ZEDELYKE VERH AALEN, GETROKKEN UIT DE WERKEN VAN DE HEER EN D'ARNAUD, MERCIER, EN ANDEREN DER BESTE HEDENDAAGS CHE SCHRYVERS. met nieü w-geinventeerde kunstplaaten versierd. ZESDE DEEL. Te AMSTELDAM, By A. MENS, Jan s z. en A. E. MUN NIK ETUIS EN. MDCCLXXXI.  INHOUD van het SESDE DEEL. I. Germeuil, eene Franfche Gefchiede* nis. Bladz. 3 II. David Doubtfull. eene.Engelfche Gefchiedenis. Ï23 III Selicourt, eené Franfche .Gefchiede* nis... 277  G E R M E UIL* e e n e jFRJNSCHE GËSCÜIEDÈkiS Naar. het Fransch vah den Heer d'ArnAüü. VI. o£ix» A   GEIMEUIL.   Pag. 5 GERM EUIL. E E NE FRdNSCHE GESCHIEDENIS 3gfc%^iS|e kleine Steden en het platte land D ^ Z^n a't00s ^et V00rwerP geweest *f? % der verachting en der laffe be» fpottïngen van die wezens, welken door beuzelachtigheid bedorven, de bewooners der Hoofdftad van Frankryk zyn. Men kan niet ontkennen, dat in de groote Steden, de zaamenleeving eene meer bevallige gedaante heeft, en eene meer beleefde en meer befchaafde taal; dat de lieden daar meer kennis hebben van de kunstgreepen der gebruiken en modes , en van allen de eigenfchappen der overdaad, kortom, dat zy meer verlicht zyn in dat geen, het welk men waereldkennis zou kunnen noemen , dan een geringe hoop burgers in een' kleinen kring befloten, en enA 2 kei  4 G e R JA e U I L, kei bepaald tót de zorg voor'hun huisgezin» die dikwyis flechts een zeer middelmaatig vermoogen bezitten, dat zich veeltyds niet verder uitftrekt dan tot datgeen, hetwelk men een eerlyk beflaan noemtj maar zyn die zogenaamde voor;echten , waarop Parys grootsch fchynt te zyn, wel een wezentlyk gemis voor de buitenlieden ? De eigenfchappen van den mensch, datgeen, hetwelk inderdaad den achtenswaerdigen man uitmaakt , lyd misfchien door het misbruik der veelvuldige bekenden, eene ongelegenheid , die onaffcheidelyk verknocht is aan talryke gëzelfchappen ; de be^ geerte om naar alle menfchen te gelyken belet het behouden van het eigen byzonder karakter; . de allerftandvastig(te deugd Word daardoor verzwakt, en verbastert door zich te veel gemeen te maaken , even gelyk het vernuft zyne fcherpte verliest , door zich te onderwerpen aan de geringe fchaduwingen , eh aangenomen wetten der fraaije geesten; met één woord het is zeer moeijelyk zich te hóeden voor het zedelyk bederf , eri dit is eene befmettelyke 'ziekte, die meest altoos heerscht in die Steden , welke het hoofd van het een of ander land zyn. Ik kan my niet verbeelden, dat het meufchelyk gcflacht veel gewonnen heeft door elkan»  -EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS, $ elkanders gezelfchappen te zoeken; voorzeker heeft het daardoor vorderingen gemaakt met betrekking tot de aangenaamheden van het leven , tot de vermeerdering der kundigheden, en tot het genot van fchynvermaaken; maar toe welk een' prys? ten koste van het waaieen .van het natuuriyke; de ziel heeft haare werkende kracht verloren ; de gewaarwordingen zyn minder levendig geworden; de liefde tot de deugd is byna uitgebluscht; de menfchen zyn door zich te zaamen te voegen, en door hunne behoeften te vermeerderen, in eene ongeneeslyke zwakheid vervallen; de meer afgezonderde mensen zal altoos het oorfpronglyk beeld blyven van den mensen in de zaamenleeving, en die copy zal nooit djen trap van belang , en van krachtigheid verkrygen , dien bet oorfpronglyk beeld bezit. Germeüil had deeze onderfcheidenc^e trekken, welken zo zeldzaam en zo dierbaar zyn met zich naar Parys gebragt; hy bezat eene onwrikbaare geneigdheid tot oprechtheid en eerlykheid, eene flipte naauwkeurigheid in bet waarneemen van zyne plichten, eene maatigheid in zyne begeerten , eene veritandige Qi^derhouding in zyne vermaaken* een' fchraa A 3 deren  6 Germeuil, deren geest, een zeer gevoelig hart, eene zedi. ge deugd , nuttige kundigheden ; met één woord , alle.", dat een' achtens en beminnenswaerdigen Burger kan uitmaaken ; hy bezat daarenboven een vry aanzienlyk vermogen dat hem nagelaten was door een' vader, die ryk geworden was door een' eerlyken en voordeeligen koophandel; eene bekoorlyke en deugdzaame echtgenoote vermeerderde nog daarenbo. ven zyn geiuk. Eene foort van noodlottigheid , of veeleer eene van die misleidingen, die byna altoos gepaard gaan met de dnolingen der vermoogende lieden , had Germeuil begeerig gemaakt .om die Stad te gaan bezichtigen, waarvan in Frankryk, en in vreemde landen zo veel gefproken word,- hy had zich derwaarts begeven met zyne echtgenoote, en wierd welhaast de uitwerking van die nootlottige toverkracht gewaar; hy had zich te Pabys nedergezet, wel is waar, met een vast voorneemen, om de aangenaamheden van die Stad te genieten als een verftandig en bedaard man, die zich weet te vermaaken , en genot uit zyne vermaaken te trekken, zonder zich bloot te ftellen aan de gevaaren der losbandigheid, ende daarop volgende  eene -FrANSCHE GESCHIEDENIS. 7 gende wroegingen; hy keerde geduurig terug tot zyne echtgenoote fteeds meer en meer verliefd en verknocht aan zyn' plicht; twee kinderen verzegelden deezen echt, die benydenswaerdig zouden geweest zyn , indien het mooglyk ware geweest, dat, in het verbly* der beuzelachtigheid en der ondeugd, iemand, zich eenig denkbeeld kon vormen van de zoetheid van een welgekozen huwelyk, dat op een gevoelig hart en op de deugd gegrond is. Myne lieve Adel aïde, zeide Germeuil tegen zyne vrouw, ik kan voor u niet ontveinzen, datPARYs eene plaats is, die my boven alle andere plaatfen behaagt; die Stad is een tooneel, waarop zich vertooningen voor-' doen, die tot in het oneindige verwisfelen; in dien onmeetbaaren draaikring kan men zich echter afzonderen , wanneer men flechts wil, en enkel verkeeren met die gezelfchappen, welken men uitgekozen heeft; defchouwburgen, de algemeene wandelplaatfen , de geduurige feesten leveren met weinig kosten onfchuldige vermaaken op, die men gemakkelyk herhaalen kan; heeft men het geluk van de bekoorlykheid der kunsten en weeten fchappen te kennen, waar kan men die meer vereenigd, meer befchaafd en geoefend vinden dan in deeze A 4 Hoofd-  $ Germeuil^ Hoofdflad ? Waar kan men vruchtbaarer gees» ten vinden, of welker kundigheden uitgeflrekter, en tevens zekerder zyn? Ik zou zelfs durven zeggen, dat 'er geen land in de wae^ yeld is, daar men beter kan ieeren wat gezond verftand, redelykheid, en billykheid is; men behoeft flechts eene welberedeneerde keuze van gezelfchappen te maaken, om zich te hoeden yoor die droevige beproevingen , welke nood» zaakelyke gevolgen zyn van die gevaarlyke. be? kendfchappen, waaraan men zich zonder onderfcheid of onderzoek overgeeft; kortom, Pa r ys fcbyntmy eene alleraangenaamfte plaatste zyn; en evenwel zouden alle deeze bekoor, Jykheden een niet zyn in myne oogen zonder het byzyn van myne aanbiddelyke A d e l a ï o e; alle die fchoonbeden , welke onzen eerdienft fchynen af te vorderen , kunnen u niet beroovenvan ééne enkele aandoening van myn hart, di? zullen nimmer eindigen dan met myn leven; ja ik zal altoos uw getrouwe echtgenoot, uw tedere minnaar zyn. Ach! gaf zyne huisvrouw ten antwoord, met alle de tederheid van een gevoelig hart, Germeuil, zeg my nog dikwyls, dat gy nooit zult ophouden my te beminnen. Helaas! Parys heeft deel in uwen finaak , en in uwe vermaaken f Ik voor my, ik  eene FbansChe Geschiedenis. $ ïk zie, ik bemin niets dan u alleen; gy Zyt het eenig voorwerp van myne begeerten; op het land, hier, aan het uiterfte einde van de waereld , in eene woeftyn; overal zou G e r. meuil het eenig voorwerp zyn, dat myne gedachten en de genegenheid van myn km kon boeijen . Waarlyk , gy behoeft niet te vreezen, dat Adelaïde zal veranderen, of u ooit minder lief zal hebben, maar, ik' za^ het u bekennen, ik ben minder verzekerd van uwe tederheid; ach! Germeuil! Ger. meuil! mogt toch myne vrees niet bewaarheid worden! Deeze Stad is zo gevaarlyk ! en uwe echtgenoot heeft geene andere verdiensten dan dat zy u liefheeft. Indien het u ooit in de, gedachten mogt komen my ongetrouw te wof* den, denk dan aan deeze onnozele fchepfeitjes, die hun leven aan ons beiden verfchuldigd" zyn; laat de tederheid van -'hunnen vader my ten onderpand ftrekken voor de getrouwheid van myn' echtgenoot. Noch de eene, noch ^e anderen, zeide Germeuil, met veel levendigheid , en beurtelings zyne huisvrouw en kinderen omhelzende , zullen ooit rede Rebben om zich over my te beklaagen. £ou het mooglyk zyn, waardste hartvriendin dac myne gevoelens zich ooit zoudeu wederfpree., A 5 ken ?  10 Germéüil, ken? zy zyn gegrond op het alleroprechtst vertrouwen, op de allervolmaakte hoogachting, en op de allertederfte en alleroprechtfte Heide; en welke vermaaken kunnen diegeenen evenaaren, welken door de eer en deugd gebillykt worden? Hoe bekoorlyk is derzelver nagedachtenis! Men geniet dezelve nog lang na die reeds genoten te hebben! Ziedaar het waar geluk, dat niet verkregen kan worden door pracht of overdaad, of door het najaagen dier valfche vermaaken, welken men tot een' hoogen prys moet koopen, en die doorgaans walging en verveeling, ja zelfs fomtyds een grievend naberouw ten gevolge hebben; wees verzekerd, dat Parys nooit in ftaat zal zyn om myne rede, of myn hart te verleiden; deeze Stad is voor my eene coquette, die my vermaakt; maar ik mistrouw haare verleiding, en ik houd fteeds een waakend oog tegen haare gebreken. De Echtgenoot van ADELAïnE hield getrouwelyk zyn woord; fteeds vast verkno-i.t aan het ontwerp, iat hy eens gemaakt had, wist hy gebruik te miaken van de veelvuldige bekoorlykheden vaa "teeze Hoofdftad, zonder nadeel tw doen aan z}tiè middelen, of aan zyne eer,  EENE FEANSCHE GeSCHIEDINIS. ïf eer, of aan de liefde voor zyn huisgezin; hy was een beminlyk wysgeer, die altoos wist op te houden, daar de misdaadige mymering begint; zyn voornaamft doelwit was fteeds zyne plichten te volbrengen , en derzelver aanta! is uitgeftrekt genoeg voor de bezigheid van een' eerlyk man, wiens voornaamfte begeerte is de achting van zichzelven waerdig te" zynHet groötst gedeelte van onze buitenfpoorigheden ontftaat uir de verwaandheid; indien wy niet trotfeh waren zouden wy minder zwak , en gevolglyk , meer deugdzaam zyn. Niemand kan misdaadig zyn zonder zich voor ' zyne eigen oogen verlaagd te hebjen; hy alleen, die zichzelven geene wezentfyke gebreken te' verwyten heeft, kan zich in zyn hart op zyne uitmuntendheid boven anderen beroemen, Deeze foort van eigenliefde behoorde ook tot die foort van vergenoegden, weken ' Gek meuil mogt fmaaken. Hy kreeg kennis aan een' man, die alles feheen te bezitten, dat men begeeren kan in een' vriend, aan wien men zich zonder eenige achterhoudendheid wil overgeeven; Blinval oezat, behalven zyne uiterlyke bevalligheid, een fnedig en kiesch verftand; in de groote waereld' op,  fi G e r m e u %.f opgevoed , had hy alle de bekoorlykhede^ derzelve; hy toonde in a'Ies eene zekere grootheid. , die men n'et befchryven kan, maar wra^van men echter de deelneemende krachtduidelyk gevoeltzelfs dsgeringde redetien, die hy voerde, waren vol van de bekoorlykheden, die de zachte gevoeligheid doet ontdaan. Deeze zo vermoogende tover,, kracht, had in zeker opzicht, invloed op allen, die met hem omgingen; maar, helaas.! Jioe bedrieglyk was deeze fchoon^ fchyn! Blinval verborg onder deeze uiterlyke bevalligheid eene ziel , die door allerhande ondeugden vergiftigd was. Zyn eenig oogmerk was, genot van de waereld te hebben; uit deeze bedorvene bron vloeiden alle zyne gronditeliingen voort, hy had zyn ver-? mogen door ydele verkwistingen verloren; hy moest trachten dit verlies te herftellen; alle middelen hiertoe fcheenen hem wettig^ indien die hem daarin fiechts behulpzaam konden zyn; het vermaak was zyne godheid; de eerwaerdigfte en. geheiligdfte waarheden waren by hem vooroordeelen, maar deeze affchuwlyke en misdaadige wyze van denken ontdekte hy nimmer dan met ("e, uiterfte omzichtigheid, en aan zyne allerver- trouwd*  èene FranIche Geschiedenis. . 13 tföüwdfte vrienden; dit was zyn geheim, èn Blinval was altyj op zyne hoede tegen de onbefcheidene praatachtigheid ; hy was ook voornaamelyk van gevoelen, dat , dewyl de waereld een fchouwtoon'eel is i hy zich moest vermaaken met daar allerhande rollen te fpeelen, en allerhande ver* mommingen aan te neemen; behalven deeze verderflyke bekwaamheden , bezat hy nog alle de kunsten van een' kruipenden en listigen vleijer; zohaast hy in eenig gezelfchap binnentrad, gaf hy met een allertaaist geduld acht op de byzóp.dere zwakheden der perfoonen , die het gezelfchap uitmaakten, en zoras hy die ontdekt had, wist hy zich daarvan tot zyn voordeel te bedienen. Germeuil fcheen hem een nuttig werktuig om zyne oogmerken te bevorderen ; hy bezat een groot vermogen; maar de rykdom kon in hem de eerlykheid niet verdooven; hy had moeds genoeg om te laaten blyken, dat hy goede zeden bezat, en eene ziel, die tot de deugd geneigd was; dus moest hy trachten zyn hart te bederven , ten einde hetzelve tot dien trap van verwarring te brengen, die alle overweeging verbant; hy befloot derhal. ven hem in den ftrik te brengen door de aan- lok  Germeuil» loklykheid der ongeöorlofdevermaaken. Het fcheen hem echter moeijelyk deeze overwinning te behaalen; de echtgenoot van Ade* l ai de was dien vuurigen leeftyd , waarin men meeft aan de woede der driften blootgefteld is, reeds te boven gekomen; hy was gewoon aan een verftandig gedrag, en wierd door deeze gewoonte dag aan dag daarin meer gefterkt. Germeuil bezat, evenwei, een zeer aandoenlyk hart, en dit grondbeginfelvan alle deugden, door de listen der verleiding aangevallen, ontaart niet zelden, en vervoert den menfch tot buitenfpoorigheid, en tot de noodlottige gevolgen der ondeugd; op deezen grondflag was het, dat die allerfnoodfte booswicht voornaam het gebouw van zyn fchelmftuk te vestigen. Hy had zich met ernst toegelegd om Germeuil te behangen, en zich zó noodzaaklyk te maaken voor zyn geluk, dat deeze niet één oogenblik zyn gezelfchap kon ontbeeren. Blinva l maakte in den beginne eenige aanflagen op Adelaïde, zyn wenfch zou wet geweest zyn beiden ongelukkig te maaken. Maar, gelyk hy zich nooit door eigenliefde, of door eenigen byzonderen fmaak liet verblinden,  EENE FüANSCHE GESCHIEDENIS, IJ den, overlegde hy, altoos meester van zich. zeiven, naauwkeurig allen zyne voorneemensen dus zag hy welhaaft, dat allen zyne Krikken van d.en kant zouden hreeken, en dat het hem nooit zou gelukken over de demtd van Adelaide te zegenpraalen; hy had dus in tyds voorz.cbtiglyk van dat ontwerp afgezien, vo'ór dat de echtgenoote van Gehmeuil kon vermoeden dat die fchelm haar verderf zochteenez,e die in de deugd gevestigd is, kan bezwaarlyk geloof geeven aan de ondeugd- en daarenboven is onze „iet zeer omzichtige Ievenswyze met betrekking tot de fchoone fexe oorzaak dat de ffoutheid van hetgeen raen eene veMaanng noemt, geweeten word aan de onbetaamelyke vryheid , die de hedendaagfche galanterie ons vergunt. BLI„ t£l ' dat zvne ,isten van dien kant zouden mislukken , had een' gantsch te. houJelyk dle „ouwen , welke de zedighefd tot den hoogden top voeren; AveJiTb verweet zichzelve dikwyls inwendig, dat zv zich aan eene veel te ongegronde achterdoek had overgegeven; zelfs fcheen zy Bliwval deswegens om vergiffenis te vraagen door hem allerhande blyken van achting en vertrouwen ce  ,6 Germeuil, te geeven; Zy verheugde zich* dat de hemd aan haaien echtgenoot een' vriend gefchonken had die zyne genegentheid zo wel verdiende de .bedrieger ontfing met een zedig gelaat de'lofsfpraaken, en de eerbewyzingen , die men aan braave lieden verfchuldigd is, terwyl hy inmsfchen in zyn hart lachte over de ligtgeloovieheid van Adelaïde, en zich gereed maakte om haar daarvoor te ftraffen.; G e b k eu i l was ingenomen met eene heer» fchende zucht voor die overnatuurkund,ge gefprekken, welken veelal misbruiken zyn van de redeneerkunst, die tot niets anders kunnen ftrekken dan om de denkbeelden in verwarring te brengen, in de plaats van dezelven te verlichten en te regelen, en waarvan de ujdbg doorgaans niets anders is dan eene onzekerheid, die den mensen tot een volftrekt Pyrrhonis-, mus (*) vervoeren moet; Blin va l had dit ; *, Een gevoelen aldus cenoemd naar zekeren WysiUr pvuho, een Leerling van Anaxarchus* welke leerde, dat men niets vasftellen , rnaar alles l dsin overweeging houden rhoest; dewyl, volgen, joelen, de waarheid nooit ontdekt kon worden WaaL de Grieken aan zyne Navolgers den naam van Xutrm* dat is, Överweegers gegeven hebben»  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. W$} flitzwak van Germeuil bemerkt ,f en welvastelyk voorgenomen eenig voordeel daaruit te trekken! by deed zyn best om hem geduurig weder op zodanige gefprekken te brengen. Zy geraakten op zekeren tyd, by toeval, in een onderzoek over het vermaak , zy wilden het zelve uitvorfchen en ontleeden; hier zal men den doortrapten verleider gewaar worden; hier zal men hem al!e de listen van een verderflyk vernuft hooren in het werk Hellen: —- Het vermaak, myn Vriend , is de eenige dryfveer, en, om zo te fpreeken , de algemeene ziel van alle wezens; laaten wy, voor een oogenbük, onze befchouwing vestigen op de onaf« meetbaare keten van fchepfelen , die ons omringt; waardoor worden zy gedreven , waarheen worden zy getrokken, wat brengt hen byëen ? Wat anders dan de aanloklykheid van het vermaak. Laaten wy wel zorg dragen, dat wy het het dierlyk gevoel niet met het zedig gevoel vermengen; dit laatfte is dikwyls niets anders dan een gemaakt indrukfel, een listig bedrog van het verftand en van de gewoonte; het eerfte integendeel is een onmiddelyk uitvloeifel der Natuur, ja de ftem der Natuur :zelve; deeze begeerte naar welluft moet ons voorzeker wei zeer eigen zyn, dewyl dezelvo B ons  iB Germeuil* ons gebeelenal beheerscht, en ons dikwyls doet opftaan tegen die wrevelige en heerschzuchtige dwirgelanden, tegen die groote menigte van vooroordeelen, wier juk ons verplettert ; de eenige opoffering, welke men aan de wetten der zaaménleeving kan toeftaan, is diegeene, welke men welvoeglykheid gelieft -te noemen , de kunst van een momaanzicht aan te neemen, hetwelk veel gelykt naar dat algemeen gelaat, hetgeen een ieder fchynt te willen aanneemen ; behoudens deeze wyze voorzorg, kan men aan zyne plichten en aan zyne neigingen tevens voldoen.... Hoe, viel Germeuil hem hier in de reden, denkt gy dan, dat het zedelyk gevoel geene wezentlyke genieting is. Ik voor my, ik gevoel eene zeer aangenaame gewaarwording, wanneer ik een' öngelukkigen kan byftaan, wanneer ik by myzeiven kan zeggen , dat ik my geene verwytingen behoef te doen, dat ik myne beloften getrouweiyk nakom, dat ik myne plichten volbreng, dat ik niet ontrouw ben aan myne echtgenoote , dat ik geen kwaad voorbee'd geef aan myn huisgezi" , en dat ik fteeds deszelfs welzyn en geluk zal trachten te bevorden. —* Dit alles, myn Vriend , dit alles, onderzoek u zei ven wel, is hoogmoed, enkele hoogmoed.  EENE FfiAÉSCHE Ges'CHIEBEMIS. || De zintuigen hebben geen deel in deeze ingebeelde gewaarwordingen, en de zintuigen zyn, gelyk ik u reeds gezegd heb, de eerfte tolken\ en de getrouwe dienaars der Natuur; by voor» beeld, die romaneske aandoeningen ■> waarover gy u zelven toejuicht kunnen in geene vergelyking komen met die verrukking, welke men gevoelt, wanneer men hec geluk heeft van aan eene fchoóne vrouw te behaagen ? Germeuil, men kan my niet bedriegen, Ade» laïde, hoe beminlyk zy ook weezen mooge? kan u dat levendige der bekoorlykheden, dat verrukkeiyke der nieuwheid niet meer doen gevoelen; kan uwe echtgenoote u nog heden die verliefde mymering, dat ongeduld, en die vuurige begeerte inboezemen, welken de eerlie dagen van uw huwelyk verzelden ? ~ Het is waar, antwoordde Germeuil, want ik wil noch u, noch myzelven misleidenhet is waar, dat ik thans misfchien minder verrukkingen gevoel, en dat myne driften minder hevig zyn; maar een veel aangenaamer geluk, era dat veel duurzaamer is heeft de plaats van deeze driften ingenomen. Ik aanbid thans in myne huisvrouw een geliefde vriendin, een bekoor-, lyk fchepfel, dat myn aanwezen uitgebreid, en In zeker opzicht vereeuwigd heeft, dat my kiri- 2 d§reri  20 Germeuil, deren heeft gefchonken, welker wezenstrekken, en welker goede hoedanigheden de onzen zyn. Welk een genoegen toch kan dat evenaaren, hetwelk men gevoelt in de vereeniging van twee harten , die eikanderen zelfs tot de geringfte gewaarwordingen mededeelen! welke onuitdrukbaare zoetheden heeft het wederzydsch vertrouwen! Eén enkel hart, en ééne enkele ziel te zyn, Hechts éénen wil te hébben, de onderlinge vermaaken , wederwaerdigheden , ja zelfs, traanen te vermengen, te zaamen te klaagen, eikanderen te vertroosten, met één woord , voor eikanderen geheel en alleen te leeven; ziedaar het geluk van twee welveree* nigde echtgenooten, en, Blinval.... dit is het myne, ik fmaak alle de zoetheden van hetzelve! — Gy bezit een gezond verftand, Germeuil, en gy begrypt my niet! wie belet u, u geheel te verzadigen met dit geluk, waarvan gy my een zo bekoorlyk tafereel fchetst ? Ik houd my, zonder twyfel, verzekerd , dat dit voor een' eerlyk' man een geluk is; maar is 'er dan geen middel om den engen kring van uwe vermaaken wyder uit te breiden? Schoon gy nu al eens zo getrouw niet waart als een Held uit een' Roman, denkt gy , dat het ontwerp van uw geluk daarby zou  eene fran5che geschiedenis. « zóu verliezen? De mensch, myn vriend, is gefchapen voor de verandering; altoos dezelfde fpys, altoos hetzelfde tooneel, altoos dezelfde indrukfelen, dit moet op den duur verveelende worden, en men behoeft flechts één ftap te doen om van de eentoonigheid tot de verveeling en tot den afkeer te komen. Wie verzekert u, dat de bekoorlykheden van Adel aï d e niet op nieuw zouden vermeerderen in uwe oogen, wanneer gy eens een weinig afweek van die halftarrige verknochtheid? Germ e u i l , gy zoud waarlyk een flecht Mufulman zyn; wees verzekerd, dat een Serrail veele bekoorlykheden heeft; onnozele tuinman! gy wilt ' niet mser dan ééne plant aankweeken'? Iemand van myn gevoelen, dat is, een weldenkend man, moet een geheel perk met bloemen hebben. Geloof my, het vlindertje is een voorbeeld datgantsch niet te verwerpen »s; zie daarin den leermeefter der waare wysgeeren ! Welk eene dwaasheid, de Natuur te willen tegenfpreeken! Heeft zy dien lastigen band des hi*. welyks ingefteld ? Blinval herhaalde maar al te dikwyïs deeze verderflyke gefprekken , waarin de affchuwlykfte grondbeginfelen onder het dekkleed ^ 3 van  $2 Germeuil. van vrolyke fcherts verborgen lagen. Geen oogenblik ging voorby, dat B li n val niet allen zyne vermogens in het werk flelde, om zyn vergif te verfpreiden in een gemoed, dat door deszelfs openhartigheid en goed vertrouwen blootgefleld was aan de gevaarlykfte uitwerkingen; en, waarlyk, hy wist eene oneindige menigte van listen in het werk te ftellen; hy was een Protetjs, die zich in allerhande gedaanten wist te herfcheppen. Wy hebben reeds te vooren gezegd , dat G e rmeu i l een aanzienlyk vermogen bezat, en , dat zyn verleider het zyne had doorgebragt; dat deeze een nachtoffer noodig had om hetzelve te herftellen, dat hy dit zocht, en, dat hy wel wist, dat men zich meester maakt van den mensch door deszelfs driften gaande te maaken. G e r m e u i l kon, zolang hy aan de deugd verknocht bleef van weinig of geen nu£ zyn voor den deugniet, die voorgenomen had hem aan zyn eigenbelang op te offeren; het ivas dus noodzaakelyk hem te doen ontaarten, en te bederven ; de doortrapte B l i w v a l befloot derhal ven zyne netten zodanig te fpannena dat zyne prooi hem niét kon ontgaan; dit had hy beloofd aan iemand, die in alle opzichten, verdiende hem toegevoegd te worden , en v/sar  ëene Fransche Geschiedenis £3 waarvan wy niet kunnen nalaaten hier eene luchtige fchets te geeven. Mevrouw de Ce rr 0nan was eene jonge weduwe, aan welke de Natuur alle moogiyke gaaven ter verleiding gefchonken had, waarin zy des te meer verzekerd was te zullen flaagen, om lat men de oprechtheid zel ve op haar gelaat fcheen te kunnen leezen; twee groote bruine oogen, wel afgerecht op alle de ftreeken der coquetterie, waren de eerfte tovermiddelen, waarvan zy zich bediende; zy was by uitneemendheid blank van vel; Zy had een' mond, waarop alle de bekoorlykheden van den weliuft fcheenen te rusten, haair wiens bruinachtig blond overeenftemde met de levendigheid van haar gelaat; een' toon van Hem, die de betovering van haare uiterlyke bevalligheden tot in het hart deed doordringen; kortom , alle die bevalligheden; welke men niet befchryven kan en die men echter met zoveel' overheerfching gevoelt; zy wist het aantreklyke der liefde overal te plaatfen tot zelfs in haare geringfte uitdrukkingen onder den fchyn van eene buitengemeene aandoenlykheid, altoos klaagende dat haar goed hart de eenige oorzaak was van haare rampen en van haar verdriet-;, zy had, B 4, vol  volgens haar zeggen zich verbonden aan de"! Heer de Cerionan , . enkel uit genegenheid, en ter liefde van hem afgezien van een , derrykftepartyën van het land , en die zeer gezien wa? aan het Hof; het voorwerp van eene zó byzondere voorkeur , deeze opoffering onwaerdig , had fle^ht met haar geleefd ; en echter befchreide zy nog heden zyn verlies; en zy had boven alles, vastelyk voorgenomen, zich nooit weder in eenigcn liefdehandel in te laaten; dit was een befluit, dat zy vastelyk genomen had; zy wilde echter wel bekennen, dat de liefde alleen het geluk kon volmaaken van . een hart zo teder als het haare; maar, waar zou zy een hart vrinden, dat zo kie?ch was als het haare, dat vatbaar kon zyn voor eene zo verregaande belangeloosheid , en voor eene zo zuivere liefde als de haare; de Natuur zou ten -dien einde een geheel byzonder wezen moeten voortbrengen, zo als, by voorbeeld, een' Sylph, dat zou zy beminnen enkel om het vermaak te genieten van te beminnen; tot dien prys zou zy haar hart wederom openen voor de indrukfeien der tederheid; een minnaar van dien aart, zonder een ige middelen , zou haar behangen , met zulk een bqvcnnatuürlyk wezen zou zy gaarne QQliS -woestyu Willen bewoonen; ziedaar ■ eene ko rt$  eene FeANSCHE ■"GESCHIEDENIS. ij Itorte fchets van de Platonifche droomen van Mevrouw de Cerignan; by alle deeze begaafdheden kwam nog een geest versierd met de kennis van allen de heden daag fche gofchrif. ten; bevallige kundigheden, waaronder de kunst van op alle muziekfaftrumenten van den nieuwften fmaak te kunnen fpeelen; eene foort van aangeborene bekwaamheid om treurrollen uit te voeren; buigzaame en Iiefdewekkende zintuigen, eindelyk alle die bevallige kleinigheden, welke de enkele fchoonheid zo verre overtreffen; hierby kwam nog, om aïie deeze bekoorlykheden te volmaaken , een ouderdom van negentien jaaren. De achterklap had deeze bekooriyke Tovergodin echter niet gefpaard ; daar ging een ftil gerucht, dat zy eenig deel had in de dood van den man, dien zy beklaag- ■ de; en dit was juist de rede, waarom zy een' affchrik vande waereïd had; ook zeide Mevrouw de Ceri gnan, dat zy voorgenomen had die te verlaafen , en zich binnen de fombere muuren van een klooster levendig te gaan begraaven. In deeze tydsomflandigheden geraakte Germeuil in kennis met dee^e gsvaarlyke vrouw. Hy ging mar buiten, eenige mylen van Paevs, om daar , verzeld van zyn' vriend'' Bi-inval, in een afgelegen bosch de aan# 5 genaain  *G ö & R H E V I t» genaamheden der eenzaamheid te fmaakenj dergelyke plaitfen bereiden de ziel tot het ontfangen van diepe en aandoenlyke indrukfe* Jen; de fchoonheid is nooit gevaarlyker dan wanneer zy zich vertoont in die plaatfen, welke haare aangenaamheid van de eenvoudige natuur ontleenen; de bevallige wanorde der bosfchen, de. afgetrokkenheid, welke het lommer veroorzaakt, zyn ftrikken voor een gevoelig hart. D,e fabelhistorie, die doorgaans de historie fchetst van het menfchelyk hart. plaatst, dc voornaamfte overwinningen van den Minnegod in de velden ; B a c c n u s zou minder getroffen zyn geworden door de aanloklykheden van Ariadne, indien hy haar niet op eene woest en, onbewoond eiland gevonden had, en het was in de eenzaamheid en in de ftilte van den nacht toen. Diana op Emoïmioj verliefd wierd. Germeuil en Bl inval waren wec'er op dis foort van gefprekken gekomen, welke de laatlte met zoveel beleid wist op te haaien; zy fpraken over de gevoeligheid, en over de bekoorlykheden van eene fexe, die zo, groot een vermogen op de onze heeft, dat Jsjaare overwinning byna akoos zeker is< Gek- me u i l  eene feansche geschiedenis meuil zag eene jonge fchoonheid..., zodanig als de Dichters ons de Godin der liefde en der bevalligheden affchetfen, en waarlyk nooit konden 'er meerder bevalligheden in ééne vrouw vereenigd gevonden worden. Mevrouw de Cerionan, fwant men kan ligt begrypen, dat zy het was , zonder aan het geval eene ontmoeting toe te fchryven, die reeds te vooren overlegd was) Mevrouw de Cerionan had haare bevalligheden een' nieuwen luister bygezet door een' bekcoriyken opfchik ; zy zat half leggénde op een met bloemen bezet grasheuveltje; men zou haar voor Flora in het midden van haaren bloemhof aangezien hebben ; een fraai gevormd been liet zich ten halve zien; haare fchoone haairlokken golfden onachtzaamlyk over haaren fneeuwwitten hals, en deeden haar voorkomen als de eenvoudige natuur zelve, die, verlokkende zonder voordacht, nieuwe bevalligheden van de wanorde van haare versierfelen ontleent. De jonge weduwe had een boek in de hand, waarop zy eenige traanen liet vallen ; zy fcheen op de aannader«nde perfoonen geene acht te geeven. Op het eerfte woord, dat Rlinval voort* bragt, beurde zy haar hoofd op, en eensklaps vertoonde zich haare fchoonheid in vollen luis- ter.  •28 Germeuil,. ~ ter. Welk een gezicht voor Germeuil! eene vuurftraal fnelier dan een blikfemfchicht, drong door tot in het binnenfte van zyn hatt, en vooroorzaikte daar eene verwarring, waarvan hy naauwlyks bekomen kon. Mevrouw, zeide Blinval, het geen gy daar leest moet wel zeer treffend zyn! Verdient het zulke dierbaare traanen ? Zonder twyfel, gaf Mevrouw d e Cerignan ten antwoord , met een' toon van ftem, die haare bekoorlykheden vermeerderde , men vind zich wel genoodzaakt om over de ongelukkige (*) Prinfes van Cleef traanen te ftorten ; zy is zo gevoelig, zo teder! haare liefde worftelt zo fterk met haare deugd! Waarlyk het is een droevig geval, wanneer menzich onop. houdelyk tegen zyn eigen hart moet verzetten ï Het gefprek wierd vervolgd; Mevrouw de Cerignan deed in hetzelve een luchtig en kiesch vernuft blyken, dat haare aanloklyk* heden nog vermeerderde; zy rees welhaast op van haare groene zitplaats, en vertoonde in het op liaan alle de buigzaamheid van een edele en fraaije geftalte. Germeuil vernam, dat zy een nabuurig landgoed bewoonde; Blinval (*) Een bekende Franfche Roman , genaamd Les -Aftpurs du Duc de Nemours & de la Princesfe de Cieyet,  eene 'Fmnsche Geschiedenis. s$ val weidde, toen hy hem aan Mevrouw dé Cerignan aanbood, breedvoerig uit over de zeld.zaame vriendfchap, welke hen beiden vereenigde; zy verzocht hen haar te verzeilen naar dat verblyf, hetwelk zy haar Wysgeerig Hutje noemde. De tempel was gefchikt naar de Godin, de fmaak en de listige welluft lagen daar verborgen onder het dekkleed van de onfchuldigfte eenvoudigheid. Mevrouw d e Cer 1 gn a n bediende haare gasten met eene ongedwongene houding , welke de kennis van de van de groote waereld aanduid, en bevalligheid èn belang byzet zelfs aan de geringfte kleinigheden ; zy vroeg geduurig om verfchooning wegens het flecht onthaal, dat zy moest aandoen aan lieden, die haar zo onverwacht met hun bezoek vereerden; en zy verzocht, datzy dit geliefden te wyten aan haaren weduwlyken Haat, aan haare geringe middelen, en boven alles aan haare volltrekte verwydering van dfe zaamenleeving; in deeze eenzaame fchuilplaats kon zy, zo zy zeide, het best genot hebben van een hart, dat weinig gefchikt was voor den draaikring der fteedfche gezelfchappen. De eerfte overweeging, zeide zy, die in ons opkomt, moet zich vestigen op de kennis van ons hart; ik gevoel, dat het van een' geheel anderen aart is dan andere harten; het moet zich wach-  $0 Germeuil, wachten voor tedere verbindtenisfen; helaas ! •wie in de waereld kan zo fyn gevoelig weezen als ik ? flier ben ik voor my zelve genoeg j hier fmaak ik het genoegen van my zelve te ondervraagen, van eene aangenaame kwyning aan te kweeken; hier hang ik van niemand af, met één woord, hier behoef ik niet te vree. zen voor den laster of voor de trouwloosheid; hier kan ik my overgeeven aan de zoete doolingen van myne verbeelding, welke myne relde naar haaren zin beftuurt en geleid. Men kan in dit gefprek zeer gemakkelyk alle die nietsbeduidende en echter fchoonfchynende uitdrukkingen ontdekken, welke onze Coquettes, de eene in navolging van de an« dere geduurig herhaalen; geen ding is gevaarlyker dan eene vrouw, die zich fteeds beroemt op de kiesheid van haar zedelyk gevoel, en op haaren afkeer van de waereld. Germeuil zoog met langzaarne teugea dien toverdrank in; geene van zyne aandoenin. gen ontflipte Blinval; zy vertrokken einclelyk en begaven zich weder naar Parys. t)e valfche vriend begon eenige ophelderingen te doen, die voor zyn oogmerk diestig-waren;  EEÏte FfiANSCHE GESCHIEDENIS. || hy had, zedert eenigen tyd Mevrouw de Ce» RiGNANleeren kennen, en groote achting voor haare deugd gekregen; hy zag haar wei» mg. zy leefde in eene foort van eenzaamheid; — dit alles wierd gevolgd door eene menigte van loftuitingen over haare fchoonheid, veritand, en deugd; zy was eene vrouw, die eenig onder haare fexewas; en Germeuil moest zich bevfytigen om haar, zohaast zy te 1 a r y s zou terug gekomen zyn , met zyne echtgenoote in kennis te brengen, deeze bekendfchap, welke zy zo wel verdiende, zou naar veel genoegen geeven. Germeuil nam dien voorflag greetfe san; zohaast hy thuis gekomen was, kon hy niet oafaaten met zyne huisvrouw te fpreeken over de Perfoon , met welke hy nieuwlings kennis gemaakt had. Het gebeurt zelden , dat een oprecht hart vatbaar is voor de indrukfe/ea van afgunst, of minnenyd; Adelaïde bemmde haaren echtgenoot en baare kinderen op de tederfte wyze, alies, behalven deeze voorwerpen, was vreemd voor haar; hoe kon zv dan vermoeden , dat zy Geemeuil deeze denkbeelden ook niet zou ingeboezemd hebben/ Zy verbeeldde zich, dat 'er geen grooter ge. late  rj2 Germeuil, luk kon gevonden worden dan een weïgepaard huwelyk ; eene deugdzaame vrouw fcnept vermaak in het waarneemen van de moeijelykste plichten; het genoegen van het hart is, buiten tegenfpraak, het aangenaamfte, en welk eene verrukkelyke zoetheid moet eene liefde hebben, waarop onze hoogmoed roem mag draagen, en die aangekweekt word door het vertrou. wen, door de achting, en door de oprecht? heid, die toeneemt meï den tyd, en die zich enkel fchynt te vernieuwen om fteeds zuiverder , kiefcher, en duurzaamer te worden! Op deeze wys befchouwde A-delaïde den. band, die haar met Ge b meuil vereenigde, en ieder dag trok dien fteeds naauwer toe. Haar echtgenoot deelde, wel is waar, in ds zoetheden van deeze gewenfchte vereeniging; maar echter begon hy langzamerhand geduurig minder tyd met zyn huisgezin door te brengen en lietby zyne thuiskomst minder aandoen'ykheid blyken, alle deezeïchaduwingen van verwydering, hoe ligt en hoe onmerkbaar ook voor Germeuil zei ven, ontgingen echter de opmerking niet van den oplettenden en daarin be. lang hebbenden Blinval; Mevrouw-de Cerignan kwam Adelaïde dikwyls bezoeken, Deeze laatfte altoos gewoon de wen-  eine Fransche Geschiedenis. wenfchen vari haarer echtgenoot te voorkomen ? ijwnd'e haare uiterfte krachten in om haare nieuwe bekende wel te ontbaalen , fchoon haar hart haar niets tot derzelver foordeel zeide. De vrouwen hebben eene byzonde^e be* Jtwaamheid om elkanders karakter te gisfen; Mevrouw! de Cerignan bediende zich te vergeefs van alle de listen van haaren aart; A d e l a ïde gevoelde altoos een' zekeren afkeer, wanneer zy haar kwam bezoeken; eene foort van ingefchapen' aart floot geduurig haar hart voor de vleijende uitnpodigingen van dee*e listige Coquette. Wy achten het onnoodig den leezer te verwittigen, dat Mevrouw p e Cerignan er Rlinval zedert langen tyd 20. door denzelfden fmaak als door dezelfde gebreken verbonden waren. Zeker groot man heeft eens gezegd; dat'er onder ondeugende menfchen geene wezentlyke yriendfchap kan plaats hebben ; maar wanneer de noodzaaklykheid hen byëen brengt, ,en .wanneer hunne onderlinge belangens, in de plaats van eikanderen hinderlyk te zyn , te zaamen loopen, dan vereenigen zy zich door eene verbindtenisl welke misfchien alle de kracht der vriendfchap heeft. G B Ui  & Germeuil, Bi inval beraamde met de fcbelmfche C ericnan het bederf van demongelukkigen Germeuil; zy berekenden reeds vooruit de oogblikken, wanneer hy in den ftrik vatten ZOu werwaarts hy zich met fterke fchreeden fpoedde; Adelaïde zelve begon het:te befpeuren, dus moest zekerlyk het kwaad fchieIvk toeneemen. Ik weet het niet, zeide zy op zekeren dag tegen haar' man , of ik my bedrieg .. myn vriend, ik zal beginnen met u om vergiffenis te vraagen over de vreemdebekentenis, die ik u doen zal; maar ik zou ons onderling vertrouwen te kort doen mdien * lyk,dat het vertrouwen van de waare i ewe oefcheiden worde. Ik zou Van harte wenfchen , dat ik my bedroog, nog eens, Germeuil, vergeef my, bid ik u, hetgeen ik u zeggen zal- het fchynt my toe het uiterst toppunt van verbysterdheid te zyn; ik begin te vermoeden, dat Ü ft minder waard ben dan voorheen; gy fpreekt niet meer met my met die zelfde tederhe'd welke ik te vooren in uwe woorden en m uw gelaat zo duidelykkon befpeuren; wanneer uwe kinderen u in de armen vliegen dan omhelst sv dezelven niet meer met die zelfde ver* rukking, welke ik zo dikwyis in u befpeurd  eene FrAnsche Geschiedenis. , 35 héb; fomtyds, cn dit heb ik niet fruart be» fpeiifd, verveelen u hunne liefkoozingen ., Lieve vriend, ééne aandoening, die meri ons ontrooft, is het begin van ons ongeluk; uwe kinderen , ik..... G e r m e u t l , wy aanbid» den u; leg de fchuld op myn al te gevoelig hart; ik herhaal het nogmaals, ik ben onrechtvaardig, ik ben misdaadig..;. de traanen komen u in de oogen! Ach! waarde echtgenootl ik werp my aan Uwe voeten; ik bloos oveif myn misflag, en over myne haatelyke achterdocht; maar, helaas! uwe liefde is alles voor ons, en wy zouden ons aan dat verlies nooit ïkunnen gewennen. Mevrouw Germeuil had zich nedet geworpen aan de voeten van haaren echtgenoot, die zich fpöedde met haar op te beuren, én tegen haar zeide, onder het ftorten van eenïge traanen: Neen, Adelaïde, neen, gy zult nooit iets te vreezen hebben, uw echtgenoot zal fteeds uw minnaar blyven; (hy liep hierop naar zyne kinderen, ën dezelven omhelzende) deeze onfchuldige fchepfeltjes zullen my altoos herinneren wat ik hen verfchuldigd ben, en wat ik verfchuldigd ben aan hunne moeder, aan myne beste, myne getroüwfte € i vrieü"»  35 Germeuil, vriendin; geloof my, ik zal myn hart onder" zoeken, en zo ik daarin de minste aandoening vond .... maar neen, .... het is onmooglyk.'... alle deszelfs aandoeningen zyn voor myne lieve Abelaïde en voor haare kinderen. • Germ e u t l ü:tre deeze laatste woorden met eene verwardheid, die de ontróering vaa zyn hart maar al te duidelyk te kennen gaf; hy 6egaf zich terftond naar zyn geheimvertrek brandende van verlangen oni gelegenheid te hebben van alleen te zyri; het geval gaf hem die aan de hand; hy floot dé deur zorgvüldiglyk achter zich toe, en ging by eene tafel zitten. Daar ti achtte hy voor de eerste maal zyn hart te doorzoeken; hy ondervroeg zichzelven met die viymbedigheid, welke het zekerst wapentuig is om eene opkomende neiging te verwinnen; hy ysde toen hy befpeurde, hoeverre hy zich reeds ingelaten had ; hy bevond zich op den oever van een' afgrond, en befchouwde denzelven thans in alle zyne diepte; — Eindelyk borft hy dus uit: Ik heb myzclvèn dan verwytingen te doen! hoe, zou myne liefde voor myne huisvrouw en voor myne kinderen dan verflaauwen? Zou eene andere  es.n2 FftAisrscHE Geschiedenis 37 dere vrouw de heerfchappy over myn hart verferygön? Zou Mevrouw d.e C e ^ i g,n a, w... „ zou ik haar beminnen? ik! Maar hoe! Kan ik dan geen. genoegen vinden in haar te zien, kaar te hooren, my te vermaaken met de be. valligheden van haar verftand, haare bekoorlykheden recht te doen , haar myne achting toete ftaan, haar gezelfchap te zoeken, my, met één woord, aan alle de aangenaamheden van eene vriendelyke zaamenfeeving over te geeven, zonder myn' plicüt te overtreeden ? Ach, Germeuil! Germeuil! kunt gy het wel voor uzelven ontveinzen? Gy zyt niet meer dezelfde,- neen', gy zyt niet meer'dezelfde! Beef, wacht u voor eene neiging, die u tot deeze vrouw doet overhellen... ik geniet dan niet meer de ftille gerustheid der deugd, Is het wel waar? Dit is een zeker kenmerk, dat ik begin fchuldig te worden, laat ik geen oogenblik daaraan twyfelen. (Hier Hond hy met drift op) Myne party is gekozen. Laat ik my niet gemeen maken met het gevaar; laat ik het 1 ie. ver ontwyken. Ik moet die weekheid, welke my bederven zou, niet meer koesteren; laat ik moed grypen; laat ik my tegen myzelven verzetten; Iaat ik met eene ftandvastigheid, die door niets •mgezetworden, de banden verbreeken, welken. c 3 tQt-  Qermeuil, tot dusverre voor myn oog bedekt zyn geweeft; o, Hemel' welhaast zouden zy my in het verderf gefleept hebben! Laat ik alles van my verwyderen, dat rry Mevrouw de Ceri gnan zou kunnen herinneren; dit is voorzeker ee« ne groote opoffering; maar dezelve is noodzaaklyk voor myne deugd , en voor myne rust; een cerlyk man is zo wel verbonden aan den eed van ftandvastigheid en gerrouwigheid als eene eerlyke vrouw; de godsdienst en de eer verplichten hem daartoe, en wanneer alle deezct beweegredenen my ook daartoe niet aanfpoorden; heb ik immers evenwel eere eeuwige lief* de aan myne Adelaïde gezworen ; of is zy dezelve niet meer waerdig? Bezit zy niet meer dezelfde bekoorfykheden, en dezelfde gevoelens, die my voor geheel myn leven aan haar verbonden hebben ? Is zy niet de moeder van die kinderen, welken my zo waard zyn? Wat zouden zy zeggen, wanneer zy, ten eenigentyd, gewaar wierden, dat ik aan de achtens waerdigfte, aan de aanbiddelykfte vrouw van de waereld, zulk een verdriet veroorzaakt heb? Welk een voorbeeld zou ik hen voor oogen HellenV Zou ik een rechtfchapen vader zyn? 7-ou ik een getrouw echtgenoot weezen ? Het (i onnoodig langer in twyfel te Haan; ik zal Buk-  EENE FXANSCHE GESCHIEDENIS. 39 Blinval gaan fpreeken, ja ik zal hem gaan fpreeken , ik zal hem myn hart ondekken; hy is myn vriend. B linval kwam juist op dat oogenblfk by hem; hy vond Germeuil aangedaan, en byna bezwykende onder zyne verlegenheid. Wat deert u, Germeuil? Uw toeftand . maakt my verlegen! Zy maakt myzelven verlegen, myn waarde Blinval. Ik mag myn hart gerustelyk voor u uitltorten; wy zyn al. leen; niemand kan ons hier hooren; welaan 1 de wanorde, waarin gy my ziet, heeft eene oorzaak.... die u verwondering baaren zal; ik heb myzelven doorzocht; ik heb reeds te lang myzelven bedrogen met betrekking tot Mevrouw de Cerignan..,. Gaa voort,° welnu, Mevrouw de Cerignan.... Myn vriend , zy is al te bcminnelyk; ik weet geen ander middel om my te ontrukken aan die moeijelykheden 9 of laat ik liever zeggen, aan de buitenfpoorigheid, die my vervoeren zou, ik weet niets om my te redden, dan haar te ontvluchten. Wat zegt gy ? Ja, om alle gemeenfchap met uwe vriendin af te fnyden; zekerlyk zal my dit veel kosten; maar myne eer, het geluk van myne echtgenoote 9 C 4 dat  4$ Ê E & M ! ü lij 4at van myne kinderen, en myn eigen voriei yen dit van my; neem gy het derhalven op u, Blinval,eenigvoorwendfel uit tevindenor&; Mevrouw de Cerjgnan te beletten in het vervolg my of myne echtgenoote te komen zien.... Hoor, Germeuil. Deeze foort van fcheidingen moeten met omzichtigheid behandeld worden , gy moet uw gedrag in het openbaar kunnen verantwoorden. Zie hier wat wy doen zullen; wy zullen beleid en den tyd te baat neemen; en, dus zullen wy ongevoeligl.yk dewyJ gy het zo begeert, dat ont?aglyk voorwerp van u en van uwe echtgenoote verwyderen! Het is waarjyk wel vreemd , dat gy geene bevallige vrouw kunt zien zonder op haar terftond verliefd te worden ! Heefp Mevrouw de Cerignan u eenige blykep gegeven, van eene neiging, welke de paaien van eerbaarheid te buiten gaat? —-w I3at zeg ik nier, maar, Blinval, de vriendfchap met eene zo bekoorlyke vrouw, kan ligt, zonder dat men het bemerkt, pverflaan tot de vervoering van eene blinde liefde.... myn vriend, ik zou myzelven nooit een*,dergelyken miÉflag kunnen vergeeven; ik bemin myne echtgenoote, en myne kinderen.... ik moet, ik wil niemand beminnen dan hen, Gv ziet myne openhartigheid  |ene Fransche Geschiedenis. $eid, en gy zyt de man niet om daar van eens misbruik te maaken. Ik verlaat my gtheelena! op uwe eerlykheid, en op uw doorzicht. Blinval hoorde met blydfchap deeze bekentenis aan; hy zag, dat het hart van Germeuil zich aan eene openbaare liefdedrift; begon over te geeven, en dat het hem, behoudens de noodige voorzorg en trouwloosheid, welhaast onmooglyk zou worden deeze neiging , welke hem ongetwyfeld zou overmeesteren , te keer te gaan. Zyn ongelukkig flachtoffer onderwierp zich inderdaad aan alle zyne fchikkïnger., en voldeed in alles aan zy» ne begeerten ; zy kwamen overeen , dathy Mevrouw de Cerignan zou overreeccn om haare bezoeken te vtrminderen, Zy wierd welhaast door haaren medeftander onrJerrichÉ van haare overwinning, en • van derzelver fchielyken voortgang; terftond fmeedde zy het. ontwerp om den ondergang van Germeuil te verbaasten; thans liaan allen de listen der verleiding, of liever, all en de geheimen van eene kwaadaartige toverkunst zich Iangzaamer> band te ontwikkelen. J)e Jonge Weduwe veinsde zedert eenigea C 5 tyd.  %é G E R M E Ü I t > tyd in eene foort van kwyning te vervallen» die haare fchoonheid nieuwe krachten by zet*, te ; haare bekoorlykheid begon gepaard te gaan met eene droefgeescigheid^f welke eene meerde-, re deelneeming verwekte; het medelyden, dat eene fchoone vrouw doet ontftaan, is waarfchynlyk eene der fcherpfte fchichten der Lieft de. Germeuil meende aan de menschlievendheid, aan het medelyden, en aan de billykheid te voldoen, door dag aan dag meer toegecflykheid, en meer verknochtheid te doen blyken. Op zekeren avond deed hy zich by. JVlevrouw de Cerignan aanmelden, hy vond haar met een' brief in de hand ; zo haast hy binnen trad fcheurde zy dien in ilukken; deeze daad was niet onverfchillig voor Germeuil; vervolgens beval zy haare bedienden, het vertrek te verlaaten. Deeze opkomende drift, Mynheer, zeide zy, zal u zekerlyk verwondering baaren.... Welk eene bekentenis gaa ik u doen! .... Ik was bezig met aan u te fchryven. ■ Aan my, Mevrouw. Aan u zei ven, Mynheer. Daar was voorze. ker ligtzinnigheid en zelfs een vergryp tegen de welvoeglykheid in dien ftap gelegen; maar men is altoos in ftaat om zich te beteren; ook hebt gy gezien mee welk eene vaardigheid-ik my  eene Fransche Geschiedend. 