DEN TEGENSWOORDIGEN SCHOUWBURG In zyn Geheel BESCHOUWD En het Voor- en Nadeel daar uit fpruitende nauwkeurig overwogen; Nevens de beantwoording van Iwee VRAAG EN: De JSerfie? Of een Geeftelyk Perfoon, die zig of noe tot het Leeraar-ampt voorbereid, of het zelve reeds werkelyk bekleed, van de Comediën, zoo als zy nu zyn, gebruik maken kan, zonder aan den Godsdienft dien hy Predikt, of Prediken "zal, eenig nadeel toe te brengen. De Tweede'. Kan een Geeftelyk Perfoon, zonder zig te bezondigen, zelfs Commediè'n fchryven, dezelve van Commedianten vertoonen, ook wel zelfs drukken laten? Te AMSTERDAM, By J- en C. GROENE WOUD, Boekverkopers op de hoek van deMolfteeg en NieuwezydsAgterburgwal, by de Brouwery de Hooyberg.   EERSTE HOOFDSTUK. GODGELEERDE VERHANDELING over de ZEDELYKHEID van den HEEDENDAAGSCHEN DUITSCHEN SCHOUWBURG over 't algemeen. # &#HiMSB§HtH«Mj8l^^ §• i. ^.^:'ï.vx.^k vat de pen op, om eene Verhandeling op S t % tc Geilen, wier lotgeval ik my reeds vooraf % 1 ^ zeer duidelyk kan voorflellen. Ik twyffel niet, of zy zal wel eenige Lezers vinden, die dezelve volgens de grondstellingen des Goddelyken woords, en der daarin geopenbaarde zedenlcere zullen beöordeelen: en nadien ik by het opftellen van deeze bladeren op geen anderen grond gebouwd heb; zo voede ik de gegrondde hoope, dat my de toeftemming van zulke Lezers niet ontgaan zal. Maar ik zie ook op de andere zyde den ftorm reeds opkomen, dien een groot getal van Schryvers, door byzondere redenen daartoe gea noopt,  s De bedcndaagfche didtfcbt Schouwburg noopt, den Schouwburg op alle mogelyke wyze, ook met de onreehtvaardigfte wapens, te verdedigen , en OLder dezelven in't byzonder die genen, diezich van den gewaanden recbterftoel in de geleerde waereld, van de Couranten en van de Maandfchriftenmeefter gemaakt hebben , daartegen verwekken zullen. Ik zie vooraf, dat de ftoute en met hoon en fpotternyën, in plaats van gronden, verzelde oordeelen van dezelven, alle die geenen tot eene bruifchende toeftemming zullen wegfleepen, die de zogenoemde Tonneel-Godin met eene even zo groote en blinde hoogachting eerbiedigen, als eertyds de Ephefers hunne groote Diana. Hand. 19: 28. 5. 2. Wy leven in byzondere, maar ook in de allerverdorvcnftetyden, Wyzien dat onze allerheiligfte Godsdienft, dat onze Verlofier, en Zyne waarheiden eer, datall', wat ons in 't leven gelukkig en geruft, op ons doodbed biymoedig, en in de eeuwigheid zalig maaken kan, aangerand, 'beftreeden, verloochend en befpot word. Schrif. ten die dit oogmerk hebben, vermenigvuldigen zich dagelyks: en hoe gering is het getal van diegenen, die geloven , dat zy verpligt zyn , de goede zaak van den Godsdienft, dien zy prediken, ook opentlyk te handhaven, en de tegenfprekers, en lafteraars van denzelven den mond te floppen? fit. 1, U. Komt nog hier en daar een Getuige der waarheid tevoorfchyn, en vat de pen op tot verdediging van denzelven y zo is fmaadheid, fpot en eerroving zyn loon. Is hy daar by in de verdediging der waarheid niet op de zachtfte wyze met die genen te werk gegaan, die eencn Elymas, eenen Simon Magus, eenen Hymentüs en Fbiletus, ja zelfs wel eenen Judas, indien niet overtreffen , nochtans in eene vyandige gemoedsgefteldheid, boosheid en trouwloosheid volkomen eve-  Zedelyk befchmivodS 3 evenaaren; zo is het geroep zonder einde: men overlaad hem met de bitterfte verwyten en vergelykingen. De affchuwelykfte naamen van vervolgeren menfchen-vyand, zyn onder de fchimpnaamen , met welke men hem zoekt te bevlekken, noch de gsringften. Maar treed iemand op, en fchryft iets, dat den Schouwburg tot nadeel verftrekken, dat de Tonneel-Godin het blanketsel afveegt enze in haare waare gedaante ten toon field; zo geraakt alles, niet alleen fchryvers van Nieuwspapieren en Joumaliften; (want daar over zoude zich niemand verwonderen) maar ook lieden, die den naam der Godgeleerden aan zich eigenen, in beweging. AH', wat eene buitenfporige drift maar kan uitfchulmen, word over een zodanigen uitgebraakdl, en de verdedigers van deeze groote Diana der hedendaagfche heidenfche Waereld kunnen op een uitgebreide, en gelyk een ftroom bruifchende toejuiching, hunner eerbiedigers zeker ftaat maaken. Doch, zoude deeze toejuiching hun wel bewegen, het Tonneel met een zodanigen yver te verdedigen ? Zy zeggen neen! nieti als de liefde tot de waarheid, de menfchenliefde, de hoogachting, uitbreiding der deugd, de verbetering en oprechtheid der harten van hunne medemenfchen, de bevordering der welvaart van het burgerlyke Genootfchap eifchen hen op, denvyanden van den Schouwburg tegen te gaan, en de goede zaak van denzelven te handhaven. Wy zullen het hun ten gevalle geloven , dat zy by hunne ondernemingen deeze roemwaardige oogmerken hebben. Maar zy zullen het ons ook niet kunnen kwalyk neemen , wanneer wy van de Schouwfpellen, ten minfte van de meeften onder dezelven, en voornamentlyk van die genen, die bydengrootften hoop de fterkfte toejuiching vinden , het oordeel vellen, dat ze zo w'ynig middelen zyn, om ter bevordering van deeze groote en heilzame oogmerken het minfte aan te brengen, datze veelmeer rechtftreeks daar tegen aanA a Je-  4. D: bedendaagfcbe duitfcbe Schouwburg 1 open. De Goudfmid Demetruis fprak we! tot die genen, die van zyn ambacht waren: Lieve mannen, gyiveet, dat Hy grooten toeloop van deezen handel hebben. Maar by geloofde nier, dat hy verpligt was, voorden grooten hoop te Ephefus zo openhartig te biechten. Hier heet het: De Tempel der groote Godinne Diana word nergens voor geacht, en daarenboven zal haare Majefleit ondergaan, aan welke geheel Afic, en de kloot des aardbodems nochtans Godsdienft betoont. Een zodanige fchynbaare grond was genoeg, om het volk te Ephefus in eene woedende beweging te ftellen. Nu weergalmde de lucht van het algemeen geroep: Groot is de Diana der Ephejers'. $• 3- Ik geloof niet, dat 'er ooit Schryvers geweeftzyn, die eene zichtbaarder' en onverantwoordelykcr'partydigheid verraaden hebben , als die genen, die waanen, een beroep te hebben, den Schouwburg te verdedigen, en over de tegenparty, die denzelven van zyne zedelyke zyde aangetaft heeft, hun oordeel te vellen. Die genen onder hen, die eenig doorzicht hebben, ftaan het niet alleen toe, maar zy bewyzen het zelfs, dat deduitfche Schouwburg voor 1728, eene School der zotheid, der ondeugden en aller mogelyke vuiligheid geweeft is. Wanneer ondertuiTchen een Godgeleerde ook te dier tyd tegen deeze werkplaats des Satans yverde; zo zynze nochtans misnoegd. De Godgeleerden moeten volftrektongelyk hebben, Waarom ? hy is een Godgeleerde en hy vergrypt zich aan de groote Diana, die, al vertoond zy zich ook geheellyk als een fchandelyke hoer, nochtans van geen Godgeleerden moet aangetaft worden : Zyblyft doch de groote Diana. Ik vind my in ftaat deeze zaak met een recht in 't cog loopend voorbeeld te bewyzen. Ik  Zedelyk befcbouwd. 5 Ik neem dit bewys uit de Gefchiedenisvandenduhfcben Schouwburg, die de Heer Leuive in het vierde Deel van zyne fchriften geplaatft heeft. Hy fehryft: „ Naa dei dood van den Mag. Vehhem hield zyne „ Weduwe, die het Poolfche privilegie verkreeg, het „ gezelfchap noch een tydlangaan, tot dat zy eindelyk „ door den Principaal geeft van verfcheide acteurs ge„ noodzaakt wierd, offchoon noch in redelyk goede om„ ftandigheden, het gezelfchap daar aan te geven. Zy „ had voomamentlyk in Gothland eene verbazende fom „ gelds gewonnen : maar de verkwifting, aan welke de„ ze dertele vrouw zich overgaf, was de oorzaak van „ haar toekomend gebrek. Zy was voornemens, met „ haar gezelfchap na Zwitzerland te gaan, maar wierd „ door ftorm verflagen, en kwam na Gothland. O) „ Uit.de eenvoudigheid, die toenmaals op dat ruuvve „ eiland heerfchte, kan men gemakkelyk van het door„ zicht der inwoonders omtrent den Schouwburg een „ denkbeeld vormen. Maar even hier door maakte de „ vrouw Velthem haar geluk. De Gothlanders waren „ noch halve heidenen, en men kan ligtelykbevroeden, „ wat deeze onbefchaafdemenfchen moeten gedacht heb„ ben, van zodanigen, die in eene vreemde kleeding met „ pluimen op den hoed, met wyde hoepelrokken,°mee „ Romeinfche Iaarszen, in een onbekende taal, het volk „ hunne Goochelaaryen vertoonden. De domheid van „ deeze eilanders ging zo verr', dat verfcheide bygelovige „ Gothlanders voor de Comedianten nedervielen , en „ haar voor Romeinfche afgoden hielden. Kan men zich „ wel verwonderen , dat de vrouw Velthem zich Vih „ deeze vroome eenvoudigheid tot haar voordeel bediend A 3 „ heeft? 00 Deeze Reisbefchryving veriïa ik niet. Na Zwitlerlahd te fchcep te willen reizen, en in Gothland te konen, wie kan zich •Wan een denkbeeld maaken? Had om doch de Heer Liuwe ge2Cjj4 van welke plaats zy afgereift is. °  ~ te fchnkk«n- Zo verklaart Ken de Sckynkeilige van dei Hee.VSL£ne" vo?r die ». hebben. Gefch. des. ït Sr ^«^denkmgen ingebracht  16 De bedendaagfcbe duitfche Schouwburg vertoond worden, te lezen en te beproeven, ja, omdat de meeften van de (lukken die op 't Tonneel de grootfte toejuiching vinden, maar ook het meelte nadeel doen, •niet gedrukt zyn, dezelven niet lezen en beproeven, en derhalven hunne tegenbedenkingen uit dezelven niet nemen kunnen, (a) Zy moeten zich gevolglyk altyd met algemeene gronden vergenoegen , en dus het verwyt dragen, dat zy den tegenwoordigen Schouwburg naar de zotheid beöordeelen , die ten tyde van onze Vaders Comediën genoemd is. De Heer Leuwe gelooft wel dat het billyk is, omtrent den godgeleerden yver van zodanige Geeftelyken toegevendheid te gebruiken, en nochtans heeft hy in 't voorgaande zo ftreng over den yver der beide Geeftelyken geöordeelt, die de zotheid, die' ten tyde van de Vrouw van Velthem Comediën henoemd wierd, berifpt hadden. Hoe zeer heeft hy zich ook hier vergeten ? §■ 7- Onaangezien deeze tegenftrydigheid, waaraan zich de Heer Leuwe fchuldig gemaakt heeft, kan men nu als uitgemaakt aanneemen, dat de Verdedigers van het Tonneel, en de tegenparty van hetzelve, daarin overcenftemmen, dat de Schouwburg in Duitfchland tot 1728. een' werkplaats der zotheid, een fchool der dwaasheid, der ondeugden, der onverdraglykfte en aflchuwelykde vuiligheden en gekkernyen, dat is met een woord, eene waare fchool des Satans, eene bron des afgron dsgeweeftis, uit 00 De Heer Leuwe heeft p. 29. over de Gcfchiedenis vim den tluitfchcn Schouwburg aangemerkt, dat de Vrouw Neuber altyd tegen het drukken van de Comediën is geweeft. Hy leid dezen tegenzin af, uit den Brood-neid ; maar zoude de vrees, datze door den druk voor de oogen van zodanige lieden komen mogtcn, die een ltreng onderzoek volgens de grondftcllingen der zedekunde daarover aanftellen zouden, niet het meefte daartoe aangebracht hebben ?  ~Zedeïyk befchéuvid. ■ 17 Wt dewelke de vergiftigde ergerni'flen ftroomswyze ge* vloeid zyn, en deweike zich aldus 'over den armen hoop, die 'er tegenwoordig was, en die zulks begeerig aannam , verfpreidde, en van denzelven daarnaa ook den afwezigen als eene befmettelyke peil: weder medegedeelt wierd. Men moet dus van het ampt en de plichten der Predikanten zeer valfche denkbeelden hebben, wanneer men hun te la ft leggen, of als eene eenvoudigheid toereekenen wil, dat zy tegen een zodanigen meer als heidenfchen gruwel geijvert hebben. Doch dew.yl niet alle vrienden van.den Schouwburg aldus oordeelen; zo kan de van den Heer Leuwe. by deeze gelegenthéid geuitte partydigheid, in de beflisfing van de hoofdzaak, geen invloed hebben.. Ondertufl'chen , offchoon beide partyen jn hun oordeel over den ftaat van den Schouwburg in Duitfchland voor 1728. overeenkomen, zo verfchillen zy nochtans in hun oordeel over den tegenwoordigen ftayt ,yan denzelven meer van elkander. De Vrienden van den Schouwburg zeggen : Hy is zedert het genoemde Jaar, van all' de zotheid, en van alle ergerniffcn, die denzelven in vroegere tyden verfoeyelyk maakten, volkomen gezuivert. Hy is tegenwoordig rechtftreeks het tegendeel van 't gene hy ten tyde van onze Vaders was. Hy is een Tempel der deugd, en eene fchool der goede zepr jden, hy maakt de hartèn der menfehen éerft recht m'enfchelyk, hy boezemd hun de tederfïe, de edelfte, cu verhevenfte gevoelens ih. Hy verdelgt de ondeugden, die de Overigheid niet ftraffen kan; en die den wetten óntfnappen, dewyl hyze belache'yk maakt, en in héare waare gedaante ten toon ftélt. Hy maakt verfhndige en Zorgvuldige ouders, gehoorzaame kinderen i trouwe eb tedere minnaars, deugdzaame en liefderykeechtgenoten, edelmoedige vrienden, oprechte burgers, meteenwoorri gelukkige menichen. Of, gelyfc de Heer Leuwe al \£ B voor*  ig De bedendaagfche duitfcbe Schouwburg voorde elen van den Schouwburg, wanneer hy de grooten opëifcht, om begunftigers en bevorderaars van denzelven te worden, In 't kort te zamen vat, en hun daarvan deezen zeegen beloofd : Gy zult. De zielen der burgers veredelen, de harten voor de vriendfchapopenen, dezeedenverbeeteren, en gevoel en fmaak zal alle Staaten verlevendigen. Dit alles onderftellen de vrienden van den Schouwburg als zodanige waarheden die in 't geheel geen bewys meer noodig hebben, en aan dewelke ook maar te twyffelen , eigenzinnigheid, onweetenheid en onverftand, indien niet zelfs boosheid zyn zoude. Zy liaan in de verbeelding , dat de rechtvaardigheid der zaak volkomen op hunne zyde is: zy geloven derhalven gerechtigt te zyn, tegen die geenen, die hier anders denken, de bitterftê en fchamperfte uitdrukkingen te beezigen, ten bewyze dat de Schouwburg aan hunne eigene ziel de uitwerking noch niet heeft voortgebracht, die hy aan de zielen der aanfehouwers bewyzen moet. Eifchen wy het bewys van deeze aan den hedendaagfehen Schouwburg toegefchrevene zo volkome onfchuld , zuiverheid en groote nuttigheid; zo wylt men ons op de ftukken van eenen Schlegel, Gellert, Lesfing, Cronegk, en Weis. By de Blyfpellen is men noch wel iets bevreesd; Maar dies te yveriger trotzeerd men op de Treur/pellen, en daarmede heeft het geheele bewys aan deeze zyde een einde. Vermits ik my by de tegenparty voege; zo moet ik openhartig bekennen, dat ik op dit bewys zo veel heb intebrengen , dat ik het geheel en al voor nietswaardig verklaar. Ik behoude my voor, om in 't vervolg over 't een en ander ftuk van deeze beroemde Autheurs een nader onderzoek aantefiellen. Inmiddels zal ik thans toe- fiaatiy  Zedelyk befchouwd. • 19 ftaan, dat de zeiven over 't algemeen befcriouwd geöor» loofd en nuttig zyn Runnen. Maar kan van dezelven op de geheele geftehheid en febikking van onzen hedendaag.. ichen Schouwburg een zéker befluit opgemaakt worden ? Zyn het deeze flukkenalleen, zynzyhetvoornamentlyk3 die vertoond worden? Moet men niet vreezen dat de Kluchtfpellen , en de Pantomimen, die altoos het befluit maaken, de wynigeenzwakkcindrukzelen, diezomwylen de vertooning van een, echter by eene zeer toegevende beöordeeling, zedelyk goed ftuk, in de zielen der aanfchouwers voortgebracht heeft, volkomen weder verdelgen zullen ? Noch heden heb ik in 't voorbygaah een aangeplakte Comedie brief gezien, hy toonde voorëerft het Hoofdftuk dat vertoond zoude worden: en dat is: het Cnff'ybuis, daarop volgde de Pantomime genoemd Dottor 'Fauji. Gifieren vertoonde men den Codrus van den Heer van Crmegk, en de Pantomime was: De Triumf van Harlequin. Het eerde fluk: het Cqffyhuis ken ik in 't geheel niet, den Codrus gun ik den lof, dien de kundigen hem toekennen; maar wat de beide Pantomimen zullen aan brengen tot het veredelen van de zielen der Burgers, tot opening hunner harten voor de vriendfchap, tot verbeetering der zeeden, dat kan ik niet begrepen. Ik heb diergelyke nooit gezien, ondertuffchen kan ik geen ander denkbeeld daarvan maaken, en daartoe geeft my reeds de bloote titel een recht, als dat dezelven eene foort van oogenluft zyn. öf'ernietveeleergerlyke en aanftootelyke pofluuren al mede onderlopen, en of men niet door houdingen en poftuuren den aanfehouweren gelegenheid geeft, op voorfiellingen tegeraaken, die zonder de uifterfte fchande met woorden niet kunnen uitgedrukt worden, zulks moet ik overlaaten aan diegenen, die ooggetuigen daarvan geweeit zyn, maar ook go veel doorzicht in de voorfchriften van oflzefl' allèrheiB 2 J3g=  2o De bedendaagfchr duitfcbe Schouwburg ligfren Godsdienft hebben, dat zy goed en kwaad onder-» fcheiden en beproeven kunnen, wat met den goeden * genadigen en welbehaaglyken wille van onzen toekomenden Rechter overeenkomftig is, en wat tegen denzelven aanloopt. Myn geweeten, ampt en plicht laten my niet toe, by zodanige dingen eenaanfchouwertezyn, en ik heb andere beezigheden, dan dat ik moeite doen zoude, om de Comedie-brieven te verzamelen , en uit dezelven eene aanteekening te maaken, of die geenen, die van dezelven gedrukt zyn, zelfs te lezen. Maar ik geloof grond genoeg te hebben, om te beweeren, dat het getal van die ftukken, dewelke van eene bloot natuurlyke zedekunde, om van de chriftelyke niet eens te gewagen, veroordeeld, maar echter altyd met de fterkfle toejuiching vertoond worden, het getal van de wynige goede ver te boven gaat, en dat alle Pantomimen Klucht/pellen, en Danffen van dien aart zyn , dat zy geene andere dan fchadelyke indrukfelen in de zielen der aanfehouwers achter laten kunnen. By de zo zeer overhand nemende en buitenfporige liefde tot de Schouwfpellen, en by de geheel onverdraaglyk wordende vermetele cn verleidende aanpryzing van dezelven, zoude het zeer heilzaam zyn, wanneer oprechte Leeraars in groote fteeden de Schouwburgen dikwils bezochten, en datgeene, wat zy zagen en hoorden, opteekenden, en daarover aan 't gemeen hunne aanmerkingen mededeelden ; maar dewyl zy het noodzakelyk bekent maaken moeflen, met wat inzicht zy op een zo verdachteplaatfe verfcheenen; zo zouden zy zich aan de onbetamelykfle behandelingen van jonge Heeren , die hier geloven in hunne eigen vefling te zyn, en van het losbandig naauw bloot gefield zien; het ware dan dat zy tot een zodanig onderzoek een byzonder bevél van de overigheid ontfin. go»»  Zedelyk befcbowwd. 21 gen, en van de befcherming derzeive konden verzeekert zyn, waartoe het echter zo ligt niet komen zal. Dewyl nu de vrienden van het Tonneel voor zodanig een onderzoek beveiligd zyn; dewyl andere die de Schouwplaats alleen tot vermaak bezoeken, diergelyke niet aanftellen zullen; zo worden zy vermetel, zyipree. ken als fouveraine Rechters het oordeel: de Schouwplaats is onftrafbaar, nut, heilzaam, leerryk , eerwaar, dig, haafi ?:al het ook heeten: heilig ; eene goede Comedie kan even zo veel goeds dichten , als eene goede Pre. dikatie. Spot en hoon, fmaadheid en fchande zal dus de loon van die geenen zyn, die onderneemen, onze groote Diana, die de Aardkloot eerbiedigt, te na te komen I De Heer Leuwe fchryft wel: ,, Zelfs de beroemdfïe „ Godgeleerden van alle natiën , hebben zich ten voor„ deele van den Schouwburg, zo als hy tegenwoordig „ ingericht is, verklaard, ja eenige hebben denzelven „ opentlyk bezocht." Zal hy ook leezers vinden , die dit gezegde, zonder eenig bewys hem ten gevalle geloven zullen. Ik geloof dat ik zonder ydelen roem fchryven kan, dat ik meer Schriften van beroemde Godgeleerden geleezen heb, dm de Heer Leuwe; ondertuffchen is my noch geen één voorgekomen, die zich voor den hedendaagfchen Schouwburg verklaard heeft. Het was zyn plicht geweeft, deeze beroemde Godgeleerden te noemen, en hy zoude ze zeeker genoemd hebben, zo het mannen van aanzien waren; hunne naamen zouden zyne zaak tot eenig voordeel verftrekt hebben; maar- zyn fiilzwygen maakt dezelve openbaar verdacht O). Ik B 3 wil (e) De Heer D. Hliller in Göttingen, een van onze aieuwfte belle, offchoon niet van de ftrcngfte Zedekündigen, heeft zich in hkiheirxs zecknleerc, 6 D. p. 343. en volg. in eene byzondere ver-  22 De hedendaagfcbe duitfcbe Schouwburg wil nochtans niet hopen dat hy op de Jejuhen doelt. Van die is het bekent, dat zy voor een gedeelte meer Comedianten als geeftelyken zyn, cn dat zy in hunne fchoolen menigvuldige maar zotte Comediën vertoonen. Doch van deeze kan hy wel niet fpreken, dewyl zy den Schouwburg, zo gelyk hy tegenwoordig is, of zyn moet, niet eens kennen, en dewyl hy zelfs begrypen zal, dat, hun getuigenis denzelven wynig tot eer verfirekken zoude. Dat herrinner ik my geleezen te hebben, dateenigs Godgeleerden voorflagen gedaan , of veelmeer , voorwaarden vaftgefteld hebben, hoe de Schouwburg moeft ingericht worden , wanneer hy ophouden zoude eene fchool der dwaasheid, en eene hron der ergerniszen tê worden : maar dat zy zich voor den hedendaagfchen Schouwburg verklaard, dat is, denzelven zonder uitzondering gebillykt en gerechtvaardigt hebben, dat moet de, ïiecr Leuwe beter, dan by gedaan heeft, bewyzen. Even zo is het ook geleegen met de tweede (lelling, voor dewelke de Heer Leuwe in 's gelyks een blind geloof van 2jne lezers begeert, namentlyk: dat eenige van de beroém'dfté' Godgeleerden den Schouwburg opentlyk bezocht hebben. . Hebben zy zulks gedaan; zo hebben zy hem te gelyk gerechtigt, hunne Namen opentlyk te noel men. Dat eenige engelfche geeftelyken, maar zéker geene naavolgers en leerlingen van eenen oprechten Tiïloifon, en van eenen godzaligen Doddridge, zich op de Sehouwpfaatzen in Londen hebben laten vinden, is bekent: maar 'er is ook meer van hunne wyze, hit Leêr- ' aait. fi*ndeïï*| óver deeze zaak verklaard. Maar zvnc verklaring is trouwens niet van die natuur, dat de Hr. /.emvebet wa«»n zal hem als een getuige voor zich aan te halen. Hy fteld de .'ronden voor ) Zoude iemand hier de tegenwerping maaken, dat de Heer Leuwe met de benaamihg van eenen onfchuldigen, mifichien op den flftais gezien heeft, die in de nieuwe Schöuwfpellen in zyn plaats gekdmca is; zo zoud ik antwoorden. Een menfch , dien'God zyn gezonde reede gegeeven heeft, maar die zich onnoozel houdt, om aaardbor andere te vermaaken, ook wel zyne dubbelzinnigheeden te gladder te maaken, is eeven zo gewis een booswicht als zodanig een, die liet in de daad U, en die door kwiuküaagen, door liedcrlyke fpreekwyzen, dooï e terlyke gesr.ardiH, gen zu'tke zi.c|i opcatlyk te.: tqpn field.  Zedelyk befchpupi. Cl fchnTten die tot verklaaring der heilige Schrift en tot de Ghriftelyke Godgeleerdheid behooren, zyn een byna algemeen voorwerp van verachting, en fchriften, die de heidenfche fabel-leere verklaaren, een voorwerp van verwondering en hoogachting. De ChrilTelyke zeedenleere zoekt men, zo veel mogelyk is, op den leeft der heidenfche te fchoeyën, en alle verbinding die dezelve heeft met de verborgentheeden des geloofs, wech te neemen. Zelfs op de predikftoelen zullen de pbilofophifche enmareele predikatiën de hoofdzaak uitmaaken. (a) Ja de Comedie word met hot Evangelium reeds gelyk gefield; en hoe lang zal het duuren, of zy zal 't zelve ook in opentlyke fchriften, voorgetrokken worden, gelyk zulks reeds dagelyks in de uitoeffening gefchied. De verbeetering van het zo diep bedorven menfehelyke hart, word aan dezelve toegefchreeven. Uit Comediën, die een predikant gefchreeven heeft, zal men zyne groote waardigheid erkennen. Indien dit noch eenige Jaaren zo voort gaat , zo heeft men niets zekerders te verwachten , dan dat het heidendom in desfelfs volle kragt, en wel uit een rechtvaardig oordeel Gods, weder inbreeken zal, dat de Schöuwfpellen een eeven zo groot gedeelte van den opentlyken Godsdienft uitmaaken zullen, als zy ten tyde der Romynen uitmaakten, dat Chriftus zal vergeeten worden, en daar tegen Jupiter, Appollo, maar voornamentlyk Bachus, Venus en Cupido hunnen voorigen rang weder verkrygen. De menfehen moeten doch een Godsdienft hebben, en de afgoden, die zy zich zelfs vormen, en welke afdrukfels der bedorve neigingen van hun hert zyn, zullen hen altyd de aange- naam- f» Ik beroep my op een genoegzaam bekend, en van veele Journaaijften en Nieuwfchryvcrs zeer bewondert trrctaat, 't welk deezen titel heeft. Ik verzoek nochtans de waarheid-liefhebbende leczers, de van den vooitrefl'elvken Heer O. Dietelmair. in Altorf aanseftelde, en in het eerfte deel van zyne Godgeleerde betrachtingen te vmdene beproeving, daarmecde te veraelyken-; zo zullen zy zig over de daarin leggende dwaalingen verwonderen.  