ZEDELYKE VERHAALEN, GETROKKEN UIT DE WERKEN VAN DE HEEREN D'ARNAUD, MERCIER, EN ANDEREN DER BESTE HEDENDAAGSCHE SCHRYVERS. met nieuw-gein ven teerde kunstplajiten versie r»q. ELFDE DEEL. Te AMSTELDA.M. By A,MEN S, jansz, & 10C c l XXX vin.  INHOUD van het ELFDE DEEL. I. Fannt, eene Engelfche Gefchiederris. Eladz. i. II, de Huichelaars, eene Engelfche Gefchiedenis. 99» III. Lucia en Melanie, eene Fran« fche Gefchiedenis. 229.  F A 'N N Tê É E N E iWGELSCHE GESCHIEDENIS. Naar het Fransch van ben Heer d'Arnauè   Man T <->ix,iefes, int: etjèu/p. jirfS. F A K ^ IJ0   F A N N Y, eene ENGELSCHE GESCHIEDENIS. @%^®ord Thaley bereikte dien ou*^ L derdom > in welken men kan zeg» % gen , dat de hartstochten het fterkst fpreeken. Van aait deugdzaam en tederhartig , bezat zyne Ziei een grondig bezef van billykheid en recht. Slegts tweeën twintig jaaren oud, ryk, aanzienlyk, verkeerende met bedorvene menfchen,dat is, met lieden van de groote weereld, niet ftreng omtrent zich zei ven, waaren deeze zoo veele vyanden van het hart en de reden, dat ze fn hem de Natuur verfmoorde, welke, als men ze Üegts gehoor geeft, ons altoos tot de waarheid wederbrengt. Hy fchitterde onder die losbollen, die by de wedloopen van Newwar*  4 F a n n y. ket uitfpatten : in één woord , T h a l e yr* £et model der fraaije Jonkers van dien tyd» onderfcheidde zich door al ier lei aartigheden en verkeerdheid. Bezitter van een zeer fchoon landgoed in het Oraaffchar» Es/ex, was Sir Thoward zyn begunstigde Vriend; die Heer bezat veel bevalligheid en een'inneemenden geest, hy was de welfprèekendfte lofredenaar der ondeugd, wist alles behaaglyk voor te lleilen en het vermaak fcheen als van zyne lippen tevloeijen; het viel hem derhalven niet moeijelyk Thaleï mede te flepen, waar hy hem hebben wilde. Een jonge Ziel, vol vuur, is geheel aan het zinnelyke verflaaft, en laat zich gemakkelyfc medevoeren door de indrukzelen, die haas vleijen en bekooren. Na het eindigen van eenen vroJyken maaFtyd met zyne vrienden, het hoofd nog fuisfebollende van wellustige verbeeldingen , wandelde Thaley, gansch alleen, in één der ??anen van zyn perk, welke uitliep op het huis svan zynen' Landhuurder, j a c o b geheeten. Ongevoelig aan dat huis genaderd zyrcde, trad hy hetzelve in, ierwy'1 het ganfche Huis*  EENE ENGEjLSCHE GESCHIEDENIS. 5 Huisgezin zich bevlyticde deszelfs blydfchap te betoonen over zuik een bezoek. De goede pachter brengt zyne Kinderen voor den Lord, en zegt hem: zie daar, Mylord, het werk uwer weldadigheden: dank zy uwe goedheid, die my in ftaat ftelt hen op te brengen om u te dienen en lief te hebben, want op geene andere wyze kunnen zy zich kwyten van de erkentenis enden eerbied, welke hun Vaderu fchuldig is. De goede , inneemende Grysaart drukte deze woorden uit met eene hartelykheid, welke de echte toon is van de waare welfpreekendheid. Van de wieg af bePcemt tot den Predikdienst j had deeze eerwaardige Man ongemeen wel geftudeerd te Oxford: onvoorziene weder waard igheeden hadden het bedoelde oogmerk gedwarsboomt en hem tot een'ftaat gebragt, welke hy, alware dezelve noch lager geweest , echter zoude veredelt hebben. Onder deeze beminnelyke Kinderen voelt Thaley zich getroffen door een meisje van een bemeisch voorkomen , een der jonger dochteren van den vroomen Hoevenaar. Ierland, zoo beroemt, om deszelfs fchoone A 3 vrou-  F A N N Y. Vrouwen, heeft 'er geene, die haaien kan hy dit verrukk'lyk Scbepfel, Fanny , zoo was haar naam, fcheen een Engel op Aarde nedergedaald , het verhevene zelf van de Ziel prykte op haar gul en ongeveinst gelaat, de fchaamte fpreidde een gloed op haare roosverwige kaaken , alle de bevalligheden vereenigden zich rond om haare Koraale lippen , haar vel was van een fchitterend blank , haare hairen waren volmaakt kastagne* bruin, het lieflyke haarer oogen is niet te omfchryven; genoeg is het te zeggen , dat men Fanny niet kon befchouwen, zonder te gelyk twee fnel'.e aandoeningen gewaar te worden: bewondering en de gloed der liefde. Deeze laatfte bragt de zinnen van Lord ThaleY fchielyk op den hol; toen Fanny fprak, trof ieder woord , gelyk een vuurige pyl, het hart van Thaley en voleindigde hem geheel te verflaveh. Hy wilde eindelyk eenige beveelen geeven aan den braven j a c o b > maar Thaley fprak niet meer als Heer, als Meester van Fanny, de Dochter zyn's pachters; hy ftamelde eenige onverflaanbaare woorden j Fanny bad hem geheel verbyfterd. Dus (taoorlyk verliefd, keerde Mylord T n a«  EENE EnöELSCHE GESCHIEDENIS. "7 Thaley te rug, hy ontmoet Sir Thoward. Ach, myn Vriend, 't is gedaan met my, ik hen my zelf geen meer, ik heb de fchoonheid, de deugd, de liefde gezien; ik heb de eeuwige Meesteresfe van myn hart aanfchouwt: Ja, Goddelyke Fanny, gy zegepraalt over myne ganfche fierheid JVJyn Vriend! hoe geerne zoude ik myn leven doorbrengen met haar te aanbidden, met haar over myne tederheid te onderhouden! geen hart kan tederer zyn en van zuiverer liefde blaken! En wie toch , vraagt hem Sir Tho ward, met eene fpottende glimlach, wie toch is die bewonderenswaardige Infante? 't Is Fanny, de Dochter van myn Landhuurder, 't is Fanny, gefchikt om de Koningin, de Vorftin der ganfche Weereld te zyn; 't is eene Godin! Hoe Milord, zegt T11 o w a r n, zulke tytels aan de Dochter van een' Boer te geven! gewis gy raaskalt. Zie daar, juist onze Minnaars, 't ontbreekt hunne Hemelen nimmer aan Godheeden. — Spot niet langer, Sir Tho ward, gy kunt over myne hartstocht niet oordeelen; gy hebt Fanny niet gezien; o het engelachtige Schepfel! Welk een leest, welk eene A 4 ' hou*  8 F A 27 N tl houding, welk eene lieflyke ftem! ê myflj Vriend! myn hart is voor altoos getroffen! maar hoe zal ik Fanny bezitten!.... Ik ilerf, indien zy de myne niet worde. — Wa£ zegt gy daar?.... Sterven, als gy de bezitter niet word van de Dochter uwes Hoevenaars, uwes bedienden ! Arme Thaley, gy zyt ge« heel van uwe zinnen berooft! Wie beletu uwen lust te voldoen ? Spreek flegts, beveel, doe haar hier komen en voldoe u zei ven, zy zal te gelukkig zyn met u te behagen. Gy zelf, T h o w a r d , weet niet wat gy zegt; gy zoudt willen dat ik fchande bragte over het Huisgezin, dat onder myne befcherming is, dat ik misbruik maakte van myn gezag, dat de fterke de zwakke verbryzelde! Fanny is te fchoon om niet eerlyk te zyn. * Waarachtig, myn Vriend! de liefde werkt wonderlyke dingen ! gy fpreekt thans met eene deftigheid, welke ik aan geen lersman zou vergeeven, al beoogde hy een huwelyk met de eene of andere ryke weduwe.' Hoe! maar. gy zyt grappig ; verbeeld gy. u dat Panny een juweel is, welke men tot geen prys zou kunnen koopen? Geld , myn waarde Thaley, geld; de oude J a c o b zal u veele verplichting hebben, en de kleene. Fan-  EENE EflGELSCHE GESCHIEDENIS. § Fanny.... meent gy dat zy te onvreeden zou zyn.... met dergelyke foort van lieden. . De geestigheid heeft u bedorven , Tho. ward! 't is juist by dat foort van lieden, myn Vriend, waar de deugd zich onthoud en Jacob is geenzins de man , die my zyne foochter , zyne eer om geld zou aflïaan. Neen! Tho ward, neen, ik zal het va. derlyk hart niet gaan verfcheuren.... en hoe zoude ik een voorftel durven doen?.... Fanny, myn Vriend ik moet 'er niet aan denken, ik bemin haar reeds genoeg om haar te eerbiedigen.... Thoward viel hem, fchaüerende van lagchen, in de reden:Iaat ons gaan, myn Vriend, zei je hy hem, fchep moed! zints wanneer verzeld de hoop de liefde niet % J a c o b had zyne Dochter eene goeite opvoeding gegeeven; zy werd bygehragt a's een voorbeeld van bevalligheid en wysheid door de ganfche ftreek van de Graaffchap E:fex. Een haarer bloedverwanten , Predikant van een Dorp inde nabuurfchap van de Hoeve, had vermaak gefchept in haar te onderwyzen en optetrekken ,* zy was hem kundigheden verfchuidi'gd, welke verre boven haare jaarea A 5 wa«  »2 Fanny;, neerfhchttg, bleek, ontfteld, de dood over zyn ganfche gelaat.... Kinderen , verlaat deze plaats.... Ach Mylord! (zich met gevour wene handen en met traanen in de oogen aan de voeten van Thaley werpende) wat toch heb ik u misdaan, dat gy myn bederf, dat gy defchande van myn Huis gezworen hebt?.. Vrouw,... die Fleer , (op Tho ward wyzende) durft my geld bieden voor onze Dochter Fanny, als ik ze aan Mylord wil overleveren.... ons voor zoo laag en ver* achtelyk aantezien.... de eer van dat waardige Kind, het welk wy met zoo veel zorg opgetrokken hebben, te koop teilellen! Beneem ons het leven, Mylord, maar laat ons onze eer behouden , 't is de eenige fchat, welke wy op de aarde bezitten. En hoe! zyn wy niet langer uwe waardige bedienden! Gy zyt ontroerd , Mylord? neen, nooit hebt gy zulk een ontwerp kunnen fmeeden , gy zyt het, myn Heer, die zulk een' raad aan Mylord inboezemt. Helaas! Wat zou Mylords Vader gezegt hebben ? hy behandelde ons als zyne Kinderen. Neen, waarde Jacob, viel hem Thaley in, nooit heb ik zulk een affchuwelyk denkbeeld gehad ! 't is eene van myn Vriends verfoeilyke fpotternyen, m  EENE EtfÊELSCHE GfiSCElEBEKiS, ÏJ ftel u gerust. Ach! ik dacht het wel, vervolgde Jacob, dat gy tot zoo verre ii zeiven niet had kunnen vergeeren, van uwé goedheeden te onttrekken aan erkemelyl.e fchepzels, die u alle de dagen hunnes levens zegenen. Wat u aanbelangt, myn Heer, (zich tot Sir Thoward wendende) 't zyn Hechte aartigheden; wy mogen arm zyn, maar de eer is ons zoo wel bekent als u indien iemand van ons gefyken , voeg. de hy 'er al zuchtende by, my zulk een fchandelyk voorftel had durven doen, zou ik tot uiteiftens gekomen zyn, welke my het ontzach thans verbied. — Ik herhaal het nogmaal , myn waarde'Jacob , myn Vriend heeft niet beoogt u te hoonen; 't is eene fpotterny, die gy hem, op myn verzoek, geÜeve te vergeeven: hier op vertrekt hy. Gy vraagt hem verfchooning voor my,' zeide Thoward? Gewis! en wy zyn verfchuldig den geringflen mensch, dien wy beledigt hebben, verfchooning tevraagen, want als dan is hy onze meerder en onze Meester Ach wreedaait! gy hebt my geheel rampzalig gemaakr.... gy hebt den Va- ' dér van Fanny beledigt. rit  5(» F a k n rl gy? Myn lieve Kind! (hy drukte haal aan zyn hart en bedaauwde haar met zyne traanen ) hy wilde my ontëeren.... u tot een fpeelpop van zyne lichtmisfery maken u tot zyn matres neemen (hier bezweek hy in de armen zyner Dochter, — Wat zyn de mans affchuwelyke Schepzels!.... Wie zou zulks van Mylord gelooft hebben ?—2.yt op uwe hoede, myne waarde Fanny, tegen de ftrikken welke, men u kanfpannen; neem geene brieven van Mylord aan ; blyf niet alleen op 't Veld; blyf altoos, zoo veel gy kundt, onder 't oog van uw' Vader en Moeder; bedenk dat het grootfte en beste goed de onfchuld is.... omhels my , myne waarde Fanny, zyt de eer en de troost onzes levens. Fanny ftortte traanen. Keen, Vader lief, neen, nimmer zult gy u over my behoeven te fchamen. Die trek had ik nimmer van Mylord kunnen verwachten; men moet wei barbaarsch zyn, om op deeze wyze onze rust te ftooren!... dat hy nimmer hier koome!.. — Wy zyn hem er. kentenisen eerbied fchuldig, myn Dochter, en 't past u van ï gebeurde niets te zeggen,* laat alieen myn raad by u gelden, en volg myn lesfen op.  trira Engelsche Geschiedenis. Als Fanny alleen was, herhaalde zy 'duizendmaalen hy zichzelve 3 is 't mooglyk dat men zoo beminnelyk kan wezen en teffens gevoelens koesteren , welke een braaf mensch 200 onwaardig zyn? Ach! welk eene boozö Stad moet Londen niet zyn! zy heeft het ver» ftand bedorven van Mylord; waare hy altoos öp dit Buiten gebleeven, hy zou gewis felyk niet beflaan hebben zich door zulke handel» .wyzen verachtelyk te maken! . Zyn beeltenis bleef echter gèftadig vodt Üen geest van F anny zweeven en misfchieü frel dat zy in de indrukzelen deelde; welke Sy zelve op de ziel van Thaley gemaakc had. Onder tusfchen poogde ThAley (fchoon te vergeefsch ) zyn voorig vermak lyk leven te hervatten;de fchicht, welke hy met zich naar Londen gevoert had, bleef hem Verfcheuren; de herdenking aan Fanny ze» gepraalde over alle zyne vermaken en vernietigde er de beguicheling van'; over al zag h^ haar voor zich. . Hy wachtte de Lente niet af, om naarzyri Landgoed heen te fnellen, verzeld van zyne ,/nenden, die alle hunne vermogens famen-:  12 F A N N Yj fpanden, om hem te geneezen van eene har'ts tocht, die, naar hun voorgeeven, zoo vernederend en verachcelyk was. • Een Pair van GrootBrittannien eene Romaneske liefde te voeden voor en verilingerd te zyn op een klein Bóeren-Meisje! met dergelyke verwytingen overlaadden zy hem , en zochten zyne trotsheid op te wekken tegen eene zoo lage neiging. Thaley beloofde nu en dan, met den roemer in de hand en befchonken van punsch, Fanny te vergeeten , doch des anderendaags morgens ontwaakte hy, nog heviger verliefd en nog fterker ingenomen met zyne hartstocht. 't Is ligt te verwachten, dat onze Lord, op zyn buiten aangekomen, zich eerder naar 't Boerenhuis dan naar 't Kasteel zou begeeven; hy beminde; hy was befchroomd en dit maaktö hem te beminnclyker; hy kon zich niet ontdoen van eene zekere belemmering, welke hy altoos, op het zien van Jacöb, gewaar werd. Wat Fanny aanbelangt , zy zou wel geneegen zyn geweest Thaley te haaten , maar hy had nieuwe bekoorlykheden medegebracht: zy ging heen, toen hy by haar* ^ader inkwam , zy ke«k hem echter aan, Üloeg  kzÉZ EnGELSCHE GESCHfÉéENij» i$ ïïoeg fchielyk de oogen neder, doch dat aankyken ontroerde'haar zoo fterk, dat zy geduurig by zich zelve herhaalde: hoe bemirt. nelyk ziet hy 'er uit. Thaley verzon duizend voorwcndzels, om zyne hulde te gaart bewyzen aan zyne geheime Godes. Op zekeren dag ontmoette hy, niét verré Van het Bóerenhuis, Fanny, die hem fchooner en bekoorlyker toefcheen, dan hy haar ooit gezien had; een fraai Hoedje op het Hoofd , Veldbloempjes die onachtzaam aan haar zyde nedervielen, hare lokken \oè doch met meer zwier om 't Hoofd heen bangende,dan de cierlykfte kunst die zou hebben kunnen fcliikken: haar boezem zwoegde eri eenige traanen, die haare fchoohe dogen ontrolden , bedaauwden de beide Roözen haaref kaken: in die verrukkelyke houding ontwaarde hy de Meesteresfe zyner Ziel. Zy was geseten aan den voet eens booms, én men kori duidelyk bemerken, dat een innig verdriet haar hart prangde. ThaleY werpt zich eensklaps aan haaré voeten neder. Gy weent > fchoone Engelin!.... Fanny Vliegtterfiond bp, uitroepende: Mylord!.... Hy Wil Haar by de hand vatten, zy haait die fchielyk te  46 Fans?» rug , zy poogt zich te verwyderen en het Boerenhuis te bereiken. —— Neen , beminde Godheid, gy zult niet van my gaan... En, wat toch, fchoone Fanny, heb ik u gedaan, wat misdaad heb ik bedreeven?—-* Ach, Mylord, laat af van my, laat af, dat ik tot mynen Vader loope , hy heeft my verboden met u te fpreeken, u te zien.... 't Is ook wel affchuwelyk, Mylord, f en hier ontrolde haar de traanen) misbruik te hebben willen maken van onze armoede.... Gy hebt mynen Vader, alle myne Bloedverwanten bedroeft, en zulk een hoon had ik van uwe Lordjchap niet verdiend. Deeze laatfte woorden fpreekende , naderde zy het Huis , zy weende en liet haare hand vallen, welke terftond voor de tweedemaal door Mylord werd aangegreepen. — Ach! goddelyke Fanny, befchuldig my niet! myn Vriend alleen is te befchuldigen; neen, nooit heb ik zulk een affchuwelyk oogmerk gehad ; nooit is my iets zoo verfchrikkelyks in de gedachten .gekomen,'ik! ik zoude u niet eerbiedigen, daar ik u met vervoering bemin l- Op dat pas bemerkte hy Jacob, die met een norsch en onvergenoegt gelaat naar hen tóe.  ZENB ENGEtSCHE GESCflTFDENiS. toekwam, als wilde hy zyne Dochter bekyven. Ja, myn waarde Jacob, vervolgde Mylord, ik zal het u, ik zal het opentlyk in 't gezicht des Hemels zeggen ; ik bid uwe bekoore'yke Dochter aan; 'c is de deugd zelve onder de gedaante der bevalligheden, en ik pryze myzelven, dat ik haar eerbiedige en myna rykdommen , myn rang en mynen hart aan haare voeten nederlegge. Fana; y kreeg een bios, hief haare fchoone betraande oogen op, zag Thaley aan, vond hem , op verre na, zoo misdadig niet als hy door haren Vader was afgefchilderd, en floeg de oogen weer aeder. Ja , ik verklaar het u , Jacob! Fa « k y leert my, dat het hartsgevoel moet zegepraalen over alle vooroordeelen. (Hy treed het huis in en zegt in tegenwoordigheid van de Vrouw en Kinderen,) Fanny zal myne waardige Gade zyn , zy zal myn* naam, myne waardigheden en myne goederen met my deelen, myn ganfche ziel zal de haare zyn. Ja, myne aanbiddelyke Fanny, gy ziet uwen Minnaar en uwen echtgenoot aan uwe voeten. Hoezeer was het hart van Fanny niet B 3 aan-  ||. 1 A H B |3 aangedaan en verrukt! Wat doet gyj lórd, zeide Jacob, terwyl hy Thaley weder op beurde? Wy zyn het, die ons aar* uwe voeten moesten n ede r buigen; ik gevoel de ganfche waarde van uwe goedheid; maar fchopn wy onbedreeven en boerfche lieden gyn , weten wy echter wat ons betaamt; myn Dochter is niet gebooren om den naam van Lady Thaley te voeren. Die tytel komt aan Juffers va» uwen rang toe; Fanny, Mylord, is uwe nederige Dienares; zy heeft itechts ééne Meestres boven u: c^eer» Neen, Mylord, ik zal niet dulden, dat gy eene ver* bintenis met haar aangaa, die beneden u is. Uwe weldaaden en die van Mylord uwen Va» der, wiens gedachtenis my altoos geueft en geheiligt zyn zal, zou ik, als uwe bediende , onwaardig zyn, indien ik eene hartstocht inwilligde , welke u thans verblindt. Myn. Vrouw en Fanny kunnen niet anders denken » en ik geef my voor haar de eer, u uwen plicht en den onzen onder 't oog te brengen. (Fanny keek den Lord nogmaal aan en weende.) Spreek , Dochter , zyn dit uwe gevoelens niet?—— Gewis, Vader lief! Jtflqu: dat gewis; werd met zulk eene bevende Hem  eine engelsche geschiedenis." £3 flem uifjgefprooken , dat men gemeent zou hebben,dat het hart van Fanny 'er niet in flemde. Welk eene zegepraal voor de Dochter van Jacob! zy beminde den Lord, want waarom dit te ontveinzen, en zag met eene heimelyke blydfchap, hoe zeer zy van hem bemind werd; hy flapte over het groote onderfcheid van rang heen , en verhief haar tot dien van zyne Gade. Thaley liet het niet by dezen flap; hy keerde alle dagen tot Jacob weder; bleef met dezelfde ftyfzinnigheid haar ten Huweiyk vraagen en werd altoos met dezelfde moedige weigering afgeweezen. Mylord befluit te fchryven aan de befluurfler van zyn lot; hy plaatst zynen Brief aan den voet eens Booms; hy wist dat Fanny langs geenen anderen weg gewoon was te gaan, en genoegzaam flaat makende op de nieuwsgierigheid , ons zoo natuurlyk eigen, hoopte hy,dat de Dochter van den Boer het papier zou opraapen: het had geen opfchrift. Fanny komt ter gemelde plaatze , ziet het briefje op den rond liggen, maar ftaat verleegen om het B 4 op-  e4 F a n n y; op te neemen: zy vervolgt haaren weg, zaa* der het aan te raaken, kykt om, keert op, haare voetftappen te rug, volgt eene onwiU lige beweeging in, die by haar de overhand heeft, neemt het briefje van den grond op, opent hetzelve al pevende en leest 'er deeze, woorden in» „ Gy zult lichtelyk bemerken, van wien dit briefje komt en aan wie hetzelve ge< „ richt is: het komt van den teederflen en „ van den vuurigften man, aan het aanbidde„ lykfte , doch. teffens onverfchilligfte en „ barbasrschte Schep zei. Kan de fchoone „ Fanny onbewust zyn,dat het geluk van „ Lord Th al ey van haar alleen en van den „ eerbiedwaarden Jacob afhangt? Ik „ kan haar niet dan myn hand en hart gee„ ven : deeze hulde is naar den wensch my„ ner liefde zeer gering, ik weet het, myne bekooriyke, maar 't is ailes wat ik in myne „ macht hebbe. Indien gy my beminde, , indien gy Hechts het minfte gevoel van „ medeiyden voor den rampzaligen Thaley „ had , zou ik meenen in den Hemel te zyn. „ De Minnaar, hy , die met eene afgodi- * fch'e liefde Fanny bemind , zou haar  22kb engelsche geschiedenis. 45 '„ Echtgenoot worden. Ach wreede! wik » gy den Dood veroorzaken aanmy, die all> leen om u ademt? Dring by uwen Vader „ aan, om my gelukkig te maken: zyt verzekerd, a» dat gy de gelukkigfte en de meest aange„ bedene van alle Vrouwen zyn zult! deugd „ en fchoonheid wegen tegen aüe rangen op. i, Gy hebt Pamsïa geleezen: Kalar weder„ gade zal hetzelfde lot endezelfde belooning „ genieten , indien het 'er eenebelooning is, En„ gelachtig Schepzel / u te verheffen tot op„ per voogdes over een' Man, die u den eerden „ throon der Waereld niet heeft aantebieden ? i, Uw antwoord zal beflisfchen, of Thaley „ een treurig leven moet eindigen, dan of r* hy het hoogfte geluk zal fmaken. Uw getrouwe Minnaar, \ ~< Thaley. Ach! Mylord, riep Fanny uk, waarom ben ik geene Ladyl Waarom ben ik geene Koningin'. Gy zoudt n:ets te wenfchen hebben.... ó! hy lyd geene myner ünsrten Waarom is hy niet van mynen ftaatl Ik zou ay aan de vesten myner Onderen neierwerB 5 p.Tj,  £ Jaatfte tegenwerping aan zyne Vrienden, en om haar te bezitten moest hy haar trouwen? andere wegen intelTaan zouden dit Huisgezin, hetwelk hem zoo waardig was, van droefheid en hartzeer doen vergaan Fanny zelve zou hem voor een Monfter aanzien; hy verlangde in haare armen en van haar bemind en geacht te zyn; in één woord, hy kan' niet gelukkig wezen, zonder Fanny geluk» feig te maken. Op'wat wyze deeze vuwifs C" a drüf  |d F a V n ys- drtft overeentebrengen met het geene hy tfnen rang of aanzien, des waereld en zynen Vrienden fchuldig. is ? Na dat Sir Thoward allerlei fraai je redeneeringen gedaan en eene meenigte onuijtvoerlyke ontwerpen voorgcflagen hut , wil hy eindelyk dat de Heeren zyn laatfte voordragt zullen goedkeuren, Gy zyt 'er dan opgeitelt, myn waarde Thaley, zegt hy, de gelukkige bezitter der bekooriykheden van de kleene Fanny te zyn? Haar enkel te befchouwen is grooter vermaak voos my, dan alle de fchoonheden van Londen aalt my te onderwerpen, ja, ik zeg en meen het met ernst, myn leven hangt geheel van haar af. - wel nu , myn Vriend , zeg my dank voor een middel, het welk te gelyk voldoen zal aan uwe eer, aan uw vermaak , aan uwen rang, en door 't welk gy in onmin zult geraaken , noch met uw' Oom, noch met u zeiven, noch met gantsch Londen ï gy kundt u geheel en al verlaten op de fchik* kingen, welke ik deswegens zal maken. En welk middel toch kundt gy bedoelen? Spreek. , Gy zyt immers voornemen» met Fanny te trouwen ? — Buiten twy vel. —**  BEITE ESGELSCHE GESCHIEDENIS. 3^ vel _ Wel nu, zie hier doen •wil! bewonder myn vernuft en leer "er uit wat de vriendfchap by my vems ,k fceb » de b,™r, een'Predikant, die tot myn" dienst bere.dis, getuigen kunnen wy insgelyks beHonen; in één woord, myn Vriend, gy zult gehuwt en niet gehuwt zyn, gy zu|t £ genoeg verbonden 2yn, om bet recht ,e hebben van in de armen uwer fchoone al het geluk te fmaaken, dat ik u toewenfche.... Hoe, Ifc z„„ Fanhy verraden? roept Ta»ley uit, (die me£ rt0„e ' 2yn Plaats opvliegt.) , Ga weder 2j " 2 b0at ™y feh« «» «ogenblik aan. Door n JZT ZU!t & ™' ,u" "un- «en boeten, u niet bloot «ellen aan de bil- ykeverontwaardiging van uwen Oom; met4 tyd Zal uwe liefde verflaauwe» en als „we dnfc verkoelt is, zult F ° k eene pots kunnen vergoeden, met haar.Tt haarbeftaan. een jaarlyks inkomen toeteleggen waar mede, naar >t my toeichynt, df ee' van een Landmeisje rykelyk betadt word. Verfoedyke Vriend , we!ke vervloekte ra^ gevmgenl... door Zulke fcbandelyke ftree fT0 KlnJ °» den b°«em hater Ouderen C 3 te  3S ? A N H ?. te tukken.... Ik zou dus bedriegïyk handelen kunrenmet Fanny, (de traanen fchooten hem in de oogen,) neen , wreedaart, verwacht zulks niet: ik zal haar voor 't oog des Hemels en der gantfche waereld trouwen; kan myn Huwelyk geheim blyven, 't is wel; maar het zal ter goeder trouwe en op eene volkomen plechtige wyze gefchieden. —— Dwaas, wilt gy naar my luisteren , hervat Tho ward, wat verdienfle is 'er in den na3rn te dragen van uwe Vrouw, wie zal u beletten na deeze proef en na den dood van uw' Oom, deeze vereeniging te bevestigen en als dan dezelven te bekleeden met de geheiligde plechtigheid ? 'daar door zult gy Fanny eene nieuwe blyk van uwe liefde geeven , nademaal het zal aanduiden, dat met haar te bezitten, uwe genegenheid niet ver-, lioelt is. 't Is niet mogelyk uittedrukken, hoe deftig Thaley zich verdedigde, welke nieuwe pogingen zyne Vrienden by hem aanwendden, voor al de bedorven Tho wa r d , die al zyn geest infpande, om den Lord tot de ondeugendfte daad over te halen. Zy zegepralen eindelïk, Thaley bukt. De trouwlooze ' T h o.  eene Engelsche Geschiedenis.1 3s Th o ward z't by het verfchrikkelyk ontwerp voor, alles werd tot de gewaande verbintenis voorbereid. Thaley, door wroegingen aangevallen, ftaat twintig maaien op het punt om het geheim aan den dag te brengen, ïhoward weet door zyn verraderJyk vernuft hem ter neder te zetten. Thaley bevind zich eindelyk in den fchoot eener Engelin van fchoonheid en onfchuld, hy raapt die zuivere vermaken, die verrukkelyke geneugtens, welke alleen de vrucht en de prys behoorden te zyn der deugd. Helaas l het was de misdaad, die dezelveJmaakte. In 't midden deezer geneugtens voelt Thaley een bitter vergif dat hem verflind; 't is waar hy nam telkens het befluit om de banden, die door 't bedrog en de list gelegt waren, met een heiliger knoop te hechten. Fanny had de Vaderlyke hulp noch niet verlaten, zy bad haaren Echtgenoot aan; zy was de teederlievende Eva, zo als Milt om ons die affchildert, geheel den wil van Adam onderworpen; 'er waren echter oogenbiikken,.dat het vermaak haar hart ontvluchtte , eene onbekende oorzaak bracht 'er de droefgeestigheid in. Haar Vader en haar C 4 Moe-  jpt F A K N f s Moeder deelden in die naare zwaarmoedig* heid. Maar hoe gevoelde Thaley zich geftelt , als hy zyne oogen vestigde op dit aanbiddelyk Schepztl , zoo bekoorlyk , zoo. oprecht, zoo onfchuldig in den boezem zelfs der vermaken , en het welk hy bedroogen pad! Wanneer deeze Engelachtige Vrouw naar hem toevloog en haare kuisfche liefkozingen aan hem zocht te befteeden, ftret hy haar zomtyds van zich af, nu en dan ftortte hy traanen, zyn miidaad ftond tegen hem op; zomtydsriep hy uit: Ach! trouwelooze Tho ward, trouwelooze Tho ward! Zyn Oom ontbied hem naar Londen: hj snoet Fanny verlaaten, die hy meer dan ooit Hef heeft: Tho ward houd het oog niet van hem af, hy vreest dat Thaley niet langer zal kunnen veinzen, hy verzeld hem by zyn affcheid nemen. Thaley zweert Fanny eene onverbreekelyke liefde, hy belooft ten fpoedigftV tot haar te zullen wederkeeren. De waardige Vrouw is niet uit de armen van haaren Man te fcheuren. Oprechtheid en eer pynigen Thaley, in die ' verfchrikkelyke oogenblikken ; hy ziet Fanny aan zyne voeten, dezelve bevog* • « ' ' '' fc  eene engelsche geschiedenis. $t fcigende met haare traanen. Neen, roept hy uit, ik ben niet waardig u te bezitten, zoo veele hekoorlykheeden en deugden verdienden een ander lot. Tho ward rukt hem van haar los; hy wederhoud hem e?ne beiydenis te doen van een geheim, het welk zwaar lagqp 't harte van Thaley, die op het punt ftont aïles te openbaren. Fanny bezwyrnt in de armen harer Moeder, toen zy Mylord niet langer met haare oogen kon nafpeuren. ^Thaley bevind zich in de Chaife met Sir Tho ward, wiens fchelmfche geest de wroegingen zocht te dillen, welke den goel den Lord kwelden en bybleeven tot in Lon* den. Onze Geleerden en Wy; deeze, listiger en gevaar. r, brengt hem tot Lord Dirton terug;* eindelyk na veel hevigheids en tegenflribbslingen word F a n n y opgeofferd , en de mis» dadige de laffe Thaley huwt aan Miss' C a r e y. Indien 't geoorlofd ware, zyne trouwloosheid min hatéjyk af te fchetzen , zou men zeggen kuni en, dat hy als naar 't autaar gefleept werd; dat hy ih de armen zelve van zy.  eens EnGSLSCHE GESCHIEDENIS. 47 tyne Gemalin, die geene beweende, die de Vrouw was van zyn hart, de eenige erkende Vrouw, door den Hemel hem toegevoegt; men zou zeggen kunnen, dat de beeltenis van *a nny, in zyn ziel altoos de overhand had. De wreedé Lord Dirton had op zich5 genoomen, aan de rampzalige dochter van Jacob haar doodvonnis aan te kondigen hy had zyn'Neef beloofd een genoe^zaame fom te ■ zullen verzekeren aan het gefchondene huisgezin, waar mede het zich zelve in dezen verfchrrkkelyken itag Korhle opbeuren. De listige Oom liet het niet by deeze zegepraal, hy vreesde gelladig , dat Fanny de over. winning mocht betwisten ; hy deed Thaley benoemen tot afgezant aan een der verse afgelegene hoven van Europa. Thaley vertrok met deszelfs Gemalinne, vergezeld van Sir Tho ward, die hem geen oog** blik tot overpeinzing overliet, en die neut onophoudelyk onderhield over de waardig, beden en luister van zyn' post, niets beduidende vergoedingen voor de genenchtens der enfchuld en voor eene waare liefde. ^a-nny's ongerustheid en bange ëróeé geese  goedigheid nam dagelyks toe ; reeds linti eenige weken had zy van T h a l e y niets vernomen ; te vergeefsch trachtte haar Vader en haare ganfche Familje haar nedertezetten en gerust te ftellen; een zo lang ftilzwygen van een' Man, dien zy aanbad, kwam haar verdacht voor! Zy telde de dagen, de uurenen «le oogenblikken, welke zy noch ftond door te brengen , in traanen en geween, eerde lente daar was, tegen weiken tyd haar echtgenoot belooft had, te zullen wederkeeren. Een bode , door Lord Dirton afgezonden, itelt wegens dien Lord een brief ter hand aan j a c o b. De goe le Grysaart neemt dien met zyne gewoone vriendeiykheid aan, verzoekt den bode zich nedertezetten, opent den brief en leest het vo'gende : „ Myn voorneemen, waarde Jacob, i$ i, geenzins, my van myn gezach te bedienen „ en op een' hoogen toon tot u te fpreeken. „ Ik wil u geene verwytingen doen , alhoe* „ wel gy dezelven door uwe onvoorzichtig„ heid en door uw gehouden gedrag wel zoudt s, verdiend hebben. Geerne wil ik gelooven,; j, dat vaderlijke toegeevendheid u verblind „ heeft. Gy had behooren te bezefren 1 dat „ uwe  fclftfi EffCfilSCHK Ge*CHïEDEÜI5. % uwe Dochter niet gefchik? was, om , dwaaze daad van Lord Thaley niet meer è, gedacht worde , of vrees daarmede, te be^ „ ledigen, Lord Dirton. " , Naauwïyks had de rampzalige Grysaart denbrief geleezen, of hy valt, buiten zyne ken? nis, ter neder; hy was alleen; zyne vrouw en dochter treeden binnen; zy richtten hem op, brengen hem weder by, hy ziet zyne Dochter en triït. _ Ach ! myne waarde Dochter , myne arme Fanny, kom' Mier aan mynen boezem! _ Wat deert u, Va» der lief? Van waar die ontroering , die traanen vloed, dat gejammer... Spreek Vader liet!.... tVlyne Dochter._.. wy zyri bedorven, onze vrees was maar af te gegrond,..* Lord Dirton...0 —. ,Wel nu?..— Wil uw huvvlyk verbreekèn', hy ia onmenfchelyk genoeg om'" my geld te' biedén iooï onze eer,,.. Mylcrd zal uw manniei'  5$ Faun y, zyn. — Ik, zyne vrouw niet zyn? En wat zal ik dan weezen? Na deeze weinige woorden bezwymt Fanny; zy word naar bed gebracht , alwaar zy in een zoort van ge^ voelloosheid biyft liggen* De Grysaart , woedend over den noon9« vat den brief op. Neem , zegt hy tot derü bode, neem dat bankbriefje, die verachtelyke weldaad , te rug. Ik ben flechts een arm mensen , voegde hy 'er al weenende by? maar Mylord zal my myne eer niet ontneemen, 't is een goed dat ik van den Hemel behoude, en 't welk ik my van niemand op aarde, zelfs niet van den koning zal laten ontrooven. Dat Mylord my vermoorde, dat hy de beul myner Dochter, myner gan«' fche Familje worde, eer wy afftand doen van onze rechten of de geheiligde banden verbreeken. Zoo oud en afgeleefd als ik ben ? zal ik naar Londen heen kruipen en my aan de voeten van Lord Dirton nederwerpen, ik zal my naar de gevangken rs begeeven en onze zaak gerechtelyk laten onderzoeken. De natuur gaat boven alle Lords , en een ' braaf mensch , die zich altoos als een eerlyk m getrouw bediende van Mylord gedragen heeft,  kÈiÏR Ehc-elsche GEscHiEDEKis; $£ Heeft, zal niet öngeftraft gehoont wórden. Wat wilt gy doen, vraagt de bode, die met deeze lieden traanen ftortte ? Wat toch, myra Vriend, zullen uwe klachten baten? IVien zal immers het Huwelyk van Lord Thaley niet verbreeken?.. — Van welk Huwelyk fpreeké gy ? — Hoe! Is 'i u onbekend, dat de Neef van Lord Dirton gehuwt is aanMifs Cjsry, de Dochter van Lord D o r s o n ? — Mylord gehuwt aan eene andere dan aan Fankï! —»■ Zelfs heeft hy Engeland verlaten, ö, Hemel l ioept Jacob uit, van droefheid als buiten zichzelven , en op en neder wandelende, fpeelt men dus met de heiligde banden i Kan .Mylord eene andere vrouw hebben buiten £anny? Kom, ik ga naar Londen, ik most 'er fier ven of recht bekomen. Lord Dirton km my hetzelve niet weigeren. Hy begeeft zich naar de kamer zyner Doch; fer, die maar even de oogen begint te cpe« nen. Myne Dochter, gy kent alle önzg rampen alle de misdaden niet van Lord THA* t e 5f j hy is gehuwt. —. Gehuwt! }a, gehuwt met eene andere buiten ül..;. Schep moed, het recht en de eer is aan ónzs zyde; & vüeg naar Londen, en ik zal &ftè& d * töl  F a N n f ven aan u komen weterbrengen ; zou Myïari DiRtoN een tyger en niet te vermurwen zyn?..,. Myn waarde kind (hy drukte haar met drift aan zyn hart \ geloof my , ik zal niet te vergeefsch den naam uws Vaders dragen. De verfchrikkelyke toeftand van F ank Yi laat zich niet befchryven. Welke nieuwe flagen troffen haar toen? zy verneemt dat Lord Thaley niet meer in Engeland is t Jacob neemt aficheid van zyne vrouw en kinderen, hy befproeid ze allen met zyne traanen, hy neemt zynen wech naar Londen* werwaards hem de bode van Lord D i etoiS verzeld. Fanny, in de uiteffte droefheid gedorrv peld , laat zich eindelyk met eene flaauwe ftem hooren: hoe, gy zyt het, die my vertaad? Gy zyt het, die aan eene andere die liefde zweert, welke gy my gezwooren had, sy zyt het die haar trouwt; eene andere is uwe vrouw!.... Gy vertrekt, Barbaar, gy vertrekt en gy iaat my aan-de verachting, aan de fchande en aan den dood over! Ik ben uwe Fanny niet meer. Ach, Mylord, zyn 't uwe  ÏENE EngEISGHE GESCHIEDENIS.53 H uwe goederen, is 't uw rang geweest, dien ik beminde? Gy las in myn hart, in het l?art, het weik thans dooru doorftoken word; gy wist dat ik niemand aanbad, dan u , dan u alleen, ó Hemel!.... En gy zyt het, die my den hartader affteekt , die my ontëert, die mynen deugdzamen Vader van droefheid doet fterven.... De droefheid overftelpt haar hier weder: nooit leverden alle de tooneelen van jammer, welke zoo meenigvuldig op deeze aarde zyn , eene aandoenelyker vertoqaing. Mylord Dirton krygt zynen bode te rug ; gevolgt van den rampzaaligen grysaard. Naauw. lyks word Mylord den eerften gewaar, of hy vraagt hem bericht van zyn wedervaren: doch 't eenige antwoord dat de bode hem geeft, is dat hy hem het bankbriefje van duizend ponden fterlings weder ter hand ftelf. Hoe nu, roept Dirton uit, die onbefchaamde durft myne goedheid van de hand wyzen! Hy is hier zelf; zegt de bediende. Dat hy binnen kome, vervolgt Mylord, ten uiterften verftoord , ik weet hoe men met zulke lieden moet omgaan. Jacob treed binnen en werpt zich aan de voeten van den ® B Lord*  £ a ® % ii lord. Ja, Mylord, zegt de rampzalige W jfler, wiens Item zich naauwlyks kan verheffen ; ik heb dien prys tot myner ontëeringe geweigerd, om dat myn eer en goeden naam met geen geld te koopen is. 