O" O- >-* co r> I cr 13. r> ff   SPOOKVER TELLINGEN., BV..     / KORTE tïWtóW&ÏW . TTÏT II KT KÏK EER WAARHEID, DOOR Met plaaten. tw IV". Holt top, iHoz.   ï N II O ü D. ïi. Eenige Bydragen , ter rechtvdardi- , ging van het volksgeloof, dat de dooden kunnen fpooken. Inleiding tot deze By dragen. . Bladz, ii. II. De levende onder de dooden in Dusfeldorp. Ingezonden door mevrouw de iiauterive , gehoor en von kopp. gs HL Een daglooner te R . . . vertoornt zich nog in zyne doodkist op zyne nagelaatene weduwe. Naar het verhaal van den Superintendant cteZ.14. jy. Het kind van den Jood baruch we§Ex te Breslau. . ., 18; * 3. V»  * I N H O U D. V. Een Monnik in C. Jïerft als een fchyndoode door den honger, 25, VI. De verfchyningen te Franckfort aan den Odcr. Verhaald door den heer hofprediker Hcrrofee^ Zullichau. 31. VII. Het fpookende grauwe Mannetje. Ingezonden uit Coppenhagen, door den Decnfchen Capiteiu W. H. F. Abrahamfon. . * » 50. VIII. E enige Geesten bewaaken een en onderaardfchen Schat. Verhaald door den Registerfchryver Kuhls, in het Hanoversch Ambt Stolzenau. £4.. IX. Het hyna vermoorde Spook te Alto > na. Verhaald door den Secretaris P. M. Thomfen, te Neuftad - Itzehoc in het Holfteinfche.. 70,. X. Verfchyning eener in het Vagevuur teruggezondene Ziel uit Weenen. 77..  I N H O U D. r XI. De heer Bitter in Westphalen ver* fchynt ten gelyken tyd te Ilalle, in het Maagdenburgfclie... . 87». XII. De Berg-geesten hy Sierp, in de Zweedfche Proyintie Uppland, vermoorden ee?i Kind.. . . 94.0-. XIII. De fpcokende Beer by FriedrichshalL .. 4 « ior- XIV. Eene Vagevuurs - ziel wordt met eenen hamer gelouterd... 108.. XV. Mevrouw van Armfeld , gebooren Hildebrand, [pookt te Byftad in Zweden.. .. . ... IJS». XVI. Het blinde- Spook. . ... ' XVII. De fpookende Doodkist ^Eifurt.127,- XVIII. De fpookende Ezel in de Molengragt %E£mslëlien* . 138». XIXv.  * I N H O U D'. ' XIX. De duivel als lierman in het' doo* denbosch omftreeks Havelberg. 145 XX. Een geboeid raazende [erft, [pookt, en ontwaakt by zyn volle verfiand tot een nieuw leeven. 155 XXI. De licht - geest, welke in den jaare 1799 vrouw Woodcock by Cara-bridge in het ongeluk ftortte.. iC'è, SPOO-  S P O O K E R Y E N> h Eenige Bydragen, ter rechtvaardiging van het volksgeloof, dat de dooden knnnen fpooken. Inleiding tot deze By dragen. *> Niemand blikt den dood in eene ver„ fcliiikkelykcr geïïalte aan," zegt een vereerenswaardig menfchenvnend, „ dan de * ongelukkige, die in het graf wordt opge» floten, tenvyl het leven nog in zyn bL « nenfte fluimert, Hy opent de oogen; „ nieuwe levenskragt doorftroomt zyne ade„ ren; heviger dan ooit ontwaakt in"hem de » begewte ora te ^ven —de vuurige wensch » om in zynen voorigen (laat terug te kee- * ren, — 0m in den kring zyner gade, * zyner kinderen , en van alle de geenen iv« A A dié  a SPOOK- „ die door de zoete banden des bloeds óf der vriendfehap zoo naauw aan zyn ge„ voelvol hart gebonden zyn, — om in den „ kring dezer, geliefden op nieuw de vreug„ den des levens te genieten , en veelligt „ een groot, begonnen werk tot zyn eigen „ welzyn , tot dat zyner familie en der .„ menschheid te voltooien. Dan eene „ yzingvolle duisternis, die van rondsom „ zyne oogen bedekt, drukt hem neder; „ met nïivorfchende handen overtuigt hy zich „ van de verfchriklyke zekerheid, dat de „ doodkist hem beflotcn houdt ; met felle j, woede grypt hem de ontzetting aan; hy „ fchreit overluid. — Hier ligt hy, diep in de aarde bedolven, in het gezelfchap van „ dooden, in gekerkerd in eene enge, doffe, „ fombere wooning, waarvan de enkele naam „ by de meeste menfehen reeds eene huive„ rende en fchrikbaarende gewaarwording „ verwekt. Ligchaamlyke fmarten hebben „ hem kragteloos gemaak1:, en nog houdt „ derzelver woede niet op. Hy heeft verw zagting, hulp en troost nodig; doch hy „ ziet  VERTELLINGEN. f >3 ziet zich uitgeftooten uit het ryk der le■», venden. Zyne ligchaamlyke kragten zyn, if ten uiterften afgemat. In de flerke ziel j, woedt vertwyfeling. Blaakend verlangen ,j naar redding en vryheid, —— folterend «, gevoel der vreeslyklte hooploosheid. —„ Vertwyfeling van binnen; eeuwige nagt, „ dood en onzetting van buiten ! „ By God ! in eene vreeslyker geftalte kan de dood nimmer verfchynen ! Welk ecu verfchriklyk' einde! Het is my als hoorde „ ik het angftig fteuncn van den fnwgten;, den — het afgryslyk huilen der woedende „vertwyfeling! Ik zie den ongelukkigcn en s, fidder terug! Zie, hoe hy woedend kampt „ met de zwakke nagelen, om den houten „ kerker te doorwroeten, om zyne banden te „ verfcheuren! — Schrik cn ontroering gry> „ pen my aan by deze gedagtcn ! — „ Wie heeft u nedergeftooten, ellendige! „ in deze plaats van yzingvolle vertwyfes, ling? — Wié zyn de wreedaarts, die u ■„ de armen der uwen ontrukten, die u Ievendig in de aarde bedolven? —— Zeg» A & wie  4 S P O O K- „ wie dccdt het? — wie liet dit gefc'hics, den ? Ha ! broeders deedcn liet , eu „ leeraars van den zagtèh , menschlieven,j den Godsdienst van Jezus ! Zy lieten „ het gefchieden ! — Zy, die deugd en „ liefde prediken, zy zyn het, die u in de „ armen der vertwyfeling werpen ; zy zyn „ uwe moordenaars!" — De ongenoemde fchryver doelt hier op de, hier en daar niet nauwkeurig gevolgd wordende, burgerlyke inftellingen van eenigc wél - ingerichte Staaten, volgens welken de geftorvenen eigenlyk niet vóór den afloop van driemaal vierentwintig uuren mogen begraven worden , en echter niet zelden veel vroeger ten grave worden gedraagen, dcWyl _ de parochieheeren het goed hceten. „ Hoe lang," dus vervolgt hy, „ hoe lang zult gy,die liefde en gehoorzaamheid „ predikt, wreed tegen uwe medemenfehen, „ en ongehoorzaam tegen de overigheid • zyn ? — Is het niet een verfchriklyk denk-„ beeld, van die geenen , die gy naar het „ graf begeleidt, eenigen, al ware het ook „ on-  vertellingen. 5 „ onder duizenden flecbts één enkelen — „ middelbaar vermoord te hebben? — Of » ware het misfchien onmogelyk, dat deze „ Jckyndoode, deze levendig begravene enke» len in hunne vertwyfeling u vloeken — u „ by hunnen en uwen Rechter aanklaagen ? „ Ergerlyk zyn de bewyzen van gevoel„ loosheid en van onvergeeflyke ligtzinnig„ beid, welke zoo veelc leeraars van den „ Godsdienst in dit opzigt geven. Men „ moge hun het zoo ligt mogelyk geval van „ wederkeerende levenskragt nog zoo ern„ ftig voorfteüen; men moge op duizend „ gronden de waarfchynlykheid in enkele ge„ vallen, en, door even zoo veele onwe~ derlegbaare voorbeelden de wezenlyk,s heid bewyzen, — zy lagchen met zulke „ geringe bekommeringen, en meenen, dat „ dit juist niet gebeuren zal by de geenen, „ die zy begraven; of zy voeren ook wei „ koelbloedig aan : dat van hen, die in het » graf liggen , niemand weder ontwaakt. „ Veelligt worden zy van eene betere overtuiging terug gehouden door de akeA 3 „ li-  6 SPOOK- „ lige bewustheid , welke hen toefluistert a „ „ Dat begravenen weder ontwaakcn kun„ „ nen, moogt gy niet toegeven ! want „ „ dan zoudt gy moeten bekennen, dat „ „ ook gy - zelf misfchien reeds fchyndoo». „ dei hebt laateu begraavén."*' „ Valfche fchaamte voor zichzelven en „ voor anderen is dus de oorzaak, waarom „ mannen, welken men anders niets kan ten „ laste leggen, geen acht flaan op zoo veele „ tegen hen getuigende bewyzen , en ge„ duurig voortgaan met, naar de aangeno,, mene gewoonte ,. zulke menfchen , die „ niet meer ademen, te baten begraven, „ onbekommerd over den tyd, welken de „ inftelling der Overigheid tot elke begrave„ nis bepaald heeft. Doch heet dit niet, „ zyn ontwaakend geweten door beftendig „ tegenhandelen verdooven , en hetzelve „ .langzaamerhand alle gevoel te willen be„ neemen? „ Mogten eindelyk eens alle herders tot „ het menschlievend befluit komen, van de 3S geftorvenen niet meer vóór het verloop „ van.  VERTELLINGEN. 9 sr. van driemaal vierentwintig uuren te laaten „ begraaven! — Mogten mannen , die het „ talent bezitten den gemeenen man van „ vqoröordeelen te geneezen, zich de beloonende moeite geven, hem dat vooröoor„ deel te beneemen, met .welk hy gewoon „ is overledenen te befchouwen, en hem de „ affchuwelykheid van het overhaast begra„ ven recht levendig en overtuigend voor „ oogen te dellen! " — Dit ter inleiding tot de volgende nieuwe geloofwaardige voorbeelden , dat menfchen, die men voor dood hield, en die onder minder gunftige omlhmdigheden, veelligt onredbaar , levendig begraven zouden zyn geworden , door een gelukkig toeval onder de levenden zyn terug gekeerd; doch die ook even zoo ligt het flagtöffer der ligtzinnigheid en van het vooroordeel hunner medemenfchen hadden kunnen worden. A 4 II.  ft SP OOK- II. De levende onder de dooden in Dusfeldorp. Ingezonden door mevrouw de hauterive gehoor en von kopp. Myne ouders te Dusfeldorp, betrokkentegen liet einde van den zevenjaarigen Silefifchen oorlog, een, in de zoogenaamde orangerie gelegen, ruim huis, welks ééne vleugel grenst aan het brouwhuis van het mede daar gelegen Franciskaaner klooster. In dezen omtrek is buiten de twee bovcnfte kamers het gewoon gemak, tot hetwelk uit beide uitftekken twee^ lange gangen heen leiden. Uit hoofde van derzclver afgelegenheid ,en eenige andere oprzaaken, kon,noch mogL  V"E R-'T Ë" L L I' TC 'G E N. 0 fnogt ik, toenmaals een kind van twaalf'iaaa ren , deze gangen ooit bezoeken, en de voorzorg van ïriynèn goeden vader bad my ten dien einde eene andere plaats aangewe* zen, waar ik echter niet anders komen kon, d:m door den tuin. Op zekeren avond gaf een fterke en aanhoudende regen aanleiding, dat ik eene uitzondering maakte op mynen gewoonen regel. Ik ging, met de waschkaars in de hand^ naar'de bóvenfte kamer, en door de lange gang, naar het' my nog zoo onbekend en afgelegen gemak. Deze gang was Hechts met planken belegd, die, niet vast in elkander gevoegd, hier eri daar reeten hadden, door! welken men naaf de onderftë gang , die voor my gefloten' werd gehouden, zien konde. - De nieuwsgic-' righcid, welke men onze kunne te last legt, werd by my nog* meer gewekt door eenlicht , dat my van onder tegenfehemerde. Ik legde my plat neder op den grond,- ovcf een der reeten , om daar door naar de oh> derfte gang te zien. Tot myue niet gerhH A- 5, g$ i  lO & P' O O- K* ge verbaasdheid bemerkte ik eene menigte op eikander gehoopte menfchen : ook hoorde ik een derzelven zeer erbarmlyk fteunen cn vyeeklaagen. In het begin kon ik den verwarden hoop Hechts zeer onduidelyk onderfchciden, en nog minder begreep ik, met welk oogmerk zy zich daar , onder die gang, zoo door elkander geworpen hadden ; te meer,dewyl zy, uitgezonderd dien cenen, allen fcheenen te flaapen. Eindelyk vond ik nog eene ruimere opening in den vloer; en dewyl het fteunen van dien éénen mensch fteeds duidelyker in myne ©oren klonk , trachtte ik , by het flaauw fchynfel der onderfte lamp, de half donkere plaats "nader te befpieden, om, indien mogelyk, te onderkennen welk verband dezelve toch kon hebben met dien raadfelachtigen menfehenhoop » en inzonderheid met dien kermenden. Met de uiterlte ontzetting herkende ik nu deze menfchen voor geheel naakte lyken, waarvan fommigen zonder armen of bcencn waren, en onder welken een zich fpookach- tig  VERTELLINGEN. 3I tig beweegde, en ook door de anderen, die op hem lagen, fcheen te willen hcenen wo^-ftelcn. Men kan ligt denken, dat ik in den angst, die my by deze waarneemingen overviel, myne toevlügt tot eene fpoedige vlugt nam. Ik wilde , als een vreesachtig kind, noch met menpchelyke lyken, noch met lerende dooden iets te doen hebben, en bragt door myn luid angstgefchrei het gantfche huis in beweging, Myn goede vader, die toevallig in dezen avond niet uitgegaan was , yldc my hulpvaardig te gemoet. Ik verhaalde hem bevende en met een kloppend hart, in grooten haast, wat ik gezien, had. Hy hoorde opmerkzaam naar myne woorden, riep vervolgens uit: „ Moet gy dan altoos geesten zien?" en vloog, zonder verdere opheldering, als een pyl naar het nabuun'g klooster. Hier was juist toen (by het einde van den zevenjaarigen oorlog) een gedeelte van hot Franfche lazarcth. Men had, dcwyl ons huis, vóór dat wy hetzelve betrokken, onbeA 6 woond  ra spook- woond was geweest , van daar een mutrt doorgebroken, waar door men naar de voorgemelde onderfle gang kon komen , van welke men zich ook voor het lazarcth bediende. Dit was de oorzaak waarom myn vader het bedcnklyk vond, door de huisgenootcn gebruik te doen maaken van de andere gelyke gang, op de hoogcre verdieping. De bedienden van het lazareth gebruikten deze onderfte gang vcornaamlyk tot het bewaareu hunner dooden, en zamelden dczelven hier telkens zoo lang by elkander, tot dat zy een geheel voer hadden, welk dan in ééns naar het daar voor gereed gemaakt gemeenfehaptyk graf gebragt werdt. Deze lyken waren het, welken ik zoo geheel onverwagt ontdekt had. Myn vader had uit myn verhaal terftond opgemaakt, dat de geneesheeren van het lazareth vcclligt een' fchyndooden onder de wezenlyke lyken gelegd hadden , en by dwaalde in dit vermoeden niet. Met menschlievenden fpoed ylde hy naar het lazareth , en verfchafte den door my gezicnen levenden onder de lyken ge... wensen»  VERTELLf NG E N. >'t$-. Wenschte* hulp. Ik achtte my gelukkig, dat de Voorzienigheid zich van my, nog een kind, bediend had ter redding van het leven eenes ongelukkigcn, die, door de onvoorzigtighcid der bedienden van het lazareth , reeds &o~ ven aarde onder de dooden levend begraven was, én die, indien niet het toeval my nog op den laatcn avond ter zyner redding gevoerd had , of door den last der op hem liggende lyken verplet, of den volgenden mor-gen zeer vroeg, voor zoo verre zyne onmsgt tot dien tyd geduurd had, naar het graf gebragt, en ook onder de aarde levend begraven zou zyn geworden*. A'7 flL,  H spook- III. Een daglooncr te R . . . vertoornt zichnog in zyne doodkist op zyne nagelaatene weduwe. Naar het verhaal van den Superintendent g.. te Z. In R... ilierf een daglooncr, wiens nablyvende weduwe hem , volgens her oud en wreed gebruik , daadlyk op het ftroo legde. — Ik noem dit gebruik wreed, dewyl alle geneeshecren van gevoelen zyn , dat onder de geenen, welken "op-deze wyze als wezenlyk geftorvenen behandeld worden, altoos eenigen zyn, die in het warme bed nog wel eens- tot verhaal zyn gekomen; by, welken nu echter de wederkecring der levenskragten zoo niet geheel onmogclyk, althans zeer bezwaarlyk wordt gemaakt: zelfs liet. onder, den gemecnen man heerfchend fprook-  VERTELLINGEN. IS fprookje: „ dat zoodanig een lyk, hetwelk „ op het ftroo nog eenmaal zugt, fpocdig „ door een ander uit dezelfde familie opge„ volgd wordt," rechtvaardigt de bekommering dezer mcnfchenvrienden ; dewyl. toch flechts- de door vooröordeelen bedwelmde eenvoudigheid kan gelooven, dat een wczenlyk lyk kan zugtcn; of dat een zugtend fchyn - lyk wezenlyk dood zy. Dan om ter zaak terug te keeren. De vrouw van den overledenen was nooddruftig, ja bedelarm ; en echter wilde zy haaren zaligen man de laatfte eer niet onthouden. Zy kleedde hem dus des anderen daags zoo goed als haare behoeftige omftandigheden bet toelieten.. Om echter niet één paar nieuwe konsfen opteöffercn,. en inden lchoot der aarde met het lyk te laaten verrotten , wond zy de beenen flechts in ouc'e lompen, die zy van agteren, langs- de waden, waar de naad juist niet in het oog viel,, met eenige wyde ftceken te zamen hechtte. Op den derden dag,, juist toen men hem-; liet reeds vervaardigde graf wilde aanvertrouw wen,,  i6 S P O O ' .Sf- wen , ontwaakte de tot hier toe flechts iii eene vèrftyfde onmagt gelegen hebbende fchyndoode plotslings, en bekwam op eenmaal weder kragt om zyne tot hier toe onburgzaame en vèrftyfde leden wilkeurig té bewegen. Hét eerfte, wat hy thans in den zin fcheen te hebben, was —- eene tuchti* ging zyner wederhelft! „ Gy, onvernuftig wyf! " riep de vergramde ontwaakte, „ gy hebt by het aar> naaifen uwer vodden den naald ten minftcn 3, tienmaal door myne waden geftoken. lede„ ren fteek voelde ik; ik zou overluid heb^„ ben willen fchrceuwen van pyn, en U „• gaarne oogcnbliklyk om de ooren gellagcit hebben, zoo het my flechts mooglyk ge* „ weest ware." Tc gclyk verzekerde hy, dat hy met geflotenc oogen alles gehoord had, wat rondsom heul gefproken was ; en zyne opmerkzaamheid was niets ontfnapt van het geen met hem voorgenomen was geworden. Intiisfchen was hy volftrckt niet in ftaat geweest om dit in het minste-te kennen te geven. - By het pynlyk ge-  vertellin'een. I* gevoel der fteeken had hy echter zyne echtgenoote in gedachten gezworen , dat hy, by wedergebriük zyner leden, haar daarvoor zou betaalen. De geneesheeren, welken geduurende zyne gantfche ziekte niet geroepen waren, doch die' nu- , op het gerucht van dit zeldzaam voorval, ongeroepen kwamen, noemden deze verfchyning — opgeheven e verftyvingziekte. Kan echter deze ziekte tot aan den derden dag duuren, waarom dan ook niet tot den vierden , dat is, tot over den bepaalden en algemeen gebruiklyken tyd ter begraving? — Het is dus- niet genoeg te moeten vreezen op zulk eene wyze levendig begraven te zullen worden, en in het graf wederom totzidizelven te komen; maar men kan ook by allen uiterlyken fehyn des doods, reeds geduurende den gantfehen tyd vóór de begraving;, by zichzelven zyn, zonder dit den omftaaneren te kennen te kunnen geven, lYo.  28 SPOOR- IV. liet kind van den Jood baruch wesel te Breslau. Ook in Breslau ontbrak het in den winter van het jaar 1798 niet aan den wil van vroomwreede menfchen om eenen fchyndoo» den te vermoorden. Het fchyn-lyk van: eenen Joodfchen zuigeling , die eerst vóór weinige dagen het licht der wereld aanfchouwd had, zou men levende in de aarde bedolven hebben, zoo niet alleen de gelegenheid daar toe ontbroken , zoo niet de invallende nagt zulks welJaadig verhinderd had. De vrouw van den Jood baruch wesel te Breslau beviel in den nagt tusfchcn deneerften en tweeden November des gemeldenjaars van drie kinderen. Een dier drie kinderen- ftierf.»  VERTELLINGEN. *9 ftierf vierentwintig uuren na de geboorte. Het jongfte, hoewel zeer zwak,leefde tot den I3dcn volkomen gezond. Den u&n echter begon het ziek te worden , en verviel in eenen flaap, die zeer aan den dood gclyk was. De geroepen zieken wachter van het hospitaal verklaarde hetzelve voor dood.. Slechts de ingevallen nagt verhinderde, dat het niet , * volgens het bekend barbaarsclt Joodscïi gebruik, reeds in hetzelfde uur begraven werd. Intusfchen behandelde men het enkel fckyn* doode kind als een wezenlyk gefloryen. Men legde het, ongeacht de koude, ih het biooie* hembd op den grond , en bedekte het meteen bcdlaken — In dezelfde kamer bevond zich ook het derde, volkomen gezonde, kind in een wieg. Het gefchrei van een kind deed de baaker ontwaaken. Wel verre van te vermoeden, dat dit gefchrei van het op den grond liggend en dood geloofd kind komen kon, liep zy naar het kind, dat in de wieg lag, en ging, toen zy dit in eenen Aagten flaap vond, gerust weder te bed. Ken an*  20 SPOOK- andermaalig fehreiëu wekt haar op nieuw. Zy fpringt op en ylt wederom naar de wieg* Het vasten gerust flaapen van dit kind brengt haar, hoe flaapdronken zy ook ware, in ontzetting , verwarring en befluitloosheid. Gelukkig klonk het gefchrei van het voor dood gehouden kind nu ten derden maal. Zy Verfchrikt hevig, want uit dezen hoek van de kamer had zy geen geluid van een levend wezen verwagt. Intusfchcn ylt zy het genoegzaam geheel vèrftyfde, ten minden reeds lang verkoude kind ter hulp, en legt het in een warm bed. Men deed een geneesheer haaien, en het ongelukkig wezen keert wel in het leven terug: doch Cterft,na flechts weinige dagen, werklyk , ongetwyfpld aan de ge? volgen der verkouding, die het, als een lyk uitgezet, ondergaan had, en welke de natuur van eenen buiten dat zwakken zuigeling niet had kunnen verdraagen. Zeer gelukkig gaf dit geval aanleiding, dat van de overhaaste begravingen der Jooden in het algemeen, en die in Silefien in het byzonder, openlyk gefproken en van den kant  ■VERTELLINGEN. 2f kent der overigheid in menschlievcnde aanmerking genomen werd. Verfcheidene Joodfche gemeenten in Silefien verklaarden zich vóór de affchaffing der vroege begraving 5 doch verzogten het Silefisch Kamergcreeht zich daaromtrent niet tot hen alleen te bepaalen, maar dit misbruik door eene algemeens landwet in alle de Pruisfifche Staaten aftefchaffen. Werklyk zond ook dekoninglyk Pruisfifche Brcslaufche Krygs- en Domeinkamer,op den iüden December 1799, aan haare geramenlyke Land- en Regeeringsraaden een' rondgaanden brief, betreffende de eindclyke affchaffing der vroege begravingen by de Joodfche gemeenteu; een brief, die den geest van onzen menschlievenden tyd tot waare eere ftrekt, en die tot in de laatere toekomst de wcldaadigfie gevolgen hebben zal. Dit verbod is gegrond op het 476 art. van den 11 titel van het algemeen landrecht. Het bepaalt, dat alle Joodfché geloofsgeaooten zich aan de hieromtrent vastgeftelde wet'.  JL3, SPOOK* wettelyke voorfchriften, even als de Chris* tenen, moeten onderwerpen. Ingevolge daarvan mag geen Joodsch lyk i'tfór den vollen afloop van den derden dag na den dood, en volftrekt niet eerder begraven worden, dan na dat de onbedriegïyke tekenen der werklyke bederving en al* gemeene ontbinding zich hebben beginnen te vertoonen. 5, Wie overtuigd kan worden," zegt dit weldaadig Decreet, „ oorzaak te zyn dat 1, de begraving vroeger en vóór de blïjs, ken van onbedrieglyke doodstekenen ge- fchied is, ondergaat dein het 778 art. van „ den 20 titel des tweeden deels van het 5, algemeen Landrecht bepaalde gevangenis j, en vestingftraf.". En wel van rechtswege, —<- zou men hier kunnen byvoegen , dewyl een in de Joodfche fchriften ervaaren geleerde, in een fchrijven uit Grosz - Glogau (*), bondig en op- (*) Zie de Jaarboeken der 'Pruisfifche Monarchiei February 1800, pag. 191.  VERTELLINGEN. aj ©p onwederlegbaare groudftellingen bewezen heeft, dat de driedaagfche bewaring en bewaking der dooden niet alleen niet Jlryde tegen de Tahnudifche wetten, maar op dezelven gegrond, zyn. _ Een dezer ontegenfpreeklyke bewyzen is te inlichtend om hier niet een plaatsje te verdienen. „ Men ga uit naar de begraafplaats," wordt met duidelyke woorden in de Tahnudifche fchriften gezegd, „ en bewaake de „ dooden drie dagen lang. — Het is „ gefchied dat een zoodanig bewaakte (die „ flechts fchyndood was) nog vyfëntwintig „ jaaren leefde, en toen eerst wezenlyk „ ftierf; een ander teelde nog vyf kinderen, „ en ftierf toen eerst werklyk (*)." . Wat zal men zeggen,wanneer Rebbynen, welken toch de wetten van den Talmud bekend, en daarenboven ook heilig behooren te <*) Semachoth, 8 afd. art. i.  24 8 P O O K* te zyn, die medeleden hunner natie zoeken te veröngclyken en te verketteren , welken toch flechts willen invoeren het geen de Talmud met dorre woorden goed heet ? —* Wat zal men zeggen, wanneer onbuigzaamheid en moedwillige verharding zich vermeeten met menfchenliefde te fpotten'? —■ ■Slechts die gedagte kan het bekommerd gemoed van den menfehenvriend gerust {tellen, dat in eenen welgeregclden Staat, waar onder andere nuttige inrichtingen ook voor eene goede geneespolitie gezorgd is, de wy* ze regeering zich noch door de gronden van den Talmud, nóch door de fophisteryen der Rabbynen, noch ook door het gefchreeuw van de eene of andere party laat beperken ; maar door dat geen , wat de wysheid en Staatsorde voor goed erkent en ■aanbeveelt. V,  V E R T E L L I N G E M." 2g V. . Monnik C. ./? nis een fchyn* doode in- wiens huis het fpook zich liet zien, zelf gefproken. Deze man — een in de genoemde voorftad woonende fchecpsbouwer, wiens naam my echter ontfehoten is — had gezegd, dat hy honderd daalders wilde geven wanneer iemand het fpook verbannen B 4 en.  je spook- en hem van hetzelve verlosfen konde. «—— ïlet was tusfchcn negen en tien uuren, op eenen maanlichten zomu - avond, toen hy my dit verhaalde,en dus reeds tamelyk laat. Gedreven door het verlangen om een fpook te zien, of om het bedrog te helpen ontdekken , kon intusfchen niets my terug houden van terftond naai- de my aangewezene wooning des fcheepsbouwers te gaan. De huisdeur ffcond open, ook waren alle de kamers en vertrekken ongefloten; doch in het gantfche huis was nergens een levendig wezen te vinden. Ik wendde my nu tot de naaste nab uuren, waarvan eenigen nog voor hunne deuren zaten. Ieder hunner was vast overtuigd , dat het in het huis van den fcheepsbouwerfpookte, en meende, dat het my niet moest bevreemden hetzelve ledig gevonden te hebben , dewyl niemand zich zoo ligt daarin durfde waagen. Voords wees men my naar de timmcrhclling, waar ik dan ook den bewooncr van het fpookhuis geheel eenzaam, en naar het fchcen in diepe gedagtcn verzonken, vond zit-  VERTELLINGEN. 33 zitten. Wy werden fpoedig nader n e: elkander bekend, ik plaatfte my vcrtrouwlyk nevens liem, en by verhaalde my het volgende : Vóór omtrent een jaar was zyne vrouw ziek geworden, juist toen hy voorncemens was eene hoogst noodzaaklyke reis te doen. De ziekte van zyne vrouw had hein echter bedenklyk gefcheencn; op aanraading intusfeheu zyner fchoonmoeder, die hy tot oppasfing der zieke by zich had doen komen, had hy zyne reis gerust ondernomen. Doch naauwlyks was hy twee dagen van zyn huis yerwyderd geweest , toen een naargezondene bode hem de boodfehap bragt., dat hy ten 1'pocdigften tot zyne zieke vrouw moest' 'terug keeren. By zyne tehuiskomst had hy zyne vrouw ook reeds fpraakloos, en daarby zeer onrustig en angjlig gevonden. Men had het haaf lAnnen aanzien, dat zy iels op haar hart, had, hetwelk haai- verontrustte, en dei zy hem nog gaarne wilde ontdekken. Zy had herhaalde keeren gepoogd haare fpraak nog eens raagtig te worden, doch te verB 5 " gee'l'sch.  34- S P O O K- geefsch. Slechts eene enkele maal was het haar nog gelukt het woord geld, te gelyk naar de kamer wyzcnde, zagt over haare lippen te brengen, en weinige oogenblikkcn daarna was zy gcftorven. Omtrent veertien dagen na den dood zyner vrouw, als hy fteeds nog niet wist wat zy met het woord geld had willen beduiden, was hy eens, als by toeval, in de naast zyn woonvertrek gelegene kamer gegaan. In deze had hy, nog zedert den zevenjaarigeu oorlog, geld begraven gehad, waarvan niemand dan hy en zyne overledene vrouw iets. had geweeten. Thans was het hem voorgekomen als of de ftecnen opgebroken en wederom op nieuw ingelegd waren geworden.. Zyne fchoonmoeder, die hy daar had bygcroepen, had hem dit wel uit het hoofd willen praaten, en gezegd, dat zy niet begreep wat men daar zou hebben willen zoeken; echter was het hem nog bcdenklyk gebleven, en hy was in het vermoeden gevallen, of niet wel zyne vrouw haare moeder iets van liet geld gezegd, en deze gebruik van zyne af-  VERTELLEN' G E' Ni« 35 afwezigheid gemaakt had, om hetzelve pptezoeken en aan een' kant te brengen. Was dit zoo, en had zyne vrouw vcelligt dit misbruik van haar vertrouwen zelve nog bemerkt, zoo kon men dan hier uit ook haaren angst en de betekenis van haar laatfte woord „ gek" ligtelyk verklaarcn. — Om hiervan zeker te zyn,was hy op eenen dag, dat hy geheel alleen in huis was, in de kamer gegaan om naar het geld te zien, en had, helaas! zyn vermoeden bewaarheid gevonden ; want van het geld was nergens iets te vinden geweest. Hy had dus zyne fehoonmoeder,op welke hy alleen verdenking had, daar over onderhouden; doch deze had volftrekt alles geloogchend, en kort daarna zeef te onvreden zyn huis verhaten.. Nu had hy niemand anders meer by zich. gehad dan zyn dienstmeisje; en dewyl dez® reeds zedert eenige jaaren zyn huishouden getrouw had waargenomen, had hy haar gehuuwd. Tot dien tyd toe was alles in zyn huis rustig gebléven: korr na> de bruiloft echter was zyne overledene vrouw in het  S P O O K- huis begonnen te fpooken. Gezien bad hy zelf het fpook nooit; doch het geraas en gepolter, dat het des nagts en fomwylen ook by dag maakte, was zoo vreeslyk en verdoovend, dat reeds zyn gehoor (de man was indedaad zints eenigen tyd hardhoorend geworden) daar door geleden had. Voords liet het fpook zich gewoonlyk eerst hooren in de kamer, waar het lyk zyner vrouw geftaan had; van daar ging het door het woonvertrek in de kamer, waar het geld begraven was geweest, vervolgens in de keuken, op den zolder enz. terwyl het overal vreeslyk raasde, en niet zelden kwam het zelfs by hem en zyne vrouw op het bed f waar hy dan van fchrik en angst niet wist wat hy doen zou. Hy kon my, ging hy zeer bedroefd voord, niet zeggen hoe ongelukkig, hy was. Alle zyne nabuuren hadden het geraas in zyn huis reeds mede aangehoord , en zyne vrouw , welke het. fpook reeds dikwils zelfs gezien.had, zou my nog meer daarvan kunnen zeggen., De oude $un was, geduurende dat hy van  VER. TELLING EN. 37 van zynen- toeftand met my . fprak, zeer ontroerd, en verwekte medelyden in my. Ik beloofde, zoo het mogelyk ware, hem te helpen, flechts verlangde ik alvoorens ook zyne vrouw te fpreeken. Met dit oogmerk verzelde ik hem dan ook zoo terftond naar zyn huis. Daar echter ook thans noch zyne vrouw, noch ecnig ander mensch in hetzelve te vinden was, nam ik voor heden affcheid van hem, met belofte van morgen avond weder te komen. Ingevolge deze belofte begaf ik my den anderen avond weder naar hem toe, en wel met het vourncemeu om dien nacht in het fpookhuis over te bïyven, en het fpook, indien mogelyk , op liet fpoor te komei;. Man en vrouw waren nu by elkander, en zongen in hunne kamer een avondlied. Na het eindigen van hetzelve trad ik binnen. Met eene trouwhartige verwelkoming reikte de goede fcheepsbouwer my de hand, en geleidde my oogenbliklyk naar zyne vrouw, met welke hy , ZOo hy zeiae , reeds van *iy gefproken had, en die my yan alles B 7 nog  33 SPOOK» nog nadere aanwyzing zou doen; Van deze vernam ik nu, op myne vraagen, nog hei volgende t Zy had het fpook reeds dikwils gezien'; het was de geest zelf der zalige vrouw, die hier in het huis waarde en fpookte ; want niet alleen dat hy haar volkomen geleek, maar hy had ook haar'è klederen aan,. Somwylen liet hy zich ook by dag zien. Nog eerst onlangs, als zy juist des middags zich aan tafel gezet en gebeden had, was hy haar in de naaste kamer, waar het lyk der zalige vrouw gcftaan had , door de openc deur zigtbaar geworden. Eens was hy ook, dat zy in de keuken had laaten wasfchen, van de zoldertrappen gekomen, zoo dat de verfchrikte waschvrouwen met groot misbaar waren weggeloopen. Ook was het waar, dat het fpook reeds fomtyds by haar ophet bed was gekomen, waar het zich dan, na alvoorens onder de bcditede langgetobt en dezelve geheel, omhoog gelïgt te hebben, op eenmaal met de zwaarte van een*" gevulden meelzak, tusfehen haar cn den muur inge- wor-  VERTELLINGEN, 39 worpen had. Hoe het echter toekwam dat flechts zy, en ook niet haar man, het fpook zag, dit wist zy niet, het moest dan zyn, dat misfehien van hun beiden flechts zy alleen een zondagskind ware. „ Wanneer dat de grond daarvan is, Jic„ ve vrouw!" zeide ik, „ zoo moet het „ fpook ook voor my zigtbaar worden ; „ want ik weet, zeker, dat ik op eenen „ zondag gebooren ben. Wy willen toch „ zoo terftond eens beproeven of wy het„ zelve niet ergens kunnen opfpooren." Met het licht in de hand ging ik vooruit, en beide volgden my op myn verzoek , echter met eene ' zekere huiverigheid, welke ook zelfs by de vrouw, hoewel deze aan het gezigt van den geest by dag en nagt reeds gewoon mas, merkbaar fcheen te worden.. Den man trachtte ik zoo veel mogelyk moed intcboezemen, en dus ging onze weg allereerst naar de naaste kamer , uit welke het fpook, volgens de my gedaane aanwyzihg, gewoonlyk plagt uittekoinen. Hier Honden bediieden en kasten,. Ik  J^q lS P o o K- ïk ondcrzogt, in dc hoop van eenen bedrieger verfcholen te zullen vinden, de eerden zeer nauwkeurig, en liet ook de laaiden openen; doch het fpook bleef onzigtbaar. Nu gingen wy in het woonvertrek terug, en door hetzelve in de daar opvolgende kamer, in welke het geld begraven was geweest. Doch ook hier was alle onderzoek vergeefsch. Daar ik intusfehen nu toch hier was , en ook reeds ingeval van waaken myne maatregelen genomen, en zoo wel voor myne onderhouding als voor den ontvangst van het fpook , door een vcvvrolykend bock en een' ftevigen doornen fiok gezorgd had, zoo openbaarde ik myne begeleiders myn befluit, om den nagt over by hen te blyven. Ik zoude my. ingeval -zy 'er niets tegen hadden , in deze kamer verborgen houden. Zy konden beide onbezorgd naar bed gaan, ik zou het huis bewaaken, en zoodra het fpook zich liet hoe» ren by de hand zyn. Beide zagen my met verwondering aan, als vertrouwden zy my zoo reële kloekmoe-  VERTELLINGEN. 41 moedigheid niet toe. Met den man was ik intusfehen het hier over fpoedig eens. Slechts de vrouw had nu dit, dan dat daar tegen intebrengen. Hoe minder ik my nu, daar ik den man reeds op myne zyde had, aan haare tegenwerpingen meende te moeten ftooren, des te zigtbaarcr werd haare verlegenheid. Eindelyk zeide zij: „Wy waren thans j, in d'e afneemende maan, en zy had opge» „ merkt, dat het fpook dan flechts zeer zel„ den , en genoegzaam m *t geheel niet „ kwam; by wasfende maan echter, en in„ zonderheid om den tyd der volle maan, „ kwam het gewoonlyk eiken nagt. Wan„ neer ik het haar dus niet ten kwaade duidde, „ wilde zy.nry verzoeken, daar myn hier„ blyven in dezen en eenige volgende nag» „ ten toch vruchteloos zoude zijn , over „ veertien dagen weder te komen, dewyl „ ik dan des te zekerer het fpook hier zou„ de aantreffen.'* Hier was nu van mynen kant indedaad weinig intebrengen; ook beriep zy zich daarfey op haaren man, en ik zag wel dat zy my-  42 SPOOK- my thans zeer gaarne kvvyt wenschte te zyn. Intusfehen onderhield ik my toch nog met haaren man. Ik poogde hem te overreden, dat hy, zoodra het fpook wederom by hem op het bed kwam, ftoutmoedig over zyne vrouw zou heen grypen, om hetzelve te betrappen. Hy meende: ik had goed praaien, dewyl ik volftrekt niet wist hoe iemand onder zulk eenen angst gefteld was; en vroeg my of ik dan in 't geheel geen vrees had ? Het zou toch wel kunnen zyn dat ik het fpook nog dien zelfden avond te zien kreeg. 'Ei' was in de. buurt, een man % die geestenkon oproepen, en wanneer ik het verlangde , zou hy dezen man terftond gaan haaien. Deze aanbieding was my zeer welkom , «n in de hoop van hier door ten minflen éénen bedrieger te kunnen befchaamen, vcrzogt ik mynen fcheepsbouwcr, my den; geestenbezweerer zoo fpoeug mogelyk te brengen.. Hy ging dan ook met dit oogmerk terftond heen, doch kwam na weinige minuuten weder, met het bericht, dat hy Jiem niet te huis had gevonden. Als ik  VERTELLINGEN. 43 nu nog verder met hem fprak, en myne gronden bybrngt , waarom geen verfLndig mensch aan fpook- en gcestverfchyningen kon gelooven, zoo vroeg hy my, zonderling genoeg, of ik dan niet geloofde wat in den bybel flond? — Ik werd opmerkzaam", en wenschte te weeten wat hy eigenlyk daarmede wilde zegggen.. Oogenbliklyk legde hy een' grooten folio -bybel vóór my op de tafel, plaatfte zich tegen over denzelven , en verzogt my, het . 28 kapittel van het Eerfte Boek Samuels epteflaan*. Nauwlyks was dit gefchied, toen, de man eensilags , en, gclyk het my toefcheen , geheel verfchrikt uitriep: „ Daar ,> h zy!" Ik moet bekennen , dat deze plotslyke overrasfehing ook my niet weinig verfchriktc; want ik geloofde, en wat kon ik op dat tydftip ook anders gelooven , dan dat de zalige vrouw nu op eenmaal verfcheenen was, en reeds digt agter my ftond. —Schiclyk fprong ik op van myn Itoel, zag om, en loerde in alle hoeken der kamer naar  S I> O O X- naar de verfcbyning. Doch nergens was iets te ontdekken , hetwelk eenigen fchrik kon aanjaagen. „ Ik zie niets " zeide ik, „waar is zy dan ?** „ Nu , ziet gy dan niet," hervatte de eenvoudige man, terwyl hy met den vinger op eene tegen over het kapittel zynde konstplaat wees, „ ziet gy dan niet ? daar „ is zy immers." Nu zag ik ook indedaad in eene vreeslyke geftalte, met een' open mond, ftaarende oogen en ovcrëindftaande hairen en handen — de Toveres van Endor, en op ecnigen afdand van haar den Geest van Samuel, dien zy voor den beringden Saul uit het ryk der dooden ten voorfebyn zoude roepen.— Op myzelventeonvredeiijdatikdoor zulk een belagchiyk misverttand my vrees had laaten aanjaagen, trachtte ik nu mynen fcheepsbouwer te overtuigen, dat ook de Toveres .yan Endor eene listige bedrieg/Ier en de gantfche door haar voorgegevene geestverfchyning eene bcgoogchcling was geweest , dewyl toch £aul niet zelf den geest gezien had, en ook de  VERTELLINGEN. de hem in den mond gelegde prophetie niet woordelyk vervuld was. Myne gronden vermogten echter weinig of niets tegen het diep en vast geworteld vooroordeel van den fchcepsbouwer, en dewyl myn langer oponthoud by hem voor 't tegenwoordige waarfchynlyk van geen nut zon geweest zyn, zoo verliet ik hem, met belofte van legenden tyd der volle maan weder te komen, en hem dan het fpook te helpen opfpoorcn. Te gelyk verzekerde ik, ter genistftellingvan llen bedrogenen ouden man, op een' vasten toon, dat niets my zou beletten hem cindelyk rust te verfchafFen; terwyl ik het fpook, zoo hetzelve immer in myn byzyn verfcheen, behoorlyk zou weeten te ontvangen en te ontmaskeren. Ik zag by deze woorden do jonge vrouw van den ouden man fcherp in de oogen; het geene ik in haare hoogst verlegene houding duideïyk befpeurde, gaf my genoeg te kennen, dat ik in myne gegronde verdenking tegen haar niet dwaalde. Tehuis gekomen zynde, onderhield ik my nog  4 SPOOK- welke , voor haare ziekte gebruikt zynde, ook indedaad van de gewenschte uitwerking was. Even zoo had de verfchyning gezegd, zy moest in de zyde geopereerd worden; want daar had de kwaal haare zitplaats. P... ondernam ook deze operatie; intusfehen bleef de zieke echter nog bedlegerig, en het kloppen, duurde nog voord. Ik vond terftond in het begin dit alles zeer belagchelyk , en vermoedde bedrog , doch welk bedrog ? dit kon ik niet weeten. Om de verfchyning te toetfen, ging de doctor by een' kundigen godgeleerden, die 'er veel belang in ftelde om foortgelyke dingen op het fpoor te komen, en verzogt dezen , hem iets geheims in een verzegeld papier te geven; de grauwe Man moest dan zeggen, wat daar inftond. De geest zeide, wel geraden , dat 'er hebrecuwsch in het papier te leezen was; den inhoud echter zeide hywaarfchynlyk enkel ddriröm niet, dat hy geen hebreeuwse» verftond» Ik deed ten Iaat. ftc«  VERTELLINGEN. 59 .ftcn dezelfde proef in de Yslandfche fpraak , • doch kreeg toen volftrekt geen antwoord. Eens waixm verfcheiden menfchen tegenwoordig, om getuigen van dit geval te zyn.De doctor nam terftond plaats aan het voeteneinde van het bed , en weck niet vaii daar. 'Er werd geklopt. Ik zogt buiten de ziekenkamer overal rond , en liet zelfs een' tegen dezelve aankomenden fchoorfteen niet ondoorzogt; doch het gelukte mij niet ergens het geringde fpoor des bedrogs te ontdekken; echter kon ik toch mijzclven niet overtuigen, dat hier iets bovennatuurlijks plaats greep; daarenboven kwam my ook alles zoo eenvoudig en kinderachtig vóór, dat ik althans niet kon befluiten, om hier aan eenige geestenwerking het minfte geloof te geven. Intusfehen zag ik alle de aanwczcndcii rondsom my in eene heilige verwondering. Ik was dus op middelen bedagt hen op hunne wyzc te behandelen, dewyl deze fomtyds de gevvenschte uitwerking had gehad, wanneer redengronden niet hielpen. Ik riep C 6 ecni-  C)0 SPOOK* eenige der veele door mij gelezene formir-lieren van geestbezweeringen in myne ge*, dagten rerug, en begon met eene patbetifche Hem den geest te bezvveeren, dat hy zich van ons zou laaten zien* Natuurlyk volgde 'er geene verfchyning , doch 'er werd wederom geklopt. Ik werd verdrietig , en fprak van kinderachtigheden en domme jongensftreeken.- Hier op werd Geert ru'ula zeer ongcfteld, geraakte van de eene flauwte ih de andere, en verviel zelfs in fhiiptrekkingen, en zoo wel de doctor als de anderen vcrweeten my , juist niet beleefd, myn hardnekkig ongeloof. Ik herinnerde den aanwezenden, dat, wanneer men een'geest aangrypt, men dan niet zelden een' enzagten elektrieken flag plagt te bekomen. Ik greep dus meer dan eens in het^ kleine vertrek overal rond, waar, naar de verzekering der zieke , de geest van haar gezien werd , zonder dat my het geringde leed wedervoer; Doch wat hielp iet? —.Men wilde nu volftrekt gelooven; Mfcdwst, bleef, het by het oude. — Ik was in het;  V'E K" T E* L L ï'N G E N. óY ' het vervolg nog eenige maaien in de fpook kamer tegenwoordig; doch dewyl* ik wel zag, dat men niet gaarne van onderzoekingen hoorde fpreeken, zoo liet ik het daar by 'uerustcn. Intusfehen verfpreidde zich het gerucht van het fpookende kleine mannetje fpoedig door de halve ftad. Het huis werd door lediggangers en nieuwsgierigen als* beftormd. De huisheer werd dus zoo wel het wonder van den geest als deszelfs bewonderaars moede. Hy moest ten laatftcn zelfs eene wacht verzoeken, om den toeloop terug te houden. Eindelyk vcrëenlgden zich vier gefchikte cn verlichte artfen, en legden allen te gelyk een bezoek af by de wondervolle zieke. Zy bevonden j dat zy volftrekt niet krank was,, dat de voorgewende operatie in de zyde flechts beftaan had in eene kleine infneede in Je feuid, cn ontdekten eindelyk, dewyl zy de vryheid namen wat nauwkeuriger te ondufzoeken, dan ons geoorloofd was geweest", dat de fchoone Geertruida een kruidhoorntje op haar' grootcn teen gedoken-, cn C 7- daar*  €i SPOOK- daarmede tegen het voeteneinde der bedftede het kloppen veroorzaakt had. Het was nu klaar, dat doctor P. .. met baar (waarfchynlyk in den eigenlyken zin) onder één deken gefpeeld had. Beide de plantkunde van den geest , en de zoogenaamde operatie in de zyde verklaarden zich daar deor volkomen: ook kon de geest wel weetcn, dat het eerite verzegeld papier kebrceuwfche woorden behelsde, dewyl de heer P... in de kamer van den geleerden tegenwoordig en ooggetuige was, dat deze die woorden in de hebreeuwfche taal fchreef. Den inhoud kon hy echter niet weeten, deels uit onkunde van deze taal, en deels om dat hy het zegel niet durfde breek cn. Van myn papier echter kon niets gezegd worden, dewyl niemand,zelfs myne vrouw ..niet, wist, wat hetzelve inhield. Het meisje kwam voor eenigen tyd in het tuchthuis, en de heer P,.. vond goed de ftad te verhaten. Waarom deze comedie eigenlijk gefpeeld was, daar omtrent deed- meen geen nadelen-  Vertellingen. ó*j dcrzoek* Men was maar bly, dezelve zoo fpoedig mogelyk in vergetelheid te brengen. Intusfehen is het zeer waarfchynlyk, dat Geertruida flechts in fchyn krank was, om zich goede dagen te vcrfchalFcn; en dat de doctor vervolgens , dewyl zy indedaad fchoon was, eene verftandhouding met haar begon, en haar den rol aanwees , dien zy moest fpeelen. Daar hy goedgevonden had, zelfs gantfche nagten aan het bed der fchoone zieke doortebrengen, zoo geeft dit deze vermoedens, nog meer gewigt; te meer dewyl hy omvcderjprceklyk zeker met haar in het bedrog was ingewikkeld. X VIH,  VIII. Eenige Geesten bewcaken ccncn on-~ deraardfchen Schat. Verhaald door den Kegisterfchryver ' Kühls, in het Hanoversch Ambt. Stolzcnau.. Xk leerde in Jlanover eenen ,■ thans in hoo'gen ouderdom overleden, taalmeester kennen wiens naam my wel ontgaan is, doch vopr wiens waarheidsliefde en zedelyk goed caracter ik gerust borg durf bly ven. — Deze» man doorreisde in zyne jeugd een gedeelte van Spanje^ en kwam eens, geheel vermoeid , in eene ftad aan, waar hy te vergeefs naar een logement zogt , en ook even"  VERTELLINGEN. 6*5 even zoo verzogt om voor zyn geld fle.chrs een' enkelen nagt geherbergd te worden. Ily geraakte daar door in geene kleine verlegenheid • want het was reeds te laat op den dag om verder te reizen, en om het 'er op aan te laaten komen, of by in de naastgelegene plaats menschlieveuder onthaal zou kunnen genieten. Deze ondervinding en bekommering van onzen reiziger maakt voor Duitfchc lezers, sdie aan de Duitfche gastvryheid en vlyt gewoon zyn , hier misfchien de aanmerking nodig , dat traagheid en ongastvryheid tot de Nationaale gebreken des Spanjaards bchooren. Van deze laatfte ondeugd hebben de Ilaiioverfche troepen in Engelfthe foldy,geduurende hun verblyf in- Gibraltar, menige ondervinding gehad. Nu terug tot den afgebroken draad des verbaals. Na dat onze taalmeester, nu biddend, dm vloekend, fteeds dringender gezogt had voor den aannaderenden nagt een onderkomen, al was het^dan ook maar een afdak, te vinden , wees men hem eindelyk eeuwoud, uitgeftrekt;, af*  €6 SPOOK- afgezonderd en onbewoond gebouw aan om te overnagteu. Toen by zyne verwondering te kennen gaf, dat en waarom men hem zoo lang om dit nagtverblyf had laacen bidden, verhaalde men hem niet „ dat di: afgezon„ derd gebouw door afgryslyke fpooken be„ woond werd; dat hy zich dus moest voor- bereiden tot eenen zeer onrustigen nagt; „ ook kon men hem 'er niet voor infhan, dat hem geen kwaad zou wedervaaren." De reiziger vernam deze waarfchuwing met eene opmerkzaamheid , welke foortgelyke voorzeggingen verdienen. Dewyl hy echter nog de kragt en het vuur der jeugd in zyne zenuwen meende te voelen, en, by gebrek van allen bygeloof, zeer belust was om eens met geesten een' lans te breeken; zoo bedagt hy zich geen oogenblik om het hem aangeboden nagtleger in de wooning van onder- of öovenaardfche wezens aanteneemen. Verfcheiden goedhartige Spanjaarden betoonden wel veele bezorgdheid voor den waaghals; doch deze bleef by zyn vastgenomen befiuit ; on betrok ongemerkt met een  VERTELLINGEN. 6? ten paar zakpistoolen gewapend — moedig den geestenburgt. Alles rondsom hem was eenzaam en ledig , en 'er was geen levend wezen te vinden. Zelfs geen muisje, of een voorzeggend uiltje deed zich naby hem bemerken. Van zyne reis vermoeid , fiiep by reeds den vasten flaap der gezondheid, toen plotslyk een fchrikbaarend en ongehoord geraas hem uit zyne eerfte rust deed opfchrikkéffé Nauwlyks had hy den tyd om optefpringen en naar zyne onder den gordel verborgene pifloolen te grypen, als- onbcgryplyk fucl een monfterachtig iets fpooklichtigs vóór hem ftond. Een' ander' zou by dezen zoo verrasfehenden aanblik de tegenwoordigheid van geest verbaten hebben; doch met onzenwakkeren en kloekmoedigen reiziger was dit niet zoo. .„ Sta, Kanaille!" waren de twee ernsthafte woorden , met welken hy den geest: het gefpannen fchiergewecr voorhield en te lyf ging. 55 Wie gy cok zyn meegt, fpreck en be- „ kens.  es SPOOR- M ken, of ik fchiet u door de huid!" — Dit was het tweede gedeelte zyner aanfpraak. Daar hy in dit oogenblik nog niets anders dan een zwaar ademhaalen van den geest vernam, die zich mogelyk zoo fpoedig niet kon bezinnen wat hy fpreekèn en hoe hy bekennen zoude; zoo pakte de gefpierde arm van onzen reiziger den ügchaamlyken geest zeer onzagt aan; en wierp hem zoo geweldig op den grond, dat jammeriyke klaagtoonen der volgende bekentenis voorafgingen. „ Om Gods wil verfchoon my! Ik ben een monnik,en bewaak, benevens eenige „ medehelpers, eene onder dit gebouw gelc„ gene Kwikzilver myn, die ons tot hier toe „ zeer veel voordcels heeft aangebragt. Wy „ moesten hier fpooken, dewyl anders het „ huis (hetwelk niemand thans gefchonken „ zou willen hebben, veel minder zou wil„ len kooyen) en tegelyk ons ryk inkomen „ verlooren zou zyn gegaan. Ik fmeek u „ dringend, verraad ons toch niet!" De eerlyke taalmeester meende het intusIchen te goed met de, dikwils en lang genoeg door  VERTELLINGEN. 6$ door fpookbedrog misleide menschheid, om dit verzoek intewilligen. Hy gaf veel meer dit geval aan liet ftadsgerecht aan, en ontving daar voor van hetzelve eene geëvenredigde belooning. De poltergeesten, zoo veel men van hun gezelfchap magtig kon worden, werden gerechtelyk gevat, en naar behooren voor hun dubbel bedrog geflraft.  