6z De hedendaagfche duitfche Schouwburg uaamften zyn. Die God die de Heidenen, die het niet achteden om hem uit het licht der rede te kennen, aan hun zelfs heeft overgelaaten in eenen verkeerden zin t om te doen 't geen niet betaamt, leefdnog: En dewyl hy altyd de maate der ftralfen naar de maate der verachtte genade afmeet; zo beefd myn hert, wanneer ik naar deeze grondftelling de oordeelen betracht, die of wy nog zelfs, of onze arme kinderen te verwachten hebben, dewyl wy het niet achten, om hem uit het licht der openbaaring te kennen. Is de Schouwburg zulk een middel om het hart te verbeeteren, hetzelve met eene doorflaande liefde tot de deugd, met affchuu w tegen de ondeugden en met edele, verheevene en teederegevoelens te vervul* leii; zo moeten de hedendaagfche inwoonders van groote fteeden, die denzelven daagelyks kunnen bezoeken, hen ook dagelyks, ten minden veel meer als de kerken, bezoeken, de eerfte Chriftenen in deugd, aan haat tegen de ondeugden, aan zuivere en teedere gevoelens verr' overtreffen, als zynde dit middel hun geheel ontrokken geweeft; dus decden hunne Leeraars onrecht, dat zy hun de Schouwburgen in 't geheel veibooden: want onder de ftukken der ouden is 'er nochtans meenig even zo zeedelyk goed, als de nieuwen, van welke men in 't byzonder zodanige uitwerkingen in de menfchelyke harten verwacht. De Schouwburgen geeft de mcnfchelyke luiten en-hertftochtenmeenigvuldigvoedzel, dat is derzelver waare en eigentlyke uitwerking, dat is de oorzaak waarom dezelve zo veele vrienden en vereerdersvinden. Om dezelve nochtans een eerwaardig aanzien te geven; zo roept men van alle zyden: dat dezelve het hart verbeetert: dat zy het middel zyn, om men. fchenliefde, edelmoedigheid, tederheid, en allerly tot de welvaart van het menfehelyke gezelfchap vereifcht wordende deugden uit te breiden, en algemeen te maaken. Ach! was het ons moogelyk, de fchadelyke en ver-  Zedelyk befchouwd. 63 verderffelyke vruchten , die dezelven te weeg gebracht hebben, en nog dagelyks voortbrengen, in deszelfs geheel licht en in deszelfs verband te overzien, hoe zouden wy ons over de meenigtc derzelve verwonderen ? Edoch ons ftaat nog een dag te verwachten, die alles duidelyk maaken zal. Op dien dag zal zich een Tonneel openen, op welk ons die dingen in een geheel ander licht in de oogen vallen zullen, als wyze in dit leven van onze hertftogten verblind, aangezien hebben. §. 19. By alle welfpreekende te verr'gedrevene, en dikwiïs buitenfpoorigc loftuitingen der Schouwburgen, en aanpryzing van het groote nut, 't welk men voorgeeft, dat zy te weeg brengen, en het welk op het hoogde maar alleen op moogelykheden uitloopt, vergeet men in't geheel het nadeel daarteegen opteweegen, welk de Schouwburg veroorzaakt, en dat altyd werklyk en onuitblyflyk is. Ik vind my verplicht, over dezelve een byzoudere overdenking aantedellen. Met een vry geweeten, en uit de levendigfte overtuiging van myn hart voor God ftel ik vaft : dat ds Schouwburgen voor de jeugd volftrekt tot groot nadeel verftrekken, en dat dezelve altyd aan de gevaarlykfteergcrniilen bloot gedelt word, zo dikwils zyde Schouwplaats bezoekt. Zelfs de verdraagelykde ftukken vereiilchen toezienders, die de gaave der beproeving hebben, en in ftaat zyn, om duifternis en licht, ondeugd en deugd te onderfcheiden. Maar behoord de jeugd onder dezelve? De verlichting van het Tonneel, het muziek, de houdingen, dekIecdingenderComedianten.de verandering der werktuigen, met één woord! alles wat zy ziet en hoord, maakt de geweldigfte indrukzelen op des-  64 De hedendaagfche duitfche Schouwburg deszelfs terdere gemoederen en buitendien reeds hcevige hertstochten Alle fnaaren van gevoel worden in ré zielen der kinderen en der jongelingen op het hoogfte gefpannen : hoe fterk moeten derhalven de indrukken zyn , die de levendige voortellingen der ondeugden, die de lokkende taal van de geenen, die ondeugende perfoonen voortellen , in hunne tot de aandoeningen zo zeer voorbereidde harten, maaken moeten ! Men zal zeggen * dit heeft men ook van de levendige voortelling der deugd , en van de leerryke gefprekken welke de Acteurs die deugdzaame perfoonen voortellen in den mond gelegd worden, te verwachten Dewyl nu in een goed tuk, de laatten altyd de eerten verr' te boven gaan ; zo is het voordeel, 't welk de jeugd van de Schouwburgen hebben kan, openbaar, en even voor dezelve zyn zy de voortreffelyke werkplaats tot beelding hunner tedere harten. Ik zal deeze tegenwerping door een voorbeeld be^ antwoorden. Ik houde het Lot in de Lootery van de Heer Gellert, voor een van de bete duitfche oorfpronkeiyke tukken. De karakters zyn natuurlyk, maar de inbort van vrouw Damon valt te zeer in dat geene het welk maar alleen in het denkbeeld betaat. Het hoofdoogmerk van het geheele tuk is onberifpelyk, de daarin gezaaide zede1 effen zyn voortreffelyk. Maar is de jeugd op den Schouwburg in die geteltheid om op dezelve te letten ? Is hun geeft zo geruft als hy zyn moeft, wanneer dezelve uit de voortellingen de befluiten en gevoigen afleiden zal, welke de dichter in dezelve gelegd heeft? Deheilzaame regelen, die Vrouw Damon aan Carol'ma geelt, zullen jonge en naar vermaak dorstende gemoederen te langduurig, en haare gefprekken met den Heer Simonzal hun te geleerd fchynen: maar het bedryf, daar zich de Heer Simon met Vrouw Orgon alleen bevindt, zal hunne ge-  Zedelyk befchouwd. è$ geheele opmerkzaamheid tot zich trekken. Dé konftgreep van Vrouw Orgon, om aan den bovendien reeds tamelyk onbeichaamden Heer Simon door eene gemaakte flaauwte gelegenheid te geeven, eenige ongeoorloofde vryheden te gebruiken, en de wyze, hoe zich dezelve van deeze gelegenheid bediend heeft, zullen aan beide fexen zeer wel uitgevonden en ligt naa te bootzen fchynen; zo veel franfch, als de Heer Simon fpreekt, en onder hetwelk de Dichter eenige uitdrukkingen heeft willen verbergen j die in de duitfche fpraak aanftootelykzouden geklonken hebben, verdaan de meeilen van onze kinderen. Die van de vrouwelyke kunne zullen daarüit leeren, door welken aart van aanlokzelen zy de oogen der mans-perfoonen op 't fterkfte tot zich kunnen trek* ken. Wat zullen dus jonge lieden uit de voorftellingvan dit ftuk mede naar huis neemen, in 't byzonder wanneer daarenboven de Acteur en de Actrice, die den Heer Simon en de Vrouw Orgon voordellen, by de voortelling zelfs de grenzen der befcheidenheid te buiten gaan, welke de Dichter waargenomen heeft? Niets anders, dan de indrukzelen , die dit bedryf in hunne harten achterge-laaten heeft (a). Onze jeugd is in der daad op de Schouwburgen met die Gothlanders te vergelyken, die ons de Heer Leuwe befchreven heeft, en de uitwerkingen, die het aanfehouwen der Schöuwfpellen in hunne harten voortbrengt; zullen even dezelfden zyn, die zich by deeze openbaarden. E Met f» Ik fchryf dit niet, dm den Heer Profefibr Viflert, een Man dien ik eene volkoome hoogachting toedraage, daaimeedc iets te verwyten. Hy zelfs heeft ingezien, dat dit bedryf een' verbetering verdient. Hy heeft hetzelve in de nieuwe uiteaave van zyne Schriften gedaan. Mogt hy het doch in 't geheet doorgehaald hebben! Maar in dit geval geloof ik naauwlyks, dat een gezelfchap van Toimeelfpeelders dit ftuk weder vertoond zoude hebben. Ik wenfehte ook de Fabel welke tot opfebrift heeft: IJfette in de nieuwe uitgaave der zo aangenaame en Ieerryke Schriften vin deezen voorbeeldige!} duitfehen Schryver, niet weder gevonden te hebben*  66 De hedendaagfche duitfche Schouwburg Met welk een gevoel, met wat voor eene gemoedsgeftelê-ï heid toch zal de jeugd den Schouburg verlaaten, wan. neer dezelve niets dan onkuifche gebaarden gezien, wanneer zy Harlekins-potzen, gekkery en zottenklap, die den Chriftenen niet betaamen , wanneer zy, zo niet openbaare onkuifche , en vuile taal, nochtans ten minflen onzekere en dubbelzinnige fpreekwyzen, geboord heeft, wanneer haar'hoofd met minnaryën enfynekonft. grepen, door welke Ouders, Voogden en Echtgenoten bedrogen worden, vervuld is geworden: en hoe ben ik rif ftaat all' dat geene op te geeven en aantetoonen, wat voor de armejeugd op denSchouWburg tot een vergift en een peft kan worden? Is voor dezelve het leezen van fchadelyke, Welludige en verleidende fchriften reeds ten hoogften verderffelyk: hoeveel te meer moet voor dezelve het aanfchouwen van zodanige Comediën verderflelyk worden , in welke hunne tedere zielen met ergerniifen vervuld, en hun zulke dingen in het fterkfte licht voor de oogen gefield worden, die zy miffchien anders in hun geheelleven niet zouden gezien hebben ? Ik geloof, dat de' byzondere, zo yverige en nadrukkelyke waarfchouwingen van onzen Verloffer voor de ergerniffen, die aan de jeugd gegeeven worden, en het verfchrikkelyke Wee? 't welk hy met dezelven verknocht heeft, alleen reeds toerykende moeten zyn, om zodanige Ouders, die nog eenige hoogachting voor Jefus, en eene waare liefde voor hunne kinderen hebben , te beweegen, om hunne kinderen het bezoeken van den Schouwburg nooit toetelaaten. Ook zal een chriftelyke zedenleeraar de voorfteiling van de befte ftukken , die wy hebben , voor de gezondheidvan de zielen der jeugd ^, zo wynig voor goed erkennen, als een verftandig geneesheer heete wynen voor de gezondheid van hun lichaam. Ik voeg 'er nog de aanmerking by, dat veele, ja dat de meedein dat opzicht tot hunne mannelyke jsaren toe, ja dikwils nog langer, den  Zedelyk befchouwd. 6j alen kinderen volkomen evenaren, cn dus even zo wynig als deeze, den Schouwburg, zo als hy is, en ook wel blyven zal, bezoeken kunnen, zonder fchaade aan hunne zielen te neemen. §. 20. Indien Chriftenen de grootfte oorzaak hebben, de, aan hun van God gefchonken, genade-en leeftyd, als een groot hun aanvertrouwt goed, aantemerken, zo zynze verplicht, denzelven uit te koopen, indien zy verwachten moeten, dat op den jongden Dag van het belleden derzelve de zwaarfte rekenichap van hun zal geëifcht worden ; zo is het vervolgens een zeer groot enonherflelbaar, offchoonden meeften onbekend, nadeel, 't welk de Schouwburg naar zich llecpt, dat zo veele daardoor gelegenheid] neemen, ja gelokt worden, om een zo groot gedeelte van hunnen zo korten leef- en genade- tyd, op de onverantwoordelykfte wyze, en tot het grootjle nadeel van hunne onjierfi'elyke ziele, en haar eeuwig heil, te verkwiden. Lieden , die van liefde tot de Schöuwfpellen eens dronken zyn, zullen zéker geen dag in 't jaar, op welken de Schouwburgen openftaan, en hoe groot is het getal van dezelve? voorby laten gaan, zonder dezelven te bezoeken. Drie tot vier uuren verloopen gemeenlyk op deeze wyze. Deeze uuren worden aan nutte en dikwils noodzaaktyke bezigheden onttrokken. Daarby zal men niets van zyne overige gewoonlyke vermaaken, van gadmaalen , fpeeltafels, de vermaaklykheden der ïuinen, de bezoeken enz. afkorten : en dewyl men in den Schouwburg gaat, niet alleen om te zien, maar ook om gezien te worden; zo zal de daartoe naar de hedendaagfche wyze verëifchte kleeding en het optooifel, ook nog verfcheide uuren wegnemen. Men rekene deeze uuren Éfet jaar door te zamen, cn vra'age alsdan zyn gevreeten E % voél  68 De hedendaagfche duitfche Schouwburg voor liet aangezicht van God, of men op zyn fterf bed, by de herdenking, op wat wyze men dezelven verkwift heeft, eene vrymoedigheid hebben, en of men niet wenfchen zal, dezelven beeter bedeed te hebben. Ik verg het niet, dat een chriflen geduurig, als aan't jok trekken , en zonder ophouden arbeiden moet. De goedheid Gods fchenkt hem uuren der rufte en verkwikkinge: de wysheid Gods heeft zelfs den aardbodem tot dit oogmerk ingericht; maar de plicht en omzichtigheid van een oprecht Chriften vereifcht te gelyk, dat hy zyne uuren der ruft en de wyze van zyne verkwikking zodanig reegeit, dat zulks nog zyne beroepsbezigheden, maar nog veel minder zyn chriftendom tot nadeel, maar beiden tot voordeel ftrekken. Dat onze hedendaagfche Schouwburg geen middel is, om dit tweevoudig doel te treffen, hoop ik genoegzaam beweezen te hebben. Om dezinlykheden aan te prikkelen, ondervindingen, en dikwils doemwaardige ondervindingen, voor welke een, voor het heil van zyne onfterffelyke ziel bekommerd Chriften, zich niet zorgvuldig genoeg bewaaren kan, voort te brengen, en tot op den hoogden trap van kragt te dryven, zondige hertstochten in volle beweeging te brengen , voorbarigheid en nieuwsgierigheid uit te lokken en te vergenoegen, met een woord! al datgeene, wat waare ruft der ziele heet, te verhinderen, daartoe is het een zeerkragtig middel : maar om den geeft en het lichaam eene nutte uitfpanning en verfterking te weeg te brengen, eri byden tot gewichtigen en moeijelyken arbeid bekwaam te maaken, dat kan men van den Schouwburg alzo min verwachten, als van de Speeltafels. Ik weet dat deeze grond die van het, door den Schouwburg veroorzaakte, tydverlies ontleend is, den geenen, die niets in groter overvloed hebben, als den tyd, en die het voor eene weldaad aanzien, wanneer hun gelegenheid gegeeven word, om de \ oor hen zo hnge en bczwaarlyke reeks van  Zeitelyk befcbouuoi. 69 van uuren, welke zy wakende doorbrengen moeten, te verkorten, zeer zwak , ja belachelyk voorkomen zal; maar tevens weet ik ook dat zy, wanneer zy nu hun leven als een geklap doorgebragt hebben, en aan den oever van de eeuwigheid ftaan, wanneer zy uit de dronkenfchap van een in heerlykheid en vreugde verkwift leven, nuchteren worden, wanneer zy overwegen, wat hun te wachten ftaat, en wat zy hadden moeten doen, om zich in ftaat te ftellen, om met vrymoedigheid voor hunnen Rechter te verlehynen , geheel anders denken zullen. Is dan de Comedie zal men zeggen, uit dien hoofde te verwerpen, wyl door dezelve zo veel tyd onnut ver. fpilt word; zo moet zulks veel meer van het fpel gelden : want dit neemt gemeenlyk dagelyks nog eens zo veel uuren weg, als de Schouwburg. Deeze tegenwerp ping kan ik niet beter beantwoorden, dan dat ik bet bun volkomen toejlem*. §. ar. Het is een der weezentlykfte plichten van een Christen, dat hy alle avonden zyn hart voor het aangezichte Gods vergadert, de handelingen van den verftreken dag beproefd, God voor de ontfangene weldaaden dankt, zyn verbond met hem vernieuwd, vergevinge van zyne zonden zoekt, en zich aan de befcherminge, en genade van zynen God opdraagt. Ik ben overtuigd, dat het bezoeken van den Schouwburg tot eene zo heilige handeling de flechtfte voorbereiding is, die 'er maar kan bedacht worden, ja dat het zelve de ziel daartoe geheel onbekwaam maakt. Die op den Schouwburg verwektevoorftellingen, de beelden, waarmede de Ziel vervuld 1.?, de in de volle beweeging gefielde zinlykheden, zullen E i al-  70 De hedendaagfche duitfche Schouwburg allen aandacht vcrftrooien, en het hart geheel verhinderen om zich tot God te verheffen. Ik herinner my dat, eenigen tyd geleden, toen deeze tegenwerping in een klyn maar zeer bondig en overtuigend gefchri'ft: van de zedelykheid der Masqueraden, tegen dat foort van vermaken overgefteld wierd, in een Courant het antwoord volgde : dat het genoeg was, wanneer men van de Masquernde t'huis kwam, en zich nu ter ruft leggen wilde, eene korte zuchting tot God op te zenden: en ik geloof dat men my hier even dat antwoord geeven zal. Zy die zulks voor toerykend houden , om deeze tegenwerping afteweeren , Zullen ondervinden, of hun Rechter het oordeel van de Courant-fchryvers ftaven, en eene zo ligtvaardige involging van de aan hem verfchuldigde plichten, naa eenen zo veel uuren geduurd hebbenden dienft der Waereld en derydelheid, voor voldoende verklaren zal. Men zal inbrengen : deeze grond bewyft te veel, want tot een zodanigen avond-aandacht, als ik eifch, is men ook niet bekwaam, wanneer men van de maaltyden, uit vermaaklyke gezelfchappen, van de dansplaatzen cn van de fpeeltafcls te rug komt. Hier op antwoord ik: dat zodanige maaltydcn, zodanige gezelfchappen, zodanige dansplaatzen, en zodanige fpeeltafels , die ons onbekwaam maaken , om onze plichten tegens onzen hoogften Weldoender en Rechter te beöeffenen even zo verdcrffelyk en doemwaardig zyn, en dat een Chriften in zyn geweeten verplicht is, dezelve te verloochenen. O, zal men my toeroepen: datzynharde redenen! wie kan die hooren ? Deeze tegenwerping treft my niet, die treft den Geeft Gods. Deeze zegt: Zyt maatig en miebteren tot 't Gebed, i Petr. 4, 8. Uit dit voorschrift vlöeid de van my beweerde ftelregei als een  Zedelyk befchouwd. 71 een onmiddelbaar gevolg. Myne tegenpartyders moeten derhalven hunne zaak met denzelven uitmaaken. 5. 22. Het is onloochenbaar, dat 'er zich tegenwoordig een zeekere maar ten hoogften verderffelyke Geeft der Hovaardigheid in alle itaaten opdoet. Moeyelyke arbeid , grondige onderzoekingen worden voor ons onverdraagelyk. Over gewichtige voorwerpen huppeld men op zich franfeh wat heen. Gevoelens en bevin. dingen moeten de plaats van grondige en overtuigende inzigten vervangen , die onze vaders zo moeyelyk zog, ten, zo hoog wardeerden, en zo wel witten toe te pas. fen. De jeugd wil niet meer door leer etfonderwys, door oeffening een inlpanning der zielskrachten, maar enkel fpeelende onderweezen zyn, Het vernuft , het fpeelende, valfche, verblindende, buitenfpoorige en verleidende vernuft heeft zich op den troon verheeven en de gezonde rede kan op verr' na niet tegen dezelve opweegen. Het heeft even dat oog. merk, 't welk de valfche rede heeft, naamentlyk, om den Godsdienft onder de voeten te treeden, en is in het beryken van zyn oogmerk veel verder gekoomen als deeze. Ik wil niets meer zeggen, als dat het meer toeftemming onder de menfehen gevonden heeft. En wat is natuurlyker, als dit , dewyl hetzelve alleen op de inbeelding, zinlykheden en hertstogten werkt, maar die zich enkel met de oppervlakkige kragten der ziele beezig houd, die by een groot aantal van menfehen, ja zelfs wanneer zy een hoogen ouderdom beryken , fcyna nooit tot eenige werkzaamheid komen. Een verl nuftelende Voltaire heeft by alle zyne ongerymdheden , tegenltrydigheden , vuiligheden en raazende , maar van eene valfche fchranderheid vergezelde, aanE 4 . val.  72 De hedendaagfche duitfche Schouwburg vallen op alles wat heilig en eerwaardig is, oneindig meer vereerders en aanbidders verkreegen , dan een icherp, of fchoon valfch denkende en fluitende Spmoza, Is de gezuiverde, verhoogde en recht gebeezigde reden, het edelfte voorrecht, de waare Adel onzer natuur; is het gebruik van dezelve by wichtige bezigheden niet te miflèn ; zo moet een zodanige wyze van denken en van handelen, als men thans zo meenigvuldig ontdekt, noodzaaklyk een peft voor de menfchelyke ge. Jukzaligheid zyn, zy moet niet alleen aan den Godsdienft tot een openbaar nadeel verftrekken, maar ook by het behartigen der geregtigheid, by hetoeffenen van de geneeskunde, by den koophandel, in den huiflelykeftaat, by alle bezigheden die van eenig ge wigt zyn, en eenen invloed op 't geheel hebben , de rampzaaligfte en verderffelykfte uitwerkingen voortbrengen. Ik laat het aan doorziende en onpartydige leezers over, om te overleggen, of niet de Schouwburgen, en het meenigvuldig bezoek van dezelven, onder de bronnen van een zodanige verkeerde manier van denken en handelen dceerfteplaats verdient. Hooren , zien, en gewaar worden, dat is het all', waartoe zy hunne liefhebbers lokken en aanvoeren: maar naadenken, overleggen en beproeven, zyn verr* van haar verwydert. By de zo buitenfpoorige, te verr* gedrevene, en niet zelden in het ongereimde vallende aanpryzingen der Schouwburgen, en nadien de meeften van de geenen, die by eenen rypen ouderdom, nochtans ten aanzien van de zwakheden der jeugd, de kinderfchoenen byna nog nooit uitgetrokken hebben, gelooven dat zy alles doen, wat tot opheldering van hun verftand, cn tot verbeetering van hun hart vereifcht word, wan. neer zy de Schouwburgen dagelyks bezoeken , ftaan zeer veele in de verbeelding, dat zy hier in ftaat gefield worden, om de gewichtigflebezigheden tendienftevan 't Gemcenebeft te verri chten. Is het te verwonderen, wan¬ neer  Zedelyk befchouwd. 73 neer lieden, die de opheldering van hun veritand, en de beelding van hun hart, by uitneemendheid op de Schouwburgen gezocht hebben, als dan by alle hunne zaaken naar het voorbeeld van hunne leermeejïers te werk gaan, en in den grond tot het algemeene beft niet meer bybrengen, dan deeze doen ? %• 23. Dewyl ik my verplicht hebbe, om eigentlyke Godgeleerde overdenkingen over de zeedelykheid van den beedendaasjcben duitjehen Schouwburg , voor myne leezers op te difchen ; zo mogt het fchynen , als of ik buiten myne paaien trad, wanneer ik my inJlaatkundige onderzoeken, van de voordeden of van het nadeel, die het gemeene weezen van dezelven, of reeds in der daad heeft, of nog in't toekomende verwagten moet, inlaaten wilde: maar een fiap buiten myne paaien zal my vergunt zyn, en ik geloof, dat ik zulks met het naauwe verband, waar in de Godsdienft met de burgerlyke welvaart itaat , volkoomen kan rechtvaardigen. In de tyden , toen de inwoonders van Romen, met eene even heevige begeerte , Brood en Schöuwfpellen van hunnen keyzer eifchten, was de burgerlyke geiteltheid des ryks eiï der liad trouwens 1 reeds zeer diep gedaald, en men zal niet mistalten, wanneer men de uitzinnige luft, die de Romeinen aan de Schöuwfpellen hadden, de daardoor veroorzaakte verkwifting, de daaruit ontfpruitende liefde tot lediggang en tot de zinlyke vermaaken, de daardoor onderhouden en gelterkte ligtvaardigheid, wreedheid, ontucht, en andere ondeugden, die altoos een peft zo wel voor enkele huisgezinnen, als; voor geheele ftaaten zyn, bygevolg de bron zelfs, de E 5- Schouw.  74 De hedendaagfche duitfche Schouwburg Schouwburgen, als een van de voornaamfle oorzaaken aanmerkt, die tot ondergang van dit zo magtig ryk het haare toegebracht hebben. Ik heb de tegenwerping : dat onze hedendaagfche -Schouwburgen van een geheel anderen aart zyn, reeds ■ boven genoegzaam beantwoord. Zy zyn het, maar Hechts in een zeer gering opzicht. Word 'er wel geen bloed op onze Tonneelen vergoten ; zo worden nochtans op dezelven zielen verwaarloosd , geergert en bedorven , voor welke Chriftus geftorven is. Het is zo openbaar tegenftrydig , als iets zyn kan , om voor te geven , dat zy een middel zyn , om zuivere , edele , verhevene, tedere en deugdzaame ondervindingen te verwekken, de harten te openen, en den wandel der Chriftenen te verbeteren, zo lang de Schöuwfpellen nog met dingen vervuld en doorweven zyn , die met het waare Chriftendom openbaar ftryden , en door de uitfpraaken van Jefus en zyne Apofïelen geheel en al veroordeeld worden. Deeze grond is alleen genoeg , om ontegenfprekelyk te bewyzen , dat de Schouwburgen geene bevorderings-middelen der burgerlyke welvaart zyn kunnen. A1P wat tot bederf der jeugd verftrekt , dat ftrekt het gemeenebeft tot nadeel ; en ik heb in de onmiddelbaar voorafgaande afdeeling beweezen, dat lieden, die het voornaamfte gedeelte van hun onderwys, en de beelding van hun hart, op den Schouwburg gezogt hebben, onmogelyfc diegeenen zyn kunnen, van welke de Kerk , en de Staat zich gewigtige dienften belooven kan. De betragting, dat door de dagelykfe Schöuwfpellen een groot aantal van menfehen , die hunnen tyd tot hun byzonder, of tot het algemeen beft, veel nutter belteeden konden , aangezet worden , om een groot gedeelte daarvan op, eene voor hun zelfs, en het gemeenebeft ten hoogften na-  Zedelyk befchouwd. 