ZEDELYKE VERHA ALEN, GETROKKEN" UIT DE WERKEN VAN DE HEEKEN D'ARNAÜD, MERCIER, EN ANDEREN DER BESTE HEDENDAAGSCHE SCBRYVERS* t • met nieuwgeiwventeerde kunstplaaten versierd. ZEVENDE DEEL, - Te AMSTELDAM, By A. MENS, Jansz. MDCCLXXXII.  inhoud van het zevende deel» I. Adelson en Salvini, eene Engel fche Gefchiedenis* Bladz. 3 II. de Fleet-Prison, eene Engelfche Gefchiedenis. 169 III. Zenothemis, eene Oud-Marfeillaan» fche Gefchiedenis. 237  ADELSONenSALVINl E E N Ê ENGELSCHE GESCHIEDENIS, Naar het Pransch yan den Heer d'Arnaüd. Vil. DIE Li A  I  ABEL S O^T ex SALVIKI,   Pag. $ ADELSON eh SALVINL E E N È ÈNGELSCHE GESCHIEDENIS, 0^^^|omen fchynt in zeker opzicht nog % T? & ^et recnt behouden te hebben o\i $ *% de bewondering en den eerbied ©^^0 van andere volken; offchoon deez© Stqd haare heerfchappy over de geheéle waereld verloren heeft, blytt zy echter nog de meesteresfe der fchoone kunften; A d e l s o ut was een dergeenen, die door weetlust aange** fpoof d het getal van haare bewooners was komeo vergrooten ; de zucht tot de fchilderkunst voerde hem onophoudelyk naar de meesterftukken van de Raphaël's en de Correc» ci o's; en hy deelde onder de in leven zynd© meesters gefchenken wit, die nimmer met de laag hartigheid of met de domme trotsheid gepaard gaan. k 3 ©!-  4 Adelson en Salvini, Onder de kweekelingen der Romeinfche School muntte zeker jongeling, Salvini genaamd, hoven anderen uit; dien het geluk niet zeer gunstig was geweest; doch de natuur had dit gebrek aan middelen weder rykelyk ve-goed, zy fcheen, als het ware, behaageti gefchept te hebben in htm de penfeelen der grootfte Meesters in handen te geeven ; hy bezat nog boven deeze uitmuntende bekwaamheid allen de voorrechten, die eene befchaaf* de opvoeding aan den mensch kan fchenken; hy had zyne letteroefeningen met den grootften yver doorgezet; de fchoonheden der oude Griekfche en Romeinfche, en der Iaatere Italiaanfche Dichters waren hem even goed bekend als die der beroemdfte Schilders en Beeldhouwers; hy maakte zelf van tyd tot tyd zeer fraaije verfen ; het fcheen als of hy hierin Salvator Rosa (*) wilde navolgen, die het (*) Salvator RóSa, ofSALVATORïci verdeelde zyn'ltyd tusfehen (ie muziek, de fchilderkunst, en de dichtkunst; hy heeft zes Hekeldichten gemaakt, waarin veele fraaije lUikkei gevonden worden , en men Vind fchilderOukken van hem, die onaangezien hunne onbeichaatdheid, door de kenners zeer hoog geldtas wurden.  2ENE ENOELSCHE GESCHIEDENIS J ïiet penfeel en de pen met even veelbevalligheid behandelde. Eierby kwam nog, dat een iombere en droefgeestige aart Salvini vatbaar maakte voor eene hevige opbruifching der aandoeningen; hy zocht fteeds de eenzaam Me en afgelegenfte plaatfen, en bragt dikwyls ge^eele dagen door in de Catacomben (*), omzichdaai > gelyk hy zich uitdrukte, over te geeven aan de flille overweeging , die de oorfprong is, en het voedfel van alle de menfchelyke kundigheden. En waariyk de grootfte mannen hebben dien trap van uitmuntendheid, tot welken zy opgeftegen zyn, alleen te danKen aan de af. zondering , en aan de onophoudelyke zorg, waarmede zy geduurig in hunnen eigen' boezem zyn ingegaan. De roem is de gulden tak, dien men niet kan verkrygen , zonder denzei ven te plukken. Dergelyke gea^rtheden geeven doorgaans een groot vernuft te kennen, manr geeven ook rede om te vreezen voor de gevolgen van een ongezellig en woest karanter, dat beftierd word door overheerfchende aandoeningen, die de rede zelve, en de zucht tot (*") De Catacomben zyn onderaardfche begraafplaatTen naby Romen, daar de eerfte Chriftenen 1 unne Mirtelaars begroeven , en die fomtyds tot eene fchuii» plaats tegen huune vervolgers diemie. A 3  0 Ad elson en S 4LVlNï, tot de goede orde fomiyds kwaalyk kunnen be dwingen; de zaamenleeving heeft, om eens zo te fpreeken, door ons te befchaaven, onze fyne zenuwen verzwakt, en onze byzondere kentrékken weggenomen om ons allen hetzelfde uitzicht, en dezelfde vadzigheid in doen en denken in te planten. Misfchien bragtde tegenfpoed veel toe tot den droefgeestigen en ongezelligen aart van S a l v i n j ; hy was het flacht* o-Ter van het-Hecht gedrag zyner ouders, en het ongeluk maakt altoos eene onvermydelyke verandering in die zachtheid van zeden, welke eene der bevalligfte eigenfchappen van den gezelligen mensen is. T)e jonge Kunstenaar ontvlood de gezelfchappen zo fterk als anderen dezelven zoeken; maar echter had hyzich niet kunnen onttreKken aan de blyken van achting, die Ad els on hem betoonde. Deeze jonge Lord , die de verdienden overal zocht te gemoet te komen, had zich door den ongezeüigen aart van Salvini niet laaten affchrikken ; hy was zelfs de eerfte geweest om den Kunstenaar zyne vriendfehap aan te bieden, dewyl hyzich verzekerd hield, dat de begaafdheid na de deugd de wezentlyke grootheid van den mensch maakt, en hem verheft boven allen die grillige titels en waer- tig?  eene Encïlsche Geschiedenis. 7 «iigheden , die enkel harfenfchimmen zyn , welke de verbeelding der menfchen heeft doen ontdaan, en die zelfs nog meer vermoogen hebben dan degeenen , die zich inbeelden , dat dezelve hen eer aandoen, Adelsow hie'd allen deeze fcboonfchynende byhangfelen voor zyne geringfte voorrechten ; hy bezat hoedanigheden , die veel meer wezentlyke waerde in zich hebben; zoals, die edelaartigheid , welke door de natuur zelve goedgekeurd en geprezen word, en die niemand kan ontkennen; eene allerbevalligfte geftalte, een' uitgezochten fmaak in alle fchoons kunsten en weetenfchappen, en een hart, dat zo gevoelig als edel was; grootmoedige daaden hield hy voor noodzaaklyke behoeften, waaraan hy fteeds met ongeduld trachtte te voldoen. S a vini wierd welhaast het voorwerp van zyne kiefche grootmoedigheid , en, dat nog veel ftreelender is voor de grootsheid van een'eerlyk' man, hy wist den Lord de treffende en edele aandoening der vriendfchap in te boezemen; en hy was die inderdaad waerdig; de weldaadigheid van den Lord werkte op hem veel minder dan de vereerende vriendfchap, die hem in zyn zeer verrukt door blydfchap flechts een oogen» blik by hem vertoefde. Salvini zou gaarne de oorzaak van deeze verhaaste reistogten hebben willen weeten; doch de vriendfchap onderwerpt zich aan omzichtigheden, welke de liefde veracht ; hy oordeelde, dat hy de kiesheid zou te kort doen , wanneer hy de befcheidenheid van zynen weldoender niet ontzag; dit waren flechts nietsbeduidende onaangenaamheden voor een' vreemdeling * die anders geene rede had om zich over het verlaaten van zyn land te beklaagen; hy legde zich geheel en alleen toe op het beoefenen van zyne kunst, en verliet die nimmer, dan wanneer hy het byzyn van Adelson mogt genieten. De Lord zag hem dikwyls diepdenkend aan, en had veel moeite om zyne verlegenheid, die hem verried, te verbergen; hij fcheen gedrukt te worden door een groot geheim, en geduuffig op het punt te (laan van het te ontdekken, en oogenbliklyk daarna nam hy een ander gelaat aan, en deed het gefprek vallen op een onderwerp , dat geheel verfcheiden was van datgeen, waarover hy hem wilde onderhouden hebben. Deeze onrustigheid van den Lord nam meer en meer toe. Op zekeren ochtend trad hy in het vertrek van t te zyn van haar lot! tusfchenbeideu de gevoelens van haar hart in twyfel te moeun trekken! Somtyds gaf ik my geheel over aan de vervoeringen van myn' minyverigen aart, en ftelde my Nelly voor als fchul-  eene engelsche geschiedenis, 37 fchuldig, en my met voordacht ontvluchtende , omdat zy een' ander' beminde. Doch op hetzelfde oogenblik vroeg myn hart haar om vergiffenis over eene achterdocht , die zo beleedigende was voor haare deugd en voor myne liefde. Neen, 'zeide ik alsdan, dit bekoorfyk meisje heeft geen hart om my te bedriegen ; haare traanen behoorden my van het tegendeel te overtuigen ; zy heeft om my gefchreid ! wat mag 'er toch van haar geworden zyn? Ik zal dan nimmer het voetfpoor kunnen ontdekken van de monsters, die my haar ontrukt hebben, of de plaats, daar zy haar opgefloten houden misfchien is zy reeds onder haare droefheid bezweken'. Barbaar, dien ik geitraft heb, gy hebt recht gehad van u over myne elende te ver. blyden ! gy, gy hebt my het hart doorboord; gy verfcheurt hetzelve nog ieder oogenblik; ik fterf dagelyks duizend dooden, daar één enkele fteek u van het leven beroofd heeft. Ik ondervond echter, dat de hoop de laatfle der verbeeldingen is, die den mensen begeeft; ik gaf my, ondanks myzelven aan gunstige vooruitzichten over; ik Helde my Nel l y voor als wedergegeven aan myne liefde, en C 3 aan  38 Adelson en Salvini, aan myne hand naar de kerk treedende om eene trouw te bevestigen, die haar hart nimmer verzaakt had. Doch de uitkomst beantwoordde niet aan deeze ftreelende verwach* ting; ik kon geen het minst licht krygen over een lot, waarvan het myne volftrekt af hing; myn gemoed wierd door onophoudelyke onzekerheden geflingerd. Helaas! door welk een' nieuwen flag wierd ik op het hevigst getroffen.' Ik ontfing een' brief, waarvan de hand my onbekend was, en waarin men my meldde, dat Mevrouw Rivers en haare Dochter beide overleden waren. Ik viel ruggelings achter over, en bevond my, na eene wezenloosheid van drie dagen, in myn bed, omringd van Doftoren, en myn Vader fchreijende voor hetzelve. Ik had maar even de kracht om tegen hem te zeggen: Zy is dood, Vader ! &y vatte my in zyne armen , en zocht my over te haaien tot het gebruik der geneesmiddelen, die voor my gereed gemaakt waren. — Neen, neen, riep ik uit, te vergeefs tracht gy my by het leven te behouden. Gy bemint my , bid dan om myne dood! wensch naar myne vernietiging.... myne lieve N e l l y !.... zy is my ontrukt!..,. voor eeuwig!.... o God l voor eeuwig! Ik  KNE EngELSCHE GESCHIEDENIS. 39 Ik bleef meer dan een jaar lang in een' toeftand, die gewisfelyk veel ongelukkiger is dan de dood zelve, welke een einde maakt van alle onze rampen.. De Doctoren waren be. vreesd, dat ik myn verfhnd zou verliezenmaar, belaas! ik had hetzelve maar al te wel behouden! Ik zag maar te klaar de grootheid van myn verlies, en het droevig lot, dat my te wachten Hond, indim ik den Jas: van dit leven nog langer zou moeten draagen. De tedere zorg van myn' Vader, cis .geselfchappen , de fraai/e kunsten en wetsnfehappen , die onze grootfte vrienden en troosters zyn, indien 'er nog troost te vinden is, beurden my zo verre op, dat ik het leven behield,- myn Vader zeide my dikwyls, dat zyn leven van het myne afhing. Dus bleof ik 'teeven om my gèduurig te laaven met myne traanen , en de nagedachtenis van myne iieve Nelly te aanbidden; ik verbeeldde my, dat lik haar zag, haar hoorde; dat ik met haar lprak , en haar eene eeuwure liefde zwoer Myne rampen vermeerderden; myn Vader' wierd doodelyk krank, zyne Jaatfte woorden waren nieuwe aanmaaningen, of liever in ze-er opzicht geboden om geene vertroostingen C 4 my-  4> Adelson en Salvini, jrrfner vrienden van de hand te wyzen. Niets hield my thans langer verknocht aan myn Vaderland; hetzelve was my veeleer haatelyk geworden ; ik befchouwde hetzelve als het graf, dat het droevig overfchot van myne geliefde Nelly, en van hem, die my het leven gegeven had , bedekte. De mensch verbeeld zich, dat hy van gemoed verandert, wanneer hy van luchtftreek verandert; hoe dwaasïyk! Hy verbeeld zich , dat het fteeds voor hem uit vluchtend fpook van geluk hem onder andere hemelkringen zal inwachten, dat hy het daar zal grypen . en ondertusfchen doet hy niets anders dan zyne zorg en droefheid van de eene plaats naar de andere overbrengen; fchoon ik ook naar het einde der waereld gevlucht ware , zou ik derwaarts eene beeldten is met my gevoerd hebben , die my het hart verfcheurde, en wier trekken my dag aan dag meer waard wierden. Ik doorreisde geheel Europa; ik kwam te Romen; de meester Hukken der Schilderkunst hielden my daar een' tydlang op. Ik maakte met veel greetigheid gebruik van alles , dat een igen fchyn had van verzachting aan myn leed te zullen toebrengen. Maar in kwellingen van dien aart kan men zichzelven niet bedriegen. Ik heb  EENE ErfOELSCfIE GESCHIEDENIS. 4* uwe vriendfchap gezocht, bet zy dan, dat eene eenlïémmigheid van aart my daartoe aanfpoorde , of dut wy uit de natuur geneigd zyn eikanderen te beminnen, en dat ik in u eene van die hoedanigheden ontdekte, welke in flaatzyn om vriendfchap in ons hart te doen ontftaan; maar, niettegenftaande eene vooringenomenheid , die u gunstig Was, en die door uw gedrag gebiliykt wierd , had ik echter voorgenomen nooit met u over Nelly te fpreéken; maar myne droefheid voor u zoveel moogiyk te verbergen. Een myner landgenooten fchreef my van Napels, dat 'er te Londo n een gerucht ging , dat Mevrouw en Misf R i v e r s'nog in leven waren; gy hebt my onverwacht verrascht, met den brief in de hanu\ en denzelven met myne traanen befproeijende. Ik floeg weinig geloof aan deeze tyding; het lot was my zó ongunstig geweest , dat ik my geen einde van myne rampen durfde voordellen. Echter deed eene flaauwe fchemering van hoop zich voor aan myn onzeker hart; ik befloot naqr Engeland terug te keeren om nieuwe onderzoekingen te doen. Men kan aichzelven nooit van zyn ongeluk overtuigen. c 5 Men  42 Adelson en Salvini, Men kan zich niet gewennen aan de verbeelding , dat een wezen, hetwelk men met eigen oogen heeft zien denken , gevoelen, en handelen, dat zulk een wezen, hetwelk men bemind en aangebeden heeft, van dat alles beroofd is , en dat het niets meer is dan een wuft aandenken, waarvan de trekken van dag tot dag meer en meer uitgewischt worden. Ik gaf my over aan de flaauwe fchemering van eene hoop, die weinig gegrond was; ik deed u den voorflag van my naar njyp vaderland te verzeilen ; gy hebt het uwe verlaten om my te voldoen; en deeze blyk van vriendfchap gaf u het volkomenfte recht op myn hart, dat u fteeds meer en meer genegen word. Kunt gy u wel verbeelden, myn waarde Salvini, welk eene verandering ik in myn gemoed gevoelde toen ik te Dover een' eigenhandigen brief ontfing van Mevrouw Rivers, die, bericht gekregen hebbende van myne terugkomst in Engeland, my meldde, dat haare dochter nog leefde, dat zy my nog even vuurig beminde, en dat zy hunne oude wooning weder betrokken hadden ; zy voegde hier by, dat zy my mondeling nader bericht zou geeven van de byzonderheden van dit zeldzaam geval; gy zyt ooggetuige van myne ver«  eine Engelsche Geschiedenis. 43 verrukking geweest. Ik kan nog niet begrypen hoe het moogelyfc is, dat ik niet bezweken ben onder de aandoening van zulk eene treffende en onverwachte tyding; allen myne zinnen waren in een cnuitfpreeklyke verrukking. Ik geleidde u, gelyk gy li nog wel zult herinneren, naar myn huis in London, en ik ylde naar Mevrouw Rivers. Ik zag Nelly, die my nog veel fchooner en aanbiddelyker voorkwam dan ooit te vooren; ik wilde fpreeken; maar ik kon enkel eene uitroeping doen, en viel bezvvymd voor haare voeten neder; toen ik uit deeze bezwymïng herkomen was, gaf ik my over aan de levendigfte vervoering der liefde; Nelly en haare Moeder wendden alie poogingen aan om my te hulp te koomen; ik zag op dat betoverend gelaat de vrees, de verlegenheid, en de ontfteltenis der liefde afgefchilderd; haar arm onderfleundè my ; haare fchoone zwarte oogen waren op de mynen gevestigd met die zachte en veelvermoogende kwyning, welke een' onuitfpreeklyken wellust in de ziel doet ontdaan; welk een gezicht, myn vriend! welk een hemelsch genoegen! hoe veel fchiet de uitdrukking te kort by het gevoeM — Ach, Engel uit den hemel! riep ik uit, ik mag u dan wederzien! gy zyt my wedQï^ven!.... en gy bemint my nog!.... ' Ach,  44 Adelson en Salvini, Ach, Mevrouw Rivers! myne geliefde moeder ! ik zal van blydfchap aan u beider voeten flerven ! is het wel waar ? leeft gy waarlyk nog?.... Nelly! o, Lieve Nelly.' ik heb dan myne aanbiddelyke minnaares, myne bruid wedergevonden ! ach! ik brand van ver • langen om dien band te voltrekken .... wie toch heeft my uw bezit durven betwisten ? door welk een ongelukkig toeval heb ik u verloren. Mevrouw Rivers deed my hierop verflag van alle de yslykheden van het vervloekt ontwerp, dat tot haar bederf en het myne ge» fmeed was. De Ridder Struley, een der bloedverwanten van wylen haaren echtgenoot, meende , dat hy, op zekeren tyd naar een ampt ftaande, door myn' Vader daarin gedwarsboomd was; hierdoor had hy een onverzoenlyken haat tegen ons geflacht opgevat, en hy brandde van verlangen om dien te voldoen, hy meende een middel hiertoe gevonden te hebben in het beletten van myn huwelyk met zyne nicht. Hy was verfcheiüen maaien by Mevrouw Rivers geweest om haar te beweegen, dat zy my haar huis zou ontzeggen; het geen deeze Dame, uit vrees van my te zul-  eene Encelsche Geschiedenis. 45 zullen bedroeven, of oorzaak van onaangenaame voorvallen te zullen zyn, altoos voor my verzwegen had; het had hem nog niet genoeg gefchenen dit van Mevrouw Rivers te vorde ren , hy had daarenboven een' ryken Edelman uit het Prinsdom Wal es in haar huis ingevoerd, die welhaast fmoorlyk verliefd geworden was op haare dochter. Nelly had aan haare moeder verklaard , dat zy myn' medeminnaar haatte, en dat zy nooit een' ander' zou beminnen dan my; Mevrouw Rivers, wel verre van haar daarin tegen te gaan, had fteeds getracht haar meer en meer in het gevoelen te bevestigen van nooit iemands hand aan te neemen dan de myne; doch de naam van bloedverwant fcheen eenig recht te geeven aan myn* vyand, en haar beide te noodzaaken om zyne bezoeken op le wachten. S t r u l b y en myn medeminnaar , eindelyk verzekerd van den Hechten uitflag hunner onderneeming, beflooten geweld te gebruiken ; beiden gemaskerd en van een' hoop omgekochte tchelmen verzeld hadden zy de Moeder en de Dochter in haar huis overvallen, en haar in weerwil van haare tegenkanting en gekerm met geweld in eene koets geworpen. Dien ik doorftoken had was juist myn medeminnaar geweest. Een deime-  46 Adelson en Salvini, medepligtigen van Struley, die achtergebleven was om den utffiag van het gevecht te zien, had daarvan een getrouw verflag ge* daan aan zyn' Heerdit had dien booswicht nog meer in woede doen ontlteeken. Mevrouw Rivers en Nelly waren, na eene reis van drie dagen, opgefloten geworden in eene vervaüene ruïne, die meer naaréen gevangenhuis dan naar een kasteel geleek, welke tusfchen drie hooge bergen gelegen was. en als het waré van het overig gedeelte van den aardbodem fcheen afgefcheiden te zyn. In die elendige gevangenis hadden deeze ongelukkigen in droefheid en wanhoop harren tyd door. gebragt ; Nelly had my geen oogenbhk kunnen vergeeten; de huisvrouw en de dochter van den onmenfchelyken S truley, niet minder wreed dan hy, hielden altoos een waakend oog op deeze ongelukkige' gevangenen; zy waren eindelyk op eene wonderbaare wyze met hulp van een' braaven huisknecht, die medelyden gekregen had met haar droevig lot, deeze gevangenis'ontkomen, erf naarLoNdon gevlucht, daar zy zich onder de menigte der gemeene ingezetenen verfcholen hielden. Zy hadden van denzelfden knecht, die haar verlost had, vernomen, dat zyn Heer een*  EENE EnSELSCHE GESCHIEDENIS. 47 een' brief zonder naam aan my had afgezonden , waarin hy haar beide voor dood had opgegeven; haar eerfte werk was geweest naar my te verneemen; myne vrienden wisten wel, dat ik op reis was, maar zy waren onbewust van de plaats, daar ik my ophield, en wanneer ik terug zou keeren, De tyding, dat Struley insgelyks op reis wa5 gegaan had aan Mevrouw Rivers en haare Dochter vryheid gegeven om uit haare fchuilplaats te komen, en zich weder op haare oude landhoeve neder te zetten. Zy waren daar nog maar een' korten tyd gevestigd geweest, toen een Oom van my haar kennis gaf van myne terugkomst in Engeland; waarop zy my te Dover terftond een' brief hadden toegezonden Salvini, ik heb de meèstresfo van myn hart wedergevonden, onze rampen hebben een einde; Nelly verkwynde van hartzeer; doch , zohaast men haar myne terugkomst had aangekondigd, heeft zy, met her le. ven, en met de hoop van welhaast met my te zullen vcreenigd zyn, alle haare bevalligheden wederkregen; Mevrouw Rivers is onpasfelyk geworden; ik heb haar bewogen om mee haare dochter haar' intrek op myn kasteel te komen neemen j en deeze voorzorg beveiligt haar  4$ Adelson en Salvini, haar nog daarenboven voor de vervolging van den tromvloozen Struley , die haar op niei:w zou kunnen ontrusten. Myn Oom , die my als zyn' eigen' zoon bemint, verheugt zich reeds met de verbeelding, dat hy op onze bruiloft de eerste plaats zal bekleeden; alles is reeds gereed tot het fluiten van een' echt, die reeds veel te lang verhinderd is geworden — Is alles gereed? viel Salvih i hem in. — Ja, myn vriend, ik zal binnen kort de echtgenoot zyn van de fchoonfte en deugdzaamfte aller vrouwen. Kunt gy u myn geluk- wel voor (tellen ? ])e jonge Italiaan vervolgde, zonder hem te antwoorden : Gy zult dan met haar in hethuwelyk treeden? •— Binnen weinig dagen zal ik het toppunt myner wenfehen bereikt hebben; vergeef het my, myn vriend, vergeef het my , dat ik zo lang geaarzeld heb om u het geheim van myn hart te ontdekken; dit is de eenige zaak, wa?romtient ik, met betrekking tot u achterhoudende geweest ben, Ik zeg het u nog eens, ik ben niet minder minnenydig dan verliefd , en myne achting en vertrouwen moeten.... Myne genegenheid voor u kent geene paaien Hoe gelukkig zal ik zyn'. De liefde de vriendfchap, alle genoeglykhe- deu  eene Engëlsche Geschiedenis.' 49 den , alle deugden zullen myn' levensloop verzeilen ! Een lyfknecht, dien Mevrouw Rivers aan Adelson gezonden had, kwam binnen en verzocht aan den Lord, dat hy zich naar het vertrek van de Dames zou begeeven; Adelson omhelsde den Schilder, en vertrok* Zohaast Salvini zich alleen bevond loosde hy een' diepen zucht, en wierp zich met het hoofd voorover op de handen rustende op de tafel neder; dus bleef hy een' geruimen tyd in eene foort van wezenloosheid leggen ; nadat hy daaruit herkomen was begon hy mee groote fchreeden het vertrek op en neder te wandelen, floeg de handen ten hemel; zuchtte, en floeg op zyne borst, even alsof hy zyn hart wilde verpletteren. Kort daarna bevond hy zich alleen met Nelly; dit maakte hem nog veel meer afgetrokken en droefgeestig; de vrolyke gefprekken, de vriendfehaps* blyken van Adelson,* niets kon hem herftellen van die droefgeestigheid, welk van dag tot dag toenam. Te vergeefs deed de Lord hem dag op dag deswegens viiendelyke verD wy  5o Adelson en Salvini', wytingen: Kunt gy eenig verdriet hebben, zeide hy op zekeren tyd tegen Salvini; en het voor uwen vriend verbergen ?Gy weet hoezeer ik u bemin ! — Ach, Mylord, gaf de Italiaan met eene afgebrc|kene ftem ten antwoord ; ik ben deeze aandoeningen van vriendfchap onwaerdig ï Ik ben die geheel on- waerdig.... Ik verdien niets dan u medelyden Zeg veeleer, Salvini, myne tederftevriendfchap. J5y het uiten van deeze woorden viel de Lord den Jongeling om den hals, die hem zuchtend afweerde. — Gy zucht myn vriend!.... gy fchynt u aan de uitftortingen van myn hart te willen onttrekken ! Ik bid u nogmaals, Salvini, ontdekt my de oorzaak van uwe droefheid. Zou misfehien gebrek aan geld?.... Ach, Mylord, kan het geld iemand gelukkig maaken ? Laat my naar Romen terug keeren, laat ik, zo het mooglyk is, uit de waereld vluchten; ach ! dat ik myzelven konde ontvluchten P Ik heb een affchrfk van het leven ; ik verfoei het daglicht; ik wensen niets vutiriger dan in eene ontoeganglyke woestyn verbannen te wcezen. Geen afgrond kas my te diep zyn. Hy kon niet verder voortgaan; een ftroom van  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS.' £1 van traanen verflikte zyne ftem. Adelson verftomd door verwondering wist niet, waaraan hy die onverwachte verandering in het gemoed en in de fpraak van den jongen Italiaan moest toefchryverr; hoe meer hy hem blyk en gaf van zyne vriendfchap, hoe meer deszelfs kwelling en droefheid fcheenen te vermeerderen. Mylord Adelson begaf zich naar het vertrek van Nelly. Gy weet, zeide hy tegen haar, dat Salvini, na u, degeen is, die my het naast aan het hart legt; voeg toch uwe poogingen by de myne om hem over te haaien om hier te blyven ; hy is droefgeestig van geftel; ik weet niet wat zyn' fchuwen aart mag verbitterd hebben; wel verre van hem in eenig opzicht beleedigd te hebben; ben ik, met betrekking tot hem veel oplettender en toegeevender dan te vooren; ik bemin hem meer dan ooit, en hy fpreekt van naar ItaLiëar terug te keeren ; ik moet u bekennen, dat zyn vertrek my grootlyks zou bedroeven * en ik zou gaarne zien, dat 'er niets ontbrak aan het geluk, dat ik binnen kort aan u zaï te danken hebben. Lieve Nelly; ik heb bem^zien fchreijen, en het is my onmooglyk D 2 "de  $2 Adelson en Salvini. de oorzaak van eene zo diepe droefgeestigheid te ontdekken. Uwe fexe heeft een onbepaald vermoogenopdeonze, en daarenboven, wie zou aan uwe bevalligheid iets kunnen'weigeren? Ach, myne waardfte, gaa gy Salvini fpreeken, ik fmeek het u, het zal hem onmooglyk zyn de oorzaak van de fmart, die hem verteert, voor u verborgen te houden het is eene doodelyke ziekte, die hem nog in het graf zal rukken; ftel hem zo fterk als gy kunt myne vriendfchap voor, en het voordeel, dat hy uit dezelve zal kunnen trekken- met één woord, doe alles, dat gy kunt om hem hier te houden. Ik ben verzekerd , Nelly, dat gy daarin zult flaagen, één enkei woord uit uwen mond zal genoeg zyn om hem zyn vaderland voor eeuwig vaarwel te doen zeggen. Ja, ik houd my verzekerd, dat het u gelukken zal hem hier te houden. De gefprekken van den Lord en deszelfs \riendfchapsbetuigingen hadden de boezemkwaal, die het leven van Salvini onder, mynde, meer en meer verergerd. Het tydftip naderde, waarin Nelly de echtgenoote van Ad el* on ftond te worden. Salvini fcheen zelfs het daglicht te ontvluchten; dag e»  eene Engelsche Geschiedenis. 53 en nacht in zyne kamer opgeiloten gaf hy zich over aan eene akelige wanhoop, wier oorzaak hy vreesde te onderzoeken. Eindelyk evenwel doorzocht hy de binnenfte fchuilhoe-, ken van zyn hart. Ik bemin dan! riep hjf uit; ik bemin! En wie is het voorwerp van deeze liefde, van deeze hevige, onwederftaanbaare, en ongeöorlofde drift? 'Ach! Salvini! durft gy het wel voor uzelven bekennen? En ik, ik ben fnood genoeg om my aan zulk eene misdaad fchuldig te maaken! Ik zondig tegen het vertrouwen, tegen de eerlykheid; ik beleedig myn' vriend, myn' weldoender! Deeze naamen doen my de groot' heid myner misdaad zien! Ik ys voor myzeiven.... Maar het is immers in myne magt, my van het ieveri 'te berooven; de dood alleen kan my de rust van myn gemoed weder* geeven, zy aüeen kan my wederhouden van een gruwelltuk zy alleen kan uit myn hart eene beeldtenis uitwisfchen, die elk 00. genblik dieper in hetzelve word ingedrukt, die metvuurige trekken, daarin word gegraveerd; ja, ik bezit nog deugd genoeg om den afgrond van godloosheid te befchouwen, waarin ik my zou nederftorten; welaan, laat ik derhalven ook moed genoeg hebben om Cl 3 al-  54 Adelson en Salvini, allen de banden , die my hier gekluisterd houden, te verbreeken; laas ik de noodzaaklykheid van den achtenswaerdigften, van den allerbesten man te beleedigen gaan ontvluchten. Naauwlyks had Salvini deeze woorden geuit, of hy bereidde zich om op ftaanden voet het huis te verlaaten, zonder affcheid van den Lord te neemen.' Laat ik my fpoeden, zeide hy by zichzelven om eene plaats te verlaaten, die my in gevaar fielt van de fnoodfte booswicht te worden.... Maar, wat zal Adelson van deeze myne handelwys denken? Hy zal my van ondankbaarheid befchuldigen! God geeve, dzt hy my geen fnooder misdryf te ver wy ten hebbe ! ten minffce zal ik my by myzelven kunnen rechtvaardigen, ik zal overtuigd zyn, dat ik myn' plicht gedaan heb; misfehien zal ik in het vervolg gelegenheid hebben om myn' vriend bericht te geeven van de rede, die my bewogen heeft om zyn byzyn te verlaaten; hy zal my ten minfte bcklaagen; laat ik vluchten; ten minfte ben ik nog niet opentlyk van de deugd afgeweken. Sa-  eene Engelsche Geschiedenis. 55 Salvini begon nu toebereidfelen te maa. ken tot zyn vertrek; doch tusfchenbeiden vertraagde hy zyn' fpoed: Ik gaa dan, zeide hy, my voor altoos van A d e l s o« verwyderen .... durf ik dien naam nog noemen ? Ach, ondankbaare! gy treurt niet om uwen vriend ! Welhaast was alles gereed ; Salvini ftcnd op het punt om A d e l s o n te verlaaten, zonder affcheid van hem te neemen; hy had aan den Lord een' brief gefchreven, waarin hy hem verzekerde van zyne eeuwigduurende erkentenis, en waarin hy hem enkel meldde dathy, om dringende redenen , die hy hem in vervolg van tyd wel zou mededeelen , zich ge. noodzaakt had gevonden om zo onverwacht zyn huis te verlaaten. In hetbelluit van zyn' brief gaf hyden Lord eeneplaats op, daar hy hem zyne goederen zou kunnen doen toekomen, en tyding van hem krygen. Dus worstelde deeze ongelukkige jongeling met zyne eigene driften; hy was nog geheel onfchuldig; hy ftond op het punt van eene kamer te verlaaten, die hy waarfchynlyk nooit weder betreeden zou; en zich te verwyderen van een voorwerpt wiens naam hy niet durfde voortbrengen. Hy deed eenige fchreden naar de deur, zyne krachten begaven hem, en hy viel op een' I> 4 üoel  $6* Adelson en Saltini, ftoel neder. Hoe! riep hy uit, heb ik dan geene krachten om haar te verlaaten! zou ik dan genoodzaakt zyn om my aan eene misdaad fchuldig te maaken ?.... Neen, nimmer zal ik zó laag, zo trouwloos zyn; nimmer zal ik zó verre van alle grondbeginfelen van eer en deugd afwyken, dat ik my zal overgeeven aan eene noodlottige neiging, die myn hart maar al te veel overmeesterd heeft. Hy ftond we* derom op, wilde voortgaan , maar viel op nieuw op den ffcoel neder. Thans fcheen hy in zyne traanen te fmelten. Nelly overwint! riep hy uit; welk eene bekentenis is mynen mond ontflipt! hoe is het mooglyk, dat ik eene neiging heb kunnen opvatten , wier denkbeeld zelf eene misdaad is! Adel» s o n heeft allen myne wenfchen voorkomen , hy heeft my oneindige weldaaden betoond; hy bemint my, en ik zou ik tot belooning van eene oprechte en getrouwe vriendfchap zyn medeminnaar worden! wat weet ik hoe verre ik niet zou kunnen vervoerd worden door eene liefde, welke ik niet langer kan tegengaan! Indien ik langer hier blyf, dan durf ik voormyzei ven niet in (taan; de toekomende tyd fchetse my een tafereel.... dat ik voorkomen moet. Die  eene Engelsche Geschidenis, 57 Dit zeggende floeg hy de hand aan den degen; en zette de punt van denzelven op zyne borst. Nelly trad binnen; de arin van Salvini bleef roerloos. Het meisje vloog naar hem toe, en ontrukte hem den degen. —. Wat was uw voorneeemen , ongelukkige Salvini? — Myzelven het hart te doorbooren; my te verlosfen van een leven , dat my haatdyk is. Helaas, Misf! moest gy het zyn, die my dit belet ? Nog nooit had Nelly hem zo betoverend fchoon gefchenen; de kunst had geen het minfte deel aan haare bevalligheden; aan de frisfche verw van haar aangezicht zou men gezegd hebben dat zy eerst uit den flaap ontwaakt was, en dat oogenbiik levert ongetwyfeld de fchoonheid in haar hoogfte toppunt op. Nelly vatte hem gulhartiglyk by de hand; zy voelde die beeven; zy drong hein om zich naast haar neiler te zetten; eene onverwachte rilling bevong terftond allen zynen leden. Mynheer, zeide zy met eene betove* rende ftem, bedaar bid ik u> en wees zo goed van my de oorzaak te melden van eene wanhoopt ge droefgeestigheid, waarvan ik nimmer een voorbeeld gezien heb. Gy weet, hoezeer D s My.  58 Adelson em Salvini, -Mylord Adelson u bemint; hy zelfheeft my verzocht, dat ik u zóu gaan bezoeken, en ik dank den hemel, dat ik zo juist by tyds gekomen ben. Gy fchynt zeer naauwe betrekking te hebben op den edelfteri en gevoeligften. van alle menfchen, en gy wilt hem verlaaten! Wat zie ik, alles, dat hier is, fchynt uw vertrek aan te kondigen! gy wilt ons verlaaten! Zeg my toch, bid ik u, waarin uwe kwelling beftaat ? is zy van zulk een' aart, dat de vriendfchap dezelve niet kan wegneemen ? Salvini floeg, geduurende dit gefprek, van tyd tot tyd, zyne befchreide oogen op Nelly; eindelyk kon hy zyne vervoering niet langer wederftaan. Neen, Misf, ik zal u niet verlaaten; ik zal flerven voor de voeten van u en van Adelson, ik zal u zien .... gy zult dan binnen kort met hem in het huwelyk treeden ? — Wy wachten enkel naar Mylord Bermöhd, zyn' Oom , die door eenige zaaken van gewigt aan het Hof is opgehouden; doch thans alle oogenblikken te gemoet gezien word. Salvini viel haar in: Niets kan dan uw huwelyk meer beletten? Neen, wy hebben thans geen uit-  ebne EnCELSCHE GESCHIEDENIS. 59 uitftel meer te vreezen. Uwe tegenwoordig, heid zal ons geluk volmaaken. — Maar, he« laas! het myne niet, Misf! De Jongeling meende te veel gezegd te hebben; hy vervolgde, doch op een' anderen toon : De aanfchouwing van het geluk vermeerdert myne finart. Ziedaar, de eigenzinnigheid , of liever de verwenschte overheerfching van een' aart, dien ik niet kan verzach. ten, en veel min geheel beteugelen; niemand op deeze waereld bemint my, neen,... niemand .... Ad e lson zal het hoogst geluk genieten Vergeet gy dan, dat hy uw vriend is ? Salvini, uwe klagten zyn onbillyk; wy beiden beminnen u. — Gy bemint my, Misf! Gy neemt deel in het lot van een' ongelukkïgen, die .... op den oever der dood Haat?.... ■—* Leef om in ons geluk te deelen.... En zou dit u genoegen geeven, Misf'? .... Kunt gy daaraan twyfen? Adelson doet alles voor my; hy bezit alle myne achting , myne erkentenis, myne tederheid.... o Hemel! wat deert u ? .... Gy verbleekt.... Ncllï hield op met fpreeken.Salvini was  60 Adelson en Salvini, was buiten kennis geraakt; hy kwam eindelys. weder tot zichzelven, ftond met drift op, en riep uit: Hoe! zou ik een zo lang gewenscht vermaak ftooren ? Neen , ik moet alleen my overgeeven aan de droefheid; ik moet u voor eeuwig ontvluchten, ik moet Adelson verlaaten..., hy is oorzaak van tnyn ongeluk. Ontdek u nader, Salvini. Ja, door hem ben ik de ramp- zaligde van alle ftervelingen geworden.... Misf, ik weet niet wat ik zeg.... het hoofd draait my ik bid u nogmaals , vergun my, dat ik Engeland verlaat.... dat ik my afzonder dat ik gaa fterven .... ach ! Misf 1 heb medelyden met myn' toeftand! dezelve is allerelendigst. Het hevig zuchten en fnikken belettede S al vi ni verder voort te gaan. Nelly, die zich verbeeldde, dat deeze trekkingen enkel het gevolg waren van een' nieuwen aanval van droefgeestigheid , vernieuwde haar aanzoek, hetgeen haar hoe langer hoe fchooner maakte in de oogen van den Italiaan. Hy verbeeldde zich eene Godheid te zien en te hooren fpreeken; ieder woord van ditbekoorIyk meisje was een verzachtende balzem voor zyn  2ïNE engels.qhe geschiedenis. 