SPOOK- IX. hyna vermoorde Spook te Altona. Verhaald door den Secretaris P. M. Thombfen, te Neuftad - Itzeboe in het Holfteinfche. Jk ftudeerde in het jaar 1773 ophct gymtta* ftum te. AUona, en was huisgenoot van den toenmaals daar mede - onderwyzenden profesfor Elders. Niet alleen de befchaaving, die ik myzelven poogde te geven, maar nog veel meer de voortreflyke omgang in het huis van dezen verdienftelyken leeraar, hadden zeker alle kinderachtige vooröordeelen, ten opzigte van fpooken en geestverfchyningen, by rny behoorcn te verdryven, en hadden dit gedeel-  VERTELLINGEN. Jl decltelyk ook werklyk gedaan; echter fcheen ik beftemd om eenige oogenblikken den folterenden angst te gevoelen, dien eene overrasfchende nagtverfchyning op eene levende en onvoorbereide verbeeldingskragt kan veroorzaaken. Ik bewoonde op een' vleugel van het gymnaftum een kamer alleen. Ik was gewoon om tien of half elf uuren , wanneer wy — de huisgenooten van den profesfor—. van zyn huis naar onze kamers plagten te gaan, myne deur te fluiten, tot ik — ge- woonlyk eerst om twaalf of één uur te bed ging. Myn oogmerk by dit fluiten der kamerdeur was alleen om my te ongeftoorder te kunnen bezig houden met de voorbereiding tot den volgenden dag, of met lezen, of ook wel met op het papier brengen van myne eigene denkbeelden. Dat althans de fpookvrees hier geenen den minften invloed op had, bewyst, meen ik, de omftandigheid, dat ik juist om middennagt, wanneer ik te bed ging, de geflotene deur telkens weder opende, ten einde de dienst- niaagt}  s r o o K- maagd des morgens op myne kamer zon kunnen komen. . Eens floeg om middennagt de klok twaalf, en alles om my lag in diepe rust, toen plotslyk, terwyl ik met ingefpannen aandagt aan myne ftudeertafel bezig was , een| gezucht my deed fchrikken. Terftond Am op werd 'er driemaal aan myne deur gfidopt. Ik wendde myn gezigt van het bla wierp de maan eene lichtftraal in li et flaapvertrek , zoo dat men nog altoos eene mens -hlyke gedaante konde onderfcheiden. Eensklaps werdt de vrouw door cenig-gedruisch uit haaren ligten flaap gewekt, en zag eene witte wanflaltige gedaante, even zoo als het roomsch bygelöof gemeenlyk de zielen der verftorvenen afmaalt, wanncei zy in eene verkeerde richting, de reis naaf den hemel doen. Naauwlyks ziet de ontflel-de vrouw het fpook, of zy hoort ten gclyken tyd op eenen doffen, akelige n toon de woorden : zielmis fen ! zielmis fen l De gedaante naderde het bed, en werdt allengskens grooter en grooter. Der arnje vrouw brak het zweet uit van angst. Zy geloofde niet vaster, dan in het fpook den E ? , geest  ITO s r O 0 K- geest van haar' overledenen man te zien, die, uit hoofde van deziclmisfen, welken zy niet voor hem bad willen Jaaten doen, jammcrlyk in het vagevuur moest braaden en haar daarover kwam verwyteiK De geest begon rteeds nader by het bed te zwecven, en herhaalde altyd ontzettender, met eene angftjg kermende ftern, dicbeteckenende woorden» De doodsbenaauwde vrouw waagde het enkel nu en dan eens van tusfchen de dekens door te zien. Eindlyk zagzy de verfchriklyke gedaante onder een naar geileen wyken,, en geduurende deszelfs aftogt al kleener worden en op het laatst ongezien door de deur verdwyne». De ontftelde vrouw wagtte onder menige zucht op het aanbreken van den dag. Naauwlyks drongen de eerfte ftraalen der zon in haare kamer, of zy flond op, en onderzocht alle deuren en floten. Tot haare niet geringe verbazing vond zy alles wé! gefloten en gegrendeld. Deeze byzonderheid overtuigde haar volkomen,, dat, het geen zy gezien had, niemand anders konde geweeit zyn*  vertellingen: zyn, dan de ziel baars overledenen mans, die gcene rust zoude hebben, dan na dat de gewoonc zielmisfèn voor hem gehouden waren. Zonder dus eerst aan haar ontbyt te denken , trok zy haare zondagskleêren aan , met het vast befiuit, om naar den priester van de plaats te gaan , "ten einde dubbele zielmisfèn te bezorgen, en door dubbele betaaling dien misdag weder goed te maakcn. Intusfehen ging zy, op weg naar den priester zynde , by haaren ,in het dorp woonenden broeder den kuiper, aan. Zy verhaalde hem het akelig nacht-geval, Toen zy de vertelling zoo breedvoerig mooglyk bad gedaan , en geduurende dezelve talloozc maaien kruisfen gemaakt had, zeide haar broeder :. „ Gy moet heden nog niet by den pastoor gaan; „ ik zal eerst deezen nacht by u aan huis „ koomen flaapen, om te zien, of het fpoofc „ wederkoome; ik moet het zelf fpree» „ ken. », By alle heiligen! — viel zy hem in de 3, reden — doe dat niet, broêr-licf! het „ zal u den hals omdraaijen F* » Oi  Iï'2 SP O O K- „ Of ik het fpook!" hervatte deeze op eenen veel beteekenenden toon. Niettegenftaande dat de vrouw nog veele zwaarigheden mankte, moest zy toch eindlylc haar' broeder belooven, het bezoek by den' biegtvader nog wat uitteftellen. Toen het duister was geworden, fiöop de kuiper, zonder door iemand gezien te zyn, met zynen houten hamer gewapend, in hef huis van zyne zuster, en verborg zich onder haare bedftede.. Zy ging als gcwoonlyk naar Bed- Naauwlyks bad het uur der geesten geflagen, of de geest verfcheen op nieuw , enriep op eenen jammerlyken toon uit: „ Zielmisfèn ! Zielmisfèn V' „ Wacht T ik zal u wel" rust bezorgenV* riep de dappere kuiper, uit zyne fehuilplaats. ten voorfchyn koomende, terwyl hy in hetzelfde oogenblik op het reuzige groote fpook. frisch timmerde.. Naauwlyks had hy eenige duchtige Hagen gedaan, of 'er- vielen geheele ftukken, met een verfcluiklyk gedruis van. den geest af. Kort daarna, toen de Hagen verdub)  VERTELLINGEN. 113 dubbeld, en met te veel nadruks toegebragt wierden , hoorde men eene vreeslyke basftem deeze woorden uitroepen : 6 Je/urMaria Jofeph ! ik ben immers de priester /" „ Zoud gy onze Heer-oom weezen ? —< Een fpook zyt gy!" andwoorde de handige geestenbanner, en liet voor als nog niet na van zyn allerkrachtigst middel gebruik te maaken, tot dat hy eindlyk beducht begon te worden, dat de gemeste geest, eindlyk den geest waarlyk opgaf. Toen achtte hy het raadfaamer, hem op eene natuurlyk , niet zeer gemaklyke, wyze de' deur uit te helpen; ddar liet hy hem aan zyn lot over. Het zoude iet overtoliigs zyn, hier nog te willen weeten, wie de geest geweest zy. Hyzelf heeft het den leezeren gezegd. Ditalléén moeten wy nog aannaaien, dat hy de meid van den huize omgekocht en bepraat had, hem te middennacht de achterdeur der wooning ïtil te openen en hem binnen te laaten. Om de houding van eenen fchrikaanjagenden geest aanteneemen, had hy zich van een rond dekfel van eene doos bediend , bet...  2'U SPOOK- hetgeen hy met eenen flok boven het hoofd hieldt. Rondsom was een wit kleed gehecht, hetgeen hem geheel bedekte. Het groot en kleen worden bewerkte hy door het verheffen of doen daalen van den ftok, waaraan dit alles was vastgemaakt: ook veroorzaakte het dekfel in het vallen, het groot geraas, dat men hadt vernomen. . Indien deeze vrouw dit geval niet aan haar" kloekmoedigen broeder verhaald hadde, maar regelregt naar den pastoor ware toegegaan;, zoude niemand haar hebben overtuigd, dat zy niet den geest van haar' man, maar flechts. eene fchyngedaante gezien hadde; want de bedrieger zoude, na zyn vuig doelwit te hebben bereikt, zich zeker niet weder aan het gevaar hebben blootgefteld, van toevallig als, een fchelm ontmaskerd te worden. XV.  VERTELLINGEN. 11$. XV, Mevrouw van Armfeld, geloor ene Hü« debrand, fpookt ie Eyftad in Zweden. D e heer Hildehrand, een voornaam Zweed 9, en onder de burgerlieden zonder tegenfpraak de vermogendfte partikulicr in het gehcele koningryk, bezit onder anderen ook het fchoone en voordeele yzerbergwerk By/ïad in Zweden. Hetzelve heeft eene eigene kerk; en digt by dezelve woont de koster. In. den jaare 1785 ging deeze eens 's avonds laat voorby de kerk. Toonen van verfchrikking en ontzetting, uit de kerk koomende9 troüen zyn oor^ Het kwam hem v.oor, als  SI<5 SPOOK- of by een Van onder den grond opkoomend geiteen, gejammer en geklag hoorde. Door de vooröordeeïen der opvoeding , van der jeugd af aan, vreesachtig zynde, vond de koster geene roeping , over den oorfprong deczer wonderlyke toonen, die hein zoo naêrby was, bedaard naredenken. Hy fpoedde liever, zonder verlcand en hart, over alles, wat hem in den weg lag, heenenfpringende naar zyne wooning, ten einde den zynen, de tyding van zyn flecht genoeg beftaan avontuur mede te deelen. Foei! wie zou ook in eene zoo benaauwende Jiarrbyheid voorbedachtïyk by onrustige dooden vertoeven! wie over wonderen van deezen aart, die zoo akelig in de ooren klinken, ook flechts één oogenblik koelbloedig nadenken! — intusfehen maakte het verhaal van het gehoorde , toch eindlyk de nieuwsgierigheid van eenige zoogenaamde ftoutmoedigen gaande. Men befloor, wel niet zeer digt by de kerk te gaan; maar voorzichtig ten minden dezelve lot op gulk een' afftand te naderen, dat  VERTELLINGEN. ÏI/ dat men zonder gevaar van zelf door de geesten vcrrascht en verfchrikt te worden, hun jammeren cn klaagen hooren konde. — Men ging voorwaarts, en luisterde by eiken behoedfaamen (lap. ó Het was akeHg, hoe in de dilte van den nacht , reeds op een aanzienlyken afdand, een doordringend ^gefchreeuw en een oartzettcnd gekerm tot het oor der luisterenden drong. Harten van yzer en deen zouden daardoor aangedaan zyn geworden. Deze luisteraars werden ook waarlyk tot dille traaften getroffen en fterk aangedaan. De moeite cn het gewaand gevaar, in het nog meer naderen van de drydplaats der geesten,werd hun door de klagten befpaard"want het oogmerk van hun luisteren — overtuiging door eigene ooren en te vredendelling van hunne nieuwsgierigheid — was buiten dien reeds bereikt. Zy zagen trouwends nergcnds iets wat naar eenen geest geleek ,maar het weêgefchrei der vagevuurszielen,die hier fcheenen te huisvesten, werd .allengskens derker; want dat dit angstgehuil  Hó SPOOK- huil van niemand anders, dan zulke gelou> tcrde zielen moest en konde koomen, was by hun buiten kyf: ook meenden zy met overtuiging, te midden van het kerklyk en onderaards ch weêgefchrei ook de woorden; „ God! „ Jefus ! — Ontferming V' ~~ flaauw te hebben gehoord. „ Ja wel Jefus! Maria I want wie anders 9, dan deczen kunnen ongelukkigen helpen'5 dachten zy, terwyl zy van medelyden zuchtten — en gingen heenen, ten einde niet langer getuige van zulk een ontzettend toonee) te zyn. Met angstzweet bedekt, kroopen zy digter dan ooit onder de dekens en droom» den van kwellende duivelen s en Van zielen, welken een te laat berouw tot eene akelige Wanhoop brengt. Den eerstvolgendcn morgen dceden beroepsbezigheden den koster en nieuwsgierigheid eenige andere menfchen, die van het fpookend nacht * gejammer gehoord hadden-, naar de kerk gaan. Een ontzettend gezicht verbeidde den hoornenden, Eene kraamvrouw  VERTELLINGEN. ÏI9 lag dood tri haar bloed; een dood kind in-haa» re armen houdende. De zaak was dus ■; De dochter van den voornoemden heer Hildebrand, eerst gehuuwd met den vryheer van Hom, daarna met den vryheer van Armfeld, bevond zich zwanger, en wensen* te op baars vaders landgoed Byftad haare kraam te houden. De fmart van den ar, beid putten haare krachten uit en gingen dezciven te boven , zoo dat zy, na eene lange marteling, ftietf, zonder verlost te wee. zen. Haar dood was intusfehen niet anders dan fchyn - dood. Eener waarlyk overledene gelyk, lag zy daar buiten befef vierentwintig uuren in flaauwte. Daar de omftanders — buiten tegenfpraak gemeene en onkundige menfchen — volftrekt niet aan de wezenïykheid van haaren dood twyfelden, werdt door dezen den last, de gewaande doode daadlyk in het familie-graf by het hoog-outer in ftike by te zetten, terftond volbragt. Tegen den nacht was de fchyndoode uit haare fterke flaauwte ontwaakt. Met het weder verkrygen van haar befef en gevoel wa=  jao spook- waren ook de weeën van den arbeid terug gekooraen. De geduurende de flaauwte fluimerende natuur had toereikende krachten vergaderd /óm der geboorte bevoorderlyk te kunnen zyn. De nieuwe mensch, in den zark géboren, was 'er. Maar geene medclydende nienfchenhand ftrekte zich ter hulpe uit, van de ongelukkige zwakken en haaren zuigling. In den angst had zy het dekfel s dat los op de kist lag, met haare zwakke hand opgeheven en van zich op den grond gefloten. XV  VERTELLINGEN. I«I XVI. Het blinde Spook. jfll laat ïn het najaar van het jaar 1789, hield ik rny met eenige vrienden in den kring eéher edele, gastvryë familie, omftreeksM..., aan het Saxifche Hartsgebergte op. De wilde romaneske omtrek, de altoos bruifchende woudftroom , de treurende dennenbosfchen daaromftreeks, en onze, op eene granit-rots boven de fchuimende golven liggende, oude half vervallene ridderburgt, met haare ruime, op eene gothifche wyze vercierde, hoven, zaaien , gaanderyën en verouderde meubelen, bragten ons in eene ermtige , plegtftaatige gemoedsgefteldheid. Zy vertegenwoordigden ons het aangenaaIv' F me  .£22 SPOOK- me voorwerp van eenen -Merken,doch zwaarmoedigen en ongeduurigen geest, die op het einde van ëène onzekere loopbaan wederom in nacht en donkerheid wegzinkt. Het voortrefïelyk treurdicht van Matthisfon heeft ons toen menigmaal verkwikt. — Lectuur , muziek en jagt waren aan de orde van den' dag, en des avonds hielden ons de wind en de jagt-fheeuw aan den vreedzaamen fchoorfteen gebonden , alwaar ons de middernacht niet zelden onder een gul kortswylen verraschte. Vriendelyk klonk dan het geluid der oude pokaalen onder het hooge verwulf van de zaal, en niet dan de befchaafdheid van derzelver bewooneren herinnerde ons, aan den tegenwoordigen tijd. , Op eenen van deeze in zulk eene gulle gemeenzaamheid weggepraate avonden, moesten de eerste, al lang vergaane bezitters der borgt en hunne daaden de monftering pasfeeren. Ten befluite liet men zich in boertige wydloopigc verhaalen ten breedften uit,, over hun voordduurend yerfebynen onder de leevenden. ©aar  VERTELLINGEN. I£j 'Baar rammelde het omtrend middennacht onder de pantfieren der oude wapenkamer; daar brandde licht; daar weergalmden zwaare voetftappen; hier lieten zich ruiters te paerd zien ; daar deed het de ophaalbrug en de poortdeuren beweegen; ginds maakten enkele toonen van de trompet een fehel geluid ia de lucht; in het nabygelegen woud gaf het fcherp luidend jagthoorn harde gillen, en uit den puinhoop van de huiskappelle klommen, onder jammer -geklag, dood bïeeke fchadu wen omhoog, die door de verwoeste vertrekken zweefden. En — dat moesten altoos die goede voorouderen zyn, die al lang met byna veigaane grafzerken bedekt waren. Gaarne zouden wy hier een ftouten ftap gewaagd hebben, doch ten fpyt van ons vertoonde zich — niet met al; met veel moeite zagen wy niet dan de lange fchaduw der pylaaren, welke de maan in zonderlinge fchetfen op de muuren Van den hof tékende; wy hoorden niet dan het gefuis van den ftorm, en het piepen en klinken van verouderde venfters, het centooF * nhj  124 SPOOK- nig gekraak der vaantjes van de toorens, de ysfelyke klaagtoonen der nacht - vogelen en het weergalmend gehuil der ritzige herten. Voor ons, ongewyde geesten, vloodden de eigenzinnige geesten van de burgt; en de zo beruchte oude poort bleef zelfs gerust in haare verroeste duimen hangen. Desniettegenftaande vertelde men fteeds voord, en onze vrolyke kring lagchte over die kleingeloovigen. Zelf; onze kamer,een zeer ruim vertrek, op de eerste verdieping, met een ouderwetsch bouten befchot vol krullen en met oude fcbilderyën, was, volgens het zeggen, een zeer geliefd ftrydperk der geesten. — In eenen nacht — donker was het en zo ftil als in het graf — werden, gelyk men duidelyk hooren kon, de dubbele deuren geopend; 'er trad eene ranke witte gedaante binnen langzaam en byna onmerkbaar zweefde zy naar het agterfte gedeelte van de kamer, waarin myn bed ftond. Ht was toen nog niet ééns aan het {luimeren ; want onze farnenfpraak was zo even geëindigd, en ik maakte derhal-  VERTELLINGEN. Ï25 halven mynen buurman zachtjes wakker, en deeze wederom den zynen. Onverhoeds vermeerderden die fchimmen, en 'er wandelden bereids vier van hun dooide kamer. Voor de familie van onzen rechtfchapcn huisheer fcheen my zulk eene klucht te afgefleeten en te ftcrk gewaagd, ik bevond my buiten ftaat den indruk van dit zo ongewoone gezicht weder aan anderen mede te doelen. Nog nimmer was my iet dergelyks voorgekomen ; ik had 'er toch naar verlangd. Kom aan ! — dacht ik, ik wapende my met moed en verliet myne legcrfteede, om die fchim nader te befchouwen. • Welras was ons geheele gezelfchap op de been , en omringde geheel zagtjes het verfchynzel, dat langzaam en bedaard voordtastte , en eenen zachten tred deed hooren. Wy floten don kring digter, en raakten eindelyk het ligchaam van een ons tot daar toe geheel vreemd wezen aan. Het was — de bejaarde blinde moeder van den poortier, welke , door eene natuurlyke behoefte geF 3 plaagd,  12-5 SPOOK- plaagd, in de deur allernaast de onze had misgetast. Nu was het de beurt van het fpook om zelf te verfchrikken. Wy weezen die arme. vrouw vriendelyk den weg, keerden alsdan s onder een helder gelagch, naar onze zachte bedden terug , en werden welras onder zoete droomen in den flaap gewiegd, welken geen nieuw fpookfet ftoorde. Hoe gemaklyk zoude dit voorval, onder andere omftandigheden, de fprookjens vais het kasteel hebben kunnen bevestigen l XVlh  Y E R TE L L I N C I N. Uf XVII. De fpookende doodkist ly Erfurt., In het menschlyk Ieeven hebben wyfomwy. lèn ontmoetingen , die zelfs de , grootfte fehranderheid niet berékenen en het verhévenst verftand niet vooruitzien, kan ; ontmoetingen , welken den moed, de tegenwoor. digheid van geest en de ftandvastigheid zelfs van eenen door geenerlei vooröordeelen der jeugd en opvoeding op den doolweg gebragten man, eene zwaare proef doen doorftaan ; ontmoetingen, welken, indien niet foms een gelukkig toeval bet betoverende en wonderbare daarvan op eene weldaadige wyze opheldert , menigmaal tot het geloof aan de wézenlykheid der fpookverfcbynzelen eenen vasten grondOag leggen. Hier vcidLmc de i • F 4. vol-.  128 SPOOK- volgende, omtrend haare aanleiding eenvouwige,doch wegens de daarmede verzeld gaande omftandigheden zeer zonderlinge en raadzel- ^ agtige daadzaak eene plaats. „ Ik werd, toen ik nog leerling van het ftadsfchool te Buttflddt was, in den jaare 1778 door den herbergier van het nabuurig dorp Nermsdorjf genodigd, om hem naar Erfurt tot het feest van den Sacramentsdag te verzeilen. Die de algemeene vrolijkheid door ondervinding kent, welke by dergelyke volks - feesten gewoonlyk heerscht, dien behoef ik niet eerst te zeggen, dat my die nodiging tot zulk eene vermaaklyke reizc welkom was, en dat ik'dezelve metblydfchap en dankbaarlyk aannam. Wy wilden, volgens affpraak, des zondags heel vroeg vertrekken — ik moest derhalven, om dat Nermsdorff- een uur van Buttjladt ligt, my reeds des faturdags daarheenen begeeven. Menigerleis bezigheden vertraagden ondertusfchen myn vertrek tot 3s avonds ten tien uuren. De weg was my zeer wel bekend en voor geesten was ik niet bang.  VERTELLINGEN. I29 bang. Om deeze redenen ftond ik geen. oogenblik in bedenking, om die wandeling zo laat te beginnen. De omftandigheden waren echter geenzins gunftig voor my; en fchoon ik ook , zonder vooröordeelen omtrend den nacht, die, zo men zegt, geen menfehenvriend zoude zyn — en vry van. alle vrees was , en daarom niet het minfte voorgevoel had, dat my een verbaazend avontuur ftond te wagten, zoo hadde ik toch, wegens de omftandigheden, zulks behooren te vermoeden. 'Er was, naamlyk , geen maanefchyn, en 'er fchemerde flechts hier en daar eene vriendelyk flonkerende iterre door het zwerk van den dampkring heen. Myn weg bragt my over de woeste en zo beruchte overblyfzelen tvan een in den dertig jaarigen oorlog verwoest dorp, genaamd Niesdorf. Dat grondgebied is eenzaam en onbewoond, de landftreek laag en moerasfig, in het na- en voorjaar overftroomd , en eene woonplaats der dwaallichten en der fpooken. Zo loopt 'er ten minfteii een algemeen gerucht onder F 5 het  133 S P O O K« liet volk. Niet ligtelyk waagt zich deswegen tegen den nacht een wandelaar op deeze verzamelplaats der booze geesten ! — Vol gedachten over de reis van morgen en over het vermaak , dat te Erfurt my wagtte, dacht ik naauwlyks aan deeze zo onzekere gezegden,, en vervolgde mynen weg onbelet door de verleidende dampen van den rooerasfigen grond, die zich in heen en weer vliegende gedaanten van lichtjes, dan rechts, dan links, aanhoudend voor myne oogen vertoonden. Doch fchielyk maakte my nu een fchrikbaarend , onduidelyk geluid, uit die zoete fluimering, waarin ik my omtrend dat volkspraatje bevond, wakker — een geluid ; dat dan eens naar het gekerm van een kind , dan wederom naar het gereutel van eenen itervenden geleek. Met verdubbelde fchreeden fpoedde ik naar die plaats, waaruit dat kermen en fteenen fcheen te komen. Wien anders, dacht ik, zoude dit zuchten kunnen aangaan, dan welligt eenen ongelukkigen, die op myne redding ftaat maakt ? Doch hoe fterk had ik my bedrogen ! — Zo  VERTELLING E NV» i§t Zo verre als het de fchémering des nachts toeliet, keek ik met een befpiedend oog rondom my , om ergens het medelydenswaardig voorwerp te ontdekken. Die 'er in Haat toe is, die vertegenwoordige zich myne ontfteltenis, toen ik daar , alwaar de weg langs eene kleine hoogte loopt, op eenmaal vóór eene openftaandê doodkist Mond, aan welker zyde het dekfel met een groot wit kruis lag. Ook eene ledige doodkist zoude onder zulke omftandigheden op eene oniiangenaame wyze verrasfehen! Doch deeze hier was niet ééns ledig. 'Er lag een zeker iet daarin, dat zich'beweegde, dat trachtte overënd te raaken, en verfchriklyk fteende: en reutelde. Ik ftond daar gelyk een ftandbeeld. Cndertusfehen verliet my de bedaardheid toch niet geheel cn al. Ik nam veeleer toen nog het vast befluit, de oplosflng van dit wonderbaar verfchynzel ftandvastiglyk en zonder fidderen en beeven af te wagten.. Het in de doodkist liggende wezen fteende op eene fchriklyke wyze voord, het ging als een F ö fpöok^-  131 s r o o k- fpookfcl overënd zitten en — wendde zich met eenige onverftaanbaare woorden tot my. Weg waren van het oogenblik deezcr aanfpraak af alle myne goede voorneemens! — Ik liep heen — en wie aan myne plaats zoude niet even zo gehandeld hebben? — Augfhg zweetend, ademloos en over het geheele ligchaam Adderen d, bereikte ik eindelyk het doel dcezer nachtwandeling. Wie moest my nu dat groote raadfel oplosfen , dat op de plaats zelve door niemand anders, dan door my, hadde behooren opgelost te worden? Dat het geheele'voorval anet al het zonderlinge daarvan eenen natuur» lyken famenhang moest hebben, en op eene natuurlyke wyze moest te verklaaren zyn, daarvan was ik thans vast overtuigd, en daar aan kon ik flechts in de eerste verrasfehende oogenblikken der ontfteltenis twyfïêlen. Ik itond byna op het punt de geheele gebeurdnis in de herberg te verhaalen, om fchikking te doen maaken tot onderzoek en opheldering van dit wonder. De bekommering, dat ik •uitgclagchen, en voor eenen bloodaard ge- hou-  VERTELLINGEN. 133 houden zoude worden,dien de verbeeldingskracht eene flechte pots hadde gefpeeld, hield my ondertusfchen daarvan af; en toch zou het welligt iet tot myne gerustftelling bygedraagen hebben , indien ik my daarömtrend hadde uitgelaaten. Den volgenden morgen namen wy de reis naar Erfurt aan. In welk eene gemoedsgesteldheid de reisgenoot van den herbergier was, zullen zich de leezers, zonder dat ik iet daarvan zeg, wel kunnen verbeelden. Voor myne oogen zweefde geduuriglyk de met een kruis gemerkte doodkist; myne ooren tuiteden nog altoos van het gekerm en geiteen van het leevend lyk. Myne verbeelding zweefde in haare beguicheling onder de dwaallichten van den, naar myne overtuiging nu met recht zo befaamden woesten dorpgrond rond; en myn hart deelde geenzins in het gejuich by het vieren van denSacramentsdag. Ik had flechts éérien wensch, den wensch, om over de gebettrdnis van dien fchriklyken nacht eenen zekeren uitflag te F 7 be-  134' S ? O O K> bekomen ; en Ik durfde toch niet hoopen dat my dezelve zoude geworden. Doch Goddank, aan deezen wensch werd vroeger voldaan, dan ik verwagten kon. Ik. begaf my op den avond van onze terugkomst van Erfurt, om uitfpanning te zoeken, onder de gasten in de gemeene kamer van de herberg. Het onderhoud was —- gelyk zulksgewoonlyk op eene algemeene plaats het geval is — gemengd , verward , ongeftadig fomwylen ook geestig en — beuzeliigtig.. Slechts eene praatparty aan eene byzondere tafel maakte myne oplettendheid in den hoogst-' mogelykften graad gaande. De voorzanger van de plaats zat met eenige boeren aan die tafel; 'er begon de volgende famcnfpraak: Boer. Hoe komt het toch, heer voorzanger, dat Tohias Brei eerst heden begraaven is ? hy moest immers reeds gisteren bygezct zyn ? Foorzanger. Hebt gy dan niet met al van den trek gehoord, dien ons onze nacht-waaker heeft gefpeeld? Moer,.  VERTELLINGEN. ÏS5 Boer. Hoe zoude ik dat? — ik ben immers ondcrtusfchen naar Erfurt geweest. Voorzanger. Nu dan innet ik n rlit gerlyk voorvalletje ten beste geeven. Geduurende dat men zich in het huian ien overledenen met de toebereidzelen tot de lykftaatfie bezig hieldt, werd de nachtwaaker naar Buttftddt gezonden, om 'er de beitelde' doodkist af te haaien.. Hy konde des faturdags - namiddags met de doodkist ter goeder tyd hier geweest zyn, en men had Jer ook met zekerheid op gerékend; doch die niet kwam, dat was — Boer. Gewisfelyk de aan den drank over- ■ gegeevene nnchtwaaker. Voorzanger. Zeer zeker ! en met hem bleef natuurlyker wyze ook de doodkist uit.. Boer. Nu ? en dat was zekerlyk de fchuld met van de fchrymv erkers van Buttftadty maar van de brouwers en brandewynftookers aldaar? — Voorzanger. Die ook wel niét; maar zy. . ne onmaaiigheicLin het drinken. Boer, Gy hebt gelyk, heer voorzanger! wan*.  136 SPOOK- wanneer men. maatig drinkt, gelyk gy en ik, dan mogten de brouwers altoos brouwen en ftooken. Voorzanger. Gaa voord. Met een hevig verlangen zag men de komst van hem en van de doodkist te gemoet; doch vruchtloos. Het luiden der klokken moest my werklyk afgezegd worden. Boer. En aan onzen heer pastoor de lykréde ? Voorzanger. Wel zekerlyk ! -** Al verder. Eindelyk werden de lieden bang; zy waren bekommerd dat zy nachtwaaker en doodkist te gelyk mogten kwyt raaken. 'Er kon hem een ongeluk gebeurd zyn. 'Er werd derhalven een tweede bode afgezonden; deeze vond den nachtwaaker — nu, waar meent gy wel, dat hy hem vond ? —■ Boer. Helaas! onder de tafel in eenen genéverkroeg te Buttftddt! Voorzanger. Neen ! By Niefsdorf lag hy onder den blaauwen hemel dronken in de doodkist, en Hiep den roes uit. Van deeze famenfpraak, die met een overluid  VERTELLINGEN. luid gelagch eindigde, was my ook niet eene enkele lettergreep ontfnapt. Klaar en open lag nu alles vóór my daargefteld ! — het gereutel en gelteun, de doodkist en de opftanding van dien dooden! — zulk eenen kluchtigen uitflag van die voor my zo verfchriklyke verfchyning hadde ik onmogelyk kunnen vermoeden." XVIII,  *t%t s r o o k- XVIII; De fpookende ézel in de Molengragt by Ennsleben. Zacharias Boeszei, woonagtig te Endorf9. In het Saxïfche gedeelte van het graaffchap Mansfeld, diende in den jaare 1780 alsknegt in de zogenaamde Stroomoolen by Ermslelen. Zyn meester was zeer wel te vréden met hem, om dat hy deszclf's voordeel zeer yverig behartigde, en door de goede behandeling der kalanten ook nog anderen bewoog, om insgelyks in de ftroo-molen te laaten maaien. Deeze toevloed van bezigheid had intusfehen naauwlyks eenige maanden: » -  VERT-EE-LïN G"E N. 139 geduurd, of 'er. blcevcn op eenmaal niet al-Icenlyk de nieuw aangeworvene., maar ook de meeste oude kalanten weg, èn van die weinigen, welken, hun koorn nog na deezert molen bragten, wilde ook niemand meer des-, nachts maaien, wyl zich, volgens het alge* meene praatje,een fpook in de molengragt' in de gedaante van eenen ézel liet zien, dat bromde'gelyk een beer, en in het water plaste gelyk eene gans, en de voorbygaanden op allerleië wyze plaagde. Onder anderen had zich deeze gragt - ezel zelfs ééns* zodanig verftout , dat hy eenen knegt op den rug fprong, en denzelven in diervoegen mishandelde, dat hy agt dagen la'ig het led moest houden. Wat was 'cr in dit geval te doen ? Boes-. zei belloot en beloofde den lieden, hen, indien zy voordaan by zynen meester wilden maaien, elke reis naar de ftad te verzeilen. Nog denzelfden avond waren 'er eenige vrouwen in' den molen,die hem aan de vervulling zyner belofte herinnerden. Gewillig en onverfchrokken ftak hy den lantaarn aan,  I4ö SPOOK- hy nam eenen knuppel, die zyn vol gewigt had, en begaf zich, aldus uitgerust, met zyn gezelfchap op den weg. Het fpook liet ook niet lang naar zich wagten; het kwam de molengragt af. Vrees en ontfteltenis bevingen de reeds van natuur vreesagtige, en door de vooröordeelen haarer opvoeding nog meer benaauwde vrouwen by het gezicht van dat ezelagtige fpook. Zelfs reezen ook haaren kloekmoedigeren leidsman de hairen te berge. Om ondertusfchen niets te laaten bemerken, ftelde hy zich kloekmoediger aan, dan hy werklyk was, en hy verborg zyne vrees agter eenige :. Wer da's, die hy van benaauwdheid luidkeels uitfehreeuwde. Spooken antwoorden, gelyk men weet, niet, wanneer de menfehenkinders zulks begeeren; zy geeven flechts alsdan een geluid, wanneer zy zeiven het goedvinden, of wanneer de hoogfte graad van verlegenheid, waar in zy fomwylen door fpookridders gebragt worden, hun een onwillig geluid afdwingt.— Ook hier kwam 'er geen antwoord op, 't en wa»  VERTELLINGEN. IJt ware, dat'men het gebrom en geplas voor woorden wilde neemen. Boeszei fpande alle zyne krachten in, Iprong naar beneden in de gragt, pakte woedend het fpook by de maanen, en floeg 'er in het wild op los. Dat hy een leevendig wezen beet had, daarvan werd hy welras overtuigd; want het beet hem in de kuit. Het daardoor veroorzaakte pynlyke gevoel bewoog onzen ridder, om het hoofd van het fpook onder water te duuwen. Hy mogt wel reeds vyf minuuten met den ezel aan het vechten geweest zyn , toen het hem eindelyk gelukte, denzelven den mond te .doen openen. „ Hou op, broêr, ik ben het!" werd 'er eindelyk gezegd. De wakkere Boeszei wilde echter de broed erfchap van den ezel niet erkennen; maar hy zette de kastyding met den ilok des te yveriger voord. Toen Boes zei, fchoon tamelyk laat, eindelyk meende dat de watergeest nu onder deeze erge tuchtroede voor zyne fpooklust genoeg geboet hadde, riep hy geheel verwonderd, en  $11 0 0 K- en zo hard , dat die vrouwen het kondon hooren: „Kyk, kyk, zyt gy het waarlyk, .broeder Ojiedlinburger ! ik dacht wczenlyk, dat ik met eenen ezel te doen hadde; nu;, neem het toch vooral niet kwaalyk, dat ik -en de vrouwen daar boven u-voor een fpook -hielden." - De ezel fchaamde zich , verfiomde, en floop heen. Schande, een rug vol blaauwe ftreepen en door en door natte kleederen, waren het loon zyner welberaamde klucht. :Het is te denken, dat hy voor altoos een hékel aan dit fpookfpel zal gehad heb- 'ben! — De gewaande ezel Was een molenknegt uit een nabygelegenen molen, en een zogenaamde goede vriend van Eoeszel. Hy had dat kluchtje begonnen, om de lieden uit den ftroo - molen te verjaagen, en hun * • **** oorzaak te geeven, om in den zynen, waarin het niet fpookte, te laaten maaien. Een half jaar was 'er nu in eene flille mist verloopen, toen 'er zich het gerucht, als  VERTELLINGEN. I,4g als of het by dien anderen molen niet zuiver ware, onverwagts weder vernieuwde. Boes* zei,, door de vorige .proef aangemoedigd en Hout geworden, waagde het ook deeze reis, met zyn beproefd wapen uitgerust, dit onderzoek te onderneemen. Nog was 'hy niet lang in het gezelfchap der door hem verzelde maalgasten voordgegaan , of 'er verhief zich een fchrikbaarend geraas in de lucht, juist als of het een hevige rukwind was , die, éoët geesten daarheenen getoverd zynde, de hooge populieren rondom en naast hen aan ftukken wilde broeken. Boeszei lichtte by geval met de lantaarn om hoog, als of hy de eigenfcbap van dit fpookagtig gedruis wilde onderzoeken; doch toen begon het op nieuw, en vreeslyker dan te vooren. De hier zo geweldig raazende nachtgeesten waren verfcheiden honderden van raaven , die zich hierheenen gewend hadden, en in een talryk gezelfchap op de boomen overnachtten. De verblindendefchyn van  144 spook- van het lantaarn - licht, dien zy niet konden verdraagen, Hoorde hen in hunne nachtrust, zo dat zy wild en woest door elkander vlogen. XIX,:  VERTELLINGEN. 145 XIX. De duivel als lierman in het dooden. hosch omflreeks Havelberg. Aan den voet van den berg by Havelberg in de Priegnitz zyn onder anderen de drie verlofgangers van bet Infanterie - Regiment van Arnim, de Musketiers Frederik Beyer, Bok en Repfchlager t'huis. Ondertusfchen woonen zy 'er flechts in den winter,en gaan geduurende den zomer als houtvlots- of als knippers-gasten hunne neering zoeken. -« in den winter van het jaar 1799 wilden de zo even gemelde en nog vier andere musketiers by die flerk toeneemende koude voor de hunnen een weinig oud afgewaaid hout gaan raapen. Zy voeren ten dien einde in iv. r u eene»  146 s P o o k- eenen door de maan verlichten nacht met kleine fchuitjes de Havel en daarna de Dosfe op,en landden by een aan het dorpFehlgast tocbeboorend en tot eene els - planting ingerigt bosch , dat deels wegens zyne afzondering van byna alle leevende wezens, deels wegens de booze kwel - geesten, die daarin zouden huisvesten , het doodenhosch werd genoemd. Het begon hard te regenen, toen zy 'er juist op het fpook - uur waren aangekomen. Zy gingen binnen dat ysfclyk bosch. De maan verborg haar weldaadig licht agter het zwerk van den byna geheel betrokkenen dampkring. Slechts duister en onduidelyk werden zy voor zich heenen, de by hoopjes ftaande ftruiken en de hier en daar verflrooidc, doode boomftammen gewaar, welker verrot hout hun op eene verfchriklykc wyze te gcmoet flikkerde , gelyk fpookende reuzengeftalten. Niet dan het geplas van den regen op het loof cn eene eenzaame kleine nacht-uil in eenen uitgerotten tak van eenen krcupelagtig gegroeiden eikenboom braken  VERTELLINGEN. Ijtf ken die doodelyke ftilte af. Alles was deeze reis gefchikt om onzen avanruurieren dit verblyf in den middennacht hier in het doodenbosch lastig en onaangenaam te maaken. Het regende te hard, dan dat zy nu reeds aan het bereiken van het oogmerk hunne? hierkomst hadden kunnen denken. Zy fpoedden veeleer dieper binnen het digtgegroeide hout van het doodenbosch, naaf eenen hun wel - bekenden, zeer dikken , hollen eikenboom , waarin zy voor den ftortregen zochten te fc huilen. Na dat zy de befcherming van deezen eikenboom binnen dcszelfs ruime holte eenen tydlang genoten , en de wolken zich een weinig verdeeld hadden, {bonden zy juist op hec punt om het Werk des houtraapens te beginnen , toen onverhoeds de duivel in eigen perfoon hen daarin verhinderde. Het was, om op ftaanden voet dood te blyven, toen deeze vorst der helle in reuzengrootte mee eene lier onder den arm zich vóór onze helden in den weg plaatste. Nog driemaal vreeslyker ruischte in deeze woeste wildernis G a by  14-3 SPOOK- by de ftilte van den middernacht, die helfche lier door de lucht. Welligt waren deeze duivel - zieners niet wel gerechtigd, hier ook flechts oud afgewaaid hout voor hunne nooddruftigheid op te raapen; by gevolg vond de booze vyand hen op den verkeerden weg, en dit viel hen zo zwaar als lood op het hart. Zy waren in zulk eene gemoedsbeweeging als of hunne zielen door den affchuwelyk fchriklyken lierman beneden naar het ryk der duisternis — naar de hel zouden gelierd worden. Men kan ligtlyk denken, dat die benaauwde zielen onder deeze omftandigheden het raapen van het hout gaarne vergaten, en on* williglyk daarvan afftand deeden. Hunne eenigfte pooging beflond veelmeer daarin, dat zv, zo ras als mogelyk, hunne ledige fchuitjes weder mogten bereiken, zonder dat hun in het doodenboscb.de nek werd gebroken. Hiertoe was 'er ondertusfehen weinig hoop; want hoewel de meeste» van de zeven krygskameraaden hier ook eiken naasten weg en eiken byweg kenden; en waar naar toe  VERTELLINGEN, 149 ?Y ook de vlucht noemen en ontfnappen wilden , altoos ftond hun die vrecslyke weder in den weg, cn bcnaauvvde hen niet" de fehrikbaarcudc toonen van zyne lier. Op die wyze mogt hy hen wel reeds een half uur lang met helfche pynen gemarteld en het bosch rond gejaagd hebben, zonder hun ergens eenen fluipweg naar de fchuirjens open te raaten , toen zy zich eindelyk genoodzaakt vonden, dien van de landingplaats niet ver afgelegenen ouden hollen eikenboom wederom op te zoeken, en daarin onder Adderen en bceven en onder een kortbenaauwdzuchten , dat zy bidden noemden, of het voorbygaan van het fpook - uur, of hunner doodsftonde eenpaarig af te wagten. Voor deeze reis had ondertusfehen de duivel befloten, hun genade voor recht te doen wedervaren. Naauwlyks hadden zy den omtrek van den eikenboom weder bereikt, of de lier cn de hen vervolgende voctftappen van den reus met de paardevoeten gaven geen geluid meer van zich. Welligt had hy fop, G 3 ia  350 S P O O K- in - het nabygelegen Fehlgast den zyne magt bepaalenden klok - flag een vornomen. Geen uit den grootften nood verloste kan blyder zyn, dan onze van zweet druipende musketiers nu waren. Men ging nu bedaard en ongehinderd naar de landingplaats , en voer zonder hout en met ledige fchuitjes. naar Hawelberg terug. Men befchreef en men klaagde eikand er hetgene men gehoord en gezien hadde, en hoe vervaarlyk digt de lierman dan eens by den eenen, dan wederom by den anderen geweest ware. De één wilde hem in de gewoone grootte van een mensen, een andere in eene reus agtige * gedaante, en wederom anderen wilden hem zo groot als de hoogfte boom in het doodenbosch gezien hebben. Allen vcrwenschten het vervloekte duivclsboscb, en zes van hun verzworen voor altoos al het hout-haaien by dag en by nacht uit dit doodenbosch. Met eene fteeds vernieuwde ontroering vertelden zy aan vrouwen, kinderen en nabuuren hunne avontuur. Inzonderheid waar- fchouw-  VERTELLINGEN. 151 fchouwden zy wclmeenend alle de genen , die fomtyds ook wel in den nacht fprokkelliout daar van daan plagteu te haaien. Bereids hadden zich de verftandigen en onbevooröordeelden, welken die nieuwe maar© ter oore was gekomen, met allerhande gisfingen en uitleggingen het hoofd gebroken, zonde» ook flechts van verre der waarheid op het fpoor te kunnen komen. Thans trad 'er één van de gewaande geestenzienders, de bovengemelde Frederik Beyer op, cn bewees zynen zes nachtgenooten op de overtuigendfte wyze, dat hy alleen, en geen duivel, de lierman geweest was. De herder van Fehlgast rteidde 's zomers de kudde van het dorp fomwylen in het doodenbosch , en had zich dien ruimen hollen eikenboom tot eene fchuilplaats tegen weêr en wind gereed gemaakt. In de bovenfle ruimte van den boom plagt hy die lier te bergen, waarop hy tot tydkorting voor zich en voor zyne kudde luisterend ménigmaal een deuntje fpeelde. Beyer alleen wist iet van deeze lier en van de geheime plaats, waarin G 4 zf  J52 SPOOK- zy verborgen lag. Hy zocht en vond haar welhaast , en beiloot nu, naamlyk zynen dienst-genoot Bock, die by elke gelegenheid verzekerd had, „ dat by zelfs voor den duivel niet bang ware, en zeer gaarne eens met hem wilde vechten," de bovengemelde pots te fpeeicn, en hem en zyne kloekmoedigheid de proef te doen ondergaan. Toen het weer in dien fpook-nacht een weinig gunstiger werd, wilde iedereen aan het werk gaan. Thans zonderde zich Beyer, die de laatfte in den boom was, ongemerkt, met de gevondene lier, van zyne kameraaden af. Vermids hy den broozen grond van de met veele flootcn doorfnedene els - planting beter dan alle de anderen kende, en op een hair wist, waar hy het waagen kon , doer het doornbosch heen door het'digtfte van het hout den naasten-weg in te flaan en over de flooten te fpringen, was hy hun ras voorgekomen. — Zonder van de anderen terftond vermist te zyn, trad by uk eene plaa:s van de groef, waarin zy onmogelyk reeds iemand van hun konden vermoeden, hun onverhoeds inden weg 3  dat zy leevendig op deeze plaats zoude gevonden worden, en zy verzekerde, dat zy, alle omftandigheden overwogen hebbende, niet hadde kunnen hoopen, het nog vier en twintig «uren uit te houden. Toen eindelyk de dag haarer verlosfing aanbrak, was haar lyden ten hoogften top. geklommen; zy zat 'er, terwyl dat zy de eene hand vóór het aangezicht hield, en zwaar zuchtte, haare adcmhaaling was kort cn moeïelyk , en 'er vertoonden zich alle kentékenen van eenen aannaderenden dood.— Des zondags, op den tienden Fcbruary, ging.'ec omtrend den middag een .jonge boer, Jofepb Muncey genaamd, op zyne terugrei ze 11 5 van  ■173 SPOOK- van Cambridge over het open veld, eir kwam zeer digt by de plaats voorby, daar' zich die vrouw bevond. De bovengemelde zak - doek op de takken van het bosch viel hem in de oogen ; hy ging daarop af, en bemerkte eene opening in de fneeuw ; het was dezelfde, die tot de gevangenis (*) deezer vrouw leidde. Hy hoorde, dat 'er een zwak geluid uit kwam, gelyk5 dat van iemand, die roept en zwaar adem haalt. Iïy zag naar binnen en ontdekte eene vrouwelyke geftalte, waaraan hy terftond de zo lang vermiste Woodcock kende ; ondertusfehen zeide hy niets tot haar , maar hy ging naar eenen anderen jongen boer en naar den fchaapherder, die zich op eenen geringen af* (*) Zy had in deezen fneeuw - kerker zo veel ruimte , dat zy zich drie of vier duim naar eiken kant kön bewegen ; doch niet zo veel dat zy overeind kon gaan fiaan, vermids die holte, waarin zy opgefloten was, flechts 'omtrend vierdehalf voet in de hoogte, en, daar zy het breedte was, twee voet in de breedte had»    VERTELLINGEN. Ifp afftand bevonden, om hun zyne ontdekking mede te deelen; alhoewel deezen aan zyne vertelling naauwlyks geloof konden fiaan» gingen zy toch met hem mede. „ Zyt gy daar, Elifabeth Woodcock ?" — riep de fchaapherder tot baar. Zy antwoordde met eene zwakke en flaauwe Item: „ Lieve John Stittle —- ik ken uwe ftem —. om Godswiile . help my uit deeze, plaats!" Men deet terftond alles, om aan haar verzoek te voldoen. Stittle werkte zolang door de fneeuw heen, tot dat hy haar bereiken kon ; zy vatte baastiglyk zyne hand , en verzocht hem , haar niet te verhaten. „ Ik was lang hier," zeide zy. Ja wel, „ antwoordde .die man" — het mag wel zedert Saturdag zyn. — „Zeden Saturdag agt dagen ; ik hóórde twee Zondagen ter kerke luiden." Daaruit ziet men duidclyk, hoe naauwkeurigjyk zy den tyd haarer opfiuiting wist aan te toonen.. Ondertusfchen waren Muncey en de jonge Morrington naar het dorp gegaan, om haareu man kennis hiervan te geeven, cn aan- fiat»'  •l8o SPOOK- ftalte tc maaken, om haar naar huis te laaten brengen. Zy kwamen terftond weder terug, verzeld door haaren man , do"br eenige buuren en den ouden Morrington , die een Tydtuig, lakens en ververfchiugcn medebragt. Men gaf haar een ftuk bef'chuit met een weinig brandewyn, waarvan zy zich zeer ■verkwikt gevoelde. Toen Morrington haar in 'trydtuig wilde helpen, viel 'ervan haar linker been de kous af, die aan den grond vast zat. Zy zelve zonk magteloos in Morrington"s armen , hoe voorzichtig hy haar ook behandelde; doch de natuur was te fterk uitgeput, en de beweeging — waarby nog de aandoening kwam, die het zien van haaren man en van haare buuren by haar veroorzaakte — was te flerk voor haare krachten en leevensgeesten. De flaauwte ging nogthans over. Zo ras als zy een weinig bygekomen was, plaatfte men haar met alle voorzichtigheid in derf wagen , men wikkelde haar in lakens in, en bragt haar zonder verzuim naar. haare wooning. Toen op den avond van haar ongeval het paerd  VERTELLINGEN. l8l paerd alleen naar huis was gekomen, had zich haar man benevens eenige kennisfen ter« ftond met een lantaern op den weg begeeven , en was tot naar Cambridge gegaan. Al • les,.wat hy van haar vernam, was, dat zyne vrouw 's avonds ten zes uuren de herberg hadde verhaten. Zy zochten den g heelen nacht en de vier volgende dagen door op den weg", en in de hutten der heidens, welken zy verdacht hielden dat haar beroofd en daarna vermoord hadden. De heelmeester Okes zag haar reeds toen zy naar huis werd gebragt. Zy fprak met hem, haare ftem was wel niet heel zwak, doch tamelyk fchor. De handen en armen waren opgezwollen en niet zeer koud; beide beenen, en inzonderheid de voeten, waarvan de eene .reeds voor haare opfluiting in de fneeuw veel had geleeden , waren reeds dood. Zy werd terftond te bed gebragt , en men gaf haar een weinig dun vleesch - nat. Zedcrt dat zy vermist werd, had zy niet dan fneeuw gegeeten, en haare eenigfte ontlasting was een weinig water. De onrustigheid, welke de-menigte bczoeke- ren  152 S V O O K« rcn haar veroorzaakte, haalde haar eenige' aanvallen van de koorts op den hals. De wondhëeler verordende een klystccr van fchaapen - nat, waardoor zy zich zeer verfterkt gevoelde, cn hy bood aan die ongelukkige door in- en uitwendige gepaste geneesmiddelen allen byftand , dien zy zo zeer noódig had. Toen dc koorts ophield , vertoonden zich over het geheele ligchaam brecde roode puisten of zwoeren; waarfchynlyk uit dezelfde oorzaak, waaruit dc wintergezwellen on titaan. De koude had haare gewelddaadige werkingen over de geheel doode voetzooien en van de büitenfte toonen af tot midden op den voet, en tot eenen duim breed boven de hielen verJprcid. De Iyderés klaagde over-inwendige koude in de voeten, cn had de verordende pappen zeer dtkwyls en zeer warm laaten opleggen. Op den negentienden February kreeg zy eenen hevigen buikloop , waardoor zy zeer werd afgemat. Twee dagen daarna waren eenige toonen zo los, dat zy met de fchaar konden weggenomen' worden. Op den drieen-  VERTELLINGEN. 185 en-twintigften werden alle toonen van den eenen voet en het vel van de voet-zool afgehaald. Zelfs het os calds en de te;vm Achillls hadden veel gelcéden : ook van den anderen voet werden langzaaraerhand alle toonen afgezonderd.. Omtrend het einde van Maart kwam 'er eene ongemeene flaperigheid ten voorfchyn. In het midden van April waren dc voeten byna geheel genezen. De lyderés had een tamelyk goede eetlust, en haare gezondheid fcheen over het geheel beter te worden; des niettegenftaande gevoelde zy zich zeer onpasfelyk, en in de daad had zy ook het droevigst vooruitzicht. Haar leeven was, wel is waar, gered; doch was die verminkte toeftand, waardoor haar geene hoop overbleef, ooit wederom haare huislyke pligten gelyk voordeezen te kunnen vervullen, nimmer voor haar dan de dood zelve. Zy hield het derhalven voor een geluk, toen deeze aan haar krachtloos leeven op den dertienden July 1799 eOOïL Met plaaten. AMSTERDAM   r N H O U D. T, Een oyerleedene verlaat, zonder tot de fchyndooden, te behoor en, dè kist , Ad-»; gelegd had, en kan niet, dan met geweld, weder in dezelve terug gebragt worden.- Bladz, i0 II. Fan de duivelen der heilige fchrift% en van doBor Luther. . ij,. III, De duivel op den kerktoren te Gerstedt, 2.0, IV. Ben jongen te Eberftad dreigt op zyn jlerfbecl, by de kinderen, die hem dikwils plaagden , te zullen komen fpooken —— en hield zyn woord, 23,. V, Geesten illumiheeren de gereförmeer- de kerk te Camen in Wesrpbalen. 43 VI. Klooster - munniken . in 7.waben versmoorden , als begunfligers des bygeleofs, eene vrouw en kind, , 49 * 3 VII.  * , INHOUD. VII. De gevaaren der fpookrolleit, 54.il VIII. Een befcherm- geest toept een op. per-amptman by Oels uit zyn flaapvertrek, welks zolder even daarna inflort. , . » 58 i IX; husfaar van 'i regiment van Ziethen doorfleekt te Berlyn een ko» nïnglyken duivel, . , 71X X. iV/V? zW^r kan het bedrog van een gefpeelden fpookrol ontdekken, 79. XI, Duivelspraatjens berooyen den onfchuldigen en fchuldigen van eer en brood. • •- • 82. XII. Het fpook aan de galg. 85. XIII. De dood verfchynt en veroorzaakt een ongeluk. • • • 89. XIV Geesten fpeelen omtrent middennacht in Heudeber, te Hobengorne en te Kitzingen op het herk'orgel, 96» XV.  I N H O ü IV 5 {V. Te Gramsdorfy?/*rfK... van den aanblik zyner reeds lang oyerleedene vrouw, • ... ." IC,4,' ul Een geest gaat *$ nachts met een brandende kaars in den tuin wandelen. nS, 711. Het witte fpook op den klaaren dag. , , • , 122. III. D e geest op een kerkhof met een on natuurlyk vuur in de oogen, 127* [IX Een oyerleedene bakker sknegi wordt tamboer. . . IX. liet onbegrypelyk zuchten op een kerkhof, l>y Koningsbergen. i38. [I. Eene werktuiglyke godheid wandelt te Eperies, , I5f. II. De geest van den heer Schröder, te Homburg, geeft zig aan zyne om hem treurende familie te kennen. 15& XXIII,  S P WÊ 6 I N HOUD» XXilI. Een fpook jleekt zyne armen naar een jager by Liegnitz uit; i XXÏV. De geest onder de osfen. i XXV. Het onzichtbaar nachtlyk bezoek. \ XXVr. De verfchynzels inde klokgieteryen te Dantzig en te Göttingen, t  SPOOKERYEN. i. Een oyerleedene verlaat , zonder tot de fchyndooden , te behooren , de kist , waarin men hein gelegd had, en kan niet, dan met geweld weder in de* zelve terug gebragt worden. In 't Bisdom Munfter, aan de grenzen vaa het graaffchap Mark ligt een heiberg, welker bezitter tevens eenig bouw-land heeft; in eene kleine nevenwooning, die, volgens de in Westphalen algemeen gebruiklyke bouwmanier, met de fchuur, en den beesten-dal -in eene onmiddelbaare verbinding ftaat , v» A woon.  2 SPOOK- woonile een handwerksman — deeze ftïerf; en nadat men hem in de kist gelegd had, plaatste men dezelve open op de dorschvloer, dat is, in de keuken, of'huisvloer: want dit alles is in WestphaUn een en hetzelve vertrek, alleen met dat onderfcheid, dat de keuken met de haardftede aan het einde van den agtergrond vin deeze ruimte geplaatst is — dc vrouw des overleedenen beitelde, volgens een aldaar ingevuerd gebruik, eenigen haarer bekenden, die het Jyk des nachts bewaaken zouden. Als dit gebruik ten grondflag had, dat de aangeftelde waakers acht moesten geven, of mogelyk in den afgefïorvenen nog eenige levcns-krsgt voorhanden was , die hem het gevaar , van levendig begraven te worden, ontrukte , dan zoude zïg ieder menfehenvriend verheugen, dat ook by de gemeene cl.asfe der menfchen zulke voorzorgen plaats hadden , die dit verfchikkelyk noodlot verhinderden ; men kan, om deeze reden, de nog algemeen heerfchendegewoonte niet dik-, wils, en niet openlyk genoeg berispen, vol- geas  VERTELLINGEN. $ gens welke de ovcileedenen, bevoorens dezelve koud , en verftyfd zyn, reeds gewas, fclien, gekleed, en tot den dag der begraving ter zydc gefield worden; al ware het, dat 'er onder duizenden maar een fterveling het ontroering-verwekkend lot ondergaan moest, door deeze overhaaste behandeling, eerst den werkelyken dood te fterven, zo niet nog levendig begraven te worden; zo zoude de zorgloosheid der levenden in deezen niet te ontfcbuldigen zyn. De tot het bewaaken van het lyk des verftorvenen verzochte vrouwen en meiden verzamelden zig des avonds : zyverkoo» zen de zogenaamde keuken tot haar verblyf, en na een lamp aangeftoken te hebben, namen zy plaats rondom de haardflede; allen hadden het vast befluit genomen niet te flapen, en Melden derhalven of mond, of banden , of beiden te gelyk vlytig aan 't werk ; dan van den arbeid des dtigs vermoeid, naderde de flaap onbemerkt, cn aanfpraak op zyne regten makende, viel de eene na de andere zachtjens in zyne armen. A 2 Em«  4 SPOOK* Eindelyk ontwaakte de meid van den huize: haar eerfte bhk was naar de list gerigt; dan, hemel! welk een fchrik overviel dit arme meisje, de kist was leeg, en de doode loerde over een houten fchut,het welk naast den vuurhaard ftond, om den rook te beletten, latende zyne veröyfde armen over het fehut nederhangen. Kooit had het arme meisje zo een affchuwelykcn aanblik gehad— zy fchreeuwde verfchrikkelyk, en vloog weg — nu ontwaakten ook de overigen: nauwelykszagen zy,dat de doode weder leefde, of allen waren ze reeds op de vlugtj angst,en fchrik verfpreidden zig alom; by het aanbreken van den dag kon men alleen met zekerheid zeggen, dat het werkelyk lyk, wonderbaarlyker wyze , de kist verlaten, en door booze geesten op het fchut moest gedragen zyn. —— Niemand waagde het dus den dooden van hetzelve aftcnemen , en,denzelven in de kist terug te brengen, „ hier moet de duivel zelf in 't fpel zyn, en het willen verhinderen, dat 9, de 'doode begraven word * ja hy zal het „ niet    VERTELLINGEN. 