel waarde in ons belang ftellen als wij zei ven. Elk vreemdeling van welke natie hij zij, zelfs een Turk, die de wijk neemt op onzen grond, is een geheiligd wezen voor ons; doch nooit onderrigten wij hem van onze magt, noch van de middelen onzer verdediging. Van tijd tot tijd, voegde een grijsaart 'er bij, zien wij in Moréa lieden aankomen, aan wie men den tijtel van geleerden geeft; zij houden zich op met het nafpooren van delfltoffen; maar als zij aan onze grenzen zijn, durven zij zich nooit in Maina ophouden.: zojdanig is de  16* R E I Z E de Franschman, die van zijn Hof als Afgezant naa Conjlanunopokn gezonden werd. Hij heeft, Zoo men zegt, een verhaal uitgegeven van zijne reize in Griekenland. Wat toch heeft hij van het land der Mainoten kunnen zeggen? Hij heeft alleen op zee onze kusten langs gevaaren. Wij zouden nogthans ons wel gewacht hebben menfchen onvriendelijk te behandelen, die wij zeer veele achting toedroegen. Zij zouden ons hun in alles te gemoet zien komen in hen te onderrichten en ophelderingen te geven, en hun bijteftaan, met alles wat in ons vermogen is. Immers hebben wij ons dusdanig gedragen jegens een Engthch waarnemer, die, in deze laatfte tijden Maina doorreisde, en misfchien de eerfte was, die met lof van deszelfs bewooneren fprak? niet dat wij eenige loffpraken eisfchen, maar wij zouden gaarne zien, dat men ons recht deede. 't Is, voor 't overige, onze fchuld niet, dat de geleerden die ons bezogten, gemeend hebben zich te moeten beklagen over de wijze, op welke zij van ons onthaald zijn, en over onze achterhoudendheid jegens hen-, zij deeden ons vraagen in eene taal, welke wij niet verftonden; nogthans gaven zij voor in 't Grieksch tegen ons te fpreeken. — Dat u zulks niet .verwondere, hernam dimo; die dwaaling, of liever die onbillijkheid neemt haaren oorfprong m de  tr4 GRIEKENLAND. i? de wijze, op welke vreemdelingen onze taal uitfpreeken. B jna alle geleerden in Europa hebben het Grieksch geleerd; en bij de ahderé natiën, doen zij die het lezen, onderwijzen eri fpreeken , het zoo onzuiver, dat een Griek 'et niets van verdaan kan. Zij fpreeken de taal ónzer vaderen uit, als die van hun land, zoo dat deze taal, die zoo zacht, zoo zoetluidende, zoo zuiver in uwen mond is, barbaarsch en wanluidend is in den mond eens vreemden. Maar 't is niet genoeg, dat zij ons onze uitfpraak betwisten. Eenige dier geleerden hebben ons de zuiverheid van de taal geweigerd. Zij zijn in hunnen waan zoo ver gegaan van voortegeven, dat gij zelf niet dan een gemeen bedorven Grieksch fpraakt. 't Is waar, dat gij ü in uwe wijze van fpreeken van die opgeblazen en fleemende bewoordingen niet bedient, welke in 't overige van Griekenland en vooral te Conflantinopel in gebruik zijn als de woorden KvV, afweet (£) ijdeïe tijtels, die een taal verbasteren gelijk een volk. 't Is waar, dat men te Maina jouwt en jijt, en dat men zich met de grootfte eenvoudigheid uitdrukt; maar 't geen de zuiverheid van uwe taal uitmaakt, is dat zij onvermengd is en niet bevlekt met een enkel vreemd woord, een voordeel, 't welk do Mainoten ver- fchul* (£) Heer, Archonte. II. DEEL. B  !$ R E I Z E fcbuldigd zijn aan hun gemis van gemeenfchap met alle andere natiën. Zij die in de Levant gereisd hebben, zijn daar onkundig van, en fchreeven, toen zij terug in hun boekvertrek waren , dat het gemeene Grieksch in twee - en zeventig bij of landfpraken kon verdeeld worden. Indien dit zoo ware, hoe zouden de Grieken van verfchillende landltreeken, die in onderfcheidene landen verfpreid zijn eikanderen verftaan kunnen? nogthans fpreeken zij, op zeer weinig onderfcïieid van uitfpraak na, dezelfde taal en hebben dezelfde landfpraak. Is de onkunde niet zoo ver gegaan van te waanen,, dat het gemeene Grieksch vol was van Franfche en Turkfche woorden (c)? Indedaad, in de voornaamfte fteden van Griekenland en op de Afiatifche eilanden, heeft de geduurige gemeenfchap met de Mufelmannen verfcheiden Turkfche woorden, welke als zoodanige erkend worden, doen aannemen. Maar kan men veronderftellen, dat 'er oorfpronglijk een Fransch woord ingeflopen is? en indien 'er eenige overeenkomst tusfehen de uitdrukkingen van het gemeene Grieksch en die van het Fransch zij, is het dan niet klaarblijkelijk, dat het Franfche woord een letterkundig Grieksch woord tot wor- (e) Bonamy, aangehaald in de Reckercis critiques fur le grec vulgaire. Academ. des belles lettres ttm. 38.  in GRIEKENLAND. i$ wortelwoord hebbe? Maar, wie kan aan villoisin, die anders zeergeleerd was, verfchoonen , te hebben durven ftaande houden, dat de geleerde Grieken drie taaien in Griekenland in gebruik hadden, het oude of letterlijk Grieksch, het kerkelijk Grieksch, en het gemeene of barbaarfche Grieksch ? Hij was dan onkundig, dat hec kerklijk Grieksch niets anders is dan het oud of letterlijk Grieksch, dat men aan de bedienaars van den eerdienst, en zelfs aan de monniken de behoudenis van da;, zelfde Grieksch in alle deszelfs zuiverheid verfchuldigd is ? wac aanbelangt het gemeen of hedendaagsch Grieksch, 't is genoeg, dat men het zuiver fpreeke, om 'er weinig onderfcheid met het oude in te vinden. VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Zedekunde der Mainotsn. J^r zijn, eigenlijk gefproken, geene fchoolmeesters te Mama. 't Zijn de priesters , die de kinderen in 't lezen en fchrijven onderwijzen; 't geen ten naasten bij alles is wat zij zelve weten; nogthans onderwijzen zij ten zelfden tijde het hart en het verftand. Hunne zedekunde beftaat veel minder in lesfen dan in voorbeelden. B a Even-  R E I Z E Evenwel hebben zij een zoort van zedekundigen en {taalkundigen Catechismus, welks kortbondigheid de Spartaanfche niet onwaardig is. 't Is eene zamenfpraak tusfchen een meeseer en zijn leerling op de Socratifche wijze. Zie hier dezelve , zoodanig als die door stephanopoli uit het gemeene Grieksch werd overgezet. de meester. Wat zijt gij? de leerling. Een vrij wezen. de meester. Gij zijt vrij, en nogthans zijt gij aan eene willekeurige Mogendheid onderworpen! de 'leerling. Ik ben vrij, om dat ik over mijne gedachte en mijnen wil befchikke. [de meester. Waar op grondt gij uwe vrijheid? de leerling. j Op de herdenking aan mijne voorouders. de meester. Wie waren uwe voorouders? be leerling. De Spartaanen. de meester. De Sparmanen waren niet vrij, dewijl zij een Koning tot meester, en Heloten tot flaaven hadden. de  in GRIEKENLAND. Cl DE LEERLING. De Koningen van Sparta, waren Hechts enkele Generaals, die op den minften argwaan afgezet konden worden, en die zich overeenkomftig de wetten moesten gedragen: wat aanbelangt de Heloten, derzelver flaavernij ftrekt den Spartaanen tot geen fmet, maar wel den genen , die dezelven regeerden. DE MEESTER. Welke zijn de plichten van pen BMnot? DE LEERLING. Ieder wél en niemand kwaad te doen. DE MEESTER. Zijn 'er geen bijzondere verplichtingen te vervullen? DE LEERLING. Vijf zijn 'er: de eerfte beftaat in het eerbiedigen der grijsheid en aan dezelve alle mogelijke hulp toetebrengen; de tweede is, met al zijn vermogen die genen bijteftaan, die ons het leven gegeven hebben; de derde is, niet te haastig eene verbindtenis aantegaan, en dezelve getrouwelijk naartekomen; de vierde is, gehuuwde mannen te achten, om op onze beurt zelve geacht te worden; hunne vrouwen te befchouwen als een onfchendbaar aanvertrouwd goed, en de meisjes als geheiligd; - de vijfde is, de vrijheid te bewaaren gelijk men dezelve van zijne voorB 3 - va'  22 R E 1 Z E vaderen ontvangen heeft, en die met gevaar zijns levens te verdedigen. Hierop volgt eene lange redenvoering, waarin de meester de oude deugd der Sparmanen indachtig maakt, en dezelve vergelijkt bij die der Atheners, welken hij af beeld: als bedorven menfchen. 't Is jammer in dit kleene wetboek, waarin alles billijkheid en menschlijkheid ademt, de oude verbitterdheid te zien ontvvaaken, welke tusfchen deze beide volken heerschte. Stephanopoli bragt ten dien opzichte aan den Capitan peter eenige bedenkingen onder 'c oog; doch deze antwoordde hem, dat hij onder den naam der dtheners, de agenten van de Otiomanifche Por te verftond. De beste flaatkunde der Mainoten is 'er geene te hebben. De billijkheid is hunne leidsvrouw, en het wantrouwen hunne wacht. Zij kennen de drukkunst niet, noch bijgevolg de kunst om een millioen menfchen te bedriegen. Zij bezitten bijna geene boeken, en houden zich enkel bezig met den landbouw, de visfcherij, de jagt en den wapenhandel. Deze laatfte oefening ftaat bij hen in den eerften rang. Ook ziet men ten zelfden tijde een kind uit het fchool en een priester van het altaar komen, om dea vijand te gaan beftrijden. ZES-  in GRIEKENLAND. »j ZES - EN - DERTIGSTE HOOFDSTUK, Behandeling van de inwendige ziekten te Maina zonder geneesheer-en, zonder heelmeesters, zonder artzenijmengers. Uitwerkzels der bezweeringe tegen de koortzen, vergeleken bij die van't magnetismus. Behandeling der wonden. Kracht van 'i zeewater. Aanhaling uit een onbekend handfchrift van den geneesheer la- CHAüME. De Mainoten hebben noch heelmeesters, noch geneesheeren, noch apothekers; zij zijn aan hunne zuivere lucht en aan hunne matigheid, het behoud hunner gezondheid fchuldig. Hun bloed is niet befmet met vreemde kwaaien, 't Is waar, men kent 'er rot- en afgaande koortzen; maar deze heerfchen flechts op de grenzen, naar den kant van Monembafia, waar moerasfige gronden en vlakten zijn. Zoo lang iemand de koorts heeft, wordt de lijder omringd van zijne bloedverwanten, die zorgen hem alles toetedienen, wat zij bij ondervinding weten van eemg nut voor den zieken te zijn. Zij geven hem geene inwendige middelen, uit vrees van de natuur in haare werking tegentekanten ; zij laten de ziekte haaren natuurlijken loop. Indien de B 4 zieke  ?4 11 E I Z E zieke geen trek tot eten heeft, bieden zij hem gcea voedzel aan; maar indien hij graag blijft, geven zij hem van de ligte fpijzen die, welke hij't liefst beeft, zoekende daardoor zijne krachten te onderhouden; van daar dan, dat hij fchielijk heiïtelt. Door eene lange ondervinding hebben de Mainoten. geleerd de beflisfchende dagen in eene hevige ziekte te kennen; als dan gebruiken zij dranken en ligte geneesmiddelen, zoo wel inals uitwendig, gefchikt om eene volkomen uitkomst te bevorderen; door uitwendige middelen verdrijven zij alle fmcrtelijke toevallen, als hoofdpijnen, graveel-kolijken, zijdeweeën. Te Maina hebben de geneesheeren der zielen het voordeel van tevens geneesheeren der ligchaamen te zijn. Een priester houdt zich bij een zieken op, hou? dende de eene hand gcftadig op deszelfs voorhoofd en in de andere hand een boek, waaruit hij geduurig overluid gebeden voorleest, totdat 'er eenige verligticg komt; hij brengt zomtijds ganfche nachten door om aldus de koorts te bezweeren. 't Is geen veertig jaaren geleden dat dit gebruik nog plaats had bij de Marnoten, die de wijk naa Corfika genomen hadden. Het genezen van een zieken is een zegepraal voor den godsdienst; dit bijgeloovig volk fchrijft dit altijd tce aan 'spriesters heiligheid: en ik, zeide doétor DI.MO, eigen het, misfchien met minder grond,  in GRIEKENLAND. a5 grond, toe aan een nog diepzinniger oorzaak; ik denk dat dit overluid lezen, cn het leggen van de hand op 't voorhoofd overéénkomst heb* ben met het magnetismus, 't welk zoo veel gerucht heeft gemaakt in Frankrijk, eenige jaaren vóór de omwenteling. Zonder naa de oorzaak van het magnetismus te zoeken, wanneer men 'er geen aanhanger van zijn mogt, kan men evenwel de bijna wonderbaarlijke geneezingen niet ontkennen, die hetzelve bewerkt heeft. TeZyo», volgens de getuigenis van greth, opzichter der hospitaalen van het leger van Italië, twee meisjes van zestien of zeventien jaaren door de kracht van 't magnetismus in een diepen flaop gedompeld, antwoordden evenwel op alle de vragen van den magneetifeerder, en lazen door duistere ligchamen heen. Wie kent de genezingen niet, die op 't land gedaan werden door den Ex-graaf van PuyJ'egur, en van welke hij rekenfchap geeft in een klein gejchrift? 00 En (V) De Ex-graaf chastenet de Puyfegur, voorzien van volmagten van mesmer en van de loge van Parijs, vestigde eene maatfchappij aan Kaap. Fratifiis in Julij 1784, eu opende eene openbare geneezing in eene faal, welke hein bezorgd werd door de Regeering en het Bewind. Zoo drukken zijne kweekelingen van de maatfchappij der overeenftemming aan Kaap Frattfois zich uit, B 5 in  z6 R E I Z E En waarom zoude bet magnetismus niet dezelf* de uitwerkzelen voordbrengen als de bczwee- ring? in een addres aan die van Parijs, gedagteekend den 10 Aug. 1785, ten opzichte van het magnetismus en van de vervolgingen, welken het onderging. Naa puysegur, gefleept door 't vertrouwen, het welk hij verworven heeft om inteboezemen, en vooral door de eerfte uitwerksels, welke zijne kunst deed op eenige bijzondere lieden, befpeurden wij welhaast eene ontdekking, in ftaat om eene groote omwenteling in de natuur- en geneeskunde voordtebrengen, welke laatfte voorwaar Hechts een tak van de natuurkunde is; wij zagen een werker, tot hiertoe onbekend, aangekondigd door verbazende uitwerkzelen. De eer niet hebbende geleerd te zijn, geloofden wij ons niet in ftaat om te oordeelen, vóór dat wij wisten waar over het te doen was, en wij wilden ons laten onderrichten, aan ons in 't vervolg het recht behoudende te gelooven of te ontkennen. De hemel heeft onze eenvoudigheid en onze goede trouw gezegend. Men heeft ons eene oorzaak geopenbaard, welke op eene natuurlijke wijze dingen uitlegt, welken wij niet zouden hebben kunnen begrijpen. Eeu flelzcl, groot door deszelfs eenvoudigheid, waar alles afgeleid wordt, van een zelfde beginzel, waar de gaiitchê natuur zich voimt, zich in ftand houdt en vernielt, om in gevolge één éénig denkbeeld herboren te worden, waar de eenige werker, die het Eeuwig fféieh tot fchepping diende voor alle wezens, dient om  in GRIEKENLAND. &7 ring? (*) Indien eene vuurige verbeelding op vreemde voorwerpen een zoo diepen indruk maakc, om alles te behoeden, in (land te houden en te herftellen. Dit ftelzel trof ons te fterker, daar ons iet overè'enkomftigs aangeduid fcheen, door het fchoolfche fpreekwoord: de natuur werkt altoos door de cenvoadigfle middelen. De ondervinding is ons eindelijk te hulp gekomen, en wij zelve hebben nieuwe uitwerkzeis bewerkt. Men begrijpt dat, daar wij enkel de algemeene vooröordeelen te overwinnen hadden en geenzins de hardnekkige ontembaare trotschheid der wetenfehap, wij geloofden het gene wij zagen; en gave god dat het de geleerden geoorloofd ware geweest 'er gebruik van te maken als wij; gelijk wij zouden zij gevoeld hebben hoe aangenaam het zij te geloovea wat tot heil der nienschheid gedijt, en ons in ftaat Helt dat te bevorderen; maar zij verhardden zich in» (*) [Het doet zulks; deszelfs nieuwigheid lokt aanfchouwers, welke rasch belang vinden zich daar aan te hechten en hetzelve aanteprijzen; het misleidt de ligtgeloovigen en zwakken, en verwekt de verachting en befpotting van hun, die zich noch door nieuwigheid, noch door geestdrift, noch door fchijn, nocli door getuigen, buiten die van hunne eigene oogen ea ondervinding, laten bedriegen.]  a8 R E I Z E maakt, wie weet tot hoe ver de werking dier indrükzels, welke die zelfde ligchaamen daar op doen, zich kunnen uitftrekken. Alle integendeel in hunne blinde ftijfzinnigheid, en bleven beroofd van dat genot. Inmiddels berstte het onweêr reeds over Frankrijk iiit. De geleerden tastten het magnetismus aan, om dat deze ontdekking de ftoutheid had zich niet te laten vinden in hunne boeken noch in hunne hoofden, welken 'er niet anders van zijn dan uittrekzels. De Journaal- fchrijvers, de Courantiers, de Blaadjesfchrijvers, de Schrijvers die alle maanden, alle weken en alle dagen met hunne fchriften voor den dag komen, beftreeden het, om dat waarfchijnlijk mesmes. het wezenlijk noodzakelijke vergeten had, hen ra zijn belang te ftellen en zich van een goed woord te verzekeren. De geneesheeren vooral fchreeuwden haro, om dat het gemeen zeide, dat met het magnetismus de geneeskunde overbodig ware 5 en om dat zij niet bedachten dat zulks eene dwaaling ware; dat zij altijd geneeskundigen konden blijven, en niets anders te doen hadden dan nog eens en voor 't laatst van geneesmiddelen te veranderen. De geleerde maatfehappijen eindelijk veroordeelde het magnetismus, om dat hunne leden, dat eerbiedig heiligdom binnen tredende, niet bij den deurwachter kouden achterlaten, noch hunne vooroortU-eler., noch hunne driften, noch huu belang. Het magnetismus van alle kanten het hoofd ingedrukt, heeft deszelfs wedervverking als een flerke drijf-  in GRIEKENLAND. 39 Alle de Mainoten oeffenen in hunne huizen de heelkunde ; zij weten door 't gebruik een eerde verband te leggen, en door gevoeglijke middelen de ettering te bepaalen: in eene gefchoten wonde bedienen bij zich bij herhaaling van zuiverende en fluitende middelen, welke gevvoonlijk uit planten of kruiden beftaan. Voor gehouwen wonden, wanneer zij „niet diep zijn, vergenoegen zij zich gebruik te maken van opdroogende middelen, ten einde de ettering te beletten; en aldus genezen zij dezelven fpoedig. Wat aangaat de ontleedingen en beenbreuken, vindt men te Maina lieden, die bekend ftaan door hunne behendigheid in de behandeling van dezelven: en deze worden terftond daar bij gedrijfveer ontvouwd. IVten heeft het laage thiot van het vervolgend eedgenootfehap veracht. MaisoW heeft aan de geleerden bewezen, dit zij niets verbonden van 't gene waar over zij redeneerden. Vooral heeft men aan ds koninglijke academie en raaatlchappij bewezen, dat zij het magnetismus veroordeeld hadden zonder het te kennen, dat zulks niet te verwonderen ware, 0111 dat zij zich de eenige handelwijze aangematigd hadden, die bekwaam was hen van de waarheid te verwijderen, en dat zij door hun gedrag genoegzaam getoond hadden, dat zij het niet faaddea willen kennen, misfchisa zelfs het niet willen bJöordeelen, maar eeniglijk veröordeelen. . . .  So R E I Z E gehaald; men wacht zich wel een zieken zoo ligt adertelaten als in landen waar de willekeurige geneeskunde heerscht; alvorens tot eene aderlating te komen, worden de bloedverwanten en vooral de grijsaarts bijeengeroepen, deze raadplegen het grooie boek van ondervinding, onderzoeken of in eene dergelijke ziekte de lating nuttig of nadeelig zij geweest; en na dat onderzoek ftaan zij die toe of verwerpen zij dezelve. Bijna alle de Mainoten verdaan zich het aderlaten. (*) Tot hiertoe heeft niemand hunner 't in de gedachten gekregen een apotheek opterichten; ieder heeft 'er een bij zich, of, om zoo te fpreeken, in zijn hoofd; zij hebben eene menigte middelen, welke algemeen aangenomen zijn als eigenaanig voor zekere ziekten; wonden, die uit bedorvene vochten voordkomen, weten zij op eene zoo krachtdadige als bijzondere wijze te behandelen; zij leggen 'er bladen op van eene zuiverende plant, bij welken zij om de vier-en-twintig uuren een nieuw blad voegen, zonder het eerde aftenemen; men draagt eeniglijk zorg de wond met de hand ligt te drukken, om de etter zijdelings uittedrijven; deze dof, daag- (*) [Hieruit zoude rnert moeten opmaken dat 'er zeer veel gelaaten wierd.]  in GRIEKENLAND. 3* daaglijks dikker wordende, worde ook prijsüjker; en wanneer de wond heelt, droogen alle ds bladen door de warmte van 't vleesch op, en vallen door eene ligte wrijving af. Wat is men niet aan de kracht van zekere zeeplanten verfchuldigd? Zij behoeden of geneezen het kind van wormziekten, en de mensen, hoe oud ook, vindt 'er voor zijne zwakheden het eenvoudigfte en heilzaamde geneesmiddel in. Indien het Franfche bewind verlichte mannen naa verfcheiden volken afzond, en bijzonderlijk bij de Grieken, zouden zij tegen de gemeende kwaaien middelen aantreffen, welke de Voorzienigheid nergens dan in die gelukkige landdreeken heeft doen groeijen. Wie weet niet dat hippocrates in alle zijne voorfchriften enkel Griekfche planten opnoemt, ter bedrijding der verwoestende ziekte-kiemen van menfehen en dieren, die de eerde werktuigen van den akkerbouw zijn? wanneer de oorlog of andere toevallen de volken wegmaaijen, wat is 'er dan loflijker dan kruiden natefpooren, die gefchikt zijn om den mensch bij 't leven te behouden? Van de wieg af tot aan 't graf, voegt dimo 'er in zijn verhaal bij, worden onze ligchaamen belegerd van ontelbaare dwinglanden, gezworen vijanden, van onze gezondheid; en wij gebruiken dikwijls, fchoon met groote kosten, niets anders dan wapenen, gefchikt om ons eene fchors- fing  32 11 E I 2 E fing te bezorgen, welke men nog duurder bo' taalt, en wij veronachtzamen de eenvoudigfte, de krachtdadigfte wapenen, welke de natuur geftadig ons onder het oog brengt. Zal men gelooven dat het zeewater ziekten genezen heeft,welke men tot daartoe voor ongeneeslijk hield, of ten minflen voor zeer bezwaarlijk te geneezen? In 1763 maakte ik kennis met verfcheiden lieden, die elk jaar, bij de terugkomst der lente, gewoon waren zich met dat water ontlasting te bezorgen, na vijftien dagen een goeden leefregel gehouden te hebben; van dien tijd af bezigde ik dit heilzame water als een fmeltend middel in 't geneezen van vuurigheden en uitflag, welke alle andere middelen weêrftaan hadden, en ik genas dezelve in den grond. Tien jaaren daarna kende ik te Parijs lachaume, tevoren geneesheer in 't gasthuis voor krijgslieden te Monaco, en vervolgens in dat van Ajaccie, in Corfikai ik deelde hem mijne waarnemingen over het zeewater mede, toegediend als een fmeltend middel. Hij vergenoegde zich niet die met genoegen aantenemen; bij mijn verhaal voegde hij zijne eigen proefondervindingen, en hij gaf mij een handfehrifc te lezen, waarin hij verflag deed van de verbazende genezingen, bewerkt3 door het zeewater , niet alleen tegen puisten en vuurigheden, maar mede nog op kankcrige wonden; hij haalt onder anderen aan de  in GRIEKENLAND. 3S de geheele verdrijving van een kanker, welke van eene lieve vrouw het grootst gedeelte der wang had weggevreeten. Ik nodigde hem uit dat werk in 't licht te geven, om de geneesheeren aantezetten om hunne oogen naa die hoofd'tof te wenden, welker eigenfchappen zoo weinig bekend zijn. Hij beloofde mij, het in druk te zullen uitgeven; maar de dood rukte , hem kort daarna uit het leven, en dit kostlijk handfchrift is in de handen zijner weduwe, die hetzelve zorgvuldig bewaart. ZEVEN - EN - DERTIGSTE HOOFDSTUK. Begraafnisfen, W anneer een Mainot den geest heeft gege* ven, wordt zijn dood aangekondigd door 't gefchrei van alle de genen die hem omringen; men wikkelt hem in een, laken en men plaatst hem in 't midden van het huis, onder een witte deken, het aangezicht ontdekt. De naastbeftaanden fchaaren zich om het lijk , met betraande oogen en losfe haairen, zij zingen rouw-liederen, welke zoo teder zijn, dat zij traanen verwekken bij alle de omftanders; de famenvergaderde bloedverwanten en vrienden roepen, vol1L deel. C gens  34 R E I Z E gens eene zeer oude gewoonte, van den deurdrempel, met een treurige ftem driemaalen uit: «7iA.r de Grieken: hij lochent niet alleen de dapperheid der Mainoten, maar houdt de deugd van derzelver voorvaderen, de Lacedcmoniërs, voor een fabel. Hij betwist zelfs hunnen oorfprong. Die Schrijver voor 't overige prijslijk om. zijn ftijl en de itoutmoedigheid in zijne Ixfpiegelingen over de gefchiedenis en zeden der Mainoten, heeft volgens eigen bekentenis flechts whè" ler en corokelli nagefchreven, men kan op hem toepasfen 't geen hij van bevooroordeelde Schrijvers zeg-t: ,, Los weg fchrijvende en zoo los oordeelende, ,, hebben zij boeken gefchreven, ten naasten, bij ge„ lijk men eén droom droomt." C 5 >■  4a R E I Z E 4 dreven te hebben, daalt op allen af. — Iedere familie befchouwt haare grijsaarts of oude lieden als haare leidslieden. Zal 'er een huwelijk plaats hebben of iets van aanbelang ondernomen worgden', als dan gaat men eerst vooral raadplegen met de oude lieden; in dit geval doen de Mai'noten niets anders dan overeenkomftig de regels van hun gedrag te handelen. Dieven en roovers worden niet aan den lijve geftraft: zij zijn gehouden zeven voor een terug te geven. Geen diefftal wordt ooit met den dood geftraft: alle goederen der wereld, zeggen de Mainoten, zijn het leven eens menfchen niet waardig, 't Is waar, 't gene men *er fteelt is van geene groote waarde; 't zijn vruchten of moeskruiden uit den een of anderen tuin. De beste teugel tegen roovers is de ban van uitfluiting der gemeenfchap van de kerk, welke de Priester bij *t doen van de mis tegen hen uitfpreekt. NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK* Godsdienst der Mainoten. X)e Mainoten volgen den Godsdienst der Ka-. tholijke Christenen van de Oosterfche kerk, en erkennen tot opperhoofd dier kerk den Patriarch van  iM GRIEKENLAND. 42 van Conflaminopolen. Zij nemen de geboden hunner kerke, die zonder eenige nieuwigheden tot hen gekomen zijn, flipt in acht. Zij befchouwen het opperhoofd der Roomfche kerk als een fcheurmaker, uit hoofde der veranderingen welken hij in den eerdienst heeft ingevoerd; vooral vergeven zij hem niet aan een gehuwS man verboden te hebben, de kerkelijke bedieningen te oeffenen, en bullen verkogt te heb bon, die de voorgewende kracht heb:->en om de Zielen uit het vagevuur te verlosfen. Te Maina is een Bisfchop, die zijn zetel heeft te Fitulo, hij trekt geene wedde, noch heeft vrije wooning. Hij huisvest in een kleen klooster, waar hij met een kleen getal monnikken leeft van de vruchten zijnes zweets of van, het geen hem zijne misfen aanbrengen, voor ieder van welken men hem veertig parats betaalt , terwijl aan andere Priesters 'er Hechts tien voor betaald worden. Deze zijn meest allen gehuwd en genoopt te arbeiden om zich middelen van beflaan te bezorgen, dewijl zij buiten het gene zij van de misfen trekken geen ander inkomen hebben. De gewoonte om tienden of eenige andere uitkeeringen aan de kerk te betalen, is bij de Mainoten even als bij de andereGrieken, onbekend. Zeldfaam wordt 'er onder de mis door de Priesters gepredikt; in ftede van fejmoenen te doen,  44 R Ë I Z E doen, leiden zij een voorbeeldelijk leven. Hun-' ne zedigheid, hunne zachtaartigheid, hunne een voudigheid verwerven hun een onbepaald vertrouwen van den kant van 't volk, 't welk zij even zeer gehecht aan den godsdienst maken, als zij verkleefd zijn aan hun vaderland; van daar deze zinfpreuk bij alle Grieken: ftrijd voor den godsdienst en voor 't vaderland, üeze les wordt zoo godsdienftiglijk in acht genomen te Maina, dat de Priesters de eerfte zijn die te wapen vliegen ter verdediging van 't vaderland, en dat zij nooit de wapenen aangorden dan voor 'c zelve. In de Griekfche kerken is Hechts één eenig altaar; en aan dat zelfde altaar kan men op denzelfden dag niet meer dan ééne misfe doen. De Saturdag en Zondag alleen worden door hen gevierd; ook ziet men op die beide dagen en de feestdagen, zoo lang de misfe duurt, geen mensch in de dorpen, elk is in de kerk. Te Maina is geen Pas&oor; indien zich verfcheiden Priesters in een dorp bevinden, neemt elk hunner een week lang 'er den dienst van waar; van daar komt hun de naam van week-Priesters. In de kerk houden de echtgenooten derPriesters den eerften rang onder de vrouwen. VEER-  ïn GRIEKENLAND. 45 VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Mainotifche vrouwen. J£n gijlieden mede, gij dappere Mainotinnen, waardige afftammeiingen en medeftreefllers der oude Spartaanen, gij mede zult geteld werden onder de verdedigers der vrijheid, en onder de fchoonfte voorbeelden van deugd. Gij kent noch den beuzelachtigen fmaak der coquetterij, noch de drukkende verveeling der ledigheid; in tijden van vrede houdt gij u bezig met huislijke zorgen; in oorlogstijden zijt gij niet minder nuttig. Zoo lang de Mainoten tegen de Turken vech; ten, verlaten zij nooit hunnen post. Het zijn hunne echtgenooten die hun niet alleen monden krijgsvoorraad bezorgen , maar daarenboven de gevaaren met hun deelen, en aan hunne ziide ftrijden. Ziet eene vrouw haaren man doodlijk gewond aan haare zijde nedervallen, terftond neemt zij zijne wapenen op, en legt die niet neder, alvorens zijn' dood gewroken te hebben. Theocar'i zag, in den laatften oorlog, haaren zoon aan haare voeten fneuvelen, in 't oogenblik dat zij hem fpijs aanbragt; zij vatte zijne wapenen op, en zeide: „/Jaap mijn kind  R È ï Z E kind, ik ben op uwen post." Zij hield niet öp te ftrijden, dan toen de vijand verflagen was. De vrouwen van Maina, munten uit door haare tegenwoordigheid van geest, en door haare verachting van den dood. Irene, door een kogel aan de dije getroffen, keert zich tot den vijand, en met eene onverfchrokken houding, zegt zij: „ Hou daar, gij meende mij zeer veel kwaad gedaan te hebben! indien ik niet meer arbeiden kan, zal ik kinderen baaren die mij wreeken zullen." Hele.na, pfs geuxuwd, vindt haaren man aan den linkerarm gewond, door een kogel welke in 't vleesch was blijven zitten; zij zuigt het bloed uit de wonde, en haalt met haar tong den kogel 'er uit, geeft dien aan haaren man, en zegt: „ ga, zend hem den vijand te rug." De familie van den Beij is niet minder voortreflijk door haare dapperheid, dan door haar aanzien: eenige jaaren geleden, tastten de Turken Marathonice aan, zij waren ten getale van honderd, dcch naauwlijks ontfcheept, werden zij terug gedreeven : zoodanig was de geestdrift der Mainoten van de beide fexen, dat zij zich ïn zee nederploften, om de beide galjooten der Turken terug te houden; paracesve, gade van EEVZANDé, was de eerfte die zich in zee wierp, en die al haar kracht te werk ftelde cm 'er een van tegen te houden, waar toe zij  ïn GRIEKENLAND. 4? êij handen en tanden gebruikte. Wat toch deedt cstnegiras meer? (ƒ) Zoo de moeder is, zoo is de dochter: de jonge stamata, aan haar broeder buskruit en fpijs gaande brengen, vond hem, van krijgsbehoeften ontbloot, den fabel uithalen om twee Turken tegen te houden, die een pas wilden overweldigen: zij greep den fnaphaan haares broeders, laadde die, mikte op een der Turken, velde hem, terwijl haar broeder den anderen met een fabelflag ter neder hieuw. Bij een volk dat altijd onder de wapenen is, vindt men bijna geene lafhartigen,' en zoo 'er gevonden worden, zijn de vrouwen de eerften, om zoo te fpreeken, die hem zijn proces ma* ken, zelfs na zijn dood. Wanneer een Mainot in een gevecht valt, laten zijne makkers hem liggen tot dat de ftrijd geëindigd is; na 't gevecht, begraven zij hem, nemen zijne kleederen met zich, en brengen die aan deszelfs fa* (f) Cynegiras, een /ftheensch foldaat, na het doen van wonderen in 't gevecht van Marathon, vervolgde de Perfeit tot het ftrand toe, en zijn rechte hand aan een fchip dat gereed was zeil te gaan, geflagen hebbende, greep hij 't zelve, als hem deze was afgehouwen, met zijne linke hand, en toen hij ook. deze was kwijt geraakt, zette hij zijne tanden 'er in. Zie herodoot en justijn.  4* R E I Z E familie, aan de bloedplekken weten zijne moeder of vrouw, of hij van voren dan van ach-, teren den flag ontving ; is 't van voren, dan weenen zij j is 't van achteren , dan verbranden zij zijne kleederen, en dulden niet dat men verder van hem fpreeke. Overal waar de dapperheid heerscht, heerscht tevens de edelmoedigheid; deze laatfie hoedanigheid is bijzonder eigen aan eene fexe die te vermogend zoude zijn , indien zij van al haar kracht gebruik maakte. De Mainotifche vrouwen geven zich niet ligt over; 't is niet gemakkelijk den weg tot haar hart te baanen; maar indien haar hart zich eens opent, zal men het teder en gevoelig vinden. Zij zijn fier, maar menj'chelijk,- Sophia, eene weduw van agt endeitig jaaren, kwam van 't veld te rug, met een vracht van kruiden tot heelmiddelen gefchikt voor gekwetfien 't was in 't midden van een gevecht tegen de lurken; eensklaps wierp een jonge Ottomcm zich aan haare voeten, die uitriep: „ red mij! red mij!" sophia volgde de eerfie beweeging van haar hart: „ Gij zijt mijn gevangene, zeide zij hem, leg uwe wapenen voor mij af, en ik neem u onder mijne befchèrming." Op 't zelfde oogenblik kwam haar zoon aan, die zijn fabel ophief, om den Turk neder te houwen; zijne moeder wederhicU zijKen arm: „ 't Is mijn gevangene, zeide zij hem, 't is  ïn GRIEKENLAND. 4*? 't is een gewijd wezen. —' Hij heefc mijnen broeder gedood, riep de jongeling woedend uit, — wreek u, hernam de moeder, maar op een vijand die zich verdedigt!" De jongeling vertrekt. Sophia behandelt haaren gevangenen op eene gastvrije wijze, ftelt hem voor den Mahomedaanfchen godsdienst aftezweeren , en den haaren aantenemen, belovende hem, tot dien prijs, haar hart en hand. Hij neemt den voorflag aan, trouwt met de weduwe, en maakt haar gelukkig. Zoo waar is het, dat de liefde, op erkentelijkheid gegrond, 'er te ' duurzamer om is! Onder de beminnende en edelmoedige vrouwen, zal men die andere stamata niet vergeten, wier kunde en tederheid, de kluisters verbraken van een onfchuldig flagtoffer van haare jaaren. Door de Turken gevangen gemaakt toen zij van Marathonice naar Cerigo ging, werd zij naar Conftantinopolen gevoerd; zij was fchoon, en Hechts twee-en-twintig jaaren oud; maar haare eerbaarheid, haare deftige en geftrenge houding, raakte maar even het verftompte hart des nieuwen Sardanapaals: hij vergenoegde zich haar in het Serail te plaatzen, in boedanigheid van kamenier. Tien jaaren bleef zij in dat moddergat als begraaven, toen een onvoorzien geval haar haare vrijheid fchonk. II. deel. D De  50 R E I Z E De groote Turk had een val van zijn paard gedaan, en zich zeer zwaar aan een been gekwetst ; al de raad der Geneesheeren was vruchteloos ter geneezing van die wonde; men fprak van niets anders dan tot eene afzetting over te gaan. Zijne begunftigde was 'er troosteloos over. Stamata befpeurde haare traanen, en vernam 'er de reden van: „ Wisch uwe traanen af, zeide zij haar, indien de Keizer mij de wond wil toevertrouwen, zweer ik u, hem te zullen geneezeH." Stam ata werd terftond bij den Sultan geroepen: „ indien gij mij geneest, zeide hij haar, zal ik u alles tocftaan, wat gij van mij kunt begeeren: -— Eer 'er veertien dagen verloopen , antwoordde de jonge Mainotin, zal de wonde geheeld zijn. Van dat oogenblik af ftond het haar vrij in alle de tuinen te gaan, om 'er de benodigde kruiden te zoeken; op den twaalfden dag was het been geheel genezen. De Keizer bood haar, ter belooninge, eene aanzienlijke fomme gelds aan. ,, Ik vraag geen geld, zeide zij hem. — Wat wilt gij dan? — Mijne vrijheid, en die van een der jonge Mainoten, die in de zeven torens opgefloten zijn, en dien ik kiezen zal." Dbmetrius kwijnde daar al den tijd, federt hij door den trouwloozen hassan Pacha tot gijzelaar was mede genomen. Stam ata werd in dat gedeelte der ze-  in Griekenland. 