FANNY BELTON, o f , d e GESCHIEDENIS eener ongelukkige J U F F E R. Gevolgd naar het Engehch, tweede deel. Te AMSTERDAM, lX JOHANNES WEPPELMAN^ M D C C LX X XFk  Ons hart kan trillen van vrees^, wanneer wy bevallige, zoetaartige, ouderloze, of niet wel epgevoedde jonge Juffertjes, in dien gevaarlyken leeftyd, waarin de Jeugd gevoelige harten ontwikkelt en nog fluimerende driften wakker maakt eene waereld zien intreden, met de onargdenkendheideenes kinds, dat geen gevaarkan vree- zen-, 't geen het niet kent. Om onher- ftelbare rampen voort te brengen, zyn veelmaal toomloze liefde , en niet vooruitziende onvoorzichtigheid meer dan toereikende. Voorrede der Historie van Sara Burgerhart door E. Bekker en Ar Dek en. B/afa. IX. en ts  FANNY BELTON, OF O £ GESCHIEDENIS EENER ONGELUKKIGE JUFFER, ZESTIENDE BRIEF. Londen 17 van Mayf TjMndelyk, Vriendin, ben ik in deze verbaan zende hoofdftad veilig aangeland. Gy begrypt ligt, dat de ongemeene beweging, het getier, en de verfcheidenlieid van voorwerpen, die zig van alle kanten opdoen, iemand, die in bet verblyf der zuiverfte eenvoudigheid is opgevoed , ten uiterften bevreemden. De postkoets reed tot de ftal, daar zy gewoonlyk af> ïl Deel, A rydt,  co rydt, en ïk nam aldaar een huurkoets, om my met myn geringe pakkaadje naar de Jermynftraat in Piccadilly by de mode-kraamfter Bennet te laaten brengen, juist volgens adres van myn Tante. Onder dit ryden maakte ik by my zelve verfcheidene aanmerkingen over mynen ellendigen toeftand , terwyl ik by het pasfeeren der groote ftraaten , dezelven van rondsom opgepropt zag met eene ontelbare menigte van menfchen, die het, ieder voor zich zelf, zoo het fcheen vreeslyk drok hadden. „ Zie daar," dagt ik by my zelve, „ zoo veel werkzame naarftige menfchen heen en weder zweeven , en echter hebben zy allen hun thuiskomen: ; zy hebben allen onge'twyf. ïeld hunne bekenden en Vrienden, die hen welkom heeten; . maar ik , helaas! . even of ik geenszins tot de maatfehappy der menfchen behoorde , heb op de aarde niemand , om my te ontvangen! Ik heb geen plaats, daar ik myn afgemat hoofd kan ne- derleggen! geens ouders, ja zelfs geen bekende.hoegenaamd om* my te befchermen !" Na vry lang wachtens kwam eindelykde koets ïn de Jermyn-Rmat. De koetzier vroeg hier en daar naar Jufvrouw Bennet de modekraam-  Cs) kraamfter, doch zulk een perfoon was riergêns te vinden; Myn God! zeide ik, watnii gedaan ? „ Waar wil je hebben j dat ik je breng, Jufvrouw?" zeide de koetzier. ;, Je moet zeggen , waar zoo ik kan voor zoo veel huizen niet ftilflaan." De kaerel , dagt my, keek vreeslyk boos, en , terwyl de avond viel, was het voor my Ook noodzaaklyk een logement te hebben. Toevallig zag ik aan het einde dier zelfde nraat eert linnen-winkel, eii den winkelier aan de deur liaan. Ik wenkte, en verzogt hem bymy aan de koets te komen, vraagende, of hy niet zekere Jufvrouw Bennet kende, die een galanterie-winkel deed? „ De perfoon * Madam," antwoordde hy met Zeer veel vriendelykheid , „ de perfoon, naar welke gy verneemt, is reeds meer dan twee Jaar overleden." . — O die ondeugende Tante! dagt ik toert by my zelve. „ Zy woonde hier vlak naast myn deur, en myn vrouw was hare grootfle vriendin." „ Eilieve, myn Heer," zeide ik, „ ik biet li , mag ik uw vrouw wel eens fpreeken?" — A 2 ij Zeer  (4) i7 Zeer gaarne,1* hernam hy, en oogenbliklyk was zy by my aan de koets. Zoo kort als my mogelyk was zeide ik haar, hoe ik aan deze Jufvrouw gerecommandeerd zynde, ten uiterften verlegen was over mynete leur Helling, nu ik hoorde, dat zy reeds dood was, en verzogt haar derhalven, dat zymyeen logement zou aanwyzen. De beminnelyke vrouw bekeek my met zeer veel oplettendheid, terwyl myn gelaat zelf ongetwyffeld haar om byftand fmeekte, en zeide met eene ongemeerie vriendlykheid; — „ fFy verhuuren zeiven kamers : — maar myne eerde verdieping is geheel bezet, en ik heb alleen één kleine flaap-kamer open achter op de tweede verdieping." „ ö Madam " hernam ik, „ dit zal zeer goed wezen. — Ik ben juist zoo even van een lange reis gekomen, en heb geen lust om verder te zoeken." „ Dat behoeft dan zeker niet ," zeide zy. „ Wy zullen u daaromtrend alzins genoegen, trachten te geven." Op dit haar zeggen flapte 5k uit de koets; en ging met haar in de zykamer, daar zy thee zat te drinken. „ Kom, Juffer," zeide zy, „ ga zitten. — Gy fchym:  Is) fchynt vry wat vermoeid: • ge zult, hoop Ik, een kop thee met ons drinken, en in dien tusfchentyd zal men uw kamer in orde brengen.'* Geduurende deze kleine verfrisfching behandelde deze lieve vrouw my zoo beleefd, en dat zonder eenige de minde gemaaktheid, ja ik moet zelfs zeggen, zoo minzaam en teder, dat my de traanen in de oogen fchooten. Het bezef van den bedroefden toeftand, waarin ik was de te leur Helling dat ik geen mensch van dat huisgezin vond, waaraan ik gerecommandeerd was en dan nog het denkbeeld , dat ik, behalve eenige weinige guinies, die ik in myn zak had, van alle hulp beroofd was,— dit alles by elkander genomen trof my geweldig, en maakte my uitermate beangst. „ Kom, kom," zeide Jufvrouw IVilliams — want zoo is de naam van myne vriendelyke hospita , „ kom, kom, wees maar gerust!" — Zy dagt zekerlyk, dat ik om den dood van Jufvrouw Bennet fchreide. „ Ik heb de braa» ve vrouw , aan welke gy gerecommandeerd waart, zeer van naby gekend; zy heeftbykans twintig Jaar naast myn deur gewoond, en is in myne armen geftorven." „ Als gy haar zoo lang gekend hebt, Ma. A3 dam"  co dam," zeide ik, dan hebt gy haar zekerfyfe wel eens hooren fpreken van haar Neef den Heer Grimfton van ShireT h „ Zeer dikwyls, lieve JrnTer; ja, ik heb dien Edelman meer dan eens by haar aan huis gezien. Ik kan hem my leevendig herinneren." Daarop berigtte ik haar ,• dat hy met myn Tame getrouwd was —dat ik een predikant tot myn Vader had gehad — dat ik my na zyn overlyden in bedroefde om Handigheden had bevonden , en nu op raad van myn Oom en Tante naar Londen gekomen was, om voor my een of -ander beftaan te zoeken. By dit zeggen bragt ik den brief, dien ik by my had, als een getuigenis te voorfchyn , dat ik de waarheid fprak, en verzogt haar denzelven te lezen. Dit dagt ik aan hare minzaamheid verfchuldigd te wezen. „ Wel nu," zeide zy, naden brief gelézen te hebben, „ houd u zelve maar gerust: Ik verzeker u, ik zal al voor u doen , wat in myn vermogen is. Op onze eerfte verdieping hebben wy eene uitnemend vriendlyke Dame gelogeerd; deze zal wel het een of ander huis weten, daar men zulk een perfoon riodig heeft. Ik zal haar morgen over u fpreken.  £eïl. _ ik wenschte zelfs wel , dat zy uvoof hare Compagnon wilde nemen; maar die arme Juffer! ik vrees, dat zy niet lang meer leeven zal: Zy fukkelt jammerlyk aan een diep verval van kragten." Hoe zeer, myn waardfte, verfchilt het gedrag van deze goede Jufvrouw ïVHiïams met de fnoode Jufvrouw P te JV-— ? Schoon zy myne bedroefde omftandigheden hoorde, verminderde daarom echter hare vriendlykheid niet; in tegendeel, zy bragt my zelve naar myn kleen vertrek , welk my zeer wel bevalt. —— Zoo even nam zy affcheid van my, terwyl zy my goeden nacht wenschte; en ik had voor my zelve geene rust , voor dat ik dit alles aan de vriendin van myn hart had gefchreven. Hoe kon myn Tante zoo wreed zyn , Lucia, want zoo moet ik het immers noemen, dat zy my zoo eene reis liet doen naar iemand, die zy zelve niet wist, of leevendig of dood was. —, Doch misfchien heeft zy wel geweten, dat haar nabeflaande reeds overleden was, en vond op deze wyze de beste gelegenheid om van my ontflagen te worden. Ach! hoe gereed zyn dikwyls de bloedverwanten of voogden, om zich zeiven van de zorg over zulke jonge A 4 per-  ( 8 ) perfooïien, als ik, te ontflaan, en hoe omzigtig behoorden zy te wezen omtrend de keuze van die voorwerpen, aan wier opzigt zy dedelven by hare intrede in de waereld overge* ven! Hoe veele verlaten weezen Zouden door zulk een voorval, als my is overgekomen , niet geheel bedorven kunnen worden! Welke redenen van dankbaarheid heb ik niet aart de Voorzienigheid, die my eene zoo gunftige uitkomst verfchaft heeft! —■— Ik zeg gun. fiige uitkomst, Lucia \ want deze aankomst by Jufvrouw TViWams houd ik voor een zeer groot geluk, welk mogelyk voor my veel beter is * dan dat ik Jufvrouw Bennet had gevonden: — Ach, myn waardfte, hoe zou ik misfchien daar ontvangen zyn? , ik, die, zoo als ge weet, met de naald volftrekt niet kan omgaan: -—- die 'er tgeene de minfte gefchiktheid of zin toe heb: ik, welker geheele opvoeding wel ingericht is om my van de pen, maar niet van de naald te doen leeven* Ik heb myn geringe overfchot eens nagezien ; maar wat zal ik beginnen, Lucia? De onkosten van de reis hebben myn geringe fom tot op Vier guinies verminderd. Wat zal ik daarmede hier in Londen uitvoeren? Doch laat ik  <9J • ik God danken , dat ik hier veilig ben, en op Herh vertrouwen, wiens voornaamfte zorg de verdrukte onfehuld ls. Na myn lange reis heb ik dezen nacht aangenaam gerust, en bevind met genoegen, dat Jufvrouw Williams haar woord gehouden heeft, om met die Juffer, die op de eerfte verdieping woont, over my te fpreken. Haar naam is Barlow, enb naar ik begrepen heb, is zy eene dier braave menfchen, die haar werk maaken om ongelukkigen te helpen, fchoon ik merk, dat zy flechts een matig inkomen heeft. Ik ben van daag hevig aangedaan geweest over het volgend tooneel van ellende. Maar om u dat in orde te verhaalen, moet ge vooiaf weten, dat Jufvrouw Williams, voor welke ik van uur tot uur hoe langs hoe meer achting kryg, onder het middagmaal (want ik heb met haar op goede voorwaarden een accoord gemaakt , om by haar aan tafel te eeten ) tot haar meid zeide, „ heb je al eens gehoord, Peggy, hoe of de arme ziel op de bovenfte verdiepïng, vaart? Daar breng haar dit Huk podding mogelyk heeft zy trek om wat te eeten, en anders is het goed voor de kinderen." As , Wel  C io 3 „ Wel hede, Jufvrouw, wat zullen die arme fchaapen blyde zyn," zeide de meid.,, Ik denk niet, dat ze iets geproefd hebben na het geen ze laatst van je gekregen hebben. Ik ga de deur nooit vcorby, of die lieve kleine Jongen, die de oudfte is, komt voor den dag fpringen, om te vraagen, of ik niet wat voor hem heb —- want ik koop heel dikwils een koekje voor hem; en ga hem dat dan brengen." „ Ta wel arme fchaapen!" hernam Jufvrouw JVilliams, terwyl een traan in haar oogen glinsterde. „ Ik wenfchte maar, dat de ongelukkige moeder zich zelve zoo bepaaldelyk niet ©piloot om de kost te winnen. Ja, zy is de naarftigheid zelve! Goede God! kan 'er ooit een deernis * waardiger fchouwipel zyn, dan eene arme ongelukkige vrouw, die van dag tot dag, en'dat wel onder het lyden van zu]k een pynelyk ongemak, van zulk eene geweldige ongeneeslyke ziekte, voor hare lieve kleinen de kost moet winnen, met zoo veel onderwerping en geduld aan het werk te zien! . waarlyk, lieve Juffer, dit gezicht is niet om uit te houden i" Dat  ( II > Dat ik dit verhaal met een aandachtig mede- ' lyden aanhoorde, Lucia • behoef ik u niet te zeggen. Myn hart, weet gy, ftaat voor rampspoedige vertellingen altoos.open. Ik bid u Madam, zeide ik, „ wat heeft zy voor een ongemak ?" „ Niets minder," was haar antwoord ,„ dan de kanker in de borst, en dat. wel een ingewortelde kanker, die haar binnen weinigs maanden allerzekerst in het graf zal liepen. — Doch hare moedigheid en onderwerping gaat alle verbeelding te boven. Ja, was het niet, dat zy door den godsdienst onderfteund wierd , ik ben verzekerd, dat zy zoo veel niet zou kunnen uitflaan, als zy nu doet. Gister morgen liet zy my by zich roepen, en dat was de eerfte keer, dat ik haar heb zien fchreien.. En toen nog zeide zy met een flaauwe gemaakte grimlagch ; Ik fchaam my deze traapen, Madam; maar myn kleine Billy , die heeft my zoo even gezegd, dat ik niet ft erven zou! En daarop riep de lieve kleine zelve; —--Neen, myn arme Mama zal niet ft erven zou ze wel, Jufvrouw Williams, want wat zou die kleiye mirm, zoo ah Zusje Sally is, beginnen en wat zou ik zonder haar doen ? Op dit zeg-  C w ) zeggen floeg de rampzalige moeder hare oogefl hemelwaarts, en met al dit ftilzwygen en met haren ernfligen opflag van oogen fcheen zyom befchermïng te fmeeken voor hare lieve kinderen. — Ak ik weg ben, zeide zy eindelyk tot JBilly, i— als ik weg ben , myn waardfte, dan zult gy een vriend hebben, die u nimmer verlaten zal! ■ En het antwoord van de lieve meid was mag ik het gelooven, Mama?—** Goede Hemel .' myn lieve Jufvrouw, wie is toch deze ellendige?" vroeg ik——„ Is zy nog jong?" „ Naar dat ik befpeurd hebwas haar antwoord , „ is zy van eene zeer ordentelyke afkomst, en wel opgevoed, maar ongelukkig door haar huwelyk in den haat geraakt by haar familie. Haar man is een allerflegtfte kae- rel, en heeft haar met deze arme kinderen, van welken de jongde nog geen jaar oud is, laten zitten, om van honger te fterven; en het is ook door zyne onbefchoftheid, dat zy met deze kanker worftelt, vermits hy haar decrlyk te» gen de borst geflagen heeft." De goede Jufvrouw Barlow heeft haar een Chirurgyn gezonden om daar naar te zien; doch hy is van gedagte, dat het volftrekt ongenees- lyk  ( 13 ) ïyk is. „ Zy mag 'er eenige maanden aan fakkelen ," zege hy, „ het eind zal toch de dood wezen, vermits zy geheel zal uitteeren." Dat arm fchepfel! en dat nog zoo jong! Zy is waarfchynlyk nog geen iwee en twintig jaar. „ Denk eens, Juffer Belton" vervolgde JufvrouwWilliams, „ hoe voorbeeldig naarftig moet deze ongelukkige vrouw wezen, daar zy midden in de hevigfte pynen eener al verteerende ziekte hare lieve kleinen door den arbeid harer handen tracht te verzorgen! • Haar handwerk .beftaat in het maaken van verfierde bloemen , en dezen verkoopt zy dan aan de winkels. -Een maand of twee geleden, toenzy eerst in myn huis kwam woonen, huppelde zy zelve voort om ze uit te venten; doch nu haar ongemak fteeds toeneemt, is zy'er niet meer in ftaat toe." „ Goede Hemel!" zeide ik, „ welke rampfpoed!" „ Ik heb myn best gedaan," ging Jufvrouw Williams voort, om onder myne vrienden eenige bloemen voor haar te verkoopen. —- Bekyk dezen ruiker van Jafmynen eens" • jaet een haalde zy hein uit een la-tafel » v is  „ is Hy niet by uitilek natuurlyk en keurig na; gemaakt?" Ik was verwonderd over desZelfs fchoonheid; ;, Ach, Jufvrouw Williams," zeide ik, „ ik bid u, laat my deze ongelukkige vrouw eens zien: myn hsrt bloedt over haar." „ Wel nu," hernam zy, „ in den achtermiddag zuilen wy by haar gaan* — Ik zal eerst eenige koekjes zien te krygen om voorde kinderen mede te nemen." Daarop vertrok ik fchielyk naar myn kamer $ om tot dus verre aan u te fchryven. Ach, Lucia\ hoe gering zyn alle myne onheilen , alle myne rampfpoeden in vergelyking van die dezer ellendige vrouw! — welk eene les van naarffigheid en geduld heb ik hier niet vóór my! Ja, ik fchaam my overmy zelve, Lucial Hemel! zou uwe Fanny zy, die met gezondheid, krachten en jeugd gezegend is zou deze durven kiasü gen zou zy één oogenblik over haren toe- ftand misnoegd wezen? Neen, genadig Opperwezen, nimmer zal ik morren over Uwe bedeelingen! Het zy in voorfpoed of in tegenfpoed. in rykdom of in armoede'zal ik my aan U overgeven, terwyl Uwe waakzame" hand 3  C i5 ) band, terwyl Uw oog van vaderlyké genegenheid my zal geleiden en befchermen! * Doch ik moet ophouden; Jufvrouw Williams klopt aan de deur, om met haar naar de ellendige lyderes te gaan» Ach, Lucia, welk een fchouwfpel heb ik zoo even gezien! ik kan nu met Miranda in Shdkesfpear zeggen, „ dat de edele deugd van mededogen in mynen boezem ontwaakt is." Zoodra wy de kamer dezer rampfpoedige optraden, zeide Jufvrouw Williams; „ ik heb een jonge Juffer medegebragt , om uw vernuftig handwerk eens te zien, Jufvrouw Perry! —* Zoo als ik opkeek , zag ik eene beminlyke vrouw doodelyk bleek en mager in het bed opzitten, rustende tegen eenige kusfens, • Een wild gelaat, het gebrek zoo duidelyk teekenende — terwyl zy zeer naarftig bezig was met het vervaardigen van eene uitnemend fchoo- ne Angelier! Aan den éénen kant lag op een kleine peuluw een lief wicht te flaapen—> aan de andere zyde een bybel en vóór haar een groote papieren-doos, waarin eene menigte van konftig verfierde bloemen. Hoe hebc ge 1  C 16-) ge het nu van daag?" vroeg myne hospita ; „ zyt ge wat beter, dan gister?" „ Ik dank den Hemel," was haar antwoord; terwyl zy my met een zoeten glimlagch aanzag; „ ik heb eene zeer draaglyken nacht voor my gehad, Madam." Ik kon myne traanen by dit aandoenlyk fchouwfpel niet bedwingen; doch nam, om dezen te verbergen, een lieve kleine Jongen,van omtrend drie Jaar oud, die op de grond lag te fpeelen , in myne armen, en liep met hem naar de fchuifraamen. „ Gy ziet," vervolgde zy, „ ik heb het geluk , dat myn handen nog iets kunnen doen." Nadat ik myne oogen had afgeveegd, keek ik eens rond,betuigde haar myne verwondering over haar vernuftig werk, en zogt een fchoone roozenknop, en mirten - tak uit, om aan myne waarde Lucia te vereeren , indien ik immer zoo gelukkig ben van haar weder te zien. „ Wel Jufvrouw Perrj" zeide ik vervolgens,,, Gy zyt een voorbeeld van naaritigheid." „Ja, gy moogt wel zeggen," voegde myne miiiams 'er by, „ een voorbeeld van deugd in het algemeen, en wel inzonderheid van geduld." „ Ach!" viel zy zelve hier tusfchen in, „ Ik ben  met al myn lyden volkomen te vrede5 In het eerst kwam my, om u de waarheid te zeggen, de armoede wel wat vreemd voor, terwyl ik altoos in overvloed geleefd had; maar nu weet ik by ondervinding, dat armoede juist niet het grootste onheil is. — Welk ook myn lot in die Jeeven zyn mag, ik vertrouw , dat myne onderwerping naar gelang van het zelve evenredig zyn zaK — 't Is hieruit, — hier nam zy den bybel in de hand — 't Is hieruit, dat ik die Jheilige waarheden geleerd heb, die my in Itaat Hellen alle deze fampfpoeden met gelatenheid te verduureh; ën ik kan nu met den Koninglyken Pfalmdichter zeggen, het is my goed, ó Godï dat ik verdrukt ben geweest ,op dat ik uwe inzettingen zou keren, O myn waardste, Welk een vrouw is dit! Op dit oogenblik werd Jufvrouw Williams om eene of andere huislyke bezigheid van boven geroepen, zoo dat ik met deze arme lyde- fes alleen bleef. — Wat zou ik wel hebben willen geven om hare gefchiedenis te weten ,* maar ik bedwong myne nieuwsgierigheid, met haar naar dezelve niet te vraagen, terwyl ik vreesde, dat ik daardoor in haar hart de grievends*^ gewaarwordingen, de bittere heiunne. B ring  C 18 ) ring van vorige gelukkiger dagen zou doen herleëven. Ik merkte ook dat zy vry ververmoeid was, en daarom dagt ik het best te vertrekken. Eer ik echter heenging , ftak ik haar een kroon in de hand. Neem deze beuzeling aan, " zeide ik, „ van eene die zelve arm is. De Hemel onderfteune U!" —— Zy bedankte my met haar traanen de mynen ontfprongen ook; doch ik liep zoo fpoe* dig de kamer af, als ik kon. Ja, myn waardfte, ik zal door de deugd dezer rampfpoedige zelve trachten te leeren. Adieu! Ik ben voor altoos de uwe F. B. ZEVEN-  ZE VEN-TIENDE BRIEF. 22 van May. 2edert den laatften brief aan myne Lucia ben ik in kennis geraakt met de goede dame, die op de eerfte verdieping van myne Williams woont Ik ben verrukt over haar en over haar fchoon karakter. Haar Jeeven fchynt eene onafgebrokene goedwilligheid te zyn, fchoon zy flechts een matig inkomen heeft. Hoe waardig maakt niet eene aangeborene weldadigheid ha- en bezitter! En met dat alles vertoont die goede Jufvrouw Barlow (want dus is haar naam) door haar geheele gedrag eene beminlyke nederigheid! Myne Williams eene vriendin immers, als zy voor my is, mag ik wel de ^noemen heeft haar gister myne leevens-gefchie. denis, zoo als ik ze haar verhaald heb, medegedeeld, en zy verzogt onmiddelyk ons bei genomen houd ik my verzekerd, dat gy met uwen ilaat zeer vergenoegd zult wezen. De Dame heeft zekerlyk, gelyk alle menfchen, hare byzonderheden; doch zy is voor hetove* rige eene zeer braave vrouw. Gy zult echter, hoop ik , denken op 't geen ik uftraks van haar gemeld heb." Ik bedankte myn vriend zeer hartelyk voor zynen goeden raad; en wy gingen daarop naar onze kamers. Ik beiloot echter, eer ik te bed ging, dezen gehoudene famenfpraak u mede te deelen, terwyl ik u verzeker, dat ik altoos ben Uwe liefhebbende Vriendin * F. B.  C40 NEGEN-TIENDE BRIEF, IFclwood Abtdy, 31 van Augustus. -rtr/aarlyk Vriendin, ik ben zeer in mynfchik ™ met myn tegenwoordigen toeiland. — Ik werd by de goede Dame in dit oud-adelyk kasteel met blylfckap (want beleefdheid kon ik het niet noemen) ontvangen. Zy toonde by myne aankomst die foort van vreugde, Welke alleen die geenen gevoelen, die, met drift voor eene of andere wetenfchap bezield zyn, bovenal, wanneer zy zich zelve verbeelden, vry verre daarin gevorderd te wezen. Mevrouw JVelmod is in haar Jeugd, naarmy toefchym, tamelyk fchoon geweest. Geheel aan de ftüdiën overgegeven zynde , is haar kleeding eenigzins flordig. Zy is ongetwyf- feld eene vrouw van fmaak ert geleerdheid. . Zy ontving my in haar boek- vertrek.- de gantfche kamer, die al vry groot is, lag  (47) lag overhoopd van boeken, fchriften, papieren , enz. Wy waren by de eerste ontmoeting reeds gemeenzaam met elkander. Ik ben hier nu vier dagen geweest: in dien tyd heeft zy my drie treurfpelen van haar eigen maakzel, en een oneindig aantal van gedichten van allerleie foort laten zien* Al bare Hukken komen, zoo my dunkt, uit op tedere liefde van onze, en ontrouw der mannelyke fexej zoo dat ik daaruit, en uit nog «enige weinige gezegden in onze gemeenzame gefprekken opmaak, dat zy in vorige dagen ia hare liefde is te leür gefteld, en dat zy daarom zich zelve in dit eenzaam verblyf van de waereld heeft afgezonderd. • De ligging dezer oude abtdy is by uitftek romanesk , en door het geheele kasteel heerfcht zekere eerwaardige eenzaamheid, die allerbehaaglykst is, en die myn poè'tifcft Vernuft (zoo ik dat bezit) krachtig zal opwekken. Ik denk, Lucia, dat ik nu van den morgen tot den avond vaerfen zal maaken. Ik heb Mevrouw IVelwood myne geheele verzameling van bpftellen reeds laten zien; de groote loftuitingen, daar zy my mede vereerde; zal ik voor u niet herhaalen; echter mag ik u dit wei  wel zeggen, dat zy met uwe arme Fahny al zó* wei in haar fchik is, als hare nederige dienares inet de vermaaklyke inwoonïng. Ik heb een vry goed vertrek voor myn éigen gebruik, welk met een oud keurig tapyt behangen is: en myn ledikant is in een zoo ouderwetfchen fmaak, met twee beelden, manshoogte , aan het hoofd, en twee leeuwen, gebeeld houwd, aan de voeten , datik vastgeloof, dat het een pronk-ledikant is van den tyd van de goede Koningin EUzabeïh, en het ftaat zoo hoog van de vloer,datiknietzondermoeite,jagevaar zelfs, in myn bed kan komen. Ik voor my vind altoos iets ontzaglyks en eerwaardigs in het befchouwen van de overbïyffelen der oüdhèid, Vermits zy ons altoos ernftig herinneren, wat wy zelveh binnen weinige jaaren ïyn zullen. -— Ais ik de damasten kleeden op myn tafel, en het oud keurig boordfel aan myn toilet befchouw, welk Mevrouw Welwoodzegt, dat door Dorothea TVelwood ten tyde van Jacolus den I ften gemaakt is, dan verwonder ik my met eene gevoelige verrukking over de konst en de naarftigheid van die vingers, die nu reeds in ket flof vergaan zyn! ~ Waarlyk, Lucia, onze  C49 ) bnze groótmoeders en overgrootmoeders zyn — Morgen gaan wy heen, en maar hier word ik belet. „ Ik kom goede Debora! " ■ zy yoept my. Ashly Park, Somerfetfhire, 4 van Augustus. Ach, Lucia, ik heb u zulk een voorval te vertellen! Myne weldoenfter en ik reeden gifter (*) Een der agtergelaten brieven, waarvan in de N. B. gemeld is.  C 59 ) gifter, zoo als ik u zeide, dat wy doen zouden , naar hier. Op heden (want wy zvn eerst dezen middag hier gekomen: wy zyn meerdan zestig mylen van de abtdy af) is my iets voorgekomen, welk myn dwaas , trotfch, teder hart zoo fterk heeft doen kloppen, datiknaauwlyks van myne bezwyming herfteld ben; ja ik beef nog als ik 'er om denk. 1? Wat dan, FannyV' zult ge zeggen; „ zyt ge weder door Struikroovers aangevallen? of wat voor een fpook hebt gy gezien?" Neen Lucia; noch roovers, noch fpooken: maar iets, dat ik, zoo oud als ik word, nimmer vergeten zal. —- Zoo veel in myn vermois, zal ik myn verftrooide gedagten by deze hart-grievende gelegenheid trachten te vergaêren. Terwyl myne vriendin en ik een zeer aange* naamen weg langs reeden, en midden in een gefprek waan over één der gevegten van Ho* merus, zagen wy, ter zyde van den weg, een ftaatsie van niet minder dan zes koetfen een zeer fchoone eiken - laan, die van een adeiyk kafteel door een paar trotfche deuren tot op den gemeenen weg uitloopt, afkomen. De rydtuigen gingen zagtjes voort, en maakten eene zeej  zeer grootfche verteoning. By het naderen derzei» ven zagen wy dat de lakeien, die 'er in menigte by waren, witten ftrikken en zilveren boordfels aan de hoeden hadden. „ Wat of dat voor een bruiloft is?" zeide Mevrouw JVelwood, „ want dit zal het immers wezen." Daarop riep zy haar koetzier en knecht om Uil te houden, en het rydtuig een weinig uit het fpoor te ligten, op dat de de ftaatfie, die nu reeds de deuren van de laan door ging, plaats zou hebben om voorby ons heen te trekken. „ Ik bid u, Mevrouw," zeide ik,„ laat ons deze groote ftaatfie eens zien," weiniggedagte hebbende, Lucia, dat doch laat ik voortgaan. Het gaf waarlyk een allerfchoonst gezicht. In 't byzonder fmaakten my de twaalf landmeisjes, die allen in het wit gekleed, met hoeden vol roozen op het hoofd, ieder een ben in de hand hadden, waaruit zy onder het zagtjes voortwandelen vóór de koetfen, den weg met bloemen en geurige kruiden beftrooiden. De lieve onnozelheid en eenvoudigheid dezer meisjes behaagden my by uitftek. Nu naderden de koetfen in eene zeer geregelde.  