43 zelve recht gedaan heb. Ik weet niet hoe myn verftand zodanig verbysterd heeft kunnen zyn; IVIynheer Germeuil.... ik verdien wel, dat gy my beklaagt. Naauwlyks had zy deeze woorden gefproken, of zy begon eenige traanen te Horten , welke zy fcheen te willen verbergen. Goede jhemel! Mevrouw, gy fchreiti Helaas! Mynheer, dit zyn Hechts geringe blyken vaq myne droefheid! Ik kan het einde van myn leed niet afzien! Ach! waarom heb ik u leeren kennen! Ach! B lin val, B l i nval! Hier zweeg zy een oogenblik ; vervolgens het. woord weder opvattende: Mynheer Germeuil, wy moeten volftrekt , ja volftrekt moeten wy beiluiten eikanderen niet meer te zien. Gy zyt gehuwd; en ik ben niet van voorneemen om myn ontwerp van gerustheid te ftooreu; de deugd kaa zich niet hoeden voor gevaaren dan door die te vermyden. G erm e uil ftond verftomd; hy gevoelde Sn allen zyne zinnen eene onuitfpreekelyke verwarring; hy wist niet tot welke aandoening, hy zich bepaalen zou; hy zag Mevrouw de Ceiugnan fterk aan, die zich van zyne ver-  44 Germeuil; verwarring bediende. Hy wist niet, of hy. vertrekken zou, dan of hy eene verklaaring zoude vorderen, die reeds d.uidelyk genoeg te begrypen was. Ja, Mynheer, hernam de looze betoverfter, eene deugdzaame vrouw moet haare zwakheid en het gevaar niet voor zich. zelve trachten te verbergen; zy kan dit niet ontgaan dan door zich naauwkeurig te doorzoeken, en ik heb zo goede gedachten van uwe eerlykheid, dat ik my. niet fchaam u myn' toeftand te ontdekken; gy ziet de gevolgen van denzelvenjik verkwyn langzaamerhand „ de dood zal my van deeze elende verlosfen, dit hoop. ik ten minste; ik fmeek u derhalven om uwen byftand; help my eene ongelukkige neiging overwinnen; ik heb u genoeg gezegd; uwe echtgenoote is my waard; ik ken uwen plicht, en den mynen; wy moeten eikanderen vermyden ; gy kunt nu zeer gemakkelyk begrypen , wat ik over dit onderwerp aan ugefchre* ven had. Blinval. die de gewoonte had van by Mevrouw de Cerignan binnen te komen zonder zich afvoorens te laaten aanmelden» trad in het vertrek, even alsof men hem niet verwachtende was; hy veinsde verbaasd: te ftaaa èvtt;  eene fransche geschiedenis* 45 óver een gezicht, het geen hy naar alle waarfchynlykheid moest verwachten; Mevrouw de Cerionajv vertoonde zich in alle de wanorde der droefheid; Germeuil fcheen ten prooi te ftrekken aan eene menigte van tegenïlrydige driften,* Blinval gaf zyne verwondering te kennen; de weduwe hield eerst een diep ftilzwygen ; maar eensklaps borst zy uit: Gy komt juist van pas; gy zyt onze algemeene vriend; vel gy het vonnis, wat ons te doen ftaat; gy weet, dat rk b'efloten heb meestresfa van myn hart te hlyvèri ; ik heb, in zeker opzicht gelofte van onverfchilligheid gedaan; ik heb in myn hart gevoelens ontdekt, die dit voorneemen tegengaan; ik heb my betrapt op eene zelfmisleiding, die my verder zou vervoerd hebben dan dë paaien der vriendfchap zich móogen uitftrekkèn, en.... Mynheer d e Germeuil is het voorwerp daarvan. G e rmeuil vatte op zyne beurt het woord op; hy bekende, dat Mevrouw de Cerignan heni eene neiging ingeboezemd had, wélke dag aan dag fterker wierd; ik gevoel, voegde hy daar by, dat wy de rede gehoor moesten gëevén, 'en eene verkeering afbreeken wat zeg Ik Mevrouw! het zou myn plicht zyn u daarvan een voorbeeld te geevin; maar ditismy on* moog-  46 G E R M E Ö I Li mooglyk, volftrekt onmooglyk; ik wil liever dut zend doo.len aan uwe voeten fterven! Nooit, nooit zal ik kunnen befljiten myzelven van üw gezelfchap te berooven. Zou ik my aart iiwe tegenwoor digheid ontrukken ? Zou ik verftoken zyn van uwe aangenaame gefprekken? Zou ik Ieeven moeten afgefcheiden van Mevrouw de Cerignan? Laaten wy vrienden zyn, dewyl het ons niet geöorlofd is gelieven te Zyn I . Wel gevonden , viel hem de fnoode B li n v al in de reden , die voorwaarde kan niet van de hand gewezen worden; gevoelige harten , verlaat eikanderen niet ; gy zyt voor eikanderen gevormd; vertrouwt u op de vriendfchap; zy heeft zo wel haare zoetheden als de liefde; ik durf my borg ftellen, dat gy haare paaien niet zult overtreeden; ik zal een waakend oog houden over den aart van uwe neigingen; zohaast ik flechts den minften twyfel begin te befpeuren van eene drift, dien gy plichtshalve tegengaan, en in de geboorte fmooren moet dan zal ik u op het oogenblik van eikanderen fcheiden * en wel voor altoos; ik verzeker ü nogmaals, dat ik zorg voor u zal dra.igen. Myn vriend moet ge* trouw blyv^n aan zyne echtgenoote, die de bevalligheidzelve i&i en gy, Mevrouw, die eené wys-  EENE FrANSCHE: GESCHIEDENIS* ^? wysgeerige vrouw zyt , gy zult do vriendfchap nieuwe aangenaamheden byzetten zonder dat gy u zelve eenige verwytingen zult hebben te doen,* G EMEunis niet vry; maar het is geene mis • daad in hem u eene fchuldelooze achting toe te draagen; zyne echtgenoote kan u geene van uwe bevalligheden óntneemen; ook zou het de grootfte onbillykheid zyn ongévoelig te willen weezen voor uwe verdienden. Gy zult derhalven eikanderen blyveh bezoeken ais naar gewoonte; gy zult vrienden blyven, en niemand zal eenige rede hebben om over eene zo Jjeiangelooze verkeering te klaagen. Men kan ligtelyk begrypen, dat de zwakke Germeuil de wetten, die hem voorgefchreven wierden, gewilliglyk aannam; hy fcheen met zyne verleiders overeengekomen te zyn om hen te helpen in hun bedrog. Hy wilde den blinddoek, niet van voor zyne oögen wegjfchuiven; hy ging zyn verderf met fterke fchreden te gemoct; de liefde vertoonde zich by hem welhaast in alle zyne hevigheid ; zy legde het masker der vrienfchap eindelyk af. Het Was gedaan met Germeuil! de tederhartige echtgenoot, de braave vader verloor dag aan dag eenigen van;die gevoelens, welken gepaard  4$ G e R M E U ï l 'i paard 'gaan met de onfchuld, met de achting voor zichzelven, met de rust des gemoeds en , kortom , met allert die onfchatbaarc Voorrechten , wélken , wanneer zy eens verloren zyn , niet weder kunnen gekregen worden; de aart van Germeuil wierd gemelyk; hy bezat niet meer die zachtheid vaa karakter, welke zoveel zoetheid mededeelt aan eene verbindtenis, die door den godsdiensten de deugd gebillykt word; hy begon afgetrokken , achterhoudend, en knorrig te worden; hy haakte niet meer naar de bekoorlyke liefkoozingen van zyne huisvrouw en kinderen; deeze laatften, konden hem niet meer vermaalden met hunne dartelende vrolykhedcn, met één woord, Germeuil wierd fteeds méor «n meer onkenbaar. De deugdzame Adei. a!i>e befpeurde dee^ 2e verandering maar al te duidelyk; maar zy vreesde haaren echtgenoot te zullen bedroeven; wanneer zich flechts de geringfte klagten liet ontflippeh; zy ftelde tegen deeze zwarte wolken eene örverardërlyke beftendigheid; e» fcy beantwoordde de niet zeer kiefche, ja zelfs fomtyds harde handelwyze *an Germeuil inet de tederfte en fteeds toeneemende liei'debly-  eene Fransché Geschieden is. 4$ ken. Gy zoud wel willen, zeide zy eens tei' gen eene van haare vriendinnen die haar ge» drag zwakheid noemde, dat ik myn' echtgenoot, wanneer hy van zyn' plicht geweken was, door opentlyke verWytingen weder te r^cht zoü zoeken te brengen? GerMeuil is deugdzaam ; hy zou vroeg of laat toch vanzelf wederkeeren tot de deügd, tótzyn' plicht, tot zyn huisgezin; wy hebben hem zo lief! Laaten wy al eens ftellen, dat hy .zich aan de eene af andere dooling heeft Overgegeven; ik zou zulks niet kuntien gelöovén fchöon men het my zeidë; en daarby, myne vriendin, valt het zeer moeijelyk het befluit te neemen fan iemand, dien men bemint, te mishaagen. Öffchoon Germeuil veranderde zou hf my echter waard blyven; wel te vreeden met in ■eenzaamheid te moogen fchreijenzou ik hem enkel myne liefde doen zién. Wees verzekerd, dat het veele vrouwen gelukken zou hunne mannen te recht te brengen, Wanneer zy aanhielden met hen fteeds een goed gelaat te toonen; dit is het zekerst wapentuig, dat de natuur aan onze fexe gegeven heeft om zich te verdeedigen tegen de dwingelandy der mannen. Myne kinderen zullen dezelfde oplettendheid, de zelfde genegenheid voor hunnen vader hebben; wy zulD les  5o Germeuilj len de overwinning behaalen; hy zal tot inkeer komen; hy zal in den fchoot van zyn huisgezin blften rusten maar , ik zeg het nog eens; Germeuil kan niet fchul« dig zyn ; ik zou integendeel fchuldig wor« den, wanneer ik my aan eene zo beleedigende achterdocht overgaf. Helaaswaar zou hy ooit een tederder een erkentelyker hart kunnen vinden dan het myne ? en, zou het ooit mooglyk kunnen zyn, dat de kusfen en omhelzingen van zyne kinderen geene bekoorlykheid meer voor hem zouden hebben ? Wy hebben het ongenoegen van In een procés ingewikkeld te zyn ; dit zal misfchien Germeuil gemelyk doen worden; myne onverwinbaare liefde zal alle deeze vrees doen verdwynen. De echtgenoot van Adelaïde kwam op zekeren avond thuis met een nog veel donkerder gelaat dan ooit te vooren; hy wendde zyne oogen af met eene zekere foort van afgry» zen, en vestigde die vervolgens tegen den grond; zyne huisvrouw wilde hem naderen; hy fcheen haar te vreezen en haar te willen ontwyken; alles gaf een ontrust geweeten in hem te kennen; Adelaïde betoonde haare ongerustheidoveï deeze verandering, waarvan  eene Fransche Geschiedenis.^ 5* van zy hem de oorzaak niet durfde afvraagen; hy bewaarde een diep ftilzwygen, of, wanneer hy begon te fpreeken, liet hy zich enkel in onvriendelyke en fcherpe bewoordingen uit. Zyne echtgenoote kon de bekommerdheid van haar gevoelig hart niet langer bedwingen; zy borst in traanen uit, en viel Gekme uil om deri hals, die haar van zich afftiet, en terug week om zich aan haare liefkoozingen te onttrekken: — Waardsteechtgenoot, zeide zy, beloont gy dus myne tedere liefde? dit zeggende begon zy nog heviger te fchreijen. Welke misdaad heb ik toch bedreven? om Gods wil» zeg het my toch! wmk Vertrek, Mevrouw, vertrek;ach! "niet gy..; maar ik, ik ben het die de grootfte verwyriöJ gen verdient; (Germe uiLfprak deeze laatftö woorden binnensmonds uit) verlaat my! ik zou wel wenfchen in den diepften afgrond begraven te1 zyn ! Hoe, Germeuil'gy hebt verdriet, en gy ontzegt my het genoegen van daarin te moogen deelen! welk een last legtu op het hart? .Beur u zei ven op, enfïort uwe kwelling uit in den boezem van uwe getrouwfte vriendin; ach! Germeuil! Germeuil! niemand bemint.u zo vuurig als ik U D % bef;  5» Germeuil? bemin; dit zweer ik u met dezelfde oprechtheid , die gy altoos in my gevonden hebt, ik heb die nooit verraden; ja, Germeuil, ik aanbid u. o Hemel! Adelaïde!... wat hoor ik ? fpreek my van geene liefde; zeg my, dat ik u onverfchillig ben; dat gy my haat Dat ik u haat, Germeuil! Schoon ik u wilde haaten, zou zulks echter niet in myn vermogen zyn; die gedachte zoü zelfs niet in my kunnen opkomen. Myn vriend, wanneer gy my in de uiterfte armoede ftortte, wanneer gy my van het leven beroofde, dan zou ik nóg de hand kusfen, die.... . Houd op, al te edelmoedige echtgenoote! ~: Wat zeg ik, Germeuil, gy zoud my ongetrouw zyn; gy zoud my niet meer beminnen.... welk een denkbeeld; fchoon het ook zo ware, nog zou ik het u vergeeven, nog zou ik u beminnen. Germeuil wierp zich, byna in zyne traanen fmoorende, in de armen van zyne echtgenoote; ■ Ach! waarde Adelaïde, riep hy uit, is het wel waar? ik bemin u, ik zalualtoos beminnen; maar.... ik heb u beleedigd; ik kan uwe tegenwoordigheid niet dulden; ik heb een' affchrik van myzelven.... indien gy wist.,.. Adela?«  EENE FftANSCHE GESCHIEDENIS. de, .... ik ben de fnoodfte van alle mew fchen! Geb meuil gaf zich hier geheel aan de vervoering der wanhoop over; eindelyk gaf hy aan zyne huisvrouw, onder het ftorten van een', vloed van traanen, te kennen, dat hy zich overgegeven had aan eene hevige drift, welke hy tot dus verre had te keer gegaan. Ik heb my fteeds gevleid, zeide hy, dat ik eene neiging zou kunnen beteugelen , die my verraden heeft; ik had my verbeeld, dat ik enkel de vriendfchap gehoor gaf, en intusfchen heeft eene buitenfpoorige liefdedrift my ongetrouw doen worden; ik heb myne waarde Adelaïde beleedigd, ik heb myne eer ge, fchonden, ik heb gezondigd tegen de gelofte van onwankelbaare tederheid, tegen myn huisgezin, en tegen myzelven. ik zie, ik gevoel thans alle de affchuwlykheid van myne misdaad .... ik word daar genoeg voor geftraftj ik heb myne rust, en myne eigene achting verloren ; Adelaïde, de eerlyke, de deugdzaame, de gelukkige Germeuil zal zichzelven nooit wedervinden ! Ach! trouwlooze vriend! waarom hebt gy my deeze gevaarlyke vrouw leer en kennen? Aanbiddelyke echtge* E) 3 noote-,  Germeuil, noote, gy fpreekt niet; gy had my vergiffenis beloofd ... van waar komt die bleekheia op uw gelaat ?.. > gy fluit uwe oogen! Adelaïde viel inderdaad in onmagt; zy gaf aan G erm e uil door tekens te kennen, dat hy geenen der bsdlenden zou roepen ; hy hield haar in zyne armen; hy noemde haar onophoudelyk zyne waarde echtgenoote; hy herhaalde den eed, dat hy zich uit deeze misdaadige liefdebanden zou losrukken; dat hy het voorwerp van eene fchandelyke verwydering nooit weder zou zien; hy riep den Hemel tot getuige van zyn oprecht berouw; hy befproeide handen van Adelaïde'met zyne traanen, en drukte die tegen zyne lippen. Adelaïde bekwam eindelyk weder; zohaast zy het gebruik der fpraak wedergekregen had; riep zy uit; Hoe groot is myne Zwakheidik heb dit onverwacht toeval niet kunnen wederftaan. Maar ik zal my zelve overwinnen, ja, ik zal myoverwinnnen...» Germeuil ik ben niet gewoon uw hart met eene andere vrouw te deelen! — Myn hart zal geheel.en alleen voor uzyn, waardfte Ad Er l a i d e , zolang ik zal leeven ; vergeef, ver/ geet  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS. 55 geet deeze kortftondige dwaaling; ik zai door de tederfte, door de getrouwde wederliefde daarvoor boete doen! Ja Germeuil , ik zai het u vergeeven.... ik vergeef het u , laat myne traanen voor een oogenblik een'vryën loop houden, zy zullen wel weder opdroogen; ik zal myne oogen enkel gevestigd houden op myne liefde en op myn' plicht. (Zy liep hierop naar haare kinderen, en voerde die in de armen van haaren echtgenoot.) Ger^ meuil heeft myne medeminnaares ooit aan twee zulke lieve wichtjes het leven gegeven? Zy fpreeken by u voor haare moeder; zy heeft zoveele bekoorlykheden niet als Mevrouw d e Cerignan; maar Germeuil, haar hart is veel fterker aan u verknocht • zy leeft alleen voor u. De twee ecbtgenooten omhelsden eikanderen, mengden hunne traanen en zuchten ineen; en gaven duizend tedere kusfen aan hunne kinderen, die zy beurtelings tegen hunnen boezem drukten» Germeuil vloog naar Blinval; die verbaasd Hond over de verwarring, waarin hy hem zag, en uitriep: — Vanwaar, myn'Vriend, D 4 komt  Germeuil, komt die ontroering? Welk een ongeluk is u pyergekomen? —:— Gy noemt my uwen vriend, Blinval, neen gy zyt nooit myn vriend geweest ! ik heb, inderdaad, het groost ongeluk ondergaan; ik heb eene vrouw tot de dood toe bedroefd, die de grootfïe achting, de oprechtte liefde waerdig is, eene liefde, die nu vergiftigd is door de wroeging, en die nu voor eeuwig door het naberouw zal vervolgd worden. Gy zyt het, die my vermoord! gaa aan Meyrouw de Cerignan melden in welk een' ftaat gy my gezien hebt, byna ftervende yan wanhoop omdat ik een oogenblik aan de verleiding gehoor gegeven heb; ik zal my aan dat gevaar niet meer blootftellen; ik zal haar niet wederzien ; neen, haare verleidende bekoorlykheden zullen myne rede niet weder van het fpoor doen dwaaien; ik zal. myn' plicht, myne wettige liefde gehoor geeven.... zeg haar duidelyk, dat ik haar ontvlucht, dat ik haar vergeet, dat ik haar voor eeuwig wil y.ergeeten, en gy, wreedaart! gy kunt u beroemen my in dien afgrond geftort te hebben. adelaïde weetalles; zy weet, dat ik haar beteedigd heb; zy. weet, dat my dit eeuwig fmarten zal, en dat uw gezelfchap, uw ver.derflyke raad , en uw verleidende geest my. in  eene Fransghe Geschiedinis. $7 in dit verdriet gebragt hebben. Ik gaa, Ver» raader , die den naam 'van vriend geheel onwaerdig zyt , en zal my nooit weder by u vertoonen. Blinval trachtte geduurig dien ftroom van verwytingen door zyn antwoord te fluiten, maar Germeuil Het hem geen' tyd orn te fpreeken ; hy vertrok in grooten haast, en Hoot zich in zyn geheimvertrek öp, om den vryën teugel te vieren aan eene droefheid, oie de tyd, en het uitmuntend gedrag van zyne echtgenoote hem welhaast zouden doen vergeeten. De weduwe kreeg bericht van deeze onverwachte gebeurtenis; zy had reeds, zowel als Blinval aanzienlyke fommen gelds van Germeuil weeten te trekken. Deeze fchu'den, welke zy wel vastelyk voorgenomen hadden nooit te zullen betaalen, wierden beftempeld met den eerlyken naam van leening; en daarenboven, fchoon zy die ook hadden willen voldoen, zou nogthans de bekrompen toeftand van den een' en de andere hen daartoe buiten flaat gefteld hebben. Zy kwamen by eikanderen; zy pleegden raad; zy Helden D 5 alle  5& G E r M e ü i L, alle hunne listen in het werk; en beflooten eindelyk door een nieuw lokaas het wild weder tot zich te lokken. Blinval fchreef aan Germeuil een briefje van den volgenden inhoud: „ Mynheer, „ Ik verzoek u Hechts voor een oogenblik „ te moogen fpreeken; ik zal my niet bedie,, nen van de billyke klagten der vriendfchap, ',, of van die van een'eerlyk' man, die be. „ leedigd is; ik geef u myn woord, dat ik u 5, daarmede niet kwellen zal; ik wil u enkel „ fpreeken over zaaken van uw eigen belang; ik verwacht u by my." " Blinval." Germeuil dacht op dat oogenblik niet aan dien voorzichtigen ftelregel; dat men zich wachten moet van eenige onderhandeling met fcheimen aan te gaan, dat men hen niet te fpoedig ontvluchten kan, al zou men ook zyn eigen goed daaraan opofferen; en dat men nooit te veel op zyne eigene krachten moet fleunen; hy dacht thans veilig te zyn tegen alle nieuwe- aan*  eene Fransche Geschiedenis. 50> aanvallen , voor eeuwig tot de deugd terug gekeerd, op nieuw verknocht aan eene deugdzaame liefde, met één woord, niet in ftaat om ooit voeder in eenige ftrikken te vervallen; hy begaf zich derhalven naar den fchelmfchen Blinval, met eene lloutmoedigheid, die alle beproevingen durfde tarten; het gefprek viel eerst op het geld, dat Blinval aan Germeuil fchuldig was; de eerstgemelde nam den toon van een' weidenkenden en edel* moedigen man aan; hy zou veeleer al zyn goed verkoopen, dan fchuldenaar blyven van een* man, die zyn vriend niet meer wilde zyn ; de erkentenis word een last, wanneer zy niet gepaard gaat met de vriend fchap; niet dat hy die aandoening wilde fmooren, welke in zyn hart altoos voor den ondankbaaren Germeuil zal fpreeken. Hier veinsde Blinval eenige aandoening van tederheid te gevoelen, en het is ligtelyk te gisfen , wat 'er in dat van den echtgenoot van Adelaïde omging. De listige fcheltn ging voort met hetzelve flag op flag toe te brengen; en, toen hy eindelyk tot het beflisfend oogenblik meende gekomen te zyn, voegde hy daarby: Ja, Germeuil, gy zyt ondankbaar ; gy hebt my voorzeker dienst gedaan; maar eene vriendfchap gelyk de myne  £c* Germeuil? myne is kan met die fchatten niet betaald wor. den, welken gy door de gunst van het lot my hebt kunnen leenen ; ik zal u betaalen, Germeuil, ik zal u betaalen; maar, wie zal my de fchaade vergoeden, die ik by onze fchei» ding lyden moet? Gy ziet, dat ik allen ydelen hoogmoed afleg; de waare hoogmoed, de hoogmoed van een gevoelig hart is zich tevernederen , wanneer dergelyke zelfs ver locheningen van dienst kunnen zyn voor de vriendfchap , en dezelve meer doen uitblinken. Ik heb getracht roet u te deelen in het zoet van een aangenaam gezelfchap, en is het dan myne fchuld, dat gy verliefd geworden zyt op Mevrouw de Cerignan, dat gy beyde uzei* ven bedrogen hebt in den aart van eene verkeering, die niets fchuldigs, niets -dierlyks,; niets gebrekkigs behoorde te bevatten? Moest gy een misbruyk maaken van de zwakheid van eene vrouw, die zichzelve bedroog nopens de aandoening, die zy voor u gevoelde? en hoe hebt gy haar daarvoor beloond ? Door haar de fchande aan te doen van opentlyk te toonen, dat gy de duidelykfte blyken van haare tederheid zo onwaerdig zyt, dat gy niet vergenoegd met haar aan de fchande en aan haare eigene vernedering over  eene fransche geschiedenis. f?2 óver te geeven, nog daarenboven die blyken van eene ongelukkige aandoenlykheid gaat 'ruchtbaar maaken? kond gy niet ondankbaar zyn, zonder u tevens fchuldig te maaken aan eene onbefcheidenheid, waarover zelfs de önbefcheidenfte menfchen bloozen zouden? Germeuil, gy hebt weinig kennis van den aart der vrouwen; zy vergeeven dérge* lyke ontdekkingen nooit En aan wie is het, dat gy deeze ontdekking gedaan hebt? Aan uwe eigene huisvrouw. Denkt gy, dat zy van haar' kant edelmoediger zal zyn dan Mevrouw de Cerignan; dat zy het u zal vergeeven, dat gy haar bedrogen hebt? Myn-vriend, dit zyn geheimen, die men altoos verborgen moet houden; wees fteeds verknocht aan uwe gade, en aan uwe kinderen, laaten zy altoos de voorwerpen zyn van uwe achting, en van uwe tederheid; ik ben geduurig de yverigste geweest om u aan te fpooren tot een zo braaf gedrag, maar moest daarom eene andere het flachtoffer van uwe onbefcheidenheid zyn ? Germeuil was reeds meer dan half Verwonnen; hy verdeedigde zich echter zo goed hy kon; hy bragt zyne teterhend voor Ade-  6*2 Germeuil? / adelaïde totzyne verfchooningin ;maarftaan blyvende op de laaifte woorden van Blinval, vroeg hy: Wat wilt gy zeggen met het woord flachtoffer ? Ja , Ge rm e ij i l ; het is zeker, dat de ongelukkige Mevrouw de Cerionanuw flachtoffer zal zyn; weet gy wel tot welk, een uiterïte gy haar gebragt hebt ? zy legt genoegzaam te fterven, en zal misfchien den avond niet beieeven. Germeuil ontfteide van deeze tyding: -*» Wat zegt gy, Blinval legt zy te fterven ? —» lk verzeker u, dat haar einde naby is ; zy zal haare ongelukkige zwakheid met haar leven moeten boeten ; en zoud gy wel gelooven t dat zy u nog niet kan haaten? Zy zou alleenlyk wenfchen nog voor haare dood de zaaken^ die 'er tusfchen u en haar zyn te vereffenen; het dendbeeld, dat zy aan u geld fchuldig iss ontrust haar; haar grootst vermaak zou zyn met u te kunnen afrekenen; ik behoef 'er niet by te voegen , dat zy vergenoegd fterven zou, zo zy u Hechts voor één oogenblik mogt zien=, Blinval zag G e rm e u ï l fterk aan; hy fpoorde met een innig genoegen den voortgang van zyne verleiding na. Germeuil raak* Ie aan het peinzen; het is ligt te begrypen, da£  ïsnbj Fkansche Geschiedenis; 63 dat hy hevige aanvechtingen moest uitftaan; hy vatte eindelyk het woord weder op: Het zou my ondraaglyk zyn, indien ik myzelven eenige onbillykheid kon verwyten, en wel voornaamelyk met betrekking tot eene vrouw, die.... Ach! waren wy toch by de vriendfchap gebleven! — Germeuil alle deeze klagten zyn vergeefsch. Denk voor het overige met, dat ik u hierin raad geeven wil; daar een tyd geweest, dat de vriendfchap het my geöorlofd zou hebben u myne aanmerkingen mede te deelej.' Het is waar, dat Mevrouw de Cerignan nog maar weinig tyds meer teleeven heeft, en dat 'er bynaeen wonderwerk zou moet-n gefchieden om haar m het leven te behouden, en te herftellen, Germeuil geraakte nogmaals in eene diepe overdenking; hy loosde zwaare zuchten; hy wandelde met groote fchreeden het vertrek op en neder; hy wilde, zo het fcheen, beginnen te fpreeken, maar eensklaps veranderde hy van gedachte; hy zweeg; op zyn gelaat waren de kenmerken van eene geweldige aandoening duidelyk te Ieezen. Jk had gezworen, zeide hy eindelyk met eene fiaaüwe ftem, ik had gezworen , dat ik dit gevaar- lyk  ©4 Germeuil» lyk voorwerp nooit weder zou gaan zien; ik heb dit beloofd aan myne echtgenoote, aah myzelven.... maar Adelaïde.... ik ken. haar uitmuntend hart; haare edelmoedigheid, haare menschlievendheid; zy zelve zal my daartoe aanfpooren?... Ja, ik zal dien flap waagen .... zegt gy niet, dat Mevrouw deCerignan .... dat haar einde nadert? —Ik wil 'er niet voor inftaan, dat gy haar nog levendig zult vinden. — Welaan ik zal nog eens by haar gaan .... voor de laatfte maal van myn leven, wees daarvan verzekerd; zy moet niet denken, dat zy my na dit bezoek weder zal zien; ik zal deezén namiddag by haar komen. — Belooft gy my dit, Germeuil? Schoon gy bierdoor het leven van ^die ongélukkige Hechts één uur verlengde, dan zoud gy u moogen beroemen eene goede daad gedaan te hebben. Blinval fcheidde van Germeuil, wel te vreeden over de overwinning, welke hy behaald had. Een eerlyk man is onophoumelyk blootgefteld om het flachtoffer van deugnieten te worden; de deugd kent geene listen of laagen; zy doet dagelyks den een' of anderen misftap, welke fomtyds haar in ver- den-  ËENE Fr*.NSCHE GbSGJMBPENIS. jftg denking brengt; niets dan haare zelfbewustheid kan haar dan tot troost ftrekken , en haar fchaadeloos Hellen wegens het voorbaarig en onrechtvaardig oordeel van anderen. De Weduwe had met den valfchen vriend gefproken, zy hadden eene list verzonnen , •waarvan men de uitwerkfelen welhaast zal zien. Germeuil, die geene veinzery geloof kon geeven, en enkel het mededoogen gehoor meende te geeven, vloog naar zyne echtgenoote, en haastte zich om haar kennis te geeven van den ftaat, waarin Mevrouw de Cerignan zich bevond * en welke blyk van mededoogen zy van hem vorderde; Adelaïde liet hem geen' tyd om voort te vaaren: — Myn waarde Germeuil, viel zy hem in, gy moet haar zonder uitftel gaan bezoeken. Een ftervend mensch heeft het grootst recht op ons medelyden; in zodanige omftandigheden moet men zelfs alle misdaaden vergeeten; wee! de wraakzuchtige ziel, die door zulk een tooneel niet bewogen word! Gaa heen, Germeuil, gaa deeze ongelukkige vertroosten; zeg haar, dat ik zeWe haar E lot  Ö I R M t ÜI tj lot beklaig * dat ik gaarne alles wil aanwenden om haar by het leven te behouden; zy heeft my veel droefheid veroorzaakt, maar ik vergeef haar dit uit den grond van myn hart; ik ben alleenlyk aangedaan over het droevig lot, dat haar te wachten Haat. Eene vrouw op een bed uifgeflrekt, welke het noodlottig tydftip elk oogenblik fcheen te verwachten , en wiér flaauwe ftem naauwlyks meer gehoord kon worden, een vertrek zonder huisraad, dat de akelige naaktheid der armoede allerlevehdigst te kennen gaf, een klein waschlichtje', dat een fiaauwfchynfel gaf, een inan in de diepfte droefheid gedompeld, en voor het bed gezeten; ziedaar eene fchets van het tooneel, dat zich vertoonde voor de oogen van Germeuil; hy kón naauwlyks van zyne verbaasdheid bekomen; hy zag ver» feheiden zakken met geld op de tafel leggen. Treed nader, Mynheer, zeide de zieltoo. gende Mevrouw de Cerignan; myn Haat laat my niet toe eene breedvoerige uitlegging te doen; (Germeö il gaf door zyne ge. baarden zyne verbaasdheid over de ledigheid van het vertrek te kennen,)gy ziet, Mynheer, hoeveel ik gedaan heb; dit is de ewfle voet-  2ene Fmnscke Geschiedenis 67 'iïap naar myn graf; ik was u geld fchuldigj ik heb, zoveel my moogiyk was; getracht die fchuld vóór myne dood af te doen; ik heb my zelfs van het noodige beroofd om u te kunnen betaalen... . verdriet en droefheid Heepen my in het graf, en gy weet, Myn° heer, wie de oorzaak daarvan is, (dit zeggende borst zy in traanen uit) voor het óverige, verzoek ik niets meer van uw mede* Jyden; Germeuil was tot in de ziel getrof« fen van alles, dat hy hoorde en zag; h^ kon niet ralaaten Mevrouw de Cerignan te beklaagen, en de edelheid van haar gedrag te bewonderen ; hy was overwonnen; hy belooft ie haar, dat hy haar zo fpoedig moogiyk* weder zou komen zien; hy fprak met haar op den toon van de levendigfie deelneeming, en van de tederfle vriendfchap ; hy betoonde die met de uiterfte vuurigheid, en verliet haar eindelyk met het voorneemen cm, indien zy tot heritelling mogt geraaken, haar in alle de aandoeningen van zyn hart deel te geeven * behalven in die der liefde; welk een vcrwonderlyk fchoon voorneemen i hoezeer kan niet het m«nfchelyk hart zichzelf verblinden! hoe, £ 7s aoWj  63 Germeuil, zouden wy anderen niet bedriegen, daar wy zo gereed zyn om ons zei ven te bedriegen , te misleiden, en zeiven da fchichten te fcher. pen, die ons het hart doorboorenl Germeuil had , toen hy heen zoude gaan, Blinval ter zyde geroepen: —— Gy kent my; zeide hy, ik neem dat geld alJeenlyk aan om daarvan dat gebruik te maaken , hetwel de eer my gebied; zou het niet nog tyd zyn om het huisraad van Mevrouw d e Cerignan weder in te koopen ? Voorzeker, antwoordde Blinval. Wel nu, Blinvalj neem gy dat dan op u, en laat alles weder r,p zyne oude plaats gefteld worden ; het zou my aangenaam zyn, zo deeze oplettenheid van myn' kant aan Mevrouw de Cerignan kon behaagen, en haar voor de dood behoeden, of ten minfte de akeligheid van dezelve verminderen; zy is inderdaad eene achtehswaerdige vrouw ; neen, Adelaïde zai niet minnenydig tegen haar zyn; indien zy in het leven blyft, wil ik dat zy onze vriendin zal weezen. Deeze ongelukkige man het ilachtofFer van zyne eigene eerlykheid en ligttjeloovig- heid,  eene Fransche Geschiedenis, #4 heid, was nog naauwlyks ten huize uit, of het eervergeten paar lachte luidkeels over het fraai tooneelfpel, dat zy vertoond hadden: Gy moet immers bekennen, zeide de Weduwe, dat nooit Krispyn in den Teflateur en Gelegateerden beter zyne rol gefpeeld heeft. » Men kan ligtelyk begrypen, dat het huisraad niet verkocht was, en het geld flechts voor eenige oogenbiikken geleand, omdat zy wel verzekerd waren van de edelmoedige denkwyze van Germeuil, 0! Ik zou 'er wel op hebben durven wedden, riep Blinval;, ik zou 'er wel op hebben durven wedden; nu kunnen wy hem nog veel meer naar onze hand zetten dan ooit te vooren! Men kan toch alles doen met die tedergevoelige luidjes; nu zullen wy ons eerst recht wreeken. De misleide Germeuil fmaakte in het binnenst van zyn hart dat zoet genoegen % hetwelk altoos met eene braave daad verknocht is; hy fmeekte den Hemel, dat Mevrouw de Cerignan toch mogt herfteld. worden; hy had reeds een ontwerp van zyn toekomend gedrag gemaakt, ingevalle zy aan. deïze ziekte niet mogt komen te iierven; en bo/eii alles hield hy zich thans verzekerd^ E 3 dat  |g Germeuïl* dat hy zich niet meer bedriegen zou wei be* trekking tot de gevoelens van vriendfchap. Hy keerde terug naar die godlooze betover* lier, die hem wys maakte, dat het genoegen van hem gezien te hebben haar behouden had; zy kwamen eindelyk in hun gefprek tot eene verklaaring van het voorledene; Mevrouw de Cerignan vatte de eeriTe het woord op; Wy zyn beiden van het rechte fpoor geweken, Mynheer. Ik heb dat noodlottig oogenblik wel duur moeten betaalen l lk betuig u thans, Germeuil, dat ik voortaan de oprechte en getrouwe vriendin van ■tywe echtgenoote wil zyn; ik zelve zal my toeleggen om u geduurig te onderhouden met de plichten die gy aan haar verfchuldigd zyt; wy zullen eikanderen onderling tot de deugd aanfpooren. Ik zweer u thans eene allerzuiverde en belangelooste vriendfchap; u. we edelmoedige handelwyze verplicht my om de erkentenis daarby te voegen; wanneer myne omftandigheden zullen verbeterd zyn zal ik u dat wedergeeven.... hetwelk ik u thans met biydfchap fchuldig ben; het is zo aangenaam verplichting te hebben aan iemand, voor wien men achting heeft! dit vermaak fyenaart misfchien het vermaak van anderen 19  eene Fkansche Geschiedenis. 71 te verplichten, en hetzelve gaat gepaard met eene groote zelfverlochening, te weeten die van den hoogmoed. Germeuil, laaten wy dan onze dwaaling, of liever, onze misdaad verbeteren; laaten wy getrouwe vrienden zyn. Indien ik ooit in het geringst geval deeze verbindtenis mogt overtreeden, verfchoon my dan niet; verftout u dan my tot eene deugdzaame vriendfchap terug te brengen. Het antwoord van Germeuil was volkomen overeenkomftig met hetgeen men verwachten moet van een hart, dat zich aan het zelfbedrog overgeeft; ziedaar nu den Roman in volkomene order gefchikt; ondertusfchen was de gewaande zieke nooit zo fchoon geweest, nooit had zy zo veele bekoorlykheden , zo veele ge. voeligheidlaatenblyken , en Germeuil bezocht haar dagelyks; hy was meer dan ooit met Blinval verbonden. De befmetting nam fchielyk de overhand; de echtgenoot van Adelaï* d e begon op nieuw fchuldig te worden; hy wilde zichzelven niet meer onderzoeken over hetgeen hy in zyn hart gevoelde, en hy vermydde zorgvuldiglyk alle gelegenheden om van Mevrouw de Cerignan met zyne echtgenoote te fpreeken; hy verzweeg zelfs E 4 voor  7Ï G e a u e u i Li voor haar de menigvuldigheid van zyne b& zoeken. Men kan ligtelyk voorzien welke gevolgen eene verbindtenis moest hebben a welke zo onvoorzichtlyk hernieuwd was. Het is eene waarheid, welke ten allen tyde en door alle uitkomften beveiligd is, dat eene drift, die met overleg behandeld word , wel verre van de verminderen, vroeg of laat het verderf veroorzaakt van den' ongelukkigen , die het flachtoffer van dezelve is. Mentor liet Telemachus niet op het ftrand van Calypso, maar ftiet hem met een' onvei;zettelyken arm van de rots af in de zee. Gee* meuil zag welhaast allen zyne fchoone ontwerpen vant gezonde rede en onfchuldige vriendfchap verdwynen; bedwelmd door met groote teugen het bedervend vergif in te drinken, fchond hy op nieuw zynen eed, zyne eer, zyn' plicht, zyne wettige liefde ; hy gaf zich weder over aan de omhelzingen van Mevrouw de Cerignan, en van dien tyd af begonden allerhande gebreken, of liever, allerhanden ondeugden zyn gemoed te bevlekken; hy begon een doorbrenger te worden, ongevoelig voor de belangens van zyn huisgezin; hy zondigde tegen de wetten der na%iw; hy ftreelde zyne kinderen nie meer, h  EENE FiUNSCHE GESCHIEDENIS. hy beminde hen niet langer; de sacbtaartig;heiden de gelatenheid van Adelaïde waren voor hem zo veele flille verwytingen, welke hy maar al te veel zocht te ontwyken, en die hy niet verdraagen kon; telkens wanneer hy thuis kwam, fcheen hy daar zyn kwellend geweeten te vinden, en vervolgd te worden door eene klaagftem, die zich tegen hem verhefte, hem befchuldigde, en hem onophoudelyk veroordeelde; wanneer het hem nu eri dan eens gebeurde, dat hy eenig berouw in zyn hart voelde opkomen, dan fpoedde hy zich om dat te fmooren; hy deed zyn best om zich, als het ware, aan zichzelven te ontrukken; hy was even als een misdaadige, die de vermaanende ftem van zyn' rechter niqt hooren wil» Dus bleef 'er voor de ongelukkige Adelaïde flechts eene geringe hoop over van haar-en echtgenoot ooit te zullen te recht brengen; zy vleide zich echter nogx dat de aanhoudendheid van een minzaam gedrag dien gelukkigen omkeer zou te weeg brengen; zy dreef haare kiesheid zeifs zó verre, dat zy haare traanen voor hem verborg, en hem fteeds een goed gelaat trachtte te toonen. E 5 ïïto  74 6 n m e u i l ; Haar oudfte kind was byna vyf jaaren; het* zelve^ vond op zekeren dag zyne moeder fchreijende; dit onnozel wichtje wierd daardoor aangedaan; het gevoelde reeds het medelyden, en viel zyne moeder om den hals: . Wat deert u, Moeder, dat gy fchreit? . Ach? kindlief, ik heb veel verdriet! — Hebt gy misfchien geen eeten? ziedaar, Moeder, daar is myn ontbyt, ik kan het wel misfen.... gy zult het opeetcn. — Liefkind, zeide de Moeder het kind eene met traanen bevochtigde kus geevende, daar zyn wel andere fmarten als de honger; ach! mogt gy die nooit ondervinden! myn kindt wy zullen welhaast tot armoede vervallen Moeder; wat is toch armoede? _ Geen huisraad, en geene kleederen te hebben, ge. brek te lyden aan alles. o Moeder, dan kunt gy myne kleederen neemen , en alles, dat ik heb, het zal my meer vermaak zyn, dat ik u die zie aanhebben dan myzelven; zie, als ik eens groot ben zal ik u veel meer lief. hebben, dan myn Vader u'lief heeft, hy is byna nooit by ons; hy vertroost u niet; en ili, ik zou u wel a'toos willen ftreelen; ik ben nooit blyder dan wanneer ik u zie, wan* neer ik met u fpreek , wanneer ik u omhels,  fcfltfE Fransche* Geschiedenis. 7j hols — Mynkind, dewyl gy my zo liefhebt , zeg dan eens aan uw' Vader, dat gy my bitter hebt zien fchreijen, en dat ik byna fterf van droefheid; verftaat gy my ? hy zal wel weeten wat dit betekent. —r Ik zal het hem zeggen, Moeder, ik zal het hem zeggen, offchoon ik hem zo lief niet heb als u. Myn kind, gy hebt ongelyk, gy moet uw' V^der beminnen; God gebied u dat. —m Maar, Moeder, niemand gebied my, dat iku moet liefhebben, en echter heb ik u lief .. in den grond van myn hart — Onthoud wel, kindlief, hetgeen ik u geboden heb aan uw' Vader te zeggen o, Vrees niet, dat ik het vergeeten zal; het is genoeg, dat ik weet, dat ik u daarmede dienst kan doen; ik verzeker u, dat ik het nog veel beter zal onthouden dan myne les. Dit kinderlyk gefprek, dat beuzelachtig zal fchynen aan lieden van de mode, dat is aan bedorven en ongevoelige harten , zal mis« fchien niet onverfchülig zyn voor hen, die vermaik fcheppen in de eenvoudige natuur te befchouwen, en derzelver openhartige taai aan te hooren, en haare aangenaame aandoe-, Hingen te f"voeIen, Gee-  5& '' ?! m m b ö i (jërmeüil kwam thuis met een fombei gelaat, neêrllagtig, afgemat door zorg, W ongetwyfeld ook door wroeging; hy fchuwde? zelfs het gezicht van Adelaïde; hy ging zich opfluiten in zyn geheimvertrek; het by zyn van deugdzaame menfchen is altoos kwellend voor hen, die zich aan eenige misdaad fchuldig kennen; zyn kind liep hem na met alle de bevalligheid der onfchuld, welke zo haast vergaat en nooit, wederkeert. . Vader, weet gy wel , dat Moeder byna fterft van droefheid; zy zelve heeft het my gezegd; zy fchreit den ganfchen tyd. Zy fchreit! riep Germeuil, gaa heen, laat my met rust Hoe, Vader , mag ik u niet omhelzen..,. maak dan toch , dat Moeder niet meer fchreit: zolang als zy fchreit moet ik ook fchreijen. (dit zeggende borst het kind in traanen uit.) Germeuil wierd ontroerd ; hy had het kind van zich afgefloten;, thans riep hy het terug, hy drukte het in zyne armen ; hy ftoncï op het punt van met hetzelve te fpreeken • misfchien zou dit oogenblik het tydflip ge. weest zyn der overwinning van de Natuur, en van Adelaïde; toen twee lieden van de groote waereld , dat is , twee deugnieten, kennisfen van B-linval binnen traden, en G'.S;R-  EENE ïflANSCHE GESCHIEDENIS. ^> Germeuil ontrukten aan de indrukfelen der aandoenlykheid, welke hem tot een gelukkig berouw zouden hebben kunnen brengen ; hoeveel harten , die door het gezelfchap bedorven waren, hebben zich ontfloten voor de aandoenlykheid, en kort daarna die edelè fpruit zien fterven door den vergiftigen wind, die hen aanblies. Men vind maar weinig bedorven harten, die niet nu en dan eene neiging gevoelen om tot de deugd weder te keèren; maar mén vind ook weinigen, die móeds genoeg hebben om in deeze edele pooging te volharden. Germeuil had welhaast weder zyn kind, Zyne huisvrouw, en zyn' pligt vergeten; zyne fchuldige liefde was thans ten hoogften top geftegen; deeze ondeugd is eene ylhoofdigheid, welke van dag tot dag toemeent. Zyne verkwistingen dompelden hem in fchul* den, die den ftaat van zyne zaaken in wanorde bragten; de fchiildeilchers omfingelden hem van alle kanten; zyn huis ftond welhaast een tooneel van vernederende behoeftigheid te worden; hy had zelfs het goed van Adelaïde doorgebragt; deeze ongelukkige be. zat niets meer dan een jaarlyksch inkomen van  ?8 GermeuïLj, van agtbonderd Livres; Germeuil had de wreedheid van haar den rentebrief van dat geld af te vergen- Afgemat door droefheid, overvallen door behoeftigheid, befchouvvde zy haare kinderen, die alsdan welhaast van honger zouden moeten fterven; zy verftoutte zich dien aan haaren man te weigeren, aan dien verblinden, aan dien onmededoogenden man, dien zy echter nog beminde; hy wierd driftig, en borst in fcheldtvoorden uit; & n e l a ï d e gaf hem geera antwoord, maar verliet hem * en fchreef hem den volgenden brief. „ Waarde Echtgenoot," „ Ik heb befloten om u, zo lang ik nog ^, Ieeven zal, geene de minfte verwytirgen te doen; ik zal my derhalven wei wach„ ten van u een tafereel voor oogen te ftelsi len, datmisfchien vernederend voor u zou ^ zyn; want in den ftaat van buitenfpoorig- heid , waarin gy u bevind, is men voor 4i niets gevoelig dan voor de vernederimg „ der eigenliefde, en ik wil, dat gy my i, ook nog deeze verfchooning zult te dan- ken hebben. Ik zal my enkel bezig houu den met u myn gedrag voor oogen te ,> deQ  EENE FiïANSCHE GESCHIEDENIS. 79 „ dellen; hetzelve is altoos eenpaarïg ge*, weest; ik heb fteeds myn voornaamfte ,, werk gemaakt om u eene onbepaalde in„ fchiklykheid te betoonen, of liever, eene „ liefde zonder wedergaa; deeze aandoening 3, heeft my bewogen om zo veel om uwent„ wil op te offeren; en misfchien heeft dezelve my te verre vervoerd. De echt* „ genoote behoorde fteeds in het oog ge. „ houden te hebben, dat zy moeder was, „ en de verplichtingen van de laatfte zyn mis„ fchien nog fterker dan die van de eerfte. a, Ik heb alles aan u opgeofferd, fchoon ik wel wist, dat deeze verregaande toegee„ vendheid eene bron van verdriet voor my zou„ de zyn*, zo wel als voor myn huisgezin, en „ voor uzelven; het is derhalven tyd, dat „ ik myzelve ftaande houd op den kant van den „ afgrond, waarin gy ons zoud nederftorten; „ ik zal nu niet fpreeken van myzelve; maar ,, ik fmeek u alleen, dat gy medelyden wilt hebben met uwe ifrme kinderen; dwing my p niet om het laatfte ftukje brood, dat ons „ nog overfchiet, aan u af te ftaan; ik zeg het u nogmaals; ik fpreek hier niet voor myn >t eigen belang ; want wat kan het geld $i toch baaten aan eene vrouw , die nog „ maas  G e R M e ü k L, „ maar eerT korten tyd te leeven heert, en „ die door u vergeten is ? Maar zoud gy „ wreed genoeg kunnen zyn om my te laaten a, fterven in de vaste verzekerdneid, dat myne kinderen en gy zelf van gebrek „ zullen vergaan?.... Ach! Germeuil! 3, Germeuil! en het is uwe hand, die j, my deeze ilagen toebrengt?.... ó Adelaïde." t>eeze aandoenlyke brief zou voorzekef wel eenige uitwerking gedaan hebben? Germeuil was niet ontmenscht genoeg om geene aandoening by het leezèn^van denzeiven te gevoelen; maar deeze flaauwe gevoelens verflikten wel ras door het verfoeijelyk gezelfchap, dat zich van zyn hart had meester gemaakt; zyne zwakheid, en dit is de gewoone weg , welke onze driften inHaan; vervoerde hém tot het volharden in de ondeugd, die byna altdos onaffcheidbaar am de menfchelyke natuur verknocht is. Aldus gebeurt het dikwyls, dat een mensch, die met een deugdzaam en gevoelig hart geboren is, van de eene dwaaling tot de andere voortgaande, eindelyk tot de on> menfcht*  eene Fransche Geschiedenis, $x menfchtheid van een' eervergeten' fchelm vervalt. Hoeveel voorbeelden hebben wy voor oogen van lieden, die tot dien trap van verderf gekomen zyn! Hoezeer moet men niet beeven, en hoezeer moet men niet op zyne hoede zyn by het verkiezen van gezelfchap, wanneer men bedenkt, dat één enkel voorwerp, dat onze genegenheid niet verdient, in ftaat is om ons in dien vernederenden afgrond te ftorten, waarin de echtgenoot van Adelaïde zich bevond! Germeuil had zich arm gemaakt voor de verachtelyke Cerignan; de trouwlooze Blinval deelde in het genot van beider trouwfooze list. Dit haatelyk paar ftond nu gereed om zich in alle hunne affchuwlyk-' heid te vertoonen. Zy beflooten hun flachtoffer , dat hen thans niet meer van nut kon zyn, te verlaaten ; dit was de laatfte flag, dien zy hem dachten toe te brengen. Door zeker toeval hadden zy kennis gemaakt met een' Kaperkapitein, die eerst kort te vooren uit America gekomen was; hy hoorde hen fpreeken van den Heer de Germeuil; terftond toonde hy eene zeker© F nieuws-  S& Germeuil; nieuwsgierigheid orri eenige opheldering t@ moogen hebben met betrekking tot den echtgenoot van Adelaïde;' zy gaven daarop van hem eenig nader bericht; onverwacht riep hy uit: Weet gy wel, dat deeze Mynheer de Germeuil welhaast misfchien de rykfte burger van Frankryk Haat te worden ? Zy liecen hem geen' tyd om uit te fpreeken; Blinval en de Weduwe konden hunne verwondering niet verbergen: —- Hoe, Mynheer,...* door welk een wonderwerk Eilieve.... verklaar ons dit... zou het mooglyk zyn ? De Kapitein antwoordde: De echtgenoote van dien Mynheer de Germeuil heeft in America een' vérren Neef; deeze man heeft het geluk gehad van ongelooflyke fchatten te vergaderen , geduurende den tyd van veertig jaaren ; geene nadere erfgenaamen hebbende, heeft hy allen zyne goederen aan deeze Nicht gemaakt, en, by haar overlyden, aan haaren man. Zodat, viel Blinval hem fchielyk in, wanneer Mevrouw de Germeuil eerst overleed, deeze erfenis aan haaren man zou komen'? Zonder tw'yfel; gaf de Reiziger ten sntwoord. Toen ik vertrok kwynde die ryke mm aan eene ziekte, welke, naar het zeggen der  eene Fransche Geschiedenis. der Artfen, hem, binnen twee of drie maanden , in het graf zou ileepen ; naar alle waar» fchynlykheid zal hy nu reeds overleden zyn; en wat aangaat de erfenis, hetgeen ik u daar* van gezegd heb , komt van den Neef van Mevrouw de Germeuil zeiven, die my zyne uiterfte-wil getoond heeft. Dus is 'er geen twyfel aan, of uwe vrienden zullen zichwel haast in een' zeer gelukkigen toeftand bevinden* Mevrouw dè CerignAN en Blinval verzochten den Kapitein, om zekere redenen * die zy zeiden hem in het vervolg te-zullen melden, dat hy voor alsnog dit nieuws niet ruchtbaar zou maaken; en deeze beloofde hen, dat hy het geheim zou houden* Naauwlyks was hy vertrokken, of zy gaven zich over aan eene verrukking van blydfchap, dewyl zy hoopten, dat zy zich alle de vruchten van dit gelukkig voorval welhaast zouden kunnen toeëigenen j het zou noodeloos zyn te melden, dat zy fchielyk veranderd waren Van gedachte; zy verdubbelden hunne leugens, hunne vleijeryën, en hunne listen om dienzelfieiï Germeuil te behouden, dien zy F 2 hott  84- Germeuil^ kort te vc-oren onbarmhartiglyk meenden te verftooten, en dien zy reeds met minachting hadden beginnen te behandelen; zy beflooten niets onbeproefd te zullen laaten om hem op nieuw te verftrikken; en wel voornaamelyk hem geen het minste licht te geeven nopens het onverwacht geluk, dat hy ftond te genieten. De netten waren gefpannen ; Mevrouw de Cerignan gaf aan Germeuil te kennen, dat zy hem iets van het uiterfte gewigt te zeggen had, en dat zy ten dien einde zorg zou draagen van alle menfchen, en zelfs Blinval voor dien tyd te verwyderen; de echtgenoot van Adelaïde brandde van verlangen om te weeten, wat het onderwerp van dit gefprek zou zyn, waaraan zy zoveei belang hechtte; zy gaf hem ten antwoord, dat zy op dat oogenblik niet voldoen kon aan zyne begeerte ; hy hield weder daarop aan; maar die listige was onverbiddelyk. Ger. meuil moest wachten tot den volgenden dag. Het beftemd uur was eindelyk gekomen. Be vuurige minnaar vloog op het oogenblik DUT  EENE FjRANSCHE GESCHIEDENIS, 85 naar Mevrouw de Cerignan, die haare kamenier en knecht beval te vertrekken, en de deur gefloten re houden voor een' ieder; wie het ook zyn mogt; vervolgens wendde > zy zich naar Germeuil: —n* v»ry Zyn alleen; ik zal u thans myn hart openleggen; ik heb hetzelve reeds te lang willen bed win* gen. Ik zou myzelve fehuldig achten. indien ik iets verborgen hield voor een' man, dien ik meer dan myzelve bemin. Hier begon de betoverfter alle haare listen te ontwikkelen; haare oogen namen een' grooter' trap van aandoening aan; zy bediende zich van alle haare bekoorlykheden; nog nooit had haare fchoonheid meer vermogen gehad , en nog nooit was Germeuil zo zwak en zo verblind geweest. Zy voer voort. Gy moet voorzeker de verregaande ontroering , welke ik gevoel, bemerken; ik ben niet langer in Haat, die te verbergen; dezelve heeft, reeds zedert eenigen tyd, de overhand op myn gemoed verkregen,... Ik wenfehte wel, dat °ik het eenig flachtoffer daarvan kon blyven maar gy moet in myne fmart deelen; dit is hetgeen , dat my het meest bedroeft. Ach! Germeuil ! wat hebben wy gedaan ? in welk een' afgrond hebben wy ons nederge- 3 ftort?  