ZEDELYKE VERH A ALEN, GETROKKEN UIT DE WERKEN VAN DE HEEREN D'ARNAUD, MERCIER, EN ANDEREN DER BESTE HEDEN DAAGSCHE SCHRYVERS. IfET NIEUW-GEIN VjJHTESJtOl KUNSTPLAATEN VERSIERD. TWAALFDE DEEL. Te AM STELDAM. By A. M E N S, j A w s z. MD C C L XXXIX.  INHOUD van het TWAALFDE DEEL. I, Henriütte en Charlot, eene Franfche Gefchiedenis. Bladz. i. II. Sara Thomson, eene Engelfche Gefchiedenis. 177. III. Pauline en Süzette, eene Fran" fche Gefchiedenis. 225*  HENRIETTEen CHARLOT, EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. Naar het Fransch,van DEN HEER\ D*AltNAUD. XII. Deel A  i  HE^JRIE T TE en CIIARE O T„   MÈNRiETTË en CHARLOI% £ E NE FRJNSCHE GESCHIEDENIS. 0^£0ezelfde vrouw, die de médeplich» ^6 r\ ^8e °^ liever de bewerkfter moest 4fi *% zyn van een bedryfzoo barbaarsch als ongehoort , had eenigermate, uit haar land aan *t Hof van Frankryk overgebragt tle wellust en allerlei foort van vermaken en verleidelykheden, welke de vindingryke galanterie harer luchtftreeken wist uit te denken. Is het niet byzonder vreemd en affchuwlyk j dat de ziel , die met volle teugen de wellust en liefde inzwelgt, door ftaatzucht in wreedheid kan ontaarten? Een onzer Schryveren , wiens eenvoudigheid de voornaamfte verdienile uitmaakt, z^gt niet önaartig van Catharina i>£ MÈDrcis, dat zy de vermaaketi heenleidde Waar zy wilde; federt haar aankomst in frankryk, was Parys het middenpunt geworden van alle vermaakA » Jyk*  4 Henriette in Charlot, lykheden. De dood van Francoïs 'den I, verre van eenige verandering te maken in'die zoort van betoovering , welke ons verbaast had, gaf misfchien aan dezelve nog meerder kracht en leven. De fmaak van Hendrik den tweeden voor de vermaaken en feesten, ging dien zyns vaders nog verre te boven. Diana van Poitiers, Hertoginne van Valentinois, Meestresfe des Konings, en de fchoonfte vrouw harer eeuw, fcheen aan de Koninginne de Iaarfte trekken te verfchaffen om te betoovering te voltoijen , waar in zy de natie gedompeld had. Anet was een nieuw Cythera, 't welk door een nieuwe Venus gekozen was voor den zetel hares gebieds, overal werd hulde beweezen aan Diana ; de wanden van 't kasteei, de huisfieraden, de boomen zelf vertoonden niet anders dan halve maanen met de verliefde Ietters des Konings doorvlochten: overal zag men eene meenigte afbeeldzels der Hertoginne: men hoorde niets dan haren lof uitgalmen, en Catharina, ais eene Italiaanfche, in de fyne konst van veinzen opgebragt, geliet zich de eerde te zyn die het vermogen der bekoorlykheden van hare mededfogfter eikende: 't is niet aoodig hier by te voegen, das  EENE FflANSCHE GESCHIEDENIS. 5 dat de hovelingen nedergebogen lager: voor de tooveresfe, cn dat zy allen zich bevlytigden de hartstocht des meesters te biilyken , met zich te laten vervoeren tot die uitterftens, welke het gevolg zyn van 't misbruik eener te beminnelyke neiging. De Konnefldbel van Montmorenci, Saint André, d'A umale,jARNAC,CnaTEIGNERAIE, Brussac, Monluc, Strossi zelf, kwamen hunne lauweren afleggen in de verrukkelyke beemden van Anet. De gedenkfchriften van dien tyd geven voor, dat een gekroond minnaar niet genoegzaam was voor de fchoone coquettery der fchoone Hertoginne, maar dat haar gevoelig hart ook verlang, de min fchitterende veroveringen te maaken. Onder deze gelukkige ondergefchikten noemt men den Graaf van Valencey; men neigde zelfs te gelooven, en men zeide in flilte datAGLAÉ van Valencey: de vrugt van deze geheime nünnary was, en dat de Gravinne, geen kinderen hebbende, overgehaalt door den fterken aandrang van haren gemaal, dien zy beminde, hare toeftemming gaf dit kind voor het hare te erkennen; zeker A 3 is  è HERUITTE BN CHAftLOT, ia het, dat Diana aan deeze dochter alle de liefde en genegenheid eener moeder betoonde; zy plaatfte dezelve by Mevrouw© Maroareta, Dochter des Konings, in onze Gefchiedenis zoo wel bekent, onder den naam van Maroareta van Valois, zelfs bemoeide de Hertogin zich met Aoloé «ittehuwen aan een naastbeftaanden van den Hertof van Cleef, dien wy den Prins van Henneberg zullen noemen; de gemalin, nog te jong zynde, werd het huwclyfc niet voltrokken, en de Prins begaf zich, eenige dagen, naar Duitschland, alwaar hy, om zaken, zyn huis betreffende, zich twee jaaren ophield; eindelyk fcheen hy zich gereed te maken om van daar te rug te reizen, 't Is niet nodig te zeggen, dat men in deeze verëeniging, volgens gewoonte, zich wel ge» wagc had den fmaak van Aolaê te raadplegen ; de fortuin en de grootheid, die beide dwingeUindesfen, welke den mensch zoo rampzalig maken, hadden alleen deze onevenredige banden gelegt, en Valencey verbeeldde zich, even als Diane, dat de jonge vrouw, dank hunne zorgen, ten eenigen dage haar geluk zou erkennen, alzoo alles hare Grotsheiu en ftaatzucht moest vleijen ; onnoo- tetè  ëehe Feamschi Gescbieskkis. I zsle verblindheid. De prins had voor zich niet anders dan rykdommen en een glansryke geboorte; maar evenaren deze voordeelen de rechten, welke de liefde en de natuur vorderen mogen. Aglaé was in die Jaren, waarin men enkel zyn hart en oogen gelooft; beiden waren weinig vooringenomen meteen gemaal, die geenzins van hare keuze was; hare oogen zelf hadden nog geen voorwerp ontmoet dat zy met onderfcheiding aanzag , fchoon zy omringt was van eene meenigte aanbidders, die alle gemaakt fcheene om hare oplettenheid te trekken ; en inderdaad , haar hart bezat: eene onverfchilligheid, die haar zwaar viel. Geeft dit niet te kennen dat wy beminnen moeten om het vermaak van ons beftaan te genieten, gelukkig als 't ons vry ftaat die zoete behoefte der ziel te voldoen ? De plicht, die gebiedende meestres, aan welke wy nog* thans gedwongen zyn te gehoorzamen, keetende de jonge Princes van Hennebepg volftrekt aan een juk, het welk zy met wat meer gematigdheid had behooren te dragen. Zy had verkeering genoeg met haaren gemaal gehad, om wel verzekert te zyn dat hy haar A 4 mm-  fc; Henriette en Charlot; nimmer beminnelyk zou voorkomen, en zy was zoo fchoon l De fabel, die enkel de vertoMer der natuur is, fchetst ons de iefde af als alleen voor Pfyehè gemaakt; en "enus als zich verhoovaardigende de Godin der fchoonheid te zyn, om dat Adonis haar hulde deed; 't is Boréas niet maar Zephirus dien men ons affchüdert als den begunstigden minnaar van Flora. Welk gelukkig fterveling toch, kon , zonder alle die bekoorelyke gaven, welke door rykdom noch rang te verkrygen zyn , naar het hart dingen van misfchien de bekoorlykfte vrouw,* niemand dan Diana van Foitiers , die in hare fchoone dagen, haar den nrys zou betwist hebben. Aglaé had nog geen vyftien jaaren: zy was de roos zelve in haare ontluiking, haare hairlokken van een bleek blont vereenigde zich met een fchitterend wit lint; men kon niet wel bepaalen welke kleur haare oogen hadden; men werd 'er de kracht van gewaar in 't binnenfte van 't harte; zy waren levendig, kwynende, en vol van die innemende lieftalligheid, welke het tederfte en vuurigfte verlangen inboezemt; 't waren twee hemelfche lichten, die de zulken ver- bys.  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. Q bysterden, welke het oog dorften flaan op de jonge Prinfes; de bevalligheden fcheenen zich vereenigt te hebben om haren mond te vormen : alle de bekoorlykheden, ja de verleiding zelve waren om dezen verrukkejyken mond geplaatst; het minfte woord , dat 'er uit kwam, drong door de ziel en kluisterde dezelve aan de beminnelyke Aglaé; haar fyne en welgevormde leest had de buigzaamheid eenes bloems, welks tedere fteel met wulpsheid zwigt voor den liefkozenden adem der win. den ; zy bezat nog die ongeveinsde fchaamte, die haar van hare kindsheid was overgebleven en die zoo ver de fchoonheid overtreft; een teder gevoel bezielde haare onverfchilligfte uitdrukkingen; haar verftand echter was vlug en fchitterend , maar ging gepaard met eene zachte kwyning, die hare levendigheid matigde en haar misfchien bemlnnelyker maakte en te zekerer deed beha. gen. By zo veele bekoorlykheden voegde zy beminnelyke deugden en bovennl eene vriendelykheid en goedhartigheid, die ejene fchoone vrouw een zoort van karakter boven het menfchelyke byzetten. De Prinfes behoorde tot het getal dier bevoorrechtte wezens, die men geneigt is aantebidden, maar A 5 de  ïo HeNRIETTE EN ChARLOT, die men niet kan beminnen zonder de liefde tot een zoort van afgodery te voeren. Men noemde haar ten Hove Aglaé de Schoo» "ne. Dit bctooverend voorwerp had nog de laatfte ziel niet bekomen, indien de liefde de ware ziel is, die de uitterfte trap van volkomenheid geeft aan die,'welke wy hy het leven ontvangen. Mevrouw Hennkberg beminde niet; alle die vermaaklykheden, alle die feesten, welke zy door hare tegenwoordigheid verfraaide, bezorgde haar Hechts eene verfchillende verveeling: dan, het oogenblik naderde, waar in zy ftond te ondervinden, dat zy alleen 't geheim niet bezat van aandoening te verwekken. i De Graaf Dorsemon verfcheen aan 'e Kof; de Prinfes zag hem en werd op 't onverwagtsr getroffen door een fchigt, uit welke aandoeningen ontftonden, die geheel nieuw voor haar waren; beroering en ontfteltenis, eene geneigtheid tot mymeren, een verlangen om aiieen te zyn, trek tot afgezonderde wandelingen, de behoefte van traanen te ftorten, welke haar hart overlaaden, traanen die zoo aangenaam waren, en in welke te laten vlieten men zoo | veel vermaak fmaakten! maar hoe  szm Fransche Geschiedenis. h hoe kan een oogenblik zulk eene verbazende verandering werken? 't was nogthans het uitwerkzel van een enkel tydftip , in 't welk zich een onbekende vertoonde, dien men, misfchien, nimmermeer zal zien, van wiens lot men geheel en al onkundig is. Deeze geheele ommekeer der zinnen, die diepe droefgeestigheid, welke men zoekt te koeste* ren en in de ziel te behouden, die verteederende treurigheid, zou het een en andere geen liefde zyn? oigelukkige Aglaé, kunde gy dit nog vragen? ongetwyvelt is het de oorfprong van eene hartstocht, welke u zeer duur zal te ftaan komen; gy word door eene gebiedende bekooring vervoert. Een zeker iemand heeft de liefde vergeleeken by eene verfchrikkelyke gevangkenis, die van buiten den voorgevel vertoont van een paleis der toovergodinnen, waarvan de toegangen befïrooit zyn met hloemen: zal men zich enkel bepalen het betooverende buitenfte te aanfchouwen ? en zullen wy de rede gehoor geven in dat oogenblik waar in wy veeltyds ons haren raad niet te nutte kunnen maken, en wanneer dezelve fleclus dient im vermeerdering van ons ongeluk ? Graaf  12 . He'nriette en Chaelot,^ Graaf D ors emqn ging zich voor altoos verdoolen. Hy had het oog gellagen op de Prinfes alvorens deze hem nog bemerkt had, de fchigt door welke hy getroffen was, drong dieper'dan die over welke Aglaé zich in ftüte hegon te beklagen, geen brand verfpreidde zich ooit zoo fnel. De rampzalige jongman word fchielyk tegen jjehouden, fchoon reeds gezengt van 't vuur, dat hem moest verflinden. De Konneftabel van Mojntmorenci fprak hem aan, juist op 't oogenblik, dat hy wilde vragen, wie de bekoordHer ware, die hem reeds gekluistert hield, en, uit eerbied voorden Konneftabel, durfde hy zyne nieuwsgierigheid niet voldoen; ten zynent te rug gekomen, gaf hy alle blyken van een gepynigt en verliefd hart. Wie toch, vroeg hy zich zeiven, kan de godheid zyn, die* gelyk ik maar al te wel gevoel, de volftrekte meesteres myns levens ftaat te worden? Zou dit aanbiddelyk fchepzel ook beminnen?.... Helaas! kan ik twyvelen of zy bemind, aangebeden, afgodifche eer bewezen worde ? En kan men ongevoelig zyn wanneer . men dergelyken eerbied inboezemt ? Een van 's Graven vrienden trad juist zyn kamer in:  eene Frawsche Geschiedenis. 13 6 Hemel, waarde Dorsemon! in welk eene gefteltheid zyt gy! van waar toch die ontroering? van de liefde, Marquis, van de vuurigfte, de hevigfte liefde ; ik wil myn ganfche ziel voor u open leggen. Van 'c eerfle oogenblik af dat ik aan 't hof kom, vind ik my in den afgrond ter nedergeploft. Myn lot, of liever myn verderf is befloten, ik ben rampzalig! Ik kwam fortuin zoeken en ik vind 'er den dood! Zyn dat de raadgeevingen, is dit de hoop van myne waarde ouders? Dorsemon maakt een afbeeldzel van de fchoonheid die hem kiuisterd: de Mar- quis laat hem dezelve niet voltoijen : . Gewisfelyk kan ik u voldoen, en u het voorwerp noemen dat u verrukt. Die trekken pasfen op niemand anders dan op de dochter des Graven van Valencey, de fchoone Prinfes van Henneberg: —, Is zy ge. huwt? — Ten naastenby drie jaaren. Haar gemaal ftaat op 't punt om uit Duitschland her, waards te komen ; zoo luid het gerucht. Zy is gehuwt, hervat de Graaf! wreêdaart» gy kondigt my den dood aan Ach' aan." biddeiyke vrouw, gy word dan bemin[i, gy ault in de armen van een anderen zyn! een an-  il ÜENRIETTE en Ch AR lot j antler zal alle die bekoorlykheden bezitten,»^ Goón! wat hoop kan ik voeden? De vriendfchap poogde Dorsemon tot bedaaren te brengen , en hem voor oogen te Hellen alle de ongelegenheden Welke ontftaan moesten uit een liefde, die men enkel voor hersfenfchimmig kon houden. DoasEMONj geheel krankzinnig, floot de oorea voor de raadgeevingen van den Marquis, en voor alles wat zyne eige reden hem konde zeggen. De gloryzucht is middelerwyl een dier meesteresfen welke geen tegenftreeffter duit; was het den Graaf wel geraden haar de liefde tot medegezel 1 inne te geven ? aan den bron der uitdeelingen gekoomen, moest zyn eenig ontwerp zyn de vlugtige oogenblikkera van gunst te befpieden en zyne geboorte te wreken van 't ongelyk hem door de fortuin aangedaan. Hy kwam uit eene provintie, aan de grenzen van 't ryk geleegen; onvoorziene rampen hadden zyne famielje bedorven * die zich van de oudfte afkomst rekende. Zya vader en moeder hielden hunne behoefte verborgen op het land in een zoort van huf* Deze eerwasrdige ouders hadden alles wat in hun vermogen was toegebragt om hunne» eent-  2EHE FrANSCHE GESCHIEDENIS. 15 eem'gen zoon naar 't hof uitterusten; zy rekende op zyne perzoonelyke verdiende nog meer dan op zyn a iel; in de daad, de weldadige natuur had Dorsemon niets geweigert dan rykdorn, hy vereenigde de aangenaamheden van een beöeffend verftand met de bevalligheden van gedaante en met de nog wezenlyker hoedanigheden van een gemoed vol van de uitmuntendfte grondbeginzels. Zy. ne zachte geaartheid, welke eene onuitfpreekelyke bekoorlykheid over zyn ganfche pm zoon verfpreidde, belette hem niet de wakker fte der mannen te zyn; in één woord, de Graaf vereen igde in zich a%s wat den held en den minnaar vormt. Zyne ouders hadden hem boven alles aanbevoolen zich te wagten voor de «rikken der liefde, wanneer dezelve hem niet kon leiden tot eene verbintenis, welke in ftaat was hem een rang en middelen te verzekeren. Gy ziet, myn waarde Zoon/ had hem zyn Vader gezegt, terwyï hy hem met zyne traanen befproeide, gy ziec al hetgeen wy voor u doen; gy behoort de waarde dezer opoffering te bezefFen; uwe moeder en ik ontbeeren het noodwendige: maar 't raakt uw beilaan; in u kunnen wy herleven en gelukkig zyn ; gy gaat naar 'C hof,  16 Hesrzette ejst Charlot*; hof, myn Zoon : doet uw best om u van uwen meester te doen kennen; maak u waardig door uwe zorgen en oplettenheden dat hy u van anderen onderfcheide. Poog u de goedwilligheid te verwerven van hun, die gy in gunst ziet, zonder echter door te veel gedienftigheid, een laag karakter aantenemen. JVlyn vriend, l>eproef alles tot uwe bevordering; maar vergeet nooit dat gy een edelman zyt, en dat uwe eerfte plicht van u vordert uw leven voor den ftaat opteofFeren. Moge gy onder 't oog des Konings eenige fchoone daad venigten! de weg, die voor onzen zoon ter fortuin leid is een loopgraaf of bres; indien gy op 't veld van eer fterft, zullen wy nog altoos reden hebben den hemel te danken. Omhels ons, myn waarde Dorsemon, ik herhaale het nogmaals, geene dier uitfporigheden, welke men te vergeefsch donr 't voorgeven van zwakheid of verleiding zoekt te rechtvaardigen; zoek u ten vrouwe de eene of andere ryke erfgename , die in ftaat is uw arm huis te herftellen, en na dat gy voor uwen eigen welftand zult gezorgt hebben, ge* denk dan, myn Zoon, dat gy alhier uwe ouders hebt, die u altoos zullen beminnen, en wier hooge jaaren vergiftigt zyn door de ge» ftreng-  ÉENE FfiiNSCHE GESCHIEDENIS; 'l? ftrengheden en de vernederingen des tegenfpoeds; de eer alleen is ons overgebleven, myn vriend! en deze is het eenige goed, hst welk men zich beyveren moet te behou. den; de eer'en de godsdienst zyn 't ware vaderlyk erfgoed van elk braaf fransch edelman..... Laten wy ons niet verteederen. Wy geven u onzen zegen, dit's alles wat ons geoorlofd is te voegen by de zwakke teekenen van liefde, welke de uwe alleen in Haat is te beloonen. Zie daar, Marquis, zeide rde Graaf, dien de traanen in de oogen ftonden, ziedaar het laatfle gefprek, het welk ik gehouden heb met myne waarde ouders, dien ik niet genoeg beminnen kan; hunne aandoenlyke woorden ftaan diep in myne ziel geprent, my dunkt ik hoor hen dezelven nog fpreeken,-misfchien nogthans dat dit oogenblik my alles zal doen vergeeten. Dorsemon zou ongetwyvelt, indien hy deze wyze bedenkingen zich ten nutte had weten te maken, de gelegenheid van de Prinfes weder te zien , vermyd hebben ; eene neiging, die te wraken is, moet'in de B ge-  i8 Henriette £bt Charlot, geboorte gefmoort worden: een wond met een zachten hand aanteraken verflimmert in plaatfe van te geneezen. A g l a é ondervond aan haar kant dezelfde ontroering als de Graaf: maar zy zogt hem en beminde hem in weerwil van haar zelve; ten minlbn ging zy zoo ver dat zy weigerde in haar eigen hart te lezen: wat meer gewapend tegen hare zwakheid, zou zy in haare ziel eene neiging ontdekt hebben, die befloten had een voorwerp te naderen van te veel belang om niet gevaarlyk te zyn. De zorg, die zy droeg, om alles wegens zyn lot intezamelen, was geene der minde bewyzen van het heimelyk vuur dat in haar brandde; maar, nog eens, zeldfaam word de eerfte zucht gefmoort > en een opkomende liefde vreest weinig zich aan dezelve overtegeven, Een der innemendfte bevalligheden van Aglaé beftond in die eenvoudigheid, welke gemeenlyk het deel is van eene jonge ziel, die door veinzery en verleiding der wereld nog niet bedorven is. Zy bevond zich op 't bezoek by Mevrouw Margareta; Dorsemon treed binnen; hy is bekoorlyk, zegt Me-  *en« Frawsche Geschiedenis. Mevrouw van Henneberg inet een zóort van oprechtheid, hier zeer 't onpas. Elk bloosde terftond; na 't bloozen van de anderen, bloosde zy mede, zonder nogthans de betekenis van dien blos tè bezeffen; zy bevind zich verlegen; de Hertoginne van Valentinois geeft haar een wenk, welke haar geheel en al van haar ftuk bragt; eene algemeene glimlach kwetst vervolgens hare grootsheid, want de hoovaardy is misfchien onze tederfte aandoening welke geene Iigte wonden word toegebragt. Van het bezoek terug gekomen onderzoekt Aglaè zich zelfs wegens dit geval, het welk zoo moeilyk te verduwen viel voor hare eigeliefde. Zy ziet haar vader binnen komen, wiens ernftig gelaat haar verftomt: Hy beveelt de bedienden heen te gaan: Ik heb deze omzichtigheid nog voor u over; fchoon ik niet kon denken dat gy die noodig had; hoe! by de dochter des Konings , by uwe meestresfe, oorlooft gy u dergelyke onbetaamiykheden ! >—Dat woord, myn vader, treft my niet minder dan het my verbaast. — Men kan geen anderen naam geven aan de belachlyke uitdrukking, welke u ontfnapt is: te zeggen 13 2 dat  fco Henrietté en Charlot# dat een man bekoorlyk is, en zulks overluid te zeggen ! maar , myn lieve vader, denk gy dan niet als ik , dat Graaf Dorsemon de beminnelykfte onzer hovelingen is? Indien ik anders zeide, zou ik immers de ■waarheid te kort doen. Ik vind het zonderling, Mevrouw, dat gy dergelyke taal voert tegen uw vader, die echter het geduld heeft dezelve aan te hooren. Zoudt gy deze zogenaamde eenvoudigheid, welke te gelyk de betamelykheid en het oordeel beleedigt, ten uwent geleerd hebben? De Hertoginneis zeer verontwaardigt over u. Dergelyke bekentenisfen, aan 't hof! — Bey ver u de gebruiken , uwe plichten, uwe volftrekte plichten te leeren kennen ; 't is verboden zyn fmaak, 2yne gevoelens te openbaaren; 't is eene onverfchoonlyke vryheid, welke uwe fexe zich vooral moet ontzeggen. Herrinner u, dat in de maatfchappy de rondheid of openhartigheid befchouwd word als een gebrek aan verftand , en dat een ondeugd , welke men met behendigheid weet te verbergen vry verfchoonlyker zou zyn. Neem wel in acht: dat dergelyke wanvoegelyke uitdrukkingen een ziel te kennen geven die vol is van haar voorwerp, en ik denk dat gy nimmer zult ver-  ÏENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 2ï vergeten Mevrouw van Henneberg te zyn; de dochter van den Graaf van Va* lencey moet haare verplichtingen kennen: te weten eeniglyk ingenomen te zyn met haren gemaal, en indien het ongeluk wilde dat gy beheerscht wierd door een fmaak, die de eer kwetfte, weet dan dat zulke ergeriyke doolingen in het diep/Ie geheim moeten verhooien blyven. Ik durf my vleijen dat myne bekommeringen ten uwen opzichte in 't vervolg onnoodig zullen zyn; zyt voortaan meer op uw hoede: werp u aan de voeten van Mevrouw van Valentinois, die zich cns lot wel wil aantrekken, en blyf niet in gebreken haar te verzekeren, dat gy u nimmer weder zoo onbefcheiden, ik durf zeggen , ftrafbaar, zult uitlaten. Aglaé bleef eenigzins ftyfhoofdig by haare onkunde; zy kon zich niet verbeelden dat zy, met zich natuurlyk uittedrukken wegens het geene des Graven tegenwoordigheid haar inboezemde, zulke verwyringen verdient had. Diana hield over dat onderwerp met haar een lang gefprek. Deeze looze vrouw, die zoo diep ervaren was in de kennis van 't B 3 men-  ti Henriette es Chaëlot; rr.enfchelyk hart, ontdekte aan Mevrouw v a h Henneberg alle de klippen, welke, by 't intreeden in de wereld, haar omringden. Wie kon beter over de hartstochten fpreeken? Zy hield haar de gevaaren voor oogen aan welke de minde zwakheid haare fexe blootfielt , de altoosdurende ftraf die dezelve na zich fleept, de trouwloosheid , vooral der verleideren, eindelyk het lot van het ellendige flachtoffer der tederheid, dat zelfs tot aan 't graf door de boosheid vervolgt word. De Prinfes beantwoordde Mevrouw de Valen» tinois niet dan met traanen, die zy poogden te weerhouden. Al ftamerende beloofde zy minder oprecht te zullen zyn, en haar hart te beftryden, indien het gebeurde dat hetzelve zich het verrasfen door eenige tederheid, welke gewraakt rnogt worden van de deugd. Eene onbedagtzame belofte aan den meineed grenzende. A g l a é had echter het voordeel dat zy haare nederlaag voor zich hield; Dor, semon was onkundig van zyne zegepraal en had zich niet verklaart. Eene vrouw, die hare zwakheid niet geopenbaard heeft kan nog hopen te overwinnen; maar heeft zy gefproken.-als dan is haar val zeeker ;zy loopt in haar  EENE FKANSCHE GESCHIEDENIS. 2$ hiar verderf en 't is haar niet mogclyk meer te rug te keeren. Mevrouw Henneberg fiond op den rand des afgronds. Men verlustigde zich meenigmalen , by Mevrouw Margareta, met een zeer ver» nuftig fpel, door Marot uitgelagt , dien ^emakkelyken Dichter, de eerfte die óns de bevalligheden der Franfche Vaarzen heeft leeren kennen; Mellen de St. Gelais, deszelfs waardigen navolger, had de voorzitting by deze verlustiging en gaf 'er leven aan door zyne kwinkflagen ; elk hoveling, die zich in 't gezelfchap bevond, moest, zonder tegenfpreeken, op (taande voet, in Vaarzen den lof uitgalmen van de Dame, welke toevallig naast hem geplaatst was. De fortuin , of liever de liefde begunftigde den Graaf boven zyne wenfchen; zy plaatfte AaLAÉ-aan zyne zyde juist op dien dag dat men zich met dat fpel vermaakte; Dorsemon moest des die gene pryzm dia hy boven alles beminde; St. Gelais, met eene aartigheid die hem eigen was, wenschte hem geluk met zyn goed fortuin. Graaf, zeide hy, 't is de liefde die pfychs mag bezingen, zy heeft geene vervolgingen te vreezen van Fenus; die B 4 GO/  24 Henriette en Charlot; Godes, zou zelve hulde doen aan de fchoon* heid van Mevrouw van Henneberg. De hovelingen preezen de galanterie van het fraaije vernuft, de vrouwen toonden zich niet zeer te vreeden, en de Graaf, na zich een wy! bedagt te hebben, liet zich tot haren lof in Vaarzen uit, die zyne tydgenoten nog lang bewaard hebben maar tot ons niet gekomen zyn. Mevrouw van Henneberg had moeite om hare ontroering te verbergen ; haar hart was verlicht genoeg om te vermoeden dat de liefde meer deel had dan Apollo aan 't ingeven van deze voor de vuist opgezegde Vaarzen. Met welk eene heimelyke vreugde verbeeldde zy zich dat Dorsemon deelen moest in het belang, het welk hy verwekt had. Zy durfde echter zich zelve niet ondervragen wegens de verwarde aandoeningen die zy gevoelde; alles wat zy wenschte was verwyderd te zyn van de zaal van Mevrouw Margareta, om zich te kunnen onderhouden over het uitwetkzel het welk de galanterie des Graafs op haar moest hebben. De aartigheden van St. Gelais maakten haar verlegen. Mevrouw, zsi hy tot haar, zoo gs.at het als men eene God^  ,ïene Fransche Geschiedenis» 25 Godheid is, men werkt mirakelen; gy geeft ons een mededinger in de Dichtkonst; bloos niet, bloos niet. De fchoonheid is gemaakt om .hulde te ontvangen en de wierook koomt de Goden toe, zy kunnen dezelven niet verwerpen. Jn weerwil der plichtplegingen welke hy ontving,, verweet Dorsemon zich zyne Vaarzen: hy vreesde dat ze te veel van eene verklaring hadden; hy was echter niet te onvreden dat Aglaé kon gelooven dat het verftand 'er minder deel aan hadt dan 't hart. Het gezelfchap fcheidde en St. Gelais was de eenige niet die meende dat de liefde het pinfeel beftuurt had des fchilders. Dergelyke geheimen ontfnappen voor al niet aan 't doorziende oog der vrouwen : van dat oogenblik af hielden zy allerlei gefprekken over Mevrouw van Henneberg en over Dorsemon, en aan 't hof werd niet anders gefproken dan van 't Portrait of Afbeelding van Aglaé de Schoone. De tuinen van Anet bragten die van de Tooveresfe Armida voor den geest; t zou moeilyk te beflisfen zyn geweest wie 'er de overhand had, de konst of de natuur; beiden fcheenen zich famengepaart te hebben om dit verbiyf te B 5 ver-  26* heks ÏETTE ES ChARLO?; verfraaijen. Onder de wonderen, die 'er plaats hadden, muntte vooral een bosje uit, het welk de Hertoginne van Valentinois haare afzondering noemde J door 't midden van het zelve ftroómde een water, welks golfjes, als zoo veele diamanten fchitterende, een aangenaam geruisen maakten en in een kom van Prorphyfteen ftortten, welke door twee geniën, onder de gedaante van twee kindertjes, onderfteunt werd; in 't diepst van 't boschje was een ronde bank van graszooden, geëmaljeerd met eene verfcheidenheid van veldbloemen; rondom deze bank waren mar. meren ftandbeelden, door de beste Italiaanfche meesters vervaardigt , verbeeldende de galante gevallen van Venus. Daar zag men die Godin in al den luister haarer fchoonheid, paamlyk van die fchoonheid , ontbloot van alle fieradien, en in dien ftaat, waar in Parys haar beoordeelde. Wellustige zwanen fpreiden hunne verzilverde wieken uit en dartelden op het water, welks boorden met jasmyn en vio'etbloemen prykten, terwyl onnoozele tortelduifjes, door hun gekir, verliefde zuchtjes uitboezemden; kleene welriekendewaterfprongen, onderhielden, van plaats tot plaats, de frischheid der groente. Dit verruklyk boschje be-  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 2 7 heftond uit de zeldfaamfte boomen , die de heerlykfte geuren verfpreidden ; men kon het zelve niet intreden, zonder zich te laten verrasfen door een aangenaame mymering, die tot verteedering overfloeg , een zoete kwyning en genoegelyke verliefdheid werd men 'er door alle de zinnen gewaar. A n et was de zetel der liefde; maar ontegenzeglyk had de min haar troon in dit boschje opgericht ; aldaar koesterde Diana van Poitiers die droefgeestigheid, welke haar zoo belangryk en waard maakte aan haaren minnaar. Toevallig werd Mevrouw van Henneberg naar dit eenzaam verblyf heen geleid; zy kon den dwang niet weerftaan die haar derwaards voerde; eene onwillige beweeging brengt 'er haar; in weerwil van haar zelve, zet zy zich op de bank van zooden neder: wel rasch flaan haare oogen vol traanen, traanen welke verrukkelyk zyn voor een gevoelig hart. Hoe verleidende was z^ in dat oogenblik; welk een luister gaven die tranen aan hare fchoonheid; het aangenaamfte verdichtzel der Dichteren is, daar zy ons den dageraad affchilderen, de natuur bezie- *lende en dezelve met zyne traanen opluisteren. de,  28 Henribtte e«ï Chailot; de; en indedaad welk een vermogen heeft een vrouw niet wanneer wy haar in dien ftand aantreffen. Aglaé, zich alleen ziende en meenende aan *t einde der wereld te zyn, gaf zich over aan 't vermaak van een hart te ontlasten, het welk door zoo veel verfchillende aandoeningen gedrukt werd; 't is in de eenzaamheid dat men met zich zeiven fpreekt, dat men met zich zei ven raadpleegt , en zich zei ven beantwoordt; de'alleenfpraak is denkelyk door minnaars uitgedagt. Ik bemin dan, zeide de Prinfes tot haar zelve, want het is niet mogeiyk dat ik my bedrieg omtrent het geene ik gewaar worde! ja , ik ken eindelyk de liefde; en wie is 'er het voorwerp van! Staat het my vry over myne ziel te befchikken ? is dezelve niet reeds geheel gekluisterd aan een gemaal... aan een dwingeland ? Hy is op zyne terug reize, en in zyne armen zal ik moeten Rampzalige Aglaé! welk eene fmert, zich op te offeren aan een geweldenaar die geen andere rechten heeft dan een barbaarsch gezach, dien men niet bemind, dien men zeker is nimmer te kunnen beminnen ! welk een wreed uicterfte! neen! nimmer, nimmer zal ik  jeeüe Fransghe Geschieden^ s$ ïk tot dergelyke opoffering overgaan : liever honderd malen fterven i De Prinfes haalt de Vaarzen van den Graaf uit haare brieventas, zy herleest dezelven, en word nog fterker ontroert: in 'c midden van 't lezen, afbreekende, zegt zy: zou ik bemind worden! kan ik wenfchen dat Dorsemon gevoele als ik. Waartoe zou zyne liefde my kunnen dienen? tot het vermeerde, ren der fmsrten, welke my reeds verfcbeuren, en zou ik die niet vermeenigvuldigen als ik eene liefde voedde, welke niets te hopen heeft! Ach laten wy dit denkbeeld verwyde- ren neen, d* Graaf bemind my niet; voorzeker hy bemind my niet; zyn gesst alleen heeft dit portret gefchetst, het zy ons genoeg de eenige ongelukkige Ce wezen. Zy hield de Vaarzen in haare handen, fchoon zy dezelven denkelyk in 't geheugen had, want het geheugen onthoud gemaklyk dat geene, waar 'c hart belang in field .Dor. semon trad fchielyk het boschje in; Mevrouw van HsNNsnaRG liet zich een fchreeuw, als van fchrik, ontglippen; zy wil opta: = Wit to:hkan oorzaak zyn van de*  30 Henriette en Charloï,; deze fchrik, Mevrouw? Ik bid u blyf, on£« trek u zelve niet aan deze plaats; indien myne tegenwoordigheid u hinderlyk of haatlyk zy, offer ik van dit oogenblik al het vermaak op, welke ik anders hebben zou in u te aanfchouwen. De Prinfes had de kracht niet om te antwoorden: eene onuitfpreekelyke ontroering had zich van alle haare zinnen meester gemaakt; zy wilde, evenwel, iets uitten, maar haar ftem bezwykt. Waartoe deze ontroering, Mevrouw? zou ik u belet hebben ? gy waart bezig met lezen (de Graaf was jaloers geworden; doch zyne vermoedens maakten wel rasch plaats voor onuitfpreeklyke vreugde: hy zag dat het Vaarzen waren op welke Mevrouw van Hekneberg de oogen gevestigt hield ) ö Hemel , Mevrouw, hoe gelukkig ben ik! hoe! gy verwaar« digt u te herlezen, wat oneindig tè kort fchiet by het gene gy inboezemt! nooit, neen nooit heb ik meerder verlangt alle talenten te bezitten om het vermogen van zoo veele bekoorlykheden uittedrukken. (Aglaé maakte een beweging om uit het boschje te komen.) Gy zult de goedheid hebben, mevrouw, my aantehooren:' mogelyk is dit de eenige gelegenheid , welke het geval my aan de hand zal  2sne Fbansche Geschiedenis; geven, ik durf 'er gebruik van maken ï Aan uwe voeten wil ik fpreeken en nerven. Reeds al te lang, Mevrouw, heeft myn hart gebrand om zich voor u openteleggen, eerbied en vrees hebben my doen zwygen; maar hier zyt gy zonder getuigen hier kan ik u toonen al de hevigheid eener liefde welke gy beklagen zult,.... zoudt gy my medelyden kunnen weigeren? vergun my u te zeggen, dat van het eerfle oogenblik af, toen myne oogen de uwen ontmoetten, ik al het vuur eener hartstocht gevoelt heb, welke niet dan met myn leven zal eindigen,- ik ken de uitgeftrektheid myner rampfpoeden: Ik weet dat een gemaal ik kan my niet ver* der uitlaten, dat denkbeeld doet my de dood. Het zy zoo , mevrouw, ik heb het u gezegt : ik wil aan myne liefde fterven. Helaas! toen ik in myne .Verzen zeide dat een minnaar hoop nodig heeft, fprak ik tegen de bekentenis van dit hart, dat van u Hechts vordert, dat van u enkel fmeekt de vryheid te mogen hebben van u te beminnen, van het u te zeggen, zonder dat gy in 't minfte behoeft te beantwoorden de gevoelens kunnen zy u beledigen? Ja, fchoone Aglaé, al zoudt gy my door de verfchriklykfte onverfchiiligbeid be-  3z Henriette en Cha'rlot; bedroeven, zal ik u echter als het eenig voorwerp van alle myne wenfchen en verlangens verëeren , aanbidden,... Uwe vermetelheid, Graaf, viel Mevrouw van Henneberg hem in de reden, verbaast my zoodanig, dat ik tot hier toe niet in ftaat geweest ben u te antwoorden. Is u vergeeten tot wie gy deze taal durft voeren? Had de Prinfes van Henneberg 'er wel een woord van moeten hooren? Ach Mevrouw, hernam Dorsemon fchielyk, wat toch is myne misdaad ? Ik neem de gelegenheid waar om aan uwe voeten eene hulde te doen, welke de geftrengfte deugd niet zou kunnen afwyzen. Ja, ik weet, ik weet dat een ander u bezit... dit zal myn hart duizendmalen doorbooren.... Ben ik niet genoeg geftraft, Mevrouw ? Indien myne liefde u kan beledigen , wel nu, aanbiddeiyke Aglaé, ik zal 'er u niet meer van fpreeken; maar te beloven een zoo tedere vlam te fmooren , eene zoo belangelooze hartstocht, welke al myn geluk uitmaakt, te verwinnen , zulk eene opoffering hebt gy niet tcverwagten, fterven wil ik.... De Prinfes meende gerucht te hnoren: — Veriaat deze plaats.... indien men u zage.... Hoe, Mevrouw , gy hebt my niets te zeggen,,. — Ga  ÈÉNE FfANSCHÈ GESCHIEDENIS^ 33 Ga heen, Graaf, gy zyt de eenige niet die te beklagen zyt. Dorsemon kon geen ander antwoord bekomen. Mevrouw Henneberg trad het boschje uit: de Graaf liet eindelyk af, be« fchuldigende zyn vreemd noodlot, het welk hem dwong zich van de Prinfes te verwyderen; zy had zich niet vergist: de Hertogin van Valenttnois, verzelt van eenige hovelingen, naderde tot dit verblyf; Aglaé haastte zich om haar op zyde te komen. Dorsemon, tot zich zelve wederge* keert, bragt zich alles, tot het geringde woord van zyn gefprek met Aglaé, weder voor ^den geest ; hy wist niet of hy moest vreezen of hoopen; dan eens verbeelde hy zich iets verftaan te hebben dat zyne liefde kan ftreelen; dan weder is hy verzekert van nimmer bemind te zullen worden. Ten minften, zeide hy, heb ik, in 't midden def fmerten die ik onderga, een zoort van troost: Mevrouw Van Henneberg is onderrigt van myne gevoelens; zy heeft in myn hart geleezen; Zy weet dat ik haar aanbid, ook zal niets my Üoëtt veranderen; er mogen my eenige klagten XII. deel. C «nt«  34 Henriet te en Charlot,' ontflippen! de liefde, eene liefde als de myne, voldoet die zich zelve niet? ik zal niec gehaat worden; neen, de Prinfes kan zoo ondankbaar, zoo barbaarse*! niec wezen! Ik zal haar met zoo veel befcheidenheid , met zoo veel kieschheid beminnen; ik zal niemand dan my zeiven over haare bekoorlykheden onderhouden ; ik zal alles aanwenden ter beteugeling van eene hevige vlam nimmer zal die uitbarften , nimmer zal die uitharften; indien deze rampzalige hartstocht my ten grave leide , wei nu! ik zal voldaan iterven; Mevrouw Henneberg zal myne gedagtenis niets te verwyten hebben : mogelyk zal zy dezelve eenige tranen geven ; zou haare deugd zich beledigt achten over een zwak teken van medelyden, het welk ik wel verdient zal hebben? Hoel is na de liefde, het medelyden niet eene ftreelende aandoening. Ik fmaak, by voorraad, 'er reeds het zoet van. Helaas! hy die weet te beminnen, heeft die nodig te hopen zelfs op wedermin ? Aglaé raakte niet meer uit die ontroeiing waar in het gefprek met den Graaf haar gebragt had. Zy vergisten zich niet meer over den aart der bewegingen, welke zy gewaar werd.'  EENE FeANSCHS GESÖHlEDENrs/ g'j werd: zy gevoelt de krachtigfte liefde: zy heeft de hevigfte liefde ingeboezemd; 't is haar niet meer mogeiyk, daar aan te twyvelen; zy word dan bemind , aangebeden van den beminnelykften man : zy kan het voor zich zelfs niet ontveinzen; maar, als zy een oog flaat op haaren toeftand, befpeurt zy gekluistert te zyn aan eenen eeuwigen keten, hart en hand behooren haar niet meer toe, zy befchouwt de geftrengheid van haaren plicht, haar eer gebegt aan de opoffering die haar alles oplegt; zy heeft hy 't affcheid van Dorsemon zelfs te veel gezegt te veel gezegt ? en haat hart was verfcheurt; zonder den dwang onder welke zy zuchtte, zou dat hart, dat vol was van zyn meester, niet uitgebarften hebben? Immers voerde de Graaf 'ét 't volftrekt gebied in ? Kon zy over haar zelve een volkomener overwinning behalen? Ach! hoe veele traanen heeft die gewaande overwinning haar niet gekost! zonder weéihouding , geeft zy zich over aan haare gevoeligheid : *-— Laat my fterven in deze traanen , alvorens ik den Piins weder zie, met wat oog zou ik zyne tegenwoordigheid konnen aanfchouwen? Hy was my onverfchillig i hy zal my haatlyk, onTerdraaglyk zyn dat in zyne armen.....  36 Henriette en Chablot, ik zal 'er nimmer in zyn: 't is zoo gemakkelyk ons leven te eindigen! myn vader, de Hertoginne van Valentinois, de Koning zelf, de ganfche aarde zou zich wapenen om eene rampzalige tiranniglyk te handelen ik zal hen wederftaan ; ik zal hen beftryden; 't gezach zal de overhand niet hebben..... Ach! Dorsemon, Dossemon, waarom heeft de hemel ons niet verëenigt? zoo gevoelig, zoo teder! en my gekluistert te zien aan een gemaal..... die zich bedienen zal van 't vermogen, het welk de wetten hem geeven myn lot is beflist. Ik ben de rampzah'gfte der vrouwen! helaas! dat wy ten minnen de ftrafbaarite niet zyn. In den tuin van Anet werd een heerlyk feest gegeeven , daar 't ganfche hof zich heen begaf. Dorsemon befpiedde eene gelegenheid: Mevrouw van Henneberg be» gaf zich naar een zaal van groen loof, die voor den Koning en Mevrouw van Valentinois beftemt was: de Graaf vloog naar de Prinfes, hy bood haar zyn hand: —■ Mevrouw , ik zal myn vonnis aanhooren; ik zal deze gelegenheid niet laaten ontfnappen: gy zult de goedheid hebben my, met eene rond;  ïfENS FRANSCHE GESCHIEDENIS. 