ZEDELYKE VERHAAL EN, GETROKKEN ÜIT de WERKEN VAN de HEERENtTARNAUD, MERCIER, " EN ANDEREN DER BESTE HEDENDAAGSCHE SCHRYVeRS; MET NlEl?W^ noemen zal; zy zal haare zwakke treden het eerft te mywaarts wenden: my te beminnen zal haar eerfte gevoelen zyn; en, zou zy my niet beminnen , daar ik haare geringfte wenfchen zelve zal voorkomen, en haar teffens als myne Godin aanbidden! Ik voegde dagelyks nieuwe Ichikkingen by myn ontwerp , en rekende my ook dagelyks gelukkiger^ Ik verliet nimmer het vertrek, dat het voorwerp myner liefde en zorgen in zich befloot; Ik hield dat voor mynen grootften fchat, geen gierigaart heeft immer den zynen met meerder waakzaamheid en zorg gade géflagen. Myne oogen waren onophoudelyk op Am el Ia geveftigd; ik lette op haar eerfte lonk je, op haar eerfte glimlachje; myne liefde fcheen die aan de moederliefde zelfs tebetwiften de fchoonheid van dit beminlyk fchepfeltje fcheen my ieder oogertblik toe te neemen en zich meer' en meer te ontwikkelen. Welk eene blydfchap trof myne ziel, toen ik haar voor de eerftemaal mynen naam hoorde uitftamelen! Ja, lieve Amelh, zeide ik,  EENE HOOGDUITSCHE GESCHIEDENIS. 23 ik, even als of zy my had kunnen verdaan, ja, Liebman is uw minnaar, hy is uw Haaf, gy alleen zyt de meefterefle van zyn hart; hy zal u altoos onderworpen zyn; geduurig meer en meer verliefd, zal hy in 't gantfch heelal nooit eenig voorwerp buiten.u aanbidden of beminnen. Dus wierd dit beminlyk kind, als het ware, in den fchoot der Liefde opgevoed; zy had nu twee jaaren bereikt, en ik my nog nimmer van haar afgefcheiden ; zy was een fchoone roos, die ik had zien ontluiken , en wier groeijende fchoonheid ik van trap tot trap waarnam. Als haare moeder met haar in den tuin wandelde, droeg ik zorg van al het werkvolk te verwyderen. Welke fmarren leed ik niet als zy fcbreide! Ieder traan drong door tot in myn hart, en veroorzaakte my een onuitfpreekelyk verdriet; ik verbood aan haare moeder, van haar de minde rede tot misnoegen te geeven," haare wil; haar goeddunken was een voldrekt bevel: van toen afaan eerbiedigde ik reeds haare geboden ; haare kinderlyke Iiefkoozingen ontdaken een vuur in mynen boezem , dat my dag aan dag meer deed blaaken ; hoe dikwyls deed ik haar zeggen, dat zy my beminde , dat zy my van gantfcher harte beminde! Gy bemint my, zeide ik dan, myne lieve, Amelia; gy bemint my ? B 4 Neen,  EENE HOOGDUITSCFIE GESCHIEDENIS. 2$ de jaaren eene genoegzaame rypheid bekomen hadden, van alles te onderrichten; haar als dan de waarheid te ontdekken; haar te toonen dat 'er meer menfchen waren dan wy, en dat onder dezelven eene famenleeving , eene godsdienft, plichten , deugden, en gewoonten plaats hadden. Ik wilde haar niet dan door eene wettige verbindtenis bezitten ; maar ik wilde my eerft van haar hart verzekeren , en myn beeld zo fterk in het zelve drukken, dat zy, in de groote waereld overgebracht, niets van de denkbeelden, die ik baar met zo veele zorg had inge« fcherpt, zou kunnen verliezen. Ik zal eene menigte van kleinigheden, die beter gevoeld dan befchreven kunnen worden , en die zekerlyk van minder belang vooru, dan voor my, het ongelukkig flachtoffer der tederfte liefde ! zouden zyn , voorbygaan. Myne A m elia had nu de jaaren, in welken een jong meisje met rechi by eene ontluikende bloem kan vergeleken worden, bereikt; het fcheen dat het de natuur behaagd had voor my een wonder van fchoonheid en bevalligheid voort te brengen. Als gy uwe oogen op dit afbeeldfel flaat , (hier gaf hy my het afbeeldfel van Amelia,) zult gy u, fchoon myne traanen het zelve byna uitgewifcht hebben, een fiaauw denkbeeld van B 5 de  26 L I E C MAN, de hemel fche trekken, die voor eeuwig zo diep in myn hart geprent liaan , kunnen vormen. Doch de kunft is te zwak geweeft om haare betoverende oogen af te maaien ,* ach wat waren die beheerfchers van myn hart aanloklyk eri fpreekende! ieder wenk bracht my in eene ver*> waning , die ik met vermaak trachtte aan te kweeken ; welk-een voorhoofd! het fcheen de* zetel der oprechtheid, der waarheid, der eenvoudige natuur zelve. Haar mond, haar mond was een ontluikend roozeknopje, in zynen vollen maagdelyken blos; hier kon de verliefde verbeelding zich den bron van den ne&ar en am. broos, eenen hemelfchen welluft, voorfiellen; en, liet het goddelyk fchepfel haare bekoorlyke ftem höoren , ach ! welk eene zachte aandoening, welk eene, vervoering , welk eenen gloed deed zy als dan in myne zinnen ontftaan ! Ontflipte myn naam of een verliefd woordje dien beminnelyken mond, ó! dan fcheenen alle deeze aandoeningen in my te verdubbelen. Geen fluit, geen citer kon in myn gehoor de zoetheid en welluidendheid van haare ftem evenaaren. Haare fchoone blonde haairen golfden onachtzaamlyk over haare fchouders, of waren fomtyds met een enkel lint opgebonden. De Fabeldichters fchilderen ons Veldgodinnen, zo ligt van geftalte., en zo luchtig van gang, dat zy veel eer over  EENE HüOGDUITSCHE GESCHIEDENIS. 2? over de bebloemde velden fchynen te zweeven dan dezelven te bewandelen: zodanig was ook myne A me li a; alle haare aanloklykheden waren döor eene zo natuurlyke, zo bèminlyke vroïykheid en luchtigheid verzeld! Geduurig vroeg ik haar: Amelia, aanbidlyke Amelia! bemint gy my ? Bemint gy my zo tederlyk , zo levendig, zo vuurig als ik u bemin ? Dan drukte ik haare handen in de mynen , en befproeïde die.kuflende met myne traanen. Ach! Mynheer , de Hemel zelf fcheen als dan my geen grooter verrukking te kunnen doen gevoelen. Amelia verzekerde ray va.i haare liefde, terwyl zy op haare beurt traanen Hortte : traanen , die myne "ziel in een zee van weelde deeden baaden !' Zy antwoordde my; Liebman, vraagt gy of ik u bemin ? Kan ik eenig ander denkbeeld voeden ? Eene neiging , wier oorzaak my onbekend is, dryft my na'ar u -toe, Voert my in uwe armen; ik weet niet hoe het zy, ik heb myne moeder wel lief: 'maar ik zou nog liever u tegen myn hart willen drukken : ik geloof dat uwe omhelzing het zelve van eenen laft, van eene beklemdheid zou ontheffen. ... die .. . my benaauwt. Oordeel zelf, Mynheer, over 'mynen toéftand: welke 'gemoedsbeweegirigen ik gevoelde ,  28 Liebman, de , en hoe veel moeite ik had om dezelve te bedwingen. Ik heb het u reeds gezegt , myn oogmerk was niet om van de eenvoudigheid van dit beminlyk fchepfel, dat geen denkbeeld van welvoegiykbeid had, nog niet wist wat bloozen was, in eene volftrekle onkunde van het kwaad leefde , en buiten haare moeder en my , geene fchepfelen van haar foort kende, een misbruik te maaken ; ik wilde alleen den tyd afwachten, dat haare genegenheid onveranderlyk gevertigd was; ik fchortte het oogenblik, dat eerbaarheid en plicht my ter haarer onderrichting fcheenen gefteld te hebben , van tyd tot tyd op; zonder twyffel heeft deeze handelwyze den Hemel mishaagd , die my ook voor dezelven ten ftrengfte geitrafd heeft. Dit uitftel deed myne liefde hoe langer hoe meer aanwakkeren; ik moeit, om my te be. dwingen, my geduurig herinneren , dat 'er eens een dag zou komen, dat ik dien fchat , dien ik tot nog toe onder myn opzicht had , door eene wettige verbindtenis zou bezitten ; en dat ik my daarentegen aan de affchuwelykfte misdaad zou fchuldig maaken , indien ik de eenvoudigheid van dit onnoozel meisje bedroog. Smaakt myn hart niet reeds het volmaaktft genot , zeide ik by my zeiven, als AMELiA haare oogen op de mynen veftigt en my zegt, dat zy my bemint ? baad  EENE HOOGDUTTSCHE GeSCHTEDENIS. 29 baad myne ziel dan niet in eene zee van welluft? Laat ik zorg draagen, van de zuiverheid deezer vermaaken niet te vergiftigen door de onnozelheid te misleiden,* ik heb zulks aan haare ouders, aan my zeiven beloofd: Iaat het herhaalen van haare bekentenis en van de beloften , die my van mynen toekomenden heilftaat verzekeren, my te vrede (lellen. Amelia ftelde my onophoudelyk vraagen voor, die geduurig nieuwe verrukkingen in my deeden ontdaan. Myn lieve vriend, zeide zy, zeg my- toch, want ik weet niets, niets dan u te beminnen, wat is 'er aan geene zyde van die boomen? (Hier wees zy op myne wildbaan, die zy in 't verfchiet zag) — Lieve Amelia, daar eindigt alles. — Daar eindigt alles .... ik begryp u niet ! — Zie hier alles, dat de waereld , het geheelal genoemd word; het is onder uw gebied , gy zyt de opperheer fcheresfe van het zelve even als van myn hart. — Maar , wie heeft die tuinen , die perken , die bloemen gemaakt ? Wie heeft het water in die kommen en vyvers verdeeld ? Wie heeft dat huis gebouwd ? — Wie, myne Amelia?... Wie ? ... Uw vriend, uw minnaar, Ik! Door de begeerte om u te behaagen aangedreven, heb ik alle deeze wonderen voortgebracht. — Gy  3^ Liebman, Gy hebt dat rond gewelffel, wiens gloeijend blaauw myne oogen (treek , die zon , die my zo dikwyls zy verfchynt , in eene verrukking opgetoogen houd, gefchapen ? — Neen , myne Amelia, ik ben de fchepper van alle deeze wonderen niet; die is een Wezen oneindig ver boven my , boven u , boven alles verheven. Onze oogen kunnen hem niet zien , maar ons hart betpeurt hem, en het uwe heeft zich reeds een denkbeeld van zyn aanwezen gevormd; hy word God genoemd. — Ik zou God wel willen zien. — Ik heb u reeds gezegt, dat hy zich aan ons oog verbergt, maar in onze ziel fprcekt. — En wat is toch eene Ziel ? — Een wezen , dat het onfterflyk aftchynfel van dien God is, en nimmer vernietigd zal worden .... Amelia, gy zult dit alles op zynen tyd weeten .. . wacht derhalven zo lang. — God heeft dan zekerlyk ook deeze vogelen gefchapen , en hen vleugelen om te vliegen gegeeven ? En deeze vilfcheia zyn ongetwyffeld ook zyn werk ? — Hy heeft alles gemaakt, en door zyne toelaating alleen , heb ik het vermogen gehad , van deeze tuinen aan te leggen en dit huis te bouwen. — Hy heeft: u gefchapen; hy heeft my gefchapen; myne moeder heeft my dan niet .. . waar toe dient my dan myne moeder ? Gy zyt myn vriend, gy zyt zo nood- zaa-  eene Hoogduitsche Geschiedenis. '31 zaakelyk voor my als de lucht die ik inadem ; maar echter bemin ik ook myne moeder. — God heeft haar gefchapen om zorg voor 13 te draagen, om, van uwe eerfte jeugd af aan ; voor uw welzyn te waaken , om uwe zwakheid te onderfteunen , en u het noodig voedfel te verfchaffen. - O ! welk eene verplichting heb ik dan niet aan dien G o d , dat hy u en myne moeder by my geplaatft heeft! Welk een waard gefcheak heeft hy my hier door gedaan ? Ik brand van verlangen om hem te z/enen te kennen. — Wy moeten ons in den geeft voor hem nederbuigen , en hem voor ons leven en voor alle zyne weldaaden onophoudelyk danken. — Gy zyt dan geen God? — Ik heb u reeds gezegt , dat 'er maar één God is, en dat 'er ook maar één zyn kan ,• ik ben een fchepfel , dat een man genoemd word. —■ Een man en zou 'er dan maar één man zyn ? Ik zie een groot getal vogelen vliegen , eene menigte viflchen zwemmen ... en zoud gy de eenige vnn uwe fo rt zyn ? — Ja , waarde Amelia, die weldaadige God, die oirs alle drie gefchapen heeft,* u om over deeze plaats en over myn hart te gebieden , uwe moeder om zorg voor u te draagen, en my om u te beminnen; die God heeft geene andere mannen dan uwen Liebman gemaakt ... Is my. ne  22 Liebman, ne liefde alleen u niet 'genoeg ? Zoud gy rog anderen kunnen beminnen? — Ach, Lieb* man! heb ik dat verwyt verdiend ? Indien deeze aarde , die my onmeetbaar groot fchynt te zyn , met mannen bezaaid was , wees verzekerd, (en zoud gy 'er wel aan kunnen twyffelen ?) hun aanwezen zou my onverfchillig zyn. — Ach Amelia! Lieve Amelia, zeide ik , my aan haare voeten werpende , herhaal my dikwyls deeze verrukkende bekentenis; hoe! zoud gy dan nog myn byzyn verkiezen ? Zoudt gy my dan niet vergeeten ? — Kan men meer dan éénen man beminnen? Ik ben wel verzekerd , dat geen van hun my zo zeer als gy zoud kunnen behaagen. . . Myne moeder is dan geen man ? Ik heb dit ook, dunkt my, aan myn hart reeds kunnen bcfpeuven ; want fchoon ik haar tederlyk bemin , gevoel ik voor haar echter die verrukking niet , die ik voor u gevoel, indien 'er nog meer vrouwen waren , zoud gy die wel zo teder kunnen beminnen , als gy my bemint? — Ach, aanbiddelyke Amelia! fchoon het zelfs den Schepper behaagen mocht nog veele duizenden te fcheppen , zou 'er geene onder gevonden worden , die zo veele aanloklykheden voor my zou hebben , ik zou de gantfche waereld voor eenen lonk van uwe fchoone oo-  ÊENE HOOGDÜITSCHE GESCHIEDENIS. 33 sogen geeven. —- Ach, Liebman hoe zou het my bedroeven, indien gy iemand fterker dan Amelia beminde; alles wat ik hier gezien heb, zou my dan mishaagen ; deeze bloemen zouden my minder fchoon; minder frifch, minder geurig fchynen. — En gy , myne aanbiddelyke Amelia, herhaal het my nog eens : hoe groot ook de menigte dér mannen mogt zyn, zou niemand van hen my uwe liefde kun- < nen ontrooven ? — Neen, ik zou dit denkbeeld niet eens kunnen vormen. Niets, niets kan in myn hart L ïebma n evenaaren. Vraag vry aan God om een oneindig getal van uwe medefchepfelen, ik zal zelfs geen acht op hen liaan. Ik knielde op nieuw voor haar neder; ik ftond op het punt van haar uit haare dwaaling te trekken, en haar te bekennen, dat ik haar misleid had , dat deeze beproeving my geruft fteldó ; maar myne liefde wederhield my.; de waare tederheid is altoos van vreeze vergezeld , en daarenboven had deeze eenvoudigheid en onkunde van een meisje dat ik aanbad, zo veel bekoorlykheid voor myne aandoening! Amelia hervatte : zullen wy eikanderen altoos beminnen? (Deeze vraag veroorzaakte in my eene ontroering die zy bemerkte, ) gy fchynt C aan*  24 L i é b m A aangedaan , gy wórd bleek ! Zoud gy 'my ook iets verbergen ? .. Ö Hemel! zou myn hart niet voor eeuwig met het uwe vereenigd zyn? — Amelia, ik verzeker u van inyne liefde zo lang ik zal Ieeven. %A Zo lang gy zult leeven? Hoe! wat wild gy hier mede zeggen ? — ik wil zeggen ... dat.. . ons aanwezen hier niet eeuwig duuren zal; uwe fchoonheid zal verwelken; gy zult oud worden. — Wat is oud worden ? Uw vel zal rimpelig worden, en uwe oogen zullen haaren glans verliezen. — En ik zal u dan niet meer kunnen behaagen ? — Gy zult evenwel het eenïg voorwerp van myne liefde zyn ? ik zal u geduurig meer en meer beminnen; maar ... de dood zal ons komen fcheiden ... ach! ik hoop dat ik u niet overleeven zal! — Oud worden ... de dood i.. de dood . .. zou myn hart dan niet meer voor u kloppen ? — Uw hart, Amelia, zal alle gevoel verliezen; de beweeginskracht zal u begeeven; gy zult my niet meer hooren, niet meer zien. — Ik zal u - niet meer hooren! niet meer zien! ach, Liebman! welk een akelig vooruitzichtl Hoe! zou ik u niet meer kunnen beminnen! Liebu man, zou God dat ongeluk niet kunnen beletten? — Alles is gewis mogelyk voor hem •: maar God zelf heeft deeze wet aan zyne fchepfelen opgelegt. Hebt gy niet bcfpeurd , dat.de dag  EENE HOOGDUITSCHE GESCHIEDENIS. 3$ dag verdween, dat de bladen afvielen, dat hei gras verdorde? - Ja zeker, maar de dag komt weder ; de bladen fpruiten weder uit, en de velden worden weder groen. — Ons lot is geheel verfchillend; onze lichaamen zullen tot /tof vergaan. —- Wy zullen dan ophouden eikanderen te beminnen! — Het is echter waar,'dat onze zielen niet zullen vernietigd worden... — O! indien myne ziel in wezen blyft zal ik de dood ftandvaftig ondergaan. Zodanig was ten naafte by ons dagelyks onderhoud; gy kunt u hier uit een denkbeeld, van myn geluk vormen; myne vermaaken waren tevens zoet en onfchuldig; ik ondervond hoe verrs de aandoeningen der ziel de dierlyke vermaaken te boven gaan; hoe verrukkend was de zuivre wellufl:, die myn hart genoot! ik was verzekerd dat Amelia my, en niemand buiten my beminde! Welk eene verrukking gevoelde ik, als ik van niemand,dan van myne aanbiddelyke minnaares verzeld, op eenen fchoonen lentedag myne tuinen doorwandelende, na het aandachtig befchomven des hemels myne oogen op dat pronkftuk van fchoonheid , bevalligheid en be« koorlykheid nederfloeg! Met welk eene ver» voering zeide ik haar telkens : Wat zyt gy fchoon, lieve Amelia! hoe teder bemin ik lï! het febynt dat gy dit vermaakelyk verblyf C 2, nie«*  36" Liebman, hieuwen luifter byzet; deeze bloemen febynefi my leevendiger verwen aan te neemen en aangenaamer geuren uit te waalTemen ; het blaauw des hemels word gloeijender; het groen dezer velden word zachter en ftreelender voor 't gezicht ; het krifialyn van deeze beekjes word doorfchynender , en zy zeiven fchynen fneller nederwaarts te vlieten, naar maate gy uwe fchoone oogen op een dezer voorwerpen veftigt; van u zingen deeze vogels; u fchynen deeze hoornen naar hunne fchaduw te nooden ; alles , myne Amelia, alles gevoelt het vermogen van uwe bekoorlykheden, en tracht u, even gelyk ik 4 zyne hulde te betoonen* Ik moeft my geduurig aan haare onnozele liefkoozingen onttrekken , welk eene wreede ftraf 1 Ik, die Amelia aanbad, ik zelf moefï de onfchuldige bewyzen haarer tederheid onophoudelyk tegengaan en ontvluchten ! Ik kon nu niets verlangen dan die vermaaken, welke ik door eene wettige verbindtenis alleen verkrygen konde, en ieder dag , dat ik de onkunde, in welke dit beminlyk meisje opgevoed was verlengde , maakte my in myne oogen fchuldig; dus liep alles te zaamen , het geen my tot het vefhaaften van het oogenblik, dat myne minnaares uit haare dwaaling moeft trekken , kon aanfpooren. Haare ouders hielden geftadig hier op aan3 en  EENE HOQGDUÏTSGHE GESCHIEDENIS. 37 en dreigden zelfs, dar zy my zouden aanklaagen. Het is onze natuur ontwyffelbaar eigen fteeds nieuwe wenfchen te vormen, en met bet tegenwoordig geluk nimmer te vrede te zyn. Ik zeide by my zeiven : ja, 't is waar, ik word van Amelia bemind; ik kan de oprechtheid van haare gevoelens niet in twyffel trekken; maar wat js het een gering voorrecht te kunnen behaagen als men geene medeminnaars heeft! Dit meisje verbeeld zich dat ik het eenig wezen van myne foort ben, en heeft my dus haar hart gegeven; Iaat ik my zeiven eens wel onderzoeken, en myn ingebeeld geluk naauwkeurig overweegen : voldoet deeze gift aan myne wenfchen , en ben ik thans volkomen gelukkig ? Indien Amelia wift, dat 'er meer mannen waren, indien haare kennis de vermogens van haare ziel uitbreidde, en zy my dan nog alles opofferde , ja dan .. . dat is waarlyk het hoogft geluk , en overtreft verre het geene dat ik thans geniet. Heeft onze eigenliefde wel recht om zich op eene overwinning , die de onkunde tot eenen grondflag heeft, te verhovaardigen? Dus word alles in het menfchelyè hart verbafterd en bedorven. Buiten dat had ik niet eenen vertrouwden myner liefde, en eene al te befcheidene min verlieft veel van haare waardy. Dus fchynt het genot zonder getuige ons niet te kunnen voldoen. Myn hart, C 3 door  3g LinivUB, door zyn geluk , als overlaaden , had geenen vriend , aan wien het dat konde mededeelen, het fcheen zulks echter ten hoogfte te verlangen. Ik had dan eindelyk befiooten het groot gordyn, dat het fchouwtooneel der natuur voor de oogen Van Amelia verbórg , weg te fchuiven. Doch eer ik dit groot werk, waar van geheel myn geluk afhing , wilde ten uitvoer brengen , befloot ik myne vriendfchap met eenen der viienden myner eerfte jeugd te vernieuwen, Rhêinberc, dus was zyn naam Liebman was niet in ftaat om voort t® gaan, maar verviel op nieuw in eene verheffing van diepe droefgeeftigheid. Hy bleef eenigen tyd in een fomber ftilzwygen onbevveeglyk zitten , eindelyk kwam hy fchreijende uit zyne neêrflagtigheid en vervolgde aldus zyn verhaal: ik heb u zo even den naam van de oorzaak van alle myne ongelukken gefcegt; het herdenken daar van verfcheurt op nieuw myn hart; dit monfter van boosheid bezat alle hoedanigheden van eenen volmaakten verleider: hy was fchoon van gedaante , indringend en toegeevend van aart, en te meer te vreezen, dewyl hy zyne fcbelfnfche en vmdiïigryke inborst onder den uiterlyken fchyn Van oprechtheid en eenvoudigheid wist te verbergen. Ik gaf hem kennis van myn geheim |  $e&e HopODUmCHE geschiedenis. 2.9 gpheim*. hy deelde, naar het fcheen,in allen de gevoelens van myn hart, tot deszelfs geringde aandoeningen toe; ik fchiiderde hetn alle de bekooilykheden van de meefteresfe van myn hart met de Ievendigfte verwen af; ik ging nog verder, ik nam hem met my naar myn landgoed j en plaatfte hem zorgvuldig in eenen hoek, van waar ay, zonder gezien te worden, myne Amelia rryelyk konde befchouwen. Ik vond hem by uyne terugkomfl:, als van verwondering en verrukking verftomd; dit deed my de waarde vai den fchat dien ik bezat op het duidelykst zien I Deeze opgetogenheid zeide my meer dai zyne uitgezochtite loftuitingen zouden hebbei. kunnen doen. Eindelyk begon by zich te hertellen: — Waarde Liebman gy hebt mygeen fterflyk menfeh, maar eene engel doen zien! Al 't geen gy my van haar gezegd hebt is nog niets geweest; zy gaat het afbeeldfel, dat g7 my van haar gefchetst had , ver te boven l Ik fpoedde my om hem te antwoorden. — Haare uitwendige fchoonheid is Hechts het geringde deel van haare bekoorlykheden: ach! indien gy eens haar hart, en de zoetheid en bekoorlykheid van haare lieve eenvoudige invallen kende i Zeker, gy hebt wel gelyk, myn vriend, Amelia behoort met recht van het geflacht der ■overige menfehen uitgezondert te worden ,• de € 4 Hemel  Hemel heeft haar gew voor den gevoeligften en verliefdflen aller mannen afzonderlyk gevormd. Die verraader was my na dien tyd dikwyls komen bezoeken , en ik had hem telkens op nieuw deeze vertooning , die hem geduurig meer en meer fcheen te treffen, doen zien. Hy prees myn voorneemen, om Amelia uit deeze foort van ïluimering, die haar een groot gedeelte gewaarwordingen ontroofde , te trel> ken , hemelhoog; hy was even gelyk ik, van gedachten , dat ik groote rede zoude hebten om my , door het befchouwen der vergeeffche poogingen van myne medeminnaars , van de waarde myner overwinning te beroemen. Ons geluk, zeide hy, word door het zien van eens anders lyden vermeerderd : dit affchuwelyk gevoelen alleen behoorde my de haatelykheid van zyne inborst te hebben doen kennen ! Rheikbeb g fcheen niet eens te twyffelen of dat har^, jp 't welk ik thans heerfchte , zou wel altoos aan my verknocht, blyven. Hy bedacht hier op eene list, wier uitflag my het vermaak eener verwonderende nieuwsgierigheid zou doen fmaaken, en tevens doen zien , hoe teder ik bemind wierd; hy floeg my voor, aan het jong meisje, genen flaapdrank, die flechts eenige uuren kon wer>  EENE HoOGrjÜlt'SGHE GESCHIEDENIS. 41 Werken , in te geeven , en haar, geduurende dien tyd, naar eene plaats, in welke zich eene menigte van menfchen bevond , zo als een Ichouwburg of algemeene wandelplaats, te vervoeren. Ik kon als dan het oogenblik van haare ontwaaking in acht neemen en my met haare verwondering vermaaken. Ik keurde dit middel met verrukking goed. Eer ik echter het zelve werkheilig maakte, hield ik nog eene faamenfpraak met Amelia ; ik fchetfte haar een tafereel van het geen ik voorgenomen had haar te doen zien: indien nu de aarde, zeide ik, eens grooter was dan de omtrek, dien gy hier ziet, en geheel bevolkt met ïchepfelen , my gelyk, zoud gy Liebman dan nog alleen beminnen en hem de voorkeur geeven? Ik weet niet, antwoordde Amelia , waarom onze gefprekken altyd op dit onderwerp uitloopen: hebt gy *ede, lieve vriend , om myne oprechtheid te verdenken? Ik heb u verzekerd, en herhaal het nogmaals: fchoon 'er duizend waerelden waren gelyk deeze, en ieder derzelve zo veele mannen als ik hier vogelen heb zien vliegen of muggen op het water zweeven, zou ik die allen om uwent wil verachten ? ja, allen , en zelfs met vermaak. — Is dat waar , lieve Amelia? Welaan ; wy zullen deeze tederheid eens op den toets flellen. Amelia begeerde dat ik haar C 5 dit  EENE HOOGDUITSCIIE GESCHIEDENIS. 43 gehuurd; deeze Loges waren naar den Italiaanfchen fmaak gefchtkt , en maakten eene föört van vertrekjes uit, in welken men , indien men niet in 't openbaar wil gezien zyn , zich met fpeelen of fprecken met eikanderen vermaakén kan; ik deed Amelia in eene derzelve bren« gen. Wy hadden haar zodanig geplaatft, dat by haar ontwaaken haare oogen , recht op de vergadering moeiten vallen. In de eerfte oogenblikken had ik berouw van myne daad, en Wilde Amelia vóör haar ontwaaken terug voeren; maar Rheinberg hield my tegen, en lachte om myne bevreesdheid. Amelia ontwaakte eindelyk ; op hét eerst gezicht deezer menigte gaf zy eene gil , en viel met haar hooft tegen myne borst; ik onderfteunde haar, zy bekwam van deeze eerfte ontroering, doch haare verwondering blyvende aanhouden, en Rheinberg, die haar trachtte gerust te (lellen, in 't oog krygend; riep zy met verbaasdheid uit. Wat zie ik! Liebman! ... Het is dan niet waar dat gy de eenige van uwe foort zyt ? — Neen , aanbidlyke Amelia , vergeef my dat ik u zo lang misleid heb, eene overmaatige tederheid heeft my zulks Hechts doen verzinnen. De aarde is zeer veel grooter dan ik u gezegd heb, en met eene ontallyke menigte fchepfelen van myne gefftalte en gelaat vervuld: maar niet éèn van hen,  ^4 L i e i M a ïfs ben, myne Amelia, heeft een hart als L i e bman, of bemint u zo tederlyk als hy. — En wie is die man ? (Op Rheinberg wyzende,) _ Hy is myn vriend, dat wil zeggen den geenen, dien ik het meest ,na Amelia bemin. — Hy is byna zo beminnelyk ais gy;maar, vervolgt zy , my tederlyk de hand drukkende ... het is toch Liebman niet! Mynheer , gy kunt ligtelyk oordeelen , hoe vreemd alle deeze omftandigheden aan Amelia moeften voorkomen, en welk eene menigte van nieuwe denkbeelden, dezelve by haar moeften doen ontftaan. Thans ontdekte ik haar de verfcheide beweegredenen , die my dus hadden doen handelen. Ik opende haar geheel myn hart, ik toonde haar myne verregaande aandoenlykheid, myne overmaatige kiesheid , en te rrelyk die tederheid, of liever die hevige drift, die de minnenyd en derzei ver woede zoo naby komt. Amelia, lieve Amelia» zeide ik, gy ziet boe teder ik u bemin; gy kunt thans tot in 't binnenst van myn hart leezen , gy kunt klaarlyk bemerken , dat myn lot alleen van u ai hangt, en dat gy de eenigfte en opperfte voogdesfe van myne ziel zyt; zo gy my Hechts de geringfte uwer aandoeningen of oogwenken onttrokt, zoud gy my duizend doodse  55 L i n m a s, Amelia dan uwe Franfchen, hoe bevallig die ook zyn mogen. Maar niets van 't geen myne ooeen trok, of myne nieuwsgierigheid gaande maekte , was het waar voorwerp dat myne ziel bezig hield; Doitschland was het vaderland van Amelia; daar had ik voor 't eerst de meeftresfe van myn hart gezien, daar had my haare liefde voor 't eerst getroffen ; eene verborgene neiging voerde my weder naar dat land. Naar maate ik de plaats, daar dit beminlyk fchepfel het eerfte licht aan. fcbouwd hadt, naderde, fcheen de fmarte yke last, die myn hart benaauwde , minder druk^ kend te worden ; een klein vonkje van hoop begon in myne bange ziel te herleeven : Ten minften , dacht ik, bewoon ik dan het eerfte verblyf van dit goddelyk fchepfel, ik kan dan h£t genoegen hebben, van op eene der plaatfen, die zy 't meest bezocht, myn graf te delven. IK noordelyke landftreeken , vind men vrouwen, byna ge Jyk Eva door Milton afgebeeld U; eene treffende fchoonheid, wcêrcalooze zedigheid, die maagdelyke geftalte en houding, die in eene Sexe, wier voorname gave, die van te behaagen is, so veel aanlokkelyks heeft; alle deeze bekoorlykheden fchynei de Engelfche vrouwen voornaamelyk en alleen eigen, en byzcndarlyk aan <üe geene, die het platte land bewooflfin, C't gven de Engclfehen Country noemen.)  EENE HOOGDUITSCHE GESCHIEDENIS. 57 Ik trok door het Vlek ***; en fteeg daar voor eene geringe herberg af, dewyl ik alles dat eenige zweem van de groote waereld had trachtte te ontwyken. De waard zag 'er droefgeeftig uit t dit trof my ,• alle tekenen, die eenig inwendig verdriet te kennen gaven, hadden 'een onbetwistbaar recht op myne aandoenlykheid verkreegen ; ik vroeg hem naar de oorzaak van zyne droefgeestigheid. Ach, Mynheer, zeide hy, wy hebben hier een jonge Juffer in huis , die op dit oogenblik legt te zieltoogen; zy heeft my eenen biief gegeeven , dien ik na haare dood bezorgen moet. Eene jonge juffer! riep ik, en hoe ziet zy 'er uit? — zeg my , is haar gelaat .? — O! zy is verwonderlyk fchoon... Nimmer heb ik nog zulk eene fchoonheid gezien ; het is zekerlyk eene juffer van den eerften rang. Het fchynt dat zy veele ongelukken heeft uitgedaan; zedert drie dagen , die zy hier heeft doorgebracht, heeft zy zonder ophouden gefchreid en gezucht, en geen voedzel, hoe genaamd, willen gebruiken. Zv heeft eene kamenier by zich, die haar byzonderlyk fchynt te beminnen ; zy heeft my vooral verboden geen menfch by haar te laaten komen ; zy wil, zegt zy, eenzaam fterven, —— Myn vriend .,. myn goede vriend, zou ik haar niet eens ter fluik kunnen zien? — Indien gy, D s Myn*  3* Liebman, Mynheer, my dergelyke bevelen gegeeven had, zoud gv immers kwalyk neemen dat ik die overtrad. *m Maar gy zegt, zy fterft van droefheid? Ach! ik v/iide haar gaarne trooften, en, was het mogelyk , by het leven behouden! Zyt sy dan een Doctor, Mynheer? — Neen., •maar ik heb een zeer aandoenlyk hart, een hart, ten uiterften genegen om in den ramp van on! gelukkigen te deelen , hen te trooften en by te Haan .,, misfcbien zal ik de dood van dit beminnenswaardig fchepfel kunnen verhoeden. Ik bied hier op. den man eenig goudgeld aan; by begint te wankelen,* eindelyk haal ik hem •over; ik verzoek hem alleön de ftervende eens ter loops te moogen zien; hy.ftaat my myn verzoek toe , onder voorwaarde , van geen het minst gerucht te maaken: ik beloof hem alles; en ga met hem den trap op; ik gevoel by elke trede eene ongewoone beeving. Hy opent my eene foort van verborgene deur, die op het voeteneinde van het bed uitzag, en herhaalt my nogmaals alle omzichtigheid te gebruiken, om hiet ontdekt te worden ,* ik verzeker hem op nieuw, dat ik alles, 't geen hy my aanbevolen had, naauwkeurig in acht zoude neemen. * Ik fchuif het gordyn met eene beevende hand weinig open; eene tamelyk bejaarde vrouw hield eene  eene Hoogduitsche Geschiedenis. 