VIER Z A M E N S P R A A K E N Nopens de Aanmerkingen van den Rustenden Tooneelfpeeler m. corver, Op het LEVEN van JAN PUNT; Geplaatst in de levens van beroemde neder* landsche mannen en vrouwen. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADI, Te IIARLJNGEN, By V. van der PLAATS. MDCCL XXXVI.   ( 3 ) ^J. Wat is een Pedant, wat is een Petit - Maitre? Ik bid u Oom, onderrecht my wat; ik wil graag in gezelfchap een weinigje meö fnappen, en over dat ftuk wordt nu in de koffyhuizen en boekwinkels vry wat gefproken, O. Maar Neefje, zo twee definitien te gelyk ? N. 't Is om best den vervaarlyken afltand, dié tusfchen beiden is a te leeren kennen. O. Die afftond , Neef, indien de beide karakters voiflageu zyn, zal fchrer op 360 graaden loopen. Dat is, zy zullen zich, hoe ftrydig ook, in het punt van de hoogde verwaandheid vereenigen. N. Wel gevonden ! Zie daar terftond het middel om den twist, tusfchen den Schryver van Punts leven en den rustenden Tooneelfpeeler M. Corver , by te leggen. Ik meen dat Oom het eerfte geleezen heeft; maar is UE. de brief van den laatften ook bekend ? O. Zo wat, Neef. My dunkt hy komt wat te laat. Men diende nu , om wel te oordeelen, het eerfte wel op nieuw te leezen. N. Dat heb ik gedaan, en daarom wenschte ik 'er met Oom wel uver te praaten ; want ik weet toch dat diergelyke zaaken van ouds onder Uwe lief hebbery vallen. O. Ja Neefje ! Maar de Mode verandert zomtyds in weinige jaaren zo fterk. Indien uit dat gcfprek eens volgde dat gy my voor een Pedant, of ik U voor een Petit-Maitre, hieldt ? N. Voor 't eerfte zal ik my wel wachten, en 't laatfte .zou ik met lydzaamheid verdraagen O. Cy zoudt het eerfte ontveinzen, en met het /V a laatfte  C 4 ) ïaatfte misfchien noch. al in uwen fchik zyn. De Petits- Maitres neemen het nooit zo kwaêlyk dat men hun den naam geeft dien zy verdienen , als de Pedanten. N. Ook is 'er niets walgelyker dan een Pedant. O. Voor een Petit - Maitre ; niet waar ? Maar Neefje; van een Pedant leert men noch wel nuttig zaaken. Wat leert men van een Petit - Maitre? N. Ten minften leert men van hem , zich te wacht ten voor Pedantcry. O. Ik twyiFel of men dat van zulk een Meester Uit het rechte bcginzel zou kunnen leeren. Doch verfta my wel. Ik meen hier geen Roomfchen Drieman An> tonius; maar een Marquis van Molière, of een dier. gelyk fchepzel. N. In zekere opzigten kan evenwel een Petit - Maitre met een waar Dichter in één daglicht befchouwd worden. O. Waar hebje dat gevonden ? N. By Corver. Zou Oom dan noch denken dat in zyn brief niet vèti nuts gevonden wierd ? O. Wel ! wel ! ten minften wat nieuws : maar ik kan my daar noch niet op verklaaren , Neef, om dat ik hem maar doorgebladerd , en niet ern-' ftig geleezen heb. Doch dat hy veele overtollige vertellingen behelst, is vry zeker. N. Die vermaaken evenwel den Leezer. O. In uwe jaaren, dat kan zyn. By voorbeeld die pisfende Romein? N. Foei! Oom. O. Die Poolfche Jood, met zyn bonte Muts. N. Ja ! dat wil ook weinig zeggen. O. De tachtigjaarige Kosters-Dochter. N. Al doet het niet veel af, dat 's noch al zoet ook. De franfche Koordcdansfer op Curaeao. N. Daar  C 5 ) N. Daar ben ik wat meê verlegen. O. De bil van Juffrouw Bouhon. N. Ja , maar zacht 1 Dat brengt hy by, op dat men het belachelyke van de Marmeren Kleopatra zo veel beter zou kunnen bezeffen. O. Dat had hy 'er ook toe van nooden. Is dan het denkbeeld van eene Marmeren Kleopatra in de harsfenen van een Schilder, gelyk het, dunkt my , in 't Ipven van Punt wordt voorgefteld , zo belachelyk ? N. Neen! maar in Tooneelklederen , die veelal een gtotesquen fmaak uitdrukken. O. Men nam dat in die dagen voor Antiek. Een Schilder, ik beken het, kon wel beter weeten. Maar de vertooning van een Tooneelfpel gaat altoos gepaard met veele omftandigheden , die men by wyze van onderftelling moet aanneemen , zo men in den Schouwburg eenig vermaak genieten wil. N. De aanmerking van Corver is evenwel juist, dat Juffrouw van Thil met die vereeuwiging zeer Qecht in haaren fchik zou geweest zyn. O. Ook was dit de meening van den Schilder niet. Op dat oogen blik was 'er voor hem geene Juffr. van Thil in deWaereld. Hy zag de ftervende Kleopatra, en wilde zeggen, dat zy in marmer nooit zo wel zou kunnen uitgedrukt worden, als zy zich daar in natuur vertoonde. N. Zo had een ver-Handig man moeten fpreeken. O. Ü koelen bloede , ja. Maar als men fterk getroffen is, dan heeft men geen tyd om zich zo net van pas te bcpaalen. Hartstogtelyke gevoelens , al zyn zy waarlyk fchoon en edel , kunnen zonder moeite, wanneer men ze buiten het waare licht wH plaatfen , bclaclilyk gemaakt worden. Maar die dit * * A 3 doet,  C 6 ) doet ontdekt ook dikwyls hierdoor de «ofheid van zynezmtmgen, of de .wakheid van zyn opdeel N. Zou Corver dan geen «Jan van oordeel zyn » O Als lk hem eens wat ernftiger geleezen heh knnnen wy daar nader over fpreeken. * N. Ik kan toch dat belachlyk tooneelgevvaad aan de zyoe van Laokoön niet dulden hu zen en Boekwinkels , dan onder Kunftenaars te vederen Wie zegt B dat de ^ J ~ waad 'er by begeerde ? S N. Ik moet lachen, Oom ! 't wordt „u hoch SE y^im* m & eerst op haar ot derrok uitgekleed worden ? O Geen blaauwe loopjes, Neef! meent gy dat de Slangen Wierd aangevallen? Dat heeft Praxiteles, of wie hem vervaardigd hebbe , ook geenszins willen te kennen geeven. Men vergunt de Kunftenaars deeze omttand.gheden naar hunne. verkiezing te fcbikken. Laokoon naakt, Niobe gekleed, haare Dochters met *en fluier om het lyf geflingerd ; zonder dat men onderzoeken wil, of het geval juist zodanig geweest zy. Dit.s die vryheid, welke Horatius aan Schilders en Poeeten in eigendom geeft; en alle waare liefhebbers belhouwen deeze zo naauw verknochte kunften uit dat oogpunt N. Hy begeerde dan eene naakte Kleopatra? O. En, waaro.m deeze niet zo welalsde Egypte? Gy wee, ..n^ers dat men,'i„ Schilder- en Beeldhouw- kunde, z,ch aan het.naakt niet floot, indien het geere onbeamclyke houding heeft. Noch Venus , noch Adonis, zuilen het oog door naaktheid kwetfen. N. My  C 7 ) N. My dunkt, Oom , dat ik u begin te verftam: Indien Adonis een ftuk uit de bil van Venus beet, of Laokoön Kleopatra dus liefkoosde? O. Dat zou op de geestigheid van Corver uitloopen, en zekerlyk de gemamelde Dood van zyn titelvignet te boven gaan. N. Ik beken het, Oom; wat die mantel zeggen wil begryp ik niet. Maar ook het ganfche Vignet . . . ; ik verfta het niet. De Nyd zal zekerlyk op 'den Histor efchryver van Punt moeten flaan. Maar hoe, is Corver dan de Dood? O. Ik weet 'er niets anders op; en dan draagt hy den mantel tegen de koude van zyne laffe ihaake- N. 't Mag zyn wat het wil, Oom ; hy fpringt toch met dat Schryvertje vry geestig om. O Neef, ik moet eerst dat Schryvertje noch eens kezen. My dunkt, dat ik in dat ftnkje verfchciden aanmerkingen over het waareichoon, zo wel irt taal en dichtkunst, als in Schilder- en Beeldhouwkunde, gevonden heb, die juist niet kwaad waren. N. Dat kon wel zyn. Maar Corver heeft alle die dingen reeds op zyn a5fte jaar geweeten, ten munten wat het tooneel betreft. O. Ei! wie zegt dat? N. Hy zelf. . O. Zeerwel, Neef: Uit de eerfte hand heeft men altoos de echtfte berichten, niet waar ? N. Oom wilfpotten. Maar zeker, Oom mag het wel gelooven. Hy weet oneindig veel van bet Toe, Teel, en van de waarde der Hukken; Holland federd zestig jaaren zo Hecht meê gefteid i , dat hy zich, in dat geval, febaamt een üohavder g*~ ren te zyn. a Ei xv 4  C 8 ) O. Ei lieve ! N. Ja toch I De Hoogduitfche Tooneelfpeeler Abt hlbbef °r ^k "°Ch 200 hebben, eer zy den goeden fmaak bereikte. Corver zegt 4oo Evenwel zou hy'erwat op weeten , om dat tydpok te verkorten: maar men hoort hem niet O. Zegt hy zelf die fraaie dingen , Neef? N. Jawel, Oom. UE. moet hem maar eens aaneengefchakeld leezen. : °\ Hebt fv uit voorbygaande trekken ook eem>zms kunnen merken , wat hy beginnen zou , indien men hem naar zyne begeerte gehoor verleende ? N. Wel zo iets .... maar .... O, Wel nu ? nNn ?!^r datzaIJLlistbyUhet best niet zyn. De Hol andfche heldentoon moet afgefchaft worden Hy betekent niets meer dan tra la la la lieren. Te tèz' gen dat onze vaerzen moeten klinken, ismaar^g,^ Ezels gebalk , Spreeuwen ge/nap. 't Waar' ons beter tot de domheid van onze Ouders weder te keeren O Ik moet bekennen dat onze ,8de Eeuw gélukkige ontdekkingen geeft.' > N. -t Is zo verre met ons gekomen, dat wy Pomp* jus, Horatius, Aristomenes, enz. niet meer redelykey wyze ten tooneele kunnen voeren. O. Hou op , hou op ! N. Eene lamme vertaaling te willen verbeteren is maar als of men zeide , ik kan beter fpelde» dan £v ' O. Jongen , ik zeg dat je zwygt! N. Dat likken is voor het Kabinet. Maar de Treurfpelen van van Haren .... O. Van Haren, Neef! van Haren . . . wacht een beetje. Ja! die ftukken zouden goed. zyn, zo de taal  c 9 i taal goed was. Maar dat is beklaaglyk ! alles heeft' een Fransch accent, en dit gaat zo ver . . . N. Daar zyn ze geen jota minder om; men kan dievaerzen, óm dat ze natuürlyk zyn, met een fnap van buiten leeren.