3? rondborfïigheid uwer waardig, te verkfaaren, wat ik van u verwagten moge. Spreok, Mevrouw: zou myne hulde u zoo verre mishaagt hebben, dat gy my, zelfs eene geringe vergoeding zoudt onteeggen van eene hoopelooze liefde? Zou ik u in myne gefprekken, door myne oogen, door myn zwygen zelf, wanneer zulks den eerbied en uwe eer niet kwetst, niet mogen betuigen van welke eene hevige en zuivere vlam myn hart voor u gloeit..... Zou ik, zonder u te beledigen, u niet mogen zeggen en voor u herhaalen dat ik u aanbidde. ... Gy antwoord my niet, Mevrouw?ik durf nogthans om een antwoord by u aandringen, of, eer gy verder gaat, Mevrouw, fterf ik hier aan uwe voeten De Prinfes verfchrikte, zy üoeg terftond de hand op 's Graven degen: wat wilt gy? wat wilt gy? is het in dit oogenblik.... Ik verzoek, ik fmeek enkel om één woord, Mevrouw....alle uwe pogingen zullen vruch! teloos zyn.... Ik zal u zelfs nog eene andere blyk van de eerbiedigheid myner liefde geeven, welke my tot den laatften levensadem zal bezie'en ; vrees niet door my blootgeftelt te zullen worden; ik zal, ver van u af, my fcet hart doorbooren fjou op, C 3 Dor.  3§ Hekriette en Charlqt, Dorsemon; rog eens, wst vordert gy va» niy ? of den dood óf het leven, en wel op' 't oogenblik —- Leef, Graaf, maar om uw eigen ongeluk en het myne te bewerken. Mevrouw van Henneberg had den tyd niet om meer te zeggen. De Konneftabel van. M o-n t m o r e n c y , eensklaps uit het boschje komende, kwam haar op zyde; Diana van Poitiers deed aan de Prinfes een verwyt van niet eerder verfcheenen te zyn. Het feest was een der galantfte. Dorsemon,'die niet onkundig was van de genegenheid welke de Hertogin van Valentinois Aglaé toedroeg, meende haar te kunnen behasgen door eenige Vaarzen welke hy fchieiyk maakte en aan Diana van Toitiers deed overhandigen. De Graaf en Aglaé namen weinig deel in eene verlustiging, weike de aandagt van 't hof trok; alles is voor twee gelieven onverfchillig: buiten hun zeiven beftaat 'er niets voor hun in 't Geheel-al, en 't veiblyf der grootheid is geenzins van eenig belang vnor de ware tederheid. Mevrouw van Henneberg  EÊNE FeANSCHS GESCHIEDENIS» 39 se sg een gewoel, het welk haar zoo onaangenaam was, ontweeken zynde, ontving een brief: op het lezen der eerfte woorden, erkent zy duidelyk van wien dezefve kwam; de Graaf gaf op deze wyze haar den akeiigen toeftand zyner ziel te kennen. „ Gy hebt my bevolen te leven , Me« 8, vrouw, maar op welke voorwaarde kundt „ gy my die wet opleggen? Ik verheel my „ niet dat gy een oogenblik aan de hevigheid ,, myner liefde kundt twyvelen; zy is u bekent, en ik kan my 't vermaak niet weigeren my,deswegens toetejuicheni Gy, be„ heerfcheresfe myner ziele , hebt gy die „ liefde wel doorgrondt; bezeft gy de ge„ voelens, de verrukkingen, welke gy at,, leen, inftaat zyt inteboezemen? verwaardig „ u te verklaaren; zeg my ten minften, „ dat gy myne hulde niet van de hand wyst. Zoudt gy my eene verbintenis, eene wree„ de verbintenis tegenwerpen ? Vreest gy dat ik my niet weet opteöfferen ? Ik herhaal het u, ik wil u aanbidden met dien eerbied >, welke men den Goden wyd; eene enkele >, zucht van u, een enkel opflag van uw oog, „ is ds eenige vergelding naar welke ik fta: C 4 't zal  40 HüNRIETTE EN ChARLOT, „ 't zal de prys zyn voor mynen ftryd, voor „ myn verfcheurend ftilzwygen, Voor myn© „ traanen, met welke ik myn hart zal dren„ ken, wier bronader ik zal lieven , omdat „ gy dezelven zult doen vlieten. Goddelyke Aglaé, n:sg ik my vleijen een antwoord „ van u re zullen verwerven; bedenk dat een „ enkel woord genoegzaam is voor myn ge« luk. De liefde kan enkel betaalt worden „ door de fchoonheid, en buiten my kan niemand u, naar uwe ver dien fte, zoo he,, vig beminnen als ik. Neen, niemand in „ de wereld ^zal aan uwe voeten eene hulde „ aanbrengen zoo veele deugden en bekoor„ lykhe den waardig. Zyt 'er verzekert van » geloof dat Ik liever zou fterven, dan u „ bloot te (lellen aan de minfte onbezonnen„ heid; geef u aan myn hart over, dat voor „ de geheimen gemaakt is die het uwe 'er zal 3, uitftorten. Zoudt gy aarfelen my uw ver„ trouwen toeteftaan ?'' Hem myn vertrouwen geven , riep de Prinfes uit, terwyl zy haare oogen weder op den brief floeg ! Ach ! Dorsemon.... wreedaart, zyt gy niet meester van myn hart? en kan myne zwakheid voor u verborgen zyn ?  Fransghe Geschiedenis. 41 Zou ik, indien gy my minder waardig waart, zo veel belang getoont hebben voor uw le^ven, waardoor ik my zelve maar al te veel verra ■ den heb? Zyt gy het die twyvelen kundt aan het gevoele dat my bezielt ? Onzeker, door verfcheide bewegingen aangedaan , wist Mevrouw van Henneberg niet of zy niet zoo ver zou zwichten om de pen op te vatten en den Graaf te beantwoor. den: zy bezefte evenwel 't gewigt van dezea ftap; eensklaps bedacht zy zich, weerhouden door die wysheid, de vrucht eener uitmuntende opvoeding, door 't gene zy haren vader , hare familje en aan haar zelve verfchulr digt was. Hoe moeilyk laat een vrouw, die nog geene onvoorzigtigheden begaan heeft, zich wegfleepen ! Rampzalige verleiders als wy zyn! Wy zyn het, die, in weerwil van haar zeiven, verieiden en in 't bederf ftorten eene fexe welke ons mededoogen en onze achting zoo wel verdient! Aglaé was op den rand des afgronds; zy gaat 'er in nederftorten; 't is gedaan, een noodlottige dag beflist het overige van haar leven. De Prinfes bevond ziel? in een Salon, welC 5 ke  4£ Henriette en Charlot, ke op haren tuin uitziet, toen de Graaf zich aan haar vertoon; — Vei gifnis Mevrouw, indien ik de palen der betaamlykheid te buiten tree: ik naak gebruik van een oogenblik dat gy alleen zyt. Ik zelf kom het antwoord halen op een brief.... welke gy my niet had behooren te zenden, viel Mevrouw van Henneberg hsm in ; hebt gy gezwooren my te vervolgen .... Helaas', heb ik u niet genoeg gezegt? Gy zult u dan verwaardigen toeteftaan, Mevrouw, dat ik u heime» lyk alle myne betuigingen doe als aan myne opperile Godheid?..... wat zie ik? gy weent 1 gy weent, aunbiddelyke Prinfes 1 ■—~ Geeven deze traaren, Graaf, u niet alle myne geheimen te kennen ? Ach! ik heb 'er voor u geene meei i lees vry in !t binnenfte van myn ziel, van deze zoo geilingerde ziel, die zoo beftreeden werd van eene hartstocht, welke ons beiden zal ongelukkig maken ? weet dat myne gevoelens, misfehien de uwen zyn voorgekomen, dat wy ons verderf voor uit loopen. Dorsemon wierp zich daadlyk aan haare voeten, — Ach, Mevrouw, Ach! geddelyke Aglae! wat fpreekt gy van ongeluk? Ik ben ten toppunt van gelukzaligheid! Ik worde bemind! Ik mag zulks uit uwen mond  eene Fransche Geschiedenis. 43 mond vernemen ! Dit verrukkelyk oogenblik wil ik met myn ganfche leven koopen; wat toch zon my te vreezen ftaan , daar zy, die ik. als mynen af^odeere, myne betuigingen niet venmaad. De beiden gelieven traden in die zoo belangryke byzonderheden , welke de eerfte gulle erkentenis van eene onderlinge lkfde vergezellen. Gewisfelyk befluiten zy de deugd aan de liefde te paaren. Vreemde dwaling, welke de jonge en blinde flachtöiFers eener verliefde hartstocht het eerst omheizen. 't Is voor hun dat de afgrond bedekt is met bloemen ; zonder dien te bemerken, tuimelen zy 'er in neder. Mevrouw van Henneberg verbergt zelfs voor zich de terugkomst van haren gemaal, die eerstdaags werwagt word; zy ziet niet dan blyde dagen of liever haare oogen houden zich alleen bezig met den Graaf te befchouwen, die niet minder verbystert is, het oogmerk, om wek hy aan 't hof was gekomen , w^as hem geheel vergeeten, hy dagt niet meer om zyne rampzalige ouders, die,om zoo te fpreeken , een nieuw beilaan verwagt» ten van zynen goeden, uitflag, in een land, waar  44 Henrietts en Chaslot,- waar men geen ligte flappen doet; hy ontving dikwyls brieven van hun; maar dat fchrift had geen invloed rr.eer op zyn hart j hy gaf weinig acht op al 't gene de Prinfes niet was. Min moet tojftaan de de aanvang van eene hartstocht die gegrond is op het fyne en opgetogene van 't gevoel, een zoort van zwy. rncling verwekt, welKe niet toelaat bedenkingen te maaken, en misfehien dat het onfchuldige en zuivere, waarmede de beginze's van eene dergelyke liefde gevoed en verfïerkt worden , de bedwelming gevaar lyker maken. De Prinfes nog in die jaaren zynde, waarin men zich niet kinderiyke vermaaken verlustigt, had een duifje van t welk zy veel werk maakte , zy tooide het op met linten en bloemen en nam het dikwyls naar de gezelfchappen mede; het zy dit beesje haar ontnomen of wel ontvloo^en was, zy miste het op zekeren dag, Mevrouw van Henneberg was troosteloos; t was zeer natuurlyk dat zy over dit verhes haar leedweezen en droefheid te kennen gr,f aan Dorsemon,' *er zyn geen zulke geringe kleinigheden, welke twee gelieven niet aan eikanderen vertrouwen. De Graaf, om te tooncn hoe zeer hy haar poogde  BfiïlB F&ANSCHE GeScHIEDEMIS. 45 de te behagen, deed zyn best om het Duifje optefporen, hy Haagde in zyne poging, hy vond het in een ündenboom, verwartin de takken door een lint, welk het Dkrtys aan de poot had; in ftilte deed hy het Duilje op de kaptafel plaatzen van zyne fchoone, verzeit van deze regels. Zoet lief Duifje keer toch weder, Keer met eene fnelle vlucht, Tot de fchoone, die, zoo teeder, U bemind en om u zucht. Zeg haar hoe ik u mogt vinder. En veriosfen door myn hand; Zeg hoe voor myn zielsbeminde. Foor Aglu myn hartfteeds brand: Hoe ik enkel wensch te leven Voor haar die ik vuurig miny Hoe haar naam ftaat diep gtfchreeven In myn hart.t myn ziel en zin. Zeg kaar , hoe ik, in haar oogen, Al myn heil en wellust fat Hoe zy my boudt opgetoogen Als ik haare deugden tel. Meld haar myn verliefde klagten . En wat ik om haar verduur, Vraag wat Doss'mon hesft te vasten F*n  45 Henriette en Charlöt* Van het pronkfluk der natuur ? Zoet lief Duifje, keer toch weder. Keer, met eene fnelle vlucht , Tot de fchoone, die zoo teder, U bemind en om u zucht. Indien de fchoone dagen van gelieven fchicterend zyn, moet men even wei bekennen dat ze niet lang duren, dat de lucht'fchielyk voor hun betrekt met wolken dt'e dikwyls dezelven voor altoos verduisteren. Doesemojs was in de diepfte bedwelming van bekooring, toen dit noodlottig briefje hem ter hand geileit werd. „ Wy zyn verlooren. De Prins is geko„ men; misfehien moeten wy ons onthouden „ malkanderen te zien, eikanderen te bemin„ nen! welk woord ontglipt my daar ? zou it het mooglyk zyn my rot zoo verre te qn„ derwerpen aan een plicht, die men my tij* „ ranniglyk afdwingt. Ach ! laten wy onze ,, tederheid behouden; het enkel denkbeeld, „ van u bemind te worden, kan de wreediTe j, fmerten verzachten; indien ik moet lyden, het zal voor den man zyn, dien ik op d® ,, wereld het meest waardeer, Wat zeg ik, „ ramp.  eene feansche geschiedenis. 4f ti rampzalige ? Ik vergeet dat ik my zeï,» ve niet meer toebehoore , dat ik de „ deugd, den hemel beledig, dat een an. ,, der..... het is uw post, Graaf! my te „ beftryden, u te wapenen tegen de al te „ zwakke Aglaé, tegen u zeiven ; help my, ó help my toch eene overwinning behaa„ len, die my zoo noódig is voor myne rust „ en voor myne eer. Vaarwel, gedenk dat Aglaé niet meer beftaat, en dat de Prinfes yt van Henneberg u haare traanen en „ mislchien haare laatfte zuchten zendt. Dorsemon kon geen geloof flaan aan 't geens hy las. 'Er waren oogenblikken dat hy zich weder wilde dompelen in eenen droom die hem maar al te veel misleid had; hy word genoodzaakt op eene wreede wyze te ontwaken: de tyding van 's Prinfen terugkomst verfpreid zich aan alle kanten; 3t is gedaan: Aglaé ftaat onderworpen te worden aan de geftrenge benden die haar kluisteren. Welk een denkbeeld, welk een ftraf voor den ver? Üefdflen minnaar! Indien hy gehoor had gegeeven aan zyne liefde, zou hy tot den Prins heen gevlogen en hem tot een tweegevecht genoopt hebben; deze gedane pynigt hem, va&jfi  48 Henriette én Charloï, maar de rede, de eer, de plicht zelf beveelen die hem niet die onbüfyke vervoeringen te keer te gaan? voeg hier by het tafereel zyner behoeftige ouderen , die van hem .alleen eene verzachting in hunnen tegenfpoed , het behoud zelfs van hun beftaan afwragten, dit voorwerp treft hem , grieft hem , vernietigt hem. De Prinfes vertoont Zich aan haren gemaal met trekken van droefheid en verdriet. Haare oogen zyn vol van traanen, en wat toch kan de oorzaak zyn dier droefgeestigheid , dier fmert, welke zy niet kan ontveinzen. Zulk eene ontmoeting moet vreemd voorkomen aari een gemaal , die zyne rechten voor zich heeft, fchoon de min hem tegen is; hy ondervraagt zyne vrouw over dit onverwagt onthaal: ieder woord dat hy tot haar fpreekt, verwekt zuchten en gekerm De avond is gekomen ; de Prinfes word van eene hevige koorts aar ge valk n; zy verlangt haren vader te zien: de Prins beveelt terftond dat men den Graaf van Valencey ga halen; hy begeeft zich fpoedig daar; men onderrigt hem van den ftaat waar in zyne dochter zich bevind; hy vreest voor haar leven. Graaf, zegt  ÊËNE FflANSCHE GESCHIEDEN!^ Af aegt hem zyn fcboonzoon, ik heb u doen Verzoeken berwaards te komen. Ik weet geen reden te geven waarom de Prinfes zoo fterk ontroert is ., en ik betuig u dat hare ongefteHheid my ten uitterften verbaast. Ik had my niet konnen verbeelden dat myne tegenwoordigheid eene dergelyke omwenteling zou veroorzaaken; het ftaat aan u te doorgronden wat 'er de oorzaak van zy. V a l e n c e y , gy zyt Vader, maar bedenk dat ik gemaal ben; uwe vroomheid , uwe kieschheid zyn my bekend: zyt onze bemiddelaar; in een woord, doe de vrees verdwynen.... Zou ik bet ongeluk hebben uwe dochter te mishagen ? Valencey viel daar op den Prins in de reden. Laat aan my de zorg over haar te onderhouden , en wagt u vermoedens te koesteren, welke dikwyls even onbillyk als hoonendê zyn; het kan immers u riet onbewust zyn, dat de blooheid in de Sexe de luister harer fchoonheid is, verfchoon de ontroerig van een Jongmeisje, dat op 't punt ftaat over te gaan in uwe armen. Ik\fta voor Aglaé, voor haare gehoorzaamheid , voor haare plichtwilligheid, voor haare wederliefde in: maar gun haar eenige oogenblikken, laat zy zich gewennen aan haare nieuwen ftaat. XII. DB E U D J)g  50 Henrxette en Charlot, De Prins liet zich overhalen door Valen* cey , die zich terftond naar de kamer begaf van Mevrouw van Henneberg; hy vond haar omringt van haare juffers, en in eene ongeiïeidheid , die heai eene doodelyke ziekte in haar deed vreezen: zy opend de oogen, bemerkt haaren Vader, en valt, na een geluid van fmert uitgebeezemt te hebben, in eene doodelyke onmagt; Valencey wenkt de bedienden te vertrekken: Aglaé poogt haar by zich te doen blyven. Ik moet u fpreken, zeide de Graaf tot haar, en 't gene ik u te zeggen hebbe, moet tusfchen vier oogen gefchieden. De Prinfes beefde —» Ik heb zoo even uw gemaal gezien en zyne klakten verdaan over myne dochter, zelfs heb ik vermoedens van hem moeten aanhooren, welke niet dan hconende voor ons al!e drie zyn konnen. Van waar toch die koele bejégeniug , deze fchie'yke ziekte ? zyt gy onkundig van uwe verplichtingen, weet gy niet dat de Prins uw gemaal is, en dat hy verwagten.... — Myn, dood, Vader, myn dood is zeker; reen, het pak des levenskan ik niet langer dragen l (zy valt aan de voeten van den graaf neder) Vaderlief,... ik ben fchuldig!...« ik ben ongelukkig! —- Schul< digi  lEME FeANSCHE GESCHIEDENIS» 5* dig! dochter! — Ja, ik wil myne misdaad niet ontveinzen, aan uwe voeten liggende, wil ik die yerklaaren, ik moet in uwen boezem myne laatfte traanen uitftorten ; ik kari zoo veele flagen, die my te gelyk treffen, niet weerftaan Myn Vader , ik bemin , ik fterf aan myne liefde, 't is myn gemaal niet die.... — Zwyg, dochter, die myner on« waardig zyt, gy durft aan uwen Vader uwe fchandelyke verbystering vertrouwen ! ■ Voor wie anders zou ik myn hart, dat van één gereeten word, openleggen ?...,.. gyzyt het die my in den afgrond geworpen hebt; gy zyt het die my beladen hebt met een juk, het welk voor rny ondraaelyk is; gy hebt my naar het altaar gelleept om my aan een man te verbinden. ... aan een dwingeland, dien ik haaten moet, hasten! Ik begryp hoe affchuwlyk dat woord is! maar, Vader, moest gy de dwalingen niet voor uit gezien hebben,waarin tayne gevoeligheid my dompelt? Ik heb een fterveling gezien.... waarom is die myn echtgenoot niet! zie daar den man dien de hemel my had toegefchikc: En wie is dief verleider, .., hy zal door myne hand fterven. — Ach, 't is hy niet dien gy moet opofferen ; hy bemind my in ftilte j hy zal my nimD 2 met  52 HKNRIETTK EK CHARLOTÜ mer van zyne liefde fpreeken; liever zou hy fterven dan my het minde leed te veroorzaken : maar ... myne liefde was de zyne voorgekomen. ... Dorsemon.... — D o r s amoN! Mevrouw van Valentinois, de Koning zelf zal van dien vermete'en onderrigt worden, en hy zal 'er het loon voor ontvangen ; Helaas! zyn naam is my ont- inapt!.... myn Vader... . ik herhaal het u nogmaals.... hy moet niet geftraft worden: maar ik, uwe dochter fmeekl u om den dooi dien zy verdient heeft, dewyl het een misdaad is een hart te hezitten, en m zyn gs* moed banden te verwerpen, van welke ontflagen te zyn ik vuuriglyk verlang. Neen, ik kan niet leven om de vrouw te zyn van den prins van Henneberg.... myn Vader, dat ik aan uwen boezem fterve! weiger my dien troost niet, wees gy de eenige, die myne zwakheden, myne rampen, en het wreed uiteinde kent..... 't welk gy misfchien uzelva nog wel verwyten zult! ó God! welke herinnering.' ik was u zoo waardig, ik was u zoo onderworpen, ik was zoo verknogt aan u; niets dan de liefde kan myn geluk uitmaken. Wat baten my 't fortuin en den rang ! wat baten my de goedheden der Hertoginne ! w at zou-  mine Fr&nsohe Geschiedenis. 5^ zouden my de weldadigheden baten van alle de oppervorften der wereld? Ik bende vrouw niet fan den Graaf van Doe se. nok. Op dat woord verfmolt Aglaé in traanen. Uwe traanen vermogen niets, zeide Valsncey, uwe traanen vermogen niets; gy zult u onderwerpen aan uwen Vader, aan den man dien ik u gegeeven heb , aan uwe plichten, of aan eene billyke ftraf.... — Wat behoeven wy verder te gaan, Vader; waarom ontneemt gy my het leven niet, een leven, het weik ik vervloek, als de Graaf... —— Geen woord meer, ongelukkige: wagt u dien naam te noemen ; ik ga.... om eene wraak te bereiden.... (Valencey verliest zyne dochter, maar keerde terftond weder,) Aglaé, dochter, wilt gy my doen fterven f zyn dat de beloften op welke wy in onzen ouderdom hoopten ? weet gy wel dat gy u met fchande gaat beladen; dat die fchande op uwe familje zal komen, en dat ik met fchaamte en fchande zal ten grave dalen ?.... heb medelyden met myne laatfte dagen! op dat zeg» gen verdubbelden de traanen van Mevrouw ?an fi en neb eb gj Zy ftaat Op OOI zich D 3 in  54 Henriette en Charlot, in de armen te werpen van Valencey/—» myn Vader, myn Vader! ... waarom doorboordt gy my het hart niet! neem het leven terug, het welk ik u verfchuldigt ben; honderdmalen wil ik voor u , voor myne moeder myn leven opofferen : maar u te belooven dat ik my zal onierwerpen aan de liefde.... zulks is niet in myn vermogen. Ik weet, en ik bedrieg my niet, dat ik de misdaadigfte, de beklagenswaardigfte der vrouwen ben tracht ten minlten myne dochter, viel Valencey haar in de reden , haar omhelzende en met zyne traanen befproeijende, tracht ten minften de fchicht afteweeren dieu verfcheurt; tracht u zelve zoo verre te overwinnen, dat gy u ook moogt onderwerpen.... De Prins verfchynt;Valencey fprak hem aan: gy zult, ó Vorst! reden hebben voldaan te zyn over de buigzaamheid uwer echtgenote. Verfchoon, gelyk ik uzeide, eene belemmering , eene blooheid , welke eene achtingswaardige , oorfprong hebben ; onder het moederlyk oog opgebragt, gewoon aan eene geftrenge Ievenswys, fchuw zelfs voor onze fexe, befchouwt myne dochter haren nieuwen minnaar met een zoort van affchrik. 't Staat  EENE FBANSCHE GESCHIEDENIS. $5 \ Staat aan uwe tederheid te zegepralen over hindernisfen, welke gemakkelyk zyn uit den weg te ruimen.... Vaarwel , Dochter : ik geef u weder in de armen van een gemaal, die u bemind: Mevrouw van Henneberg gaf een gil en vloog naar den Graaf, die wegging, en die enkel met een zachten ftem haar zeggen kon; bedenk dat myn geluk , myn leven zelfs aan uwe onderwerping afhangt. De echtgenoot, die zich nu alleen by zyne gaie bevond, fprak haar aan met de taal eens minnaars ; ontroering, fmert en wanhoop hadden zich meester gemaakt van Aglaé; eene onbegrypelyke rilling heerschte in alle hare leden; zy wilde gehoorzamen aan haaren Vader; zy herinnerde zich zyne laatfte woorden; de beeltenis van Dorsemon kwam haar voor den geest, die door de felfte ftormen word aangedaan; zoo dikwyis zy de oogen op haaren gemaal flaat, vermeerdert de beroering haarerzinnen; tegen zoo veele hevige fchokken was zy niet beftand, hare krachten begeeven haar. De Prins roept haare bedienden , aan wie hy haar aanbeveelt, en hy begeeft zich naar zyn eigen vertrek. D 4 Wat  5<5 Henriette en Charlot, Wat toch most hy van eene zoo fchielyke verandering denken? Hy beminde; de beginzeis van jaloezy plaatften zich welhaast in zyn hart; al vroeg des morgens begaf by zich naar den Graaf van Valencey, dien hy fpoedig bericht geeft van den'toeftand van Mevrouw vak Henkebebo: de vermoedens, welke hy te voren reeds had aangeroert, worden weder herhaalt. De Graaf ftelde alle zyne bekwaamheid te werk om hem die uit het hoofd te praaten, hy liet het zelf daar niet by; hy wist te wel waar de regte oorzaak fchuilde van eenen weêrzin, welke hy by den gemaal op rekening van eene deugd had zoeken te Hellen; hy bepaalt zich derhalven tot een onderwerp, waar van de uitvoering hem toefchynt het eenige middel te zyn om zyne dochter terug te brengen. Dorsemon was bezig zyn ongelukkigen toeftand te overpeinzen, want de minfte'tegenfpoed welke men in de liefde bejegend, fchat men het grootfte onheil te zyn ,° toen hy een briefje ontving van dezen inhoud. 3> Wy geiqoven geerne dat gy een braaf mensen ,. zyt; laat u morgen ochtend om vyf uuren » aan den vyver vinden, maar gewapend; de ji eer  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. 57 eer is 'er mede bemoeit; men zal u aldaar „ verwagten." De Graaf ondervroeg de bedienden wie toch de zender daar van waare ? dan, hefpeurende dat hem het zwygen was aanbevolen, meende hy geen verder onderzoek te moeten doen, des vergenoegde hy zich te antwoorden: verzeker uwen meester, wie hy ook zy, dat ik my op het beftemde uur ter aangewezene plaatze zal laten vin-' den. Toen de knegt vertrokken was, vroeg Dorsemon zich zelve, wie toch kan de fchryver van dit briefje zyn? hy kon zich niet herinneren iemand beledigt te hebben: dan, na verfcheide gisfingen meende hy ein« delyk het geheim te ontdekken; hy twyvelt niet of 't is een medevryer, die met hem van leer wil trekken, 't Eenige dat hem fpyt, is, dat hy gevaar loopt den goeden naam van Mevrouw van Henneberg bloot te geven; hy bemint met zoo veel kieschheid! zyne eer en zyne liefde zyn in een hevige tweeftryd. Men kan niet anders verwagten of de eerfte zal de overhand behouden. De Grajf vervroegt het uur, en is dus de eerde Ux beftemder plaatze. Terwyl hy bezig is D 5 eene  58 Henriette en Ciiarlot, eene meenigte verfchillende bedenkingen te Diaken over zyn geval , ziet hy van verre een mansperfoon aankomen, digt in een mantel itoegetakélt, Deze nader komende werpt den mantel van zich af en ontdekt zich; Hoe! de Graaf van Valencey , zegt Dorsemon! hy zelf, antwoord Valencey driftig, een man van eer dien gy beledigt aan wien gy ontneemt het waardfte dat hy heeft, en die zich wil wreeken, verzekert ten minden van te fterven... En wat toch kan my het leven baten!.... Wreedaart! gy zyt het, die my een dochter ontvoert; 't is een Vader die van droefheid fterft , en dien gy met fchande overdekt; koom , wakkere , bereid u om my dezen borst te doorbooren. Valencey trekt daar op den degen. Dorsemon aangedaan over den toeftand in welke hy zich bevind, trekt ook den zynen, maar werpt dien met drift aan de voeten van den Graaf. Hoe! zou ik my zeiven bloot (lellen myne hand te bezoedelen met het bloed des Vaders van Mevrouw van Henneberg! neen , dat liever de rampzalige Dorsemon zyn leven eindige. Ziedaar, ik ontbloot voor u mynen boezem, ftoot 'er het ftaal in; verfcheur dit hart, dit hart, het we li:  eene FftANSCHE GESCHIEDENIS, 59 welk voor uwe dochter gloeid; dat het liever door duizend fteken V3n een gereeten worde, liever dan dat ik een enkele traan doe Horten aan de Prinfes! ja, ik bid haar aan; zy heeft my de hevigfte hartstocht ingeboezemt, nog eens, ik beklaag, ik eerbiedig, ik bemin in u de oorzaak haares levens; in den naam der menfchelykheid , maak een einde van myn rampzalig noodlot; dat ik hier, door uwe hand omkome!.... Ik ben vry wat ongelukkiger dan gy! "■ '• • 'Ut' Dorsemon gaf eenige blyken van vertedering: Valencey die tot traanen Horten toe was aangedaan, liet zyn degen vallen, zeggende, kundt gy gelooven, Graaf, dat ik min edelmoedig en min gevoelig ben dan gy ? laten wy van geen wraak, van geen gevecht meer fpreeken laten wy vrienden zyn, Dorsemon. Een edelman, die tot hier toe geheel onbefproken geleeft heeft, een Vader , overladen met frnert, opend voor u zyn hart. Ik heb maar ééne eenige dochter, zy was al myn troost; zy zou zich onderworpen hebben aan haren plicht, gy komt en verbreekt alle de banden die haar aan haaren echtgenoot, aan haaren vader, aan haa-  6o Henriette en Charlot, haare famie'je, aan de maatfcbappy verbinden.... gy onrëert haar.... Op deze woorden loost Valencey een diepe zucht. Dopsemon werpt zich fchielyk aan zyne voeten : Hoor my , hoor my.... nooit werd myn hart meerder verfcheurt! Vermeerder myne wanhoop niet.... zy is verfchrikkelyk... neen ik zal niet opftaan ik ben aan de voeten des Viders van haar, die ik bemin. Spreek , beveel, wat vordert gy van my ? . Dat gy u ontdoet van eene hartstocht, die tot onheil en fchande za! ftrekken van ons beiden..., geef my myne dochter weder, zyt de eerde in haar haaren plicht voor oogen te houden, geef haar te kennen hoe noodzakelyk het is te bukken onder 't juk dat haar word opgelegt. Ach.' viel Dorsemon hem in de reden , zeg liever dat ik duizendmalen fterve! .... hoe toch zoude ik u belooven iets, het gene ik in myne magt niet hebben? Heer Graaf, indien de opöffering myns le« vens, indien al myn bloed u kan voldoen , het zal op dit oogenblik, voor uwe oogen, tot den Iaatflen druppel toe, ftroomen; maar zoude ik u bedriegen?.... neen.... weet dat men nooit bemind heeft, gelyk ik bemin dat het een vuur myner liefde, een verflindend vuur  iïne Fransche Geschiedenis. ö"ï Vuur is, dat nimmer te blusfchen is; ik heb het u reeds gezegt, 'er is een middel om onze zaak aftedoen; ftoot uwen degen in myn hart, het welk ik voor u ontbloot; ik zal eene zekere troost fmaken: ik zal fterven door de hand van den Graaf van Valencey. Zou ik uwen moordenaar zyn! wreede Dorsemon gy zyt de mynen! geen de minfte toegeeflykh... Ik hoor gerucht ó hemel I 't is de hertogin! In de daad, Mevrouw van Va l e n t i n o i s kwam naar den kant waar Valencey en Dorsemon zich bevonden; aangedaan door eenig heimelyk verdriet, (want kan men aan 'C hof woonen en een onafgebroken geluk ge» nieten). Zy had haaren kamer verlaten, en verwydert van eene lastige meenigte, kwam zy alleen in deze tuinen om te zien of zy 'er dat vrolyke, dat genoegelyke kon fmakeu, het welk de natuur fchynt te genieten en te verfpreiden by de aannadering der eerfte uch« tendftraalen. Helaas! hoe weinige zielen zyn vatbaar voor deze verrukkelyke aandoenin» gen! Diana , Valencey aantreffende, zeide hem, zoo vroeg, Heer Graafi en wat toch kan u op dit uur, met Graaf Dor- se*  62 Henriette en Charlo*, semon, naar deze plaats gelokt hebbent.i gy fchynt my toe ontroerd te zyn!... beiden Iaat gy eene ontfteltenis blyken ... eenig verfchil ... ik wil weten... Mevrouw, viel haar Valencey in, veroorlof eene ftilzwy* genheid... verfchocn... 'er zyn geheimen... daarenboven. ... Sta toe dat wy ons van hier begeeven. Neen, hernam de Hertogin , neen , gy zult my niet verlaten en indien 'er eenig misnoegen tusfchen u beiden ontdaan is, beroof my dan niet van *t vermaak om u te verzoenen; misschien ben ik uw vertrouwen waardig , en gy kundt zeker zyn van myne befcheidenheid... Valencey, 't komt den Koning alleen toe beveelen te geven; ik verzeker u. Valencey fprak niet en keek Dorsemon aan; deze, aangedaan over zyne edelmoedige handelwyze, zeide: Mevrouw, 't past ons u te fmeeken en te gehoorzamen. Ik bemerk dui* delyk dat de Graaf bevreest is my bloot te Hellen aan uw ongenoegen. Inderdaad, indien de liefde een misdaad is, ben ik, Mevrouw, de fchuldigfte der menfchen, en zoo veel te ftrafbarer, om dat ik geen berouw kan hebben noch de minfte geneigtheid too* «en om anders te denken; ik heb myn rust ver-  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 6$ verlooren ! Dorsemon doet haar, daaropti verflag van de vorderingen en van de kracht eener hartstocht, die hem beheerscht. Ja, Mevrouw , vervolgt by , zoodanig is de kracht eener liefde, die het my niet mogelyk is te overwinnen. De Graaf acht zich belee* digt: hy heeft my uitgedaagt , alle anderenzouden ondervonden hebben dat ik waardig was hen te beftryden. Maar, in zyn geval, heb ik gemeend de dapperheid te moeten op* offeren aan 't gevoel, aan den pligt: ik heb myn deegen nedergeworpen aan de voeten des Vaders van Mevrouw van Henneberg; ik ben de aanbidder zyner dochter; ik ben misdadig, 't Komt hem toe my het hart te doorboren: 't is waar dat myn liefde my meèr waardig is dan myn leven, en ik zou niet. Valencey wilde hem in de reden vallen, begeef u van hier, Graaf, zeide hem Mevrouw van Valentimois: ik belast my met uwe zaak; ik weet alle de redenen die aan uwe zyde zyn: ik kan u verzekeren dat Dorsemon zich zal laten overreeden; laat ons hier, eh ga gy heen; ik zal u verflag komen brengen van onze onderhandeling. Valencey gehoorzaamde en de Hertogin  (54 Henriette en CharloYjj gin fprak Dorsemon aldus aan. 't Is geen** zins myn oogmerk, Dorsemon, my tegen u te bedienen van myn gezach , een enkel woord aan den Koning , en gy zoudt beveelen ontvangen aan welke gy gedwongen zoudt zyn te gehoorzaamen. Maar ik wil u door uwzelven overtuigen en middelen aan de hand geven ter tegenwerking en vernietiging eener hartstocht waar van gy beiden de flachtoffers zoudt zyn. 't Is niet noodig dat ik u A g l a è vertoon als Prinfes van Henneberg- 't Kan u niet onbekent zyn dat zy geen meestres is van haare gevoelens, dat zy geheel en al afhangt van een Gemaal, dien gy behoort te eerbiedigen; zoudt gy voor zulke krachtige beweegredenen de oogen konnen fluiten ? wat ik u verder zal zeggen, zal u noodzaken die te openen: ik ken uwe billyke verknogtheid aan uwe ouders. Ik weet in welke droevige omftandigheden zy zich bevinden \ beoordeel die uit den brief, welke ik maar onlangs van uwen Vader ontvangen heb. Zy geeft daarop aan den Graaf een gefchrift over , waar in zyn Vader aan Diana een omftandig bericht geeft van deszelfs rampzaligen toeftand en van de uitterftens tot welke hy gebragt is; zelfs beginnen de beide oude lieden het ver- fchrhV  ieke Feansche Geschiedenis." 6$ fchriklykfte van 't gebrek te ondervinden. Ik zie met vermaak, hervatte Diana, toen Dorsemon haar den brief, onder 't ftorten van eenigen traanen, weder overhandigde , dat gy eene gevoelige ziei hebt, die deel neemt in de behoeften uwer ouders; wel nu! Dorsemon, gy zyt meester van hun lot; gy zyt op den weg van uw fortuin, ik zelf zal u aan de hand leiden, ik zal m«< van de gunst, met welke de Koning my vereert» bedienen, om u met gunsten en weldaden te doen overladen, 't Kan u niet moeilyk val" len te bezeffen, welke voorwaarden de eer, de natuur u opleggen; ftel Mevrouw van Henneberg uit uwe gedagten; uw fortuin is tot dien prys gemaakt. Zoo gy weigeren mogt te voldoen aan 't geene ik het recht hebbe van u te vorderen, als dan word de hand van u geheel afgetrokken, en het ellendig lot uwer ouderen zal alleen aan u te wyten zyn, overweeg dit alles naauwkeurig en bedaard, ik laat aan u over te beflisfen tusfchen uwe famielje en een drift, die even zinneloos als wraakbaar is. Ik zou u nog konnen fpreeken van het misnoegen eens meesters , die zoo we! weet te ftraffen als te beloonen. Vaarwel, ik vlei my dat ik by eene E n*-  66 Henriette en Charlot, nadere ontmoeting u zyne goedheden zal waardig vinden. Dorsemon bleef als van den blixem getroffen , ftaan : hy fcheen geen aanwezen meer te hebben! weder tot zich zei ven gekomen van de vernitiging tot welke hem deze ftag als gebragt had, fcheen hy met zyne oogen de ganfche uitgefhektheid van den yslyken loopbaan, welke zich voor hem opendeed, te overzien. Myne liefde te laten varen, eene liefde die de bekooring myns levens is! zonder moeite zou ik my konnen ontdoen van den last eens aanwezens, het welk my verveelt. Het fterven is zoo gemakkelyk en het leven is zoo wreed, wanneer men zich moet onttrekken vau 't gene men honderdmalen liever heeft dan zich zeiven. Helaas! welk een prys ftelt men op de noodzaaklykheid van overal myn ftraf met my te voeren ? Ik zou de beul myner ouderen zyn! met myne handen zou ik hun graf deiven, 't graf van hun die myne vrienden waren, die my alle de blyken der levendigfte tederheid gegeeven hebben ! hunne traanen , helaas I hunne traanen vlieten nog in 't binnenfte van myn hart! Ik hoor hen zeggen : Myn Zoon, myn  eene Fransche Geschiedenis. Sf myn geliefde Zoon, gy kundt ons gelukkig maken, ons leven verlengen, maar gy vermoordons, gy otTerd ons op!.,.. A glaé, oppermeesteresfe van myn hart, ik zou u niet meer zien ! ik zou u niet meer fpreeken van myne liefde! Ach ! Valencey, Mevrouw van Valentinois, de Koning zelf met al zyn magt, de Koning, zou die in ftaat zyn my een eenige dier gevoelens te ontneemen welke ik onophoudelyk in 't binnenfte myner ziele voor u hernieuw? 't is my dan niet geöorlooft een ellendig leven te ademen dat enkel van een zucht afhangt? myn Vader! myn Vader ! tot welk een ftaat vernedert gy my. De Graaf word een grysaart aangekondigd die, zegt men in zyne houding een ongelukkige aanduidt: dat hy kome, zegt Dorsemon, dat hy kome! Ik moet voortaan enkel het byzyn van ongelukkigen zoeken : helaas! het zyn de eenige wier ziel gevoelig is; en wie heeft meer medelyden noodig dan ik? Hy liep zelf fchielyk den grysaart te iemoet: Koom, wie gy ook zyt, koom, en vermeng uwe traanen met de mynen.... Hemel 't is myn Vader!.,., myn Vader dien ik omF, 2 hel-  6$ Henriette en Chaslot; helze/.... en waarom heeft men my uwen naam verborgen ?.... Ik wilde my niet doen kennen van uwe bedienden.... deze ar- melyke kleeding — Ach! myn Vader, meent gy dat ik my over u te fchamen heb ? Ik ben het, ik, wiens tegenwoordigheid u moest vernederen; ik wensch dat de geheele wereld wist dat ik u het leven fchuldig ben: meent gy dat ik ooit verlangt heb eenen anderen Vader te hebben dan u ? — Ik wil u by het hof inleiden Gy fchynt my te beminnen, myn Zoon, en evenwel ontving ik geen brieven meer van u? of indien gy my fchreef, dan was het niet uit dien overvloed des harten, met die tedere genegenheid, welke ons aan geen verwydering doet denken, ©ns naby malkanderen brengt en ons verdriet verzacht! Weet dat ik uwe moeder ziek te bedde heb achtergelaaten , meer aangedaan over de vernederende armoede tot welke wy vervallen zyn, dan van haare ongefteldheid. In weerwil van myne hooge jaaren, ben ik tot het befluit gekomen om een reis herwaards te ondernemen. In den beginne aarzelde ik my hier te vertoonen: ik vreesde dat myn uiterlyk voorkomen u eenig nadeel mogt doen in een verblyf, alwaar de luister van de for. tuin  EENE Fr/NSCHE GESCHIEDENIS. tuin alles omringt. Ik heb my onderwonden te fchryven aan Mevrouw van Valentinois; ik zal u nog meer zeggen; ik ram het befluit haar te gaan zien; zy heeft my toegeftaan heimelyk met haar te fpreeken. Dorsemon, ik ben onderrigt wegens alles" wat u aanbelangt, wegens uwe onheilen of liever wegens uwe dwalingen, dwalingen'die u flraf baar zullen maken in 't oog uwes meesters, in 't oog van Fnnkryk en in uwe eigen oogen. Myn Zoon, ik zal niet fpreeken van onze belangens; ik zal u niet zeggen hoe uwe moeder en ik van u het einde onzer ellende verwagtten het leven, het welk wy u gegeeven hebnen : van u alleen, myn waarde kind. wil ik u fpreeken, in welken afgrond ftort gy u neder! gy haalt u de gramfchap op den hals van Mevrouw van Valentinois, die van uwen Sou.erein, gy fluit voor altoos voor u den weg die tot het fortuin en tot eerampten leid, gy fteit u bloot om alle de verfchriklyk» heden van rampfpoed en ellende te beproeven, daar alles u aanlachte en farcen pandeom u den gelukkigften der hovelingen te makenen om welk voorwerp, toch! fielt gy alld onze hoop te leur, waarom mynen'raad niet gevolgt, waarom geen gehoor gegeeven aan E 3  73 Henriette en Charlot, de ernftige welmeenende vertoogen van cea vriend , waarom u overgegeeven aan eene neiging die een zonde , een misdaad is, een misdaad van welke ik u reeds de ftraf zie ondergaan gy weent, myn Zoon ! Hort gy die traanen uit berouw, uit overtuiging dat gy kwalyk handelt? Ik herhaal het u, Dorsemon, laat ons fterven, maar offer u zeiven met ons niet op ,* 'er is maar ééns één tyd om het geluk te bereiken... Wreedaartig kind! wel nu, gy laat u die gelegenheid ontflippen? ... gy antwoord my niet!.... Ik hoor uwe zuchten en fnikken... koom, ftort in mynen boezem uwe fmerten uit; ontlast uwe ziel in de myne; geloof me, er is geen vriend die by een vader haalt. —Myn Vader , gy doet my zulks maar al te veel beproeven ! wel nu ! dewyl gy van alles onderrigt zyt, zoo heb deernis met eene rampzaligen zoon , die in uwe armen zal fterven.... myn Vader! hebt gy nooit bemind? — Kundt gy my zulk een vraag doen ? 't is van my dat gy uw zoo teder, zoo gevoelig hart ontvangen hebt; ik heb het in den boezem van uw moeder uitgeftort, haar beminde ik maar met een drift, die de deugd eerbiedde. Ik heb banden gevormt, welke door onze beide  eene fransche geschiedenis. 71 de familjen toegeftemt , door de wetten gewettigt , door den hemel goedgekeurt fchenen te worden ; maar wie is het voorwerp uwer hartstocht ? een vrouw , die over haar lot geen meester meer is, wiens hand verbonden is aan die van een ander; die van alle hare geiagten van eene enkele zucht, van één opflag van haar oog rekenfchap fchuldig is aan haar echtgenoot, aan een gemaal dien gy hoont, dien gy een eigendom ontlleelt't welk boven andere fchatten is.... en wat toch is uw hoop? Ik heb 't u reeds gezegt, Vader, myn leven in uwen boezem uit te ademen; een leven , het welk ik pogen zal intehouden tot op het oogenblik dat ik uwe treurige dagen zal vertroost, en u beveiligt hebben tegen de geftrengheden des tegenfpoeds; fa , Vader, zie daar het eenige dat my nog op den rand des grafs te rug houdt. Zonder uwe komst, zou ik 'er in nedergeftort zyn. Wat toch kundt gy meerder van my eis» fchen ? Terwyl de ftervende Dorsemon weerfland bood, om zoo te fpreeken, in den vaderlyken boezem, onder het geweld eener hartstocht, welke alle dagen fterker werd, E 4 on-  7* HENRIEtTE EN ChAXLOT, onderging Mevrouw vanHennebercgeen minder aandoeningen en folteringen, 't Was de Graaf van Valencey gelukt voor den Prins te verbergen de waare oorzaak van den akeligen toeftand , in welken deszelfc eebtgenoote zich bevond. Men had eene ziekte weten voor te wenden; en indedaad, de rampzalige Aglaé bezweek onder het allerhevigst verdriet, zy antwoordde op de vertogen, op de bedreigingen, op de fuieekingen zelfs van haaren Vader niet, dan met een vloed van traanen en geduurige bezwymingen; deze geweldige toeftand moest nogthans eens een einde hebben; 't was niet mogelyk den Prins langer te blinddoeken : Valencey vreesde dat tydftip; hy fmeekte de bemiddeling van Mevrouw van Valentinois. Wy hebben reeds opgemerkt, dat zy 't Icvendigfte belang ftelde in den Graaf en in zyn Dochter, zelfs hebben wy de beweegredenen aan dohand gegeeven, welke men meende dat deze zoo duidelyke vooringenomenheid ten fteun diende. Hoe 't ook zy, Diasa nam dezen nieuwen last op zich. Zy ging de Prinfes een bezoek geeven, by haar alleen gebleven zynde, veranderde het gefprek welhaast van tnderwerp. Mevrouw van V a l e n t i n o i s aar-  eene FRANSCHE GESCHIEDENIS. 