I—f pr* (—s.   SPOOKVERTELLINGEN,   KOKTE TEUTELlii^GEX TTIT HET IK 1ÏKR "VTAAKKEIl), DöOIt S.C ."WAGENEK. Met plaaten. AMSTEHBAM T>y W. HLoltrop, 175)8.   De Neder landfc Ju Maatfchappy 10? NUT VAN HET ALGEMEEN fielt, onder andere Vraagftukken, ter beantwoording vóór 1799, ook die volgende vóór. Naardien de Vooroordeelen omtrend 4t Waarzeggeryen, als mede omtrend de Dui. velsbezwceringen, Toveryen cn Spookerye«m by het grootftedeel der menfehen, nog niet overwonnen, en evenwel voor Godsdienst, Zeden en Maatfchaplyk Geluk allernadeeligst zyn ; vraagt de Maatfihappy; een bondig, zoo veel mooglyk, km> en voor de ^ ne vatbaarheid, en, ter overtuiging yan on. geoefenden, gefchikt Metoog, waarin het 0*. hetomedetyke* en het van deezc en andere hier mede verbondene * * i Votr-  Voorootdtelen worden aangetoond, en de Twyfelïngen tevens opgelost* die, tot ftaaving van dezdven, uit de Heilige Schrift, gewoostlyk worden bygebragt. Mogten de volgende Vernaaien, ter levoordering van een zoo ahzins kfiyk ê$gmerk9 eenigertnaate, bydraagcnï 4  ALLEN, WELKEN HET EESTRYDEN en AFLEGGEN „ VAN O, NT'RUSTENDE V O O R Ö O R D £ £ L E N5 met opzicht tot het AANWEZEN VAN G E E S T E Ns ER NS T I S, WOK.»  WORDEN DEÉZE VERTELLINGEN, WELMEENEND, TOEGEWYD, BOOR. DEN VER HAAL ER.  B E R I C H T. De tyd is verby, waarin men hekfen en tooveraars verbrandde ; maar de bron is nog open, waaruit deeze, beide menschheid en reden ontè'erende, gruweldaad ontfprong; en de hang tot het wonderbaare en het bovennatuurlyke, hoe flecht rymend met den grootfchen tytel, dien men aan de , na bynaér afgeloopene, agttiende eeuwe gewoon is te geeven , blyft zoo al dezelfde als in de dagen van onze grootmoeders. Misfchien dat 'er veel toe doe het leezen van zekere foort van greetig gezochte romans. • Men hoopt, door den invloed deezer korte Vertellingen , het gebouw des waangeloofs ten minften aan't wagge* 4 lea  3- B E R I C H Té len te brengen; of wel dit oyerblyfr fel van dat geloof aan Spooken, welk^ zich uit de eeuwe der duisternisfe in ©nze dagen van tusfchenlicht heeft ingedrongen, weder terug te ftooten. — Met andere woorden : men vertrouwt , dat deeze Vernaaien zullen doen zien , hoe dikwerf het alleen onze eigene verbeelding, — een bloot geval, — booze menfchen zyn,, waarin wy het krachtigst bewys meenen te vinden voor de verönderftelde onloogchenbaar-bovennatuurlyke wer» kingen van geesten. — Dat by dit ftukjen ook geleezenworde henning's voonreflyk boek over Droomeri) Gezichten en Geesten* zieners! ®-  INHOUD. I. Van een /pook, het welk eene deur , die niet alleen gefloten, maar ook yan linnen gegrendeld was , van luiten opende ,ed lag. . . . 4$. VI.  io INHOUD* VI. Bewys , dat zomtnige menfchen zig zeiyen dulleld zien. Bladz. 55, VII. Van een fpook, het welk in eene oude ridderzaal, met veel geraas zyne fpokeryen dreef, en yeeltyds het licht uii blies ... <5o» VIII. Van h t Jpookagtig gedruis en kermen., hst welk eens onder delyken, op de zac.l der ontleedkunde te Parys, gehoord werd. . . 6g, IX. Van Boschduiyels en derzelyer toyerkragt, cm zig naar believen yoor de menfchen onzigtbaar te maken. . • , jrjr, X. Van een mager fpoek, het welk, met eene doodskleur, en een doodhemd aan, biddend het menschdom aanklaagde . . . 84. XI. Duidelyk bewys, dat een fpook zomvsylen een lugtüchaam aanneemt, in het welk men hetzelve met geen aardfche wapenen kan treffen . 91** XII.  INHOUD. u XII. Van den [pokenden geest eens zelfmoor der s% die zig in het. dorp Jerchel des avonds liet zien Bladz. 98. XIII. Van eenen overleden koopman te Marfeille, die nog in den dood zyn huisgezin kwelde m . II0> XIV. Van eene kraamvrouw, welke onmiddelyk na haar en dood [pookte, om een'' kwaad man, die haar in haar leven veel verdriet aangedaan had, te yer[chrikken . Xijf. XV. Van een [pook, het welk na dertien jaar en tus[chen vier muur en gemet» zeld te zyn geweest, nog zingende [pookte , . . I2- XVI. Van een ver[chynzel, het welk den geestenziender billyk tot het gelooven aan fpooken had moeten hekeeren, en evenwel niet bekeerde. i43t XVII. Geleurde zaaken, welken onzen effchuw voor menschlyke lyken, gelyk ook het volks • zeggen fchym  %% INHOUD. fchynen te billyken ,dat yeeleoyer* ledenen 'fpooken . Bladz. 153. XVIII. Van de yerfchyning eens vermoorden, die zynen begraven eigendom aan zynen wreckir wilde toegewezen, en de moor der es geflraft hebben . , XIX. De herberg ter kwaader naam, wegens nagt -yerfchyningen* 173. SPOO-  SPOOK ERYEM /Pook, 'pt welk eene deur, dh deen eenen openbaar en tekenaar van fpooken verbaasde. P o p e , een Engelsman, by de geerde waered met veel roim bekend, was gewoon iaar. lykseen'tydlangdeftad te verlaten, ten ein- d£ 8Bf0rendé ecn?^ maanden, opeenaange, leven tcgenieten. Hywas,als ce„ Zedelyk g0ed ^n,voJSendSgr0ndb^n2elen,eenJnfcL4 yrkg4  a gpoOK- vrieni in den vollen zin van het woord • had fleste één zwaÜ — indien het anders dien naam verdient hy kon volftrekt geen bygelovige huisgenooten om zig dulden, en ■was in ftaat om eenen bedienden , hoe zeer dezelve in alle andere opzigten hem voldeed, en hoe zeer hy dus reden had om over hem tc vreden te zyn, op kaanden «voet uit zynen dienst te ontdaan, wanneer hy by denzelvcn bet minste bygeloof, by voorbeeld vrees voor -fpooken, befpeurde. Ondertusfchen was pope een veel tc man, dan dat by van deze zyne byzondere hoedanigheid een geheim' zou gemaakt hebben. Hy nam atleenlyk zulke lieden in zynen dienst, die hem de verzekering deden, dat zy by voorbeeld ten aanzien van gewaande fpooken, niet vreesagtig en vervaard waren. Ten overvloede gafhy 2ig aan nog alle moeite om bet verftand der nieuwgehuurden omrrend dit ftuk zo veel mogelyk te verlichten , en aUe overblyfzels van vooroordeelen van dien aart, welken nog by kun rnogten huisvesten, uitteroeijen. wGym9et weten, —P^by wel to  VERTELLINGEN. g zeggen —— dat ik in den grond verder niets van u begeer, dan dat gy goede christe. nen moogt zyn. Maar gy zoud godslasteraars en geen christenen zyn, indien gy def yf£gm ze voor fpooken meer plaats in uw hart wilde geven, dan aan het vertrouwen op God, dea Schepper en Heer van alle geesten. Byaldien men u in uwe jeugd eene verkeerde opvoeding heeft gegeven, en misfchien in de vrees voor fpooken laten opwasfen, dan kunt gy die zekerlyk zoo niet op eens geheel afleggen. Maar het moet u allengs gchAkcn, als het u flegts i„ ernst daar om te doen is. Zo lang gy in my. nen dienst zyt, maak ik het u toteenen pligt, uwe pogingen daar toe aantewenden. Maar' die in dezen, «iet naar my wil luisteren, moet zig over geene hardigheid beklagen, wanneer ik hem uit niynen dienst ontfla. Want ikdenfe dat, wanneer het volitrekt niet wil gelukken aan zyn vertrouwen op God eene groot* kragt te geven, dan aan zyne vrees voorden duivel en deszelfs handlangers , men een kwaad geweten moet hebben; en zulke lieden «enen my niet,'» Am Of  4 3 p 0 / 'K' Op deze- wyzc redeneerde pope dikwerf met zyne lieden over herbygeloof van zynen tyde Hy wederlei al hunne kleine tegen wer" pingen en bedenklykheden met groot geduld , en rustte niet, voor dat hy zyne goede oogmerken- in dit Huk volkomen meende bereikt te hebben.,( Maat denk eens! juist deze geleerde, die van den ydelen waan van het geloof aan verfchyningen van booze geesten , en van de fchadelyke dwaasheid der vrees voor fpooken zelf zo vast overtuigd was, en ook anderen 'er zo gaarn van wilde overtuigen, had een? een nagtverfchynzel, het welk hem de grootfte verbaasdheid afperfte • en in zyn gevoelen van bovennatuurlyke werkingen der geesten fchier verbysterd maakte. Volgends zyne veeljaarige gewoonte was hy op een jaar weder naar buiten vertrokken. Hy was vermoeid van de reis, en ging, tegen Zyne gewoonte, den eerften avond vroeg te bed, na dat hy, *, als hy altyd deed, alle toegangen tot zyne üaapkamer , welke tevens syn totivnau* was , rt» m*»*a t'  VERTELLINGEN. * deeg gegrendeld had. Omtrent te middérnagt - werd hy door een zagt befcheiden kloppen aan de kamerdeur wakker. Hy rigtte zig een weinig gemclyk over deze ftoring in den «agt.in het bed op, en riep: trêe binnen / zonder'irj het eerfte oogenblik van zyn ontwaken, te.bedenken, dat men niet kan binnen komen, wanneer de deuren gegrendeld zyn. Maar wat gei beurde ? die geklopt had , opende de deur zonder moeite, even als ware dezelve noch gefloten, noch gegrendeld, en trad zagtjes te* kamer'in. Pope werd een' welgemaakt' ernsthaft'»man gewaar, in fpaahfche kleding, die een boek opnam, het welk op de tafel opèngefla, gen lag , - den tyrc]. ^ fc . en «nar bet fcbeen , 'er ia verwondering ove, gel. «akte. Maar bet verwonde!de pope oneindig meer, dien onbekende-, ep ZüIk ee„, ^ gewoonen tyd , en,.lret £ee„ he. me,Wi dig« was, door eene geCoten e,, grendelde deur tot zig tezien binnen treden. Hy, vraag. • deden Spanjaari, wat cigenlyk in d.cnidclen.' Wsuur van zynen dienst mogt W8Zcn? De. A3  £ SPOOK' %q zag daarop den vrager eene wyle met een . paar groote blikken aan, fchudde op eene be» « tekenende wyze het hoofi, opende de glazendeur van eene boekenkast, bladerde in verfcheiden boeken, en zetce eik van dczelven . ■wel weder op zyne behoorlyke plaats, doch 20, dat' de rugtytel onder kwam te ftaan. j>0PE kon even zo min begrypen, wat hy daarmede wilde zeggen, als hy al de oveiige •verfchyning van dit zeldzaam menscfa kon be-vroedcn. Hy fprong eindlyk uit hetbed ,fcho©t ^yncn japon aan , tfak «nu de brandende «agtlarftp nog twee kaerzen aan, belde zynen bedienden , nam eene geladen piftool, en ging daarmede kloekmoedig naar den engenooden gas-: , dien hy onbefchroomd op de volgende wyze aanfpfak.. „Myn lieer ï ik wil weeten, wie gy zyt? hoe gy door gegrendelde deuren hier in komt ¥ en wat het oogmerk van dit uw vrypostig bezoek is?" De onbekende Spanjaard glimlachte eenigzïns, oP eene fpotagtige wyze, terwyl hy zy. Be oogen op de overgehaalde piftool, die op hem   liLz. 7.  vertellingen; f hem aangelegd was, floeg, dan weder op eene betekenende wyze aanzag , de fchouders op. trok, cn twee vingers op den mond lei. Pope nooit aan de mogelykheidvanfpooken. geloofd hebbende, kwam ook niet eens op de gedagte, dit verfchynzel voor iet an. ders, dan een' werklyk mensch te houden. Het verdroot hem veelmeer, zyn fchietgeweer zo te zien veragten en belachen, en wel te meer , hoe minder het den menfehenvriend met lm doodfehieten ernst was geweestPo pe dage oudertusfehen , dat hy even. wel nog eens moest beproeven, of hy zyncr' fchynbaarc bedreiginge eenig gezag kon geven, en den eigenzinnigen zwyger eene onwiïiéke««' rige oplosfing van het raadzelafpersfen\ voornaamlyk daar de gebelde bediende nog fteeds vertoefde, re komen. „Myn heer! -riep hy den Spanjaard, oa eenen ernftigen en fbaffen toon , toe — geen fchamper glimlachen! fit ben heer van&het huis; als zodanig een verwagt ik een antwoord, of ik fchiet u overhoop." Zonder een gelaat te vertrekken, floeg de A4 fteeds  i s p o o ic- flrceds ftomme zynen fpaanfehen mantel op-, en gaf zyne ontbloote borst den gedrei.nden kogel prys. Geen fehoot volgende , keerdeby zig weder naar de boeken en bladerdö in eenigen van dezelven zeer bedaard voort. Nu geraakte pope eerst wezenlyk in verlegenheid ; maar zyne verwondering over het onbegryplyk gedrag van dien man was niet minder groot. Hy wilde het niet verder wagen 9 ydele bedreigingen aan hem te verfpijlen; en het ontbrak hem eg ter aan alle andere middelen om agter het geheim te komen. Om- zyne verlegenheid eenigermaate te verbergen, bcfdiouwdc hy den Spanjaard naauwkeurig van vooren en van agteren, zag hem {Irak in het gezigt, betaste den zyden ïalar en vervolgens ook zelfs de hand van den vreemdeling. Deze liet dit alles geduldig toe , en eindigde ten Laatfte de vertoning mct.de boekenkas tc fluiten, den flcutel met eene kleine buiging aan pope ter hand te ftellen, en daarop ftatiglyk de kamer uit te gaan. Eindlyk kwam gustaaf , de kamerdlenaar van pope, naar wiens komst hy zo vuu«  VERTE UJKCÏN, $ viuifig verlangde, die, zo als hy zeide, in zynen eerften flaap niet zo fchiely.k had kunnen wakker worden en zyne klederen aanichieten, wyl de bel van zynen heer hem op zulk een' ongewoónen tyd geroepen had. „ Hebt gy den Spanjaard gezien?" vraagde pope driftig. „ Hy is my zo even op de trappen ontmoet; hec fcheen, dat hy van u kwam." , „ Ongetwyfeld! maar wat heefc de man midden in den nagt by my te zoeken? — Hoe komt het, dat gy dien vreemden mensch zo geheel te ontyde in huis, en onaangemeld in myne (laapkamer laat?" Gust aaf, die zynen Heer nog nooit belogen had , betuigde met zyn dooreerlyk gelaat, dat hy aan dit bezoek geheel onfchuldig was, den man niet in huis gelaten, de huisdeur veelmeer wel genoten, en tot op het oogenblik, dat de bel hem opwekte, geflapen had. „ Eindlyk voegde by 'er vrymoedig. by *~* eindelijk heeft dus dit goedaartig fpook u ook eens een bezoek gegeven. Ik beA § ken  10 SPOOK- Keti ongeveinsd , dat my zulks lief is. Want jk hoop, dat het u niets kwaads zal gedaan hebben. Wy "» uwe gezamenlyke huisbedienden — hebben deze nagtlyke , onbegfyplyke verfchyning in! fpaanfche kleederdragt reeds zedert verfcheiden jaaren dikwyls in dit uw landhuis zien omzwerven. Maar nooit heeft zy ons eenig leed gedaan, behalven den fchrik , dien haar onverwagte aanblik ons, voornaamlyk in het eerst, zomwylen veroorzaakte. Doch tegenwoordig zyn wy door de lange oefening , en in het vast vertrouwen op CJod, het welk wy u te danken hebben , allengs aan den /lillen man — dus noemen hem altyd —- zo zeer gewend % dat wy ons aan hem zeer weinig meer floren. Ook gaat hy ons goedig en met befcheidenheid uit den weg , wanneer wy hem zomwylen doew bemerken, dat hy ons hinderlyk is. Gy hebt ons dikwerf gezegd: „En genomen zelfs, 'er waren fpooken, dan zouden zy nogthans geen magt hebben, om ons nadeel toetebrergen"— wy hebben in de daad deze uwe verzekering aan den Spanjaard volkomen waar bevonden." Po»  v e stellxkgen: xt Pope kon zyne verwondering over dit gezegde niet verbergen, en vraagde, waarom men hem niet reeds voor lang. van het daaizyn van dit fpook in her huis kennis gegeven had ? „ Wy vreesden, uwen dienst te zullen moeten verlaten _ kreeg hy ten antwoord m^mrn en bevinden ons in denzelven veel te gelukkig, .dan dat wy ons aan het gevaar zouden blootftellen, van plotfelyk ons affcheid te bekoomen. «Zomwylen kwam het ons ook waarfchynlyk voor, dat welligt dit u welbekend huis-fpook juist de oorzaak zy , waarom gy eiken nieuwen dienstbode aanftonds by het aanvaarden van zynen dienst zo ernffig vermaant, voor geen fpooken te vrezen." Pope ftond diep in gedagten, zonder te weten, wat hy zou antwoorden. Op het oogenblik vermoedde hy, dat misfehien zyne huisbedienden onder elkander hadden opgemaakt, zyn ongeloof aan fpooken een weinig op de toets te ftellen ; maar te zelfden tyde verzogt hy by zig zeiven, zynen goeden geA 6 troii-  S p o o k- trouwen custaaf, wegens dezen agterdogt, ook reeds wederom vergifnis. En hy had in de daad geen gegronde, reden, om zyne ten fterkst beproefde bedienden, die hem zo zeer toegedaan waren, van zulk een groot beledigend bedrog te verdenken.., Ondertusfch.cn begreep hy, dat hy nu eene deerlyke rol voor zynen bedienden moest fpelen. Gustaaf begon medelyden met zy. nen wysgeerigen heer te hebben , en. zeide hem , dat hy, zig. nu maar geheel gerust en zonder vees weder te bed zou begeven, wyi de Spanjaard niemand eenig leed deed , en* daarenboven nooit gewoon was, tweemaal in éénen nagt te verfchynen.. Het fcheen in de daad, als of deze omftandigheid pope niet geheel onaangenaam ware. Vol febaamte over zig zeiven, en verdrietig over al het voorgevallene, begaf hy zig weder ter. ruste , bevool.den^ kamerdienaar, by hem te blvven, liet.zyne gedachte nog eene wyle over het gebeurde gaan, en viel eindlyk weder in flaap. Des morgens ontwakende, miste by zynen güs-.  VERTEL LlNÉEN. gv staaf in het vertrek, welken hy egtes bevolen had , by hem te blyven. Hy belde ; gustaaf kwam aan de deur der kamer,, en klopte, ten einde zyn heer de deur, die van binnen nog wél gegrendeld was s, zoudeopen doen.. ' Pope ftond zeer verzet,.den grendel nog zo op de deur te vinden, nis hy dien des* avonds voor dat hy naar bed was gegaan, 'ei> op gedaan had. Naauwlyks had hy zyngn bedienden binnen gelaten, of hy, overlaadde hem met eene menigte vraagen-, van welken geene beantwoord werd: „ Waarom hebt gy tegen myn bevel het vertrek verlaten ? — Hoe zyt gy; 'er uit gekomen, daar de deur van binnen nog, gegrendeld is ? Staat gy mis&hien in eenige. verraderlyke verbindnis met den duivelkonstenaar, den Spanjaard?" enz, - / Gustaaf begreep van dit alles.geen enkel woord, en zag zynen heer met open mond en opgefpalkte oogen in verwondering aan. 'Er verliep een geruime tyd, eer men elkan. derjeerde verftann. De boekenkas , waarin by de boeken, die door den Spanjaard 'ervcrA 7 kcerd  ï# spook» keerd in geplaatst waren, in zulke goede orde als al de anderen zag Haan, bragt hem het eerst op het fpoor — op het waar vermoeden, dat de geheele gebeurdnis met den Spanjaard waaifchynlyk niets anders geweest ware —• dan de itgocMingen van eenen woeligeh droom. In de daad alles bevestigde deze oplosfing van het groot raadzel. Gustaaf was den ganfehen nagt niet uit het bed geweest , had zynen heer omtrent middennagf noch gezien noch gefproken, en hy voor zig zeiven wist zo min, als het overig huisgezin iet het geringde van eenen fpekenden Spanjaard, die zig in het huis Tm zien! Schoon hy niet eens aangeboden had, de waarheid van dit zyn gezegde naet eenen .plegtigen eed te bekrachtigen , zou egter zyne reeds voor lang beproefde eerlykheid en trouw pope volkomen overtuigd hebben, dat ditmaal enkel zy. ne levendige .verbeeldingskragt in den droom hem dusdanig in dwaling gebiagt, en bedrogen had. Ik zal my onthouden, van myne lezersvooririttelopen, en eenigc zeer leerzaame gevolgen uk  VERTELLINGEN. *g wit deze merkwaardige fpookgefchiednis afteleiden. Zy vallen hem, die kan en wil zien van zeiven in het oog. Aileenlyk zal ik ten befluite het volgende aanmerken; Gefteld' zelfs , dat geen onlochenbaare en volkomen overtuigende fpooreu zig hadden opgedaan,T welken de wezenlykheid van een enkel verbeeldingswerk buiten allen twyfel fielden; zou pope toch onbcdagt te werk zyn gegaan, indien hy dan een verfchynzel, hetwelk door eene gegrendelde deur drong s voorwezen" lyk bovennatuurlyk gehouden had. Het kan zommigen myner lezers niet onbekend zyn dat 'er trouwloozc flotenmakers zyn, welken voor eenen gren del binnen in een flor gemaakt en met een haakjen voorzien , byzondcre grendelneutels .vervaardigen, door middel van devvelken men den binnen - grendel ook van buiten naar goedvinden voor-en wéér terug* fchuiyen kan. ft*  s p ' 'O ; o fe¬ il. fywys, dat een mensch zig in de daad - zomwylen op twee plaatzen tevens kan laten zien. Nog weinige jaaren geleden , woonde te Magdenburg de wel bekende Iandmeeter me iN-eke, die op eene ontegenfpreeklykewyze de kunst verftond, om zig, zo als. hy gaat en ftaat, op twee onderfeheiden plaatfen te laten zien. Ik zal alleenlyk twee hier ter plaatfe behorende gebeurtenisfen yan hem verhalen, welken het bovengezegde op de overtuigendfté wyze ftaven. Hy reed eens met zynen' bedienden,, dien hy even in zynen dienst genomen had, ter Had uit, om zig ter verrigtmg van eenige zaaken naar een naburig landgoed te begeven. Hy was even de poort uit, en buiten de vestingwerken van Magdeburg, ais hy zig herin.  VEÏtT^BL Lt N G E N. If innerde, dat hy vergeten had, een van zyne' wiskunftige werktuigen , het welk hy Wilde gebruiken , mede in het rytuig te nemen. „ Hou ftil, koetzier 1" riep hy; en frede4 ri ic, dus was de naam van den nieuwen be . dienden -— moest ten fpoedigften weêr naar de ftad lopen, om het vergeten-werktuig uit zyn huis te halen. Hy gaf hem den fleutel van de kamer , en beduidde hem naauwkeuiig de plaats , daar hy het werktuig in dezelve zou vinden. Deze naauwkeurigheid kwam hem des te noodzaaklykervoor.,. wyl ere de rik nog nooit in die kamer was geweest. Tcn> einde nu fpoedig zynen last teverrigien, nam deze den kortst mogelyken weg naar huis, bereikte het zo fpoedig doenlyk, zonder opgehouden te worden, opende het vertrek, waarvan hy den fleutel gekregen had , en trad binnen. Maar — herp hemel! welk eene wondetiyke, vertoning had hier de arme f rede rik! — hy zag denzelfden laudmeetcr M.e i neke, dien hy zo even ih het rytuig buiten-de ftad gelaten had , hier weder, ab eca i  28 $ pook- een fpook aan de tafel zitten, en Iighaamïyk met onwrikbaare oogen in een boek lezm. Frederik werd- op dit ten uiterften raadzclagtig gezigt, met eenen vrecslyken fchrik bsvar.gen, trad te rug en met eene yskoude rilling de deur wéér uit, en werd door de overige lieden van het huis in eenen (laat gevonden , die naar bezwyming en fpraakloosheid geleek. Men kon niet begrypen , wat hem overkomen was, en bragt hem te bed. Het lepd wel een uur, eer hy weder een weinig tot zig zeiven kwam, en men een verftandig ,■ aaneengefchakeld woord uit hem kon krygen. Ondertusfehen viel den landmeeter buiten de fbd de tyd lang, eer het vergeten werktuig gebragt werd. Eindlyk ziende, dat de bediende vergat terug te komen , reed hy zelf zeer gramftorig weder ter ftad in en naar huis. Hy had ook volflrekt voorgenomen, den langzaamen bedienden wegens zyn laag uitblyven, gevoelig te beftraffen. „Waar is frederik?" riep hy. eenen andermaal, zo alshy in huis kwam.. «Ja,  vertellingen. 1$ „ Ja , f rederik 11' i i Icrccg hy tot antwoord ——■ ligt te bed, wy vonden hem half dood voor de geopende kamerdeur liggen, en niemand heeft tot hier toe uk hem kunnen krygen, wat hem toch overkomen mag zyn." Dit geheel onverwagt berigt btagt den grnraftorigen heer tot bedaren. Hy ging zelf bv f re de ri k aan het bed, om hem te vragen, wat hem ontmoet was? „o Hemel! ..... . riep fredïrik, zo als hy den landmeetcr voor zyn bed gewaar werd li.» zyt gy die uit de kamer, of die uit het rytuig?" — De landmeeter zag, op deze niet zeer ver* Handige vraag, en de verwilderde oogen, die f rederik op hem floegr de geenen, die hem te bed gebragt hadden , met verwondering aan. „Ik geloof —» zeide hy — dat de man het ongeluk gehad heeft van krankzinnig te worden." Eerst na lang over en weêr vragen geraakts men uit de dwaling. De landmeeter namelyk, bad zig levensgrootte in wasch doen bcetféren 3 en  sa spook- en de kunftenaar had hem zo wet getroffen, dat her beeld hem op. en uit geleek. Die was* fchenbeeld, hët welk meteen boek in de hand, en aan een tafel zittende, naarftig fchéen te lezen, was in dezelfde kamer, geplaatst, uit welke frederik het werktuig zou halen, en waarin hy, zo als gezegd is, nooit te voren was geweest. Ook had hy dergel yk indedaad zeer bediieglyk werk in waseh nog nooit gezien ; derhalven was zodanig een bedrog hem niet eens in de gedagte gekomen ; en by had, in de kamer tredende, waarin de febrikbareade wasfehenpop flond, niet anders gemeend, dan dat de levende landmeeter, dien hy buiten de poort in het rytuig gelaten had, zig fpokende op twee ondeifehoiden plaatzen' tevens konde doen zien. Zig door het driftig lopen verhit hebbende, moest zulks de kwaade werking , -die de fchrik op hem gemaakt had , natuuxlyk nog vermeerderen. Op een' ander' tyd behoedde dit zelfde wasfchenbeeld zynen heer voor eenen dicfftaJ. Een onwaardige zWerver, die in de huizen iafiwp., en zyne bekwaamheid jn het zegelfny- den  VER.TELLI N G 8 tf« 21 den aanprees, ten einde dc gelegenheid om tc fteeleu waartcnemen, kwam ■ met"dit oogmerk onder anderen ook'in het huis van den landmeeter, die juist gereed fts>nd3 om uit te gaan. Deze deed hem teritond heen gaan, en ging ondertusfehen zelf de kamer en het huis uit. —■ De dief had opgemerkt, dat de landmeeter by het uitgaan vergat, zyne kamerdeur te fluiten, en nam aanflonds voor, zig deze omftandigheid . te nut te maken. Eerst lette hy op, waarheen de landmeeter zou gaan,en hem weldra eene andere ftraat ziende inflaan dagt hy veilig in zyn huis te kunnen terug keeren en zyn voorneemen uitvoeren. Hy kwam gelukkig, en — zo als hy ten minflen dagt — ongemerkt tot aan de ongefloten kamer. In de onzekerheid, of 'er ook iemand mogt in zyn, klopte hy eerst voorzigtig een paar maaien. Tot zyn blydfchap werd dit kloppen door geen kom binnen! gevolgd, en hy draalde nu niet, deed de deurzagtjesopen, en trad binnen. Maar, o wee! met een' ys« lyken fchreeuw, en terwyl al zyn leden Adderden, ftoof hy oogenbliklyk het fpookend vei»;  %% SPOOK- vertttk uit, en liep als een dol mensch de trappen af, om de deur van liet huis te zoeken , en fpoedig de vlugt te neemen. Een der lieden van het huis, die gelegenheid had den dief van het begin te befpieden, liep hem fchielyk na, om hem als een' dief aan te houden. Dit vermeerde zynen angst voor het fpook, het welk hy in die wasfehenpop meende gezien te hebben, ten uiterftcn. Want, niet durvende omzien, en niet wetende, dat men hem waargenomen had , verbeeldde hy zig zeker, dat de geen, die hem vervolgde , geen ander, dan de fpokende landmeeter was. Ondertusfehen trad nu ook de landmeeter nommer 4én9 weder ten huize in; want nog niet verre van zyne woning zynde , was hem te binnen gefchoten, dat hy vergeten had, de kamer te fluiten, en was derhalven terug gekeerd. De dief kwam bevende weêr voor hem, en het is onbefchryflyk , in welken Zigtbaaren angst het bloot gezigt der beide landmeerers hem gebragt had. Hy fidderde als een popelierblad, zag wild in bet rood, als of zy-  VERTELLINGEN, 03 zyne oogen den landmeeter, dien hy boven in de kamer gezien had, zogten, en verzekerde met duizend eeden, dat hy zelfs geen fpelde geftolen had. 1 Die geen, die hem, terwyl hy op dievery uitging, waargenomen Jiad, bevestigde de- ■ ze verzekering wel , dewyl de landmeeter nommer twee, den dief onverrigterzaake de kamer uit gedreven had; doch voegde 'er by met de waarheid overeenkomftig, dat zyn oogmerk onlochenbaar was geweest te Helen. De heer van het huis glimlachte over deze klugtige gebeuidnis, en vergenoegde zig met den zegelfnyder met den totting een gevoelig zegel op zyne huid te drukken, en hem vervol-, geneis hals over kop het huis uit te werpen. Zal deze 'er nu niet op zweren, dat men wenfehen vind, die zig op twee plaatfen te»: vens hten zien? —« Zal hy niet met zc inenigen fpoekziender zeggen: „ Ik zal my nooit laten betwisten het geen ik met eigen , gezonde oogen heb gezien , e» «iet myne zinnen gewaar ben geworden ?"  *4 s p o o k- III. . Van een brommend fpook , het welk eens eene andere fpookgedaante op het middennagtsuur eenen yreeslyken fchrik aaryoeg. N., een hanoversch dorp, bewoont de adelyke familie van den heer van m. een fchoon landhuis , met twee zyvleugels, in eenen van dewelken de rentmeester R. . \ woont. Het hoofdgebouw flaat tegen eene hoogte, en heeft op-die «zyde flegts één? verdieping. Daartegen, heeft hetzejve aan de andere zyde in -den laager liggenden tuin ser twee. De rentmeester ftond metde huishoudfter van de heerfchap te trouwen, en de bruiloft „zou na verloop van drie maanden plaats neb* ben, Maar, wyl.by cea- sian was, die het *3g«  VK RT B'LLrNGEN. 45 wagten niet wdl geleerd had , verlangde hy reeds vtfdr de kerklyke trouwplegdgheid niet zyne bruid op den vertrouvvlyken voet vaflig teheden te leVén, Zyne bmid , even & eva, niet minder dan hy zelf, op verboden vrugt belust , kwam hem te halver weeë te ' gemoet. En dus werden zy het dan ook we. derzyds wegens eene fpoedige nagtlyke byeen. komst eens: Hy, door haar eens des avonds hat, voor hetvenftervancen vertrek aan dcvoorzyde,uir bet welk zy zig met ^ e«d balf fcherzend te zeggen, dat »y emtddenagt in hetzelfde venfter voorzig■^ **> , ten ci„de door hetzelve eene deur tot baarflaap. t02 tC make,^e» ^n de moeite te fparai rn "* ^ Zy floeg dit bezoek we, af, egter alieen in de„ f0on r drJheid men«° ** ™ dC "and ^s wanneer zy derzelve aangenaaurzyn5enWMrineeneniet2eerfd)ioom HfHP fchoone , wier zo genoemde deugd op gee* -  0Ö spook» geene vaste gronden rust, dergelyke beledigende aanbiedingen getneenlyk beantwoord. Men wenschte elkander wéi te fiapen, en vertrok ; maar beiden zagen met verlangen , wakende in hunne vertrekken , het uur der fpooken te gemoet. Een weinig [na twaalf uuren omtoog de duisternis van den middenriagt den geheelen gezigteindcr. Doodftilte heerfchie op de buitenplaats, welke een weinig van het dorp aflag , en alleen het fpookig fteenmïtje brak door deszelfs nagtlyken toon deze akelige ftilte af. Ondertusfehen had de rentmeester zig van het hoofd tot de voeten in een geheel wit nagtgewaad ingehuld , en op deze wyze begon hy nu de heimlyke bedevaart naar zyne bruid. Uit het vertrek waarin hy door het open ven. fter gekomen was, moest hy doorverfcheiden deuren gaan, welken hy, tot zyneblydfchap, ,an vond ftaan. Zo ten uiterfte te gemoet komende had de ongeduldige bruid voer haaren vriend gezorgd. Onder andere vertrekken was 'er ook eene zeer groote ridderhal, door welke de nagtgcM zoeker zynen weg  VERTELLINGEN, %f weg naar de flaapkamer van 2yne fchoon* moest nemen. Dit geheel gedeelte van het uitgeftrekt landhuis Hond op dien tyd ledig. Die in het minfte vrcesagt,g is , dien zoude eene koude rilling op het lyf hebben moeten vallen; maar hy fl00p onbefchroomd op zyne kousfen van het eene vertrek in bet andere, e» door de lange akelige ridderzaal, welker zes venfters allen het uitzigt in den tuin hadden , alwaar het hoofdgebouw , gelyk ik- reeds hier voor gezegd heb , tweemaal zo hoog is, als Op de voorzyde. De rentmeester vleide zig boven de vooroordeelen van het fpookengeloof, en boven alle kinderagtige vrees van dien aart geheel en al verheven te zyn: maar by was en bleef egter altyd mensch, en kon zig van eene onwillekeurige yzing niet onthouden , wyl hy by het intreden in de zaal meende zagt te horen fpreken. Een ander, met het hoofd vol geestverfchyningen , zou in zyne plaats misfchien gevreesd hebben, de fpokende grootvaders en vorige bezitters van ditadelyk goed, «vier af beeldzeis aan de wanden der zaal ho«B 2 gen,  j£& SPOOK- gen, Hilletjes te horen fpreken. Bern daartegen viel by dit raadzelagtig geruiseh alleen de omftandigheid wat zwaar op het hart, dat hy toch eigenlyk op ongeoorloofde wegen ging» -Hy luisterde met een paar fcherpe oorcri, en hoorde niets meer. „ Ik heb my zeker vergist ," dagt hy, en ging met zagte treden voord. Nu hoorde hy het ftil fpreken andermaal ; en hem dagt , dat het van den kant van een der zaalvenfters kwam. Hy ftond een weinig verzet, en overdagt, hoe men die «atuurlyk zou kunnen verklaren. Eindlyk viel hem in , dat de fontein in den tuin , waarvan de waterkom ouder de venfters der zaal was, door het plasfen van haare watertalen, dit fchynbaar menfchelyk zagt fpreken wel zou hebben kunnen veroorzaaken. Maar — dagt hy — waarom hoor ik nu"wéér niets ? het plasfen van de fontein jn den tuin duur.t immers onafgebroken voord ?'» Ook fcheen het hem toe, als of het venfter van de zaal, van waar het geluid kwam, epen ftond j hy bukte , om dus de plaats van  vertelling&n* z§ van het venfter tegen den horizont welligt nog eenigzins duidelyker te kunnen waarnemen. In zyne niet geringe verbaasdheid werd hy nu.vry duidelyk het hoofd, de borst en de armen van eene zig bewegende mansgedaante gewaar. Dezelve kwam hem voor van buiten door het open venfter intezien , en, volgends de beweging , die hy zag maken % ook te willen inklimmen. Nu zou het den rentmeester evenwel byna aan de behoorlyke tegenwoordigheid van geest, en aan onbefchroomdheid ontbroken hebben. Hy beefde onwillekeurig een paar fchreden terug, en wist niet, wat hy zou den« ken. De omftandigheid, dat hy hier geenzins was , daar zyn pligt hem riep , woeg hem nu weder zwaar op het hart. Hy was reeds bcdagt,om even zo flil weérwegtcflui. pen, als hy was gekomen. Maar thans, daar het zagt fpreken zig duidelyker dan te voren vernieuwde , ontwaakte plotslyk zyn gevoel van eer. „ Zou ik vlugten dagt hy V00r een fpook, dat misfehien enkel een voordB 3 breng.  §e spook* brengzel myner verbeelding is ? of voor ee» wezenlyk mensch, voor wien ik, in dit oogenblik een even zo vrceslyk en verfehriklyk fpook kan worden, als by het voor my geworden is ?" Hy werd door verfcheiden omftandigheden meer en meer, overtuigd , dat de gedaante , welke hy zag, en die geen fpook kon zyn, een dief moest wezen; een dief, die de ryke koffers en kasten van zyne hcerfchap wilde plunderen , en met dit oogmerk , door middel van een ladder, uit den tuin, door dit zaalvenfter op de tweede verdieping van het huis dagt te klimmen. < De gedagte, hier zo toevallig veel kwaad te kunnen beletten, maakte hem weder ftoutmoedig, cn deed hem vast befluiten, den dieven hun beftaan te verleren, hoe netelig de toeStand ook ware, in welken hy zig bevond. Hy durfde om zig zeiven wille geen gerugt maken, wyl als dan de geenen opgewekt zouden worden, die hem het middeunagts-bezoek by de juffrouw - huishoudfter, in meer dan een opzigt, zeer ten kwaade zouden geduid heb-  VERTELLINGEN, 51 hebben. En evenwel , hoe zou hy alleert zouder wapens, en zonder gerugt te maken, eenen dief verjagen , die voorzeker nog medemakkers by zig moest hebben, wyl hy hem zagtjes had horen fpreken. Het geen hem het meest verlegen maakte, was, dat hy niet kon weten , of de dief, die nu juist eerst het venster wilde in klimmen , de voorfte en eerfie was, zo dat de andere dieven nog op den ladder en beneden in den tuin waren, dan of niet misfehien zyne medemakkers reeds in dezelfde zaal waren , in welke hy zig bevond. „ In het laatfte geval — dagt hy mi zou. ik voorzeker te kort fchieten, indien ik alleen wilde ondernemen degeheele bende dieven weder het venfter uit te werpen. Om zeker te werk te gaan, moet ik my derhalven nootizaaklyk fterker maken, dan ik in de daad' ben ; ik zal dan de rol van een fpook fpelen." Zyn glinfterend wit nagtgawaad kwam hem hier zeer wél te pas. Ten einde hetzelve zelfs door de duisternis van den nagt een weinig zou doorfchynen en aan de dieven zigtB 4 baar  52 SPOOK- baar worden, trad hy met zagte febreden tot digre by het venfter, in het welk de dief van buiten inkeek. Deze had misfehien den zig.bewegenden glans van het nagtgewaad reeds te voten opgemerkt, en juist deswegens met zyne makkers , die nog agter hem waren, zngtjes gefproken. Want dit wit in menschlyke geftalte hem nu fteeds nader voor het gezigt tredende , verdween hy uit het venfter en klom, half vallende , van den ladder weder naar beneden in den tnin by zyne medemak» kers. , Onderwylcn hoorde de rentmeester ftil vragen: „ Wel nu —— is 'er dan weêr wat nieuws?" De teruggejaagde antwoordde taamlyk hoorbaar : „ ó Wee my! ik heb iets wits gezien, 'er is waarlyk een nagtfpook in de kamer, gy moogt het vry gelooven; by myne ziel, ik klim niet het eerst het venfter in." ■■ De rentmeester was over deze laatfte woorden zeer verblyd ; want nu wist hy, dat nog geen der dieven in het huis was. Hy plaatfle zig nu digt aan de wand naast het open venfter. Kort daarop kwam een andere, die mo-  vertellingen; 5s mogelyk meer moeds bezat en minder aan fpooken geloofde, den ladder op, en flak zyn hoofd zeer voorzigtig in de zaal, waarfchynlyk, om toetezien, of'er ietsaanware hetgeen zyn makker zeide. „ Ik zie niets" — zeide hy zagtjes van den ladder, cn noemde den anderen een' laf4 hartigen bloodaart. Ook kon hy den rentmeester nu in de daad niet zien , wyl deze ter zyde en niet meer voor het venfter ftond , daar het weinige, van buiten in de zaal vallende licht,.de witte kleding van den rentmeester eenigzins zigtbaar had gemaakt. De dief maakte nu eene beweging, welke deed vermoeden, dat hy vast voornemens was en gereed ftond, het venfter in te klimmen* Op hetzelfde oogenblik gaf de rentmeester hem met den vuist eenen flag in het aangezet, dat de dief, als bedwelmd, van den ladder in den tuin nederftortte. De rentmeester die eene ongemeen zwaare bas-ftem bad, ging met het wit bovenlyf uit het venfter liggen , en , zonder een woord te fpreken d bromde hy met den diepften toon en zeerzagt*. E 5 zy-  egg 3 P O O K- zyne bas. De dieven met bun drieën of vieren fchenen eenen fchrik op het lyf te krygen. „ó Wee mjV riepen allen uit éénen mond , en een hunner voegde 'èr by: „ Daar hebt gy het nu, nu zult gy my toch geloven." De een nam den gevallen makker, die , naar het fcheen, niet kon gaan,. ©p den rug, ea zo maakten zy zig zeer fpoedig weg. De rentmeester vervolgde hen enkel met zyne holle vreeslyke toonen, {tiet daarop den ladder', dien zy vergeten hadden , om verre, deed het venfter der zaal weder toe, en floop • goedig terug door hetzelfde venfter, door het •weik hy ingekomen was.. De belustheid naar verboden genot was hem door deze onverwagte gebeurdnis vergaan.- Hy vergenoegde en verblydde zig, dus toevallig eene huisbraak verydeld, en al bet onheil belet te hebben bet welk 'er zo ligt het gevolg van had kunnen wezen , indien de dieven , gedurende de uitvoering van hun fchurkenftuk, door de -wakker geworden lieden in het huis genood- zaak:  VERTELLINGEN. 35 Étokt waren geworden , om tot hunne redding 'geweldige middelen te gebruiken. Indien de rentmeester zulk een Onverfcbrokfcen man niet waie geweest, die in het geheel geen fpooken vreesde; dan had hy van fchrik op de plaats kunnen dood- blyven, ten minsten zou hy, als een bloodaart, weggefiopen zyn, zonder aanftonds te ontdekken , dat hec fpook, welk hem joeg, niets anders dan een inbrekende gauwdief was. De dieven-bende zou dan ook het fchehufïnk ten uitvoer gebragt hebben, tervvyl nu de rcntmeestci door ' zyn niet minder kloek dan verflandig gedrag, de uitvoering daarvan gelukkig verhinderde en,.als ware het, in de geboorte fmoorde. Mogten myne lezers ook uit deze gefchiedenis, de groote gevaaren leren kennen van de vrees- voor fpookery , en altyd overtuigd zyn r dat manlyke onvertzaagdheid en tegenwoordighcid van geest, by den aanblik van. een vermeend fpook, van eene,waarde zyn , die men niet boog genoeg kan fchatten V. Tevens kan bet' bovengaande verhaal eng een befctouwJyk denkbeeld geven van de wy-  §6 3 V. O O K- ze, hoe het dikwerf zeer vast geloof aan fpooken hier en daar ontftaat, en ook nog verder zal Hand houden. Waarfcbynlyk zal deze gedrukte gefchiedenis, welken die dieven zeiven beleefd hebben , nooit onder hunne oogen komen, nooit door hun gelezen worden. Zullen zy derbal ven nietal hun leven van de wezenlykheid van ipookverfchynzels vast overtuigd blyven ? Zullen zy in gebreke blyven , andere lieden, ten minften hunne kinderen , in hetzelfde geloof aan bovennatuurlyke dingen te brengen ? Die hun wilde zeggen , dat zy zig misfehien vergist hadden , zou zig in hunne oogen zelfs belachlyk moeten maken ; want zy hadden immers het daarzyn \an een fpook in de ridderzaal door meer dan eenen der zinnen ondervonden. De eerfte dief zag hetzelve in zyne witte gedaante langzaam door de zual zweven ; het aangezigt van den anderen ondervond de kragt van den vuist des fpooks maar al tc gevoelig;, en de overigen , zo als zy allen, boorden immers het fchrik verwekkend brommen vsn hetzelve. Wat vermogen alle gronden van gezond ver- ftand  V E R TE L L I N G Ë N. 37 ftand boven zulke handtastlyke overtuigingen boven zulke duidelyke gewaarwordingen van drie onderfcheiden zinnen en verfcheiden getuigen , welken de vreeslyke gebeurde zaak Op de eenparigfte wyze bevestigen? Ik zal hier nog tot flot by voegen, dat in den winter van 1790 in een dorp omftreeks Frankfort aan den Oder, eene dergelyke ge* fchiedwis van dieven plaats had. Een dief opende des nagts |en venfter in het woonvertrek van het huis des predikants aldaar. De leeraar., die in eene kamer naast hetzelve flicp, en waorvan de deur, welke open ftond, in bet woonvertrek uitkwam , ontwaakte reeds in het begin, door het knarsfen der glasruit, welke de dief met een diamant of met eenen vuurfteen doorfneed en vervolgens brak. Hy fprong fchielyk uit het bed, greep in het duister, by gebrek van een geweer , zynen laarzenknegt.en ging daarmede zo blootsvoets en in bet hembd , zo als by was , ftilletjes naar het veHfter, om te luifteren , wat 'er gebturde. Hy werdN nu eene hand gewaar, welka de dief door de opening van de geB 7 br©*  3$ S P O O in¬ breken ruit (tak, orn het venfter los te ma« ken» Hy liet hem ongehinderd begaan. Maar nauwlyks had de. dief ook het venfter geopend , en het hoofd binnen geftoken, of de heer van het ihuis floeg den ongenodigden vriend met hef plat van den laarzenknegt tamelyk onzagt ln het aangezigt. De toon vanbet aangeheven zeer klaaglyk gefebreeuw verried ook hier, in den dief, eenen Jood, die ondertusfehen de bloedige liefkozing met den. laarzenknegt denklyk niet voor de werking van eene * bovennatuurlyke fpookagtige oor» zaak. zal gehouden hebban.  V ERTELL 1 N GE Ni IV. Van eenige honderd fbooken, die in eenskerk in West-Pruisjen,hunne zeer wonderlyke en nog thans na* tuurlyke rol [peelden. |n ccne kleine ftad in West . Pruisfen woonde vóór eenige jaaren, eene oudevroome vrouw», die eerst uit godvrugt ,.en naderhand waarfchynlyk. ook uit gewoonte, niet alleen alle zoudagea,-inaar ook alle dagen in de vroegmis te kerke ging. In den winter, wanneer de vroegmisfen in haar fteedje-niet naar het jaargety veranderd werden , maar altyd tc zeven uur des morgens begonnen , moest zy dus dikwyls in liet duister met een lantaarntje naar de kerk gaan... Eens. werd zy des morgens in den winter wakker, hoorde het gewoon misklokje luiden , kleedde zig aan en ging3 met haar lantaarn*  S P 0 O K- caarntje in de hand, haaren gewoonen gang naar de St. Mariakerk. Zy zag de kerk reeds als naar gewoonte verlicht, doch in dezelve komende, vond zy alle banken en ftoelen nog ledig; ook kwam haar het licht in de kerk flegts als eene fchemering voor, en zy kon in het geheel niét gewaag worden," van waar het eigenlyk kwam , want op de arm - en k.roonligters rondom waren dé kaarsfen nog niet ontftoken. Zy zag naai het bord, waarop anders dé de nommers der liederen gefield waren, welken dien dag zouden gezongen worden, en vond op hetzelve menigerlei trekken en karakters, die haar geheel onbekend waren, en die met blinkend vernis fchenen gefchreven te zyn.. Op eens hoorde zy op de gaanderyen rondom een dof gedruis ; — zy keek op, en werd door het groot portaal, het welk in den agterften omgang, en naar een afgefloten kerkhof leidde , eene menigte witte gedaanten gewaar. Zy wilde juist fchielyk opftaan, om weg  VERTELLINGEN. 4Ï te lopen, als zy zig plotslyk door al deze gedaanten omringd zag. Het waren perfoonen van beiderlei geflagt, grysaarts, oude besjes, jongelingen en jonge meisjes, allen met ingevallen aangezigten. Zommigen waren enkel met wit laken omwonden , anderen hadden fchoone klederen aan, bezet met goud en zil» ver, zeer veelen hadden eene d'ragt, die voor Vyftig of honderd jaaren mogelyk in de mode was. Al deze menschryke gedaanten plaatHen zig op de ledige banken en Troelen in de berk , haalden gezang - boeken uit den zak, zagen na her lied - bord, en fchenen het aldaar aangewezen lied in dezelven optefiaan. Op de bank, waarop onze vroome vrouw zat, hadden zig ook eenigen van de aankomenden geplaatst, en dezen waren zekere reeds overleden lieden , die voortyds hunne plaats hier gehad hadden ; waarvoor zy namelyk door onze vroome vrouw herkend werden. Ondertusfehen bevond deze zig in den grootften doodsangst, beproefde andermaal om heen tc gaan, doch werd door de gedaante n rondom haar bedreigd,, daar te blyven».  4* spook- Op eens begonnen alle lippen der verga» derde gemeente zig te bewegen; maar de toonen , die zig uitbragten , waren niet zo zeer een gezang, als wel een dof geruisch, dikweif met een flauw huilen, ook wel met «en reutelen verzcld , het welk veel geleels naar het reutelen van eenen ftervenden. • Eindelyk trad eene gedaante, veel gelykende naar eenen der overledene predikers dezer kerk, op den predikftoel. Alles werd ftil; de gedaante op den predikftoel bewoog de pogen, de lippen, de armen, maar gaf geen geluid van zig. Na een half kwartieruurs verdween deze, en andere gedaanten rezen plotslyk van derzelver ftoelen op, en rtüschten, als door den wind opgenomen, in de diepe gewelven van den omgang terug. Nu eerst kwam het beangfiigd besje tot kragten, en maakte zig fidderende de ketk uit. Het was nog diep in den nagt, en de klok floeg twee. - De vroome vrouw deed in den angst baars harten nog veele gebeden tegen den duivel en de  VERTELLINGEN. 4.3 ie fpooken ; lei zig ondertusfehen wegens groote verzwakking te bedde, en fliep juist ook wegens groote zwakheid, zonder eenige angstige herfenfehimmen en dreomen , tot op den vollen dag. Nu erkende zy eerst al het fchriklyke haarer gebeurdnis in den vorigen nagt , vastte den geheelen dag, zong en bad den ganfehen dag • doch zeide aan geen mensch een woord van al wat zy gezien en gebeord had. In den volgenden nagt ontwaakte zy weder , hoorde het misklokje wee> luiden, zag uit het venfter, of het reeds omfheeks den tyd van de vrocgmetten ware; en ging, fchooü het haar nog niet zo voorkwam , door eene onweerflaanbaare aandrift, waarvan zy zelve geen reden wist te geven, wéér naar de St. Mariakcrk. . Alles, wat haar den voorigen nagt ontmoet was, ontmoette haar weder. Ondertusfehen kwam zy nu ook gelukkig naar huis; lei zig ook weder te bedde, en ontwaakte den volgenden dag, doch in eenen jftaat van veel gtooter zwakheid. V  44 spook- Di zwakheid deed haar het bed honden; zy gevoelde eenen geftadigen angst,- — doch zy maakte ook nu haar vervaarlyk geval nog aan niemand bekend. In den derden nagt gebeurde haar, — uitgezonderd kleine veranderingen — hetzelfde van de twee vooiige nagten ; cn den volgenden morgen was zy zo zeer verzwakt, dat men voor haar leven bedugt was. De geneesheer en de bfegtvader werden fchielyk geroepen , en de lyderes verhaalde aan beiden hare fchriklykc gefchiednis. De prediker verklaarde alles door de magt des duivels, die onder Gods toelating ook in flaat is , vroome zielen te beangstigen en te kwellen , en floeg het heilig avontunaal voor, als hec cenig middel tegen de aanvallen van den ouden booswigt. De geneesheer wist door zyne kunst geen verklaring aan dit verfchynzel te geven, lchreef vooreerst verzagtende middelen voor., en fprak met den leeraar af, om den volgenden nagt by de zieke te waken. £y waakten : de zieke vrouw fliep tot de* mor-  VERTELLINGEN» 45 morgens; egter hadden beiden omtrent middennagt aan haar opgemerkt, dat zy in een geweldig zweet geraakte, en zeer onrustig in het bed woelde. Zy floeg des morgens nauwlyks de oogen open, of zy begon tefiddercn en luid re wenen 5 en in eene foort \m woede fchold zy de aanwezenden, dat dezelven - tesren hunne beloften ■, . haar nogtbans in de kerk gelaten hadden. Thans verwonderde zig de prediker, maar de geneesheer niet meer. Het waren droomen geweest, die uit een ten uirerfte verdikt bloed en wit zeer zwakke zenuwen ontftondcn. De vrouw weid door aderlatingen , bloedzuiveringen en verfterkende geneesmiddelen nog een half jaar in het leven gefpaard, doch toen fticrf zy plotslyk in den nagt, en vertnoïïdelyk aan eenen dergelyken droom. V,  4^ spook- V. Van eene wezenlyk overledene mairoone6 welke , onmiddellyk na hare be. graafnis, weder levende in haaf Jlerf-bed lag. Onder de regering van lodewyk sfor» t i a , hertog van Milaan, woonde in de nabyheid van het hertoglyk paleis eene oude ryke weduwe, van welker laatfte levensjraren de gcfchicdnis niets anders verhaalt, dan dat zy als eene goedaartige matroone van den eenen dag tot den anderen fliep , at en dronk, en verders tot haar tydverdryf en vermaak de pauwen , aapen , honden enz. van den hertog, met lekkerny tot zig lokte en voederde. Tot groot leedwezen dezer dieren, wier beste vriendin zy was, ontfliep zy eindlyk. Het vertrek, waar in zy ftierf, was op de tweede  VERTELLINGEN. 4*r tweede verdieping van haar huis. Men bragt haar lyk in een beneden- vertrek, waar uit zy daarop in eene pragtige doodkist naar haare rustplaats werd gebragt. Zy was in haar leven eene groote begunstigfter van het roomfche priesterdom , en had eene geestlyke ftigting. gemaakt. De kerk noemde haar om die reden, in haare wyze van fpreken , eene vroome vrouw, en eene menigte priesters en monniken verzelde haare lykftaatfie. Nauwlyks had men- haar lichaam aan den kouden fchoot der moederaarde wedergegeven, nauwlyks was de lange lykftaatfie terug gekeerd,om goed cier te maken methetgecn, ter eêre van de ter ruste gebragte oude, aan brasferyen en kostlyke wynen opgedist werd, of een paar kameniers van de overledene verydelden al deze fmaaklyke vooruitzigten. Zy waren, ik weet niet met wat, bezig geweest in het fterfvertrek, en ftormden meteendoordringend wee-gefchreeuw de trappen af, naar de lykgasten, die zig juist gereed maakten, om de wélvoorziene tafel te plunderen. Na •üat de beide meisjes aan haar hart door een vrouw»  %t SPOOK- vrouwlyk gehuil eenige lugt gegeven hadden , en de gasten wegens het geen haar wedervaren was, lang genoeg in -onzekerheid gelaten hadden , verhaalden zy met afgebroken woorden , en tusfehen beide geloosde zogten, vol angst aan -het waardig gezelfchap . dat haare zo even ter aaide beitelde mevrouw zaliger, reeds weder' vlug en levend op haar fterfbed neder lag. De onverzaagdflen onder de aanwezenden 'onderftonden zig, de waarheid van dit voorgeven in twyfel te trekken, en fpoedden zig den trop op. By het intreden in het fterfvertrek , floegen zy het eerst hunne oogen naar bet fterfbed, en bun eerfte woord was: „je sus Maria ! daar ligt zy waaragtig • weder t" Eene yskoude rilling viel hun op he.t lyf, tervvyl zy zig met eigen oogen van het waare der zaake overtuigden. De meer vreesagtiger waren hun op eenigen afftand ftil nagevolgd . en hadden alle reden om fpoedig terug te faan, ten einde door hunne voorgangers, wier terugtogt geenzins in de beste orde gefchiedde , niet overhoop gelopen te wor-  VERTELLINGEN. 4$ -worden. En fchoon beneden reeds btritc* 'dien groote verwarring plaats "had, werd dezelve nu eerst volkomen. Verbaasdheil ett ontzetting Monden nu op aller gelaat te ie. 'zen, en in de aangezigten der monniken in•zonderheid was daarenboven ook nog heilige onfteldnis wegens dit knnstfluk des dnivtüs zigtbaar. Men wydde 2ig reeds by wonnd door menig ha;istig gepTeveM ^ Mariaj> m door duizend andere uitdrukking^ des by*e» Ioofs, tot den geestlyken ftryd mei dit onmoedig fpook, en geen hek had verder lusr den trap en het vreeslyk Overtrek met onge* 'Wyde voeten te betreden. De wonderzeldzaame'gebeurdnis was i Minder dan «.„ H.-„,.; -nwoners van de m „eer entend, en fa t0j°°P «" WnfcM TOdl,0J m fiwfe 8'oorc, Z„mmigen wmn a ■ • — M gocde verft ■ten; „nt anders-m:ciKlm ;;;^ r *dwi ™ *« *** Sehail ,fcbb:  gó SPOOK- Andercn daartegen, die minder liefdeloos oordeelden, meenden ter goeder trouw, dat de duivel irauners wel om andere redenen zyti klugtfpel kon fpelcn, ten einde der heilige overleden oude, nog in het graf,wraakzugtig eene fchandvlek aantewry ven; doch allen kwamen daarin overeen , dat men aanftonds de aanwezende geestlyke heeren, en, tot derzelver byftand , ook het geheel naburig klooster moest verzoeken en aanfporcr^, om door gebeden en bezweringen, den onwelkoomen gast de deur te • wyzén. Dit gefchiedde na ook aanftonds. Al de gefchoren kruinen verzamelden zig tot eenen troep, en trokken daarop in proccsfie daarheen. Aan het hoofd der gewyde kolonne droeg de gewezen biegtyader der wederopgeftaane matroone het gouden kruis, en de keteldrager met het wywater befloot den langen prieftertogt. In dezer voege trok de.een na den anderen, niet zonder.hartkloppen, de trappen op en naar het flerfvertrck, om den ongenodigden vooreerst het bed uit tc dryven. Dani welk een yslyk gezigt verfchrok de bid-  VERTELLINGEN. «3 biddende heeren ! De pas begravene lag i» baar fraaifte zondagskapzel, doch met zeer vertrokken gezigtstrekken cn kleine tintelen. hard driemaal herhaald klappen , waarvan de ridderzaal driemaal weêrgalmde. ; Het was op denzelfden tyd een fchrikverwekkend weder, de ganfche natuur fcheen in oproer te zynr en onmogelyk kon een floimagtige nagt van buiten de gochelaaryen van den geest binnen zyne woonplaats meer begunaigen , dan,de C 7 te.-  &i s p o o tegenwoordige. Men fehoot vaardig zyne klederen aaneen vloog met geweer en kaarslicht naar de verblyfplaats van liet gedruismakend fpoak. Maar dit blies den nauwlyks ter zaale ingetredenen ftrydbegerigen de kaars uit,terwyl hetzelve het te voren gehoord klappen hevig herhaalde.- De opper-amprman was in deze omftandigheden , wyslyk , op eenen fpoedigen terugtogt bedagt — egter alleen,, om weder te komen. Voor de tweedemaal voorzag hy zig beter. In de linke hand eene lantaarn, in de regte eene overgehaalde piftool houdende , keerdeby terug, en dreigde overluid, dien overhoop te. fchieten, die hem ten tweedenmaale met eenig oogmerk zou naderen. Ter zaale intredende , hoorde men het klappen weder , en wel nog geweldiger dan te voren. Het fcheen van agter uit de zaal te komen, en men zou gezworen hebben, dat de klappende op dit ©ogenblik nog in de zaal moest zyn. Eri eg- ■ ter ontdekte men het by onderzoek noch hier, noch in de naafte vertrekken.. Te- onvreden wegens de te leurgeftelde ver- wag-  VERTELLINGEN. 6} wagthig, wilde men weder naar de flaapkamer keren. " Dezelfde zaaldeur, do©r welke zy in. gekomen waren, weder openende, weérgalmde weder hard : klap! wyl men fchier vermoedde, dat men misfchien by het heengaan, eveneens als by het komen , nagebootst zou worden , had men de oogert overal. Niets in de ganfche zaal ontging ditmaal het doordringend oog van den opper-amptman; en werd dan ook het fpook uit zyne verborgenheid aan bet licht gebragt. Eene kleine, weinig merkbaare, en tot hier ' als een levenloos lichaam, in het geheel niet gade geflagen, tapyten wand-deur, die met den togt van eenen feboorfteen in verband ftond 2 werd door bet zuigen van den wind in dezen ftormagtigen nagt zomwylen open- entoegeflagen.. Dezelfde tegtwind • was het ook, die, by het openen der zaaldeur,de kaars uitblies s gclyk zulks door. eanige proefnemingen genoegzaam bewezen wierd. , Dezelfde heer kamlah, die in Harpke tevens geregts-amptenaar was, hoorde;in den winter van 1749, van een zeer geweldig, fchrik» -  6\ SP OOK- fchrikverfpreidend fpook ,van fchitterend witte Mèur , het. welk door zyn ftout gerugt en gedrag de boeren van' bet gemeld dorp tweemaal in de week omtrend middennagt kwelde en beangstigde. Niemand, zeide men, konde zig dan ongemoeid op de ffcraat laten zien ; en zelfs waren de nagtwakers, in angst, zo dikwyls als het fpook-uur van woensdags- en donderdags- middennagt aankwam. Enkelen onder de dappere dorpbewoners, welken wel moedig, maar niet voorzigtig genoeg, en niet volgens een overlegd ontwerp, eenen aanval op dit toomloos nagrfpook beproefd hadden* waren, ten cerften flegt. te pas gekomen, en betoonden .verder geen .lust, zig 'er mede in eenen ftryd. intelaten. Zy deden in de daad ook wél, want de aart van menige geesten is zo, dat men onder eenai verftandigenaauvoerer in masfa op dezelven moet ftormlo.pen, of hun ten minften dit voornemen tonen, om dezelven te vernederen.. De heer kamlah, als de eetfte geregts'amptenaar in het dorp, was zeer te onvree, den , dat zyne dorpelingen , wanneer zy dage-  VERTELLINGEN. £5 gdyks last cn plaagen gedragen hrdden, oolc nog des nagts door eenen geest gekweld wer-den. Hy befloot derhalven aan deszelfs nagtheerfchappy een einde te maken , cn fprak deswegens eens af met den dorpfchóut bebenrqth, in wiens nabuurfchap het fpook wel het meest rond zworf, om zeer heimlyk een onderzoek te doen.. Mén kwam overeen , af dé uitgangen der ftraat, in welke bebenroth woondt, zonder dat da-geest het kon merken , dóór onverfchrokken 'trouwe lieden te bezetten , en * hem wel ongehinderd de ftraat in dit geval in-, maar niet weder uit te laaten gaan. Het was nauwlyks middennagt, of hy zat reedsin de val, zonder het zelf te weten. Nu nam de heer ka ml a h 'in eigen perfoon den aanval op het fpook op zig." Het floop naar eene agterdeur van het huis vanbebenroth, en ftond gereed om 'er in te fluipen* toen het eerst begon te merken, door iemand , zeer ftout, op de hielen gevolgd te worden. Het keerde zig om , en- fchecBi i  Cê s p o o pc- fcheen zig in itaat te flelleaom den' vervolger voor die vermetelheid te .willen Itraffen» Op den toeroep : „ Sta bedrieger!" vlood hst alleen niet, maar ging veelmeer, ftoutmocdige en fpookngtigc grillen makende, op den heer kamlah los. Deze nam het regte cogenblik waar , floeg hem zeer gevoelig met eene jagtzweep om de ooren , 'cn maakte zig tevens als den gcregts-amptenaar.der plaats bekend. Deze ïaatfle omftandigheid, nevens de waar* fchouwing, dat alle uitgangen door gcregtlyk gefielde wagteo afgefneden waren , maakten de geestgeftalte nog meer ontzet , dan de zwcepflag cn weldra bevond dit fpook , dat verdere tegenkanting en het voordfpelcn van eene rol, die alleen kinderen verfehrikt , minder raadzaam ware, dan het afleggen der aangenomen vermomming. Op een gegeven teken van den heer k a mï.ah fchoten zyne lieden van alle kanten toe; en de heerfchappy,. door het fchrikbeeld tot hier toe ge voord, nam op eens plotslyk een  VERTELLINGEN. 67 een einde. Het fpook was een jonge boerenknaap , die zig nu onderwierp en .tot hier toe , onder de begunftiging van zyne fpookeryen genoeg . verborgen , zyne opwagting by jufvrouw bebenroth, de dogter van den dorpfebout, gemaakt had. VIII.  C8 *' P O & K* vul Jfc« fpookagtig gedruis en kermen i het welk eens onder de lyken , op d.& zaal der ontleedkunde ie Parys gehoord werd. Met een hyyoegzel. Jn het begin des jaars 1746 vond men te Parys eenen" zwaargeestigen jongman zieltogende cp zyne kamer. Wyl men hem nog kort te voren, naar allen aanzien gezond , op de flraat had gezien, vermoedde men niet zender veel waarfcbynlykheid, dat hy eenen geweldigen dood was geftorven. Men deed derbalven geregtlyk onderzoek , cn men vond in zynen zak niet alleen het overfchot van genomen vergift, maar ook eenen brief van zyne hand-, welke zyne zwaargeestigheid, en het- /  vertellingen. 6V> het genomen befluit bewees, om zig zeiven en wel op eene geweldige wyze van een leven te beroven, het welk hem tor eenen last ware, wyl het hem aan moed ontbrak, hetzelve langer te dragen. De blykcn van een vergiftigd lichaam zi* daarenboven ook fpoedig aan hem vertoreule, werd dit lyk aan de Paryfche ontleedkamer, waar men onder anderen ook zelfmoordei s ontleedde, gezonden. De beroemde geneesheer bruhier was destyds beftierder van öi:n ontleedkundigen fchouwburg. Onder de jonge oefFenaars, welken hy moest ondcrwyzcn, was 'er een , die de Iyken zonder den minften weêrzid en afkeer kon doorwroeten, en kurtstkundig in duizend {lukken ontleden , aMeenlyk had hy een onwillekeuriger, affchuw en onverwinlyken afkeer, wanneer een zelfmoorder moest ontleed worden. Zyn flaa?vertrek was onmiddelyk naast de zaal, waarin de lyken lagen , ter ontleding beftemd , €n van dewelkcn 'er, voornaamlyk in den winter, veelen waren. Maar, wyl hy 'er reeds aan gewend en juist, niet Jvreesagtig  7° SPOOK- was, fliep hy nogthans zeer gerust en zast. Alleenlyk werd hy een weinig angftig , m van fchrik in den flaap wakker, wanneer hy wist dat onder de lyken in de naafte kamer' ook dat van eenen zelfmoorder was. Onder anderen had hy zulk eenen ongerusten nagt van den 7den op den gftcn van fprokkelmaand 1746, wy] hy wist, dat onder verfebeiden lyken ook dar van den jongman was, die zig zeiven had vergaven. Tegen middennagt dagt het hem eenige reizen, dat by van een zagt gedruis, het welk uit de' zaal kwam, werd wakker gemaakt. Ondertusfehen fchreef by dit aan zyne verbeeldingstragt toe, die hem in de fkiimering reeds dikwyls iets dergelyks had deen zien. j-jy zogt het zig derhalvcn uit de gedagtcn te ftelIcn, en viel weder in flaap. Maar tc middennagt ontwaakte hy door een dergelyk geluid, het welk veel duidelyker was, dan het geen hy te voren vernomen bad. Hy rigtte zig in het bed op, en luisterde met een kloppend hart. Het gedruis in zyne ooren was, »ls of een levende onder de lyken fpookte.  VERTELLINGEN, f-f „Ik kan evenwel niet geloven — dagt hy by zig zeiven dat men ons een lyk wil ontftelen." Het werd weldra weder ftil, ondertusfehen kon hy niet weder in flaap komen. Het gedruis vernieuwde zig, doch het kwam hem nu voor, als of iemand op de tafel klopte. Maar het bleef hier nog niet by. Nu drougook uit de gemelde zaal een zagt jammergeklag tot zyne 1 uitterende ooren door, en een erbarmlyk gekerm, het welk uit eene borst vol angst fcheen voord te komen. De zelfmoorder viel hem nu als een gewigt van duizend ponden op het hart. „ Hoe — dagt hy — zou de geest van dezen rampzaligen geen rust kunnen vinden, en nu weder'de leeuw hutte bezoeken, van dewelke hy zig door vergift gewelddadig losrukte ?" Beiden, deze gedagte en het geluld folterden hem fchrik lyk, en het bcnaauwd zweet brak hem van alle kanten uit. Hy kroop diep onder de dekens, ten einde zyne ooren aan dit fchrikbarend angstgefchrei te onttrekken. Maar niettemin hoorde by qok nu nog een aan-  T* -spoor- aanhoudend klagen , zo ddn-end en wndoenïyk , dat een fteenen hart 'er door bewogen zou zyn geworden. Zyn toeftand werd hem nu fchier ondraaglyb. Lyf en leden beefden. Hoe gaam zou hy den weeklagenden zelfmoorder te hulp gefneld hebben ! „ Maar hoe dagt by boe zal ik, ma'gtioos mensch! de ziel van eenen verloorenen van haare kwelling verlosfen?" Het was hem nu, als of hy uit het bed wilde fpringen , en vlieden; maar hy'bad zig magtloos beangstlgd , en het ontbrak hem in de daad ook nog aan moed, ora éénen voet buiten bet bed te zetten. Hem bleef niets over, dan geduldig de wederkomst van den nieuwen dag en van nieuwe kragten aftewagten. Een geheel uur lang drong een hartgrievend gejammer uit de zaal m zyne ooren, het welk alleenlyk door korte tusfehenpozingen afgebroken, en ten laatften hoe langer hoe minder hoorbaar werd. Nauwlyks was het fpoök-tiur voorby, of alles was ftil , en zyne ooren werden door geen voor hem onverklaarbaar© toonén meer ge-  VER TELLING E.N. troffen. Met zynen flaap was het ondertusfehen voor dezen nagt gedaan , en hy za» met fmertlyk verlangen den n-orgenftond te gemoet. Het eerfte, dat hy des morgens te doen had , was, zynen leermeester, den hoogleeraar b Ruhier, bcrigt van 't gebeurde nagtgeval ^ geven. Hy had zyn verhaa, nauwlyks geëindigd , of deze menschlievende en ervare* geneesheer voerde hem te gemoet: „ God h den hemel! en gy fp0edde u niet aanflonasof misfehien in het geheel niet - terhwlpe ?