59 -feéne brandende wafchkaars in de band en bad liet oog op haare flervende juffer gevestigd; ik befchouw, niet geheel myn hart dit deerniswaardig voorwerp; ik herken ... ik werp my op dit dervend menfch neder, ik druk haar in myne armen, en fchreeuw; Amelia! Hier houd de Graaf op, en blyft, als of hy op nieuw door dien flag getroffen wierd, met uitgeftrekte armen, roerloos ftaan ; het fcheen of zy nog voor zyne oogen lag ,* eindelyk vaart by dus voort, met eene droevige ftein : het was waarlyk Amelia zelve; de doodverw zat haar op de lippen, en haare oogen waren reeds geflooten. Ik had eenen zo hevigen fchreeuw gegeven , dat zy door dezelve uit haare wezenloosheid bekomen was; zy opende haare oogen. Liebman! ïoept zy uit, en bezwymt op nieuw, met haar hoofd tegen myne borst vallende. De vrouw, die. haar oppaste, Hond ver. baasd. — Gy zyt dan Mynheer de Graaf, die myne ongelukkige juffer de dood aandoet! —— Wat zegt gy... Ach! wat zegt gy ? — Gelieft te weeten, Mynheer... Zy word door eene diepe zucht van A m e l 1 a , die op nieuw haare ftervende oogen te mywaarts wendde, belet; —• Liebman, gy zyt het dan waarlyk, gy dien ik zo tederlyk bemind heb, dien ik nog, daar ik  60 Liebman, ik dit ongelukkig leven verlaat, even tederlyk bemin! Ik heb u weder gezien: ik vergeef u alles; maar verlaet my ten minden niet; het medelyden ... Blyf by my tot dat ik fterf. De waard en geheel zyn huisgezin waren op myn gefchreeuw toegefchoten; ik verftond niet wat Amelia my zeide , of liever ik begreep de oorzaak van haare klachten niet. Myne geheele ziel was werkzaam met haar te (befchouwen, en de yslykheid van haare aanftaande dood te overweegen. Ik ftamelde eenige onverftaanbaare woorden; ik gaf bevelen aan den waard-, en herriep die in het zelfde oogenblik; ik beval eenen Doctor te haaien, en riep myne bedienden weder te rug, ik keerde geftadig naar het bed, om Amelia te be-fchouwen, en haar met myne traanen te befproeijen. ik zou in 't zelfde oogenblik haar wel hebben willen ontrukken aan het droevig lot dat haar dreigde , de reden van haare verwytingen hooren, haar van mynen kant venvythigen doen, of liever haar myne verregaande liefde voor oogen ftellen, haar de vervoering, die het genoegen, van haar weder* gevonden te hebben , in my veroorzaakte, affchilderen.,. en tevens de wanhoop , die wel ras de plaats van myne vreugd ingenomen had; alle deeze verfchiilende gemoedsbeweegin- gen  EENE HöOGDUITSCHE GESCHIEDENIS. (Jl gen kwamen te gelyk in my op., Amelia had flechts het vermogen om my tederlyk de hand te drukken , en eenige afgebroken woorden uit te ftamelen. Geef, zeide ik tegen den waard, geef my dien brief ... hy is voor my, gy zult het wel zien .., ik heet Liebma n. .. Liebman? zegt hy, ja dan is die brief voor u, Mynheer. Hy haalt ter zeiver tyd den brief; het opfchrift hield werkelyk aan my; en in den omllag , wierd de geene, die 'er zich mede zoude belasten, verzocht, denzelven aan eenen myner nabeftaanden, te oveihandigtn, die my dien , in welk land ik ook wezen mogt, moeft doen toekomen. Zie zelfden inhoud, gy moogt dien vryelyk leezen ; ik draag dien altoos by my. De Graaf gaf my het papier, in 't welk ik het navolgende gefchreven vond ; „ De plaats , die gy tot uw verblyf verko„ ren hebt,- is my onbekend: dan , welke die „ ook mooge zyn , kan ik kwalyk gelooven, „ dat de vrede en gerustheid des gemoeds u „ derwaart verzeld hebben: want meineedigen „ kunnen nimmer vergenoegd of gelukkig zyn. „ Herinner u,dat ik myne eerfte genegenheid, „ myne eerfte gevoelens u alleen gewyd heb • „ dat  L I E B M A N, ,i dat ik de aandoenlykheid van myn hart het aV s, lereerst door myne liefde , door eene liefde „ zonder wederga , en die gy zo kwalyk be„ loond hebt, hebt leeren kennen. Ach', wree„ de Liebman! waarom hebt gy my niet in my„ ne eenvoudigheid gelaaten ! Wistik toen,dat „ een man trouwloos, ja ontaard kon zyn, dat „ hy de zuiverfte , en tederfte liefde kon ver. „ raaden , en iemand, die haar aanwezen ai„ leen om zyne liefde hoogfchatte, van het le„ ven kon berooven ? Helaas! ondankbaare m„ dien uw voorneemen was my uw hart te ont- trekken, waarom hebt gy het myne dan niet „ eerst doorftooten ? Uw ilachtoffer te wör]y den, zou de ongelukkige Amelia nog een „ troost geweest zyn. Verheug u vry over myne droefheid ; ik had wel gewenfcbt my te wreeken-, door u te vergeeten, en eenen an. deren te beminnen ; maar niets is my moge- lyk geweeft dan om u te fterven, en zelfs te'„ g;enwoordig nog wyde ik u myne laatlle zucht. „ Ik begeer flechts eene gunst van uwe, ik zal T, niet zeggen liefde , maar van uw medelyden, van die hartstocht, die men het onverfchil" ligst fchepfel zelf niet ontzeggen kan : duld „ niet dat myn droevig overfchot in dit vlek be- graaven blyve; laat myn lyk overgevoerd wor!' den naar die plaats... daar ik geboren wierd, „ om,  EENE hoogduitsghe geschiedenis. 63 „,om , helaas I een geheel ander lot te onder„ vinden. Welk een aandenken komt my nog „ op den oever van het graf ontrusten! ik be„ veel u myne ongelukkige ouders; gy zult im» „ mers uwe ontaartheid niet tot op hen uitftrekS ken,; I1"d,en/y ü t,ee»'ger tyd van hunne „ ongelukkige dochter mogten fpreeken , ver„ waardig u dan hun aan te hooren. Ach „ Liebman! Liebman! moest ik dan de „ waereld en haare trouwloosheid leeren ken,, nen ? Wat was myne dooling my zoet, en „ boe grooce reden heb ik om die te bejamme„ ren! Vaarwel,- zou uwe nieuwe meesteresfe „ zich over het medeïyden , dat ik van u vor„ dere, kunnen belgen ? Doorzoek de geheele » wyduitgeftrekte waereld , daar zo vele per„ foonen van myne Sexe op gevonden worden: „ nimmer zult gy eene tweede Amelia vin„ den; neen, nimmer zult gy die vinden: gy n hebt met haar een hart verloren dat u op het „ tederst beminde en ... Wreede Liebman „ dat. tevens nooit iemand bemind heeft dan u. De Graaf vervolgt, na dezen brief van my te rug genomen te hebben : gy kunt begrypen m welk eene verbaazende verbystering ik verWh; deeze brief was voor my een ysfelyk raadTe! dat ik niet kon oplosfen; ik wilde my om opbel-  61 L i ë 8 m A n, opheldering te erhngen by de kamenier van A melia vervoegen , wanneer 'er een Doétor binnen kwam, en Amelia ... fcheen te derven ; ik verzekerde haar van myne liefde; doch zy hoorde my niet meer; de Doftor raadde my, dit akelig fchouwfpel te ontwyken. —- Hoe, riep ik uit , zou Amelia my in 't zelfde oogenblik , dat zy my wedergeven is , ontrukt worden ! Zou zy met het denkbeeld, dat ik haar verlaten , dat ik eene andere bemind heb; ten grave gaan ! Wel nu ! ik zal dan met haar begraven worden; wy zullen dan in 't •raf ten minften vereenigd zyn. De Doctor komt hier op naar my toe , en verzoekt my de kamer te vcrlaaten: — Ik mag het u niet ontveinzen, Mynheer, deeze juffer fterft, ontrust haar toch niet in haar laatfte oogenblik; zy kan naauwlyks meer adem haaien.-~ Zoud gy haar leven niet kunnen behouden? ach! Mynheer, eifch alles, myne goederen, myn leven , en red Jlechts het haare ! ach ! leefde zv nog lang genoeg om myne verontfchuldiJng te hooren ! Ik bezweer u by alles wat heilig en dierbaar is, verlaat haar niet, verlaat my Biet! misfehien behaagt het den Hemel .... ach mocht die door myne traanen , door myne jammerklachten bewogen worden 1 De-Doaor had de  eene HoOGDUITSCHE geschiedenis. ($5 de goedheid van zich weder hy het bed van Amelia neder te zetten, my verzekerende, dat hy met al zyn hart my wenfchte genoegen te geeven; ik wilde haar gaarne redden, voegt hy 'er by :. maar haare geneezing gaat het vermogen van onze kunst te boven: tracht u echter te bedwingen, en, vooral, gaen het miufte gerucht te maaken. Ik was even als een menfch, die onder 't gewigt zyner boeijens bezwykt; ik durfde naauwlyks adem haaien. Somtyds kwam ik uit: deeze diepe naargeestigheid tot my zeiven, en floeg myne oogen op dat noodlottig bed , daar ik de dood, als het ware, gereed zag (laan, om my Amelia te ontrukken; ik gaf acht op alle haare kwynende trekken, en op de verwiffeling der doodverw, die zich op haar gelaat vertoonde; dan wilde ik luidkeels fchreeuwen, en de ftem bleef in myne halfgeopenden mond fteeken. Dan wendde ik fchielyk myne oogen van de ftervende op den Doftor; en trachtte uit zyn gelaat en houding te ontdekken , of 'er zich ook eenige hoop opdeed : hy had onophoudelyk de hand aan haaren pols. Hy geeft onverwacht een teken van verwondering, en geeft my tevens te kennen, dat Amelia zich een weinig beter bevond, doch wenkt my te gelyk met de hand, E dijt  eene hoogdüitsche geschiedenis. 67 gende aan het voeten einde van haar bed op myne kniën, terwyl ik eene van haare handen in beide de myne geflooten hield , die fomwyien aan mynen mond drukkende en met myne traa* nen befproeijende. Haare eerfte woorden gingen met eene diepe zucht gepaard: — Hoe, zyt gyhet, Liebman! zyt gy het? Zoud gy my nog beminnen ! — Hebt gy 'er ooit aan kunnen twyffelen, meefteresfe van myn hart ? Hebt gy een oogenblik kunnen twyffelen, dat myne liefde voor u niet meer en meer toenam ? Maar zeg my toch, bid ik u, door welk noodlottig toeval is die onbillyke achterdocht in uw hart opgerezen, om ons geluk te ftooren? Ik heb uwen brief geleezen ; welk een duister raadfel, welk eene ysfdyke verborgenheid , die ik niet ontwikkelen kan , ligt in denzelven opgefloten! ik •brand van verlangen , om daar van onderricht te worden, u te hooren, en u van myne onveranderiyke liefde te verzekeren. En gy, wat noodlot heeft u in het oogenblik , dat wy voor altoos vereenigd zouden geworden zyn, uit myne armen gerukt? Gy, die my befchuldigt, zyt gy my altoos getrouw gebleven ? Ach! fpreek toch, en doe myne vrees verdwynen ... Amelia, ik heb reden om my aan den hevigften minnenyd over te geeven. Vind ik in u die Engel van fchoonheid en onfchuld , die alleen voor my E 2 leefde.  68 Lj e bm ar, leefde, weder? Zou het mogelyk wezen, zou my dezelfde Amelia wedergegeven zyn ? Zou de waereld met alle haare verleidingen en ondeugd uwe deugd, uw' onfchuld ontzien hebben? Is uwe ziel, die zuivere ziel, die al het genoegen van de myne uitmaakte, onbevlekt gebleven ? Amelia fcheen my met oplettendheid aan te hooien; men kon duidelyk in haar gelaat befpeuren, dat zy verfcheidene tegenftiydige gedachten met elkandere fcheen overeen te willen brengen. Liebman, antwooidde zy, uit uwe redenen zou het fchynen , dat ik my veel eer verdeedigen, dan u befchuldigen moest. Hoe! zoud sy onfchuldig zyn , gy , die uwe enden verbroken hebt, gy ondankbaare, die eene andere hebt kunnen beminnen! Wat zeg ik? en gy durft nog tegen my fpreekcn even of ik my moest rechtvaardigen! — Wie ik? heb ik eene andere bemind! Ach! red my toch uit dien doolhof, daar ik my zeiven in verlies! De zieke kon naauwlyks eenige woorden meer voortbrengen ; de Doótor verbiet haar voort te vatten: en verzekert my , dat .ik, door een aaneengefchakeld onderhoud te vorderen , haar op nieuw in denzelfden ftaat, uit welken zyne hulp haar  eene hoogduitsche geschiedenis. 69 haar gered had, zou doen vervallen. Dus moest ik wachten tot al het gevaar voorby , en haare gezondheid geheel heriteld was. Gy kunt 'ligt begrypen hoeveel ik geduurende dit uitftel , dat voor my meer dan eene eeuw fcheen te zyn, moest uitftaan; myn mond zweeg wel, maar myne verbeelding, en geheel myn hart waren geftadig by Amelia, myne oogen bicven alleen op haar gevestigd , fpraken ftilzwygend met haar , en gaven haar myne achterdocht , myne liefdeen myne kwelling te kennen. Amelia was eindelyk genoegfaam herfteld : Zy deed my voor haar bed nederzitten, en onderrichtte my van de beweegoorzaak onzer fcheiding op de navolgende wyze. Helaas! dit doodlyk verhaal zal voor eeuwig in myn geheugen geprent blyven , en myn hart nog in de laatfte oogenblikken doorgrieven !. Gy zult u nog herinneren, zeide Amelia, dat gy my dikwyls verwytingen gedaan hebt over de droefheid, die my verteerde, en die ik te vergeefs trachtte te ontveinzen; ik , die zo veel zoetheid vond in u te beminnen, en te gelooven, dat ik van u bemind wierd , ik heb dat doodelyk vergif, op het oogenblik , dat uwe E 3 Nicht  70 L i e b m a n, Nicht by ons kwam, voor het eerst in myn hart ontdekt ! —- Hemel! Wat hoor ik ! —- Stoor my niet, Liebman, bid ik u, gy begeert de oorzaak myner ongelukken te weeten, wel nu, ik zal u die doen verflaan. Ik meende te befpeuren, dat de Baronesfe u met geen onverfchillig oog befchouvvde, en, het geen my in dien poel van rampen Hortte, my wierd verzekerd, dat gy die zelfde gevoelens voor haar had ... — Ach! Amelia, hoe hebt gy kunnen denken, dat myne Nicht... — Verwaardig u toch my aan te hooren. In den beginne trachtte ik die wreede achterdocht te verbannen, doch dezelve kwam my geduurig op nieuw kwellen ; gy fcheent my van dag tot dag beiden meer en meer reden tot dezelve te geeven. Somwylen wenfchte ik u te kunnen haatenja fomtyds verbeeldde ik my, dat ik u wezentlyk haatte : ik , u haaten , Liebman!' ik! helaas! als ik myn hart ter deege doorzocht , vond ik telkens dat ik u meer dan ooit te voor en beminde, en dit zelfs deed u fchuldiger in myne oogen worden. Ik mistrouwde echter myne achterdocht, myne oogen, en een hart, dat geheel met uwe liefde vervuld was; ik twyffelde niet of Rheinberg was de geen, die u, na my, de grootfte genegenheid toedroeg: ik gaf'my hem myn bitter hartenleed te kennen; hy zag my fchreijen j in het eerfte ftelde hy my gerust;  eene hoqqduitsche geschiedenis. 71 , rust ; doch vervolgens fcheen hy myne klach-, ten flaauwer te keer tegaan:.hy ontveinsde niet, dat myne klachten misfehien meer gegrond waren, dan die hem in 't begin van derzelver ontdekking hadden-toegefchenen ; hy voegde 'er by, dat hy in eigene peifoon de waarheid zou trachtten te ontdekken.. Myn ongeluk was maar al. te .zeker ; R h e i.n berg fcheen al-Ie gelegenheden tot een afzonderlyk onderhoudi met my te vermyden ; eindelyk bediende ik my van eene gunstige gelegenheid; ik dring hem zo fterk, dat ik hem eene ontdekking afperste,, diehy, naar zyn zeggen , getracht had te vermy. den; om kort te gaan, hy bevestigde my in het denkbeeld , dat ik het flacbtoffer van uwe ontrouw was, dat gy en Mevrouw Denhoff elkanderen bemindde; dat myn huwelyk eene harsfenfchim . was die nooit vervuld zoude worden, en dat ik fiechts befluiten moest het leven te derven, dewyl ik uw hart verloren had ; met één woord , hy vervulde myne gantfche ziel met den ysfelykftcn minnenyd. ! Hier viel ik Amelia in de reden: Rheinberg , myn boezemvriend heeft my dan verraaden! en die trouwlooze .... is met traanen in de oogen van my gefcheiden , terwyl hy my den dolk in 't hart ftiet! Hy nam E 4 deel,  72 Liebman, deel, vervolgt zy, in alle de yslykheid van myn lot; hy vertoonde my eenen brief dien de BaroneiTe aan u gefchreven had. — Eenen brief van deBaronesfel - Zy deed u in denzeiven nieuwe betuigingen van haare liefde,en verzocht u nimmer een huwelyk, dat haar het leven zou kosten , te voltrekken. Herinner u , dat ik myne droefheid en wanhoop , welk geweld ik my ook aandeed, voor u niet kon verbergen. Hier wilde ik op nieuw antwoorden, doch zy drong my haar verder te hooren: — Rheinberg, geheel neerflagtig , kwam my nu den laatften ilag toebrengen ; hy verhaalde my, dat wel ver van my te trouwen, gy met uwe Nicht in 't huwelyk zoudt treeden, en dat deeze echt binnen kort ftondt voltrokken te worden. Nimmer riep ik uit zal ik ooggetuigen zyn van eene verbindtenis, voor my ongelukkige! zo doodelyk ! Neen hun geluk zal nimmer door het befchouwen van myne elende vermeerderd worden. Die wreedaart! hy bemint my niet meer! hy zal dan met Mevrouw Denhof* trouwen! Rheinberg , ik ftei myn lot geheel in uwe handen : verwyder my, vervoer my van deeze plaats; breng my naar een ander waerelddeel, daar Liebman niet is; ontruk, ontruk my het herdenken aan dien trouwloozen; ach ! ik gevoel maar  EENE HoOGDUTTSCHE GESCHIEDENIS. 73 maar al te wel, dat ik zyn beeld overal met my zal voeren; maar laat ik hem niet zien , laat ik by dat bruiloftsfeest niet tegenwoordig zyn! laat ik ver buiten hun gezicht fterven! Rheinberg Helt my voor om my naar een klooster te voeren ; ik neem zyne aanbieding aan, met de grootlte onverduldigheid , om die volvoerd te zien, maar begeer tevens van hem een onverbreekelyk Üilzwygen. Ik begaf my derwaart; hy had my gezegt; dat ik daar lust zoude vinden; ik offerde aan God een gevoelig hart door de felfte fmart gegriefd ; ik befproeide de aarde met myne traanen: de Hemel, wel ver van my te verhooren , fcheen my voor myne liefde te willen Itraffen , gewis heb ik hem door dezelve vertoornd. Ik bleef eenigen tyd in dit Klooster; Rheinberg kwam 'er my eindelyk uithaalen : Gy moet, zegt hy, van hier vertrekken; Liebman en de Baronesfe hebben zich door eenen heimelyken echt verbonden ; uw vader en moeder verzoeken, dat gy u aan de droevige gevolgen van den minnenyd van Mevrouw Den hoef onttrekt : Zy zal u nimmer kunnen vergeeven, dat haar gemaal u bemind heeft; uwe ouders verlaatten hunne wooning ; en ik heb op my genomen, om u E 5 in atv  74 Liebman, in eene verzekerde plaats te brengen, daar gy hun weder zult vinden. Het was my deeze keer onmogelyk een -zoi grievend verhaal ftilzwygend aan te hooren. -— Bis trouwlooze! die fcbelm ! nooit, nooit:heeft de Baronesfe eene dergelyken brief gefchreven in dat droevig oogenblik, toen gy my ontvlucht zyt, heeft zy, zo wel als ik, om uw verlies ge^ fchreid. Laatmy, zeg; Amelia, een verhaal vervolgen, dat my nog meerder, traanen gekost: heeft dan u ; zou ik ook misfchien het flachtoffer myner ligtgelovigheid geweest zyn ? Ik geef my dan hier op geheel aan de zorg en het medelyden van Rheinbekg over: hy voert my naar een oud kasteel, op de grenzen van het Graaffchap ***, in een dal door hooge bergen , als. geheel van het overig gedeelte der waereld afgefcheiden ; hier vond ik Hechts twee vrouwen gefchikt om my op te pasfen. Ik vroeg terftond naar myne ouders, waar zy waren, en .om welke reden zy hunne dochter niet kwamen zien. Rheinberg geeft my ten antwoord, dat ik hun welhaast zien zal; hy fcheen,verlegen; eindelyk leid by my alleen in een ander vertrek, en verzoekt my aan zyne zyde te gaan zitten; ,hier gekomen zegt hy, dat by my een geheim van  EENE HOOGDUITSCHE GESCHIEDENIS, 75 van het uiterst gewigt heeft mede te deelen, daar op werpt hy zich voor my neder: deeze daad verbaast my en maakt my verlegen. Wat wilt gy riep ik, Rheinberg? Sta op. —— Wat ik wil? U myn hart ontdekken. Van het eerfte oogenblik af aan , dat ik u gezien heb, heeft eene onwederftaanbaare liefde my getroffen; ik zou deeze drift echter verzwegen hebben , indien de trouwloosheid van Liebman my geenen moed had ingeboezemd. Ik val hem in, hoe! gy zyt dan wel verzekerd , dat Liebman my niet meer bemint, dat hy eene andere zyn hart gegeven heeft! Het is maar al te waar, hervat die wreedaart : gy zyt verraden , verlaten en vergeten. Welligt zou de Baronesfe u aan haare minnenydige woede opgeofferd hebben; doch gy hebt haar hier niet te vreezen; gy zyt my voor deeze zorg wel eenige erkentenis verfchuldigd, en uwe liefde alleen kan my voor dezelve beloonen : — Rheinberg, gy verbaast my! Wat hebt gy voor met dit geïprek? Gy wilt dat ik op nieuw beminnen zal! ik! ik zou my weder aan de trouwloosheid en ondankbaarheid der mannen bloot ftellen!. ... Ik ben, "helaas! maar al te zeer het flachtoffer geworden van myne aandoenlykheid, die my het leven kosten zal; ja, gewis die zal my doen lierven ... -Heeft Liebman trouwloos en onftandvastig kun-  Liebman, kunnen zyn ? Dan zyn voorzeker alle mannen meineedig en valfch ! Ik laat my niet meer verblinden. Ach! waarom heeft men my niet in myne eerfte onweetenheid gelaten! Toen zag , toen kende ik niemand dan Liebman! hy was alles voor my, en nu moet ik hem derven? Zou ik my niet kunnen bedriegen? Zou hy waarlyk eene andere boven my ftellen ! Niets blyft u over, hervat Rheinberg, dan een denkbeeld, dat u Hechts droefheid baaren kan , uit uwe gedachten te ftellen. Amelia vervolgde na eene korte rust, aldns: ik luisterde niet meer naar Rheinberg; ik verflikte byna in myne fnikken; wat zal ik zeggen? Hy ftelde alle middelen in Vwerk om myne wanhoop te doen bedaaren ; zyn gedrag boezemde my achting en zelfs vriendfchap voor hem in .... Zeg veeleer , barst ik woedende uit, zeg veel eer liefde, wreede Amelia! . . ach! ik beweende; ik beklaagde myn verlies; ik verbeeldde my u in 't graf te zyn, en ik vind u weder ... Maar hoe! .. Neen , ik heb geene Amelia wedergevonden ! ik heb haar verloren ! ik heb haar verloren ! ik ben hoopeloos! Amelia reikt my haare hand toe; — Uwe Ame-  eene hoogduitsche geschiedenis. 77 Amelia is altoos dezelfde. Ik ftoot haaren arm terug,* de kamer weergalmt van myn gehuil. Hoe, zegt dat beminlyk fchepzel , weigert gy my te hooren? — L7 te hooren! wel! wat kunt gy my meer zeggen ? Ga voort, ga voort , doorgrief my het hart nog meer. — Hoor my toch, om der menfchelykheid wille, zo ik my op die liefde, die my zo vee'e fmerten veroorzaakt heeft, niet meer beroepen mag! Ondankbaare Liebman! laat my myn verhaal vervolgen, en gy zult de eerfte zyn om my te rechtvaardigen. — Ik u rechtvaardigen! ik zou dusdaanige misdaaden vergeeven ... fpreek vry, fpreek, verfcheur myn hart; dat monster! hy had u getroffen . . . gy hebt hem bemind! — Hy heeft alles in 't werk gefteld om myn hart te vermeesteren , dat hart , dat geheel van uwe liefde vervuld was ; hy heeft my zyne hand en met dezelve eenen aanzienelyken ftaat aangeboden : maar het was geen Liebman, die my deeze aanbieding deed ! Zonder hem zoude ik de opperheerfcrnppy der gantfche waereld verfmaad hebben. Ach! waarom heb ik deeze verachtelyke, deeze gevaarlyke waereld leeren kennen ? ach! was ik in myne eerfte fchuilplaats gebleven ! Deeze was de geheele waereld voor my , en de tedenninnende Amelia kon gewis ook naar geene andere waereld wenfchen. R h e i n-  ?8 Liebman, Rheinberg fprak my geftadig van zynï liefde en uwe trouloosheid. Ik hield u zeker.lyk voor den ondankbaarden en ftrafwaardigften aller menfchen. doch kon evenwel niet nalaaten u te beminnen. Eindelyk moede van langer den rol van eenen eerbiedigen en onderdaanigen minnaar te fpeelen, begon zyn dwkgdand de hevige infpraak zyner driften gehoor te geeven; hy hoopte van myne wraakzucht te zuilen verkrygcn , het geen hy op myne liefde niet verwinnen kon; hy ftelde my onophoudeiyk de Baronesfe als uwe 'Echtgenoot©, en u in-haare armen voor oogen. Dit was voor my het haatelykst denkbeeld , dat myn hart op 't felst doorgriefde. Rheinberg wilde my dwingen tot eene verbindtenis die my met eenen anderen dan mynen Liebman Hond te vereenigen. Tot de uiterite wanhoop vervoerd, en vas* voorneemens veel eertefterven dan de Gemaalin van Rhein* berg te worden , neem ik eene gunstige gelegenheid waar; ik ontvlucht het kasteel , daar men voorgenomen had my ais eene eiendige llaavin te handelen; om kort te zyn, ik wist my aan alle nafpooringen te onttrekken; zonder by* Hand van alles ontbloot heb ik my van eenige verfierfelen , die ik aan uwe edelmoedigheid verfcbuldigd was', ontdaan; myn voorneemtn was My naar de plaats, daar -ik geboren ben  EENE HoOGDüITSCHÉ GESCHIEDENIS. 7 hy werpt zich, onder eenen vloed van traanen , op het afbeeldfel van Amelia neder._Ach! Lieffte Amelia, ik kus mets dan uw levenloosbeeld ! te vergeefs bevochtig ik dat met myne traanen! zy rollen langs een gevoelloos doek ... Gevoelloos! welk een woord! daar ik van liefde fterf, daar ik u nooit zo hevig als nu bemind heb! Kon ik u het leven een oogenblik wedergeeven , éen enkel oogenblik Hechts', dan zoud gy zien,... dan zoud gy bevinden, hoe teder Liebman u bemint ! Zoud gy, Mynheer, wel woorden kunnen uitdenken, die krachtig genoeg waren om een denkbeeldte geeven van den ftaat, waar in ik my bevond, toen ik vernam , dat Amelia my voor altoos ontrukt was , dat, dat lichaam met zo vee  eene HoOGDUmcr-ie geschiedenis, fchoonheid verfierd , dat ik met zo veel drift omhelsde, alleen een koud en zielloos lyk was dat Amelia .... niet. meer leefde ... zy leeft niet meer! ik kan my aan dat akelig denkbeeld met gewennen! dat verlies blyft altoos even levendig in myn hart / ik zie de doodkist, de lykftatie, de naare toortfen ik hoor het dof nederploffen der grafaarde, die de godheid van myn hart voor eeuwig voor myn gezicht verbergt! J Ik viel als zielloos neder; en bekwam, uit my. ne bezwymfng alleen om het graf, daar het lyk van Amelia in gelegt was, te befchouwen ; haare onverwachte dood was eene 'uitwerking van het vergif, dat zy ingenomen had; de geneesmiddelen hadden deszeifs werking Hechts vertraagd , en ons omtrent derzelver voortgang misleid; ik gaf my^geheel aan de wanhoop overik liep verwilderd in het dichtft van het bofch * en riep met luide ftem : Amelia C) .' Som- tyds C) Liat niemand zeggen,, dat deeze verbystering, zo] eigen aan. overmaaiige droefheid niet natuurlyk is. De beruchte Abt ne Rancé, een der ongelukkig^ e„ te gfljfk aandoenïykste menfchen,liep,cerde troon: en het: licht van den godsdienftzyn hart opbeurden, ig het holse van  D E BEKEERDE GIERIG AART. Naar het Fransch van Den Heer MER CIER. O 3  Pag. 103 P E BEKEERDE GIERIGAART. M D $ del geboren , een ftaat die, fchoon U || ten hoogften pryswaerdig en nutê&®*^& $ voor 't algemeen , niet zelden den geest en de gevoelens van het hart bekrompen maakt door dezelve geftadig met het uitrekenen der naauwgezochtfte winsten bezig te houden; doch het geen ik hier zeg moet niet als eene regel zonder uitzondering aangemerkt worden. Doriman, door ondeugende en vrekke ouders opgevoed, leerde al vroeg hunne laage en veracbtelyke fchraapzucht volgen, en de fcbandelykfte winsten najaagen. Zy ftelden hem den toekomenden tyd als nog Hechter en elendiger dan den tegen woord igen voor, en a,s eene Eeuw, in welke eene overmacht van fchatten het eenige hulpmiddel tegen den hon- G 4 ger- \  ïc.4 De Bekeerde cersnood zoude zyn. Hy was dus reeds gierig in eenen leeftyd,in welke edele harten meesttyds vrygeevig zyn, en niets is haatelyker dan een jongeling die ongevoelig voor de rampen van zynen hiedemenfch is. Welke deugden zullen toch in een jong menfch gevonden worden, die een ongevoelig hart heeft? Doriwan waê even hard tegen zich zëlven als tegen anderen , nimmer deeden de ongelukken van anderen hem traanen ftorten. Hy befchouwde de weldaadigheid als een gebrek, en de edelmoedigheid als eene 4waasheid« De gierieheid ftraft zich zelve. DorimaH onttrok zich aan alle 'vriendelyke byetnkomsten. De menfchen waaren hem als doortrapte fchraapers, die altyd op de beurs van anderen loeren, afgebeeld; en eenige dagelyks herhaalde ongelukkige voorbeelden fchilderden hen met de zwartfte verwen aan zyne verbeelding af. Kor» tom, zyn hart wierd door zyne eigene overweegingen meer en meer verhard; hy fchraapte en had 'er geen genot van. Zyn vader , een verouderde vrek, deed hem by deszelfs derven by zich koomen, en gaf hem deeze laatfte les-." „ Myn Zoon , houd altyd in geheugen , het „ geen ik u zo menigmaal gezegt heb; in deef ze booze waereld is niets dat onze onophou-  GlESI GA AST. 105. „• delyke najaaging verdient, dan het goud; het „ goud alleen geeft de menfchen aanzien , en, v de Koningen zyn om geene andeie reden zo „ gevreesd en ontzien, dan omdat zy het zelve. u in groote menigte bezitten. In deeze yzere „ Eeuw is alles voor goud te koop, en de ar- moede is de verfchriklykile alter plaagen ; » zy is meerder te vreezen dan de dood i wel„ haait zal 'er nog eene pacht geitel d worden » op de lucht, die men inademt , alles fchynt 'er zich reeds naar te fchikken. Gedenk dat „ de grootde fchatten zeiven vaak aan tegenfpoe"u den onderworpen zyn , en dat gy door de« ze,ve alléén vermogend en geëerd kunt blyt> ven; befpaar toch zuinig het weinigje , dat „ ik by een vergaderd heb. Houd u vooral aln tyd by de ryke iieden , zy alleen hebben „ een waar genot van 't leven; veracht en ver-' „ myd de geenen, die bet niet zyn. Laat my toch met zo weinig