VERHANDELINGEN, BEKROOND MET DEN PRIJS VAN HET LEGAAT VAN JOHANNES MONNIKHOF F. DERDE DEEL. te AMSTERDAM, bij LODEWYK van ES, MDCCCIII.   VOORREDE. Tot een vervolg van het verflag, omtrent de werkzaamheden der Bezorgeren van dit Legaat en der gelukkig gedaagde poogingen ter voldoening aan het welmeenend oogmerk des Stichters van het zelve, in de Voorrede van het tweede Deel der uitgegevene Prijsverhandelingen van 1793 tot 1799 vermeld , moge thans het volgend bericht dienen. Na dat, op den 1 September van den Jaare 1799, de Vraag omtrent de taxis enz. was voorgefteld, en herinnerd aan die betreklijk den Breukband, en over de Aanwijzing ter geneezing der Breuken; had de Vergadering der Bezorgeren het genoegen, wegens de laatstgè*  ïi VOORREDE, mel3e Vraage over de aanw;jzing ter be.. paalde tijd, zijnde i Maart i8o«, drie Verhandelingen in Antwoord te ontvangen, onder de z'mfpreuken: i3 Scio hoe esje pertritum , quod adjecturus [urn. sen. 60. 2. Vlijt- bou'.'.'t kunst, 3. Quand on manque. de materiaux necesfaires a V elevaüon o'un edifice, &c. Aan welke alle drie bijzondere verdienften |n het Programma van 1800 toegekend zijn en echcer, dewijl niet meer dan één antwoord konde bekroond worden, bij meerderheid van Hemmen de gouden eerepriis wierd toegeweezen aan den Schrijver van het Antwoord „ Vlijt „ bouwt kunst"; blijkende bij 't openen van zijn verzeaeld Billetje zin cornraaü kerbert, Heel- en Froedmeester te Koog aan dan. Zaan* Waarna tot eer.e nieuwe Vraage , tegen 1 Maart 1802. te beantwoorden, toe onderwerp gekoozen, wierd de beklemming der Breuken, dei zeiver part, verfcheidenheid , oorzaaken, verfchijrfelen , voorzegging, en verkiesl'-jke. kunstmiddelen. ? Na dar, in November 1800, de Heelmeester  VOORREDE. iit 'ft euchneu, als Stads Breukmeester, aan het beituur had deel genomen; de Geneesheer van dür bank, Medebeftuurder van dit Legaat, 21 JaaaaüJ iSorï. overleden was; en de Heer j, de rooy, als Stads Doctor, aan denzei ven was opgevolgd, waren met l Maart 1801. bij de Vergadering ingekomen dde Antwoorden , op de Vraage, over de taxis of handgreep voor de herllelling der Breuken, onder de zinfpreuken: . I. Nee temeritas 0per infelix, nee priióentia ubique tuta. 2, Qtto fimplicius, eo melius. 3. „ Uit liefde tot de kunst." Van welke geene de gewenschte volledigheid bezat, edoch naar de uiterfte wille des Stichters een derzeive moetende bekroond worden,' wierd, met eenpaarigheid van ftemmen, de gouden Medaille toegeweezen aan den Schrijver van het derde Antwoord onder de zinfpreuk „ uit „liefde voor de kunst," zijnde balthus Hendrik van ree, Heelmeester te Oustzaandam. Met geen minder genoegen wierden ter zelf. de tijd twee ui muntende Verhandelingen ontvangen over „ den breukband, en de ge- * 2  iv VOORRED Ë. fchiedenü deszelven," de eerfte in het Fransch J onder de zinfprenk: La Conftruction des Bandages tient a beaueoup de Connoisfances Anatomiques, Chirurgicales et Mechaniques. de andere ia 't Nederduitsch onder deeze: jfai taché de me rendre utile et de Contribuer aux progrès de VArt &c. ge o ff r o ij» Zijnde vergezeld van eene reeks omtrent een honderd naauwkeurige Teekeningen van onderfcheiden Breukbanden; van welke beide, na de ODzijdigfte vergelijking, met het eigenlijk in de Vraag bedoelde, namelijk de gefchiedenis des Breukbands enz. en niet het beflisfen omirent den besten derzelve, met hoogachting voor de verdienden des Franfchen Schrijvers van het eerstgemelde Antwoord, dat des tweeden eenftemmig is bekroond geworden, waarvan bevonden wierd Schrijver te zijn, dan iel dï> tius, Med. Doctor te Amflerdam, Op welke bekroondde prijsvraag tevens een andere, daar uit afgeleid, wierd opgegeeven* betreklijk den besten lieschbreükband; onder alle de menigvuldig uitgedachte; en waarbij de redenen van derzelven gebrekkige vol*  VOORREDE* v doering, de gedaante „ der bekkens , omtrek der heupen, het maak fel des Bdnds, des Riems, Beugels en Poppen moesten tn aanmerking géi no nen. en ae eigenfehappen én verelschten van sailk eenen allezins voldoende, zo die beflondt, betoogd worden" Op gelijke wijze ontving de Vergadering der Bezorgeren, op den bepaalden tijd in i8oa mvt genoegen drie Antwoorden, op de Vraag, beireklijk de beklemming der Breuken en beflisfende keuze omtrent dé plaatsmiddelen of Bteukfnijding; onder de zinfpreukën: de eerde in 'c Nederdükbch, Si deftnt vires, tarnen est laudanda voluntas. de tweede in 't Hoogduitsch, Auch etwas zum wohl des menfchen beij' gctragen zu haben, hat fein gutes. de derde in 't Necerduitsch, In medicina magnam habet yim experientia, quam ratio. van welke drie verdienftelijke Verhandelingen, door de Vergadering, bij meerderheid van Hemmen, de gouden eereprijs wierd toegekend aan den Schrijver van het Antwoord, onder de zinfpreuk: * 3  vi VOORREDE. Si defint vires &c. blijkende, bij het openen van zijn Billet te Zijn: THEODORUS ARNOLDUS CASTELYNS, Heelmeester en Operateur van dm Steen te Amflerdam» Hierop wierdt in de Vergadering van i September 1802 tot eene nieuwe prijsvraag en als een vervolg op de laatstbekroonde opgegeeven: „ De breuksnijding a!s de laatlle toe„ vlucht der kunst, ter opheffing der beklem» „ ming erkend zijnde, vraagt men: „ Welke Werktuigen zijn daarroe , van de „ vroegfte tijden af, tot op heden uitgedacht; „ en welke wijze van kunstbewerking, onder „ veele anderen, daarmede verricht bij Liesch- en „ DijeBreuken, verdient bij dezelve, voor de „ eenvoudigfte en veiligfte en dus voor de bes„ te wijze gehouden, en als zodanig nagevolgd „ te worden. „ Welke uitzondering en bijvoeging kan en „ moet echter een algemeen voorfchrift- daarbij „ lijden; in geval'en en omftandigheden, die „ de Breukfnijding famengefteld maaken, naar „ de onderfcheidene en uit de verfchiinfelen „ beoordeelde aart en oorzaaken der Beklem„ mingen?"  VOORREDE. vu Eindelijk wierden 'er, met den eerften M art dezes loopende Jaars 1803 bij dit Legaat ingezonden en met zeer veel genoegen ontvangen vier Antwoorden op den Vraage, betreklijk den bes-en lieschbreukband en deszelfs vereischten, voerende de volgende zinfpreuken : het eerfte in het Fransch, eene briefwijze voordragt ter geleide van een Exemplaar van hec daarbij ingezonden werk: Juville, Traité des Bandages Hernïaires, hvo» Paris 17*56, benevens het model eens dubbelden Lieschbreukbands , met daarbijgevoegde Poppen, ingezonden onder de zinfpreuk: Le bonheur de rhumanité est le bat des efforts du fage, het tweede in 't Nederduitsch, Ut quisque meretur. gelijk ook het derde, „ De zwakfte deelen door een eenvouwdig werktuig onderfteund." het vierde in het Fransch, ha Confiruction des Bandages Herniaires tient a beaucoup de Connoisfances Ana* tomiqaes, Chirurgicales et Mechaniques. "bij de beoordeeling van welke, de eerstgenoem-  vhi VOORREDE. de briefwijze voordrage tot een aanhangfel van het daarbij gezonden werk gefchikt, en op zich zelve als geen voÜedig Atv woord, op alle de gedeelten der voorgeftelde Vraag kunnende be-' fchouwd worden , de Vergadering der Bezorgeren herzilve niet to: het mededingen naar den prijs heeft kunnen toelaaren ; maar beflootenden Schrijver voor zijne gefcherken, (gelijk in het Programma van i September 1. h gefchJed is) openlijk dank te zeggen. De drie overige uitgewerkte Verhandelingen en de fchrif elijke beoordeeling der negen tegen« woord;g zijnde, van het tiental Leden dier Vergadering, van welke zich drie voor iedere deezer Verhandelingen verklaarden, deed eenpaarig befluiten, de btfhsfing aan het 1 >t overtelaaten ; waardoor de eereprijs der gouden Medaille te beurt viel, en door de Vergadering wierd toegeweezen aan den Schrijver van het tweede Antwoord, onder de zinfpreuk: Ut quhque meretur, die bij het openen van zijn Billet bevonden wierd te zijn, aardewyn nieuwenhuys , Heel- en Breukmeester te Amfierdam. De waardij der beide o-erige onbekroonde Verhandelingen en het belang der Heelkunst in  VOORREDE. ix aanmerking genomen zijnde, befloot de Vergadering ook, van dezelve ten algemeenen nutte gebruik te maaken, en het belangrijke van beide, gelijk mede van den briefwijze voordragt , agter de bekroonde Verhandeling in druk uit te geeven; met uitnoodiging aan derzelver verdienftelijke Schrijveren, tot dat oogmerk zich aan eenen der Bezorgeren van dit Legaat voor den i December dezes Jaars nader bekend te maaken, gelijk dan ook vóór deze bepaalde tijd, zich als Schrijver van het derde Antwoord, onder de zinfpreuk: „ De zwakke deelen door een eenvouwdjg werktuig onderfteund" heeft bekend gemaakt fredrik jan ter borgh, Heel- en Vroedmeetter te Groningen; zijnde de beide overige Billets, even als alle die der voorgaande niet bekroonde Schrijveren, in de volle Vergadering der Bezorgeren ongeopend verbrand geworden. Eindelijk wierd in die zelfde Vergadering van i September 1. 1. als een vervolg der in het vooileden Jaar 1802. opgegevene Vraag, voorgefteld om vóór 1 Maart 1805. te beant. woorden. 1. „ Welke zijn bij de Breukfnijding de „ noodzaakelijke vereischten in de onderfchei-;  x VOORREDE. dene jrevallen van Liescn- oi Dijebreuken, 77 O „ ten aan/.ien wan de p'arfi.-g d s Lijders, den „ (land des Heelmeesters en der Helperen, en „ van den toeitel der verbanden en hij'pmidue,-, len, die bij dei; hand zijn moeten, voor zulk „ eene kunstbewerking." 2. „ Welke kunstmiddelen en handgreepen „ komen vooral te pas in een onverhoopt gej, val van kwetfing der zogenaam.ieBovenbuiks„ vaten (vasa epigastrica'), of van den Zsad„ ftreng?" . 3, „ Wiet welke Oi.tleed- en Heelkundige „ gronden en Waarneemingen behoort een op- lettend Breukmeester bekend te zijn, om zo„ da-ige gevaarlijke kwe.fingen te vermijden." - 4. ,, Waaromtrent moeten de zorgen en raid- g' evingen des Breukmeesters gaan, terftond „ na de gedaane kunstbewerking en vervol„ gends, ter volkoomene geneezing en verde,, re voorbehoeding des lijders." Bij het laatstgenoemde befluit der Vergadering , en het genoegen daaraan te voldoe», door de gemeenmaakmg in het vierde ftuk van het derde deel der bekroonde prijsfchriften, bevattende de bekroonde Verh:ndeling over de voorkeur van den eenen foven den an-  VOORREDE. si Jeren Lischbreukbar.d en van een Aanhangsel van het belangrijks, daaromtrent getrokken uit de met khoonde Verhandelingen, vleijen zich de Bezorgers aan hunne onzijdige beoordeeting, zo wel ais aan de verdienden der Schrijveren van dezelve recht te doen, en de coeltemming hunner Kunstgenooten, omtrent de billijke beflisfing aan htt lot overgelaten, te mogen verwanten. B;j de aanbeveeling van het kunstlievend doel van wijlen den voorbeeldigen monnikH'-ff, aan de medewerking van alle kundige en ervarene Heel- en Breukmeesteren, ter beartwoording der volgende Vraagen: is het den Betiuurdtrcn leed, door de kostbaarheid der plaaren, welke voor de omtrent honderd Teekeningen, die tot de Verhandeling van den verdierlijken G neereer dylius behooren, tot hiertoe verhinderd te zijn dezelve gemeen te maaken, gelijk zij gehoopt hadden, na eene aan den Boekhandelaar en Drukker dezes Legaals toegeftaane en door hem geopende Infchrijving, tot goedmaaking of te^gemoetkomug zijner buitengewoone onkosten. De bij het uitrekfcl uit de niet bekroonde Verhandelingen gevoegde naauwkeurige Afueel-  xii VOORREDE. dingen, kunnen tot eene proeve dienen van eene min kostbare uitvoering, indien de Uitgever d iartoe op eene of andere wijze mogt worden te gemoet gekoomen. si December 18.03. BE  BEZORGERS VAN H i T LEGAAT. 1/87. A. BONN, als Proft.sfor Anatomia et Chirttrgice; en federt 3789. ook ais JaJpeclor Colkgii Medici. 1787. D. van RHI!N, Profesfor Chetnia, Pharmacia et Materies Medica, als S ads Doctor; en lede:t 1795, als InfpeBor Collegii Medici, 1787. D. van GESSCHER, Heelmeester, als oud Overman van het Chirurgijns Gilde. S7S7. A. j. de BEER, Heelmeester, als Stads Chirurgijn, en O/erman van het Chirurgijns Gilde. . obiit 1799, 1789. A. L. POTHOFF , Heelmeester , als Overman van het Chirurgijns Gilde. 1792.F. E. WILLET, Med. Doft., als In- fpe&or Collegii Medici. 1792. N. van der EEM, Med. Doel , als Stads Doftor; en federt 1794, als Infpe&or Collegii Medici. . obitt 1796.  1794- N. BONQT, Med. Doel., als Profesfor Botanices. . . obiit 179$. 1796. A. H. HULSENKAMP, Med. Doel., als Stads Doctor. . obiit i/$6. 1796. j. T. van der BANK, Med. Doel., als Stads Doftor. . obiit 1801. if9<. D. j. GRIOT, Med. Doel., als Stads Doétor. 1797. G. VROL1K , Med. Doïï., als Profesfor Boianices. 1797. F. JAS , Heelmeester, als Stads Heelmeester. }8oo F. BUCHNER, Heelmeester, als S:zds Breukmeester. 180Ï.j. ds ROOY, Med, Doel., als Stads Doftor.  VERHANDELINGEN \ BEKROOND MET DEN PRIJS VAN HET LEGAAT, VAN WIJLEN JOHANNES MONNIKHOFF. derde deels, eerste stuk. te amsterdam, bij j,ODEWYK van ES, mdccc   ANDWOORD op de V9 R A A G: Welke is de algemeene Aanwijzing (Indicatio) bij de behandeling der Breuken; welke zijn de bijzondere Aanwijzingen, in de verfchillenda gevallen en derzelver onderfcheiden tijdperken; op welke omftandigheeden behoort de Breukmeester daar bij oplettende te zijn; en hoe veel lichts hebben de heelkundige fchriften en waarneemin* gen over dezelve verfpreid? door COENRAAD KERBËRT, Heel' en Vroedmeester, te Koog aan den Zaan. WAAR AAN DE GOUDEN MEDAILLE IN DEN JAARE I8CO IS TOEGEWEEZEN. A 3   INHOUD D S E Z E K, VERHANDELING Inleiding en Verdteling. i i Bladz' u EERSTE AFDEÈLING. Over de algemeene Aanwijzing ter behandeling der Breuken. * • • ** TWEEDE AFDEÈLING. Óver de bijzondere Aanwijzingen ter behandeling der Breuken , in de verfchillende gevallen, onderfcheidón naar de plaats aan bet kgsbaam, alwaar zij voorkomen. A 3  iv INHOUD. Aanwijzing bij de lieschbreuk. . §, 2. - ■ - bij de balzaksbreuk. . . 3. ■■ bij de fchaambreuk, bij vrouwen. '4. ■' -- bij de dijebreuk, zoo bij mannen, als vrouwen. : . . . .5. 1 bij de navelbreuk. . . 6. ■ 1 ■ bij de buikbreuk. . . 7. —1— bij de breuk asn het eyronde gat. 8. ——- bij de bilnaadsbreuk. . . p, ■'-t—— bij dè fchedebreuk. . . 10. bij de heup- of ruggebreuk. n. ——- bij de lendenbreuk. , . 12. bij de breuk aan het heiligbeen. 13. ~ bij de borstbreuk der buiksingewanden. . . , . . 14, —— bij de breuken binnen de gefcheurde baarmoeder. . . . ^ — bij de-breuken binnen de omgekeer- * den baarmoeder. . . . 15. DERDE AFDEÈLING. Over de bijzondere Aanwijzingen bij de behandeling, in de verfchillende gevalleu, naar de toevallige geft. hlheid der doelen, welkt het breukgezwel omringen.  INHOUD. V Aanwijzing bij de bijzondere wendige bekleedzelen ^an het breukge- zwel. • bij etterverzamelingen in het vetvhes, tusfchen de huid en den breukzak. I». bii de beklemming des darms, veroorzaakt door de peesvezelen van de^ëzwa^ telfpier. • wanneer zich eene gezwollene klier, vóór het breukgezwel opdoet. • 2 0 ter vermijding der kwetzmg van de bo- venbuiksdagader; en dezelve gekwetst zijnde, wat men daar bij doen moei? . **« bii de kwetzing van aanmerkelijke J . aa. bloedvaten. * , om de kwetzing der zaadftreng te* mijden; of gekwetst zijnde, wat de heekundige alsdan moet verrichten? . a3° M bij de aderbreuk van den zaadftreng, vergezeld van eene waare breuk. • wanneer de bal verëenigd is met den breukzak, of met de uitgeweekene mgewanden. ^ als 'er eene waterbreuk ^) * * gelijk met eene gewoone breuk plaats heeft. A 4  y I N H O ü Dj Aanwijzing bij eene break, van eene zoogeriaam* de vleeschbreuk (farcocele) vergezeld. 27* " biJ eene vergroote, verharde en verdikte breukzak. . . * a8J in het geval eener breuk zonder breuk- zak* • • . . 29. ~ wanneer de breukzak aan de nabijgelegene deelen is aangegroeid. . 30. bij de beklemming, door de breukzak gemaakt. .... 31. VIERDE AFDEÈLING. Over de bijzondere Aanwijzingen hij de behandeling , naar de verfcbillende ingewanden , welke in bet breukgezwel kunnen bevat zijn. Aanwijzing bij eene eenvouwige of kleine netbreuk. • . . , . 32, — bij groote netbreuken. . 33. bij eene darm- en netbreuk. . 34* wanneer het net aan de omliggende deelen is vast gegroeid. • . 35. — bij eene breuk, alwaar het net verftor- ven is 36,  INHOUD. vu Aanwijzing bij eene eenvoudige darmbreuk, 37. ■ in het geval van beklemming door ontfteeking. . . • . 38^ 1,1 - ■ bij beklemming, door ophoopirg van drekftoffen. . . . 39. • 1 • bij beklemming, door ijlgewordene lucht. • • . . « 40. " bij de beklemming des darms, door krampachtige zamentrekking. . 41. «—— bij eene darmbreuk, met verfterving. • ... ... 42* - wanneer de darm aan de bijgelegene deelen is aangegroeid. . . 43. ■'' ' - als de darm zelf oorzaak der beklemming is. .... 44. bij de maagbreuk. . . 45. —— bij de leverbreuk. . . 46. -—— bij de mihbreuk. . . 47. —— bij de blaasbreuk. . . 48. — bij eene zamengeftelde blaas- darmen netbreuk. .... 49. wanneer 'er in de blaasbreuk fteenen bevat zijn. . . * 50. bij eene beklemde en ontftookene blaasbreuk. • . • • 51. A 5  vin INHOUD. Aanwijzing bij de baarmoedersbreuk. . §. 5*. bij de eijernestbreuk. 'n 51- Befluit.  VERHANDELING over de AANWIJZING bij db behandeling der BREUKEN; 9 door C. K E R B E R T. INLEIDING. D aar de kunstminnende Beftuurders van hef Legaat van Wijlen j. monnik ho ff, na de bekrooning der Verhandelingen, van de Heeren tsuits over den aart en verfcheidenheid, logger over de kentekenen, en sprüyt over de aigemeene en bijzondere ooüzaaken der Breuken, eene aigemeene en bijzondere aanwij« zing bij de behandeling vorderen, hebben wij, door gevoel van verplicnting, en door eene be-  3 C. kerbert, VÊRH. ÓVER ÖB aANWIJZINÖ taarrlijke eerzucht aangefpoord , ondernoomen deeze volgende Vraag te beantwoorden; „ Welke is de algemtene Aanwijzing (In„ dicatioj bij de behandeling der Breuken; „ welke zijn de bijzondere Aanwijzingen, in i, de verfchillende gevallen en derzeher on„ derfcheidan tijdperken; op welke omftandigz „ heden, behóórt de Breukmeester, daar bij „ oplettende te0zijn; en hoe veel lichts hebben „ de heelkundige fchriften en waarneemingen „ over dezelve verfpreidP Daar deezë voorgettelde vraag 4 eene Aanwijzing bij de behandeling der Breuken, gelijk dezelve naar den aart en kentekenen verfchillen, moet bevatten; hebben wij ook getracht, voornoemde Schrijvers, zoo verre wij dachten dienflig te zijn , te volgen, en onze Verhandeling naar dezelve interichten. Het verhandelde zal verdeeld zijn in vier Afdeelingen; als de eerjle over de algemeene Aanwijzing bij de behandeling der breuken; de tweede Afdeeling, over de bijzondere AanwijziEg der breukeg, welken door haare plaatfing aan het ligchaam kenbaar zijn ; de derde Afdeeling, over de bijzondere Aanwijzing, in de verfchillende gevallen, als uit de toevallige ge-  BIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN. 3 fteldheid der deelen, welke het breukgezwel omringen, plaats kan hebben; en de vierde Kïdeeling, over de bijzondere Aanwijzing bij de behandeling, naar de verfchillende ingewanden, welke in het breukgezwel kunnen bevat zijn; alles op eigene ondervinding, en wat bekende Schrijvers en derzelver waarneemingen ons lee» ren, gegrond. Hier aan te voldoen, hebben wij beproefd, terwijl bevoegde beoordeelaars beflisfen mogen, jn hoe verre onze poogingen daar in gedaagd zijn.  4 c. kek bert , verh. over de aanwijzing EERSTE AFDEÈLING. over de algemeene aanwijzing, ter behandeling der breuksn. algerneene Aanwijzing, bij de behandeling der breuken, is voorzeker, wanneer men uit de algerneene kentekenen, welken door logger (a) zijn opgegeven, overtuigd is, dat het gezwel waarlijk eene Breuk is, de buiten haare natuurlijke holligheid uitgezakte deelen, wederom naar binnen te brengen, en de binnen gebragte deelen, door eene gefchikte drukking op de opening, waar de deelen waren doorgezakt, het weder uitzakken te beletten. De Heelkundige • moet dus in het algemeen de aanwijzirg/Tnrichten, en de keuze der dienftige rriddelen bepaalen, naar de oorzaaken, de toevallen, vermenging van de breuk met andere gebreken, den ouderdom, de krachten, de gefteltenis en het geilacht des lijders. (a) Verhandeling over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 143'  mj dB behandeling der breuken. $ TWEEDE AFDEÈLING. over de bijzondere aanwijzingen ter behandeling der breuken, in de verschillende gevallen, onderscheiden naar db plaats aan het ligc h a am, alwaar zij voorkocmen. S' 2. over de aanwijzing bij de libschbreuk. \Jit de kentekenen, die door logger (li) zijn opgegeven, bekend zijnde, dat het gezwel in de liesch, eene breuk is, moet de behandeling zijn, om ten eerften, is het mooglijk, de verplaatfte ingewanden, in hunne natuurlijke plaats terug te brengen ; en hier in moet inzonderheid altoos de loop, langs welken de verplaatfing der uitgezakte deelen gefchiedde, wel in acht genoomen worden , dewijl het binnenbrengen der deelen, (6) Verhandeling over de tekenen van den aart en ver» fcheidenheid der breuken, bi. 147,  $ C KERBERT, VERH OVER DE AANWIJZING niet dan langs den zelfden weg kan volbrage worden ; en waar bij eene naauwkeurige kennis van het maakfel der deelen, door welke de uitgezakte deelen zijn doorgegaan, vereischt word, het welk als dan aanmerklijk, in het binnen brengen der uitgezakte deelen, behulpzaam is. Voor dat men de lijder in eene plaatüng legt, welke gefchikt is tot het naar binnen brengen der uitgezakte deelen, laat men den lijder eerst zijn water maaken, en men legt hem dan dermate te bedde, dat het hoofd en de borst voorwaards ge* boogen en de billen opgeligt zijn, en de dijë der ongeftelde zijde geboogen is; men verbiedt den lijder alle beweegingen, zoo wel als het fpreeken, fchreeuwen, en fterke inademingen ; door deeze plaatfing worden de fpieren ontfpannen, welke hinderlijk zouden zijn aan het weder binnen brengen der uitgezakte deelen. Men tracht dan de breuk naar binnen te brengen, met eene zagte en gelijke drukking ; dezelve moet eenigzins naar de zijde der lieschring, of des darmbeens ingericht worden; verder moet men daarbij in acht neemen, het geen bij de herftelling der breuken geleerd word. Heeft men de breuk binnen gebragt, dan verhoedt men de wederuitzakking door eene gefchikie drukking op de plaats, waar de deelen waren doorgezakt; men moet den lijder aanbeveelen alk  BIJ DE BEHANDELING BER BREUKEN» f beweegingen na te laaten, waar door de breuk Jigtelijk weder zoude kunnen uitzakken, als het te paard rijden ? lterk loopen, fpringen, dansfen, en wat meer van dien aart is. §. 3' AANWIJZING BIJ DE BALZAKSBREUK. De kentekenen (c) verzeekeren ons, dat het geswei in den balzak eene hreuk is, en men moet dezelve op de wijze, zoo als §, 2. gezegd is, naar binnen brengen; doch daar dit fomtijds , om haare grootte en dat dezelve verouderd is, niet wil gelukk n, moet men den lijder een ftrenge eetregel voorfch'ijven, het ligchaam in eene be* ftendige horizontale IrggWg plaarzen ,■ herhaalde aderlatingen doen, en buikzuiverende middelen toedienen; door welke behandfling men dikwerf deeze breuken heeft doen Ingaan. Hi ld anus QT) verhaalt het geval van een oud man van 60 jaaren , die eene zeer groote darmbreuk had, welke hij reeds twintig jiaren had gedraagen, waarvan hij gaarne herfteld (c) Logger, Verhandeling over de tekenen van den «art en verfcheidenheid der breuken, bl 148. Cd) Genees- en Heelkundige Aanmerkingen, vijfde deel, bl. 201. B  8 C KERBERT, VSRH. OVER DE AANWIJZING wiide zijn, en des wegen hildantjs, en meer andere voornaame mannen had om hulp gevraagd, doch alles zonder vrucht .* wanhoopende des aan zijne voorige gezondheid, droeg hij alleen miar een band, op dat de breuk niet grooter zoude worden; dan deeze man wierd eindelijk ziek, 't welk hem zes maanden het bed deed houden, waarna hij van de breuk geneezen was, en naderhand niet het minne teken van de breuk had waargenoomen, en zijn band in het vervolg niet weer gebruikte, „waar uit blijkt (zegt de Schrijver^ dat „ rust, en liggen op den rug, het beste genees„ middel is voor eene breuk." Wanreer de balzaksbreuk door zulk eene behandeling niet inbrengbaar, edoch niet beklemd is, moet men, om de vergrooting daar van te voorkoomen, door een fchortband dezelve onderfteunen, en den lijder voor alle fterke ligchaamsbeweegingen waarfchouwen, en hem nu en dan zagte laxeermiddelen toedienen; geraakt zulk eene breuk dia entegen in Haat van beklemming, en heeft men de middelen t\ welke daar voor dienftig zijn , zonder eenige vrucht aangewend, alsdan moet men over gaan tot het doen der kunstbewerking.  bij de behandeling der breuken. 9 $• 4- aanwijzing bij de, s ch a amb reuk, ' bij vrouwen. Daar men uk de kentekenen, door logger (e) opgegeven, weet, dat het gezwel, in eene der lippen van de fcbaamelheid, bij vrouwen voortkomende, eene fchaambreuk is, word de Aanwijzing ter behandeling deezer breuk, dezelfde , als bij den balzaksbreuk §. 3. is opgegeven. $• 5. aanwijzing bij de djjebreuk, zoo bij mannen als vrouwen, De kentekenen door logger opgegeven, doen ons deeze breuk kennen (/j; de behandeling deezer breuk is bijna de zelf le als in de lieschbreuk, uitgenootien dat men de opftuwing, om de breuk binnen te breien, richten moet naar de witte lijn Qinea alba), en zoo deeze bewerking niet flaagd , de drukking regt boven of buitenwaards beproeven. De breuk binnen gebragt hebbende, verhoede men de wederuitzakking door eene gepaste drukking, (e) Verhandeling over de kentekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 148. (ƒ, Dezelfde, bladz. 148. B a  10 C» KERBERT, VERH. OVER DE AANWIJZING S. 6* AANWIJZ1NG BIJ DE NAVELBREUK. Volgends de kentekenen deezer breuk (g), moet men den lijder plaatzen op den rug, met een vo^rwaards geboogen ligchaam; in deeze ftand tracht men de breuk naar binnen te brengen, door eene drukking , welke regt binnen, waards naar de ruggegraat gericht is. De breuk binnen gebragt hebbende, moet men de wederuitzakking door een' gefcnikten band trachten te voorkomen, en indien deeze breuk zoo groot zijn mogt, dat men dezelve niet bin« nen konde brengen, moet men, om de vergrooting daarvan, en tot gemak des lijders, dezelve door een' fchortband onderrteunen. Bij kinderen vind men veelmaalen deeze zoort van breuk, en is de behandeling op deeze wijze: heeft men de breuk naar binnen gebragt , zoo maakt men gebruik van een gefneeden kurken bolletje, van gedaante als eene ouderwetfche roksknoop : met de platte zijde aan eene fpeld geftooken, doopt men hetzelve vijf & zes maaien in gefmolten wasch; dan legt men het koud met de bolle zijde op de breuk, en men verzekert het-. (g) Verhandeling over de kentekenen van den aart est verfcheidenheid der breuken, bl. 149.  BIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN* IX zelve met eene wel kleevende plijster en om het lijf gaanden band: op bijra dezelfde wijze, behandelen de meeste Heelkundigen hunne lijdertjes, welke eene navelbreuk hebben. §•7. AANWIJZING BIJ DE BUIKBREUK. De kentekenen, door logger (è) opgegeven , doen ons de buikbreuk kennen, en de AanwijziBg ter behandeling deezer brsuk is, dat men den lijder op den rug laat liggen, in de> zelfde houding als bij het inbrengen van de navelbreuk (zie §s 6.), uitgenoomen dat de zijde, waar de breuk zig bevind, meer naar boven moet gekeerd zijn; alsdan tracht men de breuk binnen te brengen, door eene zagte en. gelijke drukking des gezwels, met de vingeren. De breuk op die wijze binnen gebragt zijnde, verhoedt men de wederuitzakking door eene gefchikte drukkicg op de opening, waar de deelen waren doorgezakt: en als de breuk zoo groot is, dat zij nut binnen gebragt kan worden, doch in geen Ibat van beklemming is, moet men dezelve door een' fchortband onderdennen. (Ji Vcrlwrdeling over de kentekenen van den aart en veifcheideijheid der breuken, bl. 150. B 3  ia c. kerbert, verh. over de AAN mijzins Hildanus (i) trof bij eene vrouw eene groote buikbreuk aan , waar in niet alleen het net, maar ook een gedeelte der darmen waren uitgezakt; daar zulke breuken zeer bezwaar* lijk kunnen ingebragt, en niet gemakkelijk binnen gehouden worden, wierd daer toe een gefchikte fchortband vervaardigd, waar door deeze breuk gemaklijk voor de vrouw opwaards gehouden en gefteund wierd. S- 8. aanwijzing bij ,de breuk aan het eijrondè gat. Logger (k~) heeft de kentekenen deezer breuk opgegeven; waar bij wij aanwijzen, dat men den lijder op den rug moet plaatzen, roet de billen verheven, en de borst neergedrukt; in deezen Hand van het ligchaam, tracht men de uitgezakte deelen binnen te brengen; de breuk op deeze wijze binnen gebragt hebbende , moet men de wederuitzakking trachten voortekocmen , door eene gepaste dtukking op de oj-ening, waar de deelen waren doorgezakt. fi~) Genees, en Heelkundige Aanmerkingen, derde deel, bl, 318. (kj Verhandeling over de kentekenen van den aart en verfcheidenneid' der breuken. bl. 152.  bij de behandeling de breuken. 13 Garengeot behandelde zulk eene breuk, bij eene vrouw, die zij na eenen val, vier dagen na dat zij verlost was, gekreegen had: de breuk was vijf duimen lang, week en veerkrachtig, en 'er was reeds drekbraaking tegenwoordig. Hij deed de lijderes op den rug liggen, met de biilen verheven, en baadde het gezwel vlij. tig met weekmakende en olieachtige vochten ; drukte hetzelve dikwijls met de hand; en door deeze behandeling , keerde het gezwel langzaam en met gerommel terug, en terftond verdweenen alle toevallen: eene nieuwe uitzakking kwam hij voor, door een band met eene eijvormige pop; vijf dagen daarna vond garengeot de holligheid, die, zoo dra de breuk was ingegaan, eindelijk ontdekt wierd, geheel verdweenen: hij nam toen de pop weg, en bedektte de plaats met eene dikke drukdoek en e^n windfel: een maand daarna nam hij ook dit verbind af, en de breuk kwam niet weder te voorfchijn § 9- aanwijzing bij de behandeling der bilnaadsbreuk De aanwijzing bij de behandeling deezer breuk (w) is , dat men den lijier op den rug plaatst, met (/)Richter, Verhand, over de breuken, 2dedeel, bl. 170. W Logger,. Verhandeling over de kentekenen van den aa.t en verfcheidenheid der breuken, bi. 153. B 4  H c. kerbert, verh. over de aanwijzing de billen verheven, en de borst en het hoofd voorover geboo^en; men drukr alsdan het breukgezwel zagteiijk met de vingeren, bij mannen langs den endeldarm ; bij vrouwen moet de heelmeester te gelijk twee vingers in de fchede brengen, en met dezelven de agterfte zijde der fchede drukken, ftrijken, en de breuk opwaards tot agter de lijfmoeder, en in de holligheid van den buik fchuiven; „ op deeze wijze alleen (zegt „ richter ■»),) kan men de breuk geheel inbrengen." Heeft men de breuk binnen geb-agt, zoo doet men bij mannen een T verband aan , welke ter plaatze van de breuk is bedeeld met eene pop; vrouwen laat men, om de wedernitzakking voortekoomen, eene holle, ronde en keegelvormige moederring draagen, die tot aan de lijfmoeder reikt, waar door de agter zijde der fchede, in haare geheele lengte , tegen den endeldarm gedrukt wordt; deeze moederring moet men insgelijks , door een daar toe gefchikt T verband, op deszelfs plaats trachten te houden. Richter (o) deelt een geval mede, het welk door smell'e was waargenomen: eene vrouw had aan de flinkerzijde der opening van den aars (b) Verhandeling over de breuken, tweede deel, W, 144; ' C«) Dezelfde, tweede deel, bl. 146. ■  bij de behandeling der breuken. IS een gezwel, dat allengskens ontftaan was, en telkens verdween als zij te bed ging leggen, maar ook teikens weder kwam als zij op ftondt; deeze vrouw, die zwanger was , kreeg den arbeid toen de breuk uit was, die daar door hevig ontdoken en beklemd wierd : daar 'er nogthans naa de verlosfing eere hevige bloedvloed volgde, en weekmakende pappen vlijtig aangelegd wierden , wierd de breuk eindelijk terug gebragt; bij de volgende verlosfing dreeven de weeën de breuk andermaal uit: om nu de beklemming voor te koomen, bragt smellie, toen de waterblaas (lerk aan drong, de hand in de fchede , drukte de breuk terug, ontlaste de blaas, en op het ogenblik zakte het hoofd van het kind onder in de fchede, en belette eene nieuwe uitzakking der breuk: uit deeze behandeling ziet men, hoe men in het geval van eene beklemming, geduurende de verlosfing moet handelen. §. 10. aanwijzing bij de schedebreuk. Bij de kentekenen deezer breuke fp)t beiïaat de Aanwijzing hier in , dat men dezelve terug (p) Logger, Verhandeling over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 153. B5  16 C. KERBE&T, VERH. OVER DE AANWIJZING brengt en belet weder uittezakken; het terug brengen der breuk is doorgaands zonder moeite, en vordert niets van de zijde des Heelmeesters, dan eene maatige drukking met den vinger, en van den kant der lijderesfe, eene horizontaale lig' ging. ,, Als de breuk tusfehen de blaas ea de ,, lijfmoeder doorgedrongen is, (zegt richter,^ „ zoude ik de lijderesfe op den rug laaten lig„ gen, om dat de lijfmoeder, in deezen Hand, „ tegen den endeldarm zakt, en hierom het in„ brengen van de breuk minder hindert; in het „ geval integendeel waar de breuk zig tusfehen de endeldarm en de lijfmoeder bevindt, zou „ ik de lijderesfe, om dezelfde redenen, op „ kniën en elleboogen laaten plaatzen; de borst „ moet in beiden gevallen laag, maar de billen „ zoo veel mooglijk verheven zijn; deeze breu„ ken laaten zig doorgaans zeer gemaklijk in „ eiken ftand van het ligchaam terug brtn„ gen." (?) De breuk binnen gebragt hebbende, verhoedt men de wederuitzakking door eene ronde kegelvormige moederring, welke hol is, waar door zich de vochten der lijfmoeder kunnen ontlasten; of door eene fpons, waar van de lijderesfe 'er eenige in voorraad dient te hebben, om dat de* CO Verhandeling cvar de breuken, tweede deel, bl. 121.  bij de behandeling der breuken. ï? zelve daaglijks moet ververscht en uicgenoomen worden; het een of het andere wordt door een gefchikt T verband bevestigd. §. ii. aanwijzing bij de heup- of ruggebre uk. De tekenen deezer breuk, nevens eene waarneming, vind men door logger (r) opgegeven ; zoo aan eenen Heelkundigen zulk eene breuk ter behandeling voorkwam, moet hij den lijder op den rug leggen, met de billen verheven; men drukt dan het breukgezwel, zagtjens en gelijk, met de vingeren naar binnen. Heeft men de breuk binnen gebragt, verhoedt men de wederuitzakking door een geichikt verband. §• 13. aanwijz1ng bij de lendenbreuk. De Aanwijzing bij deeze breuk ($) is deeze; men plaatst den lijder op den buik in eene (O Verhandeling over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 154. (/) Dezelfde, bl. 155.  l8 C. KËRBERT, VERH. OVER DE aanwijzing vlakke ligging, en men tracht het breukgezwel, door het voorzichtig drukken met de vingeren , naar binnen te brengen: de breuk binnen gebragt hebbende, legt men trapswijze drukdoeken op de plaats, waar de breuk is geweest, en fteunt dezelve door een fluitend pleister - verband. Somwijlen worden deeze breuken geneezen door eene lange en aanhoudende ligging op den buik (?) s. 13; AANWIJZING BIJ DE BREUK AAN HET HEILIGBEEN. Leurs Cu) deedt ons den aart en tekenen deezer breuk kennen , terwijl de behandeling deezer zeldzaame breuk voorzeker hierin beftaan moet, dat men den lijder op den buik doe liggen, of eene houding des ligchaams awneemen, waar door de breuk des te gemakkelijker naar binnen te brengen is, door eene zagte en gelijke «drukking met de vingeren,. Heeft men de breuk binnen gebragt, zoo ver- CtN Van oesscher, Hectendaa Jche algemeene oefenende HeelkunJe, fte deel bl. ao/. (u Verhandeling over den aart en verfcheideuheld der breuken, § 106.  bij de behandeling der breuken. 19 hoedt men de wederuitzakking, door op de plaats, waar de breuk is geweest, eene gefihikte drukking te bezorgen : is de breuk oninbrengbaar , zoo als bij de vrouw plaais had, waarvan leurs het geval heeft medegeueeld, moec men het gezwel, om voor verdere vergroeiing te bewaaren, door eenen gefchikten opfchortband onder (leunen. §. 14. aanwijzing bij de borstbreuk der buiksingewanden. Logger (y) geeft de tekenen deezer breuk op, docr petit, zoo bij het leven als naa den dood der lijderen waargenomen , terw'jl de Aanwijzing bij de behandeling, in dergelijk een geval , zijn moec, de toevallen, als benaauwde ademhaaling, aamborstigheid, en fomtijds Hikkende benauwdheid, welke daar mede verzeld gaan, te doen bedaaren, aderlaatingen, verkoelende buikzuiveringen en eene fchraale eetregel voorschrijven, en den lijder in eenen ftand plaatzen, welke voor hem het gemaklij kfte is. (v) Verhandeling over de tekenen van den aart en ver- " cheidenheid der breuken, bl. 157.  tO C. KSRBSRT, VERtf, OTER DE AANWIjZiNd S- -5- AANWIJZING BIJ DIS BREUKEN BINNEN DE GESCHEURDE BAARMOEDER. Bij de breuk binnen de baarmoeder, door eene opfcheuring van dezelve veroorzaakt, waar door een gedeelte der buiksingewanden in dezelve zijn gedrongen, moet de Vroed- of Heelkundige, met de hand in de baarmoeder, deeze van andare deelen kunnen onHerfcieiden. De Aanwijzing ter behandeling in dergelijk een geval, is, dat wanneer men de hand in de baarmoeder heeft, en aldaar buiksingewanden aantreft, men met die hand naar de opening, waar dezelve zijn doorgezakt, zoeken moet; en heeft men deeze gevonden, zoo moet men voorzichtig dezelve trachten te verwijden, tot zoo verre, dat de doorgezakte deelen, weder door de opening, in de bniksholte kunnen gebragt worden; de deelen binnen gebragt hebbende, houit men de hand zoo lang m de baarmoeder, tot dat dezelve om de hand is zamengetrokken, en men haalt de hand terug; wanneer die fpleet wel zoo veel zal verkleint zijn, dat de deelen 'er niet ligtdijk weder door zullen zakken. Men ziet de verdere geneezing, door heelende en verzagtenda infpuitingen in de baarmoeder, daar te ftellen»  BIJ Dfi BEHANDELING DER BREUKEN, SI $. 15. aamwijzing bij de breuken binnen de omgekeerde baarmoeder. De Aanwijzing ter behandeling bij eene breuk, welke gemaakt word door eene het binnenfte buiten keering der uitgezakte baarmoeder, is deeze: In dit geval plaatst men de lijderesfe op kniën en elleboogen, of op den rug, mee de billen verheven, en tracht als dan de uitgezakte lijfmoeder , met de daar in bevatte ingewanden, weder binnen te brengen; binnen gebragt zijnde, verhoedt men de wederuitzakking, door het in de fchede brengen van een der gewoone moederringen ; in het geval van omgekeerde uitzak, king , en ra dat men de baarmoeder heeft binnen gebragt en weder om gekeerd , hóud men de hand zoo lang daar binnen, tot dezelve zich daarom, heeft zamengetrokken. .. \ Alle de opgegevene Aanwijzingen bij de behandeling der breuken, worden ons door de voornaamfte Heelkundigen , heysïer, van gesscher, richter, pott, platner, en meer anderen geleerd, en eigene ondervinding bevestigt die als de gefchiktfte te zijn.  2Ï c. kerbert, VERH* over de aanwijzing DERDE AFDEÈLING. over de bijzondere aanwijzingen bij de behandeling, in de verschillende gevallen, naar de toevallige gesteldheid der deelen, welke he r breukgezwel omringen. h *7- aanwijzing bij de bijzondere gesteldheid der uit venoige bekleedzelen van het breukgezwel. Logger zegt O) „ in beklemde breuken , ,, en in die welke reeds verdorden waren, von* „ den wij roodheid, ïpar.nina;, fiapheid, en een „ blaauwe of zwartachtige kleur." Kooien 'er dierhalven zulke veranderingen voor in de huid, welke het breukgezwel omrir gt , dan moe t ook onze Aanwi zing bij de behandeling 'er naar ingericht worden. f>> Verhandeling over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 163.  