•» bruhier vloog als ware het, zonder het ■femelend antwoord aftewagten, naar de lykc„ * ^op, dat het mogelyk nog tyd zou zyn' eenen weder opgewekten zyne behulpzaams hand te bieden , die misfehien als fchyndoods aan de. ontleedkunde ware overgeleverd. Maar eilaas! het was veel te laat. Het uur waarin welügt hulp had kunnen toegebragt worden was onder het vergeefs kermen, jammerkhJ gen en hulproepen , reeds met het uur der ipookgeesten verdweenen. Hier is de fleutel tot het raadzel, Een jong Ifpookgeesten verdweenen.  74 SPOOK- .boerenmeisje uit de habuurfchap van-Parys bad kort voor kersmis 1745 ia'lict hét el- Dien haare kraam gehouden. In het begin van fprokkelmaand 1x4.6 wilde zy derwaard te rug keren. Onderweg viel zy in omnagt. Men bragt haar te bedde, en zy kwam weder by. Koit daarop volgde eene weder-inftorting, eene tweede omnagt , in welke men haar een half uur daar na den geest zag geven. Men hield haar namelyk voor wezenlyk dood, en egtcr was syflcgts eene fchyndoode. Men deed den beftierderen van de ontleedkamer zeggen , dat zy dit lyk konden doen baaien. Dit gefchiedde toevallig op denzelfden dag , dat men den zelfmoorder deed" baaien den 7den van fprokkclmaand. De omnagtige fchyndoode werd naakt by de overige lyken gelegd, welken-toen op de ontleedkamer gebragt waren, en moest zon-, der dekking bevriezen. Nogthans zegepraalde ditmaal, fchoon tot haar ongeluk , de kerkte haarer natuur. Tegen middennagt ontwaakten haare tot dien tyd fluimerende levenskvagten. Zy kermde in haaren hulploozcn en nog-  vertellingen» 75 iiogthans zo zeer milp behoevenden ftaat. I» den angst was zy langs eene lange tafel, welke naby haar ftond, eenige fchreden voorwaard gegaan , en had waarfchynlyk op deze tafel geklopt, ten einde hulp te roepen. Beiden, haar kloppen en angstig gekerm, was geboord ; doch flegts door eenen vreesagtige» dwaas , wiens hersfenen vol waangeloof en inbeelding aan hoyennatuurlyke dingen waren, in plaats van natuurlyke gebeurdnisfcn gewaar te worden. De ter ongelukkiger uure weder opgewekte bad, zo hulploos als zy was, haaren geestdadelyk moeten uitblazen, en fliep nu den yzerea doodflaap. De heer bruhier vond haar, die men daags te voren op den grond op eea weinig flroo had nedergelegd, midden onder de overige lyken, reeds ftyf bevroren, ep eenige weinige fchreden van de lyken verwyderd, half overeind aan die tafel ftaan, en met bet bovenlyf over dezelve gebogen. Een , indien mogelyk , nog treuriger lot trof den beklagenswaardigen kardinaal e s p inosa, eerften ftaatsdienaar van den koning  jrê S P O O «- riLiP II* van Spanjen , onder de handea z>ner ontleders. Men hield hem ook voor dood, terwyl hy alleenlyk in eene langdurige, den dood gelykende bezvvytning cn magtloosheid lag. Dit onvermoede en plotslyke fterf'geval kwam den zynen verdagt voor. Men * wilde de oorzaak van zynen dood weten, en wyl zyn lichaam buitendien, volgens het gebruik , gebalzemd zou worden , deed men hem ontleden, ten einde tevens te onderzoeken , of hy misfchien vergeven ware. De ontleders reeds in zyn vleesch wroetende , en juist eene dodelyke fnede in de borst doende, ontwaakte plotslyk zyne thans fluimerende levenskragt. weder. Men zag met ontzetting , dat de kardinaal met de hand eene beweging naar het mes maakte. . Dit le* vensteken kwam,eilaas leen oogenblik te laat: want men had zo even het vermeende lyk de long uitgefneden. Het ongelukkig flagtoffer • der onervarenheid en onbehoedzaamheid ftierf den yslykrten dood. (X*  HERTELLINGEN. 77 IX. Van boschduivels en derzelver toverkragt, om zig naar believen voor de menfchen cnziglbaar te maaken» *\ Z^elfs in de zo veel mogelyk volledige aantekening van levende wezens, welke de groote buffon ons in zyne natuurlyke gefchiednis geleverd heeft , is nog vergeten , van een fchepzel gewag te maken, het welk even zo vreesiyk en zeldzaam , als merkwaardig in zyne betoning van fterkte is. Dit vreemd fchepzel heeft het namelyk in zyne magt, om naar goedvinden, aan zommige menfchen te verfchynen, en daartegen voor anderen, die het gewapend opzoeken, onzigtbaar in de bosfchcn omtezwerven- Men noemt het bosch. duivel i en fchoon het, gelyk de mensch , D l ,flegts  7$ SPOOK- flegts op twee voeten gaat, is men egtef nog ongewis, of het tot de klasfe der menfchen >; of der wilde dieren , ©f zelfs der booze geesten behoort. Het daarzyn van zulke rniddenwezens tusfcben mensch, vee cn duivel kan in onze Jagen immers niet meer in twyfel getrokken worden, wyl men nog zeer kort geleden — in het jaar 1785 — zulk eenen boschdulyd is magtig geworden, en dien men wczenlyk ge' dood heeft. Zie .hier de nadere omftandigheden van deze vangst: In de ftreek van het Westpruisfiscb fteedje Neumark werd algemeen het fchrikvcrwekkend gerugt verfpreid , dat in het naburig bosch, een naakte boscliduhd omzwerf, die de voorbygangers fehlik aanjoeg en aanviel. Wyl men flcgts zelden van dergelyke fpook, wezens hoort, wilden veeien aan het gerugt geen geloof flaan, en meenden, dat men zfg in zyne waarnemingen moest vergist , en misfehien een a\id.ec wild dier ontdekt hebben.. Veele inwoners uit het fteedje , en ook eenige naburige landlieden, die den boschditi»  VS RTELLtNGEN» ?9 vel zeiven duidelyk en klaar gezien hadden, vonden het ondertusfehen zeer belachlyk, dat zommige heeren, die geleerd , cn in verfcheiden gelegenheden akyd verftandigerdan zy wilden zyn, de dadelyke tegenwoordigheid van dezen duivel in hun bosch nog in tvvyfel trokken. De fchout, die eens gelegenheid, had gehad dit gedrogt van naby te zien, en 'er byna handgemeen mede geworden was, befchreef zyn geval met de volgende woorden. „ Ik moest des morgens vroeg in het bosch wezen. Wyl men my wegens den boschduiyel , die 'er zig thans in ophoud , ernstig waarfchoude, wagtte ik my wel, zonder een fcherp geladen geweer in het bosch te gaan. Ik was 'er nauwlyks een endwegs in , of ik werd het gedrogt reeds gewaar. Het zag uit, als een door de zon zeer verbrand , naakt, vreeslyk wild mensch. In den regten voor-; poot had het eenen langen dikken knuppel, aan welks einde eene aks of foort van byl was. Ik fchrokby dezen aanblik geweldig. Ondertusfehen vatte ik weldra weder moed, lei het geweer aan, en wilde het doodfebieten. D 4 Maar  S° «POOK- Maar wyl ik merkte, dat het, zonder vrees voor myn geweer, regt op my aankwam , herinnerde ik my met fchrik, eens gehoord te hebben , dat dergelyke wonderbaare gedrogten kogelvry zyn , en eenen fchoot niet agten. Toen overviel my vrees en fiddering,- ik zogt myn heil in eene fpoedigevlugt, en ben zeer blyde, dat ik beter kon lopen, dan de duivel." Dit geval van den fchout was naauwlyks in het fteedje bekend, of knegts en meiden waren op geenerlfi wyze meer tc bewegen, om in het vervolg bet vee van hunne meesters weder boschwaards in de weide te dryven. Dit was de reden, dat de ftadsregering, die zo lang ongelovig was geweest, eindlyk een inzien in de zaak kreeg, en aan de burgery en eenige naburige dorpen , in zomermaand 1785 bevel gaf, van het zo veel gerugtmakend bosch te omzetten, en het gedrogt levend te' vangen, en gevanglyk binnen te brengen. Het bevél werd in zo verre opgevolgd , dat men zeer talryk bet kleine bosch van alle kan- , «en bcrénde, kloekmoedig in hetzelve indrong, en  VE R t B L LI NG EN. Si cn in deszelfs middenpunt allen en een ieder iii het byzonder elkander ontmoetten. Alwat men Op deed, waren eenige haazen, maar van eenen loschduivel had men niets verno> men. x ' Ja «-» zeide men gy moogt lang zoeken. Weet gy dan niet, dat de boschdüiyeïs zig onzigtbaar kunnen maken? en dat bet van hun afhangt, aan welke lieden zy willen verfchynen ? n Wat gebeurde ? — Een roomschgezinJe pottenbakker had , fchoon hy, zonder eenig onderwys, in de grootfte domheid was opgewasfen ', en by het geregtlyk doorzoeken van het bosch zelf tegenwoordig war geweest nogtans eenige weeken daarna nog het geluk, • dien duivel in hetzelfde bosch te ontdekken. Het was ook voor hem voorbehouden , het monfter ridderlyk te beftryden, en tot heil voor zyne medeburgers de overwinning op hetzelve wegtedragen. Op den 3© van zomermaand 1785 reed hy met zynen leerjongen langs het bosch,.om kem-aarde te halen. Hy hoorde op eens een D 5 ge-  32, 9 9 0 O K» geweldig ronken. Van wien kon dit anders komen, dan van den zo yverig gezogten, en nogthans gemisten boschdulyelï — Eene koude rilling viel den pottenbakker zo wel, als zy-nen jongen, op het lyf; van fchrik viel hem de teugel uit de hand i en tegen den wil van den meester trokken de paerden, die het gevaar niet kenden, waarin zy allen verkeerden, den wagen hoe langer hoe nader naar de fchrikbaarende plaats, daar het zo vreeslyk ronk-te. Zy zagen zig weldra digt by den boschduivel: tot groot geluk lag hy op den grond, zo lang en dik als hy was, uitgeftrekt, en ronkte flaper.de. r, Hoe ligt kan hy wakker worden — dagt die pottenbakker — en dan zy wy allen verloren ; ik moet hem deriialven voorkomen!" Met deze gedagten en vol angst fpronghy van den wagen, cn greep zyn houweel. Onderwylen ontwaakte de ronkende , en rigtte, nog Slaapdronken, het hoofd een weinig op. Maar de pottenbakker was zo zot niet, dat hy hem tyd liet, om geheel op te liaan: zonder verier bedejsken verpletterde by hem mer zyn hou-  VERTELLINGEN. 83 houweel derwyze den kop , dat de hersfenen rondom heen fpatten. God in den hemel l zo moorden domheid. en lygeloof 1 — De verflagene was een pruisfifche draqonder, die zyn vaandel entlopen was! Ten* hoogften in zynen fchik over de heldendaad , fpoedde de nog fteeds verblinde moordenaar zig naar huis, en verhaalde een' ieder, dat God hem geholpen had, om denoordeindlyk van het monfler te verlosfen. Hy vetwagtte van de ftadsregering eene beloning, en verwonderde zig zeer, toen zy hem, in plaats . van te belonen, inde gevangnis wierpen. Zyne ftraf was een zesjaarige vesting-arbeid. D 5 S,  *4 9 P O O K- X.- een mager fpook, het welk, met eene doodskleur , en een doodhemd aan , biddend het menschdomaanklaagde. ■De overledene met veel roem bekende hofprediker GRONAU9teBerlyn, kwam op eene zyner reizen door een Sajrisch dorp, in welks herberg by het middagmaal hield. Onderwylen dat het eeten gereed gemaakt werd, bleef hy met zynen reisgenoot in het vertrek, welk hem aangewezen was.. Zy waren vermoeid van de reis en vieien op de ftoelen zittende in flaap ; doch zy werden plotslyk wakker door een geftommel in de kamer naast het vertrek, daar zy waren ; dan wyl het aanftonds weder ophield , ftoorden zy er zig verder niet aan, maar (liepen weder gerust voord.  VERTELLINGEN. % voord. Kort daar op werd het gedruis ver-' nieuwd. Het was even als of eene lade van • eene tafel op den grond viel ; ook meenden' zy een zagt fteunen te horen. Zy wilden derhalven in de kamer gaan , om te zien, wat herwas, doch vonden de deur gefloten. Zy luifterden nu met alle aandagt, het gcfteun nam toe , en naderde de kamerdeur. De reizigers wierden nu des te meer nieuwsgierig , wyl hun deze kermende doffe toonen" in eene gefloten kamer verdagt voorkwamen. Zy riepen den waard, ten einde door denzelven agtcr het geheim te komen , maar — hy \ kwam niet te voorfchyn. Eindlyk kwam des waards dogter, en bragt het eeten. Zy! droeg de fchotels met de fpys onbedeesd op; doch nauwlyks was zy in de kamer getreden, of de reizigers beftormden haar met vraagen' en onderzoekingen naar het frommelen en1 fteunen, het welk op dat oogenblik op nieuw en harder dan te voren begon. In plaats van op eene dezer vraagen te antwoorden, werd het meisje van eenen plots-lyken fchrik bevangen,gaf een fchreeuwj liet D 7 vas  $6 S P" O O K« van angst en verbaasdheid de fchotels vallen, en liep het vertrek uit, als of haar wie weet wat overkwam. Kort daarop kwamen waard en. waardin, blsek als de dood, ter kamer inftuiven,en floten de. deur van de (pokende kamer open.. Welk eene fchriklyke vertoning, toen me» die opende! — Eene magere, fpookagtige gedaante,meteen doodsch aangezigt, ftond voor hen in een lang wit doodkleed, hield zig aan den wand vast, als of zy vreesde ter neder tc vallen. Haar gezigt was dat van eenen (bekenden grysaart, en haare woorden, fchenen het onverftaa'nbaar praten van een'kind te zyn. Het was — de grootvader van het huis /die voor drie dagen den féhyndoed geftorven, doch nu weder uit zynen ftaat van flaauwce en cnmagt ontwaakt was, en zynen kinderen bad, hem weder onder de levenden te ontvangen. De doodkist in de kamer , waar in men hem gelegd bad, ftond ©p twee fchraagen, en de ontwakende oude, die dezelve wilde veria ten, had eerst met moeite het los daar op gelegd dekzel moeten  VERTELLINGEN. T,7 «en afwerpen. Deze val van het dekze! was waarfchynlyk door de reizigers het eerst gehoord. Hierop had de magtlooze grysaart zig allengs in de kist opgcrigt, om er uit te flappen. Het lang doodhemd, waarin hy gevonden was, en zyne groote matheid waren hem hierin zeer hinderlyk geweest, zo dat hy met de kist van de .fchraagen gevallen was. Van daar het tweede geraas en fleunen. Gelukkig had de goede natuur van den ouden , gedurende dei] dnedaagfchen doodilaap , nog even te regten tydc nieuwe levenskragten verzameld, en was op die wyze het ter aarde befleHen voorgekomen. Eenige uuren laater — en het ware met het leven van dezen mensch gedaan geweest, wyl men byna gereed was, om den grysaart naar het graf te dragen* De weder verrezene verblydde zig, onaangezien zynen hoogen ouderdom, van gaufcher harte over het hem wedergefchonken tweede leven. Hy leefde nog vserfcheiden jaaren vergenoegd onder de zynen, en dankte de Voorzienigheid dagelyks, dac dezelve hem voor het fchriklyk nood-  8& S P v O O K> rfoodïot , van levend begraven - tc worden J bewaard had. „ 6, Hoe veelcrt — zeide hy dikwyls —ontberen mogelyk het geluk, welk de hemel my gefchonken heeft! Hoe veclen van myne broeders cn zusters ontwaken mogelyk eerst irit hunnen febyndood, wanneer het te laat en geen redding meer mogelyk is! God febenke toch allen, die men in eene doodkist fluit en 4 .in de aarde delft, den yzeren doodflaap , op dat zy niet eerst onder de aarde den fmertlykften dood nog derven." Zo dra de goede grysaart weder tot kragten gekomen was cn kon gaan, begaf hy zig naar de naaste ftad cn by den geneesheer aldaar, Hy verhaalde aan denzelven zyn lotgeval, en vraagde hem vertrouwlyk , . of hy nog wel eens zulk eenen fchyndood zou fterven — en waaraan zyne kinderen, die hem overleefden, met volkomen zekerheid zouden kunnen weten , dat hy in de daad en niet weder Hegts fchynbaar dood ware. De kundige geneesheer zeide hem, ter beantwoording van decze vraag , ronduit, dat de var-  VERTELLINGEN. verborgen levenskragten der menschlyke natuur zonder tegenfpraak eenigzins verder {trekken, dan men tot hiertoe geloofd heeft, doordien de mensch eigenlyk laater fterft, dan hy hun,welken hem overleven,toefchynt te fierven ; en dat derhalven een ieder doorgaans in gevaar zy, levend begraven te,worden, en kr het graf eerst dadelyk te derven, ten zy nu, dat hy het ongeluk hebbe,.te voren zig zeiven nog eenmaal bewust. te worden, of dat het 'överblyfzel van levenskragt. zonder terugkerend bewust zyn, allengs, wezenlyk affterve. Tot ttoost voor den fcherp-toeluisterendea grysaart voegde de geneesheer, ter beantwoording van de tweede vraag, er menschlievend' by: „ Doch er is een kenteken van de wezenlykheid des doods, het welk nooit kan bedriegen, nooit by den fchyndood kan plaats hebben. Dit eenig onledrieglyk teken van den waar en dood is — het le derf, cn wel het algemeen, volkomen, en naar alle kentekens merkbaar bederf van, het lichaam, Zeg derhalven tegen de uwen: Eerst,wanneer de  9° spook- de reuk van een lyk vverklyk rotagtig, de oppervlakte een weinig opgezwollen , met bruinagtige, blaauw- of groenagtige vlakken bedekt is — eerst, wanneer het vlecsch week en deegagtig, de buik opgezet en hier en daar wankleurig word; — als dan eerst kan men vast verzekerd zyn, dat de dood volkomen, en de onbegryplyke band des levens geheel ontbonden zy." . Met dit bondig befcheid fpoeddc de grysaart zig nu weder naar zyne kinderen en kindskinderen. Hy verhaalde alles weder op zyne wyze en in zyne taal, wat hy van den geneesheer vernomen had, en bad hen ernstlyk, hem toch immers niet weder te vroeg voor wezenlyk; getiorven te houden. De zynen beloofden hem zulks heilig, en verbonden zig met al hunne nabeftaanden in het dorp, dat het van nu af in hunne familie eene wet zou zyn,, niemand van dezelven tc begraven, voor dat her lyk tot dé algemeene, volkomen en volgens alle kentekens merkbaare verrotting begon o.vertegaan. . XI.  vertellingen» 9J wimmaimmÊmÊmittÊi^mÈÊmmmmÊÊÊÊÊmmmmi Xï. Duidelyk bewys, dat een /pook zomwylen een lugtlichaam aanneemt, in. het welk men hetzelve met geen aardfche wapenen kan treffen. jQe nog in leven zynde predikant herzl i e b , in het Magdeburgsch dorp Zitz , be"Airi- als ïnnoclins de fchool van het weeshuis te Halle,cn had aldaar voor omtrend vyftig jaarcn het volgend fpookagtig geval. Hy ging op eenen . avond tamclyk laat, in het duifter op de kleine plaats agter den eenen vleugel van het weeshuis. By gebrek van maanefchyn , en van eenen lantaarn , wapende hy zig met eenen goeden ftpk , om de febalkeryen dier moedwillige leerlingen tc kunnen tegengaan-, die zig aldaar des avonds in het du is-  5» SPOOK- duister zomwylen verborgen, om hunne me, deleerliagen, welken- zomwylen nog laat op de plaats gingen, eenen trek tc fpelen. Hy was nauwlyks een endwegs op de plaats gekomen , of iets nam hem de witte flaapmuts van het hoofd, en wierp aie op den grond. Dit verdroot hem; hy fchold den vermeenden, in het duister niet zïgtbaaren medeleerling, cn verzogt zulke fpotterny te ftaken; tevens dreigende, dat hy met zynen {tok rondom zig heen zou Haan, zodra men hem nog eens op die wyze te na kwam. Ondertusfehen zogt by zyne muts,zette die weder Op en ging verder. Maar by had nauWJyks vier fchteden gedsan, of men rukte voor de tweedemaal hem de muts 'van het hoofd, en wierp dezelve op-den grond. Op hetzelfde ©ogenblik deed hy zyne bedreiging geftand en floeg met zynen ftok wakker om zig heen; doch trof tot zyne groote verwondering niemand , fchoon hy gemeend had, dat het hem met de vaardigheid, waarmede by zynen ftok zwaaide, in het geheel niet kon misfen, of hy moest den fpotvogel treffen. Hy ftond  vertellingen. q$ zig een weinig te bedenken, zogt zyne muts weder, en dagt by zig zeiven: waarfcbynlyk heeft de fchalk zjg gebukt en daardoor de Hagen ontduikt. Dit zal hem voor de tweedemaal njet gelukken. Ik zal dan zo digt langs den grond flaan, dat hy zyne ftraf niet zal ontgaan. Nu ging hy, met de muts op het hoofd, verder, en fchermde by elke fchrede , die hy deed, met zynen ftok'om zig heen. In de daad fcheen het nu ook den gezwindften onmogelyk te zyn, aan de muts van herzlieb te komen , zonder oogenbliklyk door eenen gevoeligen itokflag daarvoor gekastyd te worden. En wat gebeurde niettemin ? *m Men ttok hem tot zyne groote verbaasdheid de muts weder van het hoofd. Hy floeg, om den fpotboef wél te treffen, digt langs den grond , doch ~ raakte hier ook geen mensch. Ook hoorde hy niemand, en 'er heerschte, zo voor als na , rondom hem middennagtsftilte. Hy zogt zyne muts, doch vond ze nergens. Eene koude rilling had hem fchier overvaüeni Ondertusfehen boezemde do vuu-'  $4 SPOOK- vuurige wensch om het,zonderling fchynbaa? fpook misfcmen nog op het fpoor te komen , hem onverfchrökkenheid en tegenwoordigheid van geest in. Hy ftond eene wyle tyds onheweeglyk ftil, om te luisteren , of hem ook iemand ten vierdemaale naderde. Hy zou in dit raadzelagtig oogenblik 'er veel om gegeven hebben, indien zig nu iemand door cenig getuisch als den dader aan hem verraden bad. Maar vergeefs! geen windje, noch eenig ander geluid deed zig horen, en hy moest voor het tegenwoordige de hoop van te ontdekken, op welke wyze hy zyne flaapmuts was kwyt geraakt, opgeven. Terug kerende, ging hy op zyne teenen , en het was hem, als of het fpook hem naar de hairen greep. Hy vergat by dit alles geheel en al het eigenlyk oogmerk van zyne komst op de plaats, en fpoedde zig naar zyne kamer terug by zyne meestendeels reeds flapende medeleerlingen. Hy wekte er eenigenop, verhaalde hun, wat hem gebeurd was, en verzogt hen, hem met eenen lantaarn in de hand,en met goede knuppels gewapend, te verzeilen, ten einde bet    VERTELLINGEN. onbekend fpook misfchien nog'tc ontdekken. De' optogt^an' gewapende onbevooroordeelde en kloekmoedige fcbolieren gefchiedde nu in alle ftilte. Maar nauwlyks was dezelve op de fpokendc plaats aangekomen « nauwlyks hadden de vooriie fcbolieren eenige fchreden voorvvaards gedaan, of iemand trok insgelyks den grootften van hun de muts van het hoofd. Die agter hem waren, zagen de muts vallen , zonder cenig levend wezea hoegenaamd gewaar te worden. Zonder in het minst verlegen of onthutst te zyn , lachten zy zegepralend overluid , want zy ontdekten , door bet licht van den lantaarn, aanftonds eene lyn boven hunnehoofden , weke men daags te^ voren aldaar bad géfpannen, om linnen te drogen, en vergeten had, des avonds weg te nemen. Weinige fchreden verder lag ook de verloten flaapmuts van herzlieb op den grond. Dezelve was door de lyn een weinig verder, dan de cerfte reis, voord gellingerd. Dus was na met het fpook ook tevens de  ^ s f o o ic- dc oorzaak ontdek , waaróm de ftokfla, •gen niet hadden getroffen. Indien de van zyne muts beroofde heer herzlieb zyne flagen over zyn hoofd heen gedaan had, zou hy ook alleen en in het duister de fpokende lyn*getroffen hebben. Nu was ook het gevoel verklaard, als of het vermeend fpook hem het teruggaan naar r de hanen had gegrepen; - want waar. fchynlyk raakte nu de lyn, die geen muts meer ontmoette, even zynen kruin, en verhaastte dus zyne vlugt. ■ Een bygelovig, vreesagtig , befchroomd jong mensch, in de plaats van den heet HERZLiEB, zou het niet ligt gewaagd hebben, aanftonds op fhanden voet, onderzoek te doen. En hoe, wanneer nu in zulk geval, de eigenaar van de vergeten lyn, deze den volgenden morgen in de vroegte eens had weggenomen? - Waarfchynlyk ware dan de fpokende muts - aftrekker nooit ontdekt geworden; en eene bloote drooglyn was dan de onfchuldige aanleiding tot eene fpookgefchiednis geweest, by welker verhaal men niet  VERTELLINGEN. $f niet ligt op de eenige waare wyze van verklaring zou zyn gevallen : ook zou men het dan voorzeker zeer merkwaardig heb. ben gevonden, dat het fpook juist driemaal de muts van het hoofd bad getrokken l - | — mi  9$ SPOOK» . XIL , Van den Jpokenden geest eens zetfmoorders, [die zig in het dorp Jerchely des avonds liet zien* De pruisfifche generaal van schenken» dorf, overleden in het jaar 1779, bragt zyne laatde levensjaaren, buiten koninglyke dienden zynde, beurtlings dóór te Brandenburg, en op zyn landgoed Jerchel, drie rnylen van daar, aan de Havel gelegen. In den zevenjaarigen oorlog bad hy, op koninglyk bevél , onder anderen in het Bambergfche, brandfchattingen moeten invorderen. De herinnering daaraan was hem altyd ten hoogden onaangenaam; . en de krygsgebruiklyke wyze, op welke hy dit bevél had uitgevoerd, deed hem ten laaiden in eene zielskrankheid dorten, welke alle pogingen der^eneesheeren vrugtloos maakte, cn  VERTELLINGEN. Q£ en in welke hy ook eindlyk overleed. Op een dag namelyk, dat hy inzonderheid zeer zwaarmoedig was, deed hy zig door zynen getrouwen kamerdienaar, die hem reeds eenige maaien het leven behouden had, plotslyk te bedde brengen, en begeerde thee. Tervvyl de kamerdienaar hem eenige oogenblikken alleen liet, om de thee gereed te maken, was de lyder in zyne angstige zwaarmoedigheid weder uit het bed gefprongen, en had zig, waarfchynlyk zonder duidelyk bewust zyn van het geen hy deed, uit het venfter geworpen. Zyn zwaarlyvig lichaam was door dezen gevaarlyken val derwyze bezeerd, dat hy kort? daarop den geest gaf. Veelen noemden den ongelukkigen nu eenen zelfmoorder. Zommigen vergaten by deze gelegenheid geheel en al de vermaning en waarfchouwing der heilige fchrift: „ Oordeelt niet, op dat gy niet geoordeeld word" —■ en beoordeelden den ftaat der ziele van den nu verongelukten ten uiterften liefdeloos en onchristlyk. Weinigen, gelyk het in zulke gevallen gemecnlyk gaat, dagten 'er aan, dat de raeejs-! E a 0  100 SPOOK- te zelfmoovders van die , welken eenen natuurlyken dood fterven , lioofdzaaklyk alleen daarin onderfcheiden zyn, dat de laatften aan eene krankheid des lichaams, doch de anderen aan. eene krankheid der ziele fterven. De zwaarmoedige zelfmoorder is het geen de krankzinnige in het dolhuis is. Beiden worden door hunnen kranken geest tot ongeoorloofde, dolle daden vervoerd. Beiden kunnen in eenen even hoogen trap ons haitlyk betreuren waardig zyn , en, even als in het algemeen elke zielskranke , ons' innig medclyden verdienen. Hy, die als geheel wellustig mensch, door de overmaat van eeniggenot,zyne gezondheid verderft, en op die wyze zyn leven verkort, is' deze veel minder een zelfmoorder, dan het "dezulken zyn , welken in hunne zielskrankheïd alleenlyk gewelddadiger en plotslyker hun leven verkorten? Waarom zegt men dus niet te minder, lioofdzaaklyk, alleen van de cigenlyk zogenoemde zelfmoorders , dat zy de magt en vryheid hebben, om uit den dood tor?ons leven-  VERTEL L I N G e n, jqi venden weder te keren, en ons door hunne wedervcrfchyning allerlei onnutten angst en gevaarlyken fchrik op het lyf te jagen? —, Wordt hun onmagtig lichaam niet even zowel vin de wonnen verteerd, als eenig ander? • Tot deze vraagen geeft my onder anderen ook de bovengenoemde generaal aanleiding, dien veelen op zyn voormalig landgoed Jerchel nog beweren gezien te hebben, op eenen tyd, dat zyne aardfche hut reeds tot ftof en asch gekeerd was. . De predikant löwel, te Jerchel > een onbefchroomd man en zeer verdienstlyk volksleeraar — had nauwlyks van da fpookagtige verfcbyningen des overleden generaals gehoord , of hy onderzogt nauwkeurig , wat misfchien aan dit voorgeven fchynbaar waar, en hoe deze gerugten zouden kunnen ontftaan zyn. Het adelyk goed Jérchel, het welk een generaal van k n o b e l s d ó r f , die hier niet woonde, geërfd had, werd destyds door eenenrentmeester , kolberg genaamd, beftierd en beheerd. Deze bewoonde een huis tegen over het naderhand afgebrand hoofdgebouw, E 3 en  ï02 spook- cn verhaalde . den predikant omftandig , dat men,in eene kamer van het hoofdgebouw,den generaal van schenkendorf onbeweeglyk aan het venfter .had #zien ftaan» en dat dit .veifchynzel zig reeds dikwyls, en telkens des avonds> aldaar had laten zien. Men beweerde den generaal duidelyk herkend te hebben; egter waren allen, die geloofden hem te zien, befehroomd, op eenen zekerenafitand van het fpokend venfter blyven ftaan. De predikant löwel belastte, dat men hem fpoedig zou roepen, zodra de generaal zig weder zou laten zien*, en nam voor, het fpook by deszelfs eerfte verfchyning nader in aanfchouw te nemen. Men riep hem reeds den volgenden avond» Hy kwam, zag en ftond verzet. Hy bemerkte ook in een vertrek voor het venfter, dat niet -geopend was, dit iets, het welk tot hiertoe de lieden in vrees gezet had. Hy ging onbefchroomd, evenwel met devoorzigtigheid, die in ziïïkc gevallen altyd nodig is, naar het verfchynzel. Hoe meer-hy het venfter naderde, des te onduidelyker werd het verfchynzel..  VERTELLINGEN. Io$ zet. Het was, als of het van het venfter verder in de kamer terug ging, om zig aan de onderzoekingen van den predikant te onttrekken. Toen deze eindlyk tot digt aan het venfter genaderd was, verdween het verfchynzel geheel. Hy zogt door het venfter in het fpookvertrek misfchien eenen bedrieger te ontdekken, die,in naam des overledenen , de ligtgelovige levenden eenen trek fpeelde ;maar 'er was geen licht in het vertrek ,en hetzelve derhalven te donker, dan dat hv 'er zo eenen zon- hebben kunnen gewaar worden. Hy keerde nu tot de vreesagtige fpookziendeis terug, welken op eenigen afftand reikhal i zend ftonden, en hem toeriepen: „wel nix Domine, thans zyt gy toch zekcrmet eigen oogen, en nog daarenboven zo zeer van naby, overtuigd geworden, dat hy het is?" - De beer löwel antwoordde, dat hy nog 1 zo nauwkeurig niet in ervaring was gekomen , wie deze hy eïgenlyk zy, wyl de waarfchynlyke bedrieger allengs van het venfter in het E 4 doi>  Ï04 S P O O K- donker vertrek was terug geweken, en ten laatjïen geheel onzigtbaar geworden. De aanfchouwers beweerden zulks, beter te weten , en meenden, dat dit niet mogelyk kon zyn , hebbende zy duidelyk gezien$ dat de generaal zedert meer dan een kwartieruurs niet van zyne plaats geweken was. „ Zie nu flegts eens — riepen allen -—daar ftait hy immers nog onbeweeglyk, en zo ftond by 'er ook, toen gy het hoofd digt aan het venfter hield. Wy dagten, als het glas niet tusfchen beiden ware geweest, dfö gy hem zoud moeten geraakt hebben." De predikant zag nu in de daad de vorige verfchyning weêr zeer duidelyk; by ging 'er nu andermaal en met rasfe fchreden heen. Zy verdween weder voor zyne oogen, en ditmaal des te fneller, naar maate hy het venfter fchielyker naderde. Thans begon hy reeds de waarj oorzaak van het verfchynzel te ontdekken. Hy riep derhalven verfcheiden aanfchouwers -— doch niet allen — by zig aan het venfter, ten einde ook hen te overtuigen s  VERTELLINGEN. 10$ gen , dat men het verfchynzel niet gewaar vverd, wanneer men digt by het venfter ftond* Hierop keerde hy met hun naar de overige, van verre ftaande, aanfehouwers, die nu weder, even als te voren , betuigden, dat de generaal, den gehcelen tyd door, niet van het venfter was geweken. „Goed — zeide de heer löwel —-ï nu zal ik beproeven, of ik hem tot het verdwynen kan brengen. Eenigen van u kunnen met my naar de kamer van den rentmeester ' gaan , de anderen kunnen hier op • de p'aats blyven ftaan, om het verfchynzel in het oog te houden. Eet wél, of het niet zal verdwynen, zodra ik in het vertrek van den rentmeester zal gekomen zyn," Zo dra hy met hen, die hem verzelden , in dit vertrek was getreden, nam hy de kaars, die 'er in ftond -te branden , van, de tafel , en ptaatfte die agter den fchoorffceen; zo dat zy haare ftraalen niet meer naar het fpookvenfler kon fchieten, en •—> weg was het vermeende fpook. Hierop vraagde hy de ten -uiterften verwonderde aanfehouwers, die op de plaats • & 5 floé*  ï06* SPOOK- {tonden, of hy den zogenoemden generaal we— clet te voorfchyn zou doen komen? —— Zy antwoordden, met eenigen fchroom, ja; en hy ging weder in de kamer van den rentmeester , plaarfte het licht van agter den fchoorfteen, weder op dezelfde plaats van de tafel, daar het voren geftaan had — en zie s . het verfchynzel aan het venfter van de fpookkamer was 'er weêr zigtbaar. Allen gingen nu met den predikant op het verfchynzel af, en allen zagen , dat het allengs meer en meer verdween, hoe nader zy by het venfter kwamen. - De predikant herhaalde nu de proef met bet wegnemen en verder af plaatzen i.van bet licht 9 in tegenwoordigheid van allen, welken tot hier toe enkel voor den valfchen fchyn van het licht en de venfterglazen gevreesd hadden, en onderrigtte hen wegens den waaren zamenhang der zaake» „Het. verfchynzel — zeide hv — het welk gy tot hiertoe voor den overleden generaal gehouden hebt , komt noch van dezen s noch van eenigen in de fpookkamer verborgen bedrieger ;— fchoon ik het iaatftein het be- - gin-  VERTELLINGEN. lo^ gin zelf geloofde — maar het is het geen de geleerden een gezigtkundig bedrog noemen; dat is te zeggen, eenen valfchey fchyn , dien de zig brekende ftraalen van eenig licht veroorzaken. Hier vallen de ftraalen van het licht in des rentmeesters kamer op het fpookvénfter, daar zy, gebroken , terugkaatzen in de ftreek, daar gy ftond, en de gedaante van een' mensch meende te zien. Deze fchynge. daante komt van de byzondere hoedanigheid van het glas, het welk het fchynzel van het licht terugkaatst. Dat alle glasruiten , op welken de ftraalen breken , die bcdrieglyke gedaante, welk gy den generaal noemt, niet tersgkaatzen, kómt, wyl alle glas die byzonder eigene hoedanigheid niet heeft, die 'er toe vereischt word." De lieden zag» nu wel, dat de verfchy. riing van de droggedaante zeer natuurlyk was, en waren blyde, dat hun leetaar hen van de ydele vrees voor den overleden' en in ftof veranderden generaal bevryd had. Ondertws'fchen opperde een van hun nog de vraag : „.•Maar waarom heeft dan niemand van ons, E o* re€cjs  io8 s p o o k- reeds voor den dood van. den generaal, het verfchynzel aan het venfter waargenomen , fchoen des tyds ook dikwyls licht in, de kamer van den rentmeester brandde ?" „Ik zal het u zeggen —— antwoordde de heer löwel • • Om dat gy 'er toen nog niet aan dagt, dat de generaal van wege 'de wyze, waarop hy geftorven is, zou fpoken.*8 De twyfelende fcheen in het eerst met die treffend antwoord te vreden te' zyn, egtec gaf hetzelve weldra aanleiding tot een nieuwe waar. „ Maar dan moesten wy vervolgde hy |— ten miniten van dien tyd af, dat wy de ,wyze hoe de generaal aan zyn einde gekomen is, vernomen hadden, zyne verfchyrring alle avonden gewaar geworden zyn ?" „ Ik zal u deze twyfeling insgelyks oplos, fen — hernam de predikant.—— Die.bedrieglyke weêrfchyn van het licht kon alleenlyk zigtbaar worden,. wanneer het licht juist Op deze plaats ftond, daar het telkens ftond* Zó dikwyls als wy het. zagen fpokeq. Ik zal hetzelve nu eens daar op de tafel in den hoek ^ of hierop de kleine tafel onder den fpiegel zetten sj,  v e r t e l l i n GT e n » fcögr een; en gy zult in beide gevallen geene ver— fchyning aan het venfter gewaar worden." Zy gingen 'er de proef van nemen, en bevonden, dat alles zo was, als de heer lóV wel te voren gezegd had. Zy bedankten hem hartlyk voor zyne genomene moeite, en waren ook volkomen overtuigd en gerust gefield». a ? xi m.  HO- S P 0 0 K- ; ! .: .. xiii. • ■ Var, eenen overleden koopman te Mar- feille , die nóg in den dood zyn huisgezin kwelde. • Te Marfeille ftierf in het Jaar 1776 een ryk koopman , oud en des levens zat. Zyne nagelaten weduwe ÜGt het lyk tot dat de pa« radekist kwam, op dezelfde kamer, die hy lange bewoond had, en in hetzelfde bed liggen, waarin hy geftorven was. Het hoofdeind van dit bed ftond digt aan den wand, aan welken de kwast en koord hingen van de bel, waar aan de overledene in zyn leven dikwyls getrokken had , om zyne bedienden te roepen. Indien de verfiyfde doode in het bedde zynen ar.n naar de koord van de  VER T E L L IN GE N; ' ïïl de bel had bunnen uitftrekken', zou het hem gemaklyk zyn geweest , dezelve te bereiken* - Maar van waar zou zulk een onmagtige, die de doodlugt reeds rondom zig verfyreidde , nu nog de kragt gehad hebben, om deze bel tè trekken ! 11 1 ■ En evenwel wat gebeurde na dat men nauwlyks de kamer en ook het lyk • verlaten had ? ,« 5Er werd gebeld! en wel met dezelfde bel, gelyk men duidelyk hoorde, van de kamer, waarin wylen mynheer lag. Julia, de kamenier der vrouw van het huis, die het bellen hoorde, verbeeldde zig, dat mevrouw eens by het lyk van haaren egtgenoot was gegaan, Itak derhalven befcheiden alleenlyk het hoof! door de deur, en vraagde: „ wat is 'er van uwen dienst, mevrouw?" ' Mevrouw kotrhaar geen-antwoord geven , want zy was 'er niet. Het meisje wagtte eenige oogenblikken, wyl zy geloofde, dat de bedroefde mevrouw door fchreijen niet zo ten eerften kon antwoorden. * Maar 'er kwam geen antwoord. Julia deed derhalven de deur geheel open, ging in het fterfvertrek, zag zoeken-  ïii' 8 s' p o o k- k'endé rbri'dóm zig heen, doch vond, b'ehal ven het lyk ha het bed, geen -mensch in de geheelfe '-kamer. Zy wilde zig overreden , dat haar gehoor haar misfehien bedrogen cn niemand gebeld had. Doch zy kreeg eene koude ril" ïïhg, eir verliet fpoedig het fpookvertrek. Nauwlyks had zy zig eenige fchreden van de deur verwyderd ,' of 'er werd weder 'gebeld. Ondertusfehen kwam jan, een bediende van den ■overledenen, de trnppen ophopen, en vraagde, wie dan daar boven, nü reeds voor de tweedemaal gebeld had, daar nogibans mevrouw met al haare kinderen beneden in baar kabinet was ? Dit viel julia als een molenfteen ep bet hart, doch zy antwoordde listig en bedaard : „Ik weet niet, wie nu by het lyk is, - en mogelyk gebeld heeft; .ga zelf eens zien." De bediende ging, trad zeer gerust in de kamer, zogt rond, en vond insgelyks geen levende ziel in dezelve. Uit de kamer komende, zeide hy tegen julia, die op zyne terugkomst wagtte1: „Ik kan nietbegrype'a, wie  VERTELLINGEN. 11$ wie gebeld heeft :-want daar is geen mensch by het lyk." . Hy had nauwlyks uitgefproken, of'er werd voor de derdemaal gebeld, en wel veel fterker, dan te voren. Beiden verfchrokken en fidderden als een blad. Dan het was immers heldar middag , en men begon zig billyk over deze vreesagtigheid en kleinmoedigheid tefchamen. Jan, die wel een man, maar echter zeer vreesagtig was, greep eindlyk de hand van de bevende julia, en verzogt haar, hem te verzeilen, j Zy belooftle .het; en nu gingen beidon, hand aan band, .tcrwyl hunne harten van angst klopten, aan het onderzoeken. - Zy ftieten voorzigtig en benaauwd de deur van het fpookvertrek eerst voor zig open, ten einde van bulten te zien, of de doode ook nog wel wezenlyk dood in het bed lag. . Niet alleen lag hy 'er nog in, maar beiden kwam ook by het fcbielyk opftoten der kamerdeur de lyk-reuk onloche'nbaar tegen. Zy waagden het eindlyk in de kamer te gaan, zagen verwilderd in dezelve rond, en werden volkomen overtuigd , dat niemand an»  IT4 S P O O K- anders, dan een fpook, aan de bel van dit menschledig vertrek kon getrokken hebben. Met eene koude grilling verwyderden zy zig, en liepen naar het kabinet van hunne mevrouw, de weduwe, om haar deze nieuwe maare te brengen. Mevrouw was eene dame van verfland, die zig geenzins door den fidderenden verhaler eenige vrees liet aanjagen ; maar drgt, dat men , denk lyk , of de ooren ©f de oogen niet wél opengedaan zou. hebben. Zy ging nu zelfs in het fterfvertrek van haaren egtgenoot, ten einde met eigen zinnen te onderzoeken, en beval , dat men haar zou volgen.- Zy waren byna aan de kamer van den overledenen , toen 'er weder gebeld werd. Men ft iet de deur fchiclyk open; het lyk lag gerust, en met de doodkleur overdekt, opliet bed; by het inkomen zag men zeer duidelyk, dat de koord en de kwast aan dezelve zig nog bewogen , en evenwel was 'er geen mensch jn de kamer. De verbaasdheid van mevrouw, en van die baar verzelden ,ftceg nu tot den hcogften tóp. Al-    VERTE LLIKGEN» ÏI5 Allen zagen elkander nu met opgefpalktc oojren aan. Mevrouw belastte te blyven , zig ftil te houden, en aftewagten , of ook in hunne tegenwoordigheid gebeld zou worden, Terwyl zy nog als ftokbeeüen ftonden *zie daar weder aan de bel getrokken l En wie was het, die nu aan de nederhangende koord trok? Een mensch zeker niet, en het verftyfd lyk nog minder. Het was — eene jonge kat, die telkens van den ftoel gefprongen en onder het bed van het lyk gekropen was, zo dikwerf als men dc kamerdeur had geopend. Thans, de aanwezenden zig ftil houdende , vreesde bet dier niet meer, fprong op den ftoel naast het bed3. en fpeelde met de kwast van de koord der bJ. Julia had, toen zy op het eerst gebét in de kamer gegaan was, de kat wel gezien , doch 'er geen agt op gedogen, wyl zy 'er haare mevrouw,en geenc kat,dagt te vin» den : ook was zy in haare bevreesdheid niet op de gedagte- gekomen, dar misfehien ditfpeknd diertje zou gebeld.hebben»* AU  Ho" f spook* Alle aanwezenden voelden nu hun hart op eenmaal wener verligt. Zy bleven egtér nog ten wyle vertoeven , ten einde deze geheel natuurlyue oorzaak dier fpokery herhaalde reizen toetezïcn. Het katje Weef fpelen, en belde nog verfeheiden maaien. Allen glimlachten zonder een woord te fpreken ; werden volkomen overtuigd, dat dit kleine dier alleen hun den fchrik aangejaagd had, en verheugden zig inniglyk, dat het de overleden heer niet was, die de levenden wilde verontrusten. Laat ons , mync lezers! eens het in de daad zeer mogelyk geval fielten, dat het katje •in het fpelen met de kwast van de belkoord, in tegenwoordigheid dier angstige onderzoekers , niet ware voordgegaan, maar in plaats daarvan, o/igemerkt 9 de openihandekamerdeur ware uitgelopen: hoe zou men, bid ik u, dan ooit den waaren dader van dit onbegryplyk bellen hebben kunnen ontdekken ? Voorzeker zou dan de een van de huisgenooten, nog zekerer dan de andere, beweerd hebben, dat de overleden heer fpookte, en dat  VERTELLINGEN. l\f y o dat niemand anders dan hy de bel getrokken kon hebben, waarmede hy in zyn leven zo dikmaals gebeld had. Was de overledene misfebien een byzonder goed huishouder, die zuinig en fpaarzaam was ; dan zou men hem lasterlyk • nagegeven hebben, dat hy zelfs na zynen dood nog niet van zyne -nagelaten aardfche fehatten kon fcheiden. Of was hy, als bejaard man,, reeds een weinig knorrig, eigenzinnig en bulderend tegen het huisgezin; dan zou het wezen : hy plaagt en verfchrikt hetzelve nog ua zynen dood. Of had-hy weleer, als vrek, een ongeregtig en godloos leven geleid; wat zou dan natuurlyker zj»,- dan dat men hem nagegeven zou hebben : Zyne ziel , die in den^dood geen rust vind, waart nog fleeds door het huis. Myn raad is derhalven: Laat u by zulke en dergelyke fpookagtige gebeurdnisfen nooit door den eerften fchyn bedriegen, maar onderzoekt bedaard en onbevooroordeeld, by elk wonderlyk fchynend voorval, zo lang naar deszelfs natuurlyken zamenhang met de waare oorzaak, tot  i-lS spook- tot dat gy3 dien gelukkig gevonden hebt. Gy zult denzelven vroeg of laat genoegzaam telkens ontdekken; maar het zoeken en toetzen moet u ook regten ernst zyn. Ware de vreesagtige en vervaarde julja aanftonds, toen voor de eerftemaal gebeld werd, eene wyle tyds ftil in de kamer van het lyk gebleven, en had zy het fpelend katje toen gezien; dsyi zou zy de zeer natuurlyke oorzaak van bet fpokend bellen ten eerften ontdekt hebben. Men flaapt en leeft immers veel geruster, veel béter te vreden by een goed gezin daar ten katje belt, dan daar, waar men gelooft, dat de overleden huisheer het gezin na zynen dood nog kwelt. &  VERTELLINGEN» Hf Van eene kraamvrouw, welke onmid» delyk na haaren dood /pookte, om een* kwaad* man , Me haar in haar leven veel verdriet aangedaan had, te verfchrikken. Te Rengerfchlage , een dorp in Altmark,1 ©mfrreeks Werben, in de zogenaamde Wifche, woonde in het jaar 1730 eene ryke boerin, die het groot ongeluk had , zekeren .zeer boosaartigen en gierigen falk. tot man te hebben. Deze was altyd met haar te onvreden, zonder eenige andere reden te hebben , dan dat zy , wanneer zy hoog zwanger was , den zwaaren arbeid niet kon doen, dien zy anders verrigtte, en egter at ea dronk, als een gezond mensen. Niette. gen-  Ï20 SPOOK- genftaande een ieder deze vrouw voor eene arbeidzaame , naarftige en zeer regtfehapene buismoeder hield, geloofde hy nogthans alleen, dat het enkel uit luiheid was, dat zy in haaren hoogzwangerén ftaat niet zo arbeidde, als wel anders. Zyne ziel dagt nergens meer aan, dan aan het woekeren en fchrapen. Ten laatiten gunde hy noch zyne kleinen, , die nog niet konden werken, noch zyne goede wederhelfte het ftukje brood, het welk zy tot onderhouding van hun leven dagelyks gebruikten. De vrouw was daarom altyd voor niets meer bevreesd , dan voor de laatfte week haarer zwangerheid. Hy daar en tegen ergerde zig altyd, reeds byna negen maanden te voren, dat de kraamvrouw hem in de aanftaande kraam veele kosten zou veroorzaken, zonder die te kunnen verdienen. Dit was nu ook inzonderheid het geval gedurende de laatfte zwangerheid van zyne vrouw. Dikwyls wenschte zy zich dood, ten einde van de kwellingen en het verdriet , door zulk een* onmenscb. baar fteeds aangedaan, einde- Jyk  VB KT-li.Lt NO ft M. i4r lyk eens voor altyd verlost te zyn; en hy fternde in dezen haaren wensch toe , om de kosten van de kraam te fparen. Beider verlangen yverdt ditmaal vervuld. De arme geduldig lydende fherf, onbetreurd door haan» duivelfchea man, in barensnood, zonder dat liet kind, het welk zy onder haar hart droeg* het licht der waereld aanfchouwde. Zy had nauwlyks den geest gegeven, of de boer falk wierp haar in eene donkere,, dompige kamer, die hy floot, en ging heen., om eene kist voor haar te doen maken. Alle lieden in het dorp, behalven haar man, betreurden van harten den vreegen en fchielyken dood van zulk eene goede vrouw. Veeka meenden ook, dat zy nu gewis zou fpoken, om haaren nagelaten, godloozen man daar door te beitraffen, en alle meisjes ea vrouwen in Rengerschlage voor dezen ontnensch te waarfchouwen. Zo gedagt , zo gebeurd ! Zy lag nauwlyk* een uur in de gefloten kamer, of men hoorde een geweldig geraas in dezelve. Allen *e aanwezend waren , ging eene koude rü3 liag  iit& spook- ling over het" lyf wegens dit wosderlyk gedruis. De vreesagtigen en de kinderen liepen 'cc van weg, en mydden een huis, waaria de even overleden huiswaardin reeds fpooktè, daar zy nog niet eens begraven was. Als Öit nü reeds .begint — dagten zy—wat zal'er ' dan in het vervolg niet nog gebeuren! Ook de eenvoudige vroedvrouw ftemde deze aanmerking toe, en ging heen. De toenmalige dienstmaagd in het huis — die eerst kortlings in Sandau weduwe was geworden, en h e ue r was genaamd — wist van geené vrees voor het fpooken van haare overleden* meesteres , die in haar leven zo~ goedaartig en agtenswaardig was geweest. En fchoon haar,by het aanhoren van het nog fteedsdurend geftommol,het- angstig zweet uitbrak, was het egtcr geenzins uit vrees, maar alleen, lyk uit liefde voor de overledene, en uit eene heimlyke bekommering, dat dezelve misfchicn niet geheel dood ware, toen haar man haar in de kamer wierp. Zy gaf hem aanftonds deze gedagte te kennen , en verzogt hem dansend ,'de deur Van & fpokende kamer teopé* nen -  VERTELLIN GE N. I2| «en, ten einde zig te overtuigen, dat de goede vrouw wezenlyk geftorven ware. Maar de ontmenschte weigerde niet alleen , haar den fleutel van de hamei- te geven , maar fchold haar nog daarenboven , en bedreigde haar met mishandelingen, indien zy niet aanftonds den mond hield, en afliet van met dergelyke nuttelooze bedenklykheden, dwaaze twyfelingen en heuswyze verlangens voor den dag tc komen. Wat zou de goede dienstmaagd nu doen ? 'Er bleef v®or haar verder niets over, dan het nog niet geheel ophoudend geraas met angstvolle bekommering aantehoren, in allen' fpoed den lieden in de buurt daar van te vertéllen, en hun haar vermoeden medetedelen. Had de noodlottige duistere kamer ten minften flegts één venfter gehad, dan zou zy door hetzelve 'er in hebben kunnen zien, ea getragt hebben zig op die wyze te overtuigen , of de overledene in de daad dood ware,' of nog leefde.' Eindlyk bragt zy het, door haar aanhoudend jammeren zo verre, dat de nabeftaan£ a den  i§4 s # o o r- den van het huis zeiven begonnen te geloven, dat het fpokend geraas, het welk men tot hiertoe met vrees en ontroering gehoord had, mogelyk evenwel zyne natuurlyke ootzaaken kon hebben. ;En fchoon dit raadzel» agtig gedruis reeds ganschlykhad opgehouden,, drongen zy egter .met ernst by den huisman »er op aan, dat hy de kamerdeur zoh open fluiten, ten einde te kunnen zien , of misIchien de overledene in barensnood op eene wonderbaare wyze weder was bygekomenen in het leven terug gekeerd. Onderwylen bragt men ook de kist voor dc overledene. De boer f a l jc floot nu de kamer open, niet zo zeer, om aan de dringende begeerte zyner nabeftaanden te voldoen, maar veel meer, om met hunne hulp de vrouw, die tot zyne blydfchap overleden was, in de kist te leggen. De deur was nauwlyks open gemaakt, of het geloof aan. een bier tegenwoordig geweest zynde fpook verdween by een' ieder. Het, «een gefpookt en het gehoord gedruis alleen verwekt had, lag nu een' ieder klaar voor ©o-  VERTELLINGEN. Ï25 oogen. Men floeg met ontzetting de handen zinnen; men vervvenschte de domme vroedvrouw; vloekte den cigenzinnigen huisman; Want zy zagen de kraamvrouw in haar bloed, en een eerstgeboren dood kind, waarvan zy in deze kamer verlost was, aan haare zyde. L)e moeder fchcen in dezen haaren hulploozen ftaat eerst waarlyk geftorven te zyn. Men vond haar in eene veranderde houding, en de regte knie had zy , Waaffcbynlyk onder dc finerten van den doodflryd, tegen haar onderlyf getrokken; een zeker bewys, dat zy by de verlosfing nog leefde. Wie heeft ha hier vrouw en kind'om het leven gebragt?"- Wie heeft hier twee menfchen te gelyk vermoord ? - Mogelyk de duivclfcbe falk, die zyne dienstmaagd — de goede weduwe van h e u e r , —weigerde, de Karna te openen, toen het mogelyk nog tyd was om te hulp te komen? Neen! de domheid, de vrees voor fpoken, de waan, dat de overledene in haare kamer fpookte - dus bet hygeloof -(dh heeft gemoord : want, indien de nabellaanden van het huis aan de E • ■ ver*  I26 p o o 35» verftandige aanmerkingen van vrouw heoer .eerder gehoor gegeeven, en eerder bedagt hadden, dat het gcftommel in de kamer gewisJyk van geen fpokenden geest kwam, maar door ds fiegts fchynbaar doode huisvrouw gemaakt werd : wie zou hen dan hebben willen beletten , fpoedig en zelfs mee geweld op het openen van de kamer te {taan, en der geduldige lyderes en haar kind de vetfchuldigde hulp te doen aanbrengen? Wee de bygelovigen , welken gelegenheid hebben , om zig béter te laten onderrigten, doch uit eigenzinnigheid of traagheid, hunne gevaarlyke meningen en febadelyke voor•oideelen niet willen laten varen!  VERTELLINGEN. %J$ XV. Van een fpook , het welk na dertien jaar en tusfehen vier tnuuren gemetzeld te zyn geweest, nog zingende fpookte. Op den 4 van hooimaand 1642 werd 01mutz, onder-bevel van den generaal majoor van winter, met Zweedfche krygsben- * den bezer. *Er waren reeds eenige dagen na het innemen dier plaats verlopen , wanneer zig bet gerugt verfpreidde, dat op den wal, omtrend het bolwerk by de Weener poort, digt by den zwaaren muur, eensmenfehenfteni zig zingende deed horen. Het kon niet misfen, of dit'fpookagtig verfchynzel in eenen oord, waar iets dergelyks voïftrckt onmogelyk febeen te zyn, moest toen te meer op. ziens.verwekken en angftig maken. F 4 De  ,ü&8 s p o o k- De generaal zelf, een goed foldaat, doek geen groot, wysgcer, hoorde in tegenwoordigheid van zynen veldprediker dit dof gezang. Beiden waren van oordeel, dat dit onbegrypJyk veifehynzel een onderzoek verdiende. 'Er moest derhalven aanftonds een metzelaar komen , ©m in tegenwoordigheid dier heeren, op de plaats, waar dit klaaggezang gehoord werd, eene groote opening in de muur te breken. Deze man. die van den roomfchen godsdienst was , en waarfchynlyk zyn vermoeden omtrent den zamenhang van deze zaak had , werkte wel diep in den muur ; maar vond 'er niets, het geen cenig licht over het duifter raadzel zou hebben kunnen ver» ibreiden. Ondertusfehen ontdekte men kort daarop, by het nafpeuren van het geluid, binnen het toven gedeelte van den muur, eene kleine opening. Nu werden metzelaars knegts van den Lutherfchen godsdienst geroepen , welken dezen muur, meer aan het oogmerk voldoende,een weinig hoger open braken. Men verwonderde zig, het metzelwcrk nog geheeKversch te viu»  VB RTBLLINCEN. I29 vinden; en nauwlyks was 'er eene opening van weinige fteenen gemaakt, als zy door dezelve met ontzetting een fpook in zittende houding- meenden te ontdekken. Verfchciden van de allengs verzamelde aanwezenden namen half ongelovig de proef van de voorgegeven verfebyning met eigen oogen, en werden hetzelfde fpook gewaar, het welk naar eenen reeds half vergaanen ouden man met eenen langen baard en een grys hoofd geleek. Niemand wilde in het eerst zyne eigen oogen vertrouwen. .Veelen, wier zaak het misfchien niet was, zig met een fpook intelaten, zonder 'er toe geroepen te zyn, flopen met vrees en angst weg. De generaal zelf verloor eenige oogenblikken zyne tegenwoordigheid van geest. In den ecrften fchrik begeerde by, dat de veldprediker den geest zou bezweren; deze verzogt daartegen, hem te veroorloven, dat hy de zaak zonder bezwering mogt ophelderen. Ten dien einde deed hy de opening in den muur grooter maken. Dit was nauwlyks gefchied, of hy betastte de fchynbaar levenlooze gedaante, en werd daardoor overtuigd, F 5 dat  I3& S P O O K« dat hy ton rainftén met geen fpokig, dat is te zeggen, onlichaamlyk of althans entastfeaar wezen te doen bad. Aanftonds verdween ook by de overigen ie vrees voor een fpook; cn zommigen klomnu ook in de daad door de opening. Men ontdekte , tot groote vreugde van allen, nog eenige blyken van voorhanden zynde levensiragt in het vermeend fpook, het welk niet anders was, dan een eerwaarde grysaart, die by het plotslyk indringen der verfchc lugt in zyn dompig gewelf, en wettigt ook van vreugde over het oogenblik zyner redding, fpraakloos cn onmagtig in eene zittende houding was nedergezegen. Het vertrek zonder deur, waarin de ongelukkige was ingemetzeld, was vierkant en tien ©f twaalf voeten in den omtrek. 'Er kon in 'bet geheel geen licht in doordringen, en alleenlyk kon 'er zo veel lugt inkomen, als een fchoorfteen , die boven ter zyde was opgetrokken, zulks toeliet. By de voeten van *den grysaart vond men, behalven eene water|ï»ik, het overfchot van een brood, hetwelk nog.  VERTELLINGEN". ÏJï aoggoed en niet befchimmeld was. Men bragt nu het half dood mensch uit -zynen kerker, en nam maatregels tot deszelfs weder - verlevendiging. Men wreef den grysaart met verwarmende doeken , fineerde hem met balzem, en bragt hem eindlyk door de vereenigde pogingen van allen weder by het leven. Nu hcordè'raen van alle kanten vraagen. Ieder verlangde^e weten, wie hy was, en welk een ontmenschte hem levend tusfchen vier ïnuuren gemetzeld had. De even in het leven teruggekeerde grysaart verzamelde alle zyne kragten, en begon op de volgende wyze r „ Myn naam is johan gottreu Telsner: ik wasl weleer euangclie - prediker hier te Olmutz ; maar men ontnam my met geweld myne kerk, verdreef my van huis en hof, en bandde my ter ftad uit — om het geloof." Is het mogelyk l — viel de generaal hem in de reden. — Is het mogelyk! — riep men van alle zyden — Roomschgezinden verw£derden zigy eenige Lutherfehen diorgen met F * «ieel.  isa spook- deelneming nader. En waren veeten, die hem herkenden, hem blymoedig by naame toe» riepen , en God voor zyne verlosfrng loofden. Het was een toneel, om den godloosten tot traanen tc bewegen. Een ieder lnifterde naar de woorden van den ongelukkigen grysaart , die aldus vervolgde: „Toen ik op het verlangen van eenigen myner gëtrouwfte parochiekinderen, op wier geheimhouding ik ftaat kon maken, in het jaar 1629 teruggekeerd was, en ten minften in hunne huizen heimlyk myn ampt wilde waarnemen, werd ik gevat, en, op last van den pater rector dbr Jefuiten , hier in deze gevangnis by nagt levend ingemetzcld." Men fchreef nu 1642, dus waren zedert geheele dertien jaaren verlopen. De behoudenis van den grysaart in dezen lichtledigcn kerker, gedurende zulk een lang tyd perk, kwam als een wonder voor, het welk door het gevonden ovevfchot van het dertienjaaaig onbedorven brood nog veel onverklaarbaarer werd. Zelfs het weinig water in de kruik was nog fmaaklvk ep niet bedorven. En evenwel be- re-  VERTELLINGEN. 133 rekenden die van zyne voormalige parochiekinderen, welken hem weder herkenden, den verlopen tyd zedert zyne landverwyzing, en zedert zyn fchielyk verdwyhen na zyne terugkering, op volle dertien jaaren. Aile andere indruk van hartstogt verdween nu,en maakte plaats voor verwondering en verbaasdheid. Ondertusfehen was de afgematte en in het verhalen van zyne martelaars - gefchiednis afgebroken grysaart andermaal in onmagt gevallen. De generaal begreep ook daarenboven , dat men den, als ware her, uit den dood opgewekten juist nu liet minst met duizend vraagen moest overladen; en beval', dat mea hem boven at in zyn kwartier zou brengen, en onder het opzigt van zynen veld- arts verkwikken. Ook deed hy op ftaanden voet den ontmenschten pater reétor, die nog leefde, in de gevangnis werpen. Zodra de predikant felsnsr weder een weinig by zyne kragten was gekomen, en, zonder zig te zeer aftematten, zig breedvoeriger kon verklaren wegens zyne wondervol fchynende bewaring, gedurende volle dertien jaaren, ga£ hy  1S4 S P O © R- hy den generaal en deszelfs veldprediker 3 verder niemand in de kamer zynde, ongevcrderd den fleutel van het groot raadzel. „Ik, fpreek thans tot u, myne dierbaare geloofsgenooten l — dus begon hy — als tot myne verlosfers, tot mannen van trouw en geheimhouding. Gy zult zeker onze godsdienst-frêle , die reeds zo zeer verdrukt is, niet nog ongelukkiger maken door een geheim , het welk ik u bekend moet maken, te vroeg, aan de waereld medetedelen : want de dankbaarheid , die ik u, heer generaal, als wederherlteller van myn openlyk aanwezen verichuldigd ben, laat myn hart niet toe, u in het geringde te bedriegen.. En fchoon een heilige handdag in plaats van eenen eed my tot geheimhouding voor de wac'uldv&pYigt, vind deze verpligting ten aanzien van u geen plaats, die tot vermeerdering der te vredenhcid en gerustheid van uwe proteflantfche geloofsgenooten alhier met vermaak het uwe zult doen." „ Myne wondervolle bewaring liep niet aan tegen de eeuwige wetten dei natuur. De nOjj  VERTELLINGEN. I^g nog in leven zynde pater rector der Jefuiten. alhier, deed my wel reeds voor dertien jaaren hier tusfehen vier muuren metzclen, nadat hy te voren , met verblinden godsdiensthaat en vervolgingsyver, by zyne keizerlyke majefteit myne verbanning uit het land bad we* ten te bewerken; maar ik fmagtte geen derticia jaaren lang in dezen afgryslyken kerker. Volgens het oogmerk van mynen vervolger moest ik den fchriklyken dood des hongers fterven. Maar fchoon myae waterkruik niet was gelyk het olykruikjc der weduwe, waaraan de bybel fpreekt, en geen engel, geen raaf van elias, my fpyze bragt, heeft de band der Voorzienigheid my nogthans wonderbaarlyk bewaard , en my door u, heer generaal, den lande der levenden geheel wedergegevens." „ De Jefüiten hadden voor den muur van mynen dKifteren kerker eene w?gt geplaatst. Doch deze trok reeds des avonds van den tweeden dag af. Ik bereidde my ondertusfehen tot den dood des hongers, waartoe ik my % hoe afgemat ik ook reeds was,, door bet lieds.  I36 spook- lied : yertzaag u niet ,fchoott a het licht ont. treekt, tragtte te bemoedigen. By het derde vaers vernam ik, dat iemand van buiten met eenen hamer aan het muurwerk klopte. Hierop begon men dadelyk door te breken, en men had weldra eene opening gemaakt. Het is zonderling , dat ik , reeds voor de poorten des doods (taande, nog vreesde vermoord te worden. Het was nagt , maar by het fchynzel eens handlantaarns, werd ik met verrukking twee myner biegtlingen, met naaine beyer, vader en zoon, gewaar, die my met de woorden eens engels toeriepen: wy komen, cm u te redden? „Toen de opening groot genoeg was, zou ik 'er door kruipen. Beiden hielpen my, want ik was zeer magtloos. Beyer, de vader, bragt my ten fpocdigften in zyne woning. De zoon bleef, om de opening weder toe te metzelen." MIk was nu weder vry van de gevangnis, welke myn graf zou zyn; maar de burgeilyke vryheid, om in myne gemeente gelyk te voren in liet openbaar te arbeiden, konden de  V S n T E L L I N OfE N» I37 de redders van myn leven my niet wederge-ven. Ondertusfehen deden zy wat hun ver^ mogen hun toeliet; Hunne woning was voor my gedurende dertien jaaren eene toevlügtplaats. «Zy vereenigden zig met eenigen onzer geloofsbroeders alhier, wier Jeeraar en • ziclenzorger ik in ftike was> om in myn onderhoud te voorzien. En aldus wagtten wy onder fteedsdurende verdrukkingen, om des gcloofs wille, het tydftip onzer vèrlosfing"af.w w Ift vol vertrouwen- hopen wy, dat hetzelve gekomen zy, zedert dat uwe krygsbendan bier zyn binnen getrokken. M*n had my nu openiyk in uwe • -befeherrniiig, heer generaal! kunnen overgeven; maar dit zou eensdeels , by den aftogt van uw krygsvolk, den haat tegen onze party flegts op -nieuw gaande gemaakt hebben y anderendeels zou ik met u deze ftad en myne gemeente voor altcos hebben moeten verlaten». Men was derhalven bedagt, hoe men my openiyk aan de waereld zou kunnen wedergeven, en tevens voor my het medelyden van zulke Roorasch-katholyke mede-inwoners, wier na»  Ï.jS SPOOK- natuurlyk goede harten dooi' de geloofs - woede cn bedriegeryen hunner godsdienst-leeraars nog niet geheel vcrftokt zyn, het gcvoet " voor het lydcnd menschdom nog niet verloren hebben." „ Men befloot ten dien einde, my nevens .een weinig brood en water, weder in myne oude gevangnis hcimlyk te metzelen, ten einde ik door u op de bekende wyze openiyk der waereld wedergegeven wierde." . „ Het was anders nooit myne zaak, door bedrog iets goeds mogelyk te maken, en nog minder Hemt het thans , daar ik aan de poorten . des doods fta „. met ejtïc gïöüdbcginzels over een; maar de dankbaarheid aan myne veeljaari'ge weldoenders vcrfchuldigd, verpligtte my ditmaal, my naar hunnen wil te voegen, te meer, wyl ik in mynen. toeftand geen eigen wil kon doen gelden." „ Ter liefde van my en onze geloofsgenooten alhier, nam de eene. zoon van mynen reeds overleden redder beter , kort voor dat men my weder in myne gevangnis plaatfte, dienst onder uw regiment. Teiwyl hy des nagts  VERTELLINGEN» nagts in de nabyheid myner gevangnis de vvagt had, ondernam zyn broeder my weder in de gevangnis te brengen cn dezelve toetemetze» len. Toe n hy afgelost werd, was alles in orde. Hy zelf verfpreidde nu voorbe'dagtlyk het vertelzel, dar het op die piaats van den muur fpookt. Het. overige is u bekend." De generaal deed nu den pater rector der . Jefuiten, als een' vooibedagtcn, affchuwlyken moordenaar in rcgten vervolgen. In bet eerst ontkende de Jefui-t hardnekkig, iets anders van het eind des laatften Lutherfchen predikants felsner te weten , dan dat hy op bevél van den heer des lands ter ftad uitgebragt, en uit het land getsnseii was. Maar teen de generaal' den vervolgden grysaart, die tot hiertoe ver* borgen was gehouden, te voorfchyn bragt, begon de pater rector, die nauwlyks zyne oogen fcheen te vertrouwen, plotslyk te beven en te ontftellen. Het was de beangstheid en benauwdheid van het ontwakend kwaad geweten en geloof aan febriklyke wonderwerken. Uiets van de natuurlyke uitredding van fe l sher wetende, was de fchuldlooze doorhem voor  140 S P o O K- voor'dertien jaaren vermoord, in zyne oogen allcrwoirdcrbaarsruit dendoode opgeftnan , en door Gods regtvaardigbeid bewaard tot een getuigenis tegen hem. Hy viel op zyne kïtien, en bad God en de vvaereld om genade cn vergifnis. De krygsraad' veroordeelde, in den' geest der vorige eeuw, den pater, om van honger te fterven, cn wel in dezelfde gevangnis , welke by zelf tot dat einde voor itelsner beftemd bad. Dóch op dringende voorfpraak van felswer; en den veldprediker verzagttc de generaal dit vonnis in zo verre, dat by allcenlyk voor agt dagen, van genoeg, zaam brood en water voorzien, ingemetzeld, cn flegts bedreigd zou worden, als of het uitgefproken vonnis van zo ingemetzeld van honger te fterven, nu in -de daad aan hem-voltrokken wierd. Het inmetzelen gefchiedde nu dadelyk, en *érwerd eene wagt voor de gevangnis geplaa tst. • Na verloop; van agt dagen werd de gevangnis wéér opengebroken, ten einde hem, het leven te, fchenken ;, doch hy was dood.  