- O. Neef! ik word mislyk. i N. Daarom bemint hy ook de oude vertaaling van den Cid. O. Rodrigo .' wel hoe nu , rampzalig wicht \ wat doe je ? N. Ik volg de wreede klem van myn hard noodlots hoeje. Om nu dit alles uit te werken, moest men Hechts in Holland een Vondel, een Hooft, een Corneille, enz. doen te voorfchyn komen. O. Hunne werken verbranden, wil je zeggen ? N. Neen , neen ; die baazen moeten op nieuw te voorfchyn komen. O. Om nooit gehoorde lesfen by Corver te haaien? N. Kon men dat maar uitwerken , dan zou alles van zelfs los loopen; want vervolgens had men niets meer van nooden dan goede Speelers en Speeleresfen. O. Dat laat zich hooren. Maar nu, die Vrienden te voorfchyn te brengen? N Ziet Oom niet dat dit een kleine zwaarigheid is? O. Neen ik. N. UE. moet den ganfehen brief aandachtig leezen, Corver zegt aan het einde dat de middelen tot herltel voor de hand zyn, en dat hy ze kent. Wel nu, niets is dan zo gemaklyk. O Ei lieve! N. Neen, zeker; niets is zo gemaklyk. O. Dat zou de bezweering by Lukanus, die my ter loops in het oog gevallen is, noch ver te boven gaan. A 5 Maar  Maar vreest hy niet voor het bekende dreigement, by de vertooning van Haagfchen Rarentt N. Wat is dat, Oom? O. Men hangt en brandt de Tovenaars !• N, Och! Corver is geen Tovenaar. O. Niets minder, Neef: vaar wel met hem» TWEEDE  TWEEDE Z AMEN SPRAAK. Toen wy voor drie dagen ons gefprek afbraken, Oom, vreesde ik dat gy wat te veel vergramd zoudt zyn op myn lieven Corver, om verder over die Hof te willen denken. O. Daar liep wat verontwaardiging onder; dat beken ik, Neef; maar gy weet dat ik fchielyk bedaar : en om de waarheid te zeggen, op zulke menfchen moet men niet kwaad worden» N. Ik hoor ook van Tante, dat gy in dien tusfchentyd fterk aan 't leezen zyt geweest. Dit doec my denken dat gy die beide ftukken met clkanderen hebt vergeleeken. O. Dat heb ik gedaan. N. Wel nu, dan kunnen wy 'er wat breeder van fpreeken; en ik hoop dat gy my dat genoegen niet ontzeggen zult. O. Noopens den fmaak van Taal- en Dichtkunde, Neef; dat is uitgemaakt: daaromtrent kunnen wy over deeze beide ftukjes niet fpreeken. De een zoekt alles in het bevalligfte licht te plaatfen, en verandert zyne keuze, naar den onderfeneiden aard der onderwerpen, die hy behandelt: de ander wil alles hol over bol werpen, acht een zogenaamd Treurfpcl, dat zyn party met recht afgrys/yk noemt, te goed om in vaerzen gebragt te worden, en houdt fchierflaandedatmcnmct geene zuiverheid van taal, noch fchoonheid van vaerzen * te doen heeft, om dat toch aiies over honderd jaar wederom zal verouderd zyn. Hadden onze Voorouders zo gedacht, wy zouden noch het oud Barbnarsch van Melis Stoke fpreeken, Zo denkt geene Natie , zo den-  C ia ) denken de Franfchen minst van allen. Boüeau, by voorbeeld; dat was immers een Wetgeever , »' est - ce, past N. Out mon Onels! O, Wel nu, Sans la langue . . . hoe is 't ook? N. Sans la langue, en un mot , i' Auteur le plus divin Est toujours, quo't qu1 'tl fasfe, un mécbant Ecri- vain. O. Juist. ' N. Maar Ecrivain, ziet dat wel op den Tooneeldichter ? Tconeelfpelen , zegt men , worden niet voor bet Kabinet gemaakt. O. Weetje wel, jonge Heer, toen Racine zich beroemde dat hy zo gemaklyk vaerzen kon maaken, dat Boileau toen zei , ik zal 't u met minder gemak keren doen ? N. Ik geef me gevangen, Oom. Maar die Historie* fchryver van Punt heeft eene valfche zwelling. Hy zoekt, zegt Corver, het gebrek van zaaken met eene opgefmukte taal te vergoeden. Zie, Corver kent Longinus en Swift. O, By naam; dat blykt ten minften. De Schryver van Punt heeft eenen Poëetifchen ftyl verkoozen: dat ftond hem vry, daar zo veele onderwerpen in zyne befchryving te pas kwamen, die het onderling verband van Poezy en Schilderkunst betreffen. De vraag is nu, of hy zich van het begin tot het einde gelyk gebleevea is? N. Daaruit zou evenwel kunnen volgen dat in zyne levensbefchryviug , van het begin tot het einde, niets goeds gevonden wierd. O. De brand van den Schouwburg, Neef: hoe is die befchreeven? T N. Oom,  ( 13 ) N. Oom, die blaadtjes heb ik overgeflagen, om dat Corver daar niets op zegt. O. Zo doe jelui. Neef, ik hebze driemaal géleezen. Maar ik zeg noch eens, 't is uitgemaakt. Over fmaak wil ik ten aanzien van Corver niet met je praaten. N. Noch wat geduld, Oom : vindt UE. evenwel die befchryving van her postuur niet yslyk pedantsch ? O. Zy is juist, Neef. Kwam ze niet te pas, dan zou ze in dien zin pedantsch mogen genoemd worden: maar zie waarom ze te pas komt. Men zondigt 'er hedendaags afgryslyk tegen : en dat kan nooit goed fpel geeven. N. Hebt gy evenwel niet fmaakelyk moeten lachen, daar Corver dien gewaanden Kunstrechter fchildert, in zyn rechterftoel zittende, jtiist naar zyne opgegevene wetten; de banden buiten-waards geboogen, omtrent op de hoogte der oogen gebragt. enz ? O. Oppervlakkig mooi; ma?.r ^o je't op den keper befchouwt, onverfchoonbaar flecht, om niet te zeggen kwaadaardig. De Schryver wil met die regelen niets anders te kennen geeven , dan dat dit veelal de paaien zyn, waarbinnen een Acteur moetblyven , om tot geene wangeftalten te vervallen. Dit komt te pasophetTooneel, op de ïckenakademie; fchier overal: en 't waar' te wenfehen dat 'er wat meer om gedacht wierd. Binnen die paaien is overvloed van fpeeling, om uit te munten , voor een man van talenten. N. Maar een Dansmeester zou dat veel beter doen. O. Neef, heb ik niet dikwyls van je gehoord dat da Dansmeesters veelal met binnenwaard geboogen knieën fraan ? Dit zou ten minften den Acteur een flecht voorbeeld geeven. Voor 't overig wil ik evenwel de Danskunst niet verachten: maar wat doet dat tegen onzen Schryver? N. Het doet zo veel, dat Corver, die waarfchyn- lyk  ( 14 ) ]yk fterker in het dansfen dan in de Tekenkunst is, zyn fatfoen als Acteur daar aan verbonden rekent. O. Neef, ik misprys niet dat men roeit met de riemen die men heeft. Maar hoor eens hier, was Brinkman ook door een Dansmeester onderweezen! N. Oom, ik was in den tyd van Brinkman noch zo jong. O. Zo is 't, Neef. Maar vraag eens ouder Liefhebbers, of het postuur van Brinkman met dat van Punt of Duim, ook in zyn besten tyd, op eenen dag heeft mogen genoemd worden. N. Duim was evenwel geen tekenaar. O. Ook geen Dansfer, dat ik weet. De Schryver heeft dat ook niet in zyne Acteurs vereischt. Maar Duim toonde ■ genoeg door zyne edele houding , dat hy ovcreenkomftig met tekenkundige beginzelen onderweezen was. Ondertusfchen is het toch waereldkundig dat Hy in zyne gesten gemeenlyk wat eenpaarig was. Kan Puin, die ze in veel grooter aantal bezat , dat voorrecht niet aan zyne ftudie als tekenaar of fchilder verfchuldigd geweest zyn ? N. Maar Punt kon niet groepen, geen Tableau maa« ken. O. Wie wou jy dat wys maaken, daar de man het in tekening zowel wist te doen ? N. Corver zegt het met uitgedrukte woorden. O. Laaten wy gelooven, Neef, dat hy 't met Corver niet kon doen; en over de oorzaak , daar het van daan kwam, elk het zyne denken. N. 't Is wel, Oom: nuweêrtot den Schryver, zo het U niet verveelt. O. Maar je weet wat ik gezeid heb: over het Artikel van fmaak niet; dat is uitgemaakt, s N. Even-  C «$ ) N. Evenwel nog iets over het Attisch zout, als het Oom belieft: Spatzier, die geestige kamerling van Thalia, met zyn Attisch zout: moetje niet lachen? O. Neef, ik hebje dit maar te vraagen: Zoudt gy wel gaarne een Acteur zonder zout voor Gierigen Geeraard , of Warnar met de Pot, zien fpeelen ? N. Zonder zout, Oom, dat wil zeggen . . . ik weet het niet, zonder zout . . ? neen. O. Niet zonder Zout, denk ik dan; maar liefst zonder Attisch zout, niet waar ? Jy weet evenwel dat men dien naam geeft aan het fynlte zout; te weeten aan geen tafelzout, of braadzout; maar aan dat zout,daar wy, by voorbeeld, de Hukken van Molière en Langendyk om 2ien vertoonen. N. Stil, flil.UE zoumyfchierverftrikthebben.Neen, Oom, daar zit het zotte. Wy gaan 'er om het zout dat in de Hukken fleekt; maar een gezouten Acteur... O. Een zouteloozen dan? N. Ook niet. O. Wat dan? Gelooft gy niet, Neef, indien 'er vuur in een Treurfpel is, dat een Acteur, die 'er de hoofdrol in fpeelen zal, ook vuur moer hebben ? N. Welja, Oom! wie zon dat tegenfpre eken? O. En als 'er zout in een Blyfpel fleekt, moet dan de Acteur, voor zyne hoofdrol, ook niet dat zout in eene ruime maat bezitten ? N. Wat zal ik zeggen? CorVer lacht evenwel zoet met dat Attisch zout. O. Dat kan wel daaruit ontflaan, dat zyn zout niet van het Atttifche foort is. Gy verflaat me, denk ik. N. Oom, het is me leed. O. By onze eerfle byeenkomst heb je my ook gevraagd, of ik hem niet voor een man van oordeclhield. N. Ik  N. Ik begin te vreezen. O. Thans kan ik je daarop dienen. Zo hy 't was, zou hy eén zaakelyk onderfcheid begrypen tusfchen Achüles aan 't Hof van Lykomedes, en Achiiles, ruim tieii jaaren ouder, voor Troje : en hy zou ons niet met goedkeuring uit den mond van jFordaan vertellen dat in deezen Held, dien men immers in 't ftuk van den Hr. Huidekoper ongeveer op zyn dertigfte jaar moet Hellen , wel iets vrouwachtigs, mogt zyn. Ik weet niet of Corver in eene Franfche Iiiade iets diergelyks kan gevonden hebben. Maar ik weet zeer wel dat in de oorfprongklyke Ilias niets van die natuur gevonden wordt. Homerus geeft wel te kennen dat Achiiles de fchoonfte was van alle Griekfche Helden; maar hy doet dit gemeenlyk van ter zyden, zonder het denkbeeld van zyne heldhaftigheid te verzwakken. Zo zegt hy, by voorbeeld, dat Nireus de fchoonfte van allen was, naast den volmaakten Zoon van Peleus. Ook zou hy niet vraagen , wanneer men eene Actrice niet gefchikt oordeelde voor de Ifigenia in Aulis, of die in Tattris haar beter zou pasfen ? Hie r loopt noch grooter tydvak tusfchen beiden; en Ifigenia is in het laatfte ftuk met eene heel andere waardigheid bekleed, dan in het eerfte. Dit is even dwaas, als of men ontkennender wyze vroeg, indien een Acteur niet gefchikt was voor Jozef in Dothan ; zou Jozef in 't Hof bef er voor hem zyn? De man, die zo ftomp van oordeel is, mogt over 't geheel wel wat minder bellisfen. N. Hy beflist wat ftout, dat beken ik; maar hy erkent ook noch al ergens dat hymisfen kan. O. Dit is byna het eenigfle dat hy onwederfpreekelyk bewyst. Goê