ZEDELYKE VERHA ALEN, GETROKKEN UIT DE WERKEN VAN DE HEEREN D'ARNAUD, MERCIER, EN ANDEREN DER BESTE HEDENDAAGSCHE SCHRYVERS. * ilET NIEUW'GEINVENTEERDE KUNST?LAATEN VERSIERD, AG T S TE DEEL, Te AMSTELDAM, By A. MENS, Jansz. M D C C L X XX III.  INHOUD van het AGTSTE DEEL, I. Valmiirs, cene Franfche Gefchiedenis. jïladz. i II. Massoud, cene Oostérfche Gefchiedenis. HL Am el ia, eene Engelfche Gefchiedenis. 237  VALMIERS. £ E N K FRANSCHE GESCHIEDENIS, Naar hetFransch van den Heer d'Arnaud. VIII. Deel.     rag. È V A L M I È R S. E E N E JFRANSC HE GESCHIEDENIS* , — 1 rechtvaardigheid en dë goed- *^ D ' twee deugden 20 H0°d« % zaaklyk voor het welzyn der men- ^^^^ fchen , hadden met Lodewyk den twaalfden haaren zetel gevestigd op deii throon van Frankryk; een aandoenlyke eri doorzichtige Staatsdienaar beantwoordde met roem aan de verftandige fchikkingen 7an den Vorst; doch het gros der natie was nog zeer Verre van de denkwyze van zyn' Opperheer aan te neemen; het kon, naar het fcheen, niet befluiten om die fchors van barbaarsheid afteleggen, die, als het ware, een getuigenis gaf van zyne woeste afkomst, en die door het ongerymd leenrecht nog lang ftand gsgreepen heeft, tot groote fchande voor het land. Het blind en onmededooÊend voorA 2 oor-  4 V A K M t E R ï} oordeel is« het hoofd van alle dwinglandy* en deszelfs willekeurige dwang is de moeijelykfte om te beteugelen ; misfchien zyn zy nog niet ver genoeg gevorderd om zei ven te vergeeten, of anderen te doen vergeeten , dat de Barbaarfche verdelgers der Romeinfche heerfchappy hunne voorzaaten geweest zynt Hoe veel voorbeelden vind men dageïyks niet nog onder hen, waarby, in weêrwü der gc% waande wysgeerïge vorderingen , waarop deze eeuw zich beroemt, de woestheid der Franken zich, nog in haar volle kracht vertoont l Een jongeling, die by het eindigen zyner kindfche jaren den krygsdienst verkozen had, itrekte tot een voorbeeld van deugd en bemin lykheid voor de Stad, waarin hy zich had nedergezet; geheel Orleaws weêrgalmde van den lof van den Heer Valmiers; zelden ging 'er een dag voorby, dat 'er in de gezelfchappen niet gefproken wierd van de leene of andere mensqblievende daad van dien jonge'ing, welke zyne zedigheid tevergeefs itraphtte te verbergen, en om met één trek hem geheel af te fchetfen, hy vereenigde in iyn perfoon een bevallig lichaam met een deugd.  EENE FRANSCHE CrESCHÏEÖINlS. %< deugdzaam gemoed; waardoor hy tevens liefde en vriendfchap inboezemde; de mannen zochten overal zyn gezelfchap* en de vrouwen bëyverden zich als om ftryd om zyn hart te verwinnen; eene ryke weduwe van twee • entwintig jaaren , ' die , behalven haar groot vermogen, alle bevalligheden bezat , welke men in p,ene vrouw kan begeeren, was eene der voornaamfte , die het hart van V alju e r s aan zich trachtte te verbinden. Zy had hier toe zekerlyk groot recht, naardien zy den jongeling de neiging, welke zy zelve gevoelde, had weeten in te boezemen. De twee gelieven hadden eikanderen hunne we* derzyifche genegenheid ontdekt ; Val* miers , niet minder bemind dan hy zelf beminde, moest, naar allen fchyn, een volmaakt en ongeftoord geluk genieten; en echter wierd hy overal vervolgd door eene foorÉ van droefgeeftigheid, tot zelfs in het gezelfcbap van Mevrouw l'O rmessan ; zelfs fcheen de tegenwoordigheid van haar, die hy zo vuurig beminde, de fombere kwelling, waaraan hy kwyndflj te vermeerderen ; van. tyd tot tyd. loosde hy zuchten, die een grie* vend verdriet te kennen gaven; hy vestigde nu eens met tederheid zyne oogen op hefr A 3 voor-  4f V A ï, M I E R S, voorwerp van zyne liefde, en floeg die vervolgens wanhoopig naar den hemel, alsof hy dien van onrechtvaardigheyd wilde befchuldigen. Mevrouw l'O r m e s s a n , na in verfcheidene byeënkomften de aangenaamheden van een welgepaard huwlyk geroemd te hebben , befloot eindelyk zich nader te ontdek, ken; zy deed aan Valmiers den voorllag om hem haare hand te geeven; Valïiiers viel haar te voet: —j Mevrouw, gy ziet my tot in de ziel getroffen door de levendigfte aandoeningen van liefde en erkentenis; deeze aanbieding verheft my tot het- uiterst toppunt van geluk en.... ik gevoel dezelve in haare volle waerdy....ik gevoel die in het binnenst van myn hart; niemand kan zo levendig aangedaan zyn door die fchoonheid en inneemendheid, welke gy alleen bezit, en door dat teder gevoel hetwelk gy alleen kunt inboezemen ; maar ..., Mevrouw ..., yerfchoon myne weigering.... myne beftemjning is.... de ongelukkigfte van alle men- fehen te zyn! Hoe! zoud gy welligt door eene heimelyke gelofte verbonden zyn ? Valmiers, zoud gy trouwloos genoeg hebben kunnen weezen, om.-..—■ Gy be«' hadigt my, Mevrouw, het voegt niet aan i| my  ££N£ FRARSCH5 GeSCHïEDKSTS.' j my van ondankbaarheid of trouwloosheid té verdenken; neen, nooit is iemand zuiverder bemind geweest dan ik u bemin; myne liefde voor u is eene neiging, die dag aan dag toeneemt, en die my tot den laatften adem zal byblyven. — Welnu , daar ik u dan zo waard ben , wat kan dan onze vereenigïng beletten? Zouden uwe ouders. ... — Mynei ouders , Mevrouw , myne ouders! (by het uiten van deeze woorden loosde de jongeling een' diepen zucht.) — Ja, uwe ouders,* zouden die zich tegen ons huwelyk aankanten? Ik ben ryk, en van aanzienlyke geboorte. —«•' Het is zeker, Mevrouw, dat het lot over u alle zyne gaaven heeft uitgeftort, en dat een ieder het zich eene eer moet rekenen, den titel van uwen echtgenoot te draagen; om nu niet te fpreeken van uwe middelen; men ziet, men gevoelt niets dan het voorrecht van bezitter te zyn van zoveel aanvalligheden; één vriendelyke wenk van uwe oogen .... maakt het hoogst geluk.... —- En gy weigert myna hand.' Valmiers, zo gy de liefde kent, wees dan ook verzekerd, dat ik niet onkundig ben van derzelver kiesheid ; gy geniet de eer van den Koning te dienen; dit is my genoeg ; ik vraag u niet naar uwe middelen ; A 4 ia«  $ V A L M I E S S) Indien het lot u van dien kant ongunftig geweest is, zal ik met het grootst genoegen des* zelfs onrechtvaardigheid trachten te vergoe* den. - Acn, Mevrouw! Gave God, dat ik my over niets anders behoefde te beklaa., gen! ik kan niet ontkennen, dat ik weinig middelen heb, ik bezit niets dan een gering inkomen. -—- En zou dit misfchien de rede zyn, Mynheer, die u belet.... eene verbindtenis aan te gaani... die ik wel zou wen* fchen, dat uw geluk bevorderde, en die, dit wil ik gaarne bekennen, het myne zou volmaaken."—"Houd op, Mevrouw, gy fielt myne aandoenlykheid op eene veel te fterke proef. Ach.' mogt ik voor zoveel goedheid erkent!yk zyn! Weet dat geen lot ramp- zaliger is dan het myne! haat my veeleer... maar wat heb ik gezegd? zou ik zonder uwe liefde den last kunnen draagen van een leven, dat my haatlyk is? .— Valmiers, ik verte u niet; gy bemint my; ik bied u myne hand, myn hart, en fflyn vermoogen aan, en gy fchynt te fchroomen voor eene verbindtenis, die u van myne genegenheid kan verzekeren? Ik herhaal het nogmaals; fchoon gy geene middelen ter waereldhad, en fchoon gy van veel langer geboorte waart dan ik Neen s_  jêene Eransche Geschiedenis. $ Neen, Mevrouw■> gy zoud my niet fterk genoeg beminnen t*, \.4 en ik zelf zou de eerfte zyn om my te verzetten.... maar.... te ver* geefs Iaat ik myne gedachten gaen over een geluk, dat ik nimmer mag genieten! beklaag my! ach ! beklaag my! een onoverkomelyk beletfel fcheid ons voor eeuwig van eikanderen af. Laaten wy aan deeze vereeniging niet meer denken. Laat my fterven i Me» vrouw, lk gaa u bevryden van het gezicht van eene fmart, die nimmer kan weggenomen worden ; ik gaa u veriaaten.... —> Neen, Valmiers, gy zult my niet veriaaten... * gy zult my de oorzaak ontdekken van deeze fmart .... ik alleen zal onder deeze hartgrievende kwelling bezwyken, ik zal het flachtoffer van uwe wreedneid zyn.... Hoe! verdien ik u vertrouwen niet meer? Ik wil u voorkomen in alles, dat gy my kunt tegenwerpen. — Mevrouw gy verzwaart myne rampen , in de plaats van dezelve te verligten; ik kan my niet verzetten tegen de noodzaakJykheid, tégen de droevige noodzaaklykheid, die my dwingt.. ..wees verzekerd, dat ik u bemin, dat ik u aanbid; en echter kan uw minnaar, uwvuurigfte, uw tederfte minnaar mmmer uw echtgenoot zyn. A5 Es  10 VlLM lï M. Eer de jongeling deeze woorden nog gei heel had geëindigd was hy het byzyn van Mevrouw l'O r m e s s a js reeds ontvlucht. —Ach! riep zy uit, hy laat my over aan my zelve, en hy bemint my! hoe kan toch de liefde gepaard gaan met zo veel achterhoudendheid? zo hy my waailyk beminde, zou hy dan eenig geheim voor my hebben ? wat mag toch de onwegneembaare hinderpaal zyn, die ons van eikanderen fcheid? zy viel MejuiTer d'Ermanci, eene van haare vertrouwdfte vriendinnen » die op dat oogenbiik haar kwam bezoeken ? nm den hals: <— My« ne lieve Eleonore, ach! .... Staa my by; nimmer heb ik den onderfbnd van uwe vriendfchap zo zeer noodig gehad als tegenwoordig. Gy kent myne ongelukkige genegenheid, en gy weet, dat Val miers dezelve volkomen verdient, zult gy wel kunnen gelooven welk een flag my op dit oogenbiik getroffen heeft! Ik ontdek myn hartsgeheim aan den wreedaart, die myne, rust geftoord heeft , die my van myn geluk heeft beroofd; ik geef hem kennis van het vermogen, dat hy op myn hart heeft verkregen; kortom ik bied hem myne hand aan, en op het oogenbiik, toen ik my verbeeldde, dat hy zich zou fpoeden om  eene FrANSCIIE GESCHIEDENIS. h om my naar het outer te geleiden, (lieve vriendin, zult gy het kunnen gelooven? ) ontfang ik van hem eene weigering.... die my in het graf zal fleepen. Valmiers, (ik kan deeze vreemdheid niet begrypen,) Valmiers zweert, dat hy my bemint, en tevens zegt hy, dat hy zich oninooglyk met my kan verbinden. Hy fcheen verlegen , en zeer neêrflagtig te zyn; welke hinderpaalen moogen het toch zyn, die zich tegen onze veree» niging aankanten ? Indien hy minder oprecht was, zou ik vermoeden , dat eene andere verbinitenis hem wederhield ; maar Valmiers is niet in ftaat om my in zo verre te misleiden; Zou hy aan de trotsheid het por leenen ? .... maar wanneer men waare liefde voed kan men dan trotsch zyn ? Wanneer Valmiers arm en vari geringe ge* boorte was, zou ik het my eene eer rekenen hem myn' gemaal te noemen. Dus denkt gy immers ook myne waarde Eleonore? —* Kunt gy daaraan twyfelen ? ik gevoel ..., dat, zo ik beminde, ik eveneens zou denken, ja, voorzeker zou jk ook zo denken. Valmiers verdient, dat men alles aan hem opoffert. Wat zyt gy gelukkig dooi Jiem. gelukkig te kunnen maaken. £y het uiten  Ï2 Val Mi e t sj van deeze woorden loosde Meiuffer d'Er^ manci een' diepen zucht. Deeze jonge Juffer was niet minder deugdzaam dan fchoon; zy ftond onder het opzicht van een' Oom * die haar eene opvoeding gaf volkomen gefchikt om haar verdund te verlichten, en haar in haare gelukkige neigingen te verHerken ; eene Welbedachte ftandvastigheid was de grondflag van haar karakter; zedert eenigen tyd was zy onrustig en diepdenkende geworden; zy bezocht Mevrouw l'0rm essan veel zeldzaamer dan te vooren ; de ee« hige dochter en erfgenaam zynde van een' voornaamen Edelman , die haar een groot vermógen had nagelaten, kon zy met recht verwachten een aanzienlyk huwlyk te zullen dóén, gêlyk ook veele minnaars zich reeds hadden opgedaan, doch zy had hen allen afgewezen , in weerwil der aanzoeken en zelfs fmeekingenvan haaren Oom, dien deeze hardnekkige tegenfland gröot verdriet veroor* zaakte. Valmiers kwam op zekeren avondthuiè in de allerhevigftë verwarring. De lieden , bywelken hy inwoonde, kónden derede daar vatt niet óhtdekkön; hy begaf zieh naar zyne ka-  IENE FaANSCHI GZSCI-IEPENIS. f| kamer , fchreef een brief je , en riep zyn* knecht. Brengt dit briefje, zegt hy . aan den fleer Dahniy , en verzoek, dat hy niet in gebreke blyve van zich pp de beftemde plaats te laaten vinden, Hy was dien ge» heelen avond ftilzwygend, men kon de woede uit zyne oogen leezen ; zelfs ken hy zich niet wederhouden van nu en. dan traanen te ftorten ; hy kreeg ten antwoord , dat de voorgemelde Officier , die met hem onder het zelfde regiment diende, hem tegen vyf uuren in den ochtendwond zou afwachten buiten de * * * poort, ó Ik zal 'er de eerfte zyn \ riep Valmiers. Men begreep zeer ligt uit dit gezegde, dat het eene zaak was , die het punt van eer betrof* met het aanpreeken van den dag was de jongeling reeds gereed ; men wilde hem wederhouden. Gy zyt myne vrienden, zeide hy, en dus moest gy de eerHen zyn , die my aanfpoorden om my te fpoeden.... naar de plaats, daar myne eer my roept; de tyd is nog lang tot vyf uuren » (Men wilde hem volgen) ik heb geene getuigen van nooden, en ik durf deeze biyk van befcheidenheid van uwe vriendfehap afvorderen. Hy  Valmiers; Hy kwam op de beftemde plaats; Dar» uey was 'er nog niet; hy verfcheen einde* lyk; —■ Valmiers, wat begeert gy van my zo vroeg in den ochtendftond ? •* Uwe dood of de myne, verraader. —- Ik begryp niet één woord van dit gezegde! —- Ik zal het u welhaast doen begrypen, laaghartig fchepfel 1 maar eerst rhoet ik de redenen van myn ongelyk tegen u ftaaven. Gy zyt tot armoede vervallen geweest, ik heb u toen behoed voor de fchaamte der behoeftigheid; ik heb u bevryd van hét openbaaren der geheimen, die zo grievende zyn voor een eerlyk hart, dat met den tegenfpoed moet worftelen; ik heb myn gering vermoogén met u gedeeld ; wat zeg ik ? om u te redden heb ik my blootgefteld aan alle de vernederingen, waaraan iemand, die van anderen geld ter leen moet vraagen , onvermydelyk onderworpen is ; door myne voorfpraak hebt gy den rang van Lieutenant gekregen; uw vader heefc het aanziend lyk ampt; dat hy bekleed, enkel aan myne vrienden te danken ; toen de ftruikroovers op i het punt Honden van u het leven te beneemen heb ik u met gevaar van myn eigen léven befchermd en gered ..,. <— Maar .... Waar-  IE2ÏJS FrANSCHR GeSCHIEBENIS. ï£ Waartoe dienen toch alle deeze verwytingen ? —Ik heb nog meer gedaan, omtenkbaare; ik heb u bemind; ik heb u bemind als myn vriend; ik heb myn hart, myn al te gevoelig hart voor u opengelegd! en wat is myne belooning geweest? Wat hebt gy ontdekt aan onze me» demakkers ? gy hebt hen ontdekt hetgeen de eer zelve u gebood voor eeuwig te ver* zwygen; gy hebt een geheim ontdekt, dat het verdriet, het grootst verdriet van myn leven uitmaakt. —■ Valmiers, ik heb gezegd.... — Het geen maar al te waar is! Groote God! hoe doorfnyd dit my het hart l dat ik behoorde onder het getal van die ongelukkigen, welken de natuur van hunne eerfte kindsheid af fchynt te verftooten; ja, ontaarte, het is waar, dat ik een rampzalige ben, die noch zyn' vader, noch zyne moeder kent; het is waar, dat de achtenswaerdige Lori. mond my half dood op den drempel van zyne huisdeur gevonden heeft; hy heeft my, tot myn ongeluk van eerie zekere dood gered; hy .heeft my met weldaaden overladen; hy heeft my eene vaderlyke genegenheid betoond. De Hemel kan getuigen, en Lo. rimond zelf zal my daarin recht doen , dat  jg V A L m i e * Si dat ik nimmer van de plichten der dankbaar^ heid, die ik aan hem verfchuldigd ben, heb afgeweken! Maar, hy, hy zelf is de eerfte geweest, die my geboden heeft te zwygen ; hy heeft my geraden om my te voegen naar het vooroordeel, naar het wreed vooroerdeel, dat my noodzaakt de fchande van myne geboorte te verbergen; zo dit al eene fchande is; maar, neen: gy ondankbaare y gy lafhartige, gy zyt het, die uzelven met fchande beladen hebt! Een bloedverwant van Lobimond had u myn geheim ontdekt; ik ben ei-ootmoedig genoeg geweest om het u te bekennen- ik heb u, op onze vriendfehap, op uwe eer ' het itilzwygen afgevorderd; gy hebt dip beide gy hebt alles gefchonden .... maak u gereed om my voldoening te geeven; toe fchielyk, de degen in de vuist,' een van ons beiden moet fterven:...hoe. bereid gy u niet om my voldoening te geeven? — Ik trek geen' degen tegen een' aterling. —Hoe. £V hebt my durven beleedigen, en gy weigert BV voldoening? Verweer u, verweer u; ik wil u niet vermoorden; maar ik wil flechts a& wreeker zyn der menschlykheid, die gy beieedigd hebt. Laaghartig fchepfel t kunt  eene fransche geschiedenis. gy na den grievenden hoon, dien gy my hebt aangedaan, nog bevreesd zyn my het leven te beneemen? De lieden aan welken Valmiehs verzocht had , dat zy hem niet zouden volgen , hadden in alle haast kennis gegeven van de zaak aan de Opper • Officieren; deezen fchooten toe, verbooden alle daadelykheden, en vroegen Valmiers om welke rede hy tegen Darney vertoornd was. Om welke rede! riep hy uit, om eene allerhaatlykfte trouwloosheid ; ik ben een van die ongelukkigen , welken door hunne ouders verzaakt zyn geworden ; ik bevestig hier opentlyk het geen Darney de laagheid gehad heeft u te ontdekken; indien dit eene vlek is, verbeeldde ik my dezelve genoegzaam uitgewischt te hebben ; ik verbeeldde my; dat myn gedrag, myne zuchn voor den Krygsdienst , myne begeerte om uit te munten, en uw voorbeeld na te vol* gen , my ten eenigen tyd recht op uwe achting zouden doen verkrygen ; en zou ik .... ik , dien de eer zo, zeer ter harte gaat, die in zo verre verloren hebSen , dat zelfs eene eerlyke wraak my niet zou B vry*  tg Valmiers, vryftaan ? Of denkt gy eveneens als die laageDarheï?p3oe! zou het my nietvry. Haan hem het verraaderlyk hart te doorbooren , of hem het myne aan te bieden ? (De medemakkers van Valmiers zweegen, en floegen de oogen nederwaarts.) Ik heb u verftaan, zegt hy, ik heb u verftaan... Welaan, Mynheeren, nog op dit oogenbiik zal ik my recht verfchaffen, .... ik neem myn affcheid van het regiment. Mi/ïchien zult gy naderhand Valmiers leeren kennen .... Ik ben waarlyk wel beklaagens* waerdig.' ó Hemel ! en wat is toch myne misdaad ? myne geboorte ? Hoe myne geboorte! wat baat"het dan deugdzaam te zyn? Eerlooze fchelm! (zich naar Darne y wendende) gy zult my niet ontkomen ; deeze Jioop ftreelt myn hart; ik zal éénmaal het xecht verkrygen van u te ftrafFen, van uw verraaderlyk bloed te plengen, of door uwe fnoode handen het leven te verliezen. Heb ik niet alles gedaan, dat in myn vermogen was om my de achting van het algemeen waerdig te maaken ? En moet ik geftraft worden om de ontmenschtheid van degeenen, aan welken ik dit elendig leven verféhüldigd ben ? Valmiers uitte deeze laat»  eene Fransciie Geschiedenis, ig iaatfte woorden met eene klaaglyke Hem; lommigen der Officiers wilden hem vertrooften, wegens de droevige noodzaaklykheid van den krygsdienft te moeten veriaaten ; het vooroordeel had toen nog meer invloed op de menfehen dan tegenwoordig; men duldde toen onder de aanzienlyke gezelfchappen geene lieden , welker geboorte onbekend, of onwettig was. Uwe troostredenen, gaf hy hen ten antwoord , vermeerderen myn leed. Ik zeg het u nogmaals; gy zult ten eenigen tyd gewaar worden, of ik verdiend heb uw medemakker te zyn. Ontaart menfehdom ; ik zal u noodzaaken my te beminnen, of vóór het minst my te beklaagen. Deeze trouwloosheid trof Valmiers tot in de ziel: de onzekerheid van zyne geboorte was inderdaad waar; Lorimond , een ryk Koopman van Blois, had hem gevonden , daar hy op het punt. was van door honger en koude om te komen; hy had hem in huis genomen , voor zyne opvoeding zorg gedragen, en hem een redelyk jaargeld toegelegd, waarby by van tyd tot tyd nog eenige gefchenken voegde , die hem in ftaat Helden om aan den Haat en rang van Of<. B a fis  £6 Valmiers ficier te kunnen voldoen. De jongeling was niet eerder onderricht geworden van zyn droevig lot, dan na dat hy tot jaaren van onderfcheid gekomen was. Het geval van Valmiers wierd welhaast bekend door geheel Orleans. Welk eene vreemde verkeerdheid van het menfchelyk vooroordeel, die zelfs zo fterk is, dat zy indruk maakt op het gemoed! Die zelfde lieden, welken den dag te vooren voor dien achtenswaerdigen jongeling een' inwendigen eerbied gevoelden , behandelden hem thans met onverfchilligheid, die welhaast door verwydering, en eindelyk door minachting gevolgd wierd ; alle zyne deugden en goede hoedanigheden verlooren binnen kort haare wettige verdienstlykheid ,* de ondankbaarheid, die altoos geneigd is om zich te vertoonen, verdoofde welhaast de erkentenis; met één woord, men rekende Valmiers «Is eene misdaad toe eene fchuld, die enfcel aan zyne ouders moest geweten worden ; de edelaartige jongeling had moeds genoeg om zich daardoor niet te laaten vernederen; hy zocht zyn' troost by zich* zeiven om zich langs dien weg recht te te  ÏENE FjUNSCHË GESCHIEDENIS} j|j verfchafFen wegens een vooroordeel , dae een merkwaerdig overblyffel is van de woeste Franken, Vandalen, en Gepi. den; (*) hy ha(* zlQh niets te wvten daI*' dat (*) Is 'er wel een haatelyker vooroordeel, dan die foort van verbanning, welke onder ons de onwettige kinderen vervolgt ? Op wien anders toch behoorde de fchande te vallen dan op hen, die het leven gegeven hebben aan het onfchuldig fchepfel, dat zy genood-; zaakc zyn te verzaaken? Zy zyn de fchuldigen, die, niet zelden, alleen om aan hunne ongeregelde driften te voldoen, hun fpeeltuig maaken van het lot van een wezen, dat zy vooraf weeten aan de uiterfte ongelukken en aan de algemeene verftooting blootgefteld te zullen zyn. Is het. onnozel wicht niet beklaagenswaerdig genoeg , dat het zich gedoemd ziet, om voor altoos beroofd te zyn van de liefkoozingen , van de tederheid , en van de waakzaame zorg, die alleen in ouders kan plaats hebben? Is het billyk zyn lot nog rampzaliger te maaken door eene verachting • welke het in het minst niet verdient? Men behoorde het veeleer met medelyden en tederhartigheid te' be handelen *, want kan men i nderdaad wel een ongeluk" kiger fchepfel uitdenken ? Een ieder , die hetzelve kent, behoorde de plaats van zyne onnatuurlyke ouders te bekleeden. Die ontmenschten hebben zicht S 3 duyp  22 Valmiers, dat hy te aandoenlyk en te weldaadig geweest was, Wreed menschdom, riep hy uit, durven vermeeten de geheiligde naamen van vader en moeder te ontheiligen t Zy, hebben den Hemel, de menschlykheid , ja zelfs liet genoegen'beleedigd, dat ftreelend genoegen van een onnozel wichtje te itreelen en te omhelzen, waaraan zy het leven gegeven hebben, en wiens vleijende glimlachjes als zo veele dankzeggingen zyn! Deeze onredelyke wyze van denken en handelen, en waartegen de natuur en de billykheid zich met het grootst recht aahkanten, heeft waarfchynlyk haaren oorfprong gekregen uit de wreedheid van die woeste Noordfche volken, die niet ver» fchilden van de beeren, welken hen omringden gewoon een zwervend leven te leiden , en vreezende in hunne togten te zullen opgehouden worden , ver* dronken zy de verzaakte kinderen. Onder allen de befchaafde volken zyn de Spanjaarden de geenen, die de meefte menschlievendheid betoonen aan die ongelukkige vruchten der dartelheid, en fomtyds der armoede ; een verzaakt kind heeft by hen het voorrecht van den adeldom. Het vaderland fchenkt hem dit als eene febaavergoeding voor de wreedheid van zyne ouders , en tevens om hem te beveiligen legen de wisfelvalligheid van het lot. In Frani:jjyk opent de godsdienft haare armen voor deeze ^gelukkigen, dat voorzeker geene van haare gering-  EENE FEANSCHE GESCHIEDENIS. 3j uit, uwe achting, om nu niet te fpreekert van uwe vriendfchap , welke ik veracht, uwe fte van haare weldaaden is ; zy heeft daar voor hen veilige en gemaklyke verblyfplaatfen opgericht ; n* hen in hunne jeugd eene behoorlyke opvoeding gegeven te hebben , verfchaft zy hen naderhand toereikende middelen om hunne tydelyke welvaart te bevorderen ; maar zou men dit welbegonnen werk niet kunnen volmaaken door deeze kinderen te verklaaren. voor kinderen van den Staal ? Dan zou dat merk van verachting, waarmede het onredelyk algemeen hen fchandvlekt ,. vanzelf verdwynen ; men zou hen kunnen'gebruiken tot den landdienst, en tot den zeedienst, of men zou van hen nuttige burgers kunnen maaken , zy zouden ten minfte van evenveel nut kunnen zyn als de Janitzaren by de Turken. Het is waarlyk vreemd , dat tnenfchen , die zich beroemen verlicht te zyn, en die belydenis doen van een' verftandigen en liefdaadigen godsdienst , nog zulke woeste wanbegrippen blyven koesteren ! Zou het dan den mensch natuurlyk eigen zyn den droefem van de ruwe ftof, waaruit hy gevormd is , altpos te vermengen met zyne verftandelyke en aandoenJyke vermogens f Sic documenia flamus qua fimus origine na?U 3 4  ^4 Valmiers. uwe achting is een fchuldige plicht, dien gy my niet kunt ontzeggen, zonder aan de billykheid te kort te doen ,* en zo gy my die durft weigeren, dan zal de infpraak van myn hart my ten loon verftrekken , en my aanfpooren tot zulke edele daaden , dat gy gedwongen zult zyn om daardoor aangedaan te worden. En daarenboven , wie kan my berooven van de zoetheid van een genoegen, dat myn hart zo zeer kan verrukken? laat ik gevoelig en weldaadig zyn, zonder de waerdy der voorwerpen te onderzoeken. Mevrouw l'O rmessan zal voorzeker niet zo laaghartig denken als het dwaas en onre« delyk algemeen. Zy bemint my ; laat ik by haar troost gaan zoeken wegens eên' rampfpoed , dien ik niet verdiend heb.... Zou het dan onmooglyk zyn deeze vlek uit te wisfchen ? Mejuffer d'Ermanci bevond zich by Mevrouw l'O rmessan, die door het verneemen van het beklaaglyk lot van den on* gelukkigen jongeling in de uiterfte droefheid gedompeld was. Dit was het dan , riep zy uit, dat hem belette myne hand aan te neemen 1 Elïonore, ik ben waarlyk wei on-  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS; 1$ ongelukkig ! Ik zal nimmer een geval, dat voor eene vrouw zo vernederend is, kunnen overleeven ! voor eene vrouw, die zich over haare keus zou moeten fchaamen. —Zou moeten fchaamen i Gy hefchouwt dan, Mevrouw, als eene fchandelyke zaak , iets dat enkel een ongelukkig toeval is dit is juist het oogenbiik , myne waarde vrien* din, waarin uwe liefde moet uitblinken,... Heeft Valmiers daardoor zyne wezentlyke verdienften verloren ? Bezit hy niet meer dezelfde bevallighecien , dezelfde goede hoedanigheden , en dus hetzelfde recht op uwe genegenheid ? Moet hy het flachtoffer zyn van de misdaad van ontmenschte ouders, van ouders, die, zo men hen ontdekken kon, behoorden geftraft te worden. Deeze jongeling verdient waarlyk wel beklag en'medelydenl Voorzeker 1 voorzeker! viel Mevrouw l'O rmessan haar in , dit is een flag, .... die voor hem onherftelbaar is! Ik zal het bellerven.... daar hy op het punt ftond van myn echtgenoot te worden .... en .... ftaat het my niet meer vry aan deeze verbindtents te, denken! .... Het algemeen is een dwingeland, aan wïen men alles moet opofferen...* Wat zou men zeggen, wanneer ik Val- ft 5 miers  atf V i l m r i r s,' mi er 5 tot myn' echtgenoot verkoos ? —. Bemint gy hem dan niet? -—■ Geene liefde kan fterker zyn dan die, welke ik voor hem gevoel; maar ik herhaal het nogmaals; wy zyn afhanglyk van de vooroordeelen der al. gemeene zaamenleeving; wy leeven niet enkel voor onszei ven; de eer fchryfc ons wetten'voor.... De eer, Mevrouw?.... zoud gy dan denken, dat Valmiers eerloos is? Dit zou te fterk zyn .... neen, hy is wel niet eerloos, maar.... het is eene vlek men is gewoon deeze manier van denken heeft reeds vóór uweu en mynen tyd plaats gehad en dus mag men denken, dat dezelve gegrond is. Nog eens, het is een juk, waaraan wy allen ons moeten onderwerpen .... en echter gevoel ik, dat niets myne liefde zal kunnen verdooven . hy zal my altoos waard zyn. 6 Hemel! dit ongeval is niet minder grievend dan onver0 wacht. Geduurende dit gefprek trad Valmiers binnen; Mevrouw l'O rmessan fcheen op dit gezicht te zullen bezwyken ; MejufFer d'Ermanci zocht haare traanen te verbergen. Welnu, Mevrouwi zeide de jongeling zicli  EENE FRANSjCHE GESCHIEDENIS 2? zich naar de eerstgemelde keerende , allen myne tegenfpoeden zyn u thans bekend, en ik kom hier om aan uwe voeten troost te erlangen wegens myn droevig lot,- myn geheim, dat my zo zwaar op het hart lag, is u dan ontdekt! nu weet gy de rede van myne weigering, en wat zich tegen myn geluk aankant.... Het is inderdaad eene droevige zaak, Valmiers! Ik gevoel alle de yslykheid van uw lot! Ach! het is. dan onmooglyk!.... Dit is eene onoverkomelyke hinderpaal! helaas! dit is onherftelbaar. o Blind en ontmenscht vooroordeel! .... Het is dan waar, Mynbeer, dat uwe ouders u verzaakt hebben? Ja, Mevrouw, zy, die my het leven gegeven hebben , zyn tevens de oorzaaken van myn onherftelbaar ongeluk. Maar hoe, zou uwe lieWe ook onderworpen zyn aan deeze ongerymde en ontmerischte vooroordeelen? Wat my betreft, Mevrouw, ik gevoel, dat niets my van gevoelens zou kunnen doen veranderen, of aftrekken van die liefde, welke my voor altoos aan u verbind; zelfs wanneer gy in de üiterftearmoede gedompeld , of van de allerlgagfte geboorte waart, met één woord, wanneer gy u in rnyn' toeffiand bevond, dan zou dit nog myne lief*  liefde voor u doen toeneemen; dan nog zou ik my des te eerder voor uwe voeten nederwerpen, en u voor het oog van de geheele waereld voor myne beminde , voor myne echtgenoote erkennen ; ik zou het my eene eer rekenen uw gemaal te zyn.... wederhoud uwe traanen, zy doorgrieven my het hart; ja, myne geboorte is onbekend, en waarfchynlyk onwettig; maar het ilaat aan my om myn lot te beflisfen, en dit zal ik doen; ja, Mevrouw, ik zal over myn lot befchikken ; ik beloof u op myn woord, dat ik toonen zal uwe liefde waerdig te zyn. Ach! Mynheer, riep MejufFer d'Ermanci in verrukking uit, hoeveel deelneeming verwekt gy ! o! voegde zy Hameiende daarby, zo ik in de plaats van myne Vriendin was!.... Een der achtenswaerdigfte mannen ftond thans in gevaar van welhaast een der ongelukkigften te zullen worden; hy verzette zich echter met die ftandvastigheid van geest, welke den waaren moed uitmaakt, tegen den verfchriklyken ilag, welke hem getroffen had; hy trachtte in zyn eigen hart die vertroosting IQ vinden , die anderen hem begonnen te wei-  eenje Fransche Geschiedenis^ weigeren. Hy fchreef aan een van die redelooze wezens, die, naar het lchynt, geboren zyn om zich aan de dwinglandy der vooroordeelen te onderwerpen- „ Ik heb gemerkt, dat gy , na het ontdekken van myn ge> „ val, my een onthaal, aandoet, dat veel „ heeft van eene beleedigende onverfchillig„ heid; doch eer ik my daarover beklaag , „ wil ik den weg van redeneering met u inflaan; „ Wat mag toch de rede zyn van deeze be„ Ieedigende verandering? 13en ik niet meer „ dezelfde , die ik voor vyf of zes dasen „ was ? Wat kunt gy my te last leggen ? „ Heb ik misdaan tegen de vriendfchap, te„ gen de eer, of tegen die menschlievende „ gevoelens, welken my de achting van „ uwe Stadgenooten hebben doen verwerven? ,, Myne ouders zyn onbekend; zy hebben, door my te verftooten, eene misdaad be„ gaan, die de natuur doet yzen : en het „ fchynt my toe alsof gy my voor deeze „ hunne misdaad wilt ftrafFen ; gy zyt ten ., mynen opzichte geheel van gedrag, ver„ anderd, daar gy integendeel de plaats be» „ hoorde te beklëeden van die onwaerdige „ ouders , my hunne ontmenschtheid doen „ vergeeten , en my enkel befchouwen als  3o Valmiers, „ iemand, die fteeds getracht heeft zich de „ liefde en achting van zyne medemenfchen „ waerdig te maaken.' Hebben dan de weini„ ge goede daaden, die ik bedreven heb , „ haare, waerdy in uwe oogen verloren ? „ Moet ik het flachtofFer zyn van eene „ misdaad9 die vóór myne geboorte bedre„ ven is? zoud gy de wreedheid en de on* „ rechtvaardigheid zó verre durven dry ven, „ dat gy zoud weigeren my rekenfchap te „ geeven van zulk eene ] hartgrievende min. „ achting ? u , verblinde en ontaarte „ menfchen , u behoorde men met ver„ achting te behandelen, en met fchande te „ overlaaden; gy zyt niet waerdig, dat uw „ eerloos bloed door myne handen vergo„ ten word. Ik zal deeze vlek, die op „ myne geboorte rust, uitwïsfchen ,Tdoor daa„ den, die myner waerdig zyn; ik begeer . „ geene ouders , geene vrienden ; ik zal „ trachten alles voor myzelven te zyn, en „ gy zult rede hebben om te bloozen over „ eene ontmenschtheid , ... die enkel by „ zogenaamde befchaafde lieden kan plaats „ hebben: de wilden zouden de natuur zulk „ eene verregaande beleediging nimmer aan „ doen. Gaa, Iaage Haaf der vooroordeelen,  sene Fransche Geschiedenis. 31 „ gaa heen , en vertoon deezen brief aan ,, uwe onwaerdige medemakkers,- Juich met „ hen over uwe mededogenlooze denkwyze. „ Indien u nog eenige fchemering van het „ licht der rede , of nog een vonkje van ,„ het vuur der aandoenlykheid was byge„ bleven, dan zoud gy by my komen orn ,> my te berooven van een leven, dat gy ,, met? bitterheid vervult; maar ik ben wel „ verzekerd, dat gy uwe blóohartigheid zuip s, trachten te bedekken met het voorwendfel, „ dat de laage Darney u heeft aan de „ hand gegeven, en dat ulieder onwaerdig,, beid in het klaarst daglicht Helt. Gy „ gevoelt zekerlyk, dat ik u zo fterk hoon „ als in myn vermoogen is; zou dit middel 3, nog niet krachtig genoeg zyn om uwen „ moed gaande te maaken ? " Valmiers hield zich verzekerd, dat de liefde van Mevrouw l'O rmessan hem deeze vernederende handelingen zou vergoeden ; maar hoezeer bedroog hy zich / Hy vermoedde niet, dat zy thans minder genegen Sou zyn dan te vooren om zyne bezoeken af te wachten; hy vond haar geduurig fchreijende; hy kon niets van haar verkrygen "clan niets-  32 Valmier > nietsbeduidende uitdrukkingen, of een flaauvr beklag; zy beriep zich altoos op de wreede noodzaaklykheid van zich aan de onredelyke denkwyze van het algemeen te moeten onder» werpen. Eindelyk ontfing hy van haar een' brief van den volgenden inhoud: „ Mynheer, '* „ Ik weet geene bewoordingen te vinden „ om u mynen toeftand uit te drukken; ik „ ben de ongelukkigfte aller vrouwen , de„ wyl ik u bemin, en echter deeze neiging „ geen gehoor mag geeven. Ik heb geen' „ moed genoeg gehad om u mondeling te „ zeggen het geen ik u naauwlyks fchriftelyk „ kan melden; doch het moet éénmaal ge„ fchieden ; onze verkeering zou kwaalyk „ opgevat kunnen worden1; gy kunt myn „ echtgenoot niet worden; gy zelf moet hier„ van overtuigd zyn. Het ongeluk, dat u „ treft, bedroeft my ten hoogfte; ik moet „ met myne bloedverwanten , m?t myne vrienden, en met de gantfche fta.1 wegens myne keus raadpleegen. Ik kan /niet zo , wreed zyn van u de redenen vooste ftel* 1 len , welke onze verbindtenis bietten ; gy  eene F&anschb geschiedenis. 33 tf gy zult altoos het voorwerp van myne Iej, vehdigfte deelneeming blyven; maar, wy „ kunnen of moogen niet langer eene ver„ keerinf onderhouden , welke voor myne „ eer nadeelig zou kunnen zyn. Gy zyt een „ veel te weldenkend man.... laaten wy óns fchikken ik durf niet voortvaaren .... >, laaten wy eikanderen niet meer zien. " „ P. S. Voor het overige kunt gy op my„ ne vriendfchap ftaat maaken; by alle gele„ genheden zal ik u daar van blyken trachten ,j te geeven. Beklaag my intusfchen, omdat „ ik my moet onderwerpen aan ontraenschte „ veroordeeien , die ons de wet Hellen, o Hemel! zo gy Hechts wettige Ouders hadt „ Zy zouden de mynen zyn, hoe gering zy j, ook mogten weezen, wees daarvan verz«„ kerd. Ach -' dat ik het vooroordeel, het„ welk zich tegen u verheft , kon uit den „ weg ruimen! Wat ook hiervan zyn moo„ ge , myn hart zal u altoos genegen bly„ ven. " .... I")e aandoenlyke V a l m i e r s kon dien brief niet ten einde toe leezen; maar rtep fchreijende uit : En gy ook , ontmenscbte ! Ach! C ftonü  34 V a l m ie es, Hond my dan die flag-nog te wachten? Dj'C doorgrieft my het hart! Hy viel, als door een' blikfemflag getroffen, op zyn' ftoel neder; en verzonk voor eenige oogenblikken in eene foort van wezenloosheid; weder tot zichzelven gekomen fprong hy met drift op, en ylde naar het huis van Mevrouw l'O rmessan! Zonaast hy haar zag riep hy uit: Wreedaartige ! hebt gy zelve my kunnen fchryven, dat wy eikanderen niet meer moesten zien? Zyt gy ook even zwak, wat zeg ik, even ontaart als de anderen ? Gy! voor wier voeten ik myne traanen kwam uitftorten ! In wier byzyn ik de ondankbaarheid der geheele waereld kon vergeeten! Heb ik u immer zoeken te 'beweegen tot het aangaan van eene verbindtenis, die het geluk van myn leven zou gemaakt hebben? Ik heb nooit meer van u gevergd dan uw mède- Jyden. —* Valmiers!.... Myn heer , verwaerdig u my te hooren; het is my niet mooglyk de algemeene denkwyze te veranderen 'er zyn zekere welvoeglykheden.... ik zeg het u nogmaals , ik zal altoos uwe vriendin blyven —i Myne vriendin W «vrouw, Ik zeg u dank voor uwe vriend- fchap,  eene fransche geschiedenis. 35 fchap zowel als voor uwe liefde ; het is afgedaan. Gy begeert, dat wy eikanderen niet meer zullen zien; welnu.... ik zal u niet meer komen zien; ik zal u niet meer beminnen ; ik zal u haaten; ik zal u vergeeten..... Ach! ondankbaard kunt gy dit gelooven? Neen ik kan niets dan Herven. Valmiers lag in de diepfte droefheid gedompeld voor de voeten van Mevrouw l'Ormessan. Mejuffer d'Ermanci trad op dit oogenbiik binnen. — Kom , myne waarde Eleonore, vereenig u met my om Mynheer Valmiers te overtuigen van de noodzaaklykheid eener zaak , welke ik hem met droefheid en tegenzin melden moet; hy weet, dat eene onoverkomelyke hinderpaal ons thans van eikanderen fcheid ; dat hy myn echtgenoot nimmer worden kan. Wanneer hy aanhield met my te bezoeken, zou ik bloot» gefteld worden aan verdenkingen, die my en hemzelven zouden beleedigen. Ik bid u, myne waarde vriendin , onthef myn teder hart van de droevige noodzaaklykheid van hem zyn' plicht te moeten voor oogen Hellen ; ftaa my toe , dat ik u verlaat. Tracht hem tot rede te brengen. — My tot rede te brenC 2 gens  3ö Valmiers, gen ! ach , ontmenschte , ontruk my eerst myne liefde!.... die noodlottige neiging, waaraan ik niet langer gehoor moest geeven!.... De trouwlooze ontvlucht my ! Zy is beducht voor myne verwytingen!.... Ach , MejufFer ! ik ben de ongelukkigfte , de be. klaagenswaerdigfte van alle menfchen ! Mevrouw l'O rmessan laat my geheel aan myn droevig noodlot over! By het uiten van deeze woorden borst hy in bittere traanen uit. Wees verzekerd , IVtynheer, zeide MejufFer d'Ermanci, dat 'er nog harten gevonden worden, die.... uw toeftand treft my tot in de ziel!.... gy doet my gevoelen, dat.... maar Mevrouw l'O rmessan zal moeds genoeg hebben om u gelukkig te maaken; de waare liefde is magtig om de grootste zelfsverlocheningen te weeg te brengen.... zo ik in haare plaats was, Mynheer, zou de deelneeming in uw lot.... welke ik gevoel.... MejufFer d'Ermanci kon niet verder voortgaan; haare traanen beletteden haar mêer te fpreeken.—i Ach, MejufFer! Hoe levendig treft my uwe grootmoedigheid! Verberg toch  EENE FltANSCHE GESCHIEDENIS. 37 toch die traanen van edel medelyden voor myne oogen , zy doorfnyden my het hart. Voorzeker is niemands lot zo rampzalig als het myne. Welke misdaad heb ik toch bedreven ? Myne beminde zelve verlaat my ! Ben ik dan zulk een haatelyk, zulk een verachtelyk voorwerp geworden?.... Staa toe , MejufFer , dat ik u verlaat ,* iemand, die zó rampzalig is als ik moet het byzyn der menfchen fchuwen. Met deeze woorden nam Valmiers zyn affcheid; MejufFer d'Ermanci durfde hem niet tegenhouden; zy gevoelde eene onrustigheid , die de gevoelens van haar hart duidelyk genoeg te kennen gaf. Haar Oom, by Wien zy inwoonde, zorgde voor haar met alle de tederhartigheid en waakzaamheid van een' Vader; hy vond haar in diepe droefgeestigheid gedompeld, en wilde volftrekt de rede daarvan weeten. Welnu, Oom, de- wyl gy het begeert,, zal ik u myn hartsgeheim openbaaren; uwe veelvuldige goedheden verzékeren my voor het minst van een medelyden , dat ik met-recht verdien ; weet dan.... weet dan , dat ik bemin. ■ Wat, hoor ik ? En zulks zonder myne toeftemming.... —* C 3 Neen,  38 Valmiers, Neen, uwe nicht heeft zich uwe zorg, of haare geboorte niet onwaerdig gemaakt ; ik zelve, ik heb my bedrogen omtrent de ge* voelens van myn hart; ik heb my verbeeld, dat het niet meer was dan achting, welke my bezielde, en dus heb ik my, zonder wederhouding , aan deezen misllag overgegeven. Wat zeg ik? Ik heb getracht het gevaar te ontvluchten; ik heb gezocht de gelegenheden te myden, waarby ik de deelneeming kon gevoelen , nopens welke ik my zo zeer bedroog, en intusfehen heb ik die, in weerwil van myzelve gezocht, ik ben die ongevoelig te gemoet gegaan.... maar helaas 1 het was . de tederfte de ftandvastigfte liefde, die zich in myn hart vestigde; doch hy, die daarvan het voorwerp is, weet niet, dat deeze neiging zo veel vermoogen op my heeft. —]?n wie is toch die gelukkige, aan wien gy de voorkeur geeft boven alle de voordeelige partyën, welke u reeds zyn aangeboden ? Nu ben ik niet langer verwonderd over uwen onverzetlyken tegenftand ....— Oom, het is een bekende van Mevrouw l'O rmessan; by haar heb ik een' jongeling gezien.... —• Gy hebt hem reeds genoemd, het is Val' miers...f o Hemel! een man, wiens ouders  iene Feansche Geschiedenis, 39 ders onbekend zyn! Ach, Oom! hy is ongelukkig, en dit doet my hem nog meer beminnen. Maar wat kan men hem toch ver» wyten? — Alles MejufFer, alles; zyn verftand, zyne deugden, alle zyne goede daaden en hoedanigheden zyn niets in vergelyking van de fchandvlek waarmede hy bedekt is. Weet gy wel recht wat een onecht kind is ? het is een fchepfel, dat uit alle fatfoenlyke gezelfchappen verbannen is; de fchande aan dien naam gehecht is onuitwischbaar, en gy deelt in dezel/e, gy word daarmede bevlekt, zohaast gy..,. — De liefde, Oom , moet dan wel blind zyn ! ik zie in Valmiers niets anders dan een' man , die de hoogste achting waerdig is.... en, wie is niet verplicht hem troost en byftand te verleenen? Hangt de geboorte van onszei ven af? en daar. by heb ik u reeds gezegd, dat hy niets weet van het vermoogen , dat hy op myn hart. heeft. _ En dit zal hy voorzeker ook nimmer weete», MejufFer. Ik verbied u, van nu af aan , Mevrouw l'O rmessan te gaan zien; fpreek my niet meer van dien Valmiers, hy is een eerloos man. Is welk eene droefheid wierd MejufFer C 4 n'E^f.  4o Valmiers. d'Ermanci door deeze woorden gedompeld ; een eerloos man \ dit gezegde doorfneed haar het hart. Hoe onrechtvaardig en onmededoogend fcheen haar Oom in haare oogen! Alles wierd haqr ontnomen tot zelfs het genoegen van het voorwerp van haare liefde *e moogen zien ; wanneer zy haare vriendin ging bezoeken, kon zy ten minste zyn byzyn genieten , of over hem fpreeken. Te vergeefs trachtte zy, om een aandenken , dat haar overal vervolgde, tegen te gaan, zich geduurig te binnen te brengen , dat Val. miers eene andere vrouw beminde, dat zy niet door hem bemind wierd, of ooit bemind zou worden, naardien hy haar by hun laatst onderhoud niet verdaan had; maar dewyl deeze overweegingen volftrekt ftrydig waren tegen haare neiging, verdweenen dezelve welhaast uit haare gedachten; zy befchouwde dan wederom Valmiers, als een' man, die de tederfte, en de zuiverfte liefde verdiende, en tevens als den ongelukkigften van alle fterveHngen; deeze denkbeelden vervulden haar geheel gemoed. De grootmoedigheid verlevendigt grootelyks de liefde in het hart van eene aandoenlyke vrouw; wanneer deeze neiging ck>or die deugd veredeld wprd juicht zy zich zei- ve  eene eransche geschiedenis. Al ve toe, èn draagt 'er roem op; dan deelt die in alle de waerdigheid en in allen den luiftcr van de deugd zelve. V almiers bezocht thans niet meer Mevrouw l'O rm ëssan, zelfs had hy zich van alle gezelfchappen afgezonderd. De tegenfpoeden zyn doorgaans met eikanderen verknocht. Tot nog toe had die ongelukkige jongeling zyne edelmoedige neiging kunnen involgen, doordien hy nog het genot had der weldaadigheid van Lorimond , die hem tot een vader ftrekte. Lori mond ftierf, en Valmiers behield niets meer dan een zeer bekrompen inkomen, waarvan hy naauwlyks kon beftaan. Dit' nieuw toeval wierd welhaast ruchtbaar door de gantfche ftad, door de kwaadaartigheid der bloedverwanten van den overledenen koopman , die V almier s nog het weinigje wilden betwisten, dat hun bloedverwant hem had nagelaten. Dus was het dan zeker, dat de rampzalige jongeling de elenden der behoeftigheid zou moeten ondergaan. Zyne weldaadigheid had hem in verfcheidene 'fchulden gedompeld, waarover hy fterk vervolgd wierd. Op zekeren ochtend trad een onbekend man by hem C 5 biji*  42 Valmiers, binnen, met een' zak met geld in den arm , die hem het volgend briefje ter hand flelde, waarvan het fchrift hem zeer wel bekend was. s, Mynheer, „ „ Ik heb vernomen, dat u wederom nieuwe 9J rampen getroffen hebben; ik heb u by ons at laatst onderhoud gezegd , dat, offchoon 5, uwe minnaares zich genoodzaakt zag de ge« voelens van haar hart te verzaaken, en de „ verkeering met u af te breek en , uwevrïen,, din u echter nog overbleef, om die rede „ verzoek ik u, niet weigerig te zyn in het „ aanneemen der geringe blyken van eene vriendfchap , die door niets zal kunnen geftoord of verminderd worden. De bren,, ger deezes zal u duizend kroonen over» „ handigen." l'O rmessa n»" Na het leezen wilde de onbekende man den zak met geld aan Valmiers overgeeven, doch deeze ftiet hem met verontwaardiging terug: Weg met uw geld, dat my nog meer  xene Fransche Geschiedenis. 43 meer zou vernederen, dan het bitter lot, dat men de laagheid heeft my te verwyten. Zeg aan Mevrouw l'O rmessan, dat haar medelyden de grootste fmaad is> dien men my nog heeft aangedaan; dit is eene vernedering, waaraan ik my niet zal onderwerpen; ik ben niet meer in den krygsdienfl:; ik ben verbannen, arm, verfchoven, en misfchien welhaast een gevangen fchuldenaar, die opgefloten word om dat hy zyn aandoenlyk hrrt te veel gehoor heeft gegeven, en ondankbaaremonftersheeft: zoeken gelukkig te maaken; .... maar , ik heb nog een hart, dat edel genoeg is om alle laagdenkende fchepfels te verachten, en twee gezonde en fterke handen om de aarde te bebouwen. Dewyl ik enkel op myzelven beftaa, en geene ouders, bloedverwanten, of vrienden heb, en die ook niet wil hebben, wil ik ook aan niemand iets verplicht zyn. Zeg haar verder, dat zy my fmart genoeg heefc aangedaan, zodat zy die door haare gefchenken niet behoeft te vergrooten; .... (de bediende wilde hem in de reden vallen) ik wil niets hooren; laat zy my vergeeten. ge- lyk ik wel zou wenfchen haar te kunnen vergeeten ! . Me-  44 Valmiers, MejufFer d'Ebmakci onderricht van de nieuwe rampen, die Valmiers moest ondergaan, begaf zich, buiten weeten van haar' Oom , naar Mevrouw l'Ormessan. — Lieve Vriendin , ik kom om van u eene korte onderhandeling te verzoeken; wees zo goed, van alle bedienden, die hier om ons zyn te doen vertrekken, ten einde wy met volkomene vryheid met eikanderen moogen fpreeken. Mevrouw l'O rmessan gaf hierop bevél aan "haare bedienden van haar alleen te laaten. MejufFer d'Ermanci vatte toen het woord weder op: —, Bemint gy Valmiers nog? Antwoord my, bid ik u met die zelfde oprechtheid, waarvan ik ueen voorbeeld zal geeven. — Ik wil wel bekennen , dat ik voor Valmiers eene gene* genheid gevoel, die ik niet ligt uit myn hart zal kunnen verbannen; maar alles dwingt my om eene keus te keer te gaan, die myne bloedverwanten , myne bekenden, ja, die ik zelve afkeur; het is onmooglyk de overheerfchende gevoelens te veranderen; men moet zich caarnaar fchikken. Ik kan niets meer doen dan Valmiers bekiaagen, hy is achtens* hy is beminnenswaerdig , ■ ik gevoel dit op het • cvendigst, Maar, zyne onbekende, en waar- fcbyn»  •ene Fransche Geschieden*** 45 fchynlyk onwettige geboorte is een onoverkomelyk beletfel voor onze verbindtenis, en ik heb, hem fchoon met een droevig hart, doen aanzeggen , dat hy my niet meer moest komen zien, — Gy zoud dan niet met hem willen trouwen ?.... Gy zoud nimmer deeze verbindtenis aangaan ? — Daaraan kan niet meer gedacht wordeh. Eleonore, ik onderwerp my aan de wreede denkwyze van het algemeen , waarvan wy de flachtoffers zyn. In* dien Valmiers myne vriendfchap had willen aahneemen, Zou onze fcheiding my minder fmart veroorzaakt hebben. Zonaast ik bericht kreeg , dat hy met behoeftigheid moest worftelen, heb ik hem een' brief gefchreven , en hem eenig geld toegezonden, dat hy met verontwaerdiging verworpen heeft. -— Gy zult hem beleedigd hebben, myne waarde vriendin; vriendfchap is geene liefde!.... Valmiers is dan arm Ja zelfs tot het uiterfte gebragt, naar men my gezegd heeft. —- En kan dit u niet beweegen om hem nog fterker te beminnen ? Ik zeg het u nogmaals, ik onderwerp my aan de aangenomene denkwyze, aan de ftem van het algemeen , aan myn" plicht,.... ja, El£< on ore, aan myn' plicht. Op uwe jaaren over-  16 Valmiers $ overweegt men zeer zelden, men geeft dan enkel gehoor aan de infpraak van het hart.. .. .—- Voorzeker zou ik dezelve alleen gehoor geeven; wanneer ik in uwe plaats was zou myn hart geheel en alleen zyn voor een' man, die zo zeer verdient bemind te worden ; vergeef het my, vriendin, dit is de rechte wys niet om aan een gevoelig hart weldaadea te betoonen! MejufFer d'Ermanci was by het begin van haar gefprek van voorneemen geweest om de neiging, welke haar beheerschte, te ontdekken ; doch zy bedwong zich; zohaast zy Mevrouw l'O rmessan verlaten had, fmeedde zy een ontwerp, dat zy vuuriglyk wenschte ten uitvoer te brengen. De rampfpoed en de armoede van Valmiers waren fteeds levendig voor haare gedachten; zy had eene goede opvoeding genoten, en was ook tot op dit tydflip toe nimmer van derzelver regelen afgeweken, dus was het genoegzaam zeker, d;n zy niet in ftaat was om een' kwaaden flap te doen; maar wy hebben reeds te vooren aangemerkt, dat de liefde zich fomtyds verber?r onder het dekkleed van de deugd , en uit dat oogpunt befchouwd zynde word deze!