kosten , als mogelyk is, „ begraaven. Gy ziet dat men zelfs niet iler„ ven kan zonder onkosten. Vaarwel. Indien „ gy immer van gedrag verandert, zal myne ver- ftoorde fchim u daarvoor komen kwellen. Ont- houd toch vooral deezen grondregel, dien ik al „ myn leven in 't oog gehouden heb : dat het gou l de beste vriend is, daar men op vettrou», wen kan. G 5 Do-  ïco" Pe Bekeerde Döriman kwam deeze lesfen getrouwelyfc naar; maar met al zyn optellen, rekenen en uitzuinigen verveelde hy zich zeiven. Hy was jóng, en de geldzucht kon , hoe zeer die hem ook beheerfcbte , de natuurlyke neigingen, zo eigen aan zyne jaaren , niet uitblusfcben. Hy beichouwde die fchoonheden , die haare gunstenaan mildaadige minnaars zo rykelyk uitdeelen, met een verliefd en begeerig oog; hy zuchtte, maar trachtte echter zyne neigingen tegen te gaan. Wat is het jammer, zeide hy by zich zeiven , dat deeze vrouwen niet met wederliefde, alleen zich laaten te vreden ftellen 1 ik Zou haar myn geheeie hart opofferen; maar alle vrouwen zyn inhaalig , zy zyn begeeriger naar vermaak dan naar wederliefde; één alleen is in ftaat om een geheel ryk arm te maaken: ik moet 'er van afzien. Daarenboven zyn zy trouweloos, zy zouden een misbruik van myne zwakheid kunnen maaken , my verraaden , en myn geheel vermogen al lachende doen te gronde gaan JLaat ik my zeiven verwinnen; laat ik myne oogen liever op myne geldkisten vestigen, die zullen my voorzeker niet bedriegen!... Dus blykt het dat het eene gebrek vaak het andere verdryft. Hy wierd van dag tot dag ryker; maar ver* veel-  GlEKICAiSTi' 107 veelde zich pok hoe langs hoe meer. Wat zaü hy des avonds doen, als geen menfch van han* delzaaken wilde hooren ? Hy herinnerde zich dat hy in vroeger tyd iets aan de fetteroeffeningen gedaan had , maar dat zyn vader, als een zuinig man, hem daar niet lang aan had laaten blyven: ik zal my tot het leezen begeeven, zeide hy, ik heb wel hooren zeggen dat het leezen goed is om den tyd te korten ; ik ken alle rekenboeken van buiten, dus durf ik nu ook wel anderen leezen , zonder dat ik 'er juift gevolgen uit behoef te trekken. Hy las de fraaiste werken onzer eeuw, die de plichten der menfchelykheid zo beminnelyk en aandoenlyk voorftellen,* en las die zonder 'er door aangedaan te zyn: de geeft van eenen gierigaart is binnen enge paaien beilooten , deszelfs hart is koud ; hy kan onmooglyk het fchoone , het groote der edelmoedigheid, der mildaadigheid , der menfchenliefde kennen. Hue kan eene verbeelding, die enkel omtrent de bekoorly kneden van een dood metaal werkzaam is , tot aandoening gebracht worden ? Zouden beweeglyke vindingen hem treffen , daar hy zich over de wezen tlyke rampen zyner medemenfchen verheugt in plaats van bedroeft? O! riep hy, welk eene ydelheid! Wat zouden alle die fraaije gedachten toch byftfengen? ik lees enkel van harsfenfehimmerr, van  ?o8 De BnEEiDj van deugd, van belangeloosheid. Dat is alle^ goed voor 't zeggen: maar onder alle die fchoone ontdekkingen is 'er niet eene, die een duit voordeel kan aanbrengen. Ik lach wat met die nydige Wysgeeren, die, zeiven arm zynde, ons trachten te beduiden, dat men met weinig te vreden kan zyn! Wel nu! ik help het hen wenfchen. Hoe zou een menfch toch gelukkig kunnen zyn , indien hy geen overvloed van middelen had ? IVlyn vader was een man van verftand, die wift het beter dan aj!e deeze Schryvers! ik verwonder my nu niet meer dat ordentelyke lieden hen, verachten, zy verdienen het met recht. Daar is maar eene noodige weetenfchap, naamelyk de Koophandel; dien alleen wil ik betrachten, en, door denzelven ten fynfte uit te pluizen, zo yeele fchatten vergaderen , dat die hongerige Schryvers nog eens, met hunne fraaifte werken in de hand, voor myne voeten om brood gullen kruipen. De begeerjykheid maakt den menfch onrechtvaerdig, en de laagheid van ziel doet hem tot wreedaartigheid overflaan. Doriman fprak met nydntheid over bekwaamheden, die hy gaarne zou willen verkleinen; hy gevoelt, fchoon verward, haare meerderheid , en begrypt dat die voor geene fchatten te verkrygen zyn: hy vertoornt zich  zich tegen de geenen, die dezelve bezitten ; dit al/es moest natuurlyk volgen. Hy vermoeit zich des daags, gunt zich des nachts geene ruft, en is onophoudelyk bezig met niéuwe fchatten na te jaagen, ten einde zyne laage goudzucht te ftreelen. Die ongelukkige ! hy onttrekt zich genoegfaam het noodige zelfs: genegen tot de fchoone Sexe , beftryd hy uit gierigheid de allerzoetfte neiging , en zyne eigene drift vertrekt hem ten beul. Hy kent noch het vermaak der verrukking, noch de traanen der te* derfte liefde, noch die van een lang gewenfcht genot: zyn hart heeft zich nog nimmer ontfloten. Hy kent de welluft niet van eene Schoone in een afgelegen bofchje te moogen onderhouden, by baar te zuchten, haar te ftreelen, en dus trapsgewys in een hart, dat zich Iangzaamerhand aan de liefde overgeeft, door te dringen. Hy flyt zyne beste jaaren in verachting; hy word gehaat, hy word alleen geïaaten ; hy word befchimpt, en niemand beklaagt hem. Hy word door onophoudelyke zorgen gekweld ,• zyn ee~ mg vermaak is alle avonden zyn geld te tellen en vervolgens het geen hy geteld heeft weder achter fterke driedubbele floten weg te fluiten; en zelfs dat vermaak is niet zuiver. Hy beeft op het minst gerucht; hy loopt tien maaien zyne kamer op en neder, en kykt onder hec bed,  De Bekeerde; bed, of daar ook een dief verfcholen is ; loopt op zyne toonen door 't huis en betaft alle floten en grendelen ; eindelyk begeeft hy zich te ruft, maar droomt dat hy beftolen word. Hy Ontwaakt, fchreeuwt overluid , roept zyne bedienden , en het licht van zyne nachtkaars zelf maakt de duifterheid der nacht nog verfchrikkelyker voor hem. . Wie zal den ongelukkigen jongeling redden ï Wie zal zyn hart trachten te verbeteren ! Wie zal de eer der uitvoerirg van dit wonder hebben? Zyne vrienden willen hem uithuwelyken, en geeven hem ten dien einde verfcheidene partyen aan de hand, maar niet eene van dceZe is hem ryk genoeg. Maar word hem eene vrouw , hoe affchuwelyk ook, opgedragen, mits dat zy overvloed van geld hebbe , aanftonds is hy gereed. Zoude ik trouwen , zeide hy vaak op eenen fpytigen toon, dat was de rechte weg om my te bederven ; eén gebrek in eene vrouw is genoeg, om het vermogenfte huis te doen te gronde gaan , en de vrouwen hebben 'er veel meer dan een: zy beminnen den opfchik , het fpel , den Schouwburg , kortom alle foorten van ydele vermaaksn , en de onkosten van een eenige derzelve is genoeg om een menfch te doen yzen. Dan..komen 'er nog kinderen, die óns  Gierigaart. iiï ons uitzuigen , opeeten , berooven , befteelen * en fomtycls vermoorden als zy groot geworden* zyn. Zy denken allerhande middelen uit om ons geld door te brengen. Laat de arme lieden trouwen, die hebben niets te verliezen ? Maar ik, ik zal of wii nooit eene vrouw neemen. Dorimar hadeenen Oom, die een deugdzaam en verftandig man zynde, de vuile gierig-' beid van zynen Neef met innige droefheid beichouwde. Hy beminde hem , en nam voor, om zyn hart re veranderen , wat hem deeze fnoeijelyke onderneeming ook mogt kosten. Hy ging hem bezoeken , en de menfchelyke driften, en de wyze om dezelve te behandelen grondig kennende , begon hy zynen Neef eerft toe te geeven en zelfs te pryzen, om hem naderhand met meer vrucht te keer te gaan ; en vermydde het onderwerp dat hem beleedfgen mogt. Doriman had eene vry aanzienlyke erfenis van deezen Oom te wachten , en vreezende dat hy anderzins welligt nog verkiezen mogt te trouwen , was hy zeer onderworpen aan alle deszelfs bevelen. Myn waarde Neef, zeide de Heer d'Olman hem aanfpreekende * Wat houd gy een voorbeeldig gedrag , wat zyn uwe zeden zuiver! Wat is uw ftil en afgezonderd leven een leerzaam voorbeeld voor die jon- ge  n2 De Briemand die Iteüws hoorde, en van dit alles eene nog «el " ondiger kennis had.) Maar , vervolgde hy Land die zo ononhoudelyk fchatten vergadert, Set ook een recht gebruik van dezelve* wee.en ,è maaken, de reden eifcht dit van ons. (Dee'e ve fh iklyke woorden klonken De...» S een donde.flag in de ooren.) De zurnjgLid is, zonder twyffel een groote deugd; maar wörd dezelve, door alle menfehelyke zamenleerg en de onfchuldigfie vermaaken te vermyden niet te verre getrokken? Is iemand, d,e Ïtoös met becvenop bet toekomende ziet , even als of hy vreesde dat geheel Europa door eenen  GlSRIGAA'XT. 11$ aïgemeenen hongersnood overvallen , én hét koorn tegen goud opgewogen zou worden, niet een vyand van zich zeiven? (Doriman ysde van deeze redenen.) De voorzienigheid, Neef, draag: zorg voor de behoeften van haare fchepfelen, wy moeten op haar betrouwen , eh een goed gebruik Van onze middelen maaken, een gegoed koopman , die als een daghuurder leeft, maakt een misbruik van zyne reden ,* hy maakt zich fchuldig , door de goederen , die God hem gegeven heeft, niet naar behooren te gebruiken. Ja hy onteert zich zeiven, en Helt zich aan de fcherpfte doch tevens billykfte befchimpingen bloot. Een ieder belgt zich , met recht, eenen man te zien, die , in 't midden zyner rykdommen, zich onophoudelyk kwelt, en die, niette* genftaande hy alle middelen bezit om gelukkig te kunnen zyn, zulks niet is ; hy word, als het ware, uit de zamenleving verbannen; hy word veracht * en ziet zich aan duizenden vernederingen bloot gefield, die zyn gedrag hem op den bals haaien.— Niemand Iuiftert naar dergelyke redenen , de menfcb leeft voor zich zei ven alleen , en voor niemand anders. — Wel Neef, kunt gy dat doen ? Kunt gy u geheel aan de oogen der menfchen onttrekken, welker verachting u zelfs tot in de diepfte fchuilplaats vervolgen zal. Gy zult de gantfche waereld eenfteinraig tegen hebben 5 H hoe  114 De Bekeerde hoe meer gy de menfchen ontvlucht, hoe mees? gy u fchuldig maakt, en zy allen zullen door eene billyke wedervergelding, dewyl ik het zeggen moet, ... u haaten. Bedenk dat het oordeel van 't algemeen die gebreken met de fchande van verachting brandmerk , die de wetten niet kunnen ftraffem Gy zyt ryk; gy bezit huizen en landeryen, kortom alles, wat noodig is om u zei ven en anderen van nut te zyn. Wilt gy u aan de fcherpfte en grievendfte vernederingen bloot ftellen ? Kunt gy befluiten om een elendig veracht leven te leiden , daar gy geëerd en bemind kunt zyn ? ... Myn waarde Neef, wees gelukkig, geniet maatiglyk die vermaaken , die voor dë gezondheid voordeelig, en vruchten van een onbekrompen vermogen zyn. De maaltyden, danspartyen en tooneel vermaaken kosten te veel geld, zult gy zeggen; wel nu , geniet dan andere uitfpanningen , fmaak fomtyds een onfchatbaar vermaak; dat u tot nog toe^geheel onbekend is ; red eenen ongelukkigen, onderfteun eenen behoeftigen, en laat uw hart door de aandoen lyke ftem zyner dankerkentenis getroffen worden. — Mynheer, 't zy men veel of weinig geeve, men maakt daar door gewis altyd iemand ondankbaar. — Hoe weet gy dat, Neef? Gy kent de menfchen niet, of gy kent hen niet recht. Daar zyn zekerlyk laage fchep-  GiÉRiGAART.' jr.15 fcbepfeïen onder, maar deeze maaken gelukkiglyk het kleinrte getal uit. — Alle menfchen zyn eikanderen gelyk, Mynheer , hunne harten werken allen door dezelfde dryfveer, te weeten het eigen belang, de zucht tot geld , dat overal aangebeden word. Een belangeloos menfch is flechts een hersfenfchim , een ieder bemint meer zich zeiven dan anderen, uwe Wysgeeren ftemmen zulks toe , en hunne fchriiten, doch boven al hun gedrag bewyst dat ontegenzegge* lyk.— Maar welke boeken zyn het, die het menfch» dom zo zeer beleedigen; die het gebrek van ee*< nige laage zielen aan allen willen te last leggen, die hen ondeugend noemen, om dat zy zwak en ongelukkig zyn ! Deeze ftellingen , Neef, zyn valfch, zy benadeelen het menfchelyk hart 9 eene haatelyke verwaandheid heeft die in^egevenj die verwaandheid fchept behaagen in 't verkleinen onaer deugden. Het menfcbdom is zekerlyk ver van volmaakt te zyn , doch het is tevens zo ondeugend niet, als fommigen het zelve affchilderen. Die Schryvers , zo begeerig om een nieuw lserftel te vormen , hebben de oneh> dige verfcheidenheden , die in den aart des menfchen gevonden worden , niet kunnen nagaan. Zyn zy ooit in ftaat geweest om dezelven in alle hunne daaden , na te gaan, en derzelvet beweegoorzaak £c bepaalen ? De deugd is door* Ha gaans  n(f DeBbkjeerdx gaans vreesachtig en leeft onbekend, en de ondeugd alleen vertoont zich in vollen luifter op hetgroot tooneel der waereld. In ieder menfch , die niet geheel verdorven is , heerfcht een edel in'•gefchapen denkbeeld; dit word door het gebruik der reden meer en meer volmaakt; het fpreekt in ons hart, het noopt ons aan, ja dringt ons zelfs tot edelmoedige handelingen. De ondeugendfte zelf heeft fomtyds eene deugdfaame daad gedaan. De Gefchiedenis, die dikwerf valfche en verdeiflyke fpiegel, vertoont ons de blinkende misdryven der heerfchzucht, en gaat die fchoone en eenvoudige deugden , die met het riete dak geboren worden en te gronde gaan , met ftilzwygen voorby. Hoe veele deugdfaame menfchen zyn 'er misfchien niet geweest, die nimmer getracht hebben zodanig te fchynen! Hoe veele waare helden zyn 'er in hun graf niet vergeten! Hun voorbeeld is voor de nakomelingen verloren gegaan , en de fchelmfche aanflagen der begeerlykheid zyn tot fchande van 't menfchelyk geflacht in de Jaarboeken vereeuwigd. Het zou veel gemaklyker vallen een fcherp hekelfchrift tegen het menfchdom uit dezelven op, te maaken, dan zonder toorn en verontwaerdiging het oog te vestigen op dat foort van men* fchen, dat het talrykfte en ongelukkigfte zynde, meer aandoenlykheid en heldendeugd bezit, dan de  GlfiRIGAABT. 117 de geenen, die in weelde zwemmen. Kan men eenen ondank!>aaren zonder weldoender onderzeilen? En indien het getal der braaven dat der ondeugenden niet overtrof, hoe zou dan die verbaazende orde., die in alle dingen heerfcht, in ftand kunnen blyven ? Als wy onze aandacht vestigen. op die menigte van driften, die den menfch beheerfchen, kunnen wy befpeuren, dat hy dezelve dikwyls overwint, dewyl 'er, niettegenftaande haare geduurige tegen (tree ving, nog eene onophoudelyke overeenftemming in de verfcheide waerelddeelen plaats heeft Ik oordeel, dat niets het geluk der menfchen meer hinderlyk is, dan die hardheid van gemoed, die noch nabeftaanden noch vrienden kent, die nimmer week gemaakt kan worden, die het goud tot zynen afgod ftelt , die den ongelukkigen , wiens mond niet dan fmeekingen en wiens ftem niet dan zuchten voortbrengt, trotfelyk afwyst. Deezen zyn de vyanden der menfchlykheid,deezen verbreeken alle de banden, die gefchikt zyn om de menfchen onder eikanderen te verbinden, deezen vellen, volgens de infpraak van hun ongevoelig hart, een onbillyk vonnis over de braa-, ve daaden van gevoelige en edelaartige zielen.... Ik heb getracht, u te verfchoonen, Neef, doch zulks is my onmogelykgeweest, myn plicht heeft wy deeze les, hoe hard die u ook fchynen mooH 3 ge.  Sig De Bekeerde ge, ingegeven.... Maar gy kunt dezelve reeds wederftaan; gy weet niet meer wat bloozen is. Ongelukkige! is dan het zaad der deugd geheel in uw hart verflikt? Rekent gy het eene eernaam onaandoenlyk te zyn ? Ik zal u geene gelegenheid meer geeven , om op eene voor my zo hartgrievende wyze over my te zegepraalen* Indien gy u niet betert wil ik u nooit meer zien. •— Mynheer, ik denk dat de lesfen van. mynen vader de uwe wel kunnen opweegen. Gy zyt altoos Hechts een vergeten burger gebleven j| gy hebt fteeds, het geen men roem noemt, nagejaagd, en welk nut hebt gy 'ervan getrokken ? — De Eer... . Maar dit woord verftaat gy niet. Ik ben ryk genoeg, ik begeer niet ryker te zyn, myn vermogen moet na myne dood aan u komen , en daar het voor my genoegfaam geweest is , denk ik dat. . . Ik verfïa u, Mynheer, maar dewyl gy zo rondborfflg met my fpreekt, kan ik niet nalaaten ui te zeagen , dat gy my nimmer zo veel fctanten als myn vader zult nalaaten. — Myn lieve Neef, uwe aanmerkingen zyn zeer fcherp, er indien ik u naar verdienden wilde handelen , moesten de armen myne eenige erfgenaasnen zyn , maar ik wil myn geflacht verfchoo, nèn , zelfs dan , wanneer het zich zelf verhaakt, Myn lieve Neef, uw hart kan onmoge-  GïERIflAAET, 110 lyk altoos voor het licht der reden, en de aandoeningen van 't mededogen gefloten blyyen. Gy zult nog eens op eene edele wyze over uwe verhardheid bloozen ; gy zult de verkeerdheid van uwe opvoeding nog eens bemerken; hoor toch eenen Oom, die u bemint, en uw geluk in alles tracht te bevorderen. — De reden, Mynheer, vereifcht, dat ik op dien voet, waar op ik my thans gezet heb, blyf voortleeven: heb ïk eenige gebreken? of wat kunt gy in my berispen ? Ik heb geene fchulden , ik beleedig niemand, en ieder beleedigt my. Men bènyd my om dat ik fchatten vergader , en men tracht zich door verwytingen daar over te wreeken. — Laat ons hier van een eind maaken, Neef, in 't vervolg zult gy my, hoop ik , beter verftaan , Vaar wel: Gy zyt een menfch, en ik heb nog goede verwachting van u. De braave d'Olman vertrok, tot in de ziel bedroefd. Helaas ! zeide hy by zich zeiven, myne gramfchap zelve vermag niets op hem, en myne verontwaerdiging fchynt hem niet eens te treffen ; ik vrees dat hy ongeneeslyk zyn zal. Laage gierigheid! verachtelyke drift! het is byna onmogelyk om u uit te roeijen! Gy verftokt het hart, en de ziel door uwe kanker meer en meer befinet, word voor altoos onaandoenlyk.* H 4 Laat  öïerig aart, Ï2I een vreemde knecht hem kwam brengen. Onze Gierigaart floeg een paar gretige oogen op het zelve; hy gaat in eenen hoek zitten, ten einde deeze zo gewigtige en ernftige bezigheid -niet te floeren. Voor wien mag toch dat eeld zyn , zeide hy by zich zeiven ? Zou het ook eene gift voor my zyn , om my daar door tot milddaadigheid te beweegen ? dat zou waarlyk eene gantfeh nieuwe en voortreffelyke zedeleer zyn. d'Olman het geld nageteld hebbende, trekt aan de fchel. Een bediende leid eenen eenvoudig■gekleeden en reeds bejaarden man binnen. Hy nadert met een neerflagtig gelaat, en zyne bedrukte en befchroomde houding gaf zyn inwendig hartzeer duidelyk te kennen. d'Olman gaat hem vriendelyk te gemoet, reikt hem de hand toe en,zegt met eene zachte ftem : Mynheer , ik acht my gelukkig u dienft te kunnen doen ; vergeef my dat ik u heb doen wachten , ik had het geld . dat gy van my begeerde niet in huis, ik heb 'er by eenen vriend om gezonden ; ik was reeds bevreesd dat 'er iets ia den weg zoude zyn. De onbekende fcheen hier op zyne kniën te willen omhelzen. d'Olman houd hem te rug. Mynheer , zegt hy, bedank my niet, ik ontfla u niet van uwe erkente* H 5 nis.  122 D e Bekeerde nis, maar begeer uw vertrouwen en vriendfchap tot eene wedervergelding. — Ach , Mynheer! ... hernam de onbekende, zyne ftem verheffende , en hem met fchreijende oogen befchouwende: edelmoedig menfch! Gy kent nog alle de waerde niet van de weldaad, die gy my bewyst; de droevige omftandigheid, in welke ik my bevond, is u nog onbewust; de fchaamte wederhield myne pen, toen ik aan u fchreef. Ik had geen het minfte recht om uwen edelmoedigen byftand te vorderen. Gy wist alleen dat ik een ongelukkig vader was, en deeze myne toeftand heeft u bewogen. Ach ! dat die God , die de weldaaden, die men aan zyne Schepfelen bewyst, met een oplettend oog' gadeflaat, u eeuwiglyk beloone; want myne erkentenis is veel te zwak om deezen dienst te vergelden. — Myn Heer, gy verheft eene daad, die de billykheid van my vorderde, veel te hoog; ik was in ftaat om u in uw ongeluk by te ftaan, dit was immers een geheiligde plicht. r~ Ik denk eveneens als gy, achtenswaerdige Weldoender, uwe zederegelen zyn insgelyks de myne; in myn ongeluk zelf heb ik nog anderen dienft gedaan. en ik heb 'er nog geen berouw van. De verplichting, die ik thans aan u heb, is my even aangenaam, als uwe weldaad. Weet, dat gy my het le. ven en de eer weder gefchonken hebt, door die aan  G i e R i g a A R t. I25 2ien. Hy hield zyne oo^eh nedergeHagen . even als of hy zelf het veracbtelyk fchepfel' geweest ware. wiens tegenwoordigheid den rampzaligen vader bedroefd had. Hy wandelde eenigen tyd ftilzwygende en langfaam heen en weder, en zeide vervolgens met tusfchenpoozen: Dat is waarlyk een ongelukkig 'vader. ... Hy dacht niet dat hier iemand buiten my was . .. hy heeft u gezien ... gy Zyt getuige van zynen ramp geweest... Doiti- "*an! • . . dit treft my het meest. . . . Waarom ? daar is immers niets aan gelegen Hy 13 geld fchuldig; hy heeft het niet : hy v^agt 'er om, het word hem gegeven , die man rs waarlyk wel gelukkig ~ Maar Do„ Riman! het valt zo hard te moeten geld ter xelvkafn' WV10ere" ^ *° vernederde bekentenis doen , wy moeten ons verval, ons onvermogen ontdekken. En hoe dik wyl- is al het fmeeken, alle vernedering geefs. Hoe ysfeiyk is het oogenbiik ^eener weigering l Een enkel woord ftort ons in ee' nen afgrond van verdriet! —. Wel! eene weigering kan zo ysfeiyk niet zyn; wy kunnen J wy moeten die zelfs verwachten. L waar! iyk men is niet verpligt zyn geld weg te ZnlLj™ * met het ***** ™£ *an iemand, die, wjf weet waar van daan "komt,  i26 Dfi BeïïH d * komt, weigeren! Ja , zegt d (Kat*s 1«* ï h „teigerefr* doch fterk aanziende, men mag n« * .öUlfchHi(i wel Neef dat gy niet goedkeur ie .... S' ik keur niets goed : men heeft hem af. gewezen , moogelyk heeft men we. gedaan let is zekerlyk een kwaade betaald* , dit a , t, „„ „ ,ien V.sor de rest ken ik IZ Te - Gy kent hem niet ? OngelukkiLTgv% zelf . ik ben •« van verzekerd, l ot aln fynen zoon geld op «oeker gege. gy hebt zyne klag.ên in den wind ge» Ten 'gy hebt hem het hart doorboord g ■ f^hem7, zonder myne hulp, nog den .«^ ftenflag toegebragt hebban .._ A h . ü ^ Tooit ietJ goeds'doen. I. het geld( geene han delbaare waar? zedert wanneer is'« boden het zelve op renten u,t «r «■»»» £ leen het ter' goede trouw . hl ft men in ge breke dan vervorder ik myn recht. Moet ik ™n crediet verliezen , en arm worden om dat anderen alles verteeren ? Maa welk «*euTi sVtocb gehemd? De vader en de S W » M beiden door uw^d  G I E S 1 g A A s T. j,? gered; zy hebben h H eenen vriend «von den du gaarne den menfchen dienst doe„ w' Indten ik eens i„ * geval kwam L°?k™'* Ser zo ge ukkig niet zvn • ,i„ , leert ha4 „av^e" e7^ vtXT* eenen bioedverwant te liellen Men JT" de geheele waereld goed doen, beMvIn nabeftaanden.... Maar i„ de fc"™1 a™ aandoening, dien van dien onbetotn n^ overgewaaid is, fc die wedeSS™^L» king van zinnen , hebt sv een(. „„ ■ uk" vergeten. — En wat! ~ ■?ems"ge zaa* W 8? «* 'er mede droJB * T^"" «n uwe zinnen ? - En wat hT kT' "ï vergeeten ? _ HOP i, k dan toch niet ? - Neen ~ GvHf?pt ** h« «* Eene fchuldbekentenis! OnwaerdJe t i verharde ziel« vertrek , «ft een voor altoos bedorven ha« \ Hoe! die fcbreijende gryzaart , P W ee eplpaf ^= j b™zaart. t eerwaardige gelaat, de aandoenlyke toon van zvne befchouwen^va'n d~LT hT" met bet «efefen^dri^/^er afgod  ïz8 De Bintol aftod maakt uw hart voor alle fchelmftukkeri Wti baar Dat verachtelyk voorwerp van uwe eerbied'zal u in eenen poel van rampen nederftorten; dan zult gy, maar te laat zien dat hy die nimmer deernis met anderen gehad heeft, dezelve ook nooit van anderen verwachten moet... Fene fchuldbekendtenis! ach! was het met veel beter bediogen te worden, dan zoo een laag, zo een haatelyk denkbeeld te vormen? Vertrek uit myn gezicht, zeg ik u , ik wil u nimmer wee voor mynen Neef erkennen : een moordenaar » Zz. gevoelig voor naberouw, en gy, die de Lheiligdfte Plichten der natuur gefchonden hebt; ten hu zelve niet! Een pryswaerdige , een ed" e toorn bezielde d:Olma». Een doorddnRende yver voor de deugd blonk uit op tnSatJ in zyne ftem en in alle zyne^gebaarden. Zyne beftraffing was als eén donder, d e met herhaalde (lagen deeze vereelde ziel ?vof Door aandoening en rechtmaatige gramfchap afgemat, valt hy in eenen armftoel nader en Dorimas hem ziende verbleeken , * de onwaerdige hand , die hem byftaan wille wegftooten, vlood met een verwilderd geUat TenVize uit. De ftem van zynen. Oom vervolgde hem echter , en zyne zie doo der Klver donderende kracht op het elft gefchokt, wierd voor de eerfïemaal eene verlegens aandoeïiing gewaar.  <* I e * I C A A r T. '. 22p Hy komt t'huis , en tracht dit treffend too* nee! uit zyn geheugen uit te wisfchen. Hy befpeurr 'er ondanks zich zei ven eene grootheid, eene edelmoedigheid, eene zekere verhevenheid in, die hem treft en inneenst. Wy voeren allen eenen onfeilbanren rechter in onzen boe/.em. De Hem van d'Olman had deezen rechter in het hart van Do ri man doen ontwaken. De eerfte begnfelen van deugd begonden zich thans m dit verfteend aemoed te ontdekken. Do uiman word met zich zei f35 vloeijende en teder meent een ieder eene herderini m het eenzaam veld de bekoorlykheden der «fde te hooren verheffen. Hoe is bet moo?eiyk zeide een ieder by zich zei ven , dat zy êV ne hartstocht, die zy in 't geheel niet fchynt te gevoelen, zo wel weet uit te drukken ? Het gantfch gezelfchap zat nog in eene luisterende aandacht, na dat zy reeds geëindigd had. Alle vermaakeri fcheenen doodfch in vergelykïne van haare betoverende ftem , die het ongevoeIifift hart zelf wift te treffen. Doriman zat geheel onbe-veeglyk, en fmaakte eenen hem tot geinelyk en droefgeestig gelaat blonk thans eene zachte vreugd, doch die echter met eene foort van ongeruftheid gepaard was. Het gefprek valt eindelyk op zedekundtee onderwerpen die het menfchdom in het algemeen betreffen: dezelven, worden van alle kanten befchouwd. Mejuffer van R— neemt een ernftig gelaat aan, dat haar echter niets van haare bekoorlykheden ontneemt; zy fpreekt de taal van het hart, en overtuigt des te zekerder. Zy fchetft aendoenelyke tafereelen, die tevens over. reeden en treffen. Een ieder, die haar de ram. pen der ongelukkigen hoort beklaagen, word er door aangedaan. Zy roemt de edelmoedigl 4 heid  : G I E R I G A A R T. 137 •kwamen, van zyne oogen. Het is een engel» Het is waarlyk een enge!, zegt hy by zich zelven. Het uur van fcbeicten komt eindelyk: nog nooit heeft hy fmartelyker oogenblik ondervonden. ^ Hy ftaat tegen zynen dank vp , en ziet met innig leedwezen eenen jongen heer aan Mc juffer van R... den arm bieden hy benyt hem dit geluk, en vertrekt met eene innerlyke onvergenoegdheid. t'Huisgekomen,en de gedachten ceheelmetdit hekooriyk voorwerp vervuld, loost hy eenige diepe zuchten uit het binnenst van zyn hart; nimmer neetc eenige redeneering zulke levendige en diepe indrukfelen by hem gemaakt; geheel zyn huis komt hem droevig voor ; het vertrek , dac zyne fchatten befioten hout, heeft niet meer dezelfde aan reklykheden voor hem. Waar toe kunnen my toch alle deeze fchatten dienen ? zegt hy , deezen kunnen immers haar hart niet beweegen. ik zal, ver van haar byzyn, in eenzaamheid zuchten, want ik ben niet waerdfe om naar haar bezit te ftaan. Helaas! wat ben ik arm zy .bemint deugd, en ik kan haar niets aanbieden dan geld. Kan men voor het zelve wel deugd, verftand of bevalligheid koopen? Neen deugd al.'een kan aan de deugd behaagen. Myne hand moet haar gewis haatelyk fchynen; ik zou J S haar  ï4-o De Bekeerde noch rente ontfangen. De grysaart kan van verwondering zyne eigen ooren niet gelooven. .... Herneem, zegt hy op eenen (hengen toon, herneem uw geld , Mynheer, gy zyt de man niet.... Ach! roept Do r i m a n , met eene hartbreekende ftem , ik heb die vernedering verdiend, en draag die geduldig : ik weet, dat ik u beleedigd heb.... Indien gy my de kwelling wilt aandoen van de fom, die ik u aanbied te weigeren , hoop ik echter, dat gy uit inzicht van myn berouw , my niet zó zeer verfmaaden zult ; dat gy weigeren zoud de rente d*ar af te trekken Ach ! Mynheer, heb medelyden met my! welk eene ftraf ik ookmoo* ge verdiend hebben , ik vrees uwe weigering meer dan de dood. De grysaart dringt aan op de verbindtenis door zynen zoon aangegaan, welke hy onkreukbaar keurt: dit verwekt eenen ftryd tusfchen hen beiden. Doriman werpt zich fchreijende voor de voeten van den grysaart neder. Edelmoedig man! ach, wreek uniet! handel my zo wreed niet! ik ben geheel veranderd ; kunt gy myn berouw verachten ? Wat zal toch het loon van myne wroeging zyn , zo gy my met dezelfde oogen blyft befchouwen ? De grysaart kan dit fchouwfpel niet langer aanfchouw'en; hy beurt hem op. — Sta op, MynJieer! gy doet my om my zeiven bloozen: ik heb myne  146 De Bekeerde goedgekeurd ; zyn hart bleek wel bedorven , maar in den grond goed en gevoelig te zyn. Eindelyk , door zynen neef, die begeerig was om zyn lot te weeten , aangefpoord , bepaalde d'Olman eenen dag om het voordel in behoorlyke orde te doen. Doriman verzelde hem. Aan het huis van Mejuffer van R... gekomen, bevangt hem eene fchielyke ontroe. ring; hy word door liefde vrees en verlangen geflingerd; eene bleeke verw verfpreid zich op zyn aangezicht; reeds tot aan de deur genaderd, durft hy niet verder gaan; zyn Oom is verplicht hem by de hand binnen te leiden. Door zyne hevige liefdedrift gevoeliger geworden > treeft hy , dat de fchatten , die hy komt aanbieden , als een trotsch voordel moogen opgenomen worden; en boven al is hy beducht, dat dit aanbod de edelmoedige Mejuffer van R ... mogt doen bloozen. Zyn Oom wierd met de grootfte hoogachting ontfangen , als een man wiens deugd en menfchlievendheid algemeen gekend en geëerbiedigd wierd. Doriman zat ftilzwygende te beeven; thans zoude hy het zo lang verlangde oogenblik wel hebben willen verfchuiven: te vergeefs trachtte by te fpreeken., de ftem ftuitte op zyne  G I E R I G A A 8 T. 147 zyne Iipps„. Einde'yk door de herhaalde oogwenken van zynen Oom aangespoord, en, als by toeval, naby Mejuffer van R . . . geplaatst, ontdekte hy haar zyne wenfchen, en verzocht op eenen verliefden en be chroomden toon, het geluk te moogen hebben van haar zyne hand aan te bieden ; maar welk een dondeiflag trof hem in dtt zelfde oogenblik! Eene weigering zet hem thans alle die geene, die zyne gierigheid tevoo. ren met zo veele hardheid aan anderen had doen Jyden, rykelyk betaald. Mynheer, ze^t zy zonder de minfte ontroering, ty doet my door uw voorftel veel eer aan; dit is sewis eene onbetwistbaare blyk van het vertrouwen, dat gy in my fielt, ik zal des ook openhartig te werk gaan: ik heb van u hooren fpreeken, en, naar -het my toefchynt heeft de Hemel ons niet voor eikanderen gefchapen ; ik ben te edelmoedig om eenen man te verkiezen., dien ik niet boven alle anderen mannen zoude achten. — Ach ! Mejuffer ! uwe weigering doorfnyd my het hart, maar zy verwondert my niet; gy hebt van my hooren fpreeken, en dus hebt gy alle billyke redenen om my te haaten; ja ik ben een laag en verachteiyk fchepfel geweest; maar ik •ben zulks, nu niet meer, ik zal alles herflellen: anyn Oom kan u myn geval verhaalen, hy kan u aeggen; wie ik thans ben; gy hebt deeze groote K 2 ver-  I4S De Bekeerde verandering in my te weeg gebragt; ëy hebt myn hart veranderd , het is gezuiverd, dewyl het u durft beminnen. Uwe deugden zullen my in 't vervolg tot een voorbeeld , tot een geheiligd voorbeeld ftrekken ; de hand , die ik u aanbied, is onbefmet; ik heb alle winften, die met de naauwgezetfte eerlykbeid onbeftaanbaar waren, te rug gegeéven , en die geene, die ik aan haare rechte eigenaars niet weder heb kunnen doen toekomen, heb ik aan de armen uitgedeeld. Wie kan u kennen , zonder te trachten u gelyk te worden? De ongeveinsde taai van een berouwhebbend hart is altoos kennelyk, en geene redenen zyn welfpreekender en overtuigender clan die van eene gevoelige ziel! Zyn berouw was zo grievend en zyne droefheid zo ongeveinsd, dat Mejuffer van R ... ziende , dat hy waarlyk zyne voorige gebreken verfoeide , hem met groote minzaamheid handelde, zonder hem echter eenige flikkering van hoop tot zyne vertroofting te geeven. Doriman vertrok ten uiterfte bedroefd. d'Olman fcheen ook droefgeeftig , maar hy had het hart van Mejuffer van R... beter doorgrond, dan zyn Neef of zy zelve had kunnen doen:  GlEKlGAART. 