73 , aarzelde niet Mevrouw van Henneberg te onderrichten waarom zy daar gekomen was. Gy doet, zeide zy, uw Vader van droefheid fterven, de dwaze hartstocht, welke gy ha* fterrig blyft koefteren , zal. by 't verlies vï'T uwe eer en goeden naam, u duizend onheilen kosten en uw verdriet tot in 't oneindige ver' meerderen. Tot nog toe weet de Prins niets van 't geheim, 'er zyn echter reeds vermoedens, en de waarheid zal eindelyk aan den dag komen. Bedenkt gy wel wat uw lot zyn zal? onder welk oogpunt gy van 't hof, van gansch Frankryk, ja van de geheele wereld zult aangezien worden? Zoo alle deze overwegingen niets by u vermogen... bsgryp dan dat de dolk het hart ftaat te treffen van dien man, met wien gy zoo dwaaslyk voor» ingenomen zyt; zyn lot is thans in uwe handen; 't is u bekend dat hy geen middelen bezit, dat hy alles van 's Konings goedheid heeft te wagten ,* indien gy beiden blyft volharden by eene zoo ftrafbre dolzinnigheid als dan is de ftraf van Dorsemon onvermydelyk en kort aanftaande : van zynen meester verworpen, zonder de minfte hoop op eenig gunstbewys, gedompeld in eenen ftaat .van vernedering, heeft hy niets dan ellende en 't E 5 - ' ver-  74 Henriette en Charlqt, verlies zyner vryheid te verwagten. (op deze bedreigingen gaf de Prinfes een gil en wierp zich eensklaps aan de voeten van de Hertoginne, wier kniën zy omarmt en met traanen befproeit, zonder echter de magt te hebben om een enkel woord voort te brengen.; Alle deze tekenen van droefheid zyn nutteloos ? kent gy de liefde? in één woord, weet gy wat het is te beminnen? die drift of neiging, die zoo vast gevestigt is in uwe ziel, opteof feren, de rede gehoor te geven , uwe plichten te betrachten , u te gedragen overeenkomftig die tederheid, wier belangens gy zoo flscht dient, eindelyk van Dorsemon aftezien en u aan uwen gemaal te onderwerpen, ziedaar waarmede gy het geluk des Graafs kundt bewerken. ... — Jk zou zyn geluk bewerken 1 Ja ik hou my verantwoorddyk voor de hoogfte gunften welke de Koning hem op myn verzoek zal fchenken; men zal hem overladen met midde'Ien, met eertytels, men zal hem tot de eerfte bedieningen verheffen... ik heb u reeds genoeg gezegt; 't ftaat aan 11 te kiezen ; bedenk u zelve we!, en maak dat men alles vergeete. Aglaé, indien gy wist boe waardig gy my zyt, hoe fterk uwe traanen my aandoen,.., fchryf aan Dorsemon, fpreek  eene Fransche Geschiedenis. 75 fpreek hem, poogt beiden u te verzetten te* gen alles wat in ftaat zou zyn het geluk te dwarsboomen dat op u wagt. Zoo haast was Diana niet weggegaan, of Mevrouw van Henneberg gaf zich over aan al de wanorde van haar ziel Welke beeltenisfen doen zich voor haare oogen op! Indien zy de wet kan ftellen aan eene liefde, die alle haare zinnen vermeesterd, zich kan overwinnen , eene opoffering kan doen duizendmalen grooter dan die van haar leven , de weldoenfter zyn van hairen minnaar, hy aan haar zyn fortuin, zyne verheffing, zyn geluk fchuldig zyn, want kan men gelukkig wezen en vooral aan het hof, wanneer de hoogmoed vernederd is, wanneer men in den laagften ftaat moet kruipen, wanneer men is blootgeftelt aan de verachting, het zeker gevolg van eenen geringen armoedïgen ftaat? als dan zal de Graaf ten toppunt van grootheid en geluk ftygen, van geluk! maar kan 'er geluk beftaan, waar geene liefde heerscht! Ik voel het maar al te klaar! een oogwenk van den Graaf fchaC ik hooger dan al dien luister, die my omringt. Zou hy een vlam kunnen dooven, wélke ik nooit  76* Heajriette e» Charlot, r.ooit za! kunnen fmooren ? neen, nimmer, nimmer zal het my mooglyk zyn het vuur te blusfchen dat my verteert..... Maar wat zeg ik ? laat ik my verbeelden niet meer te beftaan , in het graf te zyn. Laat ik enkel Dorsemon in 'i oog houden; my geheel en ai bezig houden met dat eenig voorwerp en enkel voor hem alleen leven. De Prinfes befluit daarop hem dit briefje te zenden. „ Beer Graaf, het raakt thans uw geluk, „ laten wy afzien van eene liefde, van welke „ gy het flachtoffer zoudt zyn; wat my be„ langt, ik zie geen kans eene liefde uit rayn „ hart te verbannen, welke het leven van „ myn leven is: ik wil evenwel myn best "„ doen die te verbergen, uit myn boezem „ de traanen te weeren , welke zy my zal doen ftorten ; myn zwakheid en myne ram„ pen zullen enkel aan my alleen bekent zyn; „ gy hebt eene famielje, een eerwaardigen ,, Vader, en u zei ven te onderhouden, te verheffen tot dien luister, welke de fortuin „ u fchuldig is:zyt gelukkig,Dorsemon, „ en indien het mogelyk zy? vergeet my „ of  1ENE FflANSCHE GESCHIEDENIS*' 77 ,> of herinner u myner enkel om my eenig „ gevoel van erkentenis te betoonen : kan „ men u zulks tot een misdaad rekenen? He „ iaas! waar dwaal ik heen ? uw nood- „ lot hangt af van die opoffering; genoeg. „ Laten wy dan malkanderen niet meer zien, „ pf zal ik zeggen, niet meer beminnen; maar „ als gy deze al te rampzalige tederheid blyft j, behouden, helaas! moetik zulks wenfchen ? „ zorg dan toch dat gy dezelve niet Iaat bly„ ken. Vaarwel, Graaf, ik zal u niets fpree„ ken van my, gy weet wat ik u reeds ver„ klaart heb, de rampzalige Aglaé moet „ zich voor altoos opofferen aan de Prinfes 1, van Henneberg. Welk een doodelyken flag voor Dorsemon; hy ftak het gefchrift in zynen boezem en haalde het terftond 'er weder uit om het met zyne traanen te bevogtigen ; zyn ftilzwygen was treurig, en met verzuchtingen liet hy zich enkel deze woorden ontflippen: Ach ! Vader, Vader, geef ik u een voldoende be= wys van myne tederheid. Mevrouw van Henneberg begaf zich met wankelende fchreden naar Mevrouw vajk Va-  78 Henriette en Chaslot? Valentinois: — Gy zyt gehoorzaamt, Mevrouw, 't is afgedaan ! ik heb aan den Graaf gefchreven ; ik heb bet vonnis van ons beic'en uitgefproken. Vervul thans uwe beloften : verwaardig u te zorgen voor zyn fortuin. Diana, zoo wei als de Graaf van Valencey, overlaadde Mevrouw vak Henneberg met allerlei liefkozingen , deze uitte zich niet meer als in traanen en keerde tot harent te rug om zich aan de diepfte droefgeestigheid overtegeven. Helaas! ongelukkigen moeten geen andere vrienden zoeken dan hun zeiven; 't is enkel in hun eigen hart dat zy dien onuitputlyken bron van gevoeligheid en mededoogen kunnen vinden zoo noodig tot hunne verligting. En wie toch is bekwaam om onze fmerten te gevoelen met die zelfde aandoening als wy die gewaar worden! wie kan ons verdriet zich toeëigenen? ongelukirigen! ik herhaal het, 'tis van u zeiven alleen dat gy uwe vertroosting te wagttn hebt ; leert genoegzaam te zyn aan u zeiven, om dat alles u vreemd is wat u omringt; of zoo gy kracht genoeg hebt om buiten u zei ven te gaan, wend dan uwe oogen niet naar ( myne Dochter? Ach! Valencey, zy veroorzaakt my een onuitfpreeklyk vérF driet.....  g2 Henriette en Charlot, driet.... zult gy het gelooven kunnen uwe dochter is verdweenen..,. Hoe!... Toen ik in 't vertrek van de Prinfes kwarn, . vond ik haar niet; ik ondervroeg de bedienden ; niemand heeft my eenige ophelderingen kunnen geeven. Ja zy is met eene haarer vertrouw fte juffers , Ros al ia geheeten, verdweenen! De Graaf kleede zich fchielyk weder aan; begeeft zich naar alle kanten om iets wegens haar te ontdekken, doch te vergeefsch; eindelyk begeeft hy zich, in *t midden van den nacht, naar Dorsemon, die niet weinig vcrfteld ftond over dergelyk bezoek, 't Is vrugtloos, zegt Valencey tegen hem, u van veinzery te bedienen: de zaak waarom ik hier kom, kan u niet onkundig zyn.... myne dochter.... Neen, zy is de myne niet meer;.... vergeet haar pücht, verraad haar man, haar vader, haare famielje, fchendt alle wetten van eer en betamelykheid; kortom, zy heeft zich weg begeeven, en ik kom hier om ze van u weder te eisfchen of my op 't flerkst te wreken.... Hemel! wat berigt gy my?.... Mevrouw van Henneb erg.... en wat toch kan haar lot zyn?... ten opzichte van uwe bedreigingen, Graaf, moet gy maar al te wel overtuigt zyn , dat nis-  EENE FrAXSCHE geschiedenis. $3 hiemand in de wereld buiten u, zulk een taal tegen niy kan voeren. Ik vlei my dat gy aan mynen moed niet twyvelt; ook Verbeeld ik my dat gy myne eer niet vërdagè kundt houden , ik verklaar u derhalven en verzeker u, dat ik volftrekt onkundig ben Waar de Prinfes zich zou kunnen bevinden., Indien gy my den hoon aandeed een oogen. blik van my te denken * wat ik geen oogenblik van u moet vreezen, ftem ik toe dat iemand van uwe verkiezing zich aan myne zyde voege.... maar, nog eens, de Graaf van Valencey zal, zonder beraad, wel geloof willen flaan aan 't geen de Graaf van Dorsemon hem verklaart.... dat hy my toeftaa den vryen loop te geven aan myne droefheid en fmerten De hemel had my hog niet genoeg vervolgt. Valencey liet zich fiingeren door alle de driften die zyne ziel beftormen; hy voer uit in verwytïngen; wierp dezen onvoorzier.en ramp , welke hem in zyn bederf ging Horten , en 't onheil van zyn ganfchen huis op den Graaf; hy ftortte traanen en evenwei kon hy niet denken dat Dorsemon hem bedroog: een edelman kan zich laten* vervoe> Fa'. ren,  '84 Henriet te en Charlot, ren, en een misdaad begaan; maar zich var? leugens te bedienen is voor hem te laag. Ik moet dan, zeide hy, elders nafpooringen doen! Helaas! waarom moest gy hier aan 't hof komen ? zonder u zou myne dochter myner waardig zyn! zy word my ontvoert gy, wreedaart, gy zyt het die my het harte doorboort. De rampzalige Vader vertrok, ten prooi aan de hevigfte wanhoop. Dorsemon bleef gedompelt in eene droefgeestigheid, tot welke hy nog niet was vervallen geweest. Welk eene verfchrikkelyke tyding voor een minnaar! Waar toch kon de Prinfes met alle haar bekoorlykheden , met al haar verdriet zich verfteken hebben? Kon zy aan D orsemom een doorflaander blyk geven van die hartstocht, welke zoo wel de eene als den anderen vervoert? Deze zekerheid van bemind te worden, fcheen eenigzins den akeligen toeftand te verzachten in welken de Graaf zich bevond. De vlugt van-Mevrouw vanHenneberg was geen geheim meer. Men fprak 'er openlyk van: aan 't hof viel 't gefprek over niets an-  EENE FRANSCHE GeSCHIEDENTS» 85 anders; een ieder vertelde de historie naar zyne eigene vinding. De vermoedens vielen zomtyds op den Graaf; maar op wat wyze de tegenovergeftelde omftandigheden met eikanderen te doen ftrooken ? Dorsemon was niet huiten Anet geweest. Hoe kan men hem befchouwen als den fchaker? De Prins wist 'niet aan welk eene oorzaak een geval toetefchryven dat zoo vernederend was voor zyne liefde en voor zyne eer. Mevrouw van Valentinois wilde dón Graaf al '£ gewigt haarer verontwaardiging doen gevoelen : Valencey was edelmoedig genoeg om den Graaf by de Hertoginne en den Koning te verdedigen; hy beklaagde hem zelfs, en werpt het alles op de hevigheid eener hartstocht, welke zelden palen kent, en tegen wel* ke weinige zielen krachts genoeg bezitten zich te verzettend In zommige oogenölikken befchuldigde Valencey zich zei ven nog meer dan Dorsemon, zich noemende den hatelyken bewerker hares óngeluks. Zelfs durft hy Diana verwytingsn doen- Zy was het voornaamfte werktuig geweest van deze veieeniging, welke onder geen gelukkig voorbeduidzel was aangegaan : de Hertoginne deelde in al de fmert des Vaders, die alle F 3 ba  §6" Henriettë en Charlqt, beklag verdiende ; hy heminde zyn dochter tederlyk, geeme zou hy haar een lot verzekert hebben onafhanglyk van de grilligheden der fortuin , ook had hy op de aanzoeken van Mevrouw" van Valentinois, zich gehaast Aglaé aan banden te leggen, tegeu welke de liefde van het eerfte oogenblik af aan niet opgehouden had zich te verzetten. Valencey, vermoeit van zyne vruchtelooze nafpooringen , keerde tot zynent terug , alwaar hy een brief op de tafel vondt liggen, van welke hy het opfchrift herkende, zoo dat hy met blydfchap uitriep, hy komt van myne dochter, 't is haar fchrift , terftond ontfegelt hy denzelven en leest. „ Staat het my nog vry den naam van Va» „ der te fchryven, een naam die de eerde a, indruk op my hart had en het liefst van 5, my werd uitgefprooken ? Gewisfelyk ben „ ik in uwe oogen de fchuldigde der vrou„ wen: maar indien gy u verwaardigt my 1t aantehooren, vlei ik my dat gy my zult „ ten besten houden het verlangen dat ik heb „ om myn bedryf te rechtveerdigen Gy hebt „ my het leven gegeeven en misfchien ook •> dat  EENE FfvANSCHE GESCHIEDENIS. g*f „ dat zoo teder, zoo gevoelig hart, de bron van al myn leed, en tevens die van alle „ myne onveigeeflyke misfbgen Gy moet „ wel overtuigt geweest zyn dat ik myn Ge„ maal zou bejninnen. Gy hebt, het is waar, „ myne belangens, die van de fortuin , de j, ftaatzucht en ydelheid geraadpleegt: maar, „ myn Vader, hoe hebt gy die der liefde ,, daar van kunnen affcheiden : bezefte gy niet „ dat dezelve noodzakelyk was tot myn ge„ luk? Ik zou met Dorsemon de gelu'k„ kigfte echtgenoote geweest zyn , de deugd„ zaarnfte vrouw, uwe tederheid en de alge,, meene achting waardig, ik zou de grootfte ,, gelukzaligheid gefmaakt hebben; als Prin„ fes van Henneberg, ben ik het voor,, beeld van rampzaligheid en van lydingen ,, geweest; ik had altoos my zei ven te be„ ftryden, te vervolgen, zonder my te heb„ ben kunnen overwinnen. De tegenwoor„ digheid van den Graaf D o r semo n heeft „ my het verfchrikkelyke van myne ftraf doen ondervinden, de fmett van te behooren aan „ een man, dien ik met geen mogelykheid „ kon beminnen, en dien ilc wel verzekert „ was nimmer te zullen beminnen. Ik beken „ aan u, dat ik alle middelen in 't werk geF 4 „ ftelt  g8 Henriette en Charlot, p, fielt heb om my te onderwerpen; het en„ kele denkbeeld van aan u niet te mishagen, „ en van zelfs de voortduuring te verdienen „ van vaderlyke tederheid, zette my aan te„ gen zoo veele hinderpalen te worftelen: 8, ze zyn onverwinlyk geweest; het oogen„ blik waarin ik het flachtofTer moest wor- den van een onverdraaglyken echt, deed », my de ganfche diepte zien des afgronds in „ welken ik ftond neder teftorten. Voor de „ eerfte maal vestigde ik myn oog op myn „ verfchrikkelyk noodlot. Ik zal u niet ,, fpreeken van de pogingen om my aan dat „ wrede lot te onderwerpen: myn hart, „ myn hart ftond 'er tegen op; 't was niet „ mogelyk dat hart te weerflaan. Ik befloot )3 des tot een ftap, dien ik geenzins noch „ voor u noch voor my verlang te verfchoo» „ nen; ik weet dat ik met eene eeuwige ,} fchande bevlekt ben, dat ik een misdaad „ heb begaan; ik ben 'er reeds genoeg om „ geftraft; ik heb my aan uwen boezem ont„ rukt; ik doe uwe traanen vlieten; gy „ dee!t in eene fchande, welke ik alleen ver„ dient heb; eindelyk, myn Vader, ik had uw troost, uwe vreugd behooreh te zyn; ?? ik was beftemt om u in uwe treden naar 't » graf  eene fransche geschiedenis. %Q graf te onderfchragen; ik heb 'er u in ne„ dergeftooten; tot welken graad zyn myne „ rampen niet gefleegen! in weerwil van my „ zelve verzaak ik zedigheid, plicht, natuur, „ word ik eene ongetrouwe vrouw , eene ,, ondankbare dochter, ja, tegen myn wil „ aan, verval ik tot de uiterfte verdwaasdpi beid tot het uiterfte ongeluk. Ach! Va,i der , waarom heeft Graaf Dorsemon „ myn gemaal niet geweest! ik fmeek u hem „ het recht te doen het welk hem toekomt: » hy is geheel, onkundig van myn ontwerp; „ ik heb my wel gewagt hem het zelve me„ detedeelen; hy bemind de eer te zeer: hy „ zou nooit die vlugt toe^eftemt hebben , „ welke my voor altpos van u en van de „ ma*tfchappy afzondert. Poog geenzins „ myn verblyf natefpooren. Betreur'my zoo „ gy my nog verwaardigt met uwe liefde, „ betreur my ak-eene ongelukkige, die reeds „ niet meer is. Helaas! zou het my, na „ een der meesfgeliefde Vaders beledigt te „ hebben, en verfteeken van het ftreelende „ zyner omhelzingen, nog mogelyk zyn een hatelyk aanwezen ftaande te houden? Mis„ fchien zal ik reeds den laatften adem uitge?, blazen hebben, wanneer dezen brief u ter f 5 „hand  9® Henrïetteen Charlot, „ band geftelt word. Niets dan de dood is in ftaat my te verlosfen van een juk van ,, zoo veel verdriets: niets dat my fmertely„ ker valt en voor my ondragelyker is dan het ongeluk en de noodlottigheid van uwe vaderlyke liefde verlooren te hebben. Myn „ Vader, ö myn Vader, weiger my uw me,, dedoogen niet; tot het laatfte oogenblik „ myns levens zal ik u blyven beminnen. Helaas moest ik beminnen ! Staat het dan zoo weinig aan ons deugdzaam of misdadig „ te zyn ; waar van hangt de goede naam, „ het ftandvastige van een deugzaam gedrag, „ de hoogmoed , van zich zeiven niets te verwyten te hebben, af? Rampzalige! „ even als eene andere heb ïk de onfchuld, „ de zedigheid , den prys van een onbefmet „ leven geker.t, en thans ben ik aan eene eeu* ,, wige verachting overgegeeven! welk tafe reel! en in 't midden dier folteringen word „ myn hart meer dan ooit verflonden door eene hartstocht, die niet gedoofd zal worden dan in het ftof des grafs. Vaarwel, 9', Vader, vaarwel! ik zal u dan niet meer ;, wederzien ? Dat myne gedagtenis ten min„ ften vergifnis verwerve, nog eens, beklaag »j my, geloof dat indien ik meesteresfe ge- weest  EENE FfiANSCHE GeSCHIEDEMS. pj „ weest ware van eene zoo rampzalige neij> ging» §een dochter ooit gehoorzamer of onderwerpelyk zou geweest zyn ; geene die immer haar Vader zoo tederlyk zou bemind hebben : myn droefheid en wanhoop zyn „ ten hoogden top; fmeek den Hemel dat de „ dood zich haaste myne oogen te fluiten... „ Elk oogenblik dat ik leeve, is een nieuwe „ ftraf voor my! Ach Vader! zoo gy my„ ne traanen zaagt , hoe geerne zoudt gy „ myne flaauwe ziel zoeken optebeuren! „ maar, waar heen vervoeren myne wenfchen s, my ? 'Er is geen troost voor my meer te „ hopen, ik fterf met die zekerheid dat ik „ zelfs uw medelyden niet zal wegdragen." Valencey kon zich niet weerhouden dit gefchrift te lezen en te herlezen en het met zyne traanen te befproeijen; de natuur alleen fprak in dat oogenblik; zy zegepraalde en de Vader zag enkel zyne dochter. Hy zoekt te weten van waar hem dezen brief was toegezonden, zyne nafpooringen zyn vruchteloos. Hy begeeft zich naar de Hertoginne van Valentinois, aan wie hy het gefchrift v©orleest. Men doet nieuwe naarvor- fchin-  gi Heneiette en Charlot, fingerij zonder het minfte licht wegens het lot der Prinfesfe te hekomen. Geen woorden zyn in ftaat een denkbeeld te geven van den toeftand des tederften , des rampzaligften minnaars; Dorsemon verfcheen niet meer aan ?t hof. Hy bragt zyne dagen door by zyn Vader of geheel afgefcheiden van de wereld; eene doodelyke kwyning fcheen hem naar 't graf te fleeperi; berooft van Mevrouw van Henneberg, onzeker of zy leefde, of dat de dood een einde had gemaakt van haren treurigen levensloop, hield hy zich enkel met een eenig onderwerp bezig; hy gevoelde maar al te veel geen weder, ftand te zullen kunnen bieden aan 't verdriet dat hem verteerde : om die reden wilde hy f alvorens den geest ie geven» eenige middelen aau zyne ouderen verzekeren; dit was, om zoo te fpreeken, het eenige dat hem weerhield te fterven, fchoon de dood op zyne lippen was; zyn Vader werd zeer ziek: de Graaf verliet hem niet meer. Een onbekende verlangt hem te zien. De vreemdeling word in deszelfs vertrek toegelaten; de huisbedienden vertrekken. Myn Heer, zeide hem het mensch  EENE FflANSGHE GfiSCHI EDENrs. 93 mensch , ben gelast u een geheim van aanbelang toetevertrouwen: ik kom van wegens Mejuffrouw Rosalia.... Ty komen; myne meestres is zeer ziek; moge» lyk dat niets dan uwe tegenwoordigheid, „ haar redde van eenen gewisfen dood,* zy „ weet niet dat ik aan u fehryf; hy, die u „ dit briefje zal ter hand Hellen, zal u den „ weg wyzen , gy moogt uzelven op zyne be„ fcheidenheid verlaten. Rosalia." A Hemel! het leven van haar, die ik boven alles bemin, in gevaar! ik loop.... ik vlieg.... Men kwam den Graaf aankondigen , dat zyn Vader met hem verlangde te fpreeken; hy draagt zorg dat de afgezondenevan Rosalia niet kan nagegaan worden, en hy beloofd hem oogenblikkelyk te zullen volgen. Dor*  94 Henriette en Charlot, Dobsemon komt by zyn Vader! welk fchouwtoneel doet zich aan zyne oogen op! Hy ziet zynen Vader, met de doodverf op het gelaat, onderfteund door een huisbediende. Maak u niet bevreest, myn Zoon , zeids hem de grysaart, misfchien is het flechts een crifis, welke geen gevolg zal hebben: maar ik voel dat ik zwak ben; het verdriet, meer nog dan myne ouderdom, brengt my aan 't einde van 't leven: Ik verlangde zeer naar uwe tegenwoordigheid. Helaas! het is een weldaad van de natuur, wanneer onze kinderen ons de oogen mogen fluiten ; het oogenblik onzer ontbinding verliest als dan veel van zyne verfchrikkelykheid. De Graaf omhelsde zyn Vader, en poogde de fciïrikbarende beeldtenis van zich te verwyderen; hy ontveinsde de beroering zyner ziel, en neemt een oogenblik waar om naar den vreemdeling te ylen die op hem wagtte : — ó Hemel! tot welk uit- terile worde ik gebragt? myns Vaders ongefteldheid is erger dan naar gewoonte ... Gy zegt my dat de Prinfes op 't fterven ligt? myn vriend, myn vriend, waartoe moet ik befluiten! zal ik een rampzaligen grysaart verlaten, zal ik my weg begeeven van hem dien ik bet leven fchuldig ben ? maar. * Me-  eene Fransche Geschiedenis. 95 Mevrouw van Henneberg... Jk be. zwvk ^ moet een weg van meer dan honderd mylen afleggen om tot haar te komen ; helaas! was 'er geen grooter gevaar hy den verërgerden toeftand myns Vaders! * Des Graaven verlegentheid is niet uit te drukken: hy ging heen en weder naar zyn Vader en naar den bode van Rosalia; dan eens vatte hy hoop en maakte het ontwerp om zich voor eenige dagen te verivyderen; doch de toeftand zyns Vaders verergerende, moest hy van de reis afzien : hy had daar en boven te vreezen dat het verblyf eens onbekenden by Dorsemon ontdekt wierde. Men bleef nog allerlei nafpooringen doen omtrent de Trinfes. Valencey liet zich door alle de vruchtelooze pogingen niet affchrikken; hy kón zich aan de afwezenheid zyner dochter niet gewennen. De Graaf bleef ten prooi van de hevigfte aanvechtingen. Zyn vader en zyne minnares hielden zyne ziel verdeelt; hy moet de liefde a3n de natuur opofferen ; 't is beflist dat de ziekte zyns Vaders doo.ielyk is Dorsemon befloot daar op den vreemdeling terug te zenden: — Gy ziet rnynen toeftand, myn verfchriklyken toeftand : ga,... keer:  o$ Henriette en Charlot, keer naar Rosalia weder.... meld haar...'4 fchilder haar levendig af alle de folteringen die my verfcheuren. Dat de hemel de dagen der Prinfesfe behoede! Indien myn Vader, door een wonderwerk, op welk ik niet hopen durf, van zyne ziekte herftellen mogt, 2al ik u?achter na vliegen.... Zou ik de flraf kunnen [ verduuren van niet te fterven aan de voeten Jvan Mevrouw van Henneberg, wanneer haar lot my bekend is, wanneer zy voor my een flachtoffer is geworden è God.... vertrek, vertrek, laat my fpoedig van haar hooren. Indien ze my ontrukt ware! ó myn vader, ó natuur! ik fterf duizend dooden. Eindelyk heeft de onbekende affcheid genomen van den Graaf, die zoo meenigmalen hem had opgehouden en te rug gebragt, zich altoos vleijende van hem te zullen kunnen verzeilen en te voldoen aan 't geene de liefde van hem vorderde. Dorsemon was aan een razenden gelyk, die van ftuiptrekkingen is aangevalten, hy poogde zyne beroeringen voor 't vaderlyk oog te. verbergen. Dan eens was hy gereed om naar 't verblyf te fnellen van Mevrouw van Henneberg; een oogen-  eene Fransche Geschiedenis. 07 genblik daar na zag hy 'er van af: — zou ik myn Vader verlaten op 't oogenblik misfchien dat hy den geest Haat te geeven! zou ik aan zynen laatfte oogen blikken den troost berooven van zyn Zoon te aanfchouwen ?.... zou ik A g l a e s liefde niet verdienen ?... maar is een ontaarte Zoon niet een monfter voor ieders oogen? en misfchien dat, op dit zelfde oogenblik, Mevrouw van Henneberg aan de poorten des doods my befchuldigt, en meent dat ik haar niet meer beminne! Dorsemon» die aan den bode een brief had medegegeven voor R os alia, had haar in denzelven een veiligen weg aan de hand gegeeven om hem wegens den toeftand der Prinfesfe te onderrigten. Indien zy overleed , moest men hem niet fchryven. 't Is onnoodig hier by te voegen dat de Graaf tot de geringde byzonderheid was medegedeeld wegens het afgezonderd verblyf van Mevrouw van Henneberg. Hy telde de dagen, de uuren en de minuten , ieder oogenblik was voor dien rampzaligen een eeuw van lyden. Een ganfche week verliep, 'er dat hy geen de minfte tyding ontving. Inmiddels fcheen het tinde zyns Vaders te naderen. Dorsemon G be-  o8 Henriette en Charlot, befteedde alle zyne zorgen aan den ouden man. Myn Zoon, zeide de grysaart bern, ik heb de weldadige Voorzienigheid grootelyks te danken; zy laat my toe te mogen fterven in de armen van myn waarde kind. Ja, myn vriend, ik voel dat gy welhaast zult ontheeven.zyn van een verveelenden last (de Graaf wierp zich op de handen zynes Vaders, die hy met zyne traanen bevogtigde,) verberg uwe traanen voor my. Helaas, myn Zoon! uw lot is vry beklaaglyker dan het myne; myne kwalen gaan een einde nemen, ik verwagt alles van de goddelyke barmhar- , tigheid: maar gy, myn kind, gy vergramt dagelyks dien God, die u tot hem niet heeft kunnen roepen ! gy fterft, verteert door eene hartstocht, die zelfs ftrydig is met de wetten der wereld; uwe misdadige liefde , welke gy 't ongeluk hebt aantekweeken, heeft eene vrouw gedwongen zich de armen hares echtgenoots te ontrukken. Befchoutv, bid ik u, de yslykheid uwer misdaad, gy hebt geene knagingen! wat ze^ ik, gy volhardt in uwe baldadige drift. Gy koesterd eene buitenfporige vlam, welke u ftrafbaar maakt voor God en voor de menfchen! ó myn waarde Zoon, zie daar voor een  eene Fkansche Geschiedenis. een vaderlyk hart de treilende flag des doods l gy weent, Dorsemon? gy beurt my niet weder op ? gy fpreekt my niet van uw be. rouw ? gy geeft my geen hoop op het zelve! Gy wordt meer dan ooit door uwe verdwaalde drift beheerschtl Meent gy alle uwe beroeringen voor my te hebben kunnen verbergen , of de verwoesting welke deze zoo wraakbare en rampzalige hartstocht in u veroorzaakt? Dorsemon, myne laatfte zugt eischt van u eene enkele gunst; geef my uw woord dat gy uw best doen zult u te geneezen van deze onwettige liefde. Neen , Vader, ik wil u niet bedriegen, ik kan u niet belooven af te zullen zien van Mevrouw van Henneberg, of pogingen aanwenden om een vlam te dooven, welke de wellust myns levens uitmaakt. Indien ik u zulks toezeide, zou ik door eene verfoeilyke leugen den Hemel en u verraden. Helaas! myn Vader, indien gy wist zy is my waardiger dan ooit. Ik ontveins geenzins voor my dat ik de wetten , de maatfchappy hoone , dat lk my aan eene misdaad fchuldig make, welke de hemel zelf verfoeit; neen ik poog zulks geen» zins voor my te verbergen ; ik zoek my in myne eigene oogen niet te rechtveerdigen,... G 2 maar.,..  ló'o HeNRiette en Charlot, maar.,.. die rampzalige liefde , om welke ik reeds te veel geftraft worde , maakt myn leven, myn beftaan uit: 't is my niet mogelyk dezelve uit mynen boezem te verwerpen; zelfs kan ik 'er geen berouw over hebben. Wat zeg ik ellendige, alles in my is geneigt om dezelve , zoo 't zyn kan, nog fterker aanteblazen: oordeel, oordeel , wat ik lyde!.... gy zult nimmer weten hoe hevig ik u bemin. De grysaart omhelsde al weenende zynen Zoon, drukte hem aan zyn boezem , bad den hemel vuuriglyk hem aan deze noodlottige dwaling te ontrukken : eindeiyk voelde deze tedere Vader, na nieuwe vertogen gedaan, na nogmaal traanen geftort te hebben, zich eensklaps verzwakt; hy fterft, zyne handen ten hemel heffende, wiens ont* ferming hy voor Dorsemon affmeekt, die welhaast op het doode lighaam des grysaarts, geheel buiten kennis, nedervalt. Men deed den Graaf van zyns bezwyming bekomen : Hy wydde zyne eerfte ©ogenblikken aan de droefheid, weike het verlies van eenen met regt beminden Vader veroorzaakt. De beeldten is van de Prinfes vervoegde zdch al fchieiyk by het voorwerp zyner fmert. Myn  EENE FRANSCHE GeSCHIEDENISi 101 "Myn Vader, riep Dorsemon, de beste der Vaders is my dan ontrukt? Het is gedaan, ik ben hem kwyt, en de aanbiddelykfte minnares zou ook in 't graf zyn ? Haar lot is my onbekent. Ongetwyvelt heeft de wraakoeffenende hemel my alle deze flagen willen toebrengen. Mevrouw van Henneberg Is my ontvoert. Zy is overleden , twyvelende aan myne tederheid, dit houde ik voor gewis! zy is niet meer, myn hart kan niet genoeg verfjheurt, van geene doodelyke fchigten genoeg doorboort worden In welk een afgrond ben ik ter nedergeftort. De Graaf nam echter 't beflüit zyne wooning te verlaten , en naar 't verblyf van Mevrouw van Henneberg heen te fnelicn; hy wilde zyn ongeluk in ai deszelfs uitgeftrektheii fmaken: hy wilde ten minften Rosalia zien, deze zal hem over de Prinfes onderhouden, 'er zyn geene kleinigheden voor iemand die regt bemind ; hy wilde haar fark met zyne traanen befproeijen; hy wilde fterven op het graf, welk het treurig overfchot bevat van 't geene hy boven alles beminde. Dorsemon begeeft zich dan op reis, zonder iemand, wie 't G 3 ook  101 HENRIETTE EN CHARL6T, ook zy, van zyn ontwerp te verwittigen, op eenige mylen van de grenzen ontmoet hy den bode van Rosalia, tot hem wederkeerende met een briefje van dezen inhoud: „ Spoed u, myn Heer, fpoed u, indien gy den „ Iaatften levensadem wilt ontvangen van Mevrouw; misfehien zal zy geweest zyn, wanneer u dit briefje overhandigt wordt." De rampzalige minnaar verdubbelt zynen fpoed; hy verneemt van den bode van Rosalia, dat men hem tot op dat tydftip niet gefchreeven had , om dat de Prinfes zich, geduurende eenige dagen, beter had bevonden. Dorsemon zou gaarne, zoo vlug als een gedagte , de tusfchenwydte hebben willen afleggen, welke hem van Mevrouw van Henneberg affcheidde. De Dichters hebben groot ge'yk gehad de liefde vleugels toetevoegen; geene zinfpeeling was ooit juister en beter uitgedagt. De Graaf hield niet op allerlei vragen te doen aan de bode van Rosalia. Op eenen geringen afftand van de wykplaats, waarheen de Prinfes zich begeeven had, ontmoette hy dat meisje, dat meisje , dat traanen Hortte : verfchrikking neemt zyne zinnen in, hy ftamert eenige !os~ fe woorden: ó hemel! ó hemel! alles wat ik be-  EENE FSANSCHE GESCHIEDEN^ 103 bemin.... in welk een ftaat . Helaas! myn Heer.... gy hoort myne verzuchtingen... gy ziet myn wanhoop.... . Zou zy niet meer levenI — zy is zoo even geftorven... keer terug.... ga: — Rosalia... Rosalia.... ik wil met haar fterven. dit is de eenige troost die my overblyft, en eensklaps viiegt hy naar het huis , het welk hy intreed < en daar hy als levenloos nedervait aan de zyde van Vbed, alwaar van zyne minnares enkel de verfchrikke'yke beeld ten is des doods overblyft» Van zyne bezwyming bekomen, vat hy de hand van Mevrouw van Hekneüerg, welke hy naauw'yks aan zyne lippen kan brengen, en met zyne traanen befproeijen ! Hy wil Ipreeken, maar de droefheid belet hem een enkel woord te uitten. Men rukt hem van die plaats af; hy i? als een dood mensch. en geeft geen teken van eenig gevoel dan op het hooien van deeze woorden , herftd u, open uwe oogen, Mevrouw leeft nog, zy is nieï dood. Niet dood ! roept Dorsemon! eensklaps fpringt hy op , hy wil de kamer inloopen van de zieke. Men houdt hem tegen. Een oogenblik, myn Heer, zegt Rosalia, die zich gehaast had hem deze goede tyding te brengen. Sta rr.y toe dat ik G 4 Me  104 Henriette en Charlot; Mevrouw voorbereide tot een bezoek, het welk zy niet verwagtte; toef flegts een geringe poos, ik zal zorg dragen u te laten roepen, zoo haast gy, zonder gevaar voor myne meesteresfe , voor haar kundt verfchynen. Dorsemon flemt in alles, mits men hem niet te lang doe wagten. Rosalia keert alleen tot Mevrouw van Henneberg weder: — Waar ben ik, Rosalia? Ach! ik leef nog , myne rampen hebben dan nog geen einde!.... ik fprak u van den Graaf, indien gy hem immer mogt ontmoeten, zeg hem, dat het my niet mogelyk geweest is met zo veel leeds te kampen, dat ik voor hem geftorven ben ... ongetwyvelt worde ik van den hemel geftraft .... ik heb die ftraf verdient,... Helaas! misfchien heeft Dorsemon my vergeeten ? Ik ben we! verzekert, Mevrouw, dat gy hem altoos voor den geest zweeft; tot hier toe hebt gy hem van uw lot niets willen laten weten. Indien hem ons verblyf bekent ware, hy zou herwaards vliegen om zich aan uwe voeten te werpen.... — 't Is waar, Rosalia, dat zoo ik hem zien mogt, ik met minder fmertr zou ftervelt.... — Gy zult niet fterven.... Gy zult niet fterven..... neen, ik zal aan uwe  eens Fransche Geschiedenis. 105 uwe voeten het leven verliezen. — Dorsemon! — Hy zelf, hy dieniet ophoud u te aanbidden, u liever te hebben dan ooit; maar in welken toeftand befchouwen u myne oogen ? De Graaf had het oogenblik, om van Rosalia binnen geleid te worden, niet kunnen afwagten; hy was in de kamer gekomen op het tydftip zelf dat Mevrouw van Henneberg fcheen te verlangen hem te mogen zien. Welk fchilder kan dergelyke tafereeïen naar 't leven afbeelden! De Prinfes en Dorsemon fpraken onderling in vertrouwen. Mevrouw van Henneberg had zich met Rosalia op de vlugt begeven, beiden waren in een vreemd gewaad aan deze plaats gekomen, alwaar zy leefden , zonder van iemand gekent te zyn: het denkbeeld nogthans van haare familje verlaaten en zich aan deztlve onttrokken te hebben, door zich van het hof te verwyderen, de fchande waarmede zy haar naam bevlekt had, baarde haar zoo veel verdriet, dat zy onder het zelve bezweek. Al weenende, vroeg zy , of haar Vader dien flag had kunnen weêrftaan? Gy zyt het, Dorsemon, voegde zy 'er by, gy zyt het, dia my tot dezen fta*p gedwongen hebt, ten minften was het de rampzalige neiG 5 ging  106 Henriette en Charlot, ging welke gy my inboezemde! En wie toch voerde u naar deze plaats ? waarom zien wy eikanderen weder? om nog fchuldiger, om nog rampzaliger te worden! wat toch hebben wy te hopen ? ik ben het, Mevrouw, zei Rosalia met een zeker vertrouwen, die myn Heer den Graaf kennis heb gegeeven van uwen toeftand, gy weet hoe waardig gy my zyt; ik zag u al kwynende fterven : ik begreep dat zyne tegenwoordigheid u zou doen herieeven; mogt ik my niet bedrogen hebben! Ja, myne waarde, ja, myne aanbiddeJyke Aglaé, zei Dorsemon, de onzekerheid, waar in ik wegens uw lot was, be« droefde my doodelyk; en op 't oogenblik dat ik vernam, dat uw leven in gevaar was, zou ik herwasrds gehield hebben , ware ik niet weerhouden geworden door een ftervenden Vader; uw minnaar kon, ongetwyvelt geene andere gevoelens koesteren , hy zou uwe liefde, uwe tederheid niet waardig zyn, indien hy de ftem der natuur verzaakt had; ik heb dien Vader veriooren, aan wien ik zoo fterk gehegt was, en de liefde heeft op haar beurt myn ganfche ziel vervult. Goddeiyke Aglaé, ik ben gekomen om u niet meer te verlaten, laten wy het hof, Frankryk de ganfche werefd ver-  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. iqj vergeeten: keen wy enkel voor ons beiden leven. Ik zal u myne zuster noemen , gy zult my uw broeder heeten; ik zal u al de genegenheid eens broeders toonen: ten minften zal ik altoos aan uwe zyde zyn; myne oogen zullen de uwe befchouwen; myn mond zal zich enkel openen om u te herhalen de betuigingen van eene eeuwige liefde,' de bekoorlyke Aglaé zal myn alles zyn. De Prinfes zag niet anders dan haar minnaar; van den dooden als opgewekt, verkre» gen hare bekoorlykheden een nieuwen luister; alle haare ongerustheden zyn verdweenen. In 't midden nogthans van deze zoo verleidende zwymeüng, begon men de oogen te openen voor de gevaaren die 'er konden volgen; de vlugt van den Graaf moest aanleiding geeven tot nieuwe nafporingen. Men overleide met Rosalia om drie pelgrimskleederen te laten maken, en in dat gewaad zich te begeeven onder de meenigte die naar de hoofdftad der Christenwereld ter bedevaart gaat. Dit ontwerp word rasch ter uitvoer gebragt. Men zegt dat twee gelieven, te vrede met het zuivere genot eener misfchien onvoorbeeldige liefde te fmaken, nooit tot het wanordenly- ke  io8 Henriette en Charlot, ke vervielen, dat gemeenlyk uit verbysterde hartstochten voortvloeit Hoe 't ook zy, zy waaren misdadig, dewyl de fchyn hen veroordeelde ? zy begeeven zich naar Rome, trekken door gansch Italië , befpeuren eene verminderirjg in de middelen van hun beftaan; Dors e m o n had het grootfte gedeelte van 't gene hy bezat aan zyns moeder doen toekomen , en de Prinfes had weinig van aanbelang kunnen medenemen , en dat weinige nam daaglyks af , eindelyk kunnen zy zich niet verzorgen tegen naderende behoefte. Mevrouw van Henneberg haaldeRosal i a over om met een gefchenk van weinig waarde ncar derzelver ouders terug te keeren. Wie zou gedagt hebben , myn waarde Rosalia, zeide zy haar, dat de Prinfes van Henneberg, de doehter des Graven van Valencey behoefte en armoede zou kennen, ik morre 'er geenzins over. Ik zal voor Dorsemon lyden : tot hiertoe heb ik voor hem myne vrees verborgen gehou•den, welke ik wegens onzen erbarmelyken toeftand nebbe Wagt u wel hem 'er iets van te laten blyken. Ik ben gedwongen om by u aantedringen dat gy ons verlaat; indien in 't vervolg de hemel my een gunftiger lot fchen-  ito Henriette en Charlot, indien ik op die voorwaarden van u kon ver* wyderen het lot, het fchrikkelyk lot 'dat op ons wagt. Dorsemon ylde van droefheid, geftadig riep hy uit: ik ben de oorzaak van haar bederf, van haaren ondergang; zy, die ik boven alles bemin, heeft aan my al haar onheil te danken. De naare droefgeestigheid tot welke hy verviel, deed haar vreezen dat hy zyn eigen leven zou aantasten. Hoe is 't, Graaf, vroeg zy hem, bemind gy my?.... —. of ik u beminne, ó God! en gy zyt het die my deze vraag doet? — wei nu dan, Dorsemon, luister naar my, hoor wat ik u zeggen zal. Gy bezeft dat wy de eene builen den anderen niet leven kunnen , dat ai ons genoegen in ons beiden moet beftaan , dat wy van ailes afftand gedaan hebben om in ons zeiven ons geluk, onze achting, ons beftaan te zoeken, onzen rykdom, onze grootheid is de liefde. Frankryk en de ganfche aardbodem zyn voor ons verdweenen ik heb myn vader, myne familje, myn echtgenoot voor u opgeöffert, de geè'erbiedigfte overeenkomHen, myn plicht, myn goeden naam, alles heb ik om u ten beste gegeeven; zoo my zulks  EEKï FRASTfiCHE GESCHIEDENIS. Hf zulks berouwen konde, zou myn hart my altoos tot die rampzalige tederheid, welke ik met my naar 't graf zal voeren, terug brengen. Wie weet te beminnen is tot de grootfte opofferingen bekwaam; Graaf, ik zal uw voorbeeld zyn; laten wy van geen Prinfes van Henneberg meer fpreeken: Aglaé, de eenvoudige Aglaé, ontbloot van alle de voordeden des rangs en van die der fortuin, niets meer overig hebbende dan haar hart, het tederfte en gevoeligfte hart, is de ongelukkigfte vrouw, maar tevens ook die, welke aan u op 't fterkfte verknogt is; nog eens, laat de liefde voor ons alles zyn. Wat aanbelangt de wrede beproevingen, welke den tegenfpoed vergezellen, ik heb reeds middelen uitgedagt om 'er ons tegen te behoeden ; ik gevod het duidelyk, een hartstocht als de onze, boezemt ons een kracht in verre boven de natuur, in myne kindsheid, Dor. s e m o n , ben ik door een ProvinfJe getrokken alwaar wy onbekent zouden kunnen leven. Ik durf u een voorflag doen, welker u misfehien zal doen fidderen: maar verre dat ze my affchrikken zoude, omhels ik dien met vreugde: wy zullen eikanderen onderfreunen 'm de harde rampen welke het lot pm toezend;  ii2 Henriette ën Charlot, wy zullen zeggen , en zoo dikwyls als wy willen, herbaaien, dat wy eikanderen beminnen , deze rondborftige verklaring zal ons opbeuren in onzen arbeid, zal ons verligten in onze vermoeijenisfen en troosten in ons lyden. Geloof me , Graaf, waare minnaars zyn nimmer ongelukkig, wanneer ze hunne moeite en zorgen zamen deelen. Wy zullen derhalven Italië verlaaten, alwaar wy ons bloot zouden ftellen herkend te worden , en naar Provetice trekken ; wy zullen den een of anderen hoevenaar opzoeken die daghuurders benoodigt heeft; wy zullen onze kleederen verwisfelen tegen die welke aan dezen ftand voegen; ik zal my den dienst van veehoedfter laten welgevallen, gy aan u dien van akkerman... wat zegt gy , viel Dorsemon haar in met verrukking? De Prinfes.... zult gy u dan altoos herinneren V hernam Mevrouw van Henneberg, iets dat ik alreeds vergeten heb, en daar ik zelfs eenig' vermaak in ftel het vergeten te hebben : het bewyst u myne liefde waarde Graaf, 't is noodeloos te aarfelen- ik heb het verfchrikke'yk uitterften, 't welk wy genadert zyn, voor u verborgen gehouden. Indien ik iets op u 'vermoge, zoo laat u blindelings geleiden door eene vrouw... die  114 Henriette en Charlot, aan van Henriette en Doesekos dien van Charlot; zy geven voor zuster en broeder te zyn. Na 't doortrekken van verfcheidene ftreeken; bieden zy hun dienst aan een welgeftelden boer , Thénot gehee. ten; deze goeden grysaart had een vrouw, drie kinderen en zoo veele zoonsvrouwen ; hy deed de fchoone dagen der herder eeuwe herteeven, een eeuw waar in de boerenftand de eerfte, en buiten tegenfpraak de gelukkig, fte ftand uitmaakt; Henriette ftelde hy aan tot opzichter der kudde, Charlot tot boerenknegt; deze ftandverwisfeling trof Charlot te fterker , alzotf zyne zuster (want hy noemde de Prinfes niet anders) de zorgen en moeiiykheden daar van deelde;.hy beklaagde haar bitterlyk: Henriette antwoordde hem met een vrolyke boert; Ch ar. 10t, zeide zy, ik heb my daar eens bekeeken in die klaare beek, welke gy ginter langs die bebloemde beemden ziet heen ftroomen; ik moet bekennen dat ik 'er nooit zoo wel heb uitgezien; dit ftroo hoedje ftaat my wonderlyk bevallig en deze herderinne ftaf prykt niet kwalyk in myne handen ; myn vriend, eiken ftand heeft zyne aangenaamheden: die van de Prinfes haalden misfchien niet by deze ver-  Hó" Henriette en Ch ar lo t> zy op de geringfte tekenen en haastte zich haar te volgen- Deze eenvoudige herderin was de koninginne en godheid van de ftreekj alle de jonge lieden van de omgelegen gehugten, verbaast over de gevoelens welke zy inboezemde , brandden voor Henriette, van eene liefde waar van de vervoering en drift weerhouden werden, door den eerbied en een zekeren godsdienftige vrees,* zy vergenoegden zich met het vermaak van haar te aanfchouwen en in ftilte aantebidden. Zom« tyds Hortten zy mandjes met bloemen uit voor haare voeten, als voor de voeten van een hemelsch fchepzel. Haare fchapen hadden het naderen of de listen der wolven niet te vreezen; men betwistte eikanderen de wagt voor haar te houden ; alles , tot de natuur zelve, fcheen zich in die Jandftrèek te bevlytigen haar hulde te doen en haare goedkeuring te verdienen. Dc jonge dochters dagten even gunftig omtrent Charlot; op de feestdagen werden hem de fchoonfte ruikers aangebragt ; zy durfden hem niet toefpreeken, maar zy bloosden in zyn byzyn, alleen ig zeiden zy onder eikanderen: een zuster is wel gelukkig een der»  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 117 dergelyken broeder te hebben! Charlot beantwoordde haare oplettenheden met eene heufche bejegening, maar, buiten Hen* riet te, beminde noch aanbad hy iemand anders. Henriette moest bekennen dat indien het geluk zich op aarde ergens liet vinden, het gewisfelyk fan den oord was, welken zy tot hunne wykplaats verkooren hadden. Ja, zeiden zy tot haren minnaar, my dunkt dat deze ftreek my eene nieuwe ziel heeft gegeeven: myne driften zyn zoo hevig niet, myne verlangens zyn gematigier; men zou zeggen dat men , onder den fchoonen hemel van JProvence, by een zachten lucht en den geur der bloemen eene geneuchelyke wellust in. ademt, welke al het verrukkelyke der vertedering koestert. Alhier verliest de liefde haare dwinglandy, aan deze zoomen is zy wezenlyk een aanminnig wicht, wiens ketens rozenkransfen zyn en die enkel met vergulde fchigten kwetst. Waarom heeft her. lot onze wieg niet in dit land geplaatst? Ach! Graaf, Henriette zou dan voorzeker de gade geweest zyn van Charlot! welk eene kalmH 3 te,  126 Henriette en Charlot; op 't punt van bezwymen. Chaslot fchiet toe om haar te onderfteunen; hy herkent Valencey: — Hoe, de Graaf hier! — Ja hier is Valencey.... hier ziet gy den Vader dien gy durfde te ontëeren.... Vermetele ontweldigen Gy Iyd de ftraf die gy verdiend hebt, gy zult boeten voor de misftap van myne dochter; het recht en de wetten zullen my van u wreken Ach! Vader, Vader, riep Mevrouw van Henneberg, die zich weder aan de vaderlyke voeten nederwierp, ik heb u reeds gezegt dat ik de fchuldige ben; ach! keer toch alle uwe gevoeligheid tegen my, leg hem toch myne dwalingen, myne misftappsn, myn rampzalig lot niet te last: ik ben de eenige misdadige; zoek geen ander flachtoffer, (zy tast naar den degen van haar Vader, maakt 'er zich meester van en zet dien aan haar hart) indien gy my niet wilt gelooven, indien gy blyft volharden hem te befchuidigén, daar ik het ben die ftrafwaardig is , maak ik een einde aan myn leven, en voldoe aan uwe wraak , (Valencey haast zjch haar den degen te ontweldigen.) Gy kundt myn dood niet beletten., indien gy naar myn zeggen niet wilt luisteren, indien gy blyft voorgaan hem voor fchuldig 1 te  ems Fran&che Geschiedenis. 