51 zeven torens gebragc, 't welk door de kinderen van Maina bewoond werd; zij wierp een oog op deze tedere flagtoffers : onder dezelve was 'er een die haare ganfche oplettendheid trok; 't was démetriüs; de keus werd terftond gedaan en te kennen gegeven. „ Zoo gij mij ter vróuwe wilt nemen, zeide zij tegen den jongen gevangenen , verbreek ik uwe kluifters. Ja." Stam ata nam hem terftond mede; en te Maina wedergekomen, vereenigden zij zich door een huwelijk, van 'c welk de erkentelijkheid en de tederheid het geluk gevestigd hebben. EEN-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Over de Regeering der Ottomannifche Porte, en het gedrag der Turken jegens de Grieken en andere volken. (3n^er de nafpooringen, welken de bedoeling zijner zending waren, telde dimo mede nog de kundfchappen, welke hij zich moest bezorgen wegens de Turkfche Regeering, en de ftaatkundige geestgefteldheid der Grieken, aan de Ottomannïfchc Porte onderworpen. Een bejaarde Mainot, die zijn ganfche leven door, een op. D a merk-  S2 R Ë ï Z E merkzaam oog over beiden had laten gaan, var» te het woord op en zeide: „ Niemand kan beter dan wij u deswegens de onderrichting geven, welke gij verlangt; daaglijks geven wij huisberging aan familiën, die uit wanhoop haare haardikden verlaten, en de wijk komen nemen naar Maina. Gij zelf hebt gezien in welk eenen ftaat een Priester met vrouw en kinderen gisteren hier zijn gekomen. Van deze vlugtelingen vernemen wij alles wat de Turkfche Rcgeering voor altijd in de vergetelheid zou willen fmooren. Gij weet het, de Sultan kent geen andere wet dan zijn wil. Slecht zonder deugd, wreed uit dweepachtigheid, heerschzuchtig zonder hoogmoed, haakt hij naar de verovering van al!e Eurspefche volken, die hij nogthans veracht en als ono;eloovigen befchouwt, om dezelven aan den eerdienst van Mahomet te onderwerpen. Mee dat oogmerk heeft hij menigmalen het oog op Maltha en Corfu geflagen , twee fcheidsmuuren , welke hem beletten in Italië te dringen. Meester van de eer, de goederen en 't leven zijner on» derdaanen, befchikt hij over hen als een herder over zijn vee. Wee den Mahomedaan, wiens middelen hem in de oogen ftcken! om zich van alle diens goederen meester te maken, zendt hij eerst voor af om deszelfs hoofd, en 't gene u het verwonderlijkst zal toefchijnen, is, dat de  in GRIEKENLAND. do Turken zelve, 't zij uit 'bijgeloof, 't zij uit verftandeloosheid, die zich dus willekeurig laten ringelooren, niet beffcaan durven te gelooven, dat zij onder eene dvvinglandfche Regeering ftaan. Nogthans is 't het volftrekte gezach des groeten Turks niet, die alle de kwaaien brouwt;, dezelven treffen gemeenlijk niet dan de verheventte hoofden van 't Rijk. Verders ftrekt zijnebezigheid- zich meest uit tot de vermaken van» 't vrouwen - timmer, welke hem geen tijd laten,, om te vernemen naar 't gene 'er in de Land,v fchappen voorvalt, "t Is waar, 'er zijn zomtijds, Keizers, die ernftig 't geluk des volks wen, fchen; maar om dezelfde reden, dat zij kwaad) kunnen doen , zijn zij van de raagt verftoken vaji goed te doen. Vooreerst verlaat de groote Heer zich op zijn cetften Vitic, dien hij met zijne magt bekleedt. Deze verlaat zich op de-. Pacha's, Aga's, Muslelim's, Cadi's, eaSpahPs.» die verfpreid zijn door alle de deden van. \ Rijk, en bekleed met eene oiabepaalde magt» Alle ampten worden aan den meestbiedenden, verkogt, en 'er is geen inkomen aan gehecht* Een Pacha , een Agaofeenig andere; bediende-,, begeeft zich,. zoo ras hij benoemd is, naar de. plaats zijner bdleraming, verzeld van een ge-., volg zoo talrijk als hij 't verkiest. Allo de fte--> den, alle de burgcen , welke hij^ doortrek'., moe-. D 3 «%  54 R E I Z E ten hem gratis mondkonst en alles wat hij benodigd heeft, verfchafTen. Eenmaal in bediening zijnde, beftaat de eerfte daad van oppermagtigheid, welke hij ukoeffent, daar in, zich door de rampzaligen, die onder zijne beheering Haan, alles te laten betaalen, wat hem zijn ampt gekost, wat hij aan zijne bevorderaars gefchonken heeft , wat hij jaarlijks moet betalen om de Hagen afteweeren, welke hem in 't vervolg, op het geklag des volks aan den Viür, zouden kunnen toegebragt worden ; wat hij van noden heeft, ter onderhouding en betaling zijner troepen; eindelijk, wat zijne ftaatzucht of zijne voorzichtigheid hem bij voorbaat in des Vifirs koffers doen Horten, ten einde oorlogen te. kunnen voeren met de nabuurige Pachas, of vertooning te maken te Conjlantinopolen, zo hij terug wierde geroepen. Alle die geldfommen zijn Hechts een bijvoegzel tot de gewoonlijke rechten, welken men aan den grooten Heer betaalt. Boven deze vrijwillige fchattingen, doet de Pacha onder 't onbillijkst en beuzelachtigsr voorwendzel iemand kerkeren, fluit de oogen voor de duicclijkfle bewijzen van deszelfs onfchuld, en ftek hem niet weer op vrije voeten, dan naar mate de geldfomme, welke men kan opbrengen, van eenig aanbelang zij. Het volk aldus verfchrikkelijk gedrukt, beklaagt  in GRIEKENLAND- 55 klaagt zich zomtijds aan den Vifir: zo deze klagten tot hem komen , 'c geen maar zelden gebeurt, vraagt hij, zedert hoe lang de Pacha zijn ampt bekleed:? zo 't Hechts zints korten tijd is, als dan kan hij maar weinig in zijne koffers hebben, en het zou van geen aanbelang zijn om zijn hoofd te eisfchen; maar indien de klagten, welke men aan den Vifir doet, beginnen te verveelen, roept deze hem te rug, of doet hem worgen, en geeft hem tot opvolger een Pacha wiens knevelarijen en wreedheid al fpoedig dezelfde klagten verwekken. De Vifir doet zomtijds niet alles wat hij wil. De Pachas, verre van zich door ftommen te laten worgen, of zich door de Capigis het hoofd te laten afhouwen, gebruiken geweld tegen ge* weid, en als dan is de Vifir genoodzaakt zijne toevlugt te nemen tot list of verraad. Hij haak iemand van hun, die wat meer omgang met hun hebben aan zijne zijde over, koopt door groote beloften het hoofd dat hij eischt, maar komt zelden die beloften na. De eerfte zorg der Pachas is fchatten te vergaderen, om hunne troepen te betalen, en zich geducht te maken bij de naburige Pachas, die door den Vifir overgehaald , hen zouden kunnen aanvallen; 't is derhalven zeldfaam dat die landbeftuurders eikanderen niet beoorlogen, van welke oorlogen het volk altijd het flagtoffer is. Naar mate D 4 ^w-  $6 R E I Z E hunner grilligheid, doen zij eisfchen aan 't volk » en 't zijn de Grieken in Eurepeesch Turkyen, die 'er den ganfchen last van dragen. Zij zouden gelukkig zijn, indien zij door veel geld hunne rust konden koopen! maar zij hebben nog meer te lijden van de fiechte behandelingen, niet alleen van de zijde der Pachas en derzelver Agenten, maar van den geringften Turk. Jeder Turk is een dwingeland van de Grieken. De gewoone fchatting welke de Grieken betalen, is het charatzi (z^^Ö ■> cen zoort van hoofdgeld, van 't welk de Turken vrij zijn, en 't geen men invordert van hun en hunne kinderen, uitgezonderd van de meisjes van zeven jaar; zoo dat een vader eens buisgezins, die de meeste kinderen heeft , het zwaarst in 'c hoofdgeld belast is: buiten deze belasting betalen de Grieken de tiende van allerlei zoort van voortbrengzelen. En nog zouden zij gelukkig zijn, zo zij tot dien prijs befchut waren tegen de inhaligheid der Pachas, Maar deze blo?d-. zuigers, die altijd geldhongerig zijn , drukken hen nog door willekeurige belastingen. Hunne zegepraal beitaat in 't genot van dat gene, 't welk zij de ellendigen openlijk afknevelen. Neen, geen reiziger heeft oooit een bezef gehad van 't gene de Grieken van de Turken mosten lijden. Indien vreemdelingen onze landftreeken komen bezoeken, worden zij van de Turken  in GRIEKENLAND. 57 ken onthaald, en wel ontvangen, men ver. bergt of vermomt voor hun den inwendigea (laat van 't land. Komt een vreemdeling te Athene, hij weet wel dat daar het vaderland is van plato en aristides; maar 't gene men voor hem verborgen houdt , is dat de vervallen overblijfzels en puinen, welke daar in menigte zijn, zoo veele gedenktekens opleveren, welke ten bewijze {trekken van de vrekheid en barbaarschheid der Aga's of der Pacha's die alles vernield hebben. Een Griek tot den armoedigüen ftaat gebragt, door de fchraapzucht des bewindvoerders , verlaat zijne haardftede, en gaat met zijn ganfche huisgezin tot het grondgebied van een anderen Pacha over, daar hij wel ontvangen wordt, om dat een Pacha niets zoo zeer verlangt dan zijn grondgebied te bevolken. In Turkyen heeft men'dit voordeel , dat men door het ganfche rijk kan reizen zonder paspoort, en zonder vreeze van ontrust te zullen worden, als men Hechts zorg draagt de kwijtcedels van 't hoofdgeld bij zich te hebben. De Pachas verleenen zelfs bijftand aan een uitgewekenen , en verfchaffen hem werk , evenwel alleen op hoop van 'er voordeel .uit te zullen trekken; want naauwlijks is zoodanig iemand uit de diepfte armoede tot wat beter ftaat gekomen, of de Pacha dompelt hem door pieuwe afpersfingen 'er weder in, en dwingt; D 5 hem  58 R E I Z E hem elders eene andere woonftede te zoeken. Elk Mahomedaan meent uit een godsdienftig beginzcl, het recht te hebben alle natiën te verach:en, en de Grieken in 't bijzonder gewelddadig te behandelen. Die genen onder deze laatften die de dorpen bewooncn in 't gebergte gelegen, trotfeeren zedert den oorlog der Rus[en de woede der Turken, buiten de gewapende plaatzen; met geweld verweeren zij zich tegen hen en drijven hen terug; maar wat lijden zij niet in de lieden en de daar om gelegen llreeken, van deze uitzinnigen! Wordt een Griek gehoond of geflagen van een Janitfaar, hij moet het dulden, zonder 'er een woord tegen te zeggen: hij zou zich wel kunnen wreeken, en op zijn beurt den Turk afrosfen, en naar 't gebergte vlugten; maar de gevolgen dier wraakoelFening zouden voor hem en zijne nabeftaanden allernadeeligst zijn; van den jongüen tot den oudllen van de familie, zou alles de een na den anderen vernield worden. Welk een onbefproken leven een Griek ook leide, en hoe weinig hij daar door het gericht behoeve te vreezen, heeft nogthans een Turk, die hem mishandelen wil, daar toe een onfeilbaar middel: hij neemt twee zijner makkers, doet hen gerechtelijk bezweeren, dat die Griek in hunne tegenwoordigheid gezegd hebbe, dat hij  IN GRIEKENLAND. 5> hij den Mahomedaanfchen Godsdienst heeft willen omheken, maar dat hij zich heeft bedacht^ De ongelukkige wordt daarop van hun gevat,: voor den Richter gefleept, aan wien men ernftig de reden opgeeft waarom hij gevat werd. „ Gij hebt, zegt de Richter tot den Griek, in de tegenwoordigheid dezer twee getuigen beloofd, onzen Godsdienst te omhelzen, en gij hebt uw woord niet gehouden, kies derhalven of den dood, of de befnijdenis; maar hier op dit oogenblik. " Op Maande voet wordt de Griek, of befneden, of ter dood gebragt. In het eiland Candia gaat de wreedheid nog verder. Zoo haast een Griek den Mahomedaanfchen Godsdienst omhelst, en zich heeft laten befnijden, wordt hem het hoofd afgehouwen, uit vreeze dat hij in 't vervolg dien Godsdienst weder afzweere; men neemt 'er die voorzorg, zedert dat een Fransch Conful uit baatzucht den Godsdienst der Mufulmannen aannam, en bij zijne terugkomst in Frankrijk denzelven weder afzwoer. De o-ierigheid en de godsdienst zijn de bron van eene menigte uitfporigheden der Turken. Spijtig uit dweepzucht en wreed uit grondbeginzel, befchouwen zij gemeenlijk de Christenen met eene zoo groote verachting, dat zij hen nooit anders dan den naam van giaur, (hond) geven. Wanneer 'er een Europeesch vaartuig in 5 hun-  o"0 . R E I Z E hunne havens komt, vragen zij malkanderen: van welk een giaur is .die Colopanni Qj)? Er is geen Turk in Europa, die zich het recht niet aanmatigt, een Christen, van welk een aanzien ook, te flaan; getuige uw afgezant de vergen nes, die, het zij uit grilligheid, het zij uit af keerigheid, te Conftantinopolen in 't midden van de ftraat, van een Mujitintan een klap 011 de ooren kreeg, ln Turkyën meer dan overal elders is het ftelzel van heerfchappij gegrond op fchrik, welke x zich van den troon tot aan de hut van den gemeenten Mufultnan uitftrekt. Heeft de Capitan hassan de uitfporigheid niet tot zulk een trap., gevoerd van zich openlijk te vertoonen met een tijger aan zijne rechter-, en een leeuw aan zijne linkerzijde, beiden door hem tam gemaakt! De tijger, 't is waar, deed hem op zekeren dag bij- (g) Colopanni, is het gene een katoendrager aait zijnen meester aanbiedt, wanneer deze zich van iets overtolligs ontdaan heeft. Niets bewijst beter de fchaiide welke men de Porie en zelfs andere gekroonde hoofden aandoet dan de volgende trek: EeaFransch Ambasfadeur gaf kennis aan een Vifir, van eene overwinning welke de Koning van Frankrijk behaald had op den Koning van Spanje. Wat raakt „ het mij, antwoordde de Vifir, of de hond het zwijn* H dan het zwijn den houd gevreqten. hebbe?"'  ïn GRIEKENLAND. bijna duur zijnen aanhang betalen; in 't midden van eene onverwachte omhelzing zetce dit dier Zijne moorddadige tanden reeds in de wangen zijn's meesters, toen men deze liefkozingen en verflindzucht ftuitte. Naauwlijks heeft iemand onder 't gemeene graauw, een flaaf zelf, eenen aanzienlijken post bekomen, of gekogt door allerlei ftreeken of laagheden, of hij fpreekt niet auders dan van ftokflagen, van ketens en van dooden. Er ontbrak aan de Pachas, en andere beampten niets anders dan bij de barbaarschheid eene trotfcbe en godsdienftige zotheid te voegen. Verfcheiden hunner hebben dit gedaan, door geen gehoor te verleenen dan achter een gordijn, en niet te antwoorden dan met enkele lettergreepen en op eene dubbelzinnige wijze, gelijk de oude Godfpraken, welken zij zogten natebootzen. De Turken hebben geen andere leerboeken dan den Coran, de dweeperij duit bij hen geene andere zedekunde, en daarop rust hunne heerfchappij- Zoo zij een oorlog te voeren hebben tegen eenige Europcefche natie , maken zij 'er eene godsdienftige zaak van; zij verzamelen zich bij ganfche benden en loopen ter dood om den hemel te verwerven: hunne godsvrucht maakt hen daarom niet te liefderijker; overal waar zij doortrekken , 't zij dat zij ten ftrijde gaan, 't zij dat zij van den ftrijd terug kecren, draagt  6s R E I Z E draagt alles, zelfs in hun eigen land, de tekens van vernieling. Wat veroorlooft een janitfaai zich niet? Hij trekt door een dorp, treedt daar in een huis om zijn pijp aantefteken, en zo > hj den naam van dapper wil verkrijgen, fteekt hij bij 't uitgaan, het huis in den brand en laat het afbranden. Thracië is zedert den oorlog tusfeben de Porte en Rusland nog vol puinen en fteenhoopen van dorpen, welke getuigen dragen van deze dappere verrichtingen. Oordeel uit dit alles nu wat in oorlogs tijden de Grieken te lijden hebben van de Turken, die hen als hunne vijanden befchouwen. Wat regel, wat tucht meent gij dat deze troepen kunnen in acht nemen? 't Is waar, de losbandigheid blijft 'er niet altoos ongeftraft. Op de klagt eens Generaals over de ongeregeldheid die .in zijn legerveld heerschte, zond de Vifir voor alle antwoord hem een Capigi, die een hoofd of dertig deed rollen. Hoe menigmalen hebben de Jurken zelfs de affchuwlijke bediening van Capigi niet waargenomen. Hoe veele Grieken en Christenen zijn 'er bij denbrand van de Ottomannifche vloot in de haven van Zesjïmé niet omgekomen door de Turken, die zich te Smyrna be« vonden? Onder die regeering behoeven de veroordeelden niet lang in de kerkers te kwijnen; naauwlijks is het vonnis van ftokflagen of den dood tegen  im GRIEKENLAND. 63 tegen hen uhgefproken of het wordt terftond uitgevoerd. In 't overige van Europa heeft men tot ftelregel: liever honderd fchuldigen te ontflaan dan één onfchuldigen te laten omkomen; in Turkyën meent men, dat het becer is honderd onfchuldigen omtebrengen, dan één fchuldigen vrij te laten: in weerwil van deze geftrengheid, kan men door groot geld den grootften misdadiger redden. — Dit metaal is daar, gelijk bij alïe verdorven natiën, de balans, waarin men de kwijtfcheldingen en de ftraffen weegt. Alvorens een Turk zich bij eenen Pacha vervoege, om een uitfpraak te bekomen, moet 'er eerst een gefchenk voorgaan, welks waarde de Godfpraak meer of min gunftig doet zijn. Zo men deswegens in gebreken blijft, heeft zulks de nadeeligfte gevolgen, 't Is nog geen zes maanden geleden, dat een Turk van hooger ftreek zich ter gehoor begaf bij den Groot-Vifir, aan wien hij de reden van zijn bezoek zeide, en van wien hij zeer gunftig ontvangen werd. Hij nam zijn affcheid, fteeg te paard, en wenschte zich geluk met het goed onthaal bij den Vifir, toen eensklaps een bende Janitfaren hem achterop reed, hem aanviel en hem het hoofd afhieuw. Zijne misdaad beftond daarin, dat hij rijk was. Alle zijne goederen werden verbeurd verklaard, volgens het gebruik, en gingen over aan den Grooten Heer. 't Zijn  64 R E I Z E 't Zijn niet alleen de grondbezittingen, welkë de begeerte wekken van hoog beampte lieden; zoo haast vertoont zich een Griek niet eenigzins wel gekleed, of de geringfte Tuié trekt het mes, en fnijdt het hem van 't lijf af. Te Conftanthwpolen, nogthans, zou men iet dergelijks niet beftaan durven. Wacht u evenwel te gelooven dat alle Turken eikanderen gelijken; over 't algemeen moet men het volk niet verwarren met de Regeering. Dat van klein Afie is goed, eenvoudig, menschlijk en herbergzaam; maar de Aga's, die 'er 't beftuur over hebben, dragen zorg het in eenen armlijken ftaat te laten, om het te beter in flaavernij te houden: bij elke maan doen zij het eene fchatting betalen, waarvan eene eenige voor den Grooten Heer is, en de anderen voor hun: mits deze fchatting betalende, ondergaat het volk dat denzelfden Godsdienst belijdt en ten uiterfte dweepachtig is, nooit die Hechte behandelingen, welke de Grieken in Europa ondergaan; deze zijn de flaaven der flaaven. Wordt 'er in Romelia een manlijk kind geboren, de eerfte Turk, die zulks verneemt, zendt zijn neusdoek aan den vader; 't geen betekent dat van dat oogenblik, dit knegtsken zijn Oaaf is, en dat hij alle gezach over hetzelve heeft: indien de vader den neusdoek niet aanneemt, toeft de tmk niet eene gelegenheid te vinden  r-n GRIEKENLAND. 65 den om vader en zoon in ongelegenheid re brengen. Wie kan de willekeurige ,en geweldige daaden d;r Turken tegen de Grieken tellen? Zij gebieden 'er meesterachtig over; en zoo zij niet daadlijk gehoorzaamd worden, dooien zij hen. Een Griekfche eilander, verkogt in zijn vaartuig graan, in 't kleen, in de haven van Salonica; terwijl hij bezig Was een zak te vullen , werd hem door een Turk, die aan de moelie ftond, geboden vuur te. haaien'om deszelfs pijp aantefleken: de Griek, die eerst de zak vol wilde meten, ontving een pistoolfchoot en viel dood; „ zie daar uwe zak gevuld," zeide de Turk met eene wreede glimlach. Die zelfde menfehen dus, die 't als een misdaad .befchouwen, een hond, een kat te dooden, maken geene de minfte zwarigheid een Christen om hals te brengen. 't -Is van hunne oppervorllen, dat de Mufulmanncn geleerd hebben een moord voor niets te achten, Een der laatfte Sultans deed een wet afkondigen, waar bij hij aan alle zijn Christen onderdaanen verbood eenig rood in hunne kleeding te dragen. Om van de Hipte uitvoering verzekerd te zijn, liep hij de ftraaten van Conjlantinopolen door, zoodanig vermomd dat men hem niet konde kennen, en enkel op een afftand gevolgd van vier vertrouwden; zoo haast hij maar eenig rood aan de kleeding van eenen ongelukkigen befpeurde, gaf II. deel. E hij  m R E I Z E hij een wenk aan een der vier uitvoerers zijner bevelen, die terftond den betijgden het hoofd affloeg. Een fchoenmakers jongen bad vergeten een rood kalotje afteleggen, 't welk hij gemeenlijk op 't hoofd drceg; hij zong al werkende aan de deur van den Winkel: de Groote Heer kwam 'er voorbij, bemerkte hem, gaf een wenk; kalotje en hoofd lagen daadlijk op den grond. Deugd, onfchuld, geringheid, niets befchut u tegen de vervolgingen, tegen de moordenarijën welke de opperde magten uitoefenen. In Moréa is gebeurd, 't geen men zeer dikwijls in Turkyen heeft gezien. A l i - b e ij , die op dat fchier-eiland het bewind voerde, had een hoon ontvangen van aunaut-oglow, Aga van Tripolizza; geen magt genoeg hebbende om zich over den Aga te wreeken, liet hij elf Grieken vatten, die bezig waren te arbeiden op den grond van het rechtsgebied van Tripolizza, en liet ze fpitzen om in hunne perfoonen den perfoon van zijnea vijand te hoonen. Te Conjlaniinopolen ontftond brand in een vaartuig, 't welk daar in de haven lag, aan eene plaats, Stegni genaamd; het groot aantal matroozen dat toefchoot, belette den brand: 'er moest nogthans een flagtöffer tot affchrik gezocht worden; maar waar hetzelve te vinden ? men kon niemand befchuldigen, deze zwarigheid wederhield den Vifir  in GRIEKENLAND. ,o; tSk ygamot Kai «jifopaj //uaêus Ai«tÏ si//<£ AvTDjUilM? TV,» Cregla» xui lei t' ttTtt 'i Tgt&M fin» fopaïut. Ha iïn r.elt.i » Aêwa Jüai ir'iotTi «xóf&i? 'H itevfcpia fi; Ttt KtTf/lU.  in GRIEKENLAND. 75 'Lm c.x.\j.\vrt 0 SoAosi Exi sr^s^a» vit ipória-B-im t>;s £yf65TIJj T£« £&>0[, K«i az-ó r« —\ex).& rij y>ij "Zrifiu-, , xai tb s-ïAtó/ïf, AAA« v« si^au 7-^4 "AAAa j? t«J« Wf» £i»£ «Ai'o» J Oi |'sv«4 tb ê'iaaimsr, AAoï £xsi Jï/ fi^tictsii, "aA«> sz.:.' Jïv fixleu K» TB ^t-oï ^ AOw, Ktsi ﻫ» (pi^ao/ïpn» Ay."J» STOf t»!to» TB AffoTssy». K«i' SLkom ia. ftifa %\ Sj-ov Xfitipoi» t«» sAAsiw» Ai« (turn faAA»» rS KOTfiiü, Kaï sik «ayjoioc x.«.\ ïppi/X/oc., K«i ósy.jiie $»s Ps/mAijv x«02 sr«o-.£~inj KcC* »a (TXötöcj* 'iru pxfiat Hciii TTxi' ia rc» xaïïiiru. Na /a^» Sapus n 'sk*s psjK/aioj,  78 R E I Z E Na KTtja^ftt ré fijtplutx 9 lis Tf£^£i ia r'n sVj»i«_J Top ut sij r acpara trcrt rScy.011 XiZatTS* l\\>,yi/.is Tïd ut ra xxXoitrU IlcAij $bs-4 %w~(*it»l rioAjj^K Ti£ii 'AtaroM 5 xat Aii, Kal rcga sj xarotxM Hufiaeorarx y'(»8«, Kal /SAsTfii rv,t a'/iat So^tss 2?a afxoitS ra yjgix, Na xaiirz xal ö' Maa/tii Eis t&v ypaixiï» rot Sgcto* Vla Bft A£?«»t£, Nas |w>" liQuitirü) rx fijria, Ktsi »« f*£ jragxTiic-ssi, Kxl !T«Ai» f»! Ta» rv'xtii» NxKXpm tv «tyceErü». Nara c's ti «xarfcfaci? M* »?££»£» i 0"xAc;Si« SKAa/S/èt tos . baare vrijheid gebooren werd: wat is die thans? Haar naam is Hechts overgebleven in den tempel van 't geheugen, in 't midden der puinen. Dat oude fchool der wereld, waar solon zijne wetten verkondigde, waar de volken, de zoonen der Koningen over land en zee kwamen, om de meefterïlukken van apelles te bewonderen, en uit de diepe wijsheidsbron van plato te putten, die flad zoo vruchtbaar in geleerden en helden, die door 't gerucht hares naams de geheele wereld vergulde, wat biedt die ons thans aan? Haare nietigheid en kkrifters! De verbaasde reiziger ziet aan dezen oever, in Üede van Athjnen, niet dan woestenijen, en in ftede van den Areopzgus, eenen Aga. Wie zoude zonder traanen te ftorten het treurige Moréa kunnen doprloppea ? Alvorens'het Haaf was, zou men gSzegd hebben, dac de hand der Goden het, ren fieraad der wereld, en voor 't oog der reizigers, had opgetooid met bloemen. Heden, naakt en bleek van aangezicht, wordt het om ftrijd door vernielende bloedzuigers verfcheurd. Te vergeefsch laat ik mijn oog van alle kanten heen weiden, ik zie in geheel Griekenland niets dan een wijd uitgeftrekt ■ kerkhof, niets dan kluillers, en overal bloed. Ieder Pacha in Romelie, trotsch op een onbepaald vermogen, kent II. deel. F gee-  U R E I Z E geene andere wet dan zijnen wil. Hij rooft, doet van honger ilerven, of offert den genen op, wien hij benijdt of wiens goederen hij be« geerr; ncar mate zijner wreedheid, laat zijne onverzaadliike gierigheid aan den Radja, dien hij zwaar drukt, niets dan den dood of de naaktheid. Is 'er voor die1 rampzalige eilanden wel één oogenblik rust? Die zwermen van zeefehuimers, die voor de zee een last zijn, die ontftelde neerflachtige oevers, verontwaardigde zeeën en rivieren braken niet dan beulen uit. Chiistenen en Mufulmamen, alles vereenigt zich tegen die eilanden: derzelver eigen boezem voedt die vernielende geesfels. Wie kan zijne traanen weigeren aan Négrepont, aan Rhodus, aan Candia? Wanneer 's jaarlijks de fchraapzuchrige Aga met zijne fchepen den Archipel inftevent, gaat overal de fchrik hem vooraf, en men ziet deszelfs bleeke bewooners aan zijne voeten hun behoud koopen, niet dan door een menigte gefch enken. Van alle mijne rampen hoort gij flechts een kleen gedeelte: onder 't Otiomannifche juk gebogen, heeft elk bewconer van Romélia in iede» ren Turk zijn dwingeland. Wee den Griek die hem verklaagt} 't antwoord des Turks is de dood. Ge-  ïN GRIEKENLAND. 83 Geloof niet dac hij uit laaghartigheid hem den verbeurden kop toefteekt. Nooic nam een Griek de vlucht voor een Turk. Hij moet nogchans onderdoen voor zijne wreedheid. Indien hij op zijne beurt hem treft, ontwijkt bij deszelfs toorn in 't harte eenes bergs. Maar zijne kin* . deren, zijne gade, zijne bloedverwanten, alles valt onder zijne flagen. O gij! eerfte lïchc der wereld, wac toch hebt gij met uwe fchoonheid verrigt! Byz anti rein het duiitere, gaat gekromd onder 't juk, en fleept haare nietigheid met zich. Gij laat uwe achtbaare sophia in de magt van een verachtelijken Saraceen, en gij ziet het godloos gedicht van den trotfehen mahomet, door wien Griekenland flaafsch gemaakt werd, op den troon van consïan'tvn! En gij , die koelbloedig mijn bederf befchouwt, Europa! wat toch heb ik u gedaan? Onder uwe oogen heerscht da- verwoed monfter , voor 't welk lafhartig een geheel ongelukkig volk nederbuigt, 't welk bij van alles berooft, of 'c welk door zijne moorddadige handen worde omgebragt. Treurig getuige van zoo veele gruwelen, ilorc ik vloeden van traanen, zonder het genoegen te hebben mijne fmerten in den boezem eens vriends open te leggen. De geheele wereld heeft mij verlaten , en in dien verlaten F 2 Maat  84 REI Z E Baat zou men zeggen, dat in haare oogen het herdenken aan mijne gewezene glorie niet dan een vergif is. Wat hebben de Rusfen, mijne wreekers, in wie ik mijne eenige hoop itelde, tot mijne verlosfmg gedaan? De Archipel glimlachte op hunnen eerften voorfpoed. In Moréa vertoonden zij zich enkel, en het bloed van honderd duizend Grieken aan mijnen meester opgeofferd, is het zegel des vredes. Zie daar mijne rampen en mijn leed, de bron daar van is 'mijne flaavernij en de hoop op de vrijheid, welke mij ten troost ftrekie, is voor altijd mijn hart ontvlogen. En gij fpreekt mij van vreugde , gij wilt dat ik met den klank van vrolijke fpeeltuigcn Griekenland doe weêrgalmen, daar ik niets anders dan traanen heb, waar mede mijn verdriet cn kwellingen te verzachten !" Dimo rees van zijn plaats op, en fprak de vrouwen, die zongen, met deze woorden aan: Houdt op met weenen, Romélia.' ik breng u vertrooflende tijdingen. Hoor wat 'er in 'c nieuwe Alhenen is voorgevallen. He: Franfche volk heeft zijne dwingelanden t'ondergebragt, en zich zeiven wedren gegeven. De mensch, zeggen zij, wordt vrij gebooren en moet vrij leven. Wij zijn allen, cn mcettn flechts één huisgezin van broederen uitmaken. De wet al-  in griekenland. 83 leen raoet over alle de hoofden zwcevcn, en die wet is niets anders dan de uitgedrukte wil van 'c vergaderde volk. Bedroef u niet, Romélia! Frankrijk heeft u niet vergeten; eerlang zal het in uwe landftreekcn een magtig heirleger zenden onder het bevel van den verwinnaar van Italië. Buonapap.te zal zelfs tot in Confiantinopolen', den vrijheidsboom komen planten. Weest in die verWagtïng, o Grieken, eensgezind, bemint eikanderen; en overal waar gij u met u beiden zult bevinden, dat daar uwe begroetinge zij; de vrijheid of de dood !" ^^^^^^^^^^^"^^ drïe-en-veertigste hoofdstuk. Vertrek van Maina. Be reizigers, warden doorflorm op de kust van Cerigo geworpen, vier mijlen van Potamos. Afbeelding van ste- phanopoli. ll^indelijk moest men Maina-. verlaten; de Commisfarisfen werden door alles daar toe genoopt; het goede jaargetijde liep ten einde, de herfst nacht evening , hst ligte vaartuig waar c-p zij, sich ter zee moesten begeven, de noodaaaklijk*, beid om het overhe van Moréa en Albanië te t 2-  26 R E I Z E bezoeken, van waar zij meer dan honderd mijlen afftands waren. De Beij verzette zich mee alle magt tegen een zoo fchielijk vertrek, met oogmerk om hun zijn oudften zoon, wiens zaken hem nog niet toelieten te vertrekken, mede te geven naar buo nap arte. Dimo deed hem deswegens duidelijk opmerken de onvermijdelijke gevaareri, welke zijn zoon met hun zou loopen, zoo ten aanzien der zeekapers als ten opzichte der Turken, langs de ganfche kust van Moréa tot aan 't eiland Zante: 't zal ons ècn groot genoegen geven, voegde hij 'er bij, hem aan buonaparte aantebieden; maar dat hij een gunftiger oogenblik afwachte, dat hij zich infehepe op een veiliger vaartuig dan het onze is, en dat hij te Corfu bij ons kome; van daar zullen wij te famen naar Italië' vertrekken. De Beij liet zich gezeggen, en ondanks zich zeiven door deze verftandige redeneering overhaaien; maar hij zond om den Kaptein, die de Commisfarisfen van Zante naa Marathonice had gebragt, en wilde van hem weten, op wat wijze de gevaren te vermijden, waar mede de Turkfche en Barbarijfche kapers, die de zee als bedekten , bijzonderlijk in de golven van Coron en Modon, welke zij noodwendig moesten voorbij vaaren , hen bedreigden. De Kaptein Helde hem gerust: ,, Geboortig van Coron, 5, zei-  in GRIEKENLAND. 8f J, zeide hij, en vier-en-twintig jaaren oud, „ dien ik Moréa volkomen wel te kennen; de „ Turken, alhoewel onderrigt van de aankomsc „ der beide Commisfarisfen in dit land, weten „ niet op welk vaartuig zij zich fcheep hebr „ ben begeven; de voorzorg die wij namen om „ te middernacht van Zante te vertrekken, ftel„ de de waakzaamheid van alle de fpions te „ leur; wij zuilen hen nogmaal bedriegen. Im„ me'rs hebben wij 'er even veel belang bij. „ Is ons leven niet even zeer bloot geiteld als „ dat der Commisfarisfen?" Het vertrek werd tot ai daags daar aan uitgefteld. Er werd een affcheidsmaal gevierd, *t welk door de bloedverwanten en vrienden van den Beij, en door de vier afgezanten werd bijgewoond. Men dronk 'er Hechts twee conditiën. De Beij. — De gelukkige aankomsc van suonaparte! Dimo. -— De fpoedige verlosfing van Griekenland l Het was twee uuren. in den nacht; de Commisfarisfen, na vaarwel gezegd en affcheid genomen te hebben van de vrouw van beyzand é , vertrokken, vergezeld van deszelfs familie, en van bijna alle de ingezetenen van t dorp. Aan den zee-oever gekomen zijnde, werdén zij van den Beij omhelsd : „ Vertrekt %. Sfiide hij me.c eene ontroerde Item, vertrekt raip F 4 •*  R E I Z E ce waarde vrienden, maar vergeet uw oude vaderland niet; gedenkt dat op dezen grond uwe voorouders geboren werden ; zegt aan uwe belden, wier afgezanten gij zijt, dat wij allen naar hen haken, en aan de dapperen die onder hum e bevelen ftrijden, dat zo de .Mainoten naa Italië niet zijn komen overvliegen, om hen te komen helpen in hunnen arbeid, en te deelcn in hunne laauweien, de reden daar van is, dat zij vreesden hun vaderland overtelaten aan. de invallen der barbaren. Vaartwel mijne vrienden ! moge de hemel u behoeden voor alle de. gevaaren, aan welken gij bloot gefield zijt!" Dimo antwoordde daarop; „ De vriendfchap,, waar mede gij ons ontvangen hebt, en het vriendelijk onthaal, 'c welk wij geduurende ons verblijf, bij u genoten hebben, doet ons duidelijk gevoelen, dat Maina ons waare vaderland is; doordrongen van erkentenis en vol genegenheid voor u, vertrekken wij tot ons groot leedwezen: maar wij hebben geheiligde pligten te vervullen; Maina is het voorname doel daar van; geheimhouding, moed en volharding, en onze wenfchen zullen vervuld worden." Na dit gezegd te hebben, ontvingen de Commisfarisfen hun laatfte affcheid van de vier afgezondenen en van de familie van den Beij. Zij flapten toen in 't vaartuig , dat welhaast zich van het flrand verwijderde. Op  in GRIEKENLAND. Op eenigen afftand van den oever, werden de reizigers aangevallen door een groot fchip ; t twee malen aangeklampt ontfnapten zij twee malen door de (helheid hunnes vaartuigs; te Zante aangekomen, vernamen zij van den Kaptein van dat zelfde fchip, dac men hen voor roovers had aangezien. Bij 't opgaan der zonne bevonden zij zich op de hoogte van kaap Mats* au , toen eensklaps de westen wind hen terug , en tegen de klippen van Cerigo dreef,' vier mijlen van Potamos. Stephanopoli „brandde van begeerte om naar dat dorp weder te keeren; maar dimo, had door den mond van den fchipper laten verbieden , dat riemand, wie hij ook ware, zich van 't fchip zoude hebben te verwijderen; 't voorwendzel van dit verbod was, dac de wind ieder oogenblik gunftig konde worden, wanneer zij terftond "zouden vertrekken. Geen verblijf was ooit zoo rampspoedig voor den minnaar van lucretia. Hij kon bij zijne reisgenoten niet blijven ; dan eens zogt hij de duifterfte holen op, om voor den dag een vlam te verbergen , welke hij vergeefsch zogt meester re worden; dan eens beklauterde hij den hoogften berg, in de hoop, om van deszelfs top, de wooning zijner wel beminde te ontdekken. Door eene menigte verürooijingen, gelukte het hem, eer dag zijne, vervoeringen te b-tcugelen; maar des nachts F 5 wa&  $o R E I Z E was hij zich zeiven geen metfter; de nacht is voor ongelukkige minnaars de grootfte ftraf. VIER - EN - VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Ontmoeting van een Kaptein van een koopvaardij-fchip. De matroozen zingen vierregeligeyersjens. Gefprek van den Kaptein met stephanopoli. De gefchiedenis zijner gevangenfehap te Algiers. dag daar aan wasvoor stephanopoli zoo treurig niet. Er was ter zelfde plaatze een Grieksch koopvaardij - fchip binnen gekomen , van 't welk het fcheepsvolk, door hun gezang en ftoeijen, hunne vrolijkheid liet blijken. De Kaptein was geen gemeen man; in alle de trekken van zijn gelaat was oprechtheid, menfehenJiefde, en die openhartighéid van ziel te lezen, welke van elke gevoelige ziel zoo zeer gezogt worden. Naauwlijks had de jonge Commisfaris hem befpeurd, of hij verlangde niets zoo zeer dan kermis met hem te maken, en mei hem te fpreeken. Hij trad naar hem toe, en na eenigen tijd met hem gefproken te hebben , kwamen zij over een famen te eten. Al fpoedig naakten Commisfarisfen, fchippers en ma> troozen een eenig huisgezin uic  in' GRIEKENLAND. 91 Stephanopoli fprak 's avonds na het avondeten constantyn aan, die was de naam van den Kaptein: den ganfehen ucht^d, zeide hij, hebben uwe matroozen niet opgehouden liedjes te zingen, waar van de welluidendheid mij tot in 't harte drong, maar de afftand belette mij de woorden te veiftaan, gewis beantwoorden dezelve aan de zoetluidendheid van 't gezang; wees zoo goed en verzoek die genen van uw fcheepsvolk, aan wie de natuur zoo mildelijk eene lieflijke ftem heeft medegedeeld, die liedjes te herhalen welken zij deze morgen zongen. Daarop zongen drie matroozen, de een na den anderen, de volgende vierlingen: Ti iirn km t» yap8u 'er het geheugen van willen misfen, want ik fpreek 'er nooit van, of het bloed kookt mij in de aderen, van woede: nogthans wil ik mij zeiven bedwingen en u trachten te voldoen. Gij zijc nog jong; uit mijn voorbeeld kunt gij leeren. Ik was nog maar agttien jaaren oud toen ik van Cefaloniën, mijn geboorteland, vertrok, en mij op eene Venetiaanjbhe Chebeck fcheep begaf om jagt te maken op de Tunitaanen en de Algerynen, die toen in oorlog waren met Venetië. Na verfcheiden dagen zeilens, kwamen wij te Maltha aan; aldaar vonden wij twee andere Venetiaanjbhe galeijen en een chebeck, bij dewelken wij ons moesten voegen, Wij bleven 'er (?) Eene wijze vr.n fpreeken bij de Grieken, die den ouderdom in de grootfte achting houden.  9't R E I Z E 'er negen dagen. Den derden dag, tegen den avond, zagen wij in de haven een Malthees galjoot, dat zeer gehavend was, binnen loopen; het behoorde tot een convooi van chebecken en een ligter, welke na een hevig gevecht, op de hoogte van het eiland Corfika in handen was gevallen van de Algerynen; uitgezonderd ééne chebeck, die in den grond geboord werd. Dit convooi had zich moeten verdedigen tegen twee halve galeijen en drie chebecken; het galjoot had zich weten te redden te Porto Ferraio, en aldaar zich een weinig hebbende laten kalfate» ren, was hetzelve naar hlaltha terug gekomen. Op dat nieuws hoorde men te Maltka niets dan treurig geklag, en aan boord van ons fchip niets dan om wraak roepen. Terftond deed onze Admiraal fein om uitteloopen. Na weinige dagen ontdekten wij het eiland Caprara, en vervolgens Corfika. Wij landden te Bastia, waar wij van den Commandant de nodige kundfchap wegens de Algerynen namen. Den volgenden dag gingen wij weder onder zeil. Drie dagen lang zeilden wij langs de noordwestkust van dat eiland, en den vierden dag bevonden wij ons op de hoègte van Bonifacio. Des avonds befpeurden wij den vijand op de hoogte van 't eiland Sardinië. De chebeck d'Amiral in ftede van aan die ftad te blijven, gaf fein om verder voord naar Sardinië te  m GRIEKENLAND. 95 te ftevenen. Wij vervolgden des onzen weg; en in den nacht de noordenwind met alle geweld ukbarfrende, verwijderde deze ons van eikanderen: 's morgens bevonden wij ons tusfchen het eiland Afinara en St. Peter. De Algerynen, die door één hunner ga'jooten onze beweegingen en onze fcheiding vernomen had* den, hielden zich gereed tot het gevecht. Zij. droegen zorg des nachts klein zeil te maken om niet van eikanderen te raaken, en b:j den dag digt bij den anderen te zijn. De chebeck, op welke ik mij bevond, werd door twee iAlgeryrfche chebecken aangetast, die, na een hardnekkig gevecht van drie uuren, en 't verlies van één hunner zich van ons meester maakten. Onze makkers, niet ter onzer hulpe kunnende komen, uit hoofde dat zij te ver af waren, en vreezende hetzelfde lot v^n ons, beveiligden zich in de haven van St. Peter. Ik werd terilond met kluisters beladen, evens als mijne medemakkers en op de roeibank geplaatst. De Kaptein van de halve-galei was de broeder van den Beij van Algiers; en had tevens het bevel over deze kleene vloot. In plaats van een ontbijt kregen wij op zijn bevel honderd ftokflagen tegen de zooien der voeten» Ik bezweek onder 't gewigt der fmerte, er» verloor het gebruik mijner zinnen. De Barham ren bragten, door eene menigte bullepeesfiagen, mij  96 R E I Z E mij weder toe mij zeiven. In hunne hoofdïlad aangekomen, werden wij daar ten toon gefield door ons twee aan twee in eene rij naa de deur van den Beij te geleiden. Deze kwam uit zijn paleis, omhelsde zijnen broeder, zogt tot zijn dienst zes flaaven uit, onder welken ik begreepen was; tot vermaak van 't volk, het hij aan mijne andere makkers , die men naar de plaats bragt, waar de andere gevangen Christenen waren, drie honderd ftokflagen geven. "Spoedig nogthans won ik door mijn veriland het vertrouwen van den Beij, en door 't vermaak 't welk hij had "van mij Crieks te hooren fpreeken. In 't midden der kluisters was ik bijna gelukkig; maar dat geluk was van geen langen duur: 't werd mij door eene vrouw ontnomen. Zij was de dochter van de kamermeid van des Beijs echtgenoote, en had zin in mij gekreegen. Op zekeren dag dac ik een vertrek doorging, hield zij mij Haan en bekende dac zij mij Hef had. — „ Deze belijdenis ftreelt mij, zeide ik haar, maar ik kan uwe lietde niet'beantwoorden, 'er zijn tien maanden verloopen dat ik over mijn hart befchikte." Ik bedroog haar niet. Hele na, de jonge helena beheerschte mijne ziel, en haar afzijn maakte mijnen-welland ondraaglijker, dan mijne flaavernij. Er.  in GRIEKENLAND. 97 Een vrouw die verfmaad wordt, vergeeft zulks niet. De kamermeid gedroeg zich ten mijnen opzichte als eene helfche razernij. Zij fpande met haaren meester fti'men, en verklaagde mij aan den Beij als een guit, die haar eer had zoeken te belagen. De Beij liet mij door twee zijner lieden grijpen; ik werd tegen den grond geworpen, mij werden twee honderd ftokilagen gegeven, en ik werd half dood weggefleept ver van het paleis. Door de hevige pijn was ik bezweken en als gevoelloos. Toen ik weder tot mij zeiven kwam; hemel! welk eene gewaarwording! vond ik mij beladen met kluisters, en onder eene hoop zieken , die geen ander geneesmiddel dan ftokfla^en ontvingen," en geen anderen geneesheer hadden dan beulen. Ons ganfche voedzel betond in een weinig bedorven brood en flegt water. Aldaar bragt ik drie maanden door in gefbufge angften, over dag met arbeiden en 's nachts met weenen. Daarop verdubbelde eene treurige gebeurtenis mijn verdriet. De Beij had een rots doen klooven en 'er de gedaante van een zuil aan doen geven. De zu l was van eene verbazende zwaarte, om dezelve naar de ftad overtebrengen had men twee duizend gevangen Christenen bijeen gebragr. Ik was' onder dat getal. Door middel van handfpaaken en hef boomen moest men die zuil op eene zoort van wagen laaden; doch II. deel. G in  ng R E i z È in 'c ncderlaien viel Hechts de eene helft op den wagen, en in ?t nedei'vallen verpletterde de andere helft ruim drie honderd van de onzen. Bij dit geval konden wij ons niet onthouden onze droefheid te toonen. De Beij, die zulks bemerkte , gaf terftond bevel tot ftokflagen. 't Is niet mogelijk u te zeggen, wat het vervoeren dier zuil ons kostte. Gewis was het eene on^ zichtbaare magt die ons bijftond, en hielp dezelve naar het midden van 't plein te fleepen en aldaar opterichten. Na dezen zwaaren en moeilijken aibeid, waarbij bijnaa de helft der gevangenen als flagtöffers omgekomen waren, werden wij naar ons morsfig hol terug gebragt, vaar.