FANNY BELTON, O F, D E GESCHIEDENIS EENER ONGELUKKIGE JUFFER. Gevolgd naar het Engehch. eerste deel» Te AMSTERDAM, By JOHANNES WEPPELMAN, MD CC L XXXK  Ons hart kan trillen van vrees, wanneer wy bevallige, zoetaartige, ouderloze, of niet we! opgevoedde jonge Juffertjes, in dien gevaarlyken leeftyd, waarin de Jeugd gevoelige ^harten ontwikkelt , en nog fluimerende driften wakker maakt» eene waereld zien intreden, met de onargden* kendheid eenes kinds, dat geen gevaar kan vreezen , 't geen het niet kent. Om onher- ftelbare rampen voort te brengen, zyn veelmaal toomeloze liefde, en niet vooruitziende onvoorzichtigheid meer dan toereikende. Foorrede der Historie van Sara Burgerhart door E. Bekker en A. Dekten. Bladz* IX. en X.  FANNY BELTON, Ö F DE GESCHIEDENIS EENER ONGELUKKIGE JUFFER. BK agSS* ====afë£ EERSTE BRIEF. FANNY BELTON Oatt LUCIA WILMOT te MADRAS. Noord- Wallis, i July. jOy eischt dan, rayn' Lucia.' een dagverhaal van myn leeven! Welke dagelykfche voorvallen kunnen 'er toch by een arm meisje, be» graaven onder de bergen van Liand-e^ plaats pypen , die u zouden vermaaken? Gy eischc A van  van my , alzins naauwkeurig te zyn in myne verharden, zonder iets het minfte te vergeten maar welke verfcheidenheid van voorvallen kunt gy by mogelykheid van my in myn eenzaam verblyf verwachten ? Zal ik u vertel* len, dat ik zoo even ben thuis gekomen van het naast gelegen gebergte, alwaar ik eenige Geitjes opkweek, die hare zoogfter verloren hebben? of, dat de geliefde Goudvink, welke myne waardfte Lucia by haar vertrek voor my achterliet, tegenwoordig het voorwerp myner zorg is? Of dat ik my nog fteeds bezig houd met het fchryven van liederen en herderszangen? Waarlyk, dit zyndevoor- naamfte bezigheden van het geen Shakefpear met regt dat kleine leeven noemt, welk al flaa. pende voortrolt ," en deze bezigheden doen uwe arme onbekende Fanny haren onfchuldigen tyd aangenaam doorbrengen. Ik zou u echter kunnen melden , (maar , waarom zou ik uw deelneemend hart bedroeven?) dat de goede oude man, myn Vader, uit hoofde zyner geringe bezolding zich nog fteeds in de kommerlykfte omftandighedenblyft bevinden. Zyn Kapellaanfchap geeft hem twintig pond in *t Jaar, en hier voor is hy verpligt ie-  (3 ) ieder Zondag in twee Kerken , die tien myien vafi . elkander zyn, dienst te 'doen , terwyl de luie prediker, die,behalve het prebendaat van eri het dekenfchap van ..... een Jaarlyks inkomen heeft van duizend pond , vrolyk en, prachtig leeft, en,volgens Pope, het laage werk aan zynen armen dienaar overlaat : doch , myne Lucia 1 die waardige man verdraagt dit alles met de godvrucht van eenen heiligen , en de eenvoudig-» heid van eenen aartsvader; en, daar hy moge»» lyk meer Geleerdheid bezit, dan de helft der Bisfchoppen in Engeland , gaat hy beftendig voort met de betrachting van zyn pligt, met de ftandvastigheid , mag ik zeggen , van eenen: martelaar, en blyft nog in denzelfden ftaat, waarin gy hem verliet, zonder middelen * en gevolglyk ook zonder vrienden: Hy zelf is de vriend , de raadsman en geneesheer van alle de armen, die zich twintig mylen inhei rond van ons eenvoudig hutje bevinden. — Onze kleine tuin, wiens netheid gy zo dikwyls hebt bewonderd, verfchaft peulvruchten Voor alle onze fruufen, en tegelyk door onze zuinige huishouding eene goede menigte van kruidenvoor Zieken, en verkwikkingen voor hoogbejaarden'.Hec roozeu-boompje f welk gy aan het einde A 3 deï  (4) oef kleine wildernis geplantjhebt, ga ik dage> lyks bezoeken doch het pad naar het zelve Is ongebaand, en zonder myne vriendin droefgeestig. . Zeg my eens — maar ik durf het naauwlyks aan u vraagen, hoe veel Jaaren (ach! dezen zyn eeuwen, voor my!) is het al geleden, dat uw Vader verkoos om te Madras te gaan woonen?— Mogt ik — maar ik word hier verhinderd door myn lieven Vader, die zyne Fanny roept. — Ik vlieg heen om zyn bevel te gehoorzaamen. De goede man kwam my te gemoet,enzyne oogen tintelden van vreugde. „ Myn lieve Fanny," nep hy, „ik heb u wat nieuws te vertellen, en het is voor u zeer gewigrig: Ik geloof, dat uw fortuin gemaakt is.,, Kom ," voeg. de hy 'er by, terwyl hy my by de hand nam „ „ gaa met my naar de klimop-bank onder den ouden eiken boom, en daar zal ik u het nieuw* verhaalen." Naauwlyks waren wy gezeten, of ik, die geheel ongeduldig was, verzogt hem de goede tyding te mogen hooren. „ Gy zult u wel kunnen herinneren," zeide foy > n dat 'er eenigen tyd geleden, een gerucht was ?  CS) was, dat het oude fchoone landgoed, de abdy van Jshgrove genaamd, met al het aanhoorige gekogt was door Jasper Branville, myn ouden Schoolmakker, en ook myn oudften Vriend, dien ik in de waereld heb. — Gy weet, hy heeft u ten doop gehouden; — Ja, nu herinner ik my die aangename dagen!— toen gy, myn Fanny gebooren waart, leefde uwe waarde,nu zalige Moeder, met my in de nabuurfchap van dien Branville in Kent. Dikwyls zeide hy ; „ hy zoude my ten eenigen tyde gelukkig maaken;" en fchoon ik nu reeds vyftien Jaaren hier aan dit gebergte gewoond heb, twyffel ik niet * of hy zal nog eindelyk zynen ouden Vriend gedagtig wezen. — Ja, menige kastyding heb ili voor hem uitgedaan op School, als ik zyn; fouten op my nam, — menig Programma voor hem te Oxford gemaakt;— en ik heb hem voor menige kwelling bewaard, en als. hy in naarheid was, hem 'er uit geholpen." — „ Maar, myn lieve Vader," viel ik hem in de reden, „ waarin beftaat nu uwe goede tyding?" Verfchoon, myn' Dochter, het gefnap van een oud Man over de dagen zyner Jeugd; ik zal nu tot de zaak komen.— Toen ik dezen A 3 na*  co namiddag over West Moor omtrend zeven mylen van hier wandelde, alwaar ik eene aime oude vrouw had gaan bezoeken, die aan eene Iteel-ontfteeking fukkelt, ontmoette ik in myne te rug reis, langs den gemeenen weg eengroote Reiskoets met een aanzienlyk gevolg: —één van de knechts vraagende van wien zulks ware, zeide hy my tot myne overgrootevreugde, dat de Heer Jasper Branville in de Koets zat,en nu bezit zou nemen van de abdy, die hy onlangs gekogt had.— Verrukt over dit berigt, yldeik 'naar de Koets, die gelukkiglyk ftil ftond om eenige orders aan de Knechts te geven. Zoodra ik voor het poortier kwam, zag ik by het eerfte opzien myn ouden Vriend ; ik boog my zeer nederig, en eindelyk (want hy kon uit de verandering van myn perfoon zich zoo fpoedig niet herinneren , wie ik was} maakte ik my Zelf bekend." „ Ha ! myn oude vriend Harry Belton!" zeide hy , „ hoe vaart gy ? — geef my de hand " — (ja , Fanny , hy greep my by de hand) „ ik ben blyde, dat ik u zie: — dit is een onverwacht geluk— wanneer wilt ge by my komen eten?— maar wat praat ik van eeten?-~ wanneer wilt ge een geueele week by my  C7) my komen? Wy zullen altoos by elkander zyn. >— Hoe vaart myn kleine Doop-Dochter?" Was dit niet uitneemend vriendelyk ?—Kortom , hy overlaadde my met betuigingen van vriendfchap, en wilde my, niet verlaten,! of ik moest belooven om aanftaanden Donderdag op de abdy te komen, en op dien dag van zyne verjaaring het Vriendenmaal by te woonen. Nooit zag ik op een gelaat zoo veel vreugde gedrukt, als op dat van myn ouden Vriend, toen hy my herkende. Kortom, myn Kind, ik zou nimmer afgedaan hebben, als ik u alle de vrkndelyke wenken zyner oogen, en alle zyne minzame redenen verhaalde. — By het heengaan, nam hy by 't geven van zyn hand zeer hartelyk affcheid van my. Welke edelé ziel bezit die man ! Gy ziet, hy verfoeit het om een ouden Vriend in tegenfpoed te vergeten. Myn gewaad, fchoon liegt, was geene tegenwerping tegen de vernieuwing onzer oude vriendfchap:— eene vriendfchap, die tyd en verren afftand verduurt: — maar het geen my nog het meest van allen behaagde , was zyn minzaam vraagen naar u myn Kind. Ik ben overtuigd, hy zal groote dingen voor ons beiden doen*—^- Zoo JuffevBranviU* ook op het A 4 land-  C 8 ) landgoed was , dan moest gy op Donderdag met my mede komen; maar, terwyl het gezeifchap alleen uit Heeren zal beftaan, zal dit wat onvoegzaam wezen. Ik heb echter een plan bedagt, welk uwe letterkunde aan dezen waarden vriend genoegzaam zal doen kennen." Gy kent, myn' Lucia, myn Vaders zwak wel, dat hy van de bekwaamheden zyner Fantiy al te hooge gedagten vormt , zoo dat ik 4aaromtrend niets meer hoef te zeggen. „ Gy moet," vervolgde de oude man, „een lierzang op zyn geboortedag maaken, waar in gy onze wederzydfche ontmoeting by zyne aankomst in deze landftreek zoudtkunnen inlasfchen; dit zou met eene optelling van zyne deugden een goed onderwerp voer uwe pen wezen." „ Zou ik in ftaat zyn, Vader, tot zulk eene onderneming?" „ Gy in ftaat wezen, myn Kind ? Ja wel ten vollen.— Dit vaers zal ik hem op zyn Geboortedag overgeven; het zal eenaartigcompliment wezen, en dan zal hy uwe verdienftenzien, e&jk twyrïel ook niet, of hy zal zebeloonen." Wel , Vriendin , is de aankomst van dezen waardigen edelman niet een allergelukkigst yporval ? Waarlyk , ik twyrTeJ 'er in geenen, 4ee-  Cp? deele aan, of hy zal myn armen Vader nog ge-» lukkig rnaaken. Gy kunt ligt begrypen , dat ik tegenwoordig by dit alles vol ben van vreugde. Ik weet, gy zult u met my over dit gelukkig vooruitzicht verheugen , welk naar myne godagten allerzekerst van een gunïïig gevolg zal wezen. Ik wil juist niet zeggen, dat dit het uitwerkzel van myn lierzang zyn zal; maar dat de es braave man zich onder ons met der woon neder zet, is zekerlyk eene zeer heugchelyke gebeurtenis. Ik denk, dat Juffer Branville wel rasch hier zal komen, en dan zal ik waarfchynlyk ook wel mede naar de abdy gaan: Doch voor het tegenwoordige moet ik my haasten om dezen brief te fluiten, wapt de bewuste lierzang, waarin de deugden van dezen waardigan Vriend dienen vermeld te worden , behoort ten minilen vier vellen mediaani papier te beflaan:— Ook moet ik myne griekfche Herders - zangen nog in het net fchry^en , om ten zelfden tyde te kunnen overleveren. ; De hemel geve , dat by een man van'fmaa^ en geleerdheid zy, en behaagen fcheppe in dit zoort van zamenftel' Maar helaas! myn Vader verbeeldt zich, dat een ieder met zyne oogen liet, en met dezelfde partydigheid oordeelt. a 5 Het  C io y Het dagverhaal, waar van gy fchryft, myne Lucia, kan ik u niet volftrekt belooven; maar gy kunt ftaat maaken, dat ik iedere geringe omftandigheid en gebeurtenis zal mededeelen, die uwe Fanny overkomt, en dit zal ik doen in eene reeks van brieven, die met dezen tyd beginnen , zullende dezelven naar u afzenden, wanneer de Schepen naar dat gedeelte van de aardkloot ftevenen, alwaar gy uw verblyfhebt. Ach! konde ik die tusfchenruimte overhuppe- len, die ons van elkander fcheidt! My dunkt, ik zie u in uw Palanquin (*) Vifitesafleggen, — en echter wil ik wel wedden , dat gy met uwe Fanny liever langs de bergen naar de Geitjes zoudt lopen. Vaarwel. ik zal dezen zonder complimenten eindigen, terwyl het noodeloos is te zeggen, hoe 'zeer ik ben Uwe Dienares FRANCINA BELTON. (*-) Een foort van Draag - Stoel, in welke de Dames in Indien hare bezoeken afleggen. TWEE-  Cu ) TWEEDE BRIEF. den ^den van July. "^7"el, myne Lucia, de lierzang is afgemaakt, doch heeft my twee flaaploze nachten gekost: ik ben echter rykelyk voor myne moeite beloond door de goedkeuring, die myn lieve Vader daaraan gegeven heeft; fchoon het zeker nog eene andere vraag is, of myn Heer cle Baron die juist wel zal goedkeuren: maar goede fmaak en geleerdheid, (ten minllen zoo verbeeld ik my) daar dezelve dikwyls in het afgezonderdst verblyf gevonden worden, zullen dan ook algemeen zyn onder de befchaafde luiden in Londen. Eerder zou ik denken, dat de Lords en Barons, zoo al niet zeiven in de fraaie letteren uitmuntende, ten minften de geleerdheid zullen voorftaan en bevorderen, wanneer zy die by rampfpoedigen aantreffen. ó Myn Lucia \ 'k wenschte wel, dat gy my myn Vader eens hadt zien opfchikken, toen hy zy-  C iO zyne Vifite op de abdy zou gaan afleggen, ik ben verzekerd, dat het u zeer zou gefmaakt hebben. Hy is zo even heen gegaan, en zal de reis, omtrend zeven mylen ver, te voet doen, Gy plagt te zeggen, dat gy daarin een ongemeen behaagen fchepte , als gy my zyne gryze hairlokken in orde fchikken, en zyn das netjes zaagt plooijen; maar ik verzeker u, gy hebt hem nimmer zoo in orde gezien, want hy zag 'er uit als een Jonker! Om u de waarheid te zeggen, de oude Martha en ik hebben gister de kleerkas eens regt doorgefnuffeld, en wy vonden daar eindelyk een Rok, die'er nog zeer wel uitzag. Een neteldoekfche Halsdoek van my deed ik hem om den hals, want hy bezit helaas! geene dasfen meer. Ik zette een nieuwe knoop aan zyn hoed, en gaf hem die ziivere gespen., die ik van u gekregen heb, in zyn .fchoenen, en eindelyk om het geheel te voltooijen, liep ik naar de tuin, en maakte een ruikertje van roozen en egelantiers, welk ik aan zyn rok fpelde. Hy kuste my by zyn Vertrek, en ging met een bundel van my ne manuscripten in zyn zak, zeer verheugd den weg op ■ die arme goede man! Zoodraa hy weg was ging myne waardige ge zei-  (13) Zêllin Martha met my een arm ziek huisgezin' bezoeken; en terwyl zy nu bezig is met het klaar maaken van de medicynen, die myn Vader (de geneesheer van het dorp in zyn geheelen omtrek) voor den zieken beftemd heeft, zal ik deze oogènblikken belteeden om op uwe vraagen in uwen laatften brief, betreklyk tot eene Tante van my, (myner Moeders Zuster) van welke ik u meer dan eens gefprookeu heb, te antwoorden. Gy vraagt my, myne waardfie, waarom Ell echter was ik wat boos, toen de goede man omtrend myn perfoon zoo Merk over het Tooneel gefproken had; doch myn Vader verzekert my, dat het maar gekfteken was. Wy hebben ons kleine hutje geheel onderfte boven gehaald. De zykamer is verfierd met een pot met bloemen, en een ophaal gordyn, dat Martha gemaakt heeft: kortom, Lucia, ik twyffel niet, of wy zullen wegens onze netheid geprezen worden. Myn Vader is mede bezig om de heggen te helpen fcheeren , en zand over het pad te brengen, om in de tuin te komen, en maakt dat de laan in een goede orde is voor hetrydtuig van den Edelman. Tot dus verre fchreef ik den vorigen nacht.. Heden morgen ontving myn Vader een Brief van zynen Predikant in - Shire. Dat is een Brief! welk een trotsheid, en echter aan den anderen kant, welk een laagheid! Myn Vader was niet weinig ontroerd, toen hy hem las; maar ky merkte met recht aan, „ hebben wy hem als een Vriend verlooren fchoon ik hem juist geen Vriend kan noemen, „ dan is her.  het gelukkig, dat onze nieuwe Vriend de Baron dit verlies dubbel zal vergoeden." Zulk een Blief heb ik nooit geleezen!—maar ik zal 'er u een affchrift van geven om eens te lezen. Hy is van den volgenden inr houd: , Myn Heer Belton! „ Ik beu zeer verwonderd, dat Gy de ftout„ heid durft hebben om my te vraagen, dat ik" „ het Salaris van uwen dienst tot vyf en-twintig „ pond in 't Jaar zou verhoogen; Gy zegt, „ dat de Kerken een myl of tien van elkander }J afleggen, en dat dit u in uwe hooge jaaren „ vry wat vermoeit. Wat raakt my dat ? Ik kan „ tegenwoordig myn dienst bezorgt krygen „ voor vyftien pond in 't Jaar; en ik geet u „ daarvan berigt, dat ik voornemens berf dil „ aanbod aan te nemen: - In zes maanden tyfl derhalve verwacht ik, dat Gy, de plaats zult „ verlaten, en zoo ik hoop in dien goedèn „ ftaat, als gy ze gevonden hebt. Gy fchreeft yt my in een vorigen Brief, dat ge een kleine5 „ lamheid .hadt gehad, en dat uwe krachten ?J niet toelieten om van de eene plaats naar de B 3 J ttt-  ( m ) ■ „ andere te wandelen; Wat dan?— denkt gy dat ik u een paard zou koopen ? — Of „ dat ik daar voor Jaarlyks vyf pond meerder „ zou geeven ? — Neen! ik ben niet voorne- mens om iets daar aan te doen. „ Ik ben 'er echter in 't geheel niet tegen, „ om u een recommandatie-brief te geven,als j, gy eens een nieuw Kapellaanfchap voor u v krygen kunt, welk aan alle uwe hooge ver- beelding zal beantwoorden: en ik geef uvol„ komen zes maanden tyd om daar naar te on3, derzoeken; dit is alle de toegevendheid, die s, gy redeJyker wyze verwachten kunt van Uwen enz. ^ Paulus Sable." Dat is een Brief, Lucia! die hoogmoedige Man! — en echter heeft dees Man met zyne wreede zuinigheid meer dan duizend pond inkomen s'jaars; en niet lang geleden trquwde hy nog eene Dame met twintig duizend pond,— Shakespear, meen ik, telt onder de onheilen des leevens, als één van de grootftèn, Hei fnood verguizen en verfmaaaen, „ Welk ryken op de armen laaden" v God  C 23 ) „ God zy dank," zeide myn arme Vader * „ voor alles; maar zulk een Kapellaanfchapkan ik waarlyk niet aannemen; Aan den anderen kant;, myn Fahny, hoe zal het gaan, als ik de leden van myn kerfpel moet verlaten? Ik gevoel voor hun alle liefde als één Vader, en zy beminnen my allen als kinders. Ik twyffel niet, of de voorzienigheid zal ons gunftig wezen. Schoon ik al hoog beiaard word, echter ■ • Hier zag ik myn Vader een traan in deoogen glinsteren, en viel hem derhalve in de reden. „ Laat ons eerder verblyd zyn, myn waarde Vader, dan ééne enkele gedagte van kwelling toegeven in deze omftandigheid van zaken. — Hebt gy uwe Fanny niet? Hebt gy niet hare geringe bekwaamheden in zoo verre vermeerderd, dat zy, daar houd ik my vast van verzekerd, daar uit een middel van beftaan zal kunnen vinden? Ik zal dag en nacht aan 't Schryven gaan: En , zoo dat niet gelukken mogt, dan heb ik nog handen aan myn lyf om voor u te werken. Ik ben nog zulk een boek-worm niet, of ik kan nog wel iets anders by de hand nemen; —Gy weet, onze goede Martha heeft my dit geleerd. Wy B 4 zlit  C*4) zullen het wel hebben, myn Vader, ja beter dan ooit; Houd dan maar moed , en Iaat ons blymoedig hoopen op het toekomende 1" Hy kluifterde my in zyne armen, en wy ftortten beiden traanen, en wel zulke traanen, denk ik , welken de ryken nimmer fmaaken, '£r is in de uitllortingen van het hart by zoodaanige gelegenheden zekere wellust, die alleen in Tooneelen van droefheid kan gefmaakt worden. Kort naderhand zeide Ik hem; „ 'K geloof, myn Vader, dat ik de waare oorzaak ondekt heb, waarom Doctor Sable zoo boos is. Gy weet, hy is uitermate gefield op lekker eten, en heeft ons verzogt om hem ieder jaar een goede quantiteit van ingemaakt wild (*) , te zenden, waarin dit gedeelte van het land zeer beroemd is: dit hebben wy hem ook altoos bezorgd tot op het vorig jaar, toen wy zulks f door Potted moor-game±J)\\ is eigenlykzekerfoort van,vogelen die men vangt op eene uit dien hoofde beroemde heide in Wal les, en die men, na 'er de beenen uitgehaald te hebben , oogenbliklyk inzult: dit wordt vervolgens in Engeland voor een groot preferit {(houden. Aanmerking van den Vertaaler,  05> door zeker toeval verzuimd hebben; en dit is voor een man, die zoo zeer op zyn mond gefteld is, eene onvergeeflyke misdaad. Geloof my, Vader, ik heb de waare reden van dat misnoegen ontdekt, welk in zyn geheelen haatelyken brief dooritraah." Myn Vader grirnlagchte; maar, terwyl menschlievendheid het heerfchende beginfel is in zynen fchuldelozen boezem, zeide hy my, dat ik my nimmer moest verftouten, om over de beweegredenen , die anderen in hunne daden hebben, te vonnisfen. > Tot dus verre van Doctor Sable, myne Lucia\ doch genoeg voor het tegenwoordige, Zyt hartelyk gegroet van Uwe Francina Belton* ; B 5 DER  (25) DERDE BRIEF. 8 Juft. Dagelyks verwachten wy een vifite van den waardigen Edelman. Onze tuin is de netheid zelve om hem te ontvangen. Ik moet waarlyk bekennen , dat het niet zonder droefheid zyn zal, als ik dit klein vreedzaam verblyf zal moeten verlaten. Myn grootfte verdriet zal echter daaruit ontltaan, om dat ik in deze Tooneelen van boerfche eenvoudigheid en onfchuld zoo dikwyls het gezelfchap gefmaakt heb van myne Lucia, Dan wandelden wy in 7 gindfche Uïch> Dan zaten wy, aan de kant van gindfche beek , Zorgeloos op om gemak ter neder. Ik twyffel niet of myn Vader zal eerlang naar een voordeeliger ftandplaats omhooren, maargoede hemel, daar komt waarlyk onze edele gast! Hoe ongelukkig is het, dat myn Va-  c 27 ) Vader juist dezen morgen is uitgegaan, om een kind te Doopen, want hy dagt dat onze gast niet voor den avond komen zou. Wat zal ik doen? Myn muts is half van myn hoofd! Hemel, wat ben ik ontfteld! Maar ik moet echter naar beneden. „ Wel Fantiy," dus verbeeld ik myne Lucia te hooren vraagen, „ hoe bevalt u uw gast?" Waarlyk niets met al. Hy was wel zeer beleefd en verpligtend; maar hy heeft de helft niet van die zigtbare goedwilligheid en openhartigheid in zyn gelaat, die myn Vader en veelcn der arme landluiden (zynde dezen de eenigen, die ik zie) in deze plaats hebben, üees Edelman heeft, zoo als Pope zegt, „ Een rond aangezicht zonder denkens kracht.'''' en echter is 'er ik weet niet welke, foort van fchranderheid in. Hy fchynt tüfl'clien de vyftig en zestig jaaren oud te zyn. Ik liep dan, zoo als ik zeide, naar beneden, en maakte myn Compliment, zoo goed ik kon. Hy trad nader, en'kuste my, zeggende, dat hy, my ten doop gehouden hebbende, nu ook regt had, om die Vryheid te genieten. —■ Was dit niet een groote eer? Hy  C 25 ) Hy keek my zeer fterk aan, en dit mogt hy waarlyk wel doen, want ik maakte eene zeer zonderlinge vertooning, en zag 'er heel misfe* lyk uit! de hairen zwierden rondom myn ooren, ik had myne halve ronde nagt- muts op, zoo als gewoonlyk, en myn oud ge* fpïkkeld Jak was flordig vast gefpeld. Hy bragt geen gczelfchap met zich, waarover ik my zeer verheugde; want ik was voor den Heer Branville alleen befchaamd genoeg wegens myne boersheid, Hy maakte my vervolgens een vriendelyk compliment over myn dichrftuk enz, en fprak met my over de geleerde taaien. Hy vroeg my, of ik wel ooit Ovidius gelezen had ? En, hy wilde my gaarne eenige nieuwe boeken leenen, —- Was dir niet vriendelyk? Ik liet hem onze tuin zien, en myne geheele verzameling van tulpen en angelieren; maar, wat wierd ik verlegen, Lucia, toen hy een hairlok van my in zyn hand nam, en my zeide, dat de Juffers te I onden nog wel wat zouden willen geven, indien zy 'er maar één zoo bezaten; doch dat ik zelve de eigenlyke waarde daarvan niet fcheen te kennen. Ik bloosde, doch antwoordde hem van pas, fchoon  c 39 ) fdioon onfctraldig. „ Stellen dan de fraaie Juffers , Myn Heer, eenig belang of eer in iets, waarin geene de minde verdiende gelegen is?" Op dit zeggen ,dagt my, werd hy een weinig verlegen. Eindelyk kwam myn Vader, overftelpt van vreugde, gelyk gy wel denken kunt, dat hy zyn ouden vriend weder zag. Heer Jasper maakte eene verbaazend lange vifite , en bleef tot dat de klok reeds drie uur in den namiddag had geflage®, gaande hy toen eerst naar huis om het middagmaal te houden: maar ik denk dat groote luiden hierin nog al vry wat verfchillen van het ander gedeelte der Waereld. Myn Vader en ik gingen zeer wel te vreden aan onzen eenvoudigen maaltyd van Salade met eijeren: — Ik moet u evenwel dit nog zeggen, dat de Baron by bet heen gaan my het een en ander inluisterde van „ een Engel" ! doch, wat hy daarmede zeggen wilde» weet ik niet. Het is nu een week geleden, myne Lucia, dat myne Vader of ieder dag op de abdy, of zyn Vriend hier aan huis geweest is. Deze naauwe Vriendfchap zal zekerlyk voor myn waarde  C 3o ) waarden Vader voordeelig wezen. De Hemel geve dit. Dezen morgen kregen wy weder een vifité van den Baron, en hadden een breedvoerig gefprek over boeken , waarvan ik u den voornaamflen inhoud zal trachten mede te deelen. Toen hy binnenkwam vond hy my lezende, met een Griekfchen Epiftetus en Homerus aan myne zyde. „ Goede Hemel!" zeide hy ,„ waaom laat gy, myn Harry, (want zoo noemt hy zyn ouden Vriend) deze lieve meidhaareoogen bederven op die doode Schryvers ? — Waarom haar hoofd gevuld met dingen, die haar in het dadelyk leeven van geen den minden dienst kunnen wezen ? — Moet zy hare zeden vormen naar die heldinnen, die reeds eenige duizend jaaren geleden geleefd, of mogelyk nooit geleefd hebben ? Haar hoofd zal vol worden van gevegten, en andere zaken, daar een vrouw voldrekt niets mede te doen heeft." v Het is haar hart," antwoordde myn Vader,,, dat ik wilde vormen tot den verhevenden trap der deugd; en dit is naar myne gedagte nergens te vinden, ten minden, op eene zoo verhevene wyze, als in deze goddelyke fchryvers. — Hier fprak myn Vader, die Gy weets dat,  (31 ) dat, als 'er van Homerus, Firgiïius, of vaneen ander uitmuntend Schryver gefprooken wordt, zoo veel als eene verrukking van zinnen krygt, waarlyk zeer geleerd. „ Wel ƒ' zeide de Baron, „ gy zult my nimmer doen gelooven, dat uw Dochter daarmede haar fmaak eerder en beter vormen zal, dan door het lezen van onze heden<}aagfche Dichters , en andere fraaije fchrifxen in de Engelfche taal. Ik ben 'er in 't geheel niet voor, myn Vriend, om haar eene ongepaste letter-oeffenïng aan te pryzen: neea, ik zou voor de geheele Waereld niet begeeren, dat zy een bedorven fmaak had ; maar, wy hebben immers een groot aantal van fchoone kleine gefchied verhaalen, die haar ftyl zouden kunnen vormen, en die haar een foort van — hoe zal ik het noemen — Sentimenteek befchaafdheid zouden geven. — Neen; ik moet u rond uit verklaaren, dat ik, als zy myn Dochter was, haar geest nu en dan zou vermaaken, met zoo een of ander klein aartig ftuk, zoo als wy 'er thans veele hebben.