149 doen: geene verliefden zyn zo naauwziende als een onbevooroordeeld oplettend oog. d'Olman zag wel, dat Mejuffer van R ... haare overwin, mng niet in den wind floeg, by bemerkte, dat zy Doriman Hechts toetfen wilde, en dat zy nier die flimme kunstgroepen bezigde, die de verftandigile vrouwen zeive niet altoos kunnen nalaaten ; hy deed derhal ven zyn best om zynen Neef te troosten, en de byna uitgeblufchte hoop m zyn hart te doen herleeven. Ach! zeide Dor 1 m 4 n wanhoopig, ik zie het maar al te klaar, het valt moeijelyk iemand, die tegen ons vooringenomen is, over te haaien,- de menfchen gelooven niet, dat een bedorven hart zich beteren kan ; een ander zal gewis haar echtgenoot worden ! Ik kon de koelheid en onverfchilligheid uit haare oogen leezen; myn ongeluk gaat vast; myn waarde Oom, uw vermoogen zal my " mets baaten / ik mishaag aan de geheele waereld even zeer als ik thans aan my zeiven mi.haag. Ach - waarom heb ik niet eerder naar uwen raad geluifterd ! maar ik moet 'er thans de itraf voordraagen niets blyft my over , dan my in eenzaamheid af te zonderen! ... De hoop, die dolman in zyn hart getracht had aan te kweeken, verdween zo ras hy zich in zyn eigen huls alleen bevond. Geheel aan droevige en ernftige overweegingen overgegeven, doorK 3 zocht  15* De Bekeerde te verlaaten , maar het denkbeeld van deugd , dat zy in myn hart verwekt heeft, zal my altoos byblyven ; zy zal myne liefde leeren kennen, door het goed, dat ik doen zal ; intusfchen zal ik my in myne eenzaamheid vergenoegen met my de trekken van haar gelaat en de redenen van haaren mond te herinneren; ik zal haar door een eerbiedig ftilzwygen myne eerbied betoonen, als die geene, aan wie ik myn waar leven,myn gevoelig hart verfchuldigd ben. Hy bragt de gantfche nacht in eene hevige ontroering door; ontallyke edelmoedige ontwerpen beletteden hem te flaapen. Zo haast de dag gekomen was gaat hy uit, en verneemt naar het procés van Mejuffer van R.. •, hy pleegt raad met verfcheiden rechtsgeleerden : de meestcn geeven hem Hechten moed. Het procés ftond over drie dagen beflist te worden , of was veel eer reeds beflist in de gemoederen van de Rechters ; Doriman hoorde uit hunnen mond zelf, dat de rede en billykheid op haare zyde waren , doch dat zy de wetten volftrekt tegen haar had; om kort te gaan , dat de rechters huns ondanks genoodzaakt zouden zyn, om in haar nadeel te vonnisfen. Wie kan de aandoening van Doriman affchetfen! Hy vliegt naar eenen Notaris , eenen man van bekende trouw. Myn-  GlKRIGAART. 153 Mynheer, zegt hy, ik kom u een ontwerp van gewigt mededeelen, maar het moet voorzichtig en vooral ftilzwygend behandeld worden : ik heb voorgenomen een onrechtvaerdig vonnis dat eerstdaags ftaat uitgefproken te worden voor te komen, en dus deonfchuld te redden.. Mynheer, gy moet cogenblikkelyk de tegenpartyen van Mejuffer van R... gaan fpreeken, en hen een goed aanbod doen , of verneemen'hoe veel zy begeeren om van hunne eifchen af te zien. Gy moet toeftaan tot wat prys het zyn mooge, doch onder beding, dat deeze overeenkomt! een onverbreekelyk geheim zal blyven. De Notaris ziet Doriman fterkaan, en, fchoon in alle zaaken zeer bedreven , begreep hy echter de waare reden van den yver, dien hy voor deeze zaak liet biyken, niet al te wel. Door zyn ernftig aanzoek overgehaald, gaar hy uit om daar aan te voldoen. Wat viel de tyd van deszelfs uitbly.en aan Doriman lang! De fom is groot , zegt hy by zyne terugkomst : party eifcht Coooo Kroonen ; maar de zaak zal als dan ook zo gefchikt worden, dat Mejuffer van R... niet anders zal kunnen'denken, of het procés is, uit inzicht voor de billykheid van haare zaak , geftaakt, en het geheim zal heilig blyven. Gy geeft my het leven, waerdig man! zegt DoriK 5 man,    INHOUD van het EERSTE DEEL: ï- Liebmah, eene "Hoogduitfche Gefchie* denis. Bladz. i II. De Bekeerde Gierigaart, eene Franfche Gefchtedc-nis. ioi - lil; RosAtië, een© Franfche Gefcbiedenis. 179  VOORREDEN. ^^^^En opent hier voor onze Landge| M 1 noot en eene Gallery van Zedeta- is^©Ji free^en 5 m^er befthouwing 3 gelyk men zich vleit, aan ieder3 men de Natuur met een gevoelig hart en een3 opmerk" zaamen geest befchonken heeft, eene aangenaame en tevens nuttige uitfpanning zal verjchaffen. Even gelyk den Schilderyen vandefioffelyke voorwerpen der Natuur eenen meerderen of minderen trap van fchoonheid toegekend word, naar maate het vernuft en de hand van den Schilder ons deszelfs fmaak en kunst in de verkiezing der onderwerpen en in de ma~ nier van derzelver behandeling, voor de oogen yertoonen, zó treffen ook alle de Schilderyen, yan de zedelyke voorwerpen der Natuur, wel» ke op eene dichterlyke of Jierlyke wyze met het penfeel der pen behandeld worden y de harten en den fmaak van gevoelige en kundige Lee* zers met eene meerdere of mindere kracht, naar maate zy juist zyn in het afbeelden der verfchillende karakters of hartstochten van den menfch: geens befchouwing immers * 4 *  VOORREDEN, is onzer aandacht meer waardig dan die van 's menfchen zedelyke handelingen : zodanige tafreelen zyn meer dan tafreelen , doordien zy met één fpiegels zyn , waar xin wy , op tene leerzaame wyze, ons eigen zedenbeeld ontdekken kunnen. De algemeene goedkeuring waarmede de meeste befchaafde volkeren van Europa , diergelyke werken van de Heer en de Mar» monteLj d'Arnaud, Mercjer en anderen bekroond hebben, laaten geene twy. feling meer over dat deeze Schryvers hierin niet op de gelukkigjte wyze geflaagd zouden zyn: dit is bewezen door de greetigheidwaarmede de vertaalingen hunner werken in En' geland, Duitschland en elders zyn aangeno* men; dies mag men ook, met rede, van de gevoeligheid en fmaak onzer Landaart ver* wachten, dat deeze Zedelyke Verhaalen, of Troeven van 't gevoelen van H hart ( Epreuves du Sentiment,} gelyk de Heer d'Arkaud die genoemd heeft, alhier niet minder aangenaam zullen zyn. De  voorreden: De Zedelyke Ferhaalen van den Heen be Marmontel zyn reeds geheellyk in> onaerjcheiden vertaalingen hier te-Lande uitgegeeven, doch die van den Heere.D*A r n a ü d zyn niet dan gedeeltelyk en by Jtmjes > hier en daar verfpreid,te vinden, waardeor dezelven in onze taal niet zo algemeen bekend zyn ge* worden als zy verdienen ; hierom heeft men voorgenomen dezelven'allen, volgens eene nieuwe vertaaling, te vervatten in deeze Verzaameling van Zedelyke Verhaahn , waar van den Leezer nu het Eèrjie Deel aangeboden word; men zal echter nu en dan, eenige der beste, nog onvertaalde verhandelingen van andere Schryvcrs van den zelfden fmaak daar tusfchen weeven, oordeelende men zulks niet ongefchikt te zyn om door het verfchil in, jfiyl en manier van behandeling, eene aangenaame verfcheidenheid aan dit werk te geeven , en hetzelve das te meer te be waarenvoor eene verdrietige eentoonigheid. Hei oog immers ziet in eene Gallery van Tafreelen met vermaak de manier van verfcheïden Meesters. * $ Eeni -  VOO RRED E K fchen zyn, en wy geen Utopia bewoónen, blyft dit de groote vraag: Waarin kan het foch voor de faamenleeving nadeelig zyn de harten te treffen, om in dezelven eene zedelyk goede aandoening te verwekken ? 't Is waar dat een Leezer, die zonder aanzien van deugd of ondeugd; yan zyn' ftand, plaats, en betrekkingen in de waereld, met een1 blinden yver de voorbeelden der safgefchetfie perfonaadjen zoude Willen navolgen , zichzelven tot zyn ongeluk zeer misleiden zou; maar zoude ook zodanig een wel veel gezond v'erfiand te verliezen hebben ? Indien hy nog iets daarvan behouden zal , zoude Don Q ü ïc h o t voor 'hem' ha hem Elleborum zyn» Men zoude zich wel moeten wachten zulk" een' de daaden van een" gramftoorigett Achilles 5 eenen ftaatzuchtigen en veeltyds dollen Alexander , en van honderd andere voorbeelden van blinkende o?zdeugden meer , voor te ftellen. Dubbeld ongelukkig , zo hem ooit een Cartouche in handen viel! Voor zulk eene ongerym4e zucht van navolging zou de befchou- wing  VOORREDEN, lyk zyn , de zelfde uitwerking kunnen hebben? • Laat ons nog tot befluit hierby deeze aanmerking voegen, ter overweeging van zulken, men het lust met een' algemeenen oogwenk het geheele faamenftel van het zedelyk goed en kwaad der Boeken te overzien : „ Dat „ alle zodanigen na welker leezing deMensch si in zich eene neiging tot verbetering zy3, ner zeden, en eene menschlievende, zacht5J moedige en meêlydende gemoedsbe weeging „ omtrent anderen gevoelt , zichzelven tot 3, eene Proef verfirekken dat zy zedelyk s, goed zyn; daar het in tegendeel te wen9, fchen ware, dat alle andere Boeken die in de harten eenigen afkeer of haat voor onze naasten , partydigheid, onmeêdoogen , of onredelyke vervolgzucht overlieten , voor het heil des menschdoms tot den poel der 3, eeuwige vergeetelheid verwezen mogten s, worden , al waren het ook zogenaamde n Leerftellige Gefchriften/'  V O O R R EDEN. 'Wat nu deeze vertaaling betreft, heeft men altoos zoveel moögelyk was 3 daarin getracht zich naar den aart onzer fpraake te fchikken , en zelfs met voordacht de jtipte naauwkeu* righeid aan deeze eigenaartigheid opgeoffert,: Op deeze wyze hoopt men dat dit werk, het groote doel van alle werken van fmaak en kunst zal bereiken, naamelyk, om te kunnen jirekken tot een nut vermaak, het welke men van harte wenscht dat alle Leezers daarin moogen vinden. L IR B*  LIEBM1   EENE HOOGDUITSCHE GeSCHTEDENTS. Q overtreft: het is de Graaf Ltebman; waarlyk een alierbraafft man; hy word hier gemeenlyk de Vader der armen en ongeiukkigen genoemd; maar hy fchuwt alle gezelfchap,* hy doet zyne weldaaden door eenen onzer Predikanten, den eenigen man dien hy zien wil , uitdeelen ; hy brengt het grootff, gedeelte van den dag met Ieezen en eenzaam wandelen door, en des avonds gaat hy altyd uuren lang op die grafftede , die gy gezien hebt, fchreijen, en keert vervolgens naar zyn verblyf, dat het armoedigfte hutje van deeze plaats is , te rug. — Maar gy zegt my niets van 't geen ik voornaamelyk begeer^ de te weeten : dat graf..? Befluit het lyk van eene jonge Juffer ... die verwonderlyk fchoon rncn zich wel wachten moet van voor fotntnige aangenomene vooroordeelen in de plaats te willen ftellen., De adeldom is , van eenen goeden kant befchouwd, eene der gelukkigfte uitvindingen der menfchelyke verbeelding. Met één woord, men kan door uneiiyke eertekenen, veel beter dan door bovennatuurkundige redeneeringen , tot het menfchelyk hart fpreeken. Hoe yeele wonderen van moed en dapperheid heeft het gefchenk eener Ridderorde niet vaak voortgebracht, terwyl eene fraai opgefchikte redenvoering over de waar* eer en heldenmoed naauwlyks geleezcn word. A 5  50 Lierman, fchoon moet geweeft zyn, gelyk men uit de trekken van haar gelaat, dat geheel verbleekt en door ziekte vervallen was, kon afneemen. Zy is hier geftorven, en de Graaf heeft vervolgens het huisje , waar in zy geftorven is, tot zyn verblyf verkoren. En wie was die jonge Juffer ? — Dit is ons allen onbekend. — Hy wandelt altyd alleen, zegt gy ? — ö Ja, hy zoekt zelfs de afgelegenfte plaatfen van het Babuurig bofch. — En is het onmogelyk hem te fpreeken ? — Gewis, hy zou op de fraaifte redeneeringen niet een enkel woord antwoorden. Ik deed den waard , wiens verhaal myne nieuwsgierigheid Hechts vermeerderd had, heengaan. Ik wierd nu meer dan ooit door de begeerte, om het lot van dien byzonderen man te vemeemen , gekweld. Vaft beflooten hebben, de myne nieuwsgierigheid te voldoen, fmeedde ik een ontwerp, en hield my daar na geheel net de wyze om het ter uitvoer te brengen bezig. Vooreerft, zeide ik aan snynen knecht, dat wy ons hier eenige dagen zouden ophouden ; vervolgens deed ik my het voornoemde bofch aanwyzen, en haafte my om 'er in te komen, ik liep het naauwkeurig door; doch zonder het geen ik zocht ie vinden. Den volgenden dag her-  EENE HOOCDUITSCKE GESCHIEDENIS. tl hervatte ik myn onderzoek, en na lang vruchteloos zoeken te rug keerende , befpeurde ik van verre ieman d, die met een boek in de band langfaam voortwandelde; van tyd tot tyd floeg hy zyne oogen hemelwaarts, zuch'te drotxig én begon op nieuw te leezen. Ik twyffelde niet tai ger of dit was het voorwerp van myne riafp ring. Ik nader , en zie eenen man van byi veertig jaaren ; nimmer was myn gezicht door beminlyker gelaat getroffen geweeft; hy was niet alleenlyk fchoon, maar alle zyne trekken verwekten in my die treffende deelneeming, die het hart inneemt, het zelve vermeeftert, en, om zo te fpreeken , tot genegenheid dwingt; hy had eene edele en grootfche houding ; eene wolk vani traanen benevelde zyn fpreekende oogen ; ó! hoe troffen zy my het hart, welk eene klaarblykelyke droefheid was in dezelven te leezen ! Ik vlieg naq,r hem toe,' ik verftond zyne moe. dertaai. — Myn heer. . . Myn heer , verfchoon myne ftoutbeid ; het medelyden vervoert my : ik kan het niet wederftaan. Gifteren , dit vlek inrydende, heb ik u in eene hou- • ding , die my in den eeiften opfiag verwondering baarde, gezien ; en welbaaft heeft het mer delyden by my de plaats der verwondering ingenomen ; echter durfde ik my niet aan de neiging, die my t'uwaarts dreef, overgeeven j geheel  tö Liebman, ge, zou weeten te bedwingen; maar ik meen u, door op het verhaal uwer ongelukken aan te dringen , dienft te doen , en te troosten ; de kwelling van het hart is zekerlyk de drukkendfte , doch door die aan anderen mede te deelen , word derzelver laft verligt ; en wiens hart kan meer vatbaar voor uwe omftandigheden zyn, dan het myne? Ik zeg het u nogmaals : ik ben uw troofter , uw vriend geworden ; ja , Mynheer , uw tederfte vriend ; uwe rampen zullen de myne zyn , myn boezem ftaat open voor uwe traanen. Liebman laat zich eene droevige zucht ontglippen , en vangt daar op dus zyn verhaal aan: ik zal my van myne hooge geboorte of fchatten niet beroemen; dewyl deeze vooirechten, door my de middelen te geeven tot het verkrygen eener befchaafde opvoeding en tot het voldoen van mynen fmaak, dien ik, helaas! maar al te veel ten kofte van myn gevoeilg hart heb ingevolgd, miflchien tot myn ongeluk mede gewerkt hebben. Van myne eestte jeugd af aan befpeurde ik , dat het maar al te waar was dat de liefde en vriendfchap onder de menfchen , hoe fterk 'er ook over gefproken worde, genoegzaam onbekend zyn ; ik leerde die verbindtenisfen , die ♦alleen uit zelfbelang voortfpruiten vlieden , enmyn hart gevoelde echter dat het noodzaakelyk ES  18 L I E B M A N, dat geene aandoening, dan die ik aan het zelve ingeboezemd had, en die my alleen betrof, gevoelde; met één woord, ik wenfchte een twee* de Pygmalion te zyn , en een ftandbeeld, dat aan my zyn geheel aanwezen verfchuldigd was, te kunnen bezielen. Ik begeerde eene zo betoverende fynheid van aandoening en wel!uit als in men* fchelyke wezens nimmer befpeurd word. Myne verbeelding verfterkte dit buiten fpoorig denkbeeld dagelyks meer en meer. Ik mydde alle gezelfchappen en vermaaken die met myne jaaren Overeenkwamen. In myne vroegfte jeugd had ik reeds myne moeder verloren ; myn vader fneuvelde in den veldfhg van en ik bleef dus in den ouderdom van achttien jaaren meefter van myn lot, en bez:tter van een aarrzienlyk vermogen, Het eerfte 't geen ik beftönd, was •het hof'en de ft ad te verlakten,, en my. op een myner landgoederen geheel af te zonderen; ik voerde myne boeken mede, en gaf my daar geheel aan myne harsfenfchimraen, of liever aan myn verdriet over; als wel verzekerd zynde, dat my eene neiging beheerfebte, waar van ik na veele onnutte poogingen, het llachtoffer zou zyn, 'en dat ik gewisfelyk die vriendfehap, naar welke myn hart zo haakte, in eene andere Kunne nimmer zou vinden : maar het onwederftaanbaar vermogen van deeze myne overheerfchende drift be-  eene hoogdüitsche geschiedenis. iq behield de overhand op myne rede,* ik had myn hart behooren te overwinnen , daar het zelve in tegendeel my overmeefterde; helaas! ons hart is de vrymacbtigfte van alle onze bebeerfchers, en tegen wien wy echter het allerminft op onze hoede zyn ! Myne voornaamfte bezigheid beftond in het landgoed, dat ik bewoonde , te verfraaijen ; ik verzamelde alle de fchoonfte en geurigfte bloemen ; ik zou zelfs de geheimen der toverkunft gewenfcht hebben te verflaan om het zelve nog fchooner te maaken. Alle deeze verfcheidene bezigheden fleeten wel mynen tyd , doch voldeeden echter myne begeerten niet. Aan dit betoverd paleis aan deeze verrukkelykc tuinen ontbrak eene Armida ; en wie kon in mynen zin dien naam waardig zyn ? Een goddelyk: voorwerp, een voorwerp zo als myne verbeelding my voor oogen ftelde , en zo als ik vreesde nimmer te zullen vinden , ten zy de Hemei, my ten gevalle , een wonderwerk geliefde te doen , dat echter niet waarfchynlyk was. Een heimelyk verdriet vervolgde my overal. Aan wie toch kouden ik die opengaande roozeknopjes , die kreupelbofcbjes uit de welriekendlte en zeldzaamfte boom- en plantgewaffen faamgefteld, die beekjes, die langs aangenaame waterig 2 val-  20 Liebman, vallen nederbruifchten, of zich , elders door eeuwiggroene beemden, met duizenderleijebloemen gefchakeerd verfpreidende , vertoonen? Met wie kon ik my over de fchoonheden der natuur , over den betoverenden glans van dat onvergdy kelyk hemellicht, dat de waereld als een weldaadig koning fchynt te gebieden, onderhouden ? En in wiens boezem kon ik eindelyk al ie de aandoeningen en gewaarwordingen myner ziel uititorten ? Jk ging te rust en ontwaakte vermoeid van mynen eenzaamen gelukftaat, en evenwel . va ft van voorneemen om nimmer in den draaikring der groote waereld weder te keeren. De vrouw van eenen myner tuinlieden beviel van een' dochtertje , wier wezenstrekken eene uitmuntende fchoon beid fcheenen te belooven. Oogenbiikkelyk fmeedde ik een ontwerp , dat aan alle andere menfehen huftenipoqrig en onmogelyk zou gefcheenen bebben , maar myn geeft fchiep vermaak in het wonderbaare , en myn hart ftookte deeze neiging meer en meer aan; eene zo verhitte verbeelding omhelft gretig alles, dat in haare denkbeelden valt; zy vind^ niets onoverkomelyk ; aile hinderpaalen wyken, alle harstenfchimmen verkrygen een wezenlyk beftaan. Ik vorm het befluit om dit kind naar myne verkiezing te laaten opvoeden , en het zelve  jj. Liebman, Neen, gy gevoelt nog alle de kracht deezer uitdrukking niet; maar ik kan met recht zeggen , dat ik u bemin, dat ik u aanbid, dar gy myn godinnetje zyt! Als ik het lieve kind op myne knie zette , Hoop eene verrukkelyke kwyning door alle myne aderen, Maar hoe verre overtrof het genoegen van myn hart dat van myne uiter* lyke zintuigen! Welk eenen tot nog toe van niemand gekenden welluft beloofde ik my niet! Eindelyk, dagt ik, zal ik dan een fchepfel gevonden hebben, dat alleen voor my zal leeven , wier hart geheel en alleen met de begeerte om my te behaagen vervuld zal zyn, dat my alleen en onverdeeld beminnen zal! ik zal de eenige beweegoorzaak van alle haare daaden en gevoelens, ja zelfs van haare onverfcbilligfte gedachten zyn ! Liefde , vriendfchap , hoogft geluk van twee geheel in één gefmoltene zielen , ik zal dan eindelyk uwe onuitfpreekelyke zoetheden fmaaken! Ik had haare ouders omtrent de gevolgen van het ontwerp, dat ik my voorgefteld had, geruft gefield; myn voorneemen was niet om van de voordeelige indrukfelen, die ik in Amelia's hart wilde aankweeken, een kwaad gebruik te maaken. Ik had befloten, om haar, zo ras ik geoordeeld had, dat haare denkbeelden door de  4* L ï e b m a Sfs: dit gezegde nader zou uitleggen ; ik verzweeg myn voornemen, en vernoegde my Hechts met knielende haare handen te kusfen. — Aanbidlyke minnaares, ik aanvaard op myne kniën uwe beloften; gy hebt my beloofd, dat gy niemand zien, niemand beminnen wil, dan Liebman die u aanbid: gedenk toch, dat ik duizend dooden zou derven, zo gy my Hechts het geringde gedeelte uwer liefde onttrokt; ik zag Amelia aan, en ter zeiver tyd fchooten my de traanen in de oogen. Neen, riep ik toen weêr, neen, ik wil my zeiven aan deeze beproeving niet bloot Hellen; kan ik my met myn geluk niet te vrede houden? Amelia kon niet bevatten waar deeze verwarring van gedachten uit ontdaan mocht: ik verfierde haar met de fchoonde bloemen; en voegde den keurigden opfchik by haare natuurlyke bevalligheden ; vervolgens mengde ik heimelyk het toebereid vocht in haaren drank, en zy geraakte welhaad in den flaap. R h e i nbeug en ik vatten haar op, plaatden haar in het rytuig, en voerden haar dus mede. Ik had verdaan dat 'er te ***, 't welk Hechts eenige mylen van myn landgoed afgelegen was eene Opera zoude gefpeeld worden. Rheinbers had op zich genomen om in de Had alles te bezorgen ; hy had eene Loge voor ons ge*  eene hoogduitsche geschiedenis» 45 den doen fterven. Gy ftaat thans van alles onderricht te worden ; gy zult de verplichting , die gy hebt aan dien goeden God, die ons allen gefchapen heeft , nader leeren kennen ; eene nieuwe loopbaan opent zich voor u ; gy zult weeten , wat plichten, en wat deugden zyn ; wat gy ontdekken , en wat gy verzwygen moet; met één woord de faamenleeving zal uwe eenvoudigheid verlichten , of liever verdryven : laat, bid ik u, deeze verandering u Liebman niet doen vergeeten; gy hebt nog een flaauw denkbeeld van de bekoorlykheden en vermaaken der [[liefde ; gy zult eene nieuwe verbindtenis leeren , kennen, door den godsdienst en het recht zeiven gevestigd , en alsdan ... Amelia ! dan zal deeze verbindtenis ons beiden nog gelukkiger maaken. Ik bezorgde haar allerhande meefters. Dag aan dag nam de fchoone Leerlinge oogfchynlyk toe. Myne ziel nam deel in alle de trappen van verwondering en nieuwigheid, die de verkryging van kundigheden, zo vreemd aan haaren eerften ftaat, in de haare deed ontftaan. Eene myner bloedverwanten was by my komen inwoonen ; zy had eene byzondere genegenheid voor Amelia opgevat; hicldthet opzicht over haare  45 L i e b m a n, haare oefleningen en uitfpanningen; en geleidde haar zelve in alle-gezelfchappen; terwyl ik voor dit alles aan deeze weldaadige vriendin onophoudelyk dank betuigde. — De Baronesfe Denhof f , dus wierd deeze vriendin genoemd, was, na een tweejaarig huwelyk , door het overlyden van haaren man, in het bezit van een aanzieulyk vermogen gebleven , en wierd om hetzelve en tevens om haare fchoonheid van veele voornaame Heeren aangezocht; doch de vriendfchap, die zy voor ons beiden opgevat had, deed haar' alle verbindtenisfen/van de hand wyzen , en Hechts naar onze vereeniging wenfchen. Rheinberg kwam ons dikwyls bezoeken. Hy hield fomtyds in myn byzyn iange faamenfpraaken met Amelia; gaf haar raad en ftelde haar nieuwe ontwerpen en levensregelen voor, die myne genegenheden voor hem deeden toeneemen. Ik dacht telkens in het binnenst van myn hart : kan ik myn geluk wel op zyne behoorlyke waarde fchatten? Welk fterveling moet my niet benyden ? Eene aanbiddelyke minnakres", eenen getrouwen vriend te bezitten; dagelyks nieuwe blyken van de goedheid van eene bloedverwaiate, die in zeker opzicht haar fortuin en geluk aan ons welzyn opoffert, te ontfangen ; welk  EENE HoOÖDUIfSCHE GESCHIEDENIS. 47 Welk een benydenswaerdig geluk ! en dit alles valt my ten deele ! Ach, Liebman ! en een gewenfchte echt zal eerlang my nog duizendwerf gelukkiger maaken! Ik had befpeurd dat Am el ia zedert eenigen tyd geduurig in diepe gedachten gedompeld was. zy hield geftadig de oogen ftaarende op my gevestigd; ondanks haare voorzorg ontflipten haar telkens diepe zuchten; fomtyds zeide zy, op eenen meer achterhoudenden toon dan voorheen: Liebman , voordeezen vroegt gy my of ik u beminde, of ik u altoos beminnen zou, thans doe ik u de zelfde vraag. Ik fchreef dit alles aan haare nieuwe opvoeding toe, en verzekerde haar door de verliefdfte uitdrukkingen, met de dierbaarïïe eeden , en met fchreijende oogen, van myne liefde; waar op zy enkel antwoordde: Ik moet u gelooven, Liebman. Ik befchouw niy zelve, in zeker opzicht, als het werk uwer handen, en dus zou het van uwen kant ten uiterfte onbillyk zyn my te misleiden. Ik heb u reeds gezegd : dat ik die koelheid die er thans in onze gefprekken beerfchte en die ik uit eene al te ftrenge ingetogenheid meende te fpruiten, aan haare verkeering in de groote waereld toefckesf. JDeeze droefgeeftigheid nanj  L I E B M A Nj) nam meer en meer toe ; Amelia klaagde wei niet meer , maar eene wolk van traanen benevelde geduurig haare fehoone oogen,en zy verviel in eene fombere flilzwygendheid. Ik meende dat het uitftellen van ons huwelyk de oorzaak Van deeze fchielyke verandering was: dewyl er dag aan dag nieuwe hinderpaalen, die ik onmogelyk had kunnen voorzien, in den weg kwamen ; myne nabeftaanden dwarsboomden myn voorneemen boven al door eene menigte van tegenwerpingen ; Rheinberg had op zich genomen dezelve te vereffenen, en desniettegen. ftaande groeiden die van dag tot dag aan. Myne bloedverwante trachtte my te trooften , en verdubbelde haare zorg voor ons welzyn. Om kort te gaan, Mynheer, thans opent zich een poel van rampen, om my voor eeuwig in te tvH-en: en op het oogenblik, dat ik onze vereeIZm als eene zekere en kort aanflaande zaak b-fchouwde, dat ik de zoetheid der omhelzingen van Amelia meende te zullen taken* en het tederbemindfte voorwerp van myn hart tecren het zelve hoopte te zullen drukken J in Uttydftip zelf, dat ik , als het ware onder T befchouwing van myn aanftaand geluk besweek wierd Amelia, Mynheer, .... my ia!. Amelia verdween! ik ver oor tol welk een akelige toetad! gy kunt dien  EENE HóOGÖTJlTSCHE GESCHIEDENIS. 