6*1 zyn getroffen hart. Zy befloot hét gefprek 9 met hem nogmaals te verzoeken, dat hy by hen zóu blyveia. Salvini, voegde zy daarby, met die treffende bevalligheid, welke geen man kan wederftaan, het is myn wil; ik beveel het u. Misf, riep Salvini, geheel buiten zichzelven vervoerd , ik heb eene Godfpraak gehoord; ik moet gehoorzaamen; Mylord Adelson kan verzekerd zyn van de overwinning, wanneer hy door uwen mond zyne bevelen geeft. Nelly ging Adelson bericht geeven van den gelukkigen uitflag van haare onderhandeling met Salvini. Zy verbeeldden zich beiden, dat de ongefteldheid van den Italiaan niets anders was dan eene zwartgalligheid , welke zy door hunne zorg. en lief koo. zing welhaast zouden verdryven. Helaas! lieve Nelly, zeide Adelson, onze vriend is een zieke, die niet te veeJ ontzien kan worden. Nelly, ik heb het ondervonden , de droefheid is de wreedfte van alle kwaaien, ik wil wel toeftemmen, dat S a lv i n i geene rede heeft om zich te bedroeven; maar, laaten wy echter met zyn' beklaaglyken toeftand medelyden hebben; het is genoeg „ dat  §2 Adelson en Salvini, dat hy bedroefd is om onze oppasfingen en ons medelyden te verdienen. Salvini doorzocht zohaast hy zich alleen bevond, wat toch de rede mogt zyn , waarom hy zich zo gereedelyk aan de verzoeken van Nelly had overgegeven. — Waarom ben ik verplicht haar te gehoorzaamen ?.... maar, wat behoef ik myzelven des wegens te ondervraagen? Is Nelly niet de voogdesfe van myn hart? Dus ben ik dan fchuldigl Adelson! Adelson 1 hoe zal ik uwe tegenwoordigheid kunnen dulden? Maar ik zal u niet beleedigen; ik zal my vergenoegen met Nelly te zien, met haar in.myn hart te aanbidden, met voor haar van liefde te fterven; ik zal myne lusten binnen de grenzen van dit genoegen bepaalen.... maar, kan ik myzelven verzekeren , dat ik my wetten zal kunnen voorfchryven , en die nakomen , daar ik reeds op het punt gedaan heb van alles te ontdekken ? Onder de bedienden van Adelson bevond zich een zeker Siciliaan Geronimo genaamd; deeze jongeling was door den Lord belast met alles, dat den dienst van Salvi- n i  risNE Engelsche Geschiedenis. 6% ni betrof; hy was fcherpziende en listig, en had reeds de verlegenheid befpeurd , welke de jonge Schilder te vergeefs trachtte te ver. bergen; hy hoorde hem menigmaal zuchten; hy had hem meer dan eens betrapt, dat hy bezig was een klein portrait in miniatuur te kusfen en met zyne traanen te befproeijenSalvini had eens op zekeren dag vergeten dit portrait te bergen. Geronimo vond hetzelve; hy zag welhaast wie het voorwerp was, welk hetzelve verbeeldde, dit bevestigde hem in die vermoedens , welke hy reeds naauwlyk had opgevat. Op zekeren avond, dat Salvini droefgeestiger was dan naar gewoonte, fcheen GE RONiMo hem te beklaagen. Vergeef my, Mynheer, zeide hy, de vryheid, die ik ge bruik; maar fchoon ik dienstbaar ben, heb ik echter een gevoelig hart, en uw toeftand treft my zeer levendig. Salvini betuigde zyne erkentenis aan den Siciliaan, die, met veel omzichtigheid, langzaamerhand den Schilder zó verre wist te brengen, dat hy onbefcheiden genoeg was om hem zyne liefde voor Nelly te ontdekken; dit was Juist het ooff. mtk Van Geeonxmo, die, zohaast hy zich  $4 Adelson en Salvini^ Eich in het vertrouwen van zyn* Heer gevestigd zag, alles aanwendde om denzelven te helpen nederftorten in den afgrond, waarvoor deeze ongelukkige jongeling zich wilde behoeden ; zo moeijelyk valt het de vleijery te wederftaan! Myn waarde Geronimo, zeide de ongelukkige jongeling menigmaal, ik verkwyn , ik fterf van liefde, van droefheid, en van wroeging! Kan ik voor myzelven ontveinzen , dat ik myn' vriend beleedig, fchoon ik dit geheim tot dus verre verzwegen heb? Het is tot nog toe alleen bekend aan den Hemel en aan u. Maar, wat myzelven betreft, is het my onbekend, dat ik bemin , dat ik eene ongeöorlofde liefde koester, dat ik misdaadig ben? Ik loos geen' zucht, die niet ftrafwaerdig is, en ik ben niet in ftaat om deeze plaats te verlaaten! myn wil is zo zwak! eene onverwinlyke toverkracht wederhoud my! wat zal toch eens het einde van myne rampen zyn? De godlooze Siciliaan (lelde allen zyne fchelmfche kunstgreepen in het werk om te bea« letten, dat Salvini niet tot de deugd wederkeerde , en hy wist dien ongelukkigen benen-  ÈENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS, C$ hendiglyk te verfterken in de gevoelens, dfe zyn ongeluk veroorzaakten. Adelson was niëttegenftaande zyn minyverig karakter, wel verre verwyderd van te denken, dat zyn vriend zyn medeminnaar was; hy kon zich niet verbeelden, dat de driftefi het hart van den merisch zo verre konden verbasteren; dikwyi kwam hy Salvini als met geweld uit zyne kamer haaien, en voerde hem naar het vertrek van Mevrouw R i. vers, en van haare Dochter; hy prees hem onophoudelyk de. bevalligheden van zyne meestres aan ; hy befchreéf hem, met alle de verrukking van een' minnaar, het geluk, dat hy welhaast ftond te genieten; de Italiaan was fteeds befchroomd om de oogen van Adelson, of die van Nelly te ontmoeten ; zyne verlegenheid ftraalde door in zyn geheel gedrag. De deugd kent zodanig eene verwarring niet; de Vreugd en de kalmte des gemoeds zyn enkel het deel der onfchuld, en een hart, dat aan wroegingen onderhevig is kan niet gerust of gelukkig zyn. Doch Adel* s o n had van zyn' kant ook voorzichtiger behooren te zyn; een zeer opmerkelyk toeval had hem de oogen kunnen openen. & Adel-  66 Adelson en Salvini, Adelson ftelde alles in het werk om Nelly te vermaaken tot de komst van Mylord Bermond, welke het tydftip van hunne echtverbindtenis was. Hy gaf geduurig jagt- en viscti- partyën ; hy bedacht eindelyk, dat een meer uitgezocht vermaak, waerdiger voor een gevoelig hart, haar meer behaagen zou. Hy deed in de zaal van zyn kasteel een tooneel oprechten, en verzocht verfcheiden nabuurlge edellieden om hem in het uitvoeren van zyn ontwerp behulpzaam te zyn. Zy beflooten te zaamen, dat zy R omeo en Julia zouden vertoonen. Nelly kreeg de rol van de heldin van het ftuk, en door eene grilligheid van het geval wilde Adelson, dat Salvini de roIvanRo« me o op zich zou neemen. Nooit is de rol van een' minnaar beter vertoond geworden ; de geheele zaal weêrgalmde van loftuitingen en handgeklap; de Italiaan voegde verfcheidene uitdrukkingen by zyne rol; het was niet meer Romeo, die fprak; het was Salvin i zelf in de uiterfte vervoering; Nelly wist niet wat zy van deeze byvoegfelen moest denken; zy trachtte te vergeefs hem zyne rol te herinneren, hy gaf enkel gehoor aan zyne liefde; A d e l s o n en de aanfehouwers fchres- vea  EENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. Qf ven aan de bekwaamheid van den jongeling toe , hetgeen aan de vervoering van zyne drift te wyten was; op het laatst fcheen hy met zóveel levendigheid en natuurlykheid te fpeelen, dat hy zich gevaarlyk kwetfte in het tooneel, daar Romeo zich doorfteekt; hy wierd van het Tooneel gebragt onder de grootfte toejuichingen, terwyl het bloed uit zyne wond ilroomde; zyn vriend fchoot toe om hem byftand te bieden. Ach! riep Salvini uit, laat my fterven , dewyï zy my ontrukt is , en ik haar niet kan bezitten! Adelson, die zich verbeeldde, dat de gekwetfte ylhoofdig was, en nog fteeds over zyne rol mymerde, deed zyn best om hem datgeen , het welk hy eene verbeelding meende te zyn, uit het hoofd te brengen, fchoon het eene maar al te waarachtige aandoening was. De zorg, die Adelson voor de behoudenis van Salvini deed aanwenden,dwong dien óngelukkigen, als het ware, om in het leven te blyven, fchoon hy meer dan ooit te vooren overheerscht wierd door eene neiging, die niet minder noodlottig dan misdaadig was, E 5 Welk  6% Adelson en Salvini,, Welk eene betoverende verrukking doof- , drong my de ziel, zeide hy tegen Geronin o, toen het my gebeuren mogt in de oogen van de aanbiddelyke Nelly te leezen, en allen myne zintuigen op dezelven te vestigen! met welk eene verrukking , met welk een vuur fprak ik, onder den fchyn van Romeo, haar van myne liefde 1 hoe wierd ik opgetogen, toen zy my insgelyks van haare liefde verzekerde. Ach, Geronimo! het was Julia niet, welke ik my verbeeldde te hooren; het was Nelly zelve; ik heb haar menigmaal doen herhaalen, dat zy my beminde; ik meende voor haare voeten te zullen fterven door de overmaat van het genoegen,, dat ik fmaakte; ach 1 zoo ongelukkiglyk dacht ik my in myne wezentlyke drift te bedriegen', hoe aanbiddelyk is zy , wanneer haar mond van liefde fpreekt!....Adelso», gy zult de gelukkigfte van alle menfchen zyn!..... Myn rol had my niet tot mymering gebragt; ik wist, dat myn geluk welhaast een einde ftond te neemen, en derhalven wilde ik my bedienen van de gelegenheid; welke myne perfonadie my opleverde , om my te ontdoen van een leven , dat my ondraagiyk was. Ach! waarom heeft men my hetzel- v»  EENE EN6EJLSCHE GESCHIEDENIS. 60 ve wedergegeven ? Ik zou geftorven zyn aan de zyde van Nelly, terwyl ik haar zag, en aanbad; ik zou geftorven zyn in de verrukkelyke verbeelding , dat niet Julia maar Nelly zelve zich tegen my had uitgelaten .... Ach • wreede Lord! zyn dit uwe weldaaden? maar, waarheen verleid my eene misdaadige drift? Ge it o n i- mo, ik heb een' affchrik van myzelven; ik vrees, dat ik.... ik gevoel, dat ik in ftaat zou zyn tot de verregaandfte buitenfpoorigheden. Gerohimo verliet den Italiaan voor eene korte poos ; en keerde met groote overyling terug: Mynheer, Mylord Bermond zal binnen drie dagen hier zyn; hy heeft zyne zaaken afgedaan; en dus ftaat Misf Nelly binnen drie dagen de echtgenoote van Mylord Adelson te worden; de tyd is waarlyk zeer kort. De fchelm zag den Schilder met oplettendheid aan; hy vervolgde: Wat hebt gy voorgenomen, Mynheer? « Wat ik voorgenomen heb? myzelven van het leven te berooven ; ik kan niet fchielyk genoeg deeze E % voer  70 Adelson en Salvini» voor my zo haatelyke waereld verlaaten. Neen , ik zal geen ooggetuige zyn van het geluk van Adelson ik kan het niet weezen.... Hoe! Binnen drie dagen zal hy in het volkomen bezit gefteld worden van alle die bekoorlykheden!.... Geronimo, gy, gy alleen zyt myn vriend; gy zyt de eenige, die my redden kan. — Welaan, gaf de fnoode Siciliaan hem ten antwoord, hebt gy moeds genoeg om te leeven en gelukkig te zyn ? —■ Ja, ik ben gereed om alles te doen....Binnen drie dagen, zegt gy ? Spreek op; zou 'er eenig middel zyn om dit huwelyk ten minfte te doen vertraigen .... zonder echter aan de vriendfchap te kort te doen? —. Zeg my eens, bid ik u, Mynheer , wat verftaat gy door vriendfchap ? Maakt Adelson u niet de ongelukkigfte van alle menfchen ? Hy heeft u Nelly doen kennen; had hy niet behoo. ren te voorzien, dat gy op haar zoud kunnen verlieven; te meer, daar hy zelf haare bekoorlykheden niet heeft kunnen wederftaan? Pvlaar hy fchept behagen in u het hart te verfcheuren;hy vermaakt zich met uwe inwendige kwelling. Het is maar al te waar, dat het aanfchouwen van het leed van anderen ons ge< iuk vermeerdert; het genoegen van Mylord Adel-  EENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS. 71 Adelson zou minder levendig zyn, zo hy u niet zag lyden; want gy behoeft niet te twyfelen, of hy heeft uwe liefde reeds voorlang bemerkt ; maar hy lacht daarover met zyne minnaares, en misfchien op dit oogenblik.... Salvini vloog naar hem toe, en riep uit: Hy lacht daarover! Wat wilt gy, fnoode? zoekt gy een vergif in myne ziel te verfpreiden, waarvan ik een' afkeer heb? Neen, ik zal my aan zulk eene gruwelyke misdaad niet fchuldig raaaken; ik zal myn' plicht in -zo verre niet vergeeten, ik zal my niet overgeeven aan de allerverfoeijelykfte ondankbaarheid.... Laat Adelson met Nelly trouwen; laat hy gelukkig zyn, en laat ik fterven!... Wreedaart, ik begeer niets anders dan de dood; de dood alleen is het die ik van u vorder, ftaal, vergif, of wat my flechts het fchielykst van het leven kan berooven; haast u ; dit is de eenige dienst; dien ik van uwe getrouwheid afeisen- — En zoud gy denken , hernam Geronimo, dat Adelson zich veel aan uwe dood zal laaten gelegen leggen ? Het is genoeg, riep Salvini, in een' E 4 vlosd  7* Adelson en Salvini, vloed ean traanen uitbarstende; boozaartige, gy zoekt u van myne zwakheid te bedie» npn; fpr ek nooit weder dergelyke woor* den tegen my , of ik zal alies aan myn' vriend gaan ontdekken, Geronimo vertrok , Salvini riep hem terug. Gy weet dan zeker , dat Mylord Bermond binnen drie dagen hier zal zyn? -— Mylord Adelson zelf zal het u zeggen, Mynheer; hy heeft een' brief van zyn' Oom ontfangen, die de blydfchap door het gantsch kasteel verfpreid heeft. —■* Die de blydfchap door het gantsch kasteel verfpreid heeft?.... Hoe! een ieder is verblyd , terwyl ik in' een' afgrond van droefheid wegzink ! Het is in uwe magt, Mynheer, u daaruit te redden; gy wilt volftrekt het flachtoffer van het ongeluk zyn. Gaa heen, Mynheer , zeg aan Mylord, dat ik te veel genegenheid voor u heb; het is billyk, dat ik daarvoor ge» rtraft worde. By het uiten van deeze woorden veinsde de listige Geronimo traanen te Horten. 3 a l v i n i lag met het hoofd op beide de  iine Engelsche Geschiedenis. 73 de handen rustende verzonken in. eene diepe mymering; eensklaps vloog hy overeind, en riep uit: — Befchik over myn lot; wat moet ik doen? ■— Myn' raad volgen, Mynheer; ik zoek uw geluk te bevorderen; ik geef u tyd tot middernacht om te overwee» gen, of gy u in wanhoop van het leven wilt beroovcn, dan of gy Nelly wilt bezitten. *—•> Nelly bezitten! wat zegt gy? —. Jk moet voor het tegenwoordige nog zwygen. Ik herhaal het nogmaals; onderzoek naauw» keurïg'yk den toeftand van uw hart; neem een befluit, en kies fpoediglyk, of eene dood, die gy niet te zeer kunt verhaasten, of Nell y in uwen armen gevoerd te zien. Salvini wilde nog eenige vraagen doen aan Geronimo. maar deeze was reeds uit de kamer gegaan. Is het wel mooglyk ? riep de jonge Italiaan uit. Is het geen ydele droom, die my misleid? Ik zou Nelly bezitten! ik zou dit verrukkelyk genoegen fmaaken I Kort daarop trad Adelson binnen; • Salvini, neem deel in myne blydfchap; £ 5 myn  74 Adelson en Salvint; myn Oom heeft my een' brief gefchreven, eindelyk zal hy hier komen, en dan zal ik met myn geliefde Nelly trouwen. Gy moet mede op de bruiloft komen. Verfchoon my.... Mylord , ik heb reeds aan Misf Nelly gezegd, dat dergelyke fchouwtoo* neelen het leed, dat my verteert, doen verergeren, 'mm Is myn geluk dan van geen belang voor u, Salvini? — Van meer belang dan gy denkt, Mylord, gaf Salvini ten antwoord op een' toon, die zyne akelige gemoedsgedeldheid duidelyk genoeg te kennen gaf, maar.... Mylord.... in de plaats van my hier te willen houden, bid ik u nogmaals, dat gy my vergunt u voor eeuwig vaarwel te zeggen; myne erkentenis zal daarom niet minder levendig zyn. Myn vriend, ik vind my verplicht die gemelyke naargeestigheid tegen te gaan, die my u zou doen verliezen ; geef u meer over aan de gezelligheid; gy zyt een van de eerden, die ik op myne bruiloft verzoek. Op uwe bniilóft, viel de Italiaan hem 'in, dan zult g-my dervende daarheen moeten fleepen. * Hóe! wilt gy dan met geweld deeze naare kwelling blyven koesteren? S alvini , ik zal u geen gehoor geeven; myn vriend zal deelneemen in myn genoegen, ge- lyk  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS, 75 lyk ik in zyne kwaal deelneem; want ik durf u wel rechtuit zeggen, dat gy my geene oor* zaak kunt opnoemen van de kwelling, die u verteert, — Ja, Mylord, de oorzaak is my wel bekend, en dit is het juist, dat my het meest treft. — De oorzaak is u bekend!.... gaa voort, bid ik u. S alvini verliet Adelson op het onverwachtst, die door allerhande vreemde gedachten geflingerd wierd, en niet wist waaraan hy die kwelling zou toefchryven * welke hy voor eene fchuuwe menschhaating hield. Het beftemde uur was eindelyk gekomen; Geronimo kwam weder by Salviwi.— Hebt gy nu uw befluit genomen? vroeg hem de fchelmfche Siciliaan. Geronimo, wat vraagt gy my ? Ik weet niet wat ik doen wil; aan welke neiging ik my zal overgeeven; ik weet niet wie ik ben; myn gemoed word geflingerd door ftormen Wat zal ik doen? Zal ik Adelson Daaten, of zal ik my gaan nederwerpen voor zyne voeten \ hem alles ontdekken , en in myne traanen flik* ken ? Gy moet noch traanen ftorten , noch fterven, gaf Geronimo ten antwoord; gy moet  7$ Adelson en Salvini, moer enkel uw geluk trachten te bevorderen. Alles legt in een' diepen ilaap gedompeld; kom, volg my. Salvini geheel verbysterd , en buiten zichzelven, zonder te weeten wat hy deed, gaf zich blindeling over aan het geleide van zyn' dienaar. Het was een donkere nacht; zy gingen het voorplein van het kasteel over, en kwamen aan de affchutfels van de wildbaan. De ongelukkige jongeling wierd, als het ware, voorgefleept door Geronimo, zonder het oogmerk te weeten van deeze ondernee • ming, en als bezwykende onder de verfchillende aandoeningen, waardoor hy geflingerd wierd. Een man , die zich diep in zyn' mantel gewikkeld had, naderde Salvini: — Zyt gy degeene die Misf Nelly Rivers bemint? vroeg hem de onbekende. Salvik i, door deeze vraag in verlegenheid gebragt, wist niet wat hy zou antwoorden; doch ein. delyk herftelde hy zich van de vrees, die hem bevangen had. — Ja, ik kan het niet ont» kennen, ik bemin, ik aanbid deeze fchoone.... ik kan de redeniet langer gehoor geeven ;  seni Enöelscije Geschiedenis. 77 I ven; ik gevoel niets meer dan de allerhevigfte liefde,.en ik weet tevens, dat ik myn verderf te gemoet loop , Adelson is myn I weldoender myn vriend... — Uw vriend, i hernam de onbekende; gy hebt geen' erger' | vyand. Wat zegt gy? —. Moet gy niet bekennen, dat gy Nelly bemint? — Meer dan ik u zeggen kan; en dit is juist hetgeen my een afgryzen doet,hehben van myzelven.— Welnu, dan is immers Adelson de eenige, die zich tegen uw geluk aankant; zo Adelson 'er niet was, zou Nelly u beminnen.... ;—Nelly zou my heminnen!... En, misfchien zoud gy met haar in den echt kunnen treeden.... — o Hemel! Wie gy ook zyn moogt, laat vanmyaf.... laat van my af. En ik zou in ftaat zyn, hernam de onbekende, om over haar lot te be« ichikken; ik zeg bet u nogmaals, ik zou haar in uwe armen kunnen voeren. — Houd op, viel Salvini hem in, gy brengt myn hart de onverwachtfte , de verfchrikkelykfte Hagen tos. Nelly zou de myne zyn, zo Adelson 'er niet was! Ik zou haar hart en haare hand bezitten!.... o Hemel! Laat my een ©ogenblik ademhaalen; ik bezwyk onder dit denk*  78 Adelson en Salvini, denkbeeld.... Wreedaarts! verlaat my; ik ben nog deugdzaam. De jonge Italiaan viel neder- aan den voet van een' boom, door duizend verfchillende driften geflingerd. Zyne ziel, door zoveel he< vige aandoeningen afgemat, ftond op het punt van zyn lichaam te verlaaten. De trouwelooze Geronimo ging naast hem zitten: —— Mynheer, zeide deeze booswicht, de tyd is kort; gy moet befluiten, zo gy toeftemt in hetgeen men van u zal vorderen, dan zult gy tot het toppunt van allen uwen wenfchen geraaken. Welnu.... welnu ... gaf Salvihi in groote verwarring ten antwoord, ik beloof u.... ik zal het doen.,., neen, het is niet in myn vermoogen, de geheiligde rechten van eer en vriendfchap te fchenden Vaarwel, Mynheer, zeide de onbekende; zohaast Geronimo hem dit befluit van Salvini gemeld had; ik nam uw verdriet ter harte; en gy weigert my gehoor te geeven; Nelly moet in uwe oogen wel fchielyk haare bekoorlykheden verloren hebben; zy zou uwe echtgenoote geweest zyn, en nu zal zy binnen twee dagen die van Adelson weezen.  eene engelsche geschiedenis. 79 zen. Welk een akelig denkbeeld! riep Salvini, wie zyt gy , Mynheer ? Hebt gy eenig gezag over Nelly? Het is niet noodig dat ik my ontdek, dewyl gy van myn' dienst geen gebruik wilt maaken; ik zou u myn' naam gezegd hebben, zo gy myne aanbieding had aangenomen. Ik ben hier reeds lang genoeg geweest; ik gaa vertrekken ; verwacht niet, dat gy my hier zult we» derzien. De onbekende had zich reeds eenige fchreden verwyderd van den ongelukkigen Salvini, die door de hevige aanvechtingen van den toeftand, waarin hy zich bevond als geheel ter neder geveld was. — Geronimo, Geron 1 mo .... loop hem na; laat hy we» derkomen; laat ik hem nog eens fpreeken.... De Siciliaan bragt den verleider terug. Ik heb beiloten, Mynheer, om alles te doen, alles.... maar wacht u my een voorftel te doen, dat.... bedenk.... doorfteek my veeleer dan dat Adelson.... . Wees niet bevreesd voor zyn leven ; dat zal geen gevaar loopen dit is het oogmerk niet ; men wil hem enkel beletten met Nelly in het huwelyk te treeden, en u in uwe liefde begun-  gö Adelson en SalviniV ftigen. Zie daar Ons voörneemen; hoor my nu met oplettendheid; en overweeg wel hetgeen ik u zal voorftellen; uw lot is in uwe handen; gy hebt nog twee dagen tyd om myn ontwerp ten uitvoer te brengen; maar als gy dien tyd laat voorbygaan dan is uw ongeluk niet te herftellen. Gy moet morgen, of overmorgen, tegen den avond, Adelson verzoeken om eene wandeling met u by deeze wildbaan te doen ; gy moet alsdan hem hier zien op te houden tot dat ik, vergezeld van eenige vrienden, hier zal gekomen zyn; wy zullen ons meester maaken van zyn' perfoon, zonder hem eenig leed te doen, en hem naar eene bark brengen , die gereed zal leggen om hem uit dit Koningryk weg te voeren. Ik behoef u de middelen, die wy verder in het werk zullen ftellen, niet bekend te maaken, laat het u genoeg zyn te weeten, datwy hem zyne vryheid zullen wedergeeven, zohaast gy in het bezit van N e lLYzultgefteld zyn. Ik verzeker u, dat zy gedwongen zal zyn my te gehoorzaamen, en gy zult op zyn' tyd weeten welk recht ik op haar en op haare moeder heb, wanneer gy voldaan  scenb Engelsche Geschiedenis* si Öaan zult hebben aan dat geen 4 hetwelk ik Tan u vorder De jonge Italiaan wilde antwoorden, maar zyn hart wierd door te veel verfchiliende aandoeningen verfcheurd. Ik heb u alles gezegd, dat ik u te zeggen had, vervolgde de onbekende, hoe meer fpoed gy maakt, hoe eer gy zult gelukkig zyn, t Salvini bleef roerloos ftaan ; de ftem had hem begeven; hy bleef byna een uur in dien ftaat van wezenloosheid > en zich toen naar den verraaderlyken Siciliaan wendende , riep hy met eene klaagende ftem uit: Ach! Geronimo, ik zou hem verraaden! ik zon myn vriend verraaden! o, myn God! Geronimo voerde hem half dood naar zyne kamer; het was met hem gedaan, de ftaap had voor altoos de oogen van dien ongel ukkigen verlaten. Het aanbreeken van den dag vermeerderde zyne wanhoop. De dag ging voorby, de nacht naderde, en nog had hy geen belluit genomen; hy kon onmooglyk overgaan tot eene misdaad, die zya' vriend zoveel verdriet, en misfehien wel de f dood  %i Adelson en Salvini; dood zóu aandoen. En evenwel was het op het punt, dat Mylord Bermond ftond te komen; Salvini wist niet waartoe hy zou belluiten; hy had naauwlyks kracht genoeg om te gaan. Eene algemeene beweeging in het kasteel verkondigde de aankomst van Mylord Bermond. Adelson zelf kwam den Italiaan in zyne kamer opzoeken om hem aan zynen Oom aan te bieden. Welke voorwerpen vertoonden zich voor de oogen van S a l v i n i l Mylord Bermond, die als een vader zyn" Neef liefkoosde, Mevrouw Rivers opgetogen van blydfchap, en Nelly nog veel fchooner dan zy ooit geweest was; de verrukking wegens hun aanftaand geluk was in de oogen van beiden de gelieven te leezen. Mylord Bermond gaf de noodige bevélen tot de voltrekking van het huwelyk op den volgenden dag. Welk een flag voor een' man, wiens gemoed door de hevigfte liefdedrift* verfcheurd wierd! Hy liep naar Geronimo, en ontblootte zyne borst; — Zie daar, Geronimo, ziedaar myn hart, doorftoot het» zelve; haast u, beroof my van het leven, behoed my voor de misdaad van zelfmoord. Ut ge«  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS.' gevoel.... ach! ik gevoel, dat ik de overheerfching van myne drift niet langer kan tegengaan; zy fleept my weg.... Zoud gy denken, dat men ons deezen avond by de wild. baan zal afwachten? Ik heb vernomen, Mynheer, dat, fchoon gy dien Heer vertoornd hebt, hy echter nog genegen is ©m u deeze blyk van zyne genegenheid te betoonen; maar, Mynheer. zo gy tot morgen wacht, dan is de gelegenheid voor altoos verloren, ■ Hoe laat is het, Geronimo? Om- irent half zes uuren, Mynheer. —- ban zal ik binnen twee uuren de fnoodfte van alle menfchen, en een monster van ondankbaarheid zyn !.... en, buiten ftaat gefteld om myne misdaad te herftellen I Salvini zweeg, viel op een' ftoel ne® der, verzonk in de diepfte wanhoop, rees weder op met de hevigfte woede, en zwoer by zichzelven, dat hy zich aan zulk een gruwelftuk niet fchuldig zou maaken. Een oogenblik daarna ïiep hy Uit: Nelly zal morgen de echtgenoote worden van Mylord Ad e l s o n ! hy zal haar bezitten .... neen;... hy zal haar niet bezitten.... ongelukkige! wat hebt gy voor? i 2. ge>;  $4 Adelson ïn Salvini; Geron i mo zeide enkel: Mynheer, hef word tyd. Welaan, zeide de Schilder , na een lang ftilzwygen, onder het loozen van een' hangen zucht, ik' heb myn befluit genomen. Hy ylde naar den Lord, dien hy in gezelfchap vond met zyn' Oom, Mevrouw Rivers, en Misf Nelly, op wier gelaat het genoegen en de liefde duidelyk te leezen waren ; dit fchouwfpel deed den Itaiiaaa in woede ontbranden, en de begeerte om zich te Wreeken boezemde hem het overleg in om Adelson van dit gezelfchap af te trekken, en met hem te gaan Wandelen. Met eene beevende ftem verzocht hy den Lord , om bulten de plaats te gaan Zy kwamen op den gemeenen weg, en welhaast op de plaats, daar Adelson ftond opgeligt te worden, genoegzaam op hetzelfde oogenblik, dat hy zyne armen opende voor een' man, dien hy met weldaaden overladen had. Salvini, zeide hy goedhartiglyk tegen den Italiaan, ik befchouw myzelven thans waarlyk als den gelukkigften van alle menfchen; morgen zal ik eene engel van fchoonheid en onfchuld in myne armen drukken; myn Oom bemint my als een lief* heb?  mine Engelsche Geschiedenis; 85 hebbende Vader; Mevrouw Rivers betoont my alle de tederheid van eene Moeder; en echter fmaak ik nog geen volmaakt geluk Gy alleen, wreede vriend, gy belet my dit. Be verlegenheid van den fchilder nam toe: —« Hoe, Mylord, zou myne tegenwoordigheid uw geluk beletten ? — Zy zou hetzelve kun« nen vergrooten; gy behoorde hiervan overtuigd te zyn. Maar, die tegenzin tegen de waereld, en zelf* tegen het leven, dien gy fteeds in uw hart blyft koesteren, die veroorzaakt my eene grievende kwelling. Zeg my toch, bid ik u, door welk middel gy daarvan kunt gered worden. doening van het myne was ? Toen heb ik u in myne armen gedrukt; ach! hoezeer wa« ik toen opgetogen! Die naare droefgeestigheid , welke my verteerde, die onverwinlyke tegenzin tegen het leven, de vfyt, die ik aanwendde om Adelson, alle andere menfchen, ja zelfs u te ontvluchten; had dit alles u niet behooren te onderrichten van de finart, welke ik om u moet lyden ? Nelly rees met verbaasdheid op. » Het is genoeg, Salvini; ik zie maar al te duidelyk, dat gy ondankbaar zyt jegens Adelson; indien hy wist.... maar, neen, ik wil hem dit grievend geheim niet ontdekken. Ik durf hoopen, dat gy deeze onze zaamenfpraak zult vergeeten5 als of die nimmer gehouden was; gy verdient medelyden; be. loof my flechts een eeuwigduurend ftilzwygen. Geloof my, verander van gevoelen, en bedenk, dat gy uwen vriend, en daarenboven eene vrouw, die hem aanbid, en die zyne bruid is, beleedigd hebt. Nelly keerde, na het uiten van deeze woorden, naar het kasteel terug; de Italiaan verliet haar niet; —- Ik begeer geen mede-  iio Adelson en Salvini, lyden van u, ik begeer niets anders dan eene fpoedige dood; hoe gelukkig zou ik my achten , indien ik van uwe hand mogt fter* ven!.... Nu, Misf, dit zal de eerfte en laatfte maal zyn, dat ik u van myne misdaadige liefde zal fpreeken ; myne oogen zullen niet meer trachten de uwen te aanfchouwen; ik zal my wachten van zelfs den minften zucht in uw byzyn te loozen; ik zal my te vreden houden met u in myn hart te beminnen,.... helaas! wat heb ik u ontdekt ? ik heb willen zwygen, maar ik heb my niet kunnen bedwingen ; ontdek aan den Lord vry alle myne misdaaden; verbeeld my aan hem als den laagften , den misdaadigften , den verachteiykften van alle menfchen Gy hebt flechts .één woord te fpreeken, en ik zal, in het byzyn van Adelson voor uwe voeten, my -den degen in het hart ftooten .... Het is ondanks myzelven, Misf, Ja, net is ondanks myzelven, dat ik my verklaard heb. Ik heb de vriendfchap verraden , ik heb de trouw gefchonden. o God! o God! welk eene wroe. ging! Nelly begaf zich naar het vertrek van Mé-  EENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. iii Mevrouw Rivers, cn Salvini floot zich op in zyne kamer. De jonge Misf kon zich niet herftellen van haare verbaasdheid; zy wist niet te bepaalen, of zy dit geval aan den Lord zou mededeelen, dan of zy alleen aan haare moeder van hetzelve zou kennis geeven; eindelyk befloot zy het noch aan den eenen noch aan de andere te ontdekken; zy hoopte , dat Salvini, wanneer hy eens weder tot rede zou gekomen zyn, de yslykheid van zyne misdaad zou befchouwen , en dat het hem alsdan zou gelukken die aandoening te verwinnen, welke door haar huwelyk met Adelson'welhaast zoute leur gefield worden; en buitendien vreesde zy een driftig gemoed nog meer gaande te maaken, en oorzaak te worden van de dood van een' onzinnigen, dien men voorzichtiglyk behoorde te ontzien. Zou men hier niet moogen byvoegen, dat, hoe fterk eene vrouw ook aan haar' plicht mooge verknocht zyn, zy echter, in zekers omftandigheden, veel moeite heeft om zich te onthouden van een weinig toegeevendheid te gebruiken ? De deugdzaamfte aelve kan kwaa-  jt2 Adelson en Salvini, kwaalyk met eene voorbedachte gramfchap hooren zeggen, dat zy bemind word, en dat zy het vermoogen bezit van aan een' ieder' te behaagen; de coquetterie , eene eigenfchap , die defchoone fexe misfchien is ingefchapen, overwint fomtyds haare liefde en haaren plicht. Twee dagen verliepen zonder dat Nelly: den Schilder zag; zy maakte daaruit op, dat hy het kasteel verlaten had; zy ging de deur van zyne kamer voorby, ongeraakte in verzoeking om daarin te gaan. In de voorzaal gekomen vond zy een' brief op de tafel leggen; de nieuwsgierigheid deed haar denzetven opvatten; zy zag met vejwondering, dat het opfchrift aan haar gericht was; zy opende dien, en vond daarin de volgends woorden: „ Waardfte Misfl '! Ik heb ü dan eindelyk iets ontdekt, het„ geen ik voor myzelven had behooren té verbergen , naamelyk , eene liefde , die zo ,[ misdaadig als ongegrond is, een verraad , „ dat ik nimmer zal kunnen boeten; ik heb my fchuldig gemaakt aan de gruwelykfte, „ aan  iini EnOELSCHÏ GESCHlIifJfiJÏIi. ÏI| aan de laagfte van alle misdaaden, ik ben „ ondankbaar geweest. Het leven was voor ij my eene geduurige ftraf. Ik wierd gepy„ nigd door eene onverwinlyke drift , en 5, door nuttelooze wroegingen; ik gevoelde de waerdy der deugd, en had echter de„ zelve voor altoos verloren; ik fchepte be„ haagen in myne misdaad aan te kweeken, fchoon ik derzei ver yslykheid ten duideiyk* j, fte befchouwde; ik beminde Adelson, i, dien ik beleed igde, en zelfs fomtyds ver„ vloekte, hem , die my met weldaaden over« „ laden heeft, die my vereert met den naam „ van zyn' vriend, die fteeds gewoon is zy„ ne ziel in de myne uit te ftorten; met één „ woord , ik brandde van liefde voor u, 3, ik aanbad u, ik heb het u zelfs durven be',j kennen, daar het my intusfchen niet een* „ vryftond eene gedachte te vormen om u te be„ minnen, en ik evenwel gereed was pm alles aan deeze fpoorlooze liefde op te offe„ ren, ja, zelfs om my aan de yslykfte gruwc , Ien over te geeven; zie daar myn' toeftand» „ Daar bleef my dus maar één middel over, „ om my te ontrukken aan de onwederftaanit baare drift, die my overheerschte, en dit middel heb 'ik met gretigheid aangenomenj H „ geen  H4 Adelson en Salvini^ „ geen afgrond is diep genoeg om myne af* „ fehuwlyke misdaad te verzwelgen ; neen, „ ik kan myzelven niet te fchielyk berooven ,, van een leven, dat my met zoveel recht „ haatelyk is; en zelfs op dit oogenblik, ter„ wyl ik my bereid om te fterven, heerscht uw beeld met een onwederftaanbaar geweld „ in myn gemoed. Ik begeer niets van u dan eene enkele gunst, die ik van u medelyden „ durf affmeeken; zou uwe liefde, wat zeg „ ik ? zou uwe liefde voor Adelson u be„ letten medelyden met my te hebben? dee* ze aandoening is waarlyk eene geringe be* „ iooning voor degeene, welke ik voor u „ gevoel. Laat de oorzaak van myne dood een eeuwig geheim blyven tusfchen u en ,, my; laat het toch vooral onzen waarden „ Lord voor altoos onbewust weezen in hoe„ verre ik zyne goedheid onwaerdig geweest „ ben. Ach! met welk een denkbeeld gaa „ ik fterven! Laat de fchandvlek van myn le„ ven myne nagedachtenis toch niet bezoede„ len ! Zoud gy my deeze weldaad kunnen „ ontzeggen? Wanneer gy dit gefchrift zult „ leezen , dan zal ik reeds buiten ftaat zyn „ om u op nieuw te vertoornen, dan zal ik „ niet meer leeven; dan zal het vergif"... o God!  gene ëngelsche geschiedenis. 11$ o God! fchreeuwde Nelly, en liet het papier uit de handen vallen; zy hoorde eenige beweeging in de naastgelegene kamer; zy liep derwaarts; welk een voorwerp vertoonde zich aan haar gezicht! de ongelukkige Salvini, die op het punt ftond van den laatften fnik te geeven , en die reeds met de dood worftelde. Nelly gaf een' gil, en riep het gantfche huisgezin byëen: Helpt helpt! Salvini fterft i hy heeft zich vergeven! Mevrouw Rivers en allen de buisgenooten fchooten toe, en omringden den ongelukkigen Jongeling; een Chirurgyn, die zich by geluk toen juist op het kasteel bevond , gaf hem een krachtig tegengif in; men begon welhaast weder eenige tekenen van leven in hem te befpeuren, eindelyk kwam hy weder tot kennis; hy floeg de oogen op ; de eerfte perfoon, die hy zag, was Nelly; hy zeide tegen haar met eene flaauwe ftem : Ach Mifs, zyt gy het dan zelve, die myn leven tracht te behouden ! & Salvini herftelde inderdaad om nog misdaadiger en nog ongelukkiger te worden. Mevrouw Rivers was naderhand begeeH 2 riS  UQ At) ELS ÖN EN SALViNi; rig ie weeten, op welk eene wyze haare dochter^ ontdekt had, dat de jonge Italiaan zichzelven had vergeven. Nelly ontdekte haar dit geheim, doch flechts voor een gedeelte; zy zeide, dat zy een briefje gevonden had, waarin hy bericht gaf door welke foort van dood hy zyne dagen eindigde, zich beklaagende over eene droefgeestigheid , welke hy niet langer kon wederftaan; zy voegde hierby , dat zy dit papier verfcheurd had, doch wachtte zich wel van de waare oorzaak te zeggen, die den ongelukkigen jongeling in het graf zou gefleept hebben; zy wachtte naar de gelegenheid om met den Italiaan te fpreeken , zohaast zy alleen zouden zyn; en maak* te ook ter ftond gebruik van dezelve. Salvini, zeide zy, gy ziet, dat ik zwygen kan. Gy hebt uwe belofte niet gehouden. Ik heb alles gedaan, dat de menschlievendheid, ja zelfs, dat het medelyden van my kon vorderen. Gy zyt thans tot uwe voorige gezondheid herfteld. Herneem deezen brief, die ten eenen of anderen tyd een geheim zou kunnen aan den dag brengen, dat voor altoos verborgen moet blyven; ik geef ö disn terug,maar op eene voorwaarde, waaraan  EENE ElïflELSCHÉ GESCHIEDENIS. II7 aan gy u volftrektelyk moet onderwerpen; vertrek; gaa Mylord Adelson fpreeken, tracht hem te beweegen , dat hy u naar I t al 1 è n laat terug keeren; laaten wy eikanderen nooit wederzien, en ik wil hoopen, dat gy nog eenmaal uzelven uwe misdaad zult kunnen vergeeven, gelyk ik u die vergeef! Ik geef u myn woord, dat noch Adelson, noch iemand ter waereld ooit kennis zal krygen van de redenen van uw vertrek; maar, ik zeg het u nogmaals, fpoed u zoveel mooglyk om Engeland te verlaaten; ik zal Mylord behoeden voor eene grievende hartkwelling, en u voor de fchaamte van het byzyn te moeten dulden van een' weldoender, dien gy beleedigt. *—■* Ik weet het Misf, ik weet, dat ik de fnoodfte van alle menfchen ben, dat ik een monster ben in nwe oogen, ik ben het zelfs in myne eigen oogen, dat ik voor God en de menfchen verfoeijelyk ben.... Ach! waarom hebt gy my aan de dood ontrukt! — Om berouw te toonen, Salvini; om u te fchaamen, dat gy het vertrouwen van Adelson verraden hebt; leef om onophoudelyk uwe misdaad te befchreijen. Ik heb het u beloofd , ik zal dit geval geheim houden, en uwe ftraf aan het naberouw overlaacen... —H 3 Ach!  