— Ik heb onlangs zoo ik meen deEkïfavanRousfeau, en eenige weinige anderen v?,n dat foort gekregen, die allen ongemeen fchoon, en met yjel vernuft gefchreven zyn — Fanny, gy moet eens  eens by my komen om myn bibliotheek te zien * en dan kunt gy voor u zelve eens uitzoeken." „ Ik dank u, myn goede oude Vriend," hernam myn Vader, v maar ik kan geenszins myne goedkeuring geven aan dat foort van vernuftig Schryven, daar gy van fpreekt. — Ik ken die Eloifa niet, welke gy zoo even noemde; dat ftuk kan zyne verdiende hebben of niet; maar over 't geheel genomen, zyn veelen van deze boeken tot vermaak met eene gevaarlyke fierlykheid gefchreeven." „ Gevaarlyk!" zeide de Baron;" ik hoop echter niet, dat gy van gedagten zyt, dat ik haar zu'ke boeken in de hand zou geven! Neen, Harry, gy verdaat my ten uiterden kwaalyk." „ In de uitvoering van dergelyke dukken," hernam myn Vader, „ is het zeer moeielykom de karakters naar behooren te fchetfen; ja, ik éurf zelfs wel beweeren, dat 'er in het dagelyksch leeven verfcheide karakters gevonden worden , welken op het papier te dellen byna niet mogelyk is. Wanneer een Schryver de perfoonen, die hy fchetst, ontleent uit het dadelyk leeven in 't algemeen, dan moet hy de goede zoowel als de kwaade hoedanigheden zo onder elkander mengen, dat zy allen even zichtbaar zyn, cn  C 33 ) ëri doet hy dit, dan is 'er zeer veel reden orri te vreezen, dat de jonge harten de deugden zullen over 't hoofd zien, en de affchrik voor de ondeugd zullen verliezen. Ik wil juist niet beweeren, dat men ondeugende karakters nimmer behoort af te fchetfen; in tegendeel; de Jeugd moet de ondeugd zien ; maar hare affchuwlykheid moet in zulk een licht geplaatst worden, dat zy by den lezer Verachting voortbrengt; want,- zoodra leevendigheid van geest of aartige kwinkfiagen over de ondeugd een fluijer fpreiden, dan loopt het hart, welk niet genoegzaam op zyn hoede is, zeer groot gevaar om door den fchyn bedrogen te worden, en zich aan dezelve over te geven." „ Zeer wel, zeer wel aangemerkt," zeide de Baron: „ Ik ben het Volmaakt met U eens, bet hare. van een jong meisje kan nimmer al te geftrenge denkbeelden van deugd hebbed ingezogen. — Wat zegt myn klein-dochter (want zoo noemt hy my dikwyls) van dit onderwerp ? " „ Ik wil my geenzins voor eene oordeelkundige uitgeven," antwoordde ik, „ maar in werken van fmaak is-het zekerlyk niet genoeg y dat een verhaal volkomen is ingericht naar de ^ voor-  C 34 ) Voorfchriften der natuur of der waarfcliynlykheid,1 maar het moet ten zelfde tyde eenige zedelyke onderrichting aan de hand geven , die de menschlykheid verheft, onze denkbeelden van deugd verfterkt, en by het vermeerderen van onze hoop en van ons vertrouwen, ons leert om de onheilen van het leeven met gelatenheid en onderwerping te verdragen." Op myn woord van eer," zeide onze Vriend, >, gy fpreekt regt Sentimenteel. Gy zult welhaast zoo goed kunnen Prediken al» uw Vader. Maar, laat ons een wandeling in de tuin gaan doen, wy hebben nu al genoeg van boeken gefproken." De Baron las vervolgens den zonderlingen, brief van Dotfior Sable \ doch hy zeide, dat myn Vader daar geen enkel ongerust oogenblik over hebben moest; kortom, hy gaf zoo veel te kennen, als of zyn fortuin reeds gemaakt was. Gezegend zy dees waardige Edelman! Wy gingen daarop in het klimop-prieel C gy zultu dit wel kunnen herinneren, myne Lucwty by elkander zitten, en de braave Edelman herhaalde hier nog eens zyne beloften van 't geen hy voor myn Vader wilde doen. „ Ik ben geenszins onmatig, myn waarde Vriend ***  C 35 ) Vriend," zeide myn Vader, „ in Tiet eifchen' van verhooging: een enkel honderd pond in Y jaar is myne uiterfte begeerte. De volkomen helft daarvan zou ik Jaarlyks kunnen opleggen voor myne Fanny, myn lieveling en de vreugde van myn leeven; voor haar leef ik alleen. Behaagt het den Hemel my in het leeven te fpaaren, tot dat zy in de waereld gevestigd is, dan zal ik wel te vrede myne dagen eindigen: Ja, al riep my de Albefluurder morgen van hier, ik laat haar eene bezitting na van grooteii rykdom, namelyk, geleerdheid, deugd en eene onbevlekte onfchuld." „ Ach! Vader lief!" zeide ik al weenenden „ gy bedroeft myrfpreék toch niet van derven, bid ik u." Waarlyk, dit onderwerp was al te aandoenlyk. My dagt ook een traan te zien glinfteren in het oog van onzenbrsfaveri Vriend. 22 July. Zints myne laatfte dagteekening zyn 'er twee' weeken verlopen. Thands moet ik u fchryven,dat ik naar de Abdy met myn Vader zal mede gaan: ik vrees, dat uwe Fanny eene trotfché Meid zal worden. Gy zult u zeker verwonde£ 3 ren  c 3  C 45 ) complimenten over myn gelaat, dat hy my nog nimmer zoo fchoon gezien had, en menige andere gekheden van dien zelfden aart. De koets reed wakker voort, en wy kwamen om negen uur op de fchoone lustplaats van Lord M in het naastgelegen graafïchap* Hier liegen wy af, en, nadar wy het huis gezien hadden, (lelden de flegte Vrouwsperfoonen voor, dat wy de koude Collaiïon, die in de koets was mede genomen, in een klein prieeltje in het park zouden eten. Geduurende dit ontbyt behandelde dit laage gezelfchap el-kander met zoo veel Vryheid, dat ik my daar over ten uiterllen verbaasde, en hunne geheele verkeering kwam my wonderlyk vry, ja zelfs boerachtig voor; maar, terwyl ik meermalen gehoord had, dat de Dames van aanzien nu en dan zeer vrypostig waren, en zich in haa.rfpreken een vryheid aanmatigden, die anderen van laager ftand zouden berispen, verbeeldde ikmy ook, dat het alleen fpreekmaniereri waren, die gewoonlyk onder zulke befchaafde luiden plaats hadden. — Onder het middagmaal — dit heb ik my eerst naderhand herinnerd — en na dat wy reeds gedaan hadden met eten, verzogt, ja dwong my de laage Branville telkens om een glas  (49 ) Vlas lekkere vreemde wyn te drinken, die hy had mede genomen* Ik kan u den zonderlingen en herhaalden aandrang niet genoegzaam be* fchryven, waarmede hy my daartoe trachtte te overreeden ; maar gelyk ik nimmer- wyn proef, zoo was ik ook zeer voorzichtig om het té weigeren: ja, ik mag het van achteren als eene beffiering der voorzienigheid aanmerken , dat ik, ondanks allen aandrang, volhardde in myne weigering, terwyl het ongetwyffèld een drank was, ondeugend toebereid voor het arme flagtorTer, waarop men het had toegelegd. De laage Juffer Gordon zeide wel eens tusfchen beiden dat „ ik een vies paddetje was'* eene uitdrukking, die ik tot op dien tyd nog nimmer gehoord had — en zette my telkens aan om te drinken, ja bragt het zelfs al gekdekende aan myn lippen; maar - ongetwyffèld waakte myn befcherm-engel voor my ik was voldiekt niet te overreeden. Had dees eerde aanval g& lukt, myne Lucia, ik twyffel geen oogenblik of die eenzame plaats ware dan reeds door deze wreedaarts tot myn verderf bedemd geweest Het was echter geeri de minite fcliaduw van wantrouwen, die my deed weigeren om te drinken, want ik had toen nog een hoog denk& beeld  beeld van den eerlozen deugniet en zyne me', depligtigen, maar ik deed het alleen om dat ifc 'er geen fmaak in had. Wat deze Vrouws* perfoonen betrof, zy dronken vry fterk vaü' deze en andere likeuren, en kwamen my in haar gedrag geheel anders voor , dan ik van haar gewoon faas. Daarop werd 'er voorgefteld even in den namiddag, om het oude kasteel van Llandardy te gaan zien, welk, zoo zy zeiden, maar weinige mylen van daar was. Wy gingen in het rydtuig; doch het fcheen my toe, dat wy al vry wat mylen afleidden, eer wy iets van het kasteel konden zien. Tegen den avond reden wy door een klein dorp, en, zoo als wy 'er in waren, zeide de gewaande Mevrouw Murray zeer onverwacht, dat zy een hevigen aanval van koliek gekregen, en — die ondeugende bedriegfter! '— Dat zy zeer zwaare pyn had. Juffer Gordon maakte een vreeslyk getier, en verzogt, dat hare waarde Tante toch in de Herberg op het Dorp zou gaan, want, zeide zy, deze hevige aanvallen van koliek waren zeer gevaarlyk, en haar Tante was onderhevig aan een ontfteking in de ingewanden. Wy  C 51 ï Wy hielden derhalven (lil voor eén tarrielyk |röoté herberg, waar de gewaande zieke Dame tiit de koets geholpen werd, zeggende, dat zy bogenblikkelyk naar bed moest; want, dat zy dit altoos deed in dergelyke gevallen, juffer Gordon bragt haar naar de flaapkamer, en ik bood my zelve ook daar toe aan, maar dè fchelmfchè Branville hield my de hand vast. „ Myn lieve kleindochter," zeide hy, zoödra wy daar aankwamen, „ gy zult zekerlyk zoo onbeleefd niet zyn van rriy alleen te laten." — Ik ging derhalven zitten, maar, terwyl ik begreep, dat het voor ons onmogelyk zyn zon om dien avond thuis te komen, was ik vry droevig en bekommerd, om dat ik verzekerd was , dat myn arme Vader my zoude wachten : Ik Zeide dit aan den Baron, eri hy wilde my gerust ftellen, zeggende, dat hy oogenbliklyk een knegt zou zenden om myrt Vader van het beletfel kennis te geeven; en ik verbeeldde my, dat hy de kamer uitging om" deze order te geeven.Zoo als hy binnenkwam, merkte ik, dat hy de kamerdeur toefloot, eri daarop naar my toekomende greep hy my in zyne armen. Ik rukte my van hem los , zyndé tot den dood toe verfchrikt,-om dat hy my D 2 met  met eene verregaande haatelyke drift wilde kusfen. Ik fcbreeuwde van benaauwdheid, roepende, „ wat is uw oogmerk, myn Heer?" „ Myn oogmerk," zeide de deugniet, ,„ is, dat'ik zonder u niet kan of zal leeven."Daarop verklaarde hy met de gruwelykfte eeden en zelfsvervloekingen, dat hy voornemens was om zich dien nacht meester van myn perfoon te maaken; dat hy my daarvan daan naar Londen brengen, een aanzienlyk kapitaal op myn lyf zetten, en ook zorgen zou voor myn Vader, met nog al meer fooi tgelyke haatelyke gezegden, die ik niet meer kan noch wil herhaaien, om dat ik op deze ysfelyke byzonder- heden niet langer kan ftiluaan. Verbeeld u eens myne verwondering, en te gelyk myne verontwaardiging! Nu werd het gehee- le ondeugend plan openbaar. Ik barstte mt in traanen, 't geen Zeer gelukkig was, om dat ik daar door vry bleef van bezwyming. De ysfelykheid van myn ellendig lot gevoelende: wierp ik my voor zyne voeten, en riep al fokkende» „ heb medelyden, heb waarlyk -edelydenmet Denk toch om myn ouden Vader dien J te voren uwen Vriend hebt genoemd, en die dit leed onmogelyk zal kunnen overlee- vens  C 53 ) veii: — laat zyne kommernis uw ysfelyk voornemen veranderen , want ik zweer het u by alle de magten des Hemels, gy kunt noch zult immer in uw oogmerk flaagen." „ Schoone Comedianten-taal waarlyk!" riep de wreedaart — „ denkt gy, dat ik door uwe opgepronkte wartaal, of door een party vodden uit uwe oude Schryvers van myn voornemen zou afzien, dat zoo onveranderlyk is als liet noodlot? Neen, Fanny \ — Hoor eens, kind, uwe involging van myne drift zal u en uw Vader voor altoos gelukkig maaken. Morgen zullen wy naar Londen gaan, en daar zal ik u een fchoon* verblyf bezorgen." „ Meent gy dan,eerloze fchurk ," antwoordde Ik in een vervoering van fpyt en woede, „ dat myn Vader, de 'voorbeeldigfte der menfchen, van u het loon zou aannemen voor de fchande van zyne Dochter?" Hy drukte my nog eens op eene geweldige wyze in zyne armen-, doch ik rukte my aan•ftonds los, vloog al fchreeuwende, tegen wil en dank naar de deur, vergetende dat hy die •gefloten had. „Uw fchreeuwen," zeide de wreedaart, » zal weinig baaten, om dat wy gelukkig aan D 3 een  C 54 3 een nieuwe vleugel van het huis zyn , welk van het ander gedeelte is afgezonderd." Ik wierp my zelve op een ftoel, enfchreidde bitter, terwyl hy de kamer doorwandelde, roe* pende niet anders, als, dat hy morgen vóór den ogtend zyne wensch wilde vervuld zien. „ Ik zal u nu," vervolgde de wreedaart, „ eenige ©ogenblikken alleen laten om andere middelen tot myn behulp te zoeken; want gy zult my by alle de magten der hel niet ontfnappen." Met dit zeggen ging hy de kamer uit, fluitende de deur achter zich op het nachtflot. Door fchrik. en vrees gefolterd zat ik eenige minuuten ter neder, toen de deur weder geopend wierd, en wie kon ik anders verwachten als de ondeugende Murray, welker gewaande ziekte nu geheel over fcheen te wezen, 't Was klaarbly"kelyk genoeg, dat zy gezonden werd om eens te beproeven , wat vleien en aanraaden nog zou vermogen. Zy kwam by my zitten met eene groote deftigheid en bedaardheid, en had waarlyk de ftoutheid, of, ik moest liever zeggen, de onbefchaamdheid om my te vraagen, pf zy op eene vriendelyke wyze myne hand mogt nemen. Ik trok dezelve te rug, en fchreidde onophoudlyko Waar=  <55) „ Waartoe alle deze kinderachtige traanen , >myn waarde Juffer Fanny ? " Vroeg dit ondeugend vrouwsperfoon. Laat ik eens met u fpreken over uwe verbaazende en pnvoorbeel- delyke hardnekkigheid. Waarlyk het is ten hoogften te verwonderen , dat gy den edelmoedigflen, den besten der mannen zoo behandelt. Gy zyt grootelyks benadeeld, niet waar, met een zoo groot en voordeelig aanbod. Denk toch, Juffer Belton, welke fchoone gelegenheid gy nu hebt om voor altoos uw fortuin te maaken!" „ Eerloos fchepfel!" riep ik uit, terwyl ik my van haar los fcheurde, „ meent gy, dat ik hier voor uw gek zit om uwe fchandelyke redeneeringen aan te hooren ? " „ Waarlyk myn kind," hernam zy, „ ik fpreek enkel uit zuivere genegenheid voor u: laat ik u mogen zeggen, dat honderd jonge meisjes zich zouden gelukkig achten , als zy zich in dusdanigen Haat bevonden, als gy. Bedenk toch, Juffer Fanny, wat uw belang is: gy hebt een goed verfland; maar ongelukkig hebt gy zulke romaneske belagchelyke denkbeelden in uw harsfens uit uwe verlieten Schryvers, dat gy u zelve aiet minder verbeeldt te wezen dan eene of D 4 au-  (5*5) andere Koningin uit een roman. Van Latyq en Grieksch , Juffer Belton, zult gy u niet dek-, ken of kleeden. —— Denkt gy, dat uw geleerdheid u overvloed zal verfchaffen? Ik denk wel degelyk , neen! Nog eens, myne waardfte, overweeg ernftig het geluk, dat op u wacht. Ik twyffel niet, of dees waardige, dees edelmoedigfte van alle mannen zal u na den dood van Mevrouw Branville zekerlyk trouwen." Ik gaf haar met myn gelaat eene diepfte verachting te kennen, en zeide, „ loop heen. verachtelyk vrouwmensch, ga weg van my! " „ Gy zyt een onverzettelyke ftyfkop," hernam dit vrouwmensch , toen de eerloze Baron ïn de kamer kwam met zyne andere medepligtige. Zy bleeven allen een kleinen afftand van my af v waar door ik niet dan maar fommige afgebroken woorden hoorde mompelen door de fchelmfche Murray, zoo als „ *t is beter in Londen — poeijers — hier — onmooglyk — fchreeuwen — opfchudding ." „ Myn lieve Engel,"zeide daarop defchurk, naar my toetredende, „ neem toch myne drift in aanmerking —— let op de verftandige raadgevingen van deze goede Dame, en " — hier wilde  CS7 ) wilde hy myne hand vatten, doch ik vloog met eene ongelooflyke fnelheid naar de deur, waar zy my allen omringden. — Ik was waarlyk woedende — ik keek rond of niet ergens een mes was om my van het leeven te berooven; maar 'er geen vindende, ging ik uit al myn magt aan 't fchreeuwen. Hierop vloogen deze ondeugende vrouwlui, in gedagten zekerlyk, dat ik het huisgezin in rep en roer zou brengen, (fchoon, gelyk ik reeds tevoren zeide, wy in een lange nieuwe eetkamer waren , die van het huis was afgezonderd) na nog het een en ander te hebben gemompeld, de kamer uit, wanneer de laage Branville naarmy toekwam en zeide; „ Maak u gereed om morgen vroeg by het aanbreken van den dag naar Londen te gaan. Zoo gy wilt, kunt gy dezen nacht by Juffer Gordon flaapen, en anders in deze eetkamer blyven zitten. Waart gy gehoorzamer geweest, dan zou het veel beter voor u geweest zyn. Maak u gereed tegen vyf uur in den morgen! Wilt gy by Juffer Gordon flaapen ? " „ Neen —neen —neen—" riep ik — „ hier in deze kamer wil ik dezen akeligen nacht wel D 5 door-  c 5« y doorbrengen, om den Hemel om zynenbyftand te fmeeken." m Ha! ha! zeer fraai gezegd," zeide de deugniet, en ging heen, fluitende de deur achter zich op het nagtflot. — Ik keek eens rond, en niemand ziende viel ik op myn knieën, en riep, terwyl de traanen uit myne oogen droomden, den Hemel ja dien Hemel, welke voornamelyk de bedroefde onfchuld gedeflaat, om byftand aan. Myn God! zeide ik, verlos my thands, verlos my deze keer uit myne eljen(le! . Ik bleef, op myne knieën liggende , voort bidden: — in huis fcheen alles in rust en ftils ■ Maar, Lucia, wat verfchrik- te ik, toen ik, midden in myn gebed, een vrouwsperfoon zag in de kamer komen door eene kleine deur, die zy opende, welke ik tot nog toe niet gezien had, en die gemeenfchap had met een anderen uitgang van het huis! Nu gaf ik my aan de uiterfle wanhoop over, terwyl ik my verbeeldde, dat het de ondeugende Murray was, die met oogmerk kwam om den eerlozen wreedaart by my te brengen, en dat dus het oogenblik van myn verderf aanftaande was. En hoe onbefchryflyk werd  (59) werd ik midden in deze myne wanhoop verbaasd, toen ik zag, dat die perfoon, dienader by my kwam, geene dier haatelyke vrouwsperfoonen, maar een meid uit deze herberg was; en nog meer, toen ik myn hoofd, waarmede ik al fchreiende op de doel haci gelegen, opbeurende, en haar van naby aanfchouwende, in alle de trekken van haar gelaat en in hare geheele gedalte uw oude meid Sal/y herkende, die, zoo ik my herinneren kan, by u woonde, toen ik zoo gelukkig was van by u aan huis te komen / —Waarlyk, vriendin, gy kunt u myne verbaasdheid nimmer voordellen, toen ik haar zag,welke my de Hemel in mynen uiterden nood gewisfelyk toefchikte tot myne verloster, en zoodanig zal ik deze ontmoeting altoos dankbaar erkennen. Zoodra zy nader kwam , keek zy my ook met de uiterde bevreemding aan. „ Myn God !** riep zy uit,, „ is het mogelyk? — Zou het Juffrouw Fanny wezen? — Neen zeker, dit is onmogelyk! Ja! Goede God! zy is het." „ Ja, ik ben het —- ik ben het," riep ik opvliegende, „ ja, ja, ik ben Fanny BeltonX — Js het mogelyk? Zyt gy Sal/y, die by myn» waardde  C 60 ) waardfle Vriendin Juffer Wilmot gewoond hebt?" Verbeeld u eens onze onderlinge blydfchap en verwondering. Zy vernam byzonderlyk naar myn waarden Vader, 't geen my op nieuws een vloed van traanen uit de oogen perfte.Om kort te gaan, ik voldeed zoo kort als mogelyk was hare nieuwsgierige verwondering, hoe ik daar kwam, met een verhaal van de ysfelyke byzonderheden. Zy berigtte my op haar beurt, dat zy kamermeid was in die waarlyk zeer aanzienlyke herberg; dat zy het ander gedeelte van myn gezelfchap naar de flaapkamer gcbragt had, en, in gedagten, dat 'er niemand meer in de eetkamer zyn zou, by toeval daar in kwam, om te zien of de vensters wel gefloten waren, en dat zy de groote deur gefloten vindende, dus door de kleine deur gekomen was. Ik gaf haar myne verwondering te kennen, dat het huisgezin myn fchreeuwen niet gehoord had: doch zy zeide my, dat dit niet anders zyn kon, om dat de kamer van het huis was afgezonderd; dat de dienstboden in de keuken allen haar bezigheden hadden ; dat haar Jufvrouw in het verafgelegenst gedeelte van het huis  (6*1 ) liiüs juist in de kraam lag, en dat haar meester' gegaan was naar de groote Kermis te Lktndo. •>•> very. „ Ach ! myn Goede Sally -," zeide ik, „ help my toch om Gods wil, dat ik dien deugniet ontvlugt: — wy moeten geen oogenblik verliezen. Bedenk u toch fpoedig!" Zy deed het onmidlyk; doch de volgende Brief zal u dit berigten. Ik ben altoos de uwe F. B. SES-  Z E S t> E BRIEF. U"we vorige getrouwe Salty, myne Lucia, bedagt onmiddelyk het volgend middel om my te doen vluchten. Zy ontkleedde zich, gaf my haar kleederen, en bezorgde my vervolgens een oude mantel, hoed, en gekoleurd voorfchoot; zy bad my ernftig nergens Voor te vreezen, want dat ik met het grootfte gemak het breede fchuifraam in die kamer zou kunnen uitkomen, en my dan met haar behulp in een klein tuintje, dat daar onder was, kon laten nederzakken, zynde het raam niet heel hoog van de grond; dat ik vervolgens niets anders te doen had, dan aan deregtehand den ^emeenen weg in te liaan, en dat die weg my in den tyd van omtrend drie uuren aan haar moeders huis zou brengen; Welk een aangenaam nieuws was dit voor uwe Fanpy? Ik herinnerde my aanftonds hare braave moeder — dezelfde, die myne Lucia, toen zy die zwaare koortfen had, zoo zorgvuldig  ( 6*3 ) dïg heeft opgepast. 'Ik beefde zoo gefaef» dig, toen ik bezig was om myne havenloze? kleeding aan te trekken, dat ik vreesde ieder oogenblik te zullen bezwyken; • niet dat ik twyffelde of ik welzoo ver zou kunnen gaan, maar alleen uit vrees van ontdekt te worden. De braave meid haalde my nog wat kruidenwyn, en een ffcuk geroost brood, en dwong my dit te gebruiken , om my hiermede , zoo als zy het noemde, wat te verfterken. — Zy fchreef met 'er haast een regel of wat aais haar moeder , en verzogt, dat haar broeder my, als ik het zoo goed vond, te paard naar huis zou brengen. — En nu myne waardlte, vlugtte ik met myne trouwe gids door de kleine deur op de plaats, welk wy, om dat ik zoo Vermomd was, beter keurden, dan uit het raam te klimmen. Wy waren nu op de groote trap, en hier —. beeft gy niet voor my, Lucia? — hier ontmoetten wy niets minder dan de lakey van den eerlozen Branville, die naar bed ging! Ik maakte, zoo als gy wel begrypen kunt, dat ik voortkwam, zonder op myne vermomming te denken, die waarlyk niet kenbaar was; want de kaerel ," aan myn kleeding denkende dat ik eer*  een oud wyf was, liet my gaan, maar hield Sally ftaande, zeggende,dat hy van die aartige kamermeid. een zoen moest hebben, 't geen zy ook deed om van hem ontflagen te komen, en vervolgens tot my, „ wel, oude (loof, jy kunt maaken, dat morgen ogtend om vier uur alles klaar is." De knegt raakte naar bed, en ik met hee grootfte gemak en zeer veilig op deftraat:— Sally wrong my de handen , en luisterde my in 't oor, dat ik den gemeenen weg maar houden moest, tot dat ik in het eerfïe dorp kwam, alwaar ik in een elzen-boschje aan de voet van een heuvel haar moeders huis zou vinden. Gelukkig feheen de maan zeer helder, — en weg ging ik. Nu is ongetwyffèld het vreesachtig hart van myne Lucia beangst voor hare Fanny : en myne waardlte, ik was echter niets het minfte be» vreesd. Ik voelde geene andere gewaarwor* ding, dan die van eene onuitfpreeklyke blydfchap, dat ik my zelve ontflagen vond van den ondeugendften der mannen, en zynegruweJyke iiedepligtigen. — Ik rende, of liever, ik vloog over den weg, op welken myne vriendelyko Verloster my gebragt had, en my zeiven aan den  den Hemel bevelende, kwam ik, zonder éénig mensch te ontmoeten, aan het klein afgezonderd verblyf van uwe oudé braavè Htggim, welke gy, myne Lucia, u thands ongetwyffèld volkomen zult herinneren. — Ik klopte al vry lang, eer ik gehoor kreeg, want de vreêzame "nwooners van dit afgelegen hutje waren zeker, iyk nog in hunnen diepen flaap , zynde het toen omtrend twee uuren in den morgen. Eindelyk opende de oude vrouw een boven- ventertje, en ik hoorde haar roepén, „ wie klopt daar.?'» „ goed volk," antwoordde ik, „ dat ü goede^tyding komt brengen van uwe dochter Salfyi" en op het öogenbiik kwam dé braave vrouw Higginsmn beneden huppelen Aanftonds gaf ik haar den brief van haar dochter over, en na het lezen van denzèlven] en na dat ik myn vermomd gewaad had afgelegd, vloog, het goede mensch naar my toe „ Ach! Juffer Fanny , hoe blyde ben ik, dat ik je zie!" en ih ëénën adem deed zymy wel honderd vraagen over hare waarde jLgei ze^T' TMAt daarraede *W« ^;fk zeide haar de reden waarom ik zoo laat in oJ » U, die Ondeugende konstgrepes- vaiï  van die edellui!" zeide zy uitermate vetblyd, dat ik by haar was „ maar je zult hier veilig wezen, tot dat myn zoon James, die een timmerman van zyn ambagt is,u thuiskanbrengen; wanthy heeft een merry,die wonderwel voor twee menfehen gefchikt is: maar kom, , Juffer Fanny, jy moet een kopje thee drinken, en in myn warm bed gaan. Jy zult hier zoo veilig wezen, als een dief in de molen, zoo ' als men zeid." Die arme goede ziell zy deed my grimlagchen. Ik nam haar vriendelyk aanbod aan om my ter rust te begeven, irfdè fïreelendehoop , dat ik den volgenden dag myn vader zou zien, voor wien gy ligt denken kunt dat ik uit hoofde van myn afwezen ten uiterften bekommerd was, fchoon ik toen echter waarlyk geloofde, dat de eerloze B anvilk een knegt met de bewuste bootfehap gezonden had,.gelyk hy zeide dat hy zou doen. Ik ging naar bed, en fliep zeer gerust tot negen uur in den morgen. maar eer ik voort- ga met myn verhaal, zal ik eens even kykea naar myn waarden vader, vóór wiens bed ik nog zit 'te fchryven. — Hy flaapt nog, Lucia l — is nog geduurig in eene diepe fluimering — God  C6> ) . ( f God geve, dat ze gunftig zy, en zyne bntflelde leevensgeesten doe bedaeren! — nu gaa ik voort. Ik ontwaakte in de bóeren *ftulp, zoo als lk zei<*e, niet voor negen uur, toen de goede vrouw my iets kwam zeggen, daar ik zeer bedroefd om was, namelyk, dat haar zoon James onmogelyk met my kon gaan voor op den volgenden dag uit hoofde van eenige gewigtige bezigheden: „ maar vervolgde zy," wees jy flechts wel te vrede, juffrouw Fanny, want hier moet' je veilig wszqn: hier, in deze kleine kamer zult ge huisvesten. Het beste, dat ik heb, is tot je dienst. Geloof me, Juffrouw* ik hou van u zo veel als van myn waarde Juffrouw Lucia, en van haar hou ik zoo veel als van my zelve. Nog meer verlegen werd ik, toeri dé goedé vrouw my vertelde, dat ik omtrend dertig uuren van huis was; zoo loos was de ondeugende Baron geweest met my zoo diep landwaarts in te brengen —en ik was, gelykgy ziet, onder een volflrekte verpligting, om in diÉ klein geheim verblyf een dag- langer te vertoeven, om dat ik na ryp overleg liever verkoos, dat my de zoon van deze oude vrouw thute E 2 zou  (68) zou brengen, dan een vreemde; maar terwyl ik thands zoo gelukkig gehuisd was, en my zelve vleidde met het alleraangenaamst vooruitzicht van eerlang in het volst bezit van de grootfte fchat van allen, te weten myne onfchuld, tot myn waardflen vader te rug te zullen keeren, had ik weinig gedagte, dat hy het gruuwzaam ontwerp van dien fchyn-vriend by toeval reeds ontdekt had. Zie hier de wyze waarop hy zulks was te weten gekomen. Maandagavond zat dees waardige man in het klein prieel op de groene zooden voor ons huis, fmaakende de lieflyke ftilte van een fchoonen avondftond na de ongemeene hette van den dag. Hy rookte zyn pyp, en verwachtte ieder oogenblik, dat zyne Fan%y zou thuis komen, terwyl onze trouwe Mariha — Deze heeft my dit berigt mede gedeeld — aan hasr fpinwiel vóór de deur zat, even bekommerd over het lang uitblyven van haar geliefde kind, gelyk zy my altoos van harte noemt: ■ in dezen tyd kwam 'er iemand door de laan wandelen, en ziet, dit was de kelderknecht van den eerloozen Branville. Myn arme vader, verheugd dat hy iemand van dat buis gezin zag, van wien hy vernemen  men kon, of wy reeds waren thuis gekomen, riep den man. „ Wel, meester Karei, zyn ze naar de abdy gereden? — maar, terwyl het van daag zoo warm is geweest, denk ik, dat myn waarde vriend zich liever van den fchoonen avond zal bedienen." „ Wat hy voornemens is," zeide Karei met nadruk, „ weet ik niet. Hy heeft my dezen morgen, eer hy afreed, zyn dienst ontzeid. — . ik ben ten uiterften Aagt behandeld , myn Heer! — maar de Heer Branville weet best,hoe hy my getergd heeft. Ik zeg dit niet uit wraak: neen ik weet genoeg van zyne laage, fchelmfche ftreeken; dingen, myn Heer, die, als hy loon naar verdienste kreeg, hem aan de galg zouden helpen." „ Foei , foei," zeide myn vader , „ draag zorg myn vriend, dat ge een van de waardigften en beften der menfchen niet veroordeelt ot zoo oneerbiedig behandelt. ik kan geen laster veelen foei, fchaam u wat!" „ Ach, myn Heer!" zeide de man, „ het heeft my zoo dikwyls tot in de ziel gegriefd, dat ik een zoo braaf man, als gy, zoo jam- merlyk zag bedriegen. Het leeven van E 3 den  den Baron is geduurende eenige Jaaren ajffchuuwlyk geweest , ja te ysfelyk "oor een menfchelyk hart om het te vernemen: en wat myn ontflag uit zyn dienst betreft, dat is alleen , om dat ik geweigerd heb voor hem eene fchandelyke daad te pleegen — wat zeg ik «ene fchandelyke daad. — Hemel! ik ys, als ik 'er om denk! — ik zag het geen 'er in den voorgaanden nacht omging, toen hy my beval om wyn te krygen, die van daag mede moest. 