75 nadelige wyze , dagelyks te verkwiften, dat zy daar door in de overige uuren van den dag, tot ernfiige bezigheden onbekwaam gemaakt worden , verdient naar myn oordeel, zéker eene grootere opmerkzaamheid, als aan dezelve rot dus verr' is toegewyd: en dat een dertele, en tot verlokking en fterking der zondige hertstochten ver/trekkende leddiggang, in 't byzonder der jeugd, voor het gemeenebeft geen bron van zegen worden kan, zal, hoop ik, geen bewys noodig hebben. En dit geld ook van de waarheid, dat het dagelykfche bezoeken der Schöuwfpellen een Geldverjllndende lediggang is. Het is waar, dat de Schouwfpeelders gemeenlyk dat geene, wat zy op eene plaats ontfangen, ook aldaar weder verteren. Maar men vind ook gevallen, dat zy een groot gedeelte van hunnen buit wegfleepen, en op andere plaatzen verkwiften. Het voorbeeld van de Vrouw Veltbem, die met een roof van 70000 daalders uit Gothland gegaan is, 't geen ik boven uit de gefchiedenis van het duitfche Theater van den Heer Leuwe aangehaald heb, geeft daar een Haaltje van op. Edoch ik ftaak deeze betrachting, dewyl zy niet tot mynen taak behoort, en ik over voorwerpen van deezen aart geen onderzoek heb tedoen. Ondertuffchen geloofik, dat het zonder moeyelyke onderzoeken ontdekt kan worden, dat het verarmen van veele huizen en perfoonen, dat ook zelfs wel de zich zo zeer vermenigvuldigende verderflyke Öanquerotten, waardoor zo meenig eerlyk man gekrenkt, en om het zyne gebragt word, met den Schouwburg in eene niet zeer vreemde verbintenis ftaan. Ik beklaag den vader en den echten man, wiens familie van de zucht des Schouwburg betovert is, en die, buiten de daagejyks daartoe vert eifcht wordende koften, en buiten de overige, voor zyne familie altyd ten hoogften verderffelyke gevolgen, nog wei zomtyds bovendien het lotgeval heeft, dat zyn zoon.  y6 De hedendaagfche duitfche Schouwburg zoon van eene Tonneelfpeelfter verleid word, en haar ten gevalle Godsdienft en welvaart opoffert, of datzyne dogter op het Theater aanlokkingen, aanwyzingen en gelegenheid tot eenen ten hoogden naadeeligen minnehandel vind. Voorvallen die zeer ligt kunnen veroorzaken, dat hy by alle zyne overige goede omftandigheden, nochtans zyn gryze hairen met hertzeer ih 't graf moet brengen. §. 24. Zoude ik lezers vinden, die mynen tot nu toe gedaanen voordrag toeftemmen; en in de aangehaalde gronden , fterkte en overtuiging waarnemen , en hoe zoude ik daaraan kunnen twyffelen ? zo moet ik nochtans vreezen, dat veele onder dezelven van my begeren en verwagten zullen, dat ik ten minften teu opzigte van een welgefchreven Treurfpel, eene uitzondering maaken, en aan het zelve gerechtigheid zal laten wedervaren. Ik erken deezen eifch voor rechtvaardig; en ik zal my op eene zodanige wyze daarover verklaaren, dat waarheiden godzaligheid- beminnende lezers met my zullen te vreden zyn. Ik fta het gaarn toe, dat de meefte verwyten, die aan de Blyfpellen met recht gedaan worden, het Treurfpel niet treffen. Ik fpreek van een Treurfpel, dat uit de pen van een Dichter gevloeid is, die by zynen arbeid het oogmerk gehad heeft, om ergerniffen te vefmyden, en daarentegen den toezienders verhevene en deugdzame nygingen in te boezemen, voornamentlyk hunne harten tot een edel medelyden te beelden. Want dat een Voltaire, en, die van zyn aanhang zyn, ook het Treurfpel tot een middel maaken kunnen, om vergift en pelt uittebreiden , onderftel ik als onloochenbaar , en ik  Zedelyk befchouwd, 77 ik geloof niet noodig te hebben , daarvan voorbeelden aan te halen. Ontbreekt het een wellultig en verleidend vrouwsperfoon aan konflgreepen, zelfs de diepjle treurkleding tot een hoeren vercierzel te maaken en dezelve zo te fchikken, dat haare aanlokfelen daarby zichtbaar, en daardoor verhoogt en verfterkt worden ? Een deugzaarri en chriltelyk gezind dichter, heeft by het opftellcn van een Treurfpel edele en heilzame oogmerken. Hy wil of dé ongelukkige en verderffelyke gevolgen der ondeugden in derzelver waar licht aan den dag leggen; maar welk eene wysheid word daartoe vereifcht, by de affchildering van de ondeugd , al het lokkende , en al wat ergernis verwekken kan , te vermyden ? of hy wil de lydende, ook dikwils door lift en geweld onderdrukte deugd afmaaien , maar daarby nochtans de toezienders overtuigen, dat dezelve ondet al het lyden, waaraan zy bloot gefteld is, van haare waardy van haare fchoonheid, en van haare verhevenheid niets verlielt, veelmeer door dezelve gelyk het goud door het vuur gezuivert en verhoogt word. In byde deeze opzichten is de Clariffa van Richardfon een zeer voortreffelyk Treurfpel, wanneer men het geheele ontwerp en de uitvoering van hetzelve betracht, daaraan ontbreekt alleen de eigentlyke gedaante, en ik geloof, dat, wanneereenmeeflerlykehand, volgens die, van Richardfon met groote wysheid gevolgde grondregelen, de wezentlyke deelen deezer gefchiedenis in een eigentlyk Treurfpel veranderen , en aan dezelve die, tot het theater behoorende gedaante geeven Wilde, alsdan iets zeer fraais daaruit gebooren zoude worden : maar de rol van Clariffa moeft by de vertoning zelfs aan geene Pritchard toegedeeld worden. Ik hoop my over de zaak zelfs in 't algemeen, of gelyk men in de fcholen zegt, in jtbfiraSo befchouwd, genoeg verklaard te hebben. J. 25.  73 De hedendaagfche duitfche Schouwburg §• 25. Maar wanneer ik deeze tegenwerping zo als ze is, iiï Concreto bezie ; dan vind ik daarby veele gewichtige bedenkingen, zo dat ik niet anders kan oordeelen, dan dat het nadeel, dat men van de vertoning der tot hier toe vertoonde treurfpelen te vreezen heeft, het voordeel dat men daarvan hoopen konde, verr' te boven gaat. Ik zal maar eenige gronden aanhalen, en het aan het oordeel van doorziende lezers overlaten, of dezelve toerykende zyn, om deze uitfpraak te rechtvaardigen. Voorëerft is-het eene onbetwifibaare ondervinding dat de meefte aanfchouwers van een treurfpel by de bezoeking van hetzelve niet zo zeer het oogmerk hebben, om de deugd. in haaren volkoomen glans te zien, cn hun hart door deeze aanfehouwing te openen en te verbeteren, dan wel veel meer om hunne welluft te vergenoegen. Het is eene aan de menfehelyke natuur gantfeh niet tot eer verftrekkende ondervinding, dat menfehen aan de elende van andere menfehen, zelfs aan het aanfehouwen van de verfchrikkelykfle folteringen van dezelven, eenen recht grooten ogenlult vinden. Tot bewys der waarheid van deeze tegenltrydig fcheinende Helling, beroep ik my op den geweldigen toeloop van menfehen, by het dooden van misdadigers, en deeze is zéker te meenigvuldiger, hoe verfchrikkelyker dezelve is. Hevige en onze geheelo ziel raakendc voortellingen en ondervindingen, al zouden zy zelfs door de verfchrikkelykfte voorwerpen verwekt worden, geeven aan onzeziel eene foort van welluft, naar welke wy begeerig trachten, indien het kwaad anderen, cn ons zelfs maarniet treft. Zal ik het mishebben, wanneer ik beweer, dat de meelte aanfchouwers naar het treur-tonneel toeloopen, om deeze foort van wet-  Zedelyk befchouwd. 79 Wélluft te genieten ? Maar wat het genot van dezelve tot verbeetering van het menfchelyke hart aanbrengen kan dat kan ik niet inzien. Zouden *er onder een grooten en vermengden hoop van toezienders niet altyd eenige zyn, die de zuiverfte en verhevenfte deugd met vergenoegen konden zien lyden, en die wenfehen zouden, zelfs de macht in handen te hebben, om diegeenen, die zy van harte haaten, wyl hun leven niet met het hunne overeenftemt, en wyl Zy eenen geheel anderen imborft hebben , even zo te vervolgen, te kwellen en te onderdrukken? Ik wil naar de liefde hoopen, dat het getal van zulke evenbeelden des Satans het klynfte is. Ik zal het toegeeven dat de treurfpellen by den grootften hoop der toezienders de heilzaame uitwerking hebben konde, om hunne harten voor 't medelyden te openen. Maar kan men zich van een zodanigen aart van medelyden, als op den Schouwburg verwekt wordt, duurzaame gevolgen belooven ? Dewyl hetzelve door verdichte perfoonen en door een verdicht lyden veroorzaakt word; zo zal het ook even zo dra verdwynen, als de oorzaaken, die zulks voortgebracht hebben. Zelfs de ondervindingen van onze ziel, die in 't algemeen en op zich zelfs befchouwd, goed en nuttig zyn, zullen tot buiging van onzen wi'l niets toebrengen, nog minder deugdzaame befluiten en handelingen voortbrengen, indien zy niet van een overtuigd en verlicht verftand onderhouden en beftierd worden ; en zelfs de yverigfte verdeedigers van den Schouwburg hebben het tot dus verr' nog niet gewaagt, om denzelven als eene fchool aantepryzen, in dewelke het menfchelyke verftand dat licht, 't welk hetzelve zo zeer nodig heeft, zoeken moeft en vinden konde: en ik ben verzeekert, dat dezelve, by uitneemendheid tot dit einde ingericht wordende, en ophoudende om uit de aanlokking der zinlykheden, en aanfpooring der ondervindia  80 De hedendaagfche duitfche Schouwburg. dingen zyn hoofdwetk te maaken , zeer fehielyk in eene treurige woeftyne veranderen zoude. Een in 't oog lopende ondervinding leert verder, dat de Tonneel(peelders in 't geheel het oogmerk niet hebben , dat de ondervindingen van medelyden , dat de deugdzaame en ernftige nygingen , die zomtyds by de aanfchouwing der Treurfpellen in de zielen der toezienders verwekt mogten worden, duurzaam worden , wortel fchieten , en de opperheerfchappy verkrygen. Zy zorgen veelmeer daarvoor , dat die zo dra het mogelyk is, weder onderdrukt worden, opdatze ook niet eens de aanfchouvVers naar huis moogen verzeilen. Dit zal men daaraan waar neemen , dat zy de kunfigreep gebruiken, de vermaakelykfte Pantomimen, de ligtvaardigfte en aanjlootelykjïe Klucht-fpellen, op de treffendjle Treurfpellen te laatcn volgen. Ik heb boven reeds aangemerkt, dat op den Schouwburg hier in Hamburg de Pantomime genaamt: de Triumph van Harlekin , naa het Treurfpel Codrus, voor eenige dagen is vertoond. Is het moeyelyk, om het oogmerk der Tonneelfpcelders , by een zodanige onnatuurlyke verbintenis te ontdekken? Hun voordeel fpruit niet uit eene zodanige gemoedsgefteltheid, die deugdzaame en beweegelyke Treurfpellen in de zielen van goedaardige toezienders voortbrengen, maar uit eene heerfchendeligtvaardigheid, en vluchtige en welluftige gemoedsgefteltheid van dezelven. Hoe fterker, hoe algemeener dezelve is: hoe meer gelegenheid zy hebben, van zich aan eene fterkbezette Parterre, en aan vol gepropte Logies te vermaa- ken. Ik herhaal noch ééns de reeds gebruikte gelykenis, nochtans met eenige verandering. Wat dat men van eenen zaaiman oordeelen zoude, die eerft een hand vol goed zaad, maar onmiddelbaar daarop een meenigte onkruid op even denzelven akker uitftrooyen wilde; van eeit  Zedelyk befchouwd. gf eenen geneesheer, die zynen lyder eerrt eene Dofis van heiJzaame geneesmiddelen, en onmiddelbaar daarop een ieepel vol vergift ryken wilde, even dat moet men ook van de Tonneelfpeelders oordeeleh, die Jeerryke Treur fpellen, en verleidende Blyfpellen op eenen dag vertool nen. Zaailieden en Geneesheeren, die op eene zo on verfiandige wyze zouden te werk gaan, zal mennietvin. den: dewyl zy daardoor rechtflreeks tegen hunne oog. merken en hunne voordeden zouden werken: maar aan Tonneelfpeelders, die u handelen, zal 'er geen gebrek zyn, zo lang als het befliêr van den Schouwburg, jn hunne handen is, en zo lang als zy overtuigende bewyzen verkrygen , dat de vertooning der Treurjpellen tot bunne rechtvaardiging, maar de vertooning van ergerlyke Blyfpellen tot bun voordeel dienJJig is. Daarbenevtns is het een onloochenbaar middel, örri het u, dat door deugdzaame Treurfpellen kon te weeg gebragt worden, geheel te vernietigen , dat dezelfde perfoonen, die in de Blyfpellen de ergerlykfteen vrolykfte rollen hebben, in de Treurfpellen de verhevenfle ert verwonderenswaardigfie voorbeelden der deugd voordellen. Dezelfde Acteur, die een half uur te vooren, in het Treurfpel door de beweeglykfte woorden en voorHellingen j den aanfchouweren traanèn uitgepersdheeft, verwekt als Harlekin in het terflond daaropvolgende Blyfpel, 't eene fchatterend en onmatig gelagh na het ander. Is het mogelyk, dat de verhevene en edele voorbeelden en leerirtgen der deugd dieper vernedert en meer verzwakt kunnén worden; dan door de vertoningen, en de woorden van zodanige perfoonen die, warineer zy hunne natuurlyke driften involgen, of hunne elgene rollen fpeelen , rechtHreeks hettegendeel derdeu»d en eerbaarheid daar Hellen ?  83 De hedendaagfche duitfche Schouwburg Eindelyk zyn in myne oogen alle die Treurfpellen ten hoogden bedenkelyk, gevaarlyk en verderflyk, in welke deugdzaame en lydende perfoonen hun lotgeval dooreen verTchrikkelyken zelfsmoord beflillèn. Voorbeelden van dien aart kunnen op de zielen van zodanige aanfchouwers,' die een aandoenelyk, maar ook te gelyk tot zwaarmoedigheid en tot fchielyke onderneemingen overhellend hart hebben, geene andere, dan de ongelukkigite indrukzelen maaken. Men weet, hoe zeer de doemwaardige zelfsmoord in Engeland de overhand genoomen heeft, en men weet ook, hoe geweldig in dit land de neiging is, om Treurfpellen te zien, in welke de Zelfsmoord den knoop ontbint. Zoude wel het te vooren reeds aangehaalde voorbeeld van den Lord, die door de levendige vertooning van Cato bewoógen wierd, denzihen op deezen weg des verderfs naa te volgen, het eenigfte van die natuur zyn? Dat is de oorzaak, waaröm ik het beroemde Treurfpel van de Heer TVetsz, genaamt Romeo en Julie hoe groot ook de kunft is , die de Dichter aan hetzelve bedeed heeft, voor zeer gevaarlyk houde. De aanfporingen, die perfoonen , welke zich in foortgelyke omdandigheden, als Romeo en Julie, bevinden, uit hunne laatfte ftappen, tot een ongelukkige naavolging van dezelven neemen kunnen, zyn te derker, hoe deugdzaamer dezelve voorgedeld worden, en hoe geweldiger de harten door die, in dit duk heerfchende, en met de uiterde krachtuitgedruktehartstocht gaande gemaakt Worden. Wat die Treurfpellen aangaat, in welke de Zelfsmoord op deeze wyze voorgedeld, en in zeker opzicht als het Iaatde middel, om van zynen nood een einde te maaken , aangeweezen word, daarvan is dit myne geloofs belydenis, datzyeen groot aantal van aanfchouweren openbaar tot verderf „verdrekken, en dat eene chridelyke Overheid, uithoofde  Zedelyk befcbotmd. §3 de van haare heiligde plichten, de vertooning van dezelven niet behoorde te dulden. Nadien zelfs tegen de Treurfpellen met zo veel grond zo veel kan ingebracht worden ; zo zullen oplettende Leezers van zelve het befluit kunnen opmaaken, dat verre de meede Blyfpellen, ook van deberoemddeSchryvers, wanneer derzelver waardy naar het waare nut zal be. demd worden, dat zy zomtyds zouden kunnen aanbrengen, en wanneer zy op de weegfchaal van eene zuivere chridelyke zeedenleere gewogen wierden, in veele opzichten te ligt zullen bevonden worden. Jk kan my tegenwoordig met deezen arbeid niet bemoeyen, -wyl ik gewichtigere bezigheden heb, dan Blyfpellen te leezen. Ik zal derhalven flechts éénige aanmerkingen hier byvoegen, die ik voor deezen gemaakt heb, toen ik éénige ledige uuren met het leezen van dezelven heb doorgebracht om van den zo hoog gepreezenen gezuiverden Schouwburg een begrip te verkrygen. De Blyfpellen van den Heer Getlert zyn leerryk en. aangenaam. Nochtans bekent hy zelfs in de Voorreden van de nieuwe uitgaaye van zyne fchriften, dat in dezelven plaatzen voorkoomen, die ook ten aanzien van de zedenleere eenige verbeetering noodig hebben: In de Blyfpellen, fchryft hy, die by de vertoning allerëerd ongelukkige uitvoer-hingen op 't hart hebben kunnen, heb ik voorgenomen, eenige verandering te maaken, en geen Schryver kan ten aanzien van de eer der goede zeeden cn van den finaak te dreng zyn. Het voortreffelyke Charakter van deezen met recht beroemden man, verplicht ook zyne firengde rechters om by zyne werken altyd de bede oogmerken te onderdcllen, en deeze van. ^ 2 hem  84 De hedendaagfche duitfche Schouwburg hem afgelegde bekentenis beveftigt deezen plicht. De Heer Leuwe beklaagd het wel, dat het fcbynt, als of hy zich der tegenwerping, die de Huichelaars tegen zyne Schynheilige gemaakt hadden, bekreunde. Nochtans geloof ik, dat die waardige man veel te billyk denkt, dan dat hy alle die geenen, die hunnetegenbedenkingen tegen dit ftuk geuit hebben, voor Huichelaars aanmerken zoude. Reeds in de voorreeden van de eerfte uitgaave der Blyfpellen heeft hy zich tegen een inderdaad ongereimd verwyt, 't welk hem daarover in eenzeekere Courant gedaan was, verdcedigt, maar den geenen, die zulks gedaan heeft, niet voor eenen Huichelaar verklaard. Zyn gedrag, dat hy zich der tegenwerping fchynt bekreund te hebben, gelyk de Heer Leuwe zich uitdrukt, is veelmeer een zichtbaar bewys van zyneliefde tot waarheid en deugd. Wat my in 't Lot in de lotery, niet behaagd heeft, heb ik boven reeds aangetoont. De teedere Zujlers heb ik in langen tyd niet geleezen ; de zedeles, die in de zieke Vrouw de hoofdzaak uitmaakt, is te klein en te bekent, dan dat dezelve het verlies van eenige uuren, die by het aanfehouwen van dit ftuk zouden moeten verfpild worden , vergoeden zoude: te meer, dewyl men die uit de Fabel van denzelfden inhoud in wynige oogenblikken leeren kan. Van de Blyfpellen van de Heer Leszing geld het oordeel , dat onpartydige kenners der meefte werken van deezen bekwaamen en edeldenkenden Man altyd geveld hebben. Het werk pryft den Meefter. Zy hebben het oogmerk, om den Leezers en aanfehouweren edelmoedige nygingen , en eenen afkeer van de ondeugden en dwaasheden in te boezemen. De Vrygeefi verdient onder dezelven de eerfte plaats. De jonge Geleerde heeft wel meer het oogmerk om te vermaaken dan om te dichten. Ondertuffchen zoude ik dit Blyfpel toch met meer ge.  Zedelyk befchouwd. !«5 genoegen geleezen hebben, zo ik het gebrek, 't welk de meede blyfpellen tot verwyt verdrekt, namentlyk , dat een baatzuchtige voogd door de aanflagen van arglidige bediendens door middel van eenen verdichten brief bedroogen word, daar in niet had ontdekt. De zedeles die uit het Blyfpel : de Jooden, vloeyen zal, is deeze: dat het onredelyk is om de Jooden alleen daarom te verachten en eenen afkeer, van hen te hebben, om dat zy Jooden zyn, terwyl onder de Chridenen de ergfte booswichten gevonden worden, en terwyl 'er onder de Jooden menfehen kunnen zyn, die de deugd in eene groote volmaaktheid beöeffenen; maar het charakter van een deugdzaame Jood heeft de Heer Lesfmg myns oordeels te denkbeeldig gemaakt, en te verre gedreeven: en genomen, dat 'er hier en daar een Jood was, die denzelven in het één en ander eevenaarde, zo zegt toch het opfchrift te veel. Het woord de "Jooden, brengt den Leezer in het denkbeeld, als of alle Jooden van dien aart waren, als die, dien hy afgemaald heeft. Moeten de aanfchouwers niet denken dat zy in eene nieuwe Waereld verplaatd zyn, wanneer zy zich die Jooden onder het charakter van dien reizende voordellen moeten, nadien hun onder zo veele Jooden, die zy kennen, nooit geen één voorgekomen is, wiens charakter met deezen ook Hechts de minde gelyk zonnigheid had, daar zy nochtans in tegendeel dagelyks zo veele zien, die leêvendige afoeeldzels van bedrog, van arglistigheid en van boosheid zyn. Een Jood, die alleen denkbeeldig, en wel in den hoogden graad, die moogelyk is, deugdzaam is, zal tot de uitroeying van een zo derk ingeworteld en inderdaad onrechtvaardig, maar nochtans door zo veele voorbeelden geftaafd en daageïyks vernieuwd vooroordeel, wynig toebrengen. Het enkele vermaak der aanfchouwers zal derhalven van dit, gelyk van de meefte Blyfpellen , de voornaamde uitwerF 3 king  86 Dt hedendaagfche iidtfche Schouwburg king blyven. En hetzelfde vrees ik ook van het anderfins met opzicht tot den toeleg, kunlt en bewerking zo fraai en ten aanzien van de zedeles geheel onberispeiyk ftuk: Minna vanBarnbelm, of'betZoldatengeluk. De Majoor en de IVachtmeefter zyn buitenfpoorig deugdzaam en onbaatzuchtig. Minna zal den aanfehouweren ëen weezen uit een hoogere Waareld fchynen te zyn. Eigenzinnigheid, Temperament en point d'honneur, kunnen naauwlyks zodanige nygingen verwekken, en zodanige handelivyzen voortbrengen, als de Majoor en de PVacbtmeefter laten blyken. Ondertulfchen zullen de aanfchouwers tegen de verplichting tot eene evengelyke nyging en tot naa vol ging zeer veel hebben intebrengen. De Blyfpellen van den Heer Weiszzyn, als Blyfpellen befchouwd, fraai, zinryk en regelmatig: maar wanneer zy op de weegfehaai der zeedenleere gewoogen worden; zo zyn zy te ligt. Zy hebben vornamentlyk het oogmerk, om te vermaaken : want de voomaamfte zeede les, die uit de meeflen kan getrokken worden, heeft of wynig invloed in de menfehelyke gelukzaligheid, of zy is in 't geheel valfch. Om bet laatfie te bewyzen beroep ik my op een van zyne nieuwfle ftukken, 't welk tot opfchrift heeft: Lift boven lift, ik kan uit hetzelve geen ander gevolg trekken, dan dit: dat het geoorloofd is om eene baatzuchtige en welluflige moeder, en wel door eene zeer verregaande geveinsdheid, door deelneeming aan haare' oogmerken, zelfs door de hulp van een geweetenloos'Advocaat te bedriegen, en op deeze wyze een huwelyk'van haare dogter, 't welk geheel anders had kunnen tot ftand gebracht worden, te bevorderen. In 't byzonder fchynt het my toe, als dat de mamArift met de rol die deeze man fpeelt, in 't geheel niet overeenkomt. Ik moet nog deeze aanmerking daarby voegen, dat dit Blyfpel, by dat geene, 't welke ik te vo■ • ren  Zedelyk befchouwd. 87 rpn van de Blyfpellen van den Heer TVeisz gcöordeelc hebbe, eene uitzondering maakt. De Bruidegom van de dogter veinft tot walgens toe, onnoozel te zyn, de moeder geloofd zulks, zy is derhalven inderdaad nog zotter, dan die, in de geveinsdheid. Om zulk eene doml me vrouw te bedriegen, heeft men zo weinig lift boven lift noodig, als men noodig heeft om Mynen te gebruiken, wanneer men een dorp inneemen wil. Een voorbeeld mag insgeiyks genoeg zyn, om -het eerfte'te bewyzen. Dat zodanige twee dichters , als Reimryk en Donker zyn, dwaazen zyn, is eene waarheid, die men naauwlyks noodig heeft te leeren, nadien een zeer middelmaatig verfiand zulks van zelfs inziet: het aanfehouwen van een Schouwfpel, wiens inhoud van geen grooter aanbelang is, zal den daarby verfpilden tyd niet vergoeden. ^ Van de ftukken van Scblegel en Cronegk heb ik geen één geleezen; nochtans geloof ik, dat zy den lofverdienen, dien onpartydige kenners dezelven niet gewygerd hebben. Ik ben overtuigd, dat de tot dus verr'genoemde Schryvers veel te goed en te befcheiden gedacht hebben, dan dat zy hunne werken zodanig een waardy zouden toefchryven, die zo veele Loffprekers des Schouwburgs aan dezelven met de uitterfte verkwifting en onmatig hebben toegefchreeven, dan, dat zy goede Blyfpellen en goede Predikatiën in eene clafte Hellen, en aan de eerften eene grondige verbeetering , van het zo diep in 't verderf weggezonken menfchelyk hart, zouden toefchryven. Het voomaamfte nut, 't welk hunne werken kunnen aanbrengen, is dit, dat men ze tot Toetsfteenen gebruikt,, ora andere daar naar te beöordeelen. En wanneer wy dit gebruik daar van maaken; zo zullen ons, indien wy F 4 in  88 De hedendaagfche duitfche Schouwburg in flaat zyn , om een recht oordeel te vellen, de ftukken van eenen Holberg, der verachting, van eenen Moltere den haat waardig, en de meefie andere Blyfpellen, die toch het meelïe vertoond worden, in 't byzonder de vennakelyke Klucht/pellen, en alle dieftukken in welke de Harlekin een Hoofdperfoon uitmaakt, affchuuwelyk en doemwaardig toefchynen. Maar zulk eene bende van Comedianten, die het zich tot een Wet maaken wilde, om geene andere ftukken, dan die van deeze fchryvers opgefteld zyn, of die dezelve in zeedelyke deugd voU Jcoomen gelyk waren , te vertoonen, zoude met all'-haa. ren arbeid en goede oogmerken bezwaarlyk meer, dan het droog brood, verdienen. De Waereld, diehetydele lief en de leugens gaarne heeft, wil op den Schouwburg iets anders zien, dan voorbeelden der deugd, en. voor haar geld niet gebeetert, maar vermaakt zyn, en. Wel op een zodanige wyze, die met haare heerfchende. lullen overéeiikoaillig is,, }. 