127 je houden Deklaag ons, beklaag ons! Helaas! noch de een, noch de andere heeft uwen haat verdient. Neen , zeide Dorsemon: de Vader van Aolaé heeft het recht my te bezwaren; hy verwagte niet dat ik my eenigzins zoeken te rechtveerdigen; ik zou my met de grootfte lafheid befmetten, indien ik de edelmoedige handelwys der Prinfesfe niet eerbiedigde , zy is al uwe liefde waardig. Een noodlottigheid , een onvoorzien ongeluk heeft my onder haare oogen ge» bragt , welkers vermogen ik maar al te leven-' dig ondervonden heb; ik heb vervolgens noch naar rede , noch naar plicht meer kunnen luisteren, myn ganfche ziel heeft zich overgegeeven aan deze hartstocht, aan die vlam die my verflind, wiens gloed niet dan met myn leven te blusfchen is. Zie hier myn hart, Graaf, ik wierp my zei ven aan uwe voeten, ik eisch den dood van u als een gunst: maar fpaar, bid ik u, fpasr de goddeiyke Aglaé: geef haar uwe tederheid, alle de gevoelens der vaderlyke liefde weder; ik zal my niet tegen :u verweeren ; floot dien degen my door 't harte; gewisfelyk valt. het ligter te fterven dan op te houden uwe hekoorlyke dochter ts beminnen. Myn Vader, -voegde Henriette  128 Henriette en Charlot, te 'er by, wy zyn beiden aan uwe voeten^ offer ons beiden op; indien een wreed lot ons van eikanderen heeft gefcheiden, zal de dood ten uiinften ons vereenigen. Valencey was tot in zyn ziel aangedaan van ait tocneel; hy had echter een grooten ftryd met zich zeiven, hy weerhield zyne traanen; eindelyk riep hy uit: ik kan u het mededoogen niet weigeren dat ongelukkigen in ons verwekken; buiten tegenfpraak beklaag ik de overmaat van uwe rampen: myn dochter , ik heb te lang gehoor gegeven aan de ydele eerzucht door welke de meeste menfchen zich laten vervoeren en leiden; ik heb my verbeeld dat het geluk zich liet paaren met alles wat den hoogmoed kan ftreelen, ik heb my vergist; ik heb u bedroogen; gy zyt het fkchtoffer geweest van myn dwaling ; maar A g l a Ê indien ik gedoold hebbe , wat naam zal ik geeven aan alle de flappen die gy gedaan hebt, flappen zoo ontëerend voor uwe fexe, voor uwe geboorte en voor uwe familje !.... uw rang te verlaten, uw echtgenoot, uw vader te ontvlugten, uw vader, wiens hooge jaaren, wiens einde gy verhaast hebt. Befchouw deze hairen, myne dochter, weet, dat  EBNE FflANSCHE GESCHIEDENIS. 133 oogen gefchiede. Aglaé vliegt naar Dor. semon, die geheel nedergeflagen was als iemand van den bhxem getroffen. 6 Gy, dien ik voorzeker meer bemin dan myn eigen zelf. Ik zwicht uit noodzaaklykheid, om myn Vader en om de eer, ik verlaat u om altoos fterker aan u verknogt te b!y ven; neen, dat men zich niet vleije; de afwezenheid en de tyd zullen het vuur myner lief ie nog heviger doen gloeij'en ; nimmer, dit zweer ik u, zal myne tederheid voor u verminderen ' ik twyvel geenzins aan de uwe, maar ik vorder 'er een duidelyk, een fchitterend bewys van, het welk gy my niet kund weigeren te geven: draag zorg voor uw leven, bedenk dat uwe dagen aan my behooren; in welken afgezonderden hoek , in welk hol men my ook opfluite, verlaat u op myne liefde, gy zult tyding van my hebben ; gy zult vernemen... tot myne laatftejevensfnikken zullen alle myne gedag ten, zal myn gantche ziel de uwe zyn i ongetwyvelt ben ik fchuldig , ik weet het, ik weet het, maar de deugd zal van de ramp. zalige Aglaé niet verkrygen dat zy ophoude u te beminnen. Dorsemon, het hart is alles en myn hart zal altoos vol zyn van ö;.. Vaarwel, heb meer ftandvastigheid dan eene I 3 on.  eene Fransche Geschiedenis. 135 moedige wyze; de halfdoode Henriette, •die noch kracht, noch ftem meer heeft, van haaren Vader onderfteund, word naar 't ry# tuig gedragen, waarmede Valencey was gekomen. Zy wilde haare droefheid bedwingen , en riep, zonder acht te geven op de betaamlykheid , die haar beval te zwygen: Vaarwel dan, waarde Dorsemon! haare oogen waren niet van 't boersch verblyf aftetrekken, tot dat het geheel voor haar verdweenen was, alstoen loosde zy eene doodfche zucht, als of haar ziel haar begaf, en zy viel, buiten kennis, op den boezem van haaren Vader neder. De Graaf een levendig bezef hebbende van den ftaat in welken hy zyn dochter zag, omhelsde haar met de uitterfte tederheid; hy zogt haar te troosten, en het juk draag- lyk te maken dat op haar wagtte. Aglaé,- myn dochter, uw Vader fmeekt en bid u: herftel u; zyt gy bevreest my te aanfchouwen? zoudt ge my voor uwen beul aanzien ? 't geen ik u reeds zeide is waar ; elk mensch heeft zyne plichten te vervullen, en de myne 't is misfchien In weerwil van my zeiven Spaar deze I 4 ber  136* Henriette en Charlot, bekentenis aan een Vader. De eer legt ons beiden, wetten', zeer wreede wetten op..... aan welken wy ons noodwendig moeten on, derwerpen ; ik word gedwongen u van myn boezem aftefcheuren om u in de fchaduw van een akelig verblyf te plaatzen dat aan den godsdienst is toegewyd. Indien gy aan dezen zoo troostryken godsdienst het oor leent t zal dezelve uwe mistroostige ziel geneezen kunnen.... Nimmer, Vader, nimmer. Hemel, aarde, het geheelSi zouden zich te vergeefsch verëenigen, om uit myne ziel eene enkele trek te wislchen van de beeltenis, welke voor eeuwig in myn hart geprint ftaat; ik zou u bedriegen indien ik u hoop gave op eene zegepraal, welke niet in myne magt is ; kent denkmeester van myn hart, gy kent hem die 'er eeuwig in zal heerfchen. myne laatfte zucht zal voor hem zyn en dat tydftip is niet ver af. Aglaé, ik vergeef u uwe onbetaamlyke , uwe misdadige vervoering, over welke gy blozen zult, wanneer eenmaal die aanval van ylhoofdigheid voorby is. de vervoering der driften is buiten tegenfpraak de hevigfte en rampzaügfte; 't is niet mogelyk dat het berouw niet opwelle in uwen boezem, en dat uwe oogen zich niet ope« nen;  'eene Fransche. Geschiedenis. 137 nen; geef acht op 't gene ik u voorfpelle : gy zult de eerfte zyn die wen fchen zult eene dwaling uittewisfchen, welke ons beiden onteert; nog eens, ik.ben uw Vader, en hier fteund gy op, myne al te zeer beminde Dochter, 't Voornaamfte is thans een geval te verbergen , het welk my van droefheid zai doen fterven, het volgende is u naar eene onbekende afzondering te voeren, alwaar gy den hemel om byftand zult aanroepen, alwaar gy weder moed zult fcheppen, alwaar gy u weder bedienen zult van uwe reden, alwaar gy weder te rug zult keeren tot uwe deugd, en u herinneren alles wat gy aan uwen vader, aan uwen echtgenoot en aan u zelve verfchuldigt zyt. Ik neem op my een gemaal met u te bevreedigen en een echtgenoot tot u wedertebrengen, die wredelyk gewond is. Ik zal zorg dragen dat hy niet weete dat Dorsemon zich met u in één verblyf onthield. Wagt u toch vooral iets van uwen misftap te laten ontflippen, van eene misdaad, die, buiten my, alle ande. re Vaders zouden ftraffen. — Gy zoekt my dan weder overteleveren aan de dwinglandy eens mans.,.. Maar, Vader, kundt gy geloo. ven dat ik hem immer zou kunnen beminnen. — Met 'er tyd, myne dochter, en I 5 met  142 Henriette Ett ChARLöt, mogen fmaken, het welk gy geniet ; maai de beeldtenis van Henriette vervolgt my onder die fcbaduwen ; ontrooft my de verrukkelykfte tooneelen. Ach! niemand dan geJükkige minnaars mogen den geur der bloemen inademen en de kleuren derzelven bewonderen , de ganfche natuur is voor my met een zwart floers behangen. Thénot, ik mogt hier dageiyks Henriette befchouwen, ik zal haar niet meer zien, ik zal haar niet meer zien. Men zegt dat van alle aandoeningen de hoop de laatfte is die de menfchen verlaat. Gelieven, vooral, hebben moeite die te ver. werpen, Dorsemon telde de dagen, de uuren, de oogenblikken. Verdween de Zon aan de kimmen, als dan zeide die rampzalige, op morgen zal ik tyding ontvangen van haar, de eenige die my aan 't leven bindt. Bragt de dageraad het licht weder aan, dan was 't> gewisfelyk dezen dag zal ik een brief hebben Van Henriette, ik zal weten of zy my nog beminne. Mevrouw van Henneberg kon zich niet gewennen aan haare eenzaamheid; wy heb-  itfo Henriette en Charlot, geeven om, uwe misflagen te verbeteren ; maar laten wy daar niet van fpreeken , laten wy enkel van myne liefde fpreeken; gy doorboord my 't harte' Aglaé! waarde kind! zou ik uw verlies moeten betreuren ? bedenk dat gy alles voor my zyt; wie toch zal myn fteun zyn op den rand van 't graf? Dat ik 'er in .nederdale, dat ik 'er my in nederploffe De weinige lieden die dit tooneel bywoonde verfmolten in traanen: Ach! riep Valencey uit, zoo iemand onder u Vader zy, zal hy gewis al myne fmerten gevoelen. De Graaf had om geneesheeren gezonden: hy begaf zich voor eenige oogerblikken el' ders, met oogmerk om de zieke eenige verlichting te.verfchafFen; de geneesheeren zyn gekomen; een hunner vliegt naar 't bed, terwyl de andere de lieden ondervraagt, aan wie de zorg om A glaé op te. pasfen, was aanbevolen. Aglaé voelt een bevende hand de haare betasten, die fchielyk met traanen befproeit word; verbaast daar over, tracht zy haare zwakke oogen te openen; zy vestigt dezelve en is op 't punt om uit te gillen, toen haar, terwyl men beftond de hand haar op den mond te leggen, werd ingefluisterd, gy be*  EENS FRANSCHE GESCHIEDENIS, fchaam my niet over deze houding; zy vèra' nederd my niet; gy zyt beleedigt en gy zyt Vader van haar, die ik aanbid,- met geen mooglykheid kan ik my weerhouden deze bekentenis te doen. Tot hier toe heb ik aan uwe inzichten voldaan; ik heb my aan uwen wil onderworpen; ik heb het juk geëerbiedigd, het welk ik my zeiven heb opgelegtin de eenzaamheid als begraaven, zou ik my in 't' harte der aarde hebben willen verfchuilen. De ziekte der Prinfesfe is my ter oören gekomen, ik wist dat men beangdigt was wegers haar leven, als toen waren myne driften niet meer onder myn bedwang; onder deze kieeding ben ik naar haar tbègeöïetV, ik heb my aan haare voeten geworpen..... myn dood zal u wreken , hy zal den haare voo1* gaan; 't komt my toe een einde te maken van een haaclyk leven, en eensklaps grypt hy den deegen des Graafs , die hem den arm bedwingt —- Ik eisch uwen dood niet; gaf begeef u van hier, de toeftand waarin myn dochter zich bevind, eischt allé omzichtigheid. .,. voltooi niet haar het leven te beneemen. Myn Vader, riep de Prinfes, wiens flern door dezen geweldigen toeftand meer kracht had, overlaad hem niet met verwytin- L 2 gSFK-  irj4 Henriette en Charlot^ gen, welke ik alleen verdien, en gy, Dorsemon, draag zorg de gevoeligheid niet te kwetzen van een Vader ... Helaas! wy heiden hebben hem vergramt! ik nader het oo« genblik waar in alle hartstochten te niet loopen en een God aantreffen die dezelven ftraft. Dorsemon, roep dien God aani gy ziet het, hy wreekt zich , ontruk my den weinigen tyd niet dien my overblyft om myne misflagen te betreuren en berouw te toonen. Volg my na, Dorsemon, en zweer de gevoelens af, welke te gelyk door den godsdienst en de eer veroordeelt worden. De .Prinfes keerde zich vervolgens tot haren Vader, en zei hem zagtkens, om van myne liefde aftezien moet ik dan van 't leven fcheiden. Valencey aan zoo veele tegengeftelde aanvallen overgelevert, wist niet ofhy Dorsemon zou laten by zyne dochter, dan of hy hem dringen zou zich te verwyderen; zy ondergaat eene verfchriklyke crifis. Eindelyk word en den vader en den minnaar aangekondigt dat Mevrouw van Henneberg het leven verlaten heeft, op dit afgryslyk nieuws bezwyken zy beiden De dood treft in eens drie flachtoffers. ó Oy die weet te beminnen i ftel u dit tooneel voor oogen en gy zult meer  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. $$5 «neer gevoelen dan myne reden kunnen uit» drukken l , 't Ts dan zeker dat de Prinfes zich niet meer onder het getal der levende hevind. Dorsemon is de eerfte, die, uit eene zekere gevoelloosheid, het uitwerkzel van groo» te droefheid, weder tot zich zei ven komt; hy fnelt naar Mevrouw van Henneberg, hy beziet haar, hy hefchouwt haar met al den ernst en aandagt van 't gevoel. Zy is niet dood, roept hy, naar den Graaf van Valencey heen vliegende. Zy is niet dood, ik heb haar hooren adem haaien. Zou zy nog leeven , zegt de Vader , opgetogen van vreugd! myn dochter, myn dochter, zou my wedergegeeven zyn. Hy fpoed naar Aglaé, drukt haar aan zyn hart; indedaad zy loost een diepe zucht. Eindelyk hefchouwt zy het licht weder, zy vat te gelyk de hand van haaren vader en die van haaren minnaar; deze ■beweeging drukt meer uit dan alle de woorden die zy zou hebben kunnen fpreeken. De eerfte opflag van haare oogen, haar eerfte aandagt vestigt zy op de beide perfoonen, die haar het lieffte- zyn; de liefde en de kinderlyke tederheid zyn gewis de nadrukkelykfte fpringL 3 vee-  166 Henriette en Charlot, veeren van 't menfchelyk hart. Graaf, hernam Dorsemon, indien gy niet bemind hebt, verwagt ik geen vergiffenis van u, ik moet u de haat'ykfte , de misdadigfte mensch en het grootfte monfter toefchynen , van welk de maatfchappy diend Verlost te worden. Maar indien gy de liefde gekent hebt, dan zult ge my bektaagen; als dan zult gy bczeffen wat regt ik op uw medelyden nebbe; misfchien wel dat-ik uwe achting verwerve: ik geef u myn woord van eer dat ik de rust van de Prinfes -niet meer zal ftooren. Indien ik u de beloften, dqed van te zullen ophouden haar ■aantebidden, zóu 'ik my zei ven bezoedelen met eene affbhuwelyke logen, en .... neen, •ik wil het bedrog niet aan myne doolingen paaren. Ik zal haar beminnen, ik zal haar altoos aanbidden , zyt verzekert dat ik, Kervende, met meer gloed voor haar zal branden dan ooit; maar 't zal ver van u, ver van haar af zyn dat ik zal fterven, een eeuwige fcheidsmuur zal, tusfchen alles wat ik .het meest bemin en my, opgerigt worden.... Vaarwel, vaarwel, goddelyke Aglaé, haat een ongelukkiger) , die alleen om u wenscht te iyden, haat Dorsemon , indien de hemel het u beveele, indien gy tot dien prys uw rust  I-ENE pRANSCHE GESCHIEDENIS. l6j rust kürtd weder bekomen. Ik offèr u duïzeridmalen meer op dan myn aanwezen. Ik zal u niet meer zien, myne oogen zullen u niet meer bèfchouwen; ik zal in traanen, in wanhoop fterven; ik zal wenfchen voor u doen.... welke gy niet hooren zult.... wél nu, Valencey, kundt gy nog twyvelen of ik weete te beminnen ? Dorsemon vertrok , zónder iets te willen aanhooren van Mevrouw van Henneberg of van haar Vader; de rampzali* ge Aglaé herleeft dan, maar om haar leven in eene geduurige kwyning te ■vèrflyten; zy ftortte by aanhoudenheid haare traanen in den boezem van haaren Vader, zonder een eenig woord te kunnen uitten. De Prinfes verliet haare afzondering , verfcheen aan 't hof , maar vertoonde 'er enkel eene fchaduw van h^ar Zelve; Efch vèrflindend verdriet verteerde haar; de naam van haaren minnaar ontflipte nimmer haare s lippen: maar hoe méènigmalen werd dènzelven, in weerwil haarer pogingen, in haar hart herhaalt. Myne dochter, zeide Valencey, hoe fmertelyk doet gy my deeL 4 len  ifj;8 Henriette en Charlot, len in uw geheim verdriet! uw akelig ftilzwygen doorklieft my 't hart. Wel aanl voldoe u zelve, ftort veilig uwe ziel in die van uwen Vader uit; ik zie het duidelyk; gy durft my niet van Dorsemon fpreeken; doe het, ik fta het u toe , ik verzoek het van u als een gunst; maak geen zwarigheid voor my de meenigte beroeringen te ontvouwen van eene hartstocht, welke de tyd en de rede u zullen helpen overwinnen; verberg voor my uwe zwakheid niet, mits niemand dan ik alleen uw vertrouwde zy; ja, gy zult uzelve overwinnen ; ik verwagt van den godsdienst eene zo moeilyker zegepraal , zy is voor denzei ven befpaart; werp u in deszelf§ armen als in den fchoot van eene tedere moeder, die medelyden met haare kinderen heeft, die altoos gereed is tot toegeevenheid en liefde; 't is den godsdienst die dezen noodlottigen fchigt u kan ontrukken, d'e de kalmte aan uwe gefolterde ziel zal weder bezorgen, die 'er de beeldtenis welke gy uit uwe zinnen moet ftellen, uit zal verbannen.... Ach ! riep de Prinfes uit, indien zyn lot my nog maar bekend mogt zyn! indien ik flegts mogt weten waar hy zyn verblyf vestigt! maar maar hy heeft zich geheel en al opgeofferd, hy  EENE FfiANSCHE GeSCHIEDSKIS. IQ*$ hy heeft, om u te behagen, zich aan banden gelegt door eene belofte. Keen, twyfel 'er niet aan.... hy heeft meer dan zyn leven ge* geeven, hy durft niet eens kennis neemen of ik befta! Helaas ! wat toch kon hy meer doen? Deze zoo rampzalige vrouw kon naauwlyks gezegt worden te leven; haar Vader treed in haar vertrek met een brief in de hand: — IVIen meld my den dood van uwen echfgenoot, gy zyc eindelyk ontflagen van 't juk , het welk gy met zoo veel tegenzin droeg. Mevrouw van Henneberg weende over dat verlies, zy ontveinsde voor zich het ongelyk niet, het welk zy omtrent den Prins had, en zy fmeekte zyne nagedagtenis om vergiffenis, zpmtyds befchuldigde zy zich hem ten graave te hebben doen daalen; maar de traanen welke de dood van een gemaal doet ftorten werden ras uitgewischt door de traanen welke de geduurige herinnering van eenen minnaar weder aanvoerde. Dit was het waare onderwerp van die treurigheid, die naar geen troost luisterde. Valencey deelde in deze naare droefgeestigheid, welke met die zyner dochter verdween. L 5 Op  tyo Henriette en Charlot, :Op zekeren dat dat Valencey aan de Prinfes een bezoek gaf, fcheen hy wat opgeruimder. Myn Vader.... bedrieg ik my of befpeur ik indedaad iets vrolyks óp uiv gl'laat, ■— Waarom zou ik het u verbergen , Aglaé, fchep moed... herleef... herleef voor myn geluk.... het uwe, het uwe, zonder welk ik geen heil kan fmaaken.... Gy bemind my.... gy kend de wonde het geene my doet flerven..... zoudt gy eenige tyding hebben? gy weet, Vader, wat ik zeggen wil! Ach! verwaardig u my te zeggen, • En zoo ik u wist te meidén myne dochter.... — Zoudt gy weeten ... waar is hy?,... waar is hy?..... zeg het my.... dat ik weete.... bemind hy my nog genadig. Twyvel 'er niet aan, Dorsemon,.... ik heb den oord zyns verblyfs ontdekt, hy is overgekomen... hy is aan deze plaats.... hy zal zoo daadlyk hier zyn . en,... daar is hy. Dor. semoi» ! — Hy zelf, hy zelf, goddelyke Aglaé,...' Gy ziet my, verrukt en opgetogen. ... ik werp my aan uwe voeten, waar ik alle myne eeden van tederheid van ftandvastigheid en liefde herhaale, en.... vervul u met alles wat my gelukkig maakt,... 't is .. 't  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS. I71 't is het hoogde heil; de Graaf.... uw Vader wil geerne myne dwalingen, het leed dat ik hem aangedaan heb.... myne misdagen, myne rampen vergeeten!.... 't is met zyne vergunning, met zyne toedemming, dat ik u myn hand aanbiede, dat uw minnaar.... de gelukkigde der menfehen.,.. de bezitter van zoo veele bekoorlykheden zy al myn verdriet is verdweenen! Ik zie..... ik gevoel geen.... Ik zal uw echtgenoot zyn. Gelukkige minnaars. Gy kundt u gemakkelyk verbeelden, hoe opgetogen Aglaé en Dorsemon waren , welke eene vaderlyke tederhartigheid Valencey liet blyken. Naauwlyks had hy bericht van 't overlyden van den Prins van Henneberg, of hy beraamde terdond het ontwerp om den Graaf op te laten fporen en hem aan de weduwe uittehuwen. Naar veelerlei navorsfehingen hadden de uitgezondenen hem eindelyk ontdekt , in een dier Godsdiendige afzonderingen aan de boetdoening toegewyd. Dorsemon tot in de ziel bedroeft, de beeldtenis van eene al te geliefde minnaares gedadig voor oogen hebbende, en geneigt zyne gedaane laeloften ge-  17* Henriette en Charlot, geftand te doen, hai 2ïch in den boezem ge, worpen van tien eenigen waren trooster voor ons, in den boezem van God, en ftond op 't punt om zich te verbinden of liever aan den voet van het outer te fterven ,• de dag naderde op welken hy deeze groote offerhanden meende te volbrengen. Het zou gedaan geweest zyn; het flachtoffer was gereed zich zei ven te offeren; de geloften ftonden voor altoos gedaan te worden, geloften gansch verfchillende van de betuigingen eener al te rampzalige liefde. Een brief van Valencey geeft aan Dorsemon kennis van 's Prinfen overlyden, en dringt hem terftond te rug te komen. Dorsemon verheft zich uit zynen vernederden ftand, Iaat het klooster vaaren , fpoed zich naar den Vader van Aglaé, die hem te kennen geeft, dat indien hy nog fteeds dezelfde gevoelens van tederheid voor Aglaé koesterd , hy hem de Prinfes ten echtgenoote wil geven. Nog eens, de kunst, hoe ver gevordert, is me: geen pinfeel in ftaat, dit tafree! te fchetzen, de verbeelding zelf kan het zich niet voorftellen: het hart alleen moet het bezeffen. Een teder liefhebbend Vader om de aandoenlykheid van Mevrouw  eene fransche geschiedenis» 173 vrouw van Henneberg te gemoet te ko« men, had op zich genomen haar vooraf te verwittigen wegens de aankomst van Dor* semon,die onverduldig om by haar te zyn, het antwoord niet had afgewagt van den Graaf, maar zich eensklaps was komen nederwerpen aan de voeten der Prinfes, Deze ongelukkige gelieven zyn dan de geJukkigfte echtgenoten geworden, De moeder van Dorsemon was nog in leven, hy ontbood haar by hem en gaf haar alle b'yken van kinderlyke liefde Aglaé vergat R o s al 1 a noch den goeden Thénot: zy kwamen beiden op haar fchryven over, om getuigen te zyn van haar geluk en om 'er de uitwerkzels van te ondervinden. Valencey fcheen een nieuwen levensloop te beginnen; hy plukte de vrucht van zyne tederhartigheid; hy was de geliefdfte van alle Vaders; in zyne laatfte levensdagen verblydde hem het geluk zyner kinderen. De Gravin herinnerde zich fteeds • met vermaak den naam van Henriette, de verrukkelyke beemden van Provence en de onnoozele fchaapjes wiens hoedfter zy geweest had, en Dobssmov, in  374 Henriette en Charlot, enz. in zyne grootheid, by het hof in aanzien en gunfteling van zynen Vorst, vergat nimmer Charlot in 't boerengewaad, met een teder beminnend hart, het welk de Graaf tot aan 't graf bleef behouden.  SARA THOMSON, E E NE MNGELSCHE GESCHIEDENIS. Naar het Fransch,van den Heer ***   m Sara Thomson; het welkby beloofd had voor zich te zullen houden. Ik zal niets zeggen, ik zal niets zeggen, zeide de goede oude man: een zoo fchoone dochter , die zoo vee'e rykdommen bezat! die zoo geleerd is. De Landvrouw ftond op, deed de fchotels afnemen en het desfert aanbrengen, het beftond uit zeer geu. rige aardbeziën, uit kruisbesfen, kersfen en uitmuntenden room. Xerzeiver tyd (hooiden de jongde dienstmaagden bloemen om de ta. fel heen en bekransden 'er eenige fchotels mede. Dit tooneel vermaakte den grysaart , en 't zy het zelve hem van zyn gefprek af'bragt, of dat hy vreesde zyne Schoondochter te mishagen, hy zweeg, ik heb, zei Sara, by de eerfte aanrigting geen bloemen laten ftrooijen, om dat als dan de reuk der fpyzen zeer aangenaam is, maar zoo rascb men 'er niet meer van verkiest te eeten, behaagt die geur niet meer, en als dan is de reuk der bloemen aangenamer. Ik bewonderde het verftand van Sara iri de konst om aangename aandoeningen nog aangenamer te maken, en om de wellust te vermeerderen zonder zich van  EENE ENGELFCHE GESCHIEDENIS» 20? op dezen nieuwen voorflag zoo koel, dat ik 'er zelf befcbaamt over was: eene menigte van denkbeelden kwamen my voor den geest eo volgden de een den anderen fchielyk op. Toen myn oom vertrokken was, begaf ik my in 't digtfte van een donker boscfa, ai, waar ik een geruimen tyd met zeer veeï ontroering wandelde, nu eens met een verhaast^ ten tred, dan weder langzaam en bedaart, ftilltaande in die oogenblikken dat ik naaulyks in ftaat was zekere hinderpalen weg te ruimen of zekere tegenwerpingen te beantwoorden. Eindelyk ging ik , al vallende , zitten op eene graszoode, alwaar ik in de diepfte mymermg gedompeld bleef ; ik zag Philips aankomen, die my zedert een geruimen tyd had loopen zoeken. Nooit had ik een zoo levendig vermaak gevoelt in hem te zien , noch de zoo volftrekte noodzakelykheid befpeurt om my nimmer van hem aftefcheiden. Ikfprak hem van de oogmerken van myn oom, en gaf hem te kennen hoe leed het my deed myne familje te mishagen door 't weigeren van redelyke voorflagen. 't Is zeker dat ik my« leedwezen wat fterk voordroeg. Al myn leven zal ik my de wreede fmert verwyten, welke ik  Engelsche Geschiedenis, myne zyde, nam een. myner handen, welke hy gettadig aan zyn mond hield en kuschte. Bat oogenblik, het welk her geluk myns levens befliste, is nog zoo klaar voor myn geest, dat ik, zelfs de geringfte omilandig. heid, 'er niet van vergeren heb. Zie- hier wat ik tot P h r L i p a zeide. Ik weet alles war. £7 my zeggen kundt; maar om u.voonekomen, zal ik antwoorden, dat myne neiging voor u uit geene blinde hartstocht fpruit; ik meen u door en door te kennen, gyzyt de man dien de natuur my toefchskte, Zy heeft het geluk der huweiyken gevestigt op perfooniyke avereenkomften.de menfchen hebben die van den rang daar voor in plaats geftelt. Gy, zoo wel als .ik, weten wat eerbied de waare wyzen voor de menfche.'yke fchikkingen hebben; zy onderhouden de orde in de famenleving. Men moet den rang, in welken men gebooren is, niet verlagen door vernintenisfen, welke de volksmeening veroordeelt; die is een misdaad welke door de verachting der menfchen gdhaft word, en ik zou zelf die verachting ai ware zy onbiilyk, niet kunnen ,dujden. Moet dan de wet der natuur zwichten voor ° de  aio Saba Thomsok, 'cte gemaakte overeenkomften der maatfchappy? 't kan zyn, maar wy zyn in dat gevat niet. Laten wy, by 't eerbiedigen der vooröordeelen, de neigingen onzer harten involgen. Myne ouders hebben my een jaarlykfche rente van twee duizend Guinéas en daarenboven drie duizend Guinéas aan gereed geld nagelaten. Dit laatfte wil ik van alle myne middelen behouden, om met u en met uwe ou* ders te leven. Philips wilc-e my hier in de reden vallen ; hy floeg my voor om met malkanderen niet te trouwen, ik verzogt hem naar my te luisteren, en ik zeide hem, dat wy de wet der natuur en die der menfchen te kort zouden doen, welke een nageflacht van ons vorderen ; en waarom 'met eikanderen niet te trouwen ? om myne goederen te behouden ? In den ftaat waar in ik my bevinde, maken dezelve my niet ryk; ik zal het zyn in den uwen met het geld- dat ik u zal aanbrengen. Indien ik aan myn neef huwde, zouden wy Hechts voor tamelyk bemiddelde edelen doorgaan; wy zullen ryke hoevenaars zyn. Ik zal myn testament maken, ik zal myn neef tot erfgenaam "benoemen van myne vaste goederen, vervolgens  EENE EngELSCHE GeSCHÏ edenis. 211 gens zal ik my naar London begeeven; ik zal 'er het gerucht doen verfpreiden van myn dood en wy zullen te Tarnen naar Schotland reizen, alwaar waarfcbynlyk uw Vader u zal oorloven my ter vrouwe te nemen. Philips wierp zich aan myne voersn, fmeekte my te verwylen ; alles wel te overwegen en het berouw te vreezen. Neen , zei. de ik tot hem, 'er valt geen verwylen aan» ik heb alles gewikt en gewogen. En wat berouw zou ik toch kunnen hebben? welke vermaaken verfchaffen my myne rykdommen, welke de natuur my niet zou weder bezorgen in een welgefchikte-boerenftand, zoo als de onze zyn zal ? Het tooneel van eene vro;yke en vruchtbare landsdouwe verlustigt het oog meer dan een wand behangen met fchilderyen; de juweelen om myn hoofd kunnen my zoo niet verileren als de bloemen; eene Indifche Chits zal my zoo wel kleeden a's de beste ftof van Pekin; ik zal geen koets hebben, maar ik zal myne beenen gebruiken; ó Philips, wy zullen alle de gerieflykheden hebben, welke de natuur vordert en niets van het overtol* lige, het welk alleen de luiheid kan vermaken. Wat aanbelangt myne bloedverwanten ° a en  ai2 Sara Thomson, en kennis-ren, zal ik dezelve mlsfen, wanneer ik de dochter zyn zal van uwe vader en de moeder van uwe kinderen? Philips beminde my te zeer, had te veel achting voor my en deed zich zei ven te veel regt om langer te twyfelen of ik zou gelukkig zyn, in den nieuwen fland waar in ik wenschte te leven. Ik zal u zyne vreugde niet affchetzen, noch u een denkbeeld pogen te geven van zyne erkentenis en myn geluk, toen ik hem had doen befluiten my te trouwen. Nooit heeft men iets met meer blyd-, fchap gefchreeven dan ik myn Testament fchreef; nooit heeft een onverwagt fortuin iemand meer vreugde veroorzaakt dan ik fmaakte, toen ik my zelve van het grootfte gedeelte myner middelen ontdeed. Na 't afdoen myner zaken vertrokken wy naar bondon. Ik deed 'er het gerucht verfpreiden van myn overlyden, en maakte het waarfchynlyk door behendigheidj en middelen welken ik onnuttig oordeel hier te herhalen. Eindelyk kwamen wy in Schotland aan. 't Is nu zeventien jaaren geleden, dat ik voor de eerftemaal myn voet zette in deze waardige Land-  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 213 Landwoning , en dat ik voor de eerftemaal de knien omhelsde van dezen uitmuntende grys. aart, dien gy op gindfchen fteen zich ziet ba. keren in de koesterende lentezon. Zie hier uwe dochter, zeide ik hem, die in uw huis treed, om't geluk uittemaken van uwe hooge jaaren en om haar ganfche leven te bededen tot heil en genoegen van uwen zoon: myn hart zal my alles inboezemen wat ik doen moet om u beiden te behagen. Gy, myn echtgenoot, zult my in alle de omftandigheden van de huishouding onderwyzen; ik vlei my eene zorgvuldige huishoudfter te zullen worden , en dat zy, die gy afhanglyk van my nv'akt en zy van wie ik met vermaak my afhanglyk rekenbeiden even te vreden over my zyn zullen. De grysaart was verrukt van biydfcbap, ongetwyfelt heefc ons geluk zyn leven verlengt. Hy werd eigenaar van de Landhoeve welke' hy te voren- flechrs als bruiker bebouwd bad; ons huwelykwerd voltrokken, en, fedeft het oogenblik dat ik den naam en den rang heb aangenomen van den man dien ik bemin, is 'er geen uur verioopen dat ik my niet over myn lot verheuge, Wy leven vergenoegt en 0 3 wy  214 Sara Thomson, wy mogen ons vleijen dat wy zoo veel het de menfchelyke natuur toelaat, altoos gelukkig zullen zyn. Philips en ik maken van onze kundigheden , ran de wysbegeerte myns Vaders en van onzen trek tot de letteroeffeningen juist zoo veel gebruik als noodig is om ons geiuk te verzekeren. Wy fpooren alle de vermaken op. welke onze ftand voor ons oplevert en leeren 'er al het zoet van fmaken. Het grootfte verdriet der menfchen fpruit gemeenlyk daar uit dat zy vermaken najagen, welke niet voor hun gefchikt zyn en dat zy hunne grondbeginsels, hunne lusten en hunne bezigheden niet weten te doen ftroken met hunnen ftand en met hun karakter. In die dwaling zyn wy nog niet gevallen Wy verkwisten onzen tyd niet in ydele ontwerpen, in nuttelooze verlangens en vergeten' niet te genieten Wat maakt P h i l i p s en my gelukkig! de getuigenis van ons geweten, onze liefde en de weldadigheden der natuur. Wy hebben grondbeginzels van welken geene omftandigheden ©ns kunnen doen afgaan en welken wy door de wysbegeerte nog verfterken. Wy nemen enkel die der wysgeeren aan die in de deugd ge-  IEIJE ENGELSCHE GjESCHIEDENIS. 215 gelooven en dte ons dezelve doen beminnen, en aifchoon zy zich mogten bedrogen heb» ben , weten wy het hen dank ons in beguiche* ïing te houden, welke onze zie! verheffen en ons hart zuiveren. Wy pogen van de menfchen wel te denken ten einde hen te beminnen: wy wenfehen hen te achten, ten einde eene heweegreden te hebben om ons achtingswaardig te maken; wy houden van geene wysbegeerte die ons verlaagt, en die in het hart de opgetogenheid verdooft van de menschlykheid en van de deugd; ook pogen, wy de gevoelens van liefde en van deugd in al hun kracht en in alle hunne bekoorlykheden te bewaren. Ongetwyvelt blyven deze gevoelens niet geheel vry van begufcheling wanneer ze overdreven worden. 'Er zyn beguichelingen die eindelyk venlwynen, dezulken po. gen wy niet aantekleeven, wy weten 'er anderen voor in de plaats te ftellen. Philips en ik befchouwen ons geenzins als volmaakt, m2ar wy ftreeven naar de volmaaktheid; wy zyn goed maar trachten ons nog te verbeteren. In onzen welftand hopen wy op *t genot van beter ftand. Wy O 4 zyn  2i8 Sara T h o m s o u, vermogen ons toegelegt om in ons de teede» re en eerlyke gevoelens te onderhouden, en 'er het genot te hebben even als van aangename gewaarwordingen. 't Schynt my tos dat men, op zulk eene wyze, een goed gebruik maakt van de wysbegeerte; in onze dagen is dezelve ontaart in valiche fpitsvindigheden ; zy heeft te dikwyls den mensch gehekelt dien men behoorde te vertroosten ; zy heeft zich meer toegelegt hem te verlagen dan hem te geleiden; zy behoorde ons het heil aangewezen te hebben dat onder 't bereik is van alle verfchillendc levensbanden en de plichten van die verfchillende levensftanden. Zoodanig was het oogmerk myns Vaders, het welk hy ter uitvoer zou gebragt hebben indien hy langer had mogen leven, Hy bevond ook dat men de mensch te veel geleerd had zyne zintuigen te verwaarloozen en de eenvoudige en ligte vermaken te veronachtzamen, welke hy aan alle oogenblikken en aan alle levensftanden kan veffchafFen. Wy gedragen ons naar de lesfen myns Vaders, en wy brengen onze kinders in die grondbeginfels op; intusfchen genieten zy hunne kindsheid en wy hunne vermaken. Ik  eene engelsche geschiedenis. 