1— Ja toen begon ik argwaan op te vatten; maar dezen morgen hoorde ik zonder bemerkt te worden , het ganfche fchriklyk ontwerp, fmeeden, en zag den gruuwzamen drank bereiden." « „ Welke drank?" hernam myn vader, wiens eenvoudigheid van hart gy weet dat groot is hebbende hy geene de minfte gedagte op het geen die man meende. „ Ach, myn Heer! — een drank al te wei bekend by de eerlooste deugnieten. —ik waagde het om in de zaak van eene zoo lieve onnozele Juffer teeen hem te fpreken. Hy heette alies liegen , werd woedend van fpyt, en joeg my oogenbliklyk heen. — Ik hebalzedertlang 'ontdekt, dat die bedrieglter Juffrouw Murray, zoo  (7« ) 200 als zy de onbefchaamdheid heeft zich zet» ve te noemen , niet anders dan de waardin van een hoerhuis is,, — en het onbefchaam.de jonge vrouwsperzoon, dat zich zelve Juffrouw Gordon noemt, niet dan een berugte hoer. -— Maar te zien, dat een zoo beminnelyk jong fchepzel, als de arme Juffer Fanny, door zulk ondeugend veê zal bedorven worden, dit is te ysfelyk om 'er aan te denken! — ik heb dezen morgen dit ganfche ontwerp afgeluisterd; — zy zal, naar ik merken kon, aanfionds naar Londen gebragt worden. — O myn Heer, wat heeft myn ondeugende meester niet al te verantwoorden! — Gy behoeft niet te denken, myn Heer, dat ik twist zoek te flooken, want het geen ik ti wegens dit gruwelftuk gezeid heb , wil ik oogenbüklyk bezweeren, — ja zelfs in de laatfte oogenblikken van myn leeven wel op den Bybel bezweeren. — Zoo dra ik met myne eigen ooren dit affchuuwlyk ontwerp, en de zamenzweering, die tegen uwe onfchufdige dochter gemaakt was, gehoord heb, ben ik van de abdy gelopen, om u dit te berigten;en tot tweemaal toe ben ik van daag met het zelfde oogmerk aan uw huis geweest. Tk'klopte, ik riep, doch-het was te vergeefsch; maareinE 4 öe-  deiyk hebben my eenige luiden hier om ftreeks onderricht, dat gy met uw meid naar eene begraafnis waart hier eenige uuren van daan ——~ ik kon echter niet rusten, voor dat ik het uge- segd had; maar helaasj ik vrees, dat het te laat zal wezen om de arme Juffer te redden." ~ Wat de man verder zeide , weet Martha niet; want op dit oogenbük, helaas!, viel myn vader, die zoo deerlyk verfckrikt was, met een zwaare zucht van zyn floei op de grond , roepende niet anders, dan met een jammerlyk geluid, „ och myn kind!. —— och myn kind! Pe man hielp Martha om hem in huis te brengen en te bed te leggen, waar hy in zoodanige flaauwte geraakte, dat men verfchei'de buuren in huis riep. Gy weet, myne Lucia, hoe zeer de braave man -by alle zyne buuren bemind is; zommigen gingen naar £ ——- by den Chirnrgyn Hutton, die tevens zeer ervaren is in de medicynen, met verzoek om by hem te komen. —— Hy kwam oogenbliklyk, en deed hem aanftonds aderlaten, waarop hy zyne oogen opende, en die naar de omfhnders wendende, naar zyne dochter vroeg.  in ) is zy weg? is zy al weg? ach! myq rampzalige ! " — en daarop had hy zwaare zenuw-trekkingen gekregen. — De buuren zaten al fchreiende den ganfchen nacht by hem, en — ach! vriendin, hoe zal ik het voor u en voor my zelve ter neder Hellen? vóór den morgen lag hy reeds in eene zwaare koorts, en eene diepe mymering. Hy fprong op in zyn bed, en de perzoon, die het naast by hem ftond, in de fterkfte vervoering van fpyt en woede aanvattende, fcnreèuwde hy, „ fchurk, eerloze, — verrader. — geef my myne Fanny te rug! Dees gryze arm zal het u wree- ken," ■ dan zette hy zich weder terneder, bleef met eene ysfelyke wildheid ftaroog«n, en riep ha! daar zie ik den eerlozen vervloekten fcliurk? ■ ■ Bark, Hark — ik hoor haar ff breeuwen ? — ik kom, Fanny ! ik kom m yne waardfte! —; ik heb een vriend gehad — ik had een dochter — maar nu — niets — niets meer. — Ik ben een arm ongelukkigman! " Ach Lucia\ ik kan waarlyk, ik kan met dit aandoenlyk tooneel niet voortgaan. Ik moet voor eenige minuuten myn pen nederlagen , om myn boezem lucht te geven. Den volgenden dag bleef hy in denzelfden E 5 on-  ( 74- ï ongelukkigen (laat, dan eens duizelig, dan weder woedende, en fomtyds .fchreiende om zyne dochter. In dien tüsfchentyd bleef ik veilig in de boeren wooning tot woensdag avond, want eerder kon de zoon van de goede vrouw , het met zyn werk niet fehikken om my thuis té brengen. Zy was van gedagte, en ik was het niet haar volkomen eens, dat, terwyl de maan by nacht fcheen, het voor my veiliger zyn zou by nacht, dan by dag te reizen: en dus fteeg ik op woensdag avond om tien uur in myn vermomd gewaad achter den braaven Jongen, die den weg zeer wel wist, te paard. Op weg gebeurde niets van belang, en welke blydfchap ftelde ik my niet voor van eerlang in de armen van mynen waardften vader te zullen mogen vliegen? Waarlyk, ieder uur was voor my zoo veel als anders tien, tot dat ik eindelyk thuis kwam, weinig, helaas! denkende dat ik getuige zyn zou van zoo een droevig Schouwfpel, als ik wel rasch tot myn innigst leedwezen moest zien. Om tien uur in den morgen kwam ik gister aan onze ftulp , nadat ik den geheelen nacht had doorgereisd. Met eene onuitipreeklyke verrukking van blydfchap fteeg ik van hetpaardaf, en  , C 75 | en vloog met de uiterde vreugde in huis; maar, goede Hemel! wat was ik verbaasd, dac de eerde perfoon, die ik zag, Mr. Hutton was, die my gy weet immers ook, dat zyne Jieus- heid zoo groot is als zyne ervarenis in zulke Zïigce termen , als mogelyk was, berigc gaf yan den ongelukkigen ftaat dezer jammerlyfce ziekte. Dees braave man -—- zoo geweldig ontroerde en beefde ik, dat ik naauwlyks daan kon —- hielp my in de kamer van myn waard? den vader; maar ach, Lucia, welk een voorwerp vertoonde zich voor my! Ik vond hem in zyn bed liggende, met verfchéide bed-kusfens op het lyf, en de arme Martha voor hem nedergeknield, als of zy eene van onze naaste bloedverwanten was. Zoodra myn vader Mr. Hutton gewaar wierd, vestigde hy zyne vuurige oogen op hem met eene verwildering, die my tot in de ziel trof. — Ik ftond achter hem, op dat myn fchielyk inkomen hem niet al te hevig zou ontroeren. Toen hy nader by hem kwam, vroeg myn vader, ;, wel, hebt gy myn lieveling gevonden? Ik wil by haar gaan, al moest ,ik kruipen op myne knieën." — Zie daar , goede Heer, „ zeide Mr. Hutton, my < fey de hand nemende, „ zie daar, hier is uw doch-  $ochter: ■ Zy is behouden weérom geka- men." — Maar ach Lucia, hy kende my niet* — Ach! leef ik nog om die te moeten fchryven? — Hy keek my zeer fterk aan met eene mymerende houding, en my van hem terug ftootende, riep hy, „ deze mynTrind! — myn Fanny! neen neen het is dat eerloze vrouwmensch van Londen,die bedrieglter, die met het gruuwzaam oogmerk gezonden is om myne onfchuldige Fanny te verftrikken." ■— Daarop mompelde hy eenige woorden binnen s'monds ■ • „ waarom waren wy toch oude fchoolmakkers — en op het zelfde Collegie. — Foei! dien trouwlozen verraader." Ach, Lucia, hoe hevig werd ik ontroerd, dat ik deze aandoenlykemymeringen moest hoo» ren j —Maar daar zie ik Mr. Hutton in de kamer komen. Ik zeide hem, dat myn vader, omtrend een uur of drie zagtjes geflapen heeft. Hy befchouwt hem met eene diepe en ontrus^ rende oplettendheid. My dunkt, ik hoor hem zunen, en zie hem zyne Schouders ophaalen ; maar myne verbeelding kan my wel bedriegen. Deze heilzame flaap moet hem ongetwyffèld tot bedaaren brengen! Een draal van hoop doet zich thands'Voor my op, en belooft my een ge-  C77) gelukkig gevolg van deze goede teekenen. —3 iiy ontwaakt en tamelyk bedaard van geest. —— In de brandende hoop, in welke ik my bevind, verbeeld ik my, dat hy beter is, ik leg myn pen neder, en vlei my zelve, dat myn eerst volgende brief u berigteri zal, dat ik op nieuws ben uwe gelukkige  ZEVENDE BRIEF. Mr* hutton aan Jufvrouw w i l m o t* Mejuffer! % ,ret het innigst leedwezen neem ik de peri IVJ. 0p? om u volgens verzoek van uwe waardige, doch allerbedroefdile vriendin juffer Belton , te berigten, dat haar braave Vader, de beste der menfchcn, gister even nadat ik hier 'aan huls kwam, overleden is. ja Mejuf- fer, ik ben verzekerd, hy is dien Hemel ingegaan , waar zoodanig lyclen, en zulke verhevene deugd alleen kunnen beloond worden. — Uwe ongelukkige bedroefde vriendin verzoekt my, dat ik u melden zal het geen 'erna het flot van haren laatflen brief is voorgévallen. — Juffer Fanny, helaas! vleide zich zelve wanneer toch is de bloeclryke Jeugd zonder hoop? dat de lange fiuimering, die myn oude waarde vriend voor eenige uuren fcheen genoten te hebben, door de heilzaanifle uitwerk^  C 79 ) werkfels zou gevolgd worden ; maar, zoodra ik zyn gelaat met aandacht befchouwde, bemerkte ik aanflonds eene zigtbare verandering ten kwaade. Hy ontwaakte echter vol¬ komen bedaard, en my zeer fterk aanziende, vroeg'hy my om hem zagties op zyn kusfen te helpen, welk ik deed. —— Juffer Fanny lag knielende voor de bedftede, en vroeg hem, j, hoe vaart gy myn waardlte vader?" ,— en hy floeg zyne oogen op haar met eene onuitfpreeklyke tederheid. » Zyt gy het, myn kind! waarlyk te rug gekomen! Maar, zyt gy nog on- fchuldig? > nog onbefmet?" „ Ik ben nog, myn lieve vader,de onfchuld zelve." Op dit zeggen deed hy zyne oo¬ gen open, die ik bemerkte dat duister en fchemerend zagen. „ Goede Hemel , ik dank u! Hierop \ bleef hy eenige oogenblikken in een ftil gebed, en kort daarna, dit, Mejuffer, was boven alle befchryving aandoenlyk, naardien hy zich zoo gedroeg, als of hy het fchriklykvoorval , fchoon jpg zoo onlangs gebeurd , geheel en al vergeten had ■ zeide hy met ee» ne zeer duidelyke en onderfcheiden Item , „ Fan-  5; Fanny, —— myne waardfte kom nh yer , iaat my myn afgemat hoofd op uwer* 'onfchuldigen boezem drukken. r Daar ~- — dan is het, zoo als het behoort te wezen!" Hy wilde haar aan zyn hart brengen hy deed zyn uiterfte best, maar hy was te zwak. — „ Zyt my genadig, Hemel! was al wat ik hoorde. ■— Hy floeg vervolgens zyne oogen op zyn geliefde kind zy bleeven op haar gevestigd zy floo- ten zich en zonder eenige zugt te geven , ftierf hy. :— Ach, Juffer Wilmot! — ik moet myn pen voor eenige oogenblikken néderieggen, op dat myne traanen voor dezen. Waardigen grysaart onverhinderd mogen vloeien! Juffer Fanny, die zich verbeeldde, dat hy weder in eene zagte fluimering geraakt was, hield haar hand om hoog, opdat ik geen gerugt zou maaken om hem xe ftoóren — maar, helaas! ik zag al te wel , dat het met hem gedaan Was! Ik ga met fülzwygen voorby, Mejuffer, de akelige en droefgeestige tooneelen, die 'er volgden , toen de jonge Juffer deze noodlottige Waarheid Ontdekte: het zy genoeg üte bi-  (Sï) berigten, dat wy de grootfte moeite hadden om haar van het lyk van haren Vader te fcheuren. Ik heb om myn Vrouw gezonden, die de arme Juffer Belton alhier gezelfchap zal houden tot dat de begraafnis over is, en dan zullen wy haar by ons aan huis nemen, alwaar zy zoo lang kan blyven tot dat wy tyding hebben van hare Tante, of haar ergens een goed en veilig verblyf kunnen aan de hand geven. Woensdag. Op heden is de ongelukkige Heer Belton in ééné van zyne Kerken begraven. Nimmer zag men een zoo aandoenlykfchouwfpel, als de traanen der arme landluiden. Alle de leden zyner parochiën verzelden de geringe droevige plegiïgheid, en ik geloof dat 'er onder die allen geen één was, wie'n de traanen niet langs de wangen biggelden. De Heer Belton werd, gelyk gy weet, by zyne arme buuren, als't ware aangebeden, want hy was hunnealgemeene Vader, raadsman en vriend. —- Zy waren allen even begeerig om hem naar de Kerk te brengen, ieder wildé dien besten dermenfchen, vool' wien zy allen een welmeeaenden traan van F droef-  ( 8a) droefheid Horten, nog voor het laast aanfchouwen, eer het dekfel van de kist voor altoos wierd toegemaakt. • Alles wat 'er toe behoorde, was even aandoenlyk: twintig kinders* zoo jongens als meisjes, welken de braave man had leeren lezen, gingen vóór het lyk, zingende gefamentlyk een lied, dat hy hun te voren geleerd had, met een ruikertje bloemen in de handen, welk zy naderhand in het graf op de kist wierpen, fchooft dit ook door veele andere gedaan wierd naar de gewoonte van deze landftreek. De voornaamfte inwoo.ners van hec kerfpel, die allen in den rouw zyn, zyn, hoe arm ook, voornemens om ter zyner nagedagtenis, en als een laatst gedenkteken van hunne genegenheid, een klein opfchrift op een zerk te laten vervaardigen. Ach, Mejuffer! die ondeugende, eerloze Baron, wat heeft hy niet te verantwoorden! — Fanny heeft my alles verhaald. Het is die wreedaart, die onzen vriend ten grave heeft doen daalen! De landluiden hier omftreeks .weten al het een en ander van deze gruweldaad, en zyn zoo verbitterd tegen dien deugniet , dat zy allen uit één mond verklaaren, dat, als hy immer weder op de abdy durft komen f  ( 33 5 men, zy hem dan uit zyn rydtuig zullenfcheu- ren. Gy weet, wat Juiden de boeren zyn, 'als zy eenmaal haat tegen iemand hebben opgevat. Doch ik denk'we],-dat de deugniet uit de herberg, waarin hy was, aanftónds naar Londen gevlugt is, naardien hy Zeer gemaklyk: befluiten kon , dat, zoodra Fanny hem öntvlugt was, zy zyn verraaderlyken aanflag zou openbaaren, en zyn karakter bekend maaken. Ik heb den knecht gezien, die het verraad 'ontdekte aan onzen ouden vriend. Hyisgansch niet misgedeeld van verftand, en heeft op rnyii verzoek , aan de Magiftraat eene verklaaring gedaan van de byzonderheden, betreklyk tot het ontwerp der verleiding van uwe beminlyke vriendin, en heeft dezelve met eede bevestigd. Morgen zyn myn vrouw en ik voornemens om Juffer Fanny met ons naar huis te nemen. Wy wenschten van harte haar nimmer te veriaten; maar eerstdaags moet ik naar Dublin, alwaar onze oudfte dochter Peggy, die weleer het geluk had yan by u bekend en bemind te wezen , op haar trouwen (laat, en een zeer voordeelige party doet: myn voornemen is om my aldaar met myn praktyk neder te zetten, terwyl F 2 ik  C 84) ik het vooruitzicht heb om daar gelukkiger s dan hier, te flaagen, en dus hebben wy befloten om binnen weinige weeken te verhuizen. Hoe aangenaam, ik herhaal het nog eens, het ons zou wezen om de beminnelyke juffer Belton met ons te nemen, zoo vreezen wy echter, tiat zulks haar Tante zeer onaangenaam zyn zou i en mogelyk ten kwaade zou geduid worden , als of uwe vriendin van hare befcherming geen gebruik wilde maaken. Ik ken de Dame niet, maar, terwyl zy de Zuster is der overleden vrouw van den nu zaligen Heer Belton, is 'er , dunkt my, geen twyffel aan, of zy zal haar arme Nicht aanftonds tot zich willen nemen; » te meer nog, daar zy dochters heeft van denzelfden ouderdom, kunnende deze famenwooning dus van rondsom niet dan zeer aangenaam wezen: . ik hoor, dat zy luiden zyn van een aanzienlyk vermogen. Juffer Fanny heeft eenige regels aan haar Tartte gefchreven , in welken zy hare befcherming verzoekt op eene zoo aartdoenlyke wyze, dat noch myn vrouw, noch ik* dien brief zonder traanen konden lezen. Zy verdraagt de noodlottige beproeving van het verlies van den tederilen vader, die immer leef-  ( »5) leefde, met zoo veel Christelyke gelatenheid en heldhaftigheid, als zulk een treffend leed kan gedoogen; fchoon de fchrik zoo groot geweest is, dat zy eene ligte koorts heeft gekregen; doch, als wy haar van de droevige tooneelen, die zich nog hier aan haar vertoonen, naar een ander vrolyker verblyf overbrengen, en door her, gebruik van heilzame medicynen, en de goede oppasfing van myn vrouw, zullen wy haar eerlang, zoo ik hoop, tot vorige gezondheid herftellen. Ik twyffel niet, of haar uitmuntend verftand, en hare onderwerping aan den wil des Almagtigen zullen haar volkomen in ftaat (lellen om deze treffendfle onheilen naar behooren te draagen. Meer dan eens heeft zy reeds de pen opgevat om aan u te fchryven, maar ik heb haar dit nog niet billen toelaten: de weinige regels aan haar Tante konden op haar diep gewond hart geenszins zoodanige uitwerking maaken, als het openbaren van al haar leed aan de vriendin van haar hart, gelyk zy u noemt, Mejuffer, allerzekerst zou gedaan hebben. Haar hart is nog veel te week om nu reeds eene bezigheid van dien aart te ondernemen ; en ik houd my overtuigd, dat gy geen brief van haar zult begeeren, voor dat zy beF 3 ter  ( SS) ter is. —- Zy is gelyk gy weet, thands onder, myn opzigt, en ik verbied haar voor als nog. volftrekt om te fchryven. (VERVOL G/) Dezen morgen bragten wy onzebeminnelyke, jonge vriendin met ons naar huis. . De kleine ftulp , weleer het aangenaam verblyf van, fierlyke eenvoudigheid , vergenoegdheid en deugd, heb ik toegefloten. Het komt my best voor om alle de goederen te verkoopen, en de boeken zal ik in eens aan een geleerden Edelman hier om ftreeks trachten over te doen. Van de verkooping denk ik zal niet veel koanen, en hiervan zullen ten eerden eenige weinige noodzaaklyke fchulden moeten betaald wor den. Eenige van de beste Griekfche en Latyn fche Schryvers zal Juffer Fanny voor zich zelve houden, dezen noemt zy hare geringe bezitting. Daarenboven zyn 'er nog verfcheide ftukfcen van haar eigen opftel in manufcript. Da Hemel geve, dat haar fmaak voor de letterkunde haar voordeeiig zyn zal; doch ik vrees het tegendeel. Myn  (87) Myn vrouw die gy weet, dat goed maar eenvoudig is, zegt dikwyls, dat zy liever wenschte, dat Fanny tot de naaide, dan tot de pea was opgevoed, naardien zy zich door het eerfte nog gemaklyk een ligt onderhoud zou kunnen bezorgen ; maar gy kunt gerust wezen, Mejuffer, dat zy daarvan aan Juffer Fanny niets het minfte laat blyken. Wy doen al wat wy kunnen, om haar te vertroosten, te onderfteu- nen en raad te geven, Deze dierbaarfte vriendin van uw hart maakt u haar hartelyk compliment, en hoopt eerlang in ftaat te zyn om zelve aan u te fchryven. Myn vrouw en verder huisgezin voegt daarby hare eerbiedige groete aan n en uwen vader; ik ben, Mejuffer! Uw zeer Gehoorzame, en ^ Onderdanige Dienaar JOHN HUTTON. P. S. Wy hebben de oude Martha met ons genomen. Deze oude meid heeft niet alleen by Juffer Fanny, maar ook by haar moeder al F 4 vroeg  t 83 ) vroeg gedient. Zy is zoo aangedaan over bet gebeurde, dat ik geen hoop heb op haar herftel. Zy heeft naauwlyks gefproken, of eenig voedfel genuttigd, zedert dat zy hoorde dat Fanny vervoerd was, en zedert den dood van, naar waardigen meester. AGT-  Cast 5 AGTSTE BRIEF. Juffer belton^ Juffer wilmot,. 15 NovemK Eindelyk, myne Lucia, ben ik weder zoo verre gekomen, dat ik de pen kan opvatten. Helaas! myn waardlte, ik ben al dien tyd, na dat Mr. Hutton aan u gefchrevenheeft, ziek, ja zeer gevaarlyk geweest; en zonder de ongemeene vriendelykheid en kunde van dien waardigften man, en. zonder de tederhartigheid zyner uitmuntende vrouw, zou ik nu reeds in het graf zyn geweest. Zy hebben my met eene volkomen ouderlyke genegenheid behandeld. Ach, myn vriendin, hoe weinig weten wy, wat wy al of niet kunnen doorftaan ! toen ik den besten der menfchen, mynen nu zaligen vader verloor, dagt F 5 *k»  C 9° ) ik, dat het onmogelyk was om dien geweldigen fchok uit te ftaan: — en echter leef ik nog — echter moet ik nog in dezen rampzaligen ftaat voorthuppelen, verwezen mogelyk om in dit leeven den bitteren kelk van ellende te drinken: _ eene ongelukkige wees — arm _ bedroefd — en zonder vrienden! Gy moet u niet verwonderen, dat dees myn brief overal beklad, en hier en daar is uitgewischt. —- Plet zyn myne traanen, Lucia!