ïi8 Adelson en Salvini» Ach! wreede Nelly! hebt gy my daarom by het leven behouden? Ik was reeds ongevoelig voor myne fmarten; uw beeld was reeds uit myn hart uitgewischt.... Ach! vergeef het aan myne verwarring ; ik zweer, hier aan uwe voeten geknield, dat ik u nooit weder van myne noodlottige liefde zal fpreeken; dat ik die zal trachten te overwinnen.... maar, duld toch, bid ik u, dat ik het geluk mooge genieten van u te zien; misgun my het genoegen niet van met u dezelfde plaats te bewoonen, en dezelfde lucht in te ademen.... Neen, Salvini, neen , gy moet niet hier blyven. De gevoelens, die my aan Adelson verbinden, de eernaam van zyne echtgenoote, dien ik welhaast draagen zal, de rede, de welvoeglykheid, de omzichtigheid, die ik aan myn' aanftaanden echtgenoot verfchuldigd ben, die allen maaken uw fpoe« dig vertrek noodzaakelyk; en indien gy u hiertegen verzet, vrees dan.... — Gaa niet voort, Misf, ik heb u verftaan.... gy zult het genoegen niet hebben van aan Mylord kennis te geeven van eene misdaad, voor welke ik van nu af aan reeds geftraft word; ontmenschte! ik zelf, ik zal de eerfte zyn om dit te doen; ik zal op ftaandcn voet naar hem toe»  IEKE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. lip toegaan. Ik zal niets voor hem verborgen houden; ik zal hem zeggen hoezeer ik u bemin; dat die ongelukkige liefde my doet fterven; hy zal in myn hart kunnen leezen; ik zal hetzelve voor zyne gramfchap ontb'ooten ; ik zal my op den punt van zyn' ontblooten degen werpen, opdat hy dat- rampzalig hart doorfteeke, dat hart, hetwelk niet kan.... Ach! Misf, gy begeert, dat ik u zal ontvluchten! de dood zelve is minder verfchrikkelyker voor my dan van uw byzyn beroofd te zyn.... ik zal u heimelyk aanbidden; gy zult, zonder dat het aan iemand bekend zal weezen, de godheid zyn, aan welke ik alle myne eerbewyzingen zal opofferen; ik zal het bedektelyk doen, Misf, geloof my, het zal geheim bly. ven. — En die geheimhouding zelve is be. leedigende voor Adelson en voor my; gy belooft my, dat gy eene drift zult bedwingen, die ons allen oneer aandoet, en gy durft echter my nog daarvan fpreeken ! Hoor, S a l vi« ni , gy behoeft daaromtrent noch u zeiven , noch my te misleiden, gy moet my gehoorzaamen; gy moet gehoor geeven aan de rede , aan de eer; wy moeten van eikanderen fcheiden. H 4 Nel-  no Adelson en Salvini,4 Nelly ftond op om zich te gaan vervoe. gen by Mevrouw Rivers, die zy In het bosch zag wandelen. Ik zal u niet ver¬ laaten, riep Salvini, ik wil voor uwe voeten fterven; het is gedaan; myn lot moet het lot zyn van den fnoodften booswicht, in dien afgrond wil ik my nederftorten; ik zie niets meer; rede, deugd, vriendfchap, erkentenis, eer, alles is niets voor my. Gy ver^ voert my tot de ys/ykfte uiterften; gy beveelt my, dat ik van uw gezicht verwyderd zal gaan fterven. Welaan, hoor my, en beef5 Niets is my meer heilig; ik gaa myn vervloekt noodlot te gemoet; ik gaa toonen, dat ik een monfter van ondankbaarheid en trouwloosheid ben; ik vervloek Adrlson, ik gaa hem op dit oogenblik het hart doorfteeken . Elendige, wat zegt gy? vertrek, vertrek, ik heb een afgryzen van u! ~ En ik bid enkel om uw medelyden; gy ziet my in de verwildering der wanhoop. Zoud gy uwen Adelson, uwen vriend naar het leven kun» nen ftaan? —, Wie! ik! zou ik zyn moordenaar zyn? o God! is zulk eene godslaste-, ring myn' mond ontflipt! Neen, Misf, neen, nooit is dit denkbeeld in myn hart opgekomen; laat uw bezit de belooning zyn voor zyne deugd  BENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. I£»I deugd! laat hy met u in het huwelyk treeden— en.... laaten alle de heifche pynen myn hart verfcheuren. Met deeze woorden verliet Salvini haar op het oogenblik; hy wist vervolgens gelegenheid te vinden om aan Nelly een' brief te doen toekomen, waarin hy zich bediende van de alierfterkfte uitdruKkingen, om Nelly te verzekeren , dat hy die misdaadïge drift zou bedwingen, en dat hy haar nooit wederom daarvan zou fpreeken; hy voegde daarby, dat hy, met hulp van den tyd en eene bedaarde overweeging, zyn' misdag.zou trachten te herftellen, en dat hy enkel het oog zou vestigen op de erkentenis, welke hy aan Adelson verfchuldigd was. Nelly, hoe onervaren zy ook zyn mogt, begreep wel, dat het voor den Italiaan onmooglyk was zyne belofte geftand te doen; zy befchouwde hem als een' ylhoofdigen zieken, buiten ftaat om eenig ftandvastig voorneemen te vormen, of eenige gezonde redeneering gehoor te geeven ; en zy had voorgenomen de geheele zaak aan den Lord te ontdekken, zodra zy eikanderen zouden wederzien; zy vermydde zelfs G 5 het  122 Adelson en Salvini, het gefprek met S al vini , offchoon hy haar dagelyks kwam zien. Zouden 'er aandoeningen plaats hebben, welke ons hart niet kan verwinnen? Alwie deeze gefchiedenis leest zal moeten bekennen, dat zelfs de deugdzaamfte mensch, wanneer hy eens door de vervoering der-driften is weg* gefieept, zeer onvoorzichtig zou zyn, wanneer hy voor zyne eigene krachten wilde inftaan. Wat is toch de menfchelyke wysheid, waarop wy zoveel ftaat maaken ? en wat zyn wy, wanneer de Voorzienigheid ons aan onze eigene zwakheid overlaat? Een ieder, die den toeftand van den ongelukkigen Salvini recht befchouwt, zal my deeze korte aanmerking wel willen ten goede afneemen. Laaten wy hem zien worftelen met eene neiging, die hem nederdrukte, eveneens als een weerloos vogeltje onder de klaauwen van een' fperwer. Hy vormde duizend ontwerpen, die, het een na het ander weder vervielen ; dan ging hy uit het kasteel om 'er nooit weder in te komen, en een oogenblik daarna keerde hy weder terug; zyne  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 123 ne ziel wierd door deeze onophouda'yke Hagen afgemat; zy wierd door ftorm op florm geflingerd; hy fchreeuwde fomtyds midden in den nacht; hy verbeeldde zich akelige verfchynfelen te zien, fpooken en booze geesten, die hem naar den afgrond fleepten; alle gruwelen vertoonden zich in alle hunne yslykheid voor zyne oogen; dan eens wierp hy zich, in verbeelding , voor de voeten van Mylord. Adelson, en ontdekte hem, onder het florten V3n eene zee van traanen, zyne ongelukkige vervoering, en vroeg hem om vergiffenis wegens zyne ondankbaarheid; dan weder dacht hy, dat hy voor Nelly lag nedergeknield; dat hy haar eene eeuwige liefde zwoer; hy gevoelde eene onophoudelyke beangstheid ; het minst geraas deed hem fchrikken; de rust had hem voor altoos ver« laten. En wat was de oorfprong der misdaadige vervoering, en der daarop gevolgde ongelukken van Salvini? Dit kan nooit te veeel gezegd worden; zyne toegeevendheid aan de eerde aandoeningen, die hy gevoeld had op het zien van Nelly. 'Indien hy die, in haare geboorte had te keer gegaan , dan zou hy de/.elve overwonnen hebben; en misfchien zou hy dan voor altoos een man ge-  124 Adelson en Salvin?; gebleven zyn, die ieders achting verdiende; inaar nu was het hem niet meer mooglyk te» rug te keeren, integendeel, hy ftortte zich willens en weetens van deeze fteilte af in den afgrond, die reeds gaapte om hem te verzwelgen. Adelson fchreef aan zyne twee vriendinnen, dat zy welhaast eene aangenaame ty« ding van hem zouden ontfangen; de Schilder was tegenwoordig by het leezen van deezen brief; hy kreeg een overval, waarvan Nblly de oorzaak zeer gemakkelyk kon gisfen. Daar is geen twyfel meer aan, riep hy uit, zohaast hy zich alleen bevond; myn vonnis is uitgefproken! zy gaan trouwen» trouwen! ach! Nelly! Van dit oogenblik af begon zyne verwarring toe te neemen; hy .kende zichzelven niet meer; alle hoop was hem afgefneden ; hy zag niets anders dan de plegtigheid van die vereeniging, welke hy tot dus verre nog flechts van verre befchouwd had; zyne verhitte verbeelding volgde Nelly tot in de geringde byzonderheden, by de verbindtenis, op de bruiloft, en zelfs tot in de armen van haa»  EENE EtfGELSCME GESCHIEDENIS. Ï2$ haaren gemaal; dit laatfte denkbeeld bepaalde en verdubbelde zyne woede; dit griefde hem het hart; en deed hem alle paaien te buiten gaan. Het fcheen als of de natuur medewerkte in de yslyke omwenteling, welke in de ziel van Salvini voorviel; een fchrikkelyk onweder begon eensklaps uit te barsten; een gloei» jende blikfemftraal floeg in een' boom naby de kamer van Salvini; dit fchouwfpel verhitte nog op nieuw de gisting der zwartgallige aandoeningen van den Italiaan. Het is ontwyfelbaar zeker, dat het natuurlyke veel invloed heeft op het zedelyke. Hoeveel fchelmen hebben , in de duisternis van den nacht, gruwelftukken begaan , waarvoor zy by het daglicht zouden geaarzeld hebben , en waarvan zy, misfchien door eene nadere overwee* ging zouden terug gehouden zyn! Twee koetfen verzeld van eenige dienaars te paard hielden ftil op het voorplein van het kasteel; eenige vrouwen traden daaruit, met doozen en manden onder de armen ; de Kamerdienaar van Lord Adelson ging vooruit,  12$ Adelson en Salvini. uit, trad fchielyk binnen, en gaf aan Nel* l y een' brief van den volgenden inhoud ; „ Aanbiddelyke Nelly! " „ Eindelyk ben ik alle hïnderpaalen te bo. » ven gekomen, wy hebben nu niets meer 99 te vreezen. Ik fchryf u deezen brief met « de uiterfte verrukking. De Lord Hertog en Mylord myn Oom verwachten u hier; „ de eerde begeert volftrekt, dat ons huwe99 lyk hier zal voltrokken worden, en dat wy dan nog eenige dagen by hem zullen door,, brengen; ik zend u hiernevens eenige ver* „ fierfelen, aan welke gy de fchoonheid zult „ moeten geeven. Spoed u toch om het ge« i, luk te volmaaken van een man, wiens ge„ heele ziel u reeds te gemoet vliegt; het „ minst uitftel zou my duizend dooden aan» „ doen. Verzeker onze lieve Moeder, die „ u, zo ik hoop, verzeilen zal, van myne „ kinderlyke liefde, en houd toch vooral in ,, het oog, dat ik van nu af aan reeds demi* „ nuuten begin te tellen. " „ P. S. Gy zult immers onzen vriend „ S a l >  BENE EnGELSCHB GeSCHIDENIS. 12/ >, Salvini medebrengen; de vreugd moet „ volkomen zyn. " Geduurende het leezen van deezen brief waren de hier boven gemelde vrouwen binnengekomen , en begonnen N e l l y op het prachtigfte te kleeden en te verfieren; het kasteel wedergalmde van gejuich op het hooren van deeze gelukkige tyding; Nelly wierd van, allen bemind; nooit had men zoveel bevalligheden met zoveel zedigheid en minzaamheid gepaard gezien; de bedienden van Mylord hadden haar reeds voorlang hunne geliefde Mevrouw genoemd. Mevrouw Rivers dankte den hemel voor eene zo blykbaare zegening; zy zeide, dat zy nu wel vernoegd zou fterven, nu zy eindelyk het geluk zou hebben van haare dochter met den deugdzaamften en achtenswaerdigften man vereenigd te zien; de moeder en de dochter hielden elkandere in de armen gefloten , onder het ftorten van die verrukkelyke traanen, welke de duidelykfte kenmerken zyn van het onvervalscht genoegen; de koetfen waren reeds tot voor de deur opgereden om Mevrouw R1 v e r s en haare Dochter in te neemen, en de eerstge- mei-  128 AdelsoN ik Salvini; " melde was reeds naar beneden gegaan met de vrouwen, die haare dochter gekleed hadden. Salvini was nog niet te voorfchyn gekomen ; hy kwam woedende in de kamer van' Nelly invliegen ; hy vond haar alleen. Zyt gy daar , zeide zy, Mylord Adelson heeft my bevel gezonden van u mede te brengen; «naar ik geloof, voegde zy daarby, hem met eene zekere foort van ftoutmoedigheid in de oogen ziende, dat gy beter zult doen met hier te blyven. —~~ Gy gaat dan nu met hem trouwen, Misf? Nog heden, Salvini. Vaarwel; mogt gy uwe drift.... Salvini liet haar niet uitfpreeken; hy floeg een' oogwenk van brandende woede op haar, trok zyn' degen, en ftiet haar dien in de borst; de ongelukkige Nelly kon niets meer uitbrengen, dan deeze woorden: Ach? Adelson! o, myn God, ik fterf! Eenige bedienden fchooten toe op het geraas van haar' val. Salvini, als van de helfche Furiën bezeten , zeide tegen hen: Ja , gy ziet het, ik heb degeene, welke ik boven alle menfchen beminde, met myne eigene hand ver- mcord;  S1NE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. 110 ïioord; dit zeggende wilde hy zyn' degen weder opvatten om zichzelven insgelyks te doorfteeken, doch zy vatteden hem, en fleep. ten hem bezwymd naar een ander vertrek. Mevrouw Rivers, die haare dochter nog niet zag komen, verloor haar geduld; zy flapte uit de koets, liep de trappen weder op, en naar het vertrek van haare dochter; zy vond haar levenloos op den grond leggen , in haar bloed zwemmende : Myne Dochter ! dit was het eenige woord, dat deeze rampzalige moeder kon voortbrengen; zy viel op het lichaam van Nelly neder, trachtte haar hulp toe te brengen, maar zag welhaaft , dat het te laat was; zy befproeide het lyk met haare traanen , floeg zich op de borfl; rukte de haairen uit het hoofd, gilde en jammerde, eindelyk kreeg haare ftem na langduurig fnikken zoveel lucht, dat zy vraagen kon; wie de daader was van dien gruwelyken moord; men noemde haar SalviNi. — Salvini 1 groote God! Men meldde haar, dat by niet meer op het kafteel was , dat men haar van het gezicht van dien moordenaar had willen verfchoonen, en dat hy onder eene fterke bewaaring naar ï L o  130 Adelson en Salvini^ L o n d o n gebragt wierd ; en daarby , dat hy zich in een' toeftand bevond , die hem buiten ftaat ftelde van te'fpreeken, en dat men dus de rede niet van hem had kunnen verftaan, die hem tot zulk een' gruwelyken moord had aangezet. Deeze beklaagenswaerdige vrouw, door de wanhoop verwilderd, hield het lyk van Nelly nog fteeds tegen haaren boezem gedrukt, noemde haar nog haare dochter , haare geliefde dochter ; zy had maar even kracht genoeg om te beveelen , dat niemand van het kafteel zoude gaan, dewyl zy zelve Mylord van deeze verfchrikkelyke gebeurtenis wilde kennis geeven. Adelson verwachtte Nelly met al het ongeiuld van een verliefden minnaar; hy zag ieder oogenblik op zyn horlogie: —Ach! zo zy my beminde gelyk ik haar bemin, dan zou zy hiernaartoe gevlogen zyn; wat mag haar toch ophouden ? Hy ging geduurig den weg opwandelen , langs welken zy moeft aankomen; hy vroeg aan allen de lieden, die hem ontmoetten, of zy niet twee koetfen gezien hadden verzeld van verfchei* den bedienden te paard; hy kreeg van nie« mand eenig voldoend antwoord op zyne vraag; dan  gure Enoelsche Geschiedenis. 131 dan keerde by weder terug naar het kafteel van den Lord-Hertog, befchikte over eenige zaaken ter verfraaiing van het feeft; by wilde ze'f het genoegen hebben van een aigret met diamanten aan zyne geliefde bruid te. overhandigen. De avond begon te vallen; het wierd eindelyk nacht. Adelson, die zyn ongeduld niet langer kon bedwingen, Hoop ftil uit het kafteel, zonder aan de beide Lords iets te zeggen, fteeg te paard, enkel door zyn' kamerdienaar verzeld, en reed fpoorflags naar zyn kafteel; hy had den fleutel van een der yzeren hekken; hy beval zyn' kamerdienaar hem te wachten; hy begaf zich rechtftreeks naar het vertrek van Nelly, deed zachtjes de deur open, in verwachting, dat hy haar dus op eene aangenaame wyze zou verraffchen. Welk een Schouwfpel voor den ongelukki. gen Lord! verfcheiden menfchen in verfchillende ftanden van droefheid, een waschlicht, dat een flaauw fchynfel gaf, eene wanhoopi. ge vrouw met hangende haairen uitgeftrektop een lyk, uit wiens opene wond een groots ftroom van bloed langs den grond gevloeid 1 2 wasl  t%% Adilsö» in SAtVI&ïJ was! Hy week terug van fchrik; hy herken* de haar.... Nelly! riep hy uit, en viel roerloos op het bebloed lyk neder. Dit is eene van die omftandigheden, welke door geene pen kunnen befchreven worden. De bedienden fchooten toe om den Lord byftand te bieden ,* Mevrouw Rivers, zelve rees op uit haare droevige afgetrokkenheid ; zy beurde haar hoofd een weinig op, en begon, zohaaft zy Adelson zag, nog veel heviger te fchreijen. De Lord hield zyne lippen gekleefd op de wond van zyne ongelukkige minnaares; hy trachtte het bloed te flelpen; hy dacht haar te doen herleeven : Nelly; ach, lieve Nelly! riep hy versheiden keeren, en verzonk dan weder in de wezenloosheid van de allerdiepfte droefheid; eindelyk vroeg hy met alle de woede van de verfchrikkelykfte wanhoop: Wie is het mon* fïer, dat my haar ontrukt heeft? Op het hooren van den naam des Schilders viel hy, als door een' blikfemflag getroffen, weder ter aarden. Salvini ! myn vriend! Salvini» Hy  eene Enselsche Geschiedenis. 133 Hy fprong op, vervoerd door woede: Waar is hy? waar is hy? waar is dat ver* vloekt monfter ? Laat my hem verfcheuren! laat my hem het hart uit het lichaam rukken, Mevrouw Rivers liep den Lord fchreijende te gemoet: —m* Die booswicht is reeds op weg; naar London; daar de Rechters hem voor zyn fchelmftuk zullen ffcrafFen. Adelson wierp zich op nieuw op het dood li chaam neder, drukte het in zyne armen, en riep uit: —■ Wat had dat aanbiddeiyk, dat onfchuldig meisje hem toch misdaan ? Hy kreeg ten antwoord, dat niemand whl, wat hem tot dit gruwelftuk had aangedreven. —« Salvini!... hoe!.... ach! Nelly! Nelly! gy zyt my dan ontrukt! en door welk eene hand! Adelson zonk aan de zyde, van Mevrouw Rivers op nieuw in eene akelige gevoel, loosheid neder; beiden bragten zy den nacht door in den allerverfchrikkelykften toeftand; de Lord borft van tyd tot tyd in yflyke brullingen uit. De Lord-Hertog en Lord Bermond kreegen welhaafl: bericht van dit jammer'yk I 3 ge-  134 Adilson en Salvini^ geval; zy ylden naar het kafteel van Adel* son; zy trachtten dien ongelukkige» van dit akelig voorwerp te verwyderen; maar toen begon zyne vervoering zich in haare volle kracht te openbaaren. — Neen , riep hy uit, gyzult my aan dit zielloos overfchot niet ontrukken! ik zal het blyven omhelzen; ik zal het met myne traanen befproeijen ; ik zal tot aan myn' laatften adem toe aan hetzelve gehecht blyven; laat men my met haar begraaven; laat het graf ons vereenigen; helaas ik heb haar verloren.... toen ik dacht^ dat zy reeds de myne was! v Zyn Oom fchreide met hém , en deed zyn beft om hem te vertrooften; hy ftiet hem van zich af, en wilde niets hooren; ■■ Spreek my van geen' trooft; ik begeer die niet; ik zal die nooit bcgeeren; ik heb gee« ne vrienden, geene bloedverwanten!...Ach!.... een vriend heeft my.... Hy verftomdé op dat woord , en * rukte den degen uit om zich te doorfteeken, Zyn Oom ontweldigde hem denzeiven, en poogde hem van de röüwfraatfte te verwyderen. Adelson vond middel om zyn waakzaam oog  EENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. 135 oog te ontfnappen; hy wierp zich op de kift van de ongelukkige N e l l y , drukte het lyk op nieuw tegen zyn' boezem , borft in bittere jammerklagten uit, en wilde zich by haar in het graf nederftorten. Mylord Bermond en Mevrouw Rivers geleidden hem zyns ondanks weder naar zyn vertrek , daar hy. naauwkeurig bewaakt wierd ; hy verviel in eene mymering, en men begon zelfs te vree zen; dat hy zinneloos zou worden, Salvini was te London in het diepft van eene ftikduistere gevangenis opgefloten, met zwaare ketenen vaftgekluisterd aan een' fteen, die hem tevens ten ruftbed verftrekte, gepynigd door het aandenken aan Nelly en Adelson, niets meer wen fch en de dan zyne dood, zonder echter daartoe te kunnen geraaken, alle middelen bedenkende om de voorzorg, welke men daartegen in het werk gefteld had , te verydelen , door zich het hoofd tegen den muur te verpletteren; hy fprak, geen enkel woord, en zat altoos met het aangezicht naar den grond gebukt. Toen hy ter verhoor geleid wierd , trachtte hy in geenen deele de afgryslykheid van  136" Adelson en SalviniV zyne misdaad te verminderen ; hy verzweeg geene enkele omftandigheid, hy bekende, dat hy de fnoodfte van alle menfchen was»* hy fmeekte geene gunft van de barmhartigheid der Rechters , dan dat het hen mogt behaagen zyne dood te verhaaften, en zeide, dat de hevigfte pynigingen, welke men hem zou kunnen aandoen, niet te vergelyken waren by de wroegingen, die hem het hart verfcheurden. De tyd was niet in ftaat om de wanhooptge droefheid van Adelson te doen verminderen; zyn Oom gaf hem eindelyk kennis van de oorzaak , die de woede van den Schilder had aangezet om Nelly van het leven te berooven ; op deeze ontdekking wierd de gramfchap van den Lord op nieuw gaande gemaakt; hy was even als een mensch, die, na een' langen tyd geblinddoekt te zyn geweeft, eensklaps een allerakeligft daglicht voor zyne oogen ziet; hy befchuldigde zichzeiven van eene onvergceflyke verblindheid; hy herinnerde zich , onder het vervloeken der vriendfchap en der vertrouwlykheid, eene menigte van omftandigheden , die hem de oogen had bekooren te openen; hy fprak van naai  esne Enöelsche Geschiedenis. 137 naar London te gaan'om zyne wraak te oefenen aan den moordenaar , en hem met duizend fteeken het hart te doorbooren; Mylord Bermond deed alles, dat in zyn vermoogen was, om hem te wsderhouden. J 4 Adelson fchrecf een' omftandigen brief aan de Rechters, die over Salvini moesten vonnis vellen. Hy maalde hen in denzelven eene levendige fchets van alle de weldaaden , waarmede hy dien trouwloozen ©verladen had • „ Ik heb nog meer gedaan," voegde hy daarby, „ ik heb hem bemind. Ik „ was verheugd , dat ik eindelyk eens een* vriend gevonden had! Die trouwlooze! „ hy heeft een misbruik durven maaken] van myne verblinde geruftheid , hy heeft my „ verraden, en zelfs in het oogenblik, toen „ ik myn hart voor hem openlegde! hy heeft „ begeerten kunnen voeden, hy heeft eens „ fpoorlooze drift kunnen opvatten voor eene „ vrouw .. ?ï helaas! zy leeft niet meer! en „ hy heeft haar my ontrukt, hy heeft, haar „ van het leven beroofd! Hy heeft d3 wreed„ heid gehad van haar den degen in het hart ■ „ te ftooten.... doet hem derven, doet hem s, fterven! Tracht pynigingen uit te denken... I 3 » in  133 Adelson en Salvini, « in Engeland; in de gantfche waereld „ zyn geene ftraffen, die zwaar genoeg zyn „ voor zyn gruwelftuk. Ach! dat hy duizendtnaai kon herieeven om geduurig nieu„ we dooden te fterven! Op zyn hart, op „ dac verraaderlyk hart moeten de uitgezocht„ fte pynigingen hefteed worden. Laat het „ ftaal , Iaat het vuur !.... hy kan nooit „ ftraf genoeg lyden. „ Draagt vooral wel zorg, dat hy niet „ te fchielyk fterve. o I.Jie wreedaard Schoon hy duizend dooden ftierf, zou hy myne imart nog niet gevoelen! " De ongelukkige Lord verging dus van droefheid en woede, zyne aandoening was eene-verteerende vlam, die aan alle kanten eene opening zocht om uit te barften; hy bediende zich van een oogenblik , dat Mylord Bermond, en Mevrouw Rivers hem alleen gelaten hadden, reed naar London, en vloog naar de gevangenis van Salvini. Hy trad binnen vergezeld door den knecht van den Cipier: — Ik zie dan den moordenaar van N e l l y ! en met deeze woor/ den  jttNE Enöelsche Geschiedenis. 133 iicn vl oog hy met ontblooten degen naar Salvüni. Deze floeg zyne oogen op, ;n riep uit, terwyl hy zyne ketens fchudde, en van afgryzen naar den muur terug week: A,i>elson! Adelson! ach! kon Ik my in den diepllen afgrond verbergen !.. Keen, zeïide hy tegen den Cipier, die den arm van Adelson terug hield, laat hem my van het leven berooven..., dit zal eens $roote gunft voor my zyn. Ivjet deeze woorden floeg hy zyn donker jelaat weder naar den grond, en verviel in •ene fombere ongevoeligheid. Hoe! riep de Lord geheel door woede vervoerd, wilt gy my beletten hem het hart ■ te doorbooren ! ... Monfter... booswicht... fchclm .... uitbraakfei van de hel!.... Gf hebt u durven verftouten myn medeminnaar te zyn, en een hart te doorbooren , dat.... Laat ik my in zyn -bloed baaden !....■ laat ik myn' dorft daarmede lesfehen ! myne geheele ziel reikhalU daarna! De Cipier wendde op nieuw alle poö^ingen aan om den Lord te wederhouden, die  iao Adelson en Salvini; die zyne handen trachtte te ontworftelen; en met verwoedheid op Salvini aan te vallen, ■ Ach! Mylord! Mylord! riep de man, waarheen vervoert u uwe drift! Deeze daad zou onbetaamlyk voor u zyn; laat de fïraf van dien misdaadigen aan de Rechters over. Adelson bleef een tydlang ftilzwygen; zyne woede begon te herleeven: — Hoe" zou het my niet vryftaan my te wreeken, daar hy een zo dierbaar leven heeft kun. nen verkorten.... o die fnoode ziel!.... Waarom hebt gy my niet vermoord? II zou het ftervende u vergeven hebben..., maar Nelly te vermoorden! Nelly! Hy zonk door wanhoop overmand op eene fteenen bank neder ; terwyl ftroomen van traanen hem langs de wangen afvloeiden; hj liet den degen vallen; . Zeg my, elendi ge ! geef my antwoord; welk een booze geeft heeft u bezield ? wat heeft u vervoerc tot het pleegen van een' zo ongehoorden, z( vervloekten moord? antwoord my, antwoorl my. De liefde, Adelson; ziedaa de bron van myne misdaad, van myne ve> foe*  SKA* KNGSLSCHI GlSCHIIDBNlI, 141 foeijely ke misdaad...: —— De liefde, ont« menschte! heeft de liefde ooit iemand tot een' moordenaar gemaakt ? JBegrypt gy wel recht aan welk eene misdaad gy u hebt fchul- dig gemaakt? Aan alle. Ik ben een monfter wan trouwloosheid, van onfcmenschtheid, van ondankbaarheid, de ver foei jelykfte van alle booswichten, wreeder dan de wreedfte dieren; gy behoeft my myne gruwelftuk. ken niet voor oogen te ftellen; myn hart is u reeds daarin voorgekomen;.... Adelson!.... gy zyt waarlyk ongelukkig!.... maar, gy kunt u geen denkbeeld maaken van hetgeen ik lyden moet. — Wrecdaart, gy hebt haar > die ik boven alles beminde, van het leven beroofd, kunt gy wel ooit genoeg lyden ? «—ia Neen , dit beken ik; hoe hevig ook myne wroegingen moogen zyn, zullen zy echter nooit myne misdaad kunnen evenaa* ren....di« is onvergeeflyk! Ach! ver- laat my! verlaat my! uwe tegenwoordigheid! vermeerdert nog de zielsangft, die my het hart verfcheurt. De Lord flikte byna in zyne traanen. —»— Gevoelt gy wel alle de yflykheid van het Ie* d, dat ik mo st lyden.... En ik zie de oorzi tak t an  142 ADILSOüC EN 5ALVl«ft;; van hetzelve hier vcor myne oogen i —- Ja, ik gevoel zeer levendig wat het is I Nelly verloren te hebben.... ik heb u tot den ongelukkigften, en myzelven tot den s ïisdaadigften van alle menfchen gemaakt. Ik zou kunnen trachten my by u te verfchoou en, door u een verflag te doen van den zelfftryd, dien ik heb uitgeftaan en de tege nkantingen van myn gemoed van een ge moed, dat niet voor de- ondeugd gefchapem wj is; maar in de plaats van uwe gramfchap te \s illen bedaaren, wil ik dezelve veeleer aanf pooren; uw medelyden zou myne' ftraf maar verzwaaren ; ik verdien hetzelve niet; ik ven dien niets anders dan uwen haat , uwe wra; ik, de allerwreedfte pynigingen ; ik heb gez» ondigd tegen de menfchen , tegen God;.... ik hen de beul van myn' vriend , van mj n'4'weldoender !... ik ben de moordenaar vj m N e l l y ! Op deeze woorden wierd d e ftem van i 1 a lvi n i door zwaare fnikken en verzuch* * ingen afgebroken; een oogenblik daarna verTl Dlgde hy: Wat heeft u herwaarts gevoel d? Gy wilt nv / van het leven berooven! Ach i zulk eene dood  Anus, Bnoelsche Geschiedenis, 143 dood zou voel te zacht voor my zyn.... Mylord, ik moet eene fchandelyke dood op het fchavot ondergaan, (ik moet voor de oogen van gantsch london blootgefteld worden aan alle de fchande, welke myne gruwelyke misdaad verdiend heeft. Hy voegde bitterlyk fchreyende daarby; maar Adelson.... weet, dat gy my altoos waard zyt geweeft ! Ben ik u altoos waard geweelt ! en door uwe hand heb ik haar verloren,'die ik duizendmaal meer beminde dan myzelven ! Wreede , geef my Nelly weder! gy.hebt haar my ontrukt; en dat voor altoos! en waarom moeit gy haar aan uwe woede opofferen ? lk be¬ minde haar, en ik wierd niet bemind, gy waart het voorwerp van haare liefde; gy ftond bezitter te worden van alle haare bekoorlykheden. ... het eerft ©ogenblik, toen ik Nelly gezien heb, heeft my van myne ruft, van myne rede , en van myne deugd beroofd.... ik heb allen myne plichten vergeten. Myne liefde is fterker' geweeft dan myne erkentenis; ik heb vergeefs getracht my daartegen te verzetten; ik heb de neiging, die my overheerschte, niet kunnen verwinnen.  144 Adelson 'in $alvini; nen. Tot tweemaal toe heb ik getracht my tö berooven van een leven , dat ik verwenschte? ik heb het ftaal, ik heb vergif willen gebruiken; en Nelly, welk een wreedebarm» hartigheid! heeft my tweemaal gered. Herinner u de wandeling buiten de plaats ; tot hoe hoog een' trap van verblindheid en woede myne drift ook mogt geftegen zyn, behield de vriendfchap echter de overhand; ik kon niet befluiten de vruchten van myne trouwloosheid te plukken ; ik was niet in Haat om u te verraaden ; nu kunt gy zelf oordeelen welk een vermoogen gy had op myn hart, daar ik, indien het my mooglyk ware geweeft, den geheelen loop der natuur zou omgekeerd hebben om één enkelen gunstigen oogwenk van Nelly te erlangen! Herinner u, dat, toen Mylord Bermond u ontbood by den Lord-Hertog, ik u verzocht om my met u te neemen.... maar het blykt, dat ik my onmooglyk aan myn rampzaaüg lot heb kunnen ontrukken ; ik moet het ondergaan. Ik moet voor altoos tot een voorbeeld ftrekken van de zwakheid der menfchelyke natuur, ja , het is waar, dat gy my met wcldaaden hebt overladen ; het is waar, dat gy my bemind hebt; gy hebt uw hart  eene EngeIsche Geschiedenis. 14$ hart in myn' boezem uitgeftort; en ter belooning van zoveel goedheid ben ik ondankbaar geweeft, ik heb de aanbiddelykfte vrouw van de waereld doorftoken.... welke gy, welke ik boven alles beminde! Bezef hieruit de hevigheid, de verwoede buitenfpoorigheid van eene drift, welke my nog beheerscht, en die niet dan met myn leven zal eindigen; bezef die, en beef van afgryzen ; midden in den rouw, in de wroeging, in de hartverfcheuring , welke ik thans gevoel, zou ik nog eveneens handelen, wanneer ik my weder in dezelfde omftandigheden bevond. Laat men de verfchrikkelykfte ftraf voor my bereiden, laat men my duizend dooden doen fterven, maar laat menmy, zo fpoedig als mooglyk is, verlosfen van een leven; dat ik verfoei.... Onze ziel is onfterflyk; de myne zal dus eeuwig gepynigd v/orden door het vergeefsch berouw van den braafften van alle menfchen verraden te hebben! Adelson fprong op , vloog naar den gevangen' , drukte hem in zyne armen, en riep uit, terwyl hem eene rilling door allen de leden ging : —- Elendige! gy zyt voormaals myn vriend geweeft! Na het uiten van li ^ee*  146* Ad els ëN en Salvini"" deeze woorden fprong hy terug,- en fpoedde zich ylings ten kerker uit. Den volgenden nacht hoorde Salvini, omtrent te middernacht, de deur van zyne gevangenis openfluiten; hy dacht, dat men hem zyn doodvonnis kwam aankondigen; by het flaauw licht van eene lantaren herkende hy een' der knechts van den Cipier, die hem een' brief, en tevens eene beurs met goud' overgaf; het eerft, dat hy deed, was den brief openen; waarin hy de volgende woorden las: „ Uw vonnis is geveld; overmorgen zult „ gy naar Tyburn gevoerd worden, om „ het lot van een' mi'sdaadigen te ondergaan. „ Ik heb geene poogingen aangewend om de „ geftrengheid der wetten te verzachten; de„ zelve moest in haare volle kracht tegen u „ in het werk gefield worden; uwe handen „ zyn nog bevlekt met het bloed van Nel„ ly ; welk een denkbeeld ! Goddelooze „ moordenaar! door dien moord alleen hebt ,, gy u aan alle gruwelen fchuldig gemaakt/ „ my , uwen vriend , uwen weldoender „ hebt gy vermoord , my hebt gy het hart door-  eene ëngelsche geschiedenis. Itf ~, doorftoken .... Bedien u van eene op wel ,, lipg van medelyden, welke ik gevoel; de ,, man, die u deezen brief zal overgeeven, „ heeft op zich genomen u in vryheid te ftel„ len. Gaa, vlucht met hem; fpoed u om „ een land te verlaaten, dat gy nimmermoeft „ aanfehouwd hebben; gaa heen om weder „ op nieuw in andere landen vrienden te „ verraaden; gaa om hunne geliefdfte panden „ te vermoorden; leef, zo gy durft. Wat 9, my betreft, ik gaa fterven met die hart„ kwellingen, welke uw deel moesten zyn. " Myne vryheid hangt dan van u af? zeide Salvini tegen den knecht, nadat hy met veel oplettendheid dien brief gelezen had. —Op het oogenblik zal ik uwe boeijens losinaaken; u uit de gevangenis voeren, en met u naar Frankryk^overfteeken ; niemand zal van onze vlucht bericht krygen, dan nadat wy reeds in veiligheid zullen zyn. Ik moet op den brief van Mylord Adelson antwoorden, viel de Schilder hem in5 ik heb u flechts ééne gunst te verzoeken ; ontflaa my voor een oogenblik van deeze ke» K % tenen;  \\% Adelson em Salvini, tenen;...!. welke ik maar al te veel verdiend heb , en bezorg my papier , pennen , en inKt. De Cipiersknecht voldeed aan zyn verzoek, doch ftond tevens verftomd van verwondering; hy begreep niet wat de oorzaak mogt zyn van de onverfchilligheid, waarmede de gevangen een zo onverwacht nieuws had aangehoord; hy dacht, dathy in verrukking opgetogen zou zyn geweest, en hy had integendeel geene de minste blyk van blydfchap in hem befpeurd; hy fchreef by het fomber licht van de lantaren een' zeer langen brief, en gaf die met de beurs aan den Cipier over. Hoe! wat doet gy? Mylord Adelson zal uit deezen brief myn befluit verneemen; bezorg hem dien, bid ik u toch zo fpoedig als moog- lyk is, Gy wilt dan met?.... Spoed u toch , ik fmeek het u ; vlieg naar hem toe.... is myne dood niet overmorgen bepaald.... is dat niet de dag, die een einde zal maaken aan myne wroegingen? Ja, uw vonnis is reeds geveld. Dat is my genoeg. Ik verwacht een antwoord van den Lord. En gy wilt niet ontboeid worden ?  EENE EtfGELSCHE GESCHIEDENIS. j' den ? Gaa heen, en doe Hechts hetgeen ik u verzoek. Adelson Hond verbaasd op het zien van den Cipiersknecht, dien hy dacht met den onge* lukkigen Salvini reeds verre van Lor. don te zyn. Zyne verwondering nam toe, zoras hy op het geld zyne oogen floeg; hy fpoedde zieh om den brief te leezen ; de zelve was van den volgenden inhoud! „ Vergroot myne misdaad niet door het „ vergrooten van uwe weldaaden, offchoon „ het eene nieuwe blyk is van uwe meer dan menschlyke edelmoedigheid , dat gy myn „ leven tracht te redde.n. Ik moet dat haate„ lyk, dat fnood leven derven, de natuur, „ de vriendfchap, de liefde moet gewroken „ worden, ja de Hemel zelf, die voorzeker „ om my te ftrafFen, my heeft overgelaten „ aan de vervoering van eene drift , wier „ hevigheid nooit iemand zal kunnen bevat„ ten. Ik heb tegen allen de geheiligdfte „ plichten gezondigd, ik moet dus ook aan „ die allen weder voldoen, en dit kan niet „ gefchieden dan door eene fchandelyke dood 3i te ondergaan; de fchande is de allerzwaar^ K 3 fte  150 Adelson en Salvini; „ fte ftraf voor een hart, dat in weêrwil der misdaaden, waaraan het zich heeft fchul„ dig gemaakt, echter nog gevoelig is voor ,, de eer. Helaas ! Mylord , gy hebt my „ deugdzaam , gevoelig , en erkentelyk ge„ kend^en thans ben ik de wreedfte, en de „ verachtelykfte van alle booswichten! welk „ eene verandering! welk een val! Gy be„ hoort by uzelven overtuigd te zyn, dat ik „ heb Ieeren fterven; maar zelf my van het „ leven te berooven zou geene genoegzaame boete zyn voor myne misdaad; indien ik een verfchrikkelyker uiteinde kon beden» ,, ken dan dat, hetwelk my te wachten ftaat, „ dan zou ik het van uwe goedheid affmee? „ ken; dit is de eenige gunft, waarvoor ik „ u nog gaarne zou willen verplicht zyn. „ Denk echter niet, Mylord, dat ik u ver„ zoek my het een of ander middel te be„ zorgen om een leven te verkorten , dat „ my,haatelyk is, en my veel zwaarder valt ,» dan myne ketenen; neen, Mylord, ik zeg „ het nog eens; deeze boete zou veel te ge„ ring zyn voor demisdaad; en daarenboven ,3 zou ik zondigen tegen een' godsdienst voor wiens ontzaglyke waarheden ik thans meer „ dan ooit gevoelig ben. Neen, Mylord, ik  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS." ï D E F.LEET-PRISON. EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS, j|J^s*@A.t de menschlievendheid, na de liefde tot God, onze voornaam* 4j? *%■ ste plicht is, word ons niet alleen door den Godsdienst maar ook door de Natuur zelve ingeboezemd. Geene deugd is 'er , welke' aan een' weldenkenden mensch grooter genoegen kan geeven, dan die van de ongelukkigen, zoveel moog« lyk, by te ftaan, en uit hunne elende te. redden. Mylord Cliston, die deeze hoofddeugd niet alleen zelf in den hoogden graad toeöefende, masr die . ook van jongs af zynen Zoon» trachtte in te prenten; zond denzei ven op zekeren tyd , van zyn' Opziender verzeld naar L o a don, met eene aanzienlyke fom , om daarvoor eenige ongelukkigen , die L 5 om  y I v 170 De Fleet Prison, fchnld in de gevangenis zaten, te losfen; doch onder voorwaarde , dat een ieder van hen verplicht zou zyn hem een verhaal van .zyne' lotgevallen en van de oorzaak zyner rampen mede te deelen. Toen nu de jonge Lord op het Landgoed van zyn' Vader terug gekomen was , zeide Mylord Clinton: Welnu, Hendrie, nu zult gy ons, denk ik, een verhaal doen van de ontmoetingen, welke u op uwen togt zya overgekomen; gy zult my zekerlyk wel het een of ander aanmerkenswaerdig geval weeten te vernaaien. Ik zou u verfcheiden aanmerkenswaerdige gevallen kunnen verhaalen , Papa, gaf de jonge Hendrik ten antwoord, die my ten hoogtle getroffen hebben , toen ik dezelven gehoord heb. maat de Heer C l e m e n t ( dit was de naam van zyn' Opziepler) zal u die beter kunnen verhaaien ; Papa, zy zouden veel verliezen, wanneer zy uit myn' mond kwamen. Koms kom, Hendrik, zeide Mylord Cl in. ton, wy zullen wel wat infchikken, vertelhet ons op uwe wys , zo als gy het u best kunt herinneren. De jonge Lord gehoorzaamde, en begon aldus zyn verhaal: Op  ïsne Engelsche Geschiedenis. 