Germeuil, flort? Zyn dat de gevolgen der liefde? 'nooit, nooit heb ik u zo zeer bemind als nu, en... . hier brak zy af, en Hortte eenige traanen dia haare fchoonheid nieuwen luister byzetten. Ben ik nog niet ongelukkig genoeg ? riep Germeuil uit, zou myn droevig noodlot my nog zwaarder flagen willen toebrengen ?—* De alierzwaarrten hebben my getroffen, Ger« meuil, die ooit een hart, dat geheel ge» voel is, kunnen treffen. Het is droevig dat overweegingen, of liever, wroegingen eea geluk moeten vergiftigen , dat.... dat ik niet langer kan fmaaken. Neen , ik bezit niet meer die gelukkige verblindheid , welke my enkel eene gewenschte wederliefde deed befchouwen. Alles dwingt my om myne oogen te openen over myn' miflag, of liever over myne misdaad; ik heb eene yan de alleronvergeeflykfte begaan; Germeuil ik heb u afgetrokken van de deugd , van uwen plicht, van uwe huisvrouw, van die vrouw, welke myne vriendin zou geweest zyn , indien het mooglyk ware eene medeminnaares te beminnen. Tot-zo verre heeft my dan myne liefde vervoerd! o Hemel!. welk een' Hechten dienst heeft Bi.iNVALüiy gedaan! Hoeveel wfoe. gingen kost my dat oogenblik, waarin ik van mvn  sene Fransche Geschiedenis. ^7 myn voorneemen van onverfchilligheid heb afgezien S maar ik geef my te veel over aan de gevoeligheid , die thans myne grootfte ftraf is; kan ik het u melden ; die veelvermoo. gende banden, welken ons vereenigen, welken ons tot het graf toe moesten vereenigd houden.... Germeuil.... die moeten wy verbreken. Wat zegt gy, Mevrouw?-^» Hetgeen ik vastelyk voorgenomen heb, en dat ook de eenige zyde is, die gy kiezen moet;.., myn vriend, het is niet langer tyd om onszelven te bedriegen ; laaten wy onderling den blinddoek afrukken, die ons belet de groot* heid van onze misdaad te zien; wat ben ik toch in de oogen van de waereld, in de uwen, in myne eigen oogen? Laaten wy het niet voor ons ontveinzen; laaten wy dat in een waar licht befchouwen ; wat ben ik anders dan em voorwerp van verachting? Ik beroep my op uw eigen hart, Germeuil; gy bemint my, dit weet ik; maar kunt gy by deeze aandoening ook die der achting voegen? Kunt gy dit doen ? Germeuil beantwoordde Mevrouw d e Cerignan in de tederfte bewoordingen. 1y hernam: Ik zeg het u nogmaals, het is F 4 on >  |8 G e s meuil; onnoodig ons langer te bedriegen. Het oagenblik is gekomen, dit zeg ik u thans, waarin ik de waarheid zie, waarin ik die in myn gemoed voel opkomen, my befchuldigen, en my eene wet voorfchryven, welke ik volgen moet, en vastelyk volgen zai. Volg rpyn voorbeeld; moet eene vrouw u voorgaan in moed ? Laaten wy fcheiden , Germeuil, en eikanderen nooit wederzien, Ik zal inde allerafgelegenfte fchuilhoek myne zwakheid gaan beweenen, en eene liefde, die.... ik niet lang overleeven zal. Maar ik zal echter het genoegen fmaaken van u wedergegeven te hebben aan uwe echtgenoote, aan de zaamenleeving, en aan uzelven; gy behoeft immers uw medelyden niet te weigeren aan eene on» gelukkige, die u nooit weder zal zien? Helaas ! tot den Iaatllen fnik toe zult gy blyven Jeeven in een hart, dat door aan u te denken verfcheurd word; ziedaar myne hartkweliing. De veel te ligtgeloovige Germeuil, wierp zich neder voor de voeten van de listige verïeidfter , die een' vloed van traanen ffortte : Is het wel mooglyk, wreede , dat het woord van fcheiding uit uwen mond kan VpQïéoraen ? weet gy wel, dat dit niets anders  BENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. t& ders is dan myn doodvonnis uitfpreeken ?—. Germeuil, gy doet my alle de yslykheid van deeze zelfsveilochening gevoelen; maar waarom zouden wy die fcheiding zoeken te beletten, dezelve moet gefcbieden; en zal ook gefchieden. Ik heb reeds te lang geleefd in de verwaarioozing van alle goede ze^ den, van de eer en van de plichten der deugd. Ik zeg het u nogmaals,. de naam van] uwe byzit is een fchandnanm , die myne eer zedert lang bevlekt / Ik wenfchte wel, dat ik dien in den diepften afgrond kon begraaven! Laat my u dan ontvluchten, dit bid ik u; ik werp my aan uwe voeten om die gunst van u af te fmeeken...., Germeuil, die niet meer meester van zichzelven was, wilde Mevrouw de Cerignan, die voor zyne voeten lag, ter* ftond opheffen; zy vervolgde: Verzet u niet tegen een ontwerp, dat ik wil, dat ik moet volvoeren; ik gaa u ontvluchten; ik gaa my zo verre het mooglyk is van Parys verwyderen; ik gaa my ontrukken aan alles, dat my het leven kan doen liefhebben; met één woord ik gaa u verbaten; en ik gaa fterven in eene fchuilplaats . F 5 daar  |)Ö Ö E R M E U 1L, daar gy niet by my zult zyn. Wat zeg ik? waarheen zal ik vluchten, daar myne liefde my niet zal vervolgen, daar ik myn hart niet zal vinden, dat hart geheel vervuld met het beeld van den beminnelykften en meestbeminden van alle mannen?.... ach! dat ik uwe echtgenoote ware! Op het uiten van deeze woorden borst de trouwlooze in zwaare zuchten uit; zy floeg een kwynend oog op Germeuil; zy vervolgde, nadat zy veinsde een weinig bedaard te zyn: Uwe echtgenoote heeft gewis een benydenswaerdig lot! Zy mag het zich tot eene eer rekenen u te beminnen,' zy mag opentJyk haare liefde doen blyken; haar geluk is haar roem, en ik, ik moet bloozen over Vaarwel, vaarwel voor eeuwig! En hetgeen myne fmart nog vergroot, is, dat ik verplichting aan u heb, en dat gy u in een' toeftand bevind , waarin gy die fom niet kunt misfen; en ik ben niet in Haat om u die thans weder te geeven! o Hemel! dit doet my alle de akeligheid van myn lot gevoelen ! Wat zegt gy, Mevrouw? Jk ben het, die u alles verfchuldigd is; zonder u zou het leven my een last zyn, waarvan ik my zo fpoedig mooglyk zou trach. ten  eene Fransghe Geschiedenis. gt ten te ontdoen. Myn vermogen is genoegzaam te niet gegaan, dit is waar; maar daardoor had ik niets verloren ; gy bleeft my over, gy troostte my, gy wederhield myne ziel, dia op het punt ftond van dit lichaam te verlaaten, en nu wilt gy my aan het ongeluk overgeeven. Ik herhaal het nogmaals Germeuil; ik beroep my op u, pp u zelvcn; ik vraag het aan uw eerlyk hart, laat dat vonnis vellen Gy bemint my, derhalven moet myne eer u waard zyn, en die eischt van my, dat ik myzelve daaraan opoffer; dat wy ophouden voor eikanderen te leeven, dat wy eikanderen niet wederzien, dat wy heiden elkandercn vergeeten Ik zal dit nooit dulden, Mevrouw . Üy zult de de eerfte zyn; Germeuil, om my in dit voorneemen te verfterken; een waarachtig minnaar is de belanglooste vriend ; myn plicht is uwe achting en de myne te verdienen; die beide kunnen nooit het lot zyn van uwe byzit.... helaas! dit zyn voorrechten , die alleen aan den titel van echtgenoote verbonden zyn. Mevrouw de Cerignan veinsde, by het eindigen van deeze laatfte woorden geene  $1 Germeuil^ geene kracht meer te hebben om voort te gaan; zy loosde een' zwaaren zucht, en zeeg neder in eene foort van bezwyming. Germeuil ging met groote fchreden het vertrek op en neder; hy fcheen te denken op eenig middel om het vertrek van de Weduwe te be? letten; eindelyk bekwam hy als uit eene diepe mymering, en vatte dus het woord op; De ftaat der gezondheid van myne huisvrouw is zwak indien het lot haar my ontrukte, dan zouden alle hinderpaajen uit den weg ge» ruimd zyn Wat zegt gy?.... Zou het mcoglyk zyn? —- Ja, Mevrouw, ik zou het gelJk genieten van uwe, van myne wenfchen te vervullen.... Gy zoud met my trouwen, Germeuil? Van Adelaïde ontflagen zou ik my haasten om u naar het outer te geleiden, offchoon my haar verlies fmartelyk zqii vallen; want ik moet bekennen, dat ik niets te verwyten heb aan deeze ongelukkige vrouw, die ik niet kan zien zonder eene ontroering, en eene inwendige verlegenheid te gevoelen, die my zwaar op het hart leggen; maar één enkele oogwenk van u kan fpoedig alle die onaangenaame aandoeningen uitwisfchen. Zoras ik my voor uwe voeten mag nedenyerpen, 4an is alles vergeten ? u alleen berr,in ik, ij alleen  eene Fhansche Geschiedenis. 93 alleen aanbid ik; gy zyt alles voor Germeuil. Wat? zo gy vry waart. ...is het wel waar, dat gy my uwe hand zoud fchenken ? * Kunt gy daaraan twyfelen? —% Zoud gy u op dit oogenblik daartoe wel fchriftelyk willen verbinden?.... — o! Eisch van my duizend fchriften , duizend eeden.... .— Wel aan, Germeuil, gy kent my; gy weet hoezeer ik aan u verknocht ben; gy weet, dat het eigenbelang my nooit overmeesterd heeft,... teken my eene belofte van honderdduizend Kroonen tot een' borgtogt voor uw woord... en ik zal alles aan u opofferen. — Hoe, honderdduizend Kroonen in den ftaat, waarin ik my tegenwoordig bevind? Gy kunt wel begrypen, Germeuil, dat ik geen gebruik daarvan zal maaken, dan alleen om u die te vertoonen, indien gy uwe huisvrouw mogt komen te verliezen, en dan mïsfchien van gedachten zoud willen veranderen ik zou alles uitdenken om my van uw hart te verzekeren; wat zouden zonder dat uwe hand» allen de fchatten van de waereld, ja het leven zelf zyn? Eene liefde als myne kan niet be. taald wordeü &m door eene gelyke weder* liefde. Dl  94 GERMEUIL* De zlnnelooze en verblinde Germeuil tekende gewillig hetgeen de Weduwe, hem had opgegeven. Op deeze voorwaarde, verVolgde zy met eene vleijende ftem, zou ik uw lot een weinig kunnen verzachten; het denkbeeld van ten eenigen tyd de Uwe te zullen zyn, zal my meer genegen maaken om my aan eene drift over te geeven, welke het huwelyk in vervolg van tyd zal wettigen ; voor het overige bid ik met al myn hart voor het be* houd van Adelaïde; maar laat het my voor het minst vryflaan te hoopen , en de hoop is het grootst vermaak in de liefde; ik zal myn' aanftaanden echtgenoot in mynen min. naar liefhebben. Adelaïde kwynde inderdaad aan eene verzwakking, die haar leven in gevaar bragtj Zy liet haare droefheid niet meer blykenj Charlotte alleen, de eenige bediende4 die haar nog overgebleven was , ontfing de verzuchtingen van een hart, dat van verdriet verging, menigmaal nam zy haare kinderen in de armen, en befproeide die met haare traanen , en {tiet die vervolgens weder van zich af; dan eens nam zy het befluit van haaren man te febyven, en , wanneer de brief bynë geiiu*  EENE FSANSCHE GESCHIEDENIS. Jfjj geëindigd was, fcheurde zy dien weder inftukken. Die ongelukkige zag haare dood naderen ; fomtyds ftrekte dit denkbeeld haar tot trooft. De dood is het einde der rampen; dezelve is een langduurige flaap; het allergelukkigst leven zelf is doormengd met eene groote menigte van wederwaerdigheden ; waarheenen men de oogen wende, overal ziet men flachtoffers van. het ongeluk; deeze en dergelykë overweegingen fcheenen Adelaïde te gewennen aan het vooruitzicht van haar toekomend lot; maar wanneer zy haare oogen vestigde op die onnozele fchepfeltjes, welken welhaast van haar, hunnen eenigen fteun, Honden beroofd tc worden, dan gaf zy zich aan de bitterde wanhoop over, befchuldigde het noodlot van wreedheid, en klaagde over ds ontrouw van haaren echtgenoot.. Ondertusfchen verheugden Mevrouw de" Cerignan en Blinval zich over het wei gelukken van hunne list; Zy hadden alle mooglyke voorzorg gebruikt om den uitflag zeker te maaken, cn zelfs veilig te zyn te?en het fcherpziend oog van het Gerecht ; zy hoopten wel zeker, dat het niet by de belofte1 blyven zou; zy genooten reeds by vooruitzicht  Germeuil, zicht de groote fchatten , die Germeuil welhaast zou bezitten ; want daar was geen twyfei aan of Adelaïde, de eenige hinderpaal , die hen in den weg was. zou welhaast fterven; zy verheugden zich beiden met de hoop op een geluk van zoveel belang voor de begeerlykbeid; en zy zouden de fnoodfte misdaaden begaan hebben om het oogenblik te verhaasten , dat zy als het tydftip van hun aanzienlyk lot befchouwden. Toen Germeuil weder tot bedaaren gekomen was floeg hy zyne oogen op den ftap, dien hy gedaan had, en befchouwde dien als geheel oriWaerdig voor een' eerlyk' man. Zich tot een ander huwelyk te verbinden, terwyl de band, die hem met de ongelukkige Adelaïde vereenigde, nog ftand greep! te belooven de hand te zullen geeven aan eene andere vrouw , wanneer haar lyk naauwlyks koud zoude zyn! hoe was hetmooglyk, dat de verleiding der drift hem zo verre had kunnen vervoeren ? Men is niet in ftaat om die inwendige ftem te fmooren , welke gepaard gaat met het voorneemen om eene kwaade daad uit te voeren; de misdaadige echtgenoot van Adelaïde ftond ten doel aan deeze in- per-  ee»e FfiANSCHE GESCHIEDENIS. *)7 herlyke wroeging ; by wierd door dezelve verfcheurd, wanneer hy zyne kwynende huisvrouw aanzag, dat ongelukkig flachtoffer van zyne buitenfpoorigheid; die, wel verre van hem eenige verwytingeh te doen, hem niets dan toegeevendheid, liefde, en vriendfchap betoonde. Helaas! hy wierd nog fleeds bemind van die deugdzaame, en beklaagenswaer* dige vrouw S Zodanig zyn de gevolgen van;eene misdaadige neiging, wanhoopig dradat'hy zich fchuldig moest verklaaren, fen dit echter voor zichzelven niet kunnende ontveinzen, wierd Germeuil door zich tegen zyn eigen gedrag te verbitteren meer en meer weerbarstig eh onmenschelyk; hy ftrafte zichzelven in Adelaïde, en beloonde haare liefdeblyken, door wreedheden 20 beleedigend als onbillyk; en evenwel kon hy de ftem van zyn geweeten, die hem overal vervolgde, niet doen zwygen. Hoe'. Zeide hy by zichzelven , Adelaïde, leeft nog, en ik heb myn woord reeds aan eene ande. re vrouw gegeven 1 hoe heb ik toch eene zo haatelyke, zondige, en heiligfchendende belofte kunnen doen ? Nu blyft 'er nog flechts over; dat ik het einde van die ongelukkige verhaast.... ik ben de oorzaak van haare G dood* . j  p8 Germeuil^ dood ik bcrrof myne kinderen van eene moeder.... ach ! kan men het verlies van eene moeder vergoeden ? welk een' ileun zullen zy hebben ? reeds zedert lang hebben zy geen vader meer! ik gevoel zulks ! ik gevoel zulks maar al te wel! wat vertoef ik langer? laat ik my fpoeden om dat fchandelyk gefchrift terug te eischen , en hetzelve te verfcheuren. Laat ik aan Adelaïde , die myne tederheid , welke zy zo wel verdient, misfen moet, ten minste myn medelyden, en myne achting niet onttrekken ; men kan immers niet nalaaten de deugd te eerbiedigen , en ik.... ik ben niet meer deugdzaam! ik ben de ongelukkigfte; de wreedaartigfte , en de buitenfpoorigfte van alle menfchen! Het is zeer natuurlyk, dat deeze beginfelen van berouw, die van tyd tot tyd in het hart van Germeuil opreezen , welhaast verdweenen, om plaats te ruimen voor eene toomlooze drift; zohaast hy Mevrouw de Cerignan wedergezien, had was hy weder even als te vooren overgegeven aan zyne zondige neigingen. De ongelukkige echtgenoote van Ger- M E U IL  eéne fransche geschiedenis. meuil bezweek eindelyk onder de doodelykê kwyning, welke haare krachten ondermynde; gewillig om zich aan den byftand der geneeskunde te onderwerpen, gaf zy haare toeftemming tot het gebruiken van een geneesmiddel j» dat men haar zeide heilzaam te zyn; zy verwachtte hetzelve echter met vry veel onverfchilligheid, als weinig bekommerd over het behoud van een leven , dat zy befchouwde als een' last, waarvan de dood alleen haar ontheffen kon. Charlotte trad binnen, verbleekt van fchrik , de handen ten hemel heffende , en niet in ftaat om één enkel woord voort te brengen. Goede hemel! zeide Adelaïde, wat deert u, myne vriendin? welk eene akelige tyding wilt gy my melden ? is het we gens myn' man?.... Zou zyn leven in ge. vaar zyn ? fpreek.... meld het my... Ach , Mevrouw \ denk niet meer aan uw' beul - Wat zegt gy? myn beul.... Het is op uw leven gemunt. Wacht u van dat zogenaamd geneesmiddel te proeven.... het' is vergif Wat hoor ik? —-Ik fchrik u dat verfoeijelyk geheim te ontdekken , maar ik moet uw leven behouden; dit gë. G 2 nfcel-  ioo Germeuil," neesmiddel.... is vergiftigd! Hoe! -a-ui Ja, Mevrouw , men heeft vergif daarin gemengd, en dit is het werk van uwen echt* genoot ? ■ ■ Hemel! van Germeuil! van Germeuil, dien ik zo tederlyk bemind heb, dieh ik nog beminde! Charlotte. ... ik zal my aan myn lot onderwerpen , ik zie het wel, in weerwil van den godsdienst, van de natuur , van myn' tegenzin.... tot hier toe heb ik myn droevig lot wederftaan? — Hoe, Mevrouw? Zoud gy kunnen befluiten...Om te fterven, Charlotte! Germeuil begeert het; hy wil het ... hy zal voldaan zyn. In dat geval, Mevrouw, zal ik my verftouten u ongehoorzaam te zyn ; heen ik zal geene bevélen opvolgen , die niet moogen gehoorzaamd worden; ik ben uwe bediende, ik ben flechts een arm meisje, dat u met den oprechtften yver tot myn' laatsten adem toe ten dienst wil (laan ; ik ben aan u verknocht, vergeef my deeze uitdrukking, als aan myne waardfte vriendin, als aan myne eigene zuster ; eisch van my alles, dat in myn vermogen is, en ik zal trachten u genoegen te geeven; maar.... rny te vergen, dat ik me.  EENE FRANSCHE GeSCHIEDINIS. 101 mede zou werken tot de dood van myne geliefde Meestres !.... > Germeuil begeert die droevige dood! hy zelf wil my die , aandoen .... Hoor , Charlotte, gy ziet het duidelyk , myn vonnis is geveld; en fchoon gy ook heden het oogenblik van myn' ondergang verwyderde , zou ik my daarom kunnen onttrekken aan het lot, datmy te wachten Maat? Myne eenige vriendin, begrypt gy niet, dat ik u het einde van myne rampen zal te danken hebben ; gy kunt myne dood niet beletten , men heeft die befloten , en men zal altoos v/el 'een middel weeten te vinden om die ten uitvoer te brengen.... JVlaar , zeg my eens, Charlotte, zyt gy verzekerd , dat die flag my door myn' echtgenoot toegebragt word.... Zond gy nog daaraan twyfelen, na alle die flechte behandelingen , waarmede hy u overladen heeft ? Het is maar al te waar , dat hy, niet te vreeden met u in armoede geftort te hebben, u nog daarenboven het leven zoekt te beneemen , d;e wreedaart! Weet gy dat zeker?.... — Ik heb alles vernomen, Mevrouw, uit ^den eigen' mond der kamenier van de ondeugende Cerignan ; dat Reisje is in allen haast bier naar toe komen G 3 loot.  IC/2 Germeuil, loopen ; zy heeft my gewaar?chouwd, dat een vreemdeling hier zou komen, en vergif werpen in het geneesmiddel , dat men voor u gereed maakte , Die booswicht is ook hier verfchenen.... twyfel dus niet langer, het gruwel ftuk is volvoerd, Ach, Charlotte , zou ik ooit zulk eene wreedheid hebben kunnen vermoeden? o , Gy , voor wien alleen ik geleefd , wien ik alles vergaf.... dien ik nog beminde !.... gy , wreedaart, verhaast het oogenblik van myne dood! helaas! kon de droefheid dit niet al. leen doen ! Ik had nog Hechts een' korten tyd te leeven !.->., gy zult voldaan zyn, .... ja, gy zult voldaan zyn. .. Charlotte, gy fchreit ' gy kermt ! myn kind, laaten wy beide ons wapenen met geduld en moed.... ik begeer niets meer van u dan één' enkelen dienst; die zal de laatste zyn , welken gy my doen zult; zeg hem , dat ik onderrecht ben geweest, dat hy myn moordenaar was! dat ik hem myne dood vergeven heb; en dat ik hem tot myn laatste oogenblik toe bemind heb beveel hem toch op het ernstigfte myne hinderen. Het zal hem immers genoeg zyn de moeder ter dood te brengenzou hy zyne wreedheid ook tot op de  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 103 2e kinderen uitftrekken ?.... Zouden die onnozele wichtjes.... Ach, Charlotte! dit heb ik immers niet verdiend ! welaan ! wy moeten ons onderwerpen,... laat ik my. ne oogen niet vestigen op die ongelukkige vruchten van ons weleer gelukkig huwelyk ! vsrwyder hen van my kan ik hen in dit yslyk oogenblik niet vergeeten ? .... Charlotte , daar komt my iets in de gedachten , ik zal een' brief fchryven aan Germeuil, ik zal hem de fmait van myne ziel melden.... gy zult hem dien brief geeven , wanneer dit al te gevoelig hart niet meer zal kloppen. Adelaïde vatte de pen op , en fchreef hem al beevende den volgenden brief. dien zy met haare traanen bevochtigde: „ Ik fterf gewillig , dewyl'er geen ander „ hulpmiddel is voor myne rampen dan de „ dood i maar moest ik die van myn' echt„ genoot verwachten ? Germeuil, is dit „ de belooning voor eene liefde die niet „ geëindigd Is dan met myn leven ? w&t ,, kunt gy my toch verwyten ? Ik heb my „ fteeds gewacht voor onaangenaame voor-. G 4 Üül-  I04 Germeuil, Hellingen , en klagten; ik heb u zelfs in zè verre ontzien, dat ik vermyd heb in uwby„ zyn traanen te ftorten , en echter ver,, kwynde ik van inwendig hartenleed. „ Ik heb voor myzelve deeze aannaderende „ behoeftigheid niet met affchrik aangezien; „ maar voor u, en voor uwe kinderen! Wie ,, zal in het vervolg zorg voor hen dra*„ gen? Mevrouw de Cerignan! Zal die ,, vrouw hen tot eene moeder verftrekken % ,, Goede Hemel! Zal zy voor u zo toegeevende zyn a's ik ? Zal zy die tedere lief5, de voor u gevoelen ? die liefde , welke „ met zoveel ondankbaarheid beloond is ; ,, die liefde, welke hoezeer ook beleedigd, „ echter myn hart nooit verlaten heeft ! „ neen , nog nooit heb ik nagelaten u te. „ beminnen , u , ondankbaar' , en onrecht* „ vaardig' man , en dus beloont gy my ! Ik n wil wel bekennen , dat ik menigmaal de „ dood ontweken hen;— myne kinderen, die „ echtgenoot , welke myne dood zocht te „ verhaasten, de godsdienst, dien ik voor. „ zeker beleedigen zou , de natuurlyke af„ fchrik tegen de dood , welke aan allft 8, fchcpfeien is ingefchapen , allen deeze „ banden hielden my terug; maar ik befpeuj; „ thans,  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 1ÓJ thans , dat alle deeze tegenkantingen nut9i teloos zyn, gy hebt myn' val gezworen, „ en dus is het my niet mooglyk dien af „ te wenden ! God is rechtvaardig ; hy „ kent de harten der menfchen; hy zal het „ my vergeeven ; daarenboven] moest ik my aan dit droevig lot onderwerpen , indien , ik uwe misdaad niet aan den dag wilde , brengen , en u aan de geftrengheid der , wetten blootfteüen ; dit doende zou ik u , op het fchavot hebben gebragt ; en u ee„ ne fchandelyke dood hebben doen onder* „ gaan ; en deeze fchande zou zelfs myne j, kinderen befmet hebben. Het is dus met , my ten einde gekomen! wanneer gy dee» „ zen brief zult ontfangen zal ik niet meer s, in wezen zyn! misfchien zult gy my nog , eenig beklag waerdig keuren ; ten minste ;> durf ik dit nog hoopen; gy zult eenmaal s, uwe oogen openen; gy zult eenmaal ge, waar worden , hieraan kan ik niet twy„ felen, welk een onderfcheid 'er is tusfchen , eene wouw , die nooit iemand bemind „ heeft da11 u en haare kinderen , en tus„ fchen een voorwerp, dat.... Ach! zy is het, die «we hand heeft beftierd ; dat „ ondeugend fchepfel heeft het u ingegeven.* G 5 „ de  ÏOG* - ' 0 E R M E U ï t? » de Hemel veile het vonnis over ons beS „ den; ik Iaat haar over aan de wroegingen „ van haar geweeten. Vaarwel dan Ges. » meuil, vaarwel voor eeuwig; ik zal terj, ftond den doodelyken drank inneemen..... „ zoud gy ook demoordenaar kunnen zyn van „ onze onnozele kinderen , die ongelukkige. panden van eene liefde, die ons te vooren „ verbond? zal het u vryftaan dezelven te be,, minnen, die tedere wichtjes , welken in „ hunne moeder geftraft worden? Ach, ftrek ,, toch uwe ontmenschtheid niet tot hen uit! „ Indien 'er iets is, dat.de misdaad, welke 3» gy 11 voor eeuwig zult te wyten hebben, e> ka" uitwisfchen; dan is het de genegenheid, „ welke gy aan deeze ongelukkige kinderen ,, zult betoenen; gy zyt de eenige in de wae„ reld , die hen overblyft, en zy zullen u „ niet fpreeken van Adelaïde ; wees „ daarvoor niet bevreesd ; zy zullen nimmer „ weeten, dat gy hen beroofd hebt van hur> „ ne moeder ; zy zullen u even zeer bemin„ nen als ik ; bemin hen derhalven ook, j,, Germeuil ; ik begeer geene andere „ belooning voor myne dood. Hoe! wy ,, Arbeiden 1 wy de banden yerbreeken, „.die eene .wederzydsche genegenheid vast-  eene fransche geschiedenis» 107 s, gehecht had !.... maar ik vertraag al te „ lang het (einde van myne rampen ; het is „ tyd om aan uwe begeerte te voldoen ; ,, Germeuil, niemand zal u zo bemin„ nen als ik u bemind heb , zo als ik u „ nog tot op dit oogenblik bemind heb „ Nog eens , ik beveW u onze arme kin* „ deren, ft>af ben niet om dat zy uit myn' „ fchoot gefproten zyn ; wacht u vooral „ van hen in vreemde handen te vertrou„ wen ; ik hoop , dat uwe aanftaande.... ik hoop, dat zy hun leven niet zal belaagen, Vaarwel!!' Adelaïde» De echtgenoote van Germeuil gaf dit gefchrift over aan Charlotte, die in haare traanenverfmolt. Charlotte, zeide zy, verberg toch die traanen; geef my liever moed.... Gy zult dien brief overgeeven aan Germeuil; gy zult hem zeggen, dat' myn laatfte fnik nog voor hem geweest is..., kom, geef my.... Neen, riep Charlotte, ik heb myn befluit genomen; ik zal u niet gehoorzaamen , Mevrouw; ik zal u niet ge* hoorzaamen. — Hoe! wilt gy dan myn vonnis niet zien uitvoeren?-Ik moet fterven; dit.  ïö8 Germeuil, dit is het befluit van een' verblinden echtgenoot ; niets kan my wederhouden van het lot, dat my te wachten ftaat. Ik heb het u gezegd, fchoon ik heden uwe weigering gehoor gaf; zou ik echter desniettemin gedoemd biyven om te fterven; dit is eene zaamenzweering, welke ongetwyfeld afgefpro. ken is met die vrouw welke my het hart van myn' man ontroofd heeft. En daarby , Charlotte , is het leven my een zwaare last. Wat kan ik hoopen ? Ik fmeek u om ééne gunst; Bewaar toch , bid ik u een eeuwig ftiizwygen nopens myne dood, en op welk eene wyze ik geftorven hen. Indien het aan den dag kwam; dan zou de ongelukkige bewerker daarvan voorzeker geftraft worden , en gy weet , wat zyneftraf zou zyn ! helaas! en de fchande zou zelfs op myne kinderen hechten Charlotte, beloof my toch , dat gy zwygen zult ; gy bemint my , en gy zoud my door deeze ontdekking nog na myne dood leed doen. Charlotte in traanen, zwemmende beloofde , na veele tegenkantingen , dat zy art zou geheim houden. Maar , myne waatxi-, fte |  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. ïdp ïte Meestres , voegde zy daarby , denkt gy, dat ik voor dien wreedaart ook zal zwygen? Neen , ik za! hem overal vervolgen ; ik zal hem onophoudelyk zyne wreedheid , zyn godloos fchelmftuk verwyten , hy zal myne traanen, hy zal myne wanhoop zien... —— Kom aan, Charlotte! Laaten wy fpoed maaken, dewyl men toch myne dood begeert. Gy zult myne kinderen daarna weder hier haaien ; zy zullen myn' IaatIten adem ontfangën; ik dacht hen van my te verwyderen , maar ik kan myzelve de troost niet onttrekken van hen aan myn' ftervenden boezem te drukken. Charlotte ging in het naast vertrek; zy keerde van daar terug , met den vergiftigden geneesdrank in dé èene, en de kinderen van Mevrouw de Germeuil aan de andere hand ; deeze ongelukkige vrouw overlaadde hen met traanen, kusfen, en lïefkoozingen: — Lieve kinderen ! riep zy uit, Lieve Kinderen! binnen weinig oogen. blikken zult gy geene moeder meer hebben! Charlotte, gy zult hen het droevig fchouwfpel van myne dood niet laaten aanfchouwen; iaat hen in myne aimen tot óp het oogen-  ïio Germeuil* Oogenblik, wanneer myn verftand.wanneer myne liefde.... wanneer ik zal ophouden te zyn.... ophouden te zyn! niet meer liefhebben ! wat zeg ik'.... Charlotte, geef het my.... Charlotte byna van angst bezwykende, haderde langzaam het rustbed van Mevrouw de Germeuil. — Hoe, Mevrouw, wilt gy dan.... — Myne vriendin, het is te laat om meer overweegingen te maaken; myn lot is bepaald. Vaarwel , Charlotte. Ziedaar eene ring van weinig waerde, het overfchot van een' beteren ftaat; bewaar dien tot eene gedachtenis van uwe ongelukkige Mees tres, die u gaarne een ander gefchenk zou willen geeven; dit is alles, waarover ik nog kan befchikken. En gy, o myn God! eenig Opperheer van ons leven - vergeef het my , dat ik den last van het myne van myne fchoudeien werp! Ik offer hetzelve aan u op! Adelaïde rukte den doodelyken drank uit de handen van haare kamenier, die den kroes niet wilde loslaaten, doch eindelyk in onmagt nederyief. De ongelukkige echtgenoote van Germeuil omhelsde nogmaals haare kinde-  EENE FfiANSCHS GESCHIEDENIS. JU kinderen , hechtte een' geruimen tyd haar' mond op den hunnen, en weerde hen eindelyk met eene foort van dwang van zich af, iloeg de oogen ten hemel, en maakte zich gereed om den doodelykcn drank aan haare lippen te brengen. Laat af, laat af! riep onverwacht een man die geheel verwilderd, en als buiten zichzelven in het vertrek kwam vliegen; geef hier!.... ■ Zyt gy het Germeuil? riep Adelaïde.... wilt gy my beletten ?... Het was inderdaad Germeuil zelf; hy greep den kroes, en wierp dien woedende weg, Charlotte kwam weder tot haar zelve. «—«• Ik heb al getwyfeld, Mynheer, of gy wel zo wreed zoud kunnen zyn! .... Germeuil, zonder haar te hooren, hield Adelaïde in zyne armen , welke door deeze fchielyke ontroering in onmagt gevallen was. Hebt gy kunnen denken , zeide haar echtgenoot; dat ik wreed genoeg zcude zyn om u van het leven te berooven?.... Adelaïde, ik ben, helaas! maar al te misdaadig, dat ik u myn hart onttrokken heb! ik kom u dat hart wedergeeven, vol van wroeging, vol van fmart, vol van leedweezen, vo!  j|2 G ER MEUILs vol van de zuiverde liefde Ik weet alles ; neen , de misdaad legt n iet by my; maar by dat monster hetwelk myn ver- rland verbysterd had; dat verfoeijelyk vroüwmensch had befloten u van het leven te berooven. ! Ondertusfchen begon Adelaïde al meer té bekomen. (Charlotte had intusfcheri den brief overgegeven, aan Germeuil wiens aandoening daardoor nog grooter wierd; hy drukte zyne echtgenoote op nieuw tegen zyne borst. Ik heb kunnen zondigen, iieffte Adelaïde, tegen myn' plicht, tegeri de eer , tegen de huwlyksliefde ; maar uw moordenaar te zyn! te denken , dat het vergift o Goede God! hierin erken ik uwe hand! myne echtgenoote zou geftorven zyn, én my de oorzaak van haare dood genoemd hebben ! Verraaderfcbe C e r i o n a n , gy zult, gy zult myne rechtvaardige wraak niet ontkomen Vervloekte! waarheenen had uwe- verfoeijelyke verleiding my vervoerd ! Germeuil bezweek eindelyk zelf onder zoveel verfchillende aandoeningen ; hy befproeide zyne kinderen met zyne traanen; maa? kon  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. Hg kon niets meer tegen hen zeggen dan: Lieve kinderen, gy ftond op het punt van uwé moeder te verliezen! en zy verbeeldde zich, dat ik de oorzaak was van haare dood! ach! myne oogen zyn thans geopend; ik zie nu duidelyk, dat twee fnoode fchepfels myn hart hadden ingenomen! Zy hadden my nog niet genoeg euveldaaden doen begaan! Die fnooden moesten nog myne huisvrouw , myne getrouwe Adelaïde van kant zoeken te helpen I * By deeze woorden verviel Germeuil jn eene foort van krankzinnige woede; hy fchreeuwde; en vloog geduurig dan naar zyne huisvrouw, en dan weder naar zyne kinderen. Eindelyk bedaarde hy zoverre, dat hy vernaaien kon , hoe dat gruwelyk geheim hem bekend geworden was; de kamenier van Mevrouw de Cerignan had in den beginne gedacht, dat Germeuil dit gruwelftuk bevolen had; maar naderhand van de waarheid onderrecht; en weetende, dat Blinval en haare Meestres alleen de aanvoerders daar van waren, was zyby Germeuil gekomen, en had hem gewaarfchouwd, ten einde hy de uitvoering van een zo vervloekt H ver*  verraad mogt verhinderen. Terwyl Germeuil nog van deeze kamenier fprak , kwam zy zelve in huis; zy brandde van verlangen om te weeten, of hy nog intyds gekomen was om zyne huis* vrouw te redden. Mynheer , zeide zy, gy weet nog niet alles; myne goddelooze Meestres had vernomen , dat Mevrouw de G e rmeuïl een' zeer ryken bloedverwant in America had. Het is waar, viel Adelaïde haar fchielyk in, dat myne ouders my wel gezegd hebben , dat wy een' bloedverwantin dat waerelddeel hadden, maar zedert myne geboorte hebben wy geene tyding van hem vernomen. De kamenier hervatte haare redenen, en deed van alles verflag; Adelaïde liet haar ,niet uitfpreeken, maar zich naar Germeuil wendende: Myn lief; dit goed zal voor u zyn; op dit oogenblik ftaa ik het u af; ik verlang veel meer naar. het bezit van uw hart, en dat voortaan te moogen behouden, o Hemel! riep Germeuil hoe zal ik u danken voor zoveel goedheid ? ach! ik wensch enkel ryk te zyn cm myne echtge. noote en kinderen; om aan die geliefde Dachtoffers van myne verfoeijelyke buitenfpoorigbe- rien  2ene FëANSCHE GESCHIEDENIS, iï5 den allen de rampen, die tik haar veroorzaakt heb, te doen vergeeten! maar, eerst moeten wy die godlooze monsters hunne ftraf doen erlangen.... Germeuil gaf geen gehoor aan Adelaïde, die hem wilde terug houden ; hy Vloog het vertrek uit, en liep naar het huis van Mevrouw de Cerignan, welke, hem ziende, in de verbeelding was, dat hy haar de dood van zyne echthenoote kwam mei. den; dit haatelyk fchepfel maakte zich reeds gereed om in geveinsde jammerklagtert uit te barsten In welk eene verwarring zie ik u Germeuil ?.... Wat komt gy rriy zeggen?.... Zou misfchien uwe huisvrouw hi gevaar zyn ? .... _. Ja , monster van ondeugd en trouwloosheid, zy is in gevaar geweest ; zy is op den oever van de dood geweest; maar de Goddelyke Voorzienigheid, welke ik nooit genoeg kan danken , waakte voor haar leven, en heeft u uw flachtoffer ontrukt; gy hebt u niets meer te wyten dari een onnut fchelmftuk; ik weet alles; ik week alles; gy hebt my bedrogen ; gy hebt een misbruik gemaakt van myne ligtgeloovigheid; gy hebt gedacht myne nieuwverkregen fchatH 2 ten  U6 G e R Ut E u I hi ten na u te haaien ; maar gy zult een' anderen loon verkrygtn , en gy zult (op Blinval wyzende , dien hy zag binnen komen ) gy zult daarin deelen met dien fchelm , die zo min als jïy zyne welverdiende ftraf ontgaan zal; ik zal terftond alles gaan ontdekken ; ik zal bewyzen , ik zal getuigen , ik zal rechters vinden. Beef, nietswaerdige ; gy hebt een misbruik gemaakt van myn al te gevoelig hart ; dat hart zal de uiterfle onmededoogendheid voortaan voor u gevoelen; verwacht, verwacht geene gunst van my. Gy beiden hebt my de bitterfte flagen toegebragt; maar ik zal my wreeken. Die twee haatelyke fchepfels ftonden als roerloos ; zo verfcbrikkelyk is het ontdekken der waarheid voor misdaadigen! Blinval ftamelde eenige woorden ; hy beriep zich op de oude vriendfchap.... Eerlooze fchelm, durft gy ü nog verftouten dat woord voort te brengen? durft gy van vriendfchap fpreeken? gy, die my den dolk in het hart hebt gefloten, die my meer ontroofd hebt dan allen myne ichatten, myne eerlyke gevoelensJ Gy, myn vriend! de beul van myne huisvrouw! en zy zou ftervende my van die misdaad verdacht  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS.' Hy lacht gehouden hebben »..» Ik zou u met duizend fteeken doorbooren, indien ik aan geene andere handen de fchande wilde overlaaten van zich met uw verraaderlyk bloed te bevlekken. In de tegenwoordigheid der Rechters zullen wy rekening houden van uwe dienden, en van uwe weldiaden; zy zullen u voor de* zeiven beloonen, en ik gaa op. (taanden voet.,... Germeuil wierd in zyne woede gefluit door Adelaïde, die binnen trad, nog geheel magteloo sdoor alles dat zy had uitgeftaan had, en onderfteund door Charlotte; . Waarheen wilt gy gaan , Germeuu? Ikheb uw voorneemen kunnen gisfen; blyf hier; ik verzoek van u eene proef van die vriendfchap, welke gy my wedergegeven hebt. — Hoe 1 gy hier, Adelaïde! gy in dit huis K onder die monsters, welken naar uw leven geftaan hebben? wat eischt gy? ■ lk eisch niets; ik verzoek van u eene gumt, en ik durf dien van myn echtgenoot afwachten; ik ken de bewerkers van myn ongeluk maar al te wel; zy hebben meer kwaad gedaan dan dat zy getracht hebben my van het leven te berooven, zy hebben my uw hart ontroofd gehad; zy zullen genoeg geftraft zyn, wanneer zy u zul. H £ leii  n§ Germeuil. len zien terug gekeerd van eene dwaaling, wiet fnoodheid hen eenmaal , hoop Ik, klaar zal blyken. Geloof my, Germeuil, de ondeugd voert altoos haare ftraf met zich. Op het hooren van deeze woorden wierpen Mevrouw de Cerignan en Blinval zich neder voor de voeten van Mevrouw de Germeuil; de laaghartigheid volgt doorgaans op de misdaadige vermetelheid ; zy ftortten, naar hun zeggen, traanen van een oprecht berouw; zy fmeekten haar, dat zy haar best zou doen om haaren echtgenoot, die niets hooren wilde, tot bedaaren te brengen, en om hem over te haaien, dat hy hen niet aan de geftrengheid der wetten overgaf. Adelaïde gaf ten antwoord; Ik flaa weinig geloof aan uw berouw; echter zoud gy gelukkig zyn zo gy gevoel van uwe misdaad mogt krygen; maar gy zult my niet meer kunnen bedriegen. Hetgeen ik doe, doe ik enkel ter voldoening van my zelve; ik heb by my zelve eene gelofte gedaan van u te zullen verlosfen van de flraf, die gy verdient, en Germeuil zal wel zo goed zyn van my daarin de behulpzaam© hand te bieden. _ De  EENE FRAKSCHE GESCHIEDENIS. HQ De echtgenoot van Adelaïde bewilligde eindelyk in het aanhoudend verzoek van zyne huisvrouw, die hem uit dit verblyf der ondeugd wegvoerde. Hy kreeg welhaast, om eens zo te fpreeken, een nieuw leven, en een nieuw hart; binnenkort herfchapen in een braaven echtgenoot, een liefhebbenden vader, een' eerlyk' man , een' nuttig burger toonde hy van dag tot dag fteeds meerder liefde aan zyne huisvrouw en kinderen; dit op nieuw gelukkig paar ontfing kort daarna de buitengemeene fchatten, waarVan men hen bericht gegeven had. Germeuil maakte een verftandig gebruik van zyne middelen; hy fmaakte die zoetheid; welke zo zuiver, zo aangenaam is voor een edel hart, te weeten die van de traanen der ongelukkigen af te dropgen, en hen, niet alleen door zyne vertroostingen, maar ook door zyne weldaaden op te beuren, Adelaïde was van haaren kant niet minder gelukkig; zy zag haare kinderen onder haare oogen opgroeijen, en het deugdzaam voetfpoor van haar en haaren echtgenoot inflaan. De godlooze Cerignan gedompeld in de uiterfte armoede, die gewoonlyk het gevolg is van een flecht gedrag, ftierf H 4 i#  jao Germeuil, in de jammerlykfte wanhoop , Wat aangaat Eli»val, niet in (laat om zyn' bedorven* aart af te leggen , vluchtte hy naar Spanjen, daar de wraak des Hemels hem op de hielen volgde, en hem eindelyk eene welverdiende ftraf deed erlangen; befchuldigd en overtuigd van eene fchaaking verloor hy zyn leven op een fchavot, terwyl Germeuil en Adelaïde het geluk genooten, dat fomtyds het lot van de deugd hier op aarde is; zy bereikten een' hoogen ouderdom , beminden eikanderen tot hun laatfte oogenblik , en ftierven , als het ware , te gelyk, doordien zy eikanderen Hechts een' korten tyd overleefden. Zy fmaakten daarenboven het genoegen van in zeker opzicht zichzelven te overleeven in eene nakomelingfchap, welke hen opvolgde in deugd, in geluk , en in hoogen ouderdom; die hunne na» gedachtenis in zegening hield , en zich op haare beurt deed achten en beminnen van de/ geenen, die haare opvolgers waren. EINDE  D A V I D D O UB TF ULL. EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. Naar het Engelsch van den Heer Brooke. VI. DEEL. h s   ■jicin, ")m£eles7i?t7: et^culp.-LiSj.. BAVIB BOülTFüLlo   Pag. 123 D A V I D DOUBTFULL EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS, %%$%Q Heer Clinton had op zeke^ I, n| ren dag eenige vrienden ter maal*f % tyd genodigd, geduurende denwelÉi? ken hy, onder anderegefprekken, verhaalde, dat hy eens aan fommige gerantfoeneerde flaaven , die te L o « d o n uit B a r b aryën terug gekomen waren, eenige gefchenkën gegeven had, onder voorwaarde, dat een ieder van hen ter wedervergelding hem zyne lotgevallen verhaalen zou, .hetwelk zy dan ook gewitliglyk gedaan hadden , Mylady Maitland, welke eene van de gasten was, riep terftond: Mylord Clinton, deel ons die mede! o, Mylady, gaf de Heer Clinton ten  1*4 David DoubtfullJ ren antwoord, indien ik u alle de aandoen!?*1 ke gelohiedenisfen zou mededeelen, wejke ik, geduurende myne reizen , heb hooren verhaaien, in gevangenisfen, in naare kerkerholen , van gevangenen, en van menfchen, die uk flaaverny verlost waaren; van ongelukkige fchipbreukelingen of van ongelukkigen door flagen van het lot, of van lieden, die oorlog en hongersnood beleefd hadden, dan zou ik nooit gedaan hebben. Gy zult echter, hernam Lady Mait* land, wel de goedheid willen hebben van ons de eene of de andere van die gefchiede* nisfbn mede te doelen, welke gy oordeelt voor ons van het meeste belang te zyn. Dewyl gy het dan volftrektelyk begeeert, zeide Lord Clinton, zal ik u eene gefchiedenis mededeelen van een' man, die zich voor eeuwig verloren hield, met zyne eigen woorden, zona ik die heb kunnen onthouden. Ik zou u niet kunnen zeggen, Mynheer, dus ving hy aan ; wie myne ouders geweest zyn. Ik wierd, nog een eerstgebooren kind zynde, m eenige oude lappen geioii op eens fchoen  eene engelsche geschiedenis, J2$ * fehoenlappers pothuis gevonden. De Opzïenders van de wyk zonden my naar het armhuis; en zohaast ik oud genoeg was om eenig onderwys te kunnen bevatten zond men my naar een ftadsfchool. Toen ik wel had leerc-n leezen en fchryven, wierd ik voor knecht hefteed by zekeren Heer Skinner, een' praktizyn in de nabuurfchap 'van ons armhuis. Myne Meestres kreeg genegenheid vodr my; zy was eene zeer godvreszende vrouw; zy leerde my myne gebeden , en de eerfte beginfelen van den godsdienst, zy deed my eiken avond voor haar leezen, en pfalmen van buiten leeren, in zo verre dat ik welhaast de helft van den Fybel van buiten kon. Toen myn Meester, die gewoon was my veele boodfehappen te laaten doen, en my by zodanige gelegenheden van tyd tot tyd daartoe eenig geld te vertrouwen, bevond , dat ik naauwkeurig en eerlyk was, kreeg hy even zo veel genegenheid voor my als myne braave meestres. Thans kom ik tot myn' eersten afval van de deugd.  j.26* David Doübtfüll. deugd, ik was ruim twaalf jaaren oud, toén bp zeker uur, dat ik eeuwig verwenfchen zal, myn Meester my uitzond naar eene afgelegene plaats van de ftad, met eene bankbriefje om eene rekening te gaan betaalen, en hem het overfchot terug te brengen. Dit overfchot bedroeg omtrent vier ponden fterling. Dit fcheen my toe eene goudmyn te weezen; nog nooit was ik bezitter van eene zo groote fom geweest,* en ik zuchtte, toen ik by myzelven overdacht, hoe gelukkig die menfchen moesten weezen, welken de ryke bezitters van zo veel geld waren. Dan eens fcheen iemand my in het oor te luisteren, dat ik de bezitter daarvan was, en dan weder fcheen een ander my in te luisteren, dat ik die niet was. Dan wilde ik voortgaan naar het huis van myn' Mees» ter, en dan weder wilde ik ftilftaan , ofterzyde afgaan. Dan ftak ik eens myne hand in inyn' zak , en voelde de grootheid van myn' fchat, en dan ging ik naar den ftadsmuur, en fpreidde den glans van denzelven voor myne oogen ten toon. Dan eens liep ik daarmede verder van den weg naar huis af; en danftond ik weder oogenbliklyk ftil, keerde my om, en wilde myzelven dwingen om naar huis te keeren. Dit duurde zolang, dat ik begon te be-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS grypen, dat, byaldien ik nu naar huis ging, ik zekerlyk bekeven ofgeflagen zou worden' en dit deed my befluiten om ter ftad uit te vluchten, en my zoverre landwaart in te begeeven als myne voeten my zouden kunnen draagen. Terwyi ik my dus buiten adem liep, keek ik elk oogenblik om, en liep geduurig harder en harder,in de verbeelding, dat myn Mees. ter, of iemand van zynentwege my op de hielen zat. Maar naderhand heb ik dikwyls by myzelven overdacht, dat myn goede Meester en zyne huisvrouw geene de minste achterdocht op my hadden, maar veeleer naar my zouden laaten verneemen, en bekommerd over my zyn, dat ik vermoord, of weggevoerd mogt weezen, en dit denkbeeld veroorzaakte nu en dan eene fterke wroeging in my. Teen ik nü geheel vermoeid en afgemat was, en de nacht begon te naderen , begaf ik myin eene geringe herberg, of liever eene bierkroeg, welke dicht by my was; maar dewyl ik vol vrees was gebruykte ik de list vari myn'fchat te verbergen, en een' Huiver uit myn' zak haaiende, bad ik de vrouw van het huis,  - Ï23 David Douetfuli-,, huis, dat zy my daarvoor uit barmhartigheid een weynig brood en melk, en een hoekje om te kunnen flaapen zou geeven. Nadat ik myn avondmaal gedaan had wees men my een' hoek onder den trap, daar ik op eenige bosfen ftroo, én met eene foort van een paardendek over my zo vast in flaap viel als een levenloos blok. Omtrent middernacht, of een weinig laater wierd ik wakker, enbefpeurende, dat alles rondom my enkel duisternis was, en geen fchepfel by of omtrent my, begon ik van angst te beeven; toen zoude ik wel gewenfcht hebben myn gebed te doen, maar ik durfde niet bidden ; en dus bleef ik leggen, zweetende en beevende, tot dat de ochtendfchemering myn benaauwd hart eenige verligting gaf. Nadat ik, ten koste van een' tweeden (tuiver ontbeten had, begaf ik my weder op weg. fchoon met minder' fpoed dan den voorigen dag; want toen ovenveegende, dat ik myne livery niet aan had, maar Hechts een dagelykfch kamizool , was ik minder bevreesd van gekend te zullen worden. Echter flapte ik vry fterk aan, om my hoe langer hoe meer van het  EENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. I2£ het gevaar te verwyderen. En inderdaad ik hoopte, door fteeds verder en verder te gaan myne eigene vrees; en myn wroegend gewee ten te ontloopen. Ach, Mynheer! welk eeneelende heb ik ten dien tyd moeten uitftaan ! Het vertrou* wen, dat ik op myn'fchatgefteldhad, begon te verminderen; de vrees van dien te verliezen maakte my op nieuw ongerust; de vreede was uit myn gemoed verbannen; en buiten myn gemoed kon ik nergens eenige rust vinden. Op den vyfden dag van myn omzwerven vond ik my verplicht, nadat ik al myn klein geld had uitgegeven, eene halve kroon ter wisfeling aan te bieden aan den man, in wiens huis ik dien nacht geflapen had, en verzocht hem, dat hy my het overfchot zou terug gee* ven. Toen hy die aannam, iloeg hy een oog op my, dat my deed beeven, en door my fterk te blyven aanzien befchaamde hy my zodanig, dat ik genoodzaakt was myn aangezicht af te wenden. Hy gaf my echter het overfchot wederom, en ik zette myne reis voort, beeven* de van vrees zonder te weeten waarom. I Ik  i3o David Doubtfull. ? Ik had nog niet langer op weg geweest dah één uur, toen ik,, aan een' modderigen weg komende, eene plank overging, die naar een voetpad leidde, dat door het land ging. Hier had ik nog maar een' korten tyd gegaan, toen ik omziende myn' laatsten herbergier met groote fchreden achter my aan zag komen, waarop my het hart van angst fterk begon te kloppen, en myne kniën zó zwak wierden, dat ik genoodzaakt was ftokflil te blyyen ftaan. Hy kwam fchieJyk naar my toe, en my in den nek vattende wierp hy my achterover op den grond. Ha! gy jonge fchelm^ zeide hy, laaten wy eens zien, hoeveel geld gy geftolen hebt: Dit zeggende doorzocht hy myne zakken , en haalde daaruit den geheelen fchat, waarvan ik myn geluk verwachtte, o Gy kleine ontaarte fchelm, zeide hy, van wien hebt gy dien fchat geftolen? geef mydien terftond,opdat ik denzelven aan den rechten eigenaar terug geef. Ach, myn waarde Heer, riep ik uit, wilt gy my dan niets overlaaten? Slechts zóveel, dat ik niet van den honger fterfl Maar hy was doof voor myne fmeekingen, en keerde met het geld weder terug. Nu begon de hoop, de laatste troost der elen-  EÈNE ËNGELSCHE GESCHIEDENIS I3I- eiendigen my insgelyks te begeeven. Ik vervloekte in myn hart den dag myner geboorte , en ik bleef een' geruimen tyd leggen even als iemand, die geene leden meer noodig heeft om zyne reis op deeze waereld te vervolgen. Eindelyk borst ik uit in luide zuchten, en in eene zee van traanen, en hierdoor een weinig verligt, ftond ik met esne zintuiglyke beweeging op, en vervolgde myne reis, zonder te weeten waarheen. In den namiddag honger krygende zou ik gaarne van de voorbygangers een aalmoes gevraagd hebben, doch ik durfde dit niet doen uit vrees, dat zy my zouden vraagen vanwaar ik kwam, wie ik was, en werwaarts ik ging; alle vraagen, waarop ik geen oprecht antwoord kon geeven. Dus leed ik myn'honger zogoed ik kon, tot dat ik aaneen hok komende, waarin een landman zyne jonge varkens iïalde, voor myzelven onder deeze beesten plaats maakte, en tot den morgen toe op het ftroo bleef flaapen. Den volgenden dag ging ik half verhongerd door een klein dorp, en zag een ftuivers-brood leggen op het venster van een klein winkeltje. Ia ïfc  ï32 David Doubtfull» Ik zag gïnts en herwaarts, en gluipte in den winkel, enftond gereed om dien verleidenden buit weg te neemen, toen tny iets als in het hart gezegd wierd : Raak het niet aan; fterf liever van honger , dan dat gy ooit weder Heelen zoud, en dus trok ik myzelven daarvan af, en toen zo hard wegloopende als ik kon, uit vrees , dat ik anders terug zou keeren , ontkwam ik nog tydig het gevaar van deeze verzoeking. Toen ik een weinig verder gekomen was, kwam ik aan een land , dat rondom omzet was met eene haag van haagdsorn en braam, die vol met vruchten zat; hier vulde ik myne maag met de beziën, en Hak daarvan een goeden voorraad in myn' zak tegen dat ik weder honger zou krygen. Toen verheugde ik my , dat ik het brood niet geftolen had , en de rust begon weder min of meer in myn gemoed te herleeven; en tegen den .avond een boscbje bereikt hebbende, dat een weinig van den weg af lag, kroop ik als eene fchuwe haas onder de fchaduw der bladeren ; daar deed ik myn avondmaal met myne braamen en doornbeziën, waarna ik op myne knien viel, ea het waagde God te  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 133 te bidden , en toen my ter rust begeevende Hiep ik tot den morgen. Op deeze wys leefde ik eenige dagen, tot dat, ik in een open veld kwam, daar in verfcheiden uuren omtrek geene doornbeziè'n of braamen te vinden waren. Hier begon ik ziekelyk en flaauw van den honger cq worden; doch kort daarna ging myne ziekte weder over, en ik wierd zo hongerig, dat ik wel het vleefch van myne beenen zou afgeknaagd hebben. Kort daarna befpeurde ik een' verwarden klomp van verre aan den van een' boom leggen, die midden in hec open veld flond. Ik fpoedde my derwaarts in verwachting, dat het misfchien iets zyn zou dat my tot onderftand kon ftrekken, en vond een' ouden bedelaar vast in flaap leggen opgerold in eene oude py , met een'' bundel naast hem. Terflond opende ik zyke kleine bagagie, toen ik tot myne groote biydfchap een groot ituk bruin brood , en eenige halve-Huivers, ftukken daarin vond. Ik toefde geen oogenblik om het brood aan te grypen , want ik kon de aanvechting van den honger niet Jan. 1 3 ger  Ï34 David Doubtfull. ger wederftaan. Toen ik nu myne maag te vreeden gefteld had , begon ik te overleggen , wat ik doen zou met het overfchot van het brood, en gevoelde in den beginne eenige neiging om het te laaten leggen, Maar, neen, zeide ik toen by myzelven, dit is al het brood , dat ik thans heb , en misfchien ooit krygen zal, want, behalven dit, weet ik in de gantfche waereld niet een enkel ftuk meer te krygen. Daarenboven doe ik den man geen nadeel door dat weg te neemen, dewyl ik hem geld genoeg Iaat behouden om wederom een ander brood te koopen. Hierop ftak ik het brood in myn' zak, en vervolgde weg, het geld, dat' omtrent vyf ftuivers be* droeg, in zyn' knapzak achterlaatende. Ik was nog niet verre gegaan, toen ik op nieuw by myzelven zeide: Deeze man is een bedelaar van beroep , en krygt halveftuivers van alle voorbygangers, en helaas! niemand heeft eenig medelyden met my, en dus, levendig te fterven, of het geld mede te neemen is hier de zaak. Dus fpreekende of denkende keerde ik zachtjes op myne toonen wederom bukte neder , greep den buit uit den zak, en vlood fchielyk weg. Zo-  I-ene Engelsche Geschiedenis. 