—traanen, die thands vloeien en voor altoos zullen vloeien by de jammerlyke, by de rampzalige herinnering van myn onherftelbaar verlies. — Maar, ondankbare daar ik ben! laat ik niet denken om myne eigene onheilen; maar laat de befchouwing van het tegenwoordig — waarom zou ik dit niet in alle nederigheid vertrouwen ? — geluk van mynen gezaligden Vader alle naare overdenkingen wegnemen. Hy, in het gezelfchap zynde van zalige geesten, van regtvaardigen, die volmaakt zyn, flaat nog zyn geliefde weeskind gade, — en zal by aanhoudendheid haar befcherm- engelen geleider wezen! De Heer Hutton heeft u, zoo my voorftaat, alles berigt: Ik zal derhalven de jammerlyke en aandoenlyke byzonderheden niet herhaalen; al-  C9iy alleen moet ik u berigten, dat de arme getrouwe meid, die myne waarde ouders in alle hunne rampspoedige omftandigheden zco eerlyk gediend , en my in myne kindsheid heeft opgevoed, een week, nadat wy hier gekomen zyn, dood in haar bed gevonden is. Zy lag als in een zagten flaap , en is waarfchynlyk uitgehongerd. Van dien dag af, dat zy geloofde,, dat haar arme kind, want dus noemde zy my uit hartelykheid —■— door den eerlozen deugniet verleid was, heeft zy naauwiyks eenig voedfel gebruikt. Ach! leef ik nog, om te moeten fchryven, dat een eerloze fchurk myn armen, besten Vader in het graf geholpen heeft? Een eeuwig verderf zal zyn lot wezen, en zyn geweten zal voor hem fcherper zyn dan een tweefnydend zwaard. De arme braave Martha heeft een klein ftukje papier in haar zak nagelaten, waarop zy gefchreven heeft, dat zy gaarne wenschte begraven te worden aan de voeten van haren waardigen meester. Aan het zelve was nog een ander fl.ukje vastgefpeld, dat zy haar uiterjle wilgenoemd heeft * en waarop zy my nalaat twee gouden ringen haar bybel en een paar zilveren gespen, die zy van myn waarde moe-  'C 99- ) moeder gekregen heeft. — Zou ik dezen kleinen fchat niet hoog waardeeren, Lucia ? Ja, geloof my, meer dan indien het diamanten wa. rei7e In een brokje oud linnen, dat zorg¬ vuldig was opgerold, vonden wy tien guinies, waarvan een gedeelte volgens haar fchryven moest dienen, om hare begraafnis te betaalen, en het overfchot tot een graffleen van haren geëerden meester. wrelk een waardig hart moet dit eerlyk mensch niet bezeten hebben! — Dees kleine fchat van tien guinies moet zy zekerlyk van hare Jeugd befpaard hebben, terwyl zy nimmer van myn Vader een oortje voor loon heeft willen aannemen. „ Zy diende ons," zeide zy dikwyls, „ uit zuivere genegenheid." Zy was boven de tagtig Jaar oud, en echter behield zy alle hare vermogens, en diende ons volkomen naar behooren, tot den noodlottigen laatften flag, die ons allen trof. — Haar fchreien en klaagen by die gelegenheid zou een Steenen hart getroffen hebben! Geheiligd zy hare asch! Ik kuste hare koude wangen voor het laatst, en befproeide die met myne traanen. — Ik deel u dit omftandig berigt van haar mede, om dat gy in die gelukkige dagen, toen myne Lucia ons klein ver-* blyf  (?3 ) felyf met hare tegenwoordigheid vereerde, altoos groot behaagen fchepte in hare naauWkenrige oppasfing. Ik heb naar myn Tante gefchreeven, gelyk Mr. Hutten u berigt heeft, om haare bescherming te verzoeken. Ik kon niet wel anders doen, Vriendin! want by deze waardige menfchen langer te blyven is onmooglyk, fchoon zy gaarne — zoo groot is hunne vriendelykheid my naar Ierland mede zouden nemen; maar in myn hulpelozen toeftand denk ik dat het beter is my onder de befcherming myner Tante te begeven; te meer nog, om dat het myn pligt is, naardien zy de eenige naastbeftaande van myne waarde moeder is, die nog leeft. — Ik heb nog geen antwoord op myn brief gekregen; maar het is hier meer dan vyftiguurenvan daan, aan de grenzen van Engeland te H Shire. Ik denk, dat zy wacht naar eene of andere gelegenheid om het met een byzonder vriend te zenden, om dat het zoo diep landwaarts in is. Van de verkooping van ons oude huisraad is zeer weinig gekomen. De boeken zyn allen overgedaan , uitgezonderd eenige weinigen van de bette Griekfche en Latynfche fchryvers, —- zyn-  C 94 3 zynde dit myn geheele erfdeel — die ik voor my zal houden; want ik hoop, dat de kennis van deze taaien my voortaan voordeelig zal wezen. — Nóg heb ik ee.i aantal digtftukjes, liederen en herderszangen, die ik met eenige vertaalingen uit het Grieksch, door my vervaardigd , in druk denk te geven, als ik wat bedaarder van geest zal weZen: Myn voornaamfte hoop 'echter fteunt op een treurfpel, daar ik u in het Voorleden Jaar van gefchreven heb! — myn Vader gaf my het plan daar van op, en ik heb 'er reeds twee en een half bedryf van gefchreven. Ik denk, dat ik by myne Tante aan huis wel gelegenheid zal hebben om het ten einde te brengen, en myne 'Studiën te vervolgen. Ach, myne Lucia! mogt ik by u zyn om myhe fmart in uwen getrouwen boezem, dien zetel van het tederst vertrouwen, uit te ftorten — om u alle myne vrees, en angstvallige bekommeringen te openbaaren! — Hoe droefgeeftig helaas! is de gedagte, dat de waardlte vriendin, die ik nu nog op de waereld heb, aan de andere zyde van den aardkloot woont! — en, hoe droefgeestig is het voor my niet, als ik dan eens nadenk, dat gy tegenwoordig nog niets hoegenaamd weet van de onheilen, die my in de  C 95 ) de laatfte zes maanden zyn overgekomen ,* eri dat het nog twaalf maanden moet lyden eer ik uw antwoord kan hebben! — In het Oog van myn hatt echter zie ik myne Lucia naast my zitten, en hare traanen mengen met die van hare rampzalige Fanny! — Doch laat ik, ondanks mynen bedroefden toeftand, my zelve geenszins ten vollen rampzalig noemen, daarik. een opregt hart bezit om my te vertroosten; daar ik deugdzame geneigdheden en voornemens koester, en my in dezelven hoelangs hoe meer verfferk, en daar ik eenen God heb om my te onderff eunen. wiens voornaamfte zorg de lydende onfchuld is. Ach, myne Lucia, hoe zeer was ik aangedaan, toen ik het kleine, boersch en vreedzaam verblyf moest verlaten, daar ik weieerde Fchuldeloze dagen myner kindsheid fleet, en daar ieder plaatsje my myne lieve vriendin vertegenwoordigde ! — Ik heb voor altoos affcheid genomen van het egelantier-prieeltje, dat gy met uwe eigen handen gevlochten hebt; —van de ouden eikenboom, onder welksfchaduwwy zoo dikwyls zaten te zingen; van het hek aan het haazelaaren-boschje, daar wy elkander zoo  ( 96 ) zoo menigmaal plagten te ontmoeten! ~—- Hard • ten uiterften hard was het my^ om deze geliefde tooneelen voor altoos te verlaten! . Ongelukkig ook reden wy, toen ik met den Heer en Juifrouw Button naar hun gastvrye huis ging, door het kleine dorp, en vlak voorby het huis, waarin gy plagt te woonen. . - Den kleinen toegang tot het zelve, welk ik zoo dikwyls doorgerend heb uit blydfchap van u te zullen ontmoeten , is nu overgroeid en donker: en op zekeren afftand* thans helaas! zoo droefgeestig voor my! -— hoordé ik nog de duifjes kirren, van welken wy zoo' veel werk maakten. Ja Vriendin, als ik om myn tegenwoordigen bedroefden toeftand denk, en dien vergelyk met die vorige bekoorlyke dagen van gelukzaligheid en zorgeloze rust, ach! dan Wordt my het hart van een gefcheurd. ïk verwonder my, dat ik nog geen brief van myn Tante gehad heb: doch ik kan by geene mogelykheid weten, wat haar hier in verhinderd heeft. ~. Daar word ik geftoord - Peggy Button roept my beneden om in de tuin te wandelen. -Ja lieve meid! _ ik zal komen. - Deze Waarde vriendin , Lucia , laat my naauw- lyks  Cp7) lyks een oogenblik alleen, op dat ik myne droefgeestigheid niet zou toegeven. —— Ik moet dan voor het tegenwoordige myn pen nederheggen. Vaarwel —- vaarwel, nwe getrouwe Fanny $* Q n  C98) NEGENDE BRIEF. i Decembé Gister kwam de lang verwachtte brief van myne Tante: ik zal 'er vooraf geene aanmerkingen over maaken, maar hem voor u overfchryven. Mevr ouwe Grimston aan Francina Belton, Grimfion • h§ufe* Waarde Nicht! Ïk ontving uwe droefgeestige brief, en ik geloof wel, dat uwe toeftand zeer beklaaglyk Is, verlaten en ongelukkig zoo als gy tegenwoordig zyt, weet ik niet wat ik u raaden moet. Ik ben zekerlyk bedroefd over de dood Tan de man die myn onvoorzichtige zuster goed dagt  ( 99O dage te "tróuwen, maar nog veel meer bedroefd in der daad over de vreemde, romanesque wyze, waarop hy u opgevoed heeft. Grieksch en Latyn, hoor ik, en een onmatige zucht tot verfen maaken., en een party romanesque gekheden. Mevrouw Parker , die onlangs in uw buurt gewoond heeft, zeide my, dat gy daar al uw tyd aan verflyt. Hadt ge u zelf toegeleid op de naald gelyk andere behoeftige meisjes doeii, in plaats van die belaggelyke zugt tot geleerdheid in te volgen, dan zou myn Heer Grtmfton eri ik gaarne wat gegeven hebben om u by een wolle naaiiler, of in een Franfche winkel te doen, of een ander aanzienlyk ambagt te laten leeren. Uw misleidde vader, zelf aan de geleerdheid gehecht zynde en geen zoon hebbende, heeft zyn dochter een Jongens opvoeding gegeven, zonder te bedenken dat hy geen fchelling bezat om haar na te laten: maar ik wil over de dooden geen aanmerking maaken. Waarlyk uw toeftand is beklaaglyk: ik weet niet wat ik u raaden moet, maar ik denk, dat ge maar by ons moet komen: fchoon ik'er, om je de waarheid te zeggen, niet heelgroen op ben om een wyshoofd in myn familie te brenC 2 gen.  C ioo ) gen. Ik dank God, myn twee dogters hebberé een zeer goed verftand, maar zy denken 'er niet om, om zich voor geleerde dames uit te geven. En als gy by ons' komt, dan heb ik je dit vooraf te bevelen, om nimmer het hoold van myne dogters met hoogdravende letterkunde te vervullen: Ik wil alleen hebben, dat zy uitmunten in fraaie zeden , zoo als danfen, Franfch, zingen, enz. maar ik wil niet hebben, dat zy haar hoofd ergens anders meê zullen breken : ik wil myne dochters niet opgeleid hebben tot wyshoofden voor de waereld. — Terwyl je bedroefdheid zoo groot is denk ik, dat ge maar by ons moet komen: maar hoe ge hier komt, weet ik waarlyk niet. Gy kunt wel begrypen, dat ik myn eigen koets voor u niet zenden zal: te paard zult gy het best kunnen komen, en terwyl zommigen van onze buuren dien weg wel heenkomen, zullen zy naar je vernemen: gy kunt verzekerd zyn, dat ik je een vertrouwd perfoon zal zenden. Terwyl ik onderftel, dat ge kaal in de kleeren zyn zult, en ik niet denken kan, dat gy in uwe bedroefde toeftand zoo dwaas zult geweest zyn, om voor je zelve de onkosteu te maaken van rouwgoed'te koopen, heb ik zorg gedragen om u  met brenger dezes een bundeltje kleeren "te zenden , die ik verzoek dat gy aan zult doen om ons niet te affronteeren. Ik heb u een oude zwarte Japon gezonden, die gy gemaklyk in een effen fmaak zult kunnen veranderen, want ik onderfiel dat gy hem zoo niet zult.draagen, als hy thans is. Ook heb ik nog een oude hoed of twee van myn dochter Carolina gezonden, die gy ook alz-o in een effen fmaak kunt veranderen, dat zy 'er behoorlyk uitzien. —~— Myn Heer Grim [ion is ook wel genegen om u te ontvangen; maar dat doet 'er niet toe, terwyl gy myne permis/ie hebt, en als ge u onder myn dak wel gedraagt, zal ik u myne befcherming niet weigeren, blyvende uwe genegene T«nte. Arabella Grimston. P. S. Zoo even hoor ik, dat de pagter HUI een braaf man van deze plaats, digt by uw woonplaats moet wezen, ik heb hem derhalve verzogt om u op aanflaandeh woensdag op zyn paard mede te brengen : ik hoop dat de fneeuw tegen die tyd wel van de wegen af zal wezen. G 3 Ver-  ( tca *) Vervolg van Juffer Belton. Welk een brief is dat van myn Tante! , ■ \ Ik heb wel twee uuren gefchreid, toen ik hem, gelezen had. — Maar zagt. laat ik liever denken, en dankbaar zyn, dat ik nog deze. befcherming zy is dan zoo zy is genieten mag, dsar honderde jonge fchepzelsr in de zelfde armoedige omftandigheden zynde, mogelyk niets hebben, om hunne ongelukkige hoofden op neder te leggen! Ik heb het aanmerklyk gefchenk van myne Tante eens nagezien, en het beftaat in een oude havenloze zwarte zyden Japon en een kaale gaazen hoed. Ik ben waarlyk zoo dwaas geweest, om uit myn klein overfchot my zelve i\\ een ordentelyk rouwgewaad te Heken over den beften der menfchen, en den tederften vader, maar hoe zeer zy dit verfoeien mag , kan ak niet zien, dat ik daaraan misdaan heb. Gy ziet, myn waardfte, wat foort van ?rouw myne Tante is. Maar laat ik myne vrees. voor een toekomend noodlot verbannen: dezelfde goede Voorzienigheid, die akoos genadig en regtvaardig is, zal my dit vertrouw ik volkomen-by aanhoudendheid befchermen. Ach,  C 103 ) ,., .... Ach, myn Lucia! hoe zal ik deze minzame waardige vrienden, den Heer en Jufvrouw Hutton kunnen verlaten! Hunne behandeling omtrend my is allertederst, en regt vaderlyk. De woensdag is eindelyk gekomen, en ieder oogenblik verwacht ik den man te paard, die my naar Grim/ion-houfe zal medenemen. De goede, Jufvrouw Hutton drukt my aanhaaren kloppenden boezem: Zy is zeer bekommerd over my, dat ik te paard zal vertrekken in de diepfte fneeuw, die wy zedert eenige Jaaren gehad hebben. Zy vreest voor myne gezondheid, en acht zich zelve gelukkig, dat zy geen zoo wreed hart bezit, als zommige andere menfchen. Zy Op het oogenblik komt de hupfche man. Ik moet my zelve los fcheuren van deze waarde vrienden. Adieu, adieu voor het tegen" woordige. In het dorp LIanville, Zie daar dan, Vriendin, my, God zy dank, in een kleine herberg aan den gemeenen weg G 4 aan-  C ï°4 ) aangeland, om dat het zoo wel voor my, als voor mynen goeden leidsman, want dit fchynt hy te wezen, onmogelyk was om onze reis dees nacht door te zetten. De oude merrie, daar wy op zaten, werd onder weg kreupel, en het heeft weinig gefcheeld, of wy zyn in de fchrikkelyke moerasfen en bergen, die wy over moesten, onder de fneeuw begraven geweest. Nimmer heb ik eene zoo gevaarlyke reisgedaan. Ik ben byna ver- ltyfd van koude, hoe zeer my Jufvrouw Hut» ton in drie mantels gewonden, en my een klein mandtje met een groote fles met hartfterkenden drank van haar eigen maakzel, en een party koekjes en een koe-tong op reis heeft medegegeven om my voor de fnerpende koude te bedaren. My dunkt ik gevoel nog op myn wangen de traanen van affcheid, die haar al kuffende ontvielen. Gelukkig is myn reisgezel niet alleen een zeer goed flag van een man, maar ook zeer fpraakzaam, en wel opgevoed. Ik heb aan dezen aangenaamen reisgenoot veel verpligting voor zyn vervrolykend gezelfchap op onzen fchrik- lyken weg naar deze kleine herberg- hy deed al wat hy kon om my vrolyk te maaken, door  C ï05 ) door het vertellen van menige klugtige anecdo* ten van dat huisgezin, daar wy thands zyn, welk den verdrietigen tyd van de reis merkelyk verkortte. Hoorende , dat myn naam Belton was, riep hy uit, „ Hoe! gyde dochter van den armen Henry Belton? • De Hemel zegene u! indien gy maar de helft van zyne goedheid erft, dan zyt ge een Engel op de aarde." Ik kon niet nalaten te fchreien, Lucia, toen dees hupfche man met zoo veel welmeenenden ernst van myn lieven vader fprak, en naauwlyks merkte hy dit, of hy trachtte my weder op te beuren, „ Kom, droog uwe traanen op, en zyt wel getroost! Ik gis dat gy by Mevrouw Grimston uw intrek zult nemen; ik twyffel niet, of alles zal wel fchikken. De fchildknaap is een zoo goed man, dat verzeker ik u ,• als 'er over voeten gaan kaïf, — en Mevrouw zou zeker- lyk meer gewild zyn , als zy haar hart zoo hoog niet droeg. Ik zeg wel eens tegen haar en de Juffers, dat ze eens by my moeten komen, en een kop thee by my drinken: maar dat is te laag; voor haar." Ik vroeg of hy getrouwd was. G 5 „ Neen,  ( IO(3 ) „ Neen, Mejuffer, ik heb geen vrouw, —h Eenmaal" en met dit zeggen loosde hy een diepe zugt, en bleef geduurende het overige van onze akelige reis tot in deze kleine herberg zoo droefgeestig, dat ik zekerlyk befluiten moet, dat zyn hart zeer diep geraakt is ï . uit welke oorzaak dit zy, weet ik niet, alleen heb ik kunnen merken, dat het niet uit hoofde van zyne omflandigheden was, wanthy heeft eene tamelyke groote land-hoeve, die hem in eigendom toebehoort.. Toen wy hier aankwamen, nam de goede man my van het paard af in zyne armen, want ik was zoo verkleumd van de koude, dat ik niet liaan kon, en bragt my in een kleine kamer, daar hy onraiddelyk een goed vuur liet aanleggen , -en thee het bezorgen. „ Zyt niet bevreesd, myn goede Jonge Juffer," zeide hy, metu aan eenen ouden vryer te vertrouwen, ik zal al doen dat ik kan om u te vermaken. Hy beitelde een goede vogel om voor ons avondmaar klaar te maaken; en terwyl wy nog aan de thee zaten, had ik fchoone gelegenheid om myn reisgezel wat naauwkeuriger tebefchou- wen: in zyn gansch gelaat was eerlyk- , heid  £ lof heid en goedwilligheid allerduidelykst te lezen ^ doch door alle deszelfs trekken was eene zoo. diepe droefgeestigheid verfpreid, als ik immergezien heb. Hy fchynt omtrend veertig Jaar oud te wezen 1 zyn kleeding was. eenvoudig, doch zeer net: boven al vond ik zyn omgang verre verheven boven het gemeene flag der pagters ; en ik kan gemaklyk opmaaken, dat hy door zyne opvoeding voor een hooger kring gefchikt was. 'Er was in 'smans gedrag iets zoo ernfiigs en tevens vriendelyks, dat in den verlaten en hulpeiozen toeftand, daar ik my in bevond, en in het onaangenaam vooruitzicht van den volgendeu dag by trotfche en onvriendelyke bloedverwanten te-zullen komen dit alles by elkander myn week hart zoo zeer overweldigde, dat ik niet kon nalaten in traanen uit te barden» Mr. HUI nam my by de band, en zeide,,, kom aan, houd moed! 'er is een God die genadig is Jegens ons allen droog uwe traanen op, en laat ons trachten vrolyk te wezeir! " „ Gy zyt waarlyk een zeer goed Heer,"zeide ik, terwyl ik my zeiven dwong te glimlagchen, „ en ge zyt zelf zoo blymoedig, dat1* Hier viel hy my in de reden, „ Bly- mue-  C 108 ) moedig! Ach Juffer! ik zou u za¬ ken kunnen verhaalen , waarby uw noodlot maar eene beuzeling is. 't Is waar ik doe myn best om een wel te vreden en vrolyk gelaat aan te nemen; — maar ik heb daar" terwyl hy zyn hand op zyn borst leidde s „ ik heb daar myne beproevingen gehad, — Terwyl wy nog een uur of twee kunnen praaten, eer wy gaan eten zal ik u het voornaamfte van myne droevige lotgevallen mede- deelen: de onheilen van anderen leeren ons dikwyls onze eigene met geduld verdragen." „ Indien het niet onbefcheiden zy," hernam ik, „ zal het my zeer aangenaam zyn zulks te hooren." „ Onbefcheiden!" riep hy, „ geenszins. —•. Met blydfchap zal ik u verhaalen. 't geen by aanhoudendheid het onderwerp is van myne gedagten." Hy begon dan zyn klein Ieevens- verhaal, voor zoo verre ik my herinneren kan, met de volgende woorden. „ Ik ben de zoon van een welgegoed landman , die, na verfcheide geflagten vóór hem, het aangename kleine landgoed bewoonde, welk thauds  thands in myne bezitting is; Myn vader, die zeer veel van my hield, terwyl ik zyn éénig kind was, verkoos, my niet alleen eene opvoeding te geven boven den rang, in welken ik leefde, maar gaf my de keus want hy zei-» de, dat hy van zyn zoon een Heer wilde maaken . om, of een regtsgeleerde, of een Geestelyke , of een koopman te worden. Ik verkoos het laatfte, en moest derhalve in myn agttiende Jaar naar Londen, alwaar ik by een Koopman van het eerde aanzien kwam, blyvende daar geduurende den tyd van zeven Jaaren in eene algemeene achting. Omtrend dezen tyd trouwde myn patroon , die een oude weduwenaar was, een Jonge Juffer van eene matige fchoonheid, doch die geen geld had. Myn patroon was nog geen drie maanden getrouwd geweest, of hy miste verfcheidene zommen gelds. Zyn vermoeden viel ongelukkig, door aanhitzing van zyn vrouw, op my, en, fchoon hy zelf betuigde, dat het zeer vreemd was, dat ik, na hem zoo veel Jaaren met de ftriktfte eer^ lykheid bediend te hebben, eindelyk nog oneerlyk zyn zou, werd ik echter gegrepen, en in hechtenis gebragt." „ Onder myne kennisfen was het vermoeden ge-  riiö) • genoeg '; — 'er werd niet alleen gezegd, dat ik gevat was f om dat men my van die misdaad verdagt hield, maar dat ik dadelyk gevangen, was , om dat ik myn patroon beftolen had. My. ne eigen getrouwheid zelfs ftrekte tot verzwaaring van myn fchuld, en de opregtheid, die my te voren eené algemeene achting had verworven, kreeg nu den naam van eenen fchyn-' baren toeleg van bedekte list en konllige huïgchlary. De zaak zoo openbaar Wordende, kon niet lang verholen blyven voor mynen ouden braavert vader; die ongelukkig, toen hem dit grievend nieuws ter ooren kwam, pas herfteld was van eene geweldige koorts. De verwondering en het verdriet daarover ontroerden hem zoofterk, dat hy weder geheel inltortte. Niemand dan een Vader alleen kan de fmart bezeffen, die het ouderlyk hart by zoodanige gelegenheid moet gevoelen. Maar waarom zou ik op deze ongelukkige omftandigheid lang ftilftaan? het zy genoeg te zeggen, dat zyne inflorting vergezeld ging met de heillooste gevolgen; want binnen den tyd van een week kreeg ik een brief, die my zyn dood berigtte, en tevens, dat hy geüorven was midden in de unerfte benaauwd- heid,  'héid, en in het grievendst verwyt, dat ik zyri naam onteerd had, en éen fchandaal was van de famiiie. «■ Maar, helaas! Juffer Belton, myn verdriet was hiermede nog niet ten einde* Het is nu reeds twintig Jaar, dat myn hart tot op dit uur niet alleen aan deze wond, maar ook aan die van eene te leur gefielde liefde moet lyden. Uw beeld, myne beminneiyke Nancy, uw bevallig beeld heb ik op ditoogenblik voor myne oogen, en zegt my, hoe gezegend ik zou geweest zyn van u in myne armen te zien!" — Hier vloeiden de traanen zoo fterk uit 'smans foogen, dat hy eenige oogenblikken buiten ftaat was om voort t* gaan. — En denkt gy, Lucia, dat ik niet mede fchreide? —. Gewisfelyk- Ja! — Na eenige oogenblikken vervolgde hy weder. „ Doch hetzy zoo , Gods wil gefchiede! — Indien het my mogelyk is, zal ik bedaard zyn. Gy moet weten, ik had vóór eenigen,tyd myn adres gemaakt aan eene jonge Juffer, die, zoo een minnaar ooit in ftaat is om onpartydig te younisfen, alle die deugden had, welke de vuurigfte verwondering kunnen voortbrengen, en welker perfoon alle die bevalligheden bezat, welke de tederfte liefde kunnen inboezemen. Eeni-  C ii2 3 Èenigë Jaaren te voren had myn karakter én dg gunftige gedagte, die zy van my had opgelat > (niet tegenftaande de ongelykheid van onze omftandigheden, want zy had zeer aanmerklyke bezittingen) hare vrienden overreed om hunne toeftemming tot ons huwelyk te geven, en de week te voren, eer ik onregtvaardig gevat werd, was onze trouwdag bepaald, kleederen gekogt, en alles klaar gemaakt om onze wenfchen te vervullen; maar, helaas! in plaatfe van my als een gelukkig man te omhelzen, zag zy my by dit toeval met afgryzen aan, als een dief, die om zyn wanbedryf gevangen werd. Op het oogenblik dat ik in hechtenis wierd gezet , werd zy naar het land \ ervoerd, en kort daarna genoodzaakt te trouwen met een dronken Vosfen-Jaager , zynde een fchildknaap, tv ftierf binnen de eerfte twaalf maanden uit verdriet. maar om weder tot de zaak te komen.'" 9 Eindelyk kwam het tot een geregtelyk verhoor , en, terwyl 'er zich geen de minfte gegronde reden tegen my op deed, werd ik gevolglyk op eene deftige wyze ontflagen; Ja korten tyd daarna kwam het uit, dat myn patroon's vrouw die aanmerklyke zommen gelds daar  ( ïï3 ) daar !k valfchelyk mede betigt was, geftolear, had om de verkwisting te betaalen van een officier van de armée, die langen tyd haar galant was geweest: Maar wat zou ik toen doen ? Ik had geen hulpmiddel tegen de fchande, die ik ondergaan had, noch eenige vergoeding voor het ongelyk, welk men my in myn karakter had aangedaan,en fchoon myne onfchuldopenbaar bekend was, wilde echter niemand my in zyn dienst hebbenó Om dat ik maar op het vermoeden gevat was van myn patroon beftolen te hebben, fcheenen zelfs myne kennisten my te myden: kortom, ik ondervond de helft van die genegenheid niet , toen % ontflagen was, als ik genoten zou hebben, indien ik veroordeeld was geworden. Zoodanig is de gefteldheid der menfchen! —;—Myn toeftand intusfchen was zeer ongelukkig. Ik was beroofd van myn karakter, van myn vader, en van de vrouw van myn hart. —- Eindelyk befloot ik in myne droefgeestigheid, daar ik my toen in bevond, om te gann reizen, en my zeiven door eene afwisfelende verfcheidenheid van tooneeien zoo veel mogelyk te vermaa- ken. Vyftien Jaar bragt ik daarmede door, H en  C "4 ) en na dien tyd te rugkeerende, zette ik rnyop eene landhoeve neder,die ik , als hebbende voor my een genoegzame duiver om van te leeven, in de parochie daar de Heer Grimftw woont, gekogt had. • Ik verkoos die plaats boveri alle anderen in de waereld, om dat aldaar myne waarde en voor altoos betreurde Nancy begraven ligt: en ik denk daarom het overige van myn leeven ook aldaar te fiyten. Ik geniet daar een aangenaam foort van droefheid, befuande namelyk hierin, dat ik dikwyls het graf van myne waardlte vriendin ga bezoeken; weinige dagen gaan 'er Hechts voorby, of ik befproei het zelve met myne traanen." Hier eindigde Mr. HM zyn verhaal, welk my zeer fterk heeft aangedaan. * Wy eindigden vervolgens ons kleine avondmaal, en thands ben ik in myn klein Gaap - vertrek, alwaar ik het voorgevallene op dezen dag aan de vriendin van myn hart zit te fchryven. _/ ik had een Épictetus en Horatius mede genomen om my te vervrolyken; maar myn reisgezel heeft my zoo vermaakt, dat ik geen gelegenheid gehad heb om my ergens anders mede bezig te houden; , «Goe-  (lis y Goeden nacht, Lucia! Zoodra het dag W\ gaan wy morgen naar Grimfton-houfe. - Heb medelyden, en bid voor. Uwe ongelukkige Fanny. M 2 Tim  C ti6 ) TIENDE BRIEF. Grimjlon Hou ft. Gister, myn waardlte,kwam ik by myn Tante, die my oogenbliklyk naar eene kleine kamer toezond, welke zy met den naam van kleed- kamer verwaardigd heeft. Zy ontving my met eene zeer flaatige houding , terwyl uwe arme Fanny, die gy wee?, dat van natuure wat bloode is, voor haar ftond te beeven, als of zy een misdaad begaan had, met zich onder hare befcherming te begeven. Zy bekeek my naauwkeurig van het hoofd tot de voeten, en veranderde nu en dan, naar ik merkte, van1 kleur. Zoo Francyn — (met een deftigen toon) — gy zyt dan eindelyk gekomen! gy zyt veel kloeker dan ik gedagt had. Wel kind, wat hebt ge u verhit met ryden, dat ge zoo rood ziet als een kalkoenfche haan? — Heb je altyd die kleur van eeü boeren -werkmeid op' je  ( U7 ) je wangen? of mogelyk zyt ge wat warm van het ryden. — Hebt ge beneden al eenige verfrisfching- geaomen zedert dat ie hier gekomen bent? — Wy hebben in de boven kamer al over een uur gegeten." Ik zeide haar dat ik nog niet eten kon, om dat ik half bevroren was van het ryden in de Ci eeuw. » WeI zo!" hernam zy, „ ik had zulke keurigheid niet verwacht van een meisje, dat in het IFelfer — gebergte is opgevoed: maar, kom aan, myn dienstmaagd Monfon zal u de kamer wyzen, die ik voor je gefchikt heb, en dan moet ge maar na beneden gaan om thee te drinken. — Ik ben nu, zoo als je ziet, ergens mede bezig." — Zy was aan het opzetten van een nieuwe muts voor de fpiegel - „ maar hoor eens, Fmncyn, ik moet het je nog eens zeggen, je moet ter dege oppasfen van de harten5 van myn dochters niet met je belagchelyk uneksch of Latyn te vergiftigenJ" Ik zeide haar zeer onderdanig, dat ik myn uiterfte best zou doen om haar en myne nichten te verpligten: - dat ik hoopte, dat zy benevens myn Oom gezond waren. » Je ^jten, zoo als jy ze noemt," zeide H 3 zy  ( H8 ) „ zy zyn tegenwoordig by haarFranfche meester, die alle week van B komt; daarom ver-" zoek ik je, dat jy haar niet hinderen zult. — daar heb je den weg, en nu kunt ge wel heen gaan." " Ik neeg en ging heen, maar zy riep my aan- flonds te rug, en zeide „ ik hoop immers niet, dat gy dat oude mensch mede hebt gebragt, dat zich zoo veel Jaaren by je familie genesteld heeft?" 1 Op dit zeggen ontroerde ik, Lucia, terwyl de,arme Martha de perfoon was, die zy meende , en die zoo wel haar voedfter geweest was, als van myne waarde moeder. „ Neen Mevrouw," antwoordde ik eenigzins geestig, „ neen Mevrouw, dat mensch, daar gy van fpreekt, is, zoo ik vertrouw, gelukkig. » De Hemel heeft haar binnen kort tot zich genomen." Zy keek my weder fterk aan, en zeide my dat ik naar myn kamer kon gaan. Ik neeg, en vertrok. Ik ben naauwkeurig geweest in het opgeven van eenige byzonderheden in myn verhaal wegens deze Dame, omdat de kleinigheden, Selyl^ gy weet, myn waardlte, altoos iemands ka.  