219 Ik had verfcheide maaien Sara in derede wilien vallen om my aan haar bekend te maken; maar zy fprak met zoo veel vlugheid en drift, dat het my niet mogelyk was tus. fchen beide te fpreken. Zoo rasch zy haar verhaal geëindigt had, wierp ik my aan hare voeten neder: 6 Sara Th ! naauwlyks had ik haar naam uitgefproken, of zy ftond eensklaps op en riep overluid, ik ben verboren! neen, gy zyt niet, zeide ik tot haar: gy ziet voor uwe oogen dfen naastbeftaande, die u van zyne kindsheid af bemind, en die u met heete traanen beweend heeft: waarom zoud gy bloozen uwe genegenheid te erkennen voor een deugdzaamen echtgenoot? Gy hebt aan my uwe middelen overgelaten; ik ben gereed om u die wedertegeeven; neem ze aan, ik bid 'er u om; dan, welke keuze gy ook doen moogt, zyt verzekert dat ik uw geheim onfchendbaar zal bewaren Ik had veel moeite om Sara gerust te ftellen ; zy kon zich niet vertroosten haar vertrouwen geftelt te hebben in een man die 'er niets mede te doen had. Wat haare goederen aanbelangde, zy bleef onwrikbaar, en Philips, die een oogenblik na dat ik my be- kent  220 Sara Thomson, Kent gemaakt had, intrad, dagt daaromtrent eveneens als zy. Befchouw, zeide hy my, onze Landhoe. ve, wandel dezelve rond, gy zult die van ai het benoodigde voorzien vinden : onze hoven, orze akkers, onze weiden ftaan alle weelig, gy zult niet vinden dat 'er iets aan ontbreekt, befchouw ons huisraad en zie of alles niet gemaklyk is, Is onzen disch niec wel voorzien van goede en gezonde fpyzen. Indien wy ryker waren dan zouden wy met zoo ved yver en belang niet doen, het geen wy thans doen; wy zouden minder fmaak en vermaak in onzen arbt id hebben, de verveeling zou de plaats innemen van onze landbezigheden ; zonder vermoeidheid , zonder plichten , zonder waarneming , altoos van vermaken omringt , zouden de vermaken ons rasch walgen; indien wy het zonder oogst, zonder kudden konden Hellen, zou de hoop op eenen goeden oogst en op eene goede in» zameling van fyne wol ons niet meer aandoen; onze akkers die voor ons van geen gebruik , of enkel aan ons overtollig nuttig zyn -zouden, zouden ons zoo niet aan 't harte gaas;  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 221 gaan; wy zouden ze met onverfchilligheid befchouwen, en wie weet of de opgetogenheid , welke bet vermaak onzer harten uitmaakt , niet verdooft zou worden met die welke de natuur ons inboezemt; indien onze ziel haare werkzaamheid kwam te verliezen, waarvan een lui leven haar altoos berooft, zou onze liefde misfchien verzwakken. Alle onze neigingen maken ons gelukkig, zy zyn overeenkomftig met onzen ftand, zy houden aan malkanderen vast; ons geluk is verknogt aan een wel berekend ftclzel, waar aan niets te veranderen is. Welke nieuwe pogingen ik ook aanwendde, ik kon van myne deugdzaame bloedverwanten niet verwerven weder in 't hezit hunner goederen te treeden, welke zy my hadden afge* ftaan; zy verzekerden my echter my te zullen beminnen en briefwisfeling met my te zullen houden, ook ftonden zy my toe jaarlyks eenigen tyd op hunne hoeve te komen doorbrengen. Ik nam , niet zonder het ftonen van traanen, myn affcheid van dit zoo deugdzaam als verftandig paar! ik vertrok, overtuigd dat 'er geluk en redelykheid op aarde is. Hoe 't ook zy, de woonftede welke ik in de nabuur- fchap  2<22 5 ARA T o ms on, enz. fchap myner naasibeftaanden heb, is my zeer veel waardig geworden; ik vleije my 'er dikwyls te zullen heenreizen; misfchien wel dat ik 'er myn verblyf vestige ,* ik laat alreeds hec huis hernieuwen —-- Van de goederen die Sara my gegeeven heeft, zal ik geen gebruik maken voor my zeiven, ik zal 'er de inkomften van verdeelen onder onze nooddruftigfte bloedverwanten, en de Landeryen zullen ten eenigen dagen weder het eigendom worden der kinderen van P h i l i p s en S a e a.  PAULINE en SU ZETTE, EENE FR4NSCHE GESCHIEDENIS. Naar het Fransch, van den Heer d'Arnaud.  %y(ei?i f LsinAei&s, in r. ftt'/s.278$. PAÏÏLME Elf SUZETTE.  244 Pauline en Suzette,' mogen, ten einde de toeftemming van zyn Vader om Suzette te trouwen, te verkrygen. Hy arbeidde boven zyne krachten en deedt alleen meer af dan veele anderen te famen doen zouden. Suzette was, van haaren kant, niet minder yverig. In zuivere en eenvoudige zielen is de liefde de waare bron der deugd. Ket huwelyk werdt van wederzyde gellooten. Philip pi ne en de Vader van Jacob oordeelen het plichtmaatig om jongvrouwe Monticourt van deze echtverbintenis kennis te geeven. De goede vrouw in het byzonder toont eene blaakende begeerte, om, tot dit einde, naar Parys te gaan, vergezeld door her jeugdig paar. Zy zou gemeend hebben zicri aan plichtverzuim jegens Pauline fchuldig gemaakt te hebben, indien zy twee gelieven die jongvrouwe niet hadde aangehouden. Zy komen te famen ten huize van den Heer Moivtico urt. Deszelfs dochter bevondt zich op dien tyd in het gezelfchap van b l i nse y, met wien men voorhadt, haar fpoedig door den echt te vereenigen. Hy onderhieldt zy-  ehke Fransghe Geschiedenis. 245 zyne minnaares over zyn aanftaand huwelyks» geluk , met zo veele levendigheid, zulk een ftroom van woorden, die zo onëigenaartig het vernuft te hulp komt, maar tevens het gevoel van het hart kwetst, Zyn blinkende tooi, naar den eedlen. fmaak ingericht, fcheen de beuzelachtigheid zyner ziele aan te kondigen. Men zag aan zyne opfchtk niet anders dan klatergoud , borduursfel , oplegzeis en wat dies meer zy. Welk een voorwerp, wanneer men het zelve in vergelyking fteit met Jacob, die by den zomer een grof kleed van laaken droeg , en wel fyn linnen maar zonder lubben, en wiens frisch en bioofend gelaat, zo v/el gezondheid als rondborftigheid en een goed geweten aankondigde In zodanige geftalte en gewaad vertoont zich deze Iandjongeling aan de verwaande lof van de ftad. Jacob hadt zyne minnaares by de hand, Zyne Vader wilde zyne plichtpleeging voor jongvrouwe Monticourt afleggen. Ik heb niet willen toelaaten , jongvrouwe, dat myn zoon uwe zoogzuster zou trouwen, alvoorens u daar van kennis te geeven. Ik ben vermeetel genoeg uwe befcherming over onze kinderen te verzoeken. Pauline ontving dat foort van eerbied met Q 3 eene  EEJtTE FflANSCHE GeSCIIIEDENjs. 251 Ik zal 'er my aan onderwerpen en myne tegenwoordigheid zal u niet meer tot last zyn. Men kon deze goeden menfchen niet beweegen om eenige gunstbewyzen van den Heer Monticoort of zyne echtgenoote aan te neemen. Zy verlieten de ftad en iloegen den weg in naar hunne landwooDing, De dienstboden verhaalden dat Philippine, by herhaaling gezeid hadde ; hoe zy, door een woord te zeggen, de trotsheid van Pauline zou kunnen onderbrengen; en dat zy gewaar wierdt, dat men den hemel nimmer jfraffeloos konden beledigen. Deze uitdrukkingen kwamen Monticoürt en zyne vrouw onverftaanbaar voor, maar maakten echter op beider harten zwaarmoedige indrukken, en zy konden aan Pauline niet vergeeven dat zy oorzaak was van zulk eene onaangenaame ont. moeting. Suzette deelde in de droefheid van Philippine, en drong fterk by haar aan  252 Pauline en Suzette, aan om die afgebroken uitdrukkingen , waarvan zy zich tegen Pauline bediend hadt, te verklaaren. Philippine gaf hierop geen verklaarend antwoord, dan zuchten; evenwel zeide zy. Hoe fterk is myn hart aangedaan! en wie toch is zy, die my dermaate mishandelt?... Zy kwamen in het dorp te rugs;e. Van dar tydftip af fleer Philippine haare dagen in eene akelige ftilzwygend» beid, —* fchreide genadig, omhelsde Suzette, — omrukte zich fchielyk aan derzelver armen, ——— floeg de oogen ten hemel en weigerde eenig voedfel te neemen, De toebereidfelen voor het huwelyksfeest werden uitgeftefd. Philippine vondt niet goed iet anders tegen Suzette te zeggen, dan, haare hand op haar hart leggende,,, hier zit de kwaal van welke ik niet zal herfteld worden. Pauline — Pauline, gy zyt het die my doet omkomen. Ondertusfchen zo:ht B lins e y , op de geestigfte wyze, zyne aanftaande bruid, ten kosten dezer landlieden, te vermaaken ; hy bragt haar de boerfche houding van Jacob, de peinzende fchroomvalligheid van Suzett\ en de lompheid van Philippine te bin-  EENE FSANSCHE GeSCHTEDENIS» 253 binnen. Hebt gy, zeide hy , de ftoutheid van die aardwormen niet bewonderd ? Wei zeker, men heeft Mevrouw PHrt.,pp:NE met geene genoegzaame onderscheiding bejegent, Ha, ha, ha. men moet bekennen, 't geval is eenig in zyn zoort; die arme halzen verbeelden zich dat ze ook iets in de wereld betekenen! Eindefyk , Mejufvrouw Momticoürt Hond gereed om naar \ altaar te gaan. Hare kleeding was naar de uiterlle mode ingerigt; zy zag zich ten toppunt van hare verlangens;' zy huwde een man van eene hooge geboorte; zy kon nu alle hare trotsheid den ruimen teugel vieren ; allerlei feesten, onderfcheidingen en eertekenen Pconden op haar te wagten, en binnen korten tyd meende zy zelfs aan 'c hof eenig figuur te maaken , welk een vleijend vooruitzicht! haar fchoonheid zal pryken en hare waan voldaan worden; hoe veele aan. bidders zal zy niet aan hare voeten zien! met welk een vermaak zal zy het gif der coquettery en der fortuin niet verzwelgen! met alle deze fchitterende en. beguichelepde riroomen, hield zy geftadig hare verbeelding be. zig. Men  254 PAULINE EN SüZETTEj Men bericht aan hare ouders dat Piïïlifpine doodlyk ziek is geworden, en dat zy alvorens te (terven geerne een geheim van 't uiterfte gewicht aan myn Heer en Mevrouw Mokticouet wenschte te openbaaren; vooral verzocht zy dat men de goedheid geliefde te hebben Mejufvrouw Monticourt medetebrengen. Men befluit aan dat verzoek te voldoen; JBlirsey zogt zyn huwelyk te verhaasten; hy wilde dat de plechtigheid daar van gefchiede m^gt alvorens die vervloekte reis (dus noemde hy dezelve) werd aangevangen , en van welke, naar zyn gedagten, myn Heer en Mevrouw Momticourt, zich wel hadden kunnen ontflaan; hy was nogthans verplicht zich naar hun te fchikken. Het ongedult het welk de Marquis toonde, behaagde niet weinig aan Pauline, die, geen erg van hem denkende, meende dat alles uit zuivere liefde voortkwam. Wel nu , zeide hy tot zyne meestres , dewyl uwe ouders de zwakheid hebben om het affterven .te willen bywonen. * van eene oude zottinne, zal ik u vergezellen ; niets, bekoorlyke Pauline, moet ons fcheiden ,* 't is waar , wy zullen een . fchouw  eene Fransche Geschiedenis. 255 Men had hy den Paftoor een foort van kaptafel toegeftelt; Pauline fmaakte, misfchien voor 't eerst van haar leven, het genoegen om op haar gemak eenige van haare ontluikende bekoorlykheden te befchouwen in een tamelyk gemeen fpiegeltje, maar hetwelk toch voldeed aan de ingeboren coquettery, welke zich allengskeus in de ziel van Mejufvrouw Monticourt begon te ontwikke* len. Deze is, om zoo te fpreeken, de eerfte aandoening welke een vrouw gewaar word. De jonge Boerin zag in den fpiegel al aan* ftonds genoeg om wel te vreden te zyn met hare gedaantverwisfeling; 't verlangen om te behagen bezielde haar reeds; de eenvoudig, heid van Suzette nam oogenfchynlyk af. Zy hoort eenig gerucht: Hoe nu, reide men kunnen lieden in een zoo korten tyd veranderen? Myne Heeren ,men fprak tegen lakeijen) laat my naderen tot Mejufvrouw Suzette, neen, tot Mejufvrouw Pauline; zegt haar.... dat 'er haar vriend is, haar vriend Jacob; ja ik zal altoos haar vriend zyu. Mejufvrouw Monticourt herkent de ftem, en bevoelt dat men den Dorpeling niet belette binnen te treden; zyn hart was vol, ft 5 en  266 Pauline en Suzette, en de traanen ftonden hem in de oogen; op 't Zien van zyne meestres, die van verfcheide lieden omringt was, alle bezig om haar te Kleeden, treed hy twee fkppen te rug — je bent.... gy zyt wel fchoon * Mejufvrouw S uzette! hoe nu! gy zyt geheel opgefchikt om ter bruiloft te gaanl om ter bruiloft te gaan, waarde Jacob, hervat Pauline, een diepe zucht lozende! — wel ja, om ter bruiloft te gaan! om dat gy Suzette niet meer zyt, zjudt gy daarom het zelfde hart niet meer hebben? moeten wy niet te famen trouwen ? myn vriend , zegt eene der vrouwen, bedenk dat Mejufvrouw thans tot een rang behoort, welke u verbied op dien gemeenzaamen toon met haar te fpreken. —* Hoor eens ! myn waarde Jacob , hernam Pauline, ik beloof u eene eeuwige vriendfchap; maar.... het onderfcheid van rang,... Wy moeien afzien van 't geene het gelvk zou uitgemaakt hebben van Suzette. Myne "ouders hebben my bevolen.... Jacob, ik ben uwe minnares niet meer wat 's dit, roept de jongman uit? Ik dagt als men eens recht beminde, dat zulks genoeg was om met malkanderen te trouwen. Was ik Heer van «ns Dorp geworden, zou ik u terilond tot my-  eene FfiANSCHE GESCHIEDENIS. 2§g ten u zo hartlyk niet beminnen a!s Jacob u deedt,... en nog doet; ik zal u altoos beminnen; dit zal my de dood doen, dien gy wel rasch vernemen zult.... ik wil u niets verwyten.... — Maar , myn vriend , luistert toch naar my: ik zeide u, dat gy altoos in myne vriendfchap zult Haan, ik zal u goed doen. Goed! gy, my goed doen/ liever zou ik honderdmalen van honger willen fterven; voor de weinige dagen die ik te leven heb, heb ik genoeg goed doen; is dat liefde? gy zyt een ondankbaare.... in Gods naam, zeg my dan nogmaal dat gy my lief hebt; voor my, ik voel maar al te wel dat ik u beminne, nimmer zal ik u vergeten kunnen; ja, uwe beeltenis zal altoos aan myn ploeg gehegt zyn , en niemand zal die van daar kunnen nemen. 'Er was voor my maar eene Suzette in de wereld, en ik zou met geene mooglykheid eene andere kunnen bemiunen. Mejufvrouw Monticourt, die door hare ouders aïles ingeboezemt was, bediende zich vruchteloos van de reden tegen een rechtgeihrt mensch, die niet dan het gevoel ken-  ifo Pauline en Suzette, kende, en die in alles de beweging en de eenvoudige oprechtheid van zyn hart volgde. De Marquis ontmoette de Heer Monticourt, die in een kleenen hof wandelde, welke door een haag van een ander ftuk grond was afgefcheiden, hy fprak hem a«n met een peinzende houding. Zoo eenzaam, myn Heer! ó Ja, Marquis, ik heb myne vrouw en dochter gelaten by de arme Suzette, wier lot my waarlyk leed doet; ik ftel my in haaie plaats , voorwaar men gewend zich niet cemakkelyk aan dergelyke omwentelingen, en d;'e van dat meisje is verfchrikkelyk: ik meen echter myn woord te houden, en ik zal, gêlyk ik u zeide, dien ramp door een deftig fortuin voor haar trachten te matigen. Zy heeft eene fchitterende opvoeding gehad, bezit bekoorlykheden en deugden , en zo 't my toefcheen , had gy haar waarlyk lief. Schoon hare geboorte ge. ring is, heeft dezelve evenwel niets ontëerends: de dochter van een landman is immers te verkiezen boven die erfgenamen , welke van de laagfle foort van burgers niet te onderfpheiden zyn dan door de knevelaryen en me- nig-  eene Fransche Geschiedenis. 371 siigte van laagheden harer ouderen? voor my, indien ik trouwen moest, zou ik my geenzins fchamen een vrouw te nemen, wier voorouders eerfyke landbouwers geweest waren : nog eens, ik zou liever hooren zeggen dat ik boeren ouders had, dan my te hooren verwyten aan eene familje verbonden te zyn, die haren rykdom en grootheid enkel a*m fchraapzucht en allerlei onrechtvaardigheden verfchuldigt is. 't Is zeker, Suzette is een beminnelyk meisïe. Da natuur, om de waarheid te zeggen, is omtrent haar gansch niet karig geweest. Ik kan niet ontkennen dat zy bekoorlykheden heeft... maar, myn Heer, viel hem de Heer Monticourt in, gy fpr^ekt my van haar op een tóón, welke my eenigzins verwonderd ! een minnaar fpreekt zoo koel niet —— Een minnaar, myn Heer.... moet nimmer de betaam* lykheid uit het oog verliezen; het raakt hier een huwelyk; onvermydelyke vooröordeelen dwingen my; myne geboorte ,. de wereld..,. eene verbintenis met u rtreelde my ten hoogften. In één woord, myn Heer, ik bemind» uwe dochter en de zaaK kan nog dezelfde Wyven. Met uw goedvinden zal ik myn hof blyven maken Mejufvrouw Monticourt heeft  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS. 279. ken; zyn mond is beklemt; half dood werpt 'hy zich aan de voeten van Pauline, die alle hare vorige tederheid voor hem voelt ontvonken. Zy dringt hem om op te ftaan. Myn vriend, zegt ze, in welken ftaat zie ik u? waarom kan ik niet over myn lot befchik* ken! nu kom! ik geloof dat in weerwil myner geboorten, en den afftand die 'er tusfchen onzen ftand is, ik u zou kunnen trouwen: maar, J a c o 3 , ik heb een vader en eene moeder, die ik moet gehoorzamen, en zy verbieden my om zelfs aan u te denken. J acob zei hier op, Suzette.... Mejuf. vrouw, vergeef my, ik beminde u zoo tederlyk, ó zoo tederlyk, ik befchouwde u als myn vrouw, en in een oogenblik zou ik van gedagten en van hart veranderen!.... neen, 't is my niet mogelyk; myn vader mag my zeggen wat hy wil en my bedreigingen doen, dit arme hart zal altoos het zelfde zyn, ik voel zulks duidelyk. Ach! zoo ik u nog maar mogt zien! —-— myn waarde Jacob, getroost u de zaak. ■ My die getroosten! Ach, dit zyn flagen die ons den dood aanbrengen! ik kan dezelven niet weerftaan. Neen, ik kan niet. Hoe, men wil zelf niet, dat gy aan my zult denken, terwyl de gedag. S 4 wa  28o Pauline en Suzette, ten van uwen armen Jacob zich geftadig met u zullen bezig houden. Indien myn Vader, myn Heer de Paftoor, de Koning begeerde dat ik anders dagte, geloof my, het zou hen niet gelukken. Ik weet zeker dat Mejufvrouw Suzette my, 's avonds, 's morgens, in 't veld, in de kerk en over' al voor den geest zal zweeven. Pauline befpeurt eene harer bedienden. — Vaarwel, myn vriend' men komt om my l Vaarwel! welk een woord! . 't is niét anders, ik moet vertrekken.,.,, gy blyfc my altoos even waardig; Jacob, eerlang zie ik u weder. ■ Mejufvrouw Monticourt, die indedaad genoodzaakt was zich van Jacob te verwyderen, fchoot in dit oogenblik niet over dan hem de hand te drukken; haar Vader en Moeder volgden de bediende op de hielen. Jacob ftortte wederom in eene hevige vlaag van droefheid , de traanen vloeiden hem langs de wangen; en alles tvat hy uitten kon'was: zonder Suzette te moeten leven, zonder haar die ik ftond te trou wen ƒ zy zeide my nogthans: tf gy b'yft my altoos even waardij." • Haar  eene fransche geschiedenis. 283 eenkomften konden beöordeelen; voorts dat de man, dien men haar toefchikte, een ryk man en een man van geboorte was. Men voegde 'er by , dat de keus gedaan en aan dezelve geen herroepen meer was; dat eene jonge Jufvrouw van aanzien zich eene derge* lyke verbintenis moest laten welgevallen en zich zonder tegenftribbeling aan de fchikking en 't verlangen harer ouderen moest onderwerpen. Wat toch, vroeg haar Vader, is de liefde die gy bedoelt ? meent gy dat men hier leeft a!s in een gehugt op 't land ? misfcbien wel dat gy eenen Jacob zoudt willen hebben?' Neen, Mejufvrouw, als't u gelieve zult gy hier andere gevoelens aannemen, en wel zoodanige als aan Mejufvrouw Monticourt betamen. De Graaf van St. Remt zal, na het middagmaal, by u ingeleid worden., als iemand die eerstdaags uw man ftaat te zyn; draag zorg hem te ontvangen met die beleefdheid en achting welke hem toekomen. Het huwelyksverdrag ligt reeds gereed* 'er ontbreekt niets aan dan het te tekenen en u naar 't altaar te begeven; alles wat ik op heden van u verlang is uwe onderwerping. De  ?84 Pauline en Suzette. De Graaf van St Re mi kwam dienzelfden dag nog een bezoek geven aan Pauline; hy fcheen zeer koel in zyn fchik met het gel luk dat op hem wagtte, ook onderhield hy haar op den toon van eenen echtgenoot over eenige huislyke fchikkingen. Hy was een man van omtrent vyf- of zesendertig jaaren, van eene voordeelige geftalte en die in zyn ganfche houding meer van den adel en van den man van aanzien vertoonde dan van den man die wezenlyk beminde; ook kon hy zich niet yleijen eenig ander gevoelen dan dat van achting inteboezemen. Hy trouwde enkel om zich te vestigen, en, in de maatfchappy, zoo als men fpreekt, een ftaat te hebben voor 't overige voegde hy, by eene onverfchillige ziel, welke men in de wereld met den tytèl van wysheid en gelykmoedigheid vereert, eenige zeden en een gezond verftand. Misfchien wel dat myn Heer de Graaf eenigen eerbied verdiend?, en dat zyne keanisfen, Uit dien hoofde, eenig werk van hem maak' ten: maar de natuur fcheen hem volftrekt geweigert te hebben aan de Sexe te behagen. De vrouwen vorderen in 't uitterlyke iep Ie- ven»  eeNe Fransche Geschied?nis» 28ƒ vendigs, iets innemende, of om beter te fpreken, zy willen dat men haar in de geringfte zaken met drift diene. Welk een onder, fcheid tusfchen hem en een minnaar van agttien jaaren, wiens gansch gelaat een blakend hart aanduidde, en die, alhoewel een eenvouwdig dorpeling, nogthans het geheim be. zat van te behagen , om dat hy met drift beminde, en om dat het byna onmooglyk is met veel liefde niet beininnelyk te zyn. Jacob liet zich overal vinden waar ftechts één woord, één enkele blik Van Paoline te hooren en te bekomen was: alles wat van wegens zyne meesteresfe kwam. befchouwde hy als eene onwaardeerbaar© gunst, en het ftreelt misfchien de vrouwen even zeer erkentenis als liefde inteboezemen; onze liefde te beantwoorden willen zy hefchouwt hebben als een weldaad, en aan de geringde gunst hechten zy eene eeuwige verplichting; hare trotsheid is fomtyds moeilyker te voldoen dan hare liefde, en myn Heer de Graaf was gansch de man niet om eene trotfche fchoonheid té vleijen. Zonder het minite verlangen te hebben 5aten blyken van haar te bezitten, vind hy zich  2S6* Pauline ek Suzette* zich in hare armen'; zy is reeds aan hem gehuwt, maar het zoete genot der liefde is haar.* rjog onbekend. Mevrouw van St. Rem! zoekt zich deswegens vergoeding te doen, door het zoeken van allerlei luchtige en beuzelachtigen tydverdryven, die den valfchen fchyn van vermaak hebben ; haar achtbaare man werd niet gekweld van eenen yverzuchttgen geest, by zag met een onverschillig oog zyn vrouw alle gezeifchappeh bywoonen, en haar best doen om een geluk te bejagen, het Welk zy in haar eigen huis niet kon vindenEe eenige dryfveer van den Graaf was eene inwendige iTaatzucht, we'ke hy zorg droeg niet te laten blyken, alle zyne bedoelingen liepen daar op uit, hy bekuipte heimelyk eenen post, welke men den veel betekenende tytel van knegt ten hovs, heeft gegeven. Om evenwel Mevrouw van St Remi alle recht te laten wedervaren, moeten wy zeggen, dat zy den Graaf gaarne dien tytel zoude onthouden, Jacob vergeten, van haren man haren minnaar gemaakt en zich toegelegt hebben om 't ledige van 't hart te vervullen met dia lieflle, welke alleen bekwaam is genoegen te verfchaffen , en zonder welke eene jonge vrouw alle troost mist. Hoe menigmaalen zei  2£K£ F8ANSCH2 geschiedenis. 2$J •zei Pauline. by zich zei ven: Ik heb een rang, ik bezit middelen, ik kan met myne juweelen pryken, ik geniet de vermaken van de Speeltafel en van den Schouwburg, ik kan alle gezelfchappen bywoonen , myne trots* heid word getnert, doch dit alles is geen liefde, en ik kan voor my niet verbergen dat deze behoefte my eene geftadige kwelling baart. Toen ik Suzette was, fmaaKte ik die liefde, zy maakte myne eenigile begeerte uit en vervulde dezelve. Ach ! Jacob, Jacob, hoe gelukkig was Suzette toen! en hoe beklagenswaardig is Mevrouw de St. Re mi! waarom toch moest ik Mejufvrouw Monticourt worden? De Graaf gaf haar eindelyk te verftaan dat zy; de hoop moest laten varen , welke zy zomtyds nog. koesterde, van zich van haren man te doen beminnen. Mevrouw, zeide hy haar, ik heb bemerkt dat gy niet afkeerig zyt Van gezelfchap , 't bekoord me dat gy 'er tydverdryven zoekt, van welke myne wyze van denken my verwyderen. Ik wil zelfs niet voor u verbergen, dat het my geenzins zal ontrusten of hinderen indien gy zekere neigingen mogt verkiezen in te-volgen, mits de-  agg Pauline en Suzette^ eene bedorven wereld verleiden, deze heeft vry wat werk om haar te overheeren en weg. ttflepen. Pauline had de onfchuld, die haar geluk in het Dorp uitmaakte, nog niet geheel uit het oog verloren; doch wy hebben het alreeds gezegt, dat tafereel raakte allengskens in 't verfchiet. Zy begaf zich onbedagtzaam tusfchen eene menigte van klippen, welke de verleiding_Joos genoe* was voor haar te verbergen. De droom, dié het flerkst treft, vervliegt rasch, en federt lange had zy den droom van 't Dorp vergeten. Andere beguichelingen , die minder aangenaam en gewis minder treffende waren dan hare eerfte verbysteriogen, fcheenen haar van alle kanten aan te vallen cn te omringen. Hoe kon zy dezelven weêrftand Mede i ? Standvastigheid, wysheid en deugd 3 kiezen by voorrang de fleden niet tot haar verbJyf. Jacob hield zyne liefde eenigzins in zynên boezem verholen. Te vergeefsch viel zyn Vadtx hem dagelyks lastig met de geduurigeherhalingen,dat hy Mejufvrouw Monticourt moest vergeten, dat het dwaasheid was langer aan . . hm  eene FflANscfiE Geschiedenis, ag^ haar te denken : alle die vertogen van den ou* den man werkten niets taitj eindelyk -bericht hy hem dat zf getrouwt is. Getröüwt» riep Jacob uit! Ja, getrbuwti hernam de oude man; één myner vrienden * maar pas van Parys gekomen > heeft het my zoo daadetyk ge. zegt; Getroawtj hernam de jbngfe Dorpeling! hoe kan dat zyti? heeft ze my de hand niet gëdrukt? heb ik haar niet hooren zegi gen: Jacob; gy blyft my altoos even waardig ? zou meri na zulke beloften» de lieden op deze Wyze bédriegeh ? 't verwondert my juist niet dat zy in hare beloften van Ons nu en dan te zullen komen bezoeken, faaltr maar dat ik haar niet weder zal zien en dat een ander haar man zou zyn !... De droefheid deed hem ftameren;hy zweert aan zynen Vader en aan zich zeiven dat hy haar wil vergeten 4 en ondertusfchen blyven zyne zinnen geduurig op haar fpelen, hy loopt telkens naar den boom, onder welks lommtr zy by verkiezing zich pleegde nedertézetten \ geftadig neuride hy de liedjes, welke zy hern geleerd had; dikwyls zei hy by zich zeiven: hier is de plaats waar Suzette en ik te fa» mm 's avonds te vorèn de bloemkrans maakte T 2 voor  2po Pauline en Suzette,' voor den feestdag van den Patroon onzer Kerke: daar pleeg zy de knippen te zetten om vogeltjes te vangen, en daar fchonk ze gemeenlyk die diertjes de vryheid, of liet ze vliegen als ze my die kwanswys wilde ter hand ftellen, en dan zei ze my vol tederheid, Kobus vriend, waarom zouden wy ongelukkigen maken? Hoe zoude het my mogelyk geweest zyn Suzette te weerftaan? hare verlangens, haar hart en ziel waren de myne.... en zy zou getrouwt zyn! hoe! ik zou van haar moeten afzien! Hoe toch kon de oude PniLirpiNE ook zoo onberaden een geheim gaan openbaren? zonder dat zou Jufvrouw Monticourt altoos Suzette gebleven zyn en thans zou ze myn vrouw wezen: wy zouden eikanderen zoo lief gehad hebben!.... maar wat zegt ge daar, Jacob? Philippine heeft zeer wel gedaan de waarheid te belyden; de hemel wil niet dat men liege..... Ach! Suzette, Suzette, gy ligt my geftadig in het hoofd , gy zyt geftadig in myn'hart; alle myne zinnen fpeelen alleen op u; ik weet niet meer wat ik doe. Als ik naar 't klaver land moet gaan , loop ik naar den wyngaard; zoo dat liefde is, dat onze zinnen geheel op den hol raken als men fee»  stfare Fransche Geschiedenis, api fcemind! dan ware het beter voor my dood te wezen dan zulk een leven te leiden! en wat toch kan het my baten eene ondankbaare te beminnen, en evenwei wat ik ook aanwende om haar te vergeten en te haten..., Suzette is my waardiger dan ooit. De dochter van Phimppine wasmisfcbien nog meer te beklagen dan Jacob. De Paftoor verliet haar geen oogenblik. De vertogen van dien achtbaren man,-de tegenfpoed, die leerzaame meester, de tyd eindelyk, dat veel vermogend hulpmiddel om de ziekte der ziele te genezen, alle deze verè'enigde krachten werkten naar wensch op de rampzalige Suzette. Zy luisterde naar de item van godsdienst, de rede zelve begon ingang by haar te vinden; weder tot zich zelve gekomen van hare wezenloosheid, verfoeit zy het fchriklyk ontwerp van zich het léven te benemen ; hare eerfte treden rigt zy naar hare moeder, in wier boezem zy hare traanen van berouw en liefde uitftorr; zy komt zelfs zoo verre van zich te onderwerpen aan haren ftand, aan 's hemels wil, die alleen over ons lot befchikt : daag yks verkrygt zy nieuwe krachten ter beftrydinge eener herdenking T 3 wel-  2$2 Pau.uk e es Suist Ti* welke zy hefloten had te overwinnen. S uzette bemerkte, als iemand die eensklaps van een Itchtftraal getroffen word, dat haar hart niet was gehegt geweest aan \\ l i n s e y, en dat hoogmoed en trotsheid alleen in haar die bedriegelyke hartstocht verwekt hadden. Al het Ychynfchoone en beguichelende, alle de hetooveringen van t gene men de wereld noemt, verdwenen voor haar gezicht, gelyk de uchtendnevelen optrekken en vcrdwynen. De Boerin vergat de juffer, en bevond in zich een klaeker, een verlichter ziel, en die, om zoo te fpreeken, meer haar eigen was: zy bloosde over haren belachlyken hoogmoed, over die zoogenaamde hooghartigheid, die met zo veel verfmading nederzag op anderen, vooral op den boerenhand, wiens kloekheid, gezond verftand en wezeaiylte hoedanigheden zy thans bevroedde; met zich zelve naauw. keurig te onderzoeken, befpeurde zy dat dware grootheid; beftaat in deugdzamer te zyn dan anderen, ket bekrimpen oazer behoefte'as, in zich , zo veel mogelyk, alle vreemde hulp te, onttrekken. Ramfpoed en nooddruft zyn misfehien de ware bronnen der werkdadige wysbegeerte, en de mensch, die onder deze beide beproevingen, legt, is noodwendig  EENE FüANSCHE GESCHlEnENTS. 293 d'ig nader aan'de natuur en meer overtuigt van zyne plicteten. Suzette verzogt onophoudeiyk vergiffenis aan hare moeder, voor 't lee i haar door Jufvrouw Monticourt aangedaan. He. laas! zei Philippine, ik heb u, myn waarde dochter, getoond hoe zeer ik u beminde. Ik bezondigde my tegen den hemel, de eer en de waarheid, wat zeg ik , ik deed my zelve geweld aan enkel om u een gelukflaat te bezorgen; ik gaf u eene andere.mreder. Zonder den godsdienst, en in weerwil van 't moederlyk hart, in weerwil der harde bejegeningen weike ik van u moest verduurcn , zoudt gy nu nog Jufvrouw Pauline zyn» bad ik my niet op den oever des doods be. vonden; in dat tydftip voelt men eerst het gewicht zyner misdryven. De redenen van myn Heer de Paftoor, God, die my door zynen mond fprak, en die my een bezef gaf van myne misdaad, waren niet te wederftaati: ik zag my genoodzaakt u al het heil te onttrekken, het welk ik meende u bezorgt te hebben : gy zyt myne dochter, een arm boe. re meisje; maar waarom ook verfmaadde gy do wcldaaden van myn Heer Monticourt? t 4 hy  2$4 Pauline en Suzette, hy beminde u met zoo veel genegenheid; meendt gy dat 'er geen vermaak is in dankbaar te zyn ? voor my ik zal hem altoos erkentelyk zyn voor het Jaargeld dat hy my heeft toegelegt: dit kleene inkomen, myn waarde dochter, kon dienen om onzen ftaat wat draaglyker te maken: gy weet niet wat ik lyde, zo dikwyls ik u naast my den grond zie bearbeiden! uwe handen zyn zo teder, ó! Myne waarde moeder, zei Suzette, hoe b!y ben ik thans uwe dochter te zyn en den ftand te bekleeden voor welken de hemel my fchikte; in mynen vorigen ftaat was ik trots, blind en onhandelbaar, ik bezit thans eene gansch andere trotsheid die my vertroost en tot de deugd leid! 't is deze trotsheid, die ik met vermaak zoek aantekweeken, en, is 't mogelyk, te vermeerderen , welke myde aanbieding van myn Heer Monticourt deed van de hand wyzen: uw Jaargeld zal geheel ten uwen nutte hefteed worden. Gy kundt u niet verbeelden wat genoegen ik fmaak, wanneer ik in 't midden van den moeilykften arbeid , tot my zelve zegge: waarom zou 'ik my afhangklyk maken van eens anders barmhartigheid, van het koele en honende medelyden eens vreemden, daar-ik my door myn  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 2QJ myn zweet en myn eigen handen werk een beftaan kan verfchaffen, én myn eigen loon verdienen? 't is waar, ik zou my alle die moeijelyke bezigheden hebben kunnen fparen; maar tot welk een prys zou het geweest zyn ? Neen, moeder lief, gy bezeft niet hoe vernederend alles is wat flechts naar barmhartigheid zweemt, want 'er zyn maar weinige weldaden welke deze naam niet toekomen. Myn moed is beftand tegen nog vry grooter tegenfpoeden. Een lage ftaat is niet ongelukkig dan wanneer ze verzelt gaat van fchande: wy behoeven ons onzen ftand niet te fchamen, ik ben 'er zelfs trotsch op. Naar alle waarfchynlykheid zou Pauline zich overgegeven hebben aan alle de dwalingen welke verknogt zyn aan een hoogen rang; vroeg of laat zou ik myne verkeerdheden en myne misftappen gezien hebben, een te laat bezef daar van zou myne ftraf geweest zyn, thans, myn lieve moeder, fmaakt Suzette in uwe omhelzingen, de vrucht der waarheid en der natuur: myn hart, in plaats van zich te be. zoedelen, zal zuiverer worden. Misfchien zal ik beminnen en wedermin genieten. Helaas! hoe bedroog ik my zelve! de trouwlooze Blinsey beminde my niet, ik heb T 5 maaf  maar al te veel het zwakke en heisfeitfehim* mige van zulk een liefde ondervonden, 't U wel waar dat rnsen te Patys niet bmind, gy ziet 'er het hewy.s.-van. Myn Heer Mon> ticouht aelf, uw weldoener en ongetwy» velt de myne» dewyl hy de uwe is, heeft ons vergeten, en Pauline, Pauline, die u zq lief had, die eene zo gevoelige en tedere ziel liet hlyken, heeft ons. nog geeu fyding van haar latqn toekomen! waarlyk die fka4 moet wel fkchc zyn voor allen die 'er wonen 1 Pauline heeft alle myne gebreken aangenomen, en ik zal my hey veren de deug» den te verktygen welke zy hier bezat. Kooaa aan, moeder lief, nusfebten ben ik minder je beklagen dan Mejiiifvroaw Monticourt. Men zegt dat zy gejreuwt is, maar indien zy Jacou beminde, gelyk men met ajle sedea, mogt gelooven, meende gy dart niet dat die hecinnerkg haar gewaand geiuk moet vergiftige». Jacob verdiende bemind te worden, hy is geen Marquis de Blinsey. Suzette was op 't veld bezig met eenig boerenwerk, toen zy van verre een maaspeBzoon zag, die met foelie, treden «aar haar toekwam* Onverduldig ©m> eene nieuwsgierig-  eine Fbansche Geschiedenis. 207 rtgheid t© voldoen, welke aanwakkerde naar maate de vreemdeling nader kwam, herkende zy eindelyk den iooper van den Marquis de Blinsey. Hae , zeide hy, zyt gy dat, Mejufvrouw! in welke kleeding! een fehup in de handen! gy! hou daar, dit kleene briefje van myne» meester zal u niet onaangenaam zyn, ik ben zyn vertrouwling en niet onkundig van zyne geneigtheid om u goed te doen. Hy heeft ook waarachtig gelyk ; ik vind haar altoos even bevallig; welk een aartig boerinnetje, zy heeft niets van haar mooi verloren ï Suzette liet haar oog gaan over het briefje, waar van het begin aldus luidde. „ Weet gy wel, beminnelyk meisje, dat „ ik u liever heb dan ik zelf niet dagt? waar,, lyk het hoofd draait my van u , en myn postchais heeft my niet verwyderd van een voorwerp, het welk ik om myn eigen „ rust had behor>ren te vergeten. Indien ik myn wensch niet meer rigt aan Mejufvrouw „ Monticourt, ik richt dien echter altoos „.aan de godheid van hart, aan die jonge„ fchoonheid, die, alhoewel een eenvoudig ,} boerinnetje, 'er niettemin alle de bekoor- „ lyk.  jo5 Pauline ik Suzetti. toefde hy niet zich aan haar te verklaaren. Suzette had al federt eenigen tyd zich voor Hendrik niet ongenegen getoond; de beide gelieven fchroomden niet hunne gevoelens aan eikanderen te kennen te geven en hunne harten voor eikanderen uitteftorten; het was de ware liefde die in beider harten blaakte, zy behoefden niet te blozen over hunne gewaarwordingen ; de zuiverfte onfchuld voed Ie deze zuivere vlam; ook vereenigde zy zich door die banden welke gemeenlyk de goedkeuring des hemels hebben, en na hun huwelyk vermeerderde hunne liefde nog. Philippine begaf zich ter woon by hare dochter, en de beide echtgenoten maakten met deze goede oude vrouw en met den zoon van Hendrik, een huisgezin uit, het welk door den hemel mildelyk met allefa voorfpoed gezegent werd ; hunne oogften vermeerderden met hun genoegen en zouden den nyd hebben opgewekt, indien men eenig denkbeeld hadde van bet waar geluk. Jacob had geen deel aan de geneugtens van hunnen ftand ; hy kon Mevrouw de St. Rem 1 niet vergeten; men had hem versheide goede partyen aangeboden, doch zj wa-  eens fransche geschiedenis. 307 waren alle door dezen jongman van de hand gewezen, in weerwil van den aandrang zyns Vaders , die te vergeefsch poogde hem van zyn hartstocht te geneezen. Wat hoop toch kundt gy langer voeden, vroeg hem zyn vader ? uwe minnares is gehuwt, en denkt gewis niet meer aan u; federt haar vertrek van hier heeft ze u niets van haar laten weten. Waartoe toch zal deze uitfporige en zinnelooze liefde u nog vervoeren ? Ik begryp zeer wel, waarde Vader, antwoordde Jacob daar op, dat gy gelyk heb; maar zo als ik u reeds zeide , alle myne pogingen zyn vruchte* loos, myn hart luistert naar geene rede; wanneer ik een beiluit neem om u te gehoorzamen , en dat ik my wezenlyk geneigt voel om my aan uwen wil te onderwerpen en aan een ander te trouwen, word ik, eensklaps, door ik weet niet wat weerhouden in dit voornemen , ik kan niets verrigten en een heimeiyke ftem befchuldigt my, ik verheel my, my te hooren toeroepen; zoudt gy Süzetïé vergeten ? en, fnuedaad, kan ik wel met mogelykheid eene andere beminnen.! waarom zou ik u misleiden, Vader ? iets, dat fterker is dan ik, dwingt my: aan Suzette te herdenken ftreeit my meerder dan het voorde*!ig V 3 fte  ge8 Paülïne en Suzette; fte huwelyk my zou kunnen 'doen. Ik wil met al myn magt arbeiden, maar laat my ten minften den troost van aan haar te mogen denken, 't is het eenigfte vermaak dat my geoorloft is te imaken. Mevrouw de St. Remi maakte zich geftadig eene zo ftandvastige en flecht beloonde tederheid meer en meer onwaardig; van minnaar tot minnaar vervoert,liep zy een fcbaduw na, die zy nimmer kon bereiken. Het vermaak fcheen met geweld haar te ontvluchten, een vruchteloos beklag ontfnapte haren boezem ten vooraeele van haren eerften minnaar; naarmate zy zich fchuldi'g bevond, vermeerderde haar ftraf. Het innerlyk verdriet dat zy beproefde, bragt haar niet te rug van deze misdadige duizeling. De trek tot gezelschappen ontaart in eene zoort van kwyning, men word ftomp voor 't vermaak en 't berouw, en dit is een zoort van wraak welke de rede en deugd fchynen te oeffenen, van 't oogenblik af dat men ophoud haar gehoor te geven t n voor altoos van haar aftezien. De vrouw van Hendrik kreeg nu en dan een bezoek van Jacob, die haar in ver- trou-  EENE FfiANSCHIv GESCHIEDENIS. 3OP trouwen onderhield over zyne ongelukkige en vruchtelooze hartstocht. Zy deed haar best om hem tot zyn ph'cht te doen wederkeeren. Zyn Vader had volftrekt beiloten hem uitte huwen. Myn waarde Jacob, dus fprak zy hem aan , behoorde gy u niet te fpiegelen aan myn voorbeeld? Ik was ook in de verbeelding dat ik beminde, doch ik hei) maar al te klaar inyne onvergeeflyke blindheid bemerkt. Myn vriend, 'er is geen' liefde, daar geen hoop is! wat toch kundt gy van uwe dwaze drift verwagten? Gehoorzaam uwen Vader, neem de party aan die hy u voorftelt en die zeer gefchikt voor u is; gy zult de troost zyn van uwe vrouw, gy zult eene gezellinne hebben die uws gelyken is, gy zult uwe plichten betrachten , eindelyk, gy zult bevinden dat een eerlyk huwlyk al het genoegen verfchaft het welk een deugdzaam hart kan verlangen. Im» mers bemerkt gy ten duidelykften dat Mevrouw de St, Remi in 't geheel niet meer aan ons denkt, en is het geene dwaasheid u gelegen te laten zyn aan een voorwerp , het welk zich geheel en al van ons vervreemd heeft. Deze verftandige redenen maakten geen indruk op 't hart van den jongen Dorpeling ; V 4 zyn  eene Feansche Geschiedenis. 315 Ik zal aanvangen met het voor my zoo nood. lottig tydftip, toen de dochter van Phlippine eensklaps de dochter werd van myn Heer Monticourt. In *t eerst gaf ik my over aan alle de beguichelingen die my verbysterden, dezelve veranderden myn ganfche karakter; eene zoort van betovering ontvoer* de my aan my zelve en bragt my in die wereld over, alwaar ik, helaas! my verbeeldde het geluk te zullen aantreffen;Philippine, Suzette, Jacob zelf, alles verwyderde, vernietigde zich voor myne oogen; ik trad een nieuwe loopbaan in, welke my toefcheen bezaait te zyn met allerlei vermaaklykheden; met her gretigfte verlangen haastte ik my alle de bekooringen te genieten, die my omring, den. Men liet geen tyd verloopen om my aan een man te huwen, dien ik geerne had willen beminnen, maar wiens onverfchilligh*id my naaulyks de mogelykheid liet van hem te achten. Myn ziel was gefchikt voor eene hevige drift; ik hoopte geftadig 'er een voorwerp voor aantetreffen ; van dwaling tot dwaling vervoert, deed ik de eene misftap na de andere, zonder ooit een hart te kunnen ont. moeten gelyk dat van Jacob, of dat proef kon  3id" Paül-inb en Suzette, kon houden tegen zyne braafheid, tederheid en ftand vastigheid. Ik werd lichtveerdig, zwak, misdadig, en fmaakte geen vermaak, dit is de gewone ftraf van hun die zich van de deugd verwyderen: in 't midden der feesten en vroiykheden verveelde ik my doodelyk. JMyn hart wen! verteert door eene heimelyke drift, welke ik met geene mogelykheid kon voldoen, in'den boezem der liefde fmaakte ik zelfs niets van het verrukkelyke der liefde. Van de menigte van vluchtige dwalingen en valfche vermaken, bleef my niets over dan walging en het denkbeeld van myne fouten. Ik kon nooit op dezelven zonder verdriet te rug zien. Zoodanig was myn toeftand : de dood ontrukte my myne familje en myn man, en myn zoon v vlgde hen wel rasch in 't graf. Ik "zal u niets zeggen van \ verlies myner goederen , het gevolg van verfcheide procesfen en van verfcbeidene omwentelingen daar ik het flachtoffer van wierd. Dit was echter de ge» ringflx* flag welke de fortuin my toebfagt; hoewel ik byka?is behoeftig ben, bezit ik nog genoeg voor de weinige levensdagen die my overig zyn. Myn waarde Suzette , ten opzichte van myne geringe midielen , ver- fchii  EENE FRANSCHE GeSCHIEDEMS'. 