t óï ) gëlcle orde; het gezelfchap in dezelven was allerkeurigst uitgedoscht: — en het laatst van allen volgde een nieuwe pragtige ftaatfie - koets met vier paarden befpanneri, waarvan koetfiers en knegts een met Zilveren boórdfels belegd liverey aan hadden; de koppen der paarden waren insgelyks met witte en zilveren linten verfierd , op eene zeer aartige wyze door een gévlogten. -— Dit rydtuig was ledig, en was waarfchynlyk voor het jonge paar gefchikt, nadat de plegtigheid volvoerd was. Den bruidegom of de bruid konde wy niet ter deege önderfcheiden, vermits 'er zoo veel voor ohs te zien en te bewonderen was, dat wy ons oog op één voorwerp niet bepaaldelyk konden vestigen. Op deze wyze ging de ftaatfienaar de kerk, die wy vóór ons zagen, onder een verbaazenden toeloop van landluiden, die allen even vrolyk fcheenen. „ Dat moet zekerlyk al van zeer voornamè luiden zyn," zeide Mevrouw Welwood, nadat alles voorby ons was. en een oogenblik daarna vroeg zy aan een landman, die voorby ging, „ waar hoort dat edel gezelfchap thuis?" i, Hoe Mevrouw," antwoordde de mart , „ waar  ( 02 ) Waar komt ge van daan , kent ge dan den Heer tharles Beiford niet? Ja, hy is de beste edelman van de waereld, en hy zal zoo aanflonds in de gindfche kerk tróuwen met Jufvrouw Cronfooi, die haar eigen fchatten niet eens ter dege weet. Op het kafteel zal veertien dagen lang niet dan bal en open hof wezen. - Alle de lieden hier om ftreeks zyn daar genodigd. Ja, Mevrouw, zulk een huwelyk is in het heele graaffchap nog nimmer gefchied." Wat de knaap verder zeide, weet ik niet. — Alles begon voor myn ocgen te fchemeren, ik raakte geweldig aan het beeven en viel onmid- delyk in de koets neder, roepende al myme- rende, „ dwaas, belagchlyk fchepzel daar ik ben ! wat raakt my het trouwen van Charles BelfordT Mevrouw ïVelwood deed al wat zy kon, met behulp van vlug zout enz. om my tot bedaa. ren te brengen. „ Myn God, Fanny!" vroeg zy, „ wat overkomt u ? < zyt gy door de bette van het weder bevangen ?" „ 'k Geloof Ja," zeide ik, „ en de koffyby net ontbyt is te fterk geweest," *——en dezé' reden1  C <5Z ) reden werd voldoende gerekend, zoo dat wy onze reis vervolgden. „ Wel nu Fanny" zeide Mevrouw We/wood, dewyl ge altoos onder het gunftig geleide der Mufen zyt , nu moet ge eens een bruiloft-vaers op deze Jonge luiden maaken." ■ welk antwoord ik gaf, weet ik niet, —- maar myne vriendin begon wel rasch een gefprek over de wyze, xvaarop oudtyds de bruiloften gehouden wierden 4 zoo als zy by de dichters worden befchreven; en dit duurde tot dat wy alhier aankwamen ; iets, daar ik zeer blyde om was, vermits ik buiten (laat was om een gefprek te voeren. Ongelukkig had Mevrouw Ashley, de gastvrye Dame van dit buiten verblyf, een groot getal menfchen ten eeten. — Ik zeg ongelukkig, om dat hier door een gefprek op de baan kwam, welk myn zwak deerlyk gefchokt,en nog kloppend hart op nieuws geweldig ontruflte. Zoo als wy aan tafel zaten, begon Mevrouw JFelwood: „ Ik heb heden morgen eene huwelyks-ftaatfle gezien, daar my de weerga hier te land niet van bekend is; zoo ik hoor, was het van den Heer Charles Belford. Ik bid u, wat te dat voor een edelman? — Een manzekerlyk van  C 6*4 ) van groote middelen, dat kan ik aan al deórrb ïtandigheden wel begrypen." h ®ie heer Betfbrd" antwoordde Mevrouw Afhley, „ is niet alleen één der waardigfte menfchen ; maar, gelyk ik met grond kan zeggen é één der volmaaktfte mans; —- hy heeft eeri verbaazend inkomen, maar hy heeft nog oneindig meer verdienften. Op dit zeggen wierd ik wedér eene fterke beeving gewaar, en gevoelde ook, dat ik bloosde; doch ik bedekte dit met myn zakdoek. „ Ik heb de bruid niet gezien ," hernam Mevrouw PFelwod, „ 'k ben zoo gelukkignietgeweest. (tegen my) hebt gy haar ook gezien , Fanny; maar ik geloof dat gy al neen gezegd hebt." — Deze geringe vraag trof myn hart; doch ik antwoordde zoo goed als ik kon, „ Neen, Mevrouw." „ 'T was my zeer aangenaam , " ging zy voort, „ dar ik onder zulk een groot getal van landluiden zoo veel vrolyke wezens zag." „ Dat kan zeer wel zyrt," zeide een edelman, die naast my zat, „ maar ik vrees echter, dat 'er één, en wel een zeer voornaam lid Van het gezelfchap, in plaats van vrolyk, zeer droevig geweest is."  „ Ja zekerf hernam een ander, de jonge edelman is grootelyks te beklaagen! " „ Ik twyffel, zeide een derde, of 'er wel vyf jonge Heeren van fatzoen in Europa zyn zouden, die het punt van eer by zoodanige gelegenheid zoo uitgeftrekt zouden hebben doen gelden ,als de Heer Belfordgedaan heeft. — Ik alalthands zou het om zoo een bits en trotfch ding niet doen. Dat de Dame lelykis, dat is uitgemaakt; maar dat zou nog te draagen zyn; was haar verftand en haar hart maar wel gefield. — Goede God; als ik bedenk, dat een zoo hupfch, verftandig, braaf menfch, ja ik moet zeggen, de braaffte man van de ganfche waereld op zulk een wyze moet opgeofferd worden! Foei! het fchreeuwt! geen vader had immers zoo een verzoek behooren te doen!" Ach! Lucia! wat leed ik niet op dit oogenblik'. — Ik dagt waarlyk, dat myn hart zou van een gereten zyn. „ Het is zekerlyk," hernam Mevrouw Afhtey, „ eene zeer zonderlinge gebeurtenis. Zoo ik wel onderricht ben, is het nog geen twee maanden geleden, dat de Heer Be/ford aan Juffer Crowfoot gezegd heeft, dat zyn hart niet E meer  C 66 ) meer vry was, - let hier eens op, Lucia!- om te gelyk met zyn hand weg te fchenken; en daarom bood hy haar de nelft aan van zyne goederen, om hem van zyne afgedwongen belofte te ontheffen: maar neen: de Juffer hield zich aan zyn woord, en durfde hem, nadat zy eenige traanen van hoogmoed geloosd had, wel te gemoet voeren, dat zy dagt, dat haar honderd vyftig duizend pond zoo goed was als zyn tien duizend s'jaars, en dat het tot het zelfde oogmerk als het zyne konde dienen. —Waarlyk, als de jonge Belford in eene andere juffer zin heeft, dan is hy te beklaagen: ■ en dat dit zoo is, zou my niet verwonderen; want ik heb nog nooit zoo een man gezien. — Hy at hier laatst (want wy zyn zeer goede kennisfen) een maand of twee geleden , toen myn zoon thuis was; maar nimmer heb ik zoo veel verandering in een man gezien. • Zoo droefgeestig! zoo geheel peinzend! Myn zoon dronk de gezondheid van zyn meisje, en vroeg Belford naar het zyne. „ Ik zal het u zeggen, zeide hy; de gezondheid van myn Engel Juffer B " —r- wie deze Juffer B — is, kan ik niet zeggen; maar uit het geen hy zeide  C *7 ) zeide, kon ik zeerwel merken, dat zy niet weinig indruk op zyn hart gemaakt had." Nu was het ganfche gezelfchap eenparig niet medelyden vervuld over den armen Belford en denkt gy, Lucia, dat dit by my geen plaats had ? Terwyl ieder zyn byzonder gevoelen daarover zeide, keerde de edelman, die naast my zat, zich geheel naar my, en vroeg, ,y wat zegt gy van dit wreede huwelyk, jonge juffer? hebt gy geen medelyden met den jongen Baron ? Gy fpreekt niet veel, maar ik geloof, dat gy niet minder denkt. Kom ook eens voor den dag met uw gevoelen." Ach, Lucia, wat bloosde ik! Ik had echter myn antwoord vaardig, fchoon ik tegen wil endank moest zugten. ——— „ Ik heb medelyden, myn Heer, met ieder rampfpoedigen." dit was al, wat ik zeggen kon, en het was ook, zoo my dunkt, genoeg. Maar nu deze Juffer B myn waardfte, wie of deze toch is ? Er zyn honderde meisjes, welker naam met dien letter begint; — en echter zegt myn hart, of zoo iets in het E 2 zelve  C 63 ) zelve, dat ik geen haam kan geven, fluifteri my in , dat uwe Fanny hét'ongelukkig voorwerp der liefde van den Heer'Belfond is. , O welke ondraaglyke verwaandheid!" zult gy wel zeggen. Zoo als de Dames weder in de zaal kwamen , en wy thee zouden drinken, bragt Mevrouw Welwöod\ die wegens hare eigen lotgevallen op dat (tuk zeer teder is, h2t oude onderwerp we« d-'rom ter baan, en vroeg, Waarom toch die lieer Belford in gemoede kon verpligt zyn om zulk eene Ielyke Dame te trouwen. „ Om geene andere reden ter waereld," antwoordde MevrouW Ashïey, dan om dat de Heer Jejfery Croufoot, een man van groote middelen , het leeven van den ouden Heer Belford, den vader van den tegenwoordigen Baron, behoudin heeft, terwyl hy met het doorwaden van een rivier zyn eigen leeven in gevaar (lelde om dat van den ander te redden. Dit bragt, zoo als natuurlyk was, eene onderlinge hartelyke vriendfchap voort, en de oude Heer erkende zoo zeer zyne dankbaarheid, dat hy eene pleg- tige  C 6*9 ) itgë gelofte deed om den Heer Chwfoot al wat hy begeeren mogt toe te liaan. —— Ja zelfs, voegde hy 'er by, my dunkt, 'er was niets beters , dan dat onze familiën zich voor altoos vereenigden; gy hebt één eenige dochter, en ik één éénigen zóón -—■ hy kan s'jaarlyks tien duizend pond vry aan inkomsten rekenen. Wat'zegt ge, zou dat ook een huwelyk wezen? ■ En wat de jonge luiden betreft, dezen zullen zekerlyk Wel zin in elkander hebben, dat zal van zelfs wel volgen. ■ De Heer Cronfoot ftemde ge- reedelyk in dezen voorflag; en de Heer Belford, die een jaar daarna kwam te fterven, verbond op zyn fterfbed zyn zoon ,■ die toen naauW" lyks veertien jaar oud was,zeer plégtig, om juffer Rachaël Crowfoet te trouwen." „ Dit verzoek, zeide hy" myn Charles, is de toets van uw pljgt en genegenheid 'traywaarts. „ De arme jongen deed zekerlyk deze gelofte,- maar ongelukkig, toen hy kennis aan het meisje kréég, mishaagde hem haar perfoon beide en haar hart. —- Nu •heeft hy evenwel zyn eigen byzonder geluk opgeofferd aan den wil van zyn itervenden yaE 3 der  C 70 ) der, en heefc haar getrouwd. Wat zyn openbaar trouwen aangaat, ik geloof, dat hy met geduurende veertien dagen open hof te houden, niets anders bedoelt, dan om alle de armen van de nabuurige plaatzen, ja van het geheele graaffchap, voor zoo lang gelukkig te maaken; want zyne gastvryheid en menfchlievendheid is zoo groot, als zyne overige deugden, in welken hy waarlyk uitmunt. De adel is insgelyks van rondfom genodigd. Myn zoon George is ook als fpeelnoot daar naar toe. Zoodanige bruiloft zal de converfatie in een graaffchap, dat zoo verre van de hoofdftad is afgelegen, nog al eenige maanden verder leevendig houden." Ik zal geene aanmerkingen maaken, Vriendin, over deze bewulte zaak; alleen komt het my gruwelyk wreed voor, dat een vader het toekomend geluk van zyn zoon op zoodanige wy. ze opoffert! Denkt gy dat ook niet, Lucia ? Maar l&at ik eindigen! Het is reeds mid- dernagt, en ik ben al te droefgeestig om bier meer by te voegen: — Ik moet u alleen nog melden , dat dezen avond aan tafel de gezondheid en  C 7i) en welvaart van bruid en bruidegom gedronken wierd. Ik wenfch dit waarlyk van harte. Ik blyF uwe getrouwe vriendin, F, B. E 4 EEN-  1 72 ) EEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Afk/ey- Park, 20 van Augufiiiu , Deze Iaatfte veertien dagen zyn, mynwaardfte, niet dan eene aaneenfchakeling van vifites en partyen geweest, die wy of moesten geven of ontvangen. De gantfche nabuurfchap is Mevrouw Welwood, zóo uit oude kennis, als om hare geleerdheid kamen zien: en echter worden alle hare bekwaamheden by de meeften veeleer als een zwak, dan als verdiénfte aangemerkt. Ik geloof, dat de waare reden daarvan toch geene andere, dan nyd is; want waarom zou de geleerdheid in de mannelyke fexe verdienstelyker wezen dan by ons vrouwen t Mevrouw Af kley myne weldoen fier Wel* wood, en nog eene groote party anderen zyn heden namiddag uitgereden om Mevrouw Belford te feliciteeren ,• zy heeft deze week beftemd om de complimenten harer fexe en vriendinnen af te wachten. Eu  e 730 En hoe komt hét Fanny, zal myne Lucia wel vraagen, daar ge altoos met MevrouwWelwood op en neêr gaat, dat ge nu zyt thuis gebleven ? — Doch , myn waardfte, het was myne eigen verkiezing om den Heer Belford niet weder te zien. — Ik gaf voor, dat ik zwaare hoofdpyn had; en fchoon de goede. Mevrouw Afhley al hare welfprekendheid gebruikte om .my teoverreeden, dat ik van de party zyn zou, het was echter vergeefche moeite. Ik had myne redenen, vriendin, en dezen waren, gelyk gy hooren zult, geenzins gering noch willekeurig. Vooreerst hebikredenom tegelooven, datik weleer, ondanks mynen laagen Haat, niet on^ verfchillig was aan den Heer Belford: en waarom zou ik dan in zyn edel hart een ongelukkige drift doen herleeven ? Neen, ik wil zyn geluk, o\° laat ik liever zeggen, zyne noodlottige verbindtenis niet verftooren. En daarenboven, myn waardfte, ik zou zelve ten uiterften aangedaan geweest zyn met dezen altebeminlyken man weder te zien: waarom zou ik dit voor u verbergen, Lucia? En als hy dan myne ontdeltenis of myne vervoering eens had opgemerkt indien zyn medelyden over my eens op nieuws gaande E 5 was  C 74} was geworden dit zou gevoelens in zyn hart, zoo wel als in het myne, hebben doen ontftaan, die voor altoos vergeten moeten worden. — Laat ik liever om zyn geluk bidden. — Dit zal uwe Fanny doen, welk ook haar nood lot moge wezen. Zult gy nu, myn waardfte, deze myne zelfsverloogchening niet goedkeuren, dat ik hetgezelfchap van dezen waardigften man vermyd heb ? Trouwens myn eigen geweten keurt dezen gedaanen ftap goed; ik ben thands met my zelve voldaan, en dit is een overtuigend bewys voor my, dat ik regtmatig heb gehandeld. Tot dus verre ben ik den gantfchen namiddag bezig geweest met aan u te fchryven; na ga ik in myne eenzaamheid eene wandeling in het park doen: dit doe ik dikwyls, en neem dan brood mede voor de Jonge herten, die my nahuppelen en uit myn hand eten. De Dames hadden by hare te rug komst van de viüte op Belford- Hall zeer veel te zeggen van  C75 ) van het trotfch gedrag der bruid. De arme Belford, zeggen zy, is loutere droefgeestigheid. —— Helaas! doch laat ik geen woord meer van hem fpreken, die nu aan eene andere toebehoort. Ons vertrek van deze aangename familie is op morgen bepaald. Ik word geftoord. - ,7 Ik kom , ik kom, Mevrouw Ashley." Welmood Abtdy 20 van September. Een geheele, en wel eene verdrietige maand, is 'er verlopen, myn Lucia, waarin ik geen oogenblik tyd gehad heb om aan u te fchryven. Ach! myne waardfte Mevrouw JVelwood is gevaarlyk ziek geweest. Daags na dat wy thuis kwamen, kreeg zy een verfchriklyk toeval, een foort van beroerte. Ik ben ter dood toe verfchrikt geweest: < doch zy is dank zy den Hemei! thands merkelyfc beter. Wy hebben twee der beste Doctoren van Bath gehad ;zy geven nu zeer goede hoop. — Ik heb haar ziekbed geen oogenblik verlaten ; maar alle de medicamenten haar met myne eigen handen toegereikt Doch laat ik eens naar de zieke gaan zien Zy wordt juist wakker. Met  C 3*0 30 van September* Met genoegen kan ik 11 melden , dat myne weldoenftér van dag tot dag beter wordt, en gisteren van daag eeirbuiten-luchtje gefchept heeft. „ Fanny" zeide zy my ftraks, „ als ik aan deze ziekte geftorven was, dan zou ik al myne manuscripten aan u tot een legaat gemaakt hebben." -—- Ik geloof, dat dit voor my een zeer fchoone erfenis zou geweest zyn, en zeide daarom —>— „ Ach, Mevrouw, ik dank n zeer voor uwe goedheid, maar ik hoop, dat het nog lang, nog zeer lang lyden zal, eer ze piy by zulk eeiie droevige gelegenheid in handen komen." 14 van Oïïober. Ik heb het zoo drok gehad, myn waardfte, met lezen voor myne vriendin, en met haar zorgvuldig op te pasfen, dat ik in deze laatfte veertien dagen aan myne geliefdfte bezigheid, óm aan myne Lucia te fchryven, niets heb kunnen doen. Mevrouw JVelwood'is nu geheel hérfteld, en begint zich zelve weder met haar pen te vermaaken. Zy is, zoo zy zegt, bezig met eene Ode te maaken op de gezondheid.' -—> ik  t ?7 ) Ik verlang om ze te zien. —— Wat myn? eigen {hikken betreft, een groot gedeelte van dezelven heb ik ten einde gehragt* Behalve den tyd van Mevrouw fPèlipood 's ziekte, heb ik in déze laatfte twaalf maanden in myne zoste eenzaamheid zoo veel ledigen tyd gehad, als ikhid kunnen wenfehen. Overal,waar men hier komt, fchynt de verblyfplaats der Mufen te zy;i. — ■Zelfs het treurfpel, daar ik u al overlant? van gefchrev'en heb, heb ik geheel af: en een kenner hier om Itreeks, die het eens doorbladerd heeft, raadt my zeer fterk aan, om het aan een groot boekhandelaar, of aan iemand anders, die aan zoodanig een kennis heeft, over te zenden om in druk te géven. ïk heb my zelve 'nog niet bepaald , of ik dezen raad volgen zal, of niet. Ik geloof haast Ja. Morgen hebben wy een groot gezelfchap ten eeten; het zelve zal den geheeien dag hier vertoeven , en, terwyl 'er groote liefhebbers van itudie onder zyn, denk ik, dat 'er wel wat van Mevrouw JVehvood yoor den dag zal komen. —- Vaarwel! Ik ga naar bed Ik beu barstens nieuwsgierig naar de nieuwe Ode, aie zy gemaakt heeft, en daar zy verbaazend veel  (78) veel mede op heeft. — Nog eens, vaarwel! — goeden nacht! (vervolg.) ( Londen, Zaturdag. Ach, vriendin, ik heb u een fmartelyk voorval meede te deelen. Zyt ge niet reeds verwonderd dezen uit Londen gedateerd te zien ? — Maar wat zult ge zeggen, als ik u berigt, dat ik zoo uitermate ongelukkig geweest ben (fchoon de Hemel weet, dat het zeer onfchuL dig is) van Mevrouw TVehvood te beleedigen, dat ik daarom voor altoos van Welwood- Abtdy gebannen ben ? O Hemel! aan welk een dunne draad hangt ons geluk op deze waereld! — Doch laat ik geene zeden kundige aanmerkingen maaken; — iaat ik my veeleer haasten om u een verhaal van dezen wonderlyken omkeer van zaken te geven, voor zoo verre myne verwarde gedagten zullen toelaten. Ik zeide u by myn laatfte fchryven , dat wy gezelfchap zouden krygenvan verfcheiden goede vrienden, en daaronder liefhebbers van ftu- die,* zy kwamen — en na het middagmaal viel het gefprek, als naar gewoonte, op de letter kunde. — Zeker Edelman vroeg by ongeluk-  C 79 ) luk aan Mevrouw Welwood, of zy niet iets nieuws had? — daarop nam zy h^r porte-feuilte t en bragt hare Ode op de gezondheidVoor den dag. „ Ik heb ze by myne laatfte ziekte gemaakt," zeide zy,„ en als ge'er fmaak in vindt, zal Fanny ze u wel voorlezen." Het gantfche gezelfchap was uit éénen mondbegeerig om ze te hooren, en ging derhalven aandachtig zitten. Ik las dezelve tamelyk luidruchtig voor; doch ik moet u in waarheid zeggen Lucia, dat geen pen ooit erger wartaal gefchreven heeft. — Fouten tegen de fpraak-konst — dood ouderwetfche fpreekwyzen — afgefleten gelykenisfen — in ieder regel. Ik bloosde onder het lezen van fchaamte, dat myne goede vriendin zich zelve zoo befpotlyk ten toon ftelde. rr Ik wilde zelfs eenige regels overflaan ,• Cwant het ftuk was meer dan twee bladzyden mediaan papier groot) maar, om dat Mevrouw IVehvood ten uiterften oplettend was, konde ik dat niet doen. Ik befpeurde duidelyk uit dit mengelmoes van wartaal, dat hare verfrandelyke vermogens door hare laatfte ziekte merkelyk verzwakt waren; — en echter — zoo vergaat de vleiery der hedendaagfche waereld.' — fchreeuwde de een — „ verwonderlyk fchoon i" een  C 80 ) ander— „ welke verhevene gedagteï" en een derde „ verrukkend f' — Ja, wat nog meer was, ik zag, dat twee of drie edelluiden hunne handfchoenen in de mond Haken, om niet te fcbateren van 't lagehen. Dit alles fpeet my geweldig. Ik was tot in myn ziel be¬ droefd, dat myne weldoenfïer my dit Huk niet voorafhad laten zien, naardien ik dan, overeenkomftig on^e zuivere vriendfchap, de vryheid zou genomen hebben, om haar myne gedagten en aanmerkingen daarover vrymoedig mede te deelen* Niemand van het gezelfchap bleef langer dan tot zes uur in den avond, vermits zy vry verre van hier woonden. — Zoodra zy weg waren, fprak Mevrouw Welwood, die in een zeer goed t humeur was, my aan. „ Wel, myn Fanny, hoe bevalt u myne ode? — Ik geloof, dat ik'er zeer groote eer mede behaald heb. Kom, zeg my eens openhartig, wat gy 'er van denkt. Gy weet immers wel,dat ik,als eenbewysvan waare vriendfchap, van u geeifchtheb, dat, als ge ten eenigen tyd in myne fchriften eene verzwakking van vernuft, of minder vuur van verbeelding vondt, gy zulks aan my rondborstig zegge ii  ( 8i ) zeggen zoudt. Kom aan, fpreek op,regt voor de vuist." „ Mevrouw !M antwoordde ik. „ Ik zou ten hoogften ondankbaar zyn, zo ik niet zoo wel by deze, als by andere gelegenheden uwe bevelen gehoorzaamde. Maar zal ik u niet beleedigen, Mevrouw, als ik eenvoudig myn gevoelen zeg?" „ Beleedigen,kind Lief! volftrekt niet ga gy uw gang maar." „ Wel dan , Mevrouw," hernam ik eenigzins befchroomd , „ als ik u myne meening daarover zal mededeelen, dan moet ik u zeg* gen , dat het my toefchynt, dat dit laatfte opftel van u in geene de ininfte vergelyking komt met uwe vorige dichtftukken." ,, Is 't dan hetrym, dat umishaagt?" vroeg zy koeltjes. „ Waardfte Mevrouw!" zeide ik , „ verfehoon my toch!" Neen," hernam zy, „ ik moet alle uwe tegenwerpingen op het dichtftuk weten !" Daarop gaf ik haar opregt en befcheiden myne meening over het geheele ftuk te kennen, en noemde haar (want de ode lag op tafelj myne tegenwerpingen één voor één op. F v Het  C 82 ) Het heeft dan, merk ik wel, uwe goedkeuring niet, Juffer Belton!'''' zeide zy met een zeer deftigen toon. Daarop werd de tafel gedekt, en wy gingen aan het eeten ; doch in al dien tusfchen tyd zweeg zy geheel en al, en fcheen diep in gedagten te wezen. — Ik voor my ftond op het punt van bezwyming; zoo zeer was ik ontfteld; ik zag dat ik haar te veel gezegd had* Dit diep ftilzwygen duurde nóg eenigen tyd na den maaityd; — toen echter de dienstboden heen waren, kon ik niet langer myne vrees verbergen , dat ik haar eenig ongenoegen had veroorzaakt. Ik vloog naar haar toe, en riep, 3, Ach , waardfte Mevrouw , zeg my, ben ik zoo ongelukkig geweest van u te beleedigen!" „ My beleedigen!" — hernam zy , weder met een deftigen toon, — ,-, neen — daar bewaare my de Hemel voor!" „ Ach Mevrouw!" zeide ik, ten uiterften ontroerd over hare onzagte behandeling, ,, het was immers uwe eigen begeerte, dat ik u myne opregte gevoelens zou mededeelen. —" „ Dat is ook by uitftek wel," viel zy my driftig in de rede ; „ Ik heb my altoos verbeeld , Juffer Belton, dat gy tamelyk ver waart in  ( 83 ) in de dichtkonst; maar nu bevind ik-, dat ik een bedilal onder myn dak heb: — Ik wist waarlyk niet, dat gy insgelyks in die verhevene oordeelkunde zoo groote vorderingen gemaakt hadt." — Ach, Lucia, hoe wreed en onbillyk was deze befchimping! — Daarop keek zy met veel drift op haar horologie, trok aan de fchel, Hond met groote deftigheid op, en zeide by het beengaan naar haar kamer, „ ik wensch u wel te rusten, Juffer Belton V Ik Hond eenige oogenblikken verHomd, en als buiten my zelve: — daarop myne oogenten hemel wendende, bad ik, — myn God, Gy hebt zekere belooningen toegezegd aan hun, die voor de waarheid — voor de opregtheid lyden moeten: — Gy, die myn hart kent — heb medelyden mei my ongelukkige!" — Ik barstte in traanen uit, en ging naar myn kamer, — 'k behoef u niet te zeggen, dat ik een'droevigen nacht had door te brengen. Ik befpeurde maar al te duidelyk, dat ik myne éénige vrien- > din op aarde, myne befchermfter en weldoenHer zwaar had beleedigd: — en echter, myn waardfte, vond ik in het denkbeeld, dat ik opregt gehandeld heb Cgelyk ik dit in waarheid F 2 zeg*  zeggen kan^ zoo veel vertroostends, dat het tegen myne rauipfpoed opwoog. Zoo ik in deze zaak de waare gevoelens van myn hart voor myne vriendin verborgen had, dan zeker zou ik my zelve zeer veel te verwyten hebben. . Deze aangename bewustheid myner op- regtheid bragt my tegen den morgen aan het fluimeren , in hoop, dat de toorn van Mevrouw Wclwood in dien tusfchentyd zou bedaard zyn: ■ maar helaas! ik werd in myne verwachting jammerlyk te leur gefteld l Zoodra wy elkander des morgens ontmoetten , bad ik haar weder om vergeving, indien ik haar onfchuldig had beleedigd; doch tot myne groote verwondering antwoordde zy my \ — „ Juffer Belton, ik ben voornemens naar Batji %e gaan , en terwyl ik Juffer Hillman tot myn gezelfchap zal medenemen, heb ik u niet meer nodig. Myn chais zal u morgen naar de naastgelegen plaats brengen, daar de Londenfche post-koets dagelyks doorrydt; -— want gy zult, zoo ik vastftel, regtftreeks naar Londen gaan." —-> De traanen fchoten my uit de oogen , ik wilde haar hand drukken , en al fnikkende zeide ik, „ Ach, Mevrouw!" — yt Geea  C 85) „ Geen woord meer Juffer Belten!" vielzy my in de rede, „ gy weet, als ik eens een befluit genomen heb, ben ik onbeweeglyk. Daar hebt ge een banknoot van tien pond voor hec laatfte halfjaar, dat ge hier geweest zyt. • Ik ga van daag by Mevrouw Brompton uit eeten, en zal daar den nacht vertoeven. Gy ziet daarin , myn kind, dat myne verftandelyke vermogens door myne laatfte ziekte nog niet zo verzwakt zyn. of myne geleerde vrienden zoeken nog myne vriendfchap. — Ik dank den Hemel , Juffer Belton , — wat gy 'er ook van zeggen moogt dat myne verbeelding nog niets van haar vuur, nog myn ftyl of gedagten iets van hare kracht verloren hebben; — en hiermede Fanny zeg ik u het laatfte vaarwel." i—- Met het fpreken van deze woorden vloog zy de kamer uit, latende my in eene gemoedsgefteltenis, die wel gevoeld, doch nietkanbefchreven worden. Ach, myn Heer Barlow, dies fprak ik tot myn eigen droevig hart, gy hebt maar al te wel de waarheid gezegd! Ik befpeur nu mair al te duidelyk de zwakke zyde myner gewezen vriendin; doch ik was te opregt, om haar te vleien. F 3 Ter-  ( 86- ) Terwyl ik zag, dat ik op Welmod-Abtdy geene gunst meer te wachten had, en ik den volgenden dag zou moeten vertrekken, begon ik eindelyk, echter niet dan onder een bitter fchreien, myn weinigje goed by een te pakken. Ik had nu de wyde^waereld voor my, en was op nieuws eene zwerflter, zondereenigen byftand van iemand te kunnen genieten. • Had ik flechts een zoo goeden vriend, als den Heer Barlow, om mede raad te pleegen! Maar helaas 1 hy is meer dan twee honderd mylen hier van daan. Ik befloot echter om naar Londen te gaan, om my aldaar door het uitgeven eener groote verfameling van gedichten . die ik by my had, en van twee deelen met predikatiën van mynen waarden Vader, en nog van eenige andere Hukken, eenig geld te verwerven. Myn treurfpel denk ik, dat myn grootite fchat is : en buiten dat heb ik nog eene vertaaling van de Herderszangen van Firgilim voor de drukpers gereed; deze zal my, zoo ik hoop, nog al wat winst byzetten. Van Mevrouw Wehvood zag of hoorde ik verder niets meer. Zy is den gantfchen nacht  c 87) nacht uitgebleven, met oogmerk waarfchynlyk, om daardoor verdere gefprekken met my te vermyden. Vroeg in den morgen verliet ik daags daaraan de Abtdy met de chais myner gewezen weldoen{ter , en nam een plaats in de postkoets naar londen, Myn gezelfchap beftond flechts uit ééne pasfagier, een vrouw, die my by uit- ftek geviel, By het naderen der groote ftad, werd ik by my zelve grootelyks ontrust, omdat ik niet wist, waar ik zou vertoeven; want myne vriendin Williams, van welke ik nu en dan een brief ontvangen heb, had my fti haren laatften berigt, dat zy met haar man,die met het k.rygen eener erfenis uit zyne zaken gefcheiden was, naar het Eiland IVight zou gaan woonen, en dus nimmer weder te Londen dagt te komen. In deze grievende ongerustheid fprak ik myne reisgenoot aan , die ik voor een zeer goed flach van een vrouw hield , en vroeg haar, of zy geen logement voor my wist. Zy ging, zeide zy, naar haar dochter te EJfex 5 doch zy durfde my gerust een verre nicht aan* raaden , die een porcelein-winkel deed , en by welke zy wel dagt dat ik te regt zou koF 4 men.  C S3 ) men. —— Zy gaf my derhalven dit adres op, en by myne aankomst te Londen ging ik daar naar toe, en huurde een klein vertrek, waarin ik my thands bevind. — Ik kan niet zeggen, dat Jufvrouw Baxter , de vrouw van den huize, my zoo wel gevalt, als Jufvrouw Williamv, doch zy kan daarom echter eene zeer braave vrouw wezen. Ik ben op dit oogenblik bezig, om myne manufcrïpten voor den een of anderen boekhandelaar, in gereedheid te brengen ; daarom moet ik dezen in haast fluiten. — Ik ben , waardfte Vriendin, altoos de uwe. F. B. TWEE*  esp) TWEE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Londen, 30 van November. \ ch, Lucia, ik ben op den oever des doods geweest! Een koorts, ja eene zeer geweldige koorts heeft uwe arme vriendin aangetast ; volgens getuigenis van anderen , en eigen ondervinding, ben ik , nu een veertien dagen geleden, in het uiterst gevaar geweest.