C 119) karakter het best doen kennen. Myn Tante is, zoo my voorkomt, zeer fchoon geweest, en fchoon zy byna vyfcig Jaar oud is, blyven 'er echter nog trekken over van een fchoon gelaat; dit fchynt zy tegenwoordig nog wel te willen weten, want zy bekeek haar zelve dikwyls in de fpiegel, toen zy met my fprak. — Zy was magtig opgefchikt en gepoeierd. Wel Lucia, ik heb bezit genomen van myn kamer, zoo als myn Tante het noemt: Het is genoeg om iemand van den naam van kamer een walg te doen krygen; want ik geloof waarlyk dat het niet meer is dan een klein prullen - hok, daar zy een oude gefcheurde beddetyk voor myn gebruik hebben higeftopt. Het is heel boven aan de top van het huis; de meubilen beftaan in één half gebroken ftoel, en een tafel met drie pooten. Ik ben echter dankbaar, dat ik een kleine fchuilplaats voor my heb. Ik werd vervolgens naar beneden geroepen om thee te drinken: — myne nichten keeken my zeer fterk aan: zy fchynen ouder dan ik: beiden in den hoogften trap gemaakt, tamelyk lang van perfoonen, maar zien 'er bleek H 4 en  en zieklyk uit. - Onder het avondmaal begonnen zy een gefprek over de poëzy, doch ik zweeg ftil. „ Ik twyffel niet," zeide myn vrypostige nicht Emilia, „ of gy zult een vers maaken op uw affcheid van Walles,, die verrukkende plaats. Ik denk dat gy altoos een zanggodin aan uw zyde hebt O ! ik ben zoo blyde dat gy gekomen zyt! Nu wy zoo een vernuft onder ons gekregen hebben, zal het ons n'et haperen aan kwinkflagen, aan naamverfen en aan raadzels," Haar moeder vond deze aanmerking byzonder fneedig, en gaf haar dochter een oogwenk Van goedkeuring ten blyke van haar genoegen. • Carolina zat ftilletjes te lagchen. Ik was verwonderd , dat ik in al dien tyd myn oom niet gezien had; maar ik bemerkte rasch, dat hy hier in huis zoo veel in aanmerking komt als een nul in het cyfer; hy was toen in een andere hoek van het huis bedlegerig aan zyn Jaarlykfche podagra. — Myn Tante, merk ikn heeft het geheel bellier over alles wat 'er om^gaat, en vleit zich zelve met de benaaming, die zy dikwyls ui den mond heeft, van een gróflt-  ^roote geest te hebben, en ook hiermede , dat zy de aanzienlykfte vrouw is van het ganfche land hier om ftreeks. Myn Tante heeft aan dit klein verblyf, dat waarlyk niet meer dan een zindelyk boerenhuis is, den grootfchen titel van Grimflon-houfe gegeven, en hiermede legt zy haar karakter genoegzaam aan den dag. — De ligging van deze plaats is ten hoogflen onaangenaam, name* jyk vlak aan een leelyk uitwaasfemend moeras. — "Er is hoe genaamd geen boom te zien, uitgezonderd eenige weinigen in een hoek van de tuin, welk het bosch genoemd wordt, waarin een foort van kleine heuvel is, welk den ;:aam draagt van den Gothifchen Tempeh Maandag 10 Decemb. Ik ben hier reeds meer dan een week ge. weest, Lucia, en heb in al dien tyd waarlyk nog geen goed maal gehad. Ik ben fchier uitgehongerd fchoon ons middagmaal alle dag volgens het zeggen van- myn» zuinig overleggende Tante, zoo prachtig als aan het Hof is: wy hebben, om met Swift te fpreken, alle dagen in vyf Delffche Schotels met dan yyf nieten. 5 Ons  ( 1>J2 ) . Ons avondmaal beftaat meest uit drie ge- braaden appelen, en drie gebrande aardappelen, en dit wordt met een zwier opgedischt of het by den grootften edelman was, met een' com* méde ïn de kamer, en een ftomme knecht aan de tafel. Zuure rozynen-wyn wordt hier i^W^ ftac, en gewoone ftremzel- kaas wordt Parmezaan genoemd. Myne nichten hebben noch gehoor noch iTen\ om te zingen; maar terwyl de mufiek eene bezigheid van de mode is, hebben zy ook een ouden mufiek - meester, die van eene ver afgelegen plaats 's weeklyks by haar komt. Dees Heer verzogt my op zekeren dag een airtje te zingen; ik deed dit zoo eenvoudig, als ik gewoon ben, (>ant gy weet fa verfta niets van de mufiek-nooten) hy prees echter de kunsteloze uitvoering. Myn Tantekeek zeer. misnoegd, en zeide, dat Zy niet weder verlangde myn gillen te hooren, want dat zulks de fmaak van haar dochters bederven zou. Waarlyk , Lucia , uwe ongelukkige en neerflachtige Fanny heeft het hart niet meer om te zingen. De befchimpingen, die zy ieder oogenblik lyden moet, zyn byna niet langer te verdragen. Woens-  , Woensdag. 4ch! Lucia, ik kan Tiet niet langer dulden!. Dees morgen had ik my op myn kleine vliering opgefloten, en had myn lierzang op de droefgeestigheid even af , en een gedeelte uit mynen geliefden Homerus vertaald , toen beide myne kvvaadaartige nichten kwamen in- ftuiven. Zy ontrukten my myne gefchrif- ten, en liepen daarmede in allcryl de trappen af naar myn Tante, roepende intusfchen, „ Mama, wy hebben haar verrascht, juist toen ze bezig was met hare wisjewasjes te fchryven." „ Breng de prullen maar by de keukenmeid," zeide myn Tante, en zeg haar, dat zy de Vogels voor van den middag, of de osfen-karbonade voor morgen middag daarmede braaden kan; *t is waarlyk onverdraaglyk van de kleuter; Ik wil zulk eenbelagchelykfchep» fel niet langer onder myn familie hebben." Myn vergramde Tante dreef haar misnoegen tegen my zoo verre, dat zy geheel vergat my aan het middagmaal te laten roepen; en zeide naderhand befchimpender wyze, dat zy onderflelde, dat ik my al te zeer met de zang - godinnen had bezig gehouden, dan dat ik om het eten  C |24 3 eten zou denken. Kortom, 'er gaat geen dag voorby, of ik word voor de gek gehouden; ^an eens noemt men my, de wysgeer in de vrouwenrok, dan weder met eene andere befpottelyke benaaming, zoo dat ik met Julie in Shakesp?ar wel mag uitroepen, „ Is 'er dan nergens eene medclydeude magt, die op myne diepe droefheid nederziet?" Monfon , zoo als myn Tante haar meid .noemt, is my echter goedgunftig. Geloof my, Lucia, was het niet deze braave vrouw, die my hielp, ik zou volftrekt reeds van honger vergaan wezen. Myn Tante heeft met alle hare zuinigheid den uiterlyken fchyn van een grooten ftaat te voeren; en verkiest om in navolging van de groote luiden zeer lang aan het decert te zitten, fchoon hetzelve alleen uit befchimmelde walnooten of rotte appelen beftaat. Waren deze myne nabeflaanden in bekrompen omftandigheden , ik zou medelyden met hun hebben; maar geloof my, het is hier juist anders om. — Myii Oom heeft een aanzienlyk vermogen, en kan met regt een ryk man genoemd worden; — maar deze vrekachtigheid komt  komt alleen uit het zuinig overleg van myne Tante voort. Zyt hartelyk gegroet van y uwe F. B. Hier is een tusfchentyd van drie maanden,in welken de briefwisfeling van Juffer Belton met hare vriendin wel onderhouden is, doch terwyl ze, fchoon niet onvermaaklyk, echter tot de draad der gefchiedenis niet onmiddelyk behoort, is dezelve daarom door den uitgever achter weeg gelaten. ELF-  ( 126 ) ELFDE BRIEF. Grimfton-Houfe, 3 van April ^ch, Lucia, was ik in plaatfe van zulk een ellendig fchepfel als ik nu ben, maar een boerenmeid* die of de fchapen weiden, of de koeijen melken, of het laagfte werk der dienst- baarheid doen moest! Myn Tante fchynt my hier om geene andere reden te houden,dan om my tot een voorwerp harer befchimpendè trotsheid te Hellen. Gister was hier een groot gezelfchap aan huis, en 'er gebeurde weder iets, welk my al myn geduld heeft doen verliezen; Myne nichten hadden de wreede onbefchaamdheid om my van boven in de zykamer te roepen, omdat zy wilden, „ dat ik een voordel van Euclides zou verklaaren." Geloof my, dit gefchiedde nergens om, dan om dat zy zich ten mynen koste wilden vermaaken. Toen ik zeide, dat ik daar geen kennis van had, en dus haar  haar verzoek gèenzins kon voldoen, fchaterden zy openlyk uit van het lagchen, en zeiden , „ wel, arme Fanny, nu blyf je met al je verhevene kennis zitten ! Mevrouw Lem's wilde gaarne, dat gy een treurzang op de dood van haar fchoot-hondje maakte, en myn Heer Broim wenschte wel, dat gy een bruiloftsdicht famen- ftelde op zyn aanftaande huwelyk. Als je vaerfen moet maaken, dan zullen wy werk genoeg voor je vinden. Deze Dames hebben nog nimmer eene Schryfster in perfoon gezien." Deze wreede befchimping dagten myne fpy- tige nichten dat zeer aartig was: Dezelve perste my een traan uit de oogen; en het gezelfchap zelf, dit moet ik bekennen, nam zeer weinig genoegen in haar gefnap; maar fcheen my met een oog van medelyden aan te zien. Myn Oom, die nu weder vanzynjaarlykfche podagra herfteld is, en die, als myn Tante hem niet begluurt, my dikwyls een zagtenoogwenk van goedkeuring geeft, deed toen ook zoo, en zeide ftilletjes tegen my, dat ik maar niet ontfield moest wezen. , Dit paar leidt , niet tegenftaande de voikoinene onderwerping van den man aan zyn vrouw, een  C ik j e^n zeer ongelukkig leeven: en hóe kan het ook anders wezen, als men de oogmerken eens nagaat, die hen tot dit huwelyk hebben aangefpcord. — Myn Tante trouwde den Heer Grim* Üon alleen om zyn geld; en hy had geene andere beweegreden dan haar fchoon gelaat. —i Welke gewigtige redenen voor twee menfchen, om alle hunne dagen met elkander te flyten! —> of liever, welke aanleidingen om de heilige geloften des hüwelyks te onteeren, zyn hier in niet opgefloten! Waarlyk myn goede Oom leidt zoo wel een ellendig leeven als ik. — „ Myn. Heer Grimfton\ je moet dat doen, — en ik wil hebben, dat je het zoo doet" — zyn de dagelykfche lesfen van myn Tante. Ach, Vriendin, hoe gaarne dobberde ik nu op den Oceaan, die ons van elkander fcheidt! — De ftreelende hoop, dat wy elkander nog eenmaal weder zullen zien, is voor als nog dé beste reden om my te vertroosten, en myn onheil met geduld te dragen. — Ik heb my nu weder in myn klein vertrek opgefloten, om aan myne Lucia te fchryven, die de eenige troost is, welke my nog overig blyft. Goede hemel! wat gebeurt daar! Een poft- chais  C I2s>) chkis met vier paarden komt de laan op ryden voor het huis, met drie knechts daar naast te paaiïiyefl myn Oom gaat ter zyde vandechais! ,_ wat 0f dit beduiden zal? Ik hoor myn Tante roepen, Betty.r Sufan, Peur, waar zyt ge lui? Toe gaauvv; vliegt! opent de deur van de beste zykamer,- en legt 'er het karpet neder! Carotina, Emilia, loopt fchie- iyk , en zet je beste mutfen op, en doet je kante luhhens aan." Hemel! wat of'er te doen is ? • Doch ik zal my hier maar {til houden, en alle die ftaatfie eens afzien. Goede God! — wat zie ik ? myn Tante k>opt zelve naar de buitenfte deur toe! - Een jong Heer wordt door zyne knechts uit de chais gedragen! zou hy dood-zyn? — neen: & zyn eene arm hangt leevenloos by zyn lyf myn Oom onderfteunt zelf zyn hoofd, 't geen fchynt of het gewond is, en op zyn fchouder neêrgebogen ligt. Hemel! wie of dees vreemdeling is? Hy fchynt nog Jong Cwant ik kan door myn kleine raam degeheele droevige ftaatfie zien) en hy ziet 'er zeer fchoon uit zyn nieöi haair los neder handende! - Zoo op het oogenblik komt Monfon om,een ï flesje  C 130 } flesje hartshoorn, dat toevallig hier op de kamer ftond. ■ Zyzegtmy, dat dees fchoone jonge Heer niet minder is, dan de Edelman Charles Belford, die omtrend twee uuren hier van daan met zyn rydmig ongelukkig is omgevallen'. ■ Zyn arm fchynt gebroken , en men vreest dit ook. van een zyner fcheenen, daar het wiel van de chais over gegaan is, ook is zyn hoofd zeer gewond, om dat hy op een rotsachtige fteen gevallen is. Die ongelukkige man! is dit niet een droevig voorval, Lucia ? Myn Oom deed, naar het fchynt, zyn achter middag tourtje , reed 'er juist voorby toen het gebeurde, hielp de knechts om hem weder in het rydtuig te ligten, en bood, toen hy zyn naam en karakter hoorde, en toen hy vernam, dat hy van het naastgelegen Graaffchap kwam 9 alwaar hy tot lid van het Parlement verkozen was, zeer beleefd zyn dienst aan, en verzogt, dat men hem naar zyn huis zou brengen, vermits 'er hier om ftreeks in den omtrek van zeven uuren geen gefchïkt verblyf was om hem te ontvangen; want in het naaste dorp zyn niet dan ellendige hutten te vinden. Terwyl de wond van den ongelukkigen Edelman zoo hevig  ( I3i > Vig bloedde,, waren de knechts ten uiterften yerlegen, en verzogten hunnen meester dat hy dit vriendelyk aanbod zou aannemen van den Heer Grimfton, die hem dan ook den besten Chirurgyn zou kunnen bezorgen, die hier om ftreeks te vinden was. Monfon had 200 groote. haast, dat zy myniet meer vertellen kon; alleen zeide zy nog, dat zoo oud als zy was, zy nog nimmer een zoo Fchoon Jong Heer gezien had. •» ... Doch ik word beneden geroepen. —Uwe anderzins verachte Fanny. moet in deze algemeene ontroering ook het een en ander in orde helpen brengen. -— Dezen nacht zal ik u meer verhaalen. — Ik word al weder geroepen. . Ten elf uur e in den Nacht. Nimmer, Lucia, hebt gy noch ik een zoo beminnelyk man gezien ! Doch laat ik myne verftrooide gedagten zoo veel mogelyk by een vergaderen; want om u de waarheid te zeggen ben ik deerlyk ontfield. Iemand in fmart te zien, treft my altoos ten iterkflen. - ^laar laat ik u eenig berigt van dezen ongelukkigen Edelman mededeelen. ï 2 Myn  Myn Tante riep my dan beneden om iets dat zy in de beste zykamer, waar dees beminnelyk'e vreemdeling op een rustbank nederlag, heb> ben moest. Hy fcheen zeer zw7aare pyn te hebben , zag 'er zeerbleek uit, en zyn hoofd bloedde nog by aanhoudendheid. „ Francyn," zeide myn Tante die met myne nichten bezig was om linnen tot zwagtels te fnyden, tegen dat de Chirurgyn zou komen f haal eens een ander kusfen — haast u wat-** hoe beeft ge zoo?". Ik vloog om het kusfen. — Ik vond de meiden op de trappen, bezig zynde om de beste flaapkamer in orde te brengen. — Mónfon luisterde my zagtjes in 't oor — „ 'k heb myn Mevrouw nimmer, zoo lang als ik by haar gewoond heb, zoo vriendelyk gezien. — Ik hoor dat dees fraaie Jonge Baron ,?og een vryer is. Wel nu, hy kan kiezen die hy hebben wil, Juffer Caroline, of Juffer EmiliaV ?) ja, Ja," zeide ik al grimlagchende,„ wie weet, wat 'er nog gebeurt?" - Waarlyk ik heb ook myn Tante nimmer zoo genoeglyk gezien, ais na dat d't droevig voorval gebeurd is, 't geen zou men zeggen tegenftrydig is : - Ik bragt dan het kusfen beneden, en ging zeer zagt-  C 133 ï zagtjes naar de rustbank, daar de ongelukkige op nederlag, maakende myn compliment zoo goed ik kon. — Ach,' Lucia, nimmer hebben myne oogen eene zoo fraaie geftaltebefchouwd! Zoo dra ik het kusfen onder zyn hoofd wilde leggen, opende hy zyne oogen enmyzeerfterk aanziende zeide hy met eene flaauwe ftem, „ Gy zyt zeer goed: — Ik ben maar ongerust, dat ik zoo veel moeite veroorzaak: —duizendmaal dank.'? Welk een gezicht, Lucia! Ik ontroerde hevig. Myn Tante my met hem hoorende fpreken, keerde zich fpoedig om , en zeide, „ Gy hebt dat kusfen verkeerd gelegd! ga heen, en laat ik het eens in orde leggen." Ik werd ten uiterften befchaamd en vloog naar het ander einde van de kamer. —- De Heer Charles Betford keek my, zoo my toefcheen, met groot medelyden aan. Lóóp heen, Francyn," zeide myn Tante, ?> en ga onmiddelyk koffy zetten." Dit zeide zy, zoo my dunkt, om my het voorkomen van een meid te geven, of om my uit de kamer te krygen. — Peter de knecht was met de andere knechts van den Edelman heen I 3 ge-  C ï34 ) gegaan om eenige uuren hier van daan een Chirurgyn te haaien. Monfon en ik zetten de koffy enz. en zy bragt ze binnen. Ik volgde haar met een fchoteltje met koekjes, Geduurende dit maal moest ik aan de deur ftaan ; myn Tante* fcheen van gedagte te zyn, dat zoo een arme kleuter als ik geenzins in de tegenwoordigheid"" van een baron zitten moest. — Hy dronk een kop kofify, en fcheen een weinig tot zich zeiven te komen, fchoon hy by aanhoudendheid zeer zwaare pyn had. „ Ik ben zeer bekommerd, Mevrouw," zeide hy, ,, dat ik zoo veel verwarring veroorzaak. " — Want de meiden, moet ge weten, maakten zoo veel geraas met de kamer fchoon te maaken, en met heen en weder fmyten, dat het eerder fcheen, dat 'er toebereidfels tot een bruiloft, dan voor een gevaarlyk kranken gemaakt werden. — „ Dit ongelukkig toeval vervolgde hy, „ zoo ver van myn huis gebeurende , de moeite, die—" Myn Tante viel hem hier in de rede met een zeer blygeestig gelaat. „ Ik bid u, myn Heer Belford, fpreek toch van geene moeite. —Waarlyk, myn Heer, ik acht my zelve gelukïdg, dat ik u onder myn dak heb. Het zou my „ ''vi. ...' . ; ■ tm  ten uiterften gefpeten hebben, indien ik deze eer niet had genoten. Ik kan my, myn Heer Charles uwe Moeder nog ieevendig herinneren. Wy gingen zoo ik meen op het zelfde School in Londen: Zy heette, naar my voorftaat, Cecil of Churchill; den regten naam ben ik vergeten. Myn Vader, (ge moet weten, Lucia, dat myn Tante zich zelve veel Iaat voorftaan op haar familie , die zekerlyk aanzienlyk geweest is) dit kan ik my nog zoo duidelyk voorftellen, was de voornaamfte in de Graaffchaps-verkiezing, toen de Heer Anthony Belford verkozen wierd. . Gy ziet dus duidelyk, myn Heer, datwy elkander niet ten eenenmaale vreemd zyn." Myn Tante was vol van redenen en onthaaien \ de arme Edelman intusfchen, die reeds zeer zwak was, verzogt naar zyn kamer gebragt te mogen worden. De Chirurgyn kwam midlerwyl , en hielp hem de trappen op, alwaar men dagt dat hy bezwyken zou. Zoo als ik naar de kamerdeur ging met een bondeltje fyn linnen voor zwagtels, kwam myn Tante daar uit, en duuwde my, terwyl zy my 't geen ik in de hand had ontrukte, zeer bits toe, „ ik hoop, dat je zorg zult dragen van niet in de kamer van den Heèr Charles te komen! I 4 ' Waar-  C Ï30 Waarlyk, ik hoop , dat je zoo onbefchaamd niet zult wezen ! " „ Ik was het niet voorneemens, Mevrouw: -— maar wat de onbefchaamdheid betreft, daar gy van fpreekt, ik zou dan niet meer gedaan hebben, dan uw eigen voorbeeld, en dat van myne nichten te volgen, en daarmede, dunkt my, zou ik geen kwaad kunnen doen." Je moet zoo vrypostig niet wezen, kleuter," riep zy hard op, terwyl ze de deur voor myn neus toewierp. Waarlyk, ik zou voor ik weet niet wat in de kamer niet gebleven zyn, om daar een perfoon in zulke ellende te zien, als ik overtuigd ben, dat de arm: Heer Charks van het fnyden van den Chirurgyn heeft moeten ondervinden. Zyn arm was gebroken -— zyn kniefchyf uit het lid, en zyn hoofd overal gekorven, fchoon dit laatfte niet gevaarlyk fcheen. Ik ging van de deur af, kunnende op het hooren van zyn gekerm niet nalaten traanen te ftorten. Gy weet ik heb een hart dat gevoelig is voor de.fmart van anderen. Hoe myne twee nichten geduurende alle deze akeligheden in de kamer hebben kunnen blyven, kan ik my niet begrypen: -— dat de tegenwoordigheid myner Tante noodzaaklyk was, is  C ?37- ) is mogelyk, maar dat die meisjes daarby moes> ten wezen, kan ik niet gelooven. Nimmer zag ik myn Tante zoo wel gehumeurd, als wanneer de familie het avondmaal kwam houden. De Chirurgyn heeft zyn patiënt belast fommige dagen het bed, en zich zeer flil te houden, om dat hy vreest, dat 'er zich koorts zal openbaarep. Myn Tante is, zoo als ik u reeds te voren zeide, zoo in haar fchik met haar gast, dat zy naauwiyks zich zelve zoo lang kon bedwingen, tot dat de knecht achter tafel weg was. : Toen begon zy. „ Inderdaad, myn waardfte" dit zeide zy tot myn Oom, die, terwyl hy een zeer ongewoonen bynaam hoorde , hierdoor op eene zeer aangename wyze verrascht werd „ gy hebt) in uw ganfche leeven nimmer iets gedaan, dat zoo verftandig en welvoeglyk is, als dat gy dezen aanzienlyken Edelman by pns in huis gebragt hebt: wie weet, of dit voorval niet wat meerder uitwerkt, dan eene gewoone gemeenzaamheid of omgang? Ik verzeker u, Carolina, dat dees jonge Baron, hoe pynelyk hy ook was , toen gy hem de liartshoorn bragt, uzeer naauwkeuriggade floeg; I 5 — en  C *3S ) en zoo deed hy ook omtrend u, Emiliaï, -—■ Wel! ik heb den vorigen nacht een aller- vreemdfte droom gehad! my dage, ik zag één van u beiden, maar wie, dat weet ik niet regt, van het hoord tot de voeten, even als een "bruid, in het wit gekleed, en een vriendelyk aartig jong Heer by u ftaan." Myn Oom, die zyne dochtersallertederstbemint, begon zoo hanig te lagchen, dat hem de lever fchudde. „ Fanny,'''' zeide zy tegen my, en dit is de eerfte keer, dat zy my zoo genoemd heeft, „ gy moet, als dit eens gebeuren mogt, een Vaers op dit voorval maaken. Wel! —- niets is 'er dat onmogelyk is. Belford! — Belford! wat een heerlyke titel is Mevrouw Belfordr „ Wel zeker f zeide myn Oom , „ en \ geen nog vry wat meer afdoet dan een titel ot benaaming, het is een man, die een grooten Haat voert. Nog onlangs k hem by het overlyden van een Oom een aanzienlyk kapitaal van gereede penningen te beurt gevallen. — Ik heb by gelegenheid, dat hy tot Parlements-lid voor -— gekozen is, zeer veel goeds van hem geboord." 5, Goe-  C 139 ) ,, Goede Hemel!" zêide myn Tante, „ getrouwd te zyn aan een lid van het Parlement! Als dat eens gebeurt, Caroline, dan kunt gy ieder keer, als het Hooger-huis vergadert, naar Londen gaan." —^ „ Maar," zeide ik zagtjes, Want my dagt in dit tooneel van algemeene vreugde ook wel een woord in het kapittel te mogen brengen; — „ wie weet, of de Edelman niet een getrouwd man is?" „ Neen, neen 1 " zeide myn Oom, „ neen, zeker niet^ hy is nog een vryer, daar wil ik Wel voor in liaan. Wel myn lieffte fchat," vervolgde myn Oom jegens'myn Tante, „ nu hebt gy het my in myn hoofd gebragt; ja, nu herinner ik my ook, dat de Heer Charles onze Caroline met een byzonder foort van opmerking aanfchouwd heeft. " ' Wy Honden allen op om naar bed te gaan„ Myn Oom gaf myn Tante op de trap een hartelyke kus, en de meisjes begonnen bok zoo wat met elkander te meesmuilen zoo vro- lyk waren zy. „ Sus — fus!" zeide myn Tante, „ je zoudt den Baron wel ftooren," ' Ik ging naar myn vertrekje in den top van het huis, en, terwyl ik nog gansch niet ge- fchiki:'  fchikt was om te flaapen, fchreef ik tot dus verre aan myne Lucia. — Maar zag!! ik vind my zelve tegen den nacht buiten gewoon droefgeestig. Ik heb, om myn armen vader denkende, niet kunnen nalaten te fchreien. Goede nacht myn waardife vriendin ! Ik ben enz. F. B. P. S. Ik ben vergeten of ik u in myn laatflen brief gemeld heb, dat ik wéder een bedryf van myn treurfpel af heb. TWAALF-  TWAALFDE BRIEF. . 8 van April. '\ 7ier dagen, myn waardfle, zyn 'er zedert dé dagteekening van myn laatfien brief verleppen , in welken niets gewigtigs is voorgevallen. » - De ongelukkige Edelman blyft nog byaan- hóudenheid bedlegerig, fchoon de Chirurgyn van gedagte is, dat hy zeer aan de béterende hand is. Myn Tante blyft ook nog (leeds in denzelfden goeden luim:—1— en myn Oom ziet 'er ook zeer vergenoegd uit, en loopt al grimlagchende en brommende door het huis. _ „ O dien gelukkigen bruiloftsdag!" — Myne twee nichten hebben alle dag haar beste mutfen op, en haar beste verfierfeïs aan het iyf; want myn Tante heeft deze twee dagen haar thee des middags in de kamer van den Baron gedronken, met oogmerk, zoo zy zegt, om hem te vermaaken, terwyl hy in ftaat is om op' te zitten en een gefprek te houden ; maar  naar zy heefr, naar myne .geJagtc , eene as> dere reden, als haar gast te vermaaken, en deze reden zult gy zeer gemakiyk'kunnen gisfeii naraelyk, om haar dochters met hem in kennlis te brengen Denkt gy, dat uwe arme Fanny ook tot dit klein gezelfchap behoort? — Wel gansch niet. — Myn Tante zeide , dat zy het niet in haar gedagte zou durven nemen om my by een zoo befchaafden Edelman in te dringen. — Maar daar komt Monfön -— ik leg myn pen neder. Ik ben ten uiéerfien verwonderd, Lucia-. — zy kwam my zeggen , dat de Heer, Óar/es Beiford my verzogt om met de overige famïiie dezen achtermiddag in zyn kamer thee te drinken,. — „ dat is onmogelyk, myn goede Mo'nfon, „ zei. de ik. Het is echter maar al te waar," zeide de goede vrouw, en ik zal je zeggen, Juffer Fanny, hoe de zaak voorviel. De Heer Charles was bezig met een kop chocolade te drinken \ dien ik hem dees morgen om negen uur kwam brengen, en, ha dat ik by hem een poosje had Haan wachten, kwam Mevrouw in de kamer. — Na de gewoone complimenten, zeide zy, myne dochters en ik, Myn Heer,zullen ons de eer  ( 143 ) eer geven om dezen namiddag thee by u re komen drinken. ■ Eilieve, Mevrouw Grim* fton," zeide de Heer Charles, o Juffër Fanny, wat is hy een vriendelyk Heer! — „ Ik bid u, zeg my doch eens, hebt gy niet nog eene andere dochter? — My dunkt dat ik op den dag waarop ik hier gekomen ben, nog een andere Jonge Juffer gezien heb: — Indien zy uw' dochter niet is ,N dan is zy evenwel ten minften van uwe familie. — Maak doch metmy geene complimenten, Mevrouw! —Wie deze Jonge perfoon ook zyn mag, wees zoo goed, bid ik u, van haar mede te brengen, want ik ben een geflagen vyand van zoo veel pligtpleegingen. — Is zy een nabeftaande van u?" — Mevrouw kreeg op deze vraag een kleur zoo rood als fcharlaken. „ Zy is — zy is — rayn Heer Charles, een meisje, dat ik uit liefde on« derhoud." —— Dat arm jong meisje! „ zeide hy;" maar terwyl zy de gezellin van uwe dochters is, laat haar allen bid ik u, gefamenlyk binnenkomen. Ik dagt waarlyk, dat zy een nabeftaande van u was, want, zoo my voorkomt , gelykt zy zeer veel naar u, Mevrouw Grim/Ion!" Myn arme Mevrouw — rdznk 'er om, Lucia- dat het de woorden van Mon-  C U4 ) Monfon zyfi) die, God bétere het! uit haar eigen zelve zeer trots is, was ongemeen in haar fchik, dat zy by eene zoo bevallige •(onge Juffer vergeleken wierd. —- „ Denkt gy dat,' myn Heer Charles, dat de meid opmy ge- lykt? wei? het is niet te verwonderen, want zy is, zoo als gy wel hebt opgemerkt, en ik wil het aan.u wel bekennen, al heel na aan my geparenteerd. Haar moeder was myne eigen zuster, doch trouwde zeer dwaaslyk met een armen Welfer kappelaan, die nu onlangs overleden is, en dit meisje ih zeer armoedige ömftandigheden heeft nagelaten; en nu heb ik dit Jonge fchepzel in myne befcherming genomen." „ Gy hebt daar zeer mensenlieven d in gehandeld, Mevrouw!" zëide dees berainlyke Ëdelman. Nu moet gy, Juffer Fanny," dus vervolgde Monfon tot my, „ u zelve gereed maaken, om met je Tante en je Nichten met het flaan van de klok van vyf uur in de kamer van deri Heer Charles te komen. Het ZOu waarlyk zeer dwaas van uwe Tante geweest zyn, indien zy u nog langer had achter weeg gekten. - Maar om je de waarheid tè zeggen, ik geloof in ernst, dat gy de goedheid, die zy heeft om u met haar mede te nemen,  C 14$ 3 men, alleen te danken hebt aan het compliment^ welk de Heer Charles aan haar fchoonheid gemaakt heeft; want zy is, helaas! maar al te hovaardig. " „ Zeer goed, Monfon," zeide ik, „ *k zal maaken gereed te zyn." „ Ja ik zou het nog wel haast vergeten hernam de goede vrouw, „ Mevrouw heeft my byzonderïyk gelast u te zeggen, dat gy je niet behoeft op te fchikken: want," zeide zy,„ als zy dan meê zal en moet gaan, dan kan zy in haar dagelykfche kleêren wel komen." Het is reeds, zoo ik meen, vyf uurgeflagen« — Waarlyk, ik ben 'er niet toe gefchikt, orn zoo een Edelman te gaan bezoeken. — Myne oogen zien geheel rood van het fchreien; want ik ben dezen morgen, toen ik om myn armen Vader gedagc heb , zeer neerflagtig geweest. —1 Zyt voor het tegenwoordige gegroet! — Goede Hemel, wat beef ik! — Wat of myn hart toch deert, dat ik zoo benaauwd ben? — s"1 nachts ten tien uur» Nu, myn' waardlte, tot het verhaal myner vifite. — Naar beneden gaande ontmoette ik K, myn  C HO myn Tante en hare dochters op de trap, allen zeer keurig uitgedoscht. — Caroline keek my zeer toornig aan, en duuwde my zeer bits toe, „ kom, ben je klaar Madam?" Wy traden dan gefamenlyk in de kamer van den Heer Charles: hy zat in zyn bed op, met zyn arm in een doek vastgemaakt. — Ach, myn' waardlte, nimmer heb ik zoo een uitmuntend gelaat gezien! — De fterkfte trekken van gevoeligheid en goedwilligheid zyn in hetzelve op eene byzonder fchoone wyze uitgedrukt. De gordynen van het ledikant waren allen open gefchoven: en aan de ééne zyde van het bed was de thee tafel geplaast. — Zoodra ik vóór het bed kwam, maakte ik eene diepe neiging, en was op het punt van te zeggen, „ ik hoop, myn Heer, dat gy wat beter zyt," maar ik had op dat oogenblik, door wat toeval weet ik, niet het vermogen niet van te fpreken,zoo verlegen was ik. — Myn Tante verzogt myop een ftoel te gaan zitten, die een weinig buiten de cirkel, daar zy met haar dochters zat, geplaatst was. — Zoodra ik den Heer CW/ N. B. 