317 fchil ik weinig met de doehter van Philippine, maar ik bezit hare deugden, hare onfchuld en ue gerustheid hares gemoeds niet meer. Dagelyks ftort ik traanen, Naauwlyks was ik in de fchool van tegenfpoed, of Parys ontmaskerde zich voormy, myne gezelfchap*. vrienden iieten my over aan een treurig en vruchtloos naberouw. Myne dwalingen of fouten werden vergroot en ten breedften uit» gemeeten. Men gaf 'er de zwartfte kleuren, der misdaad aan,- ik verliet die hatelyke flad met een vast befluit om 'er nimmer wedertekeeren; ik verkoos een eenzaam en afgezonden verblyf; maar, helaas! ik kon 'er my voor my zei ven niet verbergen, ik was myne eige wreedfte vyandin : ik meende myne fmert te zullen verdry ven met myne dagen te gaan eindigen in de ffcreek, alwaar de eerfte lichtftralen myns levens zo hélder en zuiver geweest waren, en alwaar ik alle de bekoorlykheden der deugd met zo vee! vergenoeging gefmaakt had : niet dat ik eenig oogmerk hadoin nay aan Jacob te vertoonen, neen, ik had hem te zeer beledigt; en misfchien wel dat ik u gebeden zou hebben myne komst fn deze ftreekcn te verzwygcn; nu hy hier niet is, heh  3X8 PYüLlNE EN SüZETTi; heb ik reden my deswegens te verheugen," ten minften zal het my voortaan geoorloft zyn u over hem te onderhouden; ik zal zyne vorige woning mogen zien: ik zal die gelukkige akkers gaan befchouwen, die getuigen zyn geweest van myne eerfte vermaken, van myne eerfte liefde, en van myne onfchuld. 6, Weldadige Vriendin! gy zult myne oogleden fluiten. Indien Jacöd immer hier wederkome, zeg hem dan toch dat de hemel hem gewroken heeft, dat ik de fchuldigfte de ongelukkigfte der vrouwen was, dat ik zyn beeldtenis nooit uit myn hart verloren heb. Suzette en Paulïne vertederde zich •nderling by dit gefprek. Suzette nam Mevrouw de St. Remi met verrukking in hare armen en zeide : uw lot word het myne , gy ziet hoe getroffen ik ben over «jwen toeftand ; ik zal myn best doen öm u het leven dragelyk te maken; ja, gy zult by ons blyven, gy zult my toeftaan dat ik u by den naam van zuster noeme, en indien het mogelyk zy, zal de vriendfchap u vergoeding doen voor alle uwe rampen. Ja-  keke Fransche Geschiedenis. 310 Jacob moet zeker lyk niet meer in wezen zyn»... Hoe! niet meer in wezen, riep Mevrouw de St. Remi? Ten minften hebben wy nog geen tyding van hem gehad, zei Suzette., Zou hy dood zyn, hernam hare vriendin, en zou ik 'er de oorzaak van wezen? Deze laatfte trek ontbrak 'er nog aan om in myne eige oogen een monfter te zyn. Verdiende ik die liefde en die ftandvastigheid, welke thans myn ftraf verdubbelen? Ik kan u niet verzekeren dat hy overleden is, zei Suzette; maar toen hy van hier vertrok verteerde hem het hartzeer.... 6! hy was zoo met u ingenomen. Deze Iaatften woorden openden op nieuw den bron der traanen van Mevrouw de St. Remi. Zy was niet te vertroosten: van een fehltterend fortuin was haar ftechts een gering inkomen overgebleven, van 't welk zy naauwlyks kon beftaan. Zy verkoos derhal ven tot haar laatfte wykplaats het huis van Süzette: hare meeste bekoorlykheden waren verwelkt, maar in haar gelaat had zy nog eenige veelbeduidende trekken overgehouden , die z"> veel vermogen aan de X fchoon-  320 Pauline en Suzette, fchoonheid geven, en waaruit dikwyls de groofe hartstochten ontftaan. De aandoening van medelyden vermeerdert die der liefde, en de deugd fchynt die eenigzins te bevestigen en te heiligen. De rampzalige St. Remi zogt, zoo veel moge?yk, hare kleeding te fchikken naar den eenvouwdigen hoerendracht. Zy zou het Uil Ie genoegen der landbewoneren gefmaakt hebben, bad zy van zich konnen weren de herinnering harer vorige dwalingen, en had zy uit hare zinnen de beeldten?s van Ja co b kunnen ftellen , welke in deze rtreek haar nog fterker verlevendigdt werd dan in de hoofdHad. Zomtyds begaf zy zich naar de akkers en bosfchen , alwaar zy de voetftappen harer jeugd nog meende weder te vinden. De onfchuld is dan een goed het welk wy niet kun nen weder bekomen? Te vergeefsch herriep Pauline die tyden, welke voor haar zo heuchlyk geweest waren. Welk eene fmert gevoelde zy als zy tot zich zelve zeide: hier onderhield my Jacob het eerst over zyne liefde, daar leende de deugd een nieuwen glans aan myne onfchuldige vermaken! Hoe vergenoegt keerde ik tot Philippine te rug,  eene Fransche Geschiedenis. 321 rug, zonder dat ik over my zelve behoefde te bloozen , zonder dat myn hart my iets te verwyten had; myne nachten waren even zuiver en aangenaam als myne dagen , en in myne droomen zelf fmaakte ik de geneuchtens van een ingetogen en onfchuldig leven. Wat toch is my overgebleven van den drom der dwalingen en beguichelingen, in welke ik my ter nederplofte zonder een enkel oogenblik gelukkig te zyn ? wroegingen , walging en verveeling, de last des levens! Helaas! die heldere hemel , het vrolyk jaargety, dié plaatzen alwaar de natuur onder twintig verfchil, lende gedaantens ons toelacht, alle de voorwerpen , zo ftreelende voor myne eerfte befchouwingen , verwekken in my thans geen enkele aandoening van genoegen. Myn ziel zinkt gevoelloos weg, zy is verdooft en zo ik al een hart gewaar worde 't is door de aanhoudende kwelling van 't verdriet, ó Deugd l ó deugd! neen gy zyt geen hersfenfchim , en 't is in u alleen dat men al het ware heil, al* le de ware geneuchtens vindt. Pauline had, als naar gewoonte, zich weder afgezonden en zich naar het eenzaam bosch begeven, toen de vrouw van Hendrik X 2. van  322 Pauline en Suzette, van verre drie mannen te paard befpeurde, die op haar huis kwamen aanryden. Angekomen zynde fprong de eerfte fchïelyk van zyn paard, liep naar Suzette en wierp zich in haare armen, zeggende: ik mag dan het geluk hebben u weder te vinden! hoe! gy fchynt my niet te kennen.9 't is waar ik ben vry wat veranderd fints wy malkanderen het laatst zagen. Myn Heer, zei Suzette, vergeef my, maar uw gelaat.... misfchien... ó neen, zo ik my niet bedrieg zyt gy myn Heer Jacob. — Ik ben het zelf, myne waarde Slzütte. ... ik kom in deze ftreken.... op een anderen tyd zal ik u omftandig myne gevallen vertellen, laat ik u thans met weinige woorden zeggen, dat ik veel gereist heb; ik heb den Koning met eenigen roem gedient, zelfs ben ik in den krygsdienst tot een rang verheven, daar ik eenigzins trots op ben; ik kom van Amerika te rug, alwaar ik een tamelyk fortuin gemaakt heb; maar dit alles, myne waarde Suzette geeft geen genoegen aan 't hart; 'ik ben herwaards gekomen om de plaats myner geboorte, myne oude vrienden wederte zien...... zy zullen my een voorwerp te binnen brengen, het welk ik met geen mogelykheid heb kunnen vergeten, kundt gy gelno- ven  eene Fransche Geschiedenis. ' 323 ven dat het my nog geftadig voor den geest blyft? de beeidtenis van 't zelve heeft my gevolgt aan geene zyde der zee, en ik heb het weder met my herwaards gebragt waar ik nog op het zelve zal blyven peinzen... » Gy bedoelt ongetwyvélt Tauline. * En wie anders zou my eene hartstocht hebben kunnen inboezemen, welke zo moeilyk is om uittewisfchen ? By myne terugkomst heb ik terftond naar haar vernomen, maar alles wat ik wegens haar ben te weten gekomen, is het overlyden van haren man, zonder dat men my*heeft kunnen zeggen waar zy zelve zich onthoud. ——r Gy bemindt haar dan nog? —— ó, Meer dan ooit. ■ . 1. Maar indien gy ze eens wedervond ? ——» Dan zou ik my aan hare voeten werpen en haar myn fortuin en myn hart aanbieden. En zo zy eens behoeftig of ongelukkig ware? Te meer vermaak zou ik fmaken, ik zou haar hare ongelukken doen vergeten en alles wat ik bezit zou met myne ziel het hare zyn — Gy zoudt haar dan trouwen ? -— misfchien ftreele ik my.... zou ze myne hand willen aannemen? —- feaar indien zy zich zelve eens veel te verwyten had; in Hen een onbedagt«aam gedrag, de levftnswyze der groote weX 3 reld ...  3H Pauline en Suzette, reld.... Mogt ik flechts haar zien en hare kniën. omhelzen! alles zou haar vergeven zyn, ja alles, Een oogenblik Hechts! blyf by myn man, ik ga. -— Mag ik u bidden! — Ik zal terftond weder hier zyn. Suzette vloog naar haren man, gaf hem kennis van 't geval, verzocht hem zich niets te laten ontglippen wegens het verblyf van Mevrouw de St, Remi, en liep vervolgens die rampzalige opzoeken. Pauline was reeds op weg naar huis, zy ontmoette Suzette, en werd getroffen door de ontfteltenis welke zy op 't ge'aat en in de fpraak van hare- vriendin meende te bemerken. — Wat toch fcheelt 'er aan myne waarde vriendin? ~— Ik ben geheel en al van myn ftuk hebt gy my niet gezegt dat Jacob u altoos nog lief was —— Welk eene vraag , van u, die my zo wel kent, helaas! ik heb hem nooit uit myn hart kunnen verbannen. Maar waarom my een voorwerp herinnert, het welk my te ver- geefich tot aan 't graf zal navolgen. &oudt gy niet verlangen hem weder te zien ?*% Wat  EENE FftAttSCHE GESCHIEDENIS". 325 Wat zegt ge? hem wederzien) Ach! ik zoU van vreugde fterven..... maar hoe zou ik my in zyne tegenwoordigheid durven vertoonen? Ik hen in 't ongeluk en in myne eigen oogen vernedert. Rampzalige, hy zal 'er u te meerder om beminnen ! .. my beminnen 1 6 ! ik moet voor altoos van een zo tedere hartstocht afzien . de tyd van my té feeminnen, Suzette, is voorby! ik heb de deugd en de lie(dt beledigt, ik heb Jacob verongelykt; 'er fchiet voor my niets over dan de dood, dan een fpoedig uiteinde dat my van my zelve verlost..... maar waarom my thans gefproken van iets dat zo gefchikt is om myne fmerten te verdubbelen ? van waar komt? volg my, myne waarde vriendin, of liever leen rny uw arm. - Waarom Geef Ü flechts over aan myn ongedult. Zy verhaastten beide hare^chreeden. Pauline ondervroeg geftadig de vrouw van Hendrik over dezen fpoed. Men zal 'er u de rede van zeggen, was 't antwoord van Suzette, die haar huis toe fnelde, gy zult eindelyk het geluk imaken gy zult herleven. ... J a cos bemint u meer dan ooit. X 4 Naam?-  325 Pauline in Suzette, Naauwlyks had Suzette dit laatfte woord geuit of zy bereikte hare woning. Binnen tredende fprak zy Jacob aan, zeggende : ik yereenig dus myne twee waardigfte vrienden. De verrasfing , de verbaastheid en een zoort van opgetogenheid door welke Pauli* ne en Jacob even zeer getroffen wierden, zyn met geene mogelykheid te befchryven. Pauline trad te rug, men deedt haar wederkomen: zy wilden eikanderen toefpreken, doch zy hadden enkel het vermogen malkanderen aantekyken, in de armen te vallen en traanen te Horten, maar traanen die de gevoelens van 't hart uitdrukten. Jacob fprak het eerst, zeggende: gy word my dan wedergegeven !... 't is Pauline die ik befchouw!.. ja, ik ben het zelve, zeide Mevrouw de Sr, Remt.... misfchien moest ik het voorwerp, van die zo tedere, zo zuivere liefde ontwy- ken.... Eindelyk vind ik dan weder ... den man die u het meest beminde en wiens hart voor u altoos nog even fterk blaakt. Allen deelden zy onderling aan eikanderen mede alles wat federt hunne fcheiding hen was wedervaren; elk oogenblik bewonderden zy het  eene Fransghe Geschiedenis. 327 het gelukkig geval dat hen weder farnen bragt. Jacob verhaalde haar hoe hy Blinsey in het leger had ontmoet en hoe hy met hem in een tweegevecht was geraakt om eenige lichtveerdige gezegdens van dien Marquis wegens Suzette. Hy verhaalde haar eenige byzonderheden wegens zyne eige bevordering in den Krygsdienst, als mede welk een fortuin hem zyn reis naar Amerika had aangebr3gt, en welk een genoegen het hem zou geven de hand van Pauline te mogen ontvangen; deze beantwoordde hem al weenende en door eene oprechte belydenis van hare ongelukken en dwalingen. Uwe ongelukken, zeide haar minnaar, hebben geen plaats meer, dewyl gy alles wat ik bezit met my kundt deelen of als uw eigen befchouwen, welk een geluk is he niet voor my haar, die ik bemin, goed te kunnen doen, met welk eene verrukkelyke erkentenis en tederheid verneeme ik niet dat uw hart my is toegenegen gebleeven; 't is uw hart alleen dat myn geluk kan volmaken. Laten wy t voorledene vergeten, myne waarde Pauline, en ons enkel bezig houden met het genoegen van eikanderen te beminnen. Te vergeefsch heb ik de wereld doorgereist om dat geluk te zoeken het welk my fcheen te ont-  3*8 Pauline en Suzette, ontvluchten : in de nederige plaats myner geboorte zal ik het vinden in de armen van Pauline, die myne vrouw, myne bemin* de, en die myn alles wat ik op aarde waardigst heb, zyn zal. Ik zie het klaar dat de liefde van 't hart alleen volmaakt gelukkig maakt. Ik heb eenig aanzien verworven en eenige middelen bekomen ; door myne geringe verdiende heb ik my in het edelst beroep eenen rang bezorgt, iraar dat a'les voldoet my 20 we! niet als de herinnering das ik Jacob ben, de zoon van. een eerlyk landman , de bioode en getrouwe minnaar van Suzette. Ik wil derhalven zien of het niet mogelyk zy het huis mynss Vaders weder te bekomen , op deszelfs grondvesten wil ik eene gemakkelyker woning bouwen, aldaar zullen wy de overige dagen, welke de Voorzienigheid ons beftemt, doorbrengen ; en gy vooral , myne vrienden, voegde hy 'er by, de vrouw van H enbrik en Hendrik zelf omhelzende , gedenkt dat ik altoos voor u en de uwen zyn zal Laat oprechtheid, rondborlhgheid, een goed humeur en eenparigheid van geest de band onzer famenleevirg zyn , kortom , laten wy Hechts eene famie'je uitmaken, het geluk dat wy  ecns Fransche Geschiedenis. 339 wy eikanderen zullen mededeelen, z:d 'er te heuchlykcr ora zyn. Jacob toefde niet Paulina naar 't altaar te geleiden; zy wierd eene getrouwe echtgenote, eene tederhartige moeder, eene vrouw eindelyk , die de achting van ieder een en hare eige achting verdiende, zy fmaakte het ware genot des levens. Verfcheide kinderen vermeerderden de bekoorlykheden van dezen gelukkigen echt, en vereeniglen zich met de kinderen van Hendrik, Jacob meende dat zy zich buiten die famielje zouden mishuwt hebben. Dit gelukkig paar bereikte een hoogen ouder lom, en onderging zonder wroeging en zonder geklag het aigemeene lot dat op ons wagt: deszelfs gedagtenis was in zegening by hun nngeflacht, en het Dorp? het welk zy nooit wilden verlaten , herinnerde zich nog lang met eerbied hunne deugden en weldadigheden.    eene F.öansche geschiedenis. i0> fehenke, kundt gy verzekert zyn dat ik om u zal denken en geen zins vergeten dat gy myne vriendin waart. Beveel uwe ouders het ftil* zwygen; zeg hen dat wy beiden Italië bereikte, en dat ik 'er mynen rampzaligen levensloop geëindigt heb. Helaas! ik ben nog niet aan 't einde van den fchakel myner rampen gekomen. Rosalia ftortte eene meenigte tranen: Eindelyk fcheid zy van haar meesteresfe, en neemt den weg naar Duischland, van waar zy geboortig was. Mevrouw van Henneberg deed alle pogingen om de beeldtenis van eene naderende armoede voor het oog des Graven te verbergen : hy moest nogthans dat tafereel reeds van verre zien. Het bittere vermengde zich met hunne vermaken. Dorss mon zag met' afgryzen den wreeden toeftand weike de Prinfes ftond te ondergaan. Hy zidderde, verplicht te zyn te bekennen dat hy 'er de bewerker van was. Hoe, zeide by, myne liefde zou u tot dien ftand gebragt hebbe. Ik, Mevrouw Henneberg, ftorten in dien afgrond ! zoo ik aüeenig nog maar deze rampen mogt beproeven. Meesteresfe van myn hart, ach! hoe geerne zou ik myn leven geven, in.  EENE FR&NSGHE GESCHIEDENIS. 113 die het vernederende kent, tot welk zy a doet overgaan, maar is ons wel eene andere toevlugt over, en is het daarenboven niet iets groots om de liefde te lyden? verlaagt men zich wanneer men voor de wetten van teergevoeligheid zwigt? laten wy aan onze tederheid gehoorzamen, zonder ons aan nuttelooze klagten overtegeven, Laten wy ons fpoeden dit land te verlaten, en heen fnellen naar die ftreeken waar wy voor eikanderen leven zullen. Met regt mag men zeggen dat fterke hartstochten wonderen baaren, vooral kunnen de vrouwen, die van de liefde beheerscht worden de grootfte heldhaftigheid doen blyken, zy maken 'er zig een zoort van deugd van, die de gewoone palen overfchreed, en die te kloekmoediger is alzoo zy de edele trotsheid niet kan verzwakken welke haar beguicheld. Mevrouw van Henneberg blyft by haare ftandvastigheid en is 'er zelfs verbaast over. Zy verlaten Italië', in Provence aange* komen , ontdoen zy zich van 't pelgrims gewaad, het welk zy verwisfelen tegen eene l*oere kleeding. De Prinfes neemt den naam H aan  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. 115 verrukkelyke eenvoudigheid. Hoe geerne wenschte ik ze in ons gemoed te zien heer* fchen / Charlot fcheen zich nogthans aan zyn lot te gewennen; hy kweet zich met yver van zyn landwerk , en Thénot beminde hem als één zyner kinderen. De Trinfes hield zich geheel verborgen onder den zedigen herderinne c-pfchik; 't is waar, geen landmeisje had ooit zoo veele bekoorlykheden in zich vereenigt; de hoevenaar zelf kon niet nalaten haar te bewonderen. De beide gelieven hadden een zoort van Roman -verzonnen om den goeden gryjaart te beguichelen; hy hield zich verzekert dat zy broeder en zuster waren, en hy floeg geloof aan de beweegredenen, welke zy voorgaven hen in dat land gebragt te hebben. Henriet t e fcheen de vernuftige vindingen te verwezenlyken, welke ons zeggen dat de Godinnen zich vermengden met de eenvoudige Landnymphen. Men zou.gezegt hebben dat haare kudde, door een gelukkig inftinct verlicht, eenig bezef had van den ftaat harer hoedfter, acht .geven le vp haar ftem , gehoorzaamde Ha zy  ïi8 Henriette en CharlöIS te, v/elke zuivere geneugtens zouden onze vermaken verzelt hebben, welken onfchuldi» gen wellust zouden wy gefmaakt hebben! en dat onfchuldige, welk het verrukkelyke der waare liefde uitmaakt, mogen wy niet fmaa* ken. (Dit zeggende , ontrolden Henriette eenige traanen.) Neen, ik kan het voor my niet verbergen: ik voel dat 'er aan myne gelukzaligheid het zelf genoegen, die inwen» dige voldoening ontbreekt, welke zonder de deugd niet kan beftaan,- en waarom zouden wy het voor ons ontveinzen ? Die deugd, welker afbeeldzel wy hier overal aantreffen, is die in onze hartenP.... Dorsemon ik herinner my niet meer tot den luister der grootheid te behooren, in den rang der Prirïfesfen geweest te zyn , en op eenen verheven ftand té konnen wagten : alle die dromen zyn verdwenen voor de liefde; de herderin word van u bemind, welk eene koninginne zou zy dan benyden? Maar, voegde zy 'er by, bitterlyk weenende, kan ik vergeten dat ik door de geheiligfte banden gebonden was, dat ik een echtgenoot gehoont heb, dat myn vader, myn vader, die my zoo lief had zy kon niet voortfpreeken ; haare traanen verflikten haar:  ÊENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. 1*1$ haar: eindelyk hervat zy! het geluk is niet voor my gefchikrj ik moet ,'er voor altoos van afzien. De eerbaarheid en de goede zeden worden dan niet ongeftraft gekwetst ? Dorsemon bezefte, in 't binnenfte zyner ziele, de waarheid der klagten van Henriette maar al te wel i welk een wroeging gevoelde hy in zyn gemoed, wanneer hy zich befchouwde ais den eenigen bewerker en oorzaak van het ver-^ fchrikkelyk lot eener vrouwe , die , zonder' zyn komst aan 't hof, ten minnen de gerustheid zou gefmaakt hebben, welke de onver-, fchilligheid verfchaft! en tot welk eenen vernederden ftaat had hy haar gebragt? De Prinfes van Henneberg, verfteken van alle toevlugt of byftand, was gedwongen een trop fchapen te hoeden! de liefde had haar tot dat uitterfte vernederd! De Graaf bevond alstoen dat de vernedering van Charlot niets was by dia yan de al te gevoelige Aglaé: dit tafereel ging hem aan 't harte, deze treurige bedenking hield hy nogthans voor zich zeiven , hy liet niets blyken dan zyne liefde. Hy trachtte een kalmte in te boezemen, welke hy zelf niet genoot. H 4 De  120 Henriette en Charlot; De Graaf van Valencey koesterde eene zwaare droefgeestigheid; de Prins van Hen. neb erg had zich naar Duitschland begeeven: hy droeg het verlies zyner echtgenoote met meer ftandvastigheid dan de Vader, wiens droefheid te grooter was, alzoo hy reeds den ouderdom zag naderen, en niets onze oogen zoo zeer van 't graf afwendt als de tegenwoordigheid eens kinds. Valencey twyvelde geenzins of Dorsemon, van het lot van Aglaé onderrigt, had zich naar haar wykplaats begeven en deelde dezelve met haar; indedaad zyne verhaastte vlugt van 't hof, kon niet wel eene andere oplosfing dulden; de Graaf verdubbelde derhalven zyne naafpooringen Myne dochter is ongettvyvelt de fjhuldigite der vrouwen , zeide hy tot Mevrouw van Valentino is; ik ken haar ongelyk; zelfs erken ik dat zy een ilraf zou verdienen overeenkomftig het vuige van haar wangedrag; elk fpreekt my van haare dwalingen ; maar, Mevrouw, indien men de moeite wilde nemen zich te ondervragen, en zich in de plaats te Hellen eens Vaders!.... myn hart alleen zegt my dat het myn dochter is, myn dochter van wie ik beroofd ben ; zy was myn eenige kind en dat kind heb ik verlooren (met  BENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. I2t (met eene naare droefgeestigheid voegde hy 'er by i ik ben de eerfte die te veröordeelen is, die ftraf verdiend : ik moest bedacht hebben dat Aglaé in den Vorst geen echtgenoot zou vinden haare liefde waardig; ik heb de ftaatzucht te veel gehoor gegeeven, de vooröordeelen van de maatfchappy te veel geëerbiedigt, zonder met de natuur en myn plicht te rade te gaan, Ik moest naar middelen hebben uitgezien , welke myne dochter gelukkig konden maaken , en alles wat ik be oogde, alles wat ik beyverde was haare verheffing Zinnelooze als ik ben ! hoe toch heb ik kunnen denken dat fortuin en grootheid wezenlyke geneuchtens en waare genoegens konde verfchafFen! Ach! Mevrouw ben ik . niet lang genoeg aan 't hof geweest om overtuigt te zyn, dat men zeer zeidfaam aldaar het geluk aantreft? Henriette zou al het zoet eener zuivere gelukzaligheid gefmaakt hebben , zonder de wroeging welke haar in deze bekoorlyke flreek vervolgde tot aan de boorden dier beekjes , welker cryftallyne wateren zy met haare traanen onthelderde. De beide gelieven, uit H 5 eene  122 Ïïenriette Charlot, eene oplettenheid die Hechts aan de ware liefde hekent is, poogden onderling voor elkan. deren het taferee! eener naare droefgeestigheid te verbergen , welke dagetyks toenam. Ach! Vader, Vader, riep de Prinfes uit, gy zyt het die myn leven verteert! die, myn anders tegenwoordig aangenaam lot, verbit. tert ! helaas ! behoorde ik niet gelukkig te zyn? het zoete van te beminnen en bemind te worden, is dat niet het hoogde heil? helaas een verfiindend herdenken vergiftigt thans myne onfchuldigfte vermaken, ó! Myn Vader, zou ik niet te gelyker tyd natuur, deugd en liefde hebben kunnen voldoen ? Deze rampzalige ondervonde de bittere gevolgen van de dodingen des harts, dat verflindend verdriet, het welk door de eenzaamheid nog fcherper prangt; 'dikwyls ging zy aan den voet eens booms nederzitten, daar zy zich overgaf aan de diepfte droefgeestigheid. Hoe zeer benydde zy dan de gerustheid, welke haare'fchapen fcheenen te fmaken, en hoe verkieslyker befchouwde zy derzelver ftaat by den haaren vergeleken , dit wekte haare droefheid nog- meerder op, en deed  EENE FrANSCHE GESCHIEDENIS. 123 deed haar uitroepen: Henriette, Henriette, ze zyn niet fchuldig, zy gevoelen de fcherpe fchigten der wroegingen niet. Haar gezicht wendende naar een bekoor* lyke valei, zag zy van verre Thénot aan* komen , die een vreemdeling geleidde en naar de plaats wees, daar hy de herderin zou kunnen aantreffen; deze vreemdeling verhaastte zynen flap, zyne kleeding verfchilde van die der dorpelingen van dezen oord; Henriett e verlangde den mensch te kennen, die op haar aankwam: de vreemdeling naderd met verhaasting: zy ontftelt, voelt eene ontroering en word bevreest. Opftaande om te zien wie haar naderd, hoort zy Thénot tot de vreemdeling zeggen: zie of gy haar kent, maar ik zou wedden durven dat zy 't niet is. Zy doet eindelyk eenige flappen voor waards, doch treed verfchrikt terug, en valt aan den voet des booms weder neder. Zonder iets anders te kunnen uiten dan déze woorden: myn vader t»... myn dochter! myn dochter, in dat gewaad, roept op zyn beurt de Graaf van Valencey uit! Aglaé, de Prinfes van Henneberg, een hoedfter der fchapen ! Thénot blyft van verbaascheid ftok» ftyf  ju* Henriette en CiUrlot, ftyfftaan! hoe, zegt hy tot den Graaf, zy een Prinfes! waarlyk zy heeft my altoos doen twy velen. ' Myn dochter, hervat Valencey, terwyi hy Henriette in zyne armen drukt; ik heb u dan wederge vonden! ik heb u wedergevonden ! open uwe oogen • fchroom niet eenen Vader te aanfchouwen. die gereed is u alles te vergeeven. Wat hebt gy my niet fmerten en traanen gekost! t Is waar gy zyt fchuldig , maar, Aglaé ik ben uw Vader; ach! ik ben het en zoude ik hier gekomen zyn om u het leven te beneemen ? Henriette was zieltogende , de fchrik had haar het bloed in de aderen verftyft. De Graaf en da goede Thénot vereenigen zich om haar weder te doen bykomen. Valencey hotjd haar aan zynen boezem ; Henriette loost een zugt;lhaare oo«ie. den bewegen zich. Zy vestigt haar gezicht op den Graaf. — Gy zyt het, myn Vaderen eensklaps valt zy in eene doodelyke onmagc. De Graaf liefkoost haar, fpreekt tot haar op de tederfte wyze. Myn dochter, Iaat myn gezicht u niet verfchrikken . 't is myn oogmerk niet myne rechten te do'en gel-  iewe Fransche Geschiedenis. 125 gelden: gy word genoeg geftraft, dewyl gy het oog vreest eens Vaders, die u op het tederst bemind l Henriette weder rot haar zelve geko-' men zynde, werpt zich aan de voeten van Valencey: — Myn Vader, welkeen tydftip van verfchrikking en van vreugde! ik mag u wederzien !.... waarlyk , uwe dochter heeft geen oogenblik opgehouden u te beminnen; maar.... maar zy is misdadig; haar hart word verfcheurt van berouw, van wroeging, van droefheid.... ik bemin Dorsemon meer dan ooit.... hy is de fchuldige niet, neen, hy is niet fchuldig. My is alles te wyten, myn Vader: ik ben de oorzaak van zyn bederf, ik heb hem medegefleept, ik heb hem naar deze ftreken gelokt.... Is hy hier, vroeg de Graaf op een vergramden toon ? Charlot kwam, op het zelfde oogeiablik, daar; van verre had hy verfcheide lieden om Henriette zien ftaan. Onverduldig te weten wat 'er gaande ware, was hy met de gaffel in de hand toegeloopen: H e n r i e t* te op dat gezicht op nieuw getroffen, ftond op  EENE FfiANSCHE GESCHIEDENIS* lip dat gy dezelven hebt doen gryzen, dat gy het zyt die my in eene droefheid gedompelt hebt, welke door niets meer te vertroosten is, die my aan den rand des grafs gefleept hebt, die 'er my in nederploft! uwe eer is die de myne niet? gy hebt dezelve verloeren!... gy antwoprd my geen van beiden dan met traanen, met verzuchtingen.... ftel u in myn plaats, zyt Vader, Dorsemon, ik beroep my op uwe eige oprechtheid, want ik wii geerne gelooven dat de hartstocht u zoo verre niet vervoert heeft, dat gy de oogen zoud geflooten hebben voor de plichten van een braaf eerlyk mensch. Spreek op, en zyt in myn plaats , Valencey: wat zoudt gy doen ? (Dorsemon, geheel ontroert en nedergeflagen , zweeg ftil ; Henriette's traanen verdubbelden.) Gy antwoord my niet. Aglaé fpreekt niet dan door traanen! Die verbaast my niet: De waarheid is in 't bin. nenfte uwer zielen; zy befchuldigt u in uwe eige oogen, zy befchuldigt u; die verfchrikkelyke waarheid geeft klem aan myn vonnis. Welke deugd blyft u nog over ? een fpoedig berouw en een eeuwige fcheiding. Wy fcheiden, zeide de Prinfes met eene fmertelyke gucht! Ja; fcheiden, en u voor altoos van I e)-  J3Q Henriette en Charlot,' eikanderen af begeeven, hernam de Graaf. Dorsemon, gy zegt dat gy bemind? en gy kend de liefde niet? zy kan de verhevenfte, de verfchrikkelykfte opofferingen doen. Indien ik van u vorderde voor myne dochter te fterven, zoudt gy uw leven niet voor haar opofferen? Ach! kundt gy 'er aan twyvelen, riep Dorsemon? is 't niet mogclyk een dood te lyden die.... — Leef; 't zyn uwe dagen niet die ik vorder, maar een blyk van eerlykheid , van braafheid, daar een hart als 't uwe bekwaam toe moet zyn. Gy zyt ten vollen verzekert dat de Graaf van Valencey een man van eer is, zelfs alvorens Vader te zyn: van heden, van dit oogenblik af moet gy dan beiluiten, zelfs geen oog meer op myne dochter te Haan; bedenk dat zynoch aan u noch aan my behoort, dat zy een man heeft dien ze onderworpen moet zyn. Zie hier wat ik doen zal: de Prins bevind zich in Duitschland; ik neem Aglaé met my ; ik breng haar in een klooster, ik verfprei aan 't hof een gerucht dat ik haar alleen aan deze plaats gevonden heb, dat zy 'er als een boerin gekleed, leefde, en ik verwagt van u, Dorsemon, dat gy het dicpfte geheim zult houden van t gene ik zelf niet verlang te weten: 21 £  SIïMlï FeANSCHE GESCHIEDENIS, i' hy volgt het fpoor harer reize, begeeft zich naar Provence, daar hy door trekt; toevallig by Thénot  132 Henriette en Charlot, gekomen, deed hy zeer omzichtige nafportogen; de namen van Henriette en van Chablot zouden hem byna misleid hebben, zoo zyne voorzichtigheid om zich niets te laten ontfhppen hem niet aangezet had om ten minften Henriette te befchouwen, het welk de hoevenaar hem niet dan met moeite inwilligde. De Prinfes, van haare groote droefheid wedergekomen zynde. gaf zich over aan de wanhoop: Myn Vader, ik ben gewillig de geftrengfte (haffen te ondergaan, welke gy my kundt opleggen: ik beften dezelve verdient te hebben; ik weet insgelyks dat gy my lief hebt: ik fmeek van uwe goedheid Hechts één gunstbewys af: Sta my ten minften toe dat ik Dorsemon voor eeuwig vaarwel zegge; indien gy my dezen geringen troost weigerd, zult gy van deze plaats niet dan een dood lyk wegvoeren Ik zou eerder gedagt hebben het leven te verliezen, dan óns van deze plaats te verwyderen. Valencey had beflooten in ééns dezen band te verbreeken, maar hy was Vader : hy vreesde de woede van eene wanhopige minnaresfe: — Spreek hem, ik fta het u toe, mits het onder myne oogen  134 Henriette en Chaslot, ongelukkige vrouw, die men jer dood fleurt..* Herinner u, Henriette, zyt haarer gedagtig.... Vaarwel.,.. wy moeten fcheiden. Dorsemon is geen meester zyner vervoeringen ; hy vat eene van Aglaes handen, drukt dezelve aan zyn mond , befproeit ze met zyne traanen; —. Deze traanen. deze traanen, aanbiddelyke Henriette, fpree* ken voor my.... 't Is dan beflooten dat ik dezen avond, morgen, misfchien nooit u zal wederzien! en zig tot den Graaf wendende, zegt by, te vergeefsch zoude ik u duizend eeden zweeren, die toch alle zoo veele meineeden zouden zyn, geloof vry dat ik weete hoe te beminnen , geloof vry dat ik het weete; ik zal my zelve opofferen; maar belooven uwe dochter uit myne zinnen te fielten en haar niet meer aantebidden: neen, hoop daar niet op, hoop daar niet op en eensklaps ftort dezen rampzaligen, die dubbel mededoogen waardig is, weder in de hevigfte wanhoop. Ondertusfchen worden de toebereidzelen om te vertrekken gereed gemaakt. Valencey beloont den hoevenaar op eene edel- moe-  Ï38 Henriette en Charlot, met myn raad, geholpen door uwe eige bedenkingen, zult gy over u zelve die overwinning behalen, tot welke gy meent dat thans uwe krachten te kort fchieten; de Prins zal eene vrouw wedervinden, die van haare fchandelyke doolingen is te rug gekeert , en uw Vader eene gehoorzame dochter, die zich aan haare plichten onderwerpt. Zoodanig waren ten naasten by de gefprek. ken van den Graaf, toen hy met zyne dochter naar het klooster reed. Zy komen 'er aan. De Prinfes fprak niets dan van haaren naby zyn de dood- Valencey ziet op nieuw haare traanen vlieten, hy blyft even onverbiddelyk, weigert haar de minfte verzachtingen , en verfteekt haar van alle de mid. delen, welke Dorsemon eenig licht zou den kunnen geeven wegens haar Jot. Eindelyk komt de tyd van fcheiden, haar Vader neemt affcheid van haar, onder eene meenigte betuigingen van goedheid en vaderlyke genegenheid. Hoedanig was inmiddels het lot van den rampzaligften der minnaren. Hy had een vertrouwden , een vriend noodig; alle zyn© ge-  EENE FftANSCHE GESCHIEDENIS. I3p geheimen en traanen ftortte hy uit in den boezem van den goeden bouwman; hy on. derhield hem geftadig van zyne waarde Henkiette; hy bezogt dagelyks de verfchillende ftreeken waar zy zich meest had laten vin. den. In 't lage van de valei hadden zy dik. wyls 't vermaak genoten van de kieschheid, van de zuiverheid hunner liefde te fpreeken; Dorsemon kon naauwlyks die plaats veria» ten: dikwyls zeide hy aan Thénot: Herinnert gy u, hoe Henriette de voorkeur gaf aan deze bloemen, hoe zy zich onder dezen boom voor de brandende zon hoedde, hoe zy deze graszooden tot haare zitplaats verkoos V herinnert gy u met welk eene zachtaartigheid en lieftalligheid zy uwe kinderen aanmaande u te gehoorzamen en u te beminnen? hoe aandoenlyk haar ftem was en tot In de ziel doordrong; welk een vromen opflag! ó.' myn vriend, myn vriend, wanneer men van Henriette is bemind geweest, en dat men haar verlooren heeft, moet men van 't leven afzien! ik heb haar nogthans moeten belooven voor myn leven te zullen zorgen, zonder dit volftrekt bevel, het welk voor my dat van den hemel zelf is, zoude het  ïao Henriette en Charlot, hetmy, ó Thénot! niet mogelyk geweest zyn haar vertrek een oogenblik te overleven. De Graaf gaf zich vervolgens een oogen. blik aan de uitterfte droefheid over; en in t hevigfte zyner fmert zeide hy tor den Landman: waardige grysaart, indien ik de kracht niet mogt hebben den last myner tegenfpoeden te torsfchen, verwagt ik van u een nieuwe weldaad, verwaardig u tot het einde een rampzaligen byteftaan, die op de aarde, buiten u, geen troost, geen heul meer heeft; fluit myne oogen, verzamel myne laatfte woorden, myne laatfte betuigingen van liefde en tederheid voor de goddalyke Henriette; gy zult my in de doodkist leggen, op myn hart zult gy dit afbeeldzel plaatzen, het welk ik dagelyks met een fchatting myner traanen verëer, dit afbeeldzel het welk ik eerbiedige «n aanbidde. Beloof my, ó waardigs Thénot, my ter aarde te zullen beftellen daar ter p!aatae, waar Henriette zoo dikwyls traanen ftortre over onze rampen. Indien zy ooit door een gelukkig toeval, het welk ik niet hopen durf, aan deze plaats mogte komen , verzuim dan niet haar de plek aantewy- zen  EENE FflANSCHE GESCHIEDENIS. 141 zen wsar myne asfche zich zal bevinden, en zeg haar: onder dezen grond. dien gy met voeten treed, rust het overfchot van den vurigfte der minnaren, tot aan zyn laatfte oogenblikken hield hy zich met u alleen bezig,* uw naam was het laatfte woord dat zyn mond uitte. De brave landman wilde volftrekt dat Dorsemon de perfonaadie van Charlot zoude laten varen en weder tot zyn eerften ftand overgaan: de Graaf gaf geen acht op de bede des landmans: — Thénot, ik zou geenzins waardig zyn bemind te worden van de aanbiddelykfte vrouwe, indien ik myzelf om haar niet wist te vergeeten,' myn oogmerk is de wyze inzigten des Graaven van Valencey te beantwoorden: een diep geheim moet, om zoo te fpreeken, voor de wereld verborgen houden waar ik beftaa: men moet voor altoos onkundig blyve dat ik hier aan deze plaats met Henriette geleefd héb; daarenboven, myn vriend, is de ftaat van landbouwer de eerfte en opperfte tot welke de mensch gefchikt werd; alhier bezef ik het nietige der grootheid, de beguichelingen van 't hof, en indien eene rampzalige hartstocht myn leven zoo bitter niet gemaakt had, zou ik buiten tegenfpraak dat zuivere geluk hebben  EENE FraNSCHE GESCHIEDENIS. 14$ hebben zoo even van de hoop gefprooken; deze was de eenige troost welke aan de Prinfes was overgebleven : zonder deze ftraal, welke haar in 't midden van een nacht van droefheid en leed verlichtte, zou zy reeds den laatften fnik gegeeven hebben, want ha.r ganfche beftaan fcheen flegts gehegt aan iets: dat gemakkelyk te breken was; onbekwaam tot veinzen, fchreef zy zonder ophouden aam Valencev, dat het haar onmooglyk was hem te misleiden , dat de gedagtenis van D o rsemon haar waardiger was dan ooit, dat zy met deze ongelukkige liefde in 't graf zon dalen , en zich zelve fchuldig erkennen, dat zy de rechtveerdigheid der ftraffe zou billyken die haar werd opgelegt, en om vergifnis fmeeken aan haren vader, aan haaren man, aan de maatfchappy, aan den hemel, aan den hemel dien zy met traanen fnaeekte, en die haar de rust van 't harte weigerde I welke treffende flagen voor een vader! hy deelde alle die brieven aan Mevrouw van Valentinois mede. Men wist niet welke middelen in 't werk te rteilen om aan een zoogeflïngerde zie! de rust te wedergeven. DeGraaf had geflrenge beveelen gelaten, die men zich bevlytigde met de uitterfte naau»vkeurig. heit!"  144 Henriette en Charlot,^ heid in acht te nemen; de Prinfes werd varl wakende omringt, geen de minde trek, geen oogwenk, niets kon het byzyn van önbuigzaame getuigen oniflippen, hoe dan zou zy aan Dorsemon kennis geven van haar verblyf of liever van haar graf? hoe kon zy aan hem herzeggen dat hy nog altoos het eenig voorwerp haarer gedagten , haarer zuchten, haarer traanen was? hoe vertroostende, boe aangenaam, hoe bekoorlyk is een briefwisfeling voor gelieven, die ver van eikanderen zyn. Zy fchynen het papier te bezielen, zy ver* trouwen het alles, zy maken 'er hun boezemvriend van; geene vermaken, geene verdrietlykheden worden aan het zelve verzweegen. Zy zoeken 'er troost aan; alles wat zy voor het beminde voorwerp gevoelen deelen zy 'er aan mede, terwyl zy zelf 'er alle die tedere denkbeelden en aandoeningen in vinden, die zoo belangryk en zoo wezenlyk voor de liefde zyn. Dit eenige nu dat het wrede van haaren toeftand zou hebben kunnen verzachten , werd aan de Prinfes onthouden. Dorsemon was ten uitterften wanhoopig, hy begon te vreezen dat Henriette door  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS, 145 door dwang een hartstocht ging opofferen, welke haar zoo veel verdriet veroorzaakt had; hy verdagt haar reeds van ontrouw, van onftandvastigheid ; in één woord , hy befchouwde zich als niet meer bemind te worden. Neen, zeide hy, men bemind my niet meer, waarom zou ik die gedagfen van my verwyderen? indien Henriette dezelfde nog ware, zou zy dan het een of ander middel niet bedagt -hebben om my eenige tyding van haar te doen toekomen ? wie toch is vindingryker dan de liefde ? zy heeft my bevoolen te leven.... ik heb haar dit b!yk van tederheid willen geeven; ik heb het gewigt van het treurigfte beftaan op my durven ne- men.... de wrede!.. *. zy is veranderd 'er is geen twyvel aan ; neen,' 'er is geen twyvel aan; ondankbare ! gy laat. my dan meester van myn noodlot! wel nu! ik ga my van dit haatlyk leven ontdoen,.... 11 fteeds aanbiddende; Ja, myn laatfte Ievensfnik zal nog voor haar zyn , voor wie ik geheel gevoel was, voor haar die myne ganfche ziel bezat; mooge gy myn dood vernemen!..... Thénot kwam op dat pas met verdubbelde fchreeden naar Dorsemon; hy riep hem reeds van verre toe: een brief, myn heer.... een K brief,  146* Henriette en Charlot^ brief, zeide de Graaf met verrukking ! hy vliegt den grysaart tegen: geef, geef toch... Henriette! 