-  EENE FrANSCHE GfSCÖIEDENIS. 47 zelve, en wel voornaatnlyk in het gemoed van eene vrouw, eene foort van dweepery, die in ftaat is om haar de onverfchoonlykfte bui* tenfpoorigheden te doen begaan. Mejuffer d'Ermanci nam het befluit om aan Val* miers tefchryven; doch welhaast verwierp zy hetzelve als eene onvoorzichtigheid, die haare eer zou beleedigen ; zy beflreed dus haare neiging; hoe gelukkig zou zy geweese zyn zo zy die had kunnen overwinnen! Geheel vervoerd dpor de droevige verwarring, die haar gemoed beroerde , begaf de al te aandoenlyke Eleonore zich met haa. re kamenier naar eene eenzaame wandelplaats om daar aan haare mymering den vryën teugel te vieren. De dag begon ten einde te loopen, en zy was reeds op weg . om naar huis te keeren, toen zy , niet verre van haar af, zuchten hoorde loozen, die eene diepe droefgeestigheid te kennen gaven; zy begaf zich naar dien kant, en zag van verre een' man in eene treurige houding op eene bank zitten; zyne uiterlyke gedaante droeg duidelyke kentekenen van tegenfpoed, deeze kan niet ligt verborgen worden. Eleonore wierd bewogen; zy ontftelde; zytrad eenige fchre- den  4$ Valmiers, den naar hem toe; de man beurde het hoofd op, oogenbliklyk riep MejufFer d'Ermanci uit: Ach! Mynheer Valmiers! Julie, vervolgde zy, zich naar haare kamenier wendende , blyf my hier wachten ik moet dien Heer fpreeken ik zal op het oogenbiik weder by u zyn. Met deeze woorden begaf zy zich by Valmiers; — Hoe, gy hier, Mynheer! en in zulk een' toeftand!.... Ik heb u hooren zuchten! — Ach! Mejuffer, gy zytdan de eenige, die nog eenigdeel neemt in myn ongeluk ? Gy denkt dan niet eveneens als allen de wanfcbepfels, die my omringen, en my het hart doorbooren ? Gy rekent het my niet aan voor eene misdaad ?... , Voor eene misdaad, Mynheer.' Ik zelve zou my als de misdaadigtte van alle fchepfelen veroordeelen, zo ik in ftaat was u het recht te ontzeggen, dat u toekomt, zo ik u niet beklaagde.... gy verdient de hoogfte achting de allerlevendigfte deelneeming.—« Helaas, MejufFer! Alles verlaat , alles verzaakt my! zelfs Mevrouw l'O rmessan... o Oad! welk een denkbeeld• en moetik my dit nog herinneren?.... Neen, laat ik trachten deeze zo geliefde trekken uit myn hart uit te wifchen. — Gy bemint haar dan nog? — Het  een! fhansche GfiSCHIIBINIS, 49 Het hart, MejufFer, onderwerpt,zich niet altoos aan den wil, want ik behoorde eene vrouw te vergeeten.... welke ik.... nog tederlyk bemin. (By het uiten van deeze woorden borst Valmiers in traanen uit.) Gy ziet , MejufFer , hoezeer my dit het hart treft! ik zóu my fchaamen over deeze blyken van myne zwakheid, indien iemand anders dan gy daarvan getuige was. — Maar ,, Mynheer , gy weet dan.... gy zyt wel verzekerd, dat Mevrouw l'Ormessan zwaarigheid zou maaken om u haare hand aan te bie* ctën? m^. Zeg liever, MejufFer, dat zy my die volftrekt zou weigeren; ik ben hiervan maar al te wel verzekerd i Ook zou ik nimmer naar dat geluk getracht hebben. Ik zelf heb my het eerst de hinderpaalen voor oogen gefleld, die zich tegen deeze vereeniging aankanten; ik moet daarvan afzien, ja, ik moet daarvan afzien! nimmer, zou ik misbruik gemaakt hebben van eene al te groote tederheid; dit alleen zou ik wel hebben gewenscht, dat Mevrouw l'Ormessan niet de eerste ware geweest in bet voorfteilen van een beletfel, wiens volftrekte magt my volkomen bekend was! hierdoor heeft 'zy my myn ongeluk op het levendigst doen gevoelen j haare hand 0 heeft  50 Valmiers heeft my den doodfteek toegebragt! Ik zou met eene ftandvafh'gen moed, de onrechtvaardigheid, de ontrouw, en de ontmenschtheid van de geheele waereld geleden hebben; maar verftoten te worden door degeene, die men bemint, die men als eene godheid aanbid!... Ach, MejufFer! de dood aüeen kan de grievende kwellingen, die my verteeren, doen eindigen. Ik heb alles verloren ! Vriendin i troost, alles! ach! welke rampzalige fchoot heeft my ter waereld gebragt ! Neen, Mynheer, neen, Valmiers, geloof niet.... ik wil Mevrouw l'O rmessan niet befchuldigen, zy is myne vriendin.... maar, wees even wel verzekerd, dat 'er nog vrouwen gevonden worden, die minder onderwor. pen zyn aan de gewoone wyze van denken... Zy heeft my in vertrouwen gezegd, dat de bekrompenheid naderhand nog uw ongeluk vergroot had, en dat gy echter van de hand had gewezen.... hetgeen zy zich tot eene eer had moeten reker en u te moogen aanbieden f —- Liefdegaaven , MejufFer ! en dat wel liefdegaaven van Mevrouw l'Ormessa n ! O! Dit is eene beleediging, die ik haar nooit zal kunnen vergeeveft .. Zy onttrekke my haare liefde, haare vriendfchap, haare  eene Fransche Geschiedenis. 51 haare achting .... maar, dat zy my voor het minst niet zó zeer verachte, van my aan haar te willen verplichten.... — Maar, Mynheer, de behoeftigheid Vergeef het my... zoud gy misfchien nog daaraan blootgefteld zyn ? — Ja voorzeker, Mejuffer; ik ben geboren om alle rampen te moeten lyden;.... doch ik zal my met geduld aan myn droevig lot onderwerpen ! Ik heb het geluk gehad van eenigemenfchen van dienst te zyn, en niets dan ondankbaarheid ; en algemeene verftooting zyn myn loon!.... Myn lot treft u, Mejuffer! welnu ik zal my manmoedig verzetten tegen de yslykheden der behoeftigheid, zy zal my niet bevreesd maaken of verlaagen.... Helaas! na zoveel doorgedaan te hebben als ik heb moeten lyden, kan men gemaklyk ook den last der armoede draagen; ik zal ten minste als een vergeten en verlaten mensch kunnen derven . en dit is ook alles, dat my nog overblyft. Ik heb niets meer te wachten van de menfchen, niets meer van hen te verzoeken, laaten zy my vergeeten, en ik zal hen alles vergeeven. —- Mynheer, hoor my.... ik weet.... de flap, dien ik doe .... maar, ik geef my over aan eene aandoening, welke ik niet langer kan bedwingen. Achtenswaerdigfte D 2 van  $i Valmiers. van alle menfchen, ken het geheim van myn hart.... Valmiers, ik bemin u , ja, ik bemin u; nimmer zoud gy dit geweten hebben , indien Mevrouw l'Ormessan niet volftrekt geweigerd had u haare hand te geeven; zy is nog fteeds het voorwerp van uwe liefde ; dit weet ik , en ik zoek myzelve daaromtrent niet te misleiden,* ik wil u geene wetten voorfchryven.... maar, zoud gy my kunnen weigeren myn vriend te zyn ? Onder dien titel bied ik u myn hart en myne hand aan.... — Wat zegt gy, MejufFer? —; Dat gy myn echtgenoot zult zyn; dat gy deelgenoot zult zyn van myn vermogen; ik zal a de oprechtfte , de zuiverde liefde toedtaagen, en ik vlei my met de hoop, dat ik my ten eenigen tyd de uwe zal waerdig maaken.... ik vlieg op het oogenbiik naar myn' Oom, ik zal hem alles ontdekken ; ik zal hem zyne toeüemmihg affmeeken. Werp my niets tegen ; ik wil geen enkel woord hooren.... ik verlaat u om in de tegenwoordigheid van myn' Oom uw antwoord af te wachten. Bedenk wel, dat ik voor als nog niets meer vorder dan uwe vriendfchap j die zal myne ongelukkige liefde beloonen. Me-  ikke Fransche Geschiedenis. 53 MejufFer d'Ermanci liet Valmiers geen' tyd om antwoord te geeven, zy was in een oogenbiik uit zyn gezicht. Zohaast zy thuis gekomen was begaf zy zich by haar' Oom, — Myn waarde Oom, ik zoek u niet te misleiden; ik heb den ongelukkigen Valmiers ontmoet; ik heb de aandoening, welke ik gevoelde, niet kunnen wederftaan,ik heb, dit kan ik niet ontkennen, allen de regelen der zogenaamde welvoeglykheid over» treden : maar hy is zo ongelukkig! Ik heb hem iets ontdekt, dat ik misfchien had moeten verzwygen , en hem beloofd, dat ik uwe toeftemming zou verzoeken, tot het aangaan van eene verbindtenis... -—- Van zulk eene verbindtenis! borst haar Oom woedende uit; ik zou u veel liever van het leven willen berooven; myne Nicht de echtgenoote van een* man, die gefchandvlekt is.... — Zo V a lmiers eerloos is, zou ik gaarne moogen weeten, waarin de waare eer beftaat. Neen, Oom , gy zult myn moordenaar niet behoeven te zyn; myne droefhei 1 en wanhoop zul. len my welhaast in het j^raf fleepen; myne liefde is des te heviger, omdat ik het voorwerp van dezelve gaarne zou willen gelukkig maaken, en daar is geen ander middel om D 3 een'  54 Valmiers, een' eerlyken man te befchermen tegen de Hagen van een lot, dat hem hardnekkiglyk fchynt te willen vervolgen; daar is geen ander middel.... en, zonder dat zal hy onder zyne rampen bezwyken! Mejuffer d'Ermanci wierp zich hierop neder voor de voeten van haaren Oom , én befproeide die met haare traanen; Valmiers deed zich aanmelden, en trad binnen. De toeftand van Eleonore gaf betn blyken genoeg van de weigering van haaren Oom. Mynheer, zeide hy zich tot deezen keerende, ik ben niet hier gekomen men om een misbruik te maaken van de onvergel yklyke edelmoedigheid van uwe Nicht; dezelve treft my tot ïn de ziel ; en ik weet, dat de allerlevendigfte dankerkentenis nog in verre na niet in Haat is om zulk eene onnavolgbaare grootheid te vergel« den! {^Vervolgens zich naar MejufFer d'Ermanci wendende,) MejufFer, befchouw my als iemand, die een tedergevoelend hart be« xit, dat geheel doordrongen is met het gevoel van uwe goedheid ; ik beken het ; ik bemin Mevrouw l'O rmessan ,* maar de eerbied en hoogachting , welke uwe groot- moe-  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 55 moedigheid my heeft ingeboezemd, evenaaren misfchien deeze blinde drift, en die zullen nimmer uit myn hart kunnen uitge. wischt worden. Neen Mejuffer , ik zoek niet myn voordeel te trekken uit die verheven gevoelens , welken ik zal trachten waerdig te worden ; het flaat my niet vry myn droevig lot te vereenigen met dat van eenig mensch , wie het ook mooge zyn , en dus kunt gy ligt denken, of ik my zou durven vermeeten om aan het aanneemen van uwe hand te denken.... ik moet eenzaam en verlaten op deeze waereld om* zwerven. Men heeft my uit de zaamenleeving verbannen, vervolgde hy op een' treurigen toon , daar ik tot op dit oogenbiik toe (leeds getracht heb de genegenheid der menfchen te verdienen. Denk derhalven niet , Mynheer , (zich op nieuw naar den Oom wendende ,) dat ik eene verbindtenis zoek aan te gaan , welke , naar alle waar* fchynlykheid , door u niet goedgekeurd zou worden , en verfchoon my van nadere by zonderheden, die.... my ongetwyfeld zouden beleedigen. Vaarwel , Mejuffer ; het aandenken aan de onvergelyklyke Eleonore zal my eeuwig byblyven , haare verheD 4 ven  SS Valmiers, ven denkbeelden, haare meer dan mensen* lyke grootmoedigheid, haare zielbekoorende aanvalligheden zullen my overal verzeilen \ en miiTch ien my eene vrouw doen vergeeten , welke ik voor altoos vergeeten moet. De jongeling trachtte zyne verwarring zoveel möoglyk te verbergen, en vertrok. MejufFer d'Ermanci gaf zich over aan eene diepe droefgeestigheid, die nog veer heviger wierd toen zy de tyding kreeg, dat Valmiers Orleans verlaten had; zy verviel in eene naargeestige kwyning, welke haar leven in gevaar bragt; zonaast zy een weinig begon te herftellen , ging zy zich in een klooster opfluiten; zy kende niemand buiten God, voor wien zy haare traanen en jammerklagten kon uitftorten ; haar Oom was haar volftrekt óndraaglyk geworden ; deeze ging haar echter van tyd tot tyd bezoeken, en verfchoof, in weerwil der aanzoeken van zyne Nicht telkens het tydftip van haare altoosduurende geestelyke verbindtenis. De Ve n e ti a a nen, die omtrent deezen tyd zó magtig waren, dat zy de grootfte mogendheden van Europa het hoofd konden bie*  EENE FRANSClfE GESCHIEDENIS. 57 pieden, waren in oorlog geraakt met Lodewyk den Twaalfden; deeze Vorft die meer moed dan ftaatkunde bezat, was tot in de Staaten van de bovengemelde Republiek door* gedrongen; de flag van Agnadel bekroonde zyne krygsveriichtingen; de Koning toonde by die gelegenheid, dat hy niet minder een dapper krygsman als een kundig veldheer was. Eenige Grooten fielden hem het gevaar voor óogen, waarin hy zich door zyn' moed liet vervoeren; en fmeekten hem. dat hy zich' minder zou blootftellen. „ o, ©at is niets", gaf de Koning hen ten antwoord, „ die bevreesd zyn kunnen zich achter my verfchuilen". —m De ongerustheid over het gevaar van den Koning was maar al te gegrond; een kruisbóogfchutter maakte zich gereed om op hem aan te leggen; een onbekende brak op dit gezicht door de gelederen heen, vloog naar den boogfchutter toe, viel op hem aan, en velde hem voor zyne voeten dood ter neder. De Koning, die op deeze dappere daad acht gegeven had; wierd op het levendigst daardoor getroffen, en verzocht met luide ftem om lyfsgenade voor zyn befchermer, die reeds geheel met wonden ais bedekt was; Lodewyk deed een aanzienlyk los- D 5 geld  58 Valkui s, geld voor hem aanbieden ; d'Alviana, een der Venetiaan che Bevelhebbers, deed den onbekenden terugzenden; hy wierd halfdood in de tent van den koning gebragt; hy droeg niet een teken, waaraan men kon onderkennen tor welk een' rang hy behoorde. Hy kon niets meer uitbrengen dan deeze woorden: Ach.' Sire, hoe groote verplichting heb ik aan u! Het mag my dan gebeuren aan de voeten van myn' Koning te fterven / Hierop bezweek hy door het verlies van bioed. De Koning, die een aandoenlyk en weldaadig hart had, gaf bevél, dat de gekwetfte niet uit zyne tent zou vervoerd worden , en dat men hem zou oppasfen en dienen als of hy het zelf was; zyne eigen geneesheeren en wondheelers moesten hem befchouwen en verbinden. De Koning wierd welhaast gerust gefield nopens den toeftand van zyn' onbekenden be« fchermer, deszei fs wonden , fchoon gevaar, lyk, waren echter niet doodlyk. Hy brandde van verlangen om te weeten aan wien hy het behoud van zyn leven te danken had; zo haast de gekwetfre huiten gevaar geoordeeld wierd, bediende hy zich van de eerstvoorkomende ge-  eene fransche geschiedenis 59 gelegenheid om aan die verlangen te voldoen. Valmiers gaf den Koning, toen deeze hem hierover ondervroeg ten antwoord : Uwe Majefteit vordert van my ophelderingen, die hoogstderzelver aandacht niet waerdig zyn. Ik heb de eer van uw onderdaan te weezen; ik heb niets meer gedaan dan myn' plicht; ik ben daarvoor reeds ryklyk beloond , dewyl myn Vorst de goedheid heeft gehad van eenige acht te geeven op eene daad, die ieder braaf Franschman zou gedaan hebben , zo hy in myne plaats was geweest, en het gevaar had gezien, waaraan uwe Majefteit was blootgefteld. Vergun my, Sire, dat ik het hierby laat berusten; myne geboorte is zo gering ! Helaas ! voegde hy bitterlyk zuchtende daarby, dezelve is onbekend, en misfehien onwettig! Lodewyk door deeze laatfte woorden getroffen wilde nader bericht hebben; waarop dan ook de onbekende dus zyn verhaal vervolgde : dewyl gy het bo geert, Sire, zal ik u gehoorzaamen,ee meer daar uwe Majefteit eenig deel fchynt te neemen in het lot van den ongeiukkigften aller ftervelingen. Men noemt my Valm.ers; ik diende onder uwe legerbenden als Officier; ik heb fteeds getracht om myne medemakkers in  6o Valmiers, in yveren getrouwheid te boven te gaan; maai myne geboorte.... —— Welnu? •— Sire, vervolgde Valmiers, in traanen uitbarftende. myne geboorte is onbekend; dit is rucht* baar geworden, en hierom heeft men my veracht en verftoten ; ik ben genoodzaakt geweest om voor, dit onrechtvaardig vooroordeel te wyken, van myne bediening afftand te doen, en my onder den aigemeenen hoop te verfchuilen. „ Kamaraad," borst de Ridder Baijard, die zich onder het gevolg van den Koning bevond, ,,- by God en St. Denis, het „ zyn vileinen, die ü dat verweten hebben, „ en ik ben alle oogenblikken gereed om met „ de wapenen tegen hen ftaande te houden , „ dat zy het dwars door hunnen hals liegen. „ Geloof my, reken het voor eene eer, dat „ men u een' bastaard noemt, (*) niets is ,> groo- C*) Wy komen nogmaals op datonmenschlyk voot** tordeel, dat men dwaaslyk zoekt te verfclioonen met te zeggen , dat bet ten allen tyde en in alle landen heeft plaats gehad. Ik wil niet ontkennen, da,t ten tyde der Romeinen de onechte kinderen ^efcbandvlekt wierden, en dat men in laatcr tyden aan W i liem As Verweraar en andere groote mannen hunne onwettige geboorte verweten heeft; hoeveel harder moe^  EENE FïtANSCHE GESCHIEDENIS. 6l „ grooter Jan alles aan zichzeiven te danken „ te hebben. Heeft Monfeigneur Dunois ,, niet moet dan niet een dergelyk verwyt vallen voor menichen, die eene minder luisterryke rol fpeelen op het tooneel van deeze waereld! Wat moet men hierop antwoorden? Dat, noch de tyd, noch de veelvuldige vooroordeelen beftaanbaar zyn tegen de infpraak der rede. Niets kan eene valfche grondftelling waar doen worden. Het is immers geen gevolg, dat ik eeae oude dooling moet aanneemen of behouden, omdat myn vader, myn grootvader, myn overgrootvader, en allen hunne voorzaaten die aangenomen hebben. Ik zoek my niet aan te kanten tegen de voorzichtigheid der wetten, die byzonderlyk zyn ingericht om da geheiligde banden van het huwlyk in fiand te houden ; ik prys integendeel dorzelver waakzaamheid in eene zaak, die van zoveel belang is voor de zaamenleeving; maar zou het niet mooglyk lyn de wetten, de billykheid, en de natuur met alkandere te vereenigen P Waarom verzet men z'ch niet tegen deeze misdaaden , die meest altoos da gevolgen der losbandigheid zyn, door de veroorzaa» kers der bastaardy te fchandvlekken, en uit de zaamenleeving te verbannen, in de plaats van de ongelukkige kinderen, die daarvan de flachtoffers zyn, niet verachting te behandeien ? Misfchien zouden uic  62 Valmiers, „ niet wel duizend echte kinderen kunnen „ opweegen ?" Monfeigneur , antwoordde Valmiers, de doorluchtige D un o i s behoorde niet onder de gewoone klasfe der men- fchen. deeze nieuwe denkwyze weder andere ongelegenheden kunnen ontdaan, maar doorzichtige en weldenkende menfchen zouden alsdan middelen weeten te vinden om eene ondeugd tegen te gaan, die zo flrydig is tegen den godsdienst en de goede zeden. Ten minste zou alsdan de onfchuldige niet lyden voor den fc'huldigen. Het is voorzeker te verwonderen, dat, iu een tyd , waarin men het algemeen met allerhande gefchriften als overlaad, niemand zich de moeite wil geeven van eene levensbefchryving op te Hellen van de meeSLberoemde onechte kinderen, die, of in den oorlo», of in de geleerdheid, of in den fcurgeritaat hebben uitgemunt. Een dergelyk werk zou, wanneer het wel opgefteld was , van veel nut zyn om de wreede en onredelyke. wyze van denken en handelen met betrekking tot de onechte kinderen te verzachten; en het is waarlyk geene geringe zaak de woestheld der menfchen te beteugelen, en eenige fchreden nader tot de gezonde rede te komen. Ik vlei my met de hoop, dat het verloop van tyd, en de ve-  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 6$ fchen. Dit gezegd hebbende vervolgde hy aldus zyn verhaal: Wanhoopig geworden door deeze onaangenaamheden, begon ik een' affchrik te krygen van de zaamenleeving, die Riy fcheen te verbannen , en echter myne zucht tot den krygsdienst niet kunnende fmooren; ben ik uwe vaandels gevolgd , Sire, als vrywilliger, in hoop, dat een ftraaltje van roem, fchoon my die in dit leven geweigerd word, echter aan myne dood niet zout ontzegd worden. —i Gy zult niet fterven, borst de Koning met aandoening uit, gy zult leeven, braaf man, om de belooning te ontfangen, die ik ü fchuldig ben; ik verzeker u van myne gunst. Uwe ouders hebben ut verzaakt; welnu, de Koning van Frank, ryk zal van nu af aan uw vader Zyn, Valmiers had nog even kracht genoeg om zich voor de voeten van den Koning neder te werpen, en die met traanen van erkentenis te befproeijen. Rysop, zeide de Vorst, ik geef u vermeerdering van juiste kundigheden ons eenmaa! zullen verheffen tot hetbegrypen en erkennen van dié Waarheden, waarvan wy tot nog toe zo verre vetwyderd zyn.  6a Valmier tl u de akte van Kapitein. — Sire , ik verdien zulk eene groote eer niet. Zo ik eene gunst van u*ve Majesteit mogt verzoeken, zou het deeze zyn, dat uwe Majesteit my vergun • de hem te dienen zonder eenigen titel; zo het den Hemel behaagt my weder te doen herftellen, zal ik trachten de ontmenschtheid en onrechtvaardigheid te belchaainen door daaden , die de opmerking van myn' Vorst waerdig zyn. .— Welaan, myn vriend, ik zal nog voor een'fyd uw verzoek inwilligen; gy zult voor ais nog geene post bekleeden; maar gy zult den titel voeren van Lyffoldaat van den Koning, en met dien titel geef ik u een jaargeld van duizend Livres. Het gerucht van eene gebeurtenis zo roemryk voor Valmiers verfpreidde zich wel» haast tot in Orleans. Mejuffer d'Ermanci was opgetogen van blydfchap ; zy juichte in het binnenst van haar hart over eene keuze , die haare liefde eer aandeed. Wat aangaat Mevrouw l'O rmessan, fchoon zy. Valmiers nog fteeds bleef beminnen, wist zy echter deeze aandoening te ontveinzen, en zich volftrektdyk te onderwerpen aan de onredelyke vooroordeelen, die het alge-  eene FfiANSCHE GÈSCHIÉDENIS. 6$ gemeen tegen Valmiebs had opgevat. De titel v2m Lyffoldaat van den Koning was niét msgtig om de ingebeelde vlek der geboorte uit te wisfchen. Valmiers zelf was maar al te zeer overtuigd van deeze waarheid ; hy bemerkte wel , dat zyne landgenooten het wreed vermaak wilden genieten van de gunstbewyzen van hunnen Koning door hun onthaal af te keuren. In weêrwil van dit alles befloot hy echter dat vooroordeel van algemeene verbanning het hoofd te bieden; hy nam voor zich overal te vertoonen; altoos de eerste te zyn in het openbaaren van zyne onbekende geboorte; zyne uiterfte poogingen aan te wenden om door uitmuntende blyken van weldaadigheid , dapperheid , en grootheid van ziel dit wreed en dom vooroordeel te beteugelen. Valmiers fmeedde dit ontwerp, en maakte het ook werkftellig; maar, wanneer hy in zichzelven trad, en de binnenfte fchuilhoeken van zyn gemoed doorzocht , dan befpeurde hy, dat hy zelf aan dit ongerymd vooroordeel verflaafd was; hy verkwynde door eene naargeeftige kwelling, die door allen de gunstbewyzen van den Koning niet hal kunnen weggenomen worden. Wat is toch de mensch? Is de zelfbewustheid E niet  GS Valmiers, niet voldoen je voor zyn hart? Moet hy, om zichzeiven te waardeeren, en te achten, de gevoelens van anderen raadpleegen ? Moet eene ingebeelde waerdigheid den voorrang hebben boven onze wezentlyke waerdigheid? Deeze valfche en onmenschlyke vooringe* nomenheid deed Valmiers alle de hardheid van haar yzeren juk gevoelen; hy had echter moeds genoeg om naar zyne oude verblyfplaats terug te keeren; hetzy dan dat hy derwaarts gedreven wierd door zyne liefde voor Mevrouw l'O rmessan, of dat het .hem niet onaangenaam was daar met eene foort van luister te verfchynen; die, in zeker opzicht, eene fchaavergoeding kon zyn voor de algemeene verachting. Men kon niet nalaatea hem beleefdheid te toonen; de Lyffoldaat van den Koning wierd overal met tekenen van achting ontfangen; maar in weêrwii van dit alles bleef hy altoos Va lm i e rs , die geene ouders had; hy ging van tyd tot tyd zyne klagten uitboezemen by Me/uflfer n'E kmanci , die do©r zyne terugkomst wederhouden wierd om het geeftelyk kleed aan te neemen; hy bezocht haar menigmaal, cn trachtte in haar onderhoud dien troost te \,  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS. 67 vinden, welke hem niet zelden verliet, wanneer hy alleen was: — Ja, MejufFer, zeide hy alsdan, ik ben niet minder beklaagenswaerdig dan te vooren; ik kan het niet ont kennen; het is vergeefs dat ik my voor het uiterlyke met ftandvaftigheid zoek te dekken. De vfek van myne geboorte vergiftigt allen de gunstbewyzen van den Koning ; indien deeze droevige overweeging my niet geftadig kwelde zon ik alle derzelver aangenaamheden volkomen kunnen fmaaken; maar myne ge boorte is onwettig, ik ben een voorwerp van de verachting der menfchen,. en in des He mels gramfchap geboren. Gy hebt de groot" moedigheid gehad van my uwe hand aan te bieden, MejufFer, maar, fchoon ik ook een Koning ware, zou ik die niet aanneemen, zolang ik verdoken was van die voorrechten, welken de geringfte fterveling mag genieten; deeze kent voor het minst degeenen , aan welken hy het leven te danken heeft. Schoon ik onder den laagften rang der menfchen geboren was, zou ik my door myne daaden veredeld hebben; maar thans ben ik een niet, een voorwerp van de algemeene verachting; by het uiten van deeze woorden borst hy in traanen uit. Gy wilt myn echtgenoot niet zyn, B % viel  68 Valmiers, viel hem Eleonore in, en een ander zal het niet zyn, dit is myn onveranderlyk befluit, ik heb' het reeds aan myn' Oom te kennen gegeven. Misfchien zou ik thans minder genoegen fmaaken in het aangaan van die verbindtenis, welke gy met zoveel hardnekkigheid van de had wyst; te vooren waart gy geheel ongelukkig, en toen was ik in ftaatom u van dienst te zyn; maar nu hebt gy door uwe verdienden de gunst van den Koning verkregen.... En daarenboven, Valmiers bemint gy immers nog Mevrouw l'Ormessan? — Ik kan niet ontkennen, MejufFer dat ik voor haar nog eenige aandoeningen gevoel van die menschlyke drift, welke god. lyk moet worden zonaast gy dezelve inboezemt; ik gevoel, dat de achting, welke gy doet ontdaan , oneindig edeler is , en dat deeze achting fteeds meer en meer moet toeneemen; maar, MejufFer, fchoon ik al eene vrouw kon vergeeten, die by u niet kan of mag vergeleken worden, zoud gy dan nog kunnen denken , dat ik u deelgenoote zou willen maaken van myn rampzalig lot ? Te vergeefs Haat de Koning een gundig oog op my; ik kan nimmer uw echtgenoot worden; deeze verbindtenis is my voor eeuwig ontzegd !  eene Fransche Geschiedenis, <5q •zegd !: ach ! dit denkbeeld alleen zal myne dood veroorzaaken! Daar is voor my geen geluk op deeze waereld! Goddelyke Eleonore, Valmiers zal nooit van de menfchen die achting erlangen, zonder welke het leven niets anders is dan eene geftadige kwelling! Hoe meer ik bekend zal worden; hoe meer ik blootgefteld zal zyn aan de wreede grilligheid van myn noodlot; dewyl het dan ook meer bekend zal worden, dat myne ouders my verzaakt hebben.... akelig , akelig denkbeeld! gy overheerscht myzelven, en myn eigen hart geeft u gelyk! Eene armoedige vrouw volgde Valmiers, zedert zyne terugkomst, overal op de ftraaten, en openbaare wandelwegen; onaangezien de akeligheden der behoeftigheid zag men aan haar eenige kentekenen, die rede gaven om te gelooven, dat deeze ongelukkige vrouw niet tot dien ftaat geboren was, Zy hield Valmiers geduurig in het oog; me» nigmaal zag men haar traanen Horten onder het 1 oozen van droevige zuchten jValmiers had dit reeds opgemerkt, en het had hem getroff'. n, fchoon de oorzaak daarvan hem onbekend was; maar zyn eigen ongeluk trok E 3 hem  70 V a l m i u ss hem welhaast af van dit vreemd voorwerp ; groote tegenfpoed heeft veel overeenkomst met grooten voorfpoed ; men denkt als dan enkel aan zichzelven. Valmiers was op zekeren feestdag in de kerk , deeze arme vrouw was hem gevolgd, en had zich aan zyne zyde geplaatst; zy zag hem met oplettendheid aan, en zuchtte van tyd tot tyd; zy fchikte meer en meer naar Valmiers, alsof zy van voorneemen was hem aan te fpreeKen; en eindelyk bukte zy het hoofd, gaf een gil, en viel in zwym. Valmiers fchoot toe om haar byftand te verleenen; de overige lieden , die haar omringden, lieten zich weinig aan haar gelegen leggen. Hoe! liep de jongeling, zal dan niemand zich erbarmen over deeze ongelukkige vrouw ? Moet ik dan de eenige zyn, die deel neemt in haar lot! Intusfchen ftelde hy alle mooglyke middelen in het werk om haar te doen bekomen. Wat doet gy, Mynheer? Zeide een der omftanders. Weet gy wel wie deeze vrouw is ? men zegt, dat zy de vrouw is van een'misdaadigen, die zyn leven op het fchavot verloren heeft. En fchoon zy ook de'vrouw was van den aller fnoodften misdaader, gaf Val)ii i a r s met Terontwaerdiging ten antwoord, moet  EENE ErANSCHE GESCHIEDENIS. 71 moet men haar daarom laaten üerven? Moet zy geftraft worden om de misdaaden van haar' man ? Ontmenschtcn ! dit is nog eene blyk van uwe fnoode vooioordeelen! Gaat vry heen, ik alleen zal my belasten met eene zorg, welke gy het tot eene eer moest rekenen my te betwisten. Met deeze woorden nam hy de ongelukkige vrouw op, en droeg haar naar een huis, daar men hem zeide, dat haare woonplaats was. Daar gekomen zynde vernam. Valmiers, dat zy een klein vliering je op de vyfde verdieping bewoonde; hy droeg haar de trappen op; allen de tekenen van de ui« terfle armoede treffen zyn gezicht, ea tevens zyn hart; doch onder alle deeze akeligheden der behoeftigheid heerschte eene zekere netheid , welke eene meer dan gemeene opvoeding te kennen gaf. De arme vrouw opende eindelyk haare oogen , maar viel terftond wederom neder op de borst van Valmiers; eindelyk bragt zy flamelende deeze woorden uit:—. Mynheer.... is het wel waar?..., zyt gy het zelf?... ach! welk een*! goedheid! — Herftel u, Mejuffrouw, medelydend te zyn is geene verdiende voor my; ik ken het ongeluk al te wel om geen deel.te neemeu inden tegenfpoed van anderen; E 4 ik  72 Valmiers» ik weet hoe onrechtvaardig de vooroordeelen der menfchen zyn. — Ach ! Mynheer, zo het lot van ongelukkigen u treft, dan heeft nimmer eenig mensch meer recht gehad op uw raedelyden dan ik. Ik ben inderdaad ten hoogfte beklaagenswaerdig! Dit zeggende borften haar de traanen uit de oogen; vervolgens voer zy dus voort: Ik wil het niet voor u verbergen; uw gezicht..;, is voormy.... volftrekt noodzaaklyk; dat is myn eenige troost; gy alleen.... ja , het is wel zeker, dat myn echtgenoot Zy kon niets meer voort¬ brengen , haare fnikken en zuchten beletieden haar het fpreeken. Laat uwe gedachten niet gaan over dit onderwerp, zeide Valmiers; waarfchynlyk is uw man alleen fchuldig, en het is eene fchreeuwende onrechtvaardigheid, eene misdaad tegen de natuur, dat men u veracht, wegens eene fchandvlek» die alleen op den fchuldigen moest hechten; gy verdient het grootst medeljden, en omzichtigheid; helaas! gy zyt niet alleen het voorwerp van het o'mmtnscht vooroordeel; ik ben zo wel als gy het flachtofFer van dit gedrochtelyk wanbegrip.... myne ouders ... — Wacht u wel van uwe ouders te befchuldigen; misfchien zyn zy genoodzaakt geveest... wees verze. kerd.  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS. 73 kerd, dat 'er al zeer dringende redenen moe. ten zyn voor eene moeder.... Mynheer.... myn toeftand is allerakeligst! — Achtenswaerdige ongelukkige, vergun my dien te verzachten ; gy kunt ftaat maaken op myn' yver, en zorgvuldigheid. .— En gy zult dan myn weldqender zyn!... o God 1 onderfteun myne aandoenlykheid; daar zyn nog grievender rampen dan de behoeftigheid !... ach ! wan • neer men genoodzaakt is de aandoeningen van het hart te verzaaken... Het is my onmooglyk... Toen zy deeze woorden voortbragt traden eenige van haare buuren in het vertrek, waardoor zy belet wierd voort te vaaren. Valmiers beloofde haar, dathy, zofpoedig ais mooglykwas weder by haar zou komen ; hy vertrok tot in de ziel getroffen door hetgeen hy gezien en gehoord had; hy verklaarde zich opentlyk voor den befchermer van deeze ongelukkige vrouw, en betoonde zelfs zyne gramfchap te» gen die onredelyke wreedaarts, die de onfchuldigen verachten om de ftrsf, die de misdaadigen hebben moeten ondergaan. Word zy, zeide hy tegen hen , niet genoeg gekweld door een herdenken, dat haar het hart moet yerfcheuren? Moet de armoede, moet uwe fnoode verachting nog medewerken om baar E 5 on.  Valmiers-, ongeluk te volmaakten? Hoe levendig ben ik g, troffen door haar lot! ik zal alles doen , dat in myn vermoogen is om hetzelve te verzachten. MejufFer d'Ermanci was verrukt over de gevoelens van Valmiers met betrekking tot deeze ongelukkige vrouw. Hy brandde van verlangen om haar te gaan onderfteune»; hy ging naar haar toe met eene beurs met geld : Vei waerdig my deeze geringe blyk van genegenheid aan te neemen, die geen weldenkend mensen u kan ontzeggen; en wees intusfeben verzekerd , dat ik het by deeze beuzelingen niet zal laaten berusten; daar zyn nog veele andere middelen om iemand te verplichten! myn hart is op het levendigst getroffen door uw ongeluk ! De arme vrouw kon in de eerfle oogenblikken niets anders doen dan traanen ftorten : Van wien, o Hemel.' van wien ontfang ik onderftand ja, het leven zelf? Gy. verlengt myne dagen; ik ftond op hét punt van door honger en gebrek te vergaan.... ach ! deeze flaauwe blyken van erkentenis zyn niets.... zo gy in tiiyn hart kond leezen!... —■ Ik ben reeds beloond door het genoegen , fct  EENE FEANSCHE GESCHIEDENIS. 75 dat ik aan u te danken heb! Welk een vermaajk, welk een geluk de traanen der onge. lukkigen te moogen afwifchen!.... Gy kunt my myn eigen ongeluk doen vergeeten ... —> Hoe, Mynheer, is dan uwe droefheid niet gehuld door het berucht voorval, dat u met roem overladen heeft ? Wat fpreekt gy van roem ? De roem kan geene ouders, geene geboorte geeven; een geluk, dat zelfs de geringde menfchen moogen genieten....'-—Zyn 'er dan geene bekende kinderen > die duizendmaal ongelukkiger zyn dan degeenen, die niet weeten aan wie zy hunne geboorte ver- fchuldigd zyn? lk ken geen' droeviger toeftand dan die van een' mensch, die aan niemand toebehoort, en die door zyne oih ders verftoten is....—• Maar, wanneer iemand zioh fchaamen moest over zyn' vaj fier.,.. —. Zich fchaamen over zyn' vader! wanneer dit plaats heeft, tracht men deszelfs misdaad te doen vergeeten, en door braave daader. het recht te verkrygen van om zynszelfs wille geacht te worden; maar, geheel onbewust te zyn van zyne geboorte .... voor altoos beroofd te weezen van het genoegen van zyne moeder te moogen omhelzen!.... Hos, gy fchreit , Mejuffrouw! — Ach, Myn«  76 / Valmiers, Mynheer! wees verzekerd, dat zy de bitter* fte fmarten moet lyden.... en, wanneer zy nu eens door de moedertyke tederheid aangefpoord wierd om zich aan uwe omhelzingen te onttrekken.... — Wat deert u ? Eene doodelyke bleekheid verfpreid zich over uw aangezicht! Gy bezwykt in myne armen! — Mynheer..... Valmiers.... gy hebt.... gy hebt eene moeder, en ik.... heb een* zoon.... deeze ontdekking z?l my het leven kosten.,.. —* Gy hebt een' zoon!.... Hoe, zou ik ?.... — Ja, gy zyt myn zoon.... ik kan het niet langer verzwygen.... myn rampzalige echtgenoot is uw vader; hy heeft zich door de vlucht behoed voor eene fchandelyke doodftraf, die hy niet verdiend heeft, maar het gerecht heeft hem fchuldig verklaard ; alle uiterlyke fchynbaarheden zyn tegen hem geweest ik ben tot nog toe geheel onkundig van zyn lot; alles doet my voor hem vreeszen!.... Waarfchynlyk zal hy onder bet gewigt van zyne nmpen bezweken zyn! Helaas !■ hoe heb ik hem kunnen overieeven!.... Jlasrt het u nu nog genoegen, dat gy my myn geheim ontrukt hebt? Nu is uwe geboorte u bekend, maar, o Hemel' tot welk een'prysï Geloof my iaat deeze ontdekking voor  eene FrANSCIIE GESCHIEDENIS. 7? eeuwig verzwegen worden !.... Valmiers was door verbaasdheid in onmagt gevallen; zonaast hy weder bekomen was. fprong hy van zyn' ftoel op, en de oude vrouw in de armen vattende riep hy uit: Gy zyt dan myne moeder! gy zyt myne moeder! 01 geheel Orleaks zal weeten.... Wat wilt gy doen ?.... Denkt gy wel aan de fchande?.... — Ik heb eene moeder, die ik tegen myn' boezem zal moogen drukken, die myne vriendin zal zyn, aan welke ik alle myne hartkwelüngen zal kunnen ontdekken .' Ik heb dan eindelyk myne ouders weder- gevonden!... En daarenboven , weet dan ook wie uw Vader is; het is de Graaf de Reminville, een Edeknan van den eerften rang ; hy had met roem den kryg gevolgd onder het geleide van den roemruchtige!] D u n o i s ; en was, na het eindigen van den oorlog, naar zyne landgoederen terug gekeerd om daar de aangenaamheden te fmaaken van een' echt, die, naar het fcheen, in den beginne door den hem«l gezegend wierd. Een van onze nabuuren betrok ons in het recht over het grondgebied; kort daarna vond men hem aan den weg vermoord; uw vader had hem eenigen tyd te vooren uit- ge-  j% Valmiers, gedaagd, en wierd om die rede met deezen moord befchuldigd ; hy wierd gevat, en in de gevangenis opgefloren; ik verzelde hem derwaarts; hy wierd tet dood verwezen, doch had het geluk van te ontvluchten; maar dit bon echter niets baaten ter uitwifching van de eeuwigduurende fchande; deeze is verre de zwaarfte ftraf! Ik beviel in de gevangenis van ü, en gy zyt de eenige vrucht van onze noodlottige verbindtenis; de eerfte neiging» welke ik gevoelde, was u te omhelzen, en te fchreijen over het droevig lot, dat u te wachten ftond; dit vooruitzicht deed myyzen; ik befloot myne moederlyke liefde aan uw behoud op te offeren ; ik belastte eene vaa myne vriendinnen met de zorg van eene daad, welke my zo na aaii het hart lag; ik befproeide u voor het laatst met myne traanen; zy ontrukte u aan myn gezicht, en voerde u van my weg..., maar, het was eene noodzaaklykheid , ik wilde u behoeden voor het Verdriet van gèfproten te zyn uit een vader, die ... maar neen, hy is niet fchuldig, ilc kan het nooit gelooven.... hy is voorzeker niet fchuldig; myne vriendin legde u neder op de ftoep van een' voornaamen koopman, die voor een zeer wëldaadig man bekend was; in«  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 7$ intusfchcn hield zy van verre het oog op u* de Heer Lori mond heeft zich over u erbarmd , en u met een mededoogend hart aangenomen; ik wierd kort daarna in vryheid gefteid,- zohaast ik die verkregen had, was alle myne opmerkzaamheid geheel en alleen gevestigd op myn' geliefden zoon; ik heb u overal gevolgd tot in deeze Stad, wanneer ik het genoegen had van u te zien vergat ik myne eigen rampen; ik was verzekerd, dat gy leefde, en welvaarend waart, en deeze herinnering troostte my, en behield my by het le. ven. Het droevig toeval, dat my uwen vader ontrukt heeft, heeft nw tevens beroofd van myne goederen, zelfs in zó verre, dat my geene de minfte uitkomst overgebleven is; zonder uwen byftand, myn zoon, *zou ik van hongeren gebrek hebben moeten omkomen; menigmaalen heeft myne liefde my tri gevaar gebragt van -myzeive te verraaden; maar ik had vast beflotente fterven zonder een geheim te ontdekken dat volflrekt moet verbor. gen blyven: ja, ik fmeek het u, vergeet, vergeet toch, dat gy eene 'moeder hebt wederge vonden ; wacht u voor het minst vooral van my ooit by diennaam te noemen. - Ach Moeder! dit is my onmooglyk; ikfchepveei ts  $0 Valmiers» te groot vermaak in het uitfpreeken van dien geliefden naam! ik heb ouders!... ik heb myne moeder wedergevonden.... Orleans, geheel Frankrvk zal het weeten .... ik ben niet meer een onbekend kind! Ik ben een wettig Edelman Maar de eer van uw' vader is bevlekt!... — Ik zal die vlek uitwifchen; ik zal die bedekken door den luifter van myne daaden ;... ik ben van uw gevoelen; het is onmooglyk, dat myn Vader zich aan een' moord zou hebben fchuldig gemaakt; hy, die my het leven gegeven heeft, kan nimmer zulk eene haatelyke misdaadbedreven hebben; indien het waar is, dat hy zyne tegenparty van het leven beroofd heeft, dan heeft hy zulks voorzeker gedaan als een man van eer. Eenige vreemde, lieden traden in het vertrek; te vergeefs wilde de oude vrouw de verrukking van den Jongeling beteugelen; hy riep hen toe: Zie hie* myne moeder! draagt zorg voor haar bid ik u; met deeze woorden vertrok hy; en een oogenbiik daarna terug keerende, riep hy uit: Gaa met my, moeder; ik heb myne woonplaats laaten-opruimen , en fchikken, dezelve zal van nu af aan ook de uwe zyn; ik zal dagelyks het genoegen fmaaken van u te zien, en te omhel-  éene Fransche Geschiedenis. fli heizen. Men zal my in het vervolg niet meer myne onbekende geboorte kunnen ver wy ten! Valmiers was zelf de èerfte, die dit gerucht door de Had bekend maakte; het kwam eindelyk ook ter ooren van Mevrouw l'O rmessan doch zonder eenige byzonder« heden; zy vernam alleen, dat de jongeling zyne ouders had wedergevonden; doch het droevig lot van den vader was haar onbekend. Zy fchreef een briefje aan Valmiers va» den volgenden inhoud: „ Mynheer," i} Denk niet, dat uw beeld Uit myn hart is „ üitgewischt; ik ben, in weêrwil van my,, zelve, genoodzaakt geweest my te onder* ,, werpen aan de algemeene denkwyze. Thans „ ftaat het rn^vry de gevoelens van myn hart ,j opentlyk aan den dag te leggen; wie ook „ uwe ouders moogen zyn, ik ben gereed om „ hen voor de mynen te erkennen. Wees zo goed van my te komen zien, en myne ,, keus zal welhaast bepaald zyn. " , Valmiers gaf geen fehriftelyk antwoord F op  b2 Valmiers, op deezeo brief; hy zeide alleen tegen den brenger: Mevrouw l'O rmessan is voorzeeker nog onkundig tot welk een' prys de ontdekking van myne geboorte my komt te Haan; het is waar, myne ouders zyn thans bekend; maar, voegde hy daarby; zy zal nader bericht bekomen, en dit zal voorzeker over haare aandoenlykheid zegenpraalen; ik kan de waarheid niet verzwygen; het is my niet geöorlofd haare hand, of die van eenige andere vrouw aan te neemen! En by het uiten van deeze woorden loosde hy een' droevigen zucht. De gisfing van Valmiers wierd welhaast bewaarheid; zoras Mevrouw l'O rmessan nader bericht kreeg van de omftandigheden berouwde het haar, dat zy aan hem gefchreven had; terftond gaf zy zich wederom over aan de gewoone wy^van denken, en ontveinsde eene liefde, die zy niet geheel kon uitroojen. Mejuffer d'Ermanci gaf blyken vaneen veel edeler gemoed; zonaast zy van alles onderricht was, en Valmiers haar kwam bezoeken , riep zy, onder hetftorte van traanen van  eene Fransche-Geschiedenis. &3 van verwondering uit: oEdele Vaimiers! hoezeer verdient gy geëerd, en aangebeden te worden! Gy hebt myne ziel bynatot de grootheid van de uwe verheven ! Wat is| het groot eene ongelukkige moeder opentlyk te erkennen voor het oos, van eene ftad , die niet waerdig is u te bezitten! Valmiers, het zal u nog eenmaal gelukken de menfchen eene misdaad te doen vergeeten, welker fchandftraf nimmer bëhoort te hechten op den edelflen van alle ftervelingen; gy zult door uwe weêrgadelooze deugd dat godloos vooroordeel onderbrengen, waarvan ik een afgryzen. heb! ach! dat het in myn vermoogen ware de gevoelens der menfchen te veranderen! Dan zou het my vryftaan aan de gevoelens van myn hart, aan de wette der biliykheid gehoor te geeven; dan zou ik door myne fmeekingen, door myne traanen myn' Oom beweegen.... hy zou.my j^et kunnen wederftaan ; en gy... gy zoud my niet langer durven weigeren.... Ach, Valmiers! vluchten wy naar het een of ander land, fchoon het ook aan de uiterfte grenzen van de waereld ware , daar men de waarheid hulde doet; daar de deugd niet lyden moet om de misdaaden van anderen. ... Gy moogt dan myn echtgenoot niet F 2 zyn i  84 ValmierSj. zyn!..;. heiaas!.... Maar» myn befluit is genomen; ik wil my hier verbinden, hier wil ik fterven! .— Ach , MejufFer, hoe kan ik aan zo groote goedheden beantwoorden ? Ik werp my neder voor uwe voeten, en aanbid in u het waare afbeeldfel van de deugd zelve; maar ik zou tegen dezelve zondigen, wanneer ik een misbruik maakte van deeze edele en verhevene denkwyze.' Myn lot is bepaald; ik moet alleen den last van myn ongeluk draagen, dit is eene ftraf, welke my van den hemel befchoren is; voorzeker moet ik dien vertoornd hebben, dewyl ik zo gevoelig geflraft word'. Ja, MejufFer, myne geboorte is bekend; ik heb het geluk van ouders te heüben, en een edelman te zyn; ik hang niet meer af van een allerongerymdst vooroordeel; maar in deszelfs plaats is wederom een ander opgerezen om my met nog grooter hevigheid aan te vallen;, ja ik heb een' vader.... die gevonnisd is.... de kwaadaart igheid en de onredelykheid der menfchen hebben reeds dit moordtuig opgevat, dat van zo weinig kracht fchynt voor. den wel'denkenden mensch; maar vind men wel zielen, die de uwe evenaaren? Wie toch bezit de deugd , het verlicht verftand, het aandoen.  eene Fransche Geschiedsnis , 85 lyk hart en den beredeneerden moed van de aanbiddelyke Eleonore? Uw Oom zou zyne toeftemming geeven tot eene verbindtenis. .., welke ik nimmer mag aangaan; ik zou my in dat geval aankanten tegen hem, tegen u, ja tegen myzelven; ik moet my geheel alleen aan myn rampzalig lot onderwerpen. . Ik he!> het u reeds meer gezegd, MejufFer, de achting , de erkentenis, de bewondering, welke gy my hebt ingeboezemd, moeten ongetwyfeld ten eém'gen tyd zegepraalen over eene redelooze liefde, wier dwaasheid en verblindheid ik reeds begin te befpeuren. Kan Mevrouw l'O rmessan ooit by u vergeleken worden ? Alles fpreekt in uw voordeel; en juist deeze fyne, zuivere en belanglooza aandoening doet my zelfs het denkbeeld van uw 'echtgenoot te worden verwerpen; ik hen van de eene fleilte tot de andere overgevoerd, en ik zal in den afgrond nederftorten, zonder iemand in myn' val mede te ileepen. Ver. gun my alleen, dai ik u mooge opdraagen de gevoelens van eene allerlevendigfte vriendfchap, en, als ik het zo mag noemen, van een' godsdienftigen eerbied, welken ik en alle menfchen aan zulk een meer dan mênfchelyk wezen als gy zyt verfehuldigd zyn; ik zal F 3 Se-  35 Valmiers, geheel mynleven lang het droevig lot befchreijen, dat my belet aan de vereeniging met de god-j delyke Eleonore te denken.... ik zal myzelven nimmer te wyten hebben, dat ik myn' plicht overtreden heb; ik zal my vergenoegen met even gelyk gy die laage fchepfels te verachten, welken zich door een blind vooroordeel laaten vervoeren; één gunstige oowenk van MejufFer d'E r m a n c i zal myne hoogfte belooning zyn; en haare achting zal eene rykelyke fchaavergoeding weezen voor die beleedigende minachting.,.. waaraan ik my moet onderwerpen! Oordeel zelve hoeveel ik lyden moet! Het was thans algemeen bekend, dat Valmiers niet meer te klaagen had over de onbekendheid van zyne geboorte; men wist nu wie zyne ouders waren; maar hoedanig was de omwenteling van zyn lot? Deeze maakte hem nog ongelukkiger dan hy te vooren geweest was. Alles fcheen zaamen te fpannen om hem het hart te verfcheuren; alles ftelde hem zyn' vader op het ftrafcooneel voor oo, gen; (*) het fcheen alsof hy zyn medeplich- ti« ' Dit is nog een hoofd van dat gedrocht, zo tv ' 13 vrucht-  eene Fransche Geschiedenis. 87 tige was, zoveel beleedigingen wierden hem aangedaan, die een eerlyk man met zo groote fmart vruchtbaar in het voortteelen van haatelyke wangevoelens, dat men tot heden toe nog niet heefr kunnen afhouwen ! en het gevolg van een vooroordeel, dat niet minder wreed dan onbiilyk is. Ik ben niet onbewust, dat men my hier de gewoonte, de algemeenheid, en de oudheid van dit vooroordeel zal tegenwerpen, dat men zich tegen my zal bedienen van die zwakke en laage verfchooning: „ Dat men een gering kwaad moet dulden om een grooter voor te komen; dat de fchande, die overgaat op de nabeftaanden van den misdaadigen, die nabeftaanden aanfjpoort om zorgvuldig aeht te geeven op het gedrag van hunne nabeftaanden; " en wat des meer is —— Dit is niets anders gezegd dan , dat de onfchuldtge geftraft moet worden, met den fchuldigen. Men zal zich daarenboven nog van een ander gezag bedienen ; men zal my misfchien tegenwerpen, dat deeze denkwyze, die zo beleedigend is vo>r de menschlykheid » door de wetten gebillykt word.... Door de wetten!.... Eirwie heeft deeze wetten gemaakt? Menichen, onderhevig aan dwaalingen, aan grilligheden, aan vooroordeelen. Hebben die zich niet kunnen bedriegen ? God alleen is onfeilbaar. Hoe ! Zal ik moeten deelea in ile fchande van myn' vader of broeF 4 «ter  dB Valmiers, fmart moet opkroppen, Hy 'verzette zich daartegen met een' onwrikbaaren moed, ten minste poogde hy het verdriet, dat hem verteerde, voor het oog van de waereld te verbergen ; hy betoonde aan zyne moeder alle mooglyke achting en tederheid ; fchoon zy wel gewenscht zou hebben, dat hy deeze verheven denkbeelden minder opentlyk had laaten blyken : Myn waarde zoon , zeide zy menigmaal, het vermaak van u te moogen omhelzen komt my wel duur te ftaan! Ik weet der . die misfchien eene billyke ftraf hebben ondergaan, daar ik welligt een voorbeeld ben van deugd, en niemand my eenige verwytingen kan doen! En die ontmenschten, die my zo grievend beleedigen, durven de ftoutheid hebben zich den naam van menfcheli te geeven, ja , dat meer is , van befchaafde menfchen, van wysgeeren , van Chriftenen l Hun godsdienst vertroost den misdaadigen, beurt hem op in het akelig oogenbiik, wanneer hy ter dood gevoerd word, en de onfchuld word gedoemd tot? eene eeuwige fchande, tot eene altoosduurende ftraf! Een onnozel kind , dat dikwyls nog niet eens geboren is* zal het voorwerp zyn van de algemeene verachting» en verftooting!.... en dat onder Chriftenen! De pen valt my uit de hand by deeze overdenkingen ! * >. °  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 89 weet niet, of gy wel rede hebt om u te verheugen omdat gy nog eene moeder hebt.... ach! had ik myne aandoeningen kunnen bedwingen ! maar zy zyn fterker geweest dan het bedwang, dat ik myzelve had voorgefteld. Gy wist niet, dat gy ouders had,maar was het niet beter geene ouders te hebben; dan zodanigen te erkennen..,, bedenk hoe akelig het lot van uw' vader is, fchuldig verklaard te zyn aan een' moord, uit de zaa< menleeving verbannen door een vonnis, dat alle de akeligheid heeft van eene fchandfhaf zelve; dit is de bron waaruit gy uwen oorfprong verkregen hebt; en ik zelve, in weerwil van myne onfchuld, en myne liefde tot de deugd, ik word weinig minder fchuldig geacht voor het oog van de waereld; zonder uwe weldaaden zou ik van gebrek hebben moeten vergaan. Helaas! de ongelukkigen hebben groote overeenkomst met de fchuld/gen Ach ï waarom heb ik u myn geheim ontdekt? in de plaats van uw ongeluk te doen eindigen heb ik hetzelve vergroot. Gy zult thans meer dan ooit blootgefteld zyn aan de verachting en de kwaadaartigheid van het algemeen. En wat toch zal men van my kunnen zeggen? Wat zalmen my kunnen verwyten, dan alF 5 leen ,  93 Valmiers. leen, dat ik een al te gevoelig hart bezit; ik ben het flachtoffer daarvan geweest. Onderfteld zynde, dat myn Vader zyne ftraf verdiend had ; moet ik daarom deelen in de fchande, die hem bevlekt, en die eene altoosduurende ftraf voor hem is ? Leeven wy onder de wilden, of onder het roofgedierte? waartoe zou toch onze rede kunnen dienen ? Welk een voorrecht zou het zyn mensch te weezen, wanneer men zich liet overmeesteren van zulke onredelyke, en wreede vooroordeelen? Wat zou ik my gelukkig achten zo het my gebeuren mogt eene onrechtvaardigheid te verbannen, waarover de menfchen ten eenigen tyd zullen moeten bloozen! Ja, ik zal hen dwingen de oogen te openen, en my rechtte doen; zy zullen genoodzaakt zyn my te achten, en te beklaagen, ik zal myne borst blootfteilen voor een' ieder', die my die gevoelens ontzegt, welken ik waerdig ben; laat men my van het leven berooven; wat is toch het leven voor my anders dan eene geftadige dood! MejufFer n'Euïanci verfterkte Valm i ek s in deze ftoutmoedige en onafhanglyke wyze van denken; zy droeg rosm op zyne  eene fransche geschiedenis. 