135 Zo baast ik uit het gezicht van den ouden man was , gevoelde ik in den beginne j eene aandoening van blydfchap over het bezitten van dien buit ; maar het leed niet lang of deeze myne blydfchap wierd merkelyk verminderd, myne zuchten begonden heviger te worden , en de traanen begonden my over de wangen te rollen. Dien nacht hield ik myn verblyf in eene ledige hut welke een weinig afgelegen was. van den gemeen en weg. Want fchoon ik overvloed van brood had, en geld genoeg by my , gevoelde ik my echter zeer zwaarmoedig, en ik was niet in ftaat om te bidden, gelyk ik de voorige avonden fteeds gedaan had. Geduurende allen dien tyd , wist ik niet, waar ik was, of waar ik heenen ging, of iets meer van • myne reis , dan dat ik van London gekomen was. Toen ik myn* iaatften ftuiver uitgegeven had , en langzaam vol droefgeeftigheid voortwandelde langs een voetpad, dat door eenige bofchachtige laanen liep , hoorde ik een gejuich van vrolykheid, en zag, kort daarna. eene. bende I 4 zo-  $3*5 David Doubtfüll. zogenaamde Heidenen , die van achter de boomen te voorfchyn kwamen. Toen ik befpeurde , dat ik hen niet ontloopen kon, fchcpte ik moed, en ging naar hen toe, waarop zy ftii bieeven ftaan, my fterk aankeeken , en een' ronden kring om my heenen maakten. Waar gaat gy heenen, myn kind.? Vroeg een man , met een' bree* den gordel, en een' ontzaglyk grooten baard. —In waarheid, Heer , dat zou ik u niet kunnen zeggen. Vanwaar zyt gy dan gekomen ? Van London, omute dienen. Van London, myn kind , dat is hier zeer ver van daan. En , eilieve , zeg my eens, waarom zyt gy uit London gegaan ? Om myn' Meester te ontloopen. — Maar ik denk immers , dat gy niet ledig van hem gekomen zyt ; gy zult wel iets van hem medegenomen hebben , is het niet zo ? mm. Ja, een weinig , myn goede Heer , maar men heeft my dat onderweg afgenomen. Hierop begon dit eerwaerdig Opperhoofd te glimlachen , en zich naar zyne onderdaanen wendende, zeide hy; Voor zo verre ik zien kan zal deeze knaap juist dienen kun» Ben tot ons oogmerk. Hier-  EENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS 137 Hierop vroeg eene van de vrouwen my, of ik ook honger had , en toen ik ja antwoordde noodden zy my eenpariglyk met een blygeeftig gelaat ten eeten. Wy begaven ons daarop een weinig ter zyde af, en kwamen welhaast in eene der bekoorlyk. fte vlakten van de waereld. Dit dal was omringd met eenige heuvelen, waarvan fommige langzaamerhand opgingen , en anderen flylrecht of overhangende waren , allen bedekt met groepen van boomen , van verfchillende hoogte, foort , en kleur ; door welken een zaehtruischend beekje afllroomde, dat eindelyk in het midden der vlakte eene kleine waterkom maakte , die de afbeeldfels der omleggende heu zelen van derzelver oppervlakte terug kaatste. Aanflonds wierd het tapyt der natuur overdekr met een groot tafellaken van fyn damaft linnen , de bagagie wierd van de fchouderen der draagers afgenomen , en , éér ik nog te recht gezien had , wat zy doen wilden, was'er voor myne oogen, als by tovery , het prachtigft gastmaal aangerecht , dat men ooit kon aanfchouwen. Oogenbliklyk zetten de gasten zich neder ; I 5 foai-  133 David Doubtfüll. fommigen met de beeim kruiswyze gelyk de Turken; terwyl anderen als de oude Romeinen naast eikanderen op het gras nederlagen. Naardien zy dien dag een' verren weg afgelegd hadden , aten zy allen ftilzwygende ; en in korten tyd was de laft van de fpysdraagers merkelyk verligt Intusfchen Honden eenigen uit den hoop op, en ontlaadden twee ezels. Het tafelkleed wierd toen fpoedig ontledïgd van het koud gevogelte, en van het gebak; en verfcheiden lederen zakken gevuld met de allerfynste wynen, en liqueuren voor ons opgebragt. Deezen wierden ons toegediend in fraai Je porfeleinen bekers; waarvan aan een' ieder' een van gelyke grootte gegeven wierd. Toen begon de vrolykhyd en het gejuich met de bekers rond te gaan; ik heb nimmer zulk een vrolyk en vergenoegd gezelfchap byëen gezien Boert en onfchuldig vermaak heenchten aan alle zyden; en de omleggende heuvelen en bosfehen weergalmden van het vrolyk gejuich, Zo.  EENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS. I3O Zohaast ik verkwikt, en myn hart geopend was door hetgeen ik gegeten en gedronken had, betoonden zy allen, dat zy behaagen in my fchepten en genegenheid voor my had» den; en verzochten my, dat ik hen myne gevallen zou verhaalen zonder eenige bewimpeling. Om aan dit verzoek te voldoen, verhaalde ik hen openhartiglyk alles, dat ik u tot hiertoe gezegd heb. Maar in de plaats van die berispingen te hooren, welke ik voor myne euveldaaden van hen verwachtte, begonden zy met myne befchroomdheid den fpot te dryven, en de fchaamte, die ik over myn flecht gedrag betoonde befchaamd te maaken. Myn kind, zeide het oude Opperhoofd, wanneer gy een' genoegzaamen tyd onderons zult geweest zyn, dan zult gy eerst recht Ieeren, wat het zy wys en gelukkig te zyn. Dan zult gy beginnen te zien, dat de godsdienst niets anders is dan eene fcheinheilige plegtigheid. Daar zyn duizenden en tienduizenden van godsdiensten op de aarde, die allen de een tegen den anderen ftryden, De menfchen willen beweeren, dat zy God vreezen, daar het en«  14° David Doubtfull enkel de vrees voor de wetten is, die hen terug houd. God moet niet gevreesd maar bemind worden, myn zoon, want hy is een barmhartig en goedertieren God. Hy heeft de lucht in het algemeen aan de vogelen des hemels gegeven. Zo heeft hy ook de wateren aan de visfchen in het algemeen gegeven. En zo heeft hy ook de aarde in het algemeen aan de menfchen en dieren gegeven. Maar voornaame lieden, en lieden van groot vermoogen hebben alles voor hen zeiyen genomen , en dus hebben zy zich bezittingen en eigendommen aangemaatigd door omheiningen, en affluitingen ~; en deeze affluitingen hebben zy weder afgefloten door wetten van hun eigen maakfel , volgens welke de geringe en arme lieden geftraft worden , wannéér zy trachten die natuurlyke rechten te doen gelden, waarmede God hen begiftigd heeft. Dus, wanneer de armen zonder vrees voor de wetten, iets kunnen krygen van de grooten, die hen van hunne rechten beroofd hebben , dan moogen zy dat vryëlyk en met een geruft geweeten doen. En weet nu , myn zoon, dat gy thans onder lieden gekomen zyt die u het best kunnen befchermen en gelukkig maa*  eene Engelsche Geschiedenis. 141 maaken. Wy zyn Van die foort van arme lieden , welken boven bet bereik zyn van de grooten en ryken , doordien Wy boven de wetten zyn , want zy kunnen geene wetten uitdenken , die van meerder kracht zyn voor ons dan eene fpinneweb. Dus fprak deeze ontzaglyke wysgeer , en waarlyk, Mynheer, hoe vreemd het u ook mooge voorkomen , ik zag het laatst ge. deelte van zyn gezegde door de uitkomst be-*' waarheid. Ik verkeerde omtrent drie jaaren met dit vreemd en wonderïyk volk geduu» rende welken tyd zy my onderrechtten in hunne veelvuldige kunftgreepen en geheimen. Geen banden konden hen boeyen , geene gevangenisfen konden hen opgefloten houden ; geene floten of grendelen konden de fchatten der ryken voor hen verbergen. Door middel van zekere woorden, of ruikmiddelen , wisten zy zich allerhande bees. te onderwerpen; de wildfte paarden bleeven voor hen Uil ftaan • de kwaadaartigfte bul. honden durfden hen niet aanblaffen, of te. gen hen knorren ; zodat alle bleekeryen , moestuinen, en boomgaarden voor hen zo vry waren als de openbaare wegen. Zy namen  142 David Doubtfull* men allerhande klederen en gedaanten aan. Zy waren bekend , of onbekend naar hun goeddunken , • want, by elke verfchillende kleeding namen zy eene verfchillende li. chaamsgeftalte aan ; zelfs in zo verre , dat de naauwfte vrienden onder hen eikanderen niet konden kennen dan by zekere woorden of kenmerken. En dus , zonder geweld, of openbaar bedrog, zonder te moorden, brandbrieven te fchryven , of te rooven; zonder oproer , zonder voor het recht gedaagd te worden, en zonder openbaare befchuldiging, overmeefterden zy de wettige regeering, en hadden, als het ware de beurzen van de geheele natie in hunne handen. Gy zult u misfchien verwonderen, Mynheer , door welke middelen dit volk hun ftrooperyen, zo onontdekt door het geheel Ko» ningryk kon voortzetten. Ik zal u dit zo klaar en kort als mooglyk is, uitleggen. Schoon men hen nimmer des daags zag dan by kleine hoopen , ten hoogde van tien of vyftien tegelyk , hielden zy echter hun gemeenebest in goede order door geregelde en geduurige verftandhouding. JDaar- en«  EENS ENGELSCHE GESCHIEDENIS, 143 enboven had hun Vorst, of opperde Gezaghebber, dezelfde, die my het eerst aanfprak , een' Onderbevelhebber in elk landfchap ; en op eiken behoorlyken afftand algemeene verblyfhuizen voor de broederfchap. Hier wierden hunne fpyzen gereed gemaakt , en hun voorraad opgeflagen ; en hier wierden ook allen de fchatten en goederen byëengebragt , die zy het algemeen ontroofden, welken tot geld gemaakt, weggefloten wierden in eene fterke kist , en het tiende gedeelte bewaard ten diende der broederfchap by eenig buitengewoon toeval, en de overige negen deelen uitgedeeld aan de leden der broederfchap naar hunnen rang , en verdienden. Eer wy van onzen voorgemelden maaltyd opftonden," vatte eene oude gelukzegder my by de kin, en zeide: Hoor eens myn kind! weet gy niet meer , waar die herbergier woont , welke u uw geld ontdolen heeft ? Alles dat ik daarvan weet , zeide ik , is , dat hy woont in een klein dorp , in een huis , daar het witte kruis uithangt, dicht by een' grooten koornmolen. Hoe , riep 'er een uit den hoop myn oude huiswaard, Jerry Gruff? Hy kan niet dulden , dac iemand anders, dan hy  144 D A V I D DOUBTFULL^ hy zelf voortkomt door behendigheid. Hy heeft nog eene pots aan my te goed , riep een ander , omdat hy eens getracht heeft my in zyn eigen huis te bedriegen. Wel, myn kind, zeide Geoffry, de oude Be. hebber, zyn huis legt juist in den weg van onzen omgang, en, om u moed te geeven beloof ik u , dat hy u uw geld tot één* ftuiver toe zal moeten wederom geeven. Toen de bagagie weder opgepakt was, keerden wy terug langs het voetpad, vanwaar ik gekomen was; en van daar aan den gemee* nen weg komende, verdeelden wy ons in kleine hoopen, en kreegen bevel om op de alge»* meene verzaamelpiaats weder byëen te komen, daar wy een vrolyk avondmaal hielden, en gerust gingen flaapen. Wy begaven ons weder op weg, den volgenden ochtend, met het aanbreeken van den dag, en kwamen welhaast aan eene algemeene weide, daar wy eenige paarden zagen weiden zonder wachter by hen. Terftond wierden 'er drie van de fraaisten uitgezocht. Hierop kwamen fcharen en andere in ftr urnen ten voor den dag, en fleffen met kjeurveranderende voch-  ÉBNE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. tfê vochten, en wierden zóveel handen in het werk gefield, dat in minder dan vyf minuuten, de eigenaars, wanneer zy opgekomen waren geen enkel bewys van eigendom aan de paarden zouden hebben kunnen vinden. Ook heb ik verfchei. den van myne vernuftige medebroeders gekend, die op hunne kunst zó ftout waren, dat zy, op de opénbaare markt, het vee, dat zy geHolen hadden, te koop veilden aan dezelfde perfoonen waarvan zy het geftoien hadden. Gelyk nu dit volk van alle dingen vóórzien was, wierden die paarden fpoedfg gezadeld, bemand , en afgezonden , ieder langs een' by* zonderen weg, om de nabuurige broederfchappen te waarfchouwen, dat zy op den derden nacht byëen moesten komen dicht by het witte kruis, met de beftemde kleederen en ander© zaaken. In gevolge van dien, kwamen wy tegen den avond van dien nacht aan een kle lonnen , benevens een' grooten hoop van allerhande fyne kraameryën ; en onder in een klein kaftje met een hangflot daarvoor, eene menigte Engelfche en Spaanfche ftukken goudgeld ; waarfchynlyk alles , dat hy in zyn gantfche leven overgewonnen had. Dit was een buit, die niet te verachten was. Terftond rees 'er een algemeen gemompel , onder den hoop. De groote vraag  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. I$$ vraag was , hoe zy zich meefter zouden maaken van zulk een' aanzienlyken buit , zonder hunne perfoonen in gevaar te brengen. De zwaarigheid was, dat die man fchielyk zou kunnen wakker worden , en dat men orjgelükkiglyk hen van dien kant mogt zien komen , en in dat of dat huis gaan ; dat dan het landvolk op de been mogt raaken , en hen overvallen ; dat zy alsdan mogten op de daad betrapt, en gevangen genomen worden, Ten laatfte ftelde een 'verwaten fchelm voor , dat men den man maar rechtftreeks den hals moest affnyden , en dat 'er alsdan geenerhande getuigenis tegen hen zou kunnen worden ingebragt , maar hiertegen wierd wederom geopperd , dat het bloed zelf de gevaarlykfte en de zekerfte getuige zou zyn. Waarop een ander voorftelde, hem te fmooren of te verwurgen , en het lyk dan daar ter plaats te begraaven ; welk ontwerp , fchoon veelen ftilzweegen, echter niemand opentlyk tegenfprak. Geduurende deeze noodlottige beraadflaaging , onaangezien myne langduurige gewoon*  I56* David Doubtfüll; woonheid aan een Hecht leven , en aan Hechte voorbeelden , ftolde het bloed my in de aderen, en fchrik , afgryzen, en verfoeijing reezen in myn* boezem op. Maar toen zy opftonden , om den moord gelyk ik denk , oogenbliklyk uit te voeren , kromp ik van angst in een ; en ftil naar de deur kruipende , gaf de vrees, van ook eens op die wys vermoord te zullen worden, my de kracht om op te ryzen, en by den muur Langs voelende , fpoedde ik my' uit de fchuur , en liep weg , zonder te weeten , of - te bedenken , waarheenen ik gaan zou. Het onweder hield nog fteeds aan,* de drift van de wolken vergrootte de natuurlyke akeligheid van den nacht; ik kon naauwlyks zien, of ik een' weg onder myne voeten had. Maar fchoon ik niet zien kon, of men my vervolgde, vreesde ik echter dat hunne oogen fcherper zouden zien dan de mynen; en ik zag geduurig om en luisterde, om te verneemen, of de voetftappen der moordenaars achter my waren. Na den gantfchen nacht doorgereisd te heb.  SENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS.' lfy hebben zo ras en zo verre als my mooglyk was, zag ik by het aanbreeken van den dag eene groote ftad voor my uit, en toen voor de eerste maal in drie jaaren, hief ik myne oogen ten hemel; en dankte God in het binnenst van myn hart voor zyne genade in het ontkomen uit dien hoop van deugnieten. Hierop gevoelde ik eene blydfchap, welke ik nooit te vooren gevoeld had ; en zeide in myn hart : o, God! zo gy wederom myn God wilt zyn, dan zal ik uw getrouwe dienaar weezen, en u nooit weder beleedigen door myne euveldaaden. Vervolgens wandelde ik op myn gemak voort; myne vermoeidheid verminderde, en ik fcheen veel ligter van hart te weezen. By het inkomen der voorftad ontmoette ik een' Heer, die eene ochtendwandeling bultende ftad ging doen. Ik bleef ftil ftaan en keek hem fterk aan, alsof ik hem iets zeggen wiI* de; waarop hy insgelyks bleef ftil ftaan» eïl my met veel aandacht bekeek. Wie zyt gy» myn kind? zeide hy. Een ongelukkig vreemdeling, Mynheer, die om een' dienst verlegen is, of om het een of ander middel om met eere aan myn brood te komen. En zeg  IS8 David Doubtfull. zeg my eens, welken dienst kunt gy doen? Niet veel, vrees ik,. Mynheer; maar myn goede wil zal zich bëyveren om myn gebrek aan bekwaamheid te vergoeden. Dan , zeide hy levendig, zult gy myn dienaar zyn. Allen de knechts, die ik nog ooit gehad heb, beloofden veel, maar deeden weinig , nu zal ik eens onderzoeken, wat ik doen kan met een' die niets kan doen. Hoe is uw naam , myn zoon? ■— David Doubtfull, Mynheer. Want dit was myn rechte naam, fchoon ik reeds verfcheiden andere naamen aangenomen had. En hoeveel huur moet ik u geeven, David? Zoveel, of zo weinig, Mynheer, als gy zult oordeelen, dat ik kan verdienen. Hierop nam hy my met zich naar een vry aanzienlyk huis in Plymoith, daar hy een' ftoiTenwinkel deed. Zyn naam was Felton; hy was reeds eenige jaaren weduwnaar geweest, en had een' eenigen zoon , die toen op de Westminster -fchool te London was. Myn Heer zette my, in den beginne, aaa cle laagste en geringste bedieningen, zoals het  EEffE Engelsche geschiedenis het fchoonmaaken der fchoe'nen van hem en van de winkelknechts; het veegen van de ftraat voor de deur, en het uitdraagen van het vuilnis; ik deed dit alles met groote gewilligheid, en zelfs met vermaak , omdat ik het befchouwde als eene kleine boete voor myne gepleegde misdaaden. Toen ik myne medemakkers in ongerechtigheid verliet, was ik bezitter van honderd, en zeventig ponden fterling, die bewaard wierden in de gemeene kas, welke fom myn aandeel was in den buit, dien wy door onze rooveryën verkregen hadden, geduurende de driejaaren, die ik by hen geweest was; maar gelyk myn gemoed zich thans bevond zou ik deeze fom even weinig aangenomen hebben als een ft uk gïoeijend yzer. Ik had tfus niets anders in myn' zak, dan eenige kroonen, en een weinig klein geld, en deeze deelde ïk in ftiite uit onder de armen, opdat my niets van dat onrechtvaardig goed mogt overblyvea. Na verloop van omtrent drie weeken ver. anderde myn Heer wederom het geheel beloop van myn' dienst. Hy zette my aan het affchuijeren van zyn kleederen, aan het opmaa- ken'  irGo David Doubtfu&l; ken van zyne paruiken, aan het flypen der tafelmesfen , aan het dekken van de tafel, en aan het bedienen geduurende den maaltyd; en dit waren allen dingen, waarin ik wel bedreven was, naardien ik de bediening nog niet vergeten had, welke ik by myn eersten Heer had waargenoomen. Eenigen tyd daarna, vroeg my de Heer Fel ton, of ik leezen kon? Ja, Mynheer, zeide ik, een weinig in den By- bel. < En kunt gy fchryven ook, D a- vid? Indien het u behaagt, wil ik het wel eens beproeven, Mynheer. ■ ' Hoe, David! Dat fchrift overtreft de hand van myn'boekhouder; van wien op de waereld hebt gy toch alle deeze kundigheden? Van een' goeden mees'er over een' zeer kwaaden knecht; maar ik bid u, dat gy niet verder onderzoekt naar de byzonderheden van myn' nietswaerdigen perfoon; want waarlyk gy kunt geen geftrenger zedenmeester over my zyn, dan myn eigen geweeten voor my is. Wel, myn kind, zeide diebraave man, ik wil u geene fmart aandoen; en hiermede my de hand drukkende, verliet hy my met de traanen in de oogen. Van  vSENE ENOELSCHE GESCHIEDENIS. - JéX Van dien tyd af aan betoonde- myn Heer my eene byzondere achting en oplettendheid» Hy ontfloeg my van allen de huishoudelyke diensten , en liet my de Hukken Hof by zyne kalanten thuisbrengen; en hy verzoch my, dat ik my byzonder zoude toeleggen op de kennis van de foorten en van de waerdy der goederen, die ik moest wegbrengen. Deeze aanmoediging deed my veel oppasfender worden, dan hy verwacht had. Ik paste naauwkeuriglyk op den winkel, en hield eene naauwkeurige aantekening van alles, dafi daarin gewaardeerd of verkocht wierd. Myn. Heer ftond als verftomd, wanneer hy my eenige dingen vroeg, die betrekking hadden toé zyne zaaken. Kort nadat hy my in den winkel gebruikt had, zette de oudfte knecht zelf een' winkel op- Zoras die vertrokken was plaatfte hy my don eersten achter den boekhof der, en boven de jongere winkelknechtend en gaf my hetzelfde recht, dat zyn boekhouder had. Kort daarna gaf hy my den fleuteï van zyne geldkas, en vertrouwde my alles* Hy gaf my menigmaal zakgeld, dat hy niet op ès rekening van myne verdiende huurpenninh §eia  i6"2 David Doubtfull^ gén wilde ftellèn. Ik at thans met hem aan zyne tafel, en ging met hem om als eert vriend en medemakker. Ik ging eiken avond met hem wandelen, en eiken zondag met hem naar de kerk, en las éér wy naar bed gingen telkens een hoofdftuk in den Bybel. Ik gevoelde my thans geheel bevreedigd met myn' God, en erkende hem in myne ziel voor myn' vriend en weldoender. Het genoegen dartelde rondom myn hart , en vreede lag onder myn hoofdkusfen; en myn geluk was even als een fchip, dat na eene lange en gevaarlyke reis, geankerd is in eene ftille en veilige haven. Ik was nu omtrent een jaar in den dienst van den Heer Fel ton geweest, toen ik op zekeren tyd een groot gewoel op de ftraat hoordé, eh eene menigte van volk'van alle kanten vóorby óns huis zag komen. Ik trad naar de deur, en, naar de linkerzyde ziende, zag ik een' grooten hoop vólk vergaderd rondom eéne kar, waarop vyf misdaadigen gezeten waren, die ter ftrafFe geleid wierden. Ik bleef ftaan, tot dat zy juist voor onze deur gekomen waren , toen ik , tot 'myne grootfte verwondering en vrees vernam a dat het vyf van myn©  EBNE EtfGELSCHE GESCHIEDENIS. 16$ myne oude kennisfen waren, en de eerste van dezêlven was de moorddaadige fchelm , die de v*oórftelling had gedaan van den ongelukkigen kraamer den hals af te fnyden. Op dit gezicht wierd ik zo bleek als een'linnen doek» en vreezende bekend, en door hen ontdekt te zullen worden, kroop ik terug, en liep naar achteren daar ik half bezwymd op een' ftoel nederviel. Toen begon ik te bemerken, dat het een groot geluk voor my was, dat 'er niemand in den winkel gevonden wierd , die myne verlegenheid kon ontdekken, en myn best doende om moed te fcheppen by het inkomen van onze boekhouder, vertoonde ik het onverfchilligst gelaat, dat my mooglyk was. De Heer Felto n bleef dien middag toevallig uit eeten, en keerde niet terug dan toen de tafel reeds gedekt was voor het avondeetea. Hyging in zyn' armftoel aan de tafel zitten, en begeerde dat ik naast hem myne plaats zoude neemen. David , zeide hy, is het nieE te verwonderen, dat 'er nog zoveel Ongeloovigen gevonden worden onaangezien de veelvuldige, en byna dagelykfche bewyzen van L 3 gene  ÏÖ4 Davib DOüBTFUtt, eene alziende en alontdekkende Voorzienig» heid Indien geene musch ter aarde valt zonder den wil van God , hoeveel meer werk rrioet hy dan niet maaken van het leven van hem , dien hy naar zyn beeld gefchapen heeft. De booswichten vertrouwen , dat hunne euveldaaden zullen bedekt blyven, en zeggen , met den eerften Moordenaar , in het aangezicht van God en de menfehen:" Ik weet myn' broeder niet; ben ik myns broeders hoeder?" Maar het bloed heeft eene ftem , eene luidroepende ftem, D a v i r>; het roept om wraak tot den hemel uit de diepfte ingewanden der aarde. Geen grafzerk kan hetzelve bedekken, en geene duisternis kan hetzelve verbergen; want het licht, dat in de duisternis fchynt, zal het ontdekken. Omtrent een jaar geleden wierd 'er een marskraamer vermoord in eene verlatene fchuur genaamd Fielding 's-fchuur. De moordenaars behoorden tot die foort van volk, welke men Heidens noemt; de doortraptsten en de listi£ilen van alle dieven en roovers, en dus bleef die misdaad lang bedekt. Deeze marskraamer had een' broeder a die in zo Ian-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS, I©*5 gen tyd niets van hem verneemende het geheel landfchap ging doorreizen, overal naar hem verneemende. Eindelyk kwam hy op zekeren avond aan eene herberg eenige mylen vanhier, daar hy in den gemeenen haard zeven mannen vond zitten, die zich vermaak- ' ten onder het drinken van eene kom Punch; hy nam hunnen aanbieding van met hen te drinken gaarne aan, en na den avond met hen vrolyk doorgebragt te hebben, wierd hem, dewyl het huis vol was, by een' van hen zyne flaapplaats aangewezen Een weinig na middernacht begon zyn llaapmakker bitter te zuchten en te fteenen; waarop hy hem aanftiet, en vroeg; waarover hy zuchtte?" o, Fielding's fckuur! Fieldwg*s Jchuur! Fielding 's fchmrt „ riep hy half jlaapende uit. Vervolgens riep hy een weinig daarna wederom: " Gy kunt niet zeggen, neen, gy kunt niet zeggen, dat ik de hand gehad heb in dien moord! " Dan weder mompelde hy met eene gebrokene ftem : " Zie, zie, hoe hy worstelt! Zie, zie hem trekkebeenen! o , Verlos, verlos hem toch van syn Iyden ! Maak hem toch fchielyk af!" L 3 Hier-  165 Pavïd Doubtfull Hierop Hond de broeder van den marskramer op, kleedde zich zo ftil als mooglyk was, en ging terftond naar den Rechter, keerde met eenige gerechtsdienaars terug, vatte, en vervoerde zyn' flaapmakker, éér een van zyne makkers eenige kundfchap van het geval had kunnen krygen. „ Schelm! *' zeide de Rechter op een' ftelligen toon, zonder eenige vooraffpraak, " „ Wat hebt gy gedaan met het lyk vanden man , dien gy in Fielding 's-fchuur vermoord hebt ? " Op deeze vraag viel de fchurk, denkende, dat alles ontdekt was, terftond op zyne kniën. „ Ik heb noch hand, noch hait in den moord gehad, Mynheer, " 5, zeide hy; „ en zo gy my vergiffenis be- looft, dan zal ik u het geheel geval getrou* „ welyk ver haaien. " Op zyne bekentenis, wierde de overige fchelmen opgeiigt, éér zy nog opgeftaan waren; en op zyn getuigenis, en dat van nog een van hem, die insgelyks geen deel in den moord had gehad, wierden de vyf voornaamfte fchelmen gevonnisd om gehangen te worden, welk vonnis morge» alhier ten uitvoer, zal worden gebragt. Ce-  SENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS, 16*7 « Geduurende dit verhaal kon ik my niet weêrhouden van door myne houding en gelaat de hevige aandoening te doen blyken, welke in my ontftond op het overdenken, dat N ik zolang met die fchelmen verkeerd had, maar myn goede meester fchreef, naar ik denk, myne ontroering toe aan den affchrik, dien my deeze gruweldaad inboezemde. Ik was nu omtrent twee jaaren by den Heer Felton geweest, en hy had my zedert eenigen tyd begunftigd met een jaargeld vanvyfen twintig ponden fterling, en hy had my het geld van dit loopend jaar reeds op de hand gegeven , toen op zekeren avond, terwyl ik in de toonbank Hond, eene jonge juffer in den winkel kwam, en zekere goederen hegeerde te zien. Terwyl zy bezig was met af te din* , gen, en ik met de waerdy van het goed te verheffen, wierden 'er verfcheiden niet onverfchillige oogwenken tusfchen ons beiden gewisleld Zo menigmaal haare oogen demynen ontmoetten floeg zy die neder met een'zedigen blos; en echter zo dikwyls ik myne oogen opfloeg, zag ik, dat de haaren op my geves^ tigd waren geweest. Ten laatfte, na eenige goederen van my gekocht te hebben, L 4 maak  yé8 David Doubtfull maakte zy my een nedrig compliment, en toen zy de deur uitging floeg zy een veelbetekenend oog op my, en vertrok. Geduurende dien geheelen nacht bevond ik my geheel anders dan ik my nog ooit bevonden had; ik trachtte geduurig myne gedachten van dat meisje af te trekken, en echter fcheen zy geduurig voor my te ftaan, en my aan te kyken, even gelyk zy den dag te vooren gedaan had, Geduurende vyf verdrietige dagen onttrok zy zich aan myn gezicht, en ik begon reeds te vreezen, dat ik haar nooit zou wederzien. Eindelyk kwam zy weder, en ik trachtte te vergeefs myne blydfchap voor haar te verbergen. Na wederom eenige geringe waaren gekocht te hebben, floeg zy haare oogen op een ftuk zyden ftof, waarin zy zeide grooten zin te hebben; maar, voegde zy daarby. ik vrees, dat ik zoveel geld niet by my zal hebben, o, Mejuffèr! zeide ik, wy zui;«n daarover geen verfchil hebben, als ik mair weeten mag mag, waar ik het geld kan komen gaaien. By Sar ah Simp er , Mynheer,  sene Engelsche Geschiedenis. 1Ö5 zeide zy in een' Franfchen modewinkel ia de *** ftraat. Gelyk ik nu eiken avond drie of vieruuren ledigen tyd had, nam ik greetiglyk de gelegenheid aan, welke zich voor my opdeed, om dien tyd in het bezoeken van myne beminde door te brengen. Ik ging dan naar haar toe, zonder eenig ander voorwendfel dan het vermaak van haar te zien. Ten laatfte fcheen haare tederheid de myne te evenaaren; en fchoon wy fomtyds wel eens ftoeiden» en dartelden , bleeven wy echter geduurende drie weeken binnen de paaien der eerbaarheid. Maar dit hield niet lang ftand, onze eerste overtreedin* had van haaien kant traanen en verwytingen, en van mynen kant groote bezorgdheid en naberouw ten gevolge. Naardien dit myne eerfte overtreeding wa% met betrekking tot eene vrouw, was myn geweeten van dien kant nog niet verhard. Ik bragt den nacht door in zuchten en traanen van oprecht berouw; en ik deed duizenden van geloften voor God, dat ik my in het vervolg nooit weder aan deeze misdaad zou fchuldig maaken. Viei  ïiQ Da^id Doubtfüll, Vier geheele dagen bleef ik van haar af. Ten laatste echter bedacht ik, dat, dewyl ik haar beleedigd had , ik haar zodanig eene vergoeding moest doen als in myn vermogen was, ik ftak omtrent twaalf ponden fterling in myn' zak, dat alles was hetgeen ik van myne huur van het laatfte jaar had overgehouden , en ging naar haar toe. Toen ik by haar gekomen was, zeide ik, dat ik affcheid van haar kwam neemen; en wierp hierop het geld in haar' fchoot, haar beloovende, dat ik haar van tyd tot tyd iets geeven zou van myne huur, en dat ik met haar zou trouwen, zoras ik in ftaat zou zyn haar te onderhouden. Mier begonden wy beiden te fchreijen, van traanen kwam het tot liefkoozingen, en zo al verder, tot dat wy op het laatst weder tot dezelfde zwakheid vervielen. Op dezelfde wys voer ik geduurende zes weeken voort met zondigen en berouw te toonen, en weder op nieuw te zondigen. Elken nacht nam ik nieuwe befluiten, die ik dacht, dat krachtiger zouden zyn dan te voor en;. maar welk een geweld ik myzelven ook aandeed, welke poogingen ik in het werk ftelde, ik was niet in ftaat om drie dagen  EENE JÏNCELSCIIE GESCHIEDENIS J^ï gen achtereen van haar af te bfyven. Zo dik. wyis ik myzelven naar haar toe getrokken voelde als door eene onwederftaanbaare kracht, deed ik de gelofte van niet meer te zullen zon.' digen, maar zohaast ik by haar gekomen wag' ondervond ik, dat het zo onmooglyk was my van het misdryf af te houden , als van haar vandaan te blyyen. Dus voer ik voort met dag aan dag myne fchuld te vergrooten; tot dat ik ten laatfte v/anhoopende van ooit bekwaam te zullen zyn om de verzoeking te wederftaan, voortzondigde met open oogen , en echter met minder wroeging dan te vooren. Op zekeren avond toen ik by haar zat, kwam 'er onverwacht eenonderfchout binnen, en actioneerde haar voor vyftien ponden fterling, welke fom hy zeide dat zy beloofd had te betaalen voor haare moeder in haare laatfte ziekte. Of dit nu eene verfierde fchuld was, en dit eene list, die tusfchen hen beiden was afgefproken, weet ik niet; maar ik herinnerde my naderhand, dat zy op dat oogenblik niet zo verfchrikt gefchenen had als men wel zou verwacht hebben van iemand, die zo onverwacht overvallen wierd. Van den anderen kant was myn gemoed vol van droevige en afgetrokkene gedachten; ik kon het denkbeeld  174 David Doubtfull, den braaven Meester. Dan zult gy ook fterven , fchreeuwde zy, want ik wil niet alleen vergaan. Dit zeggende viel zy op haare kniën, en zwoer onder de yslykfte vervloekingen, dat zy terftond naar den Heer Fel ton zou gaan, en hem myne dievery bekend maaken, dat zy vervolgens naar den rechter zou gaan, en zweeren, dat ik haar verkracht had; m dat zy dan zichzelve zou vergeeven, en het hoerekind, dat zy in haar lichaam droeg', om niets ter waereld te brengen; dat van zulk een' fchelm afkomftig was. Terwyl zy dit zeide, ftond de doodverw op haar gelaat, en woede en wanhoop blikfemden uit haare oogen. Myne Iieffte Sally, zeide ik, bedwing uwe driften een weinig, geef my het poeijertje, wy zullen zien, wat wy doen kunnen. Ziedaar is myn horlogie tot een onderpand, dat ik morgenavond weder by u zal komen. Ik gaf haar hierop my.i horlogie, doch met geen het minste voorneemen van myn woord te zullen houden; want ik beiloot voor vast nooit weder onder haare oogen te komen* Maar ik gaf haar dat als het eenig overbJyfsel vm  1ENE EnOELSCHE GESCHIEDENIS. I75 van w.ierdy, dat ik bezat, opdat de ongeluk» kige, welke ik in het verdriet gebragt had, niet geheel ontbloot mogt zyn van ondef ftandé Toen ik op de ftraat gekomen was vloog ik naar huis, zonder my een oogenblik te bedenken over hetgeen my te doen ftond, of over de gevolgen, die daaruit konden ontftaan. Myn Meester was in de binnenkamer, en bezig met eenige brieven na te zien, toen ik driftig by hem binnen trad, en de deur achter my toefloot. Wat is het, myn kind, zeide hy, zyt gy niet wel? Gy ziet bleek, en gy zyt ontfteld; wat fcheelt 'er aan D avr d? Ach, Mynheer! Mynheerhier viel ik op myne kniën, ik breng hier voor uwe voeten een' fchelm, een' onveriaat, een' dief, een' roover, een' befteeler van vertrouwde goederen , en dus de fnoodfte zondaar, die Ooit tegen God en de mehfchen gezondigd heeft, ik heb eene verbindtenis aangegaan met een ondeugend vrouwmensen, dat my verleid heeft door haare fchoonheid, en my vervolgens overgehaald om u te bedriegen en te befteelen, en dat my ten laatfte zocht over te haaien om u te vermoorden , maar hier Weef ik ftaan j zy kon my niet overreeden om  176 David Doubtfüli*» om u te vermoorden, myn waarde Meester f Zeg my dan, zeide hy een weinig ernftig, met welk een oogmerk zyt gy hier gekomen,?-i~ Om recht van u te vraagen, Mynheer! en om myn geweeten gerust te Hellen door ftraf te lyden voor myne misdaaden. Zeg my dan , zeide hy vriendelyk, hoeveel geld gy my ontnomen hebt? Vyftig ponden fterling, Mynheer, eenige fhillings meer of min. Staa dan op, David, flaa op, riep hy, ik zou u geene fchande en veel min eenige ftraf willen laaten aandoen al was het ook vyf maal vyftig. Ik ben u voor uwen dienst genoegzaam die fom fchuldig, en het overige vergeef ik u met al myn hart. "Neen , Mynheer, riep ik fchreijendeuit, gy kunt hetmy nietvergee. ven, deeze uwe goedheid maakt den last van myne misdaad noch drukkender voor myn hart* Hy Hond toen op, en kwam naar my toe i en my tegen zyne borst drukkende, riep hy uit: Ik verheug my over u David! ik verheug my over u, myn kind! even als de Engelen in den hemel zich meer verheugen over één' berouwhebbenden zondaar , dan over negen en-negentig rechtvaardigen. Gy hebt nu uwe eigene zwakheid leeren kennen; gy zys  eene Engelsche Geschiedenis 177 zyt niet ongevoelig over uwe ftruikelingen, dus zult gy in het vervolg beter op uwe hoede zyn; en gy ftaat thans op veel vaster' grond dan te vooren. Gy kent my niet, riep ik uit, gy kent my niet, myn braave Meester! ik ben geheel onverbeterlyk. De Duivel heeft my volkomen in zyne magt, en heerscht door allen myne zintuigen. Ik gevoel, dat het volftrekt vergeefs is my tegen hem aan te kanten. Ik heb geene meerdere kracht om de verzoeking te wederftaan dan eene mug; en geen meerder vermogen dan een zwak bezwymend man tegen het geweld van een' vloed, die hem reeds, lang heeft medegefleept. Ik zal voor u bidden, myn zoon, zeide de goede man recht hartiglyk ! Ik zal met myn God voor u worstelen; en zyne genade zal voldoende weezen. Neen, Mynheer, zeide ik., na hetgeen, dat 'er gebeurd is, zal ik u nooit meer durven aanzien, ik durf myzelven niet vertrouwen. Ik weet, dat ik by de minfte verzoeking op nieuw zou vallen. Wilt gy my dan verlaaten ? riep hy, Wilt gy my dan verlaaten, myn zoon David? Dit zegM gende  178 David Doubtfüll. cende trok hy zyn' zakdoek uit den zak om zyne traanen af te veegen. Ik moet, gaf ik hem ten antwoord, ik moet u verlaaten , myn waarde Meester , ik zou ongelukkig zyn wan» neer ik hier bleef. Ik zal terftond naar zee gaan; ik zal my opfluiten in een fchip, daar ik afgezonderd kan zyn van de algemeene zaamenleeving, en dus buiten ftaat om iemand te beleedigen of te kort te doen. En waarlyk ik zou niet in hetzelfde land en veel minder in dezelfde ftad kunnen woonen met dat ondeugend vrouwmensen. Waar is zy te vinden David? Vroeg de Heer F el ton. Ach l Mynheer! riep ik uit, laat haar over aan het oordeel van God, en aan de wroegingen van haar geweeten; ik geloof, dat zy zwanger is by my. Doe toch geen leed aan een onnozel fchepfeltje, dat het Jicht nog niet gezien heeft! Neen, myn waarde David, neen! ik heb niets anders voor dan haar te onderfteunen. Ik heb voorgenomen haar gebrek te vervullen , en haar in haar ongeluk by te ftaan. Dan zal zy niet trachten haaren wel-' doender eenig leed te doen, en ik zal zorg draagen voor het kind, dat zy ter waereld zal brengen, enkel ter liefde van u, myn waarde David! De~  EENE EN6ELSCÏIE GESCHIEDENIS. 179 Deeze blyk van buitengemeene goedaartigheid, was zó zieltreffende, dat die zelfs het hart van den allerkwaadaartigften booswicht zou vermurwd hebben. Ik wierd geheelenal daardoor nedergeilagen. Ik viel neder voor zyne voeten, en ik zou wel gewenscht hebben myn leven op dezelven uit te ftorten, even gelyk ik myne traanen op dezelve uitftortte. Toen hy nü bemerkte, dat ik vast befloten had te vertrekken, zeide hy: David, gy moet niet heengaan zonder voorraad, en goederen. Een zeeman heeft veel noodig; en indien gy nog twee of drie dagen langer by my wilt blyven, dan zal ik u eene goede bediening op het een of ander fchip bezorgen. Intusfchen zou ik u raaden voor het noodige te zorgen, en ten dien einde moet gy van my aanneemen vyftig guinies, welken gy my kunt terug geeven , wanneer gy het goedvind, of wanneer het een of ander goed geluk u daartoe zal in ftaat ftellen. Neen, neen, Mynheer, riep ik uit, zyne goudbeurs met myne hand afwyzende uw ontwerp is niet overeenkomftig met het ontwerp van uwen onwaerdigen dienaar; uwe bedieningen kunnen my in het geheel niet M 2 b©=  igo David Doübtpull. behaagen; ik zal weggaan als gemeen matroos; de geringde en vuilfte bedieningen zullen eene te ligte, ja zelfs, veel te Iigte ftraf zyn voor myne overtreedingen. En met deeze woorden keerde ik my om, en ging fchielyk uit de kamer. Ik ging terftond naar de haven, daar ik verfcheiden burgers en zeelieden ondereen gemengd vond. Onder het voortgaan bemerkte ik, dat zy bezig waren met het aanneemen van vrywilligers , aan welken zy van één tot drie guinies handgeld booden. —En wat zoud gy my wel willen geeven , Kapitein? Hierop keek hy my fterk aan, en na my van het hoofd tot de voeten bekeken te hebben, zeide hy: Ik zal u vyf guinies op hand geeven , jongenlief , en daar is myne hand, dat gy van harte welkom zyt. Dan verzoek ik, dat uwe Edel* heid zo goed gelieft te zyn van dit geld te doen bcfteeden aan zodanige goederen, als uwe Edelheid zal denken, dat ik noodig heb; ik woon op die plaats, en zal my tegen de eerfte aanmaaning gereed houden. Het is wel, zeide de Kapitein, ons fchip is genoemd The Centurion gevoerd door  eene engelsche geschiedenis. iSt door den manhaften Commandeur David j e n k i n s. Wy zullen morgen ochtend met de ebbe afzakken tusfchen tien en elf uuren; en zo gy vroeger komt dan op den trommelflag zult gy des te meer welkom zyn. Dit zeggende gaf hy my vriendelyk de hand, en fcheidde van my af. Hierop ging ik terftond naar huis, en den Heer Fel ton alleen roepende., gaf ik hem kennis van myn geval, en van myn dienstneemen op the Centurion, zonder hem iets te verbergen, dan myn fpoe« dig vertrek; want ik gevoelde, dat ik niet in ftaat zou zyn om affcheid v«n hem te neemen , en derhalven oordeelde ik best te zyn, dat ik onze fcheiding zo gemakkelyk maakte als mooglyk was. Geduurende het avondmaal trachtte ik te fpreeken; maar ik kon niet. En wanneer de Heer Felton fomtyds met aandoening my aankeek, dan keerde ik myn hoofd om, en de traanen kwamen my in de oogen. Ik bragt den nacht door in zuchten en traanen, en vóór den dag opftaande nam M 3 'ik  !g2 David Doübtfüll, ik myne fchoenen in myne hand, en ging ftil de trappen af met oogmerk om dus on • gemerkt op de ftraat te komen; maar op het oogenblik wierd de deur van een klein zydkamertje geopend , en éér ik op kon zien had myn Meester my in zyne armen. Wilt gy my dan verlaaten, David? riep hy uit. Wilt gy my waarlyk verlaaten , Ach! David ! David ! ik beminde u even als ik myn' eigen' zoon bemin. Rlyf by my, myn kind, blyf by my, myn David; ik zal alles doen; Ja ik zal alles voor u doen, dat in myn vermoogen isi Dit kon ik niet lyden; ik ftond op het punt van te bezwyrnen onder den last van zyne goedheid. Dood my niet, riep ik uit, dood my niet myn goede Meester. Gy moet niet langer belast zyn met myn lichaam van zonde en dood; dewyl God my verlaten heeft, moet ik u verlaaten, myn waarde Meester! Laat God met my handelen gelyk het hem behaagt, en zo ik verloren gaa, gaa ik verloren. Dit zeggende rukte ik my los uit zyne armen , en vloog ten huize uit; fchreijende en jammerende alsof myn hart barsten zou. De  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 1^3 De Kapitein ontflng my met groote gulhartigheid, en noemde my dikwyls zyn' naamgenoot, en was zeer gemeenzaam met my. De overige matroozen begonden dus ook «aar zyn voorbeeld my genegen te worden, zonder eenige blyk van afgunst; want fchoon ik in hun beroep niet geoefend was, was ik echter fterk, gaauw, arbeidzaam, en gereed om in alle gevallen mede de handen aan het werk te liaan. Hetgeen u vreemd moet voorkomen, Mynheer, is, dat, fchoon ik des daags veele wroegingen gevoelde, en des nachts veele traanen Hortte, omdat ik myn' God beleedigd had, geduurende den geheelen loop V3n myn leven, ik echter nimmer tot hem bad, of hem om vergiffenis fmeekte, of hem om eenigen byftand aanriep. Ik was thans lid van eene broederfchap, wier godloosheid van een' geheel anderen aart was dan die van myn voorig gezelfchap. Ons fcheepsvolk was zó verre verwyderd van alle dievery en bedrog, dat zy zelfs geen acht fcheenen te flaan op eenigen eigendom; en zy maakten eene zó braaM 4 vg  i84 David Doubtfüll. ve manfchap uit als ooit op een fchip kon gevonden worden. Maar daarby waren zy zó verhard tegen allen godsdienst, en godvruchtigheid als het onvernuftig vee, en de geheiligde en ontzaglyke naamen van God , en van Christus wierden elk oogenblik door hen op het fchandelykst misbruikt. In den beginne baarde deeze roekeloosheid een' grooten affchrik in myn hart. Kan het weezen, dacht ik dan by myzelven, dat 'er een God is, en kan hy dulden, dat zyn ontzaglyke naam zo misbruikt, en gelasterd word door deeze onverlaaten. Maar, helaas! ik was niet gelyk aan de drie jongelingen te Ba bel; ik was niet in ftaat om in dien gloeijenden oven van bedorvenheid Gods naam te verheevlyken. Door den tyd begon deeze godloosheid minder walglyk voor myn gehoor te worden, en langzaamerhand begon ik roy daaraan te gewennen, en zelfs deel te neemen in de algemeens befmetting. Echter kwamen de gedachten aan God, en den Zaligmaaker van tyd tot tyd in myn gemoed op; maar ik deed myn best om die  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 18$ die te verbanr,en, dewyl zy enkel ftrekten om my te pynigen. Op andere tyden wederom begon ik, als het ware, te twisten met God, Het is waar, zeide ik alsdan by myzelven; ik heb langen tyd godloos, ja zeer godloos geleefd; maar heb ik niet lang, en zelfs zeer lang de verzoeking tegengeflaan; indien God my voor zyn eigendom wilde behouden, waarom heeft hy my dan niet gerchapen met minder geneigdheid tot het kwaad; of waarom heeft hy my dan niet begaafd met meer krachten om hetzelve te wederftaan ? Dan weder kwamen allerhande godlasterlyke gedachten in my op, als by voorbeeld: Dat het Euangelie niets anders was dan een veidichtfel, en de Godsdienst niets dan be* drog der Gecstelyken. Dat alle gebeurtenisfen by toeval gefchiedden. Dat de menfchen goed of kwaad waren volgens hun iichaamsgeftel; en dateer of geen God was, of, dat hy te groot, of te verre verwyderd was van de menfchelyke natuur om zich met de geringe belangen der flervelingen te bemoeijen. Maar deeze booze ingeevinM 5 gen  ïB6 David Doubtfull. gen waren zelden van langen duur; en ik keerde geduurig terug tot gelooven, en zidderen. Ons fchip was beftemd om onzen koophandel in den Levant te befchermen. Binnen den tyd van vyf maanden hadden wy vyf Engelfche fchepen hernomen, en drie ftoute Fregatten prys gemaakt, toebehoorende aan die Africaanfche Zeeroovers, welken de- geheele overige waereld den oorlog aandoen ; toen de jongen uit den mast riep; Een zeil, een zeil! Wy maakten oogenbliklyk jagt op hetzelve, en tegen den avond hadden wy het merkelyk ingehaald; maar, dewyl de duisternis zeer fchielyk begon te vallen, minderden wy de zeilen, en bleeven dryvende tot den morgenftond, zonder lichten uit te hangen. Met het krieken van den dag begonden wy op nieuw jagt te maaien, fchoon 'er toen geen zeil in ons gezicht was; maar wy waren naauwlyks vyf of zes mylen opgezeild toen wy hetzelfde fchip van den voorigen dag op nieuw zeer duidelyk ont. dek.  EENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS 18? «lekten, en bemerkte», dat het zyne koers veranderd had, en recht op ons afkwam. Hierop minderden wy de zeilen om het in te wachten. Maar wy hadden nog niet lang gewacht, of wy zagen een tweede fchip, dat j'agt op het eerfte fcheen te maaken; en kort daarna zagen wy een derde, dat jagt fcheen te maaken op de twee voorften. Hierop begon de Lieutenant, een oud en kundig zeeman, een weinig te verbleeken, en verzocht aan den Kapitein, dat hy terftond krygsraad zou doen beieggen. Toen dezelve vergaderd was, zeide de Lieutenant: Mynheeren, de veelvuldige pryzen, welken wy binnen korten tyd genomen hebben, hebben voorzeker onzen vyand gewaarfchouwd, dat wy in deeze zeeën kruisten; en ik ver» moed, om verfcheidene redenen , dat zy befloten hebben, de krachtigfte middelen in het werk te ftellen om ons te vermeesteren, en ten dien einde met vereenigde krachten op ons aan te vallen. Gy kunt reeds werkelyk zien, dat het fchip, waarop wy jagt gemaakt hebben, zeil geminderd heeft, en enkel  iSS '^David Doübtfüll erakei wacht om zich te vereenigen met zyne twee makkers, welken 'het in den beginne fcheen te ontvluchten. My dunkt, dat wy ietsmeer dan voeten voor hen hebben ; maar de vraag is enkel, of wy braave Engelfchen ons van onze feheepsvoeten bedienen zullen , zolang wy nog handen hebben om te vechten. Hierop wierd eenpaarig uitgeroepen: Niet vluchten.' niet vluchten ! laaten zy komen , die befneden honden, zoveelen 'er ook moogen weezen; wy zullen geen kwartier geeven of neemen, zy of wy moeten in den grond! Aan het werk dan, brcave mannen , riep de Kapitein ; want het is denkelyk , dat wy onzen man aan hen zullen vinden. Aanftonds floeg eên ieder handen aan het werk. In een oogenblik hadden wy een fchoon fchip , en voor de eerftemaal kwamen de hangmatten in het wand. Hierop verkoos de Kapitein eenigen van de beste manfchap, verdeelde die in de marfen, met volftrekt bevél om enkel op diegeenen te vuuren , welken hun officiers fcheenen te zyn. Ons  EENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS.1 I89 Ons fchip was bemand met omtrent tweehonderd-en zeventig mannen , allen zo wel bereid om de dood onder de oogen te zien als een jong heertje om naar een bal te gaan. De drie fchepen hadden zich nu by eikanderen gevoegd, even gelyk onze Lieutenant het verwacht had, en kwamen recht op ons af. Op dit oogenblik kwamen alle myne zonden my levendig voor oogen, en ik geloof; dat ik de eenigfte aan boord was, die eenige vrees gevoelde. Zy kwamen allen op ons af met eene wanhoopige woede, en terwyl de een ons van ter zyde aanviel, overviel de tweede ons van vooren, terwyl de derde ons van achteren inliep , en dus gaven zy ons van drie kanten de volle laag, doch wy zaten intusfehen ook niet ftil, maar wisten ons gefchut zo wel te ftellen, dat zy welhaast genpodzaakt wierden af te houden. Ons fchip was van goed eekenhout, en wederftond hunne kogels verwonderlyk wel; ons gefchut was daarenboven ook zwaarder dan het hunne,* maar integendeel overtroffen zy  l§ö David Doubtfull» 2y ook weder in getal, zowel van manfchap als van ft ukken. Nadat zy buiten het bereik van ons gefchut geraakt waren , deinsden zy af, als of zy wilden vluchten; maar toen zy hunne fchade herfteld hadden, zo goed als de tyd het toeliet kwamen zy weder op ons af met verdubbelden moed en woede. Toen, Mynheer, wierd 'er een tooneel Van yslykheden geopend, dat zelfs den hardvochtigften mensch zou hebben doen beeven. Zy overvielen ons thans inet eene nieuwe wyze vanoorloogen. Want, zonder te vuuren, ons tot op een pistoolfchoot genaderd zynde, wierpen zy eene menigte groote handgranaaten op ons fchip, die met ftukkend glas, oud blik, en oud yzer gevuld waren» Deeze deeden eene verfchrikkelyke uitwerking; welhaast droomde ons dek van brein en bloed, en was bezaaid met ftukken en brokken van menfchelyke leden; terwyl het gedonder van het gefchut naauwlyks in ftaat was om. het jammeren der gewonden, en het fteenen der fltivenden te overtreffen- In  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. IOJ In deezen wanhoogigen toeftand laadden wy al ons gefchut met druifkogels, welke zulk eene verwoesting onderonze vyanden maakten, dat twee fchepen van hen genoodzaakt wierden om te vluchten, zo fpoedig als zy konden, terwyl het derde fchip nog een' tydlang van verre op ons bleef vuuren, tot dat wy eindelyk hetzelve insgelyks nood* zaakten om zyne makkers te volgen. Wy hadden nu den tyd om ons dek fchoon te maaken, en met bedroefde harten onze doode makkers overboord te werpen. Na wederom alles in order gebragt te hebben, hielden wy op nieuw recht op hen af; maar zy ontweeken ons, en vuurden al vluchtende enkel uit hun achtergefchut, en doordien alle hunne fchooten op ons wand gericht waren, was hetzelve tegen den avond zodanig ontramponeerd, dat wy hen niet langer konden najaagen. Ondertusfchen hadden wy hen met ons gefchut zodanig gehavend , dat wy toen het duister begon te worden, eene groote beweeging onder het volk van het achterfte fchip  192 David Doubtfull, fchip gewaar wierden , en zagen, dat zy hunne makkers door feinen hunnen nood te kennen gaven. Kort daarna zagen wy hen hunne iloep uitzetten , en nog naauwlyks waren zy daarin ge» klommen, of hun fchip begon te zinken. Hierop hieven wy een luid gejuich aan, hetwelk wy nog eens herhaalden, toen wy hunne lloep zagen omflaan. Doch, naardien de Mooren uitmuntende zwemmers zyn, denk ik, dat de meesten van hen wel behouden aan boord van hunne makkers zullen gekomen zyn. Ondertusfchen wierd onzen dapperen Kapitein Jen ki ns het rechterbeen in de dye afge? fchoten door een' kanonkogel. Dit was de laatfte fchoot, die de vyand op ons afvuurde. " Dewyl ik op dat oogenblik naast myn' Kapitein ftond, greep ik hem in myne armen, éér hy op het dek kon nedervallen, en riep om de chirurgyns; maar de bloedftorting was zó hevig, dat die niet kon geftelpt worden , en wy welhaast aan zyn leven begonden te wanhoopen, Terwyl ik met myn' rechterarm zyn hoofd op het dek onderfteunde, gevoelde hy, dat hy flaauw begon te worden door verlies van bloed,  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS 1^3 bloed, en keerde zyn aangezicht naar my toe. David, zeide hy, ik ben niet bevreesd om te derven, want ik ben een Christen. . Ik geloof, zo zeker als ik weet, dat ik fterven moet, dat Christus in de waereld gekomen is om zondaars zalig te maaken j waaronder ik een van de grootften ben; doch ik weet, dat God zó barmhartig is, dat hy niet zal toelaaten, dat de hel hem eene ziel zal ontrukken 4 waarvoor zyn Zoon een' zo dierbaaren prys betaald heeft. "Ziedaar, myn waarde David^ daar is myne goudbeurs, en myn horlogie, welken ik u fchenk als eene laatfte gift voor uwe genegenheid; en daar is myn diamanten ring, dien ik u aanbetrouw tot eene gedachtenis voor myne lieve dochter, indien het u ooit zal moogen gebeuren ons oud Engeland weder te zien. En, zo gy te london komt, myn waarde David, verneem dan naar myn' ouden braaven vriend, den Alderman Bicker; verhaal hem, hoe ik my gedragen heb geduurende den tyd, dien gy onder my gediend hebt, en verzoek hem, dat hy by onzen Protector aanhoude, dat myne gagie aan myn arm lief kind betaald worde. Dit gezegd hebbende, drukte hy my tederlyk de hand, en overleed in myn' arm. N Schoon  194 David Doubtfull, Schoon wy grootelyks bedroefd waren over onzen braaven Kapitein, waren wy nog meer bekomuierd voor de eer van oud Engeland, dewyl wy vreesden; dat ons fchip in de handen der Bajibaaren zou vervallen, want. het lag thans als een reddelooze klomp op het water te dryven. Het kon noch den ▼yand vervolgen, noch hem ontwyken; eri fchoon het ook in een' goeden ftaat geweest ware, hadden wy niet meer volk genoeg om het zelve te regeeren. De nacht naderde ondertusfchen, en de vyandelykheden hielden van beide zyden op; de Roovers hingen lichten uit om voor te komen, naar onze gisfing, dat zy van eikanderen verftr-ooid raakten; en wy deeden droefgeestig, in de duisternis eene monftering van ons overgebleven volk; waarop wy bevonden , dat wy van tweehonderd-en-zeventig mannen niet meer overgehouden hadden, dan vyftig, waarvan nog twintig gewond waren, fchoon niet zeer gevaarlyk. Komaan, kinderen! riep de oude Lieutenant , het is wel zo goed vrolyk te zyn als droevig, Wy hebben vandaag genoeg gewerkt  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. I95 werkt om de kost verdiend te hebben. Maakt, dat 'er een goed maal eeten klaar worde, en eene frisfche kom Punch; en als wy toch in den morgenftond moeten fterven, laaten wy dan ten minfte niet met een koud hart, eii eene ledige maag fterven. Daarenboven, om u moed te geeven, beloof ik u, dat, indien gy my wilt gehoorzaamen, ik u, vóór zonnen-opgang, meesters zai maaken van een der gintfche fcheepen. Wy beloofden hem de allerftiptfte gehoor* zaamheid, en, nadat wy or» ten volle verfrischt hadden, beval hy ons de floepen, overboord te zetten, en die voor den wind te laaten wegdryven. Dit gedaan zynde ftelden wy den wekker van ons uurwerk, en gingen nederleggeji om een weinig te rusjen- Twee uuren vóór het aanbreeken van dea dag wierden wy gewekt door onzen Lieutenant, en het eerst, dat wy deeden. was een groot gat te booren in de zyde van ons fchip, omtrent een voet onder water, en ftoptenhet weder toe met een' daartoe gereed gemaakten itOp, r N 2 Zo-  196 David Döübtfull* Zohaast de dag begon aan te breeken zet. ten wy wachten uit, om ons intyds kennis te geevert van de aannadering van den vyand: en gingen toen plat op den grond op ons klein geweer nederleggen, om niet gezien te worden. DeRooversj even gelyk wy gedacht haden, keeken naar ons Schip door hunne ver* dekykers, maar geene menfchen of floepen rophet dek ziende, beflooten zy daaruit, dat wy des nachts gevlucht waren, en kwamen dus zonder eenige achterdocht naar ons fchip toe, Zohaast zy ons tot op eene halve myl genaderd waren, haalden onze wachts, volgens bevel , den flop uit het gat van ons fchip , en kwamen kruipende by ons op het dek leg« gen. De twee Roovers waren overeengekomen, dat zy ons fchip van beide zyden zouden aandoen, in vertrouwen dat het een ryke en weerlooze prys was, IV]aar, zoras wy den eeisten by onze zyde langs hoorden fchuuren, en befpeurden, dat zy hun fchip hadden vastgemaakt, en op het onze begonden over te kemen,  EENE ENGELSCHE GeSCHIEDSTNIR I$y komen, vloogen wy alleen overeind als één enkel man, en een yslyk gefcbrreeuw aanheffende, en allen die ons in den weg kwamen doodllaande, fprongen wy over aan boord van hun fchip. Nooit heeft men grooter verbaasdheid en verwarring gezien dan die van onze vyanden! Zy booden byna geen' wederftand, en in minder dan ééne minuut 'was 'er niet één Moor op het dek meer te vinden. In dien tusfchentyd was het ander Rooffchip ons fcbip genaderd, en alle de manfchap daarvan was genoegzaam aan ons boord overgegaan. Zy hadden dat gefchreeuw wel gehoord , benevens het roepen en kermen van hunne makkers, maar zy wisten niet wat zy daaruit zouden opmaaken ; waarop wy dicht onder den voortleven van ons voorïg fchip omzeilende, de weinige manfchap, die nog in het ander Rooffchip overgebleven was, doodfchooten, en toen, onze enterdreggen vast maakende , onttakelden wy het zelve, boorden eenige gaten daarin, en lieten het zinken in het gezicht van deszelfs eigenaars. N 3 Bier-  jg8 David Doubtfull, Hierop gaven zy eenpaarlg een' gil van wanhoop en afgryzen, die zó akelig was, dat dezelve ons, hunne vyanden zelfs door het hart fneed. Eindelyk wendden zy het gefchut van den Centürion tegen ons, maar' wy waren welhaast buiten hun bereik; en toen wy omtrent drie mylen van hen af geraakt waren , zagen wy den Centürion te gronde gaan, als de roemryke graftombe van wylen zynen edelen Bevelhebber. Nu dachten wy, dat van omtrent duizend onzer vyanden niet één meer was overgebleven om tyding van hun lot in hun vaderland te brengen, toen ik naar des Kapiteins kamer gaande, in dezelve vond een' jong man, prachtig gekleed, en edel van gelaat, leggende gewond op een rustbed, met drie dienaars by hem. Toen ik binnen trad, floeg hy een' oogwenk op my, waarin vermoeden gemengd met beflotenheid te leezen waren, en fprak my aan in redelyk goed Engelsch, want hy had veel gereisd, en zich eenigen tyd in ■ o n Dtf opgehouden. Ik  EENE ENGELSCHE GESCHIEDE-NIS, Ipp ïk weet, zeide hy, dat ik uw gevangen ben; en dus weet ik ook wat my te wachten ftaat, Trek derhaiven uw' houwer , en laat my myne landgenooten gaan verzeilen! Neen, Mynheer, zeide ik, van my hebt gy niets te vreezen. Een mensch , die diea naam verdient, is niets anders fchuldig dan liefde aan zyne medemenfchen , alleen uitgezonderd wanneer hy aangevallen word; een braaf man ziet geen vyand in den zwakken, of overwonnenen; Waar hebc gy, borst hy uit, de gevoelens van" myn eigen hart geleerd? Maar, vervolgde hy, uwe edelmoedigheid zal u niet fchadelyk zyn; zeg flechts, hoeveel rantfoen gy begeert, en het zal u geworden. Ik ben de Opperfie Bevelhebber niet, zeide ik; maar zo verre myne magt zich ukftrekt, zyt gy van nu af aan zo vry als ik, en gy zult aan ons niet verbonden zyn dan door uwe genegenheid. Dan, riep hy uit, zyne linkerhand naar my uitftrekkende, dan moe*- ik uwe hand hebben, myn broeder, en daarop myne hand tederlyk drukkende rolden hem de traanen langs de wangen. N 4 Be  Sco •David Doubtfull; Ik ging terftond weder op het dek, en gaf onze geringe manfchap, die thans Hechts uit dertig mannen meer beftond, verflag van het geen 'er voorgevallen was tusfchen den edelmoedigen Moor en my, en voegde daarby, dat ik hoopte, dat zy zo goed zouden zyn van my in ftaat te ftellen om myne gelofte geftand te doen. Hierin bewilligde de grootfte hoop zeer gaarne, maar eenigen begonden daarover te morren. Hierop hield ik hen voor, dat wy nu reeds ryk genoeg waren; want wy hadden al het geld uit ons eigen fchip overgenomen, zowel als den buit uit het Roof fchip, dat wy hadden laaten zinken, en daarenboven hadden wy nog alles., dat wy in dit Roof fchip, waarop wy thans waren, gevonden hadden. Ik ftelde hen vervolgens voor, dat wy niet konden weeten welke gevolgen deeze oorlog zou hebben; en dat het voor ons dus niet ondienftig zou zyn een' vriend op de Kust van A f r i c a te hebben, die, naar c'ien fchyn, een man van grooten rang was, en op het hooren van deeze redenen, fcbeenen zy allen ten laatfte voldaan en vergenoegd. Hierop bragt ik - deeze blyde tyding aan myn'  EENE ENnELSCHE GESCHIEDENIS. 201 myn'"nieuwen vriend, en nam onzen ouden en eenigften Chirurgyn met my, die de wond in zyne dye verbond, welke door een' musketkoge .'gemaakt was. Zohaast de Chirurgyn vertrokken was , fchonk de edele Osmyn van Petra, want dit was zyn naam, my zyne beurs, en een' ring van zeer groote waerdy, en hield fterk aan, dat ik die aan zoude neemen, in den beginne weigerde ik het, doch ik was eindelyk verplicht die aan te neemen , dewyl ik befpeurde , dat deeze weigering hem groote • lyks bedroefde. Geduurende de vyf dagen, die wy by elkanderen bleeven, had ik hem zo vriendelyk en zo eerbiedig opgepast als onze omftandigheden het toelieten; en ik fleet all' den tyd, dien ik van^myne zwaare bezigheden op het dek kon uitfpaaren in zyn gezelfchap. Alle de handen waren onophoudelyk bezig met de gebroken touwen te fplitfen , en de gefcheurde zeilen en ander wand te herftellen , en met de gaten van het fchip te floppen, want onze kanonfchooten hadden hetzelve op verfchei* dene'plaatfen geheel doorgeboord. N 5 Al-  2tes David Doubtfull. Alle deeze hindernisferi waren oorzaak, dat wy zeer traag waren in het zeilen, echter geduurig onzen koers houdende naar het Naauw van de Straat, en alle cogenblikken wenfchende, dat wy het een of ander weerbaar Engelfch fchipinogten ontmoeten, waaraan wy gerustelyk ons zeiven en onze fchatten konden toevertrouwen. Op den zesden ochtend, toen wy reeds twintig mylen verre in den Mond van den Straat gevorderd waren ontdekte de dag ons, dat wy genoegzaam onder het gefchut waren van een fchip, dat de Engelfche vlag voerde. Hierop verheugden wy ons buitengemeen, en na de zeilen geftreken , en d» boot uiige» zet te hebben, klommen tien van ons in dezelve , en wy roeiden zo fnel wy konden naar dat fchip toe. Toen wy nader kwamen zagen wy eene menigte van volk op de Engelfche wyze gekleed, op het dek heen en weder wandeleq ; en naar den kant van het boord toekomende wierpen zy ons de valreep toe, en wy klommen over met groote levendigheid. Wy waren tot dus vRre zó betoverd geweest door  EENE ENGELSCJHE GESCHIEDENIS 203 door de blydfchap, dat wy de voorzorg niet gebruikt hadden , van hen alvoorens te preijen, en dus bevonden wy ons op het onverwachtst in het midden onzer vyanden. Ik keek rond, en geen andere dan taangeele en vyandelyke aangezichten ziende, vroeg ik beleefdelyk: "Wie zy waren, en vanwaar zy kwamen; wanneer een der fchelmen my rechtsreeks in het aangezicht fpoog, en my ten zelfden tyde een' flag op de wang gaf. Hierop, zonder acht te geeven, waar ik was, of onder welk volk ik my bevond, velde ik hem met één' vuistflag ruggelings op het dek neder; vervolgens een'tweede, die zyn' fabel tegen my ophief de beenen ligtende, viel hy met zyn aangezicht voorover dwars over zyn* makker; en vervolgens omtastende naar een* derden, die my van achteren by den fchouder gegrepen had, drukte ik hem onder my neder, en wy vielen te zaamen op het dek Hierop fchoot een geheele hoop op my toe, en terwyl eenigen myne armen, en anderen myne beenen vasthielden, wierd ik gebonden met touwen, en wel zó vast, dat my die tot op het gebeente toe doordrongen , en toen wierd ik even als een hoed langs het dek voortgefchopt. In-  a©4 David Doübtfull Intusfchen wierden myne negen overige makkers, die zich hadden overgegeven ins« gelyks aangevat en gebonden, en weggeLhopt. Omtrent drie uuren lang lag ik in de uirerfte benaauwdheid, fchoon ik uit eene foort vin hoofdige hoogmoed myne zuchten fmoorde zoveel ais mooglyk was. Ondertusfchen begon ik eenige beweeging in het fchip te verneemen, en kort daarna befpeurde ik, dat alles rondom my in bezigheid was. Ook hoorde ik van binnen en van buiten verfcheiden fchooten uit klein geweer, en toen ik verfcheiden Mooren levenloos of verminkt rondom my op het dek zag nedervallen, be« floot ik daaruit, dat de fchepen in gevecht waren. Ik loosde toen een' langen en diepen zucht, en riep overluid; o, Myne landgenooten! myne braave landgenooten , mogt ik zo gelukkig zyn van met u en voor u te fterven ! hierop wierd myffl hart zó beklemd, dat ik in zwym viel. Ik hoorde naderhand , dat myne getrouwe en dappere landgenooten geweigerd hadden zich by de opeifching: over te geeven. Dat de  EENE ENGELSCHE CeSCHI ED^NIS 20$ de Roovers ziende, dat zy zo weinig in ge. tal waren en begeerig zynde om bet Fregat vtoor hun eigen gebruik te houden, hen mee klein geweer aangevallen hadden.; waarop zy, na meer dan de helft van onze braave Engelfchen doodgefchooten of gewond te heb. ben, gelyk ook twee der dienaars van Osmyn, die op het dek waren, het fchip enterden, en onbarmhartiglyk de overigen ver* moerden, onder welken myn oude vriend* de Chrirurgyn zich ook bevond. Geduurende dien tyd lag ik ongevoelig voor alles, dat rondom my gebeurde , totdat een fchelm, my zo bleek en onbeweeg. lyk ziende leggen, my een' gevoeligen neep in den neus gaf om te ver neemen of ik nof leefde; waarop ik weder bekwam om de bitterde aandoeningen te gevoelen. Ik herinnerde my myne dappere metgezellen, die my zo zeer bemind en geëerd hadden, verre boven myne verdienden, ea myne traanen vloeiden, zonder echter te zuchten of te fteenen, by geheele ftroomen langs myne wangen. Eindelyk hoorde ik eene ftem, die naar het  206 X) a vid DOüBTFULL. het my toefcheen, uitriep: Waar is myn vriend? Waar is myn broeder David? en, myn hoofd een weinig omdraaijende, zag ik myn' edelen Osmyn op het fchip overkomen. Ach, Mynheer! verftout u toch niet ora hardelyk te oordeelen over hen , die de leer van Christus niet letterlyk aangenomen hebben. Osmyn, myn Osmyn behoort onder het getal dergeenen, die, fchoon niet in zyn' naam gedoopt, echter zyne geboden in acht neemen. En ik houd my verzekerd, dat myn waarde vriend een is van diegeenen, waarvan de Apostel zegt, dat zy, die nooit zyne wet gekend hebben, dingen doende, die overeenkomftig met zyne wet zyn, zullen salig worden. ' Hy wendde terftond een oog vol van beangfte tederheid naar alle kanten van het fchip, en, eindelyk ziende waar ik lag, viel hy oogenbliklyk naast myne zyde neder, Doeg zyne armen om myn' hals, en riep uit: Ach I myn broeder! Myn lieve broeder David! word gy dus door myne landslieden mishandeld ? Het doet my leed, dat gy Christenen d«  eene engelsche geschiedenis. 2c? ■de meesten van ons zoverre in edelmoedigweid, en menfchlievendheid te boven gaat» Dit zeggende trok hy zyn rnes uit, fneed voorzichtiglyk myne banden los , en fpande alle zyne krachten in, om my overeind te helpen. Vervolgens deed hy den Kapitein roepen, die hem met grooten eerbied naderde». Hun gefprek waS lang en ernftig. Ten laatfte wierd Osmyn zeer toornig, en gaf den KaPitein een' flag in het aangezicht. Ik zag daarop, dat de Kapitein opzwol" van gramfchap, byna tot flikken toe, maar hy bedwong zich, en ging mizwygQnde heen, Vervolgens hoorde ik Osnyn eenige bevelen geeven aan het volk; maar dewyi Ik hunne taal niet verftond, wist rk niet over welk onderwerp hy met hen fprak. Echter zag & kort daarna myne makkers te voorfcbyn brengen en ontboeijen. Osmyn, zich toen naar my wendende, verzocht my, dat ik aan myne landgenooten zou zeggen, dat zy ailen vry waren, en dat, zoras wy op de Moorfthe Kust voet aan land gezet hadden, hy ten eerfte middelen in het werk zou ftellen om hen met alle tekenen van eer naar hen vaderland  aoS David DoubtfiTLLj land terug te zenden* Ach! Myn Heer! riep ik uit, ik vrees, dat gy den Kapitein vertoornd hebt , hy heeft veel aanhangers hier aan boord, en zal zekerlyk middel zoeken om zich te wreeken. Hy durf niet, riep myn vi iend; die fchurk dacht my den eigendom van myn eigen Fregat te betwisten, dat ik op myne kosten uitgerust en bemand heb. Maar wanneer ik ooit weder eenige onbefchoftheid van hem zie, of hoor, dan zal ik hem by den Dey myn' Oom aanklaagen, en maaken, dat de fchelm levendig geïmpaleerd word. Hy beval toen i dat zy de groote floep zouden uitzetten, en, zich tot my keerende, zeide hy: Ik gaa heen, myn David, om te zien ; en ik zou u gaarne medenee* men, indien gy in ftaat waart om te gaan ; maar ik zal fpoedig terug keeren, en intusfchen den Chirurgyn last geeven, dat hy zyn best doe om het opzwellen van uwe leden te doen bedaaren. *•. Geduurende zyne afweezigheid behandelde het fcheepsvolk. en de Kapitein zelf, wiens naam was Muley, my en myne makkers met  EENE EtfGELSCHE GESCHIEDENIS 20* met groote beleefdheid. Maar geduurende den maaltyd merkte ik op, dat de Kapitein deezen en geenen van zyn volk op het halfdek riep en daar met hen een lang en fluisterend gefprek hield. Dit volk was naar het fcheen, het wreedst en bloeddorftigst van allen hunne landgenooten. Na het fchip, waarop wy thans waren vermeesterd te hebben, hetwelk' een groot koopvaardyfchip was voerende twintig ftukken kanon, hadden zy al het fcheepsvolk vermoord, en zich toen verkleed in de kleederen der Engelfchen, met oogmerk om anderen In hetzelfde verderf te lokken; terwyl zy hun eigen fregat naar Tunis opgezonden hadden om op nieuw volk aan te werven. Myn edelmoedige vriend keerde eerst Iaat in den avoud terug. Hy beval, dat men het avondeeten zou gereed maaken, en dat de kajuit van Maat zou gereed gemaakt worden voor hem en voor my, om daarin te flaapen; maar ik zeide hem aan het oor, dat ik verzocht, dat hy het niet kwaalyk zou neemen, zo ik deeze eer van de hand wees, dewyl ik tefpeurde, dat de gunst, die hy my betbende O reeds  213 David Doubtfull» reeds veel achterdocht en misnoegen by zyne lanJgenooten ver.'/ekt had. Ik weet niet vanwaar; of tot welk een einde de voorgevoelens ons overkomen, maar dit weet ik, dat myn gemoed dien gantfchen nacht buiten gemeen neêrftagtig en benaauwd was; en fchoon men my en myne makkers te flaapen gelegd had rn eene plaats van het fchip, die zeer verre van deilaapplaats van myn' vriend verwyderd was, verbeeldde ik my echter, dat ik geduurig een ftil gemompel hoorde; en wederom in het holfte van den nacht verbeeldde ik my, dat ik van verre een geftommel hoorde als van menfchen, die geweid deeden , en van anderen, die het zochten af te weeren. Ik was nog pynlyk van de banden en ftoo* ten, die ik geleden had; wanneer op het einde van een' fbapeloozen nacht ik eenige gewapende fchelmen zag inkomen terplaatfe, daar wy lagen, die ons terftond in ketenen floegeEU Dit gedaan hebbende namen zy ons onze idesderen en ons geld af, en trokken een' ieder' van ons een grof kanevas kieltje en broek  eene engelsche geschiedenis. 2iï broek aan, als fljaven gereed om verkocht te worden. Op het oogenblik, dat zy de handen aan my floegen, kwam het my in gedachten, dat zy dit niet zouden hebben durven doen , indien zy niet aivoorens myn' waarden vriend en befchermer uit den weg geruimd hadden; by welke overdenking myne ziel terftond bezweek , en eene duistere wolk van droefheid viel eensklaps op myn gemoed neder. Zo pynlyk en geboeid als ik was * klom ik terftond op het dek, en zag angftig in de zee om, maar kon geen ander fregat ontdekken dan het onze. Ik hompelde toen zo fpoedig als ik kon naar de kajuit, daar ik, den avond te vooren, van myn' Osmyn affcheid genomen had, en in de deur kykende, riep ik overluid: Waar zyt gy , myn Osmyn? waar zyt gy ? Myn Heer! myn vriend! myn waarde Osmyn! waar zyt gy ? waar zyt gy? Toen ik geen antwoord kreeg wierd ik uitzinnig van woede en droefheid, en in weêrwil van myne boeijens zou ik, indien myne krachten het toegelaten hadden, myn best O 2 ge,  212 David Doubtfull. gedaan hebben om een' ieder; die my tegen» kwam te verworgen. Maar alles , dat ik doen kon, was, myne handen te wringen , van woede te brullen, en tegen een' ieder, die my ontmoette uit te fchreeuwen : ó, Gy moordenaars! ó Gy fchelmen! ó Gy booswichten boven alle booswichten! wat hebt gy ged.ian met myn' Meefter; met myn' vriend, met myn* Osmyn, met myn waarden Os- myn? » Geduurende twee dagen en nachten gebruikte ik niets dan water, en dit dronk ik in groote menigte, naardien myne ziel, en myn lichaam beiden door eene heete koortsaangetast waren. Op den derden dag zond de Kapitein, vreezende, dat i£ van droefheid zou fterven, en dat hy daardoor het geld zou verliezen, hetwelk hy voor my dacht te zullen krygen, eene foort van tolk by my , om mv te zeggen: Dat in dien nacht, toen ik des avonds te vooren affcheid genomen had van Osmyn, hy kort daarna op nieuw hooge woorden gekregen had met den Kapitein betreffende zyn recht op het Kngelsch fregat, en op de Engelfchen, die op hetzelve gevonden waren; waarop Osmyn  eene ENCELSCHE GESCHIEDENIS. 213 gezworen had, dat hy niet ianger op zyn fchip wilde blyven ; en dat hy daarop met eenige manfchap weder aan boord van zyn eigen fregat was overgegaan, en terftond zeil gemaakt had. Naardien dit verhaal eenige waarfchynlykheid had, wierd ik een weinig geruster , en den volgenden dag ankerden wy in de Baai van Algiers, en myne makkers en ik wierden naar den wal gevoerd en op de flaavenmarkt te koop geveild. Ik wierd gekocht door een' der Opzienders van den Dey, die my terftond naar een der landgoederen van zyne Hoogheid zond om daar te werken. Dit werk was eene verbaazende ondernee. ming. Meer dan vyfhonderd mannen waren daaraan reeds langer dan twee jaaren dagelyks bezig geweeft, en toen ik daar kwam was nog niet meer dan een derde gedeelte daarvan voltooid. Eene breede laan leidde naar den voorgegevel van het Paleis, en rondom hetzelve had de Dey eene wyde graft doen graaven, en van O 3 de  214 David Doubtfull, de uitgegravene aarde een' berg doen oprechten, die aan den voet driehonderd ellen in den omtrek had. Het opklimmen was gemakkelyk en fchroefswys, en had veel overeen* komst met den Toren van 13 a b e l zoals fommige fchilders dien afbeelden, de kanten van dien opgang waren bezet met fchaduwryke cederboomen en vercierd met allerhande foor» ten van welriekende heeftergewasfen en bloemen dooreen gemengd; en van den top kon men de Baai, de Haven, de Stad, en ai het omgelegen land zien, terwyl het gezicht alleen bepaald wierd aan den eenen kant door hemelhooge bergen, en aan den anderen kant door de Middellandfche Zee. Het zal u miffchien vreemd voorkomen, Mynheer, wanneer ik u verzeker, dat myn gemoed nooit vry is geweeft vóór dat ik in .flaaverny geraakte Tot hiertoe was ik fteeds de Haaf geweeft der zonde, der begeerlykheid, der driften, en der ongerustheid. Maar hier nam ik my voor myne tydelyke en eeuwige rust te bevorderen. Ik had geene ouders geene ryke nabeftaanden, en geen' vriend op aarde, die voor my één' ftuyver losgeld konden betaalen. Dus was 'er geen vooruit-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 2I5 uitzicht voor my, niets, dat myne begeerte of myne vrees kon gaande maaken, en ik zonk allengs, als het ware, neder in de rust van myne eigene nietigheid. Ik was nog kort te vooren bezitter geweeft van veele duizenden, en nu haJ ik zóveel niet, dat ik een ftukje brood kon koopen. Maar ik zag terug op de veelvuldige euveldaaden, die ik te vooren bedreven had, en dit herdenken deed my de oogen niet opmaar nederflaan voor myn' God , en uitroepen: Het is niet genoeg, Heere, het is niet ge* noeg1 leg my nog iets bitterder , nog iets harder op, zodanig eene ftraf, als genoeg is om voor myne misdaaden te boeten, en my met myn' God te verzoenen. Op zekeren nacht, dat ik op myne mat tras van ftroo lag te ruften, zag ik op tot God , dwars door de duiftere wolk van myne ongerechtigheden, en zeide tot Hem: ó, Heere! Leg my in dit leven alles op, dat u behaagt, maar , in de uure der dood, ö , verfchoon, verfchoon my dan toch van uw gericht! Waarop eene inwendige ftem tot myn hart fcheen tc zeggen; Vrees niet, O 4 gy  216" David Doubtfüll. gy nietig fchepfel, gy geringe aardworm, vrees niet David , want niemand zal in ftaat zyn u uit myne handen te rukken. Dit gaf my grooten trooft, en die troost wierd gevolgt door rust, en de rust wierd gevolgd door genoegen; in zo verre, dat ik meer hartel yk genoegen in myn gemoed genoot, dan ooit kan gevoeld worden door het genot van dierlyke vermaaken. De toenmaals regeerende "Dey wierd ge* noemd Ali Ebn R e k a r. Hy was een groot krygsman, doch tevens een man van een beminnelyk karakter, hetgeen eene zeldzaame zaak is onder de Moorfche Opperhoofden. Hy was naar Constantino. polen gegaan toen ik fiaaf gemaakt wierd, en by zyne terugkomst was hy zó bezet met ftaatszaaken, dat hy geen' ledigen tyd had om zyne aanleggingen te komen bezichtigen. Maar tegen het einde van her. tweede jaar van myne flaaverny kwam hy op zyn landgoed met een prachtig gevolg. Hy was een fraai en welgemaakt man, fchoon vry hoog geel van kleur. Hy toonde zich zeer vergenoegd over onzen arbeid, en hy gaf bevel, dat'er een feest van drie da»  eene Engelsche Geschiedenis. 217 dagen voor zyne werklieden zou aangerecht worden, met allerhande fpelen , worltelingen, en wedloopen met pryzen voor de overwinnaars. Men maakte groote toebereidfelen tot dit feest. In eene vlakte aan de linker zyde van het paleis, was een perk van een halve myl middellyns afgefloten met paaien. Aan de eene zyde binnen in het perk was een troon opgerecht voor twee perfoonen, en aan beide zyden waren nog verfcheidene laagere zitplaatfen. Vroeg in den ochtend van den eerften dag wierd het feest geopend met den klank van trompetten en walthoorns , en ander * krygsmuziek. Het was de gewoonte onder ons werklieden , die jong en vaardig waren, wanneer wy het werk van den dag gedaan hadden, ons onder eikanderen te vermaaken met verfcheidene oefeningen en uitfpanningen , zoals worftelen , loopen, fpringen , optillen, of voortrollen van zwaare looden ballen enzovoort; ik was derhalven een O 5 van  %i$ David Doubtfull. van de vroegften opgeftaan , in hoop van myzelven by deeze gelegenheid te zullen doen uitmunten. Met het aanbreeken van den dag wierd de Stad . ontledigd van haare onderdaanen, en het volk kwam aannaderen by hoopen, de eene hoop na den anderen van alle kanten uit het omgelegen land; zodat het ftaketfel welhaaft omringd was met eene ontelbaare menigte van allerhande menfchen. Toen verfcheen Ali met zyn gevolg, en het perk ingetreden zynde beklom hy zyn' troon, terwyl zyne hovelingen zich aan beide zyden, en zyne lyfvvachten zich achter denzelven plaatften. Toen wierden de pryzen op hooge lïaa' ken verheven, die beftemd waren voor die geenen onder de werklieden, welken zouden uitmunten in het uitfchieten van de werpfpics, of in het maken van een verafftaand wit met de pyl of met de flingerfteen. Naardien ik nu in deeze zaaken niet bedreven was, vergenoegde ik my voor (Hen dag een bloot aanfchouwer te zyn, Sommigen onder de mededingers toonden by deeze  eene engelsche geschiedenis £10 deeze gelegenheid eene buitengewoone bekwaamheid , en fchooten eenen pyl , of wierpen een' flingerfteen met zóveel behendigheid in het wit. dat geen Europeaan het zelve met eene fhaphaankogel beter zou kunnen treffen; uit dien hoofde voegde de edelmoedige Ali de vryheid by zyne ge* fchenken, en plaatfe hen als officiers onder zyne krygsmagt. Toen dit gedaan was, beval Ali, om zyn volk te vermaaken, aan twaalf jonge hovelingen, dat zy naar den ring fteeken zouden. Terftond verfcheenen twaalf briefchende hengften , ryk opgetuigd in het perk , geleid door hunne oppasfers. De jonge Edelen fprongen zonder behulp van ftygbeugels met de grootfte vlugheid op hunne paarden , en vervolgens dezelven in allerhande bochten doende wenden en keeren met eene verwonderlyke behendigheid gaven zy een groot genoegen aan de aanfchouwers. Een ieder van hen nam toen eene lans, die hem door zyn' dienaar overgegeven wierd, en reed dus uit, en drie van hen ftaken in vollen ren een* kleinen koperen ring van den draad af, waaraan die. was  220 David Doubtfull. was opgehangen, met de punt van hunne lans. Na hen kwam een hoop tooneelspeelers in het perk, om eenige van hunne AfriCaanfche kluchten of pantomimen' te vertoonen; fom mi gen van hen verbeeldden menfcheu, anderen tygers, leeuwen, en beeren ; weder anderen geeften en duivels. Iviaar ik kon geene za.mrenhang uit hunne ver warde gebaarden maaken , fchoon ik zag, dat het éeineenè volk daarin groot behaagen fchepte. En dus eindigden de vermaaken van den eerden dag. Toen het volk naar huis ging wierden verf.:hei..len wagens, met allerhande fpyzen en verkoelende dranken beladen, in het per;k. gebngt waarop allen de arbeiders rykciyk ontnaald wierden. De tweede dag wierd ingewyd met gelyke pracht en plegtigheid; en men ftelde pryzèn in voor die het zwaar ft gewigt op. tilde, een zwaar ftuk yier het verst wegwierp, en eene y-zeren ftaaf het.verst van zien af fchoot. Dicht by den troon lag een ftuk lood van  EENE ENGEISCHE GESCHIEDENIS 221 van vyfhonderd ponden, waaraan een ring vaftgemaakt was; meer dan vyftig nahnen trachtten het, de een na den ander', van den grond te ligten , doch te vergeefs, niemand van hen kon het ftuk lood doen beweegen. Ten laatfte trad ik toe, en, na eene nedrige buiging voor den troon gemaakt te hebben, floeg ik myne rechterhand aan den ring, en toen alle myne krachten infpannende , ligtte ik het lood zuiver van den grond, waarop terftond een groot gejuich opging onder myne makkers, die met my aan den berg werkten. Hierop kwam een Neger van eene reuzachtige gfcftalte te voorfchyn, die niet onder onze party behoorde ; deeze verzocht, dat men nog vyf-ig ponden daarby zou voegen, hierop vatte hy den ring, ligtte het lood op en flingerde het in zyne hand met een* fchyn van gemaklykheid, en uitdien hoofde wierd de eerfte prys aan hem toegewezen. Vervolgens wierd aan de mededingers een groot ftuk yzer ter hand gefteld, en twaalf van hen wierpen het weg tot een' afftand, die buitengewoon fcheen te zyn. Toen vatte ik het op, en wierp het drie voe-  222 David Doübtfüll, ten verder dan de verfte worp. Maar de zwarte Haaf kwam insgelyks, en wierp het nog twee voeten verder dan myn worp, en behaalde dus ook deezen tweeden prys. Toen wierd ons eene lange en zwaarè yzeren ftaaf aangeboden, maar niemand wilde die aanneemen dan dezelfde Neger, die dezelve aannam, en het een eind op zyn' voet zettende en het andere met de hand in evenwigt houdende fchoot hy die tot zulk een' verren aftTand dat daarover een gejuich van verwondering ontftond. Toen nam ik de ftaaf op, en alle myne krachten infpannende fchoot ik dezelve nog eenige duimen verder dan myn mededinger gedaan had; dit verwekte een nieuw gejuich, De Neger zwol daarop van toorn en nyd; en het yzer op nieuw terug eifchende, en zyne uiterfte poogingen in het werk ftellende fchoot hy hetzelve tot op een' afftand , welke gerekend wierd den mynen te overtreffen , en trok dus ook deezen prys. De groote Ali beval toen, dat men my voor hem zou brengen. Ik trad toe , en myne kniën buigende, boog ik myn aange- zickt  eene Engelsche Geschiedenis. aa3 zicht neder tot de aarde. Staa op, zeide hy. Ik gehoorzaamde, en hy befchouwde my met een ernftig en aandachtig gelaat. Jongman, zeide hy, gy zyt deezen dag ongelukkig ge' weest, maar gy zyt daarom gantfch niet ontbloot van verdienftenneem dien ring, en fteek dien aan uwen vinger, dezelve bevryd u van nu af aan van alle werk; maar dezelve maakt u echter niet vry, omdat ik u voor het tegenwoordige nog niet misfchen wij. Ik nam dien ring eerbiediglyk aan, en, na my weder voor hem ter aarde geworpen te hebben , vertrok ik ftilzwygende. Hierop volgde een fteekfpel van jonge Edellieden, waarin groote daaden van moed en behendigheid verricht wierden. En dit wierd wederom beiloten met eene pantomime. De ochtend van den derden dag wierd weder geopend als naar gewoonte , en men hing pryzen op voor hetworftelen, loojsen, en fpringen. Terftond trad de zwarte kampvechter te voorfchyn meteen' verfchrikkelyken tred, en daagde een' ieder uit om toe te treeden, die lus: *  224 David Doubtfull.' luft had orn ter dood toe gekneusd te worden'; maar niemand had luft om deeze liefderyke uitnoodiging aan te neemen. Ik kon echter niet dulden, dat deeze fnorker zo den prys zou wegdraagen zonder eenige betwifting, derhalven trad ik hém te gemoet, meer fteunende op myne behendigheid dan op myne krachten om met hem te worftelen. Wy trokken beiden onze linnen wambuisjes uit, en zyne oogen en gelaat fcheenen my met eene onvermydelyke dood te dreigen. Ik naderde echter om hem te beproeven, en hy ftrekte zyne armen naar my uit, even als een kuikendief zyne klaauwen uitfteekt om een kuiken te verfcheuren, wanneer ik vliegend naar hem toefpringende op eiken fchoudervan hem eene hand zette, en dus luchtig over zyn hoofd fpringende, keerde ik my fchielyk achter hem om, ligtte hem de hielen, en deed hem dus voorover nederftorten. Naardien de verfchillendheid van onze kleut de oogen van een1 ieder' tot zich getrokken had, ging er een gejuich op, dat tot den hemel klonk. Maar de Neger ftond weder op, en Gebreeuwde met eene lêeuwenftem om recht;  senë Eetgelsche Geschiedenis. 225 récht; en de rechters, de zaak overwogen hebbende, bevolen my den ftryd te hervatten, en my van alle bedrog te onthouden; Wy maakten ons op nieuw gereed orh te beginnen , en myn zwarte tegenparty ftrekte op nieuw zyne armen naar my uit, met de oogen vol vuur , en zyn gelaat mismaakt door woede; toen ik terug treedende, alsof ik bevreesd was, oogenbliklyk daarna op hem toefchooL als een biikfemftraal, en van den grond opfpringende fchoot ik hem met myn hoofd, en de geheele zwaarte van myn lichaam onder de borst. Deeze fchok deed hem eenige fchreden terug deinzen , waarop ik verder op hem indringende myn' eenen voet achter een' der zynen zette , en hem toen weder een' ftoot onder de borst geevende, viel hy met een afgryslyk geweld onder my neder; en toen met myne hand zyn voorhoofd nederdrukkende fprong ik oogenbliklyk weder overeind. Hier herhaalden allen de aanfchouwers hun gejuich, dat van allen kanten tot verfcheiden keeren toe wedergalmde; terwyl ik aan de rechters voorftelde, dat, zo myne tegenparty nog niet voldaan was, ik hem nog eene kans P wilds  226 D avjd doubtfuli. wilde geeven. M&ar de Neger was zó-verre van lust te hebben tot een' nieuwen ftryd, dat hy integengeel niet opftaan kon dan met behulp van twee mannen , en de prys, beftaan* de in een' fynen tulband - met een' diamanten knoop wierd my op het hoofd gezet. Toen kwamen de mededingers tot den prys van den wedloop uit den hoop te voorfehyn, Zy waren vyftien in getal, en ligt gekleed; ik trok toen ook een ligt linnen kleedje aan, dat my naauw om het lyf floot. Recht voor den troon was een hooge ftaak opgerecht,-vanwaar wy moesten uitzetten ; eneen andere ftaak was aan het tegenovergeftelde emde ^opgerecht, om welken wy moesten heenloopen, en zo terugkeeren tot de plaats, vanwaar wy begonnen hadden. Wy wierden allen op eene ry naast eikanderen gefchaard , en A l i zou ze:f het woord geeven. wanneer een van onze mededingers, zich verbeeldende, of veinzende zich te verbeefkm . dat het woord gegeven was, voortging, en de overigen hem volgden, zodat ik gjiees bleef ftaan. Waaiom loopt gy ook nies  EENE ËNGELSCHÖ CrESCIURDmiS. S2? niet heen ? zeide A l i tegen my. -—- Zoras het uwe Hoogheid zal behaagen het woord te geeven. Voort dan , riep hy , en voort ging ik. Toen ik zag, dat ik hen al te fterk inhaalde , verminderde ik myn fpoed, en liep nevens den achterften aan tot dat zy allen om den ftaak heen waren, en dus eene lange ry voormy uitmaakten. Toen vloog ik vooruit, en liep hen den een na den anderen voorby, tot dat ik hen allen vooruit geraakt zynde den voorften op eene groote tusfchenruimte achter my liet, en den eindpaal aangreep. Waarop A l i zelf eene toejuiching van verwonde ring gaf, welke van alle kanten door het volk beantwoord wierd. Hiervoor wierd ik befchonken met een Turksch kleed van fluweel met goud geborduurd; en twee kleeden van geringer waerdy wierden gefchonken aan de twee , die het dichtst achter my waren geweest. Toen ftonden de mededingers naar den der* den prys vaa dien grond op, daar zy hadden uitgerust; want zy waren dezelfden, die om P 2 den  David Doubtfull, den prys gelopen hadden. Een fcbarlaken gordel was op den grond uitgeftrekt tot een merkteken , vanwaar de mededingers hunnen fprong zouden beginnen. Een ieder van hen nam toen een' loop, en aan den gordel gekomen zynde, deeden zy den fprong met alle moogiyke vaardigheid. Naardien deeze oefening juist diegeene was, waarin ik het meest uitmuntte, bleef ik eerst ftil ftaan ais een onverfchillig aan fchouwer totdat het wedfpel gedaan was. Toen mat ik met myn oog de lerïgte, die de verfte gefprongea had, waarop ik twee mannen nam, en die in het midden van den fprong plaatfte, met een Ut dwars over hun hoofd voor my uit, toen nam ik een' loop, en in den fprong boven de lat over myn hoofd duikelende, floeg ik een' flag over in de lucht, en fprong nog zes dui. men verder dan de verfte had kunnen komen; waarop ik befchonken wierd met een' kostbaaren halsband met edelgefteemen bezet. Toen dit gedaan was, gaf A l i bevel aan twee regimenten ligte ruitery om op te komen, hierop kwamen zy het perk inryden, en toen vaneen fcheidende reeden zy elk naar eene tegen-  eene Engelsciie Geschiedenis, 220 genovergeftelde paal, de gemeenen trokken toen terug, en maakten dus eene groote ruimte in het midden, en toen reeden de jonge Officiers in een halve galop voor het hoord van hunne benden. • Nooit heb ik zulk eene behendigheid in het paardryden, of in het behandelen der wapenen ' gezien. De Officiers fchooten hunne lanfen in de hoogte, en vongen die dah weder in den vollen ren , anderen wierpen die voor zich uit, en dan daarby gekomen zynde hukten zy zich zolang onder het voortryden, dat zy die van den grond konden opbeuren. Kort daarna reeden de troepen tegen eikanderen in, als tot den 'flag, en na hunne lanfen tegen eikanderen gebroken te hebben, trokken zy houten fabels uit, en een ieder gaf zyn'vyand, wanneer zy eikanderen voorby reeden , een' flag met dezelven in der? nek met zulk eene drift en behendigheid, dat het waarlyk fchrik verwekte. Ten laatfte fcheenen hunne gelederen van beide kamen gebroken, en terftond, na zich in verfcheïdene "leine partyën verdeeld te hebben , vocnten z y door eikanderen even alsof het eer cfi untryT 3 daas  230 David Doubtful^ clans geweest ware, en maakten dus de ge* regeldfte wanorde, die men ooit aanfchouwen kon. 1 Dit was een zeer bevallig fchouwfpel, en het fpeet my, dat zy zo fpoedig ophielden, om plaats te maaken voor de laffe pantomime fpeelers. Terwyl deezen hunne klucht vertoonden kreeg ik bevél van Ali om my te bekleeden met de pryzen, die ik gewonnen had, en dus myne opwachting by hem te komen maa< ken. Ik gehoorzaamde, en vertoonde my aan hem. Hoe is uw naam , Jongman ? D a» v i d , om uwe Hoogheid te dienen. , gelooft gy in Christus of in M ah o me t, Da vid?. Myn hart is voor Chris» tos, maar fchoon ik hem met den mond be« l;d, heb ik hem echter geduurende myn' gantfchen levensloop met myne daaden ver. zaakt. — Dan , David, indien gy Christus verzaaken wilt, en het geloof van Mahomet aanneemen, dan zult gy de vriend van A l i zyn, en hy zal u met fchat- ten  eene engelsche geschiedenis, 231 ten en eer rnipten overlaaden. Ach ! myn Vorst! riep Ik uit, fchoon ik flechts een zeer klein deel aan Christus heb, zou ik echter hetzelve niet willen misfen voor allen de fchatten van den geheelen aardbodem. En zou uwe Hoogheid van een' Verraader willen gediend worden? Hy, die ongetrouw is aan zyn' God, kan nooit getrouw zyn aan zyn' Heer. Wel, David, zeide hy toen gocdaartig-> lyk, wy zullen wel eens nader hierover fpreeken. Inttisfchen, éér ik u eemge gunst betoon, wil ik u ten minste rechtvaardigheid betoonen. Gy hebt reeds belooning ontfangen voor uwe dapperheid, en voor uwe behendigheid , maar gy hebt nog geene belooning ontfangen voor uwe gehoorzaamheid. Gy zyt de eenige geweest, myn braave David, die zelfs uwe eer gewaagd hebt om myn woord af te wachten , en ziedaar een onderpand voor de belooning, die ik u geeven zal. Met deeze woorden fchonk hy my een' breeden fabel, met een gouden gevest, rykelyk met juweelen omzet, Ik omring die met de eene knie op den grond gebogen, en toen P 4 ver-  232 David Doubtfull vervolgde hy: Vraag my nu, David, wat gy wilt, behalven uw affeheid, en het za! u geworden, zelfs tot het tiende gedeelte van myne fchatten. Toen hy ophield met fpreeken viel myn oog op een' van zyn gevolg, en terftond herkende ik hem voor den Roover Muleï. Terftond wierp ik my neder voor de voeten van Ali en riep uit: Edelmoedige Ali! God vermenigvuldige zyne zegeningen over u tot in het oneindige! ik begeer niets van uwe fchatten, of eigendommen. Ali! ik begeer eukettiet hoofd van dien verraader, het hoofd van Muley; ik eisch bloed voor bloed ; laat hy my myn' vriend wedergeeven , myn' broeder, myn' heer, Osmyn; hy is een moordenaar, een verraader, en dit zal ik tegen hem ftaande houden, waar en wanneer hy wil, met allerhande wapenen zal ik tegen hem ftaande houden, dac hy een verraader is. Terwyl ik dus fprak door drift vervoerd, Hond de geheele menigte ten uiterfte verbaasd;  EENE ENGELSCHE GeSCHIEDÏNIR 233 baasd; en Muley wierd bleek'en begon te beeven, maar durfde echter niet heengaan. Staa op, David, zeide Ali, en zeg my welk een' vriend, welk een' Osmyn gy meent, Alles, dat ik van hem weet, myn Vorst, zeide ik, is, dac hy genoemd wierd Osmyn vamPetra, en dat hy een' Oom had, die een magtig Vorst is op deeze kusten. Gy droomt zezerlyk, David; Osmyn van Petra was myn eigen Neef; en Hy is gefneuveld met al zyn volk door de handen der Engelfchen. Hy is niet gefneuveld door de handen der Engelfchen, riep ik, de Engelfchen waren zyne redders, zyne vrienden , zyne opwachters, maar hy is gefneuveld door de handen van zyn eigen volk, en wel byzonderlyk door de handen van dien verraader Muley. Wy hebben thans den tyd niet, zeide Aliwoid de waarheid van deeze befchuldiging te onderzoeken : myne Lyfwachten , breng Muley in verzekering, totdat wy daaromtrent nader onderrecht zullen zyn. IntusP s fchen  234 David Doubtfüll; fchen, David, voïggymy, want ik wil, dat gy deezen nacht in myn Hof zult vernachten. Het Paleis, fchoon het van buiten enkel» voudig fcheen , was van binnen in twee deelen afgefcheiden, door een' onoverklimbaaren muur. De eene helft was gefchikt tot een verblyf van Alien zyne Hovelingen; en zyne vrouwen en gefnedenen wierden gehuisvest in de andere helft, waarin het aan ieder' man, behalven Ali, verboden was te komen, op ftraf van geïmpalcerd te zullen worden. / Geduurende drie dagen en nachten, nadat ik in het Paleis gekomen was, wierd ik behandeld met eene oplettendheid, en eerbied, die my ongerust maakten, maar in allen dien tyd had ik de eer niet van by den Dey ontboden te worden. Den vierden dag wierd ik door eene bedekte deur in zyn geheimvertrek geleid, Hy hield eenigen tyd zyne oogen nedergeflagen, als in eene diepe overdenking; en die vervolgens opheffende, zeide hy: Het vermoeden isfterk tegen dien Muley, ja,zeerfterk, en echte kan  EENE EnCELSCIIE GESCHIEDENIS 2$$ kan het mooglyk wezen, dat hy onfchuldig is. En offchoon Osmyn myn Neef is, ja, offchoon hy, om eens zo te fpreeken, myn naaste bloed was, vordert echter de eer, en de menfehelykheid van ons, David, dat liever negen misdaadigen hunne verdiende ftraf ontgaan, dan dat één onfchuldig man in zyne onfchuld zon verloren gaan. Maar de almagtige Allah (*) kan ons hierin licht geeven, wanneer het hem behaagt. Na verloop van omtrent vyf dagen ftond een misdaadiger gerecht te worden, wegens het verkrachten en vermoorden van een vry vrouwsperfoon. Hy zou van den top van een' hoogen toren geworpen worden uit welker muuren verfcheiden fcherpe werktuigen uitftaken, als haakeu, zaagea, mesfen, enzovoort. Hy bezweem verfcheiden maaien toen men hem naar de ftrafplaats voerde; en eindelyk in doodsangst zynde, zeide hy, dat by eene zaak van het grootst gewigt aan den Dey te zeggen had, en dat hy derhalven verzocht terftond voor hem te moogen worden gebrast. 