't is haar fchriftl hy opent den brief en leest; In.'t Klooster van ***. „ Myn ftilzwygen zal u vee! hebben doen „ lyden ; maar ik. heb nog meer geleden dan „ gy; ik verheel my echter niet dat gy aan ,, eene waarachtige liefde immer hebt kun „ nen twyvelen. Ik heb het mynen vader gezegt, ik zal het de ganfche wereld zeg„ gen: Dorsemon zal altoos de meester „ van myn hart zyn Gy kundt u geene M verbeelding maken van de hinderpalen die my omringen; men fielt alles te werk om „ zelfs de geringde en geheimfte bewegingen „ myner ziele te befpieden; ik ben verplicht „ myne traanen te verzwelgen. zult gy het „ gelooven kunnen, pen en papier is my „ ontzegt; ik heb 't geluk gehad een boek te „ vinden, waar uit ik dit blad,gefcheurt heb-' ,y be, ik fchryf u met myn bloed.... ik zend u myne traanen , oordeel tot welk een ver- fchriklyk uitterfte men my gebragt heeft, Jt eene arme vrouw, die om een aalmoes be- „ dele!  2ENE FRANSCHE GesCHIEUENIS. J47 „ deft, en die ik heb weten in myn belang „ te krygen , heeft op zich genomen u dezen „ brief te bezorgen, iaten wy ons het veilig „ adres, het welk zy my aangewezen heeft, ten nutte maken : haast u my te antwoorden: zeg my dat gy my nog bemind; die denkbeeld alleen houd my aan 't leven vast, „ buiten die hoop zou ik geen aanwezen meer „ hebben; wanneer zullen wy eikanderen „ wederzien ? dit vleijend vooruitzicht is nog „ ver af voor ons; maar wy kunnen ten mini, ften malkanderen beminnen : onze harten zyn gedekt tegen de flaverny en tegen den „ dwang. In den kerker, in 't diepfle hol „ zou uwe beeltenis in myn ziel zyn; daar ?, zou ik ds eeden kunnen hernieuwen van „ een proefhoudende ftandvastigheid. Laten „ 1 wy dan 't genot fmaken van die vryheid, „ welke men ons niet kan ontrooven; myn „ waarde Graaf, laten wy eikanderen bemin„ nen, eikanderen fteeds nog meerder bemin„ nen : ongetwyvelt waart gy de echtgenoot „ dien de hemel my had toegefchikt : hy „ wiens vrouw ik door de wetten der dwing» „ landy geworden ben, heeft nooit gedeelt en zal nimmer van een ongelukkige in die „ tedere gevoelens deelen welke de echte K 2 waar-  148 Henriette en Charlot,' n waarborgen des hu welyks zyn. Zouden de ha» „ telyke banden, welken tegen myn wilgelegt „ werden, niet te ver breeken zyn? Zou het my „ niet geöorloft zyn, die zelfde wetten, wel„ ke myn ongeluk gewrogt hebben, interoe„ pen tegen de banden, welke myn hart on. „ mooglyk kan erkennen, en kan, indedaad, zonder de toeftemming van 't harte, hét '* huwelyk wel beftaan ?.... maar door wel, ken bedriegclyken droom laat ik my vert bysteren! myn vader, myn vader , zal zich „ aitoos tegen deze herroeping verzetten.... „ Vaarwel ! vaarwel! verzekert den waardi„ gen Thénot van myne vriendfchap my dunkt ik zie my zelve nog op dien „ heuvel, van welken ik duizend fraaije ge- zigten ontdekte. Helaas! Henriette ,., als herderin was veel gelukkiger dan de „ Prinfes zelfs in haaren grootften luister, en „ welke koninginne, Dorsemon, kan op „ den troon die geneugtens fmaaken, welke „ uwe verlaagde minnares aan uwe zyde, onder 't hoeden harer fchaapen, gefmaakt heeft. „ Ach hoe fpoedig wensch ik myne oogen „ op een uwer brieven te mogen vestigen: „ bedenk dat ik 'er naar verlang , zoo als „ men naar 't leven zelf zou verlangen.,'> De  EENE FlANSCHE GESCHIEDENIS. I49 De Graaf kon zyne vreugde naauwlyks uitdrukken; de vervoeringen zyner blydfchap waren uittermaten , twintigmalen herlas hy den brief, hy kustcen denzelven en bsfproeide dien mee zyne traanen : myn vriend, zeide hy tot den landman, ik blyf fteeds bemind. Henriette behoud voor my haare tedere gevoelens 6! ik herleeve om haar nog met meerder liefde te aanbidden. De achtingswaardige grysaart nam deze betuigingen aan als een blyk van vertrouwen > welker waarde hy bezefte: evenwel kon hy voor den Graaf niet ontveinzen, hoe zeer hy deze hartstocht wraakte, dewyl dezelve aanliep tegen hetaamlykheid en deugd: — Wie toch is 't voorwerp uwer aankleving'? eene gehuwde vrouw ? zuke verbintenisfen worden by ons geëerbiedigt, ook behoorde ze geheiligt te zyn by de menfehen. — Myn vriend, Thénot, gy kendt de liefde niet. By u braave eerlyke kndlieden treed men uit liefde met malkanderen in den echt, maar aan 't hof huwt men om reden van belang, van overeenkomst, van ftaat. Nooit heeft de Prinfes de minfte genegenheid gevoelt voor myn Heer van H e nm e b e r g , daarenboven zyn ze gehuwt zonK 3 der  i$@ Henriette en Charlot, der gehuwtte wezen, ze zyn enkel ceremoi nieel aan eikanderen verëenigt. Dorsemon had reeds tweemaalen aan de Prinfes gefchreeven , weike brieven, vol vuur waren , de hevigfte hartstocht, de gloeijendfte liefde draalden 'er in door. In dien tusfchentyd kwam de Graaf van Valencey zyne dochter bezoeken. Zy wierp zich terftond aan zyne voeten, zy omarmt zyne knien, drukt en befproeid ze met haare traanen Myn vader, myn vader, hebt gy beflooten den doodfleek te geeven aan Aglaé, aan de ongelukkige Aglaé? Ik ben dan eene gevangene in deze plaats! en waarop kundt gy toch hoopen ? ik heb het u gezegt, nimmer zal ik veranderen.... De Graaf liet haar niet uitfpreeken, hy hielp haar van den grond op, omhelsde haar, vermengde zyne traanen met de haaren. — JVlyn dochter, 't ftaat enkel aan u om deeze verfchrikiyke gevangenis te verlaten en weder aan 't hof te verfchynen Mevrouw van Va lenti rois, de Koning zelf, die my met goedheden overlaad, verwagten u De omftandigheden van uwe gevallen zyn onbskent ; herneem den lus-  iekè Fransche Geschiedenis. 151 luister welke de Prinfes van Henneberg voegt. Ik heb u willen voorkomen.... ito ■ben uwen gemaal eenige oogenblikken vooruit gereden.... — Hy komt.... en gy meend .. zy heeft geen tyd om voorttefpreeken : de Prins treed binnen. Henriette bezwymd. De vorst fnelt tot\haar byftand. Uwe onverwagte komst, zegt Valencey tot hem, veroorzaakt deze ontfteltenis: zy gevoelt dai zy u beledigt heeft door het ontvluchten van *t huis hares gemaals, onder uw gezicht te komen doet haar te fteik aan. De echtgenoot fcheen niet zeer voldaan over de redenen wel» ke de Graaf ter verontschuldiging van Aglaé bybragt. Hy ' betuigde echter aangedaan te zyn. Mevrouw van Henneberg ryst, om zoo te fpreeken van den doode en werpt zich aan 's Vorften voeten neder.- — Ik ben niet in ftaat om u te bedriegen; zoo iK fchuldig ben , 't is niet om list of logen (Valencey tracht te vergeefsch zyne dochter in de reden te vallen, zy vervolgt;) 't word tyd dat gy in myn hart leeze, het gevoelt niets» voor u en kan voor u niets gevoelen, het verzet zich tegen de banden buiten deszelfs toeftemming gevormt, een ander. *... De Graaf üait haar op deze woorden: —— Wat durft K 4  J5* Henriette en Charlot; gy zeggen, ó dochter, die myner onwaardig zyt? Luister niet naar haar, Vorst...... zy Iaat zich door eigenzinnigheid vervoeren... Ik heb maar al te veel vernomen, zegt de Prins met zeer veel verftoordheid; men zal niet langer ongeftraft my blinddoeken.... Graaf, ik geef u uwe dochter weder; ik fta af van al het recht het welk ik op haar zou kunnen hebben; van dit oogenblik af heeft zy in my geen echtgenoot meer te vreezen; ik laat haar over aan uw gehoonde eer. Ter. ftond daarop vertrekt hy en laat Valencey over aan de vervoeringen van eene biliyke verontwaardiging. Rampzalige, roept de Graaf uit, zie daar dan de vrucht myner toegevenheid en myner goedheden! Ik trachtte u wedertegeven aan uwen ftaat, aan uwe plichten, aan die achting voor uzelve, welke gy niet meer kundt verwerven, 't Is gedaan! gy hebt geen Vader meer; de Graaf van Valencey zal zyn eer en die z-yner familje vergoeding weten te bezorgen, blyf voor altoos in dit duister en afgezonderd verblyf, waar gy uwe fchandelyke doolingen nimmer zult bedekken kunnen; zy zullen gerucht maken, gy zult de fabel van 't hof, van gansch Frankryk warden.... gy zult my doen fterven van fchaamte en  ZENG FrANSCKE, GESCHIEDENIS. ï$* en droefheid; maar, alvorens .ik van *t leven fcheide, zal ik de wreker van myn huis en uwe beul zyn ; een atlerafgryslykst lot ftaat u te wagten. Hy had deze woorden nog niec geheel uitgebroken, toen hyzich reeds verre van zyn dochter verwyderd bevond. Zy ondervond terftond de gevolgen van deze gramftorigheid : haare vengfters werden met yzer tralie, werk bezet; naauwlyks liet men haar eene enkele Iichtftraal over, haare opzichten werden verdubbeld. De Prinfes fchreef haaren vader verfcheiden brieven, alle doorweekt van haare traanen: hy.zondt ze allen aan haar, ongeopend,, te rug; en 't .bitterfte van alles was, dat haar wreed noodlot haar de mogelykheid. benam om van haare nieuwe onheilen kennis te geven aart Dorsemon. Deeze maakte zich over haar ftilzwygen ongerust; zyne angften vermeerderen. Hy kan *t niet langer dulden ; hybefluit zich van de plaats te begeeven waar hy zyne liefde en zyn leed verborgen hield, hy fcheid van den hoevenaar, behoud zyn boerengewaad en ilaat den weg op naar 'tklooster, alwaar de rampK 5 za-  J54 Henriette &j? Charlot, zalige Mevrouw van Henneberg haar leven verflyt niet zuchten en traanen: deze ter plaatze gekomen, zoekt hy de vrouw op, die hem de brieven van de Prinfes had doen toekomen. Overal doet hy onderzoek, maar ontdekt weinig of niets, alleenlyk verneemt hy dat de Graaf van Valencey is aangekomen , verzek van iemand van hoogen rang en dat de Prinfes federt dien tyd naauwer bewaakt en naauwer opgeflooten is. Om zich alle naarfporingen te onttrekken, begeeft hy zich naar een kleene ftad in de buurt van 't klooster, onderhoud eene geregelde briefwisfeling met de arme vrouw; alles wat in zyn vermogen is word aangewend om ontdekkingen te doen , by kan nergens achter komen : Mevrouw van Henneberg nogthans weet over al'e de hindernisfen die haar omringen, te zegepraalen. Zy is onderrigt wegens den ftap hares minnaars; de een en andere hebben een middel uitgedagt, het welk hem moest vereenigen; de Prinfes heeft befloten Dorsemon te volgen om met hem buitenslands te ontkomen: met behendigheid weet zy een verfierfter, die nu en dan in 't klooster kwam, aan hare zyde te krygen: in 9t gewaad van deze verkleed , fpoedde zy zich naai  eene feansche geschiedenis. 155 naar een plaats, haar door den Graaf aange. duidt; zonder gevaar was zy reeds buiten 'c klooster; zy had niets meer te vreezen; nog twintig fchteden verder en zy is in veiligheid , zy ontvlugt dezen oord ; eenmaal by Dorsemon gekomen is zy alle gevaar te boven ; de Graaf wagtte reeds op haar met al het ongeduld eens minnaars, die in alle de angflen deelt van haar die hy bemind: gewapende verfpieders vervolgen de Prinfes; zy fpant alle poogingen in om het wreede lot t'ontkomen dat haar bedreigt; zy verhaast haare fchreeden; zy geeft een fchreeuw, word ingehaalt, gevat, mishandelt en zonder me* dedoogen naar 't klooster te rug gefleepr. Naauwlvks is zy binnen deszelfs muuren of men leid haar naar een zoort van tooren, gefchikt om misdaadigers in optefluiten. Waarheen voeren ons de hartstochten? zie daar dan het lot van de dochter des Graven van Valencey, van eene vrouw van den eerften rang. Als een fchujdige en boosdoenfter in een kerker geworpen, een flachtoffer van vaderlyke gramfchap, gefchandvlekt in 't oog haarer landgeuoten , een fpeeibal van de hoonendile geruchten, en, tot overmaat van  ï$6 Henriette en Charlot; van fmert, een hart met zich omvoerende,^ verflonden door eene liefde , veel wreeder dan alle ftrafFen! Welk eene tyding voor Dorsemon, toen hem ter ooren kwam den mislukten uit. fhg eener onderneeminge, welke zy zich bey* verd hadden zoo we! te beraamen. Het verfchrikkelyke van zulk eenen toeftand is niet te befchryven, niet dan gevoelige en tedere harten kunnen 'er zich een bezef van maken, ook is 't voor deezen alleen dat ik fchryf; zy alleen zyn bekwaam een tafereel te voltooijen, waar van ik enkel de ruwe fchets gegeeven heb. Valencey wanhoopig en gramftoorig over de onbefcheidenbeid van Agla>', had befloten haar ten llrengften te ftrafFen: hy raadpleegde enkel zyne woede; de Prins zelf fprak van banden te verbreeken, die zoo kwalyk famenvoegden, het ganfche hof redeneerde over 't geval van Mevrouw van Henneberg. Het publiek liet zich zeer kwaadfprekend over haar uit. Welke wonden voor het vaderlyk hart, nayverig wegens  eene Frahsche Geschiedenis. 157 gens zyn eer en die zoo veel op had met zyne dochter! aan welke vervoeringen gaf hy zich over toen hy de tyding ontving van dit nieuwe geval. Gaarne zou hy zyne billyke gevoeligheid door eene openlyke wraak hebben willen koelen, in zommige oogenblikken zelfs overleidde hy by zich zeiven de Prinfes met eigen handen omtebrengen. Zy onderging eene draf óngetwyvelt wreeder dan 't verlies des levens. Haare gevoeligheid kon het pak der fmerten niet langer torsfchen. Zy verviel in eene gevaarlyke ziekte, de Graaf werd 'er van verwittigt; het vaderlyk hart doet zich terdond gevoelen;hy vertrekt met a] de ongerustheid, met alle de angden van eene vader'yke liefde. Hy komt aan 't klooster ongeduldig om Aglaé de bitterde verwytingen te doen; in haare gevangenis getreeden laat eene dervende vrouw, met een byna gebroken dem, van een haveloos bed, deze woorden hooren: myn Vader, myn Vader, voor 't laatde, voor 't laatde faeek ik u om vergiffenis, dat uwen toorn zich ten minden niet over myne nagedagtnis uitdrekke I ik heb u beledigt, ik heb den hemel beiedigt.,. tegen myn wil... die rampzalige liefde zal nog myn asch ont- rus-  158 Henriette en Charlot, ten!... Deze zoo aandoenlyke woorden tref. fen het hart van Valencey, ontroeren, verfcheuren het. . Myne dochter! in welk een ftaat.... myne traanen fpreeken voor my! eensklaps werpt de Graaf zich op 't bedde en valt, verfmeltende in traanen, in de armen van de Prinfes, Ik vinde u we der in eene gevangenis! men heeft myne beveelen te ftipt gehoorzaamt! ik wil dat men u, op ftaande voet, van deeze plaats naar een beter vertrek brenge... Ach! myn Vader, alle plaatzen zyn gelyk , wanneer 't op fterven aankomt; ik heb flechts weinige ©ogenblikken te leven , alles wat ik van dien God, die my zoo bülyk ftraft. heb aftefmee. ken t is dat hy my de gunst bewyze van in uwe armen te mogen fterven: zoud gy die voor my fluiten ? myn Vader, ik zegge het u in 't aanzien van den hemel, wiens barmhertigheid ik affmeeke ; Dorsemon heerscht -meer dan ooit in myn harten: ik wenschte nogtbans hem 'er uit te verbannen; ik voel.. 4 zou ik ze'fs geene wroegingen hebben? Myn Vader, ik hid 'er u om, paar uwe gebeden met de mynen: het opperwezen zal zich ont? fertnen : ik zal het berouw niet van my weeren, ik zal uiyn hart er geheel voor ope* nen;  eene FrANSCHB GESCHIEDENISi Jjp nen; dat myne laatfte traanen, myne laatfte zuchten voor de deugd, den Godsdienst zyn mogen ! dat ik eene liefde moge verwerpen, van welke ik de fchandefyke, de ftrafwaardige dooling erkenne! waartoe my langer te beguichelen : ik ben misdaadig in uwe oogen , in die van een wrekend God, in myn eigen gezicht; oordeel over myne folteringen hoe! denkt gy dat ik niet genoeg boete voor myne misdagen ? Eene enkele gunst heb ik nog van u te verzoeken: ik verwagt die van uwe goedheid; fchenk vergiffenis aan Dorsemon; ftraf hem niet ik herhaale het voor u: alles, myn vader, alles is myn werk. 't is alles myn fchuld! Helaas! myn dood zal ftraf genoeg zyn voor dien ongelukkigen; groote God! wat zoud gy dezelve kunnen toevoegen. Men hoorde in die afzondering niet dan diepe verzuchtingen, men zag 'er niets dan traanen; Valencey floeg de oogen ten hemel, wendde die vervolgens naar zyre dochter, drukte haar aan zynen boezem, alles wat hy kon uitbrengen was: myn dochter, myn waarde dochter, de Godheid zal u weder doen herleeven, ten etnde u tyd re gee-  eene FfiANSCHE GESCHIEDENIS. berokkent myn bederf indien gy u een enkel woord iaat ontglippen, ja, herken uwen on. gelukkigen Dorsemon, die zich van deze list bediend, en onder 't geleide van een geneesheer, in wien hy zyn vertrouwen ftelt, hier gekomen is om met u te ïïerven. ó Hemel! wat hebt gy beftaan?myn vader... is hier.... hy komt op het oogenblik weder. ... 0p 't oogenblik zal hy hier in »t vertrek zyn.... Mevrouw van Henneberg had maar al te klaar de gevolgen voorzien van dien onvoorzigcigen flap. Indedaad , Valencey treed weder binnen. Myne dochter, men is bezig een gefchikter vertrek voor u gereed te maken. Wat zeggen dé Geneesheeren? is 'er hoop op uwe geneezing.... 0f moet ik u verliezen?.... ó Hemel!.... wat zie ik?.... bedrieg ik my?... ik geloof.... neen ik heb niet mis.... 't is duidelyk.... dezelfde trekken.... kan 't mo- gelyk zyn.... zou hy hier komen.. . Ach! myn Vader. _ Gy, gy 2yt het, wreede oorzaak van al ons leed! Dor se»ion! Myn Vader..... verwaardig u % te hooren.... verfchoon eenen yver.... — Gy zyt het, barbaar, die hier durft üomen om aan haar Vader, aan God de laat-  162 Henriette en Charlot, « laatfte zucht te betwisten van uw ellendig flachtoffer? zyt gy niet te vreeden met het geene gy ziet? myne dochter op dit doodbedde! en wie heeft haar daar toe gebragt? . ontmenschte, herken uw bedryf; zie daar de vrouw, die gy verleid hebt en op den dwaalweg, gebragt, die gy misdadig hebt gemaakt in 't oog van de wereld en van den npperften rechter die haar verwagt, die haar zal veroordeelen! haatelyk merisch! zy zal haare ongelukken, haar eeuwig onheil u te wyten hebben. Wat doet u aarfelen om den vader by de dochter ten grave te doen daalen? koom aan , ontruk my het droevig overfchot eens levens, dat gereed is den laatften fnik te geeven! tast toe , zou de beul van Aglaé beeven de myne te zyn ? wat misdaad kan u weerhouden? Stoot toe, verfcheur mynen boe» zem; gy zult twee rampzalige fchepzels te gelyk ombrengen. Valencey ftortte een vloed van traanen ; hy zuchtte: hy omhelsde zyne dochter; hy fmeekte den hemel om vergiffenis voor haar. Dorsemon ter neêrgeflagen, geheel bulten zich zelvcn , lag voor de voeten nedergebogen van den Graaf: —• Ik fehaain  SAli THOMSON.   pag. 177 SARA THOMSON, EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. @%£©r waren meer dan vyf J'aaren verl0-' en M 4 aï  i84 Sara Thomson, al glimlachende, malkanderen aan. Ik ftond verrukt by het aandoenlyk tooneel van deze huwelyksliefde en ouderlyke tederhartigheid. ° Het avondmaal was nu gereed, wy begaven ons aan tafel: myne gasthouders vroegen myne toeftemming om, hunne bedienden en de mynen met ons te laten fpyzigen, ik bewilIjgde 'er geerne in. De tafel was zindelyk opgedischt, en wel voorzien van podding, moeskruiden en een gebraden ftuk rundvleesch. Alles zag 'er heerlyk uit, de ftoelen waren gemakkelyk; de eenige leuningftoel die ik 'er zag, was beftemt voor een grysaart, dien men my aanbood en die de vader was van den bouwman: hy verwelkomde my op eene zeer heusfche wyze en wy zetten ons allen aan tafel. Ik zat naast de Landvrouw, en ik bemerkte dat zy eene jonge deern gebood plaats te nemen naast eenen jongen herdersknaap. Ik vraagde haar of deze jonge lieden onlangs gehuwr waren? zy zyn nog niet gehuwt, antwoordde ze my, maar het zyn gelieven, die den ganfchen dag malkanderen nog niet gezien - heb»  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 185 hebben, en des blyde zullen zyn naast den anderen te zitten. Ik zag dat zy aan een harer knegten een bord met moes zond, daar hy veel van hield, en dat enkel voor hem was opgedischt. Zy deed appeldrank uitfchen. ken aan hun, die dien dag het moeilykst werk verrigt hadden. Zy gaf rede van de keus der fpyzen welke opgedischt waren , zy zeide waarom zekere groentens, dien dag , niet op tafel kwamen, waarom zy anderen had verkozen en waarom zy dezelven op eene zekere wyze had toegemaakt. Om het vermaak van 't avondmaal te vermeerderen, bereidde zy altoos 't een of andere op eene verfchillende wyze. In de daad, deze vrouw kwam my zonderling voor: de Bouwman was even oplettend , en wist met dezelfde keurigheid, het vermaak van de tafel op te wakkeren. Het maal was eenvoudig en goed. De aangezeten aten matig en fmakelyk. 'Er heerschie eene zekere gelykheid door 't ganfche huisgezin. De dienstboden waren gemeenzaam met den meester en de vrouwe, zy beweezen ze geen lage eerbied maar bedienden ze met yver en liefde. Toen de maag een weinig bevreedigt was M 5 be-  185 Sara T h o m s o ar; begon men met eikanderen te praaten. Dê Bouwman deed my eenige vragen over de Jan* deryen in de Areeken welke ik doorgereist bad , by roemde den omliggenden oord zyner hoeve, hy drong my fier* aan den vol. genden dag nog overtebiyven om die te bezichtigen. Zyne vrouw en hy fpraken veel met my, zonder echter hunne dienstboden te vergeten, zy preezen fommigen hunner over hunne vroiykheid onder 't arbeiden, anderen om de dienden welke zy bewezen hadden. Zy fpraken met hun over 'het fchoone weder, over den zang der nachtegaaien, over de bloemen, over den veelbelovende oogst, over hunne vryadien, ook onderhielden de'dienstboden eikanderen over die bekoorlyke vermaken , die ze allen [chsenen te gevoelen. Men hield zich vooral zeer bezig met den ouden vader, nooit had ik een guller en vro lyker grysaart gezien. Jk gaf zulks te ken. nen aan de Landsvrouw. fVïyn Heer, zeide ze my, de oude lieden aan wie men zich weinig laat gelegen leggen, zyn meestal grimmig, maar zoo haast zy bemerken dat meu nog eenig belang ia hun fielt, weten zy het u dank en zyn goedaartig. Ik zag dat men den  IENE Engelschë Geschiedenis. 18? den ouden man aanzette tot drinken, ik toonde myne verwondering des wegens,. Myn Heer, zeide de Landvrouw, ik geloof dat men in de kracht zyns levens , zorg moet dragen den ouderdom te verwyderen,- maar dat men in den ouderdom het gevoel van 't leven moet trachten op te wekken. Zulk een , antwoord deed my verftelt ftaan Ik twyfelde nu niet meer of de boekery, die ik gezien had , diende ten gebruike van myne gasthouders, ik fprak hen derhalven over hunne boe. ken, zy antwoordden my met veel geest. Ik gaf hun myne verwondering te kennen over hunne kundigheden en vooral over die van Sara. Hoe! zeide ik, een jonge vrouw 1 op het land.... Ho, ho, zeide de grysaart, die een knip fcheen te krygen, gy kendt S ara niet, ó wat goddelyk hart, wat godlyk hart! Indien gy wist wat zy om ons verlaten heeft? Ach! indien ik konde opftaan, ik zou haar de voeten gaan kusfen. Sara fcheen my toe bevreest te zyn voor de onbedagt» zaamheiii van haar Schoonvader, zy was belemmert en bloosde. Philips, dit was de naam van haren man) fmeekte terftond den grysaart geen geheim te willen ontdekken, het  iene Engelsche Geschiedenis. it§ van de eenvoudige natuur te verwyderen» Philips en Sara fcheenen my toe als geheel met eikanderen ingenomen en gelukkig te zyn. Zy deeden alles ter believing van eikanderen. Nooit heb ik gelukkiger echtgenoten ontmoet, om dat het zeer zeldzaam is tusfchen twee perfoonen die betrekkingen te vinden die tusfchen hun beiden plaats hadden, zy bezaten den zelfden maate van aandoen lykheid, zy hadden denzelfden fmaak en waren met dezelfde gevoelens bezielt. Kort na het avondmaal geleidden myne gasthouders my naar myne kamer,Philips deed my den fchoonen nacht opmerken, het flikkerend goud der ftarren, de ftilten van het tydftip door de natuur tot rusten gefchikt. Sara verzuimde niet hare kinderen te gaan zien. Philips deelde zyne beveelen uit, deed de ronde in de ftallen, en het gelukkige paar ging te famen een zeer goed bed deelen. Ik had eenige moeite om in flaap te geraken; alles wat ik gezien had fcheen my een droom, maar een droom welke ik myn  ïpo Sara Thomson, myn ganfche leven wel had willen doen voortduuren. ïk werd tamelyk vroeg wakker, maar ik vond my geenzins geneigt om te vertrekken. Ik bewonderde myne gasthouders; hunne woning, hunne levenswys, de eendracht der bedienden , de opgeruimdheid, de vrolykheid die door 't ganfche huis heerschten , alles verrukte my. Als men Hechts geen kwaad . hart en geene Hechte ziel heeft, bevind men zich zoo wel by de gelukkige deugd; het tooneel harer vermaken is zoo aangenaam, zoo ftreelend! Ik fprong echter ten bedde uit, maar door en door aangedaan met leedwezen dat ik eene zoo hekoorelyke hoeve moest verlaten. Zoo rasch ik gekleed was , begaf ik my naar het voorplein , alwaar ik Philips en Sara vond. De zon was maar even boven de kimmen, de lucht liet nog een ligte fche-mering van het glinfterend geel zien, het welk op den eerften dageraad volgt-, en over dag een donker blaauw vertoont. Men ademde den waasfem van planten en van kruiden en van  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 101 van den frisfchen wind, welke het opkomen der zonre volgt. Het veld, de menfchen en de dieren, alles raakte weder in beweging. De fchapen verlieten de ftal, de duiven en de hoenders verfpreidden zich over de voor. plaats, de dienstboden maakten zich tot den arbeid gereed, Ik beken dat ik voor de eerftemaal in myn leven het vermaak wezenlyk ondervond van den vroegen morgen, en ik ben wel verzekert dat Philips en Sara, in weerwil der zorgen die hen bezig hielden, nog niet ongevoelig waren voor dat vermaak. Ik befpeurde dat zy, by de verdeeling van ieders werk, het zoo wisten te fchikken van veele arbeiders famen te plaafzen , zelfs geboden zy de herders de fchipen te dryven naar zekere ftreeken niet verre gelegen van de plaats waar hunne andere bedienden arbeidden. Ik vond deze oplettenheid zonderling en gaf zulks aan Sara te kennen. De menfchen, zeide zy, vervrolyken den arbeid dien zy famen verrigten, de blygeestigheid van den eenen ilaat tot alle de anderen over; indien een herder de fluit fpeelt, zal een ander zingen. Verfcheiden arbeiders die nabuurige landen be- ploe-  192 Sara Thomson» ploegen en in denzelfden moeilyken arbeid deelen, valt, om dat zy onder 't oog van malkanderen zyn , dien arbeid ligter. Zy onderhouden eikanderen met hunne vooruitzichten, een gelykheid van lot vereenigt hen. Hebt gy dan nooit het landwerk gezien daar eene groote meenigte menfchen by vereischt word, als 't hooijen , het fchapenfcheeren en het inoogften. Aldaar ziet men, in weerwil van de brandende hitte van den zonne , van den dorst, van het zweet en van den harden ar» beid, het vermaak heerfchen, aldaar hoort men de ftem der vrolykheid. Philips vatte toen het woord op. Ik geloof, myn Heer, zeide hy, dat 'er zekere vermaken zyn, die, wil men dezelven behoorlyk kennen, gefmaakt moeten worden van verfcheiden menfchen te gelyk. Hoe voller de zaaien der fchouwburgen zyn, te levendiger en aangenamer zyn er de aandoeningen, en 't is eveneens gelegen met alle vermaken, die uit de bewondering in ons gebooren worden. Wat nu valt 'er meerder en meenigmalen te bewonderen dan die aarde, dien hemel, die wateren, die bosfehen , die weiden, die alle de bekoorlykheden, alle de rykdommen van  EENE ENCELfCHE GêSCHIEOEHIS. - Jpj van het land uitmaken ? Ik geloof , vervolgde Philips, dat de goéderen die de natuur aan alle in gemeenfchap geeft, juist die zyn, welke in waaide toenemen wanneer ze te ge'yk door een groet aantal gefmaakt worden. Men fchept behagen het vermaak van een fehoonen dag, van een fraai uitzicht, van een fchoo* nen bloem , van den reuk des bloesfems met anderen te deeien,. om dat die verdeeling ons niets beneemt.- u Zoo is 't, zeide. Sara, en dewyl wy 'er niets van het vermaak om mis. fen, vermeerdert het zelve. De Dichters,, met het aangename van 't landleven te fchüderen , hebben de bekoorlykheden der eenzaamheid te hoog opgevyzeld. Het fchynt fomtyds a's men hen hoort, dat dat. aangename niet wel gefmaakt kan worden als afgezondert. van de menfchen , maar gewisfelyk hebben zy met die menfchen hovelingen of fiedelingen bedoelt, menfchen naamlyk, wier doffe, ongevoelige of beuzelachtige zielen niet vatbaar zouden geweest zyn voor de bekoorlykheden der natuur. Een gewisfe proef dat de'Dichters de behoefte gevoelden van hun vermaak mede te deelen om bette vermeerderen,is het, dat zy de fchoonheden affchilderden, die zy bewonderden, en dat zy de indrukzels, di© N de^  194 Sara Thomson, dezelven op hen maakten, tot aan het laatlïe nageflacht hebben willen overbrengen, Dit voor my zoo verrukkelyk gefprek werd afgebroken door de hooijers, die by troppen naar 't veld trokken, vergezelt van Sar a's oudfte kind, het welk een hark droeg, en nooit was een koning trotfcher op zyn fcep. ter dan dit kind op zyn hark was» Gy ziet, zeide de moeder, den aanvang van 't vermaak van nuttig te zyn en des leerlings intreede tot den akkerbouw. Alles wat gy zegt en alles wat ik zie, uitmuntende Sara, dus antwoordde ik, boezemt my voor uw man en voor u den diepten eerbied en de levendigiïe bewondering in. Hoe geerne zou ik onder ulieden het overige myns levens doorbrengen, en uw beider vriendfchap trachten te verdienen. Uwé vriendfchap vermeerdert voor my den prys eens Iandgoeds, op 't welk ik geen waarde Helde. Ik zal voortaan my 'er dikwyls heen begeeven om met u te fpreeken en aanfchouwer te zyn van de deugden en ware vermaken , weke gy in uwe wooning te famenpaart. Misfchien , voortreflyke Sara , zult gy u nader  EENE ENOELSCHE GESCHIEDENIS."' ip| nader doen kennen, misfchien zult gy my zeggen hetgeen de Vader van Philips zoo geerne aan my fcheen te willen verhalen. Ik heb uit de aandoening diens goeden grysaarts en uit den eerbied welke hy u wilde bewyzen; konnen opmaken, dat indien ik beter onderricht ware wegens u en wegens de omftandigheden Welke u aan deze hoeve gebragt , hebben> i'k gewisfelyk nog meer reden zou hebben om u te achten. Ik wil zulks geloo. ven, zei Sara, de wyze op welke gy over ons en over onze manier van leven denkt, doet my vermoeden dat gy boven zeer veele vooröordeelen verheven en al myn vertrou, wen waardig zyt. Ik bedankte haar met zoo veel vuur dat ze 'er eenigzins over verlegen was; zy wendde zich tot haar man en zeide hem, waarde vriend, ik wil myn Heer eens zeggen hoe fterk wy aan malkanderen gehegt zyn; haar man omhelsde haar tederlyk, en verliet ons om de hoijers te volgen : hy ver, zogt Sara, zy zou my zien op te houden tot zyne wederkomst, en hy fcheen met leedwezen van haar aftegaan, fchoon 't Hechts voor eenige weinige oogenblikken ware. Sar a zeide my dat zy haar kinderen en 't huishouden moest gaan verzorgen; zy verzogt N 2 my  I95 Sara T h o m s o vr my op haar te willen wagten in den hof. Na verloop van een kwartier uurs, kwam, zy eindêïyk terug, zette zich met my op de bank van graszoden neder en begon aldus hare gefchiedenis. Ik ben geboren in het zuidelykfte gedeelte van Engeland , uit een zeer ryk genacht, doorluchtig om deszeif? dienften en door deszelfs tytels. De juiste plaats myner geboorte en den naam myner ouderen zal ik verzwygen. Men gelooft dat ik niet meer in wezen ben, en ik wil dat men onkundig b'yve van myn beftaan, zulks is volftrekt noodig tot het voortdurend geluk myns levens. Ik was zes jaaren oud toen ik myn moeder verloor. Myn Vader , die zeer met de wysbegeerte en fraaije letteren was ingenomen , en die my afgodiesch lief had, wilde niet hertrouwen en nam myne opvoeding op zich. Hy ontdekte in my eenige fchranderheid en een zucht tot letteroefeningen. Hy poogde zyne kundigheden aan my medetedeelen en fcheen voldaan over myne vorderingen. Myn Vader was een der verlichtfte mannen van deze eeuw,en zou misfchien voor de vermaardfte wysgeeren niet hebben behoeven te zwigten , ten minften was  EENE EnOELSCHE GESCHIEDENIS. " lp; was dit het oordeel het welk ik over hem velde, toen ik de lesfen die hy my gaf,'-vergeleek met die welke ik uit de tneken haalde. Kloekmoedigheid van geest bezat hy in den hoogden trap , en nimmer fchrikte hy voor de gevolgen van een ftelzel dat hy aangenomen of van een party die hy omhelst had. Myn karakter komt daar in met het zyrteover. een, en de lesfen, welken hy my gegeeven heef?, hebben hetzelve niet verzwakt. Myn Vader was vatbaar voor de fchöonheden van de konst en van de natuur; hy had eene vlugge verbeelding en eene edele en tedere ziel; een drooge wysfjegèertë, die den mensch ver# laagt of ys koud maafcr, kon de zyne niet zyn. Hy moest er eene hebben die de opgetogenheid begunftfgde, welke hy voor. de deugd en voor de verrnaaken der verbeelding gevoelde, Ik had nog geen agttien jaaren bereikt en myn Vader ontdekte reeds dat ik denkbeelden voegde by die welke hy my gegeeven had. Ik had, even als hy, fmaak in de letteren. Hy vond vermaak in myn ge? fprekken, ik maakte zyn geluk uit. Hy dagt niet om my uitrehuwelyken, en te vrede met myn ftaat, dagt ik aan geene ftandverwisfe- • ling. N 3 Ter-  ip8 Sara Thomson, Terwyl Sara dus tot my fprak, voelde ik my fterk aangedaan, ik geloofde haar te herkennen, eenige onzekerheid nogthans bleef 'er over en ik wagtte met ongeduld dat zy die mogten wegneemen. Wy bragten, dus vervolgde Sara, een zeer kleen gedeelte van de winter in London door. Wy waren 'er even aangekomen, toen een jonge Schot zyn dienst kwam bieden aan myn Vader. Hy had eene bevallige houding en in zyn gelaat trékken van gevoeligheid en oprechtheid, die 't moeilyk maakten 'er niet van getroffen te worden. De landlieden, gelyk gy weet, zyn beter onderwezen in Schotland dan in 't overige van Europa, en deze jongeling was een der best opgebragtfte van zyn land. In den beginne onderfcheidde hy zich niet van de andere huisboden dan door een allergetrouwst waarnemen van zynen post; 't duurde niet lang of wy zagen dat hy zich van alle zyne medegezellen deed beminnen en dat hy hen yver voor ons inboezemde; myn Vader vond zich beter gediend en zyn volk kwam hem vrolyker en gelukkiger voor. De Schot had altoos eenig boek in de hand,  EENE ENQELSCHfi GESCHIEDENIS. IQO hand, zoo rasch hy in zyn post niets te verrichten had; myn Vader bemerkte dat die jongeling zeer veel geest had, hy wilde hem onderwyzen. Mylord Dorset, zeide hy, heeft Prior uit een kroeg getrokken om van hem een der beste Dichters van Engeland te maken, misfchien maak ik van myn dienstknecht een verlicht burger, die tot eer zal ftrekken voor zyn Vaderland. Wy vertrokken weder naar buiten, waarheen de jonge Schot ons volgde. Myn Vader' fprak veel met hem. In één dier gefprekken vernam hy dat hst verlangen om deszelfs ouders in hun» ne hooge jaaren by te ftaan met een gedeelte zyns loons, hem het befluit had doen nemen om te dienen; deze deugdzame beweegrede trof myn Vader zoo fterk, dat hy 'er my niet van kon fpreeken zonder traanen te ftorten: hy wilde hem terftond eene aanzienlyke lom ter hand ftellen, ten einde dezelve aan zyne ouders te doen toekomen; dan, hoe groot was myns Vaders verwondering toen zyn lyfknegt dat gefchenk weigerde aanteneemen. Myn Heer, zeide de jongman, ik ben myne ouders mynen arbeid fchuldig, en het loon, welk ik daar mede verdien , is genoegzaam voor ons allen. Indien zy volftrekt arm waN 4 ren,  aoo Sara Thomson, ren , zou ik uwe weldaaden niet van de hand wy,:en, maar zy verlangen Hechts wat ruimer bcftasn te hebben en dit kan ik hen verfchaf» fen; het loon , welke ik by u verdien , is het hunne even als het myne: dat zy 'er het genot van hebben! maar noch zy, noch ik zullen ons vernederen gegeeven brood te eeten. *—— Myn Vader ondernam geenzins de wyze van denken diens jongmans te veranderen; maar hy nam hem het levrei af om hem het opzicht over de boekery te geeven; ook vertrouwde hy hem eenigzins hetrentmeestersampt over zyne landhuurders. In die beide posten kon Philips, zonder vernedering, de weldaaden genieten, welke myn Vader genegen was hem te fchenken. Van alle de vertrekken van 't huis werd de boekery door my het meest bezogt , en ik irof'er Philips dikwyls aan. Zelfs was ik eenigzins t'onvrcedenalsik'erhemnietvond. Nooit zag hy 'er my inkomen zonder eene ontroering gewaar te worden, welke hy voor my niet kon verbergen , en welke in myn hart die gevoelens vestigde, welke my thans zoo dierbaar zyn en aan welken ik.het geluk myrjs levens te danken heb. Ik was te verlicht  EENS ENGELSCHE GESCHIEDENIS» 201 licht om cb gevolgen riet te bezefFen van myne hartstocht, dan in plaats van myn verftand te gebruiken om die tegen te gaan, gebruikte ik het om dezelve te dienen. Ik vreesde en eerbiedigde de begrippen der menfchen , maar, zeide ik , zy hebben geen fchande göhegt aan de tedere neigingen van 't hart, en ik oor* loofde de myne. Myn Vader zou ftrenger geöordcelt.hebben , maar hy moest van alles onkundig blyven. Ik verborg my zelve voor het voorwerp myner hartstocht; hy ontdekte my de zyne niet, maar liet ze my raden, ik had eene fiere hooghartige en gevoelige ziel; zulke karacters weten de liefde niet te heftryden, maar wederftaan de zwakheden daarvan, Philips daarenboven beminde eehiglyk, en eer.e uitnemende liefde boezemt even zoo veel eerbied in als cje ongelykheid van rang. Het vermaak van te beminnen en van bemind te worden, deed my twee jaaren gelukkig doorbrengen , minder vernederent door myne liefde dan trots op de gematigtheid met welke ik my aan dezelve overgaf. Ik was gelukkig, maar ik verloor myn' Vader; en ik weet nier of ik hem zou hebben kunnen overleven , zonder die hartstocht, die onze troost Èï 5 in  502 S a u Thomson, ' in alles is en die my geheel en al vervulde. Hier rolden de traanen uit de oogen van Sa. ra en zy kon voor een poos geen woord ui' ten. Zy is het zelve, dacht ik toen, zy is het zelve, ik kan niet langer twyfelen : ik was geheet en al vertedert; ik ftond op het punt om my aan Sara te ontdekken , maar de vrees van haar het vertrouwen te henemen, en een gedeelte harer gefchiedenis te misfen, wederhietd my. Toen zy zich herfteld had, ging zy dus voort. Ik zag dat Philips droefheid niet minder was dan de myne , en dat myne fmart hem het harte trof. De traanen kwamen hem in de oogen ais hy my zag weenen: in zyn ganfche doen zag ik de tederfte deelneming, in zyne dienstverrigtingen, in zyne gefprekken, in zyn ganfchen handel en zelfs in zyn houding en fpraak, ontdekte ik de hartstocht, welke myn hart hem afvorderde , en niets van 't gene myne deugd kon verfchrikken of den eerbied kwetzen, welken hy myn' rang verfchuldigt was. Gy kundt ligtelyk oordeeJen dat ik veele bedenkingen maakte op de wel*  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 203 welvoeglykheden aan dien raijg gehegt, op de wezenlyke plichten daar van, en boe men zich diend te onderwerpen aan de zeden, de wetten en de gewoontens van zyn iand ? • De wysbegeerte myns Vaders had my we» gens de vooröordeelen de oogen geopend, maar zyne wysbegeerte, verheeven als zyn hart, had my niet geleerd de vooröordeelen te verachten. Myne gefprekken met Philips liepen over deze onderwerpen, die gewigtig genoeg uit zich zei ven, door onze omHandigheden, van* nog meerder gewigt voor ons waren. Zomtyds ontflipte my eenige twyveiingen over de billykheid der menfchelyke overeenkomften, en by gevolg aan het gezach, welke die overeenkomften moeten hebben by verlichte zielen. Philips beftreed als dan met nadruk myne bedenkingen , en voerde eene meenigte van redenen aan, tegen welken ik naauwlyks iets wist intebrengen. Ik meende echter te ontdekken, dat hy, als hy in zyne wederleggingen de overhand had behouden, droefgeestiger was dan naar gewoon, te. Ik meende ook de rede te gisfen waarom hy een gevoelen omhelsde, het welk hem niet gunftig was; ik zag dat myn waarde Phi-  204 Sasa Thomson, Philips, die geheel voor my was, zich zelf vergetende, my zonder moeite opofferin. gen deed, Welke hem het meest moesten kosten , en dat hy niets zoo zeer bedoelde dan myn eigen voordeel, myn geluk en myn roem. Ik fchepte vermaak Philips te ónder houden over zyn vader, over deszeifs deugden, en dat z ort van geluk, het welk hy in zynen gertrigeh Hand fmaakte Ik vraagde hem naar de wooning, de buurt en het handwerk zyns Vaders Philips fcheen eerbied te hebben voor den boerenftand en voor het werk van den akkerbouw. Hy fprak my genadig van myne familje, en herhaalde geduurig hoe die familje, die my beminde en zoo gezien was in Engeland, verdiende dat ik dezelve achting en genegenheid toedroeg, 't Is waar dat myne bloedverwanten my zeer heusch behandelden, en dat zy my de duidelykfte be-wyzen gaven van hunne achting voor myn vérftan.i. Zy hadden zelfs den tyd, die onze wetten de jonge dochters bepalen om over haar zeiven en over hare middelen te kunnen befch;kken, vervroegt. Ik had het beftuur over myne goederen en over myn perfoon." Myne bloedverwanten toonde zich in 't minfte niet ongerust my vry en aan my zelve over te Iaten*  eene Engelsche Geschiedenis. 