'Er zyn na dezen brief drie weeken verlopen, in welken Juffer Belton de briefwiffeling met hare vriendin onderhield; maar terwyl die brieven niet dan voorbeelden opleveren van de tergende behandelingen der familie, by weike zy woonde, en tevens een verhaal behelzen van de bezoeken in de kamer van den Heer Belford, die gelyk zyn aan de vorigen, in dezen laatflen brief mede gedeeld, heeft de uitgever geoordeeld, best te zullen doen, met dezelven achter weeg te laten, en tot een volgenden brief over te gaan. K 5 DER-  C 154 ) DERTIENDE BRIEF. Den zden van May* T*\e arme Belford, myne LuciaX „ Maar hoe Fanny " dunkt my hoor ik u zeggen, „ begint gy de eerfte regel in uw brief met den naam van dezen beminnelyken volmaakten man ? " Uwe aanmerking is gegrond: maar ik wilde de regel behoorlyk eindigen. De arme Belford dan, ik herhaal het nog eens, is op nieuws bedlegerig. Een foort van gezwel, of hoe het anders heeten mag, ik verffa juist de byzondere benaamingen der Chirurgie niet zeer met groote pyn vergezeld, heeft zich op de knie, die uit het lid geweest is, vertoond. De Chirurgyn zegt, dat hy het nood» zaaklyk moet open fnyden. De pyn van deze ontfteeking is zoo groot geweest, dat zy hem verfcheide nachten van den flaap beroofd, en hem, zoo ik verftsan heb, eene ligte koorts heeft aan gejaagd: i — zoo. dat ik vrees, dat het  C 155 ) het vry lang zal duuren, eer hy dit verblyf zal kunnen verlaten. Ja, Lucia, ik zeg het nog eens, ik vrees: want, vriendin, hy is heiaas! al te al te beminnelyk, en om myne rust moet ik hem al te zeer vreezen .. Het heeft den Hemel behaagd my te befchermen en te bevryden van de fnoode ontwerpen van dien gruuwelyken wreedaart, den ontmenschten Branville-, maar, helaas! ik vrees, dat uwe arme Fanny, hoe vreemd deze wonderfpreuk zyn moge, verwezen is om door een man van de verhevenfle gevoelens en deugden te worden bedorven, indien ik dit woord in dezen zin gebruiken mag. Ach, myn waardfre, zou het alleen dit zyn, dat myn hart, door rampfpoed vertederd, en van allen troost beroofd, van zelf de llerklte- trekken van medeiyden en eerbied in een ander opfpoort? zou hetdaar^ om den Heer Beiford aankleeven , om dat zyn gansch gedrag my geduurig van zyne uitgeftrekte goedwilligheid en van zyn tederst medeiyden verzekert? Of zou het Ach Lucia, bekyf my niet; maar ik vrees zeer fterk, dat dees uitmuntende man,fchoon van zyn kantonfchuldig, my zwaardere rampfo^ed zal berokkenen , dan ik tot nog toe ondervonden heb. - Ik  C 150 ; jk zeide u in myn laatften brief (*), dat 'er geen dag omgaat, of wy zyn in zyn kamer* Ik zeg wy , want myn Tante kan geene verontfcbuldiging meer bybrengen 3 waarom zy my buiten de party zou laten; vooral, wanneer de Heer Charles begeert, dat ik in dezen kleenen kring niet zal overgeflagen worden. De loftuitingen waarmede hy de voortbrengfels van myn pen heeft gelieven te vereeren, zouden uwe arme Fanny waarlyk haast hovaardig maaien. „ Hemel, Fanny\n zoo dunkt my, dat ik u hoor toeroepen; „ Hemel, Fanny! wat lees ik hier? Hoe is het mogelyk, dat eene genegenheid voor dezen volmaakten man »» Maar hier moet ik u in de reden vallen Lucia! Noem doch, bid ik u, dat geen met den naam van gedegenheid niet,welk niet meer dan eene nederige bewondering zyner verdienflen is. Dan, hoe het ook zyn moge, ik zal my zelve geftrenglyk ftraffenvoor myne trotsheid,om dat ik mynegedagten—— misfchien, zoo als den Hemel bekend is, zonder eenige ftraal van hoop daarop heb dirven zet (*) Dees brief is volgens de vorige aanmerking ac t«r weeg gelaten.  ( W ) betten. — Ja, myn' waardlte, ik zal dit myn al te ligtgeloovig hart' pynigen , om u door die ftandvastig voornemen te overtuigen, dat ik voor de ganfche waereld niet langer blootgefteld zyn wil aan het dagelyksch gevaar van zodanig man re zien veel. minder van met hem te verkeeren. Ik zal alle vermoeden vaarwel zeggen, dat hy eenige andere gevoelens voor my heeft of kan hebben dan die van een zuiver medeiyden; want dat hy met uwe arme Fanny medeiyden heeft, daar ben ik volkomen van overtuigd: En echter, myn waardfte, hoe heilig deze voornemens zyn,hec herhaald oplettend aanfehouwen zyne fterk fprekende oogen zyne droefgeestigheid en menige andere kleene oplettendheden, die ik geen naam kan geven, hoe zeer ik my zelve tracht te overreeden, dat zy by hem geepe zoodanige bedoeling hebben, doen my geweldig vreezen, dat ik ten eenigen tyde in eene hoopeloze neiging zal verwarren. Terwyl 'er niets is, dat den mensch meer verblindt, dan de hoogmoed, blyft myn' Tante zich by aanhoudendheid vleien, dat debekoorlykheden van hare dochters, en hare geduurige poogingen om den Heer Charles te behaagenen te  t W ) te veftnaaken, waarlyk de gewenschte uitwee kikg zuilen hebben. Zy verbeeldt zich , dat de ohgemeene vriendelyke behandeling, en de aanhoudende gefprekken over de letter-kunde , we'iken dees berninlyke man met uwe arme Fanny houdt, geenzins het uitwerkfel van medeiyden zyn, maar flechts loutere pligtpleegingen* En echter heeft zy zoo wel, ais myne fpytige Nichten, my zedert eenige dagen veel harder behandeld, dan immer te voren; 't geen my doet vreezen, dat zy de byzondere oplettendheid , met welke de Heer Charles my heefc gelieven te vereeren, hebben op/gemerkt; fchoon ik voor my zelve zoo verre af ben van trots daarop te wezen, dat ik veeleer geloof, dat zulks uit geene andere beweegreden voortfpruic dan uit dat medeiyden, welk zyn menschiievend hart voor alle rampfpoedigen gevoelt. Hy heeft moeten' zien , dat deze Familie my zo wreed en trots behandeld heeft, gclyk de ouderloze weezen helaas! maar al te dikwyls móeten ondergaan van zoodanigen, die zich verbeelden , dat zy een ontwyffelbaar regt hebben, om die geeuen te kwellen en te mishandelen, die zy aan hun tafel onderhouden. En het kan volltrekt niet anders zyn of een mensch van zoo veel  C 159) veel verfhnd en doorzicht, als hy, heeft het karakter van myn' Tante , hoe zeer zy het zeive heeft willen vermommen, door en door gezien. 'Er zyn fomtyds, geiyk gy weet, myn' waardfte, in iemands gedrag eenige kleine trekken, die wanneer de driften een weinig beteugeld worden, zoo ligt voorbygaan dat zy by het onderzoekend oog nauwlyks kunnen onderfchept worden, en die alsdan zoo gering zyn, dat een gemeene opmerker dezelven hoe genaamd' niet ontdekken kan. » Maar wat zal die ftraf ofpynigtngwezen," dunkt my, hoor ik u vraagen, „ die Fanny zich zelve zal aandoen? Zy beftaat alleen hierin, Vriendin, dat ik nu eindelyk eenonveranderlyk befluit genomen heb, om eene plaats te verlaten, alwaar ik, hoe langer ik blyf, ook hoe langer hoe meer bewyzen van deongemeene verdienften van dezen minnenswaardigen man zal ontmoeten: _ Hier komt nog by, dat de onynendlyke behandeling myner Tante eh Nichten my het leeven volflxekt tot een last maakt: om deze redenen heb ik befloten, myn' Tante kennis te geven, dat ik, het kost wat het wil, echter met hare toeftemming en deze twyffel ik niet, of zal zy my gereedeiyk geven  geven - zeker beroep zal aanvaarden, waat* mede ik myn kost kan winnen. ■ Wat toch, myn' waardlte, is het uitwetkfel van myn langer verblyf alhier anders, als dat ik voor my zelve geduurig een bron opene van droefgeestigheid? want Lucia! ik heb my mi weinige weeken verbeeld, dat ik om het verlies van myn Vader fchreide; maar ik vrees, helaas! dat deze, traanen uit een anderen bron zyn voortgefproten. —- Ja, ik zal heengaan - en echter, om met de arme Helen» by Shakefpear te fpreken „ *t is aangenaam , fchoon kwellend, den „ opflag'.zyrier oogen, en de buiging zyner " wenkbraauwen te zién, en 'dezelve op de ta- fel van het hart, een hart, welk maar " al te gevoelig was voor zyne genegene min' zaamheid — diep te drukken/' Deze belydenis doe ik nu aan de vriendin myner ziel, aan de zuster van myn hart; en daarom zal ik my zelve niet verdedigen. ■ Geloof my, myn waardlte, hoe ver ik van hem moge verwyderd zyn, ik zal nimmer kunnen palaten dien Goddelyken man want'dit is •hy . ten hoogften te bewonderen^ ' Én is 3it vreemd, dat myn arm aandoenj^frart in het verblyf, waarin ik my.thands bevind; by ver.  ïarfching overweldigd is ? _ Zorg en kommer , Lucia, vertederen op eene zonderlinge wyze het menfchelyk hart, en maaken het zelve uitnemend gefchikt om tedere indrukfels te ontvangen: en daar ik verlaten, en myn hart mistroostig was, fcheen het dezen edelmoedigen man om zyn medeiyden te fmeeken. ' Dan, het zy genoeg! Ik wensch maar, dat hy myne herderszangen zal te rug geven — doch ik word op dit oogenblik beneden geroepen. Myn' Tante riep my beneden om voor haar terwyl zy het verbaazend drok had, een briefje te fchryven. „ Als ge doch fchryven wilt,'* zeide zy, „ dan kunt gy daarmede ook wel eens van dienst zyn, en voor my aan een Mevrouw fchryven , die hier .eenige uuren van daan woont:' Maar welk eene ontdekking heb ik daarmede gedaan, myn waardrie 1 ik beef van het hoofd tot de voeten. „ Wat dan? >, vraagt gy. — Wel , ik zal het u zeggen. Myn' Tante zond my, om dien brief te fchryven , naar de .kleed-kamer , naast de kamer van den armen Belford, die, zoo als ik u in fcet begin van dezen brief gemeld heb , op L nieuws  C tè* y ( r.ieuws bedlegerig is. In deze kamer, die men, zonder juist het vertrek van den Heer Uaarles over te gaan, onmiddelyk van de trap kan inkomen, vond ik pennen, papieren inkt, met een lesfenaar om op te fchryven; Hier begaf ikmy dan volgens bevel myner Tante aan het werk, en den brief af hebbende, ging & * een laade van het ebben hout kabinet, welk daar ftaat, om ouwels te zoeken, maar hoe zeer verwonderde het my, dat ik by het openen van dezelve verfcheide gefchriften , en onder anderen lierzangen, en airtjes vond? doch ik moest u reeds gezegd hebben , dat de Heer Charles, eer hy dees laatfte keer weder inftortte, dikwyls gewoon was in dit vertrek, te fchryven. Zoodra ik dit zag, kunt gy Ugt besrrypen dat het voor my, die, zoo als ge weet , een' zoo groote liefhebfter van de dichtkunde ben, onmogelyk was myne nieuwsgierigheid te wederftaan, om niet deze ftukjes eens te doorbladeren: te meer nog, daar ik aan de hand, waarmede zy gefchreven waren den Heer Charles, van wien ik by vorige gelegenheid eenig fchrift gezien had, duidelyk kon onderkennen. Ik was verrukt over deze keurige opaellen ; en het zou voor uwe arme  C I63 ) triendin gelukkig geweeft zyn, indien het daar by gebieeven ware; maar een brief, die in dezelfde iaade lag, trok helaas! alle myne aandacht tot zich Ondeugende/fc»»?, daar gy zyt, „ dunkt my hoor ik u roepen; durfde gy het waagen om den inhoud te zien ?" Ja, myn' waardlte, ik deed het, en ik durf ieder , die zich in myne ómftaiidigheden bevond, uïtdaagen om deze verzoeking te wederman: want naauwlyks floeg ik myne oogen op het papier, of ik las deze woorden. „ Zy is de nicht van Mevrouw Gramfon." — en zoó dra ik dit zag, had ik het niet meer in myne magt, om myne nieuwsgierigheid tegen té gaan. By nader onderzoek bevond ik, dat het een brief van den Heer Charles was, die aan een feyzonder vriend was ingericht. Na dat hy daarin het toeval verhaald had, welk hem te Grimflon-houfe gebragt had, en nog hield, komt hy tot dat gedeelte, welk myne aandacht zoó fterk had opgewekt, „ Maar, ach , mvn Wentworthr dit zyn de eigen woorden, j, hozal ik u eene befchryving geven van die engeïin, de nicht van deze goede luiden, die hier kin* haar verblyf houdt.?" en dan Vülgc.  < t6"4 ) 'ér, Lucia, het karakter, of liever de befchryving van de perfoon en het verftand van uwe arme Fanny in zulke fterke bewoordingen, dat ik my fchaam om liet verder af te fchryven. Hy voegt 'er nog by — denk eens, Lucia, hoe zeer ik verbaasd wierd! — „ y Wentwrth, ik zweer u, by alle de magten des Hemels, ik zou deze waarde, beminnelyke Juffer door den geheiligdften band des ihuwelyks oogenbliklyk voor altoos de myne maaken, (zoo zeer heeft haar uitnemend verftand en gedrag myn hart betoverd) wierd ik niet door eer en dankbaarheid verbonden om *■ Hier eindigde, ongelukkig voor myne nieuwsgierigheid, het gefchrift; 'er was met meer dan ééne zyde van het papier afgefchreven: — maar ik had genoeg , Lucia l —Ach , Lucia, Lucia / kan het mooglyk zyn ? - ifc geloof waarlyk, dat myne verbeelding my bedrogen heeft. — Ik zou wel waerelden willen geven, om eens te mogen weten, welke die verbindtenisfen der dankbaarheid zyn , van welken hy fpreekt. — Verbindt cnhfen van dank» baarheid? - Ja, myn' waardfte, toen ik dit geheim ontdekt had , dat ik door den Heer Charles Belford bemind werd, dagtik, dar.  ( 165 ) dat myn hart — want zoo hevig waren deszelfs bewegingen — zou zyn van een gefcheurd. — „ De nieuwsgierigheid zal u duur te ftaan komen," is een oud fpreekwoord; maar ik ondervind het waarlyk reeds in dezen tyd, terwyl ik thands, zoo my voorkomt, veel ongelukkiger ben , dan immer te voren. — Ach Lucia! ik vreesde wel, dat ik aan Belford niet geheel onverfchillig was! Wat of doch die verbindtenisfen zyn, die hem tot eene onover- komelyke hinderpaal verftrekken ? Maar wat raakt my zulks ? Het is immers volftrekt onmogelyk, Lucia, dat ik ooit aan hem verbonden worde. Neen neen ramp. fpoed , afhanglykheid , en armoede zullen, vrees ik, wel voor altoos het deel wezen van uwe ongelukkige Fanny! 4 van May. Gister dronken wy thee in de kamer van den Baron: hy was naauwlyks in ftaat om op zyn ltoel te zitten, en had over zyn gantsch gelaat eene diepe droefgeestigheid verfpreid. ., Wat my zelve betrof, daar ik bewust was zyne papieren te hebben doorfnuffeld, verfcheen ik 3 voor  C M 3 voor hem, zekerlyk met een zoo doorfl-aand kenmerk van fcbuld , als de misdadige voor, zyn regter, en hy fcheen my met eene meer dan gewoone oplettendheid te aanfchoii* wen, zoo zelfs, dat ik duidelyk befpeurde, dat myn Tante zulks opmerkte: maar daar. komt Caroline. „ Indien het u gelieft, Madam " dit waren hare eigen woorden, „ van iets anders als van boeken en Schryvers te fpreken , dan is het vriendelyk verzoek van myn' Mama, dat gy oogenblikkelyk in haar kamer komt." Wat of deze boodfchap beteèkent ? • Doch eer ik van avond naar bed ga, zal ik het il mededeelen. Ik had my zelve het verdriet wel kunnen^ {paaren, myn' waard fte, van het be fluit te nemen, om aan myn Tante te zeggen, dat ik my. met blydfchap naar elders begeven zou, om eenige kostwinng voor my te zoeken; want de goede Dame heeft uit eigen beweging my gezegd, dat ik myn goed maar pakken en vertrekken moest. Zy is , gelyk gy hoorer^ Z,ult* uitermate gramfioorig. \eir  C l&7 3 Volgens de boodfchap, die ik van Caroline gekregen had, ging ik naar haar kamer, alwaar ik haar vóór de fpiegel vond zitten. , Francyn," zeide zy, „ dce de deur eens op t flot; Ik heb over heel ernstige zaken met je te fpreken: Ik heb in je gedrag onlangs eenige .byzonderheden opgemerkt, die my geweldig ftooten." „ U geweldig ftooten , Mevrouw ? — dat hoop ik niet." » Hce, durft gy myne woorden nog herhaalen? — Ik zeg nog eens, het heeft my geweldig geftooten, dat ik in je manier van handelen zekere vrypostigheid ten aanzien van de mansperfoonen befpeurd heb: Ja, ik zei voor de vuist fpreken. — Ik kan het niet langer dulden, dat ge dien edelman, dien wy by toeval in huis hebben, zoo vrypostig en onbefchaamd behandelt. Goede Hemel / aan welke gevaaren zoudt ge met die romaneske denkbeelden, die ge koestert, niet blootftaan, myn kind, als je zoo te werk ging met alle jonge luiden van aanzien en van middelen!" Ach, Lucia, hoe wreed was deze befchuldiging 1 Ik barstte uit in traanen. „ Vrypostigheid, Mevrouw / — heb ik immer met den L 4 Heer  ( ï<58 ) Heer Belford gefprpken, dan alleen wanneer 11* hem in de dagelykfche verkeering eene of ar> dere vraag heb beantwoord?" „ Hoor, Jufvrouw , ik wil niet tegenge, fprooken wezen; Jy hebt je zelve binnen kort heel veel airs gegeven, om dat de bewuste edelman - om geene andere reden ter wae, reld, dan alleen om zich te vermaaken — nu en dan met jou over de dichtkunst, en zulk tuig al meer gepraat heeft. Waarlvk , Fanny, hy dryft den fpot met jou, dat verzeker ik u. . Maar om ter zaak te komen. Het is myne ernstige begeerte , om voor u te zorgen, myn kind. Ik beef, als ik 'er om denk, wat het ongelukkig gevolg zyn.zal van diebelagchiyke denkbeelden, die gy uit de boeken gehaald , en waarmede gy uw hoofd gevuld hebt. En daarom wil ik u voor verderf bewaaren; want , fchoon de Heer Belford ongetwyffèld een voorbeeldig man is, en wy van zyn karakter ter dege overtuigd zyn, zoo kan ik u echter verzekeren, dat, wanneer gy, zoo langgy hier in huis zyt, met dezen Baron of met eenig; ander mansperfoon een romaneske verbindtenis inogt aangaan, het dan allerzekerst met u.ge^aan zal wezen. — Ik verfta zulke dingen in  C 169 ) myn huis niet, die ftrydig zyn met die wel- voeglykheid, die" „ Welke dingen toch heb ik gedaan, Mevrouw, dat ik zulke verwy? tingen van u verdien ?" Ik kon by deze verguizing my zelve niet bedwingen, van overluid te fchreien. Of zy nu dagt, dat ons gefprek door den Heer Belford gehoord zou kunnen worden, weet ik "iet; zy vond ten minsten goed haar ftem en uitdrukkingen wat te verzagten. —* „ Ge zyt nu al vry ryzig van geftalte , myn kind, en — laat my eens zien hoe oud zyt ge nu?" „ Ik ben onlangs zestien jaar geweest." „ Wel nu: Myn Heer Cimfton en ik hebben eens breedvoerig met elkander over u geraadpleegd; en wy, of liever ik, want dit komt op een uit, zyn van gedagten, dat, als wy u by eene mode-kraamfter zonden, die nog een achternicht is van myn fleer Grimfions eerfte Vrouw, gy dan, als je het fchryven vaaren liet, en u wat op de naaide toeleiddet, een ordentelyk middel van beftaan zoudt vinden. Ik wil heel gaarne een brief van recommandatie yoor u fchryven,-. , zoodat> je kmt nu je boedel maar by een pakken , want hoe Êtrder gy vertrekt hoe beter. Waarlyk, L 5 kiqd,  C i?° ) kind, je kunt het my nooit genoeg dank wy> ten, dat ik in deze zaak zoo naauwketirig vóot je gezorgd heb. — Ik wou voor al het geld van de waereld niet, dat.ge u zelve ondermyii dak vergrepen hadt. ■ Je moet echter niet denken , dat ikubefchuldig,Tamg* Neen: dat is myn oogmerk niet. — ■ Ik wil u alleen te kennen geven , dat gy geen onnartig meisje zyt, want — hier bekeek zy zich in de fpiegel — ge hebt fommige trekken in uw gelaat, die gelyk zyn aan de mynen 5 en voor de mansperfoonen wil ik niet inftaan,'— ge zyt jong, en uit hoofde uwer befpotlyke opvoeding zeer romanesk in alle uwe bedryven. Waarlyk, zulk een jong fchepfel is met reden te beklaagen, en ik voor my zie geen kans, en myne zwakke vermogens laten het niet toe, om zoo> een meisje voor alle verleidingen te bewaaren. — Myn befluit dan ten uwen aanzien be- fiaat hierin , myn kind: — gaa jy maar. ordentelyk naar Londen met de post-koets, die, ?lle woensdagen door het dorp L rydt, alwaar eene groote pasfage is .op dén gemeenen weg naar Lenden. Ik zal jemetmynryd- tuig op dat dorp brengen,- want ik moet op, woensdag morgen'.een vifite by een Dame af-  c 171) leggen, die een uur of twee aan dezen kant Woont, en dan kan ik je, nu ik my wel bedenk , digt aan het tolhek afzetten, en dan hebt ge maar een kleine wandeling naar het dorp, L Ik wil niet hebben , dat gy van Grimfton-houfe naar dat dorp geheel te voet zult gaan, dit is byna tien uuren van elkander, en daarom zal ik je zoo ver brengen. — Laat my eens zien; van daag is het maandag; —. dan moet ge morgen uw goed maar pakken, en dan kunt ge op woensdag vertrekken. —; * Ijk zal je nog wel het een en ander geven om de onkosten goed te maaken." Ik fprak in deze lange redevoering myner Tante niet eens tusfchen beiden, en gaf haar dus gelegenheid om al haar gal uit te braaken: myne verontwaardiging intusfchen over fommige gedeelten van haar wreed gefprek was zeer hevig; doch werd nu en dan gematigd doorliet blyde vooruitzicht , dat ik eerlang uit hare. klaauwen zou bevryd worden. — ik be- ipeurde hare meening zeer duidelyk, hoe zeer. zy die met allerleie laage voorwendfelen wilde bewimpelen; en met die foort van waardigheid die de beleedigde onfchuld altoos verzelt, zetR * h2ar zeer koel en bedaard, dat ik alzins,  C 172 2 gereed zyn zou om op woensdag te vertrekken, Dingsdags '5 nachts. Welk voorval, Lucia , heb ik u te verhaalen \ Ik zal myn best doen u het zelve zoo goed mede te deelen, als myne verwarde gedagten bet zullen toelaten. 