V E R.T E L LI N GS N. 'f^X SNiet de honger, maar de angst van het boos geweten , en de knagende verbeelding der Ibort van dood, die, na dat de voorraad van brood en water verteerd zou zyn , hem te wagten ftond, hadden waarfchynlyk zynen dood .veroorzaakt. XVI.  14* «POOK- o m , ■ . %yh • ■ Van een verfchynzel, het welk dengeeit&nziender billyk tot het geloyen aan fpooken had moeten bekeven , en evenwel niet bekeerde* (Boor eenen ongenoemds»^) ,,'Tk ging eens op eenen avond, als het reeds duister was geworden, ui* het huis van den heer luitenant wa g ne r te Brandenburg, naar myne woning in de Saldernfche fchool. Het was op den 23 van wynmaand des jaars 1779' Op de plaats der fchool komende, riep ik; volgens affpraak, den heer p.fennigk, die eene verdieping huoger woonde, en my beloofd had, my dezen avond op myne kamer gezelfchap te komen houden. Wyl hy juist bezig was met fchryven, kreeg ik tot antwoord i „Ik zal binnen vyf minuuten komen." — De (tem,  vertellingen. 143 ftem, die ik , als van alle anderen onderfcheï- ' den, duidelyk voor de zyne erkende, kwam onlochenbaar van boven, daar' ik zyn licht zag branden. Niet te min werd ik in hetzelfde^ . oogenblik hem, dien ik geroepen had, reeds beneden voor my gewaar. Myn gezig't was naar den linkervleugel van het fchoolgcbouw, Waarin hy woonde, gekeerd, en ik "ftond zo digt by den wand, dat ik flcgtsL&&handbehoefde uittefteken , om hem aanteraken." „Is het mogelyk, — riep ik vol verwon-* dering uit ~> Gy zyt reeds hier! Ik meendeu boven te horen antwoorden." • „Hy zweeg, ftond onbeweeglyk,en glimlachte, ten.minften meende :ik een glimlachen te bemerken, wyl de fchemering van weinige fterren Hny 'nkt [toeliet> zyne gczigtstrekken volkomen duidelyk optemcrkcn. Ik .kon niet begrypen, waarom hy zwee? reikte-hem derhalven de,hand , tastte juist door het onlichaamlyk iets door, het welk deszelfs beeldnis in myne oogen wierp,' cn yaakte niets anders dan den witten wand." „Wyl ik, volftrekt zonder eenig vooroordeel  144 * F O O K* deel,nog aan geene fpeling der natuur, voor de beperkte kragten van den mensch onbegryplyk, dagt; geloofde ik, dat myn vriend enkel uit kortswyl myne aanraking wilde ontwyken. Het geen my in deze mening verfierkte, was, dat ik hem, op hetzelfde oogenblik myner mistasting, aan denzelfden wand, ter regter zyde, flegts eene fchrede van my, gewaar werd." „ Ik tastte andermaal naar hem, en miste hem weder. Nu-ftond hy ter linker zyde van my,als digt tegen den wand. „Gy zyt heden onbegryplyk fnel en vaardig —• zeide ik■«-»' Hy zweeg. Dit tweede zwygen verwonderde my wel; maar ik werd nog veel meer getroffen door de volgende hoedanigheden, die ik nog nooit in zulk eeneo trap in hem bemerkt bad." w 'Er begon eene foort van wedftryd, wio van ons beiden de gezwindfte zou zyn. Et fchoot ras op hem toe, greep met beide uitgeftrckte handen naar hem; maar — her verfchynzel ontrukte zig voor de derdemaal aan tnyn gevoel,en ontfloop, ter linker zyde Vft»  v e r. t e l l i n G e n. " van my, in den kleinen, ingang tot de zesdè klasfe, die van buiten geene deur heefo De binnendeur dezer klasfe, tot welke dezelvleid, werd door den reébr, den heer schrö. oer, buiten fchooltyd, altyd gefloten gehouden; dit wist ik. Myn behendige vriend ko, «y 4«s te,«iet^rönffi^y& ^ digde hem dit aan, als iemand, die van zvne overwinning verzekerd is : vvant de ' zeifis niet breeder, dan dat ik deszelfs zydmuuren met beide banden kon bereik™, ca wyl lk daarenboven met digtgcfloten beenen my voorwaard bewoog, was het voor een bchaamlyk wezen in de daad onmogelyk, „ly weder te ontfnappen, zonder my aantcraken l „En wat gebeurde des niettegcnftaahde Ik kwam op die wyze tot aan de binnenfte dïgtgefloten klasfedeur, en voelde zelf-„ie-' mand! |k werd plotslyk door eene vreeslyke fiddering en verbazenden fchrik overvallen zo als my nog nooit gebeurd was. Op het* zelfde oogenblik ftuitte ik uit den gang temg' ncP overI^> en ftiet, half buiten zin' \ nen.  ï46 8 P O O k- fien, den heer predikant fi schep op het lyf, die nu juist voorby den ingang kwam, cm den heer rector saüberzweig te bezoeken. „Zyne uitroeping : „om 'S hemels wit, mc is bier te doen? " was my ten uiterften welkom; ik had toch nu bebalven de geestige, in den tweevoudigen zin onlegryplykc, verfchyning, ook weder een levend lichaamlek wezen by my. Wy poogden, de dtoggMaante weder te vinden,- maar zy was verdweenen. Wy fpeurden al de menigerlei oorzaaken van een bedrog, hetwelk men my misfchien gefpeeld had, met alle vlyt na, maar konden er geen ontdekken." Terwyl wy ons hier mede nog etnftig bezig hielden , verliet de waare heer pfenningk. zyne ftudeerkamer, gclyk wy aan het toetrekken en fluiten der kamerdeur duidelyk hoorden, en kwam Hommelende de trappen af. Hy had my luid horen fpreken, en was zeer verwonderd , toen ik hem zeide, dat het zyn onlichaamlyke vertegenwoordiger was geweest, daar ik vang me* gefpeeW had." „De  vertellingen. 14^ De vraag is , wat was dit wonderlyk verfchynzel ? Mogelyk het drogbeeld ecner levendige, 1'cheppende verbeeldings-kragt — het klugtfpel der vrees en vooringenomen menino gen." „ Beide is mogelyk; fchoon de verbeelding my tot daartoe nooit, en ook zedert nooit weder, op eene dcrgelyke wyze eenen trek gefpeeld heeft : ook had ik deze alvermo. gende voordbrengfter door geenerlei verhitting in eene byzondcre werkzaamheid ge~ bragt." „Betreffende eindlyk de indrukzels der verkeerd behandelde kindsheid, die in ryper jaaren zo dikwerf op het dwaalfpoor leiden : ik heb het geluk gehad vair als kind zo gehandeld te zyn, dat my geen fchrikbeeld van de vrees voor fpooken, geen bullebak van het waangeloof uit die jaaren aankleefde. — Kortom, ik ben verwaand genoeg> om te geloven, dat men het verhaald geval niet ligt met minder vooringenomenheid en vooroordeelloozer zou kunnen beftaan : want de gedagten, dat & noch den wezenlykenheer pfenningk,  J48 s P o O K- noch in hef algemeen eenig aardsch lichaam voqr my had en vervolgde, viel my eerst in, toen ik aan het einde van den gang was, zonder een lichaamlyk iets,dat my driemaalontfnapt was, daarin te ontmoeten.* „Indien begochelende inbeeldingen geen aanleiding tot zelfbedrog gaven , was het welligt een verborgen kunstenaar, wiens gochelende valfche fchyn tot dwaling en bcdrieglyke gevolgtrekkingen verleidde?", „Dit is ook mogelyk; maar ter bevestiging der waarheid moet ik bekennen , dat onze ernftige onderzoekingen, die wy vooroordeelloos en zonder uitftel in het werk (telden, aiets van dien aart ontdekt hebben." „Derhalven Was dit verfchynzel eene wezenlyke geestgedaante.; een wezenlyk fpookr agtig iets geweest, tot welks daaritelling de ons bekende gewoone kragten der natuur niet toereiken." Ik antwoord vragende : welk denklyk oogmerk kon zulk een verfchynzel hebben willen bereiken? - De Heer van alle geesten -handelt ondertusfehen nooit zonder oogmerk. Wy  V e R T et. L I N (! en» I^p Wy erkennen in liet ryk der wezenlykheden zekerhk fkgts zelden grondig en volkomen de oogmerken van den Regeerder der waereld ; maar wy zullen dezelven ten minften altyd gewaar worden , cn eenïger maate op het fpoor köteiéni Zo is het niet in het tegenwoordig geval." „ Ik tekende namvkcung den dag en het mir' van dit verfchynzel' aan, ten einde in het vervolg re zien, of hetzelve een voorbeduidzel van eenige my betreffende merkwaardige gebeurdnis zou zyn; maar ik kon, met allo onderzoek en navraag, niets daarvan ontdekken. Geen habeftaande , noch bekende van my was omtrent dien tyd overleden: — geen vriendin, noch vriend had juist toen byzonder fterk aan my gedagt. Zelfs de b er pfe^ningk, wiens drogbeeldnis my ten fpot bad, was met zyne gedagten gedurende het verfchynzel niet by my geweest, maar voleindigde gerust den begonnen arbeid. Ja, wat meer is , het veifcbynzel, het welk van' alle verfcbynzels net minst eenig oogmerk had, bereikte niet eens het gering oogmetk, O 3 om  |JJO SPOOK- cm my — den onbekecrlykften fpookvyandiot het geloef aan bovennatuuilyke verfchy•ningen te bekeeren, en indien ik zelfs bettend mogt zyn , om in het vervolg nog veele. dergelyke raadzelagtige gevallen te hebben, zullen vdie allen my nogthans niet overreden , dat een God, die de liefde zelve is, den onbegryplyke wezens, welken wy geesten noemen, de magt zou gegeven hebben, om my, zonder eenige bedenklyke oorzaak, zo vreeslyk te veifchrikken , en met my een klugtfpel te fpelen, het welk zo geheel en al van alle oogmerk ontbloot is. Dit is myne geloofsbelydenis t Ik hoop als leek in de godgeleerdheid, dat dezelve met de grondbeginzelen van den waaren christlyken godsdienst,die ons boven alles op een onbegrensd vertrouwen op den God der liefde wyst, volkomen zal overeenftemmen." „Ik volhardde nog eenen langen tyd, in het vlytig nafpeuren van de waare bron dier verfchyning,cn had, na verloop van twee maanden, het onbefchryflyk genoegen, het grootfte laadzel myner levens-ondervuidingen opgelost, en  ."• VERTELLINGEN. 151 cn al het onbegryplyke in het verhaald geval" op eens verdwenen te zien." „Een der toenmalige leeraars van de gemelde fchool, de heer zanger albrecht, bezat een kleinen toeftel tot natuurkundige verlustingen, waarvan hy ondertusfehen geen openiyk gebruik maakte. Onder anderen had hy een toverlantaarn. Een der ftudentcn, dé heer K., die veel by hem in - en - uitging , en een weinig kon fchilderen , kreeg eens in den zin, om zonder voorkennis van cfen eigenaar, heimlyk gebruik van dien lantaarn te maken. Hy had reeds eene geest-gedaante, met doorfchynende verwe op een glas gefchilderd , in gereedheid. By myne affpraak met den heer pfenningic tegenwoordig geweest zynde, gaf hy vaardiglyk aan het gefchildcrde nog eenige gelykheid met de gedaante van den laatüen. Dus voorbereid, ging hy met zynen toverlantaarn tegen den tyd dat hy. kon denken, dat ik op de fchoolplaats zou terugkomen , naar de eerfte klasfe of fchool , tegen over de woning van den lieer pfenningk gelegen, cn deed van daar de fchaduw van G 4 d§  tf* SPOOK- de drogbeelduis op den witten muur van de zesde klasfe of fchool vallen." „ Zo lang als hy met my,dic hem den rug toekeerde , alleen te doen had, ging hy gerust voord met zyne gocbelaary ; maar op hetzelfde oogenblik, dat hy eenen derden , den heer predikant fischjer, op de fchoolplaatszag komen, deed hy het licht van zynen toverlantaarn uit, en behendig bet venfter toe van de fchool, waai in by opgc floten was. Wyl de opziender der fchool, die den fleutel van deze klasfe had , eerst na verloop van een uur te vinden ware, was het onderzoeken aldaar te laat; hebbende de heer K., al lang de gelegenheid waargenomen, om mi t zynen lantaarn , door een venfter, het welk hy agter zig toeftiet, te ontfnappen." „ Het doorfchynend glasfchilderft.uk had in de daad flegts weinige , of, liever, in het geheel gecne gelyknis met den heer ffenningk. Ik heb my derhalven zedert, indergelyke gevallen, het grootfte wantrouwen te» gcu die aarts-bedriegfter — yerVceldiiigskragi — tot eene wet gemaakt»" XV1L  VERTELLINGEN» 153 XVII. Gebeurde zaaken welken onzên affchuv» , yoor menschlyke lyken, gelyk ook het volks - zeggen ^ fchynen tc Vülyken, dat yeele oycrledenen fpooken. Met een byvoegzel. De heet' P. ftudeerde in zyne jeugd s te Ingof, ftadt, in de geneeskunde, en werd eens in dea kring van zyne vrienden der univerfiteit plots, lyk zo onpaslyk, dat men hem kalf in onmagt naar zyne woning moest brengen , cn om eenen geneesheer en heelmeester zenden, om ten fpoedigfte voor zyne herftelling te zorgen. Dezen verzekerden , dat zyn toeval de geva'ailykftc gevolgen kon hebben ; 'en onaangezien alle aangewende moeite , nam lm gevaar, waari» de iyder zig bevond, van uur G 5 t©t  3t;£ S P O O K- tot uur toe. Hy verviel uit zynen aanvanglyk enkel onmagtigen toeftan d in volkomen Zinneloosheid, die allerlei bekommeringen verwekte , welken maar al te gegrond waren; want na verloop van tweemaal vierentwintig ïiuren was hy een lyk. Zyne ouders woonden te verre van Ingo!ftadt, dan dat zy by den dood, of zelfs by de begraafnis van haaren zo veel belovenden zoon zouden hebben kunnen tegenwoordig zyn. 2yne univerfiteits-vrienden namen derhalven al wat tot de begraafnis van het lyk behoorde, gaarn op zig. Verfcheiden van dezelven hadden hem zeer bemind. Wyl zy den levenden ■vriend generlei bewys van hunne vriendlyke genegenheid meer konden geven, maakten zy 'et eene foort van bevrediging van, zyne naselaten leemen hut door eene plegtigc en eervolle begraafnis te eeren. De hartlyke taal van het lykdicht, hetwelk zy gedrukt aan zyne in diepen rouw gedompelde ouders zonden, en onder zyne bekenden uitdeelden, drukte , in de diepfteaandoeningen en leedgevoelen^ waare agting en vriend- fchap  VERTELLINGEN. 155 fchap uit. Zyn vertrouwdfte vriend Hoof hem de oogen en den mond. Men ftelde hem op een pragtig paradebed ten toon, — deed eene menigte zielmisfen voor hem lezen, en hem zorgvuldig met wywater befprengen. Ten einde der plegtigheid nog meer Iuifter bytezet, ten, bcfloot men, hem niet, als naar gewoonte, by dag, maar des avonds, met fakkels en een treurmuziek , gevolgd van alle de ftuderende jongelingfchap van Ingolfladt, ter aarde te heitellen. Eenige imren voor de begraafnis lieten de lykvrouwen den overledenen in de kist eenige oogenblikkon alleen; zy hadden in een vertrek naast de kamer, waarin het lyk ftond, iets te verrigtcn. Op eens hoorden zy bierop een geraas, het welk haar onbegryplyk voorkwam. Voorzeker wetende, dat geen levende ziel by het lyk ware, verfchrokken zy zeer. Eene van haar, die byzonder bygelovig was, geloofde vastlyk, dat bet niet regt toeging, en dat het zonder tegenfpraak een fpokend kragtbetoon van het doode lichaam was geweest j dat haar zulks, gelyk zy verG € z&  150* S P O O K- jekcrdc , door veeljaarige ondervinding alJ lyk vrouw reeds dikwyls was voorgekomen. Zo gedagt zo gedaan ! Men was nauwlyks in de lykkamer terug gekeerd, en had in dezelve ter vlugt rondgezien, of men werd gewaar , dat de eene kandelaar, die te voren •ligt by het lyk ftond , op den grond lag. Maar —— het geen oneindig fchrikverwekkender was — de vrouwen meenden, dat de regte hand van het lyk, aan welke men met wascb eenen roozenkrans had vastgemaakt, zig een weinig bewoog. Zy wagtten zig wel, dit hokuspokus van .bet treurig God zy mei ons *— het welk, .naar hare mening, thans wanorde met het arme lyk maakte — van nader by te ondcrzoe« ken, maar vlogen als een pyl uit den boog huilende en fchreeuwende naar de overige huisgenooten. Dezen vonden het geen de vrouwen verzekerden bemerkt te hebben, volftrekt «mgeloofiyly en wilden zig met eigen oogen van bet geen van de zaak was, overtuigen. Tot hunne verbaasdheid befpeurden zy niet alteej»  VERTELLINGEN. t5? alleen dezelfde beweging der hand, maar zelfs ook een onverstaanbaar geluid van het lyk. Niemand waagde het in het eerst , den wondarbaaren dooden te naderen. Men ftond fidderende en bevende van verre, kruiste en zegende zig. Zommigen gingen op den loop ; allen riepen: „de doode fpookt! dit is een zigtbaar werk van den duivel." Eindlyk meende men, onder de afgebroken woorden van den gewaanden overledenen»,, de verzekering te vernemen, dat hy niet fpookte, en een vleijend fmeken , om weder onder de levenden ontvangen te worden. Men wist niet, of men zyne oogen en ooren zou vertrouwen. Ondertusfehen namen de ftoutmoedigften eindlyk het verftandig befluit» van het prekend lyk te houden voor het gene het was — voor eenen wederontwakeri. ien fchyndooden, omtrent wien men fpoedig de al te lang verzuimde pügten der mensch. lyki.eid moest betragten. De lyder, aic ten uiterften afgemat was, begon allengs te bekomen van den driedaagfelien doodfiaap ; kreeg ten laatiten weder G 7 - krag-  153 S F O O E- krngten cn volkomen gezondheid, leefde nog in het jaar 1791 in Bcyercn, daar hy de geneeskunde oeffende. Doctor P. bevond zig, gelyk hy naderhand dikwyls verhaalde, gedurende zynen -fchyndood in eenan onbefchryflyk pynïgenden tocftand, doordien hy in denzelven zig van alles , wat men met hem als een lyk , deed, bewust bleef. Hy hoorde en voelde, doch bet was hem onmogelyk, om zelfs de,geringde beweging te maken. Zyn lichaam was verftyfd, en naar een lyk gelykende, maar zyn geest leefde. Hy hoorde de treurklagten en leedbetuigingen zyner vrienden; voelde, dat men met hem even als met een wezenlyk dooden handelde, hem ontkleedde, wiescb, en in een doodkleed wond, hem de ootfen cn den mond, die door het verlamd nederhangen van het onderkaakbeen was blyven open Haan , met geweld toedrukte. Hy befebouwde zynen hulploozen ftaat, en merkte niet alleen, hoe de timmerman aan hem de maat voor de kist nam, maar hy had ook liet bewüstzyn van alle de  vertellingen. i?q «fe-volgende toebereidzels tot zyne begraafnis» Een fcbriklyke toeftand ! ■ Kort voor dat zyne begraafnis zon plaats hebben , vestigde hy, eenzaam in de kist liggende, zyn bewustzyn met de uiterfte infpanning van kragten op zynen toeftand. Terwyl zyne ziel rnct alle kragt op ieder punt van het werktuig werkte, kwam de bewegingskragt in hem weder. Maar zyne handen waren met wasch en eenen roozenkrans zo vast gekluisterd , dat hy ze niet ken gebruiken. Hy worftelde en bewoog zig zo veel als zyne wederkerende kragten toelieten. Door deze beweging wierp hy, door middel van het kleed, dat over hem lag, den kandelaar om, die naast hem ftond. Het gedruis hier door veroorzaakt, was, gelyk wy reeds weten, het geen het eerst gelegenheid tot zyne redding gaf. Doctor P. verzekerde, dat geduurende dien toeftand , drie dingen hem byzonder finertlyk waren geweest. Namelyk in zyn vermeend fteriïiur fprak de Roomfche geestlyke hem met z©  léo SPOOK- zo veel yvet aan, dat elke lettergreep hem als een dolk door de ooien drong. De tweede natuurlyke fmert , die hy het levendigst gevoelde, had haaren oorfprong in ' de kwalyk aangewende en geheel overtollige ' gedienstigheid, waarmede men hem den openftaatiJen mond met geweld wilde toedrukken. Inzonderheid had een zyner vrienden zig alle moeite gegeven, om dit te bewerken, door de eene hand vast op den kruin van het hoofd des gewaanden dooden, en met de andere de kin uit alle magt naar boven te drukken. De fchyndoode dagt niet anders, of deze onverftanJige liefdedienst zou hem het kaakbeen uit het lid gewrongen hebben, en leed eene onbefchryflyke pyn. Het derde eindlyk was het befprengen met yskoud wy water, waarvan elke droppel, die hem in het aangezigt kwam , zyn binnenfte deed febudden. Niettemin fchreef hy aan dit water zyne redding toe. Wyl men hem-, uit godsdienstige milddaadigbeid , op 2yn doodbed dikwyls daarmede befprengde, kwam ook ,  VERTELLINGEN. iSt gelyk hy duidelyk voelde, tamelyk veel daar van door zynen open mond in de keel, en I dit verwekte eene prikkeling, die hem de bc- P weging wedergaf. Dit ten hoogften belangryk, en der grootfte oplettendheid waardig gevaf — zegt doctor hu f'eland, die zig met opzigt tot de ftervenden zo verdiend gemaakt heeft km ons tot zeer leerzaame gevolgtrekkingen die» ncn. Hier door word eenmaal buiten allen twyfel gefield , dat men geheel dood kan fchynen, en egtèr horen , voelen, denken en al het fchrikiyke van zynen toeftand gewaarworden. 'Er is een flaat, in welken men het vol gevoel zyns levens, en egter de kragt niet kan hebben, om üegts het minfle ttyk daarvan te geven — een flaat, in welken het gewaarwordings • vermogen voordduurt, en . alle bewegingskragt yetnleugd is. Ten einde zig eenigzins een denkbeeld van | dezen ftaat te vormen , denke men aan de verlamming van enkele ltdfcn , welke gansch niet zeldzaam is, waarin men geetj de min- fte  IÖ2 SPOOK- fte kragt heeft, om dit lid in het geringfte te bewegen — waarin dus aan den wi' , als ware het, wel alle invloed op hetzelve benomen ,• maar nogthans het gevoel in de grootfte volkomenheid aanwezend is. Het geen hier het enkel deel betreft, is daar de toeftand van het geheel lichaam : ook zullen welligt lieden, die met hysterieke krampen gekweld zyn, zig herinneren , in zekerebczwymingen , iets dergelyks ondervonden te hebben. Mogten wy derhalven elk lyk zeer zorgvuldig in befcherming nemen, en daar voor ook nog dezelfde agting, oplettendheid en voorzorg hebben, als vóór het oogenblik van het oveilyden; want het boort en voelt misfebien nog , en zegent in ftilte onze pogingen ! Wy behoren niet eer aftclaten", met het zo te behandelet?, dan tot dat het verdeif ons onwederfpreeklyk bevvyst, dat hief elke vonk van léven en gevoel uitgebluscht zy — Welk een geluk zou het voor den lydenden P. geweest zyn, indien flegts een der omftanders de gedagten te kennen had gegeven: „hy is misfehien niet dood P Ia-  VERTELLINGEN» ifig Inzenderheid ziet men hieruit, dat het gehoor waarfchynlyk het zintuig is , welk het laatfte affterft, en waardoor men dus nog het langst gewaarwordingen kan bekomen. Men heeft reeds verfcheiden voorbeelden , welken dit bewyzen. Onder anderen verhaalt de hoogleeraar Bru* hier van de vrouw eens advokaats van het parlement, welke van een ieder voor dood gehouden , en reeds ontwaad was : ,, Haar man, die haar teder beminde, en derhalven volftrekt zig niet kon verbeelden, dat zy in de daad dood was, liet zig eindlyk invallen, eenen lierman te doen komen — wyl hy zig herinnerde, dat zyne vrouw van dit fpceltuig en van de wyze, waarop dergelyke lieden daarby zingen, ongemeen veel hield. — Hy liet hem fpelöti, en de liederen, welken zy by» zonder gaarn gehooid had , 'er by zingen. Nauwlyks begon deze muziek, of de doode begon zig opterigten en te fpreken. Men bragt haar weder in het bed, uit het welk men haar eerst even te voren genomen had. Zy kwam weder by en leefde nog veele jaaren." Eene  1'64 S P Ö O K- Eene andere voor dood gehouden vrouw ontwaakte door den twist en het krakkeel ya'ri haare waakfïas, vrn welke ieder zig het lykLleed toeeigende. De cerlte woorden der in het leven terugkerende waren derhalven : doet die onwaardige wyven yen my weg \ want zy had haar gansch gckrakketl aangehoord. De gewoonte by de Romeinen, van by hunne dooden dcor een luid gefebreeuw, gelyfc ook door trompetten cn andere fterk klinkende fpeeltuigen , herhaalde reizen een groot gedruis te maken gelyk ook de gewoonte , by veele andere volken in gebruik, van den even overledenen een' tyd lang van alle ïantcn in de ooren te fchreeuwen, heeft zeer wraifcbynlyk haaren oorfprong uit de ondervinding genomen , dat door dergelyk gefebreeuw en gedruis eans de eeri uf ander weder ontwaakte en in het leven terug keerde. . ttérder toont ons de bovenllaandc gefchiednis, Wk eenen buitengewocnen indruk het befprengenSyet koud water op ccnen doodfehy, neuden kan'foaken, cn hoe daardoor in dit geval liet levensgevoel in het binnenftc wezen- lyk  VERTELLINGEN. lyk onderhouden , eri eindlyk w£êr d:. eerfte prikkeling ter werking des levens gegeven werd. Het zou derhalven zeer nuttig zyn, wanneer men dergelyke lie.len, inzonderheid omftreeks het hart en den wervel van het hsofd, van tyd tot tyd met koud water befprouide. YVaarfchynlyk zou door deze herhaalde fchad.< ding het verborgen leven fteeds een fynvoedzel worden toegevoerd, cn de inwendige zin en de aandoenlykheid der vezelen zouden fteeds in eene zekere werkzaamheid en fpanning gehouden en het volkomen influimeren verhoed worden. Den nog overigm voorraad van Ievehskragt te behouden, is voorzeker oven zo nodig", en in veele gevallen nog nuttiger, dan dien een' tydlang met geweldige opwekkings-mfddel.m te beltonnen, en dan weder eenige uuren lang geheel te laten rusten ; eveneens word eene vonk onder de asfche door een aanhoudend zagt aanblazen veeleer tot eene vlam gemaakt, d:m door eenen plotslyken, te fterken wind , die dezelve eerder kan uitblusfchen,dan doen ontvlammen. Ten laatften zullen wy hieruit de waar- fchouvv-  166 spoor- fcbouwing trekken, van toch immers niet te vroeg geweld aan den overledenen uit te oefenen, wyl hem daardoor in de eevfte uuren de gevoeligfte fmerten kunnen veroorzaakt worden. Hiertoe behoort inzonderheid bet 'geweldig omhoog drukken van het onderkaakbeen , het welk voor den goeden p. zo fmertlyk was , en nog daarenboven het nadeel heeft, dat daardoor het zo hoog nodig indringen van verfche lugt in de long be« let word , en dienvolgens een groot hulpmiddel tot wederverlevendiging verloren gaat. XVIlt  VERTELLINGEN» 10> XVIII. Van de yerfchyning eens vermoorden, die zynen hegraven eigendom aan zynen wreeker wilde toegewe. zen, en de moor der es ge* (Iraft hellen. Een ryk man reisde eens geheel alleen door den Spesfart. Hy was diep in dit groot cn weleer zeer gevaarlyk bergagtig bosch, toen de hemel op eens met dikke wolken betrok ; en eene duisternis des middennagts fchielyk hem omgaf. De wiud verhief zig , en builde fpokend in het krakend en knakkend woud. De blikzemftraalen fcheurden al fliugerende de wolken ; flag op flag rolde de donder, en de hemel ftortte zig in ftroomen neder. Te vergeefs zogt de arme reiziger te fcbuilen; by verjftyfde van koude en natheid,  1^8 SPOOK' heid. De doorweekte teugel hing agtloos van den hals zyns paards; het ging langzaam en voorzigtig op den onzekeren weg. Dikwyls greep hy den teógel en hield het ftil, ten einde misfchien het blaffen van honden , of den blaashoorn van eenen nagtwaker te horen, die hem een nabyliggend dorp kon aankondigen. lEindlyk werd hy van verre een licht gewaar , het welk hem tusfchan de boomen te gemoet flikkerde —• Hy fpoedde zig naar hetzelve , en nader komende, zag hy met blydfchap , dat hy zig niet bedrogen had. Een moedige hofhond kwam hem tegen, en blafte voor hem heen tot aan de poort van een eenzaam voormalig kasteel in het bosch. Zo veel de duisterheid des nagts hem toeliet, zag . hy fchrikbaïende overblyfzels van den moorden roofzugtigen tyd der ridders; oude vervallen gebouwen en graven en wagttorens —• Eertyds konden hier krygszugtige kampvegters met wilde knaapen wonen; maar nu was dit woest kasteel eene openbaare herberg voor • afgedwaalde reizigers. Onze reiziger fteeg van het paard, en riep luid.  VERTSHINGÏN. igf # kid. Aanftonds was de waard aan de deur, boog zig verfcheiden maaien en veromfchul» digde zig, zeggende, dat het huis bezet ea geen flaapplaats meer over was. Het bidden vaa den reiziger was vrugtloos; zelfs op de» grond en in den ftal was geen plaats meer „ want de bedienden van den graave, was .hes zeggen, hadden alles ingenomen. De dienstmaagd had medelyden met den armen reiziger. „ Indien gy raoeds genoeg hebt «w- zeide zy —- kunt gy by ons overnagten;maar ik zeg het u vooraf, gy moet niet vrezen , wanneer uwe gordynen opengefchoveu worden, dat ketens.om u heen rammelen,en een geest om uw bed zweeft. Hebt gy " moed , om dit alles aftewagten, cn dcnzelven te vragen, waarom hy zyn graf verlaat; dan zal ik uw bed gereed maken, en u de kamer wyzen." Goed, zeide de reiziger, en hy ging in het huis; want het ontbrak hem aan geen moet!. Het msisje bragt hem door eene lange booggang, die met klimop begroeid en hier fa daar vervallen was. Zy zag dikwyls H lickrcoia-  jfQ SPOOK- fchroomagtig rond en veranderde van kleur; want dé verbeelding vertoonde knar de vfeia van de kaars blaauw. Zy gingen nu den wenteltrap op, en kwamen aan de eenzaams huiveringwekkende kamer. Alles gereed zynde, liep het meisje weer fchielyk terug. De waschkaars brandde, de reiziger begaf Zig ter ruste, en verwagtte den geest tot omtrent middennagt. Opeens hoorde by den hollen wind zo fuizen , dat bet waggelend flot daverde, en de krakende deur trilde. ,Ket yslyk geluld van rammelende ketens , die langs den grond gefleept wierden, kwam boe langer boe nader. Eindlyk trad een geest met vreeslyke fchreden in de kamer, naderde het bed, en rukte de gordyncn wydopep. Daar Hond het fchviklyk fpook in men.chlykegcdaante ontblootte deszelfs mageren boezem, die met bloed bevlekt was, wees zwygend op de gewonde borst, cn wrong driemaal de handen zamen. Het bel fidderde onder den verfebrokten reiziger, de engst deed hem beven, het doodzweet droop van zyn .voorhoofd, zyne  VERTELLINGEN. i?Z hanen rezen te berge, en by bad hetgeen de fchrik hem toeliet. Eindlyk hertelde Tiy zig en riep : Zeg, wie zyt gy, en wat gy wik? — De bleeke'. geest antwoordde met eene holle fiem : 'Er zyn reeds drie jaaren verlopen s dat ik her. zonnelicht niet meer aanfehouw, dat ik, eve» aIs gy , door ,den nagt overvallen werd, en vermoeid van de reis, hier in deze kamer fliep, 2ie, dc vlo;r dezer kamer is nog befmet met myn bloed. Ik lag op dit bed in diepen flaap. De wreede waardin , verlokt door de kostbaarheden, die ik by my had, floop in de kamer, naderde myn bed, en fta'c my het moordmes in de borst, en my* ftromend bloed vloeide over den vloer. Zy roofde daarop myn goed, begroef bet inde - aarde bier omflreefcs in het open veld. Heb goeden moed, fté 0p, myne fchreden zulle» u derwaards leiden, graaf daar, neem alle* **** u Cn bell0ud Doch roep daar voor hud om geregtigheid, dat de godlooze moorderes gePcaft worde , en myn geest tot rust tae. En wanneer men myn gebeente onder H 2 deae  17a SPOOK- deze houten vloer zal gevonden hebben, draag zorg, dat het in eene gewyde. aarde home." Hier zweeg de geest. De vreeradling fprong van het bed , en volgde onbefchroomd het fpook. Zy gingen nu den half vermolmden trap af, vervolgens langzaam door de overdekte gang; nu door tanken, en eindlyk over eene groote heide. Eensklaps bleef de geest in het midden van dezelve (ban, Cn verdween in eene vlam. De vreemdling ftond verbaasd; hy vond niets rondom zig, waarmede hy de plaats zou hebben kunnen tekenen , waar hy by dag moest graven. Wat zou hy doen? de nagt was vreeslyk öuiftcr, de angst werkte in zyne leden, en de natuur zelve gaf hem het teken. Hy «fa* fchielyk op, en het hoofd,opheffende, vond hy het teken «— in het bed /. Zo mag — wakende en flapende — menige vreeslyk-fchoone droom gedroomd zyn, die naderhand , uit liefde voor het wonderbaare cn onbegtyplykc , met byyoegzels- der wezenlykheid verrykt , en als daadzaak cn zuivere waarheid verteld en weder verteld word! XIX.  VRRÏSLLINGKN. *7$ XIX. Ö! herberg ter kwaader naam wegeni nagt - yerfchyningenï R o bert, herbergier en gasthouder in een bïoeijend fteedje aan den Boven-Rhyn, was door het bezoek, waarmede de reizigers zyn huis zedert veele jaaren vereerden, een wélgcfteld. man geworden. Maar op eenmaal bleef hy zonder gasten en zonder nering; allen , die anders by hem kwamen , vermydden of het fteedje gehecT, of namen het met de minder goede bediening van de tweede herberg voor lief. De reden daarvan kon hem niet lang verborgen blyven.' Zyn huis was de verblyfplaats van een fpook, het welk de tógers verfchrikte. En welk reiziger, door den afgeladen weg afgemat, heeft gaam met fpooken doen 3 r ,„ _ 11 3" Si eg-  374 SPOOK» Siecfried, een jonge wakkere vrijcf. dïe een oog op bet fchoone roosje — de eenige dogter van den waard — hadilatcn vallen , kwam, nu a!s e'cn goed vriend ,#dan als een reizende ter verrigting van zaaken, dik-, wyls in dit huis. Men wees hem gemecnlyk vcor den nagt altyd dezelfde kamer op de bovenverdieping van het huis aan; en hier was het hem voorbehouden , het eerst de ongelukkige ontdekking vcor eene herberg te doen, dat een warende nagtgecst de huisrust Hoorde. Hy ruimde eens om middennagt, wanneer reeds een ieder in den eerften flaap lag, wegens het fpook,5 dit vertrek. Schier buiten zig zeiven vloog hy , half vallende, in zyn hemd de trappen af, cn wekte, ademloos, den waard. Bezwaarlyk kon deze uit hem krygen , welk ongeluk hem in dit uur van den nagt was overkomen. Eindlyk , zyne door de verfehyning van den nagtgecst beroerde levensgeesten weder eenigermaate bevredigd zynde,'vernam robert het volgende van hem: „ Eena  VERTELLINGEN. I?5 „ Eene geheel witte fchim opende myne gefiOten kamer ; ik ontwaakte daarvan. De geest had. in de eene hand een' bos flcutels, in de andere eene nagtlamp, die flegts een flaauw licht verfpreidde. Hy zweefde voorby myn ped en de kamer eenige reizen op en neder; vervolgens zette hy de lamp op de nagttafel en — kroop in myn bed. Ik wilde roepen , maar! ik kom niet. Schrik en doodsangst beroerden al myne zinnen. God weet, hoe ik uit het bed gekomen ben, zonder de bint van dezen engel des doods te zyn geworden." De ridderende robert wekte zyne fcnegts op, en na ryp overleg van het voor en tegen i waagde hy het, door dezelven vcrzeld en wéfgewapend, de bcrugte kamer te naderen. Hy vond dezelve gefloten; siegf ried had — zo veel hy zig kon herinneren, de deur agter zig toegetrokken , in hoop v;ni dus op zyne VJugjt door den geest minder fnel vervolgd te worden. Wyl by ces avonds naar bed gaand-, den fleutel uit de kamerdeur getrokken , en op de nagt- tnfcl H 4 naast  spook- «aast het bed gelegd had, moesi de kamer jnet den loper geopend worden. DU gefchieJde; met een fcherp oog gluurde men «aar de lyk - gedaante. Maar — vergeefs 1 zy was verdwenen. — Ondertusfehen waagde s i e g-f ried het evenwel niet, om voor het overige van den nagt weder bezit van het verlaten bed te nemen. Robe rt wist niet, wat hy van het verbaal van siegfried zou denken. Doeh wyl hy hem nog nooit als een' grillenmaker, ïioch als een' bloodaart, zo als hy zelf was, bad leren kennen, ftelde hy billyk geen twyfel in de waarheid van zyn gezegde. Ondertusfehen was de vrees, dat bet fpook zou weder komen, zyn huis in eentn kwaaden roep brengen, en zyne nering doen verlopen, welke tot hiertoe zo gezegend was geweest, eene groote kwelling voor hem. Hy oori deelde derhalven, door eenen zuuren appel te moeten bytcn , en , niettegenftaande zyne groote vrees voor fpooken, wegens de mogtlykheid van bedrog, tegen het tegenwoordige van leêr te trekken. Ten dien einde g*-UB  VERTELLINGEN. fff ging hy. voor het invallen van den naastvolgenden middennagt, in gezelfcbap van pieJ%r, zynen trouwen huisknegt, met geweer en wapens ftil in de fpookkamer. Pieten werd aan de deur, dus vry gevaarlyk, geplaatst, de waard zelf rara bezk van eenen srrhfloel in den verst - afgelegen hoek der kamer. Op de tafel Hond eene brandende kaars in den grooten huislantaarn. Op deze wyze wagtten zy den gevreesden nagrgeéSt lang te vergeefs. Het waken was voor beiden een moeilyke taak, en alleenlyk het gewaand gevaar van hun gewaagd ftuk rustte ben met ongemeene kragt uit. Maar eindlyk egter begon de flaap zyn ftil geweld op robert te oefenen. Hy boog bet hoofd cn beantwoordde v i B t e r's aanfpreken nog flegts «u cn dan met afgebroken woorden zonder zamenhang. Ondertusfehen meende pzet er iets de trappen te boren op. komen, het welk op zyne kousfen fchecn te gaan. Dit werkte geweldig 0p zyne flaapdronken zinnen. Hy gaf derhalven zynen meester fchielyk het fein van den naderenden H 5 aan-  1-8 spook- aanval. Maar robert was door den flaap geheel overmeesterd. In deze veranderde omftandigheden agtte hy zig bevoegd zyuen post te mogen verlaten, en den flapenden door een tamelyk onzagt fchudden tot den ftryd optewekken. Sidderende ontblootten beiden hunne hertsvangers, en vatten post agter den armftoel. Het fpook was reeds voor de kamerdeur, en rammelde met eenen bos neutels, als of het ketens droeg. Een lyk trad ter deure in. Het was van boven tot onder geheel in het wit , deed tweemaalen de ronde in de kamer , en floop daarop zugtende in het bed. Niemand blyder dan robert, ziende nu eene open baan voor zig! Hy greep inden bop den lantaarn,'en pakte zig met den grootften fpoed naar beneden. Gelyk het ondertusfehen by terugtogten in beste orde ge. mecniyk gaat, zo ging het ook hier. Hyliet niet -alleen geweer en wapens voor den vyand over, maar füngerde in zyne overhaasting, den lantaarn derwyze tegen «n«a post van den tra? y    vertellingen. jj/p top, dat dezelve met groot gedruis aan duizend (lukken vloog. PifteRj die reeds by den ecrften aanblik van het fpokend lyk zyne oogen vast toegeknepen , en zyne ziele in den doodsangst allen heiligen aanbevolen had, p ieter was agter den armftoel nedcrgezonken» Hy zag niets, hoorde weinig van het geen *er omging, en kon zyn uurtje geduldig afwagten. De verbryzelde huislantaarh, die her» het verloren bewust zyn had moeten wedergeven , vermeerderde de werking van fchrik by hem. R o b e rt had midlerwyï > fnelJer dan in den bruidsnagt, de" vlugt naar zyn bed genomen. Onontklced kroop hy tot over de ooren onder de dekens , zo zeer was zyne dapperheid te neergeflagen. - Den volgenden morgen riep hy zeer vroeg zyne huisgenooten , zyne vrouw en dogter by^elkander, en vernam met allen ernst naar den toeftand van den armen pie ter; maar niemand had hem zedert gister gezien, noch iets van hem vernomen. H $ Hes  i&o spook- Het heuglyk daglicht, hetwelk den vertzaagden bemoedigt en de vrees Verdryft, kwam eindlyk de kloekmoedigheid van r o b e rt te hulp. Onder geleide van de zynen zogt hy zyn verloren fchaap weder ter plaatze, daar hy vlugtende hetzelve verlaten had. Hy vond het hier ook. De fnorkende pie ter lag agter den a rmftoel, zo lang als hy was, uitgeftrekt, en was — misfehien door den angst van den nagt afgemat — eindlyk in de wél. doende armen van zynen verlosfer, den flaap, gevallen. Hierop verheugde zig zyn goedhartige meester; want hy had reeds gevreesd, dat de goede jongen mogelyk der waereld zelfs vaarwél gezegd zou hebben. Het geval van den nagt bleef niet lang een geheim voor de inwoners van het fteedje. De verftandigen vermaakten zig met het belachlyk gedrag van robert, en noemden hem een' bloodaart en bygelovigen zotskap. Dit kwam hem weldra teroore, cn verdroot hein derwyze , dat hy aanftonds naar den burgemeester van het fteedje ging, om den geheelen toedragt der zaake te doen aantekenen : te-  VI R T I L L t N O EN," tn «veris verzogt by, dat men de wezenlykheid van het fpook van overheids - wegen op de plaats zou onderzoeken, en de waarheid* van zyne bovennatuurlyke ondervindingen bekragtigen ; wyl hy hier door alleen vergoeding kon erlangen van de verloren eer by het ongelovig gemeen. "* Men wilde hem dit verzoek niet afflaan. De ftadskorporaal met vier onverzaagde mannen waakten den ganfchcn nagt in de fpookkamer van robert. Het zy de geest zyne tegenparty ditmaal te talryk agtte, of in de daad het huis geruimd had — genoeg, hy vond niet goed, zig te vertonen. Op dezelfde wyze waakte men nog twee volle nagten, en de eigenzinnige geest bleef weder weg. R o b e r t had nu onnutte kosten gemaakt, en indien by reeds te voren het voorwerp van gefprekken in de ftad was, werd hy het nn nog veel meer. » Kort daarop reisde siegfried in ge* zelfchap van eenen vriend weder door dit fteedje. Men verhaalde hem , dat de gedaante van het lyk» welks febriktyk dasrzyn hy hfi|  lgl spook* het eerst moest ondervinden, naderhand robert en pieter insgclyks eenendodelyfebrik op het lyf gejstgtl had; dit deed hem beCuiten , om nooit weer by robert te evemngten. Ondertusfehen had het y'riendlyk bidden van het fcheonc roosje veel vermogen op hem. 13y kon haare nodiging niet weerftaan, cn waagde het weergchk tevoren, met haar onder één dik tc fiapen; egter onder uïtdruklyk beding, dat de fpookkamer buiten het fpel moest blyvcn. Zyn vriend cn reisgezel' was van eene geheel andere mening. Begerig om een fpook te zien, wilde hy zyn bed in geen andere, dan in de berugte kamer gereed gemankt hebben. De waard was ten hoogden vcrblyd, dat zig iemand opdeed, die misfchicn dc berftclkr van zyne eer - gelyk hy het noemde — zou zyn. De vriend van s ie gfried- volbragt het geen hy begon, bedaard en wél overlegd. Hy hing een paar geladen piftoolen in zyne bedu-ede, frak, beha!ven de nagtlaiup, nog eene kaars  VERTELLINGEN. 1% kaars aan, en ging ©nbefchroomd te bed, fliep gerust, en ontwaakte den volgenden morgen, zonder het geringfte van eenen geest ontwaar te zyn geworden. Hy liet niet na , zynen reisgenoot de kleinigheid van de vrees voor fpooken onder het oog te brengen en tc doen opmerken, en verzegt hem als een vriend, hem den volgenden nagt gezelfchap te houden, ten einde weder manlyk cn onverzaagd' in de oogen van zyn roosje teverfchynen. Sie gfried bevroedde het wélmenende fa dit aanzoek, vatts moed , en begaf zig tegen den nagt met zynen vriend naar het fpook vertrek. Alles was in het huis te bedde , cn geen geluid brak de ftilte van den nagt meer af. — Luister,! daar kwam het fpook met doffe fchreden de trappen op, en langzaam nader cn nader aan het flaapvertrek. Met een verbleekt aangezigt verfchcen dezelfde witte geestgedaantc. Siegfrieö dagt in zyne benauwdheid aan geen pistooIcn , die1 in zyn bed hingen; maar liet het onderzoek van den geest zeer gaara aan zynen vriend  lZ\ SP OOK* vriend alleen over, en zogt zyn heil in de vlugt. Kloekmoediger, fehoon niet minder verbaasd , befchouwde zyn viend de fchrikgedaante. Zy naderde hem; hy kon zig on- mogelyk onthouden van fidderen en beven' toen hy haar zag by hem in het bed kruipen - het fcheelde weinig, of hy had niet alken het bed , maar oök het flrydpcrk geruimd. Maar neen l hy fch epte nwnlyk moed > greep met de eene hand^dc piftool , met de andere de kaars , trad een weinig terug, en wagtte het gevolg af. • De geest fchcen zig aan den gewapenden kampvegter in het geheel niet tc ftoren, maar deze floeg des- te meer agt op het verfchynzel. Hetzelve fchecn van het vrouwlyk geflagt te zyn, gclyk de niet angstvallig bedekte borst deed vermoeden. Hy trad nader by het bed, waarop hetzelve uicgeftrekt bleef lig-' ' gen, en nam nauwkeurigdeszelfsgezigts-trekken op. Vooroordeel en de cerfte fchrik begonnen allengs zyne oogen meer te verblinden He-  VERTELLINGEN. 185 Hemel ! hoe aangenaam \ hoe onbefchiyflyk . aangenaam werd hy nu verrascht, daar hy in de Animerende gedaante met gefiooten o'ogen —. roosje — het fchoone maanzugtig roosje erkende. Ten einde de nagtwandelaarftei niet te ontwaken, durfde hy, tot zyne fchadeloosHelling, geen kus op haaren mond drukken. Hy ging veeleer ftil heen, om fpoedig haare ouders cn zynen vriend te halen. Maar geen van allen voldect zo tenx eerften cn zonder verdere oraftandigheid aan zyne nodiging. De vrolyke,-vertrouwde wyze, op welke de vreetndjing van zyne ontdekking fprak, en een woord, in vertrouwen der waardïnne in het oor geluisterd, bewoog ondemrsfehen deze het eerst, bern* naar de fpookkamer te volgen , en het onderzoek van den aart des naffl> geests te beginnen. Ten einde zig nu door eene vrouwe niet te zien befcharnen. moeiten nu zekerlyk robert en siegfried xlch het gewaagd heidenftuk laten wélgevallen. Beiden volgden zagtjens de Voegoede , en flaken zeer voorzigtig het hoofd door de half opeg  i[6 S P O O K- opcn deur, toen de moeder, reeds largfegardl geliefde dogter bemïnlyk begluurde. Zy ken- '■ de namelyk de fchuldeloosheid cn deugd van roos j e te wél, dan dat zy niet vast overtuigd zou zyn geweest, deze haare dog ter alleenlyk maanzugtig in dit bed te kunnen vinden. Buitendien wist zy cok reeds uit vroeger ondervindingen , dat nop s j e- iets van deze wön Jerlyke ziekte had. De oude robert wilde egter gedurende eenigen tyd noch aan.de verzekeringen zyner vrouw geloof geven, noch zyne eigen oogen vertrouwen; tot dat eindlyk de flaapdronken nagtwandelaarftcr hem bet geloof als ware bet in de hand gaf.- Zy verliet het bed , nam met gefloten oogen de uitgcbluscbte nagtlamp, cn ging door de verbaasd ftaandc vergadering , die voor hrar plaats maakte , de deur uit. Men volgde haar zonder fpreken , wyl men eensdeels de voorzigtigheid niet had gehad, haar ten eerften wakker te maken, en anderdeels ern haare befchaamdheid voortekomen. Zy vond, zonder 'in het minst te^ruikelen, den weg de trappen af naar haare flasp- kaïner  vertellingen* l2f kamer. Een ieder ging nu weder gerust naar bed, om verder uittcflapen; en siegfri e d inzonderheid nam met een onbefchryflyk genoegen op de fpjokkamer de nog wafrrie Iegerftede van de beminlykftc dogter des waards in. Zyne gevolgtrekkingen uit het geen zy in den levendigften van alle droomen gedaan had , tot het geen haar hart voor hem mogt gevoelen, vielen zeer ftrelcnd voor hem uit. Niets 'kon hem derhalven den volgenden morgen terug houden, om het goede roosje, ten einde haar voor alle befchaming te fparens aanftonds behoorryk zyne hand aahtabiedèn, en aan de ouders zyne daarmede gepaard gaande' oogmerken te ontdekken. Dezen hadden 'er weinig tegen, cn het hart van r.00 sje nog ve'cl minder. Dus eindigden, fpokend, bange nagten met eenen blyden bruilofts .„agf, dien men in dezelfde kamer vierde , waar het onfdluldig Roosje haaren geliefden siegfrieö tot tweemaalen toe, doods-angst op het lyf gejaagd had.   SPOOKVERTELLINGEN.lï.   ROKTE VERTELLINGEN iriT HET DOOI S.C.VAGENER. Met jpluateii. AMSTEKDAM W "W. Holtrop, 1800,   INHOUD. I. liet fpookende paard, V welk by het amptshuis, het Hemelryk genaamd, byr Minden in Pruisfen, eenigen wachtdoende carabinters verfcheen. Bladz. i. II. Het afgryslyk geketend fpook, in een herbergt omtrent Maagdenburg. 13. 117. De geest van eenen geftorvenen verfchynt, volgens affpraak, zynen nog levenden vriend. ... 20. IV. Eene reeds eenigen tyd begravene vrouw verfchynt haaren diephedrotfden echtgenoot, als een gemaskerd geraamte. . 32. V. Vyf gevallen, welke bewyzen, dat, en waarom veel* overledenen fpooken. 5a. '3 VI.  £ li N 11 O U D. VI. Dl Kêrkhofs -verfchymng. . 68* VII. grootvader te Weenen. 74' Vlil. De fpookende Jodin by Frifack. 8t.\ IX. De geest van eenen zelfmoordsr fcheert eerf boer den baard. 85- X. Het vuist-gevegt van den predikant iïoritz met den duivel* 87. XI. Vcrfchyning van den moordenaar van twee fchuldlooze en onweetend bezwangerde zusters. . 92- XII. Eene overledene yerfcbynt, als een yerhcerlykte geest, aan haare geliefdfte vriendin. - ic8. XIII. Een overleden predikant yerfehynt, Oen dag na zyne begraving, weder op den kanzel. «■ .. .18. f XIVo. Een lyk' ctitworftelt het graf- 120. XV,.  I N HOUD. 7 XV. Be geest van eenen bedienden ver-* fchynt zynen voormaaligen keer. 133. XVI. Be geest van den gefneuvelden generaal'mar C'Eau verjaagt de fchildwachten by Cobtcntz. ... 130, XVII. Be ruïne van den Jodentempel, omflreeks Reichenbach , eene fpook' wooning,. **■ ... . XVIII. Een met den'dood geftraft misdaadigcr fpookt van het rad af. 154, XIX. Be geest van eenen overledenen huwt zyne dogter uit. , 160.. XX. Het onderaardfche zugten op het kerkhof te Ratheuow. • 169.. XXI. Be opflanding van den dooden. Ceene wederkeering van levensha2t> • . 172. * * xxiié  8 INHOUD. XXII. Een onzigtbaare klopt aan de deur van den hofraad en profesfor hen« ninos, te Jena. • 177. XXIII. Een klein zoet fpook beklapt de dieven* . . . 1U3. SPOO-  SP O OKERYEN, Bet fpookende paard, \ welk by het ampts. huis, het Hemelryk genaamd, by Minden in Pruisfen, eenigen wachtdoende carabinieri verfcheen. Meestentyds plagtcn de fpooken, wanneer zy zich zigtbaar aan ons vertoonden, meer of minder gelykend, eene men/chen • gtfakQ aan te neemen. Eebter zyn 'er ook uitzonderingen op dezen regel, in gevallen, waarin zy het zelf niet beneden hunne waarde ach» teden, als dieren te verfebynen. Een-fpree. kend bewys hiervan is' het fpookende witte n (aarai  a SPOOK- panrd, 't welk m den zomer van het jaar 1797 den fchild wachten vóór het cantonneeringsquartier van den majoor baron von lentulus, in twee verfchillende nagten verfcheen. Deze gcf'chiedenis is des te merkwaardiger , dewyl een gering goochelaar niet ligt kon hoopen, dat hy met dappere pruisSfche knevelbaarden, die in hunnen beroepspligt onder 't geweer (tonden, ongemerkt den (pot zou kunnen dryven. Doch ter zaak! Vooraf echter een paar woorden betreklyk de plaats, welke thans ten fpooktooneel diende. Het konin'glyk Pruisfisch ampts huis, het Hemelryk , by Minden, was in de flrydzuchtige riddertyden der voorige eeuw een vaste burgt. Nog heden zou hetzelve, uit hoofde d;r hooge wallen en breede gragten, waarmede het omgeven is, den aanval van vyandJyke (troop-partyen een tyd lang kunnen verduuren. Van het gedoopte gedeelte van het oude burgtflot, gelyk ook,van de afgebroken vestingtorens, ftaan (legts alleen de buitenmuuren nog, ter hoogte fan omtrent twintig VQe-  voeten , aan welken Md^uwtata*, i„ afbeelding» gefchtedkunde, i„ £tIl0UWC„ ^ ffc * ta,bM1'te 0°°™ «er voormalige bouwWFteta»*« Buitenwaard* „„ dl f *» * "« woonhui» „mringt) ^je pIaats vddr„etflot,op(re,kt 'ta"S «"r" "»g.e„.dwarS.Wege„, (van welken men ee» '"gen, -ewyl y te verre ,„ tet nedenwereld heenvoeren, toegemetzeldbeef,, " '^». en door alle foonen v f "grgeesten, by voorfeenr tot ,imne r P »a verioozen. - Gec„ wonder ^ «n, dat dtt aardfebe bemelrylt reeds W in ««uk mjdden, ter ooren eekc-inen A'S ™'*en foldaaten, die VS A 3  4 S t O O K- ven bet bygeloof van fpookverfchyningen waanden verheven te zyn, lagchten zy om die zot gezwets, of lieten ten minden onbekommerd de waarbeid der zaak zoo als dezelve was. Echter werd hun ditmaal het geloof als in de hand gegeven. Op een' der fchoonfte zomernagten van het jaar 1797 ftond een carabinier in het middennagts.uur vóór den ingang van een* «eenen tooren , wiens wentehrap naar de kamer des commandants geleidde , onder 't geweer. Deze tooren ftaat binnen de voorgenoemde hoogbemuurde open plaats. Alles wat hier in het hemelryk wil ingaan, moet door een' donkeren verwulfden gang,en langs den tooren vooiby. Niets kan op de plaats „och in huis komen, zonder door den fchildwacht bemerkt te worden;, en te minder, daar deze eenigfte uitgang 's nagts wel ge- floten wordt. Hoe veel te verfchrik'yker moet het dus tiiet geweest zyn , toen , in dien nagt, juist op bet fpookuur, den fchildwacht op de rondom genoten plaats plotslings een wit paard ver-  VERTELLINGEN. 5 verfcbeen, dat hem, met flonkerende oogen en met onbevveeglyke blikken, vermetel aangaapte ! In alles geleek dit fchrikdier volkomen naar eenen fchimmel. Het geringe ondferfcheid echter van een gewoon paard maakte hetzelve nog verfchriklyker. Aan den kop en aan de agtcrpooren fcneen dè vorst der duisternis zelf zich onder deze gedaante te vertoonen. Afgryslyk!' herwas niet anders dan of agter de fchoone fpitfe paardenooren bokshoornen uitbraken; en aan het ag< terfte gedeelte van het ondier waren volkomen — deuk eens ÏLii menfchenvoctsn ! In het begin kreeg de fchildwacht byna lust om den nagtgeest gevangen te neemeu, en voor goeden prys te verklaaren; doch , zoodra meende hy niet te bemerken dat her hoven en onder aan het paard niet richrig was, of hy deed aflhrnd van den buit, en dagt by zichzelven» „ Doet gy my geern. j, kwaad, zoo doe ik u ook niets."' Mogelyk door dezelfde gedachten bezield , vergenoegde zich dit zonderling fpook enkel' met den carabinier te bekyken. Het fcheen, A 3 ge^  » SPOOK- gelyk het vervolg leerde, tot zyne aflosfing den klokflag van één uur aftewagten ; want nauwlyks was die gekomen , en deszelfs galm bromde nog, of — weg was de fchimmel! wf— Men zou denken dat de carabinier met dit verdwynen ongemeen in zyn' fchik had foehooren te zyn. Hy was dit ook indedaad ; eu echter greep hem eigenlyk nu eerst eene onwillekeurige fiddering aan. Hoe meer hy thans de natuur van den nu weg zynde magtgeest naardagt, boe minder by dezelve begreep, en hoe fcbroomagtigtr by wierd. Met fmert wagtte hy nu op zyn beurt zynen aBosfeuden krygsmakker. Deze kwam eindeJyk, en nimmer had de carabinier met meerder vreugd zyn' post overgegeven, dan diu snaai* Den naasten morgen werd van deze ontmoeting kennis gegeven aan den majoor. Dtse lagchte eens daar over, en fcheen voords dezelve geene verdere opmerkzaamheid waardig te achten.. Daar intusfchen deze fchimsnelverteliing in korten tyd als een' voordgefolden üieeuwbal aanwies, en het fpookge- loof  VïRTEl, LIN GEN. f loof nieuw voedzel fcheen té znlJen geeven , begreep de menfchenvriend dit te moeten verhinderen. Hy deed den fchildwacht, die den veelvoetigen geest meende gezien te heb- ben, by zich komen, liet hem bet geval ver- ton, en gaf zyn ongenoegen te kennen over bet verzuim van onderzoek. „Hec « natuurlykfteZeide hv '»• . j » üLiue ny, „ W£t gy hadc „belmoren te doen, was geweest, te onder. „zoeken, of gy een' wezenlyken fchirmnef „ zaagt, dan of by, ge]yk ZOQ ved^akere „kmderen der verbe.ldingskr.gt, flegts in » uw brein beftond." Vervolgens gaf hy bevél, dat de eerfle die den fpookenden fchimmei weder zien zou! hem terflond door zynen kamerdienaar moest Jaaten opwekken, dewyl hy zich met eigen oogen van de gegrondheid of ongegrondheid oer zaak tvddc overtuigen. "Nog geen agt dagen waren verloopen, of ^t geval had andermaal plaats. De fchimmel ftond er weder, als ware hy'er getoverd. Het geluk of ongeluk om het fPel van den duivelfchen geest uit te maaken, was voor A * den  & spook- den carabinier genz bewaard. Hy maakte allarm,. en de ontwaakten ftroomden uit al!e vertrekken van het amptshuis toe, of ftaken ten. minften nieuwsgierig het hoofd door de vengfters des torens. De koninglyke amptman ott b was geen der laatften. Ook hem plaagde het verlangen naar den aanblik van het wonderdier. Hy ftond, even als alle de overigen, verbaasd, toen hy indedaad zag , wat niemand der ongeloovigen fcheen verwagt te hebben.. De fchimmel ftond ligchaamlyk daar, en niemand der tegenwoordigen kon daaraan twyfelen. Hen bleef nu niets anders overig, dan uittevorfchen van waar deze fchimmel gekomen was, en waarteneemen waar hy met den klokflag van één uur blyven zou. Iudedaad zeer moeuyk! — ïntusfehen begon nu de volgende fpook- philofophie s A, Een wezenlyk paard moet het zyn; anders zouden wy allen het immers nies zien, jm voos een' Jvfiyken fchimmel houden?  vb k tellingen; «p; B. Uit den paardenfhtl van het amptshuis is hy niet, want, noch de heer majoor, noch de heer otte, hebben een paard van deze kleur». €. De fchoone Erillant van den heer majoor, waarop het veel gelykt, kan het toch ook niet zyn;want die is immers dood» D. En juist daarom ! —— Die zal het zeker zyn die nu komt fpooken. E. Zwyg, oude zot! — Een misleiding der maan, die daar vddr ons door de hoornen-fchynt, kan het ook niet zyn, want de fchimmel ftaat verre meer dan de helft onder de fchaduw van den muur. F. Het fchynfel van het licht der kamer, daar aan de linkerhand, is het even, zoo min, want, uit hoofde der, vierhoekige geftalte des vengtters, zou dit A 5 yeek  veel meer een vierkant, dan eenen fchimmel ai beelden* G. Maar waar zyn dan, in Gods naam l dié menfchen-voeten van agteren? — die zie ik even zoo weinig als van boven de bokshoornen. H. Ik heb ook reeds te vergeefs daar' naar gezogt. I Maar, tnynheeren! ziet gy dan die baiken niet, nevens de ooren? en dat lange ding beneden aan de agterpooten? Is dat een on§ehoornde kop,een gewoone paardenpoot? Nooit l D* denkenden onder de aanwezenden, die den bril des vooroordeels niet op den neus hadden, ontdekten noch de tot», noch het Ta»ge dwg, «n begonnen koelbloedig het onJU Hoe nader zy by her fpoo end on dierkwamen,des te ^^eg^s^ wgung.. Boeh de fpouuchuge fcb.mmel  VERTELLINGEN» werd van tyd tot tyd onkenbaarer. In het oogenblik, dat men ftoutmoedig de hand naar hem uitftrekte, om hein aan te vatten, bleef hun niets , dan zyn fchaduwbeeld ove* rig. door het welke been zy tegen den blooten muur greepen, op welken, door middel van een nagtlicht in de tegenoverftaande kamer, deze paardengeftalte affcheen, dewyl toevallig (of misfchien wei opzetlyk) een der fterk aangeflagene glasruiten volkomen zulk eene geftalte vertoonde. Slegts dan, wanneer het naar bed gaande huisgezin bet licht juist op een zekere plaats in den vengfterraam zette, vertoonde zich deze fpookende fchaduw tegen den muur. Ook kon dezelve ook dan noch maar gezien worden, wanneer het licht noch te lang, noch te kort was, en op eene bepaalde hoogte brandde.. Mogelyk had men het licht vyftigmaalen in dien veng. fterraam gezet, zonder dat de fchimmel een enkele keer verfcheenen was; want dit hing volitrekt van een dubbel toeval af; yooï eerst, of men juist een licht van de ver. eischte hoogte had, en ten meden, of hetA6 zei-  t2 3 3? O O K- zelve juist in dien vengfterraam gezet wierd* Van denwelken de aangeflagene ruit een. paard, aan 'het welke, de verbeeldingskragt menfchen-voeten en hoornen toefchreef, op den muuc kon doen affchaduwen,- m  VERTELLINGEN. I|j: LL ifef afgryslyk geketend fpook, ;« herbergt omtrent Maagdenburg. heer lehmann, intendant by de weduwe van den geheimraad yon Gansauge, te Koningsborn by Maagdenburg , deed in den herfst van het jaar 1789 een reis voor haar door den Saslkreits. Op eenen avond kwam hy zeer vermoeid te Welsleben, een dorp in het Maagdenburgfche, aan. In de herberg bekend zynde, ging hy, na den avondmaaltyd, zonder geleide, naar eene bovenkamer, alwaar hy gewoonlyk plagt te flaapen. Na Verloop van een vierdedeel uurs, in het welke hy zich op zyn gemak ontkleed bad, ging hy, met het licht in de band, naar de open. flaande kamer, om het voor hem beftemde b«4 te bwieo* Doch, welk eene verfchy. Afc uingJt  14 spoor- ning l Aan het bed zit een affchuwlyk fpook. Een buitengewoon klein, misvormd,en, naar den fchyn, vrouvvlyk wezen, kruiswyze geketend , ftaart hem met glinfterende oogen aan. Het huppelt, even als een danfende bond, op twee bcenen; kop en borst zyn geheel ruig; pikzwart hiür hangt, gelyk de maanen van een krank paard, wild over de fchouders verfpreid. Met opene kaaken loeit dit verfchrlklyk gedrocht den heer lehma.nn aan, nadert Hem dreigende, en maakt een vreeslyk gerammel met den keten. Hy, fchoon anders niet vreesagtig, was echter thans niet in Haat dit verfchynzel aan te fpreeken. Hy maakte ruimbaan voor hetzelve. Het verdween plotsllngs , en liet zulk een' vreeslyken ftank agrer, dat de verfchrikte geestenziener byna door denzei ven verdikt ware. Het duurde lang eer hy van zyne ontfteltenis koude bekomen. Eindelyk gelukte het hem de reden te kunnen gehoor geven. Deze fluisterde, na langen tyd gedagt en herdagt te hebben, hem in het oor; dat de waard , dien hy voör een vrolyk en grappig mankende,.  VERTELLINGEN. 15 dï, waatfchynlyk een' ontydigen fcberts met hem had willen dryven, en dat dus de gebeele fpookagtige verfchyning niets anders was , dan misfchien een door denzelven ver-' kleed mismaakt kind. Door deze vermoedens , van welker waarheid hy zich poogde te overtuigen, eenigzins verftoord, wierp hy zich mismoedig op het bed, in het vaste voorneem en, van den vol-, genden morgen dezen ontydigen fpotter ernftig de waarheid te zeggen. Hoe vermoeid echter hy was, kwam toch geen flaap in zyne oogen. Ten hoogden te onvreden over dit geval, ftond hy na middennagt op, kleedde zich aan , en wekte den waard, om hem de verdiende verwytingen te doen, zyne rekening te vraagen,en vervolgens heen te reizen'om nimmer weder te komen. De waard ftond ten hoogftea ontzet, en verzekerde hem, met de opregtfte betuigingen, van zy. neonfchuld. Toen eindelyk de heer lbhmann dringender werd, zwoer de waard hoog en duur, dat hy van de gantfcbe zaak niet anders wist, dan het geeue bj in dit oogen- blik  jg SPOOK»' blik daarvan gehoord had. De overige huisgenooten wisten even zoo weinig wat zy van deze verfchyning moesten denken. De heer lehmann zag zich dus genood» zaakt, met het aanbreeken van den dag, in de kwellendfte onzekerheid,het dorp te verlaaten. Hy was in geduurigen twyfel of het affchuwlykst wezen uit het ryk der geesten hem indedaad in menfchen-gedaante verfcheenen was, dan of men hem veelligt misleid, en zonder oorzaak beangst gemaakt had. Zeer gaarne ware hy by dit laatfte gevoelen gebleven, indien hy flegts eene of andere waarfchynlyke reden voor deze misleiding had kunnen bedenken. Gelukkig behoorde de geestenziener tot de meer befchaafde clasfe van menfchen, welke boven het vooroordeel van den grooten hoop,, ten opzigte van het fpookgeloof, verheven is.. Poch, hoe hevig ook zyn gezond verftand tegen het ftelzel van bovennatuurlyke verfcbyningen ftreed, liep hetzelve echter ten laatfïen nog gevaar om in dit opzigt overwonnen te worden». 