01 bekendfchap. en befpotte met verachting de verwyten, die men haar deed over eene veri keering, welke op de allerzuiverfte deugd gegrond was. Een nieuw voorwerp om zyne grootheid van ziel in haaren vollen luister te doen uitblinken deed zich op voor Valmiers. De yooringenomenfte en dus tevens de ergfte van zyne vervolgers, die onder het dwaas algemeen gevonden wierden, was zekere Dolsin, een koopman, die door zyne rykdommen trotsch was geworden; deeze man verzuimde geene gelegenheid om overal te zeggen, dat Valmiers , fchoon met des Knnings gunst vereerd, in geen fatfoenlyk huis behoorde toegelaten te worden ; dewyl het geval van den vader den zoon met eene eeuwigdurende fchande overdekte; het zeggen ,yan deezen man vond overal gehoor, omdat hy door zyne rykdommen in groot aanzien gekomen was. Valmiers was niet onbe«,. wust van deeze kwaadaartige gefprekken , maar vergenoegds zich met den uitftrooijer van dezelven te verachten. Het geval wilde, dat hem eene fchoone gelegenheid voorkwam om zich daarover op eene edele wyze tewree- ken;  S>2 Valmiers, ken ,* de neef van dien onbefchaafden ryki aart gaf zich over aan allerhande buitenfpoorigheden ; het bederf van zeden vervoerde hem van de eene laagheid tot de andere, en deed hem dus welhaast vervallen tot de fnoodfte misdaaden ; zodat deeze deugniet eindelyk , in wtëïwll van allen de aangeboden fchatten van Dolsin, veroordeeld wierd om op het fchavot te fterven. Van toen af bëyverde zich de gantfche ftad om aan zyn' Oom de beleedigingen, die deeze den ongelukkigen Valmiers had aangedaan, met woeker be* taald te zetten; deeze man, die geene opvoeding, geene befchaafdheid van verftand of bedaarde kloekmoedigheid bezat, gaf zich geheel over aan de wanhoop ; men was zelfs bevreesd, dat hy zichzelven van het leven zou berooven. In dien toeftaud van zaaken ging V a l~ mier? ID o l s i n bezoeken; hy vond hem en allen zyne bloedverwanten fchreijende, en in de diepite wanhoop gedompeld ; zohaastDo lsia Valmiers zag naderen, riep hyuit: IVlynheer , wat is de rede van uwe komst? Komt gy om ooggetuige te zyn van myne fchande, en u telaaven met myne traanen ?... Gy  eene fransche geschiedenis, 53 Gy ziet u thans volkomen gewroken. Hoe weinig kent gy my, gaf hem Valmiers ten antwoord ; ik weet, Mynheer, dat gy met myne rampen den fpot gedreven hebt; ik weet, dat gy een van myne hevigfte vervolgers zyt geweest; indien men aan uwe ophitsingen gehoor had gegeven, zou men my uit allen de gezelfchappen van Orleans hebben verbannen , even alsof ik de fnoodfte misdaader was geweest.... o Mynheer! Mynheer!..... riep Dol sin van fcffaamte ert verlegenheid bloozende. Gy kunt dit niet ontkennen, vervolgde Valmiers; maar uwe omftandigheden laaten thans niet toe, om over het leed , dat gy my aangedaan hebt, te fpreeken; ik kom hier met een geheel an der oogmerk; ik kom om u te vertroosten, om u aan te moedigen, en niet te bezwyken onder den droevigen flag, die u getroffen heeft. Men kan , naar ik vernomen heb, u niets verwyten met betrekking tot uwen koophandel; gy hebt u altoos naar de ftriktfte regelen van eerlykheid gedragen, de gantfche ftad getuigt dit eenpaarig ; wel hu , geniet dan ook de vruchten van een' eerlyken naam en een goed gedrag; de Oom moet niet ver. ; ward worden met den Neef; ik zal de eerste zyn.  Valmiers, zyn, die u gedtiurig zal komen bezoeken, en met betrekking tot u alle die oplettendheden in acht neemen, welke men aan een' eerlyken óngelukkigen verfchuldigd is; daar is voorze ker geen grooter ongeluk, dan dat hetwelk u thans getroffen heeft; ik zelf gevoel dit maar al te levendig! Maar, Mynheer, wees zo moedig als ik, laat de ftem van uw ge weeten u genoeg zyn; gy hebt immers tot op deezen dag uw' plicht betracht? — Ach, Mynheer! ik heb nu reeds vyftig jaaren koophandel gedreven, en niemand heeft nog ooiteenige rede van klagten tegen my kunnen inbrengen Waarheen zal ik vluchten ? Waar zal ik my verbergen? —- U verbergen? De fchuldige alleen behoort zich te verbergen, Het is uw plicht uwen handel voort te zetten , en in Orleans te blyven. Gy zult ondervinden, dat gy het kwaadaartig en ongerymd vooroordeel eenmaal zult overwinnen of ten minfte befchaamen.... Helaas! een neef is geen vader! voegde Valmiers zuchtende daarby. Dols in wist niet welke dankerkentenisfen hy aan zyn' vertrooster zou betoonen; hy viel hem te voet met zyn geheel huisge- zin,  eene FrANSCHE geschiedenis. . q§ zin, zy aanbaden, als het ware,Val miers ais een' befchermengef, die toe hun behoud gezonden was.. Welk eene verrukkende zegepraat voor de deugd., waarvan zy alleen de waerdy kan gevoelen. De braave Valmiers liet het niet be« rusten by deezen enkelen grootmoedigen rlap; hy geleidde zelf Dotsiwin de voor» naamfte huizen van Orleans, en deed zyn best om de lieden te overreeden, dat zy hun vertrouwen niet behoorden te weigeren aan een' eerlyken koopman , die hun beklag enmedelyden verdiende; deezeachtenswaerdige jongeling deed voor een' ander hetgeen hy voorzeker voor zichzelven nimmer zou gedaan hebben; hy had eene foort van vermoogen gekregen op de gemoederen, dat fterker was dan de heimeiyke trek om hem uit de gezelfchappen te verbannen; hy (telde, als het ware, de wet aan het verblind algemeen , dat fteeds het fpeeltuig van zyne eigene zwakheid is, en geene bepaalde denkwyze heeft, maar wiens flaafsch gemoed altoos gereed is om de eerfte indrukfelen, hoe ongerymd ook, aan te neemen; met één woord, Valmiers dwong de gantfche fiad om hem te achten en te  05 Valmiers. te eerbiedigen; zo groot is het vermoogen der waare deugd op het gemoed der menfchen, dat het zelfs de allerfterkfte vooroordeelen kan beteugelen. De moeder van Valmiers bleef intusfchen geduurig het voorwerp van zyne tederfte zorg en oppasfinör: ook kon zy naauwlyks een oogenbiik zyn byzyn ontbeeren. De jongeling had zedert eenige dagen eene zekere verwarring beginnen te laaten blyken, welke zyne moeder verlegen maakte, en haar bewoog hem de rede daarvan af tevraagen. Gy weet hoezeer ik u bemin , gaf Valmiers haar ten antwoord; gy hebt geene rede om te twyfeïen of gy zyt thans het voorwerp van myne levendigfte deelneesmng; en dus moet ik u zo wel als myzelven vergoeding verfchaffen voor de Hagen van het nydig lot, dat ons beiden met zoveel harddckkigheid vervolgt. Ik wil myzelven niet bedriegen; ik weet, dat het myn plicht is de fchanclviek van myn' vader uit te wisfchen; hy word door het al* gemeen befchouwd als een fnoode misdaad ige, als iemand, die verdiend heeft, .. het bloed verftyft my in de aderen! ik zal altoos ftaande houden.... neen, het is niet mooglyk, dat myn  eene Fransche Geschiedenis cj myn vader fchuldig is f En echter ■ word hy als zodanig befchouwd ; te vergeefs tracht ik my tegen deeze vooringenomenheid te ver* zetten. Ik zal dezelve nimmer kunnen verwinnen , of zelfs maar verzachten dan door een' welgevestigden roem, eri dit middel om de kwaadaartigheid van het ilgemeeiï tegen te gaan, kan niet gevonden worden in de ledigheid of rust, ik moet dit door myn' degen trachten te verkrygen; ik gaa u veriaaten om die loopbaan te vervolgen waaiin ik niet zonder eetsigen roem myne eerfte intreede gedaan heb; de oorlog in ItaliSn blyft nog aanhouden; de Venetiaanen fteeken het hoofd weder omhoog; en dé roem der dapperheid alleen kan Valmiers recht geeven om zyn' waaren naam te voeren, die moet den Graaf de Reminville aan de waereld bekend maaken. De Koning Vereert my mét zyne gunst en befcherming; ik wil my die waerdig maaken , en om die rede ben ik genoodzaakt u te veriaaten. Blyf intusfchen in deeze ftad, die het fchouwtooneel van oip ze droefheid en ongelukken geweest is; gaa vooral Mejuffer d'Erm.anci dfkwyls bezoeken ; bemin haar als uwe dochter; ach! hoe levendig .gevoel ik thans, dat de achting, G wsrè  OS Valmiers, wat zeg ik ? de eerbied voor haare onverge. lyklyke grootheid oneindig verre verheven is boven eene drift, welke niet op de rede gegrond is, en die een weldenkend mensch uit zyn hart moet verbannen ! Mevrouw l'O r m e s« san heeft my aan myn rampzalig noodlot overgelaten; zy denkt eveneens als het voor» > ingenomen en verblind algemeen ; zy heeft my verftoten, daar integendeel de goddelyke Eleonore.... myne befchermengel ge* weest is! Haare achting alleen is voor my cene meer dan genoegzaame fchaavergoeding voor die verachting , welke wy voorzeker niet verdiend hebben. Dit ftrekt my intus* fc.hen tot troost, dat ik u hier Iaat in een' toeftand, welke u beveiligt voor de akelighedeni der "behoeftigheid.... indien het nydig lot, dat my fleeds vervolgt, my van het leven mogt berooven.. *. bedroef u niet, moeder, MejufFer d'Ermanci blyft u over. Helaas! zo ik het genoegen niet had gehad van u weder te vinden, hoe droevig zou dan myn lot geweest zyn! Het is wel waar, dat ik eene ftraf moet lyden.... maar laat ik zwy» gen, ik aai de nagedachtenis van myn' vader niet onteeren. o Hemel! hoe akelig is myn lot.' heb ik. deeze zwaare Hagen verdiend!  £ei*e fraksche geschiedenis. $g De jongeling verliet zyne moeder, die hem met haare traanen befproeide, na haar aan de edelmoedige Eleonore aanbevolen te hebben , die zich insgelyks niet kon wederhouden van fchreijen ; maar haare grootheid van ziel bedwong welhaast deeze eerfte vervoeringen van tederheid; zy prees het ontwerp van Valmiers, en nam in zeker opzicht deel in den roem en luister, welken hem te wachten ftonden. g aston de Fotx, die in den ouderdom van twee-en-twintig jaaren zich reeds berucht had gemaakt,, verwierf zich een' onfterflyken roem in die gewesten, welken met recht het vaderland der helden genoemd rnoo gen worden ,• het fcheen alsof zyn verblyf in iTALiëN zyn moedig hart verlevendigde; hy herinnerde zich, met drift tot den ftryd, dat die landftreeken , daar hy thans den oorlog voerde , de voornaamfte tooneelen geweest waren der roemryke overwinningen van die Romeinen, welker groote naam haare heerfchappy overleefd heeft. l o d e w y k de Twaalfde zelf had hem met de tederfte zorg -opgevoed', en beminde hem als zyn' eigen' zoon 5 men mogt met waarG 2 beid  ioo Valmiers, ' heid zeggen; dat eene legertent de wieg* van Gaston was geweest, en veldflaged en belegeringen de vermaaken van zyne kinderlyke jaaren; hy was by den togt tegen Genua tegenwoordig geweest. Nimmer San men zich een afbeeldfel vormen van een' meer volmaakten Ridder; deeze jonge Prins bezat by eene majestueuze geftalte en houding, die onbefchryfbaare bevalligheden, welke de uitwendige fchoonheid verre te boven gaan» De welleevendhsid en de grootmoedigheid ftraalden door tot zelfs in zyne geringfte daarien; hy wierd niet minder aangebeden door de fchoone fexe dan door het krygsvolk, en bezat die minzaamheid, welke de Grooten door de minderen doet bemind woiden, en hunne gelyken de byna altoos fluitende voorrechten van geboorte en overmagt doet vergeeten; die zelfde arm, welke omwonden was met een lint, dat hy droeg ter liefde van zyne beminde, verfpreidde overal den fchrik onder de vyandlyke legerbenden 5 het gevaar vermeerderde doorgaans by hem die ongedwoagene blymoedigheid, welke het uitzonderend kenteken der Franschen fchynt te zyn, en dat nog meer te bewonderen is, was dit, dat hy by alle zyne uit- mun-  EENE FKANSCHE GESCHIEDENIS. 101 muutende hoedanigheden de voorzichtigheid van een' volmaakten Veldheer bezat. De Koning had hem benoemd tot Stadvoêgd van P i s a ; hy bekleedde dien post met den grootftea roem; zyn moed blonk voornaam? lyk uit in zekere ouoitandigheid, waarby het zyne zaak was de Zwitsers te bevredigen , die door Keizer Maximiliaan en Koning Fexdinand onder de hand tegen Frankryk opgehitst wier den. Omtrent deezen tyd begaf Valmiers zich in zyn' dienst, Hy won welhaast het vertrouwen van dien Prins, en ontdekte hem 2vn' droevig lot; Gaston kreeg nog des te meer achting voor hem, om dat hy ongelukkig was. „ Myn vriend," zeide hy, „ ik heb de eer van des Konings eigen „ neef te zyn, maar myn waar beftaan verwacht ik van myn hart en van myne vuist. ,, Gy bezit dapperheid en deugd; ik zal 3, u nimmer de misdaad van uwen vader „ te last, leggen, het bloed dat men bereid a, is voor zyn Vaderland te ftorten, is afc' „ toos zuiver, en Valmiers zal ray gej, maklyk den Graaf de Reminville ,, doen vergeeten." Dus dacht deeze jonge held als een waar wysgeer; terwyl ValG 3 ml^ers  los Valmiers, miers zich deeze uitmuntende voorkeur trachtte waerdig te maaken; hy verzelde den Prins by de belegering van B r e s c j a. De Ridder Bayard wierd gekwetst, zohaast Gaston zulks vernam riep hy uit: .,, Myn© vrienden, laaten wy den braaven Ridder „ wraak verfchaffen/" Zohaast Valmiers dit hoorde vloog- hy naar de verfchanfingen der vyanden, viel verwoed op de Venet i a a n en aan, vervolgde hen tot midden in de Had, en nam met eigene hand den PrevediteurGeneraal Andrea Gritti krygsgevangen. Na de overwinning deed hy zyn bestom de ongelukkige flachtofFers van den oorlog aan de woede der foldaaten te ontrukken; hy beveiligde overal, daaar hy gehoor kon verkrygen, de eer der vrouwen en maagden; de Ridder Eayabd omhelsde hem voor de oogen van al het volk, en zeide: „„ Karna5, raad, gy zyt waarachtig wel een waer,', dig Lyffoldaat van den Koning, hy zal ook ,, wéeten, wat gy hier gedaan hebt, hier„ op geef ik u myn ridderlyk woord, en „ als het aan my Haat zult gy voorzeker ook „ Ridder geflagèn worden." Gaston be. haalde overwinning op overwinning , verzeld door Valmiers, die hem nimmer weriiet; des-  EENE ERANSCHE GESCHIEDENIS. i©3 2e had hem tot een onderpand van vriendfchap de helft van het wit lint, dat hy droeg ter eere van zyne minnaares, gegeven. Zy, raakten in gevecht voor de muuren van Ravenna; de Prins vioog van gelid tot gelid om de foldaaten moed in te boezemen; nooit was hy hunne liefde meer waerdig gewest. „ Laa„ ten wy eens gaan zien zeide hy tegen Val* miers met dien toon van gulhartigheid, welke hem zo algemeen bemind maakte, „ wat on« „ ze braave luiden uitvoeren ter liefde vaa „ myne beminde." Het gevecht wierd algemeen; de Venetiaanfche artillery bragt groot nadeel toe aan den rechtervleugel der F r a ns c hen; doch aan de linkerzyde naden de Franschen de overhand. De woede der ürydenclen nam toe; het veld wierd wel. haast een bloedbad; de overwinning bleef aan de zyde der Franschen; de vyanden waren genoodzaakt hen het llagveld over te laaten. Gaston was niet te vreden met dien roem: — „ Valmiers! " riep hy uit, wy moeten nog meer doen; deeze terug3 „ wyking heeft allen den fchyn van een' §e„ regelden aftogt, en zy moeten overtuigd zyn van hunne nederlaag " Met deeze woorden klom hy boven op een bolwerk, en G 4 trok  IP4 V a l m k e R s, trok aan tegen eene linie der Vinetiaamen , die nog vuurde. —- Ach , Prins! waar gaat gy? riep Valmiers. — Daar de eer my roept, myn vriend. Nog naauwïyks had hy deeze woorden gefproken , of hy wierd door een' musketkogel van zyn paard geligt ; en in eene jraft geworpen. Valmiers zag het, gaf een gil, en wierp zich op zyn lichaam neder; maar hoe groot was zyne droefheid toen hy bemerkte , dat de j?rins niet meer leefde! Hy wilde zyne dood wreeken ; maar wierd zelf door verfcheiden lansfteeken buiten ftaat gefteld, en viel magteloos neder aan de zyde van den ongelukkigen Gaston; Lautrec onderging hetzelfde lot. Zohaast Valmiers weder tot zichzelven kwam, fchreide hy bitterlyk over het verlies, dat Frakkryk, en hy in het byzonder geleden had; hy rees woedend op, en vloog, door eene buitengemeene woede bezield midden onder de vyanden; waarvan hy een groot getal met eigene hand nederfloeg. Maar, welk eene droevige tyding voor de Franschen! De dood van hunnen grootten held te vernoemen l De Officiers omringden  eene, Fransche Geschiedenis. jq$ den fchreijen.de zyn lyk; en konden niets dan zuchten en fnikken voortbrengen. Valmiers kwam by hen geheel bebloed en met wonden bedekt; — Kamaraads, riep hy hen toe, door zuchten en traanen kunnen wy de dood van Gaston niet. wreeken; het bloed der vyanden moet hem wraak verfchaffen, gy ziet my reeds met hetzelve bedekt; wy moeten te Ravenna een gedenkteken voor onzen Veldheer oprichten; laaten wy ons fpoeJen om deeze it-ad te veroveren. Op het hooren van deeze woorden hervatteden de fojdaaten hunnen moed; zy betwistten eikanderen de eer van den eerften aanval. De ftad wierd veroverd, en in brand gqftoken, een algemeeue moord heerfchte overal; Valmiers, die door de dood van den Prins woedende was geworden, kwam welhaast weder tot bedaaren, en had berouw van zyne woede; hy wendde zich naar de foldaaten, rukte hen hunne bebloede degens uit de handen. —- Myne vrienden, riep hy,hqud opa" De droefheid heeft ons reeds te verre vervoerd. Ach 1 zo onze jonge Prins nog leefde , zou hy zelf de eerfte zyn , die onze ver-, voering zou beteugelen; kunnen wy v?rgeeten, dat hy een allermedelydendst hart bezat? LaaG s . ten  IO<5 Valmiers, ten wy toch geen misbruik maaken van onze overwinning;laaten wy Gastonbefchreijen , en doen, dat hy zou gedaan hebben; laaten wy het leven ontzien van hen, die hem aan ons ontrukt hebben. De dappere la Palisse fchoot toe aan het hoofd der zwaargewapende troepen , omhelsde Valmiers en hielp hem de woede van het krygsvolk ftillen. De tyding van het fn-uvelen van den Prins Gaston trof den Koning op het allerlevendigst, zyne hovelingen trachtten hem over dit verlies te troosten. —- Ach! zeide hy, laat my myn' zoon, myne eenige hoop in dit leven beweenen! Een Koning is niet minder onderworpen aan droefheden dan andere menfchen ! de geringste van myne onderdaanen is thans minder ongelukkig dan ik!.... Wanneer men den Vorst de roemruchtigheid van deeze overwinning wilde voor oogen ftellen, dan ztïde hy: Laaten wy derge'yke overwinningen aan onze vyanden toewenfchen ! Ach , Gaston! Gaston! moest Fr ankr yk de overwinning tot dien prys koopen. De Koning deed onder de Bevelhebbers van,  eene fransche geschiedenis. I©? van het zegepraalend leger aanzienlyke gefchenken uitdeelen; Valmturs wierd boven al niet vergeten. O! zeide Louis, het is my genoeg, dat myn lieve Gaston hem bemind heeft ; myn Lyffoldaat zal niet onbeloond blyven; hy zal weeten, dat de Koning van F r a n k r y k niet onwaerdig is zulke dienaars te hebben. De Ridder Bayard zelf boodfchapte deeze flreelende uitdrukkingen aan Valmiers. Valmiers zag zich genoodzaakt den oorlog te veriaaten; zyne wonden beletteden hem de infpraak van zyn' imed langer ge. hoor te geeven; hy nam derhal ven de (erugreis naar zyn Vaderland aan , met een ge* moed vervuld van eene fombere droefgeestig* heid, welke hem dag en nacht bybleef; zyn roem vloog fteeds voor hem uit; de Lyfj'oU daat vin den Koning wierd in alle fteden van iTALiëN met toejuiching ontfangen. Te Genua gekomen zynde kwam de kamerdienaar van eene aanzienlyke Dame hem verzoeken ,dat hy zyne Mevrouw met een bezoek zou vereeren ; een' weldenkend man weet altoos wat hy aan de fchoon2 fexe verfchuidigi is; Val mi bes oordeelde aan dit verzoek te moe-  ïö8 Valmiers» moeten voHoen; hy liet zich derhaïven door den kamerdienaar geleiden; deeze bragt hem naar een paleis, dat een der prachtigfte gebouwen van G e n u a fcheen te zyn; na eene groote binnenplaats, die met kostbaare ftandbeelden verfierd was, doorgegaan te zyn, klom hy de trappen op, en liet zich geleiden door eene lange vy van vertrekken , waarvan het een boven het ander in kostbaarheid fcheen uit te munten. Hefeeen hem de grootfte verwondering baarde was het muurtapyt, waarmede deeze vertrekken behangen waren; hetzelve was aan alle kanten verfierd met het wapen van Frankryk, en eene menigte van zinnenheelden, die allen betreklyk w-aren op Lodewyk den Twaalfden; hy wierd daar verbeeld by zyne intreede in Genua, na het veroveren van die ftad; van alle kanten zag men minnegoden, die voor de voeten van den Koning bloemen ftrooiden; hierop volgde de Koning zelf, die ins» gelyks door minnegoden met laurier en myrt gekroond wierd; boven deeze zinnebeelden üond de 'volgende zonderlinge zinfpreukj ■ jLmia escai'amore, (de liefde is myn voed fel.) Valmiers trad fteeds meer en meer ver? on •  EENE FiUNSCflE GESCHIEDENIS. jog wonderd voort; men bragt. hem eindelyk aaneen vertrek, dat door eene lange gailery van de anderen afgefcheiden was; welk een gezicht deed zich daar voor zyhe oogen op! Eene kamer geheel met rouw behangen, en eene allerfchoonfte vrouw, geheel in het zwart gekleed, die eeh portrait, dat zy in de hand hield kuste en met traanen befproeide. Deeze foort van grafplaats, die door geene de minfte ftraal van het daglicht befebenen was, 'wierd enkel verlicht door twee lyktoortfen; de vrouw zelve zat met loshangende haairen , en op haar gelaat waren allen de kentekenen van de al'erbitterfte droefheid te leezen. Achtenswaerdige man , zeide zy tegen Valmiers, verfchoon den ftap, dien ik gedaan heb; een uwer bedienden heeft uwen naam ruchtbaar gemaakt, en daardoor heb ik .kennis gekregen, dat de dappere Valmiers zich in deeze ftad bevond ; de man, die zyn leven gewaagd heeft om zyn' Koning te redden.... Maar ach! hy leeft niet meer ! hy leeft niet meer! Wat zegc Sy» Mevrouw! —. Hoe! weet gy nog niet, dat de beste aller Vorften, het voorwerp van myne hoogfte achting, van myne tederfte liefde, hy, die geheel myn hart bezat,.... dat uw Vorst..,. niet meer in wee^ zen  iio Valmiers, zen is?.... —- Wat zegt gy? .... Is de Koning dood! — De Hemel, heeft, wangunffcig over zo veele groote hoedanigheden , dien uitmuntenden Vorst aan deeze waereld ontrukt; en gy ziet my op het punt om hem te volgen , en tevens op het hoogst vernoegd, omdat ' een der waerdigfte onderdaanen van Louis myne laaatfte zuchten zal ontfangen. Ken in my, en uit de blyken van myne wanhoopige droefheid, die niet dan met myn leven zal eindigen, de aandoenlykfte aller vrouwen, de onge'ukkige Thomassijva S p-i no la! —- Groote God ' Zyt gy het Mevrouw! —* ik ben het; die voor uwen Meester eene liefde heeft opgevat, welke nog nooit eenig voorbeeld gehad heeft. Van het eerst oogenbiik af, dat ik hem gezien heb, is het lot van myn geheel leven beflist geweest; zyne beeldten is was het eenig voorwerp van myne gedichten; maar niet de uiterlyke lichaamsfchoonheden van den Vorst hebben in myne hart deeze levendige, zuivere, en ftandvastige neiging verwekt; het gerucht van zyne uitmuntende hoedanigheden was toi in deeze gewesten verfpreid geworden ; ik beminde, zonder hem nog gszien te hcbbtn» hem reeds als een' deugdzaamen, edel-  EENS FftANSCHE GESCHIEDENIS. m edelmoedigen, en we'daadigen Vorst, die den throon 'eer aandeed; en toen ik het genoegen had van hém te zien gaf ik my zonder wederhouding over aan de befchouwing van den man, die reeds alle myne genegenheid bezat; maar welk een hemelsch genoenoegen fmaakte ik toen ik het geluk had van met hem te fpreeken, en tot in zyn waarlyk vorftelyk hart te moogen leezen! Ik fchaamde my niet hem myne liefde te ontdekken, eene neiging geheel vry van die zwakheden, welke de edelfte van alle aandoeningen verhagen ; Louis vergunde my, dat ik hem de naam van myn' Minnaar mogt geeven. Ik deed hem verflag van alle myne daaden, gedachten, en b^eerten als aan eene foort van godheid, die ik opentlyk hulde deed.... hy was, als het ware, de befruurder van myn aanwezen De hemel heeft my ongetwyfeld voor deeze afgodery willen ftraffen! Wanneer ik beroofd was van het gezicht van dien Vorst hefchouwde ik hem met de oogen van het hart; ik vertroostte myzelve door, briefwisfeling wegens deeze droevige afv/eezigheid; alle myne aandacht was op zyne brieven gevestigd; ik befproeide die met traanen van de allerlevendigilë tederheid; en hoe zuiver tras  H'2 Valmiers. was dat vermaak, hetwelk een hart als hée myne alleen kan gevoelen, wanneer Louis óp myne bede zyne weldaaden uitftortte over elendigen en behoeftige», die zyn' naam in zegening hielden; zyne grootmoedigheid verfpreidde zich over myne geboorteftad, over iTALiëN, ja over geheel Europa; ik droeg roem óp zyne deugden, en wy verhieven onderling onze gemoeden boven dè geWoone memchlyke natuur. Louis was niet alleen een Koningen een Held; hy was daarenboven de beste van alle menfchen, en dien heeft de waereld in hem verloren, die is aan het memchdom ^oor altoos ontrukt 1 Achtenswaerdig man , gy zult dan myne oogen luiken, myne laatfte oogwenken zullen gevestigd zyn op dit afbèeldfel, dat my bet voorwerp van myne tederheid vertoont, en dat fny alleen het leven deed beminnen! Ik zelvé heb het gefchilderd naar de trekken , welken in myn hart geprent ftaanï... Ik wil dat het ' met my begraven word, dat hët ruste op myn hart ^ zal zolang ik leef Louis blyven beminnen , dit is myn eenige tröóst; wy zul* len elkar deren/weder vinden; ik zal hem ontmoeten in dat zalig verblyf.... helaas! wi<* was hier op aarde meer geJvk aan dien God, tot  iïnjs Fjranschi geschiedenis. ïi3 tot wien ik my gaa begeeve! Wie heeft meer dan hy de eeuwige zaligheid verdiend? De ongelukkige Spinóla verzonk op nieuw in haare akelige droefgeestigheid; Valmiers gaf zich insgelyks over aan eene droefheid, die maar al te wel gegrond was ? als een getrouw onderdaan betaamde het hem traanen te ftorten over de dood van zyn'|Koning, maar daarenboven trof hem een nog veel zwaarder ilag,* by zag zich beroofd van zyn* weldoender, gefluit In den weg tot het bevorderen van zyn geluk, en ontbloot van befcherming. De droevige toeftand van de Marquifïnne vermeerderde zyn leed ; Valmiers had een allergevoeligst hart; en dus begreep hy zeer levendig in welke akelige ouj. Handigheden Spinola zich bevond. Deeze vrouw, welke de achting en de verwondering der nakomelingfchap zo billyk verdient „ wilde Valmiers geduurig by zich hebben. Hy verliet haar op zekeren tyd voor eenige oogenblikken ; terwyl zy reeds genoegzaam lag te fterven; hy keerde welhaast naar haw paleis terug, vloog naar haar vertrek, met allen de tekenen van blydfchap op zyn gelaat. —Valmiers, wat betekent deeze H yt*f  114 V A LM 1 È n, / verandering?.... Zou de Koning?.... —« Hy leeft, Mevrouw.... Wat zegt gy? Louis.... — Is niet dood, gelyk zyne vyanden hadden uitgeflrooid; hy leeft, Mevrouw, hy leeft, zyn leven is niet meer in gevaar.... —Myn doorluchtige minnaar is niet overleden!... ach, myne zinnen zyn te zwak ... ik kari deeze hevige omwenteling niet uitftaan.... welk eene verrukking! Edelmoedig man, zeg hem, dat ik op het punt ftond van door droefheid te fterven,,... maar, dat ik thans van blydfchap fterf.... hy leeft! om zyne onderdaken gelukkig te maaken ! Laat hy toch nimmer deal te tederhartige Spinola vergeeten ! ach ! kunt gy hem myn overfchot niet overbrengen; myn koud gebeente zou weder warm worden, wanneer hy het met zyne traanen befproeide; want voorzeker zal hy myne nagedachtenis met eenige traanen vereeren; deeze verwachting is een vermaak, dat ik nog mag fmaaken voor myne dood; herinner hem myne liefde; nooit, nooit heeft iemand zo teder bemind als ik; en het zyn enkel zyne deugden, die ik bemind heb ; o LouisJ dierbaar minnaar! om u fterf ik! De ongelukkige Marquifin verloor welhaast het  EÈNE FRANSCHE GESCHIEDENIS. Jlf bet gebruik van defpraak; zy gaf Valmiersdoor een teken te kennen, dat hy een klein kistje zou krygen en openen, dat digt byhaar ledikant ftond; zy kreeg daaruit een bracelet, dien zy van haare eigen haairen gevlochten had, en haar portrait in miniatuur; zy gaf hem daarop insgelyks doo'r tekenen te verftaan, dat hy deeze twee gedenktekenen van haare liefde fpoedig aan den Koning zou ter hand (lellen, en gaf kort daarna den geest. De Genüeezen zonden twee van hunne voornaamite Edelen aan den Koning af, om hem de dood van Signtra S p i n o l a bekend te maaken. De Republiek had groote verplichting aan haar, zy wierd met de uiterfte pracht op algemecne kosten begraven , en een heerlyk gedenkteken boven haar graf op gerecht. MejufFer d'Ermanci hield eene geregelde briefwisfeling met Valmiers; zy had hem kennis gegeven van de dood van haar' Oom i en dat zy daardoor in bezit gekomen was van een groot vermoogen; zy gaf hem in allen haare brieven 'te kennen, dat het nü aan hem ftond over hun beider lot te befchi^ ken; dat geene hinderpaalen meer in den  iiö V a l m i i r 8, weg waren; dat zy genoeg boven de laag. held van het algemeen verheven was om deszelfs blinde vooroordeelen te trotfeeren, en aan de deugd en waare verdienste eene fchuld te betaalen , die haar met geene fcbyn van recht konden geweigerd worden; met één woord, de edelmoedige en tederhartige Eleonore bood geduurig haare hand en haare fchatten aan Valmiers* die van zyn* kant daartegen alles inbragt, hetgeen hy oordeelde, dat de eerlykheid en zyn ongelukkig lot van hem afvorderden ; hy brandde van verlangen om zyne moeder te omhelzen, en zyne önfchatbaare vriendin weder te zien; doch zyn plicht vorderde van hem, dat hy, vóór dit alles, zich kweet van den last, dien de ongelukkige Marnuifinne Spi nol a hem had opgedragen» Hy fpoedde zich ten dien einde naar het Hof, om de Genueefche Afgezanten te voorkomen; hy deed by den Koning om gehoor verzoeken. Zohaast Louis hem zag, borst hy uit: „ Daar komt myn dappere Lyffoldaat! Komt „ hy belooning vraagen? Hy heeft die dub. „ bel verdiend ! " Sire , gaf V a l- mi ers ten antwoord, zich voor den Koning nederbuigende, welk eene grootere belooning 20u  EENE FflANSCHE GESCHIEDENIS. II? zou ik kunnen begeeren? ik geniet de eer van door de onverdiende loffpraaken van myn Vorst aangemoedigd te worden, van deel te hebben aan zyne gunstbewyzen; maar, Sire, ik zou my nimmer verftout hebben om een gehoor by u te vraagen , indien niet de rede, waarom ik hier gekomen ben, u in het byzonder betrof* Op het hooren van deeze woorden verlieten allen de hovelingen het geheimvertrek. Wat hebt gy my afzonderlyk te zeggen? vroeg de Koning. — Sire, ik ben belast met eene boodfchap, die droevig is voor my, en die voor u nog veel droeviger zal zyn; zie hier het portrait van Signora Spinola, benevens een brasfelet van haare haaien gevlochten. — Geef hier ! geef hier! riep de Koning in verrukking uit, de gejchenken van haare hand zullen my altoos van oneindige waerdy zyn, dat zyn gunstbewyzen van de meestresfe van myn hart; ik reken het voor myn' grootften roem den titel van haaren minnaar te moogen draagen.... maar hoe, uw gelaat draagt het kenmerk van cene aandoening, welke ik niet verwachtte? (Valmiers kon zich niet wederhouden van traanen te ftorten.) Wat is dit.... gy fchreit! —« Sire, deeze gefchenken zyn d» H 3 laat-  ïi.8 Valmiers, laatfts Iiefdeblyken, welke gy van Mevrouw Spinola zult ontfangen. Wat zegt gy!...—- Zy is overleden, Sire! De overgroote liefde welke zy uwe Majesteit toedroeg, is oorzaak van haare dood. Louis ftond alsof hy door een' blikfemilag getroffen was; hy verzocht aan Valmiers, dat hy hem alle de omflandigheden van deeze droevige gebeurtenis zou verhaalen, dit verhaal deed hem een' vloed van traanen ftorten. «—s Ach 3 riep hy uit, ik heb myne eenige, myne waare vriendin verloren! Zy alleen beminde my om myzelven, en niet om myn' rang; dit is een verlies, dat onherftelbaar is ! Aan haar alleen ben ik die deugden verfchuldigd, welke myne vyanden zeiven my moeten toekennen ! Valmiers, den Koning in eene zo diepe droefgeestigheid gedompeld ziende, dacht de wetten der welvoegiykheid te zullen overtreeden, zo hy hem thans wilde fpreeken over zyne eigene omflandigheden £ hy nam affcheid , en fpoedde zich naar Orleans, De Koning legde zich geheel en alleen toe op het uitdenken van die zaaken , welke ftrekken konden om de nagedachtenis van zy. ;ie oüvergelyklyke minnaares te vereeuwigen ; hy beval, dat men een graffchrift in zyn' naaic  iene Fransche Geschiêdenis. i 10 . * naam op haare grafftede zou doen houwen. Nimmer heeft deeze Vorst de tederhartige en deugdzaame Spinola kunnen vergeeten ; tot zyne dood toe fprak hy altoos van haar met de uiterfte hoogachting en eerbied. De Moeder van Valmiers ontfing hem by zyne terugkomst met de tederfte blyken van liefde; doch in weerwil van dezelve meende haar zoon eenige tekenen van ongerustheid in haar gedrag te ondekken. —- Gy fchynt verheugd te zyn, Moeder, over myne terugkomst, en echter befpeur ik in u eene ongerustheid, waarin ik behoor deel te neemen ! Zoud gy eenig nieuw geheim hebben, dat gy my niet zoud willen mededeelen? Zou ik noe meer leed te. wachten hebben ? Ach l ben ik nog niet ongelukkig genoeg! In de plaats van hem antwoord te geeven, gaf zyne moeder hem door een teken te kennen, dat. hy zyne bedienden zou doen vertrekken, en zich toen naar hem keerende, zeide zy met eene zachte ftem: Hebt gy my niet al- toos gezegd, dat het u aangenaam zou zyn ow' vader te moogen zien, dat gy hem alle blyken van uwe liefde zoud betoonen; fchoon hy zich ook mogt vergrepen hebben ?.... -rH 4 Ja'  ri& Valmiers, Ja, voorzeker heb ik u dit gezegd.... ach * ik zou dan myn' Vader moogen zien ! ... ik zou hem te voet vallen; hy zou in my den tederften , den lief hebbendften zoon zien, fchoon hy zich ook door overyling aan eene misdaad had fchuldig gemaakt.... maar.... zoud gy misfchien eenige tyding van hem heb- ben Zoud gy weeten ?.... Volg my, myn zoon; —u Wat wilt gy my zeggen ? . Volg my. Waar wilt gy my brengen? -— Maak toch vooral geen gerucht ; volg my , zo ftil als mooglyk is. De moeder van Valmiers nam een licht, geleidde hem naar eene kelder, en daar gekomen bragt zy hem langs een' kleinen omweg naar een' hoop planken, die op eikanderen geftapeld lagen; zy beurde dezelve op de eene na de andere; Valmiers hielp haar, en deed intusfchen verfcheidene vraagen, waar. op zy hem geen voldoend antwoord gaf. Na het wegneemen der zelve ontdekte zich eene foort van fpelonk; die door de oude vrouw geopend wierd j Valmiers zag door de flaauwe fchemering van eene lamp, een' grysaart op eene foort van ftroomatras leggen; een lange witte baard hing neder tot over ^yne borst, Zoon! riep de oude yïouvr fnik-  ienï Fransche Geschiedenis. ï%x mikkende uit, gy ziet.... gy ziet hier uwen on gelukkigen vader, en gy, myn waardfte, ontfang uwen zoon met open armen, hy verdient alle uwe tederheid. —» Myn vader! — Myn zoon'.... Het mag ray dan gebeuren myn* zoon te omhelzen! ach! onttrek u niet aan myne liefkoozingen ! R e mi n v i l l e , ik ben niet fchuldig; ik ben.... ik ben de ongelukkigfte van alle menfchen Myn vader in zulk eene droevige omftandigheid! en om welke rede.... —— Hoor my, zeide Mevrouw deReminville; ik ben genoodzaakt geweest uwen vader dus, als het ware , levendig te begraaven ; blootgefteld aan zyn noodlottig ongeluk , verbannen uit de zaamenleeving, overal vervolgd door een ftrafvonnis, dat hy niet verdiend heeft, fchuldig in de oogen van een' ieder' behalven van God alleen, heeft hy, verneemende, dat ik my in deeze ftad ophield, heimelyk zyne toevlucht herwaarts genomen; en ik wist geene andere fchuilplaats dan dit elendig verblyf, daar ik hem kon beveiligen tegen de naauwkeurige onderzoekingen van het gerecht; hier in dit akelig hol flyt uw vader, myn geliefde echtgenoot zyne droevige dagen ! hier zal hy zyn leven moeten eindigen!..., Ach! H s riep  12» Valmiers, riep de grysaart op een' hartbreekenden toon uit, ik mag dan de voorzienigheid danken, dewyl het my gebeuren mag , vóór het einde van myn rampzalig leven , myn' eenigen , myn' dierbaaren zoon te omhelzen. .„ Waarde zoon, jk betuig, ik zweer het, dat ik ontfchuldig ben! Geloof my, ik ben niet fchuldig! .... Neen voor de oogen van den alzienden God behoeft gy u niet te fchaamen over uwe geboorte; maar; (voegde hy fchreijende daarby) voor het oog van de waereld heb ik, helaas! myne eer verloren , en, dat my het grievendst treft, gy deelt in myn ongelukkig lot! gy word zowel als ik uit de zaamenleeving verbannenAch! ongelukkig kind! gy zult genoodzaakt zyn de nagedachtenis van uwen vader voor eeuwig te vervloeken ! — Ach, vader, uwe tegen fpoeden geeven u een nieuw recht op myne genegenheid! Het heeft my altoos onmooglyk gefchenen, dat gy fchuldig zoud zyn ,* de man , die my herleven gegeven heeft, kon zich nimmer bezoedelen met eene fchandelyke misdaad. De vader van Valm iers..,. verdient meddyden.... en myne fetferfte liefde en achting. Met deeze woorden viel Valmiers zyn' Vader op nieuw om den hals. die Hechts weinig oogen- hlik-  isns Fransche Geschiedenis. 1*3 èlikken meer fcheen te zullen leeven De oude man vatte het woord weder op: Gy draagt dan myn naam niet! ach! oordeel zelf, of de Graaf d eReminville niet beklaagenswaerdig is! Ja, myn zoon, alles loopt zaamen om myn ongeluk te vol maaken , en u te dwingen my te vcrzaaken 1 De rampzalige grysaart gaf vervolgens aan Valmiers een omftandig verflag van zyn ongelukkig geval, alle de uiterlykheden waren inderdaad tegen hem ; en , hetzy dan door vooringenomenheid, of door aanftooking van heimelyke vyaeden, die de oogen van de rechters hadden weeten te verblinden, men had verzuimd de zaak behoorlyk te onderzoeken, •een gebrek, dat niet zelden verknocht is aan lyfftraflyke befchuldigingen; daar integendeel de minste fchyn van onfchuld naauwkeuriglyk behoorde onderzocht te worden; naardien die aanleiding geeft, tot h$t ontdekken van de waarheid. Vader! riep Valmiers» houd fteeds hoop, geef den moed nog niet verloren, verzei my, laaten wy ons..voor de voeten van onzen -Koning nederwerpen; hy is een voorbeeld van rechtvaardigheid en goedheid. Gy verzekert tny, dat gy onfchuidig zyt, en ik.twyffel niel  ïH Valmiers, niet daaraan; L o u i s zal u doen kennen gelyk gy zyt, gelyk myn vader zich aan het oog van de waereld moet vertoonen; ik zal over de lis ten de kwaadaartigheid van uwe vyandenzegepraalen; de deugd moet vroeg of laat de overhand behouden,.... en, ik zal het geluk hebben van u opentlyk te moogen omhelzen vooi het oog van eene geheele ilad; die my met de uiterfte verachting behandeld heeft! ach! vader zyheb ben my het hart doorboord; ik heb de bitterfle fmaadheden moeten ondergaan, maar, laaten wy ons thans enkel bezighouden met het noodige tot onze reis gereedte maaken; en zo fpoedigals mooglyk is naarhetHof vertrekken. Valmiers wist het verblyf van den grys^. aart in zyn huis, zowel als het belluit, dathy genomen had, voor een' ieder te verbergen; de grootmoedige Eleonore was de eenige aan wie hy zyn geheim zonder de minste wederhouding ontdekte; zelfs kon hy zich niet wederhouden van zyne moeder te berispen, om dat zy dit voor Mejuffer i/Ermanci verzwegen had, Gy fchend de vriend¬ fchap, Moeder , zohaast gy iets voor haar verborgen boud; het volkomenst vertrouwen alleen kan min of meer eene vergoeding zyn voor  ZENE FjtANSCHE GESCHIEDENIS. 125 voor die verbeven gevoelens. welken de achtenswaerdigste van geheel het vrouwelyk geflacht aan my getoond? heeft, ach! dat het my vryftond my voor altoos aart haar te verbinderi! maar hemel! ik durf rtiet eenmal daar aan denken.... Het is te vergeefs dat ik myn.1 vader zoek te troosten, dat ik hetn tracht op te beuren door eene uitkomst, welke nimmer zal bewaarheid worden!.... Wy zyn geboren om ongelukkig te zyn! helaas! zyne onfchuld zal nooit aan het licht komen .... maar, laaten wy toch het eenig middel, dat ons nog overblyft, beproeven, Zo het niet gelukt, dat myn vader zich zuivert, dan zullen wy met eikanderen in eenig onbekend oord onze dagen gaan eindigen.... myne ouders zullen my altoos waard blyven, en myn laatste zucht zal nog voor hen weezen. MejufFer d'Ermanci prees het grootmoedig befluit van Valmiers, dochzy verfchiid© daaromtrent met hem in gevoeien,zy fcheen inhet minst niette twyfelen aan den gelukkigen uitflag* en Valm. ers, om haar genoegen tegeeven» veinsde wanneer hy by haar was, zulks insgelyks te gelooven fenoon hy in zyn hart daaraan twyfelde. Het gelukte ae/n eindelyk de naauwzioh- tig.  t26 Valmiers, tigheid der lediggangers, die voornaarhlyk in de kleine fteden heerfcht, te blinddoeken; hy vertrok in itilte met zyn' vader, na alvoorens zyne moeder aan de zorg van zyne onverge* lyklyke vriendin te hebben aanbevolen^ MejufFer d'Ermanci oordeelde, van haaren kant de welvoeglykheid niet te krenken door aan Valmiers blyken te geeven van eene liefde, die niet kanbloozen, dewyl dezelve de alleredelfte deugd ten grondflag heeft; zy fprak tegen hem als tegen een' man, die de hooogfte achting verdiende, en dien zy als haaren aanftaanden echtgenoot aanmerkte ; Valmiers bleef echter, van zyn' kant, zich fteeds verzetten tegen die betuigingen van tederheid , welker onfehatbaare waerdy hy op het levendigst gevoelde; hy wachtte zich vooral van eenigen fchyn van hoop te geeven aan eene Juffer, wier grootheid vin ziel niet genoeg kon geacht en geëerbiedigd Worden. Mevrouw l'O rmessan was, om eenige familiezaaken, genoodzaakt geweest zich geduurende omtrent twee jaaren, uit haare ge-^ boorteplaats te verwyderen. Zohaast zy te Orleans was terug gekomen, ging zy Me- juf-  2JENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 12^ joffer d'E r m a n c i bezoeken; haare zaamen* fpraak viel welhaast opeen onderwerp, waarin zy beide groot belang hadden ; Mevrouw l'O rmessan bekende aan haare vriendin, dat Valmiers nog ftceds het voorwerp van haare genegenheid was, en dat zy hem nog fterker beminde dan te vooren; het afzyn had de liefde doen toeneemen in een hart, dat zichzelf met tegenzin geweld aandeed , het voorwerp van dezelve was een man, die de hoogfte achting en de tederfte liefde overwaerdïg was; zy gevoelde dit op het allerlevendigst; maar van den anderen kant kon zy zich onmooglyk verheffen boven een vooroor» deel , dat by de meeste menfchen meerder kracht heeft dan de waarheid zelve; men kan bezwaarlyk de banden verbreeken , die de zaamenleeving ons oplegt , zonder de welvoeglykheid te overtreeden; wy moeten ons in onze daaden, in ons gedrag, ja zelfs in onze denkwyze, naar derzelver regelen fchikken; eene onbekende geboorte was de eerfte hinderpaal geweest; dit beletfel was enkel laig den weg geruimd om plaats te maaken voor een ander, dat nog onoverkomelyker was; dit moest het hart van een' ieder' doen yzen; een' man te neemen, wiens vader ter dood Yer-  12$ Valmiers. veroordeeld is!.... Maar, zo die vader eèhg onfchuldig was? viel Mejuffer d'Ermanci driftig ib. —- Schoon hy de onfchuldigfte van alle menfchen ware, heeft echter het von. nis der rechters hem voor altoos gefchandvlekt. Is hy niet veroordeeld tot eene ftraf?... —* De fchande, Mevrouw, beftaat. niet in het vonnis maar in de misdaad j en ik kan u verzekeren , dat de Vader van Valmiers niet fchuldig is aan den hem opgelegden moord. En daarenboven, onderfteld zynde , dat hy rechtvaardiglyk veroordeeld was, kan dit aan den zoon gevreten worden ? Verdient hy niet veeleer beklaagd te zyn V Verwekt niet de waare liefde een' heldenmoed, die ons boven de laage denkwyze van het algeméén verheft? Is deezö niet de oorfpr.ong der allerverhevenfte deugden ? en wat is edeler dan de waarheid opentlyk hulde te doen* haar den pryê toe te kennen, dien men haar verfckuldigd is, en het algemeen te doen befchaamd ftaan over deszelfs doolingen, botheid , en ontmenschtheid! Het is ongetwyfeld ten hoogfte Onrechtvaardig tegen Valmiers* en om die rede heb ik befloten hem dit leed te vergoeden en dus aan een' plicht te voldoen» dien men niet kan ver waai loozen zonder zich  eene FRANSCHE GESCHIEDENIS* '12$ fchuldig té maaken. Gy erkent met my, dat Valmiers alle goede hoedanigheden be« zit, dat hy verdient bemind, geacht, en beklaagd te worden ; myn oogmerk is zyn lot te verzachten ; gebrek aan vermoogen verzwaart zyne tegenfpoeien; en zyn hoogmoed * die eenige opbeuring voor een edèl hart, zou voorzeker beleedigd worden door het enkel aanbod van onderftand; dus kan ik hem niet byftaan dan onder den titel van zyne echtgenoote. Ik befpeur, dat gy vast befloten hebt hem nimmer uwe hand te geeven, derhal ven zal ik hem de myne aanbieden met al myn vermoogen..... hy zal daarvan z© volkomen meester zyn als van myn hart. \—■ Hoe, zoud gy kunnen befluiten om met Valmiers in het huwe'yk te treeden , MejufFer? — Dit is myn hoogfte wensen, Mevrouw; tot dit uur toe heeft zyne kiefche denkwyze hens wederhouden om zelfs het denkbeeld van deeze verbindtenis te vormen; hy wil alleen het flachtofFer zyn van een lot, dat allerrampzaligst is, maar.... ik zal zyne tegenkanting Overwinnen.... Ik weet, dat hy u nog bemint, want ik heb tot in zyn hart gelezen; maar, zb ik Hechts zyne achting kan verdienen, zal ik my ryklyk beloond houden. De I ach-  130 Valmiers, achting van Valmiers zal myn hoogst geluk uïtmaaken, en ik durf my vleijen, dat ik het zyne zal helpen bevorderen; en welk een genoegen zal het voor my zyn hem vaneenig nut te kunnen weezen! — En gy zoud u niet fchaamen zyne vrouw genoemd te worden , MejufFer? De echtgenoote van Valmiers, Mevrouw, zal nimmer haare oogen nederflaan, 'maar integendeel op dien titel haaren roem draagen, en zo het algemeen laag, of liever , kwaadaartig genoeg is om ons te verachten en te fchuwen , dan, Mevrouw, dan zullen wy alles voor onszelven zyn ,* de deugd kan zichzelve beloonen; en wat my betreft , ik zal eene inwendige voldaanheid gevoelen, welke zich niets laat gelegen leggen aan die uiterlykheden welke aan de menschlyke natuur zo oneigen zyn ; de zelfsbewustheid van eene deugdzaame, rechtvaardige , en grootmoedige daad gedaan te hebben zal meer dan voldoende zyn, om my eene laage grilligheid, en onredelykheid van het algemeen te doen verachten.... maar, ik befpeur op uw gelaat eene verwarring, die my leed doet.... ik ben fteeds uwe vriendin geweest; ik heb myn gemoed naauwkeurig doorzocht; en ik ben wel zeker van deszelfs ver-  eene Fransche Geschiedenis, 131 vermoogen over myne drift, ik gevoel, dat ik moeds genoeg heb, om ter liefde van u afftand te dosn van een' man, die my waarder is dan myn eigen leven; tot nog toe kan ik aan de vriendfchap gehoor geeven ; ik wil wel bekennen, dat ik V a l m i e r s acht, dat ik hem bemin, maar, wel verre van dat deeze bekentenis my, in weerwil van my zelve, zou ontvallen zyn, draag ik mynen roem op dezelve; maar, Mevrouw, zo uwe liefde de myne kan evenaar en , en gy moeds genoeg hebt om deeze onmenfchefyke vooroordeelen te overwinnen, (en ik zelve zal alle myne poogingen aanwenden om u daartoe over te haaien;) zo gy u in ftaat gevoelt om enkel de infpraak van uw hart gehoor te geeven,. zo gy kunt befluiten Va lm ie r s uwe hand aan te bieden.... welaan, laat hy uw echtgenoot zyn ! Laat hy met u gelukkig weezen. ... dan zal ik rny ook gelukkig rekenen.... echter zou ik gaarne myn leven willen geeven.... ■ Neen, viel Mevrouw l'O rmessan haar gemelyk in, neen, Me • juffer, ik zal my niet aankanten tegen eene verbindtenis, naar welke gy zo zeer fchynt te verlangen! ——— Indien ik , Mevrouw, Valmiers myne middelen kon aanbieden I 2 zon  1^2 V A l M I ï 1 f, zonder hem tevens myne hand aan te bieden t dan zou ik misfchien myn geluk aan u kunnen opofferen; maar, gelyk ik reeds gezegd heb, zyne echtgenoote alleen mag hem haar vermoogen aanbieden , en hy heeft onderftand noodig, Mevrouw l'O rmessan liet haare vriendin niet uitfpreeken; zy ftond met drift op, en verliet MejufFer d'Ermanci zonder één woord te fpreeken; welke vreemde grilligheid van het hart' Mevrouw l'O rmessan weigerde Valmiers te trouwen, en evenwel nam zy het kwaalyk, dat eene andere hem haare hand aanbood. Valmiers liet zich by den Koning aandienen ; hy verzocht een geheim gefprek » deeze gunst wierd hem gereedlyk toegeftaan; by verfcheen voor den Vorst gevolgd van zyn'vader. Wat begeert gy, Valmiers? zeide de Koning met minzaamheid tegen hem, uw gezicht opent op nieuw myne hartewond; myn gemoed is nog geheel vervuld met het verlies van Mevrouw Spinola! Maar; laaten wy daarvan zwygen; de Koningen hebben minder-voorrecht dan andere menfchen; zy  EENE PRANSCHE GESCHIEDENIS. J33 zy moogen zich aan de aandoeningen van het hart niet naar hun genoegen overgeeven; wy moeten ons enkel bezig houden met de belangens van onze onderdaanen. Wat is de rede van uwe komst? — Sire, ik kom om eene gunst van u af te fmeeken , van welke myn hoogst geluk, ja zelfs myn leven afhangt! Ik begeer niets meer dan deeze ééne gunst van myn' doorluchtigen weldoender! Sire , deeze gryzaart , die zich voor uwe voeten neder werpt , die deze! ven met zyne traanen befproeit, die met eerlyke wonden, welke hy voor zyn' Vorst en Vaderland ontfangen heeft, overladen is.... deeze ongelukkige gryzaart is myn vader, die door het Gerecht ter dood veroordeeld is.' — Rys op, zeide Louis, zich naar den Graaf de ' Reminville wendende, men moet God alleen te voet vallen; ik ben bereid om u te hooren; wat is uw geval? Valmiers gaf hierop een omftandig verilag aan den Koning van de geheele zaak, en voegde eindelyk met eene edele fierheid daarby : Ik gevoel, Sire, dat ik geen zoon ben van een' Vader, die iemand zou zoeken te misleiden; ik houd my verzekerd, dat myn vader on fchuldig is, fchoon ik niet wil ontkennen , dat de rechI 3 ters  %%i Valmiers, ters volgens de ingeleverde bewyzen moeten vonnis fen; ik heb nadere getuigenisfen bekomen , die de zaak eene gantsch andere gedaante geeven ; heb derhalven. de goedheid, Sire, van te beveelen, dat het rechtsgeding jm myn' Vader op nieuw worde nagezien; ik beroep my enkel op uwe rechtvaardigheid. Louis wierd getroffen door de edele vrymoedigheid van Valmiers. en kreeg medelyden met dentoeftand van den ouden man0 Ja, zeide hy, ik zal u recht verfchaffen, ik zal myne bevélen geeven tot een nader onderzoek , en ik zelf zal daarby tegenwoordig zyn; het genoegen van de eer van een' braaven man gered te hebben , overtreft by my de roemrykite overwinning; en daarenboven voldoe ik hierdoor aan myn' plicht ais Koning. Echter wil ik u geen borg blyven voor de fpoedigheid van onze rechtsgeleerden , zy zyn voorzeker doorliepen lieden, maar dit alleen mishaagt my, dat zy, even als de llechte fchoenmaakers, het leder met de tanden uitrekken. Thans begon zich eenige fchyn van hoop voor deeze twee ongelukkrgen op te doen. Ke zaak van den ouden Graaf de Remin-  eene. Fransche Geschiedenis , 135 ville wierd op nieuw onderzocht; de waarheid wierd aan het licht gebragt , en zyne onfchuld duidelyk bewezen. De Koning was by alle de vergaderingen, die over dit geval gehouden wierden, zelf tegenwoordig, en het vonnis wierd in zyn byzyn uitgesproken. Zohaast dit gefchied was, riep de Ko> ning uit: Re min ville! ik mag dan nu den waerdigen vader omhelzen van den edelen man, die my het leven gered heeft! en gy (zich naar Valmiers wendende) aan wien ik nooit blyken genoeg van myne erkentenis kan geeven, ik maak u Ridder van alle myne Ordens, en ftel u aan tot een der Opperde Bevelhebbers van myne legermagt, met allen de jaargelden, die aan deeze eertitels ver. knocht zyn. Ach! Sire! Sire! myne traanen beletten my het fpreeken; laatèn deeze traanen, die uit het binnenst van myn hart voortkomen , voor my fpreeken ! o Myn Vorst en Heer! hoe oneindig veel verplichting hebben wy aan u, gy hebt onze eerherfteld, gy verlengt het leven van een' gryzaart, die uwen naam zal zegenen!.... Zeg niets meer, myn vriend; uwe traanen zeggen my genoeg ; blyf my fteeds dienen met dien yver, welke u tot hier toe zo roemryk heeft doen I 4 uit-  ï3# Valmiers» uitmunten, en kom my vooral dikwyls bezoeken ; het byzyn van onderdaanen, gelyk gy zyt, is het aangenaamst gezicht, dat ooit een Vorst kan genieten. — Sire, riep Val miers in verrukking uit, ik wil altoos den naam van Lyffoldaat van den Koning blyven be •> houden; laat dit, bid ik u, fteeds myn voor« riaamfte eertitel zyn,' Welk eene verrukking van blydfchap voor den vader en den zoon ! Spoeden wy ons, zeide deeze laatfte, naar Orleans; laaten wy ons toch haasten om deeze goede tyding aan myne Moeder , en aan MejufFer d'Ermanci bekend te maaken! o Hemel, welk een geluk! Ik word bemind door myn' Vorst, ik deel .in zyne gunst, ik mag my de zoon noemen van een' vader, dien myn hart zou gekozen hebben , zo deeze keuze van onszelven afhmg, ik fmaak het genoegen van hem te redden uit een' afgrond van denden , zyne onfchuld te doen blyken , en hem opentfyk te moogen omhelzen! 