07. Ik hoop zodanigen Leezeren die waarheid en godzaligheid beminnen, en die by de zo groote en telkens, doodelyker wordende fchaade Jofephs, niet onverfchilligzyn, zulke gronden voorgefleld te hebben, die genoegzaam bewyzen, dat onze Schouwburg zo gelyk die nog is,, die loffpraaken en de aanpryzingen , die deszelfs vrienden, over denzelven uitboezemen , niet alleen op verre na nog niet verdient, maar dat dezelve veelmeer in zyne werking, tegen de waare deugd en de echte God7aliyheid rechtftreeks aandruift, en te recht als eene van de bronnen, van het telkens verder overhand neemen verderf, van de telkens verder gaande verdelging der kuischbeid en eerbaarheid, van den ernft, van de verschuldigde arbeidzaamheid ; en daartegen van deoverh-ind nee-  Zedelyk befchouwd. neemende ligtvaardigheid, onbedendigheid, galanterie, Coquetteric , van de verachting van den opentlyken Godsdienft:, en de uitoefening van den aandacht, als die voor een hart, dat aan den Schouwburg een heerfchende finaak gevonden heeft, noodzaaklyk walchelyk moet worden, verdient aangemerkt te worden. Hoe groot is derhalven de fchuld van die geenen, die den Schouwburg in 't algemeen aanpryzen, hunnen medeburgerea en in 't byzonder de jeugd, de naarftige bezoeking vaa denzelven als eene van de krachtigfte middelen tot verbeetering en tot uitbeelding van hun hart, aanraaden, denzelven zelfs met de Tempelen gelyk dellen, en zich niet ontzien, om voor te geeven, dat de Godsdienft ea de Comedie tot eenen hetzelfde oogmerk ftrekkende zyn, en derhalven zelfs wel te zaamen kunnen gepaart gaan. Behoefd men zich te verwonderen, wanneer zodanige menfehen toejuiching vinden, wanneer zich een groote hoop meteen luid geroep voor dezelven verklaard ? wanneer alle die geenen, die de pen voeren, om de Waereld te behaagen, hunne Herauten worden, en hun hunne verregaande, en voor zo veele onbeveiligde zielen nadeeligeen gevaarlyke verdeediging van den Schouwburg, als groote en uitmuntende verdienden omtrent de welvaart van 't menfehelyke gedacht aanreekenen ? Wat is 'er met het bedorven menfehelyke hart meer overeenkom. ftig, dan dat geene, 't welk bovendien hetzelve tot vreugde verdrekt, op deeze wyze tezienopgeveizelde» in eene verëerenswaardige gedaante voorgefteld ? en wat is natuurlyker, dan. dat die den groot den dank verdienen, die den geenen, die by het genot van de ydelheki der Waereld, aan welke hun geheel hart hangt, nog telkens innerlyke knagingen, des geweetens, en de werkzaamheden van het draf en tucht-amt van Gods geed ondervinden, te hulp komen, en hun fchyngronden aan de hand geven, met welke zy dezelven onderdrukken, en F S kus-  oo De hedendaagfche duitfche Schouwlurg kulfens aanbieden , waarop zy zacht ruften kunnen? Maar ik ben verzeekert , dat het oordeel yan onzen hoogften Rechter geheel anders zyn zal. Want de Schouwburg, zo gelyk hy tot nog toe is, en ook wel blyven zal , behoort ontegenfprekelyk tot dien oogenlufï, die door zyn woord veroordeeld word. Terwyl het ontegenfprekelyk en klaarblykelykis, dat de duitfche Schouwburg nog alle die fchandvlekken heeft, die de Engelfche doemwaardig en verwerpelyk maaken ; zo ben ik volkomen gerechtigd, het voortel dat de deugdzaame Schryver van het merkwaardig gefchrift: Britain's Re'menbrancer London 1747. zynen landslieden gedaan heeft, ook mynen medeburgeren te doen, en hun het zelve tot nadere overweging nadrukkelyk aantepryzen. Het luid aldus: „ Ik neem myne lieve Landslieden ! de vryheid, om ,, u te vragen: waaröm gy een geheiligde Orden van ,, menfehen onderfteunt , die u de zuivere en heilige „ wetten van den godsdienft leeren, en doch te gelyk „ door uwe toejuiching en door uwe rykdommen ge» heele benden onderhoud, wier beezigheid het is, om „ uwe gemoederen te bederven, en met ondeugende „ nygingen te vervullen' Wat is tegenftrydiger, dan „ dat in een land mannen beloond worden, tot bevor' dering van eene algemeene verbeetering der zeeden, „ en weder andere tot een algemeen bederf"? TWEE-  Pag. gr ONDERZOEK DER VRAAGE: OF EEN GEESTELYK PERSOON, DIE ZICH of nog tot het LeBR-AMT VOORBEREID, OF DIE HET ZELVE REEDS WERKELYK BEKLEED, AAN DE CoMEDIEN, zo GELYK zy NU NOG ZYN, OP EENIGE WYZE DEEL NEEMEN KAN , zonDER aan den Godsdienst , dien hy predikt , eenig NAADEEL TOETEBRENGEN, DOOR eene GEGEEVENE ERGERNIS EEN SCHULD op ZICH TE LAADEN, EN TEGEM ZYN CflARACTER TE HANDELEN? 5. 28. ~LJet danzeri in opentlyke gezelfchappen, en byzpdan'ge gelegentheden, die eigentlyk daartoe gefchikt zyn, dat men alle mogelyke nfet tegen den letter der Goddelyke en burgerlyke wetten aanloopende foorten van vreugde, welke de zinnen en de gewaarwordingen ilreelen, genieten wil; het fpeelen, en wel eenzodanig dat geene beweeging des lichaams verëisfcht, en dus tot de gezondheid van hetzelve niets aanbrengen kan, veelmeer voor hetzelve fchadelyk is, en dat alleen daartoe dient, om de hartftochtcn gaande te maaken, en te voeden, en het Tonneel, worden van de zeeden leeraars gemeenlyk in eenen rang geplaatft. Zommige van hun veröordeelen deeze drie dingen volftrekt, zonder uitzondering, zonder bepaling, als zodanige bezigheden, die aan een voor 't heil van zyne onfternelyke ziel bekommerd T W E EDE HOOFDSTUK.  92 Kan een geeftelyk perfoon aan de Schouwburg merd Chriften vooral niet betaamen, en wel by de bewaaring van geloof en een goed geweeten volftrekt geen plaats hebben, als bezigheden, aan welke men nooit deel neemen kan, zonder zich aan het grootfte gevaar om te zondigen, bloot te ftellen, en waarby niets gewoon, lyker Is, dan dat die geenen, die zich in deeze verzoeking begeeven, van dezelve overwonnen worden. De Waereld heeft alle haare fchranderheid te kofte gelegt, om deeze vyanden van baare afgoden tot ftilzwygen te brengen. Men maakt van hen de belachelykfte afbeeldingen, men vervolgdze met de bitterde befpottingen, en God zy een zodanigen zeedenleeraar genadig, wanneer men aan hem eenen door menfehelyke zwakheid veröorzaakte mifflag gewaar word, dan fchreeuwt men van alle zyden : kruift hem ! dan vind hy overal Rechters, die by zich zelfs de grootfte misdaaden over hét hoofd zien, en zich by hunne heerfchende ondeugden in hunhe harten zeegenen, maar hem, indien het in hun vermoogen ftond, zonder barmhartigheid ten dood veroordselcn zouden. Andere Zeedenleeraars keuren eene te verregaande ftrengheid in 't bcöordeelen van deeze tot vermaak der menfehen uitgevondene beezigheden af, zy (laan eenen anderen weg in, welken zy voor eene veilige middelftraat houden. Men onderfcheid met zorgvuldigheid, Tyden , Perfoonen en Omftandigheden, het rechte gebruik en misbruik der dingen, men betracht de zaak op zich zelfs , en zondert dezelven af van de toevallige omftandigheden , men geeft voorfchriften , hoe zodanige vermaaken moeften gereegeld worden, wanneer zy de deugd en godzaligheid niet tot nadeel zullen vertrekken ; maar deeze zeedenleeraars zeggen het zelfs zeer duidelyk , dat deeze voorfchriften die vermaaken zodanig zouden beperken, dat wynige of zelfs in 't ge-  deel nemen, zonder zich zwaar te hez. 93 geheel geene onder de geenen, die dezelven tot de vreugde en tot de gelukzaligheid van hun leeven voor onöntbeerlyk houden, daar 1'maak in zouden vinden. Zyftaan het toe, dat deeze vermaaken eene zyde hebben, van welke zy als geoorloofd zouden kunnen befchouwd worden, maar zy ontkennen het ook niet, dat deeze goede zyde by de oeffening zelfs byna nooit zichtbaar word, daarentegen doen zy ter eere der waarheid ook de bclydenis, dat dezelven bondcrt zyden hebben, van welke zy als bedenkelyk, als gevaarlyk, en als een peft der ziel, in de oogen vallen, en dat men deeze laatften byna altyd waarneemt, wanneer men ze met een oplettend oog befchouwd, en naar de voorfchriften van het Clari. fiendom beproefd. Ik geloof, dat de eerfte Zeedenleeraars, wanneer zy ook werkelyk te verr' zouden gaan, doch in dit opzicht voor God niets te verantwoorden zouden hebben, en dat de woorden van den Apoftel: Doen wy te veel, zo doen wy 't Gode 2. Cor. 5, 13. hen gewis te ftade komen. Nochtans geloof ik, dat ook de laatflen een genadigen Rechter zullen vinden, dewyl het openbaar is, datzy, wanneer zy ook iets meer dan de anderen, toegeeven, nochtans niet daarby het oogmerk hebben, om de Waereld te misleiden, of dezelve in flaap te fuifen, maardat zy gelooven, dat hunne beöordeeüngen de opmerkzaamheid der menfehen nog eerder tot zich trekken , en aan dezelve geleegenheid geeven zullen, om hunnegemoedsgefteltheid by deeze foort van vermaaken te beproeven en op de gevolgen en uitwerkingen van dezelven te letten» Maar by dit alles hen ik nochtans verzeekerd, dat ook de laatfte Zeedenleeraars, by hunne nog zo zeer gemaatigde grondftellingen, het nooit toelaaten zullen, dat een geeftelyk perfoon (ik verklaar my hier eens voor al, ■ dat  94 Kan eon Geeftelyk pcrfocn dan de Schouwburg dat ik dit woord in deeze verhandeling, altyd in eene [in dc vraag zelfs genoegzaam bepaalde beteekenis verfta) dat een geejlelyk perfoon aan deeze dingen deel noemen konde, zonder zich zwaar te verzondigen, ja ik ben verzeekerd, dat zy het nooit toeftaan zullen, dat hy het bezoeken van den Schouwburg , aan die geenen, die tot zyn huis behooren, en met welke hy als Vader of als Egtgenoot, door den naauwften band verëcnigd is, zonder eene openbaare overtreeding van zyne plichten, toelaaten kan. Het is aanmerkelyk, dat deeze vrang tot nu toe genoegzaam nog nooit onderzocht is. Zeker niet uit diert hoofde, als of dezelve twyffelachtig was, èn bezwaarIyk, of in 't geheel niet konde beflift worden, en derhalven tot de dwaaze en onnutte vraagen behoorde, van welke men zich naar het voorfchrift des Goddclyken woords ontflaan 'moeft; maar om die rede, dewyl men zulks als reeds lang beflift aangemerkt heeft. (a~) Men heeft ten allen tyden ingezien, dat het CharaSer en dat het flmpt van een Predikant op eene, en dat deeze vermaaken van de ydele Waereld op de andere zyde, dingen zyn, die volftrekt niet kunnen gepaard gaan, en dat een Leeraar der waarheid en der godzaligheid aan dezelven geen deel necmen kan, zonder de van Paulus in de brieven aan Timothcus en Titus, aan aileLeerraars der O) In 't Jaar 1738. ontbind 'er een ftryd in Altdorf, over de deelneeming van een Predikant aan zéker voor de oogen zyjier gemeente aangefteld opentlyk vermaak, 't welk in een fleedevaart naar bet land beftond. De Predikant, die aan het zelve deel genoomen bad, zocht zyn gedrag in een disputatie* Jnaugureüs te verdecdigen, na dat hy gehoord had, dat zich veele daaraan geërgerd hadden. Hy poogde te gelyk het geoorloofde aan Predikanten in zodanige dingen zo ven-' uit te breiden, als hem moselyk was. De daardoor veroorzaakte fchriften , die daar over gewiflelt zyn, zyn in de Act. JJiflorko. Eed. 3, B. P. 291 en v. gerecenfcert, en de gronden van beide partyen open gelcgt: bet valt nochtans zeer ras in de oogen, op welke* zyde de fterliften zyn.  ' -deel neemen, zonder zicb zwaar te bez. 95 der Chridelyke Kerk gegeevene, en onmiddelbaar uit de natuur des leeramts vloeyende voorfchriften opentlyk en voor de oogen hunner toehoorders met voeten te treden, en daar door de openbaarde, verfchrikkelykfte en bederffelykde ergernis te geeven. Men heeft wel altyd' geeftelyke Perfoonen gevonden,- die Godsdiend, Eed, Geweeten, Amt, en de theologifche Welgevoeglykheid uit het oog verloren hebben, en hunnen eigenen gedachten en luden op [weegen, die niet goed zyn, opgevolgd zyn; (en een geedelyk perfoon kan in de gemcenfehap met de Waereld , cn dcrzelver onvruchtbaare werken zéker zeer verr' gaan, eer by te vreezen heeft, dat hy des wegens van diegeenen, die over hem gefield zyn, tot verantwoording zal getrokken worden,) maar, zelfs aardfehgezinde menfehen, die echter nog eenig gevoel van dat geene hebben, 't welk ook maar de uiterlyke betamelykheid bevordert, hebben een zodanig gedrag van diegeenen die Jefus den gekruiden, en de verloochening der Waereld en der godloosheid prediken moeten, of met verachting en afkeer aangezien, of zich zeer aan dezelven geërgert, en waare vroomen hebben daarover tot God gezucht: en ik ben verzeekert, dat beide deeze dingen op den Jongden dag zodanigen Leeraars, die zich zo verr' vergeeten hebben , zeer bczwaaren zal. Maar nog nooit heeft men het gewaagd, in opentlyke fchriften te beweeren, dat een Leeraar van den Chridelyken Godsdiend, een Man die even dat Amt bediend, 't welk Jefus op d' aarde bediend heeft, een Man die een voorbeeld der kudde zyn moet, danfen, fpeelen, en den Schouwburg, eenen Schouwburg, op welke by allen ongegronden roem van zuivering en verbeetering zelfs de Harlekin nog telkens zyn oud recht behoud, bezoeken kan, zonder opentlyk te zondigen, en zyn Charaéier op de ondraagelykde wyze te ontëeren. §. 20.  p6 Kan een Geeftelyk perfoon aan de Schouwburg §. 29. Het fchynt nochtans dat wy de tyden beleefd hebben * In welke wy, nevens zo veele andere bedroefde en verfchrikkelyke afwykingen van den weg der waarheid » gerechtigheid en godzaligheid, die ons dagelyks in de oogen vallen, ook getuigen van deeze beklaaglyke buitensporigheid van het zo verregaande verderf worden moeten. Men maakt het begin daarmede, dat men de fielhng: dat een geeftelyk perjoon Comediën Jchryven vertoonen en drukken laaten kan, zonder zyne waardigheid Amt en plicht te kwetzen, in opentlyke fchriften niet zo zeer beweerd, want daartoe ontbreeken degron* den, maar als uitgemaakt onderfteld. Ja men gaat zo verr', dat men hem dergelyke beezigheden als een groot verdienft, en als een gewichtig werk, verftrekkende tot verbeetering van het menfehelyke hart, aanreekenn Kan hy dit doen, zo zal hy zo veel te minder oorzaak hebben, zich te fchaamen, of in zyn geweeten eenig bedenken te maaken, om den Schouwburg te bezoeken* Nog meer, men pryfi het naarflig bezoeken van denzelven aan de Predikanten van 't Evangelie aan, als een middel, om eene voor hen betamelyke welfpreekentheid te leeren, welke hem daarna by de prediking van Chrisilus den gekruiften , van boete en geloof in zynen naam, en tot overtuiging van hunne toehoorders, van het zondige van het dertele Ieeven der Waereld, tebeetertepas komen zoude (» En dewyl deeze nieuwe gewaande waar- f» Ik ftaa verbaaft, dat ik, eenigen tyd geleeden, in een bekend maandelyks gefebrift geleezen heb, dat men niet vinden kende, waarom een Predikant ook geen Blyfpellen naar den Schryfttant van Plai.tus, dat is eigentlyk gefprooken Klugrfpellen fcliryven mogt. Het verfchilt weinig, of men zal het zo verr' uitftre.kken dat het voor een Predikant paft om het vuile van Manialis en Petronius , en de minnedichten van Ovidius naa te volgen. Ik vraag nog eens J Hoe veel trappen hel/hm wy nog te doen, om yolkomene heidenen u wo rdem  deel neemen, zonder zig zwaar te bez. 97 waarheden gretig opgenomen worden ; dewyl zulke recht naar den fmaak der Waereld, die het haare lief heeft, gefchikte fchriften met toejuiching gebillykt, en met zodanige begeerte geleezen worden; zo zullen wel haaft andere in 't licht komen in welke men bewyzen zal, dat een geeftelyk perfoon rechtmaatig handelen zoude, wanneer hy die tot den opentlyken Godsdienft toegewyde uuren op Zon-en Feeft-dagen in vermaakelyke gezelfchappen doorbrengen, wanneer hy opentlyke fpeel en Dans-AiTembleën bezoeken, wanneer hy zelfs ook by opentlyke vreugdebedryven in ballen, van den avond tot den morgen toe danfen, wanneer hy niet al, leen in gezelfchappen, voor de oogen der dienftbooden, maar ook voor de Huis en Tuin-deuren met de kaart fpeelen , wanneer hy een meede-lid van vaftgeftekie Ümber-Collegies worden, en een groot gedeelte van zyne zo edele en tot beezigheden van een geheel anderen aart toegewyde uuren, op deeze zo elendige en in de meefte gevallen zo openbaar zondelyke vermaaken der leedige waereldlingen beftecden wilde. Men zal die geenen voor klyne en laagdehkende zielen verklaren, die zich daaraan ergeren wilden, al zouden zy ook zien dat een Predikant van de fpeeltaafel met der haaft naar het fterfbed liep, en daardoor zeer duidelyk te kenneif gaf, hoe groot zyn verlangen was, om dit treurige tonneel met het verlaatene veel aangenaamer gézelfchap ten fpoedigfte weder te verwiflelen. £n dewyl het een ree. gel van de wysheid dcezer Waereld is, om zyn vergenoegen zo volkoomen te maaken, als men kan; dewyl het fpeelen om klynigheden de opmerkzaamheid opverf-' na niet zo onderhoud, als wanneer 'er groote fommen gewaagd worden; zo men eenen Predikant annjvmden , ook dit vergenoegen te genieten, en zich n;edaaraan te ftooren, wanneer de toehoorders zich Kyzortder verheugen zouden, als zy het geluk gehad hd-idcV* O . op  p8 Kan een Geeftelyk perfoon aan den Schouwburg op eer.en avond, die voor hunnen Leeraar niet gunftig was geweeft, denzeiven een gedeelte van zyne InkomJlen op deeze wyze weder te ontfutzelen. Ik ftel niet dan mogelyke gevallen,* en bidde God, dat Hy zyne knechten voor zodanige allertreurig/te en ergerlyke buitenfpoorigheden bewaaren mooge. Maar wanneer eenige op zulke beklaagiykeby wegen geraaken zouden; zokunnetj zy met zekerheid verwachten, dat'er menfehen zullen gevonden worden, die bereidvaardig zyn om hun doen ook in opentlyke fchriften op te fmukken, al was'toók , dat hun zelfs de moed en de bekwaamheid daartoe ontbreeken zoude. Zy kunnen hoopen, dat zy aan de Waereld eenen zeer geneegen rechter zullen vinden: want wat zou voor dezelve aangenamer zyn, dan wan. neer zy alle Leeraars in haar gezelfchap op den breeden weg zag wandelen, wanneer zy zich tegen de knagingen des geweetens, en tegen de verfchrikkingen des oordeels, op hun voorbeeld konden beroepen, wanneer zy zich door deelneeming aan alle onvruchtbaare werken der duifiernis , geheel buiten ftaat ftelien zouden , dezelve ooit te beftraffen ? Maar heilige en rechtvaardige God ! wat oordeel zullen de Aangeklaagdende, Advocaten en de Waereld , welke in deze gevallen den reehterftoel bekleed hebben, ten dage des oordeels uit uwen Mond te verwachten hebben ? §• 30. 't Geen ik tot dus verr' gefchreeven heb, is in 't geheel niet myn byzonder gevoelen. Dat geeftelyke Per- ftxv 00 Myne fluitreden is analogiCch, en is gegrond op de voorgaande aanmerkingi Verklaard men de vervaardiging vanKluchihellen die naar den trant van die ran I'laulus gefchreeven zyn reeds vonr eene voor een Predikan: voegende beczigheid; men zal te minder rehromen, om alle ie vooren aangehaalde gevallen te rechtvaardigen.  deel neemen, zonder zich zwaar te bez. t)§ lbonen zich in 't byzonder van de ydelheden en van de gewoone vermaaken der Waereld onbevlekt moeten bewaren, dat dingen van die natuur (wanneer men dezelve ook aan diegeenen, die tot den zogenaamden Waereldlyken Staat behooren, dulden en toeftaan moet, dat ze by hun tot geen eigentlyke ergernis verftrekken, hoewel men nooit toegeeven kan, dat ze, zo als zy m % gemeen uitgevoerd worden, met het waare en daadige Chriftendom nooit ftrooken kunnen,) aan diegeenen, die zich aan den geeftelyken Staat hebben toegewyd, ondraaglyk zyn, van hun nooit zonder openbaare ergernis kunnen meede gedaan worden, en hun derhalven tot een zwaare verantwoording voor God verftrekken, zyn gevolgtrekkingen, die uit de van de Apoftelen en byzonder van Paulus, in de brieven aan Thimotheus en Titus gegeevene paftoraale regelen, onmiddelbaar en noodzakelyk vloeyen, en in welke alle oprechte Godgeleerden der Lutherfche en Gereformeerde Kerken overëenfiemmen. Dewyl ik het oogmerk niet heb, van deeze ftof een groot boek te fchryven; maar dezelve in 't voorby gaan, en om deszelfs naauw verband met de Hoofdzaak aanhaale, zo vergenoeg ik my om Hechts een getuigenis van een beroemd en gemoedelyk Godgeleerde van de Gereformeerde Kerk aan te haaien, tegen welke verfcheide van die geenen, die zich voor myne tegenparty verklaren mogten, waarfchynlyk wyniger mogten in te brengen hebben, dan tegen eenen Godgeleerde van de Lutherfche Kerk, als welken zy fomtyds tot de party mogten rekenen, welke onze gewaande opgehelderde geelten terftond met een befpottelyk gelagch te veröordeeien denken gerechtigt te zyn, zo dra zy maar met den naam van PiëtiJlen beftempeld worden. De beroemde Peter Roques verklaard zich \n zyne Ge. Jlalte van een Evangelifche Leef aar, in 3 Ü. 5. Proeve, G 2 4$:  ico Kan een Geeftelykperfoon aan den\Schowwhurg 43. §. volgens de overzetting van Rambach over deeze zaak aldus: Ëen van de gevaarlykfte verzoekingen van een Leer-, aar, ontflaat uit de valftrikken, die den dienaaren Gods van de Waereld gelegd worden, om ze hunne achting t#"doen verliezen, hun den mond te floppen, op dat zy diergelyke ondeugden niet beftraffen zullen, tot welke zy zelfs verleid worden, en hun eigen voorbeeld tot een hinderlaag te maaken , het hun ook wel by gelegenheid te verwyten. Wanneer de Satan eene Gemeente gaarn wil aantallen; zo zoekt hy eerft den Herder te flaan, dewyl hy wel weet, dat alle poogingen des Leeraars wynig ingang vinden, wanneer hy geflaagen, of ten minften by de gemeente zynen goeden naam verloren heeft. En zy, die van zyn deel zyn, helpen getrouwelyk daar-, toe, om eenen Leeraar aldus in 't verderf te florten. Bevindt zich by v. een Leeraar by een plechtige maaltyd; zo zet men hem aan tot onmaatigheid in eeten en drinken. Is hy in een gezelfchap, alwaar gefpeeld word, zo noodigt men hem wel om aan een fpeeltaafel plaats te neemen, en niet zo eigenzinnig in eene zo onfchuldidige zaak te zyn. Wil hy in eene zodanige noodiging niet bewilligen; zo gaat men voort, of om hem op't beweeglykfle te verzoeken, of om hem nu en dan door den hekel te haaien. Maar laat hy zich beweegen; zokan hy zich wel voor 't eerfte daarmede trooften , dat men hem geiyk geven, en hem als eenen Man aanmerken zal, die te leven weet, en die verr' boven anderen moet gefield worden, die geweetenshalve geen kaarten aanraaken zullen. Maar by dit alles is nietszeekerder, als dat even deeze lieden, die hem zo zeer genoodigt hebben, heimelyk in hunne harten over hem fpotten, en alle hoogachting tegen hem verliezen zullen. Schoon men zich verheugd, dat men hem tot eenen mifflag verleid heeft,.; zö  deel neemen, zonder zich zwaar te hez. 101 zo fpreekt men doch daarnaa ten hoogden nadeelig daarvan , dat hy niet meer ftand vaftigheid in zyn gemoed gehad heeft. „ O) Wat Roques in deeze plaats van het kaart-fpeelenvsn een Predikant gefchreeven heeft, dat geit ontegenfpreekIyk van alle foorten der gewoone, ydele en tyd verkwifiende vermaaken , by welke de zonde altyd voor de deur ruft. Nooit kan een Leeraar voor de oogen van anderen daaraan deel neemen, zonder zich te verontreinigen , zonder andere te ergeren, zonder de kracht van zyn Amt te verzwakken, zonder allen zegen van het G 3 zel- ra) Ik "doof, dat ik gerechtfgt ben, om deeze fchoone plaats „et een byvoegzel op te helderen. In myne tegenwoordigheid wierd, eeuwen tyd geleedcn, verhaald, dat een bmtenlandich , in de verkeering zeer aangenaam en zeer bekwaam Predikant, op eenen dag , toen hy op den daaraan volgenden den Predikltoel zoude betreeden, zich in een gezelfchap bevonden had, en by het fteelen zeer vergenoegt geweeft was. Tegen den avond had hy het sezelfchan om die rede willen verlaten, wyl hy zich tot zyne aanftaande Predikatie moeft voorbereiden. Zyne vrienden hadden hem verzocht, om te blyven, dewyl men wift dat zyne vaardigheid en bekwaamheid toêrykende waren om hem in ftaat te Hellen om zonder moeyelyke voorbereiding eene fchoone Predikatie te doen. Hy had zich laaten overreeden, maar eenen Bybel gecifcht cn zich aan eene afgezonderde plaats van de kamer gezet, en met een potlootje den luhoud van zyne Predikatie tegen den aanft'.indcn morden op de witte zvde van een kaarte-bladgefchreeven, ooi' op den volgenden dag een predikatie gedaan, welke zo wel van' de (peel-party als van de andere toehoorders was toegejuicht aeworden; onüangezien het laat was eer hy naar huis ging. Ik zie Sit -ehccl verhaal als een verdichrzel aan •- want ik kan met gelooven dat een knecht Gods zich zo verr' vergeeten kan, om eene van'de allerlieiligtte en aewichtigfte handelingen van zyn amt, op eene zo ligtvaardige en'ergerlyke wyze te verrichten, zonder dat fcem de woorden"van zynen. Heer uit Pf. 50. 16. 17. als een zwaaren laft op 't hart vallen moeften. Zoude men het ondertusfchen wel durven waagen, om diergelyke dingen van-Predikanten te verdichten, wanneer alle Leeraars van 't Evangelie het vooreen van hunne beiliglle plichten reekenden, om diergelyke ydele vermaaken te verloochenen, en in't byzonder aan het met opzicht tot hunne Perfoonen altyd ergerlyke kaart-fpel nooit deel te neemen Maar zoude de zaak waar zyn; zo was bet een treurig eeva'l en men kan zich ligt voorftellen, wat die fpeel-party en anderen aan welke deeze wyze van voorbereiding zyn beken; geworden, voor Hoogachting voor het Predik-amt en llichtmg uit zyne Predikatie zullen gehad hebben.  