-ik gewis het leven zou verloren hebben, indien de Republiek van Venetië geen vrede gemaakt had met de Algerynen, en mij verlost uit de handen dier wangedrochten, van wier wreedheid ik over mijn ganfche lichaam de tekens nog drage." Indedaad hij ontblootte zijne armen, zijn borst, waar overal de lidtekens waren overgebleven van dc mishandelingen welke hij ondergaan had. Die barbaaren! riep stephanoi'oli uit. — De Kaptein vervolgde: „ Ik kwam te Cefalom'è aan; en vond 'er mijn beminde voorwerp, 't welk geduurende mijn afzijn zoo ftandvastig was gebleven als ware ik bij haar geweest. Het huwelijk bekroonde onze getrouwheid en zedert geniet ik een volmaakt  tN GRIEKENLAND. maakt geluk; met weinig, te vreden, bepaalde mijne begeerte zich alleen tot de rust mijnes gemoeds; mijne vrouw en dit vaartuig maaken mijnen ganfchen rijkdom uit." Naauwlijks had constantyn deze laatfte woorden gefproken, toen stephanopoli eensklaps gedompeld fcheen in eene diepe mijmering: hij fprak geen woord, en bleef onbeweeglijk; maar zijn aangezigt baadde in traanen, zijn hart klopte geweldig, de Kapiein befchouwde hem met aandacht: — „ En gij mede; zeide hij hem, zoudt gij, nog zoo jong, onheilen ondergaan hebben?" stephanopoli antwoordde hem niet, maar ftak zijne regterhand naar Cerigo uit, de plaats waar zijne kwelling een aanvang genomen had. Deze beweeging, dit ftilzwijgen verdubbelde de nieuwsgierigheid van den Kaptein; eindelijk wist hij den jongen Commisfaris deszelfs geheim te ontwringen; hij vertroostte hem, hij fchilderde op nieuw hem het onuitfpreeklijk leed af, 't welk eene ongelukkige, maar eindelijk beloonde liefde hem had doen lijden: en hij floeg voor hem naar de woning zijner beminde te geleiden. G 2 VIJF-  R E I Z E VIJF-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Zi) «aan weder onder zeil. Ontfnappen twee Turkfche fregatten. Blijven aan eenen woeste, uithoek liggen. Stephanopoli ontmoet een grijsaart die eene kudde hoedt. Hun gejprek. Zij vertrekken. De dag was aan \ daalen: men avondfpijsde aan den oever der zee in de luwte der rotzen, van welken eene herbergzame kloove eene zoort van gewelf uitmaakte; men at van een lam, wiens dood vrij wat traanen gekost had aan de ionge herderinne aan wie het toebehoorde. Die dag, helaas! was een dag van traanen. Dimo fprak van de gcedaartigheid en vriendelijkheid der Mainoten; de Kaptein dronk veifcheiden goede teugen; maar stephanopoli wilde noch eten, noch drinken, zijne verwilderde oogen fcheenen zelfs in \ midden der rotzen te zoeken 't geen aan zijn hart ontbrak; eindelijk vatte hij, na een lang ftilzwijgen, eensklaps het woord op: „ Oom, zeide hij, wij zijn zoo di-n bij Potamos; waarom die goede Republikeinen, die ons zoo wel onthaalden, niet eens wederom bezogt. 't Zou hun vrij wat vermaak  in GRIEKENLAND. loi geven, indien zij weten mogten hoe onze zending te Maina is uitgevallen! En wat al dingen meer hebben wij niet aan hun te zeggen! gij ziet wel, de wind is op verre nog niet aan 't bedaaren; de zee Haat holler dan heden morgen. Laten wij hier geen oogenblikken fpillen, wélke wij elders zoo wel belteden konnen; kom oom, laten wij naar Potamos gaan!" Hij, die de ziekten van 't lighaam weer te behandelen, weet insgelijks te zorgen voor die van 't hart. Dimo, verre van 't voorlid zijns neefs te verwerpen, vergenoegde zich hetzelve 4 tot des anderen daags uitteftellen. bij 't aan breken van den dag haastte stephanopoli zich reeds om naar den wind te vernemen, dezelve fcheen hem toe veranderd te zijn : deze verandering bedroefde hem; maar welhaast hervatte hij eenige hoop. Hij zag agttien vaarAitgen, waarvan twee Turkfche fregatten, en de overige Barbarijfche chebecken of galjooten waren, voorbijilevenén; dit konvooi zette koers naar kaap Matapan. Hij wendde zich to d n fchipper, en zeide hem: „ 't zou onvoorzichtig zijn zulk eene vijandelijke magt te trotfeo ren; ons vaartuig zou ongetwijfeld in den grond geboord worden, kom, laat ons liever eea dag twee of drie te Potamos gaan doorbrengen, gi hebt 'er makkers, wij hebben 'er vrienden: i middels zal de zee aan 't bedaaren komeo, < G 3 die  105 R E 1 Z E die groote fchepen zullen de plaats hunner beftemming bereiken." . ; De ïchipper was gereed te antwoorden, toen hip eensklaps door dimo geroepen, en bevolen werd zich zeilree te maken. Dit beyel was voor stephanopoli een donderdag. Hij keek zijn oom aan. De bedaardheid wélke op V gelaat des grijsaarts afgefchilderd was, verzagtte eenigzins zijn leed; maar zijne fcheiding van constantyn vernieuwde hetzelve weder. Men vertrok. In den avond flevende men voorbij., kaap Mat apart; en na., geduurende den nacht, kaap Grosjó (k) langs gevaren te heblen, bevonden zij zich des ochtends, in de golf van Coron, tegen over twee Turkfche fregatten. De verlegenheid was uitermaten; maar de fchipper, zonder zich te verzetten, liet de .Commisfarisfen onder een bank langs het fchip kruipen, dekte hen met een oud zeil, en gaf aan het fcheepsvoik last om het naar den wal te zetten, aldus voeren zij langs de fregatten heen, van welk het fcheepsvoik niet eens acht op hun vaartuig gaf. Zij flapten achter eenen uithoek, die woest lag, aan land, en verborgen zich tusfchen de rotzen, na een matroos op fchildwachc cc • tr (i?) Kasp Maina; men vindt 'er agttien putten en de overblijfzels eener oude fcliarus,.  in GRIEKENLAND. 103 gezet te hebben, die van den top eens bergs, niet kreupelbosch bewasfen, zorgvuldig acht gaf op de beweeging der fregatten. Stephanopoli, die geen twee minuuren op dezelfde plaats kon blijven, wilde insgelijks den berg beklimmen. Zijn oom die hem geltadig in 'c gezicht hield, liec hem verzeilen van een matroos. Wel rasch had hij den top bereikt. Daar zijnde, wendde hij het gezicht niet naar de fregatten, maar naar den kant van Potamos, doch hij kon dat dorp niet te zien krijgen, dat achter een langen keten van bergen lag. Hij verwenschte die bergen; hij vcrwenschte zich zeiven; hij kwam den berg weder af, beklom dien op nieuw, gaat en keert terug, verlaat eindelijk den top. des bergs , en befpeurt op een gindzen heuvel een grijsaart die eenig vee hoedde. Hij begaf zich daar heen, draaide hem op zijde, en fprak hem aldus aan: „ Edelmoedige grijsaart! dat de tegenwoordigheid eens vreemdelings u niet ontftelle! ik ben een Griek en een Franschman. —- Franschman t riep de grijsaart uit. Thans ben ik flechts een herder;, voor dezen onderwees ik in \ lezen; ik kende de onderfcheiden Eu-ropéfche natiën; met het grootfte genoegen hoor ik heden boven al van het Franfche volk fpreeken. Deze plaats is. flechts eene woestenij ; maar 'er is geen woestijn in de wereld, tot welke de. roem van G 4 das  104 R E I Z E dat volk niet is doorgedrongen. Welk een vermaak voor mij u te zien en met u te fpreeken. Zedert dat de Frattfchen meester zijn van de Ionifche eilanden, hebben wij eenige hoop opgevat: meent gij dat dezelve verwezenlijkt zal worden? — Ja, dezelve zal vervuld worden. — Mijn zoon! hernam de grijsaart, ik kan mij niet beloven de voordeden van onze herfchepping te zullen genieten, maar 't geluk van onze nakomelingen is reeds een geluk voor mij. De Commisfaris keek den herder met meer oplettendheid aan: „ Gij zijt, zeide hij hem, negentig jaaren oud! — daar over — gij fchijnt niet eens zestig jaaren te zijn!" Op dit zeggen bewonderde hij deszelfs blanke haairen, zijn frisch gelaat, zijne rechte houding, die Aartsvaderlijke achtbaarheid, welke in zijnen geheelen perfoon doordraaide. Hebt gij, vervolgde hij, de lieden veel bewoond? — Ik heb maar zeven of agtmalen Coron gezien, en 'er mij flechts een oogenblik opgehouden. Mijn eetrigst gezelfchap is mijpe kudde; van derzelver vachten kleede ik mij, en dezelver melk dient mij tot voedzel. 't Eenige dat mij fmert is, zomtijds gedwongen te zijn mijne lammeren tegen eetwaaren te verwisfelen, welken ik nodig hebbe; mij dunkt het zijn zoo veele kinderen, die ik affta. Bij 'c fpreken van deze laatfte woorden, zag men de traanen in zijne oogen komen. Gij heb: dan geene fceden be-  in GRIEKENLAND. 105 bewoond, hernam stephanopoli, en gij beweent een lam. — Ik verwonder mij niet over de bedaardheid en zuiverheid uwer ziel, gij beweent een lam, van 't welk gij u enkel affcheidt, en wij hechten eenen roem, eene barbaarfche vreugd, in 'c Horten van het bloedonzes evenmensch's! — Hoe zeer verfchilt uwe taal met die der Turken, hernam de grijsaart; dezelve boezemt mij een vertrouwen in, waarvan ik u een groot bewijs ga geven: bij uwe terugkomst met de Franfchen in dit land, zal ik, misfchien niet meer in 't leven zijn: maar luister ten minden naa mijn geheim: 't is een familie - geheim, van 't welk tot hier toe geen vreemdeling iets wist. Gij ziet dien berg: een honderd voetdappen van daar aan de noordzijde^ is een goudmijn, en ten naasten bij op den zelfden afiland naar 't zuiden- een zilvermijn. — Hoe, gij zijt in 't bezit van die (chatren, en blijft in die ongemeene armoede! — 't Is diezelfde armoede, die onze veiligheid en onzen rijkdom uitmaakt. — En de Turken weten daar niets van ? — Zij verwaardigen zich niet deze woestenijen te bezoeken; zij komen bijna nooit buiten hunne Heden, en wij wachten ons wel hun deze mijnen te ontdekken, zij zouden ons dwingen dezelven op onze eigen kosten te bearbeiden; en als dan mogten wij onze akkers en kudden wel vaart wel zeggen." StephanoG 5 po-  io$ R E I Z E poli wilde hem zijne erkentelijkheid betuigen. De herder lier hem zulks niet toe; maar verzogt, hij wilde hem volgen naar zijne hut, waar hij hem uitmuntende honich en zuivel zou geven. De Commisfaris konde hem hierin niet te wille zijn, uit vrees van zijnen ooih billijke ongerustheid te baaren. Hij nam een teder affcheid van den grijsaart, die hem met leedwezen zag vertrekken. Zoodra de zon beneden de kimmen was en de duisternis het aardrijk bedekte, begaven zij zich weder fcheëp, en onder zeil, hebbende fterk met een tegenwind te worftelen. In den morgenftond bevonden zij zich voor de haven van Modon. Er heerschte eene doodilille kalmte, die eensklaps afgebroken werd door een herhaald losbranden van gefchut. De reizigers konden zich niet weei houden hevig te ontftellen. Zij vreesden zich tusfchen twee vuuren te vinden; doch welhaast vernamen zij dat het zeven rooffchepen waren, die vreugdefchooten deden wegens een prijs die zij gemaakt hadden op de Maltheezers. Door kracht van riemen., en zonder zich immer van 't land te verwijderen, bleven zij zestien dagen aan een de Morèüfche kust langs vaaren. ZES»  in GRIEKENLAND. 107 ZES - EN - VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Zij zijn genoodzaakt binnenteloopen in eene kleene verlaten haven van Arcadie. Stephanopoli dringt landsaards in, en wordt op e-ne herbergzaame wijze ontvangen van eene weduw-vrouw, die hem den moord verhaalt van haaren man. Herderlijk ontbijt. Krankzinnigheid der weduwe. Indien in 't midden der verveeling eener lange, langzaame en gevaarlijke vaart, den Commisfarisfen iets tot troost kon verftrekken, was het de af beelding der landen, langs dewelken het ftormend weder hen dwong zich optehouden, als om hen uittenodigen 'er hulde aan te doen. Arcadie lokte vooral hun gezicht, en wekte in hun eenvoudige, maar aangename herinneringen. Stephanopoli brandde van begeerte om het geliefd verblijf der herderen te kennen. Men was op 't punt om te Cataloco aantekomen; maar alvorens die ree te bereiken, was men genoodzaakt geweest in eene kleene haven inteloopen, niet ver van kaap Prodano. Aldaar bevonden zich drie gebouwen, eene zoort van pakhuizen, aangelegd voor. den kaas-handel, de voor-  io3 SF R E I Z E voornaamfte en bijnaa de eenige tak van koophandel in die landftreek. Naauwlijks waren de reizigers digt aan 't ftrand, of.'er kwamen verfcheiden mansperzoonen uit de ommeftreek naa hen toe om hun hulp te bieden, dewijl de zee al meer en meer onftuirnig werd. De fchipper die met oplettendheid het weêr gade floeg, en bijzonder de kimmen befchouwde, welke bij 't ondergaan der zonne geheel vuur fcheenen, nam hun aanbod aan; en door middel van hunnen bijftand, alles aan land brengende, waarvan zij het vaartuig konden ontlasten, als kabels en ander fcheepstuig, bragten zij eindelijk het fchip op den drooge en in eene veilige plaats. 't Was niet genoeg de woede der golven te ontkomen, men moest zich ook behoeden tegen den honger. Zints drie dagen hadden de reizigers g.en ander voedzel gebruikt dan oud bruin brood en zout. Maar de edelmoedige menfchen die hen met hunne handen hadden bij gedaan, beijverden zich mede nog hen te voorzien van fpijs, zij bezorgden hun brood, wijn, kaas en andere levensmiddelen, 't Was reeds ver in den avond toen 'er een onweer ontftond, 'c welk hen dwong zich op de been te houden, dewijl een zware regenbui, verzeld van een hevigen wind, de fchcepstent bedreigde weg te voeren, onder welke zij zich geplaatst hadden. Het onweer duurde drie uuren, waarna zij zich ein. de-  in GRIEKENLAND. 109 deli;k in de armen des flaaps wierpen. Stephanopoli alleen deed geen oog toe. Zijne verbeelding bragt hem nog veel grooter gevaaren voor den geest, dan die, welke zij van hunnen toefland zeiven te vreezen hadden. De herinnering evenwel van den bijftand dier weldoeners , die hen van ai het nodige voorzien hadden, bedaarde eenigzins zijne kwellingen. Hij verlangde Hechts naar 't oogenblik van hen wedertezien en met hun te fpreeken, om te weten of zij in den dienst van den Cadi van Gargagliana waren, dan of zij herders waren, die zich met den kaas-handel bezig hielden. 't Geen hem gerustftelde, waren de troostrijke woorden, welke de fchipper, bij 't aanbreken van den dag, tegen dimo geiproken had: ., hier hebben wij van den kant der Turken niets te vreezen." Deze weinige woorden met een toon van verzekering g/uit, overtuigde hem geheel dat zij wezenlijk in Arcadie waren, waar de bewoners te gelijk arbeiders en herders, noch gemóeid, noch bezogt werden van de Turken. Hij befloot nu des anderen daags diep landwaards integaan, om'er, zoo 't mogelijk ware, de fpooren te ontdekken van eenig oud gedenkftuk, het eerde doel zijner nafpeuringen, en om ren zelfden tijde 'c genoegen te hebben de Aartsvaderlijke zeden te befchouwen eens volks, wiens eenige wetenfchap was een onberispelijk ge-  Iiö R E I Z E gedrag te leiden. Hij koos onder de matroozen een leidsman, die het land grondig kende, en des anderen daags, alvorens de zon boven de kimmen was, begaf hij zich op weg. Hij rigtte zijne treden naar de hut eens jongen Griek, aan wien hij, 'savonds te voren, beloofd had een bezoek te geven. Deze hut lag vier mijlen van den zeeoever. Hij kwam 'er aan, toen men bezig was de kudde uit de fchaapskooi naar 't veld te drijven. Het gebleet der fchapen, die in hunne taal de zon begroetten en hunne vrijheid zongen; het gehuppel der lammeren om hunne moeders; de ernsthaftigheid van vier groote honden, die als zoo veele Mentors zacht, kens voordgingen, en te gelijk tot wegwijzers en wachters aan de kudde dienden; het gezang der vogelen, 't gemurmel der beeken die kronkelende door de beemden ftroomden, bragten in de ziel van stephanopoli die verrukkelijke aandoening te weeg, welke men niet dan in 't midden der minst bewoonde velden gewaar wordt. Doch waar zijn oog voornamenlijk op viel, was de hoedfter der kudde, die onder de eenvoudigue kleeding eene volmaakte fchoonheid verborg. Zij was in een los gewaad van wit katoen, haar gang was deftig, zij ging bloots hoofd, haare blonde lokken waren in vlechten, zij had den herdeis ftaf in haar hand, haare armen  in GRIEKENLAND. tii nien bloot tot aan den elleboog. Zij was nog geen zestien jaaren oud. Stephanopoli had het vermaak niet haar een langen tijd te befchouwen. Zij ging rasch voorbij en verwijderde zich fchielijk met haare kudde. Haar broeder, de jonge Griek, aan wien de Commisfaris kennis had, verzelde de herderin een eind wegs, kwam vervolgens terug en bragt de beide vreemdelingen aan zijne hut. Zij werden "er vriendelijk, doch eenigzins vreemd onthaald van de vrouw van 't huis. Op 't eerde gezicht van stephanopoli, en op de eerfte woorden, welke hij fprak, was zij als verdomd, onbeweeglijk en als opgetogen blijven daan. Haare oogen alleen fcheenen eenig leven in haar aanteduiden, zij hield dezelve gedadig gevestigd op den jongen reiziger. Deze befpeurde het, en fprak haar aan: „ Mevrouw! zeide hij, gij Haat verwonderd een Griek in een Itali'danfcke kleeding te zien; deze kleeding moeten wij dragen, indien wij handel willen drijven in deze landen, zonder met verachting behandeld te worden van 'sPauzen onderdanen, die ons als ketters befchouwen. — 't Is geenzins uw gewaad 't welk mij treft, antwoordde deze vrouw treuriglijk; uw fpraak, uwe gelTalte, de trekken van uw wezen . . . ." Zij bleef deken, eenige zuchten fmoorden haare flem; de traanen kwamen in haare oogen: stephanopoli bleef met  na R E I Z E met verwondering haar aanzien, hij wist niet of hij zou fpreeken dan zwijgen. Eindelijk toen de droefheid eenigzins bedaard was, vervolgde zij in deze bewoordingen: „ Gelukkig, duizendwerf gelukkig, het oogenblik waarin gij mijn hut hebt komen bezoeken, jonge vreemdeling! welk is uw naam? wat is uw vaderland? wie is uwe familie? 5\!aar neen, gij werdt in deze landftreeken niet geboren, gij zijt de broeder niet van mijnen echtgenoot, nogthans zie ik in u zijne beeldtenis volmaakt. Zoo was hij op zijn agttiende jaar, toen 't huwelijk ons te famen verëenigde. Jonge vreemdeling! verfchoon mijne ontroering; zedert zes maanden heb ik geen troost kunnen fmaken: uwe tegenwoordigheid beurt mij op; zij brengt mij een echtgenoot voor den geest . . . . Dien gij het ongeluk hadt te verliezen? — Ja. Ach! dat hij mij ontroofd ware door eenen natuurlijken dood, dan zou ik zijn verlies hebben kunnen uitflaan zonder mij te beklagen; maar zijn leven werd door moordenaars verkort." Deze laatfte woorden wekten de nieuwsgierigheid van stephanopoli: „ Uw droefheid is billijk, zeide hij, 't verlies van een echtgenoot, van een vader des hnisgezins, kan niet genoeg betreurd worden; maar zou ik niet weten mogen, welke de oorzaak van dat ongeluk was? — De oorzaak, ben ik, antwoordde de we-  ïn GRIEKENLAND. 113 weduw: wij waren maar pas door de banden des huwelijks verëenigd geworden; 'c is onze gewoonte in de zomermaanden onze kaas en ons graan, dat wij verkoopen willen, naar de pakhuizen te brengen, welken gij aan den zeekantgezien hebt- In die bewaarplaatzen meende ik eene groote hoeveelheid kaas te brengen: naauwlijks. waren de twee ezels die de kaas daar heen bragtcn ontladen, of 'er vertoonde zich een jonge Turk, die dezelve kocht en infeheepte; deze was de zoon van den Cadi van Gargaglïana. Langen tijd voedde ik de begeerte om hoofd en voeten in de zee te baden; ik begaf mij derhalven wat aan een zijde; en na 't wasfehen van mijn hoofd, begon ik met mijne voeten in 't water te ploffen, toen ik eensklaps aangegrepen werd van een mansperfoon die zocht om mij in zijne armen te drukken. Ik keek om, zag den jongen Turk, en gaf een fchreeuw. Mijn buurman en twee anderen mijner landgenoten kwamen toeloopen, meenende dat ik door den eenen of anderen visch gebeten was. Verontwaardigd over de vermetelheid van den jongman, maak'ten zij zich meester van hem, en deden hem door foppa- (lagen den hoon betalen, welke hij mij had aangedaan. Op zijn gefchreeuw kwamen zes Grieken, die hij aan boord had, aanloopen om hem te verdedigen, ten minden in II. deel. II fchijn,  m R. E I Z E fchijn, zij fchoten hunne pistolen in de lucht af, en ruktten hem uit de handen der Arcadiërs. „ Inmiddels kwam mijn man aan, hij werd van het geval onderricht, viel op den jongen Turk aan, en wilde hem aan de Grieken, die hem vast hielden, en hem de verlegenheid te kennen gaven, in welke hij hen bragt, ontrukken — De eer van uwe vrouw, zeide men hem, heeft niets geleden; de jongman is tot zijn eigene fchande genoeg geftraft. Mijn man liet zich bevredigen, en de'matroozen bragten hunnen fchipper aan boord overladen met fchande en woedende van toorn. Hij deed mijn buurman roepen, vroeg hem mijn naam, dien van mijn man, doch te vergeefsch. Zoo haast hij te Gargagliana was aangekomen, liet hij de zes Grieken op de pijnbank brengen, ontrukte een hunner den noodlottigen naam, en op bevel van den Cadi, zijn vader, deed hij deze ongelukkigen het hoofd afhouwen. Van dat oogenblik af zou hij ongelukkig het voornemen om zich te wreeken ter uitvoer gebragt hebben, indien zijn vader niet van zijnen post was verjaagd geworden door den Cadi, zijn nabuur, die hem in een bloedig gevecht, van 't welk verfcheiden Griekfche familiën de flagtöffers waren, verfloeg. De Cadi nam de wijkbij zijn broeder, den Pacha van Dulcigno. Er  ïn GRIEKENLAND. ïïj Er waren agt- en -twintig jaaren na dit treurig geval verloopen: wij dagten dat de tijd en de groote afftand der plaatzen, allen wrok in de ziel diens Turks zou verdoofd hebben, toen op de reê van Catacck, laatstleden maand, op een Dulcinoots vaartuig, een man aankwam, wiens eerfte zorg was te vernemen of mijn man nog leefde, en of hij nog fleeds goede kaas verkogt. „ Ik wil, zeide hij, een goed deel van hem koopen. " Op zijn verzoek, kwam mijn man bij hem; de vreemdeling nam hem aan een zijde, als of hij iets in vertrouwen, aan hem wilde zeggen, vat een piftool, doodt hem, vlugt, gaat onder zeil en verdwijnt: 'r. was de zoon van den Cadi. Te vergeefsch bragt men mijnen man alle hulp toe; de verrader had hem in 't hart getroffen. Hij leefde geen oogenblik na dezen moord." Na dit gezegd te hebben, Hortte zij een vloed van traanen, gaf zich aan haare fmert over, en fprak geen woord meer, zoo dat stephanopoli eindelijk haar aldus aanfprak: „ anastasia, (dit was de naam der weduwe,) de hemel die toeliet dat een zoo geliefd echtgenoot aan u ontnomen werd , heeft gewis daar door uwé kloekmoedigheid willen beproeven; en zal u ook krachten verkenen om dat verlies te dragen ; reed? heeft hij u eenen zoeten troost gefchonken; gij hebc kinderen." Op dat zeggen, verH % toon-  u6 R E I Z E toonden zich, als ware het afgefproken, vier jongens en een jong meisje, die beurtelings hunne moeder omhelsden. De fchaaphoedfter alleen ontbrak 'er aan, wier afzijn stephanopoli zich niet weêrhouden kon te beklagen. \ Was de tijd van 't ontbijt. De oudlte zoon zette negen houten bakken op een tafellaken, 't welk op den grond gefpreid werd. Ieder plaatfte zich. Zij waren flechts agt; en tegen over anastasia ftond voor den negenden een houten ftoel, op welken eene volkornene kleeding lag. De weduwe vulde alle de bakken met melk. Stephanopoli held vooral zijn oog gevestigd op den negenden bak, welke ongevuld bleef. Zijne nieuwsgierigheid werd fpoedig voldaan. Anastasia nam twee lepels melk uit haar bak, en deed die in den tegen over haar ftaande. „ Eet, zeide zij, gij hebt een fterker voedzel nodig; uw werk valt zwaarer. " Zij meende tegen haaren man te fpreeken. Ondertusfchen gaf de oudfte zoon eene dergelijke portie melk met wat meel gemengd, aan twee lammeren, die hem overal volgden. Zuivere melk, verfche kaas, uitmuntend tarwen brood, maakten alleen dit maal uit, een der aangenaamfte 't welk de jonge Commisfaris ooit had bijgewoond. ZE-  in GRIEKENLAND. 117 ZE VEN-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK Zeden , gedenkfmken en ■woningen der Arcadiërs. Gefchenk der weduwe aan stephanopoli. I'er trek der reizigers. Hunne ontmoeting met een groot fchip. Zij landen te Zante. Stephanopoli die nimmer vergat waarnemingen te doen, betuigde, na 't ontbijc, gaarne onderricht te willen zijn, wegens de zeds.n der Arcadiërs, en vooral wegens de gedenkfhikken welke in die landftreek nog in wezen waren. De zeden van dit volk zijn eenvoudig, zuiver en natuurlijk; dit land is bijkans geheel bevolkt met heriers en landbouwers , wier eenige wetenfehap beftaat in wel te doen, zonder eenig vermoeden te hebben, dat 'er een konsc is om kwaad te doen. 'c Geen ten allen tijde het me.st heeft toegebragc to: het behouden van zu:;cre zeden iu Arcadië, is het huvvelijk, dat vroeg gefchiedt. Alle de hartstochten der jeugd bepalen zich tot een en hetzelfde voorwerp; men kent 'er die uitfpattingen der verbeelding, die zwakheden der ziel, die misbruiken van 'e tghaam niet, die de natuurlijke en zedelijke} II 5 krach.*  ,j8 r e i z- e krachten van andere volken vernielen. De huwelijks liefde, de vaderlijke en kinderlijke godvruchtigheid, de belangloosheid, de foberheid, zijn de ontoeganglijke fcheidsmuuren, welke de Arcadiërs de ondeugden tegenftellen. De wijn is 'er bijna niet hekend; zij hebben des een vijand minder te beftrijden: ook zijn 'er de mansperfoonen gemeenlijk groot, grof, fterk, frisch, fchoon, en bekwaam tot allerlei zoort van ongemakken. De zoon van anastasia bezat te gelijk de fchoonheid van adonis, en de fterkte van hercules, en evenwel was hij Hechts twintig jaaren oud. De dochters voegen bij de natuurlijke bevalligheden haarer kunne eene mannelijke kracht. Haar ftem is lieffelïjk, in de muziek hebben zij den fmaak der Ouden behouden. Anastasia, alhoewel zes-en-veertig jaaren oud, fcheen nog jonger dan de meesten onzer meisjes, die maar twintig jaaren bereiken. Arcadia, rijk in deugden, is niet minde? rijk in gedenkltukken ; flechts op een afftand van twintig treden van de hut af, liet men den Commisfaris een grooten, vierkanten Heen zien, op welks eene zijde een laurier-kroon uitgehouwen was met den naam van U vefa. Zij hadden reeds hunnen gezondheidsbrief, toen een vriend hun kwam melden, dat men aan 'c eiland veertien dagen quarantaine moest houden, te beginnen met de dagtekening van hunnen gezondheids-brief, zoo dat zij derhalven niet konden vertrekken. Dit geval Hond den Republikeinen van Zants zeer wel aan. Het huis waarin de Commisfijrisfen hun intrek genomen hadden, was dag en nagt vol van vrienden en lieden die hen kwamen bezoeken; 't was een nieuw vermaak, daaghjks en zonder ophouden te hooren fpreeken van de wetten en groote verrigtingen der groote Republiek, met welke zij eerlang hoopten vereenigd te zijn. AGT-  R E I Z E AGT-EN-VE ER TIG STE HOOFDSTUK. De Franfche Commandant te Zante verbiedt het vechten met fteenen. Deze barbaarfche ge. wilt toeftaan, zullen wij uw geliefdfle fchaap mee ons nemen. — Veel eer zult gij, mij toeleven benemen , zeide ik, en ik drukte het fchaap in mijne armen. De barbaaren be:wistten hec mij, en ontrukcen hec mij met geweld; ik wierp mij aan hunne voecen; ik fmeekce hen om medelijden , maar noch mijne fmeekingen noch mijne traanen konden hen vermurwen. Zij hieuwen het onder mijn gezicht en voor mijne voeten aan ftukken, en gingen toen weg. Ik vervloekte hen, en maakte mij gereed om de laatfte eer aan mijn geliefde flagtoffer te bewijzen. Ik dolf een kuil om het daar in te begraven." Dit zeide zij met eene zachter ftem, weende en zweeg. Toen zij haare fchatting van traanen aan de vriendfehap betaald had, hernam stephanopoli het woord: Schoone herderin, alvorens, gij mij bemerkte, hoorde ik u zingen. — Ik zong het lied, welk ik op 't verlies van mijn fchaap maakte. — Zoude gij het niet voor mijs willen herhaalen? met welk vermaak zou ik hec niet aan de bevvooners van onze akkers mededcelcn. — Geerne." Zij zong daarop eenige Grkkfchs vaarzen, van welke ik de letterlijke: «ercaaling hier geve. Mijn Hef wit-wollig fchaapje V ©at 's nachts in deze huite 14, fc*  135 R E I Z E Lag aan mijn zijd' te rusten, En 'smorgens vroeg, wanneer gij Nooit fliep, mij wakker maakte; Mijn arm , beminde fchaapje! Dat door barbaarfche handen, In weerwil van mijn fineeken, En tot mijn leed en fmerte, Beroofd werd van het leven! O! zie, hoe mijne traanen Van waare droefheid ftrooraen! De liefde, die 'k u toedroeg, Kon door geen and're liefde Ooit overtroffen worden. Slaap, in deez' kuil, die voor u Werd in den grond gegraven, Dien 'k van mijn ouders erfde, Slaap daar in rust en vrede! Ik heb ter uwer liefde, En op dat uw gedacht'nis Bij mij aanwezig blijve, Uw broeder uitgekozen, Dien ik aan mijne zijde Befchouw' als waart gij 't zelve. D'ondeugende bnrbaaren, Die u den doodfteek gaven, Zijn, door de dappre Franfchen, Gevangen, en aan kiuifters Geklonken in den kerker. Na  in GRIEKENLAND. 137 Na dit lied aangehoord te hebben, wilde stephanopoli ook het graf zien; 't was flechts eenige fchredcn van daar. De herderin geleidde hem daar terftond heen, 'c was een kuil, in 't ronde aangehoogd mee zooden, en bedekt met eenige boomtakken. Verwonder u niet, zeide zij hem, indien gij deze takken nog vochtig ziet; iedere morgen breng ik aan mijn fchaapje een kop met melk, zijn daaglijks gewoone aandeel, deze ftort ik daar op uit. Daar rust mijn h'eve dier, en daar meen ik het genadig te zien wachten, om zijn voedzel uit mijne handen te nemen. Met welk eene zorg heb ik hem opgebragt! De dag zijner geboorte was de dag des doods zijner moeder. Ik nam hem in mijne armen, en liet hem door andere moeders zoogen, die eikanderen het vermaak fchenen te betwisten van dezen eerden plichc der natuur te vervullen, 't zij uic vriendfchap voor mij, 't zij uit medelijden voor een wees. Ik bragt het lammetje vervolgens met eene moederlijke tederheid op. Maar! voor wie ? voor barbaaren! . ." Zij kon niet alles zeggen. Stephanopoli trachtte ha:ir te vertrooften, terwijl hij zelf troost nodig had. „ En ik mede, zeide hij haar de hand drukkende, ik mede heb veel verboren." De herderin begaf zich weder tot haare kudde, en de Commisfaris keerde naar zijne makkers terug. Zij bleI 5 ven  138 R E I Z E ven de jagt vervolgen, en kwamen tot dien vermaarden poel, waar in men zegt dit Koning leodamas zijne fchatten wierp, om dezelve niet te laten vallen in de handen zijn's vijands. Veele Engelfchen hebben verbazende lommen verfpild om die fchatten optefpooren, maar heb" ben niets gevonden. NEGEN - EN - VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Afreis van Zante. Aankomst in de haven van Guiscardo. Bouwvallen van Samé. Hol van Leucue, ontdekt door een Epiroot. Ontfcheping in de golf van Prevefa. Befchrijving van de nieuwe ft ad diens naams. Kondfchap over Al* banië. Gedrag van den Commandant te Prevela jegens een bouwman. De reizigers komen te Cortu aan. Memorie door de vrouw van andruzzo aan dimo ter hand gefield* "De veertien dagen der quarantaine waren verftreken; maar het flecnte weer liet niet toe dat zij onder zeil gmgen; zij moesten nog zes dagen vertoeven. Op den zevenden dag vervorderden de Commisfarisfen hunne reize, en waren verplicht de haven van Guiscardo ten noordwesten van Cejalonie te bezeilen. Digt bij die hs**-  in GRIEKENLAND. J3* haven, ligt de oude Had Samé, welke tegenwoordig niets oplevert dan puinen of bouwvallen, bijzonderlijk die van een tempel. Op eene zoort van kerkhof binnen muuren befloten, befpeurt men agt-en-twintig graflieden van pleifter en klinkers, waar van de opbouw ver boven de tijdrekening der Christenen reikt. Dezelve worden onderfteund door kleene colonnen. Deze Had had insgelijks haare kaai, welke thans opgevuld is met allerlei afval van huizen, aldaar bevinden zich vier groote putten ten gebruike der dieren. De Commisfarisfen waren verplicht vier dagen in deze eenzaamheid te blijven, wederhouden wordende door een hevigen wind en eenen aanhoudenden regen. Op den vijfden dag fcheen de wind bedaard en de lucht helder, doch de wolken waren daarom nog niet geheel verdreven. De fchipper wilde tegen den raad van elk vertrekken , waar van hij welhaast berouw had: de wind ftak fchiehjk weder op, en regen en donder Hortte op hen met nog meer geweld ter neder, in 't midden van de vaart, tegen over het oude Leucate, tegenwoordig Sainte Maure; 't gezicht van den fteilen berg, van welker top de rampzalige minnaars zich vrijwillig ter neder wierpen , had niets wetenswaardig voor reizigers, die elk oogenblik gevaar liepen, zonder bet te willen, van daar onder bedolven te worden  ï4<5 R E I Z E den. Stephanopoli alleen befchouwde die fteilte met eene ontroering. welke de ftaat van zijn hart te gelijk verrukkelijk en verdrietig maakte. Het fcheen hem toe als zage hij de tedere sappho, en zoo veele andere flagtoffers eener ongelukkige liefde, zich van den top dier rots ter neder ftorten. Deze ganfche kust opent nergens eene haven; maar ie jonge Commisfaris deed aan den fchipper verfcheiden vrangen over deze vermaarde plaats, en zie hier, wat hij vernam. Op twee honderd treden van de plaats, waar men zich in zee wierp, is een hol, waar nooit eenig mensch had kunnen doordring n. Eindelijk deed een Epiroot eene ftouter en gelukkiger pooging. Voorzien van een comfoor met gloeiende kooien en met eeu brandende pikto >rts, daalde hij 'er in neder door middel van een touw, vond 'er drie altaren van zwart marmer en een grafftede met een bijfchrift, 't welk door den tijd en de vochtigheid bijna geheel uitgewischc was: men onderfcheidie 'er eenige letters, die te famen geen zin uitleveren konden. Dit hol heeft een omtrek van vier - en - twintig en een middellijn van agt voeten. Door met alle kracht tegen den wind, den regen, de golven en klippen te worftelen, kwamen de reizigers in de golf van Preysfa; aldaar, in weerwil dat zij door den ftroom terug tie- dre-  in GRIEKENLAND. 141 dreven werden, kwamen zij na veele moeilijkheden aan land, en in eene kreek ten anker, daar zij den nacht doorbrachten. Des anderen daags morgens vroeg bedienden zij zich van een bedaard oogenblik en kwamen binnen de haven. Hunne eerfte zorg was te Prevsfa twee brieven van aanbeveeling, welken zij van Zante mede gebragt hadden, ter hand te doen ftellen. Spoedig werden zij bezogt van twee kooplieden die hun alle gastvrijheid aanboden, en welke zij niet van de hand wezen. Schrijvers en landbefchrijvers van de laatfte eeuw, onder anderen giacomo graniu en vader cornelli, meenden dat de nieuwe ftad Prevefa, welke men aan het inkomen van de golf vindt, gebouwd is geworden op de puinen van het oude Nicopolis. Laurent echard, in zijn Geograpisch woordenboek , neemt dat gevoelen aan; maar die geleerden hadden drie mijlen naar de noordwestzijde de puinen of oude overblijfzels niet gezien van de ftad, welke door Keizer augustus gebouwd werd ter gedachtenis der overwinning van ASiium. 't Is bekend, dat dezelve door haare volkrijkheid en rijkdommen bloeide tot aan 't vervallen van 'c Oosterfche rijk, dat zij als toen omgekeerd werd door eene aardbeving, en weinig tij i daar na verwoest door de barbaaren. Haare puinen zijn 't gene men hedendaagsch het oude Preva-  I42 R E I Z E vefa heet, Wat de nieuwe ftad aanbelangt, haare grootheid en bevolking nemen daaglijks toe, zij is niet zoo regelmatig aangelegd als de Italiaanfche lieden; haare huizen ftaan meestal elk op zich zeiven, en op eénigen afitand van den anderen; elk huisgezin heeft het zijne: de ftad bevat omtrent veertien duizend zielen, en is haar aanwas fchuldig aan de herbergzaamheid, welke zij verleent aan alle de genen, die bet voorwerp van de wraak der Turken geworden zijn. 't Was de Commisfarisfen geenzins vergeten, op welke wijze de Albaneefen zich tegen de Grieken gedraagen hadden, in den laatften oorlog rusfchen de Turken en de Rus/en; zij oordeelden het niet van pas openlijk de getrouwheid dier natie op de prcef te ftellen; zij vergenoegden zich eenige bijzondere gefprekken te houden , met de hoofden van onderfcheidene plaatzen, en briefwisfeüng te hebben met anderen, door middel van vertrouwde boodfchaploopers 5 voor 't overige gaven de Grieken, die bij menigte naar Prevefa kwamen, al de kondfchap en onderrichtïng welke zij verlangden. /übanïê is een aanzienlijk land, dat door Turken en Grieken bewoond wordt; men telt het onder de landfchappen van Turkyen in Europa; deszelfs volkrijkheid zou met reden voor een wonder konnen doorgaan , zoo iedere moeder haare kinderen daar niet zoog. Vijf Pachas,  in GRIEKENLAND. H3 behalven hec juk der Ottomannifche Porte, drukken deze rampzalige bewooners mee eenen ijzeren fcepcer. Dewijl hec in den aarc is van een ondergefchikt despotismus, geftadig naar hec oppergezach te dingen, beoorlogen deze Pachas op den duur eikanderen of den Grooten Heer, en bij gevolg heefc hec volk 'er alcijd de wapenen in de vuist. Niet dat 'er onder de Alba* neezen nog geene mannen gevonden worden, die hunne rechten kennen en dezelve verdedigen. Ali Pacha heefc zulks nog onlangs bewezen. Na de bewooners van Chimara onderworpen, de Pachas van Vallona en Delfino verjaap-d en zijn zoon in derzei ver plaats gefield te hebben, vorderde hij de heerfchappij van geheel Albanië; en hij zoude dezelve verworven hebben» zoo niec de bergbewooners van Sugliotes die door de ligging van hunnen grond, of liever door hunne liefde voor de vrijheid onverwinnelijk zijn, zich daar tegen verzet hadden. Alt Pacha had zijne ganfche magt tegen hen aangevoerd, hij verloor 'er zijn ganfche leger, reed drie paarden den bek af, en was verplicht met overhaasting naar Janina, den zetel zijnes verblijfs, de wijk te nemen. In het gedeelte van Albanië dac aan de Venetidanen onderworpen is, wijkt de Gouverneur of Landvoogd in ongerechtigheid en wreedheid niet voor dien der Porte. 