49 niet bevatten; neen gy kunt u dien onmogelyk voorftellen. Ik ! beroofd , geheel beroofd van Amelia! ach! ik kon baar geen enkel oogenblik derven ! En echter de geheele dag gaat voorby , de avond valt zonder dat ik haar wedergevonden heb ! Rheinberg, dat monfter van boosheid vertoont zich voor myne oogen: Myn vriend , zeg ik , ik fterf, ik fterf duizend dooden ; die ik het meest in deeze waereld beminde is my ontroofd ? Waar is Amelia? Zeg het toch ! Waar is zy? De verraader veinst zich van verbaasheid verftomd te zyn, en belooft my in myne nafpooringen te zullen byftaan. De bloedvrienden van Amelia deelden in mynen rouw ; haar vader en moeder beweenden met my hunne dochter; Mevrouw Denhoff trachtte te vergeefs eene kwelling, die niet te verdryven was , te verligten ; Rheinberg, Rheinberg zelf, deed zyn best om myne traanen te droogen. Ik verviel als in eene kwynende gevoelloosheid , uit dewelke de naam van Amelia alleen my kon doen ontwaaken; en deeze was ook het eenig woord , dat uit mynen mond gehoord wierd. Ik befpeurde, dat myne droefheid nog hooger konde ftygen , toen Rheinberg my kwam P aan-  tjp . L i e b m a ns aankondigen , dat hy, om aan zyne vrienden te gehoorzaamen , genoodzaakt was , om Duitschland voor eenigen tyd te verhaten : zy hadden hem , naar zyn zeggen , de uitvoering van eene gewigtige zaak opgedragen, die hem eenen tyd lang in vreemde landen zou doen verblyven; van waar hy , na verloop van eenige jaaren , zou te rug keeren. Moest dan, riep ik uit, nog een nieuw verlies my treffen ! Was het dan niet genoeg dat de liefde myn hart verfcheurde, en in bet zelve eene eeuwigduurer.de kwelling deed ontftaan ; moest ik dan den byftand der vriendfchap ook nog misfen ! Thans is alles my ontroofd! helaas, alles ! Rheinberg antwoord de my alleen door eenige traanen .met my . te ftorten, en vertrok. Nu bleef my geenen troost meer over , dan my, alleen van Mevrouw Denhotf verzeld, op myn landgoed te gaan afzonderen , en daar het verlies van Amelia,m eenzaamheid te beweenen. Alles wat my omringde bragt my haar te binnen» de lommerryke dreeven, de groene.boorden der beekjes en. fonteinen aan welken wy zo dikwyls te faamen gezeten hadden; geduurig wendde ik my naar die bloemen , die zy 't meest bemind had ; over al meende ik haare  JEËNE HOOGDUITSCHE GESCHIEDENIS. 51 haare voetftappen te ontdekken , die ik door myne kusten en traanen bevochtigde. Ik deed eene gaandery behangen met fchilderftukken, die my Amelia in verfcbillende kleedingen en bezigheden vertoonden. Hier plukte zy roozen , en vlocht zich kroontjes of breide kransjes van dezelve ,* daar Hiep zy in een bofcbje, wiens lommer haar voor de ftraalen der zon befchermde ; een weinig verder luifterde zy naar my , terwyl ik haar van myne tedere liefde onderhield. Met één woord , ik zag, ik aanbad haar onder duizend verfchillende gedaanten; en nog had ik, naar mynen zin, de afbeeldfels van een voorwerp; daar myn hart maar al te zeer mede vervuld was niet sgenoeg vermenigvuldigd. Ach, zeide-ik geduurig tegen Mevrouw Dsnhoff, wat zal 'er toch worden van dien liefdegloed, dien ik meer en meer aankweek , in de plaats van denzei ven te blus fchen! Ach, waarde nicht, misfchien is Amelia ondankbaar, trouweloos. Zy trouweloos! Hoe, kan ik daar aan twyffelen! Alles geeft 'er my blyken van! Die wreede! Zou zy my wel verlaaten hebben, indien zy my beminde? Wat zeg ik ? Gewis verraad zy my, een ander heeft haar hart kunnen treffen. Ongelukkige Liebman! Uwe onverzaadelyke begeerten hebben u deezen ramp Veroorzaakt! Had ik flechts met D 2 »yn  s2 Liebman, myn onbekend geluk te vrede geweeft! Wat behoefde ik zulks ruchtbaar te maaken ? Waarom heb ik Amelia aan de verleidingen , die aan de groote waereld onaffcheidelyk verknocht zyn, bloot gefteld ! Ik heb getracht haar nieuwe kundigheden te doen verkrygen , en deeze hebben haar hart bedorven; de deugd heeft haar te gelyk met haare eenvoudigheid verhaten;haare liefde voor my is even als een droom, die het geluk van myn leven uitmaakte,verdweenen. Myne eigenliefde,, myne trotfche eigenliefde heeft my bedorven ! Jk heb naar minyver gehaakt; ik heb medeminnaars begeerd: — Ik heb die gevonden! Op dit denkbeeld , wierp ik my hoopeloos op "den grond , en , even gelyk een uitzinnige die door de overmaat zyner woede vermees'terd word , deed ik de lucht van myn gehuil "weergalmen ; dan, een weinig bedaard, ftond ! ik weder op : — Neen, riep ik , het is onmogelyk ; Amelia kan nooit ophouden my te beminnen. Vergeef beminlyke meeftresfe van myn hart , vergeef myne ongegronde achterdocht , vergeef my de onbillyke verwytingen, die gy nimmer verdiend hebt. Zekerlyk heeft men geweid 'tegen u gebruikt ; gew?s heeft een helfche geest , door myn geluk verbitterd ,  EENE HOOGDUITSCHE GESCHIEDENIS. 53 bitterd , den hyd tegen my aangehitst; eene toomelooze drift heeft,.zich van 't-verraad bedient om my het waardfte voorwerp van myne ziel te ontrooven; ja, gewisfelyk heeft>de afgrond zelf , de wreedfte folteringen voor myn hart bereid I Myne eenjg overgeblevene vriendin , (my naar de Baronesfe keerende) hebt gy nog moeds genoeg om by zodanig eenen elendeling te bly ven.... De Hemel heeft my verlaten, ik zie zuiks maar al te duidejyk, hy ftelt my geheel en al aan zynen toorn ten doel!.. Wel nu , laat die my treffen ! Laat die my 't hart met duizend fchichten doorbooren... De liefde doet het zelve nog oneindig veel heviger fiiiarten Iyden! Somtyds vloog ik naar mynen degen , met oogmerk om my te doorftooten: Mevrouw Denhoff, hield my terug, ftelde my het uitdruklyk verbod van de natuur en den godsdienft voor oogen , en het Haal ontviel myne hand. Geef my dan , riep ik onder eene menigte van zuchten en traanen, geef my dan Amelia weder,- gy begeert dat ik blyf leeven! Maar wat is dit anders, dan my tot de ondraagelykfte pynigjngen doemen? Laat my toch dat hart, voor het welk het leven niets dan eè^ ne aaneenfchakeling van rampen is, doorftooten; D 3 tot  $4 L i e b m a «r, tot mynen laatften adem toe zal ik het verlies van Amelia bewecnen.' Zodanig was myn beklaagenswaardige ftaer. Eindelyk door het aanzoek van Mevrouw Debhóff overreed, en door myne eigene neiging verwonnen, befloot ik te gaan reizen, even of ik my verbeeld had, dat het veranderen van landftreek ook myn hart had kunnen veranderenden dat die liefde, die my verteerde, en dien ik onophoudelyk ten doel Hond, my niet overal had moeten byblyven. Ontzinde verheelding! wist ik niet , dat het onmogelyk was myne ongelukkige aandoenlykheid te bedwingen? Ik doorreisde het beköoriyk Italien', doch , fchoon dat prachtig fchouwtooneel der oude grootheid van de Romeinen myue oogen bczi- hield, maakte het echter geene mdrukfelen op myn gemoed. Het denkbeeld van Amelia ftraalde door in alles, wat ik hoorde of zag ; & vond haar beeld in die verwonderlyke kunsttafereelen , in die kostbaare ftandbeelden, die meésterfïukken der kunst, waar van Rome vervuld is. Deeze beminde beeldtenis volgde my zelfs in die treffende ruïnen, die ons fchynen toe te roepen, dat alles vervalt en te niet gaat, dat de menfchen seiven tevens met hunne driften fterven, dat  eene hoogöuitsche geschiedenis. 55 de gantfche aarde niet dan een algemeen eraf is, in 't welk wy ailen nederflorten. Zonder twyffel , dacht ik by my zeiven , zyn 'er on* ■der die Romeinen , die Meesters van de geheele waereld, ook eenigen geweest, die, ge* iyk ik, bemind hebben, en hunne afch is zeifs niet meer te vinden! Ik hield my eenigen tyd in Vranrryk op, en vond 'er alles, dat de faamenleeving vermaakelyk maaken kan; maar, vergeef my deeze bekentenis, ik vond de karakters der Franfchen weinig kenbaar, de liefde boven ai word van hun niet te recht ge; xend! Geduurig dacht ik: A me li a's liefde was van eenen geheel anderen aart! Ik wachtte my ook wei van hun myne fmart te ontdekken; zy kwelden my geftadig over myne fombere droefgeeftigheid ,• de aart uwer landgenooten belettede hun de reden derzeïve te gi* fen. Engeland fcheen my een verblyf meer met myne gefteldheid overeenkomftig; myne heerfchende neiging vond hier meer voldoe, mng dan in de fchoonfchynende beuzelachtigheid van uwe fraaije gezelichappen ; de En gelfche lusthoven kweekten die itille fomber heid zo ftreelend voor myn hart,- de vrouwen van dit Ryk en vooral die van het (Cmntr^ platte land (*) hadden meer overeenkomst met Ame* C) Op bet platte land in Engeland, en vooral in de D 4 noor-  (55 L I E B M A ÏT. dat ik my ftil moest houden. Ik fchiet toe,werp my aan de voeten van mynen Weidoender, omhels zyrre' fcniën en ■befprosi die met myne traanen ; ik ftel hem myne gantfche [goudbeurs ter hand ', en verzeker hem van mynen kant, dat hy over alles , dat ik ; bezit , kan befchikken ; ik fmeek hem , ik-' fpoor hem aan om in zyne zorg niet te verflaauwen ; om kort te gaan, Mynheer , ik herleefde te gelyk met myne Amelia: maar ach! de Hemel trok zy-ne flaande hand niet van my af, dan om my ftrehger te ftralfen ,* my wierd als nog verboden een enkel woord te fpreeken, of my zelfs aan de zieke te vertoonen, uit vrees dat myn gezicht eene gevaarlyke ontroering in haar mogt veroorzaaken. Ik roep de kamenier, die ik by haar gevonden had , ter. zyde : ik verftond- dat zy Dorothea heette en dat Amelia haar nog^ maar kort geleden , in haren dienst genomen' had; dus kon deeze my ook geene opheldering geeven," de eenige byzonderheid, die ik uit haar vernam , was het • geduurig. klaagen van haar meesteresfe , dat myne ontrouw haar in 't graf ikepte. Amelia was nu eindelyk zo verre herfteld, dat zy myne tegenwoordigheid verdraagen konde; zy zag my voor de eerfte maai weder, leggende  84 Liebman? zyn; fpoed u, word de moordenaar van eene ongelukkige , die zonder medehulp van uwe woede , onder haare rampen bezwyken zou. Ik werp den degen uit myne hand; myne oogen vallen ftraks op den haatelyken brief, dien -ik in de andere hand hield ; dit gezicht doet myne woede op nieuw ontbranden; myn geest ftelt zicht het beeld van Rheinberg voor, van Rheinberg in de armen van A melia vergenoegd en gelukkig .... op dit denkbeeld . . . neen;... wilde ik liever duizendmaal derven ... ik zou veeleer het outer, voor 't welk onze echt voltrokken moest worden, met eigene handen omvergeworpen hebben; aües word uitgefteld , opgefchort; alles is uit voor my. Ik durf, ontmenschte: ik durf aan die vrouw, die ik meer dan ooit aanbad, zeggen ... dat zy van onze verbindtenis moet afzien; dat ik haar myne liefde, myne hand en myn hart voor eeuwig ontzeg, dat ik haar nooit weder wil zien. Dit maakt Amelia wanhoopig — Ik heb dan, zegt zy. die vervoeringen van minnenyd, die u zei* ven het meest benadeelen , niet uit uw hart kunnen verbannen! gy blyft hardnekkig uwe oogen voor de waarheid fluiten! Rheinberg had my Hechts eenige erkentenis ingeboezemd, eene hartstocht waarlyk zeer ver van de liefde ver-  86 Liebman, Ier menfchen; ik zal dag aan dag den band , die my aan u verbinden zal, meer en meer beminnen ; uw echtgenocx zal altoos uw tedere minnaar blyven (ik befpeur een lint om haa- jen arm, ) Van wien hebt gy dit? Antwoord my, fpreek . . . Het is een gefcbe^k van Rheinberg, 't geen hy my genoodzaakt heeft te draagen ; doch 't geen ik thans met voeten treede; dit zeggende wer; t zy het op den grond ; ik ik raap het op met eene vernieuwde woede, en fcheur het van een; En ik zou nog langer aan myn ongeluk twyffelen! neen, onwaardige! ik wil u niet meer aanfehouwen ; ik wil u niet meer hooren; ja. ik zal uw beul zyn; ik zal u het hart doorftooten; dat hart, dat my verraaden heeft , dat eenen anderen . . . maar wat zeg ik ongelukkige? ga , ontvlucht myne oogen; belet my .dus eene verfoeijelyke misdaad te begaan ; neen geen huwelyk , geen huwelyk, duizendmaal liever een graf, daar kunt gy my by u wachten. Ach! Rheinberg, Rheinberg . . . verraader! Geef my 't vermogen om dien naam te vergeeten; gy verftaat my, ontruk dat denkbeeld aan myn hart. In 't zelfde oogenblik Amelia weg te ftoo. ten, voor haar neder te knielen; woedende; dan vervoerd door minnenyd, dan door liefde,* dan'  eene hoogduitsche geschiedenis. 87 'dan'• hevelen tot den toeftel van 't 'huwteïyk te geeven, dan weder die bevelen te'herroepen en -ais wierd ik door alle de heüfche' razernij en vervolgd van my zeiven geen meefter .te zyn. .Zie daar, Mynheer, eene fchets van mynen ysfely. ken toeftand. Eindelyk befluit ik deeze verbintenis nier „te voltrekken: ik durf zelf dit Amelia'te kennen geeven in eenen langen brief, in welken ik baar alte myne fchatten aanbood , doch tevens verklaarde, dat ik niet befluiten kon myne hand by dit aanbod te voegen ; ik ontring dit antwoord te rug. „ Ik heb dan die gedachten, die my zo fterk s, beleedïgen , in u niet kunnen verwinnen ! „ Uwe minnenyd , uwe fchrikkelyke minnenyd is fterker geweeft dan myne liefde. L i e b man, myn hart legt zich thans voor de. „ laatfte keer voor u open. Ik heb my zelve „ niets het minft te verwyten; de eerfte zucht » van myn hart is voor u geweeft: die welke ** mY nu nog overblyft zal u ondanks uwe on • „ billykheid , insgelyks gewyd zyn; zo gy my „ bemind had, zouden alle deeze hevige ftor« ,» men fcbielyk bedaard zyn, en gy zoud A me„ l i a uwe hand waardig gekeurd hebben. . Gy F 4 „ hebt  Liebman, „ hebt echter aan myne oprechtheid kunnen „ twyffeien ! ik verzektr u nogmaals : nimmer „ heb ik de Melde ue ^end dan door u, en voor M u alleen. Rheinberg zou alleen myne „ acbttng weggedraaaen hebben, indien hy de „ plichten der vriei dfchap niet gefchonden had; „ ligfi'eloovger dan gy , om dat ik fterker 3, bern nde , heb ik alle mistrouwen omtrent „ uwe liefde voor uwe Nicht, op uwe beiui- >, g!rig » Ult myn nart verbannen ; lk was 20 geneigd om te gelooven, dat gy my waarlyk „ beminde, dat één woord uit uwen mond ge„ noeg was, om de ru&t in myne ziel te her5, ftellen ; bedriegelyke rusi ! ik heb u weder. „ gevonden , maar te gelyk mynen vriend, my „ nen minnaar, mynen echtgenoot verloren! En daar gy my den naam van uwe echtgenoote ontzegt, daar gy myn gezi ht zelfs wil' ont* „ wyken , daar gy my u-ve liefde onttrekt, voert gy noz uwe beleedi^ing in den hoc^ „ ften top! gy fpreekt my van fchauen ! Aan my , die een koningkryk , indien het my aangeboden was geweeft , voor uwe liefde „zou geweigerd hebben! Scharren Lieb„ man! en gy zyt het. gy! die my dit belee„ disend voorftel durft doen! hebt gy my eian 3, zo weinig gekend? sy doet my deeze aanfJ bieding! Ik heb die niet noodig; eene dood-.  eene hoooduitsche geschiedenis. 80 „ kist is my genöeg; myn lot is heilist. Als „ gy dit briefje ontvangen zult, zal ik er niet „ meer zyn .... nog my over u beklaagen. „ Vaarwel, ik vlei my, dat uw naberouw my„ ne gedachtenis zal rechtvaerdigen ; gy zult „Am lia beklaagen; gy zult om haar wen* „ fchen, als het te laat zal zyn .... ais eene doo* „ delyke koude myn hart bevangen zal hebben, „ en uw beeld uit het zelve zal uitgewifcht zyn, „ wreed en onrechtvaerdig menfch! „ P S. Ik heb uwe gunst reeds voor myne „ ouders afgefmeekt, gy zult hun immers voor „ hunne liefde jegens haar ongelukkig kind niet „ ftrafFen? Ondanks uwe wreedheid, weet ik, „ dat gy een edelmoedig hart hebt: dus beveel ,, ik hun aan uwe weldaadigheid : hier door „ geef ik u nog een. blyk van myne liefde , „ fchoon gy de oorzaak van myne dood zyt." Ik had deeze laatfte woorden niet uitgeleezen; ik was naar het vertrek van Amelia geloopen ; ik vmd haar niet , ik roep myne bedienden ,* ik fmeek om hunnen byfiand; zy zoeken overal; ik ontdekte eindelyk dat zy in deeze plaats is : ik vlieg 'er heen: ik vind haar weder i; deeze zelfde kamer , daar wy ons thans bevinden, maar hoe! bleek en roerF 5 loos;  #0 Liebman, loos; ... ik omhelsde een gevoelloos lichaam. Wat zal ik u meer zeggen? Amelia opent eindelyk haare oogen ; maar welk eene fchrik beving my; toen my gezegd wierd, dat 'er in aller yl middelen tot fluiting van het vergif moesten in 't werk gefield worden 1 Ja, zegt zy, met eene gebrokene ftem , een doodelyk vergif zweeft door myne aderen; men heeft my gedwongen den Hemel door deeze daad te vertoornen . . . (Zy herkent my) komt gy myne; laatfte zucht ontfangen ? Ach ! Liebman , dit hart klopt nog voor u! Ik zal u niet ophouden , Mynheer, met het verhaal van omftandigheden , die voor my alleen van eenig aanbelang zyn. Gy kunt u een denkbeeld van de hevigheid myner droefheid vormen ; zy evenaarde die van myne liefde, Amelia verhaalt my , dat zy in haare wanhoop, in weerwil van haaren plicht, de natuur, en den godsdienst befloten had vergif in te neemen. Zy had gevreest, dat myne tegen-, v/oordigheid haar zou doen verflaauwen en van haar befluit afzien ; dus was zy hier gekomen , om het ten uitvoer te brengen. Ik laat op het oogenblik alle de hulpmiddelen der geneeskunst in 't werk ftellen ,* alles wierd ter haarer behoudenis aangewend. Ik lag ge-, duU'  eene hoogdüitsche geschiedenis. pi duurig voor haar op myne kniën , en fmeekte haar om vergiffenis; ik vernieuwde haar de verzekeringen van myne liefde, die nooit weder door cenig achterdenken , zo beleedigend voor haar en zelfs voor my zoude geiïoord worden; myne woedende minnenyd raakte aan het bedaaren, en ik volgde thans alleen myne liefde. Amelia kwam my geheel onfchuldig voor. Ik ontfang eenen brief van Rheinbero, die alle twyfFeling uit den weg ruimde; hy was in een tweegevecht met eenen zyner nabeftaanden doodelyk gewond ; hy wilde , fchreef hy my, voor zyne dood, de waarheid ontdekken, om door deeze bekentenis de vergeevirg zyner misdaaden van den Hemel te vtrkrygen ; hy fchetüe my een naauwkeurig afbeeldfel van alle de hsten, die hy in 't werk gefield had om Amelia in het net te krygen ;. hy bekende opentlyk, dat hy over haare deugd niet had kunnen zegepraalen, en eindigde met my te bidden, dat ik niet ongevoelig voor zyn berouw wilde zyn. Ach! riep ik uit, myne goddelyke Amelia is geheel onfchuldig! ik zal haar bezitten! haare bekooilykheden, haar hart, haare hand zullen myn eigendom zyn ! laaten wy onze verbindtenis verhaasten ... Ja, lieve Amelia, ik zal uw echtgenoot zyn ; wy zullen voortaan voor eikanderen leeven ; wy zullen naar  92 Liebman, naar ons oud verblyf te rug keeren , dat zal op nieuw voor óns de geheele waereld zyn ; daar zal ik alle myne overige dagen befteeden met u te beminnen, en u door myne liefde eene misdaadige vervoering van minnenyd te doen vergeeten ; wy zullen eikanderen wedervinden in de plaats , daar gy geboren zyt, daar gy over het hart van uwen minnaar, over alles geheerscht hebt! Liebman zal uwe heerfchappy meer dan ooit beminnen Ik geef de noodige bevelen, en de toebereidfelen tot ons huwelyk worden gereed gemaakt: het zelve ilond binnen korte dagen op myn land* goed, dat ik A?m eli a's vaderland gewoon was te noemen, voltrokken te worden; ik had daar de noodige fchikkingen, tot een prachtig entevens keurig feest, doen maaken; ik achtte my thans den gelukkigften aller menfehen te zyn; ik voelde niets dan eene onafgebrokene aaneenfchakeling van liefde en geluk; ik had alle myne voorfee rampen vergeeten ; R h e i n b e k g , ja de gantfche waereld zelve verdween voor myne oogen als eene onaangenaame droom , die door eene zoete ontwaaking geheel te niet gedaan word; ik reikhalsde naar het oogenblik, dat A m el ia haare krachten volkomen had wedergekreegen, en dit oogenblik was naby. Nooit was  95 L I É IJ U A ftt tyds meende ik haar te hooren , en zng haar in de duisternis des nachts door de dichre bladeren voor my oprvzen; zy reikte my de handen , ik vloog toe, en de fchim verdween. Als ik het graf omhels, dat haar lyk bevat meen ik eene rilling in het zelve te gevoelen; zou de aandoening wel geheel by de dooden ophouden ? Waard voorwerp.' eenig voorwerp van alle myne gevoelens, hoe! het zou u onbewuft zyn, hoe teder ik u nog bemin ! gy zoud myne traanen niet zien! gy zoud myne jammerklachten niet hooren! Een mededogend leeraar trok my van het voorneemen af, dat ik had om my zeiven van bet leven te berooven ; hy Geritte my met die vertroostingen, die de godsdienft alleen ons geeven kan. Ja, Mynheer, ik gevoel het dutö delyk; van de nacht in donkere bosfchen om, en riep fchreijende met luide ftem den naam van een meisje, dat hy tederlyk bemind had, en dat hem door eene onverwachte dood ontrukt was. De buirenfpoombeid zyner waribco? vervoerde hem zelfs zo verre da. hy geloof, de, dat het mogelyk was, de banden der dood, Com eens zo te fpreeken) te verbreeken, de dooden weder Op te roepen en wat des meer is.  IENE HoOdDÜITSCHE GeSÖHIEDENIS. 97 cïelyk; na zo veele droevige rampen , kan de godsdienft alleen onze ziel van wanhoop weêrhouJen ,* doch de myne is ongeneeslyk; ik heb alles vaarwel gezegt; ik torfch met tegenzin het lastig pak des levens .... ik zal het met vermaak afleggen, in dit huisje , daar ik haar heb zién fterven ... Ach , Mynheer! welk een aanbiddelyk fchepfel! en ik, ik zelf heb haar in het graf geftort! myne minnenyd , myne helfche minnenyd heeft haar vermoord! Ach.' wanneer 2uilèri eens myne beenderen met de haare veree-, higd worden? Ik offer baar dagelyks myne traanen en jammerklagten: dit is myn eenig vermaak, myne geliefdfte bezigheid ; hier toe alleen be* fleed ik myn leven. Ja , ik erken het als een© gunst van God , dat hy u hier gezonden heeft om myne Iaatften adem te ontfangen , hy heeft gewild , dat één gevoelig hart door myn Jyden 'getroffen wierd. Ik wil het u niet verbergen; ik heb eene foort van vergenoeging, die ik in 't minft niet verwachtte, gevonden, in myn hart, dat door droefheid overftelpt was , voor u uit te ftorten ƒ Ik heb u over Amelia onderhouden ; haar naam zal het laatfte woord ui£ mynen ftervenden mond zyn. Ach , Mynheer! om de menfchelykheid wille , verlaat my niet. God zelf zal u voor de edelmoedige daad beloonen : ach ! mogt hy,u voor den flag,_ ééne onvoorzichtige flap..'.. Verfchoon my 1 t ik het zeg; kan ik u o k eenigen dienst doen? Ik heb veele vrienden, en wil alles voor ü in t werk ftellen..... Alles fc roept de onoekende f met dien uifoep van 't hart. die wel gevoeld „ maar niet befchreven kan warden ; ach ! alles is door uwe goedheid te recht gebragt! Myn onvoorzichtige zoon had eene fchuld van duizend kroonen gemaakt, en zich voor dezelve verbonden ; hy kon op der bepaalden tyd noch de hoofdfom noch de orbehoorlyke rente voldoen, en wierd 'er in rechten om vervolgd. Ik ben by zynen fchuldeisfcher gegaan en heb hem pand aangeboden ; ik verzocht flechts een kort uitftel, maar kon dien wreedaart niet beweegen. Hy verwaardigde zich naauwlyks eenen ongelukkigen vader , die hem voor zynen zoon fmeekte , aan te zien, hy was ongevoelig voor myne fmert. Ik heb maar één woord uit zy-  144 De Bekeerd* nen mond gehoord , en dit woord was eens nieuwe beleediging . doch ik heb hem zulks verbeven. Ik zou alles geleden hebben om my» ntn zoon te redden. Hy ftond op her punt om gevat te worden ; hy zou in de gevangenis één en het zelfde lot met de misdaadteen ondergaan hebben ; welk eene fehande zou dit voor ons niet geweest zyu; ik zou van verdriet, en hy van fchaamte geftorven zyn. Nog eens, gy zyt , die ons het leven wedergegeven hebt, naast God zyt gy het , dien ik eere, en zegene. d'Olman leidde den Onbekenden uit. Dorïman zat nog in de hoek by de deur. Onder het uitgaan , wende de Onbekende de oogen naar den kant, daar hy zat, zag hem, ontftelde en wierd bleek. — Zyt gerust, zeide d'Olman , (zyne gramfchap verbergende, en reeds de rede kunnende vermoeden,) het Js myn Neef , hy zal de zaak niet ruchtbaar maaken. De onbekende vertrok geheel verlegen , zynen weldoender de hand drukkende, en willende fpreeken , doch niet in ftaat zynde om een enkel woord voor te brengen. d'Olman komt weder in het vertrek, ^zonder te fpreeken, of Dorïman aan te zien,  't%0 De Bekeernfe gen. Die zo vernederende verachting ligt hem nog als een fteen op 't hart. Die deugdfaame welfpreekepdhekl, die edele hevigheid wier oorzaak hy billyken moet, die tederheid de echter door dezelve heenen draalde, alle deeze voorwerpen beftryden zyn hart gelykerhand. Hv ftelt zich vervolgens dat zuiver , dat itreelend vermaak voor, dat d'Olman genoten heeft door eenen ongelukkigen vader te troosten, dat vermaak, dat zo diüdelyk uit zyne ongeveinsde traanen gebleken was; de aandoenlykheid van den eenen en de dankbaarheid van den anderen ; dien fchielyken overgang van blydfchaptot droefheid, toen het oog van den onbekenden op hem viel , die blyk van affchrik , die dezelve niet had kunnen bedwingen ; dit laatfte treft hem boven alles. Dit fchouwfpel herleeft geduurig in zyne gedachten en boezemt hem eene heilzaame haat tegen zich zeiven in. Maar, zeide hy by zich zeiven, ik heb immers overeenkomstig myn eigen perfoonlyk belang gehandeld, hoe komt het dan, dat ik haatelyk in myne eigen oogen ben ? Ach ! ik heb my zeiven nog nooit te recht gekend! een ftraffe , + doch waarde hand, heeft my den blinddoek, die my belette myne eigene affchuwlykheid te zien, .afgerukt. Zou 'er eene deugd zyn, wier beoeffening de kosten derzelve kan opweegen? Zou 'er  33* I> Ë B I K E E R D l gen, die het zich eene eer zal rekenen, my op het pad der deugd te brengen. Den volgenden dag begeeft hy zich naar het huis van eenen zyner buuren, daar hy wist dat gewoonlyk.. een uitgezocht gezelfchap byeenkwam Dit was een van die zeldfaame doch nuttige gezelfchappen, daar niet gefpceld word, maar daar men den tyd. met een leerzaam onderhoud over vermaakelyke en: nuttige onderwerpen befteet , daar geene, laffe aardigheden , maar vryheid , welvoegiykhcid en vrolykheid de overhand hebben: Doriman wierd van een ieder met een verwonderd gelaat ontfangen; "hy was hier een geheel .nieuw verfchynfel ; niemand kon de reden van het bezoek van eenen man als Doriman gisfen. By zyne intrede maakt hy duizend complimenten, het geheel gezelfchap (leekt de hoofden by eikanderen: hoe! is hy het zelf? die Gierigaart , dien wy zo dikwyls beklaagd hebben ? Ja hy is het waarlyk. "Het onderhoud word hervat. Doriman geheel verlegen, weet niet hoe hy zich gedraagen zal 5 hy bevind zich in eene geheel nieuwe waereld, alwaar hy buiten zich zeiven is. Hy herfteld zich eindelyk zo goed hy kan, en het onderhoud woui vervolgd, zonder dat hy geduurende een half uur zyn oogen durft opflaan , - Eiri-  De Bekeerde heid en weldadigheid als de edelfte aller deugden Zy fP^ekt met 10 veel vuur , deelneemine en tederheid , dat het geheel gezelichap, zo wel als haar zeke , de traanen uit de oogen vloeijen. Ik heb , zegt zy , veele rampen uitreitain ; maar die van anderen hebben my altyd tioü meer dan my e ei^n getroffen Hoe beminntlyk is een weldaadig menich ! Nimmer hoor ik eene edelmoedige daid, of ik brat d van verlangen om den uitvoerder van dezelve te kennen , en indien het in myn vermogen s , zelve eene dergelyke te doen; ik aanbid alle edele zielen; zy ftrekl^n het menfchdom tot eer; zy herftellen de fchynbaare wanorde in den loop der natuurlyke gebeurtenisfen. Ja zy verheffen zich, als het ware, boven de menfchelykheid zelve. Mogten eens alle ongevoelige haiten, die alleen voor zich zeiven leeven, vo^rbet-ldig geftrafd worden ! Maar wat aeg ik '? Zy ftraffen zich zeiven genoeg. Haar aanwezen, dat nooit door eene vonk van menfcbenliefde gloeit ftrekt hen tot droefheid en laft; hunne b geerlykheid ftrekt hen ten beul, en de verachting volgt hen overal. Hoe groot is het vermoogen der deugd met fchootheid gepaard! Doriman wifcht de traaiien. de eerfte traanen welke uit zyn hart voort- kwa-  yg3 De B e k i e r Dl haar die niet durveu aanbieden, dewyl die zich *W duizend laagheden heeft fchuldig gemaakt. Hoe! |s myne fchande dan reeds aan de gantfche ftad bekend? Ach! ik elendige ! met welk eene verbaasdheid wierd ik ontfangen ! met welk een medelyden wierd ik befchouwd! Z"y bezit deugd,: yerftand en eene goede opvoeding; allqs dat zy zegt treft het hart. Wat zyn myne goederen gering, jn vergelyking van de geenen , die zy bezit ? Vervloekt goud ! gy hebt my bedrogen; ik meende, dat uwe waarde alles konde opweegen, daar gy my niets dan onrust en vervloekingen op den hals gehaald hebt ; ik ken thans eenen fchat, oneindig meer waerdig dan gy, en tevens veel moeijelyker om te verkrygen , en deeze is myn eenige wenfch en begeerte. Geene geldzucht maar liefde alleen doet Doriman thans waaken. Hoe groot moet haar vermoogen zyn , dewyl zy de gierigheid verwinnen kan. Dit is gewis haare grootfta overwinning, en de verwonderlykfte van alle de omkeeringen , die zy immer heeft te weeg gebracht. Doriman fchynt van het oogenblik af aan, dat zyn hart gevoelig geworden is, eerst recht te leeven. Vroeg in den ochtentflond word Jer reeds aan zyne deur geklopt. Tot hier toe in zyn huis als in een kasteel opge*. floten,  GlERIGAART. üoten, had hy dezelve nimmer dan met de uiXerfte voorzorg, alleen voor eenen ouden bedienden, die hem volflrekt noodzaakeiyk was, geopend. Deezen ochtend, opent hy zonder ongerustheid ; hy herkend den onbekenden, den vader van zynen fchuldenaar, die hem de fchuld van zynen zoon kwam voldoen. Doriman ontfangt hem met een vriendelyk gelaat; eene eerlyke fchaamte doet hem bloozen; hy betoont den vreemdeling alle moogelyke vriendelykheid en eerbied, De grysaart ftaat verwonderd, en denkt, dat het vermaak van zyn geld, door eene zo groote rente vermeerderd, weder te zien, hem zo beleefd doet zyn: hy werpt het geld op de tafel, met eene verontwaerdiging, die zyne deugd niet ontveinzen kan. Maar hoe verbaasd was hy , toen hy Doriman met eene ongeveinsde tederheid hem de hand voelde drukken, en deeze woorden hoorde uiten: Mynheer, .gy hebt achting voor mynen Oom?.helaas! gy hebt * my gekend, dat ik onwaerdig was den naam van zynen neef te draagen ! maar het heeft den He. mei behaagd, myn hart te veranderen...'