'Er  VERTELLINGEN. t? *£r verliep jaar en dag, zonder dat een gunstig geval, Cdat toch , met zynen broeder, den tyd, veel dingen opheldert,) eerig licht over het duistere der plaats gehad heb-, bende verfchyning verfpreidde. Honderdmaal had hy den geheelen toedragt dezer zaak arm zyne vrienden en bekenden verhaald, en hon». derdmaal denzelven moeten herhaalen, en tel* kens zweefde het verfchriklyke daar van hem dan levendiger voor den geest. Ten vollen overtuigd, dat, noch zyne zinnen hem misleid , noch zyne vcrbc-eldingsknigt hem een*' trek gefpeeld had, hegtte hy echter ten laatften aan deze overtuiging het geloof aan de mogelykheid van bovennatuurlyke verfchyningen. Hy verlangde wel niet, dat, uithoofde zyner ondervinding, ook anderen geloof hier aan zouden geven , doch by verbeeldde zich,, dat hy, voor zyn perfoon, een onbetwistbaar recht had om vast te ftellen, dat'er waarlyk. fpooken zyn. Na verloop van twee volle jaaren eindelyk, lag zyn weg andermaal wederom door het dorp Welskben. Hy tragtte zichzelven de vreug*  tl spook- vreugda te ontveinzen, welke hy gevoelde, dat hy dezen keer niet nodig had hier te overnagten: een zeker bewys, dat de door' liet geketend fpook geftrooide zaaden van bygeloof wortelen hadden gefchoten, en bet door den fchrik verbyiterd vernuft van den goeden intendant niet weinig hier in mede gefpeeld had. Het eerfte waarnaar de heer lehmann zynen waard, dien by zederd d«ze gebeurenis niet gezien had, vroeg, was nntuurlyk wegens de verfchyning. Het onverwagt antwoord , dat hy kreeg, was voor zyn vernuft s hetwelk reeds half aan het fpookgeloof was ten prys gegeven, ten hoogden befchaamend. Het geketend fpook was niet anders geweest, dan de bejaarde, krankzinnig geworden vrouw van eenen inwooner van het dorp. Men had dit, door aangewende naarvorfchingen, reeds op den dag van des intendants vertrek ontdekt, doch verzuimd, of misfehien het niet der moeite waardig ge* acht, hem daarvan te berichten. Den dag vódr dat deze ongelukkige onopzetlyk ge- fpockt  VB B T ï t L i K o I N. 19 fpookt had, was haart tot bier toe ftille zwaarmoedigheid in volle woede en razerny uitgebarften , zoo dat haar bekommerde echtgenoot zich, ter voorkoming van ongelukken* genoodzaakt bad gèzien , haar met ketenen te boeien en optefluhen. Het was baar echter, deels toevalb'g, deels door geweld, gdukt, haare gevangenis dus geboeid te ontfnappen. Zy was des avonds in het duister in de herberg, en vervolgens op de bovenkamer geflopen, waar de hee. lïHmann haar vond* Met haar verdwynen was het zeer natuurlyk toegegaan , want zy was , gelyk ieder menschdie niet hinkt, eigen is, op twee natuurlyke beenen de deur uitgegaan , en voords onbemerkt uit het huis ontkomen. Hoe nu de intendant deze verwydering voor eene bovennatuurlyke verdwyning heeft kunnen houden, maakt de half zinnelooze toeftand, waarin hy zich bevond, zeer begryplyk. Even zoo natuurlyk was de oor/brong van den , door het gewaande fpook , agtergelaaten ftabk, waarvan de waard op den vloer der kamer de affcbuwïykfte bewyzen vond» IIL  2© SPOOK- III. Be geest van tenen gefiorvenen verfchynty volgens affpraakt zynen nog levenden vriend» Ik had (dus verhaalt de geheimraad ringlsben, een waarheidminnende grysaart,) geduu. rende myne academie-jaaren , de vertrouwelyktte vrfcndfchap gefloten met eenen jongen Westphalinger, helsen geneaind. Wy waren zoo fterk aan elkander verkleefd, dat wy geenen dag konden leven zonder ons te zien; en het eenigfte wat fomtyds het genoegen van onzen omgang eenigzins ftoorde, was de gedagte aan onze fcheiding. Ons vaderland was te verre van elkander gelegen, dan dat wy konden hoopen ons weder te zullen zien. De tyd , dat wy beiden de hoogefchool verhaten zouden, naderde intusfehen, en om dus  vertellingen. u dus nog zoo veel mogelyk elkanders byzyn te genieten, plagten wy dikwiis tot na middennagt byeen te btyven, en te zamen over de verganglykbeid en over het toekomende te fpreeken. Op eenen avond, dat wy wederom, met hevige aandoening, van onze aannaderende fcbciding fpraken , kwam onbemerkt het on. derhoud op de onfteiflykheid en op het wederzien aan gindfche zyde van her p,raf. Wy vonden in het geloof daaraan eenen zoeten troost. ,i ó, helsen!" riep ik, hem met eene jeugdige woestheid aan myn hart drukkende, uit, „ drfar zullen wy elkander zoei, ken en wedervinden l ja, indien het mo„ gelyk ware , uit de andere wereld nog éét> ,s maal in deze terug te keeren, ik zoude u „ opzoeken , waar gy u ook bevondt, en my „ verheugen in uwen aanblik ! —. Indien „het mogelyk ware," herhaalde hy, en zweeg eenige minuuten in diepe gedagten. „ Indien het mogelyk ware," vervolgde hy, ft zoo zoude ik u wel het eerfte kunnen ver„ fcbynen,want de zwakke gefteldheid rnyns 3j hg-  32 spook- „ ligchaams belooft my geen lang leven. »—»> „ En, gefteld het ware mogelyk," ging hy levendig voord, „ gefield, dat tusfehen de„ zen en den toekomenden tyd zulke eene „ on zaglyke kloove niet gevestigd ware , als „ men zich dikwils voorftelt, — welk een „ zoet, eenen onflerflyken waardig, genoe„ gen zoude het niet zyn, wanneer de ont„ boeide geest de eerfte oogenblikken van zyn nieuw aanzyn aanwendde, om eenen „ lang van hem afgefcheiden boezemvriend „ op vleugelen der liefde op te zoeken, in ,, het gezuis der avondlugt om hem heen te „ zweeven, en hem het eerst bericht van een beter leven te brengen l 6, ringlkbïn 1 „ deze hoop verrukt my , en maakt my de gedagte aan onze fcheiding minder druk„ kend. Hier is myne hand '.Laat ons, in dit „ plegtig uur van middennagt, eene verbind„ tenis fluiten. Indien het mogelyk zy, zoo „ verfchyne de geest van hem, die van ons „ beiden bet eerst fterft, zynen-agterblyven„ den vriend. Laaten wy dit zweeren by „ den heiligen band onzer vriendfebap ! <—— „flatoe!" Ik  VERTELLINGEN. gj ik was juist in zulk eene gefleldheid, als men zyn moet, om eene verbindtenis van dezen aart aan te gaan. Ik floeg toe. Eenigen tyd daarna fcheidden wy met vetle traanen van elkander, en onze laatfte woorden waren : „ Wy zullen ons wederzien 1 " Ik wil niet ontkennen dat ik in die jaaren een weinig ligtzinnig dagt. Nieuwe onhandigheden en nieuwe vriendfcliapsbanden wischten het beeld van dezen vriend wel niet geheel in myne ziel uit, doch zy verflauwden het echter. De gelofte, welke wy op dien avond zoo plegtig afgelegd hadden, begon ik weldra te befchouwen als eene jeugdige dwaasheid, tot welke ik my, in eenen "aanval van dweepery, door mynen verrukten vriend bad laat en vervoeren. Ik lagchte thans ! over dezelve, en verhaalde dit voorval aan myne bekenden dikwils als een kinderagti* ! bedryf. Een reeks van dertig en eenige jaat iren had eindelyfc hetzelve ren eenemaal uit UW geheugen gewischt, tot dat een byzon. der toeval my wederom levendig daaraan her-: innerde. Het  «4 spook- Het was juist een jaar, dat myne onvergeetlylce eclitgenoote my door den dood ontrukt was. De fmert over haar verlies werd op dezen dag weder levendiger in my , en ik vond, tegens myne gewoonte, genoegen, hfy in myne zwaarmoedigheid toe te geven. Ik bezogt haare grafftede, en kwam dddr voor het eerst op den inval, haar een marineren gedenkteken, met haar borstbeeld daar op uitgehouwen, te doen (lichten. Ik had hiertoe een afbeeldzei myner vrouw nodig, om den beeldhouwer voor te leggen, en herinnerde my een portrait in miniatuur van baar, dat ik eens vervaardigd , en in myn lesfenaar bewaard had. By het zoeken daar naar viel my een ander afbeeldzel in de handen ; het was dat van mynen ouden vriend helsen. Te gelyk vond ik ook eenige brieven en gedichten van hem, by het doorleezen van welken de jaaren myner jeugd my weder zeer levendig te binnen kwamen. Het was natuurlyk, dat ik , op eenen dag , op welken ik geheel voor het treurige geftemd was , my met deze voorwerpen tot in den nagt bezig bield.  ver tbllinoh n. 45 hield. Nimmer had de, tusfchen helsen en my, gefloten verbindtenis my levendiger voor de oogen gezweefd, dan op dit oogenblik. Ik ging naar bed, doch het was my niet mogelyk in flaap te komen. „ Leeft uw vriend helsen nog ? - indien hy „ geflorven ware, en zyne belofte vervulde, M » op dit oogenbh'k vervulde !" Deze en dier gclyke gedagten hielden my zoozeer bezig dat ik my volftrekt niet van dezelve kon ontflaan. Myn flaapkamer was nevens myn fileervertrek. De gordynen van dit cabinet war-« nedergelaaten, echter kon ik, tusfchen dezel. ven door, een gedeelte daarvan overzien de deur nogthans uitgezonderd, welke door de gordynen bedekt was. De klok floeg juist twaalf toen ik my met het gez^gc naar den wand beerde, om op nieuw te beproeven, of * 0PJ"* Zyde dea fla*P zou kunnen vatten, d.e geheel van myn leger fcbeen gewe. *« te zyn. I„ het 2e]fde ^ te Pk een bleek licht, welk zich tegen den »«« verfpreidde, e„ my des te meer Z vreemde, dewyl het vertrek geen veneer lil T> Ö * had,  $6 SPOOK- had, en dus de maan niet in hetzelve kon fcbynen. Ik keerde my fchielyk op de andere zyde, om te zien, of zich iemand in de kamer bevond. Ik werd niemand gewaar, doch een fornbcr fchynfel vervulde dezelve, en tusfchen de gordynen door verfpreidde zich een flauw licht. Ik riep myn* bedienden, want ik ftelde zeker dat hy het was, die nog iets in myne kamer te doen had. Geen antwoord ! geen voetftap! geen open-noch toemaaken der deur l Ik hief my overeind in het bed, en Haarde , met een* onafgebroken blik, door de opening der gordynen, in het ftudeervertrek. — Doch, hemel», hoe ontftelde ik, toen ik op eenen afftand, die my grooter fcheen dan de gebeele lengte der kamer, eene geftalte ontdekte , welke ik zonder veel moeite voor my „en vriend helsen herkende 1 Ik kon my onmogelyk in zyn gelaat vergisfen, want hetzelve was, door het op nieuw befchouwen zyner beeldtenis, tot den geringften trek, weder levendig in myne ziel gedrukt. De geftalte ftond eenen tyd lang onbeweeglyk, B met  v e e .t § l l i n g e S. met het gezigt naar myne öaapkamer gewend. Zy was in een lang wit gewaad gehuld, en ik weet niet van welk een toveragtig iets omgeven. Ik kan niet ontkennen, dat my eene kleine huivering overviel. Ik riep andermaal myn' bedienden , doc,h de geflalte wenkte, en fcheen my te willen beduiden dat ik zou avvygeu. Alle myne zinnen waren gefpannnen. Thans opende zy den mond, en noemde,met eene zagte ftem, mynen naam. God! het was de ftem van mynen vriend; zoo duidelyk, en zoo natuurlyk, als ik my duizendmaal in zyne armen van hem had hooren noemen. Ik kromp te zamen van angst, en geloof zelfs dat ik fidderde. „ R i n g l e e 3 n l " riep hy andermaal, eenigzins barder. —. ifc berftelde my. „ Zyt s, gy het ? — is het mogelyk!" meer kon ik niet uitbrengen. — De verfchyning treed eenige fchreden nader. „ Wy zullen ons we„ derzien! herinnert gy het u nog?'* Met deze woorden trad zy in myne kamer, mm de gordynen weeken, — een helle glao* verlichtte bet geheele vertrek. ü 3 «RING*  spook- „ Ring leben! kent gy my? ,, Ja> myn helsen! ik kenne u. „God! God! zie ik n dan nog eensl " Onder dezen uitroep vloog by op my toe» floeg beide zyne armen om my heen, en drukte my aan zyn hart. Ja, hy was het, hy was het! niet zyn geest, maar hy zelf in eigen perfoon, en zoo gezond , als hy altoos in zyne jonge jaaren geweest was. Aan de hev:gheid zyner omhelzing, welke my zelfs eenen febreeuw afperste , bemerkte ik duidelyk genoeg , dat bet geen geest, maar een menscb was met vleescb en been , en herftelde my dus fpoedig van mynen fchrik. Myne verwondering over zyne onverwagte verfchyning zou echter zeker zoo groot niet geweest zyn, indien nry zyn geest verfchecnen was, dan thans, nu ik hem levendig voor my zag. Doch zyn verhaal helderde fpoedig alles op. Het was naamlyk juist in dien tyd, dat ms gafitfche leger naar het veld trok. Helse n was quariiermeester by een regiment, met hdwelke hy toen hier in den omtrek kwam.  v3 ^tellingen. <2$ kwam. Hy verneemt naar my, en boorende dat ik nog in leven was, brandt hy van begeerte om my te zien. Zyne omüandigheden hem niet veroorlovende lang afwezig te zyn, neemt hy extra post, en komt omftreeks middennagt hier aan. Daar hy flegts tot den volgenden morgen tyd heeft, laat hy zich tcrftond aan myne wooning brengen. Myn bediende, die digt aan de deur (hapt, laat hem in huis, en by maakc zich aan dezen bekend als een oud en vertrouwd vriend van my. Om de verrasfching nog aangenaamer te maaken, verzoekt helsen den bedient}en, hem onaangemeld in myne kamer te brengen,en belooft, het by zynen heer voor hem te zullen verantwoorden. Beiden floopen dus zagtjes in het, naast myne flaapkamer gelegen, fludeervertrek, en hadden , waarfchyniyk in hetzelfde oogenblik, dat ik my naar den wand keerde, gj| de deur geopend. Myn bediende droeg een klein dievenlantaarntje, dat een fomber licht in myne kamer verfpreidde, en door de opening der F> 5 gor-  je spook- gc.rdynerï eern^e draaien in dezelve fcboor.. Wat nu de geftalie van mynen vriend zulk cen ongewoon en toveragtig aanzien gegeven,. cn ik my verbeeld had, dat ik in het begin Bern op zulk eenen onbegryplyken afttand 2ag, was mede eene zeer natuurlyke omöaudigheid. Ik zag naamlyk niet hem zelf, «aar zyn beeld. Ik had in dat oogenblik 'er «iet aan gedagt, en het was my te vooren ook nimmer in het oog gevallen, dat ik doof de opening der gordynen. juist in een' grooten fpiegel zag, die een gedeelte der kamer terug kastste, en in welken ik den gewaanden geest het eerst bemerkt had. Het w:tte gewaad waarin hy my verfcheen, was mets anders dan een' witte mantel, die tot de rtniform van zyn regiment behoorde. De wenk, dien hy my had fchynen te geven, was eigenlyk te2en myn bedienden geweest, om hem te beduiden , dat hy oP myne vraag niet zoude antwoorden. Deze had ook de gordynen terug geflagen, toen myn vriend m de flaapkamer trad. In 1 kort, alles was zoo  VERTELLINGEN. 3* zoo natuurlyk toegegaan, dat, indien myn bloed flegts een weinig koeler was geweest, ik zeer ligt agter de waarheid zou gekomen zyn., ü4 IV.  ^ S S> O O IV. Merte reeds eenigen tyd begraytne vrouw i ycrfchynt houten diepbedroefden echtgenoot , «Is een gemaskerd geraamte* De graaf van S....» kamerheer aan het Hertoglyk B...fche hof, verloor door eene hevige ziekte zyne jonge en fchoone gemalin , met w*lke by nauwlyks een jaar was gehuwd geweest, en die hy altoos teder bemind had. Dit verlies floeg hem geheel ter neder. Hy was intusfchen nog jong, bezat eenen aanzienlyken rykdom , was geacht by ayns gelyken, en een openbaar gunfteling van zynen vorst, Hy had flegts te wenken, en alle hofdames zouden hem haare band aangeboden hebben. Dit alles echter troostte foem niet. Zyn gevoelig hart leed fmertlyk t kon het verlies zyner tcdergeliefde echtgc- noo»  VERTELLING 8'Nt 3$ noote niet vergeeten. Genoegzaam fchuw van menfchen, vlood hy alle groote gezelfchap. Pen. Zeer dikwüs liet hy den vorst alken °P de jagt, en in den fchouwburg gaan, en zat intusfchen met een door droefheid afge. pynigd hart, en met een welgetroffen beeld, tenis zyner gemalin, in eenzaamheid in zyn cabinet. — Dus verliepen eenige, maanden, en nu begon de verftrooiende vastenavondstyd; doch ook deze had niets vcrvrolykends' voor hem. Hy fcheen alle vreugde voor altoos vaarwel gezegd tc hebben. De vorst werd eindelyk verdrietig over deze langduurende droefgeestigheid , en befloot «elf de hand aan zyne geneezing te leggen. mg: » H" is pryslyk, graaf 1" zeide by eens, wanneer de kamerheer wederom in twee of drie dagen niet aan het hof verfcheenen was, „. dat gy uwe echtgenoote zoo * hartlyk beminde. Doch gy wilt, daar zy « nu. toch. dood is, en dood moet blyven, u „ immers daarom niet van alle levenden af„ zonderen? » ik verbeelde my ook eenige. » aanfpraak op uwe liefde te hebbent,. en. B>& ».ecb>  3^ spook- „ echter sann dikwils gantfche weeken vodrby, dat ik n met geene oogen zie." „„ Het vleijendst getuigenis, uwe doorlugtigheid t dat my immer gegeven werd. «» Vergeef intusfchen, wanneer eene kleine ,„, onpaslykheid „ Die gy u waarfchynlyk , door eenzaamheid, en door uwe droefgeestigheid te voe„ den, zelf op den hals haalt! Zeg my eens, graaft op hoe veel bals zyt gy geduurende dezen vastenavondstyd geweest ?" „, Om de waarheid te bekennen, nog op geen een."" — „ Dagt ik het niet? Van één echter zult „ gy niet af mogen blyven. Ik geef over„ morgen een redoute, en ik hoop u daarop , te zien." — »» hidien uwe doorl. het bevèelt.»'" — » Voortreflyk 1 dus zoudt T'gy h'st hebben om u 00k hiervan te ont" , wekken? Gy weet dat ik het woord leve* * len uit uwen mond niet gaarne hoore. I Doch} list tegen list l Ja, ik begeer dit„ maal eeee vriendelyke toegevendheid van  VERTELLINGEN. 35 De kamerheer boog zich, en beloofde te zullen gchoorzaatnen, 'Er werden groote toe. bereidzelen gemaakt tot deze redoute; half B... was ten dien einde in beweging. Zy werd indedaad met veel glans geopend. Een zeer groot aantal menfchen verfcheen op de ruime, pragtig verlichte zaal van het flot. De vorst, met zynen gantfcben hofftoet, zette het bal niet weinig luister by. Graaf S... was genoegzaam altoos by den hertog, en zeer dikwils in gefprek met hem; hy deed zich geweld aan, om ten minden iets opgeruimder te fchynen. Een paar uuren waren omtrent verkopen, toen hy, vermoeid van het rondwandelen, en veelligt ook van verveeling , een weinig ging leunen tegen een fchoorfteen, die in het midden der zaal was, en van waar men met een' oogopflag het gantfcbe gewoel kon overzien. Niet Jang had hy hier gellaan, toen een vrouwlyk maiker, dat .twee of driemaal digt by hem voorby ging, zyne opmerking naar zich trok. Het was een zwarte domino, met een wit, het gamfche R 6 aan-  g<$ 3- p O' » W- aangezigt geheel bedekkend masker., Zy ging: geduurig alléén; en had in baare kleeding,, zoo net en nieuw die ook fcheen te zyn, niets kenbaars; doch in haare ranke geftalte, in haaren zweevenden gang, en- in de gantfche houding haar* ligchaauis, meende de graaf veel overeenkomst te ontdekken met den gang en de houding zyner overledene echegenoote. Toen zy eindelyk tegen een pilaar fchuin tegen hem. over, ging ftaa* leunen, en, als onverfchillig omtrent al het gewoel rondsom haar,. het gezigt ftrak op liem gevestigd hield, kwam een foort van ongerustheid en onwillekeurige nieuwsgierigheid in hem op, zoo dat de vorst,die eenige verandering in zyn geb at bemerkte, hem ten Jaatsten vroeg, of hem ook iets deerde? — „ Neen, niets, uwe doorlugtigheidl niets t. - ik za« daar flegts een masker, dat „ eenig. belang in my wekt,, en dat ik wel ,4> wenschte te kennen*." M5, Zoo zoude ik hetzelve aanfpreeken. „„ Bedwing « mynentwege niet, graaf! ga „» vry*  V P. R T E L L 1 N. G E N. 3** *»» vry, en koom weder wanneer het u be* tan haagt; het verheugt my reeds, dat 'er „s, iets is , waarin gy belang ilelt."" De kamerheer volgde dezen raad. Doch bet masker, dat omnogelyk dit zagt gefprek kon hebben gehoord, fcheen echter het plan van den graaf te raaden , en hetzelve te willen verhinderen. Nauwlyks maakte hy beweging om haar re naderen, of zy verliet haaren post, en yjugtte in bet diepfte van het gewoel. Hoe meerder zy zich verwyderde, hoe zorgvuldiger de graaf haar zogt. Hy drong door, en alles maakte plaats voor den guofteling van den vorst. Kindelyk kon zy hem niet langer ontwyken. Hy fprak haar aan met een dier gewoonlyke raJo«**-vraagen, die niets anders beduiden, dant ik. wenschte u wel te hooren fpreeken. Zy antwoordde hem zeer weinig, en even zoo-onverfchillig, als hy haar gevraagd had. Doch zelfs deze weinige woorden ontroerden hem hevig, dewyl hy ook in de ftem eene gelykheid meende te ontdekken, met die van de voor hem onvergeetlyke. Hy verborg zyne outBZ fteb.-  38 SPOOK' fteltenis, en fprak verder. Zy gaf hem op alles befcheid, echter fteeds op een* zekeren doffen en treurigen toon. Eindelyk bood hy haar den arm, om over de zaal te wandelen» Zy was te vreden. Eene geheime huivering overviel hem, toen zy hem eenigzins fchuw fcheen aan te raaketi. Ook deze trotfeerde hy, en vroeg: Maar zeg my toch, masker 1 waarom houdt gy my zoo fchroomagtig vast ? Hebt gy het misfchien niet gaarne, dat ik u geleide ? „ Gaarne, zeer gaarne! En op de gantfche zaal, graaf 1 zyt gy de eenigfte, tot wien ik dit kan zeggen." — Gingen wy reeds meermaalen te zanien ? „ Dikwils; hier en elders, met en zonder masker," Gy kent my dus nauwkeurig ? „ Nauwkeurig? Ik vleide my eens daarmede, thans hoop ik nog meer, dan toen." —» En ik ook u? » Ja  VERTELLINGEN. 39 „ Ja wel, ja wel'." Zonderling! en uw naam, m—m mag ik dien ook weeten ? „ Gy moogt wel, doch hy kan u van geen nut zyn; veeleer kan hy u fchaden." — Schaden? Uw naam my fchaden? —— ün hegryplyk! onmogelyk ! —- „ En echter waar! Gy zyt hier om u te verflxooien. Een enkel woord van my zoude alle uwe gedagten infpannen.'* Omtrent op deze wyze begon een gefprek, dat elk minuut voor den armen graaf gewïgtiger, en te gelyk duisterer wierd, dat heta met angst vervulde, en waarvan by echter niet kon affcheiden. Hy bragt hetzelve op verfcheidene, reeds lang vervlogene, omftandigheden zynes levens; het masker kende die alle; zelfs riep zy menige kleine, hem reeds ontfchotene trekken, in zyne gedagten terug. Daar was geen woord van haar, dat hem opwekte, noch ter neder floeg, en echter ook geen woord, dat hem niet trof. Met eene hei-  40: s P O O K* heimelyke fiddering kwam hy op het geluk van zynen echt; het masker zweeg, of fprak flegts zeer weinig; haare ftem fcheen angftiger en doffer te worden. Toen de graaf haar drong om hem te zeggen, watzy ook d dór van wist, brak zy uit in deze woorden: „ Gy „ gevoelt ten vollen, wat gy verlooren hebt; „ doch, dewyl men u hier vindt, fchynt. gy „ reeds naar troost en naar middelen te zoe„ ken, om uw verlies te vergeetca." — By het einde dezer woorden fcheen zy zich los te willen rukker. Doch hy hield haar vast, en bezwoer haar nog fterker, hem toch te willen zeggen: wie zy was, en van waar zy kwam? Eene beweging met de regterhand. naar boven, antwoordde op deze vraag, en fcheen te willen zeggen : Van daar l Nu kon de graaf de hevigheid zyjiei' aandoeningen niet langer verbergen. Om niet aller oogen naar zich te trekken, verzogt hy. haar, met hem in een hoek der zaal zich neder te zetten, en ftelde daar alle zyne welfpreekendheid te werk, om haar te overreeden, om, of hem haaren naam te zeggen,. of wel,  vertellingen. 41 wel, het geene by nog hartlyker verlangde, • zich te ontmaskeren. Zy bood nog langen tyd tegenftand, of liever, zy zweeg. Toen hy baar eindelyk, indien zy ooit bemind bad, by het voorwerp haarer liefde bezwoer, zyne bede niet langer te weigeren, zeide zy ten katften half onwillig: „ Welaan, ik zal my ontmaskeren, doch it niet hier; weet gy een eenzaame ka» raer, en volhardt gy by uwe eigenzinnig>, heid, zoo geleidt my daarheen 1" Hy ftond op. ^_ ,5 Doch ik vreesj graaf! o£ « liever, ik weet zeker, het zal u berou„ wen !" mm Hy bleef daar op Haan, en zy gingen. *£r was fpoedig eene zykamer geopend voor den gunfteling van den vorst. Toen zy daar in waren, onderzogt het masker nauwkeurig, of zy wel aHéén waren. Hier van overtuigd, vroeg zy haaren geleider nog eens: of hy nog wenschte haar gelaat te zien ? — jj Ja j ja I ik bezweer het u!" Z-y nam het masker af, en de graaf zonk, als  * » O © K- als van den blikfem getroffen, ter aarde; hy zag * een doodshoofd-t Hoe lang de graaf dus in onmagt lag, laat zich niet nauwkeurig bepaalen; doch dar. by wederom tot zich zeiven kwam, had hy enkel aan de zorgvuldigheid van den vorst te danken. Deze had geduurig een opmeikzaam oog op zynen lieveling gehouden. Het lang rondwandelen mee een masker, dat niemand ken. de, de warmte van hun gefprek , of veel meer de warmte met welke de graaf fcheen te fpreeken, bevreemdde den hertog eeiv Weinig; nog meer verwonderde hy zich, toen hy beiden met haastige fchreden uit de zaal z*g gaan. Gaarne zoude hy dit toegefehreven hebben aan iets, dat op redoutes, na verhittende gefprekken,niet zeldzaam is, en zou zich dan over de vermindering van de fmerten zyns vriends hartlyk verheugd hebben. Doch zulk eene geneczing fcheen hem wat al te fpoedig; de ernst, met welken zy gefproken hadden, te groot, en de verwy* dering zelve al te onvoorzigtig te zyn. — Dat  V21TELL1HCEN. 43 Dat de graaf geheel zoude weggaan, zonder affcheid te neemen, was nog onwaar-, fchynlyker. Toen na verloop van eenen ge-: ruimen tyd de kamerheer niet weder kwam, wierd de vorst ongerust, en vernam naar, hem; men wees hem de kamer, waar in en de graaf en zulk een domino zich hadden ©pgefioten. De hertog klopte zelf aan de deur ; zy fprong open, en hy zag den graaf in het, midden der kamer als ontzield uitge- ftrekt. Bedienden en geneesheeren ichoten op den eerften wank toe; men bragt hem met veele en aanhoudende moeite in het leten terug. Toen hy eenigzins bekomen was , gebood de vorst aan allen, om heen te gaan , en vroeg zynen gunfteling naar de oorzaak va'n dit voorval. De graaf maakte geen geheim daarvan voor zynen gebieder. De hertog verftomde, en had gaarne geloofd dat de kamerheer in eene ylende koorts was; doch zyn pols en het getuigenis der geneesheeren wederfpraken dit; behalven dat ook de vorst een klein gedeelte der gcbeurenis met eigen oogen gezien had. Men  44. SPOOK* Men deed terdond alle naarvorfehingen naar zulk een masker. Niemand had haar heen zien gaan, en toch was zy ook nergens. Alle huurkoetziers, die voor het flot hadden gedaan, alle bedienden werden ondervraagd; niemand had haar gereden, niemand had haar bediend. Eindeiyk meldden zich twee zeteldraagers aan. Zy hadden, zeiden zy, vódr een klein uur, eene vrouwlyke domino, die uit een agterdeur fcheen te komen , weggedraagen. Maar, waarheen? waarheen? Naar het kerkhof t daar bad zy bevolen ftil te houden , en by het uitflappen den agterften draager eenen ouden, verfchimmelden dncaat in de hand gedopt; was vervolgens naar bet hek van den Godsakker gegaan, had hetzelve met eene zagte aanraaking geopend, en fcbielyk weder agter zich toegegooid. Waar zy toen gebleven was, wisten zy niet. Zoo veel de vrees en verwondering hen hadden toegelaaten op te merken, was zy in een graf ter regtehand verdweenen. • Hier lag het familie-graf van den graaft Al.  VERTELLINGEN. 4- Alle verdere onderzoekingen waren nu te vergeefsch , alle herhaalde naarvorfchingen vrugtloos. Men zag, noch hoorde van dit masker volflrekt iets meer. Het is gemaMyg te begrypen, dat dit voorval, toen het rugtbaar werd, veel opziens , baarde; en dat hetzelve zeer verfchiüend beoordeeld werd, Hgt ft d3n aart der zaak zelve. De grootrte hoop *ag daarin eene onloogchenbaare geestverfcbyning. Een ander, met imnder groot, gedeelte, befliste, met zeer wyze gelaatstrekken _ geheeI niwSf Zeer weinigen flegts begreepen dat ock hier menfchelyk bedrog onder fcbuilde, en fpotte. den in 't byzonder daar mede, dat een geest om weg te komen, zeteldraagers nodig had ' >ehalven dit, maakten zy ook de aanmer' dar, zelfs dan ookj wanneer geesten van geflorvenen zich aan de levenden kon. den vertoonen, deeze verfchyning ten min. flen> zeer ongerymd was, dewyl zy als een ftrafbezoek geheel onregtvaardig, en als een vnendfchaplyk bezoek volkomen tegenrtrydig On.  46 spook- ' Ongelukkig behoorde de graaf zelf niet tot de laatfte clasfe van beoordeelaars. Hyhielü zich volkomen overtuigd, dat zyne overledene echtgenoote hem indedaad verfcüeenen was, om hem te vermaanen, haar toch nimmer te vergeeten. Hy onttrok zich nu nog meer dan te vooren aan alle verttrooieade gezelfchappen, en gaf zyne droefgeestigheid en zyne neiging tot eenzaamheid, nog meerder toe. Geene vertoogen, geene tegenhewyzen vonden ingang by hem; zyne reeds verzwakte gezondheid leed door den uiigeftaanen fchrik, en door deze levenswyze fpoedig nog meerder. Hy werd zieklyk. Binnen een jaar had de teering zich reeds geart; 'tegen het einde van het tweede fleepte dezelve hem in het graf. Thans fprak men op nieuw een korte wyl over de verfchyning; daarna vergat men dezelve weder , ten minften voor langen tyd. — Omtrent vyfentwintig jaaren daarna werd «ene reeds hoog bejaarde hofdame, de ba,onnesfe U..., tot haare vaderen verzaden kort na haare begravenis «u.terde  „VERTELLINGEN. Jff" men op eenige gezelfchappen elkander een historietje in het oor, waartoe zy zelf , door eene bekentenis op haar fterfbed , aanleiding zoude, gegeven hebben. — Graaf zeide men , was in haare jeugd haar eerfte en ee;;igfte geliefde geweest. Door haar zelf aangemoedigd, had hy eenigen tyd den minnaar by haar gefpeeld , en in den volften zin haare gunst genoten. Van haare zyde was dit waarfehynlyk ernftiger gemeend geweest, dan wel van de zyne, want, na verloop van eenige maanden , was by in de beste, order terug getogen, en had kort daarna openiyk om de hand zyner namaalige gemalin gevraagd. De baronnesfe, door deze ontrouwigheid ten diepften getroffen, had nog wel eenige pogingen aangewend, om den beminden terug te doen keeren, doch ziende,dat die alle vrugtloos waren, had zy hem heimlyk de bitterde wraak gezworen, en om haar oogmeik te zekerer te bereiken, uitcrlyk eene zoo natuurIjke onverfchilligheid aangenomen, dat niet alleen haare vrienden en bekenden., maar ook de graaf zelf daar door misleid werden» Om ben  SPOOK- hen nog meer in hun vertrouwen te bevestigen, bad zy eenen nieuwen minnaar aangenomen en begunfiigd. Eindelyk was het haar zelfs gelukt de vriendfehap en het vertrouwen van de nieuwe gravin S... te winnen, en was daar door met alle, ook met de geringde , omfhndigheden, betreffende den graaf, bekend geworden. Zy had fteeds eene gelegenheid gezogt, oin haare wraak uit te voeren , doch nimmer eene kunnen vinden, welke haar gutiftig genoeg fcheen. De dood der jonge gravin, die voor haar zeer gelegen kwam , had haar eenige dagen met nieuwe hoop vervuld ten opzigte van den graaf; doch zyne droefheid had haar nauwlyks met eenen blik verwaardigd : juist deze droefheid, in verband met de gezegde redoute, hadden haar nu op den inval gcbragt, hem nog dieper te krenken. Haare geftalte, die flegts een weinig grover was, dan die der overledene , had zy door iurygen veranderd, en al het overige zoo veel mogelyk door konst nagemaakt; de inbeelding van den graaf, benevens het masker, hadden het  VERTELLINGEN. 49 het aan de geiykheid nog onthreekende volmaakt. Daar zy reeds vroegtydig, in geheel andere kleeding, op het bal verfcheenen was, opzetlyk met verfcheiden perfoonen gefproken, opzetlyk een paar maaien digt by deu vorst het masker afgenomen had, "zoo konde graaf, toen zy in haare tweede verkleeding wederom was gekomen, volftrekt geene gedagten op haar hebben. Het doodshoofd was een masker onder het masker geweest. Dat de fchrik den graaf zou verhinderen, dit nauwkeuriger te befcbouwen, zulks had zy reeds vuonf gehoopt. Aangaande haare woorden , deze waren, indien het verkeerd uitgevallen ware, altoos tweezins uitteleggen. Die kamer, met eene deur in bet tapytbehan^zel en eenen agtertrap, had zy lang gekend. Eene kamenier, haare eenigfte vertrouwde, welke haar van de wieg af had opgevoed, was door den graaf beledigd, dewyl by haa. ren zoon aan het hof in dienst had ktmnen ftellen, doch hem afgewezen had; zy had dus haare meesteresfe in dit geval met raad en daad bygtftaan en geholpen. Deze bad C V  5© SPOOK- ook de deur van het kerkhof, waarheen zy zich had doen draagen , met eenen looper geopend, en had d#f, niettegenfta3nde den jiagt en de akeligheid der plaats, niet de kleederen gewagt, en was langs eenen anderen weg heen gegaan. De baronesfe was reeds weder op het bal terug gekeerd, toen men den half dooden graaf gevonden had. Om dus nu nog in verdeuking te komen, was genoegzaam onmogelyk. Deze wraak was haar in eenen byna hoogeren graad gelukt, dan zy zelf gehoopt en geweuscht had; de kamenier, de eenigfte bezitfter van haar ge. heim , was reeds voor lang geflorven. Doch ook zy zelf kon thans den gewigtigen oveiftap in de eeuwigheid niet doen, zonderbaar hart, door eene.opregte bekentenis, ten ininften eenigzins verligt te hebben. Dus verhaalde men deze gebeurenis. Het is niet onmogelyk, dac het fluisterende , en „iet met behoorlyke bcwyzen voorziene gerugt verfcheiden kleine omftandigheden in dezelve veranderd heeft. Echter verklaart zich op deze wyze alles, wat te vooren genoegzaam  VERTELLINGEN. g,' zaam onverklaarbaar fcheen; eh hoewel de wraak der baronesfe U... zich veel te verre . en tot een buitengewoon moeilyk plan uit* ftrekte, zoo weet toch ook elk menfchenkenner, dat verfmaade vrouwlyke liefde geen gevaar te groot, en geene wraakoefening te wreed acht, om zich genoegdoening te verft haffen.  52 SPOOK* V I. Vyf gevallen, welke bewyzen , Jat, en waarom yeele overledenen fpooken. I. Eene vrouw, die in Berlyn met wasfchen haaien kost won, had haare tagtigjaarige moeder by zich genomen, die, terwyl zy over dag haar werk verrigtte, op haare kinderen paste. Reeds dikwils was de oude doodelyk krank geweest, en ftierf eindelyk op eenen morgen in den winter. De gemeene lieden leggen gewoonlyk hunne dooden 9 geheel naakt, op een weinig ftroo, dat op den vlakken grond nitgefpreid wordt. In denzelfden toeftand wefd ook het geheel zamengekrompen ligchaam van deze oude, in. een donker zykamertje, op den grond gelegd. De jonge lieden namen over dag hunne bezigheden waar, en legden zich des avonds ge-  VERTELLINGEN. 53 gerust en zonder vrees neder, want — dagten zy — oud en des levens zat, even als de goede grootmoeder, zullen wy ook gaarne eens fterven. Het bed ftond zoo digt aan de kamerdeur, dat men die, van hetzelve af, met de hand kon bereiken. Om middennagt ontftond 'er een gefteun in het kamertje, het welk de jonge vrouw verfchrikt deed ontwaaken. Zy luistert, meteen kloppend hart, en hoort de fpookende oude in het vertrekje' rondfcharlen. Hu, bu! hu, J)U j dus klinkt het vreeslyk in haare ooren, en dan hoort zy bet weder rondsom loopen. „Man!" — roept de fidderende jonge vrouw, — „ Man ! hoor toch , om Gods wil I „ moeder fpookt in her zykamertje! " Zy knypt den flaapenden, die niet terftond tot Eichzelven knn komen , niets minder dan teder. De Pyn doet hem eindelyk ontwaaken. My bromt als een beer.fchelt haar voor eene zottin , en gebiedt haar ftil te zyn , dewyl hy wilde flaape». „ Ach, Heffte man 1" zegt zy, „ ik kan u niet in rust laaten, hoor toch ,, hoe de geest om de kamerdeur rond woelt. c 3 ó God I  54 spook- „ O God 1 wat zullen wy beginnen indien by „ by ons komt?" — ,,,, Zoo fteek dan „„ licht aan,"" zeide hy verdrietig. Hy hoorde thans wezenlyk ook bet woelende en kermende fpook. Hu! een fteen zou bewogen zyn geworden. Intusfchen ftapte hy koelbloedig over zyne vrouw heen, en ftak zelf de lamp aan. De in het bed geblevene vrouw kroop onderwyl zoo diep mogelyk onder de dekens , en bad, of veel meer, rabbelde eenige formuliergebeden, zoo als de angst haar die ingaf. Nu opende de man, niet zonder vrees, de kamerdeur. Eene inëengekrompene geftake, met de doodskleur omgeven, komt legt op het licht aan, fteekt bcevende de ontvleeschte handen voor zich uit, en klappert met de kaaken, even of 'er doodsbeenderen op eikander floegen. Deze afgryslyke verfchyning doet hem op bet eerfte gezigt bevig fchrikkeu ; doch weldra herkent hy — zyne, uit den fchyndood ontwaakte, moeder. „ Ik zal bevriezen!" roept zy fiiderend, „hu, hu, hul myne lieve kinderen, ont„ fermt u over my, of ik bevrieze 1" Nog  Bl.z.   VRRTELlING EN. 55 Nog fteeds in twyfe! of het indedaad zyne moeder, dan of het haar fpookende geest zy, flaat hy nieuwsgierig zyne oogen naar den hoek op den grond, alwaar hy haar had neder gelegd. Met eene blyrie verwondering bemerkt hy dat die plaats ledig is, en overtuigd zich nu ten vollen, dat de goede moeder wezenlyk van den dood is opgedaan. Zyne vrouw, die geen moeds genoeg had, om zich met eigene oogen te overtuigen, wil noch het gelooven, noch iets met een fpook te doen hebben. De man echter legde kort cn goed de oude by baar in liet bed, en hoe vciffyrd zy ook van koude was, zoo verwarmde en bekwam zy toch fpoedig, en begon een nieuw leven: zy had flegts in eene diepe onmagt gelegen, en leefde, na dezen fchyndood , nog eenige jaaren. II. Hen ryk Engelschman uit eene ftad van een der Provintiën, bad het ongeluk, eenige maanden vddr zynen dood, zeer gekweld te c 4 zyn  50 SPOOK- zyn met eene fchielyk ontftaande, doch gewoonlyk ook weder fpoedig overgaande drukking en persfing op de borst. AUe middelen, welke by daar tegen gebruikte, warenvrugtloos; het kwaad nam toe, en hy kon met alle zyne guinees den dood niet omkoopen. Zyne geneesheeren deeden alles, wat in hun vermogen was; in weerwil hiervan bleef hy, eer zy het dagten, aan eene hevige borstkramp onder hunne handen dood. Pdoedverwanten had hy niet ;en de verre neeven waren Jagchende erfgenaamen. Intusfchen begreepen zy hunne diepe, hoewel traanenlooze droefheid , over den onverwagten do ;d van hunnen heer neef door eene pragtige lykftatie te moeten betoonen» Naar de gewoonte des lands wierd de, in eene kostbaare doodkist liggende, Lrit, des nagts door jonge lieden van beide gefiagten bewaakt. Deze krygen, om zich te vervroJykeu, een kom met warmen drank, die zeer veel overeetikomst heeft met dien, welken wy pandt noemen. Om dezen laafdrank te vergenoegder te nuttigen, en den tyd aange- uaa  VKCTULI'NG F. NV 57 naamer door, te brengen , fpeelden deze jonge lykbewaakers om middennagt een fpel , waarliy onder hun panden verbeurd , en naderhand uitgelost wierdeu. Mogelyk was het de uitwerking van den verliitteoden drank, dat zy niet enkel vergenoegd, maar zelfs-uirgelaaten vrolyk waren, en allerlei poetfen cn grillen aanrichtten. Onder anderen werd aan een' uit den jeugdigen kring , by de uitlosGng van zyn verbeurd pand, de zonderlinge ftraf opgelegd , om den armen döoden, die misfehien ook wel gaarne eens zoude drinken, een eins punch in den openftaanden mond te gicreni Door oefening cn gewoonte reeds lang gehart* tegen het behandelen van dusdanige Jyken», werd dit, zonder eenigen tegenftand, terftond uitgevoerd. Dé doode flokre den warmen drank met een zonderling gedruis binnen, en by woelde hoorbaar nog lang in deszelfs maag. Dit onverwagt toeval verwekte een banlyfc gelagen onder de aanwezenden, en men befloot^ fpoedig daarop ook het pand van een meisje, dat eenigzins afkeerig van lyken was, op dezelfde wyze te doen uitlosfen. Dé vrees' • G 5> as.*  b'ö S P O O K- 8otige greep moed , en goot den dooden den drank insgelyks langzaam in den mond.. Doch, hemell hoe ontftelde het arme, lieve kind , toen het lyk de oogen begon te verdraaien, en eene beweeging maakte , on* zich optengten l De verfchrikte wakers ftoven, met een' luiden fchreeuw, gezamenlyk de kamer uit, en lieten lyk en punch in den loop.. 'Er ontftond een geweldig allarm in het huis: ahes werd uit den flaap gewekt, en aJles ylde met eene fchroömhgtige nieuwsgierigheid naar de doodenkamcr. In het begin durfde men niet binnen dezelve komen , doch men zag het gewaande lyk oveze'indzlttend in zyne doodkist. Eindelyk waagde men het nader te treden. De ontwaakte doode Haarde hun, en zy. hem, met groote oogen aan. Vóór hem, op zyn doodshembdzaten twee groote, bleekgeele kikvosfchen, die de uit den fcbyndood. herborene met den hem ingegotenen, warmen* drank uitgefpuwd had. Zy ion den. niet fpringen,. maar kroopen flegts -eer langzaam- en ftierven korten tyd daarna., Het.  V E II TfiLtlNGUN» 5]> Het vermeende Jyk verzekerde, dat hy, zederd hy die persfing op de borlt had gehad, zich nimmer zoo wél bevonden had, als thans. De voorheen lagchende erfgenaamen wenschten den van den dood verrezenen heer neef van harten, ten minsten zeer erniïig'f geluk met zyne opftanding. De waakers waren verheugd, dat hunne moedwilligheid deze doodelyke dieren uit de beklemde borst gejaagd had. De genezene herftelde geheel onder de handen zyner artfen , die van nu af de punch voor officinaal verklaarden ; en het jonge , fchoone, doch arme meisje, die door het ingieten van het hiatfte glas punch de weldaadige geboorte der kikvosfchen bevoorderd bad, werd door den ryken Engelschman daar mede beloond, dat hy haar hu\yde. III. In de maand January 1786. flierf tè Leip. zig voor de tweedemaal de heer jon. gottl. lessing, een uit hoofde zyner c 6 chris-  & ? O O K? cbristelyke weldaadighcid, beroemd koopman> die in den ftcengen winter van het jaar 1785, alléén voor 300 daalders hout onder de armen deed uitdeden. Deze goede man was tien- jaaren te vooren , te Dresden reeds eens Voor dood. gehouden-, en als zoodanig ontkleed en op het lykflroo gelegd geworden \ echter was hy gelukkig nog juist ter regter Jliyd uit den fchyndood ontwaakt. Uit dien hoofde had hy ook vóór zyn overlyden ernftig bevolen, dat men zyn lyk* langer dan gewoonlyk ~ en wel tot het zelve begon te verrotten «— in het bed moest laaten liggen,, het welk ook gefchied is» IV. Ih JVahershaufen, een fteedje in het Gothafche , ftierf, in 1786, eene vróuw van zeventig jaaren. Men liet het lyk nog boven den anders gewoonlyken tyd in het bed liggen» Eindelyk4sw.am. de. aüegfter , om hetzelve te wasfchen en het doodshembd aan te trekken.. Toen zy daar mede gereed was, en>  V' B P. 1» a t li I N Ö- E N. tfl en de overledene, met behulp *tf haaren fchoonzoon , op het fboo zoude leggen, ver. zogt zy dezen r dat hy haar by de groota teencn wilde.' aanvatten. Men geloofde naam. lyk, en misfcfaien met eepigen grond, dat dit met alleen het onrustig fpooken des dooden, maar ook de vrees der overblyvende bloedverwanten voor den overledenen, verhinderde. De man deed dit dus; en nauwlyks had hy haar aangerukt, 0f de gewaande doode rigtte zich op, en fttekte beide haare armen naar hem uit. Het is nie£ moeilykzich zyne ontfreltenis voor te fteüen Be fchyndoode leefde nog drie dagen, alvoorens zy werk lyk overleed. V.. (Naar het fchriftlyk verhaal van den predikant Baidenius in Perleberg.) HW grootvader van moeders zyde de Predikant/^ * Grosfen. Sckwechten, dorp by Stendel, in het Altmark gelege„ C^ bel.  6 2 S 1' O O R«. bezat eetie ecbtgenoote, die hem geheel gelukkig maakte.. Niet zonder de grievendfte fmart zag hy dus, in de tweede helft van hunnen echt, haare kragten langzaamerhand verdwynen , en het vooruitzigt dreigde binnen korten tyd eene volkomene ontbinding. Zelfs noa vroeger, dan by haaren dood gevreesd bad, ging zy op eenen zondag-avond, eer men het dagt, zagt en gerust over in een beter leven. Haar geneesheer, de toenmaalige Kreitsphyficus uit Stendal, bezogt baar, zeer dikwils in haare krankheid; en kwam nu ook toevallig en ongeroepen kort na haaren dood.. Zy lag reeds, met bet doodsgewaad aangedaan, in de enge wooning, in welke zy aan haare moeder de aarde, zoude wedergegeven worden; geen het minfte fpoor van levenstekenen openbaarde zich aan haar: en echter kwam haar doodsfiaap, uit hoofde van haare bekende onderhevigheid aan flauwtens, van haare opfiygingen, en inzonderheid van haar, zonder voorafgegaane doodelyke ziekte, plotslyk overlyden , den kundigert, en ten uiter- ften  VERTELLINGEN, 63 ften Vüorzigtigen arts zeer bedenklyk voor; en hoewel liy zich Jigt kon bedriegen, hield hy zich evenwel verpligt haar nog als eene fchyndoode aantemerken en re behandelen althans zich vooral tegen haare fpoedige begraving te verzetten. Hoe fmertlyk bitter myn grootvader by dit gevoelen van den geneesheer ook Iagchte liet deze zich echter niet wederhouden, van' nog eenige proeven, ter opwekking uit den toeftand der gebondene levenskragt, met het lyk te onderneetnen. Met kinderlyke hartelykheid dankte de vier onmondige weezen (waarvan myne toenmaals.twaalfjarige moeder de oudfte was) voor de zwakke ftraal van hoop, dat de tedergeliefde doode misfebien in het leven zou te rug keeien. De arts, niet alleen een kundig geneesheer, maar ook een gevoelvol vriend van den buize, deed alles, wat zyn beroep , Zyn eigen hart, en deze kinderlyke traanen hem tot eenen dringenden pljgt maakten.. Alles wa* echter vergeefsch; en de arts ging heen,, zon»  61 SPOOK- zonder zyne menschüévende poogingen mee een gelukkig gevolg bekroond te zien. Intusfchen was myn grootvader'daar door echter opmerkzaam geworden op mogelykhe* den 5 want hoe zeer de lydende by de vertroosting ook twyfelt, geeft hy echter altoos gaerne gehoor aan het zagt fluisteren der hoop. Van daar misfebien , dat de voorheen bitter lagchende ongeloovige van nu af genoegzaam niet van zyne overledene echtge* noote afweek... Na lang en vergeefsch waaken vorderde de natuur eindelyk haare rechten ; de flaap overweldigde den, nog meerder van droefheid , dan van waaken, afgematten man, en had ten gevolge, dat hy van den anderen middag af aan , half krank , het bed moest houden. De arts verfcheen weder, en verdeelde zyne zorg en kunde nu tusfchen den zieken leevenden en de dpode zieke. Des dingsdag-nagts vroeg, om twee uat ren meende de by het vermeende lyk: aangefielde waakfter eenige beweeging te be- fpcu-  VERTELLINGEN. 65 fneuren aan de lippen der doode, gelyk ook aan eenen vinger van haare regterhand. Deze vrouw, die den fchyndood en zyne wonderbaare uitwerkzelen waarfchynlyk niet kende, ontlielde hevig over deze onverwante gewaarwording, en ykle, meer dcod "dan levend van fchrik, naar den fluimerenden huisvader. Ach God , Lominél uwe zalige vrouw », fpookt met handen en lippen 1" Dit waren de ontzettende en te gelyk troostryke woorden, met welke de onweetende haare verbaasdheid uitdrukte, en die de uitgeputte kragten van den verrukten echtgenoot eene nieuwe veêrlcragt gaven. Hy fprong met eene jeugdige vlugheid van bet bed, en ylde, van den geneesheer verzeld, de ontwaakende ter hulpe. De arts vernieuwde nu met den grootften lever al het geen de kunst vermogt, om de « fchyn nog volkomen doode vrouw geheel uit haaren doodsfluimer op te wekken. In eene vrolyke verrukking riep hy na eenigen tydj n Hiefj VlientiI js JeveiJ. nierzynrp00w „ ren,  66 SPOOK- „ ren , onfeilbaare fpooren der wedarkeerende „ lcvenskragt!" (Een voor de neusgaten gehouden donsveder werd door haaren adem, genoegzaam onmerkbaar, bewogen, en inden omtrek van het hart befpeurde men eene zagte warmte.) Het leed niet lang, of de in fchyn overledene opende, tot onuitfpreeklyke vreugd van allen, de gebrokene oogen, en Hamerde zagt en langzaam: „ Ach , kinderen! waar„ om hebt gy my niet laaten flaapen? ik „ fliep zoo zagt, zoo gerust." Het geheele gezin fchaarde zich nu om het bed, waarop de arts de fehyndoode terHond weder had doen leggen; en allen hoorden deze heuglyke woorden des levens. —. Doch ik onderneem niet de verrukking te fchetfen, welke ieders hart vervutde. Om het onwillekeurig gevoel der vrolykfte en vuurigfte dankbaarheid aan de Godheid uit te drukken, zal elke taal eeuwig te arm zyn.' De goede vrouw herftelde fpoedig na dezen weldaadigen doodsflaap; — leefde-, gezonder  VERTELLINGEN. 6> der dan voorheen, nog volle negen jaaren in haaren vergenoegden en als vernieuwden echt, en fchonk na deze gebeurenis haaren echtgenoot nog eenen zoon, den nog levenden burgemeester kuuger, in StendaU VI.  68 spook- ■4 VI. De Kerkhofs • yerfchynwg. Ik was (dus verhaak de predikant stuk» mer, te Markau in het Middelmark) eerst predikant te Ketzur by Brandenburg, en aanvaardde, in het jaar 1745 , dat ampt te IMarkau. Dewyl ik in het begin my hier nog niet behoorlyk ingerigt had, en myne vrouw, uit hoofde van huishoudelyke belangen , nog te Keizur woonde, at ik eenige weeken Egter ëen , des middags en 's avonds, op het heerfchaplyk hof by den majoor v 0 n erer>ow, toenmaaligen bewooner van hetzelve, en patroon der parochie te Markau. Op eenen midd?.g viel, ik weer niet meer by welk toeval, het gefprek op het onderwerp van fpooken. De partyen konden het t over het vdór en tegen, niet eens worden, en einde- lyk  VERTELLINGEN. maar voornaamclyk ook aan de kleeding. Fly had zyn meest geliefd kleed , een' bruinen rok met hooge zilveren knoopen, aan , en den fpaanfchen roiting met een' zilveren moorenf°P m dehand' "'et weiken L..., nog een *md zynde, zoo dikwils, tot vermaak van den ouden man, in de kamer rond eegaloppeerd had. Met de fteeds meerde/toenee. mende zekerheid rees ook de verbaasdheid van L.... ter, hoogften toppunt; hv zoud* "og m lang Hel niet gewaagd hebben, den geest aan te fpreeken, zoo deze niet zelf het ftilzwygen afgebrookeo had.  78 spook- De vreemde. Kent gy ray niet, Mattheusl L... .. ook nu aan de P&m zynen grootvader herkende.-) 6 Ja, ik heb u terftond herkend i - — lk kenne o zeer goed l — — Wat begeert gy dat ik voor u verrichten zal? De vreemae. Kent gy my indedaad? L. Ja» gy zy£ ™yn overleden grootvader ; — gy zyt zyn geest! He vreemde, (Jagchende.) Ik ben geen van beiden, doch u even zoo na beitaande.. Ik ben uws grootvaders lyflyke broeder, en hem in geftalte, gelaat en fpraak zóó gelyk, dat zelfs uwe overige bloedverwanten -mEg'f verfchrikten toen ik daar aankwam., Allen verzogten my, dat ik op myne tegenwoordige reis u zoude bezoeken, en verheugden zich reeds m voorraad over den indruk, dien myne tegenwoordigheid op u zou maaken. Ik zou nog langer gezwegen hebben, ind,en uwe ontfteltenis en de bleekheid van uw celaat my niet duidelyk verraden hadB den,  V K U T S 1 L I.N.G E N. Jrp den, dat gy indedaad in my den geest mvs grootvaders meende te zien. £ Doch deze kleding? deze ftok? «*mm Ik hoorde nooit dat myn groot» vader nog eenen levenden broeder had. De vreemde. Dat is zeer mogelyk ; echter ben ik her. Deze brief, dien ik van uwen vader medegebragt heb, zal u allen twyfel ontneemeu. Lees hem, ik zal intusfchen van het voor my zoo ongewoon trappen opklimmen .wat uitrusten,, las nu in zyns vaders brief, dat de overbrdhger van denzei ven indedaad een broeder van zynen grootvader was, die tot bier toe altoos in Stoften gewoond had, en waarfchynhyk nooit te Eger zou gekomen zyn» indien niet eene ryke erfenis, welke in Hcmgaryen zyne vrouw ten deel gevallen was, hem genoodzaakt had, derwaards te reizen. — Hy nam zynen weg over Eger, om zynen broeder, dien hy in langen tyd -niet gezien had, te omhelzen, en vond hem D 4 dood.  8o SPOOK- dood. Zyne zoo buitengewoone gelykheid met dezen gaf reeds te Eger dikwils ftof tot onderhond, en toen hy eens, ter vermeerdering derzelve, het kleed van zynen broeder had aangetrokken, zou men volftrekt gemeend hebben, dat hy, dus gekleed, de overledene zelf was. Om deze reden verzogt en verkreeg hy het kleed, de paruik en den ftok tot eene geda^tems zyns broeders, en befloot in deze kleding den jongen L.... ia Weenen op zyne doorreis te bezoeken. VI II.  VERTJTLLINGHN. *j VIII. Bs fpookende Jodin by Frifack. T een bosc" by het fteedje Frifaek in hel inarkgraaffchap lirartdenburg, werd vddr ee« "ige jaaren eene reizende Jodin gewebidaadig aangevallen en vermoord. 2ederd dien tycl 15 dCZC 0ürd i!1 ^ omliggende ftreeken ia eenen kwaadep naam, zo„ dat weinige men. ichen gaarne in den nagt hier doorreizen, cu men , door de goede orde der Jandpolitie thans-aldaar nfrnciër bevreeesd is voor ftruikrovers , dan wel voor den fpookendon geest UCl' ™™rdé, welke zieb hier. nog fomwylen in haar bloedig geVwuul; aan de reizigers vertoont. Wel is waar. «jat zy èemg leed doer , doei, wie ziet gaarne fchrik. öeeuien en -geesten V heer V0N zi.tbn, feester by iJ5 4*  U SPOOK- c!e Pruisfifche lyf- carabiniers, keerde in den E0mer van het jaar 1795 van zyn landgoed I ïfilberg by ILuppin, te viervoet paar /cfltbenow te rug. Zyn weg lag door Fr'tfack. Het was middennagt, toen by op de plaats aankwam, alwaar, vólgens het zeggen, de vermoorde Jodin fpookend waarde. Dit volksgerttgt — dus verhaalt de heef v ow z ie ten — was my bekend; en hoe. \vel ik aan fprookjes van dezen aart nimmer geloof heb gegeven, zoo hield echter de ge. dagte daar aan my dezen nagt — ik geloof vit verveeling — nieer dan ooit bezig, plotslyk zag ik nevens my eene witte, reusaguge verfchyning. Ik ve.fchrikte heevig, en de zyd-fprong, dien myn anders niet féWgtig paard met my deed, verzekerde my, dat hetzelve insgelyks iets buitengewoons moest gezien hebben. Ik weet niet, of het onvor>vagt gezigt van het gedrocht zelf* , of wel de fprong van het paard my het bloed naar het 'hoofd deed ftygen; het is althans zeker, dat ik my in geen aerusten toeftand bevond* Ik gevoelde da waarheidi van lessinc's aan-  VERTELLINGEN. |j aanmerking, dat by den aanblik eener fchrikbaarende verfchyning , den ongeloovigen, 20» wel als den Iigrgeloovigen, de haireu te berge ryzen. Myn harte klopt geweldig, en ik was niet minder te onvreeden over my «elven, dan over myn paard. Terwyl ik dit laatfte zeer onzagt met gebit en fpooren bedwong eu ftrafce, deed ik ook my zeiven geWeid aan, en verloor, voor zoo veel de onftuimigheid van myn paard my zulks toeliet, deze onbegrypelyke verfchyning niet uit het oog. Doch weinige oogenblikken daarna verhinderden de boomen, die langs den weg ftunden, my, de reuzengdtalte verder te be» trachten. t, Foei!" dagt ik, „ laat ik my door «en „ fpook verjaagen f" — Op hetzelfde oogen. blik was ook reeds de engtlsclmian onder~my «ngekeerd. Ik reed regt op de plaats aar* waar ik de verfcliyning gezien had, eo voni dezelve daar weder. Hoe onftuimiger hei f aard, by het op nieuws zien derzelye, zich aanüdde, faue voorzichtiger ik was, feet* «elve s^mm te bljvea. 4] zyti fjpflngm m  £4 S P O O K- fnuiven hielp hem niets. Voor my zelve» was het tikken onder het derde knoopsgat flegts een verfterkende aandrift, om de zeldi zaame gelegenheid , van vermoedelyk met een wezen van een' hoogeren aart nadere kennis te kunnen maaken , niet nutloos te laaten voorbygaan. Het paard, met beter gezigtswerktuigen voorzien, dan de menscb, begon nu rustiger te worden. Ik befchouwde dit als eenen leerzaame wenk ter navolging, en ontdekte nu , dat waarfchynlyk een arme inwoonder van FrlJack, zederd myne laatste reis door dezen oord , den Ham van eenen eikenboom ontfcbild, en op deze wyze die witte reuzenge» ftalte gefchapen had. Dus veroorzaakt eene kleinigheid, die men op klaren dag nauwlyks eenen blik zoude verwaardigen, in den nagt, een ernitig onderdeur — en dezelfde foldaat, die in het felfte van den flag den dood zelfs onverfchrokken in 'het aangezigt ziet,.zal beevende het hart kloppen by fleebts- den vlugïigen aanblik van eenen■ gewaanden geest \ IX.  v * r t e l L in o i k. IX. £k geest van genen zelfmoorder fcheen een1 boer den baard. Vddr omtrent vyftien jaaren werd een bar* biers-knegt, te Qjiedlinburg, door zynen meester befchuldigd van eenen diefftal, en deswegens by de overigheid aangeklaagd. Des nagts vódr dat hy zich zou verantwoorden , woonde hy de maskerade nog by . en was op dezelve uitgelaaten vrolyk. Tegens den morgen echter begon hy onrustig te worden, zag wild uit zyne oogen , ver'wyderdè zich, ging de deur uit, en gaf den daar op fchildwacht fiaanden foldaat zyn horloqïè, met byvoeging, dat, ingeval hy niet weder kwam, hetzelve als dan voor hem zoude zyn. Hierop ging hy naar een' der fchoonfte wandelwegen buiten Quedlinburg, en doorfchoot zich aldaar, D T Kors  t p o o t> Kort daarna verfpreidde zich het gerugt« dat de zelfmoorder op dien weg waarde, en de voorbygattgers den, baard fcheerdt. Hoe belachlyk nu ook deze vertelling was, vona echter dezelve geloof; te meer, toen cea boer, die ftellig verzekerde door den geest aldaar gefchoren te zyn, van den fchrik daar over in eene doodelyke krankheid verviel Men onderzogt de zaak nauwkeuriger, en bevond, dat de boer daar onder den blooten hemel indedaad was gefchoren geworden, doch niet door een' geest, maar de gedien* Sige barbier was — een in Quedlinburg in garnizoen liggend ruiter, die uit moedwilligheid deze rol fpeelde, en van zyn regiment een* goeden dragt ftokflageu daar voor IA fostaaling ontving»  vertelling en. %f X. Het vuist-gevegt van den predikant M0R1TZ met den dtivtl. (Met een byvoegfel.) Jacob iioritz was, omftreeks het jaar 1670, predikant te Heritz in het Maagdenburgfche. Alvoorens naar het dorp Gufen verplaatst te worden, bad hy ontelbaar veel verdrietlykheden, en zelfs liet de duivel hem «iet met vreden. Wy gaan de eerfte met flilzwygen voorby;want waar toe zouden wy den lezer lastig vallen met kleinigheden uit eene voorgaande eeuw? mmm Doch van bet zeldzaam vuist gev'gt van den genoemden predikant met den pa.rdenpoo.igen zwarten zullen wy een kort bericht geven, «e heer mor.tz glng eens op eenen zonnaar bet nabuurig dorp om aj. daar te prediken, gri den önKfe* van Ut «waande Vapenpad (hetwelk door een , de leü-  3J8 s p o ü k- beide dorpen vaneen fcheidend, moeras , voor de voetgangers gelegd is) gekomen zynde, overviel hem onvoorziens de duivel iu deszelfs gehceie verfchriklykheid. In de eens klauw hield' hy eene moorddaadige knods, en in de andere, dreigend, een blank mes» Het gantfche ligchaam, zoowel als het affchuwlyk gelaat, was pikzwart. Nauwlyks bad moritz zyne eerde onwillekeurige ontfleltenis overwonnen , of hy verzet zich met kragt tegen den boozen vyand, en maakt, in eene ftoutmoedige houding, front tegen den vervolger. Met eene barsfche ftem vraagt by den zwarten : wat deze poets zou beduiden, en met wien hy te doen bad? — „ JSkt „ den duivcll" klonk het , nog tienmaal br^fiber , uit de bolle knaken van den vorst der duisternis. Vreeslyk en even als een brullende leeuw ftond hy te loeren,., en als. met eenen fprong, ging hy. den armen een. zaamen predikant ook weder te Ivf. Dezcu fterkte intusfchen het bewustz^n >_dat hy iu 'zynen beroepspügr was. Hoe vcele. tegoowoordigheW van geest, 'èr ook.nodig, ware, ora    VERTELLINGEN. gj) om iu deze hagchlyke omftandighsid armhertigbcidl haare belooning moet te« geenen tyd groot en heerlyk zyn l - A o a r h 4 was nu , naar de uitdrukking der rechtsgeleerden, op haare bekentenis geftorven, eu Mie hi el werd, non confesfus, fed convie* uit byzondere groote genade, als een bloedfihender, drie dagen lang aan de kaak gefield, daarna gegeesfeld en vervolgers uic het land gebannen. Zyne jongde dogter bekwam zyne goederen, en treurde, in ftil te , om haare onichuldige zuster en haaren in elen* üe otndoolenden vader." Deze treurige gefchiedenis hg nog versch >n het geheugen, toen een neef van mich iel aan het gerécht kwam aapgeven; „ dat zyne " "'8'- elizabü'j h (acatha's zuster) * zyne vrouw veelerlei bedenkelyke omftan- * tbgbeden aanvertrouwd had, uh welke dui„delyk optemaaken was, dat zy zich in „ den zelfden toeftand van haace zuster be„ vond: ook had hy.. op eenen vroegen morgen „aar den akker gaande, den geban« «en michiel uit 2y„ huis 2iei, kümeiJ » en naar de gienzen heen ylen." De rechters E 3  SPOOK- geboden hem deze aangeving geheim te hou. den, en zonden verfpieders uic, om op miCHiEL te loeren. Den derden dag betrapte men hem ook indedaad, dat hy, des morgens vroeg, met zyne dogter ten huize uitfloop; de by haar gevondene dingen bevveezen duidelyk , dat zy met haaren vader had willen ontvlieten; en toen men nog daarenboven bevond, dat zy indedaatf zwanger was, maakten de rechters geene bedenking meer, om Mi chiel andermaal voor den vader van ' het kind te houden. By het eerfte verboor zeide hy: Het is waar, ik wilde myne „ dogter, myn eenig kind, naar G.. „ brengen, om haar niet op de pynbank te laaten martelen. Zy is zwan„ ger ; doch hoe zy dit geworden is, weet zy „ even zoo weinig als ik. Ik ftel zeker, „ dat hier iets onnatuurlyks plaats heeft. Ik alleen ben ftrafbaar, dewyl ik haar over„ reed heb om met my te vlugten: ook heb „ ik dikwils legen myn vonnis, in het land „ geweest, om myn geliefd kind te zien. De„ neemt my dus het leven , ik wil hetzelve „ gaar-  VERTELLINGEN. 101 „gaarne opofferen; doch (paart, om Gods „wil, fpaart myne onfchuldige dógterl zy „ heeft my voor het kruisbeeld gezworen, s, dat zy zelfs geen vreemd mansperfoon ge„ küscht heeft, en dat zy niet weet hoe zy si tot dit ongeluk gekomen is." „ De pynbank," zeide een der rechters, „ zal u beiden den mond wel openen." Eenige dagen daarna werd mi cm el werklyfc gepynigd. De tederhartige vader leed de heVjgfte fmerteh : dit bewees zyn kermen, zyn fmeeken; doch hy verdroeg dezelven om zyns kinds wille , en ftond , zonder fcbuld te bekennen, alle de folteringen door, welke wreede tirannen, tot fchande der mehscblykheid, hebben uitgevonden. O. bekend met het vermogen der zuivere vaderlyke liefde, geloofden de rechters, michiel moest de toverkonst verdaan , en een verbond met den duivel gemaakt hebben; zy wendden zich dus tot ELiSABETH, en beloofden baar volkomen vergeving, wanneer zy goedwillig bekennen wilde. „ Ik ben jong » zeide het goede kind , „ en wenschte gaarne nog te E „le-  103 s ï * ® „ leven; doch indien ik door eenen leugen „ myn leven redden , en zulk eenen goede* „ vader ongelukkig moet maaken, wil ik lie„ ver fterven. Doet niet my wat u behaagt. „ God zal my byftaan 1** „ Men gaf echter geen acht op deze betuigingen der onfchuld en onderwerping. Men fleepte ook de goede elizabbth, even als haaren vader, ter pynbank." „ Ieder baarer zenuwen werd gefpannen, ieder haarer leden verrekt; duizendvoudige fmerten woedden in haar, en — zy zweeg I Toen echter de doodsangst haare zinnen verzwakte , leven en dood in haar kampten, toen perstte de donderende vraag des' rechters baar een ja af, en haar mond floot zich voor eeuwig! Zy werd dood van de martelbank afgenomen, en, even als haare zuster, op het galgenveld begraven." „ *Er w.iren nu twee perfoonen met de bekentenis tegen miciuel geftorven; niets konde hem derhalven meer redden, en hy werd kort daarna , als een dubbele bloedicbeuder, ten vuure gedoemd. Hy ging ftand-  VERTELLINGEN. I03 Vastig ter dood, en dankte God % dat men kern tot zyne geliefde kinderen zoude voeren. Veelen uit het dorp fchonkcn den goeden uwe ui el een' traan. Veelen geloofden ten voile , dat hy onfchuldig geftorven was." f» De jager in het dorp was een der ieverigfte verdedigers van den dooden mi cm el; hy had altoos in goede vriendfehap met hem geleefd, en dikwils in vertrouwiyke gefprekken de lange winter-avonden doorgebragt. Hy treurde derhalven nog fteeds om hem, en dagt dikwils over het noodlot van den ongelukkigen. Op zekeren dag, dat hy in deze gedag, ten naar zyn huis ging, overwoog hy by zich zeiven , of het wel mogelyk was, dat de beide meisjes onweetend waren bezwangerd ge. worden?