EENVOUDIGE en NOODIGE BEMERKINGEN, TER OPHELDERINGE VAN HET PROCES, TUSSCHEN DE REGENTEN VAN HET R. C. GODShuis TE HAARLEM . EN DE EXECUTEURS van HET TESTAMENT VAN WYLEN FRANS van DYK; ALS MEDE TER WEDERLEGGINGE VAN ZEKER BOEKJE, TOT TYTEL VOERENDE: CONSULTATIE VAN XXII. ADVOKATEN VAN HET PARLEMENT VAN PARYS VAN ii NOV. 1786. DOOR H J, S T A'FF O R D, R. F* Te AMSTERDAM» By T. CR AJENSCHOT, Boekhandelaar/ 1787.   VOO RB ERIG T< pFoe ongaarne wy ook onzen tyd befteeden, tot het wederleggen van Schriften, die door onruflige gcejim do» de Drukperffe verfpreid worden, bevinden wy ons egtvrxhans in omjiandigheden, die ons noodzaken onze pen op te vatten, en op eene bezadigde wyze onze wederpartye ét onbtilyüuid van hare handelwyze onder het oeg te brengen. Op den q January van dit hopende Jaar 17R7 vicrd ons een boekje toegezonden, behelzende -een Berigi van den nameioozcn Uitgever, en eene Confultatie van XXII rfth>ob* ten van het Parlement van Parys, van 11 Novtti&er 17b6 : betreffende het vonnis van de Edele Achtb. Uitren Schtj>C' nen van Haarlem, van den 2 Auguftus 1780, wegens het Proces tnjjchen de Regenten van het Roomfch-Catliolyk Wees- en Armhuis binnen de zelve Stad, 'en de Executeurs van het Teftament van ÏVylen Frans van Dyk , uit het Fmnfch vertaald, en te Haarlem gedruh by A. Loosjess Boekverkooper, MDCCLXXXVII. Bit Proces heeft en binnen en buiten 's hands zo veel gerugt gemaakt, dat dit boekje de aandagt van velen tot zig moei trekken; het Berigt des Uitgevers, fchoon in verfcheidene ftukken ftrydende tegen de Waarheid, word met zo veel fchyn van onbefchroomdheid voorgedragen; en het advies van deze Parysfche Advokaten, fchoon kreupel, onberedeneerd, niets bewyzende, en van alle gezag ontbloot t fchynt by min kundigen iets groots te behelzen; en dus zouden deze Stukken, indien zy onbeantwoord bleven, wel ligt in Jlaat wezen , om eenige eenroudigen en anderen, dié geene behoorlyke kennis van de zaak hebben, verkeerde denkbeelden ten opzigte van den Pafioor en de Regenten van onsGodshuis, ja zelf ten opzigte van onzen Godsdienji in tè drukken. Wy meenen j dat onze plicht van ons vsreifcht s dit t$ ■ 1 ." a & mi  VOORBERIGT. voorkomen. De goede naam van onze brave Medeburgers, de Waarheid, en onze Godsdienji vorderen dit van ons; wy meenen zelf, dat de ongeveinsde eerbied en hoogagting, welke wy de Ed. Agtb. Heeren Schepenen dezer Stad toedragen, die naar ons inzien door deze Parysfche Confultatie beleedigd worden, ons hier toe verplicht. Wy hebben daarenboven met menfchen te doen, die, wanneer hunne Schriften, hoe ongerymd en verachtelyk zy ook mogen wezen, niet beantwoord worden, de befcheidene ftilzwygenheid der genen, die zy openbaar beleedigd en belasterd hebben, aan onvermogen toefchryven, even eens of niemant bekwaam was, om eene pen tegen hen te voeren. Wy vertrouwen derhalven, dat het niemant vreemd voor zal komen, dat wy, ontydig door foortgelyke menfchen ge* tergd, ons gedrag, in het bovengemelde Proces gehouden, de gronden, op welke wy fleunden, de zwakheid der redeneeringen van onzt wederpartye, de onoprechtheid van den mmeloozen Berigtfchryver, en het gebrekkelyke der kreu* pele Parysfche Confultatie in de volgende af deelingen openleggen. X AF*  BEMERKINGEN. I. AFDEELING. Wat aanleiding tot dit Proces heeft gegeven. ^Tekere Frans van Dyk, had in St. Jacobs Godshuis, als Provenier, zynen kgft gekogt, en by zyn Testament, op den 21 Maart 1777 gepasfeerd, aan het gemelde Godshuis zonder eenige de minfte bepalinge gelegateerd eene Somma van Vyftien Honderd Guldens; welk legaat hy op den i3Mey 1784 by zyne Codicillaire dispofitie met deze volgende conditiën belaft heeft; namelyk, dat na zyn overlyden de gewoone Kerkelyke Dienften in de Kerke van den Roomfch Catholyken Pastoor , onder wiens priefterlyk beftier de Roomfche Weeskinderen zyn, verricht moeften worden, dat de Weeskinderen deze Kerkelyke Dienften zouden bywoonen, en gedurende eenigen tyd in het Weeshuis voor zyne ziele zouden bidden; verklarende, dat in gevalle men zulks weigerde, hy het gemelde legaat van ƒ 1500: -: - aan het Godshuis onttrok, willende, dat men het dan aanmerkte, als of het zelve nimmer in het Teftament gemeld geweell was. Frans van Dyk is eindelyk op den 31 Maart 1785 overleeden, en zyne Executeurs hebben aan den Pastoor , en aan de Regenten van het Roomfche Weesen Armenhuis kennis van des Overledenen Codicillaire dispofitie gegeven. Waar op en de Pastoor, en de Regenten , zeer wel weetende, dat gemelde Frans van Dyk, niet tot de Roomfch Catholyke, maar tot de Janfenifte Gemeente behoord had, en onder de beftiering van den Janfeniften Priefter, den HeereTheodorus van Middelwaart, geftorvenwas, in alles overeenkomftig met hunnen plicht, deze voor ons ongeöorloovde conditiën van de hand geweezen hebben. Dit gerucht verfpreidde zig wel haaft door de geheele Stad, enwierd met verontwaardiginge gehoord. Die A 3 Frans  5 EENVOUDICE EN NOODICE Frans van Dyk van naby gekend hebben, befchryven hem eenpaarig als een bedaard en vredelievend menfch,. die aan niemant de minfte belediging zoude aangedaan hebben, en kunnen niet begrypen , dat deze man in Haat zoude geweeft zyn, om uit eigene bewégingc eene foortgelyke dispofitie te maken : ja tvvyffelcn fterk , of het wel gemakkelyk zal wezen , om yder te doen gelooven, dat hy hier niet toe overgehaald is door luiden , op welken de Janfeniftc yver meer 'invloed had , dan op F.van Dyk. Wat hier van zy, is ons onbekend; wy zoeken hier geen oordeel over te vellen; maar laten dit over voor den kenner en beöordecler van alle, zelf de geheimfle raadflagen van 's menfchen hart. Wy zullen in het vervolg gelegenheid vinden, om van de oogmerken der Janfenifien te fpreken, dus willen wy ons hier niet ophouden, met hetgeen BJadz. r. van het voorftel door onze wederparty gezegd wordt, alwaar zy ons willen doen gelooven, dat F. van Dyk zyne Codicillaire dispofitie op dc bovengemelde wyze ingericht heeft, om dat hy befpeurde, dat de Paftoor van het Godshuis weigerde voor de Janfeniftc Weldoeners van het gemelde Huis de Kerkelyke Dienften te verrichten. Die. het minfte denkbeeld hebben van de drukkende noodwendigheden, in welke het Roomfch Arm- en Weeshuis zig onvermeidelyk bevind, zullen zeer ligt begrypen, dat het voor Regenten, die hunnen plicht behartigen , allerfmertelykft moet geweeft zyn , te. zien,dat de Armen, niet tegeriftaande den dringenden nood, waaronder zy gedrukt waren, onder voorwendzei van Godsdienft op eene liftigc wyze van deze ƒ 1500: -: - beroovd zouden worden, indien men niet alle bchoorlyke middelen aanwendde, om dien flag te. verhinderen. De Regenten befioten dan volgens hunnen plicht aan 4s  BEMERKINGEN,' $ de Eed. Groot Agtbare Heeren Burgermeefteren deze? Stad, by welken het Opperbeftier der Armen beruft, van deze geheele zaak kennis te geven;hun Eed: Groot Agtb: onder het oog te brengen, dat de Conditiën, door F. van Dyk, by zyne Codicillaire dispofitie gevoegd, ftrydig zyn tegen de wetten van onzen in deze Landen getolereerden Godsdienft, door ons, zonder fchendinge van onze Kerkwetten, niet volbragt kunnen worden, en dat men meende, dat deze conditiën, als ten onzen opzigte onbetamelyk, ongeöorloovd en zeedelyk onmogelyk, en derhalven als niet bygevoegd befchouwd moeiten worden. De Regenten, die zonder qualificatie van hunne Eed. Groot Agtb: in deze zaak niets konnen doen, hebben met allen fchuldigen eerbied deze qualificatie van Heeren Burgermeefteren verzogt , en bekomen , zonder eenigen den minften fchyn van Subreptié in het werk te Hellen, fchoon onze wederparty , die niemant fchynt te ontzien, zig niet gefchaamd heeft voor te wenden, dat men hier in Sabreptitié te werk gegaan heeft. Men bevond zig dus in de noodzakelykheid, van den gewoonen weg van Regten in te Haan; dit verfchil fchoon over eene tydelyke zaak, namelyk over een legaat van ƒ 1500: -: - ten behoeve der Armen gemaakt , had te gelyk eene zeer nauwe betrekking op eenige feiten, welke en voor de Heeren Advokaten, en voor de Ed Agtb. Heeren Schepenen, die zeer weinig gelegenheid hebben om zig in de kcnnifle van onze Kerkwetten te oeffenen, nieuw en onbekend moeften wezen. Het zy ons dan geöorloovddeze feiten voor te dragen. Wy meenden, dat in eene vrye Republiek, m welke het yderen onderdaan geöorloovd is, de wetten van zynen getolereerden Godsdienft te volgen , memant bevoegd kan wezen zynen medeburger tot eene zaak te verplichten, welke ftrydig is tegens de wetten A 4 van  I EEtfVÖDDrcE BN N00Ü1GE Van die Kerke, tot welke hy behoort. Wy meenden dat een foortgelyk gedrag ftrydende is tegens de burger' lyke ruft, die tot 'sLands algemeen welzyn volftrekt noodzakelyk is; dat men de genen, die men door legaten wil beweegen tot eene daad , welke tegen de wetten hunner Kerke ftrydt, tegelyk den weg wyft, om de allerbillykfte wetten van 'sLands Hooge Overigheden te vertrecden, zo haaft zy denken, dat dit met hun tydelyk belang overeen komt. Wy meenden, dat men alle foortgelyke gewaande verbinteniflen, alsruftftoorende, verdervelyk, onbetamelvk, ongeöorloovd, en zeedelyk onmogelyk moeft befchouwen; want wy hebben geen denkbeeld , dat een regtgeaart menfch oordeelen kan, dat hem iets mogelyk zv, het geen hy niet volbrengen kan, zonder de wetten"van de genen, welke hy voor zyne Geeftelyke of Wereldlyke Overigheden erkent, te fchenden. Wy meenden, dat in een Land wiens Hooge Overigheden geenen onfeilbaren Rechter op aarde erkennen, wiens uitfpraak in het ftuk van Godsdienft beilisfend zy, de onderdanen elkander voor den Rechter niet kannen beroepen, om over de echtheid , of onechtheid van Godsdienft te twiften; wy meenden, dat foortgelyke twiften de alJerdeermswaardigfte gevolgen moeten voortbrengen vooral in een Land, daar zo vele verfchillende Gbdsdienftoeffeningen getolereerd worden. Wy meenden derhalven dat het ten opzigte van dit legaat geheel onverfchilhg was, of wy in onze, dan of de Janferuften ml hunne Godsdienftige gevoelens gelyk hadden. Dus hebben wy gemeend, dat in dit proces de vraaz met kon wezen, of wy tot de ware Kerke van Christus behooren, en of onze Kerkwetten billyk zyn, dan met- maar dat het hier op deze feiten aankwam, of trans van Dyk tot onze Kerkelyke Gemeenfchap bqW*'> **"niec; en °f onze Kerkwetten ons verbieden  BEMERKINGEN. 5 den voor den overleden F. van Dyk te bidden, dan niet. Wy mogen ons gelukkig achten, dat de 22 Franfche Advokaten, met welker hoogwys advies de Janfeniften zig verheerlykt wanen, Bladz. 32 volmondig zeggen: „ Hier was de queftie niet om te oordeelen, of de „ leerftukken, welke Frans van Dyk beleed, regtge„ loovig waren, of niet; maar of hy in de uiterlyke ,. gemeenfchap der Catholyke Kerke was." Dus kunnen wy geruft overgaan, om te bewyzen, dat Frans van Dyk buiten onze Kerkelyke Gemeenfchap geleevd heevt, en geftorven is. II. A F D E E L I N G. De Janfeniften zyn buiten de Gemeenfchap der Roomfch' Catïwlyke Kerke gefloten. Onze wederparty fchynt gebelgd te wezen, dat wy hen telkens den naam van Janfeniften geven. Wy zullen inhetvervolg aantooncn,dat deze benaming hen met regt gegeven wordt, en ons hier vergenoegen, met te zeggen, dat wy in dit Werkje door Janfeniften die lulden verftaan, die zig zeiven Appellanten, de Heeren van de Cleregie , ja zelf, van de welmeenende Clercgie, en de kleine kudde noemen: die luiden, die weigeren de lecring van Janfenius en Quesnel te veroordeelen: die luiden, die zig op eigen gezag Bisfchoppen hebben gegeven, onder welker beftieringe zy zig in het Geeftelyke onderwerpen; maar welker gezag door alle Boomfch-Catholyken, zo Geeftelyken als Wereldlyken verworpen wordt: die luiden, die in alle hunne blauwe boekjes en lafterfchriften zo onbefchaamd uitvaren tegen de veroordeeling van Janfenius en Quesnel: die luiden, welker klein hoopje, als de fneeuw voor de zonne zodanig wegfmelt, dat zy by gebrek A 5 va»  3 O EENVOUDIGE EN NOODIGE van Priefters en Ledematen eene der twee Kerken, welke zy nog voor weinige Jaren binnen Haarlem bezaten, hebben moeten floopen, zig met eene enkele Kerke vergenoegende: die luiden, die binnen Haarlem geenen Priefter van hunne Gezindheid hebben , dan den Heer Theod. van Middelwaart: het zyn deze luiden, die wy Janfeniften zullen noemen, dewyl zy onder dezen naam het beft bekend zyn; het zyn ook deze luiden, onder welke F. van Dyk behoorde, gelyk in het begin van het voorftel der zaake, over welke de Parysfche Advokaten geraadpleegd zyn, uitdrukkelyk 'erkend wordt. Dat deze luiden, namelyk de Janfeniften, door de Roomfeh - Catholyken voor Scheurmakers gehouden worden, met welke zy geenc de minfte Kerkelyke Gemeenfchap hebben , is zo ontegenfprekelyk, dat dit door de Janfeniften zelf met geenen den minften fchyn van reden ontkend kan worden. Waarom zeggen zy anders op de even aangehaalde plaatze, dat de Priester, die de Kerk;van dat Godshuis bedient, door eenen fcheurzugtigcn geeft bezield is , dan om dat hy gcene Kerkelyke Dienften doen wil voor de genen, die 'Ledematen waren van de Bisfchoppelyke Cleregie, en in hunne Gemeenfchap geftorven waren. Is dit niet volmondig erkennen, dat 'er met de daad eene fcheuring tufTchen ons en deze gewaande Bisfchoppelyke Cleregie plaats heeft? zy weeten ook zeer wel, dat 'er geen eene Roomfch-Catholyke Pricfter in de zeven Provinciën te vinden is, die niet op de zelfde wyze zoude handelen, gelyk de Paftoor van St. Jacobs Godshuis gehandeld heeft. De Janfeniften, of de leden van de' gewaande Cleregie, moeien zelf erkennen, dat wy allen volftrekt weigeren eenige de minfte gemeenfchap in Kerkelyke ®n ge-eftelyke zaken met hen te hebben. De  BEMERKINGEN. ÏI De Janfeniften of de Appellanten moeten zelf erkennen, dat wy hunne Kerkelyke Dienften nooit bywoonen; dat wy nooit eenige Sacramenten van hunne Priefters ontvangen ; dat onze Priefters nooit eenige Sacramenten aan Janfeniften zouden willen bedienen; dat wy noch eerbied, noch onderdanigheid aan hunne Bisfchoppen bewyzen; dat hunne Bisfchoppen geen het minfte beftier over onze Priefters of Paftoryen oeffenen; en dat wy liever alles willen ondergaan, dan met hen eenige de allerminfte Kerkelyke of Geeftelyke gemeenfchap te hebben, pm dat wy hen voor Scheurmakers houden. De Janfeniften, of de leeden van de kleine Kudde, klagen, dat wy hen ten onregte voor Scheurmakers houden; en dus erkennen zy, dat wy hen aanzien als menfchen, die buiten de geeftelyke gemeenfchap van onze Kerke gefloten zyn. Men gelieve zig hier te herinneren, dat de XXIL Paryfche Advokaten erkennen, dat hier geen ander bewys gevorderd kan worden, dan dat zy buiten de uiterlyke gemeenfchap van onze Kerke zyn. Onze wederparty weet zeer wel, dat wy hen nooit kennis geven van het overlydcn onzer Priefteren binnen de zeven vereenigde Provinciën, noch de zielen onzer Geeftelyken in hunne gebeden beveelen. Onze wederparty weet, dat zy onze gebeden nooit verzoeken voor hunne overleedene Geeftelyken, en dat wy een foortgelyk verzoek met verontwaardiginge van de hand zouden wyzen. Zy weeten te gelyk, dat het by ons eeri ftandvaftig en algemeen gebruik is, aan alle Priefteren binnen de zeven vereenigde Provinciën, die wy voor Pvoomsch-Catholyken erkennen,, en met welken wy Kerkelyke gemeenfchap houden , het overlyden van alle onze Geeftelyken bekend te maken, en hunne gebeden voor derzelver zielen te verzoeken. On-  TJ EKNVOÜDIOE EN NOODICE Onze Wederparty weet immers, wat de Heer Petrus Joannes Meindarts, die onder hen den rol van Aartsbisfchop van Utrechtgefpeeld heeft, in den brief zegt dien hy op den 20 Auguftus 1763 ter convocatie van hun Utrechts Synode heeft gefchreeven. Dus luiden zyne woorden : Cf) Hac de caufa, univerfu noftrce Di«cefis presbyteris mandamus 3ut Jlatim a litterarum nofirarum fibi facta fignificatione usque ad finitum Conventum nojirum, in fingulis Misfistum Solemnibus, tumprivatis recitetur Collecta de Spiritu Sancto. Dat is: „ Om deze „ reden gebieden wy aan alle Priefters van ons Bis» dom, dat zy aanftonds na het ontvangen van dezen 3, onzen Brief, tot het eindigen van onze Byëenkom3, fte, in alie Dienften der Misfe, zo in de pleehtige 3, als byzondere, het gebed van den Heiligen Geefi a» zullen Ieezen." Nu het is ontegenfprekelyk, dat de Brieven van dezen lieere nooit aan iemant der Roomsch-Catholyke Geestelyken medegedeeld zyn, en dat hy niet ondernomen heeft aan iemant van dezen te gebieden, dat zy gedurende het Janfenifte Synode het gebed van den Heiligen Geeft in den Dienft der Misfe zouden leezen; en derhalven heeft de Heer Meindarts deRoomfch-Catholyke Priefters niet begreepen onder alle de Priefters van zyn Janfenift Bisdom van Utrecht; en gevolgelyk maken wy eene byzondere Kerkelyke gezindheid uit, die onderfcheiden is van de Janfeniften. Het is ook om deze reden, namelyk , om dat wy eene byzondere, en van de Janfeniften onderfcheidene Kerkelyke gezindheid uitmaken, om dat wy in de Janfenifte Bisfchoppen geen gezag erkennen," en gecne Ker- (f) ASa et decreta Secunde SynoM Provincie Ultraieetenjis, in tuartc. Pag. 3.  BEMERKINGEN. *3 Kerkelyke gemeenfchap met hen houden, datzyniemant van ons tot dit Synode uitgenoodigd hebben, het ceen tesen alle Kerkwetten zoude aanloopen, indien wy met hen tot eene en dezelve Kerkelyke gemeenfchap behoorden. Dus zeggen zy in het bovengemelde Synode : (tJ Cum plures fint Canonici, Paftor es et forte alii inProvincia Ecclefiaftica hujus Metropolios Ultrajectenfis , quos de jure ad hunc Conventum Generalem Cleri Romani Catholia fmderati Belgii , convocare oportuisfet, et huic venerabih Cetui asfiftere,fi Episcoporum fuorum auctoritatem agnovijjent, requirimus ut per aliquod Decretum afancta Synodo eorum Jura farta-tecta declarentur , fi postea (quod fummopere exoptamus) eis placuerit nobi/cum convenire , dat is • Dewvl 'er verfcheidene Kanoniken, Paftoors „ en misfehien anderen in de Kerkelyke Provincie van „ dit Aartsbisdom van Utrecht zyn, die men van regts„ wege tot deze algemeene byë-enkomft der Roomfch„ Catholyke Geeltelykheid van de Vereenigde Neder„ landen zoude hebben moeten te zamen roepen, en " die deze eerwaardige Vergadering zouden hebben " moeten bywoonen, indien zy het gezag van hunne " Bisfchoppen erkenden , zo eisfehen wy , dat van " wegens dit heilig Synode door een decreet verklaard werde, dat hunne regten ongekrenkt en in hun ge'\ heel blyven, indien zy hierna (het geen wy groo11 telyks wenfehen) met ons gelieven te zamen te 3, komen." Het zy ons ge8orloofd eenige bemerkingen op deze woorden te maken; de Janfeniften erkennen hier uitdrukkelyk, dat alle de genen, die van regtswege toe eene (t) Jcta et Dier. Sic. Symd. Pm. Ultra. Pag. li. Jr» pnm» Decrett.  ^4 EENVOUDIGE EN N O O DI G E eene algemeene Vergadering der Geeftelykheid van dé Kerkelyke Provincie des Aartsbisdoms van Utrecht hadden moeten beroepen worden, tot hun Synode niet uitgenoodigd zyn; en dat velen, die deze Vergadering van rëgtswege hadden behooren by te woonen, geene de m'infte kennis van deze Vergaderingc bekomen hebben. Maar wie zyn toch de genen, op welken zy hier het oog hebben ? wie anders, dan onze Geeftelyken ? dan de Roomfch-Catholyke Geeftelyken dezer Vereenigde Landen? onze Wederparty erkent hier dan op eene allerplechtigfte wyze , dat velen onzer Geeftelyken hier toe een onfchendbaar regt hadden ; en egter heeft geen een van alle onze Geeftelyken, by welken het kleine hoopje der Janfeniftc Geeftelyken in geene vergelykinge kan komen, eenige de minfte kennis van het houden dezer Janfeniftc Vergaderinge bekomen; veel minder is iemant van ons tot het bywoonen van dit Synode uitgenoodigd, daar de H>'. Meindarts niet verzuimd heeft aan alle de Geeftelyken van zyne Gezindheid deze kennis en zyne beveelen mede te declcn, Wat kan ongerymder, onbillyker en ftrafwaardigei' Wezen, dan deze zo verfchillende behandeling, indien wy met deze luiden tot eene en dezelfde Kerke behoorden, indien wy in eene ware Kerkelyke gemeenfchap met henleevden? niets is bekwaam, hen in dit ftuk van eene opzettelyke en verregaande fchendinge der allerbillykfte Kerkwetten vry te fpreken, dan alleen, dat wy met hen twee verfchillende Godsdienftige Gezindheden uitmaken , die geene de minfte Kerkelyke Gemeenfchap met elkander onderhouden, en derhal ven ïnet elkanders Kerkelyke zaken niets te ftellen hebben'. De Janfeniften zelf erkennen zeer duidelyk, dat deze de reden is, om welke zy ons tot hun Synode niet uitgenoodigd hebben, wanneer zy van ons fprekende zeg-  b* e m e r k i n c e n. 1$ zéggen: Indien zy het gezag van hunne Bisfchoppen erkenden. Zy belyden dan openlyk, dat wy in hunne Bisfchoppen (welke zy ten dnregte onze Bisfchoppen noemen) geen gezag erkennen. Wy verklaren ook volmondig, dat wy in hunne Biffchoppen geen meer gezag, dan in eenen Joodfchen Rabbi, erkennen; en dus blykt het middagklaar uit hunne eigene belydeniffe, dat wy geene Kerkelyke gemeenfchap met hnnne Bisfchoppen hebben; en gevolgelyk, dat wy tot dezelve kudde met hen niet kunnen behooren, die de Janfenütö Biffchoppen voor wettige Herders erkennen. Wy meénen, dat deze redeneering duidelyk en verftaanbaar genoeg is voor yderen menfch, die vatbaar voor reden is; ja dat de zelve geene verdere bewyzen noodig heeft; edoch dewyl onze wederparty, zeifin die Hukken, welke zy als bondige bewyzen van hare Catholiciteit heeft ingeleverd, ons de allerduidelykfte beveiliging van onze gezegdens aan de hand geeft, vertrouwen wy , dat onze goedgunftige leezers niet kwalyk zullen nemen, dat wy die aanwyzen. Onder de gewigtige, of om beter te fpreken, beuzelagtige Hukken , welke zy ter gelegenheid van dit proces ten voorfchyn gebragt hebben, bevond zig ook een drieduits boekje, in 1784, by Joannes Schelling, te Utrecht gedrukt, tot Tytel voerende; Stelling uit een Thefis £?; Janfeniften geene'de minfte plaats: want in. dien wy hunne Biffchoppen erkenden voor Herders, dje met bchoorelyk gezag en magt bekleed zyn, zouden zy in hun Synode niet hebben kunnen zeggen; dat •wy het gezag van hunne Biffchoppen niet erkennen. Het is niet genoeg, dat wy hunne Priefters en Bis* fchoppen waarlyk voor Priefters en Biffchoppen erkennen; dewyl wy openlyk verklaren, dat huunePriesters en'Biffchoppen van de Pricfterlyke eenheid afge-, •fcheurd zyn. Wy handelen hen hier in op den zeiven voet, op welken zy de Grieken handelen. Zy erken; nen, dat de Priefters en Biffchoppen der Grieken waarlyk Priefters en Biffchoppen zyn, maar zy verklaren B 2  *0 EEKV JüjIGÜ EN BfOOBICj ook ronduit, dat dezen tot de Prieflerlyke eenheid niet behooren, om dat zy door geene uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd zyn, die, gelyk zy zeggen; Synod. Ultraj. Pag. 63. het eigenJyk middenpunt is, waaruit de Prieflerlyke eenheidgefproten is. Juifl op de zelve wyze befchouwen wy de Priefters en Biffchoppen onzer Wederpartye. De derde is; de zelve vergaderingen by te woonen. Wy denken niet, dat de Janfeniften onbefchaamd genoeg zyn, om voor te wenden, dat wy hunne Kerkelyke of godsdienftige vergaderingen by woonen. De geheele Wereld weet het tegendeel: het geen wy even te voren van den Helder, Egmond, Sardam &c. gezegd hebben, toont dit middagklaar aan. Dit is ook eene van die zaken, waar na deze Heeren langen tyd grootelyks verlangd hebben, zonder het ooit te kunnen bewerken. De vierde is; door de zelve wetten verbonden te wezen.. Men zoude uitzinnig moeten wezen, om te beweeren, dat dit eenige plaats by ons heeft. Wy verklaren rond uit, dat wy ons in geenen deele aan hunne Kerkwetten flooren, even min, of zy door den olykflen Rabbi gemaakt waren. Zy weeten ook, dat zy zig niet verder aan de onze flooren, dan het met hun eigen gelievd goedvinden flrookt. De vyfde is; zig Ledematen van een en het zelve lichaam te belyden. Men gelieve te bemerken, dat deze belydenis wederzydfch moet wezen, zal men hier uit eene Kerkelyke gemeenfchap bewyzen; men gelieve ook te gedenken , dat het zeer onbillyk zoude wezen, indien men ons het regt wilde betwiften, van te mogen verklaren, hoe wy hen befchouwen. Wy verklaren dan op het allerplechtigfle, dat wy hen niet erkennen als Ledematen van een.en het zelvegeeftelyk lichaam met ons; maar als afgefcheurde Ledematen, met  BEMERKINGEN. 2r met welke wy wel deernis, maar geene Kerkelyke gemeenfchap hebben. De zesde is; gezamenlyk gebeden uit te Horten. Dit heeft even min plaats, dan alle de voorgaande. Nimmermeer komen wy met hen te zamen, om onze gebeden met de hunne te vereenigen, en ze dus voor het aanfchyn van den levenden God uit te Horten. Indien nu deze uitwendige en openbare GodsdienftoefFeningen tot eene uitwendige gemeenfchap vereifcht worden, zo volgt het ontegenfprekelyk, dat 'er geene Kerkelyke gemeenfchap is, daar deze niet gevonden worden; en derhalven blykt het middagklaar, dat 'er tuffchen ons en de Heeren van de zogenaamde Cleregie geen fchyn van Kerkelyke gemeenfchap , maar eene allerwezenlykfte fcheuring plaats heeft. De Heer Megank haalt op de bovengemelde plaatze nog een bewys van Kerkelyke gemeenfchap aan; namelyk vereenigd te zyn met den Stoel van Petrus; maar men neme ons niet kwalyk, dat wy dit Huk een weinig mtflellen; wy zullen niet nalaten het zelve in het vervolg te overwegen. Wy vertrouwen, dat de reeds bygebragte bewyzen yder'zullen doen zien, dat 'er geen de minfte fchyn van Kerkelyke gemeenfchap tuffchen ons en onze Wederpartye plaats heeft. Wy verzoeken onze leezers fleeds in het oog te houden, dat de Parysfche Advokaten zelf erkennen, dat de queflie hier niet is, om te oordeelen of de leerftukken, welke onze Wederparty belyd, regtgeloovig zyn, dan niet; maar of zy in eene uiterlyke gemeenfchap met ons zyn. Na deze noodzakelyke herinnering gaan wy tot de volgende Afdeelinge over. B 3 HL AF-  2 S EENVOUDIGE EN NOODIGE III. AFDEELING. Frans van Dyk heeft geleevd, en is geftorven in de Kerkelyke gemeenfchap der Appellanten, der Heeren van de ' Cleregie, of der Janfeniften, onder welke benaminge zy by ons het beft bekend zyn. 2^0 lang P. Van Dyk in Haarlem gewoond heeft, heeft • hy geene Kerk voor zyne Parochie Kerke erkend , dan de Kerk der Appellanten, der gewaande Biflchoppelyke Cleregie, dat is der Janfeniften. Hy heeft geenen Paftoor voor zynenPaftoor erkend, dan alleen den Paftoor der Janfeniften. Hy heeft in Haarlem nooit eenige Sacramenten ontvangen , dan alleen van den Janfeniften Priefter. In zyne Ziekte heeft hy den Janfeniften Priefter by zig laten komen j deze heeft aan Van Dyk de laatfte Sacramenten toegediend; deze heeft Van Dyk ten einde toe bygeftaan, vermaand, vertrooft &c. En dus is Van Dyk eindelyk in de gemeenfchap der Janfeniften, die by ons voor Scheurmakers gehouden worden, geftorven, zonder ooit de minfte blyk gegeven te hebben, dat hy hunne gemeenfchap verzaakte, en oprecht verlangde zig met ons te vereenigen; en gevolgelyk, dewyl wy van de inwendige gcfteltcniffe van Van Dyk niet anders kunnen oordeelen, dan volgens de uitwendige blyken, welke hy hier van gegeven heeft, zomoeten wy hier uit befluiten, dat Van Dyk waarlyk in de gemeenfchap der Janfeniften geftorven is, en dewyl wy reeds beweezen hebben, dat de Appellanten of Janfeniften by ons voor Scheurmakers gehouden worden, zó volgt het ontegenfprekelyk, dat Van Dyk ook van onze Kerkelyke gemeenfchap afgefcheurd was. Een Jood, by voorbeeld, die ten einde van zyn leven toe alle de plechtigheden van den Joodfchen Godsdienft  BEMERKINCEN. dienft openlyk heeft blyven aankleven, zonder' ooit de minfte openlyke blyken gegeven te hebben, dat hy van den Joodfchen Godsdienft afftapte, Chriftusals den • beloovden Mesfias. erkende , en het Ghriften geloof verlangde te omhelzen; een zodanige Jood, zeggen wy, zoude zonder tegenfpraak door yder redelyk fchepzel geoordeeld worden in de gemeenfchap van den Joodfchen Godsdienft geftorven te zyn; en derhalven kan het nooit in twyffel getrokken worden, of Van Dyk is in de gemeenfchap der Appellanten of Janfeniften geftorven. Zy kunnen ook niet onbefchaamd genoeg wezen, om te ontkennen,dat Van Dyk in hunne gemeenfchap, en gevoïgelyk buiten onze gemeenfchap geftorven is; dewyl zy by ons voor Scheurmakers gehouden worden, met welken, gelyk in de voorgaande Afdeelinge be. weezen is, wy geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap hebben. , n. i J * Zy erkennen ook uitdrukkelyk in het voorftel det ?ake, over welke desa Advokaten geraadpleegd zyn, dat hy een Lidmaat der Gemeente was , die in de Stad Haarlem ftaat onder een Paftoor door den Bijfchop van .Haarlem aangefteld, dat is van de Biffchoppelyke Clereeie van de Appellanten, die gelyk wy reeds bewezen hebben, by ons voor Scheurmakers gehouden, en Janfeniften genoemd worden. Deze Paftoor word ons op dezelve Bladz. genoemd, en is de Heer Theodorus van. Middelwaart; deze goede Heer neme ons met kwalyk, dat wy hier bvvocgen, dat hy door de geheele Stad voor den Janfeniften Priefter bekend is; en dus verzoeken wy, dat het ons ook vry moge ftaan, deeze gewone fpreekwyze te volgen, en hen Janfeniften te noemen. , lil*» Indien nogtans de Janfeniften overtuigende blykeü by kunnen brengen, dat F. Van Dyk waarlyk en met B 4 d6  24 EÏNVODDIGE EN NOODiGE de daad hunne gemeenfchap verlaten, en zig met ons Vereenigd heeft, zullen wy, na deze bewyzen bondi, bevonden te hebben, niet langer weigeren voor zyne ziele te bidden; maar zo lang ons dit niet voldoende beweezen word, moeten wy befluiten, dat Van Dyk in hunne gemeenfchap, en dus buiten onze Kerke in eene van ons afgezonderde gezindheid geftorven is Het is waar wy weeten niet, wat de barmhartige God door zyne hevderyke genade inde laatfte oogenblikken m het hart van Van Dyk gewerkt kan hebben. God kan hem in die oogenblikken tot inkeer gebragt, van de fcheuringe der Janfeniften afgetrokken, en in «enade aangenomen hebben. Wy kunnen niet zeggen, dat God dit met gedaan heeft; Ja wy wenfehen grondhartig, dat hy dus barmhartigheid byGod gevonden moge hebben Maar dewyl dit door geene de minfte uiterlyke Wyken beweezen kan worden, zo moet dit geheel aan Gods barmhartigheid overgelaten worden, buiten wien niemant de verborgenheden der harten kent, en üet is volftrekt onmogelykeen ander oordeel te vellen, dan dat F. Van Dyk in hunne en buiten onze gemeenfchap geftorven is; en dus by ons aangemerkt moet worden, als in de fcheuringe geftorven, en na zyne dood buiten onze gebeden gefloten. De volgende Afdeeling zal ons doen zien, dat dit volkomen met onze Kerkwetten overeenkomt. IV. AFDEELING. Onze Kerkwetten verbieden ons voor afgeftervene Scheurmakers te bidden, Qehk wy meenen, dat het, vooral in een Land van Vryheid, de uiterfte onbillykheid is, ons tot iets te willen dwingen, het geen tegen ons geweeten, en te-  BEMERKINGEN. 25 tegen de wetten van onzen getolereerden Godsdienft ftryd; desgelyks erkennnen wy, dat ons gedrag ftrafwaardig zoude wezen, indien wy uit eigenzinnigheid, uit twiftzugt, en niet uit een fchuldig ontzag voor onze Kerkwetten, geweigerd hadden deUitvaartsdiensten &c. voor de ziele van den overleeden F. Van Dyk te verrichten. Het is derhalven van het uiterfte gewigt, dat dit ftuk in een behoorlyk daglicht gefteld werde. Dewyl 'er over het verfchil tusfchen ons en de Janfeniften geene algemeene Kerkvergadering gehouden is; zo is het onmogelyk eenigen Canon, of Wet van eene Algemeene Kerkvergaderinge by te brengen , waar in uitdrukkelyk verboden word voor de zielen der afgeftorvene Janfeniften te bidden. Waren Pausfelyke Brevetten by de Regtbanken dezer Landen van gewigt en gezag, dan bleek het wel haaft, dat de Roomfche Pauzen hen menigmaal alle Kerkelyke gemeenfchap ontzeid hebben, en alle Roomfch-Catholyken op het allerernftigfte verboden hebben, voor de zielen van de afgeftorvene Janfeniften te bidden. Dewyl dit nu zo niet is, zullen de Janfeniften zig wel ligt gevleid hebben, dat 'er geen middel voor ons overig was, om te bewyzen, dat onze Kerkwetten ons zulks verbieden; en wy hebben reden om te denken, dat, indien wy hier in te kort gefchoten waren, hunne gewoone verdraagzaamheid hen zoude aangedreeven hebben, om hemel en aarde te bewegen, om ons onder het beftier van hunne doorluchtige Bisfchoppen (was het mogelyk geweeft) te doen buigen. Wy vertrouwen, dat men wel haaft zien zal, datzy in hunne gedagtcn deerlyk bedrogen zyn, en dat ons bewys zeer gemakkelyk door yder begreepen kan worden. Eer wy tot ons bewys komen, dienen wy te verklaren , wat het Rituale Romanum of Roomfch Ritueel is , en wat 'er in de Roomfche Kerke door de SepuU B 5 turn  2 Wy vertrouwen, dat yder hier uit duidelyk zien zal, dat de Janfenifte Regtsgeleerde, de Heer Van Espen, uitdrukkelyk beweert, dat de goddelyke Dienften en gebeden, die naar het voorfchrift der Roomfche Kerke by deze gelegenheden verricht worden, tot de Kerkelyke BegravenifTe behöoren, en dat deze hierom eene geeftelyke en heilige verrichting is, die volgens de Kerkwetten aan de genen geweigerd word, met welken men in hun leven geene Kerkelyke gemeenfchap heeft gehouden. Thans word het tyd, dat wy tot ons bewys uit het Rituale Romanum komen. Deze zyn deszelfs woorden: Ct) Qttibus non licet dare Ecclejiafiicam Sepulturam. Ignorare non debet Parochus, qui ab Ecclejiaftica Sepultura ipfo Jure fint excludendi; ne quemquam ad illam contra Sacrorum Canonum decreta umquam admittat. Negatur igitur Ecclejiaftica Sepultura Paganis, Judceis , et omnibus Infidelibus, hcereticis et eorum fautoribus, apostatis a Chriftiana fide, Scismaticis &c., dat is: ,, Aan welken het niet geöorloovd is de Kerkelyke „ Begravenis te vergunnen. ,, Een Paftoor moet niet onkundig wezen, wie volgens de wetten buiten de Kerkelyke Begravenifle „ gefloten moeten worden, op dat hy nooit iemant tegen de beveelen der Kerkregelen tot de zelve „ toelate. „ De Kerkelyke Begravenis word dan geweigerd aan Heidenen , Joden en aan alle ongeloovigen , aan „ Ketters en aan hunne begunftigers, aan Verzakers „ van het Chriften Geloof, aan Scheurmakers &c." Hier zien wy dan middagklaar, dat het Rituale Romcmumy het Formulierboek, volgens welk de Sacra- men- (t) Rit. Rum. Antv. MDCXXV. Pag. 144,  ■ 3en gr°°ten °Phef * «kennen ? Pn ^ en Biffchoppen erkennen waarlyk Priefters en Biffchoppen te zyneven eens of hier ontegenfprekelyk «it volgde, dat zv tot eene en de zelve Kerke met ons behoorden! ? en R^Zf ^ gCenen deeIe* °f ^nne Priefter, en BUTchoppen zyn waarlyk Priefters en Biffchonnen • maar wy zyn zo blind, dat wy niet zien, hoe menhTer" uit wflle afleiden, dat zy tot onze Kerkelyke gemeen fchap behooren. Wy zullen ons niet vergenoeTen met te zeggen: dergelyke kreupele redeneringen rui ken na de Doorluchtige Janfenifte School van Amer foort. Wy wille» onze Wederparty gaarne in herbezit van foortgelyke geleerde Kunftgreepen laten- de waarheid heeft geene dergelyke verdediging noodig Indien beweezen kon worden, dat allen, die waar lyk Priefters of Biffchoppen zyn, uk dezen hoovde onbetwiftbaar tot de Roomfch-Catholyke Kerke beh00! ten dan zouden wy moeten erkennen, dat de Janfe- ^ K^Z i r ^ ^ COt dÊ ^fch-Catholyke Kerke behooren, zo haaft wy erkennen dat zv Tj^eniften6;8 T * de Janfeniften dit beweezen? hebben zy ooit ondemo- men  SEMBBKINGBS. 37 men dit te bewyzen? of zyn zy in ftaat, om dit te bewyzen? Wy beantwoorden onbefchroomd deze drie vragen, met eene volftrekte ontkenninge. Zy hebben het niet beweezen; zy hebben het nimmer ondernomen ; zy zyn 'er ook niet in ftaat toe. Nu dit zo zynde, 'dan volgt het ontegenfprekelyk, dat de Janfeniste Geeftelyken Priefters en Biffchoppen kunnen wezen, zonder tot de Roomfch-Catholyke Kerke te behooren. Een voorbeeld, het geen noch door ons, noch door onze Wederparty betvvift word, zal de zaak beflisfen. Wy erkennen, dat de Priefters en Biffchoppen der Neftorianen , Eutychiten en Griekfche Scheurmakers waarlyk Priefters en Biffchoppen zy©; dit word door onze Wederparty oek erkend: en niet tegenftaande •deze erkentenis^ zeggen wy ronduit dat zy tot de Roomfch - Catholyke Kerke niet behooren: dit zeggen de Janfeniften ook: zy verklaren benevens ons, dat het niet genoeg is een Priefter of BiiTchop te wezen, om een lid der Roomfch-Catholyke Kerke te zyn; want dan zouden de Priefters en Biffchoppen der Griekfche Scheurmakers ook Leden van deze Kerke moeten wezen • daar de Janfeniften in hun Synode ukdrukkelyk verklaren, dat de Griekfche Priefters en Biffchoppen Scheurmakers zvn. Dus blykt het middagklaar, dat men een Priefter of Biffchop kan wezen, en tegelyk voor eencn Scheurmaker gehouden worden. Wy befchouwen dan de Janfenifte Priefters. en Biffchoppen waarlyk als luiden, die het Priefterlyk en BisfchoppeWk character ontvangen hebben; maar te gelyk , als luiden, die in eene beweenelyke fcheuringe zyn ingewikkeld , en die uit hoovde der fcheuringe van alle geeftelyke Jurisdictie of Gezagoeffeninge, en van alle Kerkelyke Gemeenfchap met ons beroovd zyn; juift op dezelve wyze, gelyk zy de Geeftelyken der Griekfche Kerke befchouwen. C 3 £v£n  3* EENVOUD!CE EN KOODICE Even min kan het hen baten, op de zuiverheid en regtzinnigheid van hun geloof te roemen, en uit te bazuinen, dat zy in alle geloovftuiken met ons. volkomen overeen/temmen; dat wy niet bekwaam zyn, om hen van eene enkele dwalingc te overtuigen. Soort-eJyke voorwendzeJs fehitteren zeer Merk in het oog van eenvoudigen , of van menfchen , èm geen grondig denkbeeld van onze kerkelyke zaken hebben; maar wy zullen op eene overtuigende wyze doen blvken, dat dezelve niets wczenlyks in hebben, en zeer weinig met de ongeveinsde oprechtheid overeenftemmen Het .is ten eenemale buiten het verfchil, het welk Clere!?' Z*****' °f de B(*Tm Van dc Scwaa^ Ueregie net waar en regtzinnig geloof belvden, dan "ewLQCZe V,'aag iS ZCker in Z!'Szdve van *** «iterftq gewigt. en ongelegenheid; maar het is hier de plaats n'e t °J^*Slvetc™d™^-- ons verfchil is hier 2ET!f Cleregie in hunne gevoelens en gedr-a. te pryzen oi te laken zyn; het komt in ons tegenwooruig verfchil alleen hier op aan; Gf deze Hee tot onze Kerke, en geeftelyke Gemeenfchap behooren,. dan niet; en of het hen geöorloovd kan wezenons' te willen dwingen, tot het fchenden van onze Kerk-vyetten. Derhalven moeten wy ter vcr-vdelinee van deze hunne .uitvlugt bewyzen, dat, al was het ontegenfprtóelyk dat zy het waar en regtzinnig geloof beiyden,- m uit geenzints zoude volgen, dat zy tot onze Kerke, .behooren. y *ml 'ze'^cn dan -«olmondig, dat iemant het waar én regtzinnig geloof kan belyden, zonder een Lid van onze &erkE-:te wezen. *Wyi hebben Lojola's Schoolnet noodig, om deze öelhng te bewyzen : wy 2ullen ons van een ™ be! .dat .by onze Wederpartye alle achtinge, eerbied en aanneminge waardig is; om dat hèt hun eigen ge-  B E M E R K I N C E K. 39 «•zae is. Men gelieve zig te herinneren, dat wy in onze tweede Afdeelinge, met de eigene woorden van Z Heer Megank in het Synode var.Utrecht aangctnd hebben! dat 'er twee zaken m de K^rke= ondefrheiden moeten worden, i. dat zy het waie geloor Wff enT dat zy een zigtbaar genootfchap Ledematen door eene uitwendige gemeenfchap vereendSet ware geloof te belyden, is dan met gelee dé uitwendige gemeenfchap, door welke de-L* t imo ten worden, is volgens hunne eigene grond e Je en even noodzakelyk; en f^S^TSÜ * are. geloof kunnen belyden , «^^gg^ Kerke met ons te behooren; namelyk ^ die ware, uitwendige gemeenfchap-in BMflMftrt» met ons te genieten. En dus is hun voorwendsel, zv het waar geloof belyden, niets dan mis eidmg. Wy zyn geenzintsaan dit eene bewys gebonden, on Lodale Aden de ruimte van wapenen u t, we.ke zy ons nimmer zullen ontwringen. Zie hier, damon.eStelline door een der Synodale Decreten beveiligd. Piérre Le Clerc, wendde ook voor , dat de Griekfche Chdfl nen het waar en rechtzinnig geloof belyden, 1 dus voor een wezenlyk deel der Kerkegehouden moeft n worden; maar de zogenaamde Bisfchopoaykc Clei^e begreep in het Synode van Utrecht, dat, al oS 1de men" dat de Griekfche Chrifteneri de waie 2 rechtzinnige leer belyden, hier uit J^^S volden dat zy Ledematen der Kerke zyn, en dat men ct. ^n^buinnige leer kan belyden en t.ge yk een Scheurmaker wezen; duszeggenzy ,n t^^ll Proinde Chrifiianos Grcecos, qui hanc umtatem ducuieru * (f) Syiod. Ultraj. Pag. 64- $> C 4  4° EENVOUDIGE EN NOODICE et in hacfcüfiomperdurant, five veram et orthodoxam £ Z Ï0fitmZdVC ^^iejcismatit Dat is. „ Derhalven dat de Griekfche Chriftenen die „ deze eenheid verfcheurd hebben, en in deze ?cheu „ nnge volharden, het zy dat zy het waar en S arZllfTu^ T6 WedePa"ye indezewoorden op eene allerplechtigfte wyze verklaart, dat men het waar en rechtzinnig geloof kan belvden, en te gebylc een Scheurmaker kan wezen? wie ziet niet dat hun roemen op de.rechtzinnigheid van hunne g l'oo^^ denis nooit een bewys kan uitleveren, dat zy tot de Roomfch-Catholyke Kerke behooren ? wie zilt "et! dat deZe ^deneer kwader trouwe handelen, zomenigmaal Zy uit hunne voorgewende rechtgeloovigheid de eenvoud.gen willen doen gelooven, da^zy Led maten der Roomfch-Catholyke Kerke zyn? Zy wLn^ dat hun eigen Synode, behalven de belvdenis van he waar en rechtzmn.g geloof, eene ware en uitwendige gemeenfchap vereifcht, en wy hebben reeds beweezen dat er geen fchyn van eene dergelyke gemeenfchap tusfchen ons en hen te vinden zy; en derhalven, dat zy by ons voor Scheurmakers gehouden kunnen worden, al Remden wy toe dat zy het waar en rechtzinnig «elorfonvervalfche belyden, op de zelve wyze, op welke zy de Griekfche Chriftenen bv gebrek van deze u.twendige gemeenfchap voor ware en efgenlyke Scheur makers verklaren, het zy dezen het waar en reÏSn mg geloof belyden, dan niet. recntzus Waarom zoude het ons niet geoorloovd zVn, hen >n de P,aatze van de Griekfche Chriftenen te ftellen enChrifteeneZn dSr0fen " De " 2 7 r dCZe eenheid v^fcheurd hebben, „ en IQ deze fcheuringe volharden, het zy dat zy het waar  BEMERKINCEW. 