'c Gene hij niet door ge*  5-J4 R E I Z E geweld kan verkrijgen, ontrukt hij door pijnigingen. Een rampzalig bewooner van Prevefa had een akker in 't midden der puinen van 't oude Niccpolis; onder 't beploegen van denzelven vond hij een oude aarden pot, waar in verfcheiden gouden en zilveren Hukken, een gouden kroon en een gouden knop van een ftok waren; wat verder vond hij een kleen paard van verguld koper. Hij verborg het paard, den knop en de kroon, en bragt ten zijnen huize Hechts eenige Hukken van 't geld. Hij vertoonde die aan zijne vrouw en deelde haar zijne ganfche ontdekking mede. Deze vertelde het aan haare buurvrouw, en het gerucht fpoedig van mond tot mond overgegaan, kwam ter oore van den Commandant van 't kasteel. Hij liet den man en de vrouw vasthouden: zij werden ondervraagd, doch openbaarden niets van het geheim. De man werd op de pijnbank gebragt; door de fmert gedrongen, ontdekte hij de plaats van den fchat. De Commandant maakte zich van alles meester. De bouwman en deszelfs vrouw verdweenen. De volksgeest der bewooners van Albanië is verdeeld, gelijk de bewooners zelve, in twee partijen, die der Turken en die der Grieken. De cerften houden veel van een wanördenlijk leven, zonder wetten, zonder zeden, zonder kundigheden; de anderen, die het juk, waaronder zij ge-  in GRIEKENLAND. i45 gebukt gaan, niet kunnen dulden, houden zich altijd ter verdediging gereed om de geweldenarij der gewapende Sckoijers die genadig het land verwoesten te wederflaan. Alles ademt bij deze laatften eene geneigdheid om met die genen medecewerken die zich mogten opdoen om Albanië te veroveren; ook zijn zij ongemeen,blijde, zedert de Franfchen zich meester gemaakt hebben van de Ionifche eilanden. De Commisfarisfen Monden op 't punt om van Prevefa te vertrekken, toen zij 't bezoek ontvingen van eene vrouw wier mijmerend voorkomen, nedergeflagen oogen en bleeke wangen de droefgeestigheid aanduidden. Zij hield een gefchrifc in haare handen: tree nader, burgeres! zeide dimo haar op eene vriendelijke wijze; gij fchijnt verdriet te hebben, dit is genoeg om mij belang voor u inteboezemen. — Ik ben, zeide zij, al zuchtende, de vrouw van den wakkeren en ongelukkigen andruzzo. Gij komt van Moréa en zult ongetwijfeld hebben hooren fpreeken van mijnen man. Is 'er een Griek, is 'er een mensch op aarde, die andruzzo niet kent. Zints de aankomsc der Franfchen in deeze landftreeken, heb ik niet opgehouden zijne vrijheid te eisfehen bij den Generaal te Corfu, ik heb drie memoriën aan hem gezonden , doch nog geen antwoord bekomen; misfehien heefc-hij dezelven niec ont- II. deel. K van-  146 R E I Z E vangen; misfchien zijn dezelven in handen gevallen van eenig Venetiaansch Adjudant die hem dezelven onthoudt: ik breng u de vierde, en hope dat gij de goedheid gelieve te hebben dat gefchrift aan den Generaal zeiven ter hand te Hellen, — Niet alleen zullen wij uwe memorie aan den Generaal overhandigen, maar teffens bij hem alles te werk Hellen, wat gefchikt kan zijn om u daadlijk recht te verfchaffen. Indedaad , zoo rasch de Commisfarisfen te Corfu aangekomen waren, en dat zij den Generaal een kort verhaal hadden gedaan van hunne reis in Moréa-, overhandigden zij hem de memorie van de vrouw van andruzzo, welke van dezen inhoud was: generaal! De vrouw van andruzzo verzoekt uwe aanbeveeling bij den Franfchen Afgezant te Conflantinopolen ter verwervinge van de vrijheid hares mans. Door deVenetiaanen aan AtOttomannifche Porte verkogt, aan derzelver Agenten overgeleverd in fpijt van 't recht der volken, en van eene amnestie van den Grooten Heer plechtig ten voordeele der Grieken, die zich in zaken den oorlog tusfehen de Porte en Rusland rakende, hadden gemengd, blijft andruzzo zints verfcheiden jaaren te Conjtantinopolen in de boei-  ïn GRIEKENLAND. H? boeijen. Zijn misdaad, weet gij, is die van alle vrijheids-vrienden : hij heefc de wapenen gevoevd tegen de dwingelandij. Zijne wakkere medemakkers hebben alle zich bediend van eene algemeene amnestie; hij alleen is 'er eene uitzondering van. De Franfche Republiek verbrijzelt de kluisters der volkeren; zal zij koelzinnig den ijverigften martelaar der Griekfche vrijheid daar mede beladen zien? Dac het u behaage, Generaal! mijn verzoek aan den Franfchen Ambasfadeur bij de Ottoman* nifche Porte voorteilellen, en hetzelve te onderfteunen met al dien nadruk, welke de trouwloosheid en dwingelandij tegens een vrij mensch in 't werk gefield, en de rampzalige toeftand van de moeder eens huisgezins, die geen ander goed bezit, dan haaren echtgenoot, inboezemt. Op het lezen van dit verzoekfchrift voelde de Generaal zich fterk getroffen. Ik ken, zeide hij, den goeden naam van andruzzo; 'er is niets dat ik niet zal in 'c werk ftellen, om hem zijne vrijheid weder te bezorgen. — De vrijheid van andruzzo! riep een Venetiaansch Adjudant, van een roover, die de wapenen tegen zijnen Souverein heeft opgevat! — Zeg liever tegen zijne dwingelanden, hernam dimo, hij heeft niets anders gedaan dan zich te verdedigen. Te vergeefsch zoekt gij uwe regeering te K 2 ver.  148 R E I Z E verfchoonen. De Venetiaanen hebben zich ten aanzien diens mans, verraderlijker en lafhartiger betoond dan de Turken zelve. Zij fchroomden niet hem opttligten , en hem, r,a dat hij vreedzaam vijftien jaaren te Prevefa, in hunne ftaaten gewoond had, aan de Ottomannlfche Porte te vcrkocpen. Ware hij een roover geweest, waarom hem dan zoo lang op het grondgebied van de Republiek geduld? zoo men hem niets te verwijten had, waarom hem dan overgeleverd. Zo hij fchuldig ware geweest, dan immers was hij mede begreepen in de amnestie gelijk alle zijne makkers, dewijl men hem niet had uitgezonderd. Daarenboven moest eene vijfcienjaarige inwooning hem den tijtel van burger van deze ftad, en bij gevolg dien van Fransch bur? ger (0 verworven hebben. t In dat tijdgewricht bevond de Secretaris van de Franfche Ambasfade bij ce Ottomannifche Porte zich te Corfu. Hij had een vaartuig met graan beladen, en eene fomme gelds voor foldij en 't onderhoud der Franfche troepen, die in de Venetiaanfche eilanden verfpreid waren, medegebragt. De Generaal ftelde hem de memorie ter hand na eerst dezelve met een loflijk bijfchrift bekrachtigd te hebD^n. Naderhand is men (/) Prevefa behoorde toen ter tijd aan de Franfche Republiek.  in GRIEKENLAND. 149 men te weten gekomen dat aubert-dub a y e r , te vergeefsch al zijn vermogen en aanzien bij de Porte heefc in 't werk gefield om andruzzo op vrije voeten te doen Hellen. „ Ik zou u liever drie millioenen 'chenken» zeide hem de Vifir, dan dien man ontflaan. V IJ F T*ï G S T E HOOFDSTUK-! De belde reizigers vinden hunne drie medgezellen te Corfu weder. Aankomst van den jenigen b e a u h a R n a 1 s in die ftad, de tijding aanbrengende van de vereeniging der Ionifcne eilanden aan de Franfche Republiek. Feest. Dimo laat te Corfu jean stephanopoli, om daar op beyzandó te wachten; en vertrekt naar Venetië, en van daar naar Milaan ; aldaar zendt michel stephanopoli naar deszelfs land terug. Hij begeeft zich met gallon 1 en stephanopoli naa Parijs, waar hij verftag doet van zijne reis aan den Generaal buonaparte en hem die kundfchap ter hand fielt, welke het oogmerk zijner zending geweest was. D imo vond te Corfu den vriend galloni en de twee neeven weder, die hij daar gelaten K 3 had,  i5a R E I Z E had, toen hij zich op reis begaf naar Moréa. Zijne terugkomst en die van stephanopoli waren te aangenamer, dewijl zij op hunne reis aan de grootfte gevaaren waren bloot gefield geweest. Jban stephanopoli gaf aan zijn oom verflag van al 't belangrijke dat hij had opgedaan bij een groot aantal opperhoofden van Albanië. 't Was de vrucht van de ftoutmoedige, maar tevens voorzichtige fchranderheid eens mans, om alle foort van ftaatkundige zaken te beftuuren. Na de verkregene kundigheden wegens gansch Griekenland, hadden de Commisfarisfen alle reden om te hopen, dat het geweldadig beftuur van dat land ftond te verdwijnen, en dat de roem om de fchoonfie natie der oudheid te herfcheppen voor de Franfche Republiek bewaard was. Zij hadden 'er niets anders te verlangen, dan zoo rasch mogelijk naar balie wedertekeeren, om aan den Generaal boonaparte verflag te doen van hunne verrichtingen, doch het flechte weer vertraagde hun vertrek. Ondertusfchen kwam op den eerften Zondag van November, terwijl men bezig was het feest van den heiligen spiridion, patroon van 't eiland te vieren, en op'c oogenblik dat de omgang gefchiedde, de jonge beauharnais aan, met de officieele tijding van de vereeniging der Ionifche eilanden aan de Franfche Republiek. Hij werd mee algemeene to&*  in GRIEKENLAND. 151 toejuichingen ontvangen, en met een eenpaaug geroep; „ Leeve de Franfche Republiek! leeve buonaparte! leeve de Afgezant van de groote Natie!" st. spiridion, zeide men, verricht een groot wonderwerk. Op bet feest van den Patroon volgde dat van de Patroonesfe. De grootfte eenvoudigheid en erkentelijkheid had 'er bij plaats. Men had hetzelve des avonds te vooren aangekondigd door eene algemeene illuminatie, 's Morgens gaf het gefchut der forten het eerfte fein van 't feest. De Franfche, Cifalpijn/che en Venetiaanfche troepen begaven zich gewapend naar de Esplanade, een plek gronds van Corfu, dus genaamd naar deszelfs ruimen omtrek, waar zes duizend man in flagörde kunnen ftaan. Deze troepen vuurden geftadig anderhalf uur lang; de fchepen, welke zich in de haven bevonden, beantwoordden hun door 't herhaald losfen van hun gefchut. Het overige van den dag werd toegewijd aan openbare vreugdebedrijven door de ganfche ftad. Het weer was nu gunftiger geworden, de Commisfarisfen, overeenkomftig het bevel des Generaals, werden aan boord genomen van een brigantijn, welke naar Venetië vertrok; mee hun bevonden zich de jonge beauharnais, vARèsE, Commisfaris Beftierder-Generaal van de zeeraagt in de hnijche eilanden, cappaooca lv 4 en  15* R E I Z E en bondioli, twee afgevaardigden van Corfu, belast om te Milaan dank te gaan betuigen aan buonaparte voor 't hereenigen dier eilanden aan de Franfche Republiek, beauharnais ontfcheepte te Monfredonia om zich naar Napels te begeven en van daar naar Rome, met ftaatsbrieven van den Generaal. Na eene zeevaart van veertien dagen kwamen zij te Venetië. De Commisfarisfen hadden te Corfu achtergelaten jean stephanopoli, die gelast was de aankomst aftewacliten van bei zandé , en de terugkomst van eenen renbode dien zij naar Janina gezonden hadden. Zij ankerden te Malamoco (rn~) aan de zijde van dertien vaartuigen, beladen met Franfche troepen naar Corfu. Var è s e ging op een dier fchepen over om zich te laten onderrichten wegens de zaken van Italië. Hij kwam kort daar aan treurig terug, alzoo hij vernomen had dat de Staaten van Venetië door een der vredes»voorwaarden afgedaan waren aan den Keizer, die in 't einde van de m&und Frimaire (November)'er bezit van zou nemen, en dat de Generaal buonaparte naa Rastadt zou vertrekken. Deze tijding was voor allen, die zich aan boord bevonden, een donderflag; de Commisfarisfen vooral waren ten ukerfte verlegen, naardien zij den Generaal verflag (*») Rcede, twee mijlen ran Venetië.  in GRIEKENLAND. 153 flag hadden te doen van den uitflag hunner zending. Venetië vertoonde die geestdrift, die vreugde niet meer , welke zoo duidelijk, toen zij vertrokken, op alle aangezichten te lezen was. Er heerschte een treurig en uiep ftilzwijgen. De reizigers bleven 'er Hechts vier-en- twintig uuren; zij haastten zich naar Milaan te komen; aldaar maakte de Commisfaris van oorlog villemanzyr het zich een vermaak alle hunne benodigheden en verlangen voortekomen. Bij gebrek van openbare rijtuigen, huurde dimo een bijzonder rijtuig voor drie perzoonen, voor zich, voor zijn' neef stephanopoli en voor den vriend galloni. Michel stephanopoli werd van Milaan naar deszelfs familie, te Ajaccio terug gezonden. De Commisfarisfen wisten zeer wel het gevaar welk zij liepen op eenen weg die door veel rooversbenden onveilig gemaakt werd; maar het verlangen om van hunne reis een einde te maken, won het van alle andere bedenkingenHet geval diende hun den eerfien avond vrij gelukkig, zij trolfen twee rijtuigen aan, welke denzelfden weg moesten afleggen; in het eene was een Brigade-Generaal met deszelfs vrouwe, zijn Aide de Camp en twee bedienden te paard; in 't andere vier Franfche Officieren; in de drie rijtuigen was men wel gewapend, eene voorzorg te noodzaaklijker, daar de weg van Turin tot aan K 5 Sufa  J54 R E I Z E Sufa bedekt was met kruisfen op elke plaats waar een moord gepleegd was. Den 5 Nivofe (Dec.) trokken zij den berg Cenis over; men kon te Lyon niet te weten komen of buonaparte zich te Rastadt bevond; in die onzekerheid vertrok ken zij naar Straatsburg; maar te Befangon vernam dimo, door middel van een dagblad, dat de Generaal te Parijs was; hij dankte het rijtuig af, en bediende zich van de Diligence, welke dien zelfden nacht daar heen vertrok. Te Parijs gekomen, was dimo's eerde zorg den Generaal boonaparte van zijn aankomst te verwi'dgen; hij zond hem zijnen neef dimo stephanopoli, Onder-Luitenant in de eenen veertigfte halve brigade Infanterij van Ligne. De deurwachter en fchildwacht belette hem den ingang; de Luitenant bleef aandringen; men vrceg hem zijn naam, en bragt hem bij den Generaal. Hij trad binnen, gaf kennis van de aankomst zijns ooms, en verzogt voor hem gehoor ; hetzelve werd hem toegedaan tegen 's anderendaags morgens om elf uuren. Deze gunst, zeide dimo ongeveinsd weg, ontlast ons van alle vermoeidheid, en doet ons de menigvuldi. ge gevaaren onzer reize vergeten. Des anderendaags vertoonde hij zich aan buonaparte , verzeld van stephanopoli en den vriend galloni. Op 't gezicht van den grijsaart voelde de Generaal zich derk aangedaan.  in GRIEKENLAND. 155 daan. Dimo had op reis door een vlies op 't oog hec gezichc verlooren, of ten minften kon hij maar zeer verward iets onderfcheiden; maar het hart vol hebbende van 't geheugen eener zending, welke hem daar door te waardiger werd, fprak hij den Generaal op deze wijze aan: CITTADINO GENERALE. „ Viaggiando nel Levant in virtü delF inftruzione, che mi avete data in Milano, ebbi occafione di frequentar gli abitanti della Morea, delP Albania, della Rumeüa, e indirettamente quelli Cojfaminopoli, e divenuto interprete di loro vod, vengo a prefentarvi i loro omaggi, e 1'impazienza di vedervi arrivare in quei lidi. „ La Grecia, cittadino Generale, e degna della liberta e 1'aspetta da voi; il grido delle forprendenti voftre vittorie, e piü ancora quello delle voftre virtü fcosfe quei populi dal fonno let&rgico della fchiavitu, in cui da piü fecoli erano fepolti; e desti in esfi i fentimenti de lolo antenati, fono pronti a far qualunque facrifizio per iscuotore il giogo; ma fenza la voftra prefenza, fenfa 1'appogio di alcune voftre truppe, fenza un punto di reunione, temono d'esporre la nazione intiera ad un esterminio totale, di cui fono minacciuti dal Turco. A voi,  156 R E I Z E A voi, anima generofa, a voi foio è rifervata la gloria di regenerare la piü bella nazione delR antichiia, di vendicare l'umanita di tanti oltraggi fcfferti dal gran tiranno, e purgar la terra d'un moftro , che fattofi padrone della vita, deli' onore, e dei beni de iiioi fudditi, ne abufa orribilmente. Voi iiberaste Htalia, abbateste la rabia dei nemici della rivoluzione, falvaste la Francia, e fsceste delle ifole Greche del mar lonico, parte integrante della Republica Francefe. Epure non fiete ancora al termine della voftra carriera: Bizanzb v' attende ; per portar i limiti della liberta Gallo - Grtcha nel Bosphoro di Tracia e nel PonteUsino, basta la vostra presenza. Compite la vostra grand' opera; i Turchi stessi vi ber.ediranno ; essi portano gia la cocarda tricolore nascosta nel seno. I Greci tengono lampade accesa dinanzt al vostra ritratto per segno d'adorazione, come al dio della libena, e porgono voti al cielo per la conservatione de vostri giorni, come pegno sicuro della loro futura e prossima felicita." Dat' is: BURGER GENERAAL.' „ Op mijne reis in de Levant heb ik, overeenkomftig de fcbriftelijke bevelen, welken gij mij te Milaan ter hand ftelde, gelegenheid gehad  ïrt GRIEKENLAND. *57 had te verkeeren met de bewooners van Moréa, van Albanië, van Romélie, en van ter zijde me_c die van Cofiftantinopolen: vertolker van hunne wenfchen, kom ik u hunne hulde aanbieden, en u betuigen: hoe ongeduldig zij verlangen uwe aankomst te zien in hun land. Griekenland, Burger Generaal.! is waardig vrij te worden, en 't is van u dat het de vrijheid verwacht. Het gerucht van uwe verbazende overwinningen, en nog meer het gerucht uwer deugden, heefc die volken uic de flaapkoorts der fhavernij opgewekt, in welke zij zedert verfcheiden eeuwen bedolven waren. De gevoelens hunner voorouderen zijn weder in hun wakker geworden. Zij zijn bereid alie opofferingen te doen, om het juk aftewerpen; maar zonder uwe tegenwoordigheid, zonder den onderftand van eenige uwer troepen, zonder een punt van vereeniging vreezen zij de ganfche natie aan eene algemeene fiagting, waarmede zij van de Turken bedreigd worden, bloottcftellen. Voor u alleen, edelmoedige Held! voor u alleen is de roem bewaard, om de fchoonfte natie der oudheid te herscheppen, de menschheid te wreeken van zoo veel hoon en fmaad, als zij geleden heeft van wegens den grooten Dwingeland, en de aarde te ontlasten van een gedrocht, dat zich tot btflisfcher over't leven, de eer en de goederen zijner onderdanen gefield heb-  ic8 R E I Z E hebbende, een verfchriklijk misbruik van zijne magt maakt. Gij hebt Italië verlost, de woede der vijanden van de omwenteling gefmoord, Frankrijk gered, en van de Griekfche eilanden der Ionifche zee een integrant deel der Franfche Republiek gemaakt. Nogthans zijt gij niet aan het einde van uwe loopbaan. Byzantium wagt op u: om de grenzen der Gallo Griekfche vrijheid in den Bosporus van Thracie en van den Pontus-Euxinus uittebreiden, wordt flechts uwe tegenwoordigheid vereischt. Volvoer uw groote werk, de Turken zelve zullen u zegenen. Zij dragen reeds de driekoleurige kokarde in hunnen boezem verborgen (m). De Grieken branden voor uw afbeeldzel een lamp, ten teeken van eerbieding, als voor den God der vrijheid. Zij zenden hunne gebeden ten hemel, ter behoeding van uw leven, de verzekerde waarborg van hun toekom, ftig en nabijzijnd geluk." Na deze aanfpraak Helde dimo aan den Generaal de berichten ter hand, welke de bedoeling zijner zending geweest waren, in de volgende orde. Kan- (m) Door deze Turken verftaat men die genen, die geen deel aan 't bewind hebben, als daar zijn de landbouwers, de kooplieden, enz.  in GRIEKENLAND. 159 Ransegnamenti prest sulV Albania, la Rumelia e la Morea. CITTADINO GENERALE.' „ \?Albanië dividessi in due parci, 1'una Iimitrofa della Dalmazia, è abicata da Turchi, e da christiani cacolici; quesci ultimi fanno la forza del Passa di Scutari, ma oppressi sotto un giogo, che divien loro, ogni giorno, piü insopportabile, sono pronci ad unirsi alla prima-pocenza chrisciana, che si presenta per far la conquista di quei paesi. I Bocchesi, che sono al numero di 10 miglia uomini d'armi, presenramente sudditi dell' imperatore, e 1 Monte-negrini al numero di 25 miglia uomini in circa, independent! e nemici naturali dal nome Turco, gli uni e gli alcri del rito greco, popoli aggueriti, occupano le fronciere della Dalmazia dal mare sino alla montagna; quesci ultimi sono sempre disposici di molestare i Turchi in quella paree, quando essi Turchi hanno Ia guerra con qualche potenza. L'altra paree dell' Albania che commincia dalla Vaïlona discante dalle fronciere della Dalmazia 100 mila, e va fino all' iscmo della Morea, cutea questa escensione di paese di 200 mila in circa di lunghezza, e parimence abicaca da Turchi ec da Greci; quesci ulcimi formano almeno li sei settimi della popolazione; tucco quesco spazio di paese e governato despocicamence da cinque Pas. sa  i6o R E I Z E sa, che si fanno la guerra fii di loro, fra i quali el i-Passa il piü ricco, ed il piü potente tende al despotimo assoluto dell' Albania, ed ha gih soggiocato due di essi; quello di Delvino, a cui ha sustituto il figlio, e 1'altro della Vallona; il quale vinto e soggiocato, va cercando di formare delle aleanze cogli altri Passa per opporsi alle iorze d'Eli-Passa. La Scimarra, la di cui giurisdizione contiene 19 vilkggi, che formano dieci mila uomini d'armi in circa, tutti Greti vissuti liberi e independent! da 300 anni, a questa parte, han pur dovuto cedere alle forze d'ELi-Passa; ora questo Passa trovassi nella citta di Gianina, luogo di sua residenza ordinaria, laquale metropoli contiene 30 mila abitanti, de quali due terzi Greci, 300 villaggi formanola sua guirisdizione, tutti abitati da Greci, al numero di 100 mila uomini d'armi; in somma comminciando da Prevesa appartenente ai Francesi, e andando verso Sugli distante 6 ore di camino da Prevesa, popoio libero e independente, Arta, ch'è al fondo del golfo di Prevesa, Gianina, e tutto lo spazio contenente fra i due golfi di Prevesa e di Lepante, sino all" istmo della Morea, che chiamansi pure Rumélia; contansi 300 mila uomini d'armi Greci, e 40 mila Turchi in tutto il dominio d'E li-Passa. Tutte  in GRIEKENLAND. ifc Tutte queste notizie sono il risultato da conferenze avute con varj capi di tutti quei luoghi; i quali ci hanno pure confidati i mezzi da adoperarsi, in caso che voi, generale, aveste qualch» mira in quella nazione, che geme da piü secoli sotto il giogo il piü tirannico, che abbia mai esistico sulia terra. In tal caso vi presentiamo un piano, che fara conoscere quanto sia facile a dar la liberta a tutti i popoli del Levante." Dac is: Bekomen k'undfchap wegens Albanië, Rornéhe, en Moréa. burger generaal.' „ Albanië wordt in twee deelen verdeeld, hec een, grenzende aan Dalmatië, wordt bewoond door Turken en door katholijke Christenen: deze laatfte maken de magt uic van den Pacha van Scütari; maar bezwaard door een juk, 't welk dag aan dag ondraaglijker wordt, zijn zij gereed zich te- verëenigen met de eerfte Christen-Mogendheid, die zich vertoonen zal om dat land te veroveren. De bewooners der monden van Cataro maken een getal van tien-duizend weerbaare mannen uit; deze zijn thans onder de heerfchappij van den Keizer (V). Men telt onder hen, die Monte- ne- (») Zederd het verdrag van Campo-Formio. II. deel. L  m r e ï z e siegro bewoonen, omtrent vijf en-twintig duizend man, alle onafhanglijk, doodelijke vijanden van den Turkfchen naam. Dit ervaren krijgsvolk beflaat de grenzen van Dalmatië, van de zee af tot aan 't gebergte. Deze laatften zijn altijd geneigd de Turken in dat gedeelte te kwellen, wanneer deze met eenige Mogendheid in oorlog zijn. Het andere gedeelte van Albanië begint te la Vallona, op een afftand van honderd mijlen van de grenzen van Dalmatië, en ftrekt zich uit tot aan de landengte van Moréa. Deze ganfche uirgeftrektheid kmds, welks lengte van omtrent tweehonderd mijlen is, wordt insgelijks bewoond door Turken en Grieken. Deze laatften maken ten minften zes-zevende van de bevolking uit. Dit ganfche land wordt willekeurig geregeerd door vijf Pachas, die elkandercn beoorlogen. De rijkfre en vermogendfte is a li -Pacha-, hij ftaat naar het volftrekte despotïsmus van Alba* nië, en heeft reeds twee zijner ambtgenooten onderworpen, dien van Delvino, in wiens plaats hij zijn zoon heeft gefteld, en dien van la Vallone, die overwonnen en onderworpen, verbindtenisfen zoekt aantegaan met de andere Pachas, om zich te verzetten tegen de magt van aliPacha. C/iimarra telt onder haar rechtsgebied negenden dorpen, bevolkt met omtrent tien-duizend weer-  sn GRIEKENLAND. 163 weerbaare mannen, allen Grieken, en zincs driehonderd jaaren onafhanglijk. Evenwel hebben zij onlangs moeten zwichten voor de overmagu van ali-Pacha. Deze houdt thans zijn' zetel te Janina, hoofdftad, welke dertig - duizend inwooners bevat, van welken twee derde Grieken zijn. Men telt onder haar rechtsgebied driehonderd dorpen, allen door Grieken bewoond, ten getale van honderd - duizend mannen in ftaat om te dienen: in 'c geheel te beginnen met Prevefa , welke plaats aan de Franfchen behoort, en van daar naa Sügli, zes mijlen van Preyéfa t verblijf van een vrij en onafhanglijk volk, bied Arta, dat in 't harte van de golf van Preyéfa ligt, Janina en de ganfche uitgeltrektheid gronds tusfchen de beide golven van Preyéfa en van Lepante, tot aan de landengte van Moréa, dac men Roméli'è noemt, driemaal-honderd-duizend Grieken aan, die in ftaat zijn de wapenen te voeren, en veertig-duizend Turken. Deze zijn alle de onderdaanen, die ali-Pacha, als onderworpen aan zijne heerfchappij, telt. De kundfchap van dit alles is het gevolg van de gefprekken, welken wij gehad hebben* met de voornaamften dier plaatsen. Zij hebben ons met vertrouwen de middelen aangewezen, waar mede zij u zouden bijfpringen, ingevalle gij, Burger Generaal! de oogen mogt fhan op deze natie, die zedert verfcheidene eeuwen zucht onL a der  164 R E I Z E der liet allergewelddadigst juk dat ooit beftaan né< ft. In dat geval bieden wij u een plan aan, her welk u zal te kennen geven, hoe gemaklijk het zij de vrijheid te fchenken aan alle de volken van de Levant" Piano sulla Moréa. CITTADINO GENERALE! „ La conquista di tutta la Grecia dipende della presa della Moréa. Quella pen"isola ha di circuito 750 mila, ed è quasi rotonda, il piü ricco paese in produzioni, che vi sia in tutto il Levante, qualunque altre volte avesse piü di 2 milioni d'abitanti; attualmente contansi 300 mila, compreso 27 mila Turchi, e 40 mila Mainotti, le forze dei Turchi consistono in 6 fortezze poco armate e mal custodite, che sono Patra nel golfo di Lepante, Neocastron, Modon, Corone, Napoli di Romania e Monovassia; basta la discesa di una armata da dieci a dodici mila uomini, colle forze dei Mainotti; 203 fregate nel golfo di Lepante per impedire il passo degli Alhanesi Turchi. e 6 navi di linea nel mare di Napoli di Romania per non permettere Parrivo di qualche soccorso ai Turchi che potrebbe arrivar loro da ciue'la parte; tutte queste praecauzioni preze i Turchi, non farebbero res'stenza a rendersi, ai quali d'altronde la liberta non ripugna. LV  in GRIEKENLAND. 165 Un' alcra precauzione resta a prendere, che consiste ad occupare 1'istmo Kamigli: quei iscmo largo 6 mila è chiuso dalla parta della terraferma da montagne scoscese, e non vi è che una unica strada che conduce dencro alla Moréa. Importa che quei passo sia occupato 0 da Francesi, o da 'Greci revoluzionarj. Quesce precauzioni necessarie non solamente vi assicurano il possesso della Moréa, paese fertilissi.no, mix v'aprono la strada a render/i in breve tempo padrone di tutta la Grecia. I popoli dell' Albania greca, subito visto i Francesi impadroniti di quella ricca pen1 isola, s'insorgeranno, e vi daranno forze per passar piü oltre: j Francesi saranno ricevuti dai Greci a braccie aparte. Noi, Cittadino Generale! incaricati per 1'istruzione, che ci avete data di riconoscere io spirico politico dei popoli dell' Albania, abbiamo avuto occasione di riconoscere quello di tutta la Grecia, poichè essendo noi Greci e Francesi, ed arrivando cola latori di vostre lettere pel General gentili, i Greci ebbero tanta fiducia in noi, che venivano da tutte le parti a deporci tutti i loro sentimenti, e i mezzi, che possono condurli alla liberta; e siate certo, Cittadino Generale! che ci siamo condotti con tutta Tim-, portanza che esigono affaridi tanta grandezza, e non abbiamo risparmiato ne fatiche, ne pericoli, L 3 come  I6Ö R E I Z E come lo faremo alf avvenire, se fosse necessario, per renderci degni della vostra stima e della vostra protezione." Dat is: Plan omtrent Moréa. BURGER GENERAAL! „ Van de verovering van Moréa hangt de verovering van Griekenland af. Die fchier-eiland heeft een omtrek van 750 mijlen; hec is bijna van eene ronde gedaante, en in deszelfs voordbrengzels het rijkfte land van de ganfche Levant; eertijds telde het meer dan twee millioenen menfei en, thans is dat getal verminderd op driemaal honderd-duizend, daar onder begrepen zeven-en-twmrig-duizend Turken en veertig-duizend Mainoten. De magt der Turken beftaat in zes verfterkte plaatzen, liegt bewapend en nog flegter bewaakt, Patras in de golf van Lepante, Neocaflron, Modon, Corona, Napels van Romanië en Monembafte. Om een leger van tien- of twaalf-duizend man, met de Mainoten verëenigd, aan land te zetten, daartoe zouden twee of drie fregatten in de golf van Letante genoegzaam zijn om den doortogt der Albaneelche Turken te beletten, en zes fchepen van linie kt de zee van Napels en Rtmanië, om  in GRIEKENLAND. io> om allerlei ibort van toevoer aan de Turken te beletten. Na *t neemen van dezen maatregel zouden de Turken geene zwarigheid maken zich overtegeven; zij zijn ook niet zeer vervreemd van de vrijheid. Ééne omzichtigheid dient 'er ra acht genomen te worden, namenlijk die van de landëngte van Kamigli (V) te bezetten. Deze landëngte' heefc eene breedte van zes mijlen; zij is aan de zijde van 't vaste land gefloten door fpitze bergen, en aldaar is maar één eenig pad dat naa Moréa loopt, 'tls van zeer veel aanbelang dat die doortogt bezet worde, 'c zij door Franfchen, 't zij door revolutionaire Grieken. Deze onvermijdelijke maatregels verzekeren u niet alleen hec bezit van Moréa, een zeer vruchtbaar land; maar opeot u tevens den weg. om u fpcedig meester te maken van. gansch Griekenland. De bewooners van Grieksch Albanië, de. Franfchen eens in 't bezit ziende van dit rijke fchier-eiland, zullen zich daadlijk in opftand Hellen, en u "de magt bijzetten om voorwaards te gaan; de Franfchen zullen van de Grieken met open armen ontvangen worden*. Burger Generaal!, belast door de fchriftelijke bevelen, welken gij ons hebt gegeven, om den fiaatkuudigen. volks-geest. vaa Albanië te leererï keiir i£) De landëngte wan CcrtfitLs, L 4. ..  163 R E I Z E kennen, hebben wij ten zelfden tijde gelegenheid gehad, dien van gansch Griekenland optemerken. Daar wij Grieken en Franfchen waren, en in deze eilanden kwamen als belast met uwe brieven voor den Generaal gentili, fielden de Grieken in ons zoo veel vertrouwen, dat zij van alle kanten naa ons toevloeiden, om hunne gevoelens aan ons medetedeelen, en ons de middelen aan de hand te geven, door welken zij tot de vrijheid konden geraken. Zijt verzekerd, Burger Generaal! dat wij alles in het werk gefield hebben, wat zaken van zoo veel aangelegenheid van ons vorderden; wij hebben noch moeilijkheden, noch gevaaren ontzien, en 'c gene wij ondergaan en gedaan hebben, zouden wij nogmaal doen, indien zulks nodig ware om uwe achting en befcherming te verdienen. Ransegnamenti su Maina. cittadino generale! „ II Bei di Maina mi disse che vi scriveva che v'avrebbe mandato il suo figlio per dasrvi pt-rsonalmente tutti i ransegnamenti dello stato attuale del popoio di Maina, e mi pregö d'aspettarlo a Corfu por condurvelo a Milano. 54 giorni pass arono senza vederlo arrivare, e m'imagino che i corsari tripolini, che occupavano il passo di Coront e di Modon visitando tutti i bas-  in GRIEKENLAND. 169 bjstimenti, che passavano sarcn stato il motivo della sua tardenza. Finalmeme il giorno avanci la mia partenza da Corfu ricevei un bigiiecto da un amico di Zante, che mi diceva esser arrivato in quell' isola; sicche lasciai a Corfu giovanni stephanopoli, mio nipoie, per riceverlo e condurvelo a Milano. Arrivato in Venezia seppi, prima di sbarcare, la vostra partenza per Kast ad, ed approfitai dei bastimenti carichi di truppe per Corfu, per informare mio nipote, bisogna che beyiande saputa la vostra partenza sene sia ritornato a casa sua; devo dunque supplire alla sua mancanza, e darvi tutti li ransegnamenti di quei paese, che sono a mia cognizione. Maina è il cap Corso della Moréa, abitata dai veri discendenti dei Lacedemoni, che non hanno ancora molto degenerato da quelli. La popola-» zione monta a 40 mila anime, e quella degli uomini atti all' arme in tutte le occasioni ascendessi a 15 mila. Quatunque un tal numero paja esagerato, non Io è in verita per la quantita di Greci, che da altre parti ivi si rifugiano. Da una trentena d'anni in qua sono in apparenza sudditi al Turco, pagano un piccolo tributo, con parto perb che i lurchi non entrino nel loro teniiorio. L 5 Tut,  t7o R E I Z E Tutto il paese è diviso in 15 distretti; ciasche» duno ha un capitano investito di tutti i poteri, che gouerna con autorita assoluta, ma il fatto siè che nessuno di quegli oso maj metter in uso i suoi poteri, perchè diverebbero nulii in facia di un po« polo, che si crede sempre libero. Sopra i 15 Capitani vi è un Bei, che, in virtü della sua dignitèt, potrebbe rcprimere i capricci et 1'ingiustizia de capitani; maPstessomotivo, che tiene in freno questi, e gli obliga di trattar fraternamente i popoli, tiene isolato il Bei nel suo distretto, e non è che la dolcezza, e la saviezza della di lui condct-ta, che lo possano rendere riguardeyole. ïl Bei GLiGORACcr, che risiede nel porto di Maratognisi, a cui habbiamo portato la vostra letBera, non è il Bei attuale, ma PEx bei, che ha Governato in questa dignita per lo spazio dr i6anni, con sodisfadone generale del popolö, di maniera che gli ccwiserva ancora 1'amore e la stima, di cui si è reso degno durante il suo governo. Egli è ricco di beni fondi d'una entrata annuale di s>6 mila frarchi "Francesi, oltre quella che ne ricava dal ponte, di cui è padrone: una gran parte de suoi beni fondi 1'ha venduta per pagare il tributo delle famiglie povere, che si rifugiano nel suo distretto ; per farvi conoscere, Cittadino Generale! quantb rEx-bei gligoracci sia degno di condurre gli uomini, devo rapportarvi qui un fattoj.it  in GRIEKENLAND. 171 cui ho piena conoscenza: in un certo anno del suo governo, la sua encrata, come Bei, montöaiooS mil. fr. trovavassi allora nel distretto da Citries e nei 40 giorni, che mise per arrivare a casa sua, distribüi generosamente alle povere famiglie tutta quella somma, edarrivö in casa sua senza un soldo. Cumunduro èil Bei attuale; egli non pervenne a quella dignita, che per mezzo d'intrighe; trovandosi in Costaminopoli per lavarsi di una colpa, di cui fü accusato, ebbe luogo di far delle conoscenze frai Turchi, e pervenne a forza di maneggi, e di danaro di farsi nominar Bei di Maina; al suo ritorno nelle Citries, i popoli non volevano riconoscerlo; vi furono dei combattimenti, e certamen te non sarebbe stato amesso, se 1'Ex-bei gligoracci non avesse preferito ritirarsi in casa sua, e viver in pace, piü tosto che servir un tiranno, che non sa ricompensare quelli che lo servono, e che 1'hanno servito, che col mandar a prenderli la testa, per ered'tar i loro beni. Tanto i Capitani, come il Bei, non hanno altro stipendio che quello, che tiranno dal popoio nella 'maniera seguente. II Capitano è il solo compratore dell' oglio del suo distretco. Inun certo giorno dell' anno ne fissano il prezzo,ed allora tutti sono. obligati portaflo a lui per il prezzo convenuto. Su di ciö lui ne tira un interesse sufficiënte pel mantenimento della casa sua,con 30 uomini armati,che tiene per sua guardia,. Oltre  l72 R E I Z E Oltre Poglio, Maina produce della seta, del cotone, e bestiame minuto; il clima di Maina, quantunque siruata al crentesimo sesto grado, è temperato, perchè è tutto colline, e montagne; Paria e 1'aqua sono perfette, eccettuato in alcuni luoghi dalla parte di Monovassia, di Mistra, e certi al tri luoghi. Gli uomini sono sani, e molto agili, sobij, modesti e coraggiosi; quante volte sono stati attaccati dai Turchi, e che Phanno sempre rispinti! Non cedono mai; ma quando i Turchi sono di molto superior! in forze, usano d'un stratagema, che fin ora ha loro sempre riuscito; hanno delle spelonche sulla riva del ma. re, ove, prima di cominciar le ostilita, mettono in salvo le loro famiglie, con tutti i loro mobili; alcune di quelle spelonche sono spaziosissime, capaci di contenere 203 mila famiglie; nella magior parte di esse vi sono delle sorgenti di aqua; Pentrata è inaccessibile sopra precipizj, che spavemano il forestiere. Prese tutte queste precauzioni s'avanzano al nemico, si postuno, e Paspettano, e quando si vedono vicini a soccombere, fanno la loro ritirata, e si dispergono per quelle montagne, e non finiscono maj, particolarmente di notte di tormentarlo, e batterlo in dettaglto e forzarlo alla ritirata, con perdite considerevoli. Se qualche nazione volesse servirsi dei MaU notti per fare une discesa nella Moréa, ilsolo mezzo  in GRIEKENLAND. 173 mezzo di servirsene, sarebbe quelio di farne delle leve di battaglioni assoldati, per servirsi in qualita di truppe leggiere; 1'odio che portano ai Turchi radoppierebbe il loro coraggio conr.ro di essi, essendo appoggiaci copra tucro da una armara, alla testa della .quale vi fosse buonaparte." Kundfchap wegens Maina. burger generaal.' „ De Beij van Maina zeide mij dat hij u fchreef en zijn zoon aan u afzond, om u in perfoon alle de kundfchap te geven, betrekkelijk den tegenswoordigen ftaat der Mainoten; hij verzogt mij hem te Corfu aftewachten om hem naar Milaan te geleiden en hem aan u voorteftellen. Er verliepen vier-en-vijftig dagen, zonder dat ik hem zag aankomen, en ik verbeeldde mij dat de roovers van Tripoli, die den doortogt van Coron en Modon bezet hielden, en alle de vaartuigen onderzogten, dee-se vertraaging veroorzaakten." „ Eindelijk, een dag voor mijn vertrek van Corfu, ontving ik een briefje van een vriend van Zante, die mij de aankomst van beyzanDé meldde; ik liet mijn neef jean stephanopoli te Corfu, om hem te ontvangen en naa Milaan te verzelleia.." „ Te  174 R E I Z E „ Te Venetië aangekomen, vernam ik, alvorens nog aan land te flappen, uw vertrek naar Rastadt; ik nam de gelegenheid waar om met de fchepen welke de Franfche troepen die naa Corfu gingen, aan boord hadden, deze tijding medetedeelen aan mijn neef. Beyzandó van uw vertrek onderricht, zal daarop ongetwijfeld naar huis terug gekeerd zijn: ik moet des zijn plaats vervullen, en u wegens dat land alle de kundfchap mededeelen, welke ik heb kunnen bekomen." „ Maina is de kaap Corfe van Moréa, 't verblijf der waare afftammelingen van de Lacedemoniers, van welken zij niet zeer verbasterd zijn. Deszelfs bevolking beflaat in veertig duizend zielen; 'er zijn vijftien duizend mannen, die ten allen tijde bekwaam zijn de wapenen optevatten, alhoewel dit getal vergroot fchijnt, is 't zulks nogthans niet, wanneer men 'er de Grieken bij rekent, die daar van alle kanten komen heen wijken." ,, Zints een dertigtal jaaren dac zij in fchijn aan de Ottomannifche Porte onderworpen zijn, betaalen de Mainoten eene geringe fchatting, op voorwaarde dat de Turken den voet niet zullen zetten op hun grondgebied." „ Dit ganfche land is verdeeld in vijftien rechtsgebieden; elk derzelver erkent een Kaptein, bekleed met alle magt, en die een wille- keu-.  ïn GRIEKENLAND. 