nacht, Neef! DER-  C 17 ) DERDE ZAMENSPRAAK. O . Hoe, Neef? ik had vaste gedachten, dat gy van avond den Schouwburg zoudt bezoeken. N. Ik dacht in tegendeel, Oom, den avond met UE. op eene aangenaamer wyze te kunnen doorbrengen, indien het U behaagen mogt onze gefprekken over het bewuste onderwerp te hervatten. O. Men fpeelt nochthans Pertharitus, Neef. N. Ik weet het, Oom. O. Pertharitus, Neefje : Grimoald! Garibald! hee 1 watte ? N. Ik weet wat gy zeggen wilt, Oom. Doch ik ben geen blind aanbidder van Corver. Indien hy overal redeneerde, gelyk hy daar doet .... O. Wat zeg je, redeneert hy ? N. Oom, ik bid u . . . . O. Neen zeker, je zegt me wat nieuws, mon Coufm. De bevinding heeft my geleerd dat de betekenis van zommige woorden in den dagelykfchen wandel merkclyk verlcopen kan. Patriot, Vrybeid, Privilegie, Publiek recbt, alle deeze woorden zyn by veelen zo verre van hunne oorfprongklyke betekenis verbasterd , dat men voor het Politieke wel een nieuw Woordenboek mogt aanleggen: hoe kan ik weeten, of onder Uw veem de woorden reden en redeneering ook niet in een nieuwen zin moeten verftaan worden ? N. Als iemand zyne (tellingen uit onlochenbaare beginzelen bewyst, dezelve behoorlyk toepast, en 'er klaare gevolgen uit atieïdt; dan zeg ik dat hy redeneert,. en wat meer is, imsI redinecrt. B O. Als  ( 13 ) O. Als iemand of zonder beginzelen , of telkens uit ftrydige beginzelen, praat, om Hechts aan te dringen rt geen hy voor dat oogenblik bewyzen moet, en dus noch geduurig zyn party blindeling in de hand werkt; dan zeg ik dat hy niet redeneert, of 't geen noch erger is, zeer kivaêlyk redeneert, N. Zie daar dan, met betrekking tot onze zaak, een Haat van gefchil, waaromtrent ik zeer gaarne uwa onderrechting zou bekomen. War doet Corver? O. Juist het geen ik gezegd heb. Ik zal het U bewyzen ; mits dat je my onafgebroken laat fpreeken, zo lang ik 't noodig acht; en dan zal ik U op uw beurt wederom dezelfde vryheid vergunnen, zo gy niet voldaan zyt. N. Ik beloof het Ü, Oom, zo ernftig als Cinna by Augustus; en ik zal myn woord beter houden dan hy. O. Ha! dat vind ik zoet. Jy denkt dan noch eenig i zins als Corneille, Neef ? Maar tot de zaak. Wy moeten een hoofdpunt hebben, om by geene beuzelingen ftil te liaan. De beginzelen van een goed, of liever, om dat het toch op Punt aankomt, yan een gt.oot Acteur. Gaaven van lichaam en geest, ftem, houdingen gelaat, opflag van oogen, en wat dies meer is. Ge* zond oordeel, en vlugge verbeelding met een gevoelig hart. Verkreegen kundigheden , Gefchied- en Oudheidkunde, kennis van het menfchelyk hart, of, om het anders te noemen, zedelyke wysbegeerte, die zich noch verder uitftrekt tot vcelc belangen en betrekkingen der Maatfchappye, tot het recht der Volkeren, zelfs tot den Godsdienst, die anders niet of zelden als een uitgedrukt voorwerp ten Tooneele wordt gevoerd. Gy zult my zeggen dat ik u dus den Dichter in plaats van den Acteur wil fchilderen. Maar toen wy van het Attisch  ( 19 ) tiscb zout, met betrekking tot het Blyfpel, fpraken, hebt gy eene overaenkomst tusfchen deeze beide We* zens gevonden, die hier niet minder te pas komt. Wel nu dan. Dusdaanige beginzelen heeft de Schryver aan Punt toegekend. Zou men hem nu redeneeren. der wyze tegenfpreeken, zo moest ten minden een van beiden gefchieden. Of men moest ontkennen dat deeze •beginzelen goed zyn; of men moest bewyzen, datzeby Punt niet gevonden wierden. In't eerfte geval moest men 'andere beginzelen aan de hand geeven : in 't laatfle moest men trekken bybrengen, die het gefielde ten tegendeele beweezen. Van 't eerfte heeft hy niets begreepen; Het laatfte tracht hy te doen; maar op eene armhartige manier, 't geen ik U op zyn plaats bewyzen zal. Ik zeg dat hy niets begreepen heeft van de noodzaakelykheid , die op hem lag , indien zyn arbeid iets betekenen zou , om' des Schryvers beginzelen om verre te ftooten , en andere in de plaats te Hellen. Zie hier het bewys, dat wegens de klaarheid der zaake fchier even kort kan uitgedrukt worden als het voorflel. 't Zyn by hem op de eene plaats noodelooze byvoegzelen voor eene gelukkige natuur, op de andere é fchoon de gaaven der Natuur ontbreeken, voldoende hulpmiddelen; en op eene derde plaats, niet meer dan fcbootlesfen , die men onophoudelyk tegenfpreekt. Dus houdt hy geene vaste Helling in het oog] Juffrouw Maas , dia volgens zyn eigen verhaal volflrekt zonder beginzelen was, noemt hy de Hollandfche Clairon, en neemt hetniet alleen kwaêlyk, maar befluit zelfs daaruit tot des Schryvers onkunde \ dat die haar geene vaste Star, maar veeleer een verneveling genoemd heeft; terwyl zyne eigene befchryving volmaakt met dit denkbeeld overeenflemt. Indien ik eenigzins B a be.  C 20 ) begryp wat hy vcrftaat door don naturel, moetikbefluiten dat deeze Juffrouw het zelve in den hoogften graad bezat; maar ook niets anders. Ondertusfchenzienwy hem op eene andere plaats een Acteur verachten, die van dit don naturel geenzins verfteeken was; en Brinkman, die 't volgens zyn eigen zeggen niet had , was evenwel Acteur; ja zelfs met Punt te vergelyken. Hoe is dit te knoopen? Gy denkt misfchien dat ik hier eene onderfcheiding van Acteurs en Actrices moest in het oog houden. Neen. De Heer Corver, van Dorat fpreekende, geeft zelf in bedenking of niet de Actrices noch wat meer dan de Acteurs zyne lesfen zullennoodig gehad hebben. Het cenige, dat hy, niet als beginzel maar als hulpmiddel, aan de hand geeft, is het reizen. Hieromtrent had hy kunnen zeggen dat een jong Acteur door hetreizen dikwyls gelegenheid heeft om voornaame rollen te fpeelen, die men hem op geen beftendig tooneel toelegt, en dus zyne vermogens door oeffening uit te breiden. Ik denk niet dat zyn party dit zou ontkennen; ook niet, dat een Acteur in het reizen oordeelkundige liefhebbers kan aantreffen, daar hy veel nut van heeft. Maar indien dit laatfte redeneerkundig fluiten zou , moest hy de verlooting van den Os in de Min in bet Lazarushuis zorgvuldig verzweegen hebben. De eene Os, mynVriend, neemt daar den ander op de horens. - Voorts, of de gemelde beginzelen, nu eens goed zynde, by Punt gevonden wierden? Op de uiterlyke gaaven van Punt weet hy alleenlyk te zeggen, dat zyne item , toen hy na den langen ftilftand wederom op het Tooneel verfcheen, minder klaar was dan te vooren j 't geen wel door eene ligte verkoudheid, indien het waar is, heeft kunnen veroorzaakt worden. Niemand heeft ooit getwyffeld, om de ftem van Punt, benevens die • I van  van Duim, boven alle andere, ik fpreek van Mannen, den voorrang te geeven; zelfs niet toen zy in laater tyden, door het misbruik van fcuiftabak ,eenigermaate verminderd fcheen, En wat zegt Corver van zyne eigene ftem? 't Is edelmoedig dat hy daar de waarheid fpreekt; maar hoe fluit het meteene goede redeneering, dat hy 't melden van d e zelfde waarheid den Schryver ten kwaade duid:? Om de houding van Punt belachlyk te maaken, weet hy niets anders by te brengen dan het oordeel van een hoflakei, veellicht een Mof, gelyk men daar veelen vindt. Om nu tot hocdaanigheden van verhevener natuur over te gaan. Hoe Punt, by voorbeeld, zynen geest befchaafde? Zie hier hoe hy 't gunftig denkbeeld, dat de Schryver ons had ingeboezemd, uitwisfehen wil ? Hy las Plutatcbus. Helaas! die Longinus en Swift heeft leeren kennen, mogt ook wel weeten dat voor een Acteur in het Treurfpel geen Schryver dienftiger kan zyn dan Plutarchus, dewyl men in zyne Schriften, als in eene grootfehc Galery, de uitvoerigfte af beeldzeis vindt van die oude Helden, wier perfoonhy dagelyks moest aanneemen en uitbeelden. Ja! maar hy liet zich ook zomtyds de vlet Heemskinderen , zelfs Tbyl Uilenfpiegel, voorleezen. Zie hier, Neef, hoe uw Vriend Corver zich verwart. Hy wil zekerlyk niet voor kwaadaardig ten opzigt van Punt gehouden worden. Hy fchynt nochthans te willen zeggen dat Punt fmaak in deeze laffe (hikjes had , 't geen niemand gelooven kan , die weet dat hy Plutarchus Jas : en noch veel minder, als hy op de lyst der l'.oeken,die Pnnt zich liet voorleezen, Flavius Jofefus vindt. 't Gevolg is dus onvermydelyk, dat Punt uir goedwilligheid jegens zyne Leerlingen hun zomtyds die beuzelachtige leezing heeft toegclaaten. Trouwens CorV» 3 ve£  ver zegt dat hem de vier Heemskinderen noch gediend hebben om Spatzier te onderrichten. Ik vraag U thans,, hoe de denkbeelden van deezen man te zamen hangen , en wat hy uitrecht of tot zyne eigene verheffing, of om Punt te doen daalen, indien 't zyn oogmerk is; qf om den Schryver, daar hy 't op gemunt heeft, van misflagen te overtuigen? Alles loopt volkomen hierop uit : Punt had Plutarchus zelf geleezen, hy liet zich Flavius Jofefus voorleezen. Twee Schryvers, voor hem zo verltandig gekoozen , als men kiezen kan. Uit war beginzel gedoogde hy dan de leezing van de vier Heemskinderen , enz ? Zekerlyk uit toegeevendheid voor zyne leerlingen, die dus met Corver, vlak tegen zyn oogmerk aan , eene Hechte figuur maaken. Neef! ik verwacht antwoord .... Het is niet gereed ? Wel» aan! ik zal 'ernoch een enkelen trek by voegen, en daar mee gedaan. De Schryver had gezegd dat Punt van de beide KunHen die hy oelTende , naamelyk als Plaatfuyder en Too» neelfpeeler, een wederkeerig gebruik maakte, om zich in beide te verflerken. Corver vindt dit niet alleen onwaar, maar ten hoogften belachlyk. Maar wat doet hy? Op de eene plaats verhaalt hy ons dat Punt zomtyds onder 't plaatfnyden eensklaps ophield, om eenige vaerzen te reciteeren. Op de andere zegt hy dat Punt zomtyds geduurende de vertooning van een Huk waarin hy fpeelde, als de tyd hethem toeliet, aan 'tfchijderen viel. Wat zegt gy, lieve Neef, zou de grootHe Vriend, dien de Schryver van Punt heeft, zyne Helling wel «iet meer nadruk kunnen bekrachtigen ? N. Oom . . 