41 waar en rechtzinnig geloof belyden, dan niet, zyn „ waarlyk en eigenlyk Scheurmakers. " Het is in dit tegenwoordig verfchil, en ter ontzenuwinge van het bewys, het welke zy uit hunne voorgewende rechtgeloovigheid zouden willen trekken, voldoende, aan te toonen, dat men het rechtzinnig geloof belyden, en te gelyk voor een Scheurmaker gehouden kan worden. Wy twiften hier niet, wie van ons beiden in het ftuk van Godsdienft gelyk heeft; niet over het regty maar over het feit; wy twiften hier niet ofwy voldingende redenen hebben, om hen voor Scheurmakers te houden; maar of zy by ons voor zodanigen gehouden worden;en wy toonen duidelyk, dat zy voor Scheurmakers gehouden moeten worden by allen, die met ons beweeren, dat zy de eenheid verfcheurd hebben , en in deze fcheuringe volharden. - De Heeren van de zogenaamde Bisfchoppelyke Cleregie kunnen zig hier niet uit redden, met voor te wenden , dat zy de eenheid niet verfcheurd hebben. Zy weeten immers, dat de Griekfche Chriftenen zig ten allen tyde van dit voorwendzel bediend hebben. Maar wat heeft dit de Grieken gebaat ? Hebben de Janfenisten om dit voorwendzel zig ontzien de Grieken voor Seheurmakers te verklaren, het zy dezen het rechtzinnig geloof belyden, dan niet? niets minder: het Utrechts Synodaal befluit is zo duidelyk, en fterk, als het gemaakt kan worden. Heeft het een handje vol Janfeniften vrygeftaan detalryke menigte van Griekfche Bisfchoppen, die in de Oofterfche Kerke gevonden worden, voor Scheurmakers te verklaren, fchoon zy zeer wel weten, dat de Grieken fteeds blyven verzekeren, dat zy de eenheid nooit verfcheurd hebben; waarom zouden wy, by welken de Janfeniften in geene deminfte vergelykinge gefteld kunnen worden, hen,niet tegengaande dit zelve voorwendzel, voor geene ScheurC 5 ma-  4>2 eenvoudige en noodige makers kunnen houden? Wat voorrechten heeft het kleine hoopje der gewaande Bisfchoppelyke Cleregie hoven de uitgeftrekte Griekfche Kerke? Wy zien niet, dat dit voorwendzel meer kracht heeft in hunnen mond-, dan in den mond der Grieken. - Het is waar, de Janfeniften klagen dat zy ten onregte door ons veroordeeld zyn. Deze klagten zelf bewyzen, dat zy door ons veroordeeld zyn, en gevolgelyk, dat wy tot een en het zelve Kerkelyk lichaam niet kunnen behooren. Dit zoude voor ons tegenwoordig verfchil genoeg zyn , om te bewyzen, dat 'er tusfchen ons en hen geene Kerkelyke gemeenfchap plaats heeft; meer hebben wy hier niet noodig; maar op dat niemant denke, dat deze klagten in eenige de minfte aanmerkinge behoren te komen, vraagen wy aan de Heeren van de Cleregie, of de Grieken ook niet van den beginne der Scheuringc af altyd geklaagt hebben, en nog klagen, dat zy door de Wefterfche Kerke ten onregte veroordeeld zyn: in welke aanmerkinge zyn deeze klagten der Grieken by de Vaders van het Ütrechtfch Synode gekomen ? hebben deze klagten de Grieken voor het Synodaal ftrafvonnis beveiligd? niets minder; en waar om niet? om dat deze klagten ongegrond zyn, en nooit in aanmerkinge kunnen komen tegen het vonnis der Kerke,welke noch van de licvde vervallen, noch van het rechtzinnig geloof kan afdwalen. Zie hier de eigene woorden van het Synode: (*) Declarat Sancta SyrMus i. Ecclefiam vifibilem , d Chrifio fundatam, esje Unam, Sanctam, Catholicam et Apoftoliccm , qua: nee a Caritate deeïdere poteft, nee ab orthodoxa fide deviare. Dat is: „ Het Heilig Synode verklaart i. dat de zigt;, bare Kerk, welke door Chriftus gefticht is, Een, „ Heilig , Cathoiyk', en Apoftelyk is , die noch van de „ liev- (*) fcyffoi. Üitraj'. Pag. 63. I.  bemersingek. 43 „ Hevde vervallen, noch van het rechtzinnig geloof kan af-' dwalen:" '• Indien nu de Heeren van de Bisfchoppelyke Cleregie dezen grondregel zo grondhartig aannemen, als zy den zeiven verftaanbaar uitgedrukt hebben , kunnen wy niet begrypen, ho:e zy onbefchaamd genoeg zyn, om te klagen, dat zy ten önregte door eène Kerk veroor-deeld zyn, die noch van de Hevde vei vallen, noch vanhet rechtzinnig geloof af kan dwalen. Deze reden,door welke zy de klagten dei'- Grieken wederleggen, rseven bondig, om hunne even ongegronde klagten te wederleggen. .Zouden deze Heeren zig misfehien Verbeelden, dat de aangehaalde Synodale verklaring tegen de Grieken beflisfend is; maar tegen hen van geene kragt kan wezen; om dat de Grieken door het vonnis der Vergaderde Kerke veroordeeld zyn; maar dat 'er over de janfenifterye geene Algemeene Kerkvergadc-ing beroepen is; en dat zy Hechts door de Verfpreide Kerk veroordeeld Wy twyffelen niet of dit voorwendzel zal by eenigen in den eerden opdag indruk maken. Die "in onze Kerkelyke zaken niet bedreeven zyn, kunnen zig misfehien verbeelden, dat wy een veel grooter gezag' in de uitfpraken 'van eene Algemeene Kerkvergaderinge* moeten dellen,-dan in dc ftemme der Verfpreide Kerke ; maar onze Wederparty zelf zal de goedheid weiwillen hebben van onze Leezers van het tegendeel te verzekeren. Wy vragen dan aan de Heeren van de Biflehoppelyke Cleregie, of de Vergaderde Kerk onfcilbaarder is, dan de Verfpreide Kerk, en wy hebben het genoegen van onze geëerde Lezérs te verzekeren,' dat deze Heeren op het allerplechtichd uitroepen, dat de Verfpreide en Vergaderde Kerk beide even onfeilbaar zyn. Wy hebben 'flechts onze 'oogen tot het Sy-  44 EENVOUDIGE EN NOOD.IGE Synode van Utrecht te wenden, om hier van overtuigd te worden. Dus zeggen de Vaders van dit Synode:(f) Non minus infallibikm ejje Ecclejiam in omnibus, qua Corpus Pafiorum, cumfunt difperjï, credenda proponunt circa fidem et mores, quam in his qua credenda proponunt, cum in Concilio Generali congregantur. .Dat is: ,, Dat de „ Kerk niet min onfeilbaar is in alles, wat het lichaam „ der Herders, wanneer zy verfpreid zyn, met be- trékkinge tot het geloof en de zeden voorftelt te ge„ looven, dan in het geen zy voorftellen tegelooven, „ wanneer zy in een algemeen Concilie vergaderd zyn." Indien wy zelf de verklaringen, uitfpraken enbeftuiten van dit Synode vervaardigd hadden, zouden wy Biet duidelyker hebben kunnen fpreken; wy zouden niet Heiliger hebben kunnen verzekeren, dat het gezag der Verfpreide Kerke juift dezelve achtbaarheid verdient , welke wy aan de Vergaderde Kerke toeëigenen. Wy zouden niet duidelyker hebben kunnen beweeren , dat de Verfpreide Kerk, even min, als de Vergaderde, van de lievde vervallen, of van het regtzinnig geloof kan afdwalen jen derhalven, dat allen, wie deze grondregelen erkennen, geene klagten van onregtvaardige veroordeelinge tegen de Verfpreide of Vergaderde Kerk iunnen inbrengen, zonder zig zelve te vercordeelen, en zig aan fcheuringe plichtig te maken. Wy vertrouwen, dat onze Lezers hier uit duidelyk zullen zien , dat wy, volgens gronden, die by de Janfeniften , even als by ons, erkend en aangenomen worden, hen voor Scheurmakers kunnen houden, fchoon wy erkennen, dat hunne Geeftelyken waarlyk Priefters en Biffchoppen zyn; en al erkenden wy Cdaar wy egter nog niet van overtuigd zyn) dat zy het waar en regt- Q) Syud. Ultra}. Pag. 95. III,  bemeb.kikgen. 4J regtzinnig geloof belyden. Wy handelen hen juift op den zeiven voet, waar op zy de Grieken handelen; en derhalven kunnen zy over ons gedrag niet klagen,zonder hunne eigene ftrafvonniffen, tegen de Griekfche Chriftenen, af te keuren. Voor het overige verzoeken wy nogmaals, dat onze Lezers gelieven te gedenken, dat het in dit proces 'er •geenzints op aankwam, of wy in onze godsdienftige gevoelens gelyk hebben, dan de Janfeniften in de hunne: wy hebben voor de Regtbank der Eed. Agtb. Heeren Schepenen niet getwift over den waren Godsdienft; maar over de onbillykheid der conditie, welke by het Codicil van F. Van Dyk gevoegd was: en ten opzigte van dit verfchil meenden wy, dat het voldoende is beweezen te hebben, dat deze conditie ftrydig is tegen de wetten van onzen getolereerden Godsdienft; dat wy die niet kunnen volbrengen, zonder lage en verachtelyke fchenders van onze Kerkwetten te worden, en derhalven, dat deze conditie ten onzen opzigte als onbetamelyk, ongeöorloovd, en gevolgelyk als zedelyk onmogelyk moeft aangemerkt worden. De zaak kan misfehien door het volgende voorbeeld «enigermate opgehelderd worden. Indien iemant by -Teftament aan de arme Joden Gemeente dezer Stad ƒ ioooo -:-:- legateerde; maar na verloop van eenige Jaren, by zyne condicillaire dispofitie dit legaat aan deze Conditie bepaalde; dat de Joden verplicht zouden wezen den ftoep van hunne Vergaderplaatze alle Zaturdagen op den middag door iemant van hunne Gemeente te doen fchrobben; en indien zy weigerden deze conditie te volbrengen, zy dan van het gemelde legaat ontftooken zouden wezen. Alle Chriftenen ftemmen eenparig over een, dat de Joden eenen verkeerden Godsdienft aankleven; dat de verplichting van den Zaturdag te heiligen reeds zo vele  46 F.ENVOTJ DIOE EN NOODIüB vele eeuwen opgehouden heeft;'en dat de nauwgezetheid der joden in-dit ftuk een gevolg-is van die deerniswaardige verblindheid, welke, ben belet te erkenden, dat de beloovde Mesfias reeds voor vele eeuwen gekomen is: des niet tegenftaande-, indien de Joden na de dood vun dezen onderfteiden Teftatcur goedvonden tegen deze codicibaire dispofitie op te komen, en de Executeurs voor den competenten Regter te roepen ; aldaar verroonden, dat dezé conditie tegen de wetten van hunnen Godsdienft ftrydj -dat hun Godsdienft hier getolereerd word; dat zy deze conditie niet kunnen volbrengen, zonder by hunne geheele Natie als Overtreders der Wet aangemerkt en behandeld te worden ; dat het in een Land van vryheid niemant geöorloovd kan wezen , hen te willen verplichten tot eene daad, die tegen hunne godsdienftige gevoelens ftryd; en dat alle loortgelyke verplichtingen ten hunnen opzigte als onbetamelyk, ongeöorloovd, en onmogelyk verworpen; en als onbeftaanbaar, nul en van geene waarde gehouden moeten worden. Wy vragen , of 'er wel iemant gevonden zal worden, die innerlyk meent, dap de Joden on^erymd en zonder eenigen fchyn van grond te werk zouden gaan, fchoon zy niet kunnen bewyzen, dat de, wet van den Zaturdag te heiligen nog in hare voile kracht is, en dat zy in het ftuk van Godsdienft vry van wanbegrip zyn. Op de zelve wyze meenden wy, dat al konnen.de Janfeniften bewyzen (het geen zy nooit zullen doen} dat zy ten onregte dooi- ons voor Scheurmakers gehouden worden; de conditie, in het Codicil van F. Van Dyk gevoegd, ftrydig blyft tegen de wetten van onzen in dit Land van Vryheidgetolereerden Godsdienft, en derhalven ten onzen opzigte als onbetamelyk, ongeöorloovd en onmogelyk verworpen , en als onbeftaan^ baar, nul en.van geene waarde gehouden rnoeft worden. In  BEMERKINGEN. n In hoe verre deze onze meening met het vonnis, doet Heeren Schepenen uitgefproken, beftaanbaai\ is., zullen wy in het vervolg by eene gepafte gelegenheid onderzoeken.; ■ ■ , ■ ; ; . Wy zouden onze bewyzen hier kunnen eindigen i indien het gewigt der zake, het belang van onze Ge* loovsgenooten, de agting voor onze Lezers, die vööf een groot deel geen behqorlyk denkbeeld van onze Kerkelyke zaken hebben, en een ongeveinsd medeiyt den met, onze Wederpartye, die zig in hun eigen Syno* de onherftelbaar veroordcelen, ons tot de volgeifde Afdeeling niet noodzaakte. _! ! ' HK op eene verftaanbare wyze weg te nemen. Hoe ontegenlprekelyk het ook moge blyfcen, düt het in ons Proces voor de Armen ten eenemale onverfchillig was, of de Janfeniften met, of zonder.wettige reden, door Ons buiten onze Kerkelyke gemeenfchap gefloten worden ;zo kan het nóch voor ons, noeh voor onze Armen onverfchillig wezen , dat de Janfeniften ons allerwegen afmalen, als menfchen, die hen zonder den minften fchyn van billykheid buiten onze Kerkelyv ke — — - -  48 EENVOUDIGE EN NOODIGE ke gemeenfchap fluiten. Door dien onverdienden blaam zoeken zy ons in kleinagtinge by onze Proteftantfche Medeburgers te brengen; waar door onze noodlydende Armen gevaar zouden kunnen loopen, dat zy ontftooken wierden van die ruime onderftanden en liefdegaven, door welke niet alleen onze Ed. Groot Achtbaare Regeerders, maar ook eene overgroote menigte van onze Proteftantfche Medeburgers hen dusverre op eene roemwaardige wyze voor dc uiterfte elende hebben helpen behoeden. Wy begrypen zeer ligt, dat eene verhandeling van deze ftoffe op eene Theologifche wyze voorgedragen, van veler fmaak niet zoude wezen. Wy hebben ook geenzints noodig onze toevlugt hier toe te nemen; ons doelwit is hier geenzints debillykheid onzer grondregelen te beweeren; maar aan yder te doen zien, dat wy grondregelen volgen , die door onze Wederpartye goedgekeurd worden, waar uit ontegenfprekelyk moet volgen, dat zy ons ten onregte belafteren, zo menigmaal zy over een gedrag klagen, dat met hunne eigene gronden volkomen overeenkomt. Wy zeggen dan : i. Dat 'er eene gemeenfchap tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke moet wezen. 2. Dat eene inwendige en onzigtbare gemeenfchap, welke altoos endoor yder zoude kunnen voorgewend worden, niet genoeg is, om een lid van deze Kerke te wezen; maar dat hier eene uitwendige gemeenfchap toe vereifcht word. 3. Dat de belydenis van het waar en rechtzinnig Geloof eigenlyk het middenpunt niet is van die gemeenfchap, welke tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet vinden. 4. Dat de Stoel van Petrus, welken die Apoftel te Romen geveftigd heeft, het middenpuntvan deze Kerkelyke gemeenfchap is, en 5. Dat uit dit middenpunt, uit den Stoel van Petrus de Priesterlyke eenheid voortfpruit. Wy  BEMERK 'INC EN. 49 Wy zouden een vry groot boekdeel noodig hebben, om deze vyf Hellingen bondig te bewyzen , indien de Heeren van de gewaande Bisfchoppelyke Cleregie in hun Synode van 1763 ons de moeite van het fchryven, en onze Lezers den laft van het doorbladen eener zo uitgcftrekte verhandelinge niet hadden uitgewonnen. Wy vertoonen hier wederom hunne'eigene woorden; dus zeggen zy: (f) Aliud esfe Schisma, aliud hcerefim: et ideo veris et orthodox® ficlei profesfionem non esfe proprie centrum exteriqris Communionis, quce debet esfe inter omnia hujus Ecclefix Catholicce membra; fed Mud centrum esfe Cathedram Petri, ab Ulo Apoftolo Romce collocatam; unde unitas Sacerdotalis exorta eft. Dat is: Dat Scheu„ ring enKettery twee onderfcheidene zaken zyn; en dat daarom de belydenis van het waar en rechtzinnig „ geloof eigenlyk het middenpunt der uitwendige ge„ meenfchap niet is , welke tusfehen alle de Ledematen „ van deze Catholyke Kerke plaats moet hebben ; maar „ dat de Stoel van Petrus, doordien Apoftel te Romen „ geveftigd, dit middenpunt is, waar uit de Priefterly„ ke eenheid gefproten is." Wy vertrouwen, dat alle onze Lezers zien zullen, dat onze aangeweezene grondregelen met dit Synodaal befluit volkomen overeenftemmen, en dat wy het dusverre mee onze Wederpartye eens zyn. Wy verklaren ook oprechtelyk, dat wy deze woorden van hun Synode goedkeuren. Wy willen hen gaarne aan dezen toetfteen beproeven, of zy Ledematen der Catholyke Kerke zyn, dan niet; wy willen gaarne onderzoeken, of wy hen volgens deze regelen tot onze Kerkelyke gemeenfchap moeten toelaten, dan niet. . Zy erkennen hier uitdrukkelyk , dat 'er eene uitwen- di- Cf) Syntd. Ultraj. Pag. 63. Ui D  JO EENVOUDICE EN NOODIGE dige gemeenfchap tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke moet wezen ; dat deze gemeenfchap een bepaald middenpunt moet hebben, namelyk op dat die ontelbare en allerwegen verfpreide Ledematen, door hunne uitwendige gemeenfchap met dit middenpunt, in eene ware uitwendige gemeenfchap met elkander vereenigd biyven. Zy verklaren dat de belydenis van het waar en reehtzinnig geloof dit middenpunt geenzints is; maar dat de Stoel van Petrus dit middenpunt is, waar uit de Priefterlyke eenheid voortftroomt. Indien zy dan door eene ware uitwendige gemeenfchap met dit middenpunt, met den Stoel van Petrus, waar uit de Priefterlyke eenheid voortftroomt, vereenigd zyn, dan is het ontegenfprekelyk, dat wv hen ten onregte buiten onze Kerkelyke gemeenfchap ft ui ten : maar indien zy ia tegendeel door geene ware uitwendige gemeenfchap met dit middenpunt, met den Stoel van Petrus, met den Roomfchen Paus vereenigd zyn, dan moet de geheele Wereld toeftemmen , dat wy volgens hunne eigene grondregelen, hen voor geene Ledematen der Catholyke Kerke kunnen erkennen; en derhalven hen buiten onze Kerkelyke gemeenfchap moeten fluiten , zonder dat zy met den minften fchyn van billykheid over deze uitftuitinge kunnen klagen. De beflisfing. van dit verfchil hangt hier af van het eenvoudig onderzoek vairdit feit: of onze Wederparty door eene ware uitwendige gemeenfchap met het by hen erkende middenpunt der Catholyke en Priefterlyke eenheid, met den Stoel van Petrus, vereenigd zy, dan niet. Eene uitwendige gemeenfchap met dezen Stoel kan zeer gemakkelyk door uitwendige blyken beweezen worden, en dus heefc men geene diepzinnige redeneeringen, of verwarrende hairkloveryennoodig, om hier een behoorlyk oordeel over te kunnen vellen. ' Onze Wedeparty beroejht zig fteeds, dat zy niets, dan  BEMERK INGE N. £$ dan vrede en vereeniging beoogt. Dit is, indien rnen ben gelieve te gelooven, het eenigfte oogmerk van alle hunne verrichtingen. Wy zullen dit voor een oogenblik gunftig onderftellen.; en in deze önderftellinge verzoeken, jawy bidden en fmeeken hen by al wat hen dierbaar kari wezen, dat zy ons door echte en voldingende blyken doen zien, dat zy door eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd zyn; dat deze Stoel, by voorbeeld, volgens de wetten der Roomfche Kerke hunne Bisfchoppen beveiligd, en hun Synode van 1763 goedgekeurd, en bekrachtigd heeft. Zy hebben Romen kennis gegeven, dat zy de Heeren Steenoven , Berchman Wuytiers, Van Der Croon, Meindarts en Nieuwenhuizen fuccesflve tot Aartsbisfchoppen van Utrecht'aangefteld hebben. Zy hebben Romen kennis gegeven, dat zy de Heeren de Bok, Stiphout en Broekman fuceesfive tot Bisfchoppen'van Haarlem verkoren hebben. Zy hebben Romen kennis gegeven , dat zy de Heeren Byeveld en Nelleman aangefteld hebben tot Bisfchoppen van Deventer, of om beter te zeggen, tot Bisfchoppen onder de óngeloovigen ; want in het geheele Bisdom van Deventer is noch Janfenift, noch janfenifte Kerk te vinden. Zy hebben den Paus van Romen gebeden en gefmeekt, dat hy de verkiezing en aanftelling van deze Heeren zoude gelieven te beveiligen. Zy hebben per Misfive van 21 September 1763 Romen kennis gegeven van hun gehouden Synode, en den Paus Clemens XIII. gebeden, dat hy hun Synode zoude gelieven goed te keuren. Dus fpreken zy in dezen brief. (*) Dignetur BeatHudo veftra , ad totius Ecclefia cura commisfa ejl , êTtmibus coram Deo rite perpenjïs, eadem Primatus veftrL auctt- (*) Synsd. Ultraj. Pag. 218. P 2  52 EENVOUDIG E EN NO OD I GK auctoritate et potefiate confirmare et ftabilire. Dat is: „ Uwe Heiligheid, wien de zorg over de geheeleKerk ,, is aanbevoolen, gewaardige zig, na alles in Gods ,,. tegenwoordigheid behoorlyk overwogen te hebben, „ de zelve (namelyk de aSta van het Synode) door het ,, gezag en de magt van uw Primaatfchap te bekrachti„ gen en te beveiligen." Dit alles is waarlyk van den kant onzer Wederpartye gefchied; indien zy dan door eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Romen vereenigd zyn, zo moeten zy, even als alle andere Catholyke Bisfchoppen, in ftaat zyn, om ons uit de antwoorden, welke zy van den Stoel van Petrus ontvangen moeten hebben, te doen blyken, dat deze Stoel hunne verzoeken toe* geftaan geeft, en hen voor wettige en met de Kerke vereenigde Herders erkent: want indien Romen hunne Smeekfchriften niet beantwoord heeft; of niet anders, dan door banvonnisfen beantwoord heeft, hen voor hartnekkigen en Scheurmakers verklarende; gelyk hun groote Voorftander, de Jonge Graaf van Trautmansdorf zegt: (f) zullen zy zeer veel moeite hebben, om iemant, buiten hun eigen al te- licht geloovig hoopje, te vinden, die de goedheid zal hebben van te gelooven, dat zy in eene ware uitwendige Gemeenfchapmet den Stoel van Petrus leven. Het kennis geven van hunne verrichtingen , het verzoeken , dat de Roomfche Paus dezelve gelieve te beveiligen en te hekrachtigen kan op zig zelve geen bewys uitleveren, dat zy door eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus, met het middenpunt der Catholyke eenheid, vereenigd zyn. Zy moeten daarenboven bewyzen, dat deze Stoel hun gedrag (f) Stelling uit eene Thefis &c. Bladt. 23. NB. Dit is een van die gewigtige Stukk en, uit welke zy wanen kunne Cathc-liciteit te doen blyken.  BEMERKINGEN. 53 drag goedgekeurd , hunne Bisfchoppen bevestigd, en hun Synode bekrachtigd heeft. Het is immers ontegenfprekèlyk, dat eene ware gemeenfchap wederzydfch moet wezen;anders ktn het wel een aanzoek vanecnenkant; maar nimmer eene gemeenfchap genoemd worden. Een Jongeling by voorbeeld, die in de uiterfte ongenade van zynen Vader vervallen is, bewyft geenzints. dat hy met zynen Vader vereenigd is, en in eene ware uitwendige gemeenfchap met zynen Vader leeft, met de affchriften van eenige brieven te vertoonen, waar in hy zynen Vader kennis van zyne verrichtingen geeft, en hem verzoekt dezelve goed te keuren; maar hy moet ten minfte doen blyken,dat zyn Vader hem gunstig beantwoord, en zyne ondernemingen p';e:-.und heeft; want indien de Vader zyne brieven in hei geheel niet beantwoord, of op het fterkfte blyfl ver! laren» dat die ongelukkige Jongeling zyne -vader'ke geneg 4heid ten eenemale onwaardig is, en geen c erveniffe van zynen Vader te verwagten heeft, gelooven wy niet, dat die Jongeling, zelf by ónssÉ W i deipartye, eenen enkelen menfeh zoude vin: zoude zien, dat 'er tuffchen dezen Jonge: 7 Vader geen de minfte fchyn van uiterlyke gcmeënfch [ plaats heeft. Moeten wy dan, om ons aan het gevaar van miste*, dinge niet opzettelyk bloot te ftellen, van onze Wederpartye niec eisfehen, dat zy ons doen blyken , dat de aanzoek, dien zy verfcheidene malen by den Stoel van Petrus gedaan hebben, gunftig en gemeenfchappelyk aangenoomen en beantwoord is ? Wy meenen, dat geen redelyk Schepzel ons dit zal betwiften. Indien dan de Heeren van de Bisfchoppelyke Cleregie ons echte en voldingende blyken vertoonen, dat de SSbil van Petrus de aanftelling van hunne Bisfchoppen goedgekeurd en beveiligd heeft: indien zy ons doen zien, dat dc Stoel D 3 van  J4 EENVOUDlGE EN KOODlGE van Petrus den zwervenden Variet, die als een ware Bisfchop van Babel,dat is van verwarringe, hunne eerHe Bisfchoppen geweid heeft, hier toe gevohnairtigd, of zyn gedrag goedgekeurd heeft; inlien zy. ons doen zien , dat de Stoel van Petrus hun Synode beveiligd heeft; indien zy ons doen zien, dat de Stoel van Petrus eene ware. uitwendige-.gemeenfchap met hen blyft onderhouden, wy zullen hen niet alleen als onze Broeders omhelzen, en ons aan hunne Bisfchoppen ónderwerpen, maar ook op het allerpleehtigfte vQOr het oog van de geheele waereld verklaren, dat wy hen tegen alle billykheid buiten onze Kerkelyke gemeenfchap gefloten hebben. Maar van den anderen kant, indien zy dit niet kunnen bewyzen, moeten zy ons niet kwalyk nemen, dat wy hunne eigene grondregelen in dit ftuk volgende, hen voor Scheurmakers houden , even eens gelyk zyde Griekfche Chriftenen doen. Wy zullen hen verder aan hun eigen gewisfe overlaten, om te onderzoeken, wat zy aan zig zelve, wat zy aan ons, en wat zy aan de waarheid en billykheid fchuldig zyn. Wy vertrouwen, dat velen onzer Lezeren weinig yerwagt zullen hebben, dat de Synodale Vergadering onzer Wederpartye ons zulke onwrikbare wapenen kon uitleveren. Misfehien zouden eenigen der Heeren Proteftanten in vermoeden.kunnen komen, dat fchoon de aangehaalde woorden wezenlyk in het Synode van Utrecht te vinden mogen zyn, wy die misfehien buiten de omftandigheden plaatzen, waarin zybefchouwdmoeten worden ; of de uitzonderingen verzwygen , welke misfehien door dit Synode van dien algemeenen regel gemaakt zyn. Onze eer is ons te dierbaar, om ons aan onregtzinnigheid plichtig te maken: die ons kennen, hebben ons nooit voor zo uitzinnig gehouden , dat wy in ftaat zouden zyn, om ons zeiven bloot te fteilen aan het  BEMERKINGEN. 55 het gevaar, van yder oogenblik van eene fchandelyke vervalfchinge overtuigd te kunnen worden. Wy beroepen ons vrymoedig op de Acten van het Synode van Utrecht: wy beroepen ons onbefchroomd op onze Wederpartye zelf, of wy niet met alle mogelyke nauwkeurigheid, en goede trouwe in onze aanhalingen te werk gaan. De Heeren Proteftanten, die geen Kerkelyk gezag erkennen, voor het welke men verplicht zy te buigen, zouden misfehien kunnen denken, dat het hard en onbillyk is,de Janfeniften voor Scheurmakers te houden, fchoon zy door geene uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd zyn; dewyl de Janfeniften op het allerkrachtigfte verzekeren en verklaren, dat zy om geene andere redenen door de pauzen met zo vele hardigheid behandeld worden, dan alleen, om dat zy voorftanders van waarheden zyn, die (gelyk zy goedvinden te zeggen) door Romen en door ons veroordeeld worden: en dat deze reden eene natuurlyke uitzondering van den algemeenen grondregel is, welke altyd plaats .moet grypen, al word 'er niet uitdrukkelyk van gefproken. Wy begrypen zeer ligt , dat foortgelyke gedagten by de genen, die geen Kerkelyk gezag erkennen, in den eerften opllag van gewigt kunnen fchynen; maar wy verzoeken de Heeren Proteftanten te gedenken, dat de Janfeniften met ons, in dit ftuk, overeenftemmen, dat de Kerk met een verheven gezag bekleed is; het zoude geheel en al buiten myn beftek zyn, dit hier te willen bewyzen. Wy verzoeken hen te gedenken, dat onze Wederparty ons van geene onbillykheid kan befchuldigen, dewyl wy middagklaar aangetoond hebben, dat wy hen behandelen volgens den grondregel, dien zy in hun Synode op het allerplechtigft vaftgefteld hebben, Zouden de Heeren van de Biffchoppelyke D 4 C!c-  5S EENVOUDIGE EN NOODICE Cleregie geene reden hebben, ooi over ons te klagen, indien wy dwaas genoeg waren, om voor te wenden dat zy den Stoel van Petrus voor het middenpunt van die uitwendige gemeenfchap niet erkennen, welke tusfehen alk de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben? Zouden zy geene reden hebben, om de bovenaangehaalde woorden van hun Synode by te brengen en ons dus of van onkunde, of van onoprechtheid te befchuldigen? Wy verzoeken onze geëerde i-ezers te gedenken, dat uit dezen grondregel, dien onze Wederparty zo plechtig vaftftelt, ontcgenfpreicelyk volgt, dat de Janfeniften onder de Ledematen der Catholyke Kerke niet gerekend kunnen worden, indien zy geene voldingende bewyzen van deze noodzakelyke uitwendige gemeenfchap kunnen bybrengen. Wy voldoen, met te doen blyken, dat wy hen volgens hunne eigene grondregelen behandelen. Het is nu te laat, om over het toepaffen van dien grondregel te klagen : zo lang zy dien grondregel niet herroepen, ftaat het ons ten minfte even vry dien ten hunnen opzigte te volgen, als het hen vry kon ftaan, dien met betrekkinge tot de Grieken aantedringen. Wy vragen aan de Heeren van de gewaande Biffchoppelyke Cleregie, of de Schismatieke Grieken altydniet geklaagd hebben , dat zy door de Wefterfche Kerk verdrukt en veroordeeld zyn, om dat zy Voorftanders waren van waarheden , welke door de Wefterfche Kerk veroordeeld wierden, even eens gelyk de Janfeniften deze zelve klagten vernieuwen ? hebben deze klagten de Grieken tegen het ftrafvonnis van het Synode van Utrecht beveiligd ? geenzints: zy zyn 'er voor ware en eigenjyké Scheurmakers verklaard; wat regt kunnen de Janfeniften dan voorwenden , dat de zelye onnutte klagten hen zouden moeten vryfpreken ? of is de Stoel van Petrus, ten opzigte der Grieken, meer  BEMERKINGEN. 57 meer het middenpunt der uitwendige gemeenfchap, welke tulfchen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben, dan ten opzigte der janfeniften? geenzints: de Grieken hebben reeds gedurende verfcheidene eeuwen den Stoel van Petrus niet erkend,als het middenpunt der uitwendige gemeenfchap, welke tuffchen alle de Ledematen der Catholyke Kerke: plaats moet hebben; de Grieken hebben, gedurende verfcheidene eeuwen, den Stoel van Petrus niet erkend voor de bronne , uit welke de Priefterlyke eenheid voortftroomt; en de Janfeniften erkennen beide deze ftukken in hun Synode op eene allerplechtigfte wyze."Wy vragen dan waarom de Giieken meer voor Sche urmakers moeten gehouden worden, om dat zy geene uiterlyke gemeenfchap met den Stoel van Petrus hebben , dan de Janfeniften, die even min als de Grieken kunnen toonen, dat zy in eene uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus leven. Maar moet dan het klagen der Biffchoppelyke Cleregie , dat zy verdrukt worden , om dat zy waarheden voorftaan,' die door Romen veroordeeld werden, niet aangemerkt worden als eene uitzondering van den grondregel, dien zv in hun Synode vaftgefteld hebben? Wy antwoorden op deze vrage: geenzints. Wy weeten niet,. uit welken hoovde zy zig een voorregt zouden kunnen aanmatigen, het geen zy zelf verklaren, dat aan de talryke Griekfche Kerke niet toegeftaan kan worden. Niemant denke, dat wy willekeurige gevolgen uit hunne woorden afleiden. Wy hebben eenen vaften grond in hunne eigene woorden. De Heer F. Megank, die in het Synode van Utrecht verfcheidene gewigtige redenvoeringen moet voorgelezen hebben, zegt ons in die verhandelinge, welke den weg tot het veroordcelen der Grieken moeft banen, onder anderen; dat de gemeenfchap met den Stoel van Petrus eene der wezen- d 5 , ]ykc  J5 EENVOUDIGE EN NOODICE Jyke blyken van de Catholyke eenheid uitlevert: dus luiden zyne woorden: (f) Unum etiam aliud communio. nem Mam exteriorem adfiruit et denotat, nempe Cathedrce Petri communione fociari. Dat is: „ 'Er is nog eene „ zaak, welke die uitwendige gemeenfchap byzonder „ bewyft en doet blyken., namelyk door gemeenfchap „ met den Stoel van Petrus vereenigd te zyn." Deze gemeenfchap en vereeniging word by dien Heer zo noodzakelyk geoordeeld , dat hy zyne woorden met het gezag van den H. Optatus, BiiTchop van Milleve in Africa , van den grooten en geleerden BofTuet, van den H. Biüchop en Martelaar Cyprianus en van het tweede Concilie van Conftantinopolen beveiligt, gelyk men op de aangehaalde plaatze kan zien. Indien 'er eenige uitzondering van dezen regel plaats kon hebben, uit hoovdc dat de veroordeelde Party voorgeeft, dat zy verdrukt word, om dat zy waarheden verdedigt, welke door de andere Partye veroordeeld worden, dan was het de plicht van den Heere Megank geweeft dit hier aantewyzen. Men vemeelde zig niet, dat de Hr. Megank, die in het Synode zyne handen zeer vol moet gehad hebben , deze gelegenheid misfehien over het hoovd gezien heeft: want wie ziet alles te gelyk? De ftukken wyzen uit, dat hy deze uitvlugt der Grieken geenzints uit het oog verloren heeft. Maar hoe verydeit hy deze uitviugt? erkent hy, dat de zelve in eenige gevallen billyk kan wezen? haalt hy eenige regelen aan, aan welken men beöordeelen kan, of dit voorgeven billyk zy, dan niet? niets minder. De elendige PiérreLe Clcrc, die zig[ verbeeldde, dat het eene ftrafwaardige onregtvaardigheid is, twee verfchillende maten te gebruiken, meende, dat men de Ct) Synod. Ultraj. Pag. 52.  BEMERKINGEN. 59 de Grieken niet kon betwisten, zig van het zelve voorregt te bedienen, het geen de Janfeniften zig aanmatigden ; en dat men de Grieken niet kon verklaren van de eenheid der Kerke afgefcheiden te zyn; dewyl zy zig van de Wefterfche Kerke om geene andere reden afgezonderd hebben , dan om dat zy voorgeven eenige waarheden te verdedigen, welke zy gelooven door de Wefterfche Kerk beftreden te worden. Wy meenen, dat het geval der Grieken en der Heeren van de gewaande Biffchoppelyke Cleregie zeer wel met elkander overeen komen; ja zelf, dat deze Heeren minder tot huhne verfchooninge by kunnen brengen, dan de Grieken. De Janfeniften erkennen den Stoel van Petrus voor het eigenhk middenpunt der Catholyke gemeenfchap, en voor de bronne der Prics, terlyke eenheid. Dit word door de Grieken niet erkend. De Janfeniften kunnen, even min als de Grieken, aantoonen, dat zv met den Stoel van Petrus door eene uitwend'ige gemeenfchap vereenigd zyn. Piérre Le Clcrc, die hier ten voorfchyn komt als de voorfpraak der Grieken , en de uitvlugten, van welke de Janfeniften zig tot 'hunne gewaande regtvaardiginge bedienen , zeer wel kende; geeft ook voor, dat de Grieken buiten de gemeenfchap der Kerke niet gefloten mogen worden, dewyl hun zugt en yver voor de waarheid hunne onfchuld aanwyzen. Maar wat zegt de Heer Megank hier op ? ziet hier zyne woorden: (t) Veniamus nunc ad alterum, quod adftruit Prïntipïum, ut Grceco: fcismatis crimine abfolvat. Ea pars , inquit, qus in hoe cafu ab illa parte discedit, quam nocentem Judicat, non fe ïpfam ab Ecclefia realiter feparaq ; quandoquidem eo fine discedit, ut illibatas fervet veritates, quas ab altera parte credit oppugnari. Quid fibi volunt hae verba. ? nifi 'U-  5o Eenvoudige en noodige licere alïqumio Scismi facere? forte non meminit auiïor librum S. Cypriani de Unitace Ecciefias totum esfe in hoe veritate as/erenda, nempe fcisma, quod ab Ecclefice unitate disjungit, horrenduin esfe fcelus, iis etiam qui de fidei integritate nihil detraherent. Inexcufabilis, inquit, et gravis culpa discordias necpasfionepurgatur. Esfe martyr non poteft qui in Ecclefia non eft. Dat is: „ Laat „ ons nu tot den tweeden grondregel komen', dien „ hy aandringt, om de Grieken van de misdaad van „ Scheuringe vry te fpreken. Dat deel, zegt hy, „ het geen in dit geval afwykt van het deel, het geen „ het oordeelt pltchtig te wezen, fcheid zig niet met de „ daad van de Kerke af; dewyl het met dit oogmerk af,, wykt, om die w.aarheden onbefmet te bewaren, welke het „ geloovt door het ander deel beflreéden te worden. Wat be„ teekenen deze woorden, dan dat het fomtyds ge„ öorloovd is, Scheuring te maken? misfehien is de „ Schryver niet indagtig geweeft , dat het Boek van „ den H. Cyprianus over de eenheid der Kerke enkel in„ gericht is, om deze waarheid te beveiligen, te wee„ ten: dat de Scheuring, welke den menfeh van de „ eenheid der Kerke affcheid,. eene affchuwelyke gru„ weldaad is, zelf in de genen, die de zuiverheid des „ geloovs niet zouden krenken. De onverfchoonbare en „ zware zonde van tweefpalt, zegt hy, word zelf door eene „ geweldige dood niet uitgewifcht. Hy kan geen Marte„ laar zyn, die in de Kerke niet is." Indien men deze woorden van den LIeere Megank met eenige oplettenheid gelieve te overwegen, zullen alle onze Lezers, hoedanig hunne byzondere Godsdienflige gevoelens ook mogen wezen, duidelyk zien, dat deze Heer in zyne Synodale redenvoeringe eene algemene overweginge voorftelt, die niet alleen ten opzigte der Grieken; maar ten opzigte van allen, die het zelve voorwendzel tot hunne verfchooninge zouden willen  BEMERKINGEN. <*I lefe bvbrengen , plaats moet hebben. Hy fpreekt in algemeene en onbepaalde bewoordingen , zonder eenige de minfte uitzondering te maken. Dus moet het ons ookvryftaan, wanneer onze Wederparty voorwend, dat zy door ons verdrukt worden, om dat zy waarheden voorftaan, welke (gelyk zy gelieven te zeggen) door onsJbeftrecden worden; en dat zy derhalven hier door van deKerke niet afgefneeden kunnen worden: het moet ons ook vryftaan, zeggen wy, hen met de woorden van hunnen grooten Megank te antwoorden; dat dit een verdervelyk voorwendzel is, het geen de Scheuring begunftigd, die eene affchuwelyke gruweldaad is, zelf in de genen die de zuiverheid des geloovs niet fchenden- gelyk de H. Cyprianus hen leert, dat deze zoonverfchoonlyke en zware misdaad zelf door eene geweldige dood niet uitgewifcht kan worden. Yder moet erkennen dat zy geene reden kunnen hebben, om ons van onbillykheid te befchuldigen , daar wy hunne grondregelen volgen. Zeker de billykheid kent geen onderfcheid van perfoonen , en derhalven moeten de woorden van den Heere Megank zo wel op de Janfeniften toepasfelvk wezen, als op de Grieken, Wy danken dan den Heer Megank voor deze bondige onderregtinge, en verzoeken zyne aanhangers, dat zy hier de ongegrondheid van dit voorwendzel, het geen hunne Geeftelyken , in navolginge der Grieken, geftadig tot hunne verfchooninge bybrengen , eeren erkennen. Wy verzoeken hen hier uit te leeren dat hoe menigmaal zy zig op dit ydel voorwendzel beroepen, dit hen volgens hunne eigene grondregelen nimmer van fcheuringe vry kan fpreeken , zo lan- zy door geene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van 'Petrus vereenigd zyn. Wy verzoeken hen te gedenken, dat volgens hun eigen Synode, noch 'dit,noch esnig ander voorwendzel hunne fcheidmg van  62 EENVOUDIG E EN NO ODIGE dezen Stoel kan billyken. Dus fpreken de Utrechtfche Vaders (*) Prsefcindendae unitatis cum hoe fingulari C.ithedra, aut cum Ecclefiis, quce ipfi adherent nullam efTe Juftam necesfitatem. Dat is: „ Dat 'er nooit billy„ ke noodzakelykheid is, om de eenheid met dezen voor„ namen Stoel, of met de Kerken, die hem aankle„ ven, aftefnyden." Dewyl dan de janfeniften niet kunnen bewyzen, dac zy in eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus leven; zo volgt het ontegenfprekelyk uit hunne eigene grondregelen, dat zy onder de Leden der Catholyke Kerke niet gerekend kunnen worden, en dat wy hen niet anders, dan als Scheurmakers,kunnen befchouwen, zonder dat zy eenigen fchyn van reden hebben, om hier over te klagen. Ziet daar, Geëerde Lezers, de gronden, op welke wy onze bewyzen gebouwd hebben ; en door welke wy nog meenen ontegenfprekelyk beweezen te hebben, dat 'er tusfehen ons en de Heeren van de zogenaamde Bisfchoppelyke Cleregie geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap ; maar eene wezenlyke Scheuring plaats heeft. Ziet daar de gronden, op welke wy beweezen hebben, dat de wetten van onzen getolereerden Godsdienft ons verbieden, voor de zielen van deze luiden te bidden; gronden, die door onze Wederpartye niet tegengefproken kunnen worden, dewyl zy op het gezag van onze Wederpartye zelf fteunen. Onze afkeer van alle onnoodige hairkloveryen heeft ons bewogen, ons in deze zaken tot dat gezag alleen te bepalen, het welk by de Heeren der gewaande Biffchoppelyke'cieregie erkend word: namelyk het Roomfch Ritueel, de werken van den Heere Z. B. Van Espen, en het Synode (*) Synod. Ultraj. Pag. 64.- iv.  bemkrkincen. 63 node van 1763. Wy laten verder aan het oordeel van den befcheiden Lezer over, wat men denken moet van menfchen, die onbefchaamd genoeg geweeft zyn, om openlyk voor te wenden, dat alle onze bewyzen uit de School van Lojola getrokken waren. Maar wie weet niet, dat fc held en de laatfte toevlugt is, tot welke zeker foort van menfchen zig wenden, wanneer zy zien , dat zy niets bondigs tot hunne verdediginge by kunnen brengen? Wy zullen dan hier een einde van onze bewyzen maken; en overgaan tot de overweging der ftukken, die door onze Wederparty ingeleverd zyn, om uit dezelve (gelyk zy wanen) te bewyzen, dat zy als ware Ledematen der Catholyke Kerke befchouwd moeten worden. VIII. AFDEELING; Voorafgaande bedenkingen over eenige Stukken, waar van onze Wederparty de Notarieele Copyen heeft ingeleverd, cm, was het mogelyk, hunnepr-onder de zyrien te Haarlem; .en de Notariëele Copyen van twee brieven, door de Ed. Groot Acbtb. Heeren Burgermeéfters en Regeerders der Stad Haarlem aan'den Heere Theddorus Van Middelwaart gezonden, inleveren j alsome--  66 EENVO UDICE EN NOODIGE genfprekelyke bewyzen, dat de Janfeniften voor Ledematen der Roomfch-Catholyke Kerke erkend moeten worden. Wy vragen aan onzeWederpartye, of zyzelf wel gelooven, dat de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden, deEd. Groot Achtb. Heeren Burgermeefteren van Haarlem en Rotterdam voornemens geweeft zyn, ons verfchil door deze ingeleverde ftukken te befliffen. Wy vragen onze Wederpartye, of zy zelf in de Wereldlyke Overigheden een gezag erkennen, waar door zy bevoegd zyn, onze Kerkelyke verfchillen, voor zo verrexdie Kerkelyk zyn, te befliffen. De Heeren van de gewaande Bisfchoppelyke Cleregie beweeren immers, dat de beöordeeling en befliffing van Kerkelyke verfchillen, voor zo verre die Kerkelyk zyn, aan de Kerke toebehoort; want indien zy meenden, dat dit tot de Rechtbank der Wereldlyke Overigheid behoorde; zy, die voorwenden zo veel eerbied voor den Souverein te hebben, zouden hun verfchil met P. Le Clerc nooit aan het vonnis van den Politieken Regter onttrokken hebben, om het zelve in hun Synode van 1763 te befliffen; en dus hadden zy alle die onnutte onkoften kunnen uitwinnen , welke zy ter gelegenheid van dit Synode hebben moeten maken. Wat ons betreft, wy erkennen oprechtelyk het wettig gezag der Hooge Overigheden; wy onderwerpen ons met eene onfehendbare getrouwheid aan hunne beftieringeen beveelen, in alles wat tot hetburgerlyke en tydelyke behoort ; wy belyden ongeveinsd, dat men Gods fchikkingen wederftaat, en zyn geducht oppergezag fchend, wanneer men hen wederftaat ; niets is bekwaam, om onze beproevde getrouwheid in eenige burgerlyke plichten te krenken; maar het zy ons te gelyk geöorloovd, met allen fchuldigen eerbied te zeggen, dat wy niet bewuft zyn, dat of de Ed. Groot Mog. Heeren Staten des Lands, of de Ed. Mog. Heeren  BEMERKINGEN. 