— „ Hoe," viel hem op éénmaal in, „ indien myn martyn eens de aanleg. „ ger , of ten minffen de medepligdge van s, dit fcbelmftuk ware? Hy was altoos veel „ in michie l's huis, by loopt thans nog n alle fchoone meisjes naar, en heeft reeds „ menigen flegten iTreek uitgevoerd! Ik zal, it ik moet hem eens daar over toetfen." OnE4 der  ÉÓ4 S P O O der deze gedagten was hy zyne woosing ge* naderd , en martyn, zyn jagersknegt, de eerfte, die hem ontmoette." „Door een byzomier, inwendig gevoel aangedreven , fprong hy fchielyk 0;> hem aan: „ Alles is ontdekt, booswigtl" zeide by, „ alles is verraden ! Gy zyt de fchender van „ michiel's dogtersl"— martyn verfchrikte hevig, hy lijderde, dat zyne knieën tegen elkander {lootten. „ Help my weg," zeide hy eirtrielyk , „ik bekenne u alles l " — Doch te fel verbitterd op den booswigt, •Reepte de jager hem voor het gerecht,, en ook hier bekende martyn alles." „ Ik was" «—» dus luidt zyne bekentenis in de gerechtlyke getuigfchriften reeds „ lang verliefd op de beide meisjes ; ik kende „ echter haare deugd te wel, dan dat ik de „ vervuiling myner wenfchen van haar had „ kunnen verwagten. Ik nam derhalven myn „ toevlugt tos list. Een oude jager had my „ gezegd, dat het fap van —— " (de naam van het hier uitgelaaten gewas {laat ook iu de, getuigfchriften niet, waarfcbynlyk om bat •.ais*  V li Tl t e l L i noen. 105 misbruik van deze duivels - korist vdórteko- • men.) „ flaapdronken en bedwelmd maakte.„ Ik verfcbafte my dit fap,. goot het op es- ■ .„ mm dag, dat agatha alléén te huis was, \ 5} in dc melk, die zy toen juist at, en ging • „ heen. Kort daarna bemerkte ik, door bet „ vengfter s dat zy vast fliep, ging by haar,. „ en — omhelsde haar, zonder dat zy. daar „ door ontwaakte." Op dezelfde wyze had de eerlooze fchelm, volgens zyne eigene bekentenis, het ook met euzabeth gesmaakt."' „ De rechters ftonden niet weinig verbaasil over deze bekentenis , en liepen gevaar, vaa door liet verbitterd volk gefleenigd te worden. • Althans de getuigfchrifcen melden van eenen der rechters, die plegtlg bezwoer, dat men hem op eenen avond met fteenen geworpen, en moordenaar genoemd had." „Intusfchen werd martyn ftreng bewaakt ,. en dewyl men geene verzekerde ge. vangenis had, zoo groef men het bovengemelde hol, en bemuurde hetzelve met groufi vierkante'fteenen, aan welke men hem', me* E 5 * zwa'a--  ï<6 s p 0 o k- zwaare boeie.t beladen , jrastfloot. En echter ontging . deze fnoode booswigt de verdiende jtraffe , welke men voor hem bereidde. Hy fhl den houten lepel, met welken hy ge- ( woonlyk eens in de week foep at, ftak■ denselven in zynen das, en draaide"hem zoo lang om, tot hy zich zei ven verworgde. Dus vond men hem des morgens, en het is indedaad te bewonderen, dat zyne hand in den doodsangst den lepel niet had losgelaaten, maar hem nog werklyk vasthield." De rechters deeden nu alles om het volk te bevredigen; zy Helden den dooden martyn op het rad, verzamelden de asch van den onfchuldigen michiel, en groeven het gebeente zyner dogters op. Men begroef dit alles in de kerk, en zoo lang de inwooners vanM.... nog den roomsch-catholyken Godsdienst aankleefden, vereerden zy deze onfcbuldig vermoorden als heiligen.'* Wanneer men nu overweegt, dat deze fchanddaaden van den affchuwlyken marT.TWV benevens het liefdelooze onverftand der rechters van dien tyd, eeuwen agcerëen  V E R T E L L I N G E N. ^ lü^ op de nakomelingfchap Werden overgebragt; en wanneer men daarby, niet grond, veronderftelt, dat gedunrig de fterkfte kleuren zyn gebezigd geworden , om deze gruwelen op bet haatlykfte aftefchetzen : zoo is bet niet te verwonderenI, dat de bewobners van het vlek , wier harfens met allerlei fpookgefehiedenisfen opgevuld waren, in eene gevangenis nevens het Martynshol, door de werking van hunne opgewekte verbeeldingskragr, veelerlei i'chriklyke gezigten hadden. Waar toch was ooit een zelfmoorder , dien de geweene volksclasfe niet zag fpooken i E 6* - .XII*  s - f o o k«- X II. Eene overledene verfchynt, als een ver-heerlykte geest, aan haare geliefdjle vriendin* Mevrouw wagener,-thans nog teRerlyn woonende, en wier ftrenge waarheid-liefde geen' den minften twyfel overlaat wegens de echtheid van het volgende geval, had , in haare jeugd, eene vriendin, met haar van gelykeh ouderdom, en met welke zy in alles overëenftemde. Van haare eerfte kindsheid af; waren zy onaffcheidelyk, en bleven bet tot den dood. Nauwlyks hadden zy die jaaren berei .t, in welke het verftand zich voor «ie nadere befteraming van den mensch begint te ontwikkelen, en waarin te gelyk de behoefte eener* wezenlyker vriendfcbap levendiger wordt, toen zy eenen vriendfchapsband knoop.  VERTELLINGEN, log knoopten, dien hetzelfde gevoel, hetzelfde noodlot, en naderhand ook dezelfde grondftellingen, eene meer dan gewoone duurzaamheid verzekerden.. De jaaren der kinderlyke Jigtzinnïgheid waren voorby; het onderwys in den Godsdienst, dat de plegtige aannee-ining onder de meergevorderde Christenen vooraf gaat, had de gedagten aan haare toe* komende hoogere beftemming allezlns in haar opgewekt. In dezen tyd viel het h3ar, voor de eerftemaal, zwaar.op het hart, dat de dood haar eens zou fcheiden. By deze angstvolle gedagten rees in haare tedere harten een voorneemen, tot welks uitvoering kragten be» hooren, die niet ieder fterveling ten deel zyn gevallen. Het zy dat de twee vriendinnen een voorgevoel hadden van haare nabyzynde fcbeiding door den dood, het zy dat het fleg's voordkwam uit de zeldzaame vriendfcbap en trouw, met welke haare harten < onaffcheidbaar vast aan elkander hingen: althans- zy fprsken pleg* tig af, en beloofden elkander met eenen heiligen eed, dat die geene van haar, welke K 7 be«  ï 10 s p 0 0 k- befcetnd was de andere in liet onbekende gewest der eeuwigheid vddr te gaan , verpligt zoude zyn , alles aanteweuden , om , als een wezen van hoogeren aart, met een aangenomen zigtbaar ligchaam, in deze wereld, tot haare agtcrgeblevene vriendin terug te keeren, en dezelve het ftikdonkere der eeuwigheid zoo veel mogelyk rip te helderen. Kort' daarna werd eene der vriendinnen krank, en, helaas ! om nimmer te geneezen. De dood maakte een einde a3ii haare langduurige ziekte, en rukte haar dus weg in den bloei haarer dagen, in het negentiende jaar baars levens. Mevrouw wagen er toen, zoo wel als haare vriendin, nog ongehuwd — was langen iyd ontroostbaar over dit fmertlyk verlies. De traanen , welke zy over haare on■vergeetlyke gezellinne Hortte waren ook indedaad te rechtmaatig, en vloeiden te ongeveinsd , dan dat dezelve niet met menigen onwillekeurig doorge waak ten nagt moesten verknogt zyn* - Het geen echter de fmerten «Ier fcheiding, in de jDUaplooze nagteu, nog ver-  V-E 'R' T % LI INGE N* III , verzwaarde, was de angdige bekommering, dat de geest van haare vriendin haare p'leïf» tige belofó vervullen , en haar zou verfchynen, om haar het verzogte bericht , van gindfcbe zyde des grafs, mede te deelen. Zy vreesde met recht, dat deze verfchyning haar ontzaglyk zou verfchrikken, al ware het ook, dat dezelve gefchiedde , in de gedaante van eenen vriendelyken engel des lichts. Te laat zag zy nu, welken duurzaamen angst foortgelykc affpraaken der dweepende vriendfchap den in leven blyvenden onvermydlyfc moet veroorzaaken Te laat erkende zy nu, met overtuiging, dat dusdanige verbindtenisfen verdienen in den hoogden graad dwaas genoemd te worden; want, of zy biyven., uit onmagt der overledene, onvervuld; en dan zyn zy nutteloos; of zy komen tot een foort van ingebeelde of wezenlyke vervulling; en dan zyn zy ten hoogden pynigend voor den geestenziener, en voorzeker niet zonder nadeel voor zyne gezondheid, zelfs ook dan niet, wanneer de verfcbynende geest de fchoon-  112- s P o o k- fchoonfte eugtlengeilalce wilde of kohde aanneetneo. Twee volle maanden had mevrouw wa ge* ne.r- reec*s xn eene angstvolle treurigheid doorgebragt, en de gevaarlyke toeftand haarer ziel werd op haar, anders bloeiend, doch nu afgepymgd gelaat, dagelyks zigtbaarer. Meu tiagtte haar geftadig te doen opmerken, dat nog nimmer een geest uit de gewesten der eeuwigheid terug gekomen zy, en dat dus. haare voordduurende bekommering niet alleen onaegrond en nutteloos, maar ook ten hoogft<;ii zondig was, dewyl dezelve haare gezondheid ondermynde, efi zelfs haar léven in gevaar bragt. Deze en foortgelyke voortellingen ; benevens de fmertleemgende tyfl', bewerkten eindelyk dat zy zelf begon te twy-1 felen , of de geest haarer vriendin baar wei ooit zoude.verfchynen. „ Hy blyve weg, en alle berigfen uit het *, jrebied der duistere eeuwigheid met hém l'*" Dit was thans haar eenigfte, vuurigfte wensch; «a het Het zich ook indedaad aahztén^dat de-  VERTELLINGEN. 113 dezelve zou vervuld worden. Haare nagten waren thans minder ihaploos; haare fluimering niet meer zoo onrustig en afmattende ; haar gemoed werd bedaarder, haar flaap verkwikkender, en haare angftige bekommering fleet langzaamerhand. In weerwil echter van de waarfchynlykbeid, dat de geest nu niet wederkeeren en htmeltydingen naar Berfyn zoude brengen, fcheen het nogthans anders btfloien. Op eenen morgen, dat mevrouw wagener nog lag te fluimeren, terwyl eenige haarer bedienden in de naaste kamer Cwelke flegts door een glazen deur van de haare was afgefeheiden) reeds op waren, hoorden deze baar angfiig kermen. Dierge'yke uitwerkzelen van eenen onrustigen flaap waren zederd twee maanden niets ongewoons; dan , daar dit kermen nu verzeld ging met een, tot twee maaien herhaald, vreeslyk gillen, vloogen de bedienden terftond naar de glazen deur, zagen door dezelve naar het, door de nagtlamp, verlichte bed, en bemerkten . — . Doch.  11% sp ook» Doch wy laaten billyk over deze verfehy. nirig mevrouw] w a g ener zelve fpreeken. Aan haar toch was het gezandfchap uit den hemel afgevaardigd '; aan haar zouden de geheimen der eeuwigheid geopenbaard worden. Wy zullen dus* van haar ongetvvyfeld dezelve op het nauwkeurigtte varneenjen. - „ Een engel des lichts ," dus verhaalt zy, „ in het gewaad dér onfchuld, en met de „ kenbaarfle trekken myner overledene vrien„ din, daalde uit eene onafzienlyke hoogte, „ zagt zweevend, tot my neder. Ik had even „ te vooren angstig van haar gedroomd, en „ lag nu wakker op myn béd. Ik gaf een' „ luiden fchreeuw, zonder dat ik bepaald ,, weet, of dezelve uit vrees, dan wel uit „ blydfchap voordk\vam0- De geest reikte my, „ met eene hemelfche vriendelykheid, de ham'. ,j Ik greep dezelve hevig aan, terwyl ik my „ in het bed oprigtte, en andermaal overluid ji gilde. Eene onbefchryflyke angst, en eene „ yzingvolle ontzetting beving my, toen ik ,r voelde, dat die hand, even als van een ïv lyk, yskoucl was. Intusfchen hield ik de- „ze1-  VERTELLINGEN. lig „ zélve, terwyl de geest fcheen te willen fpreeken, als in eene fluiptrekking ftyf vast.. Het bleef echter by willen fpreeken, „ de geest was (torn als een visch. Onder„ tusfchen waren myne bedienden, op myn „ herhaald fchreeuwen, toegefchoten ; zy „ fpraken my vriendelyk aan, terwyl zy my „ zagtjes heen en weder fchuddeden, en nu „ eerst ontwaakte ik uit eenen levendigen, „ benaauwenden — 1droom, uit welken ik, »s nog droomende, my reeds lang verbeeld „ had ontwaakt te zyn. De vraageti, welke „ zy my deeden, als: „„ Wat deert u? Wat „„ wilde gy toch met die hand uitvoeren , „„ het was, als of gy dezelve wilde verwrin„„ gen? —m beantwoordde ik niet anders, ,, dan met den hartelyken uitroep: ,,„6My» „„ ne verheerlykte vriendin ! „ Nimmer was ik gelukkiger uit eenen droom „ontwaakt, dan thans., Terwyl ik geheel „ afgemat, en met opene oogen in het bed „ zat, en myne eigene, band met de andere „ nog. immer ftuipagtig vast hield, had ik,, „ tot bet oogenblik, dat ik geheel ontwaakt „ was,  s r o o K' „ was , my fteeds verbeeld, de hand mynep „ hemelfche vriendin vast te houden. Kn „ zelfs toen nog was het moeilyk, my geheel „te overtuigen, dat ik geene verfchyning „ gezien, maar gedroomd had . Ik vertrouw „ de oorzaak hier van, in den toenmaaligen, „ zeer natuurlyken, overgang, uit den llaass penden in den waakenden todland te moeai ten zoeken." „ Het is echter zonderling, dat de vast„ gekoudene "hand, in vergelyking met dc „andere, cn met her overige myns lie„ chaams, indedaad y.skoud" genoegzaam als- lam, en over het geheel zoo gefield was, „ als of de omloop des bloeds in dezelve j, geftremd was. Intusfchen verzekerde my „ een hier woonend geneesheer , aan wien ik' „ naar de oorzaak daar van vroeg, dat bet „ verkouden van deze hand , die misleiden „ buiten dat ontbloot had gelegen, zeer na„ tuurlyk was ; inzonderheid in eenen zoo „ benaauwenden droom, en by de toenmeali3» ge ongefteldheid myner gezondheid." i Dos  vertellingen. II? Dus verre mevrouw wagener. Myne lezeresfén weeten nu reeds, dat de aan de deur luisterende bedienden ons ook niets meer te verhaalen hebben. Zy zagen noch eenen geest, noch boorden eenige bemeltyding. Alles wat zy vernamen., was — de in het bed overeind zittende mevrouw wage. ner, die, droomende, met haare linkerhand ae regter in de hoogte hield. Ten be- fluite wil ik haar nog in overweeging geven, wat wel van deze droom misleiding gemaakt zou geworden zyn, indien niet iemand door de glazen deur geloerd, en men de droomende niet langzaamerhand opgewekt had ? Ik zal het haar met de eigen woorden van mevrouw wagener zeggen : „ Waarichynm lyk eene fpookgei'chledenis van de zeld„ zaamfte foort." XIII.  Tl§ $ p o O K- XIII. Ben overleden Predikant verfchynt, den dag na zyne begraving, weder op den kanzcU In een,zoo ik nieene, S&xisch fteedje, ftierF de tweede predikant, de magister N.,.., een algemeen bemind, en over het geheel zeer regtlchapen man, van wien men dus nimmer zou geloofd hebben, dat hy na zynen dood de agterblyvenden fpookend zuu k men ontrusten ; en echter gefchiedde dit. Den morgen , na dat het lyk openiyk iu een' grafkelder was bygezet, gaat de koster zeer vroeg rjaar de kerk, om, volgens gewoonte, door het luiden der klok den nieuwen dag aantekondigen. Van de plaats, waar de klok getrokken wierd, kon men den predikftoel zien. Toevallig flaat de koster zyne oogen op denzelvwiu God in den hemel 1 daar ftaat de Of  VERTELLINGEN. 110, cp gisteren begraven predikant in perfoon op den kanzei, en juist in eene houding, als hy te vooren eene redenvoering plagt te doen» De koster, verdoofd door den fchrik, is nauwlyks in ftaat, om de kerk uit, en naar den eerften predikant en infpeétoi te ylen, om hem dit voorval te berichter. De infpeclor, een man vry van vooroordeelen. hoorde deze vertelling lagchende aan, en liet eenigen twyfel blyken. De koster, even «ls de meesten zyner amptgenooten , niet weinig verwaand, werd moeilyk om dit twyfelmoedig lagchen, en beweerde, geen kind te zyn , dat met vrees voor fpooken bezield was, en dat hy moeds genoeg bezat, om voor geen alledaagsch goochelfpelletje te gaan loopen. — „ Dit kan zyn," hernam de infpeftor zeer befcheiden; „ doch by dien „ pryswaardigen moed hebben wy ook verj, beeidingskragt, die fomtyds ook den verss ftandigften misleidt. Mannelyke fchrander„ heid beveiligt niet altoos voor het bedrog „ haarer begoochelingen. Kunt gy niet, by t> het zien van den predikftoel, het aanden- m ken  ISO S P O O K« „ ken aan den voor ons allen zoo dierbaa„ ren, overledenen, te levendig in uwe ziel „ terug hebben geroepen ? " De koster verzogt, in antwoord hier op, den infpedtor, met hem naar de kerk te gaan, om zich van het ddórzyn der, veelligt nog niet verdweenen , verfchyning , met eiaene oogen te overtuigen. De infpeélor was te redelyk , om hem dit billyk verzoek af te lhan* behalven dat ook deze gang naar de kerk ryklyk de geringe moeite zoude beloonen. Het fpook ftond wezenlyk nog op den predikftoel , en maakte ook volftrekt geene beweging tot verdwynen. Het zag ftrak. voor zich heen op den lesfenaar, waar op een opengeflagen boek iag, en fcheen in zeer diepe gedagten te zyn. De beevende koster verheugde zich over de gerechtigheid, welke de doodsbleeke infpeél>r hem ftlzwyaend liet wedervaaren. Deze ftond, als ver-fteend, op zynen wederopgeftaanen amptgenoot te ftaaren. In langen tyd kon hy geen zamenhangend woord voordbrengen , en fpeelde nu voor zynen onder- hoo-  VERTELLINGEN. 121 Iioorigen juist geene voordeelige rol. Met een beklemd hart ftamelde hy eindelyk eenige vrwgen aan de verfchyning; doel, geen der. zei ven werd beantwoord. Wat was bier nu verder aan te doen? J Men befloot den predikftoel gemeenfchaplyfc tC "^".om daar door het fpook te nood««ken, om, 0f te verdvv f woorden. VeraepFerU „u v.rgeefsch echter; noch bet een, «och het ander volgde. Al/es wat men door deze aannadering won, was de no* vastere overtmging, dat het indedaad de opberen -grayen magister was, met wien men te oen ha . De infpeflor begeerde *at de ko ! op den Predikftoel zou kiimtnen , om de «* van geheel naby te onderzoeken; d0cb deze verftond zich veel r« , dienst ^ a g0ed °P Weu tost, dan dat hy 2ich in dit geval tce» zynen meerderen »nnrf» b «eren zoude vergrepen hebben.» Daar ik," zeide hv , ** ™ "towrt. fa deze gLS il. p „ eer-  122 s r O O K- s, eerwaarde, sis eerden prediker en infpcc„ tor der kerk en fchoolen , behoort de eer „ van vooraf te gaan; ik echter , als den J} minden kerkdienaar , zal uw weleerwaar„ de pligtfchuldig op den voet volgen." —• De infpeclor was met deze geheel ontydige befcheidenheid van den koster weinig in zyn' febik, en befloot nu in Gods naam zelf vooraf te gaan. „Volg tnyl" riep by tegen den kerkdienaar. Voorzeker was hem het klimmen naar den predikftoel nooit zuürer gevallen, dan deze reis. Hy deed het voorzigtig en langzaam, echter niet zonder moed. Toen hy nog flegts één' trap van het fpook af was, herbaalde hy zagt en beicheiden de voorige vraag naar de oorzaak zyrer verfchyning? Daar ook thans geen antwoord volgde, waagde hy bet» de hand naar den verrezenen magister uit te fleckeu, en hem zagtjès aan zyn doodhembd te trekken; doch nauwlyks had by hem aangeraakt, of het fpook viel van den predtkftoel en over den infpeclor heenl In dit co. genbbk van onbefcbryflyïe ontfteltenis verried  VEHTELLIN G S N. *23 de*volkomenfte doodsreuk den neus der lidderenden liet geheim. Het geene op den beevenden infpetfor was gevallen, was geen fpook, ook niet zyn gewezen amprgenoot zelf, maar zyn overgebleven romp. Deze was ook in dit oogenWik met misfchien flechts fchyndood, maar i„de. daad levenloos en ontzield. De infpcctor rilde by de gedagte, dat Zyn vriend, in een' ftaat van gebondene levenskreten, misfchien als een fchyndoode in den grafkelder gebragt, en 's nagts op den predikftoel eerst vvezenJyk geftorven was. Misfchien was de verrezene in bedwelming naar den predikftoe, ge> gaan, in plaats van aan de kerkdeur te klop. pen en om hulp te roepen; ja misfchien had hy wel geroepen, doch was „iet gehoord «eworden ! Deze en diergelyke mogelykheden heling. Bigden den goeden infpeélor, tot emdelyk de minder ontftelde en uit dien hoofde meet koelbloedige koster, by het bezien der, met geweld opengebroken, grafkelder, de «egron. de aanmerking maakte, dat de vêrrezehe, om F 2 uit  K24 SPOOK- uit zyn verwulfd graf te komen , volftitkt vreemde hulp had nodig gehad. Men bemerkte ook indedaad daar , waar het gewelf open gebroken was, duiuelyka tekens van hamer» flagen, die buitenwaard* gedaan waren. Nimmer had de ontdekking van eenen geweldigen inbraak den menscblievenden infpector grooter vreugde veroorzaakt, dan thans ! Doch nu oiitftonden weder nieuwe vraagen: welke roekelooze had dezen moeilyken inbraak durven onderneeraen? — Hoe was hy in de rondsom gefloten kerk gekomen? — En welk een zonderling denkbeeld had hem aanleiding gegeven, om het lyk op den predikftoel te zetten? — Terwyl men over deze vraagen nadagt, ontdekte men in een der benedenfte kerkvengfters eene met geweld gemaakte opening, zoo groot, dat een volwasfen mensen ruim ge«oeg daar dóór konde. Nevens dezelve vond men een' metaalen regimentsknocp van een foldaateu ftropkous, De infpeftor ykle naar den commandant der ftad, verhaalde hem het gantfche geval, en liet het aan zyn doorzigt over,  17 E R T R L L I N G E N. 125 (TVer, of en boe , door middel van den knoop, mogelyk de daader te ontdekken ware. De commandant deed terftond bet garnizoen byeen komen , en de ftropkonsfen, met inzigt op misfchien onibrcekende knoopen, onderzoeken. Daar echter flegts één éénige knoop gemist werd, 'en nog wel by een' foldaat, die altoos, en in alle opzigten, een voorbeeldig leven geleid had, bleef 'er weinig hoop, om den daader door den gevonden knoop te ontdekken. Intusfchen nam men hem in arrest; en tegen aller verwagting bekende hy terftond in het eerfte verhoor, de fchuldige te zyn, en verhaalde het volsende: „ Toen het lyk van den zaligen magister," zeide hy, „op het paradebed lag, bemerkte „ik aan een' der vingers eenen fchooren „ring. Is bet niet jammer, dagt ik, dat „ deze kostbaarheid in het graf voor de we„reld verlooren zou gaan, terwyl ik, met ee„ne zieke vrouw en zeven hongerige kinde„ren gebrek lyde? Iedele vrees voor fpoo„ken of geesten kenne ik niet. Wat zou j, my dus te rug hebben kunnen houden vau F 3 „her,  SPOOK- „het befluit, om, uit liefde voor de mynen, „in den nagt den ring te haaien? Steels» dagt ik, kan men dit niet noemen; want „ fteclen is, zynen naasten heimelyk het zy„ ne te ontvreemden ; et> de aarde, in wier „ fchoot de ring zal bedolven worden, is myn „ naasten nier.. Het eenige, wat by myn „voorneemen my nog veiöntruste. was, dat „ik het vengfter en het graf, welk ik beide „openbreeken en dus befehadigen moest, „niet weder durfde laaten heiftellen; hoewel „ik voor een gedeelte der waarde van den „ ring zulks had kunnen doen , en ook gaarne „zou gedaan hebben. De liefde tot de my„nen overwon echter, van tyd tot tyd, deze „bedenkingen, terwyl daarenboven myn beangstigd geweten my ten laatüen nog toeluisterde: de kerk is ryk, zy zal zulk ee„ ne nietsbeduidende fchade gaarne dragen, „ te meer indien daardoor een noodlydend htiisn gezin geholpen worde. Intusfchen zie ik „thans klarer, dan vóór de uitvoering der „daad, dat ik zelfs ook wegens deze cmilan- j „digbeid ftrafbaar ben." «Toen J  VERTELLINGEN. 12? „Toen ik," vervolgde hy, „in den grafkelder gekomen zynde, geheel verfchrikt „bemerkte, dat de overgeblevene weduwe „ waaiTchynelyk vóór de begravenis den ring „wetleröm naar zich genomen had, werd ik „boos, en nam in den eerften drift het oVer„yld beilnit, ter tugtiging der hoogmoedige „ Vrouw, het lyk haars mans op den predik„ ftoel te fleepen. Intusfchen bekenne ik, „ook in dit opzigt, thans, by koeleren bloe„de, gaarne, dat •—• hoewel enkel de onty„dige praalzugt van des magisters vrouw my „ aanleiding tor deze daad gaf «—- het ech„ter niet aan my ftond, om deze vrouwlyke „onbezonnenheid te ilraffcn; ik heb my hier„in tegen hoogere hand vergrepen, en zal „dus ook dddr voor de my opgelegd worden, „de ftraf gewillig draagen." De opregte bekentenis van dezen zeldzaamen misdaadiger veroorzaakte een innig medelyden by allen, die daarvan hoorden, ea had ook byna zyne rechters bewogen, hem, in plaats van ftraf, eene belooning toe te leg. gen. Doch het'inkomende berigt, dat dit F 4 kan.  1&3 SPOOK» kanzeltooneel den plotslyk ziek geworden infpeftor eene heete koorts op den hals gehaald had, herinnerde de rechters, dat zy ook deze omftandigheid als toevallig veroorzaakte fchade behoorden te befchouwen. Zy vonden daarom goed, in weêrwil van het anderzins braaf caradler van den fchuldigen, hem eene naar de misdaad geëvenredigde ftraf op te leggen, en wel van mhuwege I  vertellingen.] I29 XIV. Een lyk ontwortelt het graf. T0en de tegenswoordige amptman te Ros~ kow by Brandenburg, de beer hartmann, en de burgemeester göring, te Nieuyj-Ruppin, voorneemens waren ter voordzetting hunner ftudiën de Salzwedelfche fchool te veria aten, en zich naar de univerfiteit te begeven, gingen zy, in den laatften tyd van hun verblyf te Salzwedel, op eenen fchoonen zomerdag met den ondergang der zon de poort uit, om in de aangenaame avondkoelte eene kleine wandeling te doen. Nog twee andere fchoolieren, frizer en vogel, waren in hun gezelichap. Zy onderhielden zich onder het wandelen zoo druk over boertige en ernftige voorwerpen, dat zy genoegzaam aan geen wederkeeren dngtep; en het F 5 wa$  ïrp s p o o k- was bytia middennagt, toen zy door eene andere poort in de ftad terug keerden. De ftraat van de poort, naar hunne wooning lag voorby het Catharine-of-Nieuwftadter.kerkhof 9 over het welke een nader voetpad liep,. Als jonge ftudenten, die boven den volkswaan , als of het in het fpookuur op de begraafplaatfen niet veilig zoude zyn, verbeven waren, llócgen zy onwillekeurig dit naaste 3>ad in. Geen hunner dagt in het begin aan de graven, die ter wederzyden van hun waren, en tusfcben welken zv doorwandelden, tot dat zy plotslyk, en genoegzaam alle te gelyk, bemerkten, dat uit het nieuwfte graf de gröotfte helft van een in het wit gekleed lyk uitftak, bet welk, naar de beweging te oordeelen, hetzelve gebeel poogde te ontwortelen. . Men kan ligt denken — das verhaalde de beer hartmann —- dat wy, hoe vry wy ©ok' ons zeiven van fpookvrees geloofden, by dezen aanblik toch hevig ontftelden. Wy ftonden eenige minuuten als vastgenageld op de plaats ftil, en ftaarden met opgefperde oogen  ver T e L L i n g S n. • ijt op deze wonderverfchyning. Intusfchen bleeven onze waarneemingen dezelfde, zonder dat onze onfteltenis door dit onderzoekloos vertoeven eenigzins verminderde. Het fpookend lyk ftrekte —— voor zoo veel men by het fterrenlicht, op eene verwydering van omtrent twintig fchreden, kon bemerken «->-« van tyd tot tyd den opgehevenen fnceuwvvit- ■ ten arm verder boven den grond uit, even; als wilde hy iets aangrypen, om de voleinding der opftanding daar door ligter te maa» ken. Ongetwyfeld ware het onze pligt ge- ■ weest daar toe behulpzaam te zyn ; doch bet wonderbaare der verfchyning en onze be fluitloosheid, deeden ons langer dan vyf minuuten onzen pligt zoo verre vergeeten, dat wy niet toefchooten om de behulpzaame hand tebieden. - Emdelyk waagde göring en ik' heta hand aan band op het graf aan te gaan , om deze vreemde verfchyning van naderby- te' befchouwen. - Hoe nader wy met langzaams fchreeden 1 de plaats naderden, des te dikmaakr iVckte het 'ftomme fpook; den arm » F-'fi ' VM£'  t%$ SPOOK- naar ons uit, als wilde het de befpoediging onzer hulp affmeeker. De gewaarwordingen, die dit in ons verwekte, waren niets minder , dan bemoedigend voor ons, en het feheelde niet veel of het ware gedaan geweest met onzen moed. Sidderend traden wy het graf nader , en — verjoegen lm fpook l Een witte gans zogt op dit graf te overnagten. By ons voorbykomen nieuwsgierig, rekte zy den langen hals uit, dien wy voor den arm vnn het lyk hielden. Toen wy den gewaanden geest naderden, vreesde de gans verontrust te zullen worden, en herhaalde daarom het uitfteeken en terugtrekken van den hals nu menigvuldiger; tot dat zy einde» lyk wegliep, eawy overluid lagchten. XV,  vertellingen. 13. XV. De geest van eenen bedienden verfchynt zynen voortnaaUgen heer. D overledene overfte, maarfchalk van mberftein, was, in het jaar 1764, majoor, by het regiment pruisflfche Dragonders van Meijer, te Koningsberg in Pruis/en. Hy had den zevenjaarigen Silefifchen oorlog geheel bygewoond, en was btkend voor een' man, die met den degen in de hand een even goed foldaat, als in vredes tyd een gezellig menfchenvriend was. Zyn gezelfchap was hoogst aangenaam; flegts een nietsbeduidende foldaatenvloek, zeifs onder goede vrienden , herinnerde fomtyds aan zyne eenigzftw barfclie houding voor het front. Hy onderhield zich over tafel gaarne met de officieren van zyn esquadron over nuttige onderwerpen , en F 7 ' ie-  134 * S P O O K- ieder mnaltyd was leerzaam voor hun, zonder dat hy juist den leermeester gefpeeld had. Dön flégts, wanneer toevallig het gelprek op geestverfehyningen en fpooken kwam; en iemand de geringfte neiging tot het geloof aan dezelven liet blyken,'zulk eenen leerde hy niet alleen niet meer, maar wees hem zelfs geheel af, als wilde deze met opene oogen volftrekt blind zyn. „ Het is immers te bandtastelyk , dom 3*tuig!" — was bet dan —- ,, Slegts laffe „bloodaarts gelooven en vreezen zoo iets j„ de donder zal het fpook verpletten, dat „zot genoeg zal zyn, zich aan my te willen ,,vertoonen." -—• Het is zeer mogelyk, dat hy, door deze en foortgelyke fnorkcryën en bedreigingen, het ryk der geesten tegen zich in het harnas gejaagd had.. Althans toen zyn escarmou°> cheur — dus plagt by Wilhelm, zynen ouden getrouwen bedienden ,. te» noemen «—•" ichielyk en onverwagt geftörveu was, fcheen» deszelfs-geest beftemd te zyn, om bet zelve op deifci onbefctaroomden fpoökloogcüenaar, ■. zy.»-  V F tl T E L L I N O E Ny 13-. zynen gewezenen heer, te wreeken , en hem •door zyne verfchyning eenigzins te tugtigen. Op- zekeren tyd, dat de majoor eenige vrienden by zich had, moest hy , om eene of andere bezigheid , een oogenblik in de keuken zyn. By zyne gasten- te mg komende , trad hy geheel ontfteld en doodbleekln de • kamer, hield, alvoorens de deur toe te doen, dezelve eenigen tyd, als verfteend, in' de hand, zag met onafgewende blikken naar eene plaats op den vloer, van waar hy gekomen was, en wierp eindelyk de deur misnoegd agter zich toe. Men verwonderde zich te meer over deze pantomine van den majoor , daar men diergelyke vreesbetooning van hem , die onverfchrokken den dood zelf honderdmaaien onder de oogen gezien had, niet gewoon was. In het eerst beantwoordde by de, hem des»• wegens gedaan wordende vraagen , flegts met een veelbeduidend hoofdfchudden.. Na een}»», ge oogenblikken echter zeide hy ,-half toornig.:„ïs het nier om dol te worden dat ik j, vreezen ,. voor een nktéi vreezet: kan ? ik. „dioosr  I35 SPOOK* 3,hoor daar op den vloer iemand fchar.len, „ Zie om, en wat denkt gy wel dat ik agter* „my bemerke? «— mynen eergister-avond „gefbiven escarmoucheur, zoo als hy voor„ msals leefde en zweefde. Ik kon hem niet „ miskennen, want hy was geen zes fchreden „ van my af, en kwam regt op my aan. —• „Ik ftond hem niet, uiaar week , zoo als gy „gezien hebt. Foei! dat alleen ergert my, „te meer, daar hy, terwyl ik de kamerdeur „open doe, verdwynt. Ik zag nu de ver„fcbyning niet meer, doch hoorde-.dezelve echter nog fcharlen." Deze langzaam floepende voetfiappen werden ook nog gedeelte lyk 'door de anderen gehoord. Hoewel de majoor over het geheel te ernftig fprak, dan dat men zyn gezegde voor fcherts koude houden , liet men echter eenigen twyfel blyken ten opzigte van de voorgewende verfchyning. De geestenziener toonde zich gevoelig bier over, werd bitter, en wierp zich vervolgens, ftüzwygend, in eenen armltoel. De aanwezende officiers vlogen naar de plaats a welke de majoor hun beduid badx  VERTELLINGEN. 137 cn vonden — niets. Zy wierpen een' vlugtigen bük in de knegtskamer, welke tegen over die van den majoor was', en gingen van daar in het daar naast aan zynde vertrek, dat echter geheel ledig was. Door de knegtskamer willende terug keeien, zagen zy nog eens rond in dezelve, en ziet! daar zat de geest van den overledenen Wilhelm, in zyn doodshembd, op het bed, agter de deur! —- Zy krompen te zameu Van fchrik , zag^n de verfchyning met onderzoekende oogen aan, en ontlielden nog heviger, toen de geest den mond opende, om te fpreeken. „Ach God!» zeide hy, „ Wat hebt £y dan «toch met my uitgevoerd? Een "krank „ mensch zoo in het bloote hémbd in de kott„de houtfchuur te leggen, dat is toch hard, „zeer bard! Nauwlyks heb ik my zeiven » hier naar toe kunnen flecpen, om my we„der een weinig te verwarmen." Men zag nu wel wat 'er van de zaak was. De grootfte verwondering kwam nu in plaats van den fchrik, en een gevoel van medelyden verdro"g d« fpookvrees. Men lag den ar-  138 S P O O K- armen , uit den fchyndood ontwaakten, die», naar te bed, en ylde vervolgens, om van deze terugkeering in het leven zynen meester te verwittigen en hulpmiddelen voor den onwagtigen gereed te maakenv De poogingen echter van den daar by gehaalden geneesheer waren te vergeefs j de kranke IVühelm, die reeds zederd agt en veertig uuren als een wezenlyc dooden behandeld was, en zonder eenig dekfel in een koude houtfchaur gelegen had, ftierf indedaad , en veirees niet weücv Alles wat dit opflikkeren zyner laatfte levensvonken voor den ftervenden bewerkt had, was, dat hy nu niet levendig, en eenige dagen Iaater begraven wierd, dan zonder deze zyne ontwaaking zou gefchied zyn. XVI.  vertellingen. 139 XVI. Be geest van den gefneiivdden generaal MARCeaü verjaagt de fchild* wachten by Coblentz. *£ïet lyk van den, in het jaar 1796, in het gevegt by Altenkirchen, gebleven franfchen generaal marceau wierd naar Coblentzgebragt, en aldaar twee dagen lang op een paradebed openiyk ten toon gelegd. Vervolgens begroef men hetzelve plegtig bulten de* ftad, in de zoogenaamde Brunnenjlube. Deze berg ligt regt over de vesting BhrenbrelU ftein, en flegts de Rhyn fcheidt dezelven van elkander. Nauwlyks veertien dagen na de begraving verfpreidde zich bet gerugt, dat de generaal op de Brunnenjlube fpookte. Men wilde hem , naamJyk, in jagers-uniform Cdat zyne ge*  14° SPOOK- gewoonlyke dragt was geweest) met eenen blooten fabel, des nagts tusfchen twaalf en één uuren,aan den rhynöever duidelyk gezien hebben. Indedaad werden ook zelfs de fchildwacluen in dezen omtrek verfcbeiden maaien door hem van hunne posten verdreven. Het denkend gedeelte der inwooners van Coblentz vermoedde zeker, dat hier bedrog onder fchuilde ; doch geen derzelven had moeds genoeg, de zaak grondig te onderzoeken. Eiodelyk deed zich een ftudent op, die zot en vermetel genoeg was, om het geheel alléén tegen den geest van dezen, in zyn leven zoo dapperen, generaal te willen wangen. Hy ging ten dien einde in eenen maanlichten nagt om elf uuren, naar zyne meening met behoorlyke voorzigtigheid, geheel alléén naar het oord, alwaar het fpook zich reeds dik. wils had laaten zien. Zyne voorzorgen tegen alle mogelyke ongevallen beftonden enkel daarin, dat hy zich met fabel en pistoolen wapende, en met eenigen zyner makkers affprak, dat, indien hy na eenige uuren niet we--  V 3 R T K L L I N C E N, 141 weder by hen was, zy dan ter zyner hulpe zouden toefchieten. Zyne vrienden wierden , na hem tot des morgens twee uuren te vergeefs gewagt te hebben, bekommerd over hem. Zy vertoefden nog een uur en no<* kwam by niet. Nu beflooten zy hun woord te houden en hem op te zoeken; doch • zy vonden hem nergens. Met het aanbreeken van den dag ontmoetten Zy eindelyk een' bode uit het nabuurig dorp Metternich, die aan hun afgezonden was. Dezen vroegen zy , of hy niet ergens op het veld eenen jongen heer gezien had? en kregen ten antwoord, dat een jong heer, waarfchynlyk dezelfde naar wien zy vroegen, te Mettermch, aan eene beete koorts lag, en dat zy hem daar konden haten al haaien. Zy ylden zonder vcrwyl met den bode me. de , ten boogden'nieuwsgierig, hoe hun makker het met den geest, of liever, hoe deze het met hem gemankt had. Na dat de kwalyk geflaagde geestenbanncr zich eenigzins van zynen hevigen fchrik herhaald had, en het gebruik zyner zinnen weder-  142 -S P O O !C- derom magtig was, verhaalde hy het navolgende : „ Ik was," zeide hy, „ nauwlyks een vier* „ dedeel uurs aan den rhynoever, toen niy „ de geest in de bekende franfcbe jagers„ uniform verfcheen. Ik ftelde my, met if blooten fabel en gefpannen pistoolen, kloek» moedig in postuur. De geest liet zich „ echter daar door niet affchrikken , maar „ kwam regt op my aan. Hy was omtrent „ nog zes fchreden van my af, toen het my „ op éénmaal als yskoud over het gebeele lig„ chaam liep. Ik wierd onbefchryfiyk won„ derlyk en angstig. Sabel en pistool vielen ,, my onwillekeurig uit de handen , en ik ylde „ uit alle myne magt naar Metternich. Ver„ fcheiden maaien wilde ik omzien, of de „ geest my nog vervolgde, doch dit was my ,, niet mogelyk. En hoewel ik ten volle „ overtuigd was, gelyk ik ook nog ben, dat „ deze verfchyning geen werklyk fpookende ,, geest is, was ik echter ten boogflcn ver„ heugd, toen ik, geheel afgemat, het dorp bes, reikt, my weder onder myne gelyken zag." — De-    VERTELLING E N. 143 Deze zoo flegt uitgevallene onderneeming werd algemeen bekend en befpot; echter was 'er niemand, die lust betoonde, om den geest .ernftiger te keer te gaan. Eindelyk belloot de commandant van Coblentz de zaak nauwkeurig te onderzoekeu. Hy wilde zelfs in perfoon , na dat hyoyera! wachten uitgezet zoude hebben , op den geest losgaan. Alles was behoorlyk en in alle ftïlte voorbereid , en ieder ftond op zynen post. Nauwlyks hoorde men uit Coblentz den klokflagvan twaalf, of de geest verfcbeen ook reeds. De commandant, een foidaat. dien het hart op de regte plaats zat, ging op hem los, en gaf te gelyker tyd aan de, op een kleinen afftand geplaatfte foldaaten .bevel om aan te rukken. Zy omringden den geest, die echter vreeslyk om zich heen floeg, tot eindelyk een dapper grenadier van agteren op hem toefeboot, hem woedend aanpakte, en vast hield , tot dat zyne fpitsbroeders, welken by verheugd toeriep dat de geest vleesch en been had, hem te bulpe kwamen. Men  144 * P O O K- Men ving dus den gevleeschten geest levendig , ontwapende hem, voerde hem naar Cohhntz en wees hem by voorraad in de hoofdwacht een plaatsje op de brits aan. Des anderen daags bekende hy in het verhoor, dat hy een fchipper was, en deze rol gefpeeld had, om zyne makkers te beveiligen, die geduurende dat hy fpookte, ongeftoord over den Rbyn voeren, om de geblokkeerde vestmg Rbrenbrekftein van levensmiddelen te voorzien , welke hun altoos zeer duur waren betaald geworden. XVII.  v e R t e L l i n g 2 n. '43 XVII. De ruïne van den Jodentempel, omftreekl Reichenbacli, eene fpookwooning. (Naar het fchriftlyk verhaal van den ouden eerwaardigen kapitein va* Sommerfeld, 0p Rothkirschdorf hy Schweidnitz.) N* den tweeden vrede van Dresden, in hec J^r 1746, kwam het toenmaals nieuw op^ ngte pruisfisch regiment markgraaf hei^n R'CH V0N BR— On hetwelk ik diende onder het bevel van den overften luitenant von PüTTKAMMES, wfcnS ™»my eeuwig dierbaar U\ ^ *, garni-n te mcHen***, twee rayien ^ overal nnbeftaa„derj en vrienden had, 13am G de- "'"v in garni-  146* spook- deze gelegenheid waar, om dezelven, den een na den ander', vriendfchaplyk te bezoeken. Onder anderen reed ik, verzekl van mynen krygsmakker, den toeumaaligen adjudant, en in het jaar 1796 als overfte overleden vryheer von czettkitz, op den aiften February naar Putzen, een naby Schweidmtz gelegen landgoed, om de familie van den oveiften luitenant baron von c zettbitz, die i" dien tyd aldaar met verlof was, t'e bezoeken. Het gantfche gezelfchap -was'zoodanig tot vrolykhcid geftemd, datwy eerst laat in den avond begonnen te denken, om naar bet regiment te rug tekeeren. Hierby kwam nog, dat 'er reeds dik fneeuar en wy dooreen aanhoudende jagtfneeuw Jokten ryden. Wy zouden bezwaarlyk de vriendelyké aanzoeken der dames, die ons pooien te overreden, om aldaar te vernag•ten*.hebben kunnen wederftaan, indien met onze pdgt en onze iever voor den dienst nog fterkec dryfveeren waren geweest. De adjudant moest, den anderen morgen vroeg by < 'het rapport in het garnizoen zyn, en ik wi|  v E a t E l l I N (J i! n. 14^ de insgélyks myn verlof niet willekeurig verlengen. — Niets baatte dus, wy lieten de paarden voor komen, zaten op, en Moorden 'ons niet aan de digtvallende en verbysterende fneeuwvlokken, door welken men naar den weg moest gisfen. Hoewel de lieve dames , toen zy tegen ons vast befluit niets beters meer wisten inttbrengen, zelfs haaren toevlugt namen tot de fchrikbaarende geestverfchyningen , welke, volgens het gerugt, op den weg van Reiclicnbach herhaalde keeren gezien waren ; was dit echter het minst gefchikte middel om twee jonge en moedige officieren vrees aan tejaagen, en daar door over te haaien. Wy begonnen dus, onze nagtrcize , en boewel wy juist niet reden gelyk burger zingt : „ En fteeds al verder, hop, hop, hopl „ Ging 't vcord in zuizenden galop!" zoo reden wy echter; en naderden vast, met bedaarde fchreedsn> het verfchriklyk G 2 oord,  ï43 spook- oord , waar de nagtgeest zyn verblyf hield, en den reizenden —• zoo niet al den hal* omdraaide — ten minden vrees aanjoeg. De weg naar Reichcnboch ligt, naamlyk, tusfchen GröMtz en Faulbruck, over den zoogenaamdeu Ruhberg heen. Op'dezen donden toenmaals, omtrent twaalf fchreden ter linkèrzyde van den weg, de overblyfzels van een groot gebouw uit den gryzen voortyd , die door het volk den ouden Jodentempel genoemd werden, waarfchynlyk echter om geene andere reden, dan dewyl de voorby reisenden dikwils om middennagt een geruisen daur in meenden geboord te hebben, zeer gelyk aan dat, welk talryke vergaderingen in de fynagogen vetoorzaaken. „Natuurlyk," dagten wy,,,zal de wind, „die in de dilte van den nagt zeer hoorbaar „door deze, op zich zelve daande, ruïne „heen zuist, d^n vreesagtigen angst aanjaagen, „terwyl hunne verbeeldingskragt het wezen- „(y* gehoorde geruisch oneindig vergroot, , en het hun dus aan eene bovennatuurlyke „oorzaak doet toefchryven." Docb  vertelling» En. 149 Doch hoe zeer vond ons ongeloof zich befchaamt, toen wy- de vervaarlyke ruïne tot op omtrent vyftig fchreden genaderd waren ! •—„Hoort gy niets?" riep my de adjudant toe, die vddr reed, dewyl zyn paard zekerer ging, en ook heter den weg kende , daa het myne. Wy hoorden beide een geruisch in den tempel, even of in denzeivcn gezongen wierd, en venrouwden in den beginne nauwlyks onze ooren. Hoe meer wy intusfchen den tempel naderden, hoe duidelyker dit 011begryplyk geluid wierd. Niet tegenftaande de wind van ons af naar de ruïne woei, konden wy echter zelfs enkele toonen en woorden onderfcheiden. Wy vervolgden kloekmoedigonzen weg, en kwamen tot op eenige weinige fchreden van het fpookverblyf. Plotslyk hield nu het gezang op, doch wy hoorden nog een zagt geruisch en een gefteun.- Ik wilde binnen de muuren gaan, om, indien mogelyk, dit onbegryplyke te ontraadzelen; doch c z e t t ri t z ried my dit af, cu reed, wel niet vreesagtia, echter zonder G 3; ver-  I5<3 5 Pï O O K- verwyl daar van daan. Ik bleef nogthans by royn genomen befluit, en. wilde myn paard yan den weg af en naar de oude overblyfze!s heen leiden; doch het fnuivende dier verzette zich met alle magt daar tegen, even als of 't het voor my nog onzigtbaar fpookend voorwerp reeds bemerkte. Ik moest geweld gebruiken , om myn oogmerk met en op het losbandig beest te bereiken, en nauwiyks»was< het my gelukt hetzelve een weinig nader tc brengen , of het kwam my voor, als of ik eene lange witte geftalte van de ruïne naaf my zag toekomen. Ik beken, dat my eene huivering aangreep: want — dagt ik — welk natuurlyk ons bekend aardsch wezen kan, in dit onftuimig weder, om middennagt, hier zyn verblyf gekoozen hebben? En echter was ik fpoedig overtuigd van de wezenlykheitt van dat geene , wat my eerst Jlegts zoo voorkwam, Intusfchen risp ik het gew.iande fpook moedig en met eene forsfe ftem toe: „Wie «zytgy?" „Ach, lieve heer', ik bid u om Gods wil „h ilp my. Ik:. ben een ongelukkig verdool. » de ;  VERTELLINGEN. 151 „de; in plaats van nasr Peterswaïde, wer„waards ik heen wilde, te gaan , ben ik aan „ dit woest muurwerk gekomen; ik kan geen* „Hap meer doen van vermoeidheid."-~ Hy hsd het lied gezongen: Op mynen goeden God vertrouw ik in den nood. «. Zoo dra hy ons hoorde, zweeg hy , en ftond op, om naar ons toe te komen, — Hy was my als eene lange witte fpookgeftalte voorgekomen, dewyl hy groot en geheel wit befneeuwd was. Myn paard fnoof en fteigerde, uit hoofde hetzelve; met fcherper ge;'hjtswerkiuigen begaafd, waarfchynlyk het natuwrlyk fpook eerder bemerkt had, dan ik , en voor hetzelve bevreesd was. Het was ontembaar en losbandig, dewyl het dat van mynen reismakker vooruit zag gaan , en niet gaarne alleen agter bleef: ook moest het, toen ik bet van den weg wilde afleiden, door de diepfte fneeuw heen. In 't kort, alles was zeer natuurlyk; ook zelfs dit, dat bet fpookagtig gezang mynen reisgezel verfchrikl>!;er voorkwam, dan my, en hy dus voorby reed, want by fi.iderde rtog wat heviger, dan ik ; G4 en  15* s > o o k- tn hy had den allezins rechtmaatigen grondregel aangenomen: dat men zich niet moedwillig in gevaar moest begeven., Intusfchen had ik ditmaal geene reden, ora my over myne moedwilligheid, indien anders myne met moed gepaarde nieuwsgierigheid dezen naam verdiene, te beklaaagen, dewyl ik daar door eenen ongelukkigen uit eenen vertwyfelden toeftand gered had. • Hoewel czettritz terftond naar my toe kwam, toen ik hem myne ontdekking toeriep, was het ons, daar wy zonder bedienden reeden, echter niet mogelyk den verftramden wandelaar op een onzer paarden te neemen. Hy was door de vorst zoo ftyf ge. worden, dat by zich voiftrekt niet kon verbuigen. Wy lleepten hem dus tusfchen onze paarden in langzaam voord, en dit was voor zyne verftramde leden ongetwyfeld het beste; want by herkreeg dus jargzaamerhand het weldaadige vuur weder, dat genoegzaam ge;, heel in hem was uitgedoofd. In het naaste dorp Eaulbruck lieten wy den dankbaaren geredden, na hem een hnlppeiining gegeven te..  v r-t £; l l 1 n g b n. I53 té hebben, aan den waard over, vervolgden, weltevreden met ons zeiven , onzen weg, en kwamen des morgens om drie uuren gelukkig te Reichenbach aai). Toen wy naderhand dit geval in Patzen verha'alden , gaf dit aanleiding dat de heer vo'nbreskyj dien de Rubberg met deze ruïne toebehoorde, dezelve liet afbreekenaea dus een einde maakte aan de fabelagtige volksfprookjes van den zoogenaamden Joden-tempel» 0*5  SPOOK* XVIII. Een met tien dood geflraft misdaadiger fpookt van het rad af. In den zomer van het jaar 1791 werd een misdaadiger, jonas genaamd, en een fnyder van zyn beroep, uit hoofde van eenen door hem gepleegden moord, by Lefyzig onthoofd, en zyn ligrhaatn vervolgens op het rad gelegd. — Dewyl in Saxen, door de menschlievendheid van den landheer, de doodftraffen zoo veel mogelyk vermyd worden; dewyl men over het geheel, tot eer der Saxen, heeft opgemerkt, dat hier regelmaa. tig seldzaaraer, dan in andere duitfche landen, grove misdaaden te ftraffen zyn; en dewyl, wanneer dit echter moet plaats hebben, diergelyke treurtooneelen , met oogmerk pm d*ar door foorcgeiyke misdryven voor te ko-  v e rt e l h n o & n. 'iè3 komen, met eene ongewoone plegtigheid worden verricht, en deze rechtspteegi gen dus fchouwlpe/en voor jong en oud, en voor alle Handen cn geAagten opleverden ; zoo veroorzaakte deze rechtspleging des te treffend» uitwerkzelen, door de ongewoone vértïffiê. Jen, welke jonas in de laatfte uuren zyns levens werden toegevoegd. Ik ga deze katften, als niet ter zaake dienende, met 'ftil* zwygen voorby , en gewaage flegts met een enkel woord vah de kwalyk geplaatste teder* beid dier gevoelige fchoonen, welke dweep, agtig genoeg waren, om des rsgts onder liet rad van den geftraftcn misdaadiger welriekende bloemen te ftrooiën. Eenige weeken na deze ftrafoefenïng 9h-.?i een myner vrienden uit Leipzig naar her nnbuurig dorp Kohlgarten. IJec goed gezel, fehap, dat hy daar vond , hield hem op tot hut in den avond. [Jy kon nu den gewoonen en naasten weg naar Leipzig nier terug keel ren, dewyl de kleine poort, die'naar $óht. fatten leidt, reeds om negen uuren gefloten werd , en moest dus d,-„ grooten DtKiener G 6 h«-  jgg Sr P O O ït* heerenweg gaan , om de Grhnfchc poort ui * te komen. —— Digt aan dezen landweg is de gerichtsplaats , alwaar de zoete jonas, vastgemaakt met roozenbanden — van yzer, op zyn rad rustte, zonder zich dankbaar te kunnen toonen aan zyne bloemen ftrooiën de vriendinnen. De nagt was duister, myn vriend herinnerde zich, by het naderen der gerichtsplaats, aan den geftraftcn jonas, en een angftig gevoel, hetwelk door den nagt en de eenzaamheid nog vermeerderd werd, greep hem aan. Intusfchen komt hy de rustplaats van den hartiyk beklaagden vast nader, en verneemt duidelyk een ketengerammel. Ieder, zelfs ook de ftoutmoedigfte, zou hier met mynen vriend , wien het door de duisterheid niet mogelyk was de zaak te onderzoeken , gefidderd hebben. Hy ylde half onwillekeurig, en zonder te bedenken wat hem het £ best - te doen ftond, fchielyk voorby; doch - wie zou dit verwsgt hebben? •■—»■ de ketcnOeepetide volgde hem. ï*u ontvief myn' vriend den moed geheel sa  V*B R T R L L I N G E N» Ï57 en al. Hy vliegt naar de poort; doch ook zyn vervolger verfteat ziek op het vliegen, en blyfe fteeds flegts weinige fchreden agter hem» Honderdmaal wenscht hy den man van het rad de eeuwige rust; want dat het rammelende fpook niemand anders dan jonas zyn kon — vie! hem, in deze verfchriklyke oogenblikken, zelfs niet ia te betwyfelen. Geheel buiten adem, en met overeind {taande haken bereikt by eindelyk de poort, klopt hevig aan , en üuipt fchielyk binnen. Zich nu weder onder levenden bevindende , valt het myn' vriend als een fteen van het hart, en nu eerst begint hy , even als een kind, zich over zynen vreesagtigen en onoverlegden fpoed te fchaamen. Hy zeide den poortier niets van zyne ontmoeting, maar vertoefde nog eenige oogenblikken by hem, gedeeltelyk, om zich geheel van zynen fchrik te her* Hellen, en gedeeltelyk, om misfchien nog eenige . opheldering . wegens dit zonderling voorval te bekomen. Naauwlyks is de.poort wederom^toe, of het vervolgende fpook komt opmenen draf aanzetten , en lchudt met zy* G -f.' nen  15^ s p o o k- ncn keten. De poortier, mogelyk even vrees, agtig als myn vriend, opent niet tcrrtond de poort, nmt eerst een klein vengfter in dezelve, om te zien wie zich 'er vóór bevond. „ Ei," zegt by, waar komt gy dan nog van „daan?" te gejyk de poort open doende. En wie treedt nu daar binnen ? Ongetwyfeld po nas, met den kop onder de armen I — 6 neen, het was des molenaars — ezelt *i4 Ja, indedaad een ezel, en wel een vierbeem'ge! Maar wat zogt die by j 0 n a s onder het rad ? *mh Daar was by ook niet. ±x Waarfchynlyk is de zamenhang dezer gebeurenis dus: De ftad Leipzig heek enkel watermolens, wier eigenaars, tot het baaien van bet koorn en wedcrbrengen van het meel, ezels houden, welke hetzelve ook buiten de ftad naar de omliggende dorpen vervoeren. Ditmaal was de ezeldryver eerst laat in den avond van een dorp terug gekeerd. Een zyner ezels bad zich, mogelyk by eert haverveld, wat lang opgehouden, en was terug gebleven, zonder dat de dfyvet hem onder den ho©i>,  VERTELLINGEN. 159 hoop, die fomtyds wel twintig fluks fterk is, gemist had. Dewyl nu het koornveld, en misfchien ook de lloemige overbiyfzels van de offerande der dweepery onder het rad, den agtergeblevenen ezel verzadigd hadden, en hy aan de terugkeering naar zyn ftel begon te denken, draafde hy, waarfchynlyk door de herinnering zyner onderdanigheid, myn' vriend, dien hy naar de ftad zag gaan, agter naar: ook het ketengerammel was zeer natuurlyk, dewyl elk dezer ezels een' keten om den hals draagt, met welken zy aan de krib worden vastgemaakt.  1Ó0 S P O 0 K- XIX. Bi geest van eenen overledenen küftt ' ^ zyue dogter uit. In het jaar 1794 deed ik, in gezelfchap van eenige vrienden een plaifiurreisje naar Dresfchowltz, twee my'e-n van Praag, om aldaar eenige dagen op het land door te brengen. By onze aankomst in de herberg verhaalde de waard ons, als eene nieuwigheid, dat' een voor eenige weeken geftorven boer, alle nagten aan zyne fchoone dogter verfcheen j dat deze tot hier toe geen moeds genoeg had gehad, om hem naar de oorzaak zyner verfcbyning te vraagen, doch dat zy het aan haaren biegtvader, een capucyner geestenban. ner ontdekt had, en dat deze voorneemens was , den volgenden nagt. de komst van den geest a£ te -wagten, en- hem by zyne ver- fchy»  VERTELLINGEN. l6i fchyning te bezwceren. Myne nieuwsgierigheid naar den zaraenhang dezer zaak deed my den capucyner, die in dezelfde herberg t'huis was, verzoeken, by de bezweering tegenwoordig te mogen zyn. Hy floeg my dit in den beginne plat af; doch na dat wy te zamen eenige flesfchen hongaarfchen wyngeledigd hadden, nam hy 'er genoegen in,, dat ik, als draager van het wywatervat, met hem dit avontuur zoude bywoonen. Daar myn oogmerk was , den gewaandeu geest, indien het mogelyk ware, te ontmaskeren, vernam ik in ftilte naar de wyze, op welke de fpookende boer gewoonlyk verfcheen, cn bekwam naricht, dat hy door den tuin in het huis, en vervolgens in de kamer van het meisje plagt te komen. Een ftoutmoedige knegt was van ons aant. fche reisgezelfebap-de eenigfie, welke ~zich nevens my met het onderzoek der zaak wilde inJaaten, na dat ik hem eene geëvenredigdebclooning daar voor had' toegezegd. Hy moest tegens den nagt zich in den tuin ver. tergen, zoo, dat hy wel zien, maarniet  IÖ2 SPOOK- gezien kon worden. Voords beval ik hem, zich behoorlyk te wapenen , en het fpook by het inkomen wel vry te iaaten voorby gaan, doch by het te rug keer en hetzelve moedig tegen te houden. Om zynen tegenftand meerder nadruk by te zetten,gaf ik hem een met fehroot geladen pistool, en beloofde hem het fpook te zullen naarfluipen , en het van agteren aan te grypen in hetzeifde oogenblik, dat hy het van vooren zou tegenhouden. Reeds om negen uuren des avonds verzamelden wy ons in de kamer, waar de geest gewoonlyk plagt te verfchynen , en wierden van moeder en dogter vnendelyk ontvangen. Ge* wyde brandende vvaschkaarsfen, crucifix , wyrook- en wywatervat werden op de tafel gezet. Brevier en bezweeringboek lagen in gereedheid , en moeder en dokter moesten zich te bed begeven. De cspucyner trok langzaamerhand zyn misgewaad aan, zette zich aan de gewyde tafel, en had. Ik ftond in eenen Wyden mantel gewikkeld, waar onder een goede hongaarfche fabel en een geladen pistool verborgen waren , aan het ve"gfter , en' be~-  V E R T fi L ï. I N G E N. 163 befchouwde, ongeduldig wagtende,de donkere lucbt, welke een fpoedig onweder deed vreezen.- Eindelyk klonk de befiisfende klokflag van ftyaalf. Met den Jaatften flag fprong de tuindeur open , en met zagte treden naderde iets de deur van de kamer. Plotslyk trad in dezelve ee:i witte reus, op wiens romp een vuurig doodshoofd vonkte. Hy naderde, met afgemeeten fchreden, den pater, en bleef pal voor hem {taan. De eerwaarde heer, in plaats van zich brevier en bezweeringboek ten nutte te niaaken, vergat zyn geheele bcfludcude rol, en begaapte met fiaarewie oogen en open mond deze verfdnïkijke geftalte. — Zy was indedaad verfchrjklyk 1 -r De geest fcheen medelyden met den armen bezweerer te hebben , en wendde zich naar het bed, waarop de beide vrouwen van angst: diep onder de dekens waren gekropen. Hy meende juist de lakens en dekens van het bed af te rukken , toen de pater, een weinig van den cerftau fchrik bekomen, wyrook in bet vat örooide, en de bezweering begon te le-  i64 SPOOK- lezen. Tcrftond hield de geest op de vrouwen verder te verontrusten, en luisterde aan; dagtig naar de latynfehe gebeden. Ten hoog* fïen verheugd over bet gelukkig gevolg van zyne bezweering , vroeg hem de pater: „ Alle j, goede geesten loven God, den Heer5 wat „ is uw begeeren?" Op deze vraag fcheen de geest gewagt te hebben. Hy keerde zich terflond naar den muur, en fchreef op denzelven zwart en taaralyk leesbaar, in de Boheemfche taal: Myne dogter huwe christcffec winzer , den redder myns levens, en laate drie misfen voor myne arme ziel lezen. Oogcnbiikiyk' daarna ging hy, met den vinger op het fchrift wyzende, de deur uit. Ik volgde hem op den voet. Hynam, zon> der vuurigen kop, zynen weg door den tuin. Ik ylde, met den blooten fabel in de eene,. en het pistool in de andere hand, hem naar. Nauw'yks was ik in den tuin, toen de daar op fchildwacht Maande knegt, met den uitroep : „ Houd ftand! of ik fchiet u ovcr,,-hoop!" den geest den weg affneed. Hy,    vertellingen. l6§ geenen aanval vermoed hebbende, maakte fchielyk regts om, en meende door de voordeur van den tuin te ontfnappen. Doch nu hield ik hem den blanken fabel voor, en myn: „ Sta, fchurk ! wie zyt gy ? " bragt hem verder geheel in verbystering. Intusfchen floeg hy, zicli dus in het nauw ziende, nog een oogenblik vertwyfeld met een tuinftaak om zich heen; doch fpoedig pakte de knegt hem van agteren by den nek, en wierp hem op den grond. „Om Gods wil, myne beeren!" riep hy, „ fchenkt my het leven! Ik ben ,, christoffel winzer ; hebt flegts de goed„ heid met my te gnan; nauwlyks twintig „ fchreden van hier is myne wooning ; zulke „ braave heeren kan en wil ik gaarne alles „ ontdekken." «— Dewyl het juist fterk re. gmde , zoo lieten wy ons deze nodiging in eene geesrenwooning welgevallen, en gingen met hem mede. Daar gekomen zynde, begon de ontmaskerde dus: „ Ik redde eens den vader van het meisv je, dat ik nu reeds eenige nagten veronti,^Ost heb, het leven, met gevaar van het » my-  S ï» 0 0 K- „myne. Hy beloofde my daar voor uit ,, dankbaarheid zyne dogter, dewyl hy wist , „dat ik haar beminde, en dat zy my ook „ wel mogt lyden. Korten tyd daarna begon ,,ik als fchrynwerkersgezel éene reis, van „welke ik vóór veertien dagen terug keerde, „en vond, heisas! den redelyken man dood. „ De ryke moeder gelooft rui aan het woord „van den overledenen niet gehouden te zyn, „en wi! my haare dogter niet geven, dewyl „ik arm ben. Ik befloot dus haare, my be„kende, fpookvrees my ten nutte temaaken, „en haar door nagtverfchynirigen tot bewilli„ging te nóodzaaken, vermits ik ligt kon „voorzien, dat zy my voor den geest van „haaren overkden echtgenoot zoude houden. „ Waarfchynlyk ben "ik thans de vervulling „myner wtnf'chen naby, dewyl ik nu het doel „ myner verfchyning — om niet aan de fpraak „ bekend te worden — op den muur gefckreven „heb. De moeder zal nu wel van gevoelen „ veranderen , al ware het flegts , omnietver„der door den geest verontrust te worden. >, Thans, myne heeren! is myn noodlot in uwe  - V ïï U V E h L I N O E N. IO/ „uwe handen, Zoudt gy my wel door uwe „ ftilzwygendueid gelukkig willen maaken?" Hoe zouden wy onder zulks omftandighe* öen dezen fpooker zyn verzoek hebhen kunnen ontzeggen? — Wy verzekerden hem, dat by van ons niets te vreezen had, en onderzogten vervolgens zynen opfchik nader. Hy had in de onderfte opening van een doodshoofd een ftok geftoken, aan welke een brandende lamp was vastgemaakt, en waaraan, digt onder het doodshoofd, een wie laken gehc-gt was, hetwelk hem, wannetr hy den ftok in.de hand hield, tot over de kuiten bedekte. Zyne fchoenen had hy voor de tuindeur laaten ftaan, en was op de bloote witte koüsfen het huis ingeflupen. Ik ging nu inet den bedienden naar de heiberg terug, en vond daar de pater uitgeIsaten van vreugd, over den waan van eene arme ziel gered te hebben. Den volgenden dag drongen wy alle by de weduwe aan , dat zy de begeerte van haaren zaligen man zoude vervullen , op dat hy fpoedig  spoor. ui. het vagevuur mogt verlost worde,,. Het bygeloof ^gepraalde over 1,e, eigéube^. o„ do fPo0lter bckTOu tot vrouw.  '\ E IU T E L I, 1 fi u E N. ItSp XX. onderaardfche zugten op Ai; kerkhof te Rathenovv. In den zomer van het jaar 1777 hoorden Verfcheiden inwooners van Rathenow des avonds omtrent elf uuren , in den omtrek van het kerkhof, digt by de deur der kerk, een dof onderaardsch gekerm. By de meesten veroorzaakte deze fchrikbaarende, fpookagtige klank eene onwillekeurige fiddering. Om iu dit gevaarlyk oord te vertoeven, was dus geenzins hunne zaak; zy ylden veelmeer met den grootfien ipoed daar van daan. Eeniaen echter van de voorbygaande waren verilandige lieden, welke ten miniten begrepen , dat het hun pligt was , den oorfprong van deze klaagftem naar te fpooren. Het ontbrak hen ook indedaad niet aan den goeden wil, om u* H dit  170 S P 0 0 ïf. dit onderzoek, in weêrwil der opoffering, welke het hun moest kosten, in het werk te üel.'en; doch, gelyk in veele andere gevallen, zoo was ook hier de geest gewillig, maar het vleesch zwak. Zy overlegden en wilden de ontdekking onderneemen, doch fidderden te rug, zoo dra zy de onderaardfche ftem flegts drie of vier kleine fchreden genaderd waren. Indedaad waren deze ouverftaanbaare, en als uit het hart der aarde voordkomende roonen, wegens het ongewoone in deze waarneeming, in den eigenlykften zin fchrikverwekkend. 'Er behoorde dus onverzaagdheid en moed, om te onderneemen deze plaats te naderen. Wanneer de kloekmoedigften juist al niet vreesden in den afgrond neder getrokken, of ten minften by hunne aannadering door den fpook enden geest geweldig verfchrikt te zullen worden; zoo wist uien echter niet» op wat wyze men deze dikke duisternis natuurlyk zoude ophelderen. Het bleef dus daar by; de voorbygangers, en allen, welke door het verhaal van deze fpook-  VERTELLINGEN. I*j fpookagtige kerkhofsverfchyning derwaards ge. lokt waren, hoorden hec onderaardfche geileen, zonder poogingen te doen, om zich te overtuigen, of hetzelve een» natuurlyken , dan wel een' bovennatuurlyken oorfproni bad. , 1 5 Den anderen morgen verzamelden zich reeds vroeg een hoop nieuwsgierigen by het kerkhof, waar bet den voorgaanden nagt gefpookt had. Men wees met vingers naar eene plaats van hetzelve, en lagchte overluid over het in den grond ontdekte fpook — over eenen ouden, liederlyken bedelaar, die den avond te vooren in het duister over-het kerkhof gegaan, en in zyne dronkenfchap in een diep, nieuwgegraven graf getuimeld was. Uit een ligte wond aan zyn hoofd befloot men, dat hy met hetzelve het eerst naar beneden gekomen was , en dat hy over de tiaar door veroorzaakte pyn, zoo wel als wegens zyn koel en hard nagtleger, geiteend en gekermd , en dus dezen onderanrdfchen klaagtoon voordgebragt had. H • XXI.  1*72 S P O O K- XXI. JDe opftanding van den donden, Geene •wederkeeting van levenskragt. In het jaar 1704 huurde een voornaame en ryke Engelschman in een huis te Sohafquare eenige kamers, welke hy niet zyn gevolg bewoonde. Na •eenige weeken verloor hy zynen broeder, die te Ilamftead woonde, en die ftervende begeerd had, by zyne familie in de JVestmunfler-aitdy plegtig begraven te worden. De vreemdeling verzogt verlof van zynen huiswaard, om het lyk van zynen broeder te mogen doen haaien, en in zyn huis te brengen, ten einde daar eene plegtige lykftatie voor hetzelve te doen gereed maaken. De waard maakte geene bedenking, om hem dit verzoek toe te (taan. Het  VEÜ'TKI. LïfTGPN. 173 Hef geheel in het wit gekleed lyk kwam in éene pragtige doodkist aan, en werd in de groote eetzaal geplaatst. N'emand had gedagt, dat de overledene den inval zou krygen, van te komen fpooken, en den beleefden huiswaard, benevens de zynen, een' onrustigen nagt te veroorzaaken; en echter gefchiedde dit beide.