't Is my niet pnbewust, dat ik een bediende van uwe Familie ben, een fchepzel gedoemt om eerbiedig en onderwerpelyk te zyn. Ik heb alles, wat maar mogelyk was, aangewend om Mynheer uw Neef een zo ongelyk huwelyk af te jaden; hy wilde niet naar my luisteren, en hy heeft myne Dochter niet in zyne armen gekreegen," dan onder den naam van zyne vrouwe. Gy zyt meester van ons lot, Mylord, maar de Hemel heeft deeze banden geheiligt en buiten den Hemel kan niemand die verbreeken. Onze eenige fchuld beftaat in, pnzen lagen ftaat, in onze geringheid en armoede. Myne Familje heeft zich nooit door eenige wandaad gefchandvlekt of ontëert. ioudt gy, Mylord, het leven willen ontrooven aan eenen Vader, aan eene Moeder, aan eene Dochter, in één woord, aan ongeluk» kïgen 3 die niets zoo dierbaar fchatten dan de êsr ? Ik omhels uwe knien, flaa uwe oogen pp eenen rampzaligenj Vader, die aanfpraak vlpjft maken op uwe cienschlykheid, pp uwe  éfne engelsche geschiedenis.^ ^ bitykreii:.. Myne billykheid zou u op dit oogenblik van hier moeten doen verjaagen.... Hoe, de floutheid te durven hebben van myne goedheid te verftnaaden. Onbefchaamde. Grysaart, al waren uwe dochters honderd in getal, zouden duizend ponden fterlings rykelyk tegen haar opwegen: geloof my, veracht myne goedheid niet, neem dit briefje te rug, vertrek, en neem nooit weder in uwe gedachten, van onder myne oogen £e komen! Neen, hernam de moedige Grys» aart met die verheven gramfchap, welke de ziel boven alle rangen verheft. Ik zal niet heen gaan. Ik vorder recht, Mylord, en niets anders; en recht zal men my verfchaffen. Ten waare gy my hier aan uwe voeten het harte doorftiet, begeef ik my naar Londen, naar alle de rechtbanken, zelfs zal ik my tot voor den Troon begeeven, ik zal 'er myne klachten, myne traanen en myne rechten heen brengen. Jk ben, voegde de vroome Jacob, met welfpreekende zuchten 'er by, ik ben een armen 13oer, maar, Mylord , ik ben Vader , en een gehoond Vader, men zal myne klachten aanhooren, zy zullen de harten treffen en verfcheuren, mn zal uitfpraak doen tusfehen ons.... De D 4 Na  || g a n s *; latuur en de Waarheid zyn aan myne zyde, De droefheid verteerd my, Myloid, neen] {% kan niet gelooven dat" Mylord Thaley eene andere verbintenis kan hebben aange» s»aan: 't zyn voorwendzels, waar mede men myne braafheid zocht op den proef te (tellen, $iocn ééns , Mylord, ach een rampzalig Vader omar:iit uwe kniën; hy zal dezelve niet loslaten . voor dat by u verteedert hebbe.. Neen, gy kundt niet bekwaam zyn tot eene daad . die uwen rang zoo onwaardig is I.... Zwyg , hervat Dirton, ik geef' u twee duizend ponden fteriings, maar laat my nu niet meer van u of van uwe Dochter hooTen. ■' Gy weigerd my te verftaan, Mylord? Uwe nieuwe aanbiedingen , ik durf het zeggen, zyn nieuwe fmaadhseden, met welke gy my vermoord; wel nu, Mylord, beneem rny het leven, bezoedel u met myn bloed, belet my tot myne Jdochter weder te keepen, —_ Rekel , naar ik befpeur , zoekfc gy my, In myn eigen huis te dwingen.—* Jk zal Vr het leven' laaten, of ik zal uwe toertemmlng vei werven, tot een huwelyK, het tveik u 'niet kan onderen: Fanny was een braaf, "eerlyk meisje.... Mylord, verdacht aiies van myn wanhoop.... Zy is ver%u . .. . ;*_7-t •'■ fcfcrik  £?we Engelsche Geschiedenis, sf 'fchrikkelyk.... — Gy durft my bedreigen a ikmte aardwonn !... Laat ik u eens zeggen , op welke zwakke gronden gy uwe eisfchen bouwt; ik zie duideiyk waar uwe ftyfzinnig. heid en trotsheid op fteunen: gy hebt u ingebeeld, dat uwe Dochter aan mynen dwaazen Neef verbonden was door onverbreekelyke banden. Ik heb aan uwe infchikkelykheid, aan uwen plicht willen fchuldïg zyn, wat ik door wettig recht kan verkrygen; weet dan, dat uwe ganfche eisch hsrfenfchimmig is, dat \ïwe rechten niets beluiden, dat uwe Dochter de fpeelpop is geweest van de drift van Thaley, in één woord: dat het huwelyk, v/aar op gy u, zoo dwaa.dyk, vóór my durft verhoovaardigen, Hechts een bettoken ftuk werk is geweest, om dat geene te verkrygen. het welk, in de daad, geene twee duizend ponden fteriings waardig is. Hoe! myne D»ochter is de Vrouw niet van Mylord Tha- Iey? Neen myn Vriend , zy heeft het nooit geweest, maar wel zyn meestres, waar mede Mylord myn Neef u noch zeer veel eer heeft aangedaan. Geen Blixemftraal kon Jacob fneller treffen , hy viel op den grond neder, geheel D 5 bui.  %B F A B S !, buiten zichzelven. Mylord Dirton treedhet vertrek uit, beveelt koeltjes, dat men dien aiensch, als hy weder wat bekomen zal zyn, de deur van 't huis wyze, en twee duizend guinics telle. Den allerwoestten wilden, zou dit toneel aangedaan hebben; de rampzalige oude man lag Itok ftyf uitgeftrekt op den grond, zyne gryze haairen bemorst van ftof en traanen; hy ademde naauwlyks en de b!eeke doodskleur was op zyn gelaat verfprsid. Een bediende, menfchelyker dad zyn meester, voelt zich innerlyk met den ongelukkigen bewoogen; hy neemt hem in zyne armen en brengt hem tot het leven weder. j a c o s opend de oogen, loost een zucht, en valt weder op den grond neder, zeggende, men heeft myne Dochter bedroogen! Zy is niet gehuwt! Hemel! Hemel! Hy vliegt met onftuimigheid op , zoekt naar Mylerd , doch gebrek aan krachten verplicht hem zich weder nedertezetten, onder het ftortcn van een' vloed van traanen. De medoogende bediende doed zyn best om hem te vertroosten; hy vermaant hem zich aan zyn ongeluk te onder, werpen; hy brengt hem den rar.g en 't aan» zien van Lord Dirton onder 't oog; eindelyk ontdekt hy hem alle de omftandi^heden van  *EKE EnGELSCHE GESCHIEDENIS. f$ yrm het gewaande huwelyk van Thaley met Fanny. De wanhopige Jacob rukt zich de haairen uit het hooft, fpreekt van Mylord Dirton te willen overhoop rieken; de Hofmeester brengt hem twee duizend Guiniss. Jacob werpt dezelven van zich af, met die levendige verontwaardiging, de vervoering van eene doodelyke bedroefde ziel; — El endige , dat uwe meester deszelfs verachtelyke rykdominen voor zich hoijde; hy heeft mynen kalen kop met hoon genoeg beladen; ik zie wel dat ik geen' anderen befcherraer, geen' anderen wreeker heb dan God; hem roep ik derhal ven aan; hy zal de guiten ftrafien. die myne Dochter bedrogen hebben. Acht myn Vriend , vervolgt hy, zich wendende tot den liefdadigen bedienden, die hem by de handen vatte en hem poogde ter neder te zetten, indien gy de Vrouw kende die men gehoont heeft!.... Ach, myn arme kinderen!...; Hoe zal ik krachts genoeg hebben om u aantekondigen... Ik voel dat de Dood hier op my wacht, myn lyk zal hier blyven, het zal getuigen van de Goddelyke wraak zyn; 't is die opperite richt$$> op welke de ^eringfte mensen zich kan b3r  ft F 1 N K Y» beroepen , en die hem deszeTs bylhr.d niet weigert. De wanhoop vervoerde dezen waardigen Vader; hy zeide, dat hy zich wüde gain ne. derwerpea aan de voeten des Konings, dat hy Mylzri Thal£Vzoj \zv,o'ztz, dit hy zich zou vervocfltii aan de kamer der Pairs. De bediende brengt hem allengskens tnt bedaaren, geeft hem te verttaan, dat ai dat gerucht, en zyn dood zelfs nergens tce kannen dienen: hy toonc hein hst gezach der grooten, en hoe zy altoos oDgeftraft de geri.-zsr. onda hunne voeten verbryzi ; z.z£~ .-- hem zï'.'.zï treeden van 't Ho¬ tel van Lerd Distox af te leiden en in een vertrek te brengen , door de Vrouw v*n dezen braavea bedienden zelve be wm l i: zy ontvangt Jacob met die menscUievendbeid, ^dke mee*t al gevonden word by hen, die de vermetele hoogmoed der grootheid en des lykdoms met den naam van gm>:nt Ueêem dor:: be~:=r; = zz ; er. tóe _e..\i*=.7-: ie vaHche en dorre befebaafdhejd der prachtige en ryk oritgedoschte grooten verre in warde  eene EnGELSCHE GESCHIEDENIS. Dé toeftand van Jacob is met geenpenne te hefchryven. Dikwyls riep hy uit: Ach! myne waarde Fanny, myne arme Dochter, waardig kind van myn hart, gy zyt dan onteerd, gy, die de eer boven het leven waardeerde !... 6! Waaröm heeft de verraderlyke Thaley u niet liever, in myne armen, hec hart afgeftoken! Hy fcheen vervolgens in zyne traanen , die telkens bitterer waren en in grooter overvloed iiroomden, te verflikken. De edelmoedige bediende, telkens fterker aangedaan , veinst niet wel te worden, en verzelt Jacob, die de edele ftoutheid had gehad aan Lord Dirton eenen brief te fchryven, opgevult met al het verhevene van detot wanhoop vervoerde deugd. Dat de Landman zich van zulk eenen ftyl bediende is niet te verwonderen; men herinnere zich , dat J ac o b niet ongeletterd was; daarenboven eene waarlyk deugdzame ziel ontwikkeld, verheft, veredelt en bedient zich van al haar vermogen, als zy zich in omftandigheden bevind,die haar fterk aandoen. Men heeft opgemerkt, dat de menfchen wonderen zyn van dapperheid, ftand vastigheid, welfpreekendheid, zoo rasch zy door heftige beweegingen van dè  6Ï natuur, de eenige bron van groote daden 5ü uitmuntende vermogens, geroert worden. Zie hier den brief van den zoo fterk aangedaans Crytaari. „ Éarbaar I ik fchryf ü ih den naam van i, den opperften meester des Menschdoms, 3, onzen eenigen richter. In myne laatfte „ leevens oogenblikken doet gy my fmaad en „ verachting ondergaan, gy hoont en be„ vïekt my. Ter vergeldinge van den ar„ beid eens ouden dienaars, die, tot prys „ van zyn edel zweet, een ftuk broods at, „ brengt gy de verwoesting in zyn hart en „ hefmet in zyn' boezem zelfs de eer van zyne i, Dochter Welk een' rekerfchap , ó „ wreedaart! zal de Hemel u niet afvorderen „ van de traanen, van de bloedige traanen, Si welke gy my doet Horten!... Uw verfoei- jelyke Keef.... dien dagvaard ik reeds it voor dentrcon van God, voor dien troon, „ by welken geene omkooping plaats heeft i „ hy zal ons wreeken, tfylori, hy zal cns „ wretken... Uw gewiste zal , ten eenige „ dage, de knagingen gevoelen van eene 20 „ verdoemlyke misdaad; maar dan zal 't geen „ tyd meer zyn; uwe treurige flachtofFer3 1f zih  bene Engelsche Geschiedenis. 5| ,, zullen dan alle reeds ten grave zyn gedaaJt; A uit dat graf zal myn Hem zich verheffen , M een ftem , die , eeuwig, ten Hemel zaï „ roepen . Gy hebt myne hooge jaaren ont-* i, eert, gy hebt met het Hof der fchande j, een' man, eene ganfche Familje bevlekt, ,i die u diende, die u beminde ,' die, onder 3, de fchaduw van uwe befcherminc?, op* sy wies! Gy hebt de zwakheiden de onfchuld „ verdrukt.... De Boere. bruiker met al des„ zelfs toebehooren, het welk aan my wierd „ toevertrouwt, geef ik aan u en aan uwen „ trouwloozen Neef weder over... Dat de „ Afgrond, dat de Hel zich opene om te „ verzwelgen, u en uws gelyken!... Wy „ zullen met cnze traanen eenen anderen „ grond gaan befproeijen , waar fmert en „ droefheid ons zullen vemsien en wy onza „ laatfle zuchten zullen uitboezemen.... „ Mocht myn brief, in uwe ziel, alle die „ fchichten te rug voeren, waarmede gy my „ vermoord,- een man, als ik, tot het ui„ terften gebracht, is boven alle vrees; gy „ mcogt den dood in onze hut zenden en 9, het einde ■ onzes levens verhaasten; deeze it misdaad moet noodwendig volgen op die s> welke gy jegens ons begaan hebt, doch zf  6| h zal voorzeker zoo verfcbrikkelyk nietzyij, en dit 's alles wat Jacob verlangt aan u ,, verfchuhiigt tc zyn. De bedrukte Vader vertrekt uit Londen en bcezemt de fterkite vervloekingen tegen die ftad uit; naar maate hy zyn huis nadert, vermeerdert zyne wanhoop; naauwlyks heeft hy het in 't oog, of hy roept al klagende uit: zie daar de hut, het verb'yf myner armoede! Aldaar brecht ik rr.yre rampzalige Dochter op in onfchuld en in deugd; zie daar de wieg, welke voor ons de bion is geweest van eene eeuwigduurende vsrneederirg!... Waar, hoe zal ik voor 't Huisgezin verfchynen! hoe zal ik her niet or.fte'len en beroeren! Kon ik ooit gedacht hebben, dat deze fchande voor myne hóogen jsaren befpaart ware? De bediende, die hem getrouw tot leidsmsn was bygebleven , onderfieund hem. J acob nsdeid al fieeperc'e de Ecerdery: zyne Vrouw en Dochter treden hem te gemoet; F a n k y kon naauw'yks gaan, zy was by de dood af; zy doet tcchthans eene nieuwe porTg om haaien Vader te omarmen ; wel nu, Vader Hef, zegt ze? Jacob diukt hasr met  iene Engelsche Geschiedenis; Cs eene rilling aan zyn hart; Fanny maakt uit deeze ontroering alles op. ft ben de Vrouw niet van Mylord Thaley?..., Jacob zwygt. Niets blyft my over dan te ilerven. Zy gaan tóten. Jacob verhaalt haar, met traanen en zuchten, de barbaarfche wyze, op welke hy van Mylord Dirton ontvangen was geworden: maar toen hy aan het verfoeilyk verraad van Thaley, aan het gewaande huwelyk kwam, riep zyne Dochter met een' gil uit : op deeze wyze ben ik bedrogen geworden! Ik ben zyne Vrouw niet!... Naauwlyks heeft zy deeze woorden geuit, of zy valt ter aarde neder, als van den biixem gefljgen.... De medoogende ziel, door Jacob te Londen getroffen , word, door dit nieuw tooneel, andermaal verfcheurd. Fanny word weder te bedde gebracht, uit het welk zy Hechts was opgeftaan , om haaren Vader te ge.noet te kruipen." Jaob bedekt haar mst kusfcheu en traanen. Fanny komt weder tot haar zelve. — 't Is Mylord Thaley, die my bedriegt en verraad! Myn God! had ik zulke rampen kunnen verwachten. Fanmy, de rampzalige Fanny verryst  f55 Fanny, als uit de handen des doods; eene mezr darr bovengewoone kracht fchynt haar te bezie * len; men zou gezegthebben, datzy dooreen wonderwerk een ander hart ontvangen had i zy leunt op 's Vaders arm. Alle haare treurige trekken worden in moed verandert: zy fchynt haare traanen te beveelen niet meer te vlieten Kom , Vader , zegt die verheve Dochter, laten wy zelfs den naam vergeeten van den guit, die meende my te ontëeren, myn eer is noch in haar geheel in myn hart geplaatn.... 't Is Thaley, dat monteur, het welk de zyne verbeurt heeft; van de geheiligfte banden heeft hy misbruik gemaakt; hy heeft my bedrogen ; doch hy heeft my de onfchuld der ziele niet benomen. Zou ik misdadig zyn in uwe oogen, in de oogen van God? Vaderlief! Ik zou zoo gemaklyk kunren iterven: wat toch is 'er voor my in 't leven te hopen ? Maar ik wil uwe troost zyn, uw fteun, gy en myne Moeder zult alles Voor my weezen. Laten wy dezen misdadigen grond verlaten. Laten wy ons begeeven.... Waar Mylord Thaley.... waar zyne beeldtenis my niet zal volgen.... Hier, fchooten haar de traanen inde oogen. Ach, dat deeze naam niet genoemd worde! dat vy den  eene engelsche geschiedenis. 6*7* denzelven vergeeten, voor'eeuwig vergeeten en voor altoos uit ons hart bannen! Myn lieve Vader, ik ben bereid den moeüykften arbeid, het geringfte werk, ja alles te doen, mits ik u maar benoude.... mits gy uwe Fanny beminne,... die niet misdadig is... Op deeze woorden , verrieden nieuwe op. wellende traanen nogmaai haare ftandvastie.' heid. 5 Eindelyk verliet dit befch rei jen s waardig Huisgezin dit noodlottig verblyf; Fanny echter, zag in 't heen gaan achter zich om, zy wendde de oogen naar die plaats, als of ay 'er het gevoeligfte gedeelte, de gloeijendfte vonk van haare ziel achterliet. Onder deeze zoort van heldenmoed verloor de liefde niets van haare kracht; de zoo kloekmoedige Fanny weende misfehien te meer in 't heimelyke, de braaffte zielen zyn altoos da buigzaam/te flaven der groote hartstochten. Deeze rampzaligen namen hun intrek by hunnen bloedverwant den Predikant, onder wiens opzicht Fanny was opgetrokken. De bediende van Lord Dirton keerde naar Lm. eb,xik ken myn' plicht, en eerlang zal het san u (taan te oordeefen, of het my voegde over de eer te fpreeken. Hy vertrekt met zynen Vriend Tho ward, die deeze drift noch fterker aanblaast. Zy doen nafporingen. Reeds vroeg des anderen daags morgens begeeft Thaley zich naar het Huis, waar de onbekende eene zeer geringe kamer betrok; hy tikt aan de deur , de onbekende , die geen' bediende had , opend en zegt , zoo vroeg verwachtte ik u niet Mylord, duld dat ik my weder te bedde begeeve! Gy verwachtte my toch? Gewis. 't Is my ten minflen lief, dat gy zoo wel van my dacht; maar zeg me, myn Heer, wie zyt ge? •— Wie ik ben? een mensch. , Welke zyn uwe tyteh? Myn hart, de liefde, en de waarheid. — Gy weet wie ik ben ? Men heet u Lord, en ik geloof dat gy het zyt. gy gelykt tamefyk wel naar de lieden van uwe zoort; maar ik moet 'er nogmaal by zeggen, dat noch gy noch zy ooit van de eer fpreeken. .— Gy hoont my ? Doch ik vieije my, dat gy my 'er reden van zult geven; wie gy ook zyn moogt, ik wil myne krachten tegen u beproeven. — Gy rekendt u zelf dan E 4 waar-  li F a N N Ti waardig my het leven te benemen , of het zelve te verliezen onvoorzichtig jongman. Die gemeenzaame taal maakt den hoon des te grooter. Wat is een gemeenzame taal ? Verbeeld gy u niet dat ik u eerbied fchuldig ben ? Dat zal ik u toonen. — Zoudt gy zulks doen, met my het hart te doorboortn ? gy veronderftelt dat het lot u zal bc§unitigen ; indien het indedaad zich voor u ^trklaare, en indien my noch kracht overblyve om my uittedrukken, verwacht dan van my geen eerbied, maar veel eer verach. üng, en misfchien medelyden. Verachting? üw medelyden? vermeetelen , 't fa aanftonds 't bedde uit , 't verfchil moet beflist worden door het fchielyk uiteinde van een van ons beiden: met welk eene vermetelheid durft die fchaamte'ooze my behande- ]en i ik ben geen fchaamtelooze, ik zal opftaan. De onbekende fpringt het bedde uit , kleed zich met zeer veel bedaardheid, terwyl Lord Thaley met rasfe fchreeden het vertrek op en neder wandelt, woedende van gramfchap. Kom, zegt hy, achter Hydepark, en aldaar zal ik U toonen wat een man van myn rang is, dien men hoont. — Een man van uw' rang moet boven anderen trach-  EENE EnGÊLSCHE geschiedenis. J$ trachten uit te munten door braafheid en deugd, zonder die beide tytels is hy verre beneden het geringfte gemeen, zelfs mag hy, ais 't gemeen zynen plicht betracht, 'er niet eens by vergeleken worden. Thaley tril. de van gramfchap. Naauwlyks zyn ze ter beftemder pfaatze, of de Lord trekt den degen , en dringt byzyn party aan otn zulks mede te doen. £en oogenblik als 't u believe ; ik vecht tegen myn' zin. Deeze bekentenis zal u, denkelyk, zonderling voorkomen; gy zult my aanzien voor een'lafaart, vooreen' bloodaart; ik ben noch 't een noch 't ander; als gy mynen naar» hoort zult gy my recht doen. Het tweege* vecht is eene fchandelyke daad, ftrydig met Goddelyke en menfchelyke wetten; 't is een volflagen moord; maar ik zal aan uw ver!an« gen voldoen, ik zal de eer hebben, wyl gy 'er op aandringt, myn leven aan het uwe te wagen: ik verzoek Hechts eene zaak. - , Welke is die? ~* Waar over vechten wy? Ik heb u ten hoogften beledigt, om dat ik zeide, dat gy de eer niet kende: maar, ei. lieve! Eer we malkanderen aantasten, zoo zegt me, wat gy door 't woord eer verftaat, E 5 en  *4 F A W N Y, en bedzzt inmiddels. —— De man raaskalt ge* loof ik. — Neen, ik raaskal niet: wat is de eer vnag ik? antwoord my ? Welk een denkbeeld hebt zy 'er van gevormt? Mylord Thaley bleef niet in gebreeken , voor den dag te komen met alle de zoo bekende en zoo weinig voldoende bepalingen en omfchryvingen. — Hebt gy uitgefprooken , Mylord? — Ik heb. —— Gy hebt maar weinig kundig-, heid van het voorflel, maar misfchien zyn de voornaamfte hoofdzaken u omflipt: zou de eer ook niet beftaan in zyn woord geftand te doen? Ongetwyvelt.—■— Diende ons woord derhalven niet boven alles geheiligt te zyn , wanneer men het gegeeven heeft aan een zwak en weerloos Schepzel ? Is 't niet eene zeer laage lafhartigheid, door listen en laagen en ten kosten der waarheid de onfchuld te misleiden en te verraaden f Zoudt gy te boek willen Haan voor eenen valfchen handteekenaar ? Op die woorden toonde Mylord eene zichtbaare verontwaardiging. ■ Een valsch handteekenaar! — Ja , zelfs hebt gy u bezoedelt met eene daad, die twintig malen erger en fchandelyker is. Lord Thaley llaat de hand aan den degen.— Luister naar my, en ais gy my zult hebben hoo-  Eene Enselsche Geschiedenis/ hooren uitfpreeken, dan" zullen wy vechten. Al had ik honderd levens en dat ik ze alle door uwen degen Hond te verliezen, zoudt gy 'er niet te minder misdaad tg om zyn. Gy zoudt geene valfche handteekening maaken ! — En wat hebt gy gedaan, B irbaar', toen gy de natuur, de liefde en de eerlykheid verkrachtte. Toen gy op den aandrang van uwe lafhartige medeplichtigen , onder den fchyn van den geheiligften en dierbaarden eed , een rampzalig Schepzel ontêerde, een onnoozel en onfchuldig meisje misleide, die op de gelofte, door u voor 't Autaar gedaan, u in haare reine armen ontving ? Wat hebt gy gedaan , toen gy een jong hart bedierf, dat vol was van eene teedere en zuivere liefde, en het zelve wanhoopig en tot ter dood toe ongélukkig maakte? Toen gy eene eeuwigefchande bragt over eenen ftervenden Grysaart en over ongelukkigen, die het zich een' eerrekendj in uwen dienst te zyn, die meenden dat ze in uwen boezem veilig waren, die hun verblyf op uw goed eene heilige fchuijplaats achtten , die gy had behooren te verdeedigen, toen gy hen tot flachtoffers maakte?... Gy verftaat my; de natuur, de liefde, de verraaien onfchuld , uw hart, ja uw hart zelf, indien gy tot  70 F a n n y, tot binnen in uw hart durft gaan, alles verheft zich tegen u. Alles befchuldigt, alles veroordeelt u Gy ontroert ?... Ach! roept Mylord Thaley al weenende uit, ja ik heb de eer te kort gedaan, ik heb niet volgens de eer gehandelt, zie hier wat ze my beveelt te doen, (hy werpt zyn degen wech ) omhels my edelmoedige onbekende, gy verlicht my , gy brengt my tot myzeiven weder; (hy vliegt in de armen van den onbekenden) Ach! zeg my, zeg my wat 'er van Fangeworden zy? Ja, ik ben een rampzalige , de verfoeilykfte aller misdadi- gen. Zie daar de eer Mylord, zy keert in uwe ziel te rug; ik erken thans den Lord, den braven man. Fanny leeft met haare Famüje in droefms en in ellende; zy hebben zich begeeven by eenen bloedverwant, die hen in hunnen treurigen toeftand onderfteund, terwyl de ongelukkige Fanny u sltoos blyft l:;:h='Zy beirind my, zegt Thaley, al weenende; zy bemind my!... Ach! myn Heer, ik moet haar zien , ik wil my aan haare voeten cederwerpen, heb de goedheid en breng my waar zy is. Sir T a o w a e d , die zynen Vriend van ver-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 77 verre gevolgt was, kwam juist op 't pas; hy vond hem in traanen als verfmeltende... Tréé toe, Tho ward, zeide hem Thaley, kom en geniet met my de zegepraal van eene aandoen/yke ziel: ja, ik erken my fchuldig, en myn Heer, (' öp den vreemdeling wyzende) had groot gelyk, toenhy my verweet, dat ik niet gefchiktwas om over de eer te fpreeken, hy heeft rnyde oogen geöpent, myn Vriend, en ik vlieg heen om voor myne misdaaden vergoeding te doen. Thaley verhaalt daar op alles, wat tusfchen hem en den onbekenden was voorgevallen; Tho ward Huift op, befchuldigt Thaley van lafhartigheid en valt met den degen in de hand op den braven man aan, die hem tot de deugd had te rug gebragtj de onbekende gebruikt de lterkile drangredenen , om de woede van Thoward te (lillen; eindelyk , gedwongen het voor hem op te geeven, roept hy uit: rampzalige T h 0ward, gy zyt het, die den braven Tha. ley bedorven hebt; gy dwingt my , my met eene misdaad te bezoedelen , met myn leven aan u te wagen of u het uwe te beneemen; myne redenen , myne traanen , ik fchaara my die traanen niet, niets vermag itts by u. Zyt derhalven geftraft, of laat myn dood  78 Fanny, dood uwe woede boeten, of u tot berouw doen komen. Thaley wil hen fcheiden; Tho. Ward luistert naar niets, hy vecht, de on. bekende ontwapend hem, geeft hem zyn degen weder, en zegt: leef cm berouw te hebben en deugdzaam te worden. Thaley doed nieuwe pogingen om zynen vriend ter nedertezetten; Thowakd valt inet meerder woede op zynen edelmcedigén tegenltieeveraan, ontvangt eene doodelyke wond van hem, en valt op den grond neder; terftond vat de onbekende hem in zyne armen op, door Thaley geholpen, die zynen Vriend met traanen befproeide ; de overwinnaar is met de levendigfte droefheid aangedaan ; moest ik, roept hy al zuchtende uit, my aan eene dergelyke misdaad fchuldig maken, moest ik menfchenblced vergieten, en myn' evenmensen vernielen! Ach, Mylord, zegt hy tot Thaley, ik deel in uwe wanhoop. Sir Tho. ward heeft my gedwongen, my met deeze euveldaad te bezoedelen , ach had ik hem liever my het harte laaien doorhooren: neen! ik zal dat ongeluk niet overleeven. Op de aankomst der bedienden van Thaley, word het lyk van Tho ward weg-.  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 79 gédraagen, terwyï Mylord en da onbekende, beiden door bitter verdriet gekneld, te zamen in een zelfde rycuig naar Londen te rug keeren. Eenige Koeren, die aanfehouwers van het twee gevecht waren geweest, getuigden voor den Rechter ten voordeele van den Vreemdeling. Thaley, van de eerde fmerteiyke aandoeningen eenigzins tot zich. zeiven gekomen, vernam eindeiyk, dat hy, die Sir Tho ward had ter neder ceftoo'. ten, een Officier van aanzien was, bekend door zyne waare verdiende en dapperheid; hy had den dienst verlaaten, om in ftilte het leven van een waaren Wysgeer te leiden, dat is te zeggen van een mensch, de lïeun en flut van de eer en menschlykheid, het grootfte gedeelte zyner goederen befteedde hy ter onderfteuninge der armen; hy fchuwde allen luister en vergenoegde zich met zyne deugd; hy was bekend by den naam van Sir Windham. Thaley vliegt naar de woning van dien Heer: naauwlyks heeft Wind ham hem befpeurd, of hy zegt tot hem: Ach» Mylord, welhaast zal ik myn rampzalig flachtl offer ten graave volgen; dit denkbeeld blyft my geftadig by: ik een mensch het leeven te tenesmenl ik behoorde moeds genoeg gehad te  Sa Fanny, te hebben, een 200 verfoeilyk gevegt te weigeren: dwaas en ongeluknig vooroordeel, zult gy a'toos de dwingelanden der reden zyn !... Word bet Vaderland op deeze wyze gedient.... Hoe na grtn.t de deugd aan de misdaad 1 Eene naare droefgeestigheid overweldigde de ziel van doezen braaven man. Thaley, die het lot zyns Vriends betreurde, was verplicht toe te Hemmen dat hy fchuldig was, dat hy Sir Windhasi ge 1 wongen had tot zulke uiterftens te komen; noch minder ontveinsde hy voor zichzelven, dat Sir Thoward de oorzaak was van alle zyne lichtmisferyen en dwaaze flappen; dat hy door hem tot het fchandelykst verraad wa? overgehaalt, dat hy hem flappen had doen begaan, die een' eeuwige vlek op zyn leven leidden, in één woord , dat Thoward de oorzaak van 't ganfche onheil van Fanny was. By deeze herinnering nam hy minder aandeel in 'ttot van zyn'gedooden Vriend, wiens gedachtenis we! rasch uit zyn geheugen gewischt werd. Sir Wisdhau onderrichtte Mylord van de  wreede behandelingen van Lori D i rt o &V ten aanzien van den rampzaligen Jacob. Welkeen tafereel voor Thaley! zyne ziel had haare eerde zuiverheid , haar voorige aandoenlykheid wedergekreegen : Sir Windham was een foort van Hemelsch wezen , dat hem uit het ilyk der aarde kwam opbeuren cn hem redde van'de verpestende ondeugd, waar meede Tho ward hem befmet had. Thaley haakte enkel naar 't oogenblik, waar in hy Fanny zal weder bekomen; de eenige Vrouw, die in het binnenfle zyns hart geheerscht had. Sir Windham onderhield den Lord met byzonderheeden , ivelke grootelyks het ongeduld van Thaley vermeerderen, om Fanny weder te zien. Die achtenswaardige man was toevallig, op een tochtje door de verschillende Provintien van Engeland, ten huize gekomen van den Predikant, by wien Fanny met haare Familje de wyk had g&w noomen. Uit hunnen eigen mond had hy de" rampen verdaan, die hen bejegend waren* en het verraderlyk gedrag van Mylord Thaley. Sir Windham fchikt zich met vermaak n§ar 't ongeduld en hst verlangen van S Tha  Thaley, beicbn hegeeven zy zich op weg naar 't Dorp, waar de Prcd ikant woonde. Thaley hield zjch alreeds onder weg beezig met htt geluk, dat hy ftond te fmaaken in vergoeding te doen voor zyne onrechtvaardige handelwyze; Wf konen eindclyk aan. Door welken fljg word Mylord getroffen! Zy vinden den Predikant overleeden , zonder dat men hen wist aan te duiden , werwaards Jacob zich met vrouw en kinderen had heen begeeven , die men hen zeide dat denkeïyk de uittérfte armoede leeden... En dat 's myn werk, nep Mylord Thaley uit! Ik ben de oorzaak, dat deeze ongelukkigen misfchien niet meer in leeven zyn! Ik ben dan de moordenaar van de aanbirtdelykfte Vrouw!.. Laacen wy niet verder voortreizen , myn edelmoedige Vriend , ik wil hier fterven, hier ter plaatze, waar Fanny ongetwyffelt traanen geftort en my befchuldid zal hebben... Neen, engelachtig Schepzel, na alle myne euveldaaden bet* gy my niet kunsten beminnen ; in myne eigene oogen ben ik een haa» teiyk rnoniter. Laaien wy gaan, Mylord, hernam Sir W i N D-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 83 Windham, wy moeten het by deeze ge« ringe nafpooringen niet laaten b'yven; waarom zouden wy den Hemel mistrouwen? Hy heeft u de oogen geopend, wy moogen gelooven, dat hy ons verder ten gidze zal ftrek-» ken, en Fanny in uwe armen weder overleveren , ten einde gy aan haar al het onge. lyk vergoede, waar aan gy u jegens haar en haare Ouders hebt fchuldig gemaakt: de deugd vind haare belooning zelfs op de aarde. Op deeze wyze wakkerde hy den moed en hoop aan van Mylord. Zy vervolgen den weg en doen overal nafpooringen. Win d h a m zelf begon te wanhoopen aan den goeden uitflag van hunne reize. Mylord was ten uiterften neêrflachtig; zy waren te paard en hadden geene bedienden by zich. Sir Windham ontmoette een Baron van zyne kennis, met wien hy eenige oogen^ blikken bleef f^re^ken; Thaley reed altoos voort. Op eenige treeden van den weg af, zag hy een kind dat bitterlyk weende : dit onnoozel wigt fcheen niet boven de zes óf zeeven jaaren oud: het was in deszelfs uit* terlyk armoedigen ftaac zindelyk gekleed, waar door het zyn aandacht trok: deszelfs £ 3 tra**  841 Fanny» traanen , benevens eene natuurlyke bevallig» heid, beweegd. n eensklaps her hjrt van My* lord: hy ziet het kind met oplettend ie: 1 aan, en kan 'er zyne oogen net van afhouden; — Wat deert u, heve jongen, waarom zyt gy dus bedroeft? —— Helaas! myn Heer, myn lieve Moeder heeft ?ny gezegt dat ze met lang me; r zou ieeven, zy kustte my en was zeer bedroefd; ach Moeder is zoo ongeluk* ki;, wy hebben haa:-t geen brood m:er.... Zy lyd zoo veel en Grootvader ligt ziek te bedde. ^ Onder dit beweeglyk gefprek ftortte het kind een vloed van traanen) Arm Schepzel! en waar is uw Vader. Vriendje? ... Ah myn Heer! dien heb ik nooit gezien: alles wat ik van hem weet is; dat hy al ons onheil heeft gebrouwen; Moeder fpreekt 'er alle daagen van , zy zegt dat zy hem lief heeft, en tot het einde haares levens hem zal bly- ven lief hebben al hoewel hy haar vry wat verdriet heeft veroorzaakt ... en ale da» gen dost zy my God voor hem bidden: myn Vader doet wel flecht, vervolgde het kind al weenende. Mylord, ten uitterften ontroerd, ftygt van 't paard en loopt naar 't kind, het welk in He-  sene Enöelsche Geschiedenis. ffcede van te vluchten, hem de handen toe* reikt. Omhels my , kleenen Engel: wat zyt gy een lieve jongen! en wie toch. zyn uwe Ouders? Zy bouwen het Lsnd. —• Uw Moeder ook? Zy werkt het meeste, myn Heer, a! hoewel ze niet vee< krachten heeft: ook past ze myn Grootvader op: ik wensch dat ik groot waare, om haar te helpen: ze is een zoo goede Moe der! '■ En waar is uwe wooning , lief kind? Ginder, myn Heer: hv wyst op eene ellendige hut Z >udt ge my by uwe Moeder wel wil'en brengen ? -. 