67 ren hunne Gecommitteerde Raden, of de Ed. Groot Achtb. Heeren Regeerders der byzondere Steden en Piaatzen het befliffen van onze Kerkelyke verfchillen, voor zo verre die Kerkelyk zyn, aan hunne Rechtbank en uitfpraak hebben willen onderwerpen. Gelyk onze Godsdienft ons op het allerftrengfte tot eene onfchendbare getrouwheid en onderdanigheid, in alle burgerlyke en tydelyke zaken, aan onze Hooge Overigheid verplicht ; alzo leeren ons de gronden van onzen Godsdienft dat de Kerkelyke verfchillen, voor zo verre die Kerkelyk zyn , door niemant, dan door de Kerk bellift kunnen worden; en derhalven kunnen wy niet begrypen, dat de Heeren van de gewaande Biffchoppelyke Cleregie uit de gemelde refolutien of brieven eenig gevolg kunnen afleiden, om zelf in fchyn te bewyzen, dan wy hen als Ledematen van onze Kerke zouden moeten erkennen. Na deze bemerkingen, word het tyd, dat wy deze gecopiëerde Stukken van naby befchouwen. Nadere overweging van deze ingeleverde Notariëele Copyen. ■y^fy hebben verftaan, dat onze Wederpartye het Doopceel van den Heere Theodorus Van Middel waart, en een Briefje van de Buurt of Wykmeefters te Utrecht hebben willen doen aanmerken als bewyzen, dat zy Ledematen der Roomfch-Catholyke Kerke zyn. Wy hebben deze twee gewigtige Stukken niet gezien ; maar wy willen wel gelooven, dat de Janfenifte Priefter, die dit Doopceel gefchreeven heefc, zig eenen Roomfch Catholyken Paftoor , zyne gemeente eene RoomfchCatholyken gemeente, en de Ouders van den Heere E 2 Van IX. AFDEELING.  o8 EENVOUDIGE EN NOODIGE Van Middelwaart Roomfch-Catholyken, genoemd zal hebben. Maar wat dan ? moeten wy hen voor zodanigen erkennen, om dat zy zig die benaming aanmatigen, wanneer zy oordcclen, dat zulks met hun belangen ftrookt ? wil men foortgelyke dingen voor geregtelyke bewyzen doen doorgaan? Uit dit Rukje blykt, dat 'er gelegenheden zyn, waar in zy goedvinden zig zelve Roomfch-Catholyken te noemen. Dit hebben wy nooit 'betwift, maar hier uit volgt geenzints, dat wy hen voor zodanigen moeten erkennen. Uit het Briefje van de Buurt of Wykmeefters bleek niets anders, dan dat de Vader van den Heere Van Middelwaart zig by die gelegenheid als Roomfch heeft aangegeven: eene zaak, daar ons in het geheel niet aangelegen is, en die geenen den'minften invloed op ons verfchil kan hebben. Wie moet zig niet verwonderen, dat onze Wederparty foortgelyke prullen heeft kunnen ten voorfchyn brengen ? maar het is onnoodig onzen tyd hier aan te verfpillen. i en 2. De volgende twaalf Stukken zyn ons in February 1786 ter onderzoekinge medegedeeld. De twee eerfté waren Notariëele Copyen der Aften, welke den Heere T. Van Middelwaart, wanneer hy door de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden als Cappellaan in de Janfenifte Gemeente te Hilverfum geadmitteerd is, ter hand gefteld zyn. Wy hebben deze twee ftukken, even als alle de volgende naauwkeurig overwogen zonder iets in dezelve te vinden , dat het oogmerk onzer Wederpartye in het minfte kan begunftigen. Het is waar; de Heer Van Middelwaart word in deze Stukken een Roomfch Waerelds Priefter van de welmeenende Cleregie, en een Roomfch Waerelds Priefter genoemd. Maar wat gevolg kan 'er uit deze benaminge getrokken worden ? Wy vleiën ons, dat indien men onze bemerkingen, in de voorgaande Afdeelinge voorgedragen, gelieve  BEMERKINGEN. 69 lieve in het oog te houden, ydere rechtzinnige Lezer overtuigd zal wezen, dat deze bloote benaming, welke by onze Wederpartye zo hoog opgeveizeld word , niets minder dan eene voldingende befliffing van ons verfchil met de Heeren van de gewaande Biftchoppelyke Cleregie influit. - Daarenboven, indien men de moeite gelieve te nemen van na te fporen, op welke wyze deze benamingen in de aangehaalde Stukken ingevoegd worden, zal men wel haaft zien, dat men de zelve, niet aan deEd. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden; maar aan onze Wederpartye zelf moet toefchryvcn. Het is ontegenfprekelyk , dat die woorden Roomfch Waerelds Priefler, in de admisfie brieven overgenomen' worden uit de Requeften, welke ter verkryginge van de admisfie als Paftoor of Cappellaan aan de Ed. Mog. Heeren ingeleverd worden: dewyl dan de Janfenifte Priefters zig by hunne Procureurs opgeien onder de benaminge van Roomfch Waereldfche Priefler, zo is het geenzints te verwonderen , dat zy in de Actens van admisfie onder deze benaminge voorkomen. Het byvoegzel van de ivelmeenende Cleregie heeft den zeiven ocrfprong. Dit byvoegzel word in onze Actens van admisfie nooit gevonden, om geene andere reden dan om dat wy dit geaffecteerd byvoegzel nooit aan onze Procureurs opgeven : want waarlyk wy meenen, dat onze welmeenenheid ten opzigte der Hooge Overigheid, onze onfchendbare trouw en onderdanigheid aan onze wettige Regeerders beter door~ons gedrag en onze daden beweezen word, dan door eenige ydele benaming, welke wy ons zeiven willekeurig zouden kunnen toeëigenen. Men gelieve hier verder te bemerken, dat de Janfe-, niften, die zig zeer veel moeite gegeven hebben, om ons door de fnoodfte lafteringen by eenige Leden van E 3 Staat  7o EENVOUDIGE EN NOODIGE Staat verdagt te maken, zig verbeeld hebben, dat het Placaat van 21 September 1730, hen een onfeilbaar middel zoude aan de hand geven, om ons onder het wijlekeurig gezag van hunnen gewaanden Aarts-Biffchop te doen buigen, en dat dit Placaat geene betrekking op hunne Priefters zoude hebben ; maar zy hebben zig in beide deze ftukken bedrogen. Wy danken den Hemei, wy danken onze dierbare Landsvaderen grondhartig. Het is deze Heeren niet gelukt, ons onder hun harffenfchimmig gezag te doen bukken; en het heeft de Hooge Overigheden behaagd, de ondertekening van dit Placaat van alle Priefters dezer Landen te eiffchen, eer zy tot het oeffenen van hun Ampt geadmitteerd worden; zonder eenige de minfte uitzondering voor de gewaande welmeenende Cleregie te maken. Indien men nu verder gelieve te bemerken, dat 'er voor de fchcuring der Janfeniften geene andere, dan Roomfche Priefters in het Land te vinden waren, en dat de Janfeniften, naar dat het met hun belangen uitkomt, nu en dan de benaming van Roomfche Priefters aannemen, zal het geenzints vreemd voorkomen, dat de E. M. Heeren hen benevens ons onder deze algemeene benaminge , die met den van ouds gcwoonen ftyl overeenkomt, begrypen; zonder dat hunne E. M. hier door hebben willen befliffen, of de Janfeniftc Priefters tot dezelve Kerkelyke gemeenfchap met ons behooren, dan niet. Dus meenen wy, dat duidelyk beweezen is, dat onze Wederpartye uit deze algemeene benaminge geen het minfte voordeel kan trekken. 3. Het derde ftuk van deze geduchte verzameling is eene Notariëele Copy der itcte van Admisfie van den Heere T. Van Middelwaart, tot Cappellaan by den Janfenisten Paftoor in den Oppert te Rotterdam. In dit ftuk word die Janfenifte Kerk de Roomfch-Catkolyke Kerk van den Oppert genoemd. Bchalvcn het geen wy in onze voor-  BEMERKINGEN. 71 voorgaande Afdeelinge gezegd hebben, waar 'uit blyken zal, dat de Ed. Groot Agtb. Heeren Regeerders van Rotterdam, hier niet kunnen aangemerkt worden, als of zy ons verfchil met de Janfeniften beftift hadden; zullen wy hier alleen byvoegen, dat deze Kerk de Roomfch-Catholyke Kerk van den Oppert genoemd word, om dat zy reeds voor de fcheuring der Janfeniften als eene Roomfch-Catholyke Kerk (gelyk zy toen waarlyk was) by de Heeren Regeerders van Rotterdam te boek Rond: dus hebben deze E. G. A. Heeren de oude benaming, die jlili was, willen behouden, zonder eenige verandering ih hunnen gewoonen ftilus te maken, of zig met het inwendige of ejfentiëelevan deze fcheuringe te bemoeien. 4. Het vierde ftuk is eene Notariëele Copye der acte van admisfie van den meergemelden Heere T. Van Middelwaart , als Paftoor in de Janfenifte Gemeente te Haarlem. In dit ftuk vinden wy niets, dat het oogmerk onzer Wederpartye zelf in het Land der blinden zoude kunnen bevorderen; of zy moeften zig op deze woorden willen gronden: Voorts zig reguleerende naar de placaten van den Lande, en refolutien op het admitteren van Roomfche Priefters. Wy vertrouwen , dat onze geëerde Lezers nog niet vergeten kunnen hebben, wat wy op N°. 1. en 2. over deze benaminge gezegd hebben. Dus mcenen wy, dat het onnoodig is het zelve hier te herhalen. Misfehien zoude onze Wederpartye by deze gelegenheid willen voorwenden , dat de Janfenifte Paftoor, voor het Jaar 1780, (want na dien tyd is dit op hun verzoek door de E. G. A. Heeren Burgermeefteren van Haarlem veranderd) door eenen der Regenten van het Roomfch Godshuis aan hunne E. G. A. ter admisfie wierd aangeboden; yder ziet zeer duidelyk, dat dit Hechts eene Burger Jyke fchikking was, die geenen den E 4 < rains*  7$ EENVOUDIGE EN NOODIGE minften fchyn van Kerkelyke gemeenfchap" influit, en door yder waargenomen kan worden, van welken Godsdienft hy ook zy, indien hy hier toe door hunne E. G. A. gefchikt zy. Dit is geene blyk, dat wy hen voor onze Geloovsgenoten erkennen; maar wel, dat wy alle mogelyke toegevenheid gebruiken in zaken , die door onze Kerkwetten niet verboden zyn. j. Het vyfde ftuk is eene Notariëele Copye der aanftellinge van Cornelis Leflcnig, tot Collecteur in de Kerk van wylen den Heere Pelt, Janfeniften Paftoor te Haarlem. Wy dienen deze zaak ter onderrigtinge van eenigen onzer Lezers een weinig op te helderen. Het Roomfch Armen- en Weeshuis is te Haarlem opgerecht in het Jaar 1715, in dien tyd wierd de fcheuring der Janfeniften in deze Landen reeds uitgebroeid ; zy 'liepen met groote fchreeden hoe langer hoe verder van ons af; maar de fcheuring was nog tot geene volftrekte volkomenheid gebragt. De E. G. A. Heeren Burgermeefters en Regeerders der Stad Haarlem hebben onder andere vaderlvke fchikkingen, welke zy tot ónderftand van onze Armen en Weezen gemaakt hebben, goedgevonden, dat de Collectens der Kerken, ten behoeve v.in dit Weeshuis zouden ingezameld worden; zonder eenigen agt op de onder ons toenemende verdeeldheid te geeven. Hunne E. G. A. hebben begeerd , dat de Regenten van dit Weeshuis Opper-Kerkmeefters der Kerken zouden wezen; in de zelve Onder-Kerkmeefters zouden voordragen, en uit eene, door de Onder-Kerkmeefters gemaakte nominatie, in de Kerken, zonder onderfcheid, Collecteurs, of Inzamelaars der aalmoeffen, ten behoeve der Armen, zouden aanftellen. Deze fchikking is op den zeiven voet gebleeven, na dat onze Wederpartye finaal van onze Kerkelyke gemeenfchap is afgefch.?^?n.s tot het Jaar. 1780, wanneer zy zig byrequeft tot  EEM.ERKIN GE N. 73 tot hun E. G. A. vervoegd, en verzogt hebben, dat deze zaken niet langer door de Regenten van het Roomfch Godshuis; maar door iemant van hunne eigene Kerke en Gemeente befcierd mogten worden; het geen hen door hunne E. G. A. zonder eenige de minfte tegenkantinge der Regenten van het r. Godshuis vergund is j zeker om geene andere reden, dan op dat het niet zoude fchynen,dat zy onder luiden moeftenftaan, met welke zy geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap hebben. Hier uit blykt, dat de aanftclling van Collecteurs, in de Kerke der Janfeniften te Haarlem, voor het Jaar 1780, door de Regenten van het Roomfch Godshuis, niet anders gefchied is, dan ter nakominge van eene politieke ordonantie van de E. G. A. Heeren Burgermeefters en Regeerders der Stad Haarlem ; en niets minder dan eene Kerkelyke gemeenfchap influit. Zouden Heeren Burgermeefters, indien zy zig gewaardigden, onmiddelyk door hun eigen gezag Collecteurs in de Janfenifte Kerke aan te ftellen, dit niet kunnen doen, zonder de Janfeniften door deze daad voor hunne Geloovsgenoten te erkennen ? Wy meenen, dat niemant dwaas genoeg zal wezen, om dit te willen dryven: en waarom zouden dan de Regenten van het Roomfch Godshuis dezelve daad op laft van hunne E. G. A. niet hebben kunnen verrichten, zonder de Janfeniften hierdoor voor hunneGeloovsgenoten te moeten erkennen? Wy kunnen ons niet verbeelden, dat onze Wederparty eenige kracht zoude willen ftellen in de benaminge van Eer-w. Heer, welke door de Roomfche Regenten, in dit ftuk, aan den Janfeniften Priefter gegeven word. Wy vertrouwen, dat yder redelyk fchepzel ziet, dat deze benaming flechts eene burgerlyke wellevenheid is , die door alle befchaavde menfchen beweezen word, ook aan de Leeraars van die GemeenE j ■ tens,  V4 EENVOUDIGE EN NOODIGE tens, daar zy in het ftuk van Godsdienft het meeft van verfchillen. Of zoude de kracht van dit bewys hier in geleegen zyn, dat de armhartige Collectens der Janfenifte Kerke, even als die van onze Kerken, tot onderftand van het Roomfch Wees- en Armenhuis moeten verftrekken? Meenen deze goede luiden, dat dit onbillyk zoude wezen, indien wy hen voor onze Geloovsgenoten niet erkennen? Wy verzoeken hen dan, zig te herinneren, dat deze billyke fchikking door de E. G. A. Heeren Burgermeefters en Regeerders dezer Stad gemaakt is; om dat de Armen der Janfenifte Gemeente , op den zei ven voet als onze Armen, door de Regenten van het Roomfch Godshuis gealimenteerd worden; en dan zullen zy moeten erkennen, dat deze fchikking allerbillykft is, en dat hun gewaand bewys niets om het lyf heeft. 6. Het zesde Stuk is eene Notariëele Copyeder aanftelling van zekeren Jan Van Tiel in de Kerke van den Eerw. Heere Schuyt, Paftoor in eene der Roomfche Kerken te Haarlem. Dit Stuk word ongetwyffeld onder de armhartige gronden, op welke de gewaande Catholiciteit van onze Wederpartye moet fteunen, aangehaald; om dat Jan Van Tiel, die by zyne aanftellinge tot Collectant in de gemelde Kerke Roomfch was, daar na Janfenift is geworden, en des niet tegenftaande den poft van Collectant in die Kerke heeft blyven waarnemen. Om hier uit te belluiten, dat wy Jan Van Tiel en de zynen , om deze reden voor onze geloovsgenoten moeten erkennen, zoude men eerft moeten bewyzen, dat de Armen, voor welken eene Collecte gedaan word, en de perfoon, die de Collecte doet, onvermeidelyk van een en het zelve godsdienftig genootfchap moeten wezen. Het geen zeker nooit beweezen kan worden. Men  BEMERKINGEN. 7J Men moet ook zeer naauwe denkbeelden van de Christelyke lievde, en ware menfchlievenheid hebben, om zig te verbeelden, dat deze alleen tusfehen perfoonen van den zeiven Godsdienft plaats kan hebben. Daarenboven, indien wy de lievdegaven van perfoonen, die eenen anderen Godsdienft belyden, ten behoeve van onze Armen kunnen ontvangen, zonder hen hier door voor onze Geloovsgenoten te erkennen; waarom zouden wy niet kunnen gedogen, dat zy die ten behoeve van onze Armen inzamelen, zonder hen hier door voor geloovsgenoten te erkennen. Het is waar, dat het by geene Gezindheid gebruikelvk is, perfoonen van eenen verfchillenden Godsdienft tot het inzamelen der lievdegaven in de Kerken te gebruiken. Wy willen ook wel erkennen, dat het veel gefchikter en betamelyker is , dat dit niet gefchiede. Maar hier uit volgt geenzints, dat dit niet gefchieden kan, zonder eene eigenlyke gemeenfchap in geeftelyke en goddelyke zaken met eenen disfentiëerenden Collectant te houden. De Heer Megank reekent het Collectecren geenzints onder de blyken der Kerkelyke gemeenfchap , gelyk men in onze II. Afdeelinge zien kan. Het zoude kunnen wezen, dat bovengemelde Jan Van Tiel in den beginne, door onoplectenheid des genen, die hem aangefteld had, is blyven collefteeren. Het zoude ook kunnen gebeuren, dat men hier oogluiking in gebruikt heeft, om dat men het gevoegelyker oordeelde, eene zaak, die men meende eenigzints te kunnen gedogen, door de vingeren te zien, dan hunne Ed. Groot Agtb. met eene, zake van zo weinig aanbelang laftig te vallen. Wy meenen, met grond te mogen verzekeren, dat indien het collecteeren in bovengemelde Kerke aan Jan van Tiel verboden was, zo haaft hy tot de Janfeniften is overgegaan,dit aanleiding tot  EENVOUDIGE EN NOODIGE toe verregaande oneenigheden gegeven zoude hebben; en dat om eene zaak, die geene Kerkelyke gemeenfchap influit, en die men meende uit lievde voor de rufte te mogen infehikken. Voor het overige, al onderftelde men> dat dit collefteeren aan geenen Scheurmaker gepermitteerd kan worden, zo zoude hier ten hoogfte uit volgen, datzy, die dit gedoogd hebben , door deze oogluiking verkeerdelyk, en tegen hunne eigene grondregelen gehandeld hebben; en derhalven kan uit dezen onderftelden misflag van weinige particulieren nooit beweezen worden , dat de Janfeniften tot eene en de zelve Kerkelyke gemeenfchap met ons behooren. 7. Het zevende ftuk behelft niets minder, dan de Notariëele Copyen van tien in alles, uitgenomen dedagteekening en den naam van den in die verfcheidene maanden prasfideerenden Regent, even eensluidende Briefjes, welke door de Regenten van het Roomfch Gods-r huis, niet alleen aan de Roomfche Paftoors; maar ook aan den Janfeniften Priefter gezonden worden, om de gewoone colleftens, die ten behoeve van het gemelde huis aan de huizen gedaan worden, in de refpective Kerken te recommandeeren. 1 Men zoude zig misfehien in den eerften opflag kunnen verwonderen, dat onze Wederparty heeft kunnen goedvinden tien recommendatie-briefjes , welke volftrekt van den zeiven inhoud zyn, door hunnen Notaris te doen copiëeren. Men zoude misfehien denken, dat de Notariëele Copye van een dezer Briefjes even goed aan hun oogmerk moeft voldoen, als die van tien; en dat zy dus onkoften aan het zegel, onkoften van copiëeren, en boven al eenen verdrietigen arbeid voor den Heere Notaris zouden hebben kunnen uitwinnen. Wy willen gaarne bekennen, dat wy óok eenige oogenblikken in deze gedagten geweeft zyn; maar overwegen-  BEMERKINGEN. 77 cende, dat onze Wederpartye al te doorfleepen is, om Ten minften ftap te doen, zonder hare byzondere oogberken te hebben; konnen wy met langer twyffelen of hier moett een gewigtig geheim achter fchuilen. De Heeren van de gewaande Biffchoppelyke Cleregie gehÏven ons niet kwalyk te nemen, dat wy onze gedagten over dit geheim aan onze Lezers ter beöordeelmge mededeelen. w Wy meenen dan onder verbeteringe, dat onze wederparty niet onbewuft kan zyn, dat yder van deze recommandatie-briefjes, op zig zelve genomen, zo zwak en krachteloos is, dat het eene volftrekte onmoeelykheid zoude geweeft zyn, iets uit het zelve tegen ons te bewyzen; dewyl zy dan ontbloot waren van bondige ftukken, om ons te beftryden, mocft dit -gebrek vergoed worden, door de Copyen van deze armhartige ftukken te vermenigvuldigen, en ze dus ten voorfchyn te brengen, als eene verfchrikkelyke batterye van tien alvernielende ftukken , welker vereenigde magt wy niet zouden kunnen wederftaan. rj Wy begrypen zeer wel, dat een kundige Krygsheld de verovering van eene welaangelegde, en behoorlyk voorziene fterkte met een enkel ftuk gefchut niet ligt zal ondernemen; maar indien hy gelegenheid heeft, om de ruimte van ftukken tegen de zelve aantevoeren; en op gepafte batteryen te plaatzen; deze vermenigvuldiging van ftukken zyne hoop van de plaats teover^ weldigen merkelyk moet onderfteunen. Op dezelve wyze befchouwen wy dit wonderbaar ftuk van beleid De kracht hier van beftaatniet inden letterlyken inhoud van het recommandatie-briefje; want dan zoude do Notariëele Copye van een dezer briefjes even krachtig wezen, als die van tien ; dewyl zy van den zeiven letterlyken inhoud zyn; maar.de geheele kracht beftaat in de vermenigviüdiginge van deNotariëele Copyen,  78 ÏENVOUDlCE EN NOODICE Dit zo zynde, zouden wy wel haaft reden hebben om ons te verheugen, dat de Voorzaten van den Heerê T. Van Middelwaart niet nauwkejrig genoeg geweeft zyn, om alle de recommandatie-briefjes, die hen gedurende omtrent 70 Jaren zyn toegezonden, in hunne Archiven te bewaren. Want had men zo vele honderde Notariëele Copyen van deze niets beduidende briefjes tegen ons ten voorfchyn kunnen brengen, dan hadden wy ongetwyffeld hier onder moeten bezwyken Maar om ernftig te fpreken; wat bewys wil men uit deze briefjes trekken? Is het hier in geleegen, dat oeze briefjes zo wel aan den Janfeniften Priefter, als aan de Roomfche Paftoors gezonden worden ? indien dit hunne meening mogt wezen, dan moeten wy hen onderregten, dat deze briefjes aan hunnen Priefter gezonden worden , niet als of de Regenten hen voor geloovsgenoten erkenden ; maar om dat de algemeene Collecten aan hunne , even als aan onze huizen , door hunne Ed. Groot Achtb. gefchikt zyn tot onderftand van het Roomfch Wees- en Armenhuis; om dat hunne, zo wel als onze Armen by dit huis gealimenteerd worden; en het dus niet mee; dan billyk is, dat hunne gemeente door hunnen Priefter tot mildadigheid opgewekt werde, gelyk onze gemeemens door onze Priefters hier toe opgewekt worden. Of word de kracht der redeneeringe mhTchien in deze woorden gefteld: een yder word verzogi onze getreklydende Geloovsgenoten met eene mildadige aalmoes te hulp te komen ? Laten wy hunne redeneering dan in het allerbefte dagligt voorftellen, dan zal dit armhartig ftuk, waar aan onze Wederparty haren Notaris hef verdriet heeft doen ondergaan, van tien eveneensluidende briefjes te copiëeren, op deze wyze voorgedragen moeten worden. Onder de gebrekly denden, voor welken deze Collecten  BEMERKINGEN. 7fl gefchieden,Fzyn ook Janfenifte, zo wel als Roomfche huisgezinnen; de tien gecopiè'erde Briefjes noemen deze allen Geloovsgenoten; derhalven moeten de Janfeniften voor Geloovsgenoten der Roomfchen gehouden worden. Hoe zeer onze Wederparty zig met foortgelyke fchynredeneeringen moge vleien , op hoop van onoplettenden door de zelve te verftrikken, zullen wy wel haaft zien, dat deze in alle opzigten kreupel en krachteloos zyn: men gelieve Hechts te bemerken, dat de Roomfche Regenten van het Roomfch Wees- en Armen-huis de recommandatie briefjes aan de Roomfche Paftoors en aan den Janfeniften Priefter niet alleen in dezelve bewoordingen toezenden; maar zelf in bewoordingen , die zodanig gepaft zyn , dat zy door beide de Partyen geruft, en zonder den minften fchyn van aanftoot, gebruikt kunnen worden: in algemeene bewoordingen, die hare byzondere bepaling ontvangen door den gene, die deze briefjes afkundigt; op dat, dewyl, niet alleen de Roomfche, maar ook de Janfenifte Armen, uit deze Collecten onderfteund worden, vder zyne refpective gemeente de milddadigheid ten opzigte van zyne refpective gebreklydende Geloovsgenoten aanbevcele; de Roomfche Paftoors ten opzigte van hunne Roomfche, en de Janfenifte Priefter ten opzigte van zyne Janfenifte Geloovsgenoten. Een voorbeeld zal de zaak ophelderen , in eene plaatze, alwaar de publieke en Roomfche Armen gemeen zyn, en uit de zelve Casfe onderfteund worden, zoude aan den Predikant en aan den Roomfchen Paftoor door de Armmeefters van die plaatze een recommandatie briefje gezonden kunnen worden, waar in men deze woorden ook zoude kunnen voegen: Tder word verzogt onze gebreklydende Geloovsgenoten met eene mildadige aalmoes te hulp te komen. Indien nu iemant hier uit wilde befluiten, dat de Gereformeerden en Roomfchen  r8o eenvoüdig[e en noodige- fchen van die plaatze zig door die woorden onderling voor geloovsgenoten erkennen; zoude men eenen zodanigen redeneerder niet mogen vragen, of hy eenen flag van tien molens had gekreegen ? zoude yder redelyk menfeh niet begrypen, dat de genen, die dit Briefje afkundigen, van hunne refpective geloovsgenoten verftaan moeten worden. Indien onze Wederpartye zig verbeeld, dat wy hen voor onze geloovsgenoten moeten erkennen, om dat in , deze briefjes eenvoudig gezegd word, dat deze Col* letten voor de Catholyke Huisarmen en Weeskinderen gefchieden; zo verzoeken wy hen te gedenken , dat het getal der Janfeniften binnen Haarlem zo gering is, dat het opgeenerlye wyze in vergelykinge by dat der Roomfche kan komen; dewyl dan de Roomfche en Janfemste Armen ten opzigte van hunne tydelyke en lichaamelyke alimentatie, maar een lichaam van Armen uitmaken, en de benaming der zaken naar het grootfte en aanmerkelykfte deel genomen word, zo zullen zy wel haaft zien, dat het niet oneigen is, dat de Regenten in deze Briefjes eenvoudig zeggen ; voor de Catholyke Huisarmen en Weeskinderen, fchoon 'er onder de Armen, die zy alimenteeren , ook eenige weinige Janfenifte Huisgezinnen gevonden worden. Eindelyk, wat kan 'er onbillyker wezen, dan door foortgelyke kreupele gevolgtrekkingen te willen beweeren, dat wy de Janfeniften voor onze geloovsgenoten erkennen; dewyl dit Proces zelf een fchreeuwend en overtuigend bewys uitleverd, dat wy hen hier niet voor erkennen? want anders kon 'er nooit gelegenheid tot dit Proces geweeft zyn. 8 eno.Hetachtfte en negende Stuk zyn wederom Notariëele Copyen van twee eveneensluidende recommand'a-tie briefjes, die door de Regenten van hetRoomfch Godshuis aan den Janfeniften Priefter , even als aan de Room-  BEMERKINGEN. *t Roomfche Paftoors 's Jaarlyks ter af kundiginge toegezonden worden, in welke de genen, die eenige alimentatie zouden kunnen noodig hebben, gewaarfchouwd worden, dat zy deze niet kunnen bekomen, indien zy aan hunnen Paafchplicht niet voldaan hebben, of hunne kinderen niet vlytig in de Chriftelyke onderregtingen zenden. - .; Wy twyffelen niet of het oogmerk onzer Wederpartye is, uit deze woorden; volgens het Gebod der H. Kerke aan hunnen Paafchplicht voldaan hebben; af te willen leiden, dat de Regenten hen erkennen voor luiden, die volgens het Gebod der H. Kerke aan hunnen Paafchplicht voldoen, wanneer zy aan hunnen Priefter hunne zonden belyden, en door hem tot dePaafchcommunietoegelaten worden: en gevolgelyk, dat de Regenten hei. door deze woorden voor Ledematen en kinderen der H. Kerké erkennen. Het is onnoodig hier aan te merken, dat zy eenen zwakken Heer de moeite wel hadden kannen uitwinnen^, van twee dezer briefjes te copiëeren, die geenzints van elkander verfchillen, dan in de dagteekeninge, en In den naam van den praslideerenden Regent: want dit tweetal heeft geen grein meer gewigt, dan een alleen zoude hebben; maar het fchynt,dat onze Wederparty nicmant ontziet; en wie weet of zy dien Heer niet genoodzaakt zouden hebben, tien van deze briefjes Notarieel te copiëeren, indien zy die in hunne verzamelinge van echte bewyzen gevonden hadden. Maar om ter zake te komen; men gelieve te bemerken , dat deze woorden gebruikt worden door Armenbeftierders , die by alle voorkomende gelegenheden rondborftig verklaren, dat zy de Janfeniften vöor hunne geloovsgenoten niet kunnen erkennen, en die zig in de noodzakelykheid bevinden, van hunne Jaarlykfche jecommandatien, zo wel aan den Janfeniften Priefter, F als  'EENVOÜDICE EN NOOOlCE als aan de Roomfche Paftoors te zenden. Zy bedienen zig hier wederom ten opzigte der Roomfchen en Janfeniften van dezelve bewoordingen, dewyl de Janfenisten benevens ons erkennen, dat het eene onvermeidelyke plicht van alle Ouders is, hunne kinderen vlytig in deChriftelyke onderregtingen te zenden, en volgens het gebod der H. Kerke aan den Paafchplicht te voldoen. De Janfeniften zyn het volkomen met ons eens, dat de bepaling van den Paafchplicht uit de oude voorfchriften onzer Kerke voortkomt; en dus is het geenzints vreemd, dat de algemeene Bezorgers der Roomfche en Janfenifte Armen dezelve bewoordingen gebruiken ten opzichte van plichten, welke door beide deze gezindheden erkend worden; maar het is ten uiterfte onbillyk, dat men door eene onwettigegevolgtrekking uit deze woorden wil bcfluiten, dat men by de Janfeniften, even goed als by ons, aan het gebod van den Paafchplicht voldoen kan: te meer, daar de Regenten blyven verklaren, dat dit nimmer hunne meening geweeft is; dat zy nooit voornemens geweeft zyn eene foortgelyke befliffing door deze briefjes te maken; en dat dit van hun departement niet kan wezen: dat zy hier door alleen te kennen willen geven, dat allen, die eenige alimentatie willen genieten, het zy Roomfchen, het zy Janfeniften, in deze ftukken aan deze, by hunne refpective gezindheden erkende , plichten moeten voldoen. Men zoude al zo bedilziek, als onze Wederparty, moeten wezen, om in deze zake, die by Roomfchen en Janfeniften als eene wezenlyke verplichting aangemerkt word, verfchillende uitdrukkingen te gebruiken. JEn indien de Regenten dit gedaan hadden, zouden de Janfeniften, die buiten hun element fchynente wezen, wanneer zy niet mogen twiften, hier ook geen genoegen in nemen. Voor  BEMERKINGEN. Voor het overige verzoeken wy onze Lezers zig te herinneren het geen wy in onze voorgaande Afdeelihge gezegd hebben., en zy zullen middagklaar zien, hoe onbillyk de Janfeniften te werk gaan, wanneer zy hunne Catholiciteit wanen te bewyzen door gevolgen uit bewoordingen van menfchen, in welken zy, noch wy eenig het minfte gezag in foortgelyke zaken erkennen. 10. en ii. Het tiende en elvde Stuk zyn Notariëele Copyen van tweeBrieven, welke door deEd. Groot Agtb. Heeren Burgermeefters en Regéerders der Stad Haarlem aan de Paftoors gezonden zyn; in welke de Paftoors vermaand worden hunne Gemeentens tot eene verdubbelde en buitengewoone mildadigheid tot onderftand der kwynende Armen met eenen zonderlingen vlyt op te wekken. Indien men zig gelieve te herinneren het geen wy op N*. 7. gezegd hebben, zal men zien, dat het billyk was, dat aan den Janfeniften Priefter ook een affchrift van deze brieven gezonden wierd, dewyl zyne Armen, even als de onze door de Regenten van ons. Godshuis, en uit de zelve cafle gealimenteerd worden. Voor het overige, al gebruikte men den beften Janfeniften bril, die ooit gefteepen is, men zoude in deze twee brieven niets vinden, dat onze Wederparty zelf in fchyn zoude kunnen begunftigen. Het is waar; men vind in beide deze brieven de volgende woorden: en zal extract dezer gezonden worden aan de refpective Roomfche Priefters alhier. Nu deze Refolutien zyn niet alleen aan de zeven Roomfche Paftoors dezer Stad, maar ook aan den Janfeniften Priefter, den Heere Theodorus Van Middelwaart, op bevel r-'an hunne Ed. Groot Agtbare toegezonden; en hier uit?zal men misfehien willen befluiten, dat wy dien Heer voor eenen Roomfchen Priefter , en zyne gemeente voor onze geloovsgenoten moeten erkennen. Het geen wy op N°. 1. en 2. gezegd hebben, kan F 3 fiieï  * -14 EENVOUDICE EN N00DIGE hier voor een groot deel op toegepaft worden, en toont het zwakke van alle foortgelyke redeneeringen duidelyk aah; en dus is het onnoodig het zelve hier te herhalen. Verder i kan mea hier aanmerken, dat de Kerk van den Heere Van Middelwaart, voor de Scheuring der Janfeniften by hunne Ed. Groot Agtb. als eene Roomfche Kerk, en derzelver Paftoors als Roomfche Paftoors bekend waren, gelyk zy toen ook waarlyk geweeft zyn. Dit'bemerkende « zal men te gelyk zien, dat het niette verwonderen is, dat hunne Ed. Groot Agtb., die zig nooit met het intrinfieke van onze Kerkelyke verfchillen bemoeid hebben, hunnen gewoonen ftyl niet hebben gelieven te veranderen in' de vaderlyke refolutien, welke zy aan de Roomfche Paftoors en aan den Janfeniften Priefter toezenden. Ik denk niet, dat onze Wederparty dwaas genoeg kan zyn, om zig te verbeelden, dathunneEd. Groot Agtb. verplicht gouden wezen, hunnen gewoonen ftyl te veranderen om de Kerkelyke verfchillen , die tusfehen ons en onze Wederparye zyn opgereezen. Ik had ook nooit gedagt, dat de gewaande Biftchoppelyke Cleregie vermeten genoeg was, om uit eenige uitdrukkingen , welke alleenlyk Stili zyn , en nooit ter befliffinge van onze Kerkelyke verfchillen gebruikt zyn, aan hunne Ed. Groot Agtb. oogmerken toe te fchryven, die ftrydig zyn aan hunne loflyke Regee'ringswyze. Hunne Ed. Groot Agtb. begrypen al te wel, dat het inwendige van onze Kerkverfchillen van hun departement niet is; nooit hebben zy voorgehad , deze door hunne uitfpraak te befliffen. Zy behandelen Roomfchen en Janfeni^en met de zelve roemwaardige billykheid en onzydigheid; en zy befchouwen ons te gelyk als twee verfchillende gezindheden, fchoon zy niet goedvinden, eenige verandering in den ftyl der refolutien te maken, welke het hunne Ed. Gr. Agtb. behaagt ons beide toe te zenden^" Wy  bemerkingen. :*.t Wy zyn verwonderd, dat onze Wederparty niet ziet, dat dit proces hier een fprckcnd en overtuigend bewys van uitlevert; want hunne E. G. A. zouden nooit, toegedaan hebben, dat de Regenten dit proces over het codicil van F. Van Dyk begonnen, indien zy ons en de Janfeniften niet als twee verfchillende gezindheden befchouwden. Eindelyk, fchoon het hun E. G. A. niet behaagt den gewoonen ftyl hunner refolutien, welke zy ons beide toezenden, te veranderen, zo vinden, zy egter goed in de opfchriftcn een merkelyk onderfcheid te maken. Het opfchrift aan den Janfeniften Priefter is volgens Notariëele Copye: WEL EERWAARDEN HEER, Den Heep. Van Middelwaart, Pastoor van de gecombineerde Statiën van St. Anna en St. Maria, binnen de Stad Haarlem. En het Opfchrift van dezelve Refolutien, door hunne Ed. Gr. Agtb. aan den Paftoor van het Beggynhof toegezonden is. WEL EERWAARDEN HEER, Den Heer Stafford, Pastoor in de Roomfche Statie van hüt Beggynhof, binnen de Stad Haarlem. De byvaeging van het woord Roomfche indit opfchrift, welke in het opfchrift aan den Janfeniften Paftoor niet gevonden word, toont ontegenfprekelyk aan, dat hunne E. G. A. onderfcheid maken tuffchen de Roomfche Paftoors en den Janfeniften Paftoor binnen Haarlem. Hier mede zullen wy van deze armhartige Notariëele Copyen afftappen, en overgaan tot de beöordeelinge van een gedrukt Boekje, het welk onze Wederparty ook met een zegel vereerd heeft. F 3 X' AF'  *c eenvoudige en noodige X. AFDEELING. Bemerkingen over het gezag van een Boekje, tot Tytel voerende; Stelling uit eene Thefis èfc, gedrukt te Utrecht Johannes Schelling, MDCCLXXX1V, door party e ingeleverd. jQit Boekje is eene namelooze vertaling van drie ftukken, in welke'onze Wederparty zig vleide, de alleronwrikbaarfte bewyzen tegen ons te zullen vinden. Het eerfte dezer drie ftukken is eene Stelling uit eene Thefis, op den 15 July 1784 , door zekeren Heer Maximilianus Kollveg te Weenen verdedigd. Het tweede ftuk is een Uittrekzel uit het © Hoofdftuk, eener verhandelinge over de Kerkelyke en Burgerlyke Verdraagzaamheid, door den jongen Graaf Thaddeus Van Trautmansdorf aan den Keizer Jofephus II. opgedragen. En het derde is een Uittrekzel uit een Florentynfeh Nieuwspapier, genaamd Annali Ecclesiastici. Deze zyn de drie onverwinnelyke gevaartens, die in dit Boekje tegen ons aangevoerd worden, om ons, was het mogelyk , ten ccnemalc te verdelgen; maar wy hebben tot ons geluk die Jaren bereikt, waarin men niet gewoon is voor bullebakken te fchrikken. Dus zullen wy onbefchroomd eerft het gezag van dit Boekje, en van de Helden, die in het zelve voorkomen, befchouwen, en dan in onze volgende Afdeelinge den inhoud van dit Boekje beöordeelen. Wy hoopen niet, dat iemant, wie het ook zy, zig zoude kunnen verbeelden , dat wy eenig het minfte wezenlyk gezag, ter beflisfinge van ons verfchil met dè Janfeniften in dit Boekje kunnen erkennen: wy verklaren rond uit, dat dit Boekje by ons van geen meer gewigt is, dan een Klappermans Almanak: wy hebben on-  BEMERKINGEN. 