3IJ DE BEHANDELING DER BREUKEN. a<$ Is de huid voor het oog blaauw of zwartachtig, en op het gevoel flap, week, of deegacfa tig, dan is de breuk, zonder twijfel, reeds tot verderving overgegaan; en de Heelkundige moet zig wel wachten , van geene kunstbewerking te onderneemen, maar zien, en afwachten wat de Natuur doen zal, en verder te werk gaant gelijk in §. 4a. is aangewezen. Hiddinga (%) zegt: if Als het gezwel $ door de breuk gemaakt, rood en blaauw is,' ,, dat de zieke lang gewacht heeft, om hulp te ii vraageh , ën dat zijne krachten geftadig hoé j, langer hoe meer verminderen, terwijl de droe# vige toevallen vermeerderen, in dat geval zal - ;, een voorzichtig Heelmeéster ooïdeelen , dat de deelen \ in den zak begrepen, gegangrenèerd ,i zijn, dat er geen hoop meer over isj om den jj.zieke te behouden, en hij zal de kunstbewer* it kihg niet onderneemen/' Ook nam weidele (j) bij eène beklemde j ëh reeds vêrftorvene lieschbreuk, eene zwarte huid, op het breukgezwel waar. Men kan ook door het gëvóel^ öp het breukgezwel, bij eene beklemde breuk, Omtrent den ftaat der beklemming oordeelen: „ Om dit on- (x) Heelkundig Woordenboek, ifte deel, bl. 173. 5) Schmücker's Heelkundige Mèngelfchriften, adt «teel, bl. ifg. c  34 c- kerbert, verh. over. de aanwijzing derzoek wèl te doen," zegtkrachting „ moet men de duim aan de eene, en den ,, wijsvinger ter andere zijde van de breuk, en „ wel ter plaatfe van de lieschring, of dijeboog, „ in de bekleedfelen , zoo diep mogelijk in„ drukken , en daarmede het tusfehen beiden ,, liggend deel zagtlijk famendrukken , wanneer men zal bevinden, dat de breuk, het zij die „ klein , of groot» zij, bij die zak- of beurs-ge* „ zwellen , kan vergeleken worden, welke aan „ een dunne ba Cs zijn vastgehegt. „ Zoodra men zich dit onderzoek, door her* „ haalde proeven , in onderfcheidene gevallen, heeft eigen gemaakt, zal men fpoedig van „ deszelfs nuttigheid overtuigd zijn , en door • ,, deeze eenvouwige handgreep, den meerderen of minderen trap van beklemming kunnen opmaa„ ken , zo ook , welk eene hoop men op de „ zagre middelen kan Hellen, en of men, deeze „ niet helpende, vroeger of laater tot de breuk„ fïiijding zal moeten overgaan." {a. Verh. over het juiste tijdliip der Breukfhijdmg, bl. 4ii  Bij de behandeling der BREUKEN* &$ $. 18. AANWIJZING BIJ DE ETTERVER za» RELINGEN, in HET VÉTVLlïS, TÜSSCHEN DE HUID, EN DEM BREUKZAK. ' iT t ' . '••) ïJ f .^*,a """V', £ " • • ' '•, ■■ }. Na de tekenen van etterverzameling, bij eene breuk, (a) is de aanwijzing in dergelijk eert geval 9 dat men het gezwel moet openen , om uitgang aan den verzamelden etter te verfehaffen; en de breuk als dan op de best mogelijke wijze binnen te brengen. en dezelve daar te houden. Le blanc ondervond zulk een geval, bij een vijftigjaarigen man, met eene. verouderde lieschbreuk. en zegt: ,, Toen men dit gezwel Ü opende , vondt men op den bodem van het zelve eene breuk , over dewelke de lijder 5, nooit geklaagd had , hebbende dezelve noch* „ rans reeds tien jaaren gehad , gelijk hij op „ dien tijd zei de : de etter had den breukzak ^ zeer fijn en dun gemaakt, de darm was op s, verfcheiden plaatfen aangewasfen, welke ik 0 met behoorlijke voorzichtigheid los maaktej: (a) Logger, Verhandeling over de tekenen van den im en verfcheidenheid der breuken, bl. 166. C2  sö c. kerbert, verh. over de aanwijzing j, na eene zeer maatige uitfpanning, die ik met „ den vinger bewerkte, bragt ik den darm met „ weinig moeite fpoedig weêr in; de lijder genas, ging weêr aan zijn gewoon werk, Zon^ der eenen band te dtaagen, en dè breuk ging „ nooit weêr uit." (b) P o r t (e) heeft het zelfde waargenomen bi] een' Heer, waar een pint bruine en {tinkende etter uit den balzak , door den trokart, was af« gerapt, bij eene netbreuk; en zegt wat verder: „ Wanreer men mij, in plaats van deeze handelwijs, toegelaten had , het gezwel in zijn gantfche lengte open te maken, het verrotte sf net weg te neemen, en een gedeelte van de „ zijde des breukzaks aftefmjden , dan zou de 5„ geneezing zeer veel verkort, en de balzak itï een veel beter ftaat overgebleven zijn," s. ip.- aanwijzing, bij dé beklemming des d arms, veroorzaakt door de peesvezelen, van de dije-zwagtel- spier. Deeze beklemming, zegt logger, wordt OO Heelkundige Operatien, 2de deel, bl. 225. (e) Verhandeling over de hoofdwonden, en breuken, bl. 15S.  BIJ DE BEHANDELING DER BRKJKEnJ met zekerheid, onder het doen der kunstbewerking gekend , en deelt deswegen mede , het geen acrel, onder het doen efgier kunstbeweri king, met deeze beklemming hadt ondervonden; en de behandeling welke hij aan deezen lijder deed, was deeze i „ Om het oogmerk met de „ infiaijding des te beter te bereiken," zegt hij , „ maakte ik dat de darm was uitgevallen „ in den beginne, en eer de infhijding onder„ nomen werd ; maar, dewijl dezelve begonnen „ werd boven den zak , om tot onder aan den„ zeiven te komen, werden de overdwarfe „ peesachtige fpiervezelen , welke van den dije„ zwagtel over de ring loopen , afgemeeden, „ waarop de darm, tegen gewoonte , gemak„ lijk van zelve in den buik ging; de.zak viel „ neder, verftopte bloedvaten waren van de „ zaadftreng met het celachtig weeffel , tot op „ de plaats, alwaar de infnijding moest volbragt „ worden, uitgefpreid , en beletteden dierhalven, „ dat die kon voordgezet worden , uit vreeze „ voor eene zwaare , en aan de ballen hinder„ lijke bloedftorring, welken moesten gered „ worden: ik liet den lijder op de voeten in het ^ bed ftaan, en door hoesten de darmen nej „ derdrijven, toen legde hij zig voorzichtig weder neder, en de zak werd geopend, van den ring tot aan den grond; de darm welke zeef c 3  t8 C» EERBERTj VERH. OVER DE AANWIJZING „ gezond was, werd binnen gebragt; in den „ ring werden van boven kle ne inkervingen „ g< maakt; de^ wonde werd volgends gewoonte Jy verbonden, en behandeld ; verder werd aan „ den lijder gedaan , wat noodig werd geoordeeld, en de wonde was reeds in de zesde ?, week genegen." (d) §. ao. aanwijzing, wanneer zig eene gezwollene klier, vóór hbt breuk ge zwel, opdoet, De kentekenen welken bij dergelijk een geval plaats hebben, geeft logger (e) op: de aanwijzing bij de behandeling is deeze : zo de breuk zonder beklemming is, dat men alsdan het kliergezwel, door oplosfende middelen, tracht tot verdwijning te brengen; alvoorens beveelt men den lijder ftilre, en eene liggende houding aan s heeft men het kliergezwel doen verdwijnen, dan brengt men de breuk binnen, en men plaatst op de opening, waar de darm was door. gezakt, eene drukking welke gefchikt is, om ( bovenbuiksflagader blijft men geheel onzeker, zo derzelver klopping, ter zijde, of boven „ de breuk , vóór of onder de kunstbewerking „ niet kan gevoeld worden" — terwijl de kwetfing deezer flagader, bij de kunstbewerking in eene beklemde breuk , wel deeglijk voor ieder heelkundigen oplettendheid verdient — „ De (h) Verhandeling over de tekenen van den aart en ver* fcheïdenheid der breuken, bl. 169. (i) Dezelfde, bl. 170. C 5  JJ2 c» kerbert, verh. over de aanwijzing „ Heer gun zzegt r ichter(£), „zag twee ,, maaien , door de kwetzing deezer flagader, de „ dood velgen," — wat verder zegt hij: „ Ik „ moet ook nog erinneren , dat het bloed uit „ de gekwetfte flagader, fomtijds niet door de „ uitwendige wonde vloeit, maar opwaaris in de holligheid van den buik dringt; een onop„ lettend heelmeester ontdekt in zulk een geval „ dikwijls niet eens, dat de flagader gekwetst is, „ en de lijder fterft, na de kunstbewerking, on„ verwacht." Van daar komt het dat er zoo veele groote heelkundigen zig toegelegd hebben, tot eene verbetering in de klieving van den dijeboog en den lieschring ; ook zijn 'er, zoo als arnaud en le blanc, welken dezelve door een werktuig, of den vinger, bij de kunstbewerking verwijden, en op zulk eene wijze den darm trachten naar binnen te brengen, alleen om het gevaarlijke der kwetfing van groote flagaderen te ontgaan ——■ Ik deed in het jaar 1797 eene kunstbewerking, aan eene beklemde dijebreuk, bij eene vrouw van 47 jaaren, waarbij ik den dijeboog zeer gelpannen over den darm vond; ik deed de verwijding met den vinger; wel is waar, het kostte mij meerder moeite, dan wanneer ik den dije- Q.) Verhandeling over de breuken, ade deel, bl. 8f.  BIJ DB BEHANDELING DER BREUKEN. 33 fcoog had doorgefneden ; doch het gelukte, en de vrouw herftelde voorfpoedig; men zie verder hier over na, de waarneemingen , over het Klieven van de lieschfpleet, en den Falloppiaanfchen peesband, bij de breukfnijding, door den kun» digen Heel-artz hussem, te vinden in het derde deel van de Verhandelingen van het ge» nootfchap ter bevorderinge der Heelkunde te Am* per dam, bladz. 95. en vervolgends. Heeft men bij het doen der kunstbewerking de flagader gekwetst, zoo behoort men dezelve te onderfcheppen met naald en draad , of zo men er bij kan komen, door eene gefchikte drukking, om de bloedftorting te doen bedaaren, — men gedraage zig zoo als richter ïn de kwetfing deezer flagader aanraadt, zeggende: „ Het gevaar is wel het grootst, als deeze „ flagader digt aan haare oorfprong doorgefneden is, dewijl het dan onmogelijk is, dezelve 9, te onderfcheppen; het eenige reddingsmiddel is eene behoorelijk aangelegde drukking, of „ misfchien ook, in zekere gevallen, de onder„ fchepping ; maar beiden deeze middelen zijn doorgaands zeer moejelijk in het werk te itellen : uitftel en verzuim hebben hier doorgaands doodelijke gevolgen — als hierom, na „ dat de band van poupart, en de buikflagn ader dporgefneden zijn, de breuk door eenige  34 Ci KBRBERT; VERH. OVER DE AANWIJZING „ oorzaak, bij voorbeeld, door eene tegennaï tuurlijke verëeniging der uitgezakte deelen met „ elkander , en met den breukzak , vereenigd M zijn, waar door zij niet fchielijk kunnen terug gebragt, en bij gevolg de bloedftorting niet t, te^ftond gefluit kan worden, is de uitflag dik„ werf onvermijdelijk doodlijk; maar in die ge» „ vallen, waar de uitgezakte deeien terftond „ terug gebragt kunnen worden, hangt alles af M van het befluit,de handigheid, en de bekwaam„ heid des Heelmeesters — en deeze moet hier, „ naar algemeene regelen, te werk gaan: dit „ eenige herinner ik Hechts, dat de zwaarigheid om de bloedftorting te fluiten , hoofdzaaklijk daar van afhangt, dat de gekwetfte flagader te afgelegen, bedekt en verborgen Is, en dat hier daarom bijna alles aankomt op het moedig befluit des Heelmeesters, om zig door „ eene infnijding eenen weg tot het gekwetfte „ vat te baanen, en alzoo de onderfchepping of „ drukking in het werk te kunnen Hellenen hoe kan de Heelmeester, ten aanzien van dee„ ze infnijding , befluitloos zijn, daar het op „ dood en leven aankomt?" £0 Verhandeling over de breuken, tweede deel, bl. 87.  bij db behandeling der breuken* SS §• 22. aanwijzing bij de kwetsing vam aanmerkelijke bloedvaten. Zo men bij het doen der kunstbewerkingen in èene beklemde breuk, eenige bloedvaten heeft gekwetst, waardoor de bloedftorting aanmerke» lijk, en gevaar voor den lijder te vreezen is, moet men dezelve door onderfcfiepping met naald en draad, of door drukking, tot ftaan trachten te brengen, Ac rel (m) ondervond zulk eene bloedftorting , bij eene kunstbewerking , in eene darm-: en water-breuk , bij eenen vijftigjaarigen lijder s hij zegt: „ Voornaamlijk alle, en zelfs de kleèn„ fte bloedvaten , gaven zeer veel bloeds van zig; fommigen werden onderfchept; de kleen-' „ ften konden naar gewoonte, met droog pluk„ fel, gefluit worden , des niet tegenftaande kwant uit deze vaten zeer veel bloeds, 't welk , in „ den tijd van agt-en-veertig uuren, drie maal, „ liet geheele verband doortrok, alzoo dat het-; „ zelve telkens vernieuwd werd : nieuwe on„ derfcheppingen konden niet gemaakt worden, „ dewijl het bloed door alle uiteinden der vaten (m) Heelkundige Waarnemingen, bl. aio.  3*5 c. kerbbrt, VERBt over de aanwijzing „ in het vlèesch , en de zijdelijke deelen der „ wonde kwam — piukfel , gedoopt in warme „ wijnazijn, ftilde eindelijk de bloedftorting/' §• 23. aanwijzing, om de kwetsing van den zaadstreng te v er mij O e n j of dezelve, gekwetst zijnde, wat de heelkundige als dan moet verrichten, Bij de kwetfing van, den zaadftreng, wan» neer men bij mannen den band van poupart doorfnijdt, is zekerlijk gevaar; doch de gevallen om denzelven te kwetfen zijn zeer zeldzaam , evenwel meest , zo men den band van poupart doorfnijdt, in 't geval waar geen breuk tegenwoordig is; doch eene breuk tegen» wocrdig zijnde, dan is altoos, ten ware in een zonderling geval, de verlenging van het Buik* vlies, 't geen den breukzak uitmaakt, en dë breuk zelve, veel verder onmiddelijk achter*de breakopening ; als men dezelve moet doorfhijden, en ook, als men het doortefnijdene op 't werktuig heeft, kan men zig, alvoorens de doorfnijding te doen , gemaküjk met den top des Yingers , uit de klopping van een flagader, van  bij de behandeling der breuken. $ derzelver tegenwoordigheid verzekeren, en alzo» dezelve vermijden; indien een bijzonder geval ons zulks deed verdenken. («) Men raadpleege ook, ten einde den zaadftreng bij eene kunstbewerking te vermijden, met de waarneemingen welke door den Heer hussem zijn medegedeeld: zie §. 21. Bij het doen der kunstbewerking van een water- en darm breuk, van den Coerlandfchen Edelman, nam schmucker de zeer zeldzaame ora-i Handigheid waar , dat de zaadftreng, die doorgaands altijd onder den breukzak ligt, bij die» lijder, boven denzelven,naast den bal lag: „ Hoe „ zeldzaam," zegt hij, „ dit geval ook voor„ kome, is het nogtans ten uiterften noodig, dat „ de Heelmeester, bij het doen van eene breuk„ fnijding, op hetzelve acht geeve, naardien hij „ anders den lijder op eene onfchuldige wijze „om het leven kan brengen: schmucker „ zag zulk een geval in Parijs : een groot en „ geoefend Heelmeester, fneed een beklemde „ breuk; hier had dezelfde tegennatuurlijke lig„ ging van den zaadftreng plaats; de Heelmees„ ter zag dezelve niet, en fneed , terwijl hij 3S den buikring opende, den zaadftreng af, en „ de lijder ftierf kort daarnaa, door het OOBalthazaar, Oefenende Heelkunde, bl. aaS,  38 c. kerbert, verii. over de aanwijzing ü bloed , dat zig in den onderbuik had üitgé» „ ftorrV' (o) Heeft men, bij het doen der kunstbewerking,' den zaadftreng gekwetst, zoo moet men i zulks gewaar wordende, denzelven , zoo fpoedig doenlijk, door naald en draad, onderfcheppeni om het leven van den lijder, is het mogelijk, te redd n. Pott zégt: j, Wanneer men dé zaadflagader „ kwetst, moer. men dezelve met naald en draad onderfcheppen , doch zulks is zoo gemaklijk w niet te doen als voortefchrijven." (J>) $. 24* aanwijzing bij dè aderbreuk van den zaadstreng, vergezeld1 van eene w a ar e breuk* Logger geeft,' zoo veel hem doenlijk is,: de tekenen van dit gebrek op, en zegt: „ Groo„ te mannen hebben zig hierin vergist." (q) Wan*] Co") Heelkundige Mengelfchriften, 2de deel, bl. 126. fjf) Verhandeling over de hoofdwonden en breuken j w. 218. (}") Verhandeling over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 173.  BIJ DB BEHANDELING DER BREUK2N. ' 3$ Wanneer ons zulk eer» geval ter behandelinge voorkomt, en de breuk niet beklemd is, moet men den lijder eene liggende houding doen aanneemen, en de breuk voor verdere vergrooting trachten te bewaaren : men dient bet gezwel, welke de aderbreuk is, tot verdwijning zien te brengen , dewijl men alvoorens de breuk niet kan binnen bréngen, uit hoofde dat men dezelve niet kan inhouden, door dat men den lijder, in zulk een geva!, volftrekt geen' breukband mag aandoen: men moet het zelve, zoo wel uit- als in-wendig, door verfterkende en verdeelende middelen , tot verdeeling trachten te brengen» heeft men het nu tot verdwijning gebragt, zoo kan men de breuk binnen brengen; en daarnaa verhoedt men de wederuiizakking door eene gepaste en niet te veerkrachtige drukking. Gaat de breuk tot beklemming over , en dat de beklemming niet verdwijnt, onder het gebruik van diartoe gefchikte hulpmiddelen , zoo moet men zijne toevlugt neemen tot de kunstbewerking, ten einde des lijders leven, zo het moge-] lijk zij, te behouden.  49 C; KERBERT i VERfl. OVER. PB AANWIJZING $> S5- Aanwijzing wanneer de bal vereenigd is met den breukzak, of me-t de uitgewekene 'li ingewanden. Wanneer men bij het doen der kunstbewer-" kinge, den bal met den breukzak, of met de uitgewekene deelen, vereenigd vindt, moet men dezelven voorzichtiglijk van den bal affcheiden, daarbij wel zorgende dat men den bal, zaadftreng, noch de darmen kwetfe. ï*» Balthazaar ontmoette zulks bij eene kunstbewerking aan een verouderde darm- enr net-breuk, bij een' jongman van 20 jaaren: de kunstbewerking was moejelijk, door dat de breuk Zoo verouderd, en het net te zeer aan den breukzak vastgegroeid was; onder het verder affcheiden van den vetrok , om den breukzak verder bloot te maaken , en van onderen te openen, werd ook de bal los gemaakt, welke, van te vooren, zoo vast met het gezwel vereenigd was, dat dezelve niet kon onderfcheiden worden* (rj Zoo ook was het gefteld met de breuk van den Heere Lijfartz zimmerman , aan welke (0 Heelkundige Waarneemingen, bl. 368.  Bij DE BEHANDELING TER BREUKEN* 4I schmucker de kuastbewerking deed: richter zegt: „ Het net dat in de breuk lag, was door een enkelen draad aan den bal gehecht, „ maar voor het overige vrij, en deeze veieeni„ ging veroorzaakte veele gewigtige mpejelijk-] heden > welken met hevige pijnen verzeld gin„ gen, den lijder verzwakten , en hem in zeer „ elendige omftandigheden bragten: hier was,' 5,, buiten tegenfpraak , reden genoeg voor de -„ kunstbewerking, en dezelve kon buiten alle „ zwaarigbeid en gevaar verricht worden; want s, het kwam hier alleenlijk aan op het doorfbij- den van diezen band, welke den bal aan het net bevestigde." (0 „ Ik heb," zegt pott, „ de darmen zeer „ vast aan elkander, aan den breukzak, aan het „ net, en ook aan de ba'Jen vastgegroeid gojs, zien; doch. nooit in zulk eenen ftaat, dfltlzif „ niet los gemaakt en yaa. elkander gefcheiden 3, konden worden, (t) (j) Richter, Verhandeling over de breuken^ iftedeelj bl. 290. (t; Verhandeling over de hoofdwonden. en breuken, bij D a  4* C KEP.BERT, VERH» OVER DE AANWIJZING §. 36. aanwijzing als 'er eene waterbreuk (hydrocele,) te gelijk met eene get woone breuk plaats heeft. I, De behandeling van zulk een geval, ver* eischt eene dubbelde heel wijze," zegt heyster (»); zo de darmen niet beklemd zijn, dient men dezelven binnen te brengen, en door eene gefchikte drukking de wederuitvalling trachten' -/oortekornen ; vervolgends de waterbreuk, het zij door eene onderhoudende, of volkomene heerwijze berftellen; doch men moet in acht neemen dat de balzak niet geopend mag worden, terwijl 'er de darmen nog in zijn, om het gevaar dat men loopt van den darm als dan te kwetfen. Is de darm beklemd , en doen de toevallen zig zodanig op, dat men voor het leven van den lijder beducht wordt, na men alvoorens aangewend heeft, wat de beklemming vereischtè, zoo gaat men over tot het doen der kunstbewerkinge. De behandeling van de beklemde water- en darm-breuk, diens jongmans , door den Hoogleeraar van geuns, briefswijs, medegedeeld («) Heelkundige Onderwijzingen, tweede deel, bl.955.  B'j DE behandeling der BREUKEN. 4^ aan den Hoogleeraar bonn, had tot eerfte oogmerk, om, ware het mogelijk, den lijder fpoedige hulp toetebrengen, en de ontfteeking, de koorts, en de verftopping in den liesch tegen te gaan: om dit oogmerk te bereiken, fchreef de Hoogleeraar aderlaatingen , clyfteeren, en verdunnende en losmaakende dranken voor —• het herhaald beproeven om den beklemden darm binnen te brengen , was van geen gevolg; de. toevallen der beklemminge hielden aan , en daar 'er geene tekenen van ontfteeking aanweezig waren , befloot zijn Edele nog een gift van het laudanum te beproeven, ter ontfpanninge van de knelling, en ter bedaarir.ge van de verkeerde beweeging der ingewanden; dit vruchtloos zijnde, en de kunstbewerking , om redenen , aan dén lijder niet verricht kunnende worden, fchoot'er niet anders over, dan het aanleggen van koude ilovingen te beproeven. Om die reden deed men den lijder nog eens achterover in het bed liggen, zeer fterk at hellende, en liet men voords doeken met koud water en azijn op de lieschdikte aanleggen, om daarmede een geruimen tijd, onder geftadige ^erwisfeling, aantehouden h terwijl de daarbij tegenwoordig zijnde Heelmeester voorzichtiglijk de inbrenging weder zou'ie beproeven. De Hoogleeraar zegt: „ Ik kwa.m den zelfden IJr 3  44 c. k8rbert, verh. over ee aanwijzing „ tttgf ten elf uurén nog eens zien naar den toe» Hand des lijdc-rs: men was niets gf vorderd, en ,, offchoon de bijftanders een blijde boop hadden opgevat, wegens het ophouden der pijn, wa& 9, nu mijn hoop gantfchelijk verdweenen : het 'ï, geheele wezen was vervallen, de pols uit* 3, termaten kleen en rasch, de ledematen verloren haare warmte , de braaking was in hik ',, verar derd, welk alles den kundigen, geves9, tigden gangrena en vast naakende dood aan„ kondigde, welke dan ook, na eenige uuren% in den vroegen morgenftond, volgde , na dat de ellendige lijder, met de grootire benaauwd^, heid, laarftelijk ook zelfs drekftoffe had ge„ braakt." (y) Schmucker, een' edelman, 40 jaaren oud zijnde , met een darm- net- en water-breuk ter behandeltnge krijgende, bragt den darm binnen, en beveiligde denzelven voor uitzakking, door ©en gefchikien band: om ontlasting aan het wa-> ter uit den balsak te gseven, werden laatkoppen op den balzak gezet, en op die piancs inkervingen gedaan ; die fcheen in het begin qwdg nut te d en, dich raa dat de wordjens eenige dagea .•genezen gewetst waren, keerde alles tot zijn O) Holl. -Maatfchappij der westenfchappea, deel XX^ ,,9de fUik, bl. 445.  bij db behandeling des. breuken. 45 t/oorigen toeftand weder: de kunstbewerking alzoo het eenigfte middel zijnde, om den lijder te redden , werd dezelve ook te werk gefteld, in plaatfe van het water, door den troiquart, aftetappen, zoo als met het denkbeeld van eenige Heelkundigen overeen kwam : zij werd ook, met het beste gevolg, op den 7den Oétober 1777, verricht, en de lijder was reeds in December daar aan volgende, geheel herfteld. De Heer forsten deelt ons het geval mede van een' foidaat, welke een darm- en waterbreuk had, en die door den Heer klöse , welke den lijder ter behandeiinge had, tweemaakn het water, met den troiquart, uit den balzak, afgetapt was; het water had eene drekachtige lucht: naa dat de hevige benauwdheden, '* pijnen , en fparming van den onderbuik wedergekomen waren, en drekbraaking volgde, ftelde klöse de kunstbewerking, als het eenigfte reddingsmiddel , voor , en volbragt dezelve ; doch de lijder overleed den vierden dag daarna. O) Dergelijke gevallen, waarin ook de kunstbe- («0 Heelkundige Mengelfchriften, tweede deel, bl.121. (x) Verhandelingen van het Heelkundig genootfchap, derde deel, bl. iep. D 4  46 c. kerbert, verb, over de aanwijzing werkingen ter uitvoer gebragt zijn, hebben on» ïen haaf ,(y) en acrel (2) ire.iegedeeid; s. ar- aanwijzing bij een3 breuk, ver. gezel d van eene zoogenaamde vleeschbreük, (farocele). Zulk een geval, gaat dikwerf gepaard met omftandigheden , welken eene verfchillende behandeling vereifchen. Charles white , kreeg een' lijder van ruim zestig jaaren ter behandelirge, die eene darm- en vieesch-breuk had, dewelke zoo groot was , dat het gezwel van den balzak , tot aan de knieën nederhong, en dikker dan zijn midden was : de lijder vermoedde dat hetzelve zijn' aanvang genomen had , in den rechter bal _ de roede en de andere bal waren in dit gezwel, *rwelk een verwarde klomp van verrot vieesch fcheen te zijn , als weggezonken ; de kunstbewerking werd geoordeeld het eenigfte middel te zijn om den lijder te redden: deeze werd ook ter uitvoer gebragt: bij het openen des gezwels, F (y) Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen, deel XXIII. bl, 13. (?) Heelkundige Waïrneeraingen, bl .219!  BIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN. 4J* bevond men dat de darmen het bövenfte gedeelte van hetzelve uitmaakten, en in zulk eene hoeveelheid, dat zij den bol van eenen hoed zouden vervuld hebben ; het onderfte gedeelte des gezwels betlond uit den rechter bal , die grooter dan een mans hoofd , en van binnen hol was; de darmen werden door den ring der buikfpieren binnen gebragt, en de wederuitzakking werd verninderd door eene hechting in de bekleedfelen ; vervolgends werd het gezwel weggefneden , de roede en de linker bal werden heel gelaten, de bloedftorting werd door eene drooge fpons geftild, en een gewoon verband aangelegd , de wor.de fchikte zig v»èl, en de lijder herftelde gelukk;g. (a) De Heer sonderhoff kreeg ter behandelinge een' lijder van 35 jaaren, met eene vieesch-, water- en ret-breuk; de kunstbewerking werd in 't geval noodig geoordeeld, naa 'er alvoorens de.behoorelijke middelen, zonder eenige vrucht, waren aangewend : onder de kunstbewerking werden de waterblaazen geopend : dï bal werd zonder veel moeite van den zoogenaamden fchederok afgefcheiden , waarvan het grootfte gedeelte met de fchaar werd weggenomen, en den zaadftreng werd met een gewaschte hentsippea O) Heelkundige gevallen, bl. 34. D5  48 C» KERBERT, VERH. OVER DE AANWIJZING draad, middenmaatig vast afgebonden, op den affiand van twee duimen, van den buikring: de bal werd even zoo breed van die afbinding afgefneden, welke een en een half pond woog — verder werd naar vereisch der omftandigheden de wonde verbonden, en onder eene goede behandeling, herftelde de lijder gelukkig. (J>) §. 28. AANWIJZING Bij EENEN VERGROOÏEN, VERHARDEN,EN VERDIK' TEN BREUKZAK. Heefc men bij de kunstbewerking, de uit^e* zakte deelen , weder in den buik gebragt, zoo befchouwt men vet volgends den ftaat d;s breukfcaks; is dezelve grcot , verdikt, en verhard, dan zal hij langzaam en moejelijit tot veredeling komen , de kanten der wonden papachrjg, en pijnlijk doen worden, en de geneezing, door het voordbrengen van lastige ettergezwellen in den balzak, dikwijls aanmerkelijk vertraagen. Men kan voegelijk, en zeer veiliglijk een'aanmerkelijk gedeelte van den breukzak wegfnijden, vermids 'er niets van denzelven van eenig belang (&) Schmucker, Heelkundige Mengelfchriften, derde deel, bl. 236.  BIJ DE BSHAfcDELING DER. BREUKEN. 4$ Is, als het achterfte, of dat gedeelte, waarmede de zaadvaten verknocht z*jn ; al het overige , door middel van het vetvlies los zijnde, kan des geniablijk weggefneden worden, en 't is beter zulks te doen dan niet. (c) Pott, trof onder het doen der kunstbewerkinge, zulk eenen verharden en verdikten breukzak aan, en opende denzelven, dan, hij veroorzaakte onder de geneezing zoo veele ettergezwellen, en zulk eene groote ontlasting van vloeiftoffen , dat de lijder, een zieküjk mensch zijnde, er onder bezweken zoude weezen, zoo hij niet de koortsbast, in eene groote hoeveelheidt gebruikt hadde. Cd) Schmucker deed eene kunstbewerking, aan eene water-, darm- en net-breuk, waar hij eenen breukzak aantrof, welke zoo groot was als eene opgeblazene varkensblaas ; hij opende denzelven, doch zegt niet, of hij hem wegnam, dan of dezelve eenige vertraaging in de geneezing hadt te wege gebragt. (e) (-) Po tt, Verhandeling over de hoofdwonden, en breuken, bl. 135. (d) Verhandeling over de hoofdwonden, en brefdkéft-, bl. 156. (e) HeelkundigeMengelfcbriften, tweede deel, bl UB.  50 c. kerbert, verh. over de aanwijzing S- =9- aanwijzing, in het geval een e r breuk, zonder breukzak.' Zo men eene kunstbewerking, aan een navelbreuk , of bij' eene breuk , welke door uitwendige belediging is ontftaan, verricht, moet men alle voorzichtigheid, bij het doorfnijden der bekieedfelen , in acht neemen , dewijl men in zulke breuken, foms geen' breukzak aantreft: men zoude, zonder deeze behoedzaamheid, ligtlijk den darm kunnen kwetfen, Platner (/) zegt: In gevalle de breuk 5, door een kwetfmg van het peritoneum (buik- vlies), ontftaan zij, en men, 't geen echter zeldzaam gefchieden zal, wegens eene ontftee'„ king genoodzaakt wordt de kunstbewerking „ te doen , zoo moet de Heelmeester vooral „ zorg draagen, dat hij de darmen niet kwetfe, die als dan naast onder de fpieren gelegen „ zijn." De waarneemingen welken door hofman en M a r e t zijn medegedeeld , fpreeken van geene , onder het doen der kunstbewerking»,. (f) Handleiding tot de Heelkunde, tweede deel, bl 6u  BIJ DE BEHANDELING DER BRFÜKEN. gl gevondene breukzakken: dit was beiden in liesch-; breuken, (g) Ten haaf, vond bij de kunstbewerking eener navelbreuk, bij eene tagtigjaarige lijderes, wel een' breukzak, doch dezelve was zoo dun, dat hij een uitgefpannen netjen vertoonde : de grootfte voorzichtigheid werd door ten haaf, in de verdere fcheiding in acht genomen ; hij zegt: „ Ik deed met een tweefnijdend mesjen, „ (fchalpel,) op eene allervoorzichtigfte wijze „ eene kruisfnede door de huid, die zeer dun „ was , over de breuk heen, en vatte vervol„ gends door middel van een taneetjen (pein„ fettef) de lippen der wonde, en fcheidde de„ zelve , door middel van het gezegde mesjen, „ van de breuk af, waarna de breukzak zelf te „ voorfchijn kwam." (h) Cg) Le blanc, Heelkundige Operatiën, tweede deel," in de aanmerkingen, bl. 80, 87. (A) Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen, VlIIfte deel, 2de ftuk, bl. 504.  J» Ci KERBERT, VRftH* OVER BE AANWIJZING $• 3°- AANWIJZING WANNEER DE BREUKZAKi AAN de -nab IJ GELEGENE DEELEN, IS AANGEGROEID, Vindt men onder het doen der kunstbewer-1 kiflge, den breukzak, aan den darm, of aan het pet, aangegroeid, zoo moet men hetzelve voor«ichtiglijk trachten los te maaken, het zij met de vingeren, of met een niet te fcherp mesjen: döet men 't met het laatfte, zoo moet de bewerking zoo ingericht worden, dat men den darm niet komt te kwetlèn. Platner zegt; „ Wanneer de zak, aan „ den ring, en de darmen benevens het net ook „ aan den breukzak is aangegroeid, het welk „ dikwijls plaats heeft in oude breuken , en „ wanneer de meafchen kwalijkpasfende breufcj, banden gedragen hebben, moet men het zel„ ve voorzichtig met de vingeren, of met den „ fteel van het mes affcheiden, — als men,er „ het mesje toe gebruiken moet, moet het zelve „ niet te fcherp weezen; het mesje moet 200„ danig gevoerd worden, dat de fcherpte altoos ,, van de darmen afgewend blijve." (7) (O Handleiding tot de Heelkunde, tweede deel, bl.5&>  BIJ DE BEHANDELING DER BRSÜKEÏt» 5S Po tt zegt: „ Is de breukzak aan den darm „ aangegroeid, zco moet men denzelven met de „ vingeren , of met bet mes, of den fchaat „ doorfrjijden , vermids 'er in de kwetfing van „ den breukzak geen gevaar ter waereld isr» „ deswege kan men daar ook vrijlijk mede te „ werk gaar." (7e) Krachting trof bij de kunstbewerking van eene geklemde lieschbreuk, bij eene vrouw van 45 jaaren, eenen allerwege vasrgegroeiden breuk» zak aan, welken hij voorzichtiglijk, en met veel moeite, van de rondfomme gelegene deelen los? jnaakte. (O $• 3-' AANWIJZING BIJ DE BEKLEMMING^ DOOR DEN BREUKZAK GEMAAKT. Als men bij het doen der kunstbewerkinge bes merkt, dat de breukzak de beklemming van den darm heeft te wege gebragt, moet men denzelven in zijne gantfche lengte openen, en zo men de beklemming niet best kan bereiken , ziet men door de doorfnijding van den buikring, of dije» (k) Verhandeling over de hoofdwonden, en breuken. bL 193. (£) Genootfchap ter bevordering der Heelkunde., twe*i de deel, bl. 174.  iji C." KERBE1T, VERH. OVER DE AANWÏJZlNO bö 'g , zoo veel ruimte te maaken, dat men een holle fond*?, tusfehen den darm en den breukzak kan inbrengen, om daarop door een geknopt fnij njesje, den breukzak te openen, en als dan den darm binnen ie brengen. Pott zegt: „ Dat de verftropping die enkel „ door deu breukzak gemaakt wordt, geenzins „ eene onbekende zaak is, en dat dit één der „ voornaame reden is, waarom alle oordeelkun„ di?e Schrijvers en Heelmeesters , het door„ fnijden van deezen zak , altoos hebben aangeraden, en wordt dit behoorelijk uitgevoerd, „ dan heeft men geen kwade gevolgen te vree„ zen." O) Le blanc raadt ons aan, dat men bij het doen der kunstbewerkirge op eene breuk , behoorelijk moet onderzoeken , of de zak niet misfehien op eene piaats famengetrokken zij, en den darm beklemme , het zij buiten den buikring, of in het onderlijf, op dat men de beklemming met een' knop-bistorie, welke men in een gegroefden fonde ftuurt, zou kunnen verwijden en affchillen. (n) Richter deelt eene waarneeming van den Hee- 0*0 Verhandeling over de hoofdwonden, en breuken', tl, air. (»j Heelkundige Operatiën, tweede deel, bl. soa.  BIJ dê behandeling der breuken. g«J Heere arnaud mede — zeker mensch hadt eene breuk, die hij zoo dikwijls inbrengen kon als hij wilde : op zekeren tijd, daar de breuk ingebragt en niet weder uitgezakt was, kreeg de lijder de toevallen eener beklemde breuk; men zag nergens eene breuk, nergens eene oorzaak , ondernam bij gevolg niets, en de lijder ftierf: in het ligchaam vondt men den breukzak, met darmen opgevuld, achter den buikring, en de darmen in denzelven verdorven» „ In zulk een geval," zegt richter, „kan „ een Heelmeester gemaklijk begrijpen wat hem „ te doen ftaat: ~- men moet den lijder ter„ ftond op zijne voeten doen ftaan, en alle moeite laaten doen, op dat de breuk weder j, uitzakke: zoodra dit gefchiedt, moet.de kunst„ bewerking verricht, en bij dezelve voornaam» „ lijk den hals des breukzaks , tot in zijne bo„ venfte opening, opgefneden worden , dewijl „ deeze de oorzaak der beklemmirïge is." (o) Le dran nam eene dergelijke beklemming waar , bij een' corporaal, welke reeds twintig jaaren eene breuk gehad had, die weêr in- en uit-ging, op verfchillende tijden, naar de levens-; wijze welke hij hield : deeze breuk werd beklemd, en de kunstbewerking werd met goed Co) Verhandeling over de breuken , eerfte deel, bl. „3-H5. E  $6 C. KERBÊRT 't VERH. OVER DE AANWIJZING gevolg aan den lijder verricht: le dran, van die kunstbewerking fpreekende, zegt: „ Zoo als „ ik den breukzak open gedaan had, vond ik „ een goeden voet van den kronkeldarm , die buiten den buik was, en die was geheel en „ al zwart — behalven de verworging die de „ ring van de buitenfle fchuinfe fpier maak„ te, zoo was er , twee dwarfè vingeren daar„ boven, eene andere aanmerklijke verftopping, „ veroorzaakt door den breukzak, die zeer in„ gekrompen was, maakende vier of vijf zeer ,, fterke toornen, of beklemmingen; dit was hec „ dat zig het meeste tegen de herftelling der „ deelen aankantte: de verworging die de ring „ maakte, was ligt te vernietigen, maar de too9> men, die veel hooger dan de ring waren, „ gaven mij moeite genoeg om haar aftefnijden, ondertusfchen kwam ik het te boven," (p) O») Heelkundige Aanmerkingen, bl. 254.  bij de behandeling der breuken. St VIERDE AFDEÈLING. over de bijzondere aanwijzingen ter behan del1nge, naar de verschillende ingewanden, welken in het breuk gezwel kunnen bevat zijn. §. 32. aanwijzing, bij eene eenvouwige, of kleene netbreuk» 2j)o men uït ^e kentekenen' welke doof logger (?) zijn opgegeven , bewust is, dat de breuk een netbreuk is, moet onze eerfte werkzaamheid weezen, om dezelve, zoo moge.' lijk, binnen te brengen: deeze bewerking is bij eene netbreuk moejelijker, dan bij eene darmbreuk: men doet den lijder eene houding aanneemen, die gefchikt is naar de plaats waar de breuk zig bevindt, en men doet op de gewoone wijze de berftelling. (q) Over de tekenen van den aart en verfeheidenheid. der breuken, bl. 26'r. E a  58 c. kerbert, verh. over db aanwijzing Heeft men de breuk binnen gebragt, zoo verhoedt men de wederukzakking , door eene gepaste drukking, op de opening waar dezelve was doorgezakt. Richter zegt: „ Het net gaat bij de her-; „ Helling niet fpoedig terug , maar altoos lang„ zaam, en bij gedeelten, zoo dat zelfs foms „ het laatlle ftuk nog moet terug gefchoven „ worden: men heeft dikwijls waargenomen, dat „ de lijders, onder het inbrengen van een net„ breuk , eene pijn boven de navel gevoelen, „ die gelijk is aan een maagkramp ; de pols „ wordt tevens zwak, het aangezicht bleek, er „ volgt-koud zweet, en foms flaauwten." (r) „ Zoo een netbreuk beklemd geraakt," zegt richter (f), „ gebruikt men zulke middelen, „ als of de darm beklemd was, nogthans met „ eenig onderfcheid : tabaksklijsteeren en pur» „ geermiddelen kunnen hier van geen nut zijn, „ om dat het ligchaam , doorgaands, niet ver;, ftopt is , en hunne werkingen zig voor het i, overige niet tot het net uitftrekken, noch tot „ het inbrengen van het zelve eenigen dienst „ kunnen doen — de gevallen, waarin verftop% ping van den afgang plaats heeft, moeten uitge„ zonderd worden; hier kan een purgeermiddel CO Verhandeling over de breuken, eerftedeel, bl. «33. (O Verhandeling over de breuken, tweede deel, bl. aa.  bij de behandeling der breuken» 59 misfchien tot verzachting, van eenige daar* „ uit ontftaande moejelijkheden, iet toebrengen: „ eene aanhoudende , en van tijd tot tijd ver„ meerderde drukking op de breuk, kan van „ veel meer nut zijn" - blijft de beklemming aanhouden , zoo, dat men voor het leven van den lijder begint te vreezen, gaat men over tot het doen der kunstbewerking^ Richter geeft den Heelkundigen ook den raad, van de netbreuk niet lang uitgezakt te laaten, of te veronachtzaamen, maar dezelve, zoo fchielijk als mogelijk is, te rug te brengen , en daar te houden ; want het net groeit, ais het in de breuk ligt, zeer gemaklijk vast, en om die redenen worden netbreuken zeer ligt onbeweegelijk, en kunnen dan niet terug gebragt worden. (*) S- 33' aanwijzing BIJ groote netbreuken. Groote netbreuken , moet men even zoo, als bij de kleene netbreuken gezegd is, behandelen: foms heeft men veel moeite, of is buiten ftaat, dezelven binnen te brengen, uit hoofde dat zij verouderd, en veelal vastgegroeid zijn. O) Verhandeling over de breuken, tweede deel, bl. iu [ E 3  'êè o keu bert jj verh, over de aanwijzing De kundige Heel-artz van gesscher zegt: 5, Zeer groote, verouderde, en zelfs fomrniV „ ge vastgegroeide netbreuken , hoe oninbreng„ baar ze ook mogen toefchijnen, worden dik„ malen herfteld, door eene aanhoudende hori„ fontaale ligging van het ligchaam, eene fcbraa„ le eetregel, herhaalde aderlatingen , en me^ M nigvuldige buikzuiveringen : dezulke, waarin „ deeze geneeswijze vruchtloos beproefd is,, of „ niet kan te werk gefteld worden, moet men „ door een fteuncnd verband, door een' fchort' 3, band bij voorbeeld, onderfchraagen." («) Richter prijst dezelfde behandeling aan, welke den lijder bovendien nog , in die gevallen, dagelijks eenige grijnen zoete kwik liet gebruiken : door deeze middelen kunnen aangegloeide breuken terug gebragt worden, en bij netbreuken werken zij nog veel fterker, en zekerder, dan bij darmbreuken, naardien in dezel? ven meer verharding en zwelling plaats heeft, en bij gevolg de ontlastende en oplosfende middelen van veel meer dienst kunnen zijn, tot het verminderen en het terug brengen der breuk, (vj Indien zulke .groote netbreuken beklemd geraak en , moet men gebruik maaken van die mid- (u) Hedcndaagfche oefenende Heelkunde, eerfte dae! s bl. 22a. 00 Verhandtling over de breuken, tweede deel, bi. J?