6 Ze zou my hekyven : Moeder ziet geen mensch. (Mylord omhelst her kind nogmaals ï Vreest niets , ik zai naar -net u bevreedigen. Het kind ftaac te ftamelrn, bly r hem aankyken en reikt hem de hand. Mylord neemt de hand van den jongen in de eene hand en hoiïd met de andere den tengel van 't paard ,* Sir Windham volgt hem van verre. Mylord naderd, hy ziet eene ellendige met flroo bedekte hut, omringt van eene laage hegge,- en eene vrouwe, die op eenigen afftand van de hut, gezeten was aan den kant F 3 van  15 Fanny» van een greb, met een houweel in de hand, geheel afgemat van vermoeidheid en zeer neerslachtig. Het kind loopt vooruit: —- Moeder Uef! wil toch niet kyvën- hier is een Ke~r, die u volftrekt wilde zien Zy flaat de oogen op; Thaley valt aan haare voeten , en roept uit: myne waarde F a n n y. ... Hoe! Mylord Thaley! zegt Fanny op haar beurt, want zy was het indedaad zelve. Zy raakt terftond buiten kennis; haar kind werpt zich in haare armen; op hetzelve oogenbiik treed Sir Windham binnen. Thaley komt het eerfte by: — Myne waarde Fanny zyt gy het Ach! myn Vriend, ik heb de meestres van myn hart wedergevonden : gy zyt het , Goddelyke Vrouw !,.. ik lig aan uwe Voeten.... open de oogen, zie uwen Minnaar, uwen Echtgenoot aan, die van berouw fterft: myne waarde Fanny, in welk eenen beklaaglyken ftaat heb ik u gedompeld!... Thaley lag op zyne kniën aan haare voeten, drukte die aan zyn mond, bevochtigde die met zyne traanen. Fanny komt haare bezwyming weder tot haar zelve. Zy kat hsar hoofd zakken op den boezem van  EEffS ESCEtSCHE GESCHIEDENIS. §f M\lord: Zyt gy 't , Mylord Tha- Li y? Ja, aanbiddelyke Fanny, 't is uw Echtgenoot, die wars van alle zyne dwaa.'heeden en buitenfpoorigheeden tot de deugd in uwen armen wederkeert, die u op nieuw zyne liefde aanbied, zyn hart aan uwe voeten wederbrengt, die van verlangen blaakt om u voor alles vergoeding te doen, en u volkomen gelukkig te maaken. — Mylord! hebt gy uwen Zoon omhelst? Kom jongen lief, omhels uwen Vader.... Myn Zoon! o Kemel, myn Zoon!... Hier flikte Mylord byna in zyne traanen , beurtelings liefkoosde hy Fanny en het kind; hydrukte ze beiden aan zyn hart Ja , Mylord, vervolgde Fanny, uw Zoon is de vrucht onzer rampzalige liefde; ik heb hem opgebracht om u te beminnen, om my te overleeven, om u van zyne ongelukkige Moeder te fpreeken: want eenige dagen Jaater, zoudt ge my nooit hebben wedergezien; ik zou in 't graf geweest zyn Ik zou hem een brief voor u ter hand hebben gefield, ook vleide ik my ... Zy kon niet voort fpreeken, de traanen braaken haare woorden af en Mylord vatte haar weder in zyne armen Ach! fpreek my niet meer van myn wangedrag, ïk F 4 word  IS F a s? n y> word 'er aï te fterk voor geftraft, ifc voeï 'ei de fmert van in 't binnenfte van myn Ziel! Hoe! ik heb tot zulk eenen hoogen graad d© bekoorlykfte, de eerbied wnardigfte, de aan* biddelykfte Vrouw ongelukkig kunnen maken l Myne waarde Zielsbeminde, konde ik door overmaat van liefde en door braave, vrooms daaden u myne barbaarsheid, myn verraad, myn verachteiyk verraad doen vergeeten?... Hy hield zyne handen voor zyn aangezicht er* weende, ik zal my niet ontichuldigen met te zeggen, dat ïhoward my tot alle di© flechtheeden, tot alle die buitenfpoorigheden gedreeven heeft, dat hy my heeft wechgelleept en verleidt; neen, ik wil my zoo mis-* daadigvoor u vertoonen, als ik waarlyk ben, ten einde alles aan uwe edelmoedigheid, aan uwe teedere liefde verfchuldigt te zyn: vergeef my, vergeef eenen man, die het zich tog ©ene eer za! reekenen den naam van uw Echtgenoot te draagen, en Vader te zyn van dit beminlyk kind; ( hy drukt het kind aan zyn hart,) en waar is uw Vader, myn Vader? Laat ik hem zien! <—- Hy ligt te bedde, waar hy meer van verdriet, dan van armoede ligt te kwynen en te fterven. — Armoede, $ch! Hemel!... Myn hart gaat my begee* ven. • j «  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. %$ ven.... Ach, achtbaare Windham, hoe misdaadig ben ik! Hoe! Fanny, gy lieden zyt arm en ik ben het, die u tot dat uiterften gebracht heb !.... Maar wat zie ik daar ? -—» £rood, waarmeede wy ons rampzalig leeven onderhouden.... Brood, doorweekt van onze traanen. ('t Was een ftuk grof en zwart brood.) Op dat gezicht meende Thaley te bezwyken; hy hief zyne handen ten Hemel en flikte byna in zyne traanen» Hoe, waardig en hemelsch Schepzel, was dat uw voedzel! terwyl ik... Hemel! Hemel! ik zal 'tbeflerven, ik ben my zelf een afgryzen geworden, ik kan niet langer leeven. . Ach Mylord, hoe aangenaam moet uw berouw voor Fanny zyn; leef om van haar aangebeeden te worden, zy heeft u a\-. toos bemind, en... hoe kon zy u haaten ï (Zy reikt hem haare armen toe,) —— Ja, gy zult myne Vrouw , myne heerfcheresfe zyn. Londen heeft myne dwaasheeden, myne buitenfpoorigheeden gezien; het zal getuigen zyn van de- boete , van de vergoeding, die ik 'er voor doen zal. Ik kan dezelve niet opentlyk genoeg doen: ja, gy zult de Vrouw v?n myn hart zyn j (hy drukt haar in zyne F 5 aï-  90 armen;) kom, Iaat ik my aan de voeten van uwen Vader gaan neder werpen. Fanny fmeekt hen hamen Vader te mogen voorb.ve d.-n; zy vreesde, dat de onverwachte en fchjelyke tegenwoordigheid van Mylord, eene te fterke en v >or den ouden en kwynenden Grysiart nadelige aandoening mogt verwekken; zy kon geene woorden ge» noegvinden, on hiare erkentenis te betuigen aan Sir Windha m. Mylord had haar ih weinige woorden verhaalt alles, wat die waardige Vrien 1 verricht had , om hem wederom op *t pad van eer en deugd te brengen. F a n 81 v'.iegt naar haaren Vader. — ■ . Schep moed, lieve Vader; ik breng u goed nieuws.... — Zou Mylord Thaley...—. Hy is hier; hy erkent zyne misftappen, en... • — Zou hy uw man zyn!... Myne Dochter!... Zou ik, voor ik fterve , die troost fmaaken?... Ja, eerwaarde Jacob, roept Mylord uit, zich in de armen van den Grysaart nederwerpende , gy hebt den man van uwe Dochter wedergevonden , ik ben uw Zoon , die in uwen boezem zyne Fortuin komt befchreijen, en die zyn leven zou opofferen, om  eeNs Engelschs Geschiedenis. 91 om dezelve te herftellen. Jacob was op het fterkst getroffen en kon in zyne ontroering niets anders zeggen , dan , ach Mylord!., De traanen ontrollen zyne oogen , hy wil zich opheffen en flamerd eenige wootden van eerbied... Blyf zitten, waarde Vader, zegt Thaley, 't is myn plicht u eer te bewyzen; ik heb u beleedigt, ik heb de deugd verraaden, de eer , da liefde , alles , tot Fanny zelve, verzaakt; ik kom voldoening voor alles geeven, ik kom vergiffenis vraagen aan u , aan uwe waarde Dochter, aan de menfchelykheid , die ik in den braaven Jacob gehoont heb. Ja, gy zult myn Vader zyn, uwe Dochter zil myne Gade en de eenigfte meestresfe van myn hm zyn. Hy vraagt Fanny naar haare Moeder? Helaas! hervat de oude Man, zy is niet meer,... zy beminde haar zon flerk. Ach, ik ver- fta u , die flag trefc my gevoelig ! Schuldige en ongelukkige Thaley kundt gy zoo veele misdaaden boeten ! ó! Myn Vader \... Ach l Fanny !... 't Ts niet mogelyk zich eenige verbeelding van dit tafereel te maaken; gevoelige zielen al-  §£ Fanny, alleen , kunnen 'er zich eenig bezef vm vormen. De tyd om te middagmaalen was daar, als toen gevoelde Thaley al het fmertelyke van de ellen :en deezcr ongelukRigen ; om hunne behoefte te voldoen , was 'er naauwlyks genoeg van dat groo 'e en zwart brood, op het aanzien van 't welk My/crd, met fchrik en fmert eenige treeden te rug fprong. De ftervende Jacob was noch een ander tafereel j het welk de overhardfte harten zou hebben moeten ontroeren. Ieder voorwerp het welk in deeze doodf. he plaats onder het oog kwam van Thaley, was een doodelyke fchicht , die hem trof; maar als hy zyn gezicht floeg op de Vrouw, die hy als aanbad, zag hy de armoede en het lyden zelf op haar bleek en ontdaan gelaat levendig afgebeeldt, haare armen, die hy met zoo veel tederheid p'eeg te ftreelen , waren tot op het been als uitgeklooven en vermagert Hy wierd verfcheurd door de wroegingen en h .rt i~- 'z.t: van by . ez ze Czrl = :z . vr-zs zz::z z.:'z zzz'.: zr. zi;zz:i_z.d-;g :eze-=e:ez zerz;.z zzd:, e.z -,?.iz; z::: z =: ü:: vi.:.z: t:;; izzv;:i.- ': = :.::: ziier:;:-:_:ziz ..;•*;: üzt;.:.ï :e : = .::.=- , dzn. ce zzzeze :e zf:z ' zz. z-..z :-.d:::= gsr. z: :.z zmz, Etz.ztz rrd zi de zeh-zz-rie vzz d.: k.'zci d: ... Ci'^iz vj:z:.j-:, ca dz: zy s-£2  eens Engelsche Geschiedenis* 103 een * Proces verlooren hadt tegen een' zyner Boeren, wien hy met ftokflaagen hadt afgerost. De wanorder, welke hy zyn geheele let ven lang in zyne zaaken hadt gehadt, nam de overhand na zyn' dood, en daar fchoot, na dat de boedel gered was, weinig anders voor zyne Weduwe over , dan de flreelende hoop van haare traanen welhaast te zullen droogen , in de armen van een' anderen Echtgenoot, waardig om het verlies te vervullen, dat zy geleeden hadt. De Heer Boncoeur, een ryk Koopman te Londen, boodt zich daar toe aan. Hy had kennis gemaakt met den Heer Forlis, die 't een en ander van hem gekocht had; ds fchoonheid3 de wysheid , de zedigheid en ingetoogenheid der jonge Weduwe waren hem fterk aangepreezen. Hy verzocht haar te moogen zien, en welhaast hadt hy het ge» noegen van de toeftemming der Familje te verwerven, om met haar te trouwen. Een Zoon was weder eerlang de vrucht dier ver* bintenis, met dit verfchü evenwel, dat deeze op den gewoonen tyd kwam , en toonde, dat de misgreep, in de komst van den eerüen , op rekening . van de Natuur gefteld G 4 moet  i©4 de Huichelaars, moet worden, die zom'yds in den blinde te werk gaat in haare gewichugfte verrichtingen. De Heer Bowcoeur hadt onderwylgoede zaaken, zoo als men 't uitdrukt; hy gaf zich veel werk, won veel geld, en ttierf, laatende den Heer Forlis, in wien hy een blind vertrouwen ftelde, de voogdy en de opvoeding van zyn' Zoon, g'-lyk ook die van den jongen Cl i mal, welken hy, deszelfs moeder trouwende, na zich hadt genoomen. De dervende V?der ftelde aan den Voogd der beide kinderen een beflooten Testamert ter handen, 't welk niet geopend mogt worden, voor de meerderjaarigheid van zyn' Zoon. Mevrouw Boncoeur, nu ryk gewerden zynde, volgde den wyzen raad van den vroorKen Forlis, en befloot niet weder te trouwen; zy huurde een huis digt by het zyne, en fcheen, geduurende haar' Weduwlyken ftaat, geene andere zorg, dan die van de opvoeding haarer kinderen te hebben, fchikkende zich altoos naar het goedvinden van derzelver eerwaardigen Voogd, en ont-, wykende de kwaadfpreekende waereld ; dié waerelcL, welke zy met reede haatede , de- wyj  BENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. lof wyl dezelve te veel acht op haare gangen floeg. Forlis had eene zeer byzondere genegen" heid voor den jongen Climal, en hy haatede in tegendeel, maar heimelyk en zonder het te toonen , den kleinen Boncoeur. Hy on dekte in den eerden, met het grootfte genoegen , eene geaartheid , die h-m juist gefchikt maakte, om hem in 't vervolg vol* komen te gelyken; dat is te zeggen, dat hy in dezelfde maate dien geest van konftenary, geveinsdheid, en Lhynhe ligheid bezat, welke zoo noodig zyn om een man van eer en deugd^ te venoonen, als men verre af is van het te zyn. Hy ging eerst in zyn veertiende jaar, en wist reeds heilige zuchten uitteboe. zemen, Godvruchtige uitroepingen te doen, zyne oogen te draaijen, de heerfchende boosheid te bejammeren , langegebeeden al teemende op te zeggen, en te liegen met eene behendigheid , daar de bekwaamde lieden zich in bedriegen zouden. Op zyn zestiende jaar was hy reeds boven zyn model gevorderd; hy wist toen eene fchynheilige houding in alle zyne beweegingen te vertoonen ; meester ever zyne wezens-trekken, nam hy toen al G 5 een  io6 be Huichelaars, een vonrkoomen van wysheid aan , die leerzaame jongeling werdt, met één woord, onder her geleide van zulk een' Voogd, eerlang een vr.lflaagen Tartuffe Hy leerde geftadlg alle deugden in den mond te hebben, om geene te betrachten, en den Godsdienst onophoudelyk voor te wenden , om fleeds zyn belang te volgen. Door dit knnftig gelrag, door inzonder* heid nooit zichzeiven in 't byzyn van anderen te ontflippen, won hy het vertrouwen en de vriendfchap van de meesten, die de fchaduvv voor het weezen ombelzen; terwyl zyn broeder, met eene innerlyke goede hans-gcfteltenis , door zyne kinderiyke guiteftukjes en losheid van gedrag , den naam kreeg van een' ffcouten, ongezeggelyken , wilden knaap. Onderrusfchen was Boncoeur het te« genovergcftelde karakter van zyn' Broeder; los, maar oprecht; gehecht aan 't vermaak , maar aandoen!yk en medelydend voor anderen, was hy. in 2ichzelven b:eter, maar deel zyne goede hoedanigheeden min. der fchittere» en verdoe^ie die zelfs menigmaal  EENS EnOELSCHE GESCHIEDENIS. 107 'maal door dwaa^heeden, welke, fchoon aan de jeugd bepaald, niet altoos aan de jonge lieden vergeeven worden. Door zyne driften en verkiezingen vervoerd , wis hy onvoorzichtig , maar welmeenend , zonder te weeten dat het een plicht ware het te zyn; Hy dacht eigentlyk om geene plichten; hy handelde zoo als zyn geitel en jaaren hem deeden handelen. De oprechtheid , de menschlievendheid, waren ddugden die in zyn hart huisvesteden , en van zeive daar in werkten; maar 't waren deugden , die by zyn' Broeder niet bekend waren en deeze evenwel halt in de gemeene achting, welke hy minder verdiende, een grooter deel; hy wist zyn' fmaak voor de zinnelyke vermaaken te verbergen, onder het momaanzicht van eenige geleende deugden; daar Boncoeur, min behendig, zich bloot ftelde voor de pyien der kwaadfpreekendheid. De Heer Forlis had zyne oogmerken, met den jongen Boncoeur aan het geleide van deszelfs woeste hartstochten over te laaten; hy droeg zorg van in de waereid den fchyn te ver toonen van behoorlyk acht te geeyen op deszelfs gedrag; van zelfs ftrengelyk toe  ic8 di Huichelaars, toe te zien op alle deszeT* flappen, maar hy betrachtede nie*s mmder dan dien plicht. De Bedrieger was al te behendig, om den Jorgelirg d. ge'egenheid af te fryden , van zich te onteeren in eene waereld , welke, gelyk men weet, niet gemaklyk veranderd van de eerde gevoelens, die zy op zoo fchynbaare bewfzen heeft aangenoomen. Boncoeur, van zyne tederde jeugd af aan levendig en los, vordt niet dan al te gereed, lie ten die zyn toegeevend karakter mishruikten; meer en meer in verraaaken gedompeld, ft, een  iene Engelsche Geschiedenis.' in » een braaf man gehouden wordt; zeer wei. » nig dat gy het ih der waarheid zyt; zon» der achting van vroomheid is de deugd » een dorre naam, maar met dien roem !egt » de ondeugd alle haare haatelykheid af. De u waereld oordeelt ons niet naar 't geen wy » zyn, maar naar 't gèen wy fchynen,- neem ,y eenige geeende deugden aan , poog 'er 3, meede te fchitteren, gy zult 'er de mee» nigte door inneerpen, en zonder moeite >, Fortuin maaken; een vroom voorkoomen ,» Hechts is genoeg om opentlyk achting te » verwerven. J3y u zeiven kunt gy op uw » gemak leeven en alle uwe hartsneigingen » voldoen. Het uiterlyk vertoon dpet veel s> uit, de fchichten van kwaade tongen ver>i ftompen op het mom van 't welk men zich » behendig weet te bedienen, zy hebben 'er » geen vat op, doch ze treffen door en door »> als men zich te veel bloot geeft. Bedek 3, u dan met het geestlyk fchüd, weest altoos j, toegeevend omtrent de zwakheden der >• grooten, vaar heevig uit tegen de gering,» ile gebreken der geenen van wie gy niets 3i te duchten hebt. Er is eene zekere ftren„ ge deftigheid noodig om onzen naam acht>* baar te maaken. Het wóórd van een man, „ die  Ui dï Huichelaars, die een itreng voorkoomen heeft, vind" „ veel inging: en by zichzelven ontdoet „ men zich gemaklyk van iets waar meede men anderen beguich^ït; is 'er iemand die „ u durft tegenfpreeken of zich tegen u ver„ zetten , noem hem, onbarmhartiglyk, een , vrygcest, tegen die benaaming valt niets „ in te brengen, en de meenigte zal 'er ge„ reedelyk in itemmen. Verberg, zorgvul„ dig, uwen haat onder de veel vermoo^ende woorde* van Godsdienst en deugd. „ Let 'er wel op, myn Zoon, men moet de' „ waereld weeten te bedr egen met dezelfds behendigheid, waar meede zy ons zoekt te „ bedriegen. De jonge Climal, vervuld van deeze afgryselyke le.fen, welke niet dan al te wet oitbotteden in zyne reeds bedorven ziel, begaf zich met zyn' Broeder op reis. Die fnonde hadt altoos een' glimlach, een' val' fchsn glimlach op zyne lippen gereed; eene zagte en vriendelyke Item; een bedaard en deftig voorkoomen; een oog van Godsdien. ftigh id verlieten hem nonit , en dit ailes werdt hem eerlang natuurlyk. De jonge veinzaart weigerde zich geen ongeoorloofd ver-  ïine Engelsche Geschiedenis. 113 vermaak in 't verborgen, maar was de geftrengheid zelve voor het oog der waereld. Hier by wist hy de maatige kundigheden, welke hy op de Academie gekreegen hadt, met voordeel te doen fchitteren, en door dit alles verkreeg hy welhaast niet Hechts den roem van een Godsdienftig, van een vroom, maar ook van een geleerd Jongman. Het vermaak , dat hy vondt in anderen te bedriegen , hielp hem om de wacht over zichzelven te verdubbelen, dit's de deugd der ondeugd, zegt een groot dichter. Zyn fnood hart vondt eene rykelyke vergoeding wegens zommige onthoudingen, in het ftreelend denkbeeld van de waereld te bedotten, en haare toejuichingen echter door dat zelfde bedrog te winnen; terwyl hy zich in 't verborgen te goed deedt, en allen, die hem tot zyne oogmerken dienftig fcheenen, met de laagfte onderwerping vleide. Wat Boncoeur betreft, h y volgde zonder erg den indruk en leiding zyner verlangens, zich niet eens verbeeldende, darmen dezelve konde of behoefde te weêrftreeven, of te vermommen. Hy verdeelde zyn' tyd tusfchen eenige geriefelyke fchoonen, en tusH fchen  H4 de Huichelaars, fchen eenige zvner byzondere vrienden, even als hy , doodelyke vyanden van alles wat hunne vemaaken ftooren of belemmeren konde. Du-: zonder opmerking voortleevende, verbyfterd in eene losbandige vreugde, vierde hy, om zoo te fpreeken, een onafgebrooken teest van wellust. Dit kon niet misfchen, of moest hem een' kwaaden naam verwekken, maar hy ftoorde zich daar zoo weinig aan, dat hy de eerde was, die fpottede mei de by. naamen, die men hem gaf, en lachte om de gefprekken der Nydigaarts, die hem zyn vermaak benydden. De talryke bende van Fynen , Schynheiligen, en Zemeiknoopers van allerhande zoort, vermydde hem zorgvuldig; maar gelyk zy hem zyne vryheden mogeiyk in den grond hunner harten misgunden, va. ren zy de eerden om zyce levens wyze dooi te haaien , zyre onvoorzichtigheden te ver. tellen, zyne gebreken te vergrooten, en boven al zyne Atheidifche gevoelens, (welke zy den onbedachten Jongeling onbiByk toe» fchreeven ) ten breedden uit te meeten. Cli mal ondertusLchen was wel in zym' fehik met de ongereegeidheden van zy*' Broeder, en ilyfde den geheeien Cirkel der ï H g^e-  2EWE EifGELSCHE GESCHIEDENIS. ft$ geen en , daar hy meede verkeerde, cm de* zelve allerwegen ce bejammeren, en derhalven te verbreiden. Ja! terwyl hy, de on* voorzichtigheid en openhartigheid zyns Broeders misbruikende, deszelfs ongeregeldheden onder de hand begunftigde, en deszelfs voor* neemens en poogingen door zyne gewaande toegeevendheid, of onkunde, of welke andere middelen voortzettede, beklaagde hy zich openlyk over het doodelyk verdriet, dat hy deswegen leedt; dikwiis hefte hy zyne oogen ten Hemel, en ftortte zyne verzuchtingen of korte fchied-gebeden voor hem uit; op anderen tyden fcheen hy deszelfs verdediging, of ten minften de verzachting van des jongmans dwaasheden op zich te neemen , om hem des te fterker te doen veroordeelen, en de fnoode Veinzaart griefde zynen Broeder met dezelfde hand, waar meede hy hem fcheen te befchermen. Na het einde van hunne reizen kwamen zy tot hunnen Voogd weder te rug , dis C l i m a l prees en geluk wenschte over zyn wys gedrag, terwyl hy met eene heimelyke vergenoeging Boncoeur ongevoelig befpeurde, voor de Iesfen en vermaamngen, H 2  116 de Huichelaars, welke hem door Lieden, die zich liefderyk noemden, uit eene zelf-begoochelde liefJaadigheid gegeeven worden. De liefde was tot noch toe in het hart van Boncoeur niet anders geweest, dan het geen zy ongelukkig doorgaans is in de eerfte jaaren der jeugd, naaielyk eene woeste opwelling van eene geweldige drift, die zich alleenlyk zoekt te voldoen. Hy begon thans eene andere aandoening, min woest en ge. weldig, maar niet min levendig en veel zagtaartiger te kennen. Dit was ten huize van Juffrouw Harris, alwaar hy zich op zekeren dag bevondt. Juffrouw Harris hadt die bloeijende lente, en zelfs dien fchittetenden zoomer der jeugd, waar in de fchoonen niet dan liefde ademen en harten veroveren , zien voorby gaan; maar zy had: eene jonge fchoonheid by haar, die zoo véele bekoorlykheden bezat, als zy zelve eertyds bezee. ten hadt; haare deugd fcheen haare aantreklykheden te evenaaren. Ach! had ik het penceel van een' Richardson, om deeze nieuwe Pa me la waardiglyk te treffen. Boncoeur was niet minder verleidend, dan  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 11} dan de Held van die Roman, en hadt geenzints een gunftig denkbeeld1 van de deugd der Jufferen ; ook was hy niet fterk voorzien van eene rtrenge voorzichtigheid , noch belemmerd met eene Jeugdige fchaamte; om recht uit te fpreeken, hy hadt die vreesachtige zedigheid, die eerbiedige blooheid, die zelve bloost, of vreest te doen bloozen, in den omgang van gemaklyke fchoonheden voor een goed gedeelte verboren; hy verklaarde dan zyne gevoelens al zeer fchielyk aan R o o sj e , en veroorloofde zich wel haast eenige verliefde vryheden, waar by hy egter alle moogelyke eerbiedigheden in acht nam. Roosje ondertusfchen ten uiteriten daar over gebelgd , begon te bertrafFen en te dreigen , en Boncoeur meenende daarin een* toon van ontveinzing te ontdekken, fmeedde etn nieuw ontwerp. Naar de kennis, welke hy van de Vrouwen hadt, dagt hy, dat hy gemaklykerflaagen zoude, alshy, naar't voorbeeld , dat Jutiter aan alle de Minnaars van de waereld heeft gegeeven, zich in een' gouden regen veranderde. By de eerile gelegenheid wierp hy Roosje verfcheid» Guinies in den fchoot, haar ter zelfder tyd eeH 3 ni-  116 de Huichelaars^ nige verliefde ooglonken toefchietende, en taks daar op met de diepfte zuchten en fterkfte eeden aanvallende; maar hy verftomde van verwondering, als hy die fchoone zyn goud met verontwaardiging zag wegwerpen , en hem met een' veragtenden glimlach verlaaten ; vergeefsch tragtte hy haar andere gefchenken te doen aanneemen, alle zyne poogingen waren viugtloos. Boncoeur wierdt ondertusfchen, volgens het gebruik der Minnaaren, dagelyks verliefder; hy gevoelde , dat zyne neiging voor dit Meisje van een' gansch anderen aart was, dan die hy voormaals voor andere zo dikwils ondervonden hadt. Het vermogen dier deugd, welke hy als heldhaftig befchouwde , bragt hem tot ftilzwygen , en dwong hem zelfs tot eerbied ; „ Een Haaf myner „ driften, en overgegeeven zynde aan wel„ lustigheid, fprak hy tot zig zeiven, ben „ ik haarer niet waardig." Het hart van dezen jongman was in der daad nooit geheel bedorven ; hy begreep de dwaalingen, die hem verleid hadden, maar hy had geen vermogen om dezelve ten onder te brengen. Hy zugtsde over de boei jen, die hy droeg, en oordeel-  EENE ENGELSCHE GeSCHIEDENI?; 11$ deelde z;g te zwak om dezelve te breeken. Hy maakte zeer verftandige aanmerkingen, en nam duizend goede voorneemens, maar ailes was vergeeten , als zyne driften weder begonden te woelen, en die woelden zo dra hy Roosje zag. Allengs egter begon zyne heerfchende hartstogt van aart te veranderen; zy wierdt zuiverer , zy doofde alle andere beweegingen van dien aart in hem uit, en hy begeerde niets dan het hart van Roosje te bezitten. Boncoeur evenwel niets dan weigering gen van zyne Meesteres ontmoetende , be* greep dat hy haare hooghartigheid tot noch toe niet genoeg gevierd hadt. Hy veranderdie van gedrag, en werdt nu de cerbiedigfte. en onderwerpelykfte der Minnaaren, en om zyne beminde des te meer en gemaklyker te kunnen zien, maakte hy eene naauwe kennis met Mejuffrouw Harris. Mejuffrouw Harris kon de voorwerpen niet duidelyk meer onderfcheiden, dan met behulp van een' bril, maar zy was evenwel zoo Hecht niet van gezicht, of zy kon de fraaije trekkenhet fchitterend oog, de H 4 zwar-;  120 de Huichelaars, zwarte winkbraauwen , den lachenden mond,1 en welgevormde leeden van den Heer Boncoeur zeer wel opmerken. De liefde dringt in het nart eener oude Dame niet zelden fchielyk in, en maakt 'er, eens binnen geloopen zynde , mee?t al een' verbaazenden voortgang, Mejuffrouw Harris befloot uit de menigvuldige bezoeken van Boncoeur, dat die jonge Heer op haar verliefd ware, en de Lezer zal even gemakiyk, en met veel meer grond , uit dat vermoeden kunnen opmaaken, dat zy zelve verliefd was op Boncoeur; zy maakte, ingevolge haarer gun. ftige verbeelding, eene geheele verbetering in haar kapzel en kleeding, en inzonderheid in de plooijen en het voordoen van haar aangezicht , daar eertyds zoo veel fchoons op hait gehuisvest, doch 't welk door den wreeden tyd thans vry wat ongenaadig begon behandeld te worden. Zy herltelde de vervallen overblyfzels zo goed zy konde, bekeek zich dikwils in den fpiegel, maakte eene heimelyke vergelyking van baar zelve metR o osje, en 't geen zy in fchoonheid by haar te kort fchoot, wist haare bedotte Eigenliefde haar in andere bevalligheden of verdienden jykelyk te vergoeden. Gelyk de hoop van te  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. III te behaagen hst Iaittte gevoelen is , dat by de vrouwen overblyft, vleide zy zich in den ftaat, waar in zy zi;h toen befchouwde, noch een hart te zullen kluisteren , dat zy in vroeger tyden met d:n eerftsn wenk veroverd zoude hebben.» Zy verdubbelde dan, na haare bekoorlykheden, als gezegd is, in fla^orde gefteld te hebben, alle andere opletrendheJen ; zy vertelde den Heer BoncoEur eene menigte gevallen van Huwelyken, die jonge Heeren met ouder Dames hadden aangegaan,' en die zeer gelukkig uitgevallen waren ; Dikwils deedt zy opmerken; ,, Ach wat was ik in „ myne vroege jeugd verfchsltende van 't „ geen ik thans ben! Wat waren myne be* „ koorlykheden fterker, maar wat is de geest „ ook wufter, het hart onbeftendiger, en ,, de liefde minder te betrouwen in die jaa* „ ren! 't Is in myn' tegen woord rgen ouder* „ dom, dat men eerst recht bemindt , en, „ dank zy den Hemel! de zelfde tyd, die „ een deel myner fchoonheid geëerbiedigd „ heeft, heeft my myne vrolyke geairtheid ,, laaten behouden , terwyl myn verftand door „ denzelven zyne volkoomenheid heeft ge. H 5 » kree-  122 de Huichelaars, „ kreegen, " Zodanige aanmerkingen wist zy echter by omwegen te pas te brengen, of by gevolgen te doen afleiden, en wanneer zy dezelve eens meer regtftreeks voor den dag bragte, fprak zy ze ten minden altoos met zulk eene zedigheid uit, dat'er het aanftootelyke geheel door weggenoomen wierdt. Die zedigheid verlaat zomuuge vrouwen nooit, zelfs dan niet, als zy , ontvlamd door de te* genwoordigheid van een bebaageiyk voorwerp, haare geheimlte overleggingen onder het zegei der fchaamte openbaaren. De arme Harris had, 'smorgens, veel werks haare haairen te verbergen , welke reeds grys , en fomtyds, door poeder en optooizei heen, re zien waren. Niets van alles wat Boncoeur bevalligs aan zich hadt, ontfnapte aan onze verliefde kleene oude, Als zy iets verhaalde, deedt zy het meteen vuur en levendigheid, welke aan haare reden , verftand en gevoel byzette , en elke zucht , we ke aan Boncoeur ter eere van Roosje ontfnapte, die gewoonlyk haar ver. zeide, vertolkte zy ais om haar zelve geloost. Boncoeur ontdekte welhaast de verovering  «ENE ENOELSCHE GESCHIEDENIS. 12} ting, welke hy op het hart van Mejuffrouw Harris hadt gemaakt; hy was 'er van bekoord, om dat hem dit eene aliergunftigfte gelegenheid eer volvoering zyner oogmerken beloofde. Dagelyks wierd hy verliefder op zyne beminlyke R o o s j s, en dagelyks lachte hy meer om de dwaasheid van Juffrouw Harris, die de oplettendheden, Weifee alleen voor zyne Meefteres gefchikt w^ren, op haar zelve toepafte. Zyne liefde vorderde ondertuiTchen niet, noch door de gelegenheid, welke juffrouw Harris hem verfchafte, en het naaritig gebruik dat hy daar van maakte, noch door alle de konfienaryen, daar hy zig van poogde te bedienen. Roosje hadt een eenvoudig voorkoomen , maar zy hadt de deugd van kuifch te kunnen zyn in volkoomenheid, en met deze wapenen alleen fcheen zy alle de weifpreekend'iïid, de listen, de ontwerpen en gefchenken van Boncoeur af te weeren; Hy namtoeWugt tot een' Poëet dien hy kende; hy dfedt lofvairzen op haare fchoonheid maaken, en fchreef haar de tederfte brieven; maar Roosje zondt ze Heels ongeopend te rug, en eene ernftige beftraffing of wreeds bedreiging tegen den Schryver, was  124 de Huichelaars, was al het voordeel, 't welk 'er deze van be* kwam. Intusschen hadt eene der Vriendinnen van Juffrouw Harris een toevalletje, dat veel gerucht onder de bekenden maakte; Door eene der vreemdrte wisfelvalligheden van dit ondermaanfche was deeze Dame Moeder geworden, zonder een' Vader voor haar kind te hebben, of ten minften zyn* naam te mogen voeren. Zulk een fortuintje valiniet dagelyks voor; geen wonder derhalven , dat de vrouwelyke praatzucht een trefrelyk gebruik maakte van die gunftige gelegenheid. Daar wierdt meer dan eene Asfemblée toe aangelegd; men wikte en woog alle de omftandigheden van dit opmerkelyk geval. Tien of twaalf Iiefderyke Dames zuchteden, in die byeenkomften, over de verbastering der zed;n, of poogden eene waereld te hervormen, welke de tyd haar gedwongen hadt te verlaaten , en waar van zy thnophoudelyk kwaad fpraken, om ze te verbeteren; alle de gebreken van de Naasten werden voor deeze Iiefderyke Regtbank betrokken, en elk voer het geweldigst uit tegen die ondeugd, daar zy in 't verborgen meest aan gehegt was. Bon-  EENE ENCELSCHE GESCHIEDENIS. 125 Boncoeur verloor zulke dierbaare 00genblikken niet; zeker van zyne Meesteres alleen te zullen vinden, ging hy haar wegens zyn lyden onderhouden; hy fcheen getroffen , en hy was het in der daad; de traanen; die langs zyne wangen vloeiden, waren niet bedriegelyk. Roosje wierdt mymerende, en trapsgewyze bevondt zy zich in die zoete droefheid gedompeld , die eene wankelende ziel te kennen geeft; eene traan ontfnapte aan haare fchoone oogen , en die traan voltooide het harte van haar' Minnaar te doorbooren. Hy valt voor haare kniën, hy kust haare be» koorlyke handen met eene eerbiedige tederheid. Roosje' herneemt alle haare ftandvasdgheid op het oogenblik , dat zy dezelve fcheen te zullen verliezen , en fprak tot hem met een* toon van Clarissa of Miss Byron. „ Rys op, Mynheer, uwe ftoutheid gaat te „ ver, de deugd laat zulk eene houding niet „ toe. Is het edelmoedig eene ongelukkige o, Dochter te plaageri? Die deugd, welke „ gy zo ftreng vervolgt , is myn eenigfte „ fchat; zy is my waarder dan alle de ryk„ domuien der waereld; myn Staat is al te „ veel beneden den uwen, om op eene wet„ tige liefde van u te kunnen hoopen, en „ myn  126 DE HulCHELAASS, „ myn hart heeft al te veel hoogmoed om „ eene onwettige toe te geeven; Dus moet „ het u onverschillig wezen, of ik al of niet „ gevoelig ben voor uwe genegenheid. " Zy ging, na deeze woorden ultge'pronken te hebben, meteen' vasten tred ter kamer uit, en liet een eerbiedigenB o scoeur verftomd van verwondering, ais hebbende, in zyne voorige verkeering met de vrouwen, nooit eene wedergade van zyne Roosje, noch eene zelfs, die na haar geleek, aangetroffen; maar gelyk de Minnaars zich vasthechten aan al es wat hun eenige fchaduwe van hoop overlaat , meende hy zich te mee ten troosten, met ten mirften ontdekt te hebben, dat zyne Roosje niet geheel ongevoelig was voor zyne liefde. Des enceren daags ging de Keer Boncoeur, volgens zyne gewoonte, by Juffrouw Harris, die zich, na het gezelfchap, dat zy den vor gen dag hadt bygewoond, zeer wel bevendr. Een lang gefnsp, eenige uuren kwaadfpreeken zelfs, beide zeer noor'zaafcelyk voor hacre gezondheid, hadden h£ar aangezicht verengd en hsaie trekken ievendi.  eene EnöELSCHE geschiedenis. 127 ger gemaakt; zy hadt een* aangenaamen nagt gehadt, want zy hadt denzelven, door een' gelukkigen droom, gedeeltelyk geileeten met dezelfde Dames, waar meede zy den vorigen avond, geduurende vyf uuren, al het kwaad, dat 'er van iemand haarer bekenden te zeggen , of te verderen was, met den grootften yver verhandeld hadt. Zulk een droom, zulk een nacht deedt haar met eene kleine blos van frisfche jeugdigheid ontwaaken Boncoeur maakte haar eèn compliment over haare gezondheid , en begon vervolgens van haar' kiefchen fmaak in de verkiezing van kleedy en ftofTen te fpreeken. Nieuwe-jaarsdag was op handen; hy hadt eenige ftailen by zich, en vertoonde haar dezelve , haar met eene houding, die het belang , dat by 'er in ftelde, te kennen gaf, verzoekende, om hem haar oordeel, waarop hy zich bepaalen wilde , mede te deelen. Het hart van Mejuffrouw Harris huppelde van vreugd; zulke fchoone zyde ftoffen, zo fraai gewaterd, zo modisch, voor wie kon de Heer Boncoeur dezelve willen koopen dan voor haar? Zy maakte evenwel de verbaasde, maar na eenige giimasfen en niets bete-  128 de Huichelaars, tekenende woorden, die het geheim van haar hart genoeg verraadden , koos zy eene der ftoffen uit, die haar best behaagden; Roosje, die 'er tegenwoordig by was , keurde bet mede goed; Boncoeur bedankte beiden , en inzonderheid Juffrouw. Harris, en vertiok. Juffrouw Harris hield zeer veel van gefchenken; zy rekende de uuren al uit, wanneer zy de koste'yke ftof, die zy verkoozen hadt, ftondt t'huis te krygen, en vondt den Heer Boncoeur veel beminlyker , federt dat hy begreepen hadt haar zulk eene edelmoedige en blykbaare verklaaring zyner liefde te doen. De dag was eindelyk daar; bet oo^enblik naderde; welk oogenb'ik ! op yJere beweeging die 'er aan de deur was, vroeg zy fchielyk , wat "er ware; Haar oor was fteeds als op fchildwagt. Eindelyk kwam 'er eene vrouw met een pakje in een' witten doek beflooten. Juffrouw Harris vioog na haar toe, met eene onverduldigheid om haar bykans om verre te loopen, maar als zy de brengfter den naam van Roosje hoorde noemen , aan vei*  EENE EnGELSCHE geschiedenis. 