5 „ niet toelaten , dat men hem weder in de ,, kist brenge," Die was de mening van allen , tot welker kennis deeze zeldzaanic gebenrenis kwam : ieder oordeelde dat men den duivel eerst bannen moest, eer men het durfde oudernemeu tot de begravenis handen aan *t werk te flaan. De vicarius van een Roomsch-Catholiek paftoor in een nabuurig dorp , had reeds lang den roep weten te bemagtigen, dat hy de kunst om geesten te verbannen 5 volmaakt verftond — tegen het belooven eener aanzienlyke belooning wierd by verzocht ook hier zyne kunst te willen toonen en den dooden uit- de klauwen des duivels te rukken — de heilige man kwam — bezwoer den geest in en met lange gebeden , en ieder der aanwezenden Haarde meteenhooggefpannen opmerkzaamheid op her oocenblik, in welk de vorst der helle den dooden van bet fchut ,afbeuren , en weder in de kist Uggen zoude ; dan aller verwagting wierd ditmaal verydeld , de vicarius mwyderde ^ 3 z ig  6 SPOOK- zig niet zonder fchaanite, dat hem hier zyn heilige kunst vei laten had. Deeze eerfte vrugteloos afgelopen proefneming was de oorzaak, dat de bewooners van het huis nog met grooter angst overvallen wïerden: niet een eenigen had den moed den dooden aanteroeren, zonder den duivel zelfs als handlanger te vreezen; men nam veel eer aanftonds toevlugt tot een anderen duivelsbanner , die de toveryen Ikelzebubs met beter gevolg het hoofd bic den kon. Men had hun een ouden munnik aanbevolen, die zig in een klooster eener bygelegen ftad in 't graaffchap Mark ophield — met allen fpoed wierd deeze ontbooclcn zynen ftryd met den duivel te beginnen, hem den dooden te ontrukken, en van den algemeen verfpreiden angst een einde te maken. De oude kwam —- met het ftoutst vertrouwen op zyne hem eigene kunst; en met wezenstrekken , die den geesten zelfs vrees moesten aanjagen, begon by zyne bezwee. ringen > en na een driemaal herhaalden aanval,  VERTELLINGEN. 7 val j ontweek — niet de duivel — maar de tnumiik — ook dit zyn hokiupokus (zo als van zelve fpreeki) was enkel begoocheling, waarmede by zig een aanzien vermeende te kunnen bezorgen* '£r moet hier, tiepen eenigen, een geheele bende van booze geesten tegenwoordig zyn, die tegen eene zo beproefde onderneming den hardnekkigften teger.ftand bieden kan: men moet haar dus met nog veel fter» kcre middelen tragten te beteugelen ; dit was het algemeen refultaat des befluits, nadien ook de tweede proef mislukt was; zonder verdere bedenking befloot men, zig naar twee kapucynen te wenden, die reeds zeer dikwils dit werk verrigt hadden, en die, naar het algemeen zeggen, den duivel menige ziel ontfutzeld hadden. Staande deeze beraaddagingen trad eeu reizende in den kring deezer vertegenen, en zo beangstigde menfchen : het was een gepasporteerde Pruisfifche busfaar, even dezelve, dien de bcziuer van de heiberg, ten dienfie des koning* van Pruisfcn verpligt A 4 was  ö SPOOK" was te houden; hy had zyne dienst- jaaren roermyk geëindigd, en kwam nu in de plaats zyner geboorte terug, om den waard te herinneren, dat hy zyn koninglyke majefteit een anderen man in zyn plaats zenden moest; de algemeene ontroering, waarin hy, by zyn aankomst, de aanwezenden aantrof, deed hem vermoeden dat hier iets buitengewoons moest zyn voorgevallen; by vroeg i.auwelyks naar de oorzaak, of men verhaalde het angstbaarend voorval, en welke poo. gingen men reeds te vergeefs had aangewend, om den dooden zyn voorige plaats te doen hernemen, en men ontdekte hem eindelyk het algemeen genomen befluit, de twee aangevoerde kapucynen te doen ontbieden, van welker bewerking zy het gewenscht re olg alleen nog yerwagten ko;.den ; de luisfaar antwoordde, tot ieders verbaazing, hier op, dat zy niet noodig hadden, ergens by cen'g geestelyk heer hulp te zoeken. — Voor een Pruisfisch husfaar had de duivel meer refpeét, dan voor alle goochelende geestelyke bedriegers en munniken — Dit antwoord ver*  VERTELLINGEN, ' 0 verwekte eensdeels verwondeiing over eene zo ftoute taal, en gaf ten anderen den ueergeflagen aanwezenden nieuwen moed ; en daar zig de husfaar aanbood oogenbliklyk te bewyzen, dat hy geen held met den mond was, zo volgden hem allen naar het fchut , over het welk de doode in dezelve houding nog loerde —• in plaats van alle zotte bezweeringen omvatte hy moedig het lyk, droeg het» zelve zonder tegenfland in de voor hetzelve beftemde kist, en fpykerde deeze zo vast toe, dat hy, ten minden niet door behulp des duivels , dezelve andermaal verlaten kon ; een ieder ftond verbaasd over deeze ongehoorde ftoutmoedigheid; intusfehen maakte men in vreugdigen haast de noodige toebereidzels om den dooden aanftonds te begraven. • Deeze zonderbaare gebeurenis had zo veel geruchts gemaakt , dat ze eene menigte nieuwsgierigen uit de omliggende oorden naar de herberg lokte , die of nadere inlichting, of den fleutel tot dit raadzel zochten; dac de overleedene, die toch geen fcbyndoodé  10 SPOOK- was, niet van den duivel, maar door menfchenhanden uit de kist moest zyn genomen, begreep een ieder, die de dwaasheid van het geloof aan geestverfchynmgen , en derzelver werken niet meer aankleefde, en dezulken openlyk voor gevaarlyke bedriegers houdt, die, door geheime kunsten, en zinnelooze bezweeringen, den duivel, en zyn makkers voorgeven te kunnen bannen ; intusfehen zoude men toch lang vergeefs gevorscht hebben , welke hand dit fpel ondernomen had, als de daader zelve zig niet vrywillig had ontdekt. Het was de uit den dienst teruggekeerde husfaar, die reeds in 't naaste dorp vernomen had, dat de bewooner der kleine wooning by de herberg,die hy van zyne jeugd af zeer wel gekend had, den voorigen dag geftorven zy — hier by viel hém in den zin, dat zynen landslieden het bygeloof nog behcerschte, en dat hy mogelyk iets goeds {lichten kon , zo hy hetzelve zo al niet geheel uitroeijtn, ten minften verminderen, en eenige bedriegers van het onwetende volk ont-  VEU TELLINGEN. II ontmaskeren konde. — Of het voorgenomen weldaadig oogmerk de gekoozcne middelen rechtvaardige, is eene vraag, welker onderzoek hier niette huls hoort; genoeg, onze husfaar ontwierp hier toe zyn plan, dat zig op een volkomen kennis des lnndgebruiks grondde, volgens welk ook. de ge* ringden hunne dooden des nachts bewaaken lieten; bovendien was hy in huis zo wel bekend, dat hy alles in 't duister vin. den kon. Alle deeze omftandigheden begtinfligden de uitvoering zyns ontwerps : tegen middernagt had hy zig in ftike in defchuur, die open ftond, begeven; en daar hy bemerkte, dat de anders zo praatachtige waa» kers vast waren ingeflapen, zo voerde hy gemakkeiyk uit , het geene by de eerste ontdekking een zo algemeenen fchrik , en ontroering veroorzaakte , en ook de ontbooden geestverdryvors en duivel - bedwingers in hu me geheele nietigheid daarftelde; na volbra^e daad had hy zig vervvy ierd, ia was eerst toen terug gekeerd, toen hy A ibian : want het betekent zeer dikwils alleen de eigenfchap eener zaak. Zo is by voorbeeld: de geest der tweedragt, de tweedragt zelve j de geest der verzoening, de verzoete 7 ning  *4 S P O O K- ning zelve, enz.; ten tyJe van Christus waren de Jooden en Heidenen gewoon, al het booze , byzonder zulke ziekten , die bet lichaam gewelddaadig aangrepen, en nederwierpen, demonen , of geesten toe te fchryven» Het geestverdryven , dat door Christus en zyne apostelen gefchiedde, toont ons dus de gezondmaking der zieken, der krankzinnigen, en razende menfchen aan; dan zulke zieken wierden toenmaals bezeetenen, Of eigen lyk begeestigden genoemd, en geen gewoonlyke artz kon deze'ven geneezen; als daarom de evangelisten verhaaien , dat de Heiland eenen demon uitgedreeven heeft zo volgt daar uit niet, dat zulke menfchen in den eigenlyhen zin van den duivel bezeten geweest zyn. , Dat Jefus de verkeerde begrippen, die de Jooden van zulke perzoonen hadden ,. gebillykt zoude heöben, volgt hier uit even weinig: want een wys man richt zig, byzonder als hy volksleeraar is , naar het in bet gemeene leven ingevoerd fpr&akgebruik, ora  VERTELLINGEN. 15 om verfhan te worden, zonder deihalven, de dwaaleiide meeningen te billvken, die de onwetenden daar by hebben mogt. Even zo gebruikt de natuurleeraar de uitdrukking, vuurige man , vliegende draak, enz. ichoon hy hier by aan geene fpooken denkt; de zulke egter , die deeze meening (Tchoon dezelve hoogstwaarichynlyk en door de srootfte godgeleerden bevestigd is,) niet bevalt, die mag geloven, dat by de ziekten der bezetenen de duivel tevens eenige werking op hunne zielen gehad hebbe , en dat God dit ten tyde van Christus, uit wyze oorzaaken , toegelaten heeft; maar de bybeltexti de duivel gaat rond als een briefchende leeuw, enz. kan onmogeiyk eigenlyk en letterlyk verdaan worden ; wie heeft ooit den duivel gezien, of hem onder de gedaante eens briefchenden leeuws aanfehouwd? wie heeft hy ooit lichaamelyk verflonden, of willen verflinden. De booze geest, die van tyd tot tyd over koning" Saul kwam , en hem verontrustte, was eene fterke zwaarmoedigheid of hypo* chon*  té S P O O chondrh'. dit blykt deels uit de omftand'gheid, dat deeze ziekte door muziek kon verdreeven worden, deels dat zy Snul, door Gods toelating , aanviel, en daarom ook getst Gods, geest des Heere genoemd wierd. Dan menigeen beroept zig op authoriteiten, die onze dagen veel nader komen.'t Is waar, ten allen tyde heeft men mannen gevonden , zeer yverig in het goede, van eene levendige inbceldings-kragt; maar tevens niet vry van vooroordcelen , waar mede hun hoofd en hart van hunne jeugd af aangevuld waren; en deezen geloofden wcrkelyk dat de duivel hun verfeheen. — Luiker behoort onder dit getal hy was van zyne goede zaak zo overtuigd, en door de menigvuldige tegenfpraak zo verhit , dat hy geloofde met den duivel zelfs in perzoon te moeten ftryden; daar van daan zyne gefprekken met den duivel, die men in zyne fchriften leest, daar van daan het werpen met den inktkoker naar denzelven — waarlyk Luiker was geen bedrieger, maar weleer een levendig bewys, dat yerfchy hingen 3-fchoon ook de beste men'  VERTELLINGEN, 17 menfchen dezehen hebben, niets bewyzen, en daar door aan geloofwaardigheid niets toenemen. Menig een fchynt de duivel zo veel waardig te zyn, dat hy denzelvcn niet zo •veel mogelyk verdeedigen zou : by vind zelfs eene gevaarlyke dwaalleer daarin, zo 'er niet meer geduld vvierd, dat men geloofde, dat de booze vyand verder geen halzen meer breken, en menfchen veiTcheuren kon; daarom zeggen eenigen: men moet de men. fchen niet tegenfpreken 9 wanneer zy dit gelooven; zy laten zig hier door van menig kwaad affchrikken. Dan wee de menschheidl wanneer zy zo boosaartig was, dat men dezelve met ftraffen des 'duivels, die toch nooit vervuld worden,bedreigen moest: welk goed kon men dan nog van haar ver» wagten ? Zal egter wanre verlichting, en met de» zelve veibetering der zeden onder ons eenige vordering maken, zo moeten zelfs dingen, die onze tedére zinnen gevoelig treffen, en den weg tot bygeloof baanen, uit ons mid-  13 SPOOK- midden geweerd worden — een van deezen is het misbruik des marionettenfpels in kleine fteden of dorpen; in een derzei ven wierden de dorpbevvooners tegen den avond door trom en trompetten , tot zulk eene comedie ftaatelyk uitgenodigd; daar dit fpei voor eenige menfchen , en byzonder voor kinderen zeer veel aantreklyks heeft, zo verzamelde zig bier jongen oud : allen hoorden met de giootfte opmerkzaamheid, als een hansworst te voorfchyn kwam, en de aan» fchouwers met de urgezochtfte zottenklap vermaakte — de eerfte perzonagie . een prins — fpeelde de rol van een hoogst verworpen en affchuwelyk wezen, hy verrichtte voor de oogen der aanfehouwers dingen , die fchaamte en deugd ten hoogfeen beleedigden; — de boosdoener moest eindelyk zyn ftraf oudergaan. Wat gebeurt 'er? de duivel verfcheen in de hem door het bygeloof gevvoonlyk toegevoegde gedaante , en fkepte den prins onder het vreeslykst gebrul met zig ter helle — men zag duidelyk, welk een fterken indruk dit op de kinderen maak-  VERTELLINGEN. I£ maak te , die zig achter hunne ouders of vrienden verfchuildeu. Kunnen wy ons, by zulke onvoorzigtigheid en gewetenloosheid, in de opvoeding nog verwonderen, zo de verwardtïe en gevaarlykfte meningen van het ryk en de magt des duivels, in de tedere zielen der kinderen onuitroeibaars wortelen fchieten? III.  £0 SPOOK- III. De duivel op den kerktoren te Gerstedr., Te Gerstedt , in *t flicht lüldesheim, ging de fchooJmeester op een avond der korte herfstdagen 's avonds ten 6 uuren naar den kerktooren, om, volgens 'slands gebruikt , de avondklok te luiden; dan een byzonder voorval belette, dat hy dien avond volftrekt niet luiden kon — de inwooners des dorps verwonderden zig, dat de in zyn araptsberoep anders zo oplettende man ditmaal zo nalatig was: ook zyne vrouw verwagtte van oogenblik tot oogenblik het geluid der klok te zullen hooren, cn kon niet beg>y» pen, hoe dit zo lang vertraagde; eindelyk bezorgd, dac den man door de duisternis het een of ander ongeluk zoude kunnen ge- tiuf-  VERTELLINGEN. fll troffen hebben, begaf zy zig in allen haast nanr den tooren — God! hoe fchrikte de vrouw, toen zy hanren tnan bleek als de dood .en levenloos een trap hoog, op den grond liggend vond -— men kan zig voorHellen welk een gil zy gaf, welk een gefchrceuw zy maakte; dan hier door kon zy den verongelukten in 't leven niet terug roepen, intusfehen hoorden de buuren het geroep om byftand, en erkenden welhaast de Hem der klagende — zy vlogen ter hulp, en droegen hunnen fchoolmeester dood naar 2yne wooning. Men zocht, doch vond geen wonden, geene kneuzing, en kwam hier door met regt op de gedachten ,'dat hy mogelyk niet dood zyn zou, maar als van zig zei ven onbewust liggen kon; in een oogenblik bragt iemand der bytlaanden koud water; men befproeide 'er zyn aangezigt mede, een ander hield zig bezig met de flaapen en borst met azyn te wryven;en door deeze eenvouwigekunstbewerking gelukte het hun eenige tekens eener wederkeerende levenskragc te ontdekken; meia  2a SPOOK- men nam vervolgends de verdere gefchikte maatregelen tot redding zyns levens, en na verloop van weinige uuren kon de man weder fpreken; nauwelyks had de nog bevende fchoolmeester eenige kragten verzameld,toen zyne vrouw,en alle aanwezenden hem verzogten , hun de oorzaak zyns ongeluks te willen vet haaien — In den beginne was hy hier toe niet te beweegen, veel meer bad hy, dat men hem van dit verhaal mogt verfchoonen ; dan hoe geheimvoller, hoe terughoudender de man was, des te meer verdubbelden zy hunne bede, met byvoeging van vooral toch niets te verzwygen, terwyl men hem van de geheim-, houding en deelneming verzekerde. — Zwygend denkend zat de man met een veel be. duidenden wezenstrek, als of hy de zaak in nadere rype overweging nam; hy vouwde eindelyk zyne handen, en begon langzaam, met een zachte item het volgend verhaal. Nog kan ik my in het wonderbnarlykst raadsbefluit der Voorzienigheid niet vinden, nog kan ik niet bezeilen, hoe God naar zyne berm*  VERTELLINGEN. 23, bermhartigheid het kon toelaten, dat ik — in betrachting van myn heilig atnpt — het geen ik toch tot r.u toe met zo veel trouw waargenomen heb — zulk een droevig ongeluk beleven moest, dat — ach! — dat de duivel in zichtbaare gedaante — aan my —. een trouwen dienaar des heeren — durfde ondernemen zyne macht te toonen; gy weet (hier zag hy zyne vrouw aan) dat ik my heden op den gewoonen tyd om de avondklok te luiden naar den tooren begaf, ik bevond my op den weg myns heiligen beroeps, en vreesde dus geen kwaad, maar — ach! nauweJyks was ik op de eerste ver* dieping , cn wilde den nap , die naar de klokken voert, betreden, als ik den levenden fatan ■— God zy by ons allen! ■ . ontwaarde — by lag 0p den bovenden trap met zyn affchuwelykst aangezicht tot my gekeerd, ik zag duidelyk zyne groote hoorens, zyne als vuur tintelende oogen, zyne vreeslyke klaauwen — ik zag hoe hy zyne lange ooren fpitfte en bewoog — ja het. fchcen, als loerde hy, gelyk een leeuw, be-, ge-  24 SPOOK- gerig eti afwagtend dat ik hem nader komen zoude, om my te vei (linden — het was natuurlyk, dat de fchrik my by deezen aanblik verraschtte:.nog beven, by de herdenking, alle myne leden, — doch ik her. nam mynen moed, — ja mynen moed hernam ik — ik konde de klokken niet bereiken, als ik hem niet bevoorens uit zyn leger verdreef, ik riep dus driemaal : alle goede geesten loven God den Hcere —wyk, duivel! wykl — Nu beklom ik den trap met een vast geloof dat de fatan my by de lerrigting myns geestelyken ampt-beroeps uit den weg gaan moest, dan myne knieën knikten, myne leden lidderden, de duivel week niet, ik moest terug treeden, en zonk zinneloos ter aarde. Alle aanwezenden hadden tot nu het verbaal des fchoolmeesters met openen monde aangehoord, en konden zo min hunne verbaazing over het fchribbaarend voorval, als hunne verwondering over den daarby betoonden voorbeeldeloozen moed des mans genoegzaam te kennen geven; zy verlieten hem  VERTELLINGEN. 45 hem nu onder menigvuldige 'medelydensbetuigingen ,en den hartelyken gelukwensen, dat de zaak nog zo goed afgelopen was s de duivel had dezelve veel flegter kunnen eindigen. Het duurde niet lang , of deeze vreeslyke gebeurenis was in alle huizen overgedragen ; de predikant des dorps hoorde dezelve fpoedig met alle derzelver omftandigheden — hy beklaagde den fchoolmcesrer wegens deszelfs geleden ongeluk, maar hy gevoelde tevens, uit eene hem zeer belangryke ooi zaak , daarby geen gering verdriet — want hy had reeds voorlang openlyk en by gepaste byzondere gelegenheid beweerd, dat het geloof aan geestverfchyningen en bovenna. tuurlyke werken der geesten belachelyk zy, dat vooral het geloof aan de macht des duivels, menfchen te verfchrikken, of hun tot kwaad te vervoeren, met de waaie leer des christendoms ftrydig was , rerwyl hy zyne gemeente met een innerlyk vertrou« wen , welk ieder christen op God ftellen moet, deeze waereld aanbeval te bewan- v* B de.  2.6 SPOOK- delen ook den fchoolmeester had hy deeze grondbeginzelcp iragten in te boezemen , op dat door hem, by de kinderen zyner gemeente,. het bygcloof beftreeden , en het vooroor3eel kragtdaadig tegengewerkt mogt worden , en nu moest hy tot zyne ftnart ondervinden, dat zyne lesf.n weinig voordeels hadden aangebragt, Het was by hem fpoedig beflooten, wat in dit geval voor hem te doen ftond : hy beaaf zie naar het fcboolhuis, waarin de nieuwsgierigheid meerdere bewooners des dorps verzameld had, om uit den mond des fchoolmeesters de bevestiging der vreeslyke verfchyning des duivels te vernemen — hy vorderde eindelyk van ieder der vergaderden hem naar den tooren te willen verzeilen: niet de zekerfte overtuiging, dat by dit voorval eigens bedrog fchuilcn moest , weuschte hy alleen, dat deeze zyne overtuiging ook het bygeloof van anderen vernietigen zoude; allen waren bereid hem te volgen; zy bedienden zig van een lantaarn, cn doorzogten als nu den toren van onder tot  VERTELLINGEN. 27 tot boven ; by den trap waaromtrent de klokken hingen, vonden zy het fchrikdier, welk dit onheil gefligt had — het was een zwarre geitenhok,die — men weet niet hoede trappen opgefteegen, en hier zyn nagtleger genomen had; de fchoohneesier had, wel is waar, ten aanzien der hoorens , oogen en ooren , eenigzins de waarheid gefproken , alleen zyne inbeeldingskragt had meerdere omftandigheden 'er by verdicht — Deeze gebenrenis had voor hem zeker nadeeliger gevolgen kunnen hebben; hy had een offer van bygeloof en van fchrik kunnen worden. B 2 iv.  23 SPOOK- IV. Een jongen te Eberftad dreigt op zyn fterf 'bed, ly de kinderen, die hem dikwils plaag, den, te zullen komen fpooken — en hield zyn woord, \ ^an Tobias Bertsch, een arme wynwerker, in bet Wurtcmbergfche dorp Eberftad, nam als vader van tien levendige kinderen, nog het elfde, den zoon van zyn vrouws zuster, hy zig. De jongen, die van een pblegmatiek temperament en fteeds ziekelyk was, wierd van Bertsch zyne eigene, en-veel vrolyker kinderen dikwils mishandeld, zelfs nog in den tyd dat by reeds "an een teeringkoorts doo» delyk ziek lag ; by wist zig tegen deeze mishandelingen en kwaaddoeners niet beter te verdeedigen, dau dat hy hun dreigde, als  VERTELLINGEN. 29 by geftorven zou zyn, weêr by beu te zullen komen om hun fcbrik aantejaagen —. hy ftierf den 21 Oétober 1786, en hield zyn woord. Een der kinderen van Bertsck , een elfjaarig meisje, dat zo ftikziende was, dat het nauwdyks fchemerlicht van de duisternis wist te onderfcbeiden, had in de vervolging des overleedenen byzonder uitgemunt , en fliep in 't zelve vei trek waarin de jongen zyn ziekbed gehad had en geftorven was , met haar negenjaarig broertje gewoonlyk in één bed—-even na de begraving van den jongen klaagde dit meisje haare ouJers , dat het fpookte in de kamer; zy, en haar broertje hadden des nagts geen rust in 't bed , hec fpook wierp met fchoenen, enz. van boven naar haar toe, en klopte, en krabbelde aan haar bedftede, en dit deed niemand dan de geest van den overleedenen jongen : met deeze gezegden kwam dat van haar broeder volkomen overeen. De ouders,de bedreigingen van den jongen nog indachtig, verfchnkten; intusfehen beB 3 val  • O SPOOK- val de anders moedige vader, dat de kinderen hunne flaapkamer behouden moesten, en nam te gelyk (Tclioon met tegenfpraak zyns harte) een wezenstrek aan, ais of hy het gezegde voor zotte inbeeldirg hield. — De kinderen hadden hier veel tegen, maar de vader boezemde hun moed in, en beloofde, zodra als hy iets hoorde of bemerkte, dat hy aanitonds trouw ter hulp zoude toefchieteu — opmerkend Hond hy nu 'snagt3 vaor de deur der fpookkamer — het duurde niet lang, of het fpook begon — het klopte in een doffen toon, en krabbelde, zo als honden aan de deinen plegen te krabbelen —— de kinderen fchreeuwden met een benauwde Hem om hulp — nu wapende de vader zig met allen zyn moed, opende de deur, liet zig van zyn vrouw lichten, begaf zig by de kinderen , en wilde alles nauwkeurig onderzoeken. Dan vooruit geneigd , het daarzyn van fpooken te gelooven, kon by des te weini* ger iets ontdekken, daar het krabbelen en kloppen by zyne komst aaivftonds een einde nam,  VERTELLINGEN. 31 nam", en hy ook niets meer te hooren kreeg, 20 lang hy met het licht tegenwoordig was, In plaats van uit deeze oroftandigbèid ergens een natuurlyk gevolg afteleiden, werd hy veel eer overtuigd, dat de overleedcne, niet zo zeer hem en zyise vrouw, als wel zyne kinderen beaugftigen wilde. Intusfehen bragt hy het door goede woorden daar heenen , dat zyne beide kinderen in bet bed bleeven liggen , onder belofte van de deur van de kamer, die naast de zyne was, open te laaten —- dit gefchiedde, en was eenigen tyd van eene goede werking — de geest fcheen zyn fpel opgegeven te heb* ben — In deeze hoop begonnen de ouders, om de kamer warm te houden , dezelve weder digt te maken, zo haast zy de kinderen te bed gelegd haddsn. Maar nu begon de geest op nieuw te kloppen, en raasde thans Merker, en krabbelde als te vooren toen 'er geen licht was; de kamerdeur mogt openflaan of niet; ook klaagden de kinderen dat de geest bun-thans de dekens begon aftetrekken. B 4 Die  32 S PO O K- Dh duurde aanhoudend in den beginne, zo baast de kinderen zig naar bed begeven hadden, omtrent een half uur lang, en des nagts maar nu en dan; — lang bleefdeezé fpookg.fchiedenis onbekend — de kommervolle ouders klaagden alleen in ftilte; dan eindelyk verfpreidde zig het gerucht alom, cn alle nagten kwamen 'er eenigen om hunne nieuwsgierigheid te voldoen — de geest Jiet dezelveii ook nooit te vergeefs op hein wacHten. Zy, die voorgaven meer moeds te hebben, gingen zonder licht by de kinderen in de kamer, en zetten zig naast dezelve aan 't bed; zy zagen niets, en bemerkten ook geene de miufte beweeging de in kamer, maar zy hoorden van onder, naar haare mening, in de bedftede kloppen, en aan de zyplanken krabbelen — zy greepen dikwils naar de plaats, waar zy geloofden dat het gekrabbel was, en altyd greepen zy mis, cn men hoorde het, volgens hunne verbeelding, alsdan aan een afgelegene plaats, die zy met hunne armen niet bereiken konden. On-  VERTELLINGEN. g3 Onder de aanweezcmlen bemerkte eens een bakker, dat bet kloppen van den geest niet ongelyk was aan dat, van een bakker, die zyn deeg bewerkt; en van nu af hield de geest, als hy klopte, rigttg de maat, en aapte het deegbewgrken eens bakkers genoegzaam naar. Den volgenden nacht kwam de bakker weder, en bragt zyne vrouw mede — deeze fprak den geest aan,en noemde hem eencurieufen bakker: want hy maakte altyd maar deeg; zy zeide t by moest toch ook eens witte brood maaken : dit liet de geest zig geen tweemaal zeagen,hy toonde veel meer dit reeds in gereedheid te hebben, dat is, hy klopte thans zo, als of 'er brood hf een bakkers mand geworpen wierd; hier mede was de bakkerin nog niet te vrede'; zy vorderde nu , dat hy ook den trog zoude uit? fchraapen, en ook dit wierd door den geest handig verrigt. Thans dacht niemand meer aan den overleeden jongen , maar nu wierd de bakker (zo zot zyn de menfchen) algemeen beklaagd, die mogelyk voor meer dan hon13 5 derd  H SPOOK- derd jaaren dit huis bewoond , en zig door zyn bakkers - beroep bezondigd had ,ven nu daar voor zyne fhaf mne^t lyden. ^l!e deeze tooneelen kwamen de zogeeste» lyke als waerefdfcbe overheid des diflriels ter oore — de predikant hield de zaak by het eerfte berigt voor een bedrog des gchoors, of voor eene vrolyke uitvinding van den een of anderen fpotboef, die van zelfs zoude ophouden , eu geene opmerkzaamheid verdiende. Dan daar dit fpel geen einde nam, zo zond hy 'er eenige hem bekende perzoonen naar toe , met last de kinderen nauwkeurig gade te fiaan, dewyl het hem zeer waarfchynlyk voorkwam dat niemand dan zy dit gcestenfpcl vertoonden; dan ook deeze onderzoekers waren van het algemeen vooroordeel te zeer ingenoomen; zy kwamen terug en verzekerden, dat geen mensch, ten minften geene kinderen zo kloppen, en byzonder zo krabbelen konden, als men hier hoorde. Eindelyk kwam de vader zelfs by den pas-  VERTELLINGEN 35 pastoor, klaagde zynen nood en bad om hulp. Op de vraag of by dan zyne kinderen op die manier niet te hulp gekomen was, dar hy zig naast hen in 'c bed gelegen had, antwoordde hy, dat by dit meermaaien gedaan had, en dat alsdan de geest zig niet liet hooren. De pastoor hield ter dier tyd deezen man in verdenking, of hy met zyne kinderen dit fpel niet zelfs dreef, egter liet by 'er niets van merken; maar deet hem vertrekken met de toezegging dat hy de zaak nader zoude in overweging nemen. Nu kwamen pastoor en fchout '$ nagts den 18 December in 'c huis van BertschxQ famen ; de fchout en eenige andere perzoonen waren 'er het eerst, cn hoorden reeds, het huis naderende, den geest hevig kloppen en razen —- eer zy in huis traden, onderzogten zy een foort van raapcukelder , die vlak onder de plaats lag, alwaar de geest zyn toneel had opgeflagen; zy vonden hier niets verdenkingswaardig , doch hoorden het kloppen en krabbelen boven hunne hoofden ui BÖ de  30* SPOOK- dc kamer, waar de kinderen lagen , zeer duidelyk; zy begaven 'er zig dus naar toe, dan, daar zy licht medebrngren, zo volgde 'er aanftonds een ftilfland des reeds lang aangehouden fpels — nu nam men het licht weg; oogcnbliklyk wierd 'er geklopt, maar niet zo hevig als re vooren, ook niet in de manier eens bakkers, en alleen nu en dan eens — daar by wierd 'er met oude ichoeTien, fluitjes hout cn andere dingen geworpen ; — En nu trrd de pastoor met zyn ■vicarius binnen : ook deezen bragten licht mede, hetwelk andermaal ten gevolge had, dat dc geest zig niet meer beweegde ; men vervvyderde bet licht , en 'er volgde niets op; lang was 'er fhlte, die de huismoeder eindelyk brak, daar zy verklaarde, dat zy geloofde dat de geest de tegenwoordigheid dor geestelyke heeren vreesde; intusfehen vloog 'er een oude fchoen tot wederlegging deezer mening onder de verzamelden — aanftonds liet de pastoor het licht brengen, doorzogt het veittek waar de kinderen lagen ,en vond 'er allerhande fmiisteryen, die ligt weg te wer-  VERTELLINGEN. 37 werpen waren; hy liet dezelve zorgvuldig opzoeken' cn wegbrengen, ei1 ~- het werpen nam een einde. Eene geheele ftilte 'verwisfelde" het voori» raazen : eenige aanwezenden, die zig te vooren byzonder met den geest vertrouwd gemaakt hadden , bewonderden thans zyne werkloosheid, zy dangden hera ook nu uit, zyn werk te hervatten ; maar te vergeefs , hy wilde zig niet meer laten hooren ; en andermaal oordeelden de meesten, de geest v;eest dsn pastoor. —— Deeze verliet het vertrek, en de geest begon weder, doch ge* heel zacbtjeiis te kloppen, echter zo, dat de pastoor", die voor de deur ftond, het hooren kon, — Nu liet hy de kinderen uit het bed opftaan , in eene andere kamer brengen, en het licht wegneemen ; in den beginnen bleef de pastoor by de kinderen, daar na begaf hy zig op de plaats in het vertrek,waar dezelven gelegen hadden, dau noch hier noch elders hoorde men de minfte beweeging. Vervolgens werden de kinderen weder B 7 naar  38 spook- naar hunne voorige ligplaats gebracht; p& toor en fchout befloten thans, voorbedachtelyk in 't byzyn der kinderen, dat zy het geheele buis doorzoeken zouden, intusfehen zoude de vicarius zonder licht met eenige perzoonen in de kamer blyven, Deeze begaf zig ongemerkt by de bedftede, waarin de kinderen lagen; de geest klopte, en de vica» rius greep hem by den voet, die zig egter zyner hand ontweldigde, en fpoedig onder de dekens terug trok. De vicarius riep hierop den fchout en pastoor, en gaf hun van de lichaarolykbeid des geestes openlyk bericht. Al wie in huis was , kwam toefebieten; intusfehen was men niet zeker, of de jongen, of het meisje, die naast elkander lagen , deeze boosheid begaan had — men ondervroeg dezelven, beiden loochenden , het meiije egter met zo veel overdreevenheid , dat het ligt te merken was, dat zy de meeste verdenking verdiende — maar tot bekentenis was hetzelve thans met geene mogelykheid te brengen , veel meer beklaagde het zig met eer.e on- be-  VERTELLINGEN* 30 befchryvelyke ftoutmoedigbeid over de ge. leedene befchuldiging, en hield met veele traanen haare onfchuld ftaande. Op bevel des pastoors moest nu het meisje by de moeder flaapen, en dus hr.ar voonge bedftede verlaten, dan hiertoe kon hetzcl'.e niet dan door de gevoeligfte (lagen der moeder genoodzaakt worden , — het gevolg van dien was, dat men geen de minfle fpookery meer befpreurde , het licht mogt voorhanden zyn of niet. Eer de nagt- vervloog , begon de vader zelfs te gelooven, dat zyn fttkziende meis» je de geest zyn moest, die zo kug gefpookt had, en hy drong met ernst en goedheid haar de bekentenis eindelyk af ; zy alleen ' had dit fpel in den beginne gedreeven , en ook haar broeder eenigen tyd in 't geloof gelaten dat het werklyk fpookte, doch in de laatfte dagen had zy denzelven mede in 't fpel betrokken, en onderrigc om afwisfelend ie kannen kloppen, enz. Den volgenden morgen bragt de vader, verheugd over de hoop op naderende huislykï rust,  4° Spook» rust, zyne dochter by den pastoor, alwaar zy als nu vrymöèdig dezelve bekentenis herhaalde, en duidelyk toonde,hoe zy gefpookt had — zy ftrekre zig naamlyk op den grond uir, floeg dan met beide voeten zo op en neer, wreef dezelve met de hielen hard tegen fetkahder, en floeg in een zekere maat nu met den eenen, dan met den anderen hiel op den gioud , waar door zy het geluid van deegwerken zo tamelyk naarmaakte. Wilde zy brood in den mand weipen, zo floeg zy met een voet eenmaal tegen den bodem, maar iets harder; en wilde zy den trog uit» fchraapen , zo bediende zy zig van den na. gel van den grooten teen des regter vocts , wiens beweging zy zo in haare magt had, als ieder een den vinger zyner hand; en daar zy den nagel lang .genoeg had laten groeijen, zo lcharde zy daarmede bynaêr even zo goed als een bakker met zyne trogs-fpade. Te vooren egter, toen zy haar fpel nog in de kamer had, wist zy haar ligt bed zo gefchikt tsr zyde te fchuiven, dat zy zonder - moei»  VERTELLINGEN. 41 moeite met de hielen op de onderlagen kloppen kon ,waar doormen dan meende , dat men van onderen hoorde kloppen ; het overige krabbelen deed zy met de nagelen haarer handen. Aan dit fpel had het meisje zulk een behagen, dat het haar zelfs nu nog een zichtbaar vergenoegen baarde , als zy in de pastorie toonde, hoe zy haare 'fpookery gedreeven had ;zy behield fteeds een vrolyke en lachende wezens-trek, die men anders aan haar nooit waarnam. Op de vraag, hoe zy dan tot zodanig fpel gekomen was, verklaarde zy, dat zy in een nabtiurige herberg zeer veel van hexen en fpooken had hooren vernaaien, cn hier door de begeerte gekreegen had, om ook zo ie.s te ondernemen: dat de overleedene jongen door zyne bedreigingen haar de gelegenheid gegeven had, een fpook te vertoonen , loochende zy zo zeer niet, maar zo dikwils als men haar wegens haare Ouders ondervroeg, of deezen haar geene aanwyzing tot die boosheid gegeven, of ten minlten geweten had-  4a SPOOK- badden , dat zy het was die dit fpel verligtte, zo nam -zy altoos een zekere fiere en vrymocdige houding aan, en beweerde de onfchuld van dezelven aanhoudend ftandvastig; hetwelk ook des te meer te gelooven is, daar men by de ontdekking der za,ik duidelyk zien kon, dat de ouders over hunne nu herftelde huislyke rust hartelyk verheugd waren. V.  V E R T E L L I N O E N. 43 V. Geesten- Ulumlneeren ie gereformeerde kerk te Camen in Westphalen. Te Camen — een der oudfte (leden in 't Westphaalsch graafCchap Mark — bezitten de evangelisch-gereformeerde geloofsgenoten eene zeer groote kerk: tegen over dezelve woont onder anderen een waard, die tegelyk jenever ftookc , en bier brouwt ——> Eens ftond het werkvolk van deezen man (ik geloof in *t jaar 1798) circa middernacht op, om volgens oud gebruik met hun werk een begin te maken; de huisheer en de zynen, gelyk alles in de buurt, lagen in diepe rust: overal heerschte 'er doodlyke ftilte, overal in de huizen middennagtlche duisternis ; des te verrasfchender viel den brouw-* knegt»  44 spook- knegt, of toevallig, of, wegens bet ongewoonlyke en fchitterende, mogelyk ook onwillekeurig , het geheel verlicht nabyftaande godshuis in het oog Het fcheen hem toe als zag hy een heilig wonderlicht; de illuminatie eens tovenempels; de lange vensters des hoogcn gebouws geleeken even zo veele lange geesten , en vertoonden in de binnenfte ruimte een kerklicht , van welks oorfprong de man zig geen denkbeeld maaken kon —. zyn huid overtrok zig als met een ganzenvel; en zo vloog hy met een fchrik en angst beteekenend gelaat, tot de overige werklieden, en deelde dezelven bevend de ontrocringverwekkende ontdekking mede* Nauwelyks waagden deezen zig omtrent de plaats, van waar men het godshuis, waarin de geesten hun tooneellpel vertoonden , opmerken konde — Intusfehen, wie gaat niet gaarne in de comedie, zelfs dan ook, wanneer geesren eene vertooning geven? zo ook hier konden de menfchen hunne neiging niet onderdrukken; zy volgden den brouw-knegt naar  VERTELLINGEN. 45 naar den voorhof, waagden een benaauwden blik naar de kerk, en —- beefden terug, bui! Daar was ook geen venfter, hetwelk niet van het fbiktfte fchemerlicht des geest» lautaarens overtrokken was. Na dat men zig nu zat gegaapt en bekruist had, ylde men weg; en nu ging het aan een uitleggen ; om deeze glosfen en zotte uitleggingen te begrypen , en haare bron eene natuurlyke te kunnen noemen, moet men aanmerken, dat in deeze oorden de begravenisfen inde kerken nog niét verboden waren (*_): veel meer pleegde men, voor de (*) Tot fchande der verlichting worden de lyken der vermogenden in de Bataaffche Republiek nog heden in de kerken begraaven — Het gezond oordeel ten trots , en niet te* genftaande de beredeneerdfle vertoogen der kundigfle geneesheeren hier tegen, beeft hier nog in deezen dat gebruik de overhand. De ver taaier.  4Ö SPOOK- de tegenwoordige invoering der begravenisfen , te Camen, zo als te Unna, Ham, Zoest en andere fteden van 't graaffchap, de lyken der voornaamften, des avonds na agt wiren, by bet licht der zogenaamde ftoklantaarns te begraven,die van twaalf in 'r zwart gekleede jonge dochters gedragen wierden — ja wat meer is, alle deeze aanzienlyke perzoonen wierden ter dier tyd, of wegens derzelver hooge geboorte , of voor contante tien ryksdaalders, een rustplaats in Gods tempel aangeweezen. Wat was dus natuurlyker, dan dat onze helden in de brouwety deeze voor hun onbegrypelyke middennagtfche kerkverlichting, als een voorbeduiding van een voornaam fterfgeval tot hunnent befchouwden ; en wie anders, dan geesten waren in fïaat, zulk een beduidend fchouwfpel aan de brouwende vergadering te geven? Maar onderzocht men dan niet nader van Waar deeze verlichting eigen!yk kwam? had men niet welligt een beginnende brand door zulk een onderzoek kunnen voorkOLicn? Neen  VERTELLINGEN. 47 Neen zeker niet J Waar beeft men ooit geboord dat geesten brandftichters zyn? gces* tenvuur kan geen brand verwekken ; en waartoe zoude in 't geheel het waagfhik van de kerk te naderen, het luisteren, het op. merken, en het onderzoeken dienen? weet men dan niet, dat geesten zig nooit engeiïraft laten beluisteren of Hooren ? kan men door zulke ontydige nieuwsgierigheid niet welligt terftond een kind des doods worden ? Dus redeneerde ten mjnften dit onwetende volk, hetwelk hier als overal zig zelveri gelyk bleef; hier als overal aan den Jeidband des zotten bygeloofs als betooverd heenen loopt, Den volgenden morgen verfpreidde hetklaarfte licht over deeze halfduistere kerk-illuminatie der verlopene, deelsdoorfpookte,deels in vrees en angjt doorgebrachte, of wakend doorgedroomde nagt— men ontdekte, dat de eene kerkdeur open ftond, en vond by nader onderzoek, dat van binnen zo wel de deur der facristy, als ook de kast, waarin de  43 SPOOK- de zilveren vaten toen nog bewaard wierden , gevvelddaadig opengebroken waren; en daar de laatfte niet eenige yzeren Hangen byzonder wel voorzien was, zoo konde de inbraak niet zonder veel geraas ondernomen worden; intusfehen hadden de kerkroovende geesten, onder de befcherming des bygeloofs deezer brouwers, zonder de minfte verdenking, bun geraasmakend werk gerust kunnen verrigten; de booze licluverfebyning aan de vensters des heiligen oords had dus het ongewyde licht des dief-lantaarns yoongebragt. VI,  VERTELLINGEN. 4$ VI. Klooster • munniken in Zwaben vermoorden, als begtinftigers des by geloof* , een vrouw en kind. In Augustus 1783 Tiad eene iligers-vrouw te Gunsberg, een kleine ftad in Oostenryksch Zwaben , eenige dagen na haare ontbinding 20 hevige moedervlagen, dat zy hier door in een foort van razerny verviel: zy floeg naar een ieder, die haar naderde, en rukte zelfs in een dier vlagen een capucyn een handvol hair uit zynen baard. Deeze maak- , te uit een ongodsdienRige lust en goddelooze begeerlykheid tot den heiligen baard, de meedoogenlooze gevolgtrekking, dat niet de moedervlagen, maar een boozc geest in deeze ongelukkige vrouw woedde.  50 SPOOK- Na verloop van eenige uuren was zyne mening door het geheele fteedje verfpreid , en de ftadsdeken zelfs bevestigde dit zotte capucyns- praatje ; de doétor vermeende, wegens eene zekere dreiging , dit niet te mogen'tegenfpreken, en verwyderde zig van de zieke; men baalde een capucyn, die voor een groeten geestbedwiriger te boek ftond ; zyn hoogeerwaarde liet het bed, waar op de zieke lag , openfnyden en de veeren onderzoeken, of 'er geen hairen , gareu, fpelden of iets anders naar hexery gelykende in verborgen ware — de goede fiager had by zyn buwelyksinzegening overgeflagen zyn echt-bed te doen inwyden, en toch vorderen deeze geestelyke heeren dit als een oud hun toekomend recht - hier voor moest nu dees huisvader een kostclyk huismeubel laten verderven, en zyne braave vrouw zien befchuldigen dat zy den fa tan in 't lichaam had. Nadat de. capucyn de zieke lang geplaagd en zieker gemaakt had, en zonder eenige vrugt — zo was het x hier huisvest een duivel van de eerste clasfe - Pater Ulrkh te  VERTELLINGEN. 51 te Elclringen, een benedictyner uit cenabtdy, tuslchen Gunsberg en Vim gelegen , is alleen tegen ■ hem opgevvasfen ; deeze bad zyne eigene van het overige abtdy-gebouw afgezonderde wooning : behalven veel andere toverwerktuigen, had hy ook een vrouwsperzoon byzig —- de grootste praatmoér van den lande, en daarby in den roep der heiligheid; fchoon de ergfte van alle toverwerktuigen, deeze -— alom bekend onder den naam van Ulricb's Baiber —> verkogt, naar toebereiding haars principaals, olie en kruiden , als hooggewyde eigendommen, aan het ligtgelovend volk; daar heenen moest de zieke flagerin gevoerd worden; en zy kwam , na een 24 uurig verblyf aldaar, en ruim betaalde gerechtigheid, zo als men ligt denken zal, veel zieker terug, als zy gekomen was, Deeze abtdy bezat zedert veele jiaren, de grootste duivels-banners in Swaben, en haar prelaat droeg zorg, dat 'er fteeds een tot opvolger in de kunst,om het volk te bedriegen, onderricht wierd, en verkoos hier toe altyd den listigften, en hem, die de meeste C a bicch.  52 SPOOK» biechtelingen had. Uit geheel Swahen reisden 'er menfchen van allerlei zoort naar toe, en 'er ging byna geen dag om , op welken niet een mensch, een koe, of een ander duk vee ter wonderdaadige geneezing wierd aangevoerd — Dit vroom bedrog berekende men den prelaat jaarlyks een fomma van aooo ryksdaalers te hebben opgebragt. Dit in 't verbygaan. De bedroefde man deezer ongelukkige vrouw waagde het eindelyk een kundig geneesheer uit de nabuurfchap in flilte te ontbieden; deeze hield zig by den eerden aanblik overtuigd, dat het reeds te laat was, om hier nog door natuurlyke middelen te kunnen helpen *-«-» de munniken hadden , 200, verzekerde de artz, fchandelyk vrouw en kind omgebragt «— vrouw en kind Üierven ook werklyk kort hier na — Met traanen in de oogen zeide de flager eens tot een 2yner bekenden — zy zyn niet meer, die dierbaare panden! dan, zo God gaf, dat zy hier de laatfte flagtoffers des bygeloofs en pna-  VERTELLINGEN, 53 panpen bedrogs waren: dit zoude myn fmart verzachten. Na pater UirkhU dood verbood abt Rolert dit godönteerend bedryf, enBarber waa hier over ontroostbaar. Intusfehen zag men nog te Gunslerg , in den jaare 1783 , dat capucynen op heiligen drie koningen avond met een reukvat in de huizen van veel welhebbende burgers gingen, alwaar zy met veelerleije zoorten van gewyde kruiden, de vertrekken en kelders berookten , om den duivel en zynen aanhang voor dit jaar uit dezelven te verbannen — Dan hadden zy ook maar eenen armen burger (en toch behoeven de armen den zegen het meest) deezen dienst beweezen , zoo hadden zy ten minften bet nu duidelyk bly. kend oogmerk verborgen, wat zy met deezen damp ejgeulyk te kennen gaven. c a vu.  54 SPOOK- VIL De geyaarcn der fpook rollen» J~Tet zal niet ondicnflig zyn den lezer tevens de gevaaren eens te Iieninneren , welke met bet fpelen van fpook-rollen dikwyls verbonden zyn, en dit door het volgend voorbeeld te bewyzen. In S'waken. In een catholiek dorp in 'c zuidelyk gedeelte van Swaben, toebehoorendè aan eene abtdy, welker prelaat tevens vorst was, gaf — blykens publieke berigten den 16 Sept. 1791 — de duivel zelfs, als boet-prediker het volgend leerryk treurfpcl. Een  VERTELLINGEN. 55 Een welgefpierde flager uir de nabuurschap, die om kalveren te kopen in *t dorp was, dronk aldaar in een herberg, om zig tot de terug reis naar zyne wooning te fterken, een fles wyn —— by vond 'er eenige hem onbekende in 't gezelfchap, die een gefprek over de roomfche geestelyken en derzei ver heiligheid voerden. De wyn maakte onzen flager zo onvoörzigtig, dat hy fchoon tamelyk fatzoeulyk , egter wat hard de zwakke zyde deezer catholieke gewetens-regenten aantastte —— hy gaf hier door de geloovige zielen, byzonder een der aanwezenden, des te meer een onverdraaglyke ergernis, hoe weiniger zy in ftaat waren de aangevoerde gronden van deezen babbelaar te wederleggen. Tegen den avond ging de flager zynen weg. Dat hy door zyne vrymoedighcLd den dnivel zelfs voor den kop geiïooten had, dit viel hem niet in; en wie verfcheen hem op zyn weg, toen het duister was? Ds paardenvoetige met bokkenC 4 hoo-  5<5 spook- hoorens en vnurfpuwenden muil. — Vreejfyk brulde de fainn : ,, ik kom u ver„ fcheuren , vervloekte ketter ! wat hebt .„ gy in de herberg gefproken ? Doch gaa, zeg aan ituwe verdoemde medebroe„ dets, dat ik gereed^ben hun alle te haa„ kn en hunne verfcheurde lichaamen op j, den misthoop te werpen." De flager, fchrtk. en fchroomloos, dagt: wel nu! — de duivel een boetprediker — en hitfte zyn hond op hem los. Deeze pak» te den fatan zo onzacht by 't vel , dat hy hem ten gronde fleepte; de flager groette zyn helfche majesteit met zyn knoestengen wandel -{taf. —- o Jefus! Maria! fchreeuwde de vroome duivel en verdomde ; de halfbedronken flager vermeende dat zyn, geen zotheid verdragende hond, den vorst der helle genoeg geteisterd had, om hem te laaten leggen zonder te vreezen, dat hy • hem ontlopen zou ——■ keerde naar het dorp terug , cn gaf de vermeende heldendaad aan. — Eenige boeren gin-  VERTELLINGEN. $f gmgen met hem naar het bloedig ftrydperk, en vanden een hunner medebroederen- met den dood worftelen — Dees bekende, dat hem de dorp-priestery uit een dollen yvef om een ketters-ziel te redden, tot deeze zwarte maskerade verleid had — en — flierf. C 5 VIII,  g g SPOOK- VIII. Een befckern.* geest roept een opper» aitptmcn by Oels alt zyn flaapverirtk , welks zolder even daar na in/lort. De generaal pachter des hertogs van Brunswyk.Oels, de heer opper - amptman X, een eerwaardig grysaart , voor w'cos zuivere waarheids-liefde hy , die dit verhaalt (*), en ook met hem ieder Silezisch burger, die hem (*) Door den heer Preuiz, regimentsqiiarticnreester by het Pruisfisch husfaaren» regiment van VEstocq, ftaande deszelfs cantonnement te Rathenow, in den zomer van 1801 opgegeven.  