'Groote God ! welke dankerkentenis ben ik u niet verfchuldigd' Het ongeluk duurt dan Hechts voor een' tyd, en de deugd word eindelyk nog eens beloond I  eene FrANSCHE GESCHIEDENIS. Ï37 Te Orleans gekomen wierden zy onderrecht , dat Mevrouw de Reminville zich naar het klooster hegeven had, waarin MejufFer d'Ermanci zedert eenigen tyd haar verblyf had genomen; zohaast zy dit vernamen, fpoedden zy zich derwaarts. J>y hunne aankomst was reeds de geheele ftad verwittigd van het gelukkig lot van Valmiers ; het vonnis, waardoor zyn vader in alle zyne eer en luister her field wierd, was reeds algemeen bekend; met één woord men eerde hem als een' Edelman van den hoogden rang, als den gunfteling van den Koning, en als een* krygsman , die zich door zyne dapperheid achtenswaerdig had gemaakt ; kortom , de Graaf de Reminville vervulde thans de plaats van een' elendigen verlchoveling, die voor altoos het voorwerp van de algemeene verachting zou geweest zyn , en de naam van Valmiers verdween te gelyk met het aandenken van alle deeze onaangenaamheden. In het klooster gekomen ftond de jonge Reminville verftomd van verbaasdheid; hy zag eenige nomien, die, met verfcheiden geest» lyke kleederen in de hand , MejufFer d'E tfMAüct omringden, en Mevrouw de Reminville, die , bitteilyk fchreijende, I s haar  138 Valmiers, haar in de armen gefloten hield: Wacht toch, riep deeze laatfle , de terugkomst van myn* zoon af, eer gyuw befluit ten uitvoer brengt. Mevrouw, zeide MejufFer d'Ermanci, uw afraaden is vergeefich , Mevrouw (op Mevrouw l'Ormessan wyzenie, welke daar insgelyks tegenwoordig was,) heeft wederom al haar voorig recht op het hart van uwen zoon gekregen; myne middelen.... zy kon niet verder voortvaaren; zy zag den jongen Reminville verzeld door zyn' Vader binnen treeden , dit onverwacht gezicht deed haar in onmagt vallen, en op de borst van Mevrouw de Reminville nederzinken. Zy kon niets meer voortbrengen dan de volgende woorden: Welnu, Graaf, gy zyt dan eindelyk gelukkig, en de Hemel heeft de deugd en de onfchuld recht gedaanMevrouw. ï>£ Reminville omhelsde beurtelingshaa» ren echtgenoot en haaren zoon. Deeze laatIIl* was doof voor de ge'ukwenfchingen van Jtöevrouw j'O rmessan. —- Moeder, zeg my toch, in Gods naam,.... ei, zeg my toch, wat is rer van MejufFer d'E rmanci.... wat betekenen toch alle deeze omflandigheden ;.... die kleederen ?.... men zou byna denken, dat zy den geestlyken Haat wil aan- nee«  EENS FrANSCHE geschiedenis. Ï39 ncemen ! Ja , Graaf, zeide de ongelukkige Eleonore, gy ziet welk een befluit ik genomen heb. Ik bezat een aanzienlyk vermoogen , en brandde van verlangen om u dat te gelyk met myne hand aan te bieden ; dit was myne eenige hoop , en myn hoog«t geluk; een onverwacht toeval, waarvan ik u de om* ftandigheden nader zal verhaaïen , heeft my allen myne goederen doen verliezen, en my daardoor van dit genoegen beroofd; en nu... verfchynt gy hier op het oogenbiik, waarin ik my gaa affcheiden van de waereld, en van u.... van u , dien ik, om uwe verhevene deugden , boven alle menfchen beminde.... ik bid u, denk niet meer aan my.... vergeet my. Zie hier Mevrouw l'O rmessan, myne vriendin, die my is komen bezoeken, en zulk eene echtgenoote, die u nog heden zo fterk bemint als ooit te vooren, zal ijeter uw geluk kunnen bevorderen dan eene ongelukkige, wiens lot het is eenzaam te fterven. De jonge Graaf wilde haar antwoord geeven , maar zyn' traanen en fnikken lieten geen*, doortogt voor zyne ftem; hy wierp zich neder met het aangezicht op de voeten van MejufFer d'Ermanci, en na een weinig tot zich-  140 Valmiers, zichzelven gekomen te zyn vatte hy haare band, en die met traanen befproeijende riep hy uit: — Volmaakte ziel! meer dan menfchelyk wezen I Gy hebt u dan kunnen verbeelden , dat de Graaf de Reminville niet meer het hart van Valmiers bezat ? Gy hebt dan kuunnen denken, dat de omkeering van myn lot ?.... Wat.... de tegenfpoed geeft u een nieuw recht op myn hart.Gy zyt ongelukkig geworden,' onvergelyklyk'e Eleono« ach ! hoe dank ik God , dat hy my in ftnat gefteld heeft om u voor de rampen van het lot té behoeden , en u te toonen , dat 'e r nog ééne ziel op deeze waereld gevonden word, welke zich misfchien zou moogen vleijendooru van verre na te volgen de achting en genegenheid van de uwe waerdig te worden! (Vervolgens zich naar zyne Moeder, en Mevrouw l'O rmessan keerende) Myne Moeder; en gy, Mevrouw, ziet hier myne gemaalin. o Hemel! riep Mevrouw l'O rmessan, daar 'er thans geene beletfelen meer zyn!.,.. ik dacht.... Daar zyn onoverkomelyke beletfelen van myn'kant, Mevrouw. Hoe hebt gy u kunnen verbeelden, dat ik alle die grievende fraai ten, welke gy myn hart hebt aangedaan , zou vergeeten ? Ik beminde u tot  "eens FaANSCHE GESCHIEDENIS. iii aanbidden toe; deeze Hef ie heeft my lang over* heerd... maar thans zyn myne oogen geopend;.. thans zie, thans gevoel ik met myne gantfche ziel het oneindig onderfcheid, dat Me. juffer d'E rmancizo verre boven u verheft... Ontmenschte , herdenkt gy dan niet meer, ^at§y> gyzelve, my de gevoeligfte flagen hebt toegebragt ?.... Alles heb ik met geduld gedragen. ... maar , dat Mevrouu l'O rmessan ook de zyde gekozen heeft van myne vyanden en vervolgers ! dat zy myn leed, myne verfmaadheid ten hoogsten top gevoerd heeft!.... Zo ik u nog b-minde zou ik zelf myn hart doorflooten .om het aankweeken van eene drift, die zo verblind, en zo onv/aerdig is.... Doch, laaten wy niet meer hierover fpreeken, Mevrouw; wy moeien eikanderen niet meer zien. En gy, myne weldoenfter, myn befchermengel , die God tot myne redding gezonden heaft, ik herhaal het in het byzyn van deeze gantfche vergadering, u bied ik myne hand aan.... Edele, godlyke d'Ermanci zoud gy die durven weigeren? Dit is de gelofte, welke gy moet doen, dit is de band, dien gy aanvaarden moet, ik vlieg heen om de noodige toebereidfelen te maaken tot «ene vereeniging, welke my voor altoos geluk-  i4& valmiers, lukkig zal maaken. (MejufFer d'Ermanci wilde iets tegen hem inbrengen.) Ik hoor niets;.... oog eens, gy, die zó groot, zó edel zyr, zoud gy my willen berooven van het allerverruk?ykst vermaak, dat ooit myne ziel kan fmaaken ? Zou uwe grootmoedigheid wangunftig kunnen zyn van de myne? Ik zal u de flagen van het lot doen vergeeten; laaten wy aan niets 'in de waereld denken dan aan eene liefde , die eeuwig duuren zal. Hoe zuiver is de liefde, wanneer zy de hoogachting ten gronHflag heeft! hoezeer word zy daardoor veredeld en verlevendigd ! MejufFer d'Ermanci. antwoordde hem enkel door traanen ; Mevrouw l'O rmessan fchreidde insgelyks; maar hoezeer verfchilden beider aandoeningen ( De befchaamdheid en de wanhoop dreeven deeze laatfte aan om Orleajns voor altoos te veriaaten. De huwlyksplegtigheid wierd gevierd met eene pracht, die overeenkomflig was metden tegenwoordigen ftaat van den Graaf. Dezelfde Officiers, die 'zich van Valmiers verwyderd hadden, betoonden de groctfte eerbewyzingen aan den Graaf de Remihvil-  eene fransche geschiedenis. Ï43 le en zyne bloedverwanten; zy preezen aU om ftryd zyn' moed , en zyne kundigheid , en Üllykten de gunstbewyzen van den Koning. Mynheeren, zei Je Reminville, ik ben u verplicht voor den lof, dien gy my gelieft te geeven; maar houd my, bid ik u, eene aanmerking ten beste; het verwondert my ten hoogde, dat ik in zo korten tyd in uwe oo-ï gen zodanig veranderd ben! Die geringe goede hoedanigheden, welke gy thans in my erkent, bezat ik reeds toen... Zy lieten hem niet uitfpreeken, maar verzochten hem eenpaarig, dat hy het voorleden vergeeten zou. Welaan hernam de Graaf; maar, ftaatmytoe, dat ik eene zekere voorwaarde daarby voege; en deeze is, dat gy nog een' gast in ons gezelfchap toeiaat. Dit zeggende gaf hy in ftiite zeker bevél aan een' van zyne bedienden; waarop men kort daarna Dols in zag binnentreeden, denzelfden man, wiens neef op het fchavot de doodftraf had moeten ondergaan; by zyne verfchyning was de verwondering op aller aangezichten te leezen; de Graaf ging hem te gemoet, gaf hem de hand, en deed hem naast zyne zyde nederzitten. Ik durt my vleijen, Mynheeren, dat gy wel zult willen deelen in myne gevoelens ; ziet hier ene  144 Valmiers, een' ongelukkiger!, die het flachtoffer geworden is van een onredelyk, wat zeg ik ? van ee,n on« menschlyk vooroordeel,dat myzelven ook getroffen heeft; ik heb dezelfde wederwaerdigheden moeten ondergaan , en das is het mynplichdzyn leed te verzachten , en hem vergoeding te doen V3n het onrecht, dat hy nimmer verdiend heeft, ik za! alles, dat in myn vermoogen is, aarwenden om hem dit droevig ongeval te doen vergeetem; dit is myn plicht, dit is de plicht van eiken weidenkenden mensch. Mynheeren, laat myn voorbeeld u de oogen verlichten, en u de waarheid doen zien ! Laaten wy toch (leeds indachtig zyn aan die gul* den foreuk: Ik ben een mensch, en ik neem dus deel in aUesi d*t den mensek betreft. Wie van u is verzekerd, dat hem niet hetzelfde ongeluk zal overkomen? Wat my betreft, ik zal altoos vermaak fcheppen in den Heer Do lsin te zien , hem te trooften, en met hem om te gaan; laaten wy toch het getal der verfchovelingen niet vergrooten! Deeze woorden met kracht van ziel uitgefproken bewoogen het geheel gezelfchap ter gunst van den ongelukkigen koopman; de natuur zegepraalde, en een ieder befchouwde den Graaf de Rif-  2ENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. Ï45 Reminville als den befchermer en verdeediger der ongelukkigen. Eenige dagen na het voltrekken van zyn ■huwelyk , begaf de jonge Reminville zich naar den Officier, die geweigerd had een tweegevecht met hem aan te gaan « . Wei nu, laag fchepfel ! nu kunt gy geene uitvluchten meer uitdenken. Ren ik nu waerdig om door uwe hand, bet leven te verliezen ? nu weet gy hoeveel ik daaraan kan verliezen! (Darney ftamelde eenige gebroken woorden.) ik wil niets van u hooien ; daar is geen uitftel meer ; gy zult my voldoening geeven ; waar is uw degen ? Darney was genoodzaakt te trekken. De Graaf kon zyne drift niet bedwingen ; hy drong op zyne tegenparjy in , wrong hem den degen uit de hand, doch gaf hem dien terftond edelmoediglyk terug , met deeze woorden: Leef, om in het toekomende dé plichten der vriendfchap en der eer beter in acht te neemen. Darney zocht zich te verfchoonen, en verzocht aan den Graaf , dat zy hunne oude vriendfchap mogten hernieuwen. — Ik heb voldaan aan de püch, K ten  ia6 Valmiers, ten, die de menschlykheid van my vordert, door u het leven te fchenken ; kan ik u verder eenigen dienst doen, maak dan (raat op my; maar de vriendfchap is eene zaak, die de goedwilligheid verre te boven gaat, en kunt gy zelf oordeelen eenig recht op de myne hebben? De Graaf wierd welhaast in alle gezel, fchappen , als het ware , aangebeden Uy kon zich niet genoeg verwonderen over deeze verbaazende omkeering van gedrag en denkwyze omtrent zyn' perfoon; hy fmaakte geen waar genoegen dan in het byzyn van zyne echtgenoote en ouders ; hy ondervond , dat de betovering van eene onberedeneerde drift langzaamerhand verdwynt, dat de waare tederheid enkel ontftaat uit de achting en het onderling vertrouwen, en dat niets dezelve meer duurzaam kan maa-. ken dan de deugd, die zuivere en bekoor* lyke gewaarwording , wier aantreklykheden door den tyd toeneemen , en ons tot den laatften adem toe een onafgebroken genoegen opleveren. De neiging, welke hem aan zyne echtgenoote verbond , fcheen hem van een'  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS. jtf een' geheel anderen aart te zyn dan die drift, welke hem voorheen aan Mevrouw l'Ormessan verhonden had ; en deeze liefdeband wierd nog verfterkt door de geboorte van twee aanvallige kinderen. , De Graaf ging zich dikwyis afzonderen met zyn geliefd huisgezin op een klein land* goed , dat omtrent twee mylen van O rleans was afgelegen. Op zekeren tyd maakten zy zich gereed om het middagmaal te houden onder de fchaduw van eenige wilgenboomen, op den oever van een beekje, dat niet verre van hun landhuis langsvloeide. Reminville had zyne kinderen op zyne kniè'n ; zyn vader ftreelde en fpeelde met deeze lieve fchepfehjes, terwyl de moeder en de gemaalin van den Graaf de tafel bereidden; op het onverwachtst naderde hen een onbekend man, die den jongen Reminville van achte. ren by het hoofd vatte , en hem de handen voor de oogen hield ; de jonge Graaf toonde eenige blyken van verwondering > gelyk ook zyn vader en de beide dame.<-c Zohaast de onbekende hem dus geblind bad, K 2 zeida  zeide hy: Reminville, raad eens *ia ti aanraakt ; gy dacht voorzeker niet , dat ik zo digt by u was. In den eerllen opflag ftond Reminville verbaasd over dien gemeenzaamen toon ; echter was hem de ftem niet onbekend ; hy wrong zich los, en zvn eerrte oogwenk viel op een ring, dien de onbekende aan den vinger droeg; oogenbliklyk riep hy "tt: De Koning!.... Zyt gy het, Sire! — Reminville, laaten wy den- Koning ter zyde ftellen; het is niet de Koning, het is uw vriend, die o komt bezoeken; ik was van voorneemen een togtje te doen naar AmBbitB? ik heb my opzettelyk van de jagtparty verwyderd, dewyl ik wist, dat gy in deeze nabuurfchap een landgoed, had; ik heb de ftoutheid gehad van hier alleen te Komen, _ O, Sire, Sire!.... ach,' vader, moeder, vrouw, kinderen! laaten wy ons nederwerpen voor de voeten van den benen aller Koningen!.... — Omhelst my, myne vrienden.... nog eens, Re minville, laat de Koning voor het tegenwoordige vergeten worden, en denk, dat het uw vriend is, die u komt bezoeken;  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS 149 Ik zié., dat gy zult gaan eeten.... welnu ik nood myzelven op het middagmaal ; gy zult dit immers niet kwaalyk neemen ? Dat zal een recht gastmaal voor my zyn , een vriendenmaal , dat een' Koning weinig te beurt valt. Zohaast zich een ieder aan de tafel gezet had, zeide de Koning: Vooral geene uitzondering, want dan is het uit met het genoegen. De jonge Graavin had zich .intusichen met haare kinderen voor eene, korte poos van het gezelfchap afgezonderd , en kwam thans met hen terug , terwyl de kinderen met eene krans van bloemen naar den Koning traden. Sire , zeide deeze Dame, wy zullen uwe Majefteit gehoorzaam zyn ; wy zullen alle plegtigheden ter zyde Hellen; vergun alleen , dat deeze onnozele wichtjes, die geene ho» velingen zyn , u deeze kroon moogen aanbieden ; de zorgen der opperheerfchappy zullen 11 dezelve niet zwaar maaken. De goedhartige Koning nam met een miniyk glimlachje de bloemkrans van de kinderen aan. Men fpysde vervolgens met dien gullen eetlust, welke by de hooffche gastmaakn onbekend is , en geduurende den maalK 3 tyd  ,5® Valmiers, tyd overlaadde de Koning dit deugdzaam huisgezin met gemeenzaame vriendiykheden. Na het eeten riep hy den jongen Graaf ter zyde , en ging met hem naar een aangenaam lindenboschje , dat door een zach.truifchend beekje doorfneden wierd» Zohaast zy alleen waren zeide de Koning; Reminville, myn hart is overkropt, en zucht om zich te ontlasten ; en deezen troost kan ik in myn paleis niet vinden! ach! (voegde hy zuchtende daarby) wat ben ik ongelukkig ! Reminville, mogt het my gebeuren my eenige dagen in dit eenzaam verblyf op te houden, en deszelfs bekoorlykheden te fmaaken met u en uw huisgezin , verre van die hovelingen , welken* my tot een' last zyn, die nooit de waarheid fpreeken of gevoelen , en die in het binnenst van hun hart meesttyds valsch en on. dankbaar zyn! Ja, Reminville, zy zyn ondankbaar. Ach! hoe weinig kent men den ftaat der Vorsten wanneer men hen dien benyd! Zedert dat ik tot den throon gekomen ben is het bevorderen van het geluk w Fkanx*yk myne hoofdbezigheid geweest?  eene Fransche Geschiedenis. i$% * weest, en nog zyn 'er misnoegden in myn, Hof, die de harde regeering van myn' Voorzaat roemen boven de myne. Die onrechtvaardigen befchuldigen my van gierigheid, omdat ik niet, in navolging van verblinde en verwaande Vorften, hen wil bezwaaren met den last van zotte geldverkwistingen, omdat ik myn volk alle onnoodige belaftingen zoek uit te winnen, en niet wil dat hetzelve het flachtofFer zy van kwaalyk befteede gefchenken, die met het zweet en de traanen der armen bevochtigd zyn. Sire, riep de Graaf uit , zy moogen doen, dat zy willen, men zal u ten eenigen tyd recht laaten wedervaaren, de waarheid zegepraalt toch vroeg of laat, de lasteringen houden op , en de nakomelingfchap , welke alleen het recht heeft om over de Vorften te vonnis fen , zal zich met blydfchap te binnen brengen, hoezeer gy in zegening zyt by uwe getrouwe onderdaanen ; indien gy de proef wilt neemen, Sire, om tot uwe vertroosting te verneemen hoezeer gy door uwe onderdaanen bemind word, verkleed u dan, en begeef u naar de geringe wooningen van den eenvoudigen landman , daar zult gy de taal K 3 varj  VALMt E R S , van het hart hooren, die waare, die treffende loffpraak ! o Myn Vorst! vervul uw ge*moed met deeze denkbeelden, en gy zult ge,voelen welk een geluk het zy te regeeren. Gaat niet het geluk van Vorften dat van mindere menfchen te boven, dewyl zy gelegenbeid hebben om. meer goed te doen dan anderm ? • • v De Koning gaf zich geheel over aan die verrukking van waar genoegen, welke altoos met de ontlasting van het hart gepaard gaat; hy omhelsde nogmaals Reminville en zyn huisgezin met die minzaamheid , welke een' Vorst zo geliefd maakt by aandoenlyke harten. Ry zyn affcheid drong hy fterk by den Graaf aan om by hem aan het Hof te komen. Ik heb volftrekt een', vriend noodig, zeide Louis; dit ampt is nog open, en myn Lyffoldaat is de eenige man, die het kan waameemen. De Graaf toonde in het vervolg , dat hy zülk eene luisterryke uitzondering ten hoogfte waerdig was; hy was de vertrouweling en de öoszemvriend van den Koning, en deed hem ge-  eene FrANSCHE geschiedenis. 153 gewigtige diensten aan het hoofd der legers én in hst geheimvertrek; hy had daarenboven het genoegen van te zien, dat zyne kinderen niet van hem ontaardten. Welverre van de twee groote ftandsverwisfelingen, welke hy ondergaan had , te willen ontveinzen, verhaalde Reminville. zelf die aan een' ie • der',- zohaast de fortuin hem een weinig be gunstigd had, gaf hy het geld , dat hy uit de nalatenfchap van Lorimond getrokken had, aan deszelfs geldzuchtige erfgenaamen terug, en toonde hen zelfs in het vervolg blyken van zyne erkentlykheid; ook bleef hy zich fteeds opentlyk verkiaaren voor den befcherraer van Dols in, en deszelfs familie. Wanneer men hem geluk wenschte met den hoogen trap van eer tot welken hy was opgeklommen; gaf hy altoos met aandoening ten antwoord : Ik ben voorzeker thans zeer gelukkig ; ik word bemind van myne familie, de Koning overlaad my met gunstbewyzen , en toont, dat myne toegenegenheid hem niet onverfchillig is , maar myn geluk zou volmaakt zyn, zo ik vóór myne dood het geluk mogt hebben van het menschdom verlost te zien van éie vooroordeelen, welken hetzelve fchande £ 5 aan:  Valmiers , aandoen! Intusfchen is de Graaf d e Re^ minville overleden benevens zyne nako» melingfchap, zonder deeze gelukkige omwenteling te moogen zien, en het is zeer waar» fchynlyk, dat, in weêrwil van alle onze wysbegeerte, en allen onze boeken, niemand di© ooit zal zien. EIND E.  M A S S O U D. EENE OOSTERSCBE GESCHIED SMIS. Naar Het Hoogduitsch ?ah des Heer Meiss sek.   MAS SOÏÏB0   *57 M A S S O U D EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. e Heerfchappy der Kalifsdie, £?■ rs % toen dezelve in haaren ?rootften luister was, de pracht der oude Romeinfche Keizers , en die der laatere Othomanifche Sultans verre overtrof, verloor langzaamerhand haare grootheid. Naardien het niet mooglyk was,|dat één erikei man alles zelf kon regeeren van het óóst tot het west, van Ar abi è'n tot Span jen, bedienden zichde Kalifs van Stedenhouders, onder den titel van Emirs, en Vizieren, die zei ven 2Ïch welhaast opwierpen tot Opperhoofden , en hunne Meesters niets anderslieten behouden dan een' grootfchen titel, en eenige nietsbeduidende eerbewyzingen, zoals hen by plegtigë gelegenheden den ftygbeugel aan te reiken; in  lsg JVJassoud» in de openbaare gebeden eerst genoemd W worden , en meer dergelyke beuzeiingen. Dikvvyfs gebeurde het dat een Emir met alle tekenen van eerbied Bagdad inkwam, en met de grootfte onderdaanigheid naast het paard van zyren Opperheer te voet naar het paleis ging, om hem daar — te ontthroonen. Dit is juist de rede, waarom de Oosten fche Gefchifdenis opgevuld is met de lotgevallen van zoveel hoogverheven, doch'byna even fchielyk vervallen genachten- De ftam. men der 'gaskkvidcn , Bouïden, Ajoubiten, en meer anderen zyn de gefchiedl.undigen genoegzaam bekend. Doch onder allen die flamroen heeft de Stam der S el ju ks de anderen in roem, vermogen, en duurzaamheid overtroffen. De zoonen van een' vluchteling, die ter naauwer nood zyn leven redde uit Khosoab, en naderhand door dapperheid en moed beroemd wierd, en zich een aanhang maaW, met minder dapper en onderneemend maar gelukkiger dan hun vader, wierden welhaast zó magtig, dat binnen den tyd van dertig jaaren lang de landen van den Tioer af tot aan ö den  2ene OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. 159 den Oxus toe hen onderworpen waren. —-« Van toen af aan begon men hen Sultans van Kagdao te noemen, en hunne nakomelingen heerfchen nog tegenwoordig op den throon van Constantinopolen. Sultan Massoud was een van deezen ftatn. De Ryken van P e r s 1 ë n en Irak waaren hem ten deel gevallen , en hy ver. koos, gelyk de meeste Vorften van dien tak, I s p a h a n tot zyne Hofftad. Hy bezat alten den moed, die in dien tyd de Mo ha mme* d a a n e n , en in het byzonder zyn' ftam fcheen eigen te zyn, doch • behalven deezen had de opvoeding ; welke zyn' vader hem» onder het opzicht der voornaamfte geleerden van zyn Ryk had doen geeven ,* hem zulk eene zucht tot konden en weetenfchappen ingeboezemd , dat hy liever by zyne boeken zat dan zich in het boogfchieten oefende, en dat hy, zonder voor den oorlog bevreesd te zyn, of dien te fchuwen, dien echter nim^ mer zocht, en liever een gezelfchap van .Dichters en Wysgeeren dan van Krygsbevelhebbsrs rondom zich zag. Dit kwam niet 'overeen met de denkwyzs van  ïöo M A S S O ü ö , van zyn volk of van zyne eeuw. Zyne voor* Ouders, die alien van krygszuchtigen aart geweest waren, hadden het volk in de verbeelding gebrast, dat niemand dan dë dapperile onuer hen waerdig was den throon te beklimmen ; en ingevolge van dit-denkbeeld begon het volk, zohaast Sultan Massoud de uitdaaging vaneen' zyner nabuuren, Ata Bes Nadir, door middel van een gezantfchap, en niet door dè wapenen, uit den weg ge. luimd had , en 'er een geheel jaar zonder oorlog verlopen was, zaamen te rotten , en de oproerigften onder hetzelve zich te verbeelden , dat het hen vryftond allerhande muiteryén en oproerigheden ongeftraft te pleegen. Zy kenden Sultan Massoud niet; zyne gramfchap ontbrandde niet ligt, maar, wanneer dezelve eenmaal ontftoken was, dan geleek die naar het uitbarften van een' brandenden berg , wiens vuurftrooin alles verteert, dat hy in zynen loop ontmoet, Zohaast Massoud eenmaal zyn zwaard getrokken had, zwoor hy de dood aan ieder' oproerigen, die hem het hoofd durfde bieden , en ftak het niet wederom in de fchede zonder aan zyn woord voldaan te hebben. Hy zegepraalde at-  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. I6"l kltoos; veelen fneuvelden door het zwaard, en veelen door de handen van. den fcherprechter. De hoofden der voornaamfte oproermaakers wierden boven op de poorten van Ispahan ten toon gefteld , om anderen daardoor van dergelyke zaamenzweeringen af te fchrikken. Doch des niettegenitaande had Massqud meer de goedheid gehoor gegeven dan de geftrengheid. Berouw en te voet vallen hadden veelen het leven gered; en, zohaast hy als overwinnaar in zyne Hofftad terug gekeerd was, legde hy het zwaard af, en gaf zich weder geheelenal aan de weetenfchappen over; dewyl hy oordeelde nu genoeg getoond te hebben, hoe vreeslyk zya te lang getergd geduld was , wanneer het tot ongeduld overlloeg, en thans de vruchten van zyne overwinning hoor)te te fmaaken. Doch deeze ingebeeld 3 rust duurde flechts weinige maanden. Geen zaad fchiet zo fchielyk op als dat van het oproer, en de geringfte wortel , die daarvan overblyft, breid zich dikwyls verder uit dan de eerfte ftam. De oproerigen waren nog fteeds in* verbeelding, dat niet de wysheid of de dapperheid van Massotd, maar L at-  IÖZ M a s s o u d," alleen zyn geluk hen had ondergebragt; en zohaast in de afgelegenfte provinciën een hoop roovers eenige reizigers had uitgeplunderd, of een dronken of losbandig foldaat een' burger geflagen had, dan fchoof de geheele provincie terftond de fchuld daarvan op de werkloosheid van den Vorst, en beklaagde zich opentlyk , dat hy beter gefchikt was om over een gedicht te, oordeelen dan om voor de veiligheid van zyne landen te zorgen. Het duurde ook wederom niet lang of de misnoegden vonden lieden, die zich tot hunne aanvoerders aanbooden , en het grootst gevaar hing Massoud reeds boven het hoofd éér hy daarvan de minile gedachte had; hy kreeg uit twaalf provinciën tevens tyding van opirand , en zag zich dus andermaal in de noodzaaklykheid om voor zyne heerfchappy en leven,te ftryden, en zulks wel tegen zyne eigen onderdaanen. Een toeval vergrootte de neteligheid van den toeftand, waarin hy zich bevond. Een van zyne nabmiren , Ata Eeg Kaled, 4e onlusten, die in Irak, eene provincie, $ie altoos meest tot oproer genegen was ge- v weest,  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. 163 weest , ontdaan waren, befpeurd hebbende, befchouwde dezelven als eene bckwaame gelegenheid om zyne magt' te vergrooten, en maakte eene verbindtenis met de oproerigen. Van toen af waren het niet meer zaamgerotte hoopen, die ongeoefend, en met allerhande foorten van geweer gewapend waren, maar integendeel geregelde krygslieden, Van beide kanten wierd met kundigheid en dapperheid geftreden en deeze oorlog duurde meer dan twee jaaren. Ook in dit geval diende het geluk Sultan Massoud in zyne rechtvaardige zaak. De muitelingen wierden overal geflagen , hunne fchuilplaatfen verftoord , hun» ne medehelpers verjaagd, en Massoud keerde , met eer en buit overladen,zegepraalend naar Ispahan terug. Maar , helaas 1 Massoud was by zyne terugkomst niet meer dezelfde. Zyne handen, die met bloed bevlekt waren , hadden lust gekregen in het bloedvergieten. De noodzaaklykheid om oproerigen te ïtrarTeii had hem gewend menfchen te zien vermoorden. Zo menigmaal bedrogen zynde van lieden , op welken hy vertrouwd had, vertrouw» de hy thans niemand meer. Eene ondervinh 2 ding  t$4 Massoud,1 ding van twee jaarert had hem geleerd, dat hy, of van zyne zachtmoedigheid , of van zyne kroon moest afftand doen. Dit laatfte vond weinig ingang by hem, en dus befioot hy een' tydiang- dwingeland te zyn, en; dit voornemen verkeerde welhaast in eene gewoonte. Thans was de oorlog geëindigd, en alles in rust, behalven zyn eigen hart. Tot tweemaal toe had hy de muitery gedempt; en nu befloot hy dezelve onmooglyk te maaken, ert dit deed hem genoegzaam even ligt onfchuldiSen voor fchuldig houden als hy te vooren lchelmen voor deugdzaame menfchen gehouden had. Thans wierd hy achterdochtig omtrent een' ieder, die door het volk bemind wierd; omtrent een' ieder, dien hy zelf had groot gemaakt; omtrent een' ieder', wiens uitzicht en gefprekken moed en grootheid fcheenen aan te duiden. " Kortom, om het leven te verliezen, wis 'er by hem nu niets meer noodig dan bet vaderland dienst gedaan te hebben , of genegenheid te toorien om zulks te willen doen. Hoevuurig wenschten PfiRsiëwenlitAi?: nu  EENE OOSTERSCHE- GESCHIEDENIS. l6$ nu in hem den eertyds verachten, zachtmoc* digen Massoud weder te vinden! Te meer, daar de hoop, van. welhaast van hem verlost te zullen worden, van den eenen kant vernietigd wierd door Massoud's jeugd, en fterk lichaamsgeftel, en van den anderen kant door de genegenheid van het krygsvolk, dat hy, volgens de gewoonte der Tirannen, altoos vleidde. En hoe zou het hem niet be« inind hebben, daar elke tyding van een' opftand voor hetzelve een vreugdefeest was. Hy kreeg daardoor gelegenheid^ van zich te vestigen, en het krygsvolk van zich te verryken. Elke bloedvergieting maakte hem meer gefreesd, en meer begeerde hy niet. De weg van de deugd tot de ondeugd is afhellende ; men moet zich bedwingen om dien niet met één' enkelen fprong te voleinden ; maar de overgang van de ondeugd tot de deugd is even als het beklimmen van eene fteile rots; duizenden ftorten weer neder , en duizendmaal duizenden waagen het niet eenmaal dit te beproeven. Dus was het ook zeer natuurlyk, dat niemand eenige hoop had op de betering van Massoud; dat de wensch naar zyne dood de eenftemmige wensch wierd L 3 van  100 Massoud, van alle weidenkenden , en van allen , die waarlyk hun Vaderland beminden ; en nog natuurlyker was het, dat niemand zyne eigen oogen durfde gelooven, toen hy op het onverwachtst eene volftrekte omkeering in het gedrag van Sultan Massoud ontdekte- Hy had den tyd van twee weeken in eene Sombere droefgeestigheid doorgebragt ; voor weinigen was hy te fpreeken geweest, en zelfs tegen deezen had hy zich juist wel niet ^emelyk en ftuursch, maar koel en onverfchillig getoond ; op het onverwachtst verfcheen hy weder in den kring zyner hovelingen, aan . het hoofd van zyn leger, en voor" de oogen van zyne onderdaanen met een gantsch ander voorkomen. Een bedaarde êrnst had de plaats ingenomen van zyn' fcbrikverwekkenden oogwenk. Zyne wys van beveelen was groot zonder trotsch te zyn. Hy bleef nog fteeds de geftrenge ftraffer der ondeugd, en de ontzagfyke bedwinger der wederfpannigen; maar hy deed niet langer de onfchuldigen met de. fchuldigen lyden. Geen rykdörü kon langer voor eenig misdryf boeten; deugd en verdien Men wierden wederom de middelen om in zyne gunst te geraaken, en •ea  eene oostersciie geschiedenis. IÖ? een oprecht berouw vond doorgaans genade. Boven zyn' throon deed hy de volgende fpreuk van een' Perfifchen Dichter met [gulden letteien fchryven; „ Vloekt den Vorftenzoon, die zyn rechteroor voor zyne Sultane, en zyn „ linkeroor voor zyn' Wazir open „ houd." Zyn gedrag beantwoordde ook daaraan. Hy befteedde drie vierde deelen van den dag tot het regelen der rykszaaken, en het vierde was gedeeltelyk aan de letteroefeningen, en gedeeltelyk aan het vermaak gewyd. De kunsten en weeten fchappen omringden wederom gelyk te vooren zynen throon. Het krygsvolk bleef geducht zonder zich echter aan buitenfpoorigheden te durven fchuldig maaken. Deeze verandering in het gedrag van Massoud was al te zeldzaam om niet het voorwerp der algemecne verwondering te worden. Men vond in de jaarboeken veele voorbeelden, dat Vorsten, die voorheen Vaderen dss volks geweest waren, dwingelanden waL 4 1633  1,68 Massoud,1 ren geworden; maar van het tegendeel vond men niet één voorbeeld. Men maakte allerhande gisfingen, en niemand kon echter de waare oorzaak van deeze verandering ontdekken , vóór dat dezelve door zeker toeval aan den dag kwam. Abdallah $efi wierd voor een' der wyste mannen van het Ryk gehouden, en was ook inderdaad dien eernaam waerdig. Zyne deugd evenaaarde zyne geleerdheid. Men vond in het gantfche land Hechts vier of vyf Fakir's, en twee of drie Priesters, die hem nydig warend de eerften waren het omdat hy hun godsdienftig ledigloopen niet met ryklyke giften wilden beloonen, en de anderen, omdat hy eenige woorden van den Koran niet naar den letter wilde begrypen. Hv was op zekeren tyd in gezelfchap met een' Inum, en verfcheidenmindere Geesttyken, en het gefprek viel op de verandering in het gedrag van Massoud. Een. der Priesters beweerde, dat hy door zyne onafgebrokene gebeden , en door een vasten van veertien dagen den grooten Propheet tot dit wonderwerk bewogen had. De Iman fprak hen tegen , en roemde; claü eene ernfh'ge vermaaning, die hy aan den. Sul-  r ïenr oostersche c/eschiedenis. Iö> Sultan gedaan had, doch die tot nu toe aan niemand bekend was geworden; deeze verandering in deszelfs hart had te weeg gebragt. Een derde, wat waereldkundiger dan deeze twee , fchreef deeze gelukkige omkeering toe aan de eene of andere fchoonheid van zyn Harem. Kortom, een ieder meende meer te zien dan een ander , en zag intusfchen niets. Abdallah had deeze redentwist met de grootfte gelatenheid aangehoord; zelfs bleef hy lang weigerig om zyn gevoelen te zeggen, toen men hem dat afvroeg. Eindelyk zeide hy; Hoe kan ik oordeelen over de oorziak van eene verbetering, die misfehien nog zeer twyfelachtig is. Pilpai {*) zegt : „ De Leeuw, die van de jagt vermoeid is, rust fomtyds, maar, wee! dengeenen, die zi:h op deeze. fluimering verlaat; want dezelve ftrekt enkel om hem nieuwe krachten tot moorden te geeven." Mis. (*) Een overoude en alomberoemde Fabeldichter, wiens werken de vermaarde Nusu/rvanh te Pertifeke taal deed overzetten, en ondsr de Ooforfche volken in zeer hosge achting zyn.  170 Massoud, Misfchien had Pilpai zich ten rechten, tyd van deeze fpreuk bediend , doch mes Abdallaji was dit voorzeker gantsch anders gelegen; zyne wysheid, hoe groot die anders ook zyn mogt beging hier een* graven inisflag. Want, hoezeer diegeenen , tegen welken hy zich zo vry uitliet, zyne vertrouw de vrienden fcheenen, zo waren onder de* zeiven echter Priesters, en wel daarenboven Priesters, die hy tegengefproken had; welk eene onvoorzichtigheid! Nog geene vierentwintig uuren waren'er verlopen of Sultan Massoud wist dit geheel geval tot één woord toe, en gaf bevél, dat men Abdal. l ah voor hem zou doen komen. Hy kwam ; de doodlyke bleekheid zyner wangen, zyne befchroomde Wikken, en zyn ongewisfe tred gaven duidelyk te kennen wat hy vreesde, en dat hy niet behoorde onder den ry van die dwaaze wyshoofden, die voorgeeven'voor alle aandoeningen ongevoelig jte zyn. Zelfs de vriendlyke glimlach van Massoud kon hem niet gerust Hellen, hy vreesde die even als den zonnefchyn by eenopkomend on weder Geduurende een' geruimen tyj heersch- te een diep flilzwygen. JDe oogen van allen dc .  eene oostersche geschiedenis. I?! de hovelingen waren op den Su'tan geves:igd, en allen beefden zy voor het lot van \ b dalla h. Massoud bemerkte, dat deeze wederwraak hem gelukte; hy nam een' vry langen tyd genot van dezelve, dewyl hy befloten had, dat dit de eenige ftraf zou zyn: eindelyk vatte hy dus bedaard het woor \ op: —> Ik dank u, Audallah , dat , dewyl gy my tot een voorwerp van vergelyking ve«-ko. zen hebt, gy ten minde het edelftj van alle dieren nevens my geplaatst hebt. Maar, zeg my nu, met alle de vry.noedigheid, die een' wyzen betaamt, hefchouwde gy op dat oogenbiik den leeuw als Koning van het woud , of als den eerften der verfcheurende dieren ? — Abdallah boog zich tot de aarde : —Beheerfcher der Geloovigen, naardien het een der edelfte eigenfchappen van den eenigen God is, en de groote Ali zelfs zvne moordenaars vergiffenis gefchonken heeft» hoop ik.... Dat ik dit loflyk voorbeeld zal navolgen. —Myn Vorst, gy gebied my vrymoedig tefpree» ken, en dit zal ik doen al zou deeze dag geen' avond voor my hebben. Toen ik my van dee*  3?2 M a s s o ü d,1 deeze onvoorzichtige gelykenis bediende,"' twyfelde ik aan de" waare verbetering van uw hart; enbefchouwde den leeuw in zyne wreedheid, en niet in zyne grootmoedigheid, en dus ben ik doodfchuldig, zo gy my geen vergiffenis wilt fchenken dm uws zelfs wille. . Hoe, om myns zelfs wille ? — Ja, myn Vorst, om uws zelfs wille. Het is thans meer dan ooit in uw vermoogen, my, en allen, die zo denken gelyk ik toen dacht, van het tegendeel te overtuigen. Zo gy my^vergiffenis fcbenkt zult gy hen befchaamen;" en zo gy de geftrengheid gehoor geeft, zullen zy zeggen, dat ik de waarheid gefproken heb, en als een martelaar geftorven ben. — Gy hebt u wel,verdeedigd, Abdallah. Die bewust is van zyne eigene zwakheid, zoekt ook by anderen de zwakke zyde te treffen, en dit is u met betrekking tot rny voikomelyk ge. lukt. Ik vergeef het u; doch om te tooften , dat deeze gunst niet het bloot uitwerkfel is van myn' hoogmoed, en. om tevens, zoveel mooglyk, het denkbeeld , alsof myne betering flechts voor eene korte poos, of eene list  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS, lj$ list ware, voor altoos weg te neemen, zal ik u en allen myne Hovelingen het geval ver haaien , dat meer uitwerking gedaan heeft opinyn gemoed , dan de voorgegevene vermaaning van den Imm , waarvan my niets bekend is, dan allen de gebeden der vroome Dsrvifchen , en zelfs meer dan al het morren van myne onderdaanen. Ik heb heden des te beter gele* genheid om u hiervan verflag te doen, omdat de eenige man, dien het begin van myn verhaal zou doen verfchrikksn, hier niet tegen» woordig is; geeft my derhalven gehoor. Het is, ulieden allen bekend in hoe groote achting Abdul Me hem et van het begin myner regeering af aan by my geweest is; zedert hoe langen tyd hy als eerfte Staatsdienaar in den raad , en in het veid zich myn vertrouwen en de genegenheid des volks heeft weeten verkrygen, en hoe billyk hy het een door getrouwheid en ervarenheid , en de andere ^por een verftandig gebruik van zyne rykdommen verdient. Veelen der Hovelingen verbleekten van riydop het hooren van deezeloffpraak. M ass o üd bemerkte dit, en zag hsn fterfe aaft; dit  *74 M A S S O ü D, dit deed hen op het oogenbiik bloozen, waarop hy glimlachende aldus vervolgde: Éénmaal heeft hy tegen zyn' wil een' misilag begaan, naamlyk toen hy my den raad gaf, dat ik de oproerigheden myner onder* daar en met geftrengheid ?.6u te keer gaan. Gy weu tot welk een uiterfie deeze geftreng. heid welhaast overfloeg. ... doch laaten wy voor dit bloedig tooneel het gordyn Isaten vallen! Het is voor my ftrafs genoeg , dat ik als Vorst-genoodzaakt ben myzelven in uw hyzyn fchuldig te verUaaren. -— Van toen af wierd het ampt van myn Vizier te-zyn ten uiterile gevaarlyk. Desnierregenfbande bleef Abdui RdïHEMET nog lang in myne gunst; zyne verdienden, en de verplichting welke ik aan hem had, waren te groot dan dat ik die 20 febieiyk zou hebben kunnen vergeeten; doch eindelyk wierd myne yverzuchtigheid gaande gemaakt, toen ik, by zyr e terugkomst uiteen' veldtogt, het volk by menigte hem te gerroet zag gaan , en hem geluk hoorcre wenfchen; toen begon ik hem als eer mededinger te befchouwen, en hem we naas voor een* bpenbaaren , vyand te houden Van dat oogenbiik af aan befloot ik zyne dood; doch de  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS, IJ< ïiefde van het volk, zyn vermoogen, en zyne doorzichtigheid maakten my even bevreesd om hem te laaten leeven of hem om hals te doen brengen, en deeze vrees deed my voor het eerst in myn leven tot eene valfche list myne toevlucht neemen. In myn' lusthof, aan den Tiger, is eene plans, daar de aarde door de kracht van den flroon vin onderen geheel weggespoeld is; eene rots, wier top zich verre over den vloed uititrakt, weert ter naauwer nood de woede der golven af, want van tyd tot tyd areeken ook (tukken daarvan ,if, en derzei ver hoogte en ftViite is zo verfchrik'yk , dat de oogen draai ien, wanneer men in de diepte neder ziet. Ik befloot met hem naar deeze plaats te wandelen onder den fchyn van een vertrouwlyk gefprek, hem met mynè eigene hand, wanneer hy minst daarop bedacht was van de fteilte af te werpen, en dan met eene geveinsde droefheid zyne dood aan een' öngelujkkigen mistred te w^en. Om hem des. te minder achterdocht te geeven betoonde ik hem nog meer vriend, fchap dan te vooren, en overlaad Je hem met sunstbewyzen en gefchenken; gebruikte hem .al-  ï<76 M A s s o u r>," alleen als myn' raadgeever, en nam hem al« toos met my by myne ochtendwandelingen. Thans dacht ik alle noodige toebereidfelen gemaakt te hebben; de ochtend, dien ik tot den laatften van Me hem et's leven beftemd had was verfchenen; hy zelf was aan myne zyde by deeze gevaarlyke wandeling; de nood. lottige plaats was niet meer dan drie fchreden van°ons af, toen ik, die op dat oogenbiik aan de buitenzyde ging , door een' toeva!, öf liever , door eene fchikking der Godlyke Voorzienigheid, ftruikelde, en op een loshangend Huk van de rots trad, hetwelk afbreekende den grond van onder myne voeten deed weg vallen, en my in den vloed zou hebben doen nederftorten, zo niet myn metgezel my by den arm gevat en met ongelooflyke fnelheid en kracht terug getrokken had. Schoon gy, Abdallah, de wyste van myne onderdaanen waart; fchoon gy zelfs de wyste van allen de zoonen van Adam waart, ja, al had gy de pen van den Engel, die alle onze daaden in het Paradys optekent, (*) dan zoud CO Men vind hiervan eene °raftandi2e tofchryving  BENE OOSTEBSCHE GESCHIEDENIS. tff f,ou& gy nog niet in ftaat zyn de aandoening te befchryven, welke, ik gevoelde, toen ik my zo onverwacht gered zag; en zulks wel door de hand van Me hem et! Gy allen weet, dat ik in een' veldflag nimmer de dood ïieb gevreesd, dat ik het doodsgevaar geene enkele fchreede ontweken ben. Dus kon het niet de bloote vreugd over myne behoudends zyn, die myn gemoed thans zo Merk ontroerde. Doch, gered te zyn door dengeenen, wiens dood ik befloten1 had ; geretl te zyn naauwlyks drie fchreden verre van de plaats, die ik tot zyn graf beftemd had; myn leven gefteld te zien in de hand van hem, wiens Jeven ik in.myne hand dacht te hebben, deeze aandoening, deeze mengeling van fchaam * te, blydfchap , wroeging, en dankbaarheid overmeesterde my geheelenal. Ik ftaaroogde eenige oogenblikken lang ftilzwygend op den noodlottigen oever; viel vervolgens Meii fiat et om den hals , en kuste hem uit den grond van myn hart j vervolgens rukte ik my afin de verdichte hemelreis van Mohammed, die ónder de T ufi ken zo berucht is. Deeze was z<5 groot dat het ververren zyner oogen zich tot zeVentigrlui^ 7end dagreizen «Uitrekke. M  178 Massoud, afgemat en fpraakloos van hem los, ylde naar myn geheimvertrek , en wierp mv op myn aangezicht neder voor den eeuwigen God. Weinig woorden , maar des te meer hartelyke zuchten heb ik aan hem opgedragen. Dus bragt ik den gantfchen dag in eenzaamheid door. Ie>ler oogenbiik wierd de overdenking, hoe zwak ik in alle myne grootheid was, en hoezeer ik, fchoon boven anderen verheven , hunne genegenheid en byftand noodig had, meer en meer levendig in myn gemoed; eindelyk befloot ik , ter vervrolyking van myn' geest, de openbaare huizen van Ispahan verkleed te gaan bezoeken. In de eerfte iaaren van myne regeering had ik dit reeds menigmaal gedaan. dewyl ik my toen, als een huisvader in het midden van zyn huisgezin, overal veilig achtte. Doch naderhand had de vrees by my de plaats van het vertrouwen ingenomen; dezelve kwam nu ook wel weder in my op; maar de overweeging, dat de Voorzienigheid my deezen ochtend niet voor eene zo nabyzynde dood zou behoed hebben om my onder een veel geringer gevaar te doen vergaan, verfterkte my, en ik ging uit na my zo veel veranderd te  ièm Oostersche Geschiedenis. 17$ le hebben , dat ik zeïf my in den fpiegel naauwi lyks kende. Na eenigen tyd rondgegaan te hebben ging ik in eene der herbergen zitten een weinig re rusten, eischte S*rbetht en zat ftilzwygend, en nog fteeds vol van overpeinzingen , het gewoel der komenden en gaanden, der eetenden en drinkenden, der fpreekenden en zwygenden aan te zien. Het hooren noemen va» myn' naam in een' anderen hoek van de zaal wekte my uit myne afgetrokkenheid. Ik keek rond en zag een' eerwaerdigen grysaart zeer diep in gefprek, en rondom hem eenige jonge lieden, die hem met oplettendheid aanhoorden. Ongemerkt naderde ik zo digt, dat ik zyne woorden ver. liaan kon, en de fcherpheid van myn gehoor maakte zulks moogiyk op een' afftand , die verre genoeg was om geene achterdocht t@ geeven. Myne nieuwsgierigheid verkeerde weihaas; in verbaasdheid , toen ik hoorde , dat myn geval van den morgenftond het onderwerp van hun gefprek was. „ De goede wenfchen en de zegeningen van al het volk hebben fteeds alle de daaden van Abdul Me heiiet verzcld, " fprak de oude man, „ maar M 2 ik  j£>ö M Jk S S O ü d» ,v ik twyfel zeer fterk, of die deeze laatsgé* pleegde daad ook zullen verzeilen. " „ Uwe twyfelhlg zou wel waar kunnen: „ zyn, Vader; " zeidfe een der jongelingen uit den kring, „ maar ik fmeek u, een wei' nig omzichtiger hi uw fpreeken te zyn. Uw uitroep, by bet verhaal van den Hoveling . gaf maar al te duidelyk te kennen, wat gy van het geval dacht, en gy weet, dat geen oor fcherper hoort dan het oor van een* Tiran ,* en dat geen mond klapachtiger is dan di« van een1 Hoveling.'