— Myne Jeugd echter,en mynefterkegefteldheid van ligchaam hebben my vry fpoedig doen herHellen : ■ doch helaas! met al dat oppasfen en het gebruik van zoo veele geneesmiddelen, is myn kas zeer verminderd; nog maar weinige guinies zyn my overgebleven. Hoe ik in myne hevige koortfen zoo veel witte wyn en hoenders heb kunnen gebruiken, als myne hospita my in rekening brengt, begryp ik my niet; doch 'er zat voor my niet anders op, danflechts betaalen. — „ Myne omftandigheden, Jufvrouw  (PO ) vrouw Baxter, * zeide ik, „ eïfchen van my, dat ik zuinig leef; ik heb hier hoegenaamd gee« ne vrienden , die my des noods helpen kunnen1'. „ Wel lieve Juffer, " was haar antwoord , „ daar behoeft ge niet bekommerd over te wezen ' Zulk een aartig meisje, als gy zyt,- kan in zoo een groote ftad als deze, zoo veei vrienden krygen , als ge maar hebben wilt". Wat of zy dasr mede zeggen wilde , myn waardfte? Ik vond hare aanmerking ai vry kluchtig: ik geloof, datzy dit zonder oogmerk zeide; Myn vader pleegde altoos te zeggen, „ iemand zonder bewys te verdenken, is ruim zoo misdadig, als de ergfte leugen " Ik biyf nog vry zwak; doch kom van tyd tot tyd zoo ver, dat ik het oog eens over myne fchrifren kan laten gaan: morgen denk ik eens met fommigen van die by den een oï anderen boekhandelasr te gaan, • Zoo dra ik hier aankwam, heb ik aan den Heer Barlow myn vertrek van PFelwood- Abtdy berigt; dit kwam my voor, dat ik doen moest, doch tot nog heb ik geen antwoord. Don-  Donderdag. *k Heb eindelyk myn toevlugt tot een boek. verkooper genomen , en nadat ik vyf winkels te vergeefsch bezogt heb , één gevonden, die zich met my kon of wilde inlaaten. — Ja , vriendin , 't was waarlyk of ik om een almoes liep. De een was niet fhuis — een tweede zat juist aan tafel een derde was niet te fpreeken, en een vierde had zyn handen te vol, enz. maar eindelyk ben ik, zoo als ik zeide , ter audiëntie toe- gelaten. — Nadat ik ruim een uur in de winkel had ftaan wachten, werd ik verzogt in een kleene zyd kamer te gaan , alwaar myn Heer de Boekveikooper zat. Eene trilling beving alle myne leden , en al beevende bood ik hem twee deelen aan met gedichten, waar onder de herders-zangen van Firgilius, en één deel van myn Vaders predikatiën, en vroeg hem of hy die koopen wilde. Waarlyk , ik geloof, dat, al had ik voor de baalie ge* liaan , en van den rechter eene veroordeeling moeten afwachten , ik niet meer had kunnen uitftaan dan op dit pas. De man zette met eene ongelooflyke deftigheid zyn bril op, en  en bekeek my van het hoofd tot de voeten :•— daarop doorbladerde hy de fchriften, en dus heerfchte'er voor eenige oogenblikken een diep ftilzwygen. Verbeeld u eens, hoe ik daar ftond! Eindelyk keek hy op, en zeide. „ Hoe , moet ik jou zelf voor de fchryver aanzien ? Dat foort van dingen zyn ai te maal vodden, die geen aftrek nebben. ik heb tegenwoordig niet minder dan vyf fchryfflers aan het werk. Jy (hier bekeek hymy naauwkeurig door zyn bril) ziet 'er net uit, of je al een dag of twee in het graf hebt gelegen." Ik voelde dat myn bloed naar het aangezigt vloog , en antwoordde, „ dat ik pas van een koorts herfteld was , en dat, fchoon ik een fchryflter was, ik echter nooit honger had geleden." Boekverkooper. „ Wel zoo , wel zoo — dat is al heel wei — maar (hier floeg hy zyne oogen in de papieren) dit zal in eeuwigheid niet gaan daar zal geen aftrek van wezen. • Heb jy zelf die herders - zangen o^rgezet ? Allegaar vodden ! Ik word overftelpt met vertaalingen. Daar zyn heele fchoolen met vertaalers uit Schotland  (93 ) land gekomen Hoor je ook tot dat ] foort?" Ik. „ Neen , myn Heer, gantfchelyk niet." Boekverkooper. „ Wat zyn dat voor preeken , ten behoeve van eene weduw met een half dozyn kinderen? Neen; neen: ik wil my met geen preeken bemoeien: daar is geen mensch , die ze leest. ■ ■ Heb je geen romans ? hoor eens , meisje, ik heb myn handen tegenwoordig wat al te vol." Hoe meent ge nu wel, dat ik gefield was , vriendin ? Ja , ik moet u bekennen , ik deed op dat oogenblik een gelofte in my zelve, dat ik liever honger zou lyden , dan ooit weder by een boekverkooper of drukker te gaan: maar toen ik neeg om heen te gaan, begon de man wat vriendelyker te kyken, als hy te voren gedaan had. Boekverkooper. „ Hoor eens, hoor eens! ■ Iaat je gedichten maar hier, doch je preeken ken je wel meênemen en kom laat my eens bedenken ! « kom over drie weeken weder om befcheid.^i— Heb je ook nog meer gefchriften om my over te fpreken?" Ik  CP4) ft- » Ja> nog een treurfpel, welk door ver fcheide luiden van oordeel zeer geprezen en waardig geoordeeld is om uit te geven." Boekverkoper* „ Wel zoo, wel zoo I . nou, breng me dat eens en dan zal ik zien wat ik doen kan. Ik beb een vriend, die zal ik 'er eerst eens over fpreken." Dit antwoord, Lucia, was eenigzins gunftiger; ik ging beter gehumeurd naar huis te rug, dan ik was uitgegaan, en den volgenden dag bragt ik het hem. (VERVOL G.) 30 van November. De Boekverkooper, van wien ik zoo even te rug kom, zegt, dat hy myne Hukken nog niet heeft ingezien, fchoon hy ze reeds zoo veel tyd gehad heeft. Ik had 'er reeds meermalen aan huis geweest, om naar het treurfpel te vraagen ; maar hy was telkens niet t'huis. Dezen morgen was hy gelukkig by de hand, en ik werd binnen gela. ten. Boekverkooper. „ Daar is je werk te rug. Het is niet zonder verdiende, maar het kan in dit ]aar niet op de pers \ ja ik weet zelfs nog niet,  C 95 ) niet, wanneer ik kan je nog geen voldoend antwoord geven." Hier gaf hy my hetzelve over. Ik. „ Vergeef my, myn Keer, dit is het myne niet; dit is een blyfpel." Ik zag dit,zoo dra ik het in handen kreeg. Boekverkooper. „ Dat het jouwe niet? Waard ....1 of het dan is! • Zie daar, (hier gaf hy my een groote porte- feuille over, waarin verfcheide raanufcripten waren ) zoek maar uit. Men is waarlyk met deze vrouwelyke fchryvers meer gebruid, dan Job ooit met zyn wyf geweest is." Ik. „ Hoe, myn Heer, (ik vond juist myn treurfpel; maar het zag'er deerlyk uit; dedrieeerfte bladzyden, en een gedeelte van het tweede bedry f waren 'er uitgefcheurd) hoe komt het, dat dit zoo gehavend is?" Boekverkooper. „ Daar moet je niet naar vraagen: het is 'er zekerlyk uitgewaaid, of anders heeft het myn kok gebruikt, om vogels mede te braaden." Ik. „ Dit vind ik gantsch nïet vriendelyk, myn Heer!" Ik nam het vervolgens aan, niet zonder myn misnoegen te toonen. Boek*  C 96* ) Boekverkooper. „ Het fpyt me, dat het gebeurd is; maar jy zult 'er zekerlyk nog wel een affchrift van hebben. ■ Je werk, Juffertje , heeft zekerlyk verdienste maar heb jy dat zelve opgetteld?" Ik. „ Daar kunt gy van verzekerd zyn, myn Heer!" Boekverkooper. „ Ik geloof evenwel, dat je oogen, myn lieve kind, nog wel beter zouden kunnen gebruikt worden, dan tot treurfpelen te fchryven." Ik liet den kaerel maar praaten, en ging met myn gefcheurd werk heen ; • het zal my verbaazend veel moeite kosten, om alles ter dege over te fchryven. Ik ben 'er thands aan bezig. Ach ! Lucia ! Wie weet, of het voor my niet vry voordeeliger zou geweest zyn aan het fpinnen-wiel te zitten, of netten te breijen, dan treurfpelen te fchryven. Vaarwel! - Ik blyf in alle omftandigheden Uwe getrouwe Vriendin, F. B. DRIE-  C27) foRlE-EN-T WINTIGSTE BRIEF* z van December» Jk vrees, vriendin, dat ik wel rasch onderviny den zal 't geen myn Boekverkooper my zeide, dat in deze groote Stad het lot van menige Schryvers is. Ik moet nu aan myn laatfte guinie, en ben reeds eenige weeken huur aan Jufvrouw Baxter fchuldig. Waarlyk, als myn' Boekverkooper doch daar komt hyi Wat denkt gy wel, Lucia, dat ik voor myne gedichten gekregen heb ? . En dan nog zeide de man, dat by het deed ter myner aanmoediging. Doch laat ik u liever het gefprek mededeelen. Boekverkooper. „ Wel, Juffer, ik zal geen enkele Schelling aan je werk verdienen: — maar, terwyl ik geloof, dat gy de rest flagc Van uwe broeders en zusters, ben ik voornemens aan u een daad van menséhlievendheid t@ G doe/*  C 98 ) doen. • Doch laat ons ter zake komen'£ Op myne eer, Juffer, moet ge my gelooven, als ik u verklaar, dat ik iï let wel op wat ik zeg alleen uit aanmerking van uw veelbeloovend vernuft, en zeer veel boven de waarde geef, als ik u twee guinies betaal." Ik. „ Twee guinies! En dat voor twee deelen met gedichten ? Zeker kundig man heeft my gezegd, dat ik 'er ten minnen dertig voor hebben moest." Boekverkooper. „ Zagt, zagt wat, myn kind! ■ Wat men u verteld heeft, weet ik niet; . maar dit weet ik, dat ik als een eeriyk man met u te werk ga; —— Hoor eens, Juffer, ik ben een opregtman, en zeernaauwvan geweten, ik verfta my de konst van Vleien niet: daar, daar hebt ge uw geld; ■ maar, ge moet gelooven, het is uit loutere weldadigheid; want ik heb het al te drok, ja ik zeg nog eens, ik heb het tegenwoordig al te drok." Ik. „ Gy behoeft niet te denken, myn Heer, dat ik dat geld zal aannemen." Boekverkooper. „ Wel nu dan,hoor eens,myn jiind! — ik zal u in eens myn meening zeggen.  (99) gen. —— Ik zal u voor uwe gedichten drié guinies geven; maar dan moet ik de herderg Éangen op de koop toe hebben!" Ik. „ Neen, myn Heer, ik moet uw aanbod met verontwaardiging afkeuren. denkt ge, dat ik my zoo zou laten afzetten?" Boekverkooper» „ Wel nu, als het dan niet anders wezen kan, laat ik dan maar voor eens ry* kelyk in myn beurs tasten. — Daar hebt ge vyf guinies!" Wat zou ik doen, Lucia? ik was in ee- hen Jammerlyken Haat van armoede: —— en nam dus zyn aanbod aan. Hy ging zeer fchielyk met zyn buit, wanc dus mag ik het wel noemen, Happen: een glans van vergenoegen blonk in zyn aangezicht over zyne verrichtingen. Ach, Lucia! hoe ongelukkig wordt men dik- wyls in zyne hoop te leur gefteld! De Heer Barlow, op wiens oordeel men in dit opzigc zeer veel Haat kan maaken, heeft my verzo-kerd, dat het minst, w/eik ik voor myn twee deelen met gedichten verwachten kon, dertig guinies zou wezen. En echter, hoe gering dit loon van vyf guinies ook zyn mag, is G 2 'er'  C-ioo ) *ër iets aangenaams in gelegen, wanneer wyds vruchten onzer eigene naarftigheid plukken. —• Mogelyk zal ik met myn ander ftuk beter Üaagen. Na den ontvangst dezer fom heb ik myne fchuld by Jufvrouw Baxter afgedaan. ——i Het i}>yt my, dat ik u te voren eenigermaate heb te kennen gegeven, dat deze vrouw my niet geviel: noe verkeerd oordeelt men dikwyls oppervlakkig van elkander! Ik moet u thands zeggen, dat zy my zoo vriendelyk behandelt, dat ik haar noodzaaklyk hoog moet achten; en ik begin nu in ernst te gelooven, dat zy eene zeer braave vrouw is: ; ik zal my voortaan wel wachten om een ligtvaardig vonnis over ie* mand te vellen. Ik heb onlangs weder een nieuw bewys der vriendfchap van Jufvrouw Baxter ontvangen. —- Weinige dagen geleden kwam zy by my, juist terwyl ik bezig was met het overfchryven van myn deerlyk gefcheurd treurfpel; ik gaf haar een kort berigt van myne tegenfpoed, want ik maak 'er geen geheim van, dat ik aleen van het fchryven moet leeven. Na dat ik haar dit berigt had, zeide my de goe.  goede vrouw, dat zy in haar huis eene Dame gelogeerd had, zynde eene Weduw vaneen uitmuntend karakter en van een groot fatfoen, welker overleden man byzondere vriendfchap gehouden had met een der grootfte edelen, een voorftander van geleerdheid, den Heer B—; * » Ja Juffer Belton," zeide zy, „ hy is een allerbest man. Kom, Juffer lief, laat ik u met de goede Jufvrouw Peen in kennis brengen : haar man was een Schryver, en die uitmuntende Lord heeft zyn fortuin gemaakt. Hy is de man, die regt gefchikt is om uw treurfpel in zyne befcherming te nemen. — Hoe kon ik toch zoo dom wezen , dat ik voorheen om dien Lord B— niet gedagt heb/ • Kom aan, lieve Juffer, laat ik u by de goede Jufvrouw Peen zoo fpoedigmogelyk brengen." Ik nam haar Vriendelyk aanbod, zoo als gy begrypen kunt, gereedelyk aan, en over een uur gaan wy by de Dame. Ik heb Jufvrouw Peen gezien en gefproken myn waardfte, en zy is my by uitftekbevallen: zy is eene zeer achtbare Dame, een goed flag van een vrouw. Zy ontving my zeer minzaam , en heeft my beloofd my zoo veel moG 3 ge,  C 102 ) fyk te helpen, en dit treurfpel zo wel als my. ne overige fchriften by dezen waardigen Edeljnan aan te pryzen. „ Ja, lieve Juffer," zeide zy tegenmy,„ de naam van dezen uitmuntenden gryzaart, want hy is al hoog bejaard; de naam van dezenmyiien weldoener behoorde voor altoos met gouden letteren in marmer gegraveerd te worden. Myn zalige man heeft weleer zeer veel edelmoedigheid van hem genoten: hy gaf hem een penfioen voor zyn leeven , en na zyn dood heeft hy my dat laten behouden. —:— (Ach, Lucia, hoe edel is dat van Lord B—gedaan?) ,i. Maar, als ik u al zyne weldadigheden wilde opnoemen, die hy in het ftuk der letterkunde aan rampfpoedigen, die het verdienden, bewezen heeft , ja , dan zou ik nimmer een einde vinden. Ik wil wedden, Juffer Bel- ton, dat hy uw treurfpel de eerfte gelegenheid de beste, op de Schouwburg laatvertoonen.Hy is juist de man, by wien gy u moet vervoegen. Myn lieve kind, (hier fchooten haar de traanen in de oogen Lucia) gy zult u niet langer over groote of kleine boekverkoopers, of hunne vrienden , noch over alle onze~  C 103 ) * kere aanpryzingen van uw werk behoeven te bekommeren : — het geen gy van uw kant te doen htbt, is zeer gering ;gy moet umorgenmiddag om twaalf uur gereed maaken, en uw treurfpel medenemen,en dan zal ik uby denwaardigften man inleiden. — „ Hebt ge hier geene vrienden in de Stad?" — Ik antwoordde neen. — „ Wel ongelukkig meisje , daar gy zyt, vervolgde zy , ik heb waarlyk medelyden mee u! — hoe gelukkig ben ik, dat ik gelegenheid heb om u van dienst te wezen!" Ik betuigde haar myne byzondere dankbaarheid. „ Spreek daar niet van," zeide zy. „ Kom, ik hoop dat gy met Jufvrouw Baxter dezen middag thee by my zult drinken." Op dit oogenblik kwam gemelde Jufvrouw in de kamer , en wy fleeten een aangenamen middag. — Het gantfehe gefprek was over de braafheid, het vernuft en de verhevene deugden van Lord B—. Waarlyk, Lucia, ik ben uitermate verheugd , dat myn aanftaande befchermer een zoo braaf man, en dat hy vry bejaard is. — Was hy een jonge ligtmis, zou ik zeer bang zyn voor zoodanigen weldoener ; doch nu behoef ik niet te vreezen. G 4 Don'  Donderdag. Ik heb dezen middag myne vifite by den Lord B— afgelegd; Jufvrouw Peen vergezelde my, en wy werden beiden aL'erminzaamst ontvangen. Doch laat ik u alles mededeelen. Ik kleedde my zoo net als ik kon, en mya treurfpel medenemende reed ik met myne vriendin met een koets daar naar toe. Wy Hapten af voox een prachtig huis, en werden de trappen op naar eene fraaie boeken-kamer geleid, alwaar de waardige edelman in een aanval van podagra met alle de deftigheid van een podagrist , met zyn beenen in roode baay gerold, in een arm-ltoel zat te lezen. Myne vriendin leidde my binnen , met te zeggen, „ zie daar, Mylord, is die jonge Juffer van welke ik u onlangs gefproken heb." Zyn Lordfchap bekeek my met oplettendheid , en verzogt zeer vriendelyk, dat ik zou gaan zitten. Wel rasch viel het gefprek op de. letterkunde , en ik had het genoegen van te zien, dat myne aanmerkingen over dichtkons.t enz. werden goedgekeurd. Ik zal hier de complimenten niet herhaalen , Lucia , die Lord B— over myne ongeraeene begaafdheden, zoo als hy het geliefde te noemen, maakte. — Jkbood hen?  C 105 ) hein myn treurfpel aan; hy doorliep hetzelve met een vluchtig oog , en zeide; „ ik heb reeds zoo veel goeds daarin opgemerkt, om u te kunnen verzekeren , dat het by de eerst volgende gelegenheid op de fchouwburg zal vertoond worden. Stel u zelve ten dezen aanzien volkomen gerust : rjw vernuft behoort op myn eer tot den eeriten rang. . . Gy fchynt nog vry jong, en reeds zoo jong op zulk een uitmuntende wyze te fchryven , is waarlyk te verwonderen. ■ Hoe oud, bid ik u, zyt gy wel? lord '^^ >tkn JaSr W** „Is het mogelyk,"riep hy uk, „ j, heE mpgelyk? „0, mw agmen ^ __J_C een groot vernuft , een groote geest in der 1T '~ My" goe*e vriend{" Jufvrouw leen heeft my het een en ander van uwe «fchiedenis verteld , welk my zeer ten uwen voordeele heeft ingenomen. Gy moet eene zeer ongemeene opvoeding hebben ^eno- snen. h uw Vader nog in leeven?" Lord B- fprak my zoo minzaam aan, Lu. ** i dat ik ontroerde Ik voeI(Je een ^an langs myn wang rollen, welk zyne LordG 5 fcbap,  C 106" ) fchap , zo my toefcheen , geenzins onopgemerkt liet. ■ Hy fchelde om Chocolade; , en het overige van onze vifite was zeer aangenaam. Hy verhaalde my eenige by- zonderheden wegens de vernuften van den tegenwoordigen tyd , en fcheen zelf veel vernuft en geest te bezitten. Hy is ongetwyffeld een zeer aangenaam man, en fchoon vry hoog van Jaaren, zeer vrolyk en fpraikzaam. Toen wy opitonden om heen te gaan! zeide Mylord, . ■ „ Jufvrouw 'Péers, ik verzoek u vriendelyk, dat gy morgen middag bymykomt eten, en breng dan deze Jonge Schryffter mede 1 . ik dank u van harte, dat gy my met zoodanig gioot vernuft in kennis hebt gebragt, , . Ik zal morgen geen gezelfchap hebben, dan twee of drie geleerde vrienden - maar wy zullen deze Jongen Juffer niet laftig vallen met haar ftuk ons te willen voorlezen: Zy zal niet gaarne zich zelve zoo fterk hooren pryzen, en daarom zullen wy hare kiesheid daarin niet kwetzen." Ik dank u," antwoordde ik albloozende,,, ik'dank uwe Lordfchap voor uwe uitfleekende minzaamheid. - Ik heb ook meer gehoord, dat het voor een fchryver of fchryffter, als zy hun-  C 107 ) hunne fehriften zeiven moeten lezen of hooren voorlezen, zoo grievend is, als of zy op de pynbank waren." Mylord grimlagchte, en wy namen ons affcheid. Vry dag des naehts* Ik kan u niet genoegzaam befchryven, hoe gelukkig ik tegenwoordig ben : ik kan zelfs dees nacht niet flaapen, voordat ik aan de vriendin van myn hart gefchreven heb, in hoe verre ik van daag by den Lord B gedaagd ben, nadat myn treursfpel aan de Ileeren Geleerden was voorgelezen, Vooraf moet ik u zeggen , dat Jufvrouw Peers (die ik van dag tot dag hooger begin te achten) en ik even vóór het middagmaal by onzen gast aan huis kwamen. — Wy vonden aldaar drie Heefen zitten, die ik aan hunne fobere flordige kleeding, en (om de aanmerkingen van myn boekverkooper re gebruiken) ook aan hun bleek en doodfch gelaat iigtelyk merken kon dat tot myn foort behoorden , en myne arme broedêrs in het Schryven waren. Zy waren in hun gedrag ten uiter- ften, zelfs tot buitenfpoorigheid toe , nederig en yerpligtend, - De maaltyd was prachtig, en; My-  ( io8 ) \ Mjlord werd in zyn podagra-ftoel voordge* kruid, om mede aan tafel te zitten. ■ Gy weet, myn waardfte, ik ben van nature wat bloode ; maar zyne Lordfchap behandelde my zoo, uitnemend vriendelyk, dat myne bloozende befchroomdheid zeer rafch week, zoo dat ik my in het geleerde gefprek mengde, en geene nlaatfen uit de oude treurfpelen ter baan kwamen , of myn gevoelen werd daarover raad gepleegd. Mylord was uitermate in zyn fchik met myne aanmerkingen. — Hy dronk myn gezondheid, en overlaadde myn bord met de vruchten van het nageregt Ik befpeurde, dat myn treurfpel niet zou gelezen worden, voor dat'er nog twee Heeren meer by waren; dezen kwamen niet eerder, dan nadat wy reeds thee hadden gedronken, en fcheenen van het zelfae foort te zyn als de drie anderen, die ik, zoo als ik wel gegist had, bevond, dat allen Schryvers waren. „ Wel, zeide daarop zyne Lordfchap grimlachende, >, wy zouden nu (hier bragt hy myn treurfpel voor den dag) tot de zaak kunnen overgaan , om welke wy voornamelyk by een zyn." „ Ach; Mylord!" hernam ik beevende, „ mag ik u uwe belofte herinneren, die gy my giste  C iop ) tere deedt, dat ik by het lezen niet zou tegenwoordig zyn?" „ Loop , loopgaf hy ten antwoord , „ gy behoeft niet bang te wezen; wy zyn allen vrienden onder elkander. Daarenboven heeft uw treurfpel zoo veel verdienfte, dat de ftipfte oordeelkunde niets van zyne waarde zal verminderen." Kortom, myn waardfte, het ftuk werd gelézen. Verbeeld u uwe Fanny omringd van vyf* fchryvers, Lord B — aan het hoofd, en deze allen een duchtig vonnis zullende ukfpreken! — Ik kan u verklaaren * Lucia, dat ik zulke twee uuren, als 'er tot het lezen van het zelve hefteed wrerden, voor geen koningryk weder zou willen uiftaan; doch myne vrees was in der daad zeer ongegrond: ik werd door allen eenpaariglyk met complimenten overlaaden. Zy gaven allen voor (want ik ben zoo trotfch niet van my te verbeelden, dat ik hunne loftuitingen waarlyk verdiende) dat zy verrukt waren over de uitvoering van het treurfpel. De een zeide, „ de verdichting was natuurlyk en de voorvallen gewigtig;" —- een ander, „ de karakters waren fchoon geplaatst en ftaande ge- hou-  C no ) houden" een derde, , de taal was dicK- terlyk kraclitig ennaauwkeurig, en het eigenaartige van het tooneeldicht was allerzorgvuldigst ïn acht genomen:" • 1 een vierde zeide eindelyk , „ het begin was uitlokkend, het midden onverwacht en het einde aandoenlyk" Kortom, zy oordeelden 'er over volgens de regels Van Arifioteles en Horatius, en ik werd alzins met loftuitingen overlaaden. ,, Wat zegt 'er uw Lordfchap van , Mylord," vroeg'er één, „ gy, die, voiltrekt naar den letter, de Macenas dezer eeuw zyt ?" ——ik," antwoordde hy, „ myne Heeren, zeg, dat dit meisje van agttien jaar een wonder der eeuw is." Ik kon het niet langer aanhooren , Lucia. Ik verzogt vriendelyk, dat men met deze complimenten zou ophouden. „ Wel," zeide zyn Lordfchap, „ wel, Juffer Belton, gy hebt eene onfterflyke eer verworven. ïk neem uw zaak op my; gykünt verzekerd zyn, dat ik üw treurfpel eerstdaags op' den fchöüwbürg zal brengen, en ik zal deszelfs openbare befchermer wezen." Kort naderhand namen wy affchéid. Lord J5-—• luisterde Jufvrouw Peers iets in 't oor, do eli  C ui > doch fwat het was, weet ik niet. Over drié dagen ga ik weder naar zyn Lordfchap met al myne dichtflukken , verhandelingen, in ée'n woord met al wat ik immer gefchreven heb. In ernst, Lucia, ik word duizelig inaldevoor- fpoed, die my toelagcht. Hoe zeer is myn hoogmoed niet gevleid ? Welk eene vriendfchap van een zoo waardigen Lordi Het hapert my nu zekerlyk aari geen bëfcher- mer. Ik ben nu eerst ter dege op den weg om door myne fchriften beroemd te worden. — Het ziet 'er derhalven voormy vry wat beter uit, dan toen ik hier kwam, en het is Vry wat edeler bezigheid dan tot midden in den nacht mutfen of lubbens te naaien. Kortom , ik wyd my zelve geheel en al aan de letterkunde en aan de Zanggodinnen; en twyffel geenszins, of ik zal wel behoorlyke aanmoediging vinden. —- Ach, Lucia, hoe braaf heeft myn Vader met my gehandeld! hy wis. wel, hoe verre myn genie zich uitftrekte: hy wist ook wei doch laat ik hier van zwy- gen! —. Ik fchaam my over het geen ik heb gefchreven: ik behoorde deze uit- fcöezemingen myner verwaandheid eerder door te'  C 112 ) te fchrappen; — doch ik bedenk my; —f-zoü ik ze voor myne harts vriendin verbergen? — zou zy de geheimen van myn hart niet mogen weten? . Denk eens, hoe ik gefield zal wezen , als ik , volgens het zeggen van dem goeden Lord, voor myn treurfpel op zyn minst zes honderd pond zal ontvangen! Gy ziet dus, vriendin, hoe gelukkig ik eindelyk ben na zoo veele tegenheden! ife ben zeer vrolyk in alle myne vleiende vooruitzichten. Doch laat ik u zoo wel als my zelve na dezen langen brief wat rust verfchaffen. Ik eindig derhal ven , met de opregtfte verzekering, dat ik ben Uwe getrouwfté vriendin, F.  C*'3> ViEk en Twintigste brief. 12 van Decemberï Jk kom zoo even thuis , hebbende met Jufvrouw Peers een zeer aangenamen middag gefleten aan het huis van mynen edelen befchermer , die my van alle de voortbrengfels van. myn pen den gelukkigften uitflag belooft. —* Maar , ach Lucia , wat ben ik ontfteld! ——Terwyl ik vah huis geweest ben, is my niets ininder als myn koffer ontftolen. Ik zoek al op en neer,en kan het niet vinden. En echter houd ik my verzekerd, dat 'er niemand oj.* myn kamer geweest is , dan de eerlyke meid Van Jufvrouw Baxter, aan welke laatfte ik zelve de fleutel gegeven heb* om, terwyl ik uic Was , de kamer te laten ftoffen. Zoo als Jk op de kamer kwam * viel het my aanftonds in 't oog. Goede Hemel! wat zal ik beginnen ? Al myne kleéren zyn 'er in, bë- H tot-  C 114 ) halve *t geen ik op dit oogenblik aan myn lyi heb. Denk eens, myne twee fraaie »W- gees , die ik by myn verblyf aan het huis van Mevrouw Wetooid gemaakt heb, en al myne overige tooifels en kleederen, waarmede ik de voornaamlte luiden phg te bezoeken , en die my nu ook by uitftek te pas komen, met al myn overige linnen enz. op eenmaal te verlie- zen! en dan , 't geen nog het ergst van allen is, het gering overfchot vin myn kas, en de diamanten-ring van Jufvrouw Barlow! . Wat zal ik beginnen, Lucia? —Ik herinner my, dat ik die voornaamite kostba?rheden eens aan Jufvrouw Baxter heb laten zien, by gelegenheid dat zy by my op de kamer was, en zy heeft toen gezien, dat ik zulks in het koffer leidde* — By eene andere gelegenheid heeft zy my myn geld daarin zien leggen: maar ik kan , ik mag immers van haar zelve geen zoo kwaad vermoeden hebben; zy is naar myn gedagten veel te braaf om zoo oneerlyk met my te handelen. -— Neen de meid met haar fchynheilig gelaat moet of zelve een dief, of ten minden tot deze dievery behulpzaam geweest.-—— Dit is waarlyk eene zeer ne- te-  C "5 ) ttllgQ zaak voor my —- ge mooge my gelood Ven , myn geheele fchat beftaat tegenwoordig in zes Ituivêrs aan geld! — dit is al, wat ik bezit. Zoo even riep ik jufvrouw Baxter boven, ën gaf haar berigt van bet vreemde voorval. — Zy betuigde insgelyks zeer verwonderd te zyn, en zeide, dat zy zich nooit met de zaken bemoeide van luiden, die by haar inwoonden; * - dat mogelyk de een of ander Uil de trap was opgellopen, en dat wat haar meid betrof , dezelve alzins trouw en eerlyk was enz. ' Daarop riep ik de meid zelve; ik ondervraagde haar; doch met de heiliglte eeden betuigde zy hare.' onfchuld, ja wilde wel zweeren, dat Zy 'er niets het minfte van wist. Doch ik zal u niet lastig vallen met alle de vraagen en antwoorden, die over en weder geWisfeld wierden, mede te deelen. Het zy genoeg te melden, dat ik in deze netelige zaak van de Juffrouw zoo mïn als van de meid eenig licht kreeg. Sommige luiden zouden mogelyk by zoö eene gelegenheid eene gereg* telyke huiszoeking hebben laten doen: maar hoe zou ik onnozel fchaap, die hoegenaamd geenë H 2 ken-  C tï6 $ kèilriisfen héb, dat ter uitvoer brengen? —ia. Kortora, hoe grievend dit verlies voor my zyü mag, ik moet 'er maar geduldig onder wezen. Waarlyk, Lucia, niet alleen alle myne, en dac zoo veel fraaie kleederen te verliezen, maar dan daarenboven nog den gerrngen fchat, dien ik met myne gedichten gewonnen heb onï dit alles zoo maar ongetroost op te offeren, daar behoort meer dan het geduld van een Soera* testoe!