171. Op den tweeden dag na ons vertrek, Papa, ging ik met den Heer Clement naar de Fleetprison; het eerst ongelukkig voorwerp , dat wy daar, op de plaats wandelende, ontmoetten, was myn gewezen Schoolmeester Vind ex, dien myn jonge vriend E d i> a r d en ik, om hem voor zyne onredelyke geftrengheid te ftraffen , gelyk gy weet, door gewaande fpookery zodanig yerfchrikt hadden, dat hy met vrouw en kind zyn huis verliet. Hy wandelde zeer droefgeestig langs den muur heen en weder. Hy zag 'er zé bleek, armoedig, en vervallen uit, dat ik hem niet herkende, dan na hem met oplettendheid aangekeken te hebben. Op dit ge« 2icht begon myn hart week te worden , en ik kreeg medelyden met den armen man; want ik gevoelde iets in myn gemoed, dat my zeide, dat hem een droevig ongeluk moest overgekomen zyn, dewyl hy tot deezenelendigen ftaat vervallen was. Vol van deeze gedachten trad ik naar hem toe, meteen gelaat, dat, zoals ik denk, niet minder droevig was dan het zyne. Hoe vaart gy, Mynheer V1 n d e x , zeide ik. Ik zou verblyd zyn van u t| zien, wanneer  172 De Fleet P ris om neer ik u in een* minder droevigen toeftand zag. Op deeze woorden keek hy my een' tydlang fterk aan, en my eindelyk herkennende, zag hy zeer bedrukt, keerde zich om, en wilde my ontwyken; maar ik vatte hem vriendelyk by de hand, en zeide tegen hem: Neen, Mynheer Vindex, gy moet niet van my weggaan; wilt gy uwen ouden leerling Hendrik Clinto n niet meer kennen ? ■ Ja, zeide hy, zyne droevige oogen nederflaande, ik ken u, Jonker; ik weet, dat ik zeer flecht met ü gehandeld heb, en ik kan denken waarom gy hier gekomen z\t; maar gy moogt my thans vry alle verwytingen en beleedigingen aandoen , want ik kan niet laager zinken dan ik nu ben, vóór dat ik in het graf zink. Ik ben niet gekomen om u verwytingen of beleedigingen aan te doen , Mynheer V i nd e x; deeze traanen, zeide ik myne oogen afdroogende, kunnen u daarvan tof getuigen ftrekken. Daar zyn twintig Guinies voor u, om warme kleederen te koopen, die u beter tegen de koude kunnen befchermen. Hoe jong en gering ik ook mooge weezen, zal ik echter grachten nog iets meer voor u te doen, en  eene Enoelsche GEScttiêoENrs. 173 cn daarom bid ik u, dat gy my een' kus wilt geeven, ten teken dat wy vrienden zyn. Zohaast ik dit gezegd had, zag de onge. lukkige man my met groote , ftaarende, en verbaasde oogen aan, met een gslaat, dat tusfchen blydfchap en fchaamte verdeeld fcheen. Hy viel vervolgens op zyne km en, naar ik denk, opdat ik hem des te beter zou kunnen kus feu, en my in zyne armen neemcnde riep hy uit: Gy zyt geen kind, dat var? eene vrouw geboren is; gy zyt een Engel, gy Zyt een Engel van God! en met deeze woorden begon hy te fchreijen, Papa,, en zó aandoenlyk te fchreijen, dat ik hem met al myn hart daarin gezelfchap hield. Ik deed alles, dat in myn vermoogen was om hem tot bedaaren te brengen, en te vervrolyken, en nadat ik hem opgeheven had zeide ik tegen hem: Mynheer Vindex, wy moeten deezen middag te zaamen eeten ' 7[q hier den Heer Clement, die het opzicht over my heeft, ik verzoek u, dat gy vriend; fchap met hem maakt. Hierop leidde ik hem by de hand in eene ruime  174 De Fleet Prison^ ruims bensdenk amer, die de Oppasfer voor ons gereed gemaakt had, en ik gaf bevél, dat zy zich haasten zouden met het middag, maal klaar te maaken, Zohaast wy ons aan de tafel hadden gezet begon ik te dartelen en te lachen naar myne gewoone manier , om den Heer Vindex in een' vrolyken luim te brengen! M3ar toen ik zag , dat dit niet wilde gelukken, zeide ik: Mynheer Vind e x, wees zo goed van my te zeggen, hoeveel- de fom bedraagt, waarvoor gy in hechtenis genomen zyt. Dat is al eene groote fom, myn Engel, zeide hy; dezelve bedraagt niet minder dan honderd - en • twee - en - vyftig Ponden Sterling. Zohaast hy dit gezegd had, haalde ik myne brieventasch uit, en na twee bankbriefjes, en^ eenig klein geld, die te zaamen de fom uitmaakten hem in de hand gegeven te hebben, zeide ik: Nooit zal myn oude meefler en vriend om zulk eene beuzeling in de gevangenis zitten. Na de bankbriefjes een' tydlang met verwondcring aangezien te hebben, keerde by zich met eene foort van twyfeling en blykbaare bëfchaamdheid naar den Heer Clememt, Mynheer, zeide by tegen hem, heeft deeze jonge  trans Engelsche Geschiedenis. 175 jonge Lord het recht om over zulk eene groote fom naar zyn goedvinden te befchikken? Dit recht heeft hy; gaf de Heer Clement ten antwoord, hy kan zelfs', indien hy wil, nog over veel grooter fommen befchikken, en ik ben wel verzekerd, dat zyn Vader zich rykelyk betaald zal achten met het nuttig gebruik, dat zyn edelmoedige zoon gemaakt heeft van dit aan hem gefchonken voorrecht. Zohaast hy dit gehoord had, begon een glans van blydfchap, even gelyk een zonneftraal door donkere wolken, cp zyn treurig gelaat door te breeken: En gy zyt het dan, myn waarde Lord Hendrik, gy, dien ik zo onmenfchelyk behandeld heb? Gy moogt het my vergeeveh, myn Engel, maar nooit, nooit zal ik het myzelven kunnen vergeeven. o Mynheer Vind ex, zeike ik , ik zou nog wel eens dezelfde flagen willen ontfangen, om u nog eens dezelfde vriendfchap te moogen doen, en te maaken , dat gy my nog ee:is .zo veel bemin ■ de als gy my nu bemint. Het eeten wierd toen opgebragt, en ik fchonk  175 ©e Fleet Prison, fchonk hem een groot glas wyn, dat hy uitdronk op de gezondheid van myn' uitmun. tenden vader ; dus noemde hy u , Papa. Welhaast wierden wy recht vrolyk, en gemeenzaam met eikanderen, en toen het middagmaal gedaan iva?» verzocht ik hem, dat hy my zou vernaaien door welk ongeluk hy in de gevangenis gekomen was. Ach, Mylord Hendrik! riep hy uit> alles, dat ik geleden heb, dat heb ik met recht, met het grootfte recht geleden, voor de harde en wreede behandeling, die ik u heb aangedaan. Na het geval van de gewaande fpookeiy, dat u bekend is, begon de fchande, die ik my gedeeltelyk door myne vlucht, en gedeeltelyk door myne Wreede behandeling op den hals had gehaald, in den beginne in ftilte , en kort daarna opentlyk verfpreid te worden. De fchoolkinderen vernamen zulks eindelyk ook, en begonnen my uit te jouwen ; en hoe meer ik hen floeg hoe meer zy my omringden, en my achterna riepen: Lach uit dien bloodaart! Lach uit dien bloodaart! Geene  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. IJ7 Geene pest is zo doodelyk als verachting voor een' man in zyn beroep. Myne leerlingen wierden ongehoorzaam, en gaven geene acht meer op my of op myne bevélen. Myne gemeenzaamfte vrienden zelfs begonden my. te vermyden, en wierpen van ter zyde, glimlachende , een oog van verachting op my, wanneer zy my ontmoetten. Van toen af aan begon myn fchooi te verfmelten als fneeuw voor de zon. Myne kostkinderen zeiven gingen van my af. Ik moest eene zwaare huur opbrengen ; en myne goederjsn wierden door den huisheer in beflag genomen. Te vergeefs verzocht ik de ouders van myne leerlingen om betaaling van hefi fchoolgeld. Niet een van hen, die my geld fchuldig waren, wilde my betaalen; terwyl van; den anderen kant, allen myne fchuldeifchers my eensklaps kwamen overvallen ; en hierdoor ben ik in deeze gevangenis geraakt, waaruit uwe goedheid my nu verlost heeft. Myne arme mistroostige huisvrouw zou my in den kerker gevolgd zyn; maar, dewyl ik niets had om haar te. onderhouden, zond ik haar by eene oude moei van ons , die da M barm-  17$ De Fleet PrïsonV barmhartigheid had van haar in huis te neemen. Ach! ach! myn arme Mynheer Vindex, zeide ik, wanneer ik flechts iets hoegenaamd had voorzien van de ongelukken, die u door onze ondeugende grappen zyn overgekomen, dan zou ik veel liever myne handen in een' glocijenden oven hebben geftoken dan zulk eene boosheid helpen uitvoeren. Wy zyn dus in gemoede verplicht, Mynheer Vind ex, u vergoeding te doen voor het leed, dat wy u veroorzaakt hebben ,• en, dewyl ik oordeel , dat gy nog niet half betaald zyÊ voorde rampen, die u door ons overgekomen zyn, geef ik u hier myne hand en myn woord, dat ik u nog honderd-en-vyftig ponden zal bezorgen ; zonder daarvoor eenigen den minften dank te willen aanneemen, dewyl ik begryp, dat het niets anders is dan eene daad van plichtige eerlykheid. En ik, riep Mylord Clintön, ben u duizend ponden fchuldig, myn edelmoedige Hendrik, voor dit enkel denkbeeld, o Dat is goed, lieve Papa, dat is goed! riep de jonge Lord van zyn' floel opfpringende, en in zyne handen klap-  EEÏÏTE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 179 Klappende, dan kan ik met allen myne arm© fchuldeifchers effen rekening maaken. Ik verblydde 'my grootelyks, Papa, omdat Ik den armen Heer Vind ex zo in triumfkon wegzendenj en, na affcheid genomen te hebben , gingen wy twee of drie deuren verder om een lief jong meisje te bezoeken, dat, gelyk men ons berichtte, met haaren ouden vader in hechtenis genomen was. En ik zal u haar. geval ver haaien, met nog twee of drie andere gevallen, meer om rede van de wonderbaare gebeurtenisfen , die 'er voorvielen, terwyl wy daar waren, dan om de byzonderheid van de gevallen zeiven. Zohaast wy klopten aan de deur, die de knecht van den Cipier ons gewezen had, wierd dezelve voor ons open gedaan, en wy zagen een jong vrouwsperfoon, dat, met den rug naar ons toegekeerd, op een fpeldewerkkusfen kant zat te weeven, terwyl een oud man, met eene bril op den neus, haar uit Thomas a Kempis zat voor te leezen, Zy Honden beiden op om ons te verwelkomen. De Heer Clement trad toen nader, en na gezien te hebben, wat de bezigheid van beiden M a was,  i8o DeFleet Prisön; was, riep hy uit: Praave menfchen ! het kan niet anders zyn of God moet uw werk zegenen , dewyl gy uwen tyd hefteed naar zyn' wil, zowel met betrekking tot dit als tot het toekomend leven. Tot eene blyk van zyne gunst voor u , zend hy u door onze hand een gefchenk van veel gewigt; dat gy ontfangen kunt, zohaast het u behaagen zal ons te verhaaien vanwaar, en wie gy zyt, en hoe gy hier zyt gekomen. Gezegend zyn de boden van God, riep de vader uit, het zy dan dat zy goede of kwaade tyding brengen; ik zal met den ouden Hoogepriester ELI zeggen ; " ,, Hy is de H eer e , hy doe wat goed is in ,, zyne oogen. " Maar, Papa, ik wierd geheel verrukt toen zyne dochter haar aangezicht naar my toe wendde. Daar was zulk eene zachtheid; zulk eene hemelfche onfchuldigheid in haar gelaat, dat ik haar wel om den hals zou hebben willen vliegen. É Zonaast ik eene flesch wyn en glazen had doen komen, gingen wy nederzitten by een drieftalietje, dat beurtelings voor een' ftoel en  EENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS, igr en voor eene tafel fcheen te dienen, en na een paar maaien rond gedronken te hehHen, begon de vroome man ons zyne gefchiedenis te ver haaien. Myn Vader, dus ving hy aan, was Samuöl Stern. Hy had een onnezwaard inkomen van negenhonderd-en-vyftig ponden 'sjaars van een Landgoed in S u s s e x, en by verwekte by myne moeder drie dochters en vier zoons, waarvan ik de tweede was. Myn Vader was, tot ons ongeluk een Koningsgezinde , en toen de twist tusfchen K arel den Eerften en het Parlement begon uit te barsten, zaamelde hy zoveel geld byëen als hy krygen kon, en bragt op zyne eigen kosten eene compagnie foldaaten op de been, welke hy zelf aanvoerde om zyn' Koninglyken Meester te hulp te komen. Na eenige gelukkige fchermutfelingen wierd hem het hoofd door midden gehakt door een' ruiter in den flag by Naisbv. Zohaast de tyding van zyne dood kwam verlieten ons al'e onze bedienden, en een ieder van hen nam M 3 zo-  lot De Fleet Prison, zoveel mede als hy krygen kon; en kort daarna kwamen de foldaaten van de Republiek, en beroofden ons van het overige tot zelfs het vee toe, en lieten niets over dan de bloo. te muuren. Ondertusfchen waren wy kinderen in den tuin gevlucht, en daar van eikanderen fcheidende kroopen wy onder heggen en. ftruiken als zoveel kiekens, die eene fchuilplaats zoeken tegen den fperwer. Zohaast wy geen gerucht meer hoorden, reezen wy op, en keeken befchroomd rond, en toen weder byëen komende hielpen wy elkanderen over den muur van den tuin, en liepen zo fchielyk als wy konden naar een' nabuurig landgoed , dat de bewooner van myn' Vader in huur had gehad. Deeze man ontfing ons zeer koel , en wy bragtqn daar een' Hechten nacht door. Hy ging echter den volgenden dag, denkelyk om van ons ontfla. gen te worden, naar onze nabeftaanden, en haalde den een' over om een' zoon, en den anderen om eene dochter na zich te neemen, totdat wy allen onder hen verdeeld waren; en dus geraakten wy in eene foort van dienstbaar-  EENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS. I83 baarheid, welke ik geloof, dat, by ondervinding , harder zal bevonden worden dan de dienstbaarheid onder vreemden. Ik heb u vergeten te zeggen, Mynheeren , dat myne Moeder reeds overleden was toen myn Vader de wapenen opvatte, zodat wy thans in alle opzichten verlaten weezen waren. Ik viel aan een' Oom van moeders zyde te beurt. Hy woonde op een klein Landgoed, dat hem jaarlyks ten naaste by honderd - en twintig ponden opbragt, met een' zoon, en eene dochter, welke my zeer bekoorlyk toefcheen. Myn Oom ftelde my tot opziender over zyne werklieden , en gebruikte my tevens tot het opmaaken van rekeningen, fchryven van brievén , enz. maar, toen hy vernam, dat 'er eene heimelyke genegenheid plaats had tusfchen zyne dochter en my , riep hy my alleen , en zwoer my , dat , indien ik het ooit in myne gedachten durfde neemen van met zyne dochter fte trouwen, hy ons geen' ftuiver ten huwelyk zou geeven. M 4 Ia*  i$4 De Fleet Prison, Indien gy immer de liefde gekend hebt, zeide hy tegen den Heer Clement, dan zal het u voorzeker niet onbekend zyn, dat dezelve nog veel grooter hinderpaalen dan deeze te boven komt. Om kort te gaan, wy wieden getrouwd, en ten huize uitgejaagd, zonder iets meer om van te Ieeven dan de geringe fom van omtrent twintig ponden aan klein geld, dat myne huisvrouw van tyd tot tyd van Lady Goodly ; haare peetemoei ontfangen had. Wy fpoedden ons zo fchielyk als mooglyk was naar Londo». Myne huisvrouw was eene zeer goede naaifter, en toen ik vernam, dat ;myn fchoonvader zich volftrekt niet met ons wilde verzoenen , verbond ' ik my by een* huisfchilder , by wien ik voor niet werkte, onder voorwaarde, dat hy my in zyn handwerk grondig zou onderwyzen. In het derde jaar, na ons trouwen, bragt myne huls vrouw dit ongelukkig meisje terwaereld; doch geiukkiglyk belastte zy het menschdom niet met een grooter getal van ons ramp. zalig nageflacht. 0>>  EENE FeANSCHE GESCHIEDENIS* l8$ Onze voornaamfte zorg, en ons-eenig vermaak was gevestigd op deeze onze kleine doch* ter, en wy achtten alle kosten en moeite gering om haar naar haare waerdy in de waereld te doen verfchynen. Toen K 4 rel de Tweede den troon beklom, twyfelden onze nabeftaanden geenzïns, of wy zouden in onze oude bezittingen en voorrechten herfteld worden: en zy bekostigden, om hunnen eigen' goeden naam, alles, dat noodig was, om ons óp eene welyoeglyke wyze aan het Hof te doen verfchynen. Wy maakten daar een geheel jaar lang onze opwachting, en leverden eene menigte klaaglyke fmeekfchriften in ; maar zyne Majesteit had zóveel te doen met zyne vermaaken, of was zó bevreesd van de oude vyanden van zyn huis op nieuw te zullen beleedigen, dat hy aan ons verzoek geen gehoor gaf. Misfchien is 'er iets in het hart der Grooten, dat hen eer doet overhellen tot het betoonen -van weldaadigheid dan van billykheid; omdat zy veelligt deakea, dat dit laatfte meer een plicht dan eene gunstbetoöning is. M 5 Door  I&5 De Fleet Prison;' Door lang te vergeefs myne opwachting gemaakt te hebben afgemat, begaf ik my weder tot myn oud handwerk, en met behulp van zuinigheid en naarftigheid , leefde ik, met myn klein huisgezin, volkomen gelukkig en vergenc^gd. , Nadat omtrent tien maanden dus verlopen waren, kwamen 'er twee mannen aan ons huis. De een had eene prachtige Iiverei aan, en vroeg naar myne dochter; zohaast zy voorge. komen was, gaf hy aan haar eene banknoot over van vyf-eu-twintig ponden , met een briefje van den volgenden inhoud: .— „La„ dy Diana Temple zend de nevens» „ gaande banknoot aan Misf D ianaStern, „ ten einde zy zich daarvoor eenig middel s, van beftaan mooge verfchaffen." - Naardien nu myn geliafd kind geene rede had om eenig achterdenken nopens deeze zaak op te vatten, beval zy aan den Jyfknecht, dat hy Mylady van haare oprechte dankbaarheid en achting zou verzekeren, en liet hem hiermede vertrekken. Dewyl nu deeze Lady nog eene verre bloedver-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 187 verwante was van den vader van myne huisvrouw, ging myne dochter eenige dagen na-. derhand, in haare beste kleederen gekleed, naar haar huis om de Lady mondeling te bedanken , maar, daar komende vernam zy, dat zy naar haar landgoed vertrokken fras. Intusfchen befteedde zy haar vermeend gefshenk aan het opzetten van een' modewinkel , en begon reeds eenige neering te krygen, toen, op zekeren avond, twee gerechtsdienaars binnen traden , haar a^ngreepen, en haar onder de armen wegdraagende in eene koets plaatsten, die voor onze huisdeur kwam opryden. Myne huisvrouw en ik waren toegefchot«n op het hooren van den gil, die ons kind gaf, en eene koets ziende, die met haar in vollen ren wegreed, liepen wy dezelve na zo hard als wy konden kermende en jammerende, en fchreeuwden uit alle onze magt : Houd de koets! houd de koets! eene (chaaking! eene fchaaking! Eindelyk greep een iioutmoedige knaap, di«*de koets tegenkwam, het eene paard by den toom, en zyn mes uithaalende, ter-  183 De Fleet Pbisonv terwyl de koeffier naar hem .floeg, fneed hy de ftrengen in ftukken. Toen begon 'er een hoop volk rondom de koer-; fe vergaderen , waarop een fraai gekleed man. die in'de koets zat, daaruit Tprong, en zich, zo hard als by loopen kof, wegpakte; maar de köetfïer was zo gelukkig niet; het volk fcheurde h*m van de bok, en na hem wel geflagen en getrapt te hebben fleepten zy hem door de goot, Ihtusfchen haalden wy ons kind uit de koets, die vervolgens door het gemeen omverre geworpen wierd, en toen daarop gaande danfen, hadden zy dezelve welhaast geheel verhryzeld. Wy dachten toen , dat wyniets meer te vreezen hadden, en ons kind tusfchen ons beiden neemende, keerden wy terug naar ons huis; maar, helaas! wy mogten niet binnen gaan; de twee gerechtsboden Honden voorde deur, en een papier uithaalende arrefteerden zy ons kind op nieuw uit naam van zekertn Jonathan D e l v i l , Schildkn. voor de fomma van vyf - en twintig ponden , welke hy Haar geleend had. Dit gezegd hebbende greepen zy haar, en brasten hfft hier, terwyl myne huisvrouw en ik haar fchreijende en kermende herwaarts verzelden. Ik  EENE EüïSELSCHE GESCHIEDENIS» Ik nam toen dit armoedig kamertje om my en myn huisgezin voor de geftrengheid van het weder te b^fchermen , en dewyl myne huisvrouw eensklaps ziek en flaauw wierd. fpoedde ik my naar huis, en bragt ons bed ook hier. Thans bleek het klaar, dat het gewaand gefchenk van Lady Temple niets anders was dan eene vervloekte list van den fchelmfchen D el vi l, om myne lieveling in zyne duivelfche klaauwen te krygen; en nu ver. wenschte ik myne domheid van dit niet reeds op het eerst oogenblik begrepen te hebben, en haar niet belet te hebben dit zogenaamd gefchenk aan te neemen; maar tevens dankte ik God, omdat hy myn geliefd kind voor alle oneer behoed had. Schrik en droefheid te zaamen gepaard ftortten myne huisvrouw op het krankbed neder,, vanwaar zy niet weder oprees,-maar vyf dagen daarna overleed, terwyl zy ftervende haare dochter den zegen gaf, en haar tegen haaren boezem drukte. Myn ongelukkig kind viel toen als dood naast haare moeder neder, en bekwam niet weder uit haare bezwyming dan  ioö De Fleet Feisoi?; dan eenige uuren naderhand, en waarlykmyrï grootfte wersch en bede was toen, dat wy allen te zaamen van een' ieder' vergeten ten grave mogten daalen. Doch zoras myne lieveling weder bekomen was, wenschte ik in het leven te moogen blyven enkel om haarentwille, opdat ik niet mogt genoodzaakt zyn haar zonder troost en zonder hulp aan eene mededoogenlooze en bedorvene waereld over te laaten. Met oogmerk om voor de betaaling van de oppaster, van den Doftor, en van den Apothecar, en tevens voorde kosten der begrafenis ie zorgen, liet ik myn kind met de op. paster alleen, en ging naar ons huis om de winkelwaaren aan de meestbiedenden te verkoopen; dit gedaan zyn de betaalde ik de huishuur, en hetgeen ik aan den Cipier fchuldig was, en maakte toen de noodige fchikHngen om myn dierbaar pand ter aarde te beltellen, waaruit het eenmaal zal opryzen tot eene zalige onflerflykheid. Toen het lyk uitgedragen wierd, verviel myn kind op nieuw in .hevige ftuiptrekkingen; zodat  EENE. ENGELSCHE GESCHIEDENIS, J$t sodat ik byna niet wist wat ik zou doen, of ik by de leevende zou blyven om haar by te Haan, dan of ik myn' laatften plicht aan de overledene zou verrichten. Maar, ik zal u niet langer ophouden met het verhaal vart deeze akelige gebeurtenisfen, daar toch alle aardfche droefheid, zowel als al het aardsch vermaak fchielyk behoort vergeettn te wor* den. Zohaast ik vernam , dat Lady Templï weder in de ftad gekomen was, maakte ik myne opwachting by haar, en deed haar een kort verflag van de menigvuldige ongelukken, die ons waren overgekomen. Ik toonde haar het briefje, dat op haaren naam gefchreven was; maar zy gaf my koeltjes ten antwoord, dat het niet van haare hand was, en dat zy niet aanfpraakelyk was voor het bedrog ea de fchelmery van anderen. ©ndertusfehen gaf myne lieve Dochter zichzelve de fchuld van allen de rampen, die ons overgekomen waren, en verkwynde zo. danig door deeze kwelling, dat -zy zo bleek wierd als het linnen laken, dat haar overdekte. Daarenboven verzwakte zy zó fterk door haare  192 De Fleet Prisoït^ haare flaauwten en geduurige overvallen, dat zy naauwlyks een derde van haare dagelykfche verdlenften kon ophaalen ; en doordien ik insgeiyks van myne kostwinning verftoken was, dewyl ik ,myn kind niet alleen durfde laaten, vervielen wy langzaamerhand tot de bitterfte armoede» Op zekeren dag kwam men my aanzeggen, dat 'er een Heer was flechts eenige kamers hier van af, die my begeerde te fpreeken; en gelyk iemand, die in het ongeluk is, altoos hoopt op een' gelukkigen omkeer van zyne omftandigheden , troostte ik my ook daar» mede, en volgde den boodfchapper. De kleeding en het uiterlyk gelaat van dien Heer fcheenen een' man van geboorte en middelen aan te duiden. Nadat ik binnen getreden was beval hy den Bedienden uit het vertrek te gaan , en na my verzocht te hebben, dat ik my naast hem zou nederzetten, begon hy half fluisterende my dus aan te fpreeken. Ik kom hier, Mynheer Stern, uit naam van iemand, dien'*gy met het grootst recht voor uwen bitierften vyand kunt houden; ik kom uit den naam van den Heer  BENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS. 1$$ Heer Delvil, op wiens verzoek uwe Dochter hier gevangen zit. Ik fprong op. Bedaar, Mynheer, vervolgde hy. Hy kent uw ongeluk, hy kent uwe behoeftigheid, hy erkent tevens, dat hy de oorzaak is van uwe rampen; maar ik kan u tevens zeggen , dat hy die zo levendig gevoelt alsof het zyne eigen waren, en dat niet zyn haat maar zyne liefde u die op den hals gehaald hebben. Hy hangt af van zyn' ouden Oöm , den Heer Dimmock, van wien hy een onfchat* baar vermoogen moet erven. Hy zag uwe .dochter , en kreeg genegenheid voor haar. Hy vernam naar haare afkomst, en karakter, en begreep welhaast, dat hy door geene on« geöorlofde aanbiedingen iets zou kunnen uitwerken. Maar hy Vreesde tevens, dat een ieder, die haar zag, op haar zou verlieven, en om dit te beletten bedacht hy de list, die * tegen zyn oogmerk, u in deeze gevangenis gebragt heeft. Hy heeft nimmer eenig oneer* lyk oogmerk met betrekking tot uwe Dochter gehad. Indien het hem gelukt was uwe Dochttr veiliglyk weg te voeren, dan zoud gy thans allen gelukkig geweest zyn; en, zo gy nog uwe toeftem-ning wilt geeven, dan N zal  194 De Fleet-Prison; zal hy haar hier trouwen in het byzyn vats eenige getuigen, die zich zullen moeten verbinden om de zaak geheim te houden tot de dood van zyn' Oom; en hy zal u oogenbliklyk driehonderd ponden betaalen voor uwe geiedene fmarten, en eene lyfrente van honderd ponden 's jaars aan uwe dochter geeven» Ik wil wel bekennen, dat dit voorftel voor iemand , die zich in myne omftandigheden bevond, zeer aanlokkend was. ——— Maar, zeide ik, wie is die Heer Delvil? Ik ken hem niet; ik heb hem, by myn weeten, nooit gezien. t Ik ben de man zelf, Mynheer , zeide hy9 Ik zou gaarne uwe Dochter hebben willen in vryheid ftellen zohaast ik hier gekomen was, maar ik heb het niet van my kunnen verkrygen haar van onder . myne bewaaring te laaten gaan; want ik heb vastelyk befloten , dat ten koste van myne middelen, ja zelfs, ten koste van myn leven niemand buiten my haar zal bezitten. Hierop beloofde ik hem, dat ik myne dochter een getrouw verhaal zou doen van alles, dat 'er tusfehan ons voorgevallen was, maar & zeide. hem ook ten zelfden tyd dat ik my in alles naar  EENE ÈNGELSCHE GESCHIEDENIS. X0$ naar haare kéuze zou voegen; en hiermede namen wy affcheid van eikanderen. Naauwlyks had ik deeze aanbieding aaft myne Diana voorgefteld, of zy riep uits Neen, neen, Papa, dat is onmooglyk. dat kan nooit gefchieden / Ik wil voor uw behoud alles doen, en alles lyden; maar dit kan ik niet doen. Wilt gy een huwelyk fluiten tusfchen den wolf en het lam ? Indien dit de gevolgen der genegenheid van dien Heer voor ons geweest zyn, wat hebben wy dan niet van zyn* haat te wachten ? Ik wil veel liever de yslykfte dood verkiezen dart een leven met zulk een' man. En denk daarenboven eens aan myne moeder, aan myne lieve moeder, welke hy vermoord heeft! Offchoon hy bezitter was van de halve waereld, en my opentlyk wilde trouwen voor het oog van de andere helft, dan zou het nog niet gefchieden! geloof my, Papa, het kan niet gefchieden. Hierop fchreef ik, genoegzaam wöordelykj aan den Heer Delvil het antwoord, dat myne dochter my gegeven had: Dit is nu byna vyf weeken geleden, en zedert dien tyd hebben wy niets meer van hem gehoord. N 2 U  jyö De Fleet-Phison; 1 In dien tusfchentyd hebben wy kennis ge-, maakt met een huisgezin, dat hiernaast huishoud , uit welker omgang wy grooten troosc getrokken hebben. Hetzelve beftaat uit een9 vader, eene moeder, en zeven kleine kin-, deren , jongens en meisjes; zy zyn zeer braa* ve lieden, en van eene zeer aanzienlyke afkomst; maar, waarvan zy leeven , kan ik njet begrypen , want het is onmooglyk om in hun gantsch vertrek iets te vinden, dat een fhilling waerdig is. Zo wy hen niet hadden leeren kennen, dan zouden wy gedacht hebben, dat wy de armffce fchepfels van den aardbodem waren; maar nu moeten wy bekennen, dat zy uwe liefdaadigheid nog meer noodig hebben dan wy zei ven. Hiermede befloot de ongelukkige Heer Stern zyn verhaal; maar gy kunt u niee verbeelden, Papa-lief, hoeveel genegenheid myn hart voor dien braaven man opvatte, toen ik hem zyne evennaasten boven zichzelven hoorde aanbeveelen. Ik wist ook wel gaauw wat my te doen ftond, ik nam twee banknooten, ieder van vyftig, ponden uit myne brieventaseh; Mynheer Stern zeide ik^/gy zult niet genoodzaakt zyn om uw lief lam aan dien  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. IpJ» dien haatelyken wolf over te geeven, daar is een briefje van vyftig ponden om uwe fchuld met de bosten, en het verfchoten geld aan den Cipier te betaalen. Toen hyde banknoot aannam, Papa, bezag hy die met groote oplettendheid, en toen hy zag, dat dezelve echt was , zette hy zulke groote oogen op , en bleef zo onbeweeglyk Haan, dat ik my verbeeldde Lot's huisvrouw te zien, toen zy in eene zoutpilaar veranderde. Maar ik hield my alsof ik het niet zag, en my naar zyne Dochter keerende gaf ik haar de andere banknoot, en zeide; Misf D iANi, hier heb ik nog vyftig ponden voor u, om weder een' winKel te kunnen opzetten , maar gy kunt dat geld niet van my krygen dan op zekere voorwaarden. Op welke voorwaarden, Jonker? vroeg zy glimlachende. Op die voorwaarde, zeide ik, dat gy uwe armen om myn' hals zult flaan, en my een' of twee hartelyke kusjes geeven. Zoals ik dit gezegd had, Papa, keek zy my fterk aan, terwyl haare oogen in het genoegen fcheenen te zwemmen, en eensklaps opvliegende en my tegen haar' boezem drukken4e, kuste zy myn' mond, myne wangen, ei} N 3 myn  398 De Fleet-Pr isok," myn voorhoofd, geduurig van vooren af aaö, en begon toen zo bitterlyk te fchreijen alsof haar vader dood aan haare zyde gelegen had. Toen floeg de Heer Stern zyne oogen ten hemel, en op zyne kniën nedervallende borst hy uit. o Myn God! hoe weldaadig zyt gy jegens een' elendigen, die geene uwer minste gunstbewyzen waerdig is! Op het hooren van deeze woorden keerde de Dochter zich om , en de geftalte van haaren vader ziende viel zy voor hem op haare kniën, en toen zy haare armen om zyn' hals floeg, drukte hy haar insgelyks in dezynen, en begon met haar overluid te fchreijen. Zeg eens, Papa, hoe mag het toch bykomen, dat het fchreijen zo overerft? Maar, het mag dan weezen zo het wil, Mynheer Clement en ik, wy konden niet nalaaten van met hen te Schreijen , en ik zal hem, zolang ik leef des te meer daarom lief. hebben. Op het hooren van een hard kloppen aan de deur rees de Heer Stern op, en opende dezelve, waarop een lyfknecht, die genoegzaam.  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 109 saam buiten adem was, binnen trad en hem een' brief overgaf. Deeze brief behelsde, dat de Heer Delvil gevaarlyk ziek lag aan eene ontfteeking in de keel, dat hy nog maar weinig uuren meer te leeven had , en dat hy derhalven den Heer Stern verzocht by hem te komen met zyne dochter, ten einde hy haar door het huwelyk een wettig recht op zyne nalaatenfchap mogt geeven. Neen, Papa , riep Diana uit, noch leven, noch dood zal my ooit kunnen overhaalen om myne hand te geeven aan een' man, die oorzaah geweest is van de dood, van myne tedergeliefde moeder. De Heer Clement was echter van ge> voelen, dat de Heer Stern den knecht moest verzeilen om te zien of de Heer Delvil waarlyk ziek was, dan of dit misfchien weder eene nieuwe list van hem was. Deeze dag was recht gelukkig voor den Heer Stern. Wy beloofden hem, dat wy tot zyne terugkomst by zyne Diana zouden blyven , en hy was nog niet lang weg geweest, toen 'er aan de deur van de kamer geklopt wierd. Ik deed die open , en zag N 4 een'  $00 De Fleet-Prison,' een' ftokouden en eerwaerdigen gryzaarf; hy was geheel in het zwart gekleed, en zyn zilverwit haair vertoonde zich als fneeuw op de yederen van eene ra ve. Is Thomas Stern hier? vroeg hy: Neen, Mynheer, zeide ik, hy is zo even uitgegaan. Ik dacht, dat hy een gevangen was. > Neen, Mynheer, niet hy, maar zyne Dochter is in hechtenis genomen. Wilt gy een' ouden zwakken man wel de vryheid vergunnen van een weinig by u te gaan zitten, Mynheeren? Zeer gaarne, Mynheer, zeide ik, en hierop ging hy by ons nederzitten. Kom eens hier by my, kindlief, zeide hy tegen Diana; zyt gy de Dochter van Thomas Stern? — Die ben ik, Mynheer, omute dienen. — En hoe is de naam van uwe moeder ? A n» na Roche, Mynheer, maar, helaas! zy leeft niet meer; ik ben oorzaak van haare dood; zy heeft zich dood getreurd om dat men my in de gevangenis gebragt heeft. Ik hoop evenwel, myn kind, zeide de oude man, dat gy niet om eenige flechte daad in hechtenis genomen zyt. Neen, Mynneer, riep terftond de Heer Clement, haare eerbaarheid alleen heeft haar hier doen brengen; indien zy minder deugdzaam geweett was, dan Z0i3  EENE. ENGELSCFIE GESCHIEDENIS. 201 zou zy nog op dit uur in vryheid zyn, cn koets en paarden hebben. De oude man zette toen zyne bril op, en beval haar» dat zv nader by hem zou komen; hierop nam hy haare beide handen in de zyne, en haar met aandacht befchouvvende; Hoe is uw naam, kindlief? — Diana, Mynheer, zeide zy. Dat is een fra?ije en kuifche naam , offchoon het geen christennaam is. Waarlyk, Diana, gy zyt een lief meisje , en de bekoorlykfte gevangene, die ik immer 'gezien heb. Ik znl alle uwe fchulden betaalen, en u nog duizend ponden daarenboven geeven , wanneer gy met my wilt gaan, en myne gevangene zyn. Ach! Mynheer, risp de arme Diana, het isrceis meer dan te veel, dat ik eene van myne ouders de dood heb aangedaan; ik zou myn'vader niet verlaaten voor eenig' man, offchoon die ook al het geld van de gantfche waereld alleen bezat. Gy zoud uwen vader niet verlaaten, wanneer gy met my ging, riep hy uit. Ik ben ook uw vader , ik ben de vader van NannyRoche, de vader van haar, die u ter waereld gebragt heeft; ik ben uw eigen grootvader, myne lieve Diana. N 5 Ter-  232 De Fleet-Prison, Terftond viel zy voor hem op de kniën, cn fmeekte hem om zyn' zegen , terwyl hy met de handen en oogen ten hemel geheven voor haar bad. Toen dit gedaan was beurde hy haar zachtjes op, zette haar op zyne knie, cn drukte haar tederlyk in zyne ftramrne armen ; terwyl zy de haaren om zyn' hals lloeg, en haare wang tegen de zyne drukkende, begon zy overluid te fchreijen en bevochtigde zyn aangezicht met haare traanen. Schoon dé oude man zyne aandoening door geene woorden, fnikken, of andere uiterlyke tekenen liet biyken , rolden echter de traanen met groote droppelen langs de eerwaerdige en ge* noeglyke trekken van zyn gelaat. Dit, Papa, was een recht-vermaakelyk; maar ook tevens een aandoenlyk gezicht. Toen de eerfte aandoening een weinig bedaard was, floeg Juffer Diana haare oogen op my, eil zeide tegen haar' Grootvader: Gy zyt zo goed geweest van te belooven, dat gy myne fchulden voor my zoud betaalen, Grootpapa; maar dit is reeds gedaan, Deeze kleine engel is hier gezonden om de menfchen daarin te voorkomen, en hy heeft my nog daarenboven deeze banknoot van vyftig ponden  eene Engelsche Geschiedenis. 