'Myn Tante dronk, op verzoek van Belford, dezen achtermiddag in zyn kamer thee. ■■» Ik ongelukkige volgde haar van verre, fchoon ik wel wist, dat de goede Dame eenig voorwendfel hebben zou voor myne afwezigheid, zoo als ik op dat eigen oogenblik hoorde. „ Ik denk, ptmicyn,** zeide zy, „ dat gy het nu al te drok zult hebben met uwe kleeren te pakken, en dus geen tyd hebt om met ons te drinken—-—-* maar de Heer Gharles fprak voor my , en , nadat hy my geroepen had, kwam ik binnen. Myne nichten waren beide uitgegaan om den middag elders te flyten, Maar laat ik u niet langer ophouden, cn tot de gewigtige zaak overgaan, die my zoo ilerk gegriefd heeft. Terwyl wy bezig waren met thee drinken, begon myn Tante het gefprek: ——— „ Wel,  c m > J&imiy, Wat is het weder van daag u! tra tintend fchoon ! ik hoop maar , dat wy het morgen Ook zoo goed zullen hebben. Hoewel, voor my is 't Hechts een tourtje; maar zult uw reis niet vóór vrydag of faturdag hebben afgelegd ; want ik denk het wel een honderd zeventien uuren ver is." De Heer Belford fprong op van fchrik, en myn Tante met verbaasdheid in de reden vallende , vroeg by met eene beevende fiem, „ hoe, Mevrouw, zal Juffer Fanny ons gaan verlaten ?" „ Zy gaat naar Londen," antwoorde myn Tante. „ Naar Londen?" -~— Schreeuwde hy. — En zoo groot, myn'' waardlte, was zyne ontfteldheid, dat het thee-kopje uit zyn handen viel. lk was tot de dood toe verfchrikr„ en vrees Je, dat myne Tante het merken mogt, maar gelukkig was zy bezig met verfche thee te zetten. „ Ja," vervolgde zy, „ het is hoog tyd, dat zy eens om een kostwinning begint te denken. Het zal " zeker een lange reis voor het meisje zyn, maar zy moet doen zoo als andere behoeftige jonge vrouwsperfoonen , die noch  ouders noch goed bezicten, zy moet ziek tot de naaide begeven." X)e Heer Charles loosde een diepe zugt, en keek my met een opflag van oogen aan, diemy tot in de ziel doorgriefde. „ Goede He- mei, Mevrouw Grimfton, wat is dat een reis voor eene zoo jonge Juffer alleen? Heeft zy vrienden in de Stad?" Myn Tan;e was juist vaardig om te antwoorden , toen een knecht haar uit de kamer kwam roepen om over zaken van het huishouden te fpreken. Ik was nu met den Heer Belford alleen, Lu' cia-' Eerst had 'er voor eenige oogenblikken een wederzydsch ftilzwygen plaats. ' Ik voor my zat op myn ftoel te beeven, eri durfde naauwlyks myn oog vestigen op deii beminlykften der mannen. Ik waagde het eindelyk , en zyne oogen ontmoetten tevens de mynen ; doch ik befpeurde in zyn gelaat de duidelykfte teekenen van verwarring, met welke eene tedere bezorgdheid gepaard ging; Maar, Lucia, hoe hevig ontroerde ik, toen hy myne hand nam, en op een toon, die my het hart doorboorde , my toevoegdeJ „ Gy gaat mè  C 175 ) ®n's dan verlaten« Is dit waar kan dit mooglyk zyn?M Ik antwoordde al Hamerende, „ Ja,myri Heer, —- ik moet ja , het moet zoo wezen; Ik wil deze famjlie niet langer tot last verdrekken 1" Ek barstte uit in traa« nen , want myn hart was vol. Hy drukte myne hand aan zyne lippen, terwyl een traan van medeiyden zyn oog ontvlood, en langs zyn wang nederrólde. Ja, myn waardlte vriendin, myn hand was nat van de traanen van Belford: —- daarop zyne oogen naar den Hemel heffende, riep hy met den grootften nadruk, „ Genadig God t befchenn deze beminlyke Juffer! Gy Befcherm-Engeien, die over de hulpeloze onfchuld waakt, laat zy het geliefde voorwerp uwer zorgen zyn —- richt hare gangen geleidt haar hier op aarde ter deugd, en namaals ter gelukzaligheid f' lk was uitermate verbaasd over de plegtiga Wyze, waarop hy dit gezegd had. „ Ach Juffer Belton," vervolgde hy, „ ik hebbe u iets te zeggen, dat — maar ik wil dat teder hart niet bedroeven l Maar de Hemel weet het —- wierd ik niet door onoverkomelyke zwaa-  C 176 ) righeden weerhouden wierd ik niet vef* honden door O die wreede eer dankbaarheid ' Ik ftond nu cp » en vreezende, dat myrt Tante komen mogt, en ons beiden fehreiende mogt vinden, dagt ik het beft te zyn, dat ik de kamer verliet. ■ De Heer Charles fcheen een zeer groot geheim in zynen boezem te koesteren. „ Vaarwel, Juffer Fanny•'" zeide hy eindelyk, terwyl hy my de hand vatte, en deze meer dan eens met ontroering aan zyne lippen drukte, „ Vaarwel, Fanny, zyt gy voor altoos gelukkig, terwyl „ Ik viel hem in de reden, en zeide, „ Vaar gy ook voor alcoos wel , myn Heer Belford 1 Ik moet by myn" Tante komen. Ik zal u niet meer zien. Duizendmaal dank voor uw medeiyden: herftel eerlang tot volkomene gezondheid, en zyt ook altoos gelukkig!" Ik neeg, en ging heen, fchoon door myn beeven ter naauwer nood in ftaat om de kamer uit te komen: By het openen van de deur keek ik nog eens om, en zag hem zyne handen wringen onder het uitroepen van „ o God!" Daarop leidde hy Zyn zakdoek over zyne oogen, en ik floot de de»*  c m y deur toe; Hoe ik boven op myn kamer gekomen ben, weet ik niet; want daar kwam ik eerst tot my 2elve: ik dagt, dat niy het hart zou zyn vari een gefcheurd; * ik wierp my zelve op een Stoel neder en zat voor eenige oogenblikken onbeweeglyk in een foort van vervoering: eindelyk bragt my een vloed van traanen geluk-* kig totbedaaren. Goede Hemel! zeide ik, is het mogelyk, dat Charles Belford de arme bedroefde Fanny kan beminnen ? Hoe teder was zyne bezorgdheid over myn ongelukkigen toeftand! Hoe zeer verfynd is de aandoening van zoodanig hart, als het zyne! s 'k wenschte daarom wel, Lucia, dat ik eeni-e oogenblikken langer in zyn kamer gebleven wa* om dat geen van hem te hooren, welk hy zeide my te zullen verhaalen Ja, ik maakte al te groote haast om te vertrekken: —- wat kwaad zou 'er toch in geftoken hebben P Ik had ten miarten zekerlyk zoo lang kunnen blyvcn , tot dat myn Tante binnen gekomen was: _ hoe dwaas deed ik dan van naar bó. ven te vluchten! Hy fprak weder van eer en van dankbaarheid: Wel Fanny,zeg * dikwyls tot my zelve, hoe zyt gezoodwaas M ge„  ( 173 J geweest, waarom niet zoo lang gebleven, om te hooren wat hy te zeggen had? Op deze wyze, myn' waardlte, kwelde ik my zelve: en om u de waarheid te zeggen, (want voor u verberg ik nimmer ééne ééntge gedagte) ik zou wel al willen geven, wat ik in de waereld heb, dat ik nog eenige oogenblikken in de kamer van den Heer Belford vertoefd had. Nu, zeide ik in my zelve, terwyl ik van my Stoel opvloog, nu moet ik hem morgen voor altoos verlaten. Hierop volgde op nieuws een vloed van traanen, welken ik myn best deed om te (luiten, begevende my onmiddelyk aan het pakken van myn goed. Doch dit, Lucia, was ook al fchielyk afgedaan, vermits myne kleederen niet veel beduiden. Myne boeken en handfehriften zyn myn waardigfte fchat: want, hoe zeer myn Tante my geraaden heeft, myn pen neder te leggen , zoo zal ik echter, Cgy weet myne genegenheid voor de Letterkunde) wanneer ik te Londen eenige gelegenheid heb, my zelve des te fterker in 't geheim daaraan overgeven: myn Vader's lesfen wegen by my al te zwaar, Lucia, dan dat ik ze zoo ligtelyk zou vergeten, temeer nog, daar zy met myn natuurlyke trek tót fchryven volkoomen ftrooken.-  c 179 > Morgen, Vriendin, verlaat ikGrimjlonhoufe. ïk ben waarlyk blyde, dat ik eene zoo voegfame gelegenheid heb om dit onbermhartig huisgezin te verlaten; en echter, Lucia, ik kan het uniet zeggen, zoo als het waarlyk is, myn hart is 200 — geweldig ontrust. Die valfche bedrieger, helaas! Ja, ik zal dat hart geftrenglyk flraffen! My dunkt , ik zie u het hoofd fchudden, en hoor u zeggen, „ ik weet de waa- re oorzaak wel van uwe onrust." . Doch net zy zoo , Vriendin! ik laat dit volkomen aan 11 over om te onderzoeken. Ik zal nu de. zen langen brief fluiten: _ myn volgende zal mogelyk onder weeg, of uit Londen gedateerd wêzen. Tot dus verre had Ik gefchreven , en was juist bezig met myn pen neder te leggen, toen ik Monfon zagtjes aan myn deur hoorde kloppen; By het openen derzelve zeide zy my, dat de Heer Gharks my een klein handfchrift toezond welk hy nog van my bezat, waarop zy myeen verzegeld fluk papier over gaf en heen ging.— Met beevende handen opende ik het; - ; fo vond daar in myn lied op de eenzaamheid, en een briefje van zyn eigen hand, waarin een bfr uitnemendheid fraaie Diamenten ring was.— Ik  C 180 ) Ik was ten uiterften verbaasd: de brief was als volgt: „ Charles Belford verzoekt Juffer Belton zeer vriendelyk, dat zy de nevensgaande kleinigheid gelieve aan te nemen, en indien zy deze Vryheid verfchoont , zal zy te gelyk by de aanneming daarvan, den zender ten hoogften vereeren : — hy verzoekt eindelyk zeer nederig, dat zy dezen ring gelieve te dragen als een gering gefchenk ter gedagtenis aan haren opregtften vriend. C. B." Gy kunt verzekerd zyn, Lucia, ik zal dit ger fchenk niet aannemen: neen, Vriendin, dftis voor my onmogelyk. — En daarom, hoe ontfteld ik ook was by het ontvangen van deze onverwachtte blyk zyner achting, nam ik onmiddelyk de pen op, en nadat ik de ring in een ftukje papier gerold had, fchreef ik hem hot volgend kort antwoord: „ Fanny Belton is buiten ftaat, om den Heer Charles Belford hare dankbaarheid voor het waardig gefchenk naar behooren te betuigen ; doch zy moet de aanneming van iets, dat zy bygee- ne  C 1S1 ) tfe raooglykheid verdienen kan, van de hand wyzen: — ook behoeft zy geen uiteriyk bevvys om de gedagtenis te bewaarën van eenen edelmoedigen Vriend , dien zy nimmer zal of kan vergeten." Ik deed vervolgens den ring in dit briefje en verzegelde het, en, terwyl ik Monfon nog op de trappen hoorde, riep ik haarzagtjes,en verzogt haar het zelve onmiddelyk aan den Heer Belford te overhandigen. Ik zei Je haar, dat het eenige vaerf n waren, die ik van hem had; en dit verwonderde haar-ook geenszins, vermits zy hem dikwyls boeken en gefchreven papieren van my gebragt had. Toen zy my eenige fchikkingen zag maaken tot myn vertrek op morgen , fchuddede zy haar hoofd, en fprak my zeer minzaam aan. „ Ach ! arme Jonge Juffer! de Hemel zegene u! — myn hart begint te bloeden, als ik denk, dat je, — ik moet het immers maar zoo noemen naar Londen w7ordt afgefcheept, en dat zonder eenig vriend , die je gezelfchap houdt! Men zal wel zeggen, dat myn Juffrouw u op eenmaal bederven wil. -— Zulk een lieve Jonge Juffer alleen midden in de waereld te M 3 bren-  ( 1Ö2 , hmgexl\ :— *k moet je zeggen, Juffer fe? ny, het gaat al te ver!" „ Zagt, zagtwat, Monfon!" zeide ik; „ gy zegt, dat ik geen vriend heb; maar gy vergeet zekerlk, dat ik den Almagtigen Beftierer van 'c heelal tot myn leidsman en befchermer heb; Hy is in alle gevallen de helper der verdrukte onfchuld, en Hy zal my ongetwyffèld ^ewaaren, daar ben ik niet het minfte bedug* voor." Zy veegde de traanen van hare wangen. „ Ach, lieve Jpnge Juffer?" hernam zy,— „ myn arme dochter Patty had net zulke oogen als jy. —- Doch laat ik hier niet meer, aan denken, zy is tegenwoordig al inden Hemel. — Ik bid je toch, Juffer Fanny, verfmaad dit gering gefchenk van Monfon niet. Neem deze Snuif - doos van my tot een gedag* ;enis." Wel zoo , dagt ik by my zelve , het fchync dat de prefenten voor my, allen van avond ko- men. m ik nam deze kleene gedagtenis aan, fchoon ik dat van den armen Belford — Ja ik mag het nog wel eens zeggen — den ongelukkigen Belford, •— niet heb kunnen doen. — Doek  ( Ig3 ) Doch laat ik daar maar van afftappen. — Om kort te gaan , ik gaf de waardige vrouw tot een prefentje een Cachet weerom, dat ik in myn zak plag te dragen , op dat zy ook nog iets hebben mogt om aan my te denken. „ Ik moet nu heen," zeide Monfon eindelyk, „ ik moet het bed van den goeden Edelman nog opmaaken. Ach, Juffer Fannyhy fchynt van avond zwaare pyn aan zyu arm te hebben, en ook heel zwaarmoedig te zyn over de wond aan zyn knie. God zegene tt altoos, Juffer Fanny! — Ik zou nog vry wat daarover te zeggen hebbeu , dat ze jou zoo maar affcheepen; maar ik ben een dienstbode , en daarom moet ik zwygen. Doch wy zien het einde van zulke luiden niet; boontje komt wel eens om zyn loontje, is het niet waar, Juffer Fanny?" 5 en met een was zy weg. Het zal haast tyd worden om dezen vreezelyk langen brief te fluiten. Maar ik moet nog eerst uwe gedagten vraagen over myn antwoord aan Be/ford* Is het niet te vry, Lucia? — Ach! welk een uitmuntend hart heeft hy / en hoe ongelukkig is in fommige opzigten tegenwoordig uw vriendin! In weerwil van M 4 myo  C 184 ) myn ernftig befluit, zullen 'er nog wel traanea vloeijen. Doch laat ik nu naar bed gaan^ het is al vry laat in den nacht- Vaarwel, Lucia Ik ben Uwe opregte Vriendin, F. B. P. S, „ Wat zal 'er nu nog volgen?" Zult gy vraagen. Wel, Lucia, nog ééne aanmerking. Dezen namiddag zeide myn Tante aan den Heer Belford, dat zy hare dochters thuis zou laten om hem morgen gezelfchap ce houden. Hoe fchandelyk gaat zy met deze meisjes te werk, in hoop van den Heer Belford in het net te krygen. Maar het is tyd, dat ik myn pen nederleg, om geen gevaar te lopen, dat ik dezelve, in plaatfe van Inkt, in gal doope. — Vaarwel  C 185 ) XIV. BRIEF Town of W , 10 van May. A ch t Lucia , ik heb u een jammerlyk voorval T. mede te deelen! doch 'onftel u niet al te zeer, naardien ik, de Hemel zy gedankt, eene volkomene gezondheid geniet. Hoe zeer ik op den weg naar deze plaats tot den dood toe ben verfchrikt geweest, en by het fchryven dezes Hechts éénen onnozekn Schelling in de waereld heb, ftel ik echter deze geledene onheilen geheel ter zyde, vermits ik zoo wel ben, als ik zou kunnen wenfchen. Ja, Vriendin, ik ben op myne reis hier naar toe dezen avond door twee ftruikroovers aangetast en beroofd. Denk eens, hoe ontfteld ik geweest ben i Doch ik zal u, zoo goed ik kan, een breedvoerig verhaal van dit fchriklyk voorval geven, en daarom zal ik met dezen M 5 mor-  ( m) morgen zei ven beginnen, toen ik Grimjlon-hwfe verliet. Omtrend negen uur liet myn Tante my verzoeken , om in haar kamer te komen, en bood my met zeer veel Staatüe een bank-noot aan van tien pond , om myne reiskosten tot Londen goed te maaken, en vervolgens tot zakgeld, als ik my daar bevond: „ als deze fom verteerd is," zeide zy zeer onbermhartig, dan kunt gy uw treurfpel laten drukken." — Zy gaf my eetl brief van aanbeveling mede asn Jufvrouw Bennet, een mode-kraamfter te Londen, by welke ik my, zoo zy zegt, voor drie Taar zou kunnen befteeden. — Om tien uur was mvn Tante's rydruig. voor de deur, ik vloog van de trappen af, en weg gingen wy: doch toen ik de kamer van den Heer Belford voorby zweefde, moet ik u bekennen, hoe zeer ik voorgenomen had dit niet te doen, dat ikhevig Werd aangedaan: Ach, gy bemlnlykltealler mannen, dit was myne-inwendige verzugting vergeet toch uwe arme Belton niet! Toen ik de plaats overging, over welke men naar de huis-deur gaat. werd ik niet min ontroerd over het vriendelyk affcheid , welk de dienstboden, die my allen (dit moet ik tot  fiaar lof zeggen) altoos zeer minzaam behand- deld hebben, van my namen. leder liep om het hardst om my het laatst vaarwel toe te roepen. „ God zegene U, Juffer Fanny!" zeide de een. Een ander zeide weder, „ ik zal voor u bidden," omdat zy in de gedagte was, dat ik zoo goed als naar Oost- Indien ging ,zoo gevaarlyk kwam haarde reis naar Londen voor, en dit had zyn reden, want deze braave meid wa$ mogelyk nooit verder dan een uur of drie van huis geweest. — De oude huis-hond, die ik altyd geliefkoosd had, volgde my al kwispelende met zyn ftaart; ik ftreelde hem de kop; en de oude tuinman Jacob wenkte my vriendelyk toe! Wy waren nu tot aan het rydtuig genaderd, toen ik by toeval myne oogen op de venfters van den Heer Belford iloeg. En, Lucia , ik- zag hem, helaas daar ftaan, ziende 'er deerlyk vermagerd en doodelyk bleek uit, en wordende door zyn knecht onderfteund. Ach, Vriendin, hoe hevig waren myne aandoeningen! ; Hy boog zich Ik neeg half al beevende, en flapte dus in de Koets, waarin myn Tante zich reeds met veel deftigheid geplaatst had ik kon my niet weerhouden van te fchreien. — Was het niet de  I 188 ) de vriendelykhcid der dienstboden in het affcheid - nemen, welk my zoo neerflagtig maakte? ■ Ik zou gaarne gelooven, dat het zoo was. „ Gy moogt wel uitfcheïden met uw gaarne gthoven, Fanny" dunkt my hoor ik U zeggen: maar, Gy moogt het toefchryven, Vriendin, aan welke oorzaak gy wilt, dit is zeker, dat ik my in zoodanigen toeftand bevond, dat ik my volftrekt niet weerhouden kon. Een jong fchepfel — verlaaten — hulpeloos — een wees — midden in eene onmededoogende waereld ujtgeftooten — en.dat wel door onbermhartige bloedverwanten Had ik met dit alles geene reden tot fchreien? Doch myn Tante zorgde zeer wel, dat zulks niet lang duiu> de, door de volgende bitfe aanfpraak: „ Wel, Fanny, my dagt daar zoo aanftonds, dat ge u verbeeldet, dat de Heer Belford die buiging aan het raam voor u maakte; ten minften aan je neigen, datje deedt, kwam het my zoo voor. Wel, kind, hoe kunt ge zoo dwaas en zoo trotsch wezen, van je dit te '/erbeelden? Neen, Fanny, dat was een compliment, dat hy my maakte; want eene zoo niets beduidende kleuter, als gy zyt, zou hy zeker- lyk  C 189 ) lyk met zoo veel onderfcheiding niet groeten. Waarlyk geloofd my , je bezit veel te veel trotsheid en onbefchaamdheid. „ En daarop, Lucia, volgde eene zoo Wydloopige redevoering over de zedigheid , hoogmoed, vrypostigheid , verwaandheid, en eindelyk over , de deugd, dat het volkomen twee uuren duurde , in welken tusfchen tyd wy dan ook aan het tolhek kwamen, daar uwe arme Fanny, moest afgefcheept worden* Een jongen, die het koffertje, dat ik by my had, dragen zou, werd gelast, het zelve zoo fpoedig hy kon, naar de herberg te L — te brengen, en dan oogen- bliklyk te rug te keeren. — Myn Tante deed nu het poortier van het rydtuig open, en ik fprong 'er uit. „ Je kunt volftrekt niet dwaalen," zeide myn vriendelyke Tante, „ als ge dezen gemeenen weg maar houdt, en het eerfte Dorp is L Ik heb je reeds gezegd, in welke herberg je gaan moet om de Post - koets te huuren; en nu, myn kind, wensch ik jou een goede reis." Weg ging zy en ik zag haar niet meer. Beeft uw teder hart nu niet voor my, Lucia', in dezen toeftand? — Geheel alleen, zonder be-  C 190 ) befcherming-' Ik ftond eenige-oogenblik- ken op deze plaats ftil, en myne oogen ten Hemel heffende, bad ik, Genadig Gcd, zie met medeiyden op my neder , en befcherm eene verlatene wees/ Terwyl het op dien dag zeer warm was, wandelde ik maar zagtjes voort; en ware myn hart, niet ontrust geweesi, zou ik my met het gezang der Vogelen, en met de fchoonheden der natuur , die onze goede Schepper zoo mildelyk •in dit aangenaame Jaar-faifoen verfpreid , by uitftek hebben kunnen vermaaken. In deze myne diepe befchouwing was ik naauwlyks eenige fchreden voortgewandeld, of ik ontdekte tot myne groote verwondering (toeri ik nederbukte, om een bloempje van eene ongemeene fchoonheid te plukken, welk midden in het onkruid en het gras aan den kant van het gang-pad Hond) een groene zyden beurs, die de een of ander waarfchynlyk by toeval verloren had. Ik nam ze op, en by het openen vond ik 'er tot myne verbaazing veertig nieuw gemuntte Guinies in. Denk eens, Lucia, hoe' vreemd ik ftond te kyken.' Ik nam echter het befluit om by myne aankomst in de herberg te vernemen, of ook een zoo groot verlies door den  den een of ander aldaar was aangegeven. —Ik naderde al vast aan het Dorp, zonder tot nog toe, hoe zeer 'er op dezen weg eene merkelyke overtogt naar Londen is, iemand te hebben ontmoet. Doch kort na dit voorval zag ik op zekeren afftand een Predikant — zoo kwam het my ten minden aan zyne kleeding voor —■ met eene jonge Juffer naar my toetreden. Zy kwsinen , naar ik merkte, van den over-kant van den weg uit eene weide. 'Er verliep maar weinig tyds, of zy haalden my in, en wy wandelden dus op het zelfde pad. — De goede man bekeek my zeer naauwkeurig, ongetwyffèld verwonderd zynde, dat hy een zoo jong meisje alleen op den gemeenen weg vond wandelen. Zyn uitnemend vriendelyk gelaat, waaruit eene edele goedwilligheid te lezen was, en zyne eerwaardige Gryze hairen deeden my in hem eene gelykenis aan mynen waarden Vader befpeuren, die my tot in de ziel trof. En niet minder trok de jonge Juffer door hare zedige houding en nette kleeding myn oog tot zich. Na eenige oogenblikken te hebben ffilgezwegen , fprak my de goede Heer op eene zeerbeV fehaafde wyze aan, en vroeg my, of ik naar het  C 192 5 het naastgelegen Dorp ging, welk ik met ja beantwoordde. Daarop praatten wy onderling over de fchoöne gezichten hier omftreeks, eh ik merkte wel rasch, dat hy Predikant ran de naaste parochie was, en riiet zyn dochter eene kleine morgen - wandeling gedaan had. Helaas! dagt ik by my zelve, terwyl een traan van droevige herinnering myn Oog ontfprong, dit plag ook voor my het grootfte vermaak te wezen , dat deze jonge Juffer geniet , wanneer ik den besten Vader mogt vergezellen ! Ik verbeeldde my, dat dees braave man een gefchikt perfoon zyn zou, om te vernemen, of hy ook gehoord had, dat 'er hier omltreeks een beurs verloorenwasiwaarop ik hem hetvoorval verhaalde, dat ik eene zoo aanzienlyke fomme gelds gevonden had. Ik haalde de beurs uit myn zak, en vroeg hem, welk het beste mid* del hy dagt te zyn, om dit geld aan zynenregten eigenaar te doen toekomen* „ Indien gy my om raad vraagt, lieve Juffer!" Zeide hy, „ dan dunkt my, dat gy* terwyl gy het gevonden hebt, een onmiddelyk regt hebt om het te houden; het is ongetwyffèld het uwe: en, terwyl het u onbekend  c m) *end is, wien zulks toebehoort, kunt gy ook geene zwaarigheid maaken om dit geld te eebruiken." 6 e ge „ Het zon my zeer fpyten," zeide ik „ als ik den waaren eigenaar niet vinden kon." Waarlyk, jonge Jufferi" hernam hy, , ifc ben van gedagte , dat het u eerlyk toebehoort; —- ftel u derhalven daaromtrend zeer gerust /" Wy praatten met elkander nog eenigen tyd l»er over, tot dat wy eindelyk het Dorp zagen. Even vóór dat wy het zelve intraden, êmgen myne vriendeiyke reisgezellen in een zeer net huis, welk daar aan den weg ftond, en wy fcheidden dus van elkander. Ik ging nu inde herberg, die waarlyk zeer aanzienlyk was, en werd in een fraaie kamer gebragt, daar ik myn reisgoed, door den jongen aldaar afgegeven, in orde vond; doch tot myne groote droefheid hoorde ik, dat de postkoets des morgens om agt uur, en niet op den - middag door het dorp kwam. 'i Dit, Lu. cia, heeft myn Tante zekerlyk geweten ;'maar zy was wel zoo wys, dat zy my zelve hier niet in de herberg bragt; want in dat geval zou zy terpligt geweest zyn,my weder mede naar huis N té  « ( 194 ) te neemen, dewyl de post-koets maar éénmaal •«weeks aldaar doorrydt. ■ Ach, Lucia, hoe onbermhartig is die vrouw! ik werd echter onderricht, dat ik met een Chais, die dezen middag werd te rug verwacht, gemaklyk naar de voornaamfte plaats van IV 1 kori gebragt worden, van waaralle dagen een koets naar Lenden rydt: Ik begon dus moed te fcheppen, en beval, dat men my een klein middag. maal zou gereed maaken; en ik, trot^ fche, dwaaze kleuter kon my niet weerhouden, daar ik aan tafel zat, (terwyl de knecht heen en weder liep, om klaarigheid tot het tafel dekken te maaken) myn geld, dat ik gevonden had, uit de beurs te nemen. Guinie voor Gunie nam ik in de hand, en bekeek ze met aandacht; want nimmer, Vriendin, had ik zoo veel blinkend goud byeen gezien; en wat ook de wysgeeren ons willen vóórbabbelen, om dit fchitterend metaal te verachten, het is maar een hoognodige behoefte in het leeven. ïk leidde de guinies op tafel in orde, ik telde ze nog eens over, bewonderende de edele deftigheid in het portrait van onzen gcnadigiten Koning, die aan de eene zyde ftaat afgebeeld, en Helde my verbeelding duizende aar.  c m) narrigheden voor, die ik mymet dit geld zou ver* fchalfen. Terwyl ik iriy met deze aangename denkbeelden vermaakte, bemerkte ik, dat de knecht het oog Iiad op dezen blinkenden fchat: en om u de waarheid te zeggen, ik verlangde zelve, Ö Lucia, wat is het menfchelyk hart hoogmoedig! — dat hy het zien zou, in de verbeelding, dat ik dan ais een perfoon van aanzien zou worden aangemerkt, - Terwyl het eten binnen werd gebragt, liet ik het geld op tafel leggen. 6 Wel Fanny, „ dunkt my ? hoorik uroepen," wel Fanny, hoe kondt ge zoo dwaas wezen ? ~ Maar, Vriendin, een meisje van zestien jaar, die zoo weinig van de waereld weet, als of zy in de wildernisfen van Amerika was opgevoed ,kan deze dwaasheid zeer ligt vergeven worden. .Uocn laat ik voortgaan* Naauwlyks had de knecht dezen fchat gezien * of ik befpearde, dat hy my eene ongemeene achting^bewees Hygingachtermynlloelllaan! en mt zyne gedienfflgheden, en buigingen, die by telkens maakte, als ik tot hem fprak/wa, bet gemaklyk te zien, dat hymyvoof een perioon van groot aanzien hieldt. — jk at met N « zeer  ( ipt* ) zeer veel deftigheid van myn Schaapën-bout, en,zoo als gy wel denken kunt.niet zonder my zelve veel airs te geven. Toen ik myn middagmaal 'by myne komst alhier beftelde, verbeeldde ik my, dat de knecht weinig acht op myne orders floeg: maar nu was het juist anders om* By ie, der woord, dat ik fprak, boog hy, en vroeg my, of ik ook van gebak of gegeesfelde room, of van andere lekkcrnyen, die hy allen opnoemde, geliefde gediend te zyn, waarop ik metzekere trotsheid antwoordde , ., neen, neen, dat behoefd voor tegenwoordig niet." Terwyl. hy bezig was met het afnemen van de tafel, nam ik het geld op, en deed het in de beurs, waarmede ik zat te fpeelen. Ik zag, dat hy 'er telkens naar keek, en, hoe zeer vieidde zulks myne trotsheid, niet, Lucia f -* maar helaas' deze myne verwaandheid was oorzaak van een ongelukkig voorval, welk ik u nu in orde verhaalen zal. Zoo als ik geëten had, kwam de hospita (die tot nog toe niet verfchenen was, maar nu ,ong^twynekl op het berigt van den knecht, hare gast van te veel aanzien rekende om haar niet toe te fpreken) al neigende de kamer in, en wenschte my met zeer veel complimenten het wel bekomen  ( lp; ) men van den maakyd, en hoopte , dat die naar myn genoegen geweest ware. Ik gaf haar daaromtrend een voldoend antwoord, en zeide tevens, dat. ik befloten had dezen achtermiddag naar JV< — te gaan , welk zy my zeide een uur of negen daar van daan te wezen. „ Maar myn lieve Juffer," zeide zy , „ het is zoo inagtig warm, je zult het je beklaagen om zoo vroeg te gaan ; je z-elt omtrend braaden in de zon. My dunkt, het was beter, dat je hier eerst bleeft thee drinken,en dan zal het een vermaaklyk tourtje voor je zyn, om ïn den koelen avond te. ryden." Tot dit voordel gaf ik zeer onbezonnen myne toefte omring, en beitelde tegen den avond de thee. —. Zoo als ik,omtrend met thee drinken gedaan had,' bood zich de gelegenheid van een Chais aan , daar ik ook gebruik van maakte , gaande ik met veel deftigheid daarop zitten, terwyl de knecht, dien ik om zyne gedienfiigheid niet naliet uit myn beurs te gedenken ,my metallerleiebuigingèn uitgeleide deed, en weg reed ik, terwyl de paarden de zweep kregen. Waarlyk, Lucia, 'er is in het denkbeeld van vryheid iets, welk den mensch ongemeen oevalt; in'deze oogenblikken kan ik u in ernst zeggen, dat N 3 ik  C 198 ) jk my gelukkig gevoelde Ik kon echter nies nalaten te zugten, toen ik om zeker perfoonto. Grimflon-houfe dagt'; -—wien ik daarmede bedoel, laat ik aan u zelve over omteraaden. , De avond was ongemeen fchoon, -— de gezichten rondfom verrukkende —-t en midden in dit aangename dagt ik weder aan myn rykdom. De bank-noot van myn Tante maakte met myn beurs een eigendom, van vyftig ponden. Welk een fom! ja my dagt, daar was nimmer verteeren aan. —~ En behalve dezen fchat bezat ik nog drie guinies van myn eigen, die ik «it de yerkooping yan myn's Vaders boeken had overgehouden. Vol van gedagten over myn rykdom, liep de tyd ongevoelig voorby. De avond begon nu al te valten, fchoon wy nog eenige mylen moesten afleggen. —- Ik gaf den voerman, die een heel ordentlyk kaerel fcheen te wezen, myn vrees te kennen, dat het volftrekt donker zyn zou, eer ■wy te W—— kwamen,- doch hy ftelde my gerust, dat ik nergers voor behoefde te vreezen a terwyl hy lustig voort zou jaageu. Ik haalde een van de raamen op, en begon weder by my zelve te overleggen, hoe ik al myn geld het best tot myn voordeel beleggen zou, toen  C IP9 ) toen ik twee mannen te paard van ter zyde hoorde aanrukken, en zich by de Chais posteeren. Zy riepen den voerman toe, dat hy moest ophouden , en onmidelyk het raam open hakkende, bieef'er één met een pistool in de hand voor ftaau, terwyl de tweede Ach, Lucia, beeft gy niet voor my ? het poortier van de Chais aan den anderen kant openrukte. Hoe groot myne onfteltenis op dit vreezelyk oogenblik ware , kunt gy u thands leevendiger verbeelden , dan ik het U kan befchryven. Genoeg zy het U te melden, dat ik volflrekt buiten ftaat was om te fchreeuwen; zoo uitermate was ik ontroerd,-gelukkig bleef ik nog buiten bezwymenis. „ Leg af, leg af, je geld, je geld,"- riep de fchurk, terwyl hy my de pistool voor de bost hield. „ ó God," zeide ik „ befcherm, verdedig my in deze oogenblikken." „ Wat d, zeide de andere gaauwdief tot zyn kameraad, waarom beroof je haar niet?" Ik ftak, myn hand -in de zak, maar dat hielp' niet. Met geweld deed hy dat zelf en haalde daaruit de geld-beurs en het zakboekje » waarin ik het bank-briefje van myn Tante geN 4 iegd  C 200 ^ legd had: en nog met dit alles niet te vreden, haalde hy beiden myne zakken geheel uit, en — denk eens, hoe zeer my dit griefde nam de yvooren Snuifdoos mede, die myn Lucia by haar vertrek my tot een gedagtenis gegeeven had, waarin ook de drie guinies waren, daar ik u te voren van gefchreven heb. Kortom, al wat ik in myn zakken had, tot het zilver zelfs, welkbyna een halve guinie bedroeg, namen zy mede. „ Jy hebt nog meer," zeiden zy, „ wy weten dat zeker:'' Ik fprak het niet tegen. „ Wel, myn Heeren ," zeide eindelyk de voerman , ontziet toch de arme jonge Jufvrouw een weinig." „ Voor den d , Kaerel, hernam de eerfte fchurk," als jy nog één woord fpreekt, dan flaan we jou de hersfens in." „ Waarom neem je haar de Chais niet uit," riep de ander, „ dan kan je al haar kleêren doorzoeken ?. Ach, Lucia, hoe fchreeuwde ik.