* De toebereidzelen tot de op morgen bepaalde begravenis gaven gelegenheid, dat de vreemdeling niet zyne bedienden tot laat in den nagt uitbleef. Daar dit ook buiten dat niets zeldzaams was, vond de waard met zyn huisgezin het ook nu niet noodzanklyk zyne te huiskomst af te wagten, maar gingen tegens middennagt naar bed. Dewyl echter de vreemde begeerd had,by zyne terugkomst nog theewater -te vinden , bleef eene dienstmaagd in de keuken op hem wagten. Hy was nog niet te huis toen plotslyk in de keuken een lang fpook verfcheen, hetwelk zich, tegen haar over , op eenen ftoel nederzette. Hoewel de dienstmaagd geenzins van de vreesagtigfte ware, was echter de ontroering , H 3 wel-  174 * r o o s- welke haar in haare eenzaamheid by dezen onverwagten aanblik overviel, boven alle befchryving. Zy gaf een' luiden gil, en vloog als een pyl door eene zydeur naar de /kapkamer van haaren meester. Nauwlyks had zy dezen opgewekt, en door haaren zïgtbaaren angst het gantfche huisgezin met vrees vervuld, of zy zagen reeds alle den geest, in een doodshembd en met een Jykbleek gelaat , in eenen arrr.ftoel in de flaapkamer zitten, zonder dat zy echter bemerkt hadden, hoe hy in dezelve gekomen was. Het fchriklykfte by deze verfchyning was, dat deze armftoel digt aan de eenigfte deur der kamer ftond, zoo dot niemand konde ontvlugteu, zonder kort langs den geest voorby te gaan. Het fpook rolden de vonkende oogen zoo vreeslyk in het hoofd rond , en het maakte zulke affchuwlyke gelaatstrekken, dat deszelfs aanblik volftrekt onverdraaglyk was. De heer en de vrouw van het huis lagen onder de bed-dekens zich byna tot water te zweeten, terwyl de verfchrikte dienstmaagd half zinneloos vódr het bed was nedergezonken, In-  VERTELLINGEN. -75 Intusfcheu fcheen het gantfche huis in oproer te zyn; de angftig zweetende lioorden, niettegenftaande zy in de dekens gewikkeld waren, een voorddyurend tieren en raazen. Eindelyk werd alles doodftil, en men waag. de het nu weder een' blik naar den armftoel te wenden, en ziet — de geest was verdweenen. „Het fpookuur," Juifterde de huiswaard zyne in haar zweet badende echtgenoote in het oor, „fchynt voorby te zyn." — Met de vlugt van den geest fcheen het bedaard vernuft onder de bed-dekens- weder te keeren, 'en door aanhoudend heen en weder fchudden en moed infpreeken, kwam ook de arme dienstmaagd weder tot zich zeiven. Meu waagde het eindelyk de flaapkamer te verlaaten, en het huis tè doorzoeken , waarin men vreesde eenige wanorde te zullen vinden. Indedaad zy bedrogen zich niet; fchadelyker wanorde, dan die waarin het gantfche huis was, hadden zy niet kunnen ontdekken. Hetzelve was door — listige dieven geheel ledig geftolen, en de voornaarae vreemde huurder had de vlugt genomen, H 4 zon-  i?Ö S 9' O O' k- zonder alvoorens de rekening te vereffenen^ Hy was een medegenoot van den beiugten Engelschman arthur chambers, die in het jaar 1706 te Tyburn op de gerichtsplaats ftierf. In de pragtige doodkist lag deze aardsgauwdief zelf. die zyn aangezigt en zyne handen wit gemaakt, en zich dood geveinsd had. Omftreeks middennagt verliet hy de doodkist, en verfcheen, in een wit hembd, de dienstmaagd in de keuken. Toen deze naar de {kapkamer van haaren meester vlugtte, floop hy haar op den voet naar, en hield vervolgens fchilduagt in den armftoel, zoo dat zyne weikzaame medehelpers ongeftoord het huis konden opruimen. XX IL  v F. k 'i f. h l 1 n g k n, *?7 x x i onzigtbaare klopt aan de deur vanden Hofraad en Profesfor hünnings.. te J.ena,. Ik had op eenen avond —— dus verhaalt de bovengenoemde heer zelf eenen vriend , den tegenswoordigen lef raar van het gymnufium te Gottia, dén beer B...s by my. Wy waren in een te ernftig gefprtk, dan dat bet ons aangenaam zou bobben kunnen zyn, in hetzelve geftoord te worden. Thans klopte iemand zagt aan- myne kamerdeur, langs welke van buiten eene lange fmalle gang lieert* liep. Dewyl nu het kloppen flegts zeer zagt was, en ik niet gaarne ons onderhoud wildeafbreeken, zoo^ dagt ik by my zeiven S indien* rer iemand is ,, zal by; nog wel eens en bardöff kloppeiv Dit gefehiedde ook ; liet-klogr&we-' n 5? ékt*m  lf$ m p- ook* der. „ My dunkt," zeide ik, „ dat'er te „ vooren nog eens geklopt is;" d t was myn*' vriend ook zoo voorgekomen» • „ Kom bin„ nen!" riep ik dus; doch 'er kwam niemand, hoewel ik het: kom binnen ! herhaalde. Daar ik nu geen lust had om op te liaan, zoo zeide ik tot den magister: „ die niet binnen wil komen,kan 'er buiten blyven." Wy zetteden dus ook ons gefprek voord; doch werden weldra wederom in hetzelve gefloord door een andermaal kloppen, dat zeer duidelyk was, en waar door de niet zeer vast fluitende grendel in beweging gcbragt werd, en eenen klank van zich gaf.. Nu ftond ik op en opende de deur; doch 'er was niemand. —• „ Waarfchynlyk een ftu,, dent, die den fpot met my wil dryven zeide ik, en trok de deur onwillig weder toe. Wy befloten, zoo dra 5êr wederom zou geklopt worden j fchielyk met het licht in de hand! de deur te openen,. De kloppende,, dagt ik, moet dan zeker betrapt worden, dewyl de gang zoo fmal is > dat de opeu- ftaan—  VS R T E L L I N O E N. Ift},, (Taande deur byna de geheele breedte beflaau.. Om dit ons voorneemen niet te doen bemerken , vervolgden wy overluid en onbefchroomd ons gelprek» en hoorden, onder hetzelve, van buiten een geruisch, als of eene vrouw in zyden klederen fchielyk door den nauwen gang voorby ging, en met dezelve tegen de muuren fleepte. „ Het fchynt wel een vroilwsperfoon ,'* fluisterde ik mynen vriend toe, die my lagchend toeknikte, dat hy dit ook geloofde. Kort daarna klopte het ook aan de deur , en de grendel rammelde andermaal. Dit te hooren , cn de deur met geweld open te fmyten, was één oogenblik. Wy verlichtten terftond met de kaarsfen den geheelen langen gang, en bemerkten geen levendig wezen. Wy doorzogten in eene anaftige verwagting de kagchelöpeningen, of misfchien de in zyde gekleede onzigtbaare zich daarin mogt verftoken hebben ;. doch al ons naarzoeken was \ vrugtloos. Wy zagen eikander met groote oogen aan, en gingen beevende in de kamer terug.- DesH 6 dstü  S P O 0 K- den kwam eene onwijlekcmige vrees aan,die een befchaamd verftommen ten gevolge bad.. Duidelyk gaven wy elkander ook door woorden da* geene te kennen, waarvan onze ontöaltenis en ons bleek gelaat ons wederzyds reeds overtuigd hadden. Onze vrees vermeerderde; wy wilden de huïshoudfter fchellen, en hadden nauwlyks den moed, om ten dien einde aan het «engtter te gaan, en den trek. ker der fchel te vatten. Na eenige overleg.gingen begou eindelyk het fchier in flaap ge. klopt vernuft weder te ontwaaken.. Ik nam het befluit, om gewapend, en onder geleide van mynen vriend, den gang nogmaals te doorzoeken. Wy. gingen mer een licht in du hand de kamer uit, floten de kamerdeur agter ons toe, om in den gang zelf te wagten, of — het vrouwsper foon weder zou verfohynen. Dank. zy het vernuft,, dat ons eindelyk ingaf dat geene te doen ,, wat wy reeds lang moesten gedaan hebben. Thans, nu wy ern* fliger op. alles acht gaven, bevonden wy, dat bet aan het eind©: van den gaj;g zynde veng-  V2RTELLINGEET. 23t fier, het welk anders beftendig toe was, na open ftond. De wind blies dus dojr den geheelen langen gang heen, en het daar door veroorzaakte gezuis geleek volmaakt naar het ruisfehen van een zyden kleed, dat zagt langs eenen ruwen muur fleept. De deur, welke, als gezegd is, niet zeer vast floot, wierd door den wind eenigemaalen kort agterëen zoodanig bewogen, dat bet volkomen fcheen als of iemand aan dezelve klopte.Dcze ontdekking was ons ten hoogften aangenaam, en maakte ons plotslyk weder bedaard. Geen onzer wilde den anderen bekennen , dat hy bevreesd geweest was , en ik voornaamlyk nam tot bewys van mynen leeuwenmoed , bet voorzeker laat genoeg genomen befluit, om nogmaals te onderzoeken, mwm Hoe veele onverklaarde fpookverfchyningetr hebben niet hun aanzyn aan foortgelyke natuurlyke oorzaaken te danken l Zoo werd , b. v. den Kcurvorftelyken Brandenburgfchen hofprediker ursinus, toen hy na eene zwaare ziekte wederom voor de eerftemaal zou-  lS2 SPOOK- zoude prediken, en in den nagt zyne leerreden beftudeerde, het licht uitgeblaazen. Hy boorde duidelyk het blaazen van den moedwilligen en dewyl hy aan den mogelyken togtwind , noch aan eene andere toevallige oorzaak in zyne kamer dagt : zoo kon , naar de zeer natuurlyke gevolgtrekking van tien nog niet volkomen herdelden man , de blaazer volftrekr niemand anders geweest zyn, dan de duivel zelf - te meer, dewyl, toen hy het licht weder had «ingedoken, om w zyne befpiegelingen voord te vaaren.de duivel — in de gedaante van een muis — op een in de kamerdaande klavier kwam fpelen ; zoo dat hy genoodzaakt was zyne dudiëu af te breeken, en zich naar bed te begeven* XXI17.  V R ft T E L L I » C S N. 185 XXIII. Een Hdn zoet fpook beklapt de dieven. In een Saxisch- Jandlteedje werd de predikant eenmaal des nagts by eene doodelyk kranke kraamvrouw geroepen, welke, geduurcnde zyne aanwezigheid by haar, ftierf. Een fmertlyke treurigheid en naare doodsgedagten vervulden, wegens dit ongelukkig voorval, de geheele familie. Zelfs de dienstmaagd ; die den predikant naar zyne wooning zoude te rug Iigten, was ten uiterfie aangedaan. Zy bekende , dat zy nimmer zoo ont. roerd was geweest, als thans in het fterf-uur van haare goede meesteresfe, en het gezigt van het lyk fcheen eene onwillekeurige fiddering in haar te verwekken. Het was juist in het fpook-uur, toen de angstvallige dienstmaagd den predikant naar zyn  IS4 SPOOK.» zyn huis zoude geleiden. Geen wonder der* halven , dat zy by iederen flap wild en befchroomd omkeek, en welhaast indedaad eene zeer bedenkiyke vcifchynïng zag. Omtrent twaalf fchreden vódr haar uit bemerkte zy, midden op een Hoep, een fpook van eene zeldzaame geflalte en kleinte. Het ftond daar even als een wit mannetje, omtrent zoo groot als een éénjaarig kind. Geheel verfchrikr fprong zy ter zyde, en liet het aan den predikant, of by 'er zyn leven aan waagen, en in dit bedenklyk uur het onding te lyf wilde gaan. De predikant zag ook duidelyk het kleine iets, dat zich in hunnen weg gefield had, Hy begreep niet wat dit eigenlyk konde zyn, te minder, dewyl de dienstmaagd, die zich agter hem verftoken, en door ontfleltenis het oogmerk van haar medegaan — het verlichten naamlyk van den weg — geheel uit het oog had verloeren. Intusfchen ging by manmoedig, en met vaste fchreden op de verfchyning af, en raakte dezelve voorzigtig aan met een Hokje, dat by by zich had.-  VERTELLINGEN, l8$ had. Eindelyk bukte hy, en hief het klein wezen, dat hem het bloed een weinig naar het kloppend hart gedreven had, lagchend in de hoogte. De angstvolle maagd fidderde ■voor den predikant, en vreesde elk oogenblik, dat het kleine gedrocht hem zyne vermetelheid duur zou doen betaalen. —. in. tusfchen zag zy fpoedig , dat haare bekommering en vrees beide ydel waren, en moest befluiten, het fpook in haaren arm te neemen, en te draagen. Het was een regtöpftaande, cn met wit papier overtrokken — fuikerbrood. „ Maar, in 's „hemels naam," vroeg de predikant ,„ hoe „komt deze koopwaar om middennagt toch „hier? Zou dezelve misfchien door dieven „verlooren zyn?" In aanmerking van de mogclykheid van dit geval liet hy terflcnd den fuikerhandelaar, in wiens nabuurfchap het was, opwekken, en men bevond daadlyk, dat zyn gantfche winkel ledig gefloten was, Waarfchynlyk waren de dieven door den lantaarn van den predikant verjaagd, en bad*  l86" S P O O K ■ V U U T B L L 1 H G Ê n. hadden ongetwyfeld dit fpook verlooreo. De koopman liet' hen terftond naarzetten; zy werden agterhaald, cn hy kreeg ook het geftolene weder.  S P O O KVERTELLINGEN.  1*  KOSTE VEBTE I, J,IXGEN TTIT HET EYK BES 'WAAIïHEII), BOOE S.C .VAGEN EK. Met plaat en. AMSTEHBAM T>y W. Holtrop, iBoi.   INHOUD. L De Geest van eenen plots li'ngs ge» ftoryenen verzoekt , onzigtbaar ,den Zweeifchen gezant by de Porte, den heer van funk, bericht aan zyne nagelaatene Weduwe te geeven. Bladz. i. H. De door den prop ten dood gebragte en weder yerrezene muskettier Idée. io» III. Een, Spook , in de gedaante eener afgrystykc Slang, by Frankfort. Ingezonden door den heer G. f. e., thefaurïer der ftad C. b. g... ... s3. IV.  S INHOUD. IV. De fpookende Danferesfen. . 42. V. De Paarden van eenen officier worden door een geestachtig wezen tegengehouden. Door den heer david Hess ; gedagtekend ly Zurich, den 2.7 November 1799. ,. , ^ VI. De dubbele Verfchyning van den yryheer van reisewitz, in OpperSileflën. . . . 68. VII. Op wat wyze fommige menfchsn verkeering met geesten hellen* 73., VIII. De fpookende huismoeder. .. 86* IX. De drie fchaduwen. Verhaald door den heer seidell, reétor van het gymnafium te Berlyiu ». o 92.. X, Het toverachtig licht op den altaar der Jcfuiten-kerk te Neisze, in Silcfiën. Verhaald door den Pruisfi-- fchem  INHOUD, f fehen oy erft en luitenant von weisse , te Wezel. . . Qg, XI. De vóórtekenen des doods van den heer herpers, te Sandau. . 108. XII. By Punitz vaart de duivel met eenen fnyder het vengftèr uit. . 120. XIII. Het fpook aan boord van een /chip, door welks verfchyning een verflandig mensch krankzinnig wordt. 131. XTV. De op klaaren dag geziene fpooken; door eenen geleerden, wiens geloofwaardigheid in geen1 den minsten twyfel kan getrokken worden. . T._ • • 140, XV. De tweemaalen van den dood verrezene invalide, by Wolfenbuttel. Verhaald dooj den heer opperambtman otte. . . ^ *4 XVL  « INHOUD. XVI. Uitdryving van den duivei uïf zes bezetene meisjes* te Verona. Verhaald door den heer g. m. plü- micke. . . . 172, SP O O*  SPOOKERYEN. i. De Geest van eenen plotslings gejlorvenen verzoekt, onzigtbaar, den Zweedfaken gezant by de Porte, den heer van funk, bericht aan zyne nagelaatene Weduwe te geeven. öcze, uit hoofde haarer gantsch byzondefè ontknooping, en ook in een pfychologisch opzigt zeer merkwaardige bydrage tot de Spookkunde is my toegezonden door eenen man, wiens my medegedeelde gronden, waarom hy — als borg voor dcrzclver geloofwaardigheid — niet wilde genoemd zyn, my voldoende voorkwamen. Doch fchoon dit hi. A ook  £ SPOOK» ook-niet zoo ware geweest, zou echter myn, aan myne vrienden en mcdedeelers deczer Spook - vertellingen hier omtrent gegeven, woord, my heilig, en zelfs de geringde wensch van den zender een dringend bevel voor my geweest zyn. Ik was aanvanglyk voorn eemehs" —— dus fchryft my de heer verhaaler — „ u 3, deze bydrage naamloos toetezenden; doch 5, ik begreep dat 'de uitgever dcrzelvc ten s, minden een borg moest hebben voor haare 3, geloofwaardigheid, cn ik vertrouwde my 9, gaarne aan uwe befcheidenheid. Ik voeg 3, dus hier by nog eenige nadere omdandig93'heden, doch insgelyks flechts voor u al„ leen, enz". De geloofwaardigheid van dit geval verdient ook reeds daarom geencn den minden twyfel, dewyl eenigen van die geencn, 'welIten — inzonderheid in Keur'Saxen— myn boek in de handen mogt komen, zich terdond zullen herinneren hetzelve uit den mond der naastbeftaanden yan den held de-  VERTELLINGEN» g dezes verbaals juist zo gehoord te hebben, •nis zy het hier zullen wedervinden. De heer van funk bekleedde, na den fhg van pultawa, den pöst van Zwcedfcbcn gezant by de Porie. De ongelukkige betrekkingen en ongemeene eigenzinnigheid van zynen Koning maakten hein. de uitoefening zyner pligteh zeer bezwaarlyk, en hy zag gich dikwils genoodzaakt in 't geheim naaf Demotica te gaan, om Karei's mondelinge bevelen te haaien. Op eene dezer reizen , die hy, om onbekend te blyven, en dewyl •de bekrompene omfhmdigheden van Zweden iiem alle onnodige onkosten deeden vermyden, te paard en enkel onder geleide van eenen kamerdienaar en een rydknegt deed, overviel hem de nagt in bet onherbergzaam gebergte tusfchen Rodosto en Adrianopel. Hy was van zynen weg afgedwaald, zyn paard was kreupel geworden , en het fcheen hem: even zoo gcvaarlyk, aan onbekende wooningen aantekloppen, als den nagt in het woud doortebrengen. Zyn kamerdienaar, die de taal van dat land magtig was, bood zich A 3 eiu-  4 spook- eindelyk aan om vooruit te ryden, te onderzoeken waar zy zich bevonden, en, indien mogelyk, een nagtverbiyf te bekomen, terwyl zyn heer en de rydknegt ter zyde van den weg onder de boomen zouden uitrusten. Zy hadden hier naauwlyks een half uur vertoefd, toen het paard van den kamerdienaar, briefchend en in vollen galop, terug kwam, doch, tot hunne uiterfle verbaazing, zonder ruiter. Zonder aan zyn eigen gevaar te denken, of lange overleggingen te maaken, befteeg de heer van funk dit paard, nam een pistool in de hand, en beval den rydknegt hem te volgen, .om het noodlot eens getrouwen dienaars, die niet verre verwyderd kon zyn, te onderzoeken. Slechts een kort eind wegs voordgereden zynde, vonden zy hem dwars over den weg uitgefirekt liggen. Hy was dood; by nadere bezigtiging, zoo veel de duisterheid toeliet, deeden de tekenen, die zy aan hem vonden, geenen moorddaadigen aanval vermoeden, en waarfchynlyk moest hy, door te groo-  vertellingen. 5 grooten fpoed, op den duisteren en ongebaanden weg gevallen, en dus den hals gebroken zyn. Hun toeftand werd hier door nog bedenklyker. Zy befloten, het lyk op een der paarden te laden, en zich, op goed geluk, op weg te begeven. Dus kwamen zy eindelyk aan eene eenzaame hut, welker bewooncrs, een afgeleefde grysaart benevens een paar vrouwen, hen niet verdagt voorkwamen. De belofte, van eene geëvenredïgde belooning maakte den ouden zoo gedicnftig; dat hy zynen gast het armoedig vertrek, het welk hem tot keuken en woonkamer diende, inruimde, en met zyn gezin onder het .dak van het huis ging flaapen; de rydknegt bleef met de paarden in een fchuur, en het lyk van den kamerdienaar werd in de nabyheid nedergelegd. De heer van funk had fchryfgereedfchap en een nagtlicht by zich, en dewyl de fchrik en gemoedsbeweging hem allen flaaplust benomen hadden, zette hy zich neder, om eenige gedagten, die j hem onderweg waren A 3 m-  ö spook- ingevallen, op te tekenen. .Spoedig echter werd hy door eene vermoeidheid overmeesterd, welke hy niet langer kon wedcrftaan; de oogen vielen hem by het fchryven toe» hy legde de pen op bet papier neder, en wierp zich, gekleed, op het voor hem toebereid leger. - Hy viel terftond in eene onrustige flttimering, welke van angftige droomen verzeld was. Het beeld van zynen kamerdienaar, die de gezel zyner jeugd, en ten allen tyde meer de vriend dan de bediende zyns meesters geweest waszweefde onöphoudelyk voor zyne verbeelding, en meer dan eens kwam het hem voor, als of de overledene nevens hem knielde, cn hem om Gods wil bad, Hechts nog eenen last aan zyne in Koerland nagekatene vrouw aantehooren.. Nimmer echter fprak hy dien last uit; telkens als de heer van funk denzelven fcheen te zullen vernoemen, fprong hy met eenen fchrik uit zyne fluimering op; zoo dikwils hy weder inlliep droomde hy denzelfden droom. In  VERTELLINGEN. 7 In een dezer halfwaakende oogenblikken flaat hy toevallig de oogen op de tafel, en ziet, met ontzetting, by de fchemcring vanhet nagtlicht, de pen, die hy nedergelegd had, overeind en op het papier fchryyende. Zyne herinnering wordt nu fpoedig levendig, hy wryft zich de oogen, hy is volkomen wakker, richt zich op!, en ziet duidelyk dezelfde verfchyning; de pen flaat omhoog en fchryft, doch geene hand, niets, dat dezelve hield, is zigibaar. — Nu valt hem zyn droom in, en hy ft.it niets zekcrer dan dat de ziel van den verfcheidenen, door eene of andere herinnering gekweld, zich van dit middel wilde bedienen , om hem haare gedagten mede te deden. Met eene koude huivering legt hy zich wederom neder en poogt de oogen te fluiten; doch vruchteloos, eene hoogcro magt dwingt hem dezelven onafgebroken op het voorwerp van zynen fchrik te vestigen. — Door eene onwilkeurige fiddering aangegrepen, fpringt hy nu plotslings op, grypt de. A. 4* • pen,t  s F o • ie¬ pen , werpt dezelve, zonder eenigen tegen{taxi te ontmoeten, op het papier, legt zich op nieuw op zyn leger, waar hy, in zynen mantel gewikkeld, nu de oogen niet weder op flaat. Wat de pen gefchreveh kon hebben, had hy zich geenen tyd gegeven om te onderzoeken. Na eenen langen en pynlyken toeftand valt hy in een', diepen flaap, uit welken hy niet eerder dan door het kloppen van den rydknegt aan de van binnen gegrendelde deur gewekt wordt. Het is morgen, hy ziet om zich heen, en de pen, die wederom' overeind flaat cn fchynt te fchryven, herinnert hem daadelyk het nagtgezigt. Doch hoe zeer veranderen de uiterlyke omftandigheden niet ieder voorwerp ! Dezelfde verfchyning, die in den nagt, en in zynen koortsachtigen toeftand tusfchen flaapen en waaken, hem zoo geweldig verfchrikt had, wekt nu daar het dag is, en hy zich door eenen genisten flaap verkwikt gevoelt, nog zyne nieuwsgierigheid. Hy treedt behoedzaam naar de tafel, en ziet dat  VERTELLINGEN» $ dat eene groote — Jpln, die aan den zolder van het laag vertrek huisvestte, goedgevonden had haare webbe aan het uiterfte einde der pen vast te maaken. Natuurlyk had deze zich aan den ftyfgefponnen draad moeten oprichten, echter flechts zoo ver, dat zy met het onderfte einde op het papier bleef rusten, dewyl de fpin waarfcliyhlyk niet fterk genoeg geweest was om dezelve . geheel ' naar de hoogte te trekken. De tocht der lucht en de verbeeldingskragt van den ziener konden dus ligtelyk de beweging van het fchryven daarbyvoegen» A 5 Jï,  I© S P O O K- De door den flrop ten dood gehragte en weder vcrrezene muskettier Idee. De ondervinding fchynt het voormaals nóg meer dan thans heerfehcnde geloof te rechtvaardigen , dat zulkcn, die eenen geweldigen dood geftorvcn zyn, veel meer tot vcrfchrikking der levenden terug kceren, dan die geencn, welken in vrede tot hunne vaderen zyn heengegaan. Ook de ondervinding van den verhaaler dezer gefchiedenis bevestigde eens dit gevoelen op zulk. eene overtuigende en fchrikbaarendc wyze,. dat hy, uit liefde voor zyne natuurgenooten, zich verpligt acht. dezelve bekend te maaken. Zy is volkomen gefehikt om de feeds. ontkemiende fpoojdoogehenaars, welkeralle  V E Pv T E L L r N' -G £ ft* ff alle wedervcrfchyningcn van geftorvenen ofwel geweldig ter dood gebragte menfchen voor eene volftrekte onmogelykheid houden, voorzigtig- 'te maaken. Het kan hen even als my gaan. Een booze vyand kan om hun ongeloof, uit. eene hinderlaag op hen locren, en hunne vrygeestery — al Ware het ook maar voor een' korten tyd — in het licht ftellen en te fchande maaken. Zie hier het verhaal .van myn ondervonden leerryk avontuur. Na het eindigen van den zevenjaarigen Silefifchen oorlog bevonden. zich_ ongemeen veele buitenlanders in de ' koninglyke Pruis* fifche armee. Veelen defzelven fehepten welbehagen in het woeste foldaatenleven 'm het veld; doch ook in het. vreedzaam garnizoen den nek onder het juk eener ftrenge krygstuchr te buigen, was hunne zaak niet. Verfcheiden poogden dus tegen eed en- pligt te ontfnappen; cn inzonderheid muntten de Frcnfchcn daarin uit. Men was genoodzaakt ftrenge maatregelen: A 6 -ïe;  12 s p o o k- tc neemen, om deze weêrfpannelingen te beteugelen. Dus werd in zekere ftad een Franscli jongman, idöe genaamd, dien het verlangen naar zyn vaderland tot eene driémaalige defertie verleid had, tót den ftrop veroordeeld. De galg was ten dien einde naby eene ftads - poort en het daarby ftaande foldaaten - wachthuis opgericht. Het lyk van id6e , aan' wien het vonnis den 31 Augustus 1764. voltrokken was, werd buiten de. ftad, naby eene bleckcry, begraven. Het was wel tc verwagten dat de arme zondaar nu de vrouwen, die hier het uitgefpanacn lynwaad bewaakten, nagtbezoeken zou geeven. In de daad verfcheen hy ook genoegzaam alle nagten, en verjoeg de bcangfHgden van de bleekery. Zulkcn, die mogten vermoeden dat onder dit fpookmasker wel een locze dief verborgen geweest kon zyn, dient tot naricht, dat de bewaakfters nimmer veiliger voor dieven, geweest waren dan thans, en dat zy, zoo •ba. het mefrgenrood den nagtwandehiar verjaagd!  VERTELLINGEN. 13 jfaagd had, altoos het lyn waad voltallig we» dervonden. Het halve bewys , dat deze verfchyning eenen bovcnnatuurlyken oorfprong konde hebben, was dus middagklaar. Intusfchen verbreidde zich het gerucht van deze verfchyning door de gantfche ftad, cn behoorde overal en in alle gezelfchappen tot de orde van den dag. Het geen de niet algemeen ingang vindende wonderbaarlyke verhaalen der bleekerinnen de grootfte geloofwaardigheid byzette, waren de verzet keringen der fchildwathten 3 die den misdaadigcn, nu hier, dan daar, meenden gezien te hebben.. De ongelukkige had een wit kleed, met zwarte linten belegd, van eenige medelydende fchoonen ten gefehenk gekregen; en hjerïn was hy gefteaft en begraven geworden. In deze kleeding verfcheen hy nu ook na zynen dood. De gefchicdenis van dezen overal fchrikverfpreidenden geest wies dagelyks als een voordrollenden meeuwbal. Eindelyk verfcheen de arme zondaar zigtbaaA z ECJT  ■•f S P O O K- rer dan voorheen. Omtrent vkr maanden na zyne tercchritelling wandelde hy in zyn treurig gewaad, en in het aanzien der wacht, met een lantaarn in de hand, naar de voor hem opgerichte galg binnen de fhd, en befchouwde dezolve aan alle kanten ,, tot by eindelyk wederom verdween. Dit hadden niet alleen de fchildwachten, maar ook meer anderen van de wachthoudcnden gezien. Het geloof aan dit fpook verkreeg nu grond en frerkte; want hetzelve was niet flechts ouden wyven, maar ook hrygslleden verfcheeneh: mannen, wier moed reeds zoo dikmaals in het oorlogsgedruis beproefd cn van allen twyfel ontheven wasen aan welken men daarom met recht meer onverfchrokkenheid en tegenwoordigheid van geest toekent, dan aan alle -andere Handen.—En dus. ook zulken, welken eene betere opvoeding, cn een van vooröordcclen ontboeide geest, voor eene verwyfde vreesachtigheid beveiligd hadden, liep nu eene onwilkeurige, huivering over het lyf , wanneer hen, by den nagt  VERTELLINGEN. ï5 ringt op de feaat zynde, den verrezenen misdaadigen in de gedagten kwam. Ook de verhaaler dezer gefciiiedenis meent zich onder dit getal te kunnen rekenen.. Toenmaals agttien jaaren oud, was hij als gemeen foldaat in deze ftad in garnizoen; hy geloofde echter, als een denkend christen, geen woord van dit gantfche fpookgezwets, dewyl hy zelf, noch- dezen, noch ooit eenen anderen geest gezien had. Hoewel een Duitfchcr van geboorte, had hij gelegenheid gehad reeds vroeg eenige vaardigheid in de Franfche taal te verkrygen, zo© dat hy ten tolk gediend had toen de geen enkel woord Duitsch verftaande idóe gevangen zat. Reeds vóór dien tyd had hy inet dezen ongelukkigen verfcheiden wagten gedaan, cn daar door kende hy hem uit- en inwendig. Hy geloofde niet zynen terechtgefteldcn krygsmakker immer Weder4 te zullen zien; dan zyn ongeloof werd eindelyk nadruklyk geftraft. Wy zullen hem hier in den eerfteai perfoon zelf baten fpreeken.  SPOOK- „ Ik was", dus verhaalt hy, den 6den January op de wacht aan de poort , van welke omtrent vyftig treden de galg ftond, aan welke idc'e was opgehangen. De wachthebbende • officier had tot na tien uuren bezoek. Toen hetzelve vertrokken, was, wilde ik my in de foldaatenkamer opde brits te flaapen leggen, doch de officier verlangde dat ik hem in de tegenoverzynde officierskamer gezelfcbap zoude houden.. Ik was buitengewoon flaaperig, en bekende dus dat ik ditmaal weinig daar toe gefchikt was. Hy drong echter zoo fterk by my aan, dat ik hem niet kon weigeren, op een pyp kanasfer en een glas goed bier zyn gast en gezelfcbap te zyn. Ik verkreeg, by eene pyp van zulken. tabak fpoedig myne gewoone levendigheid weder." Weet gy wel, lieve preszler. ! vroeg de. officier, waarom, ik u eïgcnlyk verzogt hebmy gezelfcbap te houden ?. Ik. Nu, ik denk toch, dat van de vierentwintig, die hier de wacht hebben, ik. aw liefjle gezelfchap beiu  VERTELLINGEN. \J Hy. Dat is zoo; doch ik heb nog eene byzondere reden daartoe. -— Ik, En deze is? — Hy. Ik ben bevreesd* Ik. (met eet? fchaterenden lagcK) Is het moogelyk! — Gy vergeet misfchien dat 'er drie fchildwachten voor het wachthuis ftaan ? — Hy. En al Honden 'er ook tien; in den voorledenen kersnagt heeft roéE in zyn frerf kleed alle de fchildwachten verjaagd, toen hy in dien belagchelyken opfchik, met zyn lantaarn in de hand, de galg befchouwde. Ik fla geen geloof aan deze foort van verfchyningen, en echter moet ik .thans nog boeten voor de zonden myner bygeloovige minne. De beuker haale deze verwenschte fnapfters ! Ik, Ja, ja, heer luitenant! een fpook, dat een lantaarn uit de andere wereld medebrengt, is ook indedaad een der belagchelykften, die men kan bedenken. Wy lagchten beide, rookten onze pyp, en koutten nog eenigen tyd dus voord. Het  -8 S P O O K- Het floeg elf uuren. De aflosfenden kwamen uit de wachtkamer, en ieder ging naar zynen post, waarvan .eenigen verre af waren. Na verloop van een klein vierdedeel uurs kwamen de afgelosten terug. Wy hoorden, kwartier over elf uuren , dengewooneh roep der fchildwachten, en om half twaalf wederom. Onmiddclyk daar op ging het, trap! trap ! met haastige fchreden het huis in, cn vervolgens in de tegen over de onze gelegene wachtkamer. te Wat is dat" ? vroeg de luitenant ontfteld. *> fk geloof dat de fchildwachten weder „j van hunne posten aftopen", hernam ik, insgelyks een weinig ontroerd. Nauwlyks had ik uirgefproken, of het klopte zag:jes aan onze kamerdeur. Wy keel.en elkander aan; de officier verbleekte, en — ik geloof dat hy het zelfde aan my bemerkte. Het licht op de tafel brandde flechts duister , en dit maakte het volgende toonecl nog akeliger.. Het klopte ten tweedenmaal; ik greep au moed en tisepikam linnen. Maar, 6 tc-  vertellingen. 19 hemel ! daar trad de lyflyke' misdaadige , in zyn treurkleed, met eenen dertigen ftap in de kamer. Een onbefchryflyke angst overviel ons. Wy fprongen beide van onze plaatfen op;, ik vloog den luitenant en de luitenant my tegen. Wy wankelden tusfchen de tafel en de canapée, en vielen gezamelyk op de laatfte neder. Daar lagen wy nu, als verlamd van fchrik. Naauwlyks waagden wy het de oogen opteflaan, uit vrees van die des fpooks te ontmoeten, hetwelk ons nog fteeds zwygend aanftaarde. „ Heer luitenant! kent gy my ?" vroeg hy eindelyk, met eene doffe en diep uit de borst komende ftem, doch in goed Hoogduitsch. Deze woorden ontvonkten myn moed weder. Dat kan de opgchangene idc'ü niet zyn — dagt ik by my zeiven —want die f'prak geen enkel woord Duitsch, en in de eeuwigheid kan by het zoo fpoedig niet geleerd hebben. Het opkomend vermoeden, dat wy veelligt door eenen verme--  JU» SPOOK- metelen befpot werden, beledigde myne eigenliefde. Ik nam dus het befluit de zaak te onderzoeken. Ik verzamelde al mynen moed, fnüitte fidderend het licht, nam het in de linkerhand, en ging nu op den misdaadigeri los. Eene yskoude huivering greep my aan, toen ik nader kwam. Het fcheelde niet - veel, of ik ware weder teruggekeerd. Dan, myn befcherm-engel gaf my by den moed ook kragten. Ik fchoot op het fpook toe, vatte hetzelve by de borst, en voelde — vleesch. en been. Myne magtloosheid was nu plotsling verdweenen. Ik friet den vermeenden , doch,indien men wil, nu meer werklyken armen zondaar, onzagt tegen deopenftaandedeur, zoo, dat dezelve zich floot. „ Schurk ! wie zyt gy ?" vroeg ik op eenen niets minder dan bedaarden toon. 'Er volgde echter geen antwoord. Myn zoo geheel onverwagt gedrag fcheen het fpook nu even zoo fterk te vcMchrikkcn, als hetzelve te vooren fchrik aangejaagd had. Intusfchen had myn zoo fpoedig weêrgekeerde moed my byna even zoo fpoedig weder ver-  Bl. 'A. XQ .   VERTELLINGEN. 2J verlaaten, toen ik, op denzelfden barfchen toon, myne vraag herhaalde, en nog geen antwoord kreeg. Eindelyk onderwierp het fpook zich, en riep met eene bcfchroomde Hem : „ Myn„ heer! mishandel my toch niet!" Een duchtige kinnebakflag verzelde de nogmaalige vraag : „ Schurk ! wie zyt gy ?" „ Ik ben — de fecrctaris — z.... —Hamerde het fpook verward. Deze weinige woorden maakten den tot hier toe fpraakloozen officier weder fpraakzaam. De uitdrukkingen van den hevigften toorn, vloeken cn verwenfchingen overftroomden nu den moedwilligen fecrctaris. „ Steek den hond dood; „ fteek hem dood!" dit bevel gaf hy myverfcheiden maaien. Gelukkig echter herinnerde ik my in de drift, waarin ik ook zelf was, dat 'er om. .Handigheden zyn, in welken men ook zelfs de wetten niet moet gehoorzaamen; want ik zag nog juist ten regten tyde in den hond den mensch. In plaats van fpookenbloed te vergieten, onderzogt ik dezen nagt-avonturier op  SPOOK* op het fcherpfte, ten opzigte van het narren* kleed, dat ons zoo veel vrees aangejaagd had. „ Ik heb," was het nu, „ den heer lui„ tenant Hechts myn maskeradepak willen „ toonen." De fpooker was gekleed in een foort van herderspak, hetwelk het flerf'kleed van den terechtgefteldeii volkomen gelede, alleen was hetzelve niet met zwarte, maar met donkergroene linten belegd. Gelyk bekend is, verandert zich deze kleur by het kaarslicht in zwart, en de verbeeldingskragt verwt dezelve als dan — vooral in zekere gevallen —• koolzwart. . Dewyl echter het fpook noch flaF, noch herderstas by zich had, en deze dingen by een herderspak onöntbeerïyk zyn, nam de officier hier uit gelegenheid 5ihem nogmaals duchtig den biegt te lezen, en ik ïtiet hem vervolgens ter deure uit. Ons bloed was nog niet weder geheel bedaard, en de gedoofde pypen waren nog ïiiét weder aangeftoken , toen ik agtcr my fchroomlichtig aan het vengfter hoorde kloppen. „ Daar heeft de duivelden kerel weder aan  VERTELLINGEN". ü$ „ aan het vengfter gevoerd," riep de luitenant. Ik keek naar buiten, en bet fpook, van hetwelk men zoude vertrouwd hebben., dat het vergenoegd had behoorcn te zyn, van met eene beele huid 'cr te zyn afgekomen, ftond weder daar. Wy kenden nu liet vcrfchynfel van binnen cn buiten , waren van zyn ligchaamlyk beftaan zoo handtastelyk overtuigd, en evenwel, beving ons eene koude rilling, toen de vermeende idce zich wederom aan liet vengfter "liet zien. „ Nu, is de klugt nog niet uit?" riep ik „ wat wilt gy?" — „ ik wilde flechts den „ heer luitenant verzoeken, om my de poort „ te lasten openen, op dat ik naar huis „ kan gaan." (Hy woonde in de voorftad.) „ Dat kunt gy den fchildwachten zeggen."-* s, Daar zyn 'cr geen." - - Ik trok verlegen het vengfter toe; de luitenant fprong op, en riep hevig: „ Wat „ henker ! geen fchildwachten ! enz. enz." Nu kon de zaak, by de ftrenge Pmisfifche fcrygswetten, de ernftigfte gevolgen hebben. Eene  fc4 SPOOK- Eene befcheidene herinnering aan het voorge. vallene werkte intusfchen volkomen naar mynen wensch op den gedrongen heer luitenant. Hy deed my het genoegen, van zich met my, een oogenblik, in gedagten, in de plaats der fchildwachten te ftellcn; en toen eerst ylden wy, tot herftelling der orde, naar de groote wachtkamer. „ Waar zyn de fchildwachten?" vroeg de luitenant ftreng. „ Zy zyn hier ingekomen," was het antwoord, „ dewyl de arme zondaar zich alle „ oogenblikken vertoonde." Hy deed den vreesachrigen nu een fcherp verwyt, en dreef hen met eenige ftooten naar hunne posten te mg. Verheugd, dat zy, daar zy de fpitsroeden verdiend hadden, zoo goedkoop daar af kwamen, ylden zy naar de plaats waar zy behoorden; doch nauwlyks bemerkten zy het aan de barrière {taande fpook, of zyftooven, •als van den donder getroffen, te rug. De luitenant beval nu eenen onder-officier de poort te openen. „ Terftond, terftond," was  >■ E R T E 1, I, INGE N. 45 wns het antwoord, en reeds rammelde hymet de fleutcls , toen hy nog voorgat' dezelven niet te kunnen vinden. - Eindelyk ging hy langzaam naar de pooit; dan, nauwlyks kreeg hy daar den zöogenaami den herder in het oog', ofhy vloog naar het wachthuis te rug , even of een zegepraalend vyand hem op de hielen zat. Deze onderofficier was, NB. geen mensch van den géwoonen [tempel, maar een man van opy-oe» ding) die door veelc verhevene wetenfehappen boven zyne gelyken uitmuntte. Intusfchen bewees ook hy, hoe veel vermogen de indrukken der vroege jeugd, en de begoochelingen der verbeeldingskragt op het vernuft hebben. . „ Wilt gy den mensch inlaaten"? vroeg de officier op eenen ernftigen toon. „„Ik niet, heer luitenant"! antwoordde hy vrypostig, en gaf den officier de ïleutels over. Deze nam dezelven en opende •zwygend de poort. Het fpook fprong nu met éénen zet, daar binnen, waarfchynlyk B zeer  26 SPOOK- zeer verheugd, dat hy nog niet wat op reis bekwam. Naar alle omftandigheden te oordeelen» had Z... deze fpookcry met overleg uitgevoerd. Zyne handelvvyze wederfprak zulk eenen ftreek in het minfle niet. Hy bezat toenmaals een vermogen van vyïtigduizend daalders, en hoopte den eenen zoogenaamden vcrnuPtigen ftreek op den anderen, zoo, dat in weinige jaaren zyne daalders tot meer dan op de helft waren gefmolten. Het donkergroene belegfel van zyn herderskleed had hy waarfchynlyk beftemd tot een noodbehülp, ingeval hy betrapt en ter verantwoording geroepen ware. Indien hetzelve met zwart was belegd geweest, zou hy geene de minfle uitvlugt gehad hebben. Ik was intusfchen weltevreden, dat ons avontuur een einde gemaakt had aan het algemeen gezwets, cn dat myn verftand uit het ryk der ondervinding nieuwe wapenen had bekomen tot befhyding van het bygeloof: want reeds zeer veelen van die geenen, welken het nog onmaskerde fpook ge-  VERTELLINGEN. 2jr gezien hadden, hielden zich, door eene vermeende onloogchenbaare ondervinding, overtuigd, dat ten ininften toch wel eenige verfchyningen richtig moesten zyn. En hoe ongeloovig ik vóór de intrede van den terechtgeftelden in de officierskamer ook .ware, wie wect echter wat ook zelfs uit myne fpook - philofophie zou geworden zyn, indien het fpook meer overëenkomflig gehandeld, en FranscTrgefymken had, in plaats van door zyne vraag in het Hoogduitsch een einde aan myne ontfteltenis te maaken , en my de weldaadige bedaardheid weder tc geven? B * Hl,  SPOOK- III. fe. Spook, in de gedaante eéner afgrp* lyke Slang, by Frankfort. ' Ingezonden door den keer G. f. e. tliefaurier der ftad C. b. g- In het begin des jaars 1793 ftond de, met Hesfifche, Saxifche en andere Ryksvorstelyke troepen vermengde, kleine Pruisfifche armée, onder bevel van den hertog van Brunswyk, in den omtrek van Frankfort aan den Mahi. Hei hoofdkwartier was in de ftad. De tegenwoordigheid van den Koning zelv', benevens zyne lyfwachten en verder krygsgcvolg, maakte Frankfort ongemeen levendig, en trok eenen zwerm van ' vreemdelingen éervvaards, zoo dat genoegzaam geen verblyf meer te 'bekomen was en alle lo-  VERTELLINGEN, 29 logementen tot boven de dakvengfters op • gepropt waren. Het .tweede bataillon van het toenmaalig hufaaren-regiment G...., by het welk ik, als auditeur, te gelyk den post van regiments - kwartiermeester waarnam, cantonneerde ten dezen tyde in het dorp Kelsierlach, drie uuren van Frankfort. Myne dienstverrichtingen maakten het noodzaaklyk dat ik dikwils, en fomtyds eenige maaien 's weeks, in Frankfort moest zyn. Zoo onaangenaam my het oponthouden deze ftad t'elken rcize was, dewyl ik byna nooit onder dak kon komen, maar terftond na het afftygen ftaandevocts myne zaaken afdoen r en na verloop van eenige uuren weder moest vertrekken, even zoo aangenaam was my daarentegen bet ryden van den fchoonen, door een bosch van byna drie uuren loopenden, eflen flraatweg, weiken ik ongelyk veel aangenaamer vond dan dien, welke in de laagte langs den Ma in over Scliwanhdm en Nisderradt ligt, hoewel men hier eenige dorpen cn'landhuizen aan: - - . B 3 treft,  20 SPOOK. treft, en over het geheel meer afwisfeiing heeft dan elders. Het was omtrent in het midden der maand Maart, niet lang vóór het opbrcckcn der année, toen ik op eenen dag weder naar Frankfort moest, om by de krygscommisfie eenige rekeningen afcefluiten, en eene nieuwe verzending van fourr.se te bezorgen. Mynen rydknegt liet ik, gelyk niet zelden gebeurde, terug , cn reed Hechts onder geleide van de gecommandeerde manfehappen des morgens vroeg uit Ketst erb ach. Ik had ditmaal het geluk alle de paarden in eene herberg in' de voörfbid Sachfenhaufen te kunnen ftallen. Myne bezigheden in de ftad rekten zich tot tegen den avond; en daar ik onverwagt eenen bekenden aantrof, beïloot ik het commando niet het transport te baten vertrekken, en in de ftad tc blyven, om met myn' ouden vriend in Weu denhof den avondmaal tyd te houden. Na agt uuren fcheidden wy van elkander, ik ging naar de herberg in Sachfenhaufen, waar myn paard ftond, en begaf my zonder  VERTELLINGEN. 3'. der eenig gelelde op weg. Tcrftond buiten deze voorftad begint de Hachweg.^ die langs de wyn gaarden regt naar het boogftaramige bosch geleidt. Ik hield myn paard in eenen geltadigén tred, en pasfeerde weldra den fchoonen en ongemeen aangenaam gelcgenen Darmftadfchen Jagerhof. Eeilig^ honderd fchreden vqprby denzelven flingeit zich een kleine boschweg, van den grootcn weg af, zydwaards in het bosch, en geleide regt n:.ar Kelsterbach. Ik was denzeiven reeds eenige maaien gereden, en dewyl men hem voor iets nader houdt, dan den grooten weg, zoo floeg ik' hem ook thans in. Hier iteeg ik van myn paard af, om, gelyk ik veckyds gewoon was, een eindwegs tc voet te gaan. Ik nam den trosteugel over den linkerarm, ging voord, en myn fchimmel volgde my, gelyk hy gewoon was, met flappen toom, vrulyk agteruaar. Het was een koude heldere nagt, de maan ftond vol aan den hemel, en fchoot zyn licht door de nog onbcbladcrde, zagt bewe* B 4 gen-  S P Ö O K- gende takken der jonge eiken, die den weg befchaduwden. Met de armen over elkander, en den toom aan den elboog vast , ging ik in gedagten voord, en zag voor my neder' op het pad, toen het paard den Teugel eenigzins fchielyk terug trok cn begon te fnuiven. Ik floeg de oogen op-» en zag regt voor my Oop een kleinen afflans! — eene affchuwelykc boomdikke, zwartt Slang, die met kronkelende bewegingen en vuurige oogen. zich tegen my wendde. Ik ontftelde en bleef ftil fblan — intusfchen trachtte ik de verfchyning van ter zyde wat nader te komen, doch myn fchimmel wilde volftrekt niet volgen, en begon onrustig te worden. Met de oogen naar de Hang gekeerd, trad ik op eenen verhevenen rand nevens den weg, toen het paard my plotsling terug trok, dem teugel van mynen arm flingerde, en met een' forfen fprong als een pyl het bosch invloog. By het geweld, waar mede het paard my rondfleurde, had ik moeite my op de beenen te houden. Ik  VERTELLINGEN. 53 Ik ftond nu weder midden op den weg, doch, naar het fcheen, om Hechts eene nieuwe afgryslykheid te zien. —1 Een witte fchrikb'narende geflaltc Hond, omtrent twintig fchreden agtcr my , tusfchen de boomen, en verhief zich, onder een vervaadyk ketengerammel, tot aan de afhangende takken. Ik beken, dat ik in dat ©ogenblik verftyfde van fchrik — ik ftond als vastgewortcid . de gellaltc was dan groot, dan klein, dan kromde dezelve zich te zamen, dan hief zy zich weder op, alles onder het beften-? dig gerammel der ketenen, zoo, dat het ' bosch daarvan weergalmde. Eindelyk herfteide ik my weder, doch myn paard ging voord, en liet my in den hagchelykflen toeftand tusfchen de beide gedrochten. — Ik was, wel is waar, gewapend, doch ik ftond thans gewillig mynen vyanden de overmagt toe, en oordeelde het niet voegzaam blindelings een avontuur te onderneemen, welks gelukkige uitflag voor my ten hoogften twyfelSchtig fcheen „ en waaivan ik, in alle gevallen, geen het minB 5 ge  2* SPOOK- fte nut kon verwagten. Daarenboven behoorde myne eerste zorg te zyn, zonder verwyl myn paard weder te bekomen. Alle verdere opmerkzaamheid voor de verfchyningen ware dwaasheid geweest. Ik l'prong dus het bosch in, en vloog mynen fchimmel agter naar. Deze liep op een' Herken draf, en drong, met wyde fprongen, fteeds dieper in het bosch. Ik verdubbelde myne fchreden en volgde hem, doch vergeefs, hy was fpoedig buiten myn gezigt; ik ftond midden tusfchen de digte boomen en ftruiken, moest het naarloopen opgceven, en wist niet waarheen. ——— De fchrikgeftalten waren my nu onverfchillig geworden: want het verlies van myn paard ging my. ter harte. Dat bet nutteloos was, langer in het bosch rond te dwaalen , zag ik duidelyk in. Naar Keislerbach om hulp tc gaan, was tc wydloopig, dewyl hetzelve anderhalf uur van dèir lag. Ik bcfloot dus naar den veel naderby liggenden Ja* gerhof terug te keeren, en van daar volk uit te zenden om myn paard te zoeken. Ten  VERTELLINGEN. Ten dien einde moest ik mynen derwaardsleidendcn bosciuveg weder 'opzoeken. Het was zeer natuurlyk dat ik eenige bedenkingen maakte, om weder naar de fpookplaats terug te keeren. Om dus de fchrikbeelden niet in den weg te komen, vermydde ik dezelven veelmeer opzetlijk, en drong liever zydwaards nog eenigen tyd door het bosch heenen. . Eindelyk kwam ik weder op den weg, dien ik nu terug ylde, om zoo fpoedig rat» gelyk den Jagerhof te bereiken. Ik mogt omtrent een vierdedeel uurs zijn voorgegaan, toen het uitzigt vryer werd, eri ik de, door de maan verlichte, opene plaats vóór den Jagerhof weder zien kon. Zoo dra ik de poort in het gezigt kreeg — daar ftond de Witte fchrikgeftalte weder vóór my ! — „ is ,, het niet," dagt ik, „ ais 0f alle mogelyk „ ongeluk en duivelsfpel tegen my in bewe- „ gmg is?" — lk~bleef eenige oogenblikken, ten hoogftm verlegen, ftaan, zonder te wceten wat ik nu zou doen. De geftaltc fcheen wel niet zoo lang te zyn, en veranderde ook B $ oiet  36 spook- niet zoo dikwils als te voorcn, doch was nn grooter van omtrek. Voor het overige ftond dezelve zonder beweeging. Ik luisterde naar ■het rammelen der ketenen; doch alles was dood ftil. Om in denhof te komen ,moest ik volflrekt door de poort, voor welke de geest ftond, en daar ik hem nu zonder zyn' zwarten kameraad en zonder verder gezelfcbap zag, en gevolglijk onze kragten tamelyk gelyk konden zyn, zoo bleef my niet, anders overig, dan regt op hem toe te gaan. Ik fchoof met de linkerhand het gevest van mynen degen wat vóór, om denzei ven y in geval van nood, terftond gereed te hebben, en ging 'e: op los. Thans fchudde de geest zich met een luid gebaar, en in dit oogenblik herkende |k mynen fchimmel, die met fteile ooren my verwagtte, en my vertrouwclyk tegenhintiikfe. Hij had zyne vlugt door het bosch wel heelhuids volvoerd, doch zadeltuig en toom waren in de grootfte wanorde, en gedeeltelyk zeer . befchadigd. Onder anderen was een der ftygbeugels, die ik ditmaal niet op-  VERTELLINGEN. 37 ©pgegespt had, verbogen en geheel onbruikbaar geworden. De oorzaak, waarom het paard zyn toevlugt herwaards had genomen , kan misfchien liggen in de herinnering van vóór eenigen tyd in deze pooit te zyn geweest, en in den hof op een weinig hooi te zyn vergast geworden. Na dat ik, zoo veel mogelyk, alles in orde herileld had, zat ik weder op, verheugd van ten minften de grootfte bekommering te boven te zyn. Ik behoefde nu, om het fchriktooncel te ontwyken, flecbts den grootcn weg te houden; doch eene onwederftaanlykc nieuwsgierigheid , om den grond der zaak te onderzoeken , dreef my aan om andermaal den kleinen boschweg in te flaan: want, dat de gedrochten zich aan my niet lieten gelegen zyn, en het eigenlyk niet op my gemunt hadden, bleek ten duidelykften daar uit, dat zy my uit hun midden lieten ontfnappen , zonder de minfte beweging te maaken om my te agterhaalen, het welk hen toch zeer ligt zou geB 7. val-  j8 9 P O O »» vallen zyn: ook had ik thans veel gewon» nen, dewyl ik my tegen alle on^erwagte voorvallen kon gereed houden; ik floeg dus getroost den boschweg weder in. De toppen der bpomen waren nu iets meerder in beweging; de wind woei my regt tegen; myn paard liep fnel door, zoo dat de grond daar van weêrgalmde, en ik balanceerde zonder ftygbeugels (want de een zonder den anderen was my nutloos) het avontuur te gemoet. Zoo dikwils ik eene kromte des wegs ten einde was, en nu weder eene lengte kon vooruit zien, doorliep ik met fcherpe blikken den omtrek. Ik ontdekte nog gefladig niets, echter kon ik nu niet verre meer van de monsters af zyn. Myne verwagting was ten hoogften gefpannen, toen het my toe'fcheen als of ik een' luiden kreet hoorde. —Ik hield ftil en luisterde — het was in de daad een ongewoon gefteen en gekrats; ik zag echter niets en reed verder. Kort daarop kwam het my voor, dat ik het fchriktooneel zeer naby moest zyii. Ik vernam een 'fteeds hoorbaarer en afgebroken gebrul. Myn gaard  VERTELLINGEN. $9 paard had reeds lang de ooren gefpitst intusfchen bemerkte ik in den weg niets; hoewel ik meer dan dertig fchreden in de lengte kon overzien, — De onderfcheiden klanken fcheenen zydwaards uit het bosch te komen. — Ik reed verder — plotsïïngs ontdekte ik agter de ftruiken eene witte gejlaU te, welke, in ftuiptrekkende bewegingen, op den grond lag. Het paard bleef gerust, dewijl het door de ftruiken niets zien kon ; ik dreef het dus zoo digt mogelyk daar by, en meende eindelyk eene menfehelyke gedaante te zien. Ik bedroog my ook niet: een huzaar lag, in zynen witten mantel, op den grond uitgeftrekt te fteenen. Ik vreesde dat hem eenig ongeval overgekomen ware, ging dus een weinig agterwaards, fteeg af, bond myn paard aan eenen boom, en naderde hem — doch de mensch had zich zoodanig met fterken drank overladen, dat hy byna roerloos zyne volle maag lag te ontlasten. Hy poogde dikwils op de been te komen; toen dit eindelyk gelukte, en ik zyne hooge Hongaarfche muts, met groote witte plui-  40 SPOOK- pluimen, op zyn hoofd had gezet, zag ïfc myne witte geftalte, die met het opperfte einde byna tot de takken der boomen reikte;, levendig voor my ftaan. Het ketengerammel was veroorzaakt geworden door zyne wapenen; want hy was in volle toerusting, met carabyn en fabel, waaruit ik met zekerheid betloot dat hy te paard moest geweest zyn.. Terwyl ik hem eenige hulp trachtte toe te brengen, deed ik hem verfcheiden vraagen, doch hy was zoodanig befchonken,dat by,noch zyne tong gebruiken , noch zyne zinnen verzamelen kon. Ik gaf dusjde hoop op, om eene nadere opheldering van hem zelf te bekomen , en moest my vergenoegen met hem voor eenen ryksvorstelyken hufaar erkend te hebben. Zyn paard befpeurde ik nergens, nicttegenftaande ik dit fchriktooneel nu wat naauwkeuriger onderzogt, om misfchien ook insgelyks de dikke Slang op te fpooren. Slechts weinige fchreden verder vond ik dezelve ook, op de oude plaats cn in dezelfde beweging» Het was het geheele zadeltuig, niet mm-  VER'TELLINGEN. mantelzak, chabrak en onderdek, hetwelk in de lengte op den weg lag; aan het zadel was de buikriem gebroken, waar uit ik my. zeiven nu het overige Mgtelyk kon vcrklaaren. Dat voords dit afgevallen rydgerecdfchap zich als eene flang in volle beweging vertoonde, 'werdt veroorzaakt door de, met lichtftraalen vermengde, bcwogene fchaduw der boomtakken. Het blanke beflag der pistoolen, dat my in het maanlicht tegenftraalde, had ik vcor des- monsters fchitterende oogen aangezien, welken my, by het eerste voorkomen, zoo grimmig aanftaarden.  42 SPOOK- IV. De fpookende Danferesfetn De wapenfchouwing was geëindigd, het hof bragt de zomermaanden op liet land door, en bet grootfte gedeelte van den adel had zich uit de hoofdftad verwyderd; ik volgde het alge» meen voorbeeld en reisde voor eenige weeken naar het bad tc Z. ., niet zoo zeer om de wateren te gebruiken, als wel om een aangenaam tydverdryf en nieuwe kennismaaking te zoeken. Dewyl het fpel my niet zeer beviel, en het vergenoegen myn oogmerk was, verzuimde ik ze'den de danszaal, dc openbaare wandelplaatfen, en' (Je. aldaar pla/tts hebbende verlustigingen. Ik was nog niet ten volle eenentwintig jaaren oud, en éond als luitenant by de N.. ,fche' garde. . Myne jeugd  VERTELLINGEN. 43 jeugd en vrolyke geiiartheid ftrektcn my ter aanbeveeling; ik werd fpoedig bekend en overal gaarne gezien. Inzonderheid genoot ik de befchenning van eenige dames van rang, onder welken voornaamlyk mevrouw van x... my men eene ongemeene hartelykheid den voorrang gaf. Ik was fchrandcr genoeg om de voordeelen niet tê verwaarloozen., welke de gunst dezer vrouw, die in haar dertigfte jaar nog voor fchoon kon gehouden worden, en wier vernuft en geestigheid in alle gezelfchappen, waar zy verfcheen , den toon gaven, my kon verfchaffen; en myne eigenliefde veroorloofde my niet zulk eene fchitterende verovering te vcrönachtzaaraen, hoewel myne genegenheid tot een ander voorwerp - overhelde. Freule van. p.... verëenigde aan de voorrechten Van de edelfte gcltalte, en van een zeer geöeffend verftand, den frisfehen bloei van agttien jaaren, en die verrukkende betovering der maagdelyke ingetogenheid, welke bet hart, dat zy eenmaal getroffen heeft» voat  44 spook- yoor altoos en met onbreckbaare banden kluistert. Zedert den dag van myne aankomst in het bad, had ik haar myne hulde bewezen. De dans bad onze kennismaaking gevestigd;* doch de tegenwoordigheid haarer moeder, welke niet gaarne de al te icverige aanzoeken fcheen te zien van eenen jongeling, wiens ftand en jaaren geene emftige oogmerken deeden vermoeden, hield my in bedwang. De fchyn van koelheid, met welke freule van p.... van tyd tot tyd my begon te vermyden, maakte mynen hoogmoed gaande; eenige fyne fchcrtferyën van mevrouw van x ... werkten niet minder op my, en ' de wensch om my wegens de ongevoeligheid myner beminde eene foort van voldoening te verfchaffen, had ten minften even zoo veel aandeel aan de zegepraal haarer medevrijster , als de bevalligheden dezer, in de daad zeer bekoorlyke vrouw. Ik ga de omilandigheden van drie of vier weekei> verby, welken, uit hoofde..dat freule van  VERTELLINGEN. At 1 >J van p .... myne troiuvlooslieid toch niet geheel onverfchillig fcheen aan te zien, voor my nog veel belangryker werden. De aannaderende fcheiding bragt ons nog nader by elkander , cn juist in dat tydftip, waarin ik zulks het minst verdiende, fcheen de afichrikkende koelheid van het meisje plaats gemaakt te. hebben voor tederer gevoelens; want myne verftandhouding met mevrouw va.n x... duurde ook na haar vertrek nog voord, hoewel ik thans, daar zy tot haaien reeds bejaarden gemaal was terug gekeerd, haar maar zelden in het openbaar kon zien. De weinige nog overige dagen van myn verblyf in Z.... vervlogen nu in de aangenaamfte bedwelming. Ieder oogenblik, dat ik in bet byzyn der freule van p .... kon doorbrengen, wydde ik haar geheel en alleen-, en evenwel'vond ik my nog genoopt om myne geheime bezoeken op bet naby zynde landgoed van mevrouw van x.... voordte zetten, Dikwils, wanneer ik des avonds van de danszaal naar myne herberg terug keerde, verwagttc my aan eene agterdeur myn ge-  *6 S P O O X- gezadeld paard: de weg van Hechts weinige mylen was fpoedig afgelegd, en & verzuimde nooit, my des morgens op den gewoonen tyd weder op de oude wandelplaats te laateu vinden. Zoo leefde ik vóór myne afreize uit Z. ... drie nagten agter elkander. Een korte flaap in liet middag - uur was alle de verkwikking, die ik kon genieten. Den vierden avond, die ik tot myn vertrek beftemd had, bragt ik in de danszaal door. Nooit was myne beminde bevalliger, zagter en tedcrer jegens my geweest, en misfchien had ik zulks nooit minder verdiend gehad. De gantfche vrouwelyke wereld fcheen flegts met my bezig, en de bedwelming der geneugten cn der bevredigde eigenliefde liet my het fmertelyke des affcheids niet gevoelen. Tegen middennagt keerde ik naar myne herberg terug, om in vliegenden haast de noodwendigfte verandering in myne kleding te maaken, en na weinige minuuten bevond ik my reeds op de terug reize naar de hoofdftad; een kleine jongen, als een jockey gekleed  VERTELLINGEN. 47 kleed, en een oude rydknegt met een handpaard volgden my. Mijn bloed was door het danfen, het nagtwaaken, en de verfchillende gewaarwordingen vreeslyk verhit, en myn hoofd draaide door de woelende duizelingen van afwisfelende gevoelens. De tooneelen van dezen en der drie voorgaande nagten zweefden in bonte mengeling voor myne gloeiende verbeeldingskragt, en in fommige oogenblikken kon ik bezwaarlyk myzelveu overtuigen, dat ik my niet nog in het zhmenbedwelraend gewoel der danszaal bevond. Ik herhaalde, in gedagten,myne laatste gcfprekken,en betrapte,dat ik my zeiven, terwyl ik die overluid voordzette, gepaste antwoorden gaf, en nu my zeiven toejuichte, en dan wederom ontevreden was, dit of dat niet beter gemaakt te hebben. Alle uiterlykc onhandigheden moesten medewerken ter voortduuring dezer verbystering.' Een zoele lucht drukte den dampkring, dikke wolken vermeerderden nog de duisterheid des fterrenloozen nagts, en Hechts de moei-  4$ 3 V O O K- rtLoeite, met welke ik op den weg moest acht geven, en het geknor van mynen rydknegt, tegen den m flaap vattenden jockey, riepen my van tyd tot tyd uit het ryk deiverbeelding in dat der wezenlykheid terug. - Eindelyk begon my.n jagende pols gemaatigder te flaan. Op het hevig tobben myner terr laatftcn afgematte kragten, volgde een toeftand vanfehynbaare rust, in welken ik echter geene andere bewustheid had, dan de nog .fteeds ingefpannen opmerkzaamheid op den weg. I In dezen tusfehentyd, welks duur ik niet naauwkeurig bcpaalen kan, hoorde ik onöphoudelyk muziek. Nu hoorde ik Engelfche, dan Franfche contre-danfen cn dan wederom Walzers fpeelen; doch dit bevreemde my volftrekt niet, en ik accompagneerde ,doov bewegingen met het hoofd en door zagtjes mede te zingen. Van tyd tot tyd zag ik gedaanten van fraai opgefchikte lieden, grootendeels vrouwen in witte klederen, zich nevens my voorby bewegen,-doch ook dit trok eerst laat mynen aandagt; ik vroeg aan myne bedienden: „Van waar komen toch die lieden ?" Daar  VERTELLINGEN. 4^ Baar ik echter geen antwoord kreeg , bekommerde ik my niet verder daar over. De muziek duurde .onafgebroken voord; ik reed gerust door, en was,-zoo ik meende, zeer voorzigtig om fteeds midden op den weg te blijven, zonder aan iets anders te denken. Eensflags brak het fnuiven van myn paard de diepe ftilte af; ik voelde dat het, tegen den teugel in, naar de linker zyde drong, en toen ik de oogen opfloeg, zag ik aan my. ne regterhand eene vrouwelyke geftalte, in het wit gekleed, en in de houding eener danferes, welke, terwyl zy haar kleed met beide handen vasthield en het tegen my aan liet flodderen, myn paard zoo lang naar den anderen kant dreef, tot het met my in den groef nevens den weg trad. Ik was hevig verfchrikt, zag de gedaante fterk aan, en riep, terwyl ik vergeeffche poogingen deed om het paard op den regten weg te houden: „ Wat zal dat dan zyn? Wie is dan daar?'* Op dit oogenblik was alles verdweenen; myn paard ftond met de voorfte voeten in in. C de  5® SPOOK- de groef', cn myn rydknegt kwam nevens my cn vroeg of ik hem geroepen had? —■ Dc dag begon aan te brecken. 'Er ontftond nu eene zonderlinge woordwisseling tusfchen my en den rydknegt; ik hield ftaande dat hy geflaapeh moest hebben, indien hy alle die lieden niet gezien bad, welken ons ontmoet waren; hy verzekerde het tegendeel, doch zweeg eindelyk ten laatften, dewyl hy waarfchynlyk niet fteeds waakende geweest was. De jockey Hiep zoo vast, dat by van zyn paard rolde, zoo dra hetzelve, nevens het myne, ftilftond. Ik ftecg nu ook af en ging een eind wegs te voet, om my geheel te herftellcu. Thans eerst wierd ik gewaar dat de muziek had opgehouden. Ik was echter nog fteeds zoo vast van de wezenlykheid der verfchyningen overtuigd, dat ik op nieuw begon mynen bedienden over de fraai gcklccde dames te ondervraagen; hij wist echter niets anders, dan dat ik op het laatst overluid gepraat had; doch myne woorden had hy niet verftaan. —- •— lk  VERTELLINGEN. 5« Ik heb tot hier toe, zonder door aanmerkingen te vviilen afbreeken, nauwkeurig den. loop der onderfcheidene aandoeningen befchreven,dieby my ia dezen nagt elkander opvote* den. Dat ik daarin der waarheid volkomen getrouw gebleven ben, kan ik bezwoeren j de verfchyningen, inzonderheid de Matste, hadden ceneu diepen indruk op my gemaakt, cn ik verbeeldde my, den gantfchen tyd door, by myne volkomen bewustheid geweest te zyn. Daarin echter lag juist de dwaaling, en'het werd niet bezwaarlyk voor my, om by nadere bezinning den grond dezer zeldzaame beguicheling te verklaaren. Die fcbijnbaare toeftand van rust was niet anders geweest, dan eene volledige bedwelming, welke zeer natuurlyk op de voorafgegaane .hevige fpanning myftér zcum moest volgen, cn die,„naar den weg, welken ik af, geleed had, te oordeelen, wel eenige uuren kon geduurd hebben, hoewel hy my, daar jkmy flcchts eenen half waakenden toeftand herinnerde, zeer kort voorkwam. Eén denk. C 2 beeld,  51 s P o o in¬ beeld, de noodwendige opmerkzaamheid 'óp den weg naamlyk, was heerfchcnd by my gebleven , en elke ongewoone beweging van het paard had my dezelve herinnerd. Waar. fchynlyk mag ik iu het begin zeer vast gcflaapen hebben; toen, na de eerste bedwelming, myn flaap geUftster werd, keerden ook de beelden van den voorigcn avond in my terug. Ieder,wie immer de onrustige fluimeringte paard ondervonden heeft, zal zich ligt een begrip kunnen maaken van dien droomenden toeftand, waarin men meer dan half waakt, en eensdeels by het guichelfpel eener toomlooze verbeeldingskragt, andersdeels by het ophouden van alle geregelde gedagten, echter nog fteeds één heerfchcnd denkbeeld behoudt. Dikwils is het enkel dat: niet tc willen Jlaapen, en terwyl «men influimerr, droomt men nog: ik flaap niet. Uit deze bedwelming ontflond by my de vaste verbeelding dat ik volkomen wakker geweest was; en de muziek had, zoo min als.de ver-  VERTELLINGEN. 