203 den gefchonken om een' beter' winkel op te zetten dan ik te vooren gehad heb. Ik verblyd my, riep de oude man uit, ik verblyd my van harte, dat 'er nog zoveel van Gods beeld op deeze waereld is overgeble* ven. Maar, Diana, gy zyt thans in een' ftaat, die meer gefchikt is om te geeven dan om te ontfangen. Uw Oom Jeremias, die in de West-Indien handel dreef, is onlangs op zyne terugreis aan de kinderziekte overleden. Gy zyt de eenige erfgenaam van zyne goederen, en van de myne; gy zyt de volftrekte meestres van alle onze bezittingen. Maar, zeg my eens, hoeveel heeft deeze jonge Heer voor u verfchoten? ——— Honderd ponden, Grootpapa. Hierop haalde hy zyne brieventasch uit zyn' zak, en reikte my eene banknoot toe van honderd ponden, welke ik niet durfde weigeren, uit vrees, dat ik daardoor dien eerwaerdigen gryzaart zou bsleedigen; ik hield die in myne hand met een twyfelachtig gelaat. Myne lieve Juffer Diana, zeide ik, ik wil het ongenoegen niet hebben van dit geld terug te neernen,, dan alleen op voorwaarde, dat gy my  a©4 De Fleet-Prison; my zeggen zult aan wien ik het geeven zaï; O! riep zy op het oogenblik uit, aan de kinderen , aan de lieve kinderen in het naast vertrek; ik wenschte wel, dat ik nog eens zo veel daarby kon voegen! Ik vroeg haar toen naar den naam van haar begunstigd huisgezin naast de deur, en toen zy my zeide, dat die Ruths was, keek ik op myne lyst, en vond , dat de Heer Ruths gevangen zat voor meer dan zevenhonderd ponden. Dit bedroefde my grootelyks, dewyl deeze fchuld genoegzaam de helft bedroeg van de geheele hoofdfom, welke wy konden befteeden. Echter troostte ik my met de hoop, dat God iemand buiten mvzou zenden, die voor dit arm huisgezin het overige zou betaalen, dat aan myn aandeel ontbrak. De Heer Stern kwam toen juist weder terug. Ik verzoek wei excuus, Heeren , zeide hy tegen ons, dat ik u zo lang heb doen wachten, maar het is geheelenal buiten myne fchuld. De ongelukkige man legt thans in« derdaad te fterven, en waarlyk eene allernaarfte dood, in de volle kracht van zyn leven, ens  eene Engel sche Geschidenjs. zo$ .en, mag men zeggen, in volkomene gezond heid fnakkende naar lucht, die hy door het zwellen der amandelklieren niet bekomen kan. Toen ik by hem in de kamer kwam wenkte hy my, dat ik by hem zou komen, en gaf my dit papier verzegeld in handen. En toen hy zag, dat ik ontftetd was en fterk bewogen door den toeftand , waarin ik hem vond, ftak hy zyne hand uit, en myne rechterhand vattende ftak hy deezen ring aan myn' vinger. Bit papier, door hemzelven getekend en gezegeld, behelst een ontflag van de aftie, die hy ons aangedaan heeft; en tevens een be? wys van de daarin geflotene banknooten ter waerde van driehonderd ponden, tot fchaavergoeding, zoals hy daarin meld, voor ons verlies, en voor de onrechtvaardige fmart, die hy ons heeft aangedaan. En hiermede, myn waarde Jonker Cl in ton, geef ik u uwe honderd ponden terug met alle moogly. ke dankerkentenis, en een allerlevendigst voel van onze verplichting , dat nooit 'uit myn hart zal kunnen uitgewischt worden. Neem het my niet kwaalyk , Mynheer Stern, zeide ik, ik ben alreeds betaald. . Die  2o6 De Fleet'-Prisök; Die oude Heer, die daar achter u zit, heeft mv gedwongen om dat geld van hem aan te neemen. De Heer Stern keerde zich toen om i en zag zyn' Schoonvader; en na hem met oplettendheid befchouwd te hebben herinnerde hy zich wie hy was. Hy trad daarop naar hem toe, en voor hem op de kniën vallende riep hy uit: Ach! Mynheer, ik fmeek u om vergiffenis, enkel om vergiffenis, op uwen zegen durf ik niet hoopen. I Tom, zeide de oude Heer glimlachende< ik wilde met u gelyk weezen; ik wilde uwe dochter verleiden , omdat gy het de myne gedaan hebt. Maar uwe dochter, Tom, offchoon de dochter van ongehoorzaame kinderen , heeft zich niet willen laaten verleiden. Maar, hoe het ook weezen mag, ik heb zin in haar gekregen, en zy moet met my gaan, of zy wil of niet. En, gelyk Jacob zeide tegen Joseph wegens Ephraïm en M ai'asse, zy zal de myne zyn en niet de uwe, Tom; en zy zal naar myn' naam, en naar den naam myner vaderen genoemd worden in haar erfdeel. Maar, zo gy genegenheid hebt, * Tom,  eene engelsciie geschiedenis. 20? Tom, voor dit myn kind, en zo gy niet van haar wilt affcheiden , dan kunt gy met haar gaan, en gy zult my welkom zyn. Toen ftonden de Heer C l e m e n t en ik beiden op, en na deeze gelukkige bloedverwanten geluk gewenscht te hebben met hunne ontmoeting en heuglyke verzoening, trad ik naar den ouden Heer toe, en myne armen om zyn' hals flaande nam ik op de tederfte wyze affcheid van hem, en vervolgens ook van den Heer Stern. Maar, toen ik verder ging om myn affcheid te neemen van de bekoorlyke Diana, trad zy eenfg.3 treden terug, •erwyl haare oogen en haar bevallig gelaat begonneu op te zwellen, en toefchietende greep zy my in haare lieve armen, en my tegen haare borst drukkende riep zy uit; Ach! myn engel! myn engel! moet ik u dan verlaaten, en misfchien om u nooit weder te zien! ach! mogt my dit flechts éénmaal in eene week, in eene maand, of in een jaar gebeuren , dat alleen zou myn leven verlengen! o Myn allerwaerdigile, myn edelmoedigfte , myn eerfte redder , gy, gy alleen zoud myn verleider kunnen zyn j gy zoud my en*de geheele waereld kunnen dwingen om u barrevoets na te loo  2o8 De Fleet-Peiso»; oopen, waar het ook weezen mogt. Maarf indien wy moeten fcheiden, myn lieve engel, om eikanderen op deeze waereld nooit weder te zien ,. beloof my dan voor het minst, dat gy my hier namaals by God in den hemel wel zult willen herkennen , en daar zal uwe arme Diana u weder ontmoeten om tot in eeuwigheid by u te blyven. Wat kon ik zeggen of doen, Papa, om de tederheid van dit engelachtig meisje te beantwoorden? Het hart zwol my tot barstens toe, terwyl zy my liefkoosde , en my met haare traanen bevochtigde. Eindelyk vroeg ik haar, zo goed myne traanen en fnikken het my toelieten, naar den naam van de plaats daar zy naar toe ging, en beloofde, dat ik haar zou komen bezoeken zo fpoedig als het my mooglyk zou zyn. Hierop fcheidden wy van eikanderen, met het hart vol droefheid, in weêrwil van al het geluk, en uitgaande veegde ik myne traanen af, en verzocht aan den Heer Clement, dat hy thee en coffy benevens eenige voedzaame verfnaperingen zou doen bezorgen in de naaste kamer, terwyl ik myzelven» daar , zo goed ik zou kun* nen, zou trachten bekend te maaken. Na  eene Engelsche Geschiedenis, 20^ Na zachtjes aan de deur geklopt te heb» ben, wierd my dezelve geopend, door een klein armoedig jongetje van omtrent vyf of4 zes jaaren oud. Juffrouw Ruths zat recht in myn gezicht,' en haare drie kleine dochtertjes flonden voor haar, welke zy over ver» fcheiden onderwerpen uit de H. Schrift on« dervroeg. Juffrouw Ruths was eene fchoone en welgemaakte vrouw, op wier gelaat de trek* ken van verdrukte deftigheid duidelyk te zien waren. Ik boog my toen ik binnen trad, en vervolgeus gemeenzaamlyk toetreedende, vatte ik haare hand , en kuste die. Gun my de vryheid, Mejuffrouw, zeide ik, van my als een' jongen nabuur by u aan te dienen; ik heb myn verblyf flechts eenige deuren vanhier , en ik zou het my eene eer rekenen nader met u en uw huisgezin bekend te worden. Ach! myn waarde'Jongeheer, zeide zy, daar zyn weinig menfchen, die met den tegenfpoed kennis zoeken te maaken. Na my met eene foort van ernftige verwon** dering aangekeken te hebben, zeide zy: Gy hebt een goedhartig uitzicht, kindlief, en ik O ge-  sïo De Fleet-Priso»; geloof, dat gy ook inderdaed weldaadig zult zvn, wanneer gy ten eenigen tyd in ftaat zult zyn om het te toonen. Het gering ver- moogen, dat ik thans bezit om dit te toonen, Mejuffrouw, wil ik tot uwen dienst aanwenden, lntusfchen verzoek ik u , dat gy de vryheid ten goede wilt houden, welke ik genomen heb, van thee en coffy voor uwe kamer te beveelen , benevens eenige verfnaperingen voor deeze lieve jonge juffers. Ik zal u flechts.met één' gast meer belasten, en die is de Heer Clement myn opziender, wel* ke braave man ook de bitterheid der armoede en tegenfpoed beproefd heeft. Hierop riep zy den Heer Ruths uit een binnenvertrekje. Vergun my, myn waardfte, zeide zy, dat ik u een' jongen vreemdeling mooge aanbieden; uit welk eene waereld hy komt weet ik niet, maar ik ben wel verzekerd, dat hy voorzeker geen inboorling is Van de waereld, waarop wy geleefd hebben. Het fpreekend gelaat van den Heer Ruths was een gemengd tafereel van de zachtaartigheid van Moses, en van de geduldigheid van Job. Na hem gegroet te hebben gingen wy  eene Engelsche Geschiedenis, wy npderzitten. Mynheer Ruths, 2eide ik, ik heb eene boodfchap aan u van uwe lieve bekoorlyke vriendin, Juffer Diana Stern. Ten teken van haare achting en genegenheid voor u , fchenkt zy u .deeze banknoot van honderd ponden. Diana Stern, riep de Heer Ruths uit, hoe! zy is byna zo arm als wy zeiven. Voorzeker neen, Mynheer, gaf ik hem ten antwoord; haar grootvader is in de ftad gekomen, zy bezit thans verfcheiden duizenden, en daarenboven is zy erfgenaam van aanzieniyke land* goederen, o Die lieve engel! riep Juffrouw Ruths, ik zal haar op het oogenblik myn' dank gaan betuigen; hiermede ftond zy op eh liep de deur uit, éér ik haar kon tegenhouden. Toen zy de deur uitgegaan was, zeide ik tegen den Heer Ruths: Mynheer , myn Papa heeft veel meer liefde voor my dan ik verdien. Hy heeft my eenig geld gegeven , Om hetzelve naar myne verkiezing onder arme gevangen fchuldenaars uit te deelen , en fchoon ik misfchien niet genoeg heb om u uit uwe droevige omftandigheden te redden, houd ik my echter verzekerd, dat myn Papa Q 2 zq  114 ©E FlEET-PrISON," zó goedhartig en zó edelmoedig is, dat, wan? neer gy kunt goedvinden my de fom van uwe fchulden, en tevens het verhaal van uwe rampen op te geeven, dit zyn hart zal treffen, en dat hy u in vryheid zal Hellen. Hy gaf my geen antwoord op dit myn voorflel, maar zyne oogen ten hemel heffende riep hy uit: Wel te recht mogt gy zeggen, o Gezegende Zaligmaaker: Laat de kinderkens tot my komen, want hunner is het Koningryk der Hemelen, o Gy kindeke der kribbe , gy eerstgeborene onder veele broederen, hier is waarlyk een jonge broeder van u ; maar hy fpreekt in zyne eenvoudigheid, en zonder kennis van zaaken te hebben. Vervolgens zich naar my keerende; weet gy wel, lief kind, wat gy wilt aanneemen voor my te doen? Het zou te bezien ftaan, of alle de liefdegaaven van gantsch Engeland byëen gevoegd toereikende zouden zyn om my in vryheid te Hellen. Niets, niets kan my redden dan de hand van den Almagtigen. En die zal het ook doen door de dood; maar wat zal *er dan worden van myne huisvrouw, en myne zeven kinderen ; dit denkbeeld valt my veel imartelyker dan de dood zelve. Ter*  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 213 Terwyl hy nog fprak kwamen twee aardige jonge knaapjes binnen; de oudfte fcheen van myne jaaren te zyn, en de andere een weinig Jonger, doch beiden zeer armoedig gekleed. Na voor hunnen vader geknield te hebben om zyn' zegen te ontfangen, flipten zy achter ons heen, en myn hoofd omkeerende om te zien wat zy zouden doen, wierd ik tot in de ziel befchaamd , en keerde myn hoofd fchielyk weder om, zohaast ik zag , dat die arme zie* len hunne zakken ontlastten van drooge korsten brood, en befchimmelde bonken, die zy, naar ik denk , voor het huisgezin gebedeld hadden. Juffrouw Ruths kwam intusfchen terug met een min of meer neêrflagtig gelaat. Zy ging naast haaren man zitten, en, na eenige oogenblfkken als roerloos gezeten te hebben, haalde zy haaren zakdoek uit, en begon meü gebroken woorden dus tegen haaren man te fpreeken: Kunt gy, myn waardfte , u een denkbeeld maaken, welk een fchepfel het is, dat wy hier by ons hebben? Deeze jonge engelachtige bedrieger heeft, om zich aan onze erkentenis te onttrekken, ons zoeken wys te maaken, dat deeze honderd ponden een geO 3 fchenk  2i4 ^E Fleet-Prïson^ fchenk waren van Juffer Diana Stern, maar dit is niet' waar, zy zelve heeft het my gezegd; het is enkel eene gift van zyne goedheid en weldaadigheid. Komt , kinderen, knielt neder , en bedankt deezen uwen befchermer, uwen weldoender; deezen uwen jongen vader, die daar voor u zit. o Papa , zo gy my toen gezien had, zoud gy waarlyk medelyden met my gehad hebben. Die lieve kinderen kwamen , allen in een* kring, rondom my nedervallen, en drukten, eo vatten, en plukten, en hingen van alle kanten aan myne handen , en armen , en beenen; terwvl myne liefde en myn geheel hart onder hen als in Hukken verdeeld wierd. Dus nam ik hen, een' voor een', in myne armen, en kuste hen uit den grond van myne zielen noemde hen allen myne lieve broertjes en zusjes. Hierop haalde ik een tweede banknoot van honderd ponden uit myn'zak, en dezelve aan de jonge juffers aanbiedende, zeide ik tegen de oudfte: Lieve Juffer, ik hel) alcoos de jonge juffers den voorkeur gegeven boven de jonge heeren, en der hal ven neem ik de vryheid van u deeze banknoot aan te bieden, ten einde gy daarvoor u zei» ve,  EENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS. 2*5 ve , en uwe zusters moogt kleeden op een wys meer overeenkomftig met uwe geboorte. Vervolgens eene banknoot van dezelfde waar» dy uit myne brieventasch krygende, gaf ik die aan den oudften zoon, voor hem en voor zyne broeders om daarvoor, gelyk ik tegen hem zeide, zichzelven en zyne broertjes in een ftaat te ftellen, die meer gevoegiyk was voor hunne aanzienlyke afkomst. Mynheer en Mevrouw Ruths , zagen een' geruimen tyd my, en dan weder eikanderen , zó verbaasd en verwonderd aan, dat zy geen woord konden fpreeken. En juist toen zy wilden beginnen my hunne dankerkentenis te betuigen, riep ik; Stil, ftil! daar komt myn op ziender. De Heer Clement trad binnen gevolgd door eenige bedienden , die thee , coffy, wyn, eenig koud gevogelte, en andere versnaperingen binnen bragten. Na den Heer Clement aan het. gezel fchap.aangeboden te hebben, gingen wy allen aan de tafel zitten, en, na onzen geringen maaltyd gedaan te hebben, verzoent ik den O 4 Heer  ii§ De Fleet-Prison; Heer Ruths, dat hy ons het verhaal van zyne rampfpoedige lotgevallen zou mededee» len. Myn vader, dus begon hy, was Baron van Frankford. Hy liet myn' broeder, behalven den titel, een jaarlyksch inkomen na van vierduizend en-vyfhonderd ponden, doch met dit beding, dat alles op my moest vervallen, wanneer hy zonder manlyke kinderen zou komen te overlyden. My liet hy enkel een gering inkomen van vierhonderd ponden jaarlyks, om, zo goed als mooglyk was, den ftaat van een' edelman te kunnen voeren. Naardien nu myn Landgoed naast dat van anyn' broeder gelegen was, zagen wy eikanderen genoegzaam dagelyks, en wy leefden veeIe jaaren achtereen in ongeftoorde vriendfchap. Het gebeurde op zekeren tyd , toen wy beiden ten eeten verzocht waren by zekeren nabuurigen edelman, genaamd Heartless, dat na den maaltyd, onder een glas wyjn, de vraag geopperd wierd, of het overeind zetten van het ei, de uitvinding was van Co- LuMr  EENE engelsche geschiedenis. 217 lumbus zeiven , dan of hy dat van een' ander geleerd had; en tot myn ongeluk koos ik het gevoelen, hetwelk ftrydig was met dat van myn' broeder. Schoon nu het gantsch gefchil zoveel niet waerdig was als de dop van het ei, waarover wy twiften, maakten wy beiden ons echter zo driftig alsof 'er een geheel Koningryk mede gemoeid was geweest; want wanneer twee menfchen met eikanderen redentwisten, dan is het niet zo zeer de waarheid van de zaak maar de overwinning, naar welke zy trachten. Na dat 'er nu eenige hevige woorden en perfoonlyke verwytingen tusfchen myn' Broeder en my voorgevallen waren, wierd hy eenklaps zó driftig, dat hy tegen my zeide, gy liegt; hierop reikte ik met den arm over de tafel, en raakte hem met de toppen van de vingers even op de wang. Toen vloog hy woedende op, en zwoer met een' yslyken eed, dat hy dit wreeken zou: Ik zal u ruineeren , Hendrik, riep hy uit; ik zal u ruïneeren, al zou het my ook alle myne bezittingen kosten. Ik zal u ongelukkig maaken,  2iO De Fleet*Prison, ken, Hendrik Ruths, u en allen de uwen. De dag danrna riep hy zyne leenmannen, en boeren byëen, en met dit klein leger ge» ftsrkl kwam hy op myn landgoed, en Hecht» te en verwoelttc daar genoegzaam alles. Toen ik wegens deeze geweldenaaryè'n by myne naafte buuren, delleerenHeartless enHoLi.ouw7 ging klaagen, zwoeren zy beiden, dat zymy zouden byftaan tegen eene zo verregaande verongelyking tot hunnen laatflen penning toe. Hierop fchootcn zy my onder hen beiden vyfhonderd ponden om een procés tegen myn' Broeder aan te vangen. Eerst begon ik myne aftie tegen de leenmannen van Mylord; maar offchoon ik over hen triumfeerde, bemerkte ik echter tot myne groote droefheid , dat .het grootst gedeelte van myn geld hierby yerfmolten was. Kort daarna begon hy zelf eene aclie te inftitueeren om myns Vaders teftament voor krachteloos te doen verklaaren, uit hoofde v-m hetwelk ik myn gering erfdeel opeischtte. Toen  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. Toen ik hiervan kennis gaf aan myn' vriend Hol louw, begon hy luidkeels te lachen. Uw recht op dat erfdeel, Mynheer Ruths l geen mensch op de waereld kan u uat betwiden; ik wil u daarop morgen aan den dag wel duizend ponden fchieten; en ik zag my welhaast genoodzaakt om deeze aanbieding aan te neemen. De oneenigheid tusfehen twee perfoonen ftrekt enkel om, met vereende krachten, de deur te fluiten voor de verzoening. Zozeer als ik myn' Broeder te vooren bemind had, zo zeer haatte ik hem thans. In de plaats van eenige onderwerping of opening tot verzoening te laaten blyken , fprak ik dageiyks niets anders dan fmaadredenen en vervloekingen tegen hem uit;, te meer, óewyl ik verzekerd was, dat hy van zyn' kant niet meer wenschte dan myn tydeiyk en eeuwig verderf. Dus brandden ons beider boezems van een onuitbluschbaar vuur, dat door geene middelen van bevreediging kon geflecht worden. Na verloop van eenigen tyd wierd ik in perfoon in hechtenis genomen, op aanzoek van myn' nabuur He-artless, voor de fomma  220 De Fleet.Peison;' fomma van zevenhonderd - en - vyftig ponden, en myne goederen wierden in beflag genomen, op aanzoek van myn' nabuur Hollow, voor de fomma van tweeduizend ponden. Kort daarna vernam ik, dat al dit uitgefcholen geld myn' Broeder toebehoorde, en dat hy dit van tyd tot tyd had uitgefchoten aan deezen zyne heimelyke medeltanders , met oogmerk om door dien weg myn bederf te verhaasten en te verzwaaren. Zohaast ik dit vernam, wierd ik woedende , en fchepte vermaak in het denkbeeld van myzelven herfchapen te zien in een' tyger, om met myne klauwen myn' broeder, en myne verraaderlyke vrienden van lid tot lid te kunnen verfcheuren, en myn hart te moogen vermaaken met hunne pynigingen. Maar, wanneer ik dan, van den anderen kant weder myne oogen floeg op myne huisvrouw, en myne zeven kinderen, dan vereenigde zich de droefheid met de woede om myn hart van beide kanten te verfcheuren. Ik vervloekte het lot, waartoe ik op deeze waereld gedoemd was; en ik zou eenige wanhoopige middelen gezocht hebben om door de dood een einde van myn lyden te maaken, indien  EENE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. 221 dien myne wraakzucht niet gevreesd had, door myne dood myn' Broeder vermaakt te zullen aandoen, en dit vreesde ik oneindig meer dan de alieryslykfte dood zelve. Gelooft my, vrienden, wanneer op dien tyd allen de Heiligen uit den hemel gekomen waren om my tot de zachtmoedigheid van onzen Heer Jefus Chriftus aan te fpooren, dat zy vergeeffche moeite zouden gedaan hebben, de tegenfpoed alleen kandoor verdrukking ons gemoed week maaken; die alleen leert ons den inwendigen plicht van onderwerping, en vernedert ons hoogmoedig hart, door het allen deszelfs ingebeelde fteunfelen te ontrukken. In den beginne gedroeg ik my even ais een worm onder den voet van myn' almagtigen Opperheer. Ik fpartelde, ik worftelde, en fpande alle myne krachten in oin den voet, die my vertrad, te ontworftelen. Maar, he« laas! alles was vergeefs; dezelve was voor my veel te fterk, en myne tegenkanting ftrekte alleen om myne hartkwelling te vermeerderen. Ik zag my ten laatfte genoodzaakt om my te on*  an De Fleet-Pr ï son, onderwerpen , doch veeleer uit gebrek aan vermoogen dan uit gebrek aan wil om tegenftand te bieden. En ik lag, om eens zo te fpreeken, zonder beweeging onder de fchikking zyner Voorzienigheid, terwyl myn harinwendig tegen dezelve morde. Na allen onze goederen , tot zelfs het grootst gedeelte onzer kleederen verkocht te hebben om het noodig onderhoud te bekomen, vonden wy ons in de noodzaaklykheid van onze twee oudfte zoonen uit te zenden om aan de keukendeuren en vensters te gaan verzoeken om de overgefchoten brokken, opdat wy niet van honger zouden fterven. Deeze elende en fchande trof my zó levendig, dat die tot in het binnenst van myne ziel doordrong ; en dit deed my weder op nieuw myne verfenen tegen deeze prikkelen flaan, maar ziende, dat, hoe meer ik worftelde , hoe meer ik in het ftof nedergedrukt wierd, zag ik af van alle tegenkanting, en deed niets anders dan treuren en fchreijen onder de liaande hand van den Almagtigen. Van toen af aan geraakte ik ongevoeliglyk in eene onderworpene kalmte van. gemoed; * welke,  EENE EnSBLSCHE GESCHIEDENIS. 223 welke, fchoon zonder zonnefchyn , echter bevryd was van onweêrvlaagen. Myne woe* de gaf zich over, myne driften raakten aan hetbedaaren, en ik gevoelde geene verbittering meer tegen myn' Broeder, of wederfpannigheid tegen myn' God. De werkzaamheid van de ziel kan altoos bezigheid in zichzeive vinden. Dewyl ik thans geene betrekking meer had op eenige waereldfche zaaken, begon ik myne aandacht geheelenal op den hemel te vestigen. Ik floot my van tyd tot tyd in het gintfche kamertje op, Ik wierp my daar neder op den grond, en-riep uit: o Myn God! ik heb gezondigd, ik heb zwaarlyk gezondigd! Ik ben niets in uwe oogen, ik ben veel laager vernederd dan de nietigheid van myn aanwezen zelf; bewaar, bewaar my toch voor nog rampzaliger verderf! Ik gevoelde in myn hart, dat God myn gebed verhoord had ; vreede daalde op my neder als de daauw op een' zomernacht. De raorgenfter begon in myne ziel op te gaan. Het ryk der duifternis moest wyken- voor het Ryk van dej> Zoon der eeuwige Liefde, en ik  224 De Fleet-Prisotitl ik zou veel liever gloeijende kooien ïngeflikt hebben dan nog langer een eenige van myne voorige denkbeelden aan te kweeken. Ik fchepte .groot vermaak , Papa, in dit gedeelte der hiftorie van den Heer Ruths, en verzocht hem , dat hy het nog eens herhaaien zou, opdat ik het des te beter zou kunnen onthouden. Van toen af, dus vervolgde hy, begon ik myn' Broeder veel meer te beklaa^en dan ik hem ooit te vooren gehaat had. Het deed my in de ziel leed, dat ik de rust van zyn gemoed gefloord had. Ik brandde van verlangen om hem die weder te geeven. Ik fchreef hem een' brief, waarin ik myn' misflag erkende, berouw betoonde, en hem op de onder* daanigfte wyze om vergiffenis verzocht. Ik onderwierp my aan de 'rechtvaardigheid van myn lyden, en zond vervolgens myn' zoon aan zyn'Lordfchap, om zyne opwachting by hem te maaken, en hem dit onderdaanig gefchrift te overhandigen. . De genoeglyke zegepraal, die myn Broeder fmaakte door deeze vernedering , bewoog hem om  EENE EKGELSCHE GESCHIEDENIS, 335 om myn gefchrift mee geduld te doorleezen. Maar toen zich verbeeldende, naar ik denk, dat vuige lafhartigheid , en laage geveinsdheid my hiertoe bewogen hadden , fcheurde hy het papier in ftukken, en wierp het in het vuur ; en hierop den /lag in het aangezicht, die voorheen het gemoed van zyne Lordfchap zo zeer verbitterd had, aan myn kind wedergeevende fchopte hy dien armen hals uit het huis. Myn kind kwam terug bitterlyk bedroefd; ik vertroostte hem zo goed ik kon , en vermengde myne traanen met de zyne; niet uit toorn wegens de mishandeling, die hem was aangedaan , maar uit droefheid wegens den ingekankerden haat van myn' eiendigen Broeder, o Myn God! riep ik uit, ik kant my nu niet meer aan tegen myne diepe vernede» ring, of tegen het gewigt van myn lyden ; ik dank u veeleer voor dezelven , o God ! ik ondervind thans, dat deeze rampen myne beste' geneesmiddelen zyn geweest. De wachter, die aan de yzeren deur der elende ftaat, is wel onbarmhartig en onvermurwbaar ; maar deeze deur opent ons tevens den weg tot den inv/snP éU  226 FLEET PRIaONj digen vreede des gemoeds; want hy, die zyn kruis gewillig draagt, is geheel blinkende van ' binnen. Dé gelukkige ondervinding van deeze waarheid opende voor my een geheel nieuw doorzicht in de verborgenheid van Gods befchikking over den mensch; en zette een helder licht by aan verfcheidene waarheden van het heilig Euangelie, welke my te vooren twyfelachtig en duister hadden toegefchenen. Even geiyk God, zeide ik by my zei ven, toegelaten heeft, dat de mensch gevallen is, zo heeft hy hem ook allen de noodige middelen aan de hand gegeven om zich te bekeeren en zalig te worden. Om deeze rede heeft God, zodra de zonde in de waereld kwam, het lyden, dat fteeds onvermydelyk met dezelve gepaard ^aat, als een heilzaam tegengif daarby gevoegd. Wanneer nu de zonde het koningryk Gods in on ze harten verftoort, dan komt het lyden als een voorbode van God, en opent de gefloten deuren van ons verhard gemoed, opdat Chris-  eene engei.sche geschiedenis, 2*7 Chriftus, onzs gerechtigheid, mooge ingaan % by wien volkoinene zaligheid te vinden is voor een' ieder; die met een geloovig hart op hem betrouwt. Hier viel ik den braavën Heer Ruths om den hals, en na hem hartelyk gekust te hebben zeide ik, dat ik my verzekerd hield, dat myn Papa gewilliglyk de geheele fchuld voor hem zou betaalen tot belooning voor de nuttige lesfen, die hy aan zyn' jongen H e ndrik gegeven had. Kindlief, zeide hy, gy fpreekt van uw' Papa, alsof hy het afbeeldfel was van den Koning in het Euangelie, die zyn' dienftknecht tienduizend talenten kwytfchold. Hetgeen gy my reeds gefchonken hebt , Jonker , overtreft alle weldaaden, waarvan ik immer gehoord heb. Ik zal derhilven deeze twee banknooten wegleggen totdat ik nader zal vernomen hebben, of uw goedhartige vader hierin genoegen neemt. Kort daarop namen wy , voor dien tydj affcheid van dit achtenswaerdig huisgezin om eenige andere gevangenen te gaan bezoeken cn by te Haan. V i Laatft-  22& De Fleet-Pr i son, Laatftleden dingsdag tegen den middag begaven wy ons op nieuw naar den Heer Ruths om te zien, of bet huisgezin nu behoorlyk gekleed was, gelyk ik verzocht had. By onze aankomst vonden wy den Heer Ruths en zyne vier zoonen in warme en zindelyke offchoon grove kleederen gekleed; en hy zeide ons, dat zyne huisvrouw uitgegaan was met haare drie dochters, om voor dezelve insge« lyks behoorlyke kleederen te gaan koopen. . Terwyl wy by hem zaten, kwam eene jonge Juffer, zeer bevallig van gelaat, fchoon eenvoudig gekleed , binnen treeden. Kunt gy, Mynheer , zeide zy tegen den Heer 11 u t h s, u niet een jong meisje herinneren, dat hier verfcheiden maaien by u geweest is in het vallen van den avond , met een groen hoedje op, en een klein rood manteltje om? Ik zou wel zeer ondankbaar moeten zyn , zeide hy, indien eenige verandering van kleede. ren dat lief weldaadig gelaat uit myn geheugen kon verbannen. Ach , Mynheer! riep zy uit, de weinige fhillings, die ik u gebragt heb, zyn u geworden van eene zeer toegenegene hand, ©ffchoon gy geene rede had om Van  eene Engelsche Geschiedenis. 229 van die hand veele toegenegenheid te verwachten. Dit geld kwam van uwe liefhebben* de Nicht Belikda Ruths, die veele bittere traanen over uwe elende geftort heeft. Dat de eeuwige gelukzaligheid haar loon zy! riep de oude man, want zo groote goedheid kan hier op aarde niet beloond worden. Geloof my, Mynheer, vervolgde de jonge Juffer, het weinige, dat uwe Nicht u gezonden heeft, dat heeft zy u met groote moeite en met veel gevaar voor haar zelve moeten doen toekomen. Want , van dat oogenblik af, toen zy haar' vader met gevouwene handen, cn gebogene kniën, ondereen' vloed vantraanen voor u gefmeekt heeft, van dien tyd af heeft hy fteeds een waakzaam oog over haar gehouden, en haar alles afgenomen , dat haar door haare bloedverwanten gefchonken was; zodat haar niets overbleef, om aan u te kunnen geeven, dan het geld, dat zy trok van het verkoopen van oude kleederen, en van eenige kleinigheden, welke zy zeide verloren ;e hebben. Daarenboven zwoer Mylord haar vader meteen'verfehrikkelyken eed, da,t, indien zy u immer eenigen onderftand deed, hoe gering die ook weezen moge, of, in< P 3 dien  £3 .'■ QGMu, hir. c/rjcutp.JiS*. ZEIOTHEMISo   Pag. 237 ZENOTHEMIS. EENE OÜD-MARSEILL AANSCHÊ GESCHIEDENIS, |gï^^|cjQen het Gemeenebest van Marfeille rj-, voor het geluk van Julius Casfar ^ moest bukken, verloor het niets meer dan den uiterlyken fcbyn van de opperde magt; maar het had zyn wezentlyk gezag behouden; dat gezag, hetwelk deszelfs grondlegging was geweest; dat henbefchermd had tegen de zaamenzweeringen der Gaulen; die oppermagt zonder dwinglandy, welke een ftaat ontleent van eene wyze en welingerichte regeeringsform, en die niet zelden den fchok der tyden en omwentelingen verduurt, en veel magtiger heerfchappyën overleeft. Wy hebben gezien, dat de Chineezen door de Tartaaren overwonnen, hunne  $38 Zenöthemïs* ne overwinnaars een , misfchien nog vee! grooter, juk opgelegd hebben, te weetenhe£ onuitwischbaar navolgen van hunne wetten en zeden. In dat wyduitgefirekt gedeelte van de waereld fchynt het fteeds het lot te zyn van de overwonnenen , dat zy de onderwyzers, en, in zeker opzicht, de wettige heeren en meesters worden van hunne woeste dwingelanden; de woeste bewoouers van Samarcand wierden menfchen en geleerden te Peking. Op dezelfde wys kwamen de eerrte Romeinen te Marseille om daar de lesfen van wys* heid en deugd te ieeren, en die woeste en ongemanierde trotsheid te befchaaven , welke den mensch door den wapenhandel doorgaans eigen word, en die gemeenlykden gelukkigen uitflag daarvan verzelt. Deeze Hoofdftad van het zuidelyk gedeeite van Frankryk was toen de leerfchool van de geheele befchaafde waereld ; allen de eerfte beginfelen van nuttige kundigheden en goede zeden wierden daar onderwezen ; en derzei ver Raadvergadering fcheen voornaamelyk het heiligdom der Gerechtigheid te zyn ; dezelve was een voorbeeld voor den Raad van haare Overwin» naars. Mi-  eene Oud-Marseill. Geschied. 239 Menecrate s en Zenothemis muntten uit in den rang van die eenvaerdigc burgeren, welken , uit hoofde van hunne geboorte en kundigheden aan het hoofd der regeering geplaatft waren. De eerftgemelde, die reeds een bejaard man was , had een* grooten roem verkreegen ., zo door zyne braafheid als door zyne kundigheid in Rechtszaaken; deeze twee voorrechten hadden hem by de Romeinen den naam van den tweeden Sc^vola verworven; hy had niet meer dan eene eenige dochter, die de erfgenaame van zyn' doorfuchtigen naam en groote goederen moest zyn ; maar deeze braave Raadsheer fchatte de hoogachting van zichzelven en van zyne medeburgers veel hooger dan allen de gefchenken der Fortuin; hy wist dien loon op zyne rechte waerde te fchatten, dien aan* genaamen loon, welke alleen in ftaat is om den mensch te Runnen voldoen, en dien zo weinig aanzienlyke lieden kennen of trachten te verkrygen. De oprechte en tedere vriendfchap van Zenothemis kwam nog.hierby om zyn geluk te volmaaken; deeze jongeling, die naauwlyks de kinderlyke jaaren'had afgebgd , had eene zeer levendige vriendfchap opgevat voor Menecrates; deeze neiging  Zenothemis, ging was in hem met de jaaren toegenomen, eii het onderfcheid van hunnen ouderdom had geen letfel kunnen toebrengen aan deeze verbind* nis, welke volftrekt geene betrekking heeft Op de zintuigen; welke de harten vereenigt, en verbind, en dezelven beweegt om hunne Verkiezingen, hunne neigingen , hunne onderlinge belangens aan eikanderen mede te deelen; de vriendfchap, kan , dewyl zy eene edele, zuivere , en belanglooze aandoening is, befchouwd worden als eene neiging, die de menfchelyke natuur verheft tot den hoogilen trap van volmaaktheid, waarvoor dezelve vatbaar is. Zenothemis bezat, behalven eene bevallige geftalte , en een achtbaar voorkomen, eene verhevene ziel , die geheel vervuld was met liefde tot de deugd, en zucht tot kunften en weetenfchappen. De inan, naar wien hyna zyn' vriend, meest Wenschte te gelyken, was (*) ^butiüs Li. (*) Deeze /Ebutius Liberalis was een groot vriend van Seneca, aan wien deeze Wysgeer ook zyn boek cle Benepens heeft opgedragen. De deugd van dien braaven burger- fcheen by de nienfchelykbeid de fchaade van het aaiuveezen van een monfter gclyk Nero te vergoeden. De Ttchtmeefter van dat af- fchuwe-  EENE OüD-MaRSEILL. GESCHIED. 241 Lïberalis, een beroemd Burger van Li» ons, wiens uitmuntende hoedanigheden hem den fchuwelyk gedrocht , bdcbryft zyn' vriend met de volgende woorden r.„ Het wysgeerig gedrag van dien „ waarlyk verftandigen man bepaalde zich niet enkel „ tot die ichoonfchynende ioftellingen, en regelen, a, welken veeltyds door het gedrag van den geenen, ;, die dezelven voorfchryft, gelogenftraft worden. „ neen, M^utius Liberalis vormde zyneleer», lingen tot de deugd, door het voorbeeld van een „ vlekkeloos en geregeld leven. Zyn gantsch gedrag , was eene daadelyke fchets van die wysbegeerte, waarvan hy een openbaar leeraar was. De goedhar3, tigheid, die uitmuntende deugd, wier naam het kort v begrip van alle goede hoedaanigheden is, had hem „ met het grootst recht den roemruchtigen eernaam van „ den beften van alle menfchen verworven. Zyne it milddaadigheid kende geene paaien dan de behoof„ ten van zyne raedemenfchen;. zyne edelmoedigheid „ geen' anderen prys dan de dankzeggingen voor zyne „ weldaaden, en zyne grootheid, van ziel geen' groo„ ter* roem, dan dien , welke uit het weldoen voor- fpruit. Turpe efh beneficüs vinei, (Het is fchande„ lyk in weldaaden overtroffen te worden) was de zinfpreuk van dien doorluchtigen man, dat voof„ beeld van grootmoedigheid, en menscblievendheid." Q i>»e-  242 Zenothemis, den fchoonften, en, zonder tegenfpreeken, den trefFendften loffpraak, te weeten, den eernaam van den beften aller nefcn had doen verwerven. Charmoljeus, een der kundïgfte rechtsgeleerden van zyn' tyd, en fchryver van verfcheiden werken, die de roeit der tyden ons ontrukt heeft, was de vader van den jongen Zenothemis; hy had zyn' zoon gefterkt in de uitmuntende neigingen, welke zich reeds in 20 hoogen graad in hem vertoonden. De jonge Marfeillaan verkoos de beoefening der zedekunde boven die van alle andere ftudien; zyne verdienften, die zyne jaaren te boven gingen,hadden hem den weg gebaand tot de grootfte eerampten en waerdigheden ; men had zelfs om zynentwil een gedeelte der grondwetten over het hoofd gezien; offchoon hy ongehuwd en nog beneden de jaaren was, had men, Deeze byzonderheid isjontleeml uit het fchoon werk van den Abt »e Lonocham*s, een' man, die een levendig gevoel heeft Y»n de deugden, die by ie anderen prjat*  Eene Oud-Marseill. Geschied. 