1-5 keurig bewind voert, doch geen dier opperhoofden zou zijn raagc durven gebruiken, die magt zou fpoedig niets beduiden bij een volk, 'c welk nog fleeds gelooft vrij te zijn." „ Boven deze vijftien Kapceinen is een Beij, die, uit hoofde zijner waardigheid, hunne grilligheden en hunne onrechtvaardigheid kan beteugelen; maar diezelfde beweegreden welke deze Kapteinen in bedwang houdt, en hen dwingt zich broederlijk te gedragen jegens het volk, houdt ook den Beij afgezonderd in zijn rechtsgebied, zijn zacht en wijs gedrag kan hem alleenlijk eenig openbaar aanzien verwerven." „ Gligoracci, die zijn verblijf heefc in de haven van Marathonice, en aan wien wij uwen brief gebragt hebben, is de wezenlijke Beij niet, hij is de Ex-beij, die zestien jaaren lang Maina, geregeerd heeft tot algemeen genoegen van 'c volk, 't welk hem nog (leeds liefde en achting toedraagt, welke hij zich waardig heefc gemaakt geduurende den tijd zijns beftuurs van dit land." Zijn rijkdom beftaat in een jaarlijksch inkomen van zes en twintig duizend francs, behalven 'c gene hij van de haven ontvangt, dat zijn eigendom is. Hij heeft een grooc gedeeke zijner vasce goederen verkogc om den cijns te betaalen van arme familiën die de wijk hadden genomen in  i76 R E I Z E in zijn gebied. Om u te kennen te geven, Burger Generaal! hoewel de Ex-beij gligoracci gefchikt is om de menfchen te leiden, moet ik u hier een geval verhalen, van 't welk ik volkomen onderrigt ben. De jaarlijkfche inkomst van zijn post van Beij beliep op honderd agt duizend francs, hij bevend zich in het rechtsgebied van Cytries, en in de veertig dagen welke hij befteedde om naar zijn huis te keeren, deelde hij die ganfche fom aan arme huisgezinnen uit," en kwam te huis zonder een enkelen Huiver bij zich te hebben. Cummunduro is de tegenwoordige Beij; hij is tot deze waardigheid eeniglijk gekomen door kuiperijen en ftreeken; zich te Conjiantinopokn bevindende om zich te zuiveren van eene misdaad waarmede hij befchuldigd was, had hij gelegenheid kennis te maken met Turken, en door allerlei konftcnarijën en geld, flaagde hij in zich tot Beij van Maina te doen benoemen. Te Cytries terug gekomen, wilde het volk hem niet erkennen; 'er werden verfcheiden ftrijden< gevoerd, cn gewisfelük zou hij niet tot Beij zijn erkend geworden, indien de Ex-beij gligoracci niet verkozen had zich naar huis te begeven, en uil in vrede te leven, liever dan een dwingeland te dienen, die geen ander loon over had voor de genen, die hem dienen en die hem gediend hadden, dan om hun hoofd te  in GRIEKENLAND. 177 te zenden, ten einde zich tot erfgenaam hunner goederen te Hellen. „ De Kapteinen en de Beij hebben geene andere voordeelen van hunne posten, dan die zij, op de volgende wijze, van 't volk trekken: ieder Kaptein is de eenige die den olie van zijn rechtsgebied koopt; op zekeren dag van 't jaar bepaalt hij 'er den p-ijs van, en als dm is ieder een verplicht hem den olie tot dien prijs te brengen. Dit bezorgt hem een winst, aanzienlijk genoeg om zijn huisgezin en dertig gewapende kareis, die hem tot wacht dienen, te onderhouden. Maina brengt, behalven olie, zijde, katoen en kleen vee voord. De luchtftreek van Maina, alhoewel de grond op zesendertig graden gelegen is, is getemperd, om dat 'er alles heuvelachtig of alles bergachtig is; de lucht en 'c wa. ter zijn 'er volmaakt goed, uitgezonderd in eenige plaatzen naa den kant van Monembafia, Mifitra en elders. De menfchen zijn 'er gezond, zeer vlug, fober, zedig en kloekmoedig. Hoe menigmalen wierden zij door de Turken aangevallen, die zij toch altijd afgeflagen hebben. Nooit wijken zij voor hun. IVlaar wanneer de Turken met groote overmagt zich vertoonen, bedienen zij zich van een list, welke hen rot nog toe gelukt is. Zij hebben aan den oever der grotten, Vaar zij, vóór dat de vijandlijkheden II. deel. M aan-  I?8 R E I Z E aanvang nemen, hunne huisgezinnen met al hunne tilbare goederen in veiligheid Hellen. Zommige dier grotten zijn zeer ruim, en kunnen twee- of drie-duizend familiën bergen; derzelver ingang 'is ongenaakbaar, en ligt op fteiltens, welke vreemdelingen verbazen. Na deze voorzorg genomen te hebben naderen de Mainoten den vijand, vatten post en wachten hem af. Zo zij zich op 't punt bevinden van te bezwijken, trekken zij af, en verfpreiden zich over 't gebergte, houden niet op hem te kwellen en afbreuk te doen, vooral bij den nacht, door gedurige fchermutfelingen matten zij hem af, en noodzaken hem met aanmerklijk verlies aftetrekken. Indien eenige natie zich wilde verëenigen met de Mainoten, om een landing te doen in Moréa, zoude het eenig middel, om nut van hun te trekken, daarin beftaan, eenige bataillons van hun in foldij te nemen, om als ligte troepen te dienen. De haat, dien zij den Turken toedragen, zou hunnen moed tegen hen verdubbelen, vooral indien zij onderfteund werden door een leger, 'c welk een buonaparte aan het hoofd had. Na-  in GRIEKENLAND. 179 Notizie delle isole Greche appartenenti in oggi alla Republica Francese, una e indivisibile. AL CITTADINO GENERAL BOUNAPARTE. cittadino generale! „ Le isole Greche del mar Ionico sono al numero di otto, che sono Corfu, Paxd, SantaMttura, Itaca, Ccffalonia, Zante, Zirlgo e Zirigotto. i L'isola di Corfu situata al quarantesimo grado di longitudine, ed al trentasettesimo e mezzo di latticudine, è poche mila fuori del golfo Adriatico, e trè mila distante dalf Albania; ha di circuico cento mila, e fa settanta mila abitanti, quale tiene un porto grande, e sicuro, guardato da due fortezze inespugnabili chiamate , 1'una fortezza nuova, e Paltra vechia, ed' in mezzo a queste è situata la cita. La forza della sua produzione è Folio; fa pochissimo grano e poco vino, ma cïra tutte le sue derate dalla terra-ferma dell' Albania; gode d'una aria perfetta; gli uomini sono sani, e di buona costituzione, ed' hanno ricevuco la notizia della loro unione alla Republica Fvancese con una gioia inesprimabile. Paxd, distante da Corfu verso mezzo giorno sei mila, e dal porto trenta, ha di circuico venticinque; tutta la sua produzione consiste in M 2 oüo,  i8o R E I Z E oho, che produce in abbondanza per la fertilitk del suo terreno per tal genere di frutto. II suo porto è buono per bastiraenti raercantili; la sua aria è perfetta, e gli uomini di buona costicuzione. La sua popolazione è di venti mila anime. Santa-Maura, distante da Corfu settanta mila, ha di circuito trenta. II suo terreno è fertilissimo, e produce molto olio, e anche del grano e del vino; ma le saline,' che vi sono, rendono 1'aria malsana; avvi un ponce stretto, ch' appena puol passarvi un uomo di fronte, che communica alla terra ferma; il suo porto è sicuro per bastimenti mercantili, ed' è guardato, come pare, il ponte da una fortezza guarnita di buoni cannoni. La sua popolazione è di trenta mila abitanti. Itaca, distante da Santa-Maura quatro mila, non ha di circuito che sei; la sua produzione consiste in grano, e qualche poco d'olio, 1'aria è perfetta, e gli uomini di buona costituzione, e di buoni costumi, e la sua popolazione è di cinoue mila abitanti. Cefalonia, distante da Itaca un miglo, ne ha di circuito cento cinquanta, e fa ottanta mik abitanti; le sue produziooi consistono in uva passa, e in olio; ma la sua piü grande rissorsa è la navigazione , poicchè mette in mare cento cinquanta bastimenci, cinquanta de quali portano da  in GRIEKENLAND. 181 da dieci a ventiquatro cannoni ogniuno. Vi sono uomini di gran merito, e sirxeramente patriotti» le sue municipalita sono composte d'uomini istruici; le proclamazioni, che hanno fate, non ispirano che 1'umanka, le virtü. La nobilka. stessa non è cosi ritrosa, come quella di eene altre isole. Zante, distante da Cefalonia quaranta mila, ne ha di circuito sessanta, e contiece quaranta mikt animo. L'uva passa e 1'olio fanno la sua ricchezza; la prima produzione rende tredici milioni all' anno; ora perö che i bastimenti inglesi non vengono a comprarla, il popolo soffre. Quell' isola non ha che un porto nella cita dell' istesso nome per bastimenti grandi, e due a'kri per bastimenti piccoli. II popolo è porta-o per la 'liberta come nelle altre isole; ma ei hanno dei riguardi per cinque famiglie nobili, che possedono piü della metta dell' isola; ricchezze aquistate con la prepotenza, con le usure cccessive, e con usurpazioni. L'aria c sana, ed' il popolo è molto laborioso; poicchè la ricchezza di quell* isola, non si deve che all' infatigabile industria dei coltivatcri. Zirigo, distante da Zante due cento mila, ne ha di circuito sessantasei, e non fa che cinque mila, c cinque cento abkanti. Questa popolazione pare -che provvenga da due cause; 1'üna sterilita di alcune parti dell' isola, che c pietroM 3 ' sa j.  i8* R E I Z E sa; 1'altra 1'emigrazione degli abitanti per timore de corsari Bcirhcircschi, Mahesï, Turchi, ed' altri ladri; il porto d''Avkmona, sicuro per qualunque bastimento, era divenuto in tempo de Veneziani il rifugio dei pirati, e la citta, che ivi trovvavassi, con tutto chè vi sia una fortezza cappace di far rispettar il porto, divenne un deserto; tale era la dehoilezza di quei governo; quei porto è situato alla parte del Levante dell' isola; in quella di mezo giorno trovvassi un presidio chiamato Capsagli, ed un porto dell' istesso nome poco sicuro anche per i piccoli bastimenti. II suo territorio quantunque in gran parte sterile, v' ha dei pezzi fertili, e produce grano per la sufficienza dell' isola, senonchè la prima vera passi senza piovere; il vino come pure gli altri frutti sono preziosi in quei luogo; gli abitanti scno pacifki ed' onorati. Nel tempo del altro governo, che la vendetta si praticava con furore nelle altre isole venete, non succedeva in quell' isola un ommidicio, ne mene erano dediti al latrocinio. Ho travversato con un mio nipote tutta 1'isoIa, e quei giorni furono i migliori della mia vita, a sentir quella gente, quando si arrivava in qualche abitazione, gridar: Viva la Republica Francese! viva il General buonaparte, il li' berator del mondo! Zi-  in GRIEKENLAND. I83 Zirlgotto è situato fra 1'isola di Zirigo, e quella di Candia, abitaca da diecisette famiglie di Sfacciotti, popolo, che abita certe montagne di Candia del nome di Sfaccia, ed è independente, e nemico naturale del Turco, come lo sono i Mainotti nella Moréa. OSSER.VAZIONI. Okre le isole suddette, la Francia possiede quatro piazze situate sulle coste dell' Albania, che sono; Butronton, F ar ga, Prevesa, eVeniza. Butronton è distante da Corfu sei mila, piccolo luogo con un forte, ed' alcune famiglie. Parga presidio inespuguabile per la sua situazione, è lontano daCotfü quaranta mila. La sua popolaziofte consiste in ticcento famiglie in circa; gli abitanti non hanno territorio, e coltivano quello dei Turchi. Prevesa lontano de Corfu settanta mila, trovvassi nell' istesso golfo; citta d'una popolazione di quatordici mila abitanti, e cresce ogni giorno, a tenore delle famiglie, che ivi si rifugiana per isfugir 1'oppressione del Turco; il territorio non è proporzionato alla popolazione, e dicessi che il Turco nella fondazione di questa citta avesse accordato tanto territorio, quanto potesse eorrere un cavallo nello spazio d'un' ora; in oggi trovano che è assai minore di quello, che M 4 do-  184 R E I Z E dovrebbe essere. Questa citta è diffesa da una piccola fortezza, e il suo territorio vien guardato da un numero di uomini armati (chiamati in greco Armatolï) come si usa in tutte le partï dell' Albania. Veniza è una fortezza con una piccola citta, ed' ha un territorio fertile, e grande di sessanta mila; situata nel golfo dell' Arta, o altrimenti detto golfo di Prevesa. OSSERVAZIONI GENERALI. La possessione delle isole Ioniche è precaria senza quella della Moréa, che fornisce loro la sussistenza, e Ja presa di quella penisola mena seco quella di tutta la Greccia; senza la quale, oso dire, 1'istessa Republica Francese non potra es;stere. La Russia è in possesso della Cremea, ed' ho sempre sentito dire che chi è padrone di quella provincia, lo è di Costantinopoli. Or la Russia non è senza viste sulla Greccia, e non aspette che il momento propizio per gettarsi dentro, e collocare ÏL iSglio gia destinato findalla sua nascita per quei trono. Dall' altra parte, 1'Imperatore di Henna divenuto padrone della Dalmazia, ed'avendo nelle frontiere dell' Albania i Bocchesi, en i Montenegrini, tutti due popoli agguerritf, e nemici naturali del nome Turco, ha tutta la facilica d' en-  in GRIEKENLAND. 185 entrar, e far dei progressi; ed' ora che i Greci, che si sono svegliati, e vogliono la loro liberta, a qualunque costo, abbraccieranno la prima potenza che si presentera, col pretesto di renderli liberï, quantunque conoscano che la vera liberta è quella dei Francesi, che voi propagaste in Italia e nel Levante. II vostre nome, e la vostra presenza' fara piü che tutte le armate Russe e Austriache. Cittadino Generale! se mi prendo la liberta d'sporvi i miei sentimenti, si è perchè mi pare che non vi è tempo da perdere." Dat is: Lijst der Griekfche Eilanden, welke thans aan de ééne en onverdeelbaare Franfche Republiek behooren. AAN DEN GENERAAL BUONAPARTE. burger generaal! De Griekfche eilanden in de Ionifche zee zijn agt in getal, te weten: Corfu, Paxo, St. Maura, Ithaca, Céfalonia, Zante, Cerigo en Cerigoto. Het eiland Cor.ftC, gelegen op veertig graden lengte en zevenendertig graden breedte, is niet wrd af van de Adriatifche golf, en Hechts drie mijlen van Albanië; deszelfs omtrek is honderd M 5 mij.  186" R E I Z E mijlen, het telt zestig-duizend bewooners; het heeft eene groote en veilige haven, welke bezet is met twee onverwinlijke flerkten (*), de een genaamd het nieuwe, en de andere het oude kasteel; de flad ligt tusfehen deze beide fterkten. De olie is het voornaamfte voordbrengzel van dit eiland; men oogst zeer weinig koorn en weinig wijn; alle deszelfs eetwaren komen van 't vaste land van Albanië; de lucht is 'er uitnemend; de menfehen zijn 'er gezond en van eene goede ligehaamsgefieldheid; zij ontvingen de tijding van hunne vereeniging aan de Franfche Republiek met eene' onuitfpreeklijke vreugde. Paxo ligt ten zuiden van Corfu zes mijlen en dertig mijlen van de haven: het heeft een omtrek van vijf-en-twintig mijlen; deszelfs grond is zeer vruchtbaar in olie, welke al is wat hij voordbrengt; deszelfs haven is goed voor koopvaardij - fchepen; de lucht is 'er zeer gezond, en de menfehen zijn 'er van een fterk geitel. Deszelfs bevolking wordt op twintig-duizend zielen gefchat. St. Maura ligt op zeventig mijlen afftand van Corfu, en heeft een omtrek van dertig mijlen. Deszelfs grond is zeer vruchtbaar, levert veel olie, (*} [De Franfchen en de gecoalifeerden hebben getoond , dat "er geen onverwinlijke fterkten meer zijn.]  in GRIEKENLAND. 187 olie, graan en wijn, maar de zoutpoelen, die men 'er vindr, maken 'er de lucht ongezond. Er is een zoo naauwe brug, dat een enkel mensch dezelve naauwlijks kan overgaan; dezelve heeft gemeenfchap met het vaste land. De haven van dit eiland is veilig voor koopvaardijfchepen, en wordt even als de brug befchermd door eene fterkte, met kanon voorzien. Men telt dertig-duizend bewooners op dit eiland. Iihaca ligt vier mijlen van St. Maure, en heeft flechts een omtrek van zes mijlen; het le. vert graan en een weinig olie; de lucht is 'er zeer gezond; de menfehen zijn 'er van een goede gefteldheid en hebben goede zeden; deszelfs bevolking beiïaat in vijf-duizend bewooners. Céfalonia ligt op een mijl afftand van Ithaca; heeft honderd-vijftig mijlen omtrek, en telt tagtigduizend bewooners; deszelfs voordbrengzels beftaan in gedroogde rozijnen en in olie; maar zijn grootfte rijkdom is de zeevaart, uit hoofde dat hetzelve honderd-vijftig fchepen naar zee zendt, van welken vijftig gewapend zijn met tien tot vierentwintig ftukken gefchut. Het bevat menfehen van groote verdiende en die oprechte patriotten zijn; deszelfs Municipaliteiten zijn zaamgefteld uit kundige mannen, hunne afkondigingen ademen menschlievendheid en deugd. De adel zelfs is 'er niet zoo ftug en onhandelbaar als in zekere andere eilanden. Zante  383 R E I Z E Zante ligt op een afftand van veertig mijlen van Céfaionia, het heeft een omtrek van zestig mijlen, en bevat veertig duizend menfehen; gedroogde rozijnen en olie maken deszelfs rijkdom. De rozijnen brengen een jaarlijks inkomen op van drie millioenen; maar het volk lijdt, zedert de Engelfchen 'er geen meer tëomen koopen. Dit eiland heeft voor groote fchepen Hechts eene haven in de ftad, welke denzelfden naam draagt; voor kleene febepen heeft zij 'er twee anderen; het volk haakt 'er zeer naar de vrijheid, gelijk; op de andere eilanden; maar het blijft eerbied behouden voor vijf edele familiën, die meer dan de helft van 't eiland bezirctn: rijkdommen, welke verkregen zijn door magt, door overmatigen woeker en door overheerfchingen. De lucht is 'er gezond, het volk arbeidzaam : 't is enkel aan den onvermoeiden vlijt der landbouwers, dat dit eiland deszelfs rijkdommen verfchuldigd is. Cerigo ligt twee-honderd mijlen van Zante, enheeft een omtrek van zesenzestig mijlen; deszelfs bewooners maken Hechts een getal uit van vijfduizend vijf-honderd menfehen. Dit gebrek aan bevolking fchijnt twee oorzaken te hebben, de on vruchtbaai heid van zommige deelen van *t eiland, die fteenachtig zijn, en de verhuizing der bewooners, uit vreeze voor de Barbarijfchc, Mattheefche, Turkfche en andere roovers. De haven van /Ivkraona, welke veilig is voor allerlei  in GRIEKENLAND. 189 lei foort van fchepen, was ten tijde der Venetiaanen de wijkplaats der zeeroovers, en de ftad, die men 'er vindt, eene woeste of verlaten plaats geworden, niettegenftaande 'er eene fterkte was, in ftaat om de haven te doen eerbiedigen. Maar zoodanig was de zwakheid van die Regeering. Die haven ligt aan de oostzijde van 't eiland. Tegen het zuiden is de ftad Capfagli% als mede eene haven van denzelfden naam, doch niet zeer veilig, zelfs niet voor kleene vaartuigen. De grond van dit eihnd, fchoon voor een groot deel onvruchtbaar, brengt in zekere oorden veel vruchten voort, ten minften .graan genoeg voor 't eiland, ten ware 'er in de lente geen regen viel. De wijn en 'alle andere vruchten zijn 'er heerlijk. Onder het oude bewind, terwijl men eene verwoede wraak oeffende op de andere Venetiaanfche eilanden, werd 'er te Cerigo niet één eenige moord, noch zelfs één diefftal gepleegd. Ik heb met een mijner neeven dit eiland doorgereisd, en die waren de fchoonfte dagen mijns levens; zo ik maar ergens in een huis kwam, hoorde ik deze goede lieden uitroepen: Leve de Franfche Republiek! Leve de Generaal buonaparte, de verlosfer der waereld! Cerigoto is gelegen tusfehéh het eiland Cerigo en dat van Candia; hec wordt bewoond door ze-  190 R E I Z E zeventien huisgezinnen van Sfaccioten, een volk dat zekere bergen van Candia bewoont, Sfaccio geheten; het eiland is onafhanglijk, en een natuurlijk vijand van den Turk, gelijk de Mainoten het zijn in Moréa. OPMERKINGEN. Boven en behalven deze Eilanden, bezit Frankrijk vier plaatzen op de kusten van Albanië, .— Butrenton, Pat ga, Prevefa en Venifa. Butrenton ligt zes mijlen van Corfu. 't Is eene kleene plaats met eene fterkte en eenige huisgezinnen. Parga is uit hoofde haares ftands onveröverlijk, en ligt veertig mijlen van Corfa. Haare ganfche bevolking beftaat in omtrent driehonderd famüiën; de bewooners hebben geenen grondeigendom; zij bebouwen dien der Turken. Prevefa ligt op een afftand van zeventig mijlen van Corfu, in dezelfde golf; deze ftad telt veertien-duizend inwooners, en neemt daaglijks toe door familiën, die daar de wijk komen nemen, om de onderdrukkingen der Turken te ontgaan. De grond is 'er niet geëvenredigd aan de bevolking; men zegt dat de Turk, totn deze ftad werd aangelegd, 'er zoo veel grond heeft afgeftaan als een paard in den tijd van een uur kon afloopen. Dezelve is thans niet zoo uitge- ftrekt  in GRIEKENLAND. 191 lïrekt als hij moest zijn. Deze ftad wordt verdedigd door eene kleene vesting, en haar grondgebied worde bewaakt door een zeker aantal gewapende lieden, die men Armatoli noemt; 't is even eens zoo in alle de deelen van Albanië. Fenifa is eene fterke plaats met eene. kleene ftad; haar grondgebied is vruchtbaar en beflaat zestig mijlen; zij is gelegen aan de golf Arta, anders de golf van Prevefa geheten. ALGEMEENE OPMERKINGEN. De bezitting van de lonlfche eilanden is flechts hachelijk, zo men geen meester is van Moréa, het welk dezelven van onderhoud voorziet. De verovering van dat fchier-eiland fleept die van gansch Griekenland mede, zonder welke, ik durve zeggen, dat de Franfche Republiek niet beftaan kan. Rusland is in 't bezit van de Crim, en ik heb altijd hooren zeggen, dac wanneer men meeseer van die provintie is, men zulks ook is van Conflantinopel: Rusland nu is niet zonder iets te beöogen op Griekenland; het wacht flechts een gunftig oogenblik af, om 'er doorcedringen, 'er den keizerlijken zoon ce kroonen, die van zijne geboorce af gefchikt. wierJ dien troon te beklimmen. Aan  j91 R E I Z E Aan den anderen kant heefc de Keizer van Duitschland, meester geworden zijnde van Dal' matië, hebbende op de grenzen van Albanië de bewooners van de monden van Cataro en Montenero, beiden een krijgshaftig volk, en natuurlijke vijanden van de Turken, alle middelen om in Griekenland te dringen en 'er groote vorderingen te maken. Thans, nu de Grieken ontwaakt zijn, en de vrijheid begeeren, tot welken prijs ook, zullen zij de partij van de eerfte Mogendheid omhelzen, die zich zal aanbieden, onder voorwendzel van hunne kluisters te breken, niettegenstaande zij weten dat de waare vrijheid die der Franfchen is, welke gij in Italië en de Levant hebt voordgeplant. Uw naam en uwe tegenwoordigheid zullen meer verrichten, dan alle de Rusfifche en Oostenrijkfche legers. Burger Generaal! indien ik de vrijheid neeme mijne gevoelens voor u openteleggen, 't is omdat ik meene dat 'er geen tijd moet verloren worden." n. stephanopoli, voor zich en voor zijn Oom. EEN-  ïn GRIEKENLAND. 193 EEN-EN-VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Berichten wegens het Otcomannifche Rijk, ter hand gefield aan den Generaal buonaparte. Na de berichten wegens Albinïé', Moréa en de Ionifche eilanden omvangen te hebben verlangde buonaparte vatl dimo stephanopoli kundfchap te bekomen wegens het tegenwoordig bewind van Turkije. Dimo haastte zich derhalven hem te voldoen, en ftelde weinige dagen daarna hem het volgende ftuk ter hand. Trattato suW Imperio Otiomano. AL CITTADINO GENERAL BUONAPARTE. cittadino generale.' „ II despotismo del go/erno Ottomano è noto a tutto il mondo; ogniuno sa che i capricci'del gran Sultano fanno le leggi; ma la tirannia, che si esercita dai passa nelie provincie non è conosciuta che da quelli che la provano, poichè i Greci, che ne sopportano tutto il peso, si fanno una premura di nasconderla per vergogna. I passalici si vendono all' incanto, allorquando II. deel. N un  i94 R E I Z E un Turco è investito della dignita di passa parte con poteri Ulimitad, e con un seguito piü o meno considerabile di truppe; il governo non git passa.alcun salario; le citta, ed i villaggi per dove passa devono contribuire a tutte le sornme che piaccra al passa d'imporre pel mantenimento di lui, e delle sue truppe; questi aggravj st ripettono troppo spesso, poicchè il visir cambia sovventi i passa da una provincia all' altra. Arrivato il pas-a nella provincia che deve governare, la prima premura che si fa, si è quella di conoscere le faccolta d'ogni abitanre per saper approfSttarne a tempo, e a luogo; il primo passo che fa si è quello di farsi rimborsare la somma, che gli costb la sua piazza, e quella, che è necessaria pel mantenimento delle sue truppe, e poi quello di farsi un gran somma ogni anno per mandarla alla sue prottezzioni presso il gran-visir; d'ammassar dei milioni per far la guerra ai suoi passi vicini, quando 1'occasione si presenta, e fmalmente farsi un tesoro per assicurarsi i mezzi di far una gran figura in Costanünopoli si maj fosse richiamaco. Egli dunque comincia a far metter in pngione, anche sotco i pretesti i piü frivoli, gli abitanti, i quali provando la loro innocenza, ottengono la grazia di sortirne per mezzo d'una somma proporzionata alle loro faccolta, e che piacera al passi d'impor loro.  in GRIEKENLAND. 105 II Gran Signore non esige dai suoi sudditi che una imposizione all' anno, ma i passa ne percepiscono una ogni luna, oltre le imposizioni scraordinarie imposte nel corso dell' anno, e quelli che non sono punricali per. pagare quesco tribuco sono arrestad, e rovvinati per le spese, che sono obligati di fare. La rirannia non consiste solamente nel passa, ma ogniuno di quelli che lo servono sino all' ultimo soldato è un tiranno per gli abitanti, maltratta, bastona, ed' usurpa senza timore: chi ardirebbe andar a lamentarsi contro qualsivoglia personna al servizio del passa; egli è sicuro che sarebbe castigata, ma guai a quelle famiglia! Sarebbe bene presto esterminata dai compagni del Turco castigato. Passo sotto silenzio le impertinenze dei Turchi, e la perdita di tanti Greci, che si sacrificano per sostenere 1'onore del loro sesso di cui sono troppo gelosi; sono obligati di tener le loro figlie rinchiuse fino a tanto che siano maritate; anche i figlj maschj di bell' aspetto, cosa che fk orrore, i padri sono costretti mandarli nei villaggi situati nelle montagne, per sostrarli dal furar sodomatico de' Turchi. Oltre la tirannia de passa, e di quella del suo seguito, venè è un' altra che non è meno oppre s'wa, che è quella degli 'aga e degli spaj; gli uni, e gli altri hanno Tistesso- caractere che hanno nel resto dell' Europa i conti, ed' i marchest; eglino N a sjno  loS R E I Z E sono investiti di concezzioni di beni appartenenti alla Porta, o tolti con violenza ai particolari. Questi, insaziabili di ricchezze, fanno travagliare i loro beni agli abitanti, che trattano come schiavi, e con un salario si tenue, che sono obligati dalla fame di fuggirsene, e cambiar provincia. Tutti i Turchi in generale disprezzano in Greci a segno tale che li chiamano col nome di cani; titoli, che danno a tutti li Europee']. Un Turco compra qualche cosa nel mercato, la porge imperiosimente al primo Greco che incontra perche glielo porei a casa. Un marinaro vendeva grano in dectaglia nel suo battello; mentre misurava per empiere un piccolo sacco ad' una donna, un Turco, che trovvavassi nel molo, comandb al marinaro d'andar a cercagli del fuoco. Per empiere il sacco mancavano ancora due baccini, di maniera che li misurb con prescia, eppoi salto fuori par cercar il fuoco, ritorna, e glielo rimette-, il Turco accese la sua pipa, eppoi ammazza il Greco d'un colpo di pistola per non aver obbediio piü prontamente. Un Greco a cavallo incontrando un Turco, di qualunque classe siasi, devesmontar per lasciarlo passare, faccendogli apche una riverenza." Osser-  in GRIEKENLAND. Osservazioni sulla Giustizia Civik. „ La piazze dei giudici si veodono anch' esse air incanto , e sono senza emolumenti, ed' invecce hanno il dieci per cento delle somrae che giudicano, e possono condannare a loro proffitto ad un' cmenda arbitraria la paree, che si rico> nosce aver cicato a torto. In nessuna parte dell' imperio Turco trovassi stabilito un tribunale di piü giudici, ma uno in ogni parte; egii giudica arbitrariamente e; perlo piü, quello vince la sua lite che si presciua piü generoso verso il g'iudice; nessuno si presenta da un giudice senza far. preccedere, o portar lui stesso un regalo. I Greci in oggi per un azzardo, o per raeglio dire per Pimpotenza del governo si tróvano armati. Dopo la prima guerra della Russia, col Turco, 1''Albania fü inondata da uomini di cattiva vka, bande di sei cento ladri armati scorrevano i paesi facendo contribuire i vlllaggi; il governo non potendo reprimerli, e stanco di recever reclamazioni dai Greci permise loro d'arrparsi per diffender le loro propr;eta; e doppo Tukima guerra della Russia sono aggueriti a regno tale di far faccia ad' utia armata Turcha,. ma non ardiscono di farlo senza che una potenza estera prenda posesso in qualche parte della Grecia, perchè temono che il Turco- non la pussi in dettaglio a fil di spada," M 3 Della  jog R E I Z E Della Mar'ma. „ 11 Capitan-Passa sorce ogni anno ai 23 d'aprile con una paree d'armata navale per percipere le imposizioni dalle isole dell' Arcïpelago; i poteri illimi.ra.ti di cui è investito dal GranSignore fanno tremare il mondo*, oltre le imposizioni solite a pagare, lui de percepLce altre, che impone arbitrariamente a suo profito; 1 popoli per timore concorrono a gara a c.imar di regali, non solamente lui, ma anche i suoi intendenti. e secretarj. 1 Turchi non sono buoni per la navigazione, e sono costretti a servirsi di Greci e per la manovra, e per li combattimenti; alcune isole dell' Arcïpelago sono obligate furnire, e mantenere un numero di marinari al Capitan-Passa; aggravj che sono appena jopporcabiii, in somma pare che 1'intenzione del Turco sia di tenere i Greci nella miseria, e nella oppres^ne affin chè non possano ma] alzar testa. L'imperio Ottomano trovassi in oggi nell' ultima sua decadenza: il tesoro esausto non riceve piü denaro dalle provincie: sedeci Passa si sono messi neil' indipendenza, e non solamente mandano le solite contribuzioni alla Pcrta, ma impediscono che passino quelle degli altri. Passevan-oglu sorti da Viddin con una piccola armata di malcontent!, s'incamino verso Cosian- tino-  in GRIEKENLAND. i99 tinopoü; arrivato in Andrinopoli la sua armata era cresciuta a 40 mila uomini; di la raandfc ambasciatöti al Gran Signore parlandogli da padrone, e facendogli dei rimproveri in varj punti di religione, e di aver introdotti alcuni usi £«- ropeej. . .... Un altro passa trovvassi nei conterm della citta di Bursa con una potente armata, ed' intercetta le contribuzioni che vengono da quella parte, di manierachel a Grecia nello stato attuale sara per la prima potenza che soccorrera per liberarla dalla tirannia del Turco. 11 governo Russo pare che abbia cosi bene cognosciuto la debolezza Ottomana, e la forza che potrebbero aver i Greci se fossero sostenuti, che uno della famigiia reale è .stato battezzaco col nome di costantino come eredkario del tronc; ed' è perc o che gli si da 1'cducazione alle Gr echo, non parlando altra lirigua, ed' essendo circondatp dai principali del regno, a cui pare ambizionare. I Greci perb essendo portati piü per la liberta che per un governo aristocratico, preferirebbero la prottezzione della Francïa a qualunque altra nazïone, e sopra tutto se il General boonaparte, in cui hanno la loro fiducia, ne Lsse 1'organo principale." N 4 Ver  %oq R E I Z E Dat is: Verhandeling over *( Ottomannifche Rijk, AAN DEN BURGER-GENERAAL BUONAPARTE. BURGER GENERAAL.' Er is niemand die het willekeurige der Turkfche Regeering niet kent. Iedereen weet , dat de grilligheden van den Grooten Sultan wetten maken ; n aar de dwinglandij, door de Paella's in de provintiè'n of landfchappen uicgcöeffend, is alleen bekend aan die. dezelve ondervinden: de Grieken, die 'er al het gewigt van torfchen, maken 'er fchaamie's halven een plicht van zulks te verbergen. De bediening of 't ambt van Pacha wordt verkogt: zoo haast een Turk met die waardigheid bekleed is, vertrekt hij met onbepaalde magt, en met eene meer of min aanzienlijke krijgsbende; hij trekt geene wedde van de Regeering; de fteden en gehuchten, door welken hij trekt, zijn verplicht hem alle de fommen te leveren, welke het den Pacha behaagt te eisfchen, tot zijn onderhoud en dat zijner troepen; deze belastingen worden dikwijls herhaald, dewijl de Vifir menigmaal de Pachas van de eene provimie met die van de andere verwisfdc. Zoo  in GRIEKENLAND. 201 Zoo haast een Pacha in zijne provintie is aangekomen, legt hij 'er zich op toe de vermogens van elk ingezetenen te kennen, ren einde daarmede op zijn tijd en plaats voordeel te doen. Voor-, eerst doet hij zich het geld terug geven, 't welk zijn ambt hem gekost heeft, en dat, het welk hij aan 't onderhoud zijner troepen belleedt; vervolgens bezorgt hij zich alle jaaren eene groote fom, welke hij aan zijne befchermers bij den Groot-Vifir zendt; hij verfamelt millioenen, om de Pachas, zijne nabuuren, te beoorlogen, wanneer de gelegenheid daartoe zich voordoet; eindelijk legt hij fchatten op, om zich de middelen te verzekeren tot het fpeelen van een rol te Conflantinopolen, zo hij immer afgezet wordt. Hij doet des voorëerst, zelfs onder de beuzelachtigfte voorwendzels, de inwooners in de gevangenis werpen, die, als zij hunne, onfchuld aantoonen, ontflagen worden, mits betalende eene fomme gelds evenredig aan hun vermogen, en zo'o als het den Pacha behaagt hun opteleggen. De Groote Heer vordert van zijne onderdanen flechts ééne belasting 'sjaars; maar de Pachas vorderen 'er elke maan een, boven en behalven die, waarmede zij den ingezetenen het ganfche jaar door belasten; en zij, die deze imposten niet flipt hetaalen, worden in ftaat van arrest gelleld, en bedorven door de onkosten, welken N 5 ?ij  •02 R E I Z E zij gedwongen zijn te maken. — De Pacha is alleen de dwingeland niet, maar elk van de zijnen, die tot zijn dienst behooren, tot den geringften foldaat, is een dwingeland voor de ingezetenen: hij mishandelt, geeft ftokflagen en rooft zonder iets te vreezen. Hij, die zich zou durven beklagen over iemand van des Pacha's bedienden, kan verzekerd zijn dat de fchuldigen geftraft zal worden; maar wee de familie van den klager! de makkers van den geftrafcen Turk zullen haar geheel verdelgen. Ik ga met ftilzwijgen voorbij den fchamperen hoon der Turken en de ruïne van zoo veele Grieken, die zich opofferen, om de eer hunner fexe te handhaven, op welke zij zoo jaloersch zijn; zij zijn verplicht hunne dochters opgefloten te houden tot dat zij gehuwd r.ijn, en zeifs de jongskens, die een goed voorkomen hebben; iets, dat verlchriklijk is. Dc vaders zijn gedwongen hen naar de dorpen in 't gebergte te zenden, om hen aan de geilheid der Turken te onttrekken. Boven de dwi.iglandij van 'den Facha en diens gevolg, is 'er eene andere niet min drukkende, aie der Aga's en Spahi's: dezen hebben hetzelfde karakter, als de Graaven, de Marquifen in 't overige van Europa hebben; zij zijn bevoegd tot het beheeren der afgeftaane goederen, die aan de Porte toebehöoren', of door geweld aan bijzondere lieden ontnomen zijn. Onverzaadlijk naar rijk- dom-  in GRIEKENLAND. 203 dommen, doen zij hunne goederen bearbeiden door ingezetenen, die zij als flaaven behandelen, aan welken zij een zoo gering loon geven, dat dezelven door den honger gedwongen worden te vlugten en van provintie te veranderen. Over 't geheel verachten alle de Turken de Grieken zoodanig, dat zij hen honden noemen; een naam, dien zij aan alle Europeaanen geven. Koopt een Turk iets op de markt, hij laat het zich door den eerften Griek, dien hij ontmoet, naa buis brengen. Een fchipper verkogc in 't klein, of bij de maat, eënig graan in zijn fchuit: terwijl hij bezig was met meten, om den zak te vullen van eene vrouw, gebood een Turk, die zich op 't hoofd bevond, aan den fchipper vuur voor hem te gaan haaien; om den zak te vullen ontbraken 'er flechts twee maten aan; hij mat die met haast, liep fchielijk vuur halen, komt daarmede terug en ftelt het den Turk ter hand. Deze fteekt zijn pijp aan, trekt het pistool uit den gordel, en .fchiet den Griek ter neder, om dat deze hem niet fchielijk genoeg gehoo-zaamd had. Wanneer een Griek te paard een Turk ontmoet, van welken rang hij ook zij, moet hij van zijn paard Rijgen. om hem te laten voorbijgaan, en zich eerbiedig voor hem te buigen. Over  204 R E I Z E Cver de Burgerlijke Recht shediening. De bediening of 'c ambt van Rechter worde mede bij 't bekken verkogt, zonder dat'er eenige vaste wedde aan vast is, alles wat een Rechter trekt is tien ten honderd van de fommen, wegens welken hij uitfpraak doet, en zij kunnen den genen verwijzen, die overtuigd wordt, dat hij kivand ongegrond heeft gedagvaard. In geen deel van het Turkfche Rijk wordt een va^tgefteld gerichtshof gevonden, uit verfcheiden Richters faamgeileld; overal is 'er maar één eenig Richter: zijne vonnisfen zijn willekeurig, en meestal wint die ge.e zijn proces, die zich 't edelmoedigst tdont jegens den Richter. Niemand vertoont zich voor hem zonder een gefchenk vooraftez.nden, of zelf het aan hem te brengen. De Grieken zijn thans gewapend, het zij bij toeval, 't zij, om beter te fpreeken, uit zwakheid van de Eegcering. Na den eerlren oorlog van Rusland mee den Turk, werd Albanië overftroomd van flegte menfehen; zwermen van zeshonderd roovers liepen het land door, en nelden de dorpen op brandfehatting. De Regeering dezelven niec kunnende beteugelen , en moede van de klagten der Grieken, ftond aan deze laatften toe zich te wapenen, ter verdediging hunner eigendommen; en, zedert déo laitften oorlo.; xa.c  in- GRIEKENLAND. 205 met de Rusfin. 9 zijn zij zoo krijgshaftig geworden, dat zij een Turksch leger ftaan zouden kunnen, doch zij zouden het niet durven d >en zonder bijftand eener vreemde Mogen laeid, die bezit zou moeten nemen van een gedeelte van Griekenland: zij vreezen, dat de Turk tien allen over de kling mogt laten fpringen. Over de Scheepsmagt. De Capitan-Pacha loopt alle jaaren, den 23 April, met een gedeelte der gewapende fcheepsmagt uit, om de belastingen van het eiinn 1 van den Archipel optehaalen. De o.ibepaalde magt, waarmede hij bekleed is van wegens den Grooten Heer, doet iedereen fiddcren. Behalven gewoone fchatdngen ontvangt hij anderen, die op zijn willekeurig bevel, en tot zijn eigen voordeel, het volk 'zijn opgelegd. Het volk, dat voor hem beeft , haast z.ch niet alleen hem met gefchenken te overlaaden, maar zelfs zijne Landbeituurders en zijne Secretarisfen. De zeevaart is een kunst, welke den Turken vreemd is; zij zijn gedwongen zich van de Grieken te bedienen, zoo wel voor 't fcheepsbeftuur x als voor 't zeegevecht. Zommige eilanden van den Archipel zi jn genoodzaakt voor den CapkanPacha een zeker getal matroozen te onderhouden; een last, welke ondraaglijk is. Over het ge-  »oó R E I Z E geheel fchijnt het oogmerk der Turken te zijn, de Grieken door armoede en ellende te onderdrukken, zoo dat zij nimmer het hoofd weder kunnen opbeuren. Het Ottomannifche Rijk is aan 't laatfte tijdvak van deszelfs verval. De openlijke fchatkist is uitgeput en ontvangt geen geld meer van de provintiën. Zestien Pachas hebben zich onafhanglijk verklaard, en niet alleen zenden zij aan de Porte de gevvoone fchattingen niet meer, maar zij beletten de anderen tot derzelver beftemming te komen. P assewan - oglow, met een klein heir misnoegden uit Widdin gerukt , begaf zich naa Confiantinopolen; te Mrianopolen gekomen werd zijn leger verfterkt met veertig - duizend man; van daar zond hij gezanten aan den Grooten Turk, fprak hem op eenen meesterlijken toon' aan, en deed hem verwijten over verfcheiden punten van den godsdienst, hem befchuldigende Europeefche gebruiken ingevoerd te hebben. In de ommeftreeken van Burfa is een andere Pacha met een magtig leger. Hij onderfchept de fchattingen, welken van dien kant komen, zoo dat Griekenland, in den ftaat waarin de zaken zich thans bevinden, aan de eerfte Mogendheid zal toebehooren, die zich zal aanbieden, om het van het juk der Porte te bevrijden. De  in GRIEKENLAND. 