12£ welke het Pakje geaddresfeerd was, meende zy te verfty ven. Roosje! Roosje! riep zy uit met eene bittere fpyt, terwyl zy op haare lippen beet, en haar hart van fchaamte en wraakzucht geflingerd wierdt. Roosje verfcheen, en ontving het Pak van de vrouw, 't welk deze haar verzekerde van haare Moe* der te koomen. Roosje fchepte , even als de andere Dienstboden van den huize, een hartelykver* maak in haare Meesteres te kwellen; zy las met vreugd haar verdriet in haare flikkerende oogen; zyging fchielyk naar haare kamer, om het Pak te openen, en haar greetig gezicht te verzadigen» Maar hoe verwonderd was zy, als zy, in plaats van het gefchenk eener Moeder te ontvangen, dezelfde ftof herkende , welke zy weinig tyds te voren hadt helpen uitkiezen, met een kort briefje, 't welk dit gefchenk vergezelde. Schoohe Roosje! i, Een billyke eerbied voor uwe deugd, I .„ heeft  I3S de Huichelaars? „ heeft geen minder deel in dit klein ge« „ fchenk , dan de tederfte liefde; ik heb het „ uit naam van uwe Moeder doen koomen> „ om uwe agting by uwe Huisgenooten zo zuiver te bewaaren, als uw hart is , en „ myne genegenheid, waar mede ik u ver„ zekere te zyn „ Uyv getrouwe Minnaar Boncoeur." Roosje bewonderde het gefchenk, en wierp dan eens een oog op de ftof, dan op den brief, en dan op haar zelve- Het^ was eene fterke proef voor haare Eigelief-* de; ydere bloem, waar mede die fchoone ftof pronkte, ydere fchaduwing van kleuren , die dezelve vertoonde, ftreelde haar met zo veele zegepraalen boven haare mededingfters. Zy kon zich niet weerhouden om de ftof eens op haar lyf te hangen, en te beproeven, welke uitwerking het op haare bekoorlykheden hadt; zy zette zig voor den Spiegel; Hemel! welk eene verrukkelyke vertooning! Welk een ftryd tusfchen haare eer en verwaandheid! Welk eene onwéêrftaanbaare proef 1 Cc  ftËffS ËMÖELSCSE OÉSCHIBDE^is; JJf Geduurende deeze onderhandeling meÊ haar zelve kwam Juffrouw Harris ïnftuiVen, woedende ah eene Leeuwin, die men haar' prooi hadt ontnoomen! Wie kan inderdaad den toorn eener jaloerfche vrouwe fchilderen? Maar wie kan inzonderheid de ïazerny vertoonen eener verouderde overjaarige Dame, eener Juffrouw Harris, toen zy haare jonge, aanvallige, fchoone Bediende die kostelyke ftoffe, die zy haar zelve hadt toegelegd , niet aïegts in de hand, filet flegts in bezit, maar zelfs reeds op het lyf zag hebben? Zy verhefte haare Item, als die eenes donders, en gebruik maakende van de eerfte verbaasdheid, daat haare aankomst Roosje in geworpen hadt, ontrukte zy haar den brief, waarin Boncoeur haar zyne liefde zo eerbiedig als fierk te kennen hadt gegeeven. Na duizend klagten over deze fnoode trouwloosheid , liet zy eenen vloed vafi fcheldwoorden en beledigingen vlieten tegen de deugd haarer Bediende , met alle de welfpreekendheid van eene beledigde en jaloerfche vrouw. Roosje, thans op hee „öynlykfte getroffen, door eene onverdiende Ia b§«  !32 de Huichelaars, belediging, antwoordde haar op eenen minder geweldigen, maar veel fnydender toon; „ Zy fprak van zekere fyne Zusters, die „ eene groote Godsdienftigheid voorwend„ den, om dat dit de eenige party is, die „ zy verkiezen kunnen, en die kwaadfpree„ ken van de waereld , om dat de waereld „ haar niet langer dulden wil." Juffrouw Harris, die zich ligtelyk herkende in dit Portrait, verloor nu alle rede, vattede een* Eybel met koper beflag, die zy onder haar bereik vondt, op, en wierp hem Roosje naar 't hoofd, met zulk een gevo'g, dat het bloed haar uit een tamelyk groot gat over de wangen vloeide. Op dit oogenblik treedt Boncoeur, die nieuwsgierig, hoe zyn gefchenk mogt opgenoomen zyn, zig naar het huis van Juffrouw Harris hadt begeeven, en nu gelokt wierdt door de verfchriklyke fchreeuwen die hy hoorde, ter kamer in, en was ooggetuige van dit, thans bloedig, toneel. Roosje geheel bebloed, Roosje in zwym! Zonder eenige de minfte pligt- pheging of agterhoudenheid nam hy Juffrouw Harris by den arm, en zettede x haar  eene Engelsche Geschiedenis; 133 Iiaar ter kamer uit. Zy zig niet in flaat bevindende om haare party te wederftaan, vergenoegde zig, door haar geroep, de geheele buurt by malkander te fchreeuwen, en honderd nieuwsgierigen voor de deur te verzamelen. Toen zy Toehoorders genoeg oordeelde te hebben, om haare predikatie met goed gevolg te beginnen, fchilderde zy Boncoeur en haare Kamenier als twee overgegeevene deugnieten, die door eene fchandelyke verkeering haar huis onteerden, eu haar eigen ziel bezoedelden. Zy^kon, na deze Iiefdaadige opheldering, niet wel nalaaten, om zulk eene Ligtekooy, als zy * Roosje hadt afgefchilderd , aanftonds haar huis te doen verlaaten; ook was haare wraakzugt en onbarmhartigheid buiten dat groot genoeg, om haar dit befluit te doen neemen; zy deedt dan alles, v/at haare bediende behoorde, ten huize uit brengen; „ omdat zy, fprak ze, de ongeregeldheid „ en onkuischheid niet begunftigen wilde." Ondertusfchen hieldt Boncoeur zyne Meesteres nog in huis en in haare kamer , alwaar hy haar deedt verbinden, weereqde alle I 3 de  S)E HUICHELAARS» de nieuwsgierigen, die daar in wilden dringen, met uitgetrokken zydgeweer daar bui" ten. Toen Roosje eindelyk volkoomen to£ haar zeiven gekoomen en verbonden was» deedt hy ze by eene haarer kennisfen brengen, geleidende haar zelf der waards, en met zyn eigen handen haare bezittingen bezorgende en gedeeltelyk draagende Dus trok hy een goed gedeelte van de Stad door, zyn armen meÊ eenige vrouwelyke kleederen belaaden; voor hem doende gaan een draagftoel met een jong Meisje, die de menigre malkanderen welhaast vertelde, hoe daar in geraakt was, en eene herry met het overige derx meuhilen , aan deze Dame toebehoorende. Men begrypt ligtelyk, hoe veel en hoe nadeelig een gerugt dit noodwendig moest maa* ken. De Heer Forlis, byzonderlyk , Isreeg 'er welhaast berigt van , en wel, gelyk het gemeenïyk gaat, met vergrooting en verergering van drie vierde deelen der waarheid. 3, Boncoeur wierdt in allegezelfchapper* 3, afgefchilderd als een geweldig, onbefuisd %t Jongman, die zelfs op de welvoeglykheden a, geen agt floeg, en alle wetten van fatzoen 3, «neer, zo wel als van deugd, vertiadt;  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. I35 ï, als een verleider van Jonge dogters, ja als „ een volflaagen deugniet, " en Juffrouw Harris luisterde allen, die zy te fpreeken kon krygen, onder het zegel van vertrouwen In 't oor, „ dat hy een overgegeeven Ligt„ mis was • dat zy vrugtloos gepoogd hadt, ,, hem op den regten weg te brengen; dat ,, zy hem ten dien einde duizend vriendelyk,, heden bewezen hadt, maar dat de wysheid ,, en deugd geene aantreklykheden voor zyne „ waereldfche ziel hadden,* dat hy verdron„ ken was in de wellusten, en in het bederf ,, der eeuwe, en men voortaan niets meer ,, konde, dan de Hemel op de vuurigfle wy,, ze om zyne bekeering fmeeken; dat zy ten „ minften, na het geen zy van hem gezien „ hadt, hem niet meer onder haar gezigt „ kon dulden." Men verwonderde zich over den geweldigen haat, dien deze heilige vrouw tegen de ondeugd koesterde; men prees dien afkeer uit éénen mond; 't was Boncoeur alleens die denzei ven beter kende, en wist, aan welke oorzaaken hy die zuiverheid van ziel moest toefchryven. ? 4 Zji  J36 de Huichelaars, Zyn Broeder, intusfchen, kwam die be«i jaarde deugdzaame Dame vinden; zy verhaalde hem het geval, of liever zy vercierde hetzelve, met aL'e de trekken, waar mede zy het te vooren reeds voorgefteld hadt, en die nu zo veel volmaakter, dat is te zeggen , kwaadaartiger, werden, naarmaate zy, door het herhaalen, haare denkbeelden beter tot haar oogmerk hadt leeren fchikken. Op ydere hyzonderheid , welke de vroome Jongman hoorde, zugtte hy met diepe zugten; floeg de handen famen, de oogen ten Hemel; hy betuigde, ,, dat, hoe weinig hy de braave „ Juffer van onwaarheid verdenken konde, „ de broederlyke liefde hem egter belettede haar verhaal te gelooven; dat zyn hart 'er „ zig tegen verzettede, en dat hy haar en „ alle vroomen verzogt, om met hem voor „ den afgedwaalden Jongeling te bidden. De „ Vader der genaden, voegde hy daar by, „ mogt onze fmeekingen verhooren , en eene „ ziei behouden, die zyner gunst onwaar„ dig is." Boncoeur ftondt genoegzaam alleen tegen alle die vroome befchuldigingen en heilige lasteringen ; hy liet daar en boven zyne vy-  eene EnGELSCHE GESCHIEDENIS. I37 vyanden hem ongeftoord beliegen, en zyne vrienden, zo by nog eenigen hadt, die zyne zaak voorfpreeken wilden, begaan , zonder de eerften te fluiten, of de anderen aan te moedigen, ten eenemaal onverfchillig, wat in de Stad , en byzonderlyk onder zulk eene foort van menfchen, van hem gepraat wierdt. Ik noem die onverfchilligheid geene grootmoedigheid, iterkte van ziel, heldhaftigheid; ik zoek ze noch te pryzen noch te laaken; de voorzigtigheid zou hem voor , in , en na zyn gedrag gansch andere maatregels hebben voorgefchreeven, maar de voorzigtigheid was eene deugd, welke hy niet kende, en de ge* melle onverfchilligheid een uitwerkzel van eene zekere gemaklyke geaartheid, en eene ingevolgde gewoonte om zig tot zyne eigen goedkeuring te bepaalen, en geen anderen reg» ter van zyn gedrag dan zig zeiven te erkennen. Roosje was, na twee aderlaatingen, en eene ltilte van eenige weinige dagen, heriteld. Geduurende dezelve paftede haar Minnaar haar zorgvuldig op, en de oorfprong dier zorgvuldigheden was nu zuiverer. Toen evenwel Roosje volkoomen heriteld was, verwagtede Boncoeur, (ik moet het beI 5 ken  138 de Huichelaars,' kennen) dat zy, zo niet door liefde, ten min: ften door erkentenis gefchikter zoude wezen, om hem eenige meerdere vryhedentoe teftaan, maar hy bedroog zig. Roosje ftrenger dan ooit, beklaagde zig bitter, ,, dat hy haar „ haaren goeden naam ontnoomen, en dus on„ gelukkig gemaakt hadt;" zy ftortede een* vloed van traanen, zeggende, „ dat zy, na't geen voorgevallen was, haar hoofd niet dorst „ opfteeken; dat haare deugd ,hoe zuiver dezel„ ve ware , verdagt zou gehouden worden, „ en dat een geheel 'even van geween en bs„ klag het fchynbaar verlies haarer eer ftondt te volgen. " Die woorden misten niet duizend nieuwe gevoelens in het hart van Boncoeur voort te brengen ; zyne tederheid werdt 'er levendiger door; zyn karakter, ik heb het reeds meermaalen te kennen gegeeven, was in den grond goed, waarlyk menschlievend, maar los, onbedagt, driftig en van zyne vroegfte jeugd af, hadt men hem aan zig zei ven en zyne vermaaken overgegeeven. De verwyten van Roosje wekten zyne gevoeligheid en menschlievendheid op, en hy bloosde over zyne fchuld» On*  üaTB Engelsche Geschiedenis. 139 Onvoldaan over zig zeiven , ging hy zig in zyne kamer opfluiten en overdagt alles wat gebeurd was, en hem verder te doen ftondt; hy begreep, hy voelde , dat het niet de voldoening van alle onze driften is, welke ons gelukkig kan maaken. Hy befchouwde zig als klein by Roosje, die dezelve wist fonder te te brengen, en de eer boven alles ftelde; hy ontveinsde zig niet, dat de wereld, zo ge* neigd om ongunftig te voniffen, deze jonge Dogter, op den gegeven fchyn, zekerlyk ver* oordeelen zoude; hy vertoonde zig dan haar bederf door hem veroorzaakt; hy ftelde haare bekoorlykheden, haar' vriendelyken omgang , haare wysheid en deugd daar nevens, en vergeleek haare tegenwoordige ongunftige omftandigheden by den gerusten ftaat, waar in zy, voor hem te kennen, by Juffrouw Harris geleefd hadt. Een edelmoedig berouw , uit alle deze aanmerkingen geboren, vermeesterde zyne ziel, zyne oogen werden bevogtigd van traanen t vervuld van liefde, en gedrongen door begin* felen van eer, beklaagde hy zig in den grond van zyn hart van eenige fmarte toegebragt Se hebben aan een voorwerp, dat hy aanbadt; nn  14$ be Huichelaars, san eene ziel zo zuiver, zo kuisch, zo onfchuldig, en die zig misfchïen aan zyne tederheid zoude overgegeeven hebben, als hy dezelve onder het eerwaardig kleed van een wettig huwlyk hadt aangeboden. Die gedagte trof hem; hy nam een moedig befluit, maakte de noodige toebereidzelen, en vloog naar haar toe. Hy vondt haar kwynend zitten, met haaï hoofd in de eene hand, en een' neusdoek in de andere hand; De zugten, die zy poogde te fmooren, deeden haar' boezem zwellen, en die boezem, door de fmart opgeheeven, vertoonde eenig klein gedeelte van bekoorIykheden, 't welk egter genoeg was, om in degefleldheid, waar in Boncoeur zig thans bevondt, zyn befluit te ftevigen. Hy vat dan eerbiedig haare hand , kust dezelve , en een papier uit den zak haaiende, 't welk eene Huwelyks-verbintenis in alle orde bevattede, werpt hy het haar, met eene vervoering , in den fchoot. Roosje weêrfbndt die edelmoedige aanbieding, maar weêrftondt dezelve met eene zagtheid, die de oogen van haar' Minnaar alleen  sine Engelsche Geschiedenis. 14.ï leen ontfnappen konde ,* dsze ziet 'er alleeniyk een blyk in van haare belangelooze liefde; hy drukt haar tegen zyn' boezem; by fmeekt haar.... Roosje, in eene beminlyke ontroer ing, bekent hem haare wederliefde, en. die bekentenis, ilegts haif uitgefprooken, verfchaft hem een geluk, waar van hy tot nog toe niet dan de fchaduw gekend hadt. Eenige kusfen, half genoomen, half gegee* ven, waren de verzegeling dier fchielyke verbintenis. Boncoeur, wiens beweegingen alle levendig en driftig waren, zwom in een zuivere blydfchap. Nooit vertoonde zig de fterkfle minnedrift in iangenaamer trekken. .Roosje zelve werdt teder geroerd. Hun onderhoud , eerst verliefd , werdt allengs vertrouwder. Eenige uuren daar na badt Roosje, dreigde, wilde vlugten, en vlugtede niet,' zy weêrftondt, maar met een'wellustigen wederftand ; Haare klagten en ver# wyten waren aanloklyk; eindelyk, zy zelve verviel tot eene verliefde dronkenfchap. Boncoeur droogde haare traanen door het vuur zyner kusfen, of liever de traanen vloeiden niet meer, dan uit ©ene wellustige tederheid. Hy  ÏAt ce Huichelaars, Hy bevestigde het geen hy haar by gefchrift ter hand gefteid hadt, door de duurfte eeden j hy verkreeg zyn' wensen; hy was, hetgeen de Minnaars noemen gelukkig; hy ging laat naar huis, maar, moet men het bekennen ? hy vertrok wat minder verliefd, dan hy gekoomen was. Hy was egter te eerlyk van inborst, om iets te willen veranderen in zo heilige ver* bintenisfen; hy nam alleenlyk voor om zyn Huwelyk een' tyd lang voor de oogen der waereld en van zyn' Voogd bedekt te houden* Hy deelde dit voorneemen aan Roosjb mede, die het met veel tederheid goedkeurde. De dag was reeds bepaald , waar cp Bor?co eur deze verbintenis voltrekken moest; hy voelde wel het ongelyk, dat hy zlgzelven daar mede deedt, maar zyne eerlykbeid en een overblyfzel zyner liefde haalde het over, boven alle andere bedenkingen. Des morgens ondertusfehen , voor dat dit Huwelyk in 't geheim geflooren ftondt te worden, kwam een Bediende, zonder livrey, tot hem; » dis „ onbekende verzekerde hem vooraf, dat hf 5, tot den flap, welken hy deedt, niet ge-  iine Engelschb 'Geschiedenis. 143 », komen was , dan door de genegenheid, » welke hy voor hem hadt; hy berigtte hem „ vervolgens, dat hy op het punt ftondt van „ op de wreedfte wyze bedrogen te worden; 1, dat Roosje geheel het tegendeel was van „ 't geen zy fcheen; dat zy, onder een voor„ koomen van eenvoudigheid, een dubbel. „ zinnig en listig hart verborg, en dat alle „ haare deugd haar alleenlyk diende , om „ den een' of anderen ongelukkigen in haare „ netten te doen vallen." Ter zelfder tyd gaf hy hem een' brief over, met de eigen hand van Roos ja gefchreeven, waar in zy haar' Galant berigtede, ,, dat zy de gunftige n gelegenheid amvatrede om een ryk huwe„ lyk te doen, met een' onvoorzigtigen los« „ fen jongeling, wien zy, niettegenftaande „ hunne Egtverbintenis, genoeg zou weeten „ te bedotten, om haare fortuin met hem, „ haaren eerften .en trouwen minnaar , des „ te ruimer te deelen." Deze nootlottïge brief liet aan Boncoeur niet dan de droevige zekerheid van bedrogen te zyn geweest; hy borst van toorn en fnyt; hy voer tegen de geheele Sexe uit, en be- fchul-.  144 DE Huichelaars, fchuldigde alle vrouwen met de misdaad der trouwlooze verraadfter. Dezelfte onbekende bood hem een middel aan, om haar te verraaien , als hy zig na zekere plaats wilde begeeven, die hy hem aan-wyzen zoude. Bo&coeür nam dit aan, en bel ank te hem voor het wreed verhaal, dat zyne ziel verfcheurde, waarna de onbekende zig fchielyk weg begaf, be"oovende te zullen wederkoomen , maar hy wierdt siet weer gezien. Men verbeelde zig de gefeldheid van dezen goedh3rtigen en opregten Jongeling, die met alle de levendigheid en hitte zyner jaaren beminde. Hy ging met fterke fchreeden de kamer op en'neder, ontroerd, buiten zig zeiven, deminuuten, de oogenbiikken tellende, dat die bediende, welke op zig genoomeu hadt hem te geleiten, zou wederkeeren. Hy overdagt , by voorraad , de middelen van wraak, welke hy van haar dagt te nemen; hy wierdt door duizend ftrydïge voomeemens, ten dezen opzigte, geflingerd. Onverduldig van dien onbekenden nog niet te den  eene ënöelsche geschiedenis. I45 zien opdaagen, en moede van denzelven langer te wagten, was hy zig zeiven niet langer meester; hy liep na Roosje, fpreekt haar aan met alle de woede van een' verraaden Minnaar, en toont haar den brief, die ten onweêrfpreekelyken getuige van haare trouwloosheid ftrekte. Roosje, van haar' eerften fchrik herkoomen, wilde denzelven leezen , maar naauweiyks hadt zy dien in handen, of zy fcheurde hem in duizend Hukken. Zy was onbefchaamd genoeg, van aan den Heer Boncoeur te zeggen, dat het zyne eigen ondankbaarheid was, die hem deze haatelyke lastering hadt doen verzinnen, omeenfchoonfchynend voorwendzel te hebben van haar te verlaaten, na haar haare eer ontroofd te hebbené Die belediging , uit eenen voormaal? zo waarden mond voortkoomende, doorboorde hem zyne ziel; hy verliet haar in eene foort van razerny, en vervloekte den dag, waar op hy haar eerst gezien hadt. Roosje hadt ondertuefchen de trouwbeK lof-  146* de Huichelaars, lofte in handen, ging 'er den Heer Forlis berigt van geeven , en verzogt hem regc Boncoeur hadt niet één Getuige tegen haar; de brief was gefcheurd, de on^ bekende was onzigtbaar geworden De Heer Forlis, zeer vernoegd van gelegenheid gevonden te hebben om zyn' Pupil te bederven, hieidt een heimelyk gefprek met Roosje , en verklaarde Boncour fchuldig.j Hy dwong hem om onmiddelyk eene handtekening van twee honderd Guinies te geeven, tot onderhoud van 't kind , dat uit deze misdaadige verbintenis konde- geboren worden, aan zig behoudende de vryheid om de ongelukkige moeder , voor rekening van haar3 verleider, naar vereisch van omftandigheden, verder by te (taan. ,y Hy was met haar be,, woogen , zeide hy, om dat haare fout zo ,, overeenkomftig was met de zwakheid van „ 't mersfche'yk hart, als het door de ondervinding niet geleerd is op zyne hoede te ,, zyn, of door de Goddelyke Genade wordt „ befcbut; eene fout, welke hy, wegens „ haare overige geaaifheid , geenzmts wan' „ hoopte, dat haar eerlang op den weg der „ deugd zoude leiden.'*  eene engelsche geschiedenis. I47 Hy nam, om dit te fpoediger te bevorderen , haar by z(g in huis , en gaf haar de bediening in het zelve, welke eertyds de vroome Susanna daar in hadt waargenoo* men. Die belangelooze edelmoedigheid van den Godvrugtigen Forlis verwierf hem de toejuichingen der gebeele Stad ; Geene anderen, dan die den Schynheiligen kenden, en hem openlyk by dien naam noemden, zagen 'er de heimelyke oogmerken van door; maar dezen maakten het kleinfte getal uit, en men befchuidigde ze regtltreeks, of van terzyde, van ongodsdienftigheid. En waarlyk , wat ongodsdiendiger gedrag kan men begrypen, dan de ftreeken en vermommingen van een' Hypocriet ten toon te (tellen ! Boncoeur mymerde drie maanden lang; hy hadt gezwooren de hedriegeiyke Se.ve te verlaaten; maar men verwenscht niet zelden de Vrouwen , terwyl men 'er afweezig van is, en men vergeeft ze , men omhelst ze, als men ze ziet; haare oogen bedekken, ik weet niet hoe, de valschheid haarer harten; en dat laat Me gelooven wy, zo lang wy jong zyn, nooit dan met tegenzin. I % Bok-  148 d e Huichelaars, Boncoeur vertroostede zig wegers de ver irieteiykheden, welke hem dit ongelukkig geval veroorzaakt hadt, met eenige andere Meisjes, die uitkwamen voor het geen zy waren. Hy verwyderde zig dus nog verder van de deugd, dezelve niet meer aanziende, dan voor eene fraaije harlenfchim , of een bedriegelyk uithangbord , gefchikt om den ligtgeloovigen voorbyganger te misleiden. Ik moet eindelyk den Lezer uit de onzekerheid trekken , waar in hem het gedrag van Roosje, welke al te weinig dien naam verdiende, noodwendig gébragt moet hebben. Zy was in der daad eene bedriegfter, eene bedekte Ligtekooy. Zy hadt, van het begin af, op het driftig geftel van Boncoeur gelet; zy hadt de hevigheid zyner hartstogt, waar mede hy haar beminde, in aanmerking genoomen; zy hadt zig toegelegd om dezelve nog verder aan te ftooken, en tevens te zuiveren , om dus , door middel van eene heime yke of openlyke huwelyks - verbintenis, zyne goederen magtig te wordén; en gelyk baatzugt en trotsheid , hoe bedekt ook , haar hesrfchend Karakter uitmaakten , hadt zy , zo dra zy haare oogmerken met genoegzaame ze-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. I49 zekerheid meende te kunnen bereiken, eene ©nafhankelykheid en fierheid jegens haaren eerften Minnaar getoond, welke zy te voren fteeds hadt verborgen. Die eerfte M nnaar, deels om zig wegens dat trotsch gedrag te wreeken, en deels om een ontwerp te verydelen, waarby hy eene Meesteres verloor, waarvoor hy nog eenige overblyfzelen van liefde gevoelde, was dan de Perfoon, die het geheele werk verbrodde. Hy fchreef aan Roosje op zulk een' toon, dat deze raadzaam oordeelde hem nog een'gen tyd om den tuin te leiden, en nog eene korte voldoe* ning te geeven, tot dat zy alle haare voorneemens beter zoude verzekerd hebben; zy paayde hem dan met den brief, waarvan wy den voornaamen inhoud vroeger hebben ge. meid ; mfsfchien fchreef zy zelfs uit *3 harten grond op dezen toon, maar hy, zig niet verlasten durvende op de belofte van eene vrouw, waar van hy de trotsheid en bedriegelyke geaartheid ondervondt, hadt het antwoord van Roosje, 't welk juist was ingerigt, zo als hy 't hoopte te ontvangen, aan Boncoeur gebragt; hy was de onbekende, die zig aanboodt om hem tot verdere ontdekkingen te geleiden, maar die, gelyk men Hgce. K 3 lyk  2^0 DE H 17 ICHEL AARS, lyk begrypt, dit Iaatite niet volbrengen konde. ■ Zie daar on Jertusfchen , Lezer 1 eene valfche Vrouw voor haare listen en bedrog geftraft. Het is niet altoos, dit de Schyndeugd gelukt; niet zelden valt zy ook in de ftrikken, die 2y voor anderen fpantl Ware Roosje eene deugdzaame jon^e Dogter geweest, zy zoude tevens eene aanzienlyke for tuin en wezen'yk geluk gevonden hebben in de gewenschte vereenigirg met een' Minnaar, wien zy tot een braaf Man zoude hebben kunnen maaken . daar zy nu van haare beide Minnaars veragt en veriaaun , en allengs meer bekend wordende voor het geen zy waariyk was, bet huis van Forlis, na verioop van een'gen tyd, moest venaaten. Deze wierdt haar moede , en paaide baar eerst met een ruim onderhoud, dat hy al'engs inhieidt, waar na zy het overige harer dagen ongelukkig en rampfpoedig heeft gefleeten. Dit meende ik , in 't voorbygaan , van deze Perfonaa.lje van myn ftuk te moeten aanmerken. De waardige Zoon , ondertusfcheB, van den vroomen Forlis, de fchynheilige Cluial, zag met eene heiüaeiyke vreugde de onvoorzigüge onge^egeid- b#-  ESNE ENOELSCHE GESCHIEDENIS. 151 heden van zyn' Broeder , die zig zonder weerhouding aan alle zyne vermaaken overgaf. Die fnoode Broeder en verraadenche Voogd beraamden zelfs de middelen te faamen , om hem in die Ievenswyze te doen voortyaaren, op dar hy verder alle de agting of genegenheid, welke hem zyne goedhartigheid , zyne opregtHeid , zyne mildaadigheid, by zyne bekenden nog onderhielden, ten eenemaal verliezen mogt. In 't openbaar evenwel vertelden zy, dat zy de fterkfte poogingen deeden om hem tot een geregelder gedrag te brengen, en verzogten alle hunne vrienden met hun daar toe behulpzaam te zyn. Die gewaande Heilige , die fchynheilïge Broeder was, ge'yk wy reeds te kennen gegeeven hebben , geenzins zonder driften; zyne neiging voor de vrouwen was zyne geliefde hartstogt. maar het was eene beimeIyke , niet minder fnoode hartstogt. Een Booswlgt moest tot ftraf hebban, dat hy in 't geheel niet beminnen konde, en 't is met fmart en wederzin, dat ik de liefde in bedorven harten zie huisvesten. —~— Onbedagte aanmerking! -— De liefde huisvest K 4 nooit  15* de Huichelaars, nooit in bedorven harten] zy fmaaken nooit de waare zoetigheden dier ede'e , dier menfchelyke drift, die zuiver moet zyn, om een' regtfchaapen mensch eene wezen'yke geneugte ie verfchatfen. Climal voldeedt zyne begeerten?, zonder zyn' goeden naam te krenken; hy deedt zeis eenige deugdzaame daaden, om des te geruster eenige fnoode te kunnen bedryveè Wy moeten eene Historie van hem in aiie haare byzonderheden vertellen, om de haatelykheid van zyn Karakter in vollen dag te dellen. Op zekeren avond met eenisen zyner waardige Vrienden van zyne wandeling te rug keerenie, werd hy door de nieuwsgierigheid getrokken naar zeker huis, daar eere menigte menfehen verzameld was. Men lag het heling op het huisraad eener arme Weduwe, om daar uit de Huur te vinden voor eene kamer, weike zy in dat huis betrokken hadt, en niet betaalen konde. Haar Schuldeisfcher, €en ijk en hardvogtig onbarmhartig man, die pragtige aalmoesfen in de Stad uitdeelde, maakte toeftel om dit arm, maar eerlyk mensch, het  IENE EtfGELSCHE GESCHIEDENIS. 153 het bed van onder 't lyf te doen verkoopen. Men zettede baar op ftraat; zy fchreide bitter, maar in haare uiterfte armoede hadden haare traanen een zweemzcl van eerwaardigheid, Haare Dogter, oud agttien jaaren, be» antwoordde haar geween met (nikken en zugten, en dit vertederend fchouwfpel vermurwde zelfs de harten van het toegevloeide Graauw. Dit was eene gunfttge gelegenheid voor Climal om een' naam te maaken. Hy vertoonde zig dan , met eene hartelyke aandoening wegens de ongelukkige Moeder en Dogter, op zyn wezen gefcbüderdj de fchuld was van tien ponden ; hy ftelde liefdaadig voor, aan de zodanigen onder de menigte, die 'er best uitzagen, om die fomme met hem uit te maaken; hy boodt daar toe de helft aan voor zyn perfoon, en de vrienden, dig hy by zig hadt; en fchoon die geenen, daar hy dit voorftel aan deedt, niet veel zin hadden, om het overige toe te brengen, konden zy egter eers • halve niet weigeren de hand daar aan te leenen. Wat weet de Eigenliefde de Edelmoedigheid kondig na te bootfen! Elk gaf wat; Het gebrek van wel. K 5 daa<  154 de Huichelaars, daad'gheid werdt Hoor de menigte der aanfchouweren vergoed , en welhaast was de fom gevonden. De Weduwe kreeg vryheid om nog eenigen tyd te blyven woonen , en de toejuichingen der menigte was het loon, dat Climal bedoelde en verwierf. Hy was egter verre af van zyne Edelmoedigheid met dit geringe voordeel alleen te laaten paaijen , en dezelve niet verder tot zyne oogmerken aan te leggen. Hy bezat de konst om met alles zyn voordeel te doen; zyne behendigheid in het bedriegen ; de mildheid van zyn' Broeder, zyne eigen verregaande zuinigheid ; de aalmoesfen die men hem toevertrouwde,' en welke hy ten eigen voordeele verkeerde; honderd andere flinkfche wegen hadden hem eene merkelyke fom onder zyne eigen befchikking gebragt, waar uiï hy zyne heimelyke vermaaken betaalde. Hy ging dan weder , gelyk hy in zulke gelegenheden meermaalen gedaan hadt , eenig geld verzamelen, om aan de behoeftige Weduwe te bezorgen; hy lag 'er voor ditmaal, om zyne oogmerken te bereiken, een fom- me-  EENE ENOELSCHE GESCHIEDENIS. ISJ metje van zyn eigen by, en zondt haar zes Guinies met eene oule vrouw, die bekend was voor eene groote fnapfter; hy berigtte haar dat het een geheim was, en wist der. halven dat zy het verteilen zoude aan allen?, die het hooren wilden. Dit was in der daad het gevolg; elk wist het liefdewerk van Climal, en het voorwerp van hetzelve was geenzins onder de laatften, die 'er kennis van kreegen, e Straks liep deze zig voor de voeten van dien deugdzaamen Jongman nederwerpen , en drukte hem haare erkentenis door haare oogen, gebaarden, fnikken, en hartibeweegingen , niet min dan in de fterkfle bewoordingen, uit. De Guit nam alierhande gedaantens aan, om , kwanswyze, die weldaad op anderer rekening te dosn nellen; maar eindelyk, als overwonnen door de dankbetuigingen der Weduwe, „ bekende by, door Gods genade, „ daar eenig deel in te hebben, beklaagende „ tevens de verkeerdheid en onbarmhartig„ heid der waereld, die zo ftreng met hunne „ Mede - Christenen leefden, als haar Huis„ Heer met haar gedaan hadt; hybefloot, met „ haar  155 de Huichelaars, haar alle moogelyke hulp aan te beden, i, en verzogr haar zelfs nog eenig geld aan ,, te Deernen, om het noodfge verder te koo„ pen en naar eene andere en betere woo„ ning om te zien, welke hy betuigde te vermoeden, dat, buiten het meerder ge* „ mak , beter met haar fatfoen over een ,5 zoude koornen." Dit bragt de Weduwe aan 't fpreeken; zy bloosde met den Heer Climal te verhailen wie zy was. Zy noemdezig Fond vi l le, ,, en was de Weduwo van een' Koopman, ., wien zy een fatzoenlyk Huweiyksgocd „ hadt aan;:ebragt. D.e man, trien zy met „ alle de tederheid eener deugdzaame vrouw ., beminde, hadt zyn huisgezin ongelukkig „ gemaakt ; zyne ongeregeldheden deeden „ zyne Schuldeisfchers te gelyk opkoomen; ,, zy vervolgden hem ftrenge'yk, en de braa,, ve vrouw meende hem in flaat te zuden „ houden, met voor een goed ged.e'te zyner ,, fchulden te tekenen. Hy deedt haar de „ fterkfte verzekeringen van beterfchap, ea „ zy gaf hem deze nieuwe blyk haarer lief„ de; maar, helaas! zy werkte niet anders „ uit, dan zig mede in zyn ongeluk te dom- » pc  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. J$7 j, pelen. De man werdt ziek; de zaaken, 3, reeds in wanorder, iaakten het door die? >> ziekte meer en meer, hier kwamen andere 0, toevalien, en inzonderheid een Proces hy, ,, en de Schraapzugt der Praktizyns, en de j, langzaamheid der Regtspleegingen voltooi „ den hun bederf. Haar man ftierf einde. ,, lyk, in het al te laat berouw van zyn huis ,, omgekeerd , en zyne Vrouw en Dogter tot „ de uiterfte elende gebragt te hebben." „ Dezen, doodelyk arm, van haare vrien„ den en bekenden, gelyk dit altoos gaat, ,, verlaa,ten, (als welke de oogen van haar „ afwendden , om haare elenden niet te „ zien, en 'er hunnes ondanks door gedroa„ gen te worden tot onderftand,) beflooten „ zig zeiven voor zo veele ongevoeligen, „ of liever wreedaarts, te verbergen. „ Zy waren na de afgezonderde wyk en » geringe wooning, daar zy nog haar ver„ b!yf hielden, gevlugt, en het laatfte plegt„ anker, daar zy al haare hoop mede ver» bonden hadden, begon haar nu ie begeeven , toen zy van haaren harden HuisHeer overvallen werden. De Heer Cli- • > MAL  158 de Huichelaars, ,, mal hadt haar bygeftaan, op het oogen„ blik, als haar volftrekt geene andere toe. „ vlugt overfchoot." i De traanen vloeiden, onder dit verhaal, overvloedig langs haare wangen, en de Hypokriet mengde daar de zyne mede. Het verhaal, dat Mevrouw de Fondville hadt gedaan, was opregt, maar zy hadt vergeeten daar by te voegen, dat zy zelve ni.t geheel en al buiten fchuld was. Zy en haare Dogter waren zekerlyk zeer deugd zaam van Perfoon ; maar van der jengd af asn gewend aan eene zekere ruimte, die men eigeniyk weelde zou mogen noemen, wisten zy zig daar niet genoeg van te fpeenen, men kon haar met grond moge'yk verwyren, dat zy het oogenblik van haare uiterfte elende niet in tyds door eene geroegzaame fpaarzaamheid hadden voorgel.oomen; haar ftaat was des te verfchrïklyker, naar maate zy daar onverwagter in geftort waren, dog deze geaartheid zelve der beide Vrouwen was rui-1 gcfchikt, om den toeleg van Climal te bevorderen. Haa.  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. I59 Haare erkentenis jegens denzeïven was even daar door ook nog des te levendiger , en haare tongen fcheenen te zwak, om hem de gevoelens haarer harten uit te drukken. De Onderftanden , welke zy reeds ontvangen hadden, en nog van tyd tot tyd be». kwamen , gevoegd by een' eer'yken arbeid haarer handen, fteiden haar welhaast in ftaat, om de gerir-flykheden des levens wat ruimer te genieten. Mevrouw de Fondville en haare Dogter kreegen haare voorige geaartheid weder, die ratuurlyk tot vrolykheid en eene ruime levens wyze over heide ; de fmaak tot eene goede tafel, fraaije kleelerenf en duizend keinigheden, daar de vrouwen werk van maaken , werdt herbooren. Zy eerbiedden evenwelden Heer Climal, ais haaren weldoener, fteeds met eene ongeveinsde hoogagting en genegenheid, en deze was voornaamlyk het gezelfchap , dat zy zagen. Hy bezogt ze byna yder avond, maar altoos met groote omzigtigheid; de meestem zyner bezoeken werden van eenig klein ge^ lebenk  Ir5o bi Huichelaars, fchenk- vergezeld. Dit alles fchreef hy, nasr zyrre gewoonte, aan Godsdienftige oogmerken en de Godde'yke genade toe; hy miste ondertusfchen geene gelegenheid , orrf de fchoonheid van Charlotte, dit was de naam der jonge Juffer, regt te doen, zo als hy 't noemde, dat is te zeggen, te roemen, en haar eenige devote Galanterie te zeggen ; hy gaf haar gelyk in alle kleine verfchilletjes , welke zy met haare moeder hadt, en was fteeds van haar gevoelen. Door dit alles won hy haar hart, en de onbe.irevene fchoone koesterde, onder het denkbeeld van eerbied en erkentenis , eene waare liefde voor den Verrader, en geloofde haare neiging vryelyk te mogen toegeeven, om dat het voorwerp van dezelve een Godsdienftig man, en haare en haar's moeders edelmoedige weldoener was. Na dat hy dus al het vermogen op haar hart gekregen hadt , 't weik zyne jeugd , zyne bevallige lighaams geftalte , menigvuldige weldaaden , bedekte vleyery , en een voorkoomen van opregtheid niet konden mi?