243 men, door eene hem vereerende uitzondering, hem plaats gegeven in den Raad der Timètoi, (*) en men dacht in het Algemeen, dat hy welhaaft zou opklimmen tot den rang der Vyfrienmannen, en dat hy nog ten eeni. gen tyd een der drie Opperden zou worden. Eenige huislyke zaaken noodzaakten Zenothemis eene reis te doen naar Nimïs, dat in die tyden eene der bloeijendfte volkplantingen der Marfeillaanen was. Menecrate5 zag met droefheid zyn' vriend ver» trekken, en verzocht hem, dat hy toch fpoedig terug zou komen. Myn waarde Zenothemis, zeide hy, uwe vriendfchap is eene bezitting, die 7.0 noodzaaklyk als dierbaar voor my geworden is; gy hebt my doen gevoelen , dat onze 'ziel ook haare behoeften heeft, en uw byzyn alleen kan aan de myne voldoen. De vaderlyke genegenheid is my nier CO Om tot deeze waerdigheid verheven te worden , moest men gehuwd zyn, kinderen hebben, en van twee geflachten herwaarts een inboorling van Marseille zyn geweest. Deeze Eertitel wierd aan de Uden van den Raad van Zeshonderd gegeven» q 2  244. Zenothemis? niet genoeg ,* gy alleen doet my den verveelenden laft, die aan de vertooning der opperfte magt, en aan de zorgen van het ftaatsbeHuur verknocht is > vergeeten. Zenothemis, de menfchen zyn ondankbaare fchepfelen, die met geene mooglykheid kunnen gezellig gemaakt worden ; hunne kwaadaartigheid verhard zich tegen alle weldaaden ; ik ken hen, en ik ftaa hen ten dien ft. Ik wil wel toeftemmen, dat de deugd zichzelve beloont ; maar men vind toch oogenblikken, waarin de ziel, ontevreeden met deeze edele belangloosheid, eene belooning vordert, die voor onze zintuigen vatbaarder is! en deeze ftreelende belooning heb ik in uwe vriendfchap gevonden; uw byzyn blaaft my moed en leven in; gy helpt my het laftig pak van myne ftaatszorg, en van mynen plicht draagen ; uw voorbeeld fpoort my aan om fteeds meer en meer de goedkeuring van het algemeen te trachten te verkrygen ; keer toch fchielyk weder, waarde vriend. Onze fchei* ding verwekt in myn hart eene bedruktheid, die myzelven verbaast, te meer, dewyl wy eikanderen in zo kort een' tyd zullen wederzien. Vaarwel; toon dat gy meer ftandvastigheid bezit dan ik. Zenothemis, moe- ten  eene Oüp-Marseill. Geschied. 545 ten wy dan met het algemeene menschdom gelyk zyn? Zoude weekhartigheid oraffcheidslyk verknocht zya met eene gevoelige ziel? Na het uiten van deeze woorden viel M e* Necrates zyn' vriend om den hals; hy fcheen hem niet te kunnen verlaaten ; ten laat. fte fcheidden zy van elkanderen , na eene herhaalde verzekering van wederzydfche vriendfchap. De zoon van een' aanzienlyken Marfeillaan wierd befchuldigd van een; moord, die by nacht gepleegd was; Menecrates wierd verkozen tot het onderzoek van deeze zaak; men dacht geen' doorzichtiger' en rechtvaardiger' rechter te kunnen verkiezen. Na behoorlyk onderzoek bleek het, dat.de befchuldig. de waarlyk fchuldig was; en wel voornaamelyk wanneer men de geftrenge wetten van Marseille' in het oog wilde houden ; de waarheid van het geval was onbetwistbaar gebleken,en het doodvonnis ftond uitgesproken te worden. De Vader en Moeder van den jongeling ylden naar het huis van den rechter, vieden voor hem op de kniën, en befproeiden Q 3 zyne  2|5 Zenothemis, zyne voeten met hunne traanen. Helaas! riep de ongelukkige vader uit, zyne kaale kruin ontblootende, en voorover op zyn aangezicht nedervallende ; " Weldaadige M e* necrates, wil toch liever een mensch zyn dan een bloot werktuig van het recht; gy ziet hier een' rampzaligen gryfaart voor u in het ftof nedergeknieid , een' ongelukkigen, die nog maar een' korten tyd het levenslicht zal genieten; die zich verblydde van te zullen herleeven in een' zoon .... die hem thans ontrukt ftaat te worden; en, door welk een' flag! het verlies van zyn leven is het niet alleen; zyne ftraf zal vereeuwigd worden door eene fchandelyke nagedachtenis , welke zich zal verfpreiden over ons geheel geflacht, en die my nog na myne dood zal byblyven. Menecrates, gy zyt ook vader; ik beken het/ myn zoon is fchuldig ; hy verdient, dat gy hem met de uiterfte geftrengheid behandelt, ten minfte de wet heeft het dus gewild; ik zou u anderzins kunnen aantoonen , dat zyne tegenparty hem met veel hevigheid heeft aangevallen, en gefneuveld is door eene overhaafte vervoering van drift.... kan de dood van myn' zoon den geenen, dien hy 4oorfto*en heeft, weder levendig maaken ? ilaa  eene OüDMaRSEILL. GESCHIED. 247 ftaa uwe oogen op eene rampzalige moeder „ die geene kracht genoeg heeft om zich uit te drukken; deeze ftilzwygende droefheid kan u een levendig denkbeeld geeven van de ysïykheid van haaren toeftand. Edelmoedig man, doe ons alle drie fterven, veeleer dan dat men ons onzen geliefden zoon ontrukke..... Indien gy over uwe dochter moeft vonnisfen, zoud gy haar ter dood kunnen veroordeelen ? Zoud gy kunnen beveelen , dat het zwaard der Gerechtigheid haar den hals doorfneed ? Heb medelyden met myn' ouderdom; de rnenschlievendheid zelve fchreit hier aan uwe voeten; zy zelve draagt u haare gebeden, en haare jammerklagten op; Menecrates, bedenk, dat myn laatfte zucht u om genade fmeekt. De oude man fcheen inderdaad voor de voeten van Menecrates te fterven. De Rechter tot in de ziel getroffen hief hen beiden van den grond op; de ftem der natuur fprak in zyn hart,* zy had meer vermoogen dan die der ontóegeevende gerechtigheid; de geftrenge Rechter wierd voor dat oogenblik een aandoenlyk mensch, een tederhartig vader, die door een allertrefFendft fchouwfpel verfcheurd wierd ; hy zwichtte voor die edeQ 4 le  248 Zenothemis^" le aandoening, waarop de menfchelykheid met recht roem draagt, en die men byna zou vreezen eene zwakheid te noemen; hy vergat zyn' plicht, om aan het medelyden gehoor te geeven ; en fprak den misdaadigen vry. Menecrates was te hoog in achting en veel te gelukkig om geene afgunft te verwekken. Zyne vyanden , (kunnen 'er wel erger gevonden worden dan die de afgunft opftookt?) fpanden zaamen met de bloedverwanten van den overledenen; zy verzochten dat het rechtsgeding op nieuw mogt nagezien worden; de zaak wierd wederom onderzocht; de aangeklaagde wierd , in weêrwil van het gunftig verflag vaneen' der voornaamfteRaadsheeren, fchuldig verklaard; en gevonnisdom de ftraf der doodflagers te ondergaan. De vyandige partyzucht, die blinde en woefte drift, ws9 niet vernoegd met deeze geftrenge rechtspleging ; zy beraamde het bederf van den al te mededoogenden rechter, en fchold zyn vergryp voor eene misdaad, die ftrydig was met de wetten en met het recht» M enecrates voor den Raad gedagvaard verfcheen, en ontveinsde in het minst niet, dat hy door eene o verheer fehende aandoen idg van  BENE OüD.MaRSEILL. GESCHIED. 24Ö van medelyden zich had laaten overmeesteren; hy erkende de grootheid van een' misflag, die misfchien verfchoond zou kunnen worden, indien men de ftem der aandoenlykheid wilde gehoor geeven; hy bekende, dat hy verdiende door zyne amptgenooten beftraft te worden; en befloot zyne redenvoering met hunne toegeevendheid af te fmeeken. Een der befchuldigers rees op, en fprak van gefchenken en omkooping. Zwyg, riep Menecrates, vervoerd door die edele gramfchap, welke een onfchufdig gemoed eigen is, wacht u van ten aanhoore van deeze doorluchtige vergadering en van my den gruwel te uiten van eene befchulding, die tot deezen dag toe nimmer onder ons is bekend geweeft. Ik heb een' -misflag begaan, die buiten alle tegenfpraak ftrafwaerdig is; ik heb tegen de wet en tegen myn' plicht gezondigd ; maar my te verdenken van zulk eene verfoeijelyke laagheid !.... Een onberispelyk leven van zestig jaaren kan myne onfchuld aantoonen; doorzoek dien levensloop , die , helaas! voor myn geluk maar al te lang gerekt is ge» worden ; geen' enkelen dag zuït gy daarin vinden, die u geene duidelyke blyken zal geeven , dat ik nimmer in ftaat geweeft ben tot Q 5 het  ZSö Z E n O T H E M U S, hst begaan.... moet ik eene zo fchandetyke en Iaage misdaad nog noemen ? Edeie Raadsheeren, ik durf zeggen, dat rny van zulk eene befchuldiging te moeten zuiveren eene beleeding is voor u en voor my. Laat men my, zo gy het goedvind , van het leven be« rooven, zonder myne eer te bevlekken ; myne goederen, myn leven, alles is in uwe magt; fchoon gy my veroordeelt zult gy my echter nooit uwe achting kunnen ontzeggen; die zal my altoos byblyven , ik zal dezelve, in weerwil van myne vyanden, met my in het graf draagen, en myne nagedachtenis zal daarmede vereerd blyven. Deeze aanfpraak, hoe treffende en edel die ook zyn mogt, had echter geen' invloed op de ontmenschte, en afgunftige harten, die zich op de geftrengheid der wetten bleeven beroepen.. De tegenparty behield de overhand; Menecrates wierd verklaard van alle zy» ce ampten en waardigheden vervallen te zyn; allen zyn goéderen wierden ten behoeve van den ftaat in beflag genomen; doch, hetgeen nog het allergrievendst was voor dien onge« lukkigen, offchoon de Raad geene uitfpraak had gedaan op de laatfte hoofdbefchuldiging, zyne  eene Ond-Marseill. , Geschied. 25/ zyne eer kon, door helfche lastertongen bezwalkt, de nadeelige vermoedens niet ontgaan ; dit leed kwelde onophoudelyk zyn gemoed , deeze fchicht drong door tot in het binnenst van zyn hart. Zenothemis kreeg bericht van het droevig lot, dat zyn' vriend getroffen had; hy fpoedde zich naarxMarseille terug en viel hem om den hals zonder krachtsgenoeg te hebben om te fpreeken. De eerfte woorden van Menecrates waren: Gy gelooft hen im« mers niet? My hebben zy befchuldigd .... maar, menecrates, uw vriend, is nog uwe en zyne eigene achting waerdig. Het is niet mooglyk de verfcheidene aan • doeningen te befchryven, waardoor Zeno* the mis geflingerd wierd , zyne droefheid, zyne wanhoop, zyne vuurige vriendfchap, hy kuste de handen van Menecrates, befproeide die met zyne traanen, en drukte die tegen zyn hart: 1 Neen, myn waardfte Menecrates, gy zyt niet fchuldig; gy zyt alleen maar te zwak, te gevoelig van hart geweest, zy, die u veroordeeld hebben moeien wroeging gevoelen, maar niet gy. Wat! gyl  &$2 Zenothemis, gy 1 gy zoud w fchuldig gemaakt hebben.., « Hoe heeft men dit durven vermoeden? De booswicht, die u daarvan befchuldigd heeft, heeft het zelf niet geloofd; niemand zal het gelooven.. Ach! dat uwe onfchuld zo duidelyk bleek aan een' ieder'gelyk die aan myblykt! Houd flechts moed ; de Goden wreeken vroeg of laat de gehoonde deugd; de uwe zal nog eens in vollen luifter uitblinken. Zenothemis, mvn lot i§ beflist; ik ken het middel, dat my van allen myne rampen kan verlosfen; twee redenen noodzaaken my nog te blyven Ieeven, voor eerffc om het genoegen te fmaaken van u nog eenmaal weder te zien,.en te omhelzen, van in uwen boezem de traanen van den ongeïukkigften aller menfchen uit te ffcorten, en ten anderen, de hoop van myne Dochter welhaast naar het outer te zullen geleiden; gy weet, dat Eurjmé.» chus, met goedkeuring van zyn' VaderM ysias, Cydippe ten huwelyk verzocht heeft; de dag was reeds bepaald, toen dit verfchrikkelyk onweder op myn hoofd is ne- dergeftort..,. Denkt gy dan , dat M y- si a s.... ■ Hy zal zyn woord wel houden; myn ongeluk zal zyne vriendfchap niet hebben doen vtrflaauwen; by is overtuigd, dat.  eene Oud-Marseill. Geschied. 253 dat, fchoon men my van zwakheid kan bei fchuldigén, (en waarlyk het is een groote " misfiag, dien ik begaan heb, maar welk gevoelig mensch zou , wanneer hy in myne plaats geweeft was, zich niet hebben laaten beweegen?) hy is overtuigd, zeg ik , dat myne eer onbevlekt is. Ik gaa my derhaiven fpoeden om deeze echt te doen voltrekken; wanneer ik dit verricht heb, kan ik over myn lot befchikken; i'; zal my aanmelder» by dien Raad, (*) welke zich tegen my met zulk eene onverzettelyke geftrengheid heeft aangekant; zy zullen, denk ik, niet ftout genoeg zyn om my te vraagen naar de rede, welke my beweegt om dit leven te verlaaten- Myn vriend, gy leeft genoegzaam enkel om my dienst te doen; ik wil van uwe moedige hand den beker met het dolle kervel-nat ontfangen. <.. Wat Wanneer een Marsetllaan rede meende te hebben om zichzelven het leven te beneemen, dan vras hy genoodzaakt dezelve aan den Raad te ontdekken; en wanneer die alsdan. w$l ond^r^oehc was , kreeg zulk een, volgens de gewoonte van hunne voorvaderen-, de Grieken , de vryheid van den vergiftigen kervekirauk te drinken. f  254 Zenothemis, Wat zegt gy, Menecrates? hebt gy zó weinig achting voor uw wezentlyk beftaan, en voor uwe nagedachtenis, dat gy de woede van uwe vyanden ten dienft zoud ftaan, door eene zo onbedachte daad, die zo onbetaamelyk is voor éfen' grooten man en waaren wysgeer ? Gy fpreekt van u het leven te willen beneemen! Laat dergelyke hulpmidde. len over voor inisdaadigen ; wanneer gy dit deed, zou men u fchuldig oordeelen , dan zouden da Iafter en de kwaadaartigheid zegenpraaien. Heb moeds genoeg om te blyven leeven , en uwe onfchuld te doen blyken; draag met ftandvaftigheid *len tegenfpoed; dit is veel edeler dan uitkomft te zoeken in de dood. Wanneer de geheele waereld u al eens verliet, wanneer ik zelf laag genoeg kon zyn om onze vriendfchap te verbreeken, bleef dan niet nog uw eigen hart, uwe eigene oprechtheid over om u te onderfteunen en moed te geeven? Die infpraak moet u genoeg zyn. Ach! dat gy een weinig meer prys ftelde op myne vriendfchap! gy weet hoe vuuriglyk ik de deugd bemin; Menecrates, meer behoef ik u niet te zeggen om u te doen begrypen , hoe fterk de genegenheid is, welke ik u toedraag; ja gy bezit een' vriend. Indien m  eene OüD-MaESEILL. GESCHIED 255 gy' u zeiven flechts het geringst verwyt behoefde te doen wegens de befchuldiging waarvan het enkel denkbeeld zichzelf tegenfpreekt, dan zou ik de eerfle zyn om u tot het moedig bèfluit van fterven aan te fpoo.' ren; misfchien zon ik alsdan moeds genoeg hebben om ze!f u den dolk in het hart te ftooten, en ik zou u niet overleeven. Maar gy zyt onfchuldig; Marseïle moet in u een gedenkteken van zyne wreedheid befchouwen. De al te geftrenge gerechtigheid beleedigt de natuur. Gy moet leeven om uwe landgenooten van fchaamte te doen bloozen. fcen eerlyk man in erende geftort ftrekt tot een levendig verwyt voor zyn Vaderland, en zelfs voor de geheele waereld.... Ik vlieg naar den Raad; zy zullen het vonnis, dat u in het on. geluk geftort heeft, herroepen. Zenothemis deed deo Raad der Zeshonderden vergaderen; hy wilde de zaak van zyn' vriend bepleiten, ^aar kreeg ten antwoord; dat het recht Siet kon dulden dit eenmaal uit* gefproken vonnis te, herhaalen , en dat de veroordeeling van Menecrates overeenkomftig was met de wetten. Gy fpreekt altoos van wetten, zeide Zenothemi-s, fpreekc  2^5 Zenothemis, fpreekt toch van de menfchelykheid; onder* zoekt den misdag van uwen amptgenoot; dezelve is niets anders dan eene al te verregaande mededogendhied, die fchoon zy zyne onkreukbaare rechtvaardigheid bevlekt, echter zyn hart eer aandoet, en derhalven durft hy zich beroepen op uwe toegeevendheid. Alle de voortellingen van Zenothemis alle zyne poogingen waren vergeefsch; hy moeft bukken voor de meerderheid, die ftaande hield, dat het vonnis van Menecrates overeenkomftig met de wetten was. Welnu, riep deeze ongelukkige aan Zenothemis toe, .zohaast hy hem terug zag komen, is de woede der afgunft nu eindelyk voldaan? Zy is meer dan ooit te vooren tegen u ontftoken ! uwe veroordeeling is onherroepeiyk vaftgefteld ; ongelukkige kom, volg my. Menecrates verzelde Zenothemis die hem naar zyn eigen huis geleidde; de oude man kon zich' niet wederhouden van te zuchten op het zien van dit prachtig gebouw en wan de koftbaarheden, welke hetzelve bevatte; dit  EENE OüD MaRSSILL. GESCHIED. i$f dit tafereel fchetfte hem zyn' voorigen toeftand af; hy wilde vandaar vertrekken. Wy zullen van nu af aan by eikanderen blyven, zeide de jongeling , hem met drift ftaande houdende, en hem in zyne armen drukkende; zie hier uw verblyf, en zie hier uwe goederen ; laaten wy die voor het minft te zaamea deelen. Welk een voorftel doet gy my? viel Menecrates hem in; ik gevoel volkome* lyk de waerdy van deeze aanbieding; maar ik kan niet denken, dat gy voorhebt myne fmart te vergrooten ? Wat zegt gy ? - Myn vriend, de weldaaden, van welke hand die ook moogen komen, brengen altoos eenige vernedering met zich; ons aanwezen verlieft veel van deszelfs waerdigheid , wanneer wy het aan den byftand van een' aader' yerfchül* digd zyn. Maar, de vriendfchap.... Word min zuiver, zohaaft de erkentenis haare fchatting vermengt met onze vrywillige aan» doeningen; ik wil u beminnen zondereenig belang. Hoe! de behoeftigheid... • Meent gy, dat ik niet geleerd heb dezelve te draagen ? Alle menfchen komen behoeftig ter waereld; de rykdom is flechts eene toevallige zaak. De tegenfpoed is geen wezentlyk ongeluk; befcherm myne eer, dis men my tracht R t*  258 Zenothemis; te ontrukken; ftop den lafter den mond; dee» ze zyn de waare rampen, tegen welke zelfs de onwrikbaarfte moed naauwlyks beftand is. Nog eens, wat heb ik ie doen met paleizen of fchatten ? Zenothemis, nists blyft my over dan de dood, eene lykbus is alles, dat ik noodig heb; die is het eenig gefchenk, dat ik van uwe edelmoedige vriendfchap mag aanneemen; ik zeg u nogmaals, dat alle andere gefchenken my zouden beleedigen. Ifc zal naar Mysias gaan; te vergeefs zoekt gy my van myn ontwerp af te trekken.... Ik verhing alleen 'myne dochter gehuwd te zien, en daarna zal ik my overgeeven aan het lot, dat myn hart, en myn toeftand van my vor* deren. Z e N o th e mi s , door droefheid over. mand, begaf zich maar Hermogenes, met wiens Nicht hy in het huwelyk ftond te treeden; deeze echt was reeds van het eerfte oogen. blik hunner geboorte af genoegzaam vaftgefteld geweeft; de wederzydfche bloedverwan» ten hadden zich verbonden tot deeze vereeniging, welke den band der vriendfchap, die reeds tusfchen hen plaats greep, nog naauwer .ftond toe te haaien. De jonge fchoonheid ver*  seNe Öud-Marseill» Geschiede 2& Verdiende volkomelyk de tederfte liefde van Zenothemis; ook gevoelde hy op het ïevendigft het groot vermoogen van haare be* koorlykheden; met één woord, zy was de deugd zelve onder de gedaante der fchoonheid. Zenothemis, hoe vuurig zyne liefde ook weezen mögtj beminde veelligt niet zo fterk als hy bemind wierd ; A g a t h e a , dus Wierd de Nicht van Hermogenes genoemd , wierd van dag tot dag meer vc-rkleefd aan haaren minnaar; de uitmuntende hoedanigheden van Zenothemis, gepaard met de grootheid en aandoenlykheid van zyn gemoed, verfterkte de liefde, op welke dit meisje , de eer van haare fexe , haaren roem droeg; zy maakte geene zwaarigheid deeze haare neiging opentlyk te bekennen; eene edele en zuivere aandoening kent die ontveinzing niet, welke de ondeugd in de waereld gebragt, en met den fchoonfchynenden naam van welvoeglykheid bertempeld heeft* Agat h e a zag met een innig genoegen den dag te gemoet, waarop hunne echt zou voltrokken worden; wel verre van zich te verftooren over de traanen, die Zenothemis ftortte over het droevig lot van Menecrates, fchreide zy met hem. ZknotheRa, fti I f i  250 Zenothemis,1 mïs, zeide zy, welke levendige blyken be« fpeur ik van uwe tederheid; gy betoont my zóveel achting, dat gy niet voor my verborgen houd hoe levendig gy deel neemt in het lot van een' doorluchtigen man, die rampzalig is; vrees niet dat de liefde zich zal ergeren over de vriendfchap. Geef den vryën loop aan die traanen, welke u nog veel achtenswaer* diger in myne oogen maaken! Gy zoud my veel minder behaajjen, inden gy in deeze omftandigheden enkel aan Agathea dacht. Laaten wy te zaamen bet droevig lot beweenen van een man, die waerdig is uw vriend te zyn; laaten wy aüe onze krachten infpan« nen^ om zyn leed te verzachten, het is waarlyk allergrivendft. Ach! Zenothemis» wat is tceh een hart, dat niet gevoelig is voor de rampen van anderen? Ongelukkigen by te ftaan is voorzeker het edelfte van alle vermaaken. Dergelyke gevoelens, en dat wel in een' leeftyd, die zo weinig gefchikt is voor dezelven, zuilen den leezér. misfchien vreemd voorkomen. Maar, wanneer men zich voor een oogenblik verplaatft uit deeze bedorvene eeuw, waarin dg deugd zoveel van haaren ou« den  eens Oud Marseill. Geschied, 261 ien Iuifter verloren heeft, en waarin de opvoeding zo onverantwoordelyk verwaarloosd word, en opklimt tot de gelukkige tyden van een Gemsenebelï, dat ten voorbeeld ftrekte aan alle omleggende Regeeringen; dan zal men zeer ligtelyk kunnen beg rypen , dat A 0 a* thea, door wyzelesfen en deugdzaame voarbeelden onderwezen, deeze juiftheid van 001 deel, en deeze verhevenheid van geest bezat, welke twee uitmuntende voorrechten door do liefde nog meer verfynd waren geworden. De Nicht van Hermogenes had eene medeminnaares zonder zulks te vermoeden, die voor haar zelve het gevoel trachtte te verbergen van eene neiging, welke de tyd hoe langer hoe dieper in haar hart indrukte. De ongelukkige Dochter van Menecrates , de aandoenlyke Cydippe koefterde in haar hart eene drift, welke fteeds heviger wierd , dewyl zy genoodzaakt was dezelve tegen te gaan; Zenothemis was het voorwerp van deeze onverwinnelyke neiging; eene inwendige kwyning deed deeze ongelukkige lang* zaamerhand uitteerën. Ach! riep zy menigmaal uit, wanneer zy zich alleen bevond, indien het my nog maar vryftond myne hani zo R 3 % wei-  e62 Zenothemis, weigeren, in vryheid te blyven, en my geheel over te geeven aan eene liefde, die my, helaas! in het graf zal ileepen, dan zou ik ten minfte nog het genoegen kunnen fmaa» ken van traanen te ftorten , en te moogen zeggen: Zenothemis doet deeze traanen vloeijen. Maar aan een' gemaal , aan een' dwingeland onderworpen te zyn ; de plicht te buiten te gaan, voor iemand, die zo zeer de deugd bemint als ik; vergeefsche en zelfs misdaadige wenschen te voeden; te beeven op het gevoel van eene neiging, die het geluk van myn leven zou hebben kunnen uitmaa. fcen l Ach! CydippeI Cydippe! ver» haaft toch eene dood, die niet te fchielyk kan komen.... Maar, wat zal dan van myn5 Vader worden? Wie zal hem vertrooften in de rampen, waaronder hy verzinkt"? Hy heeft niemand dan my ... en Z e n o t h e m i s. Noodlottige vriendschap ! hoe duur komt gy my te ftaan! Ik zie dag aan dag het voorwerp, dat deeze ontroering in my doet ontftaan; en ik wórd dag aan dag nog misdaadiger Laat ik my gewillig aan myn noodlot overgeeven; laat ik zonder tegenmorfen naar het outer treeden; - laat ik enkel myne oogen veftigen op een' vader, die deeze ze Ifsverlochening dubbel waerdig is; hy  eene OuO-MaRSEILL. GESCHIED. 26"3 hy bemint my; by is ongelukkig; dit is genoeg, laat ik enkel voor hem Ieeven Z e n o - t h e m i s is immers verliefd op A g a t h e a ? Zy ftaan op het punt van met eikanderen te zullen vereenigd worden; laat dit denkbeeld fteeds levendig blyven in myn geheugen. Ik word niet bemind, eene andere is het voorwerp van zyne liefde ..,. ik zal met Eurimachus in den echt treeden. Ik zal myne zwakheid overwinnen. Ik zal den vyand van myne ruft vergeeten. Myne deugd zal de overhand behouden. Menecrates kwam terug van M y- s i a s. Ach , Vriend 1 riep hy uit, Mysi as is eveneens als andere menfchen! Daar is dan niemand buiten u, die de vriend wil zyn van een' ongelukkigen ! Verklaar u nader; viel hem de jonge Raadsheer in. Hierop verhaalde Menecrates aan hem, dat Mysias hem zeer koel had ontfangen, dat hy [zelfs getracht had het gefprek af te wenden van het ontworpen huwelyk; en dat hy eindelyk had voorgewend eenige ge • wigtige bezigheden te hebben om een einde te maaken aan een bezoek, dat zyne trouwloosheid tot een' laft veiftrektc. Ja, ;Zeno< R 4 the,  ad4 Zenothemis, tr h e m i s, voer Menecrates voort, de tegenfpoed heeft my de oogen geopend ; M y s i a s is myn vriend niet meer ; myne Dochter «ai nimmer de echtgenoote van Eubimach us zyn; ik zal het geluk niet beleeven van dien echt te zien voltrekken ; dit was nog de eenige hoop, de laatfte trooft, die my het leven deed beminnen; ik zal fterven, en wat zal 'erdan van myne Dochter worden? wat zal haar overblyven dan het aandenken aan myn ongeluk, aan haaren voorigen ftaat, aan het droevig vooruitzicht van het lot, dat haar eenmaal te wachten ftaat; myn naam, myn geflaGht zal met Cydippe vernietigd worden. Myn vriend , de mensch verlangt om opvolgers te hebben, en men kan zich niet gemakkelyk gewennen aan het bedroevend denkbeeld van nooit te zullen herleeven in eene nakomelingfchap, welke, als het ware, de dood te niet doet, en ons aan weezen vereeuwigt, (*) Menecrates zal geheel verCO Laat men hier-met aandacht het oog veftigen op de waarheid van de gevoelens der Ouden : Een vader eekende het voor ean der grooifte rampen van zyn'ouderdom, dar hy flierf zonder zyne kinderen getrouwd te zien; zy begeerden niets vuuri^er dan in hunne kinds. kin*  EENE OüD-MarSEILL. GeSCJIÏÈD. 26$ vernietigd worden, fin wie zal thans de bruidegom van myne Dochter willen zyn? Een ieder verlaat my.... misfchien zult gy het voorbeeld van Mysias volgen.... Ach! myn waardfle Zenothemis, vergeef, vergeef my dit vermoeden. Zie, zie, hoeverre de tegenfpocd ons kan vervoeren ! Die alleen kan te weeg brengen, dat men zelfs zyne allerwaardfle vrienden beleedigt. By het uiten van deeze woorden viel M e. Necratbs met het hoofd op de borll van den jongeling, en borft in bittere traanen uit. Myn Vader , gaf hem Zenoth em i s ten antwoord , terwyl hy uit eene diepe afgetrokkenheid fcheen te ontwaaken, herftel u toch uit deeze droefheid, die my geheel ter neder flaat; uwe traanen doen myne ziel de bitterrte droefheid aan, Ja, ik beken het, de tegenfpocd maakt ons achterdochtig, wantrouwig, en onrechtvaardig ; Mysias kan u anders toekinderen te herleevcn. Toen was dat eigen ik die schandvlek van de tnerischelyke natuur nog onbekend, en men rekende het zich toen nog niet tot eeneeerdemenichelykh'eid te berooven van datgeen, hetwelk men met recht eene wettige en geheiligde fchuld mag noetiïciit R 5  266 Zenothemis, toegefchenen hebben dan hy inderdaad is; gy hebt my gezegd , dat hy uw vriend was; kan het hart van den mensch zo fchielyk verande. ren ? Ik moet u thans verlaaten, maar ik zal binnen weinig oogenblikken weder by u zyn. Menecrates, bedenk, dat de wanhoop hét toppunt van alle menfchelyke ongeluk» ken is. Zenothemis, die brandde van verlangen om zyn ontwerp ten uitvoer te bren. gen, ylde naar het huis van Mysjas. Zo» haalt hy by hem was gekomen , zeide hy :.— M y s i a's , ik verzoek een alleengefprek met u te moogen hebben; geef bevél aan uwe huisgenooten van te vertrekken. Zy wierden alleen gelaten ; Zenothemis vatte het woord op: —— Mï'sias, uw goede naam is my reeds voorlang bekend geweeit, dit heeft Bjy bewogen om u te komen bezoeken, en vrymoediglyk metu te fpreeken. Ikwensch- * te wel, dat de geheele waereld zo wel wift als deeze Stad welk eene vuurige vriendfchap ik aan Menecrates toedraag. En fchoon de neiging my niet aanfpoorde, zou het ech« ter myn' hoogmoed ftreelen my opentlyk de vriend te noemen van een' man, die van alle men»  eene Oüd-Marseill. Geschied. 267 menfchen verlaten fchynt te zyn. Wat kan onze ziel meer verheffen , en aan dezelve meer vergenoeging geeven dan de zyde te kiezen van iemand, die door tegenfpoed vervolgd word, en, als het ware , tegen de Goden zeiven moet worftelen ? Dit maakt de waare grootheid uit van de menfchelyke na tuur; hier in is Cato grooter dan C^sar ; en wanneer die tegenfpoed de onfchuid treft, wanneer de deugd moet lyden , kunnen wy dan zonder onrechtvaardig te zyn haar ons medelyden, en onzen byftand ontzeggen ? — Wilt gy van Menecrates fpreeken, Zenothemis? — Van hem zei ven Mysias. En gy tracht hem als or> fchuldig af te maaien , hem , dien de Raad.... ——— Gy zelf , Mysias, kun* niet gelooven, dat hy fchuldig is. Wat iit toch zyn misdag? want men kan geen' anderen naam aan zyne dwaaling geeven; eene overmaat, als ik mag zeggen, van tederhartigheid, van die allerbskoorlykfte aandoening van het menfchelyk hart, welke de duidelykfte blyk van onze hemelfche afkomft is.... —~ Menecrates heeft het recht te kort ge» daan. — Hy -heeft gehoor gegeven aan de ftem der menlchelykheid; die gaat boven alle wet-  263 Zenothemis, wetten en inzettingen* De menfchelykheid; is een gefchenk der Goden: de wetten inte. gendeel zyn uitvindingen van menfchen , en hoeveel trekken van onze zwakheid en wreedaartigheid kan men niet in dezelve vinden! o Mysias laaten wy Imiteren naar de infpraak van ons hart; dat hart is onze opperde rechter ; dat alleen moet het vonnis vellen over Menecrates; laat de Raad hem doen bukken voor een wetboek , dat door onze voorouders zaamengefteld, door het gebruik gewettigd, en door den eerbied , dien wy gewoon zyn aan oude overblyffelen toe te draaien, als geheiligd is; misfchien hebben de Raadsheeren hierin hunnen plicht betracht. Maar hier, onder ons, daar vry de waarheid kan gezegd worden , hier moeten wy menfchen zyn; hier moeten wy den tabbaard en het karakter van Raadsheer afleggen, en enkel het hart vin een' gewoonen mensch behouden, om over Menecrates te oordeelen. Zeg my toch eens , wat is zyne misdaad? immers niets anders dan eene vluchtige aandosning van medelyden met een' door droefheid bezwykendtn gryfaart , die, aan zyne voeten geknield , hem voor zyn' zoon om vergiffenis fmeekt; voor een' koon, die be- lee-  SIN* ÖÜD-MlRSEILL. GfiSCHllD. 2öJ teedigd en aangevallen 21'ch heeft overgegeven aan de onwederftaanbaare vervoeringen der menfchelyke natuur, welke door onze geftrenge wetten met de dood geftraft worden ; dit is veeleer een ongeluk dan eene misdaad, en Menecrates heeft zich daardoor laaten beweegen. Zie daar de bron van alle de rampen, die een' onzer doorluchtigite mede* burgeren ter neder geOagen hebben! Zult gy het voorbeeld der menigte Volgen ? Zult gy vergeeten, dat gy zyn vriend waart, dat hy de uwe geweeft is ? Uw zoon Zal niet in den echt treeden met de dochter van Menecrates; dit kon hy zich immers wel voorftellen. —— o Hemel ! zoud gy .... vvat wilt gy toch ? Dat Eu rimach u s.op dit oogenblik C ydippe naar het outer zal geleiden. - Maar, Ze, no th smis, hoe kunt gy zo fpreeken ? fchoon Menecrates onfchuldig was, dan zou het immers nog genoeg zyn , dat de Raad het vonnis tegen hem heef^ uitgeiproken, dat hy door het algemeen gerucht veroordeeld word; de eer.... Beftaat, Mysias, in zich opentlyk te verklaaren voor den vriend der verdrukten , en de waarheid hulde te doen; die waarheid alleen gaat alle volksgevoelens t«  a?o Zenothemis; te boven; die ftem kan niet omgekocht, die kan niet gefmoord worden , offchoon dó gantfche waereld zaamenfpande om haar te doen zwygen. Gy durft de eer tot een voor» wendfel gebruiken ! Ik vraag u hier, in de tegenwoordigheid der Goden, die ons hooren , en die onze harten kennen; of gy een' man , die door de gemeene waereld voor fchuldig gehouden wierd, maar het inderdaad niet was, voor eerloos zoud houden? Geloof my, iemand, die zulk een' man genoeg kende om hem dat recht, hetwelk hem toekomt , te laaten wedervaaren, die heeft een recht denkbeeld van de eer, en van de plichten , die daarmede verknocht zyn. Dit heb ik in Menecrates ondervonden ; ik ben ten hoogfte overtuigd van zyne onfchuld; ik ben hem myne achting, myn' byftand, myne vriendfchap fchuldig, en deeze plichten niet alleen , maar alles noopt my, om hem die tot zynen laatften adem toe te betoonen; ik zai myzelven nooit verzaaken. Mysias, iemand , die niet weet welke gevoelens hy zal koefteren, is niet waerdig dat hy den haam van mensch draagt, 'Waartce toch zou de rede, dat gefchenk der Goden ons kunnen dienen, wanneer wy ons blindelings wilden onder-  seni Oüd-Marseill. Geschied. 271 der werpen aan de denkwyze van anderen? De grondftellingen der wysheid en der waarheid zyn onveranderlyk. Zoud gy uw woord verbreeken, omdat de lafter en de onrechtvaardigheid Menecrates onderdrukt heb« benIk herhaal het u nogmaals; fpoed u om hetzelve te volbrengen; iaat uw zoon zo fchielyk mooglyk zyne hand aan C yd ïppe geeven; laaten zy naar het outer gaan... Zenothemis, weet gy dan niet? .. o ; Ongelukkige zwakheid der menfchen! doodeiyke befmetting; die alle onze deugden aanfteekt! kunt gy nog een oogenblik twyfelen, Mysias den naam van fchoonvader uws zoons- te geeven aan den man , die u voorheen zo waard was, en voor wien gy in uw hart nog eerbied voed! G£ laat u dan door den algemeenen ftroom medefieepen!... Waar is uw zoon ? Wilt gy my niet hooren, Zenothemis; dat Menecrates fchuldig fchynt, dat zyne eerlykheid in tivyfe! getrokken word, is het niet alleen; maar zelfs die van zyne dochter.... Wat zegt gy! de dochter van Menecrates, Cyd'ip- pe — Word verdacht gehouden; daar gaat een ftil gerucht.... haare kuisheid... — Houd op /, Mysias, hou j op ; bedenk, dat  272 Zenothemis^ dat gy fpreekt met den vriend van Menecrates, met een* man, die de alletboogfte achting heeft ,voor de deugd.... wacht u wel van die van C yd i ppe te bezwalken ... Mysias, dit is weder eene van die ongerymde leugens, aan welke gy zelf geen geloof flaatl neen, ik ben verzekerd , dat die u niet kunnen bedriegen ... Toon , dat gy moeds genoeg hebt om niette veinzen; het is uw plicht óprecht te zyn; zeg, dat gy vreeft aan den Raad te zullen mishaagcn, dat Menecrates ongelukkig is, dat de verbindtenis met zyn geflacht uwen' hoogmoed niet meer kan ftreelen , dat hy arm is ; maar uwe fnoode handelwyzen zo verre te dryven van zelfs zyne dochter te beiafteren , vermoedens te fmeeden.... die uit te ftrooijen.... dit is het toppunt van kwaadaartigheid , en... . dat zyn daaden, die den daader waarlyk oilteeren! De oogen van Zenothemis. brandden van pramichap; hy verliet Mysias meteen ftuursch gelaat, en begaf zich weder naar huis by zyn' vriend Menecrates, dien hy met drift omhelsde : Myn achtenswaer- dige vriend y laaien wy de waereld, de men- fehen,  EENE OüD-MaRSEILL. GESCHIED. 2?3 fchen, laaten wy alles vergeeten; laaten wy trachten alles in onszelven te vinden. Laat Zenothemis de geheele waereld voor u zyn. Een vloed van traanen verzelde deeze woorden, die^Zenothemis niet dan met veel moeite kon voortbrengen. ■ Welke nieuwe ramp komt gy my aankondigen, Zenothemis? Gy tracht te vergeefs zulks voor my te verbergen; ik kan in uwe oogen eene verwarring leezen, die u, ondanks uzelven verraad. Vrees niet, dat gy myn hart nog meer zult verfcheuren; het heeft reeds alle mooglyke flagen uitgeftaan. Neen, gy hebt nog niet alles geleden. Uw vermoeden , dat M y s i a s den algemeenen ftroom zou volgen is niet ongegrond geweeft; hy is uw vriend niet meer.... Gy moet aan deeze verbindtenis niet meer denkert. Zenothemis deed hierop aan Menecrates een omftandig verflag van het gefprek , dat hy met Mysias gehouden had. Die ongelukkige gryfaart kon niets meer uitbrengen dan: Myne Dochter zal dan niet.met Eürim achus in den echt treedeh! ik zal S haar  i}4 Z E n O T h E m U s, haar nimmer gehuwd zien ! dit ontbrak 'er nog aan om my volkomen ongelukkig te maa* ken. Na het uiten van deeze woorden liet hy het hoofd nederzinken, en verviel in eene diepe droefgeeftigheid. Zenothemis had de voorzichtigheid gehad van alles, dat Cydippe betrof, voor Menecrates te verzwygen; hy twyfelde niet, of Mysias zou voor het minft ook zo befcheiden zyn, en dat zulke onrechtvaardige en beleedigende vermoedens voor altoos zouden verzwegenblyven. Menecrates oordeelde het noodig te zyn eenige omzichtigheid te gebruiken by het ontdekken aan zyne Dochter, der vernietiging van haar huwelyk ; hy was wel verre van te vermoeden, dat deeze tyding haar eene inwendige blydfchap zou veroorzaaken ; Cï« dippe gaf zich, zohaaft zy zich alleen bevond , over aan alle derzelver vervoeringen : Het zal my dan vryftaan my ge. heel bezig te houden met het voorwerp myner liefde! ik zal niet ongetrouw, of meineedig behoeven te zyn ; Z e n o t h e m i s zal * het  eene Oud-Marseilu Geschied» 075 het voorwerp zyn van allen myne wenfchen$ het zal my vryftaan geduurig by myzelven te moogen zeggen, dat ik niemand bemin dan Zenothemis; geene wroeging zal deeze aangenaame , deeze onverwinnelyke neiging verzeilen! Maar , hoe ? Kan het wel eene misdaad zyn een voorwerp te beminnen, dat door de geheele waereld verdient aangebeden te worden ? Hy is de eenige vriend, de eenige vertroofter van myn' Vader; hy tracht ons op te beuren onder den laft van zoveele rampen, die ons drukken; Zenothemis gevoelt voor ons de allerlevendigfte vriendfchap.... Maar, ach! de vriendfchap is geene liefde, Zenothemis heeft geene liefde voor my.... Wel nu, ik zal my vergenoegen met hem te beminnen.... zonder, weder bemind te worden; ik zal alleen leeven om deeze neiging te koefteren ; die zal myn hoogft vermaak , myn hoogft geluk uitmaaken. Beloont niet eene tedere, eene zuivere liefde altoos zichzelve ? Zohaaft dezelve zonder vlekken is, is zy niet meer eene zwakheid maar eene deugd. Dus bleek het, dat de Dochter van M e« Necrates in dat geen hetwelk de droefheid S 2 van  ©76 2 z n o t h £ m i 9) van haaren vader vermeerderde eene bron van trooft, en zelfs van genoegen vond. Zenothemis verdeelde zyne ledige oogenblikken tusfchen Agatheaêii Menecrates- Maar, door welk een' slag wierd hy, op zekeren dag, op het onverwachtft getoffen. Hy begaf zich naar het vertrek van zyn' vriend, en vond hem op den grond uitgeftrektbaadende ïn zyne traanen, en met hevige jammerklagten de dood te hulp roepende welke nieuwe rampen moogen u toch nu weder getroffen hebben ? Is het mooglyk, dat het lot u nog meer ongelukken heeft kunnen toezenden? spreekt, myn vriend, myn vader!... DeGrysaartbeurde het hoofd op, en riep al fnikkende uit: Z eng the mis, ik kende myn ongeluk nog niet geheelenal.... Verklaar u nader, M e- necrates. — ■ Ach ! waarom heb ik geaarzeld met my te ontdoen van den Iaft van een leven dat niet anders is dan eene aaneenfchakeling van rampen ? Kom , myn eenige weldoendsr! kom, doorfteek een hart, dat alle de opeen geftapelde fmarten , welke hetzelve onderdrukken, niet langer kan draagen. Myne ziel brand van verlangen om dit verblyf der ondeugd te verlaaten; ontfang dezelve in den  eene oud-marseill. geschied. 