VERTELLINGEN. £Q hem kent, gaarne zal willen infhan, nam. gewoonlyk in 't vorstelyk domein ampt S. zyn intrek in dcszeifs zeer vervallen flor, hetwelk nog maar één vertrek had, dat men eigenlyk nog zo wat bewoonbaar noemen kon; bet zelve diende ook werkelyk alleen voor d«n ampiman, zo dikwils als by naar dit landgoed reizen, en 'er een nacht doorbrengen moest, tot een nachtlyk vcrblyf «de man was vooroordeelloos en zonder geloof aan bovennatumlykheden van verfchynende geesten —. en ook even zulk een man moest het wezen, die in deeze, ofn meer dan ééne reden affchuwelyke , ctwie ridderlyke refidentie , waarin nacht-uilen en geesten alleen hunnen zetel fcheenen gevestigd te hebben , onbezorgd zyn naehtquaitier gewoon was te nemen. Hy kwam eens omtrent midder-nacht in dit flot aan; hy was moede, zeer moede van de reis, en begaf zig daarom oogenbliklyk naar zyn gewoon,hier boven gemeld flaapvertrek; nachtlyke winden bliezen vreeslyk, en huilden buitengewoon hevig door dcezc c ruï-  éö SPOOK» ruïnen — eenzaame feisjens Jeenden hunne klagende toonen tot deeze droefgeestige harmonie, en fcheenen yverig onledig onzen held in dit woeste verblyf in flaap ie willen wiegen — De omftandigheden lieten hem egter niet toe, zo fpoedig , als hy het gewenscht had, den flaap te bereiken; de zoo zeer befchadigde vengsters en deuren klapperden zo hevig,en door den overouden zolder des vertreks drong dropsvvyze hier en daar de regen door , welke de hemel eerst doorvveekend langzaam , en nu in fterkere ftorting liet vallen: —— in zyn japon inge» wikkeid , op 't bed uitgeftrekt, fbkkerde naatt het ledikant het licht, waarby by zig gewoon was in flaap te lezen, zo onopboudel>k door den alles doordringenden wind, dat by dikwils onwillig het boek uit de hand leggen moest, In deeze middennachtlyke oogenblikkcn verftomte zig ec-nsk^ps een omwandelende nachtgeest hem den flaap, die hera feneen te omvlugten , geheel te ontrooven — tevwyl hy dus waakend den ftryd der ele- jnen«  VERTELLINGEN. Gl meuten opmerkzaam gade floeg, klopte iemand vry hevig aan zyn kamerdeur; het ongewoone kloppen, en byzonder dit kloppen ter middennacht, verraschte wel is waar Onzen held eenigzins, egter riep hy onwillekeurig: koom binnen! de geest liet zig dit niet tweemaal zeggen , maar ftiet de deur open, en zag het vertrek rond; — de nog geruste en onbevreesde opmerker op zyn bed geloofde een zacht 'wenken bemerkt te hebben — doch neen, dacht hy; dewyl dit weezen uit het vertrek, en door de deur, door welke het gekomen was , weder verdween — dit was zeker maar een oogen, .fchynlyk wenken, eene beweging der hand, welke de fchrik veroorzaakte: zeker dwaalde hier iemand der flotbewooners, en vlood verlegen, toen by my hier ontdekte. Terwyl hy zo nog met zig zei ven voorrprevelde, klopte men andermaal, en nog heviger aan dezelfde deur; op de herbaalde uitnodiging om binnen te treden, verfcheen dat zelfde ding op nieuw, wenkte ditmaal geheel duklelyk en dringender als te vooren, en C 7 ver-  6% S P O O K» verwyderde zig voor dat onze amptman in ftaat 'was een btflnic te nemen , of eene vraag aan deeze zonderbaare verfchyning re kunnen doen ; te vergeefs vraagt de nu minder geruste opmerker zig zelve — wat was datl hy herrinnert zig niet de eer te hebben, dit naar oogenfchyn vrouwelyk welgemaakt wezen te kennen, of ooit ergens gezien te hebben, maar hy waagde het ook niet met zekerheid te beflisfen, welk een wezen hy daar gezien had — het fcheen hem toe , als of een wie , weinig te famenhangend iets, dat naar eene menfchelyke figuur zonder bepaalden omtrek geleek , zig aan hem vertoond had, en alsdan weder verdwee» nen was. Thans begon onze opmerker zig zelvcn veiwytingen te doen, waarom hy de uitnodiging deezer dame niet gehoorzaamd had — en nu klopte zy ten derden maal, en op 'c zelve oogenblik fprong ook de deur heviger dan ooit open — de geest verfcheen zonder het binnen roepen ditmaal afgewacht te heb' ben, en wenkte met zo veel onftuimigheid en»  VERTELLINGEN» 63 cn flardnirig, even als of hy nier zeer gefbcht was over de onvolgzaamheid des ftervelings, wiens befcherm-engel by was —. ook nu verwyderde hy zig weder in onkennelyken haast. Dit werkte eindelyk; de opper-amptimn fprong uit het bed, greep naar het licht, volgde den roep der hem onbekende vriendin, zocht haar overal en vond haar ner. gens. — Weinig oogenbïikken na dat hy de zaal verlaten had, erkende hy de ontvlugte voor zyne weldoendfter, voor zyn befchermengel de zolder van het even door hem verlaten vertrek ftortte met geweld in, en bedekte met deszelfs zwaaren last het bed, hetwelk hy zo even te vooren vei laten bad. Wat was dat? wat zeggen de vrienden der natuurlyke verklaanngen van al bet fchynbaar wonderlyke van dit wonder? wanneer al ieder een niet, in de ondervindin. gen zyns levens, diergelyke treffende, verbaazenswaardige en tastbaare bewyzen eewer allesbtftuurende Voorzienigheid bezit,is dan daarom dit bewys van het d.iarzyn der boven.  6*4 S F O O K- venaardfche wezens nietsbeduidend ? is atIer geloof aan gecstverfcbyningen in 't gemeen, en aan belcherm.engelen in 't byzonder, ydelheid en beweezen zotheid? — willvn wy dan, terwyl wy het ryk des bygeloofs door befpotting en beperking der geescfpokeryen tragten te vernietigen, de ondervinding ten trots, alle verfcbynende geesten den oorlog verklaaren , en tevens de geloofwaardigfte getuigenisfen van eerlyke en rechterlyke mannen in twyfel trekken? Dit zyn vraagen, die de uitgever deezer (tukken zig zei ven ter beantwoording voorlegt; niet om zyne zelfsdenkende lezers in hun oordeel voor uit te lopen , maar om die geenen , die by de ftipfte waarheidliefde hun eigen oordeel mistrouwen, met befcheiTieid te verklaaren, wat zyne vooroordóellooze harsfehen hem fingeven. — Men neeme dit ten goede» Dan ik weet niet, waarom ik ook niet aan de wezenlykheid van eenige , zo niet zeer veete, de kragten des menfehelyken verftands ontwykend* en nog geheel o nop los- baa-  VERTELLINGEN. 6§ bame, verfchyningen gelooven zoude — wy leven hier ja in onze ondermaanlche wereld in het ryk der verfchyningen — ook ik kan 'niet begrypen, veel weiniger voldoende verklaaren , hoe en waarom de magneet het yzer de bewonderenswaardigfle beweegingswetten voorfchryft — wetten, die eene naar fpokery gelykende verfchyning uitwerken >— fchoon wy tevens, door het gewoon of dagelyksch aanfchouwen van dit waare wonder, van het geloof aan wonderen bekeerd — de vrees voor deeze fpook. aaitige wezenlykheid reeds lang hebben afgelegd — ook my komt het vol/trekt onhegryplyk voor, van waar het kome ,dat onze voeten zig afwüfelend voort bevveegen, zodra de geest, die ons bewoont, en zyne zichtbaare machine, met het alvermogen eens geweldenaars, naar welgevallen tyrannifeert, deezen roeten het cnherroepelyk bevel geeft — marsch!^— ook ik kan hier niet anders dari bewonderend cn aanbiddend uitroepen: — groot en wonderbaar zyn uwe weiken — onbegrypelyk Schepper van een  65 spook- een oneindig geheel 1 — wanneer ik zie, dat eb en vloed, gelyk polsflagen des levenden aardkloors, als uit het binnenfte van het moederlyk hart voorrgeperst worden, en eeuwig, dat is geduurende een wereld» leven, regelmaatig wederkeeren, Ik zegge: ik weet niet waarom ik ook niet aan deeze en honderd foortgelyke echte bewonderenswaardige verfchynfelen geloven zoude. — Ja ik merk die zichibaare werkingen als zo veele fpoken aan, en geloof dus in zekeren zin, mogelyk meer dan een ander aan dezelven — Maar wanneer ik deeze myne wonderen der natuur,niet gelyk onze gecstziener het zyne, alleen driemaal, maar zo dikwils als het my goeddunkt, door myne zinnen kan waarnemen, zo moest men immers zot zyn van ie gelooven, dat de onbegrypelyke ktagt-vertooning des magmets myner ziel, en des aardkloots ziel, in eb en vloed, mogelyk eene ingebeelde wnnrneming zyu kon van iets, het geen niet wczenlyk en werklyk was. Dan geheel anders is bet gelegen met de ver-  VERTELLINGEN. 67 vermeende waarnemingen des opper-amptn!3ns — nooit —— nooit zal ik my laten overtuigen , dat by met gezonde ooren en oogen zyne befcherm-godin hoorde aanklop* pen, de zaal binnen treden en hem wenken zag. — Tot hooren en zien, indien men te middennacht op zyn bed ligt uit ge ft rekt om zig in flaap te leezen, behoort waarlyk meer dan ; te geloven nog niet gefluimerd en gedroomd, waar ontwaakt, en met het zekerst lewustzyn ,en by volle zinnen iets waargenomen te hebben; de ondervinding is altoos op myne zyde, wanneer ik zeker geloove overtuigd ie kunnen zyn : Dat onze geestziencr geheel niet meer waakte, toen hy die dame zyn flaapvertrek intreden en hem wenken zag. Dat hy veeleer reeds overgegaan was tot dien tusfehenftand, in welken men zig bevind, wanneer men noch droomloos flaapt, noch volkomen waakt , en waar na men dan, eenklaps verfchrikt, gemeenlyk onzeker word, of men reeds geilanpen hebbe, of nog ten volle waakend geweest zy. Dat  *8 SPOOK- Dat hy met de gedachten, dat de oud* vermolmde zolder zyns flaapvertreks welhaast eens kon inftorten — onder anderen ook deezen avond kan zyn ingefluimerd. Dat de Voorzienigheid beflooten had,door leiding van deezen zynen droom, ook hem eens een overtuigend blyk vsn haar weldaadig aanwezen en van haare aüecnheerfchende en onbegrypelyk • magtige hand te geven, doch zonder zig van het behulp eens befcherm-engels te bedienen. Dat niets natuurlyker is , dan op de in den droom ontwaarende herhaalde uirnoodigin'g des befcherm-engels, eindelyk uit de flnimcring fch ikkend te ontwaaken ,en zig fpoedig daar heenen te begeven,waar hy de ontknooping des raadzels verwagtte. Dat welllgt- het zogenaamd kloppen van den geest niets anders dan het fpookende kraaken van het tot inftorting gereed zynde gewelf zal geweest zyn. In*t korr, dat deeze geheele gebeurenis,naaralyk het ontwaaken des fluimerenden amptmans. zyn opfpringen uit het ledikant, zyn over-  VERTELLINGEN, 6> o vet haastig verlaten des vertreks, en zelfs g de 0ll)fta«digheid5waar by hy gelooven moest dat hy in den twecduidigen tocftand tusfchen flaapen en waaken5nog niet gedroomd,maar gewaakt had — het werk zy alleen dier goddelyke Voorzienigheid, die de vreugde en troost is der christenen, en het eerbiedigfte voorwerp zyns geloofs. Dan zo dikwils de wysheid des Alvermogenden haare oogmerken door natuurJyke middelen bereiken kan , zo zend zy ons zeker, op'eene bovennatuurlyke wyze geene be-a fcherm-engeien toe. Duizenden van dergelyke zogenaamde natuurfyke middelen om den amptman door den inftortenden zolder niet te doen omkomen, heelt zy immers tot haaren dienst gereed; van tallooze hindernisfen en van toeval-' len op eene reis behoefde zy 'er alleen eene zedert eeuwigheden beftemd te hebben, dié deezen man , welken zy nog behauden wilde, op deezen dag treffen moeste, en alsdan ware hy na de inftorting des zolders op het bouwvallig flat aangekomen, of hy had ten  ?0> SPOOK- ten minden op het oogenblik van het ge. vaar niet te bed gelegen, het geen verplet moest worden. Men veronderttelt hier dus weikelyk, dat de Godheid haare almngtige hand, in alles wat 'er gebeurt, onledig houd ; en wie zoude hier aan kunnen twyfelen ? daar zonder haar voorweten en medewerking geen hair zelfs van ons hoofd vallen kan. Dit is myn oordeel over het bovenverhaal* -de oogenfchynlyk wonder, en dit ook is myn christendom en myne vaste overtuiging. IX.  VERTELLINGEN. IX. Een husfaar van 't régiment van Zis» ihen doorjleekt te Berlyn een koninglyken duivel* De voor eenige jaaren op liet landgoed Amjlein , toebehoorende aan den vryheer van Knigge , overledene amptman TIenke , was als jongeling buitengewoon levendig en ftond eenige jaaren zyner jeugd onder het oppertoezigt van een zyner bloedverwanten, die goed vond hem zeer kort -—- mogelyk wel wat al te kort — in bedwang te houden — Deeze geftrengheid zyner opvoeding verwekte in onzen jongeling het overyllend befluit, om zig als gemeen husfaar te laten aanwerven en in den foldatenftand die los. ban»  7» SPOOK' bandige vryheid te zoeken, die tot hiertoe zyn deel niet geweest was. De roem der Pruifisfche wapenen bepaalde zyne verkiezing; daar hy bcflooten had met roem te dienen, en zig zeiven ,door uitmun' tende dienden, eer en bevordering te verfchaTen , befloot hy het Pruisfisch militair anderen voor te trekken; en daar men in deezen dienst ook het gebrek aan adelyke geboorte door eene uitftekende kennis in den dienst en in een goed gedrag, zo als in bet veld door moed, unverfchrokkenheid en tegenwoordigheid van geest, kan herftellen , dewyl 'er by voorbeeld by de artillerie- en huslaren. regimenten altoos voor hun, die zig door deeze deugden boven anderen ver» beffen, meerder bevorderingen voorvallen, dan by de overige armee; zo nam hy by de overweeging zyner plichten het onherffoepelyk befluit nergens anders dan onder den onfterfelyken Ziethen te zullen dienen. Moedvolle tegenwoordigheid van geest en koelbloedigheid in dreigende gevaaren zyn altoos de charaéterizeerende kentekenen der waa-  VERTELLINGEN. 73 waare belden geweest, welk een wonder dus , dat de gcmeenen van 't regiment van Ziethen , de eerfte dc beste gelegenheid verlangend te gemoet zagen , den moed van bunnen nieuwen krygskameraad deels te kunnen toetten, deels te oeffenen! —- Deeze gelegenheid deed zig fpoedig op, toen hy het eerst de wacht betrekken moest. Zy hadden by den wachthebbendtn onderofficier daar-voor gezorgd, dat onze jonge held by een oud magazyn , in een naauw en weinig bezocht wordend ftraatje, post moest vatten; teffens wist men te bewerken, dar by juist in het middennachts-uur hier op fchildwacht komen moest. — Zyn bejaarden kameraaden verhaalden hem alvoorens allerhande zotte en ontzettende lpookverfchynzels van deezen post; en dit deeden zy ten dcele met' eene zichtbaare zelfs-overtuiging , za dat de indruk daarvan by Henke, hoe zeer hy zich ook boven het bygeloof aan fpooken en duivels vet heven achtte, toch niet geheel verboren ging. In de daad was te dier tyd het eenftemmig V. D zeg-  74 SPOOK' zeggen, dat de duivel zig omtrent midden' nacht in het gemelde ftraatje niet eens, maar zeer dikwils, gcwoonlyk in wolfs-gedrante met allerhande vreeslyke kentekenen zien liet. — INiet ligt had hier iemand de middennachts-wacht gehad,dien hy niet verfcheencn was en een onwillekeurigen fchrik -had aangejaagd. Henke gehoorzaamde de ftem van zynen dienst en zynen plicht, en betrok den voor hem beftemdén post, wel niet zonder eenig bang voorgevoel, maar toch met dien moed, die gcëvenredigd was aan zyne vooringenomenheid voor zyn zelfs verkoozen Hand; buitendien waren hem niet alleen de plichten van een Pruisfifchen fchildwacht, maar tevens ook zyne rechten als zodanig volkomen bekend gemaakt; hy wist dus , dat geduuret.de dien tyd, dat hy in wcrkelyken dienst zig op zynen post bevond , niemand durfde waagen, ontydig met hem den gek te fcheeren, zonder zig aan gevaaren bloot te ftellen, en bovendien verantwoor. delyk te zyn. Voor de fchertfende plage- rycu  VERTELLINGEN, 75 ryen zyner eigen kameraaderi, of van ande. re moedwilliger] , rekende hy zig zeker, en den duivel zelfs, die de bevelen der Pruisfiiche militie niet refpeéteeren mogt vreesde hy niet, Nauwelyk was van de talryke toorens dier groote konings-ftad de klokflgg twaalf by middennachtlyke ftilte vervlogen, toen ook reeds 20 fchaanueloos als ftout , de duivel in eene verfchrikkdyke wolfsgeda'ante zichtbaar daar heenen draafde j1y <,-e% leek een groot, zwart, afichuwelyk ondier, welks oogen vreeslyk vonkten, cn welks tong lang uit den hals hing — OnwilJekeurig fiddcrend , en byna van zyne zinnen beroofd, vlugtte en drukte zig onze jonge held in den hoek van zyn fchilderhuis; cn tot zynegrootfie vreugde fchoot het ondier, zonder hem in zyne verborgenheid optemerken, hetzelve voorby. Maar nu verdween langzaamerhand uit des jongelings zig her Hellende ziel ieder antstigende bezorgdheid,; rustiger liep weJer zyn bloed door de aderen, en moed er, D 2 .Hand.  */§ SPOOK- ftandvastigheiJ keerden terug.—Nu fchaamhy zig voor zig zeiven, en begreep nauwelyks boe by den duivel zo kinderachtig bad kunnen vreczen.— Thans was In ieder geval zyn befluit genomen, als de latan het durfde ondernemen, hem ten tweedemaal te willen verfchiikken. Een uur verliep 'er omtrent, zonder dat zig weder iets vertoonde. —■ Onze Henks vermeende dus, dat thans het gevaar voorby was, toen eensklaps de wolf uit dc hel wederkeerde» Hy was. hem nu reeds veel te digt op 't iyf gerukt, om ook ditmaal nog in Haat te zyn in 't fchiiderhüisje te vlugten. — Hy moest Hand houden, en — overwinnen of fterven. 'Nood en dreigend gevaar, die zo dikwilsde beflaltloosten tot helden gemaakt hebben vertoonden ook hier haare wonderkragu Den ftbel in de vuist , dacht llenke, al was het ook belzebub zelve, een van ons beiden moet fterven! — in hetzelve verrasfchend oogenblik deezer ontzettende gedachten gaf hy het verfchynzel een zo    VE RTELLlNGEpj, 27 zo kragtigen fabelhouw, dar het met een Iiefsch gebrul ter aarde nederftortte. Nu, broeder! hoe is bet afgelopen, vreegen zyne hem r.flosfende kamera-den; Stout op zyne heldendaad wees Hsnkl bedaard op den afgeraakten boozen wand. Ö«r % hy, die u, lafhartige,,, zo dikwils angst cn vrees mag hebben aangejaagd. — Ieder verfch rikte by den aanblik dit bloedend wezen — e„ nog meer by de ontdekking dat de koninglyke duivel dood was; men wierd het daarom onder elkande, eens, den op het flagveld gebieeven vyand in de Spne te werpen, en"zelfs de fpooren der overwinning van deaarde te verdelgen. Waarom ? Zyner majesteits bedienden hadden in d^ omtrek van deezen husfaaren - post eemge hun overgegevene zeer gioote houfeh 1D den kost hefteed; deezen liepen •nwhM, welhgt niet .genoeg geflooten, vry been en weder: Iets, het geene zomIT V3n Zk^'* regiment wel niet on. bekend zal geweest zyn, en tot menig dui- * D 3 veis.  ?3 S P O O K- Veis-praatje aanleiding gaf, — Ook verfchnfte dit eene fchoone gelegenheid aan hun, die hunne nog onervaaren kameraaden hief door op de proef wilden ftelie» ; daar zy deeze 's nachts rondioopende honden voor duivels-verfchyningen aangaven. Om gegronde reden: want het moorddaadig einde deezer klugt mogt eens niet wél opgenomen worden, wanneer het de ooreu des regiments.chefs, of wel die zyner majesteit bereikte , nam men fpoedig toevlugt tot de hiervoor befchermende Spree, X,  VERTELLINGEN. 79 X. Niet een ieder kan het bedrog van een ge/peelden fpoohrol ontdekken, In een dorp in Zwaben woonde een Welhebbende, doch eenvoudige boer. — Eens als hy in een herberg zat, werd aldaar veel van den duivel, zyne hoorens-, zyne klauwen enz. gefproken. — ïn plaats van deeze fabeien voor dat geene te houden, hetwelk zy werkelyk waren — een praatje tot tydverdryf — nam deeze man alles in ernst op, en geraakte daar door zo in vrees, dat hy zig niet vertrouwde alleen naar huis te gaan. - Een paar flimme.hier toe gefchikte knaapen , zochten zig zyne eenvoudigheid ten nutte te maken; ~ de eene verkleedde zig juist zo als de duivel in de herberg be. D 4 fchre-  80 S P O O K" fchreven was, en kwam in den nacht voor de deur van den boer , kratfte en brulde doot een ouden koehoorn, dat het vreeslyk was om te hooren, —- allen in huis ontwaakten , ridderden en beefden ; onze het meest van allen verschrikte boer liep naar het vengster om te zien het geen hy hoorde; — reeds by den eerften vlugtigen aanbl.k der affchuwelyke gedaante fchreeuwde by uit de.volheid zyns harte, ach God! de levendige fatan ! en wierp het vengster oogenbhklyk toe. Drie achtereenvolgende nachten dreef de duivel hier zyn fpel, tot dat de zotte boer zig naar het i aast gelegen capucynen-klooster op weg begaf, om den vermeenden duivel te laten bannen ;de bedriegers ontdekten dit fpoedig: een van hun ging den boer te gemoet , en veinsde dit toevallig te doen, en van niets te weten. — Na dat nu deeze hem zynen nood geklaagd en zyn voornemen geopenbaard had, beloofde hy heilig en met de onfeilbaarfte zekerheid, voor eene zekere fomme gelds, den duivel te zullen bannen. Wie  VERTELLINGEN. 8l Wie was meer verheugd dan onze eenvoudige man ! — Reeds in den volgenden nacht hield ook de bedrieger woord , en liet den duivel bannen, of liever verdryven. — Hy goochelde niet onaartig met zyn magisch kinderfpel — weg was het fpook, en in den zak des goochelaars het ligt verdiende bangeld van den dommen boer. O 5 XI.  f* S » O O K« XI. JDuivelspraatjens bereoven den onfchul* eiigen en fchuldigen van eer en brood. Te Giesfen in 't Hesfifcbe had in den jaare 1791 een hygeloovig mensch den zotten inval veele burgers, die niet verftandïger waren dan hy, wys te maken, dat hy den duivel in een rooden rok gezien had. — Hier door kwam een braaf en fatzoenlyk burger in verdenking, dat of hy zelfs deeze voorgegeven, en waargenomen duivel zyn, of wel in eene zekere gemeenfcbap en verbinding met hem (taan moest; —— dit had het voor hem nadeelig gevolg, dat zyne neeriug verliep , en hy zelve zyne broodwinning, en ook de hem anders toegedragene achting verkoor. Hier  VERTELLINGEN. 83 Hier uit ziet men, dat ook zulk een zinloos en eenvoudig gebabbel m ftaat is, zy. nen onzaMgon invloed op het burgerlyk geluk te doen werken, en de droevigfU gevolgen voorttebrengen; fcboon men van deeze gevolgen niet altoos, gelyk uit de navolgende daadzaak blyken kan, de fchuld draagt. In Mdchendtrf, een dorp by Erfurt, kwam eene vrouw in de kraam. — Eenige dagen na haare verlosfing hoorde men te middennacht de koe in den ftal bulken de man wil 'er naar toe gaan om te zien of de os ook mogelyk losgebroken ware, dewyl de koe gemeeniyk plagt te bulken, dit gebeurde. Wat! — riep de kraamvrouw uit alle haare kragten , dewyl haar bewust was dat de duivel gemeeniyk by kraamvrouwen zyn fpel dreef — gy wilt tusfchen en ^ uuren in den ftal gaan — konden wy niet het grootfte ongeluk daarby beleeven ? u konde de booze vyand, die wettigt de koe tot bulken dwingt om u uit te Jokken, overvallen, en intusfehen zig myner bemaclu D 6  84 SPOOK- tigen, en eeu kreupel voor myn gezond kind verwisfelen. De man, die anders niet vreesachtig was, kon ditmaal het aanhoudend bidden van de beminde zieke niet wederftreven — maar als hy des morgens om 5 uuren in zyn ftal kwam, was zyn os, die voor hem en zyne familie het brood hielp winnen, werkelyk van den boozen weggevoerd : — een gauwdief, die het bygeloof deezer menfchen fchynt gekend te hebben, had hem geftoolen. XII.  VEii tellingen» $5 xir. Het fpook aan de galg* In den zevenjarigen Silefifcben oorJo» *« er een jong benoemden Veldheer 2eer veel aan gelegen , om de fterkte of zwakte van het vynndlyk leger nauwkeurig te weten : hy had biertoe een vry aanzienelyke P»m.e uitgeloofd voor den geenen) die hem dn met voldoende zekerheid kon bengten; maar akyd waren tot nog toe de bengre die hy hieromtrent had ingewonnen e onzeker, onvoldoende, en zelfs elk«der tegenfprekende geweest. - Eindelyk * niet gewaar wierd, de kaars uit. Dit bragt my wel in geene groote verlegen* beid, fchoon het my niet aangenaam was, om dat ik niet befluiten kon de meid andermaal in haaren flasp te ftooren om het licht weder te doen aanfteeken * veel eer befloot ik, fchoon het zo duister was dat men geen hand voor oogen zien kon, zonder licht naar bed te gaan. Ik had in myn mantelzak eenige honderd daalders contanten, grendelde daarom de deur, ontkleedde my, en wierp my in de veeren. Van de reis verhit , fliep ik zeer onrustig, en werd dikwils door zwaare en angstige droomen wakker —. ik geloofde menigmaal half droomend in de nabyheid van myn bed eenig geruisch te hooren, doch telde zulks niet. .— Zonder kinderachtige vrees voor fpooken of dieven hield ik dit alles voor een goochelfpel van myn opwellend bloed, en wierp my van 'c eene oor op het andere, om eindelyk eens vast in te flapen. Hier  $a spook- •Hier mede moge wel anderhalf mir . in /'Wélk ik meer gefiuimerd, dan geflapen had, VÊrftreeken zyn , als ik andermaal door een vermeenden roep wakker fchrikte en in de hoogte fpiong. Ik bemerkte iets my onbegrypelyks: eene geheel zonderbaare verjich' / tii.g in het zelve vertrek, in welk ik kort te vooren bet bedéleen door behulp van myn gevoei had kunnen vinden. Ik zng onwillekeurig naar 't vengster, en ontwaarde duïdelyk dat het geopend was ; thans fchrikte ik een weinig, maar toen ik naar myn mantelzak greep, dien ik op een üoel naast ruyn bed gelecgen had, en denzclven daar niet vond, fchrikte ik hevig;ik fproug yllings uit het bed , om naar myn zydgeweer te grypeu, dan — een aanblik, die my de ontroering yskoud door het lyf joeg; verlamde myne band — ik ontdëkte in de nabyheid van myn bed — den dood — lang uitgeftrekt. Terwyl ik, als verfleend, hem aanflaarde, wilde ik fchreuwen, en konde niet. Ik voelde duidelyk dat de haken my ten ber-  VERTELLINGEN. berge reezen, zoo zelf dat zy myn flaapmms hoog ophieven, Ik geloof dat de hoogde graad van vrees en ontzetting grensr aan den grootften heldenmoed — ik fprong woedend op den dood los, cn greep hem by het hoofd - huf! | welk een ontroerend en affchuwelyk gevoel! hy was yskoud —. ik beefde terug, tuimelde uit bet vertrek , en fchreuwde nu met eene weder vrye tong om hulp; ik wilde naar menfchen vlugten, miste egrer in angstvollen haast de eerfte trede der trap " ftortte naar beneden , en - brak myn been' Myn gefchreeuw maalde het geheele huis wakker, allen geraakten op de been en vloogen naar my toe: allen betoonden bun medelyden, als zy myn beenbreuk bemerkten, doch allen zagen elkander minder angstig «Is beduidend aan, toen ik hun verzekerde, dat my de yskoude dood daarboven verfeheenen was. De waard, de waardin, de meid allen baden my om vergiffenis, dat ik myn been gebroken had, en allen deeden niets, dan in half  94 spook- half gebroken woorden onverftaanbaare veroiitfchuldigingen uitftotteren. Eindelyk toen men my op een legerftede in een benedenkamer gedragen bad, vernam ik van den waard, die intusfehen tot wat meer rust en bedaardheid gekomen was, dat zyne oude moeder gisteren geftorven was, en dat men by gebrek van de nog niet in gereedheid zynde kist, het lyk zo lang daar boven naast het hed nedergelegd had. Het ongelukkig geval van den heer Lefs. man ftrekt ons dus tem duidelyken bewyze, dat eene onmaatige ontroering by het waarnemen van een onverklaarbaar en oogenfchynlyk bovennatuurlyk verfchynzel, ook den vrees- en vooroordeelloosten tot overylende en min doordachte beftuiten misleiden , en zelfs in een ongeluk Horten kan. Maar alles verecnigde zig ook hier om zyne inbeeldingskragt te bedriegen, en hem het tiatuurlykfte ding als bovennatuurlyk te doen voorkomen: — eerst moest de flaapdronkene meid vergeten hem te vragen, of hy ook vreesde naast een dood lichaam te overnachten 5  VERTELLINGEN. 05 ten; daarna hy goedaartig zelfs het naar boven lichten niet gedoogen; verder moest hem het licht uitgaan; ook-had men om de doodslucht het vengster des flaapvertreks 's nachts opengelaten ; van daar. de anders niet bemerkte tochtwind op 't oogenblik van het openen der kamerdeur, die het licht uitblies ; en eindelyk moest ook juist by zyn te bedde gaan de nacht ftikduister, by het ontwaaken egter uit zyn onrustigen en droomryken flaap door de intusfehen opgaande maan zyn vertrek eenigzins verlicht zyn. 2C1Y.  cj6 SPOOK» XIV. Geesten fpeelen omtrent middennacht te HeudebeT, te Hohengorne en te Kitzingen op het kerkorgel. Den co Oclober in den jaare 1795 ver* haalden my de fchooikinderen, als zy ter fcbool kwamen, de volgende, naar hunne mening, treffende merkwaardigheid, dat men in deezen nacht op een bewonderenswaardige manier in de dorpskerk op bet orgel had gefpeeld. — Zy velden, volgens hun kinderlyk vernuft, menig byzonder oordeel over deeze fpookaartige gebeurenis, en men wenschte iets naders wegens deezen orgelgeest doormy te vernetneu. Natuurlyk maakte dit bericht my opmerkzaam. Ik ondervroeg  VERTELLINGEN. 9^ vroeg hun naar de omftandigheden ; doch 'er is niet aan te denken, ietdergelyks door kinderen by zulke gelegenheid te ontwaaren, en gewoonlyk geven ons de volwasrenen eene niet veel betere onderrigting, als deeze - „ Genoeg was het i te midden' ,» nacht is 'er op het orgel gefpeeld, de 3, nachtwagt heeft het met zyn eigen ooren » gehoord, en eenige andere menfchen, die « hy 'er by geroepen heeft, hebben het „ ook geboord" — Het gerucht hier van verfpreidde zig welhaast met menigvuldige byvoegzels en vergrooting door het geheele dorp — verftandige lieden glimlachten terwyl anderen hier over hun ongerymd en zot oordeel velden. Des avonds wierd ik in haast geroepen om den al weder fpelenden orgel aan te «ooren , en my met eigen ooren van de toedragtder zaak te overtuigen. Zo als ik op het kerkhof trad,en wel op de zuidzydeder «erk, hoorde ik werklyk eenen toon, die £8r het §eh,id eener fluit ih den orgel volkomen geieek ; raen hoorde het ^ eeng E diep,  08 SPOOK- diep, dan hoog, dan eens flerk, dan zwak en ook zomtyds in 'c geheel niet. Ik ging de kerk rond, die vry en midden op het kerkhof ftaat, om te ontdekken op welke plaats men het wonderörgel het duidelykfte hooren kon , en vond, dat men den toon nergens beter vernam, dan op de zuidzyde der kerk; ik vergeleek deeze bemerking met den hoek uit welken even nu de wind blies, ik maakte hier uit met veel zekerheid de gevolgtrekking op, dat het met de orgelfpelende geesten zeer natuurlyk toeging; des te meer verwonderde ik my, dat eene zo gemakkelyk te verklaaren zaak zo veel opziens baaren, en de verbaazing van byiiaar een geheel dorp verwekken kon. — Dan wat ziet en hoort de bygeloovige niet, wanneer kinderachtige vrees zig zyner bemagcige ? Intusfehen was onze infpecTor, de heer Stegman, tot wiens kennis dit wonder, werk ook gebragt was, by ons gekomen — na dat wy een poos het geluid hadden aangehoord , Hemde hy, .zonder eenige voon- af-  VERTELLINGEN, 93 affpmk, met myne, den verzamelden volke reeds door my bekend gemaakte, mening volkomen over een, „ dat, daar wy den toon „ bet duidelykfle op de zuidzyde der kerk hooren konden, de toren ergens op dee„ ze zyde eene opening hebben moest, wtar » door zig de wind met geweid heenen it diong, en op deeze manier dan eens een „ zwakken, en dan een fterkeren toon ver„ oorzaak te. Hier by bleef dit, en hoe bedriegelyk ook de zogenaamde orgeltoonen klonken , zo hielden zig wel haast de verftandigen onder de aanweezenden overtuigd van de zekerheid en geloofwaardigheid der verklaaring des infpeftors. Het orgel liet zig den geheelen winter dikwils, doch al tyd en alleen by een zuiden wind, hooren ,• waar door deeze verklaaring meer en meer veld en aanban» gers won. Met voorbygang der zotfle aanmerkingen van eenige flegthoofden, bemerkte ik egter, dat men door den tyd dien toon zo gewoon wierd, dat men 'er byna geen acht meer Ea op  lOO SP© O K- op floeg. Dan toen in 't voorjaar van 1796 het dak van den toren gerepareerd moest worden, zo maakte de heer Stsgman, den leidekker op deeze hiftorie opmerkzaam , e* deeze bevond ook werkelyk, dat 'er geheel boven aan de zuidzyde van den toren eene door den wind losgerukte lei ontbrak, en dat hier door een gat ontflaan was , het welk der opening van een fluit niet ongelyk warej zo dikwils nu de wind in dit gat blies , moest natuurlyk deeze fluirgelyke toon geboorcn worden, en wel dan eens fterker, dan zwakker, na dat de lucht dan eens meerder,dan minder door den wind te famengeperst wierd. Het hoofdzaakelykst bewys voor de zekerheid deezer verklaariug bezorgde de ondervinding: want het gat wierd toegemaakt, en — weg was de orgelgeest , en nooit hoorde men hier zedert dien tyd een foort. gelyken toon meer. Maar  VERTELLINGEN, 101 Maar no ook eens gefield, „en hoorde 2Clf het wezenlyk orgel i„ eene kerk te middennacht fpeelen , zonder dat de gemeente in „aat was bfer toe e£ng ^ ^ «anleidingte bedenken, boegemakke. Ik konde dit fpelen dan nog zfüe natüUf. lyke oorzaak hebben? De heer infpector 16 a**"". heeft my het volgend hyvoegzel tot de fpook-gtfcbledenfafen medegedeeld. : ^e rit!"e«ter van Maileer/ bevond zig « ^n jaare ,?S9 met eenigen zyner vrien' den op zyn landgoed Hokengorne, by r*. fïm0ndex het «efprek viel eens des avonds kort voor middennacht op de voortreffelvkhe«d van het orgel zyiler kerk; de ver. fcheaienheid der meningen bier ever kon »»« «nders dan op oord ,n plaats bcflist worden. _ De J)eer van m„ ^ d"S voor oogei.bliklyk mar de kerk te «aan,,en het orgel te probeeren:allen keur«enden inval goed,en allen volgden hemE 3 _ magt  101 SPOOR*- magtig klonk het fterk aar.gegreepen orgelwerk by middennachtlyke ftilte iu de fchoon. fte zomernacht het geheele dorp door — *cr waren weinig inwooners , die niet op eene voor hun hoogst raadzelaclnige ma. nier door dit feestelyk kerkmuziek uit den flaap gewekt wierden , niemand hunner waagde zig buiten *s buis, en even daardoor konden zy de toedragt der zaak niet ontwikkelen. Wat was dus natuurlyker , dan dat dit orgelfpelen, in het uur der fchrikbaarende middennacht, den volgenden morgen, tot de zotfte fpokeiyen aanleiding gaf, en wat was ttüens natuurlyker dan dit orgelgeluid ? Ook te Ritzengen, eene Wurtzbergfche ftad aan den Main, fpeelde in de nacht van den aden op den 3den September des jaars 1784. het orgel der hoofdkerk van zelve de menfchen hoorden dit, en wekten den koster. „ Wat mag dit beduiden," vroïg  VERTELLINGEN. 103 vroeg angstig de een den anderen — men hield het in het geheele fteedje voor een veelbeduidend fpel van booze geesten -voor een ongelukszwanger voorgevoel, en men liet het daarom ook in de nieuwspapieren flellen ; men kon egter naar myn inzien deeze vraag dus beantwoorden : —. „ Wanneer een orgel te middennacht eenige toonen geeft, zo betekent dit «— wind en fpotvogels, die dezelve maken — of in het erge], of —in de nieuwspapieren," ** 4 XV.  Ï04 SPOOK* XV. Te Gramsdorf flierf K . - van den aan* blik zyner reeds lang oyerleedene yreuw* K,. een inwooner van Gramsdorf, in liet Maagdenburgfche, by Calbe aan de Saai, wiens naam ik zal verzwygen, om de geer,en,die hem kenden , niet nog door de errinnering aan hem te ergeren, had zig de dron« kenfch:ip zo aangewend, dat hy maar zeer zelden by zyne zinnen kwam; j*, dronken zynde, deed by zelfs den gewigcigen flap in de eeuwigheid Hy had vrouw en kinderen, die het verdriet over de rampvolle gewoonte des huisvaders, en over derzelver nog droeviger gevolgen , vóór den tyd in 't graf ftortte; de begraafplaats zyner vrouw was toeval-  vertellingen. 105 vnlllg rcgt over zyn huisdeur . intusfehen diende deeze nabyheid, en derzelver meermaalige aanblik hem tot geene fmartelyke eninnering, tot geene berouwverwekkende beterfchap , en nooit lieten de dampen van geestige dranken het anders mogelyk heilzaam en ontroerend denkbeeld : dit is uw werkl in hem ontwaaken. K... had een meid en knegt: beiden errinnerden hunnen dronken heer zomtyds aan zyne ongelukkige vrouw, die hy dood gepynigd had* mogelyk voegden zy, om den zinneloozen te bedwingen, dreigend daar. hy 1 dat de overleedene hem wel eens, als ftraffende geest zouden verfchynen, en hem alsdan tuchtigen — genoeg, hy kwam in zyne- dronkenfehap op de gedachten, deeze verfchyning of te willen verhinderen, of dezelve, trots, een flandvasrigen tegenftand te bieden — ten dien einde ging hy dikwils met een dikken ftok naar het graf zyner vrouw, en floeg als dolzinnig op hetzelve met deeze-dreigende woorden:, — kom 'er «i^wyfl Deeze zotte uitdaaging kwam hem - E§ in-  1©6 SPOOK- intusfehen duur te Haan , en kostte hem zyu leven — want als hy eens weder dronken met zyn ftok naar het graf liep, en even gereed ftond om toe te Haan, bemerkte hy net ontzetting, dat de geest zyner vrouw, zo als zy eens leefde en gekleed ging, op haar graf nederzat — hy ^bezweek, en viel van fchrik op den grond , kreeg een beroerte , en — ftierf. Zo erg had de geest het zeker wel niet gemeend ; intusfehen leert ons andermaal deeze onvoorzigtige manier van fpooken, dat geest-rollen zo gevaarvol en zondig zyn als het geesten -zien ; de dienstmaagd had met den knegt afgefproken , om eens een proef te nemen, of zy hunnen meester dat onbetaamiyk uitdagen zyner vrouw niet konden afleeren , en trok ten dien einde de tewoone huisiyke klederen der overleedene aan, en plaatste zig dus gekleed, toen K... weder naar den ftok greep om naar de grafftede te tuimelen, onbemerkt op dezelve — Zyn fchrik was des te heviger, daar hy de ver-  VERTELLINGEN. i0? verkleede nier eer bemerkte, dan toen hy geheel digt by haar ftond. Als een aanhangzel op 'c voorgaande plaatze ik hier het volgende. r. Te Stottenheim, by Erfurt, fpeelde een aantal kinderen op »c kermisfeest in den jaare 1790 buiten het dorp, tot het begon duister te worden. Eenigen van hun wilden, voor ditmaal fpeelensmoede, naar huis keeren , terwyi anderen lust betoonden nog een poosjen voord te fpelen; dan om allen fpoedig tot de terngreis te beweegen, kwam 'er een op den inval, deeze laatsten toe te roepen „ hier fpookt het - hier zyn dwaalgeesten — gauwi gauw! Gezegd en voortgelopen was hier één. Maar een van deeze kinderen kon zoo fpoed'g niet mede lopen , en beangs.igde zig over zyn achter blyven zo geweldig, dat het ademloos nederftonte en dood van de plaats gedragen wierd.  10S S P O O K- 2. In het tot de ryksftad Memmingen behoo* rend dorp Burach fpeelden in December 1790 eenige kinderen op het kerkhof: hunne vrolykheid dreef hun luchtig over alle graflieden heenen , en ten laatften ook in het knekel-huisje — een van hun had de dag te vooren zyn grootmoeder verlooren: dit gaf aan de anderen aanleiding oni hem tegen dank in het gemelde huisde te jagen, en uitteroepen „ zie hier is de dood, By ongeluk fprong op dit oogenblik een zwarte kat uit hetzelve. De jonge fchrikte hevig hier over : want hy zag in haar den dood, die hem halen zou — fldderde , Hortte ter aarde, en kreeg een breuk — Men droeg hem zinneloos naar zyne ouders; hier kreeg hy geweldige zenuwtrekkingen , en oncp^ioudelyk vreeslyke ftuipen - twee dagen daar na was by dood. 3»  Y E R T E L L I N G B N. 109 3' Hierby zal ik het droevig eindigend kinderfpel voegen , welks flagtofTer de jonge ft> dent Grim wierd. Eenigen zyner mede-lhidenten verklaarden , in een avondpraa.je , den geenen voor den verlichtften en vooroordeelloosten , die ftout genoeg zyn zonde, te middennacht iets van het altaar der aan het fchoolgebouw grenzende, en thans ontflootene klooster-kerk, by voorbeeld een bloemverfierfel, te haaien — Grim, die de j-'ugdlyke indrukzels, welke de fpookver, telzels van eene minne, of kindermeiden dik. wils achterlaten , oogenfchynlyk nauwlyks afgelegd of overwonnen had, toonde moedsgenoeg te hebben, naar deeze ingebeelde eer te ftreeven ; hy ging „a 12 uuren 's nachts uit den cirkel zyner fchoolvrienden naar de kerk, dan — keerde uit dezelve niet terug. — Op 't zelve oogenblik, in welk hy — gelukkig den drempel del altaars bereikte en naar een verfierfel greep, gaf eene onzichtbaare hand hem een zachten E Z flag;  aio spook- flag op de wang. Hoe zacbt egter dezelve ook moge geweest zyn , zo veroorzaakte het toch het zia- en bewustloos neJerftorten van onzen Grim aan den voet des altaars —» Zyne medefcholieren droegen hem voordood uit de kerk, en alle kunstbewerking der in haast ontboodene artzen kon alleen maar eene oogenbliklyke hulp verfchaffen —— in't geheel bleef ze vrugteloos. Van zyne mede-ftudenten waren eenigen hem onbemerkt naargegaan, en een van hun had zig kort te vooren by het altaar geplaatst , om Grim door een zachten flag een weinig vrees aan te jagen. 4« Niet minder ongelukkig liep de volgende fpook-ondernetning af... Meester Saur, van zyn handvveik een lehoenmaker, diende de ftutienten op de unrverfiteit te R., die hem, zonder hem ooit met werk te begunhVgen, onderhielden tot univerfiteits-nar — Dit comique origineel roemde zig, by verfcheiden ge-  VERTELLINGEN. 11$ gelegenheden, geene fpooken, van welken aart dezelve ook zyn mogten, re vreezenj eenige Minerva's-zoonen kwamen dus overeen , onzen held eens op de proef te frellen. Eén van hun liet eenige dagen te vooren uhftrooijen, dat hy gevaa:lyk ziek was ; eindelyk ftierf hy volgens voorgeven, en ging, als een lyk met een doodshemd enz. gekleed, in de kist liggen. Meester Saur wierd ontboden om het lyk te bewcEken — hy kwam , ep om zig geduurende de nacht den tyd te verdryven, neemt hy eenig gereedfehap mede, om zyn eigen laarfen wat op te flikken — even bezig met zyn hamer een naad behoorlyk plat te flaan, richt zig de fchyndoode met den klokflag van ia uuren , zo als afgefpro* ken was, eensklaps in de hoogte, en ftaart hem vreeslyk aan. De fchoenmaker, min verlegen door deezen aanblik, flaat met den opgeheven hamer den ongelukkigen fpookenden zo geweldig voor den kop, dat dezelve machteloos in de kist nederzinkr. De geene vrees oiitvraarende fchoenmaker gaat  U>£ SPOOK- gaat werkelyk gerust en ongefroord met zyn weik voort ; intusfehen fpringén de overige ftudcnten, die in het naaste vertrek verborgen waren , en door geheime openingen met ontzetting hem deezen on* gelukkigen ïlag hadden zien geeven , helaas 1 te laat te voorfchyn , om hunnen vriend de moorddnadige klauwen des fchoenmakers te ontrukken ; dit vermeende blyfpel eindigde dus als treurfpel*. Wanneer zullen de menlchen, door duizend ondervindingen geleerd, eindelyk eens ophouden met fpook-rollen even als met fchietgeweeren, zondigen fcherts te dryven. fi& In 't begin van de 18de eeuw ftond het voorinaallg riddergoed te Ardivilliers in PIcardie, byzonder het flot , overal in den roep , det een geest van een boosaartig zoort aldaar zyn zetel gevestigd had — De hceren de Feaucour en de Eurfelles waren hem wel eens riddcrlyk moedig te lyf ge. wecst ,  VERTELLINGEN. IIJ weesr , zonder cgrer door hem tot ridders gemaakt te worden. De eerfte droeg veel meer een verrekte arm daarvan en de andere was bynaar onder het hooi verflikt, dat < e geest in 't oogenblik, daar by overwonnen fcheen te zyn, met geheele boopen op hem nederflortte. Dan nog waagde de toenmaalige bezitter van dit landgoed - een prasfldent — met behulp van twee jonge edellieden, den verduivelden geest, die hem het rustig bezit des flots betwistte, nogmaals den oorlog-te verklaaren. Zy reisden te dier tyd naar 't flor, als tic- geest het hevig fte gewoon was te woe. len. {Intusfehen hoorden zy hem , die anders ju »£ geheele flot vreeslyk rumoerde, ditmaal alleen op de kamer boven het flaapvertrek van den prsfident. Men zag dit als eene goede voorbeduiding aan, en nam oogenblikkelyk zyne maarregelen — de bezitter, een bejaard man, hield, beneden , het flaapvertrek behoorlyk bezet: zyn gezelfchap, de twee jonge heeren , trok tot den aanval gereed,den boozen vyand te gemoet. Hun-  114 SPOOK* Hunne maatregelen waren , zo als een gezond oordeel hun ingaf, het noodige lichr, geene overhaaste of overylende fchreeden voorwaards, en goedgeladen piftolen. Inden beginne zagen zy niets dan een dikke rook, benevens een hier en daar flikkerend vuur. Na eenige verdeeling des rooks egter verfcheen de geest ook , en wel in eene geheel zwarte gedaante, en maakte allerhande bokken-fprongen — intusfehen onttrok hy zig door middel van een op nieuw ontftaanen damp en vuur welhaast weder den oogen der aanfehouwers. Het monster had, om de fchrik der aanweezenden te vergrooten, hoorns op den kop, en eene affchuw verwekkende Haart, en was in 't geheel zo affchuwelyk , dat ook een der edelluiden voorfloeg den terugtocht aantenemen ,, de„ wyl hier niets natuurlyks voorhanden . zy'» — de andere egter was moediger en vooroordeeiloozer, en bemerkte niet ten onrechte, dat het een rook van kruid was, en dat de grootste domheid en ongefchiktheid van het fpook hieruit bleek, dat het de  VERTELLINGEN, H$ de fïoutheid of macht niet had, het licht uit te blaazen -— thans rukte hy op het fpook los, loste zyn piftool, en trof— bier moest hy egter met eenige bewondering ontwaaren , dat het fchot buiten werking bleef. Het fpook deed nu van zynen kant op onzen ftoutmoedigen fchutter een aanval j en ook deeze tot nu toe moedige cavalier was hier door byna geheel verplet; doch hy heivatte zynen moed welhaast weder, en drong het fpook nader op 't lyf, om door het gevoel een nadere kennis van hetzelve intewinnen ; te meer daar hy ontdekte, dat het deeze aannadering zocht te ontvvyken , en daar hy nu met geweld den aanval waagde, fprong het fpook eensklaps uit het vertrek en ylde met overhaasting een wenteltrap af» Men kan ligt denken , dat deeze vlucht den moed des edelmans kragtdaadig flerkte, en hem de overwinning zeker maakte — niet min fnel zette hy den vyand na, en niettegenftaande de menigvuldige kiomme wegen, die de vlugtende geest doorliep,verloor hy hem niet uit het oog tot aan dc boa-  110 SPOOK- boerenwooning, alwaar het fpook eensklaps verdween, en oogenfchynlyk in de aarde zonk. Hierop riep onze moedige ridder eenige lieden, die op de plaats, waar het fpook verdweenen was , naar de opening zoeken moesten; men ontdekte hier fpoedig een verborgene deur tot een gang — hy liet -zig naar beneden , en vond zynen vyand, benevens eenige goede matrasfen, op welke de geest, by deszeifs oveihaast inTpringcn door de valdeur, niet hard vallen kon — Hier kon de vluchtende niet verder wyken. Thans was het biegten de taak van het fpook — hy was — de oeconomie-beamp. te dés prasfidents, die zeden meerdere jaaren de pachting, voor een onbeduidend geld , door zyn goochelfpel aan zig had weten te trekken : want uit vrees voor den hier regerenden duivel wilde, in de roenmaaliga bygeloovige tyden, geen andere pachter het waagen, lnm by nieuwe verpachtingen te overbieden. Ook hier brak deeze fpookrol onzen occonomist zeer zuur op: want buiten den fpot en  «n de fchande, welke de geeS, ,y ee„ doch. •* Pak dage,, lot bel00Di '! deHn • « we, van fcdKswe! 8=, de aanaienfvke fchade vergoeden, die >y «oor een „ lang vermjudeid 8e eeden w , en * Vr°""en -'»'-«» »« r.ch,goed vL laten -De Melftaf wierd mnw, familie deel. y Hoe ligt had ook niet de kogel des rid660 P,aatS ^nnen treffen , waar het harnas «net kogelbeftind was, by voorbeeld «et oog, enz. XVJa  IiS SPOOK- XVI. Een geest gaat 's nachts met een braw dende kaars in den tuin wandelen. Een koopman te Koningsbergen ,in 't Pruisfifche , had by veele goede eigenfchappen de flegte gewoonte van zig meest dageiyks dronken te drinken — het was by hem reeds een ongeneeslyke hartstogt geworden, van •s avonds drinkgezelfchappen by te woonen, cn dezelven niet eerder te verlaten, voor dat hy de volle lading had — in zulk een roes , die hem zyn verftand benevelde, maakte hy gewoonlyk by zyn te huis komen een outzaglyk leven; hy befchimpte een ieder, die hem voorkwam, en èQ laagte vloeken rolden van zyne lippen —•  VERTELLINGEN. jjg pen — waagde het iemand hem te willen zusfen, of te berispen, dan geraakte by in woede, en ieder moest zig fpoedig weg. maken , met ee* woord, hy had een kwaa. den dronk. Zyne zeer braave vrouw,en eenige haarer volwasfene nichten, die zy had opgevoed, en tot gezelfchap by zig hield, verduurden den droevige,, dwaalweg van haaren man en oom met diepgetroffen fmart : zy hadden , om niet allen te gelyk aan de onaange. naame ontmoetingen haars ooms deel te nemen, deeze- inrichting onder elkander ge. troffen, dat alleen twee van hun op zyne laate te huiskomst wagtten, en als dan hec noodige bezorgden. In een zeer fchoone zomer.nacht kwam oom volgens gewoonte met een fterke roes raar huis ; de hem te gemoetlopende nichten zagen zig meer dan ooit aan de onvrindelykfte behandeling bloot gefield , het welk haar, na dat hy te bed was, deed befluiten , van eene poos in den tuin te «aan, om wat verfche lucht te fcheppen: Zf  13.0 SPOOK- zy plaatsten zig in een prieeltje,en met een levendig en even vernieuwd gevoel over de onverdiende harde behandeling van haaren oom, ontvlooden haare oogen weemoedige traanen. „ Laat ons naar bed gaan," zeide de eene eindelyk -tot de andere, en op dit oogenblik verlieten zy het prieel. Eensklaps zien zy een brandend licht door de geopende deur in den tuin komen — zy ftaan Uil; een koude fchrik over valt de "zig beangstigende meisjes by de gedachten: „ Daar is oom" — Doch het licht vertoonde zig niet op die hoogte, als of het van een mensch gedragen wierd, maar zeer dicht aan den grond. „ Dat is oom niet, „ maar een omdwalende nachtgeest" vermeende de eene — zo niet de duivel zelve, dien onze oom heden zo dikwils aanriep, fluisterde de andere. — Dat hy naar hem gaa, die hem riep —• wy riepen hem «iet , voegde deeze glimlachend. fehertzend en moedig *er by, Intusfehen kroop de nacht-geest — ge_ keel zwart, en nauwelyks een voet hoog — met  VERTELLINGEN. ,2, '«et het brandende licht over den breeden *? ~~ 'hans n3ie'd' »y een bloemenbed, en wandelde deftig 0|, bet zelve De verfchrikre ^ wisten ^ «•«-te», nachtgeest denken zonde" d.e gelyk een E„3rt ondi£r .e ». nee s nader aan de opperv.akte des grol' MecfJe, en wilden reeds vluchten, dan ' bervattcn moed: een derzelven gr Lp , een angeUers.nok, en wierp denzelven 1 v rfc ynze, „ de„ kop 1- be. .n de hoogte op £e„ hontflapel. _f N. erkenden 2y baaren ** fe.e'Se" handende kaara, die 2y ,„ voorhota hadden,a,e„ flMn>wa„rc,;;' £ onger, van den kandelaar gecrokke, „ d en m den m. veneeren Mlde. V, F xvir.  SPOOK- XVII. ƒƒ* Witte ftook op den klaaren dag. Tk bezocht i» de.^re ^9 oP een fchooLn herfstig den predikant W.5 teM-, vertrek, of in den tuin; - «een. n S voornemens naar het bygclecge gaan. In het haastig vooropn ™er * verhaald hoe een witte gedaante - V Y tot de voeten riep de Wit van 't hooid tot op kleioe Willem - over heg « ^* f «eegen.ia^^vlooge».,;-^^ verfchrikc in huis gelopen, en gito P L •_ een fpooKsdo«,ne! een fpookl — bot'd7meid hein hierin gevolgd zy m" ™H  VERTELLINGEN. 