53 verfchyning' der eerfte gedaanten, nu niets vreemds meer, daar zy enkel gewrochten van eenen droom waren. Pt ik in de daad' myne bedienden toegeroepen had, is tv/yfelSchtig; zy ontkenden het, doch het is mogelyk, dat zy het in den flaap niet gehoord hadden. Slechts de idai* ft e verfchyning behield iets merkwaardigs, dewyl toch ook myn paard iets fcheen gezien te hebben, waar door hetzelve zich van den .weg af en in de groef had haten drijven. Doch ik geloof ook dit te kunnen vcrklaarcn. De gang van het langzaamerhand vermoeid wordende dier was moeilijker geworden, dan in het begin van den nagt, en de fchuddende beweging myns ligcbaams had op den toom, dien ik in de linker hand hield, gewerkt. Tewyl ik zelf dus het met iederen flap van den weg afmende., en het paard poogingen deed om in het fpoor te blyven, bemerkte ik daar door dat hetzelve tegen de hand indrong- doch ik verbeeldde my te gelyk, dat ik het midden op den weg, waar van het, naar myne meening, trachtte C 3 af  54 spook- af te wyken, wilde houden. Het fnuivcn van het beest kan toevallig geweest zyn;. misfchien befpeurdq het plotslings de fcliemering van een' der vierkante witte fteenen, die op eenen afftand van elkander ter zyde van den weg ftonden. In myne fkiimering hoorde ik dit fnuiven; dit verwekte in Rij! het denkbeeld dat het paard fchuwwieuï,. cn myne, nog geheel met dc voorwerpen des voorigen avonds vervulde, verbeeldingskragt, plaatste nu fpoedig eene dansferes daarby. Al het overige volgde nu op elkander; door de ingefpannenheid, met welke ik op het voorwerp myner verbeeldirigskragt Haarde, door de beweging van het paard, dat nu dwars óver den weg ftond en in de taamlyk diepe groef trad, en door myn overluid fpreeken, ontwaakten myne zinnen volkomen , en — de verfchijning verdween. Dat ik daar na nog eenigen tyd als een flaap-. dronkene fprak, was, na zulk eene geweldige afmatting, niet te verwonderen. Door deze bykomende omftandlgheden * en zelfs door de, gettalte van dit ongemeen le-  VERTELLINGEN. g£ levendig droomgezigt, verdwynt zekerlyk al het merkwaardige daar van; echter verbeelde ik my, dat hetzelve, door vergelijking met menige zonderlinge geestverfchyningen, niet zonder nut kan aangevoerd worden. Ik ben in het vernaaien van al het "voorgaande zoo omftandig geweest, om de gefteldheid, in welke ik my bevond, nauwkeurig tc fchetfen. Door de vrolykheid, waarin ik een* gemimen tyd had doorgebragt, kon myne verbccldingskragt zich ook niet anders dan yrolyke beelden fcheppen. Hoe zoude het .".chter geweest zvn wanneer eene treurige verkeering, onder tegcnovergeftclde omfhndigheden, eene geheel andere zielsgefteldheid in my veroorzaakt had ? Hoe, wanneer ik, iu plaats van tut den bonten kring der vreugde te komen, my juist dezen avond van het fterfbed van eenen geliefden vriend had losgefcheurd ? Ook onder zulke omftandigheden hadden de drie doorgewaakte nagten kunnen voorby gegaan zyn; en waarlyk,dc gewrochten des treurigen kommers, de hevige gemoedsbewegingen der diep grievende fmerC 4 ten  5<5 SPOOK- ten zouden niet minder geweldig op myn ïigchaam eri myne ziel gewerkt hebben! Hoe, wanneer ik met de overtuiging, dat de ftcrvende vcelligt dezen nagt niet zoude overleven, hem had moeten verlaaten? Zou in dat geval myne verbeeldingskragt , in plaats van de muziek cn de fraai geklccde danferesfen , zich niet doodkisten , lyhgezigten en de akeligheden van een fterfbed gefchapen hebben? — En hoe, indien juist in dezen nagt dc zieke werklyk overleden ware '? Of indien hy — het geen toch na zulk eene fmertelyke fcheiding waarfchynlyk het geval ware geweest — hevig naar my verlangd had; zoude ik dan niet op de wezenïykheid der geziene verfchyningen gebouwd hebben? Te meer, daar, by de gewoonebygeloovigheid van den gemcenen man, myne bedienden als dan voorzeker niet onverfchiilig zouden zyn gebleven, maar door hunne vreesachtigheid my in myn.n waan vcrfterkt hebben! V,  VERTELLINGEN. 57 V.. . De paarden wn eenen officier worden* door een geestachtig wezen tegengehouden. ' Door den heer david hess ; geda&te*kend hy Ziudeh, den 27 November 130. In den zomer van het jaar 1760 reisde tayw vader uit de Pyreneën naar Parys. Des namiddags, om vier uuren had hy Bayonne verhaten, en rolde, met drie postpaarden voor eene ligte chalfe gefpannen, zeer fnel vaji het eene posthuis tot het. andere. Tusfchen Bayonne en- Bordeaux is eene geheel boschdigte ftreek lands van byna tien mylen lang, beleend onder den naam van les grande» Landes, waar geene dorpen aan den landC 5 weg -  £S s p ö o .8- weg den reizenden een verblyf aanbieden , en Hechts de posthuizen te vinden zyn, waaide paarden gewisfeld worden. Dezen eerizaamen weg moest myn vader in den nagt afleggen. Gewoon veel en alleen te reizen, "had hy geene bedienden by zich, en vloog onbezorgd met zijnen postillon door het akelige bosch. De hemel was met zwarte wolken omtoogen, en op aarde was alles in den diepften nagt gehuld. Byna midden in het bosch, en omtrent eene myl van het laatste posthuis af, bleven de vlugge paarden plotslings ftil ftaan. Zij begonnen te fnuiven en tefteigeren, maakten., zonder dat de vloekende postillon zulks kon beletten, met de chaife regtsöm, en wilden op den loop, even of zy den duivel gezien hadden. Door de ongewoone beweging uit eene kleine fluimcring ontwaakt, vernam myn vader naar de ooi-zaak van dit onVerwagt omkeeren, en beval den postillon zyne paarden beter te mennen, en faam fpoedig verder te Dreggen. De posrtiHon 'keemle het rfjdtudg we-  VERTELLINGEN, 59 weder om, en betaalde zynen paarden den trek, dien zy hein gefpeeld hadden, met duchtige zweepllagtn. Zoo dra zy intusfchen wederom op de plaats gekomen waren, waar zy te vooren onrustig waren geworden, fhoo, ven cn fteigcrden zy nog heviger dan de eersteuiaal, cn waren, in weêrwil van verfcheiden her-hardde poogingen, vclflrekt niet voorby die plaats te krygen. Nergens was ha het -duister een voorwerp te ontdekken, het welk de paarden fckrw bad kunnen maake;;; nergens bewoog zich iets > cn de breede rijdweg liep regt door het bosch heen. Myn vader, die vrij was van alle vooreordeelen, en die als foldaat geen vrees kende, (hy had kort te vooren den Hollandfchen dienst verlaaten) zogt den natuurlykc-ia grond van dit geval in de koppigheid, welke men dikwyls by afgejaagde paarden aantreft. Hy beknorde daarom den postillon over de flegte knollen, en beval hem dezelven uittefparmen, naar het posthuis terug te ryden'^ en tem betere paarden te bezorgen, ter* C 6 wy\  §Ó SPOOK- wyl hy met de chaife in bet bosch zou" blyvcu. • Verdrietig van zoo opgehouden te worden, plaatste hy zich in een' hoek der chaife, cn wagtte met ongeduld op de terug komst van den postkncgt. Na verloop van een uur kwam deze met vcrfchc moedige paarden aandraven; 'cr was gecn'twyfel of de reis zou nu zoo veel te fpocdiger gaan. Doch nauwlyks waren zy ingefpannen e» op de fpookplaats gekomen , of het oude fpcl vernieuwde zich. De dieren fnooven, fteii gerden, en waren noch met goede woorden^ noch met zwecpflagen verder te dryven. Dit was toch in de daad bedenklyk, en'er was «ene groote tegenwoordigheid van geest nodig, -om hier niet eene Spookachtige oorzaak te vermoeden. . Myn vader fprong nu eindelyk zelf uit de chaife, erf begon de paarden, de raderen en de haatelyke plaats van den weg^-waar voor de dieren zoo bevreesd fcheenen, nauwkeurig te onderzoeken. Nergens kon hy intusfchen 5  VERTELLINGEN', {l fchen, van naby of van verte, eene oorzaak dezer zonderlinge 3'erfchijning bcfpeurcn. Nog veel minder kon de postillon hier wys uit worden: want dezen verontrustte nog in ftilte de gedagte, dat de zaakcn nLt regt gingen, en dat de duivel zelf bier zyn fpel fpcclde. Daarentegen was myn vader nog fteeds in den waan, dat het volfhekt niet anders dan aan de paarden kon liggen. Hy liet dus een derzelven uitfpannen, beval den postillon op te. zitten en voor de tweedemaal terug te kceren, om nog drie andere paarden tc haaien, in de hoop van met zes toch eindelyk verder te zullen komen. De -postknegt, die. over zyn gantfche lichaam heelde, bromde by zich zeiven, doch gehoorzaamde intusfchen,zat op,en reed.weg. Myn vader ftond nu andermaal alleen., •met zyne pistoolen onder den arm, mismoedig by de chaife cn in een diep nadenken over dit. zoo wonderbaar geval. Het was -middennagt, het werd donkerer cn het begon langzaam te regenen. Eindelyk deed zich van verre een gedruis hooren; hy luisterde. op> C 7. merk-  (fe SPOOK- inerkzaam, en hetzelve kwam fteeds nader, eindelyk kon hy eene postchaife onderllheidcn, die van Bordeaux kwam, en onverhinderd en fnel voorbyvloog. Kort daar na volgde eene tweede, welke nicc minder gezwind en ongeftoord haaren weg voordzette. Vervolgens begon ' de voorige akelige ftiltc weder. Waarom kunnen anderen voorby komen en juist ik niet, dagt myn vader, die nu nog minder dan te vooren begreep we ke fpooken hem hier tegenhielden. Ten laatftcn werd hy het vergeefsch knorren moede, en begon uit tydvervecüng te fluiten en te zingen. Doch plotslings klonk uit het diepst des wonds-ccfle heldere ftem, en te gelyk liet zich van verre in het bosch de fchemering eens lichts zien. Thans eerst viel het myn' vader in, dat bet toch een weinig te veel gewaagd was zoo alleen in het bosch te zyn gebleven. Hij vreesde wel geene fpooken, doch onwilkeurig fidderdc hy by de gedagte van roovers overvallen te worden. In een oord, waar zoo  VERTELLINGEN. $ zoo menig kruis op moordplaatfcn langs den heereilvveg de reizigers vvaarfchuwt, had dit toch zeer ligt, byzonder zoo laat in den nagt,kunnen gebeuren, en het berouwde hem nu, door zyn fluiten en zingen veelligt zich verraden te hebben. Intusfchen moest hy Hand houden, en de terugkomst van den postillon afwagten. Het licht kwam fleeds nader, en eene doffe ftem riep: „ IFerda?" — „Werdti „ gy zelf?" antwoordde myn vader, en fpande den baan van een pistool, Een gerustfteilend „ goed vriend" klonk hem te gemoet; eene geftalte trad uit het bosch, naderde omzichtig — even zoo omzigtig ging myn vader dezelve tegen, en ziedaar — het was een vreedzaam koolenbrandcr, die uit zyne hut midden in het bosch reeds lang iets ongewoons op den weg gehoord had, en nu met zyn Iamptaarn kwam, om te zien of misfehien een' of ander-reiziger een ongeluk was overgekomen. Zyne aankomst was zeer gewenscht voor vader; hy verhaalde hem het zonderling  64 S P' O O K- Ung geval met de paarden, en de kooien— brander kon even zoo- weinig als hy de oorzaak vermoeden, welke hem tot hier toe zoo onverklaarbaar had opgehouden. Zy fpraken niet lang daar over. Van tyd tot tyd vielen zy- op andere onderwerpen. Ten laatften brak de draad van het gefpfek geheel af, en nog kwam fteeds de postillon .niet terug. De goede koolenbrandcr vond zich verpligt myn' vader, die ongeduldig begon te worden, met een of ander nieuws te onderhouden. Dat, waar van zyne gantfche ziel nog vervuld was, betrof een groot ongeluk, den voorigen dag gebeurd. „Een „ vreeslyk onwcdcr," zeide hy, „ floeg gis„ teren, juist in dezen omtrek, éénen man 5, en twee paarden dood." Eenflags ging myn' vader> die tot hier toe flechts half naar de vertellingen geluisterd -had, een helder licht op, en terftond begreep hy nu ook waarom hy niet voorby deze plaats had kunnen komen. De paarden hebben , .gelyk bekend is, eenen fijnen neus , ruiken op eenen. afftand van vecle fchreden een aasa en  VERTELLINGEN. 65 en zelfs de plaats, waar kort tc vooren een aas gelegen heeft, en hebben eenen onverwinlyken afkeer daar van, inzonderheid van de overblyffefs van doode paarden. Nu was het, naar het zeggen van den koolenbranbrander, zeer waarfchynlyk, dat het ongeluk juist op die plaats gebeurd was, waar de paaiden febuw begonnen te worden. Ongetwyfcld riekten zy nu ook hier nog het bloed der verflagene dieren, die men hier gewoonlyk op dezelfde plaats vilt, waar zy vallen. Dus was nu bet gantfche raadfel opgelost, dat zulk een akelig fpookend voorkomen had , toen van verre de heefflagen en het klappen der zweep de eindelyke terugkomst van den postillon aankondigden. Nauwlyks had myn vader hem de gefchiedeuis medegedeeld, welke-de koolenbrander hem verhaald had of ook hy was overtuigd dat niets anders dan de reuk der doode paarden de zynen zoo fchuw gemaakt had. Beiden konden nu niet begrypen, dat het hun niet vroeger ingevallen was, de chaife ecu weinig terug te trekken >  66 S P O O K- ken, en dan zydwaards door liet bosch de verdachte plaats voorby te ryden. De nieuw - aangekomen paarden waren nu nevens elkander gefpannen ; men maakte eenen kleinen omweg door het bosch, en als een pyl vloogen de zes paarden met do chaife voord. Intusfchen had dit voorval myn' vader byna den gantfehen nagt opgehouden en zyn reisplan veranderd. Indien dit geval een' man ware overgekomen, die aan hekfery en duivelsfpel geloofd had, dan zou men hem voorzeker nimmer uit het hoofd gepraat hebben dat deze plaats behekst geweest, of dat een voor hem onzigtbaar vyandig fpook aan de paarden verfchecnen ' was, om dezelven tegen te houden, te meer, dewyl twee andere rydtuigen aan dc andere Zyde van den weg ongehinderd voorby reeden. Het is zoo, dat juist in deze omftandigheid voor menig een in de voorige wyze van verklaaring nog eenige duisterheid fchynt over teblyven; echter laat, dunkt my, ook deze zich zeer gemak'yk ophelderen. Deze twee ryd-  VERTELLINGEN. Cf rydtuigen kwamen ontwyfelbaar vóór den wind, van den kant van Borafcmx; den paarden van myn' vader, integendeel, die van Bayonne kwamen, wierden de lütdampingen der doode dieren tegen gewaaid. Daar komt nog by, dat dc landwegen in Frankryk ten minften vceriig voeten breed zyn, cn de ftraatweg in het midden fcheidt de beide daar nevens loopende zandwegen (welken by goed weder nieer gebruikt worden dan de cigenlyke postweg) zoo ver van elkander; zoo dot men ligt kan bcgrypen, hoe de paarden der beide . rydtuigen, die ongehinderd voorby rolden, niets van de uitwaafeming riekten, welke de paarden van mynen vader, juist daar, waar de moorddadige blikfemftraal nedergefchoten was, zoofchuw gemaakt had. VL.  (58 _s P O O if- VI. De dubbele verfchyning van den vryhcer -van reisewitz in Opper-Silefiën. Omtrent bet jaar 1736" onderhield de tocnmaalige eigenaar der heerlykheid Mèfchen in • Opper - SU'efiën, de vryheer van reisewitz, (dezelfde, die naderhand als [hofmaarfchalk van prins ferdinand omtrent het jaar 1761 te Berlyn ftierf) vriendfehaplyke verkeering met den toenmaals te Löv;en als predikant aangcfteldcn magister rötscher. Eens was deze, gelyk reeds dikwyls gebeurd was, voor eenige dagen in Mufchen om zynen vriend te bezoeken. Het gëfprek viel by toeval op geestverfebyningen, en voornaamlyk op de mogelykheid om iemand dubbel to zien,  VERTELLINGEN. 69 zien, of op twee plaatfen te gelyk ligchaamlyk te verfchynen. De magister loochende diergclyke verfchyningen, voor zoo verre zy op eene bovennatuurlykc wyze plaats zouden hebben, volftrektlyk. Op zekeren dag onderhield men. zich'over geheel andere onderwerpen. Men vond nodig een boek ir^ te zien, om de eene of andere aangevoerde ftelling daar door te bevestigen. De magister was in de boekverzameling van den vrybeer zeer goed bekend, en ging naar de bibliotheek om het boek te haaien, dat het verfchil hunner gevoelens beflisfen zou. By de intrede in deze kamer vond hy den baron, dien hy zoo even beneden gelaaten had, reeds hier, en bemerkte duidelyk dat hy zich van den ftoel, op welken hy zat, naar hem toe wendde, en hem met een eenigzins ftuursch gelaat aanzag, Hy verfchrikte hevig: want eensdeels begreep hy niet hoe de vryheer zoo fpoedig hier gekomen kon zyn, en andersdeels bevreemde hem de wyze, op welke hy hem hier ontving. Dewyl intusfchen de magister, al-  7P SPOOK- alvoorens in de boekéry te gaan, nog op zyn (kapkamer geweest was, zoo meende liy, dat de baron in dien tusfchentyd zelf bet bock fpoedig had willen zoeken, en hem dus w-as voorgekomen. Hy trok dus de deur terftond weder toe, en ging naar de benedenkamer terug. Hy verönderftclde daarby, dat de baron liever ongeftoerd wilde lezen, en hem weldra zou volgen. Doch hoe groot was nu eerst zyne verbaasdheid, toen hy by zyne terugkomst in de benedenkamer bevond, dat dezelfde baron, zyn vriend, nog op dezelfde plaats zat, waar by hem te vooren had gelaaten. - De zigtbaare verlegenheid van den ongeloovigen magister ontging den baron niet, noch ook zyne houding, welke duidelyk verried, dat hem iets onaangenaams moest bejegend zyn. Op de deelneemcnde vraag, wat hem wedervaaren was, antwoordde de magister zonder agterhoudendheid en lagehende, dat hy aan dubbel - verfchyningen begon te gelooven. Echter voegde hy, als een denkend man, daar by: „ Ik moet „ zeer    vertellingen. «*L| „ zeer dwaalcn zoo niet de heer baron „ zelf mjc. fchertfend tot dit geloof heeft wik „• len bekeeren. Vergun my dat ik nog „ eens naar de boekcry ga, om my van „ den aart dezer in de daad zeer mislei„ den de begoocheling ten volle te over„ tuigen." De baron zelf verzelde hem. Ily moest zelf onderzoeken, meende hy, of ook hy zich buiten zyn eigen ligchaam nog zien kon. Een man als de magister rötsciier kon omtrend deze begoocheling, hoe vervoerend dezelve ook was, niet lang in" dwaaling blyven. De baron N°. twee wendde zich wel, by hunne komst in de boekenkamer, wederom naar den baron N°. cén en den magister; doch reeds de volkomen gelykvormigheid in de beweging van den baron NQ. twee, deed den magister in den laatften een levenloos beeld vermoeden, en hielp hem teritond op het fpoor van den waren famenhang der zaak. By nader onderzoek van het vermeende fpook bleek het, dat de heer van reisewitz zyn zeer ge-  jjj, SPOOK- gelykend wasfchen beeld had laatcn maaken, juist in zulke kleding als hy gcwoonlyk droeg, en het ligchaam zulk eene beweging bad doen geven, dat een gedeelte van hetzelve, door middel van eenen draad, die met de kamerdeur in verband Hond, zich naar den geencn wendde die in deze kamer trad. VII.  VERTELLINGEN. 73 VII. Op wat wyze fommige menfchen verkeering met .geesten houden. Het is bekend , dat de Overledene koningin louisa ülrica van zweden, den geestentenziener swedenburg eens opdroeg, haaren toenmaals reeds géftorvenen broeder, den prins van Pruhsfen, te vraagen , waarom by op eenen zekeren,' eenigen tyd vóór zynen dood hem toegezondenen, brief niet geantwoord had, — en dat swedenburg, luid zyne fchriften, vierentwintig uuren daar na de koningin bet antwoord van den prins gebragt had, op eene wyze,dat de koningin, ten volle overtuigd dat niemand dan zy en haar overleden Broeder den inhoud van den brief kon weeten, daar over iiu D tem  SPOOK- ten hoogften verbaasd, en van de wonderde ragt des grooten mans volkomen overreed was geworden. Op daadzaaken, — fchryft een geloofwaardig ridder aan de heeren uitgevers van het Berlyner Maandfchrift (band XI. pag. 103), — vooral wanneer men zich op nog in leven zynde getuigen beroept, laat zich zonder bewys niet veel andwoorden. Ik las daarom dezen wondergeloofsbrief van swedenburg, en zweeg; kort daarna echter reisde ik naar Stokholm. Hier vond ik gelegenheid om met de nu overledene koningin over swedenburg te fpreeken; en zy verhaalde my zelf de boven aangehaalde anec« dote, haaren heer broeder en haar betreffende, met eene overtuiging, die my verwonderde. Ieder, die deze verlichte zuster van frederik den eenigen gekend heeft, zal met my toeftemmen dat zy niets minder dan dweepziek, en dat zy geheel van vooroordeel vry was; en nogthans fcheen zy van swedenburg'sbovennatuurlykenomgang met geesten zoo overtuigd, dat ik het  VERTELLING». EN. JNJ . ïiet naauwlyks durfde waagen, myn vermoeden Wfl geheime konstgreepen in dit geval haar te doen b lyken; en een koninglyk ,, je n? „Tuis pas facilemenc dupe," f „ jfe laat ,, my niet ligt bedotten,") maakte een ein- * de aan alle wederleggingen. Ik moest dus zwygen en op gelegenheid wagten. Ik vond die reeds des anderen daags, toen ik juist den nu overledenen ridder beylon , eertyds voorlezer der koningin, ging bezoeken, en by hem een' der verlichtfte en rechtfchapenfte Zweden, den graaf f ... vond. Het gefprek viel op swedenburg, en ik verhaalde wat my de koningin den voorigen dag gezegd had. De oude ridder zag den graaf f ... aan, en beiden glimplagcbten op eene wyze, als off zy de geheime dryfvefiren der gefchiedenis wisten. Dit maakte my opmerkzaam; en daar ik my begeeng toonde om meer daar» van te weeten, zoo gaf de ridder my de volgende opheldering van dit duister geval. Van de in het jaar 1755 bedoelde ©mwenÖ2 te-  j6' s p o o k- teling in Zweden, welke den graaf brahe en den hofmaarfchalk horn het leven kostte , werd de koningin als eene der hoofdöorzaaken aangemerkt, en 'er ontbrak niet veel aan , of de toenmaals zegepraalende Huten zouden bet vergoten bloed op baar gewroken hebben. In dezen bedenkelyken toeftand Schreef zy aan haaren broeder den prins van Pruisfen, om raad en hulp van hem te verzoeken. De koningin kreeg geen antwoord; en dewyl de prins fpoedig daar na ftierf, zoo vernam zy nooit waarom hy niet geantwoord had. Zy droeg derhalven swedenburg op, hem daar naar te vraagen, en deed dit in het byzyn der ryksraaden, de graaven t.... en h... De laatsten , die den brief onderfchept had , wist zoo wel als graaf t... waarom geen antwoord op denzelven gekomen was, en , beiden befloten gebruik re maaken van deze omftandigheid, om de koningin hun gevoelen over veelerlei dingen te doen weeten, bet welk zy hoopten haar op de volgende wyze te doen begrypen.  VERTELLINGEN. 77 Zij gingen des'nagts by den geestenziener cn legden hem de woorden in den mond, die hy de koningin, als het antwoord uit de Wereld der geesten , moest overbrengen. Swedenburg was verheugd, by gebrek van bovennatuurlyke ingevingen, ten minsten deze te bekomen. Hy ging des anderen daags naar de koningin, om haar te ontdekken, dat de geest van haaren broeder hem verfcheenen was, en hem gelast had haar t2 zeggen : „ dat hy haaren brief niet hadJe „ beantwoord, omdat hy haar gedrag afkeurj, de; dewyl haare onvoorzigtige Staatkunde en haare heerschzucht oorzaak waren van het „ vergoten bloed. Hy beval haar daarom „ zich nooit weder in ftaatszaaken te men* „ gen, zich de regeering niet aan te maati„ gen, en vooral geene onlusten meer te „ verwekken , waar van zy vroeg of laat het ilag.öiTer zoude zyn."' — De koningin , ten hoogden verwonderd over deze verklaaring, en in de vaste overtuiging , dat niemand dan zy en haar overledene broeder den inhoud des b-riefs kon D 3 . v ee-  S P O O K- weetcn, geloofde zedert dit oogenblik aart swedenburg, en werd zyne ieverige verdedigfter, zonder zich echter wegens den inhoud van zyn bericht uit te laaten ; en men kan ligt begrypen, dat de r.vee hoeren , die de koningin deze ft aatkundige artfeny voor» gefchreven hadden, wel zorgden niet daar van te fpreeken; want zy moesten naimu*lyk, zelfs ook na de gelukkige omwenteling van 1772, vrecz.cn doory zulk eene ontdekking het voor altoos met haar te bederven. Slechts weinigen in Zweden wisten, zoo lang de koningin leefde, deze anecdote. De oude ridder beylon, die by toeval des morgens ten drie uuren door den Sadermalm ging, waar swedenburg woonde, zag de beide Staatsmannen uit zyn huisfluipcn; endewyl hy ook tegenwoordig gewceest was toen de koningin hun dezen last had opgedraagen, zoo vermoedde hy fpoedig het gantfche plan, het welk hy echter niet verried, dewyl hy de koningin ook wel eene kleine v.ermaaning gunde., Tor,  VERTELLINGEN. 79 Ter bevestiging van deze zeer natuurlyke verklaaring van den onnatuurlyken omgang van swedenburg met geesten, maakt nog een ander zeer geloofwaardig man, in het genoemde fchrift, bladz. 311, het volgende verhaal bekend. Ik bevond dat men in Stokhohn byna algemeen geloof hechtte aan het gerucht, dat swedenburg de koningin louisa ulrica byzondere narichten had medegedeeld van haaren overledenen broeder, den prins van Pruisfen: narichten, die onmiddelyke betrekking hadden op omflandigheden, die niemand dan de koningin en den prins waren bekend geweest. Verfcheiden verzekerden zelfs, dat de koningin, welke swedenburg , om de echtheid zyner geestenziener^ te beproeven, den last gegeeven had om haaren broeder deswege te ondervraagen , zigtbaare blyken had gegeven van den grooten fchrik, toen de profeet haar deze narichten gcbragt had. Daar de koningin my den vryën toegang toe haar veroorloofde, nam ik eens de gel»D 4 Len-  SPOOK genheid. waar , baar , omtrent de waarbeid>' van dit alöm verbreid gerucht te yraageir. Zy antwoordde my lagchcnde, dat ook haar dit vertclfel bekend was, zoo wel als de gronden, op welken, veele menfchen9 tegen hunne berecc overtuiging aan, hetzelve ge;ioof poogden by 'te zetten. De zaak had zich op de volgende wyze toegedraagen. Swedenburg had in zyn gefprek, waar ■by zy (de koningin) hem allerhande tegenwerpingen gemaakt had tegen de mogclyloheid zyner nagtgezigten,aangeboden, haar van de waarheid derzelve door daadzaakea 'te- overtuigen. Hier op had zy hem gelast, den geest van haaren overledenen broeder te/ ondervraagen wegens den zin van eenige uitdrukkingen, die haar, by een met hem gehouden, en door toeval afgebroken gefprek,. duister gebleven waren; zy bad hem ten dien einde ondcrfch.idcne omftandigheden van dit gefprek, als: de plaats en het onderwerp, nader opgegeeven; en swedenburg was van haar afgegaan met de verzekering van haar, binnen korten of hm--  VERTELLINGEN. 81 Jangen tyd, bericht te zullen brengen van bet gevolg van zynen last. Die bericht was ha:r echter nooit geworden. Swedenburg had zigtbaar de gelegenheid vermyd om met haar in gefprek te komen, en haar tot tweemaal toe, dat hy zulks niet had kunnen vermyden , gezegd, „ dat hy den „ heer (naamïyk den geest Van den prins) „ nog niet tot fpreeken kon brengen." Ook had hy daar by te kennen gegeven : „ het „ hing niet van hem af, om zekere geesten „ tc fpreeken wanneer en hoe hy wilde; „ 'cr konden jaaren verloopen alvoorens, de „ heer zich liet vinden'. Oproepen kon hy s, wel, doch hy mogt geene verkiezing maa„ ken in de geesten; veelmeer moest hy niet ,, alleen zich laaten welgevallen of een geest „ hem met zyn gefprek wilde vcrëeren, „ maar ook wie zulks wilde doen, en waar hy het wilde doen. Zy moest dus nog „ geduld hebben." Dit geduld is echter door geen gevolg bekroond geworden. Swedenburg is geilorven zonder den heer ooit tot fpreeken Dg t€  8£ S F O O K- te* hebben kunnen brengen; en de koningin is geiïorven zonder een greintje geloof aan zyne nagtgezigten te liaan. Wie Hechts een weinig met het vernuft en de gevoelens dezer vorstin bekend is geweest, zal zulks zonder bevestiging gaarne gclooven. Zy was te verlicht, om ten opzigte van het bovennatuurlyke, iets op iemands woord te gelooven, wat zy niet zelve had ondervonden ; en te weinig bekwaam tot veinzen, om zoo* van de zaak te fpreeken als zy deed, indien zy flechts- de minste inwendige overtuiging gehad had van het tegendeel. De vraag is nu, hoe zyn deze gedeeltelyk van elkander afwykende verklaaringenvan de wonderwerken van swedenburgovereen te brengen ? — Zeer ligt is het kleine verfchil op te heffen, dat het volgens den heer van ** een brief, en volgens het laatfte verbaal een gefprek van de koningin met haaren broeder geweest zy, waaromtrent zy swedenburg vroeg. De heer van ** had van eenen brief hooren vernaaien; en daar men by zulke gefprek- kCfi  VERTELLINGEN. % ken juist niet nauwkeurig naar ieder byzonder artikel vraagt, zoo vernam by, toen hy met de koningin over deze zaak fprak, flechts. in het algemeen ,■ of de geestenziener haar geheime narichten van den prins gebragc had, zonder juist het woord brief te gébruiken. En zy beantwoordde dit met ja, zonder veelügt bepaald een gefprek te noemen. — Van meer gcwigt echter is het verfchil in het antwoord zelf der koningin. Doch men moge van beide bovenftaande ontknoopingen aanneemen welke men wil: de zich noemende nieuwe profeet blyft toch altoos, gelyk men verftandiger wyze ook vermoeden kon, in eene befpottelyke naaktheid (taan. Volgens het eerste verhaal ech» ter is hy een bedrieger, volgens bet tweede flechts een leugenaar. — Het is thans, riewyl de hoofdperfoonen overleden zyn, onmogelyk» met zekerheid op te maaken, boe twee zulke verfchillende verh aaien ' volgens de berichten van geloofwaardige D o* man-  84- spook- mannen, uit denzelfden mond kunnen komen. Intusfchen verfpreiden zekere uitdrukkingen in het laatfte verhaal hier over eenig licht. De koningin fprak van de beweegredenen, die zekere perfoonen hadden, om de leugenachtige geesten - gefchicdenisvan swedenburg voor waarheid uit te geven. Zy fprak van geheime ontwerpen, volgens welken men deze hemeMche wondërgave tot zeer aardfehc oogmerken in deze onrustige tyden had willen aanwenden.. Dit ftemt zeer wel overeen met den inhoud van het eerfte verhaal , waar de geestenbanncr zich tot een werktuig der ftaatkunde liet gebruiken. Hoe zou het geweest zyn, wanneer de koningin by de eerste, verrasfehnrg, in de daad iets bovennatuurlyks in het bericht van den geestenziener had gemeend te hooren, cn haare fcherpzigtighe-id kort daar na het gantfche plan ontdekt had ? — Hoe, wanneer zy nog langer geveinsd had het bovennatuurlyiie daarin te vinden, om haar mis-  vertellingen. 8j mistrouwen niet aan den dag te leggen ? — Hoe, wanneer swedenburg eindelyk zelf lniar dc zaak ontdekt had? Op deze wyze zoude het 'te verklaaren zyn, hoe zy tegen onderfcheidene perfoenen, en op verfchilknde tyden, ook verfchiiknd over de zaak had kunnen fpreeken. D 7 VIII.  36* *-- P O ' O K' vin. fpookende hulsmoeder. In een dorp in het Maagdenburgfche woonde een daglooncr met zyne vrouw, die, oud en des levens zat, en reeds lang gemeenzaam met de gedachten van den aannaderenden dood, nog in dc dagen hunner gezondheid, twee doodkisten hadden doen maaken, waar in zy na hun. affterven begraven wilden worden. Men bewaarde dezelven , uit gebrek aan plaats, in cone voorraadkamer, welke van nu af de kistenkamer genoemd werd. Het dagelyksch gezigt dezer doodkisten had de oude lieden zoodanig aan dezelven gewend, dat zy zich daar van, als waren het gewoon e kisten, zelfs tot het bewaren van mondbehoeften bedienden. Zy ftonden in de daad ook  VERTELLINGEN. er ook vericheiden jaren in deze kamer, als waren zy niets meer dan voorraadkisten , en niets minder dan de fomwylen vooripookende enge wooning der ontfiaapenen. Eindelyk ftierf de oude huismoeder den zachten dood der kragtloosheid en des ouderdoms, en liet haaren nu eenzaamen echtgenoot, treurig en met een ongekunfteld verlangen naar zyn en ons aller vaderland,' achter. Zyn geleden verlies maakte hein voor eenige dagen zoo krank en zoo zwak, dat hy het,:bed moest houden, en de zorgen deibegraving zyner vrouw aan zyne bloedverwanten en nabuuren overlaaten. Dezen ledigden de doodkist van de' daarin zynde eetwaaren , legden , zonder veel omfiandïghcden , het goede moedertje daar in, cn droegen dezelve ,- tegen dan avond, met alle de hartelykheid en deelnecming,die zy dezer goede oude vrouw en haaren verhaten man meenders fchuldig te zyn, ten grave. De dorpsklok verkondigde dit christelyk werk aan de gantfche gemeente. Hoewel den ouden man zyn verlies zeer fmer-  83 spook- finertelyk viel, zoo hielp zyne goede natuur hem echter fpoedig wederom op de been. Hy had, om niet geheel alleen te zyn, een paar kindskinderen , twee vrolyke knaapcnby zich genomen. Op eenen morgen zond hy peter , een fchrandcrcn jongen , waar van hy reeds veel hulp genoot, met den fleutel naar de kisteiikamer, om van den daar bewaarden voorraad van gedroogde vruchten , eenigen voor bet middagmaal te haaien. „ De ge„ droogde pruimen," zeide hy, „ zult gy aan bet een, en de peeren aan het ander „ einde van myne doodkist vinden," De knaap ging, cn kwam weder, doch zonder vruchten , bevende over zyn gantfche ligchaam, en bleek als een lyk. peter. Ach God! ach God ! grootmoeder is wedergekomen; zy ligt daar. Grootvader. Jongen! zyt gy dol ? wat rammelt gy daar weder? peter. Ja, grootvader! zy is zeer zeker wedergekomen; daar ligt zy in uwe doodkist. Grootvader. In myne doodkist liggen dc vruchten, die gy haaien zoudt. peter.  VERTELLINGEN. peter. Dat geloof ik, maar grootmoedes ligt daar boven op. De oude man meende dat peter veelligt. nog flaap in zyne oogen , en dus niet wél gezien had ; doch peter verzekerde oprecht, dat hy reeds lang uitgeflaapen, en de fpoo* kende grootmoeder werklyk gezien en zelfs gerooken had. Intusfchen had de kleine fhoepachtige ckrlstiaan, peter's broeder^ die niets van het voorgevallene wist , met genoegen bemerkt > dat de deur der kistenkarner, (welke hy echter liever de frultkamer noemde,) open ftond; dewyl zyn broeder-in den haast cn angst vergeeten had dezelve weder te fluiten. Met een fnap was hy bin>§ nen , om blindelings een paar gedroogde pruimen uit de hem wTél bekende doodkist te. neemen; doch, o wee ! hy vatte, in plaats van fruit, de yskoude grootmoeder. Hy be%on vreeslyk te fchrecuwen, cn vloog naar zynen grootvader, die hem reeds te gemoet kwam , cn van alle de klanken , welken de angst hem uieperstte, niets anders verftond,. dan de. woorden: „ ach , grootmoe-*  SPOOK- der! grootmoeder /" Dit was ten hoogde» raadfelachtig voor den ouden man, en nimmer had hy zyne lievelingen minder verflaan dan thans. Intusfchen befloot hy de zaak te onderzoeken. Nauwlyks had hy den eerftén voet in de kamer gezet, of hy fchrikte hevigr hy zag zyne begravenc vrouw ligchaamlyk in dc opene doodkist liggen, cn vertrouwde zyne eigene oogen nu zoo weinig, als te vooren de knaapen. Daar ftond hy als verfteend, zonder zoo terftond tot een nader onderzoek dezer onbegryplyke verfchyning te kunnen befluiten. Het gefebreeuw der kinderen had intusfchen de buuren derwaards doen komen, waar van eenigen in perfoon de overledene naar het graf hadden helpen draagen. Schrik en verbaasdheid overmeesterden hen allen, en maakten hen in het begin allen even onbekwaam om het raadfel op te losfen. Intusfchen overtuigde' men zich eindelyk door drie onderfcheidena zinnen, naamlyk door het gezigt, het gevoel cn den reuk, dat het fpook een wezenlyk lyk , en wel dezelfde grootmoeder was3 welke zy voor  VERTELLINGEN» ft» voor eenige dagen naai' liet graf meenden gedraagen te hebben. De zaak ontwikkelde zich op de volgende wyze. Toen men de toegedekte doodkist, met het wezenlyk lyk, uit de kistenkamer wilde en ook geloofde te draagen, had 'er eene misvatting in de twee kisten plaats, zoodat men, in plaats van de overledene, de uit voorzorg voor de muizen insgelyks toegedekte vruchten zeer aandachtig begroef, en in plaats van de gedroogde pruimen en peeren , de grootmoeder liet ftaan. 'Pi  S P 0 O H- IX. De drie fchaduwen. Verhaald door den heer seidel5 rector-van het gymnafium te Berlyn. Toen ik in het jaar 1770 het Berlynfchc gymnafium, toenmaals het grauwe klooster genaamd, bezogt, had ik aan eenen myner fchooliercn, met naamc dilthsy, een'vertrouwden fchoolvrieud. Hy woonde by zynen oom , den opper-confistorieraad busching. Myne wooning, by den tóenmaaligen rector schulze, Was flechts door eene deur van dc zyne afgefcheiden, zoo dat wy, door deze. nabuurfchap begunftigd , elkander dikwilssagen. Den avond vóór kersn'agt kwam myn vriend by  VERTELLINGEN. Q$ hy my , om my zyn klein kersgefchenk te brengen, en bet myne in de plaats te ontvangen. Wy verzelden ieder ons gefchenk met eenige dichtregelen. Wy lazen dezelven, lagchten om onze invallen, lp raken van de bygelovige gebruiken, die ten dezen tyd plaats hadden , en zoo floeg het zeven uuren. Dilthey ging naar zyne wooning , en ik begeleidde hem dervvaards. Zyn oom kwam juist uit zyne kamer; cn daar hy my bemerkte , nodigde hy my dien avond by hem te blyven ecten. Tegen tien uuren ging ik naar myne wooning terug. Dewyl ik niet gedagt had zoo lang te zullen wegblyven , zoo had ik ook myne lamp niet uitgeblaazen , en ik vond dezelve nog brandende. Nauwlyks was ik de kamer ingetreden , of ik befpeurde aan den wand drie groote menfehelyke fchaduwen. Ik gevoelde eene kleine huivering; intusfchen bemerkte ik fpoedig, dat de middelfte van my was, dewyl zy met my dezelfde beweging maakte ^ dan ik kon maar niet begrypen, wie  94 spook- wie in myne eenzaamheid de beide anderen kon veröorzaaken. Het vengfter, tegen over den befchadinvden muur, zag op den voorhof vit; het was maanlicht, en ik vermoedde dus in den hof twee menfchen, van welken deze fpookachtige fchaduwen kwamen. Ik dagt aan de beide zoonen van den beer busching , die misfchien na my heimelyk binnen gcfloopen waren , om een grap te maaken. Ik vond echter niemand, en evenwel wilden de fchaduwen in myne kamer, die meer dan levensgrootte waren, tot myne niet geringe vrees ,- nog immer niet verdwynen. Zeer ernfüg vroeg ik de dienstmaagd, waar de beide buschings waren: want deze moesten naar myn vermoeden volftrekt de oorzaak dezer verfchyning zyn. Ik kreeg echter even zoo ernftig ten antwoord , dat ik zeer wel wist dat 'cr niemand met my was binnen gekomen; en dat zy naderhand de deur niet weder geopend had. Ik wilde my niet verder verklaaren, en keerde nu, niet zonder onaangenaame en angftige gewaarwordingen, naar  VERTELLINGEN. 95 naar myne kamer terug. Hier was alles nog als te vooren, de beide fchaduwen Honden nog onbeweeglyk daar. Nu kwamen my eene menigte van, in myne kindsheid met gretigheid aangehoorde, vertellingen van verfchyningcn enz. te binnen, en ik begon den geweldigen invloed, dien dezelven onder zulke omfhndigheden zelfs op de onbevooröordeeldfte gemoederen maaken , ten fterkften te gevoelen. Ik zag angftig en wild in de kamer rond: zelfs tot onder het bed zogt ik fpooken of verfcholen menfchen; doch ik ontdekte nergens iets, en bereidde my reeds tot het cloorftaan van eenen verfchriklyken nagt. Eindelyk nam ik, met eene gemaakte onverfchilligheid, myn toevlugt tot een boek, met welk ik my ter zyde van den fchrikmuur ftelde om tc lezen. Ik ftond onbeweeglyk: want ik begon nu voor my zelvcn, dat wil zeggen , voor het minfte gedruis , dat ik misfchien met myne voeten zou kunnen maaken, angftig te worden. Daarby wist ik, gelyk men gaarne .zal willen gelooven, niets van  §5 spook- van het geen ik las; want genoegzaam Iry iederen regel werden myne oogen onwilkeurig naar de fchrikbaarcnde gedaanten getrokken. Ik had eene zyde gelezen, en wilde het blad omflaan. De plaats echter, welke het boek op de tafel befloeg, was zoo bepaald, dat ik, om met de hand het blad te kunnen omflaan', eerst iets moest wegneemen, dat my daar in verhinderde. Terwyl ik dit deed , loerde ik te gelyk naar den muur; dan —welk eene blyde verwondering vervulde my, toen ik juist in deze weggeruimde verhindering de oorzaak van de eene fchaduwe ontdekte ! Deze verhindering wel twintigmaal met de hand ginds en hervvaards te bewegen; onafgebroken naar den muur en de wilkeurig bewegende fchaduwe te zien; en my van de waarheid myner gedaane ontdekking dooT herhaalde proefnemingen te overtuigen : dit waren thans myne voornaamfte bezigheden. De aart der fpot'achtige fchaduwen lag nu klaar aan den dag, en ik kon dezelven, als onmagtige wezens, verbannen en befpotten. De tot hier toe verfcbriklyke gedaanten wa-  VERTELLINGEN. Qf Waren twee kleine houten beelden, juist dezelfden , die ik mynen vriend tot een kersgefchenk gegeven, en welken hy vergeeten had ' mede te neemen. Het thema by myn vers was: „ verhef uwe ftem in het toekomende, „ als predikant, als eene bazuin;" cn dus was de eene geftaïte, welke omtrent twaalf duimen lang was, een predikant, cn dc tweede een trompet van gelyke grootte. Het mondftuk aan deze laatfte verbeeldde in de fchaduwe den kop; de greep aan de eene zyde vertoonde emen aan het ligchaam vastgemaakten arm, en dc fchaduw van liet onderfte gedeelte kon my, uit hoofde van het daar ftaandebed, de trompet niet verder doen onderfcheiden. Enkel de plaatfing dezer beelden tegen de lamp vcrüorzaakte deze gedrochtclykc gedaante en grootte, en my dien in de daad niet geringen angst.  X. Het toverachtig licht op den altaar der Jcfuiten-kcrk te Neiszc, in Silesiën. Verhaald door den Pruisfifchen overften luitenant von weisse , te Wezel. Toen ik my, geduurendc den zevenjaarigen oorlog , in de Silcfifche vesting Neisze bc* vond, was ik ooggetuige van eene aldaar voorvallende zonderlinge cn ten hoogften raadfeïachtige verfchyning. Op bevel van den ko» ning fredrik den ii. moesten toenmaals de Jefuiten zich op het land begeven,om aldaar het onderwys der jeugd voort te zetten. Na dat zy dus hunne kerk te Neisze geheel opgeruimd hadden, verwyderden zy zich ook vit  VERTELLINGEN. 99 tik deze ftad. Zy waren nu allen weg, toen de commandant der vesting beval, deze kerk tot een voorraadsmagazyn in te richten, doch den grooten altaar om deszelfs fraaiheid te Ontzien, en geheel vry te laaten Haan. Plotslings vcriprcidde zich nu in dc ftad het gerucht, dat des nagts op dezen altaar een helder licht gezien werd, het welk de gantfche kerk verlichtte. Van alle kanten kwamen de inwooners dcrwaards, en ook my dreef de nieuwsgierigheid , om dit licht in oogenfehynte neemen, Twee agtereenvolgende avonden had ik getracht op de plaats te komen, van waar men het licht kon zien; doch te vergeefs : de toeloop van menfchen was tc groot, en ik vond het niet raadzaam my in het digtfte gedrang te begeven. Den derden, avond echter, toen de commandant zelf dcrwaards ging , gelukte het my m zyn gevolg op het benydde plaatsje te komen. Ik moet bekennen, dat ik ten hoogflen verwonderd was, alles zoo te vinden, als men het my befchreven had. De gantfche kerk was zoo verlicht, dat men door de E 2 veng-  100 S P 0 0 K- vengflers ieder voorwerp in dezelve kon onderfchciden. Het liet zich aanzien, als of deze verlichting van den altaar kwam. Dc commandant liet terftond den fleutel haaien, v en de kerk openen. Ik verzclde , nevens anderen, den commandant in dezelve, en wy ■waren niet weinig verbaasd , toen wy by het openen der deur, de kerk geheel duister vonden, cn ook zelfs niet het minfle fpooivan eenig licht in dezelve konden Ontdekken. De commandant zag zich nu dus genoodzaakt eenige lamptaarnen te laaten haaien , om de kerk te kunnen onderzoeken. Intusfchen vond men by dit onderzoek volftrekt niets wat dit raadfelachtig geval in het minfle kon ophelderen. — Geduurende den tyd dat wy in de kerk waren, bemerkte men van buiten door de vengflers insgelykis geen licht; . dit was, naar het zeggen der aanfehouwers, verdweenen, in hetzelfde oogenblik, dat de kerk geopend werd. Voor ditmaal fcheen ons dus niets meer aan de zaak te doen, en wy begeleidden den commandant spaar zyne wooning terug. Ten dien  VERTELLINGEN. 101 dien einde moesten wy wederom de voorgenoemde plaats voorby. Doch hoe groot was onze verwondering, toen wy nu op nieuw de verlichting in de kerk befpeurden , cn wederom alle voorwerpen, inzonderheid naby den altaar, op het duidelykfte door de vengflers konden onderkennen. Men kan ligt denken, dat van dit-verrassend oogenblik af aan , ook zelfs by het denkend gedeelte der aanfehouwers, de gevoelens over deze gebeurenis zeer verfchillende waren. De grootfte volkshoop befchouwde het als een vóórteken, dat het fpoedig vrede zou worden, en de koning den Jefuiten als dan veroorloven zou hunnen godsdienst weder in deze kerk te verrichten. Om een einde aan de zaak te maaken, beval de commandant , dat den volgenden nacht eene wacht in de kerk zoude blyven. Dit gefchiedde , doch ook hier door werd niets ontdekt. De kerk bleef dezen nacht duister, en men zag noch van buiten, noch van binnen eenige verlichting. Zoodra echter de wacht weder uit de kerk bleef, was E 3 ' , het  Ï02 6 p o o li- het licht op den altaar, en de helderheid in de kerk wederom zigtbaar. De commandant liet nu by het wachtwoord aan het guarnifocn, cn door de regeering aan de burgery bekend maaken, dat dc geen, die den aait van dit geheim ontdekken , cn volledig ophelderen zoude, eene aanzienlyke belooning zou erlangen. Twee dagen lang bad dit geen gevolg ; den derden dag echter meldde zich een gemeen foldaat van het guarnizoen by den commandeerenden generaal aan , en beloofde hem met volkomene zekerheid de ontdekking van het geheim , waarin hy cok getrouw woord hield. Nog dien zelfden avond verfcheen de generaal, van veele nieuwsgierigen verzeld , op den gewoonen tyd by de kerk, waar de foldaat zich reeds bevond ; het wonderlicht brandde, en het geheimzinnige dezer veriich-. ting werd opgehelderd. Men kan ligt begrypen , dat de toeloop van menfchen nu .ongemeen groot was. De generaal zag zich in de daad genoodzaakt, om de kerk,die hy deed openen, met eene wacht te bc*  VERTELLINGEN. 103 bezetten. Zoo dra wy de kerk intraden , omfcheen ons bet fchoonfte licht, welks duizendvoudige ftraalen — 6 wonder ! — 0 juist van die plaats op den altaar voordkwamen , waar het facraraent plagt te (laan,. En , wat nog meer is , het licht had een ronden form, juist de grootte van eene hostie* Dit gezigt moest natuurlyk in de vcrbeeldingskragt der toen nog zeer bygeloovige aanfehouwers eene menigte wonderbaarlyke en zinneloze betekenisfen aanduiden. De foldaat geleidde ons nu naar den altaar, en maakte ons opmerkzaam' op de plaatiing van het kerkvengfter, door het welk de Uchtftraalen, in het brandpunt verëenigd, op den altaar gebragt werden. Hier op verzogt hy den commandant met hem naar zyn kwartier te gaan, om hem verder aan tc tooncn, hoe hy van daar de lichtftraalen in de kerk,' en juist op den 'altaar had kunnen laat'en Vallen. De generaal, en zoo veel van zyn gevolg als de plaats toeliet, volgden den foldaat in een hoog verheven, regt tegen over de kerk gelegen zolderkamertje. Hier vonE 4 den  104 SPOOK- den wy een' werktuigkundigen , die , door middel van eenen brandfpiegel , een zyner konststukken , volgens de-bekende regelen der optica gericht had, en dus, hoewel toevallig en zonder oogmerk, de bewerker van deze zoo fpookachtige en wonderbaarlyke verfchyning geweest was. „ Ik arbeide," dus verhaalde de foldSat , * „ by dezen konstenaar , die my fomwylcn „ werk mede geeft naar myn kwartier. Vóór „ eenigen tyd nam ik eenen tamclyk grooteri „ brandfpiegel mede , om denzelven in eene „ lyst tc zetten. Deze bekwam, op eenen „ avond, toevallig , onder den arbeid, eene ,, zoodanige plaatfing tegen het licht en myn „ kamervengfter , dat de brandfpiegel de „ lichtftraalen door dit vengfter naar een der „ kerkvengfters heen wierp. Eensflags werd „ ik nu in mynen arbeid geftoord, door een gerucht , het welk eenige faamgeloopen „ menfchen op de ftraat maakten. Dit be„ woog my uit nieuwsgierigheid het vengfter t, te openen ; ik hoorde dat men van een „ wonderbaar licht in de my zoo nabyzynde » Jefui-  VERTELLINGEN. 105 „ Jèfuiten - kerk fprak. Ik zelf was by den „ eerften blik niet weinig verrascht, toen ik deze kerk geheel verlicht zag. Intusfchen „ kon de eenige waare oorzaak van deze ver„ lichting niet lang voor my bedekt blyven. „ Ik veipjaatfte mynen brandfpiegel, en ter,, ftond was het licht in de kerk verdweenen. „ Na verloop van eenigen tyd , toen de „ bewonderaars op de ftraat wat uit elkander waren , deed ik herhaalde proeven, wcl„ ker gevolg fteeds hetzelfde was. Nie55 mand dan myn flaapkameraad was getuige „ van het geen toe hier toe met dien brartd■„ fpicgel was voorgevallen. Ik legde hem „ het diepfte ftilzwygen op, en hy brak het„ zelve niet. Toen ik den fpiegel voleind „ had, moest ik denzelven terug leveren , „ en echter had ik h;m gaarde tot dit gebruik „ nog eenigen tyd by my \gchouden. Ik 9, ontdekte dus het geheim aan den hier „ tegenwoordigen konstcnaar, en verzogt „ hem my den fpiegel nog eenigen tyd te „ laaten. Ily ftond niet alleen myn verzoek „ toe, maar hielp my zelfs ook de zaak meer e 5 jj naar  H06 S t> O Ó K- „ naar de regelen der konst en der voorziet!-. „ tighejd inrichten. Dus vond hy terftond in 5, myne kamer eene zwarigheid, welke weg-. „ geruimd moest worden ; want hy zeide , „ dat, indien wy geene andere-kamcr konden „ krygen, uien dan fpoedig zou bemerken, „ waar het licht van daan kwam. „ De waard werd dus hier over geraad5, pleegd, en in het geheim ingewyd. Men „ floeg dit kleine zolderkamertje voor, de„ wyl deszelfs vengfter van beneden van de „ ftraat af' niet ?igtbaar was. Hier werd nu ook fteeds, tot op dit oogenblik toe, de „ zaak uitgevoerd. Myn flaapmakker moest „ dan altoos"loeren wat op de ftraat voorviel, „ en my 'naricht daar van geven. Ik liet „ daarom ook het licht in de kerk niet zien , „ toen de heer generaal dezelve deed openen. „ Zoo( dra ik echter vernam, dat zy Weder„ om gefloten was, kwam ook het licht we» „ der ten voorfebyn. Even zoo was ik ook „ dien nacht, toen de wacht het bedrog ligt „ zou hebben kunnen ontdekken, voorzich„ tig genoeg om geen licht te doen fehynen;. „ en  VERTELLINGEN. 10? „ en niet dan na dat de wacht weg was , illumineerde ik weder." " Deze ontdekking voldeed den generaal,zon wel als alle de aanwezenden , ten volle. Hy behandigde dus den foldaat de toegezegde bclooning van tien daalders, echter met bevel deze goochclary in het vervolg na te hiaten. Intusfchen liet de generaal den volgenden dag, door het verzoek van verfcheide nieuwsgierigen, zich Qverhaalen, om toe tc ftaan, dat dit fchouwfpeï, ten voordeele van den kunstenaar, nog eenige maaien vertoond werd, waardoor dc laatfte dan ook eenig geld verdiende; want ieder, die daar naar kwam zien, fchonk hem iets. Ka dat echter eindelyk de nieuwsgierigheid bevredigd, en de onkunde bchoorlyk onderricht was, nam ook het wonder een einde. E 6 XI.  io8 SPOOK- XL De vóórtehenen des doods van den heer herpers , te Sandau. liet is niet ongewoon,« dat doodgraavers en rjagtwaakers , inzonderheid in kleine fteden of dorpen, zich het talent aanmatigen van te kunnen voorzeggen of *er wederom eene degravenis aanjlaande zy, of zelfs ook wel •wie van de ïnwooners het eerfte (ierven zal. Nu willen doodgraavers des nagts de fpade, welk zy tot het grafmaken gebruiken, op eene fpoökachtige wyze hebben hooren pokeren; dan zien nagtwdakers vóór dat huis, uit het welk het eerfte lyk zal gedraagen worden , geestachtige vóórtekenen van den dood; dan wederom zyn het andere vóórge- ge-  VERTELLINGEN. lOp gevoelens , die hen tot doods - profeeten maaken. Zyn nu dc ambten van doodgraaver en nagtwaaker in denzelfden perfoon vereenigd (het welk in kleine fteden niet zeldzaam is) dan bloeit ook dc konst dezer waarzeggcry aldaar by uitnemendheid. — De verëeniging dezer twee ambten heeft, onder anderen, plaats in het Maagdenburgsch landlfeedjc Sandau , by Havelhcrg. Het zou te veel liefde verraden voor myne vaderftad , wanneer ik dezelve wilde vryfprecken van alle bekwaamheid tot het zien van geesten, — dat wil zeggen van onzigtbaare wezens, — en van alle geloof aan eene foort van alwetendheid dezer doods-profeeten, die niet zelden tot de domfle clasfe van menfchen behooren. — Neen, het is ook hier even als overal.. Hoe onbedrieglyk echter de verfcliyhingéö zyn, welken ook hier de nabyzynde fterfgevallen aanduiden, daar van geeft ons gravenstein , weïgefteld doodgraaver en nagtwaaker aldaar, het volgend fpreekend bewys: cravenstein had, in eenen helderen lenteE 7 nagt  uo S POOK- nagt van her jaar 17-97;, met zynen dcntoonigcn hoorn, het fpook-uur geroepen, en pas zoo even aandachtig gezongen :' „ Dat de zwarte nagtgezigten „ Ons niet fchriklyk mogen zjm!" toen evenwel nog plotslings eene geestachtige gedaante digt langs hem voorby zweefde, cn den armen verfchrikten man genoegzaam deed verftyven. Hy herkende dezelve, overtuigend voor de dubbelverf liyning van den toenmaals juist op het ziekbed liggenden beer christia vn herper.s. Deze grysaart, die reeds zedert drie maanden krank had gelegen, cn kragteloos zyne ontbinding te gemoet had gezien, woonde niet verre van het'kerkhof. Dit was te gelyk de begraafplaats , van waar de nagtwaiher den vooripo kenden geest ook. gemeend had te zien komen. — Veclligt had hy , uit voorzorg, de aanftaande .rustplaats van bet terugblyvend' lyk van herpers wezen bczigtigen. — De geest, die, zeer langzaam , digt langs het ziekenhuis heenzweefde, was van het hoofd tot de voeten wit. Deszilfs geftalte, die in het maanlicht dui-  El. •/,. JIO .   vertellingen. iii duide lyk zigtbaar was, geleek ten volle naar die van herpers. Het was het bleek gelaat van eenen reeds geftorvencn. Onze geestenziener twyfelde dus geheel niet aan den nabyzynden dood van herpers, te minder,.daar hy de verfchyning zeer fterk en van naby befchouwd had. Nauwlyks was de dag aangebroken, of hy maakte dit" wonder aan alle geloovige zielen fn het fteedje bekend. Opmerkzaam en huiverend luisterde men naar ieder woord van den doodsvoorzeggcr, dienstvaardig en deelnemend verhaalde men dit geval overal weder; en binnen weinige uuren wist het gantfche fteedje, wat neef herpers, hoewel hy dien morgen nog leefde, naar de voorzegging van den nagtwaaker, nu wel fpoedig te wagten ftond. Natuurlyk nam niemand de waarzeggcry van gravenstein meerder ter harte, dan de eigene kinderen van herpers : zyne dochter , vrouw van schwazen, by welke by geheel op zich zclvcn eene kamer bewoonde, en zyn zoon, dc nabuurige bakker herpers: belden yi-  ii2 S 1' O O K- ylden zy op het vernomen gerucht naar den geliefden ouden ; wehneenend betuigden zy hem hunne hartclyke droefheid over hun nabyzynd treurig verlies „ cn zy deeden-dit met zoo veel tc meer deelneemcnd vertrouwen, dewyl zy ccne merkelyke verandering befpeurden in de gelaatstrekken van den zieken, die in de daad met de doodskleur bedekt waren. De grysaart, die nu reeds' zoo lang krank en zwak was, reeds zoo menigen dag eenzaam doorgeleefd, zoo vecle nagten flaaploos doorgewaakt had, vernam deze doodsaankondiging lagchendc, even of hy zich over dezelve verheugde. „ Zoo als God wil," antwoordde hy- met die gerustheid des gemoeds , welke alleen, en welke ook ft ervend nog het gelukkig cifdeel is van een Godebchaagend leven. — „ Doch daarom," voegde hy daarby, „ de„ wyl gravenstein z:dert den voorigen „ midden-nagt mynen dood voorzegt, daar* ,, om kan ik juist niet op eene fpoedige onts, binding hoopen." Dochter. Maar, lieve vader! hy heeft u toch  VERTELLINGEN. II3 toch om middennagt langs zich voorby zien zweeven. Vader. Kinderen ! gylieden hebt my , ouden , zieken man, ook wel om middennagt gezien , ben ik daarom geftorven ? • Zoon. Ja, maar wy zagen u zelf, vader! y.niet uwen geest, zoo als hy. Vader. Maar, lieve zoon! wie heeft dan toch een' geest gezien ? Dochter. Hy heeft ons by zyner ziele zaligheid gezworendat hy dezen nagt een' ' geheel witten geest gezien heeft, die van gelaat u zoo gelyk was , als het eene ei het ander. Vader. Kinderen ! by uwer zielen zaligheid biddc ik u nimmer zóó te zwecren : — want hy zag dezen nagt, gelyk hy zeker reeds dikwils gezien heeft, — en gelyk alle geestenzieners zien, — met oogen vol van bedrog en vooroordeel. Dochter. Vcrfchoon my, vader! de maan fcheen in den voorgaanden nagt zeer helder, en hy is nauwlyks drie fchreden van den geest af geweest. Va*  114 SPOOK- Vader. Ik weet het; doch het vooroordeel ziet by het helderst licht even zoo onzeker, als in het duister. Zoon. .Misfchien was hy wel dronken , en wist dus noch wat hy zag, noch wat hy deed; ten miaften zyn ontkennen, van -my dezen nagt gewekt te hebben, doet my dit vermoeden. Ik wilde, gelyk ik u gister avond zeide, om dén uur opftaan, om te bakken, en vreesde den tyd tc verflaapen; doch de nagtwaakcr, dien ik vergeeten had te zeggen van aan myn kamervengfter te kloppen, had dezen nagt den gelukkigen inval, zulks zonder bevel te doen. Vader. Wel die heeft u ook niet gewekt, ten minften niet om één uur, toen gy wil. de opftaan. Zoon. Vergeef my, vader! ik hoorde duidelyk zyn kloppen aan het vengfter, en zyne ftem; en echter verzekerde hy my dezen morgen , toen ik hem daar voor bedankte, dat hy my niet gewekt had , en dat by zelf, uit angst voor het geziene fpook, 'er niet eens aan gedagt bad om my te wekken. Doch'  VERTELLINGEN. Hg Dochter. Dat God zich crbarme! dan mag zelf de geest u wel gewekt hebben. Vader Qagchende.~) Ja wel een geest, —• cn wel in zynen natuurlyken zigtbaaren ltand, in denzelfden, dien gy hier vóór u in het bed ziet liggen. Zoon. Hoe meent gy dat, vader? Vader. Juist woordelyk. — Gy wenschte gister avond, toen ik over flaaploosheid klaagde , my van uwen al t'e vasten flaap iets te kunnen overdoen, dewyl gy vreesde , ook heden wederom, den rechten tyd om te bakken te zullen yerflaapen. - Om middennagt— toen ik nog geen oog had toegedaan — dagt ik daaraan — en ik beproefde Zoon. Toch wel niet my te wekken? Vader. Ja wel, u te wekken — en het gelukte my ook. — Ik moest my zekerlyk tyd geven, om , bymyne krachtloosheid flechts eerst uit het bed — vervolgens uit het huis, en dan tot aan uw kamervengfter te komen. — Ik geloof dat ik over die vyftig fchreden tot aan hetzelve byna een vierdedeel uurs heb doorgebragt. Zoon.  HÓ S p. o o k- Zoon. De ftem van den gccnen , die my wekte , was dus niet die van den nagtwaaker ? Vader. Het was de'myne. De nagtwaakcr ging, ftoin als een visch, uw vengfter3 en tuimelend, als een 3 die de vallende ziekte heeft, my voorby. Zoon (nadenkend.') Zoo mag hy wel //, en geen fpook gezien hebben ? Vader. Ontwyfelbaar flechts my, en geen fpook. — Hy verfchrikte van my , ouden zwakken man , om middennagt bier tc zien, even of by een fpook zag.' — In zynen kindèrachtigen angst vergat by zelfs aan den hoek van onze ftraat het uur te roepen: — ook kwam hy den gantfehen nagt hier niet weder voorby. Dochter (met twyfelmoedige verwondering.) Is het mogelyk! maar -r— maar — de geest, dien- gravenstein voor onze de inzag , was geheel wit — van het hoofd tot de voeten wit! — Vader. Ik was in het hembd, lieve dochter ! —  VERTELLINGEN. II? ter! — cn had deze witte muts op het hoofd. — Dochter. In het hembd ? om Gods wil, dat moet u geweldig verhoud hebben. Vader. Ik vrees zelf, dat het my niet goed bekomen zal, — ten minften bevind ik my heden gantsch niet wél. Zoon. Arme -vader! gy hebt het zoo goed gemeend ! De dochter twyfclde nog eenige oogenblikken , en maakte nog eenige tegenwerpingen, die echter allen gelukkig door den goeden ouden werden opgeheven. Dus overtuigde hy nu zyne kinderen en allen, die het hoorden , dat de zoogenaamde doods - proleet gravenstein wederom met oogen vol van bedrog en vooroordeel gezien , en den langzaam voordkruipenden vader herpers zelf voor diens zagt voorbyzwevenden geest gehouden had. Echter verdient de nagtwaakcr , wegens de verkeerde uitlegging van het geene hy zag, voor ditmaal eenige veröntfchuldiging; want  113 SPOOK* want wie toch had flechts kunnen denken, dat een krachteloos grysaart, — die zedert een vierdedeel jaars genoegzaam niet uit zyn bed was geweest, en van wien geheel Sandau eiken dag verwachtte dat de tegenwoordige zyn laatfte zoude zyn, •— op den zonderlingen inval zou komen, om in den nagt, in het hembd, zynen zoon te gaan wekken? 1— In de daad moest ook de goede oude voor dezen inval boeten; want hy was in den koelen nagt zoo zeer verkoud, dat hy van toen af aan kranker , cn eindelyk eenige weeken na dit voorval door eenen zagten dood ontbonden werd. Laat ons , myne lezers ! eens het zeer mogelyk geval verönderftellen , dat deze ongemeene verkoeling zoo fterk op den zwakken grysaart gewerkt hadde, dat zyne kinderen hem den volgenden morgen in bet bed reeds fpraakloos , of zelfs wei dood gevonden hadden : wat zou dan uit deze Zeer natuurlyke zoogenaamde véórbeduiding van den fpookenden ftervenden geworden  VERTELLINGEN. tij den zyn? — zou men het den nagtwaaker ten kwaade hebben kunnen duiden 5 wanneer hy, geduurendc zynen leeftyd , aan voortekenen en gcestverfchyningen geloofd hadde? XII.  no SPOOK- XII. By Punitz vaart de duivel met eenen fnyder het vengfter uit. Te Nieuw-Br ..., een uur van liet Zuid* Pruisfisch fteedje Punitz , op de Silefifclie grenzen, woont een eerlyke fnyder, dien de duiVel in de maand December van het jaar 1797 een Pots fpeelde, welken hy, benevens zyne echtgenoote , byna beftorven hadden. Dc wyze, op welke de booze geest dezen goede lieden geheel onverwagt verfcheen, was ook in de daad ten hoogften verrasfchehd, en verdient tot openlyke waarfchuwing, zoo wel als tot volle overtuiging der zoogenaamde fterke geesten, die de ligchaamlykheid van dit geestachtig wezen met hunne bekrompene verltandvermogens niet kunnen bevatten, bekend gemaakt te worden. Het  VERTELLINGEN. jat Het was op een zeer kouden en onftulmigen December-dag , dat de gezegde fnyder, (wiens naam en woonplaats ik, om hem niette bedroeven, verzwyg;) des morgens vroeger dan gewoonlyk opftond, om eehig werk, 'r welk haast had, met behulp zyner wederhelft des te zeekerer tegen den avond gereed te hebben. Reeds eenige maaien bad hy , ta* melyk vroeg in den morgenftond, op het gerheenfchaplyk bed ,, haar zagtfehuddend herinnerd , op te ftaan en vuur aan te maaken, ten einde hem onder den arbeid de toppen der vingers niet koud, kragt- en gevoelloos zou* den worden. ö! Indien hy gewecten had welk een zeldzaam ongeval hen beiden in dezen vroegen morgen opwagtte, hoe gaarne zoude hy het ftaapdronken huismoedertje nog eenige rust gegund hebben, hoe gaarne zou hy zelf werkeloos tot aan den helderen dag in het warme bed gebleven zyn! dan, hen trof het gewoona noodlot aller ftervelingcn , naamlyk , van niet te wecten, zelfs niet van verre te vermoem« F den *  fi£ spook- dcn , wat ons in het naastkomcndc ogenblik te wagten Haat. Om zyne lieve huis-ecre een goed voorbeek! te geven, fprong hy het eerfte uit bet bed. Dit werkte zo krachtig op zyne andere helft, dat ookzy zich zeiven overwon, cn in dc fchuur de nodige'gereedfehappen tot eene fpoedig wanne kamer ging haaien. Zy raapte ogenbliklyk een bos droog erwetenrys tezaanien, deed een weinig fpaandcren daarin, ftak dit alles aan, en wilde het, dus brandende, met den gaffel in de opening vaö den vervaarlyk grooten kagchel fteeken, toen zy met eenen luiden fchrceuw terug beefde, als op vleugelen naar haaren man in zyne werkplaats ylde 4 en veel onverftaanbaare ö ! en ach ! die de angst en fchrik haar ingaven, uitftamerdc. Man. Wat is het ? grietje!-om 's hemels wille, wat deert u ? Vrouw., Dat God zich erbarme! de duivel zit in onzen kagchel. i Man.  