277 den eenigen boezem , die nog voor myne traanen openftaat. — Menecrates, ik bezweer u by die vriendfchap, waaraan gy nog nimmer getwyfeld hebt, onderrecht my .... vanwaar komt deeze ontroering? — Zenothemis ik ben onteerd; het is maar al te waar. —» Wat zegt gy \ ~ Myne doch. ter .... daar gaat een gerucht .... myne dochter is myner niet meer waerdig.... Euri* m a c h u s.... hawe eer.... heeft zy voor altoos verloren....Zenothemis,haaft umy van het leven te befooven. De jonge Raadsheer begreep zeer ligt van 'welken kant dit haatelyk gerucht was uitge* ftrooid. De vermoedens, die Mysias van verre had doen blyken 9 en die hy had behoo. ren te verzwygen , waren door hem verfpreid, en dus eindelyk den ongelukkigen vader van Cydippe ter ooren gekomen. Zeno. t h e m i s bekende toen, dat in het gefprek, hetwelk hy met Mysias gehouden had, deeze valfche vriend zich eenige vóór Cydippe zeer beleedigende vermoedens had laaten ontvallen, en, dat hy geoordeeld had die te moeten verzwygen, en die, als het ware, zelf te vergeeten. Ik ken uwe DochS 3 ter,  278 Zenothemis; ter, vervolgde Zenothemis op een' verzekerden toon; ik ken u; zy kan onmoooglyk het bloed, waaruit zy gefproten is, de opvoeding, welke zy genoten heeft, of uw voorbeeld verzaaken. Daarenboven vleide ik my, dat Mysias vermoedens, die zyne eigene eer benadeelen, zou verzwygen; die, naar allen fchyn, enkel uilftrooifels zyn van zyne valsheid. Hoe! Eurimachus. ... zou de fnoodheid van zyn' vader hem zo verre hebben kunnen vervoeren !.... Maar, wat kunnen toch hunne Iafteringen uitwerken? Ach! uaf Menecrates hem ten antwoord, ach! dat alle menschen u geleeken! maar dit is de doodwond, welke myne vyanden my nog moeiten toebrengen; die zal my doen bezwyken. Jk wil, ik wil Cydipps spreeken ; (zy kwam in het vertrek.) Treed nader, Dochter zyt gy dien naam nog waerdig? Schroom niet de waarheid hulde te doen! deeze is de eenige deugd , welke den fchuldieen nog byblyft. (Cydippe ftond verbaasd ,) zou de liefde u uwen plicht hebben doen vergeeten? Eurimachus.... ■ _ Ik heb hem nooit bemind, myn vader; ik zoumy onderworpen hebben aan uwen wil maar myn hart,... Eurimachus zou enkel myne hand hebben gehad. By het uitfpreeken van deeze woor»  eene Oud-Marseill. Geschied 279 woorden kon zy niet nalaaten haare oogen op Zenothemis te Haan. Gy hebt u dan niets te verwyten ? Houd niets voor my verborgen; fpreek vry uit in het byzyn van myn' vriend; verberg geenzins voor hem het toppunt mvner rampen Daar gaat een gerucht.... dat gy my en uzelve onteerd hebt. Hierop deed Menecrates aan zyne dochter een omftandig verhaal van de beleedigende geruchten, welke de kwaadaartigheid had uitgeftrooid. Cydippe viel in onmagt, even alsof zy door een' bükfemflag getroffen was geweeft. Door de hulp van Menecrates en Zenothemis wede* tot haar verftand gekomen, had zy krachts genoeg om haare traanen op te kroppen j het fcheen als of eene Godheid haar bezielde en moed inboezemde: o, Vader, vader, verwaer- dig u my aan te hooren; uwe dochter is nog dien eernaam waerdig; en gy aan wiens hoog. achting my meer gelegen legt dan gy misfchien wel denkt, edelmoedige vriend van twee ongelukkigen , wees verzekerd van myne onschuld , nog nooit ben ik afgeweken van het pad der deugd; ik zou hetmyzelve nimmer hebban kunnen vergeeven, wanneer ik flechts ooit het S 4 denk-  iZo Zenothemis; denkbeeld had gehad van af te wyken van die voorfchriften der deugd, welken ik tot het einde van myn leven zal opvolgen. De Goden kennen myn hart, hen fmeek ik om byftand tegen dien gruwelykenlafter. Moeftdie doodelyke flag ons nog treffen! Gelooft my, zo ik de zwakheid had gehad om voor één enkel oogenblik myn' plicht te vergeeten, of Hechts zulk een denkbeeld te voeden, dan zou eene fpoedige dood het gevolg van deeze fchandelyke bui* tenfpoorigheid geweeft zyn.... Het voegt Menecrates niet aan de deugd van zyne dochter te twyfelen. Cydippe uitte deeze woorden met die ftem van het hart, welke het kenmerk der waarheid is. Zenothemis viel haar met vee! levendigheid in : Neen, Cydippe heeft zichzelve niets te verwyten ; ik ben gereed om haare eer te verdeedigen tegen een' ieder' die zich zal durven verftouten dezelve te benadeelen. Hoe! gy zelf, gy fpreekt my vry, riep Cydippe uit, ach Zenothemis! Zy voegde op een' tederen toon nog hierby: Men tracht my dan ook uwe achting te ontrukken!.... Menecrates nam haarin  EEüE ÖÜD-MARS2ILL. GESCHIED. 281 2yne armen: Ik geloof deeze uwe traa¬ nen , uit hoofde van het bloed, waaruit gy gefproten zyt; de lafter houd niet op ons te vervolgen. Zie u thans verlaten , zonder eenigen fteun, zonder hoop, en blootgefteld aan beleedigende gefprekken! o Goden, wanneer zal uwe gramfchap eens ophouden ! Menecrates verzonk in zyne droefheid. Cydippe verliet het vertrek. Hoe, zeide zy zohaaft zy zich alleen bevond , zou Zenothemis geloofd hebben.... Het kan niet mooglyk zyn; myn hart, myn gelaat, alles moet hem overtuigd hebben van de liefde tot myn' plicht; tot myn' plicht! het is de deugd alleen niet, die] my denzelven. heilig maakt; het is Eurimachus niet, die myne gedachten bezig houd, en myn hart geheel beheerscht De dood alleen kan my verlosfen van alle de boeijens , die my drukken; moet ik na zoveel harde beproevingen nog blyven leeven? Ach ! dat myn leven niet noodzaakelyk ware voor dat van hem , om wien ik ^lles behoor te vergeeten!.... Zyn wy nu eindelyk ongelukkig genoeg? Myn Vader op den kant van het graf, zonder hulp, van alles beroofd, omringd van S 5 trouw«  282 Zenothemis; trouwloozen, van ondank-blaren , en zyne dochter, daar zy bemint, daar zy haaren boezem voelt branden, genoodzaakt haare neiging te fmooren, niets meer bezittende dan haare eer, die nog verdacht word; befchuldigd van eene misdaad, en zulks in de tegenwoordigheid van van wien ? Van het eenig voorwerp , dat my, na Menecrates, het naaft aan het hart legt, en wiens achting ik boven alles tracht waerdig te weezen; deeze is de eenige aandoening, die ik van Zenothemis mag afvergen; die ik van hem kan verwachten; süe andere begeerten zyn my ongeöorlofd , terwyl myn hart.... Rampzalige Cydippe , gy zult het beiterven! laat het ten minfte voor Zenothem i s verborgen blyven; waren de andere ongelukken , die ons treffen , niet grievende genoeg ? Laat ik myne buitenfpoorige dwaasheid met my in het graf neemen; ftaat het iemand , gelyk ik ben, vry om te bemin- • nen? Menecrates verzonk van dag tot dag fteeds meer en meer in den afgrond, waarin het lot hem had nedergeftort. Die vernede. rende behoeften , welke met de armoede ge- paard  eene Oud Marseill. Geschied. 283 paard gaan, begonnen 'hem reeds te naderen, en zyn hoogmoed fcheen met zyn ongeluk toe te neemen; alle de omzichtigheid der vriendfchap was niet in ftaat om bedekte middelen ter onderftand van deezen gryfaart uit te vin* den, zonder de eigenliefde, die misfchien de eenige trooft der elendigen is, te kwetfen. Maar, hetgeen Menecrates nog veel gevoeliger trof dan zyn eigen ongeluk was de toeftand van Cydippe; hy ftelde dien geduurig aan Zenothemis voor oogen; hy fchetfte hem geftadig zyne dochter vervolgd door den lafter, beroofd van een' echtgenoot, en verftoken van de hoop van 'er ooit een te zullen krygen. De Vader en de Dochter , zeide hy alsdan gewoonlyk, hebben van nu af aan geene andere keuze dan eene fchielyke dood. Welk een akelig tafereel voor een' waaren vriend! Hoe diep trof dit het flart van Zenothemis! Hy verkwynde zelf mst deeze twee ongelukkigen; hy ging van tyd tot tyd by A 0 a t h e a de traanen uitftorten, die het byzyn van Menecrates en Cydippe wederhouden had ; het ongeluk word dikwyls  *84 Zenothemts, wyls verzwaar! door de blyken van medeïy' den , die een gevoelig hart betoont. Zenothemis was, brandende van woede, naar het huis van Mysias gevlogen; doch deeze valfche vriend, die voor billyke verwytingen vreesde, had hem niet willen opwachten. Hy had daarop verzocht Eurimachus te moogen fpreeken; men berichtte hem, dat die jongeling Marseille ver* laten had, en, dat men niet wilt werwaarts hy zich had begeven. Zenothemis meende nu de waarheid van de zaak ontdekt te hebben; hy twyfelde niet langer, of Eurimachus was de uitftrooijer der Hechte geruchten , die den goeden naam van C ydippe beleedigden, en dat Mysias hem daarom aan de gevolgen van eene rechtvaardige wraak had onttrokken. A c a t Htt a nam deel in de wanhoopige droefheid van Zenothemis; zy hoorde hem geduurig zeggen: De ongelukkige M en e c r a t e s, heeft dan op deeze waereld geen' trooft meer te wachten! de huwlykstoorts zal nimmer branden voor Cydippe! haar eieüdig lot is bepaald! eene onuitwisch- haare  eens Oud-Marseill. Geschied. 285 feaare fchande zal het deel zyn van haar, en van een' rampzaligen gryfaart, die genoodzaakt is ten grave te gaan met de droevige ze. kerheid, dat de geheele waereld zyne dochter verftoten heeft, en, dat zy hem welhaait zal volgen. Indien hy nog flechts een* fchoonzoon had, wiens edelmoedigen byftand hy,. zonder bloozen , kon aanneemen, die hem in zyne laatfte oogenblik'ken kon byftaan, die zyne in traanen .uitgebluschte oogen kon luiken, die hem op zyn doodbed de trooftelyke hoop kon geeven van eenmaal in zyn nakrooft te zullen herleeven! maar, Menecrates ziet niets voor zich dan een geopend graf dat gereed is om. hem en tevens alle zyne hoop in te zwelgen; een vooruitzicht waarlyk veel akeliger dan de dood zelve! hy ziet vanhier in de akeligheid der vernietiging! en de behoeftigheid veemeerdert nog allen deeze droevige tegenfpoeden! Hy weigert !.... Ach ! hy zou my verplicht hebben! de weldaaden van vrienden zyn niet vernederende, zy haaien den band der vriendfchap nog naauwer toe. Menecrates!.... Zyne dochter.... zyne ongelukkige dochter!... Welk een yslyk noodlot! A GA'*  2S6* Zenothemis, A g a t h e a had reeds zederd een geruimen tyd deeze gefprekken aangehoord met eene foort van opmerkzaamheid, welke een kenteken is van een gemoed, dat met diepe en gewigtige gepeinzen vervuld is ; de verwardheid van haare denkbeelden was op haar ge Iaat te leezen; vuurige traanen , die zy zorgvuldig Jachtte te verbergen, verraadden den ftryd van haar gemoed, en bevochtigden van tyd tot tyd haare oogleden; fomtyds zag zy Xënothïmis aan , en mompelde alsdan eenige afgebroken woorden. Zenothem i s verlegen zag Agathea aan, en drong haar , dat zy hem de rede van deeze om verwachte verwarring zou melden. Zenothemis, zeide zy, het is nog geen tyd van fpreeken.... Ik denk over een ontwerp ik zal het u, wanneer het tyd zal zyn mededeel en. Eenige dagen verliepen in dien tusfehentyd : Hermooekes zelf was ten uiterfte bekommerd over den onniiligen toeitand van zyne Nicht; hy beminde haar a!s zyne eigene dochter; zyn Broeder nadrein op zyn doodbed dit kind ten dierfte aanbevolen, en hy had hetzelve ook als zyn eigen aangenomen. A r, a.  eene Oud Marseill. Geschied. 287 Agathea veinsde onpaslyk te zyn; alleen in haar vertrek opgefloten gaf zy den vryën loop aan eene ontroering, welke zy met zo. veel moeite had moeten verbergen; zy deed vcrfcheiden poogingen om de veelvuldige denkbeelden , waardoor zy gefolterd wierd in gefchrift te brengen, maar telkens ontilipts de fchryfftift aan haare beevende vingeren; de kniën begaven haar, en zy viel geduurig als in onmagt neder, en verfmolt in haare traanen; haar gemoed wierd door een' hevigen tweeftryd van een gefcheurd. Eindelyk, zeide zy op zekeren dag tegen Zeno. themis, zal ik aan uwe nieuwsgierigheid voldoen. Gy moet Menecrates, zyne Dochter, en eenige van uwe befte vrienden hier doen komen ; myn Oom begeert, datzy, op myn verzoek, zich zullen laaten vinden op een gaftmaal, dat hy ter eere van ,onze Huisgoden geeven zal. (*) De genodigden zul- (*) Het was een gebruik onder de Ouden van op zekere bepaalde dagen offerhanden te doen aan de Mindere Goden, die het opzicht hadden over hunne huizen ,haard* Heden, enz. Deeze plepgheden wierden altoos befloten. door een gaftmaal; deChineezen kunnea ons nog heden eene schets daarvan geeven.  288 Zenothemis, zullen, naar alle waarfchynlykheid, dit ver" zoek niet van de hand wyzen. By het uiten van deeze woorden zag zy Zenothemis zeer fterk, en met groote oplettendheid aan ; en deeze beloofde van zyn' kant haare bevélen te zullen volbrengen. De beftemde dag was eindelyk gekomen. Het zien van Cydippe verwekte in Aga» thea eene ontroering, die zy niet dan met veel moeite kon verbergen. Het gezelfchap begaf zich naar de zaal , daar het feeft gevierd ftond te worden; allen de toebereidfelen fcheenen eene buitengemeene plegtigheid aan te kondigen. Men gal zich over aan eene geöorlofde vrolykheid. Hermogenes, zyne Nicht, en Ze no themis waren de eenigen, by weiken men eene fombere afgetrokkenheid befpeurde, waarvan niemand de rede kon ontdekken. De maaltyd begon naar het einde te loopen; Zenothemis, die den gantfchen tyd in ftilte gefproken had met Her mo genes en^net Ag athu, en die intusfchen eene hevige ontroering had laaten blyken, vloog op het onverwachtse van  eene ÖüD-MaRSEILL. GeSCHIED. 28$ van zyn ruftbed op, geheel bui te zichzelven vervoerd , en ylde naar een nabygelegen ver. trek ; de Gaftheer en zyne Nicht volgden hem derwaarts. De overige gaften {tonden verband, en ondervroegen eikanderen wegens de oorzaak van eene zo onverwachte verwydering. De verwondering van Menecrates en Van Cydippe ging die van allen de anderen nog verre te boven. Acathea kwam weder binnen met haar' Oom en Zenothemis; de traanen ftonderi haar in de oogen ; zy bedwong zich , eni veinsde een bedaard gelaat aan te neemen. Hermogen es beval, v dat men eene drinkfchaal zou te voorfchyn brengen, welke men gewoonlyk by de offerplegtighcden gebruikte, Een Haaf gehoorzaamde aan zyn bevél. Zohaaft de fchaal op de tafel gebragt wierd kon Zenothemis. zich niet wederhouden van zyne ontroering door zyne gebaarden te laaten blyken ; Agathea zeide hem nogmaals eenige woorden in ftilte; de nieuwsgie. righeid was op aller aangezichten te leezen. De Niclat van Hermogenes gaf een' wenk aan Zenothemis, als om hem aan te moedigen tot het volvoeren van haaren wil; zy greep zel/e de drinkfchaal aan, en ftelde T die  loo Zenothemis^ die ?an haaren minnaar ter hand; deeze ftond op, hief de fchaal ten hemel, en fprak fta* melende de volgende woorden , die Agathea hem fcheen in te geeven: " Ik neem deeze geheele vergadering tot getuigen, en ik zweer by deeze offer fchaal , in de tegenwoordigheid der Goden , die ik fmeek my thans te willen verhooren ; dat ik tot myne echtgenoote niemand anders zal neemen dan Cydippe de dochter van Menecrates. Myne dochter! riep de Gryfaart uit. Hoe, zou Zenothemis zyne hand aan my geeven l zeide Cydippe. Ja, gy zult zyne gemaal in zyn, gaf Agathea haar tenantwoord , en ik zal.... Meer kon zy niet voortbrengen; zy zeeg in onmagt neder; een ieder fpoedde zich om haar byftand te bieden; deeze heldin kwam eindelyk weder tot zichzelve, om zich te vertoonen als een bovennatuurlyk wezen, en de grootheid van haare ziel in derzelver vollen luifter te doen uitblinken. Neen, zeide Menecrates, naar haar toeloopende, neen, meer dan menfchelyke maagd, ik zal den eed van Z en o the mis niet aanneemen; ik zal nimmer duiden, dat hy u ontrouw word; gy moet  bene Oud Marseill. Geschied. 2Qï moet zyne gemaalin worden; hy heeft u zyn woord gegeven; hy bemint u, en gy bemint hem weder; myne dochter en ik verdienen geene zo groote zelfsverlochening; treed gy met hem naar het outer, en laat ons de dood te gemoet treeden. — Gy zult de fchoonvader van Zenothemis zyn, gaf Agathea hem ten antwoord, terwyl zy alle haare krachten infpande om haaren moed te herftellen, ik zelve zal deeze plegtigheid regelen.... Ik wil het dus. Het toeval, dat my zo even is overgekomen is niets anders dan een overblyffel van zwakheid, dat ik welhaaft zal te onder gebragt hebben. Ik wil gaarne bekennen, dat ik het als myn hoogft geluk gerekend zou hebben de echtgenoote van Z enothemis te worden; ik bemin de deugd tot aanbiddens toe, en dit is genoeg gezegd om u te doen begrypen hoe vuuriglyk ik den echtgenoot, die de Goden en myne Ouders my hadden toedacht, zou bemind hebben; j3, ik beminde hem; ik bemin hem nog; ik durf in zyn byzyn, in het byzyn van myn' Oom, cn van deeze geheele vergadering hiervoor opentlyk uitkomen. Maar, het is myn grootft vermaak myzelve op te offeren voor die deugd welke my zo waard is. Menecrates ik X 2 heb  202 Zenothemis, heb myn' plicht gedaan; ik doe niets mees* dan hetgeen myn gevoelig hart van my vor# dert. Zenothemis is uw vriend; de lafter heeft getracht den goeden naam van Cydippe te bezwalken ; zy wierd door een'ieder' onderdrukt; zy kon, na het on^ gelyk haar door mysias en zyn' zoon aangedaan , op geene echtverbindtenis meerhoopen; niemand, dan Zenothemis alleen bleef 'er [ meer over, om haar zyne hand aan te bieden, dit heeft hy gedaan, en zulks op myn aanfpooren; ik geef myne toeftemming tot dit huwelyk; ik zal deszelfs voltrekking helpen verhaaften.... Geef geene acht op myne verwarring , of op myne traanen.... ik zal die bedwingen.... C ydipp e zal myne vriendin zyn. Cydippe lag nedergeknield voor de voeten van Asathea, geheel vervoerd door verwondering en erkentenis; Menecrates bleef volftandig by zyn befluit , dat hy dit huwelyk nooit zou toeftaan, dat hy C y d i ppe veel liever met hem zou zien fterven. Neen, edelmoedige Agathea, zeide hy, ik zal nimmer dulden , dat gy uw geluk, uwe zo ted«re cn wettigs \iefde m ons zult opof-  eene Oud Marseill. Geschied. 293 opofferen. Myne Nicht, zeide Hermogenes, heeft my myne toeftemming afgedwongen tot eene daad, die haar voor het oog van de geheele waereld eer moet aandoen; ach! mogt zy maar niet het ongelukkig flachtolFer van dezelve zyn 1 Neen , dat zal zy nimmer worden, viel Menecrates hsra in. Ik weet wat myn plicht van my vordert; ik zal daaraan voldoen. Kom, volg my, myne Dochter; Zenothemis, voorbeeld van edelmoedige vriendfchap, hebt gy kunnen denken, dat myne gevoelens voor de uwen zouden moeten wyken ? Geloof my, Zenothemis, hierin ben ik waerdig uw mededinger te zyn. Menecrates leidde Cydippe haars ondanks weg ; Zenothemis wilde hen verzeilen; maar, het gezicht van Agathea, wier yslyken toeftand men zich lig» telyk zal kunnen voor oogen ftellen, fchoon zy dien onder een'uiterlykenfchyn van grootnoedigheid trachtte te verbergen, en de bittere droefheid van Hermogenes nood* zaakten den jongen Raadsheer om, in deezen ftaat van zaaken , gehoor te geeven aan de deugd, aan de eer , en aan de liefde; nog T 3 tiooit  294- Zenothemis, nooit had Agathea zoveel bekoorlykheden in zyne oogen gehad ; hy verzelde den Oom en de Nicht naar haar vertrek; en het gezelfchap vertrok geheel verbaasd door de menigte van deeze aandoenlyke fchouwtoneelen. Zenothemis bleef eindelyk alleen met zyne minnaares: Aanbiddelyke Agathea, wat hebt gy gedaan? Myn' plicht ; eene daad.... die my misfchien het. leven zal kollen; ach! ik gevoel, dat het onmooglyk zal zyn niet daaronder te bezwykcn. Maar, Zenothemis, ik heb my boven myne Sexe verheven; ja zelfs boven de zwakke menfchelyke natuur; herinner my myne overwinning, maar niet myne zwakheid; deeze zal u nog genoeg blyken. Ik bemin u, Zenothemis; en het ftrekt my tot eene onuitfpreekelyke blydfchap u dit te moogen bekennen ; ik bemin u.... en echter voer ik zelve u in de armen van Cydippe; hierdoor wreek ik de elende, de waarheid, en de deugd; wy geeven eikanderen onderling een voorbeeld van eerlykheid, grootmoedigheid , en moed, dat misfchien de nakomelingen aal doen veiftomd ftaan, en hetgeen ons zei-  jeene Oud-Marseill. Geschied. 295 zeiven verbaazen moet. Laaten wy ons zeiven niet onwaerdig zyn, Zenothemjs. Het Noodlot fcheen behagen te fcheppen in Menecrates te vervolgen; hy moeftbukken onder de bitterfte Hagen van den tegenfpoed ; de eer van zyne Dochter wierd opentlyk gefchonden; ik geef haar die thans weder; Menecrates zal, in het toekomende, geen recht hebben om weldaaden van de hand te wyzen , die hem door zyn' Schoonzoon worden betoond; myn minnaar.... zal, van nu af aan, myn vriend zyn, en ik zal my moogen beroemen, dat niemand in de waereld een'zo waarden, en zo achtenswaerdigen vriend bezit. Midden onder de grievende kwellingen , die my het hart verfcheuren, (want ik wil in uwe oogen niet grooter fchynen dan ik waarlyk ben) vergoed een zuiver en hemelsch genoegen my deeze myne onvergelykelyke zelfsverlochening ; het opofferen van myn leven kan voorzeker niet daarby vergeleken worden; op het oogenblik, Zenothemis, dat gy van my de gelofte van eene eeuwigduurende trouw zoud ontfangen hebben.... maar, laaten wy ons dit denkbeeld niet meer voor oogen ftellen; laaten wy enkel onzen roem betrachten, laaten wy die geT 4 heel-  206" Zengt h e m r s, heelenal met een' edelen hoogmoed trachten te vervullen.... Neen ,. Agathea, wy zullen onze liefde daaraan niet opofferen; ik kan die daad, waartoe gy my gedwongen hebt, niet voltrekken; neen, ik kan die niet voltrekken; Menecrates is myn vriend, hy is ongelukkig, alles fpant te zaamen om hem te onderdrukken; hy heeft niemand buiten my op de gantfche waereld; maar zyt gy niet nog meer dan hy het voorwerp van myne tederlte aandoeningen , die fteeds verlevendigd worden door uwe bekoorlykheden en door uwe deugden? En daarenboven, myne liefde.... Deeze moet u minder ter harte gaan dan het genoegen , dat aan de weldaadigheid verknocht is; Menecrates en Cydippe krygen door ons een nieuw leven, zy worden gewroken van de onrechtvaardigheid van het noodlot, zy worden gelukkig, door u, door my.... Nie-J mand buiten u zal ooit myne hand en veel minder myn hart hebben; gy zult voor altoos heerfchen in een gemoed, waarin uwe beeldtenis met onuitwischbaare trekken geprent ftaat. Gy zult fteeds het voorwerp zyn van myne genegenheid, van eene zó zuivere ge« negenheid ? dat zy noch u noch my zal kunnen  eene 0ud-3v?ars£ill. geschied. 2$}/ nen beleedigen , en, waarover ik, zelfs in eenzaamheid, niet zal behoeven te bloozen; ik zal u beminnen even gelyk men, myns oordeels, de Goden moet beminnen, zonder eenig belang; zonder eenige hoop, alleen om uzelven; uwe deugd zal het voorbeeld van de myne zyn; ik zal met u naar de overwinning ftreeven; ik zal deel hebben aan uwen roem, en aan uw geluk, en waarlyk, is het niet een groot geluk aan onze plichten te voldoen , en aan het menschdom een voorbeeld te geeven, dat het proefftuk van edele aan* doenlykheid is ? Myn vriend ! geen ander woord zal in het vervolg myn' mond ontflip» pen; neen, nooit zult gy weder eene enkele lettergreep hooren van dien naam, die in myn hart gefcfflteven ftaat, en dien ik nimmer zal kunnen uitwisfchen; myn vriend, haaft u om onze overwinning volkomen te maaken; zie my niet weder dan onder den naam van C ydippe 'sechtgenoot; verlaat dit huis; verlaat, ach! verlaat my, Zenothemis! Gy zelf behoort my moed te geeven. Vaarwel, geef geene acht op de traanen, die gy uit myne oogen ziet vloeijen; wacht u wel van zelf eenige te ftorten; ik zal voor de myne boeten..*. Houd fteeds in het oog, dat gy T 5 ver-  598 Zenothemis, verbonden zyt door een' eed.... - ife zal dien verbreeken , dien onbegrypelyken eed, welken gy my, hebt afgeperft, dien geheel myn hart tegenfpreekt; het is my 011- mooglyk de Goden zeiven js dat de taal van den vriend van Menecrates, van een' man, dien ik myne liefde heb waerdig gekeurd? Nog eens, Zenothemis, laaten wy van eikanderen fcheiden, wy zouden bezwyken; wy zouden gelyk worden ^«an die geringe zielen, wier voorbeeld wy niet moeten volgen; ik zal my aan uwe oogen onttrekken tot op het oogenblik.... Het moet zo weezen Zenothemis, gy moet de echtgenoot van Cydippe worden. By het eindigen van deeze woorden verliet Agathea het vertrek, begaf zich naar de kamer van Her mo ge nes, en liet Zenothemis alleen, die byna levenloos was van droefheid, en niet wift welk beiluit hy zou neemen. Zohaaft Menecrates weder thuis was gekomen, fprak hy zyn\ Dochter aan: Myn kind, gy ziet thans welke keuze ons ftaat  eene Oud - Marseill. Geschied. 290 ftaat te doen ; ons blyft niets anders over dan, zo fpoedig als mooglyk is, Marseille te verlaaten, era ons. geheelenal aan ons ongelukkig lot over te geeven; maar waarheen zullen wy gaan? waar zullen wy eene fchuilplaats vinden ? In de uiterfte behoeftigheid gedompeld, en van alles ontbloot hadden wy geen' anderen trooft en byftand, dan die van Zenothemis, en nu moeten wy hem voor altoos verlaaten! Zouden wy oorzaak zyn van de dood van Agathea'? Want gy hebt wel kunnen bemerken, dat zy Zenothemis veel te vuurig bemint dan dat zy hem zou kunnen afftaan, zonder van droefheid te fterven , en zouden wy ons aan zulk een gruwelftuk fchuldig maaken ! Gy fchreit! gy antwoord niet! gy geeft my geene blyken van die beflotenheid, welke ons eenig voorneemen moet zyn! Kom, laaten wy ons fpoeden om onze Geboorteftad te verlaaten; uw arm zal my onderfteunen; was niet An. tigone de gezellin en fteun van O edepus, toen hy, in zyn' hoogen ouderdom, zich moeft onttrekken aan de woede van zyne ontmenschte kinderen, en naar Colonos vluchten? (*; Cy(+) Allen de Geleerden kennen den Oedipus van  3CO Z ï g o T H e M i g, Cyd ippe vertraagde, zoveel als mooglyfr was, de toebereidfelen tot hun vertrek. Eindelyk was alles gereed, zy zouden ten huize uitgaan; zy had geene kracht meer om voort te gaan; zy viel neder, en fmolt in haare traanen. o Hemel! zeide de Gryzaart, wat betekenen deeze traanen , deeze wanhoop ? Cydippe, het fchynt, dat gy ongenegen zyt om een' ongelukkigen Vader te verzeilen, die u welhaaft niet meer tot een' laft zal zyn! Tot zelfs myne dochter verraad, en verzaakt my .... Ik zou u verraa. den, myn Vader! Ik roep de onflerflyke Goden tot getuigen, dat ik u nooit meerder heb lief Sophoclk s; in dat Stuk vind men de natuur in haare bewflnderenswaerdige eenvoudigheid; de tedere liefde van Antigone voor haaren Vader en de doorluchtige elende (indien men het zo noemen mag) van een'Koning door oudeidom en rampen afgemat;deeze treffende tafereelen ; zeg ik, hebben den "Dichter (lef genoeg geleverd om een geheel treurfpel te vullen, wiens deelneeming hoe langer hoe levendiger word, en zeer veel verfchilt van die verwarde ineenmenging van gebeurtenisfen, welke wy gewoon zyn uitwerkfelen te noemen, cn die zo wel tegen den goeden fmufc als tegen de rede ftrydig zyn.  eene Oud-Mabseill. Geschied. 301 lief* gehad dan tegenwoordig *... maar myn vaderland te verlaaten Zenothemis.... Wy zullen hem dan nooit wederzien ! Ach! Vader.... vader! het is my on« mooglyk langer een geheim verborgen te honden , dat met my behoorde begraven te worden ; weet, dat ik Zenothemis bemin, en, dat ik hem bemind heb van het eerfte oogenblik af, dat ik hem gezien heb; ik zou Eurimachus, myne hand gegeven hebben alleen om u te gehoorzaamen, om aan myn' plicht te voldoen, en om uw bitter lot te verzachten; en nu ftond ik op het punt van vereenigd te worden met hem, die my getroffen heeft, dien ik boven alles hoogacht, en bemin; maar uwe deugd.... laat my een oogenblik myne krachten verzaamelen; ik zal my opofferen aan deeze deugd, die myne zwakheid zoverre overtreft; ik zal u verzeilen, myn Vader; ik zal afftaan van zyne hand... ik zal zyn byzyn ontvluchten.... ik zal hem niet meer noemen.... ik zal.... gewillig fterven.... Ach! ik zal hier fterven! myne ziel zweeft reeds op myne lippen. Zy had deeze woorden nog niet geheel uitgefproken i toen Zenothemis met drift  3©2 Zenothemis; drift binnen trad; hy vond Cydippe op den grond uitgeftrekt leggen, en Menecrates overftelpt van droefheid wegens haar* toeftand; hy zag de toebereidfelen tot hunne vlucht: Gy had dan voorgenomen my te verlaaten , Menecrates? Ja, riep Cydippe uit, myn Vader en ik ftonden gereed om deeze Stad te verlaaten , om den eenigen vriend , die ons nog overbleef, te ontvluchten. Zenothemi s haaftte zich om C ï dippe van den grond op te heffen: Kom, Cydippe, gaa met my; en gy myn Vader, want van nu af aan zult gy dien naam draagen , Menecrates, vcrzel ons naar het outer , daar wy dien band zullen voltrekken , welke my op het allernaauwft met den eerwaerdigften aller ftervelingen zal verbinden. De oude man viel Zenothemis te voet; en trachtte een huwelyk te beletten, dat, gelyk hy zeide, Agathea p.b. zyn' vriend ongelukkig zou maaken; Neen, Zenothemis, nooit zal ik dien echt gedoogen, welke myn ongeluk in top zou doen ftygen.... Laat ons vluchten ; laat ons fterven. Wilt gy dan, dat ik uw moordenaar , en tevens die  EENE OüD-MaRSEILL. GESCHIED 303 die der Nicht van Hermogenes zal zyn ? Deeze woorden fcheenen eenige twyfeling te verwekken in het gemoed van Zenothe» mis; hy zag Menecrates aan, en begon te fchreijen; doch een brief van Agathea, dien hy op dat oogenblik ontfing, deed hem eensklaps een befluit neemen; hy fpoedde zich met Cydippe naar den Tempel, en reikte, in weerwil van alle de tegenkanting van zyn' vriend , voor het outer zyne hand aan haar toe, welke zy in den beginne niet wilde aanneemen; maar hoe flaauw was deeze weigering! De echt wierd voltrokken , zy beveiligden dien van beide kanten met een' eed, en Cydippe wierd de gemaalin van Zenothemis. Terwyl de Dochter van Menecrates, door eene onverwachte verandering , haar lot een' gelukkigen keer zag neemen, befchouwde Agathea alle de yslykheid van het haare. Het is dan gedaan, riep zy uit, ik moet myn hart voor altoos toefluiten voor eene liefde, die door de deugd zelve wierd goedgekeurd'.,... daar blyft geene hoop meer voor  394 Zenothemis, voor my over! van nü af aan leef ik enkel om eene geduurige dood te ondergaan! Ze* HOTHEMiszal nooit de myne zyn!.... hy behoort thans aan eene andere! op dit oogenblik word deeze band!.... misfchien is die reeds gelegd! ik zal dan het voorwerp myner liefde niet wederzien dart als den echtgenoot van Cydippe!.... Neen, dit huwelyk zal niet voltrokken worden; het is misfchien nog tyd ; laat ik my naar den tempel fpoeden.... maar, om wat re doen ? om daar myne fchandelyke zwakheid voor het oog van de geheele waereld te vertoonen! Heb ik zelve Zenothemis niet gedwongen om met haar naar het outer te treeden ; heb ik hem niet aangefpoord tot het voltrekken van deeze verbindtenis,.... die my het leven zal kosten? Heb ik zelve hem niet een' brief ten dien einde gefchreven? Heb ik hem niet volftrekt verboden acht te geeven op vervoeringen .... die my moeten doen bloozen ? Hoe! zou het my zo fchielyk berouwen een voorbeeld gegeven te hebben van eene edelmoe digheid , voor welke zo weinig menfchen vatbaar zyn! Zou ik het dan voor niets achten uitmuntender te zyn dan die zwakke zielen, welke het vermoogen niet hebben van haa-  bene Oud-Marset, ll. Geschied. 305 haare driften te overwinnen ? Laat ik het flachtoffer van myzelve zyn.... rampzalige Aoathêa! de hoogmoed , hoe fchoon die ook in onze oogen blinke, is geene genoegzaame fcha&vergoeding voor de liefde i Ik wil, ik zal deeze overheerfchende liefdedrift fmooren! Laat ik my enkel verheugen ovet myne zelfsverwinning; ik heb moeds genoeg gehad om myzelve voor anderen op te offeren ; ik heb elendigen gelukkig gemaakt; ik heb de dochter van een' braaven doch ongelukkigen man de eer wedergegeven , welke men haar trachtte te ontrooven. Hoe groote rede heb ik niet om verblyd te zyn over myne ftandvaftigheid ! Wanneer ik myn gedrag naauwkeurig doorzoek , vind ik dan niet daarin een' zekeren trap van grootmoedigheid, die my in myne eigen oogen verheft... ^ Ach! hoe duur ftaat my deeze daad, die by de nakomelingfchap misfchien eenigen lof zal verdienen.... Ik fterf duizend dooden; zó groot eene deugd gaat myne krachten boven! De toeftand van haaren minnaar was niet minder freklaaglyk ; met een hart , vervuld van liefde voor de Nicht van Hermoceï*es, befchouwde hy zich echter als deri V echt*  3oö Zenothemis, echtgenoot van Cydippe; deeze bemerkte zyne droefgeeftigheid , hoezeer hy die ook onder de blyken van zyne edelmoedigheid trachtte te verbergen; zy viel hem te voet onder het ftorten van heete traanen: o Myn hoogfte weldoender, vergun my u te aanbidden als het waar afbeeld fel van onze Befchermgoden ; verberg niet voor my de yflyke kwellingen, die udeezezelfsveriochening koffc; ik zelve gevoel hoe fmartelyk het u moet vallen. Gy beminde Agathea; zy beminde u ; ik bezit noch haare deugden, noch haare bekoorlykheden ; ik bezit niets meer dan eene ziel,. die geheel vervuld is met de levendigfte erkentenis;.... wat zeg ik, erkentenis! ach! deeze zwakke uitdrukking is op verre na niet in Maat om u de* gevoelens van myn hart af te fchetfen; weet dan Z en o t h e m i s.... dat niet de enkele begeerte om myn' ongelukkigen Vader van nut te zyn, en zyn leed te verzachten my heimelyk naar deeze echtverbindtenis heeft doen verlangen; ik zoek hierdoor uwe achting niet te winnen; neen; myn hart gevoelde voor u de tederfte , de allervuurigfte liefde ; myn eerfte zucht is voor u geweeft; hebt gy ooit Kunnen gelooven, dat Eurimachus.... my-  eene Ouo-Marseill. Geschied.' 