—— Ik doe echter mynuiterite belt om my in dezehevige rampfpoed met de wyze grondregels der oude wysgeeren te vertroosten, die zoo veel ten voordeele der armoede hebben gefchreeven. Wat zyn wy toch brooze Vervelingen, Lucia ï Myn laatlten brief aan u floot ik met een ydel pogchen op myn geluk. —- O Jammerlyke hoogmoed! — Doch laat ik nu ook geduldig zyn f Het verwondert my ten hoogften, dat ik nog geen taal of teeken gezien heb van mynen altoos geëerbiedigden vriend, den Heer Barlow. — Maar daar komt de goede Tufvrouw Peen. — ik leg zoo lang myn pen neder. Die lieve vrouw \ «— Zoo als zy van de be- WUS»  C "7 ) miste zaak gehoord had, kwam zy my beklaagen over myn verlies, en bood my haar dienst, Ja zelfs haar beurs aan, terwyl zy wist, datik siiet alleen myn kleederen, maar zelfs al myn geld kwyt wasP „ Kom lieve Juffer Beltan" zeide zy, laat ik u deze tien guinies leenen. — Of daar bebt ge een banknoot van twintig pond. —Gy Weet,myn kind,gy kunt zonder geld niet leeven.1* ;, Myn goede Madamriep ik uit, het geld" pp tafel leggende,,, waarlyk, ik kan geen geld van u leenen; want ik weet met of ik het ooit weder zal kunnen betaalen. —- Ik wil by de waereld niet gis eene hedriegöer te boek ftaan. — Waarlyk, Madam, gy moet my verfchoonen," j, Wel," zeide zy,„ ik heb nog nimmer eens zoo onnozele zwaarhoofd gezien, (hier tikte zy my op de Schouder) — En wat het betaalen aangaat, doe dat als ge wilt of kunt: — en al doet ge het nooit, ik zal even goed te vrede wezen, terwyl ik dan het genoegen heb van eene ongelukkige, die onfchuldig is, te hebben geholpen. . Daarenboven gy zegt, dat ge het niet weérom zuh kunnen geven; maar vergeet ge dan niet, dat ge eerfidaags een zes of zeven honderd pond met uw vermklyk H 3 treur-  C n8 ) treurfpel zult winnen? ; Kom aan Iaat iku, verbidden, neem gy de tien guinies gerustelyfc aan!" — „ Neen, Madam," antwoordde ik s, ik durf en ik mag niet." - „ Wel, laat het 9er dan vyf weezen," hernam zy. —— Doch hoe weinig ik ook bezat, ik volhardde in myne weigering. Zy fcheen misnoegd over deze myne vreemde hardnekkigheid, zo als zy hetnoemde. „ Maar nu," zeide zy, „ Mylord B— heeft ons zoo even tegen morgen middag op thee verzogt, hoe zult gy het nu maaken zonder kleederen? . Hoor, kind lief, myn geheele kleerkas, zoo wel als myn beurs, die gy ondeugende meid zoo halftarrig weigert aan te nemen, is tot uw dienst." „Ach, Jufvrouw Peen," was myn ant* woord, „ gy zyt de goedheid zelve: maar wat myn kleeding betreft, toen ik laatst by zyne LoróTchap geweest ben , heb ik myn befte pak aan gehad, en dit heb ik daardoor gelukkig behouden: anders zou ik dat zeker ook geheel verloren hebben." „ Wel," hernam zy, „ ik heb nog nooit van zoo een zonderlinge diefftal gehoord ! - Wat het volk hier in huis betreft, zy zyn door C21  en door eerïyk — Nu gy zult zekerlyk morgen naar zyn Lordfchap medegaan " Ik verzekerde haar dit, en daarop vertrok zy. Na dat zy weg was, kwam Jufvrouw Baxter boven: : deze beklaagde my zeer over myn verlies, en bood my, terwyl zy insgelyks gehoord had, dat ik by deze dievery myn geld was kwyt geraakt, zonder eenige pligtpleeging vyf of tien guinies aan, „ Gy zyt eene zo3 goede jonge Juffer," zeide zy, „ dat het my van myn hart niet kan om u in ongelegenheid te zien: en al kunt gy my dees maand piet betaalen, ik zal even goed te vrede zyn.'* Ik betuigde haar zeer ernftig mynen dank; . . doch wees haar vriendelyk aanbod, zoo als gy begrypen kunt, minzaam van de hand. Myn laatfte zes Huivers heb ik zoo aanftonds aan papier en pennen, en een klein brood bdfteed, hiermede zal ik met onderwerping aart Gods wil my trachten te onderhouden, totdat ik in beter omftandighedenben. —*«* Armoede, myn Lucia, zonder wroeging van het geweten, is een zoo groot kwaad niet, ■ De ellenden zoo wel als de vermaaken des leevens be« liaan meeftal in de verbeelding. „ Fyne wysgeerte 1" zult gy zekerlyk zeggen, H 4 Lucia,  C Ï20 ) luoia. „ Gy zoekt, my dan wys te maaken ~ Mant® , dat het vuur niet brandt , het water nie* nat maakt, of derampfpoed ons niet ongelukkig maakt." Voor het tegenwoordige,myne. lieve, heb ik geen tyd om uwe aanmerking verder te overwegen. — Ik ben aan een werk, je beginnen te fchryven , waarvan de titel zyn % al het zonderling leeven van Lewis Cornaro. Gy zult mogelyk van dezen man reeds gehoord hebben, dat hy de onthouding en het vallen als het eenig middel aanmerkte om oud tewor. den, cu hy zelf is'er een uitmuntend voorbeeld van geweest. Op het oogenblik kom ik te rug van Lord ® dien ik n by myn vorig fchryven meldde te zullen bezoeken. Om u de waarheid te zeg. gen, ben ik eenigermate verwonderd over zeIkere omftandigheden, die ik op het oogenblik dat zy plaats grepen, vry koddig vond; en echter, wie weet, of hy 'er wel iets mede bedoelt en of het van my niet maar verbeelding is? —- doch ik zal u zelve laten oordeelen. Eer ik echter het zonderling gedrag van Lord B aan u voorftel, moet ik u melden, dat wy by zyn Lordfchap naauwlyks vyf mi-  mum gezeten hadden, of de knecht bragt aan Jufvrouw P.eers een verzegeld briefje, welk hy Zeide, zoo even door een -jnder manfperfoon gebragt te zyn, die gelaarsd en gefpoord was, en naar antwoord wachtte. —- Zoo als zy het gelezen had, riepzy, „ O Hemel, myn arme nicht te Hampftead is gevaarlyk ziek, en verzoekt, dat ik oogenbliklyk by haar kom. i Ik hoop, dat uwe Lordfchap my zal verfchoonen» ~— Ik dien de lieve vrouw wel oogen-* bliklyk te helpen. —- Het is haar eerfte kind. Ik vrees voor de gevolgen. Lees het briefje maar hard op, Juffer Belton, als Mylord het begeert, want ik ben vreeslyk ont# Held. Welk een droevig ongeluk! Kom, Juffer Belton," zeide' Mylord, „ % jees het briefje eens voor! Wat is de inhoud? Gy zyt mogelyk te voorbarig geweest , Jufvrouw Peers". Het briefje was van den volgenden inhoud i Lieve Tante Peers! Met leedwezen meld ik u, dat myn vrouw van daag met ons rydtuig ongelukkig is omgevallen. zy heeft deerlyk gefchrikt, en na dien tyd geweldige ftuipen gehad, en men denkt, da? hare arbeid reeds begint. — Ik H 5 ben  C 122 ) ben ten uiterften beducht voor haar. ... Haast u, lieve Tante, haast u, om zoo fpoe? dig mogelyk hier te zyn. Ik ben Uw zeer bedroefde Neef, Hamftead ten 2 uur. Peter Simpfon," „ Ik moet ik moet volftrekt heen, '* zeide Jufvrouw Peers; „ Uwe Lordfchap zala hoop ik, thans alle complimenten verfchoonen. O; als ik myne lieve Kitty verloor, ach J het zou nooit voor my te vergeten zyn!" Het fpyt my zeer,dat gy ons gezelfchap verlaat, antwoordde Mylord, „ doch, terwyl de goede Dame in zulk een gevaar is, moet gy maar zoo fpoedig heen gaan , als gy kunt. Myn koets zal u oogenbliklyk wegbrengen." Hy trok aan de Schel, en gaf order daartoe. < Ik zette myn hoed op, en deed myn mantel om. „ wees zoo goed, Madam," zeide ik, om my onderweg aan, het huis. van Jufvrouw Baxter af te zetten-" „ Neen kind lief," antwoordde zy,„ dat is my volftrekt onmoogelyk; ik moet een geheel anderen weg uit; gy zult my immers in dezen dringenden nood geen oogenblik ophouden.—Daarenboven denk ik niet, dat gy zoo onbeleefd zoudt zyn, om zyn Lordfchap in zyne onpas-  C Ï23 ) lykheid alleen te laten, foei, foei, Juffer Belton, dit zou zeer onordentlyk zyn: blyf ten minften zoo lang, tot dat de thee-pot.aan kant is. ■ Nu, ik durf niet langer wachten ; ik loop maar fchielyk naarmyn logement, en/tot Mylord) mag ik u dan verzoeken, dat een koets my daar komt afnaaien." — Met dit zeggen maakte zy haar Compliment en ging heen. Ik was by my zelve gantsch niet te vrede . dat ik met deezen edelman alleen wierd gelaten, te meer, daar hy zelf (dit heb ik nog vergeten u te zeggen) met Juffrouw Peers 'er zeer fterk op had aangedrongen, dat ik blyven zou: ! en echter was 'er, in aanmerking genomen de naauwe vriendfchap, die wy hielden, geeneonvoegzaamheid fa gelegen. Ik was evenwel by my zelve beducht voor iets, daar ik geen reden van kon geven. Onder het thee-drinken maakte zyn Lordfchap, zoo my toefcheen, meer complimenten , dan ooit te voren. Na de thee haalde hy een dichtliuk van my uit zyn zak, waar van het opfchrift was, Ode aan de vriend* fchap: hier op viel het volgend gefprek voor. Mylord. „ Wel, Juffer Belton, ik moet u voor de vuist zeggen, ik ben verrukt over uwe ode. — doch  ( ls.4 ) doch gy zult my zekerlyk nieik*aalyk nemen, dat ik eene geringe aanmerking maak over dat fchoone ftuk; — het komt my voor, dat hetonderfcheid, welk gy gemaakt hebt tusfchen vriendfchap en liefde, veel te groot, veel tevergezogt is; gy denkt, dat cfezen zeer onderfcheiden zyn van elkander." Ik bloozende. „ Is dat dan zoo niet, Mylord ??* Hy. „ Neen, zeker niet. Vriendfchap is liefde, en liefde is vrendfchap. — Daar kan x daar moet geene uitzondering zyn; daar blyft niets meer overig. - Daarom, myn lieve meid, (hier nam hy myn hand) moetgy omzichtig zyn, hoe gy uwe vriendfchap bedeed! , al die uitnemende fchoonheid van uw gelaat die lieve oogen die goddelyke hand alles behoort de vriendfchap toe." Ik myn hand terug trekkende. „ ik zal dan zorg dragen, Mylord, om in alle gevallen, daar myne Vriendfchap my nadeelig zpu kunnen zyn,omzichtig te wezen." Hj eenigzins verlegen. „ Hoe Juffer Fanny s trekt gy uwe hand te rug? ■ . gy behoeft evenwel niet bang te zyn voor zulk een oud, Jichtig man, als ik! Ik ben uw vriend uw eigenlyke, waarachtige vriend. — En  ( > En ten bewyze daarvan, kan ik u verzekeren^,' dat., toen Jufvronw Peers my giller ter loops uw aanmerklyk verlies berigtte, ik daarin voor u al dat medelyden gevoelde, welk immer by een waar vriend kan plaats grypen." li. „ Ik wist niet, Mylord, dat zy u zedert onze laatfte byeenkomst gefproken had." Hy wederom verlegen,,, Ge zyt toch eenregte wysgeer, Juffer Belton l Ik geloof niet, dat uw geliefde Epicletus Zyne rampfpoed op eene edeler wyze zou hebben kunnen doorftaan! Maar nu in ernst gefproken, laat ik u als vriend mogen helpen^ Daar is een bank¬ noot van dertig pond : — Ik wil van geene zwaarigheden hooren, ik hoop ook niet* dat gy dit weigeren zult: —, gy kunt hier in de ftad zonder geld niet leeven." Ik. „ Neen, neen, Mylord! waarlyk, ik kan ik zal het niet aannemen. . Ik ben u ten uiterften verpligt; maar ik wil by geen mensch in de waereld eene openftaande fchuld van dertig pond hebben." Hy. „ Wel, myn lieve kind , wat zyt ge nu weder romanesk? —wat praat gy van eea fchuld? — Ik ben uw vriend; en ik dank den Hemel, dat ik zoo veel middelen bezit omong&Iukkigen te helpen, — Kunt gy zonder geld be«  C ^6 3 beftaan? —— Wat hebt gy voor wysgeerigë gekheden in uw hoofd? Gy zult op een bovenfte verdieping van enkel water en brood leeven , niet waar? Kom, myn kind, deel my uw fyn uitgeplozen wysgeerig famenftel eens mede; ik geloof, dat gy tot de ou- derwetfche philcfophen behoort, en de armoede als geen kwaad befchouwt." Ik, „ De armoede, Mylord, kómt my zoo min voor de grootste ramfpoed, als rykdom de groot/ie zegen te wezen. God bewaare myvoor erger tegenheden, dan de armoede! Hoe fmartelyk my het bewuste verlies zy, behoef ik echter al myne Iydzaamheid niet te hulp te roepen, om my daarin te vertrooften. — Maar als wy in ftaat zyn om onze ingebeeldde behoeften ter zyde te ftellen, dan hebben wy eigenlyk gefproken maar zeer weinig nodig» Waarlyk, Mylord, ik kan het vriendlyk aanbod van uwe Lordfchap niet aannemen.-" Hy, „ Gy zult by eigen ondervinding wel zien, juffer Belton, dat uw ftelfel van water en brood op den duur niet zal doorgaan." Ik „ Ik bezit echter, Mylord, nog zoo veelom my van te onderhouden, dat duizende armen zulks weelde zouden noemen." Op  C Ï2? } öp dit oogenblik ging de kamerdeur ópen 9 en wy hoorden zeer hard tegen de ftraat - deur kloppen, en rydtuig ophouden; De kamerdienaar van zyn Lordfchap kwam binnen, en berigtte, dat Mylord's Broeder zoo even uit het noorden van England was gekomen, en op zyne reize naar Bath een dag of drie by hem wilde vertoeven. Nimmer heb ik iemand zoo zeer zien ontvellen, als zyn Lordfchap op dit berigt. » 't Kwam my zelfs voor, dat hy een misnoegde trek van te leur Helling in zyn gelaat had; maar waar over, dit begreep ik niet. Hy mompelde zagtjes by zich zelf „ komt hy nu! _ Wat is dit ongelukkig! — Hoor hier, (tot de knecht) gy moet een koets haaien voor deze Juffer, maar gy moet vliegen. (tot my) Nu lieve Juffer Belton, moet ik u voor een dag of twee vaarwel zeggen, totdatdees onverwachtte gast heen is." Hy narti myn hand en kuste die. Ik zet» te met 'er haast myn hoed op, en deed myn mantel om, wenfchte zyn Lordfchap een goeden nacht, en vertrok. «*~ Ik zag den vreemdeling  C w) ll • deling niet, omdathyindezyd-kamerwas.^-s 1 De knecht hielp my in de koets, en bragt my aan myn logement. _ Ik behoef u niet te zeggen , dat Mylord dëh koetzier reeds had doeri betaalen; dit kunt gy zelve wel gisfen, en dit Was zeer gelukkig voor my, terwyl ik by het fchryven dezes gèën ftuiverm de waereld heb-F Wat moet fik nu van dezen Loródenken, Lu* dal Gy iuli mogelyk zéggen, dat ik nog geene waare reden tbt misnoegen gehad heb: — maar ik moet u evenwel erkennen, dat zyne achting by my zeer verminderd is En echter, êyne aanbieding der banknoot was zeer edelmoedig. Misfchien zult gy hiy vraagen, wat is 'er in zyn gedrag, dat u vreemd voorkomt? Wel, vriendin, vooreerst, zyne koddige gedagten over het ftuk van vriendfchap; en dan ten tweeden, zyne hevige ontfteltenis en de zonderlinge trekken in zyn gelaat, toen zyn broeder kwam, eri toen hy niet wist, hoe gaauw hy my maar van de vloer zou krygen. ——- Is de vriendfchap van dezen edelman ten mynen aanzien volftrekt belangloos, en is zy enkel ingericht om eene ongelukkige te helpen, waar-  C Ï5p ) om zou dit voor zynen naasten bloedverwant geheim behoeven te wezen? Hier in im. mers is geene misdaad gelegen: Neen, ik roet u in ernst zeggen, dat die verlegenheid van mynen befchermer ten mynen aanzien by de komst van een onverwachtten gast my zeer vérbaast. —— ik had 'er aanftonds myne aanmerking op: mogelyk is dit niet meer , dan de opvatting van een onnozel meisje, dat midden in het gebergte van Llandwerie is opgevoed. Goedé Hemel, Lucia! als dees man eens kwaade inzichten met my heeft, wat moet ik dan van Jufvrouw Pfers denken f -— Ik beef op Je enkele gedagte. Doch ik vrees,dat ik ondankbaar eii ondeugend ben, terwyl ik vermoedens opvat zonder eenig verder bewys. «. Gaat weg van niy, gy ondeugende gedagten! — Verdvvynt gy onwaardige twyffelingen! - Laat ik liever, van myne eigen onfchuld bewust, dit liefderyk befluit maaken: deze waereld is zoo boos niet, of'er heeft nog waare eer en belangloze vriendfchap plaats. In deze ïiefderyke ge- fteldheid eindig ik dezen brief en betuig, nau, inyn waardfte, goeden nacht gewenscht te hebfeen, dat ik opregtelyk ben Uwé getrouwe Vrienden, F. B. I VYF  C 130 ) VYF-EN.TWINTIGSTE BRIEF» 20 van December* Gy ziet uit de dagteekeningvan dezen brief, myn' waardfte, dat 'er zedert myn laatften eenige dagen verlopen zyn ; in dien tusfchentyd heb ik my zelve eene ernftige onthouding geleerd. Ik twyffelof Lewis Cornaromy indeprak- cyk wel zou overtreffen: een korst brood of twee, en een weinig flappe thee is myn éénig voedfel geweest. — Ik ben echter met dat al zeer gezond, en flaap s'nachts genoeglyk en gerust. Ik houd nu het zelfde diè'et, waartoe veele arme Schryvers in deze ftad veroordeeld zyn. Doch, wie komt daar? —- De meid van Juffrouw Baxter met een brief! — het is de hand van Lord B : De knecht, zegt zy, wacht naar antwoord. Wat of de inhoud is? Ik ben barstens nieuws¬ gierig. Welk een yslyk gevaar ben ik gelukkig ontvlucht^  C I3i X .\]ucht, myn'waardfte! Welk een grauwe- iyk moniter is die Lord! en welk een diep doordagt en voor overlegd verraad is 'er tegen uwe arme onfchuldige Fanny gefmeed! - - Maar lees —lees zelve den fchahdelyken brief! lees zelve het eerloze vooïftel, daar in vervat, welk door een advokaat op parkement gefchreven is i k Zie hier den brief. . Myne bekoorlyke Belton bezit te veel oordeel, om niet de laatfte keer, toen ik de eer had haar te zien, te hebben opgemerkt, hoe moeilyk het niy was myne tong te bedwingen, van haar de verliefde gevoelens en verzuchtingen van myn hart, een hart welk zich aan haar alleen toewydt, voor te dragen. —Ja, beminlykfte uwer fexe: ik aanbid u! — ïk kan my niet langer weerhouden u eene drift te verklaaren, die het natuurlyk uitwerkfel is van den indruk eerter zoo verhevene Schoonheid, als de uwe* Myn leeven en myn goederen zyn in uwe handen : Gy moogt 'er- vrijelyk over gebieden! Ik zal echter zoo openhartig zyn van u te verklaaren, dat ik geenzins het huweïyk bedoel in die beteekenis, waarin die ftaat van tlaaverny gemeenlyk i'értoómen wordt: neen; ik zoek mee I Z my-  snyne aanbidlyke Fan~ny als een man van eer te leeven, in eene vbhtrekte vereeniging van haften, die onderling weldoen en wel gedaan worden. —- Uw verftand, waarin gy boven de meesten uwer Sexe verre uitmunt, zal u, zo ik vertrouw, myne aanbieding in dat voordeelig licht doen \ befchouwen , welk zy van myne zyde verdient; en uw hart, met het tederst mededogen vervuld,zal insgelyks gevoelig zyn voor de Smart van een man , die zonder zyne aanbidlyke Belton niet leeven kan. Ook gaat hier nevens eene acte , door myn advokaat gefchreven, waar by ik my verbind om u voor uw geheele leeven Vyf honderd pond s'Jaars te doen toekomen. -Voortszultgy eene aangenaame land hoeve te Hampjhad hebben , — een aanzieniyk aantal dienstboden om u op uwe bevelen te dienen, en van de mynen onderfchei- den; en een koets enz. tot uw gebruik alleen. Ach! myn engel, heb de goed¬ heid my uwe beflisfing zoo (poedig mogelyk te doen weten; want van deze uwe keus hangt of het geheel geluk of de geheele ellende af van uwen tederen aanbidder en onvèranderlyken minnaar  C 133 ) Ps. Ik voeg by dezen een banknoot van honderd pond, welke ik u ernstig verzoek van my aan te nemen: Het grieft my tot in de ziel, dat gy thans in onaangenaamheden zyt gewikkeld. Ach 1 laat uw vriend de vriend van uw hart uw toekomend leeven gelukkig maaken, voor zoo verre liefde en rykdom zulks vermogen/" Ach, Lucia, gevoelt gy geen afgryzen van dien fnoodenSuffer! —Ik zie riu van achteren dui * delyk den gefmeedden aanflag tegen my» —— en dan durft hy nog te zeggen, dat myne „ onaangename omftandigheden hem tot in de ziel grieven/" — O Snoodaart —O Snoodaart/ — Ja, ik twyffel 'er nu geen oogenblik aan, of hy zelf heeft het ontwerp gemaakt om my door den bewusten diefftal in moeilykheden te brengen en daar mede zyn voordeel te doen. Doch ïk haast my om op zyne fchandelyke voorfla= gen beflisfend te antwoorden. Myn brief is als volgt. „ Mylord, Myne verbaasdheid over uwen eerloozen brief, en de fchandelyke voorftellen daarin vervat, wa$ niet minder, dan de verachting en I 3 hei  ( 134 3 het afgryzen, welk ik gevoel voor hem, dis my dezelven durfde doen: —«Zyt verzekerd, dat ik de uiterfte afkeer heb van uwe aanbiedingen. Myn verftand, en oordeel, waarover gy my ten kofte der overigen myner fexe een fpotachtig compliment maakt, hebben my uw geheel 'afgryflyk ontwerp , te gelyk met de oorzaken van die mqeilykheden , die, zoo als uwe', Lordfchap zegt, u tot in de ziel griefden 9 allerduidelykst ontdekt. Schaam u, My- lord, over dat ontwerp! Ik ten minften bloos, alleen op het denkbeeld , dat eenmenfch tot zulke listen zyn toevluet durft nemen , om eene. allerfchandelykfte drift te voldoen. • Uw banknoot zend ik met dezen te rug; ik hoop , dat gy die tot betere oogmerke befteeden zult,dan om een hulpeloos onfchuldigmeisje in het toekomende te onteeren. Ik voor my ben, God zy dank, tot,nogtoeonfchuldigc —Uw verfoeilyk oogmerk wordt myhoe langshoe duideJyker, en ik kan u dus in ernst verzekeren, dat het zelve my, door uzoobeeleedigd, geene andere gevoelens voor u zal inboezemen , dan die van het uiterst afgryzen. F. B.,?i Zyn  C 135) Zyn haatelyken brief met de fchandelyke voorflagen, die ik reeds aan Hukken had gefcheurd, floot ik in het gemelde antwoord, en zond het oogenbliklyk weg. Daarna viel ik op myne knieën, dankende den Hemel voor zynén byftand, en voor de bewaaring myner onfchuld: vervolgens ging ik met een vrolyk dankbaar hart aan myn geringe maaltyd van droog brood met water, welk my ongemeen fmaakte. — Geen overwinnaar, myn Lucia, verheugde immer zich zoo zeer over zyne zegepraal , als ik my zelve over myne tegenwoordige verlosfing van dien fnoodaart. —— Ik gevoel dat ik braaf heb gehandeld: en hoe aangenaam is deze bewustheid voor myn hart! Ach, myn' waardfte, is het met zulke be. dekte aanflagen tegen de niets kwaads vermoedende onfchuld wel te verwonderen, dat mea zoo veele ongelukkige flagtoffers in eene vroege jeugd op ftraaten en wegen van ellende ziet vergaan! Immers, ik zelve zou waarfchynlyk voor altoos verloren geweest zyn, zoo niet de wreedaart, door de komst van zyn broeder op dien avond, in zyne voornemens ware verhinderd geworden. Genadige Hemel f langs hoe veele onderfcheiden wegen, door hoe I 4 veele  C 136 ) veele, uiterïyk geringe,middelen,die doodden menfch onopgemerkt worden voorby gegaan befchermt Gy den onfchuldigen 1 Gy kunt wel denken, dat ik dit buis zeer fpoedig zal verlaten. —_ Het lydt by my geen cwyffei, of jufvrouw Baxter is zoo we|. een medepligtige aan het fuood verraad als Jufvrouw Peers , die van hare voorgewendde reis naar Hampfiead nog niet te rug is. Zy zal mogelyk nu wel begrypen, dat zy met my niet meer te maaken heeft. „ Maar," zult ge wei vraagen," hoe kunt ge uit dit haatelyk huis zonder geld komen?" Ach , Lucia, ik zal myn laatfte toe- vlugt nemen tot het geen my nog overig is namelyk myn linnen. Dit zal ik verkoo» pen met myn japon, en in plaats van dezen my met een oud jak behelpen — Ik heb dit by een gepakt, en ga zoo aanftonds heen om het te verkoopen. Erken met my, vriendin, het zonderling be; gier der Voorzienigheid/ Zoodanige on- yerwachtte uitkomst zou my haast uitgelaten vrolyk  C Ï37 ) Erolyk maaken! — Hoor eens, wat my out» moette. Zoo als ik de deur uit frappe, om de ftraar, op te gaan, met het pak onder myn arm, kwam 4e brief befleller, vroeg aan my, of Juffer Beitpn daar woonde, en gaf my een brief over. p—t Tot groot gelijk voor my, die geen duit *n de waereld had ? was hy gefrankeerd. . Denk eens, hoe blyde ik was, toen ik den naam za£ van mynen waardigen vriend Barlow! - Ik vloog naar myn kamer te rug om den briefte lezen: doch myne groote verbaasdheid kunt gy niet bezeffen, voor dat gy hem zelve leest. Ik zal hem u daarom mede dee» Jen, „ Pensgelly, Cornwalk Lieve Juffer Belton ! Uw minzame brief zou, onder de opregtfte dankbetuigingen, reeds beantwoord zyn, ware het niet, dat my de jicht in myne regte hand zulks belet had? nu hoop ik, dat de goede tyding, die ik i| heb mede te deelen, de bekommering eenjgermate vergoeden zal, welke myn ftilzwygen, naar ik vrees, uveroorzaakt beeft. Laat uwe verwydering van Welvood-Abtdy u geenszins fmarten, myn lieve * 5 kinds  ( ï3§ ) kind; — gy ziet, de opregtheid krygt op dezeWae» reld niet altyd hare wel verdiende belooning. Ik verlang uwen tegenwoordigen toeftand te weten, Gy zult, indien de tegenfpoed uw lot geweest zy, dezelve ongetwyffeld als eene egte heldin verduurd hebben,* maar laat ons nu eens zien, myn kind, hoe gy de voorfpoed dragen zult. Doch om u niet langer op te houden, zoo weet dan, dat myn vrouw een lot in de laatfte lotery gekogt heeft, waarvan zy de helft aan u heeft toegedagt, en op dit lot is een prys gevallen van vyf duizend pond. Ik kan u dus van harte geluk wenfchen met de prys van twee duizend vyf honderd pond voor uw aandeel. ■ Gy behoeft niet meer te doen , dan dat gy dezen brief met u neemt naar myn agent en byzonder goeden vriend den Heer Darèy, in de Ru fel- ftraat. —— Met dezen zelfden post heb ik hem daarover een brief gefchreven, zoo dat hy reeds genoegzaam daarvan weet, en u den bankier wyzen zal, by wien gy het geld krygen kunt. De Hemel zegene u daarmede in alle op«- zigten! zoo ik raad mag geven, zoudt gy , naar my toefchynt, het best doen, om voor één  ^én duizend pond annuïteiten te koopen, en het overige zoudt gy naar goedvinden op eene andere wyze kunnen beleggen of belteeden. De Heer Darby zal zulks, zoo gy het verkiest, op de voordeeligfte wyze voor u be* fchikken. Doch één ding moet ik u nog zeggen, myn lieve kind, gy behoeft my voor deze zaak geen den minften dank te betuigen. — Het is alleen een goede inval van myne Harriët geweest om dit gelukkiglot te koopen : Ik wil alle verdienfïen in dezen gereedelyk af- ftaan. Myn vrouw voegt hare opregte heilwenfchen by de mynen, die u ongetwy ffeld zullen verzekeren, dat ik waarlyk ben, Lieve Juffer Belton , Uw zeer opregte vriend , Eduard Barlow." Zie eens, Lucia, de wonderbare beftiering der Voorzienigheid in dit beloop van zaken.' — De Vader aller weldagdigheid fchynt hierin, indien het myals mensen vryftaat zulks te beoordeelen, myne flrikte verknochtheid aan de deugd |n myne treffende armoede guntfig te willen be* loonen. >, Groote God! Qy, die uwe behoeftige „ Schep-  „ Schepfels uit de d.iepfte ellende kunt opbeu„ ren, en hunne tegenfpoed met voorfpoed „ verwisfelen, leer my deze yerbaazende vet- v wisfeling met nederigheid te dragen; „ Geef, dat myn hart by aanhoudendheid ge- neigd zy, om myne ongelukkige natuurgenoo- „ ten te helpen. ■ AanUwonfaalbaargelei- 7, de geef ik my zelve in eene onervarene Jeugd gewillig over, en beveel my eerbiedig aaït „ Uwe goedheid." Ik ga zoo aanttonds naar den Heer Darby, en van daar naar den Bankier, om het geld te ontvangen. — Genadige Hemel! is het mogelyk? • Ach, Lucia, dat de deugdzamen Jiier uit leeren, nimmer te wanhoopen? Ik zal hier dezen brief fluiten; zoo dra ik van logement veranderd ben, zal ik myn verhaal vervolgen. Ik blyf voor altoos y we gelukkige en getrouwe Vriendin F. Bs. ZES-  ZES-EN-TWINTIGSTE BRIEF. 23 van December, fyla daar, beminde Vriendin, my in een aangenaam en zindelyk verblyf gehuisvest naast, het huis van den goeden Heer en Mevrouw / Darby. . Ik zal u thands een kort verhaal geven van het geen 'er zints het flot van mynen laatften brief ten mynen aanzien is voorgevalJen. 