. P'Olman .... de deugd! .... de fchoon* heid! ... ach, Mynheer! .... door den tyd zult gy alles weeten. Ik heb eerbied voor uwe eerlykheid , en uwe kinderliefde. Behout dit £eld, ik foieek het u , ik wil noch hoofdfom noch  6r i e h i- 0- A a "r t. myne wraak 6e ver uitgeftrekt,- maar ik wilde uwe deugd op den toets ftellen ; ik fpreek thans niet meer tegen den vrekken Doriman, gy zyt een geheel ander menfch geworden ; eene wederkeering tot de deugd verfterkt den menfch in zyne goede voorneemens ; omhels my, en weeg veizekerd , dat 'er voortaan ^een onderfcheid tuslchen den oom en den neef by my meer zai plaats hebben. Terftond naar zyn vertrek gaat Doriman uit, en haast zich om by zynen oom te kopmen. Waarde Oom zegt hy by het inkomen, thans durf ik my verftouten u weder te zien. ... hoor my bid ik; ik heb my met dien braaven grysaart verzoend;'by heeft my alles vergeven ; hier is het geld , dat gy aandien ongelukkigen vader gegeven had, hy heeft het van myne hand niet te rug willen ■neemen; tracht hem te beweegen, dat hy het van de uwe aanneeme. Waarde oom, benyd my het geluk niet van hem dienst te doen tot boete voor de ondeugd , die my zo lang beheerfcht heeft; Iaat ik dus myne onrnenfchelyke handelwys tegen hem hei-fiollen heb medelyden met uwen neef. gy kent zyne opvoeding van zyne eerfte jeugd af aan heeft hy de verderffelyke grondbeginfelen, die hem verleid hebben, inge,zogen ; Iaat hem thans de eerfte goede daad van zyn  ?fi t)È BïUEEDÏ 2yn gantfche leven geheel volvoeren ; hy is neig niet dcugdfaam, maar hy gevoelt alle de waar^ de van zulks te zyn , en tracht het waarlyk te worden.... d'Olman op 't hoogst verwonderd floeg naanwkeurig acht op alle zyne gebaarden. Hy heft zyne handen ten hemel: Almachtige God «roept hy uit. gy hebt dan myne vuu • iige fmeekingen verhoord! uwe wil kan de hardfte harten vermurwen 1 Ja, Oom, zegt Doriman, de Hemel heeft myn hart veranderd;laat zulks u niet verwonderen ; hy heeft het achtenswaerdi*st i het deugdfaamst menfch tot het middel hier toe verkooren ; al wie met Mejuffer van ït.. . omgaat , moet noodzaakelyk zo gevoelig en 'edelmoedig worden als zy zelve is. Ik wil trachten haar te behaagen, ik eer, ik aanbid haare deugden ; ik wil my haar hart en uwe achting waerdig maaken. Gy kent en be- mint Mejuffer van R... ? ik ken haar ook; maar hoe kan het zyn?... Gy kent haar, Oom? zeg my dan, bid ik, wat ik doen moet om haare achting te winnen. Door welk middel zal ik haar overhaalen? Zy bemint verhevene edelmoedige Zielen,en ik word veracht en gehaat als eene fchandvlek van het menfchelyk geflacht. Dit zeggende, bedekte hy zyn aangezicht met zyne handen. Wat ben ik ongelukkig, dat ik eens zo Hechte opvoeding gehad heb 1 Zyn oom druk!:  GtnRiöAARt*; i<* drukt hem in zyne armen. - Myn lieve Neef' ftel u gerust, gy hebt nog recht om naar myne achting en die van alie braave menfchen te (laan: welk eene vreugd gevoel ik thans! ik berl-ef" door op den weg der deugd te treeden, zult gy tevens dien van het geluk vinden. Uw hart is gezuiverd , gy zult „ het ge„0 deugd verzelt fmaaken; ik vermag veel op juffer van R. . . , zy hout my voor haaren vriend en vader! Ach! wa3lie 0o,„ , dan 1anst al myn geluk van u af. Zy heeft geene ouders en is niet ryk; maar fchoon van tydelyke goederen misdeeld , is 2y te„ hor£ haar ZT-^T^ Haare ^«tlgheU . baar moed in alle haare rampen , toonen da heldhaft gheid van haar gemoed ■ ni^s" heeft t-- ara ts* ™: proces af; dat welhaast uitgefproke,? zal £'f min-  ï4+ D * Bek i e r d e mimielyli-en deugdfaam jongman.— Ach, Oom' welk een donderdag I hy zal gewis de, voorkeur hebben, en ik zal altoos elendig moeten leeven, en ,ot het einde van myn Je ven de draf va» myne eerde dooling moeren draagen He,aas! ik herhaal het nogmaals, de melk ingezogen , en zy heelt zo diepe wortelen in myn hart gefchotcn te^e« dan de Hemel zelf, uw toorn en de hcviglte liet de die uit het zelve hebben kunnen uitr.e, k 'ei wel één menfch , dai met ouer jen. Is er wu e d; is dan ik? - Schep moed Neel. ai i ; K,.mina te worden , Haagt uuui lyk "aciu bem.nd e hct: hatt va„ ir ff»r van R ■ met de gedachte op. «** T fnffil vetbindtenis tot nog ge e.mlige \e u bemlline. genomen is. Gy zyt » ». haat Ivker dan uwe medevrijers , pcfw.M wt door edelmoedige dabden, en uwe overhart ooor aangenaamer voor u zyn, winning zal. ets te a ii ^ Wyd n maarhc et met moeite gekocht, of vinden, maar nti i« bezit liever verdiend worden. #V«" • 4 ^ neene bevalligheid en geene be§eene deug, geene be a ^ .Kwaamheden, en zo gy nu?« zo ry voor myn toekomend * ftaat • - lk zal V0ÜÏ U fprC ' Wt ' dat dit eenoeg is ? meent gy , dat meent gy > dat ülc &-uutb m&  GlERlGAART» MS Mejuffer van R... zich over zal geeven, zonder u te kennen ? begeef u weder in haar gezelfchap , gy hebt den vryen toegang in dat huis, en zult 'er mogelyk in 't vervolg niet onaangenaam zyn ; let op haaren aart, en tracht naar middelen om haar uwe belangelooze oplettendheid te betoonen. De liefde voert dikwyls, gelyk een der Ouden te recht gezegd heeft, groote zaaken uit; zo gy oprechtelyk bemint zult gy de grootfte zwarigheden ligtelyk te boven komen , doe uw best, om eer, deugdfaam hart te verwinnen, deeze is de dooriuchtigfte en tevens de aangenaamfte van alle zogenaamde heldendaaden. Doriman volgde den raad van zynen Oom. Hy begaf zich dagelyks naar het huis, daar Mejuffer van R ... gewoon was te komen ; de droefgeeftigheid , het kenmerk eener hevige liefde , was op zyn gelaat te leezen. Alle zyne daaden waren zedig en ernftig, en het voorwerp van zyne liefde was , in zyne oogen , eene godheid , die hy vreesde te vertoornen. Zo hy ai niet beminnelyk fcheen , wierd .hy echter met geen ongunftig oog aangezien ; zyne zuchten wierden in acht genomen ; de poogingen , die hy aanwendde , om zyne fomberen aart te verbeteren wierden K , goed.  150 De Bekeerde zocht hy zyn hart, en vond het zelve met zo veele aaneengefchakelde laagheden befmet, dat hy, het zelve met het hart van zyn geliefd voorwerp vergelykende, zelf verbaasd ftond over de ftoutheid", die hy had durven neemen van haar eene zo onselyke verbindtenis aan te bieden ;hy wierd beurtelings door liefde en wanhoop verfcheurd. Hoe hy zich zeiven meer verfoeide, hoe beminnelyker hy Mejuffer van R... vond. Hy beoordeelde zich zeiven met zo veel geftrengheid , dat hy de weigering van Mejuffer van Re., als eene nieuwe deugd in haar aanmerkte. Befchaamd, verlegen en wanhoopig kunnen zyne neêrgeflagen oogen de traanen niet langer verzwelgen; hy barst in bitter fchreijen uit, en deeze traanen van oprecht berouw geeven zyne beklemde ziel ten oogenblik lucht. Hy fchreit, en voelt een inwendig genoegen in het fchreijen zelf; de deugd heeft thans zyn hart geheel ingenomen. Hy flaat het oog op zyne opgepropte geldkisten ; opent dezelve met verachting, en zucht, Hoe 1 zegt hy, is dit dan die afgod, dien ik zo fchandelyk gediend heb! hoe is het mogelyk dat myne rede zo ver van het fpoor heeft kunnen dwaalen! Als hy by een naauwkeurig onderzoek alle de dwaasheden , die hy dagelyks , eer hy flapen ging, gewoon was te bedryvën , overwoog , kwam 6 zyn  GlERIGAAJET. 151 zyn eigen gedrag hem ongelooflyk voor. Daar is immers genoeg , zeide hy , om eene geheele rtad van hongersnood te bevryden; en wat zou ik met die onmeetelyke fchatten doen? Kan ik voor dezelve wel de vriendfchap van éénen menfch koopen ? Moeten wy, om de achting van onze medeburgers te verwerven, geene weldaadige deugden oeffenen ? Verachtelyk goud! dat my verlaagd hebt, en dat ik door myne misdaadige dwaasheid hier opgegoten heb, vertrek, bezoek de huizen der be* hoeftigen, en herftel dus de fchade.die uwe ongeoorloofde rust aan de faamenleeving heeft toegebragt! Zyn eerst ontwerp was , een groot gedeelte van dit geld aan de armen uit te deeicn, doch eene nadere overweeging bragt hem te binnen, dat Mejuffer van R... in een procés gewikkeld was , wiens uitflag haar weliigt ten hoogften nadeeiig zyn kon ; deeze overdenking ontrust hem. Eéne goede daad , zegt hy , fluit geene andere uit; ik wil eerst voor alles haar, die my de allerwaardige is , dienst doen ; fchoon het my niet vryltaat haar zelve eene weldaad aan te bieden, kan eene onbekende hand zulks echter voor my doen. Ik vind my genoodzaakt de plaats van haar verbJyf K 4 te  !^ De Bekeerde man, rhyn lot is in uwe handen , de Tom ligt gereed, binnen twee uuren zult gy die hebben. Hy vliegt heen , en binnen kort zag de Notaris eenige kruiwagens met geld voor zyne deur: de overeenkomst word getekend , en de zaak word met alle mogelyke ltilzwygendheid volvoerd. Schoon boven het lot en deszelfs flagen verheven kon Mejuffer van R... echter die ongerustheid, die de wysbegeerte wel beftiyd, maar niet altoos verwint, niet geheel bedwingen. Haar hart was veel meer genegen om te geeven dan om te ontfangen , en uit de hoop zelve, die haar nog gegeven wierd , befpeurde zy wel, dat haar verlies haar welhaast buiten ftaat zoude ftellen. Welk een oogenblik ! op het onverwachtst treed een boekhouder by haar binnen, en ftelt haar de afftand van deneifch en van alle de betwistte voorrechten ter hand. Zy zou deeze uitkomst zö fchielyk niet hebben kunnen gelooven , indien zy volkomen onderricht geweest was, hoe flecht het met haare zaakftond; maar desniettegenftaande, fchoon zy meende dat men haar niets meer dan haar recht liet wedervaaren , betoonde zy de levendigfte dankbaarheid, en befchouwde deeze handelwyze van haare  G i e r i g a a r t. re tegenparty als eene daad van eene zeldzaame edelmoedigheid. Eenige dagen hier na ontflng zy eenen brief van eene onbekende hand. Zy brak het zegel . fchielyk open en zag Bec verwondering de handtekening van Doriman. Op het leezen van dien brief gevoelde zy zich aangedaan , want haare weigering was niet in rechten ernst ge. fchied ; zy befchouwde de zaaken doorgaans met een ander oog dan het algemeen j haar hart had befpeurd, dat de deugd, die zo lang in de ziel van deeze jongeling als verdoofd geweest was, wel haast in vollen luider zoude blinken Zy was inwendig aangedaan, als zy zag, dat hy nog by degeheele waereld veracht wierd, daar hy zich reeds werkelyk gebeterd had , en wel ver van in de befchimpingen , die tegen hem mtgefchoten wierden te deelen , trachtte zy in tegendeel zynen aart in een voordeelig licht te ftellen. Op zodanig eene wyze behoorden wy altoos de gebreken van onzen evenmenfch te behandelen ; en ik heb my fteeds verwonderd over die haatelyke neiging, die ons doet lachen als een menfch eenigen misflag of dwaasheid begaat. De brief van Doriman was van den volgenden inhoud :  I5Ö De Bekeerde Mejuffer/ „ Zo gy u veï-waerdigd deezen brief te lee„ zen , zult gy my misfchien vergeeven dien „ gefchreven te hebben. De liefde ftraft my „ ftrengelyk voor de misdaaden , die de geld„ zucht my heeft doen begaan. Ik ben u voor „ een groot gedeelte myne verandering ver„ fchuldigd: de blinddoek is van myne oogen „ geligt; zo haast ik u gezien heb , heb ik „ de deugd leeren kennen : zedert dien tyd is „ myne eenige begeerte geweest u te behaa„ gen door haar te beoeffenen, en deeze eerfte „ indrukfelen zyn al te levendig geweest, dan dat die ooit zouden kunnen uitgewifcbt worden. Heb ik myne roekelooze wenfchen zelfs „ tot u durven uitftrekken. gy hebt 'er my ook „ voor geftraft. Hoe edelmoedig moet de gee„ ne, die zyne dagen met u zal doorbrengen , „ niet worden , daar hy geduurig een zo vol„ maakt voorbeeld voor oogen heeft 1 Wat my „ aangaat, ik moet u ontvluchten , doch myn „ hart door de hevigfte liefde getroffen , zou „ in de droevige eenzaamheid, in welke ik my „ ga begeeven, eenige vreugd gevoelen, indien ik my vleijen mogt door myn oprecht berouw „ eene geringe plaats in de achting van eene zo edele ziel verkreegen te hebben. Mocht ik » nog  GlERlGAART. 157 „ nog eens in ftaat zyn, het kwaad, dat ik in „ de waereld gedaan heb, te herftellen ! Ik zal » u my geduurig voor oogen ftellen, en alsdan „ zal ik zonder moeite deugdfaam kunnen zyn » Ik laat mynen tedergeliefden Oom , dien ik „ msgeiyks verlaate , aan uwe zorg bevolen • » gy zyt de twee waardfte panden van myn » hart ; maar ik kan uwer beider byzyn niet „ verdraagen, het ftrekt my tot een eeuwig „ verwyt, en doorfnyd my het hart. Om u „ waard voorwerp, van myne veel te roekei „ looze wenfchen l weder te kunnen zien „ zoude ik moeten ophouden u te beminnen' „ en ik gevoel dat het my veel eer moge» lyk zou zyn te fterven ; een ongelukkig en „ verftooten minnaar moet vluchten , zwv j» gen, altoos beminnen en fterven". Zy was nog bezig met leezen , toen d'OlMO bmnen trad- Hy kwam , om by haar voor zynen neef te fpreeken. Zie daar, My* ontroering poogde te verbergen. d'Olman las m het overneemen van den brief ook te vens in haare oogen Th™ doen ?  j5S UEÜ£'iE1!ltDE doen | _ Hem niet verlaaten hem van je droefgeeftige gedachten , m welke by geaom peld Is, aftrekken, hem alle eenzaame ,f*>,.. dwing verbieden; het is trog tyd. g. n, behoed eene goedaartig hart *» ftèn van eene al te ftrenge dengd. dOlMAN loost eene diepe zucht, en vertrekt. Iiyylt naar zynen Neef; vindt het buU to- die 'ergert haar gewonnen proces, m menig te opgekomen waren. fi vreemd geval was het eenig onderwerp va"^ 'er onder hen van den afweezigen met lol &e fproken. Op zekeren dag , dat u p'Qx,-  G 1 E I! I O A A 1! T. , b'Olman het middagmaal hieM t een priorte, van e»n h„ j ' kmm er 'en van P . , > een'^ «7- van jaar tot iaaf wn ' *e braa"e man team W dan ™ bem eJ' beZ°ekeD' en menfchen eenLn nnf « T ""ededoogende dorpe!,n*e™£f™d™< arme gen ais^and ydi;;;d f^T™ °n'ftnP'aats van het te hSen T de tafel zaten , vreesde lw' ^ *Y ^ de '°t van zyne S el/™ hem °*er »« ^ levenlidJTnn £ T^'M ^ doch hy vatte ei„delvk L,f h duUr Wi"en'> ne Heeren zeide ht het Woord : % d-ekeer^n?^^^ J"ren; t0tn kwam ik „ „, Vt 'fe vooriSe en thans kom ik ?™or de " {meeke' Verdubbelt uwe S f he„ke, af„ f bedankenp». die in n«e%ad °neeIu^ 'er geenen roeer te vinden- r L l T m fe» eenigen tyd eenen °DS der toegezonden , die m„ r*aUimeB mwoonvan u de fmeek/ng , y^mT? ^ °P f draagen , dewyl %™° ^""f» hoeften voorziet • M» ;t j e huDne betot belooning u Je n iit,"^'?6^'^ "ieuws .te* mo« **: S™:: loofd  I6G De Bekeerde loofd zyn S te vooren heb ik meer dan eenen ter aarde gebragt, die voor myne oogen van gebrek geftorven was , zonder dat ik zelf in ftaat was hem hulp toe te brengen ; ik klopte" fchreijende by de ryken aan , maar vond niets dan geflotene deuren en fteenen harten. Hoe dikwyls heeft het myne gebloed ! myne gebeden, myne traanen wierden afgewezen ; zy , die geeven konden , waren onze ergfte plonderaars, en ons elendig gehucht was aan de fchraapzucht van twee of drie pachters overgeeven, die het zelve zonder eenig mededogen uitputteden. Ik heb dikwyls dertig mylen ver gereisd om éénen weldaadigen en mededogenden man te vinden; gy zyt een van de eerrten , die de voorzienigheid , tor onderfteuning van myn arm dorpje my heeft doen ontmoeten , gy hebt begeerd dat het de hand, die zo veele weldaaden over het aelve uitftortte , nooit zoude kennen; ik heb u hier in woord gehouden, maar fla nu ook myn verzoek niet af : het is thans het aangenaamst jaargety om de landvermaaken te genieten; kom dan by ons, om een genoegen , dat voor een hart als het uwe gewis aangenaam zyn moet , te fmaaken ; kom onze inwoonders zien, die zich gelukkig achten » die met vermaak arbeiden , die den Hemel danken voor de vruchtbaarheid van hunne akkers, en die thans hun eigen brood eeten,  ©IERIGAARTo 1(5? esten, 't geen hen door het herdenken aan hun gwleeden leed noch fmaakefyker word. De braave priefter deed in de harten der gasten allerhande aangenaarne gemoedibeweegin* gen ontdaan ; zyne deugdfaamheid, zyne op» iechtheid , en zyne grootheid van ziel zetteden zyn verhaal eenen toon by, die aandoening, genoegen en deelneeming verwekt. Hy was op eene eenvoudige wyze welfpreekend; zyne verhaaien waren fchilderachtig. Hy keerde eindelyk in zyn verhaal tot den nieuwen inwoonder weder > ik ken hem niet van naby, zegthy, want hy vermyt alle gezelfchap; ik ken maar één gebrek in hem, naamelyk dat hy ongezellig en droefgeeflig is: zekerlyk beheerfcht eenige hevige hartstocht zyne edele ziel; doch zyne zucht om allen die hem omringen wel te doen is ons alleen van hem bekend.' Ik ben geene van die priefters, die de geheimen van hunne dorpelingen trachten «ie te vorfchen. Zo ras ik vernomen heb, dat hy de eenzaamheid boven myn gezelfchap verkoor, heb ik my altoos gewacht, van my in eenige van zyne byzondere omftandigheden in te laaten» Ik heb geoordeeld, dat ik mynen plicht deede, met hem de vryheid te laaten van my te ko* men zien , zo dikwyls hy zulks goedvond , en L van,  l6i De B e k e er d e van my weg te gaan als hem eenige andere zaait bezig hield. Het gantfch gezelfcHan nam deel in dit verhaal. Befehryf ons zyne uherlyke gedaante, zeide Mejuffer van R... aanftonds. Hy is vry kloek van gefta!te; heeft heldere blaauwe oogen, bruin haair , een vol aangezicht, een weinig bleek , zyne ftem is zwak en zyne gang zeer eenvoudig. Hy is het, zeide d'Olman, (fterk ontroerd,) aan het oor van Mejuffer van R..., hy is het zelf, zonder twyffo!; dit nieuw wonder hebt gy alleen kunnen bewerken. Mejuffer vanR... bloosde; maar zich hcrftellende zeide zy tegen den pi refter, wy zullen gaan, braave vriend! ik zal den fleer d'Olman en u verzeilen; ik moet dat gelukkig hoekje lands zien., dat zo veel verplichting aan u heeft ; m\n hart zal van vreugd opfpringen ; als ik het geluk door uwe zorg in die arme hutten gevestigd zie : Het vertrek wierd op den tweeden daar aan volgenden dag bepaald. Ge* duurende de reis zeide Mejuffer van R..., die eene byzondere achting voor dien braaven Herder- opgevat had : Waerdig man, gy moet zekerlyk veel droefheid geleden hebben, by uwe eerftq aankomst in dat elendig dorp.; zo I  Gierig aart. iö3 f VCe,e iamm«!yfce ongfitökkp , dageïvfcs voor oogen te zien m„.„. u"6e'y*s hebb-n l i u zek?r g«'offen tebb.n Wat deed gy toch üm u d; . S t H bTrt' e" hmne ^™ e ne l r, ?' herDam ^ & vemieuwt my. nedroefheid , ik geloof niet dat '.r eraen, onder de zon een aandoenlyker tafel Z «enfchelyie elende.kan gevonden S - k niets tot hunnen byftand , dan n-vn.raanen en myne ftem. Hoor, 'w £ ^ k omZV"de.kerk by en g^romen w en) kiom ik op den predikftocl ; myne traanen waren altoos de Melding van 'myne re <Ö *W : ,n plaats van hen onoplosfelyke ,eerftel. Imgen voor ,e houden, verklaarde ik hen£ nutttge waarheden van de Christely e zede Chr stenen aangenomen worden , die indrat maaken op alle harten, en dezelve o;beu ë en vertroosten. God , zyne voorziemS zyne rechtvaerdigheid , iyae goedh.id zv" waakend oog op ons in onze rampen dee e^ «ren doorgaands de onderwerpen an myn" redenvoenngen. Ik zeide tegen haar, ,eTvl * myne traanen afdroogde : geliefde b oéder? 2,1 deelt in a,,e uwe »mPen , gy m L 2 ** * uwe  If?4 De Bekeerde uwe uitgeftaane elende , en cbriftelyke gela tenheid beloonen ; gelooft niet , dat onze algemeene Vader zyne kinderen verlaaten zal ; hoopt op zyne goedertierenheid , zo lange gy zyne zon over uwe hoofden ziet opgaan ; hy wil flechts beproeven , hoe vei onze zelfsverlochening gaan zal ; vernedert u en kust zyne hand , die wel flaat maar ook weder heelt; gelooft , dat de ranpen , die hy ons toezend, tot ons geluk moeien medewerken ; zyne wegen zyn onnafpeurlyk , en hy is nimmer meerder geneigd om ons zyn goed* heid te toonen , dan als hy ons fchynt te ftrafren : veele menfchen zyn nog ongelukkiger dan wy. In dit oogenblik , daar ik tot u fpreek , word een groot gedeelte van Europa door den oorlog in vuur en vlam gezet; ge• heele landftreeken zyn aan het zwaerd hunner vyanden bloot géftelÜ , de kinderen worden uit de armen hunner moeders 'gerukt ; de ongelukkige inwoo'iders Vluchten, naar de bostenen , en moeten het zelfde lot met het wild gedierte ondergaan, Waarde broeders! wy zyn' wel bevryd van het vuur des oorlogs , doch niet van alle de rampen , die dezelve voortbrengt; de geheele waereld zucht 'er onder, en die geenen , die van dë algemeene elende bevryd  G,!"itiJni, j<55 bevryd zyn , en dezelve niet verligten , zvn nusdaadig i„ de 00g,n va„ -(e" ' eenmaal een knaagend naberouw gevoelen w^enUWeDrTfhei,d 2a' iD S^ * ï worden. Denkt , dat. God boven ens is. en zonderif '°°te ™> 't Heelal by. zond,, lyk voor den menfch waakt ; ay L vaJerlyke handen; weest verzekerd , dat de lief«e, die gy voor uwe kinderen gevoelt, ilechts een gering affchynfel is van zyne goddelyke , ef de yoor ons zyne afeemeene[kinderen: hy be«tot e„ beloon, eei)e ^ ^e Onnerhee?26 ' °"':e ^dertieren Opperheer ... myne frikken braken myne woorden af. Myne toehoorders fchreiJen met my en vonden z,ch verkwikt; zy trokken uit myne eenvoud.ge redeneeringen eenen troost , dje hen geduurende de g.ntfche week bybleef. Ik bezocht hen allen by beurten, en als zy tuymet een blymoed,g gelaat, gerust gemoed en onderworpen hart in de algemeene elende zagen deélen, kreegen zy nieuwen moed; en, de H»mei zy voor zyne goedheid geloofd, eentee d"rop. pelen regen of dauw ter bekwaamer tyd nedergeftort, voedden en veriterkten hunne hoop en fcheenen zelfs eenen fchat in hunne oogen. 3 Braave  J56 "D e Bekeerde Braave Leeraar , hernam d'Olman., ik weet, dat gy uw belang, meer dan eens , aan het welzyn uwer dorpelingen opgeofferd hebt; gy hebt eene .bediening geweigerd, die, u wel twintigmaal meer dan deeze ftandplaats zou op* gebragt hebben. — Hoe! zou ik hebben kunren befluiten myne arme boeren te verlaaten? Ik befchouw hen als myne broeders : die braave lieden! zy beminnen my in den grond van hun hart, en de verzekerdheid van de oprechtheid myner gevoelens voor hen maakt hen gevoeliger voor de waarheden , die ik het geluk heb aan hen te verkondigen. Ik zou immers ondankbaar zyn, indien eenig tydelyk belang my de vriendfchap van zulke zuivere, oprechte en tedere harten deed vergeeten. Geen het minst ongeval kan my overkomen , in het welk zy met even zo veel deel neemen als ik zelf. By de gerinefte onpasfelykheid beftormen zy , als het ware\ by hoopen myn huis ; op den dag van myn gewoonlyk vertrek herwaarts ftaan zy alle, mannen , vrouwen , kinderen en grysaarts itl hunne deuren om my te groeten en vaarwel te zeggen; hun affcheid doet my aan. ün fchoon het Hechts een afzyn van veertien dagen is, zon men aan hunne droefheid zeggen dat ik hen voor altoos verliet. Veelen van hun doen my uitge-  * £ I E R I C A A R T. l6? uitgeleide tot aan de fchuu, en, door den fWm. der mier weggevoeid , kan fe ncg uit hunne uöei^Jae tetarh de welmeenende wenfchen van hun genegen,hart befpemen. — Deugdfaam man! wat (s het aangenaam zo geliefd te zyn'Ach! Ik kan de vreugd^ dfe zy by ^ derkomst betoonen , u niet befchryveu ; .dan ichynt my alle ander verbiyf eene bailingfchap te zyn. Ik herleef als ik hen wederzie;^ weet met hoe het zy, maar my dunkt, dat ik voor *tlT tfkend ben' ****** een enkel woord a hun verdriet verdryven kan: zy verdringen eikanderen aan myn huis, en myne oude meid heeft •** genoeg om hen geduurig in te haten; en * zou hen verlaatenWeker neen; Si ,V0°rT^hej'd my in dat afgelegen ! ! daVk dinr al het k*N dat ik op aarde fmaaken kan . zou genieten, door dat van die nat mvrfV'2'1 mynS ZOrg heeft toevertrouwd! naar myn vermogen , te bevorderen. Jk kan met eenen van. hun ter aarde beitellen, zonder myne zuchten en traanen onder de Jykpücbteo tmengen: hun fterfdag is altoos voor my een dag van rouw en droefheid. Zy zien klaar, in d e ^erlyk hart voor hen heb; en ik zou hen verL 4 laaten!  168 De BiKEERni laaten! verdienen zy zulks? Zy,we'ker zeden z© onberispelyk zyn ! in myn dorp hebben de gebreken dezer eeuw nog de overhand niet genomen ; twee rivieren verftrekken hetzelve, om zo te zeggen , tot eene befcherming tegen de losbandigheid der Heden. Zy hebben alleen met de armoede en met de onbarmhertigheid van fommige menfchen teworftelen; doch onze nieuwe inwoonder befchermt hen door zyne weldaaden tegen beide,en welhaast zullen zy hem even als my beminnen. — Neen , Mynheer, zeide Mejuffer van R... , gy zult altoos de eerfte plaats in hun hart behouden , uw recht is het oudfte en het best gegrond. Zo iemand ter waereld recht heeft op de achting van zyne evenmenfchen , is het zonder twyffel , zodanig een, die, in uw beroep gefteld, zulke gewigtige plichten zo getrouwelyk vervuld heeft. — Htc weinig goed, dat wy doen, komt van boven van den Geever alles goeds, het heeft hem behaagd, my hier toe als het middel te gebruiken: mocht myn gantfche leven behaaglyk in zyne oogen zyn. Zy ontmoetten onder weg eenige arme boeren, die, metgekromden rug, den houweel in de hand hielden. Zy moesten een rotsachtig gebergte  GlERIGAART. I69 bergte flechten, en effen maaken, tot gemak van bunnen Heer, die, ter jacht gaande, geene hindernis wilde ontmoeten. De traanen fchooten den goeden prieïter in de oogen. Mejuffer van R... bemerkte zulks. Dit gezicht treft u, zeide zy. — Nimmer zie ik dergelyke verdrukkingen , zonder my een ongeluk , in myn dorp in de tyden van onzen rampfpoed gebeurd, te herinneren. Een man, die zich in het zelve ik weet niet welk een recht aanmaatigde, en het tevens ten ftrengften uitvoerde, deed myne arme dorpelingen veele dagen achter een voor hem werken, beweerende, dat dit recht aan zyne heerlykheid verknocht was. Hunne paarden wierden verminkt , en hunne rytuigen gebroken , en als zy dan eindelyk aldus t'huis kwamen hadden zy brood gebrek ; zy wierden zodanig uitgemergeld , dat zy te zwak waren om het land te bebouwen; en desniettegenifaande wierden zy niet zachter gehandeld , maar hy huid zelfs ftaande dat hy zeer wyslyk handelde , op dat zy zich zouden haasten en dus des te eerder hier van ontflagen zyn. Een myner dorpelingen, die niets bezat dan handen en eenen ploeg, moest mede aan dit werk : ik heb hem zeer wel gekend; hy was een eerlyk man, die zelfs «ene vry goede opvoeding had genoten; hy L S had  i7p De Bekeerde' had een gevoelig hart, en kon wel leed maar geene fmaad verdraagen. Hy was ziek toen hy vertrok , en -naardien zyne lichaamskrachten hem geen zwaar werk toelieten, verftoutte zich een der opzienders hem te liaan. Hy toonde zyn misnoegen door eenige veront» waerdigende woorden ; waar op deeze deuge-, niet hem op nieuw floeg. Toen bezweek deeze ongelukkige onder de last van zyne elende en vernedering; hy floeg zyne oogen', in welken eene afgrysfelyke wanhoop te leezen was, ten hemel; bittere traanen rolden langs zyne bleeks wangen, en in zyne woeden zyn houweel aangrypende, doorftak hy eerst zyne beide osfen, en daarna zich zeiven. Op het zien van dit menfchenbloed met het bloed der redenlooze dieren vermengd , ontitelde de overige arbeiders in den beginne ; doch welhaast veranderde het ingedrukt denkbeeld van fiaaverny deeze ontfteld. tenis in eene domme vrees. Ach! dat de barm. hertige God deezen elendigen in-genade mooge aanneemen, en de ifraf der misdaad veeleer pp de wieedaarts, die hem tot dezelve gedwongen hebben, doe nederdaalen 1 Deeze flaaffche arbeid verfehafte aan d'Olman en Mejuffer van R... ruime Hof tot vee» lerleije  G I E It I G A A K T. 171 lerJèije overweegingen, die ik hier niet kan mededeelen, doch welke ook in ieder gevoelig menfch even als in hen zullen ontdaan. Ik heb veel verdriet gehad , hernam de Priefter; maar eindelyk fchikt God alles ten beste. Onze nieuwe mvoonder heeft hen do-:r zyn peid van de heerendienften. bevryd: en daarenboven nog andere fchulden voor hen betaald. Zy komen aan net dorp. tr- Ziet gy, zegt hy, dat wite huis, aan het ander eind gelegen ; daar heeft hy een ftuk gronds gekocht, en fomtyds zie ik hem, uit myn venter, met de fpade in de hand, zynen tuinbe* arbeiden. d'Olman onverduldig, wil aan dat huis zelf afklimmen. De Priester ftaat bier over verwonderd, dochzwygr. Zy komen daar aan, en kloppen aan de deur j een boereknecht doet open.— Waar is uw Heer? — Hy is uitgegaan , Heeren, om eenigen ondertand aan eenen zieken te bezorgen; hy is aI een poos tyds weg geweest, en zal welhaast wederkomen. Hy ig het zelf Mejuffer, 2eide d'Olman, die van bfydfchap weende ; ik zie het aan het nuisraad. De ontroering van Mejuffer van ft. was thans allerhevigst; de flap, die zy gedaan had, belette haar te rug te traden, ffi fcben  17* De Bekeerde fcben zag d'Olman duidelyk uit haar gelaafde verlegenheid , die de eerfte ontmoeting haar veroorzaaken zou; ga in dit zyvertrekje , zeide hy, wy zullen hem eens verrasfen. Zy was hier naauwlyks ingegaan, toen Doriman in de kamer trad; hy valt zynen Oom om den hals en verwondert zich over zyne komst. Hy tracht te fpreeken, maar de woorden fluiten op zyn lippen : boven alles wil hy van haar, die hy bemint, fpreeken .... maar by bedenkt zich, en begint te bloozen. d'Olman vermaakte zich over zyne verlegenheid , en bereidde hem eene veel grootere... —- Zyn wy dan zo kwaad , om u zo ver van ons te verwyderen ? Ach! wreed menfch, byzonder menfch, 1vat hebt gy my eene ongerustheid veroorzaakt voor het genoegen, dat ik thans geniet! — Waarde Oom, fmaak ten vollen dit genoegen , gy zyt 'er oorzaak van, het moet gewis behaaglyk zyn voor uw edelmoedig hart; wat my betreft , ik heb geen vermaak meer te wachten ; ik heb u ontvlucht, ach ! konde ik my zeiven ook ontvluchten! konde ik het aanbiddelyk voorwerp , dat myne zinnen flreelt en tevens kwelt , uit myne gedachten uitwisfchen ; myne wroeging ftraft my op het hevigst voor het verachten van uwe lesfen! — Kwel u niet meer, myn vriend! ik  Gll"«mi.