307 myne liefde alleen moet u genoeg zyn om u myne verknochtheid aan de deugd te toonen, daar gy het eenig voorwerp van alle my- ne gedachten en genegenheden waart. Ik zou my, met tegenzin, verbonden hebben aan den zoon van Mysias, enkel om aan myn' Vader te gehoorzaamen, en hem te on« derfteunen ; ik had denzelfden moed behooren te betooneu , en met hem vanhier te vluchten; Zenothemis, het is my onmooglyk geweeft , eene plaats te verlaaten, waarin gy uw verblyf hield; maar, alles verplichtte my om veeleer te fterven dan de Nicht van H e r mo g en e s die allergrievendfte fmart aan te doen van uwe hand aan te neemen.... Wees verzekerd, dat myn oogmerk niet is u te misleiden, neen, heb zulk een verheven denkbeeld niet-.van my, om te denken, dat de liefde, die ik myn' Vader verfchuldigd ben, my beftierd heeft; ik zeg het u nog eens; het was de liefde tot u..., ik zal het myzelve nooit kunnen vergeeven, dat ik aan de bemin nelykfte , aan de achtens* waerdigfte van alle vrouwen zulk een bitter leed heb aangedaan.... zy is ongelukkig door my; terwyl zy van haaren kant my uit den diepften afgrond der elende gered heeft. V 2 Doek  3o8 Zenothem t Sf Doch dit moet u ten trooft (trekken; dat gy een' vriend aan de dood hebt ontrukt; befchouw deeze uwe edelmoedige daad in alle haare grootheid; gy hebt nog meer gedaan; gy hebt zyne dochter befchermd tegen de lastertaal der kwaadfpreekendheid; zy was van de geheele waereld verlaten en veracht; en gy hebt u zo verre vernederd, dat gy haar den naam van uwe echtgenoote gegeven hebt. Ik zal dan het geluk hebben van dien voor my zo waarden naam met my in het graf te neemen. Offchoon ik flechts één enkelen dag meer leefde, zou ik het echter voor myn hoogft geluk achten voor dien dag den naam van gemaalin van Zenothemis gevoerd te hebben. A oathea zal het aan myne nagedachtenis veraeeven; zy zal in haar recht her* fteld worden; gy zult haar dat hart kunnen wedergeeven, dat niets dan de dood my zal kunnen noodzaaken aan haar af te ftaan. Zenothemis kon Cydippe niet dan door traanen antwoorden , hoezeer hy ook trachtte die voor haar te verbergen; intus. fchen vond hy een inwendig genoegen in die van zyn' vriend af te droogen; hy had zjhi droevig lot verzacht; de oude man woonde by  EENE OüD-MaESEÏLL. GESCHIED. 30$ by hem, en was als Schoonvader minder af. keerig om zyne weldaaden aan te neemen. Men verbeelde zich echter niet, dat Menecrates ongevoelig was voor den beklaagenswaerdigen toeftand van Agathea; hy befchouwde zyn' tegenwoordigen ftaat met droefheid, zo dikwyls hy de oogen floeg op de ongelukkige Nicht van Hermoge nes; hy ging haar geduurig bezoeken, o Goddelyke Maagd, zeide hy menigmaal tegen haar; ik kan niet ontkennen , dat ik deel heb in het geluk van Cydippe; ik zou my thans als den gelukkigften aller menfchen befchouwen, indien wy ons geluk niet verkregen haddén ten kofte van het uwe ; gy weet, dat ik alle middelen, die my geöorlofd waren , in het werk heb gefteld om dit huwelyk te beletten; nog op dit oogenblik kwelt my dit herdenken , en vergiftigt de zoetheid van eene zaamenleeving, die my anders allen myne geledene rampen zoude doen vergeeten ; gy alleen, doorluchtige Agathea, gy alleen hebt, door eene grootmoedigheid, welke geen voorbeeld heeft, aangedrongen op eene verbindtenis , welke onze gevoelige harten zoveel fmart aandoet! Eerwaerdige Menecrates, zeide alsdan de Nicht van Her mogen es V 3 ter.  313 -Zenothemis, terwyl zy haare aandoening voor hem trachtte te verbergen, zeg my niets wegens die aandoeningen , welke ik zal trachten te overwinnen; ik heb aan niets gedacht, en wil ook nog aan niets blenken dan aan het bevorderen van uw geluk; uw geluk is het myne; zeg my niets anders dan dat ik uw leed heb verzacht, en, dat uwe Dochter.... Ja, .Menecrates, ik heb myzelve opgeofferd voor haar, voor het geluk van u beiden. Cydippe is thans voorzeker gelukkig ; zy word bemind van Zenothemis.... ach! Me uïcrates l dit is het hoogfte toppunt van geluk! Welk een' hevigen zelfftryd ftond Agathea niette wachten by de eerfte ontmoeting van Zenothemis en Cydippe! en echter was zy de eerfte, die hiertoe aanzoek deed; zy zelve trachtte hen beiden tè vertrooften in de droefheid, welke haare toeftand hen veroorzaakte; zy vermydJe even* wel zorgvuldig eene alleenfpraak met den Schoonzoon van Menecrates; zy vreesde voor hem , zy vreesde voor zichzelve. De waare deugd, die met geene verwaandheid gepaard gaat, miftrouwt haare eigene krach»  (, bene OudMarseill. Geschied. fr3ii krachten; eene voorzichtige befchroomdheid behoed haar voor den vai. De menfchelyke natuur is altoos onderworpen aan zwakheden, en het gebeurt niet zelden, dat een mensch, die langen tyd een onfchuldig leven geleid heeft, door een oogenblik niet op zyne hoede te zyn , den roem van een' voorbeeldigen leeftyd van dertig of veertig jaaren verlieft. i Cydippe wierd welhaail moeder; zy bragc een' zoon ter waereld , die om zyne bevalligheid door een' ieder' bewonderd wierd. De Nicht van Hermooenes verzocht aan Zenothemis, dat hy haar zou vergunnen dit kind op te voeden. Welk eene tegen, ftr'ydigheid bcheerscht niet het menfchelyk hart! Hoe kon Agathea verlangen een. voorwerp voor haare oogen te zien , dat haar onophoüdelyk haar droevig lot moell 'herinneren! Nu eens drukte zy het kind tegen haaren boezem, en overlaadde het met kusfen en traanen, dan wederom verwyderde zy het van haar, dan verbeeldde zy zich daarin Cïoippe haare medeminnaares te zien, en dezelve in dit onnozel fchepfeltje van haar af te ftooten; kort daarna nam zy het weder in haare armen, en zag, en liefkoosde in het» V 4 zei.  312 ZlNOTHEMI t» zelve het geliefd beeld van Zenothemis, Hermogenes wendde te vergeefs alle zyne poogingen aan om zyne Nicht tot het kiezen van een' bruidegom over te haaien. Ongevoelig voor zyne klagten en aanzoeken , Jeefde zy alleen om haare droefheid over het verlies van Zenothemis aan te kweeken. Zou de mensch misfchien eenig genoegen fmaaken, in zich geduurig te herhinneren, dat hy Iyd voor een geliefd voorwerp? De hoogmoed mengt zich met deeze inwendige voldoening, en ftrekt, als het ware, tot eene fchaèvergoeding van het verdriet, dat eene ongeluksige liefde het hart aandoet. Agathea zocht fteeds de eenzaamheid; en dan gaf zy den vryën teugel aan alle de hevigheid van die drift, welke haar hart geheelenal overheerschte. Hoe levendig gevoelde deeze ongelukkige alsdan haare zwakheid! hoezeer gevoelde ty , dat een deugdzaam gemoed, wanneer het zich aan zyn eigen onderzoek overgeeft, geringer is dan de waerdy, welke het in de hoogachting van anderen heeft! Geduurig het byzyn van Cydippe verzoekende, wier gezicht de kwelling , die haar verteerde, vermeerderde, een' man, dien zy  ïene Oud-Marseill. Geschied. 313 enkel achting mogt toedraagen, geduurig meer en meer beminnende, bevreesd van hem zelfs het geringde te zullen laaten blyken van die gevoelens, welke zy voor zichzelve trachtte te ontveinzen , niets willende laaten blyken dan haare edelmoedigheid , haare grootheid van ziel, en een' onwrikbaaren moed; ziedaar den droevigen toeftand van eene maagd, die een voorwerp van verwondering voor de nakomelingfchap ftond te worden» Haare gezondheid begon af te neemen ; zy deed Zenothemis en zyne Echtgenoote verzoeken, dat zy met hunnen Schoonvader haar ten fpoedigfte zouden komen zien; zy ontftildcn op deeze onverwachte boojfchap zy fpoedden zich naar haar huis, en vonden Hermogenes in de diepfte droefheid gedompeld voor het bed van zyne Nicht zitten; dit gezicht deed hen nog meer, ontftellen. Treed nader, zeide Agathea tegen hen met eene zwakke ftem, doch die zy poogde kracht te geeven , kom myn' Oom vertrooften. Wat zegt gy? riepen zy eenpaarig uit., Myne vrienden, dus voer zy voort, het is niet meer tyd om 11 myn' toeftand te verbergen ; my blyven nog maar eenige weinig* V 5 uu^  314 Zenothemis, uuren levens over, en misfchien, maar wei. nig oogenblikken; onze kundigfte Geneesheeren (*) hebben myn doodvonnis uitgefproken.... Schreit niet , Vrienden, jammert niet; verwaerdigt u my aan te. hooren; dit is de Iaatfte maal, dat Agathea met u zal fpreeken; laaten haare woorden een' diepen in. druk op uw hart maaken! Zenothemis, wanneer men tot dat tydftip gekomen is, waarin ik my thans bevind, dan rekent men het zich tot eer, de waarheid in haar Voile daglicht te fteüen; ik zal ü derhal ven dezelve thans geheelenal ontdekken, zoals ik die fteeds in myn gemoed gevoeld heb. Zenothemis, myne liefde is u toe*ewyj geweeft van het eerfte oogenblik af, dat myn hart voor deeze aandoening vatbaar is geworden , en ik droeg myn' roem op dezelve; gy waart myn vriend; gy waart myn minnaar ; gy (O In dien tyd muntten de Marreillnanen byzonder uit in de geneeskunde. Demosthenes , Crinias, en Charmis hebben deeze kuft geoefend met een byna onvoorbeeldig geluk. Cr in i as be ftemde, byzyn overlyden, zes Millioenen Sefterciën tot de verbetering dei v eflingweikeri van Marseille.  eene OüD-MaRSEILL. GESCHIED. 315 gy ftond myn echtgenoot te worden; maar, de deugd was ons beiden niet minder waard dan onze liefde. Eene vrouw, die Zenothemis beminde, en die van hem bemind wierd, moeft trachten zich eene genegenheid waerdig te maaken, die zo zuiver, zo edel is, die zo nabykomt aan de volmaaktheid der Goden, die, zonder twyfel , behaagen gefchept hebben in het vormen van onze zielen, en een indrukfel van hunne verhevenheid aan dezelve in te prenten; ik heb de grootmoedige verrukking, welke zy in myn' boezem hadden doen ontbranden, ingevolgd; ik heb myne liefde bedwongen om my alleen bezig te houden met het grootsch ontwerp van het lot te verzachten van een'ongelukkigen Grysaart, wiens rampen hem nog eerwaerdiger maakten; ik heb hem gewroken van het leed 3 hem door zyne amptgenooten en medeburgers aangedaan; ïk heb aan zyne Dochter die eer wedergegeven , welke de lafter haar poogde te ontrukken; Menecrates en Cydipp l hebben de verzachting van hun leed aan my te danken, en Zbnothemis de zegepraal der vriendfchap, en, dat wel het allerftreelendft is voor een gevoelig hart , het voorrecht van de party der onderdrukte deugd om'  3i5 Zenothemis; omhelsd! te hebben, van een' naam gegeven te hebben aan de Dochter van zyn' vriend, toen een fchandelyk bedrog haar dien trachtte te ontrukken; laat myn ftervend hart met dit verheven en genoeglyk denkbeeld van hier fcheiden. Doch, daar ik thans eene opentlyke belydenis der waarheid doe, moet ik u ook de oorzaak ontdekken van de kwaal, welke my in het graf rukt; en deeze is de geweldige ftryd in myn gemoed van twee verfchillende natuuren, waarvan de eene, verre boven myne fexe, ja zelfs boven detmenfchlykfeeid verheven, my bewogen heeft om eene overheerfchende en geliefde neiging te overwinnen , en eene daad te onderneemen, welke misfchien eenige achting verdient; terwyl de andere integendeel my fteeds deed denken aan myne eerfte indrukfelen, aan die neiging, welke ik niet dan door de dood kan overwinnen !.... Ach ! hoe moeijelyk valt het de deugd te doen zegepraalen!.... Tracht niet in myne reden te vallen, Zenothemis; flaa uwe oogen thans alleen op myne over» winning, op het genoegen, dat ik nu fmaak, van eene edelmoedige aandoening ingevolgd te hebben; vertoon my de grootheid van my. ne offerhande ; ik heb myn hart voor de deugd  Ei#e Oud-Marseill. Geschud. aüeugd opgeofferd. Cydippe, ik heb my. De medeininnaares willen voorkomen; uw kind zal het myne zyn; (met deeze woorden nam Agathea het zoontje van Zenothe. m i s in haare armen;) ruk het niet van myn' boezem; laat het myn' laatften adem ontfaiigen. Myn Oom heeft my vergund dat kind, hetwelk my zo waard is, tot myn' erfgenaam te benoemen. (Zenotemiscii Cï. dippe wilden zich aankanten tegen deeze nieuwe blyk van grootmoedigheid.) Hoe, vervolgde Agathea , zoud gy my deeze geringe vriendfchap ontzeggen? Zenothemis, ik vlei my, dat ik die vriendfchap, waaraan ik alles heb opgeofferd, niet geheel Onwaerdig ben.... maar, laat ik niet meer denken aan deeze zwakheden; en laaten wy ons vooral wachten onze harten week te maaken. Ik weet niet, of de hoogmoed my vervoert, dan of de Goden in dit laatfte oogenblik myne ziel tot hen verheffen; ik gevoel thans, dat het een onuitfpreekelyk genoegen is voor de deugd te fterven ; ftoort derhalven dit zuiver , dit verrukkelyk vermaak niet; verbergt uwe droefheid voor my. Vaarwel, Zenothemis ! Vaarwel, eerWaerdige Menecrates, engy.... Cydippe «■»  3i8 Zenothemis, gy die rede hebt om my te beminnen.'.... Ik voel, dat myne dood nadert; maar, ïk zal in uwe gedachten blyven leeven. Spreekt dikwyls met eikanderen over de ongelukkige AoATiibA; nooit heeft eenig mensch eene ziel gehad, die fterker gevoeld, of fterker bemind heeft.... en die ziel ftaat binnen weinig oogenblikken vernietigd te worden Maar neen; zy zal niet ophouden te zyn ; de Goden zyn te rechtvaardig en te weldaadfg om deeze denkbeelden te vernietigen ; zy zullen myne ziel in hun zalig verblyf overneemen; ik zal hen in hunnen vollen Iuifter aanfchou. wen; zy beloonen de deugd. Zenothemis, myne oogen kunnen u niet meer zien.... Hermogenes, en gy , myne vrienden, legt uwe handen op myn hart, het klopt nog vooru allen Zenothemis. .. ach ontfang gy myn' laatften adem. Deeze goddelyke maagd was eindelyk bezweken onder de tegenftrydige aandoeningen, die haar hart verfcheurden; zy had zich, zedert een' geruimen tyd, geweld aangedaan om haare yslyke zielefmarten zelfs voor haaren Oom te verbergen , en toen men eindelyk toevlucht nam tot de geneeskunde , konden de  eens Oüd-Marseill. Geschied 319 de middelen niet meer baatcn; de ziekte was reeds te verre gevorderd. Het is onmooglyk eene fchets te geeven van de wanhoop, welke de dooi van Aga« thea veroorzaakte ; haar Oom beweende haar als zyne eigene dochter. Zenöthe* mis verzonk in eene fombere naargeeftigbeid, die het kenmerk is van de allergrievendfte fmart; menigmaal viel Cydippe hem fchreijende te voet: Ik, ik alleen ben het, riepzy alsdan uit, die u uwe Agathea ontroofd heb! Agathea onze weldoenfter! ach! ik moed veeleer geftorven zyn, myn kind zou eene tedere moedor wedergevonden hebben, en Agathea zou het aan myne nagedachtenis hebben vergeven , dat ik den naam van echtgenoote van Zenothemis gevoerd had; Agathea zou nog leeven; zy zou u nog beminnen.... en gy zoud my beklaagd hebben. Zenothemis beurde zyne echtgenoot op, en omhelsde'haar, maar kon niets dan zuchten en fnikken voortbrengen; hy bewoog Hermogenes om by hen te komen inwoonen , en van toen af maakten zy niet meer  320 2 ï H 6 T H É M 1 «, rreer dan één huisgezin, dat vermaak fchepte in de droefheid over het verlies van Agathea aan te kweeken. De Schoonzoon van Menecrates had de asch van Agathea bjëen verzaameld in «ene porphyrfteenen lykbus, welke hy dag aan dag met bloemen omvlocht, en met zyne traanen befproeide; hy drukte die tegen zyn hart, hefte dezelve vervolgens ten hemel, kufte die met een' godsdienftigen eerbied; (*) dikwyls nam hy zyn kind met zich, en beval bet zyne lippen op dit gewyd overblyffel te hechten; de bewaarplaats van dit heiligdom was eene foort van tempel, waarin aan de Nicht van Hermogen es goddelyke eerbe.wyzingen wierden opgedragen; en deeze püchtpleeging was de geliefdfte bezigheid van Zenothemis. Schoon zy de droefheid niet uit hun hare konden verbannen fleeten zy echter gerufte dagen; zy fcheencn een zeker genoegen in u rï- (*) De Marfeillaanen wierden van wegens hunne godvrucht en getrouwheid geroemd. Ren der oude Dichters zegt van hen: Ilhiftrat guos fola ftdts.  eene OüDjMaISEILL. GeSCHIEO. 321 «n hun treurigheid te fcheppen. Het denkbeeld van het leed , aan Menecrates aartgedaan , fcheen langzaamerhand uit te ilyten deeze Gryfaart Hond welhaaft het genoegen te fmaaken Van dit leven te verlaaten met die geruflheid van gemoed , welke alleen het waarachtig geluk uitmaakt; hy kende de ydelheid en nietigheid van dit leven; en döör middel van de milddaadigheid zyns vriends, dio thans zyn fchoonzoon was, behoefde hy zich niet te beklaagen over zyn voorig vermoogen, en kon zyne kinderen achterlaaten beveiligd tegen de Hagen van het lot, en tegel» de onrechtvaardigheid van hunne medeburgè» yen. Doch deezen ongelukkige gryfaart, fchoon ó-eeds op den kant van het graf, hingen nog wederom nieuwe rampen boven het hoofd; de woede van zyne vervolgers begon weder* om levendig te 'worden ; door welk een* blikfemilag wierd de rampzalige M en e c ra* tes getroffen! Hy kreeg de tyding, dat d* Raad befloten had zyn rechtsgeding op nieuw; na te zien, en dat de verbittering van zyne yyanden hem den laatften flag ftond toe tt brengen, met één woord, dat hy voor om-  ■ 322 Z E N O T H E M t Sj gekocht en eerloos ftond verklaard te worden.' Menecrates had met een ftandvaftig ge» moed de grievendfte beleedigingen doorgeftaan; maar zich blootgefteld te zien aan eene openbaare fchande, en die fchande door den Raad te zien bekrachtigen; dit denkbeeld was al te.grievend voor dien eerwaerdigen elendeling; hy greep een zwaard, dat aan den wand hing, en zette het op zyne borst. Laat af! riep Zenothemis, die op dat oogenblik binnentrad , en hem het zwaard ontrukte; Menecrates, wat wilt gy doen ? wat betekent die nieuwe vervoering van woede? Ach ! myn waarde Zenothemis'. belet my toch niet het eenig middel te gebruiken, dat nog tot myne redding open is; de woede van myne befchuldigers is weder levendig geworden ; zy hebben myn' ondergang gezworen. Zy hebben den Raad doen vergaderen; zy zyn niet te vreeden met my van myn ampt, en myne goederen beroofd te hebben ; neen, Zenothemis, hun oogmerk is een vonnis te doen vellen, dat my myne eer zal kosten en gy zoekt my te dwingen om nog een oogenblik langer te leeven! ach!'ik'kan niet fchielyk genoeg fterven! Wat zegt * gy , Vader!....' Hoor my, hoor my! Be» loof BI  jgENE OudMarseill. Geschied. 323 ïoof my flechts, dat gy, tot op myne terug; komst, zult uitftellen u te berooven van een leven, dat ik zelf u zat aanraaden te verlaa* ten , wanneer myne poogingen vruchteloos zyn. Binnen weinig oogenblikken zal ik weder by u zyn. Nog naauwlyks had Zenothemis deeze Woorden gefproken, of hy vloog ylings naaf de Raadzaal, en trad onverhoeds binnen: Neen, ontmenschten, riep hy uit, neen, gy zult dit onrechtvaardig vonnis niet uitfpree« ken; het zou uwen geheelen Raad eene eerloosheid , eene onuitwischbaare fchandvlek aanwryven. Zyt gy nog niet vergenoegd met een' elendigea arm gemaakt te hebben?.... En wat toch is zyne misdaad ? Ik beroep my hierin zelfs op die wetten, die onverbiddelyk, en, als het ware, met bloed gefcbreven zyn; laat zyn onderzoek aan alle de geftrengheid van der-zei ver ontmenschte meêdoogenloosheid onderworpen worden. Verwonnen door de traanen van een geheel geilachc, dat, in den bitterden rouw gedompeld, voor zyne voeten geknield lag; door die alles overheerfchende neiging , waarop de mensch met recht roem i&a| draagen, die in ons hart fpreékt, die ons X 1 fmeeirf,  32| Z E N O T 1 i u i ), fineekt, die ons, als het ware, dwingt onzen evenmensen, die door rampen gedrukt word, by te ftaan ; heeft Menecrates zich, doch flechts voor een oogenblik, laaten beweegen om het leven te redden van een' jongeling, die, dit wil ik wel bekennen, niet onfchuldig was; al wie een' ander' mensch dood moet zelf gedood worden; dit vonnis is* vaftgefbid door alle wetgeevers, in alle lan* den, en door alle eeuwen heen; dit is ons allen bekend ,* de menfchelyke natuur zelve vordert zulks; deeze eeuwigduurende, en onveranderlyke wet is gegraveerd in de harten van alle menfchen. Maar laaten wy, bid ik U eens onderzoeken van welken aart de dood» flag geweeft zy van den jongeling, dien Menecrates aan het zwaard der Gerechtigheid zocht te onttrekken; dezelve is enkel de eerfte vervoering van eene drift, welke door de op-7 vliegendheid der jeugd nog meer gaande gemaakt wierd; de levendige zucht om zich over eene aangedaane beleediging te wreeken ; de gevoeligheid van een' vernederden hoogmoed, en tot welke uiterften kan deeze dwingeland der menfchelyke natuur den mensch niet vervoeren ? Hoeveel ver Handige mannen zyn daardoor niet van het fpoor der rede afge* dwaald ?  xfvz Qud-Marseill. Geschied 525- «ïwaald? Men kan daarvan immers levendige voorbeelden vinden hy de Grieken , onze voorouders, by de Romeinen , onze bo?idgenooten, by de Gaulen, onze nabuuren, en zelfs in ons eigen Gemeenebest, onder onze eerwaerdigfte landgenooten; ziet daar de voorwerpen , welken Menecrates in het oog heeft gehouden; ziet daar de waare beweegredenen , die voor een oogenblik den evenaar hebben kunnen doen overhellen in de hand van een' man, die denzei ven meer dan veertig jaaren gehouden heeft, met eene zó onverzettelyke ftandvaftigheid, dat geheel Marseillx hem bewonderde. Maar, zyn wy niets anders dan Overheden? Menecrates ver* dient beftrafflng; zyn boezemvriend zelf erkent dit; hy zelf heeft moeds genoeg om door. myn' mond zichzelven opentlyk te befchuidigen; het is eene foort van eerlyke boete zyn' eigen' misflag in alle deszelfs uitgeftrektheid te bekennen; Menecrates erkent, en gevoelt , dat hy de plichten van zyn ampt overtreden heeft; dat hy gezondigd heeft tegen die wetten, wier ftrafoefenende dienaar hy moest geweeft zyn, dit denkbeeld grieft hem meer dan het verlies van zyn ampt en goederen j hei is gewislyk dc allerzwaarfte. ftraf voor een X 3 £©!  326 ZlNOTHEMlS» gemoed, dat aan zyne plichten verknocht is» dat het zich moet herinneren , eenmaal zichzelf onwaerdig te zyn geweeft, al was het ook maar voor één oogenblik geduurende da loop van veele jaaren. Maar, achtbaare Amptgenooten , laaten wy tevens menfchen zyn, en laaten wy ons niet fchaamen zulks opentlyK te doen blyken; dit is onze grootfte eertitel, onze hoogfte waerdigheid; dan zullen wy in onzen medeburger geene andere misdaad vinden, dan eene menfchelyke zwakheid, welks gylieden had behooren te vergeeten; of voor het minst moeft de Gerechtigheid voldaan zyn geweeft met zyne ftraf; maar , wel verre van te bedaaren, is uwe geftrengheid, of, laat ik liever zeggen , uwe haat weder leven* dig geworden; zy is niet verzoend door den droevigen toeftand, waarin Menecrates moet kwynen; gy wilt hem nog daarenboven verbannen uit zyn Vaderland , dat hem nog even waard is als voorheen; gy wilt hem be. rooven van het eenig goed , dat hem nog over is gebleven, en dat hy fteeds boven alles getracht heeft te behouden, gy wilt hem zyne eer ontneemen Maar ik zal, uws ondanks, voor de uwe zorgen; ik zal u behoeden voor de fchande, die u te wachten zou ftaan; ik heb  iene Oud-Marseill. Geschied. 327 heb het u reeds gezegd, dit fchandelyk vonnis zal niet uitgefproken worden ; het zal voorzeker niet uitgefproken worden.... Dat uwe ontmenschte geftrengheid woede tegen het leven van een* ongelukkigen gryfaart; die reeds op den kant van'het graf ftaat; fpant vry te zaamen; betwift eikanderen de eer van hem daarin nedergeftort te hebben; verw uwe rechtbank met dat bloed, hetwelk door ouder, dom en elende reeds verftyfd is; bevlekt uwe onmededoogende handen met hetzelve,... maar, laat uw ongelukkig flachtoffer niet met oneer ten grave daalen ; Menecrates heeft deeze ftraf, die de yslykfte folteringen te boven gaat, niet verdiend. Wat is toch de dood in vergelyking van de oneer? Die alleen is de waare dood , de onherftelbaare vernietiging ; welke blinde wosde heeft u toch kunnen vervoeren tot het weder opvatten van een zo haatelyk rechtsgeding? Het levendig vuur, waarmede Zenothe. mis zich uitdrukte, de natuurlyke verwar, ring zyner redenen, zyne edele houding,, de krachtige deelneeming , die hem bezielde, met één woord, alles hield de aandacht van de Raadsvergadering opgetogen ; de hanen X 4 der  32$ Zenothemis, der Raadsheeren begonnen vermurwd te worden. Een derzelven gaf met eene koele en drooge geftrengheid ten antwoord; dat het gebleken was, dat Menecrates zich had laaten omkoopen; het geld , zeide hy.... Zenothemis liet hem niet uitfpreeken; maar borst in drift uit: —— Zulk eene befchuldiging .... indien de achtbaarheid van deeze plaats my niet wederhield .... die af' leen kan myne hand weder houden.... waar zyn de blyken? waar zyn de blyken? laaten die te voorfchyn gebragt worden, laaten die aan het oog van de gantfche vergadering vertoond worden; laat het bedrog verftomd worden ; laat de waarheid uitblinken, en de onfchuld zegepraalen. De Raadsheer ftamclde in groote verwar* ying eenige woorden uit, die men niet kon verftaan. mysias trad in de Raadzaal. Daar komt, zeide de befchuldiger, degeen, die ons nader licht zal geeven. -— Mysias! jiep Zenothemis uit Hy vloog naar hem toe: Hoe! durft gy u opwerpen tegen Menecrates, durft gy hem befchuldigen, durft gy getuigenisfen tegen hem inbrengen ! laat ons hooren.... laat ons my  334 Zenothemis^ j, my ondraaglyk; ik trachtte hem te ftraften ,j voor de inwendige fmart , welke hy my deed ondergaan ; ik bediende my tot dat einde Van de gelegenheid , welke zyn mis,> flag my aan de hand gaf; ik was liftig ge», noeg om aan deeze zwakheid den fchyn van „ eene onvergeeflyke misdaad te geeven; ik „ hitile de gemoederen tegen hem ópr ik „ wist vervolgers te berokkenen; ik gaf aan„ leiding tot achterdocht, en tot lafterlyke „ uitftrooifölen ; ik vervolgde Menecra„ tes tot zelfs in zyne Dochter ; ik zocht ü haare eerte bezoedelen; ik maakte een mis„ bruik van de vaderlyke magt, en dwong „ myn' zoon de deugd van Cydippe eene „ fchandvlek aan te wryven. Myn onver. ,j zoenlyke haat wierd echter door alle deeze j, onrechtvaardigheden nog niet verzadigd; ik „ fmeedde een ontwerp om de nagedachtenis , van myne trouwloosheid voo.»: eeuwig uit te M roeijen; ik befloot myn gruwelftuk te voltooijen door ulieden over te haaien om • - Menecrates te verbannen, en hem door een onherroepelyk vonnis voor eerloos te verklaaren. Myn hart kantte zich nan tegen eene zo fnoode misdaad; maar dit deed my des te vuuriger trachten om ,, dcc  itm Oud*Marseill.- Geschied. 33$ deeze wroegingen van my af te werpen, „ en ik meende dezelve te zullen oveiwlnnen „ door den val van myn' gehaaten vyand. „ Na deeze openhartige bekentenis kuntgy onmooglyk langer twyfelen , of my nog „ moeds genoeg overgebleven is om uwe ftraf te voorkomen ; uwe wreedfte folteringen „ zouden niet kunnen haaien by de zielefmar„ ten , die ik lyden moet. Wanneer gy dee„ zen brief zult ontfangen zal ik niet meer „ leeven; terwyl ik van nu af aan verzekerd „ ben, dat ik voor eeuwig door de menfchen „ zal vervloekt worden, en dat de Goden „ my nimmer vergiffenis zullen fchenken." Daar zyn dan Goden, die de misdaaden ftraffen ! riep Zenothemis in verrukking uit. Dat monfter is zyn eigen beul geweeft; hy heeft zichzelven recht gedaan. Gy ziet het nu zei ven, myne amptgenooten ; Menecrates ftond op het punt van te bezwyken voor het bedrog en de onrechtvaardigheid; zyne onfchuld is u thans gebleken ; nooit , nooit heeft hy zyne eer met de vlek van om • kooping bezoedeld. Gy kimt hem niets ver* wyten dan eene dwaaling van een oogenblik, waar. „ te voorkomen ; uwe wreedfte folteringen  -336 Zenothemis, waarin by zvns ondanks zyn' plicht vergeten heeft. Hy heeft, het is waar, gezondigd tegen die geftrenge rechtvaardigheid, welke ons van andere volken onderfcheid f*), maar, helaas! is de ftraf, welke hy daarvoor heeft jnoeten lyden, niet zwaar genoeg ? moet die « het wraakzwaard niet uit de hand doen vallen ? Welke verdere voldoening kunnen de wetten toch meer begeeren ? Beroofd van zyn ampt, van zyne goederen , zonder eenigen an- (*) Deeze deugd blonk onder de Marfeiliaanen zé ■fisk uit , dat zelfs een Dichter die in «te volgeide vwfen vereeuwigd heeft. Fortes Rome iedlt; éedlt et laudata iifertos \ Grecia ; frtigaks inclyta Spart a ded'u; M*sjïlia int!gros deditt &c» Hoe wel \kende Cicero deeze deugd, éi* veeleer zich met de meanfcbelykheid tracht te vereenifen, dan haar af te fchrikken. Nique enim, zegt die groote Man in zyn werk de Amlciiid^ funt ifti audic»éi, qui yirtutetn duram, tt quafi ferream tsfe yolunt. En een weinig laater zegthy: N§n ejl enlm inhumana yirtus, immunis ntque fuferba. Dat is de waare wysbegeerte ; dat zyn lcsfen . welke alle Riecfchcn behoefden in gedachten te houder»  8ene Gud»Marsjsilu Geschied. 33^ ^nderen byftand, dan dien van zyne dochter t en van zyn' fchoon zoon, die fteeds meer en meer met hem in zyn ongeluk deel neemen; op het punt van den geeft te geeven, door de allerwreedfte rampen overhoopt, en door wie?.... jMaar, ik zal hier zyn ftilzwygen navolgen; ik zal tegen dit vonnis niet morren; denkt niet, dat zyne ftraf zyne genegenheid voor u verminderd heeft; die Raadzaal, welke hy te vooren met zoveel roem betreden heeft, blyft nog fteeds het voorwerp van zyne gebeden; zyn hart, dat nog geheel met de zucht tot uw welzyn vervuld is, byft nog uw amptgenoot; hy heft geduurig nog zyne beevende handen ten hemel, en fmeekt de Goden dat zy hunne dierbaarfte zegeningen over u moo« gen uitftorten; zyn laatfte fnik zal aan deezen Raad gewyd zyn Bedenkt toch, dat gy de Vaderen des Vaderlands zyt; dat de toegeevendheid de voornaamfte aandoening der Vaderlyke liefde is; dat M e n e c r a t e s op den kant van zyn graf ftaat j en zal hy daarin moeten nederdaalen zonder den troost te fmaaken van zyne vergiffenis te verkrygen, zonder het genoegen te hebben van by dchzelven te kunnen zeggen: Eindelyk heb ik myne waa^§ landgeaooten myne vrienden wedérgevonY den»  533 Zenothemis, den; het mag my gebeuren myne laatfte gedach > ten op hunne mededoogenheid te vestigen; ik fterf vergenoegd, om dat zy my myn' misflag vergeven hebben; omdat zy op nieuw hunne armen voor my openen, en my verzekeren dat alles vergeten is Ik zie, myne Ampt, genooten , dat myne woorden u treffen dat gy bewogen word Ach! verzet u toch niet tegen eene aandoening, die zelfs de allergeftrengfte rechtvaardigheid niet kan afkeuren; deeze heeft haare paaien, maar de menfchelykheid niet; laat die heerfcheresfe van alle harten ook in de uwen zegepraalen $ de waare deugd kent geene hardheid. Indien de Goden enkel rechtvaardig waren , dan zouden zy ons onze misdaaden niet vergeeven, dm zouden zy geene Goden zyn; hunne goedheid, hunne barmhartigheid zyn hunne be-: minnely] fte eigenfchappen, de eerfte affchyiifelen van hun onfterflyk wezen; en gy zyt hunne ftedehouders hier opaarde. (Hy viel op zyne kniën.) De menfchelykheid zelve valt u met my te voet, zy offert u de traanen van Menecrates, en ziet daar hem zeiven: treed nader, waarfte Vriend , treed neder, help my de Gerechtigheid het wraak» zwaard-  eene Oud-Marseill. Geschied. 339 zwaard ontrukken; dat het medelyden zege praale! De oude man trad inderdaad op dat oogenblik in de Raadzaal, gevolgd door Cydipff, die, meteen rouwkleed omhangen, haar zoontje, dat een Cypresfenkrans omhet hoofd had in de armen hield ; de bevalligheid van het kind, de fchoonheid van de moeder, die door de droefheid nog treffender was, dit fchouwfpel volmaakte den indruk , welken de redenvoering van Zenothemis op de harten der Raadsheeren gemaakt had ; hy nam met drift zyn kind uit de armen van zyne echtgenoote, en hield het de Rechters voor: Achtbaare Raaden, flaat uwe oogen op dit onnozel kind; zyne gebroken woorden fmeeken u om uw medelyden voor zyn' ongelukkigen Grootvader; • zyne eerfte traanen vloeijen voor hem* en bidden voor hem om vergiffenis.... zoud gy hem die nog kunnen weigeren? Het fcheen alsof het kind van Zenothemis door zyns vaders geeft bezield wierd; het ftak zyne handjes naar de Rechters uit-; en lachte hen toe met die betoverende onnozelhetf, waaraan de natuur een onwedery £ ftaan-  340 ■ZlBOTHEMis, fanbaar vermoogen gehecht heeft ;CyDI„. todtin traanen; de geteige !umst ^ s "«* het woord opvatten; allen d Raaasheerenaondenop;nl2n höorde " ? ahe kanten niets dan flensen, die door,,", en fmtten atgebro]ten Vergiffen s , m den Raad herneemen ! Een ieder liep naar hem toe; en bëyverde zich als om ftryd on hem naar zyne oude plnats te geleiden, Eeni. rlepe wadSheeren V,'den h6m te ™«« nepen. Wy moesten „iet u, maar gy moet ons verg.ffenis fchenken; wy zyn laag Jenoe" geweest om ons tot werktuigen van den las! te laaten gebruiken; Mvst.s had ons me «yn ftond vergif befinet; wy verfoèijeri tfen opent yk ons wanbedryf; fpieek gy M m vonms over ons uit. Me«cut£s beurde hen op en druktehen (egen hykon n.ets meer doen dan fchreijende dee^ ze we.mge woorden voortbrengen: Het zal my dan moogen gebeuren de gunst van mynelandgenooten met my i„ het graf te neemen! Hy 7Z nmBt na'semeene ftemmen tot een der dne Opperften verkozen; hy bezweek onder hetgewtgt wn zoveel gunstbewyze», en leun-  eene Oud-MarssiLl. Geschied. 34r de op zyne Dochter, en op Zenothemis, die hem met hunne traanen befproeiden , en hun kind opbeurden om hem te liefkoozen. Nooit is het vermoogen der aandoenlykheid duide» lyker gebleeken; deeze dag was een dag van overwinning voor de vriendfchap en voor de menfchelykheid. Men hoorde kort daarna, dat Mysias zichzelven om het leven had gebragt ; zyn zoon had uit eigene beweeging Marseill Everlaten ,en keerde nooit weder te rug; hy had, voor zyn vertrek, opentlyk verklaard , dat alles, hetgeen hy van Cydippe gezegd had, niets dan laster was. De gantfche Stad erkende de waarheid, en gaf dezel.ve getuigenis. Menecrates leefde dus lang genoeg om het genoegen te fmaaken, dat met de zegepraal der deugd gepaard gaat; hy flierf in de armen van zyne kinderen. Zenothemis verkreeg een' niet minder zuiveren dan uitmuntenden eernaam; hy wierd by alle geieegentheden aangehaald als het voorbeeld van vriendfchap en weldaadigheid; men vereerde hem met den naam van de aandoenlykfte aller 'menfchen. Hoe bekóorlyk zyn dergelyke eernaamen, wanneer het hart, en niet het belang, of de vleijery dezelven fchenkt! Geene trotsheid of vergeeting van Y 3  34* Zenothemis^ genotene weldaaden vergiftigden het geluk van Zenoth emi s5- hy bleef fteeds zyn® erkentenis, en zjne genegenheid voor de Nicht van Hermogenes in zyn hart aankwee* ken; hy verkreeg van den Raad, dat men haar op 's Lands kosten een ftandbeeld oprichtte naast dat van Hemithea, (*) en deed zelf, op den dag van de oprichting, eene lofreden, die over het algemeen voor een meefterftuk der aandoenlykheid gehouden wierd; * de naam van Aoathea wierd, op zyn verzoek , opgetekend onder de naamen der doorluchtige perfoonadien van Marsiïille C*) Hemithea eene inboorling van Marseil; le, en gehuwd met Marphidius, een burger van deze'fde Stad, had hec ongeluk van het hart te treffen van een' jongeling, die haar by gelegenheid van een pligtig feeft gezien had ; hy wilï by haar te komen in een oogenblik, toen zy geheel alleen was , en wilde zyne booze lullen yoJdoen; Hemithea rukte zyn zwaard uit de fcheede, en doorftak zichzelve, zeggende , dat zy liever wilde derven , dan den gebeiiigden band van het huwelyk fchenden ; Ma rphidi us, die hierop inkwam, en bericht kreeg van dit jammerJyk geval; doorftak zich met dat zelfde zwaard op het bebloed lyk van zyne echtgenoote.  eese Oud-Marseill. Geschied. 343 Zenothemis genoot nog langen tyd het genoegen van voor den deugdzaamften en achens waerdigften man van het gantsch Gemeene* best gehouden te worden; hy ftierf als een wysgeer; zyne dood was het uiteinde van een leven opgefierd met goede daaden, welker herdenken, in zeKer opzicht den mensch een nieuw aanwezen fchenkt, dat veel duurzaamer en dierbaarder is dan het eerfte; hy toonde de wezentlyke gevoelens van ?-yn hart nog in de laatfte les, welke hy aan zyn zoon gaf; Onthoud fteeds, myn waarde zoon, zeide hy, dat 'er geene waare vermaaken zyn dan die, welken ons de deugd verfchaft(*). Uf ver- (») Cicero zegt nog op eene andere plaats in zyne Zaamenfpraak, de Amicitïé, welke wy hiervoor aangehaald hebben: Nihil eft amalllius yirtute. Laahet my vryftaan hier, in het voorbygaan, op 1 e mer ken, dat niemand der Ouden de beminnelykheid vm een eerlyk gemoed fchooner voorftek dan die groote man, wiens| onvergelykelyke fchriften maar al te weinig gelazen worden. Welk eene zuivere taal J ep welk eene treffende uitftorting van een gemoed, dac geheel vervuld is met menschlievendheid , en eene bondige Zedekundej! Nog eens; hy kan nooit te veel gelezen worden; by leert ons onzen plicht; en teven* 4c  344 Zenothemis, Aev.n CvnIPPE in de., kbui vm A th e A mogten vergaderd worden , en men zeg, dat de lykbus telkens by het inft0rte„ vaa deeze overblyffelen getrild heef,. ^schtte welTpre^dtód v»„ de fchoonite M «elke „a de Griekfche in de waereld bekend...