205 ten. Myne neiging tot de wysbegeerte en de letteroeffsningen, was bekent. Men wist by ondervinding dat ik het beduur myner zaken kundig was, en men geloofde dat ik my op 't land bezig hield met myne goederen en myne boeken. ( Myn vader was ten naasten by een jaar dood geweest , zonder dat ik het buiten verlaten had daar ik hem had zien fterven, -— Ik heb een oom, een man van verdienfte en die in, het huis der Gemeente uitmunt door zyne belangloosheid en weifprekenheid: Hy kwam roy nu en* dan bezoeken; op zekeren dag by my het middagmaal gehouden hebbende, ftelde hy my voor een wandelingetje met hem te doen in 't park, en aldaar herinnerde hy my de vriendfchap, welke altoos tusfchen hem en myn Vader geheerscht had, en die , welke zy beiden voor my gehad hadden. Gy kent myn zoon, zeide hy, hy heef in zyne ftudien uitgemunt, en federt eenige jaaren, dat hy buiten Engeland is , bevestigen alle de brieven, welke ik ontvang uit die Landen die hy toefen de goede ver- wag.  2ö5 Sara Thomso Ni> wagting , welke ik altoos van hem gehad heb: Hy is van uwe jaaren en ftaat op 't punt om t'huis te komen ; ik wenschte hem geerne uittehuwelyken ; indien hy u mogt behagen,zou ik het vermaak hebben onze goederen in de familje te zien blyven en u als myne dochter te beminnen, na dat ik u, federt langen, als die myns broeders bemind heb. Dit voorftel verfpreidde het bitterst verdriet in myn hart : ik bloosde, ik werd bleek, ik beantwoordde myn oom met een koelheid die hem moest beledigen. Ik zeide hem geen trek altoos te hebben tot het huwelyk; dat tot hiertoe myne bezigheden en liefhebberyen myn geluk hadden uitgemaakt; dat indien ik immer tot een man overhelde, ik hem zeer wel zoude moeten kennen , en dat ik op perfoonlykc overeenkomften meer acht zou geven dan op iets anders, maar dat ik myn leven lang nooit uit het oog zou verliezen wat ik myne familje verfchuldigt ware. Myn oom verzogt my te mogen komen bezoeken met zyn zoon, dien ik zints zyne kindfche jaaren niet gezien had, en die thans een bevallig voorkomen had, en, zoo men zeide , zeer op my geftelt was. Jk antwoordde op  so8 Sara Thomson, Ik daardoor in riet hart van Philips veroorzaakte. Ik zag hem verbleeken, een rilling vermeesterde zyn ganfche lighaam; zyne oogen hadden eene ongemeene beweeging en vertoonden iets wilds; hy ftamerde flechts eenige woorden; hy fprak niet dan met moeite. Gy moet, zeide hy.... ja... gy moet... 't is een deggdzaam jongman.... uwe bloedverwanten..,, uw rang,... gy moet.... gy moet. Ik zag zyne oogen als verdooven terwil by myn aankeek. Hy viel op zyne knié'ri neder ; zich met de eene hand onderfteunende. Ik kon my niet langer wederhouden. . ik wilde dat myne waarde Philips zou opftaan. Ik drukte hem in myne armen, uitroepende, myn waarden echtgenoot! op deze tedere uitdrukking, op dit zoo veel beduidend woord, gaf Philips geen antwoord : langzamerhand ftond hy op en zag my fterk aan. Zyne oo gen fmolten in traanen, ik befproeide hem met de mynen , geftadig herhalende , myn waarden echtgenoot, myn waarden echtgenoot! zoo haast Philips krachts genoeg had om te fpreeken , poogde hy myne bedee» ling tegentegaan; ik viel hem in de rede, ik bezwoer hem in den naam der liefde my te wilkn aanhooren; hy zette zich neder aan  aio" Sara Thomson,' zyn te vreden raet het tegenwoordige en verheugen ons in het toekomftige. Het oogmerk om ons door eikanderen te volmaaken , maakt ons waard'ger en noodzaaklykar aan elkanderen ; het maakt ons onze gevoelens dierbarer, door ze ons achtbarer te maken, en vermeerdert onze achting voor onszelven; het houd alle de werkzaamheid onzer harten en de verrukkelykfce opgetogenheid der liefde in'ftand. Om de neiging tot de deugd in ons te vestigen , en om veiliger het pad der deugd te vinden, lezen wy> di-kwyls de Romans van Richardfen. Hoe meenigmaal hebben wy door zyne aanleiding iets goeds verrigt, het welk -wy misfchien zonder hem niet gedaan zouden hebben. Wy lezen ook veel in de Dichters, maar geven de voorkeur aan hun die van 't Land fpreken dat wy bewonen, en van de .natuur, die wy beminnen. Het lezen van Land dichten is ten hoog« ften aangenaam voor hun die de voorwerpen daar van onder 't oog hebben- De dichtkonst bezielt bet geène zy weet te fchilderen. Het vuur des Dichters voegt altoos de opgetogenheid der befchouwers iets toe, en belet zelf dat het fchoone iets voor hem verlieze.  EENE ENGELSCHE GESCHIEDENIS. 217 Dc mcJHkoDst boezemt ons eerbied en liefde in voor den gryzen en achtbaren akkerbouw, vcor onze bezigheden en voor de ftreek die wy bewoonen. Dikwyls zeggen wy tot malkanderen, hoe gelukkig zouden Homerus en Virgüius hier geweest zyn; Tibullus zou 'er' Delta bemind hebben, hy zou 'er van haar gezongen, en ons fcleen kreupelboschje en ons lieflyk dal niet onaangeroert gelaten hebben. Halier en Gesner hebben hunne aangename herder», en veldgezangen op 't land gedicht, en welken ftaat van leven hebben die groote mannen boven den onzen getelt, welRe zeden hebben zy in vergelyking doen komen by die van 'tlanei? De Dichters doen*ons Mlftaan by de verrukkelyke aandoeningen welke de natuur ons verfchaft, zelfs leeren zy ons een groot aantal dier gewaarwordingen genie, ten , welke anders naauwlyks onze zintuigen zouden aangedaan en onze gedagten zouden ontfnapt hebben. Alle die mannen die met vuur gefchreeven hebben en wier fchriften overvloeiden van teedere hartsaandoeningen en beeltenisfen, onderhouden in de ziel het bekoorlyke der aa-idoenlykheid en het leven; eindelyk, wy hebben het geluk beredeneert en eenvoudig gemaakt; wy hebben met al ons O 5 ver*    pag. 22J PAULINE en SUZETTE, EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. ©%é^@an eene weduwe, die eene eenige % A ^ (lochter hadt, en ten platten lan*f % de ieefde, was de opvoeding van een meisje, uit aanzienelyken en vermogenden huize te Paryj, aanbevolen. Pau. line, (deze is de naam van jongvrouwe IVÏqnticourt,) hadt alzo haare eerfte jaaren op het land doorgebragt. Omflag en veele kosten , door rechtsgedingen veroorzaakt, hadden de ouders van dit meisje ge» noodzaakt, om haar buiten de hoofdftad des koningryks te houden : Dan, de twistzaaken geëindigd en hun tydelyk beftaan op vasten voet gebragt ziende, blaakten zy van verlanlangen, om hunne dochter weder in de armen van haar maagfchap te brengen. Paul i n e ondertusfchen, te rug geroepen, verliet haare Zoogzuster Suzette geenzins f dan  i 22ö Pauline ên Suzette, dan met de uïterfte aandoening en droefheid. Deze beide kinderen hadden onderling in elkanderens eerst ontwikkelende neiginge, en in die onbefmette vermaaken der jeugd, die de onnozelheid zoo dierbaar voor het hart maakt, gedeeld. Zielen, die de waereld nog niet kennen . kunnen bezwaarlyk de eerfte indrukken , welken zy ontfangen hebben, van zich afwerpen. Zy zyn door de meenigte der onderfcheiden voorwerpen nog niet ver- ftrooid • derzelver verlangen nog niec vermoeid. — Suzette in het byzonder, kon jongvrouwe M ontic o.ur t hier uit, baar hart zetten -— niet vergeeten Zou de natuur op het land ftouter gezag voeren dan wel elders? Zou zich het hart guller en ongedwongener kunnen uitftorten, in die plaatfen \ daar het gevoel minder afgetrokken en minder verdeeld is? Zeker, de mensch is voor het landleeven geboren, de omfiag der fteden ontrooft hem aan zich zeiven, en geeft hem aan die dwaalingen van ftaat en driften over, die telkens tegen eikanderen ten ftryd komen en zich onderling belemmeren; en van daan dat hy, het landleeven verlaatende, het genot der waare vermaaken veriest. J?AU-  eens F&ansche geschiedenis. 22? Paul ine bezat het geheele hart van Suzktte. Deze kon niet ophouden dage*; Jyks haare moeder van Paul ine te fpree. ken, en hoe gaarne zy dezelve naar Parys hadt willen vergezellen. Phjlippine wenschte niet minder dan haare dochter, om deze reize te onderneemen. De eene en an*dere gingen dierhalven dikwyls derwaard, en bejegende jongvrouwe Monticourt nimmer dan met tekenen van-de tederfte liefde.- Telkens bragten zy nieuwe gefchenken, zodanigen als zy op het land konden vinden, en uit eerileiingen van bloemen en vruchten beftonden, mede. Waren zy arm , evenwei zouden zy deze dingen, welken zy meer dan den grootften rykdom befchouwde, voor geene geldfomme, hoe groot ook, hebben willen verruilen. Met evenredige drift ylde» zy telkens naar Paul in e , ^welkers vriendfchap ondertusfchen eene vry koele houding begon aan te neemen. Zo menigniaalen zy haar een bezoek gaven, zo menigmaalen befpeurden zy dat deze jongvrouwe min teder en min aanhaaiende werdt, waardoor beider harten eene heimelyke treurigheid ontvingen , welke zy befchroomd waren eikanderen te openbaareu. Pa Op  228 Pauline en Suzette, Op zekeren dag dat zy uit de ftad weder naar het land gingen, ontwaakte Suzette het eerst uit eene mymering , waar door beider harten vervuld waren. ——— Wat moge u toch deeren . myne lieve moeder? gy zyt zo iWzwygende en fpreekt niet! zoudt gy u over iet dat voor my verborgen moet bly- ven , kunnen kwellen? ó niets niets myne waarde dochter — niets, ik zou my hehhen kunnen bedriegen, ivlen moet op vermoeden — op bekommeringen niet te veel afgasn Zeker myne bekommernisfen zyn ongegrond. — Uwe bekommeringen, moeder9 verklaar u toch nader Veelligt worden wy beide door een en dezelfde gedachten geflingerd — Ik beken dan rondborftig, dat ik Paulike niet meer die geene in ons te ontvangen, bevinde, die zy te vooren geweest is, en •—- dit Suzette, dit verfcheurt my 't harte. — Zie — zie, ik kan myne tra. i en niet te rug houden. —— Waarde moeder, dezelfde gedachten zyn ook by my opgekomen. Ik moet u verhaalen wat my by haar is wedervaaren, want ik befpeur maar al te duidelyk, dat zy ons voor flechte en gemeene landfieden houdt en als zodanigen be.  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 229 behandelt. , Ik noemde haar, volgens gewoonte, zuster. . Koeltjes gaf ze my ten antwoord, dat dezé haar naam niet was, en dat zy jongvrouwe Monticourt begeerde genoemd te worden. Op dit zeggen borden my de traanen zo fterk uit myne oogen , dat ik niet anders konde antwoorden dan jongvrouw jongvrouw , zeide ik , ik zal, om dat het u mishaagt, u den naam van zuster niet meer doen hooren, evenwel zult gy niet kunnen beletten,dat ik u teder Jyk liefhebben. Ik naderde haar toen, om haar te omhelzen; maar, kundt gy het gelooven ? zy ftiet my te rugge Zy ftiet u te rugge ? Bedorven hart!.... Indien gy wist.. Ik ben dan in myn vermoeden geenzins bedroogen! och Suzette! hoe verachtelyk ftaat en hoe weinig voegt haar die nortze houding! ja, zy voegt haar minder dan iemand Wat toch, wat levert het ftadsleevtn op!.... zo lang Paul ine op het land met ons leefde, hoe veele blyken van tederheid bewees zy ons beide!.... waarlyk myn kind, het is waarheid dat men van de Paryfenaaren zegt : „ zy weeten van geen beminnen — van geen liefhebben, heden ontvingen wy daar van een •treurig bewys. Paul ine heeft, federt zy P 3 zich  230 PAULIHE EN SüZETTE, zich te Parys bevindt, alle haare tederheid voor ons verlooren. Helaas! gaarne zou ik haar nu met dezelfde munt betaalen , maar ik kan niet. Zal men dan, om een gevoelig hart te bezitten juist arm moeten zyn? 6 Suzette, gy zoudt zekerlyk ook al dien dwaalweg van trotsheid inflaan, zoo gy een jongvrouw wierdt van zulk een groot en onderfcheidend vermogen in- dien gy zo ryk wierdt. Och, moeder! kunt gy in de daad gelooven, dat ik, ten dezen aanzien , alzo zou veranderen? zult altyd even dierbaar aan myn hart biyven, in welken ftaat ik my ook zou mogen bevinden; maar dat zich jongvrouwe Monticourt, zo veel zy wille, befclaage of 'er zich aan ergeren, ik zal haar altyd den naam geeven van zuster. Die benoeming is my hebbelyk geworden, ik zal my die niet trachten te ontwennen. Indien *t waar zy dat ons de rykdommen het liefhebben beletten — ó, dat ik dan altyd Suzette moge blyven! gy ftaat uwe oogen naar den hemel! gy verzucht!... Pauline! Pauline! konde ik, van uwe zyde, zo groote onverfchilligheid te gemoet zien!.... ja,zo meenigmaalen als wy  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 131 wy haar te Parys een bezoek gaven , befpeurde ik dat haare koelheid vermeerderde. Ik: begeer 'er niet weder naar toe te gaan. Waarde moeder, gy maakt my ten ukerften zwaarmoedig — gy veroorzaakt u zelve groote droefheid. Herftel u i geloof my , zy bemint ons nog; maar, gelyk gy aanmerkte, het is dat akelig Parys , dat haar eene zoo koude en wederftreevige houding heeft doea aanneemen. Dis ftedelingen fehynen befchroomd te zyn om te toonen , dat zy een menfchelyk hart hebben. .. Vaarwel myne zuster.. . zy mogén haaren gang gaan; zy zal ons eenmaal recht moeten doen, immers gevoelen wy voor haar de tederfte vriendfchap. Dit gefprek, waar in twee ongeveinsde zielen zich in derzelver natuurlyke eenvoudig, heid vertoonden , ftortte eenen balzem uit voor de wonden , welken beider gevoelig harte ondervondt; en waarlyk , jongvrouwe MoBTiCOüRT hadt zich federt eenige tyd eene houding van hoogmoed, die ten uuer.ften onverdraaglyk was, aangewend Haare moeder zelve hadt haar hier over berispt —— van waar, zeide zy tegen haare dochter, die P 4 trot-  222 Pauline en Suzette,^ trotfche houding, waar mede gy zo veeie vertooning fchynt te willen maaken ? weet gy wel dat deze eene der flecMfte en wan Mali igfte gebreken is en d e de fchoonfte hoedanigheden onteert en bezwalkt, gehoonde eigenliefde is van eene onvergeeflyke natuur, en acht de geringfte beledigingen van zeer veel gewigt, alles, hoe klein ook, is voor dezelve eene doodelyke belediging. Voor elk die in de maatfchappy gezind is te leeven, is de gaave van zich bemind te maaken , buiten allen tegenfpraak, ten hoogften noodzaake'yk. Wanneer wy belang fchynen te ftellen in 't geen anderen wedervaart, dan ontvangen wy van elk dien wy bejegenen, toegeevendheid en hoogachting. Gy bezit eene groote maate van hoogmoed elk zeker heeft de zyne, en de ftaatkunde van den omgang met anderen beftaat hier in, dat men fchyn geeve, als of men zich alleen bezig houde, om den hoogmoed van anderen te ftreelen, Dan, wat meer is, behoort gy u op uwe geboorte en uwen rykdom iets te Jaaten voorftaan ? dat alles is u zeker zeer vreemd en komt u niet toe. Eene gevoelige ziel en uwe deugden zyn het alleen , die gy uw eigendom noemen moogt, en, om ^welken tot zekere volkomenheid t?j bren ■  Me Faanschb Geschiedenis. 233 brengen, gy ü behoort te bevlytigen. Aanminnigheid is wel de meest wezenlyke dier deugden, in het byzonder ten aanzien van zulke menfchen, die ons het vooroordeel als onze minderen doet voorkomen. Het voegt ons,ons toeteieggen, om zodanigen het iot, door welkers grilligheid of liever door die onzer verbeelding, een wyden aftand tusfchen hen en ons gemaakt heeft, draagelyk te maaken. Wy kunnen hen niet te vriend?lyk bejegenen, en zoudt gy u wei een goed denkbeeld weeten te vormen van dat heil 't welk zy ons toewenfehen, na 't ontfangen onzer toegeevendheid te hunwaard, die toch niet anders is dan een tol, dien wy aan de. zelve verfchuldigd zyn ? Ik heb het maar al re wel ontdekt. Gy befchouwt de landlieden met een oog van onverfchilligheid , die nakomt aan de verachting En waarlyk myne dochter, voor zo veel wy de onvcranderlyke beftellingen der natuur gade flaan , voor zo vee! is de landbouw de eerfte bediening, zo niet de waardighei i van het hoogde aanzien. En, zoo 't al plaats nebbe dat wy onze daaden niet regelen naar het riehtfnoer der gezonde reden, Jaaren wy die ten minften naar de infpraak van ons hart uitoefenen, 't H*rt p S zal  S34 Pauline en Suzette, zal ons in dezen geenzins misleiden. Ons vernuft alleen brengt ons op den dwaalweg, 't Gevoel toch, de verplichting welken wy aan zuiken hebben, die onafgebroken bezig zyn, om ten behoeven van nnzen nooddruft te voorzien! dage by dage oogften wy de vruchten van hunne arbeid — het loon van hun zweet en niet zelden dat hunner traanen; met één woord, zy zyn het die de zuilen van ons beftaan uitmaaken.... Ondankbaaren als wy zyn zouden , wanneer wy weigerden hen. onze erkentenis te betoonen en zelfs onze eerbied ... Eerbied! riep Pauline met verbaazing..... ja Pauline, eerbied, en daarenboven de betuiging van dezelve. De deugd die zich ukoeffent, moet men op het land zoeken en die juist is het welke wy moeten liefhebben en eerbiedigen- By voor. beeld ; hoe is bet mogelyk dat gy onverfchrokken genoeg zyt, om die goede vrouw, welke u u'u haare borften ge voel, over uwe kindfche jaaren gewaakt-, met zo veele omzichtigheid heeft opgevoed en u als haare eige dochter bemint , hoe is het mogelyk dat gy onverfchrokken genoeg zyt, om deze met zo veel koelheid en trotsheid te bejegenen? Moeder, men zou haar een jaarlyks inkomen kun»  eene Fransche Geschiedenis. 235 kunnen bezorgen.... Wat zegt gy Pauline? neen, dezen zyn fchulden, die de gevoelen van het hart alleen kunnen betaalen..;. Jk houde rny volftrekt verzekerd, dat «ene enkele aannaaiende behandeling van uwe zyde de goede Philippine meer voldoen zou dan zo veel geld, als men in ftaat zyn zoude haar te fchenken. Uwe voedfter is niet zeer ongelyk aan eene mosder, en gy fchynt geheel onkundig van die liefje, welke eene moeder voor haar kind gevoelt. Pauline hoorde deze moederlyke lesfen zonder dat haar harte door dezelven eeniger. maate wierdt getroffen; terwyl de armepHil 1 p p 1 n e , nevens haare dochter, niet naliet Pauline te bezoeken, ontvangende, by alle die gelegenheden, de grootfte vernedering die men zich kan verbeelden. Die goede voedfter ondertusfchen keerde wel te vreden te rugge, voldaan zynde, dat ze Hechts eeni. ge oogenblikken het kind, dat zy gezoogen en opgevoed hadt, hadt mogen fpreeken, Zy noemde Pauline altyd nog haar kind, niéttegenftaande zy aan Suzette openhartig betuigde, dat zy een beter onthaal, dan zy ontving, gewenscht had. Su-  235 Pauline en Suzette, Suzette onder tusfchen hadt dien ouderdom, bereikt, waar in de vriendfchap niet vermogende genoeg is, om het hart geheel te vervuilen. De liefde is', ten platten lande, even zo wel als in de (leden, eene behoefte voor het hart De dochter van P h i l i p p in e beminde, 't Is waar de moeder was deze liefde bewu.t, en deze neiging ftrookte met deugdzaamen beginfelen. J a c o e was het voorwerp dier liefde. Hy was de zoon van een welgezeten landbouwer, en wat hem zeiven belangde, ten aanzien van zyn voorkomen en gedaante, zo behoefde hy voor niemand der jeugdige iledelingen te wyken. Zyn uitmuntend natuuriyk caracter onderfcheidde hem wel voornaamdyk : Suzette was hem zo veel te dierbaars als zy behoeftig en van tydelyke middelen onvoorzien was. Ik zal, zeide hy tegen iyn Vader, indien gy het wilt toeftaan, een oni.efchryfbaar genoegen vinden in het deelen der goederen, die §y my zoudt mogen nalaaten met Suzette Zy is zó eerlyk — teder bemint zy hcare moeder, voor haar en voor my zal ik arbeiden, en Suzette zal my in den arbeid, uit al haar vermogen, onderfttunen. Ik verlaat 'er my op, dat zy , dcor haaien yver en viyt zig zo veel zai tne- bien-  EEN2 FeANSCHE GeSCHISDEKIS. 237 brergen, als eene morgengave, die zy niet in ftaat is aantebrengen , kan oPweegen. De landbouwer hadt zyn zoon harteiyk 1/ef, en zyne denkwyze was aan die der ftedelingen niet gelyk. Hy bedoelde , hy zocht in de vrouw van zynen zoon niet anders dan onderlinge genegenheid en de uitoeffening van burgerlyke deugd. Wat nu jongvrouwe Mokticourt b». langde, zy ook bereikte den ouderdom, w3sr. in derzei ver ouders begreepen, dat zy voor den echtenftaat gefchikt was Het meisje zelve zag zich omringt door aanbidders. Haar maagfchap, wiens denkwyze op een geheel anderen leest gefchoeid was dan die van den Vader van Jacob, bedoelden in den echttenoot voor Pauline niet anders dan aanzien en rykdom; en van hier, dat men het oog hadt laaten vallen op de Marqurs de Blinsev. Deze vondt in PAÜL^a eene der eerfte bekoorlykheden, dat zy erfgenaame ge« rekend wierdt van zeer uitgeftrekten bezittingen. Dermaate was hy in fchulden gerikkefd dat zyns fchuldeisfchtrs hem tot eene echtverbintenis als deze onderfteld wierdt, verplichtten; en de Marquis zeif zocht in het hu-  338 Pauline en Suzette, huwelyk niet anders dan rykdom en voordeel. Sedert lang hadt hy zich in de armen der liefde gevleid te bevinden , met eene dier vernederde fchoonheden, welkers liefkoozeryen met geld gekocht worden , 't geen niet weinig hadt toegebragt om den ftaat zyner middelen te verzwakken en in wanorde te. brengen ; ondertusfchen verftondt hy zich de kunst, om by jongvrouwe Monticourt den rol van een fterk verliefd minnaar te fpeelen, en zulk een die met hart en ziel naar den tytel van echtgenoot verlangt. Hy bezat alle de hoedanigheden van een bedreeven verleider, — hy roerde de harpe op eene aangc naame wyze, zong naar de fmaak der gezelfchappen, maakte liedjes, bezat een fpitsvondig vernuft, wist te fpreeken en te zwygen , boene met fmaak, lasterde, op eene bevallige wyze, zuiken, die hy den naam gaf van vrienden, en liet niet na de leden der gezelfcheppen waar in hy zich bevondt, met loftuitingen op loftuitingen te overlaaden. Onder eene fyn gefteepen ftaatkunde, verborg hy eene verfchrikkelyke eigenliefde, en vooral eene ftoutheid en onderneemenJen aart, die, wat hem ook wederftaan mogte , niet verfchokt wierden. Hy maakte zich vee! naaru?  eene F&ansche geschiedenis. 239 naams in de waereld, en werdt als een voor* beeld voor zotte hove- en ftedelingen gehouden Zyne befïisfchingen over beufeiingen en die nietigheden , weiken onder onze natie in tel z>n, hieldt men voor onfeilbaare godfpraaken. De vrouwen in het byzonder waren geheel met hem ingenomen. Jongvrouwe Mosticoüeï , welkers kwalyk> beftuurde eigenliefde en a!le gebreken die dezelve vergezellen, van dag tot dag aangroei, de, verbeeldde zich ter goeder trouwe ten eenemaale op den Marquis verliefd, hoewel deze liefde, die haar misleidde, uit geen ander beginfel dan die dwaaze verwaandheid, die zo veele hoofden doet y!en — zo veele* afkeerigheden veroorzaakt en zo weinig ge. neugtens verfchaft,> voortvloeiden. Dit niettegenftaande, twyffelde P & ulinr by fommige «ogenblikken, ondanks haare inbeelding, aan de tederheid" van Bliwset: Is het wei waar, vraagde zy hem, dat gy my tederlyk bemint? . Die vraag, waar- de Pauline, is, in den uiterften zin, byzonder , zo zoudt gy dan alleen de ee. nigfte zyn die u zelve zoude kunnen gering achten,... men heeft zo veele bekoorlykheden  -240 "Pauline en Suzettf, den niet voor niet, en wanneer men u ziet is men terftond genoodzaakt u te beminnen, tot dwaas worden toe. Wat my belange, ik heb u, federt lang reeds myn verftand en myne reden moeten opofferen.,.. uw verftand en reden, Marquis? —— Ik bidde u, waarom zou ik minder verftand en reden mo. gen hebben dan wel anderen. Ik bezit dezelven even zo wel—- even zo wel als anderen, en dat wel op de gegrondfte wyze. Het hangt van uw dienaar alleen af geheel en al wysgeer te zyn; maar aan u offer ik ook geheel en ai den luister myner wysbegeerte. De wysgeer buigt voor u zyne kniën en in hem de tederfte , de vuurigfte minnaar, die in een blaakend verlangen is u te bezitte. Ja, fchoone Pauline, ik zweer voor uwe kniën, dat ik u eeuwig zal aanbidden. Vrees niet, dat ik my ooit de houding van man zal aanneemen. Och! niemand heeft een hart zo teder verliefd als het myn. Ik zal 'er u bewyzen van geeven.... Ik begeer en wensen alleen'yk, dat gy my voor uwen eenigften vriend zult aanzien. " Hoe, myn Heer* zou dan Pauline, ontb'oot zynde van rykdom en aanzien, evenwel het geluk hebben u te behaagen. » « Ik zou u in eene  sjïne Fransche Geschiedenis. 241 eene woesteny opzoeken, indien gy daar woonde. Ik ken oogen blik ken, waar in uw rykdom en uw rang my meer hinderen dan ïiefkoozen. In die oogenblikken wensen ik u arm en van elk veilaaten te zien, om het teder vermaak van u alsdan myne hulde te bewyzen, te genie;en. Dat vermaak is zoo zuiver - zoo belangeloos. ^ Hoogmoed is gemakkelyk om den tuin te leiden. Die, waarmede het hart van Pauline vervuld was, deedt haar zich zelve heimelyk toejuichen over de belydehis van haaren minnaar, die intusfehen, uit grond van zyn hart, met haare iigtgeloovjgheid fpotte. Om zyne liefdeverklaaring meer fchyn van waarheid te geeven, ftortte hy eenige traanen t< meesterlyk verftondt hy zich de kunst van fchreien, wanneer hy wilde. Hy kuschte de hand van Pauline, ftond op en verheugde zich , over de meesterlyke voordbrenging van verregaande onwaarheden, welken hy de vermetelheid gehad hadde uit te fpreeken. Jleide, ondertusfchen, fcheidden, zeer voldaan over el&anderen. Q Maar,  242 Pauline en Suzette, Maar, welk een gaapend verfchil was 'e? tusfchen J a e o b en dezen Marquis!..... Jacob beminde met al die warmte van aandoeningen en met alle die kieschheid waar voor de waare liefde onderfteld kan worden, vatbaar te zyn. Zyn leeven was hem niet dierbaarer dan Suzette. 6 Myne waarde Suzette, zeide hy telkens, indien gy wist hoe teder ik u beminne! al. tyd wenfche ik, dat men my zeide: „ J acob gy zyt Koning," hoe onmiddelyk daarop zou ik Suzette ten echt .vraagen ? wanneer men dan tegenftand boodt en Suzette tot geene Koningin wilde verheven zien, zou ik terftond antwoordden: geef my dan myn byl en myn ploeg te rugge en houd het Koningryk voor u zeiven. In de daad, indien ik, gelyk. ik hoope, gelukkig genoeg zyn zal om u te trouwen, zal ik zeer gelukkig — gelukkiger zyn dan de Koning van Frankryk. Bezit men niet alles wanneer men dat geen dat men bemint, bezit? en daaren. boven, is 'er iets op aarde te vinden dat in waardye myne Suzette evenaart? Ik zou alle onze wyngaarden, — het kasteel, zeifs onze landhoeve, zo ik 'er heer van ware, weg-  eene Feansche Geschiedenis. 243 weggeeven voor eenen enkelen liefderyken opflag uwer oogen. . ó Suzette bemint gy my ook zo fterk ais ik u bemin? de dochter van Philippine antwoorde op gelyke eenvoudige wyze en zonder eenige achterhouding. Deze verliefden toch kenden het bezigen eener gefleepen tong niet, hunne harten waren het alleen, die eikanderen antwoorden. Jacob kon niet nalaaten , telkens aan zyn Vader te zeggen, ik ben verzekerd dat ik, met Suzette getrouwd zynde, eens zo veel arbeid op ons land zal kunnen doen als nu. Daar is geen middel om byna het onmogelyke te bereiken dan de liefde. Lieve Vader, gy zult niet eens gewaar worden dat ik Suzette zonder huwe- lyksgoed—-zonder iets getrouwd hebben zonder iets f.... ik heb ongeiyk % ik 2aI a,leg hebben wat ik behoeve, zodra ik de man ben van Suzette. Ik hefpeur dat ik alles zal kunnen verrichten. De hemel zal zyne zegeningen over ons uitftorten. Wy zullen welhaast zeer ryk zyn. Het gedrag van dezen jeugdigen landman kwam volkomen met zyne woorden overeen. En, indedaad, hy werkte uit al zyn Q 2 ver-  20 Pauline en Suzette eene vernederende houding, die het harte van Philippine de grievendfle wonden toebragt, zich naar Blinsey keerende , zeic' de Pauline, vooreen tandjongen ziet hy 'er nog zo kwalyk niet uit. Wat dunkt u? en die kleine, Suzette aanziende, bezit indedaad eenige bevalligheid. Een landjongen, viel Philippine hier op in, een landjongen, jongvrouw, kan even alles zyn , dat een ander is. De goede vrouw fcbynt moeijelyk te worden! (Philippine mompelde eenige woorden en kon haare gemoedelyke aandoening niet bedwingen.) PjLinsey mengt zich, om jongvrouwe Monticourt te vermaaken en om een denkbeeld van zyne bekwaamheid om den fpot te dryven, te geeven, in het gefprek. Hoe, zegt hy, dit foort van volkje wil dan ook eens verliefd fchynen ? En waarom toch nier, myn Heer de Marquis? vraagde Jacob Wy bezitten, even als gy, een hart, en ik zou het myn voor het uw niet willen ruilen, myn Heer. ■ Zonder twyrTel houdt gy uwe Suzette voor eene weergadelooze fchoonheid? zy heefc bruine oogen die vry doordringende zyn, zeker dit moet men bekennen. Die jongvrouwe, zeide Jacob, op Pauline  eene fransche geschiedenis. 247 ne wyzende, ziet 'er wel uit, maar ik zou haar den voorrang hoven Suzette niet geeven (men begon hier op luidkeels re hgcheri) gy kunt met ons den fpot dry ven , myn Heer; maar, wat meer is, bemint men alleen om de uiteriyke gedaante? Suzette bemin ik ruim zo zeer om haar caracter, dat even zo goed als zy zelve fchoon is ... en gy, Zëide de zotskap tegen Suzette, en gy minnafares van de Heer Jacob, fla uwe oogen eens op zie my eens aan —. zie my eens aan. Indien ik het eens in 't hoofd kreege, u ten huwelyk te vraagen welf zoudt gy, in dat geval, my niet liever hebben dan dezen uw minnaar? ó neen, myn Heer! gy hebt wei trotzer vertooningmaar Jacob, zo als'hy is, behaagt my meer dan alle de heeren van Parys Deze uitdrukking van Suzette werdt met eene dankbaaren biik van Jacob beantwoord. Dit begir.t my, viel 'er Pauline, op een toon van verachting in , indedaad te te verveelen, waarom liet men, terwyl ik gezelfchap had, dit volk binnen komen ? Philippine kon het woord volk niet hooren, zonder uit te berften in traanen , Pauline .. jongvrouw, 't is nu het eerst niet dat ik ontdekke Q 4 dat  243 Pauline en Suzette, dat wy u zeer mishaagen. Ik waande u eere aan te doen.... en verbeeld u niet, dat wy het een of het ander van u begeeren of vraagen; veel liever gingen myne dochter en ik órood bedelen.... (op deze woorden begon ook Suzette te fchreien) fchrei niet S uzettê, wy zullen nooit weer voeten in dit huis zetten.... gy laat u wonder veel voor* ftaan jongvrouw op uw rykdom en aanzien... Wat wil die vrouw zeggen met myce trotzheid op rykdom en aanzien?.... zy zou wel onderneemen durven my te hoonen, dat zy te faatnen (zich tot haare dienstboden wendende,) vertrekken.... ó ja, antwoordde Philippine , met een wanhoopend gelaat, wy zullen gaan — wy zullen met fpoed van hier vluchten.... ó Hemel! hadde ik my zulk een onthaal kunnen voordellen?.... Ik heh het wel verdiend , (Blinsey Wilde Philip» pine by den arm uit het vertrek zetten,) geen geweld, myn Heer.... ö Suzette is dit het onthaal dat wy te gemoet konden zien? — zy weet niets.... neen.... ik zal niets.... ik zal niets zeggen. Dit trotz en zeer onbevallig gedrag van Paul in e kwam den Heer Monticourt v en  EENC FfiANSCHE GESCHIEDENIS. 24y en zyne echtgenoote ter ooren. Zy komen daadelyk te voorfchyn, en worden op het zien. dezer eeriyke landlieden, ten uiterïïen aangedaan. Mevrouw Monticoobt wordt van de oorzaak onderricht en beftraft haare dochter op de nadrukkelyk^fle wyze Pauline ftort traanen van gramfchap; Mevrouw, zeide Philip pïne ,ik bidje / beftraf haar niet meer, ik kan het verdrietniet verdraagen, dat dit aües haar veroorzaakt. Uch Pauline... jongvrouw! ik zal u met weêrzien. Leef gelukkig,... De he meiftraftmy en dit is door u. De goede vrouw was niet in ftaat meer te zeggen. De traanen en fnikken beletten haar te fpreeken. Jongvrouwe Monticourt beveelt, in een foort van woeden, dat men haar van dat canaille, . Zo noemde zy deze landlieden) ontlaste.... Op deze uitdrukking kon zich de treurige Philippijse nïee langer wederhouden.... Gy zyt, fprak zy, eene ondankbaare — eene omaarte door één woord zoude ik in ftaatzyn..'.'.'.'! 6 hemel!.... zodanig is dan myne belooning l zodanig de prys myner liefde. tjc q 5 heb  850 Pauline en Suzette, heb alles voor u gedaan.... ik ga niet weer naar het land ... hier voor haare voeten zal ik fterven.,.. Ik bemin haar nog, ... Myn Heer, (tegen Dlinse y,) men moet ons niet wegjaagcn.... my weg jaagen! my! en van wien ontvang ik dien hoon?..-, ons canaille te noemen.... ó, indien ik u minder lief hadden? Ctegen Suzette, Jacob en deszelfs Vader,) komt, laaten wy gaan van hier gian: dit huis ontwyken, en 'er nooit weder inkomen. Men wendde alle moeite aan om Phi» li pp in e tot bedaaren te brengen men nodigde haar eenige dagen in Parys te blyven.... neen, neen, zeide zy. ..i ik zal hier gaen enkelen dag, geen uur blyven, . in geene ftad blyven, daar het na- tuurlyk caracter zo zeer wordt bedorven. Zo lang Pauline op het land leefde, bezat zy niets van die hardvochtigheid , welke zy nu doet bJyken!.... ik ben voor myne tederheid wel beloond.... Ook zou ik my kunnen wreken maar; ik zal haar vergeeten.... Ik moet wel  EENE FRANSCHE GESCHIEDENIS. 255 fchouwfpel zien, het welk geenzins aangenaam is, maar de liefde Kristent alles op, en zal met ons reizen; ik ga daartoe verlof'vragen aan myn Heer en Mevrouw Monticourt: zy zullen het my niet weigeren. Uwe voed! fter zal hare rol niet flecht fpeelen; gy zult zien dat zy oolyk genoeg zal zyn om niet te fterven voor en aleer uwe ouders daar zyn. Alles zal bsfluiten met eene jaarlykfche rente, welke zy voor de kleene Suzette zal aftroggelen; ó hol ik ben 'er zeker van! onze erfenis zal zo veel minder zyn.... wy zullen de onkosten van de bruiloft betalen. Mejufvrouw Monticourt komt met hare ouders, vergezelt van den Marquis en van een aantal bedienden aan 't dorp van Phi. lip p i ne ; zy begeven zich terftond naar de eenvoudige hut. Blinse y blyft altoos voort boenen: hy doet aan zyne toekomende, de majefteit, zoo als hy 't noemt, bewonderen, welke zich verfpreid onder \ eenvoudige dak der herderen, de prachtige deftigheid des gebouws, en de uitmuntende fmaak der meubelen: — Aldus waren onze goede voorouders gewoon te leven; en indedaad de Heeren Dichters hebben groot gelyfc om met zo  256" Pauline en Suzette* zo veel ophef van die guide eeuw te fpreeken: welke, geloof me, wel waardig was dat wy dezelve betreuren 1 Ondertusfchen naderen zy de armelyke kribbe van de doodzieke Philippine, aan wier zyde Suzette gezeten is,vqffmeltende in hare traanen , zo wel als Jacob, die in hare ongeveinsde droefheid het bartelykfte deel neemt ; de paftoor onderfteu-nde her hoofd der ftervende, en aan het voeteinde van het bed zat een dorp-notaris gereed om tefchryven, omringt van eene menigte aan fchouweren. Zoo rasch zag Philippine de ouders niet van Pauline, of zy riep reeds van verre: — Vergeef me, myn Heer en Mevrouw, dat ik u hier heb doen komen! maar daar ziet gy onzen Paftoor, die my zeide, dat ik, zonder God te beledigen, vol ftrekt niet konde nalaten een geheim te openbaren..-, in 't welk gy betrokken zyt, en.... daar ik op 't punt ben van de eeuwigheid inteftappen , moet ik u zoo wel als den Hemel, vooraf, vergiffenis fmeeken: zult gy u verwaardigen my die te fchenken? De nieuwsgierigheid vertoont zich op ieders gelaat: iedereen verlangt, met de gfootftén• a«ndagt, te  BENE FSANSCHE GESCHIEDENIS. 2$? te vernemen wat toch dat geheim zyn mag ? De Marquis zelf verwagt met ongedult dat men het openbare. Myn Heer en Mevrouw Monticourt trachten de goede vrouw op* •tebeuren, en belooven haar, dat, wat ook het geheim zyn moge het welk zy ftaat aan .nen dag te leggen, zy zich kan verzekert houden van de begeerde vergifen's te zullen erlangen. De zoogvrouw fchynt hare krachten te verzamelen en hare ftem verheffende, zegt zy: het kost my vry wat u deze belydenis te doen! gy ziet in my de misdadigftemaar Seffens de meest berouw hebbende vrouw..,. de liefde voor myn kind ... dat my nogthans niet dan met hardigheid en met vernedering bejegende, heeft my tot eene allerverfchrikkelykfte misdaad vervoert.... Nog eens, zult ge my dezelve vergeeven? men herhaalt haar dezelfde belofte; de Paftoor zet haar aan om niet langer te zwygQn, maar opsnlyk hare misdaad te bekennen; met een gebogen hoofd en met Hamerende woorden, zegt zy eindeJyk: Ik heb myne dochter in de plaars van de uwegeftelt: Pauline is Suzette en Suzette is Pauline. Geen donderflag trof ooit fterkVr. Me31 juf  258 Pauline en Suzette, jufvrouw Monticourt viel, geheel verbysterd, naast de kreb neder en gaf een ysfelyke gil: —* lk ben Suzette! dit zyn de eenigfte woorden welke zy kan uitbrengen. Suzette van haar kant, vliegt met drift naar myn Heer en Mevrouw Monticourt, die hunne armen voor haar openen : hoe, roept zy uit!ik zie in u myne ouders! Blinsey van verbaastheid niet minder getroffen dan de anderen, wykt eenige treden te rug. De verwondering is op 't gelaat van alle de omftanders te lezen. Philippine blyft voortgaan met alles te bekennen, en toont eindelyk door de onloochenbaarfte bewyzen, dat het Dorpmeisje de Juffer en de Juffer de ware Boerin is. De goede vrouw weende ; zy wilde hare dochter omhelzen, doch deze ontwykt die liefkozingen, begeeft zich fchielyk uit de kamer, het aangezicht met haren zakdoek bedekt, en een fcherp yzer aangrypende, het welk zy toevallig aan den wand ziet hangen, ftont zy op het punt het zelve in haren boezem te drukken , indien niet de Heer Monticourt, die haar was nagetreden, haar de arm weerhouden en gepoogthad haar tot bedaarea te brengen.  eene fransche geschiedenis, 259 Jacob hield deze ganfche gebeurtenis voor een droom Hy wreef zich de oogen en bleef dezelven geftadig vestigen 'op Suzette , van wie hy niet eene enkele beweging, niet eene enkele blik zich liet ontglippen; Suzette, die wy in 't vervolg Pauline zullen noemen, was aan den boezem van Mevrouw Monticourt, die niet ophield haar te omhelzen; ds jonge dorpeling werd eenigzins verdrietig; zyne meesteresfe fprak ' hem geen enkel woord toe; hy vreesde alreeds dat deze onvoorziene verandering hem gansch niet gunftig zou zyn. De Marquis aan zyn kant fcheen fterk te mymeren: doch zich in 'c eind herftellende, zeide hy: ziedaar , waarachtig een goed onderwerp voor een hlyfpel, maar ik had geenzins zulk eene bntknooping verwagt. Myn Heer Monticourt bleef de waare Suzette geftadig by, hy poogde haar tot bedaaren te brengen; by beloofde haar vcor haar fortuin te zullen zorgen ; hy verzekerde haar altoos de tederhartigheid van éenen Vader voor haar te zullen hebben: — Ik ben uwe dochter niet! ik bsn uwe clpchter niet! ik ben Hechts eene ellendige boerin! R 2 ik,  2&> Pauline en Suzette, ik, gering, arm en veragtlyk !.... En waar toch is Blinsey heen?.... helaas ik heb alles verboren: alles verlaat my, tot de Marquis zelf! op dat oogenblik word de Marquis van myn Heer Monticourt befpeurt: Marquis, koom fchielyk hier, verzacht, bid ik u, den droevigen toeftand van myne dochter; Suzette zal dien naam be« houden , welke zoo waardig is aan myn hart. Blinsey naderde niet met die vlugheid, welke zoo eigen is aan een minnaar; by myn Heer Monticourt gekomen, houdt hy zich meer met hem bezig dan met de ongelukkige, die van droefheid als bezwykt: — Indedaad de ilag treft wat hart!.... 'er word vry wat wysbegeerte toe vereischt,... wie drommel zou dat verwagt hebben ? voor my, ik zie geen uitkomst ... Ach! Blinsey, zei Suzette, in welk eenen afgrond zie ik my nedergeftort! ik ben geheel vernedert. — Voorwaar, 't is eene vreemde noodlottigheid, de dochter niet meer te zyn van myn Heer! zoo veel hoop in eens verdweenen! Suzette te zyn! ó! ja, die ben ik, en tef- fens de beklagenswaardigfte en ongeachtfte van alle vrouwen ! wie zal zich thans verwaardigen flechts de oogen op my te Haan? Blin. . s ey,  *ene Fransche Geschiedenis. 261 se y, uwe liefde,... (zy meende op het ge. iaat van den Marquis eenige verandering te befpeuren,) waar toch is uwe liefde? g„ fpreekt 'er my niet meer van f êy vertroost my niet! uwe hart Myn Heer Monticourt vat het woord op. wend zich tot Suzette en zegt haar: indien Blinsey u nog geftadig z00 hevig bemind als ik my verbeelde dat by doet, zou ik u middelen tonnen fchenken en in een ftand ftellen welke u zyne hand niet onwaardig zouden maken; t is waar dat de bruidfchat van dat aanbelang met zyn kan als die, welke gy van my zoudt gehad hebben onder den naam van myne dochter; maar ze zal volftaan kunnen voor iemand, die het hart en de liefde boven de