1 indien ik het zeggen mag, gy hebt ook de HerkHe trekken uitgezocht. Men kan altyd iets vinden. O. Gansch  C «3 ) ■ O. Gansch niet; de brief krielt overal van zulka trekken. Zegt de Schryver dat hy beter dan een ander Vleien kon: dat, zegtlry, is grappig; die my km zal bet niet zeggen. Ik hen nog wel vooreen koppigend.... r, en voor een onverzeitelyken S.ttan uitgemaakt, enz, NB. als- of de Satan op zyn tyd geen vleier was geweest. N Ik vind my niet in ftaat om deeze zaaken tegen U te beredeneeren. Maar men moet ook aanmerken dat een man van geest zo ftreng niet redeneert als een letterblokker; inzonderheid wanneer hy vergramd is , en daar zo veel reden voor heeft. O. Dat hy misnoegd is, kan ik natuurlyk vinden: Hy is zekerlyk door den Schryver wat ftreng behandeld. N. Streng behandeld, Oom? hy is beleedigd en gehoond. O. In wat opzigt, Neef? als mensch in zyn zede» lykkarakter? of als Tooneelfpeeler in zyn kunst? N. In beide. Vooreerst als tnensch, dewyl men hem als een vleier heeft voorgefteld. Vleiery is laag enhaatelyk. O. En wat is vc'mzery ? N. Niet beter; zy gaan dikwyls gepaard. O. Hebt gy dan wel opgemerkt dat hy den Schryver, die van Punt zege dat by niet veinzen kon, voor een onkundig mensch doet doorgaan, om dat de veinzery, volgens hem , onaffcheidelyk aan het Tooneelfpeelers leven verknocht is ? N. Dat zit wat dim. O. Alles, zegt hy, was te Amfterdam aan den Schouwburg in zyn tyd met veinzery vervuld. Hy is dan buiten twyfFel zelf een veinzer geweest: wat zeg ik? hy fchroomt nier op eene andere plaats van eene B 4 cm-  ( *4 ) ton/piratie te fpreeken, daar hy diep in deelde. Moet zulk een Man kwaêlyk neemen dat men hem in 't'voorbygaan van vleiery befchuldigt? N. Dit dan ter zyden gefield. De Schryver wryft hem zwarte vlekken van ondankbaarheid aan , noopens het gebeurde te Rotterdam, daar hy zich ondertusfchen door een volledig verhaal van zuivert. Wat heeft Oom daarop te zeggen ? O. 't Fraaifte is, dat hy wegens de Rotterdamfche zaaken den Schryver zo fterk befchuldigt van logen en lastertaal; terwyl zyn eigen verhaal, zo men het met eenige kennis van het Tooneelfpeelers leven leest, genoegzaam op het zelfde uitloopt. Men behoeft Hechts in aanmerking te neemen , dat de Man , die op andere tyden bekwaam was tot eene confpiratie, en toen ze ontdekt was met eene vertooning van grootmoedigheid te voorfchyn kwam, hier openlyk erkent met Punt gebrouilleerd, en zyn tegenfreever geweest te zyn, ja met hem niet te hebben willen fpeelen. Voor 't minfte, dat nu die geest van confpiratie tusfchen Corver en JufFr. van Thil hier onder gefpeeld hebbe , zal niemand kunnen twylTelen, of de Rotterdamfche Historie heeft juist over die fchyven geloopen, welke de Schryver aangeeft. Wat verder de Regenten of Commisfarisfen betreft, die zyn, als twee druppelen water, by Corver gclyk by zyn party. Ily iieekt 'er volmaakt zyn Zegel aan. N. Dus zou 't wel fchynen, dat al zyn Hagen op zyn eigen hals te rug kwamen. O. Zo doen ze meest overal. Wat hy vernederen •wil, verhoogt hy niet zelden; wat hy verheffen wil, glipt hem eer hy 't weet uit de handen. Byden Schryver is hy verdacht van verwaandheid : wat doet hy zelf? hoe willekeurig vonnist hy? In 100 jaaren niet: uitmuntends. Sabinus beeft niet veel om 't lyf. Ja- kob* ♦  C 25 ) koba van Beieren kan 'er door. Pertharitus is wat loog voor Amjlerdam. De Heer Steenwyk zeide, misfchien wat fterk dat niemand dan de Heer Feitama en hy, dit ftuk verftoïid. Maar kunt gy Uwe oogen wel gelooven , als gy verder leest? „ ik „ antwoorde, dat hy 'er my wel by had mogen voe„ gen". Hebt gy de verwaandheid ooit in hoogertop gezien. Kan ze hooger top beklimmen ? N. Nu dan die Napolitaanfchc rochel! dat gaapt evenwel als een Oven. Is dat geen fnoode lastertaal? O. Neef! ik moet u zeggen dat noch Corver, noch gy, den Schryver daar verftaat. 't Is 'er verre af, dat hy Corver, of iemand in het byzonder,van dathaatelyk ongemak zou willen verdacht maaken. Hy befchimpt alleenlyk hunne onberedeneerde volgzucht, om van vreemdelingen » vooral van Franfchen, alles over te neemen; en hy zegt dat dus in hunne manier iets komt, hetwelk geweldig naar dat ongemakje zweemt: eenongemakje, daar de vrolyke Fransjes, gelyk bekend is, noch wat meer dan onze landaard aan onderhevig zyn. Dat wil hy zeggen; en die hem anders verdaan wil, doet hem onrecht. Zo dat Corver, wat het zedelyke betreft, door die uitdrukking in geenendeele benadeeld is, veel min beleedigd of gehoond. Maar als Tooneelfpeeler! dan komt de vraag of de Schryver niet een beetje gelyk heeft. N. Als Tooneelfpeeler heeft hy grooten roem be. haald. O. Ten deele m:t recht. Zyne Petits - Maitre* waren onverbcterlyk; maar 't gebeurt wel eens dat een Acteur uit de partyen, daar hy fterkst in is, in andere karakters trekken brengt die 'er niet pasfen. Indien B 5 men  t »6 ) men dit van hem dacht, waarom zóu men het nietmo. gen zeggen? N. Men moest dat toch heel anders doen, dan onze Vriend. O. Hoor. 't Geenhy minst verdraagen kan, is dat hy aangemerkt wordt als een leerling van Punt, naamc lyk als Tooneelfpeeler; niet waar ? N. Dat beken ik- O. Hy wil zyn onderwys aan een ander verfchuldigd zyn. N. Wel nu: wie zal het tegendeel bewyzen? O. Hy zelf. Hy heeft het bevveezen. Zegt hy niet uitdrnkkelyk dat hy met het Kalf van Punt geploegd hadl: en werkt hy 't hier zyn party niet meesterlyk in de hand? N. Met Jjux? Ja maar zie , dat was een abelheid. O. Niet van de fraaifte; en die daar eenmaal toe bekwaam is laat het zelden daarby blyvcn. Voor 't ove. rigeis hy, als Leerling van Punt, niet mishandeld. Dat zyne ftem niet van. de gelukkigfte was, erkent hyook zelf, als mede dat hy geene genoegzaame krachten had tot de zwaarfte rollen; gelyk het bleek, toen men meende dat hy onder den C/audius dood bleef. Maar de Schryver erkent dat hem dit niet belette verdienftig te zyn, en in bekwaamheid toe te neemen, zo hy in zyne beginzelen volhardde. N. Te weeten dat hy groeien kon, indien hy gezond b.'eef. O. Juist. Hy wil deeze plaats belachlyk maaken: maar dat is netto het geen de Franfchen mauvaife plat' fanterie noemen. N. Nu dan, of hy gezond geblceven is? O. Men kan dikker worden, zonder dat men gezond blyft.  C 2? ) blyft. Maar om ernftig te fpreeken. Party zegt, neen: Hy is verframcbt. Dat kon wel eene dooling zyn, zonder dat het beleedigde. Maar of men dit ook denken mogt, doet hy al wederom zyn best om den Leezer tot zyn eigen nadeel van die verbastering te overtuigen, door zyne fouvereine verachting voor al wat Hollandsch is, N. Neen. Hy wil ons doen begrypen dat men in zynen jongen tyd dezelfde manier heeft gehad , die die hy tegenwoordig heeft, behalven dat ze merkelyk door hem verbeterd is. Maar de Hollandfche Acteurs zyn naderhand in een kwaaden fmaak gevallen. O. Na dat de Amfterdainfche Schouwburg , denk ik, het ongeluk had van hem te verliezen. Maar in-, dien dit waar was, had men noch in de laatfte dagen in de manier van Duim, die zo zeer als ecnig mensch zich zelf gelyk gebleevcn is , groote overeenkomst met die van Corver moeten vinden; en aan den anderen kant tusfchen Duim en Punt een ondraaglyk on* derfcheid, Geen van beiden is waar; en dus dient dat voorwendsel van Corver flechts tot een fluier , om zyn zwak te bewimpelen. N. Ik beken dat dit, zo wel als zyn oordeel over verfcheidene Dichters, binnen de laatllc 60 jaaren, met naame JulTr. van Winter, terwyl hy zich daar niet eens verwaardigt van Pater , Nomsz , Uilenbroek, en verfcheidene andere braave Dichters, te fpreeken, niet van verwaandheid vry te pleiten is. Monzongo zelfdat edel Treurfpel, fchynt by hem niet noemenswaardig te zyn. Dus kan ik mede niet wel begrypen hoe 't in gezonde harsfenen valt , daar hy in 't algemeen de Rukken van Corncil'.c van het Tooneel ver» bannen wil, om dat zy quafi niet meer kunnen gelbeeld wor-  C 28 ) worden; daar hy dit dryft, zeg ik , dat hy evenwel voor Pertharitus , dien de grootfte aanbidders van Corneille den Maaker onwaardig achten , zich zo veel moeite geeft. O. Misfchien wel, om dat het, 't minfte van allen zynde, noch juist benevens de (tukken van Racine kan gefpeeld worden. N. Oom, ik weet niet waar wy op deeze wyze land zullen vinden. O. Wat zwaarigheid, Neef? volgens Abt en Corver heeft onze Natie noch tweehonderd , of liever vierhonderd , jaaren tyd. Maar eindelyk, indien ons verval zo groot is , dan is de verontwaardiging, die men in het leven van Punt deswegen ontmoet, niet te verre getrokken. N. Neen: maar de man heeft dat verval aan eene verkeerde oorzaak toegefchreeven. Hy moest gezegd hebben dat men te vroeg van Corver afgeweeken was, en dat men noch tot hem moest wederkeeren. O. Dan zouden de tegenwoordige Amfterdamfche Vrienden, die veelal uit zyne School afkomftig zyn, noch meer vernedering ondergaan hebben. N. My dunkt, zy worden nu van beide partyen al fterk geflingerd. O. Ik weet niet hoe na zy 't verdienen. Maar op Corver is dit byzonder aan te merken, dat hy zo wel zyne Leerlingen als zynen Meester verzaakt. N. Ik had deeze aanmerking niet gemaakt. Oom, het fpyt me dat het zo laat wordt; anders wenschte ik noch wat met UE. te fpreeken over andere historifche purten , daar Corver den Schryver van misvatting befchuldigt. O. Dat zal noch ftof tot een frisfehen Avond kunnen geeven. VIER-  C 29 ) VIERDE Z AMEN SPRAAK. Indien het Oom behaagde, zouden wy thans den afgebroken draad wederom kunnen opvatten. O. Zeer wel Neef, mits dat wy ook met deezen avond die lief hebbery beflooten; wantikmoetje