123 pen, jufvrouw! een fpook, een fpook Hier op waren zy naar buiten gegaan; men bad hun getoond: hier was het over de haag gefprongen , dwars door den hof gelopen ; daar had het 't kerkhof befteegen, en dit al! les hadden, uit hunne tuinen,de buuren ook gezien. De predikant tragtte de verfchrikten gerust te Hellen : wagr, kinderen, wy zullen wel ipoedig ontdekken wat het is „eenl pruttelde de meid , deezen avond gaa ik niet mar melken. - Uet kan een dol mensch geweest zynt merkte een ander aan. Neen! neen! verzekerde zachtjens een derde, het vas wit als een laken , geen oogen, geen heen en, geen armen, wit als een laken. Hm ! hm» prevelde een oude boer, het hoofd fchuddend — nu gaat h£t al hy dag om Wy zagen op het kerkhof, daar het fpook opgeklommen was, de fpooren van het nedergetrapte gras: deezen vervolgden wy; zy verlooren zig egter tegen den kerkrooren; •eenige menfchen liepen ons vooruit naar de openftaande deur, doch keerden ftel, encp * a nieuiv  124 SPOOK- nieuw verfchrikt terug : want „ ook het klokkentouw was wit:" dit was werkelyk zo, maar wy vonden dat dit van de muur kwam, tegen welke de wind het touw gedreeven en gefchaafd had. — Intusfehen overtuigden onze gronden ons niet, en men zocht, half huiverig, in den tooren naar 't verfchynzel, - men vond het niet; maar even zo weinig konden wy, hoewel men van de hoogte des kerkhofs een uitgeftrekt uitzigt had, ergens in den omtrek iets ontdekken , dat naar de befchreevene gedaante geleek. —Wy g>"gen verder, zagen en vroe« gen, maar nergens vond men fpooren, nergens zekerftellende berigten, Nu fcheen het bygeloof veld te winnen ; wy zeiven konden dit vérfchyufel niet verklaaren, want aan de wezeuSykheid van hetzelve was niet meer te. twyfelen , daar zo veele ooggetuigen zulks bezwoeren. — Wy zweegen, in de hoop op nadere inlichting, en keerden naar huis. Nu viel onder de knegts en byzonder onder de metden het gefprek op niets,als over het  V E * T B L L ï N G 2 N, 1*5 het fpook, het neen tn^u i > &een toch de meesten een dQl mePSch noemde„s _ ,eder MnkonKn(leil «WJi gevraagd, of hy bet ook geziefr had , , hy hM „kt gc , wfeid J ba?,, T ' °P "iC"WS WtóUnd; W hy het cgter ge2jen wedlftyd.. ieder w.We het eers( «, deeze beripte, ge„= bekragtigde , en l-rprake„ZeIeg£,yk;dos^|1[. » =««»êe verwachting we. een uur. Daar «wan, d b ^ ^ anes 2 •» «• o-orie op „ie„w ,e bt.ginncn _ hl, °nbarmna"^ ~ vernietigde h fpook tevens en de vreugde van la„ger v ,e „8: mv,o,ie m[ch^» vertellen en te dioomen. Een b0er „aamlvk) dje „„„ ,( n gezien. _ 0m Kgen he, nck . "ethgen • ze< * - -yen-kap dekt, en hangt „„, fc|,oude beenen eeu bedddaken; toen by ™'d "e byë„.korfno„dj ^ ° zwerm  ia6 spook- zwerm op en weg. — Hy hem na: want, volgens liet byëerectat, behoort aldaar een byën zwerm den geenen toe , die hem vindt. Op dat hy nu gemakkelyker lopen kon ,*trekt hy het laken over het hoofd omhoog, zo dat hy tot op de heupen in hetzelve ingewikkeld was; waar beenen nu de byën vliegen, vliegt hy ze na, over heg en itruik. door tuin- en korenvelden , tot dat by eindelyk aan den voet van den heuvel, waarop het kerkhof ligt, den zwerm gevangen nam, en nu door het dorp terugkeerde en zyn geval verhaalde, onkundig van den fchrik, dien hy in 'c dorp veroorzaakt had. XVIII.  VERTELLINGEN. tij XVIII. De geest op een kerkhof met een onna* tuur lyk vuur in de oogen. Een thans nog in Berlyn levende arobagts* man reisde in het Softe jaar der afgelopen eeuw door Pruis/en,en woonde eeriigen tyd te Koningsbergen. Op een zondag bezocht hy met meerder zyner handwerksgenoteu eene even buiten de fhd gelegen herberg —hy vervrolykte zig hier naar oud gebruik, dan vddr dat hy zulks dacht , verraschte hem de middennachtlyke klokflag van ia uuren. Als een niet geheel onordentelyk gezel greep hy In ftilte naar zyn ftok en hoed, verliet onbemerkt het gezelfehap aan dq fpeeltafel, en haastte zig, zo zeer hy F 4 kon-  Iü8 SPOOK- konde, om, volgens zyn pligt, naar de wooning zyns meesters terug te keeren. Deiwaards waren 'er twee wegen — een naaste en een omweg — de eeifte liep over een keikhof, welk omtrent middennacht niemand bynaêr zonder vrees en ongaarne voorhygtng. Onze 301ge frisfebe handwerks» gezel maakte intusfehen eene uitzondering. „ De verhevene witte gedenktekenen der >, overleedenen, dacht by, zullen my geen ., fchrik aar.jagen. Jhan in 't half duister ,, der middennacht, wel is waar, gelyk zo „ veele geesten daar, maar zy leven en be„ weegen zig niet ; en zo de geesten der ,, verftorvenen hier ook leven en zweeven „ mogten, — wie kan die zien ? waar „ heeft ooit een mensch onlichaamelyke „ geesten met zyne zinnen waargenomen?" Men moet bekennen dat zig tegen zulke gevolgtiekkingen niet veel laat tegenwerpen, en men op zulke vraagen niet veel verftandigs in ftaat is te antwoorden; dan ik ftem ook gaarne toe,dat dergelyke handweiksgezel-pbiiofophie dagelyks niet aange. trof-  VERTELLINGEN. 129 troffen wordt.— Intusfehen zal her gevolg leeren, dat de fchrik. en vooroordeelloosten niet ahyd regen de plageryen der geesten beveiligd zyn. Het was een fchoone winternacht op welken haast en fïandvastige moed onzen held over het lange kerkhof heenen voerden. — De dag te vooren had het fterk gefneemvd, en thans vroor het fcherp de jongeling hoorde hierdoor lederen zynër kraakendè fchreden — graflieden en Jykfteenen flikkerden van den zilveren fneeuw — alleen eene zachte huivering overviel hem, als by zig te midden van deeze verheevene witte gedaanten bevond, die het aandenken aan deeze overleedenen vereeuwigen zouden , en hy zig regt gevoelig met de gedachten' des doods bezig hield. Dan eensklaps viel hem eene van deeze fchrik-gedaanten byzonder in 't oog. > Hy bemerkte duidelyk, dat zy zig bewoog, en ontmoette by ingefpannene opmerkzaamheid Welhaast de bewyzen dat hy zig hier in niet bedrogen had; de levendige Heen ftond ^ 5 hem.  j£ö SPOOK» hen. juist in den weg , en zonder vrees kon by deuzelven niet ontwyken ; maar één oogenblik ftond by twyfelactnig wat hier te doen zy, met onafgewenden -blik was by opmeikzaam; — zyn befluit was genomen, en by zelfs gereed tot den onderzoekenden aanval. — Hy trad nader toe, en bet verfcbynfel wierd grooter in uitgebreidheid en in hoogte te gelyk;— van onderen was en bleef het wit, en genoegzaam tot aan den hals als in een beddelaken ingewikkeld, maar boven —— hu l het hoofd was koolzwart, en — met ontzetting ontdekte hy nu eerst dat in dit hoofd een paar vlammende oogen vonkten, zo als geen goede geest ze hebben kon. Ze flikkerden als een hclsch vuur, dat is, als een vuur, gelyk 'er nog nooic een op den haard zyner moeder gebrand had. — Steeds harder klopte nu het even te vooren zo moedig flaande hart des jongc-lings , — en in denzelven graad verminderde zyne ftandvaitigheid. „ Ken geest is het niet, maar wat kan het zyn ? -? dit vroeg hy zig tienmaal zonder  VERTELLINGEN. Jji der één antwoord te vinden. — Zonder het te willen, ftond hy andermaal te overweegen, of by voorwaards treden, en den aanval wagen, of de vlbgï nemen moest? — Affchuwelyker vonkten thans de vuurige oogen, en het kwam hem voor, als of het monfter, hetwelk zig nu fterker dan te vooren bewoog, toebereidfels maakte om hem in den aanval voortekomen t aan deeze bemerking had hy voornaamlyk zyne fpoedige herftelling, en de wederkeering van zynen verzwakten moed te danken — ook kon het gezond oordeel hem de vlugt niet aanraaden; want wat zoude ons de vlucht voor een vervolgenden geest baaten ? nog maar weinige fchreden van het voorwerp zyner ontzetting verwyderd zwaaide by eensklaps moedig zyn wandel»af, en fprong met zu!k een fnelheid op den geest los, dat hy bt2m 2ekcr cen gfivoeligen flag zoude hebben toe^ebragr, zo deeze fpotvoge! hem niet nog even re vooren was voorgekomen, en goedgevonden had, zyn he,i jn de vIugt fe zoeken< F 6 Eener  lg4 SPOOK" Eener zwarte kat had het behaagd op eenen der horizon taalliggende_graffteenen plaats ie nemen, even toen onze handwerksgezel den weg over het kerkhof inflocg.. Het zwaaijen met zyn ftok was voor haar het fignaal tot de vlugt geweest, — Dat katten«ogen in 't algemeen, en die der zwarten in *t byzor,der,des nachts eleclrisch lichten, en fttrk A kkeren, is meest een ieder helend, maar niet ieder een denkt hieraan in 't geval van onzen jongeling: ook heeft elecbisch glinfteren iets byzonders,het vuur onzer haardfteden overtreffende. — Met het aangroejen des verfchynzels was het ook zeer natuurlyk gelegen; onze held zag de graffteensvlakte op een ajfland natuurlyk minder groot, als by zyne aannadering, want in 't begin zag by de vlakte in eene fchuinfche iigting;met ieder fchrede der aannadering egter overzag hy dezelve meer van boven neer, daar by voor het (landpunt Zyner ongen meer uitgebreid. — Dat het tevens met de kat zyne zekerheid had,hiervan overtuigde hy zig volkomen * by wierp naam?    --«lyk . verddec g over de le, die b.» » hev,g verfchrikc „«f , toe[ ' "0ük/OSC"'kk«-"»»r,d«degoJge. kattengefchreuw aanhkf, ^ duivel,die, volgens de gemene volks^eemng.zorntyds de gedaatIte van * *U aanneemt» bezwaarlyk o»Se- «raft zo met zig hebben laten omfpringen.  134 SPOOK- XIX. Een oyerleedene bakkersknegt wordt tamboer* In den jaare 1752 ftierf te Frankcnfiein, een fteedje , tusfcheo Glatz en Schweidnitz gelegen , de knegt eens bakkers, wiens gedra! en levenswandel niet zeer geroemd wierd. Men wist de oorzaak van zynen dood niet naauwkeurig op te geven; want by ftierf baastlyk, en zoude even daarom, naar de meening des volks,geen natuurlyken dood geftorven zyn; bier by kwam, dat men na zynen dood zynen -geest welhaast wilde gezien hebben. Het huis des bakkers» by welken de geflor vene'als knegt gediend had, ftond naast een  VERTELLINGEN, Ig5 een herberg, en deeze grensde aan de woo. ning van een man, die in fruiten en andere victualiën handel dreef. - iQ deeie hl]izen nu had de geest van de» bakkersknegt zyn tooneel opgeflagen; tervvyj hy dan eens by den bakker kwam, den winkel opende, en met het brood en befchnit moedwillig om. fprong en wanorde aanrichtte; dan weder den fmukoper een bezoek gaf, om deszelfs appelen, pruimen en andere eetbaare waa. *e« te plunderen. Niemand waagde bet deezen hongerigen geest in den weg te treden-, en hem dit handwerk afteleeren, tot dat eindelyk een toeval, aan deeze geest verfchyning den laatften fchofc gaf. 'Et fiinS naamlyk eens een patrouille van het aldaar in guarnifoen liggend regiment omtrent middennacht door de flraat, waar deeze geest zyne comedie fpeelde — mai welyks bereikte zy dezelve, of de foldaaten zagen het fpook in een menschlyke gedaante by de pomp fiaan. De bajonettendragers waagden den ftryd met hetzelve, men  spooif* men onderzocht, en men ontdekte in hem den voor elf weeken van het regiment gedeferteerden tambour ; zonder verdere complimenten wierd by gearresteerd , en naar de hoofdwacht gebragr. Uit de over hem aangeftflde verhoeren bleeken de volgende tot opheldering deezer fpookhiftorie dienende daadzaken. Het fpook, dat in het huis des bakkers zo lang zyn rol gefpeeld had, was —■ volgens eig^.n bekentenis des tambours —niemand anders, dan hy zelfs geweest: op den hooizolder der herberg had hy zig tot nu toe verborgen gehouden , en alleen Vnagts waagde hy het zyn fchuilplaats te verlaat en , om den bakker of fruitkoper te bezoeken. Dit kon by zoo veel te gemakkelyker doen,dewyl men door de dakvengsters van 't eer.e huis in 't andere komen kon. Uit de pomp, alwaar men hem betrapt had, pleeg by het hem noodige water te haaien; — zyn oogmerk was, zo lang in «E verborgene van \ geftoolen brood en fiui-  VERTELLINGEN. 137 fruiten te leven, tot dat het regiment, waa, onder hy behoorde , tot de groote revue zoude uirgemarcheetd zy„, en daar 'er alsdan geene bezetting in de ftad was, zo konde het hem niet bezwaarlyk vallen, om onbemerkt te ontkomen. XX.  138 spook- XX. liet onhegrypelyk zuchten op een kerkhof, hy Koningsbergen; nevens twee bylagen. Door den heer G. Franz, voorzanger des dorps Heudeber, by Halberftad, ingezonden. Het volgend verbaal erner leerryke en , door de oplosfing des raadzels, zeer merkwaardige gebeurenis heb ik aan een geloofwaar. dig landman, naamens Ahlert, in Silljlad, een tot het graaffcbap Jfernigerode behoorend dorp, te danken» die in de laatfte jaaren des Silefilchen oorlogs als militair diende, en zelfs oog- en oorgetuigen van den tocdragt en afloop der zaak was. De  VERTELLINGEN. I^O, De'koster van een naarby Koningsbergen in Pruis/en geleegen dorp, welks naam my* ontvallen is, ftond in begrip, op een vrydag , in den jaare 17(52, tot aankondiging van den kerkdienst, de klok te luiden. Met de fleutels in de hand, en reeds op den weg wotdc hy onverwagts in deeze amptsverrigting opgehouden , en keert dus voor weinige ©ogenblikken naar huis terug; doch om zyn dienstwerk tot zyn terug, komst niet te vertraagen, gaf hy de fleutels aan een elfjaarigen knaap, die by hem was, met de woorden: „ Zie daar — gaa maar vooruit, en begin maar te luiden," De jongen ging, en — kwam niet wéder; hy ontfloot de kerk, maar — luidde niét; by wierd vermist, en op den toren,in de kerk, op het kerkhof, te huis, kortom overal, gezocht, maar — nergens gevonden — hon* derdmaalen riep men overal zynen naam, en niet eenmaal gaf by antwoord — de dag eindigde , de avond kwam aan, de nagt volg. de, de andere morgen verfchecn, en nog fteeds wierd de vermiste te vergeefs gezogt. Zon*  I40 SPOOK» Zonneklaar moest het kind verongelukt zyn — doch waar ? dat was de groote vraag. „ Waarfchynlyk is hy in *t bygelegen waier verdronken" vermeenden de meesten; dewyl men, buiten het water, zyn ligchaam nergens vinden kon. — ,, Ontegenzeglyk is hy dood, en in zyne zonden geftorven, „ om dat zyn geest geen rust kan vinden, „ en fpookt;" dus prevelde een ander. Intusfehen was het indedaad niet te ontkennen dat zyn geest geen rust had: want men hoorde hem —— zo haast het duister geworden,en nog meer toen het middennachtuur der geesten - wandeling óiir was —* fpookaartig zuchten — en wel op het kerkhof — alwaar hy thans behoorde en alwaar zyn geest fcheen te wenfehen dat zyn nog niet gevonden ligchaam eens ter aarde mogte befteld worden. Naauwelyks was het gerucht van het zuchten van een fpook , dat men op het kerkhof gehoord zoude hebben, ter oore des fchoolmeesters gekomen, een verftandig man, van vooroordeel vry -— of hy begaf zig  vertellingen; i4s zig 'er naar toe. „Wettigt ben ook ik, en a, nu nog, zo gelukkig," dacht hy, „deeze „ zuchten te hooren, en eens menfchen le„ ven te redden , daar ik deeze uitingen „ van een zogenaamden geest beter beoor* „ deel en naauwkeuriger naarfpoore." Werklyk dwaalde hy hierin ook nier ge. heel; hy hoorde de zachte, nauwelyks te vernemen zuchten: ja zelfs het zachte ademhaalen van een onzichtbaar wezen, op het kerkhof, eenige fchreden van den toren; doch vanwaar deeze zuchtende toonen eigen' Jyk voordkwamen, was hem zo wel als ieder anderen onbegrypelyk — alleen daarvan was hy in zyn perfoon zeker overtuigd, dat dezelve ten minften geen fpook toebehoorden ; hy zag rondom zig heenen op het vrye kerkhof, doch zag niets als zigzelven; het kwam hem voor, als kwamen de zuchten uit den fchoot der aarde voort. — „ Zoude het kind ook in een grafllede gezonken, en met de afvallende aarde over„ dekt zyn geworden » dacht hy — nmr by ontdekte overal binnen den kleinen cir. keJ,  1^4 SPOOK- kel, waar alleen de zuchten te horen waren, geen nieuw gemaakt, geen oud, veel minder zulk een graf, dat ingeftort was. Zoude myn gehoor my.hier bedriegen? dacht hy dan weder; zoude het zuchten ook uit de deur van den toren komen, of zelfs wel van den toren afdaalen? Hoe onwaarfchynlyk hem dit ook roefchynen moest, ZO zogt hy egter overal overtuiging en waar, heid, en vreesde geen vcrgeeffche moeite* Hy ging in de kerk — hy beklom den toren, en overdacht nogmaals iedere mogelykheid van de plaats des zuchtenden; — maar hy vond niets van dit alles, dat hy zocht; hy vernam den geringflen toon in de kerk niet, ook niet in de bovenfte of onderfte ruimte van den toren, zelfs het dak van het kerkgebouw liet hy ten allen overvloede niet ondoorzocht, doch alles te vergeefs; hy ging weder naar beneden, ennaar den oord op eenïgen afftand van den toren, en nu eerst vernam by de fpookaartige , naauwelyks hoorbaare adnnhaaling des geestes weder. Thans  VERTELLINGEN. I4S .Thans wierd onze fchoolnieester verdrietig : want ook de lsatfte hem invallende mogelykheid bevestigde zig niet als waarheid —- het feheen hem fomtyds toe, als of de zuchten uit de lugt van boven nederdaalden; — daar ftond in de nabyheid een overoude dikke lindenbooim —> Verheugend liep de gedachte hem door *t hoofd: de jonge mogt eens op den boom zicten. Doch de weinige takken van deezen ouden boom waren in hunnen bladloozen toeftand welhaast overzien; en ook deeze hoop, den verloorenen eindelyk te ontdekken, verdween, gelyk zo meenige haarer zusteren in 't menfchelyk Jeven gewoon zyn te bedriegen en te verdwynen. Doch zie! hy leunde toevallig op den elleboog, met het hoofd in de hand en vol van zorgen, naardenkend tegen den flam van deezen ouden lindenboom , en —- fchrikte. Hy boorde thans het fteunen en zuchten veel duidelyker als te voort n — de boom zelf, dacht en be« floot hy met regt, kan niet zuehien; oa-  144 spook- der den boom en tusfchen den wortel kan de jonge in geen graf verzonken zyn, op den boom zit by niet, by gevolg moet hy zig binnen den mogelyk hollen ftam. bevinden. Hoe hy daar binnen kan gekomen zyn, hier over bekommerde hy zig weinig. — Pylfnel ylde hy naar huis, en haalde een fcherpe byl; in weinig minuten had hy onder in den vermolmden ttam een gat door het alleen nog levendig fpint gehakt; nu brak hy met de handen het eene fluk vermolmt hout uit het midden van den ftam na het andere af — intusfehen had eene menigte aanfehouwers, waaronder ook de ouders van den verloornen, zig hier rondom hern verzameld; deezen zo wel als genen, vonden het by al hunne droefheid over het verlies van hun kind ongemeen belagchelyk , hetzelve in het binnenfle van een boom te zoeken ; want niemand van haar zag eene opening, waar door hy in deezen ïindenboom — ook dan, wanneer riien verderonftellen kon dat by hol was — kon gekomen zyn — ook onze vlytige fchoolmees- ter  VERTELLINGEN. -45 ter begreep dit nier, maar verzekerde te. vens: „ ik wil toch eer gelooven, dat een 55 jongen door een mogelyk hier beneden al„ leen onzichtbaar gat in een boom geraakt » zy, als gelooven, dat de geest van een „ verongelukt kind zuchtend fpooken kan. Naauvvelyks had hy, geduurende dat zyn arm in den (tam onvermoeid zig eenen weg door hetverrotte hout naar boven baande, dit gezegd, als hy verheugd uitriep: „ God dank ! ik heb reeds den voet van ,i het fpook." — Men hield dit voor een fcherts , en vond dien, daar de droevige ouders denzelven voor een fpotterny hielden, zeer flegt bygebragt; maar, weinig oogenblikken daarna, had onze fchoolmeestèr, met mannenkragt en fterkte, die hem zyn menschlievende yver leende, een groot üuk van liet Wit afgerukt, en ziet — daar wierden, voor de oogen van alle aanwezenden, twee voeten en het halve lyf van het lang gezochte kind zichtbaar — de jonge beweegdc zig, en men hoorde nu v. r ' zeer  I46 SPOOK- zeer duidelyk eenig geluid van hem — kortom — hy leefde. Het is my niet mogelyk de vreugde der ouders , en het vrolyk geroep van alle verzamelden hier te befchryven; als men het knaapje nu, overal bloedig, gefcbonden, en geheel magteloos, maar voor 't overige met veel hoop dat de kleinigheden der kwetzïng van buiten welhaast weder zouden genezen zyn, uit den boom trok* Men droeg den vertoornen zoon naar buis , verbond en verkwikte hem , en in weinig uuren was hy reeds in zo ver herfteld , dat hy de nieuwsgierigheid van het, geheele om hem verzamelde dorp bevreedigen kon. „ Als ik naar den toren ging om de klok „ te luiden," verhaalde de jougen — „ had „ ik byna eene vleermuis gevangen , maar „ zy beet my in de vinger, toen kon ik ze „ niet goed vasthouden, en zy ontfprong „ jmy weer, en wel op den dikken tak van den „ grooien lindenboom, die tot aan het vengfter „ van den toren reikt, ik fprong hem na n op  VERTELLINGEN, I47 j» op den tak, eu had hem omtrent weer s, gevangen , dan ik glipte 'er met beide voeten af, en viel in den hollen dikken „ boom — ik wilde my 'er weer uitwer„ ken, maar het vermolmde hout Wilde niet „ houden, en ik zonk fteeds dieper, tot n ik op 't laatst my niet meer roeren kon: „ alles deed my zeer, en ik kon van fchrik en angst en dorst niet meer fchreuwen." ijle By voeg zei. Dat het bezwaarlyk vallen moet zig zonder hulp van een ander , uit een hollen boom, in welken men zig nedergelaten heeft, weder in de hoogte te werken , blykt uic bet voorbeeld van een deferteur van de bezetting van Spanden, welke de geenen, die hem vervolgden, en in een eiken bosch reeds op het fpoor hadden, daar door ontkwam , dat hy op een hollet) eiken boom klom, en zig van boven in deszelfs binnenfte ruimte nederiier. Ook deeze ongeluk, kige kon, na dat het gevaar, van door de c 2 hem  143 SPOOK- hem vervolgende foldaaten weder gevangen genomen te worden, voorby was,niet weder in de hoogte komen, om zyn fchuilplaars te verlaten , maar moest elendig in dezelve van honger en dorst omkomen. Eerst na eenige jaaren, als deeze eik tot brandhout verkogt en geveld wierd, ontdekte men dit alles,'dewyl men zyn geraamte, de metaalen knoopen -van het regiment, tot welk hy had behoord, enz. vond. Hy was door het ongedierte, hetwelk zyn lighaam verteerd had, volmaakt gefceletteerd. Men veronderftelle dat ten tyde , dat deeze ongelukkige reeds geheel afgemat, niet meer om hulp roepen, maar in zyn doodsangst niets anders dan fteunen en zuchten kon , de houtzoekende arme menfchen , of eenigen des nagts hier verdwaalde reizigers, in de nabyheid, dit fpookaartig zuchten en fteunen van een levenloozen boom gehoord hadden ; wat anders zouden zy gedacht hebben met het grootste regt hier uit te moeten opmaken ,dan dat hier iets onbegrypelyks voorhanden was,en voorge-  VERTELLINGEN. I49 gevallen zyn moest, zo zy al niet geloof, den, dat hier een fpookende woudgeest zitting genomen en flem had. s.de Byvoegfel, Maar wat zal men wel van een hoorn denken, die zo als eens een wonderboom in een woud in Engeland, menfchelyke zuchten, en eene klagende ftem van zig hooren liet, zonder ergens eene zicbtbaare opening, en zelfs zonder eene genoegzaame dikte te hebben, om in deszelfs Iftam een kind bedriegïyk te' kunnen verbergen ? En toch las men in den jaare 1755 jn een in Engeland openlyk gedrukt papier, zeer veel van eenen boom, die, door zyn won. derkragt, menfchelyk te kunnen zuchten, een algemeen opzien verwekte, en zyn eigènaar , door de menigte der toevloeiende nieuwsgierigen, een aanzienlyk vermogen bezorgde; langen tyd verzette zig deeze tegen bet verkoopen en vellen van dien boom,hoe groot ook de fom ware, die men G 3 hem  IKQ SPOOK- hem voor denzelveu aanbood; dan toen 'er eindelyk een gerechtlyk onderzoek wierd daargefteld, hoe dit zuchten bedrieglyk mogt bewerkt zyn , ontdekte men , dat de ftam des booms van onderen doorboord was, en dat in deeze ruimte een pyp onzichtbaar aangebragt , en eenige fchreeden onder de aarde naar eene buurt was voortgeleid, alfc waar een bedrieger onbemerkt zyne zuchten den boom kon mededeelen. XXI.  VERTELLINGEN. 151 XX'? Eene werktuiglyke Godheid wandelt te Eperies (*). Een koele avond, die op een zwoelen dag ten tyde der lente volgde, lokte een gezel, fchap van eenige perfoonen buiten 's huis, die zig op een fteenen bank naast hetzelve nederzetten, en by een vrolyk en helder fchy. nend maanlicht, over verfcheiden onderwerpen in gefprek geraakten; omtrent twaalf uuren opende zig zacht de deur eener naby gelegene (*) Eigenhandig ingezonden , door den heer Andr. Sinkenthaler, koopman ie Eperies , in llongaryen. G 4  -5* SPOOK- ne wooning, en eene lange fneeuwwitte vro-uwelyke gedaante, met een groote ledige waterkruik onder den arm, kwam ftaatelyk uit dezejve getreden. Dit onverwagt en ontzettend verfchynzel had op den gezelliger, cirkel eene verfchillende werking: eenigen beefden van vrees, en maakten hun kruis voor den geest,, anderen verfchuilden zig in een hoek, en fchrceuwden van ontroering,,weder anderen ramen de vlugt;dus vertoonde zig de fchrik in menigvuldige gedaanten by de verzamelden. Een derzelven egter, een comptoirbediende, en moedige jongeling, die het naaste by den geest was, bleef gerust zitten, rookte zyn pyp, en zag met veel ernst het hem voorby tredende fpook aan. Na eenige oogenblikken ftond hy op , en volgde hetzelve met zyne blikken zo lang, tot dat hy het naby de ftadspoort uit het oog verloor. Het verftrooide gezelfchap verzamelde zig intusfehen op het geroep van den comptoirhedienden weder,die hunne lafhartigheid be- fpot-  VERTELLINGEN. 153 fpotte, en hun vertier moed infprak —— welhaast begon nu een fabelachtig praatje over het fpook, dat, als eene werktuiglyke godheid hun verfcheen, en hunne levens» geesten in oproer bragt, bun egter niet betooverde, maar veel meer in ftilte en lang. zaam zynen weg ging. De ernftigfte en moedigfte onder hun — onze jongeling — beloofde, fpoctend-lagchend,het fp.ook,zo het wederkeeren mogt, niet alleen aan te fpreken, maar tevens met een gevoeligen klap te ontfangen;de lafhartigen van 't gezelfchap ontraadden hem dit. anderen wilden zig verwyderen, om geene getuigen van een nog vreeslyker uitkomst van dit fchriktooneel te zyn ; doch het vriendelyk verzoeken van onzen jongeling, beuevens de fielligfte verzekering, dat on. der zyne befcherming niemand iets kwaads ontmoeten zoude, herflrelde hunnen moed, allen bleeven , — hoe ongaarne ook. —« Even nu vertoonde de wyzer op den ftadstoren de 12de uur der middernagt, en men zig met ftaatelyk langzaame en afgemeeC 5 ten  154 spook* ten fchreden het fpook naderen, het welk thans de kruik aan de regter hand droeg, en met de linker zyne borst dekte. Allen fprongen van de bank op, en plaatsten zig agter onzen held, die zonder vreesbetooning zig gereed maakte, zyn gegeven woord te houden, en ook reeds zyn arm, ter begroeting van het fpook, verhief — dit naderde intusfehen ouophoudelyk tot op eene fchrede den tegen haar overftaandcu maebtvoerder, en keerde zig alsdan om, om naar de klink van de huisdeur te grypen. Thans volgde de beloofde gevoelige flag, waar van bet fpook aaniïonds ter aarde zonk , en zyne groote met water gevulde kruik aan ftukken viel. „Je sus! maria! waar ben ikï" riep het angstig, „ Slegt vrouwsperzoon ! " — bekwam het ten antwoord, „ fchaamt gy u niet in „ 't hemd in den laaten nagt en by helder „ maanlicht de ftraaten op* en neder te „ wandelen, om water te haaien, en een „ zo ergerlyk fchouwfpel te geven?" — Hier-.  TERTELLINGBN I5S Hierop opende by de deur, fr'et de meid in buis, en beval haar aanllonds naar bed te gaan, en zig ten flaap te leggen , het welk zy ook onder traanen en zuchten deed. De geheele cirkel der aanweezenden begon nu fchaterend te lagchen, had egter tevens inedelyden niet deeze ongelukkige, die in haar nachtgewaad,als wandelende maanzuch tigen met gefloten oogen , zonder te weten wat zy deed , haar werk als by dag verrichtte, zonder dat iemand der huisgenoten tot nog toe bier iets van ontdekt had. Na dien tyd herriunerde zy zig dikwils met dankbaare erkentenis aan de weldaadige klap van onzen jongeling , wiens fcherpziend oog, by vooroordeellooze hersfènen , de digtgeflotenc oogen deezer maanzugtige bemerkt, en, ter oplosfing van dit wonder, met regt deeze ziekte veronderileld had; want deeze kleine ftrafoeffcning werkte zo weldaadig op haar, dat van nu af aan deg. ze ziekte haar verliet.  1$6 S P O O K- XXII. De geest van den heer Schröder, te. Homburg, geeft zig aan zyne om hem treurende familie te kennen, D en ijden Maart des Jaars ftierf te Homburg , by Halberfiad, de toenmaalige ftaJs Secretaris Schiöder, aan de teering. Hy was een zeer rechtfchapen, en zelfs by zynen zwakken toefland fleeds een werkzaam en nuttig man geweest. Hy bezat daarom de liefde en achting zyner medeburgers, en wierd van hun by zynen dood niet weinig betreurd — dan nog veel meer achtten de zynen hem als echtgenoot, en vader; het was dus niet te verwonderen, dat haar de dag van zyn overlyden, niet te-  VERTELLINGEN. J57 tegenuaaiicle zy tot denzelven reeds lang voorbereid waien, en zig dien als naby voorgefteld hadden, nog te vroeg aanbrak, en dat zy deezen dag vol kommer en droefbeid doorbragten. Meer byzonder egter gevoelde zyne nagelatene weduwe dit verlies « want de huislyke zorgen waren nu vermeerderd, en moesten thans alleen door haar gedragen worden. Nadat zy de noodige toebereidzels rot de begravenis van haar overleedenen man gemaakt had, begaf zy zig iets vroeger, dan naar gewoonte, te meer daar zy zo veele nagten flaaploos had doorgebracht, nanr bed, en nam haar zoontje, toen ter tyd een tiejjjaarig knaapje,by zich. - Dan nog veel te droevig en onrustig van gemoed kon zy haar oogmerk niet bereiken; de flaap, waar naar zy haakte, ontvlogtte haare nat beweende oogen, ook haarkleine waakte aan haare zyde, fprak met haar van zy. nen vader, en deed van zynentwegen en volgens kinderen, aart, aan haar deeze en geene vraagen. - Dus naderde de midden. G 7 nachts»  158 $ r o o k- nachtS'Uure , cn beiden konden nog (leeds niet inflaapen , maar weenden, en fpraken aanhoudend van den dierbaaren overledenen. In dit oogenblik ontflond 'er in de nabybeid van haar fiaapveitrek een hevig Hommelen, hetwelk zig in korte tuslchenpoozingeu hooren lier. Nog (leeds van de gedachten aan den beminden verftorvenen bezwangerd, was het 2eer natuurlyk, dat zy geloofde, dat deszelfs geest zig haar wilde kennelyk maken t thans hooide zy het dommelen weder, cn dit hield zy voor de bevestiging van haar vermoeden. Niettegenftaande zy nu den man, die haar in zyn leven zo dierbaar geweest was, hartelyk hemind, en in de kist zelve teder de hand gedrukt had; zo bcmagtigde zig haarer egter geene geringe vrees; de menfchenkentier kan over zulk eene zwakheid niet geërgerd worden; hy weet, dat de mensch even zo zeer voor de vrees als voor de vreugde cn hoop gevoelig is, en zyn moet; dewyl by anders niet traenten zoude het gevaar  VERTELLINGEN. l5o vaar van zig af te wenden. Met is daarom niets anders, dan grootfpraak en donquichotterie , zo iemand beweert, dat hy in het geheel geene vrees kent, of nooit eenige vrees gevoeld hebbes en het zoude een be. wys der onkunde van de menfchelyke na. tuur zyn , wanneer men van iemand eene volftrekte vreesloosheid vorderen wilde. 't Is waar, men kan in alle dingen te ver gaan, en dus ook even zeer al te bezorgd, al te vreesachtig, en al te angstig zyn:men kan zig ook gevaaren verbeelden, myne denkende lezers zullen dus van zelve ontwaa. ren , dat ik hier de zotte fpook vrees niet verdeedige. Ook onze beide droefgeestigen vreesden hier zottelyk, als zy dit (lommeien vernamen: de jongen zocht befcherming onder de deekens, en dit kan men het kind vergeven; maar ook de moeder vertrouwde zig niet terftond een onderzoek naar dit wonderlyk geraas daar te (lellen, Dan ook buiten dit was het reeds by haar ten volle beweezen, dat de geest van haaren man  i6o SPOOK- xnan dit ftommelen veroorzaakte t hoe had zy dus verder een onderzoek als noodig kunnen oordeelen ? Veel meer dacht zy thans daar aan, wat haar zalige man weleigetdyk tot deeze verfchyning kon bewoogen hebben? Dan eens was zy geneegen, dezelve als een teken van zyn nog voordduurend aandenken aan de zynen, en aan zyne liefde tot haar te befchouwen, en dan gevoelde zy een tweevoudig welbehaagen by deeze voorftelling ; zo dat zy zig gaarne eenigen tyd met dezelve bezig hield; dan kwam het haar eenigzius waarfchynlyk voor, dat hy welligt over haare al te groote droefheid te onvreeden zyn , en daarom die heevige (rommeling mogt bewerkt hebben. De goedaanige vrouw gebruikte dan ook werklyk deeze manier van verklaaren zo , dat zy , uit liefde tot haaren zaligen man, oogenbliklyk het befluit nam , met allen yver aan haare gerustflelling te arbeiden en zig te bevlytigen in de wegen der Voorzienigheid te berusten; en dit goede voornemen maakte ook, dat zy in haar binnenfte ge.  VERTELLINGEN. IÓJ geruster wieid, en dar een zachte flaap haar eindelyk in zyne weldadige annen opnam. NauwJyks was zy 's morgens met haare, huislyke werkzaamheden begonnen , of zy ontdekte den nachtlyken ftommelgeest. In de fpyskamer, die alleen door een duune zymuur van haar flaapvertrek gefcheiden was, vond zy — eene groote kat, die onder de aldaar geplaatste borden en fcbotels mee eetwaaren eene verfchrikkelyke verwoesting had aangerigt; vermoedelyk was de avond te vooren by de onrust en zo veele bezigheden , waar toe de dood van baaren man aanleiding gaf, en waarby dc fpyskamer ook wel in aanmerking zal gekomen zyn , de deur van dezelve opengebleeven, en dus had zy ge. legenheid gevonden, om 'er onbemerkt in te fluipen.— De opgeflootene wilde zig's nachts weder uit haare gevangenis bevryden ,en bad, dit niet kunnende doen, door de aangerichte wanorde , door haar fpringen op tafel en bank, de duidelykfte fpooren achtergelaten, dat zy, en niet de geest des huisvaders, dit nachtlyk ftommelen veroorzaakt had. Ee»  10a spook- Een ieder myner lezers, die op gronden van een gezond oordeel overtuigd is, dat een geest onzen zinnen op generlcijen aart zichtbaar worden en ook geen ftommelen bewerken kan, zoude in het even verhaald geval reeds van zei ven op eene geheel andere oorzaak van dit geraas zyne gedachten gevestigd hebben. —— Dan hoe veelen ont* breekt niet nog deeze overtuiging! — Wan* neer men by voorbeeld eens veronderftelde dat de gemelde kat des morgens, toen zy in de fpyskamer ontdekt wierd, gelegenheid gevonden had, ook weder onbemerkt uit dezelve te fluipen , zo zoude hierdoor een enkel vooroordeel in deeze familie zeker eene nieuwe bevestiging verkreegen hebben, en te gelyk zoude dan ook een braaf man in de verdenking gebragt zyn, dat hy in *t graf geene rust genoot, en na zyn dood gefpookt had. XXIII.  VERTELLINGEN. %Ö% XXIII. Een fpook Jleekt zyne armen naar een jager by Liegnitz uit Wanneer de mensen niet altoos op zig zeiven acht flaat, en zyne erkentenis en overtuiging niet lcvend'g genoeg in werking houd, zo kan hy, trotsch zyn vertrouwen op zig zeiven , misleid worden , en iets doen, waar over hy, in vervolg van tyd, zig verwonderen moet, en zig zeiven ver* wytingen maakt, —— Kleinigheden maaker» dik:- (°) Verhaald van den heer Meiszner, pater in *t Silezisch dorp Bielwiefe, by Liegnitz.  1^4 » F © O K- dikwüs zulk een indruk op onze ziel, dat zy nier/ zelden eene groote verandering in onze gedachten en manier van handelen doen gebooren worden. Opmerkzaamheid en onvermoeid naardenken bezorgen den mensch menige oplosfing, waar over hy zig alsdan verbaazen moet; zo kan ook by voorbeeld de man zonder vrees op 't oogenblik zig zeiven ontrouw worden,in het welk een gevaardrcigcud fpookverfchynzel eene volksmening te regtvaardigen fchynt; een jeugdig , reeds lang afgelegd bygeloof werkt, tesen zynen wil, duister in zyne ziel. Hy kan — te zeer met het voorwerp werkzaam, welligt ook door de gedachten in 'c nauw gedreeven ,, Dit ziet gy, wie weet „ wat gy niet ziet, welk een gevaar u an,, ders nog dreige" of: zoude dit ook een val zyn ? — zyne overtuiging tot geene voldoende duidelykheid brengen , tot dat hy van tyd tot tyd iets geruster, genoegzaam zig zei ven weder bemagtigende, een manmoedig befluit neemt, en in deeze betragting is duisterheid en nacht — in eenen figuurly- ken  VERTELLINGEN. ific- ken en eigenJyken zin — niemandsvriend, men heeft eene veel grootere infpanning \noodig, om zich de voorwerpen duidelyk te maaken, dewyl het licht ons zyne hulp ontzegd, en de weinige geleende, of veelal gebrokene ftraalen ons die voorwerpen in eene geheel andere gedaante doen voorkoo. men. Onder duizend gevallen, die dit gefielde bekragtigen, kan ook het volgende tot een bewys dienen. De jager S:hram, van PauUdorf, was niet weiniger, dan bevreesd; als jager, waar toe hy van zynen vader, die bet ook was, opgevoed wierd, befchouwde hy veele dingen, die anderen voor gevaarlyk hielden, als na. tuurlyk, en ongegrond; werkelyke gevaaren egter had hy geleerd trots te bieden, of door een verflandig gedrag te overwinnen; daar zyn ftand en beroep het dikwils noodzaaklyk maakten, by nacht het woud te doorkruisfen, byzonder ook om de boutdie. very te beletten (tot welker begunfh'ging men zig welhaast van de vrees eens jagers bedienen zoude} zo was hy onverfchilJig, of  göS SPOOK- of de zon fcheen, of de maan lichtte, of fchemering, of duisternis hem omgaf; daar by met de bosfchen van zynen heer nauwkeurig bekend was, zo behoefde hy ook niet bezorgd te zyn, dat hy verdwaalen zoude t ook viel hem nooit iets byzonders in 't oog; en daar hy alle voorwerpen kende, zag hy dezelve ook meest in haare waare gedaante, of zyn geheugen kwam hem te hulp, en dus kon hy ook niet gemakkelyk misleid worden; en dan nog hadde eens bynaêr eene vrees»ontvvaaring zig zyner betnagugd. Hy was naamlyk op een dag te Morhzdorf, in een gezelfchap geweest, en aldaar te langgebleeven. Eerst tegen middennacht begaf hy zig van daar naar zyne woo» ning, hy moest door een bosch van een halve myl lang en breed terug keeren , intusfehen had hy deezen weg by nacht zo wel, als by dag zeer dikwils gepasfeerd, ook had hy zyn geweer by zig, hem viel dus niet eenmaal de gedachten aan vrees in, boven dien geloofde hy niet aan fpook.verfchynzeis, en dieven moesten hem vreezen; hy wan-  VERTELLINGEN. \(j7 wandelde dus gerust voort zonder het ge. ringste voorgevoel maar ziet op een. maal ftaat omtrent aan 't einde van 't woud een gedaante hem ter zyde, en ftrekt onop* houdelyk haare witte armen naar hem uir. — Ongelukkig is dit juist de plaats, waar van men zeide, dat het niet zeer richtig was, alwaar veele menfchen reeds fpooken ge. zien hadden, die door dezelven verjaagd waren. Hy biyft een oogenblik fiaan, om te zien, of hy zig niet bedriegt, en ziet de gedaante nauwkeuriger aan, maar zy is 'er werkelyk, en ook zyn hond fchynt dezelve bemerkt te hebben, dewyl deeze hem angstig tusfehen de beenen kruipt, en niet van hem afwykt. — Het verfchynzel is van boven wit , en van onder zwart, het beweegt Zig van de eene zyde naar de andere, terwyl het zyne witte ai men ukftrekt. —. Dit if niet alles, hy hoort ook, dat het fleunr, en ademhaalt , of veel meer naar hem, blaast. „ De menfchen hebben dan toch wel „ gelyk " dacht hy eindelyk , en ging; voort — ah hy egter eenige fchreden voort-, ge*  IÖ8 SPOOK- gegaan was , begint hy de zaak nader te overdenken, en fchaatnt zig voor zich zeiven. Gy zyt, denkt by, een jager — hebt uw geweer , en vreest ? gy moet toch meest' 's nachts op 't pad. Het zy wat het wil, ik moet weten wat het is -— en hier mede keerc by terug, fpant den haan, en neemt zyn jachtroer in den aanflag — ik g* 'er op los, deukt by ; wykt het — goed l wykt het niet, zo fchiet ik. — Zo gedacht zo gedaan: by komt weder op de plaats, KU ja — de gedaante is hier , en daar hy dezelve nadert, zo maakt zy de beweeging met haare armen, als te vooren, zelfs nog fterker, ook blaast zy heviger; — intusfehen is zyn befluit eens genomen, by valt haar op 't lyf en ziet — zy vliegt weg. Thans ziet hy dat het een witte gans is, die, daar de ganzen-hoeder den dag te vooren aldaar gehoed en by het indryven zyner drift niet overgeteld had , hier agter gebleeven was, en op een heuvel zat. Dat egter zyn hond angstig fcheen , en zig niet roerde, was natuurlyk: want dezelve  V K R TELLINGEN. IOp ve bad aliyd 20 dikwils hy ééne gans, of meerderen vervolgd had, gevoelige flagen gehad, en by gevolg liet hy nu alle sanzen ongeftoord, verwint de vrees, en het fpook verdwynt. v. H XXIVf  170 S ï> O O K- XXIV. Dc geest onder de osfen (*). In het occonomie-aropt Blankenburg s toe» behoorende aan den hertog van Brunswyk, bemerkte men in den jaare 1789. eenige maaien,weekelyks omtrent middennagt, dat de, op de hoef grazende, osfen van den raadsheer Dietrich, door een geheel witten geest, wel een half uur lang als woedend gejaagd vierden. Het was vreeslyk om te zien, («) Ingezonden door den heer Franz, te Heudeber, by Malberg, als verhaald door den heer Fifchcr , rentmeester des ampts Slulmke.  VERTELLINGEN, 171 zien, hoe dit arme vee door deezen ook voor de menfchen zo fchriklyken kwelgeest gepynigd wierd,- byzonder merkwaardig waren hier by de fisfende en fluitende toonen, waar door de geest zyne tegenwoordigheid aankondigde. Daar nu het rondzweeven van dit fpook op de hoef welhaast nadeel en fchaade in de oeconomie veroorzaakte , dewyl het vee zig niet alleen verhitte , beangstigde , en elkander overhoop liep en niet, maar ook de knegts en meiden, die geduurende den fpook. tyd zig niet meer op de hoef waagden om het vee te bezorgen, hunnen pligt verzuimden, zo geloofde de dit verhaalende rentmeester alles te moeten aanwenden, om den boozen geest, zo mogelyk , te bannen , en de rust op de hoef te herflellen. Ten dien einde begaf hy zig, met een zyner vertrouwdfte en moedigde vrienden, in ftilre op eene kamer , van waar zy de geheele hoef, waar het fpookte, overzien konden. Hier verwagtten zy jn 't duister met verlangen het begin van dit naclulyk fpooken, H * Nauw-  172 SPOOK- N .uvvlyks verfcheen hetfeestelyk uur der geesten , zo öst en fluit een onzichtbaar iets in het grazig land, en het ongelukkige vee doorloopt, als woedend, hetzelve van het een eind tot het ander» Thans fluipen onze beide ftrydbegeerige jonge helden voorzigtig en onbemerkt ten huize uit, en verbergen zig achter een midden in het land {laanden duiventooren — Nauwelyks waren zy hier , of zy krygen eene fchrikverwekkende witte figuur in 't oog; deeze wandelde hun meer dan eens in de nabyheid voorby , zonder, zo het fcheen, de heeren op de loer te bemerken , die zig fteedszo draaiden,dat de toren hun verborg. Voornaamlyk, en zelfs nog meer dan het verfchynzel, vervulden de onbegrypelyke, en met niets te vergelykene fisfende toonen, hen met een onwillekeurigen fchrik, want zy begreepen niet hoe de gerust hee. nen zweevende , en altyd ftomme geest dezelve kon voortbrengen ; intusfehen behielden onze opmerkers niet alleen manmoedig hunnen post —- maar floopen ook —— daar  VERTELLINGEN, 173 daar hun byzonder oogmerk was, om te zien waar de geest biyveu en alsdan te vinden zyn mogt -i- bet eindelyk aftrek* kende fpook voorzigtig na^Tbans opende zig het vrye gezicht naar eene iets verborgen ftaande fcbuur, en hier verdween de geest. Een der fchnurvensters zien zy geopend, en 'er vliegen witte lichaamen door deeze opening 0p den grond — dit vervult de bewonderende opmerkers eensklaps met nieuwen moed, en met een zichtbaar geloof aan de lichaamlykheid des fluitenden geestes; zy fluipen onbemerkt tot onder het luik, waar by een ladder ftaat — 'er vliegen koornfchooven over hun hoofd ■ toevallig valt hun, daar zy niet willen fchieten of hakken, maar naar een ftok zoeken, eene aan de mnnf geplaatste góede zweep in de hand 0p dit oogenblik verfebynt ook de tot nu toe ftonime en ootzigtbanre geest weder, en wel boven de hoofden van onze helden , die zyne terugkomst uit de fchuur onder by de ladder met ongeduld te gemoet zagen Naiiwelyks zette hy voet aan iJ 3 grond,  174 SPOOK- grond , of onze geestenjagers ontfangen hem,en zweepen hec monfler met zyn eigen zweep zo gevoelig , dat hem de lust om weder te fpooken voor altoos verging. Een der knegts des arapts had een hemd over 't jak, en een witte muts over de ouren getrokken , en fpookte, om ongeftoord voer zyne paarden koorenfehooven te kunnen fttlcn. De fisfendc toonen bragt fcy door middel van zyne zweep voort, aan welker einde een fpyker gebonden was, en die hy kunstig en ras in de lucht omzwaaide: ook zweepte hy met deezen fpyker de os« fen om ze woedend te maken*  vertellingen. 175 Het onzichtbaar nachtlyk bezoek (*), In den jaare 1770., toen ik te Berlyn in guarnizoen lag, beleefde ik zelf het volgend zonderbaar voorval ; ik logeerde naby de Stralauer poort tegen over de Spree, en zat zomwylen 's avonds zeer laat aan myn fchryftafel onledig : het was reeds middennachts , toen ik nog een mensen de trappen hoorde opkomen. Zo haast als by de bovenfte trede bereikt bad , bleef by ftaan, cn floop tot aan myn kamerdeur, het welk (*) Verhaald door den heer yan Weitfe, te Wezel, Overfte by een regiment artillerie. H 4  176 spook- welk ik door het gedruisch, dat zyne klederen tegen de muur veroorzaakten , zeer duidelyk hooren kon — Daar Ik vermoedde, dat de bovengekomene luisteren wilde of ik reeds fliep, zo gaf ik hem door myn roepen te kennen, dat ik.nog nier naar bed was, en dat hy binnen komen kon — ik bekwam intusfehen geen antwoord ; alles bleef ftil , waarop ik myn roepen herhaalde , doch dewyl ik nu andermaal geen antwoord kreeg, zo ftond ik op, en opende de deur om te zien wie daar was ; dan tot myne grootfle verwondering vond ik niemand — ik nam daarom het licht ert doorzogt het geheele huis, doch kon niets ontdekken wat met mogelykheid tot myne waarneming aanleiding had kunnen geven t de deuren vond ik allen wel geflooten. Ik zette my weder aan myn fchryftafel, en nauwelyks zat ik,of ik hoorde dit ftommelen andermaal — nu wierd ik verdrietig, en wekte myn bediende , verhaalde hem, wat 'er voorgevallen was, en croor- l zogt  VERTELLINGEN. >77 zogt met hem nogmaals het geheele huis, maar wy vonden niets. Thans gingen wy beiden te bed; intus» ichcn kon ik den geheelen nacht niet flaapen, want myne gedachten waren fleeds nog by den wonderbaaren bezoekenden — in 't bed hoorde ik hem nog eens — ik rigtte my op, om alles nauwkeurig op te merken , en alles was als voorheen — naderhand liet zig in deezen nacht niets meer hooren. Zodra het dag was, ftond ik op, kleedde my, en vroeg het geheele huis rond, of iemand deezen nacht was opgeweest, of ook iets gehoord had. Myne vraag wierd van allen met neen beantwoord •— hierop verhaalde ik wat my ontmoet was — een. ieder verwonderde zig hier over — en hït geen my 't meest verdrieten moest, was, dat ik van nu af, aan een ieder in huis, eene geheel eigene vreesachtigheid bemerkte -— geen van hun waagde het nu des avonds zonder licht, of alleen, uit zyn vertrek te gaan t ik nam daarom het befluit aanftonds in den volgenden nacht op den ftom» M 5 mek.  178 g p o O K> melgeesi jicht te makken, en bleef ten dien einde met mynen bedienden op. Te middennagt was de geest ook weder richtig daar, en wel even zo, als in de voorige nacht; thans zetten wy ons beide op de vloer by den trap, wel voorzien van zodanige werktuigen, waar mede wy onzen geest behoorlyk verwelkomen konden: ook nam ik twee kaarsfen mede, om alles duidelyk te kunnen opnemen - wy zaten dus. niet lang, als hy zig weder hooren liet — nu egter was te gelyk het bedrog ontdekt, het gedruisch naamlykwas niet op den trap, maar aan des buurmans muur te hooren; dit bewoog my om een vengster te openen, waar door ik dan ook gewaar wierd , dac myn buurman ook nog licht had: ik ging met myn bediende naar hem toe, wy vonden den man, van zyn handwerk een ca- | binetwerker, met zyn werk bezig; als ik in *t vertrek trad, bemerkte ik, dat hy een plank tegen de muur gelegd had, die hy affchaafde; het ftooten, het welk hy met de fchaaf deed , veroorzaakte een geraas, ge-  VERTELLINGEN. I73 gelyk aan dat van iemand , die dc trappen opkomt; het gedruisch aan de dunne muur veroorzaakten de fpaanen , die zig aldaar verzamelden, en die hy dan met de hand wegftreek. Zo ontknoopte zig in eens dit raadzeli ik was werkelyk verheugd over myne ont« dekking, en deelde dezelve den volgenden morgen het geheele huls mede s een ieder was nu hier over wel in zyn fchik, ea lagchte met my over deeze historie»  ito SPOOK- XXVI. De yerfchynzels in de klok- gieteryen} te Dantzig en te Göttingen (*J. M v. B..,. te Göttingen, werkte voor eenige jaaren als klokkengietersknegt te Danzig. Eens vorderde het zyn werk, nog in de laate nacht naar de gietery te gaan, om het tot het gieten eener klok in den oven brandend vuur gelykwarm te onderhouden Meestendeels worden tot diergeJ lyke gieteryen oude toorens of vervallene kerken gebruikt, welk laatste ook hier het ge- (*) Verhaald door den heer Gumprecht, med doctor te Göttingen,  VERTELLINGEN. l8f geval was; dezelve was tusfchen oude en hegte muuren van een grooten omtrek aangelegd, By zyn intreeden zag hy eene hem wél-bekende vrouw , die in 't huis zyns meesters het huiswerk pleegde te verrigten — zy ftond in een hoek tegen een pilaar leunende , en hield het halve gezigt met haar voorfchoot bedekt —- Het ongewoone van de plaats, en de tyd der zig hier bevindende vrouw verwonderde hem wel in den beginne; — maar hy was door het leezen van goede fchriften te veel verlicht, dan dat de gedachten zelfs van een onlichaamelyke verfchyning hem in den zin komen konden , en egter was het dit —Boven alle vooroordeelen verheven fprak hy ze onbefchroomd aan: „ Vrouw Z. wat wild gy dan hier zo laat doen?" maar vrouw Z. verwaardigde zig niet hem te ant* woorden — Hy ging een weinig verlegen naar haar toe, en zy week niet van de plaats — hy ftond nu digt voor haar, had een fchynbaar voorgevoel, maar geloofde nog niet dat hy hier met een wezen van een geest-  s p o o k- geestagtigc natuur te doen had, intusfehen begon het hem nu zo wat koud over den rug te lopen, fchoon zyn vernuft in »t geheel nog fteeds de overhand behield, Ik moet weten wat een geest is, dacht hyby zig zelvcn,en fchoot manmoedig toe, niaar 61 wee — een geest is immers niet tastbaar? wat hy greep, was de yskoude hegte muur, aan welke, naar zyne meenïng, de vrouw leunde. Wat hy nu zag, en te vooren voor de gemelde lichaamlyke gedaante gehouden had, was de maanefchyn, welker 'enkele draaien door het doorboorde dak der gietery op de muur nedervielen" en hier aan deeze misleidende figuur deeze beeltenis leenden. Dezelfde van B ... die een volkomen ge. ïoofwaardig en waarheidlievend man is, ont- a waarde voor eenige jaaren het volgende I geval. f?