* „ Laat ieder, wie hy ook zy, dit hooren en overbrengen, " antwoordde de oude man; „ wat gaat het my aan, of dit gryze hoofd het doel word van een* Tiran, dan of deeze verdonkerde oogen, ©en weinig laater door den ouderdom gefloten -worden ? Gaarne , zeer gaarne zou ik het gewilligiyk aan het zwaard opofferen, zo ik daardoor het juk van P e ëS s i ë n verligten, of het hart van Massoud verbeteren kon. Ik ben nu tagtig jaaren oud geworden, en vyftig jaaren zyn 'er verlopen zedert de dood van myn' vader. By zyn overJyden vond ik* in zyn' kelder negen flesfen zeer  EE2TE OoSTERSCHK GESCHIEDENIS» ouden en kostha'aren wyn. Dit is de eenige wyn, dien ik In myn' gantfchen leeftyd, tegen het gebod van den Propheet, gedronken heb; ik heb die niet gedaan dan by pleijtige gebeurtenisfen, en ook heb ik die alle nog niet uitgedronken. Twee derzelvc heb ik gebruikt toen myn eerfte zoon geboren wierd; ,twee anderen toen Massoud's Vader Ispa" ii a n en geheel P e r s i ë n door eene zegenryke overwinning gered heeft, en neg twee toen Massoud zeif den throon beklom. Nu zou ik de drie overigen u gaarne ten beste geeven , wanneer ik hoorde, dat hy geftorven was, of, dat hy zich gebeterd had." Een ieder van hen glimlachte over ditopenhartig gezegde van den ouden man ; maar myn hart was wel zeer verre van lust tot lachen te hebben. De iraanen kwamen my in de oogen ; ik laat u zeiven oordeelen, of het traanen van fchaamte , of traanen van berouw geweest zyn; dit kan ik u intusfehen verzekeren , dat het geene traanen van gramfchap waren. Eén dag te vooren zou deeze vrymoedige redeneering den ouden man mififchien het leven gekost hebben; doch thans drong die zeer diep in myn reeds getroffen hart, M 3 ver-  Massoud;1 vervulde hetvmet geheel andere aandoenïra; gen , en noodzaakte my om te vertrekken , uit vrees, dat myne ontroering my misfehien verraaden zou. \ „ Hy wil dan, s' zeide ik by myzelven? 9, myne dood nog plegtiger vieren dan de heugiykfte gebeurtenisfen van zyn leven! De geboorte van zyn' eerften zoon vierde hy met twee flesfen , en myne dood wil hy met drie, 45:1 wel met zyne drie laatfte flesfen viereno Massoud! zo dit eens, niet de taal van éénen man, maar de Item des gantfehen volks ware! en ach' zy is het! Indien op dit oogenbiik de angftender dood myn hartbenaauwden, zou dan niet het denkbeeld, dat duizenden zich verheugen in myne elende, veel grievender zyn dan de wreedfte folteringen ? Drie flesfen wyn voor de tyding van myne dood! ' ■ - Dus klaagde ik by myzelven, en bedacht eerst lang naderhand, dat hy die wilde uit» drinken op de tydmg van myne dood, of, van myne 'verbetering. Zohaast dit laatfte my in de gedachten kwam, nam ik een vast beDuit om voortaan een geheel ander man te zyn.  DE HEILIGE MISSE. JJJ GEBED. XVJij bidden u dan, ó eeuwige God, " wien alléén de offerande en de aanbidding toekomt ,wij imeken u doorJefus Christus uwen Zoon, neem dit offer uit onze handen aan,zegen het:: wij dragen u hetzelve voornamelijk op voor uwe heilige Kerke, bellier, bewaar haar; fla ook een gunstig oog op onzen H. Vader den Pau* en alle de Herders uwer Kerke, als ook op onze overheden, en alle gelovigen. De Priester houdt de gedagtenis der levenden. Laat mij toe, ó mijn God! dat ik u onder uwe andere dienaars cd dienaresfen bizonderlijk bidde voor de genen, die mij bellieren, voor mijne bloedverwanten , vrienden, enz. bier kan men zig de Perfonen voorjlelïen, waar voor men bidden wil. Ik bid u ook voor den Priester, die u deze offerande des Tofs opdraagt , voor allen die hier tegenwoordig zijn, om u, ó God te verheerlijken, en de zaligheid hunner zielen te erlaDgen, De  184 Massoud," dit rnet zulk eene verzekerdheid durft aankon- digen? " ,» Ik ben een uwer geringfte, maar echter een .uwer getrouwfte dienaars ; ik ben een zoon van den ouden man, van wien gy ge* furoken hebt, en ik ben bovendien tegen. woordig geweest by het gefprek , dat zo ffcerk op uw.gemoed gewerkt heeft. Toen gister* avond myn vader zyne vier zoonen rondom zich zag, fprak hy ons op de volgende wyze aan: " Kinderen, myne oogen worden duifter; ik befpeur, dat de fterflykheid, die on» affcheidbaare gezellin van den ouderdom, my van dag tot dag nader komt. Het fchynt my toe , dat myne loopbaan welhaast geëindigd zal weezenik ontwaak des ochtends meer vermoeid dan ik des avonds flaapen ging, en gaa ter rust nog veel meer vermoeid dan ik: was opgeftaan. Laat ik vóór myne dood aog éénmaal recht vrolyk zyn, al zou ook deeze vrolykheid eene ingebeelde blydfchap weezen l Gy weet, wat ik voorgenomen heb te doen, wanneer ik tyding kreeg van Massoud's dood, of verbetering. Deeze laatfte fchynt door een wonder te weeg gebragt te zyn; zedert eenige maanden hoor ik hem weder  XENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. lg$ algemeen den Vader des volks noemen. Wa£ dunkt u, zo wy op de duurzaamheid van deeze beterfchap die drie flesfen uitdronken „ welke ik aan de verbetering van P e r s iSn'9 lot gewyd heb ? " Dus fprak hy, en wy allen gaven met blydfchap onze toeftemming;'. De verrukkende vreügd van deezen avond; het vuurig gebed van myn' eerwaerdigen vader; zyne hartelykg wenfchen voor uw geluk, dit alles u af te fchilderen... 6 myn Vorst! daar nu reeds, by de enkele herinnering , de traanen my het fpreeken belerten oordeel, oordeel zelf, of die gisteravond niet nog flerker uit onze oogen gevloeid hebben." ' Massoud zag rond,' en befpeurde, dat een' ieder' de traanen in de oogen ftonden. Waarlyk een zeldzaam geval, dat eene Hofzaal het tooneel is van edele aandoening! - Rys op , Jongeling; zeide de Sultan , en fpoed u om uwen vader hier te brengen; myne omhelzing en een kleed van eer zullen de belooningen van zyne welmeenende openhartigheid zyn. En gy kunt insgelyks verzekerd weezen, dat gy voortaan geen van myne geringfte dienaars zult zyn ; eisch zelf welk «ene belooning gy begeert, en zy zal u geM 5 wor-  Ï8f Massoud,' worden. — U, Abdailah, u beveel ik, tot ftraf voor uwe onvoorzichtigheid , de gebeurtenis van deezen dag gctrouwiyk te boek teftellen.... En gy, o eeuwige God!.. • Zyne aandoeningen beletteden hem voort te gaan; hy floeg de oogen naar den hemel, en begaf zich naar zyn geheimvertrek , om daar, in eenzaamheid het genot te fmaaken van die zoetheid, waarvoor het hart der weinige goede Vorften alleen vatbaar is. De ontzaglykfte vyand van Sultan Massoud was Atabeg Kalkd, gelyk wy reeds hiervoor gemeld hebben. 3Qeeze had de onlusten in Irak niet alleen onderfteund, maar zelfs de oproermaakers , die gevlucht waren, in zyn land en aan zyn hof ontfangen, en zelfs hun Opperhoofd tot zyn' Vizier verkozen. Zulk eene beleediging kon Massoud, toen nog de tiran Massoud, niet onverfchiilig verdraagen; hy zond een' afge* zant met eene dreigende boodfchap naar den Atabeg, deed hem fcherpe vsrwytïngen over het vcrbreeken van zyne trouw, daar hy zo groote verplichting had aan den ftam der S e l jjj k s; en eischte, dat B a b e k , dit was de  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. I87 de naam van den oproennaaker, dien Kaied tot zyn' Vizier had aangefteld, hem overgeleverd zou worden, of dat hy, in geval van weigering , zelf aan het hoofd van zyn leger hem zou komen haaien. Kort daarna kreeg zyn gezant op deeze boodfchap het volgend antwoord van Kaled: „ Zegt aan uwen Vorst', dat ik hem verwacht, en dat ik verwonderd ben , dat hy zich nog eerst laat aanmelden tot een bezoek, waarvoor ik zó weinig omflag denk te maaken ,* de eenige beleefdheid , die hy van my te wachten heeft, zou kunnen zyn, dat ik hem te gemoet kwam, ingevalle dat hy zyn bezoek wat al te lang uitftelde." M a s s o u d kon, op het hooren van dit fpotachtig en hoonend antwoord, naauwlyks zichzelven bedwingen. Hy zond oogenbiiklyk een magtig leger af, en in het midden van Ispahan deed hy eene hooge fteng oprechten met dit opfchrift; „ Voor de hoofden der twee muitelingen Kaled en Babek." Terwyl de twee legerselkanderen naderden, «n de twist van deeze twee Vorften veeie dui- é  •%U M a § s ö u r>, senien van hunne onderdaanen , die niet eens wisten wat de rede van dien oorlog was, van hun goed en leven beroofde, viel de voorheen gemelde verandering voor in het gemoed van Massoud; onder de uitwerkingen van dezelve was onderanderen ook , dat de voornoemde fteng in een' donkeren nacht als door den wind omgeworpen wierd, en naderhand nooit weder wierd opgerecht, en dat de Be* velhebbers order kreegen des vyands iegermagt zo fpoedig mooglyk te verllaan, maar de weerlooze inwoonders van zyn land geenerhande leed te doen. Niet lang daarna kreeg men tyding van een' veldflag; doch eene tyding, die niet naar den wensch van Massoud was. Zyn leger was gellagen, en K a l e d drong met eene groote krygsmagt tot in het binnenst van Persicn, en rechtte overal verfchriklyke verwoefting'en aan Toen eerst begon Massoud te zien hoe voordeelig het voor een' Vorst is niet alleen in naam, maar ook in de daad een vader des volks te zyn, en daarvoor gehouden te worden. Eén enkel jaar te vooren zouden afle de provinciën van P e r s ? ë n den overwinnaar blymoedig zyn toevallen, en zouden zelfs  EENE OOSTEKSCHE GESCHIEDENIS. x£# zelfè welllgG de wapenen hebben opgevat on Massoud geheel te bederven ; daar nu integendeel alle plaatfen , toè zelfs weerlooze vlekken en dorpen veele uuren, dagen, ja zelfs weeken lang wederftand booden. Elite voortftap kostte Kaled bloed * en verzwakte zyn leger, in zó verre dat Massoud tyd en ruimte had om een nieuw leger op de been • te brengen, met hetzelve zynen vyand manmoediglyk tegen te trekken, en hem geheel-/ enal te verilaan. Weinig veldflagen zyn op eenmaal zo bcflisfend'e geweest als die, waarby Massoud thans de overwinning behaalde. Naauwlyks het tiende gedeelte van Kaled's leger bleef over; degeenen, die uit den flag ontkomen waren, fneuvelden in de vlucht. De ftedea van zyn land bëyverden zich als om ftryd om hunne poorten voor den overwinnaar te openen. Kaled zelf wierd door een' van zyne meestbegunstigdfte Hovelingen verraden, en gevangen by Massoud gebragt, die hem daarvoor eene belooning gaf, welke hy juist wel niet verwacht, maar wel verdiend had, naamelyk, dat hy de eer had van de eenige te zyn,  ï$o M A S S O ü 3)j zyn, dien Massoud deed ter dood brengen. Massoud voerde nog een' tydlang zyn leger zelf aan ; doch toen hy oordeelde, dat het noodiglle gedaan was, verdeeldde hy hetzelve in twee partyèn, waarvan hy de eene overliet aan het beftuur van een' ervarenen Veldheer om de landen van den vyand verder te veroveren, terwyl hymet het ander gedeelte naar Ispahan terug keerde. De gevangen Kaled wierd door eene fterke wacht begeleid; Massoud had hem tot nog toe niet willen zien. Een ieder dacht, dat hy dien onriankbaaren eene fchandelyke dood zou doen ondergaan , en oordeelde , dat hy dezelve met groot recht verdiend had. Massoud had bevél gegeven, dat men hem zou waarfchouwen, wanneer zy in het gezicht van Ispahan zouden gekomen zyn. Zohaast hem dit gemeld wierd deed hy zyn leger ftil houden, de Legerhoofden bevél geeven om by hem te komen, en den gevangenen Kaled voor hem brengen. Toen dit alles gedaan was, fprak hy den ge-  EENE OOSTEHSCIJB GESCHIEDENIS. 101 gevangenen Vorst op de volgende wyze aan: Atabeg Kaled, het is, myns bedunkens, niet noodig u te zeggen, in wiens handen uw iot tegenwoordig gelegen is. . . Neen, voorzeker niet, ik gevoel dit maar al te wel. . En echter zouden er misfchien veele overwinnaars gevonden worden , die u dit no^ veeLfterker zouden doen gevoelen,, Doch, laaten wy niet daaraan denken in een oogen« blik, waarin ik u eene vraag denk voor te ftellen, welke zeer veel invloed kan hebben op uw toekomend iot. Zie vooruit; die vergulde fpitfen, welke zo door den glans der zonneftraalen flikkeren , zyn de toren fpitfen van Ispahan. Zö gy die befchouwde als overwinnaar, en ik uw gevangen was, wat zoud gy dan doen ? Dan zoud gy die nooit levendig wedergezien hebben, alleen uw hoofd op de punt van eene lans, Öpenbaaré blyken van verontwaerdiging vertoonden zich van alle kanten op het hoo- ren  f$T, M A s s O U ï>> jen van deeze vermetene woorden; Mas* soud alleen behield zyn bedaard gelaat en toon* ■ D.it antwoord verwachtte ik, zeide hy; en hiermede keerde hy zich naar zyne Veldheeren en vroeg hem : Op welke wyze jzou ik nu, naar uw oordeel, myne intreede in Ispahan moeten doen ? En hoedanig behoort het lot te zyn van den Atabeg Kaled? Hoe anders dan in zegepraal, en wat toch anders zou het lot zyn van Kaled, dan het vonnis, dat hy zelf heeft uitgefproken! was de algemeene ftem van allen de Bevelhebbers. Gylieden fpreekt allen zeer eenftemmïg9 was het antwoord van den Sultan, en echter bedriegt gy u, naar^het my toefchynt. De zegepraal voegt niet dan na eene volkomene overwinning, en aan myne overwinning ontbreekt nog zeer veel; en gy, Kaled, zoud u ook bedriegen, wanneer sy u zoud verbeelden , dat uw rondborftig gezegde het richtfnoer van myne handelwyze zou zyn. Ieder mensch heeft zyne eigene wys van denken, en houd die doorgaans voor de beste. Gy wil-  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. 103 Wilde alleen myn hoofd in isp ahak invoeren , en ik wil, dat gy zelf met rtfy daarin zult trekken. Weg-met die boeijens! van nu af zyt gy vry; ,doch onder deeze voorwaarde , dat gy by onzen intogt aan myne zy. de zult ryden , en ten dien einde heb ik voor u een paard beftemd, dat het myne in fchoonheid en pracht zal evenaaren. Het gelaat van den gevangenen Vorst vertoonde zich by deeze woorden als het gelaat van een' man, die zich verbeeld, dat men hem in een' allerakeligften kerker zal werpen, en die integendeel op het onverwachtst in eene bekoorïyke, zaal gevoerd word. Verbaasdheid, mistrouwen, en achterdocht wegens dit onverwacht en al te gunftig onthaal, fchaamte , misnoegdheid r en onwillige bewondering , vereen igden zich in zyn gemoed* Aile deeze aandoeningen ontftonden by hem op één oogenbiik, en dus was het zeer na. tuurlyk, dat hy niet wist wat hy gevoelde, f Eindelyk riep hy gantsch verrukt uit; Massoud! gy zyt, of een engel des lichts i, of, zo dit eene veinzery is, om my mynen aanftaanden ramp des te levendiger te doen N ge-  194 Massoud, gevoelen, dan zyt gy de fcoodfte onder allen de afgevallen engelen i Ik ben noch de een , noch de ander, laat alles aan de uitkomst over. — Op Massoud's oogwenk fcheidde de vergadering. De intreede gefchiedde met alle welvoegiykheid , doch zonder pracht. De Vorst wierd met gejuich ingehaald, en ieder ftond verwonderd , dat den Atabeg Kaled zulk een onthaal wierd aangedaan. Hy wierd geplaatst in een gedeelte van het paleis, ■ .. i 1.11 ii. i i wierd. Hy geleek veeleer een' bezoekenden vriend dan een krygsgevangen te zyn , en echter bad hy eiken avond: o Allah i befchik toch , dat myn hoorei zich weder eveneens nederlegge! Massoud zelf glimlachte, wanneer men hem van deeze dwaaze fmeekingen kennis gaf. Intusfchen kreeg de Sultan de allergunftigfte berichten van het leger, dat hy had achtergelaten. Allen deszelfs krygstogten waren enkel goedwillige veroveringen geweest. De Hoofdrad van Kaled had zich; zowel als het  eene oostersche geschiedenis. §0§ *het gantfche land den overwinnaar onderworpen. Zy zonden afgezanten, die zeiden , dat zy zich gelukkig achtten onder de heerfchappy van een' zo braaven Vorst gekomen te zyn, en hem eene eeuwige trouw zwooren, (men begrypt zeer ligt. dat deeze eeuwigheid niet langer duurde dan tot dat een magtiger vorst hem het land weder ontweldigde.) Massoud gaf hen in het openbaar ge. hoor. Kaled zelf moest daarby tegenwoordig zyn. Drie van deeze vyf gezanten heb» ben hunre bevordering aan my te danken; hieruit kan Massoud opmaaken hoeveel vertrouwen men in hen kan Hellen. Dit was alles, dat hy zeide. Het geheel Hofgezin ried toen andermaal den Vorst een plegtig dankfeest aan te ftel • len, en zich in de nieuwveroverde landen te" doen huldigen, Twee jonge Kaaden , die nog in de tfreeken van het Hof niet zeer bedreven waren, oordeelden, dat men uit edelmoedigheid , Kaled wel eenige weinige gehuchten zou kunnen afflaan. Massqud luisterde fffét aandacht naar N 2 ie-  196* Massoud; ieder woord; dat door zyne Hovelingen gëfproken wierd. Toen ieder zyn gevoelen gezegd had, vatte hy dus het woord op: De landen , die zich onlangs aan myne heerfchappy onderworpen hebben, zyn afgelegen, uitgeftrekt , en moeijelyk om te beheerfehen, dewyl derzelver bewooners van een' oproerigen aart zyn, zelfs vind men in hunne jaarboeken geen voorbeeld, dat 'er tien jaaren verlopen zyn zonder oproerigheden of onlusten. Zulk eea land te willen regeeren zonder Stedehouder zou groote dwaasheid zyn; daar moet derhalven iemand aangefteld worden, die over alles het oog kan laaten gaan, die fchielyk by de hand is wanneer 'er eenige onlusten ontftaan; en die zorg draagt by tyds oproerigheden tegen te gaan, die, fchoon in het begin van weinig belang, door den tyd onherftelbaare fchaade zouden kunnen veroorzaaken» Komt het ulieden ook niet zodanig voor < Allen de Hovelingen verklaarden eenpaarig , dat de Engel GoRié'L zelf niet ver. ftandiger zou hebben kunnen fpreeken. Maar, dan is het ook noodig, vervolgde Mas-  eene qostersche geschiedenis. Ip? Massoud, dat zodanig een Stedehouder kennis hebbe van het land, van deszelfs inwoonders, en van hunnen aart, zeden, en gewoonten; dat hy afkomftig zy uit een geflacht, waarvoor zy eerbied hebben, en daü hy dapper in den oorlog , en omzichtig in. tyd van vreedezy. Dunkt u dit ook niet? Ja, voorzeker , was het algemeen antwoord. * Toen keerde zich Massoud met een vriendelyk en ernftig gelaat naar den gevangenen Vorst, die in eene diepe droefgeestigheid gedompeld was, doordien zulk een gefprek niet dan ten hoogfte fmartelyk voor hem kon zyn, en die derhalven ook weinig acht op hetzelve fcheen te geeven. Atabeg Kaled, zeide Massoud, gy kent dit land; want gy hebt het weleer ais Vorst geregeerd. Gy zyt dapper: hiervan hebt gy in den oorlog tegen my duidelyke blyken gegeven; gy -Zyt moedig, dit hebt gy getoond door uwe antwoorden, toen gy niets dan de dood fcheen te moeten verwachten; gy zyt groot; want gy veracht de N 3 vein^  jog Massoud, veinzer/. Waarom zou 'er dan langer twise zyn tusfchen u en my ? Gy zyt myn vyand; geweest, maar myn openbaare vyand. Misfchien zyt gy bet enkel geweest doordien gy u een verkeerd denkbeeld vormde van myn karakter ; zo gy nu eens van gevoelen omtrent my veranderde, daar gy het tegendeel ziet; wat zegt gy? Hoe, fpreekt gy niet? o Vorst, ik hoor uwe woorden, even gelyk een man, die" eerst uit den fhap gewekt word; hy hoort, dat men met hem fpreekt, maar hybegryptden zinder woorden niet.—- Dan zal ik wat duidlyker fpreeken om u geheelenal wakker te. maaken. Kaled, zo ik u heden het leven, de vryheid, en het aanzien wedergaf; zo ik u in het land, dat ; gy voorheen beheerscht hebt; tot mynen op - | perften Stedehouder aanftelde , zou ik dan i deeze gunden bewyzen aan een* dankbaaren en verzoenden vriend, of aan een' onverzoenly.. ken vyand ? —- Voorzeker aan geen' ondankbaaren, maar, naai ik vrees, aan een' onwaerdigen. —- Hoe  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. . Hoe moet ik dit verftaan ?—. Doorlucbtigfte Vorst , hoe groot uwe goedheid, ook reeds geweest zy, zal ik my echter verilouterj nog verder van dezelve ge. bmik te masken. ]")e overgang van Opperheer tot Stadhouder is, fchoon gevangenis en oogfchynlyke dood tusfchenbeiden komen, een zó zeidzaame flap, dat zelfs de eerlykfte man in verzoeking zou kunnen komen om zich weder van den Iaatften tot den eerden te ver* heffen ; en wanneer ik onder deeze verzoeking bezweek , dan dan zou ik met recht verdienen, dat myne nagedachtenis gevloekt, en myn naam in de gafchiedenisfen gebrand, merkt wierd.. \. Massoud! ik heb een gevoelig hart, en wil liever ongelukkig, darj in myne eigen oogen verachtelyk zyn. Jk ben uw gevangen; Iaat my die hlyven. Zo grootmoedig behandeld , als ik tot hiertoe ondervonden heb , en nog verder hoop te ondervinden.... (op een weemoedigen toon) Massoud, in den naam van den eenigen God! wend uwe oogen af van deeze traanen , opdat ik by u niet verachtelyk worde! Ik heb geene traan geftort over myne gevangenis; zelfs niet over myn' zoon, die in den laatN 4 ften  Massoud, Hen flag aan myne zyde gefneuveld is ! Maar deeze tegenwoordige aandoening kan ik niet' Bedwingen! —- Gy fpreekt als een man, op wien men zich veriaaten kan. Atabeg Kaled; toen i'k u overwonnen heb, had ik geen oogmerk om myne ftaaten te vergrooten, maar alleen om die te beveiligen. Een wettig erfdeel te verkleinen is fchandelyk , en het te willen vergrooten is niet altoos roemwaerdig. Ik heb reeds landen genoeg te beheerfchen en gelukkig te maaken. Ik geef u derhaiven alles terug, dat gy verloren hebt. Wees van nu af aan wederom önafhanglyk Vorst en Heer van uw Ryk, enkel onder dit beding, dat gy voortaan myn vriend en bondgenoot zult zyn. Zyt gy hiermede voldaan , of begeert uwe eerzucht nog meer ? • • . Kaled wilde zich op het'hooren van deeze woorden voor de voeten van Massoud néderwerpen; doch deeze hield hem tegen. Gy zyt een Vorst , zeide by, en Vorften eeren eikanderen niet op deeze wys. Ik wil, dat van nu af aan een ieder van myne Hove- L.,','3 I • • * i ' '■- IÜ>  eene qostersche geschiedenis. 201 lihgen u als een' onafhanglyken Vorst vereere, zolang gy u hier nog ophoud. ' Geene tekenpen,, zelfs niet die van Hogarth, hoe veelverinoogend die ook zy, is in Maat om de verbaasdheid te fchetfen, die geduurende dit geheel tooneel op de aangezichten der Hovelingen teleezen was. Eenigen verbeeldden zich , dat het een droom was; anderen hielden het voor eene veinzery van Massoud. die een treurig einde zou neemen, en fommigen hadden, hoezeer zy ook aan den höoffchen dwang gewoon waren, groote moeite om zich te bedwingen van in openbaare uitroepingen uit te barften. Toen zy eindelyk bemensten, dat alles waarly*,ernst was, hoorde men de gantfche Hofzaal weergalmen van gelukwenfchingen , en de Iman , wierp zich neder voor tien Sultan om hem te? vraagen, of. het hem nu behaagde eene plegtige dankzegging te laaten afkondigen. Ieder rechtgeloovig Mufulman, antwoordde Massoud, zal heden mat my den eenigen • God danken; maar de plegtige dankzegging moet uitgefteld worden, totdat het, naar myn oordeel, daartoe bekwaame tyi zal zyn. N s Na  iot Massoud, Na het eindigen van deze woorden vatte hy Kaled by de hand, en ging met hem uit de zaal ; terwyl de Hovelingen brandden van nieuwsgierigheid om te weeten, wanneer het «den Sultan zou dunken de rechte tyd tot het houden van een dankfeest te zyn. Hoe verfchillend ook hunne gevoelens hieromtrent waren, kwamen zy echter allen hierin eenftemmig overeen, dat de vriendfchap van deeze twee Vorften niet van langen duur zou zyn. Zy waren allen van gedachten, dat, in weerwil van M a s s o u u's onvergelyklyke edelmoedigheid, de zucht om zich te wreeKen altoos in den boezem van Kaled zou levendig blyve»; dat het beeld van den weldoender niet in ftaat zou zyn om het beeld van den overwinnaar geheel uit te wisfchen, en dat Massoud welhaast zou ondervinden, dat deeze edele daad enkel een appel van Jeeicho was, fchoon voor het oog, maar van binnen met ftof opgevuld. Zulk een vermoeden deed voorzeker de menschlykheid niet veel eer aan; maar, de ondervinding leert maar al te dikwyls de algemeenheid van hetzelve. Dit bleek ook by deeze gelegenheid ; want niet alleen de on dffu»  eene oostersche geschiedenis. 203 deugende Hovelingen , miar zelfs de weintgen, die nog deugdzaam waren, vermoedden deezen uitftag; zeifs de Grootvizier Abdul Mehemet fprak den Vorst , zohaast hy hem alleen vond, hierover zonder achterhoudendheid aan. Ik dank u, gaf Massoud hem ten antwoord, dat gy zoveel zorg hebt voor myne zekerheid; maar gy zult welhaast bemerken, dat ik ook daaraan gedacht heb, en of uw vermoeden waar of valsch is ; en zuiks nog wel in het openbaar. Aan het laatfte twyfel ik niet. Maar ook nog tyds geooeg? • Tyds genoeg, myn "vriend; wees daarvan verzekerd. Vyf dagen daarna gaf M a s s o ü d een plegtig gastmaal ter eere van den Atabeg. Allen de Grooten van het Ryk waren tot hetzelve, genodigd; alles vertoonde eene vorstelyke pracht, en alles ademde vreugd en vergenoegen. Desniettegenftaande meenisn .eenigen, die Massoud's oogwenken kenden, of dach-  2Ö± Massoud, dachten te kennen , midden onder de gulhartige vr©lykheid van zyne gefprekken en handelingen eenige oogenbükken te ontdekken , waarin hy zeerernftjg was , en Kaled zeer fcherp aanzag, even alsof hy hem wilde doorgronden. Zy beflooten daaruit, dat 'er eene buitengewoone beweeging in het gemoed van den Sultan moest plaats hebben; en, dit was ook zo ; doch de kwaaddenkenden bedroogen zich door zich te verbeelden , dat dezelve uit fpyt of ongenoegen ontftond. De nafpys wierd eindelyk opgebragt, na een weinig daarvan gebruikt te hebben , keerde Kaled zich met een' ernftig gelaat naar Massoud met deeze woorden: o Vorst, zoud gy my wel willen vergunnen nog een gerecht op deezen te laaten volgen, dat wel niet zo prachtig, maar niét minder zeldzaam is? —— Kunt gy dit vraagen ? Gy fpyst immers by een' vriend , en vraagt gy dan nog verlof, daar gy weet , dat u alles geöorlofd fs? — Massoud, dat ik uw vyand geweest ben is u gebleken uit myne boodfchap aan u, uit den oorlog, dien ik u heb aangedaan, en... ach !  EENE OoSTERSCHE GESCHIEDENIS. 2©$ ach! dat myne fchaamte en droefheid dit konden boeten!.... uit de ontmenschtheid.., waarmede ik dien gevoerd .heb. Maar, dat 'er menfchen in de waereld waren, die zich verbeelden konden , dat ik nog uw vyand ben, daar gy met de liefde van een' vader, met de grootmoedigheid van een' held, en met de goedheid van een' Enge! jegens my gehandeld hebt, dit zou ik nooit geloofd hebben. —- En waaruit maakt gy dan nu op, dat 'er zodanige menfchen zouden zyn? —— Dat die *er zyn bewyst deeze brief, die my gisteren, juist toen ik te paard zou fty. gen, overgegeven is door een' onbekenden, die zich wegfpoedde eer ik tyd had om hem te vraagen, wie hy was, en vanwaar hy kwam. Daar is de brief, lees dien zelf. / / Wanneer deszelfs inhoud zodanig is, dat allen de Hovelingen dien moogen weeten, zoals ik met rede denk, dewyl gy 'm hunne tegenwoordigheid daarvan fpreekt, lees gy dien ons dan liever voor. —. ' Neen,  206 Massoud/ Neen, ik wil nimmer andermaal myne oogen vestigen op zulk een fnood gefchrift, waarin men my aanbied Massoud te vermoorden , oproer in Ispahan te verwekken , en my de heerfchappy over de twee Ryken op te draagen. Daar is de brief, tracht uit het handfchrift den booswicht te ontdekken, en verplet eene flang, die u den doodfteek zoekt toe te brengen , en zulks waarfchynlyk onder den dekmantel van eeri uwer getrouwfte dienaars te zyn. Een diep ftilzwygen heerschte een* tydlang door de gantfche zaal, en vrees en verbaasd» heid op aller aangezichten, toen Massoud opftond, zyne armen in eene biddende geftalte kruislings over zyne borst legde, en met een eerbiedig gelaat u> ;ep : Geloofd zy de eenige God ! en dat hy opentlyk en pleg- tiglyk geloofd worde, want myn gebed is veïhoord geworden. Iman, roep het volk in de Mosqués byeen, en viert te zaamen de heuglykfte overwinning , welke ik ooit behaald heb. — Welk eene overwinning? riep Kaled uit.  eene öostersche geschiedenis. 2Ctf o De afferfchoonlle overwinning, die men ooit genieten kan! üe aangenaame verzekerdheid, dat myn gewezen doodvyand myn getrouwe vriend en bondgenoot geworden is. Kaled, ik beken het inde tegenwoordig» heid van allen myne Hovelingen, dat ik kennis had van dien brief: de uitkomst is zó fchoon, dat ik deeze list niet kan of wil verzwygm. Gy hebt gehandeld, gelyk ik van u verwachtte , en van dit oogenbiik af zy alle mistrouwen jegens u voor eeuwig uitmvn hart Verbannen. Blyf altoos zo myn vriend gelyk gy het thans getoond hebt/ (Met deeze woorden viel by Kaled om den hals.) t By den eenigen God, dat zal ik altoos zyn. Dan is myn naam eeuwig in de gefchiedenisfen. Duizend Vorften kunnen magtige legers verwonnen hebben; maar eene zo voikomene overwinning op het hart van een' vyand zal men misfchien in veele eeuwen niet aangetekend'vinden. Myne vrienden, fpoeden wy ons naar de Mosqués ■ om God en onzen grooten Propheet voor deeze heeriyke zegepraal ce danken. Dit was eigentlyk het tyd-  20§ Massoud, flip., dat ik verwachtte om myne overwinning plegtig te vieren, .? Deeze voorgewende zaamenzweering was enkel eene, uitvinding van Massoud om Kaled te beproeven; maar niet lang daarna kreeg hy gelegenheid om zyn verirand tefcherpen ter ontdekking der fmeeders van een'aan-, flag. tegen zyn leven , waarvan hy niet de minlle kennis had. De Grootvizier meldde op zekeren ochtend aan den Sultan, dat 'er een jongman in de voorzaal was, die zeer ernftiglyk verzocht den Vorst geheel alleen te moogen fpreeken. Hy voegde daarby; dat de Hofbedienden hem te vergeefs de wanvoeglykbeid van zyn ver*zoek op een' zo ongelegenen tyd hadden voor. gefteld, en dat hy zelf hem de rede van zyne komst had afgevraagd , doch dat de jongeling daarop geantwoord had, dat hy die aan niemand dan aan den Sultan zeiven kon ontdekken. En hoedanig is zyn gelaat en voorkomen? vroeg Massoud. Als  eene oostersche geschiedenis. 200 Als dat vaii een' bevalligen doch behoeftigen jongeling , antwoordde de Grootvizier, Dan willen wy hoopen, dat de natuur hem jgunfliger geweest is dan de fortuin. Laat hem binnen komen , en laat my met hem alleen. ——. Maar, Beheehcher der geloovigen... i Maar, Abdul Mehemet, waarom zou ik dolken vreezen by onderdaanen, die weeten, dat ik hen bemin, en dat myn hoogfte wensch is een' ieder' van hen gelukkig te maaken? Laat hem binnen komen, en laat my met hem alleen. De Grootvizier gehoorzaamde, Zohaast de jongeling binnengetreden was ving hy dus aan: Beheerfcher der geloovigen / Licht der waereld! Ik ben de zoon van een' armen man, die dagelyks van het overschot van uwe tafel eenige broodkruimen ontvangt, en daarmede zyn zieklyk leven onderhoud. Ik heb die altoos voor hem gehaald, wanneer myn dagwerk afgedaan was; er/. O door-  aio Massoud, doordien ik gisteren nog Iaat heb moeten werken , kon ik niet dan zeer laat hier komen* De afftand tusfehen uw paleis en onze woonplaats is zeer groot, en, dewyl het te laat wierd om naar myne wooning terug te keeren, befloot ik den nacht door te brengen in den eenen of anderen hoek van uw paleis, en legde my neder in de lange gallery, die naar de kamer der lyfwacbten gaat. De ongemaklykheid van myne rustplaats was oorzaaak dat ik niet vast fliep. Omtrent het midden van den nacht wierd ik wakker door een gefprek, dat niet verre van my af was. By het fchemerlicht van eene zeer verre af hangende lamp bemerkte ik, dat het twee mannen van uwe lyfwacht waren; doch door de flaauwheïd van het licht kon ik hunne wezenstrekken niet duidelyk onderfcheiden. De een bekeef den anderen s omdat hy de gelegenheid verzuimd had om u gisteren op de jagt te vermoorden. De andere ontfchuldigde zich met te zeggen, dat eene onwederftaanbaare vrees hem terug had gehfuden ; maar , dat hy zich by de eerstvolgende gelegenheid niet weder door dezelve zou laaten overmeesteren. Ver. volgens was hunne affpraak, dat zy, na het volbrengen van den moord naar Syricn zou-  EENE OOSTERSCIIE GESCHIEDENIS. 211 souden vluchten, en daar uw hoofd aan Cheik I s m a ë l aanbieden, cn dus verwy' derden zy zich, zonder my gezien te hebben, of te vermoeden, dat iemand, op dit tydftip van algemeene rust, hun gefprekbeluifterdhad. Massoud overdacht eenige oogenblikkeh hetgeen hy van den jongeling gehoord had. Eindelyk vroeg hy hem: Zoud gy de wezenstrekken van deeze booswichten niet kennen, wanneer zy voor u gebragt wierden ? i Ten minfle veel te onzeker om hen daarop te durven befchuldigen. . Echter min of meer, wanneer ik myne ge. heele Jyfwacht deed voor u komen ? . . o Neen, myn Vorst! Hoe zou ik my durven veriaaten op eene twyfelachtige herinnering , daar het op het leven van myn' evennaasten aankomt, en daar eene zeer ligt moog. lyke dooling aanleiding zou kunnen geeven om onfchuldig bioed te ftorten. Jongeling, gy fpreekt als een man van eer. Ik zou uwq gantfehe. ontdekking als een verO 2 dicht-  ji2 Massoub, dichtfel verworpen; en misfchieri als eene be. lastering geftraft hebben , indien gy vaardig ger in uwe aanbiedingen, en bereidwilliger' in uwe befchuldiging geweest waart. Doch nu houd. ik uw geheel verhaal voor eene zui-. vere waarheid ; en om die rede is het noodig , dat ik terftond myne maatregelen neem , en dat niemand u fpreek na my. Myne wacht zal u naar een der vertrekken van myn paleis voeren, en myne ftomme bedienden zullen n van al hetnöodige voorzien, en u bewaaken , totdat ik u wederom zal ontbieden, dat voorzeker niet lang zal aanhouden. De jongeling verbleekte op het hooren van deeze woorden, en wierp zich neder voor de voeten van Massoud. Beheerfcher der geloovigen, myn leven is in uwe hand; maar van gevangenis , fchoon die ook veel prachtiger ware dan myne tegenwoordige vry. heid, verzoek ik verfchoond te moogen worden. En om welke rede? • Omdat meer dan myn eigen leven, omdat het leven van myn' vader daarvan afhangf. Ik  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. 213 Ik ben zyn eenige lleim ,* ach ! misfchien heeft hy reeds uuren lang naar my met verlangen uitgezien, en honger geleden. Myn plicht jegens myn Vorst heeft my voor de eerfte maal myn' plicht jegens hem doen vergeeten , in zoverre , dat ik hem heb laaten wachten en honger , lyden. Gy zyt ai te menschlievend, myn Vorst , om oorzaak te zyn, dat hy van honger zou vergaan' •Neen, by den eeuwigen God! dat zal hy voorzeker niet! riep Massoud ten hoogfte aangedaan uit, terwyi hy den jongeling van den grond opbeurde, en hem omhelsde. - Een zo getrouwe zoon is voorzeker een getrouw onderdaan- Vlieg heen om uwen vader te helpen , geef hem deeze beurs met goud , en kom dan weder, en wacht in dit vertrek tot. dat ik u laat roepen. De jongeling ylde naar zynen vader, terwyi Massoud in diepe gedachten verzonken was. Na verloop van konen tyd kwam hy terug, terwyi de Sultan intusfchen reeds zyn ontwerp had gevormd, en zelfs de nco» dige bevélen ter uitvoering gegeven. O 3- Hy  214- Massoud, Hy had naamelyk den Opperbevelhebber van de Lyfwacht by zich doen komen. ■■■: Men behoort, zeide hy tegen deezen , in tyden van vreede ook aan den oorlog te denken. Laat myne Lyfwacht deezen namiddag in myne tegenwoordigheid haare krygsoefenm» gen verrichten. Dit gefchiedde; de dag verliep voor het grootst gedeelte met deeze oefening Nen Massoud fcheen daarover zeer voldaan te zyn. Gy hebt, zeide hy tegen de lyfwachten, toen alles geëindigd was, u wel gekweten,, en dus is het billyk, dat ik u daarvoor beloon , want wie toch verdient met meer recht eene belooning dan degeenen , aan welken ik myn eigen leven toevertrouw? — Met deeze woorden gaf hy een' wenk' aan zvnen Opperfchatmeefter, die daarop verfcheidene beurzen m et goud deed voorbrengen , waarna de Vorst onder allen de lyfwachten aanzienlyke gefchenken uitdeelde. Toen zy allen hun gefchenk ontfangen v hadden , en onder het gejuich van Lang leeve de groote Massoud j de Beheerfcher der Geloovigen! meenden af te trekken ;  EENJË OOSTÜRSCHE GESCHIEDENIS. 215 ken ; veranderde de vaderlyke glimlach des Sultans eensklaps in het dreigend gelaat van een' geftrengen rechter. Wacht een oogenbiik, zeide hy tegen het krygsvolk aan de eene zyde. — Tegen een' der Hofbedienden : Breng den jongeling hier, die in het paleis op myhe bevélen wacht. De Lyfwacht bleef, en de jongeling kwam. Hebt gy my deezen ochtend niet gefproken van twee mannen van myne Lyfwacht ? Ja, doorluchtigfte Vorst. De eer der eerfte ontdekking komt u toe Maar aan het vervolg van dezelve heb ik ook deel; ik heb nog een' derden ontdekt. Komt voor, gy,gy, en gy. Dit zeggende wees hy op drie mannen uit de lyfwachtt Zy traden voor met een aangezicht zo bleek als een' linnen' doek ; en van het hoofd tot de voeten beevende als een abeeleblad. Booswichten, zeide hy tegen hen meteene O 4 don-  czi6 Massoud, donderende ftem, wat heb ik u gedaan, dat gy eene zaamenzweering tegen myn leven gemaakt hebt ? Dat gy, zelfs toen, wanneer gy beevende door overtuigdheid van uwe fchuld myne gift hebt aangenomen, nog zo verftokt van hart geweest zyt, dat gy my uwe zaamenzweering verzwegen hebt ? Zy ontkenden het met den mond, maar hun gelaat en hunne gebaaren toonden hunne fchuld; Zoud gy het nog durven ontkennen, wanneer ik u getuigen bybreng, door wélken het gefprek, dat twee van ulieden in den laatst. Voorledenen nacht gehouden hebben , beluilbrd is geworden? Welke verwytingen aari den vreezacht'gften onder u gedaan zyn uit hoofde van het verzuimen der gelegenheid by de laatfte jagtparty? Bedenkt u wel, en verzwaart uwe ftraf niet. De ftraf van dengeenen , die bekent, duurt Hechts een oogenbiik; maar dien, die het verraad ontkent tn overtuigd word zal ik veele maanden achtereen laaten pynigen0 Door deezfc^ bedreiging verfchrikt vielen twee  EENE OOSTSRSCHE GESCHIEDENIS. aif twee op hunne knièn, en hekenden hunne zaamenfpraak van den voorigen nacht. En gy, (tegen de derde) hebt gy dan eerst heden aan deeze rhoode zaamenzweering deel genomen? Deeze bekende insgelyks, en Massoud verwees hen ter dood. , o Wyste van alle Vorften der aarde, riep toen de jongeling uit, wiens getuigenis zelfs niet had behoeven gevraagd te worden, vergun my ééne enkele vraag: Welk een bovennatuuriyk vermogen heeft u deeze booswichten doen kennen ? Geen bovennatuurlyk vermogen, myn vriend , maar hun eigen geweeten heeft hen aan my' bekend gemaakt. Gy zelf zoud hen zonder vraagen gekpnd hebben, zo gy naauwkeurig acht gegeven had op myne woorden. Heb ik u niet gezegd, dat hun beeven , en hunne verlegenheid hen zou verraaden , wanneer zy gefchenken moesten aanneemen van een'.man, tegen wiens leven zy eene zaamenzweering gemaakt hadden ? Een mensch kan ligt toe O s fnóp'  £18 Massoud» fnoode voorneemens . overgaan ; maar , die zulke onverwachte onmoetingen kan wederHaan, die niet ontroerd is, wanneer hy een gefchenk ontfangt van hem, wiens dood hy befloten heeft , zulk een mensch moet een reeds verharde booswicht zyn, en dit gebeurt, God zy geloofd, zeer zelden wanneer zy dus onverwacht verrascht worden. Keer nu weder naar uwen vader, en verzeker hem van myne gunst en byftand; en, v/at u betreft, gy, kunt u verzekerd houden, dat myne belooning uwe deugd en getrouwheid zal evenaaren. Van dien tyd af aan ftond Ibrahim Moslem, dus was de naam van dien jongeling, by Massoud in hooge achting, en toonde ook door zyn gedrag, dat hy deeze achting volkomen waerdig was, fchoon hy tot die foort van menfchen behoorde, die tot niets minder gefchikt zyn dan tot het hofleven. Zonder list of valsheid; oprecht in zyne vriendfchap ; ongeveinsd jegens zyne vyan. den; gevoelig wanneer men hem ongelykaandeed ; genegen om zich te verzoenen met een' ieder', die zyne fchuld bekende; getrouw aan zyn woord; en aan zynen Vorst; ver- ftan'  eene oostersche geschiedenis. 2e0, ftandig in zaaken, waarmede geen bedrog vermengd was; doorliepen om te ontdekken • of een fchoonfpreekende mond een valsch hait bedekte, en zelfs meer omzichtig , moedig, en ftandvastig ten gevalle van anderen dan voor zichzelven ; dus was het karakter van Ibrahim. Hy zou zonder vlek geweest zyn, zo 'er geene vrouwen in de waereld geweest waren; maar , daar dit zo niet was, maakte deeze nyvere en maatige jongeling zich fomtyds fchuldig aan plichtverzuim en önmaatigheid, wanneer hy verliefd was, en dit gebeurde al zeer dikwyls. Massoud kende dit gebrek van Ibrahim zeer wel; want men kan ligt begrypen, dat de afgunlTige Hovelingen niet nalieten hem zulks naauwkeurig aan te brengen; doch met dit alles ontrok hy hem zyne achting niet; maar beklaagde hem in het binnenst van zyn hart. Al te groote zucht tot vrouwen, zeide hy menigmaal, is een groot gebrek. en ik zou gaarne een gedeelte van myn Ryk willen geeven, zo ik I b r a h i m daardoor van deeze zwakheid kon bevryden. Doch het eenige dat my nog van zynentwege verblyd , is> dat dit gebrek met de jaaren afneemt: daar geldzucht  Massoud, zucht , heerschzuchtigheid , en wreedheid dag aan dag toeneemen. De Hovelingen vonden deeze aanmerking zeer fynbedacht, fchoon, en nieuw, zolang Massoud by hen was; maar zohaast hy vertrokken was, verklaarden zy die voor een zeer Hechte denkwyze. Sultan Massoud belastte zynen gunfte* ïing eenmaal met eene zeer gewigtige boodfchap, op de uiterfte grenzen van het Ryk, en bepaalde den dag, wanneer hy weder terug moest weezen. Ibeahim vertrok; volvoerde het bevél van den Sultan met de uiterfte naauwkeurigheid ; kwam nog een dag vóór den beftemden -tyd terug ; deed aan zyrien Vorst volkomene rekenfchap van zyne verrichtingen; waarop deeze hem verzekerde, dat ieder uur een groot gewin voor het land, en voor hem een gewigtige trap ter verheffing zou zyn. Massoud zeide hem dit in het byzyn van meer dan twintig Hovelingen, die hem allen gel.ukwenschten , en des te meer' nydig wierden. Den volgenden dag naderde een van deeze Hovelingen zeer eerbiedig den throon van Massoud. Beheerfcher der Geloovigen', zei-  EENE OOSTEBSCHE GESCHIEDENIS. 221 zeide hy, de inhoud van dch last, dieri gy aan iBRAiiik gegeven hebt, is my onbekend; doch ik kan denken , dat dezelve van groot gewigt moet geweest zyn ; dewyl gy opentlyk verklaard hebt, dat elk uur voor. deel voor u was. Neem derhalven myn' yver voor uwen dienst ten beste, wanneer ik my verplicht vinde u te zeggen, hoe groote achting ik ook anders voor Ibrahim heb, dat hy van deeze voor u zo kostbaare uuren ten minfte honderd • en-twintig onnut ver» kwist heeft. — Honderd • en - twintig ? vroeg Massoud glimlachende. Hebt gy het zo naauwkeurig uitgerekend? Maar zoud gy wel de proef op deeze fom kunnen maaken? —* Ja, zeer wel, doorluchtigfte Vorst; want ik weet uit den mond vaneen'der flaaven, die hem op zyne reis verzeld heeft, dat Ier ahim vyf geheele dagen te Gauri , eene kleine ftad, omtrent dertig mylen van hier gelegen, zich heeft opgehouden om aan zyne wellusten te voldoen/ —■ Om aan zyne wellusten te voldoen? —-4 De  222 Massoud, De dochter van een' herbergier in die Had, waarfchyniyk eene algemeene hoer, heeft nee vermogen gehad om uwen gezant vyf dagen lang op te houden; en gy moogt roy vry de fchandelykfte dood doen ondergaan, wanneer gy bevind , dat dit niet waar is. >—- Ik dank u voor uwen yver , indien het waarlyk yver is, en zal naar de echtheid van uw bericht verneemen. Ook zal ik niet ver. geeten, dat gy een zo bekwaam rekenaar zyt. De Hoveling verwyderde zich zeer verge* noegd over de belofte van den Sultan, welke hy in zyn voordeel uitlegde; en Massoud deed kort daarna Ibrahim by zich komen. Eer hy nog verfchenen was , fluifterden de Hovelingen eikanderen reeds in het oor, waar* om de Sultan hem ontboden had, en een ieder van hen deed zyn best om digt by den throon te komen. Ibrahim, dus ving Massoud aan, ik wil u niet door ftrikvraagen verleiden; want ik ben wel uw rechter, maar niet uw vyand. Ten minfte zal ik u goede hoop geeven, fchoon ik misfehien genoodzaakt zal zyn om u tc  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. 223 te ftraffen. Ik zal der hal ven recht voor de vuist uitfpreeken. Ibrahim men heeft u zsvaar, en zelfs zeer zwaar by my beklaagd Gy hebt denk ik, we! kunnen opmaafcen uit de naauwkeurige bepaaiing van den tyd, dien ik u gegeven heb om uwen last te volvoeren , dat dit met allen mooglyken fpoed moest se' fchieden?—, ö - Voorzeker, doorluchtigfte Vorst. . En desniettegenftaande is my gemeld, dat gy vyf geheele dagen van dien voor my zo kostbaaren tyd nutteloos verkwist hebt. Vyf geheele. dagen, en gy hebt den roem, dien ik u voor het vervroegen van eene enkelen dag gegeven heb, zo bedaard kunnenaanhoo. ren? —, Zeg my, wellustige, of de befcfaul." diging waar is? Maar, bedenk, eer gy fpreekt, dat elke onwaarheid uwe ftraf verzwaart. I b a a h 1 m wierp zich voor de voeten van den Sultan neder. —, Ieder onwaar woord brenge over my alle de ftraffen, die de groote Propheet over de verachters van den Koran heeft uitgefproken! Maar', ach! genadigfte Vorst, zelfs de waarheid te bekennen maakt my  22£ M k s s o u öï my ftrafbaaar en uwe ongenade dubbel waerdig. Ja , Beheerfcher der Geloovigen, ik heb in Gauri vyf dagen in ledigheid dooigebragt. — En wat was de Oorzaak daarvan ? — Dat ik beroofd was van myn .verftand. —- Beroofd van uw verftand! Hoe moet ik dat verftaaii ? Ja, myn Vorst, beroofd van myn verftand door eene drift, die allen myne zielsvermogens verdoofde; van eene drift, die nog riet geëindigd is, en die voorzeker dan eerst zal eindigen, wannner gy zult gebieden een einde aan myn leven te maaken. -—• Spreek met minder verrukking , en mót meer" bedaardheid. Ik eisch een eenvoudig verhaal, en geene uitroepingen. —- Ik had myne reis heen en terug zo fpoedig voortgezet alsof de Engel van de dood my overal vervolgde; totdat ik aan het noodlottig Gauri gekomen was. Gebrek aan paarden 3  eene Oosters cue Geschiedenis. 225 den, en afgematheid waren oorzaak, dat ik befloot voor het eerst in driemaal vier-entwintig uuren myne nachtrust daar te houden. Ik gebruikte een weinig eeten, en wilde my ter rust begeeven. Om naar myne flaapkamer te komen moest ik een' open' gang doorgaan, en toen ik dien byna ten einde was hoorde ik in een ander vertrek van het achterhuis eene zangflem, die zó betoverende was, dat de* zelve den flaap uit myne reeds halfgeloken 00 gen, en tevens alle nagedachten uit myn gemoed verbande ; zó aangenaam , dat geene woorden zulks kunnen uitdrukken. Het was een lied, dat eene ongelukkige liefde behels» de, eene liefde, die nog nergens een hart had kunnen vinden, dat voor zulk eene aandoening als de haare vatbaar was. Ik luifter. de een' geruimen tyd; en toen deeze einde* lyk ophield, deed ik den huiswaard roepen , en vroeg hem, wie en waar deeze zangeres was. Het is myne dochter, gaf hy my ten antwoord. Uwe dochter! riep ik uit, zyt gy de vader van eene dochter, die zulk eene hemel' fche item heeft ? o Mynheer, zeide hy, haare Mem is op verre na haare eenige beP gaafd-  22$ M A S S O ü D ', gaafdheid niet. Zo het lied, dat zy zong, u bevallen heeft, is my zulks des te aangenaamer , dewyl zy zelve het heeft opgefteld , en ook voorzeker met een levendig gevoel. Daarenboven is zy, zo ik als haar vader daarover magoordeelen , voorzeker eenderfchoonfte meisjes van het gantfche Ryk; doch . te. vens nog veel eigenzinniger dan zy fchoon is. Byna honderd mannen hebben haar ten huwelyk verzocht, en telkens heeft zy my zo lang gefmeekt totdat ik den vraager afgewezen bad ; want niet een van hen voldeed aan de verbeelding , die dit hoogmoedig meisje zich gevormd had van een' man, die haar waerdig zou zyn. Dit verhaal deed myne nieuwsgierigheid in top ftygen. Ik verzocht aan den ouden man, dat hy my by zyne dochter zou voeren. Hy maakte verfcheidene ontfchuldigingen, zo over- de ongelegenheid van den tyd, als over de onvoeglykheid van de zaak. Doch ik hield zö fterk by hem aan, en het ontzag, dat hy aan den gezant van zynen Vorst toedroeg, was zó groot, dat hy zich eindelyk liet overhaaien. Toen ik met hem in het vertrek van zyne dochter kwam , vonden wy haar  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS» 227 haar in eene luchtige nachtk'eeding, dieveele bekoorlykheden onbedekt liet; en de verwarring en verbaasdheid over een zo onverwacht bezoek beletteden haar dezelve fpoedig te be dekken. Doch myn verdommen en ftaaroogen op het zien van dit gpdde'yk mebje overtrof nog verre haare verbaasdheid. Saïde, Sa-ïdeI o Myn Vorst, hy die Saïde fchildert kan de fchoonheid van eene Houri fchilderen. Geloof my, al kon ook eene afbeelding, die haare fchoonheid kan evenaaren, my van eene onvermydlyke dood bevryden , zulks zou my ojnmooglyk zyn; zelfs nog, wanneer gy my jaaren lang tyd gaf om myne gedachten te verzaameleny en myne woorden te fchikken! En toen zy tegen my fprak ; toen zy myne ftamelende verontfchuldiging met eene eerwaerdige welvoeglykheid beantwoordde, 'en toen zy eindelyk, op het bevél van haaren vader, en op myne bede, de luit weder opvatte, fpeelde^, en zong.... ja, toen, Grootmagtigfle Vorst, toen vergat ik alles! Roodfchap terugreis— pligt—, uwe gunst myne ftrafwaardigheid — met één wcord, myzelven! Ik fmeekte om haare gunst, om haare liefde; ik bood haar , ik P 2 bood  228 Massoud, bood haaren vader alles aan, dat ik tegenwoordig bezat, en in het toekomende verkrygen zou of kon; ja zelfs ben ik toen voor de eerfte maal een grootfpeeker geworden, en heb haar grootere beloften gedaan dan ik volbrengen kon; ik knielde, ik vleide, ik fmeekte; kortom ik deed ajles, dat de hevigfte vervoering van liefde een' man kan inboezemen. Twee dagen lang was alles vergeefs, doch op den derden dag bekende zy my, dat, zo zy ooit eenen man zou beminnen, ik de eenige zou zyn; op den vierden vergunde zy my haar te kusfehen, en op den vyfden kuschte zy rny wederom. Hemel! hoe gelukkig achtte ik my reeds toen zy in den avond van dien laatften dag uvren naam noemde. Dit toeval ftelde my eensklaps de grootheid van myne misdaad voor oogen. Zy zag my verbleeken , vroeg naar de rede, vernam dezelve, en beval my op het oogenbiik te vertrekken.... Op het oogenbiik , daar ik gehoopt had, dien nacht de hoogfte zoetheid der liefde te zullen fmaaken, en daar ik volkomen recht had om zulks te' hoopen!.... Op het oogenbiik! Ach! dit woord klonk als een donder in myne ooren. Doch,  I EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. 