I0i Kan een GeeftelyiperfoonaandenSchouwburg zelve geheel te hederven. Het geit derhalven nog veel meer van zodanige dingen, die op geene wyze onder de zogenaamde vrye middeldigen gereekend kunnen worden , maar die naar de openbaarlle getuigeniflen van het woord, dat ons cn jongden dage oordeelen zal, zo wel op zich zelfs, als ook onder alle omdandighedenzondig zyn! Zo lang als het woord van God het rigtfnoer van onze daaden blyft; zo lang wy niet bevoegd zyn, het derde gebod uit de Goddelyke wet uit te fchrappen; (eigenmachtige overtreedingen, ja wanneer dezelve nog verder ged ree ven wierden, als zy tot dus verr'gedrceven zyn, kunnen deeze wet van haare verplichtende kracht nooit iets ontneemen) zo lang blyft de ontheiliging van den zondag, in 't byzonder door het bedeeden van de tot den opentlyken Godsdiend toegewyde uuren of tot eene dertele en welludige rud, of tot voorbereiding op den reeds voorgenomenen diend der ydelhcid , of tot maaltyden, fpeelen, en andere vermaaken, die de ziel in ydelheid verwarren ontegenfpreekelyk zonde, ja een van de zwaarde zonden. Deeze van jaar tot jaar telkens verder gaande ontheiliging van den dag dien de Heere te heiligen zelfs bevoolen heeft, is eene van de voornaamde oorzaaken en bronnen der dagelyks toeneemende verachting van den Godsdiend, ligtvaardigheid en onweetenheid, en met een woord, van het met de magt van een doorgebrooken vloed inbreekend Heidendom. Een Leeraar kan geen heeviger dorm tegen zich verwekken, dan wanneer hy ze opentlyk bedraft, maar hy kan zich ook aan de Waereld op geene wyze behaagelyker ma-iken, dan wanneer hy dezelven door zyn eigen voorbeeld wettigt, en zich dus geheel buiten daat deld, om den' mond daartegen open te doen, en aan diegeenen, die hun geweeten daarmede bezwaaren, maar nog eenig gevoel van de vreeze voor God hebben, door zyn gedrag een grond aan de hand geeft, om hun geweeten wel niet ge.  deel neemen, zonder zicb zwaar te bez. 103 geruft te nellen, want daarin zal een zodanige nooit flaagen maar tog voor een tydlang te verdooven en in flaap te fuszen, en om dusdehenzoaangenaameZondags-Vermaaken te gerulter te genieten. Aan de prachtigfte taafels zoude op dien dag altyd een plaats voor hem open zyn, en men zoude alles bybrengen, wat hem recht krachtig aanlokken konde, om zich dikwils op deezen tyd daar te laaten vinden. Maar wat zoude zyn Heer van hem oordeelen, wanneer hy op deeze wyze den aan hem verfchuldigden dienit, met den dienft der Waereld en der ydelheid wilde verwiffelen? Wat zoude een Koning van eenen Officier oordeelen, die op dien tyd, als hy zynen dienft waarneemen, en die geenen, die onder hem ftaan, en op zyn voorbeeld geweezen zyn , als een voorbeeld van waakzaamheid, van trouw in den dienft van zynen Heer, van dapperheid en onvermoeide arbeidzaamheid voorlichten moeft, zynen poft aan den eerlten den belten overgeeven en zig aan zyn vermaak overlaaten wilde? Hoe zouden de oprechte zielen in de gemeente zuchten, wanneer zy hunnen Leeraar op den dag desHeeren, op zynen poft in het huis des Heeren miffen, en daar en tegen grond heb. ben zouden, om te vreezen, dat hy de, aan den opentlyken Godsdienft toegewyde uuren, in een vrolyk gezelfchap doorbracht ? Of, daar is geen ergernis moogelyk, en alle waarfchouwingen van Jefus en zyne Apoltelen daarvoor ftaan 'er te vergeeffch, of de ergernis, die een Leeraar door eene zodanige ontheiliging van den zendag geeven zoude, behoord mede tot de zwaarfien, en men zoude de verfchrikkelyklte verblinding, de doemwaardigfte neiging, om de openbaarde zonden te rechrvaardigen niet duidelyker te kennen geeven, dan wanneer men den grond van eene zodanige ergernis in het gebrek van een goed doorzicht der toehoorders, en in G 4 der-  io4 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg derzelver vooröordeelen zoeken, en aldus uit eene zo opzettelyk gegeevene ergernis eene genomene maaken Wilde, f» Ik kan niet nalaaten, nog eene plaats uit den reeds aangchaalden Heer Roques Gejlalte van een Evangelifcb Leeraar, die hier toe betrekking heeft, by te voegen. Hy fchryft Pag. 132. enz. De eenzaamheid of een iogetoogen ftil leven is voor eenen Leeraar, die zyn amt getrouw wil waarneemen, geen gering hulpmiddel. Een Leerair, die zich met al te veefe zaaken bemoeid , die met de Waereld veel te dikwils, en niet zelden veel te vry verkeert, een Leeraar, die aan alle vermaaken der Waereld deel neemen wil, zal wel ras zynen hoofdplicht vergeetcn. Hy word voor eerft vadzig en traag; hy neemt de modens en manieren der Waereld mede aan ; hy gewend zichlangzaamerhand Zo te fpreeken en te doen, gelyk de Waereld lpreekten doet. Hy kan niet alleen hunne buitenfpoorigheden aan Zien, maar hy volgd haar ook daaromtrent na, zodathy tweederlei perfoonen voorfteld, die zo zeer van eikanderen verfchillen, dat de eene zo belachelyk word als de andere. Op den Prediklïoel ernftig, en in gefchappen grappigop de Predikftoel yverig, en in de verkeering :' ' , met (V) Dit onze dlerbaare O.verheid liet zelfs voor eene van de liefUglU plichten der I.eeniaren opmerkt, dat zy de heiliging van den > ui dag ook door hun *t/!rag, en voorbeeld prediken , 'en dat zy daarvan ei ne grzeegende uitwerking vèrwadu, blykt uit een antwo rd, 't wcik wy'eenfge .faareu gcleeden van dezelve ondingen, toen wy om vernieuwing en infeherping van die, in de verzaame' jjnjj der hamburgfche Plakkaaten, gevoegde verordeningen omrj-Mit de heiliging van dm Zondag, behoorlyk verzoclitcn. In het sclve .vind men de volgende plaats: Bat z'ith 'niet alles in deeze xa,ik d/>o'r' wttten laate bepaaltn. ' Maar een hoogwyze li-aad voede tin CV/A guedheM het ver/rouwen, dat hy de onder rechtingen en de V oor i! re i. fj k M , waarmede de Leeraars poogden, dc gemeente te ttt,i--fw?va '«j uic'jiiit.vf. voor te lichten, een gc^eegen? der' iniW'Tlting zulle, vrrleene/i. God zeegene haar voor deze in deeze wiorJsn doordraaiende Techt Cbriltelyke nyging!  deel neemen, zender zich zwaar te lez. 105 met de Waereld agteloos. Zoude men niet hartelyk lagchen, wanneer men een menfehzag, die half zwatt en half wit gekleed was? Wanneeer men een zodanig, menfeh ziet, zoude men zich ook voordellen kunnen, dat het even dezelfde was, die men te vooren in een gezelfchap galanter als een Comediant, engTappigeralseen Hofnar gezien heeft. Maar wanneer men ook even denzelven, dien men van den Predikftoel aangehoord heeft, in een zodanig poftuur in gezelfchap ziet, moet men zich niet zelfs de vraag doen: is dat die ernfiige zeedenleeraar, die yverige Predikant, die de ondeugden zo beftranen kon? Trouwens daar is niets belachelykerdan, een zodanig werktuig, maar daar is ook niets aanftotelyker en meer in Haat, om hem aan de grootfte verachting bloot te fielten. En daar toe kan het komen, als zich een Leeraar in eene al te fterke verkeering met de Waereld inlaat. («) G 5 §• 3i- (a) Wat de Heer Roques hier met recht van het gedrag van een êeeltelyk Perfoon in gezelfchappen aangehaald heeft, geit ook, en wel niet eene nog grooter Mérkte, van zyn gedrag in opentlyke fchriften. Want wanneer hy in dezelven de paaien der betamelyk'heid te buiten haat, en naar de wyze van de Waereld en naar de voorbeelden van zo veele ligtvaardige fchryvers, zich onbetaameIvl-e boerteryën, laage vlcyeryën regens de vrouwelyke fexe, en diergelyke meer toelaat; zo breid zich zulk eene ergernis verder uiteen duurt langer, als die, welke alleen in gezelfchappen gegee- VCEenfgèn tyd geleeden, kreeg ik een franfehen brief in handen, die een Man, die wel geen eigenrlyk geeftelyk leeramt bedient, maar nochtans dikwils den Predikftoel betreed , aan eene Bruid op lnaren bruiloftsdag gefchreeven, en denzelven aan de Weereld jn opentivken druk vertoond had. Ik heb denzelven met eene innerlyke weemoedigheid van mvn hart geleezen , en ik geloof dat alle waare Chrifteoén, onder welkers gezicht dezelve gekomen is, even dit zullen ondervonden hebben. Was dezelve alleen msargefchreeven; zo zoude ik in beraad ftaan, om Haaltjes uit denzelven aan te haaien; maar wyl hy gedrukt, en door veele handen gegaan is, en wyl ik my in myn geweeten verplicht achte, myn misnoegen daarover ook opentlyk te betuigen, zo moet ik eene plaats daaruit hier by voegen, op dat de leezers oordeelen kunnen of mvn oordeel gegrond is. De fchryver van deezen brief houd zich , als of hy door de verzeekeiiug, die hem de Bruid voor eenigen tyd gegceven had nooit 5 ' \w-  Xo6 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg §• 31- Myne Leezers zuilen my deeze wat te wydloopig ge. wordene voorloopige Inleiding, tot het onderzoek der Hoofdvraag ten goede duiden. Diegeenen onderhen, die de zaak in haar verband befchouwen, zullen denoodzaakelykheid van dezelve inzien, en op de toeftemming van diegeenen, die de fchaade van Jofeph ontdekken, daarover zuchten en wenfchen dat zy dezelve mogten ge-, der te zullen trouwen waarvan zy echter toen reeds het tegendeel bellooten had, op het uirerfte beledigt was. Hy dreigt haar derhalven met de volgende wraak: licoutez donc, Madame, les d». irets immutables d'une vengcance meritéc ! Eroutez !cs ordreS puisUns , que je donne a 1'avenir cu tjualite d'Urateur & avec beaucoupplus de Lonfiance, quen'onttout les felicitans ! Ecoutez tous mes maledictions lur les maguificances de votre toilette de votre garde robbe, & de votre table feules fanctuaires des Dames qm ces Mesfieurs epargnent dans leurs felicitations! Ecouter & tremblez! Toutes les fois, que vous vous preparez d'allcr a une iête, J ordonne au Inlcur de manquer fon temps, & de vous ietter dans 1'eltroyable necesfne! de prendre le premier maitre peruquier qu on peut trouver, & de lui confic-r la conftruction delicate de ■Vos Cheveux, alm, que tout le monde, blamant le gout antiaue de cett homme, vous airure, qire c'elt la mauvaife attitude, dtles doigts, que vous.devez la gloire d'une beauté propre, dont on pourroit avoir mis une partie für le compte de coëffure En fecond lieu , je vous prédis un tcnis, ou même le princedë tailleurs perora tous ton latm, a Paccomoder a votre taille, & ou nul ha 6it de fa faeon vous conviendra plus de deux mois: afin que tont vos amies puislent vous reprocher d' avoir pris peu de foin pour la contervacion d' une taille dont les artiftes, Ie plus habiles pri nnent le modelle quand ils veulent peindre les gi-ces Op deezen toon gaat de gchcele brief voort. Aan "het'einde doe' de Scbryver nog een voörlfag, als zynde het eenigfte middel om hem te verzoenen; dat de bruid hem op 't eerfte feeft, 't welk fcy na haare bruiloft geeven zal, (men noemt zulks hier de vermaakelyke naabrmhft,) verzoeken laat. Ik laat het ootdeel aan God over, en aan ieder oprecht Chrilten, die weet, wat de the. ■iiojiifchi welgevoeglykjteid van-een man vereifcht, die dikwils op den Predikftoel als een boode in Chriftus plaats verjehynt of eer» zodanige brief lot aanftoot of tot Richting, tot eer van het Leeramt of tot nadeel vs n het zelve verftrekt ? Is dat niet de f' t/TgaVéAi*. welke Paulus mede tot de aVijito»T«e by een iegelyk Chrilten , en dus nog meer by eenen man, die zich onderwint een Leeraar te zyn, hph. 5, 4. reekend,- zo weet ik niet, wat ik voor een ■denkbeeld met du woord verbinden zal.  deel neemenzonder zich zwaar te foz. 10? geheeld zien, die geopende oogen hebben, om de be. klaaglyke teekenen van deezen tyd te bemerken, maak ik vaft ftaat. Daar is zeker veel in dezelve 't welk lieden, die niet alleen, gelyk Lutberus zegt, het kruis van 'i Evangelie J'cheiden, en die hy reeds voor de gevaarlykde vyanden van 't Evangelie houd, maar die ook in 't geheel alle dwaasheden enydelbeden der Waereld, met het Evangelie, m met de Prediking van het zelve verbinden willen, voor harde redenen, voor te verregaande eilfchen, voor piëtidifche dweeperyën verklaaren zullen, ook is'erveelin, dat by de vrienden der Waereld en hunne fnoode vermaaken, even die uitwerkingen voortbrengen zal, welke de zeedenleere van Jefus by de Pharifeërs voortbracht: doch ik heb daarby de volmaakIte vrymoedigheid, en de leevendigde overtuiging in myn geweeten voor God, dat ik niets anders gefchreeven heb, dan 't geen met de grondftellingen; die in het woord Gods te vinden, zyn overeenkomdig is, en uit dezelven door de wettigde gevolgtrekkingen vloeyt. De oprechtde en bede Godgeleerden der Lutherfche en Gereformeerde Kerk, hebben dat geene, wat ik beweer, reeds lang beweert, en het zoude my gemakkelyk vallen, om buiten de aangehaalde getuigeniflen van de Heer Roques nog eene meenigte gelykluidende, en in veel derker uitdrukkingen vervatte getuigenhTen van dezelve by te brengen. Chridelyk gezinde daatkundigen, die eenen afkeer hebben van de buitenfpoorigheden van die geenen, die niet alleen Leeraars, maar ook voorbeelden der kudde zyn moeten, zullen dat, wat ik gefchreeven heb, billyken, en wenfchen , dat het indruk maaken en vrugt voortbrengen moge. En myne vrymoedigheid is zo veel te grooter, dewyl my myn amt, daat, en beroep, in 't byzonder tot diergelyke voordellingen engetuigeniffen verplichten, ook dat ik het getuigenis van myn  io8 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg myn geweeten voor God hebbe, dat ik niemand perfoonlyk heb willen beleedigen, maar enkel naar myne overtuiging uit Gods woord, de waarheid bekennen, en tot een heilzaam nadenken , ook tot een oprechte zelf»beproeving, aanleiding wiilen geeven. 5- 32. Doch ik heb nog eenen getuige van een geheel anderen aart by de hand, en ik kan niet nalaaten, om denzelven te laaten te voorfchyn komen, deels, wyl geen eene van die uitzonderingen, die den Godgeleerden gemaakt worden, wanneer zy tegen de gemeenfehap der geeftelyke Perfoonen met het ydele weereldsche leeven •yveren, hem treffen kan, deels , wyl de zogenaamde flerke geeften, die zich boven de voorfchriften van Gods woord en van de Chriftelyke zeedenleere zo verr' meenen verheeven te hebben, volgens hunne eige grondftellingen achting voor hem hebben moeten, deels wyl hy my onmiddeloaar tot myne Hoofdzaak leid, en de Comedie-zaak, met de overige dingen, die hy in een dienaar van -den Godsdienft in 't geheel niet dulden wil , zo naauw verbind. Het is de Keizer Julianus, die by alle zyne bittere vyandfehap tegen den Chriftelyken Godsdienft en tegen den ftichter van denzelven, my nochtans verëerens* •waardig, maar ook verfchrikkelyk word, wanneer ik dat geene leeze, wat ik in 't vervolg uit zyne fchriften aanhaalen zal. Verëerenswaardig, wyl zyne gedachten zo waarachtig, zyne fluitredenen zo bondig, en zyne eilfchen met de voorfchriften van Gods woord zoo overëenkomftig zyn: Verfchrikkelyk, wyl ik denzelven als' eenen toekoomenden rechter van alle zodanige Chriilenen, die de waardye van hunnen Godsdienft, door de ydel-  deel nemen, zonder zich zwaar te bez. iop. ydelheden en dwaasheden der Waereld, en van alle zulke Leeraars, die de waardye van hun amt door deelneé- ' ming aan dezelve, bevlekt hebbeh, gade fla. Hyzal opkoomen, en hun voor het aangezicht van God, van alle Engelen, Heidenen en Chriftenen, ten jongden dage belchaamen. De Goddelyke voorzienigheid heeft ons het Fragment van een zyner gefchreeven brieven, of veelmeer een Keizerlyk bevél , een geheelen brief aan udrfacius , den overde van de heidenfche Prieders {jt^tatot 'Ag^i£g««) in Galatiën bewaard. 00 Byden zyn waardig , dat zy voor alle Paftoraal-Theologiëngedrukt, en by alle voorfchriften, waar toe de Predikanten by de aanvaarding van hun amt verpligt worden , gevoegd worden. In het eerde drukt zich de Keyzer aldus uit: dewyl het den Priederen voornaamentlyk betaamt dat zy de vroomheid bevorderen zullen, terwyl zy waardig voor het aangezicht der heilige Goden verfchynen moeten; Zo zullen zy zelfs nog iets fchandelyks aanhooren nog fpreeken. Zy moeten zich niet alleen van werkelyke booze daaden , maar ook van onzuivere woorden onthouden : vrye ongezoute boert en ligtvaardige gefprekken moeten verre van hen zyn. Zy moeten nog ^drchilochus nog Hippona&es leezen, nog een ander fchryver van dien aart, ook het leezen der oude Comediën moeten zy vermyden («TrOKAJUJTöl KCtl T»Jf TtaAotlOli XOfAW-Siat, cès» Ttjj TOISVTIJÏ jJêay) zy moeten een afkeer hebben vandcafgryszelyke Fabel-leer van de Goden, maar in 't byzonder van zoda- ni- O) Het Fragment ftaat in de Spanheimfche uitgaave van de werken van Julianus p. 288. en de hier toe betrekkelyke plaatzen. p. 300. enz. maar ne brief p. 249. Ik haal dat daarom aan , op dat die geenen, die luit hebben, de zaak beeter te oud vzockcn , nazien kunnen , of myne uittrekzels getrouw zyn. De beroimde Peter Zorn beeft den brief aan Arfacius in 't byzoi der, maar met voortrell'elyke aanmerkingen 1729. te Stettin in 410. uiigigcevtn.  no Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg nige gefchiedeniffen, waar in de liefde gevallen de hoofd, zaak uirmaaken (s'^WTixotf «3-oe& rw deeze byëenkomft beeft de zal. Predikant Schlopr de o-n 'evoerd, en de Cunclufa te Protocol gebracht. De zal. VreA MÏMg is, volgens bet zeggen van het Protocol tegenwoorrfi» Zweeft." Ik heb bvzondere oorzaaken, die my beweegen,. om de naamen van deeze godzaalige en in God ruftende Leeraars m t bvzonder te noemen. Mogt iemand zeggen dat zodanige mifichien van de Comediën, het kaartfpeelen enz. anders gedacht hebben In van de overige overftemt zvn geworden; zo leeven er nog menfehen senocg, die de gemoeds-gefteltheid en grondbeginzels van deeze onrechte Leeraars gekend hebben , en een'zodanige uitvlucht altyd als eene laftering zouden tegenfpreeken De booven aangehaalde Datum van dit' Condufum toond dmdelyk aan dat zulks niet voor zeer veel jaaren is gefchied, en dat het derhalven niet Eetrekkelvk is tot de vorige nog ongezuiverde Schouwplaats. De ilochc van de gezuiverde zal immers 1728. beginnen: en nochtans vosd het llamburgfche Minifterie het nog « Jaar daarna noodig, en voor Gods Kerk voordeelig om het bezoeken van dezelve aan hunne Proponenten te verbieden. Even die gronden die het toen vereifchten, maaken het nog tot op den dag van heeden noodzaakelyk.  i2o Kan eenGeeftelyk perfoon aan den Schouwburg vry, om zulks aan te toonen, ja zy kunnen eer zy om de Proponents-plaats Iblliciteeien, daarna yerneempn, wat zy bclooven moeten. Staan hun deeze voorwaarden niet aan; zo noodzaakt hun niemand, om Proponenten van ons Miniftcrie te worden, maar zy moeten zich dan ook laaten welgevallen, d:it zy van onze Predikitoelen uitgeflooten worden, on aan' de overige voordeelen, die de Proponenten alhier genieten, geen deel neemen kunnen, (a) Maar hebben zy zich vrywilJig tot het involgen Cf) By deeze gelegenheid kan ik niet nala.atén, om een klynen uittrap "te doen die ik tor verdecdiging van deeze. ftad en onze ichikkingen ten opzichte van haar gedrag, en van haare betrekking omtrent de Prop.ment m van ons Mjnifterie voor noodzaakelyk , en voor een gedeelte van nrjmefl plicht boude. Ik herrinuer my dat ik in een onlangs alhier in 't licht gekoomen 'gefchrift, de woorden, geleezen heb : 7, Dat God het bezoeken der Comediën aan'een ie,, der, wanneer hy zyne krachten tot het welzyn van 't menfche„ lyke gezelfchap belteed had, als een edele opwekking des Gee„ ftes ook in 't In-zonder aan een Proponent gaarne gunde: en wel ,, voord/ aan cc<\ Proponent, in Hamburg, dis gswicn/yk, by den be„ zwaarlykflcr, riaakèlykfen arbeid van dé geheeie Waereld beöordekfd, „ maar Zeliin recht beloont wierd". Uc nyging vaji God omtrent een Proponent in Hamburg, die tegen zyne heilige en duure'vrywillig op zieli gèfiomefïè verplichting nochtans de Schouwplaats bezoekt, kan ons de eige verklaaring Gods in zyn woord tegen bpndbreekers en trouwloozen beeter ontdekken, dan de gewaande overtuiging van den fchryver die geloofd: dat God van de Schöuwfpellen 'en van de vervulling van duur beloofde plichten zo denkt ge'yk ftv, De klachte , die in deeze woorden ligt opaefloten over" bet onrechtvaardige a>.dvag der Waereld en dcezer ftad omtrent onze Proponenten , in 't beOordecien, en in 't ontrekken der fchulcü ;c be'ooniiricn, heeft men uit de pen van eenen inan het minft. kunnen verwachten, die trouwens geen oorzaak had, om over eene te geringe, of te laat gevolgde belooning van zyne bekwaamheid als Proponent te klagen. Dan waarin zal de nood van onze Proponenten beflaavi, die hun vooral in de oogen van God het recht geeven , tot hunne verkwikking de Schouwplaats te zoeken9 Voo.verft daarin , dat zy gemecnlyk by den bezwaarlykflen dagelykfen arbeid , van de galiceïc Waereld beoordeeld worden, Dat kan ik toch niet vinden dat de geheele lluiereld onze Proponenten by iiitftek tot een voorwerp van haare neiging te oordeelen maaken zoude. Ken Pré) ponent die den Predikftoel beklimt, maar daarby eenen wandel leid, die tegen de booven aangehaalde voorfchriften rec'ntftreek's aanloopt, verdiend harde oordeelen. Een Proponent die onnanftotelyk, wandelt, en by denwelken Leer en I.eeven overëenftemmen, t's aan de oordeelen van de Waereld niet meer onderworpen, dan een iegelyk ander oprecht man., en zodanig een weet zeeker,'wanneer jiy ook door qnrechte oordeelen gekrenkt zoude worden, zyne ïie- ■ ■'rus-  deel neemeni zonder zich zwaar te foz, 13$ gen van deeze voorfchriften verplicht; zo handelen zy, tegen plicht en geweeten wanneer zy dezelven opzettelyk H 5 bree- rufling in andere bronnen te zoeken, dan op. de fchouwplaats. Een 1'roponent in Hamburg, heet bet verder, heeft aaagelyks den bezv/aarlyklien arbeia. Die beltaat in onderwyziugen; maar her, ftaat ui zyne keuze zo veel daar van op zich te neemen, alshem behaagd. Het is waar, hy moet zyn brood in 't zweet van zyn aangezicht eeten ;■ maar dat'moeten alle recht geaarde lieden doen , die "opentlyke amtén bekleeden , en zy hebben daarby de vryheid niet, om de maat hunner lallen zelfs te bepaalen, maar zymoeten zulks nee'oen gelyk bet hun toevalt, ook wel van anderen loegedeeld word. En ik geloof dat sen Proponent, die des daags zes , agt, of meer ueren bnderwys gegeeven heeft, de hem tot zyne; p'rivaat-ftudiën alleen overig blyvende avond-uuren bceter kon belteeden, dan Wanneer hy de fchouwplaats bezoekt; ik geloof, dat hy tot opwekking van zynen Geeft betere en met zyne hoofdzaak veel overëenftemmender middelen tot zyne verkwikking heeft, als een aanfchouwer van de zotheden des Harlekins te zyn. De vornaamfte klagte is deeze: hy •word in Hamburg zelden recht beloond. Dit is' in den hdogften graad onrechtvaardig. Indien deeze woorden zo veel heeten zullen: a's dat hy voor zynen arbeid, dien hy tot onderwys der kinderen befteed, niet naar behooren betaald word; zo moet ik bekennen dat ik deeze klachte nog nooit uit den mond van een Proponent hier gehoord heb. Ik heb veelmeer veele Proponenten gekent, en ken 'er nog veele, die hetrykelyke beftaan , 't welk bun God in hunnen Proponeiuen-ftaat h^eft laaten toevloeyen , met eene ootmoedige dankbaarheid erkennen. Of indien deeze woorden zo veel heeten zullen: zy worden zelden in Hamburg naar maate van hunne verdienften bevordert; zo kan 'er niets onrechtvaardiger zyn, dan deeze klagte, en niets ondankbaarder, dan dat dezelve uit de pen van een man gevloeid is, die in Hamburg zo veel goeds genooten heeft, en die zich vooral had moeten ontzien , een zodanig verwyt in de Waereld te fchrvven, van het wélke hy weeten konde, wie dat hetzelve allermteft treffen moeft. Ons Minifterie beftaat uit 29 Perfoon. 