zeggen dat my die dingen wat te veel in 't hoofd maaien. Een bejaard man heeft wel wat anders te denken. N. Een bejaard man fpreekt echter niét ongaarne van zaak'en, die in zyne jeugd zyn voorgevallen, en waar. van hv een gedeelte heeft bygewoond. O. Exkuzeer me, Coufin,gy bent noch wat te jong om het zwak van ouwe lui te beftudeeren. Maar ter zaake; wat hebje voor gravamina? N. Dat de Schryver in het leven van Puntveele dingen bezyden de waarheid heeft verhaald. O. Ik weet wie dat zegt, maar wie bewyst het ? N. Dezelfde man die 't zegt. O. Ei! Ik geloof je zo in eenige kleinigheden,als de vertoonplaats te Rotterdam, buiten de Schiedamfche of Linnenwegfche Poort; een fout in het jaargetal, «relyk hy ze zelf heeft, als hy vertelt dat Punt in het jaar 178a, dat is na zyn dood, by hem gekomen is, enz. N. Een drukfout, Oom. O. Zeer wel, Neef, gelyk by het overlyden van Spatzier. N. Neen, dat was onkunde. O. Fiat, onkunde! Dus ook een vertaaling meer of min aan den Schouwburg gekomen, en hier of daar noch iets van 't zelfde belang. Maar wat Punt betreft, of het  C so ) het algemeen beloop der zaakcn van den Schouwburg in zynen tyd; dan weet ik niet dat hy iets bewyst. N. Oom, hy bewyst buiten tegenfpraak alles, waarin hy wegens Punt van 'den Schryver verfchilt. O, Hoe zo , Neef? is me dat zo mal ontfchooten? N. Vast. Niemand heeft Punt beter gekend dan hy. O, Dat'zcgt hy, 't is waar. Maar wie bewyst dat? N. Moet men dit niet op zyn woord geloovcn ? O. Dari hebben we gedaan, Neef. Laaten we nu maar van wat anders praatcn. Hebje de Zondfche lyst bok gezien? N- Neem my dat niet kwaêlyk, Oom ; ik zie wel dat ik mis heb» Maar het heeft toch een zekere maat van waarfchynlykheid. O. Dat zou het hebben ,• indien men reden had tc denken dat hy zich zclven kende. N. Dat moest men onderftellen, zo lang het tegendeel niet gebleeken waare, O. Ei lieve ! dat onderftel ik zo ligt niet; en ik meen dat wy verfcheiden Haaltjes onder het oog gehad hebben, die tegen zulk éene onderflelling aanloopen. N. Ten minften zal hy Punt beter gekend hebben, dan de Schryver van Punts leven. O. 't Kan zyn. N. By voorbeeld, de Schryver heeft niet geweeten dat Punt, zo dikwyls als hy opliet Tooneel zou gaan, zyn water moest maaken. O, 't Kan zyn. N. Dat Punt, als hy een ligt koortsje had, zeer fchielyk ylde. O. 't Kan zyn. N. Dat Punt om de kostwinning, en niet uit kunstliefde, ten tweedenrnaale zich, op den Schouwburg heeft  ( 31 > heeft begeeven. O. 't Kan zyn; en dat is recht jammer. N. Dat Punt, om een fraaien helm te hebben, dien van Corver tot model genomen heeft. O. 't Wordt erger, Neef; ik beken het. Dit was in Punt een trek van zedigheid zonder weergaê, Neen , je hebt gelyk; zyn Schryver moest dat vooral geboekt hebben. N. Dat 'er in de voorige eeuw een mensch geweest; is, daar Punt volmaakt op geleek. O. Je hebt gelyk , Neef. Weg met dien zotten Schryver! Slaat men in eene lcvensbefchryving zulke dingen over? weg met hem- N. Dat Punt... O. Hou maar op; ik wil van zyn Schryver niets meer hooren. N. Dat hy, van eene aandoenlyke rol binnen komende , die gevoeligheid niet bezat... O. Hou maar op, zeg ik; dat malle Schryvertje: Corver heeft gelyk; hy kwam wel eens binnen met de traanen in de oogen; maar hy was niet fcbreiacbtig van aart: loop, loop , dat Schryvertje is een lomperd.- • UI VfatnrA x:'-r •... , . 1 :iï.v\ li , nfl N. Dat Punt en Corver dikwyls met Spaanfche vliegen in den nek gefpeeld hebben. O. Waarentig : dat heeft hy ook niet geweeten. 't Is een botmuil! N. Neen, maar uit zulke trekken had men kunnen zien dat de Schryver kundig was. O. Juist, Neef; dat is het fyne van een levensbefchryving. N. Niet om een enkelen trek, maar als men zo veel zaaken overflaar. O. Je  C 32 ) O. Je hebt gelyk, het roert kant nog wal. Apropo! de Zondfcbe lyst. Weet je ook of Schipper Dirk Alberts al gepasfeerd is ? N. Een weinigje geduld : ik heb noch heel andere pylen op myn koker. O. Hy had een goeden wind; maar 't is in de eerfte dagen wat ftil geweest. N. Over de karakters van de overige Acteurs en Actrices. O. Hy is wat traag, en zo hy geen bekwaamer. Stuurman had, dan hy zelf is ... . N. Railkrie a part. Oom! ik bid u, laatenwyonze zaaken vervolgen; Ik verzoek het ernftig; om, indien het mogelyk is, door Uwe aanmerkingen wat wyzer te Worden. O. Wel nu dan, die overige Acteurs en Actrices, •daar hy van fpreekt. N. En daar hy niet van fpreekt. O. Hoe! daar hy niet van fpreekt ? daar heeft hy ten minften geene onwaarheden van verhaald. N. Maar vooreerst , de gedachtenis van Juffr. van Tongeren wordt verongelykt, om dat hy van Juffr. de Bruin, of Juffr. Punt, fpreekende, haar met flilzwygen voorby gaat. O. Dat zie ik niet. N. Hy verraadt 'er zyne onkunde door. O. Dat zie ik noch minder. N. Dan ziet gy niets, zou Corver zeggen. O. Dan zou ik zeggen, dat hy door een Mikroskoop •zag. 't Hoofdzaakelyke , dat de Schryver van Anna Maria de Bruin zegt, is waar, of kan ten hoogften uit -verfchil van'fnftak in twyffel getrokken worden: met Juffr. van Tongeren had hy niets te doen, om dat hy niet  C 33 ) niet de Historie van den Schouwburg,maar van Punt, fchreef. Vond hy goed by wyze van uitweiding een ftap of twee verder te gaan , dat ftond hem vry; maar 't was geen verpligting. N. Oom, gy moest het niet bewimpelen. Hy fpreekt niet eens Van Émanuël Robyn, die in Oostindie dood gedoken is. 't Was onkunde. O. Hoe is hy doodgeftoken , Neef ? in duël, of verraaderlyk? by wat gelegenheid? N. Dat weet ik niet; dat gaat Corver voorby. O. Verraadt hy dan ook zyne onkunde niet ? N. Maar wat doet dat 'er toe? O. Het een doet juist zo veel als 't ander. N. Niet minder vergist hy zich met de Acteurs iri het Komiek. Hy fpreekt niet van de Ridder. O. Dat mogt hy wel gedaan hebben. Maar mogelyk heeft hy noch al zyne redenen gehad. De Ridder was beroemd : maar my heugt noch wel dat hy zelden meester was van zyn rol, en zich des ook weinig kreunde. Hy floeg 'er clan gemeenlyk in om , 'als malle Jan onder de Hoenders; en dit voldeed. Dus kan hy wel een groot Komiek geweest zyn; maar zo wat in een anderen zin, dan de Schryver het begrypen zou. N. Ja, maar de Schryver loopt weêr hoog met van Hattem. O. Wel nu, die fpeelde zo kwaad niet. N. Dat wil Corver ook niet zeggen. O. Wat wil hy dan zeggen ? N. Dat hy in het Ontdekt Gebtim den Tuiniers Knecht uitmuntend fpeelde. O. Maar . . . ? N. Dat hy vry veel theorie bezat. O. Maar , . . ? C " SS. Dat  C 34 ) N. Dat Corver, fchoon van Hattem zyner overlee» dene Vrouws Vader was . . . O. Den Schryver overal wil tegenfpreeken, nietwaar? N. Maar, Oom; Spatzier heeft ook niet meest uitgemunt in die karakters, daar de Schryver hem hoogst in roemt: hy had anjere triomfen. O. Zo veel te beter. N. Noch dimmer. Hy noemt Spatzier, die immers een Amfterdammer, en geen Bredanaar was , een Abderiet: Ha! ha! zo veel weet hy 'er van. O. Dat doet hy, ik kan het niet ontkennen. N- Een Amfterdammer Abderiet. Hoe zou JVeyerman lachen. Ha! ha ! O. Vast zou hy lachen , dat hem de lever fchudde. i N. Geef het op, Oometje! je zit hier leelyk aan de paal. O. Zou jy op de kaart Abdera wel kunnen vinden ? N. Dat zal een Bredafche buitenfingel zyn, of het overblyfzel van een Abdy daaromtrent. Wie zoekt Abdera op de kaart ? O Heb je ooit geleezen van den ouden Filozoof Demokriet? N. Demokritus, of de verliefde Filozoof, ja toch.1 O. Waar woonde die ? N. Vast niet te Breda. O. Te Abdera, Neef'; en als men iemand eerigeesti* ge» Abderiet noemt, dan vergelykt men hem by dien ouden Vriend, die alle zotternyen belachte; waartoe hy in Abdera overvloedige gelegenheid vond. Weyerman noemde de Bredanaars Abderieten, als gepaste voorwer. pen voor zyne fchimpzucht; maar hy wilde zelf in den tegenovergeftelden zin niets liever dan voor een Abde> riet pasfeeren. Wie zit nu aan de paal? He! N. Ik  C 35 ) N. Ik zal naderhand voorzigtiger zyn. Maar hy heeft ook van Krimje niet gefprooken. O. Wie, zegje? N. Krinsje. O. Krinsje . .? ója! 'k loof dat ik hem gekend heb: die kon fmaakelyk lachen, dunkt me; maar dat was ook zyn triomf. N. De Schryver was dood onkundig; by voorbeeld, Smitje ? O. Wel nu , Smitje : daar heeft hy immers wel van gefproken. N. Ja, maar heeft Oom het niet opgemerkt ? hoe fpelde Schmit zyn naam; S. c. h . . . . O. Waarachtig, Jongen! dat 's getroffen. De lomperd zegt Smit, op zyn plat Hollandsen. Neen , dat is de lompfte fout, die men kan begaan. Wie weet of uit die fpelling noch niet kon berekend worden dat hy afkomfh'g was van hoogen Duitfchen bloede ? N. En zo wy Corver noch verder volgen. O. Neen, 't hoeft niet; de Schryver is een kwast. Smit voor Scbmidt: hou op, zeg ik; V Is tyd en meer dan tyd! N. Voorzigtig, Oom! indien ik het wel heb, Haan die woorden in dat malle ftuk van Egmond en Hoorne. O. Heb dank, Neef: 't is goed dat het maar onder ons gebeurt. Ik meende dat ze in het heerlyk ftuk van Don Louis de Vargas ftonden. N. Ik verzoek noch wat geduld. Van Brinkman hebben wy gefproken : Maar om tot de Actrices weder te keeren. De beide Juffrouwen Maas en Bor. O- Van de eerfte hebben wy al vroeg gefproken» My dunkt, die maakte, toen zy van de pedeftal viel, C a dron*  C 36 ) dronken of niet, al vry wel de gedaante van eenverhe. veling, of verfcbietende ftar. N. Juffrouw Bor . . . O. Daar wil hy immers geen vaste ftar van maakeh. N. Ook geen verheveling. O. Wel nu, dan heeft de Schryver haar wat te hoog gepreezen/ N. Hy verraadt hier wederom zyne onkunde, doodelyke onkunde. O. Ei! laat hooren. N. Hy plaatst die Dames niet in het rechte tyd. perk. O, Daar is een kleine fprong in, dunkt me. Doch wat zoudt gy zeggen, indien hy, volgens