- Zy pleegden echter verder geen geweld, maar zwoeren met verfchriklyke eeden, dat zy wel Wisten, dat ik nog rp,eer geld had Ik verklaarde hun , dat ik niets meer bezat. ■ „ In Gods naam , myn Heeren, daar gy my van alles beroofd hebt , zegt my eens, hoezal ik nu myn reis; ver-  C 201 ) vervorderen. — Hebt medeiyden met my.'' „ Zie daar dan," zeide de eerfïe, terwyl hy my twee Schellingen toewierp , „ neem dat om het tolhek te bataalen, en loop verders naar den duivel. Maar, hoor nog een woordje —. hier keerde hy te rug — jy bent jong, en daarom zei ik jou eens vooral een goede raad geven: — draag in het toekomende zorg, dat ge uw geld nooit weder in een openbaare herberg vertoont." —■ En op het oogenblik vloogen zy in een vollen galop voort. Zy hadden, naar ik merken kon,(want daartoe was het nog licht genoeg) beiden zeer fchoone paarden, en waren als edelluiden gekleed. Zoodraa zy vertrokken waren, kwam de ara-e voerman by my, en verzogt my, dat ik toch wat bedaaren zou. „ Denk eens, Juffer /'zeide hy, „ wat is het nog een zegen, dat zyje Koffertje niet van de Chais genomen hebben; dit vreesde ik alle oogenblik datzy doen zouden. Ik geloof in ernst, dat ik deze twee gaauwdieven in de herberg te L heb zien zitten." Om u de waarheid te zeggen, Lucia, ik geloof, ook dat ik dit ongeval aan myn eigen dwaasheid te danken heb. Ik herinner my, dat deze gaauwdieven , zoo als de voerman zegt, in de herberg N 5 ' wa-  ( S02 ) waren: waarfchynlyk heeft de knecht, voor wien ik myn geld zoo openlyk telde, zulks aan die luiden verhaald, zonder in het minst hunne medepligtige te zyn. — Kortom, ik herhaal het nog eens, ik heb dit droevig onheil aan myn eigen trotsheid te wyten. Ik dankte echter den Hemel, dat ik zonder verdere onheilen itJV— kwam. De voerman zette my aan een zeer ordentelyke herberg af, en vertelde hard overluid de roovery , die men aan my gepleegd had. Ik fteeg intusfchen van de Chais af, zynde van myn laatile fchrik nog niet bekomen , en werd oogenbliklyk door een groot aantal van menfchen omringd, die met Kaarfen op Araat kwamen,en zeer medelydendemet my toonden te zyn. Onder dezen was ook de waardin van de herberg, die zeer fraai in de kleeren was, en my by de hand vatte. „ Wel, arme jonge Jufier," zeide zy, „ ik heb waarlyk medeiyden met u! Goede Hemel, van al uw geld beroofd! Sn fan, Betty, maakt de Sterren - kamer oogenbliklyk gereed! __. Wel, myn lieve Juffer, wat beeft ge nog? Zy bragt my vervolgens op eene beleefde wyze in eene zeer ordentelyke kamer, en ging zei*  c *°3 y $elve wat water met hans - hoorn haaien, welk zy my te drinken gaf, want ik was weder op het punkt van te bezwymen. — Daarop loosde ik een vloed van traanen, die my zeer verligtte, en een weinig tot bedaaren bragt. De waardin ftond met het uiterst medeiyden tegen my over. Ongetwyffèld maakte zy uit myne netté kleeding op, dat ik een jonge Juffer van aanzien was, Eindelyk kwam de hospes zelf met de overige huisgenoten in de kamer, gevende allen hun teder medeiyden zoo met woorden als gebaarden te kennen. Welke gebreken dan de Engelfche Natie ook eigen mogen wezen,' vergeef my, Lucia, dat ik hier deze aanmerking maak — het medeiyden zeker kan naar myn gedagte onder dezen niet genoemd worden (*) Maar O) Wel, Nederlands cue Lezer, of Lezeres! ■ - Vergeef my, dar ik u deze vraag d* e! —— Zoude Gy het hierin met Fanny wel eens zyn? —Zou medeiyden by een. Engelschman niet een wonderspreuk, of een onding wezen? Trouwens, wie zal geen medeiyden in een herberg vinden ? CS VïRTAALER.  C 204 ) 1 Maar mogelyk zult gy hetzelve in myn geval den naam van nieuwsgierigheid geyen. „ Hoe groot is de fom wel, Madam," vroeg de hospes, die de gaauwdieven U hebben afgestolen ? „ Meer dan vyftig pond ," antwoordde ik met een diepe zugt. „ Meer dan vyftig pond," hernam hy, „ dat js waarachtig al een groote fom. _ Wel, Madam, ik beklaag je van harte." Daarop ging hy heen, befluitende ongetwyffèld, dat ik, zoo veel geld by my gehad hebbende, dan ook een Dame van middelen moest wezen. • Maar, helaas, weinig dagten zy, dat ik alles kwyt was. „ Wel, myn lieve jonge Juffer," vroeg eindelyk de waardin; „ wat zal ik nu tot een avond maaltyd voor je laten klaar maaken? een kuiken, of wat verkiest ge?" Ik antwoordde, dat ik buiten ftaat was om te eten. „ Waarlyk, Juffer, je moet wat eten!" hernam zy. „ Suban, zeg de Kok eens, dat hy een kuiken, en een of andere taart, al was bet een Kreeften-taart, klaarmaakt; en, als je dan naar bed gaat, Madam, zal ik je wat hui van wit-  ( 205 ) witte Wyn medegeven; dit zal je ongë* 'meen veel goed doen. Je beeft nog zoo, Juffer'-" Ik zeide haar nóg eens, dat ik noch eten, noch drinken kon. Wat zou ik doen Lu* cia ? Het droevig bezef, dat ik nog één Schelling in myn zak had, (want ik had aan jerry, zoo als men den armen Voerman hoemde,myn andereSchelling gegeven)noodzaakte my daartoe. Nu flelde ik myn rampzaligen toe¬ ftand ray in alle zyne ysfelykhëden voor oogen; doch ik befloot myne droevige omftandïghedeh voor de waardin open te leggen, zoodra ik een weinig van myne hevige ontroering mogt beko* men wezen. v In Gods naam ," zeide deze minzamè Vrouw, welker gelaat my van hare goedwilligheid verzekerde, „ ftel je zelf maar gerust! morgen zullen wy om je vrienden ftuuren, en alles zal heel wel fchikken: of wil ik ook van nacht een knecht daar naar toe zenden?" Ach, Lucia, hoe fterk griefde dit my. Helaas» ik had geen vriend. ■ Dit was ik juist voorneemens om haar te gelyk met mynen  fïc6 ) neri overigen rampzaligen toeftand te verwittigen, toen e*n knecht de kamer in kwam met berigt, dat Lord C- met zyn Koets met zes paarden, en de Heer JVilliam F met zyn familie op het oogenblik daar gekomen waren, en op hunne reis naar Londen dien nacht aldaar zouden vertoeven: en nu kunt gy ligt be- grypen, dat myn hospita, Jufvrouw/» my zeer fchielyk verliet, om hare edele gasten te verwelkomen. „ Lieven tyd," zeide zy, j, hoe zal ik het maaken? Geen één koppel Kuikens of Hoenders in huis. Loop heen, zeg, dat de Kok'er een ftuk of twaalf ziet te krygen; wy moeten ons zoo goed redden als wy kunnen." • En zich daarop tot my keerende. „ Wel, myri lieve Juffer, ik vrees, dat ik het van avond zoo drok hebben zal, dat ik je niet weer zal zien» — ik wensch je dan een goeden nacht." Daarop kuste zy my. Was dit niet vriendelyk, myn waardfte? —* „ lk zal maaken , dat uw avondmaal fpoedig klaar is, en Sufan de kamer-meid zal je naar bed brengen. Stel je zelf toch maar gerust, dat bid ik u; — ge zyt immers hier veilig, ja zoo veilig, of ge by  C 207 ) by je eigen vader aan huis waart." ■ Met dit zeggen verliet zymy, en ik barstte in traanen uit. „.Myn Vaders huis'.'* zeide ik bymy zelve, terwyl ik my de handen wrong, „ ach , ik heb geen Vader, ik heb geen vriend meer! Eene ellendige wees j van alle troost en hulp beroofd, en in de wyde waereld uitgeftooten!"Verbeeld ueens, Lucia, welken akeligen tyd ik ïhands doorbragt,nu ik my aan zulke treurige gedagten overgaf. Binnen een uur tyds bragt een knecht my een heerlyk klein avondmaal. Myn God, dagt ik, Wat ftaat my nu te doen?— Ik ging echter aan tafel zitten. „Welke Wyn, Madam," vroeg de man * „ zult gy gelieven te gebruiken?" Ik durf tegen den nacht niets te drinken," antwoordde ik op een bedroefden toon. „ Verkiest gy ook een glas Champagne* Waarlyk, Madam , dit zal u na den vreezelyken fchrik zeer goed wezen: Ik bid u toch, eet wat Madam" Ik nam een mond vol of twee , maar ik weigerde volftrekt te drinken, en hier had ik zeer gêwigtige reden voor; wantik was'er zeer mede  C «8 ) de verlegen, dat al dit volk uit myri kleedihg en voorkomen , en uit myne aankomst met een Chais, my voor een Dame van aanzien hield. Om tien uur werd ik weder geplaagd door de beleefdheden van eene zeer net gekleedde kamer-meid. — Ik zeg geplaagd, want kon'er immer eene fteekender fpotterny voor een armoedigen zyn, zoo als ik was, dan een ftoet van welmeenende dienstboden, die hem overal verzeilen, terwyl hy buiten Maat is hunnen diensite beloonen? Doch laat ik voortgaan. SU fan leidde my de trappen op, en ging met veel ftaatfie, even of zy een Graavin bediende, met twee Kaarfen vooruit; ik ellendige volgde naar, niet zonder een droevig figuur te maaken, zoo als ik my zelve zeer gemaklykverbeelden kan. Myn geleidfter deed de'deur van eene zeer fraaie flaap-kamer open, die keurig gemeubileerd is, en daar ik my thands nog bevind. — Zy verzogt my verlof om my in het uitkleeden te mogen helpen; maar ik zeide haar geen hulp nodig te hebben, en daarop ging zy zeer beleefdelyk heen. Ik zette my aanftonds aan tafel, en fchreef tot dus verre aan myne Lucia. Maar helaas! wat ftaat my nu te doen? Ik weet nu verder geene uitkomst meer.-  C 209 ) meer. - Het is reeds elf uur; ik moet naar bed, zynde ter dood toe afgemat, en in eene fchriklyke ongerustheid Van geest. In Gods naam, Lucia, ik herhaal het nog eens, wat ftaat my te doen? Niet meer dan één Schelling in myn zak maar, daar wordt aan de deur geklopt.En wie zou dit anders zyn, als de zorgvuldige Su* fan met een kom hui van witte wyn. Zie daar al. weder eene kwelling! Zy zeide my, dat ik daar van drinken moest, en ging oogenbliklyk heert met deze woorden. „ Myn Jufvrouw, Madam, laat u haar compliment maaken, wenscht u een goeden nacht, en hoopt u morgen ochtend op tè wachten." ■ Ik ben vreezelyk verlegen, Lucia, met de beleefdheden van deze goede luiden. —. Weinig zullen zy kunnen denken, dat ik volflrekt een bedelaar'fter ben. Welke zal nu de beste weg zyn om in te flaan ? — Tot myne wreede Tante te rug te keeren, dit kan ik niet doen. — Neen neen —ik wil liever myn vingers aan ftuk. werken, dan dit ondernemen. Ach Vriendin , hoe veele onkosten heb ik reeds' hier aan huis weder gemaakt? — Wat was O het  C 210 ) het ongelukkig,,dat de Waardin juist op het oogenblik uit de kamer geroepen wierd, toen ik haar myn ongelukkig voorval zou mededee- ienj Maar morgen vroeg , als het den Hemel behaagt, zal ik, zoodra ik haar zie, alles verhaalen. Ik twyffel aan haar medeiyden geenszins, want zy heeft 'er my reeds te fterke bevvyzen van gegeven. In het geheele gedrag dier vrouw heb ik de fterkfte trekken van braafh2id en goedwilligheid befpeurd. — Hoe liegt is dat oude zeggen, dat de herbergiers het onbarmhartigfte volk van den aardbodem zyn» — Neen _ hes gehouden gedrag van Jufvrouw P— wederlegt dit fpreekwoord genoegzaam. — lk zal haar alle myne ongevallen bekend maaken, en haren byftand verbeken om my in het een of ander huisgezin in deze groote Stad te regt te helpen of my ceni. werk aan de hand te geven , daar ik myn\ost mede winnen kan. _ In deze hoop leg ik myn pen neder, want het is reeds mid- f^dend onfchuld tot eentroostcrhecftgegeven/ Cvel^^goedennachtilkben altoos de Uwe 1 • JJ* XV*  XV. BRIEF. Daventry, 15 van May. ^Tïer dagen 'zyn 'er verlopen , Vriendin, zev dert den .laatften brief van uwe Fanny., — ïk heb in deze laatfte achtenveertig uuren zoo veel te leur ïïelling ondervonden, én zoo vee! kommernis uitgedaan, dat ik nog niet in Haat geweest ben myne verwarde gedagten te versameien ! — Maar , om den draad van myn laatften brief weder op te vatten , moet ik u zeggen, dat ik den volgenden morgen een beïïuit nam, de waardin om haren byftand te verrocken. ■— Ik trok de fchel,en op het oogenblik kwam Sufan binnen met het ontbyt voor my- —1— ïk zeide haar, dat ik haar Jufvrouw gaarne wilde fpreken 5 doch deze voorkwam in. eigen perfoon myne boodfchap, door zelve re S komen vraagen, hoe ik voer, en hoe ik gerust kadi *° * A 16  212 ) „ Ik hoop, „ zeide zy," dat ge nn bedaard zyt: laat ik nu het genoegen hebben van uwe ouders en vrienden te berichten, dat ge hier te jy— veilig onder myn dak zyt. Hoe blyde zullen zy wezen, als zy hooren, dat ik u aan hun gezond kan te rug geven — Wel nu, Juffer , als je me maar zeggen wilr, waar ik zenden moet we hebben man en paard gereed : ' mogelyk zult ge liever verkiezen om 'er een regeltje by te fchryven,- Wil ik pen en inkt laaten komen?" Ach, Lucia, ik kon het niet langer aanhooren: — ik barstte uit in traanen, „ Ach, goede vrouw,ik heb, helaas! geen Ouders meer/ " „ Dan hebt ge evenwel nog vrienden, denk. ik, Juffer," viel zy my driftig in de rede. ,, Ook geen vriendin hoe genaamd —r „ hernam ik al mikkende , ten minften niet in dit gedeelte van de waereld." ; want ik kon ' myne Lucia onmogelyk vergeten. „ Wel, dat is waarlyk vreemd," zeide zy, terwyl zy zich opeen ftoel wierp.— „ dat verbaast my ten hoogften, Juffer — waarlyk, ik weet niet Uwe goedheid is het, „ vervolgde ik "die eene arme, ongelukkige, hulpeloze wees, welke  ( 213 ) ke men gister nog van al het weinige beroofde, dat zy in de waereld had, gered heeft De Hemel zal U daar voor beloonen!" „ Wel zoo ,wel zoo !" zeide zy zeer koel.— „ Ik geloofde wel, dat men u alles ontroofd had, om dat de voerman dit verzekerde; maar, geen vrienden! —— dat verbaast my ! Ik bid je, zeg my je naam eens — claar (leekt int» mers geen geheim in !" „ Gantsch niet, Jufvrouw, ik heb geen geheimen. — Ik heb een braaven Vader verloo- ren". Hierop gaf ik haar een kort bericht, hoe ik eenigen tyd by myne naastbeftaanden geweest was, en hoe onbermhartig dezen my behandeld hadden; en hoe ik nu naar Londen zou doorgereisd zyn, indien men niet al myn gereed'geld geroofd, en my tot de uiterfte armoede gebragt had „ Ja Madam, „ zeide ik eindelyk, al fchreiende," myn toeftand' is zoo droevig, dat, zoo gy niet " „ Goede Hemel! „ viel zy my in de rede " ik weet niet, wat ik van dit alles denken moet! Een jong meisje alleen hier door het land reizende ! Ik geloof veeleer, dat je zo,o wat minnarytjes aan de hand hebt» Alleen naar Londen te gaan / - O 3 waar-  waarlyk, Juffer, ge zyt my wel vreemd, maas neem het my niet kwaalyk, ik kan niet nalaten O-m je verdagt te houden. En gy waart, volgens je zeggen, vóór deze plundering van je geld, al ongelukkig? —— Ei, ei 2 — hoe ligt kan iemand bedrogen worden! Ik dagt in der daad uit je kleeding en uit je houding , dat je een jonge juffer van fatzoen en van een goede familie waan: maar men kan. tegenwoordig op de kleeding der meisjes geen ftaat meer maaken ! En wat denkt ge nu te Londen uit te voeren?" „ Te werken, Madam, om 'erde kost mede te winnen. —— Ik bid u toch vriendelyk, verneem eens voor my naar de een of ander, die my als dienst - bode hebben wil! — Ach, Madam, denk eens hoe ongelukkig ik ben! — Ik heb niet meer dan één fchelhng in de wae2eld'\ „ Wel zoo! Zyt ge dan een beddaarfter? — £n dan zou ik je recomtnandeeren! • Neen l in 't geheel niet! —- Ik weet niets van je„ noch van de egtheidyan je verhaal; je kunt me heel gemaklyk wat wys g maakt hebben. —• Neen - neen - ik kan zulk een gedrag niet aanmoedigen, — Ik ben zetf moeder van . kind a-  C *3 ) kinderen, en de waereld is my wat beter be« kend." Ik was over de fchreeuwende onmenfchelykheid — want zoo moet ik het noemen — van deze vrouw zoo zeer verftoord, dat ik buiten ftaa; was om te fpreken. > Intusfchen keek Zy rond naar het goed ,welk ik by my had.—* „ Wat is 'er al onder dat goed? Al heb je dan geen geld, dan zei je nog wel iets hebben, daar je geld van maaken kunt, — Je moet maaken , dat ik aan me geld kom ; jy kunt zelf zien , waar je het van daan haalt. 'Er zyn zoo veel zwervers van dat zelfde foort,als jy,— land-loopfters, en ik weetniet wat al meer— kortom, men kan maar niet te voorzichtig wezen." ( Op dit zeggen vloog ik, met dien waardigen hoogmoed , die de beleedigde of verdagtte onfchuld altyd verzelt, van myn ftoel op , en haalde een fraaije blaauwezyden japon van myn zalige Moeder voor den dag, die ik ,als ik uit den tegenwoordigen rouw ging, zelve gedagt had te dragen, en een paar kanten Iubbens,ook al van myn waarde Moeder, die zyx gedragen had, toen zy de bruid was , en. die ik altyd zorgvuldig bewaard had. — „ Zie faziMadam" O 4 zeide  C *tf ) zeide ik y terwyl ik dit goed op het bed wierp. „ ik wil liever al verkoopen wat ik in de waereld heb, dan dat iemand een penning aan my zou te kort komen." „ Zeer goed",hernam het gierig vrouwmensch. Ik zal om een uitdrager ituuren, en in dien tusfchentydzal ik je rekening uitfchry ven."— IVlet dit zeggen vertrok zy. Mogelyk zult gy U verwonderen, Vriendin, dat ik, om myn crediet te bewaaren, en dit uiterfte- te vermyden van myn goed te verkoopen , niet eens zeide, dat ik een nicht van den Heer Grim/Ion was, wiens naam en aanzien te W zekerlyk wel bekend zal wezen. Maar, Lucia, ik had volftrektbeflotenvan deze familie, of myne betrekking daartoe niets te melden. Ik wilde geenszins in de droevige noodzaaklykheid gebragt worden van tot deze wreedaarts te rug te keeren, die altoos op hunine fchatten fnoeven, en verachters zyn van hunne medemenfchen; en dit zou het waarfchynlyk gevolg geweest zyn, zoo ik dien naam genoemd had. Neen . ik wil nimmer naar hen te rug! Liever wil ik de uiterlte armoede lyden, dan my weder aan hunne trotsheid onderwerpen. 't Is niet het harde bed, Vrien-  fn7 3 Vriendin, noch de-boerfche tafel, welk den behoeftigen kwelling geeft : Neen , „ maar het. zyn*de verfmaadingen , die hy, fchoon zyner verdiensten bewust, van den on- waardigen lyden moet." Bovendien is 'er nog eene andere reden, die my het te rug kee- ren naar Grim fton houfe belet. : De bemin- Jykfte der mannen is immers aldaar, en aan dezen, vrees ik, isuwe Fanny niet onverfchilli*. _J en terwyl zyn verheven rang eene onderlig vereeniging verbiedt , dan is het ook , dunkt my, zeer voorzichtig, zyne tegenwoordigheid te vermyden. Nu kwam 'er eene oude vrouw, die 'er zeer leelyk uitzag, te voorfchyn , die my zeide dat zy eenige dingen kwam koopen , die Tuf vrouw P haar gezegd had, dat ik af handig wilde maaken. — ,k bood haar de * lubben, aan; zy bekeek het van rondsom zeer nauwkeurig in een diep flilzwygen , en nadat zy zeer naauw gedongen had, raakte wy e»de,yk de verkoop voor zeven Vriend~da/ r ^f* my onêe^yffeld , Vriendin, dat ,k van deze dingen op zoo eene vyze moest affiappen ; daar een zoo kost "l e Japon en zulke fyne kant uwe Fm„y nog'ved 0 5 Jaa.  jaaren zou hebben kunnen opfchikken; maar wat zou ik doen ? — Ik moest wel. * Nadat de koop was afgehandeld, ging de bewuste uitdraagfter heen. Nu befloot ik myn reis naar Londen door te zetten, te meer nog, daar ik myn Tante's recommendatie-brief onder myn goed , daar de ftruikroovers niet aan geweest waren, gelukkig behouden had» Sufan bragt my daarop de rekening, die niet minder, dan de fchreeuwende fom van agttien fchellingen bedroeg. Ik betaalde oogenbliklyk, en vroeg, wanneer de koets naar Londen afreed, welk my gezegd werd binnen een uur te gefchieden. Gy kunt ligt begrypen, dat ik zeer blyde was een huis te verlaren, daar men omtrend ongelukkigen zulke gruwelyke knevelaryen p]eegt. zoodra ik derhalven hoorde, dat de post-koets op het afiyden flond, ging ik naar beneden, ontmoetende toevallig den waard en de waardin van deze herberg; doch dezen floegen zoo weinig acht op my, als of ik één van hunne honden was: zoo zeer had myne armoede my in hunne oogen vernederd. — Ik zugtte op dat oogenblik om de trotsheid dezer wreedaarts. Daarop  Daarop raakte ik eindelyk in de post- koets, waarin het gezelfchap uit een fatfoenlyke Vrouw, dïe 'er zeer wel uitzag, en twee oude Edellieden belfond. Nadat wy elkander gevraagd hadden, of onze gefarnenlyke reis naar Londen ware, en nadat deze vraag met ja beantwoord was, volgde 'er een ftilzwygen van eenige uuren , welk vervolgens dooreen gefprek dier twee Heeren over Staatkunde en andere publieke zaken werd afgebroken. Terwyl deze Heeren beiden zeer wei opgevoed fcheenen, was dit gefprek niet onvermaaklyk. Op dezen eerden dag viel 'er geduurende de reis niets merkwaardigs voor. Gister was 'er een klein voorval , welk my van de beklagenswaardige verbastering van het menfchelyk hart overtuigde.—■ Kort nadat wy het ontbyt genomen hadden, hield de post koets Ril voor een tamelyk fraai landhuis, daar een oud Heer uit kwam, die een zeer aartige Jonge Julfer geleidde , welke ik denk, dat zyn dochter was. Hy nam zeer teder affcheid van haar, en hielp haar in de koets.— ?y moest eenige uuren ver wezen. Nimmer heb ik in eenig gelaat grooter zedigheid en onschuld zien doordraaien. — Zy fprak weinig, ea haar gantfche gedrag was ingetogen en deftig:  ( 220 ) tig: ik voor my was met haar en hare zedigheid zeer ingenomen, en dagt het onmooglyk te zyn , dat iemand hare houding zou berispen. Maar hoe groot was myne verwondering, dat ik , toen wy des middags aan tafel zaten , nadat zy reeds ons gezelfchap verlaten had, dén der twee voornoemde Heeren tot den ander hoorde zeggen, „ Dieaar- tige meid, die wy onder weg in de koets kregen , bekeek je van het hoofd tot de voeten, en lonkte je tusfchen beiden zo vriendlyk toe, dat zy, geloof ik, fmoel op je had." — „ Dunkt je dat?" zeide de ander .die even als zyn reisgezel zekeiiyk niet minder dan zestig jaar oud was, al meesmuilende „ ei, geloof je dat? Ik heb ook al gedagt, dat zy ons beiden voor haar oogmerk goed befchouwde. — Ja, ja — ik zagen ik merkte het wel.— Ongetwyffèld een Dame van plaifir! — Zy is waarfchynlyk op da kermis te D geweest, om wat geld te verdienen." „ lk geloofeerder", zeide de ander, „ dat zy by dien ouden vent bewaard geweest is ,die haar aan de koets bragt. Een mooie, aartige meid in der daad ! Ik geloof ook niet, dat zy zich, zoo als andereu wel doen, géblanket had." Myn  C £21 ) Myn vrouwelyke reisgezel, die op dit ft uk zeer teder was , ken , zoo min als ik , langer met geduld aanhooren, dat eene onfchuldige jonge juffer zoo gelasterd werd. — „We!," zeiden wy beiden," omdat zy fchoon was, volgt dan daaruit , dat zy een iigre kooi wezen moet?" — Daarop volgde een ïangduurig harrewarren , waarmede wy echter deze flegte knaapen in geen ander gevoelen konden brengen. ■ Dit is zeker, dunkt my, dat dergelyke vermoedens geenszins uit een deugdzaam hart kunnen voortkomen. Goede God! dagt ik by my zelve, indien de voornaamfte luiden op de waereld zoo denken, dan zou ik liever onder de JFetfer boeren woonen. . Maar ik zal hier eindigen; het is nu reeds over twaalven in den nacht, en de post-koets rydt morgen vroeg af. — Adieu dan! —- Myn volgende brief zal uit die groote Stad gedateerd zyn, daar ik morgen hoop te komen. ——• Ik ben, Waarde Lucia, voor altoos de Uwe Fanny Belton. EINDE van het EERSTE DEEL.