-  EENE* ENGELSCHK GESCHIEDENIS. Xfff misren voort te brengen, begon hy verdere fchikkingen tegen de deugd van Charlotte te maaken. Zy was In den bloei haarer jeugd, en in den luister haarer ichoonheid; haare weinige ondervinding , de nieuwe en verrukkelyke vertooning van een1 Minnaar, en wel eenen Climal, voor haare voeten te zien, alles werkte, met een byna onweêriïaanbaar vermogen , tot haaren ondergang. Charlotte was in die jaaren, waarin men weinig wantrouwend is, en daar was een veel geoeffender oog » dan het haam noodig, om in het gelaat, in den glimplacn, in den toon van Climal, de haatelykheid zyner ziel te ontdekken; zy was zelfs verre af van het minfte bedrog in zulk een eerwaardig en geliefd Perfoon te vermoeden , en deszelfs aanzoeken vertoonden haar in 't verfchiet een geluk en fortuin, dat haar verrukte; hy betuigde dat zynê liefde geheel zuiver was, en Mevrouw de Fondville zelve ftreelde zig met het bekoorlyk denkbeeld, van hem te eenïger tyd als fchoonzoon te bezitten. pe onnoozele Charlotte vondt zig, L eet  eer zy het gevaar vermoedde, in de ftrikkêrS van den trouwloozen verward. Zy was zeivë _ verbaasd over haaren val, en wilde den geenen vervloeken, die haar in den afgrond geHort hadt ; maar zy ondervondt welhaast, dat haar hart te zwak was om hem te haaten. Zy was beangïtigd; zy voorzag de gevolgen van haare fout, en poogde vrugteloos in dé aanhoudende bezoeken, en voormaals ftreelende vooruitgezigten, eene gerustheid, een gelukte zoeken, 't welk alleen met wysheid en deugd kan verbonden zyn. Haar wreede minnaar was thans meester "van haar jjerfoon ; hy vermaakte zig met dé overbïyfzelen van hoop, welke zy nu en dan nog fcheen te voeden, en welke de jeugd en naarë gelukkige geaartheid haar van tyd tot tyd deeden hervatten, als haare traanen waTen uitgeput; hy bloosde niet, van die flikkeringen aan te kweeken , en zyne beloften eener wettige verbintenis te herhaalen , terwyl hy by zigzelven lachte over de dwaazé ligtgeloovigheid , welke een eerbiedig vertrouwen op zyne deugd haar inboezemde. Welk een afgryslyk 'nieuws trof de ooreri vaiè  iëN£ Engëlsche Geschiedenis, 2^3 v n Mevrouw de F o n d v 1 l l e , toen zy, wit het heime'yk geween haarer Dogter reeds *5?ölg vermoeden van het nakend onheil hebbende opgevat, haar drong de waarheid te bekennen ! hoe ysfelyk was zy te moede, toen zy haare eenige Dogter , het vermaak en de fleun haars ouderdoms, gedompeld zag in oneer, en in alle de elenden, welke 'er deonöffcheidbaare gevolgen van zyn ! zyjvertrouwde nu niet langer op de verzekeringen van Climal, wien zy begon te leeren kennen, maar helaas! te laat. Haare gezondheid leed *er eene geweldige fchok door; het verdriet verteerde haar; zy was daarenboven genood* zaakt, om haare eer te bewaaren, ifc guitery van haar 's Dogters verleider te verzwygen ; zy kon den bedrieger niet ten toon ftellen, zonder de bedroogene daarin te betrekken. Zy verweet zig de oogen niet eerder geopend, en zo veele weldaaden van zulk eene fchuldige hand aangenoomen te hebben; eindelyk moest zy, met zulk een overftelpt hart, nog goed gelaat toonen aan den booswigt , op hoop, of hy nog zyne beloften mogt vervuilen. La D«  ($4 DE HulCHELA&KSf De Barbaar verfchoof dezelve tothetlaatfté oogenblik, en Het de ongelukkige Weduwe fterven van fchaamte, wroeging en zielenfmart. Zy ftierf, in der daad , wanhoo« pende aan het geluk haarer Dogter; zy wendde de oogen af van 't monlter, dat haar tot haaren laatften fnik meende te bedriegen; zy ffcierf, zonder aan haare Dogter den afgryslyken afgrond , waarin zy geftort was , in deszelfs volle diepte te durven toonen. Het gerugt, onder des, vertoonde Climal als den weldoener der ongelukkigen; De dood van de beklaagenswaarde Moeder, rHelde d^zwakke, vreesagtige, en bedorven Dogter verder geheel in de magt van den onwaardigften der mannen; Haar was nu geene andere fchuilplaats over, dan in den boezem van dit Serpent. Hy beftierde dit jonge Slagt-offer met een willekeurig en onbepaald gezag; want de boozen willen volftrekt heerfchcn, om hunne onregtvaardigheden onver, hinderd uit te voeren. Hy vermydde allengs haare wooning; hy bedekte zyn' omgang met haar, en haare zwangerheid , met de donkerfte fchaduwen, en voorkwam alles, wat  fiENE Engelsche Geschiedenis» ifó eenig licht zou hebben kunnen verfpreiden over eene boosheid, welke hy in eene eeuwi. ge donkerheid wilde begraaven. Ik moet een Tooneel vernaaien, 't welk de Bedrieger langzaamerhand en met allemoogelyke listigheid bereidde. Hy hadt den tyd der bevalling van Charlotte berekend; hy fchikte daar verfcheiden omftandighcden naar, en op zekeren dag, als zyn Broeder eenige Vrienden ter maaltyd hadt, was hy daar insgelyks tegenwoordig; men klopte fchielyk en fterk aan de deur van de kamer ;' Boncoeur was daar digt by, en Öbent die zelf. Eene onbekende vrouw flelt hem een mandje ter hand, met een' brief daar op, aan hem houdende, en waar in met een kort woord berigt werd, „ dat dit een gefchenk „ was, dat hy zekerlyk verwagtede en dat men hoopte hem aangenaam te zullen zyn, „ maar waarvan de zendflerniet noodighadt, „ haar zelve te noemen, als zynde zy en „ haare omftandigheden hem zeer wel be« u kend." De nieuwsgierigheid noopt hem en het geheele gezelfchap om dit korfje driftig te L 3 ope-  "1(5(5 DE Huichelaars, openen , en het gelach der meesten evenaarde hunne verwondering , toen zy daarin een eerstgeboren kind, in zeer goeden ftaat, zagen liggen flaapen; het ha It een briefje met een roozenkleurd lint aan de hand, waar op de Heer Boncoeur „ als Va „ der van hetzelve aangefprooken, en ver„ zogt wierdt zig wel te kwyten van de „ pligten, die een Vader aan zyn kroost „ verfchuldigd is." Het gelach werdt nog algemeener en luidrugdger. Climal zig naar een' hoek van 't vertrtk begeeven hebbende, was de eenige ,*die niet lachte; hy bootfle eene gemelyfce en droevige houding na, draeijende de oogen zomwylen ten Hemel, en met eene zagte ftem het gedrag van zyn' Broeder befchreijende. Deze was van verwondering fpraakeloos, en hadt geene aandoening van alie de fpotredenen van het gezelfchap, daar hy geen agt op doeg. Eindelyk weder tot zigzelven koomende, betuigde hy heilig en duur geen Vader van die.kind te zyn, en zwoer, dat hy geen' duit tot deszelfs onderhoud zou^  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. I0> zoude geeven. De fpyt, welke hy hadt van te zien, dat men hem hardnekkig een Vaderfchap opdrong , welke hy volftrektelyk konde en moest ontkennen., hadt ongetwyffeld zeer veel deel in dezen eed, want zyn medelydend hart, hoe fchraal hy thans ook by kas was, verzettede zig tegen zyne woorden. De omydige boerteryen zyner vrienden, werden onderwyl ftaag fcherper en Iuidrugtiger, en dezelve verbitterden hem zodanig, dat hy in eene vervoering van woede toefchoot, om het korfje met het kind ten venfter uit te werpen. Toen naderde zyn Broet der, die tot nog toe enkel toefchouwer was geweest, met een' deftigen tred en bedaard wezen, en hem eensklaps ftaande houdende, vroeg hy hem met een' meesterlyken toon, „ 'of hy zyne ongeregeldheid dus bekrooneri „ wilde, met zyne ingewanden voor het ge,» fchrei van het onnozel wigt, waar van hy ,, wist de Vader te zyn, te verharden; zult ,> gy uw geweeten vervolgde hy, als met „ een brandyzer affchroeijen, en is het niet „ genoeg fchuldig te zyn, zonde* barbaarseh y, te worden?'' L 4 Boif-  j£8 fiï huichelaars, BokcoetJr , die van een levendig err aandoenlyk geftel was, werdt zeer getroffen door deeze trotfche woorden; hy ontving de vermaaningen en beftraffingen van zyn' Broeder, gevolgelyk, met een alleruiterst ongeduld , en zig op de getuigenis van alien, die hem- kenden , l>eroepende , antwoordde hy henr, „ dat, hoedanig ook zyne levenswyze wezen mogt, hy ten minften geen icXsj^ „ heilige ware; dat geveinsdheid ten eene» „ maal vreemd was van zyn karakter; dat hy „ zyne daaden openlyk bedreef, en evenwei„ nig belang ftelde, als hy in ftaat was de„ zelve te vermommen." Na eenige nuttelooze , maar zeer levendige , gefprekken over en weder, bleef hy in het vaste befluit van zig niet met dit kind te belasten , al ware het, buiten andere redenen , om alle onverdiende en nadeelige vermoedens voor te koomen; „ zo het myn bloed ware, zeide „ hy, zoude ik 'er niet minder myne eer als „ pligt in ftellen, om het op te vweden; ik „ weet niets, daar de Rede, en eene na- tuurlyke geneigdheid ons fterker toe ver- binden. Dit gaat by my zo verre, dat ik „ eenige zorg voor dit kind zou draagen, „ fchoon het niet tot my behoort, als ik my „ daar  EENE EngELSCHE GESCHIEDENIS. lfr> „ daar door niet het ongunftig oordeel op „ den hals zou haaien, van deszeifs Vader „ te zyn; maar te dier oorzaake, kan of „ moet ik het niet doen," Daar op verklaarde de edelmoedige Climal, al zugtende, voor het geheele gezelfchap, ,, dat hy ten minften dien onfchuldi„ gen niet verlaaten zoude; dat hy hem ont- ■ „ trekken wilde aan de wreede ongevoelig„ heid van een' onnatuurlyken Vader, over ,» wiens tegenwoordig gedrag men zig niet „ behoefde te verwonderen, als men zyne „ vorige levenswyze naging, dewyl de eene „ misdaad altoos de andere na zig haalt. * Hy nam dan den jong-.geboorenen in zyne armen; verzogt aan het gezelfchap eene formeele acre, hoe zig de zaak hadt toegedraagen, en beloofde, met dezelve gewapend, de zorg voor des kinds opvoeding op hem te neemen. Het gezelfchap fcbeidde met eene eerbiedige verwondering over het gedrag van Climal, en van afkeuring voor dat van Boncoeur. Dit voorval werdt welhaast bekend, en kon niet misfen van duizend aanmerkingen L 5 te  jyo $e Huichelaars, te doen maaken, over het verbaazend verfchil van Karakters van deze twee Broeders, Climal werdt allerwegen met loftuitingen overlaaden» en genoot het dubbele vermaak, van zyn' Broeder tt ffens bedroogen en op eene onherftelbaare wyze ten toon gefield te hebben» Het kind , 't welk men den losfen B o nc o eur had willen opdringen, heeft de Lezer reeds begreepen, dat de zoon was van de ongelukkige Cha.rl.otte. Climal be» doelde zyn' Broeder met deszelfs onderhoud te Jbelasten, en zig dus te ontflaan van den naam van Vader, die een' haatelyken klank uitleverde voor zyne geveinsde en wreede ziel. Zodanig was eigenlyk het ontwerp van dezen konftigen bedrieger, het welk, fchoon het voor een gedeelte mklukte, hem egter den naam van een edelmoedig man verwierf; eene deugd , daar hy byzonderlyk beminde den fchyn van te hebben, om dat dezelve der menfchen ziel op de gunftigfte wyze voorinneemende , best gefchikt is om hunne oogen voor eene menigte gebreken te fluiten. On.  «ene F.ngelsche geschiedenis. 17* Ondertusfchen was de wyze Forlis fteeds oplettende , om hinderlaagen tegen Boncoeur in gereedheid te brengen, en zyn voordeel met alles te doen ; hy was de heimelyke fpringveer van alle deze fnoodheid, en hield het rad in beweeging, maar zonder zig te laaten zien. Eindelyk fcheen hy moe* de van alle de wanorders van zyn' Pupil, en oordeelde het tyd te zyn om dezelve te doen yitfchitteren. Hy hadt hem, federt eenigen tyd, op de onbillykfte voorwendzels, het noodige geld geweigerd, waar van hy flegts de bewaarder of bezorger was. De Jongman hadt gelegenheid gevonden, gelyk men dezelve, in zulke geyallen, niet dan al te overvloedig aantreft in groote Steden , om het geen hy tot zyne gewoone vermaaken noodig hadt, tot hooge interesten op te neemen; maar eindelyk vorderden zyne Schuldeisfchers betaaling, eh de« zelve niet krygende, bragten zy hunne klagten voor den Heer Forlis. Dit was juist het tydltip, daar de oude VaUliris naar wagtte. Hy antwoordde, „ dat de tyd, welken „ de oude Heer Boncoeur voor het ope< „ nen van zyn Testament bepaald hadt, nu  17* DE HuICHELAARS^ „ gekoomen was, en dat hy niets liever „ wenschte, dan zig van zyne Voogdyfchap „ te ontllaan, en het goed aan den zoon van „ zyn' Vriend zelf in handen teftellen." Boncoeur in alles opregt en openhartig, ontveinsde de vreugd niet, die hy gevoelde, van zig welhaast zyn' eigen raeefter te zien. Men opent dan het Testament met alle vereischten formaliteiten , en in tegenwoordigheid der fuppoosten van 't Geregt; het was met de eigen hand des Overledenen gefchreeven; men las het langzaam ; De verwondering enfchrik verdomden Boncoeur toen hyden inhoud hoorde. „ De overledene maakte aan zyn' Zoon alle zyne goederen,' „ maar onder uitdrukkelyke voorwaarden, dat hy zig tot aan den tyd toe, waarin het „ Testament geopend werdt, fteeds onop„ fpraakelyk moest gedraagen hebben ; en ,, dat, ingeval men eenige wezenlyke aan„ merkingen tegen zyn gedrag hadt in te „ brengen , of dat hy door zyne dwaasheden „ openlyke ergernis gegeeven , fchulden ge„ maakt, gedronken , of zig in ongeoorloof„ de minnehandelingen hadt toegegeeven, „ die zelfde goederen moesten overgaan tot  «wé Engblsche Geschiedenis. 173 zyne Vrouw, en by derzei ver voor-over„ lyden, op haaren Zoon, den jongen Cli„ mal; zullende dan de onvoorzigtige en „ dwaaze Boncoeur, niet dan het derde „ gedeelte genieten van de goederen, welke „ hy geheel zoude gehad hebben, ware hy „ deugdzaam geweest." Alles was tegen den jongen Boncoeur; zyne dwaasheden hadden al te veel gerugt ge» maakt, en zyn Karakter zelf was al te openhartig , dan dat hier iemand zyne verdediging zoude op zig hebben durven neemen. Het was dan de kragt der waarheid, de wil van den overledenen, de eer zelfs van den Godsdienst, waardoor de wyze Forlis met leetwezen, gedwongen was Boncoeur te onterven; hy bragt eene menigte klagten en gefchreeven bewyzen tegen deszefs gedrag te voorfchyn, welke hy betuigde, om gemelde redenen, niet te kunnen of mogen achterhouden, in weerwil van zyne vaderlyke genegenheid, die hy verzekerde voor den Jongeling te hebben. Wat kon men inderdaad in het gedrag van dezen vroomen man berispen? Hadt hy niet  öe Huichelaars» niet het Testament heilig bewaard, en met alle noodige voorzigtigheid geopend? ver= pligtede hem de eer en Godsdienst niet getuigenis der waarheid te geeven ? Hadt hy niet . jaaren lang gezugt over de ongeregeldheden van Boncoeur, en 'er hem door zyn eigen voorbeeld, zo wel als lesfen, van poogen af te trekken ? maar om alles te doen; Nu nog gaf hy den jongman een' bepaalden tyd om zig te regtvaardigen , en aan de voorwaarden van den laatflen wille zyns Vaders te voldoen. Na dat de eerfte aandoening over was, was niets te vergelyken by de ftandvastigheid, waar mede Boncoeur het verlies zyner goederen verdroeg. Al te fier om zyn' Voogd eene herroeping van zyn vonnis af te bidden; al te edelmoedig om zig ter verdediging van zyn gedrag met laage konftenaryen op te hou* den , vertoonde hy geen het minfle teken van fmart of beklag in zyn gelaat. Zyn geweeten deedt hem wel eenige verwytingen van zwakheden, dwaasheden, ongeregeldhe. den, maar geene van fnoodheidj hy luisterde alleen naar zyn geweeten, en fchoon de geheele waereld ten zynen opzigte bedrogen ware, fchoon eik hem onbarmhartig befchuK dig-  ÉENfl EWOELSCHB GSSCHIEDSNIS. lj$ digde, hy verheugde zig in zyn goed hart; 'hy herinnerde zig rn^t vermaak ; nooit iemand dan zigzelven kwaad gedaan te hebben, en zyn eigen oordeel was hem meer waard, dan al de rest van geveinsde of bedotte men» fchen, die niet in ffaat of genegen waren biliyk te vonnisfen. 1} De Eerwaarde Forlis zelf verwonderde zig over die zeldzame kloekmoedigheid van een' Jongman , wien hy zo diep in elende liadt geftort; een' Jongman opgevoed in de bejaaging van vermaak, en die op dit oogen. blik alle middelen verloor om eenig vermaak/, om zelfs het noodzaakelyke, te koopen! Een der Vriendën evenwel van Boncoeur ging, zonder deszelfs waeten , een' Advocaat over dit haatelyk Testament van zyns vriends Vader fpreeken , en deze was van oordeel dat het vernietigd konde worden. Boncoeur liet zig beweegen om een pletdooi aan te Hellen; men bekladde over en weder eene menigte gezegeld papier , en Forlis wysfelyk bsgrypende, dat dit op zyn allerbest een Iangwylig proces zoude worden, wilde liever een goed gefchenk in de han*  176 öe Huichelaars, handen van zyn Partys Adrokaat doen vloerjen, dan zyn' geheelen roof in de waagfchaal ftellen, of nog eenige jaaren ontbeeren. Boncoeur verloor derhal ven zyn proces, en betaalde met zyn gedeelte van de Erfenis de onkosten van hetzelve ; een gedeelte 't welk zyne vroegere Schuld • eisfchers malkanderen nog betwisten wilden ; maar de Traktizyns, kundiger van hoofd, en vaardiger van vingers, wisten 'er zig vóór dezelve meesters van te maaken , en een der anderen , die hem de grootfte fom op Interest hadt gefchooten, befloot hem voor die fchuld gevangen te zetten. Zie daar dan den onbedagten Jongeling tusfchen vier muuren bepaald, om zyn voorle den gedrag , en tegenwoordige gefteldheid eens ernftig te overdenken. Hy deedt waarlyk zigzelven regt; hy erkendé zyne fouten, maar hy begreep dat zyn ongeluk nog meer het uitwerkzel was van zyns Voogds fnoode baatzugt en bedrog, dan van zyne eigen verkeerdheid. Zyn Karakter liet hem niet toe zig lang aan ernftige, veel min verdrietige, overdenkingen over te leveren , en hy was geheel de man niet, om finaak in die wysgee- ru  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 177 ïige vertroostingen te vinden, welke in traa* nen eindigen. Zyne levendige ziel greep het vermaak aan, daar 'er zig maar het minde van vertoonde , en wist de wanhoop , de eenige en doodelyke toevlugt van zwakke zielen, te verwyderen > „ ik heb, fprak hy by zig zeiven, my weeten te vermaaken, „ ik moet nu leeren my van myne vorige „ vermaaken tefpeenen, en als .ik die beide „ kunften ken , kan het niet misfen of ik „ moet fteeds geluKkig zyn." Hy was bezig met des morgens in zyne gevangenis te zingen, zo als hy e^n onverwagt bezoek ontving. Het was zyn Broeder , verzeld van twee zyner bloedverwanten, deftige perfoonen , waar van het enkel gezigt eene Predikatie was. Zyn Broeder omhelsde hem by het inkoomen, en wenschte hem ge-* luk met zyne vryheid ; hy berigtce hem , „ dat alle zyne Schuldëisfchers voldaan wa„ ren, en dat hy op het oogenblik uit de „ gevangenis konde gaan." Eene levendige blydfchap vervulde het erkentelyk hart van onzen Jongman; hy wist niet, wien hy eerst moest bedanktn; „ Gy JVt zyt  173 dï Huichelaars, „ zyt myn Broeder , en Gy zyt waar,, fchynlyk myn verlosfer, zeide hy met te„ dcrhrid tot Climal;" „ Ja ik ben het, „ antwoordde deze , maar deze twee eer,? waardige Perioonen hebben even eens aan „ uwe behoudenis medegewerkt; zy hoopen, »» dat gy, getroffen door hunne goedheid , „ hun geene reden guit geeven om deswegen „ berouw te hebben ; wy hebben den wil „ van den Overledenen gevo gd. Daar was „ u in de verdeeling nog eene zekere fomme „ befprooken , die gelukkig door u nog niet „ aangetast was; deze meenden wy niet beter „ te kunnen belteeden, dan om uwe fchulden te vereffenen , om u van de fchande te „ ontheffen, die zig reeds niet dan al te veel „ op uwe Familie heeft verfpreid. Ach'. j, welk eene afgryzing zou de fchim van een' „ eerwaarden Vader bevangen, als hy zyn* „ Zoon in zulke wanorders zag vervallen ; „ dien Vader, die zo veel eerbied voor den „ Godsdienst hadt , zyn' Zoon denzelven ,, derwyze te zien verwaarloozen. Wreede! „ Gy doet allen hlcozen , die eenige betrek„ king tot u h.bben; men heeft eene proef ,, op uw hart willen neemen, wat het uit„ werkzd van weldaaden op het zelve zoude „ we-  eene engelsche geschiedenis. I79 £. wezen; Nog blyft u over berouw te heb„ ben, en weder te keeren. Ach of gy „ wys waart, en aan u zeiven ontdekt mogt „ worden; ach of gy het goede wildetzoe„ ken , en dat de Heere uwe oogen tnogt „ openen, en gy van uwe vorige wegen af. u keeren, en wederkeeren tot den Heere 1" Dus vermaande de booze Climal zyn* Broeder, op eene wyze, die hem tevens tot in de ziel grieven, en op het felst verhitte, ren moest; aangemoedigd door de tegenwoordigheid der twee gedagte vroome man* nen, dorst hy nu zyne heilige wartaal een* vryen loop geeven, welke hy anderzins, in 't byzyn van wereldlingen, merkelyk bemoeide, gelyk de Lezer in andere ontmoetingen ongetwyfFeld heeft opgemerkt. BoNCOEun, levendig getroffen en fel gehoond , beantwoordde de aanfpraak van zyn' Broeder met alle de hitte, welke met zyne fierheid en openhartigheid overeenkwam. De Hypoknet hefte de oogen ten Hemel en voude zyne handen, en zyn Broeder wierdt nog woedender door die befchimM 2 pen*  178 de Huichelaars, „ zyt myn Broeder , en Gy zyt waar„ fchynlyk myn verlosfer, zeide hy met te» derheid tot Climal;" „ Ja ik ben het, „ antwoordde deze , maar deze twee eer* waardige Perlbonen hebben even eens aan „ uwe behoudenis medegewerkt; zy hoopen, j» dat gy, getroffen door hunne goedheid , „ hun geene reden zult geeven om deswegen „ berouw te hebben ; wy hebben den wil „ van den Overledenen gevolgd. Daar was „ u in de verdeeling nog eeoe ztkere fomme „ befprooken, die gelukkig door u nog niet „ aangetast was; deze meenden wy niet beter te kunnen beiteeden, dan om uwe fchulden „ te vereffenen , om u van de fchande te „ ontheffen, die zig reeds niet dan al te veel „ op uwe Familie heeft verfpreid. Ach 1 st welk eene afgryzing zou de fchim van een* „ eerwaarden Vader bevangen, als hy zyn* „ Zoon in zulke wanorders zag vervallen; „ dien Vader, die zo veel eerbied voor den Godsdienst hadt , zyn' Zoon denzelven ,, derwyze te zien verwaarloozen. Wreede • „ Gy doet allen bloozen, die eenige betrek^ king tot u hebben; men heeft eene proef „ op uw hart willen neemen, wat het uit„ werkzel van weldaaden op het zelve zoude „ we-  eene engelsche geschiedenis. 179 i-. wezen; Nog blyft u over berouw te heb„ ben, en weder te keeren. Ach of gy „ wys waart, en aan u zeiven ontdekt mogt „ worden; ach of gy het goede wildet zoe„ ken , en dat de Heere uwe oogen rnogt „ openen, en gy van uwe vorige wegen af. „ keeren, en wederkeeren tot den Heere l" Dus vermaande de booze Climal zyn* Broeder, op eene wyze, die hem tevens toe in de ziel grieven, en op het felst verbitteren moest; aangemoedigd door de tegenwoordigheid der twee gedagte vroome mannen , dorst hy nu zyne heilige wartaal een' vryen loop geeven, welke hy anderzins, in 't byzyn van wereldlingen, merkelyk bemoeide, gelyk de Lezer in andere ontmoetingen ongetwyfFeld heeft opgemerkt. Boncoeur, levendig getroffen en fel gehoond , beantwoordde de aanfpraak van zyn' Broeder met alle de hitte, welke met zyne fierheid en openhartigheid overeenkwam. De Hypokriet hefte de oogen ten Hemel en voude zyne handen, en zyn Broeder wierdt nog woedender door die befchimM 2 pen-  ïio de Huichelaars, pende houding en bedaardheid , welke nergens door te veranderen was. Zonder de tegenwoordigheid der twee bloedverwanten zoude dit eindelyk, van den kant van Boncoeur, zelfs tot daadelykheden hebben uitgeloopen. Dit zogt de Bedrieger; „ Gy ziet myn Heeren, zeide hy, „ welk een Mensch myn Broeder is, en wat „ ik al van hem heb moeten lyden; om dat „ ik hem vermaam, fcheldt en dreigt hy my; „ overgegeeven aan zyne onbuigzaame trots,, heid, kost zelfs eene belofte van beter. „ fchap, die onze zielen tot troost verftrek„ ken zoijde, te veel aan dien verharden. „ ó Ongelukkige Broeder ! vervolgde hy , „ zig tot hem wendende, wien ik als my „ zeiven beminne, luister, wilt gy Gods „ geest weêrftreeven, luister ten minften naar „ de ftemme der Natuur. Gy loopt blinde„ Hngs in uw verderf. Duld dat ik uw leids„ man tot een' beteren weg moge wezen! „ verwaardig u myne Broederlyke hand te „ aanvaarden, die u van de fteilte poogt af „ te trekken, daar gy u zeiven van wilt ne* » derftorten; Nog eens, het is de hand van een  eene engelsche geschiedenis. l8l ,i een' Broeder, die zyn bloed zou willen „ ftorten, zyn' laatften druppel bloeds, om „ u te behouden. Hy verzelde die laatfte woorden met dieps zugten, en geveinsde traanen; hy wierp een' wisfelbrief van honderd ponden pp tafel , zeggende, „ dat hy goed voor kwaad ver,, gelden wilde;" De Veinsaart wist wel, dat hy geen gevaar liep, dat zyn Broeder dit gefchenk van hem, na zulk eene aanfpraak, en op zulk eene wyze gegeeven, ontvangen zoude ; deszelfs fierheid en onverfchilligheid voor 't geld waren hem bekend; de Wisfelbrief werdt in deze hitte des gemoeds opge-.. hoornen en verfcheurd, en de ftukken met de uiterfte veragting voor zyne voeten gewor. pen. Men verzekerde met eene fterke item, dat men nooit andere wetten, dan van zig zeiven ontvangen zoude , en inzonderheid nooit iets ontvangen van eene hand, die zo doodelyke flagen toebragt. Op deze Iaatfte bewyzen oordeelden de getuigen den Heer Boncoeur een* onverbeterlyken hardnekkigen zondaar, terwyl zy opgetoogen waren van verwondering over M 3 Cli-  i§2 de Huichelaars, Climal. Deze gine, na zyne rol zo wel gefpeeld te hebben, zeer voldaan naar huis, o veriaaden met Ioffpraakcn , welke hy niet miste aan de Goddelyke genade toe te fchryven. Hy bekommerde zig verder niet, wat *er van zyn' Broeder worden mogt. Deze was, wel is waar, vry, maar zyn toeftand was 'er niet door verbeterd; hy voelde welhaast den prikkel der behoeftigheid; dezelve kwam hem zo ysfelyk voor, als zy in der waarheid is; zyn geitel leedt 'er door; zyne vroiykheid, die hem voormaals fteeds bezielde, veranderde in eene naare wanhoop, of droevige gemelykheid. Van allen verlaaten, befloot hy, waar mede de fterkfle tegen den zwak* „ Hen  eene engelsche geschiedenis. 183 l, 'ften wordt gewapend." De Waereld werdt wel haast onderrigt van de edelmoedigheid van Climal, en het geweldig antwoord van Boncoeur ; De Waereld wist ook, hoe de eerfte de fchulden van den laarften betaald en hem uit de gevangenis verlost hadt, maar de Waereld wist niet, wat in die gevangenis was voorgevallen; zy wist niet, dat het voortgebragte Testament een werk/luk van den boozen Forlis was; zy wist niet, dat die zelfde Guit den jongen Boncoeur voordagtelyk bedorven, en tot allerleije ongeregeldheden als met de hand geleid hadt, om hem onbevoegd voor de erfenis te maaken , en de vrugt zyner ontugt met Susanna, den geveinsden Climal, daar mede te verryken. De Waereld wist niet, dat Climal, een waardige zoon van zulk een' Vader, uitgeleerd in de fnoodfte konftenaryen , alle dc hartstogten van zyn' Broeder hadt beftudeerd, en 'er zyn voordeel mede wist te doen; zy wist niet, dat hy deszeïfs fchulden van deszelfs eigen geld hadt betaald, en betaald met oogmerk alleen, om het Gemeen te verblinden , en den roem van een braaf en edelmoedig man te verwerven. Dit alles wist de Waereld niet, en M 4 het  ï84 de Huichelaars, het oordeel van het Gemeen moest derhalven even zeer tegen den ongelukkigen vooringenoomen zyn als deze weinig voordeel uit de wetten trekken konde. Dit is het gewoon, en helaas! het onveihelpelyk gebrek van 't roenschdom ; Het oordeeit naar uiterlyken fchyn; het fpreekt . het vonnist, op het los geval. De agting behoorde, onder vernuftige wezens, evenredig te zyn aan de waare verdienden, maar ach! durft de verftandigfte en billykfte man zig wel vermeeten, altoos op zyne hoede te zyn tegen bedriegers en guiten? Durft hy zig vleijen van fteeds ongevoelig te blyven voor begoogelingen , die het uiterlyk voorkoomen op hem maaken? Kort na dit voorval ftierf Forlis, en bedroog het Gemeen tot in zyne laatfte oogenhlikkeii. De Deugd hadt na zyn' aftogt één' Vyand minder op de aarde ; Een kostbaare Grafzerk egter , met bedriegelyke Opfchriften belaaden, berigtede aan allen, die denzelven zagen , ,, dat de Vriend van den „ Godsdienst, de Man der Weduwen, en „ de Vader der Weezen daar onder begraaven „ lag." Het laatfte was alleen, maar ongelukkig, letterlyk waar.  eene engelsche geschiedenis. 1J5 Eene zeer groote nalaatenfchap, langs honderd flinkfche wegen faamgefchraapt, vertroostede Climal ten vollen over het verlies, dat hy in zyn" lteun en den medehelper zyner ongeregtigheden mogt lyden; In dit opzigt alleen kon de dood zyns Vaders hem eenig verdriet veroorzaaken; De boozen zyn niet vatbaar voor tederheid, en beweenen zelfs niet den dood of 't on^ heil der zulken, die hun gelyken. Climal, bezitter van die rykdommen, zo wel als van zyns Broeders vermogen, was daarom niet te meer verzadigd ; De Geldzugt is inzonderheid de drift van laage en bedorven zielen; hy brandde om meer te zamelen, en ten dien einde om voordeelige ampten 'e bekoomen ; hy fpottede met de traanen van de ongelukkige Charlotte, welke hem vrugtloos fmeekte zyne dier bezwooren beloften te volbrengen; en hy nam zelfs het wreed befluit om zig geheel, 't zy met of zonder haare goedkeuring, van haar te ontflaan, en ontwierp hiertoe eene fchikking, die wy ftraks verhaaien zullen. M 5 On  iSó" de Huichelaars, Ondertusfchen maakte hy zyn' Hof by den Hertog van * */*, een' man van veel gezag, en die zyne afhangelingen, Hat; is te zeggen, zyne iaage vleijers, de medgezeilen of getuigen zyner ongeregeldheden, en veragtelyke flaaven, rooit zonder belooning liet. Climal. laag, kru'pe.nd, fchynheilig, en dus bekwaam om de ergfte daaden met een vernis te dekken, kond- n>et misfen van fortuin onler zulk een' begun. ftiger te maaken Hy bekleedde welhaast de plaats van eerften flaaf, en hadt geene gevoelens , geene denkbeelden , geene begrippen, dan die van zyn' meester. Hy doorgrondde deszelfs hart , en zag welhaast , dat zyne hoofddrift de wellust was. Dit was genoeg; hy befloot zig hier van tot een dubbel voordeel te bedienen; den Lord eene bevallige Meesteres te bezorgen, en de ongelukkige Chaslotte aan hem op te offeren. Hy bragt haar in deszelfs magt; zy was jong , fchoon , en hadt zelfs nog , in weerwil van haar vergryp, de zedige bevalligheid der onfchuld. De Lord was 'er van getroffen, toen hy haar de eerfte reize zag by een zyner hoe-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. l87 hoeren, een fchepzel zo laag als hy zelf. Ch ar lotte was nog onkundig van 't ongeluk, dat haar bereid was; zy hadt haare deugd niet verlooren; haar hart was nog gehegt aan haaren trouwloozen minnaar, en 't was op deszelfs verzoek en verzekeringen van veiligheid, dat zy zig hier bevondt. Hoedanig moest dan haare fchrik en verbaasdheid wezen, toen zy zig onverwagt met den Hertog alleen bevindende, van hem werdt aan* gefproojten op eene wys, die alle de fnoodheid van dit complot eensklaps aan haar ontdekte. Zy neemt haare toeviugt tot bedreigingen, tot gebeden, tot traanen, en eifidelyk tot woede; zy vindt gelukkig middel om te ontkoomen; zy vliedt, en meent haare veiligheid te vinden in den boezem van haar' Minnaar; — 6 ongehoorde boosheid! ó fchouwtoneel van afgryzen. De barbaar zelf helpt, om haar in nieuwe fchande t# ftorten. De ongelukkige C har lotte was eerst het Slagtoffer geweest van haare eigen zwakheid, thans is zy het van de geilheid, ontugt, en wreedheid; zy heeft vrugtloos de hulp verzogt van hem, die de befcher- mer  188 d e Huichelaars, rner van haare deug! moest wezen,' zy ziet, dat hy haar op het diepst veragt; zy wordt gemeenzaamer -met het denkbeeld der fchande; zy verliest allengs de agting voor haar zelve , die haar , na haare eerfte nederlaag, hadt ftaande gehouden ; zy was als bezwagtdd en bedekt onder eene fchuldige uitwendigheid , en het gevoel van fchaamte verflikte door den vergiftigen adem van twee guiten, die haar onophoude'yk de onverfchilligheid van eer en fchande voorpreeken, waarin zy zeiven waren, en haar leerden alieen op het uitwendige agt te geeven. Het voorbeeld , de wanhoop van ooit te kunnen wederkeeren tot den weg der deugd; de onmoogelykheid van zonder den onderftand dier Guiten te beftaan ; het volftrekt gebrek dat zig in alle zyne ake» ligheid, en met zo veel meer kragt aan haare verlegen verbeelding vertoonde, om dat zy 't voormaals ondervonden hadt , alles werkte mede om haar te verleiden, en eene ziel te verharden, die voor de deugd geboren was. Men zal ligt begrypen , dat Clima l wel beloond werdt voor zyne fchuldige believing ; hy verkreeg een fchoon ampt, dat geene andere moeite vorderde, dan 'er de voordee- len  eene engelsche geschiedenis. i$q len van te ontvangen. Niemand wist, langs welke trappen hy tot dit fortuin ware opgeklommen ; men verwonderde zig over derzei» ver gezwindheid, om dat men niet weet, dat als de ondeugd het rad daar van draeit, de beweeging ahoos vaardiger gefchiedt. Dit niet weetende , fchreef men het aan de meerdere verdienöen van Climal toe, en men eerde hem wegens het geen tot zyne onuitwisbaare fchande ftrekte. Dwaaze Beoordeelaars! Hoe lange zal men de gelukkige ondeugd wierooken ! Wanneer zal men eens der deugd , van alle uiterlyke pragt ontbloot, hulde beginnen te bewyzen! Terwyl dan Climal zyne ongeregtigheden met den luister der grootheid bedekte; terwyl hy het gerugt dwong zyn' naam met loftuitingen, of ten minilen met eertytels, te melien; terwyl hy den nyd met voeten tradt; ttrw/I hy duizend fnoodheden onder fchyn van Regt, en beguntliging der Wetten, veilig bedreef, lag Boncoeur met een' groven Regiments rok aan 't lyf, onbekend of veragt, in gebrek en behoefte, in een Garnifoen te kwynen. Hy ftondt alle de moeijelykheden uit van een' ftaat, die voor zeer  100 de HuiCHELAABS, zeer eerlyk in de wereld wordt gehouden, en waar in door den tyd en een taei geduld, met eenige woorden, of het verlies van eenige leden wordt vergolden. De armoede, eene verfchrikkelyke, maar zomtyds heilzaame meelteres, deedt hem nu zyne vorige verfpillingen beter begrypen, dan de beste vertoogen deswegen zouden hebben kunnen doen. Die zelfde Leermeesteres deedt hem even klaar zien , wat menfchen en vrienden waren, welke hem nu als iets befmettends fchuwden. De naam van een' Soldaat was te laag voor allen , die hem te voren gekend hadden; nuttelooze ledigloopers , fchadelyke fpilpenningen , in de oogen der wyzen veel veragtelyker, dan de aïlergeringfte, die de faamenleeving op eenigerhande wyze dient. De Kapitein van Boncoeur fcheen hem evenwel van zyne medgezellen te onderfcheiden ; hy verkreeg eene plaats van onderof. ficier, zonder die verzogt te hebben; zyn Kapitein hadt aanzien , en liet het hy die kleine bevordering niet blyven ; by verkreeg eene aéte van Officier voor onzen jongen Krygsman, maar om tot dien nieuwen trap van waardigheid op te klimmen, moest Bon- c o e u f t  EENE ENOEtSCHE GESCHIEDENIS, iqi coeur eene bevallige jonge Dogter trouwen, die geen moeds genoeg gehad hebbende, om een* Kapitein vrugdoos te laaten zugten, de gevolgen, fchoon nog onzigtbaar, van deszelfs liefde en van haare toegeeflyke zwakheid omdroeg. Boncoeur, fteeds ftandvastïg in zyne armoede , verwierp eene voorwaarde, die hem in zyne eigen oogen verlaagd zoude hebben. Maar zie daar niet zelden het uitwerkzel eerer verheven wyze van denken, onder het bedorven menschdom. Hy verloor door deze weigering niets flegts zyn' begunftiger, maar de Kapitein werdt zelfs zyn onverzoenbaars vyand. Dagelyks deedt hy hem dit op eene fmartelyke wys gevoelen; hy verloor welhaast zyn' rang van On lerofficier, en wierdt weder met de gemeene Soldaaten vermengd. Zo veel leet en zo onverdiende veragting werden hem onverdraagelyk; hy kogt zyne vryheid duor de viugt. De Krygsraad veroordeelde hem des doods fchuldig; hy vernam dat vonnis in de wykplaats, daar hy zig toen reeds veilig bevondt. Zyn mo«d bleef onverzeerd; hy was onfchuldig, en niets kon zyne fierheid nederflaan j z© dagt hy , zo bleef  192 de Huichelaars, bleef hy denken, fchoon hy als Balling omzworf, en allerwegen, daar hy zyne treden rigtede, armoede, gebrek, behoeftigheid te vree zen hadt. De Hemel, die hem in dit fcbynbaar ongeluk de onwaardeerbaare voordeden van een goed ge weeten , voor zo verre zyn hart op. regt was, deedt genieten, waakte ook in andere opzigten over hem, en deedt hem toe. gang krygen in een vermogend huis, daar men zyne talenten welhaast onderfcheidde, zyn* dienst verhoogde, en hem, by het verderven van een oud man, die de zaaken waarnam , in deszelfs phats tot Huisbezorger aannam. Dit was by Mevrouw de Manzell e , die voor verfctmdene j'aaren den besten der mannen verlooren hebbende , het Hof verlaaten, en zig op haar Landgoed hadt begeeven, om haare dagen in vrede, en buiten het gewoel en de kwaadfpreekendheid der wereld door te brengen. Mevrouw de Manzelle was in de hoogde agting in deze oorden; men noemde haar, of haare twee Dogters, beide zo bevallig, als goedhartig en weldaadig, niet dan met  jSÉttÈ ën6elsche geschiedenis, igj" met eerbied; De armen baden dagelyks voor dit Huisgezin; de Buuren, Vreemdelingen, Grooten en kleinen, allen vereenigden zig in deszelfs lof Met één woord, de deugd en Godsdienfligheid van Mevrouw de Manzelle fchitterde, en kon niet nalaaten te fchkteren, op die wyze als zy dezelve waarnam. Geen Bal, geen Concert, geene foort van openlyk vermaak werdt ooit in haar huis gedoogd. Haare beide Dogters werden in eene heilige geftrengheid opgevoed; zy onderfcheidden zig, zo wel als haare Moeder, door eene hyzondere kleeding ; geen jong Heer zou haar over haare fchoohheid hebben durven pryzen, veel min haare hand op de eerbiedigde wyze kusfen. Geen Roman kwam haar ooit onder 't oog; het voorbeeld haarer jMoeder regelde alle haare bedryven, en regelde dat van allen , die in dit heiligdom woonden- Mevrouw Belmont was de eenige wereldling , die ooit in het Kasteel kwam; Dit was de nigt van Mevrouw Manzelle, die een Slot in haare nabuurfchap bewoonde, en een vlak tegenftrydig karakter hadt met dat van deze Dame. Levendig, vrolyk, darN te!  194 de Huichelaars; tel zelfs, en boven al een gellaagen Vyandin van alles, wat men Fynheid heet, en naar gemaakte Godsdienftigheid gelykt; zy kwam haare Tante een bezoek geeven en kwam met haare gewoone luidrugtigheid. Mevrouw Manzelle beftrafte haar daar over, eii zy, om zig te wreeken, vertoonde zig nog tienmaal wilder dan zy was. Schoon het karakter van Boncoeur zig niet gemaklyk fchikte naar deze foort van leven , 't welk hy thans verpligt was te leiden, de vrees egter, dat hy, het Slot van Mevrouw Manzelle verlaatende, weder in zyne voorige behoeftigheid ftorten zoude 9 dwong hem, zo niet de rol van een fyn man, ten minften die van een zedig, w'ys, en ingetoogen Jongman te fpeelen. Die viel hem niet zeer moeijelyk; hy hadt waarlyk eerbied voor de Deugd en den Godsdienst ïn zyn hart, en fchoon hy zig den laatften niet als ftuursch en ongezellig voorftelde , was hy thans egter zeer geneigd om ooi; deszelfs geftrengfte voorfchriften te volgen, gelyk liy in alle tydperken zyns levens de pligten van menschlievendheid , vriendfehap, erkentenis, meewaarigheid, enz. hadt zoeken na te kóo- men.  *ENE ENOELSCHE GESCHIEDENIS. löf men. Het was de uiterlyke vertooning alleen, "het was de gemaakte Godsdienftigheid, welke hem thans zo zeer ais ooit mishaagde, Hy doorgronde het karakter van Mevrouw de Manzelle; Haare deugd kostte haar riet veel moeite, zy was het ultwerkzel van haar gefte!. Zy was uitter aart onverfchiliig, zo hy meende , en volgde den aandrang , dien eenige gewoonte, of heerfchende harstogt haar deeden volgen. Die gewoonte of heerfchende hartstogt was thans eene fchitterende Godsdienftigheid, die haar eene gere» gelde tydkorting verfchafte. Gelyk aan een welgeregeld werktuig , gaf zy aalmoesfen op vaste tyden van de week, en den dag; op andere uuren badt zy; zekeren tyd bragt zy even geregeld met zingen door; de Kerktyden vervulden eene andere gaaping; in één woord, van dat zy opftond , tot dat zy naar 'bed ging , waren alle haare Godsdienftige verrigtingen , zo wel als andere bedryven, juist en onveranderl'yk geregeld; zy ging heden den weg van gisteren, en zonder zig cigenlyk te vermaaken op de reis, volbrjgt zy die 'zonder tegenzin. Haare Moeder hadt haar in haare jeugd geleerd Godsdienftig te zyn, zy was het geworden zonder verdienN 2 fts,  de Huichelaars, He , en gebleeven zonder moeite of tegea kanting van haare werktuigelyke geaartheid. Dit was het denkbeeld, 't welk Bor* coeür zig van haar vormde; moeijelyker viel het hem, het karakter van Amelia, haare oudfte Dogter, op te maaken. Deze was volmaakt fchoon, hadt zeer veel geest, en alle de bevalligheden haarer kunne. Haar ontbrak niets, dan de deugd van zig naar haar' ftaat te kunnen fchikken; maar zy gaf te veel hlyken van ongeduld en verlangen naar een huwelyk, om door Boncoeuk niet opgemerkt te worden. Hy ontdekte eene zekere zagte, maar diepe droefgeestigheid in haar, daar zy zig geheel aan overgaf , als zy geloofde van nie« mand opgemerkt te worden Zy weende dikwils, zy zugtte kwynends; hy twyffelde eerst, of het zugten waren, die ten Hemel werden opgezonden, maar by ontdekte wel ras het tegendeel. Het was een uitwerkzel van de jeugd en een verliefd geitel; het waren de opwe!lingen van een teder hart, dat in eenzaamheid en afzondering kwynt, en door de trees alleen weerhouden wordt om zig bot tt  eene ëngelsche geschiedenis. 10/ te vieren. Haare droomen verraadden haar menigwerven , en dezelve zouden misfchien te veel invloed hebben gehad op haare wyze van denken en doen , ware zy niet geftadig onder 't oog haarer Moeder geweest; maar deze, zo dra zy den minften fchyn van dergelyke drift vertoonde, beftrafte haar op eene wyze , die haar haarzelve met verdubbelde oplettendheid deedt pewaaken, Die dagelykfche vertooning moest het koudfle hart ontvonken; men oordeele dan hoe Boncoeur gefield ware. Zyne oogen gaven dit aan de Schoone te kennen; de haare beantwoordden dit. Die ftomme taal was welfpreekend ; hy was jong , geestig, bedreven in alle de verborgenheden der liefde, of, om beter te zeggen, der wellustigheid. Dus eenpaarig in neigingen, moesten alle hinderpalen welhaast verdwynen. A m eHa gaf zig aan haaren Minnaar over, de waakzaamheid van de Moeder werdt dikwils bsdroogen; de wederzydfche vermaaken der gelieven waren vuuriger onder de bedekzelen der verborgenheid, en wierden verlevendigd door den prikkel der moeijelykheden. De boezem van Amïlia ademde nu vryer; N 3 ba*  \f* de Huichelaars, haare fchoone hand deelde meer aalmoesfen uit, en fi oscoeur zong met luider ftemme in de Kerk. Even gebouw aan de pligten van zyn ampt, als aan die der liefde, wist hy zig. gelyk Cefar, te verdeelen , 'en hy behaagde zo zeer aan de Moeder, als aan de Dogter. Men zal deze Moeder ongelukkig noemen en heklaagen; fchort uw oordee: op, Lezerl Ik ben verre af van deze ongeregeldheden goed te keuren, maar ik moet de dingen verhaaien zo als zy zyn en ik moet inzonderheid de eerfte oorzaaken van 't kwaad niet bewimpelen. Bokcoeur, den roem van ongemeene bedrevenheid en nauwkeurigheid, in de be^ ftiering der huisfeiyke zaaken , verworven hebbende, kwam , op verzoek van Mevrouw Belmond, en met toelaating van Mevrouw Man.zelle dik wils op het Slot van de eerfte, om eenige dingen in haar huis te regelen, en hier kree^ hy van een' bejaarden Bediende het volgende waaragtige berigt wegens de oude Dame, dis hy diende. « Ha*  EENE KxGELSCHE GeSCHIEDENI?; IQ£» * Haare Godsdienftigheid hadt twee tyd- perken gehad ; het eerfte ftrek'te zig uit , van haare vroege jeugd tot op den dag van „ haar huwelyk, 't welk zy in den ouder» „ dom van zestien jaaren floot; het tweede 5, tydperk begon met den dood van haar* }, man, het tydftip waar in het verlies haa* „ rer bekoor Jyk heden haar geraaden hadt de wereld te verlaaten, en liep tot het tegen.., woordïg oogenblik. De tusfchenruimte j> tusfchen die twee tydperken in, namelyk 3» van haar huwelyk af, tot haar 'smans „ dood, was een faamenweefzel van Galan„ terie geweest; zy hadt alle moogiyk voors, deel met haare fchoonheid gedaan; men „ zeide zelfs, dat de eerfte Grooten om haar gezugt hadden, maar de eerfte Grooteni a zugten niet vergeefsch; inzonderheid was „ dit hier niet te dugten, daar de toegang „ tot haar Perfoon, jen zelfs tot haar Kabi„ net gantsch niet moeijelyk was. Daar zyn „ Vrouwen, die voor de liefde bezwyken, „ andere die door de eigeliefde overmeesterd „ worden; zy wist die beide beweegredenen „ te vereenigen. De annmerkelyke goederen „ van een' bejaarden Heer haalden haar over „ om hem haare hand te geeven, om haar N 4 „ hart  200 de Huichelaars; hart des te geruster aan anderen te kunnen, „ fchenken- Zy vergoldt egter de belle ving. die haar Egtgenoot hadt gehad van haar te 3, trouwen, met hem eene talryke Familie te ,> fchenken , waar van de twee meergemelde » jonge Juffrouwen alleen waren overgeblee* „ ven. Het Hof. dat de voorige ongere* „ geilheden van den ouden Heer de M a n* 3} zelle gekend hadt, en zyne tegenwoor* „ dige zwakheid en jaaren in aanmerking Si nam , lachte om de vrugtbaarheid dezer „ Dame. „ Eindelyk haare rol uitgefpeeld, en haar* „ man ter aarde beftrld hebbende . begon zy „ de ydelheden van dit ondermaanfche te „ zien , en begaf zig naar haare Landgoede3, ren. De wereld, die ongevoelig fcheen ,, te worden voor haare fchoonheid, kwam haar voor eene verzameling van onheili„ gen en thoodeB te zyn. De Godsdienst alleen ,, was haar doelwit, en zy wilde de booze J5 wereldlingen noodzaaken , om denzelven ten minften in haar Perfoon en voorbeeld H te eerbieden. Die zelfde drift, welke haar „ aan het Hof bezield hadt, de drift van zig „ te onderfckeidsn , van verwonderaars te  eene Engelsche Geschiedenis. 201 r„ hebben, volgde haar ook in haare afzon„ dering. Zy wilde denzeifden rang onder „ de Devoten hebben , welken zy onder „ haare mededingfters in fchoonheid voor, maals hadt gehad ; haare zugt om uit te „ fteken veranderde ilegts van voorwerp; zy „ wilde blyven heerfchen en fchitteren; zy „ wilde harten, dat was thans te zeggen toe„ juichingen, winnen, en haare deugd was „ niets anders dan eene verveeling, dat zy „ voor niets meer geteld wierd in de wae„ reld." Dit afbeeldzel was zeer verfchillend van 't geen Boncoeur zig van baar gemaakt hadt ; hy hadt alleen haare tegenwoordige handelwyze en fchynbaare geaartheid in aanmerking genoomen, maar de oude bediende wist al het voorgaande, en hadt de verandering met eigen oogen gezien. Die zelfde man berigtte nog aan B o n c o s u r , dat het de ongevoeligfte Vrouw der waereld was jegens haare kinderen; dat zy alle de partyen voor haare Dogters affloeg, en vertraagde dezelve uit te trouwen , om derzei ver goed onder haare beftiering te houden, en haar gezag te ftyven. N 5 Dit  2T:2 de Huichelaars, Dit "alles kon niet misfen van Boncoeur met eene diepe veragting te vervullen voor eene Vrouw, die niet alleen ten uiterfien laag en veragtelyk handelde, maar ook eene geaartheid en rnommery toonde, zo ftrydig met zyne eigen wyze van denken. Maar een byzonder voorval, zo onverwagt als gewigtig, voltooide hem geheel aP^eerig te maaken van dit heilig huis. Op zekeren ogtendftond eene wandeling door het veld gaande doen , geleidde hem het geval tot eene der Boeren - wooningen, die op den kant van een beekje ftondt, en alwaar Mevrouw de Manzelle om die rede eene kamer hieldt, daaf*zy zig in zomer agtermiddagen wel eens na toe begaf, om de frisfche waterlugt te genieten. Amelia hadt zig federt eenige dagen meermaalen derwaards begeeven, onder voorwendzel van de vrouw van het z^lve, die ziek was, door haare aanfprsak op te beuren, of door haar' raad of fculp te onderfteunen. Masr weinig vermoedde Boncoeur van haar zo vroeg in den morgen alhier te vinden, en inzonderheid op zulk eene wyze te vinden. Hy ging, na de zieke vrouw een woord toegefprooken te heb. ben,  EENE EnOELSCHK GESCHIEDENIS, 20$ ben , regelregt naar het vertrek , dat voor Mevrouw dj Manzelle gefchikt en meest a!toos geflooten was; hy hadt een' fleutel van 't zelve by zig, opent het, en ziet.... ver* vaarlyk gezigt! ... zyne Amelia met den jongen en bevalligen zoon van den buize ai. leen in het zelve, en wel in eene houding, die de oogmerken dezer fchuldige faamenkomst op eene ontwyffelbaare wyze ontdekte; hy verftyfde van verbaasdheid, en de Jongman , zig van die gelegenheid bedienende , pakte zig ylings weg. De Dame begon, in eene hevige ontroering v en met een gloeijend gelaat, eenige voorwendzels te maaken, maar zyne ziel was met zulk eene volftrekte veragting voor haar vervuld, dathy, zonder haar eenig antwoord te geeven, ter kamer en ten huize uit vertrok. Hy hadt, moet ik zeggen , de befcheidenheid of voorzigtigheid, om niets van dit zyn wedervaaren, nog aan iemand van het huisgezin , nog eenig ander mensch te kennen te geeven, en voorkwam dus de nadeelige gevolgen, welke hy door eene ontydige openbaaring over zig zei ven, zo wel als over de voorwerpen zyner wraak , gehaald zoude hebben. Al-  l©4 DB Hl'ICHILiAlS, Alle deze haatelyke ontdekkingen ondertusfchen verkerkten hem in het fchadelyk denkbeeld, daar hy, door zyne voorgaande levecswyze en gevallen, reeds niet dan te veel toe overhelde, dat 'er geene wezenlyke deugd op aarde te vinden zy; dat dezelve niet ffroose met des menfchen hart, en dat de goede daaden, welke men in een klein getal op de waereld ziet verrigten, fiegts fchyn en geen wezen zyn, en of aan belang en vermomming , of aan eenigen toevaliigen gelukkigen wending der harutogten moeten toege' fchreeven worden. Hy overdagt dit even vahch als gevaarlyk leerfleizel, by deze gelegenheid , met ernst, en hoe weinig men dit wreed befluit van zyn menschlievend hart verwagt zoude hebben, hy beüoot, dat zelfs der menfchen beste daaden aan trotsheid, baatzugt, of veinzery moeten toegefchreeven worden. Zyn menschiievend hart ondertusfchen , en tegenwoordige gemc. lyke droefgeestigheid, werkten misfchien ge. lykeiyk mede in dit haatelyk befluit; „ Eer. „ waardige Deugd ! riep hy by zig zeiven „ uit, vergeeffch wensen ik thans, en heb }) ik duizendmaal gewenscht, naar uwe be- „ zit«  iïne Engelsche Geschiedenis. 205 £ zitting; Gy kunt niet huisvesten in zulke a' gemoederen als die der zwakke frerveJin„ gen; onze driften overweldigen ons tegen onzen dank, en hoedanig ook de uitwen„ dige vertooning wezen moge, die fommi,, gen maaken, allen zyn wy in den grond „ gelyk; allen volgen wy het geleide onzer „ driften; 't is het belang, 't is de vermom„ ming alleen, die hier eenige uitzondering „ in fchynt te maaken. Maar waarom zal ik ,, dan in een huis blyven, daar ik my zo „ Hrydig met myne geaartheid moet gedraa» „ gen ! waarom langer eene Godsdienftigheid „ voorgewend , die ik niet in my vinde! „ Mevrouw Belmont leeft zelve vry, en „ vergunt eene billyke vryheid aan haare „ huhgenooten; zy heeft agting voor my; zy heeft myn' dienst noodig; laat ik de „ veragtelyke Aiielia, laat ik de geveinsH de Mevrouw Manzelle, zo veel ik „ kan, ontwyken; laat ik Mevrouw Bil,, mond myn' dienst aanbieden,* zy zal dien „ aanneemen." Hy handelde ingevolge dit befluit, en deze Dame was zo veel gereeder hem in haar huis toe  aorj de Huichelaars, toe te Jaaten, om dat zy hem aan haare ny^ d;ge Tante fcheen te ontnec-men. Tv!cvrouw Belmond was een zonderling verfchynzel in de zedelyke waereld; men zou gezegd hebben, dat zy een dozyn zielen hadt ; zy was op alle pl2atfen , om zo te fpreeken , tevens. Gezelfchappen , Bals , wandelingen, pla.'zierpartyen van alle foort, zy was overal by tegenwoordig; zy fprak met 'eene wonderlyke bevalligheid, en vertelde al« toos alle de Galanter'ën, die zy van iemand haarer bekenden wist; zy was eene eerfte Meesteres in de kwaadfpreekendhud, en men 'kende haar' Man niet, dan door zyne alom» bekende Vrouw. Hy was een wezen van eene gansch verfchiHende foort; de wyn Was zyne heerfchende drift, en 't was hem om 't even , met wien, of in welke gezelfchappen, hy denzeiYen dronk; hy bragt daar zyne nagten mede door; fliep een goed gedeelte van den dag, en ontmoette zyne Vrouw nooit in haare Tartyen. Deen  eene Engelsche Geschiedenis. 207 Deeze ónderwyl hadt eejne beredeneerde onverfchilligheid voor alle de oordeelen , welke men wegens haar gedrag mogt vellen; zy fcheen zelfs wel in haar' fchik, dat 'er van haar gepraat wierdt, en men mag vryelyk gelooven, dat zy dikwiis gelegenheid hadt dit vermaak te genieten. Bö^tcoeur kon niet nalaaten van aan de gefprekken, welke zo menigvuldig ten haaren nadeele gingen, geloof te flaan. Dikwiis, doorgaands, kwam zy met een' nieuwen geleider t'huis altoos was zy van verwonderaars omgeeven; den een' vertelde zy, den ander* knikte zy toe, een' derden gaf zy een tikje met haar' waaijer; zy ftondt op, befchouwde zig in den Spiegel, vondt haar zelve fchoon , en zeide het overluid; met één. woord, Mevrouw Belmond was met veel verftand en geest, en eene vrplyke maar goedhartige geaartheid, iets van 't geen men eene Coquette noemt. • ■' ' ■ V ' ' vaal Niets was dan natuurlyker, dan dat B 0 ». coeur haar hieldt voor eene Vrouw aan haare vermaaken overgegeeven, en zig, om dezelve te voldoen, niet iToorende aan het oor-  2ê% de Huichelaars, oordeel van het Gemeen; maar hoe volkoomen herkwam Ify, door zeker toeval , van zyne dwaali g, en hoe voordeelig wa* hem die ontdekking door de gevolgen, welke zy voonbragt! Zy wandelde op zekeren avond met een' Heer , die zig by veelvuldige gelegenheden beroemd hadt wegens de overwinningen , weke hy op- de vrouwen hadt behaald, in een tuin; zy raakten in een eenzaam prieeltje. Boncoeur, die toevallig daar digte by was , en haar hadt opgemerkt, lettede met ■nieuwsgierigheid op het gevolg dier wande« ling. Hy hoorde Mevrouw Belmond eerst luidrugtig lagchen om de gefprekken van haaren geleider; het onderhoud werdt allengs err.ftiger; de verliefde wilde eenig geweid gebruiken ; men ftiet hem met verontwaardiging te rug; men ftondt op; hy hieldt tegen, en Mevrouw Belmond hem met eene waardigheid , daar Boncoeur verbaasd over ftondt, zyne laagheid verweeten hebber.Je, begon haare Bedienden te roepen, en gaf zij aan Boncoeur, die op dit oogenblik als by geval toefchoot, met vermaak over, om kaar naar huis te geleiden. Haai  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS» 2Qang irgtwortelde «, gewooniens , onbekwaam ter verbetering n zy3  EENE EtfGELSCHX GESCHIEDEN». 2f % ï, zyn geworden ! maar ach! verbetering! „ Ik ftreef naar dezelve, maar volbreng ze • „ niet." Piehalven deze fmart, had hy nog eene mdere, die hem drukte; hy was dienstbaar, en zyn lot daar door onzeker ; men kon hem zyn affcheid geeven , zo dra men 't goed vond. fVyn Heer Bei.momd was nu reeds ziek, en zoude, al herftelde hy een weinig. . naar alle gedagten , niet veele jaaren leeven; rMevrnuw kon weder trouwen, en misfchien naar Londen gaan woonen; zeer onaangenaane en noodlottige veranderirgen kon dit alles ifj zyn' onzekeren toeftand maaken ; zyne weinige btfpaarde penningjes konden, ingeval van verzending, zyn' nood niet lang ver. mllen ;• met één woord , het toekoomende üeed hem dikwils beeven , en die zelfde Voorzienigheid , waar van hy zig zo veele reeds ontvangen gunften herinnerde , was niet in flaat, om hem voor het vervolg gerust te fteftn. Met zodanige overdenkingen voorrreizen4e, hoorde hy op zekeren afftand van hem, in] het bosch, waar in hy zig bevondt, piO 4 ftoo*  HG de Huichelaars," (tooien losren , en zag kort daar op een Heer roet zyn' kr.egt al vlugtende door drie Roovers overvallen. Moedig uitter aart en eenigzins ingewikkeld in denzeifdem nood, ftonit hy niet lang in beraad wat party te kiezen; hy fchoot een' der Roovers , die naast hem was, voor den kop, en ftiet, om zyn ander piftooi voor een' noodfchoot te bewasren, een' anderen met zyn' degen dwars door den srm ; het hadt toen weinig moeite om zig van deze aanvallers te ontflaan, en de drie reizigers vervorderden gezamenlyk hunnen treg. Boncoeur hadt onderwyl eene kleine kweróiur omvangen, en de Heer, wien hy gered hadt, verpligtede hem zig eenige dagen ten zynen huize te gaan ophouden, om voikoomen te berfteilen en zich te iaaten ge« ueezen, Hy bewilligde daar te gereeder toe, cm dat hy, van de eerfte gefprekken af. eene byzocdere overeenkomst van geaartheii vaa dezen Keer met de zyne meende te oit« dekken, en een' ongemeenen eerbied vcoi hem voelde. Die eerbied grceide aan, nair maate het ver-  eene Engelsche Geschiedenis; 31? vertrouwen vermeerderde en de kennis groo* ter wierdt. Boncoe ür verhaalde hem zyn* geheelen levensloop, en het onge'uk, waar in hy door de fnoodheid van zyn' fchynheiligen Voogd en Broeder geftort was , welke, niettegenftaande die boosheid, eene fchitterende fortuin genoot, en in groote agting leefde. „ Die Broeder, antwoordde „ de Heer le Fort, vindt de ftraf zyner „ euveldaaden, wees des verzekerd , nu reeds in zyn eigen hart; en al voelde hy dezelve 5, nog niet, hy zal ze namaals zekerlyk ly- den. Wat zyne gewaande agting by eene „ domme menigte belangt, die is een onaf„ fcheidbaar gevolg zyner vermomming en ., fchyn-deugd. In alle Janden en tyden „ hadt en heeft de domme menigte, (en hoe „ veele zogenaamde Grooten behooren niet „ onder deze Clasfe! ) een' blinden eerbied ., voor eene uitwendige Godsdienftigheid , „ waar door zy fterk getroffen' worden, en j, verkiezen dezelve altoos boven eene ver,, hevener deugd, maar die hun minder in „ de .oogen flikkert. Veelen , door dezen „ waan verblind , leggen zig met goeder „ harte op zulk eene uitwendige en fchitte3, rende Godsvrugt toe, en meenen zelfs het O 5 Op-  218 de Huichelaars. Oerwezen meer te verp'ia;ten, en hunne „ verleiding grooter te-maaken, naar maate „ die uitwendige vertnoningen lastiger ; hun„ ne onthoudingen moeije'yker ; hunne klee„ ding ongemakiyker ; hunne fpy= grover; „ hun vasten of gee?fe!ipgen geftrenger zyn. Deze zyn verdoolde Schrapen, die 5, men met medelyden moet he chouwen, en, „ zo moogelyk , op den regten weg tragten ,, te hrergen, met hun een beter gezigt van „ Deug.i en Godsdienst te geeven. „ Maar daar zyn anderen , die zorder be« '„ ginzels van eenigen Godsdienst, van deze „ gelteldneid der menfchen, van deze hunne „ agting voor eene uitwendig flikkerende „ Godsdienftigheid , gebruik maaken , om „ hunne he-iriegelyke oogmerken te bereiken, en her getal van dezen is geenzins k'ein; „ men vindt ze insgelyks weder in alle Gods„ dienften en in alle landen. Het zyn Wol* ven onder Schaapen vagten , die de on- rozelen bedriegen en verfcheuren. Daar „ is geene moogelykheid om dezen te verbe» „ teren ; zy zyn ongevoelig voor alle be„ weegrederen van God?dien«r of verpügting; „ onvatbaar voor al!e aandoeningen van men- „ fche-  ÊgftH ËN0EL8CHB ÖESCHïSDEïris/' 5, fchelykheiJ, en worden door fnoode ei„ genbaat, ja door vermaak in de guitery „ zelve, geheel en al gedreven. Daar is „ geene andere party met hun te kiezen, dan ,, hen te ontvlugten ; 't is zelfs gevaarlylc ,, eener begoogelde menigte de oogen ten ,, hunnen opzigte te willen openen. Derzel„ Ver groove ziel wordt fteeds fterker door de grimatfen dier Huichelaaren , dan door „ de overtuigendfte bewyzen eener verftan- dige Redeneerkunde getroffen. De wae„ reld, zegt het fpreekwoord te regt, wil ,, bedroogen worden ; de menigte wierookte „ in alletyden, die, welke zy hadden moeien „ ftrafFen, en lekte dikwils de handen van hun, „ die hun het moorddaadig ftaal in den boe« „ zem drukten. „ Maar verbeeld u nimmer dat zodanige „ booswigten gelukkig ieeven. Ik zwyge „ van hunne wroegingen; hunne ongerust9, heden wegens het gepleegd bedrog, hunne „ onverzaadelyke hebzu^t , hunne geilheid* ,, en andere fnoode driften , zyn onverzette- lyke hinderpaalen tot waar gertoegen, en „ zyn hun zo veel meer in den weg, als „ zy  42ó de Huichelaars, „ zy dezelve zorgvuldiger verbergen moe„ ten." Boncoeur was nu genoegzaam herfteld van zyne kwetzuur, en fprak van vertrekken. De Heer le Fort drong om dt laatfte uit te ftellen , maar boodt hem ondertusfchen een aanzlenlyk gethenk aan. „ Ik ben tamelyk „ ryk, zeide hy, en myn rykdom Itrekt my voornaamelyk om mynen medemenfchen „ een' edelmoedigen byftand te bewyzen; ik „ ben d3t verpligt, en gy zyt, in uwe te- genwoordige omftandigheden , verpligt dit „ kleine gunstbewys aan te neemcn. Gy be„ vordert 'er myn geluk niet minder mede dan het uwe; ik ken u nu reeds genoeg, „ om u myne agting en onderfteuning waar,, dig te keuren, en welk een vermaak zulke voorwerpen aan te treffen ; hoe zeldzaam „ vindt men dezelve; hoe zeldzaam fmaakt ,, men het vermaak van weldoen in alle „ zyne bekoorlykheid ! 9 Boncoeur wilde hem alle aandoening van erkentenis, welke hy gevoelde, betuigen , maar hy brak dit fchielyk af; „ houd » op,  eene èngelsche geschiedenis. 221 / „ op , Myn Vriend ! zeide by; wat zyn „ eenige (lukken gouds, die ik niet noodig „ heb, in vergelyking van 't genoegen, dat „ ik fmaak, en fteeds fniaaken zal van een* verlosfer , een' edelmoedigen verlosfer, „ een' vriend gelukkiger te maaken !" Dit gedrag van den Heer le Fort perfte Boncoeur de traanen uit de oogen; hy vondt zig toen gedrongen, om alle zyne voorgaande dwaasheden en ongeregeldheden aan zynen weldoener te belyden , om hem zelfs z$rne tegenwoordige gebreken en vrugt» looze poogingen ter verbetering te bekennen , op dat men hem niet eene agting bewees , welke hy niet verdiende, en gefchenken fpilde, die hy niet waardig was. ,, Nu kenne ik u in alle uwe waarde, ant„ woordde hem de Heer le Fort. Gy „ wilt en gy zult weêr beteren , msar gy „ hebt den Goddelyken byftand daar toe noo- dig, en gy moet met het gebed beginnen." Dit hadt Boncoeur veele jaaren, of liever zyn geheele leven , verwaarloosd; hy volgde den raad van zyn' Weldoener , en on. dervondt welhaast al den heilzaamen invloed, wel.  322 de Huichelaars, welken een ernftig en opregt gebed in ees welmeerend en reeds deugdzaam harte voortbrengt; by verdubbelde nu zyne poogingen, en hy verdubbelde dezelve met de heilzaamfte gevolgen, met een' verdubbelden zegen; hy begon van dit oogenbiik af een blaaf mensch te worden. De denkbeelden vnneen'toekoornendenftaai werden vu ook levendiger voor zynen geest; de zekerheid voor denzelven werdt duidelyker, raar maate hy meer vorderde in de deugd, en het een werkte wederkeerig op het ander, om zyn tegenwoordig inwendig genoegen op de kragtigite wyze te bevorderen , en zig voor zyn toekomftig leven gerust te ftellen op die ztlfde Iiefderyke Voorzienigheid, waar van hy reeds zo veele gunften ondervonden hadt, en waar van hy de liefde en hulp nu nog zo veel beter waardig was. Hy hadt den Heer le Fort beloofd, dat jhy hem na het afdoen zyner zaaken nog een foeznek zoude koomen geeven, maar hy moest dit uititeilen, om dat zyn Heer, terwyl hy op reis was, overleedt, 't welk hem verpligtte fchielyk naar huis te keeren. Ge-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 22$ Gelyk de woonplaats van den Heer lb Fort niet zeer verre van die van .Mevrouw Bélmojvd afgelegen was, nam deze de gelegenheid van een bezoek by eene oude Tante waar om Boncoeur als in 't voorbygaan, eens te gaan zien. De Heer le Fort was een wysgeer, die vry afgezonderd en onbekend op een zyner Landgoederen leefde, om zig zeiven en zyne waare vrienden te genieten en wat hy gevoegelyk misfen konde, voor weldaaligheid te befpaaren, maar die nooit eene gelegenheid verzuimde, om zo wel heuschheid te betragten , als gunden te bewyzen. Heuschheid en Vriendfchap dreef hem dan voornaamelyk tot dit bezoek aan; maar daar kwam eene andere beweegrede by, welke hy moogelyk voor zig zeiven poogde te verbergen. Hy hadt Boncoeur zo dikwils inden lof van Mevrouw Bslmono hooren uitweiden, en deze hadt zo vtele zonderlinge voortreffeiykheden van haar gemeld, dat hy nieuwsgierig was haar re zijn . en ten dien einde een compliment van rouw-oeklag by haar wi de gnan afleggen, wegens den dood van haarea Man, Hy  224 de Huichelaars, Hy zag haar verfcheiden maaien, en fteedsmet nieuwe verwondering. Haar geest, die te vooreu in eene wilde levendigheid uitfpattede, vertoonde zig nu, door opmerking en ondervinding , en een weinig droefgeestigheid getemperd, in alle zyne bevalligheid, eo de goede gefteldheid van haar hartftraalde in alle haare aanmerkingen niet minder dan in haare bedry ven door. Hy hadt lang gezogt naar eene Vrouw, die, fchoon boven de eerfte j;ugd, egter nog bevallig , maar die inzonderheid verftandig, levendig, en deugdzaam was; hy was opgetoogen van zodanig eene in Mevrouw Belmomd gevonden te hebben, en kide vao toen af, in gevalle hy gelukken mogt, aan Boncoeur eene vergelding toe, evenredig aan den . allergewigtigften dienst, welken hy van denzelveu in dezen oordeelde ontvangen te hebben. Na den tyd, dien de weivoeglykheid en wetten vorderen, gewagt te hebnen, booJt hy Mevrouw Belmokd zyn' Perfoon en aanzienlyke goederen aan. Deze kende hem thans genoeg, om, na eenige dagen beraads, die voorftei te aanvaarden. Men tradt eerlang tot het regelen van het Huwelyks - verdrag, en  eene EnGELSCHE GESCHIEDENIS. 2i$ en de Heer l e Fort verklaarde eene fom van, drie duizend ponden fchuldig te zyn , welke hy, vóór. het arngaan van zyn Ouwe. lyk , betaalen wilde. Hy deedt Boncoeur roepen; ,, IVlyn Vriend!, zeide hy, ziedaar >, de oogmerken der Voorzienigheid door „ my volbragt, en uwe zorgen voor het toe„ kooniende verbannen»; gy hebt my mis», fchien het leven bewaard, maar door uwe „ kennis is zekerlyk myn geluk volkoomen j, geworden; myne verpligtingen aan u zyn „ onbetaalbaar , maar ontvang by voorraad „ deze blyk myner erkentenis. De drie dui» ,, zend ponden Bank briefjes, welke ik u i, overgeeve , zullen u in ftaat Hellen om „ uwen hartenwenscji te voldoen, en moo^ „ gelyk even gelukkig te worden als ik, de. » wy' §y even deugdzaam zyt Ik weet uwe „ verkeering met de Dogter van den waardi,> gen Leeraar dezer plaatfe; zy bemint u, „ en heeft alles om een gelukkig huwelyk te „ maaken y behalven rykdom. Leef met haar „ in eene onbekrompen ruimte; wat 'er ver„ der aan ontbreekt, zal myne aanhoudende „ erkentenis vervullen. Ik begeer u niet als }, Dienstbode, ik eisch u alsViiend; bezoek P „ in  226 de Huichelaars, „ in die hoedanigheid da^Iyks ons huis; „ bewys ons hy aanhouden iheid de dienften , „ daar de kundigheid die gy verkregen „ hebt. u toé in ftaat ftelt, en iaaten wy over en weder getuigen zyn van elkanders \, geluk." Boncoeur ftondt roerloos; Mevrouw Bumond weende van genoegen, en vermeerderde het gefchenk van haaren Bruidegom met duizend ponden. De Huwelyken werden met Zegezangen van den geheelen omtrek voltrokken- Kort daar na kwam de tyding, „ dat de ,5 geveinsde Broeder van Bo->coeur ia „ eene fnoode onderhandeling betrapt was; „ dat 'er re^ds menigvuldige fielte • ftukken „ van hem ontdekt waren , en men hiet al„ leenlyk aan de hulp van zulken, die men „ vermoedde zyne medepllgti^en te zyn, te „ danken hadt, dat hy met de vlugt uit zyne „ Gyzeiing ontkoomen was." Men zweeg; men eerbiedigde de wegen der Voorzienigheid ; men badt voor zyne bekeering , en men zogt en vond, voor he.t overige, zyn ge-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS» 227 genoegen, in dat van allen, daar men zyne po gngen toe uitftrtkken konde, grootmoedig te bevorderen. Lezer, fchort uw oordeel op, als gyde ondeugd ziet zegepraalen, de deugd vertree* den. God laat de bcozen dikwib vallen in den ftrik, en in verwoesting , maar by doet zulks niet altoos. Ciimal wordt geftraft, maar Forlis heeft eene Graftombe gekreegen. Dus ontvangt de Deugd ook niet altoos het loon , daar zy op hopen mogt, op deze waereld; dezelve is daar niet toe gefchikt; de toekoon ende zal het licht uit de duisternis doen voortkoomen Dit heugchelyk 'eeiftuk is de grord van o*~ze deugd en gtluk in alle emftan* igheden. Beef dan dtrhalven voor de Godde yke wraak 't zy hier of mamaa's, zo dra gy zyne wetten- \emeedt, en houd fteeds in gedagttn, dar die wraak dikwyf* met een' langza^mtn tred voorgaat, om het verwylen met dts te zwaarder (haffen te vergoeden. EINDE. ? 