VERTELLINGEN. t2$ Man. (dien de naald uit de hand valt ,) Hoe! wat? de booze vyand ? —* Frottw. Hy zelf lyfïyk. Man. (die zich her/lelt, en den dappe* ren wil fpcelen,) Ei wat, dat kan niet zyn; dat geloof ik niet. Wie weet wat gy gezien hebt! Frjuw. (angftig luisterende .) Nu , hoof zelf, ach God! hoor toch ! Man. (verfclïrikt en fpringt van zyne tafel,) De kagchel kraakt, ach , lieffte grietje ! laat ons .... Zo ver was hy met zynen raad, toen 'er ut den kraakenden en zich verplaatzenden kagchel een vervaarlyk gat kwam , door hetwelk dc duivel heen kroop. Het goede grietje zeeg ogcubliklyk in oh* magt neder. De fnyder echter, wiens we-*, plaats digt aan het vengfter was, deed eenen kloekmocdigcn fprong op zyne taf él, en verVolgens het vengfter uit. De duivel, zwart als een raaf, fcheen ditmaal niet de vrouw, maar den man te willen haaien; want hy Set «e eerfte onaangeroerd liggen, en vloog als F 2 een  124 SPOOK- een pyl doorliet voor hem geopende vengfter, om den fnyder intehaalen. Om hem te beter' te betrappen, nam hy zyn tocvlugt tot duivelslist ; want men hoorde uit zyne helfche kaak en duidelyk de woorden: „ lieer com, peer ! ik ben het!— hoor toch, hcercom'„ peer ! k Waarfchynlyk wilde de verleider tot alles kwaads den zogenaaraden heer compèer daar door bewegen, om naar hem omtezien, dewyl hy hoopte hem alsdan des te eerder intehaalen cn te kunnen pakken. De fnyder was echter geen gek, en dagt in zichzelven : „ uw „ compeer is voorzeker de duivel, zoo gy „ die misfchien niet zelf zyt /" Deze gedagte gaf den fnyder vogcls-fnelhcid; en nimmer mag het misfchien den duivel zuurer gevallen zyn, eenen hem zoo ernjlig ontvluglenden zich ten buit te maaken. Waarfchynlyk had de vorst der duisternis zyne vervolging ook voor ditmaal geheel moeten ïtaakèn, indien de arme vlugteling, toen hy ïeeds tamelyk ver vooruit was, niet naar ouae gewoontes zeker en ftoutmocdlg was ge- wor-  VER. TELLINGEN. 125 worden: want terwyl hy naar den zich noemenden compeer, die hem dit geroep nog ouophoudelyk nafchrceuwde, eindelyk één enkele maal nieuwsgierig omzag, hoewel hy intusfchen nog even fnel voortliep, had hy het ongeluk te ffcruikeleu, en in eenen, wel niet diepen, echter modderigen kuil te vallen. Nu was het met hem gedaan: dc duivel haalde hem fpoedig in; doch — men denke eens ! — in plaats van den agterhaalden, naar duivels'gewoonte, nog dieper in de weeke moeras te dompelen, om dus zyne arme ziel in haare zonden te doen omkomen, toog hy den byna verflikten fnyder vriendfchaplyk en indedaad gevaderlyk ujt den kuil. „ Maar compeer! was het nu, — kent gy „ ihy dan waarlyk niet meer, of wilt gy my „ niet kennen?" De uit den modder getogenen compeer beefde als eikenloof, veegde zich den flykuit liet gezigt, waagde eenen zydelingfchen blik 'naar zynen diens tvaardigen vervolger, en herkende in hem zynen wezenlyken compeer,--den fchoorflcenveegcr uit Punitz. F 3 De-  129 S P O O K- Deze man had ineen nabuurig dorp beroepsbezigheden gehad, en ging by den , naar het verhaal verongelukten , fnyder, over wiens woonplaats hy naar Punitz moest terug kecren, in het voorbygaan aan. Het weder was , gelyk reeds gezegd is, dezen dag zeer boos. Een koude wind en felle fneeuwbiiiën maakten de wegen byna onkenbaar. De feuooriteenveger fchroomde naar Punitz weder jterug te keeren , deels om de wolven , en deels om de duisternis en de Jneeuybuiën% want het was reeds avond, en hy had nog een uur gaans tot; ;aan zyn huis. Hy gaf dus den compeer - fnyder zyne bekommering, zoo wel als zyn verlangen om by hem tc overnagten, te kennen.; .doch deze was zoo onvriendelyk, dat hy den compeer fchoorfleenveger —:— die ook om een nagtverbiyf niet veel goede woorden wilde geven in het ongunftigst weder en tegen den nagt liet aftrekken. Deze was echter nauwlyks vyfhonderd fchreden van het dorp af,- of hy zag de onmogelykheid om zyne reis tot Punitz voordtezettens Hy keerde dus terug, en befloot nu vast,  VERTELLINGEN. 127 om in het huis van d n ®ng stvryën compeer te overnagten, al zon het zelfs zonder zyne bewilliging gefclredcn. Ten dien einde floop hy van agtereu heimelyk in het huis, verborg zich, tot alles {liep, i.i de keuken, en kroop daarna, dev/yi hy begon te bevriezen, flilletjes iu den vervaarlyken kagchel, waar de warme asch hem een zeer welkom nagtleger aanbood: ook beviel het hem bier zoo wél, dat hy des morgens vroeg, toen de vrouw vuur in den kagchel wilde doen, nog gerust {liep, cn niet eerder haar voornemen, gewaar wierd , dan toen haar augstgefchrei hem deed ontwaaken. Maar", ó. hemel! wat ontwaarden zyne nauwlyks geopende en byna verblinde oogen ! Vóór den eenigen uit- en ingang van zyn flaapkabinet, vóór de kagcheldeur, was een bondel ftruiken in ligte vlam. Hy vermoedde niets zekerer, dan dat men hem, voor zyne vrypostigheid levendig wilde hraaden. Dus bleef hem indedaad niets overig, dan zich eenen weg ter redding en ter outvlugting tc baanen , ■ zo goed hy kon. Een paar ftccneu van den Ff 4 fca£.  128 SPOOK- kagchel waren fpoedig doorgetrapt, en zoo gefchiedde dan het geen boven verhaald is. Dat de fchoorfleenveeger niet door de gewoone deur uit het huis ging, maar door het vengfter den vlugteling naarzette , verraad zeker een kleinen duivelslist. Ik wierp hem dit ook openhartig tegen,'toen hy — by zyn laatfte hierzyn, ter reiniging van den fehoorfteen myner wooning — my zyn geval verhaalde. Hy antwoordde my even zoo openhartig. ' ' „ Ja, het verdroot my ook niet weinig , 'dat -men my, gelyk ik in het begin geloofde , levend:- wilde verbranden, cn daarna zelfs my voor den duivel hield. Ik kon my dus niet maatigen; ik moest een oogenblik voer den geen' fpeelen waar voor ik aangezien wierd. Dc compeer verwekte niet eerder myn medelyden, dan toen ik hem in den modderigen kuil zag ftorten; want hy zou ontwyfelbaar in denzelven verflikt zyn, zoo ik hem niet oogenbliklyk daar uitgetogen en over het geheel gerust gefield had, Intusfchen beklaagde ik het meeste, zyne ar-  v e r t.e l l i n g e n. 120 arme vrouw, die nog fteécté ia omnagt lag, toen wy terug kwamen. Door onze verëenigde poogingen bekwam zy toch eindelyk weder. Ik gebruikte., toen zy voor het eerst de oogen wederom opende, de voorzigtighefd., haar van eene plaats, waar zy my niet zien kon, omtrent den vermeenden duivel gerust te ftellen : want dewyl myne ftem haar bekend .was, zoo overtuigde haare ooren zich eerder van dc menschLykheld van den kagchelbewoqner, dan misfchien haare oogen zouden gedaan hebben. Toen de beide geestenzieners eindelyk weder volkomen gerust waren , lagchten wy recht hartelyk over dit misverftand. Intusfchen was het den goede lieden, toch niet aangenaam hetzelve ondervonden te hebben. Zy verzogten my ernftiglyk deze gebeurenis aan niemand te verbaalen. Ilc beloofde dit, heb tot hiertoe eerlyk w.oord gehouden, cn verzoek u (den beer ambtman öütschke) wanneer gy-dezelve navertelt, noch mynen naam, noch dien van mynèttcompeer te noemen." Dit verzoek doet bet caraclcr van den fchoorF 5 fteen-  f$6 SPOOK- fteenveeger te veel eer aan, dan datikmy niét verplicht zou achten ook hem woord te houden. Intusfchen blyft dit gantfche geval niet minder leerryk, wanneer men bedenkt, welk eene vaste overtuiging deze vermeende duiveIafy zou voortgebragt hebben, wanneer de fchoorftecnveegcr goedgevonden had, om, na dat hy door den kagchel en het vengfter was> bce-ngevaaren, gerust en zonder zich bekend? t*. maaken r naar huis te gaan» XIII,  vertelling!? n. 131 XIII. liet fpook aan loord van eet: fckip , door welks verfchyning een ver* flandig mensch krankzinnig wordt. Li de maand Tuny van het jaar 1734 fo§ de lieer walker met zyn fchip, Elizabeth genaamd , in de haven van Cadix voor anker „ en had den heer burnet, een' Ierland er, die als geneesheer voorneem en s'was naar zyn vaderland terug te keeren, by zich aan boord. Walker hield met dezen eene vertrouwde vriendfehap, en beminde hem ongemeen, dewyl hy een zeer vernuftig man, cn van eenen aangenaamen en levendigen omgjuv; waf-* F 6 Ecu»  13^ spook- Eens viel het gefprek op de verfchyhingen van afgeftoryen vrienden. De Ieriander fcheen iterk daaraan te gelooven-; ten minsten hy verhaalde eene meenigte wonJerbaare gebcurenisfen, die dit geloof fcheenen te rechtvaardigen. Walker daarentegen, die zelfs niet van de mogelykheid van bóvehnatuurlyke verfqbyningen te overtuigen was, betoogde zynen vriend het belagchelyke en gebrekkige dezer vertellingen ; en verzekerde. dat niets ter wereld in Haat zou zyn, hem, ten koste van zyn vernuft, andere gevoelensinteboezernen, en hem tot het geloof aan bovennatuurlyke yerfchyningen te bekeeren. • Deze, veelligt onöverlegde , vermetelheid, gaf den heer burnet a"ardejuling om zynen •vriend, ten minsten aan een' ander'' te bewyzen, hoe tiranniseh ons vernuft — dooide natuur der menschheid, doch nog meer door opvoeding en vooroordeel aan de flaaffche ketens der verbeeldingskragt gekluisterd ■dikwyls door dezelven mishandeld wordt. Toen zy des middags met meer van bet fcheepsvolk op het verdek Honden, en de i wacht-  v e r t e l l ï n g e n. • Ï33 wachtfloep van den gouverneur aan een fchip in de baai zagen aanleggen ; floeg de lieer burnet, die een ongemeen goed zwemmer was, eene weddenfehap voor, dat hy van de kajuit af in het. water fpringen , tot aan de wachtflocp geheel onder water door voordzwemmen , cn by de floep plotslings uit het water ten v:orfchyn zou komen, om dus de lieden in dezelve, als een wat er fpook te doen verfchrikkeiii De weddenfehap ging aan; burnet kleedde zich uit, fprong in het water , duiktc onder en verdween geheel uit het gezicht. Het fche epsvolk drong voorwaards , en alles zag onbeweeglyk naar de wachtfloep, om hem daar voor den dag te zien komen fpringen; dan, men wagtte te vergeefs daar op: hy kwam niet weder ten voorfchyn, want hy had — te veel ondernomen. De tyd van hoop voor de deelneem end e vcrwagting van allen wras reeds lang voorby; geen menfchelyk oog zag hem; hy moest verdronken zyn. Een ieder bevond zich iu. de ukerfte ongerustheid cn ontfleltenis, inzonderheid echter die geenen , welken F 7 me*  *34 spook- medegcwcd hadden, en nu verontrust vvMÉ den door de gedagte, dat zy in zeker opzigt medcfchuldig aan zynen dood waren. Als de avond viel, en al het fcheepsvolk over dit toeval zeer treurig-was, begaf dc heer walker zich met eenige goede vrienden in de kajuit, waar nog fteeds bet droevig noodlot en het verlies van hunnen gezaamenlykcn vriend en aangenaamen gczelfohaphouder het eenig, niets minder dan vervrolykeud onderwerp hunner gefprekken was. Tegen den nagt verliet het gezelfcbap den heer walker, die nu meteen bedrukt gemoed te bed ging, doch in diep nadenken over het verlies van zynen geliefden reisgenoot, de gewenschte rust niet kon genieten. De mr.au fcheen juist door het vengfter in zyne kamer, toen hy bemerkte dat de deur derzelvc geopend wierd. Hy zag dcrwaards, cn befpeurdciets, dat hem ten hoogftcn moest verwonderen, dewyl hy zich verbeeldde dat het eene mcufchelyke gedaante ware. Terwyl hy zich echter beter bezon , cn zichzelven poogde te overreden, dat dit alles flechts een werk zy"Tl ncr   Bi. a, ij5 .  VERTELLINGEN. 135 ner onrustige verbeeldingskragt was, wendde iiy het gezigt daarvan af. Doch onwilkeurig keerden zyne oogen fpoedig wederom naar het voorige voorwerp terug, hetwelk hy nu zeer duidelyk naar Item toe zag komen zwecven, en waarin hy ontwyfeïbaar het beeld van zynen vcrfchciden vriend herkende. Onze ziener werd in dit oogenblik door eenen fchrik bevangen, die het binncnftc van zyne ziel ontroerde, en die uit zyne benauwde borst een onwilkeurig angstgefchrci perfte* De kajuitsknegt, die anders agtcr dc kajuit plagt te flaapcn, was nog niet te bed, en hoorde met eene luide en onrustige fteoï ui troepen : „ wie zyt gy ?" Hy kwam oogcnbliklyk met een licht toefchieten; doch toen hy den geest van burnet in een linnen kleed befpeurde, ftortte hy zinneloos: ter aarde, zonder eenig geluid van zi.h te geven. Nu betoonde de geest zieh meer medelydend en menschhevend; wrant hy gaf, van dit oogenblik af aan, dc grootfte bekommering te kennen voor de gezondheid en het leven van de ai  136" s p o o K- den verfchriktcn halfdooden kajuitsknegt. Het Verlcbynfel liep naar eene fles mee Cpiritus, welke het wist dat in het vengfter ftond, hield denzelven den onmagtigen onder den neus, cn beftrcek hem de flaapen van bet hoofd. — Walker, die, bevende over zyn gantfche ligchaam, nog fteeds te bed lag, ziende dat de geest zoo goedhartig werkzaam was, begon ccn weinig van zynen fchrik te bedaaren. . De vermeende geest echter — geen ander dan de nog in leven zynde heer eurnet zelf — deed zyne verbaasdheid en verwarring geheel verdwynen, toen hy, zonder nogtans den fchyndooden kajuitsknegt een oogenblik zonder hulp te laaten, den heer walker toeriep : . „ vriend ï ik moet u om vergeving. „ bidden, ik vrees dat ik de fcherts te ver „ gedreven heb; ik zwom het fchip rond, en kwam onbemerkt door het kajuitvengftcr we„ der in hetzelve. Dit gevolg had ik niet „ voorzien; want myn oogmerk was alleen, s, u van de naluurlyke vrees te overtuigen, „ wei-  vertellingen. )] welke by diergelyke verfchyningen ook den a, ftoutmoedigften overmeestert. Waarfchyn„ lyk zyc gy thans van deze dikwils tegen„ gefproken waarheid ten vollen overtuigd 1" De heer walker was ten hoogften verheugd , van uit zynen verfchriklyken droom opgewekt te zyn , en zynen vriend, dien hy reeds doQd waande , nog in leven te zien. — • Dan, hoezeer hy hem gaarne beleed, dat hy overwonnen en ten vollen overtuigd was, was ook voor hem in dit oogenblik niets van meer gewigt. dan den armen kajuitsknegt aan zynen als van den dood verrezenen vriend — den geneesheer — op het beste aantebeveelen; opdat hy, fpookende, niet in ernst den dood onder hen mogt brengen. De poogingen van den heer burnet , om den onmagtigen te helpen, waren niet vruchteloos ; doch toen deze laatfte eindelyk wederom by zyne zinnen kwam, en den vermeenden geest van den heer burnet, die onvoorzichtig vlak voor hem ftond, bemerkte5 verviel hy , door andermaaligen fchrik", op nieuw in den voorigen zinneloozen toeftand. De  138 S P O O K- De heer burnet verwyderde zich nu uit de kajuit, en riep andere lieden ter hulp van den ongelukkigen. Hier v'rliep ondertusfehen veehyds mede; want ieder, by wien de heer burnet kwam , geraakte, door den onverwagten aanblik van den vermeenden verdronkenen, meer of minder ontzet, en het kostte veele moeite om alle de verbaasden te overtuigen, dat hy, burnet, het wczenlyk was. De ongelukkige kajuitsknegt kreeg nimmer het gebruik zyner zinnen weder. De natuur had te fterke fchokken geleden, en het verHand was - voor altoos uit deszclfs zitplaats verdreven geworden. De zieke keerde eindelyk wel uiterlyk in bet leven terug; doch zyne ziel bleef, van dit noodlottig oogenblik af aan, in eene ftöedsduureedeloomheid; en nooit kon men weder op hem verkrygen, den heer burnet regt in het gezigt te zien, hoewel hy te vooren een der braaffte kerels was, en in menig zeegevaar den dood zelf kloekmoedig onder de oogen gezien hod. Dus eindigde de proef van burnet, ter onderzoeking, hoe ligt de vcrl>ecld'wgs.krngt van  VERTELLINGEN". I39 van eenen ongeïoovigen overwonnen kan worden, en hoe verre de natumlyke vrees haare heerfchappy over de ligt verbysterde zinnen uitftrckt. — Dus leert dit geval ons echter ook, dat het, naar de omftandigheden , gevaarlyk kan worden , het vernuft te willen overtuigen , door de verheeldlngskragt aantegrypen; — gelyk ook , dat het weinig menschlievcnd gevoel verraadt, zoo uit bloote nieuwsgierigheid , de ziel van. eenen vriend op eenmaal als te verpletteren; — en dat het eene onvergeeflyke vermetelheid en fnoevery is, Zich met alle zyne rcchtmaatige en gegronde ovcituiginge», ten aanzien van fpookeryen, aan iedere beproeving blootteftellen, door welke het menfchelyk gevoel en zyne kloekmoedigheid tc harde fchokken kaa ondergaan*  Ho SPOOK- XIV. De op 'klaaren dag geziene fpoo? ken , door eenen geleerden;, •wiens geloofwaardigheid in geen! den minsten twyfcl kan getrokken worden. Een byna algemeen bekend en achtenswaardig geleerde, die zedert eene lange reeks van jaaren het wangeloof cn het vooroordeel zoo kragtig als gelukkig beftreed , en zelfs ook over de, ten dien tyde half Düitschland misleidende , fpookeryen cn duivelaryen van gaszner het helderde hebt hielp verfpreiden, de heer fredrik nicolaï te Bertyn , (**) had in Fcbruary van het jaar 1791, dikwils her- (*) Een man, niet mïnderbcroemd door zyne gefchriftcn dan door zynen boekhandel.  VERTELLINGEN, I^I herhaalde fpookvcrfchyningen, die in alle op-, zichten te merkwaardig en vóór g&loovigèn en ongeloovlgen te Jeerryk zyn, dan dat ik dcrzelvergcfchiedenis niet, zoo veel mogelyk met de eigen woorden van den geestenziener, in deze myne verzameling zon inlasfchen. Ik doe dit naar het voorzeker iïreng overdagt verhaal, dat hy, tot aanvulling van hetj geene men in hufeland's journaal der beoefende artzenykunde , wegens deze wondergefchiedenisfen. vindt, den 28 February 1799 in de konlnglyke academie der wetenfehappen te Berlyn voorgelezen, en vervolgens inliet nieuwe Berlynfche' maandfehrift bekend gemaakt beeft. „ Ik bevond my — dus verhaalt de heer nicolaï —den 24February, des voorniiddags om tien uuren , in tegenwoordigheid van myne vrouw cn nog een perfoon, in eene hevige gemoedsbeweging op myne kamer, toen plotslings op eenen afftand van tien fchreden eene geftalte — de geftalte van eenen overledenen— vóór my Hond. Ik wees naar dezelve, en vroeg aan myne vrouw, of zy die geftalte' daar  Ï43 SPOOK* daar zag ? Zy zag niets, nam my ten hoogften ontfteld in haare armen, zogt my gerust ta .Hellen, en zond om den doétor. Dc geftalte bleef wel een half vierdedeel uurs ftaan. Ik kwam eindelyk een weinig tot bedaarén, en , dewyl ik ten uiterften afgemat was, viel ik na eenigen tyd in eene onrustige fluimering, die een half uur duurde." „ Men fchreef dit gezigt toe aan de hevige gemoedsbeweging , en hoopte dat hetzelve voor altoos verdweenen zou zyn. Doch nadenmiddag ruim vier uuren v.rfcheen my de* zelfde geftalte weder. Ik was nu alleen ; cn daar my deze omftandigheid , zoo als ligt te begrypen is, zeer onaangenaam was, ging ik naar myne vrouw, die ik het verhaalde* Dan ook kier verfcheen de geftalte; nu Was zy 'er, en dan weder weg. Omtrent ten zes uuren verfchecnen ook nog verfchei* dene enkel wandelende geftalten, die met de ïtaande gedaante niets gemeens hadden," rt Hoewel my door den heer geheimraad selle, mynen doétor, de nodige hulpmiddelen  VERTELLINGEN. I43 ien bezorgd wierden, en ik my anders zeer wél bevond; zo verminderden echter de verfchynende geftalten niet, in tegendeel vermeerderden dezelven, en veranderden zich op de zondcrlingfte wyze." „ Daar my, na de eerfte ontfteltenis voorby was, deze verfchyningen niet zonderling ontroerden, en ik dezelven voor het gene hield, wat zy wczenlyk waren, naamlyk voor merkwaardige gevolgen eener krankheid ; zoo trachtte ik te meer bezonnenheid tc behouden, om by de rechte bewustheid te blyven van het geen in my omging. Ik gaf nauwkeurig acht op deze harsfenbeelden, en herdagt dikwils myne voorige gedagten , om ergens eenig verband te ontdekken , naar hetwelk misfchien de eene of andere geftalte zich aan de verbeeldingskragt voorfteldc. Somwylen meende ik iets te vinden, byzonder in den laatften tyd; doch over het geheel was tusfchen myne gemoedsgefteïdheid, tusfchen myne bezigheden en overige gedagten 3 cn tusfchen dc menigvuldige my vóór.. koo-  144- spook- koomende en wederom verdwynende ge- ftelten , volftrekt geen den minsten zarneiï- hang te ontdekken." „ Na den eerften onrnstigen dag bleef de geftalte van den overledenen terug; daarentegen kwamen zeer duidelyk vcele andere gedaanten te voorfebyn , fohnvylen bekenden, echter meestentyds onbekenden. Onder de bekenden waren levenden en geftorvcnen, doch meest de eerften. Het kwam my opmerkenswaardig voor, dat perfoonen , met welken ik dagelyks omging, my nimmer als fchaduwbeelden verfcheenen; het waren altoos vervy* • derden: ook beproefde ik, na dat deze verfchyningen eenige weeken geduurd hadden, en ik my zeer gerust daarby bevond , zelf fchaduwbceldcn van my bekende perfoonen voordtebrengen, welken ik my ten dien einde zeer levendig voorfleldc; doch te vergeefs. Hoe bepaald ik ook dc beelden van zulke ' perfoonen voor myne zeer levende verbeeldingskragt bragt, zoo gelukte het my echter nooit dezelven op myn verlangen buiten my te  VERTELLINGEN. te zien; boewei ik die reeds vóór eenigen tyd zonder verlangen als fchadiiwbeclden gezien had, cn zy ook wel naderhand pnverwagt my wederom op deze wyze voorkwamen. De harsfenbceldcn verichecnen my volftrekt onwilkeurig, als werden zy van buiten ddargefteld, gelyk de verfchynfclen in de natuur. Daarby kon ik, gelyk ik over het geheel zeer rustig en wel by zinnen was, deze natuurveifchyningcn altoos nauwkeurig ondcricheiden van fchaduwbeelden, waarin ik geen enkele maal gedwaald heb. Ik wist zeer juist,, wanneer het my bloot fcheen, dat de deur zich opende, erTeen fchim binnen trad, cn wanneer de deur werkelyk geopend wierd, en iemand werkelyk naar my toe kwam." „ Voor het overige verfchcencn my deze geftalten op veifchillende tyden en onder vcrfchiliende omftandighedeii, zoo als duidelyk en bepaald , wanneer ik alléén cn wanneer ik in gezelfcbap was, by dag en by nagt", in myn eigen huis en in dat van anderen; echter waren zy iii vreemde huizen niet zoo aanhoudend , en wanneer ik over de ftraat ging zeer m' G Zeld-  MP s p o o k» zeldzaam. Wanneer ik myne oogen floot, waren fomtyds de geftaltcn weg, fomwylen waren zy ook met gcflotene oogen daar. Bleven zy echter alsdan weg, zoo verfcheenen, als ik de oogen opende, wederom omtrent de te vooren geziene gedaanten." „ ïk fprak fomtyds met mynen doctor en met myne vrouw over deze fchaduwbeelden, die rondom my wandelden; want over het geheel verfcheenen deze .beelden meer wandelende , dan ftil. Altoos waren zy 'er niet. Dikwils bleven zy geheel weg, en kwamen na langen of korten tyd weder, enkelen of meerderen te gelyk, doch gewoonlyk verfcheidenen te famen. Meestentyds zag ikmenfchcJyke gedaanten van beide geslachten; zy gingen gewoonlyk door elkander, als hadden zy niets met den anderen te doen ,■ even als op eene markt, waar ieder flechts voorddringt; fomryds fch eenen zy ook bezigheden met elkander te hebben. Eenige keeren zag Ik onder dezelven ook perfoonen te paard, alsmede honden en vogels. Deze gedaanten verfcheenen my allen le-  VERTELLINGEN. H? levensgrootte, zoo duidelyk als men wezenlyk levende perfoonen ziet, met de onderfcheidene vleeschkleuren der onbedekte deelen van het ligchaam, en met alle verfchillende foorten en kleuren der kledingen; ecuter dagtmy., dat de kleuren iets bleeker waren dan in de natuur. Geen der geftalten had iets byzonder uitlteekends ; zy waren noch verfchriklyk, noch belagchelyk , noch affchuuwelyk; de meesten waren onverfc lullig." „ Doorgaands nam het getal derfchaduwbcclden en derzelver verfchyningen toe, hoe langer het duurde. Na omtrent vier weeken begon ik zelfs hen te hooren fpreeken. Somtyds fpraken zy onder eikanderen; meestentyds echter wierd ik aangefproken. Hun gefprek was afgebroken, en had voor my iets onaangenaams. Nu verfcheenen my ook zeer waarde vrienden en vriendinnen, die my over de oorzaaken myns verdriets, dat natuurlyk nog niet geheel verdweenen kon zyn, door hunne redenen vertroostten. Gewoonlyk was ik alleen, wanneer ik dezen hoorde fpreeken; fomwylen echter ook midden onder werkelyk O 2, fpree*  i|S s r o o «- fprcekcndc perfoonen ; dikwils vernam ik van hen flechts enkele phrafes , fomtyds ook aancengefchakeldé redeneeringen. Hoewel geduurende dezen tyd beide myne ligchaams- en gecstgcfteldheid draaglyk was; hoewel ik met deze harsfenbeelden zoo bekend wierd, dat zy my ten laatften niet het minste onaangenaam gevoel meer veroorzaakten , dat ik die zelfs niet zelden met vergenoegen betrachtte , cn met myne vrouw en myn doctor daar over fchertste; zoo wierden echter., te meer daar deze toeftand merkelyk toenam, en dc geftalten my dikwils gehcele dagen, cn ook des uagts, zoodra ik ontwaakte, niet verlieten, ondertcbeidene hulpmiddelen aangewend, en eindelyk werd beflotenmy wederom bloedëgcls te zetten." „ Dit gefchiedde den zo April, des voormiddags ten elf uuren. Ik was met den doctor alleen ; doch geduurende deze operatie krielde het in de kamer van alle foorten van inenfchelyke geftalten , die door elkander wemelden. Dit duurde onafgebroken voord tot omtrent ten half vyf uuren; dus juist tot den tyd  VERTELLINGEN. I49 tyd der beginnende verteering. Thans bemerkte ik dat de geftalten zich flechts langzaam begonnen te bevveegen. Kort daarna begonnen hunne kleuren van tyd tot tyd bleeker te worden. Hun getal nam met ieder half vierdedeels uurs meer en meer af, zonder dat nog derzelver bepaalde gedaante veranderd was. Omtrent ten half zeven uuren' waren de geftalten geheel wit , en be* weegden zich nog flechts zeer weinig , doch hun omtrek bleef nog hetzelfde. Van tyd tot tyd werden zy merkelyk onbeftemder, zonder dat huir aantal afgenomen had, gelyk anders dikwils het geval was geweest. De geftalten gingen niet weg, zy verdweenen ook niet, zoo als anders insjelyks dikwils gefchiedwas. Nu vervlogen zy te gelyk in de lucht. Van eenigen waren een' tyd lang zelfs nog enkele gedeelten te zien , die langzaamerhand ook verdweenen. Omtrent ten agt uuren was 'er van de geftalten volftrekt niets meer. Nimmer heb ik weder diergelyke verfehynfelen gezien." G 3 Dus  J50 s p o o li- Dus verre het getrouw verbaal van den hcei nicolaï, wegens zyne merkwaardige ondervinding, voor zoverre dezelve het aanzien kon hebben als flrekte zy ten bewys van de wezenlykheid der geestverfebyningen. Nu ook de voor ieder' -denkenden ten vollen voldoende en overtuigende verklaaring van deze fchynbaare wonderen. De heer nicolaï houdt de voorverfiaaldë Veri'chynirigen , op onwederïpreeklyke gronden , voor begoogchelingèn der vefbeeldingskragt; of voor een gevolg van te fie/k inge/pannen, tegennatuurlyk afgematte ze'touwen, en eenen ongeregelden omloop des hloeds. —. De mogelykheid', dat de ver- beeldingskragt ons op deze wvzc misleiden kan — zegt hy — zal niemand loogchenen, die flechts ecnigzins haare werking kent. Intusfchen geven zulken, die het wondefbaaré beminnen,hunne inbeeldingen zekerlyk liever voor wezenlykhedèn uit. Men kan derhalven niet genoeg nauwkeurige ondervindingen opzamelen en bewaarheden , welken aautoonen hoe  vertellingen. IJl lioe ligt de verbeeldingskragt ons tot valfche begrippen vervoert, hoe ligt zy niet alleen perbysterde, maar ook ten vollen hy zinnen zynde perfoonen , zulke gelralten voorgoogchelt, die bezwaarlyk van de wezen-lykheid te onderfcheiden zyn. De heer nicolaï verhaalt nu , met eene in zulke gevallen roemwaardige nauwkeurigheid , verfcheidene, met zyne verfchyningen verkno-ehte, voorvallen, en wel met eene verzekerdheid , welke zoo veel te fehatbaarer is, hoe zeldzaamer de gevallen zyn kunnen 3 dat men in ftaat is zichzelven gade te flaani ook had hy' het belangrykfte ter fond opgefchreven, hetzelve ook ter ftond en ook naderhand aan veelen verhaald; daar door had hy iedere,ook zelfs de kleinfte omftandigheid, in zyn getrouw geheugen bewaard.. Daar komt eindelyk ook nog by, dat de heer geheimraad selle — op wien dc heer nicolaï, indien het nodig ware, zich als op een' onwraakbaar'' getuigen van de waarheid dezer gebeurenis zou kuunen beroepen als doctor dagelyks waarnam wat 'er omging. G 4 -55 Kort  152 SPOOK- „ Kort tc vooren, eer my deze harsfenbeelden verfcheenen " — verhaalt de heer nicolaï verder —- „ fchynt my het volgende eenen mcrkwaardlgen invloed op myne tocnmaalige ligchaams- en gemoedsgclleldheid gehad tc hebben. —. Ik had in de laatfte tien maanden van hit jaar 1790 verfcheiden treurige voorvallen beleefd, die my zeer ontroer-den; inzonderheid volgden van September af genoegzaam onafgebroken droevige gebcure- ■ rJsfeh elkander op, die my grievende fmerten veroorzaakten. — Ik was voords gewoon jaarlyks tweemaal adergelaaten tc worden, pit was den 9 July 1790 ééns gefchied, doch op het laatst , van het jaar verzuimd geworden. — In het jaar 1783. was ik plotslyks door eene hevige duizeling overvallen. De doctor fchreef dezelve toe aan de verftopping der fyne vaten van het onderlyf, die een gevolg eener zittende levenswyze cn aanhoudende infpanningen van den geest plagt te zyn. Deze bezwaaren werden toenmaals weggenomen door eene meer dan drie jaaren voordgezette genees wyze, en door eenen verbeter-, / den  VERTELLINGEN. 153 den zeer ftrengen leefregel. Byzonder werkzaam was hier by, reeds terftond in h et begin , het zetten van de bloedëgels geweest, hetwelk zedert jaarlyks twee- of driemaal herhaald werd , wanneer ik ft'erke opftygingcn naar het hoofd befpeurde. Voor de laatftemaal waren de bloedëgels gezet geworden den 1 Maart 1790. Dus was zoo wel de aderlaating als de Ontlasting der fyne bloedvaten in het jaar 1790 minder dikwils gefchied dan te vooren, — Daar by kwam, dat ik van September af aan, behalven de bovengemelde treurige gevallen, befterrdig me: zeer ingefpannen werkzaamheden, die door dikmaalige afbreekingen nog mocilyker wierden s overladen was." „ In de beide eerfte maanden van het jaar 1791 werd ik nog door verfcheidene, my ten hoogden onaangenaame voorvallen zeer gekrenkt. Met deze was op den 24 February een ongemeen grievend verdriet verknocht j en het was juist op dezen dag, dat ik, in de al te hevige gemoedsbeweging over eene reeks O 5 van  154 SPOOK- •van voorvallen, die myn geheel zedelyk gevoel gefchokt hadden, en waar uit ik geene yerftandige uitkomst zag, voor de eerstemaal plotslings de geftalte van eenen overledenen vóór my bemerkte." — „ De ondervinding leert echter , dat wy ons op veelerlei wyze kunnen inbeelden, geftalten , die buiten ons niet wezenlyk voorhanden zyn, te zien, of zelfs ook wel te hooren. — Dit gefchiedt 1. In een' gewoonen droom. De wyze van droomen is by ieder' mensch onderfcheiden, en febynt te berusten in de vermenging zyner verftandvermogens en zinnelyke kragten, voor zoo verre die door de tydelyke ligchaasnsgefteldheid getemperd worden. 2. In waanzinnigheid, en in alle dc graaden daarvan, tot aan de geheele verbystering van het verftand. 3. In  vertelling e n. '55 Iu heeie koortjen., werken geduurende^ een' korten tyd, of in zekere wederkeerende tydfrippen het verftand bedwelmen. 4. In de enkele verbeelding skragt, zondes' verhittende krankheid, by een voor het overige, gezond verftand. Hier is de waarheid bezwaarlyker te ontdekken ; tenware dan, dat degeésvan nauwkeurige opmerkzaamheid met eene zuivere waarheidsliefde verbonden, ware. 99 De gevallen zyn- zeer menigvuldig, dit men zich niet enkel door verbceldingskragt maar, ik mag zeggen, ook door het verdwaald verftand laat bedriegen. Zeer vecle menfchen beminnen het wonderbaare, en Jaaten zich'cr iets op voorftaan, wanneer zyyan zichzelven veel wonderbaars kunnen verhaalen- Weinigen zoeken zich van vooröbrdeelen te ontdoen9 cn hunne verbceldingskragt te beteugelen:  105 SPOOK- nog zcldzaamer zyn dezulken, diczichzefverr en anderen nauwkeurig gadefiaan: en nog zcldzaamer heeft men daarby oprechtheid genoeg om geftreng by de waarheid te blyven. Wanneer men dus een vreemdfehynend voorval verhaaïen wil , doet "men daar af en by, zelfs beeld men zich fomtyds wel in , iets opgemerkt te hebben, dat men toch by het verhaaïen eerst vindt. Dit laatste ontItaat uit eigenzinnigheid, uit kragt van welke veele menfchen geen ongclyk willen hebben ; daarom verhaaïen zy, om het geene zy eenmaal aangevoerd hebben te ftaaven, dikwils meer dan zy kunnen verantwoorden." „ By de vifioencn van Swedenburg, by voorbeeld, fchynen alle de voorgemelde omftandigbeden zamengeloopen te zyn. Ily vond vermaak in befbiegelingen en in eene geheimzinnige Godgeleerdheid; hy had een ftelfel, tot welks ftaaving hy geesten behoefde, en hy trachtte dit ftelfel te doen gelden. Het kan zyn, dat hy harsfenbeclden gezien heeft a  VERTELLINGEN". 15? heeft, vooral dewyl hy veel ftudcerde en een liefhebber was van fterke maaltyden. Dochhy önderfteunde zyne vifioenen (waar over hy dikke boekdeelen fchreef, om wonderbaar te fchynen) door zulke inbeeldingen als zyn ftelfel verëischte." „ Het is niet heel ongewoon, dat door eene^ of andere ongefteldheid der ligchaamlyke kragten, ook zonder krankzinnigheid of verhittende ziekte, verfchyningen 'van buiten voor de oogen komen, welken enkel in ons* door middel van de verbceldingskragt geteeld worden. „ Deze ervaaring kan ons leeren, „ dat het hard en liefdeloos zyn zou, wan„ neer wy goedhartige lieden, welke geloo- ven eene of andere Verfchyning gezien te „ hebben, openiyk voor bedriegers wilden „ houden. — Dan, dewyl verfchcidene oh„ dervindïhgen bewyzen hoe verre de men„ fchelyke verbeeldingskragt gaan kan, in y, het vóorftéllen van beelden buiten ons; „ mogen deze goedhartige lieden ook op hun„ ne beurt leeren, hunne inbeeldingen geene G Z » fooryt  .152 s p o p k- foort van wezenlykheid toetcfchryven, etj „ nog minder de uitwerkfelen van on titelde „ zenuwen voor bewyzen te houden, dat 'er p, geesten om ons rondrpooken." — „ De beroemde m ö s e r geloofde dikwils bloemen te zien, die 'er niet waren; even zoo ziet een ander nry wel bekend man fomtyds mathematifche figuur en , cirkels , driehoeken enz. — in onderfcheidene kleuren." „ Eenige diergelyke voorbeelden vindt men in het Magazyn van moritz, in krüger's experiment al- feelenlehre, en in bonnet's pfychologifche fchriften." „ Het geval dat iemand klanken boort, is zeldzaamcr. Myn overleden vriend , moses mendelszoon, had zich in het jaar 1772, door te fterke infpanning van den geest, eene ziekte op den hals gehaald, welke ook vol pfychologifche verfchyningen was. Meer dan twee jaaren lang mogt hy volftrekt niets doen; niet lezen, over niets nadenken, geen luide ftem hooren. Wanneer iemand het minfle leven-  VE. RTELLINGEN. 159 yejidig met hem fprak , of hy zelf flechts een weinig levendig wierd, zoo viel hy des avonds in eene foort van beroerte , in welke hy alles zag en hoorde wat om hem voorviel, zonder echter een enkel lid te kunnen bewegen. In dezen toeftand" riep hem dan eene ftem de met nadruk uitgefprokene woorden en fyllaben enkel weder toe, zoo, dat hem de ooren daarvan tuitten." „ Niet minder zeldzaam is het geval, dat iemand menfehelyke geftalten gelooft te zien. Eén voorbeeld daarvan zag men in een voor» maalig medelid der academie , tegen wiens waarheidsliefde en geloofwaardigheid niets kan ingebragt worden — in den overledenen GLBDiTseii — die in de zaal der academie eens het fchaduwbeeld van den gewezenen prcfident maupertuis zag." Om door de daarftelling van de gefchapenheid myner verbteldtngskragt, de myzelven betreffende yerfchyningcn, van welken hier gefproken is, in een minder wonderbaar licht  160 S P 0 0 K- licht te vertoonen, moet ik verder aanmerken, dat myne zeer levendige verbceldingskragt alles ligt in beeldtenis brengt. Ik heb, by voorbeeld , eene menigte ontwerpen tot romans en tot tooneelfpelen in denkbeeld gemaakt, echter van dc minften iets in fchrift gefield, dewyl het my minder om het uitvoeren , dan wel om het uitvinden tc doen was. Ik kwam op zulke ontwerpen, wanneer ik goedsmoeds in eenzaamheid wandelde, of wanneer ik op reis in den wagen zat, cn my flechts met myzelvcn en myne verbceldingskragt kon bezig houden. Ten allen tyde, cn ook nog thans, ftaan dc onderfcheiden perfoonen, die ik my tot zulk een ontwerp vorm, zeer levendig cn duidelyk in myne verbeelding, volgens derzclvcr geftalte, gelaatstrekken, beweging, kleding, kleur enz.' Zoo lang ik echter aan een bepaald ontwerp denk, en hetzelve naderhand volvoer, blyven my, zelfs wanneer ik daarin geftoord worde, en bet op verfcbillende tyden weder hervat, alle de handelende perfoonen fteeds tegen- woor-  VERTELLINGEN. IÖI woordig, juist in die geftalten, waarin de verbceldingskragt dezelven het eerfte fchiep." „ Ik ben voords zeer dikwils in eenen toeftand tusfchen flaap en en waaken, in welken eene menigte van allerlei foorten van beelden, dikwils de zeldzamfte gedaanten, zich vertoonen, zich veranderen, cn verdwynen. In het jaar 1778 had ik eene galkoorts , wélke fomwylen, doch zelden, tot ylen ft.eg. Tegen den avond kwam dagclyks de koorts-aanval. Zoo ik dan dc oogen gefloten hield , kon ik het begin der koude koorts , zelfs eer het gevoel der koude merkbaar wierd, daaruit befpeuren , dat gekleurde beelden, in minder dan halve levensgrootte , en als in eene lyst omvat, zich duidelyk aan my vertoonden. Het waren foorten van landfchappen met boomen, rotfen enz. vermengd. Hield ik de oogen gefloten, zoo veranderde zich geduurig iets in deze beelden , eenige figunren verdweenen, en 'er verfcheenen anderen. Opende ik echter de oogen , zoo was alles weg; floot ik dezelven weder, dao  16*2 S P O 0 K- dan was 'er een geheel ander lahdïchaF. Juist het tegendeel hier van gefchiedde in het jaar i7ei,"toen door het openen en fluiten der oogen de verfchynende gedaanten niet veranderd werden. — Ik heb geduureude de koude koorts fomwylen, met opzet, ieder fecoude de oogen geopend en gefloten; en telkens verfcheen een ander beeld met menigerhande voorwerpen, die met de te vooren verfchcenenen volftrekt niets gemeens hadden. Deze vertoonden zich 'onafgebroken zoo lang de koude der koorts duurde; zy werden echter zwakker zoodra de hitte begon, cn wanneer deze laatfte volledig was, waren alle beelden verdweenen. Was de koorts geheel voorby, dan verfcheenen ook geene beelden meer; zag ik daarentegen den volgenden dag met geflotene oogen weder beelden, dan kon ik met zekerheid flaat maaken, dat de koude koorts naby was." — 3, Nog moet ik aanmerken, dat my te midden in het nadenken of geftadig fchryven , inzonderheid wanneer ik my eenigen tyd min of  VERTELLINGEN. I63 ©f meer ingefpannen had. gedagten, die volftrekt geene overeenkomst met mynen arbeid hebben, om zoo te zeggen dwars door het hoofd gaan, en niet zelden zoo levendig, dat ik my verbeelde in myzelvcn te hooren fpreeken." — „ Deeze my natuurlyke levendigheid maakt het eenigzins bcgryplyker, dat my na eene hevige gemoedsbeweging, verfcheiden weeken lang, eene mevigte beelden als fchaduwen voorkomen konden.. Dat dezelven na het zetten der bloedëgels op eenmaal wegbleven,. - bewys t duidelyk, dat eene ongeregelde beweging van het bloed met deeze fchaduwbeelden in verband ftond ; hoewel het misfchien te voorbaarig zou zyn , daarin alléén de oorzaak derzelven te zoeken." Merkwaardig is veclligt ook de omflandigheid,dat zoo wel het begin der verfchyniu-, gen, na dat de gemoedsbeweging voorby was, alsook de verandering by het' geheel ophouden derzelven, juist op den tyd der beginnende verteering voorvielen. Even zoo zou-  Ï04 SPOOK- zonderling is het, dat de' fchaduwbcelden, vóór zy geheel weg bleven, derzelver bpnte kleuren verhoren en wit verfcheenen, en daty zy niet, gelyk te vooren, verdweenen, of zich veranderden, maar van tyd tot tyd vervloden. Indien ik de harsfenbeelden niet van de natuurlyke verfchyningen had kunnen ondcrfcheiden, dan ware ik krankzinnig geweest. Zoo ik dweepachtig en bygeloovig ware, dan zoude ik voor myne eigene fchaduwbeelden verfchrikt, en waarfchynlyk ernftig krank geworden zyn ; beminde ik het wonderbaare, of h .d ik gepoogd een1 rol te fpeelen, dan had ik kunnen zeggen : „ Ik heb geesten gezien!" en wie zou het my hebben durven tegenfpreeken ? In het jaar 1791 ware het veelligt de tyd geweest, om zulke verfchyningen te doen gelden. Hier echter bewees zich de nuttigheid eener gezonde wysbegeerte, cn eencr bedaarde opmerkzaamheid. Slechts deze heb ik het te danken, dat ik noch krankzinnig, noch  VERTELLINGEN. l6$ noch een dwecper wierd — twee gevaaren, waar voor ik, by zulke gefpannen zenuwen, en by zulk een vlugtig bloed , alszins bloot ftond. Nu zag ik echter de vóór my zwevende fchaduwen voor dat gene aan, wat zy wezenlyk waren, naamlyk voor eene krankheid; cn maakte gebruik daarvan tot. eene vruchtbaare opmerking , dewyl ik deze, en "alle daar over te maakene betrachtingen,voor den grond houde eencr verftandige wys- . begeerte. XV.  tCC spook» XV. Be tweemaalen van den dood ver* rezene invalide by *Wolfenbuttel. Verhaald door den heer opper* ambtman otte. Toen ik in het jaar 1788 my, in het Bronswykfche naby Wolfenbnttel ophield , en weeklyks eenige maaien naar deze ftad ging, ontmoette my des avonds, by het terug keepen, gewoonlyk een oude invalide, welke gebruik maakte van de weeklykfche verlofdagen, om uit het nabuurig bosch cem'g fprokkelhout te haaien. Dewyl de bondcl hout zynen ouden rug vry lastig viel, zo plagt hy ge-  VERTELLINGEN. I67 gewoonlyk uitterusten op eene vrye, met enkele wilgen beplante plaats, waar ik hem meestentyds, wanneer ik uiten hy naar Wolfenbuttel terug keerde, tegen eenen wilg geleund, vond Haan. Het kan zyn dat hy van dit fchynbaar toevallige opzettelyk gebruik maakte, dewyl hy my hier gaarne afwagtte, om de aalmoes te ontvangen, die ik hem altoos plagt te geven. Op zekeren dag zag ik in Wolfenbutlsl eenen invaliden naar het graf draagen, en vernam toevallig, dat het dezelfde was, die zoo vlytig hout verzameld had, en die my zoo dikwyls bejegend was. „ Dus zult gy noch heden, noch immer, weder eene aalmoes van my aannemen," dagt ik, en wenschte hem de eeuwige rust* Toen ik des avonds laat uit de ftad naar huis ging, en de plaats naderde 3 waar ik den houtdraager in zyn leven zoo menigmaal gezien had, vielen myne oogen onwilkeurig weder op dat plekje. En wat zag ik ? — De begravenc oude, dien ik toch eene zagte rust had  ï<53 s p o o k- had gewenscht, ftond, tot myne uitëröe verbaasdheid, werkclyk weder daar, even als hy eens leefde en zweefde. Hy leunde, als altoos , met zyn' bondel hout op den rug, teegen den wilgen boom. Natuurlyk overviel my eene zekere onaangenaame huivering. Ik walde eerst fnei voorby ylen; doch nog even van pas bezon ik my, en nam het kloekmoedig befluit , de zaak te onderzoeken, cn den geest van den goeden ouden , indien mogelyk, nader te leeren kennen. In het algemeen zullen bedricglyke verfchyningen, naar maate men dezelven zonder vooroordeel nadert, of verdwynen, of zich ontwikkelen als dart geen, wat zy wezcnlyk zyn, en waaruit de verbeeldingskragt, de vrees en het vooróórdeel zich iets anders gcfchapen hebben} ditmaal echter was het omgekeerd. Hoe nader ik, trad, des te natuurlyker en onmiskenbaarer ftond de begravcne invalide vóór my; en , wat my byna geheel van myn ft uk bragt — hy flrckte ook, als gewoonlyk, zyne hand uit, en wenschte my, te  VERTÈLLÏN GÏE N. ïöt) tc gelyk mynen naam noemende, hartelyk een' goeden avond. Ik kan niet loogchenen dat ik fidderende de vraag uitftamerde: „ Leeft gy wezenlyk, of is het uw geest?" — „ Ach, lieve God! ik ben zeker oud ea „ zwak — lang zal het wel niet meer met „iny duuren; want heden heeft men in de Had „ mynen ouden krygsmakker ook reeds tc» ï, gravc gedraagen, «— en die was vyf jaarcit „ jonger dan ik; wie weet hoe fpoedig ik hem volge ! " Nu ging my op eenmaal een licht op, hetwelk alle vrees en dwaaling plotslings deed verdwynen. Ik zag duidelyk, dat ik met gee» ' nen geest, maar wezenlyk met mynen ouden vriend te doen had; en dat ik zelf of de Wolfenhutters den werkelyk overledenen invaliden met dezen nog levenden verwisfeld hadden. Eenigen tyd daarna hoorde ik in Wolf enluttel, van eenen myner aldaar woonende vrienden, dat ook deze tweede invalide, die b* H my  t?0. & P O O K> my by dien wilg, op de boven verhaalde wyze eens zoo geheel onöpzettelyk een' fehrik had aangejaagd, nu werkelyk geftorvcn was. Ik had zoo 'veel te minder grond om aan de Waarheid hier van te tvvyfelen, daar ik zelf die reeds had vermoed, dewyl ik zedert drie weeken dezen houtdraager niet meer gezien had. Om echter niet weder op eene foortgelyke wyze misleid en vèrfcfirikt te kunnen worden, vernam ik nog op eene andere plaats , waar men het oogmerk dezer navraag, naar myne gedagten, volftrekt niet kon gisfen, naar dezen zints eenigen tyd vermisten invaliden , en bekwam daar de volkomen bevestiging van zynen dood. Niettegenftaande dit alles befpeurde ik des avonds van dien zelfden dag, wanneer ik iets laater dan gewoonlyk uit IVolfenV uttel naar huis terug keerde, den ouden andermaal op zyne gewoone rustplaats. Minder nieuwsgierig en vreesachtig, dan misnoegd en verdrietig over de wyze, op welke men my voor den zot fcheen te willen houden, ging ik weder ftoutmoedig op den vermeenden geest  VERTELLINGEN. IJT geest toe. Reeds op eenigen afftand fprak ik hem aan, doch kreeg ditmaal geen antwoord. Toen ik geheel naby gekomen was — zag ik — in plaats van den fpookenden invaliden — eenen Hompen wilgenboom, die van ouderdom omgevallen was, cn die, even als dc houtdraagende grysaart, tegen eenen anderen boom leunde. De maan, die flechts enkele ftraalen door de jaagende wolken op den verftorven, nedergebogen ftam liet vallen, droeg niet weinig by tot het bcdrïeglyke dezer misleiding. Hi  S P 0 0 K- XVI. UitdYföing van den duivel uil zes hs» zetene meisjes te Verona. Verhaald door den heer G. m. plümicke* Ik moest den 26" july 1785, op myne terugreis van Bologna, uit hoofde van eenige verrichtingen, eenen dag in Verona vertoeven. Dewyl ik deze landftreek reeds in December 1784 gezien had, zoo was myne nieuwsgierigheid voldaan. De heer w..., een jong geneesheer, met wien ik toen reeds kennis gemaakt bad, zeide my, toen hy my na flechts een half uur onderhouds weder wilde verlaaten, en ik hem verzogt nog wat te blyven, dat hy beloofd had een' wonderlyken ftryd met geesten bytewoorien. De Franciskaanen, naamlyk, zouden, in dc kerk van St. Ber* ..... w k, nard,  VERTELLINGEN. I73 -nard, den duivel uit zes jonge bezetene meisjes uitdryven. Ieder, die in Jiet klooster flechts eene of andere bekende had, wierd zonder zwaarigheid tot dit geestelyk fchouwfpcl toegelaaten. Myn vriend toonde my zyn enirèe - billet, hetwelk hy van een', jongen priester, die mede tot het getal der bezweerers behoorde, bekomen bad. Hier door ontftond de wensch by my, om ook een ooggetuige van dit vroom tooneel te zyn. Myn vriend wist fpoedig raad : hy veranderde het getal der perfoonen op zyn billet, maakte van de 1 eene 2, en dus kwamen wy zonder tegenftand in de facristy,in welke den booze geesten de weg zoude gewezen worden. Van de eenige honderden oinftaaners verhaalden de naast by ons zynde, dat diergelyke wonderwerken genoegzaam alle jaaren in deze kerk herhaald wierden. "Wy waren allen even verlangende naar het heilig oogenblik, Eindelyk werd eene klok geluid, en wy hoorden zingen, waar op een plegtige omgang van monniken begon, in het midden van welken , tusfchen gewyde 'kaarsfen, de ongelukli 3 , ki-  174 SPOOK- kige bezetenen gingen, die ten Iaatften door hunne ouders en bloedvcrwandten gevolgd werden. Allen zes waren zy in hunne- gevvoone klederen, die op de borst met een groot kruis van zwart lint afgetekend waren. Eenigen gingen bedaard met ncdergeflagcne oogen, en droegen een roozenkrans en eene brandende kaars; anderen droegen niets, en lieten zich leiden. Eene enkele, die hevig fpartelde en allerleie trekkingen bad, werd meer gedraagen dan geleid. Het waren meestendeels nog kinderen van tien "tot veertien jaaren. Slechts éénc, welke de grootfte en zeer fchoon van gelaat was, kon omtrent agt tien jaaren oud zyn. De gcestelyke heeren namen plaats, en één hunner deed eene zeer opgefmukte redevoering. Terftond by den aanvang derzelve vielen alle de bezetenen , als onwillekeurig en als door eene verborgene kragt aangedreven , te gelyk op de kniën. Hier op namen meer anderen van de heeren bezweerers het woord, en bevalen de inwoonende duivelen, in den naam van God, cn uit kragt van het aan hun ver*  VERTELLINGEN. ï?5 verleend, vermogen, deze menfehelyke ligchaamën te verlaatcn, en zich wederom naar de voor hun gefchikte wooning, den grondeloozen helfchen poel, te begeven. Dewyl de duivelen hier aan volftrekt niet wilden gchoorzaamen, zoo werden de bevelen der eerwaardige heeren, onder vrecslyke bedreigingen , herhaald; doch ook thans tc vergeefs. De duivelen roerden noch beweegden zich, en dewyl de bezweerers voordgingen met hun barsch toetefpreeken, zoo riepen zy eindelyk met eene zeer vrouwelyke ftem: „Non-posfo J" (ik kan niet) en twee der hardnekkigftcn riepen zelfs: „Non yoglio!" (ik wil niet). „ Daar ziet men," beet myn vriend w... my zagtjes in het oor, ,, hoe moeilyk het zyn „ moet, den duivel uit een vrouwsperfoon te verdryven, wanneer hy zich eenmaal „ recht by hetzelve heeft ingenesteld." Dc vermetelheid der duivelen begon nu de eerwaarde heeren te verbitteren. Eene menigte van misbruikte fchriftuurplaatfen werdt thans als uit werp - battcryen" op het helfchc II 4 rot  *76 SPOOK- rot afgeflingerd. Dezen werden vervangen door formulier-gebeden, borstflagen en verfchriklyke gebaarden der bezweerers , zoo dat deze nu byna meerder bezeten fcheenen te zyn,dan de geencn,die zy bezwoeren. Doch hoe treurplechtig dit alles ook was, bleef" het echter zonder uitwerking. De bezetenen fchudden.het hoofd,bleven by haare weigering, en zoo dikwils de bezweerers hun: Benedetto fia il nome di Christo ! (geloofd zy de naam Christus V) deeden hooren, lagchtcn eenigen overluid en fpotöchtig; anderen zeegen in ftuiptrekkingen ter aarde, en fchaamteloozc ontblootingen waren dikwils het gevolg van de onnatuurlyke verdraaiingen haarer ligchaamen, Eindelyk vermat ziclj een der duivelen in vrouwolyke gedaante, op het menigvuldig herhaald Benedetto te lasteren, cn Maledetto fio Christo ! (vervloekt zy Christus!) uitteftooten. . Dit was een der grootfte meisjes, welke de booze vyand reeds zedert twee maanden tot zyne wooning verkoozen had, cn dezelfde, die in het gaan naar de facristy reeds zoo. on>  VERTELLINGEN. IJ? onftuimig was. Op deze legden nu alle twaalf de bezweerers te gelyk hunne heilige handen, terwyl zy zich op de zedenlooste wyze van de eene zyde op de andere wierp, en zich kromde als een worm. Het aitfpreeken van het ban- of uitdryvingfurmulier ging nu over in een dof gemurmel, en werd, ouder het aanhoudend befprengen met wy water, fteeds ernftiger herhaald. Een zoo hardnekkigen en langduurigen aanval was dus niet langer tegenfeand te bieden. De commandant der duivelfche vesting, hoewel hy nog tot over de ooren verfchanstwas,fcheen , even als die basfa in Belgrado op den dag zyner capitulatie, den baard te brandeisen — hy legde de wapens neder. „Si! fi ! — riep eindelyk de bezetene — „ vogllo „ andare ! " (ja, ja ! ik zal wyken !) Met deze woorden bleef zy als dood liggen. ^ Op het oogenblik werd van alle kanten een algemeen triumfgefchrei aangeheven. Men wenschtc elkander geluk van den duivel, overweldigd te hebben, en de overwin- II 5 naars .  173. spook- Bftórs van den vorst der duisternis droogden zich het zweet van het aangezigt. Het geene verricht was, werd algemeen genoegzaam verklaard voor dien dag. De uitdryving der overige vyf duivelen werd uirgefteld tot de nadere viering van een feest In de kerk van St. Maria in Qrgano, die den Olivetaner - monniken toebehoort. Wy, als gqzamenJyke aanfehouwers, zonder onderfcheid, of rechtgcloovigen , of 'ketters, werden nu tumelyk onbefcheiden uit de facrjsty weggezonden, en dus van het fchoonfïe gedeelte des fchouwfpcls beroofd: namclyk van te zien, wat verder van de nog fteeds bezetene meisjes zoude worden , en hoe de zoo even berryde zich gedroeg. — Wat de oorzaak mogt zyn onzen ongewyde oogen dit indedaad mystiek geheim tc ontrukken s en het zelve onder eenen dikken fluiër te verbergen,, mag de „hemel wec'ren. .Den avond vóór dezen merkwaardigen °dag was ik, onder geleide van mynen vriend, door den abt g»...i op zyn caftno genodigd,.  VERTELLINGEN. 179 digd. Op den weg dcrwaards zeide myn vriend my, dat ik eene verrasfching zou ondervinden , dewyl ik een' merkwaardig' man ftond aantetrefTen. Ik was niet weinig verwonderd van in dezen man, in weêrwft zyner veranderde kleding,"een der gcestelykeu te ontdekken, die 's morgens vroeg met de Fïanciskaanen den duivel beftreden en ver* 'jaagd hadden. liet verftaat zich, dat daarvan _ niet gcfproken wierd, te minder, dewyl de geestelyke, ondanks onze vrolyke geftemdheid cn zyne verwantfehap met den abt, zoo lang den ernftigen fpcelde, tot aan tafel de Champagne -wyn in de glazen begon te bruisfehen. Nu echter begonnen zyne levensgeesten los tc worden, — én toen vervolgens de punch verfcheen, waren wy allen — zyne vertrouwde vrienden. Myn vriend, die het entrée - billet in de kerk aan hem te danken had, bragt het onderhoud op dit heilig wonderwerk. Hy lagehte — en dit was de leus tot grootcr vryhcden, die wy ons fchertfend veroorloofden. Hy fcheen het befpottelyke dezer googcheh- i H 6 tv-  i8o S P O O K- ryën even zoo levendig te gevoelen, als wy zelf; doch meende, uit hoofde van eenen voordccligen post, die op hem wagttc, te moeten googchelcn. Eén onzer dronk op het welzyn van het van den duivel bevryde meisje , — en hy bekeudë, dat het hem leed had gedaan, dat het lot der bevryding niet de groot ft e bezetene had getroffen, dewyl zy, naar'zyn gevoelen, ook de fchoonfïe was. Wy bülykten zynen finaak , en dronken op het welzyn van — alle bezetenen. Het gefprek, dat in onzen kring grootendeels in de Franfche taal gevoerd werd, begon van nu af zeer levendig te worden. Onze geestelyke, die zyne bekwaamheid in het drinken zeer fterk beproefd had, werd even zoo openhartig als vergenoegd. Op de vraag wat 'er verder van deze zes meisjes geworden ware, en waar zy zich bultende heiligeplcgtïglieid cigenlyk ophielden, — vernamen wy tfan Iicm, dat men dezelven aan haare ouders O blocdverwandten had overgegeven, en dat ïy dagelyks door een' der bezweerende geestclyken bezogt wierden. De abt gaf zyn ver- . lan~  VERTELLINGEN. ï8r la'nren te kennen, om hun den volgenden dag bij een dezer bezoeken te mogen vergezellen. „ By dag," kreeg hy ten antwoord, „ be„ taamt dit vergezellen niet, — doch willen „ wy allen, nu terftond (het was byna mid„ dennagt) zoo als wy hier zyn , by eene „ dezer bezetenen gaan, ik ben daarmede tc- „ vreden." Deze Voorflag werd door ons allen met vreugde aangenomen, en de party ging oogenblikkelyk aan. De „fchooniie" bezetene woonde niet verre van de cafino , in den omtrek van Camp» Marpo. Zy heette hiacinthe, en was met haare moeder, eene weduwe, reeds te bed; zoodra men echter dc ftem van pater d . ... (dit was de naam van onzen geestclyken) herkend had, ftak men licht aan, en opende de deur. Dochter en moeder, de eene zoo wel als de andere, verwelkomden hem geheel onbezeten met een handkusch; echter gaven zy te kennen, dat zy hem zoo laat niet hadden venyagt. Ily antwoordde, dat, daar hy den volgenden dag geene gelegenheid zou hebben om haar te bezoeken, hy zich nog heden H 7 van  ïB2 spook» van dien pligt had willen kwyten, en dat hy Van deze vrienden, (op ons wyzende) met welken hy in gezelfchnp was geweest, was verzeld geworden. ' Hier op naai hy moeder en dochter een oogenblik ter zyde, en fprak met haar; in welken tusfchentyd de bediende van den abt met dc benodigdheden tot punch inkwam. Dus werd nu ons drinfcgezelfchap met een paar perfoonen vermeerderd,hoewel'er,door de armoede der lieden, ftoclen ontbraken, cn wy, om tc kannen zitten, zelfs het bed te hulp moesten neemen. De beide vrouwen waren agterhoudender dan anders der Italiaan» fchen eigen is. Wy allen waren zeer vergenoegd , en hielden nog vol met drinken, teen pater d .... begon te klaagen. Hy werd te bed geholpen; doch dewyl zyne onpaslykh'eid bleef aanhouden, en hy verlangde te huis te zyn, zond de abt om eenen wagen; by de aankomst van welken hy affcheid van ons nam. Zyne verwydering verbande de gedwongenheid der vrouwen : beiden dronken, zongen,, cn  VERTELLINGEN. l8£ en werden veitrouwlykcr hoe langer zy dronken. Een Herken wynpunch ongewoon, vertoonden de gevolgen zich het eerst'by de moeder. Zy viel in H ap, — cn dc dochter bleef overgelaaten aan de befchcidenhcid van drie tamclyk befloven jongelingen. Daar ik my van allen het meest van drinkengemyd had, en volkomen by myne zinnen was, befloot ik, cm, indien mogelyk, debefchermcr van het meisje te zyn. Ik ver-, zogt de overigen, in de Franfcbe taal, het meisje niet verder tot drinken te noppen, cn vroeg den abt, of hy heden morgen ook niet in de kerk van St. Beroerd was geweest? Het meisje verbleekte by deze vraag. De abt verftond my en antwoordde: „Neen." ' Myn vriend ontwierp hem nu een tafereel van de gantfche pjegtigheid der onttovering; terwyl ik met navorfchende blikken acht gaf op de verdere houding van het verlegen meisje. De toedragt der zaak werd eenvoudig, zonder eenige fpotterny en zonder alle zydclingfche aanmerkingen, verhaald, en echter — was dit fchaamte of gevoel van eer-  ïH4 spook- lykheid en bovenkomende deugd?—** echter ftceg de verwarring van het meisje zigthaar elk oogenblik. Reeds beefden traanen in haare oogen — en by het einde des verbaals weende zy luid en hukkend. Op de vraag, wat haar deerde, bekwamen wy in langen tyd geen antwoord. Eindelyk fprong zy op, zag ftrak ten hemel, wrong de handen, en riep in de tixffendlte gcflaltc der fchoonheid : „ 6Blo l anclï' io jon dl qneW Infellcel,r (ö God! ook ik behoorde tot die ongelukkigen Q — Wy allen gevoelden ons ontroerd, en betrachtten haar met ftille verwondering. De oude lag nog op het bed uitgeftrekt — en fnorkte. Zelfs de abt werd nuchter. Hy had te vooren, zelfs in tegenwoordigheid der moeder, vryheden by het nauwlyks halfgekleed f meisje gebruikt, welken zy (vecliigt reeds voorlang een ongelukkig fiagtöffer van den wellust) flechts met halven ernst had afgeweerd. Thans , terwyl hy eene haarer handen kuschte— trok hy haar op zynen fchoot, droogde haare traanen met zyn' zakdoek, en fprak  VERTELLINGEN. , 1% , fprak plegtig en crnftig tot haar geweten. .Deze welfpreekendheid by eenen halfdronkenen kwam my.zoo veel te onverwagter voor, dewyl men dje in deze ftreek cn by lieden van zyne foort zeer zeldzaam aantreft. Zy zweeg, hield de handen gevouwen, cn zag .ftyf voor zich neder. „Oh Dio buono /" — riep zy ten laatften „ che faro io!" (goede Gqd! wat zal ik beginnen! — en, .terwyl zy dc handen naar ons uitftrekte: „ Mettete mi in ficuro l" (brengt my in zekerkeid!) „ Ja," riep myn vriend w ..., „dat zullen .„ wy! Ik zal u eener dame in Florence aan„ beveelen, die myne vriendin is. Voor het „ onderhoud uwer moeder zal ik zorgen. ,, Hier is geld ! (terwyl hy zyne beurs op ,, de tafel wierp) morgen kunt gy afreizen ! " Het meisje vloog hem vol van verrukking om .den hals, drukte een heeten kusch op zyne .wangen, en riep op een' vleiënden toon: „ Salvatore mio-l angelo custode!" (5 myn redder! myn bcfchermëngel!} „ Goed! alles goed!" hernam myn vriend, haar  SPOOK- haar by de hand houdende, „ doch— eerst eene „ vrye, oprechte bekentenis! — Rondbors' >» tig ! Gy zyt nimmer bezeten geweest ? even zoo weinig als gy het thans zyt!" Meisje, (nog met eene vreesachtige jlem*) 9, Neen." W... Ook die ellendige niet, die, onder „ fchaamtelóöze ontblootingen, yoglio an3, dare ! riep ? " Meisje. (Jagchende, doch met nog meer Verlegenheid) „Neen." W ... „ En die moordenaars uwer deugd. „ die fchenders van Gods eer, die huigchel„ achtige priesters zyn bedriegers en boos- wichten ? " Meisje, (eerst op een vasten toon, vervolgens angjllg) „ Ja ! ja ! — Doch " W... „ lk verlla u. Wees onbezorgd! „ zy zullen ons geen hair krenken. Morgen 9, vroeg voor eerst naar Florence met u, — 9, en dan binnen vier weeken naar Duitsch„ land!" — „ Wat ik hier doe," ging hy voord, terwyl hy op het meisje wees, en zich tot den abt  VERTELLING E,N. 187 abt wendde, „ is het uitwerkfel uwer treffen„ de aanfpraak , myn vriend! — God weet „ het, ik handel zonder eigenbelang. — In., dien gy wilt, 'kunt gy myn' ontwerp veryde„ len. Doch — mag ik op uwe Jlilzwy* „ gcndheid rekenen?" De abt gaf hem, terwyl hy hem te gelyk de band toereikte, zyn woord van eer; kreeg zyne brieventas voor den dag, en fchreef met potlood eene aanwyzing van twaalf fequinen op een' zyner vrienden in Florence, welke hy het meisje, als eenen noodpennïng, en legen nieuwe verzoekingen, overreikte. Wy maakten nu toeftel om ons te verwyderen ; want het was byna helder dag. Eerst by het gedruisch, dat ons opftaan veroorzaakte, ontwaakte de moeder. Myn vriend en de abt beduidden haar, dat, en waarom zy zich met haare dochter nog tot de afreize moest gereed maaken. Ik maakte van dit oogenblik gebruik, om de beurs van mynen vriend ,die op de tafel lag, onbemerkt te vermeerderen met eene fommedie geëvenredtgd was-  •S P O O K« 'was aan myne milddaadigheid, zoo wel als •aan myn toenmaalig vermogen. . Toen de oude vrouw de beurs en het geld .OP de tafel bemerkte, wreef zy zich de oogen, en riep in de grootfte verbaasdheid: ., Per Dio ! chc vuol dif tinto questo f" (by God! wat zal dit alles?) -*. Geld en hevel tot reïten — beiden fcheencn haar nog een droom, fe zyft. Dus verlieten wy deze armoedige wooning, in welke wy een zeer gelukkigen nagt doorgebragt, en zonder bezweering - formulier den duivel verdreven hadden. By het affcheid pmarmden wy het meisje. „Buono Tedesco .'" noemde zy my op een' zeer vleiënden toon, terwyl zy my omhelsde, en ik haar voor de laatftemaal aanzag. Myn vriend en de abt vergezelden my tot aan de deur myner herberg. By het affcheid zwoeren wy elkander onderlinge vriendfehap; doch ik zag den abt nimmer weder. Hy ftierf in 1786 te Ferrare. . ik wierp my voor een' korten tyd op het bed',  Vertellingen. tfy bed, tot het uur floeg, dat my van Veronet. fcheidde. Weinige minuuten te vooren kwam myn vriend w... nogmaals by my. Dochter en moeder waren door zyne bemiddeling reeds vertrokken. — Ik vond hem vóór eenige jaaren in Bcrlyn weder. Myne vreugde was onbefchryflyk. „ Onze hiacinthe laat ugroe. „ ten" was zyn eerfle woord. „ Zy „ thans by de gravin spinelli, te Lintz," Hy verhaalde my verder, dat hy haar, korten tyd na de bovenftaande gebeurenis, te Florence had wedergezien. Toen eerst gaf zy hem, geheel onbezorgd, eene akelige fchets van de wyze, op welke die ongelukkige flagtöffers in Verona, dikwils reeds van haar tiende jaar af, tot de laagfte wellusten, en tot de fchandelykfte bedriegeryën werden afgericht. Doch deze befchryving is te ergerlyk voor de menschheid, om dezelve hier te plaatfen.