220 Doch, ik greep moed, en ylde herwaarts.... Dit is myne bekentenis! Vel nu myn vonnis, grootmagtigfls Vorst, maar .laat een korte dood myne- ftraf zyn! Ik heb. de ftraf van een' landverraader verdiend , maar myne misdaad is. gefchied in onzinnigheid. Slechte daaden, die men geduurende dezelve begaat, worden enkel als buitenfpoorigheden aangemerkt, en door geene langzaame pyniging geftraft. En evenwel zal zulk eene pyniging , de ftraf voor uwe misdaad zyn; en wel de langzaamfte, die ik ken; naamelyk eene eeuwige, en harde gevangenis! Afgefcheiden van alles, dat u lief en waard is zal de kerker uw lot zyn. Myne lyfwacht voer hem weg. De lyfwachten voerden hem verftomd door pntfteltenis naar de deur van de hofzaal. De oogwenken der Hovelingen verzelden hem met eene uitwendige droefheid; maar hunne harten gevoelden eene blydfchap , die zo groot was als of ieder van hen een nieuw eer.ampt gekregen had. Men had Ibrahim reeds tot by de deur van de zaal gebragt, toen Massoud de wachten toeriep: Wacht ten oogenbiik! Jk zeide, eene harde gevanp 3 ge-  ^30 M AS S O V D, gen is; maar neen, ik wil, dat die draagïyk 2y, oplat hy des te langer lyde. Na het uiten van deeze woorden flond hy ' van den throon op, en begaf zich geheel ar* leen naar zyn geheimvertrek. Na verloop van een uur, deed hy een' zyner fneifte post» boden roepen, en gaf hem een' eigenhandigen brief, benevens de noodige onderrichtingen, 'ïntusfchen verliepen vyf dagen, en de ongelukkige Ibrahim was , of fcheen reeds door de Hovelingen geheel vergeten te zyn; enkel twee of drie, die zyne vrienden waren, dachten nog aan hem, maar wachtten zich wel zorgvuldig van dit te laaten blyken. De geheele Hofftoet Itond verltomd van verwon, dering, toen Massoud zelf, na verloop van zes dagen van hem begon te fpreeken , en bevél gaf om hem te voorfchyn te bren« gen. Zyn Opperjaager zeide hem, dat het weder deezen dag byzonder gunftig was voor de jagt ; maar te vergeefs. De jagt wierd uitgefteld, en de Wachten kreegen bevél om Ibrahim uit de gevangenis te haaien. Hy  eene oostersche geschiedenis. 2$! Hy verfcheen, .gantsch verbleekt en uitgeteerd door hartkweliing; maar in zyn gelaat waren geene blyken van vrees ie zien; en dit was niet vreemd; want,hoe kan een mensch de dood vreezen , die naar dezelve verlangt? — Hoe bevalt ü uwe tegenwoordige leevensw.yze? vroeg hem M a s so u d , met een'glim. lach , die eene bittere fpotterny fcheen aan te duiden. Is die wel zo aangenaam als de verjukking, die u in Gauri bevangen had? Wie. toch ,' antwoordde Ibrahim , zou niet g.-voelig zyn voor de akeligheden eener gevangenis, voornaamlyk, wanneer hy geboren is met zulk cene neiging tot gezelligheid en vrolykheid als ik, tot myn ongeluk, moet gevoelen. Doch de overdenking van u tot. toorn verwekt, en die met recht verdiend te ;hebben ,.... dit treft my nog veel meer. Gy zyt dan zo genegen tot gezelfchap, myn goede Ibrahim; welnu, wat dunkt 'er u van, zo ik u voor het toekomende gezelfchap gaf? Zo al niet voor het gezicht en P 4 om-  232 Massoud, omhelzing, ten minde voor het gehoor? Gy bemint de muziek, niet waar? Deeze fpotachtige toon in het byzyn van zoveel Hovelingen griefde Ibrahim veel meer dan of men hem eene dolk in het hart gefloten had; maar hy bedwong zich. —-Doorïuchtigfte Vorst, gaf hy ten antwoord, hetgeen gy my afvraagt weet gydenklyk reeds.—. Ja, nu bedenk ik het, dat eene luit en een lied u ontrouw hebben kunnen doen worden jegens een' Koning, dïeu fteeds als zyn' zoon behandeld heeft. Welaan, van nu af zult gy zang en fpel hooren zoveel gy maar begeert; maar laat u dat fteeds uw misdryf te binnen brengen. — Kislar Aga , (*) beveel aan dat Egyptisch meisje in het naast vertrek, dat zy haar gezang aanheffe. Terftond , nadat dit bevél gegeven was hoorde men een gezang van eene zo aange-naame ftem, dat een ieder , als het ware> zyn' Q*) Dus word de Oppsiüe der g«fnedeneir van het Sewail genoemd.  eene oostersche geschiedenis, 233 zyn' adem inhield, en dat op aller aangezichten verftomming en verbaasdheid te leezen was. Nog naauwlyks had zy twee regels ge. eindigd , . toen Ibrahim, vergeetende in wiens tegenwoordigheid hy was, een' luiden fchreeuw gaf, zich op zyn aangezicht ter aarde wierp, en als een vertwyfeld mensch uitriep: Ach, Vorst! liever de dood, ja, de dood aan de paa(, dan dit gezang langer te moeten aanhooren; of vergun my het byzyn van deeze zangeres. Op Massoud's bevél zweegen Hem en luit. Allen de Hovelingen Honden als opgetogen door verbaasdheid en nieuwsgierigheid. Hy zelf fcheen naauwlyks in ftaat otn zynegewoone houding te bewaaren. Na een oogenbiik ftilzwygens, vroeg hy : Wat over* komt toch dien ontzinden ? Ach, Vorst! zy is het! zy is het! Saïde! Saïde!— Ja, zy is het, Ibrahim. Staa op, om uw vonnis aan te hooren. Uw plichtverzuim, uwe achteloosheid in die tydsomftan* digheden, toen gy u geheel aan den dienst P 5 van  234 Massoud, van uwen Vorst had behooren over te geeven., verdienden geftraft te worden.. Om die rede heb ik u befchaamd in de tegenwoordigheid van allen de Hovelingen; om die rede heb ik u'bevreesd gemaakt door de bedreiging van eene eeuwige gevangenis; om die rede heb ik u heden eene nieuwe beproeving doen ondergaan. Tot hier toe hebt gy den Rechter gehoord. De taal van de perfo- nadte, die nu :fpreeken zal, zal u misfchien beter bevallen. / Hierop ontftond een algemeen gemompel onder de Hovelingen; Massoud gaf hierop geene acht, maar vervolgde aldus zyne aan'fpraak. Schoon ik reeds'toegeevend geweest ben door uwe intreede in de kamer van die gevaarlyk meisje voor niet doodfchuldig te verklaaxeri; -wil ik echter nog toegeevender zyn omtrent de gevolgen. Deeze allen zyn ftraf baar, en de meefte Vorften ' zouden die werkiyk ftraffen; doch by my ontfchuldigt u niet zo zeer de verrukking der liefde, waarmede gy-getracht hebt uwe misdaad te bedekken , als wel de manmoedigheid, welke gy betoond hebt, in  eene oostersche' geschiedenis. 23£ in u aan de banden der liefde te ontrukken in het allerhachlykst oogenbiik. (Tegen de Hovelingen.) — Gy allen, die thans myn' throon omringt, die myne toegeevendheid zo menigmaal noodig hebt, en misfchien dezelve op dit oogenbiik by uzelven laakt, onderzoekt uw eigen hart, en zegt my; wie van ulieden zou in het oogenbiik, dat hy zyne wenfchen Vervuld zoude zien, na vyf dagen verkwist te hebben , ook niet den zesden daarby hebben gevoegd? Wien van u allen zou alsdan de plicht, die hy aan zyn' Vorst verfchuldigd is, meer ter harte gegaan hebben dan de omhelzing van Saïde? Deeze vraag was te netelig om dezelve te beantwoorden ; zy zweegen allen. Massoud glimlachte, en vervolgde aldus: Hoe, geen antwoord? ... -Ibrahim, het fttlzwygeri van uwe benyders ontfchuldigt u by my. De vier - en • twintig uuren, dat gy eer terug gekomen zyt dan de hoogde noodzaaklykheid zulks vorderde , hebbed wel is waar, die verdienstlykheid niet meer», welke zy in den beginne hadden; doch iedea* derzelven is toch eene voorfpraak voor u; en uwe  236 Massoud, uwe voornaamfte voorfpraak is uwe oprechtheid. Wees vry, en wacht u van op nieuw te zondigen. De jongeling , door blydfchap als buiten zichzelven vervoerd , kon zyne verrukking niet langer verbergen Hy wierp zich ter aarde, en dacht den Sultan door woorden zynen dank te betuigen . doch kon niets dan afgebroken klanken uitbrengen. Meer dan menschlyke goedhartigheid! riep hy eindelyk uit. Bovenmaatige. grootmoedig, heid, die het leven geeft, daar zy dqodea kon Beheerfcher der menfchen ! maar voorzeker meer dan een mensch!.... Ik ben het duizendst gedeelte van uwe genade niet waerdig!.... Dit was alles, dat zyneftamelende tong kon voortbrengen, en dit behaagde Massoud meer dan de allerkunstiglte lof. fpraak. Gaa, zwakke jongeling, zeide M a s s ou d ; gaa heen , en fmaak in de omhelzing van Saïde dat hemelsch genoegen ,'dat uwe aandoenlyke verbeelding zich gevormd heeft, en dat gy misfchien daar vinden zult. Gaa , zy wacht  EENE Oc-StERSCHS GESCHIEDENIS. 237 wacht op u in het naast vertrek J breng haar naar uw huis, en geene boodfchap van my zal heden uw geluk verftooren, Ook zal uw voorige misdag u myne gunst niet doen verliezen; (glimlachend) fchoon die my geleerd heeft, in hoeverre ik u kan betrouwen, en tegen welke foort van vyanden ik u nimmer moet uitzenden. Gaa nu heen; zy is van nu af aan de uwe; dit eenige moet ik u nog zeggen. Men heeft my ook de fchoonheid van Saïde als onvergelyklyk afgefchetst, en degeen , die zulks deed, was niet zulk een verliefde dweeper, in het driftigst van zyne jeugd, gelyk gy zyt; hywas een bejaard man , en een kenner van fchoonheid, myn Kislar Aga En, op hoedanige wys denkt gy, dat ik myne lusten geitild heb ? Eene koude rilling trof Ibrahim; doch hy wist deeze aandoening te verbergen; maar het Hameien van zyne fpraak in het antwoorden kon hy niet ontveinzen.* —. Beheer, fcher der Geloovigen, hoe zou ik.... hoe zou Saïde.... Hoe zou uw flaaf..-. gelukkig ben ik.... gelukkig is Saïde..., Hy kon niet verder tegen zyn gemoed fpreeken. Mas-  238 M a s s o u dV Massoud begreep zyn vermoeden, en voer glimlachende voort. Ik heb die niet gefeild door het. genot; ik heb die beteugeld door deeze zo hoog geroemde fchoonheid niet te willen zien. Een Vorst kan aan een" fchuldigen onderdaan nog al ligt vergiffenis, febenken ; maar , wanneer de Vorst de medeminnaar word van den onderdaan , dan word de edelmoedigheid zeer moeijelyk, en zich eene deugd door eigene fchuld moeijelyk te msaken is eene groote dwaasheid. Indien gy gehandeld had gelyk jk, dan zoud gy u nimmer aan het bewust misdryf hebben fchuldig gemaakt, en wan? neer gy in het toekomende dezelfde zwakheid gevoelt , en u in hetzelfde gevaar bevind, dan, myn lieve, zwakke Ibrahim, dan raad ik u, dat gy u wacht voor het eerst gezicht, en alles zal vanzelf weder te recht, komen. Ibrahim dankte den Sultan voor zynen goeden raad, boog zich ter aarde, en vertrok om in S a ïd e's armen het genot van zyne gelukkige liefde te fmaaken. Geduurende de lange en veelal vreedzaam© regeering van Massoud, fprak hy-ver-. fchè>  EENE OOSTJBKSCHE GESCHIEDENIS. 239 fcheiden vonnisfeh uit , die verre afvveeken van den gewonnen ftyi van rechten, en die "-zyne onderdaanen In den beginne zeer vreemd voorkwamen, doch weiker bülykheid zy naderhand zeiven mo-ften erkennen , en pryzen. De voornaamfte oorzaaken hiervan waren , dat hy niets meerder haatte dan dat gefpuis van lasteraars en valfche aanbrengers, die aan de mee de Hoven zo algemeen zyn, dat hy, tegen de gewoonte der Vorften, het grootst vertrouwen iielde in die Hovelingen, welken men beimelyk by hem in verdenken zocht te brengen, en eindelyk, dit hy, als een vyand van allen achterklap en laakzucht, noodwendig een nog grooter vyand van alle* kwaadaartige leugentaal en fnoode belastering was. Onder allen deeze vonnisfen was 'er een, waarover de gevoelens der geleerden zowel als die der ongeleerden langen tyd verdeeld bleeven ; en dit ontftond uit het volgend geval. Op zekeren tyd, zo als hy te paard wilde ftygen om ter jagt te gaan, zag hy voorby de poort van liet paleis een meisje naar de 1 ge.  S4o Massoud, gevangenis voer**, wiens kleedercn geheel met bloed beviekt waren. Dit wekte zyne nieuwsgierigheid; hy bleef ftaan, en gaf bevél, dat men haar voor hem zou brengen. Eene goede daad, zeide hy, is beter dan de beste jagt. Mi'fchien kan ik eene ongelukkige voor de gevangenis, of een' van myne rechters voor een onrechtvaardig vonnis behoeden. Zy wierd voor hem gebragt; het was een meisje zo fchoon als de dageraad; en zó zachtmoedig van uitzicht, dat haare oogen haare bebloede handen opentlyk zouden wederiproken hebben, zo haare mond niet aanftonds de -antfche zaak beleden had. Zy had, eene van'haare gewezene gezellinnen, een zeer fchoon en ryk meisje doodgeiloken, dat op het punt ftond van met een' jongen Perfier in het huwlyk te treeden. Rampzalige, zeide Massoud, wat heeft u tot deeze onbedachte en fnoode daad bewogen? Eene zeer gegronde oorzaak, Beheerfcher der GeloDvigen. Zie my Hechts aan, en gy zuk bemerken , dat myn uitzicht geene over* een  eene oostersche geschiedenis. 241 eenkomst heeft met dat van dt^monfters, welken alleen moorden, omdat zy naar menfchenbloed dorften. —• Dit moedig antwoord deed Massoud's verwondering nog hooger ftygen. — Zeg my dan deeze oorzaak, en welligt uwe vryfpraak.. Zou ik moögen bidden, dat, éér ik myn verhaal begin, gy ook den bruidegom van de gedoode, en de bloedverwanten voor u doet komen , om u des te zekerder te overtuigen , dat myn verhail de zuivere waarheid, en geene uitvlucht ter ontfchuldiging is ? Massoud vond deeze bede al te billyk om die te weigeren Hy deed hen voor zynen throon verfchynen. Myn vader, dus ving toen de fchuldigeaan , op een' toon , alsof zy veeleer de aanklaagller dan de aangeklaagde was, wierd voor een der rykfte kooplieden van Ispahan gehouden, en ik voor een meisje, dat zowel om haare perfoon als om haare goederen het aanzoek der jongelingen niet onwaerdig was. Door Q luch- ê .  242 Massoud, luchtigfte Vorst, vraag deezen beminlyken jongeling, wiens bruid ik zo kort geleden om het leven heb gebragt, vraag hem zeiven, of ik hem niet uit meer dan twintig minnaars heb uitgekozen? Of hy niet op zyne kniën om myne gunst heeft gefmeekt, en of hy zich niet verbeeldde in den zevenden hemel opgevoerd te worden, toen ik hem van myne wederliefde verzekerde. Hoe dikwyls heeft, zedert dien tyd, deeze valschaart my een bekoorlyk tafereel van onze toekomende huwlyks» vreugd gefchetst, met zoveel levendigheid en hartelykheid, dat ik my al te ligtgeloovig daardoor heb laaten verleiden, zyn aanzoek met de vuurigfte tederheid heb beantwoord, en.... maar, by God, en zyn' Propheet! de deugniet is niet waerdig, dat ik met zoveel verrukking van hem fpreek. Redenk wel!.... viel de jongman haar in de rede. —*— Eedenk gy vóór alles wel, zeide Massoud, op een' zeer ftrengen toon, dat het tot nog toe haare beurt is om te fpreeeken. Als de beurt aan u gekomen is zult gy even onverhinderd uwe zaak kunnen voorlïellen.— Ons  EENE OoSTERSCHE geschiedenis, 243 Ons hüwlyk, dus voer Roxane (dit was de naam van de misdaadige) voort, w/erd vertraagd door eenige zwarigheden , die myn vader in bragt. Zyn hoogmoed vond de fchiki king der plegtïgheden nog niet prachtig genoeg ; myne liefde zou dit alles gaarne over het hoofd hebben gezien ; maar ik moest my aan zyn' wil onderwerpen Op zekeren avond was by met rny in gefprek over onze aan (taande verbindtenis, toen hy eensklaps ter aarde zonk. Ik fprong op , fpoedde my naar hem toe, en befpeurde, dat hy door eene beroerte overvallen was. Ach! arme dochter! dit was alles, dat zyn ftervende mond kon voortbrengen; en hy was reeds overleden, éér op myn geroep een' der bedienden in het vertrek had kunnen komen. Kort na zyn overlyden begreep ik den zin van zyne laatfte woorden. Myn vader was voor ryk gehouden geworden, zonder het inderdaad te zyn. Zyne geheele nalatenfchap beftond alleen in fchulden. Zohaast ik dit ontdekte, viel myne eerfte gedachte, niet op my, maar op myn' minnaar. En zelfs toen nog bedroog ik my in myne vrees wegens hem. De omwenteling van mynen-toeftand Q 2 fcheen  244 Massoud, fcheen geene omwenteling in zyne denkwyze te veroorzaaken. Hy betuigde my op het plegtigst, dat hy my niet alleen even fterk, maar zelfs nog fterker beminde , dan vóór myn ongeluk. Zyne eenige uitvlucht was de ongevoeglykheid van zo van myns vaders begravenis tot de huwlyksplegtigheid over te gaan, en deeze nam hy ten voorwendfel om de laatfte nog een' tydlang uit te ftellen ; terwyi hy zich intusfchen van den vroegen ochend tot laat in den nacht by my ophield. Is het wel te verwonderen, dat een jong, en onbedreven meisje in zoveel gevaarlyke uuren één' misftap begaat? Dat zy aan haaren hartvriend , dien zy reeds als haaren echtgenoot befchouwt , wiens tederheid de haare doet ontbranden, en wiens grootmoedigheid haar verrukt, op zyne vuurige fmeekingen die gunst toeftaat, welke zy enkel aan een' wettigen man behoort toe te ftaan? Dat een ieder, dien het behaagt, my hier met verachting aan« zie! ik beken opentlyk, dat deeze fchoonfchynende booswicht my, op zekeren ochtend , maagd vond, maar my denzelfden avond niet als zodanig verliet. Eeni-  eene oosterschb geschiedenis. S45 Eenige God! hoezeer vermeerderde ditmype üefde en zucht voor hem! en hoe looslyk wist hy zyne valsheid onder den fchyn van wederliefde te verbergen!.... Twee dagen vóór onze piegtige vereenigtng verliet hy my, en hy verliet my in een' ftaat, gelyk gy ligc denken kunt. Welhaast wierd ,ik gewaar, dat het aanlokken van de jonge en fchoone A k m r , eene van myne jeugdgezellinnen, deeze ongetrouwheid veroorzaakte. Ik kon dit echter niet gelooven, dewyl ik haar altoos hartelyk bemind had,- en offchoon in de Iaatstverlopen jaaren deeze vriendfchap door fami« lietwist min of meer verflaauwd was, ver» wachtte ik echter nimmer, dat ik in haar myne medeminnaares,. en veel minder myne vyandin zon vinden. Doch, tóen de eenige flaavin, die mynog getrouw «gebleven was, my deezen morgen de tyding bragt', dat Osman, die aan my verloofd was, heden de echtgenoot van Akme ftond te v/orden, toen.... toen.... Wat zal ik eerst noemen? Zal ik de; folteringen der vertwyfeldheid verhaalen, welke my de ziel doorgriefden? Wien zou dit treffen ? Wie zou met eene moorderes medelyden hebben ? Q 3 Om  246 Massoud, # Om kort te gaan, ik trok terftond dit kleed aaan, dat nog pronkt met de tekenen van myne wraak, en.fpoedde my naar het huis van Akme. Ik had groote moeite om te gaan. Ik pond Akme bezig met zich te verfieren. Ik zeide haar de rede van myne komst, en dat ik gehoord had, dat zy my myn'bruidegom ontrukte. Zy bek'aagde my wegens myn verlies met een' fpotarhtigen grimlach, en voer voort zich te verfieren. Ik bezwoer haar by onze oude vriendfchap, en zy verwonderde zich, dat ik nog van zulke lang af'geftorvene dingen fpreeken kon. Ik bad haar, dat zy toch bedenken zou, dat de man , dien zy neemen wilde, een trouwlooze was. Zy gaf my ten antwoord, dat zy dit onderzoeken wilde. Eindelyk bekende ik haar in welk een' ongelukkigen ftaat ik my bevond. Met een fpotachtigen lach zeide zy: Welzo? Dan heb ik hoop, dat myn echt ook gezegend zal zyn. Deez fchandelyke woorden , verzeld met het bitter lachen van eene fnoode moeder, en eene nog fnooder moei, die deeze meid* eedige verbindtenis gekoppeld had, vervoerden my tot eene zo onbedwingbarre als reeht- vaar •  EENE OOSTERSCHE GESCHIEDENIS. 247 vaardige woede. Uwe echt gezegend! riep ik uit. Neen, by God, dat zal niet waar zyn! Vervloekt zal die zyn. en verbroken, eer die nog voltrokken word Met deeze woorden ftiet ik haar eene dolk, die ik onder myne kleederen verborgen had, en die tot hier toe voor myzelve beftemd was geweest, in haaren eerloozen boezem , en trof, hetgeen ik zocht te treffen, naamlyk, haar hart, en trof het wel zo gewis, dat de floot, haar val, en haare dood het werk van één oogenbiik was. Ik zou toen die noodlottige dolk nog verder hebben kunnen gebruiken , uit hoofde van de algemeene verbaasdheid, welke myne daad veroorzaakte; maar, ik wierp die de moeder voor de voeten. Wees gy gedoemd om te leeven , gelyk uwe dochter om te fterven1 dus fprak ik, en liet my binden en wegvoeren.... Nu kunt gy, o Vorst, het doodvonnis over my uitfpreeken; veroordeel my tot welk eene ftraf het u behaagen zal, ik zal die gewillig ondergaan , want ik fterf gerechtvaardigd»; zelfs wanneer uw mond myn vonnis fpreekt, dan zal uw hart my het getuigenis moeten geeven, dat de Onteerde, Bedrogene, Befpotte, en Q 4 aan  21? Massoud, aan fchande en behoeftigheid overgelaten© Rqxane gedaan heeft, dat zy behoorde^ en genoodzaakt was te doen! Dus luidde het verhaal van .Rqxane. Massoud . en allen de Hovelingen zagen haar nog een' geruimen tyd met fhlzwygend. verwonderen aan. Nimmer zag men op iemands gelaat een' heviger' ftryd van verfchillende aandoeningen. Op dat van Roxane zag men allen de tekenen van vertwyfeldheid, toorn, gehoonde liefde, voldaanewraakzucht, en 'by die a len eene edele zelfs bewustheid. De woede deed haar met zoveel hevigheid fpreeken ; en echter fprak zy niet met die verwarring, welke de woede doorgaans verzelt; men kon uit onfeilbaare kentekenen bemerken, dat deeze wraakzuchtige moorderes te vooren een bemmnenswaerdlg en zachtaartig me'sje geweest was; de fchoonheid van Yenus fcheen zich op haar gelaat met de fchrikbaarende trekken der Wraakgodin vereenigd te hebben. Massoud ging vervolgens over tot het pndervraagen van de tegenparty. Zyne eerfte Vraag was; Of zy eenige onwaarheid in het  eene oostersche geschiedenis. verhaal van Roxane bemerkt hadden ? Hoedanig en waarom zy zich zodanig jegens haar gedragen hadden? Hy deed dit alles opfcbryven, even gelyk met het verhaal van Roxane gefchied was; dit hier op te haaien zou noodeloos zyn; derhalven zullen wy Hechts met korte woorden zeggen; dat haar verloofde bruidegom het verhaal van zyne eerfte minnaares geheel voor waar erkende, uitgezonderd alleen de befchuldiging , dat hy haar verlaten had zonder oorzaak. Myne liefde, dus fprali hy, wierd nog verlevendigd door dat genot, hetwelk die by duizend anderen doet verflaauwen, of ook wel geheel uitbluscht. De dag tot onze verbindtenis beftemd was niets minder dan eene oogverblinding. Maar, toen ik kennis kreeg van R o xane's ongetrouwheid,- toen,' my van m?erdan éénen kant verzekerd wierd, dat ik niet de eenige begunftigde by haar was.... o Snoode booswicht 1.,.. Een oogwenk van Massoud deed thans by R o x a u e de uitwerking, welke zyn bevél te vooren gedaan had; en Osman vervolgde : Q 5 Dit  250 Massoud, Dit verzwakte myn vertrouwen, en deed myn' minyver gaande worden. Ik trachtte echter nog lang deeze achterdocht in myn hart tegen te gaan. Maar, toen men eindelyk my eene perfoon voorftelde, die deel had aan het innigst vertrouwen van Roxane, en alie haare geheimen wist; en ik van deeze perfoon vernam; dat zy, voor wie ik gewillig myn leven zou opgeofferd hebben, aan myne liefde niets anders vergund had dan hetgeen, dat anderen hadden overgelaten, en waarvan een welgemaakte flaaf, die weleer haaren vader'gediend had, neg van tyd tot tyd het genot wierd toegeftaan, toen kon ik myne gevoeligheid niet langer bedwingen. De eed, waardoor ik my vóór de ontdekking tot ftilzwygen had moeten verbinden, en de perfoonlyke omftandighedew van de aanbrengfter Helden my buiten ftaat om Roxane haare trouwloosheid voor te houden; en wat toch zou dit gebaat hebben, fchoon ik het gedaan had ? Om deeze rede befloot ik haar te veriaaten; doch, zelfs na dien tyd, heb ik haar niet geheel vergeten ; ik heb langs bedekte wegen haare behoeftigheid door gefchenken onderfteund. Medelyden met haaren toeftand is my  eene öostersche geschiedenis. 251 my nog fteeds bygebleven; maar myn huis en bed door zulk een huwlyk te bevlekken zou dwaasheid geweest zyn. ■ ik verzocht derhal. ven een ander meisje ten huwlyk, en ftond reedb op het punt van myne wenfchen voldaan te zuilen zien , toen Rox^ne's wreedheid my ook van dit geluk beroofde. Roxane had het laatst gedeelte van zyn gefprek met afgryzen en verbaasdheid aangehoord , doch zonder dat men op haar gelaat eenige tekenen van -een fchuldig geweeten had kunnen ontdekken. Zohaast M \ s s o ut>, haar verlof gegeven had om zich te verdeedigen, betuigde zy met de plegtigfte eeden; dat, zo Osman's befchuldiging al geen opzetlyke laster, ten minfte openbaare misleiding was, en drong daarop aan, dat de Sultan hem beveelen zou de fnoode te noemen, wier lastertong haar van onkuisheid befchul. digd had. Osman beriep zich op zyne bezworene belofte,- maar Massoud ontfloeg ' hem van dien eed , en beval , dat hy "den naam van deeze befchuldigfter zoude melden;. waarop Osman den naam noemde der flaa. yin, die Roxane nog alleen was bygeble. ven »  252 Massoub, ven, en op wier getrouwheid zy, nog kort te vooren, zo zeer geroemd had, Zohaast Roxane den naam van deeze flaavin had hooren noemen, floeg zy haare oogen met vertwyfeling ten hemel; en riep meteen toon, die zelfs haare doodvyanden zou hebben doen beeven; Eenige God! dus zyn 'er dan noch mannen, noch vrouwen in de waereld, die my getrouw zyn 1 Waardoor heeft een hart, dat, gelyk Gy weet, tot hiertoe zo zacht, zo beminnend, en zo getrouw geweest is, deeze grievende ftraf ver. diend ? Schielyk wischte zy haare oogen af, éér de traanen konden doorbreeken, die reeds in dezelven blikkerden , wendde zich naar Massoud, en fmeekte hem, dat hy die flaavin voor zou doen brengen. Zo deeze fnoode, zeide zy, bewyzen kan, dat ik fchuldig ben aan de misdaad , waarmede zy my beticht, dat men my dan van lid tot lid vaneen kerve! Massoud deed de flaavin voorbrengen ; haare bekendtenisbevestigde Roxane's 'onfchuld, en, toen de Sultan haar nader ondervroeg, bekende zy, dat de list en belastering van de moeder en moei der vermoorde Arme, en wel voornaamlyk van de laatst-  eene oostersche geschiedenis, 253 Iaatstgemelde, de oorfprong waren van deezt aaneenfchakeling van rampen en euveldaaden. Deeze twee befchuldigde bekenden ; dat de liefde, die de jonge Akm'sOsman toedroeg, en een rechtvaardige haat tegen het geflacht van Roxane, zo als zy het geliefden te noemen, haar bewogen hadden, om het hart van haaren minnqar van haar af te trekken ; dat zy, door geruchten van de ontrouw zyner minnaares, waaraan hy geloof gegeven had , zyn' minyver hadden gaande gemaakt; en dat zy , zohaast hy onder eede beloofd had, Roxane nimmer te zullen wederzien, wanneer men hem blyken van haare ontrouw kon toonen , befloten hadden zich, om het ontwerp niet te doen mislukken, van Roxa* n e's vertrouwde flaavin ten dien einde te bedienen. Voor het overige, wilden zy wel bekennen, dat deeze haare handelwyze juist wel niet billyk , maar echter verfchoonbaar was. Want, zeiden zy, wie heeft Osman genoodzaakt zo ligtgeloovig te zyn; en daarenboven hebben wy alles, dat 'er voorgevallen is, tot zyn best gedaan; te meer, daar Roxane, volgens de welvoeg'ykheid zyne bruid niet konde zyn, maar billyk verdiend had  254 Massoud, had al'een de ftraf van haare wellustigheid të draagen , en Akme haaren bruidegom voorzeker gelukkig gemaakt zou hebben, ingeval • le deeze bloedzuchüge moorderes haar fnood oogmerk niet ten uitvoer had kunnen brengen. Wanneer Massoud op zyn' rechterftoel gezeten was, wachtte hy zich altoos zorgvul* diglyk voor alle uiterlyke blyken van gram* fchap of misnoegdheid. Doch, in weerwil van zyne gemaatigdheid , gaf fomty Is een fcherpe grimlach zyn inwendig misnoegen te kennen. Deezen grimlach hadden allendie de betekenis van dien wezenstrek kenden, op zyn gelaat befpeurd, zolang de Iaatstgemelde verdeediging duurde. Gy allen moet dan toch bekennen, vroeg hy eindelyk aan .de befchuidigers, dat het ge. rucht van -Roxane s ontrouw en hoeiery enkel eene uitvinding en belastering is? -— Niemand onder haar durfde ontkennen.— En gy, Hassa, (dus was de naam der Moei van Akme gy zyt de eerfte geweest, om  eene oostersche geschiedenis. 255 om dien aanflag te ontwerpen, en te he^en uitvoeren, nietwaar? Deeze zou gaarne hebben willen ; maar durfde het niet ontkennen. _ Hoort dan nu myn vonnis.... Het bloed* van Akme kome over haar eigen hoofd! Degeen*, die een' verloofden man aan zynebruii ontrooft, en nog daarenboven die ongelukkige hoont, en befpot, word door eene fchielyke dood genoeg, maar ook niet meer dan naar verdienften, geftraft; en Roxane lyd niet te weinig, wanneer zy voor eene daad, waartoe haar de vertwyfeldheid en onduldbaare hoon noodzaakten, en die de liefde en minyver ontfchuldigden twee maanden lang met eene draaglyke gevangenis geftraft word. Na verloop van dien tyd zal Osman verplicht zyn haar zyne hand, of een dubbel huwlyksgoed te geeven; want ligtgeloov'igheid voegt geen' man, en nog veel minder eene zo plotslyke woordbreuk den reeds verloofden en verhoorden bruidegom. De Moeder van Akme word van nu af aan door een' veel geftrenger' rechter geftraft, naamlyk, door haar eigen geweeten. Dat zal haar dikwyls genoeg de bloe.  £50" M A S S O U D, bloedige fchim van haare?dochter tooneh , eri haar met afgryzen doen denken: Hieraan heb ik fchuld. ■ Na het eindigen van deeze woorden zweeg hy een' korten tyd, om, naar het fcheen, zich over de twee overigen nader te bedenken , en vervolgde ten laatfte aldus - • Wat u betreft, boosaartigen, die on waerdig zyt langer voor myne oogen te ftaan Joi ooit onder die van eenig' eerlyken mensch te verfchynen, gy, trouwlooze flaavin , /en gy valschaartige lafteraares , door wier list twee gelieven gefcheiden zyn , en menfchenbloed geftort is, weg met ulieden ! Myne rechtspleegers vat die beiden, voert haar naar de groote markt, en geefelt haar daar opentiyk; de eerfte totdat zy den geest geeft, en de tweede een weinig minder, opdat zy biyve leeven om haare overige dagen eiendiglyk in het tuchthuis door te brengen. Een zacht gemompel verfpreidde zich hierop onder de menigte der Hovelingen, en onder het volk , dat de rechtbank omringde.... Te geftreng Te ongelyk 1.... dit hoorde  éene oosteesche geschiedenis. 25? de men van alle kanten fluifteren, en A b ijkin , een der grootfte rechtsgeleerden van P e r s i ë n , verftoutte zich den Sultan te naderen, en hem verlof te verzoeken om eenige weinige aanmerkingen op dit vonnis te maaken. Dit Haat den kundigen Abukin by alle openbaare rechtsgedingen altoos vry; gaf Massoud hem ten antwoord. Dan houde myn genadigfte Gebieder het my ten goede , wanneer ik zyne wysheid, by gelegenheid van dit uitgefproken vonnis, voor oogen ftel: Dat de moord, volgens onze wetten, en volgens die van de meefte befchaafde volken, voor de allerzwaarfte misdaad gehouden word; daar integendeel belastering voor een veel geringer, misdryf word gerekend; waarop Hechts eene willekeurige ftraf gefield is, en dat by vrye perfoonen nog nooit met eenige lyfftraf , veel minder met eene zo zwaare geftraft is geworden. <» i Ik dank u, myn getrouwe Abukin, dat gy my een zo groot en wez en in zichzeiven van een onberispelyk gedrag, heeft hy zich de liefde en eerbied van zyne onder daanen, de vriendfchap der nabuurige Vorften , en een' onfterftyken naam in de ge* fchiedenisfen verworven. '«et zeggen van D i o r» o r u s Siculus 'wierd deeze ondeugd by de oude Egypten aars insgeïyks raée cje doed geftraft. 2 N D E. '  A M E L IA. X E N E ENGELSCHE GESCHIEDENIS. Naar hetFransch vam den Heer d'Arnaud.   A M E IVIA q   255 A M E L I Ao EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. e Zedenleeraars verzetten zich A ^ A met zeer veel ernst tegen de 8 3 driften; raen raoet hierin hun' ^rf^^JrlaF neer de aküjfge gevoigeil derzelve door treffende voorbeelden wierden aangetoond , zouden zy misfchien fterker uitwer» iking doen dan alle die gezochte uitroepingen , waaraan het menschlyk hart welhaast gewend word. De gefchiedenis van AmeJLia is, onder voorbeelden van dien aart, voorzeker een der leerzaamften, die men aan jonge lieden kan voorftellen ; geheel Ejs geland gewaagt nog van haar rampzalig lot; Charles. Hierop verhaalde zy het gefprek, dat zy met haare ouders had gehad , en wat men van haar vergde; en borst vervolgens in bittere klagten uk over den ouderlyken dwang. Sarah poogde haar daarop aan zichzelve te ontdekken. — Myne waarde Misf, wacht u wel van hunne wyze voorzorg te befchuidigen; gy weet immers hoe tederlyk zy u beminnen; en hiervan geeven zy u thans eene alierduidelykfte blyk; zy trachten u te behoeden voor het allergrootst ongeluk, dat ie- * mand ooit kan overkomen; gy weet, dat eene Juffer van uwen rang , geene verbindtenis mag aangaan zonder de toeftemming van haare ou.  a-g Amelia, ■y ouders. Weetgy wel, Misf, welke aandoe^ ning gy gevoelt voor Sir Charles? Het is liefde.... — Wat! Liefde! ik zou hem .beminnen!.... Ja, myne waarde dochter, (onze langduurige vriendfchap en gemeenzaamheid, Muf; vergunt my u dien naam te gee« ven)'gy bemint Dolsey, gy bemint hem vuuriglyk, en gy bereid uzelve daardoor onaangenaamheden , die.... Neen, Sa- b ah , het is geene liefde.... en zo het dit al mogt zyn.... ïntusfchen dank ik u voor uwen raad; ik zal dien opvolgen. Myne ouders zullen geene rede hebben om zich te beklaagen over de treurige Amelia.... Hoe! ik zou Sir Charles beminnen l Dit rampzalig nachtoffer van eene onwerferftaanbaare drift, want Amelia was inderdaad door de hevigfte liefde getroffen, ftond verftomd van verwondering over hetgeen Sarah haar gezegd had; eensklaps ontrukt aan haare verblindheid, en door eene ftraal van licht getroffen, die tot in het binnenst van haar gemoed was doorgedrongen, zag" zy, hoezeer zy zich bedrogen had met betrekking tot de aandoening, welke haar ge«offch had. ]a! riep zy eindelyk uit, ik kan, niet  ÉÉNE ENCELSCHE GESCHIEDENIS. 273 niet langer daaraan twyfelen, dat medelyden 9 die aandoening.... is niets anders dan liefde, dan de allervuurigfte liefde; ik ben ongelukkig ! Ik bemin; ja, ik bemin Sir Charles, en ik beleedig daardoor myne ouders; ik misdoe daardoor tegen de eer , tegen myn' plichtEn ik heb deeze aandoening laaten blyken !.... dit zal my het leven kosten, Dolsey zal dit voorzeker bemerkt hebben, en ik zal genoodzaakt zyn te bloozen /. <.. ik ik zal befchaamd worden!.... ik die my tot dusverre altoos onderworpen getoond heb aan de deugd, aan myne ouders, en aan hunne bevelen!.... Maar neen, ik zal deeze neiging verwinnen ; ik zal die fmoooren!.... Doch, wat zou het zyn, zoDolseï my beminde ?.. welnu, fchoon hy my beminde,.... kan me* zyn hart wegfchenken zonder de toeftemming der ouders? Hebben die niet het opperst gezag ? Ach neen! Dolsey, gy hebt over myn hart het opperfte gezag, gy hebt my beroofd van myne rust, van myne gelukzalige . onverfchilligheid; en van myne zelfachtingi. ,é Helaas! verblinde Amelia, wat zal nog eindelyk uw lot zyn! Dusdanig waren de eenzaams klagten en S over-  •274 Amelia, overdenkingen van de al te gevoelige Ame. L i a ; en deeze gevoeligheid bereidde haar een allerrampzaligst lot. Zy had vast voorge. nomen zichzelve tegen te gaan, en eene drift te verwinnen, die dag aan dag toenam; zy had het befluit gevormd om niet meer naar den toeftand van Sir Charles te vraagen, en echter 'begaf zy zich geduurig naar de deur van zyn vertrek, om naar zyne vordering in beterfchap te verneemen; terwyi allen de huisgenooten deel namen in dit uitwerkfel der uitmuntende geaartheid van hunne jonge juffer, en in die aandoening, welke, in weêrwil van haarzelve, haar geheelenal overheerschte. Sir Charles was eindelyk volkomen geneezen ; en zou te rug keeren naar zyne ouders welker landgoed eenige mylen vandaar gelegen was; Dolsey betoonde groote droefheid, dat hy het huis van zyne weldoenders moest veriaaten , hy betoonde hen de levendigfte blyken van dankbaarheid; maar met hoeveel vuur, met hoe groete verrukking fprak hy van de jonge Juffer! — Zy is geen mensch; y,y is een engel in goedhartigheid, en weldaadigheid ; zy is een bovennatuurlyk wezen. ... ik ben aan haar het behoud van myn le»  eène enoelsche geschiedenis. leven verfchuldigd. Amelia bloosde, ver-: bleekte, en kon Hechts eenige woorden fta- , melende voortbrengen, die nog tusfchen haa« re lippen fcheenen te fmooren. Toen de dag gekomen was, dat Sir Charles vertrekken zou; zonderde hy zich voor eenige oogenblikken van het huisgezin af, en begaf zich naar een groen prieel, dat zeer af. gelegen was. Het geval, of misfchien haar ongelukkig noodlot, (want men vind omftandigheden, waarby de weldenkende menfchen zeiven in verzoeking komen om daaraan geloof te liaan) voerde haar naar deeze plaats; men behoeft niet te vraagen welk voorwerp haare gedachten voornaamlyk bezig hield; zy was geheel ingenomen met het vertrek van Sir Charles; zy naderde hem, en zag, dat hy traanen Hortte. — Hoe! gy fchreit, Sir Charles! < Ach , Mü/7.... Ik had u , niet gezien.... ja, ik vierde den teugel aan eene droefheid, die, helaas! maar al te wel gegrond is; ik was..... een medelid van uw huisgezin...,, myne oogen mog. ten dagelyks.... eene wond, die..... ■ Hoe! is dan uwe wond nog niet genezen ?~ Ach, MisJ\ het is niet de wond, waaraan Sa gy  y.16 Amelia, gy thans denkt; ik gevoe! eene fmart , die veei gevoeliger is,.... die nimmer genezen zai worden.... Ach, Misf! het is my onmooglyk langer eene 2aak verborgen te houden, welke gy reeds voorlang zoud hebben kunnen ontdekken! (met deeze woorden wierp hy zich neder voor de voeten van Amelia) Aanbiddenswaerdige Amelia, zie my voor uwe voeten nedergeknield! Ik durf my verkouten u te beminnen, u te aanbidden, en u zulks te belyden; ik gevoel voor u de allerlevendtgfte, de allervuurïgfte liefde.... Gy zult my niet ontwyken.... gy zult my aanhoo- ren...« Wat durft gy my ontdekken, Sir Chables? Iets, dat ik wel zou gewenscht hebben voor myzelven bedekt te houden.... gy bezit voorzeker meer middelen dan ik; maar myne geboorte, en myne gevoelens zullen van eenige waerdy zyn by uwe ouders.... zo gy my beminde, zouden 2y voorzeker hunne toelïemming geeven. De al te aandoenlyke Amelia vergat haaien fiicht geheelenal, zy bleef Dolsey aanhooren, daar zy zich had behooren te ver* wyderen; zy ging zelfs nog verder, zy betoie« dat zy hem insgelyits beminde. Peeze  EENE EnGHLSCHE GESCHIEDENIS. 277 ze bekentenis wierd gevolgd door eene wederzydfche belofte van eikanderen altoos te zullen beminnen, en eene overeenkomst, datAaiElia haare liefde aan haare ouders zou bekend maaken; beiden hielden zy zich verzekerd, dat deeze bekentenis welhaast een gelukkig huwlyk ten gevolg zou hebben. Aangenaams vooruitzichten zyn doorgaans eigen aan gelieven; zy geeven zich over aan eene ver» rukking , die naar hunne verbeelding geen einde kan hebben. In die geval echter il>nd welhaast een verfchriktyk on weder op dien aangenaamen zonnefchyn te volgen. Dolsey vertrok met de hoop, dat de ouders van Amelia hunne toeftemming tot djt huwlyk zouden geeven , wel verzekerd zynde, dat de zynen daarin gaarne zouden willen (temmen. Amelia fpoedde zich naar haare moeder, en gaf haar een openhartig verflag van de liefde, welke zy voor Sir Charles had opgevat. Maar , hoe noodlottig was het antwoord, dat zy ontfing! Haare moeder zeide, dat zy verloofd was aan een' man van aanzien, en dat zelfs de dag, tot deeze verbindtenis beftemd, reeds tepaald was. — Hoe« ik zou my met ee&' ander' dan S 3 Biet  met Sir C h a r l e s in den echt begeeven Dit befluit is onherroeplyk; gy moet de echtjrenoote worden van Mylord Linston, en wel binnen korten tyd. Van nu af aan zult gy alle plaatfen moeten myden, daar gy D o l= sey zoud kunnen ontmoeten; gy zult hem niet wederzien ; gy moet u bereiden om hem te vergeeten. ■ Ik Sir Charles vergeeten! Geef my dan een hart, dat het vei» mogen heeft om u te gehoorzaamen. — Gy zult gehoorzaamen; gy zult uw weêrbarflig hart verwinnen; gy zult de rede gehoor geeven; gy zult aan uwen plicht voldoen; gy zult uw geflacht geene fchande aandoen.... Ik / zal my wel wachten van uw' vader kennis te geeven van uwe dwaasheid. Vestig uwe oogen alleen op uw toekomend huwlyk met My* lord Linston. Amelia borst, zohaast zy alleen was, in bittere klagten uit, men kan my wel naar het outer ileepen om my voor altoos ongelukkig te maaken; maar aan een' ander' myn woord te geeven, te belooven, dat ik een' ander' zal beminnen, het beeld van Dolsey uit myn gemoed uit te wisfchen, hem te vergeeten, hem niet langer te beminnen!.... Wree-  eene ENCELSCHE geschiedenis. 279 Wreede ouders ! nooit zal uw dwang , ja zelfs niet uwe hevigfte woede my tot zulk eene wreede zeifsverlochening kunnen nood» zaaken ; neen, dit zult gy nimmer van my verkrygen; gy kunt my we sletten Dols e y te zien, of hem te fpreeKen; maar myn hart zal echter altoos met hem fpreeken; dst zal altoos blyven zeggen, dat ik hem tot myn' laatften adem toe getrouw zal blyven; ik zal hem myne traanen wyden , zonder twyfel zullen de zynen aan my gewyd zyn ; niemand kan ons beletten eikanderen te beminnen; zyn wy niet meester van ons hart? wy zullen vermaak fcheppen in de overdenking , dat wy voor eikanderen lyden; in weerwil der dwinglandy zullen wy nog ten minfte dit genoegen fmaaken. Dolsey vloog naar Amelia terug; zohaast zy hem zag liep zy hem te gemoet: — Ach! Dolsey, geene hoop blyft ons meer over! alles is aangekant tegen ons .geluk! zy deed hem hierop verflag van haare zaamenfpraak met haare moeder. Sir Charles verliet haar in de diepfte droefheid gedompeld; hy wist niet op welk voorwerp ,hy zyne gedachten het eerst zou vestigen; alles, dat S 4 hy  A m e l i Ai hy in zyn Jiart zeggen kon , was, dat hy nooit zou ophouden Amelia te beminnen; dat hy fteeds naby haar zou zyn, en dat hy met haar dezelfde lucht zou inademen ; en daarby, is de hoop niet altoos onaffcheidbaar verknocht met de liefde ? D olsey was in den krygsdienst; de on* lusten tusfchen Engeland en Noord. America begonnen omtrent dien tyd uit te barften; men vleide zich in den beginne met eene bevreediging ; doch dit mislukte , en dus moesten de wapenen dit vermaard gefchil beflechten; deeze tyding verwekte eene levendige ongerustheid in het hart van Amelia; zy dacht, dat haar ongeluk reeds tot den hoogften top geftegen was, doch nu ondervond zy, dat het altoos nog hooger kan ryzen. Hoe wierd zyop nieuw tot in de ziel gegriefd, toen zy hoorde, dat het regiment, waaronder Dolsey diende, beftemd was om naar Noord-America over te gaan! Sir Charles was niet minder getroffen door dit voorval; bezield met eene zucht tot Eyn beroep , beminde hy de krygse, r , en trachtte daardoor uit te munten; thans de^d zich  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 28l zich eene gunfïïge gelegenheid voor; maar hy moest zich verwyderen van zyne geliefde Amelia; en misfchien zou hy- haar nimmer wederzien; hy vreesde de dood alleen omdat die hem zou berooven van eene liefde, die hem veelmeer waard was dan zyn leven. Hy fleet den tyd met brieven te fchryven , die hy , doch te vergeefs aan Misf Amelia trachtte te doen toekomen. Deeze bezigheid iïrekte in zeker opzicht om zyne droefheid eenige afleiding te geeven; hy verbeeldde zich alsdan, dat hy zyne minnaares zag, dat hy met haar fprak, en haar op nieuw zwoer, dat hy haar tot zyne dood toe zou blyven beminnen. Het noodlottig tydftip der overvoering was eindelyk gekomen. Amelia had nog geene gelegenheid kunnen vinden om Dolsey te zien. Zy kon uit haar kamervenfter de tocbereidfelen tot de infcheeping befchouwen, de oogen, ja zelfs allen de zielsvermogens van dit al te aandoenlyk meisje waren geheel enal daarop gevestigd. Ziedaar dan, zeide zy by zichzelve, ziedaar dan het fchip, dat den man, dien ik boven alles bemin', verre van my zal wegvoeren; daar is $eene hoop * S 5 meer,  2g2 Amelia, meer, het zal hem nooit weder terug brengen! De ouders van de jonge juffer veinsden de oorzaak van haare droefheid niet te bemerken. Zy vleiden zich, dat de afwezigheid van Sir Charles haar gemoed weder tot rust zou brengen. S arak verliet haar geen oogenbiik ; zy zocht haar zoveel moogiyk te troosten. Amelia hoorde het gerucht der troepen , die ingefchecpt wierden ; —— Ach! S a'r ah! ik zal hem niet wederzien! eene onmeetbaare tusfchenruimte zal ons welhaast van eikanderen fcheiden! met deeze woorden zonk Amelia magteloos ter aarde, en fmolt in haare traanen. IVTyne waarde Misf, zeide Sar ah, zoud gy dan zo gaarne wenfchen Sir Charles nog eens te zien ? Ach ï hem te zien! hem te zien! al was het flechts één oogenbiik.... myne waardfte, myne eenigfte vriendin, ik zou alles, dat ik bezit, ja zelfs myn leven willen geeven voor dit geluk!.... Zou'er eenigeinooglykheidzyn... —— Helaas! ik ben bewogen met uwen toefland; zou deeze ontmoeting uw leven kunnen red. den?.... Beloof my.... Alles, Sar ah, alles, dat gybegeeren kunt.... Zou ik Dolsey  eene Engelsche Geschiedenis. 283 s e y nog- eens kunnen zien!.... Hy zal on het oogenbiik hier zyn. Met deeze woorden liep Sarah naar een nabygelegen vertrek, en opende de deur. Sir Charles! riep Amelia; en inderdaad het was Sir Charles zelf, die zich voor de voeten van Amelia nedenvierp. Ik kom om u nog éénmaal vaa myne liefde te verzekeren; myne droefheid zal my het leven kosten..-.. vrees niet , aanbidlyke Misf., myn eerbied evenaart myne liefde; ik heb S a r a h bewogen om my gunftig te zyn; ik heb deeze laatfte en eenige gunst van haar verzocht, dat ik u nog eens zou moogen zien en fpreeken, om u te verzekeren , dat myne liefde voor u my tot aan het uiterst einde van de waereld zal verzeilen ; maar gy , Amelia, maar gy.... in wiens armen.... 1 o Veeleer zal ik fterven! Dolsey wees verzekerd van myne ftandvastigheid. Ik neem God tot getuige , dat niemand ooit myn echtgenoot zal zyn dan Sir Charles Dolsey. m o Hoe verblyd my die eed! Is het waar, zou Amelia alleen voor my leeven! - jjc heb het u gezworen by God zeiven, helaas! eene enkele betuiging van myne liefde moest U genoeg geweest zyn, Sir  284 Sir Charles kuste de handen van zyne minnaares en befproeide die met zyne traanen; zy gaf hem een' ring van haare hand, dien hy op zyn' boezem hechtte; welhaast konden zy niets meer dan traanen voortbrengen; Dolsey deed eenige flappen om te vertrekken, doch keerde weder terug, en wierp zich op nieuw voor de voeten van Amelia. Al fchreijende en fnikkende ram hy zyn af fcheid van haar met de volgende woorden ï Ik gaa u veriaaten om aan de eer, om aan myn' plicht te voldoen, ik zou uwe liefde onwaerdig zyn, zo ik vreesde voor die gevaaren, welken my de hoop op één* gunftïgen oogwenk van u ligtelyk zal doen te boven komen, ja, Eis geland zal my niet wederzien dan overladen met reem ; uwe ondeis zullen, hoop ik, ook nog eens de mynen worden ; een geheiligde band zal eenmaal twee harten vereenigen , welken de liefde reeds zo naauw vereenigd heeft; Amelia kon niets meer voortbrengen dan; Vaarwel, geliefde Dolsey l vaarwel l en blyft my fteeds beminnen. Sir Charles vertrok, en Amelia viel in'  EENE EJSGELSCHE GESCHIEDENIS. 285 in eene foort van wezenloosheid magteioos neder. Na verloop van eenige ©ogenblikken ontwaakte zy uit deezen ftaat van gevoelloosheid, flond met drift op, en riep uit: Hy is dan vertrokken! Zy vloog naar het venfter, wendde haare oogen niet af van de rivier, befchouwde naauwkeuriglyk alle de omflandigheden der mfeheeping , en meende Dolsey in den hoop te onderkennen,- zf flak haare armen naar hein uit; haare ziel ging, als het ware, met hem fcheep, en verwyderde zich van Enoeland; eindelyk raakte de vloot uit het gezicht, Amelia gaf een' ake'igen gil, alsof zy den Iaatfteu fotk zoude geeven , en viei in den fchoot van S a Ë A Hi Gelukkig, zo zy onder dien ramp bezweken was ! Het leven, dat zy na dien tyd leidde, was, zonder tegenfpraak, akeliger dan - de dood zelve. Zy onttrok zich aan de lief. koozingen van haare ouders, die zy te vooren zo tederlyk bemind had ; zy fprak zeer weinig; zy begaf zich geduurig naar het venfier, vanwaar zy de vloot had zien vertrekken,  ±H Amelia. ken, en deed niet dan traanen ftorten; zy riep geduurig uit: Hy is dan door deeze onmeetbaare tusfchenruimte van my afgefcheiden! Te vergeefs trachtte Sarah haar te troosten. Daar is voor my geen troost, geene hoop meer! zeide zy alsdan met eene fiaauwe ftem, ónder het uitboezemen der droevigfte verzuch. tingen; zy teerde langzaamerhand uit door eene fombere droefgeeftigheid, en naderde meer en meer aan het einde van haar leven. Op zekeren tyd fcheen Amelia uit deeze noodlottige mymering eensklaps te ontwaaken , zy zag Sarah met oplettendheid aan: — Sarah, wenscht gy inderdaad my van de dood te redden? —- Ach' waardfte Misf, ik zou alles doen om u by het leven te behouden. — Het eenig middel, dat daartoe in ftaat is.... S a r a h , kan ik op uwe toegenegenheid ftaat maaken? — My dunkt, Misf, dat ik u daarvan eene duidelyke blyfe gegeven heb. Ben ik bet niet, die u nog een mondgefprek met Sir C h a r l e s heb bezorgd ? —• Het is waar, Sarah, dat gy door deezen dienst.... zeer veel voor my gedaan hebt, maar.... dit is nog niet genoeg.... Maak, dat niemand ons hooren kan. Sarah ging de  eene engelsche geschiedenis. 28? de deur fluiten en kwam vervolgens terug: —. Nu, Misf, nu kunt gy vryëiyk fpreeken. . Sa bah, begrypt gy niet, dat eene ongeluk, kige liefde alle tegenftreevingen te boven gaat?.... dat die meer vermogen heeft dan uwe raadgeevingen, dan myne deugd, dan de wil van myne ouders, met één woord, be^ grypt gy niet, dat ik niet langer kan leeven afgefcheiden van «r Charles, dat myne ziel geheel in America is, en dat ik hier dagelyks duizend dooden fterf. Binnen weinig dagen," Sarah, zal deezen mond niet meer tegen u fpreeken, en dit hart niet meer gevoelig zyn voor de liefde. — ö Hemel MisJ\ Wat zegt gy? * JK ftel u het lo't voor, dat my te wachten ftaat. Zo ik niets te verliezen had dan hef leven, dit zou ik: gaarne willen opofferen; maar te fterven, daar ik den man kan gaan opzoeken, dien ik boven alles bemin; want ik wil het voor u niet ontveinzen, dat D o l s e y- my nog even waard en zelfs waarder is dan ooit voorheen; het leven te verliezen, daar ik zou [kunnen leeven om hem te zien, om hem te beminnen , om hem dagelyks daarvan blyken te kunnen geeven, .... neen, Sarah, hiertoe kan ik niet befluiten. «, Wat fs dan uw voor*  233 Amelia. voorneemen, Misf ? — Ik heb een ontwerp1 gefmeed.... dat u verbaazen zal.... ik zelve flaa daarover verbaasd. Ik weet wat de wetvoeglykheid, wat de zorg voor myn' goeden naam, wat de eer van my- vorderen; ik bemin de deugd, ik bemin myne ouders, zelfs in weêrwil van den dwang, dien zy my aandoen ; maar.... ik bemin Sir Charles bo- 'ven alles; ja, ik heb myn hart tot in den grond doorzocht, geene twyfeling meer, alles moet zwichten voor de liefde. Sarah wilde eenige tegenwerpingen inbrengen. Denkt gy dan Sarah; dat ik u hierin niet ben voorgekomen? Ik heb my zelve al- ' les voorgefleld; ik verander niet weder van befluit; ik zie den afgrond; en ik fpoed my om daarin neder te ftorten. Stel my geene beletfelen voor ; beloof flechts, dat gy my in alles blindelyk zult gehoorzaamen, zo gy my niet binnen korte dagen wilt zien fterven; wie weet? .... misfchien zal ik het oogenbiik van myne dood verhaasten. Elk woord van Amelia deed de ongerustheid in het gemoed van Sarah toeneemen: — Welnu, Misf, welnu, wat begeert gy dan van genegenheid? Spreek  eene engelsche geschiedenis. 