2   LUCIA en ME LAN IE, EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. Naar het Fransch van den Heer d'Arnadjj. XI. Deel. P 3   LÏÏCIA MELANIE .   231 LUCIA en MELANIE, EENE FRJNSCHE GESCHIEDENIS, ©%é£@e dood van Lodewyk den XII. had ^ O & eeni§zins de geestneiging der na$ %■ tie veranderd. Eene nieuwe reÉ&^^S^ geering brengt byna altoos nieu. •we zeeden aan. tiy de komst van Francois den I. tot den throon,onderfcheidde zyne regeering zich door partyfchappen en kuiperyen» De Staat kwynde een langen tyd aan de i .imp« zaalige gevolgen des onverzoenlyken haats, welke tusfchen de Hertoginne van Angoulême en den Connestabel van Bourbon heerschiej de Guifes gedroegen zich niet minder gram tegen de Montmorency's Zoo veele unëenigheden maakten eene meenigte misnoegden. De aanhangers van elke byzondere party wer» den aan de byzondere belangens der opperP 4 hoof-  231 LrcrA etj Milasie, hoofden op»ro:rert De Markgraaf rag K ü 3 >' : . ver::"": "r- : ic c = :;":_ e» v;ü 't Rys en wars van t Hc-r, w >t - - on~e=r te on-wyken, het wrik op 't pont ftoni van uitteharften M-»eJ.e v;n zoo h~z te hebben b-30i_-efuan aan :.- '~:.:'zs om >e.-:e , geneigt om genot te hebben van de natuur, de waarheid en zichzeïven, hadt hy z cb begeevén naar een zy er kastee'en in Picariie. Hy bracht 'er zyne leelige oogenbnkken door jnet de jacht, de .v:?fchery en met alle da on'chn'digs vermaken van *t L^ndlreven: zien beyyeren.'fc om zyne onderhoorigen gelukkïg te maaken. en hen hunnen meesteren *t Va-erSand te c'-en beminnen; ont-s-y^ende voor 't over ge alles, wat in. ftaat was hem te herinneren he: gevaar yk verb'yf. a waar hygeleefc Had. Deeze zoon van wyshegeerte, over welke wy ods in een' nog jeugdig hoveling moeten verbaden , weerhield den Ma-k^ra n et het beste gezdfehap nit de Provincie by z :h te ontvangen; hy was Weduwenaar geVeeven met twee Dochters, die onder het opzicht ftondeo van eene zyner b'.oedverwa-re**, cie by hem woc~..:e e~ c;: zelver opvosiing gac» fbeg, Eei  EENE FaANSCHE GESCHIEDENIS. 2J3 Beide deeze Zusters hadden haare byzondere karakters, deugden en bekoorlykheden, Lucia behoorde tot die overheerfchende fchoonheden, die de harten meer veroveren dan treffen; nochthans verborg zy onder een trots en fpytig voorkoomen, eene edele en gevoelige Ziel. Me lak ie trok elks hulde zonder eenigen dwang ; men zou gezegt hebben, dat zy onkundig ware van haare bekoorlykheden; alles wat zy verrichtte, gefchiedde met eene beminnelyke zachtaartighe.d, welke de harten trof en haar meervermoogen gaf, dan fchoonheid immer zou gedaan hebben. In één woord , de oudfte fcheen te vorderen dat men haar beminde , en de jongfte werd reeds aangebeeden, wanneer men flechts meende haar te achten. Deeze beide Zusters beminden malkanderen wederzyds teederlyk ; zy vertrouwden malkanderen de geringde beuzelingen , doch die ophouden beuzeüngen te zyn voor on» noozele harten, welker teêrgevoelighetd door het minfte voorwerp getroffen word. 't is «nnoodig her by te voegen, dat zy in dien gelukkigen ouderdom waren , waarin men zoo ligt vlam vat, en de liefde zoo veel als p 5 een  234 Lucia en Melanie, eer» nieuw teeven, a's een tweede beltaan ?s. Haar Va'er was voorneemens de oudfte uittélpvd^keQ , en veele Edellieden dongen mar haare hand, toen de Graafü'EsTi val bekend raakte met den Markgraaf van Rumigni. De Graaf behoorde tot het gering getal óier gelukkige mannen, die zich enkel van de F-rtuin te beklagen hebben; hy bezat «reinig goed.- maar de natuur had hem vergoeding gedaan, met hem uit een luisterryk gedacht te doen gebooren worden, en hem te begiftigen me* perfoonlyke verdienden die verzdt gingen van zoo veele aanminnigheden, clat zy byna de verdienden evenaarden. De fchoonfte Vrouw van haare eeuw, welke de afgodery zou aangezien hebben voor de Go^anne der bevalligheden , en die by haare fchoonheid eene verheevene en edelmoedige xtei voegde, Diana van Poitiers , had b'EfTiVAL on'er den hoop hovelingen, die haar omringden, we! deegelyk onderfchei♦ten , «aar uit zeer vee! goeds voor den Graaf is cp te maaken „ die derhafven, zoüder verEKt tefheid, onderneemen mogt naar de band van de eerde en bemiddelde fchoonheid te cïsgea. Na  EENE FrANJCIIE geschiedenis. 2$5 Ka dit afbeeldzel, behoeft men zi:h niet te verwonderen , dat d'Esti v al aan de bei de Zusters even zeer km b.haagen. Zy werden yan een nieuw licht befcheenen, nieuwe indrukzelen roerden haar: beide benvnnen zy heimelyk den Graaf en op het zelf ie oogenblik , dat de liefde in haaren boezem ontfteeken word, plaatst 'er de ontveinziug zich meede: Lucïa en M el ani e zoeken el kanders gezel rchap niet zoo yverig meer. Zy hehnen elkaar niet zoo veele beuzelingen meer mee ie te deelen: beiJe raaken zy aan 't pemzen en zy ontloopen malkanderen, om met meer vryheid te kunnen mymeren. Melanie was de eerde, die bemerkte, dat Lucia ten haaren aanz'en niet m* er dezelfde was , het zy dat haare aankleeving aan haare Zuster haar de oogen opende, of wel die fel brandende vonk van yverzucht, welke met de liefde ontnVeken word. Deeze laatlto harts-tochf had zich ook in 't hrrt van Mel a n i £ geplaatst: zy fcheen de gelegenheid te vermyden, om z ch ze ve te ondervraagt; zy kon nogihans voor zien niet verbergen, dat d'Esti val beminne iyk was, en zy begon te bezeffen, dat her een zeer zoet ver- maak  236 Lucia en Melanie, maak zou zyn, met Lucia deelgenoot te maa. ken van die aandoeningen, welke hy by haar, verwekte. Zy zocht de tegenwoordigheid van haare Zuster en vreesde die. In weerwil nochthans van alle de wolken, die, langs hoe meer , in haar gemoed opkwaamen, dwong haare lie&te voor Lucia haar, een ftilzwygen te breeken, het welk zy geerne had willen houden, Myne Zuster, zeide Melanie, ik willig eene neiging in, welke ik niet langer kan bereugelen , zoo fterk heeft ze by my de overhand. Langen tyd , heb ik myzelve wcderhouden, maar myne liefde kan nu niet langer zwygen... Wat toch heb ik u gedaan, lieve Zuster? Gy befchouwt my niet meer met hetzelfde oog ! Gy ontwykt myt Gy gedraagè u als een vreemde! Uwe geheimen 2.yn de mynen niet meer, en gv poogt geenzins de myne te kennen f Spreek , Zuster lief! fpreek, ik bid 'er u om in den naam der vriendfchap. Verban met my alle die omweegen; waarin heb ik u verongelykt? Zou ik, die niets zoo zeer vrees dan u temishaagcrc, u hebben konnen befcedigen.. - . Indien ik, waarde Lucia, zoo ongelukkig had  EENE FfiANSCflE GESCHIEDENIS. 237 had korinen zyn, van my tegen u (e vcrgrypen, viaag ik u oprechte'yk vergiffenis, en ik zal myn best doen zulks te vergoeden. Melanie liet eenige traanen rollen op haar Zusters handen, welke zy tegen haaren mond drukte en kuschte. Lucia, fchoon reeds vol van haare hartstocht, ondervond, dat de natuur haare rechten heeft. De taal en droefheid van Melanie verbaasde haar. Zuster, zeide zy, gy hebt my niet beledigt; ik hou fteeds veel van u... maar men is zomtyds droefgeestig zonder te weeten waarom. Zyt verzeekert, dat ik altoos dezelfde voor u ben. Hoe, zeide Melan ie, kunt gy verdriet hebben, zonder de oorzaak 'er van te kennen ? Wilt gy my toeftaan, Zuster, dat ik u iets vraage ? Spreek op, zeide Lucia, met eene zoort van nieuwsgierigheid en belemmering. Zult gy u niet gebelgt hou* den? Ik zeg u nogmaal, gy moogtvry uitfpreeken. — Wel aan dan, myne Zuster , ik zal u de grootfte blyken van oprechtheid en liefde geeven; bedenk Hechts, dat ge my daar toe vryheid geeft: misfehien , bedrieg ik my.... maar ik meen te bemerken, dat zedert de Graaf d'Esti... wat wilt gy daar meede zeggen, viel Lucia haar fchielyk  233 Lucia en Melanie, lyk in de reeden, ontroerd er bloozende?—=. jtfiets Zuster, maar;... de Graaf is bemin- netyk. Reminneiyk ? Wel nu! hernam Lucia, op eenen fpytiVn toon, die haar verraadde, wat heeft d'Estival gemeent met dit alles? Misfchien verbeeld gy u, Mejuffer, dat... ik hem bemin?... Ja, gy bemind hem, vervolgde Melanie, haar ftyf aanziende,... en hy bemind u, voegde zy 'er by , met traanen, die Zy poogde re weerhouden. En, genóomen hy beminde my, en ik beminde hem, antwoord 'e de oudfte fchielyk Zulks zou aan r;een van belden fcwalyk konnen genoomen worden , vervolgde de jongfie. Het hart.... l dit !aa:fle woord fpiaft zy zachter uit, onder eene diepe zucht ) Gy gaat van my af, Zuster ?. . . Ja. riep Lucia uit, ik verlaat u, verontwaard gt over uwe handelwyze. Te zeggen, da» ik den Graaf beminne! is i dunkt my , een gantsch vreemd gefprek. Zy bemind hem, zeide Melanie, toen zy alleen was, en ik behoef 'er niet rreer aan te twyVelen! Tot c p dit noodlottig cöger.blik zogt ik de waarheid , die ik voor myne oogen zag, voor my te verbergen. Ik ben  2ZNE FBANSCHE GESCHIEDENIS, 239 ben dan de mededïngfter van Lucia, van eene Zusier, die ik lief heb, en voor wie ik de teederfte gevoelens koester!... Ach! d'Estival, waarom moest ik u zien? Waarom moest gy de rust koomén ftooreft van twee harten, die nog meeT door de Vriendfchap , dan door de banden des bloeds verëenigt waren. Helaas! die vriendfchap maakte ons geluk uit; zy voldeed aan alle onze verlangens; wy hadden haar de eenvoudige, de onfchuldige vermaaken, het hoogfte goed, die rust, welke de deugd alleen kan [maaken, te danken ! Welke vervoeringen worde ïk gewaar! Zoude het de liefde zyn, die myne Ziel beroert ? ... En ik word niet bemind!..„ Neen, ik word niet bemind. Melanie gaf toen aan haare traanen den vryen loop. Ach, Zuster , hernam zy met drift, hoe weinig kent gy myn hart!... ik zal het ïntoomen.... ik zal het verbryzelen. Neen.,, ik zal uwe mededingfter niet zyn; neen, myne waarde Lucia, myn leven zelf zou ik voor u opofferen.... hoe zeer ben ik te beklaagen , helaas! ik heb niemand, aan wie ik myn hart kan open leggen!... Ongelukkige Melanie, welk eene verandering baart de liefde in onze harten, . Ee*  2aq L u C i a *E n MeLANIS, Eenige dagen daar na verraschte d'Estï-' val Mn la wie in deeze vervoering, welke zy niet kon verbergen: —— Zou ik de reeden moogen weeten Mejuffrouw van het verdriet, in 't welk ik u zoo onverwagt gedompeld zie? Wilt gy my toeftaan , dat ik 'er deel in neeme?.... Mynheer , antwoordde hem Melanie met eene zeekere norsheid: indien ik verdriet hadde, zoudt gy de man niet zyn, aan wien ik 'er de reeden van zou openbaaren, Naauwlyks had zy deeze woorden gefprooken, of zy ging heen, en liet den Graaf geheel verwonderd ftaan. Hy kon de beweerjreeden van eene dergelyke r handelwyze niet bevroeden; dezelve trof hem te meer, om dat zyne liefde voor Melanie dagelyks aanwies. Op elk oogenhlik ftond hy gereed zich te verklaaren, en aan de meestresfe zyns harte de hulde te doen, welke hy in 't eerfte aa.n Lucia had toegebracht. Deeze de oudfte zynde , moest hit eerst uitgehuwlykt worden , oOk ontving d'Estival onophoudelyk brieven van zynen Vader , die hem aanzettede en gelastte een hu* welyk te verhaasten, van 't welk eenigzins, liet lot zyns huizes afhing. Ik ben dan gehouden , zeide de Graaf, myzelven opteöfferen aan  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 241 aan de ftaatzucht myner Familje en aan den wil myns Vaders. Welk eenen wreeden toeHand ! ó Vader, wat vordert gy niet van my? Lucia bezit deugden en bekoorlykheden: -maar wie kan Melanie evenaaren ? Zy heeft my al 't vermoogen, al het vuur der liefde doen kennen!... Ik zal u gehoorzaa* men Vader, ik zal u gehoorzaamen.... Ja, ik zal Lucia tot Echtgenoote neemen : maar het gevolg van deezen echt zal myta dood zyn. Ik zal myn leven belleeden , om my van myn' plicht te kwyten, om het belang myner Familje te behartigen, om my den wille myns Vaders, dien ik lief hebbe, teon* derwerpen.... Ik zal fterven voor de eenige Vrouw, die ik kan beminnen.... Melanie, tot zichzelve gekomen» was niet minder aangedaan; zy befchuldigde zich, de welvoeglykheid, zy durfde niet zeggen , de liefde, niet in acht genomen te hebben. Er waren oogenblikken, in welke zy aan haare zwakheid toegeevende, gewilt zoude hebben, dat d'Estival haar op nieuw gevraagt hadde, van waar haar verdriet zyn oorfprong name? In andere oogenblikken, ftrenger begrippen hebbende , rekende zy Q het  242 Lucia en Melanie, het zich eene misdaad, iets ten voordeeie des Graaven te denken. Zy zogt hem op, vermydde hem, vreesde hem te zien en wendde nochtans haare oogen tot hem. Zy werd als door twee Zielen beurtelings heen en weder geflingerd. Eindelyk, verdeeld tusfchen haaren minnaar en haare Zuster, bezwykende onder eene hartstocht , welke zy te vergeefsch poogde tegen te ftaan, werd zy ziek, zoo dat men aan haare opkomst begon te twyvelen. Op dat oogenblik ontwaakte de liefde van Lucia voor haare Zuster; zy luisterde enkel naar de item des bloeds; zy vloog naar 't he Ide van Melanie, nam haar in. haare armen en befproeide hsar met haare traanen. Wat deert u, waarde Mela nie, zeide zy , me: dien waaren toon van ongeveinsdheid en openhartigheid ? Ik ben het, die thans op myne beurt, in uw hart wil leezen. Sedert eenige dagen word gy door eene diepe droefgeestigheid verüondenJ Uwe ziekte fpruit uit eene bron, we'.ke ik niet kan raaden! Zyt open. hartig, fpreek voor de vuist; wy zyn alleen; bedenk dat ik uwe waarde Lucia ben, voor v.ie gy niets behoeft te ontveinzen. Ach! Zat,  eene Feansche Geschiedenis] 243 Zuster, zeide Melanie, met een' diepe zucht, terwyl zy een teeder en droevig oog op Lucia üoeg, ach Zuster.... Laat my fterven. *—- Neen, myne waarde Melanie, neen, gy zult niet fterven; myn leven is aan 't uwe verknocht.... Spreek.... Uw toeftand treft my. — 't Is uw begeerte, Zuster, dat ik myne kwaaien voor u openlegge,... Maar gy kunt dezefven'niet genee» zen. En waarom te wanhoopen ? Waarom alles niet van myne vriendfchap verwacht? Uwe Vriendfchap zal zich .beledigt achten. Gy kunt die niet beledigen. Noch eens, waarde Melanie, open uw hart voor my. Ach ! myne Zus- ter, zou myn hart zich aan u openen ? - En wil toch kan u meer byftand, meer troost geeven, meer liefde betoonen dan uwe Zus* ter ? ~— Gy dringt my. — Ik bezweer u met traanen. Wel aan! zeide Mela¬ nie, poogende op haaren arm te leunen, myn hart zal zich ontzwachtelen: 't is uw wil. weet dan, Zuster, dat ik beminne.... dat ik aanbidde Wie, vraagt Lucia met eene beevende ftemme? Dien d'Esti- val dien gy bemint.... die, onge- twyvek, u lief heeft.... ik zoek my geenQ 2 zins  244 Lucia en Melanie, zins tegen eene neiging te verzetten , die myne reden goedkeurt: flegts eene gunst verg ik van u; en deeze, ik herhaal het nogmaal, is; Iaat my fterven; laat niemant, ó myne waarde Zuster., buiten u, kennis draagen van myne zwakheid , van myne misdaad; want ik reken het misdaadig u het harte te verfeheuren; ik zie maar al te duide'yk, dat ik het zelve met duizend ponjaard - fteeken doorboord heb. Hou toch, voor al, de oorzaak van myne rampen en van de uwe verborgen voor d'Estival. Zult gy het my vergeeven, myne waarde Lucia? Gy bezit een hart; gy gevoelt dat myn misdag onwillig is. Ik word 'er voor geftraft, ik fta mynen laatften levensadem op den boezem \an myne Zuster uitteblaazen; leef om den Graaf te beminnen.... en om van hem bemind te worden. Gy bemindt d'Estiv al, zegt Lucia onder een' vloed van traanen ? Zuster.... Zy omhelst haar tederlyk , rukt zich met eene peizende fmert uit haare ar* men., vliegt weder even fchielyk naar haar toe. Leef, Zuster, leef, vervolgt Luc ia , onder het ftorten van eene meenigte traanen; indien het zyn moet.... zal ik u myne liefde opofferen... Ik zal den Graaf niet huuwen. Neen  eene Feansche Geschiedenis. 245 Neen, al te edelmoedige Zuster, zeide Melanie, haar de armen toereikende, ik wil geen misbruik maaken van uwe liefde, van uw medelyden voormy; het zoude wreed en barbaarsch zyn. d'Estival is u toegefchikt.... gV zult zyne hand ontvangen.... en ik zal den geest geeven.... Maar Hemel! Wat deert u? De Dood is op uw gelaat!... Melanie trok de fchel; Lucia werd naar haar vertrek gebracht; weder tot haar zelve gekoomen, zegepraalt haare edelmoedigheid* met drift keert zy tot haare Zuster weder. — Vergeef myne zwakheid , Zuster ik heb weder moed gevat; ik ftaa voor myzelve in. Ja , ongetwyvelt zou ik heil (lellen in de Echtgenoote te zyn van den Graaf.... Maar, welk geluk zou ik fmaaken, als zulks aan u het leeven kostte! Neen, ik gevoel, dat de vriendfchap in myn hart de liefde kan evenaaren. Myn waarde Zuster, wend uwe oogen van myne traanen , hoor de laatfle verzuchtingen niet' van eene hartstocht, van welke ik my zal ontdoen; geef geen acht op die verfchrik. kelyke tegenftreevingen , op die inwendige hartberoeringen , maar herleef, om van uwe Zuster, om van uwe Vriendinne bemind te worden.... — Ach! myne Zuster , hoé Q 3 meer  246 Lucia en Melanie, meer opofferingen gy my doet, des te fterker moet ik my tegen uwe goedheid, tegen my» zelve wapenen. Zoo veel deugd dient enkel om my zelve in myne eigene oogen te veroordeelen. Ja, ik fmeek 'er u om, laat my fterven, en blyft gy leeven om my te beklaagen , om my te beminnen , om te huuwen.... Melanie kon niet verder uitfpreeken; Lucia valt weenende in haare armen. Zy verliet het bed niet van haare Zuster, die, aan haaren kant, bleef aanhouden evenveel kieschheid en grootmoedigheid te betoonen. Is 'er wezentlyk voor de menfchelyke zwakheid wel grootmoediger en zeegryker pooging, dan zich te ontdoen van eene hartstocht, die onze ziel ftreelt, en dezelve geheel inneemt? En is het niet de grootfte heldendeugd het geluk eens anderen te bevorderen ten kosten van ons eigen genoegen? Eenigen tyd, na deeze harde belydenis, fprajk Lucia haare Zuster Melanie aldus aan. Zuster , ik heb in myn hart getast... ik heb hetzelve onderzocht en ik geloof dat het de wet zal kunnen aanneemen, welke ik het zal opleggen: meer aan u te belooven, zou  eene Feansche Geschiedenis» $47 zou zoo veel zyn als u te misleiden, en my zelve te bedriegen. Myne waarde Melanie, tot uw geluk voel ik my llerk genoeg, ik meen ten minften krachts genoeg te hebben , om af te zien van d'Estival; ja, om hem niet te huuwen, en, zal ik het zeggen , om hem niet te beminnen ? Helaas, heimelyk zal ik hem aanbidden,... Maar hem te zien in de armen van eene andere, te zien , dat eene andere van hem zou bemind zyn.... Zyne Echtgenoote weezen... dat myne Zuster.... neen.... dit zoude ik niet kunnen uitftaan. Zou Melanie wel moeds genoeg hebben, my die opoffering te doen? (Hier zag zy haar met vertedering aan.) Zoudt'gy 'er aan twyvelen konnen, antwoordde Melanie? Ja , vervolgde zy met eene edelmoedige vrymoedigheid , ik wenfche.... Ik wil dat gy zyne Echtgenoote zy, dat gy zyn geluk en het uwe bevordere; dit is al wat ik kan zeggen, ik zal myn hart noodzaaken daar in genoegen te neemen... Dat ik alleen rampzaalig zy, en dat myne Zuster een lot geniete , het welk haare deugden zoo wei verdienen l Deeze beide Zusters waaren het zeldzaamQ 4 fte  243 Lucia en Melanie; fte model van de lofFelykfte edelmoedigheid. Melanie, getroffen door de handelwyze van Lucia, herleefde, of liever had moeds genoeg zich den dood te ontrukken, die haar ilone neder te vellen. Zoncier eene beflisfende overwinning te behaaien, fcheen zy te zegevieren , en zulks was in de oogen van Lucia en in haare eigene genoeg, om zich niets te verwyten te hebben. Haare hartstocht nochthans, verre van te verzwakken, groeide dagelyks aan ; zy fchuwde d'Esti val: maar de beeldtenis van haaren Minnaar bleef in 't binnenfte van haare ziel; zy ontweek alle gelegenheeden van zich met hem, met den man, dien zy aanbad, alleen te bevinden: zy kon echter altoos geene zamenkomst vermyden, zoo gevaarlyk voor een hart, het welk zyne eigen zwakheid niet ontveinst. De Graaf nam dat oogenblik waar, het welk zoo rampzalig was voor Melanie. Waar heen , Mejufvrouw (zeide hy haar, zich in haaren weg plaatzende, en zich aan haare voeten nederwerpende.) Verwaardig u, my een oogenblik, een enkel oogenblik aantehooren. Keen, gy zult my niet ontwyken, 't is geen tyd langer om voor u te verbergen, dat ik u aanbUde, dat ik u driftig beaunne, dit ik om  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 249 om u alleen leeve en ademe. Redenen van bctaamlykheid, wat zeg ik , het bevel eens Vaders, deed my aanzoek doen by uwe Zuster: zy is bemlnnelyk, eerbiedwaardig; rhyne Familje zou onze vereeniging gewenscht hebben .... alles ftelde my daar toe eene zoort van wet. Dan , fchoone Melanie , ik kan myzelvea niet langer bedwingen; alle dagen bemerk ik nieuwe bekoorlykheeden in u; waarom Lucia te misleiden, daar eene nieuwe hartstocht my beheerscht; gy zyt het eenig voorwerp dier tederheid, welke ieder oogenblik aanwakkert. Spreek , Goddelyke Melanie, bellis over myn lot. Hetzelve is geheel beflist, Mynheer , antwoordde Melanie, terwyl zy d'Estival op deed ftaan: gy hebt uwe hand myne Zuster aangebooden, haar hart is door u getroffen... gy moet haar beminnen.... Lucia alleen moet uwe Echtgenoote zyn. Alles wat ik moet, alles wat ik vermag, is... uwe Vriendin te zyn. Vergeet niet dat ik die van myne Zuster ben; en gyzelf, Mynheer.... Ik heb u alles gezegt.. Spreek my, na dit gezegde, niet meer aan Wat my aanbelangt, ik zal zwygen, op voorwaarde dat gy geen wooid zult reppen van 't geen gy op Q 5 dit  250 Lucia en Melanie, dit oogenblik aan my hebt geopenbaard...": En.... Vaarwel, Mynheer,... Laat ik u nooit weerzien. d'Estival wilde antivoorden: maar Muakie was alreeds in haar vertrek. De Minnares vertoonde zich toen in haar geheel: ik kan eindelyk, zeide zy, vryelyk weenen, myne Ziel lucht geven door myr.e traanen, my overr.eeven aan alle myne zwakheid , aan myne ganfche liefde. Hier beledig ik myne Zuster niet; hier kan ik tot myzeive fpreeken.... Hoe! de Graaf bemint my... Ik aanbidde hem , en evenwel moet ik hem van myn hart afrukken I Jk moet hem van Lucia fpreeken.., van haare liefde.... zonder dat ik van de myne een enkel woord mooge reppen , zonder dat ik in 't minfte mooge te kennen geeven, wat myn hart gevoelt, ik moet hem met eene koele vriendfchap bejegenen.... Zoo zeer verfchilJende... Ach ! rampzaalige Melanie! welk een last is my het leeven !... Kom aan, laaten wy in traanen en verzuchtingen fterven , maar laaten wy doen zien, dat eene Vrouw zich zelve kan overwinnen, cat zy de Üefde kan opofferen 2an de natuur, aan de vriendfchap, aan eene edelmoedigheid , die my ver* baast en ïtreelt, wanneer ik haar flachtoffer fter-  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 3St flerve... ja, Lucia, ja, myne Zuster... of zal ik u myne Mededingfter noemen ? Gy zult het winnen; gy zuit myne kwaaien gevoelen, het verfchrikkelyke van mynen toeftand... gy kent de liefde. Alle oogenbiikken werden door Melanie beileed > om zich te beftryden en zich te overwinnen. Onverzoenlyke vyandinne van haar zelve, verzette zy zich tegen het minfte vonkje, dat zich verhief, en deed haar best om hetzelve te verdooven. d'Estival zond haar verfcheidene brieven, welke zy ftyfzinnig bleef van de hand wyzen. Moede , eindelyk , van deze geduurige aanvallen, op het punt om te bezwyken , meer dan ooit met den Graaf ingenomen en meer dan ooit verknogt aan haare Zuster, nam zy alle haare krachten te hulp en verliet het Vaderiyk huis. Haar vlucht haarde aan het ganfche huisgezin de grootiie ongerustheid. Lucia, die niet te troosten was, gaf zig aan de wanhoop over; De laatfte en hevigfte flag word haar toegebragt; zy ontvangt dezen brief ; ,, Myne vlucht, Zuster! moet u niet ver,, baazen» Gave de Hemel, dat ik my aan „ myzelve kon' ontrukken! Ik heb party ge- „ ko.  252 Lucia en Melanie,' „ kozen... niets anders Weef my overig. Ik „ bemin u... Ik aanbldde d'E sti v al. Ik „ kan zyne gade niet zyn, en gy zyt het, „ gy, die dien naam moet dragen; ik heb, 3, om die reden, my den eenigen bruidegom „ verkoren, dien ik begeeren, diets ik be„ minnen mag. Ik fta my zelve Gode te wyen; hy zal in myn gemoed lezen; hy „ zal medelyden met myn hart hebben, hy zal 'er de rust weeerbrengen ; onze harten „ zyn zyn werk : hy zal het myne vèrande„ ren; hy zal die rampzalige liefde beteuge» „ Ien , welke ik aan de voeten des altaars medefleepe, die in dit oogenblik, dat ik u fchryve, in rr.yne traanen blaakt, en door myne wanhoop heviger ontvlamt.... De „ hemel zal, misfchien , my vertroosten over 3, het verlies.... van den beminnelykften der „ mannen! wst zeg ik daar? Zyt gelukkig, ó myne Zuster, en bemin my. Dat de s, Graaf zelf myn Vriend zy; zonder u te 3, beledigen , zonder uwe kieschheid te kwet« 3, zen, kan ik tot zyn geluk en tot het uwe „ iets toebrengen; myne goederen fta ik aan „ u beiden af; dezelve zuüen u in ftaat ftel„ len om overeenkomftig uwen rang en uwe „ geboorte te leven. Ik vlei my, dat myn Va-  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS» 253 „ Vader zich hier tegen niet zal verzetten. „ Doe geen onderzoek naar myne nieuwe „ woonftede; 't zoude u niet mogelyk zyn „ die te ontdekken. Ik heb mynen naam en „ rang vermomd; ik heb alle mogelyke mid* n delen in 't werk gefield om my te beveili„ gen tegen uwe aanzoekingen, tegen uwe j, liefde, tegen die van mynen Vader, wiens „ goedheden mywaards ik altoos met dankbaar. „ heid en liefde zal herinneren , tegen my ,, zelve, eindelyk, wie ik meer dan alle an„ deren mistrouwe. Ik ken myne zwakheid, „ en ik heb my willen behoeden tegen we„ derkeeringen , die vernederende zouden zyn 3, voor myne deugd; ik zal ten minften met „ dat genoegen fterven, dat ik mynenpligt vol. „ daan en iets tot uw geluk heb toegebragt. „ Vaarwel, Zuster, vaarwel Waereld, vaar„ wel hartstochten , vaar altoos wel, 6... „ neen, ik moet hem niet meer noemen." Deze overmatige edelmoedigheid was voor Lucia eene doodelyke fchicht: het denkbeeld van haare Zuster voor altoos ongelukkig te doen zyn, wierp haar in eene foort van bezwyraing, uit welke zy met het geklag van fmert  254 Lucia en Melanie, fmert en droefheid tot haar zelve kwam: neen, myne waarde Melanie, my ont breekt even zoo weinig moed als u! ik zal d>e banden niet leggen... handen , die ik haaten, die ik verwerpen meet, dewyl ze u rampzalig zouden maken; gy zult myne naar* fporingen niet ontfnappen ; ik zal de wykplaats weeten te ontdekken, welke u verborgen houdt voor myne tederheid , voor myne traanen; ik zal ze weeten te ontdekken. Ik zal 'er u van afnaaien; ik zal u in deeze plaats, in den fchoot uwer Familje wederbrengen; £y zult d'Estival zien, gy zult hem beminnen. Ach! zoo 't wezen moet, zyt dan zyne Echtgenoote en Iaat ik fterven. De Graaf op dat pas aankomende , zeide de ontroerde Lucia tot hem: zet u neder, Myn Heer, ik heb u iets te zeggen.... ik moet met u fpreeken. Ik durf my vleijen, Myn Heer, dat ik u niet onvcrfchillig ben, misfebien ben ik 'er niet ongevoelig over en zou met vermaak eene vereeniging aangaan ; maar ik zou u beledigen, ik zou de natuur, de eer, my zelve te kort doen, ja ik zou my tegen u zeiven vergrypen, indien ik mynen verfchrikkelyken toeftand u niet voor oogen ftelde 't kan u niet onbewust zyn, hoe zeer  EENE fsansche geschiedenis. 255 zeer ik myne Zueter bemin; zy koestert voor my even zoo veel tederheid, ja, zy bemint my, ongetwyfeld. JVïyne Zuster, myn Heer, Cdus gaat Lucia , onder een' vloed van traanen, voort) heeft zich voor altoos in een klooster begraaven , welk klooster wy niet konnen uitvinden ; zy ftaat my haare goederen af, zy dringt 'er op aan dat ik my met u vereenige. Dit is nog niet alles: weet, Graaf, dat Melanie u bemint. Deze bekentenis kan haar niet benadeeien; zy offert haar geluk, als ik het zeggen moge, aan het myne op. Bedenk! in welken verfchrikkelyken toeftand ikmybevinde; myn hart word verfcheurd het word aan alle kanten van den dood aangevallen. Ik zou my gelukkig kunnen rekenen, als ik zag dat ik uwe Echtgenoote ware, en ik tot uw fortuin iets toebragte... ó d'Estival... maar, myne Zuster.... myne Zuster... Ach! Hemel! Aanbiddelyke, Hemelfche Zielen! .., Melanie, bemint my, riep de Graaf uit! myn geluk maakt een einde van myn Iyden.... neen, ik zal myn heil niet hoopen ten kosten van het genoegen der beide harten, die den zuiverften eerbied verdienen; liever zou ik fterven, dan u cot dien prys te bezitten ... Hoe(  255 Lucia en Melanie, Hos! Melanie zou voor altoos ongelukkig zyn, ik zou de bewerker van hare rampen wezen, en 'er zou geen hand zyn om haar te rug te brengen uit de gevangenis, waar zy den docd verwagt. d'E s t i v a l deedt met den Markgraaf van Rumigni alie mogelyke nafporingen; doch te vergeefsch. De Markgraaf, vermast van droefheid, gaf van zynen toeftand kennis aan des Graven Vader , dien hy door dringende brieven zogt te beweegen tot hem overtekomen, ten einde het huwelyk van Lucia met d'Estival te verhaasten ; hy hoopte, fchreef hy, dat het vestigen van de eenige Dochter, die hem nog overbleef, zyne fmert eenigzins zou verzachten. Alhoewel de middelen van den Gra-f zeer gering waren, was hy echter uit hoofde zyner geboorte en uit hoofde der aanzienlyke posten, ra2r welke hy dingen mcgt, een zeer voordeelige party: zyn Vader, die zich door den Markgraaf had laaten overhalen, kwam over ! hy vond zyn' Zoon in eene naare droefgeestigheid gedompeld en zyn hart verdorden door eene hartstocht, die ces te rampzaliger was, daar plicht , eerlykheid en medelyden zelfs  fitste Fransche Geschiedenis 257 srelf hem noodzaakte die te verbergen. En indedaad zou hy, zonder eene ongehoorde wreedheid, de oogen hebben durven openen van eene achtingswaardige Dochter, die hem aanbad en die meende van hem bemind te zyn ? Lucia was onkundig van d'E s t iv a l's genegenheid voor Melanie : de tranen , weike de liefcte den Graaf deedt ftorten over het lot van Melanie, nam zy voor zoo veele 'betuigingen van mededoogen , van traanen van menschlievenheid. Hy was echter op het punt om L ucia anders te onderrigten en haar te kennen te geeven dat zy een rriededingfter had, toen hy zyn Vader zag voor hem ftaan. 't Was een dier ftuurfche krygsoverflen , die mee* nen dat het even gemakkeiyk is, de hartstochten tegen te gaan als de vyanden van den Staat te beitryden. Het denkbeeld der liefde was by hem geheel verd weenen; zyn bloed ziedde nog maar alleen voor de eer; in zyne brieven had hy zyn woord gegeeven aan den Markgraaf de Rümigni tot het huwelyk zyns Zoons met Lucia, en hy dagt alleen aan die belofte. Te vergeefsch openbaarde d'Estival hem de wonde zyner ziele, de rampen van Melanie, zyne tederheid R voor  as8 Lucia en Melanie, voor die rampzalige Dochter; Myn Zoon , antwoordde hy, 't is genoeg my uwe zwakheid onder 't oog te brengen, ik twyfel niet of Melanie heeft over u een voiftrekt vermogen ; ik beklaag haar noodlot en het uwe; zelfs wil ik mynen boezem wel ont« fluiten over uwe traanen ; maar dat dezelve alleen onder 't oog van uwen Vader vlieten; vrees- dat "uwe ftandvastigheid u begeeve; gy zult Lucia huwen ; aan myn woord geftand doen, myn eer ophouden, den Markgraaf troosten, in één woord, u geheel en al laten geleegen liggen aan het geluk van uwe Farniije, wier grootheid en verheffing aan dat huwelyk verknogt is,... gy moet my gehoorzsmen; begeef u haar 't a'taar, en verfchyn niet weder voor myn gezicht, als onder den naam van Schoonzoon van den Graaf van Rumigni. ■ Maar., Vader..,—— 3k heb 'er ger.oeg van gehoord —- De liefde... — De liefde? wat toch is rie liefde in vergelyking van/de eer ? Gy zult Lucia ten \rouwe neemen , of.... gy zyt myn (2&oon niet meer. ——~ Moet myn Vader my drukken? Ach! ik ben uw Zoon ; ik gevoel het aan den eerbied, aan de tederheid welke ik voor u heb; maar fta ten minften toe, dat  iehe Fransche Geschiedenis. 25^ dat ik myn hart tot die verfchrikkelyke opoffering voorbereide. — Geen verwylen, geen uitftei.,, d'Estival.... of gy zult oorzaak van myn dood zyn, of gy zult u onderwerpen aan de noodzaaklykheid om myne belofte, de uwe, en uw plicht te volbrengen.... myn Zoon'... gy ziet myne traanen ... —- Ach! Vader !... ik zal u gehoorzamen. •3vl e l a n 1 e , in eene naare wykplaats opjgeflooten, had 'er misfchien meer te kampen tegen de itormen, die zy had zoeken te ontvluchten. Zy had gemeend eenigen fchyn Van rust, eenige troost te zullen vinden in een geheiligt verblyf: helaas! zy had haar hart medegevoert; de liefde trad haar op de hielen, vervolgde haar en verfcheurde haar tot aan de voeten des altaars, die zy omhelsde en met haar tranen befproeide. d'Estival was --alles wat zy zag, alles wat zy beminde. Te vergeefsch zond zy haare traanen en fmeekingen ten Hemel, ó God! zeide zy, verlaat my niet, put uwe geftrengheden op my uit ; 'er zyn oogenblikken waarin ik gereed fta öm deze plaats te verhaten, heen te vliegen naar die, waar d'EsR 2 Tl val  atfa Lucia en Melanie, ti val zich bevind.... hem over myne liefde te onderhouden, nan zyne voeten te fterven... wat word 'er van myne deu,f*d, die hemelfche hulp, om welke ik fmeske, 6 myn God ! myn God verfchoon ! . . . . neen, 2u?ter, ik zal uwe rust niet 5a n ftooren, bemin d'Estival, dat hy u beminne, dat tedere en bekoorlyke ban len u aan eikanderen kluisteren! voor my, ik we-et welke banden my opgelegt zyn, ik zal dat afgryslyk juk torsfchen .. ik zal 'er my aan onderwerpen... ó" myn God, ik werp my in uwe armen, verre van de Wereld, verre van myzelve ... öBeeltenis, 't welk ik moest verbannen en 't welke, meer dan ooit, my bezig houdt, moet ik u altoos aantreffen eófchen den hemel en my ! Ach, rampzalige Melanie. Lucia beproef üe niet minder ftryds; zy herinnerde Melanie aan haar hart, verbande haar weder uit het zelve, en had fomtyds een foort van afgryzim van haare liefde; zy kon voor zich niet ontveinzen dat haare Zuster haar flachtdffer ftierf; zy beweenden ze: miar Luci\ aanhad den Graaf en wel * rasch beoogde ze niets anders dan haar eigen  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. 