de begeerte van Corver, in noch laater tyden, Fokke met zyn peperbuisjes befchreeven had? N. Dan had ik fchoon fpel. Maar wat dunkt UE. van die onnozele uitroeping, Helaas! de onnozelheid is nergens veilig. O. Kobus! maak niet dat je myne achting verliest. Zou jy dan willen dat hy gezeid had : De onnozelheid is nergens minder veilig? of,'t geen nog erger was, de onnozelheid is nergens minder te vinden? My dunkt dat een rustend Toneelfpeeler zich wel driemaal mogt bedacht hebben, eer hy op deeze wyze zyn eigen beroep een vlek aanwreef. N. Oom! pardonneer me; 'k had het van dien kant niet ingezien. Maar laaten we tot Juffrouw Gyben en van Thil overgaan. O. Jongen, je maakt het me lastig met al die beuzeVmgen. N. Juffrouw van Thil is eerst na de dood van Juffrouw Gyben wederom op het Tooneel gekomen; hoe  C 37 ) hoe zou ze dan haar mededingeres kunnen geweest zyn? O. Knoopen in een bies ! haar mededingeres in Uwe cnmyne achting; en by alle liefhebbers, dien't noch zeer wel heugde wat Juffr. Gyben geweest was. N. Zo kan men alles plooien O* Zo kan het kleinfte hondtje U in de hielen byten. Indien de Heer Corver eens goedvond my te vertellen, dat, na het overlyden van de oude Kosters- Doch* ter uit de IVester Kerk, niemand hier te lande van de garden brooden gegeeten had, dan hy en de Poolfche Jood; ik zou met alle nederigheid antwoorden: Gy moest 'er myn Neefje hy genoemd hebben. N. Ik hoop niet dat ik U verfbord heb ? O. Daar is myn hand, Neef: Je hebt my vermaakt. c 3 By  3» BLADVULLING. By P. CONRADI en V. van der PLAATS zyn nog txemplaarén te bekomen van: NEERLANDS HELDENDAADEN ter ZEE , van de vroegfte dagen af tot op den Tegen woordigen Tyd , inhoudende onder anderen: Parma's Brug over de Schelde vernield door eene zonderlinge list. De groote Spaanfche Vloot, genaamd de Onverwinntlyke , f>eflagen. ■ De eerfteScheepstogtèn naar deOostindien, enZeeaevegten tegen de Portugeezen en Wilden. Scheepstogt van Olil-ièr van Noort rondom de Weereld; en. Gevegt tegen de Spaanfchen by Manilla. : Gevegt tusfchen de Hollandfche Westindifche Vloot, onder het gezag van Pieter Adriaanszoon Ita , en den Admiraal en Onder-Admiraal der Vloot van Honduras. Verovering der Spaanfche Zilvervloot door den Admiraal Pieter Pieterszoon Hein. - Scheepsgevegten op Brazil, tusfchen de Spanjaarden en Hollanders. Scheepstogt van Kornelis Korne'iszoón Jol, anders Houtebeen , naar Angola , en het Eiland St. Thomas. Gedenkwaardiü beftaan van den Kapitein Veldmuis. ■ Zeeflag tusfchen George Monk en Marren Harpertsz. Tromp, by ter Heide en Scheveningen, in i6f3. ■ ■ Verovering van de Sterkte op Kormantyn , op de Engelfchen, door Micbiel de Ruiter, fchoon, met het uiterst gevaar, verpligt zynde tusfchen twee klippen door te roeien, daar eene yslyke branding girg; de Sloepen en Booten werden, door de fterke Korting, hol over bol, onder eikanderen gefmeeten; fommige raakten vol water, andere in den grond: en niettegenftaande dit alles , bragt men elf honderd man aan land. ZeeflaL' van vier dagen, tusfchen Michiel de Ruiter , en de "Engelfcbs Admiraals Prins Robert en Monk, waarin de Engelfchen drie en twintig Oorlogfchupen verlooren , en wy drie duizend man als Krygsgev^ngenen in onze havens opbrag- ten. — Het vluchten der Engelfchen voor de Nedtriand- fche Vloot. Roemruchtige tocht der Nederlanders naar Chattam en Rochester, onder beleid van Kornelis de Wit en Michiel de Ruiter, in 1667, by welke landing de Nederlanders den Engelfchen voor omtrent vyf tonnen gouds aan febeepsbehoefcen afnamen. Hier gaf de Kapitein jan van Brakel een blyk van onverzaagdheid, die alle Helden van Europa rang tarten : hier gaf Kornelis de Wit een b'yk van yver, die alleen zynen naam onfterfeiyk maakt, fpringende in het heetfte van den ftryd tevtns met de Ruiter in eene floep, om alles van naby te zien, en door zyne tegenwoordigheid elk een hart onder den riem te fteeken. Hier moesten de Hertog van JorK , de Generaal Monk, en de Hertog van Albemarle met eigene 00 en den  BLADVULLING. 3J? den roem der Engelfche Zeemagt zien verdwynen, in den brand van byna de ganrche Engelfche vloot. —— Zeegevecht der Nederlanders tegen de Vereenigde Franfcb.3 en Engelfche Vloot, by Westkappel, op Scbooneveld. De Engelfche en Franfche Vlooten overtroffen hier de Nederlandfche in getal en grootte van fchcpen beide. Zy befloegen de Zee, zo verre men zien kon, en waren fterk honderd en vyftig Zeilen. Niet tegenftaar.de dit floegen 'er de Nederlanders door; etlyke Vyands fchepen fprongen in de lucht of wierden in den grond geboord ; meer dan dertig wierden hun onnut gemaakt; en onze Vloot kwam behouden binnen. Hardnekkig Gevecht van den Kapitein Roemer Vlak tegen de Franfchen , op de hoogte van Lisfabon, in 1703., Verovering van Gibraltar, en daar op gevolgde Zeedag van de Vereenigde Engelfche en Nederlandfche Vloot tegen de Franfche, voor Millaga , jn jyQ, — Gevecht van Salomon Dedel, den jon» een, tegen zeven Engelfche Schepen, in 1762. Dg Gevechten van Satinck, Volbergen, Krul, Melvill, Oorthuis , en eindelyk een uitvoerig en naauwkeurig Verhaal van den ZEESLAG by DOGGERSBANK , in 1781. Twee Deelen , in gr. 8vo. ƒ 8 - 5 'Z BATAVIA, de Hoofdftad van Neerlands O. Indien, in derzelver Gelegenheid, Opkomst, Voortreffelyke Gebouwen , Hooge en Laage Regeering, Gefchiedenisfen, Kerkzaaken, Koophandel, Zeden, Luchtsgefteldheid , Ziekten , Dieren en Gewasfen befchrecven. Dit Werk worde gefplitst in Vier Deelen, waar van het eerfte behelst ( 1) een fraaye tvtelplaat, (2.) een nieuwe Kaart van het Eiland Java, volgens de jongfte waarneemingen , cp order der Nederlandfche O. 1. Maatfchappy gedaan, (3-) een nieuwe groote platte Grond van Batavia, vervaardigd in 1770, op hoog bevel, onder de regeering van den H. E. Heere van der Parra, (4.) de Reede van Batavia, naar 't leven getekend in 1772, (S-) 't Gouvernement te Batavia, naar 't leven getekend in 1772. (6.) de Markt te Batavia, naar 't leven getekend in 1772. ( 70 de platte Grond van Batavia, zo als het was in 1731. (8.) de Diestpoort te Batavia, naar 't leven getekend in 1772. (0 ) 't Kasteel te Batavia en hec Laboratorium, naar't leven getekend in 1772, en ein» delyk (10.) een Kaart der Euitenftreeken van Batavia ; allen gefchikt ter ophelderinge zo van de Algeinetne befchryving van Java, als van het byzonder naauwkeurig verflag hier te yinden van de gefteldheid der waereldveraiaarde Stad Batavia, derzelver voornaamfte Gebouwen, en heerlyke omleggende buitenplaatzen. C 4 Het  4.0 BLADVULLING. Het Tweede Deel bevat CO de befcbryving der Hooge O. ï. Regeering in 't Vaderland , als de byzondere Kamers , Vergadering van Zeventienen , Haagfche Ver. gadering, de Commisfie van Z. D. H. als Opperbewindhebber, den generaalen Artikelbrief, enz. verders te Batavia het ampt van Gouverneur Generaal en de pointen waarop hy wordt aangefteld , den Directeur Generaal , de Raaden van Indie benefFens derzelver Inftruo tien, enz. enz. (II.) '£ Hooge Gerechtshof of de Raad van Justitie te Batavia, derzelver bedienden, en wyze van procedeeren aldaar , met nieuwe Bylaagen ■ wyders een verflag van het ampc der Schepenen , Wees* meesceren , Heemraaden , Boedeimeesters, em?. —— eindeiyk (III) behelst dit Deel een uitvoerig verhaal van de Gefchiedenisfen en Lotgevallen der Itad Batavia, v»a haaren oorfprong af tot op 1780. Het Derde Deel loopt over de Zeden en Kerkzaaken té Batavia, doch inzonderheid over den Koophandel , en de Buiten Comptoiren der Maatfchappy, als Ceylon , waarop Jafnapatnam, Trinkinomale, Matorolo, Columbo, Negombo en Seiterana; de Specery - Eilanden , Amboina , Celebes, de Molukfche eilanden, zynde Ternate, Tidor, Eachian, Motir en Machian, Borneo, Sumatra, Malacca, Japan, Malabar, en Coromatidel , waarop Negapatnam, Suratte, het eiland Onrust," Tfieribon , China, de Kaap de Goede Hoop, enz enz. Inhoudende, behalven eene algemeene befcbryving van ieder Gewest, de opgaave van derzelver voortbrengzelen, en eene beredeneerdebefchouv/ing van de voordeelen der Maatfchappy, uit iederen tak van baaren aanzienlyken Koophandel in 't byzonder, naamelyk het kaneel, de nagelen, foely, muskaat, peper, koffy, kardamon, arek , ryst, chitzeh, lynwaaten en neteldoeken, de paarelvisfchery, enz. enz. enz. ■ pronkende dit Deel met de afbeeldingen der Reede van Kaap de Goede Hoop, en het eiland Onrust naby Batavia. Het Vierde Deel bevat de Luchtsgefteldheid, Ziekten, Dieren en Gewasfen; mede met fraaie plaaten opgehelderd. De prys van elk Deel is 2-10-: , of van het ganfche Werk / 10 - : - . DE FRANSCHE SPION, of de Geheimen van het Hof van LODEWYK den VYFTIENDEN. — Dit Werk, door eene meesterlyke hand en met de vryheid van een Republieksgezinden geest gefchreeven , fchetst niet alleen het karakter des overleedenen Monarchs, maar ook van alle de Prinfen en Prinfekfen van zyn Hof, de onderfcheidene Matresfen, Staatsdienaaren, Legerhoofden enz- enz. enz. In een gemaklyk i2mo formaat, / 2 - 1 - .- FRYS..  BLADVULLING. 