507 De Rusfijche Regeering fchijnt zoo wel de zwakheid van den Turk gekend te hebben, en overcuigd te zijn geweest van de ilerkte, welke de Grieken konden verkrijgen, indien zij onderfteund werden, dat zij een Prins van de Keizerlijke familie, bij den doop, den naam van constantyn, als erfgenaam van den Ottomannifchen troon, hebben gegeven. Om die reden lieten zij hem op zijn Grieksch opvoeden. Hij ipreekt geene andere taal, en hij wordt omringd van de voornaamften van dat Rijk, naar 'c welk hij haakt. De Grieken, meer op hebbende met de vrijheid dan met een ariftocratisch bewind, zouden de befcherming van Frankrijk, boven die van alle andere natie, de voorkeur hebben gegeven,, vooral indien de Generaal boonaparte, in wien zij vertrouwen ftellen, 'er het voornaamfte werktuig van ware geweest." Geteekend, nicolo stephanopoli, voor zich en voor zijn' Oom. Bij 't ontvangen van dit gefchrift, zeide de Generaal buonaparte aan dimo: „ Ik zal het lezen, met hetzelfde belang, als die, welke gij mij reeds gegeven hebt." Ondertusfchen legde de grijsaart voor hem open . de verlegenheid, waarin hem het ongelukkig geval van Lefina gebragt, en de noodzaaklijkheid, waarin hij  ccS REIZE IN GRIEKENLAND. hij zich bevonden had, om een veel aanzienlijker fom te bededen, dan die, welke hij te Milaan had ontvangen; „ Penfarö io a tutto questo," antwoordde de Generaal, „ Ik zal aan dat alles denken." En toen dimo heen ging, voegde hij 'er bij: „ Fra quatro g'iorni avro bifogna di voi; In vier dagen zal ik u nodig hebben." Naar 't fchijnt, was op dien tijd de togt naa Egypte niet bepaald, fchoon dezelve misfchien in den tusfchentijd van die vier dagen bepaald werd. Van dat oogenblik af was de Generaal niet zichtbaar meer voor den Commisfaris, en al fpoedig wist men, dat hij naa Toulon was vertrokken. Stephanopoli haastte zich te fchrijven aan zijn neef, dien hij te Corfu had gelaten, en die zich met BEYZANDé te Ancona bevond, dat dezen niet meer konde voorgefteld worden aan buonaparte. De Mainot vertrok des treuriglijk. EINDE van de REIZE in GRIEKENLAND. ME-  MEMORIËN e n BEWIJS-STUKKEN. Indien 't aanbelang van eene reize vermeerdert, naarmate van dat, hgt welk een reiziger inboezemt, zal men ongetwijfeld niet vreemd achten de zorg, welke wij gedragen hebben, om bij dit werk de twee ftukken te voegen, welke een bewijs leveren van den arbeid en de ontdekkingen van dimo stephanopoli, en van de éerbewijzingen, welke men hem gedaan heeft. Het volgend verflag, niet in zijn geheel hebbende kunnen gelezen worden in de laatde bijeenkomst van het Lyceum der konden, waar deze achtbare grijsaart een kroon ontving, zullen de beminnaars der konden ons in dank afnemen, dat wij hetzelve hier in zijn geheel plaatzen. II. deel. O Vtr-  £io M E M O R I E N Verflag wegens het zwart verwen door middel van den eiken-Jchors, in ftede van met galnooten. Dimo stephanopoli na herhaalde proefnee-' ingen, welken geen twijfel overlaten, deed in 178a aan de Regeering het voorftel der behandeling', van welke wij hier zullen gewag maken. Vooreerst, werd de vermaarde macquer belast 'er het onderzoek van te doen, en hij gaf 'er een gunftig verflag van; vervolgens werd berthollet daartoe insgelijks gelast, die niet van 't begrip van macquer was; en op verzoek van den Auteur, hield de Akademie der Wetenfchappen zich daarmede bezig. De Commisfie werd gevormd uit alle de leden, die onder deze Geleerden tot het vak der Scheikunde behoorden. Men nam vergelijkende proeven, en de vraag werd niet befl.ischt. Vier leden hadden in die proefnemingen de zegepraal der galnooten gevonden, terwijl de vier anderen nuenden dat de eiken-fchors de overhand had. De zaak werd in dien tijd verzonden naa het kolïegie van kruidmenging, altijd op bevel van de ilegeering. Het verflag van Commisfarisfen, door dat kolïegie benoemd, geeft aan den fchors alle de voordeden, welke de uitvinder daarvan had opge.  en BEWIJS-STUKKEN. au gegeven; eenige omrtandigheden nogthans in een brief van een Controleur generaal aangewezen, onthielden dimo stephanopoli de belooningen, welke hem waren toe^eiegd. Reeds maakten veele hoedemakers, die ook zelve verwdeti,.gebruik van den eikfehors, waarvan het afkookzel hun verfchaft werd door den auteur van deze proeve, 't eenig middel, welk hem, om te kunnen bedaan, overbleef. Welhaast zullen wij zien dat het vooroordeel, waarvan de kmdigde mannen niet altijd vrij zijn, veel hinderniifen toebragt aan de menschlievende inzichten van dimo stephanopoli, en 't is hier de regte plaats om te fpreeken van xle voornaamfte omftandigheden, die hen misleidden, en welke aan de ontwikkeling zelfs van de proef, met welke wij ons hier bezig houden, niet misfen kunnen het belang te wekken van den konftenaar en den fabrikeur. De eerde tegenwerping drekte om voor beuzelachtig te doen aanzien het ontwerp, van eenige andere deelen van den eikenboom te gebruiken, daar, van alle tijden her, de ondervinding de voorkeur had gegeven aan de galnooten. Men wist insgelijks, dat alle hout- of fchors- deelen van dien boom dezelfde verfdof verfchaf en, maar in zulke verfchillende evenredigheden, dat hec ongerijmd fcheen de galnoot te willen verwerpen, welke agtcienmaal O * meer  21» MEMORIEN meer'Zuiver nederplofzel (of ftof) gaf dan de ie hors. Deze redenen, gelijk men ziet, waren krachtig, en zeer bekwaam om tegen de nieuwe behandeling perfoonen te doen beflisfchen, die zich de moeite niet gaven zelve de zaak te onderzoeken, of die niet in ftaat waren de zaak te beöordeelen, dan op 't geloof van anderen: men voegde 'er bij, dat door de gewoone bewerking het nederplofzel lang in de kuip bleef hangen, daar in 't gebruik vim den fchors integendeel hetzelve fchielijk ter nederzonk: een verfchil, 't welk men befchouwde als van 't grootde aanbelang voor den goeden uitflag der bewerking. Wat 'er ook van zij, zie hier daadzaaken, die noodwendig móeten vermeld worden; vervolgens zullen wij tot de behandeling zelve overgaan. Één der Commisfarisfen had bij b a u j o l i n en morel proefnemingen gedaan. Twee ketels, van omtrend tweehonderd-twintig hoeden ieder, waren aangelegd geworden; de een voor de galnooten, de andere voor den eik-fchors. Twaalf hoeden, in eiken ketel, waren geteekend geworden; zij waren van dezelfde ftof en van dezelfde grootte, even zorgvuldig, als ieders manier vorderde, bereid, en dat alles onder hec naauwkeurig toezicht van den Commisfaris. Na alle die hoeden geftoofd, gedroogd, geklopt en geboifeld te hebben, werden zij door-een op eene  en BE WIJS-STUKKEN. 213 eene tafel geplaatst. Verfcheiden van de voornaamfte Verwers van Parijs werden verzogt uit den hoop de twaalf hoeden te komen uitzoeken , die 't beste fcheenen geverwd te zijn. Deze kundige lieden kwamen, ieder afzonderlijk, in twee reizen; zoodat 'er twee uitzoekingen gefchiedden ; en die kundigen kozen in beide reizen, op éénen hoed na, als de best geverfde, die hoeden, cot welke men den eik-fchors gebruikt had. Was 'er meer nodig, om iedereen te overtuigen? 'nogthans is het lot van dit nieuwe middel, 't welk, bij den uitflag van beter te verwen, nog eene bezuiniging voegt, welke gij welhaast in ftaat zijn zult te waardeeren, en het voordeel van ons te ontheffen van eene fchatting, aan vreemden betaald, om zoo te fpreeken, in 't onzekere gebleven. Het behoort aan het Lyceum der konften, het wefk, in de oniluimigfte tijden der revolutie, zeer groote hinderpalen wist te boven te komen, ter behoudenis der kunften en tot welzijn, van de konstvlijt, de dwaling te verdrijven, door met de daad het krachtdaadige van deze bewerking aantetoonen, en, door eene naauwkeurige befthrijving, aan alle fabrikeurs het middel te verfchaffen, om 'er een nuttig gebruik van te maken. . De fterkfle tegenwerping, welke men tegen het zwamerwen met eik-fchors heeft gemaakt, O 3 ' is  ai4 M E M O R I E N is hec aanmerklijk onderfcheid cusfchen de hoeveelheid nederplofzel; en men'moet zeggen aan lieden, die de zaak niec kundig zijn, dac de zwarte verwftof, van welke wij lpreken, voortkomc uic de verëening van een zuur, hec welk men galnootig noemt, met hec ijzer; en in de bewerking, welke wij beichrijven, haalt men dat zuur uit de deelen van den eik, en het ijzer uit het zwavelzuur-ijzer, anders gezegd, bergzwavel, of 't groen roomfche vitriool. Indien men het afkookzcl van eene gegeven hoeveelheid galnoot giet op het ontbonden zwavelzuur • ijzer, bekomt men een gezuiverd zwart; en zo men hetzelfde doet met het afkookzel van den eik-fchors, en in dezelfde hoeveelheid, zal men insgelijks een gezuiverd zwart hebben; met dit onderfcheid, dat de galnoot agt- of tien - maal meer zal voordbrengen dan de fchors: maar andere overwegingen daargelaten, van welke wij zoo asnftonds nader zullen fpreeken, is deze overvloed in de galnoot flechts fchijnbaar, en geheel beguichelend; hij is die fchuldig aan eene zoort van drabbigheid of gom, welke aan het zuur kleeft, en met het nederplofzel medegefleept wordt, waar dezelve niet dan de digtheid van 't zwart kon verminderen. Voor 't overige zal het genoeg zijn de bewerkingen en derzelver uitkomften te vergelijken, om van deze waarheden overtuigd te zijn. Wij  en BE WIJS-S TUKKEN. **5 Wij veronderftellen een, ketel voor vijf entwintig dozijn hoeden, gelijk zulks plaats heefc bij verfcheiden fabrikeurs ce Parijs: voor die menigte heefc men nodig: io Kilogrammen en een half galnooten — a5 ponden. Gelijke hoeveelheid zwavelzuurijzer. Omcrent 10 myriagrammen kampechi-hout-— 150 of 200 ponden, ten naascen bij. 6 Kilogrammen koper-rood — 12 ponden. Boven en behalven een kilolitre water 1 100 of 125 emmers. Men laat de galnoot en het kampechi-hout zes of agt uuren kooken, waardoor hec af'kookzel omtrent een derde vermindert. Men vermindert alsdan het vuur, en werpt bij deelen het zwavelzuur-ijzer en het koper-rood in 't afkookzel; op deze wijze wordt de kuip bereid, en men dompelt 'er de vilt of de hoeden in, aan welke beurcelings, gelijk men hec noemt, een gloei moec gegeven, en die uic de kuip gehaald moecen worden, om 'er vervolgens wed^r ingedompeld ce worden, hec welk men verfcheiden keuren herhaalc: de ondervinding geleerd hebbende, dac de dampkrings-luchc veel coebrengt toe de bewerking van de verf. Er is eenig onderfcheid in de wijze van behandeling, maar die eigen is aan de gebruiklijkhpden van onderfcheidene fabrieken: wat de O 4 d°-  2l6 MEMORIEN dofis of de hoeveelheid aanbelangt, deze zijn ten naasten bij overal dezelfde. De wijze, van welke dimo stephanopoli zich bedient, beftaat enkel in het terughouden van de galnoot, en in deszelfs plaats te (lellen den eik-fchors, dat is te zeggen,zes kilogrammen in flede van twaalf, 't Is genoeg dezelve te fnijden of grof te breken tot gebruik. Deze fchors geeft een veel voller, fchooner en Heviger verf, en de bewerking wordt ge; maklijker; dewijl zij niet is onderworpen aan het aanbranden; zij is vrij van eene verbazende menigte van modder, welke zich in de kuip bevindt, en eene ftof geeft, welke men niet weg kan nemen dan met het handkloppertie en de borftel, 'c geen een langen en moeilijken arbeid vereischt. Tot een gemeenen prijs rekenende, heeft men in de bewerking, welke wij tot een voorbeeld gaven, beneed 75 francs, en tot die van den fchors 70 centimes, dat is te zeggen, 14 Huivers. Janin, in de ftraat Avoie, eigenaar van een der fabrieken van de fterkfle hoeden van Parijs, en die vijf-en-twintig dozijnen te gelijk verft, maakt gebruik zints meer dan tien jaaren van de behandeling van dimo stephanopoli, en altijd met een goeden uitflag. Hij verzekert, volgens eigen ondervinding, dat de eik-fchors in  en BEWIJSSTUKKEN. 217 in allen opzichte de voorkeur verdient boven de galnoot. Morel, fabrikeur bij de Martin-poon, één der genen, die zich het eerst van 't middel van dimo stephanopoli bediende, is 'er nooit van afgegaan. Hüant, in de ftraat der Mérestriërs, had een hoeden - verwerij aangelegd, doch 't geringe voordeel hem geen behoorlijk beftaan gevende, was hij op 't punt geweest dezelve te laten vaaren. Morel raadde hem aan, zich tot dimo stephanopoli te wenden, die hem zijne manier van behandeling opgaf; cn zedert dien tijd hebben de zaken van hüant wel geflaagd. Hij verklaart de grootfie verplichting te hebben aan morel, en aan den auteur van dit nieuwe nuddel. Hij bewerkt gemeenlijk eenen ketel van driehonderd hoeden in de vierentwintig uuren. Janin en morel ontvangen zedert verfcheiden jaaren veele brieven van de lieden met wie zij handeldrijven, vol betuigingen van wel voldaan te zijn over het fchoone en beitendige van de verw, en zulks, volgens derzelver verklaring, ecniglijk zints zij gebruik maken van den eik-fchors. Uit al het gene wij gezegd hebben volgt, dat de eik fchors, in alle opzichten, te verkiezen is boven de galnoot; dat de fchors, een O 5 voord-  2l8 MEMORIEN voordbrengzel van onzen grond zijnde , dezelve ons ontheft van eene fchatting aan den vreemdeling; dat de toevalligheden bij de inzameling, als mede de fchaarsheid van gewas, welke omtrent de galnoten kan plaats hebben, voordaan geen fchade meer kunnen toebrengen aan den gewigtigen hoeden handel in Frankrijk, en aan dien der zwartgeverwde wollen ftoffen. Ik heb alles niet aangehaald, wat ik wegers dit onderwerp zou hebben kunnen zeggen, 't welk nog voor een uitgebreider arbeid vatbaar is, en 't welk, naar 't mij toefchijnt, als nieuw kan befchouwd worden. Men behoeft niet te twijfelen of de bewerking, bekend onder den naam iïangallage (begalling), zou kunnen gedaan worden met den eik-fchors, en 't is te bejammeren dat de nafpooringen door lasalle, Lid van de Conftitueerende Vergadering, wegens dit onderwerp gedaan, niet door den druk zijn gemeen gemaakt. 't Gebruik van den eik - fchors was reeds in eenige 'deelen van dé verwerij bekend, en verfcheiden Schrijvers hebben 'er melding van gemaak r. Voor 't overige zijn wij zeker, dat in 't gefchil, welke 'er ontftaan is over den eikfchors en de galroot, en welke, om zoo te Ipreken, zich enkel vertoond heeft onder de gedaante van tegenfpraak, partijen aan beide zijden zuivere oogmerken hebben gehad; de ondervinding  ïn BEWIJSSTUKKEN. 219 ding alleen kon alle zwarigheden wegnemen,-en de Vergadering heefc moeten zien, dac 'er mee langer ce twijfelen was omtrent den gewigcigen diensc, door dimo stephanopoli bewezen. Zijne manier zal in onze fabrieken al meer en meer ingevoerd en uicgebreid worden, een nutte van verfcheiden takken van manufactuur-handel en van 'e algemeen belang. De Maacfchappij van 'c Lyceum der konden zal zich voldaan acheen, zo zij iecs heefc kunnen toebrengen cot de voordzecting van dit nieuwe middel. ceteekend, DARCET en LE BLANC, Verflag-doeners. In de volgende Memorie doet dimo stephanopoli verflag van het Lémithochorton, van de eigenfehappen dier plant, en van de wijze hoe zich daarvan te bedienen. Memorie wegens het Lémithochorton. Het Lémithochorton ontleent zijn naam van twee Griekfche woorden, Lémitho, worm der ingewanden, en chorton, kruid. Deze plant groeit in de zee. Er zijn twee zoorten van, de grooce en de kleene: de eerfte wasc eoc de hoone van twee duimen, waarvan de ftengels rond°, roodachcig en aan 't koraal gelijk zijn; deze  S20 MEMORIEN deze is zeer zeldfaam. Naar mijne kundigheden heb ik alle reden te vermoeden, dac de kust van de Middellandfche zee geenen genoegzamen voorraad daarvan zoude leveren voor 't verder van eene enkele ftad van vijftig-duizend inwooners; de kleene zoort, integendeel, die op zijn hoogst de lengte van een duim heeft, is gemeener, en worde zelfs in overvloed gevonden in zekere ftr'eeken. Zij verdienc de voorkeur in de geneeskunde; haare uitwerkingen zijn treffender. Het Lémithochorton was het wormverdrijvend middel der oude Grieken; maar de val van hun Rijk, welk dien der wetenfehappen mee zich flerpte, deed insgelijks de geneeskunst verd ijnen, zoo dat het gebruik van dit genees* middel in verge.elheid geraakte. De tijd noch de flaavernij konden echter nier geheel uit de geheugenis van alle de Grieken den naam van Lémithochorton wisfehen, wiens oorfprong wormverdrijvende kracht aanduidt. In eenige plaatzen aan de kusten van den Archipel en van Moréa gelegen, behield men zelfs de kennis nog van het Lémithochorton van de groote zoort; maar 't gebruik, dat men 'er van maakte, was bedrieglijk: het bepaalde zich hiertoe, dat men een kind, 't welk men vermoedde wormen te hebben, fchoon voor 't overige zeer welvarende, aan den oever der zee bragt, waar men het deze plant deed eten, én zomtijds gaf men hem  en BEWIJSSTUKKEN. 221 hem die onder zijne fpijze; maar anders bediende men 'er zich mee van. Zij wisten niet, dat hec Lémithochorton van eenig nut kon zijn voor kinderen, die ziekelijk waren, dewijl zij hen onder hunne oogen zagen derven aan wormkwaaien, zonder ooic te denken aan het Lémithochorton, waarvan een enkel poeder hen van den dood zou gered hebben. Een bewijs, dat de hedendaagfche Grieken geen gebruik van deze plant in de ziekten maak* ten, is, dat van een groot aantal Geneesheeren, Heelmeesters en Kruidmengers, die wan alle deelen van Europa hun beroep kwamen oefenen in Griekenland, niet éét) eenige 'er de minde kennis van kreeg. De Griekfche volkplanting, tot welke ik be. hoore, in Cor/ica federt honderd jaaren gevestigd, van de kusten van Laconië gekomen, had het gebruik van het Lémithochorton behouden ; maar hetzelve niet boven deszelfs grenzen uitgeftrekt. Zedert vijfemagcig jaaren, dac zij dit eiland bewoonden, vermoedde niec één eenige Corfikaan de kracht, noch zelfs 'c beflaan van die plant; toen ik in 1760 de heelkunst in dat land oefenende, waar de wormziekten en rotkoorzen zeer gemeen zijn, de noodzaaklijkheid bemerkte om een vast wormverdrijvend middel te zoeken, krachtig genoeg om de oorzaaken dier ziekte wegteneemen. De groote zoort van het Lè-  2S2 M E'MORIE N Lémithochorton, welke mij even als aan de andere Grieken bekend was, werd het voorwerp mijner nr.fpooringen,. Ik droogde en bereidde 'er eene zekere hoeveelheid van, en bezigde de in poeders, in aftrekz ls, in afkookzels en in fyroopen, op alleileië wijzen. De gelukkige uicwerkingen daarvan gingen mijne verwagting te boven. De eenvoudigheid van dit geneesmiddel, 'c welk men in alle gevallen kan gebruiken, en zonder eenig ongemak te vreezen, de menigvuldige gelegenheden, waarin ik geweest ben, om 'er mij in den loop van verfcheiden jaaren van te bedienen, hebben mij in ftaat gefteld door deszelfs uitwerkzels de ganfche uitgeftrekt» heid zijner krachten te kennen, als wormverdrijvend en bedaarend middel. 't Is gewis, dat dit geneesmiddel de wormen binnen vierentwintig uuren afdrijft, en dat de wormverdrijvende kracht 'er eigen aan is, gejijk het aan de opium eigen is, den flaap te wekken, en aan de manna, de rhabarber en de jalappen, de vochten te ontlasten. Het Lémithochorton dus fpoedig de oorzaak der kwaal wegnemende, vindt de zieke binnen vierentwintig uuren zich volmaakt herfteld. Ik heb kinderen gezien, die ftuipen en eene hevige koorts hadden; het innemen van eene gift van het Lémithochorton bragt hen zichtbaar tot  en BEWIJSSTUKKEN. 223 tot bedaaren, en na een' korten flaap ontwaakten zij zonder één dier toevallen, welke eenige uu.en te voren ben met eenen onvermijdelijken dood fcheenen te bedreigen. ik heb anderen, die naauwlijks een teken van leven gaven, met zeer veel moeite een aftrekzei van die plant des morgens zien innemen, en 's namiddags het bedde verlaten. Eene betaamlijke dofis van de fyroop van het Lémithochorton ingenomen, fült de verkoudheid der kinderen, den veröuderdfcen hoest van ouder lieden, en geneest fchielijk eene verkoudheid met koorts. Dezelfde fyroop, met warm water tot een dagelijkfchen drank ingenomen bij pleuris-ziekte en ontfteking in den onderbuik, bedaart de toevallen d;er ziekten, en brengt eene heilzaams crifis voord. Het Lémithochorton, door de ontlasting der wormen te verhaasten, welke in de rotkoortzen een grooce rolfpeelen, verligt altijd, en beflischt dikwijls de geneezing der zieken. Een enkel trekzel, zoet gemaakt door fuiker, en 'savonds ingenomen, heefc, zoo menigmaal ik hetzelve toediende, den loop gefluit. Alle deze uitwerkingen zijn zedert erkend door een aantal Geneeskundigen in Frankrijk, die vermaard zijn om hunne bekwaam- en kundigheden. ■ De-  2*4 M E M O R I E N Dezelfde fyroop ftilc de kolijken in 't algemeen, en bijzonderlijk de fnijdingen der pas geborene kinderen. Er zijn voorbeelden van zwangere vrouwen, die door hevige kolijken zouden omgekomen zijn, zonder de hulp van het Lémithochorton. Kinderen, met vallende ziekte gekweld, zijn door twee of drie kopjes aftrekzei van het Lémithochorton genezen geworden. In de Landen, waar men gewoon is het Lémithochorton uit voorzorg aan de kinderen, drie- of vier-maal 'sjaars te doen inneemen, ziet men de wormkwaaien niet meer heerfchen, als daar zijn de kolijken, de ongeregelde koortzen, de ftuipen, de vallende ziekte, en andere. Deze verkregen kundigheden, en door overtuiging genoegzame en dikwijls herhaalde proefneemingen, wegens de kracht van deze plant gedaan, heeft in mij het levendigst verlangen verwekt om dezelve te openbaaren, en met al mijn vermogen medetewerken, ter verligting) der menfchelijke kwaaien. De zeldfaamheid van de groote zoort, de eenige tot daartoe bekend, en welke naauwlijks genoegzaam was ten gebruike van mijne zieken, deed mij in 't begrip vallen, dat 'er eene andere zoort aan de kusten van de Middellandfche zee konde zijn: van dat oogenblik af h':eld ik mij bezig met het ontwerp om deswegens nieuwe nafpooringen te doen. Ik  en BEWIJS-STUKKEN. 225 Ik deelde mijn voornemen mede aan eene Griekfche vrouw, die zeer afgericht was in 't veriameien van het Lémithochorton.- Ik belastte haar ukdruklijk aebt te geven op de planten, die eenig gelijk hadden met het Lémithochorton. Kort daar aan bragt zij mij verfcheiden zoorten van planten, onder welken ik, meer door fmaak dan door gelijkenis, de kleene foort van Lémithochorton herkende. De ondervinding heefc mijne keus bevestigd. Deze nieuwe zoort is krachtiger, en haare uitwerkzels zijn treffender. Toen ter tijd was 'er langs de kusten van 'c eiland Corfika overvloed van. Ik hec een kleen berichc drukken, waarin ik de gifce voorfchreef; ik gaf de wijze op, om die te bereiden; ik wees de plaats aan, waar men die kon vinden; maar ik kondigde dit middel eenighjk aan tegen warme kwaaien en rotkoortzen. ik vreesde dat indien ik alle deszelfs eigenfenappen openbaar maakte, ik aan de onkunde gelegenheid zou verfchaffen om mij van kwakzalverij te befchuldigen. 'c Is zomtijds voorzichtig de vooröordeelen van 't gemeen te eerbiedigen. Alles drong mii toen ten fterkflen de kundigheden voordteplanten, welken ik wegens de eigenfenappen van deze plant verkregen had, en zonder mijne eigen belangen te berekenen, verliet ik, na hec gebruik daarvan in Corfica geil, deel. P ve,„  a:6 MEMORIEN vestigd te hebben, en hetzelve door 1 militair hospitaal te doen aannemen, in 't welk ik als heelmeester diende, mijne familie, gaf 'er mijn' post aan, en nam het befluit mij naa Frankrijk te begeven. In den tijd van agttien maanden doorreisde ik de fteden Aix, Orgon, Avignon, en 't ganfche Comtat, benevens Tarascon, Beaucaire, Arles, enz. Overal gaven de lieden van de kunst mij den grootften lof over het krachtdadige van dit nieuwe geneesmiddel. In de fteden, door welken ik trok, ging ik een bezoek afleggen bij de Geneesheeren; ik ftelde hun een kleen paket met de plant, als mede een kleen gedrukt gefcbrift ter hand; dit laatfte hield in de wijze hoe 'er zich van te bedienen, en de plaats, waar zij gevonden werd, en een verzoek om dezelve te gebruiken. Ik wachtte de uitkomst 'er van af. Dezelve was fteeds voldoende, en overtuigde hen volkomen van de werkdaadige kracht dier plant. Toen ik in 1788 in Parijs aankwam, maakte ik het mijne eerfte bezigheid den Heer lieutaud een bezoek te geven, en hem eene gedrukte Memorie van 26 bladz. in 40. ter hand te ftellen, inhoudende eene onderrigting wegens de eigenfchappen van het Lémithochorton, de gifte, de wijze hoe die te bereiden, de zieke te-  en BE WIJS-STUKKEN. 227 tegen welke dezelve diende, en een groot aantal getuigfchrifcen van Geneesheeren, Heelmeesters en Kruidmengers, bevestigende de geneezingen van verfcheidene zoort van ziekten in Proyence. Indien het gene gij mij in deze memorie vertoont, zeide hij mij, waar is, zal het Hof u nimmer genoeg belooncn kunnen voor de ontdekking, welke gij gedaan hebt; en hij verzond mij naa den Heer delasonne, mij zeggende, dat zijne hooge jaaren hem niet langer toelieten te praktifeeren. Deze zeide mij, mij van zijnent wegen te vervoegen bij de Maatfchappij der Geneeskunde. Ik begaf mij daarop naa vic-ad'zir, aanblijvend Secretaris van die Maatl'chappij. Ik ftelde hem een pakje met Lémithochorton ter hand, benevens eene gedrukte memorie, en verzogt hem hetzelve door de Sociëteit te laten onderzoeken. Op het gunftig berigt van eouquet en de caille, Commisfarisfen benoemd tot het onderzoeken der plant, en om 'er de uitwerkingen van te beproeven, deed de Maatfchappij eenige maanden daarna eene verklaring in deze bewoordinge: „ liet Publiek en de Geneeskunde hebben den Heer dimo' dank ce weten het gebruik van het Lémithochorton weder in zwang gebragt te hebben; dienvolgens gelooven wij hem de P * gunst  s»8 M E M O R I E N gunst te verdienen der Regeering, en een belooning, welke nimmer beter beueed kan worden." De Geneeskundige Faculteit, aan welke ik insgelijks een pakje met deze plant ter hand gefield had, belastte, na dat zij 'er de uitwerking van had erkend, den Doftor desessard, als teen oudften der gezegde Faculteit, mij dank te betuigen, als hebbende de menschheid een gefchenk gedaan. Het kollegie van Kruidmengers verklaarde in eene algemeene vergadering, dat geen haarer Leden kennis had gehad van het Lémithochorton, dan door mijne Memoriën, en dat ieder hunner zich fpoeden zou, om, ten dienfle der zieken, hunne winkels daarvan te voorzien. Ik begaf mij met alle die ftukken bij den Minister a me lot; die mij zeide, dat, daar hij de geneeskunde niet verflond, hij alle mijne ftukken ter hand zou ftellen' aan mijn Heer delasonne, om die te onderzoeken, en dat hij op diens bericht eene uitfpraak zou doen. F enige maanden daarna kwam ik daar terug; zie hier, het compliment, het welk hij mij maakte: „ Mijn Heer! alies is voor u; ik zie uit uwe (lukken, en uit het verflag van den Heer delasonne, dat gij der menschheid eenen wezenlijken dierst hebt bewezen, en de billijkheid van de Regeering beloont rijkelijk zulke dien-  en BE WIJS-S TUKKEN. 329 dienften; maar gij zijt in een oorlogs-tijd gekomen, wanneer 'er weinig geld in de fchatkist gevonden wordt; als 't vrede worde zal men u bij daan: alles, wat ik kan doen, is u uwe reis. kosten te vergoeden." Hierop gaf hij mij eene ordonnantie van drieduizend livres. Het komptoir van raadpleging, door de wet aangebeld om de nuttigheid der ontdekkingen te onderzoeken en te erkennen, en zijn advijs aan de commisfie van openlijk onderwijs , wegens de belooningen, welke zij verdienen medetedeelen; deed, op 't verflag van baumc, pelletier, jumelin en le blanc, mij eene nationale belooning van de eerfte klasfe toewijzen. De Kruidmengers van alle oorden van Frankrijk, fpoedden zich, op 't voorbeeld van die van Parijs, zich een voorraad van het Lémithochorton te bezorgen, en de openbaare papieren verfpreidden de kennis van dat geneesmiddel al rasch door gansch Europa. Do/is of gifte van het Lémithochorton, of Corfikaansch koraal, en de wijze van deszelfs bereiding. Neem een half once van die plant; doe die hoeveelheid in negen of tien oneen wacer, 't welk gij zeven of agt minuuten op 't vuur zult laten kooken; waarna gij de pot van't vuur neemt tot het water niet meer kookt. Laat het P 3 Lé~-  s3o MEMORIEN Lémithochorton in dien Haat ten minften een uur lang daan trekken. Giet alles warm in een linnen doek, die (lijf gewrongen moet worden; voeg bij dit vogt zoo veel fuiker als u gceddunkt om in eens intenemen. — Deze gift is voor een volwasfen mensch. Men maakt 'er fyroop van met het aftrekzei op het vuur te zetten, en zoet gemaakt met twee oneen fuiker of honich, hetzelve doende uitdampen tot de dikte van fyroop. Deze fyroop, in warm water gemengd, is te verkiezen boven het aftrekzei voor borstkwalen, als hoest, koorrzige verkoudheden, pleuris, en voor den loop tn de ontftekingen in den onderbuik. Op deze wijze verftrekt dezelve tot een géwoonen drank, zoo lang de inwendige ontfteking- ziekten duuren, en men gebruikt 'er daaglijks de dofis van een once van. 't Is een allerheilzaamst middel tot het doen bedaaren der fnijdingen van pas gebooren kinderen, aan wien men denzelven zuiver geeft ter hoeveelheid van een kleen théelepeltje ; zo 't nodig zij, de dofis herhalende. Het doet de ftuiptrekkingen der kinderen van allerlei jaaren ophouden, wanneer men het zuiver of bij aftrekzei toedient. Men kan hetzelve met zeer veel voordeel in de plaats (tellen van alle (lijmige planten, van welken men als borstmiddel en als verzachtende gebruik maakt bij kinderen en bij vclwasfenen. N°. 202.  en BE WIJS-S TUKKEN. 231 N°. 29a. v r ij h e i d. gelijkheid. DE FR A N S CHE REPUBLIEK. in naam der natie, Aan alle burgerlijke en militaire Officieren, aangelteld om de orde te handhavenen in de onderfcheiden Departementen van Frankrijk, en om den Franfchen naam bij den vreemdeling te doen eerbiedigen, wordt gelast, vrijelijk te laten doortrekken den Burger stephanopoli, Corfikaan, geboortig van het eiland Corfika, oud 68 jaaren, van geftalte hoog vijf voeten en één duim, 't haair en wenkbraauwen kastanje grijs, graauwe oogen, kaal voorhoofd, groote neus, middenmatige mond, ronde kin, lang-rond aangezicht, gaande eerst naa Italië, verzeld van drie perfoonen, om zich vervolgens fcheep te begeven, ten einde de kusten en de eilanden van een gedeelte der Miadellandfche zee te bezoeken, ter ontdekkingen der plaarzen waar geneeskrachtige zee-planten te vinden zijn; zonder hem daar in te hinderen, of te dulden dat hij daar in verhinderd worde. P 4 Die-  s32 . MEMORIEN Dienende het tegenwoordig paspoort voor eene enkele decade, om buiten het grondgebied der Republiek te komen, en met zich te voeren de benodigde muntfpecie voor zijne reiskosten. Parijs, den 23 Ventofe fj 1 Februarij), het vijfde jaar der ééne en onverdeelde Republiek. Naamtekening van den houder Dt Minister der Suilenland' van \ paspoort, fcbe Zaken, DIMO STEPHANOPOLI. CIÏ. DE LA CROIX. Gratis. Door den Minister, F. GUIRAUDET, Algemeen Secretaris. Vertoond aan den Commandant van de Plaats Toulon, in (laat van belegering, den 17 Germinal, 5de jaar (6 April). gambiet. Vertoond te Livorno, den 8 Floreal, 5de jaar der Franfche Republiek (27 April) , aan den Commandant van de Plaats, D'Adjudant-Majoor, FOURISIVO. Vertoond aan den Conful der Franfche Republiek te Livorno, den 9 Floreal van 't 5de jaar (28 April). EELLEVILLE. Vertoond aan den Minister van de Franfche Republiek te Venetië, den 8 Prairial van 't 5de jaar (27 Meij). L'ALLEMAND. Ver-  en BE WIJS-STUKKEN. *33 Vertoond aan den Conful van de Franfche Republiek te Sebbenico, den 16 Prairial,. hec 5de jaar (5 Jumj). bertoletti. Vertoond aan den Corful G neraal der Fratt* [che Republiek te Ancona, den 27 Masfidor, het 5de jaar (15 Juli;). metjrony. Vertoond aan mij, Bataillon oyerfte, Fransch Commandant te SinigagUa, den 28 Mesfidor, het 5de jaar (16 Juiijj. guiffony. Vertoond aan den Conful der Franfche Republiek te Pezaro, den 28 Mesfidor, het 5de jaar fj 6 Julij). eilly. Vertoond aan den Commandant van de Plaats R'imïni, den 29 Mesfidor, het 5de jaar (17 Julij). valet. Vertoond aan den Commandant der Plaats Cefena, den 29 Mesfidor, het 5de jaar (17 Julij). mantjel. Vertoond aan den Commandant van de Plaats , den 30 Mesfidor van 't 5de jaar 03 Julij> duite. Vertoond, en doorgetrokken te Reggio, den 4de Fhetmidor, 5de jaar (a2 Julij). De Commandant van dc Plaats, DTJZA. P 5 Ver-  S34 MEMORIEN Vertoond, Parma, den 4 Thermidor, 5de jaar (22 Julij). De Refident der Franfche Republiek, P. PLAATS van MILAAN. De Officier, van wat rang, die ter zijner veiligheid niet zal voorzien zijn van een dergelijk rood kaartje, zal aangehouden en geftraft worden, zo hij niet bevoegd is in deze plaats te blijven. V R IJ HEID. GELIJKHEID. Aan den Burger dimo stephanopoli en aan diens gevolg, door de Regeering belast met eene zending rakende de konften, wordt vergund te Milaan te blijven tot nader bevel. Milaan, den 7 Thermidor, het 5de jaar der Republiek C25 Julij> De Brigade-overfte, Bevelhebber in de Plaats en in 't Kasteel, phulin. Vertoond te Zante, den 4 FruElidor, het 5de jaar (si Augustus), aan den Vice-Conful van de Franfche Republiek. De Burger GTJYS. Vertoond te Cerigo, den 15 FruBidor, het 5de jaar (1 September), aan den Conful der Franfche Republiek, G. LIEUVRI. Ver-  en BEWIJSSTUKKEN. 235 Vertoond, doorgetrokken te Venetië, den 16 Frimaire, het 6de jaar der Franfche Republiek (6 November). Bevelhebber van de Plaats, girrardet. Vertoond, en richtig om naa Frankrijk te t-ekken. Milaan, den 27 Frimaire, het 6de jaar (17 December), aan den Commandant, Adjudant-Majoor, panerazii. Vertoond, doorgetrokken te Suza, den 4 Niyofe, het 6de jaar (24 December). Commandant van de Franfche Plaats, lamy. Vertoond, bij het overtrekken van den Berg Cents, den 5 Nivofe, het 6de jaar (25 Dec). De Franfche Commandant, CHATRIO. Vertoond aan ons Beftuurders van de Rhone, overeenkomftig het 3de artijkel der wet van den 28 Vendemiaire, het 6de jaar (10 06100.179 ), aan den hier tegen over benoemden, en aan de drie lieden, die hem vergezellen, toegedaan naa Straatsburg te gaan, cn binnen vier dagen te vertrekken. Lyon, den 12 Nivofe, het 6Je jaar dtï^Franjche Republiek (1 Januarij). teillard. — PHILIPPON, Cadet. bochage, Algemeen Secretaris. Vertoond aan den Etat-Majoor van de Plaats van Befdngon, den 19 Nivofe, het 6de jaar der Franfche Republiek (8 Januarij;. Commandant van de Plaats , bergeron. Noi  a36 MEMORIEN Noi alvise querini, per la sercnhsmia Republica di Venezia, nobile presso la Republka Francese. Parcendo da questa capitale per transfbrirsi lungo le coste del mar Adriaiico, e dell' isole soggette al veneto dominio, il Cittadino dimo stephanopoli, ancico chirurgo - maggiore delle truppe Francese, e naturalista celeberrimo, incaricato dal governo Francese della ricerca d'alcune piante, che in quelle rive nascono, 1'accompagnamo con le presenti nostre, pregando li ministri dei principi, per li stad de' quali drova passare, e li rappresentand della serenissima Republica a non promettere, che li venga recato alcuno impedimento, molestia, o ritardo nel viaggio; ma anzi prestato ajuto, e favore, accib arrivar possa felicemente ove desidera; sicuri di farci cosa grata, e di riportarne da noi alle occasioni una perfetta corrispondanza. Parigi... nel mazio 1797. ALVISE QUERINr, nobile della Republica Venezia presso la Republica Francese. Per la legazion, segretario lio. De Minister der Buitenlandfche Zaken verklaart dat de hardteekening hier boven die is van M. querini, enz. tariji, 6 Cermixai, het 5de jair der Frarfche Rep. (2(5 Vaart> CH. DE LA CROIX. Door den MiaiHer, f. guiraudbt, Algemeen Secreians. Wij  en BEWIJSSTUKKEN. 237 Wij Louis querini, Afgezant van de allerdoorluchtigfïe Republiek van Venetië bij de Franfche Republiek. De Burger dimo stephanopoli, oud Chirurgijn majoor der Franfche troepen en zeer vermaard natuurkundige, van deze hoofdftad vertrekkende, om langs de kusten der Adriatifche zee en van de eilanden aan de Republiek van Venetië onderworpen, van wegens de Franfche Republiek belast zijnde tot het zoeken van zommige planten, welke aan die oevers groeijen, hebben wij dezen brief gegeven; verzoekends aan de Ministers der Vorften, door wiens Staaten hij moge trekken, en aan de Vertegenwoordigers der allerdoorluchtigfte Republiek, niet te dulden dac hem eenig beleczel, eenige onaangenaamheid of eenige vertraaging in zijne reize worde roegebragc, maar dac hem alle hulp, bijftand en gunst verleend worde, ten einde hij gelukkig aan de plaaczen kome, welken hij voornemens is te bezoeken, kunnende zij verzekerd zijn ons daardoor te veraangenamen, terwijl wij bij alle gelegenheden ons bereid zullen toonen zulks wederkeerig te beantwoorden. Parijs,... Maart 1797. LOUIS QTJERINI, Afgezant van de Venetiaanfche Republiek bij de Franfche Republiek. Door 't Bewind. De Secretaris lio. N*. 14.  238 M E M O R I E N N°. 14. Certificaat van den Provediteur van Lefina, waarbij bewaarheid wordt de fegte behandeling, welke dimo stephanopoli, deszelfs drie neeven en xavier galloni, ontmoetten, bij hunne aankomst in de haven van deze fiad, door lieden, die een gedeelte uitmaakten van V fcheepsvoik van een gewapend fchip; den bij/land, welken zij van den Eisfchop der plaats en van andere perfoonen ontvingen. Noi, iseppo barbaro, per la serenissima Republica di Venezia, proveditore di Lesina, e sua giurisdizione, a qualcunque atcesciamo e faciamo fede, qual mense nel di 5 corrente capitarono in quesco porto imbarcati nella brazzera corriera al serviggio di Francia, gioanne berrazzi, Rovignese, dimo stephanopoli, professore di boctanica maritima di nazione Corso, sulla protezione della Republica Francese con tre suoi nipoti dello stesso casato, ed un altro compagno nominato saverio galoni, muniti de' respettivi loro passaporti e commendatizie, senza pero far noto il loro arrivo, ne le loro perscne a quesca rappresenranza. Trovatasi in queste vicinanze una picciola galeota, armata di uomini Bocchesi con una brazzeretta, comparvero a quesca riva, dove fü a medesimi ar-  en BEWIJSSTUKKEN. 