0 Overeenkomilig het berigt van den Heer Bar* «w, begaf ik my naar zyn vriend . Zoo a!s ik my aandiende, werd ik in zyne terenwoordigheid gebragt, endoor hem en zyne^beminlyke vrouw, die juist zaten thee te drinken, allerminzaamst ontvangen De Heer Bar- hw die goede man ! had hem «aar het fcheen, van myne famielie en opvoeding zeer naau wkeurig onderricht, en daar door voor my den weg gebaand om zoo vriendelyk onc vangen te worden. De  ( U2 ) De goede oude Heer befrelde oogenbliklyfe zyne koets, om my naar den bankier te brengen, en by dezen laailten ontving uwe Fanny, die nog kort geleden zoo arm en rampfpoedig was, hare vyf en twintig honderd pond in tegenwoordigheid van den Heer Darby, die zoo vriendelyk was van my te verzeilen.' —■— in het naar huis rydeh zeide ik hem, dat ik in myn vorig logement nog een guinie fchuldig was, en vefzogt, terwyl wy toch de ftraat moesten door ryden> daar.ltilte houden en even uit de koets te mogen gaan om deze fchuld te betaalen. Ik gaf hem tevens berigt van de ontmoeting, die ik in het huis van Jufvrouw Baxter * die my voorkwam eene flegte vrouw te zyn, met het verlies van een diamanten-ring en myn beste kleederen had gehad, Zoo dra ik myn verhaal geëindigd had j zeide de braave Heer Darby^ Wees gy maar feil! geen jonge Juffer moet zoo mishandeld worden ! Ik zelf moet die vrouw, daar gy van fpreekt, eens zien, en ik zal tevens myn best doen, om uw. goed te rug te krygen. Zulk een fchehnftuk zal niet ongeilraft door gaan. Zy zal u het goed te rug geven, terwyl het onder haaf opzigt geweest is, ofikzaloogenblik- ïyk  C H3 ) iyk een fchriftelyke volmagt zien te krygen om haar huis te doorzoeken. Den diamanten- ring, daar gy van fpreekt, kan ik my nog zeer wel herinneren , toen hy door uwe met regt betreurde vriendin Barlow gedragen wierd. — Om u de waarheid te zeggen, Juffer Belton, zy was, moet ge weten,myneerfle meisje, datik beminde; doch door een onvoorzien toeval is ons huwelyk afgeraakt. Toen de zaken echter nog in order waren, heb ik zelf haar dien ring prefent gedaan. Was 'er niet een klein hart in den grootflen diamant, met dit aanmerklyk omfchrift rondom. ■ „ een minnaars gift?" „ Dit was juist zoo, myn Heer,"antwoordde ik. „ Ziet ge wel," hernam hy, „ dezelfde! — Ik verzeker u, lieve Jonge Juffer, dat u regt zal gefchieden. Die ondeugende vrouw zal u niet alleen den ring, maar al uw andere goederen te rug geven , of ik zal het niet weten! — Daar is altoos nog regt te vinden." Terwyl' dees braave man zoo fprak, was het, of 'er een engel uit den hemel tot myn hulp gezonden ware. „ Genadig God!" *>ad ik ftilby my zelve, „ Gy, die nimmer nalaat  lade die geehen te onderfteunen, die op ü vertrouwen , geef my, dat ik Uwe groote weldtf» den nimmer vergete!'* Wy hielden nuflilvfcór het huis van Jufvrouw Baxter, ftapten uit de koets, en gingen, zonder vooraf belet te magen, in de zykamer, daar zy met nog twee jufvrouwen en de meid zat thee te drinken. Het eerste, dat my in 'c oog viel, was" m#n ring aan haar vinger. De lieer Darby zag dit ook, en floot onmidlyk de deur: hier op met een bars gelaat naar de ondeugende vrouw toe tredende zeide hy haar, dat 'er oogenblikiyk een gèvolmagtigde zou komen öm huis-zoeking te doen. „ Gy hebt," zeidê hy,- „ deze Jonge Juffer een diamanten ring ontflolen , en ik durf gerustelyfe een eed doen, dat gy hem ttiands aan uw vinger hebt. — Zoo aanftoflds zal de onderfchont komen om u gevangen te nemen." Dé gezag voerende toon, waar op hy dit zeide, te gelyk met de geheele ontdekking harer misdaad en de angrïïge verwondering, waarin de fno'ode Baxter zich bevond, dit alles deed haar hetgeen haar thands over't hoofd hing,des te fterker gevoelen : - 'er bleef dus voor haar niet anders overig,dan op het eigen oogenblik op hare knieën-  C *45 ) knieën te vallen en het geheele fchelmiTuk té bekennen* ■— Zy beleed, dat zy door zekeren (edelman en door Jufvrouw Peers was omgekogtj om my, om zekere redenen, in moeilykheid te brengen; maar dat zy, in vertrouwen, dat wy met eene ongelukkige vrouw medelyden zouden hebben, alles, wat zy genomen had, wilde te rug geven. Zy gaf den ring over, eneen deur in het zelfde vertrek openende, beval zy de meid, die deerlyk verfchrikt was, om myn koffer voor den dag te haaien, waarin ik alles even zoo vond, als ik het verloren had. Be Heer Darby bleef 'er by j dat hy haar in regten zou vervolgen ; — doch * terwyl de vrouw «rnftig om vergeving bad, en ik nu niets meer kvvyt was, en daarenboven om dat eene vervolging in regren voor my zelve verfcheidene moeilykheden hebben zou, dagt ik het best, de zaak te laten zoo als zy was. —Gy zult my mogelyk, even als de Heer Darby % van eene verregaande zagtzinnigheid omtrend deze ondeugende vrouw befchuldigen: - doch ik kan geenszins van my verkrvgen, om mynen nieuwen Haat van voorfpoed te be gtnnen met eene myner medemenTchen aan de galg te brengen; want dat zéker zou K haai  C M ) Baar lot geweest zyn, indien ik haar vervolgd had- — Ik lïet haar derhalven over aan de wroegingen van haar eigen geweten. Myn braave vriend gaf haare een allerernfïigfte vermaaning, die haar deed beeven. Doch' laat ons op dit onaangenaam tooneel niet langer flilftaan. Na dat ik myn koffer, op ernflige begeerte van den Heer Darby, met een koets naar zyn huis had afgezonden, vertrokken wy van daar, en reden te rug. Zoo als wy thuis kwamen, werd 'er een eenvoudig avond eten opgedifcht. Voor uwe arme Fanny, die in verfcheiden dagen niet dan droog brood en een dronk water tot haar voedfel had gehad, was zulks een overheerlyk onthaal. Deze welmeenende luiden drongen 'er zeer lterk op aan, dat ik, als eene vriendin van den Heer Barlow, dien nacht ten hunnen huize zou vertoeven: <— Mevrouw Darby zeide, dat zy my den volgenden dag een gefchikt loge- meet naast haar huis zou bezorgen. Ik nam deze minzame aanbieding, zoo als gy be- grypen kunt, gereedelyk aan. Na den fflaaltyd gaf ik dezen goede vrienden, op hun ver-  C H7 ) verzoek , een korte fchets van het gedrag vaö Lord B en van al het voorgevallene. Die fnoodaart! " — riep de Heer Dar— „ ik ken ook eenigzins zyn karakters — hy is een eerloos kaerel. . Hy heeft in den omtrek van deze hoofftad twee of drie ferraih, zoo als hy ze noemt. Maar myn lieve Juffer Belton, hy gaf alleen voor, fmaak te hebben in dicht.of letter-kunde„ met oogmerk om ü daardoor aan hem te verbinden, of liever, om een vöorwendfel te hebben, dat gy hem als Schryffter (want dit meen ik , heeft de Heer Barlow my gefchreven, dat gy zyt, en gy hebt dit insgelyks te kennen gegeven) dikwyls zoudt komen bezoeken; , maar gy moogt gerust gelooven, dat hy alleen om zyne laage oogmerken te voldoen, zulk een fchyn - karakter van befchermer uwer letterkunde heeft aangenomen, om daardoor, terwyl dit uw geliefde ftudie was, uwe onfchuld des te gemaklykèr te belaagen» —- Die fchryvers* daar gy van fpraakt, die uw treurfpel voorlazen , waren * ik wil 'er n^n leeven wel endet verwedden, niet dan een rot van koppelaars 'iï hoeren-waarden, die hy gébruikt óm hem K 2 in  C 14*} in zyne eerloze oogmerken de behulpzame hand te bieden." „Ach, myn goede Heer!" barftte ik "uit, „ gy doet my beeven ! Genadig God! uit welk gevaar ben ik door u gered!" „ Ja zeker, gevaar," hernam hy. „ Als ik u maar de helft der listen en hagen vertelde, die menfchen van aanzien en middelen tewerk ftellen om de onnozele onfchuld te verleiden, dit zou uw hart gewis van een fcheuren." „ Ach, hoe ik myne fchriften uit de hand van dezen deugniet krygen zal," zeide ik, „ weet ik niet." „ Daar zal ik wel voor zorgen , „ antwoordde dees uitmuntende vriend. „ Ik beloof u, morgen vóór den avond zullen zy weder in uwe handen zyn." Ach, Lucia, is dees man niet eenbefchermengel, door den Hemel tot myne verlosfing gezonden? Terwyl wy nog drok aan het praaten waren, zag ik, dat 'er een traan langs den wang rolde van de eerwaardige Mevrouw Darby , die evert als^haar man al vry bejaard is. — Hyzelf bemerkte hare vervoering, rees met drift van zyn Itoel op, en zeide haar by het geven van i een  C 14* ) «en kus, met meer tederheid mogelyk, dan de helft der mannen in gantfch Engeland, na dertig jaaren getrouwd te zyn, zou gedaan hebben , — ?> Ach, myn' waardfte, watfcheeltu? « gy fchreit! Zyt gy onpaslyk?" „ Neen zeker niet, gaf zy ten antwoord, 11 maar de trekken, de ftem, de houding van deze Jonge Juffer gelyken zoo zeer naar die van onze lieve Harri'êt, die, als het den Hemel behaagd had haar in *t leeven te fpaaren, omtrend van den zelfden ouderdom zou geweest zyn. „ Vergeef het my, lieve Juffer, Ctot my) dat ik nog eenige traanen wy* de aan de nagedagtenis myner lieve dochter." De Heer Darby verzekerde, dat ik zoo ilerk naar haar geleek, dat het hein by het eerfte aanzien reeds getroffen had. Ik werd vervolgens in een fraaie kamer gebragt, daar ik eene aangename nacht-rust genoot. —Deze waardige luiden verzogten my venders, by hun te blyven, tot dat zy een goed logement voor my konden vinden. Ik nam dit hun vriendelyk verzoek aan, en gelukkig befchikten zy my een in alle opzigten zeer gefchikt verblyf naast hun huis, welk my by uitneemendheid gevalt. Ka De  C 1.59 ) $e Heef Darby is dees morgen by Lordi?.,-=> geweest, om van hem myn treurfpel, en de ove« rige ftukken, die hy van my had., te rug t@ vraagen. • Als het u niet verveelt, zal ik u het beloop djer vifite mede deelen. Zoo ja; fta dit gedeelte van myn brief dan Hechts over \ doch ik twyffel niet, of gy zult wel begeerig zyn om dit te weten* Terwyl de Heer Darby een voornaam Advokaat is, en reeds meer zaken voor dezen edelman aan de hand heeft gehad, werd hy gemaklyk tot zyne tegenwoordigheid toegelaten. Zyne. Lordfchap ontving hem zeer beleefd, weinig gedagte hebbende, dat juist myne zaak de reden zy= nerkomst zyn zou. — Zie hier het gefprek, my door den Heer Darby zelf mede gedeeld. Lord B— „ Ik denk, myn Heer Darby, dat gy weder over die oude zaak komt fpreken. — Wel, is uw cliënt nu geneigd, om die landeryen te koopen, daar hy zoo lang over geaarzeld heeft?" De Heer Darby. „ Het oogmerk van myn komst, Mylord,- is in geenen deele, om metu over landeryen te fpreken. Ik heb geheel iets anders met 'u te verhandelen; Ik kom voor een lief aartig meisje! ■ doch gy behoef!  C 151 ) ^oeft niet te denken , dat myn oogmerk is om daar door tot de voldoening der lusten van uwe Lordfchap mede te werken." Lord B— „ Myne lusten! ,—— Kom , myn Heer, gy fpot met my! Zoudt gy by een man van myn jaaren van een aartig meisje komen praaten , om daarmede myn lust te voldoen? ~* Ik word oud en zwak, myn Heer Darby! — De meisjes kunnen my nu niet meer behaagen.— Die tyd is voorby Ja, allangvoorby. —— In myn jeugd hield ik nog al van een vrolyk- heid, maar nu en reeds over veele jaaren ■ heb ik alle die dwaasheden vaarwel gezegd. Een toekomend leeven, > « Een toekomend leeven, myn Heer Darby, is dat geen, waar toe ik my zedert lang tracht voor te bereiden. Maar wat is dat voor een meisje, daar gy van wilde fpreken?" De Heer Darby. „ Haar naam is Belton, Mylord ; (hier veranderde zyn Lordfchap aan- ftonds van kleur, kunnende het doordringend oog van den Heer 'Darby niet verdragen) —— een Jonge Juffer, aan welke eenige dagen geleden zeker edelman zeer zonderlinge en onvoegzame voorftellen gedaan heeft." lordB—— $ Ja], myn Heer Darty, wy leeK 4 vea3  C W ) ven, helaas! in eene zeer bedorven eeuw!" —1 Ach , Lucia, welk een fnoode veinsaart! De Heer Darby. „ Nu, Mylord, het is uie naam van deze jonge Juffer, dat ili by u kom, om een treurfpel en andere poëtifche Hukken, van haar maakfel, die ik meen dat onder u be* rusten, te rug te eifchen.*' Lord B al Stamerende. „ Ja, ja ik bedenk my al Ja, ik herrinnermy zoo iets vaneen van een jong meisje, dat dien naam heeft. -— Ja, zy is my komen raadpleegen, hoe zy op de vQordeeligfte wyze daar zou kunnen afraaken: maarzulkeen flegtwerk zal nimmer aftrek hebben. Daar, daar hebt ge al de prullen by malkander. Aïs ze npg eenige dagen langer gewacht had met die te laten af haaien, dan zou ik ze aan myn dienst-boden gegeven hebben, om'er het vuur in de keuken mede aan te itooken." De Heer Darby. „ Ik meen verftaan te hebben» Mylord, dat uwe Lordfchap deze Hukken zeer geprezen heeft, —;—r* Dpchdeze deugdzame Juffer, Mylord, behoeft zich thands niet meer aan uwe goedkeuring of verachting te Hooien. — ly hpeft onlangs aanzienlyke fommen gelds ge-' kre-  C 153) kregen, en behoeft dus niet langer om den broode te fchryven." lord B .. „ Van haar of hare onhandigheden weet ik niets, en ik bemoei 'er my ook niet mede. Ik heb haar een keer of twee gezien. Zy kwam my vreeslyk trosch voor op haar geleerdheid. Zy verftond een weinigje — Ja, een weinigje Latyn en Grieksch, — en is verbaazend grootsch op die geringe kennis. —r? Zeker fchryver van veel verdienste heeft haar by my gerecommandeerd." De Heer Darby, hem in de reden vallende, „zeker fchryver, zegt ge, Mylord! Ik dagt dat zekere Jufvrouw Peers haar, op uw eigen begeerte, het eerst by uwe Lordfchap bragt.Doch ik zal waarfchynlyk dan verkeerd onderricht wezen, fchoon ik uwe Lordfchap verzekeren kan, datzy een vrouwsperfoon van een zeer eerloos karakter is; dit, Mylord, is my byeigen onderzoek gebleken : maar terwyl uwe Lordfchap zegt, reeds overlang alle zondige vermaaken te hebben vaarwel gezegd en u tot een toekomend leeven voor te bereiden , zult gy het best weten, of zy u daarin helpt, of niet," Lord B , „ Dat is genoeg gezegd , myn K 5 ' Heer  C 154 > Heer Darby! • maar ik heb nu geen tyd om langer met u te fpreken: daar zyn de papieren : - Ik wensch u tferhalyen goeden morgen, myn Heer." Hier mede vertrok myn vriend, die uit al het gezegde van zyn Lordfchap gantsch geene gunftige gedagten van hem heeft opgevat. —■ Konden deze luiden van fatfoen door hunnen rykdom en eer-titels van de berispingeenernaauw toeziende waereld , en van de geheime wroegingen van een fchuldig geweten ontheven worden ! Dan gelukkig, myn waardfte, heeft zulks nog geen plaats. Ik voor my kan nimmer dankbaar genoeg zyn aan den Albeftierer! Voor welke vreeslyke gevaaren heeft Hy my behoed l Die laage Jufvrouw Peers fchynt een allerfnoodst karakter te bezitten. Doch laat ik van dezemon- fters zwygen. « Laat ik veel liever myn brief met een aangenamer onderwerp befluiten; • Verbeeld u eens,Lucia, hoe ryk ik thands ben! . • laat ik u daarvan nog een woordje melden. Voor de ééne duizend heeft myn braave vriend my annuiteiten gekogt; en de andere duizend is in handen van een groot Koopman, die my daar  C 155) $m van een aanzienlyke interest zal geven. 35e overige vyfhonderd pond is by een bankier, om by voorkomende gelegenheid te kunnen gebruiken .- Zie daar, waardfte Vriendin, den tegenwoordigen ftaat der finantiën van uwe Fanny! Hoe verheugd ik ben, dat ik den diamantenring, dien ik van myne altoos geachtte vriendin Barlow gekregen heb, en dien ik daarom zeer hoog fchat, weder te rug heb gekomen, kunt gy natuurlyk begrypen. Adieu! Ikhebhetthandsvry drok, met het koopen van eenige kleinigheden tot het meubileeren myner nieuwe wooning. Ik blyf voor altoos Uwe getrouwfte Vriendin, F. B, NB. Den Lezer zy berigt, dat men hier eene $rie jaarige correspondentie van Juffer Belton met haar vriendin, terwyldezelve niets aanm -rklyks behelsde, heeft achter gelaten. — Het eeni-  C 156 ) eenige, welk de Lezer dient te weten, is,das Fanny. 's braave vriend Darby in dien tusfehen,tyd overleden, en hare vriendin te Madras getrouwd is: als mede, dat Juffer Belton zelve in kennis is geraakt met zeker geleerd Heer, die de laatfte zes maanden in het zelfde huis met haar was komen woonen, en die haar in dien tyd een huwelyks - voorftag gedaan heeft; 't welk zy dan ook aan hare vriendin berigt heeft, gelyk de Lezer uit den volgenden brief zal kunnen zien.  C *S7 ) 4^==^=========== -i==~> ; ZE VEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF; / Londen 3 van April. TVTimmer,myn waardfte Lucia, ("want,fchoon gy nu zedert een Jaar reeds getrouwd zyt geweest, en waarfchynlyk nu reeds moeder zyn zult, dezen naam zal ik u echter bly ven geven) nimmer, ik herhaal het nog eens, had ik uw raad zoo nodig als op dit oogenblik. De hupfche Benfon, weet gy uit één myner laatfte brieven, C*) heeft my ten huwelyk gevraagd, en vernieuwt zyne aanzoeken telkens hoe langs hoe dringender. ——- Ik had bykans reeds my zelve overreed om hem myne hand te geven; doch het eenige, welk my daarin belet, is, dat ik in myn hart dat tedere nog niet gevoel, welk my voorkomt in eene zoo heilige verbindtenis voor het geheele leeven volftrekt noodzaaklyk te wezen. — Ik heb zekerlyk achting voor den Heer Benfort, ja zelfs kan ik zeggen, dat ik (*) Dees brief is volgens de vorige NB. achter geJa ren  C 158 ) ik hem hoog acht. Ik bewonder zyneii ongemeenen fmaak in deletter-kunde, — zyne groote vorderingen in de befchaafde konfteri en zyn fyn oördeei: —' Doch met dat alles myn' waardfte, gevoel ik voor hem dat foort van tederheid niet, die ik eenmaal had voor Ach l ik behoef zyn naam niet te noemen! — Uw hart, dat de weêrklank van het myne is, zal u aanftonds zeggen, wiehy •s, , Zou deze myne onverfchilligheid enkel aan de gefteldheid van het menfchelyk hart in't algemeen zyn toe te fchryven ? Men zegt immers , dat het hart maar eens diep gewond kan worden. Tegen deze myne redeneering komt zekerlyk uw getuigenis op. — Gy zegt, Lucia, dat gy volmaakt gelukkig zyt: en echter heeft, volgens wwe eigen bekentenis, by uw trouwen geenzins dat dweepachtige Romaneske plaats gehad, welk Bikwyls het ftaal en vergif te hulp roept. — Mogelyk is achting en eerbied de zekerfte grondflag tot een waar geluk in den huwelyks - Staat. —- Ik denk toch dit middel eens te beproeven. — Wat de eigenlyke tederheid aanbelangt, —1 Ik kan u in ernst Zeggen Vriendin, dat Ik den Heer Benfon niet bemin. ——— Ik zie .i hem  hem zonder vervoering, gaat hy van my' af, ik gevoel geene de fflinfte droefheid, —i nimmer tel ik de uuren, dat hy wederkomt, -— ik flaap wel, en ik zugt nimmer. — Dikwyls vraag ik aan my zelve, „ zou dit liefde zyn ? " en dan beantwoord myn hare deze vraag met een ongunftig neen. Maar, wat heeft hy voor zaken aan de hand?" dunkt my, hoor ik u vraagen. — ïn der daad niet veel byzonders: — Volgens Zyn zeggen zal hy by den dood van zekeren oom een aanzienlyk land-goed in Esfex erven, welk omtrend tweehonderd pond Jaarlyks opbrengt. Deeg Oom heeft hem ook die goede opvoeding gegeven, die men duidelyk zien kan dat hy gehad heeft, en geeft hem nog jaarlyks een matige fom, die, gevoegd by zekeren post, dien hy in het publieke ftaats-beftier bekleed , hem volkomen in ftaat ftelt om zeer or- denlyk te' leeven. Wat onze middelen betreft, ik denk, als wy by elkander komen, dan zullen onze wederzydfche bezittingen genoegzaam zyn, om, als wy het wat zuinig overleggen, behoorlyk te kunnen beftaan. Ik heb myn minnaar van den Staat myner geldmiddelen vriendelyk onderricht. _ Dit dagt' ik  ( i 6o j ik best te zyn, opdat hy door geen uiteriykeri fchyn bedrogen zou worden, en zich niet zou verbeelden , meer geld by my te zullen vinden, dan ik waarlyk bezit- Doch toen ik hem dit gezegd had, kufte hy myne hand met vervoering, zeggende, dat niet myn geld, maar myn hart zyne liefde verwekt had. In één myner voorige brieven meen ik u reeds gezegd te hebben, dat hy een man is van een goed voorkomen en minzamen omgang. Hy heeft al de vertooning van een man vanfatfoen, zelfs zoö, dat men het in een man van zoo een middelmagtig inkomen niet verwachten zou. Zyne zucht tot lezen is zoo fterk als de myne. Hy verftaat de muziek zeerwel * en zingt verrukkend. Hy fchynt openhartig, van een goed humeur, eri goedwillig. Waarom bezit ik geen hart, welk voor zulke groote verdiensten open Haat ? Myne vriendin, Mevrouw Darby, is voor eenige maanden naar Canterbury gegaan, om by hare vrienden te vertoeven. Zy zal haren uitmuntenden echtgenoot, den besten der mannen, niet langoverleeven. —- Nadatmeri veertien Jaaren onderling voor elkander geleefd Beeft ■ ach 1 wat moet dan het hart. by Zulk  ( 16*1 ) ruik eeïi fcheiden gevoelen? Geen taal, geloof ik, kan dit befchryven. Zoo even, myn* Lucia, kom ik van eené wandeling Sn het park te rug. Een droef- geestigen luim hebbende,bleef ik tot dat de meeste wandelaars waren heengegaan, om my zelve in ftille eenzaamheid te genieten: Maar, welk een voorval , Vriendin! — Goede Godï hoe fterk ben ik getroffen! Zoo als ik de Rofomoris vyver voorby was gegaan, zag ik een jong vrouwsperfoon ineene flordige kleeding i in de troostelooste houding, die men zich by mögelykheid verbeelden kan, op een Homp van een boom zitten: — fchoon zy haar wezen gedeeltelyk met haar hand bedekte, zag ik echter, dat zy geblanket was, gelyk ik dan uit den zwierigen", fchoon flordigen en ge» fcheurden opfchik, dien zy had , opmaakte, dat zy een hoer was. -— Terwyl ik dit foort van menfchen als de bejammerens waardigfte voorwerpen in de natuur befchouw , loosde myn hart tegen wil en dank een zugt, zoodra ik die tooneel der ellende vóór my zag. Zyfcheen in de uiterfte wanhoop verzonken te wezen. L Eer*  C 16*2 ) Een oplettend medelyden deed my de ongelukkige fterk aanzien , en , zoo als ik dé plaats naderde , daar zy zat, fprong zy van fchrik op. Ik was nu vlak vóór haar, en kon , door het innigst medelyden getroffen, niet nalaten, myne oogen op haar te wenden ; maar, o Hemelhoe groot was myne verbaasdheid, in dit ongelukkig fchepfel geene andere, dan myne nicht Caroline Grimfiqn te vinden! Ik ftond ftyf van verwondering ! Zy doeg hare verwilderde oogen op my, als of zy my om medelyden wilde bidden; daarop, my oogenbliklykherkennende , gaf zy een groote fchreeuw, „ o God* ^yt gy myne nicht Fanny ? . . Hae is het anogelyk ? ó God / — help my — jnelp my /" Ik betuigde haar insgeiyks myne Verwondering. — „ Is het mogelyk, dat ik myne nicht Caroline in zoodanigen ftaat aanfchouw? Wat — wat, bid ik u, is de reden van deze» «wen jammerlyken toeftand ?" „ Ach/1' zeide het ellendig fchepfeJ, hare handen wringende, „ laat my laat my Hechts aan myn noodlot over.—! Daar (op het water wyzende) - daar zal ik fchielyk éen einde myner ondeugd en ellende vinden." ik* God behoede u daarvoorv Caroline \ ——=* ver-»  C I&3 ) vermyd toch zulke uitdrukkingen! — Uw uiterlyk voorkomen is zekerlyk uitermate ellendig— maar 'er leeft een genadig God, die allen,' die op hem vertrouwen, onderfteunt en te hulp' komt. — Daar, neem wat zout, en komt wat tot bedaaren/ zeg my eens, Caroline, welke noodlottige famenloop van onheilen heeft u zoo verre vervoerd? —. ik ben, dank zy den Hemel, thands in Haat om u eertigzins te helpen." Caroline, fn traanen uitbarflende. „ Ach / gy *yt een engel van weldadigheid/ Z\x\k een flegte, als ik ben, te helpen! _ zulk een te helpen.' -_.my, die u zoo dikwyIsme£ wreedheid behandeld heb! - Ach, myn Fan* »y, myn moeder heeft zoo wel voor u, als voormy, veel te verantwoorden; doch zy heeft nu ook een grievend Iyden!" ƒ». „ Zeg my toch, Caroline, wat maakte u Zoo ongelukkig!" Zr- „ Neen, neen - ik kin _ ik mig uW ooren niet kvvetzen met een ver!mi van allerleis gramden. — Gy zyt zuifere ohfchu|d en goedheid — (hftr keek zy my zeer wild aan) ™« 'l! ben een bedorven, zondig fchep- L 2 f«I  C i zyt bedaard, en verhaal myuwe ongelukkige gefchiedenis." Na eenigen tyd gedraald, en gefchreid te hebben, begon zy het vólgend kort, doch jammerlyk verhaal van zich zelve. Zy. „ Het is nu, meen ik , bykans vyf jaar geleden , toen wy de wreedheid hadden * want zoo moet ik het noemen, om u, myn goede nicht , uit Grimfton • houfe te verjaagen. —Kort daarna werd myn zuster gepretendeerd door den Schildknaap H —, dien gy u zekerlyk nog wel zult herinneren. Zy trouwden fchielyk; en, om u niet langer met beuzelingen op te houden, ik werd in dien tyd door des fchildknaaps broeder ongelukkig verleid. — Doch ik moet myn verleider het fegt doen van te belyden, dat zulks meestal doos  C i6$ *> door myne eigen losheid, en door de fchandelyke en gevaarly.ke aanleidingen myner onwaardige moeder (want dezen naam verdient zy in dit geval) toekwam. — Aan deze oorzaken, zeg ik, was het meer te wyten, dan aan de Jtonstenaryen of huwelyks- beloften van mynen verleider. —— Maar om kort te gaan, hy bragt my mat Londen, alwaar ik verfcheide maanden met hem in dezelfde leevenswyze doorbragt. Eindelyk echter werd hy my moede, nadat ik, volgens myne gewoone ver* kwifting , veele fchulden voor hem gemaakt had. De eene fchuldenaar kwam voor, de ander na, zoodat hy my verliet, en ik weet tot nog toe niet, waar hy gebleven is. —— En wat fchoot *er in deze omftandigheden voor my over? — Daar ik in ydelheü en verkwisting was opgevoed, had ik geen zin in de arbeid : doch laat ik een gordyn hangen voo£ myn leevensïoop in deze laatfte drie jaaren! t- Ach / in dezen ben ik een eerloos vrouwsper* foon geweest, een ellendig flachtoffer van ongebondenheid — ziekte *■ en honger. Binnen korten tyd ben ik eerst uit het hospitaal gekomen , daar ik met eene fchandelyke kwaal heb h 3 befmei  ( 166 ) pefmet gejegen. Eindelyk, door myne on* deugende leevenswyze uitgeteerd, ben ik hier naar toe gegaan ik wil u de waarheid zeg- gen om op eenmaal een einde te maaken van alle myne ellenden en was op. het punt, om my in dezen vyver > —" Ik, haar in de reden vallende. „ Houd op, houd op, Caroline 1 bid den Hemel, dat hy u genadi^lyk behoede , om zulk eene misdaad in tegenwoordigheid van uwen Schepper te pleegen %S, „ Bidden./ ~ Ach! — myn hart is niet meer in ftaat om te bidden! Wanhoop — uiterfte wanhoop beheerscht my geheel en al. O myn Vader! ik heb hem van. 't leeven beroofd. —. Ja ja —- myne ondeugd heeft hem in het graf doen daalen." Een vloed van traanen belette haar, meer tefpreeken Denk eens, Lucia, hoe gewei- dig my dit alles aandeed. m Myn hart bloedde zoo zeer was het zelve gegriefd.. Ik gaf haar de vyf guinies, die ik by my had, en zeide, „neem dezen aan, en doe uw best, •m op eene eerlyke wyze aan de kost te komen." Me?,  C 167) Met eene vervaarlyke gretigheid keek het arm fchepfel het geld aan, terwyl zy op een toon, die my het hart doorboorde, uitriep, ,, God zegene u!" ■ „ Ik zal al voor u doen,** zeide ik, „ wat in myn vermogen is . hebt gy wel kleederen genoeg? ««—Als gy my uw adres geeft, zal ik u wat linnen en nog het een en ander doen toekomen." „ De Hemel vergelde het u!" riep zy: — „ al wat ik in de waereld heb, is reeds beleend: dit oud gefcheurd kleed, dat ik aan heb , heb ik zelfs van iemand ter leen, die met my in het zelfde akelig hol haar verblyf heeft." Zy gaf my haar adres, welk ik met myn pot* loot opfchreef. Het was in een groente-winkel in Hog-Iane-, ik twyffel 'er niet aan, ofzy zal daar ellendig woonen. —— Daarop raakte ik met haar in een zeer ernftig gefprek over het gevaar de fchandelykheid en her. misdaadige van als een hoer te leeven. ■ By het heengaan beloofde ik haar den volgenden avond by het linnen nog wat meer geld te zullen zenden, * Zy wrong my de handen1, en beloofde my zeer plegtig, hare vorige leevenswyze te zullen vaarwel zeggen. En L 4 BS*  C 16$ ) na dergelyke herhaalde beloften meer van ernffige verbetering van haren kant, en toezegging van myne hulp, liet ik haar aan hare eigen bedenkingen over. Ik kan u niet genoeg* zaam befchryven hoe zeer my dit voorval ge< griefd- heeft. ■ Doch laat ik van dit droevig onderwerp afftappen. Kon ik nu met defpeervan Ithuriël, daar de groote Milton van fpreekt, door ééne enkele, tanraaking het hart mynes minnaars dóórtasten! *— Maar gy zult zeggen, „ het is reeds veel te laat om met de fpeeryan Ithuriël te werken:, , • gy hebt den armen man veel te lang in twyffel gehouden — en in zyn gedrag zult gy wel zoo veel verdienste zjen, dat gy hem uwe. gunst en belooning zult waardig keuren." Wel nu dan, het zy zpo.' -3 Ik denk, dat ik hem nemen zal. — Waarlyk, ik helst «en vriend — een befchermer nodig. Een vrouw Zonder vriend is ongelukkig. In één myner voorige brieven (*) klaagde ik over geweldige pyn in de maag 5 *- my is de raa$ (*) Deze brieven zyn achtergelaten. DeLezerziede vorige N.B.  