87 onze Wederparty op eenen veel billykeren voet behandeld- wy hebben ons alleen van het gezag van zodanige werken bediend, die by hen alle achtinge en aanneminge waardig zyn; en van den anderen kant weet onze Wederparty geen enkel ftuk tegen ons in te leveren, het welk ter beflisfinge van ons verfchil eenig het minfte gewigt kan hebben. Wy meenen, dat deze zo verfchillende handelwys een allerwettigft vooroordeel tegen onze Wederpartye uitlevert. Daarenboven het komt ons voor, dat het niet ongerymd zoude geweeft zyn, indien onze Wederparty zo goed was geweeft, van by deze Nederduitfcbe Vertalinge- het Boekje in het Latyn te voegen: dan zoude men hebben kunnen zien, of de Vertaling echt is, dan niet. Zy kunnen immers niet verwagten, dat eene namelooze Vertaling, door onze Partye ten voorfchyn gebragt, by ons, of by den onzydigen Regter van eenig gewigt of gezag kan wezen. Het is waar op het Tytelblad van dit Boekje word gezegd, dat het zelve te Utrecht by johannesSchelling ook in het Latyn te bekomen is; maar indien dit waar moge wezen, dan zal het alleen voor de uitverkorenen te bekomen zyn. Wy hebben omtrent het midden van February 1786, door eenen Utrechtfchen Boekverkooper, by bovengemelden Schelling dit Boekje in het Nederduitfch en in het Latyn doen zoeken, zondereen van beide by hem te kunnen bekomen. Eindelyk heeft onze Vriend zig by eenige Franfche Janfeniften te Utrecht vervoegd, die hem wel een Nederduitfch exemplaar van dit Boekje ter hand gefteld hebben; maar het is hem niet mogelyk geweeft het zelve in het Latyn magtig te worden. Het komt ons voor, dat hier gewigtige redenen voor zouden kunnen wezen, en dus moet ons niemant kwalyk nemen, daf wy in dit Boekje geen het mioflegezag F 4 kun*  EENVOUDIGE EN NOODIGE kunnen erkennen, en niet meenen,dat het zelve by den Regter in eenige aanmerkinge kan komen. Maar indien men al geiieve te onderftellen, dat dit Boekje geene de minfte verandering in de handen van den nameloozen Vertaaler, die ongetwyffeld tot de gewaande Biffchoppelyke Cleregie behoort, ondergaan heeft, en ons de wezenlyke gevoelens van de Heeren Trautmansdorf, Kollveg ccc. vertoont; wat bewys zal onze Wederparty hier toch uit trekken ? zal hun bewys fteunen op het gezag van den Heere T. Van Trautmansdorf, van den Heere M. Van Kollveg, van den Abt van Braunau, of van de Schryvers van de Annali Ecclefiaftici? Wat de drie cerften betreft, men vyzele hen zo hoog op, als men wille, zy hebben geenen fchyn van gezag, waar aan wy ons zouden moeten onderwerpen, of het geen voor iemant tot een richtfnoer zoude kunnen verftrekken. De Janfeniften erkennen immers benevens ons, dat het de Biffchoppen zyn, die door den H. Geeft gefteld zyn, om de Kerk Gods te bellieren. Indien zy dan door den weg van gezag iets tegeii ons willen bewyzen, zo moeten zy hunne kracht niet ftellen in de byzondere gevoelens van twee of drie menfchen , die zy voorgeven eene zonderlinge bekwaamheid te bezitten, en hunne voorftanders te wezen. Dit is een armhartig bewys van hunne Catholiciteit; maar zy moeten ons uit echte Stukken doen blyken , dat het lichaam der Biffchoppen en Opperharders der Kerke hen als Geloovsgenoten erkent: en zo lang zy dit niet doen, zullen wy hen nooit als zodanigen erkennen. Onze Wederparty weet zeer wel, dat wy zonder moeite tegen de getuigenis van deze drie mannen, en van de weinigen, die zy hier misfehien zouden kunnen byvoegen, de getuigenis van duizende geleerde Mannen uit alle dedeelen van Europa zouden kunnen by- bren-  BEMERKINGEN. ÖS> brengen, die benevens ons alle Kerkelyke en 'Geeftelyke gemeenfchap aan de Janfeniften weigeren. Wat de Schryvers van het Italiaanfch Nieuwspapier betreft, het welk onder den name van Annali Ecckfiaftici, 's weekelyks te Florence, met verlof van den Groot Hertog gedrukt word: deze Heeren zyn ons onbekend ; dus kunnen wy niets van hunne merites zeggen ; doch het fchynt ons toe, dat hunne koftwinning hen geen het minfte gezag byzet. Wy zyn ook ten hoogfte verwonderd, dat men ons tot de Schryvers van een weekelyks Blaadje durft zenden, om by dezen te lecren, wie wy voor onze Geloovsgenoten moeten aannemen. Indien dit gezag gewigt genoeg heeft, om op het gemoed der Janfeniften te werken; wy verklaren rond uit, dat het geenen den minften indruk op ons kan maken, en dat wy in foortgelyke zaken een gezag vereisfehen, het geen op onwrikbare gronden fteunt. Ja al waren de Schryvers van dit Weekblaadje het met de Janfeniften zo volkomen eens,als deSchryver van de Nouvelles Ecclefiaftiques, deze Italiaanfche huurbende by het kwynend Janfenifte hoopje gevoegd, zoude geenzints bekwaam zyn, om tegen het gezag, van het lichaam der Biffchoppen van de verfpreid». Kerke op te wegen; dewyl dit gezag volgens het Synode van Utrecht even onfeilbaar is, als het gezag der vergaderde Kerke. Het is waar, de Janfeniften, die dit Boekje tenvoorfchyn gebragt hebben, vertellen ons in het Berigt,dat zy 'er voorgcplaatft hebben, dat dit Weekblaadje met verlof van den Groot Hertog word uitgegeven. Wat dan? volgt hier uit, dat de Groot Hertog alles goed keurt, waar mede dit Weekblaadje volgelapt word? heeft men dan nooit meer gezien , dat wekelykfche Papieren, die met verlof der Hooge Overigheden uitgegeven worden, zaken behelzen, die met de fentimenF 5 ten  £Ö EENVOUDIGE EN NOODIGE ten der Hooge Overigheden geenzints overeenkomen? Maar al keurde de Groot Hertog alles, wat in dit Weekblaadje opgewarmt word, volkomen goed; wat raken ons de particuliere godsdienftige fentimenten van dien Vorft ? of zedert wanneer zyn zy een richtfnoer voor ons geworden? Wy hebben allen fchuldigen eerbied voor alle Vorften, uit hoovde van het gezag, waar mede zy ter beftieringe van hunne onderdanen in burgerlyke en tydelyke zaken bekleed zyn;maar degrootfte Vorft der aarde heeft geenen fchyn van regt, om ons zyne godsdienftige fentimenten op te dringen. De Janfeniften erkennen immers benevens ons, dat den Vorften het Zwaard, en den Apoftelen en hunne Opvolgers het Leeraarsampt is aanbevolen: dat tot dezen gezegd is: gaat door de geheele Wereld, verkundigc het Evangelie aan alle Schepzelen: dat tot dezen gezegd is; die u hoort, hoort my: die u verfmaad, verfmaad my. Dit is het eenigfte gezag, het welk onze Wederparty benevens ons ter beflisfinge van godsdienstige verfchillen erkent; met dit gezag moeften zy ons beftryden: dan zouden zy billyk, en naar grondregelen te werk gaan, welke wy wederzyds aannemen; maar dewyl zy weten, dat hen dit onmogelyk is, zoeken zy liever ons verfchil langdradig en verdrietelyk te maken door ftukken, die niets ter zake doen, dan eenvoudig, en op eene regelmatige wyze de waarheid te zoeken. • De Schryver van het Berigt voor dit Boekje verhaak ons ook, dat de Cardinaal Migazzi, Aarts-Biiïchop van Weenen, klagten ingebragt heeft tegen de ftelling, op den 15 Juiy 1784, door den Heer Kollveg verdedigd ; dat deze klagten in de handen van den Abt van Braunau gefteld zyn, die deze ftelling voor eene zuivere of orthodoxe Leer verklaard heeft; en dat zyne Keizerlyke Majefteit over dit antwoord zeer voldaan was. Wy  BEMERKINCEN. Of Wy dienen dit verhaal wederom op het gezag van den onbekenden en naamloozen Berichtfchryvpr voor echt aan te nemen. Zeker eene vreemde wyze van handelen. Maar laat ons de echtheid van dit gezegde onderftellen: al wat zy hier by zouden winnen, zoude ten hoogfte hierop uit komen, dat zy by gebrek van Bisfchoppelyk gezag tegen ons te kunnen vinden , ons gaarne door het gezag van eenen grooten Vorft zouden trachten te verpletten. Wy antwoorden hier op het geen wy even te voren op het gezag van den Groot Hertog geantwoord hebben. Wy herhalen nogmaals, dat wy allen fchuldigen eerbied voor de Vorften hebben ; maar dat hunne particuliere Godsdienftige gevoelens ons geenzints raken. Al waren de Janfeniften in ftaat, om bondig te bewyzen , dat alles waar is wat zy van tyd tot tyd in eenige Kieuwspapieren (want deze fchynen de voorname bronnen van hunne wetenfchap te zyn) met betrekkinge toe zyne Keizerlyke Majefteit of gevonden, of misfehien zelf verfpreid hebben, het zoude tevens, volgens hunne eigene grondregelen, onveranderlyk waar blyven , dat de gevoelens van zyne Keizerlyke Majefteit het middenpunt niet zyn van die uitwendige gemeenfchap, welke tuffchen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben; maar dat de Stoel van Petrus dit middenpunt is, gelyk hun Synode verklaart: en derhalven, al begunftigde zyne Keizerlyke Majefteit mee geheel zyn Doorluchtig Huis de Janfeniften nog zo zeer (het geen egter nog niet beweezen is) dit zoude hunne zaak geen hair breed beter maken, zo lang zy door geene ontegenfprekelyke bewyzen doen blyken f dat zy door eene ware, uitwendige, wederzydfche gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd zyn. Zoude men zig niet moeten verwonderen , indien ónze Wederparty op het gezag van vreemde Vorften bleef  Sp EENVOUDIGE EN ROODICE bleef aandringen, even eens of onderdanen van deze vrye en fouvereine Republiek verplicht konnen worden zig naar het zelve te voegen? Wy hoopen, dat zy omzigtiger zullen wezen: zy behoorden te weten', dat het gezag van geenen vreemden Vorft, noch in tydelyke, noch in geeftelyke zaken, ons tot een richtfnoer voorgefchreeven kan worden. Het zoude ons fmerten, Indien zy door dergelyke handelwyze, de minfte aanleiding aan iemant gaven, om te kunnen vermoeden, dat die Welmeenenheid, op welke zy doorgaans roemen, zo gegrond niet is, als zy ons wel zouden willen doen gelooven. Wy zyn noch vermeeten noch oneerbiedig genoeg, om de bekwaamheden van Vorften in twyffel te trekken; maar wy durven onbefchroomd zeggen, dat de Hiftorie der Janfenifterye een voorwerp is, het geen eene byzondere applicatie vereifcht; en dat dewyl de grootfte Vorften zig het meeft toeleggen op de beftieringe van hunne wyduitgeftrekte Landfchappen en talryke onderdanen, zy zelden tyd tot een foortgelykonderzoek kunnen vinden; en dus in deze zaken menigmaal in gevaar zyn, van ingenomen te worden door de genen, die zig min of meer in hun vertrouwen weten in te wikkelen. Voor het overige,de Schryvers van betFlorentynfch Weekpapiertje , de Heeren Trautmansdorf, Kollveg en de Abt van Braunau zyn weinig in ftaat, om over de zaken der Hollandfche Janfeniften te kunnen oordeelen: zy hebben uit deze Landen geene berigten, dan alleen yan den kant der Janfeniften, en dus kan hun oordeel geenzints onzydig, en hun gezag van geen het minfte gewigt wezen. Is het niet aanmerkelyk, dat de eenigfte BiiTchop, die door onze Wederpartye in alle deze Papieren gefloemd word , de Aarts-Biflchop van Weenen, volgens  BEMERKINGEN. gens hunne eigene erkentenis tegen de ftelling van den Heer Kollveg klagten heeft ingebragt, en derhalven tegen hen is. Moet dit niet aangemerkt worden, als een bondig bewys, dat deze luiden, die in de Bisfchoppen der Kerke een zo verheven gezag erkennen, in de zelve geenen fteun voor hunne zake kunnen vinden. XI. AFDEELING, Bemerkingen over den inhoud van dit Boekje. "W/y vertrouwen, dat ydere onzydige Lezer uit onze voorgaande Afdeelinge gezien heeft, dat het gezag der genen, die in dit Boekje voorkomen, volgens de grondregelen, welke door onze Wederparty, even als door ons, aangenomen worden, niet befchouwd kan worden, als voldoende ter beflisfinge van ons verfchil, en derhalven, dat onze Wederparty op dit gezag niet kan aandringen , zonder zig aan eene fchreeuwende onbillykheid plichtig te maken. Thans zullen wy ter beöordeelinge van het Boekje overftappen. Wy verzoeken onze Lezers, niet kwalyk te nemen, dat wy hen hier wederom herinneren, dat wy in dit ProcejNnet onze Wederpartye niet getwift hebben , wie van ons beiden in zyne Godsdienftige gevoelens gelyk heeft: en dus, al waren alle de redeneeringen van dit Boekje bondige bewyzen, dit zoude niets tot dit verfchil doen. "De vraag was'hier alleen, of wy volgens de wetten van onzen getolereerden Godsdienft voor de ziel van den overleeden F. Van Dyk mogen bidden, dan niet; en of de conditie by het codicil van Van Dyk gevoegd, ten onzen opzigte niet als eeneonbetamelyke, ongeöorloovde, en zedelyk onmogelyke conditie gehouden moet worden, en derhalven niet aangemerkt moeft worden,als of zy 'er niet bvgevoegdwas-? Het  P4 EENVOUDI GE EN N00DICE Het doet ook niets tot deze vragen, óf wy 'in onze Godsdienftige grondregelen gelyk hebben , dan niet. Dit is eene zaak, daar de Wetten van den Lande niet nazien. Wy worden door onze Hooge Overigheden in onze Godsdienftige gevoelens zowel getolereerd, als onze Wederparty. Dus komt het gehcele Boekje hier niet te pasfe; edog, om hen de maat vol op te meeten, zullen wy eerft de ftelling van den Heer Kollveg overwegen. Deze is: i. Eene Bisfchoppelyke Kerk s ook in het gebied van Oncatholyke Vorften gelegen, vervalt geenzints van hare waardigheid, om het langdurig openftaan van haren Stoel. Wy willen over deze algemeene Stellinge niet twisten ; maar derzelver waarheid onderftellen; dus is het onnoodig, ons op te houden, met de bewyzen, welke de Heer Kollveg ter ftavinge van de zelve , uit de Thefis van den Heere Trautmansdorf als de zyne heeft aangenomen : wy zullen deze kortheidshalve laten voor het geen zy zyn; maar wy zien niet, boe de Heer Kollveg uit deze algemeene Stellinge kan befluicen, dat de Bisfchoppelyke Kerk, of het Aartsbisfchoppelyk Capittel van Utrecht, nog in wezen is: want fchoon eene Bisfchoppelyke Kerk, of Capittel al niet vervalt, enkel en alleen, om dat die onder het gebied van Oncatholyke Vorften gelegen is, zo kan zy uit andere hoovden vervallen: als by voorbeeld; indien het Capittel niet bezorgd is geweeft, door eeneonverbrokene opvolging in ftaud te blyven: want het Capittel uitgeftorven zynde, zien wy niet, by wien men de regten der BifTchoppelyke Kerke moet zoeken. Dus had de Heer Kollveg eerft moeten bewyzen, dat deze fuccesfie by de Heeren, die voorgeven het Capittel van Utrecht uit te maken, akyd onafgebroken bewaard is; eer hy een gunftig befluit voor het beftaan van de Bisfchoppelyke Kerke, of het Capittel van Utrecht, uit zyne  BEMERKINCEK. QJ fcyne algemeene ftellinge kon afleiden. Maar hier fpreekt die goede Heer geen enkel woord van, eene ftilzwygenheid , die onvergeevelyk zoude wezen, indien hy in ftaat was, om dit voldingende te bewyzen. Daarenboven, als die goede Heer dit al ontegenfprekelyk beweezen had, had hy nog behooren te gedenken, dat dit nog niet genoeg was, om onze Wedepartye te regtvaardigen. Een geleerd man behoorde te weten., dat eene geheele Bisfchoppelyke Kerk, hoe ontegenfprekelyk hare regten anders ook mogen wezen;, van het middenpunt der Catholyke eenheid afgefcheurd kan worden, de Scheuring der Grieken zoude dien Heere, die tog een groot man moet wezen, hier maar al te vele voorbeelden van aan de hand kunnen geven. Dus was het zyne plicht geweeft, aan te toonen, dat.de Kerk van Utrecht (gelykrhet hem behaagt onze Wederpartye te noemen,) in eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus is. Het Janfenift Synode van 1763 moed hem geleerd hebben, dat deze gemeenfchap tuffchen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben. Maar hier houd hy zig al zo min mede op als met het voorgaande, en om ons te overtuigen, dat hy hier niet in ftaat toe is, gaat hy over tot algemeene fcheldwoordcn tegen de Romeinen, tegen het Roomfche Hof, tegen Papendrecht, Lupus en anderen. Wy misgunnen onze Wederpartye niet, dat zy zig op foortgelyke redeneerders beroepe, die by menfchen van kennis en oordeel nooit den minften indruk kunnen -maken. 2. Het tweede Stuk van dezekrachtelooze verzamelinge is getrokken uit het 9 Hoofdftuk eener verhandelinge over de Kerkelyke en Burgerlyke verdraagzaamheid, opgedragen aan den Keizer Jofephns II. door den Heer Thaddeus Van Trautmansdorf. In  $ff eeNvoudice en noodige Iri dit Stukje fpreekt de Heer Van Trautmansdorf zeer wydloopig over de lievderyke toegevenheid der Catholyke Bisfchoppen van Africa aan' de Donatifte Bisfchoppen beweezen. Het is onnoodig alles naauwkeurig te beöordeelen, wat deze Heer hier van zegt. Dit zoude alleen dienen, om het oogmerk onzer Wederpartye te bevorderen, dat is om ons verfchil lang•dradiger te maken, en hoe langer hoe meer te verwarren. Wy laten dan die gezegdens, welke geene naauwe betrekking op ons verfchil hebben in derzelver waarde of onwaarde. Wy vragen alleen, of zyne Excellentie op deze wyze gelieft te redeneeren. De Catholyke Bisfchoppen van Africa hebben eene zo verregaande toegevenheid aan de Donatifie Bisfchoppen aangeboden, welker getal eenige honderden uitmaakte, indien zy zig met de Kerke vereenigden. Derhalven moet de zelve toegevenheid ten opzigte der drie eenigfle Janfenifte Bisfchoppen, die op den Aartbodem zyn, gebruikt worden; en dan moet men afwagten, of deze drie Heeren zig met de Catholyke Kerke gelieven te vereenigen, dan niet. Men leeze dit Stukje met alle mogelyke bedaardheid, en onderzoeke vry of 'er iets anders uit getrokken kan worden. Wanneer wy dit Stukje eerft lazen , waren wy in verwagtinge dat onze Jonge Graaf op eene geheele andere wyze geredeneerd zoude hebben: namelyk, dat hy deze lievderyke toegevenheid, welke aan dc Donatifte Bisfchoppen aangeboden is, aan de drie Janfenifte Bisfchoppen ten voorbeelde en ter navolgingezoude hebben aangeprezen; dat hy hen vertoond zoude hebben, dat (*) de eerfte wet, tot welke alle de overige moeten gebragt worden, het heil des Volks is.(f) Dat zy, Bis- (*) Uittrekzel uit het 9 Hoofdfiuk. Bladz. 16. Ct) Md. Bladz. 18.  E E M E R K I N'ö E Ni Biffchoppen gewyd zyn tot het heil des Volks, eh dat*zy derhalven , het geen zy met dat oogmerk op zig genomen hadden, om het zelve behoorden afteftaan, en dat de eenheid veel dierbaarder is, dan de BiJJchoppelyke Myters en waardigheden; dat zy wel willen dat allen, die met het middenpunt der Catholyke eenheid, met den Stoel van Petrus, vereenigd zyn, en die genoegzaam hetgeheele Volk uitmaken, geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap met hen willen houden; dat het derhalven veiliger was hunnen Myter en Staf neer te leggen, (*) dan eene ongeneesbare wonde van fcheuringe met het verderf van zo vele Zielen aan het Nageflagt na te laten, dat zy zig hier niet van moeften laten affchrikken, uit vreezevan hier door de regten van hunne Biffchoppelyke waardig* heid te kort te doen, of eenige Kerkelyke inftellingen te overtreden: dat hunne Biffchoppelyke regten vooral niet beter gegrond kunnen zyn, dan de regten der Catholyke Biffchoppen van Africa; en (f) dat de lievde die de menigte van zonden bedekt, des te meer bedekken zal al wat 'er tegen de regels der Kerke misdaan is om het goed der vrede te verkrygen. Inderdaad, van onze Jeugd af aan eene bondige redeneerkunde gewoon, waren wy eenvoudig genoegj om te denken, dat de Heer Van Trautmansdorf, diö deze drie mannen als Catholyke Biffchoppen fchynt te befchouwen, in zyne aangehaalde gelykeniffe hen in de plaatze der Catholyke Biffchoppen gefteld, en hen de lievderyke toegevenheid der zelve aangepreezen moeft hebben: dog wy bevonden wel haaft, dat hy hen aangemerkt wil hebben, als menfchen, aan welke eene' foortgelyke toegevenheid beweezen moet worden; eri derhalven, dat men hen in de tospasönge van dit voor-: beeld, (*) Üittrehei uit hei 9 Hoofdfiuk, ËlaÉ. lés CD ttiï, Bladz, 16. ij.  s3 EENVOTJDICE EN NOODICE beeld, het welk met een doordringend oordeel uit de Kerkelyke oudheid getrokken zal wezen, in de plaatze der Scheurzieke Donatiflen moet befchouwen. Wy willen met dien Heere hier niet over twiften. Hoe zeer wy onze Wederpartye in eene zo deerniswaardige ftandplaatze beklagen , wy kunnen hen dezelve niet benyden. Maar men duide het ons niet ten kwade, dat wy dus verre meenen, dat, gelyk de Catholyke Bisfchoppen volftrekt vereifchten, dat de Donatiflen zig eerft met de Kerke vereenigden, eer deze toegevenheid plaats kon hebben ; op de zelve wyze de Heeren van de gewaande BifTcboppelyke Cleregie door eene ongeveinsde veroordeeling der Hellingen van C. Janfenius en van P. Quesnel zig met het lichaam der Bisfchoppen van de Catholyke Kerke moeten vereenigen; en kan de Heer Trautmansdorf dan door betamelyke en gepafte middelen te wege brengen, dat de gene, aan wien de Vorft der Herderen de zorg over zyne Schapen en Lammeren heeft aanbevolen, deze Heeren door eene overmaat van toegevenheid, onder wyze en noodige voorzorge, in de Biffchoppelyke waardigheid gelieve te beveiligen, wy zullen ons hier geenzints tegen aankanten; maar integendeel zynen yver roemen. Voor het overige twyffelen wy niet; of die Heer zal zien, dat, al onderwierpen zig deze Heeren nog zo oprecht, 'er nog een zeer groot onderfcheid tufTchen hen en de Donatiflen over zoude blyven; want een oordeelkundig man behoort immers te weten, dat voorzigtigheid in alle beftieringen vereifcht, dat men grootere toegevenheid gebruike, ten opzigte van eene overgroote menigte van overtreders, dan ten onzigte van zeer weinigen. Een kenner der Oudheid kan immers niet onbewuft zyn,dat het kwynende Janfenifte hoopje een enkele niets is, in vergelykinge van de ontelbare menigte van Donatiflen, die Africa overftroomden. Mis-  BEMERKIKCÏN. 23 Misfehien zoude de kundige Heer Trautmansdorf ons zeggen, dat het getal der Donatifte Biffchoppen waarlyk zo groot was, dat de drie Janfenifte Biffchoppen in geene de minfte vergelykinge by hen gefteld kunnen worden; maar dat het ook uit. de aften van de Collatio Carthaginenfis blykt, dat eenige Donatiften zig opgegeven hebben, als Biffchoppen van plaatzen, in welke zy of geene, of zeer weinige geloovsgenoten hadden. Wy erkennen rondborftig, dat dit de waarheid is, en dat 'er eenige foortgelyke Schimmen onder de Donatifte Biffchoppen gevonden wierden. Maar wy meenen op vafte gronden, dat het dien jongen Heere dusverre aan eene bekwame gelegenheid ontbroken heeft, om zig een behoorlyk denkbeeld te vormen, hóe het met de drie Biffcüoppen, die de algemeene Janfenifte Kerk uitmaken, gelegen is. Hy'gelieve ons dan niet kwalyk te nemen , dat wy hem naar waarheid onderregten. Hoe vreemd het dien Heere voor moge komen, het is hier eene wereldkundige zaak, dat hunne gemeentens als de fnecuw voor de zonne wegfmelten; dat Haarlem, eene van hunne Biffchoppelyke Steeden, nooit met de inwooninge van eenen hunner Biffchoppen verwaardigd geweeft is; dat zy by gebrek van Geeftelyken en Ledematen eene van hunne twee Kerken gefloopt hebben; dat in Amfterdam een van hunne Priefters twee of drie Paftoryen bedient; dat de Heer Nieuwenhuizen, die zig Aartsbiffchop van Utrecht, en de Heer Broekman, die zig Biffchop van Haarlem noemt, een zo gering getal van Geeftelyken en Geloovsgenoten in hunne Diftriften hebben, dat deze Heeren zig moeten fchamen, indien zy ooit de moeite nemen van hun hoopje by onze Geeftelyken en Ledematen te vergelyken. Wat den He-er Neileman betreft, die zig by de genade Gods Bijjchopnvan Deventer noemt: deze Heer is eene zo groote Schim, als 'er ooit onder de Donatifte G 2 Bis-  IOO EENVOUDICE EN NOODIGE Biffchoppen geweeft is. Die goede Heer kan in het geheele Bisdom van Deventer noch Kerk, noch Priefter, noch huisgezin vinden, die hem erkennen, of eenige Kerkelyke gemeenfchap met hem willen houden, en dus is hy genoodzaakt den zwarenlaftvanzyn Biffchoppelyk ampt binnen de ftille muren van het Delftfch Beggynhof al zugtende te torsfchen. Wymeenen, dat indien de Heer Trautmansdorf deze Heeren in een waar dagligt befchouwdhad, hy zig wel gewagt zoude hebben, van deze Heeren op eenen meefterlyken trant met de geheele menigte der Donatifte Biffchoppen gelyk te ftellen. Het zy met dit alles verre van ons, dien Heer van kwade trouwe verdagt te houden. Wy willen zeer gaarne gelooven, dat hy onze Wederparty uit een geheel ander oogpunt befchouwd zal hebben; wy zouden, om de achting van dien jongen Heer gewenfcht hebben, dat hy een weinig meer omzigtigheid , en minder ligtgeloovigheid getoond had. Wy twyffelen niet, of onze Wederparty, die alle moeite aanwend, om zig allerwegen, en vooral by vreemden, als een aanzienelyk lichaam voor te dragen, zal dezen jongen Heer, of om beter te zeggen zyne onvoorzigtige Leermeefters Zola en Tamburini door haare ruime opgaven verftrikt hebben.want, indien de Heeren van de gewaande Bisfchoppelyke Cleregie zig onder ons oog de zwierige benamingvan (t) de Biffchoppelyke Cleregie der VIL Vereenigde Provinciën durven aanmatigen, wat zullen zy vreemdelingen in verre afgelegene Landen niet op de mouwe fpelden? Indien deze benaming in ftaat zoude kunnen wezen, om Proteftanten, die binnen 'sLands woonen, te doen denken, dat. deze Heeren in alle de zeven ver- (t) Voorjtel der Ctmfultatie, Bladz. i.  BEMERKINGEN. IOI Vereenigde Provinciën Kerken, Priefters en Gemeentens hebben, hoe veel te meer kunnen Vreemdelingen door foortgelyke fnorkeryen misleid worden? men neme ons niet kwalyk, dat wy hier in het voorbygaan aantoonen, wat ftaat 'er op foortgelyke uitdrukkingen te maken zy. In de Provinciën van Gelderland, Overysfel, Zeeland en Groningen hebben zy noch Priefter, noch Kerk noch Gemeente; in de Provincie van Friesland weten wy niet, dar. zy op meer dan eene of ten hoogde in twee plaatzen eene Kerk hebben ; in de Provinciën van Holland en Utrecht is hun ftaat gelyk wy hier boven gezegd hebben; en in de Generaliteits Landen zyn zy al zo groote Vreemdelingen, als in het onbekende Zuiden. Hier uit kan men duidelyk zien, hoe zorgvuldig men behoort te wezen, om door deze Heeren niet misleid te worden, en hoe deze grootfche benaming in rook verdwynt. Misfehien zal men verwagten, dat de Heer Van Trautmansdorf in het vervolg van dit uittrekzel bondiger zal redeneeren. N°. IX. Zegt hy, dat onze Wederparty in alles, wat het geloof betreft, met de Roomfche Kerke overeenftemt. N°. X. Zegt hy, dat de Utrechtfche Kerk (of; gelyk wy gewoon zyn te fpreken, de janfeniften) haar Biftchoppelyk regt ongefchonden bewaard heeft, en hier int wil hy ons ontegenfprekelyk doen befluiten, dat de Janfeniften als Ledematen der CatholykeKerke aangemerkt moeten worden. Wy zouden dien Jongen Graaf in tydelyke zaken op zyn woord wel kunnen gelooven; maar zyne E. kan dit in Kerkelyke zakoto van ons niet verwagten; edog wy willen gaarne onzètoegevenheid zo verre uitftrekken, als het mogelyk is. Wy zullen gunftig onderftellen, dat die Heer deze twee Stukken bondig beweezen heeft; maar wy moeten hier byvoegen, dat hier geezints uitvolgt, dat de Janfeniften Ledematen der Catholyke G 3 Ker-  102 EENVOUDICE EN NOODIGE Kerke zyn. Wy vereifchen niet, dat deze Heer ons op ons woord geloove: dit zoude onbillyk wezen. Dog dewyl Cf _) de Heeren Zola en Tamburini hunne handen vol gehad zullen hebben, met eenen Jongeling yan eene luijlerryke Familie , die naauwlyks uit het Mamachifche School van het Hongaarfch- Hoogduitfche Collegie te Romen gekomen is, zo verre te brengen, dat hy dit groot werk met hunne hulp ondernomen en voltooid heeft, zo is het niet kwalyk te nemen, dat deze Heeren, met de allergevoeligfte vertrooftingen over een zo zeldzaam verfchynzel overftroomt , geene gelegenheid gehad hebben, om dien Jongen Heer alle de fchatten van hunne overgroote kenniffe mede te deelen; dus zullen wy de vryheid gebruiken, van zyne E. in dit ftuk van aangelegenheid by zynegroote, enin zyn ooggeloovwaardige Vrienden, by de Heeren van de gewaande Bisfchoppelyke Cleregie ter Schole te zenden. Dezen zullen hem kunnen onderregten, dat men het Bisfchoppelyk regt der Griekfche Cathedrale Kerken geenzints betwift; en egter, (*) Het zy de Griekfche Chriftenen het, waar en regtzinnig geloof belyden, dan niet, zy waarlyk en eigenlyk Scheurmakers zyn. Dezen zullen hem kunnen .onderregten, Cf) Dat Kettery en Scheuring twee verfchillende zaken zyn. Dat de Stoel van Petrus het eigenlyk middenpunt is van die uitwendige gemeenfchap, welke tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben. En derhalven , dat men niet bewyft, dat de Griekfche Chriftenen Ledematen der Catholyke Kerke zyn, met aan te toonen dat de Biffchoppelyke regten der Oofterfche Kerken ontegenfprekelyk zyn, en dat zy het waar en regtzinnig geloof belyden; maar dat men daar en boven zoude moetin bewyzen , dat de Griek- '0 Uittrekzel: Bladz. 32. (*) Symi. Ullraj. Pag. 64. F. (f) Iiid, pag. 63. II.  BEMERKINGEN. I03 Griekfche Chriftenen in eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus leven, welke het eigenlyk middenpunt is, waar uit alle Priefterlyke eenheid voortvloeit. Als onze Jonge Heer deze Synodale redeneering geleerd heeft, zal hy ons niet kwalyk nemen, dat wy op dezelve gronden dus redeneeren. Al had de Heer Van Trautmansdorf, met de hulp van zyne twee beroemde Leermeefters, bondig beweezen, dat de Biffchoppelyke regten der Kerke van Utrecht ongefchonden bewaard zyn, al had hy bondig beweezen, dat de Heeren van de Bisfchoppelyke Cleregie het regtzinnig geloof zuiver belyden; dit zoude niet genoeg zyn, om te bewyzen , dat zy als Ledematen der Catholyke Kerke aangemerkt moeten worden; maar hy zoude daar en boven ook moeten bewyzen, dat zy in eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus leven: en zo lang dit niet voldingende beweezen word, zullen en moeten wy hen volgens hunne eigene grondregelen voor Scheurmakers houden, - Hier hangt de geheele zaak van af; en by ongeluk is dit ftuk door den grooten Voorftander der Janfeniften geheel over het hoofd gezien. Het gebrek van dit esfentiëel bewys word door den Heer Van Trautmansdorf, zo hy beft kan, goedgemaakt door eenemeenigte van gezegdens, die hoe zeer zy allerwegen tegengefproken worden, geene bekrachtiging hebben, dan in het gezag van dien Jongen Heere, en van de twee Helden, die hem geholpen hebben , het geen by ons in geene de minfte aanmerkinge kan komen. De N°. XI. van dit uittrekzel beftaat in eene vinnige en fchandelyke vergelykinge van de handelwyze der Catholyke Biffchoppen van Africa ten opzigte der Donatiften , met de handelwyze der Romeinen, gelyk die Jonge Heer goed vind te fpreken, ten opzigte der JanG 4 fe"  504 EENVOUDIGE EN NOODIGE feniften. Na dezen N°. in welken de allervuilaartigfte uitdrukkingen, zonder den minften fchyn van bewys, onbefchaamd voortgebragt worden, gelezen en herlezen te hebben, moeten wy oordeelen, dat het voorname oogmerk des Schryvers hier geweeft is, de wereld te overtuigen, dat zyne welfprekenheid zyne redeneerkunde verre te boven gaat, en dat zyne Excellentie, onder het beftier van zyne uitmuntende Leermeefters in de fcheld- en lafterkunde zeer gevordert is. Mén onderftelt alles zonder iets te bewyzen; het gewoone loopje van allen, die eene flechte zaak voor hebben, en voor welken niets overig is, dan te doen blyken, dat zy zig in eene hoopelooze zake van eene fcherpe penne weten te bedienen. Dus zyn wy genoodzaakt te bekennen, dat dit toegevend ftaaltje van Verdraagzaamheid een tamelyk proefftuk van onbefchaamden lafter is, wiens roem wy den grooten Voorftander van onze Wederpartye noch kunnen', noch willen betwiften. Wy zullen het overige van dit deerniswaardige uittrekzel, waar niets beweezen, maar alles willekeurig gezegd word, zo fpoedig overloopen, als het mogelyk Js, om onze Lezers niet te verveelen. De Heer Van Trautmansdorf fchaamt zig niet op Bladz. 20 te zeggen: dat Clemens XIII. betuigd heeft, dat het Synode van Utrecht zuiver van leer is. Wy vragen, aaiiwie, waar, wanneer, by welke gelegenheid heeft Clemens XIII. dit gezegd? waar zyn de bewyzen, dat deeze Paus dit gezegd heeft? al was dit gezegd, hier zoude nog niets uit volgen, zo lang onze Wederparty hare uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus niet kan doen blyken. Wy hebben immers duidelyk genoeg beweezen, dat men, volgens de gronden'van onze Vy ederpartye, zuiver van leere, en te gelyk een Scheurmaker kan zyn. De bloote gezegdens van onze We£env,rtye verdienen by ons geene de minfte aandagt, efl de  BEMERKINGEN. IO^ de Heer Trautmansdorf gelieve ons niet kwalyk te nemen, dat wy niet kunnen befluiten dit op zyn enkel woord aan te nemen. De geheele wereld weet, dat Clemens XIII. hoe zeer onze Wederparty hem verzogt heeft dit Synode goed te keuren, het integendeel door eene Bulle van den 30 April 1765 veroordeeld heeft, en hen voor Scheurmakers verklaart. Hoe ontegenfprekelyk het ook zy, dat onze Wederparty den Stoel van Petrus erkent voor het middenpunt der uitwendige gemeenfchap, welke tuffchen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben; en gevolgelyk hoe noodzakelyk het zy deze uitwendige gemeenfchap van onze Wederpartye met dit middenpunt te bewyzen; zo is het egter ook zeker, dat hunne groote Voorftander dit zelf in fchyn niet bewyft. In tegendeel, hy vertoont ons middagklaar, dat zy van dit middenpunt der Catholyke eenheid afgefneeden zyn. Dus zegt hy op Bladz. 22. dat zy alle middelen hebben aangewend, om Romen tot billykheid te bewegen; dog in het geheel niets verworven hebben, het gemoed der Romeinen is onbuigbaar gebleeven. Het eens gevelde vonnis moeft niet herroepen worden, zegt hy. Dus onderftelt hy alles, om Romen te lafteren; maar hy erkent te gelyk, dat zy met dit middenpunt der Catholyke gemeenfchap niet vereenigd zyn, maar onder het vonnis liggen. Bladz. 23. verhaald hy, dat Romen hunnen verkoren Aarts-BifTchop niet heeft willen erkennen; maar hem voor eenen hartnekkigen Scheurmaker gehouden, en allen, die den Biffchoppen, door het Capittel van Utrecht verkoren, onderdanig zyn, voor ongehoorzamen, wederfpannigen, Scheurmakers, en in den ban vervallenen verklaard heeft. En weinig lager van de geeflelykheid onzer Wederpartye fprekende zegt hy, dat deze voortgegaan is met hare Biffchoppen te verkiezen en te ■ G 5 wy-  106 EENVOUDIGE EN NOODIGE wyden; gevende van hunne verkiezinge aan Romen kennis, en verzoekende altyd de beveiliging; dog telkens heeft zy van het Roomfche Hof banvonniffen bekomen. Wie kan duidelyker bewyzen, dat Romen, het middenpunt der Catholyke gemeenfchap, gelyk het Synode van Utrecht ons leert, deze luiden voor ongehoorzamen, wederfpannigen, Scheurmakers, en in den ban vervallenen verklaart; en dat wy geene geeftelyke gemeenfchap met hen kunnen houden, zonder opdenzelven voet gehandeld te worden ? Zyn de banvonniffen, met welke hunne Biffchoppen beladen zyn, in de plaatze van even als alle Catholyke Biffchoppen de beveiliging hunner verkiezinge van Romen te ontvangen, geene doorflaande bewyzen , dat de Janfeniften met dit middenpunt niet vereenigd zyn, uit hetwelk, gelykzy zelf belyden, de Priefterlyke eenheid voortvloeit ? De Heer Van Trautmansdorf verzekert ons, dat dit nog geenzints veranderd is. Dus zegt hy Bladz. 24. in dezen ftaat zyn en blyven de zaken nog gefteld; en Bladz. 25. dac^zyne Vrienden nog elendig geffingerd worden, zonder dat zig eenige hoop opdoet van met het Roomfche Hof de zo lang gcwenfchte, en op allcrlye wyze gezogte eendragt te kunnen treffen. Wie moet niet bekennen, dat hier middagklaar uit blykt, dat de Janfeniften geenen den minften fchyn van uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus hebben ? en wat moet men van luiden denken, die onbefchaamd genoeg zyn, om dit ftukje tot een bewys van hunne Catholiciteit in te leveren. Het is waar, de Heer Van Trautmansdorf put alle zyne krachten uit, niet om te bewyzen (hier is hyniet in ftaat toe) maar om ons op zyn enkel woord te doen gelooven ,. dat Romen onze Wederpartye op het deerlykfte mishandelt ,• maar dit voorgeven doet niets ter zake.  BEMERKINGEN. JO? rake. Stukken van dien aart moeten zonneklaar beweezen worden, eer zy den miniten fchyn van aanneminge verdienen. Daar en boven de Griekfche Chriftenen klagen ook, dat zy door Romen deerlyk mishandeld zyn, en ten onregte voor Scheurmakers gehouden worden. De Grieken erkennen Romen niet voor het middenpunt der uitwendige gemeenfchap, welke tuffchen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben: en niet tegenftaande dit alles, verklaart het Synode van Utrecht , dat de Griekfche Chriftenen waarlyk en eigenlyk Scheurmakers zyn. Dewyl dan de Janfeniften Romen voor het middenpunt der Catholyke eenheid erkennen; en dewyl hun groote Voorftander ons zo krachtig verzekert, dat zy door dit middenpunt der Catholyke eenheid voor ongehoorzamen &c. gehouden worden, zo hebben de Janfeniften nog minder regt om kwalyk te nemen, dat wy hen, niet tegenftaande al hun geroep van onregtvaardige behandelingen, als Scheurmakers aanmerken; en gevolgelyk hen alle Kerkelyke gemeenfchap weigeren. Wy zien ook niet, uit welken hoovde het Janfenifte hoopje eenig voorrecht boven de uitgeftrekte Griekfche Kerk zoude moeten genieten. Bladz. 25. klaagt onze Jonge Heer, dat de Romeinen met zyne Vrienden geene Vredesonderhandelingen willen aangaan &c. Maar zyne twee groote Leermeesters hadden hem behooren te onderregten, dat dit zelve liedje menigmaal door de Grieken gezongen is; zonder dat de Janfeniften hier om nagelaten hebben hen voor Scheurmakers te verklaren. Was dit gefchied, dan zoude hy wel haaft gezien hebben, dat de Janfenisten door ons op denzelven voet behandeld worden, op J welken zy zelf de Griekfche Chriftenen behandelen, en derhalven over ons niet kunnen klagen, zonder zig zeiven te veroordeelen. Daar  EENVOUDIGE EN NOODIGE Daarenboven , deze Jonge Heer en zYne Leermeesters hebben geene berichten van deze onderhandelingen , dan alleen van den kant der Janfeniften , en dus is hun vonnis eenzydig en onaannemelyk. Hoe afkeerigonze Wederparty van ernftige Vredesonderhandelingen is, kunnen onze Lezers wydloopiger zien in de bondige waarfchouwinge. (*) welke onlangs door den Wel Eerw. Heer J. C. is uitgegeven, Eladz. 142. en volgende. Wyzelf, indien wy het der moeitewaardig oordeelden, zouden van zeer naby bericht van eene foortgelyke onderhandelinge kunnen geven, welke door hunne fchuld vrugteloos is gebleeven. Het geen deze Heer Bladz. 29. zegt van de verlichtfte en kundigfte Priefters en Biffchoppen, die gelyk hy voorgeeft, met zyne Vrienden een allergrootft medelyden hebben, word zonder eenigen fchyn van bewys gezegd, en is derhalven van geen het minfte gewigt. Maar al waren 'er nog eenigen, die benevens de Helden, welke in dit boekje verfchynen, door de Janfeniften verftrikt, hen op de eene of andere wyze ter fluik begunftigden, laten zy uit hunne duiftere'fchuilhoekenten voorfchyn komen, en dan zal de geheele wereld kunnen zien , dat deze lievderyke en verlichte mannen , gelyk zy hier genoemd worden , geenzints kunnen opwegen tegen het gezag van het lichaam der Biffchoppen en Opperharders van de Catholyke Kerke ;., dewyl onze Wederpartye zelf erkent, dat dit gezag' onfeilbaar is. Bladz. 23. fpreekt de Heer Van Trautmansdorf van het appél, of beroepen der Janfeniften. Wy zullen hier met een woord op antwoorden , dat Piérre le /Clerc ook geappelleerd heeft van het vonnis, door het Sy- (*) Wy durven deze bondige en bezadigde IVaarfchowving van onzen *W rden Vriend den Heere J. C. yder geruft aanpryztn.  BEMERKINGEN. I09 Synode van Utrecht tegen hem uitgefprokeh; en dat de Janfeniften, zonder zig aan zyn appél te ftooren, hem altyd alle Kerkelyke gemeenfchap geweigerd hebben. Dus kunnen zy niet klagen, daar wy hen op den zeiven voet behandelen: want wy kunnen niet begrypen, waarom hun onwettig en krachteloos appél meer zoude moeten ontzien worden, dan dat van Piérre le Clerc. Het geen de Heer Van Trautmansdorf in het Hot van dit uittrekzel tot zyne verfchooninge bybrengt, doet hier niets ten principale, en dus zullen wy hier geene bemerkingen op maken; het geen wy gemakkelyk zouden kunnen doen, indien het der moeite waard was, .dit prullenfchrift opzettelyk te wederleggen. 3. Het derde ftuk van deze zwaarlyvige verzamelinge is een uittrekzel uit het Florentynfch Weekblaadje Annali Ecclefiajlici. Dit verachtelyk ftaaltje van lafter en woedende verbitterdheid ftrekt deszelfs Schryvers by alle bezadigde Lezers tot eene onuitwifchbare fchandvlek. Men zwaait in het zelve den Pleere Van Trautmansdorf op eene lage wyze voor vier duiten wierook toe: de Heeren Zola en Tamburini worden als twee voorname mannen voorgedragen; maar by ongeluk kunnen wy geen grein gezag in hen erkennen : men laftert onbefchroomd en fpreekt meefterlyk, zonder iets te bewyzen. En indien de elendige Piérre le Clerc deze zelve lafteringen uit den eenen of anderen modderpoel had opgefchept, om dus de Griekfche Chriftenen van fcheuringe vry te fpreken, wy zyn geruft, dat onze Wederparty dit nooit voor gangbare munt aangenomen zoude hebben : en derhalven, indien zy voor fchaarrite vatbaar waren, moeft deze overweging hen wederhouden hebben, van hunne verdediging op fnoode, en van allen fchyn van bewys ontbloote, lafteringen te willen bouwen.  ITO EENVOUDIGE EN NOODIGE wen. Wy meenen, dat dit genoeg is, om yder bezadigd menfch dit ftuk te doen verfoeien; voor het overige zyn 'er zeer weinige byzonderheden in dit uittrekzel , met welke wy onze Lezers op kunnen houden. Men vertelt ons Bladz. 34 , dat vele Kerken van Frankryk, Duitfchland, Italien en Spanje, en eert groot getal Prelaten en andere agtbare Perfoonen Kerkelyke gemeenfchap met de Janfeniften bewaren. Maar hoe word dit beweezen? worden deze Kerken, Prelaten eri andere agtbare Perfoonen genoemd ? worden 'er eenige geloofwaardige gedenkftukken aangehaald, waar uit de waarheid dezer gezegdens kan blyken? niets van dit alles. Zy willen ons dit alles op hun gezag opdringen. Handelt men op deze wyze, wanneer men eene goede zaak voor heeft? Wat moet men van zynen medemenfeh denken, indien men in ftaat is om te verwagten, dat foortgelyke lofte gezegdens den minften indruk op het onbevooroordeeld gemoed van eenen eerlyken man kunnen maken? Zoude het iets zeldzaams wezen, dat de lage Schryver van een armhartig Weekblaadje zig niet ontziet de fnoodfte lafteringen op eene tergende wyze tegen de genen, wien hy allen eerbied fchuldig is, uit te braken ? Wy meenen, dat foortgelyke voorbeelden zeer gemakkelyk gevonden kunnen worden. Wy vragen onbefchroomd, of eenig fter veling deze gezegdens aan kan merken, als een bewys, dat de Janfeniften met den Stoel van Petrus, of met het lichaam derBiflchoppen van de Catholyke Kerke in eene ware uitwendige gemeenfchap leven. Wy meenen, dat men het tegendeel hier uit veel gemakkelyker zoude kunnen afleiden. Op dezelve Bladz. vertellen zy ons zeer meefterlyk, dat de meëfte Italianen geene, of eene zeer gebrekkelyke kennis van de zaken onzer Wederpartye hebben. Zoude men zig niet haaft verbeelden, dat de bronnen van deze kennifle onder de bewaringe van deze Windr bui-  BEMERKINGEN. llr builen gefield, en voor allen, buiten hen, geflooten' zyn. Wy meenen betere gelegenheid tot het verkrygcn van deze kcnnisfe te hebben, danzy, en ontzien; ons niet, hen aan het hoovd van alle de genen te ftellen, die of geene,* of eene zeer gebrekkelyke kennis van de zaken onzer Wederpartye hebben, dewyl zy dezelve niet kennen, dan volgens de onwaardige en onregtvaardige berichten, welke zy van de Janfeniften ontvangen,'en blindelings aannemen. Op Bladz. 35. in de Npta (c) word ons, naar gewoonte en zonder bewys gezegd , dat 24 Perfoonen van aanzien uit verfcheide Provinciën van het gebied van den Groot Hertog van Toscanen en van de Republieken van Venetien en Genua aan de Janfeniften brieven van gemeenfchap gefchreeven hebben. Wy willen wel gunftig onderftellen, dat het waar is, en dat men door linkfche wegen in deze drie Landen 24 Perfoonen heeft weten te vinden, die dit ter fluik gedaan hebben: maar zy moeten ons niet kwalyk nemen, dat wy voor deze twee dozynen namelooze en fchuilende Helden niet fchrikken: want indien het noodig was zouden wy hen tegen yderen van deze verdonkerde Helden eenige duizenden kunnen aantoonen, dieniet fchroomen in het volle dagügt tegen hen op te komen. Moet men niet bekennen, dat deze twee dozyn, uit drie Souvereinc Staten met kunft en vliegwerk in het donker te zamen gefchrapt, een deerniswaardig bew-s van de Catholiciteit onzer Wederpartye uitleveren Hoe is het mógelyk, dat zy hunne eigene fchande dus openleggen, zonder te zien tot welk gebrek van bewyzen zy vervallen zyn, daar zy zig op foortgelyke prulleichnften moeten beroepen ? Het geen zy Bladz. 36. van Pius VI. zeggen heeft meer bewys noodig, dan hun gezag het by kan zetten; en dus word het by ons op den Jyft der onbefchaamde leu-  3I2 EENVOUDIGE EN NOODIGE leugenen geplaatft. Wy zien ook niet, hoe wy dit overeen moeten brengen met het geen zy zelf Bladz. 