239 arrestato il suddito dimo, fuggendo I'alrri quatro suoi compagni, e cuccocio pure, senza che a quesca rappresentanza fosse nota la loro idea, e senza che in qualcunque caso per 1'attuale defficienza di forze, e presente circoscanza po tesse esser ciö loro impedico. Quindi colla me. diazione di quesca rappresentanza, e con quella anche di varie altre quaÜficate figure ecclesiastiche, e cittadine, e specialmence di questo bene merito e Zeiante vesco/o monfignor stratico, previo 1'esborso da lui fatto di zecchini veneti cento e cinquanta da essi, oltre due miara di pan bisco:co fatti contribuire da questa rappresentanza, siè avverato il riscato di esso dimo, ed il ricupero de' mentovati quitro lor 3 compagni. Rilasciamo percïö le presenti in riscontro della veritk, e sopra le richeste de' mentovatj dimo, e compagni. In Lesina, 10 giugno i/p/. ISEPPO BARBARO, co. e provtditore. ANTONIO SMIRICK, canceltario puitict. Dat is: Wij, joseph barbaro, door de doorluch. tige Republiek van Venetië Opzichter CProyediteur) van Lefina en deszelfs rechtsgebied, aan allen die deze zullen lezen, betuigen en verklaaren, dat den 5den van de tegenwoordige maand in  24o M E 11 O R I E N in deze haven is aangekomen op een Brazzerasch vaartuig, in dienst van Frankrijk, jean berazzi van Rovigno, dimo stephanopoli. Hoogleeraar in de Zee-kruiden, geboortig van Corlïea, onder de befcherming der Franfche Republiek, met drie zijner neeven, geboortig van dezelfde plaats, en een ander reisgezel, xavipr galoni, voorzien van paspoorten en aanbcveiings brieven, zonder kennis te geven van hunne aankomst, noch van hunne perfoonen, aan onze reprefentatie. Dat 'er in de nabuurfchap zich bevond een kleen galjoot, met gewapende bewooners van de monden der Caiaro, en een kleenBrazzerasch vaartuig, waarop zij zich aan boord vertoonden, en gemelde dimo aangehouden werd, deszelfs reisgezellen de vlugt nemende, en dit alles zonder dat onze Magiftraat iets wist van hunne bedoelingen, en dat ook in geen geval die aanlanding zou hebben kunnen belee worden, aangezien de daadlijke ongenoegzaamheid der gewapende magt, en de tegenswoordige omftandigheden. Dat door bemiddeling des Magiftraats, en van eenige andere lieden van aanzien, zoo van de burgerlijke als kerkelijke magt, en bijzonderlijk door die van den weldadigen en edelmoedigen Bisfchop Mon~ flgnor S'jratico, die honderd vijftig Venetiaanfche ïequms fchoot. behalven twee-duizend biscuiten, door onze gemelde Magiftraats-perfoonen  en BEWIJS TUKKEN. 241 geleverd, de vrijkoopïng van dimo, en zijne vereeniging met zijne vier voorgemelde medgezell n bewerkt is geworden. Ter getuigenisfe der waarheid, en op verzoek van dimo en van deszeltV bovengemelde medgezellen, Rebben wij dit gefchnft afgegeven. Te Le/ma, 10 Junij i/p'/. ISIPPO BARBARO , ProvéJitèur. ANTONIO SMIRICK, Secretaris. Mier volgen de namen van alle de. genen, die zich de zaak van dimo en diens gevolg hebben aangetrokken. De lijst doet hun veef eer aan en is van groote waarde in de oogen van de vrienden der menschheid. domenico stratico, vescovo della citta. — iseppo barbaro, conté della stessa. . Alvise Corner, camarlengo. — Archidia'cono Foretick. — AlviseDoimi. _ Canonico Dobrossick. — Simon Machiavello. — Abbate Honicelli, nipote del vescovo. Dobronick, paroco di gclsa. — Vfncenzo Giaxa, g™ Gerolinco. — Gioachino Giaxa. — Pietro abbate Calefati Frances- II. deel. q co  ft4a MEJYIORIEN co Rinaldi. — Giaconco Bofick. — Antonio Calefati. — Torcci Brecchick. — Abbate Giuseppe Rossisne- colio. Princicerio Cassandrick. — TibaldoRinaldi Mrenzionere. — Abb. Gion. Roick. — Canonico Doimo Cassandrick. Canonico Nicolo Cudeniso. Capn. Giusep. Almerigotti d'Italiani. Gio. Battista Machiedo.— Antonio Miretini, medico. — Antonio Smirick, cancell. publico. — N i c c o 1 o, canonico policeo. — Anast'asio Barick, cancelliere alla sanita. Simon Marincovick. — Marino Amick, procuratore di popolo. — Pietro de Vecchj, cameriere del vescovo. Bij deze naamen meenen wij\ te moeten plaatzen die der Scheeps-kapiteinen, die de aanhouders en beroovers waren van dimo stephanopoli. Capitano andrea zanorick, direttor della galiorta. Capitano allia dadobrota, direttor della brazzera. N'\ 102.  in BEWïJS-STUKKEN. 343 N°. 102. REIS-BLAD. Elf dagen onderweg, waarvan één /lil. Zeven en een halve rantzoenen mondkost. Ztven en een halve rantzoenen voeraadi'èn. — Dagelijks onderhoud van krijgskost en voeraadiën, overeenkomflig het tarif gehecht aan de wet van i . . Thermidor, het idejaar (. . . Julij). De weg, welken de vijf Franfchen, die door't Bewind belast zijn mee zendingen rakende de kon ften, houden zullen; dewelke, aangehouden zijnde door Dalmatifche zee-roovers, geheel uitgefchud zijn geworden, en zich thans begeven naa den Oppergezachhebber. Deze Burgers zijn houders van 'c bevelfchrift, door mij Commisfaris van Oorlog, op eisch van den Divifie-Generaal dallemagne en op ver» zoek van den Franfchen Conful, aan hun, wegens den reisweg, dien zij te houden hebben, gegeven. Daar hunne toeftand en de zending, met welke zij belast zijn, het broederlijkfte belang vorderen, verzoek en fmeek ik de burgerlijke en militaire gezachhebbers, alle hulp en bijitand te verleenen, en in 't bijzonder beveel ik hen aan de zorg mijner fpitsbroeders, dienstdoende in de Q 2 plaat-  S44 MEMOR. en BEWIJS-STUKKEN. plaatzen door welke zij ftaan te trekken , als mede aan de Burgers Commandanten der Plaatzen, die als Commisfarisfen van Oorlog in bediening zijn. Men zal hun mondkost en huisberging bezorgen daar zij doortrekken en in de plaatzen, hier boven gemeld, overëenkomftig den rang van Officier bij 't voetvolk, en uit krachte van 't verzoek en den eisch, hier boven gemeld. Van rusiplaats tot rustplaats zal men hun bezorgen een rijtuig op vier wielen, in ftaat om hen allen te bergen, en van behoorlijk voorfpan voorzien. /incona, den 27 Mesfidor, 5de Republikeinfche jaar, (15 J«lij)- , De Commisfaris van Oorlog, dienstdoende in deze Plaats, FOURNIER. REIZE  REIZE NAA maina; ITALIAANSCH DICHTSTUK. IN DRIE ZANGEN, VAN DIMO STEPHANOPOLI, Naar de Franfche Vertaating VAN DEN STELLER DER REIZE J N GRIEKENLAND  BERICHT. Dimo stephanopoli, blind en alles ontbeerende behalven eene Woekmoedigheid boven alle beproeving, en de zorg eens neefs, die zich jegens hem gedraagt, gelijk antigonus zicb gedroeg jegens oedipui, hield zich bezig in Italiaanfche vaarzen de belang, rijkfte emftandi^heden van zijne reize opttllellen. Vaarzen zijn hec voornaamfte tegengift tegen de verveeling des levens; kinderen der verbeelding beheeren en verfijnden zij dezelve, en door eenen zoeten arbeid ontrukken zij die aan de zorgen en bekommeringen, gezellinnen der ledigheid. Dit was het genot van dimo in zijne eenzaamheid, toen zijne vrienden hem aanraadden zijne reize onder de gewoone gedaante in licht te geven, niet alleen zijne reis naa Maina, maar mede nog in 't overige van Griekenland; hij voldeed tan hun verzoek. Terwijl men bezig was dit werk in fcbrffc te brerjgen, heeft hij geftaadig zijne vaarzen verbeterd. Schoon nu het onderwerp en de meeste gevallen in de reize zelve ir profa voorkomen, bevat dit Dichtftuk nogthans bi onderheden, welke zoo eenvoudig en met eene zoo natuurlijke losheid gefteld zijn, dat dezelven niet zullen nalaten in 't bijzonder de liefhebbers der Jtaliaatifche Dichtkunde te behagen.  V I A G G I O. A MAINA. CANTO PRIMO. (3ANTO dolor del popolo decaduto Dal primo suo splendor, dacche ha pcrduto ^ Con la sua libertl, tutti gli onori, E le virtü de' suoi predecessori; Parlo di Sparta, e del Peloponese, Dell' Attica, d'Athene, qual paefe, Che scuola degli eroi, e delle scienze, Oggi non conta piü irk ie potenze, Che gia da piü di trè secoli intieri, In dura servitü carco di ferri, Geme sotto un sultan, che senza legge Distruge governando, e non protégé; Canto il valor del popolo mainotto, Che non fü maj ne vinto, ne corotto; Q 4 Da  *48 V T A G G I O A MAINA. Da tempo immemorial Ie arrr? alla mano. Libero siede a canto del ciranno; Canto le veiïia cbj mtfuamente' Viagnando praticai con quella genre. Dal ge-eral munito d'istruzione, Per un' imponanisMma missione, Part, con rdlegrezza una mattina Dal capo luogo deila Cisalpina, Con un a- ico, e tre de miei nipoti, Che in altri viaggi avea meco condorti. Lasciati in un instante quei contorni, Ci resimo in Corfü in men d'otto giorni. Ivi deposti tre, fra quai giovanni, Gia di matura cta di quaranc' annï, Cappace di condur qualunque affare; ' Figüo del tuo dover non ti scordare, Abbiam preso 1'impegno di servire Con esito la pacria, o di morire, Resta per secondar nell' Albania L'odio de' Greci par la tirannia, Gli dissi" ed' in quei punro a mezzanotte,; lo parto con quell' altro mio nipote. Sei giorni navighiam verso Levante, Quando di la dall' isola di Zante, Scopriam corsari turchi pien quei mare, E in terra non osiamo avviccinare. Non son piü nostri amici i Mussulmani, Ci odiano dacche siam republicani, Han-  CANTO PRIMO. 249 Hanno la lib:rta tanto in orrore, Che il so.o nome li mecte in'furore; Son delle verica i propagatori ConsiJerati, c jttra cra.litori, Gence senza vinü , priva di scïenza, Ama la schiav.tu di preferenza. Or noi incarichati di missione Dobbiamo diffidar di tal nazione; Con quatro marman dejuiptgdo, Ed* un piccolo legno facciam viaggio, Lungo le coste del Peloponese; Ma i marinari, essendo del paese, Sanno ben prender o^ni precauzione, Per preservarci da rucca lesione. Nel golfo di Corron, e sue costiere, D'onde non mancan maj turche bandiere, Postte di tutti i barbari corsari, Per infestar quei mercantili mari, Ed' in particclar dei Tr'ppoÜni, Che sono abituad in quei confini, A far, contro ogni drhto della gente Professione di ladri impunemente, Ch' eccedono nella piratteria, La regenza d'AIgeri in tirannia; Per sfugir la morte, o le catene, Noi navighiam la notte a vele piene, Passando il giorno in qualche nascondiglio j Cosi evito il padrone ogni periglio» q 5 Sor.  aSo VIAGGIO A MAINA. Sortiti alfin da quei golfo infernale, Che ci diè tanta pena, e tanto male, Del mar di Maina seguitiam la riva, Che ci offre la piü bella perspectiva; Fra scogli clla non ha terrenni grassi, L vi si vede piü ville, che sassi. Passaro il Matapan col cuor contenro, Un giorno nell' Eggeo da un grosso vento, Scommosso il mar, ed' agitato il cielo, Ogn' onda ci copriva nel battello. Soffia con tal furore il maestrale; Che ci minaccia dell' ora fatale, Ci sp:nge verso la Monovassia Non possiaTi prender terra che in Turchia s Abbiam dinanzi a noi porti vicini, Ma son guardati da Turchi assassini, Getta ci non vogliam ne loro mani, Meno temiam 1! mar, che quei tiranni; Sicchè vaghiam cosi fra vita, e morte, E la tempesta vien fempre piü forte, D'apprirci 1'aqua il ciel tutto congiuraj, Nci piü profondi abbissi sepoltura. Rassegnati a morir nel punto estremo Invoca ognun di cuor 1'Esser Supremo; Quando sentiam il timonier, chegrida: Signor, maj non peri ch' in te confida? Siam salvi, figlj, allegri non temete, Perchè scopriamo gia il monte tegece, , Pres-  CANTO PRIMO. 251 Presto ci coprira da questo vento, E presto calmera 1'aitro elemento. Ceduto in fatti il vento sulla sera, Costeggiando il Morea presimo terra, A piè d'un monte, che domina un piano, E dall' anticha Sparta non lontano; Ovvi isola al mar form' argin e muro Ed' offre al marinar porto sicuro ; Sott' aqua ove nel citta si vede, Che di Licurgo fosso Maina crede; Vedessi in fatti, e tocca^si col dito In varj marmi, in nome suo scolpito: Di Licurgo citta, dice inscrizione , Che letta de noi fü. con attenzione, In altro marmo di Licurgo porta, Scritto ci fa veder la nostra scorta. Appena messo il piede sulla riva Inoppinatamente un uom ci arriva Con buona grazia, e con un dolee aspetto, E con parole ripiene d'affetto, Ci dice: Amici, siate ben venuti, Oggi per viaggio vi credei perduti, Da qui distanti ancora qualche rmglio Vi viddi dalla torre in gran periglio: Sommerd, o rotti fra scogh cial vento, Parevami vedervi ogni momento, ln una alternativa cosi trisca; Mi fece notte, e vi perdei di vista. Non  Ê53 V I A G G I O A MAINA. Non mi par vero che siate arrivati, Ringraziaraone il ciel che vi ha salvati, Dovete aver bisogno di ripofo; So bene quanto il mar sia facicoso; La patria vostra qualunque ella sia, Venite a riposarvi in casa mia. Di notte in un paese sconosciuto, Noi che cerchiamo di metterci all' asciuto, E vediamo arrivar armata gente, Che ci contempla senza dirci niente, Riconoscenti n'accettiam 1'invitto, Ma non senza timor Tabbiam seguito; Andiam con lui senza saper chi fusse; In una torre armata ci condusse. Ecco ci dice ovv' è la mia dimora, Starete -mal, ma meglio è qui che fuora, Qüi naqui, e quï nascono i figlj miei, Se avessi una miglior, ve 1'offrirei. Appena fummo entrati, anche la moglie, Con modestia ci paria, e ben ci accoglie; "Se v'offro, ripres' egli con dolcezza, Per vostro alloggiamento una fortezza, Se ci vedete tutti armati in guerra, Sapiate che qüi siam nella frontiera; Non ci fidiam del Turco ne anche in pace; Sappiam ben noi di quanco sia cappace : Sor-  CANTO PRIMO. Q53 Sorprenderci non forze il Gran-Sultano Quante volte tentö ? ma sempre invano. La gioventü di Maina in un sospetto Non si vede dormir sotto il suó tetto; La nostra liberta ci è tanto cara, Ch' a guereggiar dal padre, il figlo impara. Viene il ncmico, ognun sa la sua forte, Ognun porta nel cuor vittoria, o morte." Gli aplausi all' orator alfin cessati, Che fur' con antusiasma prodigati, Taquero tutti, e fra di loro alcuni ') Sen vanno per non esserci importuni; Altri braman seniir qualche novella, Di quell' interminabile querela Ch' agita i guerrier dell' Europa intiera Contro una nazion, che libera, e fiera Non vuol piü tirannia in avvenire; La sua diverfa è: Vinctrs o morire. CJN-  354 V I A G G I O A MAINA. CANTO S E CO N D O, Dop o varie questioni sulla guerra, E sulle forcze di mare, e di terra , Della potente gallica nazione, Ed' ascostatici con atcenzione Sulle leggi del popolo francese, Che niun di lor' ancora aveva intese, E sulle victorie d'ltalia, e del Reno, Un grido si levb con grande sdegno; Sia malede;to il popolo allemano, Tanto sangue versar per un tiranno! Servir alP impostura di sostegno! Oh! della liberta popolo indegno! Ritiratissi ognum moglie, e figliuoli, La cena viene, e ci troviamo soli Col padrone ch' ancor non conosciamo, Ne di parlargli con fiducia osiamo. Ristonatici alfin egli ci dice: O quanto mi riguardo oggi felice, Di gioia palpitar il cuor mi sento, Che siate qui arrivati a salvamento, Siate senza timor in cafa mia Anche venisse tutta la Turchia. COM-  CANTO S E C O N D O. 255 Combattendo col mar tentiara la terra, Risposi, i due elementi ci fan guerra, Sul punto di perir in mezo all' onde, O di farci scannare sulle sponde, Ci riesce d'arrivare in questo porto.' Chi potera sperar tanto conforto? Sbarcati apena in questi ignoti hdi, Di notte, e senza scorta, che ci guidi, Tu ci offri con un cu >r sincero, e puro Un asilo benefico, e sicuro; Espressioni non ho por ringgraziarti, Per farti almen veder che ti siam grati; Ma del resto, signor, saper vorrei Ci che delitto maj ci credi rei? ■—Del delitto, che terne la Turchia, Del delitto di lesa tirannia; Seppe il passa la scorsa sertimana, Da lettere par via di Gargagliana, Scritte d'alcuni nobili Zantiotti, Nemici naturali dei patriotti, Che di tenera eta giovine bio.ido Con un vechio suo zio corrono il mondo, Che passano coll' intenzione rea Di rivoluzionar tutto il Morea. Diede il passa, subito c 5 saputo, Ordini di scannarvi da percutto. Giudice infame! passa scelerato! Oggi, miéi cari, avreste gia promo Tut-  256* V I A G G I O A MAINA. Tutto forrore della tirannia, Se aveste posto pè in Moncvassia. I Turchi 'troppo oziosi, e micidiali, Non vogHono pocessi criminali. P<. u1 scspéto ihterprétato male, Ironunc ano la pena capitale Quand' t an qöalche capriccio ad' eseguire Come furie incappacci di sentire, Ne umanita , ne stimolo d'onoro, Corrono preceduti di terrore, E se la preda cade in loro rcani, Sanno ben far Fofficio di tiranni, Non ft dan se la vittima a innocente, Ccmincian per colpirïa mortalmente, Eppoi sul corpo esangne, e gia traffitto Carcan qnalche pretesto di delitto. Ma dacche siete entrati in questa torre, Dovete aver deposto ogni tin-ore: Maina per antichissima sua legge, Accoglie i fovestieri, e li protégé, Anche sian suoi nemici i piü crudeli, Dalla persecution degl' infedeii. Sopportiam per prudenza ad'un dei nostri Quache volta un affronte da quei mostri, Ma non soffriam che rel nostro distrctto Si manchi a un forestiere di rispetto.  CANTO SECONDO. S57 Il vosr.ro arrivo qui fara rum ore , In tempo appunto che tutto furore', II Turco trema nel Peloponese, 1 Daccbe sente arrivar truppa francese \ IN elf Ionio mar, e vede, sulle torn', Svencolar le bandiere trïcolori; Domani forse i barbari in tumulto, Vorran venir a farci qualche insulco, Vedrete allor tranquilli spettatto.ri 6 Qualis anno i vintij o i vintitorL Constate sul valor degl'abitanti; Passiamo in altri fatti piü importanti; Vorrei sentir parlar della nazione Per cui il mondo è pien d'ammirazioné; Che grande in pace , e generosa in guerra ' Po'-ta la liberta in tutta la terra, Che sempre vittoriosa, sento dire, Versa il iuo sangue per istabilire, Eterne verita utili al mondo, Popolo di virtü, e deroi feCondo! Oh ! quante concepiam belle speranze, Sopra la Greccia per Je circostanze. Del teatro guenïer senè venite, Oualche cosa di nuovo non mi dite ? Sc Buonaparte fa sempre conquiste, Alrneno sino al tempo che parcisie ? — Do pp o tante victorie il generale" Par chè accordi la pace almeno tale If. deel. II j7ra  s58 V I A G G I O A MAINA. Era la voce, che correva allora, Ma non, sapiam che sia conchiusa ancora. — Con un imperator trattar di pace! Oh ! quanto questa nuova mi dispiace! La fara, non v'ha dubio, per timore, Ma sempre nutrira Fodio nel cuore; Ne abbiam Tesempio nel rè di Turino Divenuto prottettor dell' assassino; Battuto, e vinto, segli rende il regno, Ed' egli senè mostra ognior indegno. •— A perven ik sino al monte Tegete / Le novha, come ti son dirette? A sentini parlar par che hai viaggiato NelMilanese, e nel Veneto stato. — S i veramente vi fui 1'an passato, Da mio padre espressamente mandato, Per far a Buonaparte un complimento , E menè ritornai poco contento; Sbarcai cola nel calor della guerra, Trovommi sotto sopra quella terra, Quando il gran general pieno de gloria, Caminava da vittoria in vittoria-, Or, alla testa, cd' or fra le sue schiere, Sempre in moto, chi lo potea vedere ? Che feci allor? Gli scrissi per la posta, Ma non n'ebbi, ne spero piü risposta. — Bas-  CANTOSECUNDO. 259 — Basta cosi, sïgnor, piü non m'inganno, Per te partiti siamó da Milano, Dal general mandati a bella posta, A portarti veniam la sua tisposta; Disseci pur con aria seria, e dolce, Di farti complimenti a viva voce. Dissi, ed' egli ancora stava attento; Tiro la lettera, e gliela presento, Egli confuso la prende, e la baccia, E con trasporto gettassi, e ci abbraccia; Con espressioni vive, amiealmente, Ci fa sentir quant' è riconoscence. Devo pur rivelarti un akro arcano, Che forse ti parra non poco strano. Francesi siam d'affetto, e d'adozione, Ma nati Corsi da greca nazione, Non solo Greci, ma tuoi compatriotti, I nostri genitori eran Mainotti; In Vitillo abbiam nostri parend, Una della famiglie piü potend, Stephanopoli ha nome la famiglia, Da qui distante, credo, poche miglia, E se tu esigi prova piü sicura, Parliam ancor la lingua greca pura; Appena ci senti parlar si bene La propria lingua di Maina, e d'Athene, Che non bilancia piü, ci apre il suo ouore, Paria di liberta 'senza timore, Ka E  2öo V I A G G I O A MAINA. E noi diciarn quai fü senza sospetto Del nos&o viaggio il principal oggetto. S'anima, e dura la conversazione Senza riserva, e senz' affectazione, Ma ci avvediam che era passata fora . Che gik nell' orizonte Taurora, Spargeva chiara luce sulla terra Com' un bel giorno dalla prima vera; Andiam, dice, e la lettera si guardi Andiama riposar ch' c troppo tardi Perchè il mio genitor dal suo eastello Non tardera a venir con mio fratello. m Dunque ci ritiriam tutti,[contenti, Ma dopo un sonno di pochi momenti, Arriva il bei con seguico di gente, Che ogniuno di vederci era impaziente; .Dormendo ancor siamo sorpresi in letto Dal padre, che ci abbraccia con aftetto, E con parolepure, e atïettuose Ci dice, e ci domanda miile cose. A penetrar fin qui come faceste? La rabbia dei tiranni non temcste? A prezo da! passa è. la vostra testa, Sperandore di far tragica festa. , L'iMPEGNopreso di Lr questo viaggio; Per compirlo o morir ci vuol coiaggio; Chi  CANTO SECONDO. 161 Chi sua patria servir con zelo brama, Risclrj non cura ovv' il dover lo chiama. — Dell' eroe d'Italia messi fedeli, E d'origine nostri confratelli, II cielo ier da tante insidie tese, Forse vi preservó per alte impre-e, Oggi qualuuque sia vostro dissegno, Siete dl Maina il piü prezLso pegno; La nostra giovemü gia cnrre ai posti, Nella frontiera, e siam tutti dispost! Ad' una viva, e sanguinosa azione, Se maj ii passa tencasse un' invafione. Quest' asilo invi dab.ile, e sacrato, Non soffriremo che sia p'rofaiatö Da quei passa, che freme 1'inumano, Porchè la preda gli fuggi di man >, Ma il suo furor flnisce alla frontiera, S'egli non vuol provar atroce guerra; Egli pur ta che maj barbara gente, Violó i confini nostri impunemente, Sa pur, che non ci siam punto scordati, Che siamo i discendenti dei Sparziati; Eredi lor liberi siam pur noi, Pugnando coi tiran siam tutti eroi; Sparta ch' esist' ancor nel nostro cuore, Che per la schiavitü c'inspira orrore, Sparso non ha contro una gente vile, Tutto il suo sjngiie, nello Termop.hik«t R 3 Ne  sfj2 V I A G G I A A MAINA. Ne scorre ancora nellc nostre vene, Preferiamo la morte alle catene. La lettera dipoi tradotta in greco, Letta , e rïletta, la riciene seco , Sorte, e rivien con altri suo congiunti Per consultarci sopra certi pufiti; Piü di trè ore conferiamo insieme, E ne risulta che pieno di speme, Ognun credea vedere liber' Athene, E della Greccia sciolce le catene;' Viva la Frarcia rimbomban le sale, E viva Buonaparte il generale! Pojcia vivsm con quella brava gente, Con familiarita mutualmente. CAN-  CANTO TERZO. 263 CANTO TERZO. Jn una numerosa compagnia Lor dissi un di: non so come ciö sia Dacche siam giunti qui, per quant' ho visto \ II popolo ci pare troppo trisco; Ciascuno salutandoci, sospira, Non odessi neppur un suon di lira, Non sento chè qualche lugubre canto , E ognun di voi mi par facile al pianto. ■—■ Amigo, un fra di lor mi dice, senti, Del nostro stato siam piuchè contenti, Senza governo, e senza forza armata, La nostra liberta è illimitaca, 11 solo tribunal dell' opinione Basta per farci star alla ragiqne; Presentassi il nemico alla frontiera, Corriamo in massa tutti a fargli guerra , E Maina essendo sempre vindtri.ee, Qual popolo di noi fü piü felice? Ma spettatori dei tratti creduli, Che famo i Turchi ai nostri confratelli , Chi maj di noi potrebbe star allegro. R 4 Fin-  2ö4 V I A G G I O A MAINA. Finchè \a Greda copre un velo negro. Senussi aüor fra il feninüe sesso Voce, cbe di parlar chiede il permesso; Sor; er veggiam , qual luminofo sole , Don < lla giovénil, unica prele D'un valoróso capo di provincia, C<.n tono dolce, e flcbile comincia: Amici, pcrdonate tar.to ardire , Ma pregovi di grazia di scntire DJ a mia patria il lagrimoso canto, E con.enete, fe potete, il pianco. Del piü crudo tiran battuta, e vinta, Schiava mi vedi, e di catene cinta, Oppressa da una casta sanguinaria, Ch' appena soffre ch' io rcspiri 1'aria; Amico viaggiator, e vuoi ch' io passi / Legra i giorni miei fra ©anti, e spassi! Cjpite nuovo , questa mia dimora, Appena arrivi, e non conosci ancora, Quanto sian crudeli i miei tiranni, Pt.r principio feroci, ed' inumani. Il Turco, che si crede ch' ogn' eccesso, Per esser Mahometan, gli sia permesso, Appena pervenutto ad'un comando, Terrore Lr.prime, e sempre mmaccir.ndo, Ahro non paria, nc d'altro è que:.t;one, Che di fer;i, di moite, o di bastone. Quan.  CANTO TERZO, 265 Quanti r.e fa morir con gran rumore, Senza delitto, e senza accusatore! Per qunlche sua secreca fantasia, Senza rendeine conto a chi si sh; E se non credi me, amico ire^perto, Vedi la Grecia tutta in un deserto. L e due ris'e del mar sino al ponente Delf Europa, e dell'' Afrxa adiacente, Che tutte, senza génti, van déserte, Di colonie di Greci fur' coperte; La Grecia allor di popoli feconda, Oggi se non di mostri non abbonda ; La terra degli eroi non è piü questa, Ma teira di dolor, terra funeste. La celebre republica d'Athenc, Ch' appena ancor' il nome suo ritiene, La scuola d'Aristide, e di Platone, La patria della piü bel ia nazione, Essa delle virtü ci apri il sentiero, E diede piü eroi, che il mondo intiero; Ora sotto un tiran devastatore, Cos' offre piü a veder al v aggiatore, Se non sassi, e rovine da ogni banda, Ed' un avaro aga ch' ivi comanda. Echi non sa che in Grecia ad' ogni passo, Un r.rbuscello, od' un piccolo sasso, R 5 Pa-  1.66 V I A G G I O A MAINA. Pareva al viaggiator un chiaro segno, D'un prodigio dell' arto, q dell' ingegno? Oggi di t2nti antichi monumenti, Non ci vedessi che polvere, e fragmenti. Or che d'Athene sentisci li guai, Getta uno sguardo sul Morea, e vedrai Citta deserte, campi senza frutto, Da tante straggi il popolo distrutto, Barbare fiere di, sangue grondanti, Per istraziar un reste d'abitanti. Un vizio capital fa i Mussulmani Ingiusti, e inesorabili tiraimi; Di sua natura il Turco essendo avaro, Niente si fa con lui senza danaro; Non 1'han per disonore fra di loro, Di far un' ingiustizia a prezzo d'oro. In una rissa batti, o sei battuto, Senza una grossa somma sei perduto; A tall' effetto provocan la gente, Senza raggione, a risse giornalmente \ Uno ti batte, un altro ti minaccia, :/ Un terzo arriva, che ti sputa in faccia. Or chi di Turchi, tanta impertinenza, Potrebbe sopportare non pazienza; II Greco allor batte, ferisce, e fuge, Che il passa lo prende, Io discruge. V E N-  CANTO T E R Z O. 267 Vendes si intanto il ben del fuggicivo, Che iconvercessi in denaro effettivo, Ritirassi il passa tutto quei' oro, Ch' aggiunge con piacer al suo tesoro; Ta li, ed'altri fatti assai frequenti, Spogliano la citta di nostri genei. Le ville non son meno disgraziate, Ne piü delle citta son rispettate; Oltre ciocchè soffriam dai rralviventi, Che corrono facendo i prepotenti, Un Turco osservaror vi è da pertutto, Noi sudiam, ed' egli ritira il frutto. Quanto dissi finor dei Mussulmani, S'intcnda solamente dei tiranni, Di tutti quei, ch' han parte nel governo, Di quei guerrier, che vomita I'iriferno; Per devastar il mondo, quando han guerra, E farsi i prepotenti della terra, E per farci sentir quando abbiam pace, Di quanto il despotismo sia cappace. Senti 1'acrocita sta canagha, Se perdono nel campo una battaglia, Corrono furibundi sopra noi, Ne fanno stragge, e si credono eroi, E se gridiam perchè tanti misfatti, Ci dicono perchè siam battezzati. Di-  st6*8 VIAGGIO A MAINA. Diea daü' Elesponte, nell' Oriente, Fra quella mckhutidine di gente, Lungi dalle citta, nelle compagne, In quei fertili campi, e alle montagne, II Turco agricoltcr non è cattivo, Non si trasporta maj senza motivo; Rozzo nel suo trattar, ma ben sincero, SemplLe, senza vizïo, e ospptaliero, E se ti da parola, non è vana; Fidati pur di lui, che non t'inganna; Fra lpro il viaggiator ha un gran vantaggip, Arrivato ch'- egl' è in un vilaggio, D'averlo in casa sua, con impazienza, Ognun vorrebbe aver la preferenza. Restami ancor* a dirti qualche cosa, Sulla Porta, in furor, oppur oziosa, Trono usurpato da Mahomet secondo, Per tante crudelra, famoso al mondo, Che sparse, col furor . di conquistare, Piusangue, che il Danubio aqua nel mare; I posteri di quell' usurpatore Per unica virtü hanno il terrore. In quei governo dei saper fratanto, Le cariche si vendono all' incanto; Gli aga, passa, e caddj della Turchia, Che fan la forza della tirannia, Altro non han per loro emolumenti, Se> non il c.ritto di fpogliar le gehti.  CANTO TERZO, 2Ö9 — Dal suo trono un Sultan superbo, efiero Pretende d'asservir il globo intiero; Senza virtü, per religion crudele, Odia ogn' altra nazion com' infedele; Per propagar la sua sarita fede, In Italia penso di metter piede; A tall' cffetto non tentö egl' invano La conquista di Malta a suo gran danno? Della vica il Sultan d'ognun padrone, Di tutti erede, senza distinzione, Del popolo dispone senza legge, Com' appunto un pastor drlla sua gregge ; Senza giustizia pub se gli conviene, Togliere la mia tcsta, eppoi il mio bene; D'un tal potere abusa orribilmcnte, E i Turchi soffron cio paientemente, Sarebbe fra di loro un' cresia, Di credere che cio sia tirannia, E quando per un dubio, o per timore, D'ordine del visir, Dio orrore! Cadono teste in nome del sovrano, L'innocenza irnplora giustizia in vano. Il capriccio comanda, ed' eseguisce, 11 sangue scorre, e la scena finisce. Non sempre a forza dissimulazicni. Schivano il suo furor le altre nazioni. Come popete, 0 principi europeani, Le-  27o V I A G G I O A MAINA. Lecar il mosrro, chè vi cbiama cani, Che batte per capriccio i vostri agenti, E'ride che ne siate indifferenti? Dei. popolo chiunque dal sovrano, Ottien comando, divien un tiranno, Che per anticha, e barbara rutina Non ha che lo spavento per dottrina, Ch' aplica per qualunque correzione, La pena della mone, o del bastone. I Turchi in general', altro non hanno Per istruzione, se non Talcorano; Non sofre il fanatismo altra morale, Quell' è che fa la forza nazionale. Quand' hanno qualche guerra coi christiani, Ch' appena degnansi chiamarli cani, Facendone un affar di religione, Levassi in massa tutta la nazione, Credendosi li soli, fra le genti, Della divinita veri credenti; Nel lor furor uniti da fratelli, Giuran d'esterminare gl' infedeli, Partono tutti con un santo zelo, Vanno a morir, per aquistar il cielo; In pace, per vantar le loro azioni, Non fan che biasimar le altre nazioni, Degli stanier non prezzano che 1'oro, Domandan per ischerno fra di loro, Flot-  CANTO TERZO, 271 Flottar vedendo bandiera christiana Di qual giaur è quella colopanna? Succede qudche volta che un Sultano, Naturalmente docile, ed' umano, Vorrebbe stabilir retca giustizia, Reprimerne gli abusi, e 1'avarizia, E far sendr, con umdolce governo, Al popolo, 1'affetto suo paterno; Ma il vïsir investito di potere Presentassi e gli dice: „ E mio dovere Da suddito fedel al mio sovrano, Rivelartii signor, un gran' arcano, Sei per far il mal padrone assoluto, Dalla tua volonta dipende tutto; Vita, beni, ed' onor è in tuo potere, E se noi respiriam, è tuo piacere. Ma se de' nostri abusi hai risoluto Di far qualche riforma, sei perduto. I passa della terra, e di marina, Che si pascon di sangue, e di rapina, Piü rich iassai di te, e piü potend, Dalle spoglie di victime innocenci, Non soffriranno maj che si limiti 11 loro despotismo, e i loro dritd. In fatti tu non paghi i lor soldati, Nemen, da te, i passa son salariati; Sanno bensi che sono i tuoi agenti, Pur  «72 V I A G C I O A MAINA. Pur sanno che Ja te son dipendenti; Hai guerra, vuoi cnnquistar un re.;no, Di vincere, o norir, prendon 1'impegno, Ordina pur, son piUtui, obbediranno, Con trupp. a Jjro spese partiranno; Ma tivttasi di qualche innovazione, Non sono piü cap :acci di raggibne; Vunle >ue leggi ognun far esé^uire, Ereditando quei, che fa morire; Vucl godere ciascun del dritto asso'u'o D'abbatter 1'alber per cogllerne il frutto. Nell' Asia ogni aga co' suoi sbirri armati, Suchia il. sudor de' poro'i affamati, Giudice, esecutor, dccide, e piglia, Porta il terror nel sen d'ogni famiglia, Accumula tesor, arma le genti, Per far' ad' akri aga, guerre cuenti; Videssi aga divenir si ppneute A tender al dominio dell' Onente; Far perir un tal' uom giustizia stimo? 11 successor divien peggior dei primo. Nell' Europeo snol, la Grecia, e Albanja, Tutto è violenza, perfida, e tirannia, Dall' Adriatico mar, al Pjnte Lu i to, O^jni Turco in coman io è un assassino. Tal' è, signor, lo stato tuo, lo senti-, Or vedi se puoi far dei cambiamenri; II  CANTO TERZO. «73 il tuo trono riposa sopra il vizio, Se lo tocchi cadra in precipizio, E se lo scetro tien nelle tue mani, Ringrazia lïndolenza dei christiani. —1 Governo micidiale per rutina ? Per sua guida il terror senza dottrina! Sul trono un Gran Sultano efféminato 1 Un visir con potere illimitato.' Sfrenate schiere senza disciplina! Tutti i passa nutrirsi di rapina! Giudici ignariJ sentenze all' incanto! I piü ricchi porrarne sempre il vantoi Creder senza virtü le proprie doune! Chiuse languir in eterna priggione! Veder nei campi agricoltori nudi, Errar fra i diserti, e le paludi! Bande di ladri facendo i prepotenti! SpogÜar Ie ville, e depredar gli armenti! II povero pastor col suo bestiame, Per la rapaccita morir di fame! E pensi, o viaggiator, ch' un tal' impero, Possa durar ancor' il lustr' intiero ? Algrid' universal di giusta guerra, Contro tutti i tiranni della terra, Ch' annunzia quanto piü di Buonaparte Patriottico valor, ingegno, ed' arte, I Turchi per timor tristi, e abbattutti, .11. deel. S Ener-  274 V I A G G I O A MAINA. Energia non han perche son tutti, Di comandar', o di servir' indegni; Non è che la virtü, che regge i regni.'! Co si fini la dozella affannata, Di sudore, e di lagrime bagnata, Oppressa dal dolor, impallidita, Cade nel sen del padre tramoreita; Corser le donne giovinnette, e spose Per fargli respirar Podor di rose; Dalla soavitk di quell' odore Comincia a palpitar il suo bel cuore; Esposta all' aria un dolce zefiretto Ranima r sensi e sveglia 1'intelletto; Pvimessassi al fin volgessi a noi: „ Di ritorno, ci dice, ai vostri eroi, A dir al general, Maina v'invita, Che per la liberta perdrem la vica." -— Sono le tue virtu, bell' eroina, Di libera nazion chiara dottrina; Di patriottico araor, fiamma si pura E il piü prezioso don della natura; Al merto di Maina render' ommaggio, E il piü sacro dover del nostro viaggioj Prestb sapra Buonaparte in Milano La stato della Grecia, e del tiranno." Ci tarda aritornar, ma il vento insorto « Sem-  CANTO TERZO, 27? Sempre contrario, ci ritien nel porto; Quando sentiamo alcun, che ci fa dire Ch' il timonier ci chiama per partire; Partenza mai non fü si repentina, Fatti gli addio, seendiama alia marina. 11 tumulto de' voci di bon viaggio, Contribuisce a darci piü coraggio. En tra ti in barca, subico il padrone Spiega le vele, e mettessi al timone, Per mare gia distanti dalla riva, Delle grida il runor Cm noi arriva, Sentiamo ancor dell' aria Pelemenco, Risonar, amici, addio, a salvamcnto. Viaggiando cosi sempre di notre, ■ E di giorno fra scogii, e nelle gfotte, Nascosti, finchè siam nei Turchi mari', Per evitar 1'inconcro dei corsari. Stancin da viaggio si strano, una sera Con istento anïviam a prender terra In Zante, che, ci offri dolce soggiorno: Mai forza fü di far noltro ritorno; In quatro mesi con non poca pena Raggiungiam Buonaparte sulla sena. — „General, gli diss'io, la Grecia intiera T'offre di gloria la piü ampia carriera, Gia corre nel Morea precursor grido, S * Che  a75 VIAGGIO A MAINA. c'-"1 presto sbarcherai sul Greco lido; Maina in parricolar a cio t'invitta, Che t'offrc Ij sue braccia, e la sua vita; Benciè nota non sia che sulla carta, La Laconia in valor non cede a Sparta; Tutto è pronto, guerrieri, e sussistenza, Non mancha piü, se non la tua presenza; Passata 1'occision, tutto è perduto; Qualche tiran raccoglierane il frutto. reize  REIZE M A I N A. LETTERLIJKE VERTAALING. EERSTE ZANG. Ik zing de droefheid eens volks, dat ?ijnen eerden luister derfde, toen het, beroofd van zijne vrijheid, al de glorie en deugden zijner voorouderen verloor. Mijn onderwerp is Sparta, Ptloponttefus, Attka cn Athene; dat land, eertijds het ichool der wetenfeheppen en der belden, reeds meer dan drie eeuwen uitgewi&cht van het tafereel der Mogendheden; gedompeld in eene harde flaavernij en beladen met ketenen, zucht onder eenen Sultan, wiens bewind rust op de verguizing en geenzins op de befcherming der wetten. S 3 »  2?8 REIZE Tk zing de dapperheid van het - Mainotisck volk, dat nooit verwonnen, noch verdorven werd; zedert onheuglijke tijden houdt het volftandig de wapenen in de vuist, zit vrij ter neder aan de zijde des dwingelands: mijne zangen, eindelijk, vermelden niet dan waarheden, welke ik, in eene reize bij dat volk, vernam. Voorzien van fchriftelijke bevelen des Generaals (a) tot eene gewigtige zending, vertrok ik blijmoedig van de hoofdplaats der Cisalpijnen (ff). Ik had tot medegezellen een' vriend en drie mijner necven, die mij in andere reizen gevolgd hadden. In een ccgwenk trokken wij dat land door, en in minder dan agt dagen kwamen wij te Corfu aan. Aldaar liet ik drie mijner reisgenooten, onder anderen mijn neef johannes, die den ouderdom van veertig jaaren bereikte, en de kunst be at om eene zaait, van wat aar: ook, te be '-ftuuren. „ R ijn zoon," zeide ik hem, „ gedenk rfteeds aan uwe pligten, wij hebben ons verbonden het vaderland met nut te dienen, of te llerven; blijf, om in Albanië den haat der -Grieken tegen de dwingelandij heftiger te ontIteektn." Dus (jg) BUONAPARTE. (*) Milaan.  naa MAINA, --79 Dus fprak ik, en op ftaande voet, in \ midden van den nacht, vertrok ik mee een eenigen mijner neeven (c> Zes dagen aanëen ftïvertden Wij naa de Levant. Aan geene zijde van het eiland Zante, vonden wij de zee bedekt met Turkfche rooffchepen, zonder dat wij konden landen. De Turken zijn onze vrienden niet meer; zij hkaten ons zedert wij Republikeinen zijn; hun affchuwen voor de vrijheid is zoodanig, dat die enkele naam hen verwoed maakt. De apostelen der waarheid zijn, in hunne oogen, verraders. Dat volk, zonder deugden en zonder kundigheden, verkiest de flaavernij, Met eene repüolikeinfche zending belast, moesten wij tegen hen op onze hoede zijn. Een kleen vaartuig, met flechts vier bootsgezellen, voerde ons. langs de kusten van Moréa, maar de matroozen, in °dat land gebooren, weten de nodige voorzorgen te nemen, cm zich tegen alle toevalligheden te befchutten. In ce golf van Corfu en omliggende plaatzcn, waar de Turkfche horden worden gevonden, verzamelen zich de Barbaarfche zeeroovers, en vooral die van Tripoli, om deze zee, daar zoo veele koopvaardijfchepen door ftevenen, onveilig te maken. Aldaar zijn zij, tegen al het recht der volken, gewoon het ambagt van roovers tg oef- (?) NICQLQ. STEPHANO.POIiï». S 4  a8o REIZE oeffenen, en in hoedanigheid van zeefchuimers overtreffen zij het bewind van Algiers in dwing* landij. Om den dood of de flaavernij te vermijden, zetteden wij des nachts alle zeilen bij, en bragten den dag in eene verborgen wijkplaats door; door deze voorzorg deed de fchipper ons de gevaaren ontinappen. Eindelijk buiten deze helfche golf gekomen, welke ons zoo vee-Ie moeite en ongemakken veroorzaakt had, hielden wij hec langs den oever van Maina, deze bood aan ons oog het fchoonfle uitzicht. De vrije mensch ziet, bij den eer» flen opflag van 'c oog, dat dit land nooit verwonnen wierd. Gelegen in 't midden der rotzen , heefc Maina geene vette gronden, maar men ziet 'er minder fteenen dan dorpen (d). Wij waren kaap Matapan voorbij gevaaren, en voelden onze harten gerust, toen in de Egeeïjchs zee een hevige wind ontftond, waardoor' golven en lucht beroerd wierden, die ons in het vaartuig overftroomden. Hec woei zoo fel, de ftorra bedreigde ons met den dood, en dreef ons naa Manembafia. Wij konden niet landen,dan daar, waar de grond onder 't gebied behoorde van dan grooten Turk. Voor ons uit boden zich nabuurige havens aan, maar de Turken hielden er de wacht, en ftonden gereed om ons te ver- moor- 00 Het grondgebied van Maina bevat 360 dorpen.  