C i**9 > raad gegeven, om ter genezing naartoe te gaan s 1 dit denk ik in de volgende week te doen. 1 Zyt dan voor het tegenwoordige gegroet! fir. Ik blyf altoos de uwe F, B. P. S. Zoo ik myn naam verander, behoud ik echter de eerfte letters. — Aan de arme Caroline heb ik wat geld en kleederen gezonden : —— Zy zegt my, naar haar zuster te zullen gaan, met oogmerk om hare gunst te herwinnen» \> 5 AGT*  AGT-EN*T WINTI GS TE BRIEF» Bath, 2 van May. Tk vind zeer veel behaagen in deze plaats, en x met genoegen kan ik u melden, vriendin, dat ik thands weder volkomen herfteld ben. Myn laftige minnaar kwam my, een dag of veertien geleden, hier bezoeken Ik noem hem lajiig, omdat hy zonder ophouden by my daarop aandringt, dat ik my beflisfend verklaaren zal. En daar ik hem myne toezegging waardig oordeel, denk ik, dat het maar best zal zyn ,het huwelyk voort te zetten. De Heer Benfon, wiens kiesheid van gedrag omtrend my ééne zyner beminlyke hoedanigheden uitmaakt, logeert met my niet in hetzelfde huis: dit zou, terwyl hy doch voor het overige alle dagen, en wel den geheelen dag door, by my is, achterdocht tegen my kunnen veroorzaken \ en terwyl wy ons zoo wel voor os-  onvoorzichtige aanleidingen zei ven, als voor fcwaadfpreekendheid moeten wachten, houd hy des nachts in een ander huis zyn verblyf. Dezen middag had ik een klein voorval,Lucia, welk my niet weinig onthutste , en echter heeft zulks in zich zelf niet veel om 't lyf: doch oordeel zelve! - De Jufvrouw, by welke ik logeer, welker naam Powel is, eene zeer braave beminiyke vrouw, die Mevrouw Darby my gerecomraendeerd heeft, dronk dees namiddag thee by my. Na dat wy over onverfchillige zaken gefproken hadden, zeide zy eindelyk, „ ik bidu, Mejuffer, als ik niet te nieuwsgierig ben , hoe heet toch die Heer, die u zoo dikwyls komt bezoeken?" Ik had u moeten zeggen, myn'waardfte, dat myn minnaar, die, zoo als hy zeide, „immer te Bath geweest was , dees namiddag een tour. tje te paard was gaan doen, om de aangename Jandftreek te bezien, » Aan zyn gezicht, dunkt my" ^hs ver. volgde zy _ n ken ik hem< Reeds vpï£chQb jaaren heb ik hem, als het hier op zyn drokst  c 17a) drokst ïs, op de parade gezien met eenige andere Heeren, fchoon ik my thands zyn naam niet weet te herinneren. —*• Maar het is8 meen ik, een vreemde naam van drie lettergreepen." „ Vergeef my, Jufvrouw," zeide ik*, „ gy vergist u ongetwyffeld: zyn rmxanBenfon ; en hy is vóór deze keer nooit te Bath geeweest." Jufvrouw Powel keek my op dit zeggen zeer verbaasd aan• — en na eenige ©ogenblikken ftilzwygens vroeg zy, „ of ik hem al lang gekend had?" „O Ja," antwoordde ik , grimlachende, #, zelfs zoo lang, dat ik binnen kort voor myn geheele leeven met hem bekend zal worden." m Zy fprak geen woord meer hier over, — maar fcheen diep in gedagten te zyn, en my nu en dan met medelyden aantezien : —doch mogelyk heb ik my dit Hechts verbeeld. Als het nu waar is, Lucia, dat deze goede vrouw den Heer Benfon, die my wys maakt, dat hy te Bath nooit geweest was, hier zoo dikwyls gezien heeft, — wat moet ik 'er dan van denken? — Maar, „ zult gy zeggen,"waarom  c m i jufvrouw Poufel hier ©ver niet nader ondervraagd, of zy ook iets ten nadeele Van zyn karakter wist?" Neen, Lucia! —■ zou ik een kwaad vermoeden voeden omtrend een man, met Wien ik binnen weinige dagen voor eeuwig zal verbonden zyn! Neen. Ik heb geeii het minfte wantrouwen. — Zy is ongetwyffeld in de perfoon vergist. —— Toen hy eehcér in den avond thuis kwam, deelde ik hem het gefprek Van Jufvrouw Powel mede, want ik kon het niet uit myn gedagten krygen. s. Hy lagchte, en my by de hand vattende, zeide hy vry luidruchtig, „ als gyuaan de praat van dit flag van luiden zult ftooren* myn Engel, dan zult gy nimmer gedaan werk hebben." Op dit alles volgde een lang en teder gefprek: — waarvan het gevolg was, dat ik my verbonden heb , myn waardfte, om aanftaartden Donderdag eenen ftaat te aanvaarden, die uwe Fanny of de gelukkigfte, of de rampfa- ligfte der vrouwenmaaken zal: want ik ben ééne van die luiden, die beweeren, dat 'er ten dezen aanzien geen midden - weg is. Wy denken de trouw - plegtigheid hier te laten  X 3 laten verrichten, en eenige dagen daarna haaf Londen te rug te keeren. Eene vreezelyke pleg- tigheid in de daad! Ik verwonder my, dat zoo veele jonge luiden zich maar zoo los in dezen onherroeplyken ftaat begeeven, zon- derdaar eens over te denken! ik voor my,ik wil het wel weten, ben zeer bedugt voor die naderende omflandigheid, eh vrees een mal figuur te zullen maaken.— Waarlyk, ZaaVz,'erligt my iets zwaars op 't hart, daar ik geen reden Van kan geven; doch om dezen brief geen droevig aanzien te verfchaffen, zal ik thands eindigen. -—. Vaarwel! ik blyf «we altoos getrouwe F. B,  HEGEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Bath 8 van May, ^/fyn noodlot is bepaald, Lucia\ Ik kom zoo even uit de abtdy-kerk, daar ik dat gewigtig Ja heb uitgefproken, welk myn geluk of ellende zal bepaalen Ik ben geenszins bygeloovig; doch, zoo als ik het geheiligd altaar naderde, beefde ik door al myne leden zoo fïerk, dat ik de grootfte moeite had om eene bezwyming voor te komen - Bettm fon in tegendeel was niet dan loutere blvd" fchap. ' Gy kunt ligt begrypen, dat dit alles jen uit terften ftil in zyn werk ging: ik ging te voet heen, en kwam in een koets te rug. Van een bruids-kieed maakte ik niet veel werk- ik had inyn witte mooree-kleed aan met een eenvoudig kapfel Maar daar komt een knecht met een brief. Hemel! van wien? s ïs uwe hand niet, noch ook die van den Hee  I *7* ) Keer Barlow, en echter heb ik die, zoo m% toefchynt, meer gezien. — Onder dit overpeinzen fcheenen myne beevende vingers als 'c ware buiten ftaat oin den brief te openen. — Doch hoe verfchrikte ik, toen ik, onder aan „ den naam Van Charles Belford gefchreven zag l J Lees denzelven, Lucia, en gy zult on= getwyffeld zeggen, „ de maat uwer ongelukken is vol gemeten." zie hier een af- fchrift! 3} cha rle s'fc el f 6 rd aan Juffer b e lt o n; Bath, 8 van May. Mejuffer 1 terwyl dé dood my eindelyk van een huwèïYk heeft vry gemaakt, welk het punt van eer 2y had doen voltrekken, heb ik het verukkend genoegen, van myn hart en hand aan myne be- koorlyke Belton aan te bieden. Ik hoop , dat zy dit aanbod en daarmede myne goederen en myn leevên, welk ik voor hare  ( '177) voeten nederwerp — thands zal aannemen. — Ik vlei my zeiven, bekoorlykfle Juffer,dat Gf de liefde, die ik van het eerde oogenblik af, Bat ik U leerde kennen, voor u heb opgevat, en welke alleen de wil van eenen ftervenden Vader belet heeft te verklaaren, alzins opregt zult noëmen. Zedert het överiyden myner echtgenoot, welk *eeds bykans een Jaar geleden is, heb ik myne önüitfpreèktyk dierbare Fanny door het geheeïe Koningryk opgefpoord,- doch te vergeefscb. ~ Eindelyk heeft myn knecht, dien ik op Grimflon-houfe by my had, u den vorigen nacht toevallig gezien, en heeft my van uw verblyf ten fpoedigften kennis gegeven. — Verblyd over deze gelukkige ontdekking, neem ik de vryheid,by ü tegen dezen avond belet te vraagen, om U daardoor mondeling te overtuigen van de hoogachting en tederfte genegenheid van hem, die zyn hart en hand met alle gevtfeïèns der opregtfte liefde aanbied. — Ik ben, Mejuffer! Uw zeer opregte en altoos onderdanige, Charles Belford. m p, &  C i?» > P. S. Wees zoo goed van den brenger dezes te berigten, op welk uur van dezen avond gy verkiest, dat ik my voor uwe voeten zal ne- derwerpen. Adieu • myn Engel! — tot dat gelukkig oogenblik»" Denk eens, Vriendin, hoe ik by het lezen van dezen brief gefteld was! — verbeeld u, wat myn hart gevoelde! Met moeite kon ik denzelven doorlezen, — myne oogen fche- merden, myn hart wilde van é n fcheu- ren, en telkens ftond ik op het punt van Iee venloos neder te zinken. „ Ach, God ï" riep ik, „ had het u behaagd, fiiy dit voorval vooraf te doen weten! — Doch, ondeugende daar ik ben, zou ik tegen den Hemel morren? Heb ik in dit noodlottig uur myne hand aan myn man niet gegeven ?" In de uiterfte verftrooijng van gedagten vatte ik de pen op , en fchreef het volgende tot antwoord. „ Aan den Heer Charles Belford. Myn Heer! De edelmoedige inhoud van uw briefvordert Ie regt myne uiterfte dankbaarheid. ■ De boog-  C m ) Hoogachting en het geluk, dat gy voor eene ongelukkige vrouw beftemdet, zyn in haar vermogen niet om van uwe hand aan te nemen, serwyl zy juist in dit zelfde uur van den altaai is te rug gekomen, en haar hand en hart aan een ander man voor eeuwig verpand heeft. In dezen toeftand beletten my kiesheid en eer, U alles te zeggen, wat my wel op 't hart ligt t i maar dit moet ik u echter bekennen, dat, zoo ik uwe edele gevoelens en edelmoedige aanbiedingen eenige weinige dagen eerder ge, weten had, de gantfche waereld my niet zou weerhouden hebben, uwe hand, by my altoos zoo hoog gefchat, aan te nemen. — De Voorzienigheid heeft het op eene andere wyze ge. fchikt: — Het edelmoedig hart van Belford, hier van houd ik my verzekerd, zal hem zeggen, dat wy elkander niet weder moeten zien» — Zyt gy voor het overige, myn Heer, gelukkig ki eene andere keuze , en ban haarvoor altoos uit uwe gedagten, die, zelfs tot in de laatfte oogenblikken hares leevens, dankbaar hare verpligting aan U erkennen zül, terwyl *y mei gevoelige hoogachting blyfc Uwe gehoorzame dienares, Fanny Belton. M 2  ( t8o ) Dezen brief heb ik zoo even met den knecht „' die naar antwoord wachtte, afgezonden. —Binnen weinige oogenblikken zal hy zien, dat ïk een ander toebehoor! Ach! Lucia! is bet niet hoogst ongelukkig, dat ik thands verpligt ben de hand van den Heer Belford te weigeren ! —— ach! ik ben in eene volftrekte verwarring van gedagten. Eer, dankbaarheid, liefde, reden —- alles pynigt thands myn hart. ——— Maar waar toe toch alle deze aanmerkingen? ■ zy zyn nu ongepast! —— zy ko* men allen veel te laat! Eindelyk heeft my een vloed van traanen verligt. —— Ik zal ahe fpoed maaken om van jaier te vertrekken: misfchien wel morgen. Ik wil niet langer ergens wezen, daar het mogelyk is, dat wy elkander ontmoeten. Doch daar komt ach Lucia\ - myn man. Den brief van Belford kunt gy wel denken, dat ik verfcheurd heb. Terwyl het heden myn trouw-dag is, heb ik de goede Jufvrouw Powe/ ten eten gevraagd De Heer Benfon had ook een vriend van hem verzogt; doch dees geviel my niet zeer, — hy leek eerder een ligtmis; ik kan ech-  C rti > echter wel mistasten. —— Na den eten gingen wy te Lincomb Spa9 dat hier digt by, en daar het zeer aangenaam is Cen dus goed voor my om myne gedagten wat te verftrooien) thee drinken. Van tafel komende, luisterde de • Heer Benfon my in 't oor , dat hy zien kon , dat ik gefchreid had.'* Gy zult zekerlyk gevoelig zyn, Lucia,over myn korfelig, noodlot; — doch, myn waardfte , laat ik u mogen verzekeren, dat ik myn uiterfte best zal doen om niet meer aan —■ maar laat ik van hem zwygen. Ik ben de vrouw van een waardig man; voor dezen zal ik ook alzins waardig trachten te worden. Morgen ochtend gaan wy vanhier: myn volgende zal dus uit Londen gedagteekend zyn, .— vaarwel, Vriendin, men wacht naar my om eene wandeling te doen. — Ik ben altoos de uwe, F. £, M 3 DSla;  DERTIGSTE BRIEF, Londen, 22 van May% Otort nu vry, myn' Lucia, een traan van te* ^der mededogen over de heilloze ongevallen, die op het hoofd van uwe arme, ellendige, geheel bedorven Fanny nederploifen. Om kort te gaan, Vriendin, ik ben getrouwd aan een. — Doch het volgend gefprek,tusfchen dezen man en my gister gehouden, zal u myn nood* lot het best verklaaren. Wy zaten aan 't ontbyt. . DeHeer2fe»/£» had zoo even een vaers van my gelezen ,welk tot opfchrift had de Frouwelyke Wysgeer. Hy prees het zeer, en maakte te gelyk eenige zeer goede aanmerkingen, wanneer hy eensklaps van zyn ftoel opvloog, en in diepe gedagten een poos bleef ftaan. Daarop my by de hand vattende, en my zeer fterk aanziende, greep, de volgende onderhandeling plaats, Benfon» v Ik geloof, bekoorlyke Fanny, dae  ( 183 ) ik uwe fterke wysbegeerte zeer fpoedig op ee» zwaare proef zou kunnen zetten. Zoudr gy waarlyk heiland zyn tegen allerleie noodlottigheden , daar gy in deze fchoone ode zoo aandoenlyk van fpreekt? Denkt gy, dat het noodlot reeds alle de pylen uit zyn koker tegen u heeft uitgefchoten ? " Ik. „ Ik denk zekerlyk Ja, dat ik de grootfte onheilen ondergaan heb, welke deze waereld aanbrengt, uitgenomen het misdadige." ; Dit zeide ik grimlagchende, en op denzelfden toon, waarin hy gefproken had. Benfon, zyn hoofd fchuddende, „ Ach , lief meisje, -— gy weet nog niets van het egte noodlot. -— Ik zou u de zaak beter kunnen ophelderen." —— hier zweeg hy weder eert poos, en na met de vuist op zyn voorhoofd geflagen te hebben, ging hy voort. — „ Ja 9 beter ophelderen! —— doch die verwarring! ik moet het ontdekken — ik moet het ontdekken, ■» en hoe eerder hoe beter 1" Ik, kern fierk aanziende en by de handvattende. „ Om Gods wil, myn lieve Benfon, watge* heim hebt gy te ontdekken? ■ Men zouuit uwe houding en uw zeggen haast opmaaIfên , dat gy iets fchriklyks te ontdekken hadt. • M 4 — Wel-  C i$4 ) — Welaan zeg het my , ik henzeer, wel bereid om het te hooren," Hy. „ Wel, lieve Wysgeerige, wat zoudt gy wel zeggen, als ik u berigtte, dat gy wel een Heer getrouwd hebt, maar te gelyk een, die een volftrekte bedelaar is V* Ik, van verwondering te rug fpringende, doch iny aanftends hertellende. „ Zoo dat het geval is, dan moeten wy door onze naar^gheid een eerlyk onderhoud zoe- leen . Gy moet niet gelooven, Benfon, dat ik de armoede als de grootlte der onheilen befchouw." Hy. „ O Engel des Hemels!" en hier drukte hy my in eene hevige vervoering aaji zynen boezem „ leer my? hoe ik u dankbaar zyn moet 1" Ik, zeer bedaard. „ Wel, heeft uw Oom u dan onterfd? . 0f welke verbaazende ommekeer van zaken is u te beurt gevallen ? Be Jaarwedde van uw Oom is ordentlyk, — «n het geen gy van uwe bediening aan het ac- eys-kantoor trekt dit kan ons immers een behoorlyk beftaan geven." Hy9 voor mynen veele vallende. „ Ach, myn  ( 185) Fanny l —— myn Engel! vergeef het my 5 *> Helaas! een dringende nood heeft my u fchandelyk doen misleiden. Ik heb geen Oom in Efex, noch elders ik heb ook geene bediening." — Verbeeld u, Lucia, myne verbaasdheid,myne ontfteltenis, toen ik hem dit hoorde verklaaren! v Denk eens, wat myn hart in dit oogenblik uitftond, toen ik nadagt, dat ik aan een man getrouwd was, die my zoo fchandelyk durfde bedriegen ! Dit dit alleen —- griefde myn hart fterker , dan het bezef, dat ik aan een bedelaar getrouwd was. Ik. Goede Hemel! geen Oom! —- Waarom zyt gy by my daarvoor niet openlyk uitge* komen, eer het te laat was f* My. , Omdat ik u hoog-achtte —- Ta afgodisch beminde. —r Myne omftandighedên voor u open te leggen zou onze trouw voor altoos verbroken hebben! —, en nu, nu vertrouw ik, dat het edelmoedig hart myner tedere Fanny. ,,'* &, hem in de reden vallende. * „ Gebruik toch,bid ik u,zulkeverontfchul- «aigingen niet meer, myn Heer Benfon!" M 5 Ach,  (m, > Ach, Lueia, ik kon dit haatelyk voorwendfel, dat zyn bedrog uit genegenheid voortfproot K niet langer aanhooren. „ Ik verzeker u , dat ik de beproevingen der armoede veel beter heb kunnen doorftaan, dan dit haatelyk bedrog van een Jong onfchuldig meisje." ■ Ik barstte in traanen. Hy bleef nog op zyne knieën liggen, en wilde my door dit onderdanig gedrag doen bedaaren. Hy. n Ach, lieve Fanny, hoor my, ik zal u alles openbaaren /" Ik. „ Ofn Gods wil dan, wat is dit fchriklyk alles?" Ter dood toe verfchrikt vreesde iknog te zullen hooren, dat de man, aan wien ik voor altoos verbonden was, een ftruik roover» of een ander ondeugend kaerel ware. Hy. „ Ik ben ach! laat ik u in korte woorden myne gefchiedenis verhaalen! — lk ben van geboorte een vreemdeling, een natuurlyke Zoon van den Marquis de la Cour te Parys: — ik heb eene zeer deftige opvoeding gehad, en verfcheide Jaaren als een man van fatfoen geleefd: — doch met myn vader verfchil krygende, heb ik hem verlaten, en ben naar Engeland overgeftol^n: — In de laatfte viet  C 187) vier Jaaren heb ik door Bath enFunhridgehem en wéér gezworven; en ik moet u rond- Vit bekennen, de fpeel-tafels waren myne él nige tdevlucht : verfcheide misftappen heb ik, 'k wil het niet ontveinzen, begaan, maar geene hoofd misdaad ; • alleen ben ik tot myn ongeluk overiaaden met fchulden iets meer dan drie duizend pond en ik moet ze betaalen, of een piftool zal een einde van myne rampfpoed maaken." Ach, Vriendin, denk eens, wat ik geduurende dit fchriklyk verhaal lyden moest! — Hoe waarachtig, dagt ik by my zelve, was het zeggen van Jufvrouw Powell Nu begon hy my met de aandoenlyklte bewoordingen om vergeving te fmeeken van de kleene liefdes-list, zoo als hy het noemde, die hy gebruikt had: hy beklaagde zich over zyne bedrevene fouten; verklaarde, dat hy 'er een affchrik van gevoelde, en wilde plegtig zweeren, dat hy zich geheel zou ver* beteren. —— Kortom, niets werd door hem onbeproefd gelaten, om myn gevoelig medelyden gaande te maaken. Hy knielde, fchreïde, fmeekte, en zwoer zich zelf den dood, zoo l:k hem niet oogenbliklyk vergeving fchonk. Wat  ^ my betfeft' Vriendin, het verwonden iny, dat ik niet op de eigen plaats doodbleef» ?oo zeer was ik ontroerd. Van welke godloze flreeken heeft hy zich niet moeten bedienen! Maar hy bezit ook, 'k geloof, dat ik u dit al meer gefchreven heb, alle mogelyke welfprekendheid. In dien tyd, dat hy de boven gemelde verklaaring deed, bad ik Juist tyd, om by my zelve te overleggen, wat ik , die nu de vrouw van een zoo ondeugend man. was, in dit geval doen moest; en het gevolg daarvan was,'dat ik begreep, dat ik van twee kwaaden het beste moest kiezen. Wel/'zeide ik , toen hy gedaan, en zyne ernffige fmee. Idngen om vergeving dikwyls herhaald had „ wel, het ligt 'er nu toe, en gedaane zaken' hebben geen keer." Ach! wat zou ik doen, Lucia* wat moest ik als vrawdoeo? Kortom, ik vergaf het hem. Zyne vervoeringen van vreugde, en zyne dankbetuigingen enz. zal ik voor u niet affchryven. Gy kunt ze gemaklyk zelve giffen. „ Maar deze drie duizend pond," zeide hy, „ moeten 'oogenbliklyk betaald worden. -« Volgens myne eigen hand.teekening moetik aanftaanden Maandag twee duizend pond voldoen 3  C 180 ) «foen, of ik raak in de gevangnis. 1 Aanmaanden Maandag moei ik naar myne Schuldei- fehers, of gevangnis, gevangnis! zeg my, wat moet ik doen?" i „ Wel," zeide ik, mynen moed hernemen* de, „ ik heb by myn bankier nog omtrendvyftien honderd pond." ■ „ en uwe annuïteiten," viei hy my zeer bedaard in de rede, „ zouden voor de andere duizend kunnen die. nen," Op dit zeggen, myn' Lucia, werd ik geweldig ontroerd, dat hy zoo gereedelyk op zulk een middel bedagt was: Ja nu vloog het bezef van myn volftrekt bederf my in 't aangezicht» Maar om niet langer op deze jammer- lyke zaak ftil te ftaan, zy het genoeg u te zeggen , dat ik hem myn gantlche rykdom heb ten befte gegeven; dezen laatften nacht heeft myn echtgenoot myne annuiteiten voor duizend pond verkogt. — Maar nu, helaas! ben ik weder armoedig! — en dit, vrees ik, is nog niet eens het ergfte van het geval. Ik vrees, dat de man een fchriklyke ligtmis is. Wat zeg ik, vrees? Zyne opvoeding, eene zekere losheid, waarmede ik nu duidelyk befpeur, dat hy de ernftigfte onderwerpen, zoo als  als het fchandelyk leeven van eenen valfcheti fpeeler enz. behandel:, — dit alles toont my maar allerduidelykst, welk een ellendig Jot ik van dit huwelyk te wachten heb. Pas twee weeken getrouwd, en reeds zoo veel geleden J — waarom heb ik my met al myn talmen nogthands zoo zeer verhaast? Maar gy ziet, Lucia, het huwelyk was zyn laatfte toevlucht. O God.' moes dan uwe on- fchuldige Fanny, in het egt verblyf der godsdienftige eenvoudigheid, onder het geheiligd oog van eenen vader, die my een befcherm-Engel was, op gevoed, eindelyk het ellendige prooi zyn van het verachtelykst karakter — van eenen welluftigen — een man van de waereld — een deugniet — een ligtmis ! — Ik zie nu maar al te klaar den afgrond, waarin myne al te groote ligtgeloovigheid my geworpen heeft. — 0! mogt deze myne te groote overhaasting eene wairfchuwing zyn voor andere meisjes, om niet, zoo als ik deed, dezen ftaat zoo onbedagt te aanvaarden/ En echter , ik verbeeldde my kwanswyze, dat ik trouwde om eenen belchermer ■ eenen vriend te bezittenl — TSen heerlvke^/ff/fcrrifcr waarlyk! Ik  C m ) Ik moet eindigen, Lucia, want, zoo ik langer hierover fchreef, zou ik beginnen te my-' meren. ■ . Vaarwel! Ik ben altoos de uwte F. Bt EEN*  C *P2 ) EEN-EN DERTIGSTE BRIj&F. Londen, 26 van Juny» Tn deze maand, myn Lucia, heb ik geen 00 genblik tyd gehad, om aan u te fchryven. — Wy zyn van woonplaats veranderd: „ myn echigenoot had , zoo hy zeide ,zeerbyzon~ dere redenen om të verhuizen. — Thands woonen wy op de hooy-markt, digt by de Opera; misfcbien is dit wel ééne van de redenen; want hy is zeer verzot op het ververmaak van den fchouwburg. Schoon al myn geld reeds gevlogen is tot betaaling der fchulden, blyven 'er echter, naar ik merk, nog verfcheide honderd ponden af te doen. Hoe alle deze fchulden nog afgedaan komen , weet ik niet. — Benfon blyft by aanhoudendheid los en onbezonnen, enfpeeltveel te veel vooreen man naar de mode, omverder te denken, dan op het tegenwoordige. Ik  C 193 ) h: heb hem reeds zeer ernftigverzogt, om zich door naarftigheid eene eerlyke kostwinning te bezorgen; doch ik vrees dat myn verzoek weinig zal baaten. Ik voor my fchryf dag ea nacht, om aan de kost te komen. „ Ach! myn waardfte," zeide ik tot hem, „ ik zalvaa myn kant aldoen wat in myn vermogen is; ik kan het denkbeeld niet verdragen, dat onze fchulden van dag tot dag gröoter worden: — laat ons in de eerfte plaats onze uil gaven zoó flaauw bepaalen als mogelyk is, en dan eens ernftig denken, om ons voor het toekomende ten genoegzaam onderhoud te verfchaffen." Na lang oVer en weder praaten kreeg ik hem zóó ver, dat hy zich aan het vertaaien héefc begeven. Ik heb u, zoo ik meen, meer dan eens gezegd, dat zyn letterkundige fmaak zeer groot en goed is: — maar tot myn leedwezen kan hy zich nooit met iever ergens op toeleggen. Hy is zeer wel in uxat om iets te ondernemen,- maar hy is uit gewoonte zoo los, dat ik vrees, dat hy niets ten einde' zal werken, zoo dat hy my zelve vry wat moeite zat sn den weg werpen. — Midden in de verTaaling van eene derfchoonfte plaatfen van zyA fchryver, vliegt hy van zyn ftoel, neemt zyn viool  C m ) vJool, Cwant hy is een groot violist) fpeelè met den grootften fmaak een dolle mans party, — en zegt, dat hy zich met die oude muffe fchryvers, en het drooge vertaaien niet langer kan bezig houden: zoo dat gy wel zien kunt, Lucia 9 dat hy niet heel veel van werken houd. . Niet langer dan nog in den vo- rigen nacht zaten wy beiden te fchryven; eensklaps vloog hy van zyn ftoel op , en zeide, dat hy naar de.opera moest, om een fchoone airy die in het laatfte bedryf gezongen zou worden , te hoören. Hy liep heen, en kwam niet eerder dan fmorgens om drie uur te rug. Ik geloof niet, dat Benfon kwaad van inborst is,- *—— Ik denk zelf, dat hy door den tyd een infchiklyk man zal wezen; maar hy is juist, 't geen de Franfchen inconfequent noemen. > Hy heeft niets beftendigs in zyn geheele gedrag; het tegenwoordige alleen doet hem aan; hy heeft ook, voor zoo ver ik merken kan, geen vast grondbegïnfel, waaruit hy handelt; alleen bezit hy eenige ongerymde vooroordeelen, die zyne driften vleien. — doch ik word verhinderd om voort ee gaan. jbingü*  0*25 ) Bingsdag, Ach! Ik kan my niet weerhouden, Lucia, san u, die de vriendin van myn hart zyt, een» voorval mede te deelen, welk my geweldig ontroerd heeft; —■— en waaruit gy, naar ik gis, Benfon 's karakter genoegzaam zult kunnen opmaaken. Giller kwam hy m eene groote verbaasdheid naar my toe , zeggende, dat hy vreesde, dat zyn kleermaaker hem om een fom van negen* tig pond oogenbliklyk in hechtenis zou doeri Memen. Zie hier ons gefprek. Hy. „ Goede God I wat zal ik beginnen ? —~ van u afgefcheurd en naar de gevangnis ge- ileept te worden! - ik kan ik kan het niet dulden en echter — ik zie dit fchriklyk voorval ieder oogenblik te gemoet! ïk. :, Ö Hemei ! — gy verfchrikt my. . Maar kom aan, het Huk, daar ik aan bezig ben, is toekomende week af: het geld, dat daarvan komt, zal ü mogelyk kunnen hei* pen " Hy, my in de rede vallende. „ Ach, myn lieve kind, wat zal zulk een foii toetje baaten? — Laat my een* zien % N 2 fob!  