«  bij de behandeling der breükfn» «* delen, welken tegen de beklemming zijn opgegeven; blijft onder het gebruik deezer^middelen de beklemming aanhouden, zoo dat des.lijder leven in gevaar komt, is het eenigfte redmiddel de kunstbewerking. De Heer otto, deed eene kunstbewerking, aan eene netbreuk, bij een' lijder van S6 jaaren, Welke van eene zwakke gefteltenis was, waarbij hij het net geheel knoestachtig of verhard vond, en wel de zwaarte had van twaalf oneen : de lijder herftelde gelukkig. O) Schmucker nam bij de kunstbewerking der groote breuk,'van den Coerlandfchen Edelman, weg, één en een half pond door en door verhard net, waarvan de lijder evenwel gelukkig herftelde. O) §• 34- aanwijzing bij eene darm- en net -breu k. De tekenen eener darm-netbreuk zijn ons duidelijk opgegeven, en door waarneemingen, (w) Schmucker'* Heelkundige Mengelfchriften, »de deel, bl. 217. (x) Heelkundige Mengelfchriften, ade deel, bl. 127. E 4  02 C KERBERT, VERH, OVER DE AANWIJZING van groote mannen, bevestigd (y): wanneer oas dergelijk eene breuk ter behandelinge voorkomt, moet men zoo wel den darm, als het net trachten binnen te brengen, daar bij in acht neemende waar dezelve geplaatst is; heeft men de darmen en 't net binnen gebragt, zoo komt men de wederuitzakking vdór, door eene gefchikte drukking, op de plaats waar de deelen doorgezakt waren. , Raakt zulk eene breuk in ftaat van beklemming, dan moet men die uit- en in-wendige middelen aanwenden, welken naar vereisch der oorzaaken van beklemming, onder §. 31. en vervolgends zijn opgegeven: blijft de beklemming, onder het gebruik deezer middelen, voordduuren, en wordt men beducht voor des lijders leven, zoo gaat men tot het doen der kunstbewerkinge over. Krachting deed de kunstbewerking, aan een darm-netbieuk , bij eene lijderesfe van 61 jaaren , waar alle middelen, om de beklemming te doen ophouden, vruchtloos beproefd waren — de lijderes herftelde daarna zeer voorfpoedig» (2) (?) Logger , over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 27Ö. (z) Verhandelingen van het Heelkundig genootfchap, tweede deel, bl. 187.  Bij de behandeling der breuken. 63 Le blanc zegt: „ Een man kreeg niet „ ver van den navel, eenen fteek met een ba„ jonet, en een ftuk net en een ftnk darms, welke zig inklemden, gingen uit; toen men mij riep, wachtte ik mij wel, deze wond met een biftorie te verwijden, gelijk de Schrijvers " dit voorfchrijven; ik liet aanftonds mijn verwijdend inftrument haaien, en verwijdde de Z wond genoegzaam met hetzelve, bragt de uitgefchotene deelen zeer wèl terug, maar " de hechting door de Schrijvers voorgefchre" yen Het ik met voordacht weg; de wonde " floot' toe, genas, en de darm is federt dien tijd niet weêr te voorfchijn gekomen. 00 " Wij zouden omtrent de behandeling , in de kunstbewerkinge bij deeze gemengde breuk, nog eenige waarneemingen kunnen voegen, zoo als van acrel(^), ten haaff (0, en schmucker 00; d*an wij oordeelen het gezegde genoegzaam te zijn. • Ca) Heelkundige Operatiën, 2de deel, bl. 284. (6) Heelkundige Waarnemingen, bl. 217. (c) Hollandfche Maatfchappij, agtfte deel, eerfte ftuk, bl. 495* rjÖ Heelkundige Mengelfchriften, tweede deel, bl.122. B5  ^>4 o kerbert , verh. over de aanwijzing § 35- aanwijzing, wanneer het net, aan de omliggende deelen, vastgegroeid is. Indien men bij' het doen der kunstbewerkinge, gewaar wordt, dat het net aan de omliggende deelen vastgegroeid is, moet men hetzelve op eene voorzichtige wijze met de vingeren , of met een niet te fcherp mesj'en losmaaken; heeft men het losgemaakt, dan brengt men het binnen de buiksholte terug , of zoo hetzelve te groot, verhard, of ontaart is, bindt men her, en fnijdt het, zonder eenig gevaar daar door te veronderfteïlen , af. Le blanc zegt: „ Als het net met den zak, of liever met deszelfs hals famen ge,, groeid is, moet men deeze vergroejing geheel n voorzichtig losmaaken , ten einde niet mis„ fchien de deelen, aan welke het vast is, te „ beledigen, en hierop doet men de af bin„ ding." (e) Pott zegt: „ Sommige Schrijvers zeggen, 5, dat wanneer een ftuk van het net, zoo vast aangegroeid is, dat de Heelmeester niet ver» CO Heelkundige Operatiën, tweede deel, bl. 203. /  BIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN." 65 ' kiest hetzelve aftefcheiden , het dan veiüglijk „ buiten den buik kan gelaten worden, dat het „ eerst veretteren, dan inkrimpen, en de gcneezing der wonde weinig vertraagen- zal; wat „ de ondervinding dier Heelkundigen, die op „ deeze wijze fpreeken, geleerd heeft, is mij „ onbewust ; maar ik heb nooit eenig geval „ gezien, waarin het noodzaaklijk ware , den „ lijder in zoodanige onhandigheden te laaten 11 blijven — of in welken het net, door 'er een j, gedeelte van aftefcheiden , of door de aan" groejing met het mes zachtjes te fcheiden, „ niet konde losgemaakt, en in vrijheid gefteld „ worden." (ƒ) Krachting vond het darmnet aangegroeid, waarom hij hetzelve los maakte, afbond, en wegnam, ter grootte van een kleen hoen- derei, (g) , .. ... Dergelijke vastgroejingen van het net, zijn b.} het doen der kunstbewerkinge, door acrel(A) en schmucker CO waargenomen, en alzoo behandeld. (ƒ) Verhandeling over de hoofdwonden, en breuken, ^'(^Verhandelingen van het Heelkundig genootfchap, tweede deel, bl. 188. (fc) Heelkundige Waarneemingen, bl. 223. (») Heelkundige Mengelfchriften, tweede deel, bl.iag.  46 C. KBRBERT, VERH. OVER DE AANWIJZING $ 36. aanwijzing BIJ EENE BREUK, ALWAAR HET NET VERSTORVEN IS. ! Zoo men bi] het openen van den breukzak, tt het doen der kunstbewerkinge , hec ret ver< florven vindt, fpreidt men hetzelve uit en ttijdt het verftorven gedeelte digc bij het' geJonde geheel af - zoo de verfterving van het net, hooger tot in den buik is, moet men hetzelve naar buiten zien te haaien, en het digt »J net gezonde affnijden. Richter, van het verftorven net fpreekende, zegt: „ Als de Heelmeester, bij het openen „ van den breukzak , het net verftorven vindt moet hij hetzelve , zoo veel als mogeliik „ is , uitfpreiden , op dat niet eenig gedeelte „ van den darm in deszelfs ploojen verborgen » bJyve, en gekwetst worde , en al het ver » ftorven moet hij derwijze met een fchaar af. * fmjden, dat de fnede nergens het levend^ „ ranke maar altoos in het doode , nabij het „levende voordga , zoo dat 'er overal aan „het levendige, een kleene ftreep van het „ doode of verftorven blijve zitten: zoo dra di* „gedaan is, kan men het net onbefchroomd „ terug brengen, het weinige verftorven, dat  bij dé behandeling der bréukén.' 6? „ nog aan het leevende vast is, verdroogt, en „ fcheidt zig in de holligheid van den buik af,' „ zonder de minste moejelijkheid te veroorzaa- „ ken." (*) Le dran eene kunstbewerking aan een darm-netbreuk doende, zegt: „ Als ik den breuk„ zak had geopend , was het eerfte dat zig op„ deed, een aanmerkelijk gedeelte van het net; „ dit gantfche gedeelte van het -net was ver„ ltorven, en bijna zwart; ik trok het meerder „ dan het was naar buiten, ik maakte aanftonds ], een' band in het gezonde deel , en ik fneed „ het, tot op een' duim na, onder den band T, af." (0 Dergelijk een verftorven net nam jung, dij eene kunstbewerking, op een lieschbreuk bi] eene vrouw van 36 jaaren, waar ; hier werd ook een goed gedeelte van het verftorven net uit den buik gehaald, en inkervingen in het zeive gedaan: na eene gnede behandeling, herftelde de lijderes binnen negen weeken. (m) (fe) Verhandeling over de breuken, tweede deel, bl. 39J (J) Heelkundige Aanmerkingen, bl. 264. (m) Schmucker's Heelkundige Mengelfchriften, 3** deel, bl. 228.  Ö& C. KERBERT, VERK. OVER DE AANWIJZING! S« 37* AANWIJZING BIJ EENE EENVOUWIGE DARMBREUK. De kentekens eener darmbreuk, zijn door loq* ger (») opgegeven, en hij bevestigt dezelven door veele waarneemingen van kundige man« nen , men moet bij de behandeling in zulk «ene breuk , dezelve trachten binnen te brengen, de zitplaats der breuk wel in acht neemende, waar men , bij de hertelling, de plaatfing van het ligchaam naar moec fchikken: heeft men de breuk binnen gebragt, zoo verhoede men de wederuitzakking, door op de phats waar dezelve was doorgezakt, eene ge-fchikte drukking te doen. Kan men de darmbreak niet binnen brengen, dat^dezelve te groot is, zoo doet men den lijder een' fchortband aan, en men behandelt hem op de wijze als bij de groote netbreuk gezegd is (Zle $• 330 ~ Zijn er toevallen van beklemming bij , die men alsdan moet aanmerken als de oorzaak , waarom men haar niet te rug kan brengen, men gebruikt als dan de middelen, weiken regen de onderfcheidene oorzaaken der beklemminge zijn opgegeven — heeft men deeze («) Verhandeling over de rekenen van den aart en verlcheidenheid der breuken, bl. 306.  BIJ DE BÊHANDELIKÖ DER BREUKEtf. 6£. middelen vruchtloos gebruikt, dat de beklemming blijft aanhouden, en des lijders leven ia gevaar ftek , gaat men over tot het doen der kunstbewerkinge, „ De foorten der beklemming," zegt kr achting, „ bij breuken, worden door meest alle „ hedendaagfche Heelkundigen tot de volgende „ gebragt — als eerst, beklemming door ont-j „ ftekingi ten tweede, beklemming door opho„ ping van drekftoffan ; ten derden, bekleml, ming door ijlgewordene lucht, en ten vierZ den, beklemming door krampachtige famen„ trekking der buitenfte fchuinfe buikfpier. C>) " Wij zullen de aanwijzing, bij de behandeling deezer onderfcheidene foorten , opgeeven. S. 3*. AANWIJZING IN HET GEVAL VAN beKLEMMING, DOOR ONTSTEEKING. De kentekenen der ontfteeking , vindt men elders opgegeven CJ>) de ontfteeking (<,) Verhandeling over het juiste tijdftip der breukfnij- ding, bl. 5- t .„ „_« (p) Logger, over de tekenen van den aart en ver5 fcheidenheid der breuken, bl. 328.  '/& C. KERBERT, VERH, OVER DE AANWIJZlSfO in die geval, is oorzaak der eerfte toevallen, er» te gelijk beletfel tegen het inbrengen der breuks aderlatingen zijn hierin" het voornaamfte hulpmiddel : eene aderlaating , als het geitel des lijders het toelaat, foms tot bezwijmens toe, om de heilzaame verilapping te veroorzaaken , heeft meermaalen de uitgewekene deelen doen binnen gaan: is de eerfte aderlaating vruchtloos ge* fchied, moet men dezelve naar vereisch , een» of meermalen, herhaalen: men zet weekmaakende klyfteeren , en legt op de breuk en den buik, verzachtende en verflappende pappen, en ftoovingen ; men gebruikt alles wat bevochtigen en ontfpannen kan — men kan den lijder , als de braaking reeds begonnen is , febijfjens van citroenen in den mond laaten houden: is men in de mogelijkheid van bloedzuigers te kunnen be. komen , dan plaatst men daar van op, en in den omtrek der breuk. Richter zegt: „ Men zal altoos bij orit„ fteekingachtige beklemmingen,veelerleiekramp„ achtige toevallen zien verfchijnen; hier over ,, moet men zig niet verwonderen, want het is „ bekend, dat bijna alle ziekten der darmen, „ met veele krampachtige toevallen verbonden „ zijn : de oplettende heelmeester zal das in de „ meeste gevallen , door eene verftandige ver. „ eeni»  b'j de behandeling der breuken. 71 eeniging van ontfteekingweerende en krampful„ lende middelen, veel nuts doen." (?) Men moet, zoo de beklemming, onder het gebruik deezer middelen blijft aanhouden , tot de kunstbewerking overgaan, om , is het mogelijk, des lijders leven te behouden. De Heelkundigen hebben bij het doen der kunstbewerkinge, veelmaalen den darm ontdoken gevonden, zoo als de waarneemingen vanKRachting (ƒ}, schmucker (*) en horn (#)» ons ten bewijze ftrekken, S> 39- aanwijzing bij beklemming, door ophooping van drekstoffen. Deeze beklemming vindt men doorgaands, en bijna alleenlijk , bij groote en oude breuken, die dikwijls uitgezakt, en ingegaan zijn, of federt langen tijd niet ingebragt zijn geworden; de behandeling deezer beklemminge is, dat men op de breuk legge , weekmaakende pappen of (2VVerhandeling over de breuken, eerfte deel , bl. 87. CO Verbandelinge van het Heelkundig Genootfchap, ade deel, bl. 166, 172, 182. Cf) Heelkundige Waarneemingen, tweede deel, bl. ïi8. (t) Schmucker, Heelk.Mengelfchriften, derdedeel, bl. 208. F  7*. c. kerbert, verh. over de aanwijzing froovingen; het inblaazen van den tabaksrook in den endeldarm ; het zetten van prikkelende klysteeren, waar onder voornaamlijk in aanmerking komt, die van het afkookfel van tabak — men geeft den lijder inwendig, eene oplosöng van het Engelsch purgeerzout, in water, van tijd tot tijd, in die hoeveelheid als de maag best verdraagen kan. Le grand zegt: „ Het fal epfim , En^ „ gelsch purgeerzout, prikkelt de inwendige rok„ ken der darmen, welken zeer gevoelig zijn, „ dringende met zijne werking door, tot in den ,, bogt des uitgewekenen darms, verwekt al„ daar, gelijk ook in den geheelen darmbuis, „ golvingen en beweegingen, welken bekwaam „ zijn, om den darm uit de beknelling terug te „ trekken" — hij bevestigt , met drie waarneemingen, de nuttigheid van dat middel, (ti) Richter prijst in deeze beklemming nog aan, wanneer men de reeds opgegevene middelen vruchtloos beproefd heeft, het ijskoud water , fneeuw, of geklopt ijs, uitwendig op de breuk gelegd: het zelve wordt van veele Heelkundigen als de krachtigfte middelen aangeprezen; het werkt als een zeer famentrekkend middel, door dat de koude onverhinderd, tot in de («) Verh. van de Koningüjke academie der Heelk. te Parijs, 3de deel, bl. ns.  B!J DE BEHANDELING DEK. BREUKEN. ?3 breuk doordringt, daar door verfterkt het de darmen, verdeelt de drekftoffen en de winden, trekt de bloedvaten famen , en bevrijdt ze van de ftilftaande vochten: „ Om dit middel wèl te „ gebruiken," zegt hij, „ komt mij voor,krach„ tiger en zekerder te zijn, agt of twaalf dikke „ drukdoeken met ijskoud water te bavochtigen; „ men bedekt daarmede de geheele breuk, ie„ der quartier uurs; of zoo dikwijls de opgeleg„ de drukdoeken warm worden, dezelven te „ ververfchen:" — wij hebben van dit middel, naa de voorige vruchtloos gebruikt te hebben, veelmaalen goede uitwerking gezien. §. 40- AANWIJZING, BIJ DE BEKLEMMING, DOOR IJLGEWORDENE LUCHT. In dit geval is de darm zeer gefpannen, en op het gevoel veerkrachtig: de behandeling is hierin bijna dezelfde , als onder §. 39- is opgegeven — men maakt ook gebruik van dikwijls herhaalde befprengingen met koud water op .de breuk; men zet den lijder weekmaakende, doch naauwlijks warme klysteeren ; men doet eene aderlaating in het geval van bloedrijkheid, jeugd, of zeer groote levenskrachten ; inwendig maakt F 3  74 c kerbert, verh. over de aanwijzing men vooral gebruik van het pijnftillend en windbreekend mengfel, opgegeven door den Heer van gesscher; men geeve hier van alle vijf a zes minuten een lepel vol, en houde daarmede aan, tot alle toevallen geweken zijn (y): neemen de toevallen dier beklemminge , onder het gebruik deezer middelen, eer toe dan af, zoo is de kunstbewerking het eenigfte middel, dat den lijder kan redden, Schwenke deed de kunstbewerking, op eene breuk , welke enkel door lucht beklemd was: den balzak opfnijdende, drong de karteldarm eensklaps naar buiten, met een groot gedeelte des dunnen darms, en was ter grootte van een menfchenhoofd opgeblazen, waardoor alle pogingen, om den darm binnen te brengen, vruchtloos zijnde, denzelven met eene driekanten naald doorboord werd , om uitgang aan de inhebbende lucht te verfchaften, waarnaa de darm werd binnengebragt, (»>) (v) Algemeene oefenende Heelkunde, eerfie deel. bl 413- O) Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen. IV deel, bl. 133. ™ ' *  bij de behandeling der breuk2n. 75 §. aiaanwijzing bij eene beklemming desdarms, door krampachtige sa■m entrekking. De behandeling hierin is, dat men op de breuk weekmaakende pappen plaatst, den lijder kleeneen laauwe weekmaakende klysteeren zet, en hem inwendig het heulfap in kleene giften laat gebruiken. Richter raadt vooral, in de krampachtige beklemming, den gantfchen onderbuik onophoudelijk met warme weekmaakende middelen te bedekken: „ Ik ken er geen," zegt hij, „ dat „ de voorkeur verdient boven een warme pap, ■] uit camille-bloemen , lijnmeel, en olie van „ camillen; door deeze pap wordt de krampach„ tige beklemming weggenomen of verminderd; „ en bij andere beklemmingen verzacht zij de „ kiampachtige toevallen" (*> Logger, over deeze beklemming fpreekende zegt : „ Men moet in alle gevallen van „ deezen aart , de binnenbrenging der deelen, " in een half laauw bad beproeven; niets geeft meer ontfpanning aan de deelen ; maar kan O) Verhandeling over de breuken, eerfte deel, bl. 140. F 3  f6 c. kerbert y verh. over. de aakwijzing „ dat niet zijn, dan zal men, naa eene vooraf „ gaande aderlating, bijna het zelfde oogmerk „ bereiken, als men het bekende vlugge fmeer„ fel," (het welk beftaat uit een deel vlugge geest van fal ammontac, en zes deelen boomolie) 5, op de breuk laat inwrijven, en oogenbliklijlc „ daarna, de breuk en den buik bedekt met een „ pap van lijnmeel, bloemen van camillen, me„ liloten , in zoete melk gekookt, en zoo dik„ wijls ververscht, als zij koud of droog is." Inwendig beveelt richter, als een voortreffelijk middel , de ipecacuanha , alle half uuren tot een vierden van een grein integeeven ; dan, dit voldoet beter, wanneer men er half zoo veel zuivere opium bijmengt, en het in eene evenredige kleene hoeveelheid toedient: eigene ondervinding heeft mij het krampftillend vermo. gen van dit middel van dover dikwijls doen bewonderen, en boven alle anderen doen verkiezen — tot clysmata bedient men zig van een weekmaakend af kookfel, van lijnmeel, vlier» bloemen, meliloten, kaasjensbladen , enz. en men voegt 'er wat fpaanfche zeep , honig en lijnolie bij. O) De klysteeren van tabak worden, in deeze beklemming, ook aangeprezen; bell zegt: „ De (v) Prijsverhandeling van het Genootfchap der Heelkun. de, derde deel, bl. 236.  BIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN. 77 klysteeren van tabak behouden de verdovende " krachten der plant, en veroorzaaken dikwijls ' flaauwten, onder welken de breuk niet zelden „ van zelve naar binnen gaat , of gemakh]ker „ kan ingebragt worden, waarom men bij kramp3, achtige beklemmingen ook het meeste nut daar„ van te wachten heeft, (2) Richter haalt twee waarneemingen aan van lijders , wier breuken door krampachtige beklemming, beklemd waren, waarmede hij door het «ebruik der bovengenoemde middelen, ook nog°door bijvoeging van het gebruik van castoreum en heulfap, de breuken gelukkiglijk binnen- bragt. O) . Blijft de beklemming onder het gebruik deezer middelen aanhouden, en worden de toevallen van dien aart, dat men voor des lijders leven begint te vreezen, zoo gaat men over tot het doen der kunstbewerkinge. Dat deeze foort van beklemming veelmaalen voorkomt, kunnen de Heelkundigen getuigen, welken breukfnijdingen verricht hebben: krachtin g ontmoette het eenige maaien, zoo dat hij veel moeite moest doen, om onder den lieschring, of Falloppiaanfchen peesband te ko- (2) Samenttel van Heelkunde, eerfte deel, derde ft«kf jfi 't bijvoegzel bl. 8. 00 Verhandeling over de breuken, eerfte deel, bl. 85. F 4  78 c. kerbert, verh. over de aanwijzing men (£): wij' ondervonden het ook bij het doen der kunstbewerkinge, waarvan onder §. si. gefproken is. §. 42. aanwijzing bij eene breuk met versterving. Elders (V) worden de kentekenen , dat de darm verftorven is, opgegeven, en met een genoegzaam aantal van waarneemingen bevestigd: wanneer men uit die tekenen vermoedt, dat de darm , door de beklemming , tot verfterving is overgegaan, moet men geene kunstbewerking aan dezelve onderneemen, dewijl de uitkomst zelden gelukkig zal zijn — men moet als dan de werking der Natuur afwachten , en dezelve, zoo veel mogelijk, behulpzaam weezen : komt daardoor eene opening in de bekleedfelen , en in het verftorven gedeelte des darms, zoo dat de drekftof zig naar buiten ontlast, moet men voor eerst het ligchaam zoo plaatfen , dat die ftoffen zig gemaklijk naar buiten kunnen begee. ven — men verbindt de wond losjes, met e2n (b) Verh. van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, 2de deel, bl. 166, 1169—190. Cc) Logger, Verhandeling over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 338.  bi] de behandeling der breuken. ?9 vlak, droog, en niet te drukkend verband ; de opening des darms, tracht men aan de bekleedfelen van de opening te verzekeren, door hechting met naald en draad, om voortekomen dat de drekftoften zig niet in den buik uitilorten: men moet den lijder zachte ontlastingmaakende klysteeren zetten, en hem onder een ftrengen diëet brengen. Van der haar, over de verworgde en verftorvene darmbreuken fpreekende, zegt: „Men „ moet de lijders geduurig, doch weinig voed„ zei te gelijk geeven , als gelei van vieesch, „ alleen of met water gemengd, zoete melk „ met raauwe eieren , of met bier en wijn, en '„ volürekt niets, het welk dikke of gebondene „ drekftoffen kan maaken/' (d) De Heer einfeld, een vijftigjaarige vrouw met eene beklemde dijebreuk behandelende, waaraan de kunstbewerking niet mogt verricht worden , ontdekte het koud vuur aan het breukgezwel , waaruit zig eene dunne waterachtige etterftoffe ontlastte: de lijderes een weinig kool, tot haar fpijs gebruikt hebbende , waarvan kort daarnaa eenige ftukjens door de wonde uitkwamen , werd haar, naa dit verfchijnfel , niet anders dan dunne fpijs gegeven , en waarvan zij (i) Genees- en Heel-kundige Waarnemingen, bl. 194. F 5  80 c. kerbert, vë2.h. over de aanwijzing nog maar weinig mogt gebruiken: eene gefchikte ligging van de lijderes , werd nauwkeurig in scht genomen ; de wond werd verbonden, met den terpentijngeest; de ontlasting volgde den natuurlijken weg , en de lijderes genas in den tijd van zes w?eken, (è) Het waargenomene door westingh, medegedeeld door den Hoogleeraar bonn, aan eene verworvene breuk, bij een' jongman van 26 jaaren , is zeer bijzonder; zeer gefchikt om de groote werking der Natuur, foms in die gevallen plaats hebbende, te leeren kennen, en de aandacht der Heelkundigen dubbel waardig : de Heer westingh, kwam bij den lijder, naa dat de verilorvene darmbreuk opengebroken was — naa dat de wonde uitgewasfchen en wat gezuiverd was , werd de lijder melkfpijzen ten gebruike gegeven, waarvan een gedeelte door de wonde weder uitkwam , het welk 't boveneinde van den verftorvenen darm aanwees : de darm werd bevonden, tot boven aan den rand van het fchaambeen, waar de opening van den breukzak eindigde, aangedaan te weezen; „ Hier op,"zegt bij, „ trok ik den darm voorzichtig naar mij toe, „ en zag, naa twee vingers breedte gewonnen te „ hebben, een roocen, en weinig géïnflammeer- (e) Nieuwe Natuur- en Geneeskundige Bibliotheek, J«e deel, 3de ftuk, bl. 505.  bij de behandeling der breuken» 8ï „ den darm te voorfchijn komen; toen bragt ik „ een kromme naald, met een draad voorzien, „ aan het boveneinde van den breukzak, door „ de huid nederwaards ; vervolgends die zelfde „ naald en draad door het bovenfte gedeelte van „ den uitgehaalden darm, een halven vinger „ breed van den verftorven rand, als mede door „ een gedeelte van den verftorven darm : de „ einden van beiden de draaden , voorzichtig „ famenknoopende, bragt ik den gezonden darm „ aan het boveneinde van den breukzak, en „ fneed den verftorvenen , een groote vinger„ breedte, van het levendige af, reinigde weder„ om den breukzak, en vulde met fijn plukfel, „ in vinum fcordii nat gemaakt, alle de hollig„ heden" — het verband werd verder naar vereisch der omftandigheden aangelegd, evenwel zoo, dat er ruimte werd gelaten, voor de vrije ontlasting van drekftoffen , uit den genaakten kunstaars : roet behoud van eenen dergelijken aars, herftelde de lijder evenwel gelukkiglijk. (ƒ) Ontmoet men, bij het doen der kunstbewerkinge , den darm hevig ontftoken en bijna verftorven, zoo is het best, zegt richter, „ de „ darmen aan de aandoening van de uitwendige „ lucht te onttrekken, om dezelve in de zachte, (ƒ) Verh. van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, ifte deel, bl. 205.  8s c, kerbert, verii. over de aanwijzing „ vochtige en wanne holligheid van den buik terug te brengen — dan , eer men zulks „ doet, moet men met de vingers nauwkeurig „ onderzoeken, of de verdachte donkere bruine „ plaats, haare natuurlijke Hevigheid heeft; heeft ,, zij die niet , dan moet men een draad door „ het darmfcheil, digt bij den darm, doen, en „ dezelve als dan binnen brengen, en de draad door kléefpleifters op den buik bevestigen; zoo den nood als dan vorderde, dat de darm ,, openbrak, kon men denzelven door middel van den draad weêr uit den buik haaien, en er „ dan het noodige aan verrichten." (g) Pott over de verftorvene darmbreuken fpreekende, zegt: „ Wanneer er een kleen gedeelte „ van den darm, tot verfterving is overgegaan, „ zoo heeft men, als dit gedeelte afgefcheiden „ wordt, eene uitftorting der vuiligheden in den „ buik te vreezen : de wijze waarop men dit „ ongemak moet trachten te voorkomen, is het ,, opperfte gedeelte van den darm, door middel „ van een naald met een fterken draad, aan de ,, wonde met een fteek vast te hechten; hier „ door zal de vuiligheid , wanneer het verftor„ ven ftuk zig heeft afgefcheiden , geduurende „ eenigen tijd door de wonde ontlast worden, (g) Verh, over de breuken, eerfte deel, blï 237.  bij de behandeling der breuken. 8j 3 waarnaa deeze wonde zig trapsgewijze zal in„ trekken en genezen, doch het zij den uitflag „ zoo gelukkig is of niet, men moet deeze wijze, om den darm te verzekeren, nooit na& laaten:" wat verder zegt hij: „ Men moet de „ hechting niet in den darm maar in het darm„ fcheil doen, en het verband moet in dit geval „ zoo zacht, en zoo luchtig zijn als moge„ lijk is; men moet niets dat drukt, prikkelt, '„of dat pijn kan veroorzaaken, aanleggen; , noch ook de wond opvullen; de lijder moet *' de allerftrengfte levensregel, en zijn lichaam in de grootfte kalmte en rust onderhouden; de geneesmiddelen moeten , naar de omftandigheden welke er mede kunnen gepaard " gaan, worden voorgefchreven — al het ove„ rige moet men aan de Natuur overlaaten, " welke door den Schepper van zoodanige verZ mogens voorzien is , dat zij fomtijds zelfs in '| deeze jammerlijke gevallen , verbazende uit„ werkfels voordbrengt." (h) Deeze behandeling wordt ook door le dran CO en le blanc (*) aangeraden; zij bevestigen hetzelve door hunne waarneemin- (A) Verhandeling over de hoofdwonden en breuken, bl. S03. (O Handwerken'der Heelkunst, bl. 96. (jfc) Heelkundige Operatiën, tweede deel, bl. 215.  84 c» kerbert, verh. over de aanwijzing gen (/): dat de lijders met verftorven breuken, door de opgegevene behandeling, en in het vervolg met eene allezins goede heelwijze gepaard gaande, kunnen herftellen, bewijst de aangehaalde waarneeming van w e s t i n g,h , en ook de waarneemingen van acrel (m) en jung. («) $• 43- aanwijzing, wanneer de darm, aan de bijgelegene deelen, aangegroeid is. De aangroejing van den darm, aan de deelen welken in de breuk bevat zijn, of aan den breukzak zeiven , ontdekt men het eerst, onder het doen der kunstbewerking, zoo als logger ook te recht opgeeft, wanneer hij over de tekenen van deeze aangroejing fpreekt —■ zo men den darm aangegroeid aantreft, ziet men denzelven met alle omzichtigheid, van die deelen waarmede zij is aangegroeid, aftefcheiden, zoo als §. 30. en §. 35. is aangewezen. (O Le dran, Heelk. Aanmerkingeni bl. 257. Lb jslanc, Heelk, Operatiën , bl. 227 en 235. (m) Heelkundige Waarneemingen, bl. 233. (n) Schmucker, Heelkundige Mengelfchriften, derde deel, bl. 226.  bij de behandeling der breuken. 85 Ten haaf trof onder het doen eener kir. bewerkinge, den darm aan het net vereenigd „ welke hem belettede denzelven binnen te brengen , liet deswege de vastgekleefde deelen buiten ; eene goede verettering deed het net verfmelten, den darm werd daardoor losgemaakt en ontwikkeld , en vervolgends a:s het vare door de werking der nabuurige deelen, in den buik terug gehaald. (V) Le blanc vond den darm, onder het doen eener kunstbewerkinge, op verfcheidene plaatfen aangewasfen , welke met behoorelijke voorzichtigheid werd los gemaakt, en den darm werd toen naar binnen gebragt. q>) §> 44- aanwijzing, als de darm zelf oorzaak der beklemminge is. Men kan bij het doen der kunstbewerkinge, niet genoeg opmerkzaam zijn, wat de oorzaak der beklemminge geweest is: deswege is het den Heelkundige niet genoeg aameraaden, om den Co) Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen, deel XXIlI, bl. 13. (j>) Heelkundige Operatiën, tweede deel, bl. 225 en 352.  86 C. KERBERT, VERHa OVER DE AANWIJZING darm, niet zonder het openen van den breukzak," naar binnen te brengen: men moet denzelven in de meest verdacht voorkomende beklemmingen openen, zoo als ook in § 31. is aangewezen — vindt men bij het openen van den breukzak, dat de darm de oorzaak der beklemminge is geweest, moet men denzelven poogen lostemaaken en te ontwikkelen , eer men dezelve naar binnen brengt. Ik zag," zegt bell, „ in eene verouderde „ balzaksbreuk, waar zich eindelijk tekenen van „ beknelling bijvoegden , dat het wormswijze „ aanhangfel , (appendix vermiformis) om een „ gedeelte van den darm zoo ftijf omgefnoerd was , dat men daaruit ce oorzaak der toeval„ len duidelijk konde afleiden — hadde men in „ dit geval de breuk ingebragt, zonder den zak „ te openen, dan ware voorzeker de kunstbe„ werking vruchtloos geweest, en de Heel„ meester zou, naa des lijders dood, het verdriet „ gehad hebben van te moeten zien dat dezelve, „ door het openen van den zak, had kunnen „ gered worden." (q) (5) Samenftel van Heelkunde, eerfte ftuk, bl. nfT C. KERBERT, VERH. OVER DE AANWIJZING breuk heeft, moet men bij de kunstbewerking zorg draagen , dat men dezelve niet kwetfe, en haar derhalven vóór dezelve, inbrengen ; doch zoo zij niet kan ingebragc worden, moet men, daar de blaasbreuk tusfehen de darmbreuk en den zaadftreng ligt, het lancet ter zijde, en wel op zulk eene plaats infteeken, waar men de golving der pis duidelijk voelt, en daardoor de kwee fing van de darmbreuk , zoo wel als van den zaadftreng, trachten te mijden: opdat de wonde, door het beftendig uitvloejen der pisfe, niet pijpzweerachtig worde, moet men den buigzaamen catheter, onafgebroken gebruiken, en daardoor de pi», geduurig door de pisbuis, afleiden, en bij gevolg beletten door de wonde te vloejen:een aanhoudend gebruik van den pisontlaster, moetin alle gevallen, waarin de blaasbreuk het zij uit eene dwaaling, hetzij met voordacht' geopena is, om deeze redenen plaats hebben ■ 1 zo het gebeurde dat de fteen in den buikring vast lage, en daar pijn, omfteking, pisopftoppmg, ja eene daadeiijke beklemming Van de darm. of blaas-breuk veroorzaakte, moet men hem door zacht ftrijken met de vingers, nederwaards drukken, of als men dit niet doen kan, de blaasbreuk op de reeds gezegde wijze, doch wet te ver van den buikring, openen, en den iteen, het zij met de vingers of de tang uithaa-  bij bb behandeling der breuken. 97 len; men zorge dat men den fteen niet in de holte van den buik ftoote , om den lijder van eene moejelijke en zeer pijnlijke kunstbewerking te bevrijden. (*) Ruisch kreeg ter behandelinge eene vrouw van 80 jaaren, met eene blaasbreuk, welke zig in de uitgezakte baarmoeder bevondt, waarin, op het gevoel van het gezwel, bleek , dat er fteenen in bevat waren: op aanzoek der lijderesfe werd de baarmoeder, door het maaken van eene infnijding, in de lengte geopend, door welke wond, zoo met een tangetjen, als met de vingeren, een aantal van 4a fteenen uit de blaas gehaald werden: onder de kunstbewerking heeft de lijderes niet veel pijn geleden — van die hoeveelheid fteenen verlost zijnde, was zij aanftonds ontheven van die pijn welke zij zoo veele jaaren hadt geleden: onder eene goede behandeling, floot de wonde vrij fpoedig, en de vrouw kreeg eene maatige gezondheid , overeen-. komftig haare jaaren, weder, (c) (6) Beruste.n, Heelkundig Woordenboek, eeiR» Ae\% Alle^de Ontleed-, Genees- en Heel-kundige Werken, tweede deel, bl. 7Ö8.  98 c. kerbert, verh. over de aanwijzing- • s. 51. . aanwijzing bij eene beklemde en ontstokene blaasbreuk. Wanneer wij uit de tekenen vermoeden , die logger (d) heeft opgegeven , dat de blaas beklemd is, moet men door een buigzsamen pisontlaster, de^pis poogen te ontlasten, te gelijk met eene beftendige en zachte drukking der breuk , onder het gebruik der dienstige middelen, welken bij beklemming gebruikt worden : kan men door den pisontlaster, of door het zacht opligten en drukken der breuk, geen pis ontlasten , en blijft de beklemming aanhouden, zoo dat men voor het leven van den lijder begint te vreezen, is het eenige redmiddel, het doen der kunstbewerkinge, of door den troiquart de blaasbreuk van de inhebbende pis te ontlasten. Benevoli deelt ons twee waarneemingen mede van beklemde blaasbreuken; aan beiden werd de kunstbewerking ter uitvoer gebragt: de eerfte was bij eene lijderes , waarbij de be. klemming van veele en geweldige toevallen vergezeld ging; naa de kunstbewerking werd het beklemde deel naar binnen gebragt, en de toe- 00 Verh. over de tekenen van den aart en verfcheidenfaeid der breuken, bl. 388.  BIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN. 99 vallen fcheenen verdweenen te zijn; dan, na vers loop van vier dagen, dceden de voorige toevallen zig op nieuw op, het verband werd deswege weggenomen, en dat zig reeds had vastgehecht werd met de vingeren los gemaakt, waar» op eene groote menigte pis zig ontlastte, welke door het openbarsten van het beklemde en verftorven gedeelte der waterblaas ontlast werd: — de opening der gemaakte wonde in de bekleed-: felen werd door wieken opengehouden, om de uitgeftort wordende pis in den buik naar buiten te doen ontlasten: — door het gebruik van den pisontlaster, welke alle vier of vijf uuren herhaald werd, en het weinig drinken der lijderesfe, zag men, bij het nauwkeurig naarkomen van deeze behandeling, de pis., na verloop van eene maand, zig weder door den natuurlijken weg ontlasten , de wonde in de liesch werd weder geheeld , en de lijderes kwam weder tot vol* komene gezondheid, (e) De tweede waarneeming van benevoli,1 was ook bij eene vrouw , welke veele jaaren behebt was geweest met eene breuk in de rechter liesch — deeze raakte beklemd, en ging vergezeld van de gewoone toevallen der beklemminge, hoewel echter de ontlasting des afgangs niet volkomen belet was, en zelfs kwam er op CO Heelkundige Waarneemingen, bl, 112,  ICO C. K.ERBERT, VERH. OVER DE AANWIJZING den vierden dag van de beklemming , eene groote ontlasting van drekftoffen; de kunstbewerking weid 'er aan in het werk gefteld, waarop de toevallen van beklemming bedaarden ; doch de daarop volgende nacht was de lijderes zeer flecht geweest, uit hoofde dat zij haar water niet had kunnen ontlasten; dit ongemak bleef haar nog eenige dagen bij, doch zonder de pisloozing moejelijk te maaken; dan, door den tijd , en het gebruik van ftoovingen en zalven, verminderde hetzelve zodanig, dat het binnen agt of tien dagen verdween: de wonde was binnen drie weeken volkomen genezen, dewijl het met dezelve altoos wèl ging. (f) §• 52- AANWIJZING BIJ DE BAARMOEDERBREUK. Zoo men uit de bekende tekenen (g) vermoedt , dat de baarmoeder in het breukgezwel bevat is, moet men niet verzuimen, te trachten dezelve te herftellen, om het aangroejen dat zij zoude kunnen doen , vóórtekomen, en 't welk (ƒ) Heelkundige Waarnemingen, bl. nd. (g) Logger, Verh. over de tekenen van den aart en verfcheidenheid der breuken, bl. 393.  bij de behandeling der breuken» lOl een2 oorzaak zoude kunnen worden, om, ten einde eener zwangerheid, de Keizerlijke fnede te moeten verrichten : daarom maakt men gebruik van eenen gefchikten en drukkenden band, en men Iaat de lijderes zulk eenen ftand aanneemen, die het uitwerkfel deeze drukking kan begunftigen; en door dit middel tracht men de baarmoeder allengskens weder in haare plaats te brengen. Is de baarmoederbreuk zeer groot, de vrucht bij zwangerheid daarin bevat, en kan men dezelve, bij den arbeid , niet terug brengen, om het kind natuurlijk te doen geboren worden, zoo moet men in zulk een geval de Keizerlijke fnede verrichten, om daardoor, is het mogelijk, moeder en kind te behouden» Doringïus verhaalt het geval eener baarmoederbreuk, bij eene vrouw, van een' kuiper: zij, haar man helpende aan het buigen van eerf hoepel, welke haar uit de hand fchoot, en tegen haar linker liesch aanfloeg, onderging het buikvlies daardoor eene verflapping en uitrekking, waardoor, naa weinig tijdsverloop, eene zwelling kwam, waarin de bezwangerde lijfmoeder bevat was; deeze zwelling werd door het aanwas-; fen der vrucht grooter, zoo dat he- éindelijk onmogelijk werdt dezelve weder binnen de holte van den buik te brengen, de arbeid kwam dee<  102 C. KERBERT, VERH. OVER DE AANWIJZING ze vrouw over; de Genees- en Heel kundigen, geene mogelijkheid ziende , dat de vruchc natuurlijk verlost konde worden, werd de Keizerlijke fnede aan haar verricht: groote bioedftorcing was er niet bij tegenwoordig, noch de vrouw had niet veel pijn van de kunstbewerking geleden; het kind was gezond, en behield het leven: het ging met de vrouw vrij redelijk, en de wonde fcheen te zullen toeloopen, dan, omtrent een maand naa de kunstbewerking, kreeg de lijderes eene bezwijming, en ftierf. (h) Meigerius verhaalt een dergelijk geval: eene vrouw was voor de negende maal zwanger, waarbij de bezwangerde baarmoeder in de linker liesch was doorgezakt, en het gezwel de grootte had van een met wind opgevulde osfeblaas, het welk tot haar knieën toe hing; de arbeid haar overkomende, en er geen mogelijkheid tot eene natuurlijke geboorte zijnde, werd ook de vrucht door het openen des gezwels verlost, het kind leefde nog anderhalf jaar daarnaa, doch de lijderes ftierf reeds den derden dag naa de kunstbewerking, (fy Rüisch (h) Hl ld anus., Genees- en Heelk. Aanmerkingen, éde deel, bl. 504. (O Dezelfde, 6de deel, bl. 508.  SIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN. löjf Ruisch deelt een geval mede van een Juffrouw, welke een ettergézwel aan het benedehfte gedeelte des buiks gehad had , waardoor de bekleedfelen van den buik , ter plaatfe van het lidteken , zodanig verzwakt waren, dat de bezwangerde baarmoeder , deeze verzwakte plaats verwijdde , zodanig dat eindelijk de vrucht mee de baarmoeder tot aan de knieën van vooreö afhing : toen de arbeid naderde , werd door de vroedvrouw , de baarmoeder met de vrucht op* geligt — en op deeze wijze , verloste de vróüw gelukkiglijk langs den natuurlijken weg. {k) $• 53- AANWIJZINO BIJ DE EIERNESTBRÈUK. Wanneer men uit de tekenen, welke de mèergemelde Schrijver CO daarvan opgeeft vermoedt dat in het lieschgezwel , het eiernest bevat is, moet men hetzelve, op eene voorzichtige wijze, poogen binnen te brengen, en het daar zien te houden, dopr eene gefchikte uitwendige drukking : heeft de lijderes eene belette ontlasting, (*) Alle de Ontleed-, Genees- én Héél-kundige Wér. ken, derde deel, bl. 1018. CO Logger, Verh. over de tekenen van dér! saït en verfchèidenfaeid der breuken, bl. 397. H  ï0+ c» kerbbrt, verh. over de aanwijzing en is hec gezwel pijnlijk en gefpannen, zoo zet men haar verzachtende en ontlastingmaakende klysteeren, en men bedekt de breuk met zachte en verdeelende ftoovingen of pappen. „ Van alle mogelijke breuken," zegt de kundige HeeLartz van gesscher, „ is er mis-, ,, fchien geene die zoo weinig gevaar influit, „ dan de eiernestbreuk, mids dat ze aan zig. „zelve overgelaten, en niet verkeerdlijk be„ handeld worde; in dit geval, en ook wanneer „ dezelve beklemd wordt, en in ontfteekiug ,, vervalt, kan ze zeer flechte gevolgen hebben." „ Somwijlen is deze breuk, uit hoofde van „ de veelheid van vocht daarin bevat, vrij aan,, zienlijk ; in dit geval is dezelve onïnbreng„ baar, ten zij men alvoorens het verzameld „ vocht ontlast heeft, door eene voorzichtige „ doorbooring van de bekleedfelen, en het eier„ nest, met den driekanten priem." (m) BESLUIT. Hiermede vleien wij ons, aan' de voorgeftefc de vraage beandwoord te hebben, door de aanwijzingen , bij de behandeling der breuken, en C«) Hedendaagfche oefenende Heelkunde, eerfte deel, bl. 226.  ix. r.  1  BIJ DE BEHANDELING DER BREUKEN. 105 in derzelver bijzondere gevallen, te hebben opgegeven: in hoe verre wij hierin gedaagd zijn, laaten wij over aan de beöordeeling der kundigen en ervarene Bezorgers van het Legaat: indien deze verhandeling den eereprijs minder waardig mogt gerekend worden, dan die van andere mededingers , zullen wij ons vergenoegen, met het opftellen daarvan, voor ons zeiven nuttig geweest te zijn — en eindigen met de fpreuk; VLEIT BOUWT KUNST.'   VERHANDELINGEN BEKROOND MET DEN PRIJS VAN HET LEGAAT, VAN WIJLEN JOHANNES MONNIKHOFF. derde deels, tweede stuk. te AMSTERDAM, bij LODEWYK van ES, MDCCCL   AND WOORD op de VRAAG: Wat is in het algemeen de Taxis, en welke regelen verdienen daarbij in acht genomen te worden, zo ten aanzien van de voorbereiding des Lijders, deszelfs allergefchikfte plaatfing, en daarbij fomtijds noodzaakiijke veranderingen derzelve, onder de bewerking, voorde onderfcheiden foorten van Breuken? Welke zijn de beste en minst fchadelijke handgreepen daartoe, en welke de ongelukkige gevolgen, die de Breukmeester daarbij moet trachten te vermijden en voortekoomen? door BALTHUS HENDRIK van REE, Heelmeester te Oostzaandam, WAAR AAN DE GOUDEN MEDAILLE IN DEN JAARE I80I IS TOEGEWEEZEN. I 3   INHOUD deezer VERHANDELING* Inleiding en Ver deeling. . Bladz. lof. EERSTE AFDEÈLING. Wat men in het algemeen door de Taxis té verfiaan hebbe. • • • §• ï TWEEDE AFDEÈLING. Over de Regelen bij bet verrichten van de Taxis i zo ten opzichte van de voorbereiding des Lijders; deszelfs allergefchikfte plaatfing, zo in het algemeen als in het ht)'zonder; en de veranderingen, die, bij het doen der handgreep, daarin fbmtijds gemaakt moeten worden. . . . § 9» Regelen, met betrekking tot de voorbereiding en plaatfing des Lijders. . . §.12. Regelen, met betrekking tot den Lijder en deri Breukmeester, geduurende het verrichten van de Taxis. . • . §• i8r<  IV I N II o U D. Plaatfing der Lijders, bij het inbrengt» der Lieschen Balzaksbreuken , bij mannen; en der Schaambreuien bij Vrouwen. . §, 2o. bij de dijebrenk. . . flI> —— bij de navelbreuk. . 22# • bij de buikbreuk. . . 2g. 1 bij de breuk aan het eijronde gat. 24. ——— bij de breuk aan de bilnaad. 25. 11 11 bij de fchedebreuk. . 35. bij de heup- of ruggebreuk. 27. * bij de lendenbreuk. . 28, "" bij de breuk aan het heiligbeen. 30. ■ bij de borstbreuk der buijks- ingewanden, . a » bij de breuk binnen de gefcheurde baarmoeder. . . % ^ 'r bij de breuk binnen de omgekeerde baarmoeder. - . # ^ DERDE AFDEÈLING. Over de minst fchadelijke handgreepen, bij het verrichten van u's Taxis. . , VIERDE AFDEÈLING. Over de ongelukkige gevolgen, welke bij het ver. richten van de Taxis moeten vermijd, of voorgekomen worden. . s A~ Befluit. l' 47#  VERHANDELINGEN over den TAXIS, of handgreep tot het inbrengen der BREUKEN; . door BALTHUS HENDRIK van REE, Heelmeester te Oostzaandam. INLEIDING. T)aar de Bezorgers van het Legaat van wijta l monnikhoff, in den jaare 1J99^ goedvonden de volgende Vraage voorteftellen: Wat is in het algemeen de taxis, en welke regelen verdienen daarbij in acht geno" men te worden, zo ten aanzien van de voorbereiding des Lijders, deszelfs allergefclrdcfte platting, en daarbij fomtijds noodzaakhjke I 4  109 b. h. van mk, vekh. over den taxis „ veranderingen.derzeive , onder de bewerking, „ voor de onderfcheiden foorten van breuken? „ Welke zijn de beste en minst fchadelijke hand,5 greepen daartoe, en welke de ongelukkige „ gevolgen, die de Breukmeester daarbij moet „ trachten te vermijden en voortekoomen." Hebben wij gepoogd dezen taak op ons te neemen, fchoon ons veele zwaarigheden voor den geest gekomen zijn; doch, om het nut zelve, dat voor ons in deze zaak gelegen was, hebben wij die over het hoofd gezien, en den arbeid daaraan verbonden, ons getroost. Ingevolge de voorgeftelde vraage, hebben wij deze Verhandeling in vier af deelingen verdeeld, te weeren: Foor eerst zullen wij onderzoeken, wat men in het algemeen door de taxis te verftaan hebbe? Ten tweeden, welke regelen men in acht moet nemen, bij het verrichten van dezelve, zo wel ten aanzien van de voorbereiding des Lijders, als omtrend deszelfs allergefchikfte plaatfing, en de daarbij fomtijds noodzaaklijke veranderingen, onder de bewerking, van deonderfcheidene foorten van breuken? Ten derden, welke de beste en minst fchadelijke handgreepen bij de taxis zijn? Ten yterden, welke ongelukkige gevolgen de  0E HANDGREEP TOT HET INBR» DER BREUKEN. IOO Breukmeester, bij het verrichten van dezelve, moet trachten te vermijden en voor te komen? In de behandeling van dit alles, zullen wq onze vlijt aanwenden, om kort, duidelijk, en geregeld te zijn,- en de aangevoerde üelhngen ftaaven met eigene ondervinding, of met bewijzen, uit de heelkundige waarnemingen der beste fchrii veren overgenomen. Voorts geven wij deze Verhandeling over aan de beoorüeeling, dier bevoegde Kunstrechters, die over derzelver lot bedisfen moeten; in het vas£ vertrouwen, dat, wanneer dezelve de kroone der eere waardig zij, die daaraan za worden toegeweezen; en zulks niet gelukkende, zullen wij ons verheugen, dat kundiger mannen betere inlichtingen geeven, en ons troosten met, in zaaken van het grootfte aanbelang, gepoogd te hebben om nuttig te zijn. I 5  HO B. H. VAN REE, VERH, OVER DEN TAXIS EERSTE AFDEÈLING. WAT MEN IN HET ALGEMEEN DOOR DE TAXIS TE VERSTAAN HEBBE. §• U Dat het inbrengen der breuken eene der heel. kundige handgreepen is, behoeft geene verklanng; ook niet, dat daarin van de zijde des breukmeesters eene zekere vaardigheid, welke men door ceffening verkrijgt, vereischt word; maar wel, dat derzelve beoeffening meerder kunde en doorzicht vordert, dan 'er tot de enkele uitvoering van dusdanig eene bewerking, in den eerften opflag, wel fchijnc nodig te zijn. §. 2 Deze bewerking vordert eene hand aan de uitvoering gewoon, zo wel als een hoofd tot de beftuuring bekwaam; de kennis van de verfchillende wijze, waarop deze kunsrgreep moet verricht worden, zal niet alleen de kunde van  of handgreep tot hst inbr. der breuken. ii1 den breukmeester aanroonen, maar ook van eroot voordeel voor den lijder zijn, zo wel te opzichte der tegenwoordige als toekomende toevallen. 5. 3- Offchoon men, in vroegere eeuwen, eene behoorlijke kennis der breuken.miste, en de Heelkundigen, omtrent het behandelen en inbrengen derzelve, onbedreeven waren, hebben zij echter ons veele bewijzen hunner behendigheid in dezen nagelaaten; alhoewel zij niet volkomen overtuigd waren, dat de inbrenging der uitgevallene ingewanden voornamentlijk door de taxis konde verricht worden. §. 4. Dit te bewijzen zoude overtollig zijn; men leeze flegts hunne fchriften, en niemand kan dit loochenen, dan die geene, welke met dezelve onbekend zijn; het is immers beweezen, dat zij bij de minfte tegenftribbeling, die hun bij het inbrengen der breuken voorkwam, de drukking tegen eene anderszins inbrengbaare breuk nalie-  Mft E, H. VAN REE, VÉRH. OVER DEJN TAXIS ten, en hunne toevlucht tot andere hulpmiddel len namen. §. 5- De bron van deze dwaalicg bellont in de on* volkomene kennis der Ontleedkunde; dan dewijl dezelve na dien tijd tot eenen groteien trap van volkomenheid gebragt is, ook ten aanzien van het leerrtuk der breuken, hebben latere Heelkundigen in deze behandeling beter kunnen ilïagen; en in onze dagen, daar men nu eene meer volkomene kennis van de breuken verkreegen heeft, valt het ligteiijk te begrijpen, dat men, ten aanzien van het binnen brengen der uitgezakte ingewanden, veel minder aan dwalin^ gen onderworpen is. §. 6. De herlteliing der uitgezakte ingewanden, door alle Heelkundigen, als het voornaamfte mid* del ter geneezing van alle breuken, aangenomen zijnde, noemde men voorheen terugbrenging (repofitio), en word thans algemeen met des Raam van taxis beftempeid.  «BtfttBB-f tot het «br. drr breuken. u3 §• 7- De bepaaling, welke men van de taxis maakt, komt, volgens het gevoelen ^ de meester hier op neder, dat aj is, „ die neei ^ndigehandU^ardoor de Bre«r in Haat is, de uitgeweekene ingewand^, wel " ke eene breuk daarftellen, wederom ia hunne l natuurlijke pbatfing te brengen." En het » deze bepaaling, onder welke het ons voorkomt, dat de vraag, wat is in het algemeen de taxis? moet verftaan worden. $. 8. Deze handgreep is het eerfte middel, dat ter herftelling eener breuk in het werk gefteld moe. worden; hoe fpoediger dezelve verricht wordt; hoe eerder men het genoegen zal hebben, zijnen lijdenden natuurgenoot nuttig te zijn, met hem zijne gezondheid weder te geeven. Uit de gegevene bepaaling blijkt, dat deze handgreep bij alle foorten van breuken vereischt wordt, doch kan bij alle niet op dezelfde wijze verricht worden, het geen uit het vervolg dezer verhandeling nader blijken zal. Intusfchen vinden wij ons verplicht aantemer.  HI4 B. H. VAN REE, VERfl. OVER DEN TAXIS ken, dat wij in deze alleen die breuken bedoelen, welke in den omtrek des bniks en het bekken voorkoomen, als zijnde, onzes inziens, die geene, welke door de Beftuurders van dit Legaat bedoeld worden, en tot de kundigheden van een goed Breukmeester hehooren; terwijl de overige meestal voor de handen ongenaakbaar zijn, of eene behandeling vereisfchen, die inden volden zin niet kan gezegt worden, met die der breuken overeenftemmen.  of handgreep tot het inbr.der breuken. U5 TWEEDE AFDEÈLING. regelen, bij het verrichten van de taxis in' acht te neemen, zo ten opzichte van de voorberei» ding des lijders, deszelfs plaatsing, zo in het alge* jmeen als in het bijzonder; en de veranderingen, welke, bij het doen der handgreep, da arin somtijds gemaakt moeten worden, S- 9- J)at alle foorten van Breuken, niet even gemaklijk door de taxis naar binnen gebragt kunnen worden, zal ieder Breukmeester gaarne met ons willen inftemmen; men heefc zommige breuken, die op het eerfte aanraken voor de drukkking der vingeren wijken, en naar binnen gaan; de daaglijkfche ondervinding leert ons, dat veeje lijders, die geene of orgefchikte breuk-  Il6 B, H. VAN REE, VERH, OVER DEN TAXIS banden draagen, gecuurig, of ten minften zo dikwijls hunne breuk na buiten geweeken is, op den rug gaan leggen, en daardoor, zonder eenige verdere moeite, de uitgezakte ingewanden weder na binnen doen gaan. In andere gevallen heeft dit geen plaats, en dan zijn 'er altijd toevallen aanwezig, die het ingaan beletten; namelijk in die verouderde breukgezwellen, welke, door het lang uitdragen, aangegroeide breuken zijn geworden; hiervan kan wel een gedeelte na binnen gebragt worden, doch dat geen, hetwelk aangegroeid is, blijft altijd, buiten de opening, in den breukzak terug. En eindelijk heeft men zodanige breukgezwel* len, die eenigen tijd zijn uitgeweest, of terftond na haaren uitgang, met zulke toevallen verzeld gaan, dat zij de inbrenging noodzaaklijk, doch tevens moeilijk, en fomtijds door de enkele handgreep volftrekt onmooglijk maken, en tot dit foort worden gebragt dezulke, die reeds aan beklemming onderhevig zijn. §. io. Deze algemeene waarheden, door de ondervinding en waarneemingen bevestigd zijnde, toonen ons ten klaarften aan, dat, zal men de in* bren-  of handgreep tot HSTtNBR.DER breuken* 117 brenging eener breuk beproeven , met veele zwarigheden ontmoeten kan, die door den Breukmeester moeten gekend en beoordeeld worden, om in zijne poogingen wel te ilaagen. §• »f. i De omftandigheden, welke bij het inbrengen der breuken voorkoomen, en de regels, die in acht genomen moeten worden, zijn veele en verfcheiden. Wij bepaalen dezelve tot de volgende, na* melijk: tot die , welke betrekking hebben op de voorbereiding des lijders, benevens de plaatfing van het ligchaam ; tot die, welke in aanmerking genomen moeten worden geduurende het verrichten van de taxis, zo wel van de zijde des lijders, als van den kant des Breukmeesters; en tot die, met betrekking der plaats, alwaar de breuk zich voordoet. Ieder van deze opgenoemde regelen zullen wij nu nader befchouwen.  Ii8 B. Hi VAN REE, VE1H. OVER DEN TAXIS 12. REGELEN, MET BETREKKING TOT DE VOORBEREIDING EN PLAATSING DES LIJDERS. De phatfing van het ligchaam , en de daarbij gepaard gaande voorbereiding des lijders, moeten altijd, met de meeste nauwkeurigheid, in acht genomen worden, zal de inbrenging der uitgezakte deelen wel gelukken. §■ 13- Bij alle foorten van breuken, is de plaatfing van het ligchaam, niet altoos dezelfde; in zommige gevallen moet zij, dan eens op deze, en in andere weder op geene wijze ingericht worden ; edoch de verkieslijkfte in bijna alle gevallen is die, waarin de lijder op den rug geplaatst wordt; deze zal het oogmerk best begunftigen, om reden, dezelve gelegenheid geeft, dat de ingewanden dus beter naar hst middenrif kunnen afzakken, de ruimte in de buikholte vergroot, en de buikfpieren verflapt worden.  of handgreep tot het inbr. der breuken. ho §• 14. Eene tegengeftelde plaatfing van den lijder word ons aangepreezen door Reneaulme en Winslow(ö); deze willen, dat men bij zulke breuken, die niet gemaklijk ingebragt kunnen worden, den lijder een geruimen tijd vóórover op de kniën en elleboogen zal laaten rusten, om daardoor de wederinbrenging te bevorderen. De ongefchiktheid van deze plaatfing, laat zich gemaklijk begrijpen, als men in aanmerking neemt, dat dezelve ten aanzien van de plaatfing des Breukmeesters zeer ongefchikt is, om de breuk te beraaken, en de vereischte kracht op dezelve aantewenden, om de' raar binnen voering te beproeven; bovendien 1» zij voor den lijder zeer vermoeiende, en maakt daarenboven, dat de uitgeweekene deelen, door derzelver eigene zwaarte meerder moeten uitrekken, waardoor andere, en zelfs hoogstgevaarhjke toevallen kunnen ontftaan. Van deze ligging, getuigt de heer Perron, dat hij dezelve verfcheiden maaien beproefd heelt, doch nimmer heeft zien gelukken. (6) GO Verhandeling over de Scheurfels, blad. 18 r, (*)La drab, HeelkundigeAanmerk»ngen,bladzl2^ K a  120 B, H. VAN REE, VERH. 0V2R DEN TAXIS §• 15- Om de inbrenging der uitgezakte deelen gemaklijk te maaken, moet men de buiksholte, zo veel mooglijk trachten te verwijden; want! hoe ruimer deze is, hoe vrijer de uitgewekene ingewanden in dezelve gedrukt zullen kunnen worden, en hunne natuurlijke plaats wed;r inneemen. Dit kan men merklijk bevorderen, door den lijder, voor en aleer de taxis zal verricht worden, het water te doen loozen; hierdoor wordt de blaas geledigd, en aan de ipieren van den buik de nodige ontfpanning gegeven, waardoor de deelen, die de breuk uitmaken, te beter door hunne eigene kracht kunnen terug getrokken worden. Deze voorzorg vinden wij van het grootfb aanbelang, niet alleen om dat dezelve door bijna alle Heelkundigen word aangepreezen, maar ook, om dat de ondervinding ons dit ten vollen bevestigd heeft. Vóór eenige jaaren wierd ik geroepen bij eene lijderesfe, om eenedarm-lieschbreuk intebrengen, die ruim twee-en-twintig uuren was beklemd geweest; alle poogingen met de handen waren in dezen vruchteloos; na onderzocht te hebben,  OF HANDGREEP TOT HET INBR. DER BREUKEN. 121 wanneer de lijderesfe het laast haar water geloosd had, ontdekte ik, dat dit niet laater gefchied was, dan even na de beginfelen der be« klemming. Ik ontlaste hierom de pis, door middel van den Caihettr, en na weinige poogingen, gelukte het mij, de breuk naar binnen te voeren. Eene omftandigheid, die mij geleerd heeft, altijd, vóór het inbrengen der breuken, naar het ontlasten der pis te verneemen, of eerst den lijder dezelve te doen loozen. De plaatfing nu van het ligchaam, als het noodzaaklijkfte befchouwd, bij de inbrenging van alle breuken, ftaac ons op zodanig eene wijze interichten, dat de opening der breuk het minst te zamengetrokken en vernaauwd worde; en daar dit afhangt van de verminderde fpanning der fpieren van den buik, zo zal men deze trachten te verflappen, met den lijder op deszelfs rug, zodanig met het bovenlijf vóórovergeboogen, te doen liggen, dat zelfs die fpieren in eenen verflapten ftaat gebragt worden, welke met de eerstgenoemde eenige gerneenfehap hebben, of met haar aan dezelfde deelen verbonden zijn; bet welk door het hoofd, wel onderlteund, vóórover te laaten buigen, de kniën K 3  132 b. h. van ree, v£rh. over den taxis om hoog te doen heffen, en de voeten wel te onderfteunen volbragt wordt; waarbij vooral dient in acht genoomen te worden, dat de lendenen laager komen te vallen, dan de andere deelen, en de borst en dijen meer vtrheven zijn, om daardoor de breuk in de verhevenlle plaatfing te brengen. Door deze ligging zal men dit voordeel verkrijgen, dat de buikfpieren allen verflapt, en mitsdven de buiksholte verwijd worden; en daarteboven , dat nog aan de uicgeweeken deelen gelegenheid gegeven worde, om te beter door hunne eigene zwaarte te kunnen nederdaalen. §• 17- Vooral moet men bij de liesch-balzaks- en dijebreuken in het oog houden, dat de dije van die zijde, aan welke de breuk zich bevindt, in een geboogen ftand geplaast worde, bij bet verrichten van de taxis: want deze uitgeftrekt zijnde, wordt niet alleen de huid in de Jiefcbe, maar ook die vezelen, welken zich van de peesachtige uitbreiding der dije of dijezwagtel naar den dijeboog uitftrekken, gefpannen, en de hals des breukzaks zodanig gedrukt, dat het inbrengen der breuk daar door ten eenemaale belet kan worden.  OF HANDGREEP TOT HET 1NEE. DER BREUKEN» I23 Daaglijks behandel ik eene lijderesfe, die een drrebreuk heeft, bij we ke het iubrer.gen vol. ftrekt ondoenlijk is, wanneer het been in eenen uirgeilrekten ftand gehouden wordt; doch welke breuk gemaklijk ingaat, wanneer de djje, aan welks z.jde de breuk zich vertoont, ftomphoe- kig gibogen is. . Als deze regelen ten aanzien der voorbereiding en plaatfing van den lijder, bij het inbrengen der breuken, wel in achtgenomen worden, dan zullen, in de meeste gevallen, onw pogingen wel gelukken. S- REGELEN , MET BETREKKING TOT DEN LIJDER, EN DEN BREUKMEESTER GEDUURtNDE HST VERRICHTEN VAN DE TAXIS. De algemeene plaatfing en de voorbereiding des lijders afgehandeld zijnde; ftaat ons ons nu dat g-en te befchouwen, het welk geduurende de handgreep door den Breukmeester en den lijder verdient in acht genootr.en te worden: en hieromtrent korren eenige onhandigheden voor, welke tot het wel flaagcn derzelve volftrekt noodzaaklijk zijn. K4  124 B« H. VAN REE, VERH. OVER DEN TAXIS De lijder op die wijze, als (§ i6)gezegt is, geplaatst zijnde, moet zich vooial en in alle gevallen lijdelijk gedraagen, dat is, hij moet zich in geenen deelen trachten te helpen of opterichten, doordien daardoor de fpieren van den buik te veel gefpannen zouden worden, het geen de vernauwing der buikholte ten gevolge zoude hebben, en de invoering der breuk hinderlijk zijn. Voorts moet de lij.ler zich geheel aan den Breukmeester onderwerpen, en vooral niet fchreijen, praaten, hoesten, of andere beweegirgen maaken, en ook niet de ligging verhaten, waarin hij geplaarst is. De Breukmeester legge den lijder een weinig op die zijde, welke tegenoverftaat aan die, aan welke de breuk zich voordoet, dat is, op de rechter zijde, wanneer de breuk aan de linker zijde is, en omgekeerd, wanneer deze aan de rechter zijde wordt waargenoomen; terwijl eindelijk de Breukmeester zodanig eene plaatfing voor zich uitkiesr, wantin hij langen tijd blijven, en het bxeukgezwtl gemaklijk bereiken kan. S- *9- Tot dus verre de nlgcmeene regelen, die bij het wel verrichten van de taxis ncodzaaklijk zijn,  CF HANUHREEP TOT HET IN BR» DER BREUKEN. X25 opgegeven heibende; gaan wij over tot de bijzondere, waaromtrent wij in aanmetking neemen zullen, wat ten dezen opzichte bij ieder afzonderlijk breukgezwel, het welk zich aan den buik voordoet, in acht genoomen moet worden. PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEND ER LIESCH* EN B A LZ AKS» BBEUKEN,ENDERSCHAA1VIBREU. KEN BIJ VROUWEN. D*ze breuken zijn de gemeende onder het merschdom, ook aan de meeste hinderpaalen, bij het naar binnen voeren, onderworpen; wa-r, om deze ook de meeste aandacht en oplettendheid vorderen. .... Ter herftelling van deze, legge men denlijder opdenr.g, zodanig, dat het hoofd en de borst vóórover geboogen entevens wel deor kusfens onderfteund worden; vervolgens plaast men de billen in een verheven ftand, en laat de dije der zijde, aan welke de breuk gevonden wordt, ftomphoekig geboogen zijn, In deze focrten van Breuken, is de opgegevene plaatfing de meest gebruikli;kfte; doch wanneer dezelve niet voldoende genoeg bevonK S  125 b. h, van ree, verh. over den taxis den wordt, om de uitgewekene deelen wederom naar binnen in hunne natuurlijke plaarfing te brengen, zo heeft de kunst nog eene a-dere wipe uitgedagt, om dit te beproeven; eene p'aaifing, die wel wat onvoeglijker en aan meerder moeite onderhevig, doch die veel maaien met het gewenscht gevolg beproefd is; de groote richter getuigt, dat hij ieder Heelmeester veracht, die de kunstbewerking op eene beklemde breuk verricht, zonder vooraf de inbrenging in deze houding beproefd te hebben (c); en wordt door den zeiven aldus befchreeven : „ Een fterk man „ plaatst zich digt aan den rand van het bed, „ bij de voeten van den lijder, in zodanig eenen „ ftand, waarin hij het lang kan uithouden, „ bukt een weinig neder, haalt den lijder na 5, zich toe, en legt deszelfs beide beenen zo;, danig op zijne fchouderen, dat op ieder fchou» „ der een kniegewricht van den lijder geplaast ,, is, en de voeten langs zijnen rug nederhan„ gen; dan richt hij zich langzaam op, en „ trekt dus de dijen des lijders met zich in „ de hoogte, zodanig, dat het ligchaam des lij. „ ders langs het zijne afhange, deszelfs hoofd „ en borst op het bed liggen, en door kus: ,, fens wel onderfteund worden", (d) (c) Verhandeling over de Breuken, eerfte deel bladz.95.  OF handgreep tot het inbr. DER breuken. Deze manier van plaatfing word mee alleen door richter opgegeven, maar ook bevestigd door sharp, (O mor and, Cf) b e l l , * g} en meer anderen. De beroemde louis verhaalt daarvan een aanmerkiijk geval; een breuk welke men door de kunstbewerking wilde herftellen, ging door deze ligging, in een quaraer uurs van zeiven naar binnen. (h) Ik zelf zag, onder andere gevallen, in eenen lijder deze handelwijze ook gelukken Voor eenige jaaren wierdt in het ziekenhuis der ftad (Haarlem) een lijder gebragt met eene balzaks-darmbreuk, die reeds meer dan 48 uuren was beklemd geweest; zijne gewoone Heelmeester had bijna alle middelen, en ook de taxis verfcheidene maaien vruchteloos aangewend, voor dat hij in het voornoemde ziekenhnis gebragt werdt; men ftelde aldaar alle poogingen met de handen in het werk, doch de breuk bleef echter onveranderd; men plaatste den lijder geduu. rende een groot qusrtier uurs in de hier boven be» fchrcevene houding, en alles was nog vruchteloos; men lag daarna den lyder weder op den O) Oordeelkundige Aanmerkingen bl. ol, ff) Heelkundige Schriften. (U «amenftel van Heelkunde 1 deel 1 Huk bl. 97. (/) Verhandelingen van de Koninglijke Academie dor Heelkunde te Parijs.  128 B. H. VAN REE» VERH. OVER DEN TAX'.S rug, en voorzag de breuk van het nodige; na verloop van eenige uuren beproefde men weder deze handelwijze, en het gelukte door eene zagte drukking de breuk, niet dan voor het grootfte gedeelte, naar binnen te voeren, dewijl het eene verouderde aangegroeide breuk was; de lijder herftelde binnen weinig dagen. In foortgelijke gevallen heb ik deze plaatfing meermalen beproefd, doch nimmer weder zien gelukken. Echter blijft het onbetwistbaar zeker, dat iedet Breukmeester, die ter herftelling van beklemde breuken geroepen wordt, deze plaatfiag eerst moet beproeven, eer hij tot de kunstbewerking mag beftuiten. §• si. PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEN DER D IJ EBREUKEN, ZO WEL BIJ MANNEN ALS VROUWEN. De plaatfing van den lijder bij. het herftellen van deze breuken, verfchilt in geenen deele van de voorgaande; beide de opgegevene liggingen komen in dezen ook volftrekt te pas; alleen bij de eerfte in aanmerking neemende, dat de dije  CF HANDGREEP TOT HST .NBR. DER BREUKEN. 1*0 des lijders, aan welke de breuk is, een weinig meer geboogen moet zijn. $■ 22. PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEN DER NAVELBREUKEN. Ter herftelling van deze breuken wordt vereischt, dat men den lijder op den rug doe liggen, doch zodanig, dat het ligchaam een weinig vóórovergeboogen, en het hoofd eenigzins opgeheven zij. §. 23. PLAATSING DES LIJOERS, BIJ HET INBRENGEN DER BUIKBREUKEN. In deze wordt gevorderd, dat men den lijder in eene horizontale ligging op den rug plaatfe, in dezelfde houding, als bij de plaatfing der navelbreuken (§ 22) gezegd is, uitgezonderd dat de zijde, waar de breuk zich bevind, meerder naar boven gekeerd moet zijn.  I30 B. H. VAN REE, VERH. OVER DEN TAXIS §> 34» PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEN DER BREUK VAN HET EIJRONDE GAT. Bij' de herfrelllng van deze breuk wordt vereischt, dat men den lijder zodanig op zijnen rug doe liggen, dat de breuk het verhevenfte gedeelte uitmaake, terwijl mende inbrenging merklijk zal bevorderen, door de billen in de hoog. te te doen heffen, en de borst merklijk neder te drukken. S- 25. PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEN VAN DE BREUK DER BILNAAD. De plaatfing van het ligvhaam, bij deze breuk k^n t overeen met die van het eironde gat (§ 24.) > alleen moeten de billen meerder verheven, en de borst benevens het hoofd vóórovergeboogen zijn.  OF HANDGREEP TOT HET ISBR. DER BREUKEN. I3I §. »& PLAATSING DER LIJDERES SE, BIJ HET INBRENGEN VAN DE SCHBDEBREU K DER VROUWE N. Wanneer deze breuk of nederzakklng ontdekt wordt tusichen de blaas en de lijfmoeder, dan legge men de lijderesfe oP den rug; doch wanneer integendeel die nederzakking zich voordoet tusfehen de lijfmoeder en den endeldarm, dan laat men de lijderesfe vóórover op de knien en ellebogen fteunen. S'. 27. PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEN DER HEUP- OF RUGGEBREUK. Bij het invoeren van deze zeldzaam voorkoomende breuken, is voorgefteld, dat men den lijder op den rag legge, met de billen verheven; doch zo dit niet gelukken mogt, moet men hem in eene vóórovergeboogene houding, doen ftaan, of vóórover te bed leggen.  I32 B. H. VAN REE, VERH. OVER DEN TAX S §. 23. PLAATSING DES LIJDERS, BÏJ HET INBRENGEN DER LEÏS.DËNBEEUK. Bij het herfteHen van deze breuk, wordt vereischt, dat men van de algemeene regelen (§ 13^) afwijke, en den lijder in eene horizontale ligging op den buik plaatfe. §. 29. PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEN VAN DE BREUK AAN HET HEILIGBEEN. Deze breuken, nog zeldzamer waargenoomen zijnde, dan die in § £7 en a8. befchreeven, kunnen dus niet wel voor algemeene regelen ten opzichte der plaatfing vatbaar zijn. Echter zal het nodig zijn, dat men den lijder even als in de voorige § 28 aangewezen is, op den buik plaatfe, of anders zodanig eene houding des ligchaams doe aanneemen, waardoor de breuk des te gemaklij ker naar binnen gebragt kan worden.  OP HANDGREEP TOT HET INBR. DER BREUKEN. 133 §• 3°- PLAATSING DES LIJDERS, BIJ HET INBRENGEN VAN DE BORSTBREUK DER BUIKSINGEWANDEN. De herftelling van deze Breuken door geene der heelkundige waarneemers, zo verre mij bekend is, befchreeven zijnde, is het ook niet wel mooglijk een regt denkbeeld van de plaatfing des lijders te geven. Doch, daar in de meeste gevallen, in deze breuk de maag, als het voornaamfte ingewand in dezelve bevat wordt; moet men den lijder, tot het herftellen of inbrengen, doen liggen op den rug in eene vlakke houding, of hem anders in zodanig eenen ftand plaatfen, als voor denzelven het gemaklijkfte zal bevonden worden. §• 3ï. PLAATSING DER LIJDERESSE, BIJ HET INBRENGEN DER BREUK BINNEN DE GESCHEURDE BAARMOEDER. In deze zal men best zijn oogmerk bereiken, door de lijderesfe op den rug , in eene vlakke ligging te doen plaatfen, of haar, indien deze L  Ï34 b' h' van ReEJ verh. over den TAXIS niet toereikende bevonden wordt, op de kniën en ellebogen te doen fteunen. $• 3-- plaatsing der lijderesse, bij hst inbrengen der breuk binnen de omgekeerde baarmoeder. Deze plaetfing verfchildt niets van de voorgaande (§, 31.) opgegeven, dan dat de billen verheven moeren zijn, wanneer de lijderesfe op den rug gelegen is. §• 33- Alle deze bijzondere opgegevene plaatfingen der lijderen, wier breuken door de taxis naar binnen gebragt kunnen worden, zijn in de meeste gevallen de verkiesZijkfte en beste, doch niet in alle de onbetwistbaar zekerfte; een ieder, die door ondervinding eene behendigheid verkreegen heeft, om breukgezwellen door de taxis naar binnen te voeren, zal de bijzondere plaatlingen het best naar voorkomende omftandigheeden weeten te bellieren. Dat zij in alle gevallen even voldoende bevonden zijn, behoeft geen bewijs; getuigen hier-  cf handgreep tot het in br. der breuken. Ï3§ van zijn de waarneerningen van louis, mo« rand, petit, de la faije, le dran, arnaud, le blanc, pott, sharp » heister, richter, en verfcheideneanderen, alle Heelkundigen, die over het herltellen der Breuken door de taxis gefchreeven, en de gevallen, waarin dezelve al of niet getlaagd zijn, duidelijk onderfcheiden hebben ; terwijl wij van hunne kunde en beleid in dezen zo zeer overtuigd zijn, dat wij aan de waarheid hunner opgaave geen oogenblik twijffelen. §• 34- Daar wij nu de algemeene en bijzondere regelen, welke bij het inbrengen der Breuken, door den Breukmeester en den lijder tevens in achtgenoomen moeten worden, afgehandeld hebben; zo ftaan ons nu te befchouwen die handgreepen, weike het minst fchadelijk bij het verrichten van de taxis zijn; en dit zij de ftoffe voor de volgende Afdeeling. L a  I36 B. H. VAN REE, VERH, OVER DEN TAXIS DERDE AFDEÈLING. OVER DE MINST SCHADELIJKE HAND' GREE1» EN, BIJ HET VERRICHTEN VAN DE TAXIS. s. 35. Alle handgreepen , bij bet inbrengen der Breuken , zijn niet even voldoende; want, indien men bij voorbeeld, eene liesch- of balzaksbreuk, willende inbrengen, dezelve zodanig met de volle hand omvat en opligt, dat desfelfs gantfche omtrek, fterk tegen en over den buikring gegedrukt wordt, zal men ondervinden, dat, wanneer de beklemming enigzins zwaar is , of de ingehoudene drekftoffen verhard zijn, men niets door deze drukking zal vorderen; om reden, dat de omvat wordende ingewanden zodanig eene ploij zullen maken, waardoor de doorvoer der ingehoudene ftoffen ten eenen maal zal belet worden. Daar men in tegendeel zal ondervinden, dat, wanneer het breukgezwel langzaam wordt op-  OF handgreep tot het inbr. der breuken. 13? geligt en tegen den buikring gedrukt, men in de meeste gevallen, binnen kort, het gezwel zal zien verdwijnen. S. 3& De geleerde Heelmeester pott getuigt, en wij willen dit gaarne toeftemmen. „ dat het be,, zwaarlijk en door woorden bijna onmooglijk „ is, een recht denkbeeld te geeven, van de „ wijze, waarop deze handgreep moet verricht „ worden," (/'),• en waarlijk deze kan ook, gelijk veele andere zaaken in de heelkunde, alleen door herhaalde ondervinding, benevens eene goede kennis van de gesteldheid, de ligging, en het maakzel der deelen geleerd worden. §. 37. Wij, voor ons, houden in alle gevallen , voor de beste en minst fchadelijke handgreep die drukking, welke langzaam wordt verricht, en bij trappen vermeerderd , zonder de lijders daardoor veel pijn te veroorzaaken; en men mag veilig befluiten , wanneer deze drukking niet toereikende is, om de uitgeweekene deelen in hun- (;) Verhandeling over de breuken, bladz. 160. L 3  I38 B. H. VAN REE, VEUH. OVER DEN TAXIS ne ramurlijke plaatfing terug te brengen, men zijnen toevlucht tot de kunstbewerking neemen moet. S. 38. In alle gevallen, is het niet het zelfde, hoedaanig men de inbrenging der breuken beftierdt; de verfchillende foorren derzeive vorderen ook onderfcheidene behandelingen; Zo moet men, bij voorbeeld, de Liesch- en Balzaksbreuken, benevens de Schaambreuk bij vrouwen, fchuinsch opwaards naar het darmbeen voeren, en zo veel mooglijk dezelfde richting geeven, als de ring der buikfpieren heeft. Bij de Dijebreuken, brenge men de ingewanden regtftandig naar boven en enigzins buitenwaards, of wei anders, den loop der dijevaaten volgende, richte men de breuk naar de zijde der witte lijn. De invoering van de Navelbreuken vordert eere drukking, welke regt binnen waards naaj den ruggraat gericht is, Bij de herftelling der Buikbreuken wordt vereischr, dat men de breuk inwaards voere naar achteren. Bij de inbrenging der breuk van het eijronde git, van den bilnaad, en de Schedebreuk der vrouwen, wordt ge vordert, dat men de uitgezakte deelen rechtftindig naar boven inbrenge. Bij  OF HANDGREEP TOT HET INBR. DER BREUKEN. 1 39 Bij de Heup- of Ruggebreuk brenge men het gezwel naar binnen, door drukking in eene regte lijn, overeenkomftig met het middenpunt der breuk; dit zelfde moet men ook in aanmerking neemen, bij het inbrengen der Lendenbreuk, en bij die aan het heiligbeen voorkoomen. Terwijl eindelijk de inbrenging der uitgezakte ingewanden, die binnen de gefcheurde, of omgekeerde Baarmoeder gevonden worden, eene beftiering vordert, overeenkomftig de opening, waardoor de ingewanden door- of ingezakt zijn. S- 39- Echter moet men, wanneer de breukgezwellen, door de opgegevene richtingen (§ 38) ^ kunnen ingebragt worden, het bij dezen niet laaten berusten,- men kan in zulke gevallen de richting der breuken niet genoeg veranderen; want het goed gevolg van deze of geene derzelver, hangt niet altijd af van de ftrekking der opening, waardoor de ingewanden zijn uitgeweeken; maar veel meer van de plaatfing der deelen, welke in de onderfcheidene breukgezwellen gevonden worden; en daar men deze niet uitwendig beoordeelen kan, zo is het hoogst noodzaaklijk, dat men de drukking, dan eens op deze, en dan weder op geene wijze beproeve. L4  I4C B, H. VAN REE, VERH. OVER DEN TAXIS In bijna allen gevallen , vat de Breukmeester het gezwel in zijne eene hand, terwijl hij, met de vingeren van de andere, hetzelve aan het bovenfte gedeelte, tegen en in de opening drukt, waaruit het gekoomen is; en dit wel verricht wordende, zal in de meeste gevallen de inbrenging der breuken wel gelukken. §• 41. Deze handgreepen echter niet gelukkende, moet men terftond zijne poogingen niet ftaaken; maar, overtuigt zijnde, dat deze van geen nut meer kunnen zijn , moet men van dezelve afzien, en zijnen toevlucht tot eenen anderen neemen; eene manier van drukking, die veelmalen nagelaaten wordt, doch die meerder gelukt, dan men denkt. Zij is deze , ett komt inzonderheid te pas bij het inbrengen van die breukgezwellen, welke liesch-, balzaks*, fchaam-, en dijebreuken genoemd worden: Men omvat namelijk de breuk, en fpreidt zijne vingeren zodanig over dezelve uit, dat de geheele oppervlakte der breuk zo veel mooglijk, bedekt wordt; men drukt alsdan alle plaatfen,  OF HANDGREEP TOT HST INBR. DER BREUKEN. 141 in den geheelen omtrek inwaards, tegen het middenpunt van denzelven; of * men plaatst aan ieder zijde van het breukgezwel eene hand, omvat hetzelve, en tracht daardoor de uitgeweekene deelen nog meerder naar buiten te doenkoomen; men beweegt haar intusfchen, dan eens naar boven, dan weder naar beneden, en drukt en rolt haar tevens met de vingeren. §• 42- Dat deze handgrepen dikwijls van zeer veel dienst kunnen zijn, laat zich zeer wel begrijpen; dewijl veelmaalen de darm, het net, of beide te gelijk, zodanig in den breukzak kunnen ingewikkeld en beklemd zijn, en in den buikring zodanig eene vouw of plooij maaken, dat daardoor de weder inbrenging belet wordt; dus zal, bij het beproeven van deze handgreep, de vouw hatelijk ontwikkeld worden, en de bewerker het genoegen hebben, in zijnen arbeid wel tefiaagen. Het twede voordeel dat men van de voorgeftelde handgreepen genieten kan, beftaat hierin: dat, dewijl fomrnige beklemmingen afhangen van ophooping door drekftoffen of winden, men, deze handgreep beproevende, door dezelve een gedeelte der winden of drekftoffen door de opening zal drukL5  I42 b. h. van ree, verh, over den taxis ken; want, terwijl men de breuk uitrekt, ontvouwt men de darmen, en opent den weg, door welke de ftoffen in den buik kunnen koomen; het zijn ook deze redenen, om welke dezelve door de meeste Heelkundigen worden aangepreezen. Wanneer men, na deze bewerking, ontdekt, dat de breuk begint te verklijnen, kan men doorgaans Haat maaken, dat de verdere inbrenging voorzeker zal gelukken. S' 43. Wanneer, in weerwil van dit alles, de breuk evenwel onverandert blijft, is men verplicht » om, zonder uitftel, zijnen toevlucht te neemen tot die middelen, welke ter afweering der Verdere beklemming, in voorige goedgekeurde verhandelingen zijn opgegeeven ; terwijl dan de poogingen ter inbrenging voor eenigen tijd moeten geftaakt worden, en den lijder gelegenheid gegeven om te rusten. S» 44- Na dat alsdan het gebruik der beste uit- en wendigè middelen beproefd is, moet men de taxis nog eens herbaaien; want door het aan-  CF HANDGREEP TOT HST INBR. DER BREUKEN. I43 wenden der plaatsmiddelen, knnnen de omftandigheden zodanig veranderen, dat, offchoon de eerfte pooging mislukt zij, echter eene tweede of derde proeve kan gelukken. Als een noodzaaklijk vereischte in dezen, namelijk wanneer de eerfte proeve niet gelukt, moet men, om de tweede gemaklijk te doen zijn , tusfehen beide, op die plaatfen en bij zulke lijders, alwaar dit gevoeglijk gefchieden kan, door afwisfelende helpers de hand zodaelg op de breuk doen liggen, dat het gezwel niet alleen onderfteund, maar zagtelijk gedrukt worde tegen de opening, uit welke het gekomen is; eene drukking, waardoor, volgens de heelkundige fchrijvers, dikwijls verouderde en aangegroeide, doch niet beklemde breuken, herfteld zijn. Verders moeten wij aanmerken, dat deze handgreepen gemaklijker te verrichten zijn aan gtoote en middelbare breuken,dan aan kleine? waarom ook de eerfte, in geval van beklemming veel ligter ingebragt worden, dan de laatfte. §■ 45» Het is niet noodig, zo als zommige willen, dat men, bij het inbrengen der breuken, eerst dat gedeelte inbrenge, het welk het laast uirgezakt is; eene regel, die wel in aanmerking komt  144 b> h, van ree, verh. over den taxis bij uitgezakte darmen in doorgaande buikwonden , of bij het doen der kustbe werking op beklemde breuken, maar nimmer kan gevolgd worden in die gevallen, alwaar de deelen door den breukzak en de uitwendige bekleedzelen bedekt zijn, en dus het eerfte en laatfte uitgezakte niet is te onderfcheiden. §• 46. In alle omftandigheeden, waar de breuk veroorzaakt wordt door uitzakking der darmen, en deze voor de drukking der vingeren wijken , ontdekt men, dac het gezwel langzaam begint te verkleinen, en eindelijk eensklaps en met geruisch terug wijkt; daar men , in gevallen het breukgezwel door de uitzakking van het net alleen veroorzaakt wordt, altijd, bij het iubrengen van hetzelve, eene langzame vermindering van het gezwel ontwaar wordt; zelfs zodanig, dat het laatfte gedeelte dikwijs nog terug gefchoo'ven zal moeten worden; en zomwijlen ontdekt men bij zodanige lijders pijn boven den navel, verbleeking van het aangezicht, en dikwijls flauwten, gelijk Meckel waarnam, toen hij eene netbreuk aan den beroemden Zimmerman wilde inbrengen, (k) (£) Verhandeling over de toevallen der breuken.  