5 Ik C*) 4 hl ah betekent in liet Arabisch, GoJ,  236 David Dou b t f ü l l , Ik was by Ali , toen de misdaadige voor hem gebragt wierd , en hem met oplettendheid bèfchouwendezag ik, dat hy die fchelm was, welke my op het Rooffchip gefpogen , en een' flag in het aangezicht gegeven had. Snoode, riep de Dey , wat hebt gy aan Ali te zeggen? Dat ik, antwoordde de ge» vangen, fchuldig ben aan nog veel haatelyker misdaad dan die, waarvoor ik nu zal geftraft worden, aan eene misdaad, die u zeer naby betreft, o Ali! maar, welke ik u nimmer zal ontdekken ten zy gy my zweert by M ahomet, dat gy de manier van myne dood verzachten zult. Dit zweer ik u, zeide de Vorst, indien de ontdekking van een evenredig gewigt is. Hierop verklaarde de gevangen , dat, in den nacht toen Osmyn verdween , de Kapitein Muley met tien zaamgezworen fchelmen, waarvan hy een was, in de kajuit van dien Prins was gekomen, en dat zy, na hem en zyn' dienaar den mond toegeftopt te hebben , om hen het fchreeuwen te beletten, hen de handen en de voeten gebonden hadden, en  eene Engelsche Geschiedenis. 237 en hen uit een der vensters in eene boot geworpen hadden. D,Jt zy , vervolgens naar het Schip van Osmyn toe roeijende, dezeven Mooren vermoord hadden, die daarop waren om het te bewaaren, en dat zy, na alles , dat van eenige waerdy in het Schip was, daaruit genomen te hebben , hetzelve hadden laaten zinken met Osmyn en zyn' dienaar daarin , en dat zy toen naar hun eigen Schip wedergekeerd waren. Terftond wierd'er om Muley gezonden , die welhaast geketend ta voorfchyn gebragt wierd. Maar zoras hy 't gezicht van den rnisdaadigen zag, liep hy verwoed, met het; hoofd vooruit tegen den muur, en indien een wacht, die kort by hem ftond hem niet by de keten gegrepen had, dan zou hy op het. oogenblik zyne harsenpan tegen den muur verpletterd hebben. Ali hierdoor genoegzaam van de waarheid overtuigd, beval, zonder verder onderzoek, dat het hoofd van den, rnisdaadigen den volgenden ochtend zou afgehouwen worden, en dat Muley voor de oogen van al het volk zou geïmpaleerd worden. Nooit  $38 David Doubtfull; Nooit is eenige blydfchap te gelyken by die, welke ik gevoelde, toen ik dat vonnis tegen Muley hoorde uitfpreeken; en ik ftond vroeg in den ochtend op om het vermaak te hebben van hem te zien ftraffen. Hy was zo verzwakt door zyn' angst, dat men genoodzaakt was hem op eene horde naar de paal te fleepen; en op zyn gelaat waren alle de yslykheden van wanhoop dood, en hel te leezen. Dit alles verwekte echter by my geene andere aandoening, dan dat genoegen, hetwelk men gevoelt in de wraak, totdat de beulen met ongevoelige harten en Vinnige befchimpingen aan hem de handen begonden te Haan. Maar toen ik zag, dat zy met groote moeite en geweld de paal door zyn lichaam ftieten, welke zy opliepen be. zyden de ruggraat, en zo weder uit aan den nek tus.rchen de fchouders ten einde geen deel zyner ingewanden te kwetfen, en hem dus des te langer pyn te laaten lyden ; toen ik hem met doodsangften zag worftelen, en zyn afgryslyk brullen en jammeren hooi'  eene Ënöelsche Geschiedenis 23$ hoorde, toen wierd myne wraakzucht wel. haast in affchrik en medelyden veranderd; zyne fmarten fchecnen in myn gemoed overgebragt, en, indien ik niet vandaar gegaan was, zou ik voorzeker in zwym gevallen zyn. Van dien tyd af begon de Dey my groote genegenheid en gemeenzaamheid te betoonen. Hy fchonk my een aanzienlyk jaargeld, met een menigte flaaven, paarden, en hofbedienden. Hy zeide, dat ik hem, zoude zyn als een neef, of als een zoon, en gaf myn den naam van David-Osm y n. Eenigen tyd hierna kwam 'er tyding, dat Caled-A murath van Fez groote toerustingen maakte om zyne ftaaten aan te tasten. Wy zullen hem meer dan de helft te gemoet komen, riep de dappere Ali; misfchien zullen wy zyne gedreigde onderneeming nog even kunnen voorkomen. Hierop ontbood hy zyne troepen uit alle de legerplaatfen. Ik was by hem toen hy hen monsterde. Zyn voetvolk was meer ontzaglyk door de menigte dan door hun- ne  240 David Doubtfull." De geoefendheid , maar zyne ruifery wa$ volmaakt geoefend, en maakte eene fraaije vertooning. Den dag vóór zyn' optogt wierp ik my voor zyne voeten. Ik wil met u gaan, myn Vader, en myn Heer, riep ik uit. Ik wil geenerhanden rang of bevel hebben; ik verzoek alleen om de vryheid van aan uwe zyde te moogen vechten; opdat gy moogt zien, hoe dapper ik voor u llryden zal; en hoe bereidwillig ik zal zyn om allen de wapenen die tegen u gewend worden, op myne borst te ontfangen, myn Vader! Neen , David, gaf hy my ten antwoord, myn volk weet, dat gy een Christen zyt. Ik zou my niet kunnen bedwingen van de genegenheid, die ik voor u heb, te laaten b'yken; en dat zou misfchien afgunst onder myne Bevelhebbers verwekken. Ik zal u hier met eenige troepen achterlaaten, waarmede gy u in het gezicht van dit paleis zult legeren, om deeze muuren voor geweld, en myne vrouwen voor befmetting te behoeden. Maar. draag zorg, ttrwyl gy haar hoeder zyt, dat gy niet haar  Seks Engelsche Geschiedenis 2aj baar befmetterw ord. David! Ik zou u al« Jes kunnen vergeeven, maar dit niet; ik zou u het bevlekken van myn bed niet kunnen vergeeven, David Osmyn! Neen, myn Vader! riep ik uit, ik kan niet ondankbaar zyn. Schoon uwe vrouwen zo dikwyls voor myne oogen kwamen als de fteenen van deezen grond, en fchoon zy verfierd waren met meer bevalligheden dan haare eerfte moeder in het Paradys, nog zouden zy my niet kunnen verleiden, myn waarde Heer! Den volgenden ochtend begon Ali den optogt; en na hem een eind weegs geleide gedaan te hebben, keerde ik naar myne Ie. gerplaats terug, Dien nacht, terwyl ik in myne tent lag, begon ik met my zeiven rekenfchap te hou. den. David, zeide ik by myzelven, gy hebt thans aanzien, rykdom, en eer ver. kregen; gy zyt, als het ware, de tweede man in dit Ryk, en al het volk heeft groo* te achting voor u; maar zyt gy, om dit alles, beter of gelukkiger? Neen, wel verre vandaar. 0, Broos en ydel hart! deeze  «42 David Doubtfüll, vermaaken, en deeze eertitels hebben lï verftrikt, en een fchoonfchynend voorhangfel uitgefpreid tusfchen u en uwen God. o, Heere! doe my wederkeeren tot myne keten, tot myn ftroo, en tot myne behoeftigheid! Stort my op nieuw in flaaverny, voer my weder naar myn' arbeid! Ik behaalde toen geene uiterlyke overwinningen of pryzen, maar ik ftond op het punt van den grooten prys myner roeping te behaalen. Myn lichaam was niet verfierd met goud of paarlen, maar myne ziel verheugde zich in de paarl van onfchatbaare waerde.' Omtrent vyf weeken na het vertrek van Ali, terwyl ik myne avondwandeling deed by maanlicht voor het paleiskwam Omar een oude Zwart !en opperfle der gefnedenen van het Serrail naar my toe , en fprak my aan. Osmyn, zeide hy, een' bondel van onder zyn' arm neemende, ik heb hier een gefchenk voor u, waarop de grootste vorst der aarde trotsch zou moogen zyn. Het is een geheel ftel kleederen, opzettelyk voor u vervaardigd door de handen van de Sultana, en die van haare fchoone en doorluchtige gezellinnen. Zy hebben hooren fpreeken van uwe groote daadera  eene ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 243 cfaaden op het laatstverlopen feest, en zy zen° den u dit tot eene belooning. Dit zeggende ontvouwde hy de kleederen voor my by het licht van de maan. Zy waren geborduurd met bloemen van goud, paarlea, en edelgefteenten van zo grooten luister, dat zy het fchynfel van de maan met verdubbelden glans terug kaatften. En wat eischt men van my tot vergelding van zulk eene onwaardeerbaare eer en goed» heid? Niets anders, dan eene opwachting van een enkel uur, om haar een kort verhaal van uw levensgevallente geeven. Neem uwe gefchenken terug, riep ik uit, daarin is doodelyk vergif; ik wil het vertrouwen, dat myn Meester in my ftelt, niet verraaden. Neen, zeide Omar, ik verzeker u , dat dit het oogmerk niet is. Onze Meestresfen zyn vrouwen van de allerbeproefdfte kuisheid. Ik neem op my u veilig heen te geleiden en te rug te brengen. Ook kan onze Meester daardoor op geenerleije wys bedrogen worden. Zy leeven alle te zaamen, en beminnen elkandere als zusters , en de eene heeft nooit eenig geheim voor de andere. Echter hebq 2 bèti  244 David Doübtfull ben zy my verzocht u te zeggen , dat, indien gy vreesachtig van aart zyt, zy niet fterk willen aandringen op de zo zeer door haar verlangde gunst. Hief voelde ik myne eerzucht geraakt. Neen, Omar, riep ik, ik ben geen bloodaart. Ik durf alle eerlyke gevaaren tarten. Ik zal u verzeilen; maar ik wil daar niet lang blyven, Omar. Ik wil uwe Meestresfen toonen , dat ik voor de zaak van eer en deugd alle verzoekingen kan wederftaan. Hierop riep ik een' van myne flaaven, die vanverre myne bevélen ftond af te wachten, en hem den bondei overgeevende beval ik hem , dien in myne tent te brengen. Waarheen nu, Omar? vroeg ik. Ik zal u den weg wyzen, zeide Omar. Hy bragt my toen by een' grooten emmer, waarmede men gewoon was water te winden naar boven op het balkon daar het dan in andere vaten , die op de galleryën verdeeld ftonden, uitgeftort wierd. Gy moet niet eene deur hier beneden in« gaan,  EEWB ENCELSCH2 G£SCfHEÖENXS.V Stf gaan, zeide Omar, want daar huishouden onze bedienden, en die zouden u misfchien ontdekken. Maar , wanneer gy in deezen emmer gaat zitten, dan zal ik na verloop van eene of twee minuuten u optrekken, en u ftil inneemen. Omar ging toen van my af, en wierd binnengelaten op het kloppen aan eene afgelegene deur ; intusfchen bleef ik ftilftaan by den emmer, en zohaast ik denzei ven zag be. weegen, fprong ik daarin , en wierd opgetrokken tot den top van het paleis. Omar ontfing my hier ftilzwygende en zonder licht, en my by de hand vattende, leidde hy my eenige trappen af naar een klein vertrekje, dat door een klein lampje flaauw verlicht wierd. Hier liet hy my weder alleen, my niets anders in het oor luisterende dan dat hy fpoedig weder by my zou zyn. Ik wachtte hem echter hier een' geruimen tyd, in hoop, dat hy fchielyk komen mogt. Eindelyk zag ik hem komen, en my op nieuw by de hand vattende, zonder één woord te fpreeken , leidde hy my door een' langen en duisteren gang, totdat wy aan eene dubbele Q 3 flagV  5^5 Pavid Doubtfüll; flagdeur komende , hy eene veer indrukte \ waarop de beide deuren openvloogen, en myne verbysterde oogen door een onverwacht licht deeden fchemeren. De zaal welke door deeze deuren voor my geopend wierd , was rykelyk verlicht, en zeer prachtiglyk verfierd ; maar myne aandacht tvierd welhaast van deeze beuzelingen afgetrokken. In het midden ftond eene tafel, voorzien van een' uitgezochten kouden disch Rondom dezelve Honden een groot getal kleï« ne fofa's; en achter elke fofa ftond eene prachtig gekleede juffer, van het hoofd tot de voeden met een' fluijer omhangen. Omar leidde my naar het opperfte eindevan de zaal, terwyl ik in het voorbygaan eene beleefde buiging maakte voor het gezel» fchap. Hy drong my toen om te gaan zitten, op eene plaats, vanwaar ik met één* oogwenk alle de fchoonheden kon overzien, die rondom de tafel waaren. Terftond hierop zetteden zy zich alle neder; en ligtten allen te gelyk haare fluijers op, waardocr ik op het onverwacht gezicht van zo veele fchoonheden is geheel bedwelmd wierd. Alle  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS» ïj{.f Alle de juffers begonden te glimlachen, eit fcheenen behaagen te fcheppen in myne verbaasheid. De Sultana Delaïde zat naast my; en was niet kenbaar uit haare gezellinnen , dan door een klein kroontje van beweegende diamanten, dat op Haare fchoone lokken Hond. Osmyn, zeide zy. gy fchynt eenigzins verbaasd; zyt gy nooit te vooren in eenig ferrail geweest? Hebt gy geene feirails in uw land, Osmyn? Neen, Mevrouw, gaf ik ten antwoord, wy hebben geene ferrails in ons land; maar ik ben wel verzekerd , dat geen ferrail op deeze aarde ooit zulke uitmuntende fchoonheden bevat heeft als die, welke zich thans voor myne oogen opdoen. Zoud gy dan niet wenfchen, vroeg De* laïde, om zelf zulk een ferrail te hebben? Neen, Mevrouw zeide ik , zonder liefde kan 'er, myns oordeels, geen waar genot plaats hebben; indien ik ooit zal beminnen, zal het Hechts één enkel voorwerp zyn, en dat zal ik beminnen met geheel myn hart; oprechte liefde kan geene verdeeling dulden. Hier zag zy my aan met eene tederheid, die tot in myne ziel doordrong, en haar' zak- Q 4 doek  *48 David Doubtfulï,; «Joek uithaalende veegde zy eenige opkomende traanen af. Eene andere juffer vroeg vervolgens, of wy geene vrouwenmarkt hadden, en of de vrouwen in myn land geene flaavinnen waren gelyk in dit land ? Neen, Mevrouw, zeide ik , onze fchoonen zyn geene onderwerpen van koophandel, maar voorwerpen van liefde en verwondering. Geene vrouw kan in En» geland aan een' man verbonden worden, dan door eene vrywillige genegenheid. Een man , die daar meer dan eene vrouw neemt, is doodfchuldig. Eene Engelfche juffer , die zo fchoon was als de geringde fchoonheid, die hier tegenwoordig is, zou dagelyks door eene menigte van onderdaanige, en zuchtende minnaars nagevolgd, en aangebeden worden. In Engeland zyn onze. daaden zo vry als onze harten, en de gewaarwordingen van eene wederzydfche liefde tusfehen die geenen der beide fexen , welke cleeze tedere en bekoorlyke drift gevoelen, maaken het hoogst geluk uit, waar voor de aiensch op deeze waereld vatbaar is. 9$:  mm Enoelsche Geschiedenis. 243 Gelukkige Engelfche vrouwen 1 gelukkige Engelfche vrouwen! hoorde men van alle kanten weergalmen. Helaas! riep de bekoorlyke Delaïde, hoe verfchillend is ons lot! Wy worden als beesten verkocht aan den een' of anderen beestachtigen meester. Wy beminnen niet, en wy worden niet bemind, hiervan ben ik nu volkomen overtuigd, Osmyn; wy zyn Hechts onderwerpen van een? laage dierlyke drift, welke wy ten gelyken tyd verfoeijen en dulden; en wanneer die lusten voldaan zyn worden wy, even als een oud kleed, verworpen, om voor eene nieuweling plaatste maaken. Zo verheven als gy my thans ziet, de begunstigde Sultana van onzen Heer Ali, kan ik ligt morgen btftemd worden tot het waarneemen der geringde diensten van zyn huis. Dit kan , voorzeker , geen huwelyk zyn; want, gelyk gy hebt te kennen gegeven, Osmyn, en geïyk ik'in myn hart gevoel, kan het huwelyk enkel beftaan uit eene overeenkomst van beider harten. Liefde kan niet gekocht or verkocht worden; dezelve is van een' al te tsderen aart; en veel te kostelyk; Q" 5 niets  25$ David Doubtfull.' niets kan die betaalen dan eene evenredige wederliefde. Zy drongen thans alle by my aan, dat ik myne levensgevallen zou vernaaien; en hier moet ik tot myne fchande bekennen , data hoe verachtelyk ik ook in myne eigen oogen fchsen, ik echter de verwaandheid had van eerlyk,en zelfs verdienftelyk te willenfchynen in de oogen der fchoone Delaïde; ik verzweeg ten dien einde alles, dat daarin haatelyk was, liep fchielyk over het aanftootelyk heen , en weidde breedvoerig uit over alles , dat ik in myn karakter voordeelig oordeelde te zyn. De nacht was reeds voor een groot gedeelte verlopen toen ik myn verhaal eindigde; waarop de Sultana opftaande my vroeg, of ik de fraaiheden van haar eigen vertrek niet begeerde te zien. Ik volgde haar , en ftond opgetogen over den luister de kostbaarheid, en de menigte der juweelen, zowel als over de wonderwerken van kunst, die zy voor myne oogen ten toon fpreidde. By onze terugkomst vonden wy, dat het overig  eene engelsche geschiedenis 251 overig gezelfchap de zaal verlaten had. Dela ï d e wierd bloedrood , en floeg haare fchoone oogen neder. Ik raakte insgelyks in verwarring; myn hart begon te kloppen, en ik zag rond naar eenig voorwendfel om fchielyk te kunnen vertrekken Maar.... maar.... kortom, Mynheer, noch myne voorneemens, noch godsdienst , noch deugd , noch eer, noch dankbaarheid was beitand tegen deeze verzoeking; zy wierden allen flachtoffersvan het onwederftaanbaar vermoogen der alverwinnende Delaïde. Delaïde v/as de eerlle , die op myn vertrek begon aan te dringen Het was nog duister; ik vond Omar reeds wachten. Wy vertrokken langs denzelfden weg, dien wy ge» komen waren; ik flapte in den emmer, en hy liet my zachtjes naar beneden. Toen ik dicht aan den grond genaderd was, voelde ik eene hand , die my van achteren met geweld by den fchouder greep. Ik fprong uit den emmer, en den fchelm by den ftrot grypende, zou ik hem oogenbliklyk met myn ponjaard doorftoken hebben; doch eene onbekende kracht fcheen myn' arm te weder houden ,  ^52 David Doübtfull." den, en my toe te roepen: Wacht u, Davi d van moord met overfpel te paaren ! Terwyl ik dus in bedenking ftond kwam eene geheele menigte op my toefchieten, zy greepen my by beiden myne armen, en my den ponjaard uit de vuist wringende, bonden zy my de handen op den rug, en leidden my naar de kluizen der Imam's, die een weinig afgelegen waren van de eene zyde van het paleis. Zohaast zy licht binnen gebragt hadden, riep de opperfte van hen: Hoe! Osmyn! Is betmooglyk! Onze beroemde Osmyn! Beloont gy dus de gunsten van onzen goeden en edelmoedigen Heer ? Gy zyt een Christen, riep een ander; leert de wet van Christ u s u het vertrouwen te verraaden van hen , die u tot hunnen befchermer ftellen ? Dit was een doodfteek, dezelve griefde my tot in de ziel, maar ik ftond roerloos in eene droefgeestige befchaamdheid , en deed myn' mond niet open. Toen gingen zy van my af, raadpleegden een' tydlang met eikanderen, en kwamen vervolgens weder. Osmyn, zeidde toen hun Op-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS 253 Opperhoofd, gy zyt een moedig en wondérbaar man , en het zou groote jammer zyn ut te verliezen. Uw geheim berust alleen by ons; en wy zweeren u by den heiligen Propheet, en by den almagtigen Allah, wiens gezant hy is, dat, zo gy een' enkelen voorflag, dien wy u zullen doen, wilt aanneemen, wy hetgeen wy gezien hebben in de diepfte vergetelheid zullen begraaven, en dat wy u nog daarenboven op het iTerkst in de gunst van Ali zullen-aanbeveelen; en u by het volk tot den hoogden top van achting zullen doen ryzen, en dat wy maaken zullen, dat gy met ampten, fchatten , en eertitels zult overladen worden, Noem het my fchielyk, riep ik uit, wat het ook zyn mooge, zelfs met gevaar van myn leven zal ik het volbrengen. Het is, antwoordde hy, niets meer dan Christus af te zweeren, en de leer van Mahomet, wiens Priesters wy zyn , aan te neemen, en alle de zegeningen van zyn Paradys zullen op uw hoofd uitgeftort worden, hier en hiernamaals. Hier loosde ik een' diepen zuchtr en myn hoofd Iaatende nederzinken, Hortte ik eenige ftille traanen, zonder dat ik echter myne ge-  254 David Doubtfull* gedachten ten hemel durfde helfen. Neen , neen, riep ik uit, fchoon Chris tps geen vermoogen op myn hart heeft ; fchoon ik geen deel aan hem heb; fchoon hy my verworheeft in den tyd, en in de eeuwigheid ; fchoon ik hem dagelyks verzaakt heb dooi alle myne daaden; zal echter myne tong hem nimmer veriaaken.' In armoede en behoeftigheid , in gevaar, en in den kerker, hier in de dood, en hiernamaals in de hel zal myn mond hem blyven belyden. Toen gingen zy Weder ter zyden , en wederkeereude, zeiden zy, dat ik twee dagen tyd zou hebben om my over hunnen voorüag teberaaden; maar dat , indien ik dien niet aan» nam , ik dan levendig geïmpaleerd zou worden op den derden dag, met alle andere foorten van pynigingen, die men kan uitdenken. Zy plaatsten my hierop in een' wagen, die aan alle kanten dicht was, én voerden my naar Algiers, hier wierd ik Jn een donker gat geworpen, en met ketenen op den grond vastgeboeid, gevoed met brood en water, en geen het minste fttraaltje van licht opengelaten , dat myne gedachten kon aftrekken van de yslykheid van myn' toeftand. In-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS» 255 Intusfchen deed ik myn best om myzelven in myn voorneemen te verfterken, door my geduurig die heilige belofte te herinneren, welke Christus doet. „ Al wie my zal be„ lyden voor de menfchen, dien zal ik ook „ belyden voor myn' Vader, die in de He„ melen is. " Myne belydenis, zeide ik, is, wel is waai, Hechts een mondbelydenis; maar datgeen, hetwelk ik om C hristus wille lyden zal, kan ten minste ftrekken , om my minder fchuldig, zo al niet aangenaam te maaken in zyne oogen. Ik verlangde, van den eenen kant, toen óm verhoord te worden, terwyl ik, van den anderen kant daarvoor beefde. Eindelyk kwam de beftemde dag. De Imatiïs kwamen weder, en herhaalden hunnen voorflag; maar ik bleef dien ftandvastig afflaan, fchoon in naauwlyks verftaanbaare woorden , want myne tóng kleefde van angst aan myn gehemelte. Toen trokken zy my allen myne kleederen uit tot op deeze broek , uit welke zy nog alles wegnamen , dat van eenige waerdy was, uitgezonderd deeze nietige okkernoot, en my ver-  $55 David Doubtfull. vervolgens op eene horde werpende, flecpte men my naar de ftrafplaats. é f. , . • 'j; "' j ' £: ... De opperfte Imam vroeg my toen nogmaals, pf ik Christus wilde verlochenen ; maar -ik gaf hem geen antwoord, want ik was niet in ftaat om te fpreeken. Ik zag de foebereidfelen, ik zag den ftaak , reeds in de handen der beulen; ik zag rondom my fornuizen met gloeijende kooien, met afgryslyke werktuigen ter pyniging vervuld om my het halfgefchroeid vleesch nog lillende van het gebeente te fcheuren. Indien ik toen het vertrouwen had gehad van myn' geest tot God te wenden, en hem zyne hulp in dat noodlottig uur af te fmeeken, dan twyfel ik niet, of hy zou my kracht gegeven hebben uit de hoogte, om alles uit te ftaan , dat menfchen, of boöze geesten tegen my zouden kunnen uitdenken; en misfchien zou ik dan nu, in het zalig verblyf van zyne gunst en zegeningen, myn aanweczen vereeuwigd hebben ïn het dankbaar en treffend gevoel van zyne onbegrypclyke genade aan een' zo groo. ten zondaar betoond.  eene EnGELSCHE GESCHIEDENIS. *S7 Maar toen ik myne gedachten vestigde op de yslyke trekkingen van Muley, waarvan ik zelfs het gezicht niet had kunnen uirftaan, wanneer ik zulk een' toeftel zag van bykomende pynigingen; en toen zy einnelyk de handen aan my begonden te fla m, om de rechtspleeging te beginnen , begon ik geheelenal mynè zinnen te verliezen; ik kromp ineen van vrees, myne haairen reezen te berge van afgryzen; myne tong kreeg fpraak, en ik riep: Vertoef, vertoef' Ik zal alias zeggen; ik zal alles doen, dat gy my zult bev«elen. Hierop begon de Opperfte dér hnanfs een Formulier van afzweering voor te leezen, hetwelk hy my beval hem na te zeggen j maar ik was zodanig ontfteld , en bmten adem, dat zy verplicht waren, om my eenige hartfterking te geeven om my voor hec bezwymen te behoeden* Zohaast ffiyhe levensgeesten een Weinig herfteld waren, begon de Imam op nieuw zyne trouwloóze plegtigbeid , en ik twyfehiet, of ik zou dezelve ten einde toe gel volgd hebben, hoeze*- ik die ook in my. B, ne-  David Doubtfull, ne ziel verfoeide, indien zy daarmede hadden voortgegaan, maar onverwacht hoorden wy van verre een luidruchtig gefchreeuw, als van eene groote menigte volks; het gerucht kwam geduurig nader; en kort daarna zag men verfcheiden hoopen naar de ftad toe komen. Toen begonden de woorden van dat geroep recht verftaanbaar te worden, en men hoorde niets anders dan; Au is verflagen! Ali is verflagen! en Amurath komt recht op de ftad aantrek, ken. Hierop keerde een ieder zich van my af, en langs verfcheiden wegen wegvluchtende, lieten zy my alleen en ongeboeid by den ftaak zitten. Toen ik dit zag, begon ik te bekomen uit den angstigen , en zwakken ftaat, waarin ik my bevond; en opryzende vluchtte ik met allen mooglyken fpoed naar de haven. Hier zag ik eene floep, welke juist afftak, waarin zich eene menigte van menfchen bevonden, die meestal in flaavenkleederen waren, en terftond een' loop nee. mende fprong ik van het hoofd der haven midden onder hen. Ter-  ÈËNE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 259 Terftond vroeg my iemand in het Ehgelsch; of ik ook onder de gerantfoeneerden behoorde? Ja, riep ik, ik ben gerantfoeneerd; ik ben gerantfoeneerd,* en wei op eene wonderbaare wyze! Waarop zy, zonder verder te vraagen , onder zeil gingen, en binnen twee uuren tyds bereikten wy het fchip, dat de Engelfche Conful beftemd had om d e ge. rantfoeneerden over te neemen. Geduurende dien gantfchen dag bleef ik in een' ftaat , die niet wel te befchryven is. Myn hoofd , en myn lichaamsgeftel, wierden van fyd tot tyd door buirengewoone toevallen aangedaan , en u yne ziel zweefde in eene verbysterde en vreesachtige bedwelming als nog niet recht ontwaakt uit den akeligen droom der ysïykheden , die zy ondergaan had. Tegen den avond begaf ik my naar bene. den, en verzonk in een' ftaat van volftrekté vergetelheid, naardien ik in geene vier dagen en nachten geflapen had. Den volgenden dag vond ik my een weinig verfrist, maar myn gemoed was gelyk eene onftuimige en bruifchende zes na een' woeR 2 deti"  26o David Doubtfull denden ftorm. Ik zag rond naar troost, maar ik kon geen' troost vinden; ik zag van verre uit naar hoop, maar geene hoop deed zich op. De bewustheid van myn aanwee. zen wierd voor my een last van elende, die ik niet kon op-heffen ; en indien ik myn' wensch had verkregen , dan zoa al het gefchapene vernietigd zyn geworden. Geduurende onze geheele reis bleef ik genoegzaam altoos in die gefteldheid van ziel. Want fchoon ik nu en dan deel nam in de vermaaken en vrolykbeden van het fcheepsvolk, dan was echter myne vrolykheid voor dien tyd eene vrolykheid van onzinnigheid, waaruit ik oogenbliklyk wederom nederzonk in eene diepte van wanhoop, wier duisterheid geen' ftraal van troost overliet. Ik geraakte ook dikwyls in verzoeking om my te ontdoen van een aanweezen, dat enkel ftrekte om my te pynigen. Maar dan wederhield my weder de vrees van my nooit te zullen kunnen ontdoen van dat aanweezen, en van nedergeftort te zullen worden in dien afgrond van van zielenfmarten, waarmede ik den zieltoogende Muley had zien pynigen; en  eene EnGELSCHE GESCHIEDENIS, 2ÓÏ en dit fchrikte my af van het verhaasten van den dag myner reken fchsp, en dus bleef ik in eene dofgeestige, en aakelige afwachting van myne veroordeeling. Dikwils daagde ik myzelven, als by verbeelding, in het holst van den nacht voor Gods verfchrikkelyk oordeel. Dan zeide ik tegen myzelven: Gy, David, gy, verdoemeling, waarom zyt gy een misdaadige boven alle rnisdaadigen geworden ? Gy heb het geluk gehad van drie braave en goedhartige meesters aan te treffen, die u gunsten hebben betoond verre boven uwe verdiensten; en die allen hebt gy bedrogen, beftolen of verraden. Zelfs den Heer der heeren , en zyn' Zoon Je sus C h ristu s zou ik byna verraaden hebben ; wat zeg ik ? Ik heb hen werkelyk verraden en verzaakt, want ik had beloofd; ik had my verbonden om hen te verraden en te verzaaken; en dus zal God u ook verzaaken, David, in den tyd, en in de eeuwigheid. Op zekeren avond overviel ons een fchrik* kelyk onweder; en terwyl de meesten van het fcheepsvolk geld gaven aan den bottelier voor R 3 fkx*  %6t David Doubtfull fterke dranken > en het gevoel valn hun gevaar daarmede zaten weg te drinken, onder het uitbraaken van de fchrikkeiykfte vloeken, aan het een einde van het fchip, zaten anderen, aan het ander einde te bidden, en God met lofzangen te verheerlyken. Van beide kanten noodigde men my om in hun gezelfchap deel te neemen, maar ik floeg zulks wederzyds af, want ik kon anderen niet Herken in die godloosheid, welke ik in myzelven verfoeide; en ik durfde my niet verftou* ten, om den geheiligden naam van Christ ü s in myn' onzaligen mond te neemen , daar ik hem nog zo kort geleden verlochend had. Intusfchen hield ik my zeiven voor een' twee° den Jonas, die voor Gods aangezicht vluchtte , en wiens misdaad dit onheil veroorzaakte , en ik ftond op het punt om aan het feheepsvolk myn geval te verhaalen, en hen te zeggen, dat zy my in zee zouden werpen. Eindelyk begon het onweder te bedaaren, maar myne wroegingen bedaarden niet. Ik wenschte wel boetvaardigheid te betoonen, maar ik oordeelde, dat ik buiten de mooglykheid van berouw en bekeering Was ; en dus bleef ik een' ftaat van onvergenoegdheid, en/  EENE ENGELSCIIE GESCHIEDENIS, 2p"3 en van vvandfchap tegen God, tegen myzelven, en tegen alle menfchen. Toen wy hier aangekomen waren, en eenigen van ons om voorheen gepleegde misdaaden in de gevangenis gebragt wierclen, begon de natuur, fchoon ik my weinig bekommcrde over wat 'er van my zou worden, haare infpraak in myn hart te vernieuwen; ik be^on te bceven, en te verbleeken; alle myne irmdaaden kwamen my weder levendig voor oogen ; en ik verbeeldde my, dat zy even bekeid waren aan een' ieder' mensch; en dus ver» wachtte ik elk oogenblik, dat men my ook vatten, en in de gevangenis werpen zou. Maar toei ik'verftond, dat in de plaats van ftraf, gy voorgenomen had my met uwe goedheid te overlaaden, toen kwamen alle myne misdaaoen my nog veel rnisdaadiger voor; uwe goecheid viel als een hoop gloeijende kooien op nyn hoofd ; en ik zonk onder dezelve neder tan uwe voeten. .'Zi« daar, Mylady, zeide de Heer F enton zich naar de Graavin vanMaitland keereide, het verhaal, dao gy van my beft 4 geerd  264 David Doubtfuli» geerd hebt, hetzelve is eene aaneepfchakesling van zeldzaame gevailen. en ik twyfel niet, o.f gy zult daarin wel eenig deel genomei hebben. Ik heb daarin zóveel-deel genomen, antwoordde' Mylady Maitlano, dat ik u u.t myn' naam, en, ik durf zeggen, uit naam van het geheel gezelfchap, verzoek, dat >y ons gelieft mede te deelen, wat 'er zedert vin dien ongelukkigen David geworden is. Dit wil ik gaarne doen, hernam de Heer F en ton, te meer dewyï ik voor dien «ngelukkigen, uit hoofde van zyne oprechtheid, en hartelyk berouw, eene waare genegenheid heb opgevat. Zohaast hy zyn verhaal geëindigd had, riep ik hem toe: Schep moed, David, en^eur uzelven op! Uw toeftand is in verre na niet zo wanhoopig, als uwe naauwgezette beangstheid zich verbeeld. Uwe dooling is aleen hierin gelegen, dat gy enkel vertrouwt op. uw eigen gevoel van uwen plicht, en op uwe tigene krachten in het wederlïaan van ve:zoc« km-  EENE EnCELSCHE geschiedenis 2$$ ktogen; de beste mensch, die ooit geleefd heeft, moest zekerlyk vallen, even gelyk gy,' wanneer hy geen' fterker' fteun had gehad. Gy kent nu uwe zwakheid,• gy hebt nu door herhaalde ondervinding geleerd, dat gy. uit uzelven, even weinig in ihat zyt otn de vyanden van uwe ziel het hoofd te bieden, wanneer zy u aanvallen, als een boom, die beroofd is van zyn' wortel, en los op den grond gezet word, den aanval van een'opkomenden ftorm kan tegenftaan. Houd u derhalven vast aan uwen wortel , David! en verftout u niet in uwe eigene krachten aan een zwak riet tegenltand te doen. Hecht u vast aan den rotsfteen, waaruit gy gehouwen zyt. Kleef dien aan , rust op denzelven ; en dan zal uwe kracht fterker zyn dan die van een geheel heirleger; en noch leven, noch dood, noch overheden, noch magten, noch tegenwoordige , noch toekomende dingen zullen 14 kunnen fcheiden van de.liefde van God, welke in Christus J e s u s is. Terwyl ik dus tegen hem fprak, begonden zyne oogen te glinfleren , de droefgeestig, fceid begon van zyn gelaar te wyken, en eene R 5 Wy.  2f56" David Doubtfull, blymoedige bedaardheid begon dejze/ver plaats in te neemen, men zou hem naauwlyks voor denzelfden man genomen hebben ; en hy riep uit: Ja, ik wil, ik wil np nieuw myn' God zoeken! Ach, Mynheer! bid gyhem, dat hy my vergunne tot hem te naderen, en dan zai ik, het zy in leven of in dood , hem nooic weder verlaaten! Uit zeggende wilde hy zich op nieuw aan myne voeten werpen, maar ik haastte my om hem dit te beletten. David, zeide ik tegen hem, ik ftaa op het punt van naar Frankryk te gaan, en ik zou gaarne, vóór myn vertrek, u in eenig prdentclyk belïaan gevestigd zien. Nu , in de plaats van de twintig guimes, die gy uzelven onwaerdig keurde, zie daar ten dien einde eene banknoot van tweehonderd ponden, om het een of ander aan te vangen, en gy zoud my groot vermaak doen met my te zeggen , welk een gebruik gy daarvan denkt te maaken. Vooreerst, Mynheer, zeide hy zal ik aan myne twee voorige Meesters al het geld terug geeven, dat ik hen ontroofd heb, met de vol*  eene Engelsche Geschiedïïnir a6? volle rente, hetwelk , naar myne gedachten, zeventig of tagtig ponden zal bedraagen. Vervolgens zal ik het overfchot, tot den laatsten ftuiver toe, aan uwe Hoogedelheid terug geeven ; want gy zult my nimmer kunnen overhaalen om hetzelve voor my te behouden. Volgens myne tegenwoordige wyze van denken , zou het voor my van geen grooter nut zyn dan de fteeren, of het flyk van de ftraat. Myn ftaat van flaaverny en harden arbeid was de eenige ft .at van geluk , dien ik zedert myr.e geboone gekend heb; en ik beef op het enkel aandenken aan overvloed, Ik ben reeds overvloedig ryk genoeg door het bezit van myne vryheid. ik ben nu in een vry land, en by gevolg Heer van myn' eigen' winst. De winst van een' kruijer is, in den ftaat, waarin ik my thans bevind een overvloedige rykdom voor my; dezelve zal my middelen genoeg verfchaffen voor myn onderhoud, en my behoeden voor de noodzaaklykheid om myn brood van de barmhartigheid van andere lieden af te fmeeken, en wat heb ik toch meer noodig? Myn waaarde David! myn geliefde boer vaar •  2.63 David Doubtfull, vaardige, zeide de braave B idder Thomas Biceer , die by my was, (en met deeze woorden vatte hy hem gulhartiglyk by de hand,^ vanwaar hebt gy die okkernoot gekregen , het eenig overfchot van allen uwe fchatten , welke gy niet beduidende genoemd hebt? Mynheer , zeide David, gy handelt met my eveneens als P h a a r o met zyn' opperfchenker, gy brengt uwen dienaar zyne misdaaden volkomen in zyn geheugen. Toen de Sultana, gelyk ik u gezegd heb de fchatten van haar geheimvertrek voor my ten toon fpreidde, verzocht zy my, dat ik daaruit zou neemen hetgeen ik voor het zeldzaamst en kostbaarst hield. Maar , gelyk myne begeerlykheid my toen op dat tydftip niet beheerschte, floeg ik myne oogen op eenige okkernooten, die ik in een' hoek zag leggen , en eene van dezelve afneemende, zeide ik; dat ik die bewaaren zou tot eene gedachtenis van haar. Beloof my dan, zeide zy, dat gy die nooit zult openmaaken dan in uw eigen land. Dit was eene zeer ligte voorwaarde, en dus voldeed ik daaraan op het oogenblik. Be-  iené Engelsche Geschiedenis 2ó> Beminde gy de Sultana, David? vroeg ik hem. Ja, Mynheer, zeide hy, ik beminde haar bovenmaate, en ik ben verzekerd dat zy my ook vuuriglyk beminde; en wy beloofden eikanderen te zullen trouwen, indien ons ooit het geluk te beurt viel van'c-nze vryheid weder te krygen, en dat wy het zy in flaaverny of in vryheid nooit iemand anders zouden neemen. Laat my uwe okkernoot eens zien, David, zeide Ridder Thomas; gy ftaat mi met meer onder eenig verband, met betrekking tot dezelve. Breek die dan niet, bid ik u, Mynheer, zeide David, want ik wil die nimmer misfen. Jk zal die niet breeken, David, zeide Ridder Thomas , ik zal die enkel met de punt van myn mes openmaaken , en een weinigje vischlym kan die breuk ichielyk weder heelen. Ridder Thomas nam toen de okkernoot, en dezelve een tydlang op de hand gewogen hebbende; Ik wil u honderd guinies geeven David, zeide hy, op de kans van hetgeen deeze dop zal bevatten. lk 20lI dat voor non-  a/o David Doubtfull honderd ftuivers willen geeven, Mynheer; zeide David, indien ik van zin was u uw geld af te neemen zonder waerdy daarvoor te geeven. Hierop nam Ridder Thomas zyn mes, en den dop voorzichtig openemle, zeide hy; ik ben fterk in de verbeelding, David, dat ik myn bod welhaast zal moeten verhoogen, en dit zeggende haalde hy daaruit een' diamant van het eerfte water en grootte. Ik week terug van verbaasdheid; de Ridder ftond ook verwonderd, David was de eenige, die noch door woorden, noch door gebaarden, eenige blydfchap of genoegen over het geval liet blyken. Ridder Thomas, die een koopman in juweel en was, den fteen een' tydlang met vermaak en verwondering befchouwd hebbende, zeide; David, ik zou u zeventienhonderd guinies voor dien diamant durven bieden, zo ik niet dacht, dat dit bod verre onder de waerde was; maar ik zal daarover beter kunnen oordeelen , wanneer ik dien op de fchaal zal gehad lubben. Behoud dien, Mynheer, riep David. .behoud dien met al myn hart, geef  EENS ËNGELSCHE GESCHIEDENIS, 2?I geef my enkel den dop, dat is alles, hetgeen ik daarvan za! terug neemen. Vervolgens 2icn met een bleek en verlegen gelaat naar my wendende; Ach; Mynheer, dit is voorzeker wederom eene list van den Verleider, ik Vrees, dat ik niet zo khielyk verlost zal m van myn' ouden metgezel als ik wel gedacht had. Ik ben niet van uw gevoelen , David, in dit geval, gaf ik hem ten antwoord. Ik denk veeleer, dat de Voorzienig, heid u deezen fchat toegevoegd heeft in een' tyd waarin zy wist, dat gy een goed gebruik van denzelven zoud maaken. Ach! Mynheer nep hy uit, indien ik ooit weder van God af! val, dan zal ik voorzeker krankzinnig wor. den , of myzelven van kant maaken. En waarom dat, David? vroeg ik hem. Gy moet niet verwachten , David, dat gy zo in één oogenblik tot een' onzondigen ftaat zult opftygen. Deeze ftaat is enkel voor die geenen, welken alreeds den goeden ftryd geftre. den , den loopbaan geëindigd, en het geloof behouden hebben. Deezen alleen kunnen n-et meer zondigen, maar loopen met een' blyden en vryën wil allerhande deugden te gemoet even als eene rivier, welke geneigd is om ' haa.  272 David Douetfull," haaren bloedverwant en vriend den Oceaan ië ontmoeten. Maar zulke menfchen als gy en ik, broeder David, moeten het ons laaten gevallen geduurig al ftruikelende voort te gaan, en fchoon wy honderd maaien vallen op één' dag, ]a zelfs daardoor zwaar gewond worden, myn waarde David, echter moeten wy niet wanhoopen, maar ons geduurig op nieuw wenden tot onztm Helper, met een volftrekt mistrouwen van onszelven, en een verzekerd vertrouwen op zyne Almagt; want hy is in ftaat om ons weder op te rechten wanneer het hem goeddunkt. r Ik zal u nog iets zeggen, David, het geen ik geleerd heb van eene heilige, die nu reeds by God is. Deeze zeide my, dat de vernederende bewustheid van geduurige ftrui kelingen meer verkiesbaat is, en den mensch tot grooter gelukzaligheid opvoert, dan de ftandvastige gerechtigheid van een' Engel, omdat zyhet zelfbenouwen, en het betrouwen op menfchen ondtrmynt, en den mensch geheelenal vestigt op dien hoekfteen, die op de eeuwigheid gegrond is. Hier  EENE ENGELSCr „ voor een veel waerdiger voorwerp zou be« „ waard zyn; maar Iaat hét, onaangezien al„ le deeze hinderpaalen., my geöorlofd zyn „ u te melden, dat niets in ftaat zal zyn om „ uw beeld uit myn hart te wisfchen, dat ik „ u beminnen zal tot het laatst oogenblik van ,, myn lbven, zonder hoop op v/ederliefde, „ en zelfs zonder dien troost te durven ver,, wachten , dat ik u hoor zeggen, dat gy „ my beklaagt; waar kunt gy ooit een' be,, langloozer' eerbied vei wachten? kan het „ u beleedrgen, dat ik een ailerlevendigst geT veel  29& S e l. t c o u r t. f» voel heb van uwe"" deugden en bekoorlyk*» heden , dat ik dit onophoudelyk by myzel'» ven herhaal, hetwelk ik met de grootfte *; omzichtigheid zal veimyden ooit in het » openbaar te zeggen, dat gy de aanbidde>» Iykfte aller vrouwen zyt, en dat ik de aller» ». tederfte minnaar ben?.... maar welkeen „ woord is my daar ontflipt?. ... Ik zal het „ niet weder uitwisfchen. Ja, ik ben dealp Ier verl iefd fte , de ongelukkig!! e, entevens „ de befcheidenfte minnaar. Indien myne o tegenwoordigheid u hinderlyk mogt zyn, „ zou ik gaarne , u ten gevalle, alle plaatfen „ vermyden , daar ik u zou kunnen ontmoeten. Wat heb ik daar gezegd? Zoud gy my het geluk kunnen ontzeggen van u te zien, van één' wenk af te fmeeken van die „ oogen, waaraan myne ziel voor eeuwig zal fi verknocht blyve,n 'f Is het niet genoeg tot 5, ftiïzwygen gedwongen te zyn ? begeert gy y, nog grooter zeifsverlochening ? u nooit ?, van myne liefde te fpreeken en geduldig te gf fterven, dit is alles, dat ik doen kan." „ de Ridder de Selicourt/* Men kan zich onmooglyk een recht denkbeeld  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 20f "beeld maaken van het geen Mevrouw de Meneville gevoelde op het leezen van dien brief; zy vernam daaruit, dat haare vriendin niet bemind wierd, dat integendeel zy zelve eene vuurige liefde had ingeboezemd aan een' man, dien zy reeds tederlyk beminde; want haare drift wierd heviger door den tegenftand, dien zy aan dezelve bood, en ten zelfden tyd wilde zy niet, dat haare deugd en haare edelmoedigheid voor haare liefde zouden wyken; zy had groote genegenheid voor de Baronësfe; Selicourt had, als jonger zoon , niet Veel middelen, de echtgenoot van Mevrouw d'A rmilly wordende wierd hy bezitter van een aanzienlyk vermoogen. Welk een genoegen , aan haaren plicht te voldoen , zichzelve op te offeren voor het geluk van haare vriendin, voor dat van haaren minnaar, en zich dus boven de menfchelyke zwakheid te verheffen 1 Ziedaar eene flaauwe fchets der ftrydighsden en omwentelingen, die zy 'm haar gemoed onderging. . De Ridder kreeg weinig dagen na het afzenden van zyn' brief aan Mevrouw de Me< he v ille, het volgende briefje: T 4 "Myn  29'» S E L I C O Ü R ï, „ Mynheer, " >> Gy zult zekeriyk verwonderd zyn over ï> den Hap, dien ik doe; ik zelve ftaa veri „ baasd over denzelven, ik weet zeer wel, » dat ik de gewoore wetten, aan onze „ Sexe opgelegd , overtreed ; ik ben de eerfte om myn gedrag af te keuren, „ maar, waarde Ridder! ik kan niet langer „ tégenfland bieden a?n eene drift, die my „ beheerscht, en die my ondanks myzelve » wegfkept; gy moet die zekeriyk ook ken„ ncn, dewyl gy die zo wel weet in te boe3> zemen; zou het vriendfchap zyn ? Helaas! ,. de vriendfchap is zo onrustig niet. Spaar »> my eene bekendtenis, die ik van u met , verrukking verwacht; myn geluk hangt af „ van uw antwoord, en dit zu't gy zelf „ my komen brengen. Ik behoef u „ niet te zeggen wie ik ben; gy zult my „ zekeriyk wel hebben kunnen onderkennen „ onder de vrouwen, die zich beè'yveren om uwe keuze te bepaalen. ik herhaal het „ nog eens, indien myne openhartigheid ftraf. „ baar is, hoop ik ten minste niet, dat gy „ degeen zuk zyn , die my ten ftrengfte „ zal oordecicn." Ik  eene fransche geschiedenis 203 Ik zou u ftrafbaar keuren, riep de Ridder uit, en zulks wegens uwe overmaatige goedheid ! ach ! goddelyke Meneville.; ik zou voor deeze bekentken is myn leven willen laaten! Hoe! zoudgy ftrafbunr zyn omdat gy niet ongevoelig zyt voor de levendigite, voor de allereerbiedigite liefde? Gy znud de onge = voeligfte, de wreedfte van alle vrouwen zyn, indien gy geen deel nam m dee^e tedere aandoening. Ik vlieg om my aan uwe voe? ten te werpen. De Ridder fpoedde zich inderdaad naar de Marquife ; hy liet ztch aandienen ; zy was alleen; hy wierp zich aan haare voeten. Het is dan waar, Mevrouw , dat uw mededoogen voor my over uwe onverfchilligheid zegenpraalt! myn geluk is al te groot om 'er niet aan te twyfelen; gy verwaerdigt u dan myne zuivere liefde met eenige wederliefde te beantwoorden ! ach! Mevrouw' laat my aan uwe voeten van liefde en van blydfchap fterven; laat ik u in myn laatst oogenblik nog moogen herhaalen, dat ik u bemin, dat ik u aanbid, dat ik alleen leef voor u.... Waar gaat gy heen ^ Mevrouw ? wilt gy my verlaaten ? T 3 mis-  294 Selicourt. mishaagt u deeze bckendtenis? berouwt het u, dat gy my den gelukkigften der menfcheu gemaakt hebt, daat ik te vooren de Ongel ükkigfte was? verwaerdig u ten minste die oogen op my te flaan, welken u zo veel bekoorlykheden byzetten. De Marquife ftond opgetogen en onzeker tusfchen de liefde, de welvoeglykheid, en de verwondering; by elk woord van Selicourt, vermeerderden deeze haare aandoeningen; zy kon niet begrypen, wat toch gelegenheid mogt geeven tot het ge-, fprek van den Ridder, en misfchien heeft haare deugd niet kunnen verhoeden, dat zy eenig vermaak fchepte in den man, dien zy het meest beminde, aan haare voeten te zien. Intusfchcn deed zy echter haar best om haare verlegenheid te verbergen, en hem beveelende op te ftaan: Ik begryp niets, Mynheer, van alles, dat ik hoor; gy fpreekt my van liefde ik weet niet hoe ik u tot het einde toe heb kunnen aanhooren; wyt het enkel aart myne nieuwsgierigheid, dat ik u heb laaten voortgaan in een gefprek, dat my van het begin af aan beleedigd heeft; ik weet niet, wat gy zeggen wilt  eene FrANSCHE GESCHIEDENIS. 