41 PRYSVERHANDELINGEN ter beantwoording der gedaane Vraag door een Genootfchap van Vrye Friezen , nopens de beste Inftelüngen voor de Vry Corps en Schutterven, door de E. E. Heeren JOHAN GEORG HERBIG, Vaandrig in het Regiment van Z. F. D. den Heere Colonel Prinfe van Hesfen-Darmftadt ten dienfte deezer Landen, HARMANUS ON Ei DES , Erfgezeten te Exmorra, en JACOB van MANEN, Adz. Secretaris van het Genootfchap van Wapenhandel pro Patria et IJbcrtate te Utregt. Aan de Schryvers van welke drie Eerepryzen zyn toegeweezen, te famen van Tachtig Gouden Dukaaten, benevens Een Gouden en Twee Zilveren Medailjes van het ExercitieGenootfchap te Utregt. In 8vo. ƒ 1 - 18 - : Nieuwe Algemeene Befcbryving van de KAAP DE GOEDE HOOP, bevattende onder anderen gewigtige byzonderheden wegens de Regeering aldaar, als den Grooten Raad, hooge en laage Hoven van Justitie, Kamer van Huwelykszaaken, Weeskamer, Kerkelyke Vergaderingen, Burgerlyken Raad, Landdrosten, Krygsraad, voorzorgen ter weeringe van Brand, Jaargelden van Amptenaars en bedienden, de Tienden welke de Compagnie trekt van de Veldvruchten, ook van het brood en zaaikoorn, de wyze waarop de Tienden worden ingezameld, verpagting van Drank en Tabak ; voordeelen van de Compagnie uit de verkoop van vaste goederen, ook van den Koophandel en het Indifche geld; de mondelyke en fchriftelyke Procesfen, de llaaven der Compagnie, enz. enz. Voorafgegaan van eene vervrolykende befcbryving van de zeden en gewoonten der Hottentotten of oorfpronglyke Bewooners van het land , als mede van de levenswyze der Europeaanen aan de Kaap, hoe zy eikanderen onthaalen, hunne Wynen, Landbouw, Koophandel, Veeweidery, hunne Slaaven, de gelegenheid des Lands, deszelfs aangenaamheid en vrugtbaarheid enz. enz. ïn Twee Deelen in groot 8vo, met XXV uitflaande Plaaten • - f 10 - 10 • : Dito zonder Plaaten —— /" 5 - : - : De Afbeelding der Reede van de Kaap apart f 1 - : • : GENEESWYZE van de ZIEKTEN en KWAALEN der PAARDEN. Beftaande meestal uit eenvoudige en on"kostbaare Geneesmiddelen. Ten nutte van Landlieden , Stalhouders, Smeden, en kortom allen, die, uit hoofde van hun beroep of uit liefhebbery, gewoon zyn Paarden te houden. Getrokken uit het Fransen van den Heer VITET, Doctor en Profesfor in de Geneeskunst te Lions, en met eenige nieuwe Hoof Intikken vermeerderd, door REINER FONTEIN. —- ln gr. 8vo. De prys is : . 18 - : C5 Ver-  42 BLADVULLING. Verflag van de verbaazende Historiën der zogenaamde BUIKSPREEKERS, nu onlangs in Frankryk voorgevallen. Door den Heer De la Chapelle. Waarin tevens de oorzaak van dit wonderlyk vermogen onderzogt, en deszelfs weeZenlyk bettaan met veifcheidene voorbeelden, zo uit de oude als nieuwe Gefchiedenisfen, bevestigd wordt. ■ Getoetst van wegen de Koninklyke Akademie der Weetenfchappen te Parys. en met het Getuigenis van derzelver Gelastigden bekragtigd. In gr. 8vo. ƒ : - 15 - : De SCAPHANDER , of Konst om in de diepfle Wa. teren dryvende te gaan en allerhande werk te verrigten. Door den Heer De la Chapelle. Opgedraagen, door den Heer C. van ENGELEN, aan de Direkteuren der Maatfchappv tot redding van Drenkelingen, opgeregt binnen Amtterdam in 1767. In gr. 8vo. Met Plaaten. De prys is ■ f 1 . 2 . : De WALVISCHVANGST, met veele BYZONDERHEDEN daartoe betrekkelyk, bevattende 1. Wie de Walvischvangst het eerst hebben ondernomen, en op welke wyze dezelve vervolgens in bloei geraakt is; en wel zodanig dat in de eerfte tyden de vangst jaarlyks te groot was om het fpek in de uitgezondene fchepen te laaden, en men overal aan de kusten van Spitsbergen Traankookeryen oprigtte, om dus een grooter voordeel in kleiner omtrek t' huis te brengen : bouwende de Nederlanders ten dien einde op het Amfterdammer Eiland, aan .het uiterst einde van Spitsbergen , eene zoort van Dorp, 't welk den naam van Smeerenburg ontving, en niet verre van de Harljnger Kookery gelegen was; 2. Waar en hoedanig de Walvischvangst in . den beginne geoeffend wierdt, en welke veranderingen zy vervolgens ondergaan hebbe, wanneer men den Visch moest opzoeken in hetys; 3. Eene naauwkeurige befchryvirrg van de wyze op welke de Walvisfchen, Walrusfen en Zeehonden of Robben tegenwoordig gevangen worden, en hoe dezelve, gevangen zynde, worden behandeld en t'huis gebrast; 4. Aanmerkingen omtrent de Visfchery op ver. fchillende graaden; en de voor en nadeelen der onderfcheidene zoorten van Ys, zo Velden, Flarden als los Ys; en 5. Van de Visfchen der Noordfche Zeeën, als Haringen, Zeevarkens, Witvisfchen , Eenhoornen, Haayen, Cachelotten, Zwaardvisfchen, Vinvisfchen, enz. enz. 6. Over de Zee en het Ys. Deeze Ysbergen leveren aan de verbeelding allerlei zoorten van gedaanten, welke immer het oog gezien heeft, hier eene Kerk , welke met Toorens omringd is, daar een Kasteel met zyne Bosfchen en Hoven, en zomtyds meent men een Schip met volle zeilen te zien aan* komen, enz. enz. 7. Van dg Lucht enjaargetyden; 8. Va» Spits»  BLADVULLING. 43 Spitsbergen , en de overwintering van Zeven Hollanders aldaar in den jaare 1633. 9. Van Nova-Zemla, en de overwintering van Jakob Heemskerk en Willem Barentsz. aldaar in den jaare 1596. 10. Van het Beeren Eiland, door de Hollanders ontdekt, in den jaar 1596. 11. Van het Jan Mayen Eiland, van waar de Commandeur Willem Ys in 1633 twee duizend Quardeelen Traan heeft gehaald; 12 Van de Straat Davis, alwaar L. Feikes Haan in 1715 c°t aal« den twee-en zeventigften graad is opgezeild, doch toen het ys onbeweeglyk en vast geflooten gevonden heeft; 13. Van Groenland in het algemeen; 14. Plaatzen welke van de Groenlanders bewoond worden; 15. Deenfche Volkplantingen in Groenland. Wordende hier de Volkplantingen alle twaalf, ten dienfte der Reizigers naar die Gewesten , naauwkeurig aangeweezen ; en eindelyk 16. bevat dit Werk een Uitvoerig en Beredeneerd Verflag nopens de VOOR- en NADEELEN derGroenlandfche en Straat Davi.' fche Visfcheryen; de eerstgenoemde van den jaare 1669 tot 1778, en de laatstgemelde van 1719 tot 1778, telkens tien jaaren door een geflagen. In groot Quarto, Twee Deelen, met Tien fraaie Prentverbeeldingen. ƒ4-:.: Brief en Aanmerkingen over de uitzinnige Begeerte tot het SPEL. Beneffens eenige andere Zedekundige StukjesDoor den Heer DUSAULX. Uit het Fransch vertaald. Dit Boek, waarin men de ongerymdheid, de on- menfcbelykheid en de faamgehoopte yslykheden der on< edele drift tot het Spel, met alle kracht van gezond verRand, deugdzaam gevoel en menschlievsnden yver, befchreeven vindt, verdient in alle taaien overgezet te worden. Het behelst aanmerkingen en gebeurtenisfen , die jeder oprecht gemoed treffen, en zelfs den verflaafden Speeler eenen fchrik aanjaagcn moeten, zo niet alreê zyn hart tot den aileruiterften trap van ongebondenheid en zelfsverlaaging gekomen is. The Monthly Review , for June, 1775, pag.536. In gr. Svo. ƒ : - 18 - : VERHANDELING oveb oe VALLENDE ZIEKTE, door den beroemden S. A. D. TISSOT. Behal- ven vcele andere Middelen , als de Valeriana Sylvestris , de Kina, het Staal, de Camfer, Muskus, enz. , noemt en befchryft de Heer Tisfot nog een byzonder middel, 't welk voor eenige jaaren door een Kwakzalver in den Haag geb agt , door de beroemde Doctoren Westerhof en Velzen aldaar getoetst, door den vermaarden Oculist Wincel nader ontdekt, vervolgens te Weenen in alle Hospitaalm gebruikt, en bevonden is een der allernuttigften te zyn, l)iet alleen in de Vallende Ziekte, maar ook in alle Ze. nnwkwaalen. ——— in gr. Svo. De prys is / 1 . 8 - ,- HiS-  44 BLADVULLING. HISTORISCH VERTOOG over het BOEK dsr OPEN. BAARINGE. Dit Stuk, 't welk de meesten flellen van den H. JOANNES te zyn, en vervuld is met Gezigten, Voorzeggingen enz., heeft van aloude tyden yverige Vooritanders gevonden. Andere voornaame Mannen hebben deszelfs Ègtheid meer of min in twyfel getrokken. Onze Hooglceraars Vitringa en Lampe, benevens Job. Erts, be« hooren tot de eerfte; Eramus, Lutber, Kaliyn, Zwing' lius , Lucas Ojiawier , en Jofipb Scaliger tot de laatfte. Eindelyk heeft zeker geleerd Fransch Schryver, (nasr-wien* egt Handfchrift dit Werk is vertaald >, de verlcheidene lotgevallen van gemelde Boek der Openbaaringe befcbreeven. De onpartydige Leezer hoore nu wat 'er, in zeer vroege en Iaatere tyden, al voor en tegen is ingebragtj en veilt zelf het oordeel. In gr. 8vo. a 14 Stv. PRYSVERHANDELINGEN over de Vraag-e: of het voor de Provincie van Fiiesland voordeelger zy den Uitvoer van Hooi ééns vooral te verbieden ; of wel voor altoos onbepaald open te ftellen ? Dan wel of het beter zy, dat de Wetgeever naar gelegenheid den Uitvoer beftiere; en welke Jaartyd tot die bepaaling, met betrekking tot de Veehoedery, de gefehiktfte zy ? In gr. 8vo. ƒ 1 ■ 5 - : De VRYHEID der DRUKPERS onaffchsidelyk verknoei aan de VRYHEID der REPUBLIEK. Met Byvoegzelen nopens de VryheiJ en Slaverny, Vryheid van denken en fpreeken , Gelykheid der Menfchen , Opftand , Krygsvolk, Misleiding van Vprften, Regeeringsvorm , en Stadhouder. TWEEDE DRUK. In gr. 8vo. ƒ : - 8 - : BRIEVEN over ZWITZERLAND, gefchreeven geduurende eene Reize derwaarts in den jaare 1776, door W. COXE, aan W. MELMOTH Esq. In dit Werk vindt men eene groote verfcbeidenheid van onderwerpen, ten uiterften vreemd voor de meesten onzer Landgenooten. De Watervallen, Valleien, Wouden, Mtiren, Rivieren, Rotfen, onderaardfche Gewelven, leveren hier beurt om beurt akelige, grootfche, verrukkelyke toneelen; en de Zeden van da: weldaadig, moedig en zedig Volk kunnen niet dan aangenaam zyn ter bcfchouwing voor Nederlanderen, te meer, dewyl zy in hunne Burgerlyke gefteldheid cn Staatsbeftier meer overeenkomst hebben met ons dan eenige Natie in Europa. In gr. 8vo. De prys is ƒ 2 - 4 - : SAMENSPRAAK in *t Ryk der Dooden tusfchen Prins WILLEM oen EERSTEN en den Generaal MONTGOMMERY . over de eertvds voorgevallene Omwenteling in de NEDERLANDEN, en de Tegenwoordifee Gefteldheid der zaaken in AMERIKA. In gr. 3vo. ƒ : - 12 - :  BLADVULLING. 