- Myne affaires verhaalde hy my — maakten het I  VERTELLINGEN. l£S het eens weder noodzaaklyk, tot laat in de nacht te werken. Uit de werkplaats gaat men in een tuin, van welke dezelve alleen door een fmallen gang gefcheiden is; geheel alleen bezig met een zoort van werk, waar toe een groot vuur gevorderd word, noodzaak-; te my eene zekere verrigting buiten de deur te gaan —- In het naar buiten treeden komt een groote zwarte man uit den tuin op my toefchieten Hevig verfchrikt door het ongewoone van dit ontydig en geheel onverwngt bezoek, beefde ik terug, en begaf my weder aan myn werk; daar ik intusfehen vry genoeg van vooroordeelen was, om aanftonds na den eerften fchrik, en een oogenblik bezinnens, dit verfchynzel een nader onderzoek waardig te houden, zo vond ik welhaast dat my ditmaal myne eigen fchaduwe deeze klugt gefpeeld had j de ftraalen van het half brandende vuur in den fmelt-oven, die de voegen der geopende deur doorliepen , vormden thans by'c onder, zoek der zaak, nogmaals dezelfde misleiden, de gedaante, en deeze gedroeg zig zichtbaar we-  184 SPOOK VERTELLINGEN. weder even zo, als kwam zy uit den hier aangrenzenden tuin; welligt droegen oog en bloed, door den gloed des vuurs verhit, tot de vermeerdering en vergrooring van dk bedrog het hunne by.  SPOOKVERTELLINGEN. VI,     . KORTE VKRTEIiLnffGEl^r XTÏT HET KYK DEH VAAEI-IEIU, DOOR Met plaateii. AMSÏEUMM W¥. Holtrop, 1803.   I N H O U IX I. Het onlegrypelyk Schot, te Brandenburg. • Bladz. I> ir. Een /prekende Pisch jaagt eene vroed, yrouw en 't geheefo dorp Wusterwitz in fchrik en vrees. • • p., JII. Een Peldgeest zucht: ach Codi «chG odt { a5> ?» IV.  INHOUD, IV. t>e Geestendans op het raadhuis te Dardesheirrh . Bladz, i8. V. Een Kermende geest te Oosterwyk. . . 23- VI. Het Kerkhofsy erfchynzel te Oosterwyk. . . 5,7, VII. De Gehoornde Ziel eens Zelfsmoorderst tusfchen Waldenburg en Pe- VIII. Het Bygeloof verklaart de edelfte Menfchenvrienden voor Duivels. 35. IX. Het zo veel geruchtmaakend Spook, te Quaritz, in zyne nietigheid. 37» X. 'Een Spook yerfchynt In eene Slaap» kamer* , , 110, SP 0 0-  spookeryen. Het onlegrypelyk Schot te Brandenburg. Myne moeder bezat in de nieowftad Brantenlurg, naêrby de Iang£ ^ ^ ^ ^"«n, de voormaalige bezitter door een achterhuis, aa„ diepte dat gene' vergoed hadt, wat hetzelve aan breedte oncbrak. - i„ dit acijrerhuis bew0onde ik, als fupernnmerair by den koninglykcn accyns en tol-direétie te Brandenburg, eene kamer, die ik meer om het gezicht op de daar ach. «er J.ggende tuinen , dan wel gemakshalve «ekoozea had: want ingeval m ongeJuk vt» * " was  2, SPOOK- was ik eigenlyk van alle hulp ontbloot; dewyl in hetzelfde achterhuis niemand meer, dan eene oude doove vrouw boven my woonde, cn het voorhuis , door den rus* febenberden liggenden tuin en eenige ftallen, te ver van my verwyderd was, dan dat men iemand van daar konde beroepen. Inrusfchen, hoe afgezonderd van menfchen myne wooning ook ware, zo had ik toch meeval dagelyks het genoegen van myne voormaalige fchoolvrienden den een of den anderen by my re zien. —*- De tegenwoor* dige predikant Balak naamlyk bezocht my viytig. —— Eens bevond by zig des middags omtrent ten eeu uur by my— wy flopten onze pypen, en onderhielden ons over eenige onderwerpen van wetenfehap Ons gefprek had bynaêr een half uur geduurd, als 'er tusfehen hem en my een fchot viel, wdk aan kracht dat van een losgebrand piftool geleek; werktuiglyk deeden wy ieder eene fchrede achter uit, zagen malkanderen ftilzwygende aan, en waren van fchrik zo bleek als de dood. — Myn' vriend was het glas,  VERTELLINGEN. 3 glas, waaruit by zo even drinken wiide — my het boek, waaruit ik hem iets voorlas — uit de hand gevallen — wy zagen malkar.deren met verbaazing aan , en vroegen als uit éénenmond: „wat was dat?" Daar het antwoord van wederzyden achter bleef, gingen wy tot onderzoek over; doorzogten ieder hoek' des vertreks^n ontdekten niets wat deezen fchrikroon koa hebben voorfgebragt. — Zoude de oude vrouw daarboven ook zo fterk geftookt heb* ben, dat haar kagchel gefprongen zy, vraag, de ik; en wy begaven ons aanftonds naar haare wooning, Zy was uitgegaan, en wy vonden op haare openftaande kamer wel eenige nog gloeiende kooien in eenen onder de tafel traanden test; doch in den kagchel was vuur noch vonk. Nu gingen wy weder naar beneden; en nadat wy nog eenigen tyd over het geval geIproken en ons een nader onderzoek voorbehouden hadden, nam myn vriend affcheid. Den arond van denzelfdsn dag was ik op eene party genoodigd, door den thans overA 2 ie.  4 S 9 O O ft- le'dénen tol-verificateur Brand gegeeven, ter gelegenheid, dat hy vyftig jaaren zyn ampt bekleed had. Hier vond ik don zwager van dien grysaart, myn voormaaligen leermeester , den mathematicus Runge; — ik verzuimde niet denz^lven de gebeurdnis van dit fpookachtig fchot mede te deelen, en bad hem zyne mening hier over te mogen weten. Hebt gy ook ergens een meubel van eikenhout in uwe kamer vraagde hy my. — Eene bedftede antwoordde ik. — Nu dan, hernam hy — onderzoek deeze eens opmerkzaam; ongetwyfeld zolt gy in dezelve eene fcheur vinden , die gy vódr deezen niet bemerkt hebt, en die de fpooren der nieuwheid nog zal vertoonen: het eikenhout krygt zomwy* Jen wel zulke fcheuren ,met een heevigenflag. ÏÜemand verheugder dan ik over de waarfchynlyk fpoedige ontcyffering van dit raadzel. Ik keerde wel eerst te middernacht en vry vermoeid van het feest naar huis; maar niets wederhield my, aauftonds het bed uit de bedftede te nèamen, en aan het houtwerk het  VERTELLINGEN. $ het nauwkeurigst onderzoek te doen. Daa daar was zelfs niet de kleinste fcheur te bemerken , waar door de wonderflag kon veroorzaakt zyn. - Ik werd ongeduldig en bevreesd, floot myne kamerdeur, lag het bed weder in de bedftede, ontkleedde my, deed bet licht uit, en begaf my ter ruste, verdrietig en te onvredcn over het mislukt on. derzoek Nauwelyks had ik nog eenige minuten over bet voorval van den dag myne gedachten den teugel gevierd, als ik naêiby bet hoofdeinde van myn bed een fterken flag op den grond vernam; ik rigtte my een weinig op, en luisterde of ik ook nog iets hooren zoude; alles bleef rustig. _ Dan nauwlyks had ik my weder nedergelegd, of een zoortgelyke flag ontrustte my andermaal. - Die te vernemen , de gebeufenfs van het onbegrypïyk fchot hier mede te vereenigen, aan fpooken te denken, e„, ik beken het openhartig, met hot hoofd onder de deken* te krui. Pen, was by my het werk van een en hetzelve oogenbhk. A 3 Kct  g SPOOK» Het geen beangftigden fchaars pleegt te gelukken, gelukte my: ik geraakte m flrap en het was reeds klaar dag, toen myn oppasfer. die een fleutel van myne kamer heeft, my kwam wekken. — Ik kleedde my aan, ook om naar de oorzaak van de in den nacht gehoorde flagen te zoeken ; dan dit onderzoek was al weder vrugteloos; ook niet de kleinfle, maar eenigzins waarfcbynelyke ■aanleiding van dit middennachtlyk tweemaalig geraas was ik buiten ftaat uittevinden. Ik bewaarde het geheim van den nacht, en des voorledenen dags een tyd lang by my zeiven, en dacht bynaêr aan niets dan aan geesten en derzelver werkzaamheden; ja, ik hield my — het zy tot myne fchande gezegd — met iederen dag meer en meer overtuigd, de wei kingen van bovennatuurlyke kragten vernomen te hebben. — Omtrent agt dagen daarna was ik eens in den kring van eertigèh tnyner vrienden ; ook dc bovengemelde Balak was 'er tegenwoordig; men bragc het gefprek met voordacht op fpooken, en ook my zo ver, dat ik verhaalen moest, wat ik  VERTELLINGEN. 7 ik vóór agt dagen beleefd had; vftdc dat ik nog de historie van het fcbot g ë suügi !: i» do, begonnen allen getneenfchnplyk met Ba. lak fchaaterend, en over myne ligigeio »yig» beid (pottend te lagchen; en men gaf my toen de volgende oplosfing. Myn vriend Balak had, zonder van my bemerkt te zyn, een zoogenaamd knap glas naast het catoen van de lamp geftooken, dien ik liet branden , om onze pypen te ©ntfteeken. — Naar zyne verzekering wagtte hy wel een qnartier uurs op het fprin» gen van 't gl-as, waaifchyolyk re vergeefs j dewyl hetzelve te diep in de pyp gezonken was, van daar dat hy ook op 't laatst de voorgenomen klugt vergat. Als nu daarna het glas, geduurende ons gefprek over Vir. gilius, eensklaps fprong, deet de niet meer verwagt wordende heevige flag hem zeiven niet minder fchnkken dan my, Inrusfchen verheugde hy zig in ftilte, dat ik niet bemerkte, dat de flag de brandende lamp had uitgeblust.^De vrees, dat ik zynen fcherts in de eerfte drift niet vriendelyk mogte op. A 4 re-  8 SPOOK- nemen , deet hem veinzen, en aan het onderzoek deel neemen. Korten tyd daar na ontdekte ik tevens de oorzaak der nachtlyke (lagen. Men droeg ten dien tyde,zeer hooge en wyde gewasch. te laarfen. Ik hhd de mynen, vóór dat ik naar de party ging, aan 't hoofdeinde van myne bedftede geplaatst: door het nederkggen van 't hoofd, en het optrekken der bedlnkens, die mogelyk de laarzen hebben aangeraakt, was de een na den anderen om. gevallen; nachtlyke ftilte en eene reeds verhitte vetbeelding hadden het geluid van den hollen ü?,'g verzwaard; intusfehen zoude dit raadzel oogenbüklyk opgelost geweest zyn, ZO myn oppasfer de laarfen niet, vóór dat ik het bed verliet, hadde weggenomen ;dee» ze echter herfinnerde zig, op myne vraag, bepaald en duidelyk, dat hy dezelven des morgens na het bovengemelde feest, tegen gewoonte, op den grond had vinden liggen. ZI.  VERTELLINGEN» ,0 II. Fen /prekende Fisch jaagt eene vroed, vrouw en H geheele dorp, Wusterwitz in fchrik en vrees. Den 9 October 1799 zcude ik, op ver. zoek van den ihans overleedenen predikant. iW/i, den doop bedienen in Klein-Wuster- witz, een doip, behoorende aan prins Ferm ' dinand van Pruhfen. Nauweïyks was ik in 't vertrek van den aldaar woonenden land. man Bahr, getreeden, wiens kind ik zoude doopen , of de reeds verzamelde gasten om. ringden my.om de gefchudenis van den dag, die den indruk der verbaazing , der vrees, en der bcaugftigende verlegenheid op hunne aangezigteti nog zichtbaar vertoonde, voor A 3 te  ÏO SPOOK te draagen, en de otMosfing van liet vvonderbaare van my daarop te verwagten. Het volgende is het wezenlyke der onbegrypelyke gebeurenis, die het gezelfchap my verhaalde. ,, Des morgens van den voornoemden dag „ begeeft zig de vroedvrouw van het dorp, ,, vrouw Blankenburg , die te Slagentin woont, van daar naar WusterwHz , by 3, de zig in 't kraambed bevindende huis„ vrouw van den landman B&hr. — Op de 37 helft van den reeds afgeleg {en weg wordt ., zy, in een plas regenwater, een grooten en haar geheel onbekenden visch gewaar; s, vol van vreugde over dit onvervvagt geluk, waar by z'g egter eenige ontroering „ over den ongewoonen aanbidt mengde, „ naderde zy langzaam en welbedacht. — Zy gevoelde eene koude trilling door haar bloed, en toch wilde zy zig van zulk j, eene aanzierlyke winst meesteresfe maken. Dan by nadere befchouwing en gewaar„ wording der roodflonkerende oogen van „ dit monlter, verlamt haare hand ; zy beefv de terug ; haar diep ingewoneld geloof v aan  VERTELLINGEN. lï „ aan fpookeryen , kvvaade voortekenen , ,, en het algemeen zeggen, dat het hier dik„ wils fpookte, dry ven haar op de vlngr. j, De woorden, die zy duidelyk hoort: het is je geluk, dat je hem laat liggen \ er„ dubbelen haare fchreden. Omtreni adem„ loos, ontroerd, met den dood op haare „ lippen en een veelbeduidenden wezens„ trek komt zy by de inwooners van Klein„ Wtistamtz, Op het verhaal van dit won- derbaar veifcbynzel, met de lygavoegde 5) aanmerking, dit kon onmogelyk iecs goeds „ zyn , noch betekenen, gaan eenige boe? „ ren met gaffels, en rieken voorzien, naar „ de befehrecvene plaats. Da» nu was de visch verdweenen ; zy vonden alleen eeni„ ge oude röode lappen ; de omknooping s, van dit raadzel bleef verwyderd, en hec t. volksgeloof hield zig met voorrekenen, „ en aanmerkingen van veelerLijen aart j, bezig." Thans werd her mvne beurt om bier over myn oordeel te vellen, — In tegenwoordig, beid van 't gezelfchap onderhield ik de A 6 vroed-  Ï2 SPOOK- vroedvrguw, en onderzocht door verfclioidcne vraagen het bedrog , bet geen haare oogen , haare ooren , haare verbeeldingskragt haar mogten gefpeeJd hebben ; dan onbeweeglyk zeker, met een deugdzaam gelaat, ey de kragtigste verzekeringen bezwoer zy de waarheid der vei haalde gebéurdnis; en daar ik bemerkte, dat de bedrogenen op allerleije belagchelyke veimoedens vielen, en onder anderen meenden, dit weinige oogenblikken te vooren een wagen met reizende ftudenten in Halle denzclven weg waren gereeden; en begonnen te zeggen: wie kan weten enz<, zo nam ik deeze gelegenheid waar, om een woord op zyn' tyd te fpreken. Lieve menfchen ! zeide ik, gy hebt ge* meenlyk eene vooringenomenheid voor ,, het bovennatuurlyke ; en deeze misleid u dikwils, natutirlyke verfcbynzels , in „ plaats van de zei ven met een bedaarden „ geest te onderzoeken , aanflonds voor „ iets bovennatuurlyks te honden — Ziet, en overweegt daarom altyd nauwkeurig; be- „ merkt *  VERTELLINGEN. ' 13 „merkt, en onderzoekt aityd zonder vrees; „ en gy zult de waarheid erkennen, die „ veele bedrieglyke meeningen by u zal weg„ neemen." Ik zoclit bun tevens hier de fchadelykheid en het gevaar des bygeloofs, en de nietigbeid der hes. en fpookerijen door een paar voorbeelden ophelderend en begrypelyk voor oogen te ftellen; ook verzekerde ik hun, dat een gelukkig toeval , zoo ik hoopte, my wel eens het genoegen zoude geeven-, de ontwikkeling van dit zeker geheel natuur- * lyk voorval te beleeven. Intusfehen verlie' pen *er dagen, weeken, ja maanden, zonder dat myne hoop in deezen vervuld werd , en reeds begon ik te twyfëlen, of dezelve wel ooit vervuld zoude Worden. Na verloop van een jaar ontwikkelde zig egter deeze geheele zaak door een verhaal van zeer geloofwaardige bekenden by den predikant te Slagentin Een vis feller uit bet dorp Brettin, die een zeer grooten karper gevangen had , wilde den'zeiven naar den heer van Bulow, deken te jerchel, te koop A 7 Uren-  SPOOK- brenaen. Op den weg tusfchen Wustervtitz en Slagentin dringt hem zekere behoefte eene verhoig-ne plaats, in eene opgeworpen drooge gracht naast den weg, te zoeken- — Met het goede oogmerk, om zynen visch eene kleine verfrisfching te geven, en daardoor des te beter in 't leven te houden, legt hy denzeiven in den voorhanden regenplas Geduurende zyne verwydering van den viscli ziethy de hem welbekende vroedvrouw naderen, en yverig bezig hem van zyn eigendom te willen berooven. Haare overhaaste vlugt, die haare vrees en verlegenheid niet verbergue, verfchifte "den verborgen' opmerker en onzichtbaaren eigenaar geen gering genoegen en gaf aanleiding tot de, door de beangstigde vrouw niet wel gehoorde , en liegt uitgelegde woorden: is je geluk, dat je hem laat liggen.  VER TELLING.EN. 15 III. Een Vridgeest zucht', ach God! ach God! Naêr&y het ftadje Neuhaus, in 't Lünèm hirgfche, hoorden vdör eenige jaaren eenige landlieden vericheidene achtereenvolgende nachten, in een' jammerenden toon, de woorden: ach God! ach God! van tyd tot ty i herhaalen. Daar zy nu hier en daar het gerucht van dit beklaagiyk geroep , van den zich aldaar bevindenden geest verfprerd had. den, waagde zig welhaast niemand der bewooners van dit oord op de plaats,van w ar zig deeze k!™aftem liet hooren. Den boschinfpeélor Me'isner, die ten dien tydè, by de heiftelling der Mfcbiels Kerk te Luneburg, sis opziener aangtftehl was , Jfcbien bet voor-  l6 S P O O K" voorbehouden, de oorzaak hier van te ontdekken , en den veldgeest in zyne nietigheid ten toon te ftellen. Eens hield hem , op zyne reis van Lune» burg naar Neuhaus, een toeval onder weg buitengewoon lang op ; dit veroorzaakte, dat hy die gevaarlyke pla2ts wat laat bereikte, alwaar de geesten hun: ach God! zuchtten, en door welke plaats zyn naaste weg hem juist voerde • — ook hoorde hy niet ver van dezelve, de meergemelde klaagtoonen; intusfehen hield hy, als weldenkend man, dit zuchten voor niets fpookachtigs; maar voor de fiem eens ongelukkigen , eti haastte zig daar hulp te bieden , waar hy v den treunoon vernam. Reeds bevond hy zig eenige minuten in denabyheid, zonder iets levends te vernemen ; — doch thans kwam het den geest gelegen , ook onzen reisenden zyn oud liedje op te deunen — deeze maakte zig gereed alles te onderzoeken ; dewyl op zyue vraag ; of ook hier iemand een ongeluk overgekomen zy? niets dan het eeuwige: ach God! en geen andec ant»  VERTELLINGEN. lf antwoord volgde ; byzonder f'poorde by nauwkeurig naar, van waar eigenlyk bet geluid kwam; ook was by welhaast zo gelukkig , eenen boom , die mogelyk door ftorm , half geknakt, en nu , door den wind, zich langzaam heen en weder bewoog, als de eenige, en geheel natüurlyke oorzaak deezer klaagtoonen te ontdekken, en te erkennen. Ongelukkig hebben zulke klaagtoonen niet ajtyd eene zo onverfchillige oorzaak , als deeze. - Den verhaaler zyn, uit eene zekere plaats , meer voorbeelden bek end , dat reizigers verdwaalden, en zelf in levensge. vaar, by voorbeeld, in een diep moeras geraakten, en alleen van wege de bygeloovige eeuvoudigheid der naaste dorpbewooners, die hun hulproepen, voor de item eens boozen geests hielden , zonder hulp - Zo niet zelfs op de ellendigere manier omkwamen. Gronds genoeg voor een' ieder , om alien bygeloof aan fpooken en verfchynende geesten afteleggen , en aan deszelfs algemeene Uitroeijing de kragtdailjge hand te leenen. IV.  lg SPOOK- IV. De Geestendans op het raadhuis te Dardesheitn. Op den zolder van het raadhuis te Dar» desheim\ by Halberjlad, die de in 1783, ove>l cdene kameraar Quldde, voor een koornzolder in gebruik had, hoorde men, eenige achtereen volgende «taanden , een ontzagchlyk geraas — Veeleti in het fladje geloofden,wanneer zy des nachtsdir gebouw by toeval voorby gingen, bet getier te hooren van booze geesten, 'He hier hun verhlyf febeenen te hebben; niemand dus wilde her wagen, zig met dezelven handgemeen te maken. Toevallig bevond zhg op dien tyd,de heer Quid-  V E R T E L L ING E N. 19 Qjtiddc, zoon van den bovengenoemden kanieraar, die als koopman reeds finds eenige jaaren op reis geweest was, te Dardesheimt om zyne ouders te bezoeken • wat was dus natuurlyker, dan dat onder het ftads-nieuws , welk hy zich Het verhaalen, ook die fpookhiftorie op 'c raadhuis 'er mede onderliep. Een jong knap man zynde, die de wereld kende, de menfchen getoetst had, en boven belagchlyke vooroordeelen en dom volksgeloof verbeven was , befloot by, eenen nacht op dien zolder door te brengen, om het fpook , zo mogelyk, tot rust te beweegen. — Offchoon zyne bezorgde ouder* zich daadlyk alle bedenkelyke moeite gaven» hunnen zoon van dit vermeend waagftuk aftebouden , liet hy zig toch van zyn cnher» roepelyk befluit niet weder terug brengen. Reeds den volgenden dag na zyne aankomst begaf hy zig, van het noodig fchietgeweer voorzien, by fchemeravond naar den zolder, en zette zig geheel Uil in een hoek, om de komst der geesten aftewachten ; — nauwelyks had hy hier een half uur op de loer  ao spook- loer gezeten, wanneer, van verfcheiucnë oorden een geheel leger van geesten, uit hunne fchuiihoeken optoog en den raazenden duivelsda.is begon- Strydig tegen de gewoone natuur der geesten hoorde by dezelven niet alleen, maar hy 2ag ze ook; hy aanfchouvvde naamlyk in den maanlichten nschc , omtrent een paar dozyn rauen rondom den koomhoop dant'en , koorn wegliepen , en zig byren t een fchoüwfpel, dat eene byzonder grippige vertoomng maakte. Daar nu, fchoon hy, wel een uur lang, een leedige aanschouwer van dit fpel geweest was, de dans echter geen einde nam, en het hem hier langs boe meer begon te verveelen; dewyl hy wel zag , dat al zyn wagten op andere geesten te vergeef- was ;, deed by eensklaps een fterk geluid hooren ; en yllings vloog het danfend gezelfchap door en uit elkander in deszelfs fchuiihoeken, terug. —- Eén van allen verliep zig en kwam digt by onzen held, die hem bandjg greep; en, om nier gebeeten te worden, hem even zo vaardig als kragtig zoo ter aarde flinger- de 3  VERTELLINGEN. 23 de, dat hy dood voor zyne voeten lag. — Thans keerde hy met een* der fpooken —« zyn doodgeflingerden bult — in de nand* vol van vreugde tot zyne ouders terug. Deezen hadden zig intusfehen al eenige ver* wytingen gedaan van hunnen al te roekloozen zoon den gewaagden en te ongelyken llryd met geesten veroorloofd te hebben; en wagtten leeds lang angstig naar zyne wederkomst, Eenige bygeloovigen hadden beneden voor het raadhuis geluisterd , en ook dit maal het geraas der duivelen gehoord, geduurende dat Qjtidde midden onder dezelven geweest was; en dus overtuigde men zig nu, op het zien der rat, en op de vei zekering van den heer Quid* de, dat hem volftrekt geen ander fpook, dan danfende ratten onder *t nog gekomen ware , aan dat ongedierte tot hier toe, door hetzelve eene Hchaamiooze geestennatuur toe te fchryven, te veele eere beweezen te hebben. Van nu af vernam het volksbegrip te Sar*  S2 SPOOK- J)ardesheïm geene boozc geesten meer op het raadhuis; dan, zo lang *er voorraad van koorn op den zolder voorhanden ware, hielden de koornvreetende gasten, als naar gewoonte, hunnen duivelsdans. V.  VERTELLINGEN. 5$ V. Een Kermende geest te Oosterwyk, De 111 April 1797. overleedene chirurgys Lokman te Homburg werd, door den dood van een zyner bloedverwanten , te Oosterwyk, by //alberfiad,woonemie, deszelfs univerfeele erfgenaam. Het buis des geflorvenen was thans onbewoond; en de heer Lokman, be. zorgd dat eenige goederen geftolen mogten woiden, befloot in eigen perfoon zo lang het hnis te betrekken, tot dat de nageJatene meub'Ien openbaar zouden verkogt zyn. — Hy fliep hier de eerfte twee nagtcn zeer gerust; maar den derden wekte hem ten middennagt, een gekerm en cefteun , dat volkomen naar de ftem des overleedenen geleek. —  14 s F O O K« leek. «— Ontroerd vernam hy, wel een uur lang, dan eens het rogcbelcn van een* ftervenden, dan weder het jammerend kermen van een ichrikJyk gepynigden ongelukkigen. Hy had zig wel te bed begeven, maar fliep niet, doch droomde ook niet; en om zig «elven volkomen van zyn waakenden toeHand te overtuigen, en voor zelfsbedrog Zeker te Hellen , fprong hy na een lang angstig luisteren, uit zyn ledikant, volgde moedig de richting, van waar dit rogchelen fcheen voor te komen; hy hoorde alles duidelyk, zonder te weten, wat hy hiervan denken en welk befluit hy hierop neemen zoude Thans floeg de verheugende klokflag één, die zo dikwils, en meest altyd den fpooken den weg tot hunnen terugtogt aanwees, en weg was ook bier het jamme* rend fchrikgeluid. — Hoe raadzelagtig dit ook onzen goeden heer voorkwam , zo gedroeg hy zig egter hierin bedaard en ver(handig; by zeide 'er niemand iets van, om eerst af te wagten , uf de kermende geest den volgenden nagt zig ook weder zoude — . - la-  VERTELLINGEN. 05 laten hooren: ook nam hy vooraf zyne maatregelen voor dit geval; en hy vond "zig in zyne boóp niet bedrogen : de rogchclende keerde met den middennachtlyken klokflag twaalf trouw terug. Onder beangstigende toonen naderde by nu zelf het vertrek , waarin de heer Lokman zyn verblyf genomen had; de geest werd geduurig gekker, en begon nu zelf in den kachel, die van buiten geftookt werd, te ftommelen; hierby overviel onzen held , die alléén den ftryd met een' geest wagen zoude, wel is waar, eene onwillekeurige ontroering; dan zyn zinkende moed, gefterkt door reden, ontving wel haast nieuwe kragen. Daar hy zig gekleed te bed gelegd had, was hy fpocd-g ten ftryde uitgerust; hy floop dus zacht en luisterend naar de kamerdeur; maar te vergeefs verwagete hy dat deeze zoude geopend worden, en bet fpook zig met eenen duchtigen zweepflag laaten verwelkoomen; veel meer hoorde hy „„ een aardfehen geest, een' ftommelgeest gelyk, zachtjens de trappen opkoomsn, naar den tó zol-  46 - S P O O K- zolder van bet buis itaafelyk heenen flappende. Om zich zeker te maken, vertraagde onze luisterende nog eene vvyl ; maar zo dra by de eerste huishoudelyke toonen boven vernam, floop hy het trappen opklimmend wezen, dat intusfehen op den graanzolder zyne comedie fpeelde, onbemerkt naar. Hier nam hy hem zeker. — De fchrik-beurtwas nu de zijne. — Reeds by de eerste verrasfehende zweepflagen viel dc voormalige knegt van den huize van fchrik bevend ter aarde, en by de daarop volgende niet min gevoelige flagen beloofde hyop zyne knieën in 't vervolg .de rol van zyn voorigen meester nooit meer te zullen fpelen. Dus veranderde zyn moedwillig en bedrieglyk kermen eensklaps in eene wezenlyke klaagftera van werklyk gevoelende fmarren — hy wilde, ten zynen gehruike, een fchepel hoorn van de erfenis afzonderen, doch had zig ten aanzien van den moed en de verlichting van den Jieer Lokman lelyk verrekend* VI.  2? VI. «is Rn-kmfsverfchynzrt te Oftswroyfo De koninglyke hoofdö„.fh„ger te d" JMr' '?»S zyne dienstmeid » den k„s,er ^ om zy„ .ce,,MIe„)we,,tdeo„de,rich!i„gVil„dee2J nagenoot, de „Mste ftrMe, die de moest inflM„,geieMJe over het kerkhof _ »«»*w*««» wg w, dikwi,s . n alr • "°"e™ W» te kiezen, ve.wekkend oogenblik, u« haar wagtte, B 2 ' Reeds  £g SPOOK- Reeds htd zy bet midden des kerkhoFa bereikt, als eensklaps een zeer groot,vreeslyk en geesia-irtig wezen voor haar ftond. Een fchitterend-witte muts bedekte zyn moorenkop : ook droeg hy eer. zeer witten halsdoek ; doch voor het overige was hy zwart, als de duivel der Manken. Doordrongen van fchrik en benaanwdheid keerde zy, ademloos, zonder den jongen, weder huiswaards, en kon nauwlyks woorden finden, haare yzing over dit affchuwlyk veifcbynzel uhtedrukken. De heer Schlitte dwong de meid, die den moed niet had zig van de plaats te bewegen, hem te wyzen, waar het fpook haar verfcheenen was, - Zy gehoorzaamde, maar bevend, en zonder het fchrikbaarend kerkhof aan te doen. Zy wees hem van verre de plaats, waar het ftond. - Niet zonder verwondering overtuigde zig deeze nu van de nietigheid haarer waarneming, liep ecti er „iet, zoo als zy, vol van ontzetting weg, maar ging het ten lyve: - daar ftond een irafzuil, wiens top en Schouderen met fneeuw   li  VERTELLINGEN» 29 bedekt waren : van bier dat deezen alleen fchitterend wit fcheencn , terwyl alle bet overige zich buitengewoon zwart toonde, doordien de vogtigheid van den dooi in den zandfteen getrokken was, en denzelven dus zo zwart gemaakt had. Offchoon nu onze lachende meid , daarby geroepen, van de ongegrondheid haarervrees voor den zwarten man volkomen overtuigd werdt, zo had toch de fchrik reeds zo hevig op haare gezondheid gewerkt, dat zy in eene zwaare ziekte viel, waarvan zy eerst lanj daarna weder geneezen werd. B S VU.  SPOOK» VII. De gehoornde ziel eens zelf smoorde r*% tusfchen Waldenburg en Penig. Tusfcben de Opper - Saxifche vorstclykSchoonburglche- refldent.elt.eden Waldenhurg en Penig, aan de Mulde, ligt een digt en fchriklyk duister woud , en aan deszelfs grenzen een vermaarde viscbvyver, van welken hier het algemeen zeggen is,dat de geesten der ongelukkigen, die, vóór veele jaaren, in deezen vyver bun leven in zelfsmoord eindigden , in het nabuurig duister bosch by dag en nacht omwaaren, ter ver. fchrikking van hun, die het durven wagen hunnen zetel te naderen, Eigenlyk beeft, buiten de boschwagters en de jagers, in dit woud,  VERTELLINGEN. 3I woud, niemand iets te verrigten : want de weg tusfchen de beide refidentte-plaatzen loopt zydftBgs voorby. _ Intusfehen toch leiden beroep, of wel roekloos voornemen en waaghalzery, zomtyds een reiziger, zelf des nachts, door dit vreeslyk bosch. Het eerst van deezen was myn gev-1, toen ik, in September i729 0p een fchoo' ren herfstdag eene reis te voet van Penig naar IValdenburg doende, my toevallig hier opgehouden hebbende, gedwongen zag, van den regten weg wat afiewyken, en op deezen omweg dit berucht bosch door ie gaan. ' Ik beketl Sa'K1!C> dat my, niettegenfhandft n.yne overtuiging van de ongegrondheid van -fpookverfchynzeh, by myne intrede in het woud, zo al geen vrees, egter eene onwilJekennge ontroering overviel; te meer, daar »et zelf onder den vry, „ hemel reeds om. Went duister was, éri maan en darren, door bet tftgt bewasfcn bosch myne fchredon niet vc lichten konden, zelf wanneer ai niet de bewolkte luci, my de*lven dikwils ontrokke" liadidai1 U°1^'S gmg ik getioos- en B 4 moe*  $2 SPOOK- moedig liet door het hout lopend fmnlle voetpad. Nauwelyks had ik vyftig fchreden op het. zeive afgelegd, of ik hoorde agter my, op een kleinen af (land, zulk een herhaald hoesten , als aan dat van een teeringzuchtigen niet ongelyk was. — Alleen zynde, bleef ik een poosje ftaan , in de aangenaame verwagting, van mogelyk nog een reisgenoot aantetrefft n, die, fchoon ook ziek, toch egter beter dan niets was; maar , zodra ik ftaan bleef, was alles achter my weer ftil» 7.0 ras ik eenige fchreden was voordgegaan, begon het weder op dezelfde wyze achter my te hoesten, en zo bleef ik wel tienmaal in 't woud ftaan, in de zwakke hoop, dat de volger my nog bereiken zoude. Dan het hoesten hield altyd op, zodra ik ftil ftond, en altyd liet het zig weder hooren, zodra ik verder ging, doch nooit bereikte het my. Zomtyds en byzonderop plaatzen. waar het licht door de minder digte hoornen een weinig kon doorbreeken, kwam bet my vóór, als febemerde in myne tot de hoogfte opmerk*  VERTELLINGEN. 3$ merkzaamheid gefpanncn oogen, in myne nabyheid, een klein gehoornd wezen in men. fchen-gedaante. Ik wilde deezer bygelovig» gedachte niet toegeeven , maar onderdrukte dezelve met geweld. Intusfehen verdubbelden zig myne fchreden, daar ik nu het eind van dit verwenscht bosch bemerkte, en den befaamden vyver zelve ter zyde had. In de daad, het was my hier een weinig te warm gewoiden ;en uit den korten tyd, dien ik, ter myner verwondering, tot deezen weg had doorgebragt, kon ik afmeten, dat ik onwillekeurig fneller dan naar gewoonte gegaan was; - dit alles egter kon 'er nog door , wanneer mynuniet de onverzaadlykfte nieuwsgierigheid zo zeer gepynigd bad.- Wie hoestte in dit woud, waarin geen levendigmensch te vinden is? en wat bemerkte ik fomtyds in myne nabyheid? — Deeze vraagen hielden my meer en ernftiger bezig, dan my lief was; en daar, volgens een oud fpreekwoord, de mond overloopt van dat gene, waarvan het hart vol is, zo verhaalde ik welhaast dit zonderling geval den zoon van den naB 5 bun.-  34- spook- buurigen predikant Kauffungen; en dit Was een middel tot myne gerustftelling: want deeze jonge heer gaf my, oogenbliklyk en oprecht, de ontknooping van 't geheele rnadzel, 9, Dat hoestend en wel opgemerkt ge„ hoomd wezen, zeide hy, dat u zo trouw „ door het bosch verzelde, is een rheebok, „ die wegens zyne ziekelyk en dampigheid „ van de jagers verfchoond wordt, en zig, „gelyk elk in deezen omtrek bekend is, „ in dit woud ophoudt en reeds veele men„ fchen op eene gelyke wyze, met zyn „ vriendfchaplyk byzyn en teeHngzuchtig ,, hoesten, by den neus gehad heeft." VIII,.  VERTELLINGEN. 35 viir. Iht bygeloof verklaart de edclfle men» fchenvrïenden voor duivels, In eenige plaatzen zyn de menfchen van wegnp , nat de duivel , met een blauwen mantel omhangen, in de huizen der armen O i'pt, denzelvjn geld aanbied, of hun belooft te voorz.en van alles wat zy noodig hebben; order voorwaarden, dat zy hunnen naam met hun eigen bloed fchryven , in een boek, dat hy by zig beeft; cn wanneer zy dit niet willen doen, verdwynt hy, en laateen affchuwelyken flank achter. Van hier dat men hem blaauwmantel noemt, zo als hy op andere ptaatfeo, roodrok of paarden, voet wordt gel.eeten. B 6 Mea,  SPOOK* Men verhaalt dat blaauwmanïel in dc dunre jaaren 1770 tot 1772 zich dikwils met dit beroep bezig hield. - Tot dit zeggen gaven ontegenzeglyk menscblievende ryken aanleiding ; daar zy in den toenmaaligen hongersnood door eigenhandig uitgedeelde weldaaden, dc ellende wilden verminderen. Ten einde den dank dier armen te vermyden, en onbekend te blyven , verkleedden zy zig zomtyds , tevens ook om hunner edelmoedige handelingen eene hoogere waar* de by te zetten ; welligt echter zouden zy van dit voordeel hebben afgezien, wanneer zy hadden kunnen gelooven , dus van de verftandloozen miskend te zullen worden , cn het domst bygeloof op deeze der menschheid anderszins waardige wyze voedzel te geeven, IX,  VERTELLINGEN* 57 IX. Het zo veel geruchtmaakend fpook, te Quaritz, in zyne nietigheid. Terwyl ik onderneem de vermeende onoplosbare geruchten van de bovennatuurlyke fpookwonderen In hunne nietigheid ten toon te ftellen , die van den jaare 1763 af, in het Neder.Sileflsch marktvlek Qjiaritz zouden .plaats gehad hebben, en bebalven eenige denkende Silefilche burgers en derzelver nabuuren, ook overal gehorige zielen vinden, zal ik voorloopig de daadzaaken , door my verzameld, naar tydörde , hier laaten volgen, zullende myne aanmerkingen over dezelven in byzondere brieven, zoo wel als B 7 open-  S8 s p o o fc- openlyk en by herhaaling van my verlangd, dezelven befluiten. De <3Ê&ftzW6BH zelve ÜfflH ik, deels uit de met de koninglyke kamer.acten vergeleekene en naar deezen aangevulde verhaalen , en Plumike's nieuw leesboek voor alle ftan den; deels ontving ik dezelven uit de mondelinge verklaaringen van wél~ onderrigte Silefiicbe predikanten; deels eindlyk by brieven van geloofwaardige mannen uit den omtrek van Groot Glogau. Vork eenige jaaren nog had alles , wat fpook gemaaid w.rd , voor my een zeer byzouder belang ; ik reisde daarom eens, orn met gelyk den blinden over de kleuren te oordelen, ggutatfh, alleen het fpook van Quaritz ter eere, naar (Haritz; een dorp, den vryheer van 'Ifcliamm.r loebe. hoorende en twee myien van Groot Glogau in Neder-Siie/ien gelegen, en nam het verblyf van den aldaar w taienden ftommelgeest — de wooning van ïen dorps.predikant — met opmerkzaamheid en nauwkeurig in oogenfehyn; en ik geloof het oogmerk dce- zer  VERTELLINGEN. 39 zer onderneming volkomen bereikt en het locale nauwkeurig genoeg te hebben leeren kennen, om over een fpook, dat zo menigen onbcfproken patroon gevonden bad, zo vtymoedig als ongeveinsd myne gedachten te kunnen zeggen. Intusfehen is het de meening van één eenigen, en ik maak geene aanfpraak op den onbedongen byval myner leezers; maar ik geloof egter wat ik hier zegge,der waarheid verfchuldigd te zyn, De heer Pltimike meent in zyn aangehaald gefchrife , „ dat de palmtak des vredes „ fchoener zy dan de lauwerkrans in den „ ftryd behaald, en zou zig daarom wag,, ten tegen of voor de zaak van het fpook te Quaritz party te kiezen, fchoon het „ eerfte gemaklyk zy." Wanneer het hem egter zo geheel ligt fcheen de waarheid aan den dag te brengen, en tegen een altoos fchadelyk, ja zelfs dikwils moorddaadig bygeloof te veld te trekken, zo bad hy toch de liefde tot de vrede eenmaal moeten overwinnen, en daar, waar de plicht den Jlryd voor de goede zaak der.  ^0 SPOOK- derwaarheid gebiedt, denzelven eenmaal ook moeten waagen: zelfs dan, wanneer hy onverfchilliger dan ik voor dien lauwerkrans zyn zoude, die my bovendien hier juist niet in de oogen wil fchhteren: veel minder had hy, reeds op eene volgende bladzyde, in trouwhartige tègenfpraak zyner bovengemelde verklaaring met de geloovige woorden van zynen vriend, panyuemend moeten inftemmen , en zeggen; „ zelfs vooroor- deellooze en fcherpziende phydologisten „ gingen met een beduidend fcbouderöpirek" ken voorby,en riepen uit: hoe veel is „ Vr, dat wy niet weeten 1" En wanneer dit niet voor de onbegryplyk- en bovennatuurlykheden van het fpookwezen party trekken is, dan weet ik niet, aan welk ding dien naam te geeven; ja wanneer het 'er op aankomt voor de waarheid, en tegen een gevaarlyk , menfehenhaatend bygeloof party te kiezen, moeten wy met Lutherss moed der geheele twistzieke wereld het hoofd bieden; en even zo is het , in tegendeel en zacht uitgedrukt, misdaa- di-  VERTELLINGEN. 41 djge onbezonnenheid iets openbaar te maaken, dat middelbaar of onmiddelbaar bet geloof aan fpooken voedzel kan geven- Nu ter zaak. Karei Wilhelm Tile , een redelyk , doch door hypochondrie zwak dorppredikant te Quaritz, nam , wegens zyne zieklykheid , in de laatfte jaaren des zevenjaarigen oorlogs, een candidaac tot zyne hulp en betere waarneming zyns geestelyken ampts — het huis, dat hy bewoonde, was van een byzonderen bouw, had versheiden £ vertrekken, doch flechts ééne deur — de huisdeur. Zyne huisgenooren waren , ten dien tyd, zyne echtgeuoote, gtbooren Conradi, uit Glogau; eene keukenmeid, die voor zeer trouw en eerlyk te boek ftond; en de gemelde candidaat in dc Godgeleerdheid. Eens ontftond plotsling het gerucht dat de Rus fen in aainogt waren. — Tile vreesde dcor dezelven geplunderd te zullen worden j hy toonde daarom zynen candidaat eene zekere verborgene kas, en bad hem, met het daarin bewaard geld en zilverwerk de  42 S F O O B> de vlugt te nemen, tot dat het gevaar der plundering zoude voorby zijn. — De aanhadering der Rusfen was intusfehen een blind alhrm, en het vlugtcn met het geld önnoodig: ook had de candidaat het nog niet aangeroerd , toen men toevallig bemerkte, dat het uit de kas geflolen wa?. — Niemand in 't blits wilde biervan iets weten ; doch ïn de oogen des zieken predikants , die echtgenoote en meid beiden blindelings vertrouwde, viel, fchoon ongegrond, de verdenking eenig cn alleen op onzen candidaat. — Hy was zelf onregtvaardig en önvoorzigtig genoeg , hem hetzelve «iet onduhlelyk te kennen te geven. — De arme, maar hoogstwaarfchynlyk onfchuldigè candidaat gevoelde zig door zulk een onteerend wantrouwen , en door het hoogstbeleedigend gedrag der gezamen'.yke hui'sgenooten tegen hem, diep -getroffen; dan hoe tfnide hy zyne onfchuld by zulke onbillyke en onrechtvaardige menfchen tot de bïyfcbaarheid in hét helder daglicht {tellen? Ondiaaglyk grievend was hem daaiom de fctiyn  vertellingen. 43 fcbyn deezcr verneJcrer.de verdenking — hy veih'et onder traanen', die zyn belecdigd gevoel van eere uitperst te, een huis, dat hem 20 geheel tegen de borst ftiec, en badt onder de heiligde verzekering zyner onfchuldi dat God dezelve eens moge willen doen blyfctn ; intusfehen knaagden hartzeer en uvu ajtuc gcienonaene eer, ge* . paard aan eenige andere ziekelyke omftandigheden , fchriklyk aan zyne gezondheiJ, en wierpen hem eindelyk op een ziekbed, van waar hy niet weder opftondï— hy ftierf. Eenigen tyd na dit voorval verliet ook de meid de wooning van baaren heer. — trouwde eenen armen fchoenmaker te Quaritz: — na verloop van eenige jaaren werd zy zeer ziek, en verzocht eenen geestelyken; dan daar zy, volgens de verzekekering van jufvrouw Tile , in eene heete koons lag, maakte hy geen haast baar te bezoeken. Intusfehen zond zij ten tweeden' Bïaalë, liet hem het tegendeel verzekeren, en zeggen, dat zy hem iets van gewicht te ontdekken had; zy bad hem derbalven, om Gods»  44 spook- Godswille, toch fpoedig by haar te komen; — Tile was op die oogenblik belet (*); en daar hy zig eindelyk na verloop van een uur naar de zieke begeeven wilde, vernam hy dat zy reeds geftorven was. Van den avond van dien dag af — 3-Augustus 1763. — hoorde men de eerfte fpookachtigc bewegingen in' de psstory. Ik zal hier de voornaamfte waarnemingen en berichten, naar tijciörde, zoo als dezelven voorvielen en ter myner kennis gekomen zyn, zo veel mogelyk mordlyk en altyd ge* trouw mededcelen. Ik had -- dus verhaalt de redtor R... predikant in Obersch... by Glogau — beloofd, den 7 Augustus 1763, te Qjiaritzt te preêken, en kwam den avond te vooren aldaar aar. Ik, de heer Tile, en zyne echtgenoote zaten tot 11 uuren 's avonds by elkander; myn bed werd my boven in eene kamer op de tweede verdieping aangewee- zen; — (*) Waar door? Dat verklaart de oplosflng-  VERTELLINGEN, 45 zen; — ik zette het licht op den ftoel, die naast myn bed ftond, lag my neder, en overlas myne preek, — Hiermede bezig, boorde ik buiten myne kamer, een tyd lang met een bezem veegen : ook raakte iets aan myne deur. — Ik was verdrietig dat ik geftoord werd, en blies het licht uit; dan nu kwam bet my vddr, als of men buiten eenen bos hout in den kachel ftak, om denzei ven aan te ftooker/. — Zyn de menfchen hier gek, dacht ik : want Wie heeft thans in dé hondsdagen vuur in den kachel noodig? ik nam my vddr de vrouw van den huize, den volgenden morgen, over haare diredlie in haar huis te onderhouden — doch , vergat het geheele voorval, dat my eerst na een half jaar weder te binnen fchoot, toen ik in een verafgelegen oord van de onrust in dit huis het eerst hoorde fpreken. — Twee jaaren daarna kwam ik weder te Qjtaritz; ik verhaalde nu myne bovengemelde waarneming; dj predikant en zyne vrouw verzekerden my, dat die Spookachtige bewegingen, fchoon zy  •3 SPOOK- zy niy niets daarvan gezegd hadden, reeds Vegonnen waren. Het gerucht van den ftommeigeest te Qjiaritz verfpreidde zig van tyd tot tyd alom, en lokte, niet alleen uit de nahuurfebap, maar zelfs uit Berlyn, Breslau en geheel Sik zien nieuwsgierigen derwaards, om met eigene ooren bovet.arrdfche toonen te hooren ; ieder onderzocht op zyne wyze; doch niemand ontdekte hier een zelfsbedrog , niemand befpeurde het bedrog van een ander. En zo zag zig nu een denkend man, de toenmaalige fiscaal van den hove, de heer Bingert, te Groot Glogau, genoodzaakt, in Maart 1764. der koningiyke kamer een verzoekfebrift te doen , ten einde deeze zoo veel geruchtsmaakende zaak nader te mogen onderzoeker. Zoodanig onderzoek egter werdt niet aan den vertooner, maar aan den heer van bet dorp Qjraritz , opgedragen. — Deeze verzocht verfcheidene maaien van den predikant Tile eene  VERTELLINGEN. 47 eene fchriftelyke opgave van de toedrage der zaake. — In den beginne weigerde deeze over de onvrïendelyke ongewoonheden, zoo sis by die r»ot,mde, iets op bet papier te ft-'llen eindelyk egter overhandigde by in April 1764. zynen heer, een berigt van den volgenden inhoud. Omtrent Augustus des voorigen jaars wierden in myn huis, na dat de gezaineulyke bewooners reeds te bed waren , zulke, bewegingen waargenomen, als iemand, die nog bezig is, kan verrigten — een heen. en wedergaan in de keuken; ook wel in het voorhuis, een fluiten en openmaken der keukendeur eti keuken-kasten •— een geraas aan den haard — een nederzetten en tegen elkander floot en van fchotels en borden, en wat dies meer zy.. Debalven dit hoorde men ook op de tweede verdieping, nu hier dan daar, doch meer in het achter-, dan in het vooifte gedeelte van 't huis, een wezenlyk geraas — een kloppen, nu zacbc, dan fterk — een vallen en heen werpen, als of 'cr hout of iets anders gefmeetcn werd —• een  48 SPOOK- een klapperen met deurklinken en floten: ja menigmaal was het, als of'er iemand op zyne knusfen de trappen op- en afging. — Dan , alle de verfchillende en menigvuldige waarnemingen en veranderingen der toonen , zyn niet op te noemen: ook bleef geene plaats in 't geheele huis vry; myne kamer alleen maakte eene uitzondering, ten minflen zo lang ik daarin was; op zekeren nacht echter, eenige weeken geleeden, hoorde men tot twcemaalen toe drie Algen op myne kamerdeur geeven, als of men met den vuist 'er tegen floeg. Dit gefchiedde een oogenblik na dat ik my te bed gelegd hadde en dat myn licht nog brandde, en myEe vrouw zig ook gereed maakte te bedde te koorrier« Over het geheel was dit de fchriklykfte nagt voor my, terwyl, na bet aankloppen aan myne kamerdeur, rasfcr dan ik denken kon , door het geheele huis, een donderend geluid gehoord, jt zo geweldig geklopt werd, als of men met eene byl alles in Hukken wilde bakken. Dit duurde een uur lang de nachtwacht, die buiten g 's huis  VERTELLINGEN, 49 'shuis pleeg te waaken, boorde dit voorval in huis, zonder te weeren, wat hy, by eene nauwkeurige oplettendheid rondom het huis (het was een heldere ragt) daar uitmaken zoude. — Dit gaf my aanleiding, om beften, dig waakers in huis te nemen; doch wier tegenwoordigheid intusfehen tot nog toe niets minder dan een geheel ophouden fen gevolge heeft.. Men hoort menigmaal kloppen, aanflaan, gaan, en keukenbedryf , en wat daarvan meer zy. jn de eerjle ryden ver. nam men dergelyke bewegingen alleen des Mgts , en menigmaal tegen den morgen , den eenen tyd meer, den anderen minder: ook zyn deze bewegingen dan aan deezen, dan aan genen oord onder en boven in huis, in en buiten de kamer waargenomen. Zederd eenige weeken is het zeer gemaa.' «Jgd geweest ; doch wanneer 'er in eenige dagen bynaör niets gehoord is geworden .volgt daarop een des te meer verfcbrikly.' ke nagt. J Nooit echter is iemand iets oy$rgekomen% VI, p noch-  50 SPOOK.- hcch beleed: gd, en niets van zyne plaats genomen geworden. Aangezien hét zintuig onzes geboors ons dikwils bedriegen kan , en wy daarom onrecht oordeelen , heb ik my lang jegens myne huisgenooten , gehouden, als of ik niets vernam; ik geloofde ook niets, tot dat ik dcor lengte van tyd en by fierker gewordene bewegingen myne betuiging van ook dat geene te hooren, wat zy vernamen, niet meer korde onthouden: te meer, daar de waakers buiten 's huis , cn naderhand, ook zy, die in huis waakten, hetzelve met ons betuigden. Ook kan de verdenking geene plaats grypen,dat eene vreesachtige verbeelding ons gehoor zo langen tyd zoude ontrust hebben. Ma&r hoe kwatn het dan, dat deeze eerst nu den meester over my fpeefde , daar ik omtrend twintig jaaren dit huis bewoon, zonder dat my ooit eene gedachte van deezen aart is bygetalien, of eenige aanleidingen bier toe zig vertoond hebben ? Zou-  VERTELLINGEN. 51 Zoude het welligt voor gebrek aan moert kunnen gehouden worden , dat men niet iedere waargenomene beweging naarfpoore en onderzoeke ? zo is dit werkelyk zeer dikwils gefchied, en gefchiedt ook nog zomwylen. Wanneer men intusfehen niets vind en gevonden heeft, zo vervalt eindlyk het oogmerk, waartoe men ten allen tyde onderzoekt. ik onderzocht of het ook dieren zyn mogten, daar ik deels alles vast toefloot, deels allerhande fpyzen overal liet nederzettsn ; maar ook hier door is niets ontdekt, en de vernomene bewegingen zyn ook die der dieren geheel ongelyk. Wanneer ik den geheel vryen ftand van myn huis, en het gebrek van een ingang van de achter zyde van hetzelve bedenk: ook datde twee kleene vensters achter in de keuken met yzeren ftaven voorzien zyn, dat voor het overige , vensters en deuren wél gefloten zyi>, en 'er flechts één ingang is door de 'huisdeur, die wel bewaakt word; wanneer daaneboven myn huis van binnen h, ft ge. C 2 Ij^a.  g-fl SPOOK- Iicel niet hoekig is, maar ieder deel van het' zelve gemaklyk overzien kan worden: wanneer dikwils alles naauwkeurig onderzocht en het geftomrael naarg.lpoord is, verfcheidene maaien zelf wel twaalf perzoonen, twee aan twee, van licht voorzien, overal in huis post gevat hebben ; — zo laat ik het aan een ieder over, te oordeelen, of bet waarfchynlyk zy, dat hier een ontrustend fpel van doortiapte menschlyke boosheid achter fchuile: te meer daar ik zelf geene reden vinde , iemand in myn huis deswegens üi het minst te verdenken. Ik verberge het daarom niet , dat ik de ontrustende omftandigheden in myn huis voor dezulken boude , die alleen het oog der godlyke voorzienigheid, naar haaren aart en oogmerk erkend, en die de hoogst-wijze en altoos onberispelyke raad van God dus laat gefchieden : ~- als verjïandig man ben ik bereid, in dat gene te berusten, wat ik , naar myn inzicht en door myn gedrag Kiet kan veranderen; — als Christen loove ik de Godheid, die my by zo menigen on-  VERTELLINGEN'. 53 ondervonden fchrik , en zoo veele fhaplooze nachten tot nu toe behouden heeft; ik vertrouw ook verder het beste van dezelve, en hoop van die hand, welke alles kaïrver-, anderen, een gewenscht einde; — als IS vangélisch Leen/ar wil ik, door den byftand. der genade, ook bier by myne gemeente een voorbeeld van geduld geven,cn h,iar met de daad toonen, dat men den weg des bygeloofs niet betreden , geene ongodsdienstige middelen by de hand nemen, ook niet by gebeurdnisfen, die voor het menschlyk doorzicht veiborgen zyn, in fpotterny, en ydelhe:d vervallen, maar veel meer zyn inen uitwendig gedrag zo moet inrichten, dat men van Gods te vredenheid verzekerd, en vertrouwen op zynen byftand, kan 'behouden. Wil UKD. een meerder en omflagtigcr onderzoek over deeze fpookeryen laten doen, ik ten minften ben niet daartegen; doch de - zogenaamde losfe proefnennW gen, die de nieuwsgierigheid alleen ten grondflag hebben , zoude ik niet raadzaam c S oor-  £4 spook- otïMfeefefr; wel »uMs een onderzoek, van \ve!k men vervvagcen mag, dat my van deeze onrust bevryden kunne, zonder dezel. ye te vermeerderen. Dit bericht van den predikant Tile leverde «Ie baron van Tfchammer den 15 April 1764. eigenhandig by de koninglyke kamer te Gk* gau m deeze'deelde de toedragt der zaak breedvoerig den toenmaligen minister van Sclilabrcndorf mede ; daarby inzendende , den £7 April, aan de koninglyke regeering, het verzoekfehrifc van den fiscaal Bingert, nevens het antwoord van den beer vnn Quaritz, en bet bericht van Tile, het aan dezelve overlastende, of zy tot een nader onderzoek wilden treden. — D2 regecring antwoordde egter den 18 ftjMlx ., Dat, daar het by deeze zaak op eene fiooring der publieke rust aankwam, en 99 dezelve dus alleen tot de cognitie en het " resf0rt der koninglyke krygs en domein. ]] kamer behoorde, en ook reeds tot een " onderzoek wa3 overgegaan ; men billyke bedenking hadde, in de voortzetting van bet-  VERTELLINGEN, 55 „ hetzelve eenige verandering te nnken ; eu ,, dus veel meer het noodige, in deezen „ te verrichten, verder geheel aan de ko„ ninglyke hamer wilde overlaten. Nu ontving, den 28 Mai, het Domeinampt te Ojiaritz het herhaald bevel; om na voorafgegaane naarfpooring, met inzending der prothocQÜe, ten dien einde te vervaardigen, en na verhoor der getuigen, nader en omftandtger van het voorval te bcrich. ten. — Het gemelde ambt, dat buiten dien over de bereids zo veel opziensbaarende zaak, en in 't geheel over die historie te onvrede was, fcheen ncgthmas volftrekt eea nader onderzoek te willen vermyden , en liet zig het gevorderd berigt eenige maaien te vergeefs vraagen ; eindelyk nnt, woordde hetzelve, den 2? JwJy, \a decze weinige, doch veel beteekenende woordenx „ Wanneer uwe K. M. den verderen uit- dag der fpookhistorie te Ouaiuz , vel * allergenadigst verlangen , zo be- ,, richte ik hier mede onderdanigst, dat » hetzelve, zedert St. Jan, gelyk de mg. C 4 „ te-  50 S P O 0 F- J} tegaal, zig volkomen op zwygen toege„ legd heeft, en dat ook de ooren derzulken. „ die de fpookkunde verftaan, zedert dien 3, tyd niets meer daarvan vernomen hebben ; dus myns bedifttkens, dit paradoxe nu „ van zelve geheel ophoud! ,het zy dan fub» „ j'Mive, of objeiïive" Deeze vry Jaconifche opgaave doet, wel is waar, des ftellers fpottend philofopliifche beoordeeling des fpcoks zeker eere aan ; doch dezelve is intusfehen meer eene niagtfpreuk, dan een grondige en met daadzaaken oriderfteunde oplosling des raadzels. Da: egter de heer van Quaritz, ftaande dat de koninglyke kamer een uitvoeriger bericht vorderde , zig werklyk zal bemoeid hebben, om achter de waarheid ie komen, en van dit zo aanflootelyk goochelfpel eenwaal een einde te maken, blykt uit zeker fchryven van den kapitein van Sommerveld, te Rothklrschdotf, in Sileficn « aan den uitgever deezer fpookeryen, waarin hy on» der anderen zegt: lk zelf bezogt in den jaare 1763. toen dit fpook  VERTELLINGEN. 