35 ze-zen; alwaar zy ons verzekeren, dat Pms VI. in 1778 een banvonnis tegen den BifTehop van Haarlem geveld heeft. Wat zullen wy zeggen? Prullenfchryvers zyn gewoon zig zeiven tegen te fpreken. Wy vertrouwen, dat de onzydige Lezer m deze afdeelineen heeft kunnen zien, -dat wy ons gegrond hebben enkel op zulke Stukken, welker gezag door onze Wederparty erkend word; en onze redeneeringen op grondregelen gebouwd hebben, die door onzeVvederparty aangenomen worden. Daar zy geen enkel ftuk hebben ingeleverd, dat by ons van eenig gezag in deze zake erkend kan worden, of waar uit zy eene enkele bondige redeneering kunnen afleiden ; maar dat hunne eigene wapenen tot hunne fchande en neerlage gediend hebben. Dus gaan wy tot onze volgende Atdeeling over. XII. AFDEELING. Bemerkingen over de geloovwaardigheid van den.namelozen uitgever eener Confultatievan XXII. Advocaten van het Parlement van Parys, van 11 Nov. 1786, en zyne Aanhangers. TTet zoude ons aangenaam geweeft zyn, indien de H ontydige uitgever van dit nietsbeduidende Stuk* 7i2 aewaardigd had, ten minften eenige blyken van zyn Charadter te geven , indien hy al bevreesd was zynen perfoon kenbaar te maken. Indien de man zo vaft m zvne fchoenen ftaat, als hy zyne Lezers fchynt te willen doen denken, kon hy immers niet te vreezen hebben Hv neme ons dan niet kwalyk, dat wy hem met geene meerdere befchaavdheid behandelen , dan wy  BEMERKINGEN. jjg meenen aan eenen naamloozen en in de diepfte duisterniffen fchuilenden Berigtfchryver fchuldig te zyn. Hy wyte het zig zelve, indien wy zyne verkeerde inzigten, fchandelyke verdraajingen, valsheden, en openbare leugenen duidelyker voorftellen, en met minder toegevenheid beftraffen, dan wy anders misfehien gedaan zouden hebben. Zoude deze deftige Berigtfchryver uit eene welgegronde vreeze voor ruimverdiende berispinge ook verkoren hebben zvnen perfoon enqualiteit voor yders oog te verbergen'? Wat hier ook van zy; dewyl hy niet heeft kunnen goedvinden, zyne losfe gezegdens eenig het geringde gezag by te zetten, meenen wy, het van onzen plicht te wezen, onze geëerde Lezers te doen zien, dat hy en de zynen geen het minfte geloof verdienen, en zeer vervreemd zyn, van zig aan de waarheid te verflaven, wanneer deze met hunne belangen iriet flrookt. Onze Berigtfchryver vertelt ons Bladz. in, dat in de pleitzaal de valsheid dezer befchuldigingen, namelyk, dat hunne Biffchoppen en hunne Cleregie van de Catholyke Kerke afgefcheiden zyn, en de Secte der Janfeniften aankleven, in hetklaarfte dagligt gefteldis. Het is geenzints te verwonderen, dat men zig in de duifterniffen verberge , wanneer men befloten heeft alle ontzag voor de onfehendbare waarheid af te leggen. Wy vragen onbefchroomd aan allen, die in de pleitzaal tegenwoordig geweeft zyn, of de Heer Luiken een enkel bondig antwoord bygebragt heeft, op de bewyzen, welke de Advokaat voor de Armen uit het bewu'ft Synode van 1763 heeft voorgedragen, ten blyke, dat 'er tuffchen ons en onze Wederparty geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap plaatsheeft? Is 'er eene eenige levendige ziel tegenwoordig geweeft, die zig kan herinneren, dat de Heer Luiken getoond heeft, dat wymet hunne Biffchoppen vereenigd zyn, of hunne Herders H aafi--  ÏI4 EENVODDIGE EN NOOOIGE aanhangen? Heeft de Heer Luiken doen zien, dat die openbare Godsdienftoeffeningen , welke wy in onze li. Afdeelinge met de eigene woorden van den Heere Megank aangehaald hebben, en welke zy als de ware blyken van Kerkelyke gemeenfchap erkennen, tulTchert ons en onze Wederparty plaats hebben? Heeft de Heer Luiken in een helder dagligt vertoond, dat onze Wederparty in eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus leeft? Hier toe is hy gedurende dit pleidoie door den Advokaat voor de Armen verfcheidene malen op het allerkrachtigfte verzogt; zonder dat die Heer zig de minfte moeite gegeven heeft, om dezen billyken eifch te beantwoorden. Die met :eenige oplettenheid in de pleitzaal tegenwoordig geweeft zyn, zullen zig gemakkelyk kunnen herinneren, dat de Heer Ploos Van Amftel, die voor de Armen gepleit heeft, zig in het einde van zyn dupliek op het fcllerhadrukkelykfte over deze handelwyze beklaagd heeft. Waar moeten wy dan dit klaarfte dagligt zoeken , in het welk de Berigtfchryver voorgeeft, dat dit ftuk door den Fleer Luiken gefteld zoude zyn ? en wat ftaat kan men maken op de gezegdens van eenen perfooh, die onbefchaamd genoeg is, om dit in het open"baar te zeggen.- . Wat het tweede betreft, namelyk, of hunne Bis-fchoppen de Secte der Janfeniften aankleven, dan niet, is eene vraag, welke door den Advokaat der Armen niet opzettelyk behandeld is. Het was in dit proces ten principale onverfchillig, of deze Heeren den naam van Janfeniften, van Appellanten, .of van de Biffchoppelyke Cleregie &c. voerden. Het was voor ons genoeg, beweezen te hebben, dat 'er geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap tuffchen ons en deze Heeren plaats heeft; hier uit meenden wy,dat natuurlyk bleek, dat de conditiën in het Codicil van F. Van Dyk gevoegd  I I M ! U I N C t ï. Hj- voegd ten onzen opzigte niet anders, dan als onbetamelyk, ongeöorloovd, zedelyk onmogelyk &c. konnen aangemerkt worden. Al hadden wy in deze benaminge ongelyk gehad, al waren hunne Biffchoppen geene aanhangers van de Secte der Janfeniften (waar van wy ter behoorlyker plaatze zullen handelen) dan zouden wy hen eene verkeerde benaming gegeven hebben; maar het zoude nog waar blyven, dat wy met hen tot de zelve Kerkelyke gemeenfchap niet behooren; en gevolgelyk al dwaalden wy in dit ftuk, dewyl onze Godsdienftige gezindheid door de Hooge Overigheden zo wel getolereerd word, als die van onze Wederpartye, zo zoude het hen nog niet vry ftaan, ons te willen dwingen tot zaken , die openlyk tegen de grondregelen van onzen getolereerden Godsdienft ftryden: want wy zyn waarlyk onbewuft, dat onze Wederparty eenig voorregt bezit, waar door zy bevoegd is, om hare Medeburgers , die geene Kerkelyke gemeenfchap met hen houden, door foortgelyke middelen te ontruften. Indien men ons vraagt, waarom wy hen onder dé benaminge van Janfeniften voordragen: zo antwoorden wy eenvoudig, dat dit om geene andere reden gefchied, dan om dat zy onder déze benaminge het algemeenft en het beft bekend zyn. Wy zyn verzekerd, dat indien een Vreemdeling in Haarlem na den Paftoor der Appellanten, of der Heeren van de Biffchoppelyke Cleregie vroeg, hy buiten hunne byna onzigtbare Gemeente , veel moeite zoude hebben, om iemant te vinden, die hem zoude verftaan;maar indien hy naden Janfeniften Paftoor vroeg, zoude yder hem zeer fpoedig na de Bakeniffe Graft, de derde deur van de Kokfteeg wyzen. Dit ftuk is door onzen Berigtfchryver hier ingevoegd, om den Lezer van het wezenlyk verfchil af te leiden; H 2 want  jjq. eenvoudige en no odi ge want wy hebben ons dikwils genoeg verklaard, dat wy in dit proces met onze Wederpartye niet twisten, wie van ons in zyne Godsdienftige gevoelens gelyk heeft. Dit kan den Berigtfchryver niet onbekend wezen. Hy weet ook zeer wel, dat wy in geenen politieken Regter een genoegzaam gezag erkennen, om te befliffen, wiens Godsdienft de ware zy. Hy weet ook zeer wel, dat zyne aanhangers geen foortgelyk gezag in eenige Burgerlyke regtbank erkennen. En dus levert ditftukje ons een ontegenfprekelyke blyk van de onoprechtheid en gewoone verdraajingen onzer Wederpartye uit. Wanneer wy tot de Heeren Franfche Advokaten komen, zullen wy ook middagklaar doen blyken, dat de Heer Luiken niets minder gedaan beeft, dan aan te toonen, dat de Biffchoppen onzer Wederpartye de Sefte der Janfeniften niet aankleven, en dus, dat de waarheid hier wederom over het hoovd gezien is. Onze Berigtfchryver is op Bladz. IV. even ongelukkig in het waarzeggen. Dus zegt hy: Die twee zaken tot hun eenig bewys voorgewend hebbende, eifchte men van hen, dat zy 'er wettige en geregtelyke bewyzen van zouden geven. De moeielykheid om die bewyzen te vinden, heeft hen de zaak omtrent tien maanden op het fleeptouw doen houden. Dog eindelyk genoodzaakt zynde om op den 6 Mey 1786 in de pleitzaal te komen, hebben zy niets voor den dag kunnen brengen, dan eenige Brieven van den Nuntius van Brusfel (Spinelli) en vyf of zes Pausfelyke Brieven &c. Ziet daar geëerde Lezers, omtrent zo vele onbefchaamde leugenen, als zinfnydingen. Het geen wy even te voren gezegd hebben, toont duidelyk aan, dat (hoe zeker het ook by ons zy , dat onze Wederparty de Sedte der Janfeniften aankleeft,) wy egter beide die zaken nooit tot ons eenig bewys hebben aangenomen. Hoe dikmaals moeten wy herhalen, dat het in dit Proces genoeg ■was  BEMERKINGEN. H7 was beweezen te hebben, dat zy buiten onze Kerkelyke gemeenfchap zyn; en dat het ten opzigte van die Proces onverfchillig isr of wy hen ten regte Janfenisten noemen, dan niet. Derhalven kan men ons niet afeifchen, een ftuk, het geen hier nooit aangedrongen is, te bewyzen. Even onwaar is het, dat de moeilykheid om bewyzen te vinden, ons de zaak omtrent tien maanden op het fleeptouw heeft doen houden. Wy * zouden des noods zynde, door onwraakbare getuigenen kunnen doen blyken , dat onze bewyzen reeds voor. Pinxter 1785 in order waren. Hoe fchandelyk is het niet, dus met de waarheid te fpotten? en hoe befpottelyk zig te beroemen, even of dit Pocestien maanden geduurd had, door de verlegenheid, die zy ons valfchelyk toefchryven? Hebben zy niet bedagt, dat de form van procederen, en de inftruótie van alle regtzaken , voornamclyk in eene floffe , welke voor de Heeren Advokaten van beide zyden nieuw moeit wezen , eenen merkelyken tyd vereifchten ? Verbeelden zy zig, dat wy niet met even veel grond deze vertraging aan hunne verlegenheid zouden kunnen toefchryven? Zouden zy ons niet ten toon ftellen, indien wy wilden voorwenden, dat. zy door de benaming van Janfeniften, die wy hen geven, met zo vele ontroeringen, onfteltenifTen en fchrikken bevangen zyn geworden , dat, fchoon zy eene gelukkige gelegenheid hadden om zig fpoedig te doen laaten, zy egter eenen ruimen tyd noodig gehad hebben, om zig te herftellen? maar ter zake. Indien wy ons wel herinneren, dan zyn de twaalf Stukken, welke wy in onze voorgaande Afdeelingen beoordeeld hebben , ons niet eerder, dan in February 1786 ter hand gefield; fchoon wy indien tydemetallergewigtigfte bezigheden overladen waren, hebben wy zonder eenigen fchyn van dralen, gelyk wy wederom door geloovwaardige getuigenen kunnen bewyzen, de H 3 we-  IIS EENVOUDIGE IK NÓ ODIGE wederlegging van deze Stukken vervaardigd. En onze Berigtfchryver durft zyne Lezers vertellen , dat wy dit proces omtrent tien maanden op het lleeptouw hebben gehouden. De Advokaat voor den Armen had geen belang in het ophouden dezer zake; die Heer is niet overladen geweeftmet het doorbladen van eene menigte van Schriften en Boekjes.' De natuurlyke eenvoudigheid zyner bewysredenen is eene overtuigende blyk, dat dezelve niet verre te zoeken waren. Daar integendeel de Advokaat onzer Wederpartye zelf het beft zal weten , welke ftapels van lafterfchriften en blauwe boekjes hem door zyne Cliënten ter hand gefteld zyn , om, was het mogelyk, uit deze ftinkende bronnen iet* tot hunne verdediginge te trekken. Het is even onwaar, dat men ons heeft moeten noodzaken, om op den 6" Mey 1786 in de pleitzaal te verfchynen. Nimmer is dit van onzen kant geweigerd. Maar het fchynt eenige luiden onverfchillig te zyn, wat zy zeggen. Het is eene voorbedagte onwaarheid, dat wy niets voor den dag hebben kunnen brengen , dan eenige Brieven van den Nuntius Spinelli, en van eenige Pauzen. De Heer Ploos Van Amftel heeft deze nooit bygcbragt, als de gronden, op welke zyne bewyzen fteunden ; maar alleen als in het voorbygaan aangehaald, om ten overvloede te doen blyken, dat onze Wederparty niet alleen door ons befchouwd wierd, als ten eenemale van onze Kerkelyke gemeenfchap afgefneeden; maar dat zy elders, ja zelf door het middenpunt der Catholyke eenheid op de zelve wyze aangemerkt wierden. Deze Heer heeft zyne bewyzen op hun Synode van 1763 zo bondig gegrond, dat de Heer Luiken niet in ftaat geweeft is de zelve te beantwoorden, en dat onze Wederparty nooit iets tegen de zelve zal inbrengen. Het is ook bezyden de waarheid, dat de Advokaat voor de Armen den inhoud dezer Brieven niet  BEMERKINGEN. 119 niet durvde voor den dag brengen. Hy heeft dezelve woordelyk voorgelezen, voor zo verre zy betrekking op zyn oogmerk hadden. Het is onmogelyk alle de onwaarheden aan te halen, welke in dit Berigt voorkomen; dus zullen wy Hechts hier en daar eenige bybrengen, om onze Lezers niet te lang op te houden. Bladz. VI. zegt hy, dat de Advokaat tegen de Armen denera van hun Synode by de hand had, en 'er zig van bediende &c. Dit is wederom eene volftrekte onwaarheid. Wy hebben de grootfte reden om te denken, dat die aan zyn Eed: onbekend waren; hy heeft ze zelf van onzen Advokaat ter infpectie gevraagd. Die Heer zal, al zo min als zyne Cliënten verwagt hebben, dat men hen door hunne eigene wapenen onherltelbaar kon verflagen. Onze Advokaat heeft de A£ta van dit Synode zelf op de Balie gehad, en 'er de woorden uit voorgelezen, op welke hy zig grondde, en partye geprovoceerd , om 'er op te antwoorden; zonder eenig antwoord te bekomen : en men durft ons hier vertellen, dat de Heer Luiken zig 'er van bediende , niet alleen om ons bewys te vergruizen; maar ook om het tegenftrydige te bewyzen. Wy weten niet of onze Berigtfchryver, en de Opfteller van het voorftel een en dezelve Perfoon zyn, dan niet; dog wy meenen, dat niemant twyffelt, of zy behooren beide tot de gewaande Biffchoppelyke Cleregie, en dus zullen wy de onoprechtheid van den Opfteller van dit voorftel met korte woorden aantoonen. Bladz. 3. zegt hy, dat F. Van Dyk in het byzonder, in het Weeshuis en Armhuis van St. Jacob in de hoedanigheid van Roomfch Catholyk was aangenomen geweeft, gelyk zulks blykt uit de acle tuffchen hem en de Regenten gemaakt, en ook dewyl het door de wetten aan de Regenten niet vry ftaat, om iemant anders, dan Roomfch Catholyken in dat huis als Commenfaal te H 4 ad-  120 EENVOUDIGE EN NOODlGE admitteeren : dat voornoemde Frans Van Dyk dikmaals de Kerkelyke Dienften in de Kerk of Capel van dit huis had bygewoond, alwaar men hem zelfs eene byzondere plaats had vergund &c. Dat men zo vele volftrekte onwaarheden aan de Advokaten te Parys heeft durven fchryven komt ons in geenen deele vreemd voor; men had geene reden, om te denken, dat deze Heeren de oprechtheid van onze Wederpartye in twyffel zouden trekken; maar dat men onbedagt en onbefchaamd genoeg is, om de zelve in Haarlem door de Drukpers wereldkundig te maken, moet alle weldenkende menfchen ongeloovelyk voorkomen. En egter niets fchynt bekwaam te wezen, om deze luiden de waarheid in het oog te doen houden. Het is eene volftrekte onwaarheid, dat F. Van Dyk in de hoedanigheid van Roomfch CatMyk, als Commcnfaal in het bovengemelde huis is aangenomen. Het is eene volftrekte onwaarheid, dat 'er tuffchen de Regenten en hem eene acte gemaakt is, uit welke dit zoude blyken. Het is eene volftrekte onwaarheid dat 'er wetten zyn, die de Regenten verbieden iemant anders, dan Roomfch Cathoiyken,alsCommenfalen in dat huis te admitteeren. Men kan dagelyks de Regenten fpreken ; men ondervrage hen; men onderzoeke de zaak met alle mogelyke nauwkeurigheid. Verfcheidene der nog in leven zynde Regenten waren reeds in die bedieninge, wanneer F. Van Dyk zynen koft in het huis gekogt heeft. Het is eene volftrekte onwaarheid, dat men aan F. Van Dyk zelfs eene byzondere plaats in die Kerke, in welke de Weeskinderen den Godsdienft bywoonen, vergund had. De Wel Eerw. Heer Knippink , de Paftoor van deze Kerke, voor wiens rekeninge de verpondingen en het onderhoud dezer Kerke loopen, en die derhalven alleen bevoegd kan zyn, om aan iemant eene byzondere praats te vergunnen, verklaart op het ailerplechtigfte, dat men  BEMERKINGEN. 121 men hem nooit om eene plaats voor F. Van Dyk gevraagd heeft; en' dat hy hem 'er nooit eene vergund heeft. Wat moet men nu oordeelen van menfchen, die noch door hun gewisfe, noch door fchaamte, van zulke openbare leugenen wederhouden worden; die het onverfchillig is, wat zy zeggen of fchryven, wanneer zy zig Hechts verbeelden, dat het hunne oogmerken kan bevorderen? Wy vragen onbefchroomd,"of foortgelyke menfchen in zaken , in welke zy eenig belang hebben, by iemant, het zy Regter, het zy Burger, eenig het minfte geloof kunnen verdienen. Of men den minften ftaat kan maken op het geen zy ons in het vervolg van dit leugenagtig Stukje zullen verhalen, wegens gemeenfchaps brieven &c., welke zy voorwenden van eenige byzondere Perfoonen ontvangen te hebben. Wy meenen, dat het eene belacheiyke lichtgeloovigheid , en uiterfte dwaasheid zoude wezen, menfchen, die zig niet fchamen de waarheid te fchenden in zaken, die binnen het bereik van ons oog zyn, op hun woord te gelooven in zaken, die men of in het geheel niet, of niet anders, dan met de grootftemoeite kan nafpooren. Dus meenen wy, dat dewyl deze menfchen op eene zo fchandelyke wyze hun eigen gezag den bodem hebben ingeilagen, alles, wat door geene bondige bewyzen geftaavd word, hoe zeer zy het ook gelieven te verzekeren, by alle minnaars der waarheid ten minfte verdagt gehouden moet worden. En dus dat alle hunne verzamelingen van getuigeniiTen ten hunnen voordeele, welke alleen op hunne rechtzinnigheid door den druk verfpreid worden, van geen het minfte gewigt zyn, en by niemant, dan by onbedachte menfchen eenigen indruk kunnen maken. Wy zouden dezen lyft van op elkander gehoopte onwaarheden kunnen vergrooten, indien het ons niet verveelde zo veel tyds in het aanwyzen van hunne fchandelyke H y Jeu-  122 EENVOUDIG K EN NOODIGE leugenen te befteeden: die luft heeft, om hier meerdere blyken van te zien, gelieve zig de moeite te geven, van de waarfchouwinge van den Wel Eerw. Heere J. C., wélke in dit Jaar by P. Van Buuren te Amfterdam gedrukt is, te doorloopen, en hy zal zien, dat hunne grootfte Helden van deze kw&le geenzints vry zyn. De Schriften, door B. Klugt, B. Peterfohn, en den zeer Eerwaarden en Geleerden Heer H. Barendzen tegen de onbefchaamde lafteringen der Janfeniften voor eenige Jaren uitgegeven, en te Utrecht by Cornelis Kribber gedrukt, leveren ontelbare bewyzen uit van de verdraajingcn, en fchandelyke onwaarheden, tot welke zy telkens hunne laatfte toevlugt nemen. Met een woord,deze worden in alle de fchriften en blauwe boekjes, met welke zy zo vele drukperffen afgelleeten hebben, ruim gezaaid, en tot walgens toe vernieuwd. Eer wy hier afftappen, verklaren wy oprecht, dat wy hen nooit zo openlyk ten toon gefteld zouden hebben s indien zy ons hier niet toe genoodzaakt hadden. Zy beroepen zig geftadig op verfcheidene Stukken , die zy voorgeven hunne zaak te regtvaardigen; zonder dat het iemant mogelyk zy, zig van der zeiver echtheid te overtuigen; alles moet op hun enkel woord 'aangenomen worden. Door deze middelen wiegen zy hunne eigene gemeentens in eenen diepen flaap: door deze middelen zoeken zy de eenvoudigen onder onze Gemeentens tot zig over te halen: en door deze middelen hebben zy meermalen getracht ons by onzen wettigen Souverein verdagt, en by onze agtingwaardige Proteftantfche Medeburgers gehaat te maken. Het was dan noodig, yder te doen zien, dat zy in hunne willekeur - rige gezegdens geen het minfte geloof verdienen. Men zal hier uit ook kunnen zien, dat wy reden zouden hebben, om de eenvoudigen het leezen van hunne verachtelyke Stukjes op het ernftigfte af te raden. Dog hier van genoeg. XIII. AF-  BEMERKINGEN. 12j XIII. AFDEELING. Bemerkingen over het gewaand Oogmerk des Berigtfchryvers in het uitgeven der Franfche Confultatie, Qnze naamlooze Berigtfchryver heeft zeer wel begreepen, dat het verzoeken, en in druk geven van deze Confultatie by verre het grootfte deel onzer inwooners, zeer vreemd, ontydig en onbezonnen voor moet komen. Dit heeft den man ook bewogen zyn deerniswaardig Berigt te beginnen, met ons zyne Apoftolifche oogmerken onder het oog te brengen. Zeker deze klucht moet yderen oordeelkundigen lezer als een zeldzaam verfchynzel voorkomen. Onze Wederparty had immers het proces volkomen gewonnen. Zy hebben immers op eene luisterryke wyze over de Armen gezegenpraald. 'Er Was niet goedgevonden , dat de Regenten van het gevelde vonnis zouden appelleeren. De geheele zaak was nu volkomen afgeloopen. Wie zoude niet verwagt hebben, dat onze Wederparty , vergenoegd over deze voor hen zo gelukkige uitkomst, dit afgedane proces zoude hebben laten rusten ? Hoe billyk deze verwagting ook moge wezen, zy kon alleen plaats vinden by de genen, die den onrustigen en woelzieken aart van deze luiden niet kennen. Dewyl wy hen van naby kennen, hebben wy niet gefchroomd, korten tyd na dat het vonnnis uitgefproken was, aan eenigen van onze goede Vrienden te voorzeggen, dat zy ons met bet eene of ander Stukje over deze zaak zouden lastig vallen. Zy kunnen het waarlyk niet helpen ,• zy hebben eenige eigenfchappen der byën; zy zyn buiten hun element, wanneer zy ftil moeten zitten, en geene gelegenheid tot fteeken kunnen vinden. Maar misfehien zal hun oog-  X24- EENVOUDIGE EN NOODIGE oogmerk alles goedmaken. 'Het is billyk, dat wy dit onderzoeken. Onze Berigtfchryver zegt ons, dat hun epnigfte oogmerk in deze uitgaaf is, om de wedervereeniging van de Catholyken dezer Provinciën te bevorderen; en dat hen dunkt dat deze Confultatie hier wonderlyk wel toe verftrekken kan , als mede al het geen in den loop van het proces te Haarlem, het welk gelegenheid tot die Confultatie gegeven heeft, is voor den dag gebragt. Het fchynt, dat onze Wederparty zeer wel weet, dat'er reeds vroeg menfchen geweest zyn, die geftadig uitroepen Vrede, Vrede, fchoon 'er geen vrede zy. De meefte van hunne blauwe boekjes beginnen met dit oogmerk voor te wenden, fchoon zy nimmer eenen ernftigen flap tot de wedervereeniginge gedaan,_of de behoorlyke middelen tot dezelve aangewend hebben. Zy heffen hier wederom dien zeiven toon op: maar welke zyn de middelen, die zy hier toe in het werk ftellen? Het geen in den loop van dit proces voor den dag gebragt is , zeggen zy. Wy antwoorden hen: dat 'er van hunnen kant niets teavoorfchyn gebragt is, dat deze vereeniging een hair breed kan bevorderen; dat zy geene eene van onze bewyzen beantwoord hebben; dat hun ftilzwygen op de zelve ons van hun onvermogen overtuigt, en geen middel kan wezen, om ons hen anders, dan als Scheurmakers te doen befchouwen. Dat de verergerlyke lafteringen , met welke zy een groot deel van hunnen tyd doorgebragt hebben, bygeen redelyk Schepzel, als middelen ter wedervereeniginge aangemerkt kunnen worden. De Confultatie der Franfche Regtsgeleerden is ook een van hunne onnatuurlyke middelen, om den vrede tusfehen ons te bevorderen. Maar is het onze Vrienden wel ernst, wanneer zy dit voorwenden? Wat is 'er tog in deze Confultatie,  bemerkingen. j2j tie, dat eenigen indruk op ons zoude kunnen maken ? is het het gezag van deze 22 Advokaten ? dan moeten wy hen vragen, met wat gemoed zy ons een gezag willen opdringen, het geen zy zelf niet erkennen. Wy willen gaarne toeftemmen, dat het gezag van bekwame en eerlyke Regtsgeleerden, wanneer zy zig binnen de palen van hunne wetenfchap houden, van zeer veel gewigt kan wezen; maar al waren dezeFranfcheRegtsgeleerden voor de kundigfte en eerlykfte mannen der geheele aarde bekend, de gronden van onzen Godsdienst laten niet toe, dat wy by hen gaan leeren, wie wy voor onze geloovsgenoten moeten erkennen, en wie niet. Wy meenen, dat onze Wederparty van deze gronden nog niet is afgeweeken. Of zyn het -de armhartige motiven, op welke hun Advies fteunt, die ons moeten beweegen, om de Knie te buigen voor de Bisfchoppen onzer Wederpartye ? Dan verzoeken wy, dat men ons uitflei verleenc, tot Wy deze motiven verhandeld hebben , en dan zal men duidelyk zien, dat dezelve niets om het lyf hebben. Maar indien onze Wederparty oprecht na eene ongeveinsde wedervereeniginge verlangt; zie hier het geen wy vereisfchen. Zy erkennen in hun Synode, dat de Stoel van Petrus het-waar en eigenlyk middenpunt is van die uitwendige gemeenfchap, welke tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben; hun groote Heer Megank zegt duidelyk in zyne Synodale verhandeling*.-: 'er is nog eene zaak, welke die uitwendige gemeenfchap byzonder bewyst, en doet blyken , namelyk door gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd te zyn. Wy meenen, dat . daar deze uitwendige gemeenfchap plaatsheefc, dezelve door uitwendige blyken aangetoond kan worden. Welaan dan , dat onze Wederparty , uit eenen waren zugt tot wedervereeniginge, zig gewaardige ons door bon*  Ï2e zy de gewoone bedieningen aan de Armen zouden bezorgen , en verzogten van tyd tot tyd by hunne Ed. Groot Agtb. om onderftand. Alle deze omftandigheden vloeiden te zamen; en onze Wederparty zal zig gevleid hebben, dat indien de zwakke en afgeleevde F. Van Dyk in deze omftandigheden mogt fterven, dit eene gunftige gelegenheid zoude uitleveren, om hunne onruftige oogmerken te bevorderen. Luiden die met eenen woelzieken geeft bezield zyn, veftigen hunnen, I 3 aan-  I34 EENVOUDIGE EN NOODIGE aandagt op de geringde voorvallen, die zy zig verbeelden ter bevorderinge van hunne inzigten te kunnen dienen. Wy hebben meermalen bevonden, dat onze Wederparty* alle gelegenheden heeft waargenomen, om door hare gewoone kunftgreepen, door verdrajingen, leugen en lafter het gemoed van dezen of genen Regent tegen ons intenemen en te verbitteren; zy zullen"3 zig gevleid hebben, dat het hen niet onmogelyk zoude wezen door de zelve middelen ten minfte eenigen ingang te vinden. Vyftien honderd guldens waren voor een Armhuis, dat in eene dringende bekrompenheid is, eene al te aanmerkelyke fomme, dan dat het gedoogd kon worden, dat de Regenten die van de hand zouden wyzcn. Hadden zy het maar zo verre kunnen brengen, "dat onze Ed. Groot Agtb. Regeerders begreepen hadden, dat de weigering van den Paftoor en Regenten op onze Kerkwetten niet gegrond was, en uit enkele eigenzinnigheid en twiftzugt voortfproot, zy zouden het hier geenzints by gelaten hebben; dan zouden wy gezien 'hebben, hoe zy het geringe overfchot van hunne kwynende en zieltogende krachten by' een verzameld zouden hebben, om was het mogelyk geweeft , niet alleen by de Ed. Groot Agtb. Heeren Regeerders dezer Stad aan te dringen, om tegen den geeft van vaderlyke zagtmoedigheid, die hunne roemwaardige regeering kenmerkt , ons tot het volbrengen van deze fchandelyke conditiën tenoodzaken ; maar ook de Ed. Groot Mog. Heeren Staten des Lands, welker nooit volpreezene billykheid en voorbeeldige burgerlyke verdraagzaamheid zig hoe langer hoe luisterijker openbaart, laftig te vallen, ten einde wy gedwongen mogten worden, het gewaand gezag der Bisfchoppen van onze Wederpartye te erkennen, en onder het zelve te bukken. Dit is het groote oogmerk van onze Wederpartye in alle hare verrichtingen van eenig.  BEMERKINCEN. 135 eenig gewigt. Dit word by hen nimmer uit het oog verloren. De dolle drift, die hen aanzet, om was het mogelyk , dit oogmerk te bereiken, zal hen nimmer ruft laten, zo lang 'er eenig overblyfzel van hen te vinden is. En wat moeft het gevolg geweeft zyn , indien het hen had kunnen gelukken, onze wettige Overigheden door hunne liften zodanig tegen ons te-verbitteren , dat dezen eenen zo verfchrikkelyken, en tegen 's Lands Vryheid ftrydenden consciëntie dwang tegen de Roomfch-Catholyken, die een der twee grootfte lichamen der Republiek uitmaken, in het werk gefteld hadnen? Het zy ons geöorloovd onzegedagten ongeveinsd voor het oog van yder open te leggen. Wy zullen nimmer bezwyken in eenige burgerlyke plichten van eerbied, lievde, onderdanigheid en onfchendbare getrouwheid , welke wy onze wettige Overigheden, niet uit eene lage yreeze van ftraffe, maar gemoedshalve in alle burgerlyke zaken fchuldig zyn; wy erkennen grondhartig dat niets ons van deze onveranderlyke plichten vry kan fpreken: en dat wy de regtvaardigegramfchap van den eeuwiglevenden God niet kunnen ontgaan, indien wy deze onze onveranderlyke plichten fchenden; want die demagten wederftaat, wederftaat Gods fchikking : die hun gezag fchend, fchend het gezag van den levenden God, door wien zy heerfchen. Gelyk wy niet fchroomen onze dcnkwyze ten opzigte van onze Waardige Hooge Overigheden openlyk te verklaren , en by alle voorkomende gelegenheden fchuldige blyken van onze ongeveinsde Vaderlandslievde en getrouwheid te geven, dus fchamen wy ons ook geenzints openlyk te belyden, dat wy in alle zaken, welke onzen Godsdienft onmiddelyk betreffen, geen gezag, dan dat der Kerke kunnen erkennen. Wy zyn volgens de gronden van onzen Godsdienft in Kerkelyke en Geeftelyke zaken aan deze de zelve onfchendbare onderdanigheid I 4 fchul-  j35 EENVOUDIGE EN NOODIGE fchuldig, welke wy in tydelyke en burgerlyke zaken aan onze Politieke Overigheden fchuldig zyn. En op dat zelve oogenblik, waarop wy lafhartig genoeg zouden zyn, om uit tydelyke inzigten onze Kerkwetten te fchenden en onzen Godsdienft te verraden, zouden wy ons alle de agtinge, befchcrminge en het vertrouwen van onze Hooge Overigheden ten eenemale onwaardig maken, en tot een billyk voorwerp der verfmadinge van alle volken der aarde ftellen. In deze, door onze Wederparty beoogde gelegenheid, zoude 'er voor ons niets overgcbleeven zyn, dan onze burgerlyke getrouwheid ongefchonden te bewaren, zonder ftrafwaardige fchenders van onze Kerkwetten te worden. Wy vragen onbefchroomd aan alle onze geëerde Lezers, van welke Godsdienftige gezindheid zy ook mogen wezen , wat men oordeelen moet van luiden, die zonder eenigen acht te flaan op de akelige omftandigheden, in welke het lieve Vaderland zig bevind, zig door foortgelyke oogmerken laten voortdryven. Dog, de Hemel zy gedankt, het heeft hen niet kunnen lukken hunne ruftftoorende oogmerken te bereiken ï. edog zy kunnen de zelve nog niet vergecten. Wat anders kon hen beweegen, om na dat het bewuft proces finaal ten hunnen voordeel'e was afgeioopen, eene ontydige confultatie aan te leggen, en in druk te geven? Indien zy den minften fmaak in ruft en vrede vonden, moeiten zy immers in de uitfpraak der Heeren Schepenen beruft, enafgewagt hebben, of wy onbedagt genoeg zouden zyn , om hen over deze zaak aan te randen. Het betaamde immers geenzints, dat luiden, die een gunftig vonnis bekomen hebben, hunne ruftende Wederparty over eene afgedane zaak op nieuw en in het openbaar aan randen. Al waren 'er geene andere beweegredenen, de deern..swaardige toeftand van het door verdeeldheden gefolterd Vaderland moeft hunnen drift beteugeld hebben: maar  e é m e r k i n g e n. 137 maat het fchynt, dat een zo aandoenelyk voorwerp, het geen de harten van alle rechtfchapene Vaderlanders zo gevoelig treft, geenen den minden indruk op hen kan maken. Zy moeten de wereld doen zien, dat het uitgefproken vonnis aan hun bedoeld voorhaam oogmerk geenzints beantwoord. De nagedagtenis van F. Van Dyk was (gelyk zy voorgeven) onregtvaardig aangeklampt ; deze mdeft door de Regterlyke magt behouden worden. Deze aanklamping is hier in gelecgen , dat wy F. Van Dyk voor eenen Scheurmaker befchouwen, even gelyk wy hen allen befchouwen. Dit is het ftuk, dat hen meer ter harte gaat, dan de ƒ ijoo:-: - dit is het geen zy fflet zo veel drift hebben zoeken te weeren: dit alleen was bekwaam om hunne wenfehen te vetzaden. Maar wat zy ook mogen voorwenden, zy hebben dit geenzints kunnen bewerken. De betwifte ƒ 1500:-: - zyn hen toegeweezen; maar de Ed. Agtb. Heeren Schepenen hebben hen gelaten, gelyk zy hen vonden; en zy blyvöö by OfiS voor Scheurmakers te boek ftaan; eh zullen door ons nooit anders aangemerkt worden, zo lang zy ons niet doen blyken, datzy door eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd zyn. Deze is de fcharpc doorn, die in den voet van onze Vrienden fteekt. Hun voornaam oogmerk is door dit vonnis verydeld. 'Er is geene mogelykheid voor hen over, om een ander vonnis te bekomen, waar door wy gedwongen worden onder hun juk te buigen. Dus moeft 'er een nieuwe twiftappel uitgeworpen worden; het beleggen en uitgeven eener Regtsgeleerde Confultatie, met lift opgefteld, fcheen hen een bekwaam middel, om ons ontydig en op, eene onverdragelyke wyze te tergen. Men beraamt twee vragen, die men hoopte bekwaam te zyn, om nieuwe onluften te verwekken, en ons eeDige uitdrukkingen af te parsfen, I 5 die  138 EENVOUDIGE EN NOODIGE die zy als hoonende voor de Ed. Agtb. Heeren Schepenen zouden kunnen voordragen, om, was het hen mogelyk, ons by onze geëerbiedigde Regeeringe hatelyk te maken, en dus den weg tot hec bereiken van hun fnood voornaam oogmerk te banen. Men vraagt, of de Heeren Schepenen competente Regters in dit Proces geweeft zyn, en of hun vonnis op wettige gronden uitgefproken zy, dan niet. Zy zullen zig ongetwyffeld met die verwagtinge geftreeld hebben, dat deze ftrik voor ons onvermeidelyk moeft wezen. Zy kennen hunne eigene gemoedsgefteltenis : Zy ontzien noch BiiTchoppen , noch Pauzen, noch Vorften, wanneer dezen eenig vonnis tegen hen uitfpreken. De befchaavdfte eernamen , met welke zy hunne Kerkelyke Regters in foortgelyke gevallen vereeren, zyn deze; Bedriegers, onwetenden, blinden, yooringenomenen , dommekrachten , onregtvaardige menfchen. Schelden en lafteren zyn hunne gewoone toevlugt, en het kenmerk van alle hunne verweerfchriften. Maar hoe zeer zy zig gevleid mogen hebben, dat wy hun gedrag na zouden volgen, de uitkomftzal hen doen zien, dat zy zig deerlyk misleid hebben. De burgerlyke plichten ten opzigte van de genen, die in Overigheid gefteld zyn, zyn te diep in onze harten geworteld, dan dat wy ons aan eene zo ftrafwaardige handelwyze plichtig zouden maken. Wy weten zeer wel , dat menfchelyke begrippen zeer verfchillende van elkander kunnen wezen: dat geen politiekeRegter zyne uitfpraken als onfeilbaar aangemerkt wil hebben. Dat alle vonnisfen geene volkomene overtuiging voortbrengen; want dan zoude 'er nooit plaats voor Appél of Revifie kunnen wezen; maar wy weten te gelyk, dat wanneer een proces volkomen afgeloopen is, en 'er geene wegen van Regten meer overig zyn, om de zaak te herftellen; hoe zeer men ook.moge denken, dat de zaak in een ander  BEMERKINGEN. _„ l39 ander dagligt had kunnen befchouwd worden, men egter aan de openbare ruft, en aan de waardigheid van hetRegtersgezagverfchuldigdis, bedaard in het uitgefproken vonnis te beruften , zonder de burgerlyke zamcnleving te flooren, of den Regeer, die tegen ons gevonmsd heeft, van onwetenheid, eenzydigheid of kwade trouwe te verdenken; of hem te hoonen, en met imaad en lafter te beladen. Wy weten niet of onze Wederparty, die geene kennis aan deze grondregelen fchynt te hebben, zal goedvinden te zeggen, dat dit uit de School van Lojola voortkomt. Wy verklaren hen rondborftig , dat wy deze grondregelen aankleven, en dat de uitgaaf van hunne ontydige confultatie, hoe gefleepen deze hen ook toegefcheenen hebbe, met bekwaam is, 0m ons onze plichten te doen vergeeten; en derhalven, dat hun groot oog-merk hier door geenzints bereikt kan worden XIV. AFDEELING. Bemerkingen over het Pleidoie van onze Wederpartye. Ochoon wy in onze voorgaande Afdeelingen de nie^ tigheid der Stukken, welke door onze Wederparty met zo veel ophef, als de bronnen, waar uit zy hunne bewyzen zouden trekken, ingeleeverd zyn aangetoond hebben, zullen wy egter onzen Bengtfchrvver zokort als mogelyk is, met onze bemerkingen volgen. Wy oordeelen het onnoodig, de Perfoonelyke beleedigingen den Paftoor van het Godshuis, den Advokaat voor de Armen, of de Regenten in dit ftuk aangedaan te wraken. Wy meenen verzekerd te zyn , dat deze heeren zig aan geenen naamloozen Prüllenfchrvver flooren. - Wy mogen ook wel lyden, dat zy zig verheugen m den luifter, waar mede zy wanen hunne zaak  140 EENVOUDICE EN NOODIGE zaak bepleit te hebben: men vind wel meer menfchen, die hunnen roem in hunne, fchande dragen. Het fchynt hen te fmerten, dat de Heer Luiken hen zyne Pleitmemorie niet medegedeeld heeft. Waarlyk dit ftuk behelft niet daar wy voor behoeven te fchrikken. Wy meenen ook , dat die Heer zeer omzigtig gehandeld heeft, met hen die te weigeren; want wy kunnen ons niet verbeelden , dat die kundige Rcgtsgeleerde dit ftuk befchouwt, als of het bekwaam was zyne agtingc eenigen luifter by te zetten. Wy meenen integendeel, dat velen by het leezen van dit ftuk zig zouden verwonderen , hoe die Heer zig heeft laten beweegen om al het fcheldcn en lafteren, dat in de blaauwe boekjes onzer Wederpartye telkens vernieuwd word , in de Pleitzale te herhalen. Wy zyn niet onbillyk genoeg, om dien Heer als den uitvinder van eene zo onbefchaavde handelwyze te befchouwen : wy tvvyffelen geen oogenblik, of deze Heer heeft bemerkt, dat de boekjes, welke onze Wederparty hem ter hand gefteld heeft, als de bronnen der redeneeringen, die tegen ons aangevoerd moeften wórden, niets anders dan fchclden en lafteren behelsden, en dewyl het buiten de palen van zyne ftudie is, eene grondige kennis van die ftoffen te bezitten, zal zyn Eed. ziende, dat 'er geene andere wapenen voor hem te vinden waren, van den nood eene deugd gemaakt hebben ; en op het voetfpoor en gezag zyner Cliënten fteunende, alles voor hunne verantwoordinge overgelaten hebben. Wy meenen, dat wy dien Heer befchaavder en edelmoediger behandelen, dan zyn Eed. de Roomfch-Catholyken behandeld heeft, met voor te wenden, als of onze getrouwheid by'sLands geëerbiedigde Overigheden, ten minfte voor het uitgeven van het Placaat van 1730, verdagt kon gehouden worden. Wy willen wel bekennen, dat dit benevens vele andere  BEMERKINGEN. 141 re fnoode iafteringen in die zelve blaauweboekjesword voorgewend; maar wy meenen, dat alle bezadigde Proteftanten met ons zullen toeftemmen, dat dit in eene zaak van zo vele aangelegenheid geene bekwame ver-, fchooning uit kan leveren, vooral, indien waar is het geen in een fchendpapiertje, voorlceden najaar door de Janfeniften uitgegeven, van dien Heere gezegd word: dog wy kunnen hier te gemakkelyker over heen flappen, dewyl wy verzekerd zyn, dat en onze Proteftantfche Medeburgers, en de Ed. Groot Agtb. Heeren Regeerders onzer Stad, en de Hooge Overigheden des Lands van onze onfchendbare getrouwheid volkomen overtuigd zyn. Bladz. V. vertelt de Berigtfchiyver ons, hoe bondig de Heer Luiken beweezen heeft, dat al waren de Pausfelyke Brieven, welke de Heer Ploos Van Amftel aangehaald had, van de wettige vereifchtens voorzien, hier uit alleen zoude volgen, dat de Paufcn onzer Wederparty van hunne gemeenfchap beroovd hadden ; maar niet, dat zy van de gemeenfchap van de geheele Catholyke Kerke afgefcheiden zouden wezen; dcwylde perfoon des Paus de geheele Kerk niet uitmaakt; en by gevolg, dat zyne byzondere gemeenfchap ook de gemeenfchap van de geheele Kerke niet uitmaakt. Ue Heer Luiken kan niet helpen, dat zyne Cliënten hem zo weinig ligt van hunne zaken gegeven hebben. Wy bekennen, dat de Paus de geheele Kerk geenzints uitmaakt; maar de Heer Luiken kon niet weten, dat zyne Cliënten den Stoel van Petrus, dat is den Roomfchen Paus, erkennen als het middenpunt van die uitwendige gemeenfchap, welke tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben; en dat de gemeenfchap met den Stoel van Petrus eene blyk uitlevert , dat men met de Catholyke Kerke vereenigd is. Etad deze Heer dit geweten, hy zoude duidelyk  142 EENVOUDIGE EN NOODIGE delyk gezien hebben, dat al wie van de gemeenfchap van dit middenpunt afgefcheiden is, onder de Ledematen der Catholyke Kerke niet gerekend kan worden, en derhalven buiten hare gemeenfchap gefloten is. Het is onbetwiftbaar, dat de Paus in het bellier der Kerke vooral die regels moet waarnemen, die door het natuurlyk en goddelyk regt voorgefchreeven zyn. Ik zie niet, wat dit ter zake doet. Het is waar de Heer Luiken zegt, dat dit hier niet gefchied is. Maar hy neme ons niet kwalyk, dat zyne gezegdens byons voor geene bewyzen kunnen aangenomen worden. Wy zeggen, dat het zeer nauwkeurig gefchied is ; want de Janfeniften zyn door het gezag der verfpreide Kerke veroordeeld, gelyk duizende malen beweezen is. Zy erkennen dit gezag voor onfeilbaar, en derhalven is alles, wat volgens hunne eigene grondregelen vereifcht word, zeer nauwkeurig onderhouden. Deze Heer vertelt ons ook, dat een banvonnis met de vermoede toeftemminge van het geheele lichaam moet uitgefproken , en goedgekeurd worden. Dit is zeer meefterlyk gefproken. Zoude die Heer door het geheel lichaam, het lichaam van alle de geloovigen verftaan; dan ftrekt hy zyne Cliënten , fchoon buiten zyn weten , tot een Werktuig, om de dwalingen van Edmund Richer te vernieuwen, die in het Jaar 1612, in de Kerkvergaderinge van Sens in Frankryk veroordeeld is, en dan zal men ons niet kwalyk nemen, dat deze zo lang veroordeelde gevoelens by ons voor geene bewyzen kunnen aangenomen worden. Indien door dit geheele lichaam het lichaam der Biffchoppen verftaan moet worden; dan vreezen wy, dat men op dien zeiven voet het Banvonnis, het welk Paulus (f) tegen den bloedfchandigen Corinthe- naar Ct) 1 Cor. V.  