11, en onder dezelven zyn tegenwoordig werkelyk 21, die Proponenten van het Minifterie alhier geweeft zyn, én 15 Stadskinderen. De Pefthofs- en fcheêps Predikants plaatzen worden van Stadskinderen en Proponenten van bet Minifterie bekleed) Ons Gymnafium is van <5 Hoogleeraars voorzien, 4 van dezelven zyn Proponenten van het Minifterie en Stadskinderen, één \an hun een Rechr\gelerde, maar nochtans een Stadskind, en één is flecbts eer vreemdeling. Alle Dorp Predikanten worden uit de Proponenten van het Minifterie genomen; en hoewel He Keurheeren de vryheid hebben, ook buitcnland'fche Predikanten daarroe te beroepen, wanneer zy vooraf alhier op de proef gepredikt hebben; zo zyn toch dergelyjke gevallen zeer zelden. Het is waar, dat zo veele Ouders, die beeter deeden, wanneer zy hunne zoonen tot een ander beroep beftemden , dezciv'eh in 't byzOnder om de alhier zynde Stipendia te genieten aan de Godgeleerdheid tocwyën ; w>l zo veejebui««landfcke Stuccntcn hier na toe koomen , en Proponenten werden ;  122 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg brceken. En offchoon het Rev. Minijlerium daarover geen gerichtelyk onderzoek aanltellen kan, maar hun gedrag 'aan hun eigen geweeren overlaaten moet; zo kunnen zy nochtans verzeekerd zyn, indien anders van de waarheid die zy prediken, de minfte overtuiging in hun hart is , dat zy eenen Rechter in den Hemel hébben, Hoe, wanneer een Proponent van ons'Minifterie deeze Van hem zo duur beloofde voorfchriften met de daad en met opzet breeken wilde, konde men van zulk een wel de hoop hebben, dat hy, wanneer hy tot een Leer-amt in deeze Stad, of onder 't gebied van dezelve beroepen wierd, met opzicht tot de hooge verplichtingen, diehem in de Formula Contmittendi voorgefield worden, waartoe hy zich zo heilig verplicht heeft,.en die derhalven de Hoog edele Raad , in het eertyds over D. Krumholz uitgefprooken oordeel van het hooge gericht,-zelfs een duur.en eed noemt, meer trouw bewyzen zal'? Wie in H minfte getrouw is, die is ook in't grootfte getrouw, en wie in 't minfte onrechtvaardig is, die is ook in 't groot- den ; zo hebben wy hier meer Proponenten , als zelfs bier in het Prc'.ik-amt bevordert kunnen worden. Maar zyn 'er niet voorbeelden geweg voor handen, dat Proponenten wanneer hun wandel by uirltek fticbtelyk , wanneer hunne geleerdheid meer dan gemeen is geweeft, ook 'by uicltek in Hamburg zyn beloond geworden: hoe■wel het o >k aan voorbeelden niet'ontbreek t, dat eenige Proponenten een zodanige belóning verkreegen hebben, dathethun, indien -zv v'.in de beeifchappy der eigenliefde vry geweeft zyn , zwaar ft&ft moeten vallen, om de overëenftemming tuflehen hunne verdienden en de verkreegen belooning in te zien." En hoe veele van onze Proponenten, die: zich bier een goeden naam verworven hebben , die van de bvzondere gelegenheid , die zy hier hebben , orrt zich'in 'r Prediken voor g'oote en talryke gqmeentens te oeffenen, recht hun voordeel getrokken hebben , die met een uitmuntend coed getuigenis van het Rev. Min. hebben konnen voorzien worden, zyn buitenlands bevordert V Zyn dit geene belooningen? Zo oncègrond, zo onrechtvaardig en zo ondankbaar als derhalven deeze klachte is; zo zal ze nochtans van dat goede gevolg zyn, dat nvrn in 't toekoomende het gedrag der Proponenten meteen fcherper oog waa"ieemen zal, en de Schryver kan verzeekert zyn, dat die ceehen' die, ingevolge van zyne aanfporing hunne belooningen ruft op"de fchouwphts zoeken'zuUen , andere wezenlykere bclooningen, door zodanig een gedrag't welke tegen hunne belofte aanloopt, niet gemakke'fyk verkrygen zullen.  deel neemen, zonder zich zwaar te lez. 123 grootfte onrechtvaardig, zegt onze Verloffer Luc. 16, 10. en het is zeer te vermoeden, dat een zodanigen de gronden, met welke hy zich van de waarneeming zyner plichten, als Proponent, vry gelprooken heeft, nog telkens krachtig genoeg toefchynen zullen, om zich ook van de waarneeming der hoogere plichten als Predikanten te ontdoen. Ik heb haaft niet noodig, nog aan te merken, dat de verplichtingen, waartoe de Proponenten verbonden worden, in zo verr' dezelven dedaadelykewaarneeming van het Leer-amt, en een daar mede overeenkomftigen wandel betreffen, door de verplichtingen, die zy by de daadelyke aanvaarding van het Leer amt by eene Gemeente belooven, niet wechgenomen, maar veel meer beveiligd en meer geftaafd worden. 5. 36-. Ik kom van deeze byzondere aanmerkingen weder tot myne algemeene betrachting. Myn oogmerk by dezelve is niet Hechts tot de zeedelykheid van bet bezoeken des Toneels van geeftelyke Perfoonen bepaald. De vraag, die ik voor my heb, bevat meer byzondere gevallen in zich, en wanneer de hoofdvraag bondig zal voorgefteld worden, zo is het onderzoek van alle deeze gevallen noodzaakelyk. Kan een geeftelyk Perjoon zonder nadeel van zyn Chara&er, zonder ergernis te geeven, en dus zonder eene zwaare Jchuld op zich te laaden, het Toneel bezoeken t Dit is de eerfte en voornaamfte vraag. Kan hy onder de voorige bedingen voor het Toneel arbeiden ? dat is fchouwfpellen vervaardigen, die vertoond, ook wel gedrukt worden, zo dat zyn naam daar door bekend word? Kan  124 Kan êen Geeftelyk perfoon aan den Schouwburg Kan hy den Schouwburg, zo gelyk hy thans neg is, niet alleen als eene geheel onfehadelyke zaak, maar ook als een middel, om de deugd, ja wel zelfs de waare godzaligheid te bevorderen, enden Godsdienft te bevoordeelejï in opentlyke Schriften aanpryzen ? Kan by aan zyn huisgezin toeflaan om den. Schouwburg te bezoeken ? Met deeze vraagen is nog eene andere als een aanhangfel verknocht. Zy is deeze: hoe moet zich een gemoedelyke Leeraar met opzicht tot den Schouwburg op den Predikftoel gedragen? Moet by denzelven beftraffen, en daarvoor waarfebouwen, of kan by zonder zyne plichten te kwetzen» ten opzicht van denzelven een volkooraen liil-. ^wygen waameemen? De volledigheid van deeze verhandeling vereifcht, dat ik alle deeze vraagen beantwoorde.. §• 37- In de tyden der eerfte Kerke waren- alle deeze vraagen door de Kerk-wetten, en door de befluiten der Kerkvergaderingen volkomen beHift. Een Leeraar, die niet wilde geëxcommuniceert zyn, moeft aan dezelve gehoorzaamen. Maar wyl deeze tucht der oude Kerke in onze tyden geheel in duigen gevallen is; wyl men aan de vorige Kerk-wetten geene kracht ter verplichting meer toeliaan wil; zo worden alle deeze vraagen alsjonbefliftaangemerkt, en men geeft voor, dat elk Predikant de vryheid heeft in alle deeze ftukken zyn gedrag naar zyn eiiren doorzicht, of, eigentlyker tefpreeken, naar zyne nyging in te richten. Weliswaar, dat'cr nog verfcheide landen en lieden zyn, in welke zy, die over de Geeftelyken gefield zyn , voor zo verr' zy het bezoeken van de Schouwplaats in perfoon, en wel voor de oogen van de toehoorders , als volkoomen beflift opmerken , en het in eenen man, dien de ligtvaardigheid zo verr' vervoeren zoude, zo wyniggoedkeuren.zouden-, alshetdan- fen  deel neemen, zonder zich zwaar te bez. 125 fen in opentlyke gezelfchappen, en als het fpeelen in de herbergen : maar daar zyn in tegendeel andere Provintien en Steeden-, in welke zodanige buitenfpoorigheden van eenen Leeraar niet ligt onder het oordeel van de Overheid vallen zullen, en in welke een lichtvaardige Leeraar , wanneer hy maar. niet tegen de burgerlyke wetten zondigt, het oogmerk en de welgevoeglykheid van zyn amt zo verr' uit het oog verliezen kan, als het hem behaagt , en wanneer hy zo verr' gekoomen is, dat 'er geen vreeze Gods meer in zyn hart is, dat het van Jefus over die geenen, die ergernis geeven, uitgeroepen wee! hem niet meer raakt, dat hy zich overreeden kan, dat de Apoftolifche paftoraale voorfchriften alleen de Leeraars van die tyden aangaan, en dat zy naar de omftandigheden van dien tyd waren ingericht, en dat die in onze dagen geene kraCht meer hebben, tot éénige verplichting; zo zal hy danfen, fpeelen, zotheden bedryven, Comediën bezoeken, in 't kort alles kunnen doen, wat zyn hart luft, cn wat zynen oogen behaagd, en geen andere onaangenaams gevolgen in deeze Weereld daarvan te verwachten hebben, dan dat hy alle vrucht van zyn amt vernietigt, en oprechte Chriftenen daarover doet zuchten, het welk nochtans de minfte bekommering van eenen man van dat flach is. Hy zal verwonderaars, eerbiedigers, lofpreekers, en wanneer hem des wegens verwytingen gedaan mogten worden, verdeedigers genoeg vinden. Wyl nu geene uiterlyke algemeene Kerk-wetten deeze vraagen befliffen, en wyl de denkbeelden der menfehen daarover zo verdeeld zyn; zo moet deeze geheele zaak naar andere gronden onderzocht worden, men moet dezelve naar de aanwyzing van 't Goddelyke woord, naar dat geene, 't welk de verordeningen der Kerk in 'talgemeen van eenen Leeraar ten opzicht van zynen -wandel eifchen, beproeven, men moetze met de natuur vrn het  I2<5 Kan een geeftelyk perfoon aan de Schouwburg amt eens Leeraars, en met de bevordering of verhindering van het hoofdoogmerk van hetzelve in een' naauwkeurige en regelmaatige betrekking brengen , en dus de verplichtiug van eenen Leeraar, om zich ook van de Comedie-zaak onbevlekt te bewaren, uit innerlyke gronden bewyzen. En ik geloof, dat zulks op een bondige, en voor alle die geenen, die het niet opzettelyk daar op toeleggen, om aan de waarheid niet te gehoorzaamen, overtuigende wyze, gefchieden kan. $■ 38. De eerfte vraag, die ons onderzoek vordert, is dan deeze: Kan een geeftelyk Perfoon, zonder nadeel van 2yn cbaraSler, zonder eene opentlyke ergerrits te geeven, en dus zonder eene zwaar e Jchuld op zich te laaden, de Schouwplaats bezoeken? Eene gegrondde beantwoording van deeze vraag vereifcht verfcheide naauwkeurige en wettige beftemmingen van dezelve. Het bezoeken van de Schouwplaats is op zich zelfs, geene volftrekt zondige zaak, maar haare ' eeedelykheid word door de oogmerken, waaröm dezelve ondernomen word, en door de daarby voorvallende toevallige omftandigheden beftemd. Wanneer een Studiojus tbeologiae die nog geen Predikftoel betreed, en aan het gewichtige werk, een boode in Chriftus plaats te worden, nog geen deel neemt, die nog niet weet tot welk een'amt hem de Goddelyke voorzienigheid verkooren heeft, op welken nog niemand het oog vestigd de fchouwplaats', en wel in dien tyd bezoekt, als 'er een onaanftotelyk ftuk vertoond word; zo zal ik hem zulks niet volftrekt tot zonde rekenen: maar hy moet zelfs weeten, met wat inzicht hy zulks doet, en wat de gevolgen ea uitwerkingen daarvan omtrent zyne eigene ziel zyn. Wyl hy  deel nemen, zonder zich zwaar te bez. 127 een enkel Privaat-perfoon is, wiens gedrag nogvanwynii gen opgemerkt word; zo heeft hy hier geen anderen reehte* als zyn eigen geweeten. Bezoekt hy ondertusfchen de fchouwplaats dikwils en wel uit even die oorzaak, die de meefte aanfchouwers daartoe noopt, vind hy een welbehaagen aan minneliften, een vermaak aan de zotheden van Harlequin, zo zondigt hy openbaar. Hy bewyft daarmede, dat; hy de dierbaarheid van den tyd nog niet kend, dat hy zyn vergenoegen nog niet weet zó te reegelen, dat het zyne hoofdzaak ten voordeele verftrekt; dat hy aan grondige weetenfchappen, en ernftige beezigheeden nog wynig fmaak vind, terwyl hy zo veele uuren lang de oogen zyns gemoedS en zyns lichaams op een voorwerp vestigen kan, 'twelk, wanneer men het wynige zeedelyke dat 'er nog zomtyds meede onderloopt t afzonderd, in den grond niets anders als ydelheid is. Wanneer een man die werkelyk in het Predikamt ftaat op de ryze, aan een plaats alwaar hem niemand kent, den Schouwburg bezoeken wilde, om van deeze zaak een volkomen en waar denkbeeld te verkrygen, wie zoude hem zulks, wanneer de begeerte, om een zondigen 00genluft te genieten, hem daartoe niet genoopt had, als een zonde aanreekenen? Ondertuflchen geloof ik niet, dat een Godgeleerde volftrekt noodig heeft, om den Schouwburg te leeren kennen, en zich van dit middel te bedienen. Hy heeft zonder dat voorwerpen genoeg, uit welke hy van de natuur en de gefteltheid van denzelven een oordeel vellen kan, 't welk met den wille Gods overeenftemt. Maar word de vraag aldus bepaald: Kan een Proponent of wel een Leeraar, die werkelyk in 'tarnt ftaat, den Schouwburg voor de oogen van die geenen bezoeken, die hem kennen, en wel tot zyn vermaak, om door zyn eigen  I2É Kan èeh geeftelyk perfoon aan den Schouwburg gert gedrag de rechtmaatigheid van denzelven te beweeren, en anderen in dat denkbeeld te ftyven, datzy doorhet bezoeken van denzelven niet zondigen; zonder zyn Character te benadeelen, zohder een zwaar ergernis te geeven, zonder eene groote fchuld op zich te laaden; zo kan ik deeze vraag naar myne overtuiging voor God, volftrekt niet anders als met neen! beantwoorden, en deeze 'myne onvcrtuigihg beruit op de volgende gronden. Staat een Geeftelyk perfoon onder eene zodanige uiterlyke verplichting, als ik te vooren aangehaald heb; zo handelt hy doot het bezoeken van den Schouwburg openbaar tegen plicht en,trouw: hy breekt eene, voor het aangezicht van God plechtig gedaane, en hem geenzints afgbdwongene belofte. Hy geniet het goede en de voordeden, die op deeze belofte, als op haare voorwaarde heruiten, en ontdoet zich eigenmagtig van de op zich genomehe verplichting. Hoe een zodanig gedrag m het burgerlyke gezelfchap opgemerkt, en met welk een naam het zelve genoemd word, is bekend. Maar my is geen privilegie bekend, 't welk aan de geeftelyke Perfoonen de vryheid geeft, om verbond ert trouw te breeken. Weeten de toehoorders, onder Welk eene verplichting zodanig een man ftaat, en zien zy hem nochtans moedwillig daartegen handelen ; zo geeft hy daardoor eene ten hoogde gevaarlyke ergernis, enverleidze, door zyn voorbeeld* op dezelve wyze trouwloos te handelen, en de plichten die zy aan God, aan hunne voorgeftelden en aan anderen fchuldig zyn, uit het oog te verliezen. Hy moet derhalven volltrekt den Schouwburg myden, of hy betreed dePredikltoelen, zodikwils hy zich op dezelven vertoond, ais een openbaare zondaar. Had hy tegen de wettigheid of tegen de rechtvaardigheid van dit voorfchrift, toen hy het teekende, en genoegzaam door eenen eed beloofde, om hetzelve op te volgen iets in te brengen; het ftond hem vry,  deel neemen, zonder zich zwaar te bez. 129 vry, zulks te kennen te geeven. Ja liet ftaat hem nog vry, hy kan zich diesweegens op de behoorlyke plaats melden en refolutie verwachten; maar in eene zodanige zaak eigenmagtig te handelen, zulks ftryd openbaar tegen alle grondftellingen der burgerlyke en goddelyke Rechten, en alle fchyngronden, waarmede men het gedrag van zodanige lieden zoekt op te tooyën, zyn nietige vygebl aderen , die een verbondbreeker en meineedige tot bedekking van zyne fchandc gebruiken kan. §■ 39- Deeze ulterlyke grond der verplichting beruft op de innerlyke gronden der verplichting die uit de natuur der zaak zelfs, uit de betrekking van den Schouwburg omtrent het amt van een Leeraar , en uit de gevolgen vloeijen, die de tegenwoordigheid van hem op den Schouwburg, noodzaaklyk naa zich fleept. Ik zal deeze zaak in verfcheide Hellingen voordragen. Be eerfte Stelling. Een geeftelyk perfoon kan, ten minfte voor het aangezicht van eene vergadering, van welke hem de meefte kennen den Schouwburg niet bezoeken, zonder altoos eene groote ergernis te geeven, die hem voor God tot eene zwaare verfchulding verftrekt. Bewys. De Menfehen befchouwen den Schouwburg in zyn geheel, als een Tempel der welluft, als eene fchool der ondeugden en der dwaasheid ; of zy befchouwen den zeiven als eene fchool der deugd, der goede zeeden, cn der verbeetering van het menfchelyk harr. Byden kunnen door het verfebynen Van een geeftelyk perfoon op den ' zei-  j go Kan een Geeftelyk perfoon aan den Schouwburg zei ven zwaar geërgert worden, en wel niet door eene zodanige ergernis, cie zy zelfs neemen, maar die hun aangeboodcn, gegeeven en opgedrongen word, waarvan de fchuld op hem, die ze geeft, voor 't oordeel van God terug valt. Genoomen, de eerfte Claffe dwaalde; (maar dat zy in hun oordeel ook over onzen hedendaagfchen Schouwburg niet dwaalen, bewyfi de oog-fchyn, de ondervinding, en de uitwerking van denzelven; en de jongfte dag zal hun oordeel volkoomen rechtvaardigen,) zo ergerd nochtans een geeftelyk perfoon door zyn bezoeken van den Schouwburg dit groote gedeelte van zielen, voor welke Chriftus geltorven is, openbaar, en op de onverantwoorde! ykfte wyze. Want zyn gedrag zal hun van hunne dwaaling niet overtuigen, zo wynig als het Kaartfpeelen van een Predikant die geenen, die van de zondelykheid van hetzelve overtuigd zyn, eene andere overtuiging van deeze zaak geeven kan. Zy zullen veel meer daarover tot God zuchten, en al 't vertrouwen tot zodanig eenen man verliezen. Is niet een Chriften, en nog meer een Leeraar, verplicht, om zich in zodanige dingen, tot welke hem geene hoogere plichten verbinden, ook naar de dwaalende geweetens van zyne broeders te fchikken ? Hier toe behoord het gedrag van den Apoftel Paulus, die zich zo vrymoedig verklaarde, dat hy liever geen vleefch eet en, als zynen broeder daardoor ergeren Kilde, i O» 8 , 9. GO Waartoe word by eenen Leeraar een' flerkere verloochening vereifcht? tot de vermyding van den Schouwburg , of van het vleefch eeten ? Aan het laatfie zal zich tegenwoordig niemand meer ergeren, om dat de oorzaaken, die het zelve ten tyde der Apo- raj Leezers, die hiervan een breedvoeriger ondervvys begeeren, dan ik op deeze blaaderen geeven kan, wyze ik op de softe betrachting van de Sal. Prooft Reinbeck over de Augsburgfchs Uhfefis.  deel neemen, zonder zich zwaar te bez. 131 Apofielen aanftootelyk maaken konden, geheel wegvallen: maar, aan het eerfte zullen en moeten zich veele, wanneer het by een geeftelyk perfoon plaats heeft, noodzaake]yk ergeren, wyl de Schouwburg op verr' na geene op zich zelfs zo onfchuldige en noodzaakelyke zaak is, dan het vleefch eeten. Kan men ook zeggen dat hoogere plichten eenen Leerraar verbinden, om den Schouwburg te bezoeken, en dat dezelve toerykende zyn, om hem tegen de ergernis, die aan zyn gedrag genoomen word, te rechtvaardigen? Dat geene, wat men onderftaan heeft, om hiertegen intebrengen, is van die natuur, dat een re» delyk menfch zulks niet zonder medelyden leezen kan. Men zegt: hy kan op den Schouwburg fterke indrukken van de affchuuwelykheid der ondeugden, van de hooge waardye der deugd, edele en verheevene gevoelens, en een teder hart verkrygen. O wat elendige Geeftelyke! die geen andere bronnen kend, om eene zodanige gemoedsgefteltheid te verkrygen en die te verbeeteren, en die zich verbeelden kan, dezelve op den Schouwburg te verkrygen; wat elendige Geeftelyke! voor wien het woord van God, het voorbeeld van Jefus en zyne Apoftelen tot dit oogmerk nog niet genoeg is, die den Schouwburg nog noodig heeft, om eene gemoedsgefteltheid te verkrzgen, die de Geeft Gods, het Gebed, en de chrifielyke Zeedenleere by hem , en trouwens door zyne fchuld , niet hebben kunnen voortbrengen. Men zegt verder: een geeftelyk Perfoon heeft by het bezoeken van den Schouwburg de fchoonfte gelegenheid, eene recht praöicaale welfpreekendheid te leeren : hier ziet hy voorbeelden , naar welke hy leeren kan, om op den Predikftoel eene goede houding te hebben, en in 't byzonderde hartstochten van zyne toehoorders geheel lyk in beweeging ftellen kan. Maar ik vrees, wanneer het zyne toehoorders bekent word, in wat fchool hun Leeraar zyrre welfpreekendheid geleerd heeft, dat zy als dan ligtelyk I 2 ge-  132 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg gelooven konden, dat dat geene, wat hy hun zegt, even zo wynig zyn hart raaken zal, als'tzynenLeermeefters den Comedianten, een ernfl is, om hunne toehoorders de lellen der deugd in te prenten, en edelaartige nygirigeri in hunne zielen te verwekken: temeer, wanneer zy aan dezelve waarneemen zouden , dat hy het fpeelen, vrolyke boert, en andere ydelheden en dertele vermaaken der Waereld, voor éven zo onfchuldig, en voor eenen Leeraar éven zo betaamelyk houden zoude, als het bezoeken van den Schouwburg. Ik kan deezen grond der verdeediging nog fterker aandringen. Is het bioote aanzien van fpeelende Comedianten reeds een zo voortreiTelyk hulpmiddel, om degeeftelyke wellpreekendheid te bevorderen : zo zal de eigene oeffening dit oogmerk nog veel meer kunnen bevorderen. Zoude deeze grond niet volkoomen toerykende zyn, om eenen Predikant, ten minften eenen Proponent, te rechtvaardigen, wanneer hy zelfs meede ageerde? Zo zeldzaam, ais dit fchynt te zyn; wy hebben echter reeds zo veel beleefd, dat wy zeer wel verwachten kunnen, dit ook nog te beleeven. Ik kan het ten minften niet inzien, hoehetageeren op het tooneel , in 't byzonder de vertooning van deugdzaame rollen, aan een geeftelyk perloon tot verwyt konde verftrekken, wanneer het aanfehouwen van zotte en ondeugende rollen zo onfchuldig, zo rechtmatig, en met zyn geheel Characler zo overé'enkomftig zyn zal. Maar hoe ? wanneer het geweeten van die geenen die den Schouwburg, zo gelyk hy werkelyk nog is, in zyn geheel betracht, voor eenen dienft der Waereld en der zonde, voor eenen tempel der welluft, en voor eene fchool der lichtvaardigheid en der dwaasheid aanmerken, een recht geweeten was , en hoe flerk , hoe onwederleglyk zyn de gronden, die zulks bewyzen? zoude alsdan een geeftelyk Perfoon ; door zyne deelneeming aan  deel neemen, zonder zig zwaar te bez. r-3 aan denzelven, niet de openbaarfte, en doemwaardigfte ergernis geeven ? God bewaar iedereen, die zyne rechten verkondigt, en zyn verbond in zynen mond neemen wil, dat hy op deeze wyze de zuchtingen van vroome Chriftenen, en al zyn het ook zwakke Chriftenen, niet op zich laad, zy mogten hem in de uure der aanvechting, en op het fterfbed te zwaar worden: en al de elendige uitvluchten, met welke hy zyn geweeten onderdrukt heeft, mogten alsdan gelyk een droom verdwynen, en niets, dan een ondraaglyk verdoemend oordeel achterlaaten. God bewaar eenen iegelyke, die voor het eeuwige heil van anderen zorgen moet, dat hy op deeze wyze, door zyn ergerlyk en verlydend voorbeeld , by onfchuldige zielen, by zodanigen, die zich van de ydelheid en dwaasheid der Waereld zoeken onbevlekt te bewaarcn, de overtuiging van de zondelykheid van den Schouwburg, (die al zoude zy ook te hoog gefpannen zyn, hun nooit nadeelig worden kan) niet uitdelgt, en hen aanzet, om zyn voorbeeld te volgen, en den Schouwburg te bezoeken, terwyl zy zien dat een geeftelyk perfoon zulks doet. Indien zulks van dat gevolg was, en die zal zekerlvk niet uitblyven, dat zy daardoor van de eenvoudigheid in Chriftus afgerukt worden, indien 'er alsdan op deezen eerften ongeiukkigen ftap nog meer volgden, indien zy geheel in de vuiligheden der Waereld ingewikkeld wierden , zouden en moeften zy dan niet ten jongften dage over zulk eenen Leeraar Ach! en Wee! roepen? Myn geheel hart beefd by dit voorftel. Hoe veel medelyden verdient een geeftelyk perfoon, die in ftaat is, zodanige betrachtingen aan de ydelheid van zyn hart op te offeren-, en dezelven door elendige en nietige fchyngronden, maar voornaamentlyk door de heerfchende Iuftziekte te onderdrukken. Ik heb te vooren die geenen, die de zeedelykheid vaa I 3 den  134- Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg den Sehouwburg beöordeelen, in twee C/affèn verdeeld. Ik heb beweezen, dat het bezoeken van denzelven van een geeltelyk perfoon, de eerfte Claff'e, die denzelven voor zonde houden, tot eene groote ergernis verfterkt; en hetzelfde laat zich ook zeer ligt van de tweede Claffè bewyzen, tot welke alle die geenen moeten gereekend worden, die den Schouwburg voor eenen tempel der deugd en voor eene fchool der goede zeeden op geeven. Maar ook deeze zyn van een verfchillenden aart. Zommige zyn van de liefde tot zodanige foorten van vermaaklykheden geheel dronken, zy geraaken in een woedenden toorn, als zy denken, dat hnnne groote Dianabemdee\d word : en juichen daarentegen voor blydfchap, als zy zien, dat zy geëerbiedigd en verdeedigd word: en zo wynig agting zy ook anderszins betoonen voor het oordeel van Predikanten, hun zoude nochtans niets aangenaamer zyn , dan wanneer alle Predikanten haaren tempel bezochten, zelfs Comediën, ook klugtfpellen op den trant van Plautus fchreeven, de eer van God en van de waarheid prys gaven, maar daarëntegen met allen mogelyken yver, en met de buitenfpoorigfte hevigheid voor de eer van den Schouwburg ftreden. Deeze foort van vrienden van den Schouwburg zyn reeds zo diep gevallen, dat zy de waare Godzaaligheid en de zondelyke ydelheid der Waereld niet meer onderfeheiden kan; dat zy de lullen van hun hart, en de vooröordeelen van 't vleefch tot een regel en richtfnoer van dat geene, wat recht of onrecht is, maakt. Een geeftelyk perfoon , die den Schouwburg bezoekt, ftyft dezelven i hunnen verkeerden zin, hy verhard hun hart in eene gemoedsgefteltheid, die God volftrekt niet kan behaagen: hy ergert ze dus in den eigentlyken zin, dat is, hy maakt ze erger, dan zy te vooren geweeft zyn, en inderdaad zyn zouden, indien zyn voorbeeld daar niet bygekomen was. Andere zyn in deeze ydelheid nog niet zo diep weggezonken. Hunne vna-  deel neemen, zender zich zwaar te bez. 13 5 natuurlyke neiging tot ydele vermaaken, en de fahyngronden, het valfche blanketfel, waarmede de verdeedigers van den Schouwburg de kwaade zaak van denzelven, in zyn geheel genoomen, opfmukken, hebben wel hun hart tot de zyde van dezelven doen overhellen, maar zy hebben nochtans geene vrymoedigheid des geweetens; zy ondervinden het veröordeelen van het hart met opzicht tot deeze zaak overvloedig. Zy hebben nog neiging nog vatbaarheid, om alles naauwkeurig en fcherp naar 'r. woord van God, en naar de regelen van een daadig Chriftendom te beproeven. Zien zy een goed en onaanflootelyk ftuk vertoonen; zy verheugen zich, en wanneer zy zelfs daarby eenige goede offchoon zeer vluchtige bewecgingen ondervonden hebben; zo gelooven zy, dat zy nu reeds volkoomen gerechtigt zyn, om een goeds Comedie met een goede Predikatie gelyk te (lellen, en te roemen, dat zy op het toneel even zo veel, ja nog wel meer (lichting vinden, als in de kerk. Maar zien zy, dat 'er aanltootelyke ftukken vertoont worden, dat de Harlekin, uit hoofde van zyn Chara&er, vuiligheden, dubbelzinnigheden en zottenklap voortbrengt, bevinden zy dat de indruk, dien deeze dingen op de ziel maaken, den indruk, die van de daar tegen overgeflelde ftukken veroorzaakt worden, in fterkte verr' overtreffen; zo worden zy verbylterd : zy weeten niet wat zydezy verkiezen zullen. Hun hart en alle neigingen van hetzelve zyn voor de Comedie: hun geweeten is tegen dezelve. Nu moet nog maar de omftandigheid daarby komen, dat een geeftelyk perfoon den Schouwburg aanprylt, en zelfs bezoekt ; zo is de ftryd naar den wenfeh van hun hart beflisd: daarop volgd dan het befluit; terwyl ik dit van een geeftelyk perfoon zie; zo is de goede zaak van den Schouwburg aan geen twyffel meer onderworpen: alleen zyne tegenwoordigheid ftrekt my tot eene waarborg dat alles, wat ik maar zie cn hoor onzondelyk is, ik ben I 4 daar-  136 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg daardoor geheel gerechtigt, om myn hart aan de vreugde en aan het vermaak, 't welk de Schouwburg geeven kan, volkoomen over te laaten: deeze man is een waare Philofooph, andere geeltelyke perfoonen, die den Schouwburg verwerpen , zyn of goede eenvoudige yveraars, menfehen , die nog geen verlichten geeft hebben , of valfche huichelaars, die hunne amts- en ftaats-genooten, die verftandiger zyn, dan zy, flechts een vlek willen aanwryven. Dat zyn de onuitblyflyke gevolgen en uitwerkingen , van de tegenwoordigheid van een geeftelyk perfoon op den Schouwburg. Is hy dan niet in den ftrengften zin genoomen een ergernis? Zo zeeker als ik dit voor Jt aangezicht van den alweetenden en heiligen God fchryf: zo vaft ben ik ook verzcekerd, dat deeze rechtvaardige Rechter myn oordeel ten jongften dage beveiligen zal. §. 