45 De BESCHRYVING der Merkwaardigfte Gewesten van ASIE, AFRIKA en AMERIKA, getrokken uit de alomberoemde Lettres Eilifiantes. In dit Werk vindt men, onder andere Byzonderbeden, den Staat, en de Befcbryving van 't Eiland Manar by Ceilon, van Kochin en Goa, van Suratta; de verfcbeide manieren om de Lywaaten Turkscb Rood te verwen zeer uitvoerig voorgelleld en beredeneerd; een Uittrekzti uit de Heilige Boeken der Bramins; en de Overeenkomst van derzelver Leere met die der oude Hebreeuwen. De Historie en befchryving van Lieou. Kieou, ïhibet, Sumatra tn Java. Hooge bergen op Java, mede fchoone en groote Vlakten, met boschjes bezaaid. Bantam en Batavia zyn de twee voornaamfte Steden van Java. Batavia is zeer fchoon, zo 0111 derzelver aangenaa. me ligging als kostelykheid der Gebouwen. De pragt is 'er ten hoogften top, en 't bederf der zeden iiosgelyks. Befchryving van de Philippynfehe Eilanden, van Kon- flantinopel, en de Godsdienftige en Burgerlyke gewoonten by de Turken: van Babel, en den Toren van Babel; van Perfie, en Ethiopië; het Land van de Koninginne van Jhiba; — van den Berg Sinaï, van Paraguai; van den Negerhandel op Cayenue, en van de Marron.Negers, enz. enz. enz. Gemelde Werk wordt by de Kenners 'boven meest alle Reisbefchryvingen gefield, omdat deeze Schryvers in de Gewesten welke zy befchryven, als genaturalizeerd zyn geworden, en zy niets verhaalen dan het geen zy met eigene oogen gezien en onderzogt hebben. Hierdoor zyn ontelbaare uitgegeevene Reizen, Copyen, en doorgaans verminkte Copyen, geworden van dit voortreffelyk Origineel III Deelen in gr. &vo. ƒ3-:-: REIZE dook IERLAND, waarin de Ieren verdee» digd van den blaam als wilde en woeste Ierlanders; de armoede der Boeren en Handwerkslieden ; de Gastvryheii der meer vermogenden; de natuurlyke Rykdom des Lands, en gelegenheid tot Koophandel, indien de onderdrukking der Engelfchen hen niet belemmerde; hunne Veefokker/ en Landbouw ; zeldzaame Rivieren en verrukkelyke Bosfchaadien ; Kryjsmagt en Regeering ; zie daar byzonderbeden welke de Engelfche Heer John Bush zynen Landgenooten edelmoedig heeft onder de oogen gebragt. „ Ierland , (dus fchryft hy onder anderen} zou inderdaad „ een ryk land zyn, indien de vereischte middelen daartoe wierden in 't werk gefteld : door naamelyk die onna„ tuurlyke bepaalingen en Egyptifche Staatkunde uit den „ weg te ruimen , waardoor deszelfs Koophandel en „ Landbouw wordt geftremd, en de Inwooners voor „ hunne moeite niets anders hebben dan aardappelen en „ etende". Dit werk is voorzien met een fraaie Kaart van IERLAND. In groot 8vo. ƒ 1 - : - : Le-  46 BLADVULLING. Levensbefchryving van voornaame meest NEP) FR LANDSCHE MANNEN eN VROUWEN 1„Lu" dende, bet eerfte Deel; JohannesCalvicus, Jan Steen . Anna Maria Schuurman, Groote Pier, Martini,,- Lutherus An. tony van Dyk, Jacob van Heemskerk, Johanna Koenen Menno Simons, Laurens Koster, David Jorisz., Remb and van Rbyn Petrus Dathenus, Jan van beiden? SS Armimus Jacob Cats, Piet Plein , Adriaan BmuWr Pim Adriaan de V , Deuderius Erasmus, Katbarina Le caille Jan van Brakel, Joost van den Vondel, Beronicius Dirk en Wouter Crabeth, Pet.us Paalus Rubbens.fiSbSliSÏ ' 51 Kenau Simons Hasfelaar Het'Leede DeT: vrf CnG.°?t' TMaa'ten van Rqsfem, Pafebier de Fyne, FrederikRuisch, Jacob Campo Weyerman, Dirk Volkerts Koornhert, Ehfabeth Hoofman, Klaas Kompaan, Hermanus Boerh.ave Jan Vos Dirk Rafaëlsz. Kamphuizen, Niko! laas Hartfoeker, Willem Vleertman , Huibert Kornelisz. Poot Caspar van Baarle, Cbristiaan Huigens J0nn, "s An ton.des van der Goes, Maria Sybilla Merian\J Johan van Oldenbarneveld Gerrit Douw, Benedictus de Spinofa Marten Schenk Jakob van Wasfenaar, Andreas Vefalius hTj S n' l0h.arnt,S S??, Kamerling, en Jakob Bakk,r Ha derde Deel : Pjwk H.ddesa. de Vries, Faustus Socinus, Johan Law Joannes Coccejus, Gysbertus Voctius, Marten ShEf* i TP' nT Kpiscopius, den Hertog van R.pperda, Joachim Oudaan , Pieter Both, fan Piefersz. Koen, Kornelius Jan tennis, Pieter Cornelisz. Hooft, Antonette Boungnon. Ubbo Emmius, Adriaan Valkenier Tan Wen, Gustaaf Willem Baron van Imhof, Balthazar Bekker, Koen.aad van 1'euningen, enden Graave van Rennen, berg. Het vierde Deel: Petrus Bayie, den Kardinaal van G a veile Gerard Brandt de jonge, Viglius van Aytta van Zu.chem FranciscusGomarus, Joachimus Hopperus, Geïard de Laires, den Heere vanSt. Aldegonde, JanleCIerc, W.llun van der Zaan Hubert Duifhuis, Hieronimus van Bevermngk Philippus Melanchton, Margareta Godewvk ÏZu^T^T' KasP"Heidanus, Abraham Pleidanus Rombout Hogerbeets, Kornelis Mufius, Diderik Sonoi i^TLlT^^Bl^1™**' Merula' en Margaraa van Holland. Het vyfde Deel: Lamoraal Graave van Egmond Jakob Hop, Joannes Uitenbogaard, Karei den StoS. ten Jan Labadie, Reimer van Oldenbarneveld, Wesfelius Gansfortuis , Joannes Baptista van Helmont, Ada Gravinne cLJ^uru ' aü ,l?k°£a 7an Bei'J«en. Het zesde Deel : £ïl nl£mdenI1l; Rudolfus Agricola, Jacobus Golius, F r Hp v°UT' M£r,a de 11' Kornelis Drebbel, Graaf Floris den V Albert Durer, Frwciscus Junius, Pieter de Huybert Maria Louifa, Willem den Eerllen,'en WiHe» den Vierden, Het zevende Deel; Karei den Vyfden, Jusïï v»n  BLADVULLING. 47 van Effen, Gn-ave FlorisIV , Menno Baronvan Coehoorns Kornelis Tromp, Lodewyk Boifot, Gerard Reinst, Prins Frederik Hendrik, Ryklof van Goens, Joost Banckert, en Hendrik Brouwer. Het agtjle Deel : Joachim Hendriksz. Zwartenhondt, Jan Maatzuiker , Jan van Galen, Prins Willem den 11, Philip Wouwerman , Jacob Mosfel, Maria van Oosterwyk, Joan Willem Frifo, Kornelis Houtman, Frans van Mieris, en Cornelis van der Lyn. Het negende Deel : Jan Pur.t, Antoni van Diemen , Jan Baptist Weeninx,Prins Maurits, Willem Ysbrandsz.. Bontekoe, Willem Boreel, Jan van Broekhuizen, Jan Camphuis, Francois Nikolaas Fagel, Pieter van der Does, Wolfert van Borfelen, en Frank van Borfelen. Het tiende of laatfte Deel : Jan van Hoorn, Jan en Huibert van'Eik , Abraham van Riebeek, Gaspar fagel, Hendrik Zwaardekroou, Hendrik van Brederode, Laurens Reaal, Albert Haller, Willem den III, Jan Wagenaar, Willem den V, Radbout Herman Scheele, Maria van Bourgondie, Jan Arendszoon, Egbert Meeusz. Kortenaar, en Johan van den Kornput. In groot 8vo. De prys is . . ƒ 18 . 4 - : NEDERLANDSCHE REIZEN, tot bevordering van den Koophandel, naar de meest afgelegene Gewesten des Aardkloots, doormengd met vreemde Lotgevallen , en menigvuldige gevaaren, die de Nederlandfche Reizigers hebben doorgedaan. De gewoone Zeemans Journaalen alle te leezen , van zo menigvuldige fchepen, als, ten dienfte van Neêrlands Ingezetenen, naar de OOST. en WEST-INDIEN zyn geftevend, daar, de een meer en de ander min , allen nieuwe Ontdekkingen gedaan of vreemde Ontmoetingen gehad hebben, zal ieder begrypen, een arbeid te zyn van grooteD omflag, en lastig door de natuurlyk voorkomende herhaalingen van dezelfde zaaien, als wind en ftroom, blinde klippen, landkenningen enz. enz. enz. Gelyk dan de Heer JAN WAGENAAR geagt wordt een nuttig werk verrigt te hebben , toen hy, uit de verfcheiden Schryveren onzer Nederlandfche Oorlogen en Beroerten, ééne Vaderlandfche Historie zamenftelde, zo heeft de Auteur deezes Werks geen minder lofFelyk oogmerk, met naamelyk alle die oude Journaalen na te gaan, het overtollige weg te laaten, het merkwaardige uit te kippen, en in orde te brengen tot één volkomen Zamenftel. Immers de Togten en Ontdekkingen onzer Voorouderen zyn doorgaans zeer gebrekkig belchreeven. De een van hen tekende dit, de ander iets van eene andere natuur aan, naar maate van eens ieders byzondere opmerking of liefhebbery. Zouïtyds fmaldeelden dezelfde Togtge.nooten zig in twee «f drie hoopen, en hadden ieder hun■—. ré  48 BLADVULLING. rie byzondere ontmoetingen; zomtyds volgde daarop da dood, zomtyds lange omzwerving, en zomtyds gevangenis by de woeste Volkeren, onder welke zy vervielen. Om deeze en andere redenen zyn de Journaalen hunner Reizen altyd zwaar geweest om te verftaan, en door de menigvuldige herhaalingen niet aangenaam te leezen. Doch hebben onze Nabuuren met regt eeroeuid op hunnen Anfon , Dampier , Hawkesworth , Banks, Solander, Coock, Byron , Bongainville en anderen, onze Willem Barendsz,, Jacob van Heemskerk, JaGob van Neck, Jacoo Mabu, Steven van der Hagen, Olivier van Nooit, Jacob Willekens, Wolfeit Harmensz., Paulus van Caerden, Pieter Both , Laurens Bikker, Joris van Spilbergenen andere, behoeven voor hunne braaffte Helden niet te zwigten, io beleid noch moed; Ook is de Konst der Zeevaart by de Nederlanders, al omtrent twee eeuwen, in hoogen top geweest; zy is de onaffcheidbaare Gezellin van den Koophandel, en de oorzaak van de magt en het aanzien, welke onze Republiek tot hier toe heeft genooten. De eerde beginzelen en ongelooflyke voordeden, die ons land van de Vaart op de Oosterfche Zeeën heeft getrokken, als ook de menigvuldige gevaaren , die onze Voorouders moedig hebben onder de oogen gezien, met de ontelbaare gedenktekenen van dat alles, blykbaar door het bouwen van zeer veele Forten en Steden in die ver afgelegene Gewesten, worden, in derzelver byzonderheden, den keurigen Leezer, hier, in de aangenaamite berigten, medegedeeld. AGT Deelen , met XXXII Plaaten , waaronder eene fraaie Platte Kaart der geheele Waeield, waarop de voornaamfte Togten der Nederlanderen zyn aangeftipt. De prys is . . . ƒ 14 : - : Het Leven van den Eerwaarden Heer SEBALDÜS NOTHANKER. Uit het Floogduitscb, volgens den Derden Druk. Met Plaatjes van d. codowicki. Drie Deelen. In gr. 8vo. 1 / 4 - 16 - : VRAAGEN oviüi dew GODSDIENST, tot onderwys der Jeugd gefchikt, door de LEERAAREN der Chrisfelyke Doopsgezinde Gemeente te Harlingen. Tweede Druk ƒ 1 -5 - : DE VROLYKE ZANGGODINNEN of MENGELWERK vak VERNUFT. Waarin de dwaasheden der Waereld, en inzonderheid van ons Land , op eene geestige wyze worden gegispt. Door een Genootfchap van Digters. II Deelen. De prys is in een gemaklyk 12010 formaat f 3 * 12 - : In gr. Octavo . . , 4 - 8 . « Dito op best Schryfpapier —-— —— s • 8 • :