BEMERKINGEN. I4j naar uitgefproken heeft , voor onwettig zal moeten houden; want wy zyn niet in ftaat om te bewyzen, dat dit op eenige wyze, welke die zy, door de andere Apoftelen uitgefproken of goedgekeurd is. Onder het fchryven van dezen regel valt ons oog toevallig op Bladz. IV, alwaar gezegd word, dat het Placet (dat is de goedkeuring) van den Souverein als een gevolg van de Souvereiniteit erkend word. Dit doet ons nog meer voor dit banvonnis van Paulus vreezen: wy zyn waarlyk bedugt, dat de Apoftel verzuimd heeft, "deze zo nood.ge goedkeuring by de Romeinen te verzoeken. Het zoude eene zaak van groot gewigt zyn, indien onze Wederparty uit hare Schatkamer van vreemde Stukken eene echte Copye van dit Placitum gelievde ten voorfchyn te brengen. Daarenboven, indien men door het geheele lichaam het lichaam der Biffchoppen verftaan moet, vreeze ik zelf voor het banvonnis dooronze Wederparty tegen den armen Piérre le Clerc uitgefproken; want, fchoon ik geenzints twyffel of de drie janfenifte Biffchoppen hebben dit goedgekeurd en bekrachtigd; zo zal men niemant uitzinnig genoeg vinden, om te gelooven, dat het door het geheel lichaam der Catholyke Biffchoppen op eenige wyze uitgefproken en goedgekeurd is. Het is zeker hard voor eenen, m andere opzigcen kundigen Advokaat, dat zyne Cliënten hem ten toon ftellen, met hem zulke kindertaal in den mond te geven. Voor het overige, wy herhalen nog eens, de Janfenifterye is door het geheele lichaam van de Biffchoppen der verfpreide Kerke veroordeeld ' Dewyl de Heer Luiken in deze zaak het Placitum, of de goedkeuringe der Hooge Overigheden zo effentiëel oordeelt, indien een Kerkelyk banvonnis voor wettig gehouden zal worden, dat dit een gevolg der Souverei! mteit is; kunnen wy niet twyffelen, of zyne Cliënten sullen zyn Eed. hebben doen blyken, dat hun banvonnis  J44 EENVOUDIGE EN NOODIGE nis tegen Piérre le Clerc, door het Placitum van onzen wettigen Souverein bekrachtigt is. Kon ons neederig verzoek by de Heeren van de Welmeenende Biffchoppelyke Cleregie der VII. Vereenigde Provinciën eenigen ingang vinden, wy zouden hen met allen eerbied fmeeken, dat het hen mogt gelieven, ons met een af* fchrift van dit gepiaceteerd banvonnis te vereeren. Wy zullen, ingevalle zy zig gewaardigen ons verzoek in te willigen, niet nalaten hen onze fchuldige dank, baarheid voor het mededeelen van een zo zeldzaam Stuk te betuigen. Wy zyn niet verwaand genoeg , om ons te verbeelden, dat wy zo veel attentie by deze Heeren verdienen; maar wy vertrouwen, dat zy zullen bemerken, dat zy dit aan zig zeiven fchuldig zyn; want anders loopt het gevaar, dat de kwaadfprekende Wereld zal zeggen, dat zy zig van verfchillende maten en gewigten bedienen, en dat zy de gevolgen der Souvereiniteit niet verder in acht nemen , dan het met hunne belangen ftrookt. Bladz. VI. komt een van de afgejaagde huurpaarden van onze Wederpartye, namclyk de Bullc in Cccna Domini ten voorfchyn. Dit Stuk komt hier wel geenzints te paffe; maar het is een der wiffe kenmerken, waar aan men de boekjes van onze Wederpartye kan onderfcheiden , en het moeit hier ook ingelapt worden. Wy kunnen niet begrypen, wat men hier uit zoude willen beïluiten; of wil men dus redeneeren: 'er zyo wel eens banvonniffen uitgefproken, die onregtvaardig waren; derhalven moet men ze altyd voor onregtvaardig houden. Wy willen gaarne erkennen, dat eene foortgelyke redeneerkunde ons veel te geleerd is: ma'ar indien wy door het gezag van onze Wederpartye genoodzaakt worden, zulke kreupele redeneeringen voor bondig aantenemen, zo gelieven zy ons niet kwalyk te nemen, dat wy, die hen gaarne op de Welen volgen, den  BEMERKINGEN. den armen Piérre Je Clerc op dien zeiven voet Van hét tegen hem gevelde banvonnis vryfpreken ; en indien de Politieke Rcgter zo veel ontzag voor deze redeheeringc gelievde te betoonen, als zy ons wel zouden Willen opdringen, zo meenen wy,dat onze Wederpartye, die niec gewoon is de gevolgen van hare gezegdens te wikken en te wegen, eenen groteren dienft doet aan alle de genen, die in de laatfte 20 Jaren uit het Land gebannen zyn, dan aan de burgerlyke zafnenlevinge: want waarom zouden dezen ook niet mogen zeggen t de Jaarboeken leveren ons op eene menigte voorbeelden van dusdanige (onregtv'aardige) Fbnnijfen: dus zyn wy ook niet verplicht ons te onderwerpen aan het Vonnis, dat tegen ons is uitgefproken. Voor het overige de Bulle in Ccena Domini raakt ons in geenen deele; dus flappen wy hier af. Die hier iets meer' van gelievt te weten, kanj/eï eenvoudig verhaal der Procedures, door den Heere Barendzen , opflaan Bladz. 46. Deze zyn, volgens onzen armhartigen Berigtfchryver, de zakelyke opwerpingen, daar niets op te antwoorden is. Wy twyffelen, of hy wel iemant buiten de zynen zal vinden, die eenige de minfte kracht inde zelve kan erkennen. Bladz. VII. vertelt hy ons onbefchaamd, dat hun Advokaat gemakkeivk beweezen heeft, dat de gewaande Biffchoppelyke Cleregie een doorlugtig gedeelte van de Catholyke Kerke uitmaakt. Zyn eerfie bewys, zegt hy, wierd getrokken uit de Aften van hare Vergaderinge, waar van de regtgeloovigheid erkend wierd door hare beftryders. Het is volftrekt onwaar, dat wy ooit de regtgeloovigheid van hun Synode erkend hebben. Wy ftellen deze onwaarheid niet op de reekeninge van den Heere Luiken; maar op die van ;zyne Cliënten. Die Heer bevind zig in dit proces buiten zynen kring, en kon niet anders zingen, dan hem voorgeflooten wierd. Dog dit in het voorbygaan. K 1. Zyn  ff6 EENVOUDÏCE EN NOODIGE j. Zyn eerde bewys is ontleend uit hunne Geloofsbelydiniffe, en hier uit wil men ons doen befluiten, dat dewyl zy de Geloofsbelydpnis, welke den naam van Pius IV. voert, aannemen, men hen voor Leden der Catholyke Kerke moet erkennen. Deze Heer zoude zig wel gewagt hebben van eene zo kreupele redeneering ten voorfchyn te brengen, indien zyne Cliënten hem onderregt hadden, dat het hen nog te bewyzen ftaat, dat het aannemen van deze GeloofsbelydeniiTe een voldingend bewys van regtgeloovigheid uitlevert ; en indien zy hem onder het oog hadden gebragt, dat zy buiten de Kerke zouden kunnen zyn, al was hunne regtgeloovigheid ontegenfprekelyk beweezen : want dat zy in hun Synode de Griekfche Chriftenen voor Scheurmakers, en derhalven voor afgefneedenen van de Kerke verklaren, het zy dezen het regtzinnig Geloof belyden, dan niet. Het geen die Heer hier op laat volgen, dat zy de voorregten der Pauzen erkennen, is in de befpiegelinge waar; maar hunne daden en woorden ftryden regelregt tegen elkander. Hunne gewaande aangekleevdheid aan den heiligen Stoel ftrookt zeer weinig met de fchandelyke en verergerlyke lasteringen, die zy in alle hunne blauwe boekjes, ja zelf in dit pleidoie tegen dien Stoel uitgebraakt hebben. -Voor het overige, hun gewaand aanzoek by dit middenpunt der Catholyke eenheid maakt geene gemeenfchap uit: deze moet wederzydfch wezen, gelyk wy in eene onzer voorgaande Afdeelingen vertoond heb.ben. Het fchynt, dat die Heer meent, dat'er iets zeldzaams in de gezindheid zyner Cliënten doorftraalt; dewyl hy ons vergt, dat wy hem eene eenige andere Gezindheid in de wereld vertoonen, by welke alle zulke merktekenen te vinden zyn. Wy weten waarlyk niet welke verborgene kracht onze Berigtfchryver in deze vra-  KEÜtERKIHCE KT.. 14J vrage gevonden heeft. Wy zien niet, wat voordeel zy uit hunne zeldzaamheid, of llngulariteit willen afleiden. Schoon wy reeds eenige reizen de Kerkelyke Historie doorbladerd hebben, zo moeten wy erkennen, dat wy nergens eenige voetftappen van eene gezindheid gevonden hebben, die zig zelve zo min gelyk is, ênzo openlyk tegenfpreekt, als onze Wederparty. Het èene oogenblik zyn wy een rot van Moliniften en Jcfuitsgezinden; wy vernietigen de genade van Jefus Chriftus door het aannemen van het Formulier van Alexahder VII. Wy veroordeelen 101 waarheden in de Bullc Unigenitus; wy zyn gevaarlyk voor den Staat door onze aangekleevdheid aan den Paus Van Romen. Weinige oogenblikken daar na verklaren zy zig voor onze geloovsgenoten, en zyn bereid ons als hunne broeders te on>. heizen, zonder iets anders van ons te eifcheh, dan dat wy hunne Bisfchoppen erkennen. Dit alleen is bekwaam óm ons hunne volkomene goedkeuring te bezorgen. Word de ruime zedeleer, welke door eenige Jefuiten voorheen voorgedragen is door den Roomfchen Paus, als verdervelyk geftrafvonnifl:, deze uitfpraak is alle aanneminge waardig; maar gebruikt die zelve Paus zyn gezag , om de verdervelyke leeringen van Janfenius of Quefnel te veroordeelen; fchoon zyn vonnis geftaavd word door het gezag der Bisfchoppen van de verfpreide Kerke, zy hebben noch eerbied, noch ontzag voor dit vonnis. Dan erkennen zy het gezag der Bifichöppen van de verfpreide Kerke even onfeilbaar, als het gezag der vergaderde Kerke, dan wederom kan Run verfchil niet beflift worden, dan door eene algemeene Kerkvergadering. Dan is, niet de belydenis van het regtzinnig geloof; maar de Stoel van Petrus het waar middenpunt van die uitwendige gemeenfchap , welke tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben, en de bron, uit welke de Prieflerlyke K 2 eea«  J48 EENVOUDIGE EN NOODI GE eenheid voortvloeit; en dan wederom begeer en zy, dat wy hen als Ledematen der Catholyke Kerke en deelhebbenden aan de Priefterlyke eenheid erkennen; fchoon zy verre van door eene ware uitwendige gemeenfchap met dezen Stoel vereenigd te zyn, ten eenemale van den zeiven zyn afgefneeden. Dan worden wy voor Scheurmakers uitgemaakt: dan wederom is 'er geen fchyn van Scheuringe tusfehen ons te vinden. Dan kan geen banvonnis regtvaardig wezen, indien het met de vermoede toeftemminge van het geheele lichaam niet uitgefproken en goedgekeurd, en door het placitum des Souvereins niet bekrachtigd is: en dan wederom fpreken zy een verfchrikkelyk banvonnis tegen eenen elendigen Franfchman, tegen Piérre Le Clerc uit, zonder zig aan deze vereifchtens in het minfte te ftooren. En dit alles word door hunnen wil en welbehagen bepaald. Wy zouden meer foortgelyke ftaaltjes by kunnen brengen ; maar wy vertrouwen, dat deze toereikende bevonden zullen worden, om yder te doen zyn, dat men te vergeeffch na eene andere gezindheid zoude zoeken, die zo zigtbaar door den geeft van ongelykheidbeftiert word. 2. Het tweede bewys word Bladz. VIII. getrokken uit hunne aften van Appél, door welken, zegt hy, alles wat verder tegen hen gedaan word, nietig en krachteloos gemaakt word, en alle zaken opgefchort worden. De Heer Luiken kon wederom niet weten, dat zyne Cliënten zig zo algemeen aan zyne gezegdens niet kunnen binden: want de arme Piérre Le Clerc heeft van hun banvonnis ook tot de algemeene Kerk geappelleerd, zonder dat hem dit in het minfte gebaat heeft: dus moeten de Janfeniften zig niet verbeelden, dat hun Appél by ons van meer kracht of gewigt zal wezen. 'Er zyn zeker gevallen, waar in zo wel in Kerkelyke, als in •Burgerlyke zaken geappelleerd kan worden, en in welke  BEMERKINGEN. - I4Q ke een wettig Appél de uitvoering van het gevelde vonnis opfchort; maar 'er zyn ook gevallen, waarin geen Appél plaats kan hebben; en 'er zyn ook Regtbanken van welke niet geappelleerd kan worden. Wy zouden buiten onzen kring treeden, indien wy dit in het Burgerlyke wilden doen blyken: dus zullen wy ons alleen tot het Kerkelyke bepalen. Men kan in onze Kerke geenzints appelleeren tegen eene Wet der Algemeene Kerke. Dewyl dan het Formulier van Alexander den VII. en de Bulle van Clemens den XI. ten minfte na de toeftemming der verfpreide Bisfchoppen eene algemeene Kerkwet zyn geworden,. zo kan 'er in onze Kerke niet' tegen geappelleerd worden. En dewyl onze Wederparty erkent , dat het gezag der verfpreide even onfeilbaar is, als het gezag der vergadtrrde Kerke, zo blykt het middagklaar, dat 'er tegen een onfeilbaar gezag niet geappelleerd kan worden, zonder zig zelve tegen te fpreken. Men gelieve hier in het oog te houden, dat de vraag niet is , of onze Wederparty deze wet onderhoud, dan niet: geenzints; zy erkennen openlyk, dat zy die niet onderhouden. Zy wenden alleen voor , dat men onregtvaardig te werk gaat, wanneer men hen beveelt , deze wet na te komen. Klagten die alleronbillykft zyn in den mond van menfchen, die in hun Synode verklaren, dat de Kerk noch van delievde vervallen, noch van de waarheid af dwalen kan. 3. indien men op eene foortgelyke wyze tegen vaftgeftelde burgerlyke Wetten van den Souverein wilden appelleeren, onder voorwendzel, dat zy niet billyk zyn, meenen wy, dat men zeer veel werk zoude hebben om zo een Appél aan te doen teekenen; en nog meer moeite zoude hebben, om den Souverein te doen begrypen, dat dit appél een volkomen bewys uitlevert van eene eerbiedige aangekleevdheid aan zyn wettig gezag; en dus blykt het, dat het appél van onze Wederpartye K 3 nooit  I50 EENVOUDIGE EN NQODICE nooit aangemerkt kan worden , als een bewys der eerbiedige aangekleevdheid van de Janfeniften aan het onfeilbaar gezag, het welke zy de verfpreide Kerke toefchry ven. En dus vervalt hun derde gewaand bewys, het welk ons Bladz. VIII. word opgedifcht. Zy doen den Heer Luiken hier zeggen, dat volgens de beft onderweezene Catholykendit appél een verband en middenpunt van eene genoegzame Gemeenfchap met de Kerke maakt. Wie kan zonder eene billyke verontwaardiginge averweegen, dat deze luiden zig nietfchamen de tong van dien Heer tot het voortbrengen vaa voorbedagte leugenen te gebruiken ? Noch de beft onderweezene Catholyken, noch de Janfeniften zelf erkennen de appéllen als een verband en middenpunt van eepe genoegzame gemeenfchap met de Kerke. Men gelieve flechts na te zien het geen wy in onze II. en VIL Afdeelingen over deze ftoffe gezegd hebben; en men zal bevinden, dat hun groote Heer Megank in zyne Synodale redenvoeringe over de blyken der noodzakelyke uitwendige gemeenfchap geen enkel woord van de Acten van Appél fpreekt; en dat zy in hun Synode geen middenpunt der uitwendige gemeenfchap, welke tusfehen alle de Ledematen der Catholyke Kerke plaats moet hebben, erkennen, dan den Stoel van Petrus alleen. Waarlyk een eerlyk Advokaat is zeer te beklagen, wanneer hy eenig ligt van foortgelyke menfchen moet ontvangen. 4. Hun vierde gewaand bewys was , gelyk Bladz. VIII. gezegd word, getrokken uit de verzamelinge van authentieke getuigenis/en, welke in het Jaar 1763 door onze Wederparty zyn uitgegeven. Men gelieve te bemerken, dat de echtheid van deze getuigenilfen geenen anderen fteun heeft, dan het gezag en de regtzinnigheid van onze Wederpartye, en dan zal men te gelyk ~2i-ens d3t dezelve noch in, noch buiten regten van het min-  BEMERKINGEN. IJl minfte gewigt kunnen zyn. Indien men zig ook gelieve te herinneren, dat wy de allerduidelykfte blyken van hunne onregtzinnigheid in zaken, van welker waarheid of onwaarheid zig yder zeer gemakkelyk kan overtuigen, aangetoond hebben, zal men te gelyk zien, dat deze gedrukte Copyën, welker uitgaaf &c. enkel en alleen van de genade onzer Wederpartye afhangt, by geen redelyk Schepzelin eenige de minfte aanmerkinge kunnen komen. Of meenen zy, dat het billyk kan wezen, dat men tegen hen geen enkel ftuk mag aanvoeren, zonder deszelfs echtheid bondig te bewyzen, zelf door een Placitum van den Souverein; maar dat men van onzen kant alles blindelings moet aannemen , wat hen gelieven zal tegen ons ten voorfchyn te brengen ? Wy verklaren hen ronduit, dat wy geen het minlte gewigt in duizend zulke getuigenilTen kunnen erkennen. Maar gelievt men de echtheid dezer Stukken te onderftellen; wy willen hier niet over twisten. Wat gevolg zal men hier uit afleiden ? Het hoogde zal dit wezen, dat zy in vroegere Jaren in Frankryk eenen aanhang gehad hebben, die even als zy, tegen de regelen door de verfpreide Kerk aangenomen, geappelleerd hebben; dat is, gelyk wy gewoon zyn te fpreken, die ook Janfeniften waren. Dat zig onder dit getal ook eenige zeer weinige BifTchoppen bevonden (maar die dagen zyn tot droefheid der Biffchoppelyke Cleregie reeds lang verdweenen); eenige Kloosterlingen, die dan alleen met eerbied genoemd mogen worden, wan-i neer zy onze Wederpartye aankleeven: misfehien zal men 'er ook een ftuk of twee Jefuiten vinden, welker namen, om de zeldzaamheid van het geval, wel met eene roode letter hadden mogen gedrukt worden; eenige andere Geeftelyken, die ongetwyffeld uitmuntende mannen moeten geweeft zyn, dewyl zy verftand ge»oeg gehad hebben, om hunne Medejanfeniften in K 4 deze  eenvoudige en no0dige deze Landen te roemen: men vind 'er ook eenige Lee. ken onder, ja zelf eene Dame van groote geboorte; en van wat gewigt moet dit alles wezen ? Wy zien niet, dat in alle foortgelyke getuigeniflen eenige'meerdere kracht fteekt, dan in de getuigenilfen, welke de Janfeniften van Utrecht aan die van Holland zouden kunnen geven. Moet men zig niet verbeelden, dat de Wereld alleen door Kinderen en oude Wyven bevolkt is, om te verwagten dat dit mengelmoes tegen het onfeilbaar gezag van het lichaam der Biffchoppen van de verfpreide Kerke kan opwegen ? Ziet onze Wederparty niet, dat Piérre Le Clerc, dien zy zonder de minfte blyk van toegevenheid het gewigt van haar geftreng vonnis heeft doen ondergaan, eene veel aanzienelykere verzameling van getuigeniflen tegen hun vonnis zoude hebben kunnen bybrengen. Hy kon zig beroemen op het gezag der vier Oofterfche Patriarchen, van alle de Aarts-Biffchoppcn, Biffchoppen, Archimandriten &c. &c., op alle de Geeftelyken , zq wel Kloosterlingen als anderen; op alle de Leeken van beide de Sexen, die' tot de uitgeftrekte Oofterfche Kerke behooren, en zoude dus eene wolk van getuigeniflen hebben kunnen bybrengen, die bekwaam zoude geweeft zyn, om [het Janfenifte hoopje zodanig te verduifteren, dat het niet meer zigtbaar zoude wezen: en niet tegenftaande dit alles aan onze Wederpartye bekendis, hebben de Heeren van de Biffchoppelyke Cleregie geöordeeld, dat dit nog niet toereikende was, om tegen hun gezag op te wegen. Wy volgen hunne flappen op veel betere gronden, en zeggen hen ook, dat hunne belachelyke verzameling van getuigeniflen by ons geenzints tegen het onfeilbaar gezag der verfpreide Kerke jn de weegfchaal gelegd kan worden. Hun vyfde bewys, Bradz. VIII, is even krachteloos, ajs. de voorgaande. Dit beftaat in de Placaten van . - . dQ  BEMERKINGEN. 153 de Souvereinen des Lands, die hen pryzen en te kennen geven, dat ons verfchil met de Janfeniften alleen liep over een meerder of minder gezag des Paus. Indien de Janfeniften alle fchaamte niet ten ecncmale afgelegd hadden, zouden zy zig gewagt hebben van deze fnaar te roeren. Wy erkennen, dat zy door hunne gewoone verdrajingen, onregtzinnigheid, en gefleepene lafteringen den eenen en anderen Heer hebben weten in te nemen en te misleiden; voorwendende, dat het wezenlyke van ons verfchil hier alleen in beftond, dat de Roomfch-Catholyken in den Paus eene onbepaalde onfeilbaarheid erkennen ; dat dit gevoelen de allergevaarlykfte gevolgen voor 's Lands welzyn zoude kunnen hebben; dat zy om geene andere reden door Romen verdrukt wierden, dan om dat zy afkeerig van dit gevoelen, en deszelfs gevolgen zyn: zy vleiden zig, dat deze onchriftelyke middelen hen eenen weg zouden banen, om ons onder hunne Biffchoppelyke dwingelandye te doen buigen. Alles is by hen geöorloovd, wat in hun oog dienen kan, om dit groot oogmerk te bereiken. Door deze middelen hebben zyniet gefchroomd den Souverein zelf te misleiden, en Hem een ongegrond wantrouwen van eenige honderde duizenden zyner onderdanen in te boezemen, die.voor niemant in fchuldigen eerbied en onfchendbare getrouwheid hoeven te wyken. Dan durft men zig nog beroemen op uitdrukkingen, die geene andere bron hebben, dan de gruwelyke lafteringen en ftrafwaardige leugenen, met welke deze trouwelooze onderdanen, achter den gryns van lievde voor het Vaderland fchuilende, zig niet ontzien hebben hunne wettige Overigheden te bedriegen en te misleiden. Eene billyke verontwaardiging is het eenigfte lot, dat foortgelyke huichelaars kunnen verwagten by allen, die eenig denkbeeld van de onfchendbare billykheid . K 5 heb-  154 EENVOUDIGE EN NOODIGE hebben. Wy laten hen aan het onzydig oordeel van on.'.e Lezers over; dog moeten dezen eerft: verzdcren, dat onze Wederparty zeer wel weet , dat ons verfchil geenzints over de feilbaarheid of onfeilbaarheid van den Paus loopt: dat het in onze Kerke yder vryftaat in dit Stuk te denken en te leeren, wat hy wille: dat de geheele GallicaanfcheKerk, en eene overgroote menigte van geleerde Mannen in alle de deelen van Europa geene onfeilbaarheid in den Paus erkennen, zonder hierom buiten de gemeenfchap onzer Kerke geflooten te worden. Wy moeten onze geëerde Lezers ook herinneren, dat de Janfeniften even min, als wy in 's Lands geëerde Overigheden eenig gezag ter beflisfinge van onze Kerkelyke verfchillen erkennen. En dan meenen wy, zal het onnoodig wezen, dat wy ons met dit Stuk langer ophouden. . Wy herhalen 't nogmaals : in burgerlyke en tydelyke zaken erkennen wy geen gezag, dan in onzen wettigen Souverein, en in de Regeeruers der Streeken, die.wy bewoonen; en in onzen Godsdienft erkennen wy geen gezag, dan in onze Kerke en hare wettige Beftierders. 6. en 7. Bladz. IX. worden hun zesde en zevende bewyzen voorgedragen: namelyk die armhartige Notariëele Stukken, met welke zy ons onherftelbaar meenden te verflagen; maar wy vertrouwen, dat önze Lezers zig zullen herinneren, dat wy deze vodden reeds ontzenuwd hebben. Onze Wederparty fchaamt zig niet op Bladz. X. te zeggen, dat de Heeren Schepenen van Haarlem hun vonnis op deze vodden gegrond hebben. Wy zullen eerft met onzen Berichtfchryver afreekenen, eer wy dit onderzoeken. XV, AF-  BEMERKINGEN. IJjT XV. AFDEELING. Verdere Bemerkingen over het Berigt. T^7y vertrouwen, dat wy alles wat de Berigtfchryver uit hun Pleidoie aangehaald heeft, getrouw opgegeven , en bondig wederleid hebben; en dat yder duidelyk zal zien, dat, welken ophef onze Wederparty van hare bewyzen ook make, zy geen enkel bewys aangevoerd hebben, waar door eenig redelyk Schepzel overtuigd kan worden, dat zy toe de zelve Kerkelyke gemeenfchap met ons behooren. Het fchynt zelf, dat onze Berigtfchryver , in zyn gemoed overtuigd, dat hy dusverre niets bondigs bygebragt heeft, geóórdeeld heeft, dat het niet ondienftig zal wezen nog eenige verdere getuigeniflen by te brengen, om het oog van min bedreevenen des te gemakkelyker te begoochelen en te misleiden. Hier toe vind hy goed zig te bedienen van eenige uittrekzelen van fchriften, diezedert de uitgaaf der verzameling van 1763, in Duitfchland, Italiën en elders gedrukt zyn, en fchoon zy in 1769 te Utrecht hy Van Der Weide te bekomen zyn, echter (gelyk hy voorgeeft) waarfchynelyk den Heere Luiken onbekend geweeft zyn. Wy vinden het zeer bezwaarlyk te gelooven, dat de Janfeniften , die zo veel belang in dit proces gefteld hebben, deze nieuwe verzameling aan den Heere Luiken niet ter hand gefteld zouden hebben; maar het kan zeer welwezen, dat deze Heer, gewoon zynen tya nutter te hefteden, en afgemat door het lezen van alle de prullenfchriften en blauwe Boekjes, met wélke zyne Cliënten hem ongetwyffeld overladen hebben, zynen tyd hier aan niet verder heeft willen verfpillen, en dat zy hem du» onbekend zyn gebleeven. Dog hoe dit ook zy , de wereld had 'er niets aan verloren, al had de Berigtfchryver  l$6 EENVOUDIGE EN NOODIGE ver ze ook laten ruften. Dewyl men egter de zelve hier in flagorder aanvoert, verzoeken wy onze geëerde Lezers zig te herinneren, wat wy in onze voorgaande Afdeelinge op het vierde gewaand bewys onzer Wederpartye met betrekkinge tot hunne eerfte verzameling van getuigeniflen gezegd hebben, en het op deze toe te paffen; dan zal men duidelyk zien, dat deze ydele ophef tegen het gezag der verfpreide Kerke geenzints kan opwegen, en geen bewys uit kan leveren, dat de Janfeniften door eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd zyn. Of 'er in de Koninglyke Drukkerye te Liflabon met goedvinden van het Koninglyk Gerechtshof over de keure der boeken eenige werkjes uitgekomen zyn , welke onze Berigtfchryver niet oordeelt waardig te zyn, dat hy ze noeme, in welke hy zegt, dat eenige woorden gevonden worden, die hen begunftigen, is by ons van geen het minfte gewigt. Wy zouden 'er van onzen kant duizenden kunnen noemen, die het tegendeel zeggen. De Koninglyke Drukkerye en de Koninglyke Boekkenkeurders van Liflabon , kunnen geen gezag ter befliflinge van een verfchil van Godsdienft uit naken. De Droft Louis- Arias Davila, en zyne Koninglyke Hoogheid Don Gabrü'l Antonius De Bourbon, Infant'van Spanjen zouden de eerften niet wezen , die niet omzigtig genoeg geweeft zyn om de liften te ontwyken , van welke onze Wederparty zig ter misleidinge, byzonder van verre afgelegene perfoonen, zeer kunftig weet te bedienen. Men zegt dat het Synode van Utrecht in eenen harderlyken Brief van deze Heeren, als een ftuk van een agtbaar gezag aangehaald word. Bewyft dit, dat de Janfeniften door eene ware uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus vereenigd zyn? Zo niet, dan bewyft het niets. Men zoude de eigene onvervalfchte bewoordingen, en de omftandigheden, in welke  'bemerkingen. 157 welke die Herderlyke Brief hun Synode pryft, naauwkeurig moeten kennen; en als deze voor onze Wederpartye gunftig bevonden wierden, dan zoude men 'er ten hoogfte uit kunnen befluiten, dat deze Droft de Aften van het Synode als een achtbaar ftuk aangemerkt heeft; maar dat hy voorzigtiger zoude gehandeld hebben, indien hy onderzogt had, wat de naburige Catholyke Bisfchoppen, die rondom onze Republiek woonen, , en beter in ftaat zyn, om over deze zaakteoordeelen, dan een Spanjaart, van dit Synode oordeelen; eer hy in zynen Herdcrlyken Brief'er eenig gewag van maakte. Daarenboven, wy willen wel bekennen , dat de Acten van hun' Synode met zo veel lift en behendigheid opgefteld zyn, dat een vreemdeling, die onze Wederparty niet van na by kent, 'er zeer licht door verftrikt kan worden, indien hy niet omzigtig op zyne hoede is. Wy willen ook wel erkennen, dat de Aften van hun Synode verfcheidene Stukken behelzen, die veel beter beredeneerd worden, dan de Stukken van hun Proces; en dat dit de zelve des te gevaarlyker voor Vreemdelingen maakt. Zy hebben zig wel gewagt van in de Aften van hun Synode te laten invloei'en, dat zy ons befchouwen, als menfchen, die de barmhartige genade des Zaligmakers vernietigen ; die honderd en eene Chriftelyke waarheden veroordeelen &c. &c. &c. Dit diende hen aldaar in hunne kraam niet. Alles moeft hier fchynen over te ftroomen van eerbied en ontzag voor den Roomfchen Paus , en voor de verfpreide , even als voor de vergaderde Kerke. Men heeft wel zorg gedragen, dat men hier in niets laat blyken van alle de ongeregelde (tappen, die zy tegen de Kerkwetten begaan hebben in het aanftellen van hunne Bisfchoppen. Alles moeft hier gefchikt worden , om de deernis en meedogenheid van Vorften en Biffchoppen gaande te maken, om, was het hen mogelyk, door dit middel tot  Jj8 EENVOUDIC E EN NÖODIGE tot eene ware gemeenfchap met den Stoel vari Petru» toegelaten te worden. Dus is het geenzints te verwonderen dat miCTchien eenige Vorften , Don Jofeph Clement f BiiTchop van Barcelona, eenige andere Spaahfche Biffchoppen, de Aarts-Biffchop van Saltzburg en misfehien hisr en daar nog een enkele BiiTchop, door de toefchynende oprechtheid van hun Synode, en door de aandoenelyke Brieven, welke de Janfenifte Bisfchoppen te gelyk met de Acten van hun Synode aan deze ver afgelegene Biffchoppen gezonden hebben, bedrogen', hunnen zugt tot vereeniginge met den Stoel van Petrus, hunne betuigingen van rechtgeloovigheid, van eerbied, ontzag en onderwerpinge, voor gangbare munt aangenomen hebben ; door meedoogen met hen getroffen zyn, en wel hebben willen beproeven, of zy een middel konnen vinden, om hen door eene ware gemeenfchap met den Stoel van Petrus te vereenigen. Ziet daar, geëerde Lezers hoe de zaken zig toegedragen hebben, en oordeeldnu zelf, of hier niet duidelyk uit blykt, dat zy nog buiten deze gemeenfchap zyn, en derhalven volgens hun Synode door ons voor geene Ledematen der Catholyke Kerke erkend kunnen worden. Indien men wil aandringen, dat in eenige dezer Stukken vry fterke bewoordingen voorkomen; heeft men Hechts zig te herinneren, dat menfchen, die op eene gevoelige wyze tot meedogenheid bewoogen worden, indien zy niet omzigtig genoeg zyn , om eerft alles ^ behoorlyk te onderzoeken , zig menigmaal in gevaar ftellen, van door ccnen al te voorhangen yver, buiten de behoorlyke palen vervoerd te worden, en dan zal men zien, dat foortgelyke bewoordingen onze bemerkinge in hare volle kracht laten , en de zaak onzer Wederpartye geen hair breed bevorderen. Wy zyn verwonderd het mandement van den Bis- fchop  BEMERKINGEN. 15$ fchop van Barcelona, gegeven in Maalt 1769, hier wederom op het toneel te zien verfchynen. B. Peter» föhn heeft hen immers in zyne verdeediginge van B. Kluyt, Bladz. 89, reeds in het Jaar 1771 verklaard, dat hy geïnformeerd was door iemant, die betuigde daar van de wetenfchap te hebben, gelyk Peterfohn Dok bewuft was, dat hy die kon hebben; dat inderdaad die BiiTchop door de Janfeniften was bedrogen geweeft, en een Stuk ten hunnen voordeele had uitgegeven; maar door anderen onderregt zynde van de liftige valsheden der Janfeniften, had hy het zelve Stuk herroepen. Het komt ons voor, dat deze gezegdens van B. Peterfohn dit Stuk zeer veel van zyne kracht benemen, en dat uit het zelve geen wettig gevolg voor hunne zaak getrokken kan worden. Voor het overige, het is ons der moeite niet waardig, in Cataloniën te laten onderzoeken, of de BiiTchop van Barcelona zynen Herderlyken Brief heeft ingetrokken, dan niet. Wy zien wel, dat de woorden, welke zy goedvinden, als uit dien Brief getrokken, mede te deelen, niet veel eer doen aan eenen Prelaat, die de zaak alleen van eenen kant gezien heeft; maar voor het overige zag deze Biflchop ook, dat hy deze gewaande fpiegels van lydzaamheid geenen trooft kon bezorgen, indien zyne Medebifichoppen zig met hem niet vereenigden, om te beproeven of 'er geen middel gevonden kon worden, om hunne vereeniging met den Stoel van Petrus te bewerken. Deze Biflchop zal zig gevleid hebben, dat onze Wederparty niet zoude weigeren naar billyke voordellen te luifteren; hy verwagtte niet, dat menfchen, die zig den naam van Biffchoppen aanmatigen, bekwaam konnen zyn, om anders te denken en te handelen, dan zy zig in hunne brieven uitdrukken; hy had ook verzuimd de zaak by de naburige Biffchoppen L die ons omringen te onderzoeken jj en dus heeft hy al te  Kïo EENVOUDIG E EN NO 0DICE te voorbarig gemeend, dat zyn yver in allen opzigte roemwaardig was. Wy pryzen oprechcelyk den yver van alle Biffchoppen, die zig gewaardigen hunne poogingen tot eene wedervereeniginge van onze Wederpartye met den Stoel van Petrus te bevorderen. Wy befchouwen deze vereeniging als eene zaak van het uiterfte gewigt, na welke wy veel ernftiger verlangen, dan wy uit kunnen drukken; maar wy vrezen , dat al word deze zaak nog zo zeer door de Catholyke Biflchoppen behartigd, men altyd zal bevinden, dat onze Wederparty niets minder, dan eene rechtmatige en ongeveinsde vereeniging beöogt. Wy hebben zelf hier eene overtuigende ondervinding van gehad in eene onderhandelinge, welke wy in het Jaar 1778 te Amfterdam met een van hunne Hoovden gehad hebben. Dog om tot den BiiTchop van Barcelona weder te keeren; wy vragen, of deze Heer met zynen yver en meedogenheid hunne vereeniging met den Stoel van Petrus bewerkt heeft, dan niet. Zeker in geenen deele; en derhalven zyn zy nog onder de genen, die wy volgens de uitfpraak van hun eigen Synode , onder de Ledematen der Catholyke Kerke niet mogen erkennen. Deze zelve bemerking is bekwaam om te toonen, dat de poogingen, die zy voorgeven, dat de Ploven van Weenen en Madrit, eenige Spaanfche Bisfchoppen , de Aarts - BiiTchop' van Saltzburg &c. aangewend hebben , om hunne vereeniging met den Stoel van Petrus te bewerken, en de wenfeh van den CardinaalMarefofchi, vrugteloos zyn gebleeven; en dat zelf Clemens XIV, op wien zy zig zo vermeeten en ongegrond beroemen, deze geenzints heeft kunnen inwilligen ; want hoe zeer de Stoel van Petrus na eene ware vereeniging met onze Wederpartye verlange, zo is deze volftrekt onmogelyk, zo lang zy zig halfl arrig te-  BEMERK INGE Ni Itfï tegen de aangenomene Kerkregelen blyven aankanten 3 en zig niet gelieven te zuiveren van het gegrond Vermoeden , dat zy de veroordeelde leering van C. Janfe;nius en P. Quefnel in hunne harten aankleeven; want hoe kan het bellier der Schapen aan Herders toevertrouwd worden, die blyven weigeren eene verzekering van de rechtzinnigheid hunner gevoelens te geven door een middel,- het welk door de verfpreide Kerke goedgekeurd, en in vroegere eeuwen door de Kerkvergaderingen gewettigd is ? Hier zouden wy van deze kreupele getuigeniiTen kun; nen afllappen; maar het antwoord, door vyf Spaanfche Aarts-BÜTchoppen of BiiTchoppen en twee Generalen van Geeftelyke Orders (Bladz. XIV.) aan den Koning van Spanje gefchreeven , hoe krachteloos dit ook zy, kan niet onaangeroerd gelaten worden. Dé Berigtfchryver doet deze Heeren zeer weinig eer aahj met ons dit antwoord mede te deelen. De Univerfiteit van Leuven, zegt dit antwoord, honderd Godsgeleerden der Sorbonne, vyf Gardinalen, verfcheide Bisfchoppen, een groot getal van Generalen en Overftens van Geeftelyke Orders hebben de regten der Utrechte fche Kerke verdeedigd. Ziet daar een mengelmoes Van verdrajinge en onwaarheid. Nooit heeft de Univerfiteit van Leuven op eenige wyze de Regten der Kerke van Utrecht verdeedigd; Eenige byzondere Ledematen van deze Univerfiteit hebben in den beginne dezer Scheuringe met betrekkinge tot hunne Kerkregten guhs;tig geadvifeerd; dat is, beweerd, dat de opvolging van het Capittel van Utrecht onafgebroken bewaard is; en dat dit Capittel het regt had, omeenen Biflchop te kiezen. Eenigen van deze Heeren hebben hunne adviezen herroepen; maar al hadden zy dit niet gedaan j nooit heeft de Univerfiteit die adviefen goedgekeurd; Maar al had zy dit gedaan, al had de geheeie Sorbonne 5 L Ü  ^1(52 EENVOUDIGE EN NOODIG E al hadden alle de Cardinalen &c. dit gedaan, wat zoude hier uit volgen? Kan men hier uit belluiten, dat de Janfeniften Ledematen der Catholyke Kerke zyn? Is het hier toe genoeg, dat eene Kerk hare opvolging onafgebroken bewaard heeft? Uit eene zo Spaanfche redeneerkunde zoude men ook moeten belluiten, dat de Griekfche Chriftenen ook Ledematen der Catholyke Kerke zyn ; want hunne opvolging is ruim zo ontegenfprekelyk bewaard,- als die der Janfeniften. Wy 'verzoeken, dat onze Lezers zig gelieven te herinneren het gene wy in onze XL Afdeelinge ter wederlegginge van den Heere van Trautmansdorf gezegd hebben ; en te gedenken, dat de hardnekkigheid, met welke onze Wederparty blyft weigeren, zig aan Kerkregelen te onderwerpen, welke door het gezag de verfpreide Biffchoppen bekrachtigd zyn, de hoofdoorzaak der Scheuringe is. Was *er niets anders in den weg, dan hunne Kerkregtcn; wy meenen, dat de zaak wel te vinden zoude wezen. Kan men het wel rechtzinnigheid noemen, als onze Wederparty by Vreemden de hoovdzaak altyd tracht te verduifteren, en hen wil doen begrypen , dat het verdeedigen van hunne Kerkregtcn de eenigfte oorzaak van alle onheilen is ? Men leze het antwoord van deze Heeren, gelyk de Berigtfchryver het opgeeft, met behoorlyke oplettenheid, en men zal middagklaar zien, dat deze Spaanfche Prelaten van het begin tot het einde in deze valfcheonderftellinge voortredeneeren, en dus, dat uit deze valfche grondlegginge geen wettig beiluit voor onze Wederpartye getrokken kan worden. Wy hadden uit agtingevoor de Biffchoppelyke Waardigheid wel gewenfcht, dat deze Spaanfche Biffchoppen de noodige voorzigtigheid gebruikt hadden, van by anderen, die in ftaat waren, om hen te onderregten , de - ware gefteldheid der zake te onderzoeken, eer  BEMERKINGEN. I63 eer zy hun antwoord aan het Hof van Madrid inleverden , zy zouden zig dan 'aan eene zo fchandelyke mistastinge niet blootgefteïd hebben. Wy moeten hiei^hog aanmerken, dat wy niet kunnen nalaten te denken, dat dit antwoord niets anders is , dan eene nederige nafchryving van het geen de Janfenifte Biffchoppen in hunne fmeekbrieven met hunne gewoone onoprechtheid ter misleidinge van Vreemdelingen ingelaft hebben. De geheele hiftörie komt zö volmaakt met de afgefleetene loopjes van onze Wederpartye overeen, en is een zo natuurlyke da Capo van hunnen ouden Koekkoeks zang, dat wy hier geen oogenblik aan kunnen twyffelen. De redeneerkunde word 'er op den trant der doorluchtige Amersfoortfché Hooge Schole gebeezigd. Verdrajing en onwaarheid fpelen 'er den eerften rol. Het eenigfte, dat wy ter verkleininge van de onvoorzigtigheid dezer Heereri kunnen bedenken, is; dat zy zig verbeeld hebben, dat de Biffchoppelyke Cleregie dezer vermaarde Republiek een al te aanzienelyk lichaam uitmaakt, om hare gezegdens te wantrouwen. Want wy willen gaarne erkennen , dat men in verafgelegene Landen, eene zo zwierige benaminge ziende, niet wel kan bedenken, dat deze geheele Cleregie, met alle hare Geeftelyken, indien men de Heeren Biffchoppen met twee of drie Hoovden van het Capittel van Utrecht in den Roef, en alle de Paftoors en Cappellanen, die zy onder het gebied der Republiek hebben, in het ruim plaatfte, zeer gemakkelyk in eene ordentelyke trekfehuit een reisje zoude kunnen afleggen. Wy kunnen niet nalaten een ftaaltje van hunne redeneerkunde aan te halen. Zy vertellen ons, dat de Univerfiteit van Leuven &c. de Regten der Utrechtfche Kerke verdeedigd hebben, en dat het ongeloovelykis, dat zy dit zonder reden gedaan zouden hebben; en dus L 3 m°ec  IÖ4 EENVOUDIGE EN NOODIGE moet het eene afgedaane zaak wezen. Is 'er wel ooit eene zaak zo onbillyk geweeft, die in het geheel geene Voorftanders had, en ten opzigte van welke deze zelve redeneerkunde niet gebruikt kan worden ? In het vervolg word Benedidtus de XIV. op eene fchandelyke wyze belasterd. Men kan hier over de Waarfchouwing van den Wel Eerw. Heere J. C. op de 19 en volgende Bladzyden lezen. Het oude liedje rakende het veroordeelen der NederJandfche Biffchoppen, word hier op de gewoone Janfenifte nooten gezongen. Namelyk zy mogen voor geene Regtbank buiten 's Lands geroepen worden, en 'er is geen middel, om 'er eene binnen 's Lands tegen hen op te rechten; dus is 'er geene Kerkelyke magt, die hen beletten kan naar hun welgevallen toomeloos voort te hollen. Eindelyk, dewyl in dit ftuk van dehoovdzaak, waarom wy de Janfeniften voor Scheurmakers houden , geen enkel woord gefproken word, zo zal yder met ons belluiten, dat het de zaak onzer Wederpartye in geenen deele verbeetert. Onze Berigtfchryver erkent in het vervolg, dat alle deze pogingen mislukt zyn; en zoude ons wel willen doen gelooven, dat dit aan het affterven van Clemens XIV. moet toegefchreeven worden. Hy gelieve ons niet kwalyk te nemen, dat wy hem niet gelooven. Wy meenen zeer wel te weten, dat Clemens de XIV. om de allergegrondfte redenen geweigerd heeft de Janfeniften in zyne gemeenfchap, dat is, in de gemeenfchap der Catholyke Kerke, aan te nemen; en derhalven is het ontegenfprekelyk, dat zy nog buiter. de zelve zyn. Het geen op Bladz. XIX met zo veel ophef verteld word van de gemeenfehapsbrieven , die zy van een groot getal van aanzienelyke mannen in de Jaren 1778 enj779 ontvangen hebben, moec niemant ontftejlen; want  BEMERKINGEN. iCj want dit zelve word ons in het boekje, het welke wy sn onze XI. Afdeeiinge beoordeeld hebben, op Bladz. 35. met een weinig meer oprechtheid verteld. Dit groot getal komc uit op de twee dozynen fchuilende Helden, die men met vele moeite in drie onderfcheidene Staten door de gewoone loopjes der Partye heeft weten by een te fchrapen , om brievwilfeling met hen te houden. Hier uit zal men duidelyk zien, dat men zeer voorzigtig moet toezien, dat men niet veel ftaat op hunne woorden make; en dat de genen zeer te beklagen zyn, die zig door foortgelyke Windmakers laten misleiden. Voor het overige wy willen wel gelooven , dat deze groote Brievenfchryvers door de listige uitdrukkingen van onze Wederpartye misleid zyn, even als vele anderen; want hadden zy hen van naby gekend, zy zouden bevonden hebben, dat hunne woorden en werken zeer veel van elkander verfchillen , en zig wel gewagt hebben van hen eenen geeft van eenheid, van lievde, van vrede en van waarheid toe te föhryven. Wy misgunnen hen de bewaring van deze en foortgelyke gewaande dierbare Aften niet: zy mogen 'er zo vele van laten drukken, als het hen behaagt; zy mogen den lyft dezer Stukken vermeerderen, Cf) zo haaft de voorzigtigheid hen toelaat de namen van yeelen nog in leven zynde Biffchoppen en aanzienelyke Perfoonen te noemen, en hunne brieven bekend te maken. Wy willen gaarne erkennen, dat hunne voorzigtigheid in dit ftuk groot is. Want fchoon men zoude kunnen denken, dat het niet veel achtbaarheid aan deze ftukken by kan zetten, dat men wagt tot de genen, op welker naam men ze ftellen wil, reeds overleeden zyn; zo Cf) Antwoord op het gefchrifi van den Heer J, C. in het begin van bet Aanhngzelberigt. L 3  EENVOUDICE EN N O O Dl C E zp moet men egter toeftemmen, dat dit om meer dan eene reden de veiligfte weg is. Zy mogen zig op alle foortgelyke ftukken beroemen zo veel zy willen; wy vertrouwen, dat onze voorgedragene bemerkingen duidelyk genoeg aantoonen, dat duizenden dergelyke getuigenilTen geenzints kunnen opwegen tegen het geen Piérre Le Clerc tot zyne verdeediginge tegen hun vonnis zoude hebben kunnen bybrengen, en nog minder tegen het gezag der verfpreide Kerke: en dat men al dit geroep niet anders kan aanmerken, dan als eene hand vol zand, waar mede zy de oogen van eenvoudigen, onopletccnden en vreemden zoeken te verblinden. Het geen onze Berigtfchryver op de XXI. en volgende Bladzyden vertelt, is in onze XI. Afdeelinge volkomen afgehandeld. Het geen hy ons Bladz. XXVII. en XXVIII. vertelt van de Stellingen, die te Praag en te Pavia verdeedigd zouden zyn, heeft geen grein meer gezag, dan de Stellingen, welke de Heeren van Trautmansdorf en Kollveg op hunne manier te Pavien en te Weenen verdeedigd hebben; en bewyft niets anders, dan dar dezen ook, te veel op zig zeiven fteunende, door de liften onzer Wederpartye verftrikt zyn. Wy kunnen van onzen Berigtfchryver met meerder grond vragen, dan hy in het flot van zyn Berigt doet; zoude het mogelyk zyn, dat de Aanhangers der Bisfchoppelyke Cleregie deze bemerkingen met eenige bezadigdheid kunnen lezen, zonder te zien, dat hunne Herders hen deerlyk misleid hebben; dat de getuigeniflen, op welke zy zig beroemen niets om het lyf hebben: dat zy de naburige Biflchoppen, die het beft in ftaat zyn, om óver de zaak te oordeelen, niet eens durven noemen; maar zig wenden tot eenige vreemde en verafgeh°gene Vorften en Biflchoppen , op hoop van eenigen onder hen, door het verduifteren van de hoovd-  BEMERKINGEN. hoovdoorzaak des verfchils, door hunne gewoone verdraiingen, en uiterlyken fchyn van zugt tot vrede en vereeniginge, in hun belangen te trekken: dat welke win-en 'er door eenige Vorften en Biffchoppen aanoewend mogen wezen, om hunne vereeniging met den Stoel van Petrus te bewerken,-dit alles vrugteloos geweeft is: dat alles, wat zy in deze geheele zaak hebben weten aan te halen , niet bekwaam is , om te bewyzen, dat zy door eene ware uitwendige gemeenfchap met'den Stoel van Petrus vereenigd zyn: dat al waren de Regten van het Capittel van Utrecht nog zo ontegenfprekelyk beweezen; al was 'er geen de rnmfte grond, om hunne rechtgeloovigheid in twyffel te trekken, dit geenzints genoeg is, om hen als Ledematen der Catholyke Kerke te doen erkennen, zo lang zy afgefneeden blyven van de uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus, die de bron der Priefter yke eenheid is; dat hunne klachten over onbillyke mishandelingen geen meer gewigt hebben, dan de klachten der Griekfche Chriftenen; en derhalven, dewyl zy zo veel belang fchynen te ftellen in de uitwendige gemeenfchap met den Stoel van Petrus, buiten welke men geen Lidmaat der Catholyke Kerke kan wezen, zy geheele andere middelen in het werk moeten ftellen, en dat het tyd is, dat zy zig niet langer laten misleiden; maar eene ware en ongeveinsde vereeniging zoeken. L 4 . XVI. AF-  I6"5 EENVOUDIGE EN NOODIGE XVI. AFDEELING. Bemerkingen over de twee vragen, welke door onze We, derparty aan XXII. Franfche Advokaten voorgemeld zyn. J)e eerfte vraag word op Bladz. VI. door onze Wederparty in deze bewoordingen voorgedragen. Of de Ed. Agtb. Heeren Schepenen der Stad Haarlem , zynde van den Proteftantfchen Godsdienft bevoegd waren, om uitfpraak te doen, wegens het door de Regenten geallegeerde Feit, te weten: dat de Biffchoppen van de Hollandfche Cleregie, beneffens hunne onderhoorige Priefters en Geloovigen, eene SeSte uitmaken , onder den naam van Janfeniften bekend, en dus moeien aangemerkt worden als ten eenemaal afgefcheiden van de gemeenfchap der Roomfeh-Catholvke Kerke, zo zeer als eenige andere Sefte, die openbaarlyk buiten haren fchoot is ?