40. De tweede Stelregel Een geeftelyk perfoon, die den Schouwburg bezoekt, en wel met vermaak, maakt zich alle op dezelve voorvallende, en daardoor veroorzaakte zonden deelachtig. Bewys.^ Het voorfchrift van den Apoflel: Hebt geen gemeen, fchap met de onvruchtbaare -werken der duifterms , maar beftraftze veel meer, Eph. 5, 11. zegt óf in 't geheel niets óf het beveiligt den inhoud van deezen ftelregel op de krachtigfte wyze. Nadien de tegenwoordigheid van een geeftelyk perfoon op den Schouwburg gelyk ik in 't voorgaande beweezen heb, de oogen der aan» fchouwers verblind , dat zy het kwaade en zondelyke niet zien, 't welk op denzelven maar,al te meenigvuldig ge-  deel neemen, zonder zich zwaar te bez. 137 gevonden word, nadien dit, de geweetens in flaap fuft, om dit kwaad niet te gevoelen; zo rechtvaardigt, of liever, zo billykt by door zyne tegenwoordigheid al dit kwaade en zondelyke en met hetzelve komen zeker alle de uitwerkingen, die daardoor in de zielen der aanfchouwers voortgebracht worden , en alle daariiit vlocyende gevolgen, tot zynen laft voor God. Wie doch zal het gelooven, dat een geeftelyk perfoon met dat oogmerk den Schouwburg bezoekt, in 't byzonder als zulks dikwils gefchied, dat hy zich op denzelven luchten, en eene verbetering van zyn hart zoeken wil? Zo wynig als de overige aanfchouwers dit van zich zelfs gelooven ; zo valt als zy weeten, dat zy alleen tot dat einde komen, om eenen dertelen oogenlufl, en eene welluftige tydkorting te zoeken ; zo zeker zullen zy zulks ook van de geeftelyke perfoonen gelooven. Zal hy hier geene 011vruchtbaare werken der duilternis ontdekken? Is hy in ftaat dezelven haar het voorfchrift van den Apoliel te beftrafferi ? Ja zal hy wel vrypoftig genoeg zyn, om zyn ongenoegen daarover aan zynen naaften buurman op een emftige en voor eenen knecht Gods voegende wyze te kennen te geeven? Moet hy niet het antwoord verwachten: wanneer myn Heer hier zo wynig genoegen heeft, waaröm blyft gy dan niet weg ? Wie noodzaakt u, hier te komen ? Wanneer gy prediken wilt, gaat dan op den Predikftoel: meent gy zomtyds, dat wy ons hier naar uwe grillen fchikken zullen? O hoe gaarne zal hy zwygen, om geene gelegenheid tot zodanige verwyten te geeven , nog ook zelfs te veröorzaaken, dat zy hem niet opentlyk gezegd, dat zy niet met uitjouwen, handgeklap en met een luid en hoonend gelagh verzeld gaan: en door zyn (tilzwygen zullen alle zonden, die in zyne tegenwoordigheid en voor zyne oogen gefchieden , hem te lalt vallen, Ezech. 33, 8. Maar hy is doch niet in ftaat, om dezelven te verhinderen, hy zoude 't hier door zyne I 5 ter  138 Kan een Geeftelyk perfoon aan den Schouwburg ter ontyd aangebrachte beftraffingen maar veel erger maaken: wel aan! laat hy dan weg blyven; zo kan hy mondelyk of fchriftelyk zyn getuigenis daarvan afleggen, zo kan hy de onvruchtbaare werken der duifternis met vrymoedigheid beltraffen, als hy zelfs geene gemeenfchap met dezelven gehad heeft, en dus zyn' ziel in dit opzicht behouden , waartoe hy zich echter door zyn bezoeken van den fchouwburg geheel onbekwaam maaken zoude. Men zal zeggen: deeze grond bewyft te veel: op deeze wyze moeit een Leeraar de Waereld uitgaan, hy moeft geen gezelfchap bezoeken: want waar is een gezelfchap in het welke niet mede iets openbaar Zondelyks zoude gebeuren? Ik antwoorde: een gezelfchap bezoeken, en op den fchouwburg verfchynen, zyn immers wel twee verfchillende zaaken. Gezelfchappen in welke de fpotters zitten, in welke dertelheid, welluft en vuile gefprekken heerfchen, in welke de tyd met fpeelen verkwift word, in welke een geeftelyk perfoon zynen mond niet open doen kan, om tegen de daarmede gepaard gaande zonde, ydelheden en dwaasheden der Waereld te getuigen, zonder befpot te worden, zyn hem even zo wynig betamelyk, als het tonneel. Maar in gezelfchappen van oprechte of ook maar uiterlyk eerlyke, en de welgevoeglykheid beminnende perfoonen zullen nooit zulke dingen voorvallen, als op den fchouwburg, en zo'er iets voorvalt, dat een geeftelyk perfoon naar zyn geweeten niet billyken kan; zo heeft hy uit hoofde van zyn amt, ja zelfs uit hoofde van zyn Chriftendom, het recht, om zyne gedachten daarover te ontdekken. Ziet hy, dat de betrachting van zynen plicht eene tegenftrydige uitwerking heeft, zo kan hy opftaan, het ftof van zyne voeten fchudden, en 't gezelfchap verlaten. Kan hy dit ook in den fchouwburg doen? Het zyn elendige fluitredenen , wanneer men dingen met elkander verbind, die hemelverr' van elkander  deelnemen, zonder zich zwaar te bez. 139 der verfcbillen. Het bezoeken van gezelfchappen op eene behoorlyke, en voor eenen Leeraar betamclyke wyze, en het bezoeken van den fchouwburg zyn zaaken, uit welke van de een op de andere volftrekt geen gevolg kan gctroken worden Het eerfte is in veele omftandigheden noodzaakelyk en onvermydelyk, het laatfte is altyd willekeurig. Het eerfte is rechtmatig, en word Hechts door toevallige omftandigheden, door misbruik, en door een zondelyk gedrag van een geeftelyk perfoon aanftootelyk, het laatfte is met opzicht tot een geeftelyk perfoon, die zyn vermaak op den Schouwburg zoekt, altyd zondelyk, en ergerlyk. Gevolglyk is deeze fluitreden: wyl een geeftelyk perfoon, zonder te zondigen gezelfchappen bezoeken kan; zo kan hy ook zonder te zondigen, den fchouwburg bezoeken, openbaar eene uitwerking der dwaasheid, en een bewys van eenen zeer flecht en laag denkenden geeft. Men zal verder zeggen: het is waar niet alle byzondere fcbouwburgen, niet alle benden van toonneel-fpeelders zyn van eenerleyen aart. Een geeftelyk perfoon moet derhalven alleen dien Schouwburg bezoeken, die van alle zondelyke en aanftootelyke vertooningen geheel gezuivert zyn, en die van zodanige toonneel-fpeelders bedient word, uit wier mond hy nutte gefprekken te hooren, zich niet behoefd te fchaamen. Ik antwoorde: ik zal die voor eenen tydlang toeftaan ; maar ik verzoek, dat men my eens zeggen mag, waar dezelven te vinden zyn? §• 4i. De derde Stelregel. Een geeftelyk perfoon, die den fchouwburg bezoekt, befmet zyn charaaer, hy ontheiligd zyn amt, hy belce- d.gd  140 Kan een geeftelyk perfoon aan de Schouwburg digd de welgevoeglykheid, en maakt zich dus niet alleen in de oogen van oprechte chriftenen Hinkende, maar ook in de oogen van verftandige en in 't natuurlyke eerbaare menfehen verachtelyk. Bewys. Elke ftaat heeft zyn byzonder decorum, en zyne bepaalde welgevoeglykheid, die nooit kan gekwetft worden , zonder dat de mifllag van de perfoonen op den ftaat en op het amt terug valt. Wat een burger zonder nadeel van zyne eer en reputatie kan doen, zoude een Magiftraats-perfoon reedsi:ot een verwyt verftrekken. En arbeidsman gaat over de ftraat met de tabakspyk in den mond. Dit zoude niet voegen voor eenen burger van den laagften rang. Kleederen en vercjerfels, die een jongman en eene jonge dochter dragen kunnen, zonder dat iemand het minfte daartegen in te brengen heeft, zoude eenen greizaart of eene bejaarde weduwe belachelyk maaken. Op Masqueraden, in allerhande, doch niet uitdrukkelyk verboodene en ergerlyke verkleedingen te verfchynen, is, (ik fpreck niet van dat geene, wat voor God recht is) naar de hedendaagfche gewoonte niets, dat voor onbetaamelyk aangemerkt word; nochtans zyn 'er perfoonen, fchoon zy geene geeftelyken zyn, die hun charafter, amt en waardigheid daardoor het openbaarfte nadeel zouden toebrengen. Geen verftandig menfeh zal het ontkennen, dat degeefteiyke ftaat in dit opzicht de beperktfte is. Duizend dingen, die op zich zelfs onzondig zyn, en die men aan andere perfoonen niet bemerken zoude, zyn voor een geeftelyk perfoon onbetaamelyk , en dikwils ondraaglyk. Wanneer een weereldlyk perfoon met een paar fatzoetielyke vrouwspersonen, onder de armen, op een opent-  deel nemen, zonder zich zwaar te hez. 14r lyken wandelweg verfchynt; zo zoude het zeer kwaadaardig zyn, om daaruit een kwaad vermoeden op te vatten, en men houd het ook niet voor onbctamelyk; maar wanneer een geeftelyk perfoon op dezelfde wyze vreemde vrouwsperlbonen, die niet van zyne naafte bloedvrienden zyn , leiden zoude , het zoude insgeJyks liefdeloos cn kwaadaardig zyn, daaruit iets kwaads te denken, maar de Waereld zoude zeggen: dit paft evenwel voor geen man, die in 't byzonder verplicht is, ook allen kwaaden fchyn te vermyden, het geeft een ügtvaardig gemoed te kennen, en de Waereld zoude in dit oordeel geen ongelyk hebben, (a) Genoomen dan, doch niet toegeftaan, dat de Schouwburg, zedekundig befchouwd, zó onfchuldig was, ais hy daarvoor van zyne vrienden opgegeeven word ; zo zoude nochtans een geeftelyk perfoon, zonder zyn Characler, of zonder zyn amt verachtelyk te maaken, denzelven niet kunnen bezoeken, want alle ver. Handige, en ook Hechts die perfoonen, die de uiterlyke welgevoeglykheid kennen, merken denzelven voor ceno plaatfe aan, op welke zich geeftelyke perfoonen zo wynig moeten laaten vinden, als op de opentlyke dansplaatzen. Dit, zal men zeggen, is een vooroordeel van de eenvoudigheid en onweetenheid: maar ik geloof, dat verHandige Leczers, die de van my in het voorgaande aangehaalde gronden overwogen hebben, zich door een zodanig gefchreeuw niet zullen laaten verbyfieren. En al was het ook een vooroordeel; zo zoude het nochtans ecu onfchadelyk vooroordeel zyn, 't welk niemand, dan alleen (V) De Predikant over wiens gedrag de ftryd ontftond, waarvan wy §. 28. in de aanmerking hebben gewag gemaakt, had ook daarin misdaan, dat hy by een fieedevaart zyne eige vrouw aan de oppaffing van een ander overgelaaten, en zieh zelfs by eene andere gevoegd had. Men verweet hem zulks. Hy antwoordde: dat hec een eer-roover was, die daaruit iets kwaads wilde vermoeden Hy had gelyk: maar dit konde zyn tegenparty niet treffen, die'in *c geheel het oogmerk niet gehad had, iets kwaads daaruit optemaaken, maar alleen zeide, dat hy tegen de theologifche weke voegeiykheid gegontjigt, en den. kwaden fchyn, niet vèWl üad»^"'  142 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg leen voor de lufiziekte van eenige geefielyke perfoonen naadeiig zyn zoude, en het voorneemen van een geeftelyk perfoon, om door deeze zogenoemde vooröordeelen door te breeken , en zich ten fpyt van allen, die zó denken, nochtans op den Schouwburg te vertoonen, zoude een zeer onbefchaaind voorhoofd verraaden. §. 42. Verfcheide van myne Leezers zullen my te laft leggen , dat ik my met de uitvoering en met het bewys van eene waarheid , aan welke tot nu toe geen verItandig en verlicht Chriften getwyffeld heeft , te lang had beezig gehouden: dat die geene, die itout genoeg geweeft waren, zulks in opentlyke Schriften voor 't aangezicht der Kerke tegen te fpreeken, en het tegendeel itaande te houden, die menfehen niet waren , die opmerkzaamheid verdienden, te meer wyl hunnepartyfehap voor den Schouwburg openbaar was, en wyl het iedereen, die maar in ftaat was, om een gezond oordeel te vellen, in de oogen ftraalde: dat zy, terwyl zy voor het declneemen van Predikanten aan het tonneel verweerfchriften uitgaaven; daarby geen ander oogmerk hadden, als om hun eigen gedrag en hunne aarftootelyke en zo zeer in 't oog loopende neiging, tot deeze en meer andere foorten van derteie vermaaken, te rechtvaardigen. Maar ik verzoek myne Leezers, te bedenken, dat dit opftel niet zo zeer voor lieden gefchreeven is, diegeöeffende zinnen hebben, om het goede en kwaade, wanneer men hetzelve eenen fchyn van 't goede heeft gegeeven, ' te onderfcheiden, als wel veelmeer voor dezulken, die door eene aangenomene vrypoftigheid, en door een onbefchaamd geroep gemakkelyk verblind, en zó, gelyk eertyds de groote hoop te Ephefen, wechgefleept kunnen worden; dat het zo veel te noodzaakelyker is, de al-  deel neemen, zonder zig zwaar te lez. 143 valfche, nietige en verleidende fluitredenen van deeze voorflanders van den Schouwburg open te leggen, hoe meer zy op dezelve pochen: dat het tot hunne befchaaming noodzaakelyk is, om hun gronden onder't oog te brengen, en hun gelegenheid te geven, om de zwakheid van hunne Exclamaties en gezagtoonende oordeelen in te zien, om hun te toonen, dat zy in deeze zaak niet met pcruikemaakers en kleermaakers te doen hebben, van welken zy roemen, dat zy de machtigebeveelen, diezyhun 0« qualité des orateurs") geeven, met eene blinde gehoorzaamheid aanneemen; maar met mannen, die waarheid en godzaligheid beminnen, en zich anus- en geweetens-halve gerechtigt en verplicht achten, het verderf, dat zy zo gaarn zouden algemeen willen maaken, te fluiten, en zwakke en onbevefligde Chriflenen voor hunne fchaadelykfie en verleidende aanpryzingen van den, met zo veele ergerniffen nog befmetten Schouwburg, tewaarfchouwen. Ik voeg nog daarby, dat eene uitvoeriger verhandeliug van deeze zaak, zelfs om veele Proponenten en jonge Predikanten, noodig is, om hun te waarfchouwen, dat zy zich niet van zulk een ligten wind der opwakkering, om den Schouwburg te bezoeken, bewe. gen en wiggelen en zich verleiden laaten, door opentlyke deelneeming aan zodanige ydelheden der Waereld, eene opentlyke ergernis te geeven, die hun naamaals in de uure der aanvechting, op hun fterf bed, en op den toekomenden grooten en verfchrikkelyken dag des oordeels tot een ondraagelyken lafi zoude worden. Terwyl ik nu de eerfle vraag uitvoerig beantwoord heb; zo zal ik my by 't onderzoek van de tweede te korter kunnen verklaren, om dat die reeds voor 't grootfte gedeelte uit deeze kan beflisd worden, 5- 43-  J44 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg J- 43. De tweede vraag is deeze: Kan een géeftelyke perfoon, zonder zwaar te zondigen, zelfs Comediën fchryven, dezelve van Comedianten verwonen, ook ivel zelfs d,-ukken laaien? By de beantwoording van deeze vraag moeten wederom verfcheide gevallen onderfclieiden worden, wyl de zonde in het eene geval ten minfte zwaarder is, dan In het andere. Het eerfle geval: Handeld een jong menfeh, die zich aan het Leer-amt heeft toegewyd, wys of dwaas, wanneer hy op de School en de Akademie zich met deeze zaaken beezig houd, en zynen zo dierbaaren tyd tot vervaardiging van ftukken voor den Schouwburg hefteed? Ik antwoorde met vrymoedigheid ; hy handeld onverSntwoordelyk. Want, terwyl hy daarby zekerlyk het oogmerk heeft , om zich in de kunft, dergelyken arbeid te vervaardigen , zo volkoomen te maaken , dat hy eerlang in ftaat mooge zyn, dezelven onder het oog van het publiek te brengen, en daarmede eer en toejuiching te behaalen ; terwyl deeze valfchberoemde kunft zo verr' gevorderd is, dat dergelyke werken aan de fcherpfte beoordeeling van hen, die zig verbeelden meefters in de. zeiven te zyn, onderworpen is; zo moet hy noodzaakelyk eene meenigte daartoe behoorende Schriften leezen , hy moet veele opftellen maaken, hy moet het grootfte gedeelte van zynen tyd en van zyne krachten op eene zo onvruchtbaare , en inderdaad zondelyke beezigheid be. lteeden. Zal hy dit zonder naadeel van zyne hoofdzaak kunnen doen ? Zal niet zyn fmaak door deeze dingen zodanig verdorven worden, dat hem daarna de ernftigc, moeye-  deel nemen, zonder zich zwaar te lez. 14, moeyelyke en drooge voorwerpen van zyne eigentlyke beftemrriing eenen Walg worden ? En genoomen, dat hy het in de kunft Comediën te fchryven nog zo verr' zoude brengen, wat voor voordeden kan hy zich daarvan belooven, wanneer hy werkelyk in 't Leer-amt beroepen word ? Treed hy in hetzelve met een aardfeh gezind, en ligtvaardig hart; hy zal de hem tot dus verr' zoaangenaame beezigheid in hetzelve voortzetten , hy zal zich verheugen, wanneer hy de eer beleefd, dat eenige van zyne Werken vertoond worden, cn de toejuiching der aanfchouwers wegdragen. Zielen tot Chriftus te leiden, en tot dat einde de Schrift te onderzoeken, bidden en worftelen, zal zyne minfte zorg zyn. Hy zal den Schouwburg zelfs, waar hy gelegenheid daartoe vind, bezoeken, en het zeer gaarne zien , wanneer een van zyne ftukken vertoond word ; dat de vergadering hem als de Schryver van hetzelve aanmerkt. De eene ydelheid zal de andere naa zich fleepen , en wanneer hy zich geen geweeten maakt om zich op den Schouwburg te laaten zien; hy zal nog veel minder zwarigheid maaken, aan de Speeltafel eene plaatfe te bekleeden, en wat zal eindelyk uit zulk eenen Leeraar worden, al is het ook, dat hy op den Predikftoel, voor het Altaar en in den biechtftoel eene nog zo ernftige en aandachtige gebaarde aanneemt ? Een man, gelyk ons de Heer Roqoes denzelven met leevendige verwen afgefchildert heeft. Het tweede geval: Kan een Leeraar, die het Predikamt werklyk bekleed, wanneer hy ook in zyne School* en Akademie-jaaren Comediën gefchreeven heeft, die niets aanftootelyks in zich bevatten, zonder ergernis te geeven , dezelven van tonheelfpeelders vertoonen , of ook wel drukken laaten ? Myne Leezers zullen vooraf reeds verwachten , dat ik deeze vraag met een ernflig neen', beantwoorden zal. Hy mag zulks volftrekt niet K doen,  14Ö Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg doen, nadien hy daarmede aan zyne geheele gemeente het openbaarfte nadeel doen, en zyn amt een onuitblusfchelyke fchandvlek aanwryven zoude. Den ligtvaardigen leden van zyne gemeente, den kinderen derydelheid zoude by daarmede eene ergernis, en den oprechten en vroomen, maar in 't byzonder den zwakken, een aanftoot geeven. Men bedenk doch eens , hoe het ftaan zoude, als men op de aan alle hoeken van de ftraat aangeplakte Comedie.briefjes leezen moeft: die of die enz. en dan de Titel van het Schouwfpel, zynde een blyfpel v.an de Heer N. N. Pred. tot N. en dan achteraan: het befluit zal maaken een vcrmaakelyk naafpel: de kermis, te Rumpelsdorf of Harlekin Heer en kneeht, of de Triumph van Harlekin, of de DoSêor Faujl, enz. Ik beklaag de beroemde naamen van eenen Gellert, en LeJJing, wanneer ikze in zulke onbetaamelyke gezelfchappen ontmoete; maar meteen Predikant, wiensnaam op deeze wyze zoude ten toon ftaan, zoude ik geen medelyden hebben. Nochtans zoude dit het klynfte nadeel zyn, dat daarüit ontftaan kon. Ik zal de zaak wat ernftiger in betrachting neemen. Geen tonneelftuk, al was het nog zo zeedelyk, en nog zo ernftig gefchreeven, zal en kan zonder vermakelyke bedry ven, zonder zodanige plaatzen zyn t in welke de vertoonende perfoonen met hun Charafier overëenkomftig fpreeken. Indien diergelyke nu ook in Schöuwfpellen zouden voorkoomen, die vats een Predikant gemaakt waren, indien dezelven óf by het aanfchouwen , óf by het leezen van het ftuk in de gemoederen yan zyne toehoorders en biechtkinderen een diepen indruk gemaakt hadden * en hun te binnen kwamen , wanneer hun Leeraar op den Predikftoel hun voor gekkernye en zotte-klap, die den Chriftenen niet betaamen, waarfchouwde, wanneer hy in den biechtftoel met hun fprak, wanneer hy voor hun ziek- en fterfbed met, «f voor hun bad, zoude de uitwerking daarvan niet treu- ■ lig  deel nemen, zonder zich zwaar te hez. '147 tig zyn? Hoe, wanneer dan eens een biechtkind, of zieke tot hem zeide : Ach myn lieve Heer Predikant, ik kan dit of dat vrolyk bedryf deeze of geene boert niet uit myne gedachten bannen, die ik in uwe Comedie ge. zien, gehoord of geleezen hebbe: Zy fchieten my te binnen, zo dikwils als ik u zie, zy beletten by my allen aandacht en alle ftichting , die ik uit uwe woorden wenfchte te hebben. Had gy doch iri dien tyd, toen gy Comediën gefchreeven hebt, liever iets gefchreeven, dat tot ftichting, maar niet tot aanftoot verftrekte; Watzoude een zodanig Predikant dan wel tot zyne rechtvaardiging kunnen zeggen, zoude hy zich niet moeten voordellen, dat de aanfpraak, die hy nu uit den mond van een menfch hooren moet, een woord Gods aan hem was ? Zoude hy niet moeten gelooven, dat dit verwyt ten jongften dage op eene veel fchrikkelyker wyze uit den mond van zynen Rechter in zyne oeren klinken zal? Zoude hy» wanneer hy zich rechtvaardigen j of wel in 't geheel een zodanige ziel met een aangemaatigd gezach bejeegenen wilde, niet het kwaad noch duiaendmaal erger, en zyne fchuld oneindig zwaarder maaken. Met een woord: uit deeze zaak vloeyen zo veele bedroefde gevolgen, dat ik niet kan begrypen, hoe het moogelyk is, dat lieden, die nog den fchyn willen hebben, als of zy in ftaat waren, om een recht oordeel van een' zaak te vellen, het waagen kunnen , het Comedie-fchryven van een geeftelyk Perfoon te verdeedigen. Maar, hoe? zal men vraagen: Wat m'oet senPredikant alsdan doen, wanneer hy in zyne fchool- of academifche jaaren Schöuwfpellen vervaardigt heeft, wanneer dezelve andere lieden in de handen gekomen, wanneer zy zon; der zyn weeten vertoond, of wel zelfs gedrukt zyn? Ik antwoorde: hy moet alsdan opentlyk zyn mishaagch daar övér betuigen, hy moet zich verklaaren," dat hy dezelve  148 Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouwburg niet meer voor zyn werk erkent. En hy heeft -geene oorzaak, om zich daatöver te fchaamen, wyl reeds meenig oprecht en ltichteiyk Leeraar op die wyze de misflagen van zyne jeugd verbeeterd, en zich van de daardoor op zich gelaaden fchuld vry gemaakt heeft. Het derde geval: Kan een Predikant, die werklyk reeds het amt bekleed, nog Schouw/pellen fcbryven ,vertoonen en drukken laaten , zonder zwaar te zondigen? Deeze vraag behoefd niet in 't byzonder beantwoord te worden, nadien het voorgaande reeds volkoomen genoegzaam is, om dezelve te beflilTen; want men behoeft Hechts van het mindere tot het grootere een befluit optemaaken. Ik zal 'er derhalven' maar eene aanmerking by voegen. Indien de inhoud van een zodanig Schouwfpel maar eenigflns ergerlyk en aanilootelyk is, de vervaardiging van hetzelve zoude voor God reeds by een ieder, die ook in den Waereldlyken ftaat is, eene zonde, maar by een Leeraar eene veel voudige zonde zyn. Maar ik zal eens onderftellen : dat hy Schöuwfpellen vervaardigde , die den hoogften graad van zeedelyke volmaaktheid hadden, dien zy maar hebben konden; zo geld hier weder de voortreffelyke aanmerking, die iktevooren (§. 