C *9&* ) hebt gy niet nog iets, daar wy gereed geld vo&t kunaeh krygen? Die fchelmfchekleermaa- ker gaf my over een dag of drie zyn woord t dat hy my nog in geen zes maanden zou Iaftig vallen. wacht daar valt my iets in ! •— Gy hebt nog een diamanten ring, zoo ik meen, myn lief; — en nog een portrait in miniatuur, dat met diamanten omzet is, 't geen gy my eens hebt laten zien. . Ais gy daar van kondet afftappen, myn engel, dan zou ik in. ftaat zyn om de fchuld te betaalen; anders is de gevangenis nog dezen nacht myn noodlot!" Wat zou ik doen, Lucia* ik liep oogenbliklyk naar boven, en haalde het portrait van myne waardfte Bari fïgheld, en door eenige zoo genoemde geoorlofde vryheden toe te liaan, meeftal zeiven oorzaak zyn van de overlast en de aanrandingen, die zy op openbare plaatfen ontmoeten. Myne vriendin bleef tot twaalf uur in den nacht by my Ach! hoe veel moeite had ik om myne traanen te bedwingen! hoe moeilyk weerhield ik my zelve, van haar myn bitter noodlot mede te deelen! „ Ik mogt wel lyden zeide zy nog eens «usfchen beiden, „ dat uw man van Barnet al te rug was. —- Ik heb in dat vinken - veld geen zin. doch, myn lieve Fanny, laat ik uwe vrees niet vermeerderen." „ Helaas, (dagt ik) myn vriendin, een roover zou mogelyk minder te vreezeu zyn, dan die gevaarlyke fireene, aan welke hy zich overgeeft! Eindelyk fcheidden wy. — Ik drukte haar de hand „ Harriet," zeide ik, „ ach, myn hart zegt my fomtyds, dat wy elkander niet zullen weder zien." Zy fchreide, en vloog in het rydtuig, dat haar wachtte. Ik begaf my oogenbliklyk naar myn kamer, en wierp my onder het gevoel van bitterst hartseer op myn bed neder. De vrouw te zyn  C 204 ) zyn van een overgegeven, openbaaren iigtmis, ach! dit denkbeeld doorgriefde my. ,_ Het gruuwelyk bedrog , de fchandelyke leugen, waaraan hy zich den vorigen dag had fchuldig gemaakt, om my daardoor van myn kleene fchat te berooven, , en dat wel van een fchat, my door eene waarde, zalige vriendin gefchon- ken eene geheiligde erfenis, die ik reeds zoo lang gehad, en zoo zorgvuldig bewaard had/ en dat enkel om die by hetlaagfte fuort van vrouwsperfoonen, by eene Comedie- hoer te verfpillen/ . Ach 1 vriendin, kon ik dit denkbeeld verdragen! . Lucia ! kan 'er wel een ellendiger voorwerp zyn, dat meer beklag verdient, dan eene deugdzame gevoelige vrouw , die voor haar geheele leeven aan een ligtmis verbonden is1 Hoe akelig de nacht voor my was , kunt gy ligt begrypen. Ik was, met myne kleederen op het bed neder gevallen, en ik ftond fmorgens vroeg weder op; ik bad den almagtigen God op myne knieën vuurigomZynen byftand, om in deze zwaare beproeving mynen moed niet te verliezen; waarna ik myn best deed óm ter verfrisfching een kop thee te drinken. —, Vervolgens zette ik my aan het fchry»  fchryven; want het is reeds zoo ver gekomen, das ik daarmede myn daaglykfch brood moet winnen" Omtrend vier uur in den middag kwam myn getrouwe echtgenoot te huis . Hy groette my -— O! die mannen, Lucfal —— met eeneon- gemeene tederheid. Ik keek hem fterk aan en vroeg hem op een zagten toon, of de diamanten genoegzaam geweest waren om zyne fchuld te Barnet af te doen ? Wel neen, myn fchat^ik heb 'erniet meer dan vyftig pond voor kunnen krygen. - ife heb den heelen avond en nacht met een fchuldeisfcher of drie te Barnet over de betaaling zitten kibbelen. Die hondsvot van eea kleêrmaaker heeft my tot omtrend één uur in den middag opgehouden. Eindelyk hebben wy de zaak gevonden, ik heb hem een briefje van myn hand gegeven, om het reftant van dertig guinies over zes maanden te betaalen." Terwyl hy met deze valfcheuitvlugten bezig was, zugtte ik by my zelve over de verbastering der menfchelyke natuur. Ach! dagt Ik, hoe zeer vermenigvuldigt men zyne misdaaden, wanneer men die door een godlooze leugen wil verbloemen l „ Zekerlyk zal uw groenen rok met goud geen klein 7  C 2o5 ) klein gedeelte maaken van de rekening van lijven kleêrmaaker;" dit zeide ik zoo koel, als ik by mogelykbeid kon, terwyl myn hart op . het denkbeeld van zyn bedrog bloedde. Hy in groote verwondering. „ Groenen rok mes goud, Fanny ! Ach, wat meent ge daarmede?" Ik. „ ik meen niets anders daarmede, myn Heer Benfon, dan het kleed, welk gy dezen nacht in de opera hebt aan gehad. Ikmoec u in ernst betuigen, dat gy 5er niet onaartig uitzaagt? en het comedie-hoertje, dat gy by li hadt, was insgelyks niet onaartig opgefchikt. Hoe heet zy ook?" • Hy, op een zeer onbefchdamden toon. „ Goede Hemel! wat wilt gy daarmede zeggen ? Ik, „ Kom, kom, houd u niet langer met zulke praatjes op: — Ik weet, helaas.' tot myn leedwezen, alles, wat 'er dezen nacht mét u is voorgevallen." — Ik verhaalde hem daarop, hoe ik met Jufvrouw Edwards, op haar dringend verzoek, naar de opera was gegaan, en den geheelen avond vlak achter hem en zyn Juffertje gezeten had. — „ Ach, om wat reden word ik dus door u behandeld?" vroeg ik hem al fchreiende, „ om wat reden moet  C 207 ) moét ik zoo jammerlyk door u bedrogéa worden ? Ach, myn' waaralle, de man is verhard in zyne ondeugden. — Schoon myne oogen zeiven de zaak gezien hadden, zwoer hy deplegtigsteeeden , dat ik noodwendig in zyn perfoon was bedrogen geweest^ ja hy hield zich zelfs, of hy Iagchte om myne aartige vergisfing, zoo als hy de onbefchaamd- heid had van het te noemen. Daarop nam hy zyn viool, fpeelde de helft van een muziek-(luk, bromde een .Italiaanfch airtje, en nam zyn affcheid van my om naar de her- ^ berg te gaan. ■ Dusdanig is de toeitand, tot welken uwe ongelukkige Fanny thands verwezen is! 18 van July. Helaas! Vriendin , myn ongelukkige echtgenoot is dezé week gevaarlyk ziek geweest aan zwaare koortfen! - Denk eens, wat ik heb moeten lyden, toen.hy, terwyl ik voor zyn bed zat, en hem de geneesmiddelen met myne eigen handen toediende, onophoudJvfc zyne iieve Seratini riep, en, wanneer hy zich verbeeldde, dat zy by hem was,1e te" der-  derfte lïefdens - onderhandelingen .mer haar fanving! I'1 net begin der ziekte wilde hy* dat ik om zeker oud Doctor van zyn kennis zou zenden. — Zie hier myn gefprek metdezen: dit zal u doen zien, in welk een licht men in het algemeen gewoon is den Heer Benfon te befchouwem By de eerfte vffitej bragt ik hem, nadat hy den patiënt gezien had, ïn de eetkamer, daar ik hem papier en pennen gaf, om zyn recipe te fchryven. Hy fcheen my toe een deftig oud man te zyn, die 'er zeer goedaartiguitzag. —- My dagt, hy keek my zeer oplettend aan; ■ maar verbeeld u eens myne verwondering, toen hy my vroeg , „ zeg my eens, meisje, hoe lang hebt gy al by dezen Heer gewoond?" Dit kwam my eene vry koddige vraag aan een vrouw voor, en ik zeide daarop in een toon van verwondering „ myn Heer!" Hy. „ Ik vraag, hoe lang gy by dezen Heer gewoond hebt,- hoe lang .— dat wil zeggen hoe laug hy u al onder zyne befcher- ming genomen heeft?"  t 20>) Ik9 met zekere deftigheid op een fi'oei'gaande zittek „ Gewoond by! — befcherming! — Myn Heer, gy vergist u, ik ben de vrouw van den Heer Benftn:4 Hy. ja, ik weet bet wei, myn lieve kincJ, men gebruikt dien titel wel eens by dergelyke gelegenheden, doch voor my behoeft gy dat niet te doen.'* Ik. Wat wilt gy daar meede zeggen, myn goede Heer? ^ Ik ben in de abtdy-kerk te Bath wettig getrouwd; —— het bewys daarvan heb ik ter dezer uur nog in myn zak." Hy. Dan vraagikiiverfchooning, Madam!- hu, dan wenscfi ik u ook geluk. . Gy hebt èen geboren edelman getrouwd, een man van éene uitmuntende opvoeding. Hy heeft een zeer goed hart ^~ hy ïs aan' geene ondeugd overgegeven , eenige kleine zwakheden uitgezonderd, zoo als zyne liefde toeliet fpel, zyne genegenheid voor de meisjes, en dergelyfcen : doch dit. zyn ook maar kleine zwakheden; yoor het overige is hy een deugdzaam man — Ja* al zeer deugdzaam." Goede God! dagt ik by my zelve, welk eene eeuwbeleeven wy ! daardegruuwzaam- fte ondeugden de zagte bénaaming van kleine zwakheden dragen/ Ik geloof waarlyk, dat O seri  C 220 ) een moordenaar eindelyk de eenige zyn zal, dien men misdadig zal noemen. — Hoe verre helaas! is het gekomen, wanneer zulke kleine zwakheden noodzaaklyk tot het karakter van een fatzoenlyk man behooren» Frydag. Bemon is eindelyk aan de béterende hand; doch hy vordert zeer langzaam. - Heden morgen kwam 'er een brief, met een vrouwen hand gefchreven. — Welk een post vooreen vrouw, om aan haar man een brief van zyne minnares —— want zoodanig een was het zeker — te geven! dit deed ik echter. — De bewuste ziekte heeft ons geld tot op één guinie verminderd/ • Al het geen ik van myn werk af heb, heb ik aan een boekverkooper verkogt voor een Som, die niet noemens waardig is, en op het oogenblik ga ik myn beste kleederen byeen pakken om te verkoopen. Ach, Lucia, nu eindelyk is de tyd gekomen dat uwe Fanny arm, volftrekt arm is. — He.' laas! hoe fel zyn de wroegingen eener laate, en dan meestal ydele bekeering! — Vaarwel! heb medelyden, en bid voor Uwe ongelukkige Vriendin, F. B, N. Bi  C 211 5 N. B. Op deze plaats zyn eene menigte van brieven agtergelaten, die onze ongelukkige heldin aan hare vriendin te Madras gefchreven heeft, in welken zy voortgaat met berigt te geven van harerampfpoedigc onhandigheden, moetende zich door haar fchryven alleen het nodige onderhoud bezorgen, terwyl zy voor het overige, moeder geworden zynde van een bevallig kind 9 welk zy den naam van Lucia gaf, de moeilykItepligten van den huwelyks - ftaat omtrend een ondankbaar en onwaardig echtgenoot op eene vgrhevene wyze volvoerde. Os TWEE-  TWEE-EN-DERTIGSTE BRIEF. Londen 2 van Maart. De verzekering, beminde vriendin, die gy my in uwen laatften geeft, dat gy Engeland nog eens zult komen bezoeken, isr, hoe verre dit vooruitzicht voor my nog zyn iftoge , eene uitnemende versterking voor myn kwynend hart. Ach ! zal ik ^u nog éénmaal omhelzen ? — Zal ik u nog éénmaal aan mynen getrouwen boezem mogen drukken? —— Helpmy, genadige Hemel, de tegenwoordige rampfpoeden, in verwachting van dat gezegend oogenblik, met heldenmoed dooritaan! Hoe groot zal dan myn genoegen zyn, als ik umya lieve kleine Lucia in uwe armen overgeef! — Dat lieve onnozel wicht! — Hare grimlagchjes zyn naast uwe brieven, myne voornaamfte, ja ik mag zeggen , myne éénige vertroosting. — Terwyl ik dezen fchryf, ligt zy gerustelyk in myn fchoot te flaapen. Gy fchryft my, vriendin, dat ik kort zyn zat in  in het opgeven van kleine byzonderheden, en gy geeft 'er reden van. Gy merkt zeer wel aan, dat, gelyk een portraitzyneongemeene naauwkeurigheid aan de kleene, bykans onmerkbare, trekken van het penfeel verfcbuldigd is, zoo ook de egte gevoelens en hetwezenlyke karakter van hem, diefchryft, best gekend worden uit eene naauwkeurige befchryving van die gewoone voorvallen des leevens, by welken de geheime werkingen en de gevoeligheid van het menschlyk han by iedere voorkomende beproeving het meeste zichtbaar zyn. Wel aan , ik zal aan dezjï uwe aanmerking alzins trachten te voldoen. Myne gezondheid, daar gy my zoo minzaam naar vraagt, moet ik u met droefheid zeggen, dat door myn in huis zitten en onvermoeid fchryven grootelyks gekrenkt is. — Geen ander onderhoud, helaas 1 dan myn pen hebbende, ben ik bykans blind, terwyl ik, zoodra myn lieve zuigeling flaapt, geen oogenblik kan laaten voorby flippen, zonder aan eene vertaaling te werken, voor welke ik by myn Boekverkooper een gering loon bedongen heb. Door het on- ophoudelyk zitten fchryven heb ik een pyn in de borst en in de maag gekregen, die ik vrees O 3 dag  C 214 3 $at eindelyk van flegte gevolgen zal wezen. •=* jboch het zy zoo als het wil, myn pen is myn eenige toevlucht, om myn wichtje en my zelve voor een volftrekten hongerfnood te bewaarën. — Tegenwoordig hebben wy (dat wil zeggen, myn lieve kleine en ik; want 'er gaan dikwyls eenige weeken om, dat ik Benfon gegeheel niet zie) ons beftaan van een fpook* welks verfchyning ik in de voorgaande week in een avond-papier mededeelde. „ Ee» Schraale maaltyd," zult gy zekerlyk zeggen. Over eenige dagen hadden wy het nog al vry ruim door zekere gruwzame moord , die de uitgever van hetzelfde papier my verzogt daar* in omftandig te befchryven. Kortom, voor ons arme drommels, die met Schryvende kost moeten winnen, is een doortrapt fchelmftuk, of eene moord , of een bloedig gevegt een altoos zekere toevlucht. Doch, om ernstig te fpreken, —— want myn hart is al te zeer ontrust om op den gemelden fpotachtigen toon voort te gaan , het leeven van een flaaf, die op de galeien gebannen is, is nog oneindig verkieslyker dan dat vaneenen brood-fchryver Dikwyls kryg |k een party bladen eener moeilyke yertaaling, het werk van menige flaaploze sacii-  ( sis ) nachten, te rug; Dan weder word my een taak opgelegd om in zoo een korten tyd af te doen, dat het, zonder my geheel af te werken, onmooglyk is. Ach, lieve Vriendin, tot welk een uiterfte ben ik eindelyk gekomen/ * Als ik eens te rug zie * Genadig God! - 'Er is een tyd geweest, waarin ik my dwaaslyk vleidde een uitmuntend voorbeeld aan myne Sexe te zullen geven. ■■ Ja, nu geef ik pok een voorbeeld l Ach! dat myn ongelukkige leevensloop eene waarfchuwing zy voor de behoeftigen myner kunne, om eene drift tot fchryven, ten zy ze eene vermogende onderfteuning geniet, nimmer toe te geven ,• en tevens om zich, zonder het geftrengst onderzoek vanhet zedetyk karakter van hunnen aanftaanden echtgenoot, nimmer in het huwelyk te verbinden. — Wat kan, wat moet ik doch van dien man zeggen, aan wien ik my zelve voor myn geheele leeven vrywillig heb opgeofferd ? ■ Gy verzoekt my vriendelyk, dat ik myne bekommeringen in uwen getrouwen boezem zal uitftorten; —— Zie daar zyn zei — Neem ze gunstig aan en verligt derzelver last voor my? of leer ze my geduldig verdragen l O 4 Ben"  ( 216 ) Benfon laat my dikwyls geheele maanden aï« jeen, onder voorgeven van zyne goede vrienden op het land te gaan zien, cf liever, gelyk ik denk, om de fpeeltafels te Bath, of op andere openbare plaatfen te bezoeken, gelyk hy voorbeen pleegde te doen. Tegenwoordig. is hy volgens zyn eigen zeggen naar Nemnar-, het gegaan met eenigen zyner makkers, meest al. dobbelaars. En daar hy reeds langer dan een maand is weggeweest, zonder dat ik eenig berigt heb, vrees ik weder voor nieuwe zwaarigheden, en de Hemel weet, wat al meer! — Ach Lucia, wat moet niet een hart, zoo als het myne, in zich zelf zoo vreesachtig en zoo teder, lyden, daar het verbonden is aan zoodanig eenen doch laat ik myn pen bedwingen, hy is myn echtgenoot \ Hoe dikwyls zit ik tot middernacht over dezen ongelukkigen onbezonnen man te zugten! -—■ Hoe dikwyls boezem ik de vuurigfte gebeden aan den Hemel uit, om hem vergeving en gevoel van zyn eigen ongeluk te fchenkeni • " Hoe dikwyls, wanneer ik my die trekken van openhartigheid, van mannelykedeftigheid en tevens zagtaartigheid, die over het fchynbaar eeriyk gelaat van mynen ongelukki-  C 2.17 ) gén echtgenoot zoo fterk verfpreid zyn, vertegenwoordig, hoe dikwyls roep ik dan uit, „ genadig God! is het mogelyk, dat het laagst bedrog, de uiterfte valsheid, de grootfte ondeugden onder zoo veel uitwendige vertooning van deugd verfcholen zyn?" Hoe ongerymd, myn' waardfte, of laat ik liever zeggen, hoe volftrekt valsch is diebelag. chelyke grondftellïng, gave God, dat ik het anders vinden mogt! dat „ een bekeerde ligtmis de beste man is!" — Maar, helaas! indien ik ernftig fpreek, dan geloof ik. zeker, dat 'er nog nooit een regt bekeerde ligtmis beftaan heeft. Een doorgaande leevensloop, waarin de zonde heblyk geworden is, bederft de geheele ziel, en vergiftigt alle de middelen tot berouw en bekeering. Ik heb meermalen van zonderlinge bekeeringen gehoord; maar ik geloof, dar het daarmede tven eens gelegen is als met den Moriaan te wasfchen. doch ik word belet voort te gaan. Myn Boekverkooper, met wien ik voor zeker werk, dat ik van daag heb afgekregen, (zynde eene vertaaling uit het Fransch ) wegens d!- rojn van vvf"en pond was overeengekoO 5 men /  C 218 ) men, heeft my zoo oogenbliklyk dit geld ge- bragt. Dit in der daad is zeer gelukkig, j . het zal ten minften myn lieve fnapltertje en hare rampfpoedige moeder voor het tegenwoordige kunnen onderhouden. Ach, Vriendin, waar is nu de ongelukkige Vader? Mogelyk reeds in eene gevangenis mogelyk op dit oogenblik in een ondeugend walgelyk bordeel! „ Ach, goede Hemel, hoe gaarne zou ik hem te hulp vliegen, en met dit weinig zuur gewonnen geld zyne vryheid koopen, wanneer een liefderyke befcherm - Engel myne fchreden naar zyn ellendig verblyf wilde richten! doch al weder een beletfel. De meid van het huis komt my zo even zeggen , dat 'er een Heer is om my te fpreken. Wie of dat zyn mag? Ik moet dezen afbreken, en myn kleene Lucia word wakker» — Zy glimlacht —- zy houdt de pen vast, en noopt my te eindigen met de verzekering, dat ik waarlyk ben Uwe opregte Vriendin F. B. DRIE-  c m > DRIE-EN-DERTIGSTE BRIEF. 15 van Maart, A ch, Lucia, welk een droevig lyden heb ik ~- zedert myn laatften moeten ondergaan/ En welke verrukkende troost heb ik met dat alles uit die edele beginfels van eenen christelyken heldenmoed gefchept, die ons in Haat Hellen om het kwaad zelfs met goed te vergelden! — „ Maar, Fannyzult gy zekerlyk zeggen , „ laat alle die zedenkundige bedenkingen achter weeg, en kom maar tot het wezenlyke van de zaak!" Welaan dan , myn' waardfte, ik zal aan uw verzoek voldoen, voor zoo verre het de verftrooijing myner gedagten zal toelaten. In het flot van mynen laatsten meldde ik u ; dat zeker Heer my kwam fpreeken. Het was een goede kennis van myn echtgenoot,de , Heer Brooks, die my kwam zeggen, dat hy zyn verblyf in de ftad hield. „ Ach r\  ( 220 ) „ Ach!" zeide ik, „ waar is hy? komt hy haast thuis? —— Is hy nog gezond? — Ik heb hem reeds in eenige weeken niet gezien." De Heer Brooks zweeg ftil. Dit deed my aanftonds" een ongunstig vermoeden opvatten: ik vroeg in drift, waar of toch myn echtgenoot ware ? Na lang talmen zeide hy eindelyk, dat het hem leed W2s, kwaadetyding te brengen; doch dat hy my moest berigten, dat de Heer Benfon nu ruim een week geleden in de Had gekomen, doch by zyne aankomst gevat was, en al dien tyd by de geregts - dienaars had moeten zitten. „ Goede God!" zeide ik, „ laat ik geen oogenblik verliezen om hem te helpen. Ik zal naar hem toevliegen met dat weinigje geld, welkiknogbezit, en welk mogelyk tot afiosfing van zyne fchuld zal ftrekken: Ach,zeg my toch, waar is hy? Is hy gezond? — ïk zal hem oogenbliklyk bezoeken." Brooks, op een zagten toon. „ Het doet my leed, Madam, dat ik u moet zeggen——maar gy moet weten: Kortom, myn Heer Benfon is ziek Ja bedlegerig: daags nadat hy op eene fchelmachtige wyze gevatis, heeft eene geweldige koorts hem aangetast. _ Doch,  C 22! ) l)och, indien ik u raaden mag, Madam, dan moet gy niet by hem komen." Ik. „ Niet naar hem toe gaan! 1 Neen ! dat zal my niemand beletten! Denkt gy, myn Heer, dat ik het denkbeeld zou kunnen dulden, dat myn man ziek in gevaar is, —— en dat ik zou aarzelen om hem te troosten om zyne ellende teverligten? Neen! aan zyne rampzalige legerftede zal ik waaken —. met deze armen zal ik hém onderlTeunen en ik zal den Hemel om zyne herftelling fmeeken. Ach laat my niet langer in onzekerheid, maar zeg my, waar hy is" Brooks. „ En met dat alles, Madam, blyf ik u ernftig afraaden , dat gy hem zult bezoeken." Ik. „ Ach! dan zal hy veel erger wezen, dan gy my zegt: Ja, de Hemel weet, of hy niet reeds dood is! Ik bid u toch, help my uit mynebekommering!" Brooks. „ Myn Heer Benfon heeft reeds een meisje by zich, dat hem oppast, Madam .' Doch waarom zou ik uw teder hart bedroeven, Mevrouw Benfon, met eenige byzonderheden, die u noch aangenaam, noch dienstig kunnen wezen ?" Om  ( 222 ) Öm kort te gaan, Lucia. by Hukken en brokken kreeg ik zoo veel licht van hem, dat myrj echtgenoot een boeren-meisje van hare ouders ontroofd, en haar met zich in de ftad had gevoerd. Ach, vriendin, welk eene tyding voor eene deugdzame vrouw ï Met moeite bleef ik buiten bezwyming. Dat ik reede zedert langen tyd door myn man niet meer zoo hartelyk bemind wierd, had ik wel kunnen beipeuren; ma?.r dat hy een onnozel Jong meisje zou verleiden, dit had ik nooit van hem durven vermoeden; En hy echter heeft zulk een gruwel bedreven! — ach , Lucia \ myn heldenmoed had my bykans begeven, — Doch met dat al zegevierde het bezef van pligt zoo hei« lig is by my de band des huwelyks! over myne beproeving en over myne zwakheid. —■ Ik nam ftoutmoedig voor, mynen echtgenoot te bezoeken, en, nadat ik den Heer Brooks (die wel zag, dat geen fchepfel my weerhouden kon, en daarom het best dagt wat toe te geven) nog eenige byzonderheden had afgeperst, vloog ik van myn ftoel op, trok aan defchel, en belastte de meid een koets te beftellen, vermits het voor my, bovenal met myne lieve kleine, die '0  C 223 ) ik liefst met my nemen wilde, te ver was om te wandelen. De ftap, dien ik my zelve voornam, was zekerlyk moeilyk; dit kan ik niet ontkennen. — Ik ging een echtgenoot helpen, ■ . Ik ging hem uit eene akelige gevangnis verlosfen, . . een man, wiens liefde geheel en al van my vervreemd was — ja, die een.ander beminde! Dan die man echter, hoe laag, hoe fnood in zich zelf, was de echtgenoot, wien ik voorden al wetenden God by het plegtig autaar my verbonden heb, in ziekte en tegenfpoed te zullen helpen! De Heer Brooks wilde my by aanhoudendheid van myn 'voornemen doen afzien, vraagendemy onder anderen; — „ denkt gy, Mevrouw Benfon, zulk eene beproeving te kunnen uithouden?" „ De Hemel," antwoordde ik, „ zal my, zoo ik hoop, genoegzaam onderfteunen in het bezef, dat ik niet meer dan myn pligt doe. — Ik ga niet," ach, Lucia, hier barstte ik in traanen uit „ ik ga niet om den onge« lukkigen verwytingen te doen — maar ik vlieg om hem te helpen, — Ja, zoo het mogelyk is, om hem te verlosfen!" Brooks. H Gy verbaast my, Mevrouw! * Gy  C 5.2% ) Gy zyt waarlyk eene vrouw, die Ieders bewondering verdient!" jk. Vergeef my, myn Heer! -—^_ \^ doe niets meer, dan het geen myn pligt als vrouw van my afeischt: 'er is geéne buitengè- woone verdienste in gelegen doen ho© eerder ik by hem gda, hoe beter —" De Heer Brooks nam daarop zyn affcheid. —Ik keek oogenbliklykfnynfchatna, diemytoebehoorde, en bevond, dat deze omtrend agttien pond bedroeg. Ik Hak dit geld bymy, nemende nog eenige anderen verfierfelen van tvaarde —het overfchot van gunstiger dagen , welk ik zorgvuldig tot den kwaaden dagbefpaardhad—mede, met oogmerk, om zulks, ten behoeve van inynen echtgenoot, onder weg te verkoopen. . Ik pakte vervolgens nog wat eten, zoo als een kuiken, wat wyn , wat chocolade enz. in een mandje, en daarop den Hemel om by {land fmeekende , ging ik met myne lieve kleine, die ik al flaapende in een mantel rolde, op myn arm, met pak en zak in de koets. — Onderweg verkogt ik 't geen ik had voorgenomen, zoo dat mvn fchat tot twee en twintig guinies vermeerderde. —Met dezen rykdom kwam ik aan het huis, daar de Heer Brooks my gezegd had  C 225.3 had mynen öngelukkigen echtgenoot te kunnen vinden. Aan de deur Hond een man , die 'er zeer leelyk uitzag. Ik fteegaf, ^n verzogt hem, my de kamer van den Heer Benfon te wyzen, zeggende hem, dat ik zyn vrouw was. — De kaerel keek my met eert foort van grimlagch aan, en leidde my een moeilyke trap op, vervolgens in een ellendig kamertje, daar hy de deur van opendeed, roepende, , daar is je wyf om je te bezoeken.'* Het eerfte voorwerp, dat my in 't oog vief, was een zeer lief jong meisje, zoó ik gis, van zeventien Taar, hebbende haar éénen arm om de hals van myn echtgenoot geflagen, terwyl hy den ander met vervoering aan zyne lippen drukte. Hy fcheen zoo even uit het bed opgedaan; want zy zaten; of liever zy lagen beiden in eene juist niet zeer betaamelyke hou* ding op den kant der bedftede. ■■ Dit ge* zicht was, ondanks; al den moed, waarmede ik my gewaapend had, voor my te fterk. - Als leevenloos Zeeg ik op een oude gebroken floel neder,- dóch ik herftelde rasch; ik had binnen weinig tyd weder moed én kracht genoeg, om met myn kind op de arm, tot myn fnooden echtgenoot te naderen. 1 1 Vooraf P had  jhad ik u moeten melden, dat, zoo dra hy h oor» ide, dat zyn vrouw hem was komen bezoeken, jby van fchrik was opgevlogen. „ Hoe vaart gy, myn Heer Benfon T* zeide ik. "■ 1"* „ ïk breng u uw kleine Lucia om eens te zien — en ik zelve, zoo dra ik hoorde, dat gy in hechtenis zat, ben komen vliegen om u te helpen. >— Waarlyk, ik heb u wat goed nieuws te vertellen : ik heb een beursje met geld medegebragt, welk ik hoop, dat u uit dit akelig verbiyf zal verlosfen. ï)e Heer Brooks heeft my gezegd, dat de fchuld, die u dit onheil gebrouwd heeft, niet jroot is.** JJy. „ Ach myn Fanny! ó gy uitmun¬ tende vrouw ! Ik ben uwe goedheid onwaardig !M Ik hield hem vervolgens het kind voor, welk 3ry kuste, en in zyne armen nam. Dit kwam in onze wederzydfche ontmoeting, die Sliet zonder ontroering gefchiedde ,zeer wel te pas, te meer nog, daar een derde, zynde dat Sief jong meisje, hier by tegenwoordig was. — Zoodra ik in de kamer trad, ging dit lieve fchepfel voor de raamen ftaan, ziende my «Sao eens met fchaarate, dan eens metbevreem- ding  22? } •ding aan. —*• Zy fcheen nog geenszins zoo verhard in de Ondeugd, dat zy my zonder een diepe blos konde aanzien en hare verwondering, denk ik, vloeide daaruit voort, dat zy irt my geene zoodanige perfoon vond, als zy verwacht had. Inplaatfe van als een woedende tyger in te fluiven, en haar aan te randen* als of ik haar dagt te verfcheuren, ('c geen zekerlyk veele vrouwen by deze gelegenheid zouden gedaan hebben) befchouwde ik haar met medelyden, en behandelde haar minzaam. — Zy zag dit, eri gevoelde ongetwyfield op dat oogenblik, „ hoe ontzaglyk de deugd, en hoe fmartelyk haar verlies is.'9 Wat Benfon betreft, — nimmer zal ik die verachtelyke vertooning vergeten, die hy maakte — die overtuiging van Schuid, die uitzyra geheele aangezicht en houding te lezen was, — Hy bleef echter met het kind fpëelen, ' en verhaalde my eindelyk, hoe gevaarlyk hy aan de koorts had gelegen; doch dat hy de laatfte' twee dagen, nu dezelve geregeld afging, merkeiyk beter was. Daarop open, de ik het mandje i dat ik by my had, nam wac die ik met wat fuiker en kruid heet maik-  'te, efi verzögt hem dit te drinken. — Ais vrouw,* zeide ik al lagchende, terwyl myn hart echter geweldig ontroerde, „ als vrouw durf ik u ernftig raaden, om een bifcuit en een Huk van dit kuiken te eten." Nadat ik hem myn voornemen meldde om zyne fchuld te betaalen, terwyl hy my gezegd had, dat deze niet meer dan twaalf guinies bedroeg, zeide ik hem, dat ik nog wat koffy had medegebragt, en , als wy die gebruikt hadden , dat ik dan ai zou betaalen wat hy daar fchuldig was. Vervolgens raadde ik hem, aich met een draagftoel naar onze wooning te laten brengen, om dat hy zich dan nog wat beter tegen de koude zou kunnen waapenen. — Nu fcheen myn echtgenoot berouw te hebben over zyn fchandelyk gedrag: dan,' terwyl het lieve meisje in de kam er bleef, Ipraken wy van geene byzonderheden. Toen het tyd Wierd om thee te drinken, zeide hy eenigzins gedwongen, „ Peggy , wees zoo goed van het thee-goed klaar te zetten." - Deze gelegenheid, dat zy afwezig was, Cwant gy kunt wei begrypen, dat ik niet Verkoos hen by elkander te laten) nam ik juist waar ?  