2Q$. wilt met een geluk, waaraan ik niets bet minste heb toegebragt; ik bid u, verklaar u nader; dit is ten minst? een raad fel, waarvan ik gaarne het woord zou willen weeten. — Ik ben het integendeel, Mevrouw, die niet weec, wat gy zeggen wilt; het moet zyn, dat gy vreest den toeftand te verzachten van een' ongelukkiger), dien zyne liefde in het graf zal fleepen; ja, Mevrouw , ik zie maar al te duidelyk, dat ik niét bemind ben, en dat gy door dien brief den fpot hebt willen dryven met eene drift, die ik niet fmooren kan; ziedaar dat noodlottig gefchritt; ik geef het u terug; ik zal van droefheid fterven, maar ik zal u niet meer lastig vallen met myne klagten. S el i c o u r t had het briefje overgegeven aan Mevrouw de Meneville, zy floeg haare oogen op het fchrift; hy voer voort: Wat raad gy my, Mevrouw? Is het wel in myn vermoogen u te vergeeten ? hoe! zoude het u berouwen, my een teken van goedheid gegeven te hebben, waarvoor ik wel duizendmaal myn leven zou willen laaten ? Ach! beneem my dan liever dat haa« telyk leven , indien gy voorgenomen hebt my uw medelyden te ontzeggen. T 4 Zst  206" Selicourt: Zet u neder, Mynheer, zeide de Marquife, zich wapenende met een'moed, dien haar hart tegenfprak, en verwaerdig u my aan te hooren: Ik vroeg u naar de oplosiïng van dit raadfel; maar nu begryp ik, dat gy zelf oplosfing noodig hebt; en dat het vreemdst is, Mynheer, is dat gy die oplosfing aan my zult te danken hebben. Vergun my alvoorens , dat ik u eenige wagen doe: Gy durft my van liefde fpreeken, my een' brief fchryven opgevuld met betuigingen, die maar al te dikwyls valsch zyn, en gy zegt, dat gy my acht, en dat gy my eerbied toedraagt.' Is u myn toeftand onbekend? Weet gy niet, dat ik alle gevoelens, die ftrydig zyn met myn' plicht, uit myn hart moet verbannen? Ik ben gehuwd, Mynheer; dit woord.... is genoeg, om uw vooi ftel te beantwoorden, en u een eeuwig ftilzwygen op te leggen. Neen, Mevrouw, viel de Ridder haar met veel levendigheid in, het is my niet onbekend, dat een ander het geluk heeft van u te bezitten; helaas! ik weet maar al te wel, dat ik een' medeminnaar heb, en dat die medeminnaar een echtgenoot is; maar ik moet py dan kwaalyk uitgedrukt hebben in een» brief,  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS 2§f orief, die u niet kon beleedigen; ik heb u daarin gezegd, en ik herhaal het u nogmaals, dat ik my in ftaat ken om u te beminnen, om u te aanbidden zonder eenige hoop van wederliefde; ja zeifs, al zond gy my ook haaten, u zal ik allen myne wenfehen opdraagen, gy zult myne geheeie ziel beheerfchen; gy zult altoos het voorwerp blyven van eene drift, die niet dan met myn leven zal eindigen; ik ben bereid om alles aan u op te offeren; ik zal myne zuchten fmooren, vrees niet, dat myne liefde onbefcheiden zya za!; ik zou veeleer fterven, dan my één enkel woord laaten ontflippen , dat u zou kunnen mishaageo; gy zult my, ho3p ik, ten minste het vermaak niet ontzeggen, Mevrouw, van de plaats te bewoonen, daar gy a bevind; van die zelfde lucht te leeven, welke gy inademt; en myne gedachten fteeds met uw * beeld bezig te houden. Kan eene zodanige liefde den eerbied kwetfen? Ach', Mevrouw, welk ander hart zai zo befcheiden en zo teder zyn? Dit gefprek van den Ridder ging gepaard met dien toon van levendige aandoening, T 5 welke  $98 Selicoubt, welke de overtuiging met zich voert; traa-* nen zelfs, die zo welfpreekende traanen, die tolken van het hart, verzelden hetzelve' en zetten daaraan eene kracht by, welke ten uïterfte gevaarlyk was voor de rust en voor de deugd van de Marquife; hoe moeijelyk viel het haar de overhand te behouden! en hoe bezorgd was zy, dat haare verwarring haar zou verraaden! Selicourt vervolgde: en van wie dan toch, Mevrouw, is dat briefje, hetgeen, zo ik meende, myn hoogst geluk uitmaakte? Het is niet van my, Mynheer, gaf Mevrouw de Meneville zuchtende ten antwoord; ik zal u ten minste ééne aandoening niet ontzeggen, die u mooglyk niet onaangenaam zal zyn; het vertrouwen heeft veel aangenaamheid voor kiefche en gevoelige harten; dit gefchrift, dat ik u verzoek terug te neemen, komt van eene vrouw.... die u bemint,' die over haar hart befchikken kan, en die uw vermogen grootelyks zal vermeerderen, door u haare hand te geeven.... wat zal zy gelukkig zyn!.... en vraagt gy niet naar haaren naam, Mynheer ? -— Welke vrouw buiten u, Mevrouw, kan voor my van eenig belang zyn? Gy fpreekt van fchatten? maar  asHE Fransche Geschiedenis. 299 maar, wat zyn fchatten in vergelyking van de liefde? De Marquife zag den Ridder met een teder gelaat aan. Gy zult die beiden vereenigd vinden, Mynheer, in de perfoon,; welke u dit briefje gefchreven heeft; zy bezit bekoorlykheden, die haar beveiligen tegen de vrees van afgewezen te worden; daarenboven maak ik my niet fchuldig aan onbefcheidenheid door haar te noemen.... misfchien doe ik haar dienst door u te melden , dat dit briefje komt van myne vriendin, van Mevrouw de Baronësfe d'A r- milly.... De Baronësfe d'Armil» ly, Mevrouw ! Zy bezit voorzeker alle mooglyke bevalligheden; maar voegde hy op een' hartbreekenden toon daarby, zy is Mevrouw de Meneville niet 1 Haar geluk , hernam de Marquife, zal het myne zyn; volg myn' raad, Mynheer, offer haar uwe liefde; ik durf my vleijen, dat gy myn geheim bewaaren zult; vaarwel.... een langer gefprek.... ftaa my toe, Mynheer, dat ik u verlaat. En met deeze woorden floot zy zich op' in haar geheimvertrek, en liet den R'dder alleen, en opgetogen van verwondering over een zo verhaast vertrek. Hy  3oo Selicourt. Hy was naauwlyks vertrokken , of de Marquife deed aan haaren portier aanzeggen , dat hy de poort volftrektelyk voor Selicourt moest gefloten houden; vervolgens floot zy zich weder op in haar geheimvertrek, en gaf zich daar geheel aan alie de yslykheid van haaren toeftand over. Welnu, zeide zy hy zichzelve, heb ik nu genoeg gedaan om die deugd, welke ons zo kwelt, genoegen te geeven? Ik heb alles opgeofferd aan myn' plicht in een tydftip, dat ik de grootfte ftandvaitigheid noodig had; ftaat het my nu niet vry, den prys te overweegen, dien my deeze overwinning gekost heeft? Ach! hoe hard heeft het my gevallen den man aan myne voeten te zien, dien ik bnven alle menfchen bemin, hem te hooren fpreeken van eene liefde.... welke niets dan de myne kan evenaaren ? en ik wys zyne tederheid van de hand ! ik doe my zelve geweld om eene liefde te fmooren, die hy my maar al te veel heeft ingeboezemd! ik ontdek hem, dat hy bemind word, ik zoek myne medeminnaares. gelukkig te maaken, wat kan de vriendfchap, wier flachtoffer ik ben, toch meer van my vorderen ? wie ik, het flachtoffer der vriendfchap ?  EBNÊ FrANSCHB GESCHIEDENIS. 30t Schap ? vergeet ik dan, dat de eer alleen my wetten moet voorfchryven? Ben ik niet verbonden door een' band, dien ik eeren moet ? Waarheen vervoert my eene ftraf^ waerdige verblinding? Vergeet ik dan, dat ik de gemaalin van den Heer de Meneville ben? Dat ik hem onderdaanig moet weezen, dat myne verbindtenis.... zolang duurt als zyn leven? Zy bleef eenigen tyd in eenè dieps afgetrokkenheid gedompeld; waaruit zy eindelyk als ontwaakte. — Welaan, dut de Ridder met de Baronësfe trouwen, en.... laat ik hem nooit weder zien. De Marquife, die deugdzaam genoeg was, om haare zwakheid te kennen, en die te vreezen , verzocht haaren gemaal, dat hy haar naar buiten zou verzeilen ; zy ging naar de Baronësfe, die niet wist, wat aan. leiding kon gegeven hebben, tot een zo onverwacht vertrek, en dat in een jaargetyde, dat zo weinig gefchikt was tot dergelyke reizen. Ondertusfchen had Selicourt een bezoek afgelegd by Mevrouw d'Armilly; hy had zich bediend van alle de bevallig. heden  302 Selicourt^ heden van zyn vernuft om het gefprek tê verlevendigen. De Baronësfe nieuwsgierig om te weeten, welk eene uitwerking haar briefje gehad had, bragt den Ridder geduurig op het onderwerp waarby. zy het meest belang had, zy roemde geduurig het geluk van een welgekozen huwelyk; en fchilderde eene fraaije fchets van de vermaaken, welken met het bezit der fchatten gepaard gaan. Selicourt beantwoordde dit al» les met eene nietsbetekenende loffpraak over de fchoonheid van Mevrouw d'Armilly; hy gebruikte wel eenige omzichtigheid in zyn gefprek, doch dezelve droeg meer kentekens van welleevendheid dan van aandoening. De Ridder bediende zich enkel van die geestige en nietsbeduidende beuzeltaal, die allen de verdienften en het vermaak der hedendaagfche gezelfchappen uitmaakt. Hy bad evenwel de eigenliefde van de Baronësfe in zoverre weeten te ontzien, dat zy voor eene plegtige verklaaring hield , dat inderdaad niets anders was dan eene fpeeKng van het vernuft, en een bloot com« pliment der koele welleevendheid, doode en zinlooze uitdrukkingen, welke men in de gezelfchappen van den bonton heeft aangenomen  eene Fransche Geschiedenis, 303 men, en die niets anders zyn dan woor. den zonder ziel en leven voor gezonde vernuften en gevoelige harten. De Baronësfe hield zich dus genoegzaam verzekerd van haare overwinning; zy twyfelde niet, of S elico urt zou zich klaarder uitdrukken, wanneer zy flechts minder achterhoudendheid gebruikte, want zy befchuldigde zichzelve, dat zy zich niet klaar genoeg geuit had. Zy bevond zich in dien toeftand toen de Marquife haar kwam aanzeggen , dat zy haar voor eenigen tyd ftond te verlaaten. Hoe ! riep Mevrouw n'A sm 1 l l y uit, myne waarde vriendin, gaat gy nu naar hec land, juist in den tyd, dat een ander hetzelve verlaat ! en vanwaar komt toch, bid ik u, die vreemde inval ? - Ik heb eenige redenen daarvoor , myne waarde Baronësfe; de Stad verveelt my.... misfchien heeft die voor u meer aangenaamheden. —— Voorzeker, ik zal de zotheid niet hebben van Parys te verlaaten op een' tyd , waarin ik misfchien zeer na by myn geluk ben.... Uw geluk, viel Me* vrouw de Meneville haar in , die elk oogenolik meer en meer ontftelde. - Myn  304 Selicourt. Myn gekk hangt af van de genegenheid van een* minnaar, die waerdig is myn echtgenoot te weezen, ik heb Selicourt gezien; hy heeft alle die hoedanigheden In myne oogen. — En bemint hy u? — Hy heeft my dat niet eens behoeven te zeggen. De liefde Iaat zich ligt bemerken; maar ïk zal u echter niet ontveinzen, dat ik gaarne zou weefchen , dat de vriendfchap ooggetuige was van het geluk der liefde, en van onze aanflaande vereeniging. Hoe» zult gy met hem trouwen ? ■ De Marcjuïs de Mesevsile kwam zyne gems-afin wederom haaien: Hebt gy aficheid genomen van Mevrouw de Baronësfe ? zeide hy tegen de Marquife. In weïk een eydüjp ver fcheen hy voor haare oogen! haare. neêrflagtigheid was onbefchryf* lyk. Neen, Mynheer, gaf zy ten antwoord, wy zullen niet naar het land gaan; ik heb dit nader overdacht, het jaargetyde is reeds te verre verlopen ~ En gisteren wilde gy uw vertrek verbaasten ? Gisteren, Mynheer weet men fomtyds w?el wat men wil? Ik verzoek, dat gy my naar huis geleid. De Heer de Mexe vil le en Me-  eene Fransche Geschiedenis 20$ Mevrouw d'Armilly keeken eikanderen aan als verwonderd over het gezegde van de Marquife; zy fcheidden eindelyk; thuis gekomen verzocht de Marquife alleen gelaten te worden onder voorwendfel van zwaare hoofdpyn, en gaf zich toen geheet aan hetbefchouwen van haaren akeh'gen toeftand over. Toen ondervond zy eerst recht weN ke verbaazende vordering de kwaal, die haar verteerde, gemaakt had; zy gevoelde, met eene foort van verfoeijing van zichzelve,dat de liefde haar hart geheel vermeeüerd had. Neen , riep zy eindelyk uit , het is onmooglyk, dat ik de voorigo rust van myn gemoed weder kan krygen; ik zondig tegen myne plichten, in het binnenst van myn hart; ik bemin.... kan ik by deeze overdenking bly. ven ftilftaan? en wie doet my zondigen? een man, die my nog zo kort geleden eene eeuwige liefde gezworen heeft, en die my nu aan eene andere vrouw opoffert; die meé haar gaat trouwen hy zal niet met haar trouwen,... ik zal alles ontdekken aan de Baronësfe, zy zal weeten dar S t> l i c o u r t:' een meineedige is.... Maar, hoe kan ik ook zo onrechtvaardig zyn? ben ik het niet zelve, die den Ridder aangefpöord heeft om niet onV ge.  306" Selicourt. gevoelig te zyn voor de gevoelens van myne vriendin?-.... wat zeg ik? van myne vrien. din! .... zy is myne vriendin niet meer, zy is myne wreedfte, myne allerhaatelykfte vyan* din ! Ach! my ongelukkige! wat is toch de liefde ? ik mis het 'gebruik van myne rede; ik heb een afgryzen van alles, dat my omringt ; ik verfoei myzelve.... ik bemin niets in de waereld dan Selicourt o. Hemel ! ftraf my •' Beroof my van het leven; welk een ander middel is 'er over om my te bevryden van eene drift, die zo nootlottig en tevens zo misdaadig is? Ja, de dood alleen kan my myne rust, en myne onfchuld wedergeeven , ik heb die op deeze waereld voor altoos verloren. Mevrouw n e Meneville kwam niet uit haar vertrek; eene fombere droefgeestigheid had haar vergif in haar hart uitgeftort, haar gemaal kon de oorzaak daarvan niet ontdekken ; hy verraschte haar dikwyls dat zy zat te fchreijen; zy had den poortier doen verbieden Selicourt in te laaten, en elk oogenblik ftond zy op het punt om andere bevélen te geeven ; zy befchuldigde zichzelve dat zy niet naar het land ver-  EENE FrANSCHË GESCHIEDENIS 3Ó7 vertrokken was; en indien zy daar geweest was, zou zy voorzeker nog denzelfden dag weder naar Parts gekeerd zyn ,* deeze ftrydigheid van gedachten en ontwerpen matreden haar af. Selicourt had, in weerwil van alle de hinderpaalen, middel weetea te vinden om haar van tyd tot tyd brieven te doen toekomen. Honderdmaal las en herlas zy deeze brieven, befchuldigde den Ridder , ontfchuldigde hem weder, en veroordeelde zichzelve ; eindelyk nam zy het befluit van hem die gevaarlyke papieren terug te zenden , welken enkel tot voedfel ftrekten van eene ongelukkige drift, en van eene wanhoopige droefheid1, welke door niets kon verzacht worden. Zy voegde een briefje daarby van den volgenden inhoud i }, Mynheer," „ Gy volhart fteeds in my te mishaagcn 5, en ongehoorzaam te zyn; gy weer, dat „ wy overeengekomen zyn van eikanderen „ niet weder te zien , van nooit aan my te „ fchryven ; en wat toch is uwe hoop? een hart te kwellen, dat niet voor u kan af „ mag weezen ; vergenoegd u, met doof V 2 „ Me-  3©8 Selicourt. „ Mevrouw d'Armilly bemind te worden; fpoed u om eene liefde te verzege„ Ien, waaraan zy niet langer kan twyfelen. „ Gy hebt myn' raad gevolgd, met eene toe„ geevendheid , welke my doet gelooven, 3, dat gy my ook hierin bereidwillig zult ge„ hoorzaamen. Vaarwel, Mynheer, fpaar in „ het vervolg de moeite van langer eene „ vrouw te bedriegen , welke eenig reeht op s3 uwe achting meent te hebben." „ de Marquife de Meneville Selicourt ontfing dit briefje met zo groote droefheid als verbaasdheid ; hy was wel verre van de verwytingen verdiend te hebben, welke de Marquife hem deed; hy verbeeldde zich te kunnen befpeuren, dat hy haar niet zo onverfchillig was als hy wel gedacht had, en hy verbeeldde zich, dat hy eenige fchaduw van minnenyd kon ontdekken in haare weloverlegde klagten ; hy brandde van verlangen om een mondgefprek met haar te hebben; en hy mogt niet aan haar huis komen. Hy vernam, dat de Marquis de Meheville haar overgehaald had om met hem te gaan naar een Bal, dat eene Dame van haare  eene FRANSCHE GESCHIEDENIS. 509 «re bloed verwan tfchap ftond te geeven, de Ridder ylde naar dit gezelfchap, en iloop be* hendiglyk in.een zyvertrek, waarin de Marquife zich afgezonderd had, zy ontweek het gewoel; zy had haar masker afgenomen; eene bekoorlyke kwyning vertoonde zich op haar gelaat, die haare fchoonheid nieuwen luister byzette ; haar gemaal was weggegaan, en ftond niet weder te komen dan tegen het laatst van den nacht; het geval wilde, dat Selicourt alleeen van deeze omftandigheid bericht had, hy bediende zich van dezelve; hy had zich eene vermomming *doen bezorgen eveneens als die van den Marquis; hy vloog naar Mevrouw de Meneville: Mevrouw, zeide hy met alle de verrukking der liefde, ik heb gefchroomd, dat eene neiging, d;e aan niemand dan aan u alleen bekend moet zyn, mogt openbaar worden; gy ziet, dat de eerbied geen minder vermoogen op my heeft dan de liefde, ik bid u, weiger toch niet my aan te hooren, en na dit oogenblik zal ik, indien het weezen moet. u niet meer zien f en gewillig fterven. Mevrouw de Meneville, die den Ridder aan de ftem kende, gevoelde zich weêrhouden door duizend verfchillende aandoeningen; zy had de V 3 magt  $fö Selicourt. magt niet om hem te ontvluchte", of hem te doen vertrekken. Hy vervolgde ; zich te moogen vleijen, Mevrouw , met één1 enkelen opflag van uwe fchoone oogen, is eene gunst, welke weinig menfchen verdienen, en welke ik zekeriyk minder verdien dan iemand anders; maar, Mevrouw, laat het u genoeg zyn my te ftraffen met uwe onverfchilligheid , of weiligt met uwen haat, zonder dat gy my fchuldig tracht te vinden aan de allerfchandelykfte laagheid; ik heb Mevrouw u'Armillï gezien ; ik heb haar aangefproken met'de verfchuldigde beleefdheid , maar ik heb haar nooit gezegd, dat ik haar beminde. Hoe! bemint gy haar dan niet? vroeg de Marquife {leeds meer en meer ontroerd. Wie zou ik anders kunnen beminnen dan u ? hernam de Ridder' met veel levendigheid; indien gy het my wilde toeftaan, dan zou het my zeer ligt zyn myzelven te rechtvaardigen. Gy behoeft u niet te rechtvaardigen, Mynheer, waarin hebt gy my ^eleedigd ? Ikzelve ben immers de eerfte geweest om u te razden, dat gy u aan de Baronësfe zoud verbinden ; zy bemint u , Mynheer.... en ik.... by dit woord hield de Marquife op. —— Ik heb u verftaan * Mevrouw, gy kunt my geene de min  eene fransche geschiedenis. gn minsts aandoening vergunnen ; verbied uwe deugd u ook my te achten en te beklaagen? neen, het is vergeefs.... Maar ik befpeur, Mevrouw , dat men ons befpied; men zou achterdocht kunnen krygen, dat ik^uw al te gelukkige echtgenoot niet ben; uwe eer is my oneindig meer waard dan myn eigen leven; ja, dan myne liefde zelve; wat begeert gy meer ? ik verlaat u , Mevrouw ; vergun my Hechts, dat ik ééne enkele keer my aan uw huis voor uwe voeten * mooge werpen* dan zult gy in myn hart kunnen leezen, en dan zult gy myn lot bellis fen; ik verwacht myn vonnis uit uwen mond. Mevrouw de meneville had de magt niet om hem dit te weigeren ; zy beloofde, dat zyhem nog éénmaal zou opwachten, hem echter verzekerende , dat hy, na dien dag voor altoos de plaatfen-vermyden moest, daar hy haar zou kunnen ontmoeten. De Ridder belo«%fde alles; hy gevoelde de groote waerï dy der gunst» welke de Marquife hem toeftond, en hy hield zich dien gan^fchen tusfehentyd enkel bezig met te overdenken , welk een yermaak hy zou genieten in tegen Mevrouw V 4 de  r3?a S e l i c o u a t. pE Meneville nogmaals van zyne liefde te moogen fpreeken. Hoe gevaarlyk hadden deeze omzichtigheid en eerbied den Ridder voor de Marquife gemaakt! toen zy weder thuis gekomen was, gaf zy zich over aan eene menigte van aandoeningen , welke zy voor hem had moeten verbergen; zy zag in S e l i c o ü r t niets anders dan een' allertederften , allerbefcheiden* ften minnaar , die alle mooglyke omzichtigheid gebruikte om haare eer te bewaren; ach! riep zy uit, niemand dan Selicouet is in ftaat om zo vuurïg en tevens zo zuiver te beminnen ! met welk eene befcheidendheid heeft by my van zyne liefde gefproken! hoe bevreesd was hy van my te zullen mishaagen! hoe vuurig bemind hy my! hoe heeft hy my het hart getroffen! ik heb geene medeminnaares; my, my alleen bemint hy.... en kan ik die liefde niet beantwoorden zonder te misdoen tegen myn' plicht, tegen myne eer, tegen Mynheer de Meneville? Weisan, laat de vriendfchap ons dan. verbinden! kan de vrieqdfcap de plaats niet bekleeden van heyiger driften 2 De vriendfchap!.... ach! hoe zeer zoek ik my zelve te verblinden! moet ik diers  EENE FfiANSCHE GESCH EDENIS. 313 dien naam geeven aan de ongelukkige drift, die my beheerscht..,. die my nog zal doen fterven? Welaan, laaten wy veeleer fterven, dan aan dezelve toe te geeven.... ik heb den Ridder beloofd hem weder te zullen 2ien neen , ik zal hem niet opwachten ik zal hem niet zien neen, laat ik myne zwakheid niet aan hem laaten biyken; laat het genoeg zyn... dat ik in het geheim misdaadig ben , ja, dit ben ik inderdaad, ik kan het niet ontveinzen; maar laat ik voor het minst de fchande ontgaan van zuIks aan hem te laaien biyken; laat niemand dan ik, ik alleen, weeten hoe verre ik van myn' plicht ben afgeweken "en hoeveel ik lyden moet. Hierop riep zy eene van haare kameniers, en gaf haar op nieuw bevél om den Ridder niet by haar te laaten komen. Selicourt vloog naar de beftemde plaats; men wilde hem afwyzen, hy houd aan, eindelyk kwam hy tot aan het vertrek van Mevrouw de M e n e v i l l e ; zy trad eenige treden terug, alsof zy hem wilde ontvluchten; hy verftoutte zich haar tegen te hou- den. Neen, Mevrouw , zeide hy, gy zult my niet ontvluchten; gy zult my aanhooY 5 ren  314 S E L Tc O U R T. ren voor de laatfte maal, indien het zo weezen moet. Gy weet, dat ik gisteren my heb kunnen opofferen aan alles, dat myne kiesheid en uwe eer van myn vorderden; heden, nu het my geöorlofd is u onder vier oogen te fpreeken, zult gy u verwaerdigen my aan te hooren. Ik herhaal het nogmaals, Mevrouw; na dit mondgefprek zult gy myn lot beflïsfen , hetzelve hangt geheelenal van u af; helaas! ik heb u nog niet gezegd op welke wyze ik u bemin; deeze liefde Mevrouw moet u niet beleedigen ; ik zal fteeds de tederfte, maar ook tevens de belcheidenrte minnaar zyn; ik vorder niets van u; ik zal te vreden zyn met de achtenswaerdigfte en beminnelykfte van alle vrouwen te moogen beminnen; nog eens, Mevrouw, wat kan u ongerust maaken nopens een' omgang van beide zyden ,;diedegeftrengste deugd zelve zou moeten billyken ? Bedenk, dat de vriendfchap.... De vriendfchap, Myn¬ heer! viel de Marquife hem in, onder het loozen van een' diepen zucht; vervolgens zag zy den Bidder fterk aan. Waarom, Mynheer, zouden wy ons langer bedriegen ? Neen, ik moet u niet zien, of aanhooren; ik misdoe tegen myn plicht, tegen myn' gemaal, zo dikwyls ik my één oogenblik overgeef  EENE ENGBLSCHS GESCHIEDENIS $1$ geef aan een onderhoud, waarvan het onderwerp my misdaadig maakt. Ach » ik zoek myn' misdag niet voor myzelve te verbergen; het is reeds een verfchrikkelyke,1 dat ik o by my duld ; vertrek , Mynheer.... ik heb u reeds te lang aangehoord! Dit zeggende ftond Mevrouw Meneville op; Sülicourt befpeurde, dat zy traanen ftortte. —■ Wat zie ik , Mevrouw, en ben ik oorzaak van deeze trainen ? J;i, gy Zyt oorzaak daarvan , antwoordde de Marquife, wederom op haar', ftoel nedèrVallende, en haare aandoeningen niet meer bedwingende, gy doet my deeze traaien Horten. — Ach! Mevrouw!.... ach ! bem I n n elyke Meneville! zou het waar zyn, zoüd gy eenig deel neemen in de fmart, die gy my doet lyden? Zoud gy my niet haaren. — tj haate'n!.... g behoorde zulks re doen; gy hebt my myne ru. De  9ÏG* Selicourt; De Ridder lag voor de Marquife nedprgq» knield, hy befproeide haaren fchoot met zyne traanen. , . Gy zytniel fchiudig, Mevrouw; gy zult uzelve niets te verwyten hebben; zeg my maar alleen, dat gy my beminnen zoud, indien het nog aan u ftond orn over uw hart te befchikken Gy wilt dan uwe overwin* ning door myne eigene bekendtenis volkomen maaken'.... zeggen deeze traanen u niet genoeg?.... Een oogenblik daarna riep zy in, verrukking uit: Gy bemint my? — Vraagt gy nog, of ik u bemin? Welke woorden zal ik uitdenken, om u alles, dat ik voor u ge. voel, te kennen te geeven ? » Dewyl gy my dan bemint', mag ik alles van u verwachten ? *—- Voorzeker alles. Myn leven zelf zou ik voor u opofferen , om u myne liefde te toonen. Gy moet niet fterven; gy moet misfchien meer doen.... ik gevoel, dat, wanneer men bemint, hetgeen ik van u Vorderen zal nog fmartelyker voor ons be[. den is dan de dood zelve. Selicourt... geef uwe hand aan Mevrouw d'Armill v. ■ Wat durft gy van my vorderen, Mevrouw! ■ < - De fterkfte blyk , die gy my van uwe liefde kunt geeven. Zy is myne vriendin; zy heeft my in vertrouwen gezegd  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 317 gezegd, dat zy u bemint; zy kan u gelukkig maaken; maak gy baar ook gelukkig, Ridder.... vergeet my, vergeet my.... en zie my nooit weder. ■ Gy wilt, dat ik de Baronësfe zal beminnen, dat ik in de armen van eene andere... neen, Mevrouw, hierin kan ik u niet gehoorzaamen; de vriendfchap heeft waerlyk wel een groot vermoogen op uw hart! Helaas! zy heeft het ge- had.... en de liefde.... ach! hoezeer ben ik veranderd in myne eigen oogen! myn befluit is genomen; gy moet of uwe hand gee. ven aan Mevrouw d'Armilly, of wy zien thans eikanderen voor de laatfte maal. Gelooft gy niet, vervolgde zy, dat bet my oneindig zwaar valt u zodanige wetten voor te fchryven? Selicourt flaa uwe oogen niet op myne droefheid; het is uw plicht ftandvastigheid te toonen; bedenk, dat wy niet voor eikanderen kunnen zyn ; de echtgenoot van MevrouwD'A r m i l l y zai myn vriend zyn . Naauwlyks had zy deeze woorden gefproken" of zy verliet den Ridder, die in de diepfte droefgeestigheid gedompeld haar huis verliet. Hy bezocht de Baronësfe dikwyls ; maar hy  3i8 Selicourt, hy kon niet befluiten haar met de gerlngfte hoop te vleijen; zy begon te vreezen, dat zy' niet zo zeer bemind wierd, als zy wel gedacht had; zy kon zich met onthouden van eenige aandoeningen van minnenyd te gevoelen; het byzyn van Mevrouw de Meneville was haar lastig, en bedroefde haar fomtyds; zy voedde eenige achterdocht, waaromtrent zy fchroomde zich te ondervraagen. Wanneer de Ridder zich by haar bevond in het byzyn van de Marquife, ontflipten hem in weerwil van zyne omzichtigheid, zuchten en oogwenken , die Mevrouw d'Armilly licht zouden gegeven hebben, indien zy haare vrien» din had kunnen mistrouwen. Misfchien zouden zy elkandsre wel heb ben willen vermyden, maar het fcheen, dat de grilligheid van haar beider noodlot haar met geweld wilde byeenbrengen. Zy bevont den zich eens op zekeren dag by elkander alleen, zy gaven door haar wederzydsch ftil. zwygen haare verwarring te kennen; de Ba. ronesfe was de eerfte, die in ftaat was om te fpreeken, en welhaast viel haar gefprek op den Ridder. Gelooft gy , dat hy my bemint? zeide Mevrouw d'Armilly, ik weet niet, of  eene Fransche Geschiedenis, 219 of myne achterdocht eenigen grond heeft; maar hy fchynt my koel en verlegen in myrl gezelfchap te zyn ; wanneer ik hem aanfprecken wil, verlaat hy my onverwacht; hy vermyd zelfs den opflag van myne oogen ; intusfchen zou ik het voor myn hoogst geluk ie. kenen zyne hand aan te neemen, hem alle myne tederheid op te offeren ; hy zou volftrektelyk over myne goederen en over myn hart kunnen gebieden. Elk woord, dat zy voortbragt was een doodfteek voor Mevrouw. de Meneville. De Baronësfe verv/olgde : Indien ik eene tnedeminnaares had!,.. welk een denkbèeld , myne waarde vriendin! Deeze woorden bragten de Marquife in de uiterfre verwarring, ik vraag u om raad, vervolgde de Baronësfe; wat moet ik doen? ik zal niets voor u ontveinzen; indien ik Selicourt niet hebben mag indien hy eene andere bemint, dan is het met my gedaan; dan wil ik geen borg zyn voor myne wanhoop; dan zou ik tot alles in ftaat zyn.... gelukkig zo ik dan het léven kon verliezen ! Hy moet u dan wel zeer waard zyn, viel Mevrouw de Meneville haar in. — Ik wil het u wei bekennen, zeide de Baronësfe; hy is de eerfte, die my de liefde heeft  320 S EL I C O ü R T. heeft doen gevoelen; tot op dit oogenblik; dat zo noodlottig is geweest voor myne rust < was ik vo!kó*men meestresfe van myn hart.... dat my thans niet meer toebehoort , en dat vol is van de allergrievendfte droefheid. Helaas! ik befpeur, dat ik tot hier toe getracht heb myzelve te bedriegen, De Ridder bezit myne tederheid niet ; en ik gevoel » dat ik duizend dooden zal fterven, indien ik van deeze liefde moet afzien..., waarde vriendin , heb medelyden met myne zwakheid; ik werp my in uwe armen; aan u alleen leg ik myn hart open; aan u alleen verklaar ik myne ongerustheid , en de kwelling, welke ik 'daardoor lyden moet. De Marquife £lag met haar hoofd nedergebukt op de hand van de Baronësfe, die zeer verbaasd ftend van dezelve met traanen te voelen bevochtigen. • Wat deert u? Waarom fchreit gy ? . -.. Spreek, fpreek die verwarring Mevrouw-de Meneville borst onder het loozen van droevige zuchten in deeze woorden uit; n— Gy ziet de OFgelukkigfte van alle vrouwen , die alles verraden heeft, de vriendfchap der eer... die eene liefde heeft opgevat.... ja, gy hebt eene medeminnaares, zoek haar niet verder...  eene Fransche Geschiedenis. 321 tëeroof haar van het leven.... zy ftaat hier voor uwe oogen; en met deeze woorden viel zy magteloos in een' armftoel neder* De Ba. ronesfe van haar' kant kon niets meer uit» brengen dan : Hemel ! gy bemint Selicourt! hy bemint u ! het is dan myne vrien* din, die my verraad ! Het is onmooglyk den fchielyken aanwas der ontroeringen, die haar ■ het hart verfcheurden , te befchryven , de ftem fmoorde op haare lippen; en zy geraakte welhaast buiten alle kennis. Mevrouw de Mkneville verzamelde op nieuw alle haare krachten, en vloog de Baronësfe te hulp. Haar byftand was een doodfteek voor haare fnedemmnaares ; misfchien . heeft men nooit eene meer aandoenlyke omftandigheid gezien. Mevrouw d'Armilly, welke de Marquife fchreijende tegen haare borst gedrukt hield, floeg de oogen op , gaf een' gil van fchrik en viel op nieuw in onmagt; zy bekwam eindelyk , en gaf zich geheel aan de hevigheid van haare driften over ; zy ftond met woede op: Het gordyn is dan weggefchoven; ik heb eene medeminnaares, en gy zyt die... gy, voor wien ik myn hart openlegde, gy verfcheurt het.'... maar ik zal my wreeken. welaan, riep Mevrouw de Meneville X wreek:  322 Selicourt. wreek u; dit zeggende wierp zy zich voor de voeten van de Baronësfe , maar , vervolgde zy , laat ik alleen het flachtoffer zyn ; ik zoek myne misdaad niet te verkleinen; ik wil niet onfchuldig fchyneh in uwe oogen, even weinig als in de myne. Jk zou kunnen trach* ten my te ontfchuldigen door u te zeggen , dat ik zelve den Ridder aangefpoord heb om u te beminnen, om uwe hand aan te neemen, om my niet langer te beminnen Om u niet langer te beminnen < wreede! riep Mevrouw d'Armilly; mei de uiterfte wanhoop uit, hy bemint u dan! Hoor my aan, hernam Mevrouw de Meneville; ik zal niet wachten tot eene andere my ftraft, ik zal u die moeite befpaaren. Ik ken allen myne mis* flagen; ik weet, dat ik misdoe tegen myn' plicht, tegen den geheiligden band van het huwelyk, en tegen de vriendfchap; die drie moeten allen voldaan worden.... Ja , laat ik den Ridder nooit wederzien; indien hy my liefheeft, dan zal ik van hem vorderen, dat hy u eene liefde opdraage, welke ik van de hand moet wyzen. Gy zult uwe vriendin leeren kennen ; voegde zy daarby in haare traanen fmeltende; ik alleen zal het bederven, maar ik zal ten minste voldaan hebben aan myn'  êene fransche geschiedenis» 323 myn'plicht; Ik zal u gelukkig gemaakt heb. ben, en gy zult my ten eenigen tyd béklaagen, en my recht doen. Ach! wat ben ik onge« lukkig! riep de Baronësfe uit, moest gy my die fmart aandoen? Vrees voor myne woede, ... neen gy zyt myne vriendin niet meer. Deeze 'twee waarlyk deerniswaerdige vrouwen, wilden elkandere ontvluchten , naderden weder, ftieten elkandere wanhoopig weg, zuchtten , en zwommen in hunne traanen. Selicourt trad binnen . en ftond verftomd over dit fchouwfpel; Mevrouw d'Armilly, vloog naar hem toe, Gy zyt het; wreedaart, riep zy ui£* gy zyt het, die ons in deeze bittere wanhoop ftort; gy ftoot ons beide den dolk in het hart; verlustig u in uwe overwinning; gy hebt twee tedere vriendinnen vaneen gefeheurd; gy hebt twee vrouwen voor eeuwig ongelukkig gemaakt. De Ridder begreep ïigtelyk, dat Mevrouw d'Armilly bewust was van hetgeen , dat hy voor haar had zoeken te verbergen ; hy was voornaamelyk tot in de ziel getroffen door de droefheid van Mevrouw de Meneville. Ja, zeide hy op de Marquife wyzende, van het eerfte oogenblik af, dat ik Mevrouw ge» X 2 zien'  324 SZLICOURT. zien heb, heb ik haar aangebeden, en deez*é drift neemt dag aan dag in myn hart toe; het is my niet onbekend, dat alles zich aankant tegen myn geluk, ik weet welk een noodlottige band haar gekluisterd houd; ik ken haare deugd; en misfchien zal haare onverschilligheid ... Myne onverfchilligheid! viel de Marquife hem in. En wat toch , Mevrouw hebt gy uzelve te verwyten ? vervolgde dö Ridder, gy hebt my bevolen u nooit weder te zien; gy hebt my enkel van uwe vriendin gefproken, en van de ftreelence toegenegenheid , waarmede zy my vereerde; gy hebt my bevolen haare goedheid te beantwoorden, en by haar om haare hand aan te houden. Ik zoek myne misdaad niet voor myzelve te verbergen; viel de Marquife hem in , ik heb myn' gemaal , ik heb myne vriendin beleedigd.... ik kan niet langer leevtn; vaarwel, Ridder, laaten wyelkan.leren nooit wederzien. En gy, voer zy voort, zich naar fvevrouw r'A rmilly keerende, ontzeg my uwe achting, en uw medelyden niet; gy weet, wat het zy een gevoelig hart te hebben; dus kunt gy overde grootheid van myne fmart oordeelen. dezelve is onlydelyk, en het is uwe aaak niet die tot het toppunt op te voeren.  2ens Fransche Geschièdenis 325 De Marquife vertrok hierop in grooten haast. Selicourt wilde haar volgen Biyf, Mynheer, zeide zy in het heengaan , en her* inner u, dat wy eikanderen niet weder moeten zien; ik verwacht deeze blyk van uwe edelmoedigheid , en deugd ; neen S kli. court ... laaten wy eikanderen niet wederzien. De Ridder bleef by Mevrouw d'A r m i llY die zich aan de allerakeligfte wanhoop overgaf; zy gilde en fnikte op eene hartbreekende wyze, zy bevochtigde den grond met haare traanen. D-eze traanen , zeide Selicourt volmaaken myn ongeluk; ik heb u niet misleid, Mevrouw; ik heb met Vermaak , en naar waarheid uwe bekoorlykheden geroemd; ik ben een der voornaam, ften geweest om uwe aantreklykheden en uw levendig verftand re pryzen ; ik ben geheet vervuld van erkentenis.... Van erkentenis, viel Mevrouw d'Armilly hem in, achJ ondankbaare! wat is de erkentenis in vergely* king van de liefde, die gy my hebt ingeboezemd? —- Ik heb u niets meer kunnen fchenken voor de goedheid, waarmede gy van voorneemen waart my te overlaadsn; ik had MeX 3 vrouw  316" Selicourt. vrouw de Meneville. gezien , en myn hart behoorde niet meer aan my; en evenwel hield zy by my aan , dat ik u dat hart zou toe* wyden, en eene verbindtenis te gemoet gaan, welke in alle andere gevallen myn hoogst geluk, en myn eenig verlangen zou geweest zyn; te vergeefs hield ik haar myne genegenheid voor haar voor oogen ; zy begeerde, dat ik die aan de uwe zou opofferen, met één woord, dat ik uw minnaar, dat ik uw bruidegom zou worden.... Het is genoeg, Mynheer , zeide Mevrouw d'A r m i l l y met eenige hevigheid, het is genoeg, laat my alleen, uw byzyn is my haatelyk; ik heb een' afkeer van u; vertrek. Selicourt gehoorzaamde. De Baronësfe , die nu alleen was , wierd geflingerd doorveelerhande flrydige aandoeningen; beurtelings aangevochten door de droefheid, door de vriendfchap, door de liefde, en door de wanhoop, befchuldigde zy de Marquife dan eens van trouwloosheid, dan weder trachtte zy haar te ontfchuldigen; een oogenblik daarna befchuldigde zy zichzelve; dan eens nam zy het befluit om haafe liefde ten gevalle van haare vriendin op te offeren; maar dezelve ver-  eene FrANSCHE GESCHIEDENIS, 327 verydelde welhaast allen deeze ontwerpen , en gloeide wederom in haare volle kracht. Zy ylde naar Mevrouw deMenevil? le , bleef eene poos zonder fpreeken zitten, en zeide eindelyk met eene gedwongene ftem: Gy bemint my; mag ik my nog beroepen op die vriendfchap , welke ons voorheen verbond? Gy kunt verzekerd zyn van myne genegenheid, gaf de Mrquife ten antwoord. Welnu dan ! hernam Mevrouw d'Armilly, met eene meer ontroerde ftem , en haare medeminnaares met drift omhelzende; myn leven en myne dood zyn in uwe handen; uwe belofte kan my niet gerust ftellen; ik vraag u een fteJIig antwoord af; gevoelt gy u in ftaat tot die grootfche, tot die edele pooging? Gy moet of uwe vriendin, of uwen minnaar verliezen. Indien gy Selicourt ooit wederziet, ik zeg het u nogmaals, dan is myne dood gewis , en dan zyt gy oorzaak van dezelve. Ik beloof u ook, dat ik hem niet weder zal zien.... beaenk wel, dat ik in een' toeftand ben, waarin ik niets zou ontziet?. Ik kan u bederven, voegde zy daarby mei eene verfchrikkelyke ftem,... uw lot X 4 uwe  3*8 Selicourt. uwe eer.... fpreek derhalven z^Ive uw votinis uit voor de laatfte maal; gy verftaat my. De Marquife kon niets meer doen dan de Baronësfe de hand drukken, en die met traanen bevochtigen. Hoe bekoorïyk was zy op dat oogenblik, en hoezeer vermeerderde deeze bekoorlykheid de min* nenydige woede van Mevrouw d'Armilly. —■— Gy antwoord my enkel door traanen? Ach! wat moet ik zeggen, riep Mevrouw de meneville? — - Dat gy myn voorbeeld zult volgen, en den Ridder niet wederzien. ■ Welaan gy zult voldaan zyn , gy kunt u vertrouwen op myn woord; ik zal hem niet wederzien. De Baronësfe liet haar in eene wanhoopige droefheid gedompeld, Hoe, zeide de Marquife toen zy alleen was, heb ik kunnen beiooven , dat ik Selicourt niet weder zou zien! ach l wreede d'A rm i l^ l y , wat hebt gy van my gevorderd ? Na veel tweeftryd5 en veel jammeren befloot zy den Ridder" van dit voorneemen kennis te geeven; zy meldde hem door een briefje met weinig woorden dat zy befloten had, zelfs  EENE FbaNSCHÏ GESCHIEDENIS. §20 zelfs de geringde aandoeningen van eene al te ongelukkige drift te fmooren, en dat hy volftrekt befluiten moest haar nooit weder te zien. Selicourt, hierover wanhoopig geworden, fchreef verfcheiden brieven aan de Marquife, die hem allen ongeopend terug gezonden wierden ; zy fchroomde zelfs om met de Baronësfe over den Ridder te fpreeken; deeze twee vrouwen bewaarden niet betrekking tot hem een ftilzwygen, dat zy misfchien zouden verbroken hebben , wanneer zy niet binnen kort waren gefcheidep geworden. De Marquis de Meneville geleidde de Marquife naar een van hunne landgoederen, dit eenzaam verblyf ftreelde haare droefgeestigheid. Zy zocht fteeds de fomberfte plaatfen op, en daar gaf zy zich over aan die kwyning, welke'het genoegen van gevoelige harten uitmaakt. Op zekeren dag zat zy ih een prieeltje, wiens eenzaamheid haar tot overweeging fcheen uit te lokken ; zy riep uit, als vervoerd door aandoeningen, welke zy gedwongen was geheim te houden : Wreede liefde! gy hebt my wel ongelukkig gemaakt! wat is tegenwoordig myn lot • ik X 5 kaa  33^ Selicourt, kan het voorwerp niet vergeeten van eene neiging, die my overal vervolgt; te vergeefs tracht ik een herdenken te verdooven, dat ik niet kan wederftaan ; ik zie Selicourt geduurig voor myne oogen; ik zie hem fteeds aan myne voeten; ik hoor hem my eene eeuwige liefde zweeren; ik heb hem opgeofferd aan de vriendf:hap.... maar wat zeg ik ? Wat kon ik hoopen ? Waarheen zou die zinnelooze drift my vervoerd hebben ? Om my gelukkig te maaken , zonder uwen plicht te overtreeden , zeide iemand die zich voor de voeten van Mevrouw de Meneville nedergeworpen had ; zy herkende Selicourt, gaf een' gil, en deed hem teken van te vertrekken. —— Neen , ik zal u niet verlaaten, riep de Ridder; ik kom hier om aan uwe voeten te fterven, en u , voor de laatfte maal, te fpreeken van eene liefde, die u in droefheid geftort heeft; helaas! het was de allerzuiverfte , en de ailereerbie» digfte verknochtheid; ik aanbad u als my. ne opperfte Godheid , en ik eerbiedigde u even fterk als ik u beminde. Onder het uiten van deeze woorden liet hy eenige heete traanen vallen op de hand van de Marquife, welke hy aan zyne lippen drukte. En gy hebt myn doodvonnis uitgefproken, voegde  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS 331 de hy daarby; gy hebt my voor altoos van uwe tegenwoordigheid verbannen; ach! waarom hebt gy my niet veeleer van het leven beroofd? Welk een leven denkt gy dat ik leide, na dien verfchrikkelyken dag ? Èunt gy u het verdriet, dat ik lyden -moet, te recht voordellen? Gy hebt my opgeofferd aan eene vriendin Ach ' Mevrouw, welk hart kon u zo zeer beminnen als het myne? Verwaerdig u ten minde my aan te zien, zo gy my al niet wilt antwoorden Kunt gy het my vergeeven , dat ik u in deeze plaats heb opgezocht? Het is reeds langer dan eene maand, dat ik deeze geheiligde fchuilplaats, welke gy bewoont , doorkruist heb ; ik heb eenigen troost gevonden in zo dicht by u te zyn; ik heb u verfcheiden maaien in deezen tuin gezien; ik heb my te vreden gehouden met u in dilte te aanbidden ; honderd maaien heb ik op het punt gedaan van my aan uwe voeten te werpen; de vrees van u te zullen mishaagen heeft my wederhouden; doch heden heeft de overmaat van myne liefde over myne wederhouding gezegenpraald ik ben gekomen om u te zeggen , om u te herhaalen , dat niets in daat is om die tederheid te doen verflaauwen, welke my tot in het graf toe zal  33* Selicourt, zal byblyven, en dat gy altoos de opperde en eenigfte meeftresfe van myn hart zult zyn. Myn voorneemen is , myzelven te gaan af* zonderen in eene afgelegene eenzaamheid, om daaV her droevig overfchot van myn leven te flyten in aan u te denken ; ik zal u myne zuchten, en myne traanen wyden , even alsof gy tegenwoordig waart; myn hart zal voor u kloppen tot het laatfte oogenblik toe. Ach! Selicourt! deeze uitroeping was alles, dat Mevrouw de meneville kon voortbrengen ; vervolge-s zweeg zy een' tyd lang ftil ; maar hoe fpreekende was dat ftilzwygen ! hetzelve was de tederfte liefde gepaard met de diepfte droefgeestigheid Zy vatte eindelyk het woord: — Ridder, wat begeert gy? U te beminnen eu te fterven. Maar bedenkt gy dan myne omftandigheden niet? Ik ben afhanglvk van myn' gemaal; van de eer; van myne belofte, ja, ik heb aan Mevrouw dArmilly beloofd, dat ik u nooit weder zou zien, en ik kan nog uw byzyn dulden! ik beveel u niet my voor altoos te verlaaten ! Selicourt, een eeuwig afayn zal het gevolg zyn van het geen ik u thans zal ontdenken; ik kan voor uwe oogen geene fchynvertoo. ning maaken van eene deugd, die ik inderdaad  £ene Fransche Geschiedenis 333 daad niet bezit; ik zal myne misdaad niet vergmoten door eene leugen; weet dan, dat eene ongelukkige neiging myn hsrt reed^ éér dan het uwe had ingenomen, dat ik nog nooit bemind had tet óp het oogen bliK toen gy u aan myn gezicht vertoond hebt : de achting alleen , en de band van myn' plicht verbonden my aan den Marquis de meneville; helaas! gy hebt my doen ondervinden hoe weinig de aandoeningen , die enkel op de welvoeglykheid en de rede gegrond zyn bedand zyn tegen de zwakheden van het hart. Jk heb u dan bemind , Ridder, en misfchien bemin ik u op dit oogenbük meer dan ooit; na zulk eene bekentenis kUnt gy ligtelyk begrypen, welke zyde ik kiezen moet, te weeten, die van veeleer te bezwyken onder myn verdriet , dan het geringde voedfel te geeven aan eene drift, die my zelfs in myne eigen oogen rnisdaadig maakt; ik heb het u gezegd, Selicourt, indien gy my waarlyk lief had, dan zoud gy uwe hand aan Mevrouw d'A r m i lly geeven; dan zou ten minde de naam van haar' gemaal een eeuwige fcheiding maa» ken tusfehen ons beiden, en dan zou ik u van tyd tot tyd moogen zien, en fpreeken, de achting..,. Houd op, Mevrouw , viel de  334 Selicourt. de Ridder haar in; ik ben bereid Om alles re doen, dat gy van myne tederheid zult vorderen , zy kent geene paaien in haare gehoorzaamheid; dewyl gy het my gebied, en uwe eer en rust zulks vorderen, zal ik u niet meer zien. ... welk een woord is my ont« fnapt! ik zal my voor u opofferen; ik kan wel fterven; maar met een hart geheel vervuld met de zuiverfte, met de vuungfte liefde, eene verbintenis aan te gaan met eene andere Vrouw , haar belofte te doen van liefde, zelfs haar byzyn Hechts te dulden neen, Mevrouw, zoveel vermoogen op myzelven heb ik niet. MevrouwdeMeneville ftond haastig op. Wy moeten derhalven fcheiden, Ridder; vaarwel , en vergeet my. Hoe ik u vergeeten.... Gy verbied my. ... —— Ik verwacht van uwe liefde en van uwe deugd, dat gy zelfs alle gelegenheid zult vermyden van eikanderen te zien, dat gy op ftaanden voet deeze landftreek zult verlaaten, en dat gy my zult laaten .... fterven; en met deeze woorden verliet hem de Marquife al fchreijende , en keerde terug naar het kasteel. Selicourt volgde haar nog lang met de oogen, en vertrok eindeiyk nadat hy haar uit het gezicht verloren had. het  eene Fransciie Geschiedenis. 