14.) uit den Engelfchen Remembrencer aangehaald hebbe, naamentlyk: dat een goed Schouw/pel niet anders is, dan een valftrik, om kuifjihe en onfebuldige zielen eene liefde voor bet tonneel in te boezemen. Deeze treurige uit. werking zoude alsdan te zeekerder volgen, wanneer een Predikant de fchryver van een zodanig ftuk was, dat bovendien wegens zyne zeedelyke deugd de goedkeuring konde wegdragen. En zoude hy wel daarvoor kunnen inftaan, dat de onfehuld uit het terftond daaropvolgende klucht/pel, even zo onbevlekt ontkoomen zoude? §• 44»  deel neemen, zonder zich zwaar te hez. 149 X 44- Op de nog overige vraagen kan ik nu zeer kort antwoorden. Kan een geeftelyk Perfoon den tegenwoordigen Schouwburg verdeedigen, en denzelven ook in opent-, lyke Schrifteu als een hulpmiddel aanpryzen, 't welk de deugd, ja mei zelfs de Godzaligheid bevorderen , en den Godsdienft te hulp koomen konde? Ik beantwoord deeze vraag volftrekt met neen! en ftaave dit antwoord met alle de gronden, die te vooren opgegeeven zyn. Ik heb uitvoerig beweezen, dat de heedendaagfche Schouwburg van al dat geene, wat men van haar roemd, rechtfireeks het tegendeel is. Het oordeel derhalven vaneen ieder, maar in 't byzonder van een geeftelyk Perfoon, die op deezen voor zyn Charaéter zo onbetaamelyken byweg geraakt, ftaat JeJ. 5, 20. Kan een geeftelyk perfoon maar in 't byzonder een In ,t amt ftaande Leeraar, aan de zynen toelaaten, om den Schouwburg te bezoeken f Neen! zegt het woord Gods; want by moet zyn eigen huis wel voorftaan, en gehoorzaame kinderen hebben met alle eerbaarheid. 1 Tim. 3, 4. Vermits ik nu te vooren beweezen heb, dat ouders, die voor het heil van de zielen hunner kinderen volgens plicht zorgen willen, dezelve niet toelaaten moeten om den Schouwburg te bezoeken; zo geit dit nog veel meer van een Leeraar, die nog veel fterker verplicht is, zyn eigen huis wél te bellieren, en wiens huisgezin zo veel te meer verplicht is, om eenen onaanftootelyken wandel te leiden, en zich van de ydelheden, en dertele vermaaken der Waereld te onthouden, wyl de daardoor gegeevene ergernis ten lafte van het amt van haaren Echtgenoot en Vader komt. Een gemoedelyke Leeraar kan derhalven het bezoeken van den Schouw-. K 3 burg,  s "o Kan een geeftelyk perfoon aan den Schouw \urg burg, aan de zynen even zo wynig zonder zynen phcht te kwetzen, zonder zyn amt te benadeelen, en zonder den zeegen van hetzelve te verhinderen, toelaaten, als het kaart-fpeelen. als het danfen in opentlykegezelfchappen, als het bezoeken van de mafqueraden, en als de dertele optoizelen, die tot welluft vervoeren, in 't kort als alle die dingen, die het kenmerk zyn van de kinderen der ydelheid en der Waereld. " ''' ' t Eindelyk: Hoe moet zich een gemoedelyk Leeraar ten opzichte van den Schouwburg op den Predikftoel'gedraagen? moet hy denzelven laaken cn verwerpen of kan hy zonder zyn geweeten te kwetzen ten opzichte van denzelven, en volkoomen ftilzwygen waarneemen? Myn gevoelen van deeze vraag is dit: Als een Leeraar op een* plaats ftaat, in welke ergerlyke en onzuivere Schöuwfpellen vertoond worden, die ook van dengrootftenhoop begeerig worden nageloopen; zo is hy zekerlyk verplicht om zyn getuigenis daartegen met nadruk te uiten, en zyne gemeente daarvoor, als voor werken des duivelt, te waarfchouwen.' Maar ftaat hy op een' plaats, in welke de fchyn van eerbaarheid op den Schouwburg nog behouden word, in welke alleen de voornaamften daaraan deel neemen, maar de grootfte hoop van zyne toehoorders zich niet daaraan verflaaft; zo zoude hy wynig uitvoeren, indien hy een fterken yver daartegen op den Predikftoel bewyzen wilde/ Want wyl hier de plaats niet is, waar hy zich in het onderzoek van deeze zaak kan inlaatcn, wy! hy veele dingen, die tot een grondig onderzoek van dezelven vereifcht worden, niet eens durft noemen, zonder _by de toehoorders een gelagch te verwekken; ,wyl de ' waanwyzen zyne algemgene gronden heipotten, en daarnaa in gezelfchappen tien fchyngronden tegen één van deselven ter verdeediging van den Schouwburg zouden by^ brengenr dan doet hy wy slyk, wanneer hy zich in deeze zaak  deel nemen, zonder zich zwaarte hez. 151 zaak maatigd, fchoon ik overtuigd ben, dat het zyn plicht is, by geleegenheid te betuigen, dat de heden, daagfche Schouwburg tot de ydelheden der Waereld behoord, dat hy eenoogenluftis, die niet van den Vader, maar van de Waereld is, en zyne toehoorders tot een gemoedelyke beproeving van; denzelven naar de voorichnften der waare Godzaaligheid op te wékken. Maar ziet hy , dat de liefde daartoe recht zichtbaar de overhand neemt, dat dezelve aangepreezen, verdeedigd, en op alle moogelyke wyze opgefmukt word, en dat zulks zelfs wel gefchied in opentlyke Schriften, die onder zyne gemeente meenigvuldig verfpreid en begeerig geleezen worden ; zo zal hy den beften weg inflaan, wanneer hy zyn getuigenis daartegen fchriftelyk geeft, en opentlyk laat drukken, zonder zich der beleedigingen, fmaadheden en lafteringen van de vrienden deezer groote Diana, die hy te vreezen had, te bekreunen. Dan zal hy in dit opzicht zyne ziel redden. En ik heb tot alle Leezers, die waarheid en godzaligheid beminnen, het vertrouwen, dat zy deezen mynen arbeid uit dit oogpunt zullen befchouwen. Ik recommandeer denzelven in 't byzonder allen den geenen, die dat zelfde amt als ik bekleeden, tot eene beproeving naar hun geweeten voor't aangezicht van God, Maar hem den God, wiens naam heilig is, en die wil, dat Leeraars en toehoorders alle hunne naarffigheid aanwenden zullen, dat zy voor hem onbevlekt en onbeftrafbaar in vreede bevonden worden, roep ik van gantfcher herteaan, dat Hy alle Biffchoppen, Predikantenen Kerkdienaars by bet beilzaame woord en een heilig leven onder houden, alle muitzucht en ergemiffcn te keer gaan, en alle dwaalenden en verleidden weder toebrengen tnéoge. Verboor my, lieve Heere Gtdl Amen. K 4 T0E-  X59 Toegift. TOEGIFT. 2^aa dat dit °^el bynaa voltooid was, kwam my een klyn traftaa'tje onder 't oog, waarvan de titel deeze is: Plichten der cbriftelyke Dichters in het Dramali. fche, van Johann Balthazar Kölbele beyder rechten Do&or, en medelid van bet koninglyke Grootbrittanijcbe duitfche genootfchap te Göttingen. Ik ontdek in hetzelve eene plaats, die met myne gedachten zo «aauwkeurig overeenftemd, dat men dit myn gelchrift genoegzaam als een Commentarius daarover zoude kunnen aanmerken .Wyl de Schryver een Rechtsgeleerde is zo moet zyn getuigenis een grooter gewicht hebben, om dat men hem het verwyt niet kan doen, dat hy met Paai pen-vooröordëelen tegen den Schouwburg ingenoomen is, met welke men gewoon is de pjichmatigfte en op onwederleglyke gronden /leunende oordeelen der Leer aars over deeze zaak, van de hand te wyzen. Ik zal derhalven deeze plaats hier byvoegen, en te gelyk de vryheid neemen, om dezelve met eenige aanmerkingen te verzeilen» 6 FT F-  Toegift. Ï53 VTFDE HOOFDSTUK, Over den Schouwburg. Qperaas een fraay gedrocht, by't welk hondert menfehen hunne kunft bewyzen. Maar de Dichter 't allerminft. Gellerts Orakel, een'zeldzaame uitzondering. De Opera Boufon behoord eigentlyk op de nieuwe brug (jont neufT) En nochtans omringen hun Equipagies. Veele tonneelflukken van Holberg behoorenookalop de nieuwe brug, (a) en met hen eenemeenigte van ouden en nieuwen. Maar waaröm beminnen nog veele Duitfchers de nieuwe Brug? En waaröm de Pantomimem cn Tooverfpellen ? Onze kooplieden maaken groote Bankerotten (£) veele jonge menfehen leezen K 5 x wy- (a) Ik verheug my, dit de Heer Koelleh , myn oordeel van Holbergs Schöuwfpellen , dat ik le vooren geveld heb beveftied heeft. De ftaatkimdigc Tinnegieter is nog onder allen het verdraallykfte. Ondertullchen kan hy altoos de overigen op de nieuwe brug gezelfchap houden. (20 Wel is waar, men heeft het willen onderneemen, om dit kwaad door den Schouwburg te fluiten, en tut dat einde eenige toneel-Hukken vervaardigt en vertoond, die de dwaasheid der verkwifting en de onrechtvaardigheid der Bankerotten aantoonen zouden : maar dat de uitwerking daarvan tot nu toe niet zeer voor deelig is geweeft, heeft meenigë'en tot heden toe tot zyn groot nadeel ondervonden, en de byvoegfels in de Couranten, in welke zo veele Artikels voorkomen, die aldus beginnen: fn Bankfrac-zn ken N. N. en?-, geeven daarvan meenigvuldige getuigeniflen De Schouwburg brengt veelmeer tot vermeerdering vanVzeVe het zyne by. Ik wil van de koften niet (preeken, die hy veroorzaakt Jongelingen, die voor den koophandel gefchikt zyn. die door'den Schouwburg tot den heerfchenden fmaak aan den woilufticren leed;»gang verleid worden, kooplieden zelfs, voor welke dezelve gewichtiger is, dan hun Comptoir, en hunne poftdagen, zyn trouwens niet op den. weg , om een groot credit te verwerven en te houden, t Geen de oogenfehyn ten opzichte van de bankerotten toont dat toond hy ook ten opzichte van alle overige dwaasheden en ondetie'Aer?l ?P den Schouwburg zullen belachelyk gemaakt worden. Offchoon hier zelfs veele jaaren lang, byna alle dagen, ook wel op meer dan eenen Schouwburg gefpeeld is: Zo heb ik nochtans het afneemen der dwaasheden en der ondeugden nog niet kunnen befpeuren. Hebben andere in dit ftuk. een fcherpei gezigc, zo 2*1 ik hun daartoe geluk wenfehsn.  154- Toegift. wynig, en beminnen het ledig gaan. Geneeft het invoeren van den Schouwburg deeze ziekte ? Menkentdebriefwiffelingvani?o//e««en Racine. Men weet, wat Rouffèau van den Schouwburg denkt. («) Een' bondige beproeving van den Schouwburg vinden zy in het vervolg van de zeedenleere van Mosheim door de Heer Profeffor Mtller. De Pater Porre oordeeld heel recht. De Schouwburg is nog lang geen fchool der zesden. Meenige Schouwfpel-dichters geeven ergerniffen. Hunne levenswyze laaten wy daar. Maar dezelfde Schryver vertoond in het eene ftuk veele vuile dingen in het andere weder fterke deugd. In een en het zelfde ftuk word de ééne ondeugd gepreezen en de andere ondeugd beftraft. De beftrafte ondeugd word zo levendig afgefchilderd, dat men het gaarne naabootzt. Heet dat de zceden verbeeteren ? Wynig tonneel-fpeelders zyn 'er , dat niet Hgtmiflhn zyn; ook de duur betaalde zangereffen in de Operaars. Welke minnehandelen gefchieden 'er agter de fchermen ? Eene onbefchaamde Nymf vertoond eene Zayre , eene jilzire, eene Chrifliane inde Schynheilige, eene Mis Sara. O) Kan dit de Zeeden verbeeteren? En onder de Cn\ Hv zeat: le menie Emïl aux fpeHacles, pour etudier , non les nweurs mis le gout; cüt c'efl la fur touc. qu'ilfe montre a ceux, 7/favent réflécher. Uxijer les preceptes 6? la morak lui dxrojs-je; ce l"eli tcs ici quHl fauv les apprendre. Le theatre n'eft pas faxt pour foVwi 4 W pourflaller, pour amufer les hommes ;jl n y a tint d'ecole oü l'on apprenne f, bien Part de Uur plaxre & xTmterettr le coeur humain. Emii. T. Hf. pag. 291. 39a. Zoude dit oor{wi ook niet van den hedendaagfdicn duitschen Schouwburg gelden 9 En dit is raogelyk de eenigfte verdraagelyke nyde van denzelven , maar die met hondert veel ergeren omringt is. m Vermits deeze plaats mogelyk voor eenige Leezers duifter ^ninnde^za merk ik tst opheldering van dezelve aan, darde  Toegift. 15S rje aanfchouwers word veel op den nagt afgefproken. Ook de fchikking van den Schouwburg is tegen de verbeetering der Zeeden. De Mis Sara tot een voorfpel, en een Baron Zwikkel of de Keizer uit de Maan tot een naafpel. Hoe lang blyven hier de goede beweegingen den aanfchouweren by ? Tuflchen de vertoningen van Zayre, die hartroerende zyn, ziet men zotte danffen. Wat werkt dit uit in de gemoederen ? Heden de Minna van Barnhelm, en morgen de kermis van Rumpelsdorf. Dezelfde tonneelfpeelder vertoond in 't voorfpel den wyzen deugdzaamen, en in 't naafpel den ondeugenden gek» Dit bewyft de groote kunft van de tonneel-fpeelders. Maar verbeetert het de aanfchouwers, of word hier de deugd belachelyk? Veele oprechte Chriftenen zyn hier teftreng en nochtans zonder goede bewyzen. De Waereld naar de mode ftaat veel toe, en haare bewyzen zyn nog ilcchl ter. Sterke Chriftenen ontbeeren den Schouwburg , en alle vermaaklykheden der Waereld. Maar zyn alle menfehen fterke Chriftenen \ Zo lang als de Adel en de ryke Burger in hunnen ftaat blyven; zolangeifchtmentydkortingen. Men gaat niet altyd wandelen, men houd niet altyd concerten, men ziet niet altyd Cabinetten en fchilderyèn. Derhalven haaft men tot den Schouwburg, of tot de bals, of tot het fpeelen, of tot de lafter.chronyk, — of watis het befte? De minfte ftryders kennen hier de ftrydvraag. Ik roep geen ftil Chriften tot de vermaaken der Waereld. Hy vermaakt zich hester als de Waereld naar de moode. Hy zal in de ftilte blyven, tot dat zyn beroep het gezelfchap vordert. Maar de Waereld «aar de mode zoekt tydvcrdryf, en de magtigfte Vorften zullen het haar niet ont- nee- Schryver daarmede even dat geene heeft willen berispen, watbooven de Heer Merj, m den Engelfchen Schouwburgbcrfut heeft ir/(pecllmdd'dRt Cene P"'dmA dero1 van ac "OTrdlge  15* neemen. Waarmede houd men dus de Moode-Waereld beezig; en hoe befh'crt men haare tydkortingen? Want die tydkortingen zyn doch wel de minft nadeeligen, die cnder het opentlyke opzicht en beuier genooten worden ? De tydkortingen hebben veel invloed in dezecden, en de zeeden veel invloed in het geheele lichaam van den ftaat. De landsregeering is hier onleedig. Zy ftaat aan de Waereldlingen hunne tydkortingen toe , tot dat deeze Chriftenen worden, en het vermaak van den Godsdienft ondervinden. De landsregeering ftelt opentlyke tydkortingen boven geheime vermaaken, om dat op de opentlyke tydkortingen beeter een waakend oog kan gehouden worden. De wanorders van den Schouwburg zyn gemakkelyker weg te neemen, dan de Hazard-lpellen en zulpgezelfchappen in privaat-huizen. Geheime vermaaken verliezen haare bevalligheid, als de Landsregeering opentlyke vermaaken een bekoorlyk aanzien geeft. En dus behoorde de Landsregeering zelfs eenen Schouwburg tebefchikken ? Is dit befluit wettig, wyl men opentlyke vermaaken beter bellier? Maar wat werkt dan de Schouwburg uit by de Waereldlingen? De leedigganger naar de moode 'blyft by zyne levenswyze. Hy verbind Hechts den Schouwburg met de overige tydkortingen. Zyn korte morgen verloopt onder het bellier van den Peruikemaaker ) Maar niet alle aanfchouwers in den Schouwburg zyn zodanige lediggangers. Dat is waar ! en ik befchouw de jonge vrouwsperfoonen. Voor deeze zyn de opentlyke vermaaken het allernaadeeligft, en de Schouwburg is voor haar zo naadeelig als de overigen. De Freules (en £>e. moifellesj blyven doch hier niet altyd by de moeder zitten. Zy worden van de fraaje heertjes in de loges geleid, deeze Heeren hebben hunne bekenden, en de eene kennis maakt de andere. Het jonge vrouwsperfoon is zonder dat zy 'er op denkt in handen van een gelukzoeker, en geheele famiiiè'n krygen eenen fchok. (£) Dit zyn dc uitwerkingen van opentlyke vermaaken, en het bezoek van den Schouwburg baand den weg tot de overigen. Wei is waar, ook buiten zodanige vermaaken zyn 'er veele verleidingen. Maar dat men de geleegenheid vermindere. Ik gaa nog andere aanfchouwers van de Schouwburg met Itilzwygen voorby, Belachelyk is 't, wanneer een ryk (j) Of, wanneer hy dat ook doet , en op den eenen avond lomtyds een zeedelyk ftuk, maar op tien andere Minnelifr.cn, Harlekins-potzen, comieke dwaasheden, dubbelzinnige redenen, geve' nifte ondeugden, gekkeryën en zotte pofturen ziet, en hoort? o:', wanneer hy zelfs op die avonden den Schouwburg met opzet verzuimt, op welke hy, volgens het Comedie-briefje, een ernftig ei zeedelyk treurfpel te verwachten heeft, waarby hy, gelyk hy uit de ondervinding weet, gevaar loopt, om zich z,ek te geeuwen. (i) Of de Zoon van oprechte ouders geraakt in de ftrikken van eene Toneel-Godin, die hem, door haare zeedelyke rollen, van de voorirefTeiykheid der deugd, en door haare aanlokfelen, ypnde voortreffelyVbeid van den echten ffaat, ook wel van de waarheid van den paapfchen Godsdienlt overtuigt. Ook dit senft deer'yke fchokken aan fimilien, waarvan ik yowbcekw» bêleelU heb.  158 ryk en oud man by opentlyke fleedevaarten met jonge menfehen op een Arrefleede zit. Even zo belagchelyk is 't, wanneer deeze oude man geen avond de Schouwburg verzuimd. Weet dan deeze gryzaard zynen tyd niet beter te flyten ? ZESDE HOOFDSTUK. Vervolg over den Schouwburg; rjr al men geenen Schouwburg gedoogen, waar nooit een ^ geweeft is; ook den lediggang verhinderen en tot naarfligheid opwakkeren? in klynefteden verbied zich de Schouwburg van zelfs. Op 't hoogft genoomen vind men 'er Marionetten, Koordedanfers, en Storgerfpellen op de kermiffen, en by jubelfeeften lamme toneel-vertooningen op de Stads-fchool. Anders is het in groote lieden. Een talryke Adel, eene fterke bezetting, veel ryke burgers, dus allerlei tydkortingen. Wanneer Monarchen uit itaatkundige oogmerken dit vermaak verleenen, wat kan dan een Zeeden-leeraar uitvoeren? Op andere plaatzen blyft men langer by dat geen, 't welk ouds tyds de gewoonte was. Maar de befte oude gewoonte verdwynt by nieuwe zeeden. De zeeden veranderen door de verbintenis met buitenlanders. Ende verbintenis met buitenlanders is meeftal onvermydelyk. Hier behoorde de Landsregeering over de Zeeden waaken. En hoe waakt men in onze dagen over de Zeeden ? Regis ad exemplum. En hoe gaat het in klynder Haaien ? Geheel Europa moet zyne Zeeden verbeeteren, anders arbeiden de Patriotten van de klynder ftaaten tevergeeffch. Want zouden zy wel Chineefche muuren bouwen, en alle burgers'gelyk fchooljongens behandelen? m Toegift.  Toegift. ï59 Zal de Landsregeering geen nieuwe tydkortingen geeven, en influipende tydkortingen onderzoeken ? Maar de hartstochten beheerfchen de vrouwelyke Sexe en de vrouwelyke Sexe beheerfcht de grooten. En door het aanzien van de vrouwelyke Sexe word alles moode; De mcefte vermaaken worden van de grooten ingevoerd, en van de klynen naagebootzt. En wat raad zullen wy nu eene Landsregeering wegens den Schouwburg geven? Op zyn beft niet, dan eene toelaating, die men alle ogenblikken weder kan vernietigen. Maar om een bende Comedianten tot een gepriviligeerd gezelfchap maaken, daartoe noopt ons geene rede van ftaat. Hof-Jooden en Hof-Comedianten worden van Patriotten niet veelgeacht. Tonneelhuizen op algemeene koften te bouwen, en die aan de tonneelfpeelderste verhuuren brengt zomtyds zyne inkomften voor den ftaat. Maar zyn 'er niet ook werklyk inkomften, die daartegen ftryden ? En moet de ftaat alleen op deeze inkomften zien ? De heidenfche Romeinen' verbooden aanftootelyke tonneel-danfen, wyl de jeugd daardoor geërgerd wierd. De nieuwe vuiligheden en dubbelzinnigheden zyn voor de Zeeden zo naadeelig, als deeze oude danfen. En christelyke Overheden zwygen nochtans by vuile tonneelftukken ? En moeten de Overheden alle tonneelftukken leezen cn beöordeelen ? Zy zouden andere deugdzaame kenners daartoe kunnen aahftellen. Maar ook daarby doen zich veele zwaarigheedeh op. Derhalven is het beter zonder deeze beöordeeling liever in 't geheel geene Schöuwfpellen toelaaten, dan door de toelaating over het aanftootelyke verantwoording voor God te hebben. Het gemis der Schöuwfpellen maakt althans de Lediggangers niet ondeugender.- Én [mag een Chriften Schöuwfpellen vervaardigen ? Wan.'  itto Toegift. Wanneer hy geene hooger' plichten verzuimd, en nog in 't openbaar nog in 't geheim aanftoot geeft. O) Hy heeft het lotgeval van een fchilder, wiens kuiffche ftukken een weliuftling koopt, en ze nevens de onkuifche fchilderyèn hangt. En, gelyk ik reeds gezegd heb, niet alle menfehen beminnen de deugd die de Godsdienft beveelt. Men gebruikt Schryvers, die den ruuwen hoop ten minfte tot betamelykheid opleiden. Maar de befte deugd zonder "hulp van den Godsdienft blyft oppervlakkig. En dan gaat het met de goede Sehouwfpeldichters, gelyk met veele bedaarde menfehen, die in gemengde gezelfchappen nutte dingen fpreeken, wanneer andere vuile woorden uitbraken , en den Godsdienft befpotten. Dan zyn bondige zaaken van zeer wynig nut. Mag een zuivere Schouwfpeldichter nog op zyn beft by dat, wat in gebruik is, blyven; zo moet hy nochtans de chrifteiyke deugd van den Schouwburg weglaaten. Het vernederd het Chriftendom , wanneer Schouwfpeelders die ligtmifien zyn, eenen martelaar of heiligen vertoonen, en chrifteiyke jongelingen of jonge dochters worden niet ligt Tonneelfpeelders. Alleen de gelukzoekers ver- (e) Ik wenfehte wel, dat de Schryver ook dc vraag beantwoord bad : Mag een geeftelyk perfoon, tf wel zelfs een amt bekleedend Predikant Schöuwfpellen maahn ? Maar Zy is hem daarom wel niet te binnen gekomen, wyl hy dit geval naauwlyks voor moogelïkzal gehouden hebben, dat wy echter helaas dadelyk beleeven moeten. Ik geloof dus dat ik de eerfte ben, die deeze vraag beantwoord beeft. Myn antwoord zal veel en bitteren tegenfpraak vinden. Maar ik ben daarby zeer blymoedig: want wyl het onmiddelbaar fteund op de grondftellingen van de regelen voor de Leeraars, die de heilige Schrift opgeeft; zo moet het met dezelven ftaan en vallen. Vallen deeze, zyn onze heedendaagfehe nieuwmodische en galante Godgelaerden in ftaat, om dezelve uit den weg te mimen; zo kan liet mede vallen. Ondertuffchen beu ik verzeekerd , dat deeze beezigheid van een geeftelyk perfoon, en byzonder van een Leeraar, die op deeze wyze in een vreemd amtgrypt, ten jongden dage een geheel ander oordcel oncfaiigeu zal, dan, de T/ieologi Comici daarover vellen.  Toegift. verkiezen deeze beezlgheid. (V?) En by de toekomende verbeetering verlaaten zy ook den Schouwburg. Dit eifchten ten minden de eerfte Chriftenen. Vergeeffch maakt men van den Schouwburg eene chrifteiyke School der deugd, dit beletten de meefle aanfchoouwers, de meefte Dichters.en de meefle Schouwfpeelders: en wy fpreeken van geen Schouwburg in dVJira&o. Schöuwfpellen leezen, en wel de ouden leezen, is van een groot en meenigvuldig geleerd nut: maar het minfte by wispeltuurige gemoederen. Schöuwfpellen bezoeken, ver- 00 Dit zal in" liet toekomende we) geeneplaatfe meer hebben, wanneer geeltelyke perfoonen- zelfs het tonneel bezoeken , en Schöuwfpellen U-hryven , jfe opentlyk vertoond worden. Hoe ï wanneer een bekommerde Vader, wiens Zoon door het herhaalde bezoek van den Schouwburg, en door de daarüit ontftaane kennis met Aétricen een neiging vcrkrcegen had, om zelfs een Comediant te worden, en eenen Predikant om raad vraagde, of hy zulks niet een goed geweeten toegeeveu konde? en hy kwam by eeii man , die zelfs een vriend van het tonneel was , of die wel zelfs voot hetzelve gearbeid had, of ook nog voorliet zelve arbeidde j wat zoude, of wat moeft een zodanig Predikant antwoorden? Zet lang als den Comedianten nog van de Landsregeeringen het eerwaardig aanzien niet gegeeveu word, dat zy naar den wenfeh van den Heer Lewe op het laatfte blad van zyne gefchiedenis van den duitfehen Schouwburg hebben zouden ,• zo lang als de Chriftenerj niet dezelfde zorgvuldigheid belteden, die de beidenlche Romeinen beweezen hebben, die den Schouwburg aan het opzicht van de Cenfors onderwierpen; zo lang zal de ftaat der Comedianten een elendige ftaat en een openbaare dienft der zonde en der dwaass beid blyven; zo lang zullen, gelyk de Heer Lewc zelfs zegt, alleen zulke menfehen dien ftaat kiezen, die de wanhope daartoe; dryft; zo lang zullen zy wegens hun voordeel den Corneille mee den Harlequin verbinden; zo lang zal de duitfche Schouwburg blyven, 't geen hy tot dus verr' geweeft is: en geen Chriften, die het voor een plicht houd, om zyne ziel van ergernis onbevlekt te bewaren, zal denzelven, zonder zyn geweeten te kwetzen, kunnen bezoeken. Ik herhaal deeze belydenis hier nog eens met vrymoedigheid. Alle gronden, die deeze waarheid ontegenfpreeklyk beveiligen, ftaan op het laatfte blad van de dikwils aangehaalde gefchiedenis van den Heer Leive. En ik zal myn oordeel niet veranderen , al dat hy ook zelfs, of andere vrienden en voorftanders van den Schouwburg, de van den Heer Lewe aangehaalde kwaadaardige uitdrukking van Commandant van de MiKwiriën, op my toepasfen zoude. L 161  ió2 Toegift. verftrekt zeer veele menfehen tot zonde, maar den voogden van jonge Standsperfoonen, eenigen Geleerden, en eenigen lieden die in amten liaan, tot een beroep. Welk een zonderling! EINDE,