OF HANDGREEP TOT HET tNBR. DER BREUKEN. 145* Wij hebben dit nog, in het jongst verloopen Jaar» waargenoomen bij eenen lijder, die een zeer gemaklijk inbrengbaare net-lieschbreuk had, en bij ons om hulpe kwam, om dezelve geduu> rig binnen te houden; dewelke, toen wij hem eenen breukband wilden aandoen, onder het in brengen der breuk in flauwte viel; dan, deze omftandigheeden evenwel moeten ons niet terug houden, van de taxis te verrichten, dewijl deze toevallen den meesten tijd rasch verdwijnen, na het toedienen van hartverfterkende middelen.  B. H. VAN REE, VERH. OVER DEN TAX'.S VIERDE AFDEÈLING. \ OVER DE ONGELUKKIGE GEVOLGEN, WELKE, BIJ HET VERRICHTEN VAN DE TAXIS MOETEN VERMIJD, OF VOORGEKOOMEN WORDEN. S- 47. O xTchoon. het oogmerk des Breukmeesters zij., door het verrichten van den taxis, zijne hulp begeerende lijders hunne gezondheid weder te geeven, en hen, als het ware, hierdoor in het leven terug te roepen; zo moet en kan hij echter bij alle breukgezwellen deze handgreep niet beproeven, dewijl er zulke omftandigheeden kunnen voorkomen, die het verrichten van dezelve, niet alleen beletten, maar in welke dezelve ten hoogften fchadeiijk en gevaarlijk zoude zijn. $. 48. „ Ik behoef, (zegt de vermaarde RiCH' ,, ter), naauwlijks te herinneren, dat, zodra men de minfte tekenen heeft, om te denken  of handhreep tot het inbr. der breuken. 147 „ dat er reeds verfterving bij de breuk is, 'er 5J aan het inbrengen verder niet gedagt moet „ worden; als het gelukte, zou het den dood „ veroorzaaken." (7) Het welk ons bevestigd wordt door het verhaal, het geen door van Wijck wordt mede* gedeeld, omcrend eenen lijder in het beste van zijn leven, die eene beklemde balzaksdarmbreuk had, waarbij alle uit- en inwendige middelen, maar vooral de taxis, vruchteloos waren beproefd , en die zich zeiven ten laatftan toevertrouwde aan eene Breukmeesteresfe, die voorgaf hem te zullen geneezen; wel is waar, het gelukte haar de breuk intebrengen, doch nep dit gevolg, dat de lijder binnen weinig uurc. overleedt; het welk den kundigen van Wijck met recht deedt befluiten, dat de oorzaak van deze zo haastige dood moest gezogt worden daarin, dat het teder en ten deele verftorven ingewand, bij het inbrengen, in den buik verbrooken is, en de drekftoffen binnen de buiksholte zijn uit» geftort. (m) Doch niet alleen moet men in deze gevallen van de taxis afzien, maar ook alsdan, (/) Verhandeling over de breuken, eerfte, deel bladz. lós- Cm) Heel en Geneeskundige aanmerkingen, bladz. 206.  I48 b. h. van ree, verh. over den taxis wanneer de huid van het breukgezwel, voor het oog blauw of zwartachtig, en op het gevoel week en flap is; om dat men als dan te vreezen heeft, cat de bevat wordende ingewanden, tot veifterving beginnen overtegaan, of reeds verftorven zijn. §• 49' Ingevallen de breuk zodanig door ontfteeking aangetast is, dat dezelve door de minfte druk' king, zeer pijulijk wordt, zo kan het inbrengen niet alleen van geen dienst meer zijn, maar wel fchade verocrzaaken; dewijl, door de minfte drukking, de ontfteeking zal vermeerdeten, en daardoor eene naderende vetfterving worden verhaast of voortgebragt. Bij zulk een geval, van de taxis afziende, beproeve men die middelen , welke de ontfteeking kragtdaadig kunnen tegengaan, of men befiuite tot de kunstbewerking. §. 5o. Wanneer groote en verouderde breuken beklemd geraaken, dan kan de taxis ook zelden van nut zijn; alleen in die gevallen, alwaar zodanige breuk door ophooping van drekftoffen, of  OF HANDGREEP 10T HET INBR. DER BREUKEN. I49 door he t op nieuw uitfchieten van eenig ander gedeehe des darms of van het net, of door beiden te gelijk beklemd worde; in zodanige voorkomende gelegenheden kan en moet men de inbrenging beproeven, om bet nieuw uitgevallen gedeelte wederom naar binnen te voeren, ert daardoor de beklemming weg te neemen; doch nimmer moet men veele poogingen doen, om het reeds te vooren aangekleefde gedéelte të willen inbrengen, want dit is niet alleen ondoenlijk, maar zoude, door veele en fterke drukking te maaken, die deelen ligt tot ontfteeking doeri overgaan, en daardoor andere en gevaarlijker toevallen voortbrengen. S- 51' In allen gevallen is het zeer onvoorzichtig, bij het inbrengen der breuken met verhaasting te werk te gaan; waarin zommige hunne eere Hellen, daar niets meerder nadeel kan te wegë brengen, dan eene onbezonnene en roekelooze handelwijze in dezen; men verergert daardoor niét alleen dikwijls het gebrek, maar brengt zijne lijders in volftrekt gevaar van hun leven. Eene anderszins onpijnlijke bfeuk, met geweld naar binnen gebracht wordende, kan door M  15° E. H. VAN REE, VERH. OVER DEN TAXIS deeze handelwijze onder het invoeren , ligtelijk Qntfieeken en van een doodelijk gevolg zijn. §. 52. Eindelijk moet men wel in het oog houden, dat het genoeg is, de uitgezakte ingewanden in hunne natuurlijke plaats terug te brengen, doch nimmer moet men veele pogingen doen, om den teruggebleeven breukzak mede naar binnen te willen brengen; dit is niet alleen overtollig,maar ook niet wel mooglijk, uit hoofde dezelve in veele, zo niet in de meeste gevallen, aan de omliggende deelen door vastgroijing verbonden is. BESLUIT. Dit was het geene wij dagten over de vpori gefielde Vraage gezegt te kunnen worden, Daar deze ftoffe door maar zeer weinige Heelkundigen, opzettelijk en naauwkeurig verhandeld is, heeft het ons ook ontbrooken , om het geftelde door meerdrre bewijzen te kunnen ftaa-ven. "Wij hoopen evenwel het doel der Bezorgeren van dit, voor het lijdend menschdpm zo nuttig Legaat getroffen te hebben; terwijl onze wensch  OF HANDGREEP TOT HET 1NBR. DER BREUKEN. I5I is, dat alle Heelkundigen meer en meer worden aangemoedigd, om het hunne bij te draagen,' omtrent het geen nog aan de verdere voltooijing van de kennis en het wel behandelen der breuken ontbreekt. Wij beiluiten deze verhandeling met de betuiging, van dezelve bewerkt te hebben UIT LIEFDE VOOR DE KUNST.   VERHANDELINGEN, BEKROOND MET DEN PRIJS VAN HET LEGAAT VAN WIJLEN JOHANNES MONNIK.HOFF. derde deels, derde stdk. te AMSTERDAM, bi; LODEWYK van ES, M D C C C I I.   AND WOORD. OP DE VRAAG: Waarin beftaat de Beklemming, en welke Breuken zijn daarvoor al of niet vatbaar; is de gewoone ondericheiding en verdeeling van derzelver foorten volledig en voldoende; zijn de tot hiertoe door de Schrfvers opgegeevene waare oorzaakenm de daad zodaanige, of niet, en zijn 'er ook nog andere; welke is de reeks van verfchijnfelen, die de beklemming doen vreezen , aankondigen, of eikanderen opvolgende , grond tot voordeelige , of ongunftig; voorzegging geeven; welke is de algemeene en bijzondere aanwijzing bij den verfchillenden aart der beklemmingen; en welke, dee* zer opgetelde omftaniigheeden maaken de plaatsmiddelen verkiesbaar , of de Breukfoijding noodzakelijk? DOOR THEODORUS ARNOLDUS CASTËLYNS, Heelmeester en Operateur van den Steen, te Amfterdam. WAAR AAN DE GOUDEN MEDAILLE IN TEN JAARS I8C2 IS TOEC-6WEEZEN.   INHOUD ü E E Z E R. VERHANDELING. Inleiding en Verdeeling. . Bladz. 153.1 EERSTE VRAAGSTUK. Waarin beftaat de Beklemming, en welke Breuken zijn daarvoor al of niet vatbaar? 155. TWEEDE VRAAGSTUK. Is de gewoone onderfcheiding en verdeeling van der zeiver foor ten volledig en voldoende ? 158. DERDE VRAAGSTUK. Zijn de tot hiertoe door de Schrijvers opgegeei vene waare oorzaaken in de daad zodaanige , of niet, en zijn ''er ook nog andere? ... 1 a,  iv INHOUD VIERDE VRAAGSTUK. Welke is de reeks van verfchijnfelen , die de beklemming doen vreezen, aankondigen, of eikanderen opvolgende, grond tot voordeelt' ge of ongunflige voorzegging geeven ? * * . Bladz. 180. VIJFDE VRAAGSTUK. Welke is de algemeene en bijzondere aanwijzing bij den verfchillenden aart der beklemmingen? . . . 183. ZESDE VRAAGSTUK. Welke deexer opgetelde omftandigheeden maaken de plaatsmiddelen verkiesbaar , of de Mreukfnijding noodzaakelijk? . 199.  VERHANDELING over de BEKLEMMING der BREUKEN; door THEODORU3 ARNOLDUS CASTELYNS. Heelmeester en Operateur van den Steen, te Amfterdam. INLEIDING, Onder de Vraagen betrekkelijk de Breuken; tot hiertoe bij het Legaat van wijlen J. monnikho ff ter beantwoording voörgefteld, is naar mijn inzien geene gewichtiger voor den kunstoeffenenden Heelmeester, dan die in het Programma van den I September des jaars i8co is opge«  154 VERHAND, OVER DE BEKLEMM, DER BREUKEN, geeven. Met recht verL'aaren de aanzienlijke Bezorgers van dat Legaat in gemelde Program, ma, en in dat van i September 1801, de Beklemming der Breuken te zijn het allergevaarlijkfte en dikwerf doodeiijk toeval derzelve , en leggen deeze Helling tot eenen grondflag der daarop volgende vraagftukken: 1. „ Waarin beftaat de Beklemming, en wel„ ke Breuken zijn daarvoor al of tiet vatbaar?" 2. „ Is de gewoone onderfcheiding en ver„ deeling van derzelver foorten volledig en vol„ doende?" 3. „ Zijn de tot hiertoe door de Schrijvers j> opgegeevene waare oorzaaken in de daad zo,, daanige, of niet, en zijn 'er ook nog an„ dere?" 4. „ Welke is de reeks van verfchijnfelen , „ die de beklemming doen vreezen , aankondi„ gen , of eikanderen opvolgende, grond tot „ voordeeiige , of ongunftige voorzegging gee„ ven?" 5. „ Welke is de algemeene en bijzondere „ aanwijzing bij den verfchillenden aart der be„ klemmingen? en 6. „ Welke deezer opgetelde omftandighee91 den maaken de plaatsmiddelen verkiesbaar, of „ de Breukfnijding noodzaakelijk?" De uitgebreidheid van dit voorftel en het ge.  DOOR THEODORUS ARNOLDUS CASTELYNS. I$$ wigt van elk bijzonder gedeelte van het zelve, vorderen, ik beken het, meerder theoretifche kunde en practicaale ondervinding, dan die, waarop ik aanfpraak zoude durven maaken; e^och het doel, om door het bewerken deezer ftofie meerder mij zeiven dan anderen te willen lee» ren , zette mij aan den taak te onderneemen, die ik hope, dat men niet roekeloos noemen moge; terwijl ik het waage, het voorbrengfel van deeze mijne poogingen, aan de beöordeeling der geleerde en ervarene Beiluurders dezes Legaats te onderwerpen. Mijn oogmerk is, de voorgeftelde vraag naar derzelver afdeelingen ftuksgewijze te beantwoorden. EERSTE VRAAGSTUK. WAARIN BESTAAT DE BEKLEMMING, EN WELKE BREUKEN ZIJN DAARVOOR AL OF NIET VATBAAR? Ter beantwoording hiervan, kan men, geloof ik, zeggen, dat de Beklemming eener Breuke die ftaat is, in welke de uitgezakte deelen zo* N e  rI56 VERHAND. OVER DE BÏKLEMM. DER BREUKEN," daanig door de opening, waar zij doorgeienoo» ten zijn, omgeeven en geprangd worden, dat dezelve, naar de voorfchriften der aanwijzing, (a) door de enkelde handgreep of taxis niet weder naar binnen gebragt kunnen worden. Voor zulk eene beknelling , of beklemming kunnen geene andere Breuken vatbaar zijn, dan de zulke, waarvan de doorlaatende openingen, door wederinkriraping, na voorafgegaane uitrekking zich vernaauwen; of door bijkoomende uitzakking, uitzettende, famentrekkende, of famendrukkende krachten, meerder dan natuurlijk vernaauwd kunnen worden. De meest gewoone onder de zodanige zijn de Liesch-en Dijebreuks-beknellingen; terwijl dezelve minder bij Navelbreuken en nog zeldzaamer aan het eironde gat van het heupbeen voorvallen. Men zoude misichien tot de zeldeaame nog kunnen brengen die gevallen , in welke de binnenst buiten gekeerde baarmoeder, eenen 'breukzak maakt, en de van den agrerkant daar binnen nedergezakte darmen , nader* hand door de inkrimping van den baarmoeders mond bekneld wierden; of war.neer, na het wegfnijden van zulk eene omgekeerde baarmoe- (a) Verhandeling over de Aanwijzing bij de behandeling der Breuken, door kkrbirt. ï8oo. $ 38—42.  door theodorus arnokdus casielyns. 157 der, het gedarmte door dien wond binnen de fche'de nedergezakt (b), bekneld wierdt. Bij het aangebooren blaasgebrek, door den Hoogleeraar bonn verklaard en befchreeven, (c) zoude een dergelijke beklemming van het gedarmte binnen de omgekeerde en uitgezakte pisblaas, misfchien ook kunnen plaats hebben. Daarenboven kunnen voor beklemmingen met wel vatbaar zijn die Breuken, bij welke, de doorhatende openingen" zich niet op gelijke wijze weder vernaauwen, of door andere bijkoomende oorzaaken vernaauwd kunnen worden, als daar ziin: de hoofd-, borst-, buik , lenden-, heup-, heiiigbeens- en bilnaads-breuken, aan alle welke waare beklemmingen , die kunsthulp vorderen en toelaaten, bijna nimmer kunnen voorvallen. W Wrisberg, Cmment. de uteri mox post part. mtural.refeB.non lethali. Gotting. 1787. (c) van Engelen, Gen. Nat. en Huishoud, Kab., , Deel; en Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfterdam, 1 Deel, bladz. 147' N 3  I58 VERHAND. OVER DE BEKLEMM. DER BREUKEN j TWEEDE VRAAGSTUK. IS DE GE WO O NE ONDERSCHEIDING EN VERDEELING VAN DERZELVER SOORTEN VOLLEDIG EN VOLDOENDE? ^^'at deeze onderfcheiding en verdeeling aanbelangt, dezelve kan betrekkelijk gemaekt worden tot de plaats,, waar de Breuk en derzelver beklemming voorvalt ; of tot de ingewanden, die *er door belet worden wederom naar binnen te gaan; of ook naar den blonderen aart en oorzaaken der beklemming zelve : omtrent welke onderfcheidingen in de voorige bekroonde Verhandeling, over den aart en verfcheidenheid der Breuken, (d) reeds zo veel is voorgedraagen, dat men die gewoone verdeelingen, ook ten aanzien der beklemmingen, voor volledig en voldoende kan houden; en ten aanzien van den aart der beklemming, dezelve gevoeglijkst in haastige en langzaame beklemmingen, met of zonder voorafgaande of verzeilende ontfteeking, kan verdeden. 00 Leürs, Verhandeling over den aart en verfcheidenheid der Breuken, 1794.  door theodorüs arnoldus castelyns. I59 Eene andere onderfcheiding, welke ik ver* moede dat in dit vraagftuk mogt bedoeld zijn, is de volgende, namelijk l dat in de Lieschbreuken , bij de uitzakking van buiksingewan* den, dezelve niet altoos binnen de balfpier (cremaster) (e) geichiedt, en de breukzak, door het verlengd buikvlies gemaakt, niet altoos door de vleeschvezelen deezer opfchortende fpier, overdekt wordt; welke vezelen daarenboven , onder het uitzakken en binnenwaards omkantelen des breukzaks, eenen omflingerenden loop kunnen aanneemen; terwijl die zelfde omkanteling des breukzaks ook den loop en legging der zaadvaten moet doen verfchillen, en deeze vaten, in plaats van agter den breukzak, ook aan de buitenzijde, of aan de voorkant deszelven doen voorkomen, Daar de Ontleedkunde leert, dat de zaadvaten door voornoemde vleeschvezelen der inwendige fchuinfche buikfpier (pbliquus internus abdominis) omringd, en van agter den band van poupart, langs de onderfte pees van den buikring naar den balzak afdaalen, moet volgen, 00 Eustachius, Ontleedkundige Plaaten, p. 38, 32, 33, en Anfangsgründe der Muskellehre, Wien 1786. Tab. ï. 1. E- N 4  lÓO verhand. over de beklemm. der breuken, dat 'er tusfehen dien ftreng en de boeenfte pees des buikrings, naar den kant van het fchaambeen, eene meerdere ruimte, door celwijs weeffel aangevuld , overgelaten wordt , alwaar het gedarmte met het verlengd buikvlies naar buiten tredende, eene Lieschbreuk vormt buiten de vezelen der balfpier, gelijk zuiks vooral door de blaasbreuk wordt bevestigd; en het zelfde in gevallen van dubbelde Breuken aan dezelfde liesch, door den Hoogleeraar bonn is waargenomen» Zulk eene uitzakking aan den binnenkant der bovenbuiksvaten zag ook mi- CHABLtS (f) In de Dijebreuken kan mede eene merkwaardige verfcheidenheid plaats hebben , zo dat de breukzak, met de daar binnen bevatten darm of net, nu eens nader aan het fchaambeen , dan eens nader aan het darmbeen, en dus aan de binnen- of buitenzijde der bovenbuiksvaten (vaia epigastrha') zich bevinden; en in het eerfte geval, die vaten over den hals des breukzaks loopen moeten , en daartegen in het laatfte ge al, van agter den breukzak opklimmende, minder of geen gevaar loopen in de breukfnijding getroffen te worden. (/) Richter, Cfiirurg. Bibl. band I. ftuk. i. pag, 15$,  DOOR THEODORÜS ARNOLDUS CASTELYNS. l6l Bij de Navelbreuken was mogelijk ook de volgende onderfcheiding niet te onpasfe, namelijk: dat de Navelbreukzak nu eens door den ongeflooten of vergrootten ring der witte Kin, dan eens meerder zijdelijk en tusfehen dezelve lijn en de regte buikfpier doorgelaten wordt, en wel meest aan de linker zijde van den breeden leverband voorvallen moet, terwijl de navelva en, door hunnen loop, zulks aan den banedenkant of het laager gedeelte dier witte lijn beletten. Dee?e onderfcheidingen bij de Liesch , Dije- en Navelbreuken, offchoon meer den aart derzelve dan wel derzelver beklemming betreffend., moeten ook op deeze laatfte betrekking hebben, en bij da aanwijzing ter redding en opheffing te pasfe komen, N 5  lfJ2 VERHAND. OVER DE BEKLEMM. DER BREUKEN, DERDE VRAAGSTUK. ZIJN DE TOT HIERTOE DOOR DE SCHRIJVERS OP GE GE E VE NE WAARE OORZAAKEN IN DE DAAD ZODANIGE, OF NIET; EN ZIJN 'ER OOK NOG ANDERE? De bij de Heelkundige Schrijvers opgegee. vene oorzaaken der beklemmingen, fchijnen door de aanzienlijke Opgeevers vau dit vraagftuk, gedeeltelijk toegeftemd, en gedeeltelijk in twijffel getrokken te worden; en aan den anderen kant, als of 'er nog ééne of meerder niet aangegeevene oorzasken van beklemming mogelijk waren. Het zoude mij zeer kwalijk voegen, de opgaave van kundige en ervarene Mannen, zonder genoegzaamen grond te wederfpreken: dan, daar dit vraagftuk tot een nader onderzoek aanlei* ding geeft, neeme men het mij ten beste, dat ik dd opgegeevene bedenking en twijffel, ten minften met één enkeld voorbeeld opheldere, daardoor misfchien aan het oogmerk deezer vraag  DOOR THEODOHUS ARNOLDÜS CASTELYN3. 1^3 voldoe, en tot verdere nafpooring ter volmaaking der breuken-kennis aan anderen aanleiding geeve. Als eene billijke grond tot de eerfte bedenking, of namelijk de opgegeevene oorzaaken van beklemming voor zodanig waarlijk verdienen gehouden te worden? is mij in de vertuiing van het werk van den beroemden richter, vergeleeken met het oorfpronkelijk Hoogduitsch werk, voorgekoomen, dat door de achtingswaardige Vertaaler, in plaats van flechsfiebern verkeerdelijk fieischfiebern fchijnt geleezen te zijn, en bieren? ook hetzelve door vleeschvezelen, in plaats van peesvezelen in onze taal overgezet, en door het gehcele werk gebruikt is, zo wel voor de Liesch- als Dijebreuken; waardoor ik weet, dat ook anderen met mij 'verleid zijn geworden, om aan krampachtige famentrekking van vleeschvezelen, die den buikringffpleet zouden uitmaaken (g),of van de zwagtelfpier voortkomende, zich in den bovenrand van den buikring en in den band van poupart zouden inplanten (h), de beklemming dier Breuken toetefchrijven ; daar 'er toch geene zodaanige vleeschvezelen van de eigenlijke Zwagtelfpier (tenfor vagmae femoris) opklirn- (g) Richter, Verhandeling over de Breuken, ideel, bladz. 25. 2 deel, bl. 49 enz. (h) Dezelfde, 1 deel, bl. 87,189,190.2 deel, bl. 84,85 enz.  I64 verhand. over de bfklemm. der breuken , men ; tot welk eene wanbegrip door eene Waameeming van acrel, en derzei ver vertaaling mogelijk de eerfte aanleiding is gegeevenj alwaar in het oiripronkelijke werk en ook in de Hoogduirfche vertaaling gemeld wordt: „ dat „ het opheffen der beklemming eener Lieschbreuk gefchiedde door het doorfnijden der apo* „ neurotique vezelen, welke van de fascia lata „ over den ring liepen" (h)\ het welk, in de Nederduitfche vertaaling van dat werk , door peesagtige fpiervezelen is vertaald; en welke uitdrukking van fpiervezelen, tot die van vieesch' vezelen in het werk van richter aanleiding heeft kunnen geeven, en aldaar zwagtelfpier voor dijezwagtel neemende, eene krampachtige fiirentrekking aan dezelve doen toekennen. De endervinding bij het cntleeden leert alleen , dat 'er aponeurotique of peesvliezige vezelen van de buikfpieren naar de dijezwagtel , en van deeze wederkeerig naar den band van poupart overgaan , dewelke de lieschklieren benevens de water» en andere vaten overdekken, in de uitftrekking der dije gefpannen worden, en daarom bij de taxis en breukfnijdingen, aan de dije de buiging der liesch ter ontfpanning noodzakelijk vorderen. [ V>) o. Acrej-j Chirurgifchevorfalle, 1 band,pag. 171.  DOOR THBODORUS ARNOLDUS CASTELYNS. l6$ Bij de tweede bedenking , of 'er ook nog andere, niet aangegeevene oorzaaken van beklemmingen bij Breuken aan te wijzen zijn ? herinner ik mij de ontleeding en afbeelding eener Lieschbreuk, dewelke eene zodaanige, nog onbefchreevene oorzaak bevestigde, namelijk eene beklemmende ombuiging der waare vleeschvezelen der balfpier (crematter) om den hals eens breukzaks aan de regter zijde van een bejaard en kloek befpierd man, daaraan overleeden. Deeze Breuk die een vrij groot gedeelte nets, en daar onder eene kleiner luts van het gedarmte bevattede, was, naar het toefcheen, bij de uitzakking en nederfchieting in den balzak, binnenwaards omgekanteld , en de vleeschvezelen der balfpier mede aanmerkelijk binnenwaards gebood gen, die daardoor tot beklemming van den hals des breukzaks binnen den buikring, bij de krampachtige famentrekking en inkorting der vieeschvezelen van de binnenfte fchuinfche buikfpier (pbliquus internus abdominis), medegewerkt heb. ben. De naaste en afgelegene of bijkoomende oorzaaken der beklemming van Breuken, die bij de Schrijvers voorkomen , worden doorgaands «aar de bevattende en bevatte deelen onderfcheiden. Onder de bevattende deelen, telt men i. den  166 VERHAND. OVER DE BEKLEMM. DER BREUKEN ? Buikring voor de Lieschbreuk, gelijk de verdere openingen voor de andere Breuken; e. den Breukzak. t. De beklemming door den Buikring worde voor de gewoonlijkft.3 gehouden , en door de meeste middelen bedoeld wegteneemen, waartoe men gewoon is die beklemming in ontfteekingaartige en krampachtige te onderfcheiden. Wanneer men den ring voor naaste oorzaak der beklemming houdt, en de uicwerkfelen der ontfteeking daarop toepast, zal men niet anders befluiten kunnen, dan dat ontfteeking dit deel en geheelen omtrek van hetzelve aandoende, door de onvermijdelijk daarbij komende zwelling, die opening moet d ;en vernaauwen; terwijl de pijn, door de zwelling en rekking der gevoelige deelen veroorzaakt, meerder toevloed en ophooping van vochten, binnen het cel wijs weeffel en de fijnfte vaten ten gevolgen moet hebben, gelijk her openen van lijken, aan Breuken geftorven, leert plaats te hebben. ». De Buikring is ondertusfehen niet gelijk aan eene rondgaande fluitfpier (Jphincter) , nogte dus in ftaat door eigene krampaartige famentrekking zich te vernaauwen, intekrimpen, en dus het uiigezakt ingewand te beknellen; hoedanig eene beklemmende famentrekking van de buiknng, zo wel als van den band van  door theodorus arnoldus castelyns. l6? poupart bij Dijebreuken, door den fchranderen kragtingh, als hoofdoorzaak der beknelling fchijnt veronderfteld te worden, (V) De ontleedkunst toont veel meer dat zij niet dan eene fpleet is, in gedaante niet ongelijk aan den bek eener afgefneedene fchrijfpen, daar de vezelen, die de bovenfte pees uitmaaken, vóór de fchaambeen-vereeniging afdaalen en zich aldaar inplanten en verliezen, terwijl de vezelen der onderfte pees, langs den band van poup a r t beginnende , zich binnenwaards en naar boven ombuigen, eene halve goot maa'ken en agter de eerstgenoemde vezelen opklimmende , zich aan het bovengedeelte van het fchaambeen, boven derzelver vereeniging inplanten; wanneer eindelijk het bovenue deel deezer fpleet, door halve ktings- en boogswijze vezelen verkerkt en afgeflooten, eene langwerpige opening vormt en dit boogswijze, gevoegd bij het omgeboogene halve gootwijze aan den onderkant,' den naam van ring aan deeze fpleet heeft doen geeven. Dat zulk eene fpleet, uit den aart haarer pee£ (O Prijs-Verhandeling over het juiste tijdltip der Breukfnijding, bekroond door het Gen. ter bevordering der Heelk. te Amfterdam, 3 Deel, 1 Stuk. biadz. 10—69. (k) Albinüs, Hhtoria Mustulorum, tag.»7'{—2jZ»  1Ó\S VERHAND» OVER DE EEKLEMM, DER BREUKEN, vliezige fcmenftelling, voor geene prikkelhaare inkorting vatbaar zijn kan, moec aan ieder oplettende in het oog vallen ; en bewijzen de proefbeemingen van hall er, omtrent de ongevoeligheid en niet prikkelbaarheid der peezen (T). De beklemming aan den buikring wordt echter ook aan krampen toegefchreeven, waarom men derhalven kan vraagen: wat men daardoor alsdan verdaan moet? op welk eene vraag geen ander antwoord nodig zijn zal, dan den grooten richter en beroemden van gesscher te raadpleegen, welke beide, de toetrekking des rings, aan eene krampachtige inkoiting der uitwendige fchuinfche buikfpier , waardoor de fpleet opgetrokken en vernaauwd, en dus de hals des breukzaks bekneld meet worden , toefchrijven. (m) De band van povpart, die niet dan als een dikken peesboord en vervolg van den peesvliezigen overgang der buikfpieren befchouwd moet worden, kan op gelijke wijze ook nimmer door vleevchvezelige famentrekking aldaar beklemming maaken. De (/) Hall er, Opera minora, Tom, i. pag. 356—697. («0 Richter, Verhandeling over de Breuken, 1 Deel, bladz. 86. en van gesscher, Hedendaagfche oeftenende Heelkunde, 1 Deel, bladz. 239. § 1*72.  DOOR THÊOD3RUS ARNOLDÜS CASTELYNÏ. tfy De peesvliezige witte lijn (Jinca aba) kan door haare ringswijze opening, roe doorlaa ing der navelvaten even min bij de Navelbreuken eene beklemmende famentrekking om de uitgefchootene ingewanden en breukzak uitwerken. Bij de Breuken aan het eironde gat, kan de openirg van het bandaartig ftopvlies, het welke de ftop vaten (yafa obturatorid) naar den heupkom doorlaat, geene famentrekking ter beklemming ocffenen, en indien dezelve aldaar voorvalt, is zij veel meerder aan kramptrekking der inwendige en uitwendige ilopfpieren {mme. obturatot in et externus) (») toecefchrijven. a. In de tweede p'aats, wordt als een bevattend deel , ook de Breukzak voor oorzaak der beklemming gehouden, met de onderfcheiding, dat die oorzaak nu eens aan het bovengedeelte of mond des zaks, dan eens Iaager, of aan den bodem voorval:'. De aarc deezer beklemming kan daarenboven op meer dan eene wijze verfchillen , eu daar het dun en rekbaar buikvlies geene eigenlijke famentrekking . of toefluiting der opening kan " (b)Eustachius, Ontleedkundige plaaten, p. gï. I. w. en Anfangsgrüade der Muskellehre, Wien 178$. Tab. 2. 1. L.  170 verhand, over de beklhmm, der breuken1, bewerken, moeten noodwendig andere, voorafgegaane omftandigheden daartoe gefchikt maaken, en onder deeze behoort eene voorgaande uitzakking , waarna de Breuk binnen gebragt , maar de breukzak buiten gebleeven en door den aangelegden pop eens breukbands gedrukt zijnde, de mond des zaks wel weder is ingekrompen , maar niet volkomen gellooten ; en wanneer hierna nieuwe nederpersfing van ingewanden gefchiedc, kan zulk een mond eens ouden breukzaks, op nieuw verwijd, darm of net, of wel beide te gelijk, of de een na het ander doorlaaien, welke niet weder binnen gebragt kunnen worden. Zodanige vernaauwingen van voorgaande breukzakken , kunnen bij herhaaling boven eikanderen gefchieden , gelijk tot een voorbeeld door den beroemden breukkundigen arnaud eene dusdanige v afbeelding gegeeven is, (o) die men zich O niet onvoeglijk bij een zogenaamd fchud glas, tot vermenging van olieachtige en andere vochten bediendt, kan voordellen fj>); in welke gevallen het ingewand door meer 00 Arnaud, Traité des Hernies ou Descent es* Tom. 3. pag. 90. O) Verhandelingen der Haarlemfche Maatfchappije der Weetenfchappen, so Deel, bladz. 483.  door thèodcrus arnoldüs castelyns. ift dan eene dier vernaauwingen kan doorgaan, ea door een derzelve eindelijk worden beklemd. in gevallen, alwaar, na hec doorzakken der ballen uit de buikholte der kinderen, de natuur» lijke koker van het buikvlies, in wiens bodem de bal bloot ligt, en de fchederok des b:ls nog niet geheellijk van die der zaadvaten is afgeflooten, moet in eene zogenaamde aangeborene breuk (hernia congenita), of gefchiktheid tot dezelve , darm of net, door de nog niet geflootene bovenfte opening van den fchederok der zaadvaten, birnen denzelven , en vooral het net tot binnen den fchederok des bals nedergeperst, aan denzelven kunnen vastgroeijen, en door de opening van deszelfs fchederok (tunica vaginalis testis) beklemmen ,. van welke mij eene waarneeming bekend is; en welke niet afgeiiootene of weder losgeraakte affluiting des fchedsroks door den Heere van gesscher onder de zeldmme oorzaaken van beklemming wordt voorgefteid. (q) Wanneer men, na den dood des lijders, zulk eenen breukzak naar de lengte geopend ziet, fq) van Gesscher, Hedendaagfche oeffenende Heelkunde , l Deel, bladz. 229. Zie mede dusdanig eene Waarneeming door wijlen den Heel- en Vroedkundigen berkman, geplaatst in de Haarlemfe Maatfchappije, 20. Deel, 2 Stuk, bladz. 492. O a  t/fi VERHAND. OVER DE BERLEMM. DER BREUKEN, vertoonen zich deeze vernaauwingen als binnen, waards verdubbelde plooijen van het inwendig eigen vlies des zaks, niet ongelijk aan de klapvliezen van het dun gedarmte, van welke inplooijingen ik niet weet dat elders gewag gemaakt of afbeeldingen gevonden worden, dan in de briefwisfeling van de Hoogleeraaren van geuns en bonn, onder de Verhandelingen der Haarlemfche Maatfchappije te vinden (O ; en welke plooijswijze verdubbelingen van den breukzak, het zij binnen den omtrek des buikrings, of beneden, of boven denzelven , door ontfteeking en zwelling aangedaan, eene nieuwe oorzaak van beklemming uitmaaken ; hoedanig eene beklemming en beknelling van den darm, door het teruggeboogen buik vlies en mond des breukzaks, binnen den buik, in die zeldzaame doch duidelijk verklaarde Lieschbreuk gevonden, en door een tweede voorbeeld aldaar bevestigd wordt (s~). Op welk eene wijze ondertusfchen deeze plooijen en rimpels eens breukzaks gevormd worden, zoude ik niet weeten te verklaaren, (r) Verhandelingen, uitgegeeven door de Hollandfche Maatfchappije der Weetenfchappen te Haarlem, 20 Deel, a Stuk, Plaat 12, fig. 1,2, 3, f. f. en pl. 13. e. e. (0 Ibid. bladz. 503. - ü  door theodorüs arnoldus castelyns. l?3 zonder eenige mij medegedeelde Waarneemingen, -welke overtuigendst daarftellen, het geen ook door geoeffende Heelmeesters bij breukfnijding is ondervonden, namelijk dat in Dije* zo wel als Lieschbreuktn, het buikvlies niet alleen den breukzak maakt, maar deeze dikwijls , zo niet altijd , als door een ander vliezig en lievig bekleedfel, als een tweeden breukzak omgeven worden, het welk in Lieschbreuken van het peesvliezig uitfpanfel der buikfpieren in den om. trek .des buikrings , en bij Dijebreuken van den band van poupart en van de lieschplooij voortkomt, fomujds veel vet tusfehen deszelfs verdubbeling en den waaren breukzak bevat, en ra doorfnijding van welken gewaanden breukzak, zich nog geen bloedig water ontlast, ten bewijze dat de waare breukzak nog niet is geopend geworden. Wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat ook bij de eerfte verlenging van het buikvlies tot eenen breukzak , deeze buicenfte peesvliezige rok door uitrekking is gevormd geworden, en bij het geheel of gedeeltelijk inbrengen van den waaren breukzak, dit omkleedfel is buiten gebleeven en mede ingekrompen, en dat daarna eene nieuwe uitzakking van ingewanden gefchiede, waarbij darm of net niet teiftond mede door den half geflooten mond des O 3  174 verhand. ovkr. de eeklemm. der breuken, ouden breukznks doorfchiec, maar, om zo te ipreeken; de eene breukzak boven den anderen gemaakt wordt, moet zulks aan alle in* wendige plooijen en rimpels der breukzakken , door opeenfchuiving van derzelver inwendig vlies ren minften eenige opheldering geeven; en hoe daarenboven, de medegedeelde ontfteeking en zwelling van den hals deezes buitenften zaks, eene bijkoomende nieuwe oorzaak van beklemming zijn kunnen. Bij fommige aan den buikring of Poupartfchen band vastgegroeide en moeijeiijk afterch'efdëne breukzakken, door kundige en erva» rene Operateurs waargenomen , was dit uitwendig peesvliezig omkleedfel ongetwijffeld de voornaame hinderpaal, en werdt na de losmaaking in den omtrek dier aanhechting, de oorzaak der doodeiijke beklemming der binnengebragte darmlits eener dijebreuk. (O De köordagtice rondgaande beklemming van ingewanden, binnen den hals eens breukzaks, die niet door het net gemaakt werdt, was in andere gevallen ongetwijffeld van voorafgaande plooijwijze verdubbeling en verdikking des buik» vlies aldaar af komftig. In de onlangs door den Hoogleeraar soeimmer ring te Maintz uitgegeevene j afbeeidin» (ƒ) Ibid. j  door thsodosus arnoldu3 castelyns. I?5 gen van Breuken door den beroemden camper, vindt men, behalven de voorftelling omtrend den verfcbillenden loop des zaadftrengs en der zaad' vaten ter zijde en over den breukzak, ook een vliezig omkieedfel des waaren breukzaks afgebeeld, en door dien grooten Ontleder van de peesvliezen der fchuinfche buikfpieren, en van de balfpiervezelen afgeleid. (11) Aangaande de oorzaaken der beklemmingen die van de bevatte deelen in de breuk af han« gen, ook deeze onderfcheiden zich nacr den aart en omfrandigheden dier bevaue Ingewanden, i. Het Net kan door omflingering om den darm beklemming veroorzaaketi , edorh deeze beklemming vindt men niet dan in verouderde breuken, dewelke door het dikwijls uitzakken en weder binnen brengen, of door het ombuigen der darmen bij de uitzakking, door het net zodanig omwonden worden, dat zij, bij de uitzetting van het uitgefchoten gedarmte binnen den breukzak, door hetzelve moeten beklemd worden. Het bijzondere van dit geval is, zegt richter, „ dat de breuk terug gebragt kan worden, hetwelk het voomaamfte teken is, Petri camperi, Icones Haniarum, edita a s. t. soemmbring, Franco/, ad Moen. iSoi. tab. 3. fig. 2. tab 4. H. tab, 13. fig. 1- 04  176 verhand. over de bekxemm. der breuken , ,, waardoor deeze beklemming van de andere te „ onderfcheiden is f>)" Arnaud heeft gevallen van deeze aart befchreeven, (w) a. Klompwijze verharding van het Nee in de hals des breukzaks, of wel eene fcheur in het zelve, waardoor darmen uitzakken, kan als oor» zaak van beklemming befchouwd worden. Pott vondt, bij het doen der operatie van een beklemde breuk, in het bovenfte gedeelte des breukzaks eenen klomp verhard net, hetwelk den darm fterk drukte ; dee?e klomp weggefneeden zijnde, kon men, zonder noiig te hebben alvorens den buikring te verwijden, den darm gemakkelijk naar binnen brengen Cx) 3. Doorgeflikte harde ligchaamen worden dikwijls zonder hinder met de wormwijze beweging door den darmbuis voortgeduwd, tot dat zij eindelijk aan den buikris/g naderen , alwaar dezelve , door den in den buikiing omvatten en vernaauwden darm opgehouden zijnde, hangen blijven, en door de wrijving van de darm op dezelve, een onrfteeking en zwelling doen ont- Cv) Richter, Verhandeling over de Breuken, 1 Deel bl. 74. * C«0 Arnaud, Memoires de Chirurgie, partie 2, feut. i et 2, Cxj PoTT, Chirurgicale obfervations.  f DOOR THEODORUS ARNOKDUS CASlELYNS. If? ftaan, die de volkomene beklemming ten gevolgen haeft. (y) Petit vondt in eene beklemde breuk een naald, die waarfchijnlijk de oorzaak der beklemming was, (z) 4. In beklemming door ontfteeking der doorgezakte ingewanden zelve, kan door 't ftollend weivocht, hetwelke altijd bij ontfteeking gevonden wordt, eene pfeudomenbrana ontftaan , waardoor eene onderlinge aanhechting en vast* groeijing de inbrenging onmooglijk maaken. Deeze laatstgemelde oorzaak van ontfteeking kan ook van eene uitwendige belediging, als vallen op de Breuk, of geweldig ftooren tegen dezelve , gelijk ook door het knijpen en drukken van een onbedreeven hand bij het doen der taxis afhangen; of ook door eene verkeerde richting, bij het beftuuren der uitgezakte deelen naar binnen, te weeg gebragt worden; en ook deeze oorzagen en ontfteeking moeten de uitgezakte deelen doen zwellen en de beklemming daarftellen. 5. Van beklemming door omflingering van het wormwijze verlengfel om een ander gedeslte (y) Memoires de P'Academie de Sciences de Paris. (3) Petit, Traité des Maladies Chirurgicale, Tom. 2, $ag- 2S0. O 5  i?8 verhand. over de beklemm. der breuken i darms, of door tegennatuurlijke verlengfelen van het darmfcheil binnen den breukzak, of door eene ontaaning van hetzelve worden door logger aangevoerd, (a) Dat het wormwijze verlefigfel met den bal kan doorzakken , en dus binnen eenen aangeboren breukzak gevonden worden, bewijzen de Waarneemingen van den Hooggeleerden Heer sandifort 6. Somtijds wordt een gedeelte van den omtrek eens darms verlengd, en maakt bij het uitzakken eene zogenaamde Breuk van littre; (c) en zulk een verlengfel is welligt niet dan een cverblijffel van een langer gedeelte, elders ingeplant, Qd) 'tweik eene lus kan maaken, waardoor een ander gedeelte darms omkneld wordt, en uit den breukzak weder in den buik gefchooten, binnen dezelve eene dcodelijke verftropping («) Verhandelingen over de tekenen van den aart en de verfcheidenheid der Breuken, door j. logger, bl. 359. (F) Befchrijving en sf beelding van eene aangebooren Lieschbreuk, door e. sandifort. (e) Memoires de VAcademie de Sciences, Ao. ïfoo.pag. aoo. en ülboorn, aanteekeningen op heister, plaat 12, fig. i2.pag. 924 en 923. Nota T. ( el, indien de lijder 'er van mogt opkoomen. Wanneer, na behoorlijk aangewendde hulpmiddelen , bovengemelde verfchijnfelen als walging, braaken, pijn, enz. trapswijze verminderen, verzeld van ontlastingen van wind naar onderen, verkleining van het gezwel, flapwording der gefpannene, zo wel bsklemmende als beklemde deelen, zo geeft dit alles reden tot een blij ie uitzicht en gunftige voorfpelling. Blijven dezelve daartegen na toegebragte kunsttulp voortduuren, verheffen, of houden zij eensklaps op, worde de balzok loodkleurig , of kan men in Breuken, door ijlgeworden bedorven lucht uitgefpannen, den bal duidelijk gewaar Worden, zal men niet dan ongunltig^ voorzegging doen kunnen, en alle hoop op redding door kunsthulp verijdeld zien. Kortelijk kan men hier nog bijvoegen, dat alle de gemelde verfchijnfelen in verouderde en groote Breuken, bij zwakke en bejaarde lieden , minder hevig en niet zo ipoedig gevaarlijk zijn, dan in plotfelings voongebragte en kleine Breuken, bij zeer vette of fterk gefpierde voorwer-  DOOR THEODORUS ARNOLDOS CASTELYNS. I 83 pen , bij welke de fpanning heviger, de veerkracht der peesvezelen en de prikkelbaarheid der fpieren fterker is. Dat beklemde Lieschbreuken bij vrouwen ^ uit hoofde der meerdere naauwte en des met vaster vetvlies opgevulde buikrings, eerder beklemmen en ook fpoediger gevaarlijk zijn dan bij mannen (e); en dat eindelijk Netbreuken niet zo gevaarlijk zijn dan Darmbreuken 3 heeft de ondervinding aan alle kunst-ervarene Breukmeesters doen waarneemen. VIJFDE VRAAGSTUK. WELKE IS DE ALGEMEENE EN BIJZONDERE AANWIJZING BIJ DEN VERSCHILLENDEN AART DER BEKLEMMINGEN? Da algemeene aanwijzing bij de beklemde Breuken, is de opheffing derzelve, door het CO Richter, Verhandeling over de Breuken, I DceS? bladz. 