28<3 Spreek. —* Sarah, gy kunt, en gy zult my by het leven behouden. Ik heb alles voorzien , en myne erkentenis is uwe dienften reeds voorgekomen. De jonge juffer ontdekte, na een' langen zelfftryd, haar ontwerp aan Sarah. Hoezeer flond deeze verbaasd, toen Amelia haar met eene flamelende flem den voorflag deed, dat zy haar manskleederen zou bezorgen! Ik heb het u reeds gezegd, vervolgde Amelia, ik verwachtte wel , dat myn ontwerp u verbaazen zou, maar ik zal u tevens Hechts deeze twee keuzen herhaalen, uw® toeflemming, of myne dood. Hierop volgden nieuwe tegenwerpingen, en fmeekingen van de Voedfler, en nieuwe aanzoeken van de jonge juffer. Eindelyk befloot Sarah aan haar verzoek te voldoen; zy bezorgde eene mannenkleeding-aaji Amelia, en eene aanzienlyke fom gelds, die zy gekregen had door het verkoopen van eenige juweelen, die de jonge juffer haar ten dien einde had medegegeven , dewyl zy oordeelde daarover te moogen befchikken, naardien zy die van eene van haare bloedverwanten geërfd f had*  2 po A m e l r a, had. Ik denk, Sarah, dat gy myn voorneemen begrepen hebt; onder bedekking van deeze kleeding, die geheel vreemd is aan onze fexe, zal ik alle gevaaren tarten.... wat zeg ik ? ik ken geene gevaaren, zohaast het 'er op aankomt Sir Charles te gaan opzoeken. Goede Hemel ! Misf , wat ontdekt gy my ! Hoeverre word gy vervoerd door eene ongeöorlofde drift! — Ik weet zeer wel, dat deeze drift my tot de uiterfte bnitenfpoorigheid vervoert; dat ik alle de paaien der welvoeglykheid te buiten gaa; maar het is myn bruidegom, naar wien myne liefde my heenvoert. Sir Charles en ik hebben God rot getuige genomen van onze onderlinge trouw, en deeze plegtige vereeniging kan nooit dan door de fnoodfle trouwloosheid verbroken worden. Deeze beleediging , deeze godiooze meïneedigheid heb ik van Sir Charles niet te vreezen; hy zal onze verbindtenis doen wettigen ; in Noord-Am erica zyn ook Predikanten , zowel als hier. Ongelukkige, verblinde Mi?f! zult gy daar ouders vinden ? — Ach , wreede! wat zegt gy? Gy verfcheurt my het hart. Deeze woorden van Sarah deeden Amelia in eene diepe nadenking vervallen. — Bedenk , Misf,  eene engelschb geschiedenis. 2pl Misf, hoe groote droefheid gy hen door uwe vlucht zult aandoen; gy zyt hunne dochter, hunne eenige dochter; gy zyt hun troost en het eenig voorwerp van alie hunne tederheid, Ach ! Sarah , om Gods wil , om der menschlykheids wil, fpaar mytoch deeze grtevende verwyten; wees verzekerd, dat deeze eerwaerdige ouders my waard zyn , dat ik hen boven alles bemin.... na Sir C h a r l e s. ... voegde zy bitterlyk fchreijende daarby.... Sarah, ik zal weder terug komen; ik zal hunne traanen droogen; ik zal hen den last des ouderdoms helpen draagen; zy zullen my Vergiffenis fchenken, en hunne toeftemming, hunnen zegen geeven aan een huwlyk, dat voorzeker God zelf bepaald heeft. Dan eens fcheen de flem der natuur weder by Amelia te zegepraalen ; zy fcheen die gehoor te geeven, en voor haar vermogen te wyken , terwyi zy kort daarna weder uitriep : Vergeefs zyn alle tegenkantingen! ik kan myne neiging niet wederflaan; myn befluit is genomen ; myn lot roept my naar Noord-Am e- r i c a : ik gaa.... ik gaa om daar te fier. ven. Ach! Sarah, hoeveel moet ik niet T 7. ly-  292 Amelia, lyden ! is 'er wel eenige rampfpoed op de waereld, die den mynen kan evenaaren ? Zy wierd geduurende eenige dagen door verfchillende hartstogten geflingerd; doch eindelyk behield de liefde de overhand in dit verrukt gemoed; geheel vervoerd, en tegen zichzelve vertoornd riep zy eindelyk uit: Ik wil jniets meer hooren ; neen, niets, niets wil ik meer hooren! Myn eenige wensch is by Dolsey te zyn. Sarah, ik zal het geld , dat gy my bezorgd hebt, met u deelen; ontruk u aan de nafpooringen van myne ouders, en wees verzekerd, dat, na myne terugkomst, myne eerfte zorg zal zyn u op te zoeken, en u verder te beloonen. — My te beloonen, zeide Sarah, op een' droevigen toon, ach 1 Misf, dit is onnoodig ,* myne onbezonnene genegenheid voor u maakt my ongelukkig! ach, dat ik nimmer eene zo noodlottige ontmoeting begunftigd had ! ik ben nog meer fchuldig dan gy. In weerwil van alle de voorffcellingen van Sarah, en der ver wy tin gen van haar eigen gcweeten , vervorderde Amelia de toebeïeidfelen tot haare vlucht ; eene floep was fee-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 203 feefteld, om haar over te brengen aan boord van een fchip, dat naar Nooed-America beflemd was. Hoeverre kan niet de liefde eene zwakke fexe vervoeren , en van een vreezachtig meisje een onverfchrokken wezen maaken! De ongelukkige Amelia bediende zich van de duiflerheid des nachts om haar onbetaamlyk ontwerp werkfteliig te maaken ; zy trok de kleederen aan, die haar moesten onkenbaar maaken; toen zy op het voorplein gekomen was, wendde zy geduurig het hoofd om, en vestigde haare oogen op een ver* bjyf, dat haar had zien ter waereld komen, en daar zy een' vader en eene moeder achterliet. Ach! zeide zy tegen Sarah, die haar verzelde, zo zy in myn hart konden leezen, hoe zouden zy my beklaagen! Ik weet, ik weet zeer wel, dat ik een' misflag, een' onvergeeflyken misflag begaa; ik ontruk my aan de armen, die myne zwakke kindsheid onderfteund hebben l.... Maar.... ik bemin! Helaas ik bemin! Zy fchreide , zy fnikte, zy bleef geduurig ftean; zy wierd geflingerd door de tegenflryT 3 di-  294 A m e l i a , dlge harstogten, die haar gemoed ontroerden. eindelyk aan den oever gekomen had zy naauwlyks krachten genoeg om Sarah tegen haaren boezem te drukken, en haar een' tydlang aan den hals te blyven hangen ; maar kort daarop,, zich, ais het ware, aan zichzelve ontrukkende, fprong zy in de floep, die haar naar het fchip overbragt ,* tot het laatst ©ogenblik van gezi-ht bleeven haare oogen geves* tigd op het huis, dat zestien'jaaren lang getuige geweest was van haare onfchuld zy heeft naderhand meer dan eens bekend, dat, toen zy het uit het oog verloor, haar eene foort van bezwyming overviel ; zoveel vermogen heeft de infpraak der natuur, die zich nooit ftrafloos laat hoonen. Dolsey was gelukkiglyk geland in dat Waerelddeel, daar men voordeezen om laage hebzucht, doch thans voor de edele vryheid oorlog voerde; hy bragt in America een hart met' zich, dat geheel vervuld was met eene ongelukkige lieide; het beeld van zyne minnaares verzelde hem overal. Sjbforo, een van zyne venrouwdfte vrienden, vroeg hem eens, op welke voorwerpen, geduurendthunnen overtogt, zyne opmerkzaamheid meest ge-  eene ENGELSCHE GESCHIEDENIS, 195 gevallen was ? Op hetgeen, dat ik in En geland gezien heb, en dat zich altoos levendig aan myne verbeelding zal blyven vertoonen; Amelia is voor my overal tegenwoordig. Sinford, ik heb uwen byftand -iioodig; ftel my myn' plicht, de eer, en de zucht tot roem geduurig voor oogen. In fommige oogenblikken word myn beroep my ondraaglyk; ik vind my menigmaal in verzoeking om myn affcheid te vraagen , en naar Europa terug te keeren ; daar zou ik de meestres van myn hart kunnen zien: of ten minfte naby haar kunnen zyn; ik zou met zekerheid kunnen weeten, of zy my nog fteeds dezelfde liefde toedraagt,... ach ! Sinfqed, nimmer heeft eenige liefde deeze kunnen eve» naaren; zy is de levendigfte, de zuiverfte, de belangloofte aandoening ... Ik wil door dappere daaden verdienen de weigering te verwinnen van eene familie, die oorzaak is van myn ongeluk, en van dat van Amelia; myn hoogfte wensch is my den naam van haaren echtgenoot waerdig te maaken. Zou deeze afwezigheid, helaas! deeze noodlottige afwezigheid my ook van haare liefde berooven ? Wanneer deeze denkbeelden in het gemoed van Sir Charles opreezen, verviel hy in T 4 eene  2Q6* Amelia, eene fombere droefgeeftlgheid ; zyn vriend trachtte hem te troosten, en hem op te beuren door het voordellen van een gunftig vooruitzicht ; dat welligt de eenige misleiding is, welke de rede niet behoort te keer tegaan. In zekere fchermutfeling, waarby de Engelschen de overhand behielden, deed Dolsey om eens zo te fpreeken, wonderen van dapperheid; hy zelf maakte veele krygsgevangenen. Onder die allen ontdekte hy een', die meer bedrukt fcheen dan de overigen. Terftond deed de Hem der menschlyk. heid zich hooren in het hart van Dolsey; hy naderde: — Braaf man, wat is de rede van deeze uwe neêrflagtigheid ? Gy hebt u zeiven niets te verwyten; gy heht u gekweten als een' man van eer; gy moet derhalven liet lot van den oorlog, en niet uzelven de fchuld geeven van uw ongeluk; houd inoed! .... IVlisfchien kan my binnen kort het zelfde lot treffen. Geloof my, gy zyt in handen gevallen van iemand, die een gevoelig hart heeft, en weet hoeveel omzichtigheid men aan ongelukkigen verfchuldigd is, en die dsis alles zal aanwenden om u uwe gevangen- fchap^  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 2Q? fchap, zo al niet aangenaam, ten minste draaglyk te maaken. — Ik flort geene traanen over myzelven, Mynheer, antwoordde de krygsgevangen onder het loozen van een* diepen zucht; ik kan myne droefheid niet bedwingen. Zou het fchande zyn een gevoelig hart te hebben? Het ongelukkig lot heeft myne voorneemens verydeld. Ik treur enkel over een meisje, dat ik beminde , dat myne echtgenoote ftond te worden; ik genoot reeds in vooruitzicht het vermaak van nuttig te kunnen zyn aan haare familie,die door de rampen van den oorlog tot armoede vervallen is, en die nu door deezen mynen tegenfpoed gebrek zal moeten lyden; ach! Rosa! Rosa! zal dan ongelukkig zyn !.... Neen, dat zal zy niet zyn, riep Sir Charles den Americaan omhelzende, ik bemin ook, en dus gevoel ik op het levendigst welke fmarten gy lyden moet. God verhoede, dat ik uw gelukkig lot zou bitter maaken! Gy bemint! gy zyt vry; fpoed u naar het voorwerp van zulk eene deugdzaame en eerbiedenswaerdige liefde, wees gelukkig, en maak haar en haare familie gelukkig; het denkbeeld van daarin eenigzins medegewerkt te hebben zal my tot eenigen proost (trekken in myne droefheid. Ach! T 5 voeg-  «98 Amelia. voegde hy ftil daarby, kon ik Amelia ook zo gelukkig maaken! De A m er i c a a n , verrukt door erkentenis, kon geene woorden vinden om zyne dankbaarheid uit te drukken ; hy greep de hand van zyn' weldoender, en be« fproeide die kusfende met zyne traanen; eindelyk borst hy in de volgende woorden uit: De naam van Sir Charles Dolsey zal voor eeuwig geprent blyven in myn hart, en in dat van myne Rosa; wy zullen dien fteeds met verrukking eikanderen herinneren, Dolsey bepaalde zich niet by deeze enkele blyk van edelmoedigheid; hy deed den Americaan alles wedergeeven, dat mén hem ontnomen had , en , hem daarenboven zyne goudbeurs ter hand ftellende, zeide hy: Wees verzekerd , dat hy, die u deeze geringe blyk van genegenheid geeft, niet uw vyand is, maar iemand, die het pleegen van eene tederhartige en menschlievende daad aan u te danken heeft, en die 2ich gaarne uw vriendfchap zou willen waerdig maaken; dit vooruitzicht zal rny fteeds aangenaam zyn ; beklaag my, dat myn plicht my noodzaakt zulk een edelmoedig volk te beftryden ! Dus blykt het, dat de kuisehe liefde, die verhevene, en hemelfche aandoening dé bron is van de edelfte en grootmoe»  eene engelsche geschiedenis. 2qq moedigde daaden! Dolsey ftelde zich in Rosa het beeld van Ameli a voor oogen, en dit bewoog hem om haaren minnaar in vryheid te itellen. Niet lang daarna ondervond Sir Charles, dat hy een voorgevoel had gehad van zyn eigen noodlot , en dat desniettegenftaande de deugd niet altoos onbeloond blyft. Een klein corps, waarover hy het bevel voerde, door verfpieders ontdekt, wierd ineen' achterweg overva'len; en ftond op het punt van in Hukken gehouwen te worden; Dols e y bediende zich van allen de middelen, die zyn moed en krygskunde hem aan de hand gaven; het gelukte hem zyne benden uit deeze gevaaren te redden. IViaar, zelf de achterhoede geleidende, verviel hy ónder eene bende van wilden, die zich om itryd bëyverden om de eer te hebben van hem den hoofdfchedel af te villen, en hem aan hunne wraakzucht op te offeren. Eensklaps hoorde men eene item: Wat zie ik < is het waar ?.. .. Laat af! laat af.' Het is myn weldoende r! Het is Sir Charl&s Dolsey.' De Ridder beurde het hoofd op; maar h >e groot was zyne verbaasdheid, toen hy den Ame»  Amelia, Americaan herkende, aan wien hy da vryheid gefchonken had , en die hem thans redde uit de moordzuchtige handen der wilden. Zyt gy het, myn vriend? zeide Dolsey, nu ziet gy, dat de kans van den oorlog zeer ligt kan verkeeren. Ik ben thans uw gevangen; daar is myn degen. — Neen, Sir Charles, gy moet dien behouden; ik zal toonen, dat ik u in grootmoedigheid tracht na te volgen; van dit oogenbiik af zyt gy meester van u lot; het ftaat u vry om tot Mw volk terug te keeren; maar , éër gy my verlaat, bid ik u, dat gy de uitwerkfelen van uwe weldaad komt befchouwen. Met deeze woorden voerde hy hem naar eene aangenaame landhoeve, gelegen in eene bevallige vlakte, aan den voet van een'berg, die met hemelhooge hoornen bezet was. Sir Charles zag voor het huis eene vergadering van menfchen , die allen tot het vieren van een feest byêengekomen fcheenen te zyn;de voornaamften onder hen waren een eerwaerdige gryzaartt en een jong meisje van eene onvergeïyklyke fchoonheid; op haar betoverend gelaat leefden de on fchuld en de maagdelyke zuiverheid : toen hy nader kwam begon zy te bloozen even als de bloem, wiens naam zy droeg;  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 3OÏ zy liep den Americaan te 'gemoet, die haar geen' tyd liet om te fpreeken: Lieve R o s a ; toen ik van u af gegaan hen , had ik weinig gedachten om ten flryd te gaan; maar onderweg heb ik eene troep van onze party amgetroffen , die in aantogt was om een En. gelfch detachement te gaan overval'en; onge vrienden hebben my verzocht, dat ik hen zou verzeilen; wy zyn met de vyanden flaags geraakt, en voor ditmaal gelukkiger geweest dan te vooren; ik breng u hier een' krygsgevangenen,die onze gebieder zyn moet;befchouw hem wel, en val hem te voet; weet gy wie hy is? Hy is myn weldoender, Sir Charles Dolsey. — Sir Charles Dolsey / riepen Rosa en de oude man beiden te gelyk uit! ach .'wy kunnen hem niet naar verdiensten onthaalen! Gy moet thans, zeide de Americaan, zich naar Sir Charles wendende , de vruchten plukken van uwe weldaad; ik zal heden vereenigd worden met haar, die ik boven alles bemin, en uw byzyn zal ons geluk volmaaken. Dolsey trad daarop in een vertrek, daar een eenvoudige veldmaaltyd was aangerecht; alles vertoonde daar de zedigheid, en de eenvoudigheid der gulden eeuw. Rosa had voor eenige oogenblikken het gezelfchap ver.  302 Amelia, verlaten; zy kwam terug met eenige bloem» llingers in de handen, en die met een vrolyk em bevallig gelaat om het lyf van Sir Charles flingerende , zeide zy : Dit zyn de ketens, waarmede ik onzen krygsgevangen' wil boeijen. Dolsey wierd getroffen door dit aandoenlyk fdhouwfpel, daar alles hem Amelia te binnen bragt; eindelyk vertrok hy overladen met vriendfchapsblyken en zegenwenfchen , en keerde naar het Engelfch leger terug, daar hy met algemeene toejuiching ontfangen wierd. De Engelfche Opperhoofden beflooten een' perfoon van vertrouwen naar Engeland te zenden, belast met zaeken vangroot gewigt, die vooral geheim gehouden moesten worden; &'r Charles wierd hiertoe met algemeene ftemmen benoemd; hy bezat, behalven zyne dapperheid in het veld, eene uitgeftrekte kundigheid in het behandelen van ftaatszaaken; het denkbeeld van digt by Amelia te zullen zyn, deed hem, zonder aarzelen, deeze aanzienlyke post op zich neemen. De dag tot zyn vertrek was reeds bepaald, en het fchip lag geieed om hem naar zyn vaderland terug te voeren. De  eene engelsche geschiedenis. 303 *>e verkleeding van Amelia behoedde haar voor eene menigte van gevaaren, waaraan zy anders blootgefteld zou zyn geweest; maar deeze uiterlyke gedaanteverwisfeling kor! geene verandering te weeg brengen in haar gemoed , dat door vee'e tegenftrydige hanstogten geflingerd wierd; van den eenen kant verlangde zy naar het einde van deeze verre reis,en van den anderen kant treurde zy over het gemis van haare ouders, vrienden en va. derland; zy kon zich niet ontdoen van die in. wendige wroegingen, welke gevolgen waren van eene onderneeming, welke niet minder misdaadjg dan ftoutmoedig was; maar alle deeze onaangenaame overweegingen moesten wyken voor het aangenaam denkbeeld, dat zy Dolsey welhaast zou wederzien; de liefde is eene drift, waarvoor alle andere moeten wyken. Zy vroeg den kapitein naar alle de byzonderheden van de verfchiilende luchtftreeken, welke zy doorzeilden. By elke vraag, dacht zy by zichzelve ^Charles heeft ook deeze ftreeken bevaren, zou hy toen aan my gedacht hebben? Geduurig floeg zy haar bedrukt gelaat op dat uitgeftrekt watervlak, dat door de ftranden van A m e r tc a beperkt word, altoos zag zy in haare verbeelding Dol*  304 Amelia, Dolsey aan gintfche zyde van dit vlak; op fommige tyden gaf zy zich over aan de vrees * dat zy haaren minnaar dood of ongetrouw zou vinden: • Zou Sir Charles, dood zyn!... * Zou Sir Charles my vergeten hebben! .... Ach / dat hy my vergeete! dat hy eene andere vrouw beminne, zo hy daar door meer gelukkig kan zyn, zo dit hem by het leven kan behouden!.... Ik gevoel, dat ik in ftaat zou zyn tot zulk eene groote zelfsverlochening, indien die ftrekken kon tot bevordering van zyn geluk. Amelia trach. te meest alleen te zyn; het is eigen aan beminnende gemoeden, dat zy verlangen het zoet der eenzaamheid te fmaaken , en zich geheel over te geeven aan eene zachtkwynende peinzing, een genoegen, dat aan ongevoelige harten onbekend is. America! America! riepen de matroozen, die in de mars op den uitkyk z-aten. Is dat gintfche land America? vroeg Amelia met eene levendigheid, die haar by. na verraden zou hebben... Ik zal hem dan wederzien Zy bedwong zich, en ftond befchaamd over haare vervoering; brandende van verlangen om uit het fchip te komen, was  eene enöelsche geschiedenis. ^o£ zy eene van de eerften om in de floep te vallen; zohaast zy geland was in die gewesten, daar de deugdzaame Pen met zyne vreedelievende medebroeders zich, niet als vermoordende veroveraars, maar als befchaavende weldoenders, het eerst hebben nedergezet, was haare eerfte vraag naar Sir Charles Dolsey; zy onderzocht, zy vroeg , zy deed zich de onderrichtingen, die men haar gaf verfcheiden keeren herhaalen. Zy kreeg bericht, dat het leger, waaronder 'Sir C h a rl e s zich bevond, nog veertig of vyftig Engel fche mylen verder land waart in gelegerd was, op deeze tyding vergat zy alle de moeijelykheden van haare reis, en fpoedde zich derwaarts. Daar gekomeri hoordde zy , dat Dolsey naar Engeland zou vertrek- ken. o God! riep zy uil, zo hy ver- trok, eer ik hem gevonden had; eer ik hern had moogen zien!.... Zou ik die groote reis gedaan hebben, enkel om zyne voetfpooren na te gaan? Zy verhaastte haare reis , eri ftond als verftomd op het bericht van eenigé Officieren, die haar zeiden, dat het vertrek van Sir Charles Dolseyopgefchortwas£■ deeze tyding ftortfe eensklaps eene verrukking Van blydfchap in het hart van Amelia: • * V Ik  3o6 Amelia, Ik zal hem dan zien! riep zy uit, ik zal hem zien! o! ik zal van hlydfchap derven! Dit zo zeer gewenscht oogenbiik genaakte, toen zy hoorde, dat Sir Chaeles beftemd was geworden om het bevél te voeren over eenige manfchap, die eene troep Americaanen in hunne fchuilplaats moest gaan opzoeken. Welk eene onverwachte omkeering veroorzaakte dit in het gemoed van Amelia! Ach! riep zy uit, Dolsey gaat ten ftryd! Hy heeft allen de gevaaren van den oorlog te vreezen! Haare ongerustheid vermeerderde, toen zy vernam, dat Sir Charles met zyne troepen reeds vertrokken was. Zy fpoedde zich om hem te volgen, en in te haaien; zy befloot alle de wonden, die men hem wilde toebrengen, met haar eigen lichaam af te weeren ; zy doorliep met eene onbegryplyke fnelheid die vlakten en bofchen, welker doortogt aan de Europeüanen zo moeijelyk valt, zy deed overal onderzoekingen, daar zy maar dacht eenige nadere berichten te zullen bekomen nopens den weg, die Sir Charles genomen had. Eindelyk hoorde zy een verward geluid van trommelen en trompetten; wel» haast zag zy verfcheidene benden in wanorde de vlucht neemen, waaronder veele gekweten ,  • EENE EWGELSCHE GeSCHIEDENNIS. 3©? ften t die naauwlyks meer konden gaan t en onder het uitbóezemen der bitterfte jammer* klagten langzaam voortkroopen, en anderen, die onderweg dood nedervielen; zy kreeg bericht, dat , niet verre van een nabygelegeri bosch, een gevecht was voorgevallen, waarby de Engelschen de nederlaag hadden gehad. —-En waar is Sir Charles Dot. sey?.... helaas! ik zie hem niet! Zy kreeg geen voldoend antwoord op haare vraag. Nie • mand dan degeen die bemint kan zich een denkbeeld vormen van den toeftand van Amelia; zy zag, zy hoorde niets meer; byna halfdood van fchrik en ongerustheid vloog zy naar het flagveld; welk een fchouwtoonee 1 voor een aandoenlyk hart! ftroomen bloeds! opeengeftapelde lyken 1 alie de yslykheden van den oorlog! Zy trad op dooden, en trapte op de lichaamen van ongelukkigen, die op den Oever van de dood waren; zy keek rond, zy riep Dolsey; zy kreeg geen ander antwoord dan den akeligen wederklank der bos* fchen; zy zag eindelyk op eenigen afftand het lichaam van een' Bevelhebber op den grond uitgeftrekt; zy naderde, en riep met een' akeligen gil.... Ach ! myn Dolsey! En Inderdaad het Was Dolsey zelf, ditf' door V 2 de  30§ A m e l i Ai de pyl van een' Wilden gewond onrhagtig óp den grond lag. Dolsey! riep Amelia nog eens, en viei op het bebloed lichaam.neder , dat zy met de vuurigfte tederheid omhelsde. Deeze ongelukkige minnaares was in onmagt gevallen ; zohaast zy weder bekomen was, zeide zy bitterlyk fchreijende: — Dit was dan het lot, dat my in America te wachten ftönd!.... Dolsey! lieffte Dolsey, ik wil met u fterven; met u wil ik begraven worden! hetzelfde graf zal de lyken van ons beiden omvatten/ (Zy legde de hand op zyn hart.) Dit is dan dat hart, dat iny bemind heeft, maar thans deeze aandoening niet meer gevoelt!.... Maar hoe! is het rnooglyk !.... o God! het klopt nog! Dolsey! Dolsey! .... Zou hy nog leci ven ? Zou ik hem by het leven kunnen behou. den?.... Waar is toch de wond, die deeze bloedftorting veroorzaakt heeft ? Zy befchouw-^ de met oplettendheid het lichaam van Dolsey, en vond een weinig onder hét hart eene kleine wond; terftond legde zy haaren mond daaraan, om die uit te zuigen ,. en het bloeden te fluiten; dit gelukte haar; Dob se y loosde een' zucht. Amelia was opgetogen van blydfchap. Ach, Dolsey! waar.  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. waarde Dolsei! zou het my gelukken uw leven te redden ! Sir C h a r l e s eindelyk een weinig tot zicbzelven gekomen deed flaauwlyk; zyne oogen open, en wendde die naar de perfoon , die hem hulp tocbragt. Amelia meende daarby eenige ontfleidheid. te ontdekken ; welhaast floot Dolsey zyne oogen weder, doch de natuurlyke warmte bleef hem fteeds by. Het is de waare liefde eigen de kiesheid, de ongerustheid , en de beangstheid der aandoenlykheid te gevoelen, en een gemoed ais dat van Amelia was byzonderlyk gefchikt om zich verlegen te maaken ; zy vreesde voorde gevolgen van eene al. te fpoe* dige herkenning ; en dat deeze ontroering D.olsey in het graf zou fleepen; zy vond. digt by haar zeker kruid, dat de Americaanfche Wilden gebruiken om hunne aangezichten te verwen, wanneer zy naar den ftryd gaan; Amelia vreezende, dat haare vermomming haar niet genoeg onbekend zou doen blyven voor die oogen, welken gewoon waren in de haaren te ieezen , beftreek haar bevallig gelaat met het fap-van dit kruid; in dergelyke omftandigheden is de oprechte liefde in .ftaat tot de grootfte zelfsverlochening; Aïolia zou liever voor altoos onbekend V 3 wil-  31® A m e l I A, willen blyven , en het vermaak derven van zich aan Dolsey te ontdekken, dan hem gelegenheid te geeven tot eenige aandoening, (lie zyn leven in gevaar kon brengen. %y keerde weder naar 5ir Charles; zy wendde alle haare poogingen aan om hem te redden; eenige Engelfche foldaaten kwamen haar te hulp, en bragten den gekwetften Ridder in een nabygelegen huis ; zyne grootmoedige xninnaares verliet hem geen oogenbiik; zy verkropte haare traanen, en verpynde zich om in het binnenst van baar hart alle aandoeningen te verbergen , die haar zouden hebben kunnen verraaden ; dewyl zy begreep , dat het leven van haaren minnaar, dat haar on« eindig waarder was dan haar eigen leven van deeze bovennatuurlyke beteugeling afhing. Sif Charles bekwam eindelyk uit zyne flaauwte, zyne eerfte oogwenken veftigden zich op den edelmoedigen mensch , die aan zyne zyde zat; zyne eerfte woorden waren betuigingen van dankbaarheid : — Wie zyt gy toch , aan wien ik zo groote verplichting heb, en die zulk eene tedere zorg voor myne behoudenis betoont ? — Hoe levendig trof die geliefde ftem het hart van Ame-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 3H Amelia.' hoe moeijelyk viel het haar zich te bedwingen ! — Ik ben.... ik ben een ongelukkige vreemde, die langs de plaats trok daar de flag geleverd is; ik herkende u onder de gekwetften; ik fpoedde my naar u toe; ik was getroffen door uw' ramp.... ik heb uwe wond uitgezogen ; ik heb het bloeden gefluit, ... het is my gelukt u by het leven te behouden. — Welk eene overmaat van aandoenlykheid en weldaadigheid! Gy zyt het dan, die my het leven wedergegeven heeft S . Ach! hoe zal*... hoe zal ik deeze weldaad vergeiden ? .... Engel van God, want gy zyt meer dan een menfchlyk wezen , wat moet ik doen om u myne erkentenis te betoonen? —- Zorg draagen voor uw levem, en my eenig deel geeven in uwe vriendfchap.... U deel geeven in myne vriendfchap!.. allen de gevoelens van myn hart moeten voor altoos aan u gewyd zyn! .... ja, alles, de bewondering , de erkentenis , en zelfs de eerbied! Dit zeggende vestigde Dolsey met oplettendheid zyne oogen op het gelaat van Amelia; hy was fterk aangedaan, zy ne krachten begaven hem. De wondarts wierd binnengeroepen; deeze verzocht aan Amelia, dat zy zich van het bed zou verwydeV 4 ren,  Amelia, ren ; zy onderwierp zich vrywillig aan de droevige noodzaaklykheid van gefcheiden t© zyn van Sir Charles; het was haar ge, noeg, dat het behoudman zyn leven van deeze groote zelfsverlochening afhing. Schoon nu deeze pynlyke dwang haar belette met hem te fpreeken , wijde jzy echter het genoegen hebben^van hem te zien; zy plaatfte zich aan een' hoek van het vertrek, van waar zy, zonder bemerkt te worden D olset kon zien; haare oogen waren geftadig op den ge, kwetften gevestigd ; onophoudelyk fpoorde ay de lieden, die hem oppasten, aan, om hunne uiterfte poogingen tot zynen dienst aaii te wenden, en alles te doen, dat hen mooglyk was om zyne .geneezing te verhaasten. Dolsey herftelde van langzaamerhand; hy bekwam uit dien ftaat van verflaauwing,, die alleen door de mooglykhcid van herftelling van de dood zelve verfchiltjhy wier een wei*! wig bedaard en nadenkend, en vroeg met veel levendigheid, wat 'er geworden was van den vreemdeling , aan wien hyzo groote verplicht ting had; hy kreeg ten antwoord dat de geneesheeren dien verzocht hadden, dat hy zich, 'zou verwyderen, uit vrees, dat deeze aandoen- U Jvke  eene EngELscttE Geschiedenis. 313 ïyke onderhoudingen aan de geneezing mogten nadeelig zyn. — Hoe! die onvergelyklyke weldoender! Ik wil'hem zien , ik wïl hem fpreeken ; zyn byzyn zal my verlevendigen, en kracht geeven» Te vergeefs wilde ïnón Zich tegen de begeerte van Dolsey aankanten; men moest hem zyn verzoek inwilligen; Amelia kwam te voorrfchyn: , Str Charles, fchoon ik het genoegen niec kon hebben van met u te fpreeken , heb ik u echter niet uit het oog verloren; maar, wacht u van u door fpreeken te vermoeijen; denk dat uwe herftelling afhangt van de rust, en houd u verzekerd van de zorgvuldigfte oppasfing.... . ik zelve.... ik zal de eerfte zyn . Edelmoedig vriend, dien naam, zyt gy dubbel waerdig, ik zou het voor eene misdaad rekenen één oogenbiik te twyfelenaan uwe zucht om myn leven te redden; verlaat my niet, Iaat my in uwe armen den geest geven; want ik kan voor u niet verbergen, dat ik myn einde,voel naderen.... —- ó Hemel! wat zegt gy.... waarde Dolsey.... Mynheer.... — Ik behoef u niet te vraagen van waar gy zyt, uwe fpraak verzekert my genoeg, dat gy myn landgenoot zyt. — Ja, ik ben in En se la nd geboren,... ik ben V s ■ hier  314 A M E L 4 A, hier gekomen om.... om met u te iterven „ zo de hemel myne oppasfing en myne hoop mogt verydelen. Neen, goddelyke ziel, laat myne dood u niet tot dit uitente vervoeren; maar, ik durf van uwe onverge* lyklyke grootmoedigheid eene gunstbewyzing afvorderen, niet minder groot dan die, welke gy my reeds bewezen hebt; wat zeg ik, nog veel grooter, dit zal het toppunt van uwe weldaadigheid zyn. Woont gy ook misfchien in London? -.— Ik woon niet verre van daar, Mynheer, Ach! dan kunt gy.... beloof my eene zaak.... zo gy die volvoert, zult gy aan myn' hoogften wensch voldoen. Weet dan, dat ik meer dan het verlies van myn leven moet bejammeren; ik verlies by myn Herren eene minnaares,.... die geene wedergade heeft! Amelia wierd zodanig ontroerd , dat zy haare aandoening kwaalyk kon verbergen») Vanwaar deeze ontroering ? Helaas ! bemint gy ook, en\zyt gy ook misfchien afgefcheLlen van het voorwerp van uwe liefde? Myne beminde zal de laufte blyken van myne tedere en ongelukkige liefde niet kunnen omfangen ! het zal my niet moogen gebeuren in haere armen te flerven; ik zal op uwen boezem den laatlten fnik geeven; de liefde zal  eene ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 31 % zal die aan u betrouwen ais een geheiligd onderpand, dat gy zult overleveren aan myne geliefde A melia; dit bekoorlyk meisje houd haar verblyf op een landgoed naby Ha mme rsmith; zeg haar.... ik durf vertrouwen, dat zy my fteeds getrouw gebleven is, dat zy my nog bemint. Kunt gy daaraan twyfelen ? riep Amelia met veel levendigheid uit. Ja, zy bemint u.... de aandoening, welke gy my ingeboezemd hebt, verzekert my, dat men u beminnen moet, zelfs na uwe dood. . Ach! zo gy haar kende!Zy is de fchoonheid, de deugd, de aandoenlykheid zelve! Haare ouders, haare ontmenschte ouders hebben zich tegen onze verbindtenis aangekant; maar onze liefde, of liever de Hemel zelf heeft allen hunne beletfelen te leur gefteld; ik heb haar, by myn affcheid , gezworen, dat zy alleen de beminde van myn "hart was, en dat ik nimmer eene andere echtgenoote zou kiezen.... Gy fchreit, edelmoedig landgenoot! Uwe traanen bevochtigen myne handen! ja, ik bemerk het duidelyk, gy neemt deel in myn rampzalig lot. Heb derhalven de goedheid van myne bede te verhooren; ik weet, dat ik die doe aan den edelften, aan den aandoenlykften van alle ftervelingen, gy hebt my daarvan blyken gege* ven,  Amelia," ven; zo bet u gebeuren mag weder in ons vaderland terug te komen, fpoed u dan naar de meestresfe van myn hart; zeg haar, dat gy uwe uiterfte poogingen hebt aangewend om myn leven te redden; ach! ik zou enkel geleefd hebben om haar te aanbidden; ik offer aan haar voor het minst nog myne laatfte oogenblikken; verzeker haar, dat ik tot myn laatst oogenbiik toe aan haar gedacht heb; dat ik a's haar getrouwe bruidegom geftorven ben,°: en dat, zo na de dood onze ziel nog eenig denkbeeld van de aardfcbe zaaken heeft; dat. dan de myne nog fteeds door liefde tot haar zal blyven branden.... Wat komt u over?, (Amelia fmolt in haare traanen, en drukte met de levendigfte vervoering de hand van&V. Charles.)——— D.olseyI myn waarde Dolsey! .... Dit was alles, dat zy kon zeggen ; zy vreesde te veel gezegd te hebben, en wilde zich verwyderen. Sir Charles hield haar by de hand. vast. —■ Gy zult my niet veriaaten, neen, nooit, gy zult tot het laatst oogenbiik toe by my blyven.... de klank van uwe ftem.... die wezenstrekken.... ik ontdek.,., hemel.' door welk eene harfenfchim word ik vervoerd !,... Wie zytgy ?.... Ik zie.... eene gelykenis.... Neen, gy zult my  eene enöelsche GESCHIEDENIS. 317 rny niet ontvluchten.... Dolsey! .... wat doet gy? wat begeert gy? - fj^ê meer ik u hoor.... Ik wil weeten _ o God, Laat my heengaan, Dolsey.... myn leven.... uw leven han.it daarvan af.... wacht ten minste.... — Die item.... mynê oogen.... o God! o God! is het moorlyfr.' wat zie ik,.... rjwe Amelia, riep zy uit, zich op zyn' boezem neder werpende, die in America gekomen is om by u te zyn, en met u te fterven, — Amelia! Beiden vielen zy in onmagt neder. Op den uitroep van Dol s e y kwamen de huisgenooten toefchieten. Sir Charles lag met zyn' mond op de rechterhand van Amelia. Zy was de eerfte, die weder tot zichzelve kwam; zy zag, dat verfcheiden menfchen hen beiden omringden: - On. der dit kleed, dat myne fexe niet eigen is,' ziet gy eene ongelukkige, een beklaagenswaer. ^dig flachtoffer van eene liefde, welke niet dan met myne leven zal eindigen! Ik heb deeze groote reis gedaan om den man, dien ik boven alles bemin, te gaan opzoeken; myne zorgvuldigheid heeft zyn leven gered..., Maar, welk een voorwerp! Dolsey op den oever  3ï8 A m e l ï ij oever van de dood !.... Ach! en ik hen de Oorzaak van dit onherftelbaar verlies! myne onvoorzichtigheid heeft deeze nootlottige verandering teweeg gebragt!.... ik heb iny niet langer kunnen bedwingen! ik heb hem niet intyds kunnen ontkomen! Dolsey.' waardfte D o l s e y ! ontfang myn' laatften fnik!.... ach! dat myne dood de uwe mogt voorgaan! Deeze ongelukkige fmolt in haare traanen, en gaf zich over aan alle de aandoeningen der hevigfte ontroering; zy zat roerloos, iloeg de oogen ten hemel, fcheen dien van onrechtvaardigheid te befchuldigen, en dien ten zelfden tyd zynen byftand voor Sir Charles af te fmeeken. Hy bekwam eindelyk uit zyne bezwyming, dien het gevolg was geweest der verfchillende aandoeningen , welke hy had ondergaan, en zeide met eene afgebrokene ftem. Amelia! ik zie u weder! ik ben alles aan u verplicht!.,.. Door welkeen wonderwerk !.... Nooit, nooit zal ik deeze overmaat van geluk kunnen doorftaan; deeze onverwachte ontmoeting zal ftrekken om het einde te verhaasten van een leven, dat ik dacht toe te wyden!.... Lieve Amelia! m  EENE ENGELSCHfi GESCHIEDENIS» 3I$» gy zyt het! en gy zyt hier! by my in Ame* sica! De Geneesheeren verhoeden S3r Charl e s voiitrekt-het fpreeken ; Amelia voegde haar aanziek by den raad der geneesmeesters; zelfs met bedreiging van zich anders te zullen verwyderen; Dolsey beloofde zich aan dit bevel te zuilen onderwerpen, wanneer het hem flechts Vergund wierd hasr te zien. Deeze twee aandoenlyke wezens zo waerdig*. en zo gefchikt om eikanderen te beminnen * welker liefde iets bovennatuurlyks fcheen te hebben, zeiden eikanderen met de oogen hee geen hunne mond misfchien niet zou hebben kunnen zeggen- o Treffende , o aandoenfy. ke taal van het hart/ hoe oneindig verre zyt gy verheven boven de nietige beuzeltaal van het valsch vernuft! Twee waare gelieven bezitten alleen de waare toverkracht der Welfpreekendheid! _ Hoe opgetogen van bïydfchap was de Jonge juffer toen men haar aankondigde, dat de toevallen, die Sir Chael e s leven in gevaar fte|den f niet mser tQ vrefJ. zen waren, en dat zyne hertelling thandsgenoegzaam zeker was. Dot*  A m e l i i," Dolsey berftelde welhaast in zo -verrè* dat het hem vergund wierd de gevoelens van zyn hart door woorden uit te drukken. —Lieve, aanbiddenswaerdige A m el ia ! voorbeeld van waarachtige getrouwheid, de Hemel heeft dan myn leven door uwe hand geled, om my den gelukkigften mensch van de gantfche waereld te maaken f Welk geluk kan het myne evenaaren? Uw minnaar, uw getrouwe minnaar zal uw echtgenoot worden! de echtgenoot van Amelia! Goede God' zoud gy myn4 geléden leed wel door grooter belooning hebben kunnen vergoeden?.... Ja, meestresfe van myne ziel, zohaast ik deeze plaats kan veriaaten, zal ik my met u naar den tempel ipoeden, om daar eene verbindtenis te voltrekken...» die het hoogst geluk van myn leven zal uitmaaken. ó Hemel! mag ik het gelooven? ik zal dan in het gelukkig bezit gefield worden van het fchoonst, van het deugdzaamst wezen , dat de Schepper ooit heeft doen geboren worden! Ik zal myn hart, dit hart, dat van de tederfle liefde beheerscht word , tegen het hart van myne geliefde Amelia moogen drukken! *— Zyne aandoenlyke niinnaares kon niet antwoorden dan door traanen,'  EENE ENGéLSCHE GESCHIEDENIS. $21 nfin, die de levendigheid van haare gevoelens uitdrukten: hoeveel fchoonheid zetteden haar deeze traanen hy! en hoe fterk drukten zy de aandoening van haar hart uit ! Het is onmooglyk eene dergelyke vérrukking af te fchetfen. Zo haast Sir Charles genoegzaams krachten gekregen had, begaven zy zich op reis naar Philadelphia; daar gekomen zynde was de eerfte bezigheid van Dolsey een' Predikant, dien hy kende, te doen ontbieden. Het huwlyk wierd bevestigd; nog naauwlyks was de inzegening geëindigd, toen Dolsey oprees, Amelia met verrut king in zyne armen nam, en opgetogen van blydfchap uitriep: Ik ben dan nu de echtgenoot van Amelia! Toen de plegtighederi geëindigd waren, en hy zich met zyne echtgenoote alleen bevond, vierde hy den teugel aan zyne aandoening. — Amelia! myne waardfte Amelia.' niets ontbreekt thans meer aan myne gelukzaligheid! ik heb u piegtiglyk eene eeuwige trouw gezworen; ik vernieuw nogmaals deezen'eed, en verzeker u, met dezelfde aandoening, welke gy eerst in myn gemoed hebt doen ontdaan, X dat  322 Amelia, dat ik u altoos zal blyven beminnen en ver* eeren, als het waar afbeeldfel van dien God, die ons met eikanderen vereenigd heeft. Ja, de Godlyke voorzienigheid heeft u naar deeze gewesten overgevoerd om myn leven te behouden, en my een genoegen te doen fmaaken, dat geene wedergaa heefr op deeze waereld. Aan u ben ik myn tegenwoordig aanwezen verfchuldigd; gy hebt my h^t leven wedergegeven; ik wil, ik moet derhalven alleen voor u leeven. Ziel van myne ziel, laaten wy Engeland, laaten wy Europa, laaten wy de geheele waereld vergeeten; laaten wy onszei ven als dc eenige fchepfelen befchouwen.... daar is geen fchepfel, dat zo vuurigkan beminnen als ik !—Liefjfte echtgenoot, antwoordde Amelia, met die zachtheid, welke de fchoonheid meest onwederftaanlyk maakt, gy hebt my veele traanen gekost; maar dit is thans voorby; ik ben by myn'. Dolsey, en die is alles voor my. Ih de fabeleeuwen zou dit gelukkig paar voor twee minnegoden aangezien zyn geworden. Zy woonden niet verre van de fiad op een landgoed, daar alles de kenmerken droeg vari  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 323 van eene liefde, die misfchien nooit eene wedergaé gehad heeft. Dit aangenaam verblyf was een wezentlyke beeldtenis van het betoverend Eeden, (*) dat Milton ons 20 verruklyk in alle deszelfs genoeglykheden heeft afgefchetst, overal zag men herinneringen der minnaares van Sir Charles; want zyne Jiefde voor haar was eene foort van geheiligde «erdienst. Naar welken kant men de oogen wendde, overal vond men eenige gedenktekens van l (*)• Nergens is Milton grootër dichter dan in de 'fierlyke befchryving van den Hof van Bdbn; men 2iet, men gevoelt daar de natuur zelve, gelyk zy haare fchoonherien en rykdommenaan het menschderre vertoont. Misfchien overtreft die fhik in het Cchti* Verachtige dien Zang van La Glerufalemme liberata, ©f, Het verlost JerufaUm, in welken Tasso de befcoorlykheden van het betoverd Eiland van Ar mida affchetst. Het is Waar, dat deeze twee groote Dichters in dit geval flechts gelukkige navolgers zyn ge^ weest; Homerus in zyne befchryving der tuinen van Alcinous, en Virgilius in die van de Elyfeefehe Velden zyn hen daarin voorgegaan, en hebbeiKonstafereelen afgefchilderd, die men misfchien van verre kan volgen, maar die men nooit zal evenaren, veel minder overtreffen. X 2,  §24 Amelia, van deeze tweede Emma. (*). het aangenaamst tafereel voor Dolsey, en waarop hy zyn oogen meest vestigde, was het afbeeldfel, daar zyne echtgenoote op het flagveld by hem nedergeknield zyne wond uitzoog,en alles aanwendde om hem by het leven te behouden ; daar, zeide hy dan tegen zyne vrienden, daar ziet gy het toppunt der liefde, dat tafereel zal myne laatste oogwenken tot zich trekken. Kan ik het my wel genoeg herinneren ? Kan ik wel dikwyls genoeg te binnen brengen welk Deeze Emma is dc hoofdperfoon in eene oude Ballade van Chaucer, een' dej vroegfte En" gelfche Dithters, welke Prior met zeer veel fmaak vernieuwd heeft. Deeze Emma ondergaat alle de beproevingen, waaraan de waare liefde zich kan onderwerpen; en ontfangt eindelyk de belooning voor haare getrouwheid. Men kan niers treffender leezen dan dit (luk van dien ouden Dichter! in hetzelve heerscht eene zachte kwyning, die het hart vermaakt en inneemt. Het is te verwonderen, dat niet een van onze hedendaagfche fchryvers, die zich zoveel moeite geeven om onderwerpen te vinden, wsarop zy hunne bekwaamheden kunnen oefenen, nog ooit bedacht geweest i* om Uit dit ftuk voordeel té trekken.  eene engeksche geschiedenis. 325 welk eene goddeiyke vrouw ik bezit ? Is myn hart wel in ftaat om myne verplichting te gevoelen ? Wanneer deeze onvergelyklyke echt. genooten een oog-nblik van eikanderen gefcheiden waren, dachten zy telkens aan het .vermaak, dat zy genieten zouden wanneer zy elkanderen wederzagen; dag aan dag onderhield Sir Charle* zyne beminne/yke echtgenoote van zyne vuurige liefde: Lieve Amelia, myne liefde neemt toe, en word meer en meer bevestigd door den tyd; ik kan het U niet befchryven zo levendig als ik dezelve gevoel; neen, gy kunt u geen denkbeeld maaken van de tederheid, waarmede myne ziel u bemint! Ach! dat harten gelyk de onzen eene byzondere fpraak hadden ? Myne woorden zyn veel te zwak om myne gevoelens uit te drukken! Zeggen myne oogen u niet meer dan myn mond u kan zeggen? Sir Charles hield het aankweeken van deeze liefde voor zyne aangenaamfte bezigheid; het uitkiezen der bloemen, die op de borst van zyne echtgenoote moesten pronken was voor hem een werk van groot belang; hy had een» Vogel, dien hy geleerd had te zeg. gen: ,, Aanbid Amelia". Zelfs had hy ^ 3 een  32Ö Amelia,' een bekoorlyk boschje aan zyne huisvrouw toegeheiiigd, dat hy zyn9 tempel noemde;men vond daar allen de veldlieraaden , welken die gewesten opleveren; dit was de geliefde plaats, daar Dolsey zich ging vermaaken in de overdenking van zyne levendige en zui« vere liefde. Gevoelige aandoeningen vorderen de eenzaamheid,om aangekweekt en verlevendigd te worden; een minnaar kan nooit beter zich een denkbeeld maaken van zyn geluk, dan wanneer hy afgezonderd is van de zaamenleeving; als dan ondervraagt hy zich, fpreekt met zichzelven, en heeft gezelfchap genoeg in zyne eenzaamheid. Niet; ten on*. rechte heeft men gezegd, dat de liefde de eer« fte alleenfpraak gevoerd heeft. Het voorwerp van deeze buitengemeene verknochtheid was dezelve ook inderdaad dubbel waerdig. A m e« lia wendde alles aan om aan haaren geliefdon Dolsey te behaagen; voor hem alleen verfierde zy haare fchoonheid , dat uitmuntend gefchenk der natuur; zonder Sir Charlis zou zy nooit geweten hebben , dat zy fchoon was, en nu wist zy het enkel voor hem. De ouders van Amelia wsren ontroostbaar wegens haar verlies; zy befchuJdigderi zich*  eene encelsche geschiedenis. 327 zichzelven, dat zy oorzaak waren van haare vlucht; zy hadden geene de minfte kennis van haar lot; temeer, dewyl S ar ah hunne nafpooring ontweken was; kortom zy wisten niet, of hunne dochter nog leefde;zy geloofden veeleer, dat haar droevig lot haar in het graf zou hebben gefleept; aandoenlyke harten zyn doorgaans geneigd om zich liefst de zaa. ken van de droevigfte zyde voor te Hellen. Deeze omflandigheden deeden de ouders van Amelia eerst recht gevoelen hoe tederlyk zy haar beminden. Amelia verdiende inderdaad deeze bekeuring. Hoe fterk ook haare liefde was voor een' echtgenoot, die haar dag aan dag waarder wierd, kon zy echter haare ouders niet vergeeten; dit onaangenaam aandenken vergiftigde haar onvervalfcht geluk; te meer , dewyl zy alle mooglyke zorg draagen wiide om hetzelve voor haaren echtgenoot verborgen te houden. Dit was de senige aandoening van haar gemoed, welke zy aan Dolsey niet openbaarde, en wier geheimhouding zy echter zichzelve voor eene misdaad aanreken» de; — Hoe! zeide zy by zichzelve , kan ik iets geheims hebben voor Dolsey? X 4 V»or  328 Amelia, Voor Doi se y, die my alle zyne gedachten openbaart! Is een allernaauwst vertrouwen niet de vcornaamfte blyk van oprechte liefde, kan ■eene zo naauwe verknochtheid als de onze eenige, zelfs ook de minfte achterhoudendheid dulden; daar zelf de geringfte de waare tederheid te kort doet. Zou myn echtgenoot zich kunnen ergeren over de traanen, die ik toewyd aan het aandenken aan myne ouders?.... Helaas! dan zou hy zien , dat hy niet geheel alleen het voorwerp van myne gedachten is,en dit zou hem kunnen bedroeven. Hy heeft geene rede om zich in eenig opzicht aaii myn geflacht te laaten gelegen leggen; myne ouders hebben hem op eene beleedigende en vernederende wys behandeld, en onze eigenliefde kan zeer bezwaarlyk beleedigingen van dien aart vergeeten;.... en behalven dat, ben ik het eenig voorwerp van Dolsey's liefde; ik ben alles voor hem; dus moet ik ook alles aan hem opofferen; vaderland, vrienden, alles moet ik vergeeten, myne ouders ... ó Hemel! wie weet, of zy niet van droefheid geftorven zyn, en dan ben ik de oorzaak van hunne dood!  eene Engelsche Geschiedenis. 329 Wanneer Amelia alleen was vestigde zy haare gantfche aandacht op deeze aandoenlyké voorwerpen; een enkele oogwenk van Dols e y deed deeze treurige denkbeelden welhaast verdwynen, even gelyk de duisternis langzaamerhand verdwynt voor het ryzend zonnelicht. Zo dikwyls zy haaren echtgenoot zag naderen vloog zy meteen betoverend glimlachje hem in de armen, en dacht op dat oogenbiik aan niets dan aan haar tegenwoordig geluk. Zou het dan onvermydlyk zeker zyn, dat 'er geen beftendig genoegen op deeze 'waereld te vinden is? of dat, zo wy' al eens de fchaduw daarvan aantreffen; deeze zelfs altoos zo vluchtig en rasvoorbygaande moet zyn? Dolsey, die tedere minnaar, wiens oogen altoos met de grootfte oplettendheid op A m elia gevestigd waren, meende eenige verandering in haare oogen, en in de trekken van baar gelaat te befpeuren: ~ Wat deert u, myne zielsbeminde, ik zie niet meer den ge* woonen glans van vrolykheid op uw gelaat ? _ Dolsey, het is uwe liefde, die u verlegen maakt; ik heb geene rede tot klaagen , gy toont my daardoor hoezeer gy my bemint,... ik ben de gelukkigfte vrouw van den aardbo. X 5 dem, —.  330 Amelia, dem. ■ Dit is niet de toon, waarop gy voordeezen gewoon waart van uw geluk te fpreeken ! . Waardfte Dolsey, welke ongegronde vrees ontrust u?..„. .Het is waar.... zedert eenige dagen.... gevoel ik... maar.... het is niets dan eene bloote inbeelding. ... ik weet geene oorzaak — Treurt gy ook misfchien over uwe yerwydering van ons vaderland, en van uwe ouders? —— Myn vaderland is immers bet land, daar Dolsey zich bevind, en myne ouders.... By het uiten van deeze woorden flortte zy eenige traanen: — Myn geliefdfte vriend, ik doeu groot onrecht , ik veins tegen u, en misfchien is dit wel eene oorzaak van die verlegenheid , welke gy in my ontdekt; ja, ik wil wel bekennen, dat ik myne ouders niet kan vergeeten.... Dolsey, ik zal hen voorzeker grootlyks bedroefd hebben.... vergeef het my, waarde echtgenoot, na u leggen zy my naast aan het hart. Neen , Amelia, ik kan my niet verflooren over dercelyke aandoeningen ; gy moet fteeds gedachtig zyn aan degeenen, die u het leven gegeven hebben; maar gy moet u tevens te binnen brengen, dat zy oorzaak geweest zyn van uw en van myn ongeluk, dat zy u aanleiding hebben ge. ge-  EENE ENÖELSCHE GESCHIEDENIS. 