26i gen huwelyk. De dag werd eindelyk bepaait , beiden werden zy door hunne bloedverwanten naar de kerk geleid. Des Giaaven Vader onderhield hen over de voordeden van deze verêeniging, van de vreugde , welke dezelve aan zyne ganfche Familje zou baren. Welke voordeden, vroeg dEstival? 't is uw bevel Vader,... ik ga ter dood. — Maar, Zoon, bezit Luci a dan geene bckoorlykheden, geene deugden? Lucia bezit a les wat haar aanbiddelyk kan maken; maar zy is Melanie niet, voegde hy 'er by, met eene diepe zucht. Doch 'l zy zoo, gy zult zienj Vader, hoe zeer ik u bemin; ik ga my aan banden binden, welke uw werk zyn; ik offer my voor u op, maar dat, na deze opoffering, het my geöorloft zy myn lot te heweenen en 'er een einde aan te Hellen. Zy Haan voor 't altaar. Lucia fpreekt hare geloften ftamerend uit, met een beneepen, hart: zy word nogthans voor altoos vereenigt aan aües wat zy op aarde het meest beminde, en alleen gelaaten met haaren Minnaar , die haar Echtgenoot geworden is. Getroffen door ha verfchrikkelyk denkbeeld , R 3 dat  262 Lucia en Melanie, dat haar geluk de vryheid en misfchien feet leven Haat te kosten aan haare Zuster, geeft zy zich aan de wanhoop over. d'Esti-val nam maar al te veel deel in haare droefheid; 'er waren oogenblikken dat zy gaarne zou gewilt hebben dat hy minder aangedaan ware geweest voor het onheil van Melanie.' Dan, Lucia kon , in weerwil van haar verdriet , nog in lange niet voorzien, welke verfchrikkelyke vlagen haar dreigden; zy wist niet dat zy eene geliefde medeminnaresfe had en dat die mededingfter haare Zuster ware. De tyding van het huwelyk van d'Estival en Lucia verfpreidde zich tot in de afgezonderde plaats van Melanie; de verfcnillende beroeringen, die zulks aan deze rampzalige Kloosterling veroorzaakte , zyn met peen penne uictedrukken; in deze verfchrikkelyke gemoedsgefteltenis had zy al haar deugd néoHig om niet tot wanhoop te vervallen; zy begaf zich naar het altaar, wierp 'er zich voor neder, Hortte een vloed van traanen én liet zich uit in verzuchtingen van cé gevOèl;gite fmert. 't Is dan gedaan, zeide zy, vfijé onheil is befiist? De Graaf is Echtgenoot van myne Zusier , hy is myn Bros-  EENE FflANSCHE GESCHIEDENIS. Ïfj3: Broeder ! ik moet... voor altoos... van hem afzien.... hem vergeeten maar kan ik zulks! ... Ach ! wreeee l'Est i v a l ï moest gy zulke handen leggen? Barbaarfche Zuster, moet ik die fingen van u ontvangen? wat zeg ik, rampzalige... door welk eene ongelukkige hartstocht Iaat ik my verbyste» ren ? Lucia, d'E stival, vergeef my deze laatfte vervoeringen... ik zal , welhaast, ,niet meer zyn... gy zult myne grafftede weten... gy zult die met uwe traanen befproe;jen, myn asch zal 'er van aangedaan zyn... zoudt ge my die troost weigeren ? Hemel, Hemel, kunnen 'er op aarde wrceder beproevingen zyn? De rampzalige Melanie voelde haren boezem dcor de geweldigfte hartstochten van één rijten; hsat, woede, wraak, al het gif, al het vuur der jaloezy verfcheurde haar hart, in het welk de iiefde gefïadig wederkeerde , of , liever, geduurig haren zetel hieldt. Reeds bezig ir.et hare wykplaats te veriaten, treed zy al weenende te rug; haar ziel ten prooi van duizende ontwerpen. Ein» delyk neemt zy het wanhopig befluit zich door «enen geweldigen dood te ontdoen van een R 4 zco  •254 Lucia en Melanie," zoo erbarmelyk en onrustig leven; bet nood* lottig koord is reeds in hare handen : zie daar, zeide zy, het eenige middel om eene lampzalige liefde te wtêrftreeven, welke ïn den beginnen Hechts eene zwakheid was , jnaar thans eene misdaad is! op de waereld heefc my alles verlaten, alles!... De hemel zelve heeft zich tegen my verklaart. Helaas l ik heb God met traanen, met verzuchtingen, gefmeekt en gebeden, maar hy heeft my niet "verhoort 1 ik bemin , myn liefdevlam blaakt Iterker dan ooit! wie zal my ontdoen van een zoo ondraaglyk juk van fmerte? De dood ; de dood ? wat toch heeft dat woord verfchriklelyk voor my? De dood is immers het eind van alle wezens? Hy is de rust des levens: en wat is het leven, wanneer het beproefd word door dergelyke pynigingen. Myne Zuster... myne Vriendinne (voegde zy 'er hy met eene aogftige zucht).... zy kende myh hart, zy wist hoe gevoelig ik ware, tot welk een wanhoop ik konde vervallen.... moest zy d'Estival huwen, dien ik aanbad , dien ik haar opofferde.... Zy is dan zyne gade !... ach.' hemel! hemel! maken wy een einde van een voor my zoo affchuwelyk leyca.... wat ga ik doen ? myn leven yer-  ïene Feansche Geschiedenis. 255 verkorten..., maar behoort dat leven my toe? Ik ben opgeflotsn In esn afgrysiyk hol, ftaat het my vry daar uit te gaan ? wie heeft 'er my ingeworpen? wie houdt 'er my gekluisterd? Een meester, die ons gsen rekenfchjp van zyn doen behoeft te geeven, het Opperwezen, dat alleen over my 1 lot kan befchikken. Onget.vyveld is het zyn wil dat ik traanen ftorte, dat myn hart van één gsresten worde, dat ik in fmefte hec leven eindige... (Zy valt op hare knlen , bitteriyk weemenls,) ó myn God, ik gehoorzaam dan aan uwe onbjgry^'yks bsiljlten,* ik zal lee« ven, ik zal lesven, in traanen, in wanhoop zal ik verdorren.... myn leven zil een ge> duurige dood zyn; ik'heb u beledigt, met een einde te willen verhaasten, hst welk den msnsch is tosg^fchikt: helaas! myn leeven zal u genoegzaam wreken ik zal ftraf ge- nosg ondergaan ... gy Iaat my myn hart behouden. De geneugte is van een ge vens :ht hu we. lyk ftilde de treurigheid niet van Lucia. In weêrwil der kragt harer liefde, gaf zy zich niet dan iïdderends ovsr in de armen hares Echtgenoots; de beeldcenis harer Zuster verft 5 volg-  265 Lucia en Melanie, volgde haar ,* de Graaf zogt door eene meenigte bewyzen van eerbied haar vergoeding te doen voor die tederheid, welke hy gevoelde dat zyn trouwloos hart haar weigerde; hy beklaagde en achtte haar: maar hy beminde in haar niemand anders dan de Zuster van Melanie. Wanneer, by toeval, zyne gade dien naam noemde, ontving zy van den Graaf ftree'ende liefkozingen ; hy was gevoeliger en tederer. Hoe is 't mogelyk dat de oogen van eene vrouw, die byna altoos door yverzucht toegelicht worden, zoo verblind konden blyven. dEstival, om aan zyn vader te ge hoorzamen en aan plicht en eerlykheid te voldoen, vergenoegde zich heimelyk te zuchten: maar het hart, vooral dat der ongelukkigen, moet zich ontlasten; onze traanen, die wy in den boezem van anderen uitftorten, verliezen veel van haare bitterheid. De Grsaf had te Parys een boezemvriend , aan wien hy, tot hier toe, alle zyne geheime had toevertrouwt. Om den dwang te verligten , onder welke hy zich gelegd had, had hy een brief begonnen, aan dien vriend gerigt, dezelve was ten naasten by van dezen inhoud : „ Ja, myn Vriend! ik ben gehuwt, ik ben  eene FrANSCHS GESCHIEDENIS. ^L6^ „ ryk, ik heb het vooruitzicht op de aan,, zienlykfte pisten , en ben 'mailbiels de „ rampzaligfte der rn.mfche.-i. Myn Vrouw ,, bezit alles wat imr kin bemind maken : ,, fchoonheid, beva'ligh^den, adel* begaafd,, heden en deugd. Maar is men meester ,, van zyn hart? myn vrouw heeft eens me,, dedingfter; haar... het gefchrift was hier afgebroksn. Door een van die wreede toe. valligheden , welke maar at te dikwyis plaats hebben, trad Lucia in 't veitrek van haar man, waar zy dit gefchrifc vond, het welk hy vergeeten had te verbergen, zy las het, en viel by 't lezen van den laatften regel in zwym. In dezen verfchrikkelyken toeltand ■wordt zy van d'E stival amgetrofFen , die ligt de reden bevroed ie van hare bezwyming; de blixem zelve, om zoo te fpreeken, opende hem de oogen: de brief was nog in de handen van Lucia. Zy verryst als van den doode. Ik worde niet bemind.... ik heb eene mededïngfter... die men den voorrang geeft.... Ach! Graaf, ik werp my aan uwe voeten, ik cmheis uwe kniën, ik befproei ze met myne traanen. Wie i? die mededingfter? wie is ze? fpreek (de Graaf, van verbaasdheid en droefheid als verzufc, tra:hc«  2C3 Lucia en Melanie,. trachtte zyn vrouw optebeuren) neen ik zal ze niet loslaten vcor dat ge my myne mededingfter opnoeme; wie is de barbaarfche die my uw hart heeft onttrokken, aan my die u aanbidde?... ondankbaard dat ze my het harte doorfteeke... ó hemel! wat zie ik? Ik flerf.... waren my die ilagen toebereid! Zuster?... (op dien naam viel de Graaf, als van den donder gellagen, aan de voeten vanLuciA\ Zoudt gy myne Zufter be. minnen!... Ja, zeide hy met een Hem, welke door de tianen als verdikt werd, ik trachtte zulks voor u te verbergen, voor u en voor myzelven; maar 't is myn afgryslyk lot! ik bezef alle de waarde van uwe bekoorlykheden , van uwe deugden; gy verdiend al den eerbied die aan de achtingwaardig fte en aaabiddeiykfte vrouw, toekomt... Maar Melanie had myn hart reeds voor dat ik uwe hand ontving... Ik zou zulks voor a'toos verzwegen en die rampzalige harts:ocht in mynen boezem verborgen gehouden hebben; door een aanéénfchakeling van myne rampen is myn geheim u bekend geworden ; beklaag my; kan ik hoopen dat gy my nog bemin.it? Gy hebt den dood op uw gelaat, waarde Lucia, fla eenoog op uwen Echtgenoot, die  eene Fbansche Geschiedenis. 2fjp die aan uwe voeten fterft hy zal de gevoelens, die u beledigen, overwinnen; hy zal u lief hebben. Lucia bekwam van hare bezwyming niet dan om (met een ftervend oog op d'Estival gevestigt:) te zeggen, gy bemindt myne Zuster! (zy valt wederom neder ). Een he?re koorts , door welke zy zeer fchielyk werd aangevallen , deed voor haar leeven duchten; zy verbergt voor iedereen de oorzaak van haare kwaal; zy had geen kracht om met haren man te fpreeken; zy deedt niets dan hem de hand drukken en met een oog aanzien, waar in de droefheid en liefde dooritraalde ; het verwekte de wanhoop in zyn harte, dat reeds half dood was. A\ te edelmoedige Lucia, riep d'Estival uit! onvergelykelyke vrouw! hoe, ik ben uw moordenaar, en echter zyt gy bevreest myne misdaad aan uwen vader , aan den mynen, aan de ganfrhe waereld te ontdekken! Ach! dat ze die weien, dat de geheele aarde my befchuldige en veroordeel?! (de Markgraaf van Rumigni trad met den vader van den Graaf, gevolgt van een geneesheer, binnen) Myn Heer, zeide hy tot den Markgraaf, en gy  270 de Huichelaars, gy, myn vader, 't is vruchteloos toevlucht tot den konst te nemen om de oorfprong te ontdekken van de ziekte der Gravinne: zie her den bewerker. - Hoe! Ja, ik ben het,... die haar een pook door 't harte geftooten heb. I aat ik u alle myne rampen vernaaien, vervolgde hy al weenende) ja, ik ben de rampzaiigfte van alle men* fchen. Ik beminde haare Zuster, zelfs alvorens ik my aan haar vereenigde; Ik wendde alle pogingen aan om eene hartstocht te beteugelen en te verbergen, doch Lucia heeft het geheim ontdekt, en ik ben het die haar doe fterven! neen, waarde Echtgenoote, ( hy omhelst haar al zuchtende) gy zult niet fterven ; gy zult leeven om bemind te worden, om aangebeden te tworden van uwen man. Beloof my alles te vergeeven, beloof my my te beminnen. De Marl:graaf en de vader van den Graaf weenden met hem: zy namen Lucia vervolgens in hunne armen , zy wilden haar vertroostten , zy Hellen alle middelen te werk om die droevige jaloersheid te verzachten, wier verftindend vergif haare dsgen verkortte; haare Zuster, zeiden ze haar, bad het kloos-  EENE FPAKSCHE GESCHIEDENIS," 271 klooster leven omhelst , en zou naar alle waarfchynlykheid niet meer in de waereld verfchynen ; wat haar aanbelangde , welke vooruitzichten moest zy niet hebben, welke hoop kon zy niet voeden. Zy bezat fchoonheid , deugd, zy zou over het hart van ha. ren man een bewind voeren, het welk Melanie baar niet kon betwisten; haar edele daden en wyze van handelen zouden met 'er tyd d'Estiv.al geheel aan haar verknog. ten, Welke zwakke hulpmiddelen tegen de fchigt, die my vericheurti Hier is myn kwaal geleegen, (haar hand op haar hart drukkende) en die kwaaien zyn ongeneeslyk... Neen, ik kan niet langer leeven; ik beweende het lot van mynen Zuster; maar ik Was onbewust dat ik eene geliefde medemin, nares beweende! 't is nodeloos zich tevleijen. De Graaf zal niet veranderen... de liefde laat zich niet te onderbrengen, ik voel zulks maar al te veel. Indien ik flechfs myne reden raadpleegde, zou dezelve misfchien my weder tot het leeven roepen; maar 't is myne liefde, die my naar 't graf fleept.... Alles is beflist. 't Is niet mogelyk een denkbeeld te geeven * van /  iLOCIA ES MËLAÏÏlEi van de verfchillende hartstochten, door welkcf de rampzalige Lucia geflingerd werdt. Nu eens deedt zy Me la n ie de fieikfte verwytinsen, als ware deze daar tegenwoordig geweest; dan wederom vroeg zy haar vergifnis wegens hare biutenfpoorige jaloersheid , en verzekerde haar eene eeuwigdurende vriendfchap ; zy riep d'E st i v al tot haar, ftootte hem fpytig van haar af, wilde dat hy haar beminnen "zou, bezwoer hem haar te vergeeten , en alle die fmertelyke toonee'en eindigden in eenen vloed van traanen. Wat al rampen fleepen de hartochten niet met zich! En aan hoe veel verflinding is het mcnfchclyk hart niet ten prooi! De zorgvuldige oppasfing van den Graaf; van zyn ,Vader, van den Markgraaf, hunne fmeekingen, hunne liefkozingen, hunne bittere droefheid, niets ftrekte Lucia tot eenige verlichting, niets was in ftaat haar tot vorige gezondheid te hcrfteilen, alle de poogingen der geneeskonst waren zonder vrucht. De*5 ziektens der ziele zyn veel ongeneeslyker dan die, van 't ligchaam ; de Gravin zag met ftandvastigheid haar einde naderen ; in die ©ogenblikken gaf zy de Herkfte blyken van ha?:  12N£ FSANSCHE GeSCHJ.EDS.NIS. 27 g hare hevige liefde en van hare edelmoedigheid. Ik ilerf,. zeide zy tot haren vader, tot den vader van den Graaf en tot haaren echtgenoot (die alle haar bed omcingelden, en poogden, hunne traanen yoor haar te verbergen.), verberg uwe.rraanen niet voor . my.; 't zynblyken van uwe gevoeligheid; hetilreelc my te bemerken dat ik u lief ben,... 't zyn de laatfle traanen.... die eene rampzalige u zal laten fcorten... . ;waarde Vader-... ( zy omhelst hem met eene aandoenlyke lïilzwygenheid) bemin uwe dochter, verwaardig u nu en dan aan haar te gedenken, om haar te bsklaagen, troost uechter over haar-verlies.... Er blyft u nog eene dochter over!... Daf Melanie zelve my beklage, my vergifnis fchenke...: zy weet wat de liefde is.... zy zal my verfchoonen; in die hoope fterve ik. Lucia verhefte. haare ftem en zich met de eene arm opbeurende, wendde zy zich tot ha» ren va/Ier; vader zeide zy, wilt gy my toe* liaan dat ik den Grave eene geringe biyk geeve van myne rampzalige tederheid ? De Markgraaf, haar fterk aan zyn hart drukkende, kon niet anders zeggen als , dochter iief.... Graaf, vervolgde Lucia , ik maak ü a'le de goederen, over welken ik kan bem fchik-  *74 Lucia in Melanie, fchikken.... Wat fpreekt gy van goe« deren, o myne waarde Lucia! gy houdt n bezig met myn geluk? Maar wat heii kan ik» uw rampzaligen echtgenoot, op aarde fmaken, als ik u verlies ? Met u word my alles ontnomen, alles....— Neen... Graaf.... Melanie.... — (preek niet uit; zo veel verheven deugd geeft my aan u weder , plaatst u geheel en al in myn hart... myne aarbiddelyke Lucia, gy zu't 'er altoos heerfchen, ja gy zult 'er de eenigfte voogdes zyn , zulk eene wettige , zuivere en levendige liefde overwint alle andere hartstochten — Waarde echtgenoot'een harer handen naar d'Estival uitfteekende, die hy met de zynen drukt en met kdsfcberl en tranen befproeit) zie hier Kzoetffie oogenbükken myns levens, ik gevoel de ganfche waarde van eene zoo edelmoedige poging.... maar.... ik ken de liefde.... myne Zuster.... zal u altoos waardig zyn. (De graaf wilde fpreeken,) vergeef my, ik leef nog.... ik bemin u.... myne wreede jaloersheid komt weder boven... Ik moet dezelve beteugelen en over haar zegepralen, 't Beduid weinig u te fmeeken, om met toeftemminge myns vaders, myne goederen aanteneemen, poog de wykplaats myner Zo*  eene FRANiCHZ geschiedenis. 375 Zuster te ontdekken.... treed met haar in 't fcuwelyk.... maak myne medeminnares tot u«r2 vrouwe.... ik haat haar hier.... Leef om gelukkig te zyn, om my te achten, dewy! ik uwe liefde niet heb konnen verdienen ; onthou uwe tranen niet aan myne asfche (hier aweeg zy plotzelings en weende,) dit is de eenigfte belooning , welke ik u durf afeïsfchen vóór eene liefde.... welke ik met myn leven betaal; vaarwel, Vader, vaarwel, Myn heer, (tegen des Graven Vader) die myzoo veele goedheid beweezen heb,... 't is gedaan, alle onze banden zyn verbrooken.... tree nader.... waarde d'E st ï val. ... gy weent (na eene diepe zucht) Melanie zal uwe traanen afwisfchen. Dit waren de laatfte woorden welke Lucia uitte. De Markgraaf bevestigde de gift, welke zy aan den Graaf gedaan had. d'Estival wasonuitfpreekelyk bedroeft, en de dood van Lucia moest hem we! diep getroffen hebben, dewyl hy meende Melanie vergeten en opgehouden te hebben haar te beminnen ; zyne oogen, zyne ganfche ziel waren enkel gevestigt op de doodkist zyner .echtgenoote; zyne hersfens waren vo! van 5 a ës  276 Lucia en Melanie, die akelige beeltenis; by befchuldigde zich van barbaarschheid, hy noemde zich haren moordenaar, haren beul; de markgraaf zelf was over hem aangedaan. Die rampzalige Vader hoopte, terwyl hy Lucia beweende, dat Melanie hem zou wedergegeeven worden, dat zy hem in zynen ouderdom ten troost zou (trekken, en hem ten fteun en bulpe zyn in zyne laatfte oogenblikken. Een heimelyk gerucht verfpreid dat Melanie hare Zuster gevolgt is in 't graf. De ongelukkige Vader bezwykt onder het verdriet; hy geeft den geest in de armen van den Graaf, die hy zyn Zoon noemt en tot erfgenaam maakt. d'Estival, door zoo veele Hagen getroffen, is op 't punt van te bezwyken: zyne liefde voor Melanie was ten tyde dezer droevige , maare , weder in volle kracht aan 't blaken. Hy beweende zyne vrouw en zyne minnares en kon naauwlyks de rampen wederftaan die hem drukten. Zyn Vader hield hem, ais rtervende, in zyne armen , daar hy op 't punt flond een leven te eindigen, gefolterd door zoo veel onheilen en tegenfpoeden. Het algemeen gerucht had aan Melanie Km  eene F«ansche geschiedenis» £jy het treurig uiteinde harer zuster overgebragt, niet alle die omftandigheden, welke dat affterven nog aandoenlyker maakten. Zy wist zelfs dat de laatfte levens fnikken van Lucia verdeelt waren geweest tusfchen haar en d'Estival; dat die edelmoedige vrouw zich boven de natuur verheffende, by haren man aangedrongen had , om , als zy niet meer zoude zyn, met hare medeminnares In 't huwlyk te treeden. Deze poging van de hoogde deugd was genoeg om M e l a n i e in de uiterfte fmert te dompelen. In deeze zwaarmoedige gefteldheid bleef zy eenige dagen : men hoorde haar niet het minfte woord reppen; zy ftortte niet eene eenige traan; uit deeze doodelyken fluimering word zydoor wanhoop gewekt, welke verzelt ging van een vloed van traanen. Neen. rampzalige Lucia, neen, ik zal in edelmoedigheid u niet toegeeven; ik ben het.... ik ben het die u den doodfteek gaf.... ik ben het die u zal Wreken.... ik wil blyven leven.... om my altoos met uwe deugd bezig te houden.... met die tederheid, die ons vereenigde... en die ik verraden heb, om het hart met duizend fchigten doorboord, door eeuwige wroc* S 3 m  278 Lucia en Melasie, gingen verfcheurt te hebben, om een gedurig flachtoffer te zyn.... het welk ik u zal opofferen; het komt u toe, o al te edelmoedige Zuster dat ik in t graf nederftorte... Ach ! kunnen myne traanen tot u komen ? 't Is niet mogelyk dat myne droefheid u tot het leven wederbfenge.... Ach! honderd malen zou ik willen fterven om u Hechts één dag te doen leeven als dan zoudt gy zien.... hoe veel zwaarder ik nog lyde dan gy.... gy zoudt zien.... hoe waardig gy my zyt.... Ik zal deze plaats verlaten, my van hier begeeven om op uw graf te gaan fterven.... dat men my aan uwe zyde begraave.... dat myn hart raby 't uwe zy.... gy zyt niet meer.... ik zou.... vrees niet, myne waarde Lucia, ik ken myn hart, myne zwakheid... ik zal u bewyzen dat trw 'Zuster uwer waardig was. Lucia-... ik zalmeer doen.... dam fterven. Hemel ( zy werpt zich op haare kniên) verlaat my niet: ik heb uwen byftand, een hemelfchen fteun noodig... o God! myn befchermer..,. myn eenige, myn eenigfte vriend, heb mededoogen met eene rampzalige, die zich in uwen boezem werpt, die u fmeekt om kloekmoedigheid, om eene nieuwe ziel... ten einde naare plichten te volbrengen.  unb Fhansche Geschiedenis-; 5?0 gen. Dit iaatfte woord uitte zy op eenen toon , welke een onhencepelyk befluit te kennen gaf. De dood hares Vaders, welken zy weinig tyds daar na vernam, trof haar niet minder; zy was ftervende. In de eerfte 00genblikken dat het gerucht zich verfpreidde van Lucia's treurig uiteinde, had men reeds een gelyk lot voor Melanie gevreest. Drie dagen achter een had men gemeend dat zy dood ware. Ongetwyveld was het deze ongelukkige dwaling, die, door de bloedverwanten van Melanie voor echt aangenomen , ter ooren was gekomen van den Markgraaf van Rumigni en hem ten grave gebragt had. Des Graven toeftand was niet minder treurig. Zyn Vader had alle norsheid af^elegt; hy was een zachtaartig en aandoenlyk grysaart geworden , vol van vaderlyken liefde ; hy weende, hy zuchte aan den boezem van zyn Zoon, die met den dood worftelde en naauwJyks in ftaat was iets te bemerken van 't gene men omtrent hem verrigtte. Een bediende onverhoeds binnentredende , brengt de tyding dat M elanie niet is over. S 4 I* v  fgo Lucia en Melanie, leden. Melanie.,. roept d'Estival: ( uit de armen van zyn Vader zich naar deri bediende rigtende ) .... leeft nog en wy weten zelfs de p'aats van haar verblyf, wy zullen 'er u heen brengen. — Myn vriend..., Ik zal (tot zYn vader; ik zal Melanie wederzien.... ik zal haar zeggen kom aan, Vader, dat ik my aan hare voeten ga werpen, ik herleef om u te beminnen... om haar te aanbidden, De Vader poogt zynen ftervenden Zoon te weerhouden, fmeekt hem eenige dagen, één eenigen dag, flechts één uur uitftel. Het ongeduld van den Graaf is met geene mogelykheid te wederftaan; hy word in een rytuig geplaatst, en van zyn' Vader vergezelt. 't Is gedaan: d'Estival befchouwt het graf niet meer van de rampzalige Lucia; vol van de verleidend fte hoop, ziet hy niets anders dan het altaar, alwaar hy banden gaat leggen, die hem voor altoos aan Melanie zullen vereenigen; zyn ziel is reeds aan de voeten van die aangebedene vrouwe ; zyn hart fpreekt met haar, hy zweert haar aanhoudende eene liefde, welke elk oogenbl.fc 11a  E5ÉT£ FRANSCHE GESCHIEDENIS. Sgl flaat aantewakkeren. d'Estival fcbe!dt op de traagheid der voerlieden; ware bf voortgetrokken geworden van gevleugelde paarden, nog zoude hy geklaagt hebben over verwyt. Eindelyk komen zy aan 't klooster van Melanie: men verzoekt haar te mo> gen zien: Melanie laat den Graaf en deszelfs Vader fmeeken over drie dagen weder te komen; welk eene eeuw van pynigingen voor d'Estival! hy verdubbelt zyne aanzoekingen, ftort traanen; te vergeefsch, by krygt altoos hetzelfde antwoord. De tyd verftreeken zynde, fnelt hy met zyn Vader tot voor de traliën, achter welke Melanie te voorfchyn komt. ó Hemel, riep de Graaf uit, wat beduidt dat kleed? - Dat ik niet meer over myzelve kan befchikken.... wat zegt gy daar, viel d'Estival en zyn Vader haar te gelyk in de reden ? Ik heb gisteren myne geloften gedaan.. — Uwe geloften! (de Graaf zeeg hier in de ar. men zyn's Vaders.) ja, 't is verrigt, vervolgde Melanie met dezelfde kloekmoedigheid, ik ben aan God verbonden.... voor altoos.... en kan geen anderen bruidegom hebben, üwe geloften! (hervatte d'Esti- S 5 val)  a8* Lucia eh Melanie, val) Ik heb het treurig uiteinde van myne Zuster, dat van mynen Vader vernomen ; ik heb myn plicht betracht; ik heb my aan het altaar verbonden ; myne bloedverwante heeft myne ontwerpen begunltigt. Ik ben eindelyk te weeten gekomen.... Ach! myn heer, wat heb ik my zelve niet al te verwyten! Ik ben te weten gekomen dat myne Zuster enkel om my is geftorven, en om haar begraaf ik my altoos in dit graf Gy voor altoos.... my ontrukt! Het pastte my niet , Mynheer, den naam te draagen van uwe vrouw, daar die naam het leven kostte aan myne rampzalige Zuster; ik heb u niet willen zien voor dat ik eene onoverkomelyke eene eeuwigduurende hinderpaal tusfchen u en my zouden geplaatst hebben. Beoordeel myne pogingen.,., myne kwellingen: ik beminde u.... ik zeg het zonder bloozen , ons dat myn hart niet meer aan u, noch aan myzelve kan toebehooren.... ik eisch van u niets anders.... niets anders vorder ik van u dan gevoelens van vriendfchap.... van mededoogen.... laten wy te zamen de treurige Lucia beweenen, dat onze traanen tot aan haar asch doordringen; helaas! wy zyn haar «iie traanen verfchuldigt.... met vermaak neem  tEJSE Fsansche Geschiedenis, 283 neem-ik genoegen in He gift, welke zy en myn Vader u van onze goederen gedaan hebben.... beklaag ons.'... herinner u dikwyls twee rampzaligen, die de liefde heeft doen fterven.... voor u; want eerlang fta ik my. ne waarde Lucia en mynen rampzaligen Vader [in 't graf te volgen.... Vaarwel, Myn. heer.... Vaarwel d'Estival.,., Zie my* vooral , nooit weder..... Hoe! zeide de Graaf (in traanen uitbarstende; 't is Mela* nie, die my gebied haar niet weder te zien! (hy reikt haar de hand; Melanie ftaat in twyvel of zy dezelve wil aannemen, doch weigert die) Laten wy malkanderen niet zoeken te vertederen.... vermyden wy eikanderen.... uwe tegenwoordigheid maakt my fchuldig ia myne :eig? oogen, in de oogen van dien God., aan wien alleen ik toebehoor. ... Hy ftraft my, ik heb den boezem -van Lucia met eene do'k doorftoken.... Nog eens, laten wy eikanderen niet wederzien, en...,. Vaarwel voor altoos. De Graaf houdt haar vast. Mynheer, zegt Melanie tegen des Graven Vader, ik fmeeke u, befcherm my tegen hem, tegen nyzelven.... d'Estival... (hem met be traan-  tg£ "Lucia en Melanie; traande oogen aanziende) laat my fterven...» zander misdadiger te worden. Neen, (hare woorden worden door haare traanen afgebroken) gy weet niet.... nimmer zult gy weesen wat al kwellingen gy my veroorzaakt |jeht< Myne waarde Melanie (zich aan haare voeten nederwerpende) — Wat weet ik, 6 Hemel.... Lucia.... vertrek ^Estival...'. vlugt.... vlugt voor altoos.... vergeet my.... Ach ik vier myne zwakheid te veel! Vaarwel d'Estival...(tegen den Vader) vaarwel Mynheer, (na een lang ftaaren ) welhaast zult gy myn dood keweenen.... (met een foort van fprong al» wilde zy zich aan haar zeïve ontrukken, verlaat zy het fpreekvertrek.) Melanie.... ^a woord...- een enkel woord verwaardig u my aantehooren.... Een oogenWik..-.. (riep de Graaf) Melanie was voor altoos hunne oogen ontweken. d'Estival zeeg buiten kennis in de armen van zynen Vader, die hem naar 't rytuig hragt. De rampzalige Melanie had de kracM bezeten om aftezien van alles wat zy nog beminde; want het was duideïyk te bemerken dat van alle de fchokken, welke baar ontstoor-  eene Fransche Geschiedenis. aSs roerden, die der liefde de hevigfte was. Zy had de tegenwoordigheid des Graafs weten te ontwyken, maar zy kon Zich niet onthou» den hem uit een der veijgfters van het kloos. ter natekyken, zy fprak nog tot hem met haar gezicht, haare oogen waren alleen gewend tot en gevestigd op d'Estival, dien zy zou hebben konnen beminnen, ja zelfs huwen, indien eene verheven deugd zich niet verzet had tegen die liefde,' eindelyk, toen de Graaf in 't rytuig was, toen zy hem niet meer zag, toen het rytuig zich verwyderde en uit haare oogen verdweene was , toen d'Estival voor altoos dien oord verlaa* ten had, viel M e l a n i e ter aarde, als van den donder getroffen; zy bleef eenige oogen» blikken liggen, geheel buiten kennis,* weder wat bekomen zynde, treed zy naar 't vengfter, valt weder op den grond ter neder en verfmelt in een vloed van traanen. ■ Ik zal hem dan niet meer zien! Ik ben het die hem onder dat vonnis gelegt heb, ik, ik, die nog blaak! ó Hemel, zyt gy te vreden! Myne Zuster.... Ben ik barbaarsch, ben ik wreed genoeg geweest ! Heeft myn hart opofferingen genoeg gedaan, zich genoeg vernedert. ... Ik zou aan den Graaf verbonden heb-  286" Lucia en Melanie, hebben kunnen worden, en ik fterf in kluisters aan het altaar waar ik om krachten fmeek om myzelven te overwinnen,... waar de liefde my nog met wanhoop vervult en myn ftraf is. d'Estival, de eer, de Godsdienst verbieden my u te zien, u te beminmen, ja zelfs aan u te denken! De minfte gedachte is een misdaad voor myne plicht! Ach Hemel! Hemel! heb medelyden met myn ramp , met myne zwakheden , met myne wroegingen.... wie ben ik, ellendig fchep zei!., zal de liefde dan geftadig in een hart wederkeeren . .. dat voor haar niet gë« fchikt is. Te vergeefsch wapende Melanie zich met de deugd, de godsvrucht om eene gedagtenis te beftryden, welke geftadig in haar ziel opkwam en 'er altoos met de grootfte kracht heerschte; zy kon d'Estival niet uit haare zinnen ftellen; haar hand kon zich niet weerhouden hem afteteekenen naar de feeeldtenis, welke maar ai te diep in haar hart gegraveertftond. Zy neemt het potlood op, werpt het van zich af, verwyt zich hare eige zwakheid, die zy, al weenende, voorden Hemel belyd , vat het wederop en twintig  ïine Feansche Geschiedenis. "Jen van de beeldfenïs naar het altaar en van het altaar naar dat gedenkftuk harer hartstocht over en wederloopende, werpt zy het nogmaal van zich af, terwyl zy het iïuk voltooid in 't midden der beitrydingen, der verzuchtingen en der opeenvolgende ftormen van Godsdienst en liefde. E!ke penceeltrek kostte Melanie een zucht, een traan, eene wroeginj. Ja, riep zy uit, dit zyn de trekken wel van den waardften der ftervelingen, van den getrouwden der minnaren.... wat zeg ik daar? ó Hemel, vergeef, vergeef.... Maar kan ik u beledigen met tranen te Horten over eene ydele beeldtenis. Hoe, vak 'er twyvelen aan, ó Hemel! Ja voorzeker be!edlgik u, ik verrade myne eeden, myn plicht, de eer, den Hemel.... Neen ik wil dat noodlottig afbeeldzel niet onder myne oogen dulden; ik wi\ het niet onder my hou. den, om eene rampzalige liefde te kweeken welke ik moet fmooren.... het moet weg van voor myn gezicht, ik zal 't verfcheuren. Op het punt om dit edelmoedig befluit te volvoeren, begint haar hand te beeven- zy befchouwt het afbeeldzel, zugt, brengt het aan haaren boezem , Ja drukt het aan haar har-  2gg Lücia en Melanie^ harte. Alle dagen beloofde zy den Hemelzich te zullen ontdoen van een beeldtenis voor 't welke zy eene tederheid toonde, die zy veroordeelde, en elk oogenblik befchouwde zy het met eene verliefde drift, befproeide het met haare traanen, beklaagde 'er zich aan, als of zy in perfoon met d'Estival zeil fprake. Melanie verging onder deze gedurige fchokken, welke haare deugd haar moeilyker maakte uitteftaan: van alle hartstochten is de liefde misfchien die, welke het langst blyrs woeden; de eenzaamheid zelve ftrekt om oat vuur aantevlammen; in de afzondering, en ftilte worden die iïerke aandoeningen der ziele «vormt en ontwikkeld j het ingetoogen kloosterleven dient enkel öm dezelve nog meerder ie vertederen en aantevuuren. De verhitte verbeelding werkt eenparig met het harte om een voorwerp dat ons onttogen is nog beminlyker en waardiger aan ons te maaken. Dusdanig was de toeftand van Melanie, toen haar ten kleen keffertje werd gebragt m 't welk zy dezen brief vond. Ik heb u gehoorzaamt; ik heb myn ge- luk,  eene ,Fjransche Geschiedenis. a8p l, Juk , myne da^en san u opgeofferd;, ik heb u -niet wedergezien, en ik kon niet 3, leven zonder u te aanfchouwen. Als myn ,, br'ef u ter hand zal komen, zal ik .myn. „ ]ot bepaald hebben.... zoude ik ophouden „ u te beminnen ? Zou myn ziel zich kun-. s, nen ontdoen van die hartstocht, de eenine „ die haar vervult ? De hemel kan myne „ liefde niet wraaken, dewyl 'er geene zui- verer is of waardiger voor dien God, die ons 5, voor eikanderen, gefchapen hadt...- Ik heb ,i de uwe niet kunnen zyn en ik kon niet „ dan de uwe zyn ! Ik heb de rampen uwer „^familie veroorzaakt, ik heb het fterfuurvan uwe zuster en van uwen vader verhaast, „ ik ben het die u ailq drie heb opgeofferd. («y hebt 'er my maar al te veel voor ge,a flrafr.... 'Er fchoot my geen andere toe„ vlucht over dan de dood, de dood heeft „ eindelyk aan myn droevig noodlot een perk „ geftelt. Ik verwagtvan u eene enkele gunst: „ bewaar liét eenige gefchenk, het welk u „ geöorloft is aanteneemen, en het laatfte 't „ geen myne tederheid u kan aanbieden.... Vaarwel. ... waarde Melmie.... moet „ ik fterven zonder den naam van uwen echt; „ genoot.?... d'E stival.' T De  203 LTJCfA EN MïLANlZ," D2 rampzaligs Melanie , verbysterï, verttomt, overfte'pt van droefheid, b'eef eenigen tyd onbewe?glyk, en liet vervolgens haar hand vallen op een zilver doosje; eene onwillige beweeging, eene zekere magt, welke den rampzalige gerr.eenlyk als naar zyn ongeluk voerdt, dringt en zet haar aan het doosje te openen , in 't welk zy dit briefje zag. „ Zie hier het hart van 't welk gy werdt „ aangebeden en dat alleen voor u klopte. Kundt gy hetzelve uwe traanen weigeren? Het hart van d'Estival, riep Me la1-ie. Spraak en zinnen begeeven haar; zy ■word naar bed gebragt en gaf weinige dagen daarna den geest, zonder eenige andere woorden te uiten dan; ó d'Estival! 6 mys God! EINDE.