89.  ÏÖ4 verhand* over de eeklemm. der ëreukév, overwinnen der beklemmende zwelling makende oorraaKen, en moet van veel gewicht zijn voor der Heelmeester, dewijl hij, door de gepaste en ipoedige aangebragte hulpmiddelen, dikwijls eene doodeüjke beklemming kan voorkomen en verhoeden; onder welke hulpmidielen tegen de beklemming aangepreezen , het aderlaten , volgends richter, in alle foorten van beklemmingen een der vermogendfte hulpmiddelen is, hetwelk niet verzuimd behoord te worden j dewijl daardoor de hoofdoorzaak dezer toevallen, dat is de ontfteeking en alle derzelver gevolgen, word voorgekoomen en weggenoomen. (f) Weekmakende pappen op de Breuk en onderbuik gelegd, en het aanwenden van dergelijke klijsteer' n tot oplosfing en afleiding , zijn even algemeene middelen, die in alle de foorten van beklemmingen bij de Heelkundige Schrijvers word.n aangeweezen. De bijzondere aanwijzing moet naar den verfchillenden aart der beklemming worden ingericht, die wij re vooren in haastige en langfaame, niet of zonder ontfteeking, onderfcheiden hebben. I. (ƒ) Richter, Verhandeling over de Breuken, i Deel, bladz. 147.  door theoborus arnoldus castelyns. l8« I. Bij eene ontfleekingaartige beklemming heeft, gelijk kerbert te regt aanmerkt, eene aderlaating' tot bez wij mens toe, door heilzaame ontiparjrsing te veroorzaaken, meermaalen de uit* geweekene deelen doen naar binnen gaan; en indien de eerfte aderlaanng vruchteloos is, en het geftcl des lijders zulks toelaat, moec men dezelve naar vereisch één- of meermalen herhaalen; (g) terwijl, behalven pappen en klijstee-j ren, ook het zetten van bloedzuigers, indien men die btkoomen kan, dienftig wordt tot afleiding op en in den omtrek der Breuk te plaarzen* Puppen, gemengd met het Aquo vegeto-mine* raïis, worden door goulard boven alle an? dere middelen aangepree-zen, (k) en derzelvör nut door eenige Waarneemingen, waarvan wij 'er ééne zullen plaatzen, bevestigd. „ Op den 24 April des jaars 1758, wierd vivbz, Chirurgijn te VMe franche, geroepen bij eenen man, welke met eene beklemde Lieschbreuk te bedde lag. Na de taxis en de ge woon e middelen, als weekmaakende pappen en ftovingen vruchteloos (g) Kerbert, Verhandeling over de aanwijzing bii de behandeling der Breuken, bladz. 70, (A) Goulard, Otuvres de Chirurgie, Tim. i.p, ifm, verlengd met koud gekookt water, moet in dit geval een der krachtigfte hulpmiddelen zijn. Het koude water met azijn gemengd, of geklopt ijs, door fommigen aangepreezen , moeten in deeze foort van beklemming volftrekt niet gebezigd worden; om reden dat de gedrukte en ontitookene vaten, die met bloed opgevuld zijn, door de aangebragte koude tot famentrekking genoopt worden, en daar zij zich niet kunnen ontlasten , moec bier door veel eer de verfier- (0 Lec, citat, pag. 191.  DOOR theobohus ARNOLDUS CASTELVNï» l8£ ving, dan de inbrenging bevederd worden. De Heer goürsaud raadt in dit geval derzelver gebruik af, (k") en zegt: Lorsque les fympto. mes inflammatoires fe manifestent, les rêpercusfifs font dangereux\ ils ptuvent produire la gangrêne. Le froid actuel, tel qu tl réfulte de Vapplication de la neige ou de la glacé pilèe, mife dans un linge ou dans une vesfie , feratoujours nuifiblc fur la partie etranglèe par inflammation; dat is: Wanneer ontfteeking., achtige verfchijnfelen bij eene beklemde Breuk „ zich opdoen , zijn de terugdrijvende midJelen „ gevaarlijk j zij kunnen de verfterving voort„ brerjgen. De dadelijke koude, welke ont. „ ftaat uit het opleggen van foeeuw of geüampt „ ijs, in een doek of in eene blaas gelegd- zal „ akoos nadeelig zijn op het door ontftetking gewurgd deel." De taxis, anderszins een nuttig hulpmiddel in Breuken , die nie: van zei ven naar binnen gaan, moet in de ontfteekingaartige beklemming niet dikwijls beproefd worden, ten einde de toevallen niet te vermeerderen , of de verfterving te verhaasteu. Bij franco vindt men het volgende, het welk ik woordelijk zal overneemen; (k) Mémoires de PAtêdémie rocale dt Cnirurgie, Tom, XI. fgg. 407. P s  lt8 VERHAND. OVER'DE BEKLEMM, DER BREUKEN, II y a grande tumeur et inflammation, its yomisfent, et font des ventofitès par la louche: ie plus fouvent; qui leur fert beaucoup, lis ne peuvent avoir repos, estantz touchez de grande douleur au fcrotum et a Venguine, et parties voifines. Et kien fouvent tant plus le presfe t"on avee les mains pour le reduire, tant plus s'augmente Vinflammation , et la douleur aux parties et ventre, et plus les matter es flatueufe-s font grandes et augmentèes. Pareillement en presfant heaucoup le fcroton pour reduire les dits intestins, est caufée une telle inflammation que le feroton est veu comme bleu ou rouge, ett perd fa propre couleur : qui est un tres mauvais prefage et figne de mort briève; (/) dat is: „ Daar is groote zwelling en omftee. king, zij braaken, en geeven winden op door den mond, en meermalen het hun verligting „ geeft. Zij kunnen geen rust genieten, zijnda aangedaan met groote fmerte aan den balzak en liesch cn nabuurige deelen. En wel dikwijls „ hoe meer men drukt met de handen om het terug te brengen, des. te meerder neemt de ontfteeking en pijn toe, aan die deelen en dea (/) Franco, Traité des ffrrnies, 1561. Ckap. XV. fag 25 en richter, Verhandeling over de Breuken, 1 Deel, bladz, K5.  door theodorus arnoldus castelyns. 189 „ buik, en zijn de winderige ftoften grooter en „ vermeerderd. Op gelijke wijze met veel te druk„ ken op den balzak, om de voorgemelde darmen terug te brengen , worde zodaanige eene ontftee„ kin^ veroorzaakt, dat de balzak als blaauw of „ rood uitziet en zijn natuurlijke kleur verliest; „ het welk een zeer kwaade voorzegging geeft, „ en teken van een kort op handen zijnde dood." II, De langfaame of koude beklemming vindt rren doorgaands en bijna alleenlijk bij groote en verouderde Breuken, en wordt gewoonlijk veroorzaakt door ophooping der drekfiof. Alle de gewoone verfchijnfelen bij beklemde Breuken, zijn in deeze foort veel minder hevig , en komen laater en langzaamer ten voorfchijn; waarom zij dan ook niet zo fpoedig gevaarlijk zijn. liet is arn deeze foort van beklemming , die dikwijls twee of drie weeken na het eerfte ogenblik der beklemming nog plaats hadt, dat het Sal epfom, door le grand gebruikt, boven andere middelen om de goede uitwerking aanprijzing verdient, (m) Het koude water met azijn, fneeuw, of geklopt ijs, door richter voorgefteld, kan in deeze foort van beklemming veiliger, en met (pi) Kerbert, Verhandeling over de Aanwijzing bij «e behandeling der Breuken, bladz. 72. P s  ÏPÖ VERHAND». OVER DE BEKLEMM. DER BREUKEN J beter uitwerking dan in de voorgaande aangewend worden; dewijl de ontfteeking veel minder is, de toevallen langfaamer eikanderen opvolgen, en de verfterving veel laater dan bij de eerfte foort een gevolg wordt, en dus door de koude aanlegfels, in dit geval, aan de bijzondere aanwijzing, ter verfterking der uitgezakte darmen, en opwekking van derzelver worm wijze beweging en voortftuuwing der drekftoffen, en verdikking der ijlgewordene lucht beantwoorde. De ordervinding leert, dat de opftopping des ftoelgangs, in deeze foort van beklemming, fomlijdè Ktds lang plaats heeft vóór dat de pijn zich fprnbaart ; terwijl ook eene ongewoone zwaarte en hardheid der Breuk, de kentekenen zijn, de deeze foort van beklemming van anderen onderfcheiden. III. De krampaartige beklemming wordt bij richter, als tot hier toe door geen Schrijver waargenomen, befchreeven, en hij zegt daar van, „ dat de toevallen dezer beklemming zeer duid.lijk verminderingen en verheffingen, en bij wijle in waarheid tusfehenpoozingen hebben; in welke alle toevallen, aan deeze foort van beklemming eigen , verminderen en zelfs geheel ophouden; in welke tusfehenpoozingen de Heelmeester moet trachten de inbrenging  door theodorus arnoldus castelyns. Itjï te bevorderen " (») Dat 'er ia de daad zoodanige aart van beklemming is, ziet men aan Je afwisfeling der toevallen ; terwijl dez Ive in ontiïeekingaartige beklemmingen gewoobi.jk in de zelfde graad blijven. Indien een ongeöeffende hierbij vraa:en \|il, wat Krampen zijn, en in welke dee'en rot de beklemming betrekkelijk , die voorvallen 9 to kan tot antwoord dienen: dat da kramp ook in dit geval eene onwillige funentrekking is der vleeschvezelen van fpieren, waardoor hunne vasthechtende einden nader aan eikanderen komen, veroorzaakt door eene te groote prikkelbaarheid, of medelijJenheid der zeruwen; en vraagt men, welke fpieren bij beklemde BreuKen zodanige krampachtig zich kunnen fimearrekkan 9 zo zijn het, volgends richter, de baken (te fcimini'che buikfpier (musculus obliquus externut ahd) Ltc* rit. pag. 81.' (?) Samentel van Heelkunde 5 1 deel, 3 ftuk, itf 't fcijvoegfel bladz. 8. P 5  294 verhand. over de beklemm, der breuken, half uuren de vierde van een grein; of wel, volgends kerbert, de Ipecacuanha, met half zo veel zuivere Opium gemengd , waarvan hij zegt, dat eigen ondervindiiig hem dit krampftillend middel van dover dikwijls heeft doen bewonderen, en boven alle anderen middelen heeft doen verkiezen (r). Het gebruik van koud water, ijs en dergelijke, zal de krampaartige famentrekking vermeerderen. Hoofdzaakelijk moet men ook in deeze foort van beklemming, het toedienen van purgeermiddelen nalaaten. De bijzondere aanwijzing, bij krampaartige beklemming , bedoeldt niet alleen die der bevatte deelen in de Breuk, of binnen den buik , om door inwendige kramp- en pijnftülende midde» len , de tegennatuurlijke wormwijze beweeging der darmen , waardoor zoo dikwerf inéénfchui. vingen of zoogenaamde kronkels (volvuli) ontftaan , te doen bedaaren; en daardoor den tergenden en wrijvenden aandrang naar de plaats der beklemming, te verminderen. Ter bevordering van ontfpanning der krampachtige fumentrekking der fpieren, moet in die gevallen de aanwijzing leeren, die zelfde fpieren werkeloos te doen worden, en aan den lijder (r) Kerbert, Verhandeling over de aanwijzing bij de behandeling der Breuken, bladz. 76.  door theodorus arnoldus castelvn3. I95 eene daartoe gefchiktfte houding te geeven ; welk voorfchrift ook in alle gevallen vóór de taxis dient. Hiertae laat men, bij voorbeeld, bij de Lieschbreuk, de lendenen lager leggen óan de billen en den borst, om de buikfpieren te verflappen; terwijl men het hoofd laat ophouden ^ om de fchuinfche halsfpieren ((lernomastoidei) zo wel als de regte buikfpieren (recti abdomU nis) werkeloos te ftellen, en door hec optrekken, der dije en knie aan de zieke zijde, des te meerder ontfpanning te geeven aan de peesvliezige vezelen, dewelke in de lieschplooi van de dijezwagtel, naar de band van poupart en buikring overgaan, en geene vleeschveze* len zijnde, gelijk wij te vooren betoogd hebben, zich das ook niet als fpiervezelen kunnen famen trekken. Voor de Dijebreuken, moet bij de aanwijzing vooral in acht genomen worden, dat niet de lijder zelf de dije naar den buik optrekt; maar dat zulks dcor den Breukmeester of een helper gefchiede, en, zo het mogelijk is, het been zodaanig worde opgehouden, of op een kasfen geplaatst, dat de voet nie op het bed fleunei De reden voor deeze aanmerking is , om dat, uanneer de lijder met den voet fleunt, en hij zelf de dije i optrekt, of zich onder de  ig6 VERHANE* OVER DE SE KLEM M. DER BREUKES, kunstbewerking, door pijn aangedaan, bet ligchaam tracht op te ligten, zulks gefchiedt door werking van de lenden en inwendige darmbeensfpieren (pCoas et iliacus intern} (s) , wier vleezige buiken onder den band van poufart doorgaan, en dus in haare zwellende werking, die &aaping meerder opvullen, en den hals des breuk?aks drukken en beknellen moeten. Bij de beklemde Navelbreuken, moeten de regte buikfpieren vei flapt worden. Bij die aan het eironde gat, de ftopfpier en de fchaambeensfpier (cbïurator et pectineus) zo veel mogelijk ontfpannen worden , door de dije meerder naar het fchaambeen te buigen, en den vcet buitenwaards te keeren; ten einde daardoor de kleine draaijer (jrochantor minor) te doen oprijzen , en dus die fpieren minder te doen fpannen. Wat de aanwijzing bij de overige Breuken aangaat, die wij, met anderen, voor geene be> klemming en dus ook voor geene kunstbewerking vatbaar veronderfteld hebben; zoude men welligt vraagen kunr.en, of deeze Helling wei met de ondervinding overéén kome, daar toch (») Füstachiüs, Ontleedkundige Flaaten, p. 28, 32» 73» 3?» en Ar.fangsgründe der Muskellehre, Wie» Z7S6. Tab. a. 1. I. K.  DOOR THEODORUS ARNOLDUS GASTELYNS. I97 buiksingswantfen bij verwondigen, tusfehen de vieesch of peesvezelen der buikfpieren bij de inademing doorgeperst, en door de wormwijze beweging vermeerderd, de naauwe opening der wond overtreffen en dus beklemd worden; al het welk, op gelijke wijze, in de buikbreuken, na voorafgaande verbranding en een te zwak lidceeken kan gebeuren? Offcboou deeze gegronde bedenking niet kan ontkend worden K zal een kundig oog hierbij wel ras inden , dat de aanwijzing , in esn versch geval van dien aart, zijn moet het aanleggen van koud water enz. te beproeven; of tot het verwijden der beklemmende gaaping door het mes zijn toevlucht te neemen. Daar ondercusfchen deeze Buikbreuken meest in vrouwen, die dikwerf ge* kraamd hebben, voorvallen, is ook die beklem*, ming zeldzaamer en minder te vreezen. In de Borstbreuken, in welke de maag of het gedarmte reeds vóór de geboorte, (O of na toegebragte wonden of verzweering, tusfehen de vanéén gewekene vleeschvelen van het midden* rif, uit de buikholte binnen die der borst zijn ingedrongen, en bij iedere uitademing door die (t) Waarneeming van den Hoogleeraar van geuss, geplaatst in de Haarl. Maatf., deel 8, bladz. 169. de afbeelding op bladz. 10. Vergelijk hier mede pftit, nrMiti de maladiti Ckirurgicales, tem. 2.$ag. aón.  ip8 VERHAND. OVER DE BEKLEMM. DER BREUKEN. zelfde fpiervezelen moeten beklemd worden; in zulk een geval kan de aanwijzing geene uitwendige hulpmiddelen voorhouden ; zagte ontlastmiddelen zijn de eenige. In een geval van dien aart was het dik gedarmte met het net agter de lever, door het gewond middenrif, opgedrongen , en eene dergelijke beklemming zonder ontfteeking veroorzaakt, gelijk bij het ontleeden bleek. (») In de Hcofdbreuksn der kinderen, is de bekkeneelshohe meestal verkleind, en de uitgezakte hersfenen ontaart, boven alle kunsthulp. En welk eene aanwijzing zoude kunnen gelden te gen de beklemming van Lenden- en Bilnaadsbreuken , indien die daaraan ooit onderhevig wierden? betuig ik niet door te zien, daar dezelve nog door geene ontleedkundige Waarneemingen geitaafd zijn. (m) Waarneeming van den Hoogl. bonn. Zie van de lande, disf.de Herniis, L. B. 1792.  DOOR THEODORÜS ARNOKDUS CASiELYNS. I99 ZESDE VRAAGSTUK. WELKE DEEZER OPGETELDE OMSTANDIGHEE» DEN MAAKEN DE PLAATS MIDDEL E'N VERKIESBAAR, OF DE RREUKSNIJDING NOODZAKELIJK? Ter beantwoording van dit laatfte vraagftuk, omtrent de keuze der kunst-hulpmiddelen, zal het, hope ik , niet onvoeglijk zijn, door eene korte fchets van het in antwoord op de voorgaande vraagftukken voorgedragene, tot eene grond van gevolgtrekking en befluit te leggen. De beklemming, befchouwd zijnde als eene ftaat van belette terugbrenging der binnen eenen breukzak bevatte en met dezelve uitgezakte in* gewanden,ftelden wij de Liesch- en Dijebreuken daar voor het meest vatbaar; de Navelbreuken, en die aan het eironde gat, minder daaraan onderhevig ; en de overige Breuken zeldzaamer, indien immer, bereikbaar voor kunsthulpe. Uitzakking, door den buikring voorvallende , gefchiedt of tusfehen de omgeeveade vezelen der balfpier, of buiten dezelve; en in het laatfte  200 VERBAND. OVER DE BEKLEMM. DER BREUKEN , geval tevens aan de hinnen- of buitenzijde de» zaadilréngs en bij gevolg ook der zaadvacen. In de Dijebreuken kan de uitzakking, op gelijke wijze , aan de binnen- of buitenzijde der bovenbuiksvaten (va/a epigastrka) plaats hebben; in de Navelbreuken, door den navelring of witte lijn, of naast dezelve; en die, welke voor Buikbreuken gehouden worden, zijn dikwijls niet dan opgeduwde dijebreuken. Wij verdeelden de oorzaaken naar de bevattende en bevatte deelen, en onderfcheidden dej-eive in naaste en afgeleegene, vooibefchikkend^ en bijkomende. Onder de bevattende of omvattende en beklemmende deelen, rekenden wij den buikring en den band van poupart, en met dezelve den i „ te Breukbanden, inzonderheid tegen deLiesch„ breuken, de vroegere en eenvoudige meestal „ als onvoldoende befchouwd en verworpen „ worden ; terwijl latere , kundiger famenge„ fteld , niet voor alle lijderen gefchikt zijn; „ waarvan de redenen, deels in de verfchiilen„ de gedaanten der bekkens en omtrekken der „ heupen, deels in het maakfel des Bands, zo „ ten aanzien van den Riem of Beugel en der „ Poppen , moet gezocht worden; zo is de „ vraage: of 'er onder de befchreevene Liesch„ breukbanden één zij , welke verdiene voor „ den besten gehouden te worden? en zo ja, „ welke zijn dan de eigenfchappen, die denzelven „ boven alle anderen doen uitmunten en aan„ prijzen? of, zo neen, wat ontbreekt dan nog „ aan den besten derzelve, en welke zijn de „ op redeneering en ondervinding gegronde ver„ eischten, die zodanig eon allezins voldoende „ Lieschbreukband behoort te hebben, ten ein-  de, op voorwerpen van onderfcheideh ou„ derdom. en fexe , behoorlijk aantefluiten, en „ met het minst mogelijk hinder gedraagen te „ worden?" DOOR AARDEWYN NIEU WEMHUYS, WAAR AAN DE GOUDEN MEDAILLE IN DEN JAARS I803 IS T0E6EWEEZE"  VERHANDELING, OVER DE VOORKEUR VAN DEN EENEN BOVEN DEN ANDEREN LIESCH - BREUKBAND, DOOR AARDEWYN NIEUWENHUYS, Heel- en Breukmeester te Amfterdam. INLEIDING. G een heelkundig gebrek is voorzeker menigvuldiger voorkomende, dan het geen onder den naam van Breuk bekend lTaac, en waarvan de ondervinding leert, dat men in alle Handen des levens, zowel in de eerst ontluikende jeugd en dikmaals reeds bij de geboorte, als in een hoog bejaarden ouderdom kan onderhevig worden; en R  ft 14 VERHANDELING OVER DEN LIESCH-BREUKBAND, bij veronachtzaaming, van zich tegen dit fchroomlijk ongemak, bij tijds en op een behoorelijke wijze, ter voorkoming van zorgelijke toevallen, te laaten voorzien, menig lijder ten grave moet daalen. Hoewel nu al van ouds veele kundige en ervaren Mannen in de Genees- en Heelkunde zich toegelegd en bevlijtigd hebben, om tegen dit gebrek de vereischte en veel verfchillende, zo in- als uitwendige hulpmiddelen, ter genezing en tegenhouding te beproeven; onder welke laatfte vooral de Breukband in aanmerking kwam, doch hierin niet altoos gelukkig geflaagd, en dit werktuig veelal onvoldoende, en niet tot het oogmerk, waartoe dezelve vervaardigd was, bekwaam wierd bevondea : hebben anderen daarentegen getragt, van tijd tot tijd, het gebrekkige daarin te verbeteren, en zo tot meerder volmaaktheid, ter in- en binnenhouding der Breuk of Breuken te brengen, en ook minder lastig en knellend, en dus draagbaarer te maaken: maar met geen minder ongunftigen uitdag en gevolg, van te ondervinden, dat dezelve voor alle lijderen echter niet even gefchikt was, zo uit hoofde van hun bijzonder ligchaamsgeftel, als wegens het maakfel van het werktuig zelve, gelijk de dagelij kfche ervaring leert.  door aardewyn nieuwenhuy3. 115 Of nu onder de bekende en befchreevene Lieschb:eukbanden één zij , welke, boven alle anderen, de voorkeur zoude verdienen, is (na eene voorige, in 1795 opgegeevene Vraage, en hec da-rop in 1801 bekroond Ancwoord over den Breukband en de gefchiedenis deszelven, welke Verhandeling met verlangen in druk word te gemoet gezien,) zeer gepasc door Heeren Bezorgeren van het Legaat van wijlen den kunstminnenden johannes monnikhoff, ter beantwoording voorgemeld in de volgende Vraage: „ Naardien onder de menigvuldige uitgedach„ te Breukbanden, inzonderheid tegen de Liesch„ breuken, de vroegere en eenvoudige, mee«t„ al als onvoldoende befchouwd en verworpen „ worden ; terwijl larere , kunstiger famenge* „ fteld, niet voor alle lijderen gelèhifcc zijn; „ waarvan de redenen, deels in de verfchil.'en„ de gedaanten der bekkens en omtrekken der „ heupen, deels in het maakfel des Bands, zo „ ten aanzien van den riem of beugel en der „ poppen moet gezocht worden; zo is de vraa„ ge: of 'er onder de befchreevene Liesca„ breukbanden één z] , welke verdiene voor „ den besten gehouden te worden? en zo ja, „ welke zijn dan de eigenfchappen, die ■ dezel. „ ve boven alle anderen doen uitmunten en „ aanprijzen? of, zo neen, wat ontbreekt dan R a  £16 verhandelino over den ltesch-breukband, „ nog aan den besten derzeive, en welke zijn „ de op redeneering en ondervinding gegron„ de vereischten, die zodanig een allezins vol„ doende Lieschbreukband behoort te hebben, „ ten einde , op voorwerpen van onderfchei„ den ouderdom en fexe, behoorlijk aanteflui„ ten , en met het minst mogelijk hinder gedraagen te worden?" Deeze Vraage mij aanleiding gegeeven hebbende, ter nadere overweging en onderzoel^ng van het hierbij voorgeftelde, heeft mij te gelijk de pen doen opvatten, om mijne gedachten hierover in gefchrift te ftellen, ten einde, indien ik daartoe mogt befluiten, dezelve aan de Bezorgeren van het Legaat van johannes monnikhoff, ten nutte der kunstminnenden, te kunnen ter hand ftellen , en aan derzelver goed- of afkeuring vrijelijk ovenegeeven. Volgens den inhoud der Vraage, of er onder de befchreevene Lieschbreukbanden één zij, welke verdiene voor den besten gehouden te worden ? bepaalde ik mij alleen ter befchouwing en 'onderzoeking van eenige der door Heelkundigen befchreeven en afgebeelde onder, fcheiden foorten, voor zo veel derzelver werking , bij de aanleg«ing en 't gebruik ter inof binnenhouding der breuk of breuken aangaat; als zijnde wegens derzelver verfchillende  DOOR AARDEWYN NIEUWENHUYS. 21 "J zamenftelling en verbeteringen, daar aan van tijd tot tijd toegebragt, reeds bij meergemelde voorgaande bekroonde Verhandeling, over den Breakband en de gefchiedenis derzehe, zekerlijk voldaan; en zulks bij deeze Vraage, door Heeren Bezorgeren van het Legaat (naar 'c mij voorkomt) niet bedoeld, dan voor zo verre die befchrijving ter inlichting moet dienen , om uit derzelver zamenftelling hunne werking nategaan, om daar uit de verkieslijkheid des éénen boven den anderen te kunnen opmaaken. Ik vang dan aan met eene toetfe der li rekking van het vermogen en der nuttigheid van den Lieschbreukband, ter binnenhouding der breuk of breuken, en welke ik in drie Afdeeiingen gedeeld heb, om namelijk: Eerftelijk, de flappe Banden; In de tweede plaats , de ftijve of Beugelbreukbanden; Ten derden , de noodige vereischten in een Beugelbreukband voortedraagen.  218 verhandeling over den liesch-breükband, EERSTE AFDEÈLING, over de slappe breukbanden. $> x. .Ajle fhppe Breukbanden, het zij deeze gemaakt zijn van , of beftaan in een lederen en aan den binnenkant zagt opgevulden riem, of v.el van bombazijn, catoen, diemet, of eenige nndere ftoffë; en derzelver drukkusfens met kemels- of paardenhair, vlas, wol of kurk zijn opgevuld, of uit een van hout gedraaiden knop beftaan, waarvan men de nadere befchrijving en afbeelding bij fabricius ab aquapen- dekte (ö), VAN solingen (£), hildaNUSfV), DIONIsfW), bass(0> vogel (ƒ), scultetus fg), heister (Jl) , monnik- (a) Opera Chirurgica, pag. 561. (b) Med. en Chirurg. Werken, Hoofdft. 73. Tab. 7. Ce) Aanmerkingen, Part. 6. Obferv. 73. (d) Chirur?. Oper. pag. 246. Tab. 15. Lett, G. en H. Ce) Over de Verbanden, Hoofdft. 10. Tab. 12, Fig. 6. Cf) Over de Breuken, pag. 164 en 1Ö5. (g) Wapenhuis der Heelmeesters, pag. 182. Tab. 39. Fig. 6, 7, 8. (£) Heelk. Onderw, Hoofdft. 118. pag. 913. Tab. 19, Fig 9-14.  door aarde wyn nieuwenhuys. 210; hof f CJ) en anderen vinden kan; hebben dïc gemeen, dat derzelver drukkusfen, zal het ter tegenhouding der breuk of breuken van dienst zijn , en op dezelve vast en onbeweegelijk liggen, niet alleen door den Bovenhand, welke om de heupen gaat, ftrak en ftevig aangellooten, maar daartoe ook door den Liesch- of Onderband, welke tusfehen de beenen doorgaat, wel degelijk bevestigd moet worden: het welk den lijder, onder het draagen van denzei■ ven, door ilerke knelling op de heupen en fchaaving tusfehen de beenen, gemeenlijk zeer lastig valt. f. 2. Hoe vast nu zodanig een band ook moge gefloten worden , blijft dezelve , in alle ftandveranderingen en beweging van het ligchaam, deeze fluiting niet behouden; want, het zij dat wij het bovenlijf voorover buigen, gaan zitten, of zulk eene beweging maaken, waardoor het ligchaam word ingekort; verlengt daardoor, als 't ware, de onderfte of lieschband en verflapt door deeze verandering , waardoor zijne CO Over de Breuken, druk van 1750. pag. 141. J. 258. en van 1792. 4 Hoofdft. §. 266—272. PI. 1 enz. R 4  220 VERHANDELING OVER DEN LIESCH-BREUKBANDf fpanning zodanig vermindert, dat de pop of het drukkusfen niet genoegzaam kan aanfluiten, 'twelke daardoor dan min of meer van onderen begint aftewijken , zijdelings te kantelen en los te liggen , en dus zijne noodige werking of kracht van drukking op het fchaambeen als zijn fteunvlak te verliezen; waardoor, bij de minste beweging, persfing, hoesten, niezen of neusfnuiting, vooral indien de breuk of breuken van wat aanbelang zijn, of uit het net befiaan, en de opering, door welke zij naar buiten uitgaan, ruim is, dezelve zeer ligt onder de pop docrfchieten , als zijnde deeze in dit geval niet in ftaat, om de persfing en aandrang der irgewandea naar buiten tegen te ftaan en te beletten. * 3- » Wel is waar, dat men ter voorkoming der verflapping van de Liesch- of onderband, en om deezen in eene even gelijke fpanning, zo veel mogelijk, te houden, in later tijd bedagt heeft, eene foort van veer, of eenen op-en uitfteekenden arm , aan deszelfs pop of plaat te brengen, waarvan ons ulhoorn (£) de zamenftelling {&) Aantek. op heister , Lett. T. pag. osó. Tab. 13. Fig. 4, ; .  door aardewyn nietjw2nhuys 221 en afbeelding heeft medegedeeld; of de plaat, waar onder het drukkusfen word gebragt, met eene krul veer te voorzien, gelijk monnikboff befchreeven en afgeteekend heeft (/) ; waardoor men beoogde de pop -of het drukkusfen eenpaarige en beftendige fluiting te bezorgen: doch hoe nuttig de werking van zodanig een veêr hier toe wezen mag, zo ontdekt men bij de befchouwing van zodanig een werktuig zeer ligt, en de ondervinding bij het gebruik bevestigt zulks, dat wanneer de veer zijn meeste kracht moest oeffenen, zij daartegen alsdan in den ftaat van meeste verflapping en der minste fpanning is, gelijk dit bij alle zodanige veerbreukbanden plaats heeft: want bij de aanlegging van dusdanigen band , dient de arm der veer, met zijn einde, waaraan de Lieschband gehecht is, te fluiten tégen het benedengedeelte of de punt der plaat, waar onder het drukkusfeu of de pop is gehecht, als zijnde de veer dan in de meeste kracht van werking. Hoe verder nu dit gedeelte van den arm der veer, daarvan, en van de vlakte der plaat komt afen opwaards te wijken, gelijk gefchied wanneer wij gaan zitten , bukken , of op eene andere (/) Over de Breuken , druk van 1792, §, 333—340. PI. 1. ens, R 5  S22 vehandeling over den liesch'breukband , wijze het ligchaam moet inkorten; naar deeze mindere of meerdere rijzing , zal niet alleen haare werking, met die van eenen gemeenen flap. pen band zonder veer nadere gelijkheid verkrijgen, doordien de kracht van fpanning en drukking begint te verflaauwen; maar ook de pop daardoor zijn fluiting en persfing tegen de opening, waardoor de breuk naar buiten gaat, van langzamerhand, naar maate deeze opheffing gefchied, verminderen en ook losfer leggen; waardoor zijne verfchuiving van de plaats, waar dezelve gevestigd moet zijn, zeer gemakkelijk kan gebeuren, en ook de arm der veer bij zijne meeste oprijzing , en de daardoor meermaal verwekte wrijving en aanftooting tegen het dijebeen, bij fommige bewegingen van dit been, niet weinig het zijne kan toebrengen. S- 4- Offchoon nu in fommige Breuken, de flappe Banden van dienst mogen bevonden zijn , gelijk hildanus (wi) betuigt, zodanig eenen band over de veertig jaren bij veele zieken gebruikt te hebben; en bass («) zegt: „ veele (f«) Aanmerkingen, Part. 6. Obferv. 73. (n) Over de Verbanden, Hoofdft. 10. pag. aoa.  door a/1rqewyn nieuwenhuys. 22$ 5, zodanige breukbanden zijn eenige jaaren her„ waards van mij gemaakt, en ook altijd voor „ zwaare breuken zeer goed bevonden;" en dezelve bij kinderen (o~), uitgeteerde, magere, zwakke en geduurig te bedde liggende (p) lijderen ten gebruike worden aangepreezeu, zijn dezelven echter boven eenen wel gemaakten Beugelbreukband niet verkieslijk, uit hoofde der boven aangehaalde en (§, i , i, 3.) gemelde redenen, om voor den besten gehouden te worden , en zich daar op geheel en al te kunnen verhaten, ten minsten zo de breuk of breuken van eene aanmerkelijke grootte zijn, en de lijder aan zwaaren arbeid onderworpen is; waarom ook, hoe fommigen derzelver verdiensten mogen roemen, zij daartegen door anderen wegens derzelver onbekwaamheid en niet genoegzaam voldoende werking, verworpen worden. Ulhoorn (#) zegt: „ fommige zijn „ voor 't gebruik der fiappe, andere voor ftij. „ ve, doch d' eerfte, welke windfels of bombazijne banden zijn, moet men 't eene maal (e) Aantek. op heister, Hoofdft. 118. Lett. T. pag. 926. O) Monnikhoff , over de Beuken, druk van Ï792- § 331- (?) Aantek. op heister, Hcofdft. 118. Lett, T. pag. 926.  •234 VERHANDELING OVER DEN LIESCH-BREUKBAND, „ afkeuren , om dar. die bij jonge kinderen meest nat zijn, en dan voornaamlijk in de „ zomer fmerten en brceijen, of in de winter te koud om 't lijf zijn. Doch het meeste , „ ongemak, dat men daar van heeft, komt voort „ uit de ftrengen of banden, die tusfehen de „ beenen doorgaan ; en behalven deeze onge„ makken, zo zijn ze zelden in iiaat de breu„ ken tegen 't geweldig hoesten of fchreien „ inrehouden ;" — en een weinig verder,— „de „ fljppe banden zijn in 't algemeen te verwerpen." Camper (r) betuigt „ de nadeelen der flap„ pe banden ondervonden te hebben." Pott CO» lpreekende van de breuken in kinderen, laat zich dus hooren : „ men tragr ze intehouden „ door een band van laken of diemet gemaakt, „ dewelke dit niet behoorlijk kunnende verrich. „ ten, de grond legt van toekomende onge„ makken en onheilen." Richter (*)«• na dat hij de reden gemeld heeft, waarom hij de onveerkrachtige breukbanden geheel veroordeelt, zegr.: „ bij kleine kinderen, of bij zulke men* 51 fchen, die weinig beweging hebben, mogen „ zij bij wijlen eenigzins voldoende zijn, maar f» Verhand, van het Bataafsch Genootfchap te Rotterdam, ifre Deel, §. Svpag- 259. , (s) Over de Breuken, ade Afdeeling, pag. 144. Q) Over de Breuken, ifte Deel, 8 Hoofdft. pag. 39»  door aardewyn nifnwenhuy?. 22^ „ zeker zijn zij dat niet, en het allerminst bij ,, hun , die hun ligchaam flerk beweegen — „ Het bewijst niets , dat deeze, of die zulk „ een band eenigen tijd met goed gevolg ge„ bruikt heeft." — En laat daar op volgen: „ik „ acht het mijn pligt, tegen deeze breukban„ den te ijveren, om dat zij van een alge„ meen gebruik zijn, De lijder houdt zich „ onder het gebruik van dezelven veilig, en is nogthans in levensgevaar." En monnik» hof f (u) , fpreekende van de flappe breukband met esne veer in de pop, iaat zich hier over dus uit : ., hoe naauwkeurig zulk een „ Breukband (§, 271,) fluit, ze brengt dieswe„ gen fomwijl ook haar last en orgc makken mede, waar nevens zij , ten aanzien van het „ beflendig verblijf hanrer pop, ter plaatze „ waar dezelven leggen moet, voor alle breu„ ken niet even nuttig, noch tot haare inhou- dinge bekwaam is. Want" I. „ Hoe bol en zagt haare banden mogen „ zijn, zo maaken deeze, door haare fluitinge, „ voornaamlijk wanneer die wegens de groote „ of willige uitzakking eener breuk , naauw „ prangende is, fj. 234. U. B ) de Bovenhand „ op de heupen, en de Onderband tusfehen de («) Over de Breuken, druk van 1792. §. 272. pag. 162.  22Ö VERHANDELING OVER DENLIESCH-3HEUKBAND, beenen, eene lastige knellinge; welke op de „ heupen nog te meer ontftaat, om dat de Bo„ venband, behalven deszelfs eigen fluiting , „ daar door de Lieschband nederwaards getrok„ ken word," IL „ In eene Dijebreuk, alwaar, naardiendee„ ze meer zijdelijk naar buiten dan een liesch' „ breuk is gelegen, de pop eener Breukband ,, op het bovengewricht van het dijebeen ge„ plaatst zijnde, door dit been, in deszelfs be,, wegingen, geduurig ter zijde naar vooren ge„ ftooten word, het welk geene van die Bcm„ den als flap , meêgeeflijk en verfchuifbaar ., zijnde, kan beletten." Daar dan deeze foorten van Banden voor alle Kjderen niet even gefchikt, en irieestal onvoldoende bevonden worden ; vooral bij jonge kinderen, door het geduurig bewateren, veel fmarting en ontvellingen verwekken; bij bejaarde lieden, om hunne fterker ligchaamsbewegingen, en bij de geene die zwaaren arbeid verrichten, (buiten eene lastige knelling en fchaving, door flerke toefluiting atsngebragr,) ter in- en tegenhouding der breuk of breuken niet voldoende zijn , of dit zeer gebrekkig verrich-  DOOR AARDEWYN NIEUWENHUYS. 25? ten , kunnen dezelve voor de beste en meest voidoenende niet gehouden worden, of in alle voorkomende gelegenheden aanprijzing verdienen, boven eenen wel gemaakten Beugelbreukband, Of nu onder de laatstgemelde één zij, welke de voorkeur boven alle anderen waardig moet geacht worden? dient uit derzelver zamenftelling nagegaan te worden, als waar om. trent de Heelkundigen mede niet weinig verfchillende gedachten hebben , en ieder den zijnen als meest voldoenden voordraagt: ter welker befchouwing ik nu overga in de volgende Afdeeling. TWEEDE AFDEÈLING. OVER DE STIJVE OF BEUGEL-BREUKBANDEN. i De veerkrachtige Beugelbreukband, op welks gebruik men meer vertrouwen ftelien en ter voldoening aan het oogmerk , waartoe dezelven word aangelegd, van verwagten mag, dan van de flappe bonden, als zijnde hiertoe niet alleen  428 VERHANDELING OVER DEN LIESCH-BREUK3AND, van krachtiger werking, maar ook wel gemaakc en na 'slijders ligchaam gevoegd zijnde, minder lastig en knellend om de heupen, daar haar fluiting eeniglijk of ten meesten deele door de veerkracht des beugels, en niet door eene naauwe pranging of toefluiting van den riem of gesp moet aangebragt worden, is echter uit hoofde der verfchillende zamenftellingen niet altoos even voldoende bevonden, het zij dit gebrek in derzelver pop of drukkusfen, of wel in het maakfel des beugels gelegen zij. §• 7- Om nu natefpeuren, welke van eenigen (niet allen, om langvvijligheid te mijden,) der befchreeven Breukbanden van dat foort, door Heelkundige Schrijveren opgegeeven, voor den besten te houden zijn, zal noodig zijn, hunne zamenftelüng, zo ten opzichte van hunnen pop of poppen , en die van hunnen beugel tegen eikanderen te vergelijken, waartoe ik die geene gekoozen heb, die door ervarene Mannen, welke hierover opzettelijk gefchreeven hebben, worden voorgedraagen. Ik begin hier: Li Met de befchouwing des Pops of der poppen, waar onder ik de Plaat, onder welke de pop gebragt word, mede reken; en wel A. Om-  DOOR AARDEWYN NIEUWENfcUYS, 229 A. Omtrent de ftoffe, waaruit zij beftaan. B. Hunne grootte, Jengte en breedte. C. Hunne vorm of gedaante. D. Den tusfcbeaafftand van beide, indien 'er twee noodig- zijn. • > II, Die des Beugels. A. Wegens de ftoffe, daartoe gekozen. B. De lengte deszelven. C. — bjeedca, D. — dikte, E. — vorm of gedaante. III. Het vervolg des Reugels, zijnde de Riem of ftaart, weke nevens den Pop en Beugel t den Breukband uitmaakt. S. 8. Wat de Plaat, waar onder de Pop of het Drukkusfen gehech- of vastgemaakt word, betreft; zij beftaat meest in alle Breukbanden uit eene verbreeding, door uitfmeeding van het begin des Beugels, of liever ces zogenaamden hals, waarmede zij voorzien zijn, gelijkende naar een fchild, orgelijkzijdigen driehoek of eenige andere gedaan e , volgens de afbeeldingen c'oar camper f», tr out f» na die van de (v) Verhand, van bet Bataarsch Genootfehap te Rotterdam, ïffe Deel, PI. 11. Fig, (w) Verhand, over de Heelkonst, adeStuk, pag. 325. Fig- 3. S  2$0 verhandeling over den liesch-breukband, laünay, ulhoorn (#) en monnik- hof F (;y) gegeven. Monnikhoff echter maakte gebruik van eene afgezonderde geflagen koperen Plaat, welke hij onder het begin des Beugels door klinknagels bevestigde. S- 9- De Pop of het Drukkusfen Cf 7- l- A0> onder 8.) gemelde Plaat, word mees: gemaakt van kurk, dewelke hiertoe ook het best gefchikt is, ter vorming van denzelven, en het minst voor verrotting en verftikking vatbaar, wijders met baai of eenige sndere ftoffe ver* dikt en met leder overtrokken: offchoon ulhoorn (z) van eenen van hout gemaakt gewaagt; en camper (a) van elpenbeen, welken hij echter verwerpt. §. io. Ten opzichte hunner grootte (§. 7. I. B,) (*) Aantek. op heister, PI. 12. Fig. 10 en 11. Pi. 13. Fig. 1 en 12. (j) Over de Breuken, druk van 1792. Pi. 1—4. 00 Aantek. op heister, 118 Hoofdft. Lett. q. pag. 920. O) Verhand, van het Bataafsch Genootfchap te Rotterdam, ifte Deel, §. 17. pag. 267.  boor aardewyn nkuwenhuys. 231 bepaalt ülhoohn f» de lengte op één negende, en de breedte op ééa twaalfde de?I der lengte of omtrek des Bands, Monnikhoff C>) richt zich hierin naar de lengte des ligchaams, volgens welke hij hunne lengte één negentiende of twimigfte, en de breedte één vier- of vijf-en-twintigfte deel, bekleed of overtrokken zijnde, doet bedraagen. $> li. Derzelver vorm of gedaante (§. 7. L, C. ) aangaande, wil ulhoorn (d) die in zwaare breuken verheven rond, met een ileuf op het fchaambeen rustende, en met een over dit been overhangende lip voorzien; doch in ligter breuken platvormiger van gedaante. Camper ( 0>) Aantek. op heister, 118 Hoofdft. Lett. T. pag. 927. • q Verhand, van het Bataafsch Genootfcliap te Rotterdam, ifte Deel, §, 22.1. pag. 269. O) Over de Breuken, tfte Deel, Hoofdft. 8. pag. 3$ en 41.  door aardewyn nieüwenhüys.] 