57 fpook voornaamlyk zyne komedie fpeelde, myn* behuwd' oom. den baron van Tfc/iammen, te Qtiaritzf cn was zeer begeerig de zo 'veel gerucht;makende fpookeryen des dorps van naby te leeren kennen; dan myn oom boorde zelf ongaarne daarvan fpreken: dit, en ook een uitgegeeven eriiftig verbod wegens dezefven, beletten my, eenig onderzoek op de plaats zelve te doen. 1 „ Ik heb my zeker alle moeite gegeven" — zeide by my — om achter deeze goo„ chelary te komen ; maar te vergeefs — „ ik geloofde daarom best te zyn, van de., zelve een einde te maken, door 'mynen onderdaanen ernflig en op ftrafe te ver» ,. bieden, verder daar over te lpreken , of s, vreemdelingen, die dezelven wilden on,, derzoeken, by hen in te nemen." Dit hoogs zoiidirbaar verbod bragt, volgens eene overoude phyfiologifcbe wet der ondervinding, by her volk te Quaritz , en in geheel Sïlcfien , juist het tegendeel te vege van dat , wat het moeste uitwerken ; 'er werd naamlyk des te meer van den ftomC- 5 ïnel-  £,8 S F O O K- inefgeest gefproken, boe ernftiger, en hoe magthebberder het den landheer behaagd 'öadde, dien aangaande een diep ftilzvvygen te decreteeren, Ook het onderzoek, dat de beer Tile zeer treffend mislukking noemt, werdt van ryd tot tyd herhaald. Een dier naarfpooringen , die — ik weet niet met welk een règt — het meest opziens baarde , gefchiedde door een koninglyk Pruisfifchen officier, in 't jaar 1764, maar zeker niet, zo als het gerucht zeide, van den Koning onmidlyk daarmede belast. De heer van BI.*, toenmaals nog ia dienst by een der regimenten dragonders, marcheerde met de heeren van Cl*,, en van Sch**. door Quaritz en begaven zig den 23 Mei des gemelden jaars, nademiddag naar de pastory. Nauwelyks — dus fchryft by aan den jongen heer van Br..• in F, — was ik in huis getreden, en had eenige woorden met eene oude vronw, die over de vloer was, gewisfeld, toen men, boven, iemand hoorde gaan j ik begaf my, vergezeld van myne reis-  VERTELLINGEN» 59 icisgenooten, oogcnbliklyk den trap op naar de plaats , alwaar het fpook zyn zoude, clan alles was op het oogenblik weder ftilj daarop onderzocht ik, naardien de pre» dikant niet te huis was, in gezelfchap van een kandidaat, het geheele huis-en byzonder die plaatzen, waar het konde huisvesten — ik vond niets , dat geraas veroorzaaketi kon , dewyl 'er togt , noch openingen , noch geheime toegangen waren: hier op be. gaven wy ons naar die bovenkamer, waar het zig dan het meest zoude laten hooren; hier vernamen wy , na verloop van een kwartier,een geklop by de deur, wy liepen 'er oogenbhklyk naar toe; het klopte zeer digt by ons, eenige maaien op den grond , als of men met een' ftok ftiet, zonder dat men het minfte zag, en zonder dat 'er eene oorzaak ware waar door dit bewerkt kon worden. — Wy gingen hierop weder nasr beneden in huis, cn eiken onzer liep het koud over den rug, of fchoon wy zoonen van Mars en niet zeer vreesachtig zyn — wy zetten ons digt by de huisdeur, tdwaar ons c ^ des  tfO S P O O K* deen rond te gaaq en huiswerk te doen: nu raasde men met potten en pannen in de keuken, dan werd de kelder opengtfloten, zonder dat men des morgens aan de deur deszelven de geringde- verandering befpeurde : de predikant trrcfure in den beginne het geen by zelf hoorde , zyner vrouw, en den overige huisgenooten uit het hoofd te praten : ook onderzogc hy alles op 't naauwkeurigfte ; hy liet in hec geheele huis alle de deuren., en verdere openineen vast toefluiten en fpys nederz tten , om te zien, of het geftommel mogelyk door kactcn bewerkt werd, marr de fpys bleef'ooi aangeroerd, en h;t had toch weder g*. ftommeld.. Naderhand, bevond zig de geest ook bo. c 7 ven ;.  $2 spook- ven; allen die in huis waren, hoorden by nagt iemand de trappen opkomen;- uj beneden dan boven , dikwils ook op meerdere plaarzen te gelyk een verfchriklyk fiaan; —• eenige dagen daarna tegen n uuren inden nagt , xöór een zondag , als de predikant zig boven te bed gelegd had , klopte het drifmaaien a*n zyne kamerdeur, en aanftonds daarop zeer 1'nel na elkander op veele piaatzen , en ongewoon hard; dit raazen duurde iot omtrent één uur, zo dat de gezamen'yke buuren het hoorden, doch niet één derzelven iets zag — de predikant, van eenigeti zyner vrienden vergezeld, ging met brandende kaatsten het geheele huis rond; doen het ftommelen blecl ook ftaande het onderzoek voortduuren. Den daarop volgenden maandagavond begon het weêr op dezelfde wyze. Nu nam de predikant zestien menfchen by zich in huis; bezette alle kamers en hoeken met licht en wasters, doch het raasde en klopte niettegenlbande dit alles voort tot 's nagts één uur; eindelyk vroeg de vrouw van den predikant het fpook  VERTELLINGEN. 6$ fpook in raam van God, wat het hier te doen nadoe; doch ontfing geen antwoord; dan het vreeslyk geraas werd wat minder; maar 5n plaats, dac het anderszins, ad.en des nagts, van elf tot édn uur, geraasd had, liet het zig nu cn by \>ngi en by dag op alle cyden hooren; klopte, veegde met den bezem, ging rond, klrpperde met het keukengereedschap, en Hoop trap op, trap aP. Naar het zeggen van den predikanr zeiven gelyKt dit rondzwerven volkomen den gang der voorgemelde geltorvene meid , die hy weleer tot keukenmeid had. — Van deeze verhaalde hy, dac zy, by hem woonende, dikwils zelf des nachts in de keuken bezig zynde , hy haar dat ook wel ver* weeten en gezegd hadde: ik geloofd dat gy ook nog na uwen dood zult rondzwerven en opruimen: ook ftommelde het voornaamlyk meest in de keuken en de ivvee vertrekken, die de keukenmeid voor deezen in gebruik had. Omtrent in April 1764 — dus luidt een der  €\ SPOOK- der Stukken des fciioolopzigters M.,. te F... — fliep ik veifcheidene nagrcn in het huis van den predikant Tile, te Qiiarïtz, in welker nabyhe naar de zieke , zon- der befmet te worden; en niettegenftaande a, zy dervende den predikant om Godsvville „ liet fmceken, fpoedig by haar tc willen }i komen , zo werd hem zelf voor dit ^maal, van de zyde zyner dierbaare we„ derhelft, niet veroorloofd zyn' amptspiigt „ in deezen te vervullen : eerst toen de „ zieke werklyk in doodftiyd lag — was „ het : Nu, manlief 1 gaa 'er dan toch „ liever naar, toe, daar zy zo zeer naar u „verlang'. — Manlief maakte nu gebruik „ van de genadige vergunning zyner gezach,, voerderesfe , maar de ongetrooste ftierf, „ terwyl by nog onderweg was." De gevolgtrekkingen van dit alles doen zig als van zeiven op. — Uitgemaakt waren meid en jufvrouw, tot nadeel van een derden , het met eikanderen eens, en hadden zy derzelvcr geheime bedoelingen in deezen: ja, by zoodanige overeenftemmende kon» ke»  VERTELLINGEN. 8r kelaary moeiten dan ook werkelyk meid en vrouw in begrip ftaan, eensdeels , zig alles te mogen veroorloven, en anderdeels, alles te moeten goedkeuren. En wanneer nu eens de mees:er zelf door zyne meesteresfe in dir geheim ingewyd geweest ware ? — over boe veele dingen, zelf nog na den dood der oude huisgenooten, zoude hy dan een oog hebben moeten fluiten l hier mede fterac zo veel overeen. (a) Jufvrouw Tile teekende geene werklyke vrees by het geraas der ftommelgeesterr. (b} Overal liepen geruchten van haar, die haar ten opzichte dier fpookeryen in een tweeduidend licht fielden, en in verdenking bragten. (c) Ik vroeg aan die inwooners van Qparitz , welken niet alleen het meest, maar ook her zekerst van de toedragt diens gefpooks, deels als tydgeuooten, deels als oorgetuigen onderrigt zyn konden, of niet welligt het oude waare fpeekwoord: „ ach„ ter de meeste fpookerijen fchuilt of eene „ liefde- of wel eene dievenhistorie," D 5 (zo  &2 " S P O O R- Czo niet beiden te gelyk) op her tcgenwoor* dig geval eenigzins toepaslyk ware?—"Men beantwoordde deeze en foortgelyke confcien» tievragen met een beduidend glimlachen, (d) De predikants-vrouw was — zo al niet eene verborgene fcbatgraafHer, toch zeker eene droomteer en droom-uitlegtter; en zo als zy vooigaf, eene geestenzienfter; de fchoolopzigter üf... zege in zyn verbaal: men hoorde alleen den geest, doch zag hetn niet; behalven dat jufvrouw Tile zig eens verbeeldde eene vrouwelyke gedaante gezien te hebber.. Intusfehen bekende zy zelfs na» derhand, dat het wel een fpel van haare opwellende, en buitendien van wonderbaare gedachten zwangere , verbeeldingskragt kon geweest zyn, en zeker was dit ook,in allen gevalle, uit de indrukken afteleiden , die zekere droom % welken zy my zelve eens verhaalde ,reeds in de eerste jaaren der nacht» lyke onrusten bij haar kunnen achtergelaten hebben : het fcheen haar naamlyk toe, als werd zy opgewekt door eene vrouwelyke gedaan» tej die haar vrïendelyk aanfpiak en bad, zig niet  V" E Et T ff E E f N' Ö*E -N. 83 niet te willen ontfrellen: ook gaf die verfchyning haar te kennen, dat zy een adely* ke weduw was, die vóór eenige hondeiden van jaaren hier gewoond cn een gedeelte van haar zeer aanzienlyk capitaal aan contanten in den kelder van dit huis begraaven bad 1 — ook noemde zy , nauwkeurig, de plaats en diepte op, waar het geld verborgen ware. Indien nu jufvrouw Tile het geld wilde ligten , zo zoude zy twee derden aan de armen en de kerk betaalen , en het ove-* rige nevens een kisije met juweelen, dat irt een anderen hoek van den kelder eenige voeten dieper verborgen was , zig zelventocëigenen en het ftommelen en raazen in huis zoude alsdan ophouden, enz. Hierna was het vcrfebynzel verdweenent Werklyk deelde jufvrouw Tile haaren man het geheele droomgezicht mede, en bad hemop de befchrévene plaatien te willen doen graven — hetwelk hy egter als een verftan. dig man, en die buitendien eigen vermogen en een goed beftaan hsd, volftrekt niet wil. ae- veroorlüuven, en ook aan zyne vtouw, D &> op  8| SPOOK* op verbeurte zyner liefde, verbood. — Het droomgezicht werd intusfehen meer bekend, en 'er deeden zig vrienden op, die, uit icherts , eene zogenaamde toverroede opliepen, en in de pastorij bragten, alwaar ook de roede werklyk op de door den geest aangeweezen plaats in den kelder aanfloeg. (e) Daar ik roy geenszins vergenoegde een bloote hoogstwaarfchynlyke oplosfing dier fpookeryen te hebben , zoo bragt my de heer P.»9 de tegenwoordige geruste bewoo» ner der vootmaals zo onrustige pastory, by zyn buurman den heer Blumel, predikant te Dalkau. Onder weg verzekerde hy my, dat deeze welligt de eenige nog levende W2S, die deeze waarfchynlykheid tot zekerheid kon brengen, dewyl hy de biegtvadet van Tile en zyne huisgenooten geweest en hem op het fterfbed van de vrouw eene ze» kere afdoende bekendnis gedaap was. — Intusfehen was deeze menfeheovriend ver af , een biecbtvaderlyk ftilzwygen te breeken; doch zomtyds wilde hy wel eenige wenken geven, wanneer men verlangde door hem * ach-  V E « I E L L I N o K N, g5 achter de waarheid te komen r ook daarom konde ik niet dringend «ragen. CV) De landheer, de baron van Tfcham. mer, moet reeds vroeg een fcherpen blik op de natuur en wezenlykheid des fpooks te &uaritz gevestigd hebben; dewyl hy de ko«inglyke kamer zo fchertzend , als verflandig benchtte, „ dat hetzelve zedert Sr. Jan i;64 *, gelyk den nachtegaal , zig volkomen op „het zwygeu toegelegd had" — On tegenzeglyk kende deeze fcherpziende en vooroordeellooze menfchenkenner zyne geesten te wel, dan dat by aan hunne.kinderfpeleu ver. der eenig byzonder gewigt zoude gehege hebben: bet was veel gemaklyker, den inbeeldingvollen man iets op den mouw te fpelden, dan den baron, in wiens gezond hoofd twee gezonde oogen ftonden. Voor bet overige deedt de verfchoouing, die de menschlievende landheer liet blyken, hem alle eer aan; offcfioon het verbod, dat hy by deeze gelegenheid deet uitgaan, naar phy. «ologifche wetten «iet geëerbiedigd kon wor~  86 s f o o «■> 3 De wachters in de pastoryltonden, in gesnerkt opzicht, eene voldoende getuignis gesyen voor de bovennatuurlyke toedragt der zaak. - Eenige derzelven fcbynen veelmeer, met de ftommeler.de bedriegers in verbond geftaan en, om bun eigen belang, geen lust gehad te hebben deezer fpokeryen een fpoedig einde te wenfchen, of wel door hunne» bekendnis te doen ophouden - Zedert eenïgen tyd was een aanmerkelyk verlies aan biertl.sfen in den kelder des predikants befpeurd geworden — zyne huisvrouw gaat op zekeren tyd, tegen den nagt, nog iets uit den kelder haaien, en terwyl zy de kelderdeur wil openenr omfluit deeze zig, zd als het haar voorkwam, van zeiven. Plotsling ftaat 'er eene gedaante in 't halfduister voor haare oogen deeze geest draagt een dievenlantaarn in de hand, en twee flesfen met bier onder den arm - zy wil by dit verrasiend verfchynzel ontroerd op de knieën nedervallen; doch verzint iets beters, en erkent in het dorstig fpook haaren knegt - deeze ver- ze*    VERTELLINGEN. g7 zekert, daar hy zig niet kan verontfchuldi. gen., dat hy, eerst zedert eenige weeken, zich het algemeen gerucht, dat het by den predikant fpookte, heimelyk ten nutte ge. ntólkt had, om het flor. te openen, om zynen dorst te Rillen. Hoedanige erbarmlyke lafaarts voor het overige die moedigs wachters waren, is reeds. .boven by het klapperen van het vuurfcherm aangemerkt, waarby een hunner de fpratk verloor, na dat hy kort te vooren den dui. vel bcfpot en uitgedaagd had. 4- Niet veel minder medelydenswaardig en onbevooroordeeld waren debeeren,die zich,in '-H.nne eigen oogen, voor waardige onderzoekers der waarheid en der geloofwaardigheid omtrent de bovennatuuriykheden te &*tk* meenden te mogen houden, zonder in de daad het noodige hier toe te hebben. Hunne manier van handelen by bet onderzoek wie hiereigenlyk fl^mele, was in elk opzicht erbarmelyk : ja beneden den aandacht; en. echter nog. waagden zy hm, oordeel - welfe  8S spook- welk zy konden weten dat reeds, ter oorzaa. ke van hun aanzien', niet alleen by bet gemeen , maar zelfs by lieden van fatfoen en eene meer verlichte opvoeding, geloof zoude vinden, te openbaaren, en geheel Site* ficn 'in rep en roer te brengen : bier by kwam nog , dat men aan het oordeel dier heeren — egter buiten hun toedoen, — een gewigt gaf, waar op zy zeiven geene aanfpraak maakten - ËerJgen, naamlyk, zou, den van Frederik den Grooten zeiven in last hebben .naar het fpook te onderzoeken. Wat kon dus aan de uilkomst hunner naarVorfching een hoogeren graad van geloofwaardigheid geeven, dan zoodanfce eervolle zen' ding? Daar bet egter alom bekend was, dat Frederik - zelf een groote geest - aan de hekferyen der kleene geesten van duistere eeuwen geen geloof floeg , en voorzeker, diensvoïgends ook grondige onderzoekers en beoordeelaars dier goocheVaryen naar ritz zoude gezonden hebben. - Anderen egter, of veeleer allen , die over de wezenlykheid van het bovennatuurlyk ftommelen in  VERTELLINGEN. ia de pastory eenige waarnemingen meenden gedaan te hebben, ten misfLn hunne oppervlakkige aanmerkingen over deeze fchynbaare geestverrigtingen, als even zo veele bewyzen daar yo&r,wereldkundig maakten *— waren, in dit opzigt,niet onbeiproken ,niet onbevooroordeeld, nier onderrigt genoeg.* veel minder nog hadden zy de gaave, om goochelenden bedriegers eene val te zetten. Ik ben mynen lezers verpligt te toonen, dat dit myn oordeel noch ftreng, noch ge* waagd, noch zonder bewys zy; en ik verbeelde my hun niets fchnldig te zullen blyven, a) Rector R... in Qbttsth..* hoort in de pastory te Quaritz, 'snachts, na dat by zig even te vooren te Bed gelegd had, de vloer voor zyne kamerdeur met een bezem veegen. — In de zeer natuurlyke mening, dat de vrouwelyke huisgenooten dit huis. werk verrigtten, doet hy deswege geen onderzoek — een half jaar naderhand verneemt hy eerst, dat het te Qjiaritz zoude fpooken; twee jaaren naderhand verzekert hem de predikants-vrotiw , dat het reeds toen-  5© SPOOK- toemnaals in haare wooning gefpookt had, en nu verhaalt hy, gcfchreeven en gedrukt,, zyne wonderbaar veinomene bezemftxeekenü b) Na dat dit veegen had opgehouden, 1>w.M het hem voor t als of iemand van buiten een bos hout in den kachel fhk — waarachtig? — nu ja, dan moet men der waereld als zeker bekend maaken wat aan een droomer, die zyne kaars reeds had uirgeblaazen, en zich tot flaapen bereidde, als zoodanig voorkwam. c.) Op zekeren tyd floeg het 's avonds ten 10 uuren in de eetkamer van den predikant van buiten geweldig tegen de vensters, en weldra daarop liet zig, ook van buiten , een toon hooren zo diep als C in het orgelpedaal. — Ontzettend en onbegryplyk ! en welk een looze vogel zoude de ftoutheid hebben van buiten hevig regen de vensters te flaan, en een I las te brommen, als waarmede men anderszins de kinderen wel bang maakt. — welk een zondaar moest de bezoekende zyn, die hier reeds den troost des ouden herders behoefde? Nu, zyt gerust, myn lieve R-... Gy •  VERTELLINGEN» £1 Gy zult ook beneden fliapen, waar wy nooit nog ontrust werden. cl,") Van den last des dags vermoeid en afgemat ging de rector nu wel naar bed; maar kon niet flaapen; — en waarom niet? —» 'er kwam hem weder iets voor ! het kwam hem voor als of iemand van buiten met eene fpitsroede tegen de geflootene vensters floeg, en als of dit (laan niemand anders dan een geest kon doen ! — dan kwam het hem voor, als of door den geest, zyne kamerdeur van haare tegenwoordige plaats naar eene meer afgelegene werd overgebracht! — zoude men niet moeten gelooven, dat een zinloos kind ons hier kinder* fpreukjens verhaalde? — Dan nu komt het ook eerst: „ 'er flofie iets op muilen myn bed voorby, en draaide in 't flaapvertrek eensklaps de troelen om." . Nu daar hebben wy het! ditmaal flofte het werklyk: want zyn verbaal zegt ons nu niet, dat het hem alleen zo voorgekomen zy. Ieder onbevoordeelde zoude nu een moedigen greep, uit her bed, naar hem of haar voor-  92 SPOOK- voorbyfloBeiijen gedaan hebben; of in geval dit mislukte, met één fprong uit het bed naar de kamerdeur het floffend wezen den terugtogt afgefneeden en om licht geroepen hebben — maar, neon! myne vermoeidheid, fchryfr onze dierbaare rector, liet my niet toe een nader onderzoek te doen. Hier fchyni eene drukfout ingefloperj. te zyn; en voor vermoeidheid bebbe de leezer de goedheid poltronnerie te fpellen. e.) Eens hoorden wy (de rector R... en zyn vriend de fchoolopzichter M..« die beiden in het gemelde vertrek oveinagtten) des morgens vroeg vlak boven ons, in eene geflotene kamer, welker vloer van zeer dunne planken was, een bejaard man, en eene jonge huisvrouw op klompen loopen: Ook kinderen van vcrfchillende grootte en ouderdom', ook een jonge van tien of twaalf jaaren den man verwelkomen en hem verlof vragen. Dat noem ik geestkundig zyn ; dat noem ik oogen hebben, om naamlyk,door een zolder heen , den ouderdom des mans, de jeugd  VERTELLINGEN. 05 jeugd der vrouw, de jaaren , ja zelf bet ge/lacht der kinderen te kennen — en , zonder een woord te hooien, van verwelkoornen en affcheid te nemen prevelen; doch, over dit laailïe zal ik lieenen Happen : want onzen heer R... kwam het weder zo voor. Intusfehen had ik toch hunnen flaaperigeti geest van onderzoek dat vuur toegewensebt, waar van de verbeelding deezer heeren genoegzaam vervuld was, Hoe toch was het mogelyk den gcestendans , van 5 tot 7 uuren, in het bed werkloos te beluisteren, zonder in ftilte den trap op en naar de deur der danszaal te fluipen? — Glimde dan niet bet kleenfte vonkje eener edele nieuwsgierigheid in hunne hooggefpannene borst? moesten zy dan eerst, na het eindigen van den dans; door de dienstbaare oude vrouw onderrigc worden , dat de duivel daar boven huis hield, hoe durfden zy het waagen met dit, tevens ook hunne volflagene ongefchiktbeid, om met geesten behoorlyk om te gaan, der waereld ten hunnen koste te openbaaren ? ƒ.) Eens  ) Indien ik integendeel genoegzaame kragten in my mogte gevoelen , om den bedrieger - hoe fl-out en flerk in aanhang, en in konftige goochtlary hy ook zyn mogte- het hoofd te kunnen bieden, zoude ik echter «oo// ongewapend my ten «rydperk begeven. Een wélgelaaden , en overgehaald pistooi in den vuist is eene waare harlfierking voor den aanvallenden, en werkt tevens op den aangevallen geest, als een afdryvend poeder, indien al niet als een laxatief e) Dee- C) Wel re verfraanvdat een kleene lading met zout, die voor den gewonden we)fmanbk, maar niet doodlyk kan worden , het hoogste zy, wat in zulk geval dc menfchenvriend zig veroorlove, en waar toe een burger van den Staat, in zo ver hy tot den fpookflryd geroepen worde, wclhgt ook gerechrigd zy. Even eens is het te verffaan,dat men niet dan in nood, zich van zulk een fchot beE * die-  }•; o. S P O O Ir» c) Deeze uitrusting ailëén zoude nog onvoldoende zyn om op lederen geest eene volkomen overwinning te bekaaien; zelden zal een éénigs in ftant weezen , de te vooren berekende en niet gene-1 onvoorzigtig aangelegde fpookeryen in een behoorlyk daglicht te ftellenv ik zoude dus met een toereikend aantal denkende,welberedeneerde en waarheidminnende vrienden gemeenfchaplyk ie werk gaan. <0 In pjuirit'Z moesten 'er ten minsten zo veeie beladers zyn als 'er vertrekken waicn , die door éénemalleen niet aanftor.ds geheel konden overzien worden — in ieder vertrek hadden, in geval vr,n nood, twee lichten moeten branden - wairom ? op dat het denzelven niet ginge zoo aft dien officieruit Glogau, in Quaritz, „ men een fterke j, kou- diene en ook niet verder dan ter temrnin..; van bet fpook, en nog daarenboven niet naar de oogen fcliiete.  VERTE LLIN.GEN. füj ,, koude wind het licht uitblies; zó, dat zy allen in het duister zaten, en hem da ,, lust voor altyd verging, voordaan te lichten in eene plaats, waar het fpookte. „ Deeze is fpoedig op zyne plaats gebragt» zal de geest gedacht hebben, die hem dig. „ ter op het lyf ftond dan hy wist.M e) Daar een fpook, dat zo veele toebereidzels tot zyne ontmaskering ziet, als dari. bezwaarlyk teil voorfchyn zal konreri, maar wel op een anderen tyd,(men kan toch niet altoos zo veele getrouwe hulp by de hand hebben) zyn vootigen rol zal voortfpelen; zo raade ik een een' ieder' toevlugt tot een krygslist te nemen: ik zoude een' rondom de pastory goed aangelegden onverradenen nacht, fcbuilhoek, en eenige geheime posten binninshuis, van reer veel nut oordeelenj ook hun, die in het duister loerden, die dievenlantaarns ter hand ftellcn, welken men hier eens van een dorstigeri geest buit maakte. ƒ) Eindelyk roude ik myne getrouwen- — byzonder op. zulke dajrea, wanneer 'er geene zichtbaare toerustingen ten ftryde gemaakt E 4 wer.  IC4 SP O O K- werden, cddr post doen vatten, waar de vyandlyke aanval het gemaklykst en waarfchynlykst is? — in Quaritz, b. v. ds^r, waar men uit de pastory kon zien wat 'er van buiten gebeurde voor de voorbedachlyk ongeflootene vensters der keuken of domeftiquen-kamers , waar bet meest fpookte» of bet fomwylen een' geest kon invallen zoodanig venster van buiten te openen, met de armen 'er in te reiken, op de nabyftaande aanrichtbank een geesten -roffel te flaan, en bet dan weder zachtjens geflooten venster, door een medehedrieger binnenshuis, onbemerkt weder digt te doen fluiten. 7+ De predikant Tile was een doodgoed, maar zeer zwak en fchandelyk mishandeld man ; by ftond onder den yzeren fcepter zyner echtgenoote, en moest haaren wil, in 't huislyk en buigerlyk leven, als den zynen eerbiedigen. Hoe zeker hy ook overtuig! mogte zyn, dat de muur, aan welke eens de bezielde ftoel zig fchudde, wit ware, zo begon hy toch, zodra het der huisdame, om eene  V E R T Ë t L r N 6 ,* N. lót •ere of andere geheime re ien , behaagde denzei ven zwart te noemen , ongenbliklyk te twyfelen en het geweld zyner overtuiging te befïryden; en voor dat 'er een uur verliep, zoude hy 'er op gezwooren hebben , dat de muur, of op eene Spookachtige manier haare eorfpronkelyke coleur veranderd, of dat hy tot nu toe zo zichtbaar zich bedroogen hadde. — Omtrent zodanig is de goede Tile my - afgefchilderd, door allen, die hem van naby kenden; en dit zullen nok zyne antptgenooten des te minder in twyflel trekken, wanneer zy zien, dat die dame zelf onbefcheiden genoeg is, zig in het ambtwerk des leeraars tfitemengen. Wat toch moet men van een' geesteljk' ambtenaar denken, die zig door zyn wyf van zyn dienstpligt laat afhouden en beletten aan den eisch van zyn goedaartig en mc-nschl levend hart te voldoen, en tot eeneftervomle te vliegen, die hem , om Godswille, bidt, haar in ft laatst oogenblik van baar leven, zyn vaderlyk oor te leenen. Dan niemand ontzegge deezen ongelukkigen zyn hartiyk medelyden i want hy was een E- 5 van»  *k6 s r> o o k- v4n die k-KHikcfi-j ö'n feitaars medv-lvJsr. vinden en het nogihands 20 zeer verdienen — hy was hypochonder — overal hoorde hy geesten rondom zig fpooken: want overal droeg hy dezelven in zyn hoofd met zig rond 5 cn niets bewyst dit duiddyker , dan liet fchryven van een ongenoemden fiads-direc» teury in Augustus 1789. Nóg" in de laatste jaaren van zyn leven, zegt hy in hetzelve, bezocht my de waardige pastoor Tile wegens eenige zaaken: akademie • vriendfehap had ons lang vereenigd. lly kwam eerst des avonds aan; fcheen geheel opgeruimd en gezond to zyn, doch was vermoeid , en ging vroegtydig raar bed — ">-morgens daarna, reeds ten 7 uuren, zogt ft? my in den tuin op m ik vroeg hem hoe hy gefiai-pen baddé, „ ik ben zéér ongelukkig, f, rWyfr vriend! zeide hy, niet eens buiten sy rnyn ïrais Siag ik rust genieten — hoe ;. ?0? mm* ik heb tót 1 uuren in den morgen „ geen oog gellootén ; het geraas van den kwëllenden geest vervólgt my ook hier by .. fi -» Onrftogelyk iri myn kuis. ** In ver- „ trou-  VERTELLINGEN, g$f a, trouwen gezegd, zoo is het my voor eenii, gen tyd, toen ik naar Glogau reisde, ook „ gegaan — in myn huis te Ouaritz omlerj, tusfchen, was, naar ik hoorde, alles in rust geweest — my alléén — my vervolge h*t overal." Vriend; gy dwaakl zeker — zeide ik -» ik woon zo veele jaaren in myn huis. en heb nooit iets van dien aart vernomen. ,, En zult ook, hoop ik, nooit iets van dien aart vernemen — hernam hy. - Laat vooral uwe vrouw en kinderen niets blyken. Goct weer, zuchtte by met zyne oogen ten hemel gericht, waar mede ik dk Iyden verdiend hebi Is het ncr wel te verwonderen wanneer deeze ongelukkige zieke, in de avondfehe. mering op zekeren faturdag, terwyl hy eenzaam in zyns (tudeerkamer zit, en aan het werk voor den volgenden dag denkt, het hartzeer beleefde, een der Jloelèn heen- en weder te hooren wandelen^ en dat dir geraas in zyu hoofd nog voortduurde , toen hy den van den duivel Vezeeienen floel aan den E 6 muur  io8 SPOOK- muur houd? 't Is waar, de ftoel ftond en hing ook ftil ,°hoe dikwils hy ook in de kamer rondzag ; maar genoeg — hy hoorde denzelven toch weder raazcn, zodra hy weder aan zyne ftudeertafel zar. Wat is nu eer te gelooven : dat het alléén in zyn hoofd laasd?, of dat de floel behekst werde? Hoe weinig doorzigt onze man by de htm onbegryplyke gebeurtenis had , blykt onder anderen ook uit de toepasfing, dte hy vjn de ontdekking maakte, dat zyn knegt den kelder plund. rde. Van toen aan moest de knecht den avond in des predikants kamer doorbrengen ; dan het onvriendelyk geraas duurde nog voort; in plaats van hier uit het gevolg afteleiden , dat de knegt de eenige fpookende niet kon zyn , verzekerde by, „ zedert dit voorval zich meer dan ooi* „ overtuigd te houden, dat 'er bezwaarlyk „ bedrog van menfchen onderloope , dewyl „ niemand zyner vyanden , veel minder „ zyne eigene huisgenooten, een zo lang „ aanhoudend goochelfpel zouden onder„ houden. Be  VERTELLINGEN, 1<0Q De heer Plumike voegt by deeze plaats de volgende eigenaartige oplosfing eencr zeer merkwaardige fpookgefchiedenis. De heerTVte — fchryft hy — fcheen alzo niet te gelooven , boe ver menfchenlist en door. trapte boosheid het kunnen brengen, en tot welke wonde.'yke verfchynzels een bloot toeval zelfs aanleiding kan geven, wanneer vrees en vooroordeel zig eerst van onze zinnen meester maaken ? Zoo heeft men b. v. my verhaald, dn, na eene lang geheim gebleevene , en naar gewoonte vreeslyk vergrootce fpookery in een huis , eindlyk de geheele eigenaartige ontdekking gemaakt werd, dat een niet ver buiten het gebouw fiaande boom zig met zyn wortel, door het fundament heenen, tot onder de houten vloer in eene kamer Khgeftrekt had, en telkens ,wanneer de wind de boomtakken heen en weder fchudde en den ftatn fierk bewoog, door de wryying des wortels tegen de planken, een kraaiend en zomtyds wondcrlyk geraas maakte. Er  110 SPOOK- 8. Alle denkende tydgenooten, uaamlyk, de landheer, de leden van de koninglyke kamer te Glogau , de regeering en het opperconfistorie te Breslau , zo als ook de jongere predikanten in de nabuurfchap van Quaritz, hielden de voorvallen in de pastory voor het gene zy werklyk waren — voor bearog, dat men moest tragten optcfpooren. Ik Zal hier iets laasten volgen uit de confideraiien, die de toenmalige dirigeerende minister van Schab}endorj\ voordenk, en door den oppereonfistoriaalraad Burg , te Brem lau, zyn ingezonden» Deeze geleerde» en voor zynen tyd zeer verlichte godgeleerde, wy Kt in deeze zyne confideratien, onbedenklyk ver van her dürrtfs« beeld van een in den g«ond der zaake Uggend bedrog af; zeer te recht egter merkt hy aan, dat, volgends het fchrifrelyk be» richt van den predikant Tile, eenige om* ftandrgheden, wei is waar, iets ong^voom., en niet natuurlyks in de zaak fchtei.ai mm» tetoonen; dan by voegt daar by, dac men by  vertblli, ngew. ]ji hy een zeer naauwkeurig onderzoek , g». woone en neituurlyke oorzaaken zoude vindenken na de reeds menigvuldig gedaane proeven fcheen liet hem ook niet waarfchyn. lyk toe, dar dit raadzelachtig ftommelen aan huisdieren ware toeicfchryven; maar hem is zeer begryplyk, dat iets dergelyks door menfchen kan bewerkt worden, wanneer men cm zekere redenen bec zich tot genoegen m.iakte, een huis, en deszelfs bewooners te ontrusten, en den iaatsten eenen fchrik aan te jiagen ; en dat dit in het voorhanden zynde geval zoo ware, is hem naar alle ver. fchynzels hoogst blykbaar; — het r00dig. ftc is, zegt hy, dat men, oogenbliklyk, cn zonder bedenking, met God en cfmstelyken moed, ook met bet.noodig. licht, zich derwaards begecve waar een fpookachtige biik of fi,g vernomen wordt, cn naauwkeurig onderzoeke, of men wéJ gehoord hebbe:hier door zal men in zulke gevallen het eerst, of de waarheid, of het bedrog der ve.beeldmg en der zinnen ontdekken ; en zo 'er ineufcbenbedrog achter fchinle , zal men den ftomme. kar»  tii s p o o i£- laar, zo al niet ontdekken, ten minsten toch ontmoedigen en affchrikken; en uit de waarneeming, dat het geftommel zig in een' minderen graad deed hooren , wanneer 'er menfchen aanweezig waren, trekt hy dit verftindig gevolg, dat het met zekerheid een bedrog is. Hy voegt by zyne confideratien en advys den hartlyksten wensch , dat de grond der zaak zig welhaast ontwikkel* : te meer, daar by overhaast en gewaagd oordeel en wanneer men dat gene vooibaarig aan hoogere oorzaaken toefebryfr, wat eindlyk als geheel mensMyk openbaar word, da menfchen natuurlyk tot vrees vervoerd worden, waar eigenlyk niets te vree?.en is, of de ware vrees voor God tot ee?ie gevaarlyle fpotterny gemaakt kan worden ; dewyl de boosheid- dat gene tracht uittevoeren, wat zy, by de meeste menfchen, niet door zulk een ftommelen, maar door een listiger gedrag,. •waarop men het minste denkt, werklyk kan doen ; we^balven men voorzigtig genoeg kunne zyn, in zulke gevallen, niet te voorbaan ge gevolgtrekkingen tot het bovenna- tune-  VERTELLINGEN, 113» tuurlyke te maaken; ten einde daar door den godsdienst zeiyen aan geen' onyerdiet.den hoon Moot te JlslUn. Het is waar, dat honderden van menfchen bet onbegryplyk geraas te Qjiaritx gehoord hebben; maar bet is ook waar, dat eenige vooroordeelloozen en doorzkhtigeu zeer dikwils in de pastory by dag en nacht gebat*, vest hebben, om het fpooken te hoorei., en altyd in hunne verwagting bedrogen zyn :want ook n[et één éénige maal is hun iet önbegryplyks ter bo*e gekomen : - het fpook febynt dus zyne bedui zetr wél gekend, en het. even daarom niet gewaagd te hebben , zig aan het ftreng onderzoek van 't algemeen bloot te (teller, ik heb , geduurende myn kort verblyf i„ dien omtrek, het geluk gehad, twee deezer mannen te leeren kennen , en de predikanten Hamel, re Dalkau, en Kohier, te Naumburg: beiden zyo, gelyk hier, ieder weet, zeer brave mannen, op wier getuigenis men ftaat kan makken: — beiden zyn boven die vcrrtandöntcerende fpookvrees verheven , die de menfchen hy, \ - de  ui spook- öe verfchyning van een vermeenden geest ongefchikt maakt, naauwkeurig en bedac*d te onderzoeken : — beiden hebben dat vak der natuurkunde genoeg beftudeerd, om met gemakkelyk bedrogen of misleid te kunnen worder. - Zou nu de opmerkzaamheid van zulke enkele mannen ten minften niet éY*» z0 veel, indien al niet meer, waard zyn **l die van zoo veele honderden, als in de daad. niet zo zeer fchyuen gekomen te zyn, om grondig te onderzoeken t nis wel om nieuwsgierig te gaapen ? De predikant Kohier verhaalde my de volgende merkwaardige daadzaak , welke hy ztif in die beruchte pastory ten dien tyd Wfce*» heeft, toen het fpook aldaar het vreeslyk zoude te werk geasan zyn., - Men brengt hem tegen middennagt in één dier befaamdfte vertrekken, om hem zyn bed aan te wyze*; nauwelyks flaapt hy, of by word gewekt door een geregeld kloppen aan zyne kametdeur; hy richt zig op, om beter te kunnen hooren , en het kloppen houdt aan: hy beproeft op allerlei^, wyzen , of by "iet droo-  v a fl T E L L I DJ G E N. H5 droome; by flaat eindelyk op, en vraagt» wie is daar ? Niemand antwoordt} maar het kloppen duurt voord. — Om , zo m^is* lyk, den bedrieger niet te laten ontvlugten, fielt hyzig, met een laarfenknegt gewapend, by de kamerdeur, en roept, dat men hem aanftonds licht boven brenget het licht word gebragt; men onderzoekt, cn vindt noch in de kamer, noch buiten dezelve ergens een levendig wezen — men gaat naar, of ook een levenloos ding dat kloppen kon veroorzaakt hebben; maar vindt niets. — Eindelyk gelooft de heer Kohier hetzelfde geklop andermaal te hooren , en beve.dt plotsling h\lte en rust — men hoort en bemerkt d it dool den zolder by de gemelde deur langzaam en* kak regendroppen vallen, — Mogt een ieder zo koelbloedig, zo moedig en zoo ter zaaks gehandeld hebben in het onderzotK tiaar alle wonderen, die men wil dat hier zyn gefehied! En nu is de uitkomst van dit alles: Dat het fpook, of liever de fpooken te Qtiarilz beflaan hebben en in des predikant zie—  Il6 SPOOK' zieke bersfenen, en in het goochel fpel varr eenige fpookende mannen en vrouwen van Qjiaritz : allen zoo veele boosaartige bedriegers. Al aanftonds in den beginne fpooktcn bier hongerigen, dorstigen >dieven en verliefden y doch het kon ook zyn dat de eerste dryfveer tot deeze fpookeryen, zo als ook de majoor van Wintcrfdd meent, in de wraakzucht dier genen te vinden zy, welken de ongedienftigheid des pastoors omtrend eene onverhoord -fmeekende ftervende liet meest ter harte ging. — En om nu alles vaardig te doen, verbondt men met de wraakzucht de bevrediging zyner maag, en de voortdnnring van een genot, welk de pastory wel gewoon was den.ecncn en anderen te doen geworden. Eene andere aanleiding tot fpooken was ook in de zwakheid en goedaartige ligtgeloovi^heid des ziekelyken pastoors gelegen r hieraan paarden zig alsdan nog allerhande toevallige begunstigingen des bedrogs, waardoor dit geestenpak fteeds (louter werd > naam-  VERTELLINGEN. ■nnsmlyk ook het zelf voldoenende, van zoo veele jaaren onbemerkt zo menigen jangen inenscb of uit de nabyheid, of wel van verre, uit te lokken, en met een langen neus Weder naar buis te kunnen zenden; — ook ket goochelfpel had zyn gewichtig oogmerk, welk over het geheel genomen het bedrog zó tastbaar maakt, dat het geene verdere aanmerkingen behoeft — hier by werden de kleene dieveryen onophoudelyk vooitgezet: te meer, da;r de predikant het welhaast niet meer der moeite waardig oordeelde, naar de keldeideur te zien, als de dorstige halfen aan het flot rammelden : het kelderflot — zoo was het altyd — wordt immers mor„ gen onbefchndigd bevonden; en waarom „ zoude men ook iedere waargenomene fpook„ acluige beweging naargaan ? wanneer men „ de geesten nooit by de kelderdeur ver. „ rascht heeft , vervalt eindelyk het oogmerk van eene herhaalde naarfpoorirg van zeiven. Onder zulke omftandigheden was hot dan vaarlyk geen wonder dat de huisheer, on« danks  jl8 SPOOK- danks eigen vermogen en een toereikendambtinkomen, en dat nog kinderloos,zelf geduu. rende de fpookjaaren, meer en meer verarm_ fin onrechte fchreef dé leeraar dit verarmen aan de menigvuldige lastige bezoeken der nieuwsgierigen toe; daar zy, byzy. ïie gastvryheid, ook wel het hunne zullen hebben bygedragen, en hy ook de wakende 'nimmer zatte geesten mede in rekening had moeten brengen: — honger en dorst zyn een paar, fchoon ongenodigde, toch dagelyks, wederkeerende gasten. — Deeze ont. Handigheid alleen is toereikend, om het begrypelyk te vinden, dat het onderhoud en beftaan der fpooken te Quaritz, zo menig jaar, ja zelf tot den dood des predikants, zeer naauw aan elkander verbonden waren. Voor mvne denkende lezers geloof ik getioeg — voor de onbekeerbaaren reeds te veel gezegd te hebben. X.  VERTELLINGEN. Jip X. Een fpook verfchynt in eene fïaapkameri Een vryheer des heiligen Roomfchen ryks* met raine van Hoogburg, had by een groot vermogen niet meer dan twee hinderen:een zoon en eene dochter Rofalia, die zyne lievelinge en oogappel was, en met hem, op zyne fchune landgoederen, geheel en al naar haar hoofd leefde. Deeze Rofalia was wyd en zyd beroemd van wege haare fchoonheid, maar niet minder uit hoofde van haare trotfche eigenzinnigbeid. Dit tiotfche meisje werd gedtimig meer in  -320 SPOOK- in hiare grilligheden gefterkt door de domheid van laagdenkende zotten; en door den fchroom , dien kloekere mannen voor haar deedcn blyken , geloofde zy een volkomen legt te hebben op ieder man hoogmoedig ter neder te zien , en hem met trotfchen overmoed te bejeegenen, Haare bezigheden waren: des voormiddags een van haare pragtige en uieuwmodifche kleederen uit te kiezen, dan in den fptegel zig met trotfche en verachtelyke gebaarden te befchouwen , en op bittere en bytende antwoorden te denken, welken zy des namiddags of in het eerste gezelfchap aan den man braat. Zy kleedde zig gaarne en ama* zone, bereed gaarne een vuurig en fnelloopend paard, of vond vermaak alleen in haar rydtuig z'"*unde, haar paard zelve te mennen , en met donderend geraas , over ftok enfteen daar been te vliegen; en als andere lieden zig kruisten en zegenden over zulk ccn halsbreekend vermaak, was dit in haare ooren de vleiendste iotfpraak. Haare-ftille genoegens'waren, in gezelfchap het  vbrtellingkn. I2t het omhcrfpel of whist, met haar vader het fchaakfpel, en voor zig alleen, op haare forte piano, vlaggc fonaien te fpeeleu; of ook nu en dan een tooneelfpel van s h a» kesp kar te leezen, van welken Macbeth haar Helling was. Zo had zy van haar 15de jaar af geleefd , tot aan het tydftip waar in zy haar jp-de pas had zien voorbygaan, en had eik ernftig huw* lyksaanzoek van zig afgeweerd. Wel, zeide elk een, die paft voor het eerst zag, welk een heerlyk, welk een bemirdyk fchepzel! — maar zodra by haaren omgang flechis eenige uuren had genooten, was by gedwongen te zeggen 1 welk een trots en griil.g fchepzel I jn haar gedrag is niets dan hoogmoed, in. haare autwooiden niets daa hoon en bitterheid, in «uren boezem kan onmocgiyk een vrouyvlyk !nrt flran. in de daad fclieen zy voor geene zagte gevoelens vatbaar te zyn , althans niet ia den omgang met mannen. Zy trotseerde bet geweld van de andeis Zl»o magrige liefde, en hield iedere kleine venrouwJykheid, V voor  122 SPOOK* voor een veragtelyke vemecdering van;haat gantfche geüagt, 't welk , gelyk zy niecnigtnaal zeide , op eene 'fthandelyke wyze aan den wil en de opperheerfchappy der mannen onderworpen was , en 'c welk zy op hun wreeken wilde. Welligt, dat dit gevoelen daar door in Rofalia's twofd onttlond, dewyl zy van haar agtfte. jaar af, door eene gouvernante opgevoed was, die reeds, gehuwd was geweest. Zy was de weduwe eens officiers, welke haar als minnaar zeer teder, maar «ls man niets minder dan teder behandeld had. Zy meende daarom niet beter te kunnen doen, dan haare voedfterlinge tegen dit valsch en boosaartig geflagt op 't ernftigste te waarfchouwen. En om haare waarfchonWingen meer naadruk te geeven, verhaalde zy nu en dan een tooneel van haar verlopen huislyk leeven, het welk zy dan gewoon was met de zwartste kleuren aftemaalen; en dan kwam nog de toepasfing: En Z9 zyn zy aller., als minnaars vleiende, ge' dweti  VERTELLINGEN. 12$ dwse en bevallig, nls mannen jïuurs, hard, en tyrannisch. Het fcheen daarom, alsof deeze zo dikwerf voorgezegde en daarenboven door zo menig ftigtelyk voorbeeld bevestigde leer der werkzname gouvernante, op het hart van Kófö* Ha gewerkt, hetzelve met argwaan cn mistrouwen vervuld , en haar tot eene veragtster en vyandin van hetganlchegenagtdeimannen gemaakt had. Daar zy nu van der jsugd af gewoon wasalle, nog daar by vergrootte lonten, van een enkelen ifcafi , op reekening van hun geheele geflagt te Hellen, zo als manoNNE het haar geleerd had3 van w.iar tog had zy dan neiging en vertrouwen kunnen Voeden jegens hun. Haar ftand , haare rykdommsn, haare fchoonheid voleindigden dat werk; niet minder ook de tóegeevenheid van haaren vader, omtrent alle haare grilligheden cn luimen, en het kan ook wel zyn, dat behalven alle deeze oorzaaken, 'er welligt nog eene was, die de fchoone Rofa. Ha zo trots en hoogmoedig maakte, als wy  f:4 spook- de eer hebbeu gehad haar aan onze leezers te bclchryven; deeze nu zal zig in 'c vervolg van zelf ontdekken. Nu gebeurde het eens, dat zy met haaren vader op een feest genodigt werd, hetwelk eenige tnylen van de plaats waar zy zig ophield , gehouden werd. De tyd van het jaar waar in bczel^e gegeeven wierd , was de hjrfsi, bet feest zelf, de bruiloft van eene van haare naastbeftaanden , die zig in 'c hu» welyk verbond met een jongen heer van adel, genaamd van Rosheim, die ryk, onafnangJyk, en van een algemeen beminden inborst, was. De gantfche nabuurfchap prees en bewonderde de party van de bruid, als wel* ke noch buitengemeen fchoon , noch ryk, maar een meisje was vol naivlteU en zagt gevoel; doch Rofalia alleen fchold de zo» danige uit voor een zottin , dewyl , naar haare mening, met zulk eene verbintenis, het verlies der edele vryheid, en opoffering van eigenen wil verknocht was. Maarevenwel nam zy de uitnodiging aan, om juist by deeze gelegenheid, alwaar, gelyk  VERTELLINGEN. 125 tyk zy gemak-yk kon veimoeden , ooi? zeer veele jönge mannen zouden zyn , ie toonen, wat zy kon, en hoe oneindig verkeven zy was boven den gewoo^lyken ftanri van hasr gVffitehg Maar hier was Het* dac cte kleine fcbalkagtlge god der liefde haar een rrek fpeelde, welken zy niet ver. moedde, <.-n weiko'— *m -Maar-, hó!a nier, vooruitlopende pen , ver. praat niet op eenmaal die gcfchieUenhje, dat zig wel van tyd tot tyd zal ontwikkelen. — — Ui.gerust met den nieuwmodischren en kostbaarsten opfebik~ra by deeze geleegen. befd* ook in dit opzigr, eene der eerfte rollen te fpeefen, en met den hoogmoedigften blik alles rondom zig te vernederen, zweef, de de troiCe Aofalia tegen den avond voor het huwelyk in de verzamelzaal rond, en vond aldaar een groot, gemengd, en Jui.,er.yk gezelfchap. Met ontzettende verwonden,^ gaapten onbekenden haar s£n , msar haare, bekenden gaven elkander veelbeduidende «flnjfep met de oogen , of fluimden elkan', * 3 der  iaö s p o o V" der heimlyk toe: Ha, daar komt de tiotfc Rofalia van Hoogburg aar. Het duurde niet lang, of een kleine cirkel •van die geencn, welken kaar niet kenden, cn baar daarem hunne oplettendheden wilden betoonen, had zig rondom haar verzameU jEen van deezen wenschte zig zelve geluk, dat hy by deeze gelegenheid de eer had eene zo uititeekend fchoone jonge dame te leeren liennen. Hoe kunt gy dat doen , gaf Ro falia ten antwoord, daar gy nog niet weet, of dat gefchicden zal ? — Een ander vroeg haar, of zy eene gelukkige reis had gehad? En zy daarentegen vroeg hem weder, of zyn ge» zigt nog in een goeden ftaat was ? en als hy, verwonderd over dit antwoord, haar aanzag, voer zy voort, gelieft gy dan maar zo goed te zyn en optcletten , dat myn vader en ik, gezond voor uwe oogen wandelen, en daar uit volgt, dunkt my van zelf ,dat wy niet mee 'den wagen omgevallen, noch door moordenaars aangerand zyn.-En op deeze wyshad zy zich eer »er een quarticruurs verlopen was,reeds by allen zoo bekend gemaakt, dat een ieder de  VERTELLINGEN. 127 de lust verging, zig verder met h.iar opte. houden. Met zette zig eindelyk aan tafel, alwaar nogmaals een jong heer zig met een compliment by haar waagde. Hy verzeekerde haar namenrlyk, op Zyne eer , dat hy geen groo* ter geluk kende dan dat van een zodanig vis h vis ; en ik geen fligter, antwoordde Rofalia9evi praatte ongeftoord met de geene, die naast haar zat, voorr.— De bruidegom was juist met haar xrt een zeer levendig gefprek, over den band dien hy voornemens was mat zyne carolina te tnoopeu,als hy buiten geroepen wierd, dewyl een vreemdeling hem zelvcn verlangde te fpreeken. Nu vloeide Rofalia's fpraakzaamheid over, als een-ftroom; zy verklaarde den band des echts voor de veragtlykste en drukkendste boei , alleen daarom uitgevonden om haar geflacbr geheel te verdrukken; en nimmer, voer zy voort, nimmer zal men het belceven, dat ik dezelve drage ! Waarom zoude ik my aan een man vast kluisteren, daar ik de kragt heb om alleen te ftaan ? Waarom F 4 Ga-  128 SPOOK- flavin zyn , daar ik vry geboren ben ? Waarom zoude ik aan de heerfchappy eens mans onderworpen zyn, daar ik zelf gebieden kan, en daar het alleen van my afhangt, of ik dat regt aan iemand wil afftaan, of niet? — De tafel was juist zo gofchikt, dat aan den eenen kant, alle de gehuwden, maar aan den anderen alle de ongehuwde perfonen van het gezelfchap zaten; van daar kon bet iroifche meisje des te driester fpreekens want uit ondervinding kon hier niemand iets wederleggen, en al'es,wat doorflepene en galante heeren , d«sr tegen inbragten, floeg zy door haar verfland en door haaren by renden fcherts ter neder. Intusfehen dat zy nu hanre rechten zodap. per verdeedigr, zullen wy eens naar den heer bruidegom omzien. De vreemdeling, om wien hy buiten geroepen wierd, was een jong edelman, genaamd van Felshorst, zyn beste vriend , met welken hy op de laage en booge fchoolen pén hart en ééne ziel geweest was. —- Deeze had eenige jaaren tfet reizen in vreemde landen doorgebragt, kwam  v' i r; ThlfK'öB n, • lipt lrcvam nu juist kortliugs van deeze rei Ze t'huis', en brngt een onbedorven hart en gezondheid , en een met duizenderleie nuttige kennisfen verrykt lichaam in zyn bemind Duitsch vaderland terug. Bovendien was by uit eene der aanzienlykste huizen, had aanzienJyke goederen, en zyn uiterlyke gedaan1, te was niet minder aanbeveelend, want by was een jong, wehopgegroeid, bloeiend marf. Van alle zyne bekerden had Roshehh juist dezen het minst, van allen verwagt; zodra hy hem dus nu gewaar werd, riep hy hem te gelyk vol blydfcbap toe: Ha! Felshorst! — welkom op den vaderlyken grond en bodem: — En driemaal welkom in myn hn, en by deeze geleegenheid. Fels horst. Zy was bet die my aanfpoordde zo Inel naar u toe teylen; want in Duitschland te zyn, en uw bruiloft nietmede te vieren, dit dagt my een zonde rc weezen. Rosheim, Die iku niet zoude vergeeven hebben* .