• Deze vraag word met de gewoone eenvoudigheid en oprechtheid onzer Wederpartye voorgedragen. Wie zoude niet moeten denken, d-at de Roomfch Catholyken ra eene Proteftantfche Overigheid en Regter minder bevoegdheid en gezag erkennen, dan in Roomfche Overigheden en Regters? Wy verklaren dan rondborftig, dat de Godsdienft, welken de Overigheden en Regters belyden, welke die ook zy, by ons geen hairbreed onderfcheid in hun gezag, magt of bevoegdheid ter beftieringe van hunne onderdanen en burgers in tydelyke en burgerlyke zaken voort kan brengen. Het Feit, daar in dit Rroces.over gevonnisd kon worden, word hier zo verward voorgedragen, dat men uit de bewoordingen zoude moeten belluiten , dat onze. Wederparty in de plaatze van het vonnis over een Feit te doen loopen, de Heeren Schepenen van HaarJ&n, gaarne tot Regters zoude aanftellen, over de bil-" Ijk  BEMERKINGEN. l6~S? lykheidof onbillykhcid, met welke de Janfeniften by ons voor Scheurmakers gehouden worden ; en het fchynt, dat die oogmerk zig nog duidelyker openbaart in de motiven, die by hec advies der Franfche Advokaten gelapt zyn. Indien dit hun oogmerk is, dan zeggen wy hen ongeveinsd, dat wy in het befliffen van Kerkelyke verfchillen, voor zo verre die Kerkelyk zyn, geen ander gezag, dan dat der Kerke erkennen. Dat het onderfcheid van Godsdienft in den politieken Regter hier ook geen het minfte verfchil in maakt; en dat de Janfenistcn, die in de verfpreide, even als in de vergaderde Kerke, een onfeilbaar gezag erkennen, het onderzoek van de billykheid van hare uitfpraken en beftiflingen aan geene wereldlyke of politieke Regtbank kunnen onderwerpen, zonder zig zelve tegen te fpreken. Wy hebben voor de Regtbank van de Ed. Agtb. Heeren Schepenen van Haarlem nooit getwift, of wy hen ten regte, of ten onregte met den naam van Janfeniften beftempelen; of wy hen ten regte, of ten onregte buiten onze gemeenfchap fluiten: dit zoude geene queeftia faSti; maar eene queeftio jurir; geen verfchil over een enkel feit maar een verfchil over regt en billykheid in een ftuk van Godsdienft geweeft zyn ; en kon derhalven nooit door ons, noch door onze Wederparty voor de Regtbank der Heeren Schepenen gebragt worden. Dit deed ook niets ter zake in het dispuut van de bewufte ƒ 150:-:- De Feiten, welke in dit Proces in aanmerkinge konnen komen, zyn deze: 1. Of die luiden, die wy (het zy met of zonder reden) Janfeniften noemen, en die onder deze benaminge hier het beft bekend zyn, met ons eenige Kerkelyke gemeenfchap hebben; of zyby ons voor Scheurmakers gehouden worden, dan niet. 2. Of F. Van Dyk tot zyne dood toe een Lidmaat van dit Kerkelyk genootfchap geweeft is, dat by ons onder debeL 5 na-  170 E E .Y V O ü D I C E EN NOODIGE namingc van Janfenifte Scheurmakers te boek ftaat. 3. Of onze Kerkwetten ons verbieden voor afgeftorvene Scheurmakers te bidden, dan niet. Deze zyn de Feiten , die betrekking tot het bewuft Proces hadden. Over deze Feiten konnen hunne Ed. Agtb. zeer gemakkelyk oordeelen. Indien wy deze Feiten niet bondig konnen bewyzen, moeften wy onvermeidelyk het Proces verliezen: en in tegendeel wy meenden, dat deze bondig beweezen zynde, de zaak wel haaft ten voordeele der Armen beflift zoude wezen. Want al had onze Wederparty (het geen egter onmogelyk is) kunnen bewyzen, dan wy hen ten onregte voor Scheurmakers houden: zo lang het onzen wettigen Souverein behaagt onzen Godsdienft te tolereeren, en toe te laten, dat wy volgens onze Godsdienftige begrippen en Kerkregelen onder hunne vaderlyke befcherminge leven, zien wy niet, dat de conditiën, welke by het codicil van F. Van Dyk gevoegd zyn, ten onzen opzigte anders, dan als onbetamelyk , ongeöorloovd, fchandelyk, en dus als zedelyk onmogelyk kunnen aangemerkt worden; en dus vleiden wy ons, dat zy voor nul, van geene waarde en als niet uitgedrukt gehouden zouden worden. Wy laten aan het oordeel van den onzydigen Lezer over, of wy deze Feiten bondig beweezen hebben, dan niet. Dog al hadden wy deze Feiten door Stukken , welker gezag by onze Wederpartye zelf erkend word, op eene zo overtuigende wyze niet kunnen ftaven; hunne Ed. Agtb. zouden de zelve nog allergemakkelykft hebben kunnen bcöordeelen. Alle onze Medeburgers, welken Godsdienft zy ook belyden, weten zeer wel, datwy onze Wederparty als Scheurmakers aanzien, en hen alle Kerkelyke gemeenfchap weigeren. Onze Wederparty erkent openlyk, dat F. Van Dyk in hunne Kerkelyke gemeenfchap geftorven is; en derhalven is hy geftorven in de Kerkelyke gemeenfchap van luiden, die by ons voor  BEMERKINGEN. I7I voor Scheurmakers gehouden worden. DeKerkregel, dien wy uit hetRoomfchRituëel aangehaald hebben,word door onze Wederparty aan hare Geestelyken ook voorgele hreeven. De ver klaring, welke wy aan dienKerkregel gegeven hebben,ftemt volkomen overeen met de leringe van hunnen grooten Regtsgeleerde, Z. B. Van Espen, en over deezeFeiten kan nooit eenige onzekerheid plaats hebben. Hoe zeer wy meenen, dat dit alles zeer duidelyk is; het vonnis is tegen den Armen uitgefproken. De Armen zyn zeifin de onkoften gecondemneerd, en onze Wederparty, die nog niet vergenoegd fchynt te wezen , vraagt in de tweede plaatze aan de Franfche Advokaten : of dezelve Heeren Schepenen, al waren zy bevoegde Regters, om over dit Feit uitfpraak te doen, genoegzame en overtuigende bewyzen hebben gehad, of konnen hebben , om als beuzelagtig en geenzints bewezen de inlatie der Regenten tegen de Biflchoppen &c. der HoUandfche Cleregie te verwerpen, en om diensvolgens de gemelde Regenten hun gedane eifch te ontzeggen , en dezelve in de koften te condemneeren. Deze voorgeftelde vraag is in bewoordingen bevat, welke het beftendig Charafter van onze Wederpartye duidelyk openbaren. Hun woelzieke en onruftige geeft zal zig nooit aan eenvoudige uitdrukkingen gewennen. Indien hun teeder gewisfe in het vonnis der Ed. Agtb. Heeren Schepenen niet volkomen kon beruften; indien zy eenige wroeging ontwaar wierden . of de fchandelyke conditiën , welke zy ons met alle geweld hebben zoeken op te dringen , miflehien de oorzaak waren, dat de Armen in hunnen dringenden nood de bewufte ƒ 1500:-: - niet alleen hebben moeten misfen ; maar daaren boven in de koften van het Proces gecondemneerd zyn : dan zouden zy de eenvoudigfte en duidelykfte bewoordingen gebruikt, en gevraagd hebben; of het vonnis, door Heeren Schepenen van Haarlem uitgefproken,  17a EENVOUDIGE EN NOODIGE ken, in allen opzigte zo gegrond en billyk is, dat 'er voor hen geene de minfte ongeruftheid over kan blyven. Een gunftig antwoord zoude hen tot bedaren gebragt hebben; zy hadden zig in hunne inwendige geruftheid kunnen verheugen, ten minfte zo lang, totzy door iemant van onzen kant ontruft waren geworden; en dan zoude het altyd vroeg genoeg geweeft zyn, om hunne zwierige Confultatie ten voorfchyn te brengen. Wy meenen dat de beweenelyke omftandigheden , door welke het lieve Vaderland zo deerlyk ontroerd word, hen hier toe hadden behooren te bewegen. Het blykt, dat zy de zaak anders begrypen. Hunne vraag moeft ingewikkeld , ten onzen opzigte tergende, en hoonende voor den Regter wezen. Wy hebben op hunne eerfte vrage gezien, hoe zy den ftaat des verfchils trachten te verdrajen , en voorgeven , dat de zaak afhing, niet van de vrage of 'er eene Scheuring tuffchen ons en hen plaats heeft; maar of wy hen met billykheid onze Kerkelyke gemeenfchap weigeren. En dit wil men voor een Feit verkoopen: dit zelve gewaande Feit moeft in hunne tweede vrage ook ingewikkeld worden. Dit kwam ook met hunne oogmerken over een. Onze Wederparty ftelt een groot belang in deze kunftgrecp. Deze Heeren vlcijen zig, dat zy geen beter middel kunnen vinden, om eenige onoplettende te doen gelooven, dat men in dit Proces wyd en breed en opzettelyk gepleit heeft, of zy door ons met billykheid buiten onze Kerkelyke gemeenfchap geflootcn worden, dan niet: en dat zy de onbillykheid van onze behandelinge zo voldongen beweezen hebben, dat hunne Ed. Agtb. na alles gedurende omtrent drie maanden nauwkeurig gewikt en gewoogen te hebben, hier van volkomen overtuigd zyn geworden, en hun vonnis op dezen grond hebben uitgefproken; en dus dat men ons aan moet merken, als ftrafwaardigeen Scheurziekemis- han-  BEMERKINGEN. 173 handelaars van de Biffchoppelyke Cleregie , die wy zonder eenigen fchyn van reden, en door eenen geeft van twiftzugt aangedreeven, willekeurig verdrukken. De Nederduitfche uitgaaf van hunne Confultatie moet ftrekken, om dit oogmerk binnen 's Lands te bevorderen: de Trompetter der Partye, de armhartige Schryver van hun weekblaadje, les Nouvelles Ecclejïaftiques, en denkelyk de Franfche uitgaaf der Confultatie moeten ftrekken, om deze ongerymdheden buiten 's Lands te verfpreiden. Wy denken niet dat zy eenig ander oogmerk kunnen hebben , waar door zy zouden kunnen bewogen zyn, om hun geld aan dezen Franfchen druk ten kofte te leggen. Immers genoegzaam alle de inwoners onzer Republiek hebben zo vele kennis van hunne moedertaal, dat zy de Nederduitfche uitgaaf, zonder behulp van den Franfchen druk kunnen lezen en verftaan. Dus meenen wy, dat de Heeren van de Biffchoppelyke Cleregie, die waarlyk geen gevaar loopen, dat zy "om hunne bedrevenheid in vreemde talen vervolgd zullen worden, de onkoften van dezen Franfchen druk gefpaard zouden hebben, indien zy niet hadden geoordeeld, dat deze hen voor hunne vreemde, en in afgelegene landen fchuilende helden en correspondenten van veel nut.zoude kunnen wezen. Wy verbeelden ons, dat wy hunne raadllagen hier zeer nauwkeurig aanwyzen : maar hier ontftaat eene zeer natuurlyke vraag; namelyk, of hunne handelwys met oprechtheid en billykheid over een komt. Staat het onze Wederpartye vry, zelf op eene ingewikkelde wyze te kennen te geven, dat de Ed. Agtb. Heeren Schepenen "hun vonnis op deze gronden hebben uitgefproken? Kan het hen geöorloovd wezen hunne Medeburgers , die hen geen ftroo in den weg leggen, op eene zo tergende wyze te belafteren? Wy meenen, dat het eene niet anders, dan als hoonende voor denReg- ter,  174 EENVOUDIGE EN NOODIGE ter, en het laatfte niet anders, dan als ruftftoorende kan aangemerkt worden. Men leze en herleze het vonnis van de Ed. Agtb. Heeren Schepenen van Haarlem met alle mogelyke nauwkeurigheid ; men zal in het zelve geen enkel woord vinden, waar uit afgeleid kan worden, welke de gronden zyn, op welke zy het zelve uitgefproken hebben. Wy hebben een al te gegrond denkbeeld van de onzydigheid en voorzigtigheid dezer Ed. Agtb. Geregtsbank, dan dat wy een enkel oogenblik zouden kunnen vermoeden , dat zy hare waardigheid en achtbaarheid ooit zo verre zoude kunnen vergeeten, dat zy hare beweegredenen en gronden aan eene der twee partyen, met uicfluitinge der andere , zoude openleggen. Moet men zig dan niet verwonderen, dat onze Wederparty vermeeten genoeg is, om willekeurig eneigendunkelykhet vonnis van den Regter aan motiven en gronden toe te fchryven, die nergens, dan in de verbeeldingskracht onzer Wederpartye, plaats kunnen vinden? Moeiten zy zig niet fchamen eene zo aanzienelyke Regtbank zo binnen als buiten 's Lands, zonder eenigen grond ten toon te Rellen? Weet onze Wederparty niet, dat alle de Heeren die over deze zaak als Regters gezeeten hebben, zelf eer de zaak bepleit wierd, volkomen willen dat het ontegenfprekelyk is, dat 'er tuffchen ons en de Janfeniften geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap plaats heeft : dat niemant der Ed. Agtb. Heeren zig ooit als Regter over onze Kerkelyke verfchillen befchouwd heeft: en dat yder van deze Heeren zeer wel weet, dat noch wy, noch de Janfeniften, volgens onze Kerkwetten, by de Ed. Agtb. Heeren Schepenen van Haarlem kunnen komen vragen, wat in het ftuk van Godsdienft aannemelyk of verwerpelyk is; wie wy als geloovsgenoten moeten erkennen , en wie niet ? Zoude de geheele Geregtsbank niet moeten oordeelen,. dat  BEMERKINGEN. 17$ dat het ons in het hoovd fcheeldc , indien wy hen kwamen verzoeken, om onze Kerkelyke verfchillen door een finaal vonnis te befliffen ? Bezat onze Wederparty minder drift en meer bezadigdheid, deze overwegingen hadden hen van eenen zo vermeeten en voor den Regter hoonenden flap wederhouden. Indien men ons vraagt, op welken grond het vonnisdan is uitgefproken: zo antwoorden wy, dat dit ons ten eenemale onbekend is: dat wy niet vermeeten genoeg zyn, om des Regters motiven te willen doorgronden; dat de Regter mifTchien redenen gehad heeft, die hem bewogen hebben, om te oordeelen, dat fchoon het ontegenfprekelyk is, dat 'er tuffchen ons en de Janfeniften geen fchyn van Kerkelyke gemeenfchap plaats heeft; fchoon de Regter zig niet aanmerkt als bevoegd, om onze Godsdienftige verfchillen finaal te befliffen; fchoon de Regter niet goed kan keuren, dat Ledematen van onderfcheidene gezindheden , die beide getolereerd worden , elkander pogen te dwingen tot daden, welke door hunne refpective Kerkwetten verboden zyn; egter dewyl deze daden tegert geene bcfchreevene wetten des Lands ftryden, hy geenzints kon vonniffen , dat foortgelyke verbinteniffen volgens 's Lands Wetten als nul en van geene waarde moeten aangemerkt worden. Wy geven niet voor , dat de Ed. Agtb. Heeren Schepenen hun vonnis op dezen grond uitgefproken hebben. Het is onze zaak ook niet, om te onderzoeken, of deze bedenking gegrond zy, dan niet. Wy hebben nimmer geleerd, ons in burgerlyke zaken tegen onze Burgerlyke, of in Kerkelyke zaken tegen onze Kerkelyke Overigheid te verheffen. Het vonnis is uitgefproken; de tyd van te kunnen appelleeren is reeds lang vervloogen; de zaak is finaal afge' daan; het is onze plicht 'er met eerbied in te beruften. Al meenden wy tot op dit oogenblik, dat de zaak in een  176 eenvoudige en noodige een ander dagligt. had kunnen befehouwd worden, wy zouden nog openlyk erkennen, dat wy geene de minste reden hebben , om iemant der Ed. Agtb. Heeren Schepenen van vooringenomenheid, eenzydigheid of onregtvaardigheid verdagt te houden. Wy zouden onveranderlyk blyven erkennen, dat wy hen den zeiven eerbied, de. zelve agting en het zelve ontzag fchuldig zyn, als of het vonnis ten voordeele van onze Armen was uitgevallen. Wy vertrouwen, dat onze Wederparty in deze onze ongeveinsde verklaringe genoegen zal nemen; en dat onze geëerde Lezers zullen zien, dat wy de onfchendbare plichten van getrouwe Onderdanen te grondig kennen, om de zelve te vergeeten, hoe zeer onze Wederparty alle hare liften aanwende , om ons door ontydig tergen hier toe te vervoerem Dus zullen wy de eer hebben van tot onze XXII. Paryfche Advokaten over te gaan. XVII. AFDEELING. 'Bemerkingen over het gezag, dat men de Franfche Advoka-> ten gaarne zoude toefchryven. JJet is ontegenfprekelyk, dat het advies van kundige en eerlyke Regtsgeleerden in burgerlyke verfchil len,die onder anderen over erfdeelen en legaten,maar al te dikmaals ontftaan van zeer groot gewigt en aangelegenheid kan wezen; maar het is te gelyk ontegenfprekelyk, dat 'er dan verfcheidene zaken in agt genomen moeten worden , welker verzuim de adviezen der allerkundigfte en oprechtfte mannen der aarde van alle gezag menigmaal beroovt. Onder anderen dient men het volgende te gedenken i. Moet de zaak, waar over men hen wil raadpleegt,  BEMERRINCER. *77 gen, zonder eenige bewimpelinge of verdrajinge, mefc alle mogelyke eenvoudigheid en oprechtheid, in duidelyke bewoordingen voorgedragen worden. 2. Moet men mannen zoeken , die eene grondige kennis bezitten van de Wetten, Gewoontens en Con^ ftitutie des Lands, alwaar het verfchil beflift moeé worden. 3. Moet men toezien, dat men hert raad vrage over zaken, die binnen de palen van hunne ftudie en wetenfehap beiloten zyn; want wie zal by Regtsgeleerden een hulpmiddel tegen eene zware ziekte, of dé beflisfing van een Godsdienftig verfchil gaan zoeken? 4. Wanneer men hun advies vraagt over eene uitgeweezene en afgedane zaak, moet men hen met de uiterfte nauwgezetheid den waren ftaat des verfchilst de motiven en bewyzen van beide de kanten met eene onfchendbare onzydigheid, alles wat aan beide kanten van gewigt kan wezen , en het uitgefproken vonnis mededeelen, zonder zig op eene vermeetene wyze^de vryheid aan te matigen, van in het hart des Regters" te willen doordringen, en hem motiven en beweegredenen toe te eigenen, op welke hy misfehien nimmer gedagt heeft. Wv zouden meer voorzorgen kunnen aanhalen;welke men in het vragen van Regtsgeleerde Adviefen behoort waar te nemen; maar wy zullen ons kortheidshalve met deze vergenoegen. Onze voorgaande Aft deeling kantenbewyzeftrekken, dat onze Wederparty de eerfte dezer voorzorgen fchandelyk verwaarloosd heeft: wat de tweede betreft; wy kunnen ons niet verbeelden, dat men die vereifchte kennis by vreemde en zo verre afgelegene Regtsgeleerden kan verwagten.En dewyl onze Wederparty het vonnis gaarne over een verfchil van Godsdienft zoude doen loopen, doör het welk beflift moet worden, wie-van de tvyistendé M P^'  ïjS EENVOUDIGE EN NOODIGE partyen de regelen van het Evangelie, en van den Chriften Godsdienft getrouw nakomt; zo durven wy geruft alle onze Lezers vragen, of dit niet buiten de ftudie der Heeren Regtsgeleerden is. Wy zyn zeer geruft, dat geen Proteftant, indien hy aarzelde, welke Proteftantfche Gezindheid de aannemelykfte is, mmer in zyn hoovd zal krygen, eene confultatie by Regtsgeleerden aan te leggen, om zyne twyffellingen en ongeruftheden op te helderen, en weg te nemen. Dewyl dan onze Wederparty, benevens ons, in de Kerke een onfeilbaar gezag erkent, en dat ons verfchil niet anders, dan door dit gezag beflift kan worden , hoe kunnen zy ons het gezag van Regtsgeleerden met den minften fchyn van billykheid opdringen ? Wat de vierde voorzorg betreft; in de plaatze van deze in het oog te houden, heeft onze Wederparty de zelve in alle opzigten trouweloos gefchonden; gelyk men in onze voorgaande Afdeelingen gezien heeft. En dus meenen wy, dat deze winderige confultatie, die met zo veel ophef uitgegeven is, en tot walgens toe in de Couranten aangeboden word, by geen redelyk fchepzel als een ftuk van gewigt aangemerkt kan worden. Wy twyffelen niet of een getal van XXII. Paryfche Advokaten zal in den eerften opflagby velen onzer Proteftantfche Medeburgeren eenigen indruk gemaakt hebben. Wy kunnen hen dit in geenen deele kwalyk nemen. Zy konnen geen denkbeeld van de onregtzinnigheid en loopjes onzer Wederpartye hebben: zy konnen niet weten, dat onze Wederparty in Godsdienftige verfchillen geen beflisfend gezag buiten het gezag der Kerke erkent: zy konnen niet vermoeden, dat de Heeren van de Bisfchoppelyke Cleregie in deze geheele zaak niets minder bedoeld hebben, dan ons onder de yzere roede van hun eigendunkelyk gezag te doen buigen. Maar wy vertrouwen, dat zy de zaak thans uit  BEMERKINGEN» 119 uitleen ander oogpunt zullen befchouwen. Dog indien 'er iemant mogt wezen, die zig verbeeld, dat een advies van XXII. Advokaten van het Parlement van Parys, hoe men hen ook befchouwe, als een ftuk van aangelegenheid aangemerkt moet worden, kuónen wy hem zeer duidelyk overtuigen, dat foortgelyke Stuk* ken geene de minfte agtinge verdienen. Het zy verre van ons het lichaam der Heeren Regtsgeleerden, het zy binnen, of buiten *s Lands, in eenige kleinagtinge te willen brengen: wy verklaren grondhartig, dat wy eenen waren eerbied voor het zelve hebben: wy erkennen het nut en heil, het geen zy in de burgerlyke zamenlevinge kunnen voortbrengen. Wy twyffelen geenzints, of het grootfte deel van deze Heeren beftaat uit mannen, welker kunde en oprechtheid den allerftrengften toets kunnen uitftaan. Maar wy weten ook, dat alle kundige en Regtzinnige Advokaten met ons zullen erkennen, dat men onder hun lichaam zo wel als onder andere lichamen, Ledematen kan vinden , die of uit eenen fchandelyken baatzugt, of uit eenen geeft van partye, waarmede zy vooringenomen zyn, hunne adviefen naar den wenfch en fmaak der genen weten in te richten, die hen om raad vragen. Parys, alwaar de opperfte Geregtshoven van Frankryk, en het Parlement derzelver vergaderingen houden * is opgepropt met eene ongeloovelyke menigte van Advokaten. Men vind onder dezen eene overgroote menigte, die allen lof en agting verdienen; maar het kan niemant vreemd voor komen, dat men onder hen ook eenigen kan vinden, welker advies voor yder te koop is, van welken aart het geval ook moge wezen. Ónze Wederparty, die gewoon is haren grootfteh fteuri in de nieuwspapieren en regtsgeleerde adviezen te ftellen, om zig van de Scheuringe te zuiveren, is geenzints onbewuft, dat men overal adviezen kan bekoM a meti*  l8o EENVOUDIGE EN NOODIGE men. De volgende Haaltjes zullen onze gezegdens bekrachtigen. De verdervelyke gevoelens van Edmund Richer, die regtftreeks aanliepen tegen de Kerkelyke en Koninglyke magt, en alleen konnen dienen om onruft en oproer te kweeken, en de billyke gronden van alle Kerkelyk en Koninglyk gezag te ondermynen, hoe zeer zy ook in 1612 in de Kerkvergaderinge van Sens, als mede in de Kerkvergaderinge van Aix in Province, en daar na te Romen veroordeeld zyn: hoe zeer Richer in het Jaar 1629 zyne herroeping dezer ruftftoorende gevoelens op eene pleehtige wyze in de handen van denCardinaal De Richelieu bekrachtigd heeft; deze gevoelens, hoe affchuwelyk zy ook zyn, hoe ftrafwaardig zy by yderen waren Franfchman voor moeten komen, hebben, ter begunftiginge van de groote vrienden onzer Wederpartye, onder de Parysfche Advokaten ook patroonen gevonden; veertien Advokaten van het Parlement van Parys hadden op den 10 July 1718 eene Confultatie geteekend, waarin zy niet fchroomen die ruft. ftoorende gevoelens goed te keuren. Deze Confultatie is egter niet eerder, dan in 1730 in het ligt verfcheenen. Hoe zeer onze Wederparty ook fchynt te beweeren, dat BilTchoppen door hunne Mede Biffchoppen binnen 's Lands geóórdeeld en gevonnift moeten worden ; zo zoude men zig deerlyk misgrypen, indien men zig verbeeldde, dat zy in Raat zyn, om zig aan die vonnisfen te onderwerpen, wanneer zy hen niet begunftigen. Dan zyn het geene Biffchoppen meer , die vonniffen moeten; dan wend men zig tot de Parlementen en wereldlyke Regtbanken , om te beproeven, of men by deze geene befcherming tegen het gezag der Kerkwetten kan vinden. De BiiTchop van Senez in Frankryk, een vermaarde Janfenift was door de Kerkvergadering van Em-  BEMERKINGEN.. 1ÜI Emhrun om zyne aangekleevdheid aan Janfenius, Quesnel «Sec. van zyne Biffchoppelyke en Priefterlyke bedieningen opgefchort. Schoon de overtreeding van dezen Biffchop niet anders dan Kerkelyk was, en derhalven door geene andere, dan door Kerkelyke Regters , door Biffchoppen beoordeeld kon worden , die hem eene Kerkelyke ftraf opgelegd hebben ; het welk alles zo wel met de wetten des Lands, als der Kerke overeenftemde; heeft egter de Biffchop van Senez 50 Advokaten gevonden, die hem op zyne Confultatie hunne adr viezen medegedeeld hebben, zonder zig te ontzien de allerhoonendfte uitdrukkingen tegen Geeftelyke enWereldlykc Overheden in de zelve te gebruiken. De.Hfeei-én feamfon, Paftoor van Olivkl Conet Pastoor van Darvoi, Gaucher Canonik van Jargeau in het Bhsdom van Orleans &c. waren om evengclyke redeïien onder Kerkelyke cenfure gefteld ; en zy hebben 40 Advokaten van het Parlement gevonden, die in gehoudene Confultatien, in dato 27 July en 7 Septemb. 1730. de hier boven aangehaalde Confultatie van iojuly 1718. aankleeven, en niet fchroomen bewoordingen te'gebruiken, waar van de Koning in een arreft van zynen Raad, gedagteekend den 30 Oclober 1730, zegt: dat dewyï hy aan zig zeiven en aan den Staat de bewaring der heilige en onfchendbare Regten zyner Kroonè vtrfchuldigd is, hy zyne geftrengheid tegen een gefchrift, waarin de zelve openlyk aangerand zyn, niet te vaardig kan doen Uyken Door een gevolg van den zeiven geeft, die ih het geheele werk heerfcht, word de magi der Kerke niet meer ontzien, dan die des Konings; en de gronden, die 'er in. voorgedragen worden, ftrekken gelykelyk, om het volk tegen alle gezag oproerig te maken. Hebben de medebroeders van onze Wederpartye, de Franfche Janfeniften een zo merkelyk getal Advokaten bunnen vinden, die of door vooringenomenheid M 3 1 V0Gr  iti EENVOUDICE EN NOODIGE voor de Partye, of door baatzugt en eigenbelang, die fchandelyke dryfveeren van een al te groot deel van het menfchelyk geflagt, aangezet, niet gefchroomd hebben zig hrhet uiterfte gevaar te brengen, doorruftftoorende en ftrafwaardige adviefen; zo is het geenzints te verwonderen , dat onze Wederparty XXII, Advokaten heeft kunnen vinden, die op hunne verminkte, kreupele, verdraaide en onregtzinnige Confultatie geadvifeerd hebben; te meer dewyl deze Advokar ten door hun advies hier in geene de minfte verlegen* htid gebragt kunnen worden. - i - . XVIII. A F D E E L I N G. m t « . ,■ o ■•■ . i ■ j i , „ Bemerkingen over de Motiven, met welke men het Advies dezer Advokaten tracht te ftaven. 'jT'hans is ons nog overig de1 motiven en grondende overweegen, op welke het advies op deze zeldzame Confultatie fchynt te fteunen. Wy zullen dit zq beknopt afhandelen, als ons mogclyk is; deels om onze geëerde Lezers niet te lang op te houden, endeels, "pm 'dat de naderende Vastenstyd ons tot andere onvermydelyke bezigheden roept. , °nzc grootfte zwarigheid is hier in gelegen of het Advies der Franfche Advokaten niets meerbehelft, dan die vyf regelen, welke ons Bladz. 5. onder het woord Consultatie medegedeeld worden; en die misfehien bpzettelyk van het antwoord op de twee verdraaide Vragen afgezonderd zyn; dan of het antwoord op die twee vragen, of om beter te zeggen de motiven, opjwelke dit antwoord gegrond is , ook het voortbrengzel \an deze Heeren Advokaten zyn. Van den. eenen kant, komt het ons vreemd voor, ffifc wy XXII. Franfche Advokaten, die te Parvs een C " Ad-  BEMERKINGEN. 183 Advies geven op eene confultatie, die hen uit deze Landen toegezonden is , zig in hunne motiven zien beroepen op de Hollandfche Couranten. Bladz. 19. wyzen zy ons na de Hollandfche Courant van den 30 Oftober 1730, in het artikel uit den Haage;en Bladz.6. na de Hollandfche Courant van den 6 Oclober van het zelve Jaar. Het fchynt ons toe, dat indien deze Heeren de twee placaten, van welke zy fpreken in eenigen Schryver van aanzien gevonden hadden, zy ons tot deze Couranten niet zouden wyzen. Het komt ons voor, dat het met de agtbaarheid van XXII. Advokaten beter over een zoude komen , dien Schryver te noemen. 'Er zoude nog gelegenheid wezen, om eenen zodanigen Schryver na te zien, indien wy den inhoud dezer placaten niet kenden ; maar wy weten niet by wien wy ons zouden moeten vervoegen, om twee Couranten, die over ruim 56 Jaren uitgegeven zyn, op te zoeken. Te meer, daar wy niet weten, of deze Hollandfche Couranten, (hoe zeer men met den eerften opflag zoude denken, dat zy in het Nederduitfch gedrukt zyn,) in de Franfche of Hollandfche taal gefchrecven zyn; al zo min, als wy uit deeze aanhalinge kunnen bepalen waar zy gedrukt zyn: en dus zoude dit een wild zoeken wezen. ■ Even vreemd komt het ons voor, dat deze Advokaten s>ns na den Hiftorifchen en Politieken Mercurius van den Haag verzenden, om kennis te bekomen van een placaat van de Heeren Staten Generaal, van April 1709, als mede van een ander placaat, dat kort daar na met betrekkinge tot den Heer Adam Daemen is uitgegeven. Wie zoude hebben kunnen verwagten, dat de Boekkeryen en Archiven van deze Parysfche Advokaten voorzien zyn van zulke gewigtige en uitgeleezene Stukken , die hier te Lande gedrukt worden, en buiten de keurlyke verzamelingen onzer Wederpartye, misM 4 fchiea  ?84 EENVOUDIGE EN NOODIGE fchien in geene eene Bibliotheek van aanzien te vinden zyn? Wie zoude hebben kunnen verwagten, dat deze Heeren die zeldzame Stukken zo grondig kennen, dat zy ons op den eerften opflag tot de zelve weten te Verzenden? Wy kunnen niet helpen, dat deze overweging ons in bekooringe brengt om te vermoeden, dat deze gemotiveerde antwoorden, niet te Parys; maar door onze Wederparty hier binnen 's Lands opgefteld zyn. Het is wel waar, dat de namen der Advokaten gedrukt zyn op Bladz. 44, achter de gemotiveerde antwoorden; het geen van den anderen kant zoude kunnen te kennen geven, dat alles van Bladz. 5. tot Bladz. 44. het werk van deeze Heeren Advokaten is: want zoude het niet te verre gaan, voor te wenden, dat onze Wederparty de namen dezer Advokaten achter haar eigen werk zoude plaatzen ? Zoude dit geene ftrafwaardige vervalfchinge wezen? Wy antwoorden hier op, dat wy door deze bedenking alleen te kennen willen ge. ven, dat het ons waarfchynelyk voorkomt, dat onzt Wederparty deze gemotiveerde antwoorden zelf opgefteld heeft; wy willen wel gelooven, dat zy dezelve aan hunne Advokaten hebben toegezonden, en dat deze de eer gehad hebben van ze met alle nederighek te onderteekenen, of dat onze Wederparty in een zo groot crediet by hare Advokaten zal ftaa'n, dat deze Heeren hen de vryheid zullen gelaten hebben van hunne namen te doen drukken, daar zy meenen, dat de zelve het meefte voordeel aan hunne vervallene zaken by kunnen brengen; en dit is genoeg, om hen van eene verregaande vervalfchinge vry te fpreken. De kleine draai, die, naar ons begrip, hier in gebruikt zoude wezen, zal verfchoonelyker blyven, dan de openbare onwaarheden, van welke zy zig zo menigmaal onbefchaamd bedienen. Zy hadden tog iets noodig,  BEMERKINGEN. 1»^ dig, om hunne armhartige motiven by onoplettenden ten minfte eenen fchyn van gewigt by te zetten. Het zy met deze bedenkinge gelyk het wille, (want wy geven het alleen als eene bedenking op) hunne motiven, door wien zy ook uitgebroeid mogen wezen, hebben niets om het lyf. Zy beroepen zig ,op eenige feiten, welke het hen behaagt ons te vertellen, en willen hier uit bewyzeni dat eenerzaak zo moet zyn, om dat deze feiten voor heen gefchied zyn. Wy meenen, dat dit eene" ongegronde redeneerkunde is. . Om eep foortgelyk bewys uit feiten,. ofigefchiedeniffen van vroegere dagen te trékken, zoude mén ten minfte moeten bewyzen, i. dat die aangehaalde feiten in alle opzigten volgens de onfchendbare regelen. van regtvaardigheid en billykheid behandeld zyn ; en 2. dat de gevallen, op welke men die toe wiLpaflen, in den grond en in de wezenlyke omftandigheden met de zelve volkomen overeenftemmen. Dit hadden zy eerft moeten bewyzen, indien het in hunne magt geweeft was. Want indien dit verwaarloosd word, dan is 'er niets zo ongerymd, of men kan het zelve door vroer gere gefchiedeniflen even veel kracht byzetten. Maar al hadden zy deze twee Stukken voldingende beweezen, wat zoude hier uit volgen? Zoude hier uit blyken, dat wy Kerkelyke gemeenfchap niet hen in geeftelyke zaken houden; dat zy by ons als geene Scheurmakers aangemerkt worden, of dat zy in eene ware uitwendige Gemeenfchap met den Stoel van Petrus leven? Zeker niets minder. Indien alle hunne redeneeringen bondig waren, ("het geen egter zo niet. is) zoude hier ten hoogfte uit volgen, dat wy hen ten onregte buiten onze Kerkelyke gemeenfchap fluiten; dat wy hen ten onregte voor Scheurmakers houden; en dat de Stoel van Petrus heü ten onregte buiten die uitM 5 wen-  t8<5 EENVOUDIGE EN NOODIGE wendige gemeenfchap fluit, door welke, volgens het Synode van Utrecht, alle de Ledematen der Catholyke Kerke met deze bron der Priefterlyke eenheid vereenigd moeten zyn; maar het zoude altyd waar blyven, dat wy geene de minfte Kerkelyke gemeenfchap met hen houden ; dat wy hen als Scheurmakers aanmerken , en dat zy buiten de gemeenfchap van den Stoel van Petrus, en derhalven geene Ledematen der Catholyke Kerke zyn. Het zoude altyd waar blyven, dat het groot lichaam der Roomfch-Catholyke Onderdanen van deze Landen eene getolereerde Godsdienftige gezindheid uitmaakt, en dus volgens de gronden, welke door Onze Wederparty gelegd zyn, regt heeft tot de vaderlyke befcherminge der Hooge Overigheden tegen de onderdrukking der genen, die ons fchandelyke en ten onzen opzigte ongeöorloovde verplichtingen willen opdringen, die regelregt ftryden tegen grondregelen, die wy als ons richtfnoer in het Godsdienftige erkennen, en volgens welke de Souverein ons toeftaat te leven; het zoude altyd waar blyven, dat het onze Wederpartye niet vry kan ftaan ons fchandelyke en naar ons begrip ongeöorloovde laften op te willen leggen. Het zoude altyd waar blyven, dat de Regter het ruftftoorend gedrag onzer Wederpartye nooit goed kan keuren, fchoon hunne Ed. Agtb. de fchandelyke voorwaardens , tot welke de Janfeniften ons hebben zoeken te dwingen, niet geöordeeld hebben van dien aart te zyn, dat zy volgens 's Lands wetten als nul en niet bygevoegd gehouden moeten worden. Indien men gelieve deze bemerking in het oog te houden, zal men duidelyk zien, dat de feiten, welke zy bybrengen, niets ter zake uitmaken. XIX. AF-  BEMERKINCEN. XIX. AF DEELING. 'Byzondere bemerkingen over de Motiven van het antwoord op hunne eerfte vraag. W/Y hebben in onze XVI. Afdeelinge aangetoond , VV wélke de ware ftaat des verfchils tuffchen ons en onze Wederparty geweeft is; dus vinden wy het onnoodig dit hier te herhalen. Indien men dit gelieve te herlezen , zal men duidelyk zien , dat de Schryvers van deze motiven de geheele zaak zoeken te verdrajen en te verwarren. Bladz. 6. vertellen zy ons, dat de Regenten van het Roomfch-Catholyk Wees- en Armhuis geene reden gehad hebben, om voor te geven, dat de Ed. Agtb. Heeren Schepenen van Haarlem onbevoegd zouden zyn, om dit proces uit te wyzen. Wie zoude niet denken, dat van onzen kant de bevoegdheid van Heeren Schepenen in twyffel getrokken is? Maar dit is wederom een Haaltje der gewoone rechtzinnigheid van onze Wederpartye. X)e Regenten van het Godshuis hebben altyd de bevoegdheid van hun Ed. Agtb. erkend, en erkennen die nog in ,alle oprechtheid, om dit proces te beöordeelen, gelyk de ftaat des verfchils van onzen kant voorgedragen is, en in de XVI. Afdeelinge gezien kan worden: maar dewyl onze Wederparty goed kan vinden, den ftaat des verfchils in een valfch dagligt voor te dragen, en tegen hare eigene grondregels aan, voor te wenden, dat hunne Ed. Agtb. bevoegde Regters zouden wezen, om te befliffen, of onze Godsdienftige begrippen en grondregelen, volgens welke wy onze Wederparty voor Scheurmakers houden , billyk zyn, dan niet, zo moeten wy met allen fchuldigen eerbied verklaren, dat wy hunne Ed. Agtb. in dit ftuk voor geene bevoegde Regters kunnen erkennen; niet gelyk 9~ onze  188 EENVOUDIGE EN NOODIGE onze Wederparty in hare eerfte vraag tegen haar beter weten voorwend, om dat zy van den Proteftantfchen Godsdienft zyn; maar om dat wy volgens de bekende gronden van onzen getolereerden Godsdienft, even eens gelyk wy in het burgerlyke en politieke beftier geen gezag, buiten dat van onze wettige wereldlyke Overigheden, kunnen erkennen, desgelyks in de beflisfinge van Godsdienftige zaken geen gezag f buiten .dat der Kerke, erkennen. . Het geen Bladz. 5. en 6. gezegd word wegens debefcherming, welke de Souverein zyne onderdanen fchuldig is, zal by niemant tegenfpraak vinden, mits dit alles binnen de palen van het burgerlyk gezag blyve, en .geen confcientie dwang ingevoerd werde: eene zaak, waar van onze Hooge Overigheden in hunne beftieringe zig ten hoogfte afkeerig betoonen. Het geen op die plaatze van onderdrukkinge, mishandelinge en onregtvaardigheid gezegd word, ftrekt om den Lezer te doen denken, dat.zy door ons mishandeld zyn, zonder dat zy in ftaat zyn de minfte blyk hier van aan te toonen. Nimmer hebben wy ons tot den Souverein gewend - om hen onder ons gezag te doen buigen: zy integendeel weten, dat zy meermalen hemel en aarde bewogen hebben, om dit oogmerk te bereiken. Nimmer hebben wy hen fchandelyke verbintcniflcn zoeken op te dringen; gelyk zy in dit geval gedaan hebben. Nimmer hebben wy. hen laftig gevallen, op dat zy ons voor hunne geloovsgenoten erkennen ; gelyk zy ons gaarne zouden noodzaken te doen. Wy verlangen niets van hen, dan dat zy ons de Vaderlyke befcherming van onzen wettigen Souverein ongeftoord laten genieten ; gelyk wy ten hunnen opzigte doen. Indien zy onze Kerkelyke gemeenfchap willen genieten, dan moeten zy eerft volbrengen het geen hier toe vereifcht word. Gelieven zy dit niet te doen, dan is. het billyk, dat zyzig als vreed-  BEMERKINGEN. l8f> vreedzame inwooners, in hunne eigene gezindheid vergenoegen. Zy loopen geen gevaar van door ons ge-, ftoord te worden. Wanneer men leeft het geen zy Bladz. 7. zeggen, zoude men immers moeten denken , dat zy door ons beledigd zyn ter oorzaake van den Godsdienft, dien zy belyden, als hebbende deszelfs wetten overtreden &c. Maar waarin beftaat de belediging, die wy hen aangedaan hebben? Is het eene belediging, dat wy weigeren ons onder hun juk te buigen? Is het eene belediging , dat wy klagen over de fchandelyke verbinteniffen , die zy ons gaarne zouden opdringen ? Is het eene belediging, dat wy hen Janfeniften noemen? Wy verklaren oprecht, dat wy dit doen, om dat zy onder deze benaminge het beft bekend zyn. Wy zullen ook by gelegenheid toonen, dat de benaming billyk is. Is het eene belediging, dat wy hen als Scheurmakers aanmerken ? Wy hebben middagklaar beweezen, dat wy dit volgens hunne eigene grondregelen moeten doen. Of is het eene belediging, dat wy weigeren voor hunne overleedenen te bidden ? Wy hebben de Kerkwet aangeweezen, die ons zulks verbied. Dus hebben wy den Regter alles onder het oog gebragt, voor zo veel de feiten betreft, wat zy op deze plaatze vereisfehen; zonder nogthans de billykheid onzer Kerkwetten, of den grond van ons Kerkelyk verfchil met de Janfenisten aan de beflisfinge van eenigen politieken Regter te kunnen onderwerpen. Bladz. 