235 „ op den buikring, en het agterfte op den rug„ graac ligt." Monnikhoff (j), fpreekende hier van, zo ten opzichte van de enkelde als der t dubbelde Breukbanden, zegt : „ deeze moet zich uitftrekken van haar begin, waar„ mede zij haare drukkinge ftaat aantevangen, » van den voorkant der Pop, tot zo verre „ haare tegendrukking reiken kan ; want naar „ mate deeze uitgebreider vlakte bellaar 9 en „ dus op meerder deelen van gelijke grootte aankomt, hoe ze daar van te ligter word ge„ dragen: maar bepaald zijnde van de eene „ heup tot de andere, zo befchrijft ze net de 5, helft des omtreks van het ligchaam; waarbij „ gevoegd wordende den afftand, die 'er is van „ de voorzijde der Pop, tot aan de heup, daar ,, de ronde bogt des Beugels of 't beweeg,, punt haarer beide armen, in deszelfs toeflui„ ting en heropening is, zo maakt dit te za„ men de juiste lengte eens Beugels uit; die „ derhalven meer of minder is, naar den af. „ ftand die de breuk van dat beweegpunt heeft.' „ Volgens welk verfchil, bij twee ligchaamen „ van eene gelijke dikte, doch ten aanzien van 5, de plaats verfcheidenlijk gebrooken." L „ Eene Lieschbreuk zo veel langer Beugel CO Over de Breuken, druk van 1792, 4 Hoofdft, §. 276. S 4  ss6 vehandeling over den lte-£ch-breukband , '„ vordert dan een dijebreuk, als van de heup „ aan haa.e zijde verder afgelegen is."'' II. ,, Dat twee wederzijdfche lieschbreuken zo „ veel langer Beugel usfchen dan eene enkel„ de, als haare afitand van eikanderen bedraagt: „ weike één agtfte deel des oratreks van het „ ligchaam uitmaakende , zo heeft aldus de „ Beugel eens dubbelden Bands tot die eener „ enkehe, van een gelijke wijd.e, welke tot „ den genoemden omtrek, gelijk twee tot drie „ moet zijn, te ftaan als dertien tot elf. En „ eindelij „" I I, Voor twee dubbelde breuken, het „ eene paar in de beide lieschfchen, en het „ ander paar in de dije 3 dit laatfte paar een zo veel langer Beugel noodig heeft dan het ., eeifte, als den afftand van een dijebreuk van „ de plaats eener lieschbreuk aan dezelfde zijde „ bedraagt." s. 15. De breedte (§. 7. II. C.),.is bij hildanus (ü) omtrent anderhalven duim; monnikhoff («) oordeelt die het gefchibtst te zijn, dat ze tot deszelfs lengte zij, als één tot dertig. O) Aanmerkingen, Part. 6. Obferv. 73. 00 Over de Breuken, druk van 1792. 4 Hoofd,1. f. 377.  door aardewyn nietjwenhuys. 237 16. De dikte (§. 7. I[, D ) vindt men niet opgegeeven bij de aangehaalde Schrijveren; richter f» zegt hier van alleen dit: „ hoe dik„ ker en breeder het ijzer is, hoe llerker de „ drukking is, die het op den buikrirg oeffent;" en monnikhofp dat men haare dikte „ te fchikken heeft naar de kragt die ze noo„ dig hebben, om de breuken te wederfhan, ~„ alzo, hoe ze dikker zijn, haare kragt te meer „ vergroot; doende hun echter naar deszelfs 5, einde, tot haar beter veênng, en ligter te„ gendrukking , allengs verdunnen, of al zagt„ kens afloopen. En wijl de breuken onder. „ üng in kragc verfchillen, zo moet ze van een „ iegelijken Beugel, naar die van haar breuk „ gericht zij ode , derzelver vermogen ook on„ derling verfchillen; en dus, ter verkrijginge „ van dien, de Beugels verfcheideniijk in dikte „ worden gemaakt, zo dat de eene dikker en „ de andere dunder valt." Eindelijk komt de vorm of gedaan te (§ 7.II.EJ f» Over de Breuken, ifleDeel, 8 Hoofdft. pag. 40. (.w; Over de Breuken, d:uk van 1702. 4 Hoofdft, § 278 S 5  verhandeling over dsnl 1esch-breuk3and, des Beugeis. Ulhoorn (x) geefc deeze dusdanig op, dat dezelve geen rondachtig ovaal maakt, maar aan de voorfte zijde meerendeels eene regte of ieer fiaauwe bogt maaken: doch indien h t een dubbelde Band zal worden, het voorfte ftuk op zijn midden wat meerder bogt gegee en moet worden; naar de tweede figuur zijner dertiende plaat, waarvan hij de nadere bijzonderheeden opgeeft. Richter (y) verkiest hem als een halve cirkel; monnikhoff (2) zegt, dat, ,, daar de vorm van alle ligchaamen niet eenzelvig is, wegens dit haar „ groot verfchil, geen regelmatige vorm aan de „ Beugels nog eenig voorfchrift eener algemee„ ne gedaante van haar is te geeven, dan voor „ zo verre aan haar allen dit behoort, dat, „ vermits een iegelijk ligchaam van de eene „ heup tot aan de andere de grootfte midden„ lijn heeft, en alzo lang-rond, of regter en „ vlakker van vooren en van achteren, dan „ op de zijde is, een iegelijke Beugel even zulk eene geftalte dient te hebben, volgens r» Aantek. op heisteb, xi8 Hoofdft. Lett. T. pag. 928. Cyj Over de Breuken, ifte Deel, 8 Hoofdft. pag. 39 en 41. (z) Over de Breuken , druk van 1792. 4 Hoofdft. §» 28c.  door aardewyn nienwenhüys. 339 „ welke ze van de Pop der Band tor aan de „ heup, wacr om ze gaat , een bijna regte j, ftrekking heeft te ontvangen , ea over die „ heup met een ronde bogt gekromd zijnde, „ voorts minder bogtig naar achteren te gaan;" richtende zich verder na.r de geitalte van ieder ligchaam. §. 18. Het vervolg nu des Beugels, deszelfs riem of ftaart {$. 7. III), welke nevens den Beugel, den geheelen omtrek des Bands uitmaakt, beftaat meest in een' riem, welke aan den Beugel vastgeklonken, en aan zijr.e einden met gaatjes doorgeflagen is , ter fluiting des Bands door toegesping". Monnikhoff (a) gebruikte hiertoe twee op elkander gelegde ftrooken zijldoek, langsdraads gefneeden, esn weinig minder m lengte dan de helft des Beugels zijnde; naaijende aan derzelver uiterfte gedeelte den jugtlederen riem, ter toehaaking of gesping dienende, vast. §• *9- Wegens de bekleeding der Breukbanden zeg ik alleen , dat deze've willekeurig is, gaande Ca) Over de Breuken , druk van 1792. 4 Hoofdft. «. 284.  340 verhandeling over den liesck-3reukband, men daar in te werk naar eigene verkiezing: mee hiertoe, na den Pop en Beugel eerst met baai, wol, zelfkant, of eenige andere ftofFe gevoerd te hebben, dit verder te overtrekken met bombazijn , turks- harte- honde- of zeemleder naar goedvinden. Camper (^) prijst daartoe, vooral het bovengemelde, inzonderheid het bruine haazenvel aan; 't welk richter (0 "is* gelijks doet. §• 20. Dus verre de zamenfMling der Beugelbreukbandsn, en de hieromtrent onderfcheidene begrippen hebbende aangeweezen, om te onderzoeken , of hieruit te ontdekken en optefpeuren ware, in hoe verre de één boven den anderen te verkiezen zij; zal het, om zulks nader hier uit op te maaken, noodig zijn, de vereischten, die eene allezins voldoende Lieschbreukband behoort te hebben, volgans de voorgeftelde Vraage der Heeren Bezorgeren van het Legaat verder te overwegen en bepaalen in de volgende Afdeeling. (£) Verhand, van het Bataafsch Genootfchap te Rotterdam , ifte Deel, §. 17. paf. 257. O; Over de Breuken, ifte Deel, 8 Hoofdft. pag. 45.  DOOR AARDEWYN NIEUW£NHUYSj 34* DERDE AFDEÈLING. OVER DE NOODIGE VER EISCKTEN IN EEN BEUGEL-BREUKBAND. §• 21. e Beugelbreukband, zal hij voldoenend zijn, moet: EerlHijk onder alle bewegingen en verrichtingen des ligchaaras, de breuk of breuken, indien 'er twee plaats vinden, in- of binnenhou» den en tegenftaan; dit is zijn voornaamfte vereis ch te. Ten tweeden, gemakkelijk en draagbaar voor den lijder zijn. §. 22. Tot het eerfte behoorc: I. Dat de Pop of he- Drukkusfen van zoda» riig eenen omtrek zij, dat hij de opening, waardoor de breuk naar buiten uirgaat, volmaaktelijk dekke, en noch te gro-^t noch te klein zij. II. Dat, indien 'er voor eenen dubbelden Band  242 VERHANDELING OVER DEN LIESCH-BREUK8AND, twee benoodigd zijn, dezelve wel en ter behoorelijke plaatfe, waar zij hunne drukking moeten verrichten, gefteld zij. III. Dat de veerkracht des Beugels noch te groot noch te klein, maar naar de grootte of kleinte der breuk gericht zij. IV. Dat de :e've van eene bekwaame lengte zij. V. Dat de Beugel altijd om die heup moet gaan, aan welker zijde, indien twee breuken zich voordoen, de zwaarlte zich bevindt. S- 03- Tot het tweede behoort: I. Dat de vorm des Pops zodanig gemaakt zij, dat hij wegens «ijne gedaante g ene te lastige knelling, of door toegebragte vrijving en fchaving, ontfteeking en fmerting te wege brenge of veroorzaake. II. Dat de Beugel overal in den omtrek des ligchaams eenpaarig aanfluite, en daarnaar ge. voegd zij: en niet de eene plaats van gemelde fluiting moet vrij laaten^ terwijl de andere daardoor des te meer bezwaard word. §. 24. Om nu wedertekeeren tot (§. 22. I.), de  door aardewvn nieuwënhuys 453 vereischten des Pors, dezelve moet niet te groot noch te klein zijn: om door het eerfte geene onnoodige en lastige drukking tegen de nabij gelegene deelen te verwekken, en door het laatfte hem zijne werking tot fluiting en dekking der opening van den buikring niet te doen misfen. Wij hebben reeds (§, 10.) gezien, dat ulhoorn deszelfs lengte op één negende, en de breedte op één twaalfde deel der lengte van den omtrek des Bands bepaalt. Monnikhof f, zich hierin naar de lengte des ligchaams richtende, ftelt daar van één negentiende of twintigfte voor de lengte; en voor de breedte één vier- of vijf - en-twindgfte deel. Camper 09, hoewel de grootte niet bepaalende, zegt: „ in menfchen, die zeer mager zijn, is „ het dikwerf noodig den Pop zeer lang, plat „ als driehoekig, en met eene nederfchietende „ punt te maaken." Ulhoorn (e) integendeel is, wanneer de opening, waardoor de breuk uitgaat, groot is, voor eenen ronden Pop, en verwerpt den langwerpiger Daar echter het fchaambeen , waarover zich de breuk bij haare uitkomst heen begeeft, tot het fteunviak des Pops 00 Verhand, van .het Bataafsch Genootfchap te Rotterdam, ifte Deel, 5. 13 pag. 265. (O Aantek. op heister, n8 Hoofdft. Lett. Q. pag. snp, 920. en Lett. T. pag. 908.  244 verhandeling over oen liesch-breukb anX3} moet verftrekken, en dit been , bij de voor- ovtrbuiging van het ligchaam, of bij het gaan zi ten, min of meer de drukking des Pops moet ontwijken ; en dit bij eenen korteren eerder en lifter zal gebeuren dan bij eenen langeren, dewelke in de gefielde gevallen het gemeld been minder kan verlaaten, en de breuk beter blijft ondervangen , en tegen het uitgaan be^aaren ; zo moeten zeker hierom die van c a mper en monnik hof f de voorkeur verdienen. §• 25. De breedte des Pops, het zij men die van ulhoorn of monnikhoff (§, io. en 24.) verkieze en voUe, dient naar de mee-dere of mindere wijdte der opening, welke zij dekken moet, gericht te zijn; op dat de breuk, het zij aan haaren voorkant, of integendeel aan haare buitenzijde naar de dije niet ontglippe. §. a6. Een al te kleine Pop kan, om laatstgemelde Cf' US") re^en' net oogmerk, waartoe dezelve moet dienen , ook niet bereiken, dewijl deeze meestendeel onbekwaam is tot tegenfiand van de breuk , ten zij deeze zeer gering en klein zij.  DOOR AARDEWYN NIEUWENHUYS.' 245 zij. f In alle gevallen is 't best, zich hierin, volgens (§. 10 , 24 en 25,) te fchikken naar de omftandigheden , waarin de breuk of breuken zich bevinden. Meermaalen heb ik gezien, en ben door ondervinding gewaar geworden, dat zeer groote breuken , welker openingen, waardoor zij zich naar buiten begaven, naauw en eng waren , zich tegen verwachting door een kleinen Pop lieten bepaalen, ter hunner binnenhouding ; daar integendeel een veel kleiner breuk , wier opening zeer ruim was, een veel grooter Pop noodig had, om haaren uitgang te verzekeren. §• 27. De plaatfing des Pops (§. 22. II.) moet vooral wel in acht genomen worden, en dezelve, niet te veel naar vooren , of te zijdelijk naar het dijebeen gefield zijn ; en hoewel dit met een enkelde Breukband zeer gemakkelijk kan veranderd worden , met zijnen voorften arm door verbuiging een weinig korter te maaken, en den Pop dus meerder naar het dijebeen te doen vallen; of denzelfden arm een weinig te verlangen , om de Pop hierdoor meer voorwaards te brengen, kan dit echter met een dubbelden Band zo gemakkelijk niet gefchieden op dee^ T  246 vebhandeling over den liesch-breükband, wijze, zonder den eenen of anderen Pop /gefield een van beiden zijn behuorelijke plaats van drukking heeft.) deeze zijne phats, daar hij bepaaldelijk fluiten moet, te doen verliezen; en is dus daaromtrent meerder oplertenheid noodig. Wij hebben (§. ïs.) aangewezen, dat ulhoorn hiertoe de breedte nam van het voorfte gedeelte van het ligchaam, welke zich van de eene heup tot de andere uitftrekt, en dit in zes gelijke deelen verdeelde, waarvan de tweede en derde zamenkomst dier deelen, als ook de vierde en vijfde het middenpunt der drukking van beide Poppen zouden moeten uitmaaken en hunnen afftand bepaalen. Monnikhoff neemt tot een' afüand der Plaaten van eikanderen (§. 12.), vóór dat de Beugel tusfehen beide gekromd 0 is, tot eene lieschbreuk één elfde of twaalfde der lengte van den Beugel; welke tusfehenwijdte, na dat de Poppen onder de Plaaten gebragt en bekleed zijn, ten halven Word beflagen ; doch dewijl de buikring of opening, waardoor de lieschbreuk zich naar buiten begeeft, bij, den eenen mensch meer voorwaards dan bij den anderen bevonden word, d;ent men daarnaar zich te richten. Ik gebruik hiertoe, tot eene regel, de hier bij gevoegde fchaal of maat, waarvan de afftand der Plaaten voor eenen  DOOR AARDEWYN NIENWENKUYS. 247 dubbelden Band van drie voeten en wijder eer de Beugel tusfehen beiden gekromd is, voor twee lieschbreuken van i tot 7 of 8 tee- (? ? ? f ? ? • • « r~\ 1. 2. 3'. 4. 5. 6. ?'. 8. 9, io„ 11,12. J kent; voor eene liesch- en dijebreuk, van 1 tot 10; voor twee dijebreuken van 1 tot 12, zijnde 9 en 11 tot een middenftand gefchikt, om naar bevinding van den min- of meerderen afftand der beide breuken van elkanderen, te kunnen dienen; en 6 tot 2 voor genoegzaam volwasfen perfoonen en kinderen van onderfcheiden ouderdom dienen, §. 28. De veerkracht des Beugels (§. 22. III.) moet noch te klein noch te groot zijn; om daardoor haar en de Pop of Poppen in het eerfte geval niet te min, en m het laatfte te zwaar te doen aanfluiten ; maar altoos gericht zijn naar de min- of meerdere uitgebreidheid der breuk of breuken, of den tegenftand, welke de ingewanden , die de breuk uitmaaken, ter hunner in- en binnenhouding vereisfehen ; echter met dit onderfcheid, dat een Beugel voor een duij. T 2  248 verhakdeling over den liesch-breukband, belden Band benoodigd , meerder kracht moet hebben, en tegenftand kunnen bieden, dan die eens enkelden Bands voor een ligchaam van gelijke dikte , de breuken in grootte gelijk ftaande, vordert; welke kracht des Beugels, alvoorens men denzelven tot eenen Band vervaardigt, dient te onderzoeken. En daar de kracht van drukking, zo wel van zijne breedte als dikte afhangt, gaf hildan us (§, 15,) aan de eerfte omtrent anderhalf duim, zonder van de tweede iet te melden. Monnikh .«ff oordeelt*(§. 15.) de gefchiktfte breedte te zijn, tot de lengte des Beugels, als één tot dertig, en de dikte te moeten gericht worden naar de kracht, die deeze moet uitvoeren tot 't geen nood*g is. Het is evenwel beter hem eerder iet zwaarer dan ligter ter benoodigde kracht te maaken , om daarop bij het gebruik te beter vertrouwen te kunnen ftel» len, ten opzichte van den tegenftand der breuk; daar een te ligte Beugel , indien de breuk eenigzins van belang is, vooral zo deeze uit het net beftaat, bij forceering van het ligchaam, het zij door hoesten, niezen , tillen , fchreeuwen , persfen , of iet anders veroorzaakt, de breuk zeer ligt laat uitglippen. De ondervin. ding beeft mij dikmaals, bij het aanleggen van eenen Breukband voor eene darmbreuk van aanmerkelijke grootte, doen zien en opmerken de  DOOR AARDEWYN NIEUWEN HU YS. 249 kracht, die deeze bezit en uitoeffent, ter overwinning van die eens al vrij Herken Beugels, wanneer ik den lijder, ter toetfe van het vermogen des Bands, liet hoesten of zijn neus fnuiten; bij welke werking des ligchaams de breuk, door aandrang en ftooting tegen den Pop, zodanig een vermogen had, dat, vddr de lieschband geflooten was, en fomtijds desniettegenffaande, de Pop, door tegenwerking der breuk, van den buikring wierd afgefèooten en daar van verwijderd, op welk tijdfiip de breuk gelegenheid kreeg, om onder den Pop doortefchietem Daar dit nu gebeurt bij de werking eens zeer krachtigen Beugels: wat moet men dan verwachten van eenen, die hierin veel zwakker en toegeevender is? Hierom maak ik ook geen gebruik van de zogenaamde elastique of Engelfche Banden, welker veering zeker fterk is, doch veelal, uit hoofde der flapte des Beugels, en zijne ligte fluiting en heropening , tegen bovengemelden zwaaren aandrang, door 't hoesten, niezen en neusfnuitên te wege gebragt, veelmaal onvermogend en niet befland is, ter tegenhouding der ingewanden, en de afflooting van den Pop en deszelfs verwijdering van den buikring daar bij des te ligter moet voorval, len. T3  «5® verhandeling over den liesch-breukband, §• 29- De Beugel (§. 22. IV.) dient van eene bekwaame lengte te zijn. Wij hebben mede ($. 14) de bepaaling, welke hildanus, dionis, bass, ulhoorn, camper, richter en monnikhoff daar van geeven, gezien; en offchoon die van camper, om reden zijner te groote lengte, niet verkiezelijk is, als waarvan richter zegt (f): „ een ijzer, dat bijna „ het geheele ligchnam omvat, is zo bezwaar„ lijk, dat weinig lijders geduld genoeg zullen „ hebben , zulk eenen Band beflendig te draa„ gen zo vinde ik echter niet, dat men verplicht zij, zich aan dien van hildan us en richter te houden. De werking des Beugels, zich uitftrekkende van het midden der bogt, welke om de heup gaat, naar vooren tot aan het begin en voorgedeeite des Pops , en naar achteren tot aan den ronden omtrek der heup van de tegenovergeftelde zijde ; zo kan de lengte, zonder hinder aantebrengen, zich tot daar aan toe uitftrekken; maar verder. loopende , gelijk in de manier van camper, tot aan den voorften rand van het heupbeen der gezonde zijde, in eene cnkelden Band, moet dit gedeelte niet alleen tot Cf) Over de Breuken, ifte Deel, 8 Hoofdfi. pag. 43.  door aardewvn nieuwenhuys 25! hinder en onnut zijn, maar ik kan ook niet zien, waarom hij daardoor des te vaster zoude leggen, dan een korter. De lengte of kortte des Beugels doet niet zo zeer tot deszelfs vastligging of verfcbuiving, als wel deszelfs voeging naar het ligchaam, met hem aan alle deelen, welke hij omvat, gelijk te doen aanfluiten; hoe meerder deelen nu den last en aandrang draagen , zo veel te ligter moeten dezelve vallen, en zeker daarom wilde monnikhof f den Beugel die lengte doen hebben, welke hij voorilelde; en gewis is deeze niet te verwerpen: men zoude ook den middemuaac tusfehen die van richter en monnikhoff kunnen neemen, om dat, indien de Beugel een weinig verder dan het begin des ronden omtreks van de heup gaat, en de lijder op deeze zijde komt te liggen , het einde des Beugels naar de tegengeftelde zijde gedrukt werd, en de Pop daardoor van vooren moet kantelen en afwijken , door welke kanteling en afwijking de breuk gelegenheid krijgt om uit te gaan. 5. 3°. Eindelijk Hellende (§. 22. V.) dat, indien twee breuken zich voordoen, de Beugel altijd ©m die heup moet gaan , aan welkers zijde, T 4  252 VERHANDELING OVER DEN LIESCH-BREUKBAND, de zwaarfte zich bevindt: is het reeds (§. 29) gezegt, dat de werking des Beugels zich uitftrekt van zijn beweegpunt, het midden der bogt, welke om de heup gaat, naar vooren tot aan het voorgedeelte des Pops; hoe korter nu de voorarm is, hoe meerder kracht hij oefent, en hoe langer bij van flip tot flip in kracht begint te verflaauwen; en 't is dus noodzaakelijk, de eene Plaat of Pop eens dubbelden Breukbands te brengen aan het kortfte gedeelte deezes arms, welke is aan die zijde alwaar de Beugel om de heup gcat, voor de zwaarfte breuk; en de sndere of afftandige Pop , op het uuerfte einde zijnes voorarms , alwaar de ligtfte of kleinfte breuk zich bevindt, te brengen. Men viiji. * echter niet te min, maar dikmaalen hier bij een verkeerden weg ingeflagen, en daar bij onoplettenheid gehad te hebben, met den Beugel juist te brengen om die heup, aan welks zijde de kleinfte breuk is, en die de minste fluiting noodig heeft ; waarom ik wel degelijk ncodig geoordeeld heb, deeze aanmerking te maaken. Overgaande tot (§. 23. I.) het tweede vereischte van een Beugelbreukband, dient, dat, »al hij voldoende zijn, (waartoe behoort §. 21.)  door aardewyn nieuwenhuys. 2^3 deszelfs gemakkelijk- en draagbaarheid-voor den lijder , en (§. 23. I.) dat de vorm des Pops zodanig gemaakt behoort te zijn, dat hij wegens zijne gedaante geene te lastige knelling, of door toegebragte wrijving en fchaaving, ontfteeking en fmerting kan te wege brengen. De Pop van ulhoorn (§. 11.) fchijnt niet zeer gefchikt te zijn om dit te verhoeden, dewijl deeze niet alleen met een punt of verhevenheid is gemaakt, om de opening, waardoor de breuk zijn uitgang heeft, te ftoppen, maar daarteboven, met eene over het fchaambeen overhangende lip voorzien is. Alhoewel nu dee~ ze gedaante met een goed oogmerk moge bedacht zijn, om daardoor de breuk des te meer en beter tegen te houden , terwijl echter, daar (gelijk meermaalen aangemerkt is,) het ligchaam bij deszelfs onderfcheidene bewegingen , niet altoos zijn zelfden ftand behoudt: maar, wanneer wij voorover bukken, of weder oprijzen, het fchaambeen zich meerder achterwaards begeeft, of van vooren opheft, en daardoor den Pop ontwijkt of nadert: zo moet ook hier, in het eerfte geval, de punt des Pops minder of meerder de opening, welke hij ftopt, verhaten, en in het laatfte geval zich daar weder invoegen , waardoor niet weinig wrijving veroorzaakt, en hierdoor ontfteeking verwekt T 5  354 vehandeling over den liesch" br eukband , wordt. Dat zodanig een puntige Pop wezenlijk ontfteeking toebrengt, ziet men uit het geene ulhoorn zelf daar van in het volgende zegt (g) : „ *t Is waar , daar men bij de ,, bejaarden niet ligt geneezing ontmoet, doch „ dewijl de darmen ontwennen door de ope„ ning heen te vallen, of dat de annulus door „ de tijd intrekt, het aanwasfende vet het gat „ verengt, of zeifs de darmen aan de naastlig„ gende deelen kleeven ; zo kunnen de breu„ ken, die te vooren zeer moeijelijk waren, zo „ van gedaante veranderen, dat de lijder, geene „ te zwaare oefening doende , na den Band „ eemgen tijd gedragen te hebben, zonder die „ kan flaap n, zitten en gaan: vooral indien de „ Top wel [pits geweest is, door welkers druk„ king te vooren eenige ligte om/lekingen ge. „ maakt waren" Men zoude dus uit dit gezegde moeten befluiten, dat dusdanig een Pop met oogmerk gemaakt is, om door zijne vorm en drukking ontfteeking te wege te brengen, en men daardoor getracht heeft de geneezing der breuk te bevorderen; doch in hoe verre dit, al dan niet, daardoor kan gebeuren, is hier het doel niet om te onderzoeken; zo min, als welke ongemakken, door een kwalijk gevormde (gï Aanmerk, op heister , 118 Hoofdft. Lett. T. pag. 929.  door aardewyn nieuwenhuys. 255 en te grooten Pop, vooral door zijne te fterke fluidng van het onderfte gedeelte of punt, aangezet door eene al te groote kracht des Beugels, aan de zaadftreng en ballen kunnen veroorzaakt worden. Camper verwerpt roede eenen zodanig gemaakten Pop, hatende zich daarover dus uit (h): „ Men moet altoos vermijden „ eene punt of verhevenheid te geven aan „ den Pop, volgens de Theorie van u lh o 3 r n ; want hoe de oppervlakte effener en grooter „ is, hoe zij het gedarmte beter inhoudt Ook „ kan zij, in het gaan of andere bewegin^e , „ heen- en wedergiijden over den ring, zonder „ dien te verlaaten, daar die zelfde oppervlak„ te met eene verhevenheid, op de minste be„ weging, van den ring afwijkt en de breuk „ doet uitfchieten." Richter zegt (i): „zeer „ veel komt het 'er op aan , dat de geheele ,, oppervlakte in alle punten raakt , en even „ fterk drukt. Als de bovenfte rand van de „ Pop fterk drukt, en de onderfte weinig, ont„ ftaat 'er aan het bovenfte gedeelte pijn, en „ van onderen zakt de breuk uit. Drukt de ,, onderfte rand fterk , en de bovenfte weinig, „ dan lijden de zaadvaten door den ohderften Verhand, van het Bataafsch Genootfchap te Rotterdam, ifte Deel, §. 13. pag. 265. (O Over de Breuken, ifte Deel, 8 Hoofdft. pag. 46".  256" verhandeling over den liesch-breukband, „ rand, en van boven heeft de breuk vrijheid ,, om uit te komen. Het zelfde heeft plaats „ als de eene zijde meer drukt dan de andere; „ maar als integendeel de Pop plat ligt, zo „ dat zijne geheele oppervlakte in alle punten „ even - iterk drukt, dan is de drukking zoda„ nig verdeeld, dat zij de zaadvaten niet hin„ dert, en de breuk allenthalven belet uitte„ zakken." Wat voor een vorm des Pops camper, richter en monnikhoff befchrijven, hebben wij reeds (§. iï.) gezien» Ik denk ook , dat men bij het voorfchrift deezer Schrijveren zich houdende, daar van den meesten dienst zal kunnen verwachten ; met deeze bedachtzaamheid, dat men bij een mager ligchaam vlakker en platter, en daarentegen bij een vet ligchaam, het welk gemeenlijk holler van liefeben is , een meerder gevulden of dikker Pop moet gebruiken , en dezelve aan zijn oncerfte gedeelte of punt niet te veel weggefnseden, en aan den bovenkant tegen den buik niet te dik gelaaten moet worden, in zijne naar het ligchaam gekeerde zijde ; om in het eerstgemelde niet te veel fpeeling aan de breuk toefelaaten tot haaren uitgang, en in het laatfte geene te groote afwijking van de punt des Pops van onderen te veroorzaaken.  DOOR AARDEWYN NIEUWENHUYS. 2£7 liet laatfte vereischce van den Band, tot gemak en draagbaarheid voor den lijder (§. 23. II.) is, dat de Beugel overal in den omtrek des Jigchaams , ter plaatfe waar hij moet liggen , zo veel mogelijk gelijk aanfluite, of 'er naar gevoegd zij, op dat hij de eene plaats vrij laa'ende, niet de andere, waar hij aankomt, des te fterker de kracht zijner knelling doe gevoelen. Dit naauwkeurig in acht te neemen, doet hem niet alleen zijne werking met veele verzekering van voldoening en gemak verrichten, maar ook des te minder aan verfchuiving onderhevig zijn: en hoewel fommige ligchaamen zodanig regt en fluik van achteren loopen, dat de Beugel, zonder denzelven van achteren op den rug optebinden, zeer moejelijk daar ter plaatfe te houden is , zonder zijne afzakking te beletten, kan echter eene wel verrichte buiging hierin veel tot nut zijn. De beste en gefchiktfte Beugel, om de des noodige verbuigingen aan te kunnen verrichten , is die van taai en genoegzaam veerig gefhgen ijzer, als zijnde het koper door het veelvuldig kloppen, ter zijner veering noodig , meest te hard en broos geworden, om dit te kunnen ondergaan; terwijl de ftaale nog minder of liever in 't ge*  2^8 verhandeling over denlieschbreukband, heel geene bekwaamheid daar toe bezitten. Voor kinderen echter gebruikt men meest kopere Beugels, om reden van het bewateren, 't welk hei ijzer fchielijk doet roesten, en om dat bij deeze zo veel lievigheid niet noodig is, dan bij bejaarde lieden, behoeft dezelve zo zwaar niet te zijn, nochte ook zo veel ter veering geflagen te worden, waardoor dezelve dan ook minder broos zijn, en bij de verbuiging niet zo ligt breeken. Richter f k) fpreekende van de veerkrachtige Breukbanden, zegt: ,, de hoofd„ zelflïandigheid, waaruit zulk een Band be„ ftaat, is een ijzer; dit ijzer den behoorlijken „ trap van veerkracht te geeven, is de hoofd. „ zaak. Van fraai moet het niet zijn, want „ dit is te broos, en laat zich niet volkomen „ naar de uitwendige gedaante van het ligchaam „ buigen ; het moet ook niet van week ijzer „ gemaakt worden, want dit is niet veerkrach„ tig, te zagt, en verandert van gedaante. Het „ moet veerkrachtig en tevens een weinig buig„ zaan zijn, en dit is het, als het uit gelijke „ deelen Haal en ijzer zamengefteld en koud „ gefmeed word." De Beugel welke aan deszelfs begin met een' fmallen en dikken, nederduikenden, zogenaamden hals is voorzien, is daar (&) Over de Breuken, ifte Deel, 8 Hoofdft. pag. 30.  DOOR AARDEWYN NIEUWENHUYS. 259 ter plaatfe , uit hoofde van zijne te groote dikte, fomtijds of meestal niet zeer gemakkelijk te verbuigen , wanneer zulks noodig is ; dus , wanneer men hem, bij het maaken, aldaar zijne behoorelijke bogt ter aanfluiting tegen het ligchaam niet bezorgt, en die uit bovengemelde reden niet gemakkelijk kon verholpen worden, wanneer de Band bekleed is, ziet men hem meermaalen aldaar zodanig van het ligchaam afwijken, dat men tusfehen hetzelve en den Band zeer gemakkelijk den vinger fteeken kan. Doch eenen rechten, platten, taaijen en veerkrachtigen Beugel kan men overal, waar zulks noodig is, zo veele en verfchillende verbuigingen doen ondergaan, als men tot meerdere verzekering der inhouding van de breuk, gemak des lijders, en vasi ligging des Bands oordeelt nuttig en noodig te zijn. §• 33- Om alle de vereischten, welke tot eenen bekwaamen Lieschbreukband behooren, zo verre ik mij deeze herinner, bijeenreflellen, dient nog hier bij gevoegt: dat derzelver gedaante of orntrek, zal hij zijne gegevene veerkracht kunnen oeffenen, zodanig behoort te zijn, dat deszelfs middenlijn, welke zich uitftrekt, (bijvoorbeeld) in een dubbelden Band, van de voorkant van  aÖO verhandeling over den liesch-büeukband, hec middenftuk des Beugels, 'c welk zich tusfehen de beide Plaaten of Poppen bevindt-, tot aan zijn achterfte gedeelte, 't welk op het heiligbeen rust, korter of kleiner moet zijn, dan de middenlijn van het ligchaam, waarom hij gebruikt word, zich uitftrekkende van hec middendeel van 't fchaambeen- tot dat van het heiligbeen. Om dit nader en duidelijker voorteitellen , zal ik gebruik maaken van het geen de ervaren en verdienftelijke monnikhoff in een zijner onuitgegeven fchriften, welke ik gelegenheid gehad heb van te kunnen leezen, daaromtrent meldt, en waaruit men tevens 'sMans gedachten wegens de bekwaamheid eener Breukband zal ontdekken. „ Ten einde men weete, • wat (lag van Beugelband, tot inhouding eener „ breuk, van de meeste dienst, en dus voor „ den besten te houden zij, behoeft men geen „ toevlugt tot de bevinding van dien te nee„ men, nademaal de kennisfe van 't werktuigelijk , geftel deszelfs gebruik klaar en duidelijk ge„ noeg ontdekt, als zijnde zulk een Beugel, „ om eenig menfchelijk ligchaam aangelegd, „ ten aanzien van hetzelve niet te achten ge„ lijk aan eenen hoepel, geflagen om een vat, „ wiens duigen hierdoor allen te zaam ge„ dreeven, en alzo gedrongen worden, dat „ geen van die naar buiten uit kan wijken : „ maar  DCÖR AARDEWYN NIEÜWÜNHUYS 2^1 i'f maar hij dient alleen ter beteugeling of dwang i, der breuk , op dat deeze niet naar buicen » dringe; en wijders om de overige deelen des „ Iigchaams, zoo min als mogelijk is, te pran„ gen en te knellen. Waarom dusdanig een „ Beugel, ter zijne overeenkomst mee de ge« „ (lalte des ligehaams, hierna zoo volmaaktelijfc „ geboogen en gevoegd moet worden* dac hij daarop allergemakkelijkst zijne veerkracht kan „ volvoeren, die beftaat in deszelfs drukking eri j, tegendrukking, welke, volgens deeze af beeldhsg, j, zich fcheiden ten midden van dé bogt' ^ waarmede hij over de heup aan de zijde der it breuk loopt* zoo dat hij roet zijn kort ge. „ deelte, waarmede hij van daar naar vooren t, tot den Pop D gaat, zijne drukking, en mee V  2.62 VERHANDELING OVER DEN LIE3CH-BREUKBAND, j, het langde deel E. G. 't geen naar achteren „ om het ligchaam loopt, tegendrukking oef5, fent, als zijnde in diervoegen geboogen, dat „ hij, Iosgelaaten wordende, eene platter of „ langronder geftalte dan het ligchaam, waar„ om hij leggen moet, aanneemt, zo, dat de „ omtrek des Jigchsams van B. langs A. C „ toe F. 't grootde deel eenes lar.g-rond zijn„ de , D, A, E, G. die des Beugels is. „ Als dan zodanig een Beugel om het ligchaam , „ word gebragt, zo is 't noodwendig, dat zijn „ kortfte arm of deel van D tot B, en de „ langde arm van E toe C, en van G tot „ F worden uitgeboogen; welke dus alie de „ deelen des Iigchaams, van B tot A, C, F, „ binnen zich befiuiten en door hunne veerkracht „drukken, die, hoe zij, in tegendrukking, „ naar achteren over meer deelen is uitgefpreid, „ door dezelve te ligter word gedmagen; waarom „ een Beugel, die dé langde is, ook de beste „ word. Doch deszelfs lengte heeft hier haare „ bepaalde maat, als gaande niet verder, dan „ zijne tegendrukking zich van A, langs C, „ tot F uitbreid; die niet verder dan van de „ eene heup tot acn de andere , en dus van „ het beweegpunt A, tot aan het einde in G „ of F reikt: zoo dat al wat van daar verder „ naar vooren gaat, niet alleen onnut, maar  DOOR AARDEWVN NIEUWENKUYS. 26j *. zelf ook nadeeligis. Het is-onnut, vermirs », c noch tot l.etdo.l zijner drukking, noch » tot dat van tegendrukking behoort : en na» declig is 'c, aJxo c;asdanig etn ^ " ,lasnS in hec aan- en afdoen ooi en van het *, ligchaam zijnde, hierdoor ligtelij!c word ver* » boogen, en aldus het noodig flot en goed ge»» bruik verliest." 6 Èr zoude nu noch oVerfch;eten [Q f V* ae bekleeding der Beugel-breukbanden ï voor zo verre dezelve dient tot mindering van het gevoel hunner drukking; met hoe zagter ftoffagte dit worde vol bragt, hoe daardoor voorzeker minder of meerder de drukking en Jnelüng, des Pops en Beugels word gemaarigd, W.j hebben reeds Q. W gezien5 w^ da^ toe worden gebruikt en aangopreewa \ ook * ?k genoegzaam bekend: doch dewijl her vaneenen Beugel- .reukband meest van h^t *tf voegen van deszelfs Be-el om het rfeqró voor 'twelkè dezelve gehikt iss en ijjfofcj meerder hiervan, dan van deszelfs bekleedfel afhangt, zullen wij hierover fefe, behoeyen ^ te wijden; laatende aan een ieder, die dit onderneemt, over, daartoe zodaanige ftoffe te neeV *  ü6\ verhandeling over den liesch breukband, men, als hij 't gefchikst en best oordeelt daartoe te dienen, Ook meen ik niet noodzaakelijk te zijn, hier te moeten fpreeken over 'c geen bij het draagen van een Beugel breukband, tot gemak voor den lijder dient in 't oog gehou. den of in oprreiking genoomen te worden: en wel bij mansperfoonen wegens hunne broeken, dat deeze geene knelling aan den band toebrengen, of op demelven hangen, (waarvan camper (/) en monnik hof f (m) ook gewag maaken,) om dat dit niet zoo zeer de befchrijving van een bekwaamen breukband, als wel de aanbrenging van gemak voor den lijder, bij het draagen van den band, betreft. §• 35- Zal dan een Beugel-breukband zijne voorbefchreeven vereischten volkomelijk verkrijgen , zo behoort hier ook vooral toe, den lijder, bij het eerfte aandoen van den band, onder het oog te hebben , om te ontdekken of dezelve ook eenige veranderingen en verbeteringen behoort te ondergaan: want hoe naauwkeurig de maat (/) Verhand, van het Batasfkh Genootfchap ie Rotterdam , ïfte Deel, §. 18. pag. 267. (m, Over de Breaken, druk van 17^2, 4 Hoofdft. $• 5.  DOOR AAR EWYN NIENWENHUYS. 265 van het ligchaam genomen word, is dit niet ger.oeg om eeniglijk daarnaar te werk te gaan. Be verfchillende gedaanten der bekkens en om* trekken der heupen , welke de Bezorgers van het Legaat, bij dee^e voorgeftelde Vraage met recht aanmerken, is de reden, waarom men niet • verzeekerd kan zijn, dat de band, naar de genomen maat gemaakt, aan alle vereischten zal voldoen. Dit vindt niet alleen plaa s bij gebrekkelijke voorwerpen, maar men ontdekc ook hierin fomtijds een zeer aanmerkelijk verfchil, bij, naar het uiterlijk aanzien, zeer wel gefielde ligchaamen : hierom is des lijders perfoonlijke tegenwoordigheid noodzaakeüjk, om zich naar bevinding hieromtrent te richten: want daar in. den éénen hec fchaambeen zich verheven , in dea anderen zich duikend voordoet; de één zich zeer uirfteekende van ruggraat, de andere integendeel hol van lendenen bevindt; de één bol en rond van bilfpieren, de ander daarente. gen geflonken, plat en als hol is : trachce men inde twee eerste gevallen, door verbuiging des Pops , of liever des Beugels kort aan den Pop, deezen laatilen daardoor minder of meerder te doen drukken, aanfluiten of fcheppende te maaken; en den Beugel in de overige plaatshebbende omftandigheden, meerder rond, plat en hol te buigen, om dus zijne volmaakte form V3  £265 VEHANDELTNG OVER DEN LTECCH-BREUKBAND , naar het lichaam te doen verkrijgen. . Al^oe. wel 't mij meer dan eenmaal heeft mogen gebeuren, aan lieden, welke te verre afweezend, in de onmogelijkheid waren , om over te komen , op eene mij toegezondene maat eenen Band • te bezorgen, welke voldoende en naar genoegen beviel; is het des niet tegenftsande mij onmogelijk te verklaaren, hierin eene wiskundige ze< kerheid te liggen , en da: niet hec tegendeel zoude kunnen gebeuren. En daar voorzeker de kennis van de gedaante'en famenflelling der beenderen, welke hec bekken uicmaaken, gelijk ulhoorn («) aanmerkt, van veel dienst hier in is, voldoet dit evenwel niet ten vollen; gelijk ook niet het voordel van richter (o), om eene buigzaame draad om het ligchaam gebragt, deszelfs hoogten en holten te doen teekenen, en daarnaar den L-and te maaken; dewijl zodaanig eene, draad ligt verbuigen en haare behoorlijke form verliezen kan. §. 3<5- Dus meen ik kort en duidelijk, (zoo, ik mij niet («) Aantek. op heister, ji8 Hoofdft, Lett. T. pag. (a) Over de Breuken, ifteDeeJ, 8 Hoofdft, pag. 41,  DOOR AAED3WYM NISUWENHUYS. 267 niet bcdriege) te hebben voorgefield en asngeweezen, de vereischten, welk eene allezins vol' doende Lieschbrcukband behoort te hebben, ten einde op voorverpen van onderfcheiden ouderdom en fexe , behoorlijk aantefluiten, en met het minst mogelijke hinder gedraagen te worden. Wij hebben (§. 21.) hunne algemeene, en (§, 22 en 23.) hunne bijzondere vereisclren bepaald. Hoe nader nu een Lieschbreukband , met alle deeze vereischten, en hec verdere daar van (§. 24—35.) gemelde overeenkomc, des ce meerder diensc en nuc, vertrouw ik, dat men, op goede gronden, danrvan te verwagten heefc, en dus zulk één band aanteprijzen en te varkiezen zij. Om echter den verderen inhoud der Vraage, of'ttr onder de befchreevene Lieschbreukbanden één zij , welke verdiene voor den besten gehouden te worden? mee ja te beantwoorden s is, naar'c mij voorkomt, zeer moeijelijk, want men zoude alsdan , éénen éénigen van deeze alle hier toe neemende, de overige moeten verwerpen, hetwelk ligt zcude kunnen doen vermoeden , met eene te groote eigenliefde bezet te zijn, of eene te overdreeven zucht en genegenheid te hebben voor den uitvinder van zoda. rig een uitgezonderd werktuig: en de vraag met neen beantwoordende, ftelc men de bekwaame met de onbekwaame banden gelijk. De (§. 21.) V 4  s68 VERHANDELING OVER DEN LIÊSCH-BREUKBAND, algemeene genoemde vereischten,, behooren alle deeze banden, geen uitgezonderd, te bezitten, zullen zij bekwaam en voldoende mogen genoemd worden; en wat (§, S2, 23.) de bijzondere aangaat , offchoon men hierin groote verfcheidenheid aantreft, kan men daarom niet zeggen , dat dezelve in andere opzichten geheel verwerpelijk zijn. 'Er is geene va«te regel om de vorming van den band naar te richten, a's in zoo verre wij (§. 