33-; Het is onmooglyk den ftaat van den Ridder te befchryven; by ging zich afzonderen op een klein landgoed niet verre van Parys dat eene foort van wildernis was; hygaf voor, dat zyne gezondheid deeze afzondering , welke zyne Ouders verlegen maakte, van hem vorderde; geheel overgegeven aan de droefheid en aan zyne liefde, ftortte hy onophoudelyk traanen op een afbeeldfel van de Marquife, dat zy hem gefchonken had; dit was het eenig voorwerp f waarop hy zyne oogen vestigde; hy had geene andere troost dan die afbeeldfel. Mevrouw De Meneville was niet minder ongelukkig; genoodzaakt om haar verdriet op te kroppen, kon niets haar onttrekken aan die fombere droefgeestigheid, in welke aan te kweeken zy een groot behaagen fchepte; maar de toeftand van de Baronësfe was misfchien nog droeviger; Zy had niet te worftelen met dezelfde hinderpaalen als de Marquife; zy was meeslresfe. van haare hand, en van haar hart; indien Selicourt de Marquife niet gezien had, hield zy zich verzekerd, dat hy haar zou bemind hebben; zo dikwyls haar dit in de gedachten kwam was deeze medeminhaares- haatelyk in ha»f<  336" Selecourt haare oogen. De vriendfchap verdreef fomtyds wel eens tJeeze donkere wolken; zy gevoelde de noodzaaklykheid van haar hart uit te ftorten; zy ging de Marquife op haar landgoed bedoeken, én deeze was niet in ftaat om op het eerst gezicht van de Baronësfe haare verwarring te verbergen. Mevrouw de Meneville bekende aah Mievrouw d'Armilly , dat Selicourt nog eens onder haare oogen verfchenen was, en dat zy hem óp nieuw verboden had ooit weder te verfchynen op eenige plaats, daar zy zich zou bevinden; zy voegde hierby orider het ftorten van een' grooten traanenvloed: Neen, de liefde zal niet zegenpraalen over de vriendfchap; ik heb het u beloofd , ik zal myn woord houden , en veeleer het leven verliezen , dan hetzelve verbreeken; de Baronësfe wierd weemoedig; zy omhelsde de Marquife, en riep ten zelfden tyd uit; kan ik dan myne zwakheid niet verwinnen! Ach! myne waardfte vriendin! wat zyn wy te beklaagen!.... Gy hebt reeds veel te lang uwe liefde aan de myne opgeófferd; ik heb myn befluit genomen; bemin den Ridder; laat hy u beminnen. ... Wat zeg ik ! .... Ach ! wreede! .... Maar neen, gy zyt myne vriendin, wees gelukkig! Gelukkig / zeide de Mai> v qui«  béne Franschb Geschiedenis 337 quife, onder het loozen van een' diepen zucht, denkt gy dat ik het zou kunnen zyn, wanneer ik oorzaak was van uw ongeluk, wanneer ik zondigde tegen myn' plicht? Ik ben gehuwd , en ik houd het voor eene misdaad Hechts één oogenblik aan iemand anders te denken dan aan hem.... gy kent uw geluk niet! gy moogt Selicourt beminnen, zonder dat gy uzelve eenige verwytingen behoeft te doen. En is dit geen genoegen , dat het noodlot, hetwelk ons vervolgt, voor u heeft overgelaten? Helaas! daar is, daar is voor my geen genoegen! maar, laaten wy niet meer van Selicourt fpreeken. Deeze twee flachtofFers der liefde vertoonden een alleraandoenlykst fchouwfpel van de droevige gevolgen der liefde; zy beloofden eikanderen niet meer van den Ridder te zullen fpreeken, en desniettegenftaande was hy onophoudelyk het onderwerp van hun gefprek. De Marquife en de Baronësfe keerden terug naar de Stad; Selicourt, wel verre van haar derwaarts te volgen, had zich, om Y eens  338 SlLICOURTj eens zo te fpreeken, nog veel dieper begraven in zyne eenzaamheid; de zucht tot eenzaamheid verzelt doorgaans de oprechte liefde; eene waare tederheid is eene foort van eerdienst, en gevoelige harten fmaaken eene groote zoetheid In zich af te zonderen van alles, dat hen omringt; en zich enkel bezig te houden met de aandoening, die hen beheer scht, en hun gemoed enkel met deeze indrukfelen te vervullen. Het is een verrukkelyke wellust tegen zichzelven te kunnen zeggen , dat het voorwerp van onze liefde onze eenige gedachte is, en dat wy aan hetzelve alles, tot zelfs onze fmarten, toewytlen; dit was ook het eenig vermaak, dat de Ridder fmaakte ; hy deed dag aan dag op nieuw de gelofte van altoos aan de Marquife te zullen verknocht blyven, fchoon hy van alle hoop verftoken was. Laffe zielen, die onbekwaam zyn om de verrukkingen der liefde te gevoelen, die lieden, welken men lieden van de groote waereld noemt, zullen 2ekerlyk deeze foort van liefde romanesk noe» men ,* maar het gering getal, dat vermaak fchept in zyne aandoenlykheid te koesteren, zal hierin de waare en krachtdaadige verrukkingen herkennen van eene drift, die toe* neem?  eene ëngelsche geschiedenis 239 neemt met den tyd, en die, als het ware^ door het gemis van het geliefd voorwerp aangekweekt word. Het fcheen echter , dat het lot eindelyk Selicourt wilde gunftig zyn ; een onverwacht toeval beurde hem op uit den afgrond , waarin hy gedompeld was; eene doodelyke ziektefleepte den Marquis de Mene* ville, binnen den tyd van zes weeken, in het graf; welk eène omkeerïng in het loc van den Ridder ! hy begon zich te vleijen, dat de Marquife zich thans in zyn voordeel zou verklaaren; hy verbeeldde Zich fomtyds reeds de echtgenoot te zyn van de vrouw, welk hy aanbad; hy wachtte Hechts naar den tyd, dat de rouwdagen , welken de welvoeglykheidi vereischt, zouden verlopen zyn, vervolgens fchreef hy een'brief aan de Marquife, waarin zyn hart zich overgaf aan alle de levendigheid van zyne aandoeningen; en hierop kreeg hy het volgend antwoord : „ Mynheer." j ,, Het verlies van myn' gemaal ftrekt ,1 enkel om myn ongeluk te vergrooten; t % „ door  340 SEL.ICOUR.Tn 5, door my minder fchuldig te maaken, „ noodzaakt hetzelve my misfchien om meer „ omzichtig omtrent myzelve te weezen. Gy kunt verzekerd zyn, dat myn hart „ niet veranderd is; maar ik ben nu meer „ dan ooit aan de vriendfchap verbonden. „ Tot dus verre kan ik niet zeggen, dat „ ik geleefd heb; ik vergaa door eene langay zaame kwyning, die myne droevige dagen „ veeleer zal doen eindigen, dan dat ik my„ ne vriendin zou verraaden, en doen fter„ ven , Zodanig is het droevig lot van ons „ allen. Op dit oogenblik.... hemel! wat „ zou ik daar gefchreven hebben!.... Wy „ moeten ons aan ons lot onderwerpen; laaten wy niet trachten eikanderen weder „ te zien; uwe tegenwoordigheid zou my. „ ne droefheid Hechts vergrooten ; Vaar„ wel!" i, DE MENEVILLE.** Welk een flag voor Selicourt! hy kon naauwlyks zyne oogen gelooven. Ach! riep hy uit, na de ongelukkigfte van alle menfchen geweest te zyn, had ik hoop eenmaal de gelukkigfte te zullen worden; ik ftond  eene FeaNSCHE geschiedenis. 341 ftond op het punt van tot den top van geluk te zullen geraaken ; het was my geöorlofd te hoopen.... welk een vooruitzicht.' en dat alles vervalt in één oogenblik! ik ftort op nieuw nedtr in een' afgrond van ramp en droefheid! de Marquife bemint my; zy is vry, en het nydig lot fcheid ons echter van eikanderen ! en Mevrouw de Meneville zelve kondigt my dit doodelyk vonnis aan! Zyne wanhoop kon niet uitgedrukt wor. den; die van de ongelukkige Marquife was niet minder hevig. Ik aanbid Selicourt; zeide zy geduurig by zichzelve , en het ftaat my thans vry hem te beminnen, met hem in den echt te treeden, en ik heb beloofd !... ik heb beloofd van veeleer te fterven.... ach! wreede vriendfchap ! zyt gy nu voldaan ? De eerfte woorden van de Baronësfe na de dood van den Marquis, hadden den Ridder ten voorwerp. Gy zyt dan eindelyk meestresfe van uw lot, zeide zy tegen haare vriendin, en deeze woorden gingen ge* paard met een' oogwenk, die de gevoelens Y 3 van  342 Selicourt. van haar hart verried. Ik heb u verftaan, gaf de Marquife ten antwoord, die misfchien dezelfde ontroering gevoelde; vrees niet, dat ik ontrouw zal zyn aan de belofte, die ik u gedaan heb, en dit zeggende ontflip* ten haar eenige traanen, welken de Baronesfe niet zag, of veinsde niet te zien; integendeel vermaande zy haare medeminnaales, ja, drong zelfs by haar aan, dat zy haare ha™d zou geeven. aan Selicourt. Welk een' raad geeft gy my, gaf Mevrouw de Meneville- ten antwoord, hoezeer is die ftrydig met de gevoelens van uw hart? ik lees in dat hart hetgeen gy voor my tracht te verbergen , voor my. die u duizendmaal meer opoffer dan myn leven... zeg my ten minste, dat gy al het gewigt van deeze opoffering gevoelt. Welaan l riep de Baronësfe, terwyl zy in haare traanen fcheen te fmelten, en de Marquife. omhelsde, myne zwakheid is u ten volle bekend; mysie waardfte Meneville ! eene wreede liefde beheerscht en onderdrukt my thans meer dan ooit te vooren; ik maak een fchandelyk misbruik van uwe edelmoedigheid, ik gevoel dit maar al te wel; maar is het wel waar, dat gy uwe belofte zult houden, dat  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 343 fiat gy moeds genoeg zult hebben > om van tiw geluk af te zien, om uwe hand den Ridder niet aan te bieden ?... - Ik zal alles aan de vriendfchap opofferen. Meer kon de Marquife niet uitbrengen; zy verliet de Baronësfe met de grootfte haast; Mevrouw d'Armillï deed eenige treden om haar tegen te houden; zy wilde haar terug roepen; zy liet zich nog denzelfden dag weder by haar aanmelden; maar Me* vrouw de meneville had aan alle men fchen den toegang doen ontzeggen ; zy zond zelfs allen de brieven van de Baro • nesfe en van Selicourt terug; alle hunne poogingen om haar te fpreeken waren vruchteloos ; de eene treurde over eene vriendin, wier tegenwoordigheid haar ver* troostte over de kwellingen der liefde; en de andere befchuldigde onophoudelyk de wreedheid van zyn lot, hy wierd bemind van eene vrouw, welke hy aanbad, en die jeifs tot zyn byzyn toe ontvluchtte. De Baronësfe zocht zich langzaamerhand te gewennen aan het afzyn van den Ridder; zy twyfdde niet langer , of haare liefde Y 4 had  344. Selicourt. had alle voorige kracht verloren; en in die oogenblikken deed de vriendfchap haare ftem hooren, en dan was de Marquife het voorwerp van haar medelyden. Ach! Mevrouw! riep de Ridder, zich> op zekeren dag, aan de voeten van Mevrouw i/Armilly werpende ; ik ftaa op het punt van alles te verliezen; gy alleen kunt my redden, bewaar ten minste, bid ik u, uwe vriendin, en ik zal gewillig voor uwe voeten komen fterven. Selicourt, verklaar u nader. Ik heb vernomen, Mevrouw, dat de Marquife gevaarlyk krank is dat is voorzeker een gevolg van den boezemftryd, welke haare edelmoedigheid haar doet ondergaan , om eene neiging te overwinnen.... die u beleedigt; ja, ik verwacht van uwe deugd, van uwe grootmoedigheid een' ftap.... wees verzekerd, dat de vriendfchap en de dankbaarheid een onbepaald vermoogen op myn hart hebben. — Ridder, zy zullen nimmer het vermoogen der liefde hebben,... Gy zult my leeren kennen , en kunnen oordeelen, of ik weet vat beminnen is. Dit gezegd hebbende deed Mevrouw d'Armilly haare koets komen.  EENE FaANSCHE GESCHIEDENIS. 345 men. ■ Ridder geef my de hand. De Baronësfe laat zich naar Mevrouw d e Meneville voeren; zy vliegt de trappen op, loopt de vertrekken door in weerwil der bedienden , komt eindelyk tot in het vertrek der kranke, terwyl Selicourt haar in de zaal, die voor hetzelve was, bleef opwachten. Mevrouw de meneville was waarlyk in doodsnood , zy onderdeunde haar hoofd met de hand, en uit haare groote zwarte oogen, die door haare kwyning nog treffender waren , rolden van tyd tot tyd groote traanen droppelen, die tekens zyn van eene knaagende hartkwelling ; zy kon zich niet weerhouden van op het gezicht van haare medeminnaares, een' gil te geeven. —Laat myn gezicht , zeide de Barojaesfe, u geene moeite noen ; gy ziet my weder als uwe getrouwde vriendin; die niets vuurigcr wenscht dan uw geluk, en die hier gekomen is om ailes dat in haar vermoogen is, daaraan toe te brengen; ik heb reeds veel te lang misbruik gemaakt van de vriendfchap; het word tyd, dat zy wyke voor de liefde. Uw lo: is; omgekeerd , gy zyt meestresfe Y 4 van  ^46 Selicourt. van uw hart, en van uwe hand; ik zelve vraag u om die beiden voor Selicourt. De Marquife wilde antwoorden. Treed bin« oen , Ridder , vervolgde Mevrouw d'A rm i l l y ; ziedaar dien minnaar, hy is nog fteeds uwer waerdig, ik zelve bied hem u aan, laat hy welhaast uw gemaal worden, en.... geef geene acht op myne traanen; dezelve zyn de laatfte overblyffelen van eene liefde, die.... ik zal overwinnen ; ik Ken thans geene andere drift, dan die van u beiden by het leven te behouden, en u gelukkig te zien. Selicourt had zich op zyne kniën voor het ledikant van Mevrouw de Meneville nedergeworpen; hy hield eene van haare handen tusfchen de zyne, en overlaadde die met kusfen en traanen : Ja, Mevrouw, zeide hy, zich naar Mevrouw d'Armillï keerende, ik befchouw u als myne weldoenfter, als een voorbeeld van vriendfchap, indien gy Mevrouw de meneville kunt overreeden om myne hand aan te neemen, dan zal niemand dan gy beide, voegde hy met verrukking hierby, deel hebben aan de teder» fte gevoelens van myn hart, gy zult na Mevrouw  eene fran3che geschiedenis. 347 vrouw de meneville.... Het is genoeg, Mynheer, viel hem de Marquife met veel Ievendigheid in. Vervolgens zich naar de Baronësfe keerende; — Edelmoedige vriendin , deezen naam verdient gy met recht, met welk eene blydfchap zie ik, dat ik een zo groot deel heb in uwe genegenheid! neen, ik ben eene zo edele, eene zo belanglooze vriendfchap niet onwaerdig, ik zal niet dulden , dat gy myn geluk volmaakt ten koste van het uwe, dat gy uzelve het hart doorboort om het myne te doen #herleeven. Laat my Hechts fterven. Ik wil niet ontveinzen, dat Mynheer my gevoelens heeft ingeboezemd, die niet dan met myn leven zullen eindigen; dat ik hem bemin; ik mag het thans bekennen zonder de welvoeglykheid te kwetfen; en daarenboven heb ik Hechts een' korten tyd meer te leeven! Gy weet de wet, welke wy ons voorgefchreven hebben , eene van ons beide kan niet gelukkig zyn zonder de dood van de andere te veroorzaaken; ik wil het niet ontveinzen, indien gy met Selicourt trouwde, zou ik duizend dooden fterven, en indien ik trouwloos genoeg wTas om hem de' hand te geeven zou ik u in het graf ftorten; ons beider lot is. dus bepaald. Vervolgens zich  348 Selicourt, 2ich naar den Ridder wendende. — Is dit, Mynheer, hetgeen gy my beloofd had? Kan het u aangenaam zyn , het fchouwfpel aan te zien van twee harten, die gy verfcheurt ? ik fchepte vermaak in my te verbeelden, dat gy een voorbeeld van aandoenlykheid waart; vergenoeg u hiermede, dat gy de rust van ons beide geftoord hebt, en dat gy de oorzaak zyt van myne dood ; ontvlucht, ontvlucht ons voor altoos , en ontzie onze zwakheid. « De Baronësfe hield de Marquife in de armen gefloten, en de Ridder lag nog voor het ledikant nedergeknield, Mevrouw d'A rmi l l y liet niet af van haar aanzoek ten behoeve van den Ridder te herhaalen , en Mevrouw de Meneville bleef hetzelve ftandvastig van de hand wyzen. Doch de liefde behield eindelyk de overhand; de Marquife beloofde in het verzoek van haare vriendin te zullen bewilligen. De dag van het huwelyk wierd vastgefteld, na verloop van zekeren bepaalden tyd, ftond Selicourt de echtgenoot te worden van Mevrouw de Meneville. Zy beval den Ridder de Baronësfe naar i huis te geleiden , en voegde 'er deeze  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 349 deeze woorden by : Gy kunt nooit genoeg dankbaarheid betoonen aan onze goddelyke vriendin; bemin haar; Iaat zy met my in uwe tederfte gevoelens deelen; ik zal daarover niet wangunstig zyn; ja, zy verdient aangebeden te worden. Mevrouw de Meneville omhelsde nogmaals de Baronësfe. die daarop met den Ridder vertrok. Zohaast zy alleen waren, vatte de Baronësfe het woord op: Welnu, Mynheer, welke vrouw is in ftaat om zo te beminnen als ik ? zyt gy nu te vreden ? En onder het uiten van deeze woorden, ^ag zy Selicourt fterk aan ; zyne] dankbetuigingen gingen met eene foort van verlegenheid gepaard ; hy ftond gereed "om zyn affcheid van haar te neemen. haare aandoe, ning nam meer en meer toe; zy liep naar hem toe. — Gy zuit my niet verlaaten, Mynheer, gy zult.... my zien fterven, en met deeze' woorden viel zy in een' armftoel neder, en befproeide den grond met haare traanen. Wat zie ik , Mevrouw ? — Myne dood , wreedaart I myne dood , die welhaast een einde zal maaken aan myne rampen; ach ! kan ik het wel ontveinzen? Nooit heb ik u zo fterk bemind; gy verlchynt weder voor myne oogen, en dat om myn moordenaar te zyn, om  32»ö Selicourt, om my voor de voeten te fleepen van eene medeminnaares.... die ik bemin. Gy zult gelukkig zyn; ja, gy zult gelukkig zyn. Het zal my het leven kosten; maar laat dat zo zyn; ik zal uw geluk bevorderd hebben.... ach waardfte Ridder ! geef geen acht op myne droefheid, op myne wanhoop.... ik zelve ben daarover befchaamd ; gaa heen; geleid Mevrouw de meneville naar het outer5 treed met haar in den echt, laat zy alle uwe liefde alleen bezitten ; vergeet my.... ten minste, ondankbaare , zult gy my beklaagen; ik zal deel hebben aan uw medelyden.... aan uw medelyden! welk een hartstogt voor die, welke my verfcheurt! nog eens, geef geen acht op myn' toeftand; hoor my niet; ik ben wel ongelukkig! Haare ftem wierd afgebroken door fnikken. Selicourt ging het vertrek op en neder met eene overyling, die de verfchrikkelyke ontfteldheid van zyn gemoed te kennen gaf; hy wierp zich neder voor de voeten van de Baronësfe, vatte haare hand, en bevochtigde die met zyne traanen; •— Ach! Mevrouw, zou een zo gevoelig hart als het uwe , de waerdy de vriendfchap niet kennen! Ik zal u alle  eene Feansche Geschiedenis. 351 alle dagen komen zien, ik zal u zonder op» houden zeggen , datgy myne weldoenfter zyt, myne vriendin, myne edelmoedige vriendin; oat ik alles aan u verfchuldigd ben; hoeveel bekoorlykheden zult gy aan deeze hartstogt byzenen! ■ ■ Ach! Ridder, de vriend- fchap is geen liefde.... gaa heen, zeg ik u, en Iaat my over aan myn droevig lot; houd u alleen bezig met het vermaak van Mevrouw de meneville te beminnen. Wat zal ik zyn in uwe oogen ? welk deel zult gy neemen in myne droefheid, in myn leven, in myne dood?.... Dezelve zal nooit fpoedig genoeg komen,... neen, dezelve zal nooit fpoedig genoeg komen om myn hart te vernietigen, dat hart, hetwelk zo lang ik leef voor u alleen zal blaaken; dit zeggende Hortte zy een' vloed van traanen; Selicourt lag nog fteeds voor haar geknield; hy ftond verwoed op: —- Dit is te veel, Mevrouw, ik zal wel middel vinden om u genoegen te geeven, om u wraak te verfchafFen over eene liefde, die u zoveel fmart veroorzaakt. Ik wil niet, dat myn geluk u het leven zal kos. ten; ik alleen moet fterven, en een einde «aaken van een leven, dat my ondraaqlyk is.  $52 Selicourt* Hy trok zyn' degen , en had dien reeds op de borst gezet. Mevrouw d'A rmilly gaf een' gil, vloog naar hem toe, wendde den degen af, en zette de punt op haaren eigen' boezem. Neen, ik zal myzelve van het leven berooven! De Ridder kantte zich aan tegen die vervoering van wanhoop. — Ach! wreedaart! wat wilde gy doen? weet gy niet* hoe waard gy my zyt, dat myn leven.... niets is in vergelyking van het uwe; leef, leef om het my te vergeeven; ik herhaal het u nogmaals ik ben maar al te fchuldig door my aan zodanige vervoeringen over te geeven; maar, Ridder, gy bemint, en dus moet gy knnnen begïypen tot welke uiterftcn ons eene hoopelooze, verfmaade, en beleedigde liefde kan vervoeren;.... ik word niet bemind... ik zal nooit bemind worden.... ik zal myne traanen opkroppen; ik zal myn hart dwingen, dit is de laatfte keer, dat gy getuige zult zyn van deeze fchandelyke vervoeringen; de rede en de tyd zullen my myne rust, en myne deugd wedergeeven ; Selicourt, ik zal my aan myn ongeluk trachten te gewennen. Gy fchreit,Selicourt.... ach! hoezeer treffen my deeze traanen! Neen , ik zal a niet meer lastig vallen door klagten, die ons bei.  sene fransche GESCHIEDENIS. 3$3 beiden beleedigen, ik vorder niéts meer van u dan deeze gunst, dat gy myne zwakheid zult ontzien; en nooit aan Mevrouw de MeNe ville ontdekken hoezeer ik de vriendfchap verraad. Helaas! kan ik dan voor my. zelve geene ontroeringen verbergen, die zo vernederende zyn voor myn' hoogmoed en voor myne eer? Ik bezit geene réde, geene deugd meer; ik bezit niets dan eene ongelukkige drift; ik zal die te keer gaan, ik zal die bedwingen; heb medelyden met eene on« gelukkige.... die niéts kan doen dan...* fterven! De Ridder kon niet beiluiten om Mevrouw i>'Armillt in dien toeftand te verlaaten; zy beloofde hem, dat zy zelve de Marquife Zou aanfpooren, om het tydftip van hun huwelyk te verhaasten; hy verliet haar eindelyk, en hield zich genoegzaam verzekerd, dat zy in ftaat zou zyn om eene zo moëijelykè pooging te volvoeren. Zy zagen élkanderen dikwyls; dé Ridder haderde reeds aan het tydftip, dat Zyn geluk sou volmaaken ; zyne verhitte verbeelding Vertoonde hem reeds Mevrouw de M e n é • Z vxli.tf  354 Selicourt. *► v i l l e voor het outer, en bezig met hem eene eeuwige liefde en trouw te zweeren; de Marquife deed hem door een briefje een kort mondgefprek verzoeken; hy vloog om haare bevélen ce gehoorzaamen ; zoras hy binnen getreden was, verzocht zy hem te gaan zitten. Ridder, zeide zy, ik moet een gefprek met u houden, dat veel ernstiger zal zyn dan gy, wel zoud denken. Gy zyt wel verzekerd, dat ik u bemin, dat ik alles doen zou , dat mooglyk is, om het oogenblik van onze vereeniging niet te vertraagen ; ik fchep verr maak in u te toonen, dat ik even zeer naar hetzelve haak als gy; ik fchaam my over eene tedere en welgeplaatfte liefdeniet; het ©ogenblik nadert, waarin ik het genoegen zou fmaaken van aan myn' minnaar den naam van echtgenoot te geeven ; Selicourt, wie heeft een hart zo gevoelig als het myne ? en deeze gevoeligheid kant zich voor eene poos. tegen ons geluk.. . Wat zegt gy, Mevrouw ? Zoekt gy het uit te ftellen?.,. Gy bemint my immers, Ridder ? . . Kunt gy vraagen, Mevrouw, of ik u bemin ? ik twyfel niet daaraan, Ridder; nu, ik beroep my op deeze liefde en ik eisch de krachtigfte blyk' van dezelve. Hoor my aan, Mevrouw d'A*-  EENS FRANSCHE GESCHIEDENIS 355 d'Armilly is myne vriendin; hoe meer zy den droevigen toeftand van haar gemoed voor my tracht te verbergen, hoe meer ik verplicht ben in haar hart te dringen,, en daar het oog te vestigen op alle de fmarten en kwellingen, die zy moet uitftaan ; bedenk, dat zy lyd om onzentwiile, en dat zy het bederven zal —- Maar, Mevrouw, zy zei* ve fpreekt my geduurig van ons huwelyk, en zy zegt my fteeds, dat myn geluk het haare zal bewerken. Selicourt, zy bedriegt u; helaas! zy bedriegt zichzelve; zy verbeeld zich, dat zy genezen is van eene liefde, waarvan zy meer dan ooit het flacht* offer is; geloof my, ik ken de liefde; de Baronësfe moet worftelen met kwellingen , dié door het ftilzwygen verergeren. Het is onze plicht medelyden te toonen met haare rampen. Ziedaar dan, wat ik van uwe tederheid durf hoopen. Uwe ouders, die u beminnen, en diegy bemint, hebben u opontboden, voeg u naar hunne begeerte; ik zal u bericht geeven —* En zoud gy de wreedheid kunnen hebben, Mevrouw, van my zulk eene Opoffering te vergen.' heeft dan de vriendfchap meer vermoogen op u dan de liefdé Neen, Selicourt, de vriendfchap heeft Ti a acf-  35* Selicourt. zoveel vermoogen niet als eene neiging, die door het uitftel toeneemt; maar wy moeten beiden edelmoedig genoeg zyn om ons aan deeze harde beproeving te onderwerpen; de deugd vordert deeze zo droevige proef van ons, en gy zouil immers onze liefde niet willen affcheiden van de deugd ? Laaten wy dan moeds genoeg hebben om ons aan een kortftondig afzyn te gewennen, dat onze liefde zal doen toeneemen; vertrek , en overdenk niet, wat ik door dit vertrek zal moeten lyden; ik zal u kennis geeven van het tydftip, waarin gy u weder hier zult kunnen vertoonen, waarin het ons zal vryftaan ons aan elkanderen te verbinden door een' band, die door niets zal kunnen verbroken worden. Nog eens , ik verzoek u 0p het fterkst deeze blyk van uwe genegenheid voormy; ontzeg my die niet; vertrek, zonder affcheid te aeemen van Mevrouw d'A r m i l l y. De Ridder ftond roerloos van droefheid; zoras hy uit deeze bedwelming bekwam, drukte hy zyne lippen op dè hand van de Marquife, en befproeide die met zyne traanen; hy wierp zich vervolgens voor haare voeten, en kon niets meer zeggen, dan dee. ze  eene Fransche Geschiedenis. 357' zfi woorden, die door zyne fnikken afgebro. ken wierden: Gy bemint my, ik bemin u, ik leef alleen voor u, en gy beveelt my u te verlaaten ! Ds toeftand van Mevrouw de Mene» ville was niet minder beklaaglyk; kort na dien tyd zag zy Selicourt niet meer; hy had haar gehoorzaamd; hy had Parys verlaten. Toen eerst gaf zich de Marquife geheel over aan de vervoeringen van haare droefbeid , en begon de yslykheid te gevoelen van den flag, die haar verplette; zy befchuldigde zichzelve van wreedheid; zy riep met luide ftem haaren minnaar terug; fqmtyds befchuldigde zy hem, omdat hy haar zo gewillig gehoorzaamd had ; zy zwom dag en nacht in haare traanen. De dag tot het huwelyk bepaald genaakte; de Baronësfe kwam haar bezoeken ; zy deed haar best om haare yslyke ontroering te verbergen ; eene doodelyke bleekheid vertoonde zich op haar gelaat; zy kon met eene gebrokene ftem niets anders uitbrengen dan deeze woorden: Morgen zult gy de wenfehen van Selicourt vervuilen.... morgen zai hy uw echtgenoot worden.... en met deeze woorden vestigde zy fterk haare Z 3 QCr  153 Selicourt.' oogen op Mevrouw de Meneville, zj voer voort: wat deert u ? gy fchreit! Neen, gaf de Marquife op een'moedigen toon ten antwoord , ik fchrei niet, Mevrouw.... wees gerust, ik zal morgen myne hand niet geeven aan den Ridder. — Hoe, wat zegt gy ?' Dat ik de. liefde aan de vriendfchap heb opgeofferd ; dat ik S e l i c o u r t uit myne tegenwoordigheid verbannen heb, tot den tyd toe, dat gy zelve hem terug zult roepen, en my aanfpooren om hem den naam van myn' echt» genoot te geeven. De Baronësfe door eene "aandoening van erkentenis en bewondering getroffen, viel op haare kniën voor de Marquife: Kunt gy tot zulk een toppunt toonen, dat gy myne vriendin zyt! ach! Marquife, welk eene zelfsverlochening! welk eene verhevene pooging! is het wel mooglyk, dat gy my voorgetrokken hebt aan hem, die het voorwerp is van uwe liefde ? Mevrouw de Meneville haastte zich om haare medeminnaares op te beuren, en vatte baar in de armen. Mevrouw d'A r m i ll y vervolgde: Hoe, zullen wy dan den Ridder  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS» 359 der niet meer zien ? Het zal van u afhangen, hernam de Marquife, zyn lot te beflisfen, zohaast gy wel verzekerd zult zyn van uw hart, en zohaast gy niets meer te vreezen zult hebben voor eene neiging, die ik ongelukkiglyk heb doen ontftaan, en wier vermoogen ik maar al te fterk gevoel. Maar, myne waarde vriendin, hernam Mevrouw d'A r m 1 l l y, is het wel waar, dat myn hart zich niet heeft onderworpen , dat uw huwelyk.... Ik zou oorzaak van uwe dood geweest zyn, vervolg < de Mevrouw de Meneville met veel levendigheid; ik zou u den dolk in het hat gefloten hebben. Ik bemin, en dus gevoel ik alle de fmarten, die ik zou moeten lyden, wanneer eene andere dan ik de echtgenoote wierd van den Ridder. Aanbiddenswaerdige vriendin! zeide de Baronësfe, op nieuw de kniën van de Marquife omhelzende , myne traanen alleen zyn in ftaat om u te doen biyken , wat gy my doet gevoelen. Hoeveel ben ik u verplicht! hoezeer vernedert gy my! hoe fchuldig maakt gy my in myne eigen oogen! Ja, gy ontrukt my eene bekendtenis, die ik gaarne voor myzelve zou willen verbergen; gy doet my alle myne zwakheden, allen myne misflagen zien; het is dan waar, dat ik den Z 4 Rid*  3S5o S e l i c o u i T. Ridder nog bemin! Helaas! in de plaats van my te beklaagen, zeg my veeleer, dat ik dé tröuwlooste, de wreedaartigfte ben van alle vriendinnen; help my liever myzelve bedriegen; door my hiervan te willen overtuigen zult gy my misfchien ten laatfte zelve o vertuigen.... Vriendin, ik zelve zal Selicourt terug ontbieden; ik zelve zal hem met u naar het outer geleiden; ik zal my gelukkig achten door uw geluk te bevorderen. ■ ■ Myne waarde vriendin, gy belooft te veel, viel haar de Marquife in, beloof my Hechts, dat gy in ftaat zult zyn dit fchouwfpel aan te zien, wat kan ik meer van u vorderen ? Ik gevoel, dat zo ik in uwe plaats was , ik niets zou kunnen belooven , men kan fterven, myne waarde Baronësfe; maar van de liefde af te ftaan.. ., geloof my, de tyd alleen kan zoda« nige wonden geneezen; ik zal het oogenblik afwachten wanneer gy meer meestresfe vanu» zelve zult zyn. Laaten wy ons door eene onderlinge gelofte verbinden , waarin gy éérst zult moeten toeftemmen; laaten wy, zo dikwyls wy alleen zyn, aan elkandere onder eede belooven, dat wy ons nimmer eenig woord zullen laaten ontflippen, dat eenige betrekking heeft op Selicourt. ■ i Hoe, niet vais  eene Fransche Geschiedenis, 301 van den Ridder te fpreeken! . Zelfs te trachten om het aandenken aan hem te vernietigen; dit is het eenig middel, dat ons overblyft om die rust weder te verkrygen, welke zo noodzaakelyk is voor ons beide om het oogenblik van zyne herroeping te bepaalen. Waarde vriendin, op deeze voorwaar* de alleen zullen wy elkandere in het vervolg kunnen zien. Mevrouw d'Armilly beloofde alle?, en ftond echter menigmaal op het punt van haare belofte te verbreeken; maar de Marquife droeg altoos zorg van het gefprek op iéts anders te doen vallen, zoras zy Hechts eenig achterdenken begon te krygen , dat Selicourt het onderwerp daarvan ftond te worden; deeze voorzorg, waarmede zy zich geduurig tegen haar eigen hart wapen* de, was echter niet beftand tegen de menigvuldige brieven, welken zy ontfing van den Ridder ; hy fchetfte haar in dezelven zyne getrouwheid, zyne overmaatige droefheid, en telkens beantwoordde zy hem met hem eene ftreelende hoop te geeven, welke zy ter liefde van haare vriend'm^ hem in haar hart ontzegde; zy had zelfs fomZ 5 mi-  362 Seli'co-ür t; mige oogenblikken, waarin de minnenyd haar verdriet nog vermeerderde; het is onmoog. Jyk, dat eene -hevige liefde de zoetheden van het vertrouwen kan fmaaken ; te vergeefs tracht zy de achterdocht te verbannen, dezelve is eene fchicht, die haar geduurig op nieuw treft; daar is geene waare genegenheid, welke zich aan het afzyn kan gewennen ; en Mevrouw de Meneville was niet in ftaat om de zwarte wolken te verdryven, die een aangenaam vooruitzicht verduisterden. Eindelyk , riep'Mevrouw d'Armilly op zekeren dag uit, toen zy haare vriendin droeviger vond dan naar gewoonte, eindelyk zult gy voldaan zyn over uwe vriendin; ik ben waarlyk verheugd over myzelve. Ik heb myn hart naauwkeurig doorzocht ; en bevonden, dat hetzelve wedergekeerd is tot de rede. De Marquife zag haar met aandacht aan. Ja, ik kan met u zonder ontroe¬ ring over Selicourt fpreeken ; hy moet wederkomen, gy moet hem uwe hand geeven. Zou het wel waar zyn ? viel Mevrouw de Meneville haar in. Eene zodanige verandering.Is vast bepaald voor geheel myn  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 36*3 inyn leven, vervolgde de Baronësfe,; :ik zeg het u nog eens; neen ik gevoel die blinde drift niet meer, waaraan ik alles moest opofferen, welke u zoveel droefheid veroorzaakte, welke my.in myne eigen oogen verachtelyk maakte. — Zoud gy waarlyk den Ridder niet meer beminnen ? ~* De liefde heeft plaats gemaakt voor de vriendfchap ; myne , aandoeningen voor hem zyn thans zuiver, kiesch , en belangloos; ik bemin Selicourt thans niet meer om myzelve; ik bemin hem alleen om hem, zyn geluk alleen verblyd my; welk een vermaak zal het voor my weezen hem weder te zien; hoe zoet zal het voor myn zyn hem te zeggen, hoezeer myne tederheid.... Houd op! zeide Mevrouw de Meneville, ik vrees, dat deeze ge. waande vriendfchap gevaarlyksr is , dan gy. denkt. O , zeide Mevrouw d'A rmilly , ik durf'er wel voor inftaan, dat ik eene volkomene overwinning behaald heb; en wilt gy eene blyk.daarvan zien? Welaan .,.ik zelve zal aan Selicourt fchryven , dat hy terug moet komen. Zult gy aan den Rid¬ der fchryven ? viel de Marquife haar met veel levendigheid in. Ja, en wel in uwe tegen, woordigheid, hernam de .JSarpnesfe. Met  Selicourt, Met deeze woorden fchelde zy eenefvan de Hameniers van Mevrouw de M ene v i ll e , eischte pennen , papier, en inkt, en fchreef aan den Ridder een' dringenden brief om hem te doen wederkomen; dezelve was naauwlyks verzegelden afgezonden, of eene bloedverwante van Mevrouw de Meneville deed zich. aankondigen ; Mevrouw d'Armilly gebruikte dit bezoek tot een voorwendfel om te vertrekken. Thuis geko. men viel zy oogenbliklyk in onmagt , en raakte geheel buiten kennis; toen zy bewaam vond zy zich op haar ledikant, waarop haare kameniers, die op dat onverwacht voorval toegefchoten waren , haar hadden nederge. legd, zy gaf bevél, dat men haar alleen laaten zou; en toen borst zy uit in eene zee van traanen, die, mag men zeggen, uit den grond van haar hart voortkwamen. Hoe! riep zy uit, zou ik my in zó verre bedriegen? Ik, ik zelve ben het, dieSELicourt terug roept 1 en om wat te doen? om hem in de armen van myne medeminnaares te voeren! het is dan waar.... ik bemin hem zo hevig als ooit! ik heb de Marquife misleid; ik heb myzelve misleid! Ach! my ongelukkige! ik zal den Ridder wederzien, om het  eeni FaANSCHE GESCHIEDENIS 36*5 het fchouwfpel aan te zien van het geluk van eene vrouw, .... dje myne vriendin .... niet is.... Wat zeg ik! hoeverre vervoert my eene blinde drift; ik heb reeds veel te lang een hart verfcheurd, dat zich ter liefde van my opoffert! laat ik my niet langer aankanten tegen het geluk van die twee flachtoffers van myne onrechtvaardigheid ; laat de Marquife niets weeten van deeze droevige omwenteling; neen zy zal 'er niets van weeten; laat ik veeleer fterven dan eene zwakheid laaten biyken, die nu welhaast misdaadig zou worden. Mevrouw d'Armilly had inderdaad het vermoogen van den verfchrikkelyken toe. ftand, waarin zy zich bevond, aan de Marquife te verbergen; zy wist zich zó te bedwingen , dat haare vriendin , die tot dus verre niet had kunnen misleid worden, thans in goeden ernst begon te gelooven, dat de Baronësfe over haare blinde liefde zegen» praalde. Zohaast de Ridder den brief ontfangen had, ylde hy naar P a r y s ; en voor de voeten van Mevrouw de meneville; hy verzocht de  $66 S e l ï C o u r t« de Baronësfe te moogen zien, hy brandde van verlangen om haar de levendigheid van zyne erkentenis te melden ; deeze ongelukkige weigerde uit vrees, dat haar hart haar verraadgn zou, den Ridder op te wachten ; zy nam haare toevlucht tot het veinzen j zy fchreef aan de Marquife, dat een voorval onder haar geflacht haar voor eenige dagen naar buiten riep; zy voegde daarby , dat zy de Marquife ernftig verzocht den dag van haar huwelyk te verhaasten, en zy beloofde te P a r y s te zullen terug 'komen i om by de plegtigheid tegenwoordig te zyn. Mevrouw de Meneville en Selicourt hadden geene de minfte achterdocht; zy twyfelden niet, of Mevrouw de Meneville nam deel in hun geluk, en wenschte oprechtelyk daarvan ooggetuige te zyn. De Marquife fchreef haar verfcheiden brieven , allen haare ant« woorden bevestigden dit gevoelen; Mevrouw de Meneville fchreef haar eindelyk den bepaalden dag; dezelve verfcheen; S el i co u rt brandde van verlangen om door. den geheiligden band des huwelyks vereenigd te worden met haar, die hy boven alles aanbad. MevrouwT d'A r m i l l y verfcheen niet, de Marquife wilde wachten tor haare »*n-  eene Fransche Geschiedenis. 367 aankomst; de Ridder verdubbelde zyne fmeekingen , dat zy hem gelukkig zou maaken ; de liefde behield de overhand; de twee ge. lieven wierden vereenigd; en Selicourt dacht aan niets dan aan de verrukking van eene liefde die eindelyk alle hinderpaalen te boven gekomen was. De Marquife deed haar best om voorgevoelens te fmooren , die het genoegen van dien zo lang gewenschten dag voor haar ver. giftigden; daar ontbrak iets aan haar geluk, te weeten , de tegenwoordigheid van eene' vriendin, aan wie haar hart oprechtelyk verknocht was; zy kreeg eene brief van Mevrouw d'Armilly , maar welk een flag trof haar hart toen zy in denzelven de vol. gende woorden las: Ik heb alles gezien. Het is gedaan 4 >> bELicouRT is uw, echtgenoot. Myn » ongeluk is bepaald. ik heb alle hoop " ver,oren! Beef£> op het hooren van het » gevaar, dat u gedreigd heeft, en van de „ verfchrikkelyke uiterften , waaraan ik my ,> byna zou hebben overgegeven. Het is ,» thans onnuttig den (laat van myn hart nog 3) lan-  368 S ï l i c o u a T. langer voor u te willen verbergen; ik zeT* „ ve ys daarvan! Het is u niet onbekend,9 ., dat ik alles gedaan heb om myne liefde te „ verwinnen, en die geheel uit te roeijen; „ ik heb oogenblikken gehad , waarin ik i, dacht, dat deeze drift verminderd was, en „ dat myne rede , gefterkt door den tyd,' „ die verder zou uitblusfchen; maar ik heb „ u bedrogen, ik heb myzelve bedrogen; ik „ ben nu maar al te wel verlicht nopens de* „ gevoelens van myn hart; nooit „ nooit „ ben ik zwakker, misdaadiger, én ongeluk„ kiger geweest dan nu.... Verblyd u, ,, wreedaartigen, over myne elende; gy lie. „ den zegenpraalt. Ja , Selicourt, ik „ bemin u nog fterker dan ooit té vooren; „ myn laatfte zucht zal nog voor u zyn...; weet, dat ik, na dien noodlottigen brief gefchreven te hebben, . welke uwe terug„ roeping behelsde , thuis gekomen zynde „ terftond in onmagt viel; ik ben uit myne ,j diepe droefgeestigheid weder bekomen, om wederom nieuwe poogingen tegen die on9i gelukkige liefde in het werk te ftellen; ik heb eene reis naar het land voorgewend Jt om my niet bloot te ftellen aan het gezicht M, van hem, die de oorzaak van allen myne ,t ram»  ËENE TTeANSCHE GESCHIEDENIS. 36*9 V> rampen is, en om ulieder huwelyk niet te 5i vertraagen; ik heb echter ooggetuige wil» i, len zyn van de voltrekking van myn onge» luk; onder den hoop gemengd ben ik met » wankelende fchreden in de kerk gekomen ; „ myne oogen zyn onophoudelyk op u ge« vestigd geweest; duizenderieije vérfchillen„ de aandoeningen hebben myn gemoed in „ verwarring gebragt ; ik heb de hevigfte ?', kwellingen uitgedaan ; ik heb allerhande „ ontwerpen gemaakt; emdelyk zyt gylieden aan eikanderen verbonden door eene gelof* „ te die my elk oogenblik duizend doo- „ den doet fterven; in myne eerfte vervoe31 ring wilde ik naar het outer vliegen, ii „ beiden het hart doorbooren , en vervol„ gens myzelve op uwe ftervende lichaamen „ van het leven berooven. Ik moet geloo„ ven dat de Hemel my bygeftaan heeft; ik „ heb my weder in myn huis bevonden zon„ der te weeten hoe ik daar gekomen ben, „ en ik leef nog;! ..,. Vaart wel, dit is de laatfte maal, dat ik u met het verhaal van j, myne rampen zal lastig vallen. Wat is toch „ het menfchelyk hart, en waarheen kunnen ,V óns de driften al vervoeren! .... Ik gaa Aa „ my  37o Selicourt- „ my in de allereenzaamfte plaat, die ik. ,, vinden kan , afzonderen, ach! het aller„ akeligst graf is niet diep genoeg om my in „ te zwelgen!" „ d'A r m i l l y." Mevrouw de meneville en haar Gemaal deeden al het mooglyk onderzoek, doch te vergeefs, zy konden niet ontdekken waar Mevrouw d'A r m i l l y zich verborgen hield; verfcheiden jaaren verliepen 'er in deen ze droevige ongerustheid. De Marquife trachtte aan haaren gemaal het verdriet te verbergen , dat haar deeze brief veroorzaakt had; zy kon haare vriendin niet vergeeten; fomtyds verbeeldde zy zich haar te zien fterven , dan weder zag zy haar reeds in hetjgraf leggen , en deeze denkbeelden vergiftigden haaren gel ukftaat; haare liefde, fchoon vermeerderd door de geboorte van twee kinderen , kon haar wegens dit verlies niet vertrooften; eens op zekeren dag fprak zy met haar gemaal over het onderwerp van die droefgeestigheid , welke haar vermaak verftoorde; het herdenken aan de Baronësfe deed haar  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS naar traanen ftorten ; eene Dame uit eene der buitenlieden deed zich by hen aandienen on der een' naam, die hen niet bekend was; zy trad binnen ; Mevrouw de meneville en haar Gemaal gaven een' gil! De Dame, die hen in haare armen vatte, was niemand anders dan Mevrouw d'A emilly. O, riep zy uit, nu kan ik u verzekeren, dat gy eene waarachtige vriendin in my ziet; nu zullen myne aandoeningen my niet meer bedriegen; het zyn thans die van de tederfte en oprechtfte vriendfchap. Zy overlaadden haar met liefkoozingen5 en brandden van verlangen, om alles te ver' ftaan , dat haar zedert hunne fcheiding over* gekomen was.* Gy weet. zeide Mevrouw d'A r m i l l y , dat by het voltrekken van uw huwelyk myne zwakheid myne droefheid evenaarde; het is onnoodig u te melden aan hoeveele kwellingen ik blootgefteld ben geweest; verlangende om te fterven, en niet durvende myzelve van het leven berooven, doolde ik van de eene provincie naar de andere, onder een' verfierden naam; ik veranderde van plaats zonder A a 2 van  jfti Selecourt van gevoelens te veranderen; ik vond gedun*" rig in hetzelve myne verlegenheid , myne liefde en myne wanhoop; ik kwam eindelyk in eene kleine ftad niet verre van Grenoble; ik huurde daar een huis, dat eene foort van eenzaamheid was ; ik leefde daar afgezonderd van alle ge .-.elfen.ppen , met niemand fpreeken de, dan met ééne kamenier, welke ik maar alleen by my gehouden had; zy was de vertrouwde van myne droefheid , en in haaien boezem ftortte ik myne traanen uit. Een oud Officier, berucht door zyne godvruchtigheid en weldaadigheld, deed zich by my aanme'den; ik ontfing hem met eene flaauwe beleefdheid, die hem voorzeker niet aanmoedigde, om zyn bezoek te hervatten, maar hy Het niet af; in het vervolg heeft hy my bekend , dat hy befpeurd had, dat eene diepe droefgeeftigheid myn hart beheerschte , en dat hy uit dien hoofde geoordeeld had, dat zyne vriendfchap en goede raad my van nut zouden kunnen zyn. Wat zal ik zeggen V de Beer de Saïntville, dus is denaam van myn' weldoender , won allengs myn vertrouwen ; ik ontdekte hem de droevige gefteltenis van myn gemoed j hy verwaerdigde zich  EENE FSANSCHE GESCHIEDENIS» 373 zich, my met veel goedheid aan te hooren ; mengde zyne traanen met de myne ; na myne tederheid, om eens zo te fpreeken geheel uitgeput te hebben , toonde my die eerwaerdige man, dat 'er een einde aan myne ram. pen was; hy zette myne gevoelens eene ede* Ie kracht by; ik vestigde het oog op alles, dat ons op deeze waereld omringt; door zyne aanmerkingen onderfbund, be'peurde ik, dac alles bedrieglyk , of bedrogen was; dat wy zeer verre buiten onszclven afdwaalen om een geluk te zoeken, dat In ons eigen gemoed berust ; dat alles voorbygaat en verdwynt even gelyk de figuuren der wolken ; dis verdwynen op het eigen oogenblik , dat zy onze oogen bedriegen. Myne oogen, die nu van de aarde afgetrokken waren , vestigden zich op den Hemel; toen begon myn Christen - Wysgeer met zoveel gegrondheid als overtuiging my van God, den eerften oorfprong van ons beflaan , te fpreeken. Ik heb eindelyk begrepen, myne vrienden, dat God alleen eene eeuwige liefde verdient, dat Hy het eenig voorwerp moet zyn , aan hetwelk wy alle onze vermaaken en alle onze droefheden moeten opdraagen ; ook is Hy ©nze eenige Trooster; dit heb ik op het alAa 3 Ier-  374 Selicourt.' lerlevendigst ondervonden, Ziedaar, vervolg, de de Baronësfe, uw' medeminnaar, Selicourt, Hy heeft de overwinning behaald, ep voor u niets overgelaten, dan een' hartstogt, waarover ik niet behoef te bloozen. De Marquife, vervolgde Mevrouw d'Armilly met een bevallig glimlachje, behoeft nu niet meer jaloersch te zyn; maar ik moet u myn' leidsman leeren kennen; wy hebben te zaamen onze eenzaamheid verlaten, wy zullen weder derwaarts terug keeren ; ik heb geoordeeld u kennis te moeten geeven van eene zo gelukkige verandering, omdat ik my fteeds verzekerd hield, dat gy eenig deel neemt in het lot van uwe vriendin. De Marquife vloog op nieuw in de armen van de Baronësfe; zy verdubbelde haa. re liefkoozingen: zy gaf haar bericht van de ongerustheid, die zy zedert haare fcheiding had moeten uitftaan. SelicotIrt liet niet af Mevroüw d'A r m i l l y te verzekeren van zyne erkentenis, en van de levendigheid van eene vriendfchap, die door eene zo groote zelfsverlochening nog vergroot wierd. De Baronësfe bood hen den Heer de Saintville aan, die welhaast een lid van hun gezelfchap wierd. De godvruch- tig-  'EENE FiUNSCJIE GESCHIEDENIS 275 tigheïd van dien braaven man vertoonde ziehniet onder dat gemelyk en onbefchaafd gelaat, dat dikwyls den mensch meer affchrik dan vertrouwen inboezemt, maaronder een beminnelyk en welleevend voorkomen;en eene der voornaamfte eigenfchappen van de waare godvrucht is, de vreesachtige menfchelyke natuur uit te lokken, den godsdienst beminnelyk voor te ftellen, en dien, als men zich zo mag uitdrukken, haare ontzaglyke oogen te doen nederflaan op de zwakheden der menfchen; Saintville wist aan de deugd meer fchoonheid by te zetten , dan alle de waereldkennis; de kalmte van zyn gemoed ftraalde door op zyn gelaat als een -liefiyke lentedag; en fcheen de rimpels des ouderdoms effen te maaken; hy was altoos bereid om zyn gemoed te openen voor de klagten der elendigen; zyne weldaadigheid was zonder verwaandheid,'even gelyk zyne deugd zonder hoogmoed,- hy verbeeldde zich nooit boven eenig'anderen mensch door de eene of andere verdienste uit te munten; zyne neiging beftierde hem meer dan de befchouwing van zyn' plicht; daarby bezat hy eene inneemende blymoedigheid, die by de heden van de groote waereld niet ge, Aa 4 von«  375 S e l I g o u e t. vonden word, en een ieder, die met hem verkeerde vond zich verplicht hem te ach^ ten, en zelfs te beminnen. Zo veele gelukkige hoedanigheden maakten hem dag aan dag fteeds aangenaamer by de Marquife en haaren gemaal; zy noodigden hem en de Bironesfe om by hen te Parys te blyven; Mevrouw d'Armilly. zou wel gaarne by haare vriendin hebbenwillen blyven; maar Saintville wees hun verzoek van de hand; hy beweerde, dat het verblyf te Parys de gevoeligheid verzwakt, dat men daar. in zeker opzicht, de beuzelachtigheid en het bederf te gelyk met de lucht inademt; hy voegde daarby, dat men, om deugdzaam te weezen, den tyd moet hebben om zichzelven te onderzoeken, en dat de eenzaamheid alleen de zaaden van een' gelukkigen aart kan doen uitbotten, en ontwikkelen; hy was van oordeel > dat de groote zaamenleeving veel meer kwaad voortbrengt dan goed, Hoeveel menfchen, zeide hy, zyn vermengd onder den grooten hoop van deeze Hoofdftal , die naauwlyks een aanwezen hebben, en die een eigen karakter zouden gehad hebben, en in het  eene FrANSCIIE GESCHIEDENIS 377 het bezit zyn geweest van die waerdigheid welke aan het menfchelyk geflacht verknoch't is, wanneer zy moeds genoeg hadden gehad om hunne buirenlteden niet te verlaaten ' Hv was van het gevoelen van dien ichranderen Engelschman, (*) die onze Natie, wanneer dezelve in den draaikring der groote waereld omgevoerd word , vergelykt by penningen, die door eene geduurige wryving glad gefle. ten zyn, zodat men daarop geene beeldtenis meer kan vinden. Echter Hemde Saint ville in zeker opzicht toe, in eene foort van bemiddeling met de vrienden van de Ba ronesfe; hy beloofde met haar jaar/yks „aar" 1 ar *s te zullen komen, en eenige maanden by deeze gelukkige Echtgenooten te zullen doorbrengen; zy hielden ook hierin hun woord, en deeze braave vrienden verfterkten eikanderen fteeds meer en meer in de beoefe' mug der deugd , en fmaakten de zoetheden van eene belanglooze en tedere vriendfchap. E i n d e. fc&^^^^e desad* *****