naa M A I N A. ü3i moorden, wij vreesden in hunne handen re vallen; de zee was voor ons min verfchriklijk dan de dwingelanden. Dus ftevenden wij tusfchen leven en doo.1; de ftorm werd heftiger; lucht en zee, alles fpande zamen, om voor ons, in den diepften afgrond , ons graf te delven. In dit uiterften, aan den dood overgegeven, riep elk van ons, in 't binnenfte zijns harte, het Opperst-wezen aan: toen de Huurman uitberstte in deze woorden: „ Heere! nimmer zullen wij iemand zien vergaan, die in u zijn vertrouwen ftelc; mijne kinderen, goeden moed, wij zijn behouden; de berg Taygete vertoont zich reeds; dezelve zal ons fppedig tegen dezen wind dekken en ons een ftille zee bezorgen." Indedaad, de wind raakte tegen den avond aan 't bedaaren, wij voeren langs de kust van Moréa, en landden aan den voet eens bergs, welke over eene vlakte ziet, digt bij het oude Sparta. 'c Is een eiland, 't welk aan de zee een perk fielt, en aan de zeelieden eene veilige haven verfchaft. Aldaar befpeurt men beneden de golven eene ftad, naar de meening der Mainoten, de ftad van lycurgus; men ziet wezenlijk, en men raakt met eigen handen aan, den naam diens grooten mans, in verfcheiden ftukken marmer gehouwen: hier leest men een opfchrift, 't welk wij naauwkeurig befchouwden; Stad van lycurgus; daar S 5 deer  382 REIZE -deeden onze leidslieden ons deze woorden: Poort van lycurgus, op een ander brok marnier bemerken. Kaauwlijks hadden wij voet aan land gezet, of wij zagen onverwacht een man a'ankomen, die ons vriendelijk groette, en met -een gul voo'kernen ens aldus genegenlijk aanfprak: — Zijt welkom, Vrienden! ik meende u heden verlooren te zijn, toen ik van boven van mijnen toren, op eenige mijlen afftands van hïer, u met het grootfle gevaar zag worftelen; ieder oogen? blik meende ik u door de golven te zien verzwelgen, of door den wind u tegen de klippen te zien verbrijzelen; in dat afgrijslijk tijdffip werd het duister, en ik verloor u uit het gezicht. Ik kan mij niet overreden dat gij hier zijt aangekomen. Laten wij clen hemel danken, die u gered heeft. Draagt zorg voor uwe rust; ik weet hoe afmattende de zee is; welk ook het land zij, waar gij het eerlle daglicht zaagt, komt, neemt uwe legërlïede in mijn huis." De nacht en een onbekend ftrand dceden ons verlangen eene rchuilplaats te.vinden; wij namen met dankerkentenis de uitnodiging aan; maar toen wij gewapende lieden zagen aankomen, die ons fterk aankeken, zonder een woord te fpreeken, waren wij niet zonder vrees. Wij volgden onzen leidsman, zonder hem te kennen; hij deed ons in een toren treden opgepropt met wapenen: „ Die is.  naa M A I N A. S83 is mijne woonflede, zeidj hij. gij zult 'er nier. veel gemak vinden , maar gij zulc 'er becer zijn dan buiten. Hier wierd ik gebooren, hier komen mijne kinderen ter wereld-, indien ik een beter verblijfplaats hadde, zoude ik dezelve u aanbieden." Naiuwlijks waren wij binnengetreden, of de vrouw van 't huis kwam te voorfchijn met eene zedige houding, fprak ons aan en bejegende ons heusch. „ Zijc niet verwonderd, hernam onze hospes goedaartiglijk, dac ik u een fortres tot verblijf aanbiede, zo gij ons allen gewapend ziet, als in oorlog, zoo weet dac wij hier op de grenzen zijn; wij kunnen den Turk niet vertrouwen , zelfs niet in tijd van vrede; de ondervinding heeft ons getoond waartoe* hij bek vaam is : hoe menigmalen heeft de groote Turk niec ondernomen ons door óvermagt ce verrasfen, maar 't is hem altijd mislukt." Op 'c minfte vermoeden geeft de jeugd van Maina zich niet meer over aan den flaap; de vrijheid is ons zoo dierbaar, dat de eerrte les van een vader aan zijn zoon de kunsc des oorlogs is. Vertoont de vijand zich, als dan weec elk zijn pose; elk voerc mee zich deze woorden, die in zijn hart geprenc flaan: De overwinning of de dood. Na herhaalde coejuichingen, welke met geestdrift den redenaar toegezwaaid werxden, zweeg alles; zommrgen keerden naa huis te-  c84 REIZE terug, uit vreeze' van lastig te zijn, anderen wilden weten wat nieuws 'er ware, wegens het onbeflist verfchil, 't welk de krijgslieden van gansch Europa aanvoert tegen eene natie, die, vrij en moedig, in hec toekomende geene dwingelanden wil dulden, en wier zinfpreuk is: Overwinnen of flerven. TWEEDE Z A N C\ Na verfcheiden vragen, over den oorlog en over de land- en zee-magt der Franfche natie, ra met aandacht het verhaal aangehoord te hebben, wegens de wetten van dat groote Volk, van 't welk geen onder hen nog ooit had hooren fpreeken, en vooral van de zegepraal, bevogten aan den Rhijn en in Italië, liet zich één eenig en een zelfde geluid hooren: „ Vervloekt zij het Duitfche volk, dat zoo veel bloed Hort voor een dwingeland, en ten fteun flrekt aan het bedrog! een volk de vrijheid onwaardig!" De vrouwen en kinderen trokken af. Wij bleven alleen bij den meester van 't huis , dien Wij nog niet kenden, en jegens wien wij ons r< g niet mee vertrouwen durfden uitlaten. Toen ieder zijn honger geflild had: „ O! wat ben ik ge-  naa MAINA. 285 gelukkig! zeide hij, mijn hare lik van vreugde u hier in een goede haven te zien aankomen. In mijn huis hebt gij voor niets te vreezen, al viel gansch Turkijen 'er op aan." „ Toen wij tegen de zee kampten, antwoordde dimo, vreesden wij ten zelfden tijde het land; deze twee hoofdftoffen beoorlogen 0:13 te zamen. Op hec punt om in 't midden der golven te vergaan, of ons aan hec ftrand te laten vermoorden , hebben wij 't geluk deze haven te bereiken. Konden wij ons vleijen hier zoo veel bijftand aantetreffen? Naauwlijks aan die onbekend ftrand, en in den nacht, aan land geftapt, zonder leidsman, biedt gij met een oprecht en zuiver hart ons een veilig en weldadig verblijf aan. Mij ontbreken woorden, om u mijne dankerkentenis te betuigen; maar ik wilde ten minften weten aan welke misdaad gij ons fchuldig acht? — Van de misdaad, welke de groote Turk zoo zeer ducht, die van gekwetüe dwinglandij. Laatstleden week werd de Pacha, door brieven van Gargagliana (e) gekomen, en gefchreven door Edelen van Zante, vijanden der Republiek, onderrigt: dat 'er een jongman, met blonde haairen, verzeld van deszelfs oom, een grijsaart, langs onze kusten reisde; dat hunne zen* CO Gargagliana is de eerfte ftad van Maria, tzgtn over Zante,  286* REIZE zending bedond, in te bezorgen dat 'er eene omwenteling door gansch Moréa gefchiede. Op deze tijding kwam 'er bevel u te vermoorden, waar men u ook mogt aantreffen. Eerlooze Rechter! fchelmacbtige Pacha.' Heden, mijne vrienden! zoudt gij alle de woede der dvvinglandij ondervonden, hebben, indien gij 't ongeluk had gehad te Monembafia te landen. De Turken, die te groote vrienden van de rust, en die te blceddordig zijn, beminnen geene halsgedingen; op den minden argwaan, welken zij altijd ten kwade uitleggen, fpreeken zij het doodvonnis uit Hebben zij een wrok te voldoen'? als razernijen, die niet vatbaar zijn voor menschlijkhcid, noch eer, laten zij zich door alles, wat verfchriklijk is, verzeilen; en zo het flagtoffer in hunne handen valt, gedragen zij zich als dwingelanden: weinig ligt 'er hun aan zijne onfchuld gelegen; hun eerde werk is, hem om hals te brengen, en vervolgens in zijn bloedig overfchot, dat met dolkdeken doorboord is, de fchaduw eener misdaad te zoeken. Maar van 't oogenblik af, dat gij binnen dezen toren getreden zijt, hebt gij niets te vreezen. Maina fchept, volgens eene zeer oude wet, vermaak vreemdelingen, al waren het hunne vijanden, wel te onthaalen, en te befchutten tegen de vervolgingen der ongeloovigen. 't Is uit voorzichtigheid, dat wij zomtijds den hoon ver- draa-  naa M A I N A. -87 draagen aan iemand onzer door die monsters aangedaan; maar wij dulden niet, dat op ons grondgebied een vreemdeling mishandeld worde. Uw aankomst aan deze dreeken zal gerucht maken, vooral daar de verwoede Turk ziddert in Moréa, zedert hij de aankomst van Franfche troepen aan de Iünifche eilanden vernomen heeft,. en hij van de torens* de drie kleurige vlag ziet waaijen: misfehiën wel, dat de barbaaren, op morgen met veel gerucht, ons zullen komen hoonen: maar gij zult de Mille aanfchouwers van den ftrijd zijn, en zien aan wiens zijde de overwinning zal blijven: verlaat u op de dapperheid der Mainoten. — Dan, haten wij tot gewigtiger zaaken overgaan; laaten wij fpreeken van die vermaarde natie, die de ganfche wereld vervult met bewondering: groot in den vrede, edelmoedig ten tijde van oorlog, voert zij overal de vrijheid; altijd zegepraalen» de, zegt men, dat zij haar bloed fprengt om eeuwige waarheden, die nuttig voor de ganfche wereld zijn, te vestigen. Volk even vrugebaar in deugden als in helden, welk eene hoop boezemt gij ons in deze oogenblikken niet ten voordee'e voor Griekenland in! Gij koomt van het tooneel der ftrijden, en zoudt niets nieuws aan mij te melden hebban? Bleef buonaparte deeds voordgaan met overwinnen, ten minden tot op het oogenblik van uw vertrek? — Zo  «:88 . REI ZE Zo men op den fchijn kan vertrouwen, zou men zeggen, dat de Generaal na zoo veele overwinningen, don vrede fchenkt; zoodanig was het gevoel, toen wij vertrokken, wij weten niet of dezelve gefloten is. — Vrede mee den Keizer! o hoe zeer mishaagt mij dit nieuws. De Keizer zal gewis vrede maken uit vreeze; maar in zijn hart zal hij een eeuwigen wrok voeden; wij hebben 'er een voorbeeld van in den Koning van Sardinië, die de befchermer wierd van alle de moordenaaren, alhoewel hij verflagen en verwonnen was, werden hem zijne Staaten wedergegeven, en eiken dag toont hij zich deze gunst onwaardiger. Hoe toch zijn deze tijdingen bij u tot aan den berg Taygete kunnen komen? men zou zeggen als men u hoort fpreeken, dat gij gereisd hadc in 'tMilaneefche , en in de Staaten van Venetië. — Gij bedriegt u niet, laatstleden jaar doorreisde ik die landen; ik werd daar heen gezonden, om, van wegens mijnen vader, buonaparte geluk te wenfehen, maar ik kwam niet zeer voldaan terug. Ik kwam 'er in 't heetfte van den oorlog, toen die groote Veldoverfte vaa overwinning tot overwinning fnelde, dan eens aan 't hoofd, dan eens in 't midden z'jner troepen, altijd in beweging wie toch kon hem naderen. Wat deed ik in die omflandigheid? ik fchreef hem een brief bij de post; maar ik ont"  naa MAINA. 289 ontving 'er geen antwoord op, en verwacht dat ook niet meer. — Genoeg, dappere Maillot, ik vrees niet langer mij te bedriegen, om u zijn wij van Milaan vertrokken, op bevel van buonaparte belast u zijn antwoord te brengen ; hij heeft ons op de vriendelijkfte wijze bevolen u bij monde te begroeten. „ Die zeide ik , en de Mainot luisterde met aandacht. Ik bood hem den brief aan ; hij nam dien zedig' aan, en wierp zich in zijne verrukking in onze armen. Met de tederfte bewoordingen, welke hij bedenken kon, betuigde hij ons zijne dankerkentenis. —■ Ik moet, voegde dimo 'er bij, u een ander geheim openbaren, dat u niet weinig vreemd zal voorkomen. Wij zijn Franfchen in ons hare en bij aanneeming; maar wij zijn in Corfica geboren en van Griekfche afkomst; niet alleen zijn wij Grieken , maar wij zijn tevens uwe landgenoten. Onze voorouders waren Mainoten; onze ouders bewoonen Fit ulo: stephanopoli is onze familie-naam, en die familie, de vermogendfte van 't land, is niec ver van hier; indien gij een zekerer bewijs verlangt van 'c gene wij u zeggen, zal ik 'er flechts bijvoegen, dac wij hec Grieksch volkomen zuiver fpreeken. Naauwlijks had hij ons zoo naauwkeurig de caal van Maina en van Athene hooren fpreeken, of hij opende zijn hare voor ons. Hij fprak van II. deel. ï de  20o REIZE de vrijheid onbefchroomd; en wij gaven even onbefchroomd aan hem te kennen wat het voornaamfte doel onzer reize was. , Het gefprek wakkerde aan en bleef zonder gemaaktheid en zonder achterhoudendheid voordduuren. Dan, het gewoone uur van rust was voorbij: reeds verguldde de dageraad met zijne rijzende ftraalen de kimme, en verkondigde eenen fchoonen dag, als die der lente. De Mainot hield den brief zonder dien te openen : Laten wij ons ter rust begeven, zeide hij; 't is reeds laat; mijn vader zal welhaast met mijn broeder van zijn kasteel komen." Wij trokken allen af evenzeer verblijd; maar na eene korte rust, kwam de Beij met zijn gevolg. Ieder brandde van ongeduld om ons te zien. Wij {liepen nog, toen de vader naa het bed vloog, en ons genegenlijk. omhelsde; mee eene oprechte en tedere ftem zeide, en vroeg hij ons duizende dingen: „ Hoe hebt gij tot hier kunnen doordringen? waart gij niet bevreesd voor de woede der dwingelanden? De Pacha heeft uw hoofd op prijs gefield; hij hoopt 'er een treurfeest van te maken. Wij hadden ons woord gegeven, om deze reize.te doen; wij moeten dat naarkomen of fterven. Een iegelijk, die zijn vaderland met ijver 'tracht te dienen, vreest niet zich ergens, waar zijn plicht hem roept, aan 't gevaar bloot te ftellen. Ge-  naa MAINA, 291 — Getrouwe boodfchappers van den held van Italië, onze mede-vaderlanders, ongetwijffeld bewaart de hemel, die u gisteren voor zoo veele gevaren behoedde, uvoor groote ondernemingen; heden, wat ook uw oogmerk zijn moge , zijt gij het dierbaarfte pand van Maina. Onze jeugd vliegt reeds naar haare post, gereed tot een fcherp en moorddadig gevecht, indien de Pacha eenen inval mogt ondernemen. Wij zullen niet dulden, dat deze heilige en onfchendbare wijkplaats ontheiligd worde van dien Pacha, dien ontmenschten, die iidderen zal als hij zijne prooi zijne handen ziet ontfnappen; maar zijne woede verflaauwt reeds aan de grenzen, zo hij zich niec aan eenen moorddaadigen krijg wil bloot ftellen: 't is hem bekend, dat geen barbaarfche natie ooit ongeftrafc ons grondgebied heefc durven fchenden; hij weec, hoe ons niet vergeten is, dat wij afftammelingen der Spartanen zijn ; dac daar wij hunne erfgenamen zijn, wij vrij zijn, en dat wij alle helden zijn tegen éénen dwingeland. Sparta leeft nog in onze harten, en boezemt ons afgrijzen in voor de flavernij: Sparta heefc al haar bloed niec geftort bij Thermopylen cegen eene verachtlijke natie, daar vliet nog van in onze aderen. Wij verkiezen den dood boven de flavernij. Ik breng den brief van buonaparte in 't Grieksch over. Men leest en herleest dien. T 2 De  «9t REIZE De Beij neemt dien mede, gaat naar buiten en keert met eenigen zijner bloedverwanten terug. Hij raadpleegt met ons over zommige zaken. Ons gefprek duurt meer dan drie uuren; de uitkomst daar van is, dat elk , vol hope reeds Athene en gamsch Griekenland meent ontheven te zien van hunne ketenen. De zaaien weergalmen van dit geroep: „ Leve Frankrijki Leve de Generaal buonaparte!" van dit oogenblik af gaan wij een wederzijdfche en hartlijke verbindtenis aan met die wakkere Mainoten. DERDE ZANG. Op zekeren dag bevond ik mij in een talrijk gezelfchap: „ Ik weet niet, zeide ik hem, van waar hec komt, dac zedert onze aankomst te Maina, het volk, voor zoo veel ik zien kon, mij toefchijnt droevig te zijn. Niemand groet ons of hij zucht. De lier doet deze plaatzen niet weergalmen van haar* geluid: 't eenige, dat men hoort, zijn klaagliederen, en alle oogen fchijnen mij toe geneigd te zijn om traanen te {torten." — Vriend, antwoordde mij een der lieden van  naa MAINA. £93 van 't gezelfchap; wij zijn meer dan wel te vreden met onzen ftaat; zonder regeering, cn zonder eene groote legermagt behouden wij eene onbepaalde vrijheid. Het enkele gerichtshof van 't begrip is genoegzaam om ons allen tot reden te brengen. Onderwindt de vijand zich op onze grenzen te vertoonen. wij (taan te famen in één ligchaam op, en befirijden hem. Daar de overwinning altijd aan de zijde van Maina blijft, wat volk was ooit gelukkiger dan wij? Maar getuigen van de wreede wijze, op welke de Turken onze broeders behandelen, wie onzer zou blijde kunnen zijn, zoo lang een zwart floers Griekenland overdekt? Daarop vertoonde zich eene jonge Grickinnc, die het woord vroeg. Haare fchoonheid geleek die van den dagtoorts; zij is de eenige fpruit van 't opperhoofd des rechtsgebiecis. Vrienden, zeide zij, met eene aangename en aandoenlijke ftem, vergeeft mijne ftoutmoedigdigheid; luistert, bid ik u, het beklag v;n Griekenland en wederhoudt dan, zoo gij kunt, uwe traanen. Verflagen en verwonnen van den wreedften. dwingeland, ziet gij mij flaafsch en beladen met ketenen, ten prooi der onderdrukking van een bloeddorftigen ftam , die naauwlijks dulden kan, dat ik lucht ademe, en gij wilt, vriend reiziger, dat ik mijne dagen doorbrenge net T 3 zt ng  594 REIZE zang en dans. Nieuweling in Griekenland , waar gij. maar even zijc aangekomen, weet gij nog niec, hoe wreed en woesc mijne dwingelanden zijn. Een Turk meent, dac hem als Turk alle buitenfpoorigheden vrijftaan. Toe een zeker gezach gekomen , boezemc .hij van den beginne af fchrik in; en altijd dreigende, fpreekc hij niec dan van kluister, van llokflagen en van fterven. Wat al flagtofiers, zendc hij mee groot gerucht, ter ftraffe, zonder misdaad, zonder befchuldiger, enkel uit eene heimelijke grilligheid, zonder aan iemand, wie 't ook zij , rekenfehap" van zijne daaden te geven! zoo gij befchroomd zijt geloof te geven aan 't geen ik zegge, zie hoe gansch Griekenland in eene woestenij veranderd is. De beide oevers der zee, tot aan het vaste land van Europa en van Africa, eertijds woest door gebrek van bewooners, werden door Griekfche volkplantingen bevolkt. Griekenland, dac toen ter cijd vruchebaar in menfehen was, is thars enkel vruchtbaar in gedrochten, 'c Is hec land niec meer der helden, maar een land van fmerce, een akelig rampzalig verblijf. De vermaarde Republiek van Athene behoudt 'er naauwlijks haar naam. De fchool van aristides, van plaïo, het vaderland der fchoon11e natie, de eerfte, die het pad der deugden opende, en alleen meer helden leverde dan het ove*  naa MAINA. =95 overige der ganfche wereld, thans onder het juk van een verwoestend dwingeland, wat toch vertoont dat aan 't oog van hun die het bezoeken ? rotzen, bouwvallen , een Aga. Wie wëet niet, dat op iederen voetllap in Griekenland, een ftrtiik, een kleene Heen, in 't oog eens reizigers een meesterftuk van konst of van vernuft was ? Van zoo veele oude gedenkftukken blijft niets anders over dan puin en asch. Na dat gij thans het verhaal van Athene s onheilen gehoord hebt, werpt nu het oog op Moréa, gij zult 'er verlatene, ledige fteden vinden, velden zonder vrugten, een volk door geduurige moordenarijen vernield, woeste dieren, die van bloed druipen, en die al brullende rond loopen, om zich te drenken met dat der overige bewoonercn. Eene hoofd-ondeugd maakt de Mujulmannen onrechtvaardig en tot onverbiddelijke dwingelanden. De Turken, die uit den aart geldgierig zijn, doen niets dan om geld; tot dien prijs is het bij hen geen onëer, eene onrechtveerdigheid te plegen. Grijp in een twist uwen belediger aan, fl'aa of word geflagen, 'c is gedaan met u, zoo gij geene groote fomme gelds kunt hetaalen; van daar, dat men, zonder reden, telkens hoont en eeuwLduurend twist zoekt; de een Haat, de andere bedreigt u; een derde befpot u, cn T 4 - ipuvvc  sp6 REIZE fpuwt u in 'c aangezicht. Waar nu is de Turk, die ongeflraft een zoo grooten hoon zou verdraagen? De Griek flaat op zijn beurt en vlugt; worde hij door een Pacha gevat, 't is gedaan met hem; zijne goederen worden geveild, tot geld gemaakt, het welk door den Pacha ontvangen, en in zijne koffers geflort wordt. Door deze en andere rechtsplegingen worden onze Heden uitgeplunderd. Da dorpen worden niet beter behandeld noch meerder geëerbiedigd dan de Heden; behalven nog het gene zij te lijden hebben van haatdragende, afgunstige menfehen, die de akkers afloopen en zich het recht aanmatigen van alles te doen; overal is een Turk, die de rol van verfpieder fpeelt. Wij arbeiden, en 't is een Turk, die de vrugt van onzen arbeid plukt. Alles wat ik tot hier toe van de Mufulmantien gezegd hebbe , moet alleen verftaan worden van de dwingelanden, van alle de genen, die aan het bewind gehecht zijn, van die krijgslieden, die van de hel uitgefpuwd worden, om in tijd van oorlog verwoesting en dwingelandij op de aarde te brengen, en om ons in tijd van vrede te doen beproeven alles wat de woede eener willekeurige regeering kan verrichten. Let eens op de affchuwelijke bedrijven van dat gebroedzei: verliezen zij den veldflag, alsdan werpen zij £ich op de Grieken, maken 'er eene ijslijke  naa MAINA. «97 flagting onder, en verbeelden zich helden te zijn. Zoo wij ons beklag doen over zoo veele euveldaden, alsdan worde ons toegebeten, waarom wierdt gij gedoopt? Jn het Oosten aan geene zijde van den Hellespont, in die landftreeken, die talrijk bevolkt zijn, verre van de fteden, in die velden bezaaid met vruchtbaare akkers en bergen, is de Turkfche landbouwer geenzins Hecht; nooit ziet men hem' toornig zonder reden, hij is lomp en boersch in zijne manieren, maar hij is oprecht, eenvoudig, zonder ondeugden, herbergzaam, getrouw aan zijn woord, onbekwaam tot bedrog. Aldaar geniet de reiziger een groot voordeel. Zet hij zijn voet in een burgt-vlek, ieder beijvert zich om het meest hem te herbergen en wel te onthalen. Ik moet u' nog iets wegens de Gttemamfche porte zeggen; dan eens is zij in eene vervoering van woede en dolzinnigheid, dan eens blijft zij in eene diepe werkeloosheid: 't is de troon , door mahomet overheeischt, zoo befaamd door zijne wreedheden, die om zijne woede van veroveraar te koelen, meer bloed Hortte dan de Bonau water naa zee voert. De afftam^ melingen van dien overheerfcher regeeren door ' ' fchrik, en hebben geene andere deugd. Onder dat bewind, daar zoo veele andere misbruiken plaats hebben, worden de ambten aan de meest T 5 blo-  so8 REIZE biedenden openlijk geveild; de Aga's, de Pacha's, de Cadi's, alle die medeftanders der dwingelandij, trekken geen ander voordeel van hunne posten, dan het recht om 't volk van alles te berooveh. De trotfche Sultan waant van de hoogte zijns troons de ganfche wereld ce overheeren; zonder deugd, wreed uit godsdienst, haat hij de andere natiën, die hij met den naam van ongeloovigen doopt. Ijverzuchtig om zijn geloof uictebreiden, heeft hij den voet in Italië willen zetten. Om daartoe te komen zogt hij Maltha te veroveren; doch zijne vermetelheid heeft hij duur betaald. Meester van 't leven van ieder zijner onderdaanen, is hij tevens de erfgenaam van allen, niemand uitgezonderd; hij befchikt over zijn volk, als een herder over zijn kudde; doof voor de ftem der gerechtigheid, kan hij, naar zijn welgevallen, iemand eerst den kop, vervolgens deszelfs goed ontnemen Het misbruik, 't welk hij van deze magt maakt, is verfchriklijk, en de Turken lijden het geduldig, 't Zou in Turkijen eene ketterij zijn te gelooven dat het dwinglandij ware. Wanneer enkel uit argwaan of uit vrees, de Vifir, door één enkel woord, in naam van den Oppervorst, hoofden doet rollen, eischt de onfchuld te vergeefsch recht. De grilligheid doet teiftond 't geen zij begeert ter < ' uit-  naa MAINA. 299 uitvoer brengen. Het bloed ftroomt en het treurfpel eindigt. Andere natiën ontfnappen niet altijd aan hunne woede, al veinzen zij ook nog zoo. Vorften van Europa! hoe kunt gij een monfter likken, dat u den naam van honden geefc, die, zo 't hem in den zin koomt, uwe Agenten mishandelt en lacht met uwe onverfchilligheid. Verkrijgt iemand onder 't gemeen een bevelhebberfchap, hij wordt terftond een dwingland; gedwee voor een oud en barbaarsch gebruik, behoefc hij geen andere kunde dan fchrik intebbezemen, geen andere ftraf dan ftokflagen of den dood. De Koran is over 't geheel het wetboek der Turken. De dweepzucht duldt geene andere zedekunde, en zij is het die de magt der natie uitmaakt. Zijn zij in eenen oorlog gewikkelt tegen de Christenen, welke zij naauwlijks zich verwaardigen hond te noemen, maken zij 'er een godsdienftige zaak van, en de ganfche natie ftaat tegen hen op in één ligchaam. Zij hou. den zich verzekerd dat zij van alle volkeren de éénige waare geloovigen zijn. In hunne woede, als broeders verëenigd, zweeren zij de ongeloovigen te zullen uitroeiën. Brandende van eenen heiligen ijver vertrekken zij allen, en vliegen den dood in den mond, in de hope van den hemel te zullen winnen. In vrede's tijd houden zij niet op andere na-icn te laaken, om den luis-  goo REIZE Juister van hun eigen gedrag te verheffen. Van den vreemdeling achten zij niets anders dan het goud; en wanneer zij een Christen-vlag zien waaijen, vragen zij aan eikanderen: „ aan welken hond behoort die Colopanne (ƒ)." Het gebeurt zomtijds dat een Sultan, natuurlijk vriendelijk en menfchelijk, het bewind der gerechtigheid zoude willen invoeren, de misbruiken beteugelen, een perk zetten aan de hebzucht, en aan 't volk zijne vaderlijke genegenheid doen gevoelen, onder eene zachte regeering; maar de Vifir, naarmate der macht, die hem gegeven is, vertoont zich als dan, cn fpreekt hem aldus aan: ,, In hoedanigheid van getrouw dienaar mijnes Opperheers, acht ik het mijn plicht, Heere! u een groot geheim te openbaren. Gij zijt volflrekt meester om het kwade, te doen (g); alles hangt van uwen wil af, or. fortuin, onze eer, ons leven, alles is in uwe magt; en zo wij ademen, 't is naar uw goedvinden; doch zo gij voorgenomen hebt eenige misbruiken te hervormen, als dan zijt gij een bedorven man."1 » De (ƒ) Wij hebben reeds in de Reize in Griekenland gezegd, wat de Turken door't woord Colepanne verftaan. De Vifir wil aan den Sultan te verftaan geven, dat hij geene magt heeft dan om kwaad te doea.  naa MAINA. 301 „• De Pachas, zoo wel ter zee als te land, gevoed met bloed en roof, rijker en vermogender dan gij, door den buit hunner onfchuldige fiagtöffers, zullen nooit dulden dac men hunne voorrechten beperkc, noch palen ftelc aan hun despotismus. Indedaad, hunne foldaten zijn niet in uwe foldij, zij zelve oncvangen geen loon van v. Zij wecen wel dac zij uwe agencen, uwe onderdaanen zijn. Hebc gij een oorlog ce voeren, een koningrijk ce veroveren, zij verbinden zich heilig te overwinnen of ce fterven; beveel, zij zullen gehoorzamen, zij zullen u troepen leveren in hunne foldij; maar wacht u de mlnfte nieuwigheid voorteftellen. Zij zijn onvatbaar voor reden. Ieder hunner Haat 'er op dat zijne wetten ter uitvoer gebragc worden, mits hij erve van hun, die hij van kanc laac helpen; ieder wil genoc hebben van hec willekeurig rechc van den boom ce vellen, om 'er de vruchcen van ce plukken. In A/ia zuigt ieder' Aga, dank zijne gewapende Sbiras, hec zweec der uitgehongerde volken. Hij oordeelt, brengt eer uicvoer en rooft te gelijker tijd; hij verfpreidt den fchrik in den boezem van ieder huisgezin; mannen, wapenen, fchatten, alles worde door hem opgezameld, om andere Aga's ce beoorlogen. Men ziec een Aga zoo magcig worden, dac hij naar de heerfchappij van 'c Oosten dingt: bezwijkt hij onder de (lagen  Soa REIZE gen van 't gerichte, zijn opvolger is erger dan hij, wiens plaats hij vervult. In Europa, in Griekenland en Albanië, gevoelt alles de dwinglandij, het verraad en 't gegeweld. Van de Adriatifche zee tot aan den Pontus Euxinus, is ieder' Turk, die 'c bevel voert, een moordenaar. Zoodanig, Heere! is de ftaat van uw Rijk, ziet nu eens of gij 'er de minfte nieuwigheid kunt invoeren. Uw troon rust op de ondeugd; zo gij 'er aan raakt, ftort hij in een afgrond; zo gij den fcepter nog voert, dankt 'er de achtloosheid der Christenen voor." Welk een bewind! de moord is een daaglijksch werk! fchrik te verwekken is 'er de eenige wetenfchap! de troon torscht een toomloos Sultan, een Vifir met een onbepaalde magt; horden foldaten zonder tucht; alle de Pachas voeden zich van den roof. De Richters zijn 'er onkundig; de vonnisfen worden 'er uitgefproken naar 't belang der meestbiedenden. De rijkdom overheerscht 'er al den roem; geene echtgenoote, die niet voor ondeugend gehouden wordt door haar eigen man, die haar in eene eeuwige gevangnis laat kwijnen. De akkers liggen 'er onbebouwd, de akkerbouwers zijn 'er naakt, en dwaalen in woestijnen en moerasfen heröm; ganfche zwermen roovers hebben 'er de overhand; plunderen de dorpen, en maken zich van het vee  naa MAINA. 303 vee meester! de herder fterft 'er, aan de zijde zijner kudde, van honger, en is het flagtöffec van de roofzucht, en gij meent, reiziger! dat zulk een Rijk nog vijf volle jaaren kan Handhouden. Op het algemeen geroep van eenen billijken oorlog tegen alle dwinglanden, op dat geroep, 't welk aankondigt wat de patriöctifche ijver, het vernuft en de kunst van buonaparte vermag, behouden de Turken, verfteend van fchrik, treurig en ter nedergeflagen geen kracht meer, zij zijn alle onwaardig te beveelen en te dienen, *t komt de deugd alleen toe een Rijk te beheerfchen." Dus eindigde de jonge Griekin; badende in zweet en traanen, bleek, overilelpt van droefheid en fmert, viel zij half dood ter neder op den boezem van haaren vader. De jonge dochters, de getrouwde vrouwen liepen toe, om haar den geur van rozen te doen ademen; deze lieflijke geur bragt haar weder bij; haar hart begon te kloppen; zij werd in de open lucht gebragt, een verfrisfchend windje gaf haar 't gebruik haarer zinnen weder. Eindelijk tot haar zelve gekomen, wendde zij zich tot ons: „ Wanneer gij, zeide zij tot ons, in Frankrijk zuk terug zijn gekomen, verzoekt Maina u aan dei Generaal en aan uwe Helden te zeggen: dat wij bereid zijn ons leven voor de vrijheid opteöfteren." „ Uwe  304 REIZE ^— „ Uwe deugden, fchoone Heldinne! antwoordde ik haar, zijn de fchoone wetenfchap van een vrij volk: die zuivere vlam van vaderlandsliefde, is het kostlijkst gefchenk van de natuur. Hulde te doen aan de verdienden der Mainoten, is de eerde plicht onzer zending. Buonaparte zal welhaast te Milaan kennis hebben van den ftaat van Griekenland, en van de wijze op welke het van zijne dwinglanden behandeld wordt." Wij wachten met ongeduld het oogenblik onzer terugreize af, maar een tegenwind houdt ons in de haven terug. Eindelijk kwam men ons zeggen, dat de ftuurman op ons wachtte, om te vertrekken, geen vertrek gefchiedde met meer fpoed. Wij namen affcheid en begaven ons naa den zeeoever. „ Goede reis, riep men ons van alle kanten toe, goede reis!" Op die geroep verdubbelde onze moed. Wij ftappen in 't vaartuig; men zet de zeilen bij, en de fchipper plaatst zich aan 't roer. Wij waren reeds verre van den wal, toen wij de lucht nog hoorden weêrgalmen van het geroep: ,, Vrienden! vaartwel! moge gij gelukkig ter bedemde ha. ven aanlanden!" Nacht en dag bleven wij bedendig dwars door klippen en rotzen heen zeilen, om ons, zoo lang wij in de zee van het Turkfche gebied waren, fchuil te houden; en aldus ontweken wij de rooffchepen. Moede van  naa MAINA. 3o§ van met zoo veel zorg en angst te reizen, kwamen wij op eenen avond met veel moeite te Zante. Die ftad bood ons een aangenaam verblijf aan; maar wij achtten het nodig weder van daar te vertrekken. In vier maanden kwamen wij niet dan na veele poogingen in Parijs waar wij buonaparte aantroffen. — „ Generaal! zeide ik hem, gansch Griekenland biedt aan uwe verrichtingen eene uirgeftrekte loopbaan van glorie a?.n ; hec gerucht verfpreidt zich reeds vooraf in Moréa, dac gij op enze kusten ftaat te ontfeheepen: Maina, vooral, nodige u daartoe; Maina reikt u de armen toe, en biedt u haar leven aan. Laconië, fchoon enkel op de kaarten bekend, zwigt niet voor Sparta in dapperheid Ci'). Alles is gereed, (K) Een Italiaan, van Rome fpreekende, zeide: Sut Tevere, op den Tijier, in ftede van te zeggen: in Roma. Dimo stephanopoli heeft gemeend zich deztifde vrijheid te mogen geven, met té zeggen: Sulla Sena, in ftede van in Parigi. 0') Men weet het onderfcheid, dat 'er beftond, tusfchen de Spartaanen en de Lacedemoniërs- de eerften bewoonden de ftad, en bezaten rondom de ïnuuren vrugtbare gronden, die zij door de Heloten deeden bebouwen; de tweeden befloegen den grond, welke thans door de Mainoten bewoond wordt, en bebouwden zelve hunne akkers. ,11. DEEL. V :  3o6" REIZE naa MAINA. reed, krijgslieden en levensmiddelen; 'er ontbreekt niets, Generaal! dan uwe tegenwoordigheid: zo gij deze gelegenheid laat-voorbijgaan, is alles verloren; alles ftaat als dan de prooi te worden van een of anderen dwingeland. EINDE van *t tweede en laatste DEEL. IN-  INHOUD DER HOOFDSTUKKEN VAN HET TWEEDE DEEL. DRIE - EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Huwelijk der Mainoten. De echtfcheiding te Maina geoorloofd, maar zeldfaam. Zonderlinge onthouding voor de ondertrouwden. Dood van elisa en theodorus. bladz. i VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Gefprek van dimo met de echtgenoote van BEYZANoé, over het eerfle voedzel der kinderen. Geftoorde aan/praak. Verhandeling over het gemeene Grieksch, en de wijze op welke vreemdelingen het Grieksch uitfpreken. i3 V 2 VIJF-  3o8 INHOUD. VIJF - EN - DERTIGSTE HOOFDSTUK. Zedekunde der Mainoten. 19 ZËS -ËN-DERTIGSTÈ HOOFDSTUK. Behandeling van de inwendige ziekten te Maina zander geneesheeren, zonder heelmeesters, zonder artzenijmengers. Uitwerkzels der bezweeringe tegen de koortzen, vergeleken bij die van 't magnetismus. Behandeling der wonden. Kracht van "t zeewater. Aanhaling uit eert onbekend handfchrift van den geneesheer la- CHAUME. 2 3 ZEVEN - EN - DERTIGSTE HOOFDSTUK. Begraafnisfen. 33 AGT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Befcht'tjving van Maina. Karakter, zeden en deugden dier inwooveren. De wijze, op welke de roovers 'er geftraft worden. 36 NEGEN • EN - DERTIGSTE HOOFDSTUK. Godsdienst der Mainoten. 42 VEEPv-  der HOOFDSTUKKEN. 3o? VEERTIGSTE II O O F D S T U K. Mainotifche vrouwen. 45 EEN-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Over de Regeering der Ottomannifche Porte, en het gedrag der Turken jegens de Grieken en andere volken» • 51 TWEE-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Aankomst der afgezondenen uit de onderfcheideno landflreeken. van Griekenland. Hun. gèjftfk met dimo. Klagt van Rpméüa. 74 DRIE-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. ,f'ertrck van Maina. De reizigers worden door florm op de kust van Cerigo geworpen, vier mijlen van Potamos. Afbeelding van stb- 1 ïhanopoli. 8$. VIER-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK.. Cvtmoeting van een Kaptein van een koopvaar'dij-fchip. De matroozen zingen 'vierregelig* versjens. Gefprek van den Kaptein met stephanopoli. Ds ge/chiedemi zijnor gé* yanseplihap- te Algiers. 9^ V 3 VIJFV «  jio INHOUD VIJF-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Zij gaan weder onder zeil. Ontfnappen twee Turkfche fregatten. Blijven aan eenen woes* ten uithoek liggen. Stephanopoli ontmeet een grijsaart die eene kudde hoedt. Hun gefprek. Zij vertrekken. 100 ZES-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Zij zijn genoodzaakt binnenteloopen in eene kleene verlaten haven van Arcadie. Stephanopoli dringt landwaards in, en wordt op eene herbergzaame wijze ontvangen van eene weduw- vrouw, die hem den moord verhaalt van haaren man. Herderlijk ontbijt. Krankzinnigheid der weduwe» 107 ZE VEN-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Zeden , gedenkflukken en woningen der Arcadiërs. Gefchenk der weduwe aan stephanopoli. Vertrek der reizigers. Hunne ontmoeting met een groot fchip. Zij landen te Zante. 117 AGT- EN - VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De Franfche Commandant te Zante verbiedt hei vechten met fteenen. Deze barbaarfche gewoont  der HOOFDSTUKKEN. 311 weonte op nieuw ingevoerd. Een Venetiaan, die dit verbod gefchonden had, wordt tot de bastonnade verwezen. Stephanopoli verzet zich tegens die ftraf. Stephanopolis ontmoeting met eene herderin, die^ hem het treurig affterven van haar geliefde fchaap bezingt. laó NEGEN-EN-VEERTIG STE HOOFDSTUK. Afreis van Zante. Aankomst in de haven van Guiscardo. Bouwvallen van Samé. Hol van Leucate, ontdekt door een Epiroot. Ontfchcpvg in de golf van Prevefa. Befchrijving van de nieuwe ftad diens naams. Kondfchap over Albanië. Gedrag van den Commandant te Prevefa jegens een bouwman. De reizigers komen te Corfu aan. Memorie door de vrouw van andruzzo aan dimo ter hand gefield. !38 VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. De belde reizigers vinden hunne drie medgezellen te Corfu weder. Aankomst van den jongen beauharnais in die ftad, de tijding aanbrengende van de vereeniging der Ionifche eilanden aan de Franfche Republiek. Feest. Dimo laat te Corfu jean stephanopoli, om daar op beyzandó te wachten; en vertrekt naar Venetië, en van daar naar Milaan; aldaar zendt hij michel stephano- V 4 poli  gis INHOUD poli naar deszelfs land terug. Hij begeeft zich met galloni en stephanopoli naa Parijs, waar hij verflag doet van zijne reis aan den Generaal buo nap arte en hem die kundfchap ter hand fielt, welke het oogmerk zijner zending geweest was. 149 EEN - EN - VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. Berichten wegens het Ottomarmifche Rijk, ter hand gejleld aan den Generaal Buonaparte. 193 MEMORIEN en BEWIJS-STUKKEN. yetflag wegens het zwart-verwen door middel van den eïken-fchors, in flede van met galnootcn. aio Memorie wegens het Lémithochorton. 219 Reis-Mad, aan dimo stephanopoli ter hand ge/lelt door den Minister der buitenlandfche zaken te Parijs. 243 Reize-  der HOOFDSTUKKEN. 313 Reize naa Maina. ltaliaansch Dichtftuk. In drie Zangen, van dimo stephanopoli. 245 Letterlijke vertaali/ig van '< ltaliaansch Dichtfiuk. *j?   REIZE IN GRIEKENLAND. IL