33I geven tot een' ftap.... tot het uiterfte levens» gevaar; wat hebt gyniet al uitgcftaan ! Maar! desniettcgenftaande wil ik u het genoegen van hen weder te zien niet weigeren. Zodraa de oorlog geëindigd is zullen wy, dewyl gy zulks fchynt te begeeren, naar Engeland overgaan; en daar zult gy, door uwe tusfchen* komst, my bevreedigen met die ontmenschten maar, wat zeg ik ? ik moet hen achting toedraagen; zy hebben u het leven ge* geven. De droefgeestigheid, die het gemoed der echtgenoote van Sir Charles getroffen had, wierd door deeze openbaaring niet verligt; dezelve nam integendeel geduurig meer en meer toe; en met haar ook de ongerustheid van haaren man: —. Amelia, kunnen dan myne beloften u .niet bevryden van eene droefgeefligheid, die my de grievendfte hartkwelling veroorzaakt? Antwoord my met die oprechtheid, welke ik denk verdiend te hebben , bemint gy my niet meer gelyk voordeezen. — Sir Charles, voegt het u aan myne liefde te twyfelen? misfchien is die wei de oorzaak van deeze tegenwillige rustloosheid..,, ik word vervoerd door ©en akelig ...... voor-  33* Amelia, voorgevoel.... ik vrees voor eene onvoorziene fcheiding.. t. ik weet niet Dolsey, ik kwyn aan eene verzwakking, waarvan de oorzaak my onbekend is. Dolsey Helde alles in het werk om zyne echtgenoote op te beuren, en haar re redden uit dien ftaat van neêrflagtigheid , welken zy ze've trachtte te verwinnen; hy. bedacht ten dien einde allerhande vervrolykende uitfpanningen ; hy fprak geduurig met haar van Enge land, van Lokdon, van Ham me rsmith, van hasre ouders, en van haare vrienden en bekenden. Ach! lieve Dolsey! viel zy hem dan in, fpreek maar alleen van uzelven, en van onze onderlinge hefde; maar, desn«ettegenftaande moet'ik u met oprechtheid zeggen , dat myn gemoed kwynt door eene inwendige kwelling! helaas! ik was al te gelukkig! Met deeze woorden borst zy ïn traanen uit. Amelia bezat inderdaad niet meer die gezondheid, welke zo noodzaaklyk is aan de fchoonheid; de roosverwige kleur van haare wangen begon te verflaauwen, en haare oogen begonnen hunne levendigheid te verliezen. / Sir  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 333 Sir ChArlés bevond zich door droefheid genoegzaam in denzelfden toeftand; zyn gemoed wierd door onafgebrokene ontrustingen gekweld; zyn eigen leven was hem niets in vergelyking van het leven van Amelia. Haare ongefteldheid nam toe; Dolsey deed een' geneesheer ontbieden; hy vroeg hem van welken aart de ziekte van zyne huisvrouw was ? Men gaf hem ten antwoord, dat die onbekend was, en de ontdekkingen der geneeskunst te hoven ging. Deeze langzaame uitteering ging gepaard met overvallen van hevige pyn; het Jeed van Sir Charles wierd nog vergroot door den dwang , dien hy zich moest aandoen, wanneer hy by zyne echtgenoote was ; zo dikwyls hy zich met den geneesheer al'een bevond ' viel hy hem fchreijende om den hals, en fmeekte hem met byvoeging van de groot» fte beloften, dat hy alle zyne poogïngen zou aanwenden om zyne huisvrouw van deeze zeldzaame en pynlyke ziekte te geneezen; hy zou hem wel alles, dat hy bezat, vóórhaar behoud hebben willen geeven. —— Red, red, myne Amelia, en befchik over myne goederen , over myn leven , zo zulk een dier. baar leven tot dien prys kan behouden wor. den. Hy was wanhoopig door droefheid. De  334 Amelia, De geneesheer onderzocht op nieuw de oorzaak der ziekte van Amelia; al;en de kentekenen wierden naauwkeuriglyk overwogen; maar, welk een blikfemflag trof Dolsey, toen hem by nader onderzoek bekend gemaakt wierd , dat zyne wond, die A m e l i a uitgezogen had, vergiftigd was geweest. De Wilden hebben meestal de wreedheid van hunne pylen met vergiftige fappen te beflryken. (*) Het vergif van Dolsey's wond was door inzuiging overgegaan in het lichaam van Am elia. Kortom, daar was geen middel tegen deeze verfchriklyke ziekte ; de echtgenoote van Sir Charles wierd onvermydlyk terdood (*) De Wilden van America befmetten hunne pylen met een vergif, dat zó doordringend is, dat het gekwetfte deel terftond tot verrotting vervalt, en de dood, die het zeker gevolg van deeze wonden is, gaat gepaard met de hevigfte fmarten. Men vergunne ons op dit onderwerp de volgende Vraag te doen ; Hoe komt het, dat alle volken, de htfchsafdfte niet uitgezonderd, hun verftand als uitgeput hehhen om middelen uit te denken ter vermeerdering der akeligheid van de dood, alsof die uit de natuur nog nies akelig genoeg ware!  eene enoelsche geschiedenis. 335 dood verwezen. Zy moet fterven! riep die rampzaaüge man uit, en ik ben de oorzaak van haare dood! meer kon hy niet uitbrengen en met deeze woorden greep hy naar zyn' degen, en wilde zichzelven doorfteken; men ontrukte hem denzelven: hy bekwam eindelyk uit deezen aanval van woede om zich aan de akehgfte droefheid over te geeven; geduurig «ep hy uit: Ik, ft ben dan de moordenaar van Amelia! Ach! heb toch zoveel medeJyden, dat gy my om het leven brengt gun my toch het genoegen van vóór myn ongelukkig flachtofFer te fterven! Hoe, wreedaarts, wi'tgy, dat ik zal blyven leeven, daar A melia fterven moet, en dat door my? Allen de aanwezenden namen deel in het leed van dolsey; men zag niets dan traanen, en men hoorde niets dan zuchten en fnikken. De zieke, die niet onbewust wasvandee. ze raadpleeging, vroeg, wat de geneesheer van haare ziekte gezegd had; men gaf geen voldoend antwoord op haare vraagen; doch zy befpeurde op alle aangezichten blyken van verlegeheid en droefheid: . lk zie uit uw gelaat dmdelyk genoeg welk lot my te wachten ftaat; ik befpeur, dat my geene hoop meer over-  33$ Amelia. overgebleven is. Ik meet dan fterven ! ik moet dan my affcheiden van denman, dien ik bo« ven alles beminde ! Waar is hy ? Zou hy myn byzyn fchuwen? Zou hy bevreesd zyn om my een vonnis aan te kondigen, waaraan ik my om zynentwille niet dan met droefheid kan onderwerpen?.... Ik kan het niet verzwygen! Niet meer te moogen leeven voor Dolsey! Ach! laat hy by my komen ! Laat hy myne laatfte zucht ontfangen; zyn byzyn zal voor het minst de akeligheid van myne laatfte oogenblikken verzachten. Ja, riep Sir Charles, die Verwoed de kamer invloog, en dien men te vergeefs trachtte te wederhouden, ja, rampzalige vrouw, uwe dood is onvermydlyk, en weet gy, wie u moordenaar is?.... het is uw minnaar, uw echtgenoot... * het is Chaeles Dolsey. o God! wat zegt gy 1 Ja, Dolsey, Dolsey zelf; ik ben de oorzaak van uwe dood. By het uiten van deeze Woorden trok hy den degen, en kwetfte zich daarmede, eer men dit kon verhoeden; hy viel nelcr op het ledikant van Amelia; het bloed ftroomde uit zyne wond; Amelia gaf een' akeligen gil, en (lak haare armen naar hem  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. Bern uit; men deed haar verflag van die noodlottige omflandigheden , welke haar echtgenoot niet aan haar had kunnen ontdekken. i Zorg maar voor Dols ey maak flechts, dat hy in het leven blyft, eh bekommer u niec/ over het myne. Van dat oogenbiik af aan fcheen Amelia zichzelve geheel vergeten te hebben, en zich enkel te bemoeijen met hetgeen de geneezing van Sir Charles becrof. Het fcheen , dat zy, als het ware, in haaren echtgenoot hoopte te herleeven. Het gelukte de geneesmeesters Dolsey te fedden, zyne wond was minder doodlyk dart hy wel zou gewenscht hebben. Zyne eerfte woorden waren een onderzoek naar den toe<< ftand van zyne huisvrouw. —. Zy is enkel bekommerd over u; zy doet u bidden, datgy,; zo gy haar nog bemint, voor het behoud van uw leven zult zorgen; zy verwacht van u, dat haare tegenwoordigheid u niet tot last zalzyn;.... —. Ja, ik zal haar zien, om haar den man te toonen, dien zy boven alle ande-, ren moet vervloeken, o Hemel.' moet ik toe dien prys den last des levens draagen!..Ach Y A.M£.  338 Amelia, Amelia, gy zyt dan ih A meeic a gekoi men, gy hebt uwe ouders verlaten, gy hebt eene gevaarlyke reis gedaan..., om hier te komen fterven, en uw echtgenoot is de oorzaak van uwe dood. Vergt gy my nog, dat ik zal blyven leeven ? Wat begeert gy ? Zou ik my voor haare oogen durven vertoonen? Men bragt hem naar het vertrek van Am el i a. Welk een fchouwfpel trof zyn gezicht. Hy zag zyne echtgenoote door eenige bedienden onderfteund , uit het ledikant hein te gemoet komen: — Hoe, Sir Charles, heb ik dan het genoegen niet moogen hebben van u te zien? -— Terftond vatte Sir Charles haar in zyne armen, en bragt haar terug naar haar ledikant, ■—- Wat doet gy, Amelia? verlangt gy naar het byzyn van een ontmenschtën.... — Ach! lieve Dolsey, hoe fcunt gy zo hardnckkiglyk uzelven voor fchuldig houden? Het is een flag van het lot; laaten wy ons onderwerpen aan de fchikkingen der Voorzienigheid , wier handelingen ongetwyfeld rechtvaardig zyn. Laaten wy het eenig genoegen niet ftooren , dat voor my nog overig is; ik heb uw leven gered; laaten wy ons by dit denkbeeld bepaalen ; dit ver-  EENE ENüELSCHE GESCHIEDENIS. 33^ vertroost my in myn rampzalig lot, dit fterkt my tegen de verfchrikkingen van de dood; derhalven zult gy, zo ik u waard ben, geen' toeleg maaken tegen uw eigen leven; gy zult bedenken , dat gy bet aan my verfchuldlgd zyt; en dat het u uit dien hoofde moet heilig zyn; beloof my, lieve Dolsey, dat gy trachten zult uwe dagen te verlengen; leef, .Dolsey, om my te beklaagen, en myne nagedachtenis te beminnen, om my getrouw te blyven ; ik vorder niets meer dan dat gy my van tyd tot tyd eenige traanen opoffert, 2y zullen myn koud gebeente bevochtigen ; myne ziel zal die gevoelen, eene zo zuivere liefde kan met de dood niet ophouden. Dolsey zal altoos tegenwoordig blyven aan de ziel van zyne getrouwe Amelia. Sir Charles kon niet dan 'door zuchten en traanen antwoorden ; eindelyk zeide hy met afgebroken woorden : _ Gy kunt my dan nog beminnen, daar "ik de oorzaak ben.... kan ik dit akelig denkbeeld niet van my verwyderen? Ik zal u gehoorzaamen; ik zal den last van myn rampzalig leven blyven draagen, ik zal niet meer trachten my daarvan te ontdoen ; maar denkt gy, aanbtddenswaerdige vrouw, die door my fterven moet, denkt - • Y * gy.  34© Amelia, gy, dat de wanhoop niet magtig genoeg zal zyn , om u te wreeken van een' misdaadigen..,. ja, dat hen ik inderdaad, te vergeefs tracht gy my te verfchponen! Amelia. dewyl gy my bemint, en ik u moet derven , bid dan toch, dat myne dood de uwe voorgaa. o Hemel, wat is' toch het leven, wanneer men beroofd is van alles, dat ons deszelfs waardy kon doen gevoelen! Wat toch kan na uwe dood my het leven waard maaken? Deeze twee ongdukkigen fleeten hunne dagen met eikanderen aan te zien , te zuchten, en in elkanders armen re fchreijen ; Sir Charles vroeg aan een ieder, die hem ontmoette. Zou 'er niet nog mooglykheid van herftelling weezen ? Groote God ! zou zy moeten fterven ? zou ik Amelia moeten misfen? en geduurig wierd zyne ftem door fnikken afgebroken. Geduurig verliet hy zyne huisvrouw, en geduurig keerde hy naar haar terug. Zy drukte hem de hand, legde die op hBar hart, en ftelde alles, dat moog. lyk was, in het werk om hem te troosten; —; Dolsey, is niet de fterfiykheid ons lot nier op aarde? Moeten wy allen niet vroeg, of  eene ENOEtSCHE GESCHIEDENIS, 341 of laat dien tol der natuur braaien? Is dit niet eene onbreekbaare wet, waaraan alle fchepfelen onderworpen zyn? Of ik nu fterf, of over dertig jaaren zoud gy myn verlies niet even fterk betreuren? En, van den anderent kant,! zo gy my ontrukt wierd , zoud gy denken, ddt ik minder gevoelig zou zyn dan zy ? Kunt gy denken, dat uwe Amelia u een oogenbiik zou willen overleeven? Hoe grievend is het bloot denkbeeld van uwe dood!.... Ach! Sir Charles, wy waren al te gelukkig j Wy hebben ons aan een' ydelen droom overgegeven.... misfchien heeft dit aan de Voorzienigheid mishaagd ... het oogenbiik der ontwaking lVthans gekomen; het is een ontzaglyk oogenbiik! .... Gy zult zorg draagen, dat na myne dood.... . Wat zegtgy, Amelia? verbeeld gy u dan, dat myne ziel, niet onaffcheidb.iar met de uwe verbonden is?" Ik zal gelyk met u den geest geeven ,* wees hiervan Verzekerd; myne oogen zuilen reeds gefloten zyn als gy uwe ftervende blikken op my zult vestigen; ik gevoel het, wy zullen met eikanderen fterven 5 maar, wat zeg ik? ik hoop, dat de Hemel my voor dit droevig ongeluk zal bewaaren; ik hoop , dat uwe armen »yne ftervende leden zullen omvangen.... Y 3 Maar,  342 . ■ A m e l i "a , Maar, helaas! met welk eene akelige heria* nering gaa ik naar het graf ! Zy komt altoos weder in my op.... Amelia! Ame« lia, zonder my zoud gy blyyen leeven! ik ben de oorzaak van uwe dood! By deeze overdenkingen gaf Sir Chablës zich over aan alle de vervoeringen der akeligfle wanhoop; hy gunde zich geene rust; of, zo hy zich al voor eenige oogenblikken aan den ïlaap, een gevolg der afmatting, overgaf, dan hoorde men hem in den droom geduurig uitroepen: Ik ben haar moordenaar, ik moet fterven! Hy befchouwde zyne echtgenoote geduurig met de uiterfte oplettendheid , en gaf zeer naauwkeurig acht op alle da verfchynfelen van haare ziekte. Ach! riep hy geduurig uit, daar is dan geene hoop s geene uitkomst meer over! terwyi hy op nieuw in zyne, wanhoopigheid verzonk. Men kan ligt bergrypen, dat hy van gebrek uitteerde, wanneer men opmerkt, dat allerhande voedfelvoor hem ondraagiyk geworden was; hy fprak weinig,, en deed niets dm zuchten loozen uit het binnenst van zyn hart; fomtyds nam hy het bef] uit van zich te berooven van een leven, dat hem tot een' last was, en flond niet zelden op het punt van het ten uitvoer te y,-^. , . brea»  eene engelsche geschiedenis. 343, . brengen, maar telkens wederhield het denkbeeld, dat'hy daardoor de dood van Amelia, zou verhaasten, zyne hand, en deed hem geduldig zyn leed verdraagen. Dolsey kreeg bericht, dat zekere Wilde, die een groot kenner der kruiden en voortbrengfelen van deeze jewesten was, een geheim bezat om het allerdoodlykst vergif tegen te gaan, en deszelfs verdere werking voor te komen; dit deed hem weder moed fcheppen: —- Waar kan ik dien befcherm - engel vinden? Zegt het my ... geleid my al was hy ook aan het ander einde van America? (Men zeide hem, dat M o z e m a , dit was de naam van den Wilden, meer dan honderd Engelfche my'en vandaar woonde.) o, dat is niets.... ik heb krachts genoeg.... ik zal my fpoeden, ik zal naar hemtoeylen, .. .(Hy vloog naar hetbedvan Amelia.) A melia Lieve Amelia.' gyzult leeven, gy zult leeven om my vergiffenis te fchenken, om my te beklaagen, en , ach! dat ik het zeggen mogt, om my te beminnen! Zou ik die liefde , wier waerdy ik zo levendig gevoel, nog waerdig zyn? Hierop verhaalde hy haar de kundigheid van Mozema, en liet haar over Y 4 aan  30 Amelia? aan- de zorg van eenige vrienden van welke? oplettendheid hy verzekerd was. Dolsey begaf zich op reis, verzeld van Zami, een' jongen Wilden, die hem tot wegwyzer en tolk verftrekte. Zy maakten allen mooglyken fpoed. Sir Charles zou wel gevvenscht hebben de fnelheid van den wind te bezitten; zy kwamen eindelyk aan de hut van den Wilden; Zy vonden Mozema gezeten op zyne mat, met zyne pylen en boog aan zyne voeten; terwyi eene diepe droefheid op zyn gelaat te leezen was; hy was niet al. leen een groot geneeskundige, maar tevens een der dapperfte krygslieden van zyne natie. Zami fprak hem aan, toonde hem Sir G-h a r l e s,en deed hem vervolgens verflag van de rede van hunne komst; de Wilde rees woedend op: —- Laage Haaf van onze moordenaars, wat komt gy my vraagen? Denkt gy, dat ik ten dienst zal zyn van tygers, van monfters, die uit Europa tot ons overkomen ; gy weet dan nog niet met welk ee^e fchicht zy nog onlangs myn hart doorgriefd hebben^ Met deeze woorden borst hy in een' vloed van :raanen uit. Na eenige tusfehenpoozing vatte hy het gefprek weder op. — Ik was vader en  eene $&gelsche geschiedenis. 245 en die monsters hebben zich bezoedeld met het'bloed van myn' zoon, van myn' eenfgen zoon! ik ha.i één kind , helaas! ik heb het niet meer! Wanneer de zon opgaat zoek ik te vergeefs, dien fteun , dien troost van mynen ouderdom, die, tiaar ik hoopte, myn' IaatHen adem zou ontfangen hebben, en dis een van onze dapperfte jongelingen was. By het ondergaan der zon vind ik hem niet meer zitten rusten op deeze mat, die my nu enkel een afbeeldfel van de dood voorftelt! De dood is niets voor een' man, die meer dan twintig veidilagen heeft bygewoond; maar te moeten ' fterven beroofd van myn eenig kind, het genoegen te moeten derven,dat hymy de oogen luikt!.... Vertrek! vertrek.... ik zal den doodfteek geeven aan dien Europeaan aan uzelven, zo.... vertrek! — Neen , riep Dol'sey, zich voor zyne voeten nederwerpende, neen, ik zal u niet veriaaten, myn vriend, myn vader! (Hy rukte hierop zyn' boezem open) Stoot doe, doorboor rny het hart met duizend fteeken; maar, éér gy my doorfteekt, help my, red eene geliefde echtgenoote.... gy fchynt aandoenlys van aart te zyn. Europeaans:h monster, leunt gy vraagen, of ik aandoenlyk ben ? Gy Y 5 ziet  346* A me l ia, ziet my fchreijen als eene vrouw, cn kunt gy dan nog twyfelen, of ik een aandoenlyk hart heb! . Ach ! ik zal myne traanen met de uwe vermengen, gy zyt vader.... ik ben het niet meer! helaas .'ik ben het n iet meer.' En ik ben, helaas/nog echtgenoot, maar,zonder uwe hulp zal ik het welhaast niet meer zyn!.... ik werp my neder voor uwe voeten, ïk heb het u reeds gezegd, zo myne dood uwe wraakzucht kan fiillen , zie hier uw vrywillig ilachtoffer; ik geef my zonder tegenltreeven over aan uwe verbittering; maar, red myne vrouw van de dood, die haar anders ongetwyfeld zal wegrukken, en wanneer dit gedaan zal zyn vermoord my dan , doe my de wreedfte pynigingen aan ,en ik zat unogzegenen, én u als myn' befchermgeest aanmerken, als den weldaadigen God, die myne Amelia gered heeft. Zo" ik met een Europeaan fprak, zou ik zeggen , gy zult kunnen befchikken over myn vermogen, over alles, dat ik bezit.... —» Befchikken over uwe fchatten! Wat zyn toch allen uwe fchatten in vergelyking van myn' Zoon K.'.i Wreedaart, bedenk nogmaals, dat ik vader geweest ben, en dat ik het nu niet meer hen; dat ik op deeze mat zal moeten ilerven, zonder myn zoon te zien, zonder hem  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS, 347 hem aan myn' boezem te moogen drukken.... fpoed 11 weg uit myn gezicht.... ik brand van verlangen om u beiden het hart te doorboo* ren.... (*; Gy durft my vergen, dat ik het Ie- (*) Laaten wy by deeze gelegenheid aanmerken, dac de mensch in den blooten fnatuurftaat enkel twee aandoeningen kent, naamlyk, de liefde en den haat; dit is de rede waarom de oude Dichters ons de droevigê uitwerkfels van de eene en den anderen met zulke fterke trekken.hebben afgefchetst. Men zie flechts den Ach illes van Homerus,daar hy met eene voorbedachte ontmenschtheid het . lyk van H e c tor drie dagen achtereer. achter zyn' wagen fleept; den Mn & as van V1 r g i l i u s , daar hy zyn zwaard floot in het hart van Turnvs, daar die om lyfsgenade bid. Wy moogen ons met rede verblyden, dac onze zeden veel van deeze woestheid verloren hebben; maar misfchien hebben zy tevens veel van haare kracht, en van haare levendige werkzaamheid verloren. Zowel als de befchaafriheid en zogenaamde wellevendheid onze uitwendige gedaante veranderd hebben , zq hebben dezelve ook teweeg gebragc, dat men tha minder heldhafcige en grootmoedige daaden vind. Eiet fchynt eigen te zyn aan onze natuur, dat wy tpt een of ander uiterfte vervallen, en nooit achtgej op die wyze les van O vibius : fitter utrumque t, ï^oud u tusfchen die beiden» Maar o.ize> YVys;;  3Afl A M E l ï A. leven van uwe vrouw zal redden ? ik zou vee! eer wenfchen , dat geheel -Europa door het vergif van onze pylen befmet was; ik zelf zou het gaarne derwaarts overvoeren, op hoop, dat niet een van uwe landgenooten het gevaar zou ontkomen, en ik het genoegen zou hebben van hen allen voor myne voeten dood neder te zien vallen, Maar, ach! ...", deeze Wraak zou' myn waarden zoon niet doen herleeven! Dolsey liet zich door deeze dreigende redenen niet afwyzen, hy verdroeg met geduld alle de blyken der woede -van Mozema; hy omhelsde zyne kniën, hy ftelde hem voor, dat de oorlog overal eene bron was van rampen en misdaaden, dat deszelfs woede zelfs de harten der befchaafdfte volken befmetre, zo- zei ven hebben tot nog toe dat Juist midilen niet kunnen treffen ! Derhalven is het nog beter geen orderfcheidelyk karakter te hebben, en met die befchaafde en tevens ononderfcheidelyke fchepfelen voor ré leeven, dan de zeden aan te neemen van die Wilden, die hunne gasten met alle mooglyke minzaamheid ont- fangen, en integendeel kunne gevangen vyanden flach. ten en opeeten.  EENE ENGELSCHÉ GESCHIEDENIS. 3^ zowel als die der woefte natië en dat hy de dood van zyn' zoon aan het lot wyten moest; het gelukte hem eindelyk den Ameri. caan zoverre te overreeden, dat hy hem door zyne fmeekingèn en traanen bewoog om zyne bofchen te veriaaten en hem te volgen naar Phila delpi a. Zodraa Charles zyne wooning na. d^rde, fp0edde hy zich naar Amelia, en viel haar om den hals; —. ik zou oorzaak geweest zyn van uwe dood, maar nu breng ik u het leven, uwe herfteliing is genoegzaam zeker. Nog naauwlyks had hy "deeze woorden gefproken toen Mo ze ma binnen trad. De reikhalzende echtgenoot geleidde hem naar het bed van de zieke. Mözema befchouwde en onderzocht haar met oplettendbeid; allen de omftanders hielden hunne oogen op hem gevestigd. Ik zal u niet mislei. den, zeide de Americaan, nadat hy den toeftand van de zieke een' tydlang naauwkeurig onderzocht had, liegen en vleijen zyn eigenfchappen van uwe landgenooten; deeze ziekte is boven het bereik van myne kundigheid; dezelve is voor menfchen ongeneeslykniemand dan de Opperfte Geest (die zeggende wees  35o Amelia, wees hy naar den hemel) kan de kwaadaartig. heid van dit vergif fluiten (*) Op dit bericht fïond Dolsey alsof hy door den blikfem getroffen was. -—~Wy mosten ons dan on- (*) Dit is de naam, dien de Wilden van America aan het Opperwezen geeven. Het zal niet ondienflig zyn, om de leezers eene fchets te geeven van hunne natuurlyke denkbeelden, hier een uittrekfel byte brengen uit den aanfpraak van een' hunner redenaars aan een' Franfchen Bevelhebber in Canada: „ Hier „ word de zwakfle," zeide hy, „ niet onderdrukt „ door den fterkften; hier kati geen booswicht voors, fpoedig zyn; hier word de deugdzaame niet on„derdrukt; hier vermoordende raodemenfehen nier, v gelyk de witte menfchen, hunne medebroeders om gèel yzer, (goud) dat zy verachten; hier vind men overvloedig voedfel uit de aarde. die zich met wei. „ nig moeite laat bebouwen; en degeenen, aan welj, ken zy het meest fchenkt, ftapelen hunne inzaa* meling van ipiames, patates, en mals niet op, om die in de fchuuren te bewaaren, en hun voordeel sJ te doen met de behoeften van hunne naasten, ge„ lyk uwe landgenooten. Wy leeven onder ons wel „ te vreeden, zonder onderworpen te weezen aan ,,, die booze driften, welke de blanke menfchen dik„ wyls tot moorderyën, en andere fnoode nvsdaa„ den vervoeren. Alles op deeze aarde is onderWor_ „ pen  eene Engelsche Geschiedenis. 351 onderwerpeni....Dit waren de eenige woor. den, die hy kon voortbrengen, Zyn toe* Hand was zo beklaagenswaerdig, dat Mo, zema zelf daardoor getroffen wierd; doch welhaast zyne fierheid hervattende, z-id-hy tegen Dolsey-: Gy fcheent my toe een man te zyn, en gy gesft u over aan eene nietsbaatende droefheid! Kom met my eene natie beitrydeH, die in vyandfchap is met de onze; verzei myne dappere landgenooten ; ik geef u een" raad, dien ik zelf zal in het. werk fteijen; ik zal myn' zoon wreeken, en zyn graf met hunne bloedige hoofdfchede'ls verfieren; ik ken het vergif; de pyl, die u gewond heeft, en die.u thans uwe huisvrouw ontrukt, is gefchoten dooreen' vandlefchel- men, „pen aan den wil V3n den Opperflen Geest- Wy ., dienen Hem op eene betaamlyke en aangen'aame » wys, 10 een eenvoudig gebouw zonder, eenige » Pittigheid, onder de fchaduw van een'boom, die » «o oud is ais de waereld, en uk deezen boom drupt eene welriekende gom, welke wy aan hem „ opofferen; wy aanbidden hem in ons hart, rnet „eene waarachtige oprechtheid, en gevoelen het ii aamvezerf van dien Weïdoender, van dien Oppersi ften Heituurder van ons lot ! *'  35a Amelia, men, die uwé waerdige bondgenooten zyiii Zo gy fterven wilt, volg dan myn voorbeeld ; fterf dan op een' hoop van lyken, die gy aan uwe wraak hebt opgeöfford; ik gaa, om op het flagveld den laatften fnik te geeven- Van dien tyd af fcheen Dolsey byna wezenloos te zyn; hy fcheen zelfs genoegzaam ongevoelig voor de aantreklyke Héfkoözingen van Amelia; hy zag haar geduurig zuchtende aan, zonder tegen haar te fpreeker. Hy geleek naar een van die wezens, welken de Fabelhistorie voorfte't, die iangzaamerhand de menfchlykheid verliezen , en in een' ongeYoeligen fteen veranderen. Na verloop van eenïgen tyd begon D o lsey meer onrustig te worden; geduurig omhelsde hy zyne echtgenoote, en befproeide haar met zyne traanen, hy wilde zich n iet meer te rust begeeven, eindelyk borst hy op bekeren dag, met eene droevige en flaauwe ftem, • in deeze woorden uit: Amelia! Amelia!.... Het is met rny gedaan.' —- Wat zegt gy, Dolsey? Ik zou u gaarne bevryd hebben van het gezicht van een uiteinde, dat het uwe moeit voorgaan. Ik ben  EENE EngELSCHE GESCHIEDENIS. 353 h?n niet in ftaat geweest myne bovenmaatse droefheid te overwinnen; ik most daaronder bezwyken ,. ... ik kan niet meer!..,. Helaas wie zal in deeze vreemde gewesten uwen laatften adem ontfangen? Schenkt gy my, vergiffen is lieffte Amelia;? leg uwe hand op myn hart zolang als het nog .klopt, zal het enkel voor u kloppen. Hy vermande zich nog zo* veel, dat hy zich op het bed van Amelia nederwierp, en vervolgens een' akeligen gil geevende vestigde hy zyne oogen op haar, en gaf den geest. De innige bartkwellirig was de dood van Sir Charles. Deeze flag trof Amelia zó gevoelig, dat haar niet.eene traan, of jammerklagt ontftipte; zy lag roerloos, alsof zy door den blikfem getroffen was; de ftem had haar geheel begeven; haare traanen waren uitgedroogd; zy dee l niets anders dan het lyk van haaren echtgenoot in haare armen gefloten houden, en haaren mond op den zy ■ nen hechten; dan eens floeg zy de oogen naar den hemel, en dan weder vesttgde^zy die op het bleek en akelig overfchot van haaren geliefden Dolsev, en drukte dat te* gen haar hart. De lieden, die haar oppakten, Z wrl-  354 Amelia, wilden haar dit voorwerp van droefheid ontneemen; maar zy wilde het volftrekt by haar houden; zy bleef byna vier - en twintig uuren lang in dien wanhoopigen toeftand. De be« dienden maakten gebruik van een oogenbiik dat zy in zwym gevallen was om het lyk van Sif Charles van haar af te neemen. Amelta bekwam uit haare hezwyming, en riep terflond uit: Waar is hy? waar is myn man ? waar is Dolsey? Men gaf haar geen ander antwoord dan door traanen. —» Hoe gy ftort traanen ? ik kan niet meer traanen ftorten !.... Waarheen is hy g"gaan ? Waar is myn Dolsey gebleven ? -vvervolgens loosde zy een' bangen zucht even als een gevangen mensch, die uit een' aangcnaamen droom ontwaakende zyne boeijens wederziet) Groote God ! hoe heb ik het een oogenbiik kunnen vergeeten?.... Dolsey is. my ontrukt' Hy is my voor eeuwig ontrukt! Ik heb hem nog zo even in myne armen gehad, en nu Is hy hier niet meer! Wat hebt gy met hem gedaan? (Zy vloog met drift van het bed op) Gy zult hem my wedergeeven; ik wil fterven op het Jyk van myn' rampzaligen echt  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 355 echtgenoot y Iaat eenzelfde graf onze beide lyken ontfangen. Te vergeefs trachtte «ten Ameli a in het bed te houden; Zy ftond op, en. doorzocht het geheel vertrek, vervolgens begaf zy zich naar een naastgelegen vertrek 0 Hemel! wat zie ik? Eene doodkist!.... wreedaartigen!.... by legt dan reeds daarin opgefloten!.... Dolsey.' Myn lieve D ol s e y !... Hier wil ik fterven.' Met deeze woorden viel zy neder op de kist t en omhelsde die met veel drift. Na omtrent een uur in dien droevigen toeftand gelegen te hebben, rees zy op: 1 rik heb myn beft uit genomen; ik wil niet in America myne ongelukkige da. gen eindigen; ik gevoel.... dat ik nog krachten genoeg heb om in Engeland t* gaan fterven. (Men wilde haar dit voorneemen afraaden, men bragt daartegen haaren zwakken toeftand, en nog veele andere tegenwerpingen in:) o fk zal die te boven ko- men; ik gevoel ... ja, ik houd my verzekerd , dat de Hemel myn leven zo lang zal rekken totdat ik het genoegen zal gehad heb ben van myne ouders te omhelzen.... dit is myn laatfte, myn eenige troost; dit'is myn Z 2 voer»  355 AM e l ï ajf voorneemen; gaat heen, en zoekt een fchip; dat gereed iegt om naar Eng eland te vertrekken. Men voldeed aan haar bevél, en kwam haar kort daarna aanzeggen, dat 'er een fchip te Phi lade lph ia gereedlag, eri dat de noodige toebereidfelen tot de reis reeds in order gebragt waren. Zy had tot nog toe niet willen toelaaten, dat men het lyk van D o l s e y de laatfte eer zou aandoen. Men vroeg haar befchroomd , wat daaromtrent haar voorneemen was ? —— Myn voorneemen is.... my niet te laaten affcheiden van datgeen, hetwelk'my boven alles waard geweest is, en nog is ... D o l s e y. ... zal my verzeilen, of liever ik zal hem verzeilen naar de plaats, daar ons overfchot byëen zal rusten.... — Hoe, Mevrouw.' Dit is myn wil, en niemand zal my van dit befluit aftrekken.... (Zy keerde zich fchreijende naar de doodkist) lk zou u veriaaten I ik zou u in dit land achterlaaten! ik zou zonder u terug keeren naar ons vaderland, daar ik ook welhaast myne oogen zal luiken 1 Ach ! ten minfte zullen myne ouders ? Myne ouders!.... Zy kon niets meer voortbrengen; haare traanen beletteden baar de fpraak; een weinig tot bedaaren gekomen zynde, zeide zy: Spoed u,  eene EngELSCHE GESCHIEDENIS. 357 u, en Iaat het eenig voorwerp, dat my nog aan deeze aarde verk'Ieefd houd, niet my overgevoerd worden. Deeze kwynende vrouw fcheen inderdaad door eene foort van wonderwerk als op nieuw te herleeven; men voerde haar naar het fchip, verzeld van haar dierbaarst pand, waarop zy geduurig haare oogen vestigde; zy zeide, dat haar voorneemen was, om naar Engeland overgevoerd te worden; en geduurende den overtogt bleef zy altoos byde doodkist, welke zy met haare traanen befproeide; dit trof de andere reizigers met verwondering en mededogen ; men mogt de uitdrukking van zekeren ouden Dichter, de eerbied verwekkende treurigheid op dit fomber fchouwfpel toepasfen, hetzelve vertoonde zich in alle zyne akeligheid in de perfoon van de ongelukkige Amelia. Haare ouders bleeven nog fteeds haar ver. hes beweenen, zonder dat zy eenig bericht konden krygen van haar lot. Helaas! zeiden zy tegen eikanderen, zo wy nog maar de vertroosting mogtea hebben van te weeten, dat zy leeft!.... Schoon wy recht hadden haar öe gegrondfte verwytingen te doen , zouden Z 3 wy  3^8 Amelia, wy haar echter gaarne vergiffenis fchenken... I Ach, was niet die tedergeliefde dochter hee eenig voorwerp van onze genegenheid! en... maar neen!.... weg. ydele hoop ! Amelia, Amelia is niet meer in wezen! Wy hebben geen kind meer! Wy zullen fterven zonder haar weder te zien! Zo menigmaal zy dit overdachten, ftortten zy de allerbitterfte traa» nen. Somtyds zeiden zy tegen eikanderen; zo wy nog maar wisten waar Sarah was! zy zou ons eenig licht kunnen geeven; en dan zouden wy niet blootgefteld zyn aan eene onzekerheid, die nog veel erger is dan een bekend ongeluk! Op zekeren tyd, dat de vader en moeder van Amelia zich op dergelyke wys tegen eikanderen beklaagden, wierd hen aangediend t dat eene reeds bejaarde vrouw hen verzocht te fpreeken. Laat haar binnen komen 1 laat haar ten eerfte binnen komen! Wie weet , of zy ons niet tyding komt brengen van onze dochter? Misfchien heeft de He-, mei zich laaten beweegen door onze traanen, en fmeekingen.... De vrouw, die zich had laaten aanmelden verfcheen. Sarah!-— ?a, myne eerwaerdige Meefters , die ik maar ai  eene engelsche geschiedenis. 359 al te veel beleedigd heb: de ongelukkige S aeah heeft niet kunnen nalaaten zich voor uwe voeten te komen nederwerpen, om u om vergiffenis ■ te vraagen voor de beleediging, welke zy u heeft aargedaan Zeg ons, zeg ons, wat hebt gy uitgevoerd met Amel i a? wat is 'er van haar geworden ? leeft zy nog? ach wreede!.... Sarah, alles zal u • vergeven zyn, zo gy ons eenig bericht kunt geeven zouden wy zo gelukkig zyn, dat de dood haer nog niet aan ons ontrukt had? Die geliefde dochter! om Gods wille* zeg ons waar zy is! Sarah deed haar een omftandi- verhaal van alles, dat 'er was voorgevallen , zedert dat zy Sir Charles den toegang tot hun huis hadden ontzegd Zy bekende openhartiglyk dat zy de vlucht van A m e l 1 a naar America begunftigd had, en dat zy haar zelfs tot aan het fchip had verzeld; eindelyk voegde zy daarby, dat zy, bevreesd voor hunne rechtmaatige gramfchap; zich van het huis verwyderd had; doch; voegde zy daarby, zodraa ik hoorde, dat gy ontroostbaar waart wegens dit verlies, heb ik befloten my vrywillig bloot te Hellen aan uwe verbitterdheid, en my te onderwerpen aan de ftraf, welke myne zwakheid, of laat 2 4 fk  3<50 A m e l i a, ik liever zeggen, myne weekhartige infchik* lykheid verdiend 'heeft, ik heb befloten veel liever te fterven, dan u langer in die grievende verlegenheid te laaten. ——Sarah laaten wy ons niet langer ophouden met uwe misdaad, die is u vergeven.... Maar, Ame- lia! Amelia in America! .... en weet gy niet in welke landftreek?.... —— Zy is Sir C h a r l e s Dolsey gaan opzoeken. Oogenbliklyk borst de vader uit; Dat zal dan voorzeker zyn in die gewesten , daar thans geöorlogd word; wy moeten brieven afzenden naar alle plaatfen; wy moeten door gantsch America laaten verneemen naar tyding van onze Amel i a. .., o Hemel ï haar lot is ons dan eindelyk bekend geworden. ... zy zal voorzeker getrouwd zyn met Sir Charles, maar, zy leeft! zy leeft! dit is genoeg; ach, dat wy die beminde en bamin-nenswaerdige dochter in onze armen roogtcn drukken ! Wy zeiven, of veeleer ononverzetlyke hardheid heeft haar ongeluk en het onze veroorzaakt!..... Wy zullen haar wederzien! wy zullen haar aan onzen boezem drukken! Daarby is onze fchoonzoon van eene geboorte..., die ons genacht eer aandoet, niets' ontbrak hem dan geld.  eene engelsche geschiedenis. %&l Zy gaven zich beiden over aan die verrukking van blydfchap , wejke ouders alleenrecht kunnen gevoelen; doch deeze troostryke vooruitzichten wierden welhaast vervangen door eene onrustige bezorgdheid. — Wie weet aan welke gevaaren zy is blootgefteld geweest! wy vlèijeri ons met eene bedrieglyke hoop! misfchien iszy, op ditoogenblik, terwyi wy wenfchen om haar weder te zien, reeds niet meer in weezen! misfchien heeft baar teder geflel deeze verandering van luchtsftrëek niet kunnen uitflaan! Sarah deed haar best om deeze nevelen van bekommerdheid te doen verdwynen. Gy fpreekt, zeide de moeder tegen haaren echtgenoot, in welk' gedeelte van America A m e l i /vzich thans bevind;..., waarom zouden wy de zorg van haar uit te vinden aan een' ander' overlaaten ? Kunnen wy/.elven dien zo gewigtigen plicht niet volbrengen? Wat toch kunnen wy nog meer verliezen , daar onze levenskrachten dagelyks door de kwelling ondermynd worden ? Wy Haan reeds op den rand van het graf; kom, lieffte vriend, laaten wyze!ven gaan onderzoeken, wat 'er van A me l 5 a geworden is; zy heeft deeze groote reis wel durven doen, en zou de genegenheid van een' vader Z 5 en  $6* Amelia,, en moeder minder vermogen hebben dan eene, verblinde liefdedrift? Laaten wy niet meer denken aan haaren misllag; iaaten wy haar liever gaan opzoeken; laaten wy haar aanon» zen boezem drukken!.... geef my gehoor, laaten wy hoe eer hoe beter vertrekken. My • I ne waarde meesters! zeide S a r a. h , ik zal u volgen, zo gy my die gunst wilt toeftaan; ach! dat ik myne lieve Misf voor myne dood nog eens mogt zien en omhelzen • Deeze tedere ouders beflooten dus hunne Amelia tot zelfs in America te gaan op> zoeken; zy deeden de noodige toebereidfelen tot deezen togt vervaardigen : zy onderhiel* den; zich geftadig over het genoegen, dat zy zouden fmaaken in het omheken van haare dochter; Ja, alles zal haar veri geven zyn, en.... wy zullen haar nog meer dan ooit te voeren beminnen. Wy zullen dan onze Amelia wederzien, wy zul en j ons in haar bezit moogen verblydenf Hemel ! zo het ons Hechts mogt gebeuren haar j één oogenbiik te zien, dan zouden wy met 1 lölydfchap fterven! Eene foort van oploop ontftond op het voor- I  eene engelsche geschiedenis. 363 voorplein; de bedienden fcheenen ontroerd; men vroeg hen naar de rede van hunne verbaasdheid; zy konden geen antwoord geeven j de verwarring nam toe; de moeder van Amelia begaf zich naar de voordeur welk een fchouwfpel deed zich op voor haare oogen! haare dochter! haare Amelia. met hangende haairen, en in den diepften rouw gekleed ; zy viel haar om den hals : —■ o God ! Amelia! _' Ja, Moeder, zo gy my nog vergunt u by dien naam te noemen, uwe dochter, de ongelukkigfte vrouw van den gantfchen aardbodem is terug gekomen, om den zegen van haare ouders af te fmeeken, en. vervolgens aan hunne voeten te fterven. Haar vader, die zyne huisvrouw op de hielen gevolgd was, kon, zohaast hy Amelia herkende , niets meer uitbrengen dan t Myne dochter! Hy wilde haar opheffen, en omhelzen: « Myne dierbaare oudeis! laat my aan uwe voeten fterven!.... en ik zie u ook nog weder, myne goede Sarah!.... Zy wilden haar antwoorden toen zy eenigo bedienden met eens doodkist zagen aankomen; dit gezicht deed hen ontftellen. Deeze kist, hernam Amelia, zich op dezelve nederwerpende, bevat het lyk van myn' ongélukki- gen  3^4 Amelia, gen,echtgenoot, en zal ook het myne welhaast bevatten; ik fmeek, voegde zy bitterlyk fchreijende daarby voor hem en voor myzelve eene vergiffenis.... eene vergiffenis, die wy niet hebben kunnen verkrygen toen hy nog leefde! Kunt gy my die weigeren? Haare ouders drukten haar (hikkende in hunne armen : —- Lieffte , waardfte dochter!.... Spreek niet van vergiffenis; laaten wy enkel denken aan het geluk van onze hereeniging; wy zullen alles aanwenden om u uw verlies te doen vergeeten; wy zullen trachten de plaats van uwen echtgenoot te vervullen. Ame* l i a wierd door haaren vader opgeheven, en zat neder naast de doodkist. Vervolgens haate hand op dezelve leggende: Ziet daar ziet daar het rustbed, waarin ik wel. haast zal uitgeflrekt leggen! ïntusfchen, waarde ouders, zó ik nog eenig genoegen ksn genieten ; dan geniet ik het in dit oogenbiik; gy verwaerdigt my met uwe vergiffenis, en fchenkt my uwe liefde weder. Gy zult uwe goedheid ten uiterften top voeren , en ik durf deeze gunst van u hoopen, zo gy myn lyk naast dat van Dolsey in dezelfde kist doet leggen. Dit is het al, dat ik nog van u zal verzoeken.... Ik weet wel, dat ik u veel  2ENE EtfGELSCHff GêSC&IEOENIS. veel verdriet veroorzaakt heb ! Maar , dè Hemel is rechtvaardig, hy heeft my geftraft, en u gewroken. Staak dit treurig ge¬ fprek , Amelia, leef om ons te beminnen , en door ons bemind te worden; het mag ons dan gebeuren u in onze armen te drukken ! Sarah voegde haare liefkoózihgèn by die der beide ouders. Ach riep zy uit; ik mag dan myne waarde meestres weder zien! laat zy my het geluk vergunnen van Hechts haare hand te kusfen! Sarah deeze hand zal welhaast de koude van de dood gevoelen» Hoe! riep de vader uit, zal het ons dan niet gelukken u te troosten.' het vermaak van u weder te zien heeft ons doen herleeven, en gy wilt ons nu door droefheid doen fterven! beween uwen echtgenoot; wel verre van uwe treurigheid af te keuren word' die integendeel door ons gebillykt; wy neeraen deel in uwen rouw; maar tracht die te verzachten door dezelve in uwen boezem uit te ftorten. Gy zegt, dat gy ons bemint, en gy fpreekt van fterven? -—_ Achtenswaerdige ouders!.... myne dood is onvermydiyk zeker ; ik heb maar even tyds genoeg om u dit aan te kon<%eu. Ik heb den Hemel gefmeekt, dat hy myn leven zolang zou doen duuren , totdat ik  $66 ik in Engeland zou terug gekomen zyn s' opdat ik het genoegen mogt hebben van in uwe armen den geest te geeven, en dit is my vergund geworden; myne wenfchen zyn verhoord! Gy hebt my vergiffenis gefchonken: ik heb u moogen wederzien; ik ben dus niet geheelenal ongelukkig! De vader en de moeder van Amelia drongen by haar aan, dat zy van gefprek zou veranderen, en zich laaten vertroosten; zy openbaarde hen daarop den akeligen toeftand , waarin zy zich bevond; zy vernamen eindelyk.... die ongelukkige ouders vernamen, dat een doodelyk vergif door haare aderen vloeide, dat de dood van hunne dochter onvermydlyk zeker was. Op dit yslyk bericht weergalmde het geheel huis van Jammerklagten; allen de huisger.ooten wierden daardoor in de diepfte droefheid gedompeld; zohaast derzelver hevigite aandoeningen een weinig bedaard waren, was de eerfte zorg om naar geneesmiddelen om te zien; een ieder fpoedde zich naar \, ohdon; en yverde als om ftryd om de kundigite geneesheeren op te zoeken; deezen fielden alle hunne kundigheid in hetwerk; maar, zy ondervonden weihaast dat  eene EfïGELSCHE geschiedenis. 3d geweest, en is thans de oorzaak van myn ongeluk.... helaas! ik ben haar flachtofferr maar gv verwaerdigt my met uwe traanen! ik ben minder onge «Skig, ,nyne waarde ouders hebben my hunne liefde wedergefchonken! Welk mensch is in ftaat om de wanhoop van dit rampzalig huisgezin af te fcheefen? f*er moet men het gordyn laaten vallen, en de verbeelding, of liever,het aandoenlykhart voor zichzelf zich eene fchets laaten vormen van een zo trelFend fchouwspel. Ame-  Amelia, Amelia verzocht, dat de doodkist iri haar vertrek mogt geplaatst worden; zy wydde daaraan haare zuchten en traanen; zy fprak tegen het lyk van &> Charles, even alsof hy het nog kon veiftaan. Wanneer Amelia zich roet Sarah alleen bevond gaf zy zich over aan de gevoeligfte aandoeningen der akeligfte droefgeeftigheid: Waarde Sarah, had gy wel gedacht my weder te zien, en my weder te zien in zulk een' toeftand, getroffen door zulke felle flagen, beroofd van een'echtgenoot, dien ik boven alles beminde; zelve op het punt van hem in het graf te volgen, van ontrukt te worden aan myne ouders, aan myne vrienden, en dat in een tydftip, wanneer zy haare armen voor my openen ? Welk een akelig lot! ziedaar de ftraf der buitenfpoorige driften!ik heb myne zinnen al te zeer aan het aardfche gehecht, ik heb een' fterflyken mensch al te. vuurig bemind; de hemel is voorzeker daardoor vertoornd geworden, en heeft my geftraft; ik heb myne ouders beleedigd; ik heb de geheiligdfte rechten gefchondeni.... Ach ! vergeef hetjny, liefde Dolsey! (zich naar de doodkist wendende) vergeef het my 1 denk niet,  ïf.ne engelschs geschiedenis. 359 niet, dat uwe nagedachtenis iets van haar vermoogen op myn gemoed verloren heeft.... S a r*a h ! zoverre kan de liefde ons vervoeren ! De hoop is de laatfte aandoening, die den mensch verlaat,* fomtyds vleiden zich de ouders van Amelia , dat de hemel hen ten gevalle een. wonderwerk zou doen; zy fteunden op de krachten van haare jeugd ; op de zorg, die voor haar gedragen wierd; kortom hunne tedere liefde floeg geloof aan eeneherftelling, welke door de rede wierd tegengefproken; in' tusfchen verviel Amelia van dag tot dag, en naderde tot haar einde; zy zelve gevoelde 'dit maar al te wel; zy trachtte echter dit voor haare ouders te ontveinzen. Laaten wy hen niet van de hoop berooven/ vóór den tyd, zeide zy tegen Sak ah, wanneer zy met haar alleen was; myne dood zal hen vroeg genoeg treffen.' Moest het dan myn lot zyn hen aitoos traanen te doen ftorten ? De ongelukkige weduwe van Sir C h a r l e s zag met eene fombere bedaardheid de vernietiging van haar lichaamlyk aanwezen te geKioet. Wanneer ons hart eenmaal getroffen A a is  g-70 A m e l i a , is "door zulke felle flagen," en wonden ontfmgen heeft, die nimmer kunnen geheeld worden, dan word het onnoodig naar nieuwe middelen om te zien; alles is vruchteloos; dit is eene waarheid, die, fchoon zeer bedroevend, echter maar al te waarachtig 'is; niets dan de dood kan ons van dezclven geneezen. Dolsey was niet meer, en hy was het alleen, die A m e lia het leven had doen beminnen. Haare ouders waren altoos by haar; zy deed zelfs haar best om hen een blyd gelaat te toonen;en hen te troosten, zy fprak geduurig met hen over haare jeugd, en over haare liefde voor hen, en verborg voor hen, zoveel als mooglyk was haare aan^ naderende doo.d. Amelia vertoonde zich aan niemand dan aan S a r a h in haaren waaren toeftand, dat is, geflingerd door alle de verfchillende aandoeningen, die natuurlyk eigen zyn aan een wezen, dat verzekerd is van zyn einde, en dat zyne ontbinding voelt naderen. De, fterkfte Stoïcynen zeiven zyn zeiden beftand tegen deeze gewaarwordingen. De tyd naderde eindelyk, dat Amelia niet meer dan een of twee dagen leeven kon; de geneesheeren kondigden haar dit aan; op dee-  eene ENGELSCHÉ geschiedenis. 3jï dffeze aankondiging hervatte zy alle haare tegenwoordigheid van geest, en deed haare ouders verzoeken, dat zy in haar vertrek zouden komen. Zohaast zy het ledikant genaderd waren : — Dit is de laatfte maal, dat ik u zal lastig vallen, dat gy de ftem zult hooren van eene dochter, welke gaarne zou gewenscht hebben alleen Voor u te leeven; maar het lot heeft het zo niet gewild, ik heb een' anderen man meer bemind dan u ... ik heb hem verloren! gy moet reeds gewend zyn aan het denkbeeld van myne aanftaartde dood; zedert den tyd, dat des Hemels goedheid my weder rriet u vereenigd heeft, is dit vooruitzicht u geftadig voor de oogen geweest. Gy hebt my vergiffenis gefchonken; nu! myne waardfte ouders! nu fmeek ik, nu bezweer ik u by God, en alles, f*at hem geheiligd k; lieffte ouders! zegent uwe dochter! Vestigt alleen uwe oogen op haar oprecht berouw, op haare ouderliefde, die, midden in haare uitfpóO' righeden, haar nimmer verlaten heeft; ik heb Sarah verzocht, dat zy dikwyis met u over my zou fpreeken.... ik gevoel.... de dood... „ ach! fpoed u toch my uwen Iaatften zegen te geeven. (Na het uiten van deeze woorden ©mhelsden de ouders haare ongelukkige Ame^ Aa 2 lia 5  372 lia legden haar de handen op, en zegenden haar onder het ftorten van de levendige -z-elstraanen, en zeegen vervolgens magteloos ter aarde neder.) Amelia herftelde zich een weinig, — Sarah, verfchoon hen van dit treurig fchouwfpei; doe hen wegdraagcn. ■ (De bedienden bragten de faeide ouders naar een ander vertrek.) Sarah ik heb de voorzorg gebruikt van myn doodkleed onder deeze kleederen aan te trekken; daar zyn myne juweelen, en andere kostbaarheden, onttang .dieals eene geringe blyk van myne vriendfchap ;ik vorder van u niets rneer dan één enkel bewys van uwe erkentlykhdd; beveel uit myn'naam, dat de doodkist geopend worde. -rf! ° Hemel! Mevrouw, wat wilt gy ?.... - Bedenk, S a r a h , dat ik u dit als eene' gunst afvorder.... dit is de rede waardoor ik myne rampzalige ouders vanhier heb doen brengen. . zy zouden dit fchouwfpei niet hebben kunnen aanfehouwen. (Eenigen tyd daarna.) — Sarah, hebt gy voldaan aan het verzoek, dat ik uwe genegenheid heb afgevorderd? _ Ja, Mevrouw, uwe orders zyn uitgevoerd, maar.... wat is toch uw oogmerk? (Te gen de bedienden.) Myne vrienden, laat ons.alleen, niemand dan SA*A«,zal. tegen- woor.  bene Ekgelsche Geschiedenis* 371 woordig zyn by myn fterven. Ik heb u in myn' laatften wil eene behoorlyke erkentenis , voor uwe aan my bewezen dienften nagelaten; vaartwel, God zegene u allen. De bedienden verlieten fchreijende het vertrek. Amelia gevoelde, dat haar einde naderde: — Sarak, wy zyn thans alleen, neem my op in uwe armen. (Sarah, die in haare traanen fmolt, voldeed aan het verzoek van Amelia) Maar, Mevrouw, wat is toch uw voorneemen ? Wat begeert gy toch van my ? —— Draag my naar de kist, dat myne laatfte oogwenken gevestigd zyn op myn' echtgenoot.... o Hemel! dit is my onmooglyk.... —- Weigert dan Sarah my deeze laatfte gunst, welaan ik zal dari alle myne krachten verzaamelen, en nedervallen op het dierbaar overfchot.... Sarah liet haar niet uitfpreeken; zy droeg haar, reeds ftervende, naar dit gedenkteken der droefheid : —— Dit is dan alles, dat hier op aarde nog over is van een' man, dien ik tot afgodery toe bemind heb! Amelia vestigde een' geruimen tyd haare oogen op het lyk van Sir Char» les: — Sarah, help my, dat ik my nederleg op dit doodbed.... zo gy my dit weigert, ik zal des niettemin fterven, en gy zult  174 A m el I a, zult my in myn fterven berooven van een génoegen... >— Sarah hielp met beevende handen Amelia de doodkist beklimmen; zy viel daarin neder: Eindelyk word ik dan voor eeuwig met riiyn' echtgenoot vereenigd! Sarah, verzoek aan myne ouders s dat zy onze lyken niet van eikanderen fcheiden. Vertroost hen, fpreek dikwyls met hen van de ongelukkige Amelia!.... Vergeet my niet.... vaarwel, Sarah, vaarwel voor altoos!.... ik fterf.... • Toen Amelia deeze woorden gefproken had, deed zy eenige poogingen om het dekfel van de kist boven zich toe te trekken. Sarah vloog naar het vertrek van de ouders, en vond haar by haare terugkomst reeds overleden (*; Zy gaf een' yslyken gil; de ouders kwa (*) Men verbeelde zich niet, dat dit eene verdicb„ te Gefchiedenis zy; de ongelukkige Heldin van dezelve is inderdaad, in de Maand July van het Jaar 1779, aan de gevolgen van het ingezogen vfcrgif overleden, volgens het algemeen getuigenis der Nieuwspapieren yan dien tyd.  eene engelsche geschiedenis. 375 Jkwamen toefchieten. Sarah kon niets meer doen dan met de hand op de doodkist wyzen*;. zy zagen in dezelve haare Dochter, die reeds overleden was, en die het lyk van haaren man met haar doodkleed overdekt had. Zy ftonden ftom en roerloos by dit akelig fdhouw^ fpe!; uit hunne eerfte wezenloosheid een wei-~ nig herkomen kusten zy het lyk van hunne ongelukkige dochter, en gaven fchreijende hunne bevélen tot de begravenis der twee gelieven. Zy voldeeden aan de begeerte van Amelia; zy lieten haar in de kist van haaren man leggen, en haar dus te gelyk met hem begraaven , terwyi die ongelukkige ouders het graf nog dagelyks gaan bezoeken, en, met hunne traanen bsfproeijen. EINDE.