- ,? ik heb alles veneten; terwyi gy nu dwatóa» W. voegt uook in het vervolg vrolyk *«« zult gy lesfen uit « 'SS °nt a»ge„. .... De. liefde is oo za,k van verJnet; weet clan, dat Mejuffer Van R "Z Houd op; durft gy eenen naam „oemen 'XI weet, dat zo fmertelyk en tevens zo Zlr iJ? n>X li; ik bid u, heb raedelyden « ! my tot dus ver verbeeld, niet daM^' velften,,naardathet nke"S re deugden en bekoorlykheden my „ ken kon; maar te verLft h £Jl ,JS *»* geftKhg eene levendige kwelling voo n' ' . m iet „ met my gedaan; ik zal dit nie ÏÏÏÏ ' leeven. - Gy zult leeven, mJTv'* meaw haare hand verzoeken. 1 ZSZ o °? uwe vriendfchap treft my -t hart ' , P°m> repHc tv innt . •. i , . y art» maar het iV reeds ce Iaat,-ik heb in ons laatst onderhond delyk befpeurd, wc!k eene hevige S my heeft. Zy WL niet h* ö ^ Het is byna onmögeïyk zich èeh denkbèeM van de akeligheid van' dergelyke omftandigheden te vormen. Men word, als hef ware, eensklaps in eene onftuiniige zee overgevoerd, daar men zich niets dan eene aanftaande fchipbreuk N 4 kan.  200 Ros ALlê kan voor oogen ftellen, daar men van den eenen kant het verfchrikkelykst onweer ziet en van den anderen kant eenen onvermydclyken afgrond, gereed om de ongelukkige flachtoffers in te .zwelgen , béfchouwt. Rosalic ftelde zich haare Moei voor oogen , gereed om de waarheid van de zaak te ontdekken, en haar met alle de geftréngbeid van haaien onmeêdogenden aart te behandelen: doch haare fchrik en wanhoop wierden nog vermeerderd , als zy haare gedachten liet gaan over de opfpraak van eene waereld zonder toegeevendheid , zonder mededogen, en nog onmenfchelyker dan haare Moei, vermaak fcheppende in haare zwakheid ruchtbaar te maaken, haare droefheid te befchimpen, haar open tl yk te verachten, en haar onder den last van eene altoosduurende vernedering en fchande te verdrukken. Welk eene ftraf voor de dwaaling van een enkel oogenblik! Hoe word die verzwaard , daar die mannen zeiven, die alle middelen in 't werk ftellen ter verleiding van eene zo zwakke als beminnelyke fexe,het meest genegen zyn om haar eenen misflag te verwyten, in wiens ftraf zy naar alle recht behoorden te deelen! Hoe dikwyls zeide Ros ali ë by zich zelve : Montalmant is de oorzaak van myn verderf! Eene onuitwisbaare fchande zal het loon voor myne tedere liefde zyn; ik ben  eene FllANSCHE GESCHIEDENIS. 201 ben misleid, en verlaten!... Myne nagedachtenis zelve zal met verachting behandeld worden! . . . Maar neen , Montalmant is zo ondeugend niet ; hy kan het niet zyn ; ik heb maar weinig middelen te wachten ; zyne moeder zal, om eenen • band, dien ik heilig rekende, te verbreeken, haaren zoon tot deeze vlucht genoodzaakt hebben Maar kon hy,my ten minfte , riet alvoorens tót fterven voórbe-, reid hebben? Dewyl my toch dit alleen te wachten (laat; want wat wil ik my anders voorftel» len ? Die wreedaart! hy weet niet in welk eenen poel van rampen hy my geftort heeft ; hy weet niet, dat hy vader is!. , En ik, ik ben alleen, zonder byftand , zonder vrienden, en genoodzaakt om dus den last myner elende te draagen; immers word ons leed verligt , als 'er iemand deel in neemt; en nu, nu zal ik het leeven geeven. .. aan het allerelendigst fchepfel; dit zullen de vruchten eener verdoolde liefde zyn! Door dit akelig vooruitzicht geheel buiten zich zelve vervoerd , beiloot Rosaliö haar leven te verkorten : door deeze daad konde zy haar verdriet eindigen, en de blyken van haaren misflag met haar in het graf dompelen; doch zy wierd wederhouden door de natuur en den godsdienst; die hemelfche trooster, die eenige vriend, N s die .  202 R o s a l i c die ons altyd byblyft , die ons in de hevigfte rampen, als ons alles verlaten beeft, byiïaat, kwam haar thans te hulp. Mejuffer Domebv a l verviel van dit wanhoopig befluit in eene diepe droefgeestigheid, en fcheen in haare traanen te zullen fmelten. Het onheil, dat haar dreigde, begon nu meer en meer te naderen; de uiterlyke blyken van haare zwangerheid namen van dag tot dag toe ,* zy had tot nu toe het geluk gehad dat dezelve door niemand ontdekt was. Haare moei had echter haare diepe droefgeestigheid befpeurd, en vroeg geduurig naar de rede derzelve ; Rosaliö antwoordde alleen door traanen, of fchoof die op eene kwyning , wier oorzaak, zy zeide, zei» ve niet te weeten. Mejurfrouw Mezirac fchreef die toe, aan de nieuwe levenswyze , die zy zich zelve en haare Nicht opgelegd had; zy had zich zedert eenigen tyd, van alle gezelfchappen afgezonderd, en rekende^ het verdriet» dat zy dit jong mensch hier door aandeed, voor een van haare. gpede werken. Men vind fommige ongezellige fchepfels, die in de kwelling,, die zy anderen aandoen , vermaak fcheppen: de gernelyke Mezirac vond een byzonder genoegen, in bet flachtoffer van haaren eenzinnigen, aart te kwellen j zy belette deeze zelfs de  e£ ne fransche geschiedenis. 203 de onfchuldigfte vermaaken, en hield zich verzekerd dat zy, met den tyd, tot haare vreemde verkiezing en fombere korzeiheid zoude overgaan. Het geluk diende Mejuffer Domerval beter dan zy had moogen verwachten. Haare Moei verviel, in eene ongefteldheid, die haar geduurende verfcheiden dagen het bed deed houden; en dit was juist het tydftip, dat RoSALië bevallen moest : zy had heimelyk de vereischte kundigheden tot haaren toeftand weeten te verkrygen ; van alle vreemde hulp ontbloot, had zy moeds genoeg om die te kunnen misten, en bragt zonder dezelve eenen zoon ter waereld. Aan het einde van den tuin Hond een huis» je, dat byia geheel ingevallen was, en in het welke byna nooit iemand kwam ; dit verftrekte het onnozel kind tot eene fchuilplaats; een weinig hooi was zyne wieg. R o s al i ë gevoelde thans eene gansch nieuwe aandoening, te weeten ; de moederlyke liefde ; zy nam alle gelegenheden waar' öm haare Moei te ontflippen, en, na voorzichtig rondgezien te hebben , ging zy haar kind omhelzen en zoogeh. Hoe veele kwellingen moest zy uitftaan ! de vrees  204 R o s a l : ë vrees van haar kind te zullen henadeelen, door het bedwang , in het welk zy zich bevond , en het byna even fterk vermoeden van ontdekt te zullen worden , de mishandeling van Mejuffer Mezirac te zullen ondergaan , en zich zelve aan eene eeuwigduurende fchande blootgeileld te zien! Dit laatfte denkbeeld trof het hart van RoSALië het meest. De plicht van moeder veriiaauwde , en het vooruitzicht van eene vrouw aan de algemeene verachting blooigelïeld , zonder hoop , dat haare misflag vergeten zoude worden heerschte alleen in de zinnen van Mejuffer Domerval. Na veele aanvechtingen en gemoedsbeweegingen doorgeftaan te hebben , behield de eer by baar de overhand op de natuur. De Eer, zeide RosALië dikwyls by zich zelve , de eer alleen is het richtfnoer onzer daaden ; zy moet blindeling ingevolgd worden , zonder het hart raad te pleegen , zonder naar eenige aandoening, die aandoening , die in het binnenst van myn hart haare ftem doet hooren, te luisteren.. . . ik wil die verdry ven,... ik wil haare treffende ftem doen zwygen.... want het is onmogelyk... hoe zou ik een kind zo ftil kunnen opvoeden ? en daarenboven , welk lot heeft het  eene FsANSCHË Ge?CKIFDENIS. ïoj het te wachten ? wat is toch het leven ? is het niet een akelig gefchenk ? kan ik, in myne omftandigheden , voor alle de rampen , die het zelve verzeilen, de oogen fluiten ? moest RosALië een elendig fchepfel, uit deszelfs gelukkige nietigheid te voorfchyn brengen ? laat het , hoe eerder hoe liever , tot dezelve wederkeeren; laat ik dit tydftip verhaasten ; dit ongelukkig bewys van myne zwakheid of liever van eenen misftap, die by de waereld * nimmer vergeten word , kan niet te féhieiyfc uit den weg geruimd worden. En wat zou toch zyn deel op aarde zyn ? Montalmant, Montalmant zelf, heeft deeeze ongelukkige vrucht van eene liefdedrift, die den Hemel waarfchynlyk vertoornt,geenen naam nagelaten'; zyn vader.... maar hy durft dien niet noemen i en zyne moeder! zyne moeder zelve zou genoodzaakt zyn hem' te vérzaaken ; ik zou hem zelfs niet durven beweenen ; hy zou alleen leeven , om eene eeuwigduurende fchandvlek , veel bitterder dan de dood zelve, te draagen, om dagelyks alle de vernederingen, aan een leven zonder rang of vermogen gehecht, te lyden, om overal tot een voorbeeld van armoede en fchande te (trekken , en om myn misdryf, dat op hem hechten zoude , aan de geheele waereld openbaar te maaken ! Welk een naar gefchenk zou  io<5 R o s a t i é* zou ik hem gegeven hebben? Helaas, het leven is alleen van waarde voor hun , die hunne geboorte zonder bloozen , durven noemen , die goederen, eer en geluk te wachten hebben; en dit alles, geliefd kind, zal nooit uw deel zyn! gy hebt alleen het licht gezien, om de jammerlyke gevolgen der behoeftigheid te ondervinden.... En, het fterven is immers het algemeen lot van alle menfchen ? De eerfte ftap, dien zy in dit leven doen, leid hen immers reeds ter dood ? aan welk eene misdaad zou ik my dan, ten uwen opzichte, fchuldig maaken , door de dood, dien gy toch niet ontgaan kunt , te verhaasten, ik zal u welhaast in het graf volgen; maar laaten wy ten minften fterven , zonder eenen fchandelyken naam natelaaten,... de fchande is erger dan de dood. ' Dusdanig waren de denkbeelden , die den' geest der ongelukkige RosALië onophoudelyk kwelden ; op het laatft kan zy dezelven niet langer tegengaan : zy vormde het affchuwelyk ! ontwerp van haar kind van het leven te berooven; tot tdit wreed en onnatuuriyk misdryf gereed, en God en menfchen , godsdienst en natuur ter zyde Hellende, grypt zy een mes, loopt den tuin door naar het huisje, dat haar waardfte pand ten fchuilplaats. verftrekte, fluit de deur achter  eene Fransche Geschiedenis. 207 3chter zich toe, en haalt.het ysfeiyk ftaal van onder haare kleederen. Ter zeiver tyd treft het gefchrei van het kind haare ooren en te gelyk haar hart : zy blyft eene poos onbeweeglyk ftaan ; zy nadert eindelyk : zy ziet het lieve kind , dat haar fchynt te kennen , en haar de armpjes toereikt, met een aanminnig lachje, dat 20 betoverend is, voornaamlyk in de oogen van eene moeder j zy ziet het aan , en befchouwt het verfcheidene maaien met oplettenheid; van afgryzen en liefde getroffen, en tevens haare ei. gene omftandigbëid overweegendë, 'wend zy haare oogen' af, en wil den arm opligten; doch een fchreeuw van het kind , dat den doodelyfcen flag fcheen te willen afbidden, brengt eene fchielyke verandering in haar gemoed te weeg; het fraai ontglipt haare hand ; zy werpt zich op het kind neder en befproeid het kusfende met haare traanen ; Neen , zegt zy , neen , uwe moeder zal uwe moorderes niet zyn; leef, lief kind, leef.... om de ongelukkigfle aller fterve* iingen te zyn! RosALië van een zo aandoenlyk voorwerp verwyderd , en weder geheel door het akelig denkbeeld van de fchande, die haar te wachten ftond , verwonnen, verweet zich zelve haare V te groote tederheid , en keerde weder tot het ysfe-  408 RoSALlë vsfelvk befluit om haare aandoening te verdooven Het is onmogelyk zeide zy, het is onmoeelvk larger te draalen; myn geheim zal uitlekken i en ik zal.... ik zal meer dan een kind,... ik zal tfynen goeden naam verliezen ; kan de „aam van moeder het verlies van de eer opwee* is dit nkt het grootst verlies? Dit is waarfyk onherftelbaar! de waereld, de onmeedogenj ie waereld dringt my tot deeze daad,... ik M die volvoeren. Mejuffer Domei, val gaat weder naar den tuin met een vast voorneemen van met terug e leeren , xonder haar befluit volvoerd te heb\Z De (tem des Hemels voegde zich thans,, zorder twyffel by die der natuur, fprak in het ha t van een verdoold menseh, en wederhiel* „ogmtó haaren arm. Hoe! roept zy.«UJW «Teen moed. genoeg hebben om alle onhe.L 2 my over het hoofd hangen , aftewee. 1\ uZ moei begint te herflellen. Zns mynen misflag gewaar worden; zy.zal e n : fehèim ontdekken, dat ik met my zelve in den Sepflen afgrond wenschte tebegraaver,; en wat faat mv uit deeze ontdekking te wacnten.« v HemeP . • • « *» van dloe£beid ffS ■ (Na een oogenblik ftüzwygen.) M* fk b?n moeder , ik gevoel zulks klaar aan de n-  eene Franschïï Geschiedenis.' 209 rnerïyke folteringen , die my het hart verfcheuy ren! Hoe! zou ik dat onnozel fchaap vermoorden , dat myne liefde fchynt aftefmeeken, en zyne ftreelende handjes naar het doodelyk ftaal uitileekt! zou ik myne handen bezoedelen rnet het bloed van myn kind... van myn kind! welk een woord is my ontflipt! en welk een verfoeijelyk middel om my van de fchande te ontdaan.... van de fchande, van de verachting, die met den tyd meer en meer zil toeneemen! geen andere weg blyft meer voor my open! zoude ik my zelve opofferen om een fchepfel, voor het welk leven en dood onverfchillig zyn, dat geen denkbeeld heeft van zyn eigen lot.' en ik , ik kan alle de yslykheid van het myne voorzien, ik kan die voorkomen, en ik ben 'er toe verplicht. RosALië had dus de dood van haar kind Hechts uitgefteld ; zy blyft vast by het yslyk voorneemen om dit gruwelftuk te volvoeren; maar thans wil zy 'er het ftaal niet meer toe gebruiken ; haare hand weigert haar ten dienffc te liaan; het naar tafereel van dit bebloed en lillend flachtoffer komt telkens voor haaren geest, en doet haar fidderen , zy hoort het fchreijen, zy wil dit akelig tooneel vermyden ; zy meent een middel gevonden te hebben , om dit medelyden, O dat  210 , ' ROSALIS dat haar bederf zal veroorzaaken, indien zy hef gehoor geeft, overeentebrengen met dat geen, t v/elk zy als haare plicht befchouwt, 't welk zy houd voor eene onwederfpreekelyke wet der noodzaaklykbeid , die alle infpraak der natuur Wederftaan en verwinnen moet: RosALië wil zich van eenen vergiftigen drank bedienen ; zy wil van haar kind weg gaan, na het dien ingegeven te hebben, en dus de akeligheid van het te zien fterven , ontwyken ; thans houd zy zich alleen bezig met het bereiden van het doodelyk mengfel. Haar kind moet fterven, het vergif is reeds gereed. Terwyl zy het vergif overbrengt word zy door eene nieuwe befluiteloosheid aangetast: zo hart valt het voor een moeder zich aan zulk een gruwelftuk fchuldig te maaken ! Door tegenftrydige aandoeningen geflingerd, beurtelings van de moederlyke liefde tot de zucht voor ïiaare eer overflaande,aan de felfte wroegingen, aan de vrees van ontdekt te zullen worden, aan de onzekerheid, wat te doen, die zich by allé deeze verfchillende aandoeningen voegde, overgegeven , door godsvrucht en menfchenliefde in 't hart getroffen en zelve verfchrikt van haar gruwelyk befluit, ontvalt het glas haare hand, en zy vliegt naar eenen achtenswaerdigen Geefte- lyken,  eene FbaTssche Geschiedenis. %ii iykeTi, die Fr em in vil le genoemd wierd, en welke met de zorg van eene der armelykfte Pa* rochien in de voorftad van *** belaft was. Deeze braave man voegde by eene voorbeeldige godsvrucht, eene onbepaalde weldaadigheid, die zich tot alle ongelukkigen uitftrekte ; hy zelf was zo arm , dat hy zich dikwyls het noodige onttrok om de behoeftigheid van anderen te onderfteunen; en,geheel verfchillende van Mejuffrouw Mezirac, kende zyne toegeevendheid geene paaien, zyn eigen gedrag alleen doorzocht hy met eene godvruchtige geflrengheid } zyne ge* meente eerde en beminde hem ook als eenen tedergeliefden vader. Mejuffer Domerval befloot haare traanen en , Ware het mogelyk , geheel haar hart, dat door de wreedfte kwellingen gepynigd wierd , in den boezem van dien waeidigen leeraar uit te ftorten ; zy verzoekt een gefprek met hem alleen te mogen hebben, 't welk hy haar oogenbliklyk toeftaat. Zoras zy met den Priefter alleen is, werpt zy zich fchreijende voor zyne voeten. Freminville fchiet toe om haar op te beuren. — Neen, zegt zy, Mynheer, ik wil, knielende aan uwe voeten, myn hart van eenen last, die het zelve benauwt, ontlasten..... gy ziet eene misdaadige.. -, eene ten hoogften mtsO 2 daadige'.  daadige..'. —- Dewyl gy moeds genoeg gehad; hebt, Mejuffer, om myn byzyn te verzoeken, moet ik belluiten , dat het berouw u herwaarts gevoerd heeft, en het berouw is de eerfte ftap der wederkeering tot de deugd; bedenk dat God de beste trooster, de getrouwfte vriend is, dat zyne goedheid geene paaien heeft, en datHy altoos genegen is om ons weder aan te neemen, wanneer wy onze misdaaden openhartig en met een waar berouw voor hern belyden. Spreek vry uit , Mejuffer, en wees van myne ftilzwygendheid en innerlyke deelneeming verzeekerd. RosALië meld hem, onder eenen vloed van traanen, haaren naam , haare afkomst, en eindelyk haaren kommerlyken toéftand , die van haare zyde befchouwd het voorgenomen flachtoffer fchynt te eisfchen. Ja, Mynheer , vervolgt zy, ik werp my voor uwe voeten, geflingerd door een voorneemen , 't geen ik reeds verfcheidene maaien heb willen ten uitvoer brengen ; gy zult 'er gewis van yzen ; ik zelve, ik beef 'er voor; maar alles noopt my aan om dit bewys van myne zwakheid, of liever van myne misdaad, uit den weg te ruimen: en ik zoek my niet by u te verfchoonen, my blyft hier toe maar één middel over,... naamelyk, myn kind om te brengen... — Wat zegt gy ? o hemel! — Ja ik gevoer zelve alle de yslykheid van deeze daad»  eene Fra^sche Geschiedenis. «13 daad; myn hart heeft een afgryzen van zulk eene gruwelyke en godlooze moord; maar.... wat zal 'er anders van my worden ?... ik ftel myn lot in uwe handen. — Gy vertrouwt het zelve, Mejuffer, aan iemand, wiens hart op *t hoogst gevoelig is. — Gy hebt voorzeker eene zwaare misdaad begaan; ik wil u zulks niet ontveins zen, maar zoud gy nu nog dezelve vergrooten door een gruwelftuk te beftaan waar van de menfchelykheid , ja God zelf, een afgryzen heeft? Wilt gy uwe handen met menfchenbloed, met het bloed van uw eigen kind, bezoedelen ! befchouw, befchouw met aandacht dat beweegIyk flachtoffer , en ik ben verzekerd , dat gy niet in (laat zult zyn om het (luk uit te voeren: neen , nimmer zult gy zo ontmenscht kunnen zyn. Zonder de vreeze voor God is de natuur alleen vermoogend genoeg om u te weerhouden. t „ — Ach! Mynheer! de natuur zelve doet my de wreedfte kwellingen uitftaan ; zy heeft my tot dus verre belet aan de wetten der noodzaakelykheid gehoor te geeven ; overweeg toch ernftig de droevige uiterften, tot welken ik gebragt ben. Nog eens, .Mynheer, wat zal 'er van my worden wanneer myne Moei, wanneer de geheele waereld.. . . ach, Mynheer, dood my uit barmhartigheid, of red my uit deezen afgrond van elende! O 3 F b e-  *Ï4 RoSALlt Freminville herhaalt zy liefderyke vermaaningen , Helt haar nogmaals de bevelen van den godsdienst voor oogen , en na op deeze wyze den plicht van geeftelyken volbragt te hebben, gaat hy over om dien van mensen te voldoen. Breng my uw kind, zegt hy tot RoSALië; ik zal myn best doen om 'er u van te ontlasten , zonder God of de menfehelykheid te beleedigen. De jonge Juffer vliegt vol blydfchap naar het huis van haare Moei; en zoekt een voorwendfel' om gelegenheid te vinden haar kind aan Freminville ter hand te kunnen ftellen; dit gelukt haar; de edelmoedige Priefter ontfangt het kind, en neemt, ondanks zyne armoede , de zorg van 't onderhoud van het zelve op zich; alles word gefebikt, eene arme vrouw by Freminville bekend, zal het onnozel fchaapje opvoeden , zonder de moeder van hetzelve te kennen, die, van haaren kant, wel zorg moet draagen, dat zy niet ontdekt worde. Mejuffer D omerval onderwierp zich gewillig aan deeze voorwaarde : het geheim was voor haar van zo groot belang, dat zy niet twyffelde of zy zou dezelve ligt kunnen naarkomen. Nu kwelde haar , na zo groote gevaaren , nieis meer,  eene Fkansche Geschiedenis. 215 meer , dan alleen het onvermoogen van haare erkendtenis aan den weldaadigen Priefter te betoonen, dit deed haar alle de fmart van de behoeftigheid gevoelen. Zy was hier de eenige niet, die geene middelen bezat, een ander, by< na even arm als zy, had, om het zo te noemen , den last van haar ongeluk op ^zich genomen. In andere gevallen zou zy liever geftorven hebben , dan het leven aan eene weldaad , die haaren weldpender zo bezwaarlyk viel , verfchuldigd te zyn ; maar wat kan het moederlyk hart niet uitwerken? R os a l i ë thans meer gerust , gevoelde alle de kracht van het zelve; deeze liefde gaat alle andere te boven ; eene moeder zal, om haar kind te behouden , niets ontzien, geene dood of fchande zelfs. Genoodzaakt om van het voorwerp haarer liefde geheel aftezien , had RosALië alle haare tederheid overgedragen op dat kin l , dat zy niet meer zien mogt; dit deed haare droefgeestigheid dagelyks toeneemen , en ftelde haar meer en meer bloot aan het vermoeden van haare onmededogende en tevens waakzaame Moei. De braave Priefter, deeze fombere droefheid willende verligten gaf bevel aan de voedfter, van met het kind in eene openbaare wandelplaats te gaan wandelen, daar Mejuffer Domerval O 4 en  Sïtf R o S a l 1 0 ren haare Moei dikwyls gewoon waren te ko* "men; dus kon zy ten minfte het vermaak genieten van haar kind te zien , en zy had beloofd en vastelyk voorgenomen zich geene onvoorzichtige aandoening te laaten ontglippen. Het eerfte voorwerp , dat by de eerstkomende wandeling haare oogen trof, was haar kind, dat door deszelfs voedfter op den arm gedragen wierd. Welk eene ontroering gevoelde zy op dit oogenblik! zy wendde alles aan om die te bedwingen; eene onverwachte bezwyming volgde op deeze hevige aandoeningen : zy viel buiten kennis voor de voeten van haare Moei neder , die, haar den noodigen byftand verleend hebbende, met eene onverduldige nieuwsgierigheid naar de oorzaak van een zo onverwacht toeval vroeg, RosaLié trachtte zich te redden door verfcheidene uitvluchten, die Mejuffer Mezirac echter maar maatig fcheenen te voldoen. Zy bleeven nochthans in den tuin, terwyl Mejuffer Domerval zich geduurig omkeerde om dit kind , dat ten hoogfte bevallig was , te befchouwen ; haare Moei befpeurde haare aandoening : — Wat fcheelt u, RosALië? gy fchynt aangedaan, gy wend uw gezicht geduurig naar dat kind. — Ach Moei, wat is het bevallig ! ja 't is waar, ik kan my niet weerhouden... oordeel zelve, is het niet béfflinlyk! ... zie, het reikt ons de handjes  eene feansche geschiedenis. :ÜI7 handjes toe... het lacht tegen ons... laat ik 'er eens naar toegaan, en het omhelzen. Het ongevoelig hart van Mejuffrouw Mezirac wierd, tegen gewoonte , door dit lief kind getroffen; zy was niet machtig het verzoek van haare Nicht afteflaan , die reeds naar haar kind toegevlogen was, en het zelve op de tederfte wys kufte en ftreelde: Mejuffrouw Mezira c zelve verwaerdigde zich het eenen kus te geeven , waarlyk eene aandoening van tederheid , die zy tot dus ver nimmer gevoeld had, en over welke zy zelve verbaasd Hond. Maar had zy eens in het hart van R o s a l i ë kunnen leezen welke aandoeningen van tedere vervoering zou zy daar ontdekt hebben! De jonge Juffer kon dit aandoenlyk voorwerp, dat zo veel vermoogen op haar hart oeffende, naauwlyks verlaaten : de traanen vloeiden uit haare oogen ; haare Moei, meer en meer verwonderd , wist niet 'waaraan zy de verwarring in haare redenen en handelingen moest toefchryven; zy had geene de minfte gedachten van de waare oorzaak ; zy deed haare Nicht fcherpe verwytingen over deeze overmaatige tederheid, die, naar haar zeggen, eene neiging tot aardfche driften te kennen gaf. O 5 Fre*  art HosALie Freminville vernam van de voedfter al hetgeen op de wandelplaats voorgevallen was; ■hy begreep uit het afbeeldfel, 't geen deeze hem fcbetfte , dat Mejuffer Domerval de geene was, die het kind zo gelief koosd had. Toen zy hem kwam bezoeken borst hy in hevige klachten uit : — Is dit uwe beloften naarkomen, Mejuffer? ik weet alles: gy hebt u aan de onvoorzichtigfte vervoeringen overgegeven. Wilt gy dan u zelve ongelukkig maaken? en dit is nog niet alles; uw ongeluk kon ook het myne worden; myn goede naam. . . — Ach ! hou op, myn waarde weldoender. . . ik yze, als ik 'er aandenk! ik zou u ongelukkig maaken! en dit zou het loon voor den gewigtigften dienst zyn.? Vergeef het my, de moederlyke liefde heeft my te verre vervoerd; gy zelve hebt die in mynen boezem aangekweekt. Wel nu! laat ik myn kind niet wederzien , ter tyd toe , dat het my vryftaan zal, met hetzelve in de eene of andere fchuilplaats my aftezonderen. Ik heb eene erfenis van myne Moei te wachten , en als dan... wees verzekerd , edelmoedig man, dat Rosaliö niet ondankbaar zyn zal... — Gy beleedigt my , Mejuffer; ik acht my wél beloond, dewyl ik eenig goed heb kunnen doen , en u van eenen zo gevaarlyken als misdaadigen ftap te  JEENE FkaNSCHE GESCHIEDENIS. 21$ te rug heb gehouden. Maar legt 'er u zelve niet het meest aan gelegen, dat deeze zaak geheim blyft? Ik herhaal het nogmaals , gy zoud den goeden naam, die u met recht zo naa aan 't hart ligt, aan eene fchandelyke ontdekking blootftelden. De waereld is niet zo toegeevende als God ,• God vergeeft; maar de menfchen zyn onverbiddelyk; en wie weet, of de kwaadaar*tigheid my zeiven ook wel verfchoonen zou, wanneer het ontdekt wierd, dat ik voor uw kind zorggedragen had. Voor 't overige, Mejuffer; laat vry de geheele waereld my lasteren , myn geweeten fpreekt my vry. Ik heb den plicht van mensch en Christen betracht. Zo lang ik my zeiven niets te verwyten heb , zal ik met onverfchillige oogen aanzien , dat de laster zyne gal tegen myn gedrag uitbraakt. Ik veracht zyne woede: dezelve kan my nimmer eenig leed doen, dat het vermaak van wel te doen kan opwecken , en dit is tevens onze voornaamfte plicht. Overtreft het geluk van u eenen geringen dienst te hebben kunnen doen niet alle onaangenaamheden , die hier uit zouden kunnen ontftaan ? RosALië wederftond van haare zyde alle haar tederfte neigingen om den Priefter niet in gevaar te brengen ; zy vermydde volftrektelyk alle gelegenheden van haar kind te zien, 't geen haar  itÖ R o f A L I § haar dag aan dag dierbaarder wierd. De hoop verlaat zeer zelden de liefde ,* R o s a l i ë kon Montalmant niet uit haar hart verbannen, of gelooven , dat hy haar vergeeten had. Als zy alleen was, waren alle haare gedachten op haaren minnaar en haar kind sevestigd. Neen , zeide zy by zich zelve,nimmer heeft hy eene zo tedere liefde met eene zo affchuwelyke ondankbaarheid kunnen beloonen! Ik geloof nog vastelyk, dat eenige onvoorziene beletfelen ons geluk verhinderd hebben. Neen , Montalmant heeft nooit tot zo verre kunnen veranderen!... Indien hy wist, dat hy vader was, zou die naam hem zekerlyk treffen; en, zou de naam van minnaar by hem alle kracht verloren hebben? Ongevoelige Montal mant! indien uw verblyf my bekend was, zou ik u ten minften de zorg voor uw kind kunnen toevertrouwen. . . immers zoud gy hetzelve uw medelyden niet onttrekken! is het niet genoeg dat gy trouweloos jegens zyne moeder gehandeld hebt? ... Helaas ! op het oogenblik , dat ik in traanen zwem , hebt gy eene andere verbindtenis aangegaan... zou die haatelyke echt waarlyk voltrokken zyn! zou deeze ongelukkige vrucht van eene zo kwaalyk beloonde liefde voor altoos verftoten zyn ! indien nog maar Hechts geene andere den naam van uwe echtgenoote droeg... maar neen, het is onmogelyk... Ach  eene FftANSCHE geschiedenis. %*£ Ach Montalmant! Montalmant! wie kan u immer zo tederlyk beminnen als ik... u nog bemin ? Ik zal gewis het llachtoffer van deeze ongelukkige drift zyn ; maar zou de fïeinel mynen zoon ook willen ilraffen ? die is immers onfchuldig. Ach ! mogt het my vergund worden hem in mynen fchoot op. te voeden , en met myne traanen te drenken, en,als hy mynen byftand niet meer noodig heeft, mogt dan myne levensdraad afgefneden worden ! Myn zoon , myn waarde zoon! om uwentwil alleen wensch ik te leeven; gy zyt tevens myn minnaar, myn echtgenoot; gy zyt alles voor my! Ach , hoe -zeer wenschte ik, dat thans myn fterfuur daar was , en dat Montalmant my in hetzelve zyne hand aanbood, om u dus ten minften die eer weder te geeven, die uwe ongelukkige moeder verloren heefc! Maar ik vlei my nog mee het denkbeeld, dat uw vader geene verbindtenis, zo verfchriklyk voor ons beiden , heeft aangegaan , myn hart geeft zich, ondanks my zelve, aan dit ftreelend denkbeeld over: ja Montalmant is gewis nog vry.zou ik hem wederzien... ? zou hy my nog beminnen... ? ö myn kind, zou uw vader u wedergegeven worden? Me-  to& & O J A t 1 S Mejuffer Domerval kon zich inderdaad niet verbeelden dat Montalmant haar ontrouw geworden was ; hy had haar met de dierbaarfte eeden trouw gezworen. Zy ontfmg op zekeren tyd eenen brief op eene bedekte wyze, zy herkende het fchrift, opende denzelven met verrukking, en las de volgende woorden. „ Ik heb verftaan , Mejuffer , dat gy nog „ niet verbonden zyt, bevreesd , dat de hoop ,, van my weder te zien u misfch'ien nadeelig „ zyn kon, acht ik hét mynen plicht te zyn ü „ te melden, dat ik getrouwd ben." RosALië bleef, door eene gevoelverdoovende fmart getroffen, onbeweeglyk zitten; haar mond liet zich geene klacht , noch haar oog geene traan ontglippen; zy bedwong zich zelve, vervoegde zich by Freminville , en gaf met een verwilderd gezicht en doodelyk gelaat , dit gefchrift, zonder een woord te kunnen voortbrengen , aan den weldaadigen Priefter over, die, na het zelve gelezen te hebben, ftilzwygende de oogen ten hemel hief! Hy is dan getrouwd ! riep RosALië eindelyk, meteen' droevigen zucht. Zy bleef eenige oogenblikkeft roerloos zitten, en hervatte met eene gebrokene ftem»  ÏENE FbASTSCIIE G£gCffl2DENIS; 22$ ftem; nu is 'er geene hoop meer dan de dood. Het is dan zeker, dat ik geenen man, noch myn kind eenen vader zal hebben! Zy geeft zich over aan de vervoeringen van een hart, dat zich niet meer kan bedwingen; eene geheele vloed van traanen ftroomt langs* haare wangen ; zy kan zich alleen door ftik( ken uiten ; zy fpreekt van zich het leven tè beneemen. De mededogende Geeftelyke behoud* altoos zynen goedhartfgen aart ; hy houd MeJuffer Domerval alles voor het geen hy dienftig oordeelt om haar van dit akelig denkbeeld af te trekken; hy fielt haar alle de vertrooftingen van eenen Iiefderyken godsdienst voor oogen , en vertoont haar eindelyk , hoe noodzaakelyk haar leven voor haar kind zy-, en dat haar lot misfchien met den tyd veranderen kan. Mejuffer Mezirac behandelde haare Nicht zedert eenigen tyd minder ftreng ; zy hield haar geduurig de aangenaamheden van een afgezonderd leven voor; vertoonde haar alle de valflrikken , aan welken men dn deeze booze waereld is blootgefteld , en fprak vooral van het huwelyk , als van eenen ftaat van verwerping , en eenen oorfprong van allerféije ram- pe«  jg2j$ B. o s a l i e pen en ftrafbaare vergrypingen. By deeze tafereelen en by de ichrikkelykfte bedreigingen van de zwaarfte ftrafTen van eenen God van toorn , van eenen God , wiens wraak onverbiddelyk was , en die zelfs nimmer de geringfte zwakheid vergeeven wilde , voegde zy alle die misdaaden onzer zinnen, die het bedorven en veel te toegeevend memchdom Hechts bloote zwakheden noemt , doch die , met eene aandachtig oog befchouwd , gruwelen zyn , die het hartelykst berouw zelf niet kan uitwisfchen. RosALië zuchtte by deeze ysfelyke voorftellingen: maar haare Moei eischte meer dan zuchten; zy gaat op zekeren tyd haare Nicht in haar vertrek bezoeken , fluit de deur toe , gaat zitten, en beveelt Mejuffer Domerval zich naast haar te zetten en haar eene flipte aandacht te verleenen. Ik heb u, zegt zy , zeer gewigtige zaaken mede te deelen. Dezelve betreffen den ftaat of veeleer de rust van uw toekomend leven. Tot hier toe, lieve Nicht, hebt gy my [met willen begrypen: ^ zaj mv derhalven nu wat klaarder uitdrukken ; ik vlei my , dat gy overtuigd zyt, dat ik u wil behandelen, als of gy myne eigene dochter waart. Maar wat zeg ik ! Dat my de Hemel ftraffe, indien ik immer de neiging, die tus*  eene Fransche Geschiedenis. 