7. III. beginnen de Opftellers dezerongezoute motiven hunne armhartige bewyzen, waar door zy voorgeven te doen blyken , dat men den Politieken Regter bevoegd moet erkennen, om de diepfte en verborgenfte geheimen van den Godsdienft te befliffen. Die dit gewaand eerfte bewys met eenige oplettenheid befchouwt, zal moeten erkennen, dat 'er noch regt- zin-  IOO EENVOUDIGE EN NOODIGE zinnigheid, noch oordeel, nochwetenfchap in dit Haaltje van'hunne onbefchaamde handelwyze te vinden is. Zy halen de twaalf eerfte verzen van het XXV. Hoovdftuk van de handelingen der Apoftelen aan, in welke verhaald word, dat de H. Paulus te Casfereën voor den Regterftoel van Feltus ftaande, om zig tegen de befchuldigingen der Joden te verantwoorden; en ziende, dat Feltus in de plaatze van hem vry te fpreken, dewyi de Joden hunne befchuldigingen niet konnen bewyzen, hem voorltelde, of hy na Jerufalem wilde gaan, om aldaar door hem geoordeeld te worden ; dat Paulus ziende, dat de Regter zyne Vyanden begunltigde, en wetende, dat de Joden uit waren, om hem onder wegen het leven te benemen , niet alleen geweigerd heeft, dit voorftel in te willigen; maar zig op den Keizer beroepen, of geappelleerd heeft. Hier vinden onze Janfenifte Appellanten een Appél, waar door de groote Leeraar der Heidenen tot de Regtbank des Keizers beroept; het kan niet anders zyn of dit Appelleer en moet hen onverwinnelyke wapenen uitleveren. Wy erkennen, dat de Apoftel wettige redenen had, om van Feitus tot den Keizer te appelleeren; wy erkennen, dat dit Appél in regte gegrond was, en dat de handen van Feltus hier door gebonden wierden; deze was nu veplicht Paulus na Romen tot den Keizer te zenden. Dit beoogde Paulus door zyn Appél. Het behaagde ook den Albeftierenden God aan Paulus door dit middel eenen weg te banen , om binnen Romen het Evangelie te verkundigen. Dus zegt de H. Lucas Handel. XXIII. vers ir. dat de Heere's nagts aan hem verfchynende gezegd had: wees ftandvaftig; want gelyk gy in Jerufalem getuigenis van my gegeven hebt, zo moet gy ook te Romen getuigenis geven. Wat zal men nu uit deze geheele gefchiedenisfe trekken?  BEMERKINGEN. 191 ken? Laten wy onze Wederparty zelf horen fpreken. Hoe kon nu Nero (dus zeggen zy) over zulk een appéj uitfpraak doen, ten zy hy alvorens onderzoek gedaan had wegens Al het geen den Joodfchen Godsdienft aan* ging, als ook wegens de gefchiedenilfen van het leven, van de dood en van de verryzenilfe van Jefus Chriftus, en te gelyk wegens de redenen, om welke Paulus beweerde, dat hy niet plichtig was, hoewel hy een zamenltelzel van Godsdienft verkundigde, dat verfchillende was van de Wet van Mofes ? De Apoftel Paulus heeft geenzints getwyffeld, of Nero kon en mogt uitfpraak doen over alle deze verfcheide voorwerpen: zyn beroep op de Regtbank van dien Heidenfchen Vorft is 'er een allerduidelykft bewys van. Indien deze redeneering geen orgineel ftuk is, dat nooit wecrgae in ongerymdheid en onoprechtheid gehad heeft, weten wy niet wat ooit met die benaminge beftempeld mag worden. Moeten wy zulke fchandelyke beuzelingen befpotten, moeten wyze ernftigbehandelen , of moeten wy ze met eene billyke vcrontwaardiginge verfmaden ? Zoude men niet haaft denken, dat onze XXII. Advokaten, welker namen met zo veel ophef achter deze vodden geplakt zyn, niet veel werk hebben; dat hunneharsfenen door de ledigheid hunner magen in den war geraakt zyn, en dat zy zig hebben willen vleijen met het harsfenfehimmig denkbeeld van een geregtelyk onderzoek van zo vele gewigtige Stukken, dat deze hen gedurende hun geheel leven werk genoeg , en een ruim beftaan bezorgd zouden hebben, al hadden zy zig in het geheel van alle chicanes weten te onthouden ? Hoe weinig agting Nero ook moge verdienen, wy meenen, dat Paulus hem door dit Appél met eenen zo zwaren lalt heeft beladen, dat al had hy de overige dagen zyns levens geene andere bezigheid onder handen gen o-  192 EENVOUDIGE EN NÓODlGE genomen, hy noodzakelyk zoude hebben moeten bezwyken, eer hy het tiende part van deze zware taak volbragt had. Men verplicht hem hier tot niets minder dan tot een nauwkeurig en beredeneerd onderzoek van Al hetgeen den Joodfchen Godsdienft aanging. Niets uitgezonderd; de Wet en de Propheeten, derzelver oorfprong enagtbaarheid; met een woord alles, wat tot den Joodfchen Godsdienft. behoort. En of dit nog niet genoeg was, de gefchiedenilfen van het leven, van de dood en van de Verryzeniffe des Zaligmakers: hier onder is zyne hemelfche leering, zo wel als zyne aanbiddelyke wonderwerken begreepen ; beide zyne naturen; de vervulling van alle de voorzeggingen der Propheeten in zynen perfoon. Dan nog de redenen , welke Paulus by kon brengen, om te bewyzen, dat hy niet plichtig was, fchoon hy eenen Godsdienft verkundigde, die verfchillende was van de Wet van Mofes. Dit alles moeft door eenen blinden Heiden, die in de duifterniffen van ongeloovigheid en afgoderye, en in eenen modderpoel van onmenfchelyken gruwelen begraven lag, nauwkeurig onderzogt worden: deze moeft een befliffend vonnis uitfpreken, of de verkundiging van Paulus billyk en gegrond was, dan niet: deze moeft de verborgenfte geheimen van Gods Lievde en Almagt, die voor de Wyzen dezer aarde eene dwaasheid zyn, beöordeelen. En men wil ons doen gelooven, dat de Apoflel Paulus Nero als eenen bevoegden Regter over deze Stoffe erkend heeft. Moeften Chriftenen zig niet fchamen zulke affchuwelyke ongerymdheden uit hunne penne te laten vloeien ? Moeften de Heeren van de gewaande Biffchoppelyke Cleregie (al hadden zy hier geen ander deel in) zig niet fchamen dezelve in druk te geven, goed te keuren, en 'er zig op te beroemen ? Hoe verre word de elendigeSterveling niet vervoerd, wanneer hy befloten heeft na geene ftemme, dan na die  BEMERKINGEN! • 1$3 die zyner blinde vooroordeelen te luifteren? Wy beklagen de deerniswaardige buitenfpoorigheid onzer Wederpartye, die om zig zelve te dekken, den heiligen Paulus op eene zo verregaande wyze durft belasteren. Zoude men niet haaft moeten denken, dat deze luideri zig verbeelden, dat de handelingen der Apoftelen zo zeldzaam te vinden zyn, als de Hiftorifcheen Politieke Mercurius van den Haag, van het Jaar 1709, of als de Hollandfche Couranten van den 6, en 30 Oclober 1730? •' . Wy verzoeken onze geëerde Lezers zig de moeite te geven , van de handelingen der Apoftelen open te liaan; zy zullen in deze gemakkelyk ontdekken, welke de hoovdbefchuldiging geweeft is, die de Joden eerft voor Felix, ert daarna voor den Regterftoel van Feftus tegen Paulus ingeleverd hebben; daar zullen zy zien, over welk voorwerp Feftus zyn vonnis moeft uitfpreken; en gevolgelyk welk het voorwerp is, waar over Paulus tot den Keizer Nero geappelleerd heeft; Het eerfte vers van het XXIV. Hoovdftuk doet ons zien , dat de Hoogepriefter Ananias , zo wel als de gewaande biffchoppelyke Cleregie , eenen Advokaat had gevonden, om zyne zaak tegen Paulus voor den Landvoogd Felix te bepleiten, deze wierd Tertullus genoemd. Dus fpreekt Tertullus vs. 5. Wy hebben dezen menfch gevonden, den peft, die onder alle de Joden de geheele Wereld door oproer verwekt j en de voornaamfte Voorftander is van de oproerige Seöé der Nazareërs, vs. 6, die ook getragt heeft den Tem^ pel te ontheiligen. Wy zien hier , dat een oproer Paulus, als zyne voorname misdaad, door dezen Advokaat van den Hoogenpriefter ten lafte gelegd word, Hy word, fchoon valfchelyk, befchuldigd als een befmettelyke menfch , die de Joden door de geheele Wereld tot oproer verwekt; die het hoovd van eerië £i eproe*  194 EENVOUDIGE EN NOODIGE oproerige Sedte is, en die den Tempel heeft zoeken te ontheiligen. Dit laatfte word hier bygevoegd, om dat zy valfchelyk meenden,dat Paulus zekeren Trophimus, eenen inwooner van Ephefen, van heidenfche af komfte, dien zy met hem in Jerufalem gezien hadden, ook in den Tempel gebragt had, gelyk men zien kan in het XXI. Hoovdftuk vs. 29. Deze was de befchuldiging. De verantwoording van Paulus loopt over het zelve onderwerp. Dus fpreekt hy Hoovdftuk XXIV. vs. 12, zy hebben my met niemant vinden twiftredenen, noch vergadering van Volk maken, noch in den Tempel, noch in de Synagogen, vs. 13, noch ook in de Stad. Noch zy kunnen u niet bewyzen het gene, daar zy my nu van befchuldigen. Vs. 14. dan dit belyde ik u, dat ik naar de leere, welke zy Kettery noemen, den Vader en mynen God alzoo diene &c. En vs. 18, waarop zy my gezuiverd in den Tempel gevonden hebben, zonder eenig volk of gerugte. Ziet daar eene korte en duidelyke verantwoording, loopende over de ftukken, die zy hem valfchelyk ten lafte gelegd hadden. Zy hadden hem, zonder eenig bewys by te brengen, befchuldigd van oproer en ontheiliginge van den Tempel, door eenen Heiden in den zeiven te brengen. Paulus ontkent beide deze ftukken, en daagt hen uit, om die te bewyzen. Zy hadden ter loops en in het voorbygaan hem befchuldigd, als of hy tot eene Ketterfche Sedte behoorde; hy vergenoegt zig met te zeggen, dat hy den Vader en zynen God dient, alles geloovende, wat in de Wet en Propheeten befchreeven ftaat, hopende op God &c. Hy ontkent niet, dat hy tot eene afzonderlyke Sedte behoorde; dus had dit ftuk geen bewys noodig; maar hy ontkent de twee hoovdbezwaarnilfén, welke valfchelyk tegen hem ingeleverd waren, en welke zy niet konnen bewyzen. Wat is hier nu opgevolgd? Felix, die kennis vaa deze Sedte had;  B E « E I K I N C I S. 10j had; dat is; die reeds van het opryzende Chriftehdorrt had hooren fpreken, ftelde hen uit; denkelyk om de Joden tyd te geven, om hunne hoovdbefchuldigingen te bewyzen; want Jiy begreep niet, dat het van zyn departement was, zig met het inwendige van hunne Godsdienftige Seftens te bemoeien. Men zal ook nooit vinden, dat de Romeinen dit gedaan hebben. Zy waak* ten tegen oproer en ftooring der algemeene ruft, en lieten hen voor het overige met den Godsdienft handelen, gelyk het hen behaagde. In dezen toeftand waren de zaken wanneer Felix by zyn vertrek Paulus tegen alle billykheid , ter begunftiginge der Joden , in de gevangeniffe liet. In dezen toeftand vond Portius Fes* tus de zaken, wanneer hy Felix opvolgende Paulus te Casfarea in het bywezen zyner befchuldigers verhoorde , die hem met die zelve zware ftukken belaft hebben, zonder die te kunnen bewyzen, gelyk uit het XXV. Hoovdftuk vs. 7. blykt. "Gevolgelyk was de verkundiging van den naam van Jefus geene der hoovdbefchuldigingen, want deze had geen bewys noodig, dewyl Paulus die nooit ontkend heeft. In dezen toeftand zag Paulus, dat fchoon de Joden niet konnen bewyzen, dat hy, door het valfchelyk voorgewend inleiden van eenen heiden in den Tempel iets tegen hunne Wet of Tempel, noch door oproer iets tegen den Keizer misdaan had, Feftus hem tegen alle billykheid, om de Joden te begunftigen, aan levensgevaar wilde bloot ftellen, met hem na Jerufalem te vervoeren; en in dezen toeftand appelleerde hy tot den Keizer, om dus hunne fnoode liften en lagen te ontwyken. Wy vragen nu onbefchroomd, waar over moeft Nero vonniffen? Zeker over niets anders, dan of Paulus aan oproer fchuldig was, en of hy den Ephefer Trophimus in den Tempel geleid had. Twee ftukken, die onbetwiftbaar van het departement van den Regter N 2 wa-'  ip5 EENVOUDICE EN NOODIGE waren, en die door het hooren en onderzoeken van wederzydfche getuigenen beflift moeften worden; en dus zien wy, dat Paulus in den Keizer nooit eene bevoegdheid erkend heeft, om over. het inwendige van den Godsdienft te oordeelen. De Joden hadden flechts aan te toonen, dat de Romeinen hen vryheid van Godsdienft vergunden; dat hunne wet hen 'verbood onreinen in den Tempel te laten; dat zy de heidenen als onrein aanmerkten ,• zonder dat het den Keizer toekwam, over de billykheid dezer gronden te vonniffen; en als zy dan konnen doen blyken, dat Paulus eenen heiden in den Tempel gebragt had, was hunne zaak voldongen. Wy meenen niet, dat het noodig zy hier eene toepasfing van te maken. . Wy laten het verder aan het oordeel van onze befcheidene Lezers over, wat agting men voor deze luiden moet hebben, die zig niet ontzien Gods woord zelf op eene zo fchandelyke wyze te verdrajen ; en zullen tot het tweede feit, het welk zy uit de Kerkelyke gefchiedenifle trekken, overgaan, om te onderzoeken , of zy hier beter in flagen. Bladz. 8. IV. word aangehaald, dat Paulus Van Samofaten als een Ketter door het Concilie van Antiochien veroordeeld en afgezet zynde, van zynen Bisfchoppelyken Stoel niet wilde afgaan; dat de Bisschoppen hunne toevlugt tot den Keizer Aurelianus namen, en dat Paulus uit de Kerk verdreeven wierd door het gezag van , dien Afgodendienftigen Vorft. Zy hebben de goedheid van ons den grond, op welken de Keizer dit gedaan heeft, (uk hunne eigene fabriek) mede redcelen. Dus zeggen zy Bladz. 9, om dien Keizer nu te bewegen om zulk een gebruik zyner magt te maken, moeft men hem alleen doen zien, hoedanig het gezag van een Concilie in de Kerk was, als het wettig was gehouden. i ' Ea  BEMEKKIKCE». f97 En om ongcleerden en onoplettenden te zekerder te misleiden, voegen zy aan den voet van dit blad eene latynfche citatie uit Theödöretus, en eene uit Eufebius, om den eenvoudigen Lezer te doen gelooven, dat het geen zy hier zeggen-by die twee Schryvers te vinden is; maar zy wagten zig wel van die aangehaalde plaatzen te vertalen, en dus voor het grootïre deel van hunne Lezers verftaanbaar te maken; want dan zouden de eenvoudige Leeken aanftonds hebben kunnen zien, van wat gewigc de gemeenfehaps brieven van den Roomfchen Paus by den Keizer Aurelianus in het befliffen van deze zaak geweeft zyn. De onkunde en onoprechtheid, welke in dit Rukje doorftralen zyn taftbaar voor allen die eenige kennis der Kerkelyke" hiftorie bezitten; maar verborgen voor den eenvoudigen en ongeöeffenden Lezer: dus meenen wy, dat niemant ons kwalyk zal nemen, dat wy het geval in deszelfs wezenlyk licht voordragen. Onze groote Letterhelden vertellen ons Bladz. 8, dat deze Paulus Biflchop van Samofaten geweeft is. Wy zyn verzekerd, dat een zo lompe misflag alle Kenners der Kerkelyke oudheid in de oogen moet fpringen. Deze Paulus is nimmer Biflchop van Samofaten; maar wel van Anüöchien geweeft. Hy word altyd Paulus Samofatenus, of van Samofaten genoemd, om dat hy in deze plaatze geboren was; men heeft hem den naam van AnUSchenus, of van Antïóchien niet willen geven, om dat deze Schandvlek der menfehelyke natuur den Biflchoppelyken Stoel van Antiöchien, dien deApoftel Petrus in het begin zyner Apoftolifche verkundiginge gefticht had, door zyn ongeregeld gedrag en door zyne verdervelvke leeringe onteerd, en zig deze luisterryke benaminge ten eenemale onwaardig gemaakt had. Onze Wederpartye kan dezen lompen misflag op de rekeninge van hunne Advokaten niet ftellen; want 2>r 3 indien  iqS eenvoudige en noodige indien men al goed genoeg was, om te gelooven, dat dit aan de onkunde dier Regtsgeleerden toegefchreeven moeft worden, fchoon het tegendeel uit den Franfchen druk der Confultatie blykt, dan moeft de BisschoppeEyke Clerecie der zeven Vereenigde Provinciën in de vertalinge van dit ftuk, ten minfte door eene aanteekening, dezen misflag verbeterd hebben: maar nu is het zeeker, dat zy 'er de eer van moeten dragen. Deze Paulus Samofatenus, die Biflchop van Antiochiën was, volgde eene levenswyze, die geenen Christen , veel minder eenen Biflchop betaamde; zyne leering was niet min verdervelyk; dus wierden 'er te Antiochiën drie verfcheidene Kerkvergaderingen tegen hem gehouden, en dewyl men bevond, dat niets bekwaam was hem tot inkeer te brengen, wierd hy in de laatfte van deze Kerkvergaderingen, omtrent het Jaar 270 als Ketter veroordeeld, en van zyne Biffchoppelyke waardigheid afgezet; Domnus wierd in zyne plaatze tot Biflchop van Antiochiën aangefteld ; en de Priefter Malquion die ook in dit concilie tegenwoordig geweeft was, ftelde op bevél van het Concilie eenen Brief op, door welken aan de Biffchoppen der verfpreide Kerke van de geheele zaak kennis wierd gegeven. Deze verrichtingen wierden door de verfpreide Biflchoppen goedgekeurd; en Felix, die omtrent dien zeiven tyd in den Stoel van Romen op den H. Dionyfius gevolgd was, heeft in eenen Brief aan Maximus Biflchop van Alexandrien en deszelfs Geeftelyken dezen fchandelyken Paulus ook veroordeeld. Hoe billyk deze veroordeeling ook was, Paulus bleef in het bezit van het Biflchoppelyk huis, zonder dat de Cathoiyken hem het zelve konnen doen ontruimen : want fchoon hy onder de Chriftenen te Antiochiën geenen grooten aanhang had, hy wierd krachtig befchermd door de beroemde Zenobia, Vorftin van Palmire, die een  BEMERKINCEN. 199 een groot deel van het Ooften onder hare magt had weten te brengen ; in dezen ftaat bleven de zaken tot Aurelianus, die omtrent dien zeiven tyd in de plaatze van Claudius II. tot den Throon van het Roomfche Ryk verheven wierd, Zenobia overwon, en Antiochiën heroverde. De Chriftenen namen deze gelegenheid waar , om den Keizer Aurelianus te fmeeken, dat hy Paulus de Eifichoppelyke wooning zoude doen ontruimen. Aurelianus, die in het begin zyner Regeeringe de Chriftenen niet ongunftig was, heeft hun verzoek ingewilligd; edog dewyl een Vorft niemant zonder gegronde rededenen uit zyne bezittinge mag dry ven, heeft Aurelianus hier in niet blindelings te werk willen gaan; maar hy heeft onderzogt, waarop deze eifch gegrond was. Onze Wederparty zegt: men moeft hem alleen doen zien, hoedanig het gezag van een Concilie in de Kerke was, ah het wettiglyk was gelwuden. Laat ons dit voor een oogen^ blik onderftellen. Wil onze Wederparty door deze woorden te kennen geven, dat men den Keizer moeft doen blyken, dat het gezag van een Concilie , het welk volgens de Kerkwetten gehouden is, inderdaad op billykheid gegrond is, en niet verfmaad mag worden; dan moeft Aurelianus ook befliffen, of hunne bewyzen gegrond waren, dan niet, en dit kon hy niet doen, of zy moeften hem eerft van de Godheid van Chriftus en van de waarheid van den Chriften Godsdienft overtuigen. En men zal ons niet licht doen gelooven, dat Aurelianus tyd gehad heefc, om hier na te luifteren. Of wil onze Wederparty zeggen, dat zyhem flechts moeften doen zien, dat het een ontegenfprekelyk en by alle Chriftenen erkend feit is, dat zelf de Bisfchoppen zig aan de uitfpraak van een wettig Concilie moeten onderwerpen, en dat het een onloochenbaar feit is, dat Paulus Samofatenus door een wettig Concl" N 4 lie  200 EENVOUDlCE EN NOODICE lie als Ketter veroordeeld en van zyne Biffchoppelyke waardigheid afgezet is, en derhalven uit het Bisfchoppelyk huis gezet moeit worden, zonder den Keizer bevoegd te erkennen, om te befliffen, of het Concilie van Antiochiën volgens de Kerkwetten vergaderd was, of dit voorgewend gezag in billykheid gegrond is, en of de leeringen van Paulus Samofatenus als Ketteryen, of als waarheden moeften aangemerkt worden ? Zo dit hunne meening is, zien wy niet, wat zy hier uit willen belluiten. Wy hebben nimmer getwyffeld, of de Ed. Agtb. Heeren Schepenen zyn bevoegd, om over de feiten te oordeelen, die betrekking tot dit Proces hadden: zy konnen zeer wel oordeèlen, of wy de Janfeniften als Scheurmakers buiten onzeKerkelyke gemeenfchap fluiten, dan niet; dit feit is zo kenbaar, dat niemant het zelve tegen kan fpreken. Zy konnen zeer wel beöordeelen, of de aangehaalde Kerkwet ons verbied voor de genen, die wy voor Scheurmakers houden, na hun overlyden te bidden, dan niet; maar de gronden van onzen Godsdienft beletten ons ook in hunne Ed. Agtb. een gezag te erkennen, dat over het inwendige van'onzen Godsdienft, over de billykheid of pnbillykheid der evengemckle feiten een befliffend vonnis uit kan fpreken. Dit zoude genoeg zyn , om de ongegrondheid van dit gewaand bewys onzer Wederpartye aan te toonen; maar wy zyn nog eenige weinige regelen aan de waarheid der gefchiedeniffe fchuU dig- Zoude men niet moeten denken , dat het middel, hier door onze Wederparty aangeweezen, alleen genoeg geweeft is, om den Keizer tot het verdry ven van Paulus Samofatenus te bewegen; en dat de aangehaalde woorden van Eufebius en Theodoretus dit wel duidelyk te kennen geven? En egter beide deze zaken zyn voltrekt o.nwaar. Theodoretus fpreekt in de woorden, welkq  BEMERKINGEN. 20l welke zy aanhalen niet van het gezag der Kerkvergaderinge van Antiochiën, veel minder zegt hy, dat dit genoeg geweeft is, om den Keizer tot het evengemeld beftVt te bewegen. Dus luiden zyne woorden , welke onze Wederparty in het Latyn aanhaalt, in onze tale. « Dewyl Paulus Samofatenus zig 'er tegen aankantte, en het opperbellier der Kerke behield; vermits zy Aurelianus Stureiianus , die alsdm-heerfchte , de ftoutheid van Paulus vertoond hadden, hebben zy hem overgehaald, om dezen uit de Kerke te dryven. Want zelf deze afgodendienaar heeft het billyk geoordeeld, dat hy, die het gevoelen (of zo men wille het vonnis) zyner geloovsgenoten wederflond, van hun genootfchap en gemeenfchap afgefneeden wierd. Wie is in ftaat, om volgens de regelen van eene gezonde redeneerkunde , uit deze algemeene uitdrukkingen van Theodoretus af te leiden, dat 'er niets anders noodig aeweeft is, om den Keizer te bewegen, dan hem te vertoonen hoedanig het gezag van een wettig Concilie in de Kerke was? fpreekt Theodoretus een enkel woord, waar door alle andere beweegredenen uitgeflooten worden? Wat wil men ons dan op de mouw fpelden? En wat'moeten wy van de rechtzinnigheid onzer Wedermme denken, indien zy geweten hebben, dat 'er andere beweegredenen vereifcht zyn? Zy weten immers wat Eufebius zegt in de woorden, welke zyhier aanhalen Eufebius dan, die 100 Jaren ouder is, dan Theodoretus, en in het begin der vierde eeuwe gebloeid, en dus niet zeer lang na deze gefchiedeniffe geleevd heeft, ze en De La Torre toe te paffen, zullen zy zelf moeten bekennen, dat zy zeer onrechtzinnig en kreupel redeneeren. Wy twyffelen in geenen deele, of de Souverein heeft magt genoeg, om ons. het oeffenen van onze bedieningen te verbieden, ja zelf om die in het geheel te beletten; maar gelyk de Souverein ons door zyne vergunning met geene geeftelyke magt bekleed, en deze ons door de Opperherders der Kerke medegedeeld word, zo kan ook geen Souverein ons die geeftelyke magt benemen-, en hier toe is de Kerk alleen bevoegd. Men misleid den Lezer, zo dikmaals men hier wil döen begrypen, dat de banvonniffen met welke de hoovden der Janfeniften beladen zyn, hethoovdverfchil tus-  224 EENVOUDIGE EN NOODICE tuffchen ons en onze Wederpartye uitmaken. Dit is ftechts bywerk. De hoovdoorzaakder Scheuringe is, om dat zy weigeren te buigen voor het vonnis, waardoor de verfpreide Kerk de werken van Janfenius en CHiefnel veroordeeld heeft, en dit is eene zaak die volgens onze Kerkregelen van het departement van geene wereldlyke Regtbank kan wezen, en waar van nooit geappelleerd kan worden. Ten onregte zeggen zy Bladz. 23. in het Jaar 1709. wierden hare Hoog Mog. de Staaten Generaal genoodzaakt nieuwe voorzorgen te gebruiken. Nooit is 's Lands wettige Overigheid in eene wezenlyke noodzakelykheid geweeft, om eenige voorzorgen tegen hunne Catholyke onderdanen te gebruiken; maar onze Wederparty heeft zig niet ontzien deze fnoode lafteringen by eenigen Leden van Staat ingang te doen vinden, en door dit middel hebben zy ons eene menigte van verdrietelykheden veroorzaakt, die zy gaarne zouden vernieuwen, indien zy konnén. Voor het overige door dit placaat van 3709 kan niets ter wereld beweezen worden. Het geen zy hier uit zouden willen afleiden is door het geen wy even te voren gezegd hebben , verydeld. Het is vreemd, dat de Franfche Advokaten Formulieren'aanhalen , die by niemant van ons bekend zyn, en in den lafterryken Driedubbelen Naamlyft hunnen oorfprong moeten zoeken. Wy zien verder niet, dat zy iets in dit Formulier berispen, dan dat 'er gefproken word van alle de Bullen der Pauzen te onderhouden, daar zy by voegen, geen eene uitgezonderd. Dit, zeggen zy, kan geen Souverein toelaten. Onze Wederparty verdient hier geen antwoord op; dewyl zy in hun hart bewuft zyn, dat zy hier trouweloos handelen; maarwy zyn aan onze Proteftantfche Medeburgers en aan onze Overigheden , benevens de eenvoudigen onder ons en onze Wederparty fchuldig, met een woord te zeggen} dat  BEMERKINGEN* 22J dat in het Formulier door alle de Bullen, die alleen verftaan worden, in welke de dwalingen van Janfenius en Quefnel veroordeeld worden; maar niet alle de Bullen van welken aart of inhoud die ook mogen wezen; En dit is eene zaak, by welke geen Vorft , (wat dé Janfeniften hem ook van de Bulle Unigenitus in het byzonder voor mogen liegen) eenig het minfte wezenlyk belang kan hebben. Dit ftuk word in het eenvoudig verhaal der Procedures door den Hr> Barendzen wydloopig verhandeld; . Op Bladz. 26 en de volgende word zeer wydloopig gefproken van een verfchil, het welk in 1732 tuffchen de H: M. Heeren Staten Generaal en den Prins van Luik plaats gehad heeft. Onze Wederparty, die zig fchynt bevoegd te agtcn, om ailcs naar baren fmaak tc befliffen, fpreekt hier naar gewoonte vry meefterlyk ; wy in tegendeel hebben tc veel eerbied voor alléHoOgc Overigheden, om ons als Regters in hunne onderlinge verfchillen te gedragen. Wy begrypen zeer Kgt-ji dat de H. M. Heeren Staten Generaal, die geen Kerkelyk gezag erkennen , ziende dat de Prins van Luikzonder hunne kennis een mandement te Maaftricht wilde doen af kundigen , fchoon dit mandement over niets anders, dan eene Kerkelyke zaak handelde, zeer gcmakkelyk hebben kunnen 'denken , dat dit tegen de regten van hunne Souvcreinitcit aanliep ; niet als of hunne H. M. zig als Regters over de leering en gcloovsartikelen der Catholyke Kerke aangemerkt wilden heV> ben; maar-, om dat het zeer gemakkelyk was hunne H. M. die geene onfeilbaarheid in dé Catholyke Kerke,het zy deze verfpreid, of vergaderd zy, erkennen, tè doen gelooven, dat de Bulle Unigenitus eenige zaken behelst, welke tegen de veiligheid der Sonvereinëri ftryden ; en dus kon een Souverein, die deze grondrégelen volgt, niet nalaten te eifichen eerft overtuigd iê p zy'flj  225 EENVOUDIGE EN NO ODIGE zyn, dat 'er in die Bulle niets begreepen is, waar door zyn Oppergezag gekrenkt kon worden ; of'er moeft een conventie wezen, dat alles wat den Roomfchen Godsdienst betreft, door den BiiTchop van Luik alleen afgedaan moeft worden. Het gedrag der H. M. Heeren Staten Generaal was dan billyk volgens de Grondregelen , welke zy volgen; en zy konnen hun gedrag niet wel anders befchouwen, dan als eene voorzorg ter bewaringe van hunne regten, welke zy begreepen, dat hier door gefchonden wierden. Maar wat gevaar loopt het gezag van den Souverein door onze weigering van de Janfeniften tot onze Kerkelyke Gemeenfchap toe tc laten, en voor hunne overleedenen te bidden?'sLands hoog gezag heeft hier geen het minfte belang by: wy befchouwen hen, als van onze Kerkelyke gemeenfchap afgefneeden, byzonder om dat zy zig weigeren te onderwerpen aan het oordeel der verfpreide Kerke in het veroordeelen van de leeringen van Janfenius en Quesnel. Dewyl zy benevens ons erkennen, dat het gezag der verfpreide Kerke onfeilbaar is, is het eene afgedaane zaak, dat zy tot de gemeenfchap der Catholyke Kerke niet behooren ; zonder dat wy hier een mandement van eenige Geeftelyke Overigheid toe noodig hebben. En al hadden wy een zodanig mandement noodig, wy zouden ons verplicht oordeelen hetzelve, volgens het welbehagen van onzen geëerden Souverein, aan hunne E. G. M. te vertoonen, niet op dat zy zouden oordeelen, of het in allen deelen met de gronden der Catholyke leeringe overeenkwam; maar op dat zy zig zouden kunnen verzeekeren, dat het niets behelsde, waar door hunne Souvereine regten in het minfte benadeeld konnen worden. Hier uit blykt, dat dit geval, het welk in den eerften opflag by eenigen misfehien eenen verwarden indruk gemaakt heeft, hier al io min ter zake doet, als alle het voorgaande. En dat het  BEMERK I N C E ïf. 22} het zot befluit, welke onze Wederparty Bladz. 31. hier uit af wil leiden, de ongerymdheid zelve is. De Politieke Regter vonnift alleen over het burgerlyke*. onze Wederparty zelf erkent, dat de Wereldlyke en geeftelyke magt ydere binnen hare byzondere palen beftooten is. Wy willen wel erkennen, dat alle Herders der Kerke, indien zy niet by enkel toeval zelf te gelyk Souvereine Vorften zyn, in alle burgerlyke en politieke beveelen hunne Wereldlyke Overigheid onderdanigheid en getrouwheid fchuldig zyn; maar de leeringen en wetten der Kerke kunnen geen gezag van het vonnis der Vorften ontvangen; deze bekomen zy alleen van de Opperherders der Kerke. Het is der moeite niet waardig ons hier langer op te houden met het oogmerk, het welk onze Regtsgeleerden de Heeren Staten Generaal in deze zaak durven toefchryven. Indien men deze luiden wil gelooven,zo is het de H. M. Heeren Staten Generaal niet te doen geweeft om de Regten van hunne Souvereiniteit te handhaven tegen eene daad, welke zy meenden tegen dezelve aan te loopen: daar zy ons nogthans op Bladz. 28. vertellen, dat de Heeren Staten Generaal uitdrukkelyk verklaard hebben, dat indien de Prins van Luik van zyn Regt wilde afftaan,het niet regtvaardig zoude zyn, dat hy hunne H. M. wilde verplichten, om van het hunne insgelyks af te ftaan. Dus hebben hunne H. M. hier niet'beoogd, dan de Regten van hunne Souvereiniteit te maintineeren, tegen een mandement, hetwelk zy geöordeeld hebben irregulier en informeel te zyn, om dat hunne toeftemming tot deszelfs publicatie noch verzogt, noch vergund was; zonder dat hunne II. M. zig als Regters hebben aangemerkt of dit mandement en de bulle, over welke het liep, met de Kerkwetten des Roomfchen Godsdienfts en met deszelfs leeringe overeenftemde, dan niet. p 3 wy  ,228 EENVOUDIGE EN NOODIGE Wy hebben in dit beredeneerd antwoord der Regtsgeleerden gezien, dat zy zeer willekeurig te werk gaan, en zig niet ontzien hunne IiariTenfchimmen , als de motiven en beweegredenen van de E. A. Heeren Schepenen van Haarlem, van den Apoflcl Paulus zelf, van den Keizer Aurelianus, van eenen grooten Vizier, van het Parlement van Bourdeaux en hier van de Heeren Staten Generaal voor te dragen-: wy hebben telkens gezien, dat hunne voorwendzelen alle even ongegrond zyn; en dus volgt het ontegenfprekelyk, dat zy uit hunne valfche gronden de allerongcrvmdfte gevolgen trekken Eindelyk gaan zy Bladz. 31. X. over tot de toepasfing van hunne valfche grondregelen. Wy hebben den waren Raat des verfchils in onze XVI Afdeelinge eenvoudig en naar waarheid voorgedragen, en doen blyken, dat onze Wederparty willekeurig te werk gaat, met de Heeren Schepenen motiven toe te fchryven, daar nergens het minfte voetfpoor van te vinden is;wy hebben aldaar ongeveinsd erkend, dat hunne Ed. Agtb. door ons erkend worden als bevoegde Regters in deze zaak, gelyk zy door ons voor hunne Regtbank gebragt is: wy hebben aangetoond , met welken fchuldigen eerbied wy ons gedragen hebben, zelf na dat het vonnis was uitgefproken: met een woord; wy hebben nimmer voorgewend, dat hunne Ed. Agtb. onbevoegd zouden zyn, om over het aanwezen der Feiten, welke betrekking tot dit Proces hebben, te kunnen von< niflen. Indien de Lezer zig dit gelieve te herinneren, zal hy zeer Pofat ontdekken, dat deze gewaande toepasfing van hunne gewaande grondregelen reeds ten eenemaJe vergruisd is, en geen verder antwoord verdient' Wy zeggen nog, dat F. Van Dyk een lidmaat van eene gezindheid geweest is, die buiten onze Kerkelyke gemeenfchap geflooten is, die door ons met de benaminge van Janfeniften befteropeld is, en door het ge-  B E M E> K I N G E N.' 22p geheeleLand onder die benaminge bekend is: dat hy nooit deel in onze Kerkelyke gemeenfchap heeft gehad ; buiten deze geleevd heeft en geftorven is • en dat onze Kerkwetten ons niet toelaten voor hem te bidden. Alle deze Feiten zyn zo ontegenfprekelyk in dit werkje beweezen, dat geen redelsk fchepzelaan dcrzclver aanwezen kan twyffelen. De Heeren Schepenen hadden regt om het aanwezen dezer feiten te onderzoeken , en niets was gemakkelyker. Het is taftbaar , dat 'er eene'gezindheid beftaat, onder den naam van Janfeniften bekend. Het is voldingende beweezen, dat F. Van Dyk nooit eenig deel in onze Kerkelyke gemeenfchap e-ehad heeft. Het is voldingende beweezen, dat hy buften onze gemeenfchap geleevd heeft en geftorven is. Men heefc waarlyk maar goede' zinnen noodig, om dit alles te zien. De queftie was hier niet, öm té oordeelen, of de leerftukken, welke Frans Van Dyk beleed, regtgeloovig waren , dan niet. De queftie w-s ook niet, om te oordeelen, of wy weldeeden, met hem en de zynen onze Kerkelyke gemeenfchap te weigeren i dan niet. Maar de queftie was, of hy met ons fn eene en de/.elve uitwendige Kerkelyke gemeenfchap leevde, dan niet. En het is een paal boven water, dat hy geheel en al buiten onze Kerkelyke gemeenfchap geflooten was. Een Joodfche, een Turkfche Regter zoude Waarlyk over het aanwezen van deze feiten uitipraak kunnen doen. Het is gemakkelyk voor te wenden dat de Sefte der Janfeniften eene Schim of Spook ïs • maar men zal zig by blinde kippen moeten vervoegen, wil men geloovd worden. Wy hebben nooit voorgewend, dat hy Perfoonelyk met eenige Kerkftraffe geflagen is; maar indien allen, die Perfoonelyk met geene Kerkftraffe geflagen zyn, deelgenoten van onze Kerkelyke gemeenfchap zyn, dan zullen 'er op den geheelen aardbodem maar zeer weinige menichen gep3 von-  230 EENVOUDIGE ENNOODIGE vonden worden, die buiten onze Kerkelyke gemeenfchap leven. Hy heeft nimmer onder de gehoorzaamheid van eenen Catholyken Paftoor zynen Godsdienst geöeffend. Zyn geloof en gehoorzaamheid aan dezelve geboden ("al was dit beweezen) is volgens het Synode van Utrecht niet genoeg, om te bewyzen, dat hy vereenigd was met alle Catholyke Geloovigen. Het is eene volftrekte onwaarheid, dat de banvonniffen tegen de hoovden der Janfenifte Cleregie uitgefprooken, van de Kerke afgekeurd worden. Maar al waren 'er deze perfoonelyke banvonniffen tegen hunne hoovden niet, de Janfeniften zouden nog buiten onze Kerkelyke gemeenfchap blyven, zo lang zy weigeren zig te onderwerpen aan het vonnis, waar door de verfpreide Kerk de werken van Janfenius en Quesnel veroordeeld heeft. Indien de XXII. Advokaten enkel hadden willen bewyzen, dat de Heeren Schepenen over het aanwezen der door ons bygebragtc feiten eene bevoegde uitfpraak konnen doen, hadden zy het mengelmoes, dat zy ons opgedischt hebben, tot eene andere gelegenheid kunnen fparen. Wy hadden dit openlyk erkend, met de zaak voor de Regtbank van hunne Ed. Agtb. te brengen; maar de Janfeniften zyn onbefchaamd genoeg, pm.de wereld te willen doen gelooven, dat dit proces Over den grond der Janfenifterye, over de billykheid of onbillykheid, met welke wy hen alle Kerkelyke gemeenfchap weigeren, geloopen heeft. Dus moest deze zeldzame confultatie de Heeren Schepenen als bevoegde Regters over den grond van onze Kerkelyke verfchillen voordragen; en hoe ongegrond het ookzy, de eenvoudigen en onoplettenden doen denken, dat wy, na een ryp onderzoek der ^aak, door eenen bevoegden Regter in den grond van dit Godsdienftig verfchil op eene fchandelyke wyze veroordeeld zyn. Wie weet, of  BEMERKINCEN. " 23I of de Janfeniften, die tog niet kunnen ruften, in hunne wyduitgeftrckte oogmerken deze armhartige confultatie niet fchikken tot den grond van eenen nieuwen ftorm, dien zy mjffchien beramen, om te beproeven, of zy ons niet "zouden kunnen dwingen , om onder hun juk te buigen. Dit blyft tog altyd het groot oogmerk, het welk zy nimmer uit het oog verliezen. Dus was het noodig, dat dit geheele ftuk in een behoorlykdagligt gefteld wierd, op dat onze Wederparty niemant verder misleid-e. Men kan uit het geen wy hier gezegd hebben, zo wel als uit ons vreedzaam beruften in het vonnis van de Heeren Schepenen van Haarlem duidelyk zien, dat hunne Ed. Agtb. niet behoevden af te zien van regt te doen over dit proces, en dus door ons 111 het .geval niet gebragt zouden worden, van partyën tot een andere Regtbank te moeten verzenden. Als Burgers" van Haarlem, erkennen wy niemant voor onzen competenten Regter ter eerfte inftantic in zaken van die natuur , buiten hunne Ed. Agtb.; en wy verklaren ronduit, dat, al erkenden wy den Hr. Broekman,dien onze Wederparty BiiTchop van Haarlem noemt, voor onzen wettigen BiiTchop, wy hem nooit als competenten Regter ter beflisfinge van burgerlyke en politieke verfchillen zouden kunnen erkennen. Dit zoude geheel buiten zyn boekje wezen, en zyn gezag zoude zig binnen de palen van het geeftelyke en Kerkelyke moeten houden. Onze groote Regtsgeleerden begrypen dan Bladz. 33. zeer wel, dat partyën tot dien Heer niet verzonden konnen worden. Wy kunnen niet nalaten hier met een woord by te voegen, dat wy dien Heer dien wy met meedogenheid befchouwen, en met eene •ongeveinsde lievde beklagen, even min als eenen bevoegden Regter over eenig Godsdienftig verfchil kunnen^rkennen. Eerftelyk, om dat ons Kerkelyk verP 4 fchi*  233 ËENVOUDICE EN NOODICE fchil met de Janfeniften door een ontegenfprekelyk vonnis der verfpreide Kerke beflift is, en dus geene verdere beftisfing noodig heeft. En ten tweede, om dat die Heer, door zyne weigering van zig aan deze Kerkelyke uitfpraak te onderwerpen, in eene deerniswaardige fcheuringe ingewikkeld is; en al was hy anders al op eene wettige wyze tot die waardigheid verheven, en al was hy met geen perfoonelyk banvonnis beladen, zo zoude hy uit dien hoovde evenwel van alle Kerkelyke Jurisdictie, of gezagoeffeninge ontftooken zyn. Wy gelooven waarlyk, dat die Heer zeer wel begrypt, dat hy tot onze Kerkelyke gemeenfchap geenzints behoort, en geen regt heeft, om den minften fchyn van gezag over ons te oeffenen ; en dat dit de ware reden is, waar om hy aan niemant der Roomfche Geeftelyken in het Bisdom van Haarlem kennis van zyne Verkiezinge &c. heeft gegeven. Want fchoon hyzeer wel wift, dat wy op alle mogelyké wyzen hier tegen zouden protefteereri, zo zoude het tcg de plicht van den fierder wezen, zyne Stem te laten hooren, indien hy ons als zyne fchapen befchouwd had; en dus kan deze ftilzwygenheid tot een nieuw bewys verftrekken, dat wy en onze Wederparty twee qnderïcheidëné Kerkelyke gezindheden uitmaken. XX. AFDEELING. Bjzondere bemerkingen over de Motiven run het antwoord op hunne tweede vraag. '^'y hebben onze gedagtcn over deze tweede vraag in, onze XVI. Afdeelinge zo vporgedragen, dat wy 'ons vleyën, dat yder genoegen in de zelve zal fchepp.en , uitgenomen onze onruftige Wederpartye, die V&% i¥,zv haar oogmerk niet heeft kunnen berer-  bemerkingen. 233 ken Dus zouden wy onzen arbeid hier kunnen Haken , indien hunne motiven hier niet met hunne gewoone onoprechtheid en verdrajingen opgevuld waren. Dus meenen wy, dat het van onzen plicht,is onze geëerde Lezers tegen hunne misleiding te waarfchouwen. Bladz 04. beginnen zy hunne motiven met hunne gewoone 'onoorechtheid; zy fchryven hier de Heeren Schepenen "zeer willekeurig beweegredenen toe over welke die Ed. Agtb. Regtbank zig nimmer geüit heeft. Hun oordeel liep niet over deze vraag, of de redenen om welke wy volgens onze Kerkwetten weigeren voor F Van Dvk te bidden, die buiten onze Kerkelyke gemeenfchap geltor ven is, regt vaardig en voldoende zyn , dan niet { maar hun oordeel liep hier over of die Kerkelyke gezindheid, welke wy de Janfeniften noemen, en die onder dezen naam bekend is, (het zy de zelve met reden zo genoemd werde, dan niet) in Kerkelyke en geeftelyke gemeenfchap met onsis; of Frans Van Dyk in deze gezindheid, die by ons voor eene gezindheid van Scheurmakers gehouden word, geftorven is zonder eerft met ons verzoend te worden : of onze Kerkwetten ons verbieden voor Scheurmakers te bidden En dit alles van onzen kade beweezen zynde meenen' wy, dat de vraag dan ïög by hunne Ed. Agtb. geweeft zal zyn, of dit alles genoeg is om den Politieken Pc-er binnen deze Republiek te doen vonniffen, dat de conditiën , welke in het Codicil van F. Van Dyk oevoegd zyn, hoe zeer zy ten onzen opzigte niet anders dan als onbetamelyk, fchandelyk, ongeöorloovd, en dus als zedelyk onmogelyk kunnen aangemerkt word~n te gelyk volgens 's Lands wetten als nul en van geene waarde , en niet bygevoegd gehouden moeten worden Wy meenen, dat 'er geene reden kan zyn, pm te twyffe'len, of het is deze-laatfte vraag geweeft , welke hunne Ed. Agtb. in hun vonnis bepaald heeft. P 5 ^u  234 eenvoudige en noodige En deze bedenking geeft eene geheel andere gedaante aan de zaak, dan onze Wederparty gaarne zoude vertoonen. Hoe ontegenfprekelyk wy ook beweezen hebben, dat F. Van Dyk geftorven is in eene van ons afgezonderde gezindheid, welke onder den naam van Janfeniften te boek ftaat, kunnen wy hier nog niet afftappen, dewyl onze groote Regtsgeleerden voorgeven te bewyzen , dat F. Van Dyk geen Janfenift geweeft is. Zy beginnen met een verward verhaal van den oorfprong der Janfenifterye. Zy zouden ons gaarne doen gekxnen, dat vele Biffchoppen geweigerd hebben de vyf veroordeelde Hellingen aan C. Janfenius toe te fchryven, fchoon zy die Hellingen in haren natuurlyken zin veroordeelden. Dit is eene volftrekte onwaarheid; want in het Jaar 1668, wanneer die bevrediging gefchiedde, van welke zy Bladz. 35 fpreken, waren 'eruiet meer, dan vier Biffchoppen, die noodig hadden met den Paus Clemens IX. bevredigd te worden, namelyk de Biffchoppen van Eeauvais, van Angers, van Alet en van Panders. Zy vertellen ons ook, dat de vermaarde onderfcheiding tuffchen het regt en de daad uit deze bevreediginge gefprooten is ; dat is, dat men vereifcht heeft de onderwerping aan de pauflelyke 2?«Z/e, aangaande de veroordeelinge van de vyf Stellingen; maar dat men wegens het j