waar, om ïnsgelyks de kam* uit te fluipen,' en de fchuld, waar voor myn man gearrefteerd was, alsmede het gewoone drinkgeld by zoodanig arrest, en het geld voor den cipier te betaalen. Zoo als ik dit verricht had, kwam ik weder binnen, en zeide aan Benfon, ——„ zie daar, myn echtgenoot, daar is uw ontflag! —r nu zyt gy op vrye voeten, en kunt gaan , waar gy wilt, en nu hoop ik zult gy, wanneer wy onze kolfy gebruikt hebben, hier niet langer vertoeven." Nu begon myn echtgenootzync erkentenis en dankbaarheid te betuigen, doch ik viel hem in de rede. „ Ach, Benfon ! wat komen alle de fchatten der waereld in vergelyking by de fmart, die ik gevoel in het bezef „ dat ik uwe liefde verloren heb! ■ En dan nog, myn echtgenoot, kunt gy het verantwoorden, dat gy uwe misdaden vermeerdert door het verleiden van dit onnozel meisje! —-—Armoede is my verdraaglyk maar deze verongely- kingen deze ondeugden zyn voor geea mensch te verdragen! —- O myn Lucia! — bier drukte ik myn lieve kleine aan myn boezem, terwyl eenige traanen, die myne Oogen ontvloodcn, Haar onfchuldig gelaat befproeiP 3 der*  den —- O myn Lucia! de ïfemel geve, dag gy nimmer 4ie kommernisfen gevoelen nipogt] die het bloedend hart uwer ongelukkige moe! der verfcheuren'" -—, Ik barstte overluid in traanen uit* Benfon was, of gaf ten|minften voor8hevig aangedaan te wezen over myn gedrag. . ,~ Hy nam myne hand — drukte die vuurig aan zyne lippen keek zeer verbysterd en kon zich niet uiten Eindelyk fprak hy met afgebroken woorden „ ik kan niet ontkennen ik moet het erkennen ■ 'er is veel uiterlyke fchyn tegen my: — maar myn hart myn hart, waardfte Fanny , heeft u nimmer verlaten." „ Ach, Benfon," hernam ik driftig, „ fpaar deze woorden toch, bid ik u! -—— Verbeeldt gy u dan, dat ik my door zulk een on~ gerymd voorgeven zou laten misleiden?"' Na veel over en weder praaten over dit zelfde onderwerp, verzekerde hy my eindelyk plegtig, dat hy dit meisje nimmer weder zien zou. -— „ Maar," viel ik al weder tusfchen' beiden in, „ welke vergoeding kunt gy tiaa^ bezorgen? Nu moet zy immers, zoo als gewoonlyk gefchiedt9 een Straathoer worden 9  C 33* ) of van honger en kommer vergaan ï —— zeg my - zeg my, waarlyk ik bid het u, — waar woonen de ouders van dit ongelukkig meisje?" Ik wilde voortgaan | doch zy trad de kamer ja, Benfon ftond op, want hy was reeds zoo ver, dat hy weder gaan kon, en riep haar aan het venfter. ■ Hy praatte met haar iets, - dat ik niet verftaan kon. Daarop namen wy eenige verfrisfching van het geen ik had mede gebragt. — Ik zelve had die ook hoog-nodig, vermits ik fiaauw was van kommer en vermoeidheid, en daarenboven den vorigen dag, door de ontroering wegens het be» rigt van den Heer Brooks, geen yoedfel over myne lippen had gehad. Na dat ik alles, wat totfhet arrest behoorde, betaald had,belastte ik een draagftoel voor Benfon. ■ Ik takelde hem zeer zorgvul* dig toe, op dat hy geen koude zoü vatten, en terwyl ik dit deed, merkte ik, dat het arme meisje deerlyk ftond te fchreien. - Dit deed my fterk aan: — Ik vergat myn eigen leed, en luisterde naar de infpraak van myn haru —■ dit hart zeide my, dat het ongelukkig fahepzel toe «en nog erger kwaad sou vervalV 4 l«Ja  C 232 31 kn, zoo zy niet in hare tegenwoordige ellende wierd te regt geholpen. „ Zyt niet bekommerd * dus fprak ik haar op een zagten toon aan, „ dat gy in dit huis zult blyven: Ik zal zorgen, dat gy op een veilige plaats komt, tot dat gy naar uwe vrienden zult kunnen vertrekken." Zy barstte uit in traanen. —. „ O Madam," zeide zy al Ihikkende, „ uwe goedheid is veel te groot voor zulk eene ondeugende, als ik ben." P Hoe verward myn echtgenoot ook zyn mogt, fcheen echter myn gedrag zyne goedkeuring te hebben, vermits by by het heengaan my ee$ lonk van genegenheid toewierp. Nadat hy met de draagfloel vertrokken was, zond ik om een koets voor my met myn kind, en begon vervolgens een gefprek met het ongelukkig fchepfel, welk zeer gevoelig fcheen getroffen te wegen. »— Zy wierp zich voor anyne voeten, en zeide, „ ach! vergeef my toch, Madam, al het migdrevene ! ... jfc fcen overtuigd, gy kunt my niet anders, daa als een booswicht befchouwen ,• doch ik wist waarlyk niet, dat myn Heer Benfon getrouwd was. —• Daarin heeft hy my bedrogen, en my , onder voorgeven van my te «uiten trouwen»  c 233 5 we», van myne vrienden vervoerd. —« Ach t ik ben geheel bedorven! In eeuwigheid wil ik hem niec wederzien! ■■ 111 1 Ik zou u sog alles kunnen verhaalen, Madam, op wat wyze ik helaas.' zoo verre ben afgedwaald.'* „ Vertel my niets meer hier van," hernam ik, terwyl ik haar van den grond hief; ——? „ ik wil van dit rampzalig voorval liefst niets meer weten. —— Zeg my alleen, hebt gy nog ouders, en waar woonen zy ? " Na dat zy my geantwoord had, dat haar Vader een aanzienlyk landman was, bragt ik haar den misflag nogmaals ernftig, doch tevens minzaam, onder 't oog, en deelde haar gulhartig mynen raad mede, hoe zy zich voortaan behoorde te gedragen. „ Daar ," zeide ik vervolgens , „ daar zyn twee guinies —- deze fora is overvloedig genoeg, om u by uwe vrienden te brengen, die ongetwyfTeld zeer bedroefd zullen zyn, dn gy hen verlaten hebt. Als ik naar huis ga, zal ik u mede nemen, en u in de herberg brengen, daar de postkoets afrydt, en dan kunt gy morgen avond by uwe ouders te rug [wezen." Het lieve meisje, welk de onnozelheid zelve is, bedankte my  C *34 > smet Baar geheele hart, welk door traanen fpralf* en wenschte my alles goeds tot vergelding. — Ach, Lucia, wat heeft myn echtgenoot niet te verantwoorden, daar hy zoo veel heilige onfchuld heeft durven verleiden !. Eindelyk nam ik haar mede in het rydtuig, welk naar my wachtte ,en bragt haar in die herberg, daar de postkoets juist gereed ftond om te vertrekken. Ik betaalde de vragt vóórhaar, en haar nog eenig geld in de hand duwende, om hare verteering op reis goed te maaken, zag ik haar in de wagen flappen, en kort daarna wegryden. — By het heengaan wrong zy my de hand, terwyl zy al fnikkende zeide, — >, de Hemel, Madam, beloone uwe weldadigheid!" Het zy verre van my, Lucia, dat ik eenige verdiende in dit ftuk zou voorgeven: — Myn wensch is alleen, dat ik een gefchikt werktuig mag geweest zyn , om deze ongelukkige voor verdere ellende en verderf te bewaaren; want dit zou zekerlyk haar lot geweest zyn, indien ik haar niet eenigzins had geholpen, —— Ik weet wel, eenige vrouwen zullen myn gedrag by deze gelegenheid veroordeelen, en uitroepen ,  C 235 > pen" 9 „ wat een zottin is die Jufvrouw Benfon\ «—* Ik zou die onbefchaamde hoer liever de oogen uit het hoofd gehaald hebben, dan haar nog geld te geven, om naar haar vrienden te ?eizen • P?i Aan zoodanige berisping van vrouwen, welker naauwgezette deugd in wreedheid ontaart, ftoor ik my niet: —m myn hart zegt my, dat ik braaf heb gedaan; —. ik gevoel by my zelve, dat ik ééne myner natuurgenoten uit den afgrond des verderfs gered heb: — en ik houd my verzekerd, wanneer onze Sexe zulke jonge ongelukkige Schepfels by haren eerftgn val Cwant als zy reeds verder op den dwaalweg zyn, is het veelal te vergeefsch) wilde te regt brengen/dat alsdan doch de uraaten, noch de fchandelyke bordeelen zoo vol zyn zouden met ellendige voorwerpen, die, na het begaan van éénen misftap, te befchaamd en te vreesachtig zyn, om tot hare vrienden te rug te keeren, en die daardoor tot wanhoop gedreven, zich aan hoerery overgeven, en eerlang, dikwyls nog in hare Jeugd, rampzalige HagtofFers worden van ziekten, honger en dood. Doch laat ik tot nnyne eigen gefchiedenis te rug keeren. 8y myue thuiskomst vond ik myn echtgenoot  floot zeer wel gemoed. Ik verhaalde hem, hoe ik voor het onnozel meisje gezorgd had. — Ik zal u de loffpraken niet melden, die hy my daarover gaf: alleen zeg ik u, dat hy my plegtig verzekerde, voortaan deugdzaam te zullen wezen. Maar, Lucia, durf ik hem wel op zyn woord gelooven ? Heeft een overgegeven ligtmis zich niet eene heblykheid van ondeugd eigen gemaakt? • is 'er in zyn gedrag wel iets, dat een genoegzamen grond van vertrouwen oplevert? 'T is waar, myn echtgenoot heeft zich in deze laatfte veertien dagen (want reeds zoo lang geleden is het bovenftaande gebeurd) zeer gefchikt gedragen, en my meer uiterlyke genegenheid bewezen: maar helaas! myn' waardfte, de ondeugd kan en moet dikwyls de deugd bewonderen, maar kan haar nimmer liefhebben, noch zich langen tyd aan haar verbinden: zy ziet in de deugd hare eigen atTchuuwlykheid, en tracht haar derhalven te ontwyken, om hare vorige \ vermaaken weder ongeftoord te genieten. Zaturdag. Eer ik dezen zoo langen brief fluit, moetik a neg melden, dat ik gister zeer gevoelig ben aas  Utigéd&in geweest over de volgende eènvouV dige, eerlyke uitboezeming van dankbaarheid, die my door de Ouders van de arme boetvaardige Peggy, in een brief, waarby een kleen ge- fchenk gevoegd was, is medegedeeld. « Zie hier copie van den brief, welks fpelling ik, aan u fchryvende, heb in orde gebragt; Madam Benfon.' Op de Landhoeve Cherry-Hill. „ Onze harten vloeien over van dankbaarheid voor de tedere zorg, dié gy voor onze „ arme Peggy gedragen hebt, en wy onderge„ fchreven hebben dit van onzen pligc geoor- ,j deeld aan ü te fchryven. Wy wen- j, fchen van harten, dat alle milde zegeningen 3, u mogen bejegenen, om dat gy onze mis?, leidde dochter voor verder verderf bewaard „ hebt. — Wy wisten niet, dat zyne Edelheid „ een getrouwd man was; hy zou anders niet „ lang by ons hebben kunnen banken. —y ?> Peggy heeft hare verkeerdheid gezien; „ uwe goedheid, zegt zy, heeft haar hart ge» 7, voelig getroffen, en haar met fchaamte e© ff boetvaardigheid vervuld. — Gy zoudt mede-  C «3? ) M, delydeti met haar hebben, Madam, als gy „ eens zaagt, hoe bitter zy fchreit, en hoé „ zeer zy het zich aantrekt. Zy wil in 't ge„ heel niet eten. —- Maar ik dank God, geen „ van onze buuren weet onze fchande; en dit „ geeft ons veel troost. Ik hoop, dat zy- j, ne Edelheid eene zoo braave Mevrouw, al$ „ Peggy ons zegt, dat gy zyt, hartelyk zal „ beminnen. Waarlyk het is tegenwoordig „ eene zondige waereld: —maar, terwyl wy „ ons kind weder te rug hebben, moeten wy „ ons best doen, om dat geen te vergeten , „ welk niet te herftellen is. -——— Zo als Zy „ thuis kwam, fchreiden myn vrouw en ik Wel 3, meer dan een uur over haar. — ik verze„ ker u, zy zal nooit weder buiten ons ge5, zicht gaan, tot dat wy haar eerlyk getrouwd „ zien* -— En hiermede, Madam, blyven „ wy, na U alle waereldfchè zegeningen te n hebben toegewenscht, uwe ?, Èeer nederige en onderdaanige dienaars John, en Joan Pimrose.**  C 239 ) 5, P. S. Myn vrouw is zeer bedroefd, dat s, zy n geen kalkoen tot een prefent kan ftfu■„ ren ; maar de vosfen Heb ons laatfte broedyy fel weggelleept en gedood Nu zend zy u, „ goede Madam, een kaas van haar eigen maakj, fel, en ik heb er twaalf flelfen peer-drank by gedaan, die wy zelf van peeren uit on„ zen boomgaard gemaakt hebben, als mede n een zak met gouden pippelingen. — Peggy ;, zou u wel door ons de groetenis doen,maar ?) zy zegt, da: zy te zeer befchaamd is. ■ ... „ Verfchoön myn flegte fchrift." o Die arme dankbaare menfchen! —— hunne eenvouwdige brief wrong my de traanen uit de oogen. Gy ziet, hoe veel kwaad 'er ook in de wacreid zyn mag, 'er heerscht echter ook nog veel eerlykheid en deugd. '■* Öoch het wordt tyd, dat ik u eenige verpoo* zing geef. — Adieu, adieu! altoos de Uwe* F. B. VIER*  VIER.EN DERTIGSTE BRIEÈ. JFLEÈT PïtïSON. Waardfte Vriendin ï J^gt maanden o welk een fchriklyke tus- fchentyd! zyn 'er zedert mynen laat- ften brief aan u verlopen. . Een reeks van droevige voorvallen beeft uwe rampzalige Fanny naar de ellendige fchuilplaats eener gevangenis gevoerd, uit welke deze is gedagte» kend. ■ t>e fnoode echtgenoot, aan wien ik my zo onbedachtzaam verbonden heb, heeft eindelyk, nu een maand of zés geleden, getoond , dat hy een doortrapte fchurk is. » Nadat hy my van alles beroofd heeft, is hy naar Frankryk gevlucht, met eene vrouw van één zyner ondeugende vrienden, die insgelyks door haar man verlaten was, en doet my daardoor alle de yslykheden eener gevangenis ondergaan. "'" " En ware dit nog allesl —— maai  (241 3 ihaar hcehi de maat myner onheilen ïs thands völ gemeteri! ■ Een zwaare koorts treeft myn kleine Lucia van my weggerukt! —en dus moet ik in eenzaamheid zonder troost alle deze rampen verduuren ! — — Doch waartoe al dit morren? De wil des Hemels ge- fchiede! Ja, Vriendin, ik zal my zelve in ftaat Hellen tot die geduldige onderwerping, die wy in het fchool der tegenfpoed alleen kunnen leeren; Het is daar en daar ook alleen dat wy ons zeiven leeren kennen, en ons aan de wyze fchikkingen van den Albeftierer op het eerbiedigst leeren onderwerpen 3 Nu dan, myn aanminnig wicht, zullen geene vertroostende grimlagchjes het bedrukte hare uwer rampfpoedige moeder vervrolyken. >—Doch waarom zou ik het u benydeit ? — waarom zou ik bedroefd wezen,- dat deze lieve met heerlykheid bekroond is, eer de donder geloeid, eer de blikfem hare alverteerende firaalen heeft uitgefchoten / — De Almagtige Beftierer van alles heeft deze tedere bloem af^ëfneden, eer zy in de gelegenheid kwam 0112 verdrukt te worden. Hy zag ongetwyfeid het onheil, dat haar over 't hoofd hing, ent;' q kt  aïc eene Vaderlykë genegenheid nam hy haal rot zich. — Ja, Lucia, ik draag het verlies! met eene dille eerbiedige onderwerping. Ik ben bezadigd ik fchrei niet — waarlyk, ik ben bedaard. Wat toch heeft God van my genomen, dan het geen Hem zelf toebehoorde? —• Laat ik my dan met lydzaamheid onderwerpen-, en enkel zeggen, Uw wil, Ö Almagtig Vader, gcfchiede ! Al myn lyden toch, myne waardfte, zal éénmaal een einde nemen, en dan vertrouw ik, zal alles vrede en zaligheid wezen. —-Geduld en onderwerping zal my kracht geven om alles te verduuren, en eene verdere gehoorzaamheid aan [Gods wil zal al myne bitterheid in vreugde herfcheppen. Deze rampfpoe- den zelfs, die ik geleden heb, zyn reeds van die heerlyke uitwerking geweest, en zullen het zoo ik vertrouw, nog verder wezen, dat ik deel zal verwerven aan die eeuwige heerlykheid, in welke de geflaakte zugt en weemoedig geftortte traan in vreugde - liederen en lofgezangen zullen veranderd worden. O hoe zaligend is het, Vriendin, te fterven met eene lydzaamheid, die den Albeftierer behaagt, in plaatfe van te ftryden met den Almag-  C 243 3 inagtigen/ — Laat ik dan met eerbied de roede kusfen, met welke Hy my geflagen heeft, en gehoorzaam wezen aan Zynen wil. . - Liever wil ik, wanneer het Gods wil is, in de gevangnis van honger Herven, dan met een krt2agend géwisfe overvloed genieten. De tegenwoordige rampfpoeden des wisfelvalligeu leevens wel te vreden en dankbaar te verdtiuren, befchouw ik als een pligt, die volftrekc moet voorafgaan, willen wy namaals verheer- lykt worden. Al het kwaad op aarde is tevens altoos gemengd met goed, en dit kan ons overtuigen, dat ons eeuwig geluk by trappen zal plaats grypen. Dit alles dan overreedt my, dat juist de rampfpoeden op aarde gefchikt zyn om ons te leeren, hoe dwaas en gevaarlyk het zy, ons aan deze waereld zoo naauw te verbindenden dat zy ons behooren aan te moedigen, om onze hoop en ons geheel vertrouwen op. Hem te ilellen, die onveranderlyk wys en goed is. Doch ik moet my haasten| om myn' hartsvriendin het voorval te berigten, welk my eindelyk op deze ellendige plaats gebragt heeft. . Ma den Iaatften brief, dien ik u fchreef, behandelde my Benfon,.nog een geruimen tyd • Q 2 voor  C 244 ) voor het uiterlyke zeer minzaam; doch hy was menigmaal geheele dagen van huis; en als hy des avonds uit was, 't geen zeer dikwyls gebeurde , kwam hy zelden thuis vóór zeer last in den mcht. —— Ik verdroeg dit alles met ge« duld, en vroeg hem nergens na. Nacht-en dagt arbeidde ik met de pen, zynde dit ons eenig, fchoon waarlyk bedelachtig, beflaan. Omtrend dezen tyd werd ik op zekeren avond, dat ik in eenzaamheid op onze droevige om* Handigheden zat te peinzen, zeer aangenaam verrascht met een brief van Jufvrouw Edwards, die u reeds door myn vorig fchryven genoegzaam zal bekend wezen. Zy fchreef my, dat zy met haar vader voor zyne gezondheid naar het zuidelyk gedeelte van Frankryk zou vertrekken; — Vervolgens gaf zy op eene zeer voorzichtige wyze te kennen, dat zy gehoord had, dat ik met tegenfpoed worftelde, en verzogt my derhalve zeer vriendelyk, dat ik de ingefloten banknoot van vyftig pond van haar als een har- telyk affcheid zou aannemen. In het na- Ichrift op dezen minzamen brief raadde zy my, dat ik deze kleene fom, zoo als zy het noemde, tot myn eigen gebruik tegen eenrampfpoedigen dag zou bewaaren. Doch, hoe voot- zich*  zichtig deze raad ook was, kon ik niet van my verkrygen, deze fom voor my te houden, en myn echtgenoot daarin niet te doen deelen. ■ Dit waardig gefchenk kwam juist van pas, terwyl wy geen é^ne Guinie meer in de? waereld hadden, en aan onze huisvrouw meer 'dan een Jaar huur fchuldig waren. Den volgenden morgen gaf ik Benfon berigt van dit aangenaam en waardig gefchenk, zoo als ik dagt, dat eene braaye vrouw betaamde. Hy betuigde my zyn uitftekend genoegen daarever, en raadde my zulks in een hde van de bureau, die in onze kamer flaat, te leggen, „ want daar," zeide hy, „ zal het veilig we. zen;" —■ gelyk ik dan ook oogenbli'klyk deed, daar hy by was. Zoo als dit was voorgevallen, zeide hy my, dat hy zyn woord had gegeven, om des middags uit eten te gaan,als mede, om den avond met eenige goede vrienden door te brengen, die hem beloofd hadden, een ambt van commies te zullen bezorgen. Dien geheelen dag was ik zeer in mynfehik, verheugende my , dat wy in ftaat Zouden wezen , om met de bewuste banknoot onze hui«r huur te betaalen. ■ Zeer wel te vrede begaf ik my dien dag aan het werk, dat ook zeer Q 3 ju*?*  C 2.46 ) gunftig flaagde. ■ Laat in den nacht op, den gewoonen tyd kwam myn echtgenoot te foecj. Zeer vroeg in den morgen hoorde ik hem weder opftaan, 't geen my, die zeer flaaperig was, deed vraagen, „ wat hem zoo vroeg het bed uit joeg?" „ Ontrust u niet, myn' waardfte," gaf hy my ten antwoord; :, ik zoek alleen maar myn handfchoenen in de bureau,-" op dit oogenblik moet hy zekerlyk de lade zeer ftil geopend hebben; want ik heb 'er niets van gehoord „ ga gy maar weder gerust flaapen —— zyt niet ongerust over my op dea maaltyd van middag zal ik te rug wezen. Vaarwel, lieve Engel, de Hemel zegene ul ■*. Dit was het aficheid van den laagen vein- zaart, die, nadat hy de deur van de kamer zagtjes achter zich had toegetrokken, heenging. Ik begaf my weder ter rust, en werd niet wakker, voor dat myn lieve kleine, die naast my fiiep , hare gewoone minzaamheid aan my bewees. — Zoo als ik haar en my zelve gekleed had, fchelde ik om de meid van het buis, om my het ontbyt te brengen, belastende haar tevens, wat zy my voor het middagBaal brengen moest* „ Myn Heex Benfon 9" gei-.  C H7 ) zdde ik, „ zal om twee uuren thuis wezen."^ „ Dat weet ik wel beter, " gaf de meid tot antwoord, „ dat weet ik wel, dat onmogelyk is; Zy kunnen volftrekt zoo vroeg niet weder te rug zyn." Terwyl ik my verbeeldde, dat zy zich met het woord Zy verfprak, gaf ik geen verder acht op haar zeggen: — maar hoe groot was myne verwondering, dat, zoo als ik aan het ontbyt zat, met myne lieve kleine op myn fchoot, de vrouw van het huis de kamer kwam inftuiven, en my • zeer bits toeduuwde, dat 3, het haar ten hoogften fpeet, dat zy zoo lang met my bedrogen was; - dat zy haar huis niet in verachting wilde gebragt hebben; — en dat zy ook dochters had, die haar Jaaren hadden. Ach, myn lieve Jufvrouw Turner," zeide xk, „ waartoe,bid ik u,moeten alle deze aan^ merkingen dienen? fpreek toch, mag ik u bidden, dat ik u verftaan kan." Daarop gaf zy my het fchriklyk berigt, ——< Hemel! leef ik nog, om zulks te fchryven! — dat Benfon met een Dame, die zy my noemde , naar Frankryk was vertrokken, — en dat >.y gezegd had, dat ik zyne egte vrouw niet \  C 448 ) was, maar een gekamerd meisje, dat hy to* zyn vermaak onderhield, en dat hy tny gelcj had gelaten, om de huur van onze wooning te betaalen. Wat de vrouw nog al meer zeide, weet ik niet: Ik viel in eene ftaauwte, die ver. Geheide uuren duurde. — De gruuwlyke trouw* loosheid van een echtgenoot, die my zoo, fchandelyk verliet, was voor my, toen ikvaq anyne bezwyming tot my zelve kwam, als een, dolk, die my door het hart geftooten wend, —. Ik kroop echter al waggelende naar de^u* reau5 om; de banknoot te krygen, die Jufvrouw Edwids my gefchonken had; doch ik zag^ tot mynJeedwézen, dat dezelve ook weg was f «In 'dat de gruuwzame booswicht die had mede genomen. -— Hoe ik toen gefield was, kunt gy, myn'lieve Vriendin, beter gevoelen, daii ik het ü befchryven, —-— Kortom, de He?r Turner, die een wreed gierig man is, .werd zeer bang voor zyn geld, welk, zoo aan huur -als winkeïwaaren iets meer dan twintig pond bedroeg. Kom, kom, jy Madam," zeide dees onbermhartige en gierige man; „ jy zult hierniet l&nger vertoeven ;, dat beloof ik Jou." >»' ■ en  êa sa een aandrang van Scheldwoorden verliet hy my. Den volgenden dag werd ik, hoe zeer ik beweerde de egte vrouw van den Heer Benfon te zyn, om de bewuste fchuld in hechtenis genomen. Nadat ik den Hemel om. zyn byltand gefmeekt had, nam ik. myne kieene Lucia op myn arm, en werd in een koets geftooten, die my naar het huis van den Schout bragt, van waar ik nog'denzelfden dag, by gebrek van borgtogt, naar deze gevangnis vervoerd ben. Hoe vreemd het u ook moge voorkomen, myn* waardfte, kan ik u echter met verzekering melden , dat ik, geduurende de eerfte week van myn vertoeven in dit verblyf der ellende, zeer gerust en volkomen bedaar^ was. , ik vond veel troost by myne godsdienstigheid: myn bybel en myn kind verfchaften my een onbegry- pelyk genoegen Het eerste verfterkte myn vertrouwen, en myn geduld: het laatste vervrolykte myn hart zoo fterk, als immer eenig moeder heeft kunnen ondervinden; doch van deze laatfte troost heeft het den Hemel behaagd my fpoedig te berooven. — Ach! die traan, die my onder het fchryven ontvalt! Zou (kn fchreien om een Engel ? Q 5 Ver-  c m j Verfeheiden maanden achter elkander h myne, zwakheid van tyd tot tyd toegenomen, terwyl een aanhoudende koorts my verteert. ■ • Zeer vüurig wensch ik, eerlang van eenewaareld ontbonden te worden, daar zorg, en pyn, en te leur Helling den lyder beurtelings folteren. ■ Eén zaak Hechts, wenschte ik, dat de Hemel my nog op aarde wilde vergunnen, namelyk, dat gy, myn' Lucia, myne oogen floot, . en dat ik myn laatsren adem op uwen getrouwen boezem mogt uitblaazen. — Doch myne oogen beginnen weder te fcheme- ren. Vaarwel Vaarwel Ikben9 en blyf voor eeuwig, getrouwe Vriendin, geheel de uwe, f ANNY BENSON,  C 25ï ) VERVOLG en SLOT DOOR de UITGEEFSTER DEZER BRIEVEN. t^ort nadat myne ongelukkige vriendin den 4V laatften brief, (dien ik gelukkig, eer hy afgefcheept wierd, in handen kreeg) gefchreven had, kwam ik in Engeland. , Aldaar ^reeg ik tot myne innerlyke fmart de rampzalige tyding wegens deze waarlyk uitmuntende vrouw. — Ik Vloog heen, om haar te helpen; doch vond haar in eenen toeftand, die my tot in de ziel doorgriefde. Op een armoedig bed uitgeftrekt, doo- delyk verbleekt en uitgeteerd, met de doodftuipen op de lippen, lag zy zagtjes te {luimeren: Ik Hond eenige oogenblikken; by haar, vervuld met een onuitfpreeklykmede* lyden over deze myne altoos teder-beminde, doch rampzalige vriendin. De zalige uuren, die wy in onze vroege Jeugd, zoo menigmaal met elkander hadden geileten, —• hare bekoorlyke gedaante, die ik,zelfs nogby myn vertrek, bewonderd had, het lee- vendig vernuft — en de edele hoedanigheden, die haar (leeds hadden verfierd — vertoonden zich  C 252 > %ich op nieuws voor myn geest, en doorliefdes myn hart by de herdenking der onheilen, die zyhad moeten uitftaan, om eindelyk in dien allerellendigsten ftaat te geraaken, waarin ik haar nu aanschouwde. —•— Terwyl ik my.dit alles met een grievend leed herrinnerde, werd zy wakker, doch, helaas! zy kende my niet: zy was reeds geheel buiten kennis! Ik fcnielde by haar neder; ik nam hare hand, en bare koude wangen kusfende, zeide ik, „ Fanny,, uwe Lucia is in Engeland terug gekeerd: — Zy brengt u leeven, en vreugde, en geluk. > Doe uwe oogen op, myn.' waardfte! hebt gy dan uwe Lucia vergelen ?" Zy vestigde hare Schemerende oogen op my met zulk eene ongevoelige verwondering, en Zonder de minste herinnering of kennis van myn perfoon, dat het my geweldig ontroerde. —Ik beurde haar in myne armen op, en gaf haar eenige druppels van een hartverfterkend middel, dat ik by my had. — Zy keek my nogl jnaals aan, zonder eenig het minfte teeken van lierinnering , en zeide in afgebroken woorden, met eene. zeer flaauwe ftem, — Iktwyfel Madam, zeg my, hebt gy ooit een man gehad? ■***»  C 253 ) had 2 ïk eens — ach, lieve Dame, help my de gefchiedenis myn er ongevallen herjnneneren. ——— Heb ik niet een kind gehad ? — Haai- naam was, meen ik ik meen, haar naam was Lucia" „ Hier viel zy in myne armen weder in eene z>e fluimering. Ik vreesde, dat myn fnikken en fchrèieri haar zou verftooréa; doch zy fliep een geruimen tyd achter elkander: daarop wakker wordende, keek zy my zeer ernftig en met kennis aan, roepende zagtjes, „ Ach, vriendin! myn' Lucial O genadige Hemel, ik dank u!" — en op dat zéggen haar hoofd zagtjes op myn boezem drukkende, ontfliep zy, zelft zonder dat ik het bemerkte. Mogt het lot dezer deugdzaame doch rampfpoedige Vrouw eene waarschuwing Zyn v o o r d e V r o u we l y ke S e xe , dat zy en tyd en bekwaamheden niet verkeerdelyk besteeden; ■ eil dat zy den huwelyks - staat niet onbezonnen aanvaarden! — Doch hier omtrend verdere aanmerkingen te maaken, laat ik aan myne Lezers zeiven over. EINDE van het TWEEDE LAATSTE DEEL.  By den Drukker dezes word met Succes Uitgegeven de volgende werken: I. Gevallen van Lord Eduart Bomflori in Jralien een Roman in brieven , kl. 8vo. . ƒ25 g II. De Dames-Post Compleet in 26 vertogen behelfende eenige zeldzaame gebeur ten 3 zedelyke vertogen en vertaaien, nuttige berichte , zedekundige brieven en aanmerkingen , fraaije dichtftukjes » : &c. in gr. 4to. III. De Mensch van zyne zwakke zeyde befchouwd 2 dele in gr. 8vo. a 3. 3. zynde een fraay hekelfchrift waarin verfcheide Caracters uitmuntend gefchets en gehekeld worden; IV. 11 aac Ifelin (Schryver den droome van een menfchenvriend)Do£fcer in de Rechte en Raadfchryver te Bazel, gefcbiedenis der Merischheid naar de vierde en vermeerderden druk uit het hoogd. a delen in gr. 8vo. . . ƒ 3 : ia y. Verhandelingen over de gefchiede- niSij  nis 3 Regeerïngswyzc zedengcwooriten , weetenfchappen en fraaije .konsten van eenige Natiën van Europa door den Grave D'albonj Lid van verfcheiden academiën en geleerde Genootfchappen, naar den 2de druk uit het fransen vertaald en met aantekenge vermeerderd i deel in gr. 8vo. behelzende verhandelinge over Engeland en het gemeenebest der vereenigde Nederlanden a ƒ2 10 dit werk zal uit 3 delen bellaan, het z deel isbyna afgedr. VI. J. D. Michaelis verklaaring der ge' fchiedenis van de begraavenisfe en opftandig van Christus volgens de vier Euangeliste uit het hoogduitsch doorj. van Hamels veld S.S.Fr. Doft, en Proff. te Utrecht in gr. £vo. a 2: 2: om by de andere werken van dien geachte fchryver gevoegd te kunnen worden. VII. J. G. Eichhorn'Proff. te jema algemeene Inleyding in 't oude Tes« tement, uit het hoogd. en met aan- té.  tefcenïüge van Proff. van Hamelsveld 2 delen , in gr. 8vo a 6 gl. sc 3de en Laatfte deel zal fpoedig volgen. VIIÏ. Hérders brieven betreffende de beoeffening der Godgeleertheiduit het hoogd. dóór W. van Hamelsveld Predik, te Westbroek ilte en 2de deel. in gr. 8vo. a 2 gl. het 3de en 4de deel waarmede dit werk compleet is zal fpoedig volge. j IX. De gronden van hoop of de verhoring vari onze Ghristelyke Gebeden in eene Vaderlandfche Leerreden uitgefprooke door Y. van Hamelsveld Si S. Fr. Doet. en Proff. te Utrecht in gr. 8vo a 5 gl. X. Hinlope Hiiiorie van de Nederl. Overzettinge des Bybels, Voorgedrage in een brieff aan den H. E. H. G. heere N. Hoogvliet proff te Leyden, verzeld van bylagen hier toe betrekkelyk, waaronder de Refolutien van de overzetters en overziend s aangaande de Duitfehe les in gr. 8vo aa: 8;