225 tusfchen moeder en kind heerjcht , gewenscht heb te ondervinden! ik heb het denkbeeld van dezelve altoos uit myne gedachten geweerd, dewyl ik die als eene blyk van de menfcheiyke verdorvenheid , en a*s eene helfche verleiding betchouwde. Ik wenschte derhal ven gaarne te zien, dat myne Nicht, om nog volmaakter te worden dan ik, eene onverbreekelyke fcheiding tusfchen haar en deeze bedorvene waereld Helde , dat zy hier reeds eenen voorfmaak van de eeuwige vreugde genoot, en dat zy , om kort te gaan, door eene moedige en haar en haare weldoenfter waeidige zelfverlochening, den ge* lukkigften ftaat van dit leven verkoor, naamelyk het kloosterleven ; ik weet een zeer voorbeeldig klooster... RosALië laat haar niet verder voortgaan; maar valt haar in, met eenebeweeging, die haaren afkeer duidelyk genoeg te kennen gaf: Hoe! Moei, wilt gy dat ik my aan den dienst van het ourer zal verbinden door geloften... — Aan welke gy u zult onderwerpen , Mejuffer ; ik heb dit befloten , en ben niet voorneemens om 'er met u over te raadpleegen. Ik behoor best te weeten wat u nuttig zy: in uwe jaaren is men verblind,* ik moet voor u toezien , en myn wil , een vastbepaalde , een onherroepelyke wil , moet de uwe zyn; ik herhaal het nogmaals, ik heb het zo P bepaald».  2Ï6 K o s & l i ë bepaald. Geene tegenwerpingen, als het u ge* heft; want ik ben niet genegen, dezelve aan te hooren. Ik geef ü agt dagen tyd om u hier toe te bereiden, en u geheel aan myn bevel te onderwerpen. Uwe ouders hebben u niets nagelaten dan armoede, wisr bitterheid gy, door mynen byitand , tot nog toe niet gefmaakt hebt. Ik kan u eenig vermoogen nalaaten : maar ik bemin de deugd en den godsdienst vee! te oprecht, dan dat ik u de middelen aan de hand zou geeven om u rn de booze zamenleeving te bederven. Myne erfenis zal u , in het klooster, dat ik uitgekozen heb, geworden , en ik begeer, itat hetzelve binnen Sgt dagen uw altoosduurend verblyf zy. Zo ras gy uwe gelofte zult pcdaan" hebben; zult gy ondervinden, dat uwe Moei u waarlyk bemint. In dit oogenblik zelf geef ik u reeds eene doorflaande blyk van myne genegenheid ; ik behoed u vooreenen poel van gruweIen , en tobn uYien weg om dcnzelven voor altoos te vennyden , zy zyn waarlvk verfchrikkeJyk; maak'een góed gebruik van rayne voorzichtige zorg... Ik fluit myne oogen voor uwe traanen ; en myne ooien voor uwe klagten de waare genegenheid is ftandvastfc en onverzettelyk. Vaarwel , Mejuffer , ik zal u geene rust laaten voor dat gy in het klooster zult zyn, en ziifks wei voor geheel uw leven; boud u verzekerd,  eene Fransche Geschiedenis, as? kerd , dat ik eene blinde gehoorzaamheid van n vordere. Met deeze hartgrievende woorden verlaat de ontmenschte Moei haare Nicht RosaliS meent dat een verfchrikkelyke droom haare zinnen verbyftert. Zy dacht reeds van trap tot trap in het toppunt van haare elende gekomen te zyn; maar, by het over weegen van deeze nieuwe beproeving, deinst zy vol fchrik te rug, even als iemand , die zich onverwacht op den kant van eenen grondeloozen poel bevind , en op het punt ftaat van in denzelven neder te ftorten.-"-* Myn ongeluk , roept zy eindelyk uit , was dan nog niet hoog genoeg geftegen 1 Verlaten van dien , die my de waardfte van alle menfchen was! Moeder, en echter verplicht zulks te verbergen , genoodzaakt myn kind , den eenigen troost van myn rampzalig leven aan anderen over te laaten , gedwongen om de tederfte aandoeningen van myn hart te fmooren , moet ik nog nieuwe tegenfpoeden ondergaan ! Stond my dit te vreezen! Hoe! ik! ik zou my aan den outer-: dienst verbinden, daar ik door de tederfte banden, die door den tyd en het ongeluk hoe langer hoe fterker worden , aan de waereld verbonden ben! Ik zou myn kind verlaaten ! waar zyn zyne bloedverwanten, zyne vrienden? Die F 2 bet  228 R O S A L I ë het thans zynen byftand bied, is zelf een ongelukkige , wiens weldaaden door den tyd zullen moeten ophouden. Is het billyk , dat ik in myn elendig lot eenen edelmoedigen man doe deelen, die zichzelven het noodige onttrekt om myn kind in het leven te behouden ? Als myne Moei iterft, heb ik ten minften middelen genoeg om mynen zoon op te voeden ; ik zou met hem vluchten... naar een vreemd gewest, daar zou ik , onbekend en vergeten , alleen voor hem leeven ; daar zou ik hem vryefyk op mynen fchöot houden , en tegen myn hart drukken durven... daar zou ik my niet behoeven te fchaamen moeder te zyn. Mejuffer Dom er val wecschre haare nieuwe finarten mede te deeien , en zy kende maar één hart, in 't welk zy het haare kon uitftorten; dus is het ligt te begrypen, dat zy de eerfte gejegenbeid waarnam om zich naar Freminville te begeeven. Wel nu, myn waarde en eeni- ' ge weldoender, zegt zy; na hem fchreijende alle de omfkrfcfïgheden van het wreed voorneemen van Mejuffrouw Mezirac gemeld te hebben, befchik gy nu van myn lot; fpreek, wat moet ik doen ? Hoe zal ik my uit dien afgrond van elende redden ? Zo gy my niet by&aat , zal ik "er gewis in nedeiftorten. De Priefter tracht Ro.  eene FRANSCHE GESCfiÜEDENrS. £29 "RosALië op te beuren ; by vermaant hnar, zich met moed te wapenen, en rond uit aan haare Moei te verklaaren , dat zy den voorgeleiden ftaat onmoogdyk kan aanneemen. Uwe Moei , voegt hy 'er by , is godsdienftig , en de godsdLnst verbied ons geweld te gebruiken. De Christenleer is eene leer vol goedheid en zachtzinnigheid. Mejuffrouw Mezirac moet u, ini^evohïe van dien, gewis beminnen; zy zal door uwe verklaaring getroffen worden; ik durf het u verzekeren ; de waare godvrucht is mededogend. Indien myn toeftand minder ongelukkig was, en ik uwen zoon in eenen behoorlyken ftand konde ftellen , zoude ik zelf u zeggen : zoek uwe toevlucht by God ; omhels den geeftelyken ftaat, onderfteld zynde dat uwe neiging met uw belang overeenkwam, en dat gy daartoe eene innerlyke roeping in uw hart gevoelde. Maar ik zal u niets verbergen , dewyl ik weet, dat gy het vermaak kent, 't geen ik vinde in u van eenig nut te zyn: ik ben zelf zeer behoeftig; ik vergaa byna van droefheid; myne arme gemeente is tot de droevigften uiterften gebragt; ik ontfing zeer weinig aeimoezen , en he: geen ik thans nog in ftaat ben voor u kind te doen... wanneer ik onder den last der jaaren of wederwaerdigheden bezwyk , welk een jfteun zal hem dan overblyven ? Ach Mynheer l P 3. r0CPc  230 R O S A L i e roept RosALië, bitterlyk fchreijende , uit, oordeel zelf over myne fmart. Ik gevoel maar al te wel, dat gy meer doet, dan uw vermoogen u toelaat. Myn kind en ik hebben geenen vriend dan u, en zo wy u moeften verliezen... Hemel! welk een denkbeeld,..! Mejuffer, gy moet altyd blyven hoopen op dien God, die u tot dus verre onderfteund heeft. Doch, ik herhaal het u nogmaals, heb moeds genoeg om uwe Moei aan te fpreeken met alle de omdch. tïgheid en achting, die men aan eene bloedverwante en weldoenfter verfchuldigd is, en ik twyffel niet of zy zal door uwe klagten en traanen bewoogen worden. RosALië had geheel andere gedachten als Freminville nopens den uitftag van het onderhoud met haare Moei , doch , dewyl zy zich niets wilde te ver wy ten hebben , en daarenboven deeze blyk van achting voor den raad van den eerwaerdigen Priefter wilde geeven, deed zy zich, om zo te fpreeken, geweld aan; en befloot alles in 't werk te ftellen om eene inborst te vermurwen, wier onverzetlykheid haar maar al te wel bekend was. Mejuffer Mezirac aan de andere zyde, Sfeer wel over haar eigen gedrag voldaan, kniel- de  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 2$.* de op haar gebédebankje , en dankte God van harte , dat hy haar zo veel deugd , en tevens een' zo onverzoerelyken haat tegen allen, die minder volmaakt waren dan zy, gefchonken had. In deeze geftalte wierd zy aangetroffen door RosALië , die zich ten eerften op de kniën wierp voor haare Moei, welke i terftond een geftreng gelaat aannam : Wat wilt gy , Mejuffer? Ufmeeken, Moei, even of ik God zelve fmeekte... Wees verzekerd van myne erkentenis, van myne liefde, van de onder-' daanigfte gehoorzaamheid. Wat betekenen alle deeze betuigingen, Mejuffer, die u niet gevergd worden? Staa op. — Ach, lieve Moei, laat my aan uwe voeten knielen; ik kan my niet genoeg vernederen. Gy begeert, dat ik my in eenen ftaat zal begeeven. . . — Dien gy moet, dien gy zult aanneemen, omdat ik het befloten heb : myn wil moet de uwe zyn; ik heb het u reeds gezegd ; het is vast bepaald; dat ik u in het eind van de week in een klooster brengen zal; drie dagen zyn 'er reeds verftrekeu. Gy zulc 'my gehoorzaamen. Mejuffrouw Mezirac uitte deeze laatfte woorden op eenen gebiedenden toon; en meen den hierop het vertrek te verlaaten ,* doch RoéALië omhelsde haare kniën en befproeide dj© P 4 met  232 R 0 S A L I Q met traanen.— Waarde Moei, gy zult my niet verlaaten , zonder my alvoorens gehoord te hebben ; wilt gy de oorzaak van myne dood zyn ? Maak my niet wanhoopig; weet... dat ik een' onwederftaanbaaren tegenzin tegen het klooster heb... — Dat is te zeggen , dat gy verlangt te trouwen ? En ik, ik zou toellaan dat myne Nicht een huwelyk aanging , ik zoli een meisje , wier welzyn my ter harte gaat, aan alle de verleidingen deezer waereld overgeeven ; ik zou haar van de reinheid verwyderen, door haar in eenen ftand te ftellen, die .. Ik zal u nimmer gehoor geeven, ondankbaare , neen, nimmer zal ik u gehoor geeven: ik zal u , in weêrwil van u zelve voor het gevaar, dat u over 't hoofd hangt , behoeden. Ja, binnen vyf dagen zult gy in 't klooster zyn , dat ik uitgekozen heb; en ik zal u niet komen zien , dan nadat gy door onverbreekbaare banden aan het zelve verknocht zult zyn. Dit is de verbindtenis, die ik u toegelegd heb. Hoe verblind zyn toch de jonge meisjes ! zy meenen , dat zy zonder den naam van vrouw niet gelukkig kunnen zyn. Nog eens, MejufTer , gy moet u blindeling laaten leiden, ik voer u op den eenigen weg, langs welken de deugd , de gerustheid des gemoeds, en het waar vermaak kunnen verkregen worden. Ik wil, dat gy my navolgen zult. Om u alleen heb ik  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. 233 ik het geeftelyk kleed niet aangenomen. Maar gy , Mejuffer , gy zult het aanneemen, en al moest gy het bederven , gy zult toch gewis in een klooster fterven: dus zult gy uwe dagen in het verblyf der waare godsvrucht eindigen. Mejuffer Dom er val doet weder nieuwe poogingen , doch die even vruchteloos als de eerfte waren. Haare Moei laat haar op den grond liggen , in de hevigfte wanhoop gedompeld , en keert weder naar haar gebedebankje , om God te bidden , dat hy haare Nicht andere gedachten gelieve te fchenken, of, dat zy voor 't minst den geest geeven mooge in het midden van die heilige maagden, die zich alleen met hemelfche zaaken bezig houden. RosALië haast zich om den Priefter te gaan bezoeken , en verhaalt hem haare nieuwe kwellingen. Freminville hoort haar met aandacht aan , tracht haar te vertroosten , en verbergt haar zyn voomeemen. Mejuffrouw Mezirac. prees zich zelve godvruchtiglyk over haaren hardnekkigen tegenftand. Een Geeftelyke laat zich by haar aandienen , en zy beveelt , dat hy oogenblikkelyk binnen gelaten worde. Dat men zich p 5 thans  Ht ROS A Lig thans de houding van de oude Juffer féo& Helle, haare inwendige voldoening en vergenoeging ; zy was trotsch op dergeiyke bezoeken; ook kon men eenen zekeren trek van hoogmoed thans in haar gelaat bcfpeuren. De Geeflelyke komt binnen : het was de wejdoender van RosALië, Freminville zelf, die een afgezonderd gefprek met Mejuffrouw' Mezirac begeerde: hy verkreeg dit ligteJyk ; zy wierden alleen gelaten. De Moei van RosALië kende den Priefler terftond ; want in de Stad , in welke zy woonde , was geen Priefler, geen Monnik, of zelfs geen gemeen geeflelyke wiens wezenstrekken haar onbekend waren. — Welk gelukkig toeval , Mynheer, (dus vangt zy aan,) verfchaft my het gelukvan u te zien ? Hoe zal ik u myne achting, én mynen eerbied best te kennen geeven... — Mejuffrouw, ik ken my deeze gevoelens niet waerdig.-.. — Uwe godsvrucht, Mynheer...— De godsvrucht, Mejuffrouw, is Hechts een hooger trap van menfchenliefde, en deeze deugd zou ik gaarne wenfchen te bezitten. Zie hier de rede, die my bewogen heeft de vryheid te gebruiken van u te bezoeken : ik heb verftaan dat gy eene Nicht hebt, die de voorbeeldige opvoeding, die gy haar geeft wél waerdig is : gy ftrekt haar tot eene moeder; zelfs zegt men, dat  EENE FEANSCHE GESCHIEDENIS. 2$$ dat gy om haarent wil geweigerd hebt te trou. wen... — Ik bid u, Mynheer , dit woord te vermyden ; kuifche ooren kunnen het zelve niet aanhooren. Het zou my zeer leed zyn , Mejuffrouw, eenig woord voort te brengen, dat de eerbaarheid kwetst , dit zou gewis tegen myn oogmerk zyn , en ik zou deezen misflag niet gaarne begaan.' Verders heeft men my bericht , dat gy Mejuffer uwe Nicht tot den geeftelyken ftaat wilt fchikken. — Ja , zonder twyffel, Mynheer , en ik ben verzekerd , dat gy een van de eerften zyn zult, om my in dit voorneemen te verfterken. Gewisfelyk, Mejuffrouw ; indien Mejuffer uwe Nicht , eene inwendige roeping tot denzelven in haar hart gevoelt, moet ik uwen yver ten hoogfte pryzen: ' deeze ftaat is waarfchynlyk het meest tegen de befmctting der ondeugd beveiligd; God bemint, zonder tegenfpraak , de zuiverheid , en het klooster is het heiligdom van deeze Chriftelyke deugd. Doch , indien de jonge Juffer hiertoe niet door eigene neiging en door eene klaarblykelyke aanfpooring des Hemels aangezet word, verüout ikmy, u voor oogen te ftellen, dat'er in deeze daad eene groote onbillykheid van uwen kant zoude plaats hebben. . . — Wat zegt gy daar, Mynheer! moet ik deeze taal uit uwen mond hooren ! zou ik aflaaten. eene blinde fe ge»  236 R O S A L I ë ^*\f'f**i baarverderfloopM Kndt ,s,uIst de toetend van myne Niche ]k heb het geluk van de waarheid daarvan ove> ' en k Tl':* ',Êt geVa" tC k"™en ; T °UW' V00r d«gelyke gedachten.' meen door myn gedrag te toonen , dat ik de deugd en godsvrucht bemin, fchoon ik dezelve juist zo volmaakt niet betracht, als ik wel zoude wenfchen. Maar, Mejuffrouw, verfchoon my, dat ik het zegge, welk eene dwaaling verblind u 4 Denkt gy den Hemel te behaagen, door een ongelukkig flachtoffer met een juk te belasten, • SnGI\ hst weigert te draa£en ? Gevoelt gy we alle de yslykheid van het lot van een ongelukkig meisje , dat gedwongen word met den mond geloften te doen, die geheel haar hart tegenfpreekt? Wat is 'er van die gedwongene geloften te wachten? Stel u zodanig een hart voor; befchouw in bet zelve de ysfelykfte wroegingen; oe onophoudelyke trek tot de waereld, van welkt?  eene Fka&sche Geschiedenis. 237 ke niets hetzelve kan aftrekken ; de volftrekté tegenftrydigheid der zinnen ; den onverdraagelyken afkeer; de wedcrfpanni^heid tegen God zeiven ; de ontoombaare drift tot het kwaad; kortom allen de verfchrikkelyke kenmerken van verwerping ; en wie is 'er de oorzaak van ? Op wien zal de vloek vallen ? Wie zal voor God rekenfchap van alle deeze wanbedryven moeten geeven ? Wie is de medeftander of veeleer de aanvoerder van deeze Godlasterlyke wederfpannigheid ? Wie zal eindelyk in deszelfs ftraf, in de ysfelykfte ftraf moeten deelen?. . . Gy verftaat my , Mejuffrouw; ik ftel u de waarheid voor oogen , en ik zou die te kort doen , indien. .. Ja, Mynheer, ik verftaa u , maar met eene onuitfpreekelyke verwondering , of liever verontwaerdiging. is dit de taal van eenen van onze Priefters , van onze Leeraars! —1 Zedert wanneer , Mejuffrouw, moeten de Priefters de gevoelens der menfchelykheid verzaaken? Zedert wanneer is de godsdienst de vyand van onze natuur geworden? Onze natuur heeft haaren oorfprong uit God zeiven, de godsdienst ftrekt alleen om die te zuiveren. Het Opper» wezen heeft ons hier op aarde verfcheiden plichten opgelegd; Hy zelf heeft de zamenleeving ingefteld , en dezelve wetten voorgefchreven ; Hy heeft behalven de eerfte algemeenor hoofd»  23§ RosALië hoofddeugd ook nog byzondere deugden voor byzondere levensftandengefchikt; de waereidlyke ftaat heeft zo wel de zyne als de geeftelyke Zoud gy kunnen denken, dat eene huismoeder met haare byzondere deugden, haare byzondere verplichtingen heeft? - Geduurig weder aardfche gedachten , Mynheer ? Zou de gehuwde ftaat zo volmaakt zyn als het kloosterleven ? Ik beken, Mejuffrouw, dat het huwelyk zyne gebreken heeft, maar wees verzekerd , dat die van het afgezonderd leven vooral niet minder zondig zyn. Nog eens, Mejuffrouw, de Godsdienst, die heilige Godsdienst, dien wy beiden belyden, verbied ons volftrektelyk des menfchen vryen wil te dwingen , tot eenen dusdanigen ftap word eene waare innerlyke roeping vereischt, en uwe Nicht... - Maar, Mynheer, hoe kunt gy zo veel deel neemen in de belangen* van een fchepfel , dat tegen haare Moei, haare weldoenfter, ja tegen God zeiven wederfpannfg is? - Dit, Mejuffrouw, gebied my de menfchelykheid, het medelyden, de biHykheid, de godsdienst zelf, dien gy beleedigt , terwyl gy denzelven dienst meent te doen ,• gy zyt flechts het blinde werktuig van de dwaaline , van het woeste bygeloof. Het is my niet eigen te veinzen, ik heb Mejuffer uwe Nicht gezien; ik ftel u haare klagten , haare laatfte zuchten voor : dwing  eene FraJböhê Geschiedenis. dVing haar niet; geef haar tyd... — Tyd gee-' ven, Myuheer? Die tyd is op vyf of zes dagen bepaald . . Wat, Mejuffrouw ! Gy zult haar tot de ysfelykfte wanhoop vervoeren ! en indien zy eens de handen aan zich zeiven floeg...— Ik befchouw niets , Mynheer... dan mynen plicht. Het kloosterleven, dit kunt gy niet ontkennen , is de volrnaaktfte ftaat. Myne Nicht moet dien aanneemen ; zy zal door denzelven met den tyd licht en troost krygen, die zy 'er heden niet in vinden kan. Ons leven in deeze waereld is niets, wy moeten ons alleen met het toekomend leven bezig houden, en ik kan geen artder vooruitzicht voorhouden aan een jong meisje, wiens dwaaling gy fchynt te koesteren.—*Ik zou my van deeze befchuldjging ligtelyk kunnen rechtvaardigen , Mejuffrouw ; maar myne ontfcbuldiging is hier de zaak niet,* God, die de harten kent, zal my dat recht, dat Uiy door de menfchen ontzegt word, laaten wedervaaren. ik^ waarfchouw u , Mejuffrouw , gy zult de oorzaak van de dood van uwe Nicht zyn ; gy be-geert... — Ik begeer haar welzyn, Mynheer, en... zy zal t'eenigen tyd den dienst,'dien ik haar bewezen heb, in dank erkennen. 'Freminville ftelde nogmaals verftand(ge redeneeringen, gebeden-, ja .traanen zelfs in i  ÈAO R o s a l i I 't werk. Mejuffrouw Mezirac bleef onbe-* weeglyk, en zy fcbeidden, zeer kwaalyk over elkanderen voldaan. De braave Priefler verzweeg voor R osaliö den fbp niet, dien by gedaan, en den: flechren uitflag, dien dezelve gthad had. Thans blyft u niets meer over, zegt hy , dan alies aan uwe Moei te ontdekken : deeze bekendtenis alleen kan u van haare verdere vervolgingen ontflaan. Als zy uw ongeluk weet, dat gy een kind hebt, als zy het ziet, zal haar hart bewogen worden, en zy zal u uwen misflag vergeeven. Uw oprecht berouw, het gezicht van dit lieve kind en uwe wanhoop zullen haare onverzetlykheid doen buigen. Neen, roept RosALië mikkende uit, nooit, nooit zal ik mynen ysfelyken toefland aan myne Moei kunnen ontdekken ; gy kent haar niet , Mynheer , gy kent haar niet ! gy denkt dat zy het my vergeeven zal , ach! zy zou veel eer zelve myne fchande aan den dag brengen. O! welk een flag zou dit zyn! Mynheer.' ik, voor 't oog van de geheele waereld te fchande gemaakt! Wat zal ik doen ? Ach waarom ben ik Moeder! Freminville wist zelf niet recht welk eenen raad hy aan de ongelukkige RosALië gee*  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS. 2aï geeven zoude. Hy bleef 'er echter by dat het best zoude zyn , haaren ftaat aan Mejuffrouw Mezirac te openbaaren , hy zag geen ander middel om het onweer af te wenden. Die vroome man trok zich het ongeluk van Rosaliö als zyn ei^en aan. Hy ontfangt bevel van zynen Bisfchop om op het oogenblik voor hem te verfchynen. Verbaasd , en onbewust wat die Kerkvoogd heni mooge te zeggen hebben , begeeft hy zich echter naar deszelfs Paleis. De Bisfchop was alleen» en wachtte hem in zyn geheimvertrek op. Zo ras de Bisfchop hem in 't oog krygt, roept hy. hem toe: Treed, nader,Mynheer, treed nader: Gy zyt dan hier de fteen des aanftoots! Deeze aanfpraak bedroeft Freminville: «% Moge het Uwe Hoogwaerdigheid behaagen my de oplpsfing van dit raadfel te geeven • ik kan niet denken dat U. H. Eerw. rede kan hebben, om dat grievend verwyt op my toe te pasfen ; ik tracht, zo veel moogelyk , myne leer door myn voorbeeld te ftaaven. Een fraai voorbeeld waarlyk, en wel waerdig om na te volgen! Een man „ wiens plicht het is anderen te ftichten , een Kerkendienaar heeft een kind, en is daarenboven ftout genoeg om het genoegfaam onder zyne eigen oogen te doen opvoeden ! — Indien Q ü. H*  2;i2 R ö s A t i ë V. H. EqtW. niets anders ten mynen laste heeftjkan ik my zeer gemakkelyk ontfehuldigen. Myn ampt gebied my, myn hart en ooren voor de gewigtigftë geheimen te openen. Eene jonge Juffer van gebooite heeft het ongeluk gehad van eenen verleider gehoor te geeven; hy heeft haar verlaten , en zy heeft eene vrucht van haaren misflag overgehouden. Zy heeft my kennis van haaren toeftand komen geeven ; van alle hulp ontbloot heeft zy my gebeden voor haar kind te willen zorgen ; ik heb dit aangenomen , en doe het thans door eene vrouw , die my toegedaan is, opvoeden. Ik oordeelde * dat de men^ fchelykheid, en de godsdienst zelf my tot deeze daad vei plichtten: ü. H. Eerw. zou in dit geval zekerlyk eveneens gehandeld hebbeh. Die vertelling is fraai gevonden , hervat de Bisfchop 3 en hoe is de naam van de Juffer? U. H. Eerw. zal my ten goede houden, dat ik dien vérzwyg, de eer en de godsdienst zelf fluiten my den mond. — Dit is geene wederlegging , Mynheer, van eene zo zwaare befchüldiging; ik heb éenen zeer fterken brief ontfangen van eenejuffér j die door haar ftichtelyk leven en voorbeeldige godsvrucht over?1.! bekend is, deeze klaagt u openbaarlyk by uwe Opzienders aan, en zegt ztelfs bewyzen te kunnen toonen... — Ik heb U. H. Eerw, de waarheid gezeSd\ ^ za* ^'é  eene FranscHe Geschiedenis. 243 hooiende verdenking en den laster geduldig verdraagen, en my met de gerustheid van myn geweeten troosten. Gelieft U. H. Eerw. my te ftraffen, ik zal 'er niet tegen morren ; ik fchyn fchuidig, ik zal llechts metéén woord zeggen: Ik ben het niet. De jonge Juffer blyft meesiresie van haar geheim ; indien zy my vryheid gaf9 zou ik alles aan U, H. Eerw openbaaren , eri alsdan zou klaarlyk blyken, dat 'er geen bedrog in myn verhaal piaats gehad heeft. De Bisfchop gaf FreMinville trotfche* lyk zyn affcheid. Het is ligt te begrypen; dat deeze deugdfaame Juffer, dit monfler van uitei> lyke godvruchtigheid , die aan den Kerkvoogd gefchreven had, niemahd anders was, dan Mejuffrouw MeZirac; zy had door geheime wegen ontdekt, dat de Priefler een kind liet opvoeden ; op deeze tyding was de vervolgzieke) yver van de oude Juffer gaande geworden, en zy had zich gehaast om eenen brief aan den Bisfchop tegen den braaven geèftelyken te fchryven : zy kon hem niet vergeeven, dat hy zich als den voorfpraak , van het geen zy ondankbaarheid en ongodsdienfligheid in haare Nicht noemde , had laaten aanmelden. De Priefler verftond alle deeze omflandigheden uit den mond Q 2 van  244 R o S A l i ë van eenen der Geheimfchryvers van het Bis* dom. , Freminville, in zyne Pastorie terug gekomen , kon zyne droefheid niet bedwingen* Een oude huisknecht , die hem bovenmaate beminde, bemerkte het; hy zag zynen heer traanen ftorten; en hoorde hem zelfs deeze woorden uiten : O myn God 1 kunt gy gedoogen, dat de waarheid das beleedigd word ? Gy kent de zuiverheid van mynen wandel, en ech« ter ben ik het flachtoffer van de kwaadaartigheid, en van den verfoeijelykften laster1 Maar waar toe deeze klachten ? Almachtige God ! ik buig my onder uwen wil: ik zal, ik, moet uwe flaande hand zegenen. De goede knecht wist yoorzichtiglyk uit zynen heer te trekken , 't geen hy by den Bisfchop had moeten lyden. Door eene zo onrechtvaardige befchuldiging getroffen , kon de knecht insgelyks de oorzaak der droefheid van Freminville voor Mejuffer Domerval niet verzwygen. Zy verneemt, dat de Priefler de verdenking liever op zichzelven had laaten berusten, dan haar geheim te ontdekken; dat haare Moei ontdekt had, dat hy een kind liet opvoeden, en dat deeze, door een lasterlyk aanbrengen , getracht had haaren wet-  eene Fransche Geschieoenis. 245 weldoender ongelukkig te maaken, Mejuffer Domerval geraakte op dit verhaal in eene diepe mymering, en , na uit, dezelve herkomen te zyn, zegt zy : Myn vriend, uw heer voert dan zyne deugd en weldaadigheid tot zo hoog een' trap! Het recht, dat hy verdient, zal hem wedervaaren : ja , het zal hem wedervaaren: daar moeteen groote ftap gedaan worden; daar hangt meer aan dan het leven... maar zyne onfchuld zal blyken. , Thans voelt zich Rosaliö tot eene bovennatuurlyk beftaan gehard. Dat zelfde Meisje, dat het ontdekken van haaren misflag aan haare Moei, meer dan de dood zelve vreesde , dat Meisje vliegt thans naar den Bisfchop, en , door eenen edelen moed bezield , verzoekt zy eene alleenfpraak met hem, die haar toegedaan word- Zo haast zy den Kerkvoogd, ziet werpt zy zich aan zyne voeten. — Ach , roept zy uit, Hoogwaerdige Heer! Gy ziet aan uwe voetsn een ongelukkig Meisje, dat gewis van droefheid en fchaamte fterven zal, maar echter geen oogenblik kan verzuimen om de verdrukte onfchuld te verdeedigen. Ik heb vernomen, dat Mynheer de Priefter van * * * verdacht gehouden word;... het is eindelyk tyd, dat de waar