— Doch kom en neem deel aan/ ff 5. dei  I3G S p o o K- de voorbereiding daartoe; wy zyn zo even aan tafel gegaan, en ik wil u een fchoon plaatsje geeven, dat... Felsborst, Voor het tegenwoordige bedank ik u vriendelyk- Ik heb om myne moeder en zuster te verrasfehen, in een paar nagten weinig, en in deezen voorigen, geheel niet geOapen. En tog vond ik hen niet, toen ik heden tegen den middag aankwam; maar hoorde terftond dat zy hier waren om uw huwlyksfeest te helpen vieren. 7,o vermoeid als ik was, zette ik my egter terftond te paard, en heb die zeven mylen in deezen middag afgereeden. Nu verzoek ik u, my eene kamer re laaten arnwyzen : want ik heb rust nodig cn ik boude myne tegenwoordigheid hier geheim, op dat ik myn oogmerk bereike, en myne moeder en zuster verrasfebe* Hierop voerde Roshelm zynen vriend zelf in een nabygelegen vertrek, omarmde hem hartelyk, en heette hem nogmaals welkom. Maar, dus voer hy voort; bereken op he-. den myne vriendfebap niet naar myneu ontvangst,  vertellingen. 131 vangst» Op een anderen tyd ware het fchoonfte vertrek uit myn gantfche huis tot uw dienst; maar voor het tegenwoordige zult gy deeze kamer moeten voor lief neemen als zynde de eenige,die my nog overig is. FelshorsTi Zy is immers fraai en bewoonbaar, wat zoude ik meer kunnen begeeren? Het verwondert my, dr.ar gy uw huis zo vol hebt, dit zy nog onbezet is. Ros heim. Zy is a-desfem onbezet gehieven. Vóór twee jjaren ftierf alhier eene vriendin , de gezelfchapjufvrouw myner moeder, eene nigt van my, in den bloei haarer jaaren. Haare krankheid was eene uitteering, zy was alzo gewoon (zo lang zy nog op de been kon blyven) raecnigmaal hier buiten op de galiery te wandelen, en wel dikwyls^ nog zeer laat, om by de feoelte des nagts,. frisfche fegf te fcueppen. Haare witte kleei ding, haare uitgeteerd..- geftaiie, en haar langzsame gang veroorzaakten menigmaal fchrik. Bygeloovige di.nstbo len hebben het tot een voorvvendzel van hunne domme praatjes genomen, dac dit goede meniën nog des ^ ö ragts,  f$i $ it & O' i?- riagrs omga, en de geene, die hier huisver» ten, in hunne rust verftoore. Fels hort. Dat zoude my nu juist niet gelegen komen ; waar het bezoek van een hupsch en bloeiend meisjen is tog me* mand onzer onwelkom. R O's he fM. Gy zult hier wel goed rusten, maar hoor, vriend! het is koud, en' nuchteren kunt gy u tog ook niet nederleggtn; ik zal ü derhalven wat avond eeten. en vuur aan den baard bezorgen, en dan weder naar het gezelrcbap gaan. Gy zult my heden wel verontfchuldigen ... F&lshorst. Dat verftaat zig vnn zelf. Nu, als ik veizoeken mag, flegts wat koud eeten en een glas wyn. Rosheim ging: terftond na hem kwamentwee bedienden, maakten vuur in den fchoorfleen aan , en bezetteden de tafel met koud gevogelte, wildbraad, gebak, en een fles rhifehen en een fles bourgogne wyn, zeer fmaaklyk, Felshorst ontkleedde zig dadelyk, at met fmaak , en dronk eenige glazen bourgogne wyrt. Daar op ftak hy het nachtlicht: aan,.  VERTELLINGEN. t$i aan, zo dat het helder brandde, fchocf hes vuur te Tarnen, floot de deur vast toe, en lag zig te flaper. Na zulk eene beweging als hy gehad bad, en na de weinige rust van voorige nagten,fliep hy terftond in. Doch ondanks zynen. gezonden flaap, ontwaakte by wederom tegen middennacht. Hy meende in den flaapeenig geruisch te hebben gehoord, en eene byzondcre zuiging van de lugt gevoeld te hebben. Dc groote vermoeidheid maakte hem flaapdronken , zyn oogleden werden hem te zwaar , en hy zoude zonder twyfiel weder ingeflapen zyn, zoo niet een nieuw koe! Jachtje;, en eenig geruisch, als van een lichten zucht, hem geheel en al wakker gemaakt had.. Hy floeg zyne oogen op! maar 6 hemel! welk een gevoelen overftroomde ziel en lichaam, over het geene hy zagi — Regt tegen over hem, by den fchoorfteeu, zat eene witte vrouwengedaante , op een ftoel, en fcheen zig aan de weinigen nog niet uitgebrande kooien te warmen, F 7 Men;  J34 ^ p o o k- Men kan denken, dat hem te gelyk het verhaal van zyn vriend weder te binnen fchoot ; en hoe zeer Fdshorst ook een man was, zo konde hy egter eene kleine fuLliing niet ontwyken, die hem, by het geen hy gehoord had en nu zag, overviel. Z i zouden dan vvrfchymngen van vtrflorvene perionen nog mooglyk, en de vertellingen van onde wyven en zwakke hoofden meer als zotterny en domme bygelovigheid zyn? Onmooglyk! — Fdshorst! waar zyt gy? — verfchrikt u een droom, welken gy meent te zien, en niet ziet? of maait uwe verbeeldmg , u wakend dingen voor de oogen, die niet beftasm kunnen ? Maar dit is geen droom. Ik zie tog alles duidiyk rondom my daar het overfehor van de maaltyd, waar van ik eerst zedert een paar uuren heb gebruikt, de haif ledige fles bourgogne , en de nog volle fles 1 inlenen wyn ,, daar myn reisrok, en hier myne ftevels met myne fporen. — — En myne verueekiing! — voor de eerfle maal in myn leven fpeelt zy my zulke trekken^ En;    V E R t B L L I N;c e N. 135 £n waar door toch zou zy opgewekt zyn, de vlugtige verteJling van mynen vriend , die had myn flaap zekerlyk niet ^eltoord. Geduurende deeze itille aJIeenfprank had by die gedaante onafgebroken befchouwd. Zy zat juist met den rag naar hern toe, zo dat hy flegts zag , haare over den leuning van den floel uitfteekende nagt muts, waar UW fchone lange blonde hairen ten voorfchyn kwamen, een klein gedeelte van haar rechter armen been,doch van hanrgeziebt,dat links, om gekeerd was, nkn I;0n ^ Zy M tot nog toe geheel flil geMten. maar zy op eens haar linker been op, hg hetzelve over het rechter, en maakre mCt een aartigeblanke hand eene beweeging, aJs 0f zy een jeukend gevoel aan haaren voet, wilde verdryven.. De hand zonk weder in haare rustrge houding neder, maar de iigging van het been bleef dezelve. Fehhorsfs blik werd nu vuuriger en vaster gerigr, want ae gedaante was nu belangryker geworden. Hy zag een welgemaakten voet, en bet ligre witte geWaad was zo .trouwloos en toegevend, dat het;  het ook eene fehoore knie niet verborgt welke door derielver witheid merklyk aftrak,, tegen den daar nnn grenzenden band, welke dc Uons vast hield en by bet fchynzel van bet nsgtlieht als rood en zilver blonk. Al moest het my al myne haairen kosten zo wil ik egter die verfchynzel nader gaan onderzoeken I — Zo dagt Fehhorst) maar intusfehen dat hy zuiks dagt , en voornemens was zyn befluic werkfleliig te maaken, ziet, zo ftond, de' gedaame van den ftoel op, naderde langzaan? , en met majefttit, zyn bed, even als of zy in zyne ziel had gelezen, eu tot bent zeggen wilde: zie, daar ben ik, befchouw my nu regt., — Hy,wien'c lust, roeme op zyne kloekmf e-digheid, althans Fdshorst ondervond, dat hét geen gekheid was, met geesten om te gaan ; vooral wanneer zy voorneemens, die ^ wy pas voor een feconde opvatteden, zo maar in een oogenblik vernietigen. Daar by hy nu op eenmaal van de aangrypende, de» asngegrepene party was gewoi'den, ontzonk*' bun.  VÊRTELLlNflEN, fg/ J/ern den moed, en hy kroop fehielyk van d? eene zyde van hét bed (her. welk voor twee perfonen was ingerigr) naar de andere , en zoude nog verder agter uit geweken 2vn % by akiien de wand hem niet had tegengehouden. Maar de geest, als wilde zy zyne zinkende kloekmoedigheid, en zyne verlegenheid op het uirerfle brengen , nam als een zegevierenden vyand, plaats op de zo even vetlatene legerftede. Luid klopte nu het hart van d?n voorheen zo onverfchrokkeuen^/j/iom; hy wist niet wat hem gebeurde. Het was ais of by op eenmaal met kokend water was overgooien; en in bet eerfte oogenblik van zulk een fchrik, wanneer tog niemand zo geheel meester over zig zeifis, had hy werklyk zyn ge*'gt in zyn hoofdkusfen verborgen i doch na een paar feconden keerde zyn moed te. rug. — Wat duivel, mompelde hy half overluid , Fdshorst! zyt gy een man, cn wilt gy niet kloekmoedig zyn ? Laat het lopen zo als het wil: genoeg! Gy moet zien wat naast u. Mgt, —. Daar op beurde by zyn hoofd op. hoe  J3& spOOK- hoewel nog met eenigeu (chroom , en zag de gedaante in 't gezigt. — Maar — welk eene gedaante was het, die nevens hem lag te rusten?— In de plaats van een Medufa's. kop, welke naar zyn gedagte hem met fchrik enyzing zoude vervullen, en hem het bloed in de a eren zoude doen (tollen, een fchoon bloeiend meisjens-aaugezigt. Geen regelmatig drie- of langwerpig vierkant, maar een lief ovaal. Haare mond was niet gruwlyk opgefperd , noch fpoog vuur en vlammen , maar half geopend,en blies hem zagteen lieflykcn' adem tegen» Haare oogen rolden en blikten niet vreeslyk rond, maar waren door eene ligte fluimering geflooten , en twee fmalle halve cirkels boogeu zig met majelteit over dezelven heen. De kleur van haar aangezigt was die van de bloeiendfte roos, welke zig langzamerhand in een zagt incarnaat, en eindelyk m het helderde wit verloor. — — 6 Gy alle bovcnaardfebe magten l riep de verwonderde Fdshorst uit, is het mooglyk, dat gy met ons arme ftervelingen nog fpot, of  VERTUUNGEK, 13$. of wat is dit voor eene verfchyning die my.. by deeze voorkomt! — Dit althans is zeker, zo dit de geest van Amalia is, zo kan het waarlyk geen hooze geest, maar moet noodwendig een goede geest, een engel des lichts zyn. Ondertusfchen was de aanblik veel te treffend voor Fdshorst, dan dat hy zyne oogen zoude hebben kunnen terug houden, van deeze aangenaame befchouwing voort te zetten. Hy ontdekte allernaast zig, dezelfden arm, welke voorheen die beweging gemaakt had, en nu bewegenloos op her dekbed rustte, Hy was van een helder wit , en zo fchoon, zo bevallig gevormd, alle deszelfs Pieren liepen zo zagt in een, dat alle de meesteragtige werken der kunst, welke Felshorst in Rome en Napels gezien bad, hem bedorven natuur fcheenen te zyn. Was het de nabyheid van deezen arm, of wat was het,dat denzelven voor Fdshorst zo aantrek, lyk maakte? Genoeg zyn gezigt rustte lang, alleen, en vast op denzelven,tot dat het tot de  |4Ö SPOOK- de kleine ronde band neerlloop , wc'lfts vierde vinger met een fchitterenden ring ver. fierd was. ó Zo voert men in de andere waereld nog pracht met diamanten ?dan ben ik wel de eerfte, onder de menfehenkinderen die deeze ontdekking doet. Doch waarfchynlyk heeft dit mebjeneen tegrooten prys op dezen ring gefield om denzelven op de waereld agter te laaten; veel ligt had zy het bevoolen , en beeft men baar die — Fdshorst zyt gy niet meer by uw7 zinnen? die mede in het graf gegeeven , wilde gy zeggen? — Felsho-rst! zie toch eens deeze nagtmuts, geheel gevormd naar het mo. del, het welk eerst in het laaifte vierendeel jaars van bet modejournaal te toorfebyn kwam, kon men die voor twee jaaren de goede Amalia mede in het graf geeven? — En deeze Hechts linnen kteedmg, en dit kamifooltje van piqué — is men wel gewoon zo hooggeboorene juffers der verro.ting overteleeveren ? — Neen , dat is Amaluïs geest niet * en om u geheel en al daar van te over*  VERTELLINGEN» t4f overtuigen, Fdshorst, zo hebt gy flegts te onderzoeken of de geest ook vleesch en been hebbe? — Hierop verhief Fdshorst den voorften vinger van zyn reg'e band, en maakte daar mede eene zachte ftrykende beweeging over den fchoonen arm, die zo naby hem rustte. — Als van een electrieken flag getroffen, trok hy zyn hand terug, want de arm had waarlyk; beft san, de blanke huid was zagt in het ge» voel als de pe!fik, en het vleesch was week en elastiek als het dons. En , ik wil niet zeggen hemelsch, maar taamtyk aardsch vuur, ftroomde door deeze ligte vlugtige aanroering in Fdshorst's aderen Alle zyne polsfen floegen met de uirer> fle hevigheid, alle zyne zenuwen lijderden, zo dat hy geen lid k m ftil houden, en zyn gezigt gloeide , als; ware liet 'in den weerfchyn van de hevigfte vlammen- — Hy had vverk«« lyk een paar minuuten nodig , om zig te herftellen. Teen vielen zyne vuurige blikken weder op de roozen van het bloeiend aangezigt. zonken laager naar beneden, tot aan  S P O O K*i aanden fneeuwwkten hals.en waren gaarne nog dieper ingsdrongen — — maar — gelyk meènigraaal een digte groene haag, het fchoon fte gedeelte van den tuin, de uitgezogtste bloemperken , voor elks oogen verbergt, zo was hier eene fyne, geheel ondoorfchynende doek de fcheidsmuur, welke de grootere bevalligheden voor de oogen van Felshorst verborg. ; Dicht , gelyk het buitenfte blad van een foozenknopje, had die doek zig om deeze bevalligheden geflooten, en voldeed zo gea trouw «tri zyn fchuldigen plicht, dat zy met dezclven op- en neder zonk. En om alle ontydige toegevendheid, voikomen te verhinde, ren, waren daar nog de liat groene banden van het witte piqué kamitooltje , die alle t ouwloosheid onmoogiyk maakten, en dczeU-cn op haare aangeweezene plaats vast terug hielden. "Dat uy to3 ?ai elke andereplaats waart, "irnar juist hier niet,gy, nyd'gc bewakers van verborgene fchatten, riep Fdshorst onwillig ait, en kon niet- van de plaats afzien welke  VERTELLINGEN. jrf fcc zyne oogen fïcrker aantrok dan de krngè van den zeilfteen het ftaal en yzer» — Manr gy zyt tog geen rotsfteen, of ftaal; voer hy r;a eenige oogenbükken voort,gy fcbynt welKgt onverbidlyker, dan gy zyt! — Laat tog eens zien! — Zagt en langzaam naderde zyn handden onderftcn bandj vatte dien bevende aan —■ en zy — zy bood hem niet de geringfïe wederftand, zy hield op te zyn het geen zy was. — De tweede week even zo fnel voor de nu reeds koenere hand, en toen deeze vernietigd was , drong de jeugdige boezem, zig zelf met veerkragt uit zynen kerker te voorfchyn en zwol Fels/torst gierige blikken tegen. — ': Felshorsfs oog verzwolg, maar door dit zwelgen ftroomde een gloed in zyne aderen, die met eiken polfflag heviger en verterend der werd. De brandendfte dorst was kinderw fpel daarby. Tienmaalen was hy van meening zig .op die F*8Wj«geftaUe, te werpen en lippen en hand, gelyk zyne oogen te laaten zwelgen; maar als door een almachtig geweld *e*! gen?  M4 * p o o te¬ gengehouden , 1»eefde ;hy trots zyn vast befluit, op ieder oogenblik van de uitvoeiing terug. — Fdshorsl\ zo fprak hytot zig zeiven, wat doet gy? Hoe kunt, en hoe zult gy aan dit geval een einde maaken ? — Haar overvallen ? — De onfchuld in den flaap overvallen? — Foei, dat waie niet manlyk! — En daar en boven is het gewis een meisje van rang en fatzoen. Haar wekken —- dat is uwe en haare verleegenheid vermeerderen. Maar wat kunt gy haar zeggen , daap gy zelf niet weet, hoe zy aan uwe zyde ge. koomen is. £ot genoeg .Fdshorst, zo deeze gebeurtenis zo eindigde, gelyk zy begonnen is, wanneer de gedaante, eens weder zo heen ging gelyk zy gekoomen is. Gy weet niet hoe? — waaragtig, dit ware van alle raadfelagtige gebeurtenisfen, het raadzelagugfte; en geen mensen tan en zal u gelooven; elk een zal u uitlagchcn, en zo al niet luid, ten minden heimlyk, u een windbuil noemen, — Neen , Felshorst, dat gaat zo niet! Gy moet u in het bezit van het een of ander zoe-  VERTELLINGEN, 14 5 'zoeken te Hellen, gy moet ten minde iets hebben, waar door gy de waarheid van uvr verhaal kunt bevestigen. De hand met den glinfterenden ring was hec naaste by hem, en alzo werd op baar de eerfte aanval gedaan, om den ring te veroveren. Maar deeze fcheen zyne plaats zo gemaklyk niet te willen verlaatenden na drie zeer zwakke pogingen trok de hand zig weder terug. — Gy zyt zo toegevend niet als die banden , dagt Fdshorst, en by het woord banden kwam hem die band weder in de gedagten, welken hy te vooren, toen het meisjen nog by-de fchoorfteen zat, bemerkt bad.— „ Hoe, Fdshorst, als gy dien „bemachtigen konde? Ha! dat ware een pand, zulk een geval waardig,en gewis eene genoegzaame getuige , om daarmede de oogen der twyffelaars te verlichten. Ja, Fdshorst, deezen coup moet gy ,,0g uitvoeren,al zou- de het u beide handen kosten l Fdshorst meette met zyne oogen den afftand van den bloeienden boezem tot aan de gevaarlyke plaats, om den weg naar te VI' G fpoo.  I4Ö sp o o k- fpooren, dien zyne hand moest necmen. En nu Hoop de rechterhand behoedzaam onder de deken. — By deeze daad was elke fpoo* van de heerfchappy der ziel op het onmachtig lichaam geheel uitgedelgd, zy mogt beveelen zo veel zy wilde, de hand fidderde niet, zy vloog veel eer onftuimig heen en weder en (tiet — (terwyl hy de band reeds gevat hield) hier links, — daar regts — aan eene zagre ronde knie, ltiet zo onzagt daar aan, dat de fchoone flaapfter verfchrikt opfprong en *— ontwaakte. God in den hemel! wat gebeurt my? — Waar ben ik ? Zo riep Rofalia met fchrikvolle gebaarden cn met een fchreeuwende ftem uir. Fels horst. (Gelykelyk verfchrokken, en met eene gefmoordde, doch vaste ftem) Aan de zyde van een man van eer. Ros aha. Ongelukkige! — Ik ben debaronnesfe van Hoogburg — hoe durft gy w vermeeten. — (Hier verfterkte de toorn haare fpraak, en zy zag Fehhorst met al het vuur  vertellingen, 147 vuur in 't gezigr, 't welk haar blauw oog vermogté) Fels horst. Freule van Hooglurg, ik ben geen ellendige: ik ben een man van eer, myn naam is Fdshorst — Rosali*. Als gy een man van eer zyt, hoe kwaamt gy dan aan myne zyde ? . Felshorst. By myne eer, ik kwam met aan uwe zyde, maar gy aan de myne, R 0 s a l 1A. (Nog met de grootfte hevig, beid) Wat zegt gy? — Felshorst. (Zeer gerust) Niets dan de waarheid. Rofalia wierp eerst een vlugtige blik op Felshorst, daarna rondom de kamer, ver» borg voords plotsling haar gezigt en riep; 6 God! 6 Godl - mynheer, ik bid u ten flerkfte verlaat my. Felshorst. Hoe kan ik dat? ik bert even zo min gekleed als gy, De getroffene Rofalia zweeg eene poos, toen ving zy weder aan: 6God! 6 God! — welk eene vreeslyke vernedering! — G* F SI Sm  i.J8 s p o o k- Fels horst. Stel u gerust, Freule! by dit zonderling voorval, en hoor myne verdediging aan. Eerst gisteren avond ben ik hier aangekomen ; myn vriend Rosheim geloofde my nog te London, en werd alzo door myne tegenwoordigheid zeer onverwagt verrast. By zelf wees my deeze kamer en deeze legerftede aan ; en de weinige rust van de vorige nachten , verbonden met een grooten tour te paard, dien ik gisteren namiddag afgelegd heb; veroorzaakte my een fpoedigen en gezonden flaap; maar fpreek zelve, Freule ! hoe konde ik verhinderen op zulk eene wyze gewekt te worden? Ros al ia. Om Godswille , mynheerj als gy nog eenig gevoel bezit, verlaat my! — Felshorst. Al wilde ik nog zo gaarne hoe kan ik dit ? — — Op myne eer , Freu. Ie 9 ik ben hier geheel vreemd, ik weet, zodra ik de deur uitkom, hier geen voetftap ver den weg. Wenscht gy dat ik gerucht H»ake? mm Ro«  v fi r t e l l i n g e n, I49 Rosalia. Om Godswille niet! — maat — mynheer — gy zyt tog een eikndigc J _ Felshorst. Jk bidde u ten ft;rkfte genadige Freule! leer my eerst kennen, voo* dat gy my veraehr. Rosalia. Ha! myne grondftellingen dwingen my u gantsch geflacht te verachten. .Felshorst. Ook my ? — Rosalia. Ook u, mynheerl de wyze Waarop ik gewekt werd... Felshorst. Getuigt tegen my , dat moet ik toeftemmen. Ondertusfcben, indien gy my wilt aanhooren, myne Freule! zo zult gy bevinden, dat ook bier de fchynraecr tegen my is, dan de daad. Het meisjen , welk haar gezigt weder in . baare banden verborgen had , antwoordde mets; Felshorst voer voort: Terwyl myn vriend my deeze kamer aanwees, verhaalt by my dat dezelve met voordacht onbezet was gebleeven, dewyl vóór twee. jaaren bier eene zyner bloedverwanten geftorven was, van welke het bygelotf. verhaalde dat zy zomwylcn,, hier nog ® 3 om-  150 spook- omga en de lieden meenigmaalcn in hunnen flaap ftoóre. Gy kunt ligt begrypen , dat ik deeze gefchiedenis voor niets anders nam, als voor het geen zy is. Maar toen ik op Zulk eene zonderlinge wys uit myn'flaap op. gewekt werd, en u, genadige Freule ! eerst daar by den fchoorfteen, toen hier aan myne zyde gewaar werd; toen wist ik waarlyk niet wat ik op dat oogenblik daar van denken moest In allen geval dacht ik moet gy een yand hebben, om u morgen te ovettuigen dat uwe verbeelding u waakend of drooinend geen trek gefpeeld had; wanneer welligt deeze verfchyning op eene even zo onverk'aarbaare wys weder verdween als zy gekomen ïj. De ring wilde niet van de hand af, alzo zocht ik deezen band voor my te bemachtigen, wulken ik voorheen een weinig gezien had, cn . . . Rosalia. Ach, mynheer van Felshorst! voor de eerstemaal in myn leven verlaag ik my tot fmeeken aan uw geflacht: ó verfchoon eene ongelukkige en help my! — Fels.  vertellingen, 151 Felshorst. De geftrengftc- ingetoogenheid is bier niet meer dan fcbuldige pligr. Maar wat ik u raden zal, weet ik op myn eer nier, — (nadenkend) en ik begryp nog in 't geheel niet hoe gy in deeze kamer gekomen zyt, daar ik tog de deur digt toegefiooten heb. Rosalia. Waarfehy nlyk door het venster. Felshorst. (verwonderd) Hoe? door het venster ? — Rosalia. Ach mynheer, hoe kan ik langer tegen u veinzen ? Ik ben eene flaap* wandelaaifter. Meertuaalen reeds vond ik my t' huis by ,myn ontwaken niet in myn bed, maar aan de zyde van myn kameimeisjeit, in de naast-aangcleegene kamer. Toen ik my gisteien namiddag in de my aangeweezene femier bevond, bemerkte ik, dat zylopden tuin uitliep, eene hoekkamer was, en een balcon had. Ik opende het venster, en zsg dat uit het hoekvenster tot aan het naaste flegts een voetflap was, en had, (gelyk meermaalen gebeurt als men niets an» G 4 der3  25* s p 0 0 k- ders te doen heeft) daar over myne eigene gedachten. Waarfchynlyk heeft myne ziel zig dat alles in den flaap weder voorgefteld, en ik hebbe flaapend een flap gedaan, dien ik nu wakend nier weder terug kan doen , en. welke my in eenentoefland gebragt heeft, die my,zo lang ik leeve.zal doen bloozen van fchaamte. — Felshorst. Wie is meester over hec toeval ? — Ik beklaag u va'n gantfeber harte. Maar, genadige Freule I flaapt 'er nog iemand by u in de kamer ? Rosalia. Neen. Felshorst. Nu dan -zal dunkt my de verleegenheid zoo groot niet zyn. Rosalia. Maar, mynheer! de deur is van binnen geflooten en gegrendeld ; en naast myne kamer flaapt de gravin Dalriainiet haare dochter. Wil ik nu buiten-om door de gallery in myne kamer, zo moet ik noodwendig door de kamer der gravin, en haar wekker. —. o God 1 ~— wat zal —- wat kan,—- —i. i, Fels  VERTEL L ï N C E N. I53 Felshorst. Neen , fchoone Freulei dat zult gy nier. Rosalia. Ja, wat zal ik dan aan vangen? — — Felshorst. Dien flap, welken gy llaapend deed, waakend te doen, zal my gemaklyk vallen ; dan opene ik uwe kamer van binnen, gy gaat zagt over de gallery , en zoo iemand door my een woord van dit voorval boore, zo wil ik de' ellendige zyn, waar voor deeze fchoone lippen my voorheen uitfcholden. Rosalia. ö Mynheer! vergeef my deeze onbezonnenheid, zoo veel grootmoedigheids had ik niet verwagr. • F el SHORs t. Erg genoeg voor ons ge» flaclit, dat het u geene betere gedagten omtrent zig beeft kunnen inboezemen. Maar laat ons thans alle pligtpleging daar Iaaten, en gy, fchoone Freule, heb de goedheid my met het binnen fte gedeelte van uwe kamer eenigzins bekend te maaken ; op dat ik nici, (daar ik hier zo weinig wegs weet) de eene deur voor de andere nee me. G 5 Ro.  IS4 SPOOK- RoèALiA. Om 's hemels wil nier. De deur op de gallery is regt over het venster; aan de linker zyde is de deur naar de kamer der gravin , aan de rechter ftaat myn bed. Felshorst. Nu zal ik het wel vinden I Ik zal alle mooglyke behoedzaamheid aanwenden om flot en grendel zagtjes te openen; zo dra dit gedaan is, zal ik u,door een zagt kloppen aan deeze wand, een teken geeven, en dan — Rosalia. ö Edele man! — Hoe kan ik u dit vergelden ? — Felshorst, Stil, flil, fchoone baronnesfe! Het voornemen is nog geen daad; maar het zal die worden, en dank zy de fortuin , dat zy my gefegenhsid geeve , my een vriendlyken blik van zulke fchoone oogen waardig te maaken. — Maar hoe laat mag het wel zyn ? — By deeze woorden greep hy naar zyn horologie, en zag dat 'er reeds een en een half uur na middernagt verloopen was. —-— 61 Het is nog vroeg, genadige ïreulel — Alles ligt zeker nog in diepen flaap, zyt alzo onbezorgt voor lastige getui-  VERTELLINGEN. 1^5 tuigen — Nu zweefde Felshorst als een ligte zephir uit Rofalia's oogen agter de gor« dyn , trad in zyn overrok gewikkelt wederom te voorfcliyn, floot zagtjes zyn deur open , en ging toen naar het venster, om de plaats opteneemen, waar hy zyn heldenmoed betoonen zoude; en vond alles zoo,gelykRojalici hec befchreven had. Rosheini's flot was namentlyk een groot gebouw, een regekuaatig vierkant, het welk een kleinen hof infloor. Van daar waren 'er aan alle vier de zyden kamers, en ieder hoek van het flot was verfierd met een balcon, 't welk uit drie vooruitfpringende vensters beftond. Men had de tui- - of zuidzyde ge-heel voor de dames beftemd. R»fa-icCs kamer v/as van dezelve de laatfte, eu bet vertrek van Felshorst bet eerfte aan de westzyde; vandaar was het niet ongemaklyk, uit 1 et balcon-venster , in bet naast aangrenzende te komen. Na dat hy nu alles verkondfeliapt, en de afftand met zyn ftok gemeeten hnd, kwam hy weder aan het bed van het meisjen. Wees G 6 vol-  15Ö S P O O K" volkomen geröst, zeide by; ik heb de m* fchenruimte reeds gemeeten. Het is een kleinigheid , alles zal goed gaan ; fchep flegts moed, en geef aeht op het tekenr dat ik. u geeven zal. Intusfehen dat hy nu heen ging om zya> voorneemen in 't werk te (tellen, had de trotfche Rofalia haare eigene gedagten enoverwegingen hier over. — Welk een voorval dagt zy. Rofalia, Rofalia , hoe diepheeft het noodlot u doen vallen! — Geheel ontkleed , met ontblooten boezem , moest gy op het nagtleger van een man verdwaalen? — Gy? —- wien te vooren geen manby dag dorst naderen, zonder met fpotterny en trotschheid te worden afgewcezen ? — Hier moest gy fmeeken l — — (Terwyl zy van fchrik als ineenkromp,) Ach! — Niet eens de band is voor zyn gezigt verborgen gcbleeven! » Hy heeft dien gezien, aangeraakt. •— ó Rofalial hoe diep, hoe diep zyt gy gezonken! — Zo die man eens niet ftilzwygend ware! Maar zyne handel- WySjZyne befebeidenheid, zyne grootmoedigheid  ïreid ftaan my borg daar voor! Hy bad my kunnen verleiden, by had veel kunne» vorderen! - In deezen angst, in deeze verlegenheid — wat zoude ik niet hebben moeten toegeeven! — Maar hier den morgen aftewagten, morgen myne gefchiedenis . in 't geheele flot, overmorgen in de gantfche' nabuurfchap bekend te zien — ó God J liever den dood, dan deeze gruwlykfte aller fchandenl- maar, waarlyk ! deeze man denkr edel - hy maakt eene uitzondering op zyn gantfche geflachr, hy was bcfcbeiden, groot, moedig, by was edel; zo als zyne gedaante, hem vertoonde ■— Geduurende deeze overweegingen en ge. dachten was Felshorst het gevaar, van een luchtfprong in het venster te deen , moedig tegengegaan, en had hetzelve gelukkig over. wonnen. Zwak fchemerde hem treeds hee nachtlicht in Refalia's kamer in de oogen, maar egter was het fchynzel daar van fterk genoeg, om de plaats rondom zig te zien, su deszelfs gefteldheid juist zo te vinden* G 7 als  I£g SPOOK- als de jonge baronnesfe hem die befcbreeven had. Voor alles ging Felshorst naar het nachtlicht, om hetzelve te fnuiten,maar — thands ftroomde enkel vuur in zyne aderen, alle zyne zenuwen trilden — en trots alle aangewende voorzigtigheid ,ging het licht onder zyne bevende hand uit. Felshorst verfchrikte, doch wat ftond hem te doen? zyn moed was juist van die natuur niet, dat hy zig door verhinderingen liet affchrikken. Hy verdubbelde zyne voorzigtigheid en behoedzaamheid by de duisternis des nachts, Hoop naar de deur,opende zeer voorzigtig flot en grendel, begaf zig toen weder terug naar de zy-muur en gaf het afgefproken teken. Met martelend ongeduld had zyne fchoone nabuure op hetzelve gewagt.— Dan angst en wéé hadden haar vermeestert by de gedachten dat Felshorst ,baar edele redder, om haare redding zyn leven konde verliezen. Deeze angst groeide door de voorbedachte langzaam-  VERTELLINGEN. 15^ Mamheid waar mede Felshorst te werk moest gaan, met iedere feconde aan. — Eindelyk hoorde zy het zagte kloppen tegen den wand, en fprong uit het bed; liep zagtjes de gal! lery over, en zodra de luisterende Felshorst haare hand aan de deur hoorde beweegen opende by dezelve en zy trad binnen. Maar het arme kind, beRormd door fchaamte, vrees en angst, kon zo veele geweldige aandoeningen niet verdraagen. Zodra zy binnen trad , waren haare kragten uitgeput, haare levensgeesten vervlogen , zy zonk onmachtig in Felshorsfs armeu. Vast omvatte haar Felshorst's linker arm, terwyl hy met den rechter,behoedzaam de deur weder toefloot, en daar na ook dezen om haar flirt-' gerde, en haar alzo in haar bed bragr. Men helle zig de omftandigbeid voor, van een jong en vuurig man, by de ftilte des nachts, in eene duistere kamer, bezig zynde een in onmagt gevallen meisjen in haar bed te leggen Zy was geheel buiten ftaat flegts een enkelen vinger te roeren , en hulp moest 'er zyn. Hier was alzo nu aan geene be-.  iCé s ? o » befcheidenheid, aan geene jleücateife te dct> ken; elk lid, al ware het de zagte arm, of de ronde knie,moest door Felshorst op zyne behoorlyke plaats gebragt worden. De behoedzaamheid, waar mede hy hierby te werk ging , vertraagde de voleindiging van dat werk, en het duurde langen tyd, eer hy daar mede tot ftand kwam. —• Luisterend knielde Felshorst, nu voor haar bed, om te hooren of niet eene ligte zugt of ademhaling, haare terugkeering in het leven verried; maar het duurde zeer lang , eer hy het geringfte teken van leven befpeurde. Hy greep eene der zagte handen, en voelde den pols, maar de warme purperen droom vlood zo langzaam in haare aderen, dat 'er geene kloppende bewecging te bemerken was. In deezen angst en verlegenheid lag hy zyn wang, op de haare, zyn mond aan haar oor en riep: 6 waak op 1 —fchoon, lief, voortreflyk meiden, waak op , en keer in het leven terug: of de rust myner dagen is voor eeuwig daar heen ; doch nauwlyks had hy deeze woorden uitge- fproo-  VER T E b L I W C E N. ïoï. fprooken, of eene diepe zagt kondigde den terugkeer van het leven aan. Zyn oor hoorde haaren adem weder, zyn hand voelde de zagte polsftagen, en zyn wang die lieflyke warmte, die op de haare weder ontgloeide. God dank! riep Felshorst verheugd uit| en 'trok zyne 'iand terug, enhetmeisjen vroeg na een kort ftilzwygen, met eene zwakke ftem: „ waar ben ik ? Felshorst. Stel u thans volkomen gerust, genadige baronnesft ! gy zyt in uwe kamer, in uw bed; alles is ftii en goed gegaan, gy hübt voor niets te vieezen. Rosalia. Edel, voortrcflyk man.' Felshorst. Verfchoon my van uwe leffpraaken , ik. deed flegts myn fchuidigen Pligt. Rosalia. (zagt en bevend) Maar —zult gy my ook verfchoonen ? — Felshorst. Nooic wil ik een bhk van uwe oogen, nooit een woord van uwe fchooae.lippen waardig zyn, als ik my flegts een  Ifjft SPOOK' letter van dit voor u zo onaangenaam voorval laat ontvallen. Rosalia, Veel, zeer veel edelmoedigheid! Maar ik ben eene ongelukkige, ik heb die nodig. Rofalia's hand was nog altoos \& Felshorst'i hand geflooten,zy deed eene zwakke poging om dezelve temg te trekken; maar Felshorst hield die vast en zeiJe: ó onttrek my haar niet, deeze fchoóiie lieve hand;zy was het, die my uk den giootften onrust,uit de vreeilykfte verwagttug trok; zy gat my het eeiflte teken van uw leven; ftaa toe dat ik dezelve daarvoor aan myne lippen drukken mnp. . Felshorst zeide en deed dit; maar de geboderse wederftand was zo zwak, dat zy meer opwekte, dan af fchrik te. — RofalicCs hand had iets zo aanireklyks voor Felshofsfs lippen , dat zy niet weder los konde, en FelshorsCs lippen lagen zo vast o^Rofolio's hand, dat deze niet weder terug kon — vuur fhoomde van den een in den anderer. Het hait van Felshorst t was  vertellingen, 1^3 was vervuld met de brandendfte liefde , en voor deze liefde fmolt Rofalia's trötschheid als her ys voor de zon. — De handdruk van Felshorst bleef niet onbeantwoord, en deeze daar door ftoutmoediger gemaakt, verhief zyne lippen tot aan haaren mondj en drukte daarop een zo warmen kusch, dat het gloeiende meisje bang werd voor zig zeiven , en overluid uitriep : ö! Om Godswil, Felshorst! verlaat my! — Nu kan ik niet langer met u alleen zyn, — Hier Hg ik op myne kniest, hernam Fels* horst, en verlaat u niet eer, fchoon meisjen, voor dat gy myn vonnis hebt uiigefproken. Baronnesfe van Hoogburg, ben ik nog die ellendige? of mag ik zo ftout zyn te hopen?... RosALta. Heer van Felshorst, gy hebt myn gantfche hoogachting. Felshorst. Dit is niet genoeg voor my. Eer ik zo veele bevalligheden kende, als een gunflig toeval op heden aan myne oogen ontdekten, was ik gelukkig; maar zedert ik die kenne, doordroomt my een ge. voel,  16% s p e o k- voel, dat zonder hoop op derzei ver bezit', my myn*'leven lang ongelukkig maken zal. { R o s a l i /». ó! Mynheer van Felshorst, waarom dwingt gy een fchepzel, dat, zedert bet « kent,zo zwak is,alle h>sare vorige grond* ftellingen te verloochenen. Felshorst. Ha! dit is genoeg voor my, thans wil ik u geen oogenblik van de voor u zo nodige rust afhouden. . Rust zagt, fchoone baromiesfel Met deeze woorden verwyderde Felshorst zig » en Hoop zagtjes in zyne kamer en bed terug. Het was ook nog even tyd: want na verloop naauwlyks van een- quartier uurs, kondigde het heen- en wedeilopen der bedienden , het aanftaande feest aan. - Schrik op fdirik vermeesterde de nog wakende Rofalia by de gedagten : Hoe! als gy nu nog in uwe voorige plaats waart? — En zy kon zig Felshorsfs edelmoedigheiden' beweezene hulp niet groot genoeg voorftellen. Felshorst daarentegen dankte het toeval, het welk hem in eene zo vertrouw. ly-  VERTS l L I K G -E Nt' jg» lyke kennis,met zulk een fchoon meisjengebragt had. De morgen van den trouwdag verfcheen; elk der gasten ontbeet ia zyne kamer. De heeren en dames fchikteri zig , gelyk men ligt begtypen kan, op bet kostbaarst op. Van tyd tot tyd verzamelde men zig byeen in eene gemeenfchapjyke zaal, en 'er kwamen meerdere vrienden uit-de nabuurfclwp mo.-Felshorst werd van zyne moeder en zuster en van meerdere gasten herkend, begroet en ondervraagd. Een gantfche kring verzamelde zig rondom hem heen, de eene wilde dit, de andere dat weeten. Maar, Rofalia ontbrak nog. Zy zat alleen op haare kamer en draalde in 't komen; een gloeiend rood bedekt* haare wangen , als zy aan het voorval van den jongsten nagt dagtj zy wist niet met welke gebaarden zy in het gezelfchap komen zoude of konde.' Zy gevoelde dat zy niet meer de vorige R9, fülia was; het toeval en Felshorst hadden haar tot een gantsch ander wezen gemaakt. Haar hoogmoed was vernederd, haare trotsch- * hei 4  i6ó s p o e sc¬ heid was in liefde verkeerd. Gister avond nog hsd zy het gantsch geflagt der mannen gehoond, welk eene rol zoude zy nu heden fpelen? — Eindlyk verfcheen zy. Haar intrede in de zaal baarde tei ftond opzien. Hare buiten, gemeens fchoonheid trok de blikken der mannen, haare ryke en fmaakvolle opfchik de oogen der vrouwen tot zig. Alles ftaarde\aar aan, alles zweeg, cn 'er heerschte een diepe ftilte in de gantfche zaal, welk de verleegenheid van de arme Rofalia nog vermeerderde. — De heer van Rosheim, als heer des huizes, naderde haar wet Felshorst en ftelde haar denzelven als eenen geheel onbekenden voor. Hoe ftreed nu haare trot« fche houoing met de neergefiagene oogen, het hooge rood op haare wangen, met die trotfche buiging 1 — Om zig nu eenigzins uit deze verlegenheid te redden , liep zy r.aar Felshorsfs zuster, en omarmde dezelve met vuur , als vloog zy eene boezemvriendin , na jaaren afzyus in de armen. Het gantfche gezelfchap was opmetkzaara op dat mek-  [[/VERTELLINGEN. Ifj7 meisjen , welks gedrag nog gisteren zo trotsch en vol van inbeelding, en dezen morgen het vreesagtigfte en verlegenfie was; en die gecnen, welken Rofalia reeds langer gekend hadden, wisten dit raadzei in 'c geheel niet te verklaaren. Rofalia trok Felshorst's zuster met zig by een venster, en begon aldaar zeer vertreuwlyk niet haar te praaten; het overige gezelfchap verdeelde zig in groepen. Een der vreemden hief op eenmaal aldus aan: „ Maar, wat duivel! heer van Roshciml het' fpookt in uw flot. Witte gefluierde gees„ ten fluipen des nagts van het eene ver„ trek in het andere. Roshei m. Een oud fpreukje, door eene natuurlyke omftandigheid voor een paar jaaren ontftaan. de vreemde. Neen , nog deezen nacht heeft uw oude Jacób op de onderfte galiery een geest zien rond dwalen; de oude vent is byna geftorven van fchrik, gelyk hy deezen morgen aan myn' Jan verhaald heefr. . Rosheim. Wel, zo moet hy terftond hief  'l£8 spoor» hier komen, en het ganfche gezelfchap verder narigt geeven wegens het geen hy gezien heefr. Hy werd geroepen; doch eer hy kwam, was Rofalia reeds dooreen zydeur uit de zaal weggeflopen naar haare kamer. De oude eerlyke Jacob verfchrok, toenhy in de zaal trad, en door het ganfche gezelfchap, met een welkoom heer geestenziener! begroet werd. Maar Rosheim nam met eene taamlyk ernftige houding het woord, en zeide tot hem: „ Maar, fchaamt gy u „ niet Jacob ! zulke leugens te verfpreiden ? „ weet gy niet, dat zo iets menigmaalen zeer ,, nadeelige gevolgen hebben kan ? de oude jacob. Neem het niet kwalyk, heer van Rosheim; maar ik heb niet geloogen. Rosh ei m. Nu , zo -hebt gy gedroomd. de oude jacob. Neen, dat ook niet. Ik heb het met myne oogen gezien. Roshei m, Wat dan ? Wat hebt gy gezien? — peouoejacoh. ó Neem bet tog niet kwa-  vertellingen. 169 kwalyk, ik denk het is Freule Amalia"s geest geweest, want zy kwam uit haare kamer. By deeze woorden zag Rosheim Felshorst veelbeduidend aan, en voer voort: „ maar Jacob, wanneer en hoe zaagt gy haar ?"* de oude jacob. Het was reeds na raiddernagt, ongeveer ten één uur, dat ik de ondeifte gallery overkwam. Wyl alles nog fliep, zo ging ik op myne kousfen om geen geraas te maken, en als ik flechts nog drie fchreden van de kamer van de Freule zaliger af was, zo ging de deur open, eene witte gedaante trad daaruit en ging den hoek om. Waar zy bleef, weet ik niet, want de airen ftonden my van fchrik te berge, en ik trad weder terug. Doch wyl ik eens over de gallery moest, haalde ik licht, maar toen heb ik verder niets gezien als een kousfenband, deezen vond ik digt aan de eerste deur van den hoek. Ik geloof dat ik denzeiven by my hebbe. Felshorst werd bleek by deeze verklaring vi. H ** van  170 S P O ' O K- van den bedienden. Rosheim had hem reeds een paar maal aangezien , en nu wederom : hy bemerkte de verandering in FelshorsCs gezigï zeer wel, en een zwakke ftraal der waarheid begon in zyne ziel te fchemeren. Hy herinnerde zig R ofalia's verlegenheid , wanneer Felshorst haar werd voorgefteld, zag haar nu verdwenen , zag den angst vznFelshorst, en had nu gaarne het onderzoek met den ouden Jacob herroepen, zo het flcgrs mooglyk geweest ware; hy was juist van voornemen geweest, hem te bevelen heen te gaan , als de oude trouwe kaerel met den kousfcnband voor den dag kwam ; daar riep het gantfche gezelfclnpt Hoe? een kousfenband ? Ha , dit moeten wy zier. Jacob bad den fchoonen band netjens opgerold en in een papier gewikkelt, hy bragt denzelven te voortchyn en rolde dien uit, hy was van rood fatyn met groen bordu-urfel en banden , en op de eene zyde öonlen de letters R. v, H. met zilver geborduurd. Alles was digt rondom den ouden Jacob ge- dron-  VERTELLINGEN» 171 drongen, vlak agter hom tëond de zuster van Felshorst, die alzo de eenige was, welke de letters regt in de oogen blonken, en die ook te gelyk toegreep, het lintoit de hand des bedienden rukte, en in haare eigene hand zo in een drukte, dat daar van niets meer zigtbaar bleef, — Neemt het niet bwalyk, myne heeren, hernam zy ,'deeze band behoort eénè dame, ik ken dezelve zeer wel, en wil haar dien aarftonds weder ter hand ftel.'en. En tiaar mede terftond de zaal uit. — Daar ftond nu het gantfche gezelfchap en verwonderde zig, en begon den ou.len bedienden te vragen wie dan tog in die kamer gelogeerd had, waar uit de geest gekomen was. Maar Jacob had bereids den misnoegden blik van. zyn heer bemerkt, en antwoordde alzo, dat hy verder van -de geheele zaak r;een woord ^meer wist, buiten het geen hy reeds gezegd lud ; hy ging heen en liet het aan her gezel, fchap over, naar hoogst deszelfs eigen believen gistingen deswege te maken. Hieraan ontbrak het dan ook niet, de H % cenc.  171 SPOOK- eenc giste dit, de andere dat, omden^geest en den fraaijen kousfenband in verband te brengen, en 'er was niemand, die zulks konde, buiten Felshorst, wiens hart hevig klopte wanneer hy bedacht, dat hy den band losgemaakt en alzo het verlies en de openlyke vercooning van denzelven veroorzaakt had, Felsïwrsfs zuster vond Rofalia op de fopha, met een gloeiend aangezigt; zy wilde juist naar haaren toeftand vernemen , als deze , juist om zulk eene vraag te omwyken , begon' „ wat brengt gy my, myne lieve?" „ Niets als een band , „ antwoordde deze in alle onfchuld, „ welken ik wilde vragen of u niet toebehoort?" Rofalia verbleekte, toen zy den band gewaar werd. „ Myn God! gaf uw broeder u ditftamerde zy verfchrikt. Myn broeder? — „ zeide Felshorsfs zuster. Myn hemel hoe zoude die daaraan komen ? Een der bedienden van het flot heeft denzelven, deezen nacht, op de gallery ge- von-  VERTELLINGEN. '173 vonden, die zélfde, welke voorgeeft den geest gezien te hebben. „ ó God» ó God! — Nu ben ik verlo. „ ren," fchreeuwde Rofalia, geheel buiten zig zelv», uit. Het is vreeslyk! het is fchriklyk! verlaat my, vri-.ndin, ik duif voor niemand myne oogen meer opflaan. De Freule van Fdshorst zag by deeze woorden al het bloed naar Rofüia's gezige «eigen, zag het fiJdereu van alle hare Ieden, zag het zweet in droppelen op haar voorhoofd ftaan. Zy begreep den zin van haare " **W*en niet,noch kon denfehrikverwekkenden indruk verklaren, die haare tegenwoordig, heid op Rofalia m^kte. Het was haar ornnoog. lyk den zamenkang te raden; en om daar naar tc vragen, was zy ie befcheiden. Zigtbaar verleegen ftond zy daar, en wist niet wit te deen, * Rofalia baar om Godswil bad baar te verlaaten, en baar het kamermeisje te zender. Geheel verwonderd ging deeze ter kamer nit; en na dat ty Rofalia's meisje het bevel van haare Freule had overge. 11 3 bragt,  174 SPOOK- bragt, riep zy haaren broeder ter zyde, verhaalde hem de zo zonderling voorkomende vraag van Rofalia, haare antwoorden, en den invloed , weiken dit alles op baar gemaakt had. Felshorst beval haar ftilzwygenbeid, beloofde baar dit raadzel eens te zullen oplosfen en floop van het gezelfchap weg naar Rofaha's kamer. Hy vond die gefloten: op zyn herhaald zagt kloppen kwam eindelyk het kamermeisje te voorfchyn, met de boodfchap: „ haare Freule was onpasfelyk , wenschtc ongefioord te zyn, en verzogt dat men haaren vader, by aldien hy haar misfen mogt, deswegens gerust wilde nellen. Daarop'werd de deur weder onvcrbidlyk geflooten en op geen kloppen meer geopend: want de arme Rofalia verbeeldde zig van nu afaan,niets anders dan dé uil onder de vogels te wezen, hield den na haar vragendea heer voor den bruidegom, welke haar kwam afhaalen om mede naar het gezelfchap te gaan, en verborg zig voor elk menfehengezigt. Fdshorst moest alzo weder heen gaan gelyk ; I by  VERTELLINGEN. 175 hy gekomen was, zonder naar zyn wensch Rofalia te kunnen gerust ftellen. De verootfchulo'igtng aan het gezelfchap liet hy door zyne zuster maaken. Men verwonderde zig wel, maar had niet veel tyd daar toe. Het was middag, het trouwverbond begon , en men zette zig aan tafel. Volgens oude zeden en gewoonten duurde hetzelve langer dan drie uuren; na dat hetzelve afgeloopen was, ging men naar Rofalia"s kamer ; doch, welke verwonderde ^ogen zette men op , als men haar — niet vond. Slegts een klein briefje aan baar vader had zy. terug gelaten, waar in zy hem verzogt zig hier door niet in zyn genoegen te laten ftooren; zy ware gezond, maar om eene zekere reden naar huis vertrokken» Zy had,zo als men van een der bedienden vernam, in het nabygelegen öadje postpaarden voor zig laten hertellen, was, vergezeld van haare kamenier, gedurende dat men aan tafel zat, door den tuin weggeloopen, eu voert over berg en dal. 11 4 Dc-  J7Ó SPOOK- i Dewyl men haar reeds kende, zo hield men haare reis voor eene van haare grillen en luimen: haar vader zelfs iïfeld het voor mets anders, liet zig welgevallen in het gezeirchap zyner vrienden en bekenden te bly ven, en niemand dacht daar over verder na, behal" ven Fdshorst, deszelfs zuster en Rosheim; maar deeze beide laatsten tastten flechts in eene dikke duisternis rond. Ondertusfchen was niemand verder verfloort over het fpoedig vertrt!k van dit trotfche meisje. Slcgts Fdshorst alleen mistte Rofalia ; zy was dierbaar aan zyn hart geworden , hy vreesde dat dit voorval nadeelige gevolgen voor haare gezondheid mogt hebben. Hy alleen was dus de treurige onder de vrolyken , de onvernoegde. onder het geheele blyde gezel» fchap. Hem behaagde fpel noch dans, hy verbond zig zeer aan Rofalia's vader, zogt deszelfs vriendfehap en vertrouwen te verwerven, en dit gelukte hem. De oude baron vond bchaagen in hem , en wenschte van harte, dat zyne dochter vriendelyker jegens dien  V E R T E L L ï K G E DJ, 177 dien jongeling mogt zyn, dan zy tot hiei toe jegens anderen geweest was. Ten drie uur des morgens waren eindelyk de fpeeïenden het fpel. de dansenden den clans moede ; ieder ylde naar zyne kamer, het bruidpaar naar de bruidskamer, en men begrypt ligt dat na zo veele omftandigheden 'er geene vroege te famenkomst plaats had. Maar toen men des morgens ten tien uuren , de een na den anderen by een kwam , ziet, daar was weder iemand uit het gezelfchap, gelyk eene dwaalfter geëcHpfiscrd,f Fdshorst, rmmtm. Men vroeg tra hem, men onderzocht waar hy gebleven was, doch alics te vergeefs. Fdshorst, ókn öfenwlmg in de liefde, was zonder Rofalia zyne kamer te eng. Schoor«een en bed waren hem fpicgels, waarin hy het fchoone en bevallige meisje zo klaar en levendig voor oogen zag, als ware zy nog tegenwoordig. — Langen tyd reeds ftond de bediende gereed om hem te ontkleeden, zonder iets te doen, maar Fdshorst ging met H 5 gros-  Ijr8 S P O O K- groote fchrevlen de kamer op en neder, bcfchouwde nu eens deu fchoorfïeen, dan het bed, eindelyk zette hy zig neer. — Die kleed uit en eenen rcisrok aan, fprak hy tot zyn bedienden , en gaa dan naar den ftal en hat zadelans want ik ryde zo ras de morgen aanbreekt. Doch ook zoo lang kon Felshorst niet wagten .* ten tien uur lag hy reeds aan RofaVla's voeten. Te vergeefsch dwong deeze zig, om haare trotfeha houding en haaren veraiïteiyken blik ook nu tegen Felshorst voortewenden. Haare oogen blikten geen toorn , zy fpraken flegts liefde, en haare te voren alleen met hoon en fpotterny bekende lippen fluisterden de zagte taal der lieve vertrouwlykheid. Kortom toen de oude baron yan Hoogburg des anderen daags terug kwam, zo trad zyne dochter hem aan Felshorst's arm blozend te gemoet. Welkom hier, waarde vriend, riep de oude hem toe, en ook u, myne dochter, wat in de waereld beweegt uheden u voor de menfchen te verbeigen? — een voorval zonder weêrgade, ant«  VERTELLINGEN. 1?$ antwoordde Felshorst, 't welk wy u alleen kunnen toevertiouwer. — Felshorst verhaalde hé in daarop her geval van den eersten nagt op Rosheim''s ilot, gelyk den lezer hetzelve reeds weet, en bedoor eindelyk mee deeze woorden: en nu, genadige heer! ontbreekt 'cr niets om my tot het gtlukkigfle menscli te maaken, dan uwe toeftemming. — Die hebt gy te gelyk mee bet ban van my. ne dochter. Langen tyd was het reeds myn wensch, zulk een wakker jongman ten fchoonzoon te hebben; maar juist betzelfde gebrek, dat uwen vertronwlyken omgang met myne dochter te weeg bragt, hield haar te voren van elke vertrouwlyltbeid met uw geflacht terug. Daar nu deeze kennis eens op zulk eene wyze gemaakt zy, is het uw pligt te zorgen , dat gy uwe vrouw in 't vervolg voar zodanige bewaart. Na verloop van weinige weeken wérden Rosheim en zyne jonge vrouw en het geheele toenmaals tegenwoordig geweest zynde gezelfchap op Felshorsfs bruiloft genodigd. Hoe  ï?0 S P O O K- Hoe menig woord moest niet dc bruid, het nu riet meer trotfche meisje, wegens haare voorige grondflellingeu hooren! Op den tweeden dag na de bruiloft kwam de nu werklyk veroverde band,Gerlyk in een ftrooksansje gevlogren, op tafel, en de heer van Rosheim verhaalde dit geheel byzonder voorval in gemeenzame vaerzen, ter ftigting van het ganifche gezelfchap, ter waarichouwing voor de trotfche en hoogmoedige mti'jens, en vermaande hen, de zagte liefdedrift niet te weerdaan; wyl anders de fehalkagtige .god Amor zeer fcbielyk een middel wist, om Jien tot gehoorzaamheid te dwingen, gelyk dit voorbeeld klaar en duidelyk bewees. En van dien tyd af zyn de meisjens in dien omtrek allen zo zagt als dauwdropjens, zo toe. geevend als de bladen van de roos. Rofalia van Hoogburg is de laatste der trotfehen geweest. Maar alle haare fouten lag zy met haaren voorigen ftand af; zy werd de goedaartiglte, bevalliglte en liefde vrouw; en wanneer fom- wy-  VERTELLINGEN. iJjj wylcn haare oude natuur eens weder boven kwam, en zy in het vertrouwlyk huwlyks» vertrek, aan Felshorst's zyde eerst zig een weinig oprigtte, en dan fnei in het bed opfprong, of fomtyds voorbereidzels maakte welken eenen kleinen uitflap deeden vermoeden , zo behoefde Felshorst flechts te vraagen: vrouwtje! wilt gy weder eene kousfen* land verliezen 1 en aanftonds verborg zy haar gloeiend aangezigt op Felshorsfs borst, en na weinige jaaren was ook van dit gebrek geen fpoor te vinden.