17.) grzien hebben, welke door ULHOORN, RICHTER en MONNIK HOFF worden opgegeeven: want twee banden-, in allen opzichten aan eikanderen gelijk, voor twee onderscheidene ligchaamen moetende dienen, welke van eene gelijke dikte en omtrek zijn, en naar het uiterlijk aanzien van dezelfde geltal ten , ook de breuk of breuken van gelijke grootte; zoo zal de eene band volmaakt in alles voldoen , zonder eenige nadere verbuiging te behoeven; en de andere ten uherfte ongemakkelijk en ondraagbaar zijn , om reden der verfchillende gedaante der beide ligchaamen, en der uitpuiling en invalling des omtreks van de plaats, alwaar de band moet liggen, iets, het welk bij de laatfte plaats heeft, en bij de eerde niet: derhalven dient ieder band gefchikc te zijn naar 't voorwerp, dat denzelven moet draagen; en hoe goed en naar de kunst een, band gg-  DOOR AARDEVVYN NIEUWENHUYS. 369 maakt moge zijn , kan men niet zeggen , dat hij in alle opzichten voldoen zal, vdór en aleer men denzelven aanlegt, wanneer men best ontdekken zal, wat men daarvan te versvachten heeft. Hec is daarom ook zeer noodzaakïijk en aameprijzen , zich toeceleggen op het verkrijgen van de keonisfe der noodige verbuigingen, Qm die, indien dit vereischt word, aan den Land te kunnen verrichten , zonder welke te kennen, men veelal gebrekkig flaagen zal; en Ik ben hierom grootelijks verwonderd, over het geene richter zegt (»: „ Als de Breukband door eenen bekwaamen Meester ge. „ maakt is , heeft men zelfs niet noodir, den Pop behoorlijk te richten ; want zulk een „ weet door ondervinding aan den Pop de be„ hoorlijke richting te geeven , als men hem maar zegt, of de lijder vet, dan mager is. En offchoon ik ten vollen bekenne, dat de ondervinding hiertoe veel tot eene leidsvrouw verftrekt kan ik echter in 't overige niet volkomen meede Hemmen, maar veel eerder om de richting zo des Pops als des Bengels , naar de bijzondere omftandigheeden, welke in ieder ligchaam, volgens (§. 35.) zich kunnen voordoen , wel degelijk gade te Haan, om hec een en ander hier. (?) Over de Breuken, ifteDeel, 8 Hoofdft, Pag.4?. V 5  Ê/O VERHANDELING OVER DEN LIESCH-BREUKBAND, na mee zekerheid te verrichtenden 't geen best kenbaar word bij het aandoen van den Band, die , hoe zeer naar de konst gëmaakt, echter als dan veelmaal noch bevonden word eenige veranderingen te moeten ondergaan, welke fomtijds met weinig moeite kunnen aangebragt worden ; en zonder welke hij zijne behoorlijke werking niet goed verrichten, of ongemakkelijk in "t draagen z jn zoude. Wel verre derhal ven, van de bevinding der nuttigheid, weike de aangehaalde Schrijvers Hellen en betuigen, van de door hun uitgedachteLiesehbreukbanden ondervonden te hebben, te beoordeelen, tegen te fpreeken , aftekeuren en te verachten, of mij als eenen keurmeester over hunne aangepreezene werktuigen, en daarmede beoogde nuttige uitvindingen en arbeid te willen doen voorkomen , zoude ik de geenen, die zich op de behandeling der Breuken toeleggen, ten einde niet blindelings en uit enkele volgzucht van naam en roem hierin te werk te gaan , veel liever aanraaden zelf (indien ze daar lust toe hebben,) te onderzoeken, in hoe verre de nuttigheid en het vermogen des eenen boven den anderen deezer werktuigen zich uitftrekt en laat ontdekken , en welke dus de voorkeur al of niet verdient, daar eigene ondervinding voor-  door aarde wyn nieuwenhuys. 27 j zeker hier over hec rnec-te licht kan verfpreiden. ii 37. Daar de ondervinding echter leert, dat fom. mige zwaare en groote Breuken, en meestal die uit het Net beilaan , (welke eene naamvkeurige en welfluitende Band daar voor vervaardigd zijn moge) zich ter binnenhouding zeer moeijelijk en ongemaklJjk laaten bepaalen, maar ligtelijk, bij de minfte forceering van het ligchaam, onder den Pop doorfchieten; zo heeft men, om zulks voonekomen, hier tegen bedacht zodanige veranderingen a=n den Pop te brengen, van welke men zich voorftelde, daarmede die gebrek te kunnen verbeteren: van welke veranderingen van den Pop ik nog korcelijk zal fpreeken , in zo verre hél nodig is, om aancetoonen en te kunnen opmaaken , welke van deeze , ook de ééne boven de anderen, der voorkeur waardig zoude moeten geacht worden, om zich daar van, met de meeste vrucht en gemak voor den lijder, ce bedienen. Offchoon ulhoorn, ten dien opzichte, de Banden met veeren in den Pop, ten fterkfïe veracht, zegt hij: (?) Maar alle andere Cf) Aanmerk, op heister, 118 Hcofdft. Lett.T. pa?  272 verhandeling over den liesch-breukband., „ met opgedraaide veeren op de Poppen, ge„ ven onnodige omftandigheeden , die , fchoon „ van fommigen omhelsd, v.erachtenswaardig zijn, „ kan ik niet zien dezelve zo ftrict en ten eene„ maal dit te verdienen ; daar ik in enkelde „ gevallen van groote en zwaare Breuken ben „ genoodzaakt geweest, daar van gebruik te „ moeten maaken , en ;hierbij derzelver we„ zetJijk nut ondervonden heb." §. 38. De Banden van müsschenbroek waren, volgens solingen, (r) voorzien van een' Pop , welke gevoegd wierd onder eene Plaat, die van boven, door een lid tot haare beweging, verbonden was aan hec breed beginfel des Beugels, 't welke naar onderen voorzien was van een overhangenden Lip, op welke een gaa'jen met een moertjen was gebragt, tot doorlaat ng van een Tapjen met een Kruk, dienende om door omdraa jing van dit Tapjen en Kruk, den Pop, tot meerder fluiting tegen het Schaambeen, aantefchroeven. §• 39- Reneaulme, fpreeknde van de Bieuk(r) Chirurgicaale Werken, Hoofdft. 64. pag. 156.  DOOR AARDEWYN NIEUWENIIUYS. £73 banden, zegt: t» „ Men gebruikt ook voor „ eene Lieschbreuk, op deszelfs drukkusfen, „ wel een draairad mee eene veer, om bij „ graaden zo ftijf te drukken, als men verdraa* ,, gen kan." Ik heb eenen zodanigen band nog onder mij berustende, welks Beugel aan zijn begin de gedaante van eene fpil heeft , en in hec middengedeelte van deeze fpil een rad, het welk voor eea gedeelce mee fleuven of tanden voorzien is; de Plaat, aan deeze fpil verbonden door middel van cwee oogen , waardoor zij haare vrije beweeging om de fpil heeft, bevat aan lwar bovendeel , tusfehen de befebreevene oogen, het getand rad, is wijders op haar oppervlakte van eene veer voorzien, welke aan haar laagfte gedeelte op de Plaat is vastgeklonken, en van daar oprijst en aanflaac cegen de tanden van hec rad, a's in een ratel, zodanig, dat hij toelaac, om de Plaat met den Pop tegen het ligchaam minder of meerder aancedrukken, door omdraaijing om haare fpil , en daardoor minder of meerder fluiting toecebrengen, blijvende wijders zodanig ftaan, als men hem gezet heeft. S- 3»- De Veercompres of Pop, welke monnik. CO Verh. der fchenrfels of darmbreuken, pag. 163.  S74 VERHANDELING OVER DEN LIE3CH-BRECKEAND , hoff als eene ukvindinj van zijn Vader befchrijfc en afyeteekend heeft, beftaat uit twee Plaaten, welker ondertte voorzien is van een uhgefneeden vierkant gat, hec welk dienc cot ontfangsc van eene krulveer; deeze veer, hier in geplaatst zijnde, word door middel van haaf fpil, waarom zij gewonden is, geklonken op de Plaat, ter beide zijden van hec gemelde vierkan* ten gac, zo, dat de fpil mee de bovenkant der Plaac geüjk Haat; hec einde van de buitenfte krul der veer, benevens een uitfiekend pennetjen, word insgelijks geklonken, en de veer aan den binnenkant en hec pennetjen tot vastzetting aan den bu ten en voorkant van de boven of opperplaat; zo dat de veer zich tusfehen beide de plaaten in bevindt. Wijders is de bovenplaar, op dat de veer niet zoude kantelen, aan beide zijden voorzien van een fchroefjen of hangertjen, welker einde mede met een gat doorboord is, ter ontfanging der uicerfle en geronde deelen van de fpil der veer, welke hierin zijne vrije en nodige beweging kan ..oefLnen ; voores is op de onderplaat gebragt een plaatjen , mede mee een gat doorboord, 't welk dient om over hec uitfieekend pennetjen van de bov^nplaat gebragt te worden, om, gelijk reeds gezegd is, de veer (O Over de Breuken, druk van 1792, 4 Hoofdd. 5.342 —355- PI. 3 en 4.  DOOR AARDSWYN NI2UWENHUYS. 27$ hierdoor, bij het omdoen van den Band, zo lang pal en buiten beweging te zetten. Op dat de veer ook niet te ver in haare beweging de onderplaat zoude agterover doen flaan, dient ter liaarer bepaaling hierin, een koper fpandraatjen, 't welk geklonken word in de bove.nplaat, ter zijde der veer, en door een gaatjen in de on. derplaat loopt, aan welker onder- of agcerkant het met een knopjsn of oogjen is voorzien, om deszelfs door- of uicfchieting te beletten. Men d'C' zo in zii™ bijzondere Hukken als famenfteliing, afgebeeld op de derde en vierde Plaat achter het werk van monnikhoff over de Breuken , in het jaar i79t uitgegeeven: zijnde hec laatstgemelde fpandraatjen, op de eerfte plaat, de vijfde afbeelding, van hetzelve werk geplaatsr. S. 41. Men ziet nu, wel is waar, dat in de eerfte en tweede der hier befchreevene Poppen zo wel de eerfte, door middel van zijn tapjen en kruk, a!s de tweede, door omdraaijing zijner Plaat en Pop, de veer te plaatfen is in zodanig een fieuf of tand van het rad der fpil, als men noodig vindt, en de Pop meer of minder cegen het ligchaam kan aangefloocen worden ; maar dan  JT é VERHANDELING OVER DEN LTESCH-BREUKBASiDV ook deeze zijn gegeeven ftand behoudt, tot dit men verkieze dezelve te veranderen r, en deeze Poppen, dus in zich zelve geene de minfte beweging hebben, om het fchaambeen in het voorover bukken, en daardoor veroorzaakt achterwaards wijken te volgen; of in hetweder oprijzen, met hetzelfde been te kunnen voor- of opwaards klimmen, en dus hierin met den Pop van eentn gewoonen Beugel-breukband gelijk ftaan ; daarteboven , indien de Pop door toedraaijing van zijn tapjen of kruk, of wel door plaatfing der veer in het geileufd of getand rad, zodanig gefield word, dat men niet zal behoeven te vreezen dat de breuk, bij voorover buiging van hec ligchaam, of andere bewegingen, zal uitgaan, dit alsdan bij een rechten ftand eene ondraagelijke drukking zal doen lijden. Zulks is die, welken monnikhoff voprftelt, niet onderworpen, als zijnde altoos los en vrij in zijne beweging, om het fchaambeen in zijne nederduiking en oprijzing te kunnen volgen, en altoos eene vrij gelijke drukking of aanfluiting tegen en op dit been te maaken. In hoe verre uu de ééne Pop boven den anderen ten gebruike moet gefteld worden, dunkt mij uit derzelver om* fchrijving genoeg te blijken, zender dat ik mijne beflisfende uitfgraak geeve; laatende (indien deeze verhandeling aan het doel der voorgeftelde Vraa-  DOOR AARDEWYN NIEUWENHUYS. %?J Vraage moge voldaan hebben, en waardig ge. oordeeld worden om gemeen te maaken, dit alsdan over aan de Lezers dezer mijne Ver. handeling. §. 43.' Zie hier, waartoe ik docr de voorgeftelde en nu verhandelde Vraage ben opgewekt en aangemoedigd geworden, om mijne vermogens ter beantwoording te beproeven , en wat mij tevens bij het leezen en overdenken derzelve voor den geest kwam, om ter neder te nellen. Of nu deeze eerfteling mijnes letterarbeids de goed- of afkeuring verdiene , verwagt ik van het oordeel der Heeren Bez rgeren van die Legaat ; en indien 'er andere Mededingers naar den Eereprijs nevens mij zich opdoen, en hun gefchrift de voorkeur wezenlijk verdient, zal ik, bij het verneemen van den uitflag hier van , mij de zinfpreuk te binnen brengen , welke ik hierbij gekoozen heb, en waarmede ik deeze Verhandeling befluit. Ut quisque meretur.  AANHANGSEL VAN het belangrijke, omtrent den besten LIESCH - BREUKBAND, GETROKKEN uit de niet bekroonde verhandelingen. De Schrijver der Verhandeling, ingezonden onder de Zinfpreuk: De zwaarfte deelen door een eenvoudig Werktuig onderfieund, die zich op de nodiging, in het Programrna van j September 1803, bekend gemaakt heeft, en bij het openen van deszelfs verzegeld Billet bevonden wierd te zijn: fredrik jan ter Borgh, Heel en Vroedmeester te Groningen, begint dezelve met eenige Aanmerkingen, betreklijk de lengte , richting en gedaante des Beugels en der Poppen der meest gebruiklijke Lieschbreukbanden; terwijl, behalven het verdere overeenkomende met den inhoud der be-  aanh. over den eesten uesch-breukband. C79 ' kroonde Verhandeling, her volgende belangrijke daar in werd gevonden. Ten aanzien van de lengte des Beugels word het onderfcheid zeer gepast, voor min bedrevenen, opgehelderd door eene hier agter gevoegde afbeelding van den omtrek van het ligchaam, of doorfnede, van boven gezien {Plaat I. I), gevolgd naar die van den beroemden Hoogleeraar camper, geplaatst in het eerfte Deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, te Rotterdam. De dubbelde Band van gemelden Hoogleeraar aldaar aangelegd vertoond, en van den buikring der eene zijde om de heupen gaande tot aan hec begin der fpanfpier der dljefchede aan de overgeftelde zijde, beflaat t§ gedeelten van dien geheelen omtrek, aanfluitende op alle de vaste punten deszelven: op welken Band de Leidfche Heelmeester balthazaar reeds had aangemerkt, „ dat, naardien de lieschfpleet „ fchuisch loopt, de Pop derhalven mede „ fchuinsch en niet ragt behoorde te ftaan;" terwijl tevens magere lieden dien Band bij den nacht moeilijk draagen; en ook deeze Band niet te fterk aangetrokken moet worden, om de daar aan gegevene bogt niet te veranderen." „De lengte des Bands van ulhoorn, X a  a80 aanhangsel o ver den dionis en bass, gelijk aan | of tl des omtreks, word in die afbeelding door den afftand van i tot 9 uitgedrukt, en reikt dus van den buikring der regterzijde tot aan het midden van hec linker darmbeen, alwaar de dwarsfche middenlijn eindigt." „ De Band van arnaud heeft •§ of T| deelen deszelfden omtreks tot zijne lengte, waarom dus het fteunpunt vallen moet op 8, en niet veel verfchiit van TS: terwijl de Schrijvers deezer onderfcheidene afraeetingen geene redenen hebben opgegeeven , waarom deeze Igngten gekoozen zijn." „ De Band van richter en juwille,' waarvan \ of ts, de helft des omtreks, de lengte uitmaakt, vindt dus zijn fteunpunt op het heiligbeen: waaruit volgt, dat de veerkracht van deeze Band den as van het bekken, of afftand der fchaambeensvereeniging van het heiligbeen, moet trachten te doen naderen; welk fteunpunt te fmal is, afglippen moet, of fmertelijke drukking op het heiligbeen geeven; om welke reden richter 'er een kusfen onder plaatfte; en juville den Band aldaar verbreedde, met eene plaat, ter diepte van vijf lijnen uitgehold, befchreeven in het Journal de Medicine, torn, 43' PaS' I77'-> we'k gedeelte altoos behoorde gevestigd te blijven , daar ondertusfchen het  besten liesch-breukb and. 281 ligchaam in jonge voorwerpen door den groeij uitzet, en dus de Pop daarbij moet wankelen.'" „ Ten aanzien der verfchillende richting van het voorfle gedeelte des Beugels, het welke van het darmbeen naar den buikring afdaalt, regt" lijnig met eenen regthoekig aangevoegdjn Pop in die van camper, met eenen neerdaalenden hals in die van ulhoorn, en met eenen fchuinsch afdaalenden Pop van richter ; word de Lezer ver weezen naar de reeds gemelde Verhandelingen van camper en ju ville , met bijvoeging: „ dat, daarin de eerstgenoemde de geheele Beugel de heupen in eene fchuinfche richting afdaalende omvat, de bovenrand des Beugels het ligchaam te fterk aanraakt, en de Pop van vooren moet afwijken, naarmate deszelfs lengte met het ondereinde op het fchaambeen rust; waartegen, in de beide laatstgemeide Banden, de nederdaalende hals des Beugels of de Pop veroorzaakt, dat de ftaart of riem, naar den laager geplaatften Pop afdaalende en gehecht, denzelven fchuinsch naar boven trekken moet, en dus beletten genoeg op den buikring te drukken." „ Het maakfel en ce gedaante der Poppen in aanmerking neemende , verwerpt de Schrijver de harde , betuigt omtrent de kegelwijze verhevene van ulhoorn geene ondervinding te X 3  S82 aanhangsel ovër den hebben, geeft aan den veerkrachtigen uit paarde* haait de voorkeur, gelijk ook aan den breederen van richter, voor den minder broeden van camper." „ Daar de dikte zo wel als de beftanddeelen des Beugels bij de. onderfcheidehe Schrijvers verfchillende worden opgegeven, beliaande uic 2 deelen fiaal en i deel ijzer, of i deel i of geheel uic gehamerd koper, zo word hierbij aangemerkt: hoe al ce veerkrachcige Banden gevaarlijk worden kunnen ; en zulks beweezen door hec voorbeeld eener Jufvrouw, welke uic e?ne fchuic willende flappen, op den Beugel viel , mee verbreeking deszelven en voor haar beklaaglijke gevolgen; gelijk die mede bijeenen man, door hec vallen van crappen, gebeurde. Om dit te voorkoomen, den Beugel dikker ce maaken, zoude nutteloos en voor den lijderdes te lastiger zijn; terwijl tevens de buigfaamheid tot aanfluiting daarbij zoude verminderen: om welke redenen denkelijk ook monnikhoff den Pop door eene krul veer beweeglijk heeft doen zijn." „ De Liesch- of Bilband, overbodig bij dikbuiken lijderen, integendeel onontbeerlijk bij mageren, is voor noodzakelijk te houden bij  BESTEN LIESCH-BREUItBAND. 283 mankgaanoen , uit hoofde van dewelver waggelenden gang en mededeelende beweging van her bckken." „ Bij eenen dubbelden Lieschbreukband, maakte de Beugel, tusfehen de beide Poppen eenen boog, beantwoordende aan de breedte der fchaambeensvereeniging. Launay bedagt eene fchroef, om de Poppen willekeurig te verwijderen; bell wilde aan ieder einde des Beugels eenen Pop geplaattt hebben; richter raadde twee halve Banden aanteleggen, die echter door dien zelfden Hoogleeraar min voldoende gerekend worden, terwijl voorzeker , hoezeer ook een dubbelde Band met beweeglijke Poppen wel meerder aanfluitende fchijnt te zijn, hij echrer niet zo bepaald gehouden zal kunnen worden." Na deeze voorafgaande Aanmerkingen, overgaande ter beantwoording van het eerfte v,oorgcftelde vraagftuk: Of 'er onder alle de befchreevene Lieschbreukbanden één zij, welke verdiens voor den besten gehouden te worden? worden de flappe en niet veerkrachtige Banden, van par é en anderen, voor het algemeen gebruik afgekeurd, edoch, overeenkomftig met de gevoelens en waa^neemingen van camper X 4  284 aanhangsel over den en ulhoorn, bij tedere en magere voorwerpen voordeelig gereekend, gelijk ook die door dien zelfden Hoogleeraar gebeezigde flappe Band, vastgemaakt aan eene ijzeren plaat, waaraan eene veer, omtrent 3 duimen lang, op een hoek van 30 graaden gehecht, en de Pop van kurk gemaakt." „De veerkrachtige Banden van camper, ulhoorn, arnaud, richter en juvil- le met eikanderen vergelijkende, welke laatstgenoemde ook bij de Troupes der Bataaffche Republicq gebruikiijk zijn , acht de Schrijver mf es: verkiesbaar die , welke f = T| deelen des geheelen omtreks tot lengte heeft; van welke de Pop of Poppen, met uitfluiting der ftoffe, waarmede zij gevuld zijn, eene platachtige en aan den onderkant binnenwaardsch keerenden gedaante heeft; beftaande uit twee gelijke deelen, ftaal en ijzer, famengefmeed en dóór koud gehamerd, of, heet gemaakt zijnde, in olij gedompeld en daardoor veerkrachtig gemaakt, naar evenredigheid der breuk en opering, dikker of dunnen geflagen worden : doch welke nog te verbeteren zijn zal, Het verfchil der drie opgenoemde Banden beftaat alleen in eenige weinige eigenfchappen, waarom h?t dan ook moeijelijk valt, onder deeze drie goede Banden éénen den besten te noemen,"  besten liesch-breukb and. 285 Ter beantwoording van het tweede vraagfiuk, aangaande: de eigenfchappcn , die den besten Lieschbreukband boven alle anderen moet doen uitmunten? worden de volgende poincten voorgefteld: „ 1. Er behoort, behalven het laatstgemelde, aan het punt van drukking een fteunpunt tegenovergefteld te zijn, en wel liefst op beide de darmbeenderen en het heiligbeen tevens, waartoe f = T3 omtreks der heupen voldoet; terwijl dat een Beugel , die niet meer dan è ■= tS omtreks beflaat, daaraan, althans voor eenen enkelden^Band, niet voldoen kan, en nog weiniger een van mindere lengte: op grond der vooraf gemaakte aanmerkingen." „ üm Bij kinderen word de Beugel best van koper gemaakt , om dat het ijzer, door de pis aangrgreepen, roest en doorknaagd word, waardoor het deszelfs veerkracht verliest.'* „ 3. Voor eenen dubbelden Band moeten de beide Poppen aan het zelfde einde des Beugels geplaatst zijn, en wel die voor de ligtfte breuk aan het einde; mede naar het gevoelen van camper, richter en juville. Zulks moet derhalven de keuze tot eenen regcen of linker irieschbreukband bepaalen." X5  *86 AANHANGSEL OVER DEN „ Het derde Vraagftuk, betreffende het nog ontbreekende aan den besten Lieschbrcukband % word beantwoord door eene herhaaling der bevooren reeds aangemerkte gebreken , ten aanzien van de verfchillende lengte en veerkracht des Beugels, en gedaante en richting der Pop. pen, te groot of te klein, in betrekking tot de buikringen, het meerder tegenhouden eener net- dan darmbreuk, enz. welke alle ook hierbij gelden , en aan ieder der onderfcheidene goede Banden iets gebrekkigs doet aantreffen, het welk de beflisfing omtrent den besten derzelve zo moeilijk maakt." De Schrijver gaat eindelijk over ter beaat* woording van het vierde en laatfte lid der Vraage, omtrent de op redeneering en ondervinding gegrondde vereischten des besten Lieschbreukbands ? terwijl Hij daarbij eenen Band met des« zelfs bewerking voorfteït, welke .eenvoudig en voldoend , met weinig moeite voor onder» fcheidene voorwerpen kan gefchikt gemaakt worden, en die tevens niet kostbaar, maar voor  besten liesch-breukband. 287 ieder verkrijgbaar is; tot welks vervaardiging het volgende vereischt word:" a. „ De maat van den omtrek des bekkens en der heupen moet naauwkeurig genomen worden: tot welk einde, in de plaats van den dubbeiden buigfaamen draad van richter, of het> lint van camper en ulhoorn, een bijzonder uitgedagt werktuig , of bekkenmeter word aangewezen en afgebeeld (Plaat I. fig. H. 111.) niet ongelijk aan eene.gewoone fchoenmaakers voetmaat, met verdeelingen en onderdee» lingen, als van eenen duimftok ; waarvan de langde arm A, lang 9 duimen, langs het darm» been van de zijde der breuk, en de tweede of kortfte arm B, lang 6 duimen, regthoekig met A vereenigd, agter en over de lendenfpieren en het heiligbeen aangelegd word; terwijl een derde arm C, van gelijke lengte ais B, beweeglijk vereenigd met A, eri over denzelven verfchuifbaar, aan den voorkant van het ligchaam over de fchaambeensvereeniging word aangebragt. Bij deeze verfchuiving, C altoos evenwijdig blijvende aan B, word daardoor aan A, den afftand van a. c = b. d, de diepte of kortfte middenlijn des Iigchaams en van het bekken gevonden; gelijk mede de lengt ? des derden arms , tot aan de fchaambeensvereeniging, dat is c. d genieeten zijnde, ook de daar  a88 AANHANGSEL OVER DEN aan gelijke halve dvvarsfche middenlijn {Fig. I. B. I. Fig. III A. e.) bekend word, en, deeze laatfte dubbeld genoomen zijnde, de geheele dwarsfche middenlijn {Fig. I. B. L D.) bere kend." b, „ De geheele omtrek van het Bekkeu moet daarna met een lint gemeeten, en van dat lint | = y| voor de lengte des Beugels genoomen, en de Beugel naar de maat, op den Bekkenmeter (/>/. I. fig. Hl. b. h. i. d.)aangeweezen, geboogen worden." • c. „ Zulk eenen Beugel moest men uit twee deelen ijzer en één deel ftaal vervaardigen, en dit ftaal tusfehen de twee ijzere flaaven ingelegd fmeeden." d. „ Na de fmeeding moest de Beugel van alle onreinigheeden gezuiverd en door den vijl effen gemaakt worden, en overal van gelijke dikte en breedte zijn: de dikte van i£ of if , en de breedte van 9 lijnen'" e. ,, Njarmaate de bogc des Beugels in vergelijking met den kortflen middenlijn des Bekkens, door toebuiging der beide einden verlengt of verkort word, (/>/. I. fig. V.) zal de Band ook meerder of minder aanfluiten en op de breuk werken ; terwijl in onderfcheidene voorwerpen , de fchuinfche naar den buikring nederdalende richting van zulk een Béugel  besten liesch-breukband. 289 hem minder zal doen verfchillen, dan die van camper, welke horifontaal is, en waarvan de Poppen, regthoekig aangevoegd, langer of korter zijn moeten, naarmate der vette of magere lijderen," f. „ De Beugel moet zo gehard worden, dat hij befland is voor alle de ligchaamsbewegingen en uitwendig geweld; hoertoe moet dezelve in een vuur van kooien karsrood gloeijend gemaakt, en door een geftadig bewaaijen, de asfche daarvan verwijderd worden ; men zorge vooral, de eens daar an gegevene bogt niet te doen veranderen, weshalven het uitneemen uit het vuur door middel van een koper- of ijze*draad moet geschieden, en niet met eene tang, welke de hitte, waar zij aanraakt, vermindert." g „ Naast het vuur moet een bak met koo~ kende olij (taan, om daarin den Beugel te dompelen; edoch vóór het harden moec aan den Beugel reeds de nodige gedaante gegeven zijn; en na het harden, het fchild of de plaat des Pops, van eene gepaste en evenredige gedaante, daaraan geklonken, daarna de kurk aan de plaat beantwoordende, daarop gehecht, en benevens de Beugel met flanel bekleed en met leder overtrokken worden; nadat vooraf de ftaart of riem aan het einde des metaalen Beugels is vastgemaakt."  29° AANHANGSEL OVER DEN - h> „ De Liesch- of Bilband, niet in alle voorwerpen noodzakelijk, worde echter liever algemeen aangenomen, dan verworpen." i. „ De vereischten voor eenen dubbelden Lieschbreukband, zijn dezelfde, als voor eenen ehkelden, en verdienen daarbij opmerking. Het is ondertusfehen niet altoos mogelijk, de Poppen gelijkelijk te doen werken, uit hoofde van den afftand dier beiden van eikanderen, van de gedaante der fchaambeensvereeniging, der richting der Poppen, enz.; want op de grootfte breuk kan dikwerf de Pop goed aanfluiten, terwijl de kleinfte door den Pop, aan het einde des Beugels, niet genoeg gefteund word." k. „ Om dit laatfte in een gewichtig gevalle voorkoomen, raadt de Schrijver aan, na het naauwkeurig meeten van den omtrek des Iigchaams , twee Beugels te vervaardigen, eenen Voor de regter de andere voor de linker zijde, om beide met de daar aan vastgeklonken Peppen aanteleggen, de agsereinden over eikande. ren te brengen, en nadat zij beide behoorlijk pasfends bevonden worden, den bovenden niet dun kalfleder te overtrekken , alwaar dezelve over den onderften loopt, en in eenen koker, op deszelfs buitenzijde gemaakt, moet infehieten; aan het einde van welke koker de ftaart of riem vastgemaakt, en deeze naar de tegen-  besten liesch-breukband. 2J1 overgeftelde zijde en voorkant des Iigchaams ge» voerd, aan den Pop des onderden vastgehecht worden; waardoor het fmertelijke zal vermijd worden, het welk richter ondervondc, toen hij twee zijner banden aanlag." Ten befluite deezer Verhandeling zulk eenen Band voor den besten houdende, op grond zijner breedvoeriger, doch hier kortelijk gefchetfte redeneeriogen, voegt de Schrijver 'er de Afbeeldingen bij eens gefmeeden Beugels, der verfchillende graaden van veering, en een?n volkomen bekleeden linker Lieschbreukband , op Plaat I. fig. IV. V* VI. voorgefteld. VERKLAARING DER AFBEELDINGEN. PlaatI.Fig.I. De omtrek van het ligchaam, of doorfnc de van boven te zien; en dewelke in gelijke deelen gedeeld is, van >. 2- 3. rot 13. ABCDE. De Beugel van den om denzelven aangelegden dubbelden Band van camper.  £09 . VERKLAARING der AH. De Plaat en Pop. Q. De tweede Pop. AT. Een verlengde Pop, voor magere menfchen. C. De holte, tusfehen de lenden fpieren, in fommige zeer aanmerkelijk. B. D. De dwaisfche middenlijn. M. C. De diepte, dikte of kleine middenlijn. I. Het middenpunt van het ligchaam en Bekken. KL. Een andere dwarsfche middenlijn, bij mismaakte* Bekkens. AG. Lijn, waarin de veerkracht der Beugels werkt. AD en NE. Dergelijke Lijnen. F.P. GOE, Regthoekige Lijnen op BD, geevende te ken-en de krachten , waarmede de Beugel afwijkt of aangehaald word. A tot E = i§ De lengte des Beugels van camper. A tot D = T| = i —- ulhoorn, dion is ensASS. A tOt G = t? = I • ARNAUD. A tot C = i'i — h 1 richter en JU VILLE. Fig. II. Een Bekkenmeeter, gelijk aan eene fchoenmaakers voetmaat, met aangeweezene verdeeling en onderdeel ingen , als van eenen duimftok. A. Een arm deszelven , die 9 duimen lang zijn moet, van welke de halve lengte hier is voorgefteld. 1. 2. 3. 4, Vier gelijke afdeelingen deszelven. B. Een korter arm, lang 6 duimen, waarvan, van a totb, de helft hier is afgebeeld, en in drie deelen gedeeld bij a met den arm A regthoekig verbonden. C. Een derde arm, van gelijke lengte en verdeeling als B, omvattende den arm A bij e, en over den zeiven ver(chuifbaar; waarbij c. d, altoos evenwijdig blijven aan a. b. Fic.  AFBEELDINGEN. So| Fig. III. Dezelfde Bekkenmeeter aan den halven omtrek des Iigchaams (Fig. I.) aangelegd, vertoond, om deszelfs dienst aantewijzen. A. De lange arm langs de regterheup naar agteren üitgeftrekt. B. De korte arm ovei de lendenfpieren en heiligbeen gaande, tot aan b. C. De derde arm, over A voortgefchooven tot dat dezelve de fchaambeens-vereeniglng raakt. b. e. d. De daardoor gekende diepte , dikte en korttf middellijn, — aan a A c. A. e. De halve dwarsfche middenlijn gelijk aan è.d. — a.b.i en welke verdubbeld wordende den geheelen dwars» fchen middenlijn (Fig. I. B D.) uitmaakt. b.f.kg.d. Eene daar binnen befchreeven Boog, gelijk aan den halven omtrek Fig. t» ABC of i, a, 3 tot 6i b. h. i. d. Eene andere boogtrek binnen den Bekkenmeeter, zo als die aan den beugel gegeven rrioët worden. e Fio. IV. De fchets eens gefmeeden Beugels voor een linker Lieschbreukband, waaraan de Pop geklonken is. A. De Pop, in eene fchuinfchere neder- en binnenwaard- fche richting dan die van camper. «. Een oogjen tot doorlaating Van den Riem of Staart* b. Een haakjen tot vasthechting deszelven.' Y  m VERKLAARING der AFBEELDINGEN. c. Een oogjen tot doorlaating van den Liesch- of Bübard. d. Een haakien tot vasthechting deszelven. B. Het voorde gedeeite des Beugels over de Liesch gaande. C. .Het zijde]ijke over het Darmbeen. D. ^flct agterfte over de lenden fpieren en 't Heiligbeen. E. Het einde des Beugels aan de tegenovergeftelde z'jde, waaraan de Riem of Staart gehecht moet worden. Fig. V. De bogt deszelfden Beugcis, volgens Fig IIÏ. /. g. k. A. BC. DE Dezelfde gedeelten als in Fig, IV. a b.d e. Geflipte lijnen, ter aanwijzing hoe men den onderfeheiden graad van drukking deszelfden Beugels willekeurig kan bepaalen. FiG. VI. Een volkomen famengedelde en bekleeden linker Lieschbreukband. A. BC.D E. "1 Dezelfde als in Fig. IV. a b. c, d. J e. Eene luts op hüt voorde gedeelte des bekleeden bands, om na het aanleggen en aanfluiten deszelven, den Staart door te fteeken. F. De Iedere Riem of Staart des Beugels, die door a gedoken aan b vastgehecht word. G. H. De Liesch- of Bilband. g. Deszelfs verfchuif baare luts of hoofd, ti. Deszelfs einde of daart, om door d te fteeken en aan e te hechten.  aanh. over DÉN BËSTEN" lïesch-3REt KBAHD. De Verhandeling, in de Fianfche taal ge-* fèhreeven, en welke mede naar den prijs gedongen heeft, onder de Zinfpreuk: La Conjïruction des Bandages Herniaires tlev.t a beaucoup de Cor.noisjancss Anatomiques^ Ckirurgicales et Mechaniques. waarvan de Schrijver tot hiertoe niet verkoozen heeft, zich op de gedane nodiging, hekend te maaken: draagt alle de kenmerken van deszelfs kunde en ervarenheid; waarbij hij zich tot de fchrifcen en uitvindingen zijner Land- en Kunstgenooten bepaalt, behafven de Verhandeling van camper onder de Memoires de P Academie de Chirurgie. geplaarst, en het werk van r i c h • ter door dén geleerden rougemont in de fi'anfche tcal overgezet. In de Inleiding word, volgends qionis, arnaud en juVille opgegeven, dat, naar de ge. dachten des tweeden, men rekenen konde, dat \ gedeelte van het menschdom door Breuken was aangedaan; doch naar de eigene waarneemingen des laatden, gedeelte in Duitschland, Polen en Rusland; t\ deel in Spanjen en Italien; 23 gedeelte in Frankrijk en Engeland; tegen welke kwaaie in vroegere tijden ter volY 3  2t)6 aanhangsel over den lcome genezing, verfchillende konstbewerkingen uitgedacht, en eindelijk de onderfcheidene foorten van Breukbanden waren uitgevonden, die ook in deeze Verhandeling, ter toetfe gebragt, en de voorkeur toegekend word aan die van den beroemden j u v i l l e : wiens werk (Traité des Bandages Herniaires, Paris 1786 in 8vo.) tot heden toe onvertaald en den Nederlandfchen Heelkundigen weinig bekend is; weshalven, een uitvoeriger uittrekfel dezer Verhandeling, en befchrijving van dien band en vervaardiging deszelven, ter onzijdige vergelijking met de voorafgaande niet ondienftig voor de kunst is geoordeeld. Behalven het verdere overeenftemmen, met de vorige Verhandelingen , word ten aanzien der flappe banden nog bijgebragt „ dat derzelver Poppen geene drukking op den ring oeffe« nen, dan in de overeindftaande houding, terwijl bij het zitten de riem- en bilband dagelijks rek. kende, niet meer aanfluiten; waarom ook de vermaarde Prioor van Cabrieres zijne lijderen het zitten verboodt, en bal in eene veer in den Pop verborgen uitvondt en befchreef." „ De harde band van gratinaria, uit een ftuk ijzer, ter gedaante van f Cirkels gebogen, zonder achtgeeving op den dwarsfchen  besten liesch-breukband. 99? eivormigen omtrek der heupen, moest de deelen des te meerder kneuzen in verfchillende ligchaamshoudingen; zodanige waren de banden van blegnij en blackeij, welke laatftedaartoe ligt breekbaare horologieveeren gebruikte. De band van camper konde ook hiertoe gebragt worden." „ De weekere banden van arnaud, uit famengefmeed ijzer en ftaal , waar aan de Breukmeester de nodige kromming moest geeven; hoedanig welligt ook de band van lequin was; gelijk ook die uit verfcheidene ftrooken van ftaal opeengeflagen, en door beranger in zijn werk, genaamd Calandre befchreeven; zijn niet in ftaat kracht genoeg te oeffenen om denzelven op de plaats te doen blijven, even min als de flappen banden. Camper had daarbij gewenscht, dat dezelve regts en links konden ombuigen, om 'er zich naar de omftandigheden van te bedienen. Geoffroij befchuldigde de veei krachtige banden van drierleij verplaatfingen, doch ondervond die eigenlijk in eenen weeken band, terwijl 'er de veerkrachtige niet vatbaar voor is." „ De werktuigkunftige banden met veeren in den Pop, of met fcharnieren, fchroefmoeren, krulveeren, fteunbogen, enz. drukken en knellen alle den buikring meerder op de eene plaats Y 3  2£3 aanhangsel over pen dan op de andere, alwaar zij de deelen laaten uirfchieten: om welke redenen de banden van bleqnjj, 'o eoffro Y, oudet,legros, enZ, verdienen uit de dagelijkfche kunstoeffening verbannen , en alleen beproefd te worden in bui-, tengewoone gevallen, gelijk balin gedaan heeft." „ De veerkrachtige banden daarentegen waren ten allen tijde de beste, en vrij van kwerfing of hinder voor den lijder, zijn er alle de.j voordeefen in vereenigd, en verdienen daarom, de voorkeur, hoe zeer 'er ook moeilijkheden zijn in derzelver famenftoliing." De Schrijver gror>d: het voorfchrif: ter vervaardiging en volinaaking van den Lieschbreukr band, op een voordel vandenBurgerRonssiLLé chancerü {Memoires ds la Societé de med% de Paris, $me annêe pa\ 28+) namelijk : Gïgevsn ztjr.de een week ligchaam aan eenen bepaalden aandrang blootgefleld, moet een veerkrachtig ligchaam uitgevonden worden, het welk, door eene. tegenovergeftelds beweging, het week en zagte ligchaam terug hcude binnen ds plaats waar uit het zelve was naar bulten gekomen? . ?, De aanwijzing volgens dit grondbeginfel  BESTEN LIESCH •BREUKBAND» 2$9 vordert (naar .zijn oordeel,) eenen band krom gebogen en veerkrachtig , werkende als een hefboom van de derde foart, err van welke de te^enftand of het drukpunt zijn moet op den buikring, het fteunpunt op het heiligbeen en het magtpant omtrent het midden tusfeaen beide; _ moetende daarteboven het druk- cn fteunpunt overeenftemmen, zonder dat hunne richting in de zelfde lijn ftaa; - ter vervaardiging van welk eenen band het volgende vereischt word." Het Engelsen ftaal (Ader poule) in ftrooken ter dikte van i toe »* lijn, breed 10 hjren' en ter lengte van ,8 k 2o duimen, » het beste." , , Vóór het harden moet de ftaale plaat wel en"gelijkelijk geflaagen zijn; laatende aan dezéJ eene dikte van f deelen tot , geheelen lijn, voorts met een polijst fteen effen gewreven worden, waardoor "men wil, dat de luchtaaatiens meerder fluiten." De gedaante des Beugels moet aan die v-nhet bekken beantwoorden en aan een dwarsch eHvormig rond gelijk zijn; de onderrand over het geheel meerder buitenwaards uitwijkend dan de tovenrand, ter oorzaake der Dije en bilfpieren, welke de band moet bedekken; - het voorfte gedeelte moet a duimen laager zijn, dan naar& Y 4  3®0 AANHANGSEL OVER DEN dien de buikring zich zodanig bevindt, betrekt lijk het eerfte of bovenfte doornwijze uitfteek* fel van het heiligbeen, het welke tot fteunpunt dient." „ De lengte des Beugels moet zijn, ,S ge, deelte over de helft van den omtrek des Bekkens of rf gedeelte daarboven, wanneer men den beugel van het eene einde tot het andere m et. De breedte van het^ agterfte gedeelte moet zijn van 4 duimen — een weinig meer* der verheven en flaauw uitgehoold aan de binnenzijde , ter uitgebreidheid van 3 duimen. Tot meerder Hevigheid van het fteunpunt op het heiligbeen, moet men aan het zelve een dunnen ftrook ijzerblad, vier duimen lang en zestien lijnen breed, door middel van drie orngekiopte klinknagels vastmaaken, waarvan de randen moeten verdund en vlak gemaakt worden met een afgerond einde. Het voorfte gedeelte gerekend van den ronden hoek, die aan den vo rtand van het darmbeem beantwoord, moet 3 a 4 duimen lang zijn. Aan den hals nabij de plaat, moet men aan den beugel een foort van draaij geven; ten einde aan den Pop, eene fnwaardfché buiging te doen aanneemen, pet eenige opklimmende richting." , Na dat de gedaante aan den ftaalen Beu, ge! gegeevcn is, moec die gehard worden, *t  BESTEN LIESCH-BREUKBAND. 301 welk op verfchillende wijzen kan gefchieden, en naar de hoedaanigheid van hec ftaal. Men zal de harding voor goed kunnen rekenen, wanneer het ftaal niet te week nog te breekbaar is, maar alleen veert. Om deeze harding te verkrijgen, legt men, met oplettenheid den ftaulen Beugel in een gelijk gloeijend koolenvuur tot het eene donker blauwe kleur, met eene mengeling van wit verkrijge; men ftelt het vervolgens bloot aan eenen ftroom van kouden lucht, of dompele het in eenen bak met zeer koud en helder water; daarna bekoeld zijnde, beftrijke men het met olij; welke tweede bewerking herhaald zijnde, men ontlaaten (of week maaken) noemt, waardoor 'er de veerkracht aan gegeven wordt. Te Parijs gefchied die harding zonder lucht of water, maar alleen door 't vuur en olij, welke wijze, juViLLE zegt verdienden te hebben." „ Het Schild of de Plaat aan het voorfte einde des Beugels, beftaat uit een aan deszelfs binnenzijde flaauw holftaande ftuk ijzerblad, met twee omgeflagene klinknagels daaraan geklonken, hebbende de gedaante van een langwerpig vierkant, lang twee en een half, en breed twee duimen, waarvan drie hoeken afgerond zijn, te weeten die welke niet met den. Beugel vereenigd zijn." Y 5  g02 AANHANGSEL OVER DEN „ Dit gedeelte , het fchild , is doorboord met vier gaatjens, om 'er een kurk aan te hechten die gefchikt is om de Liesch te vullen. In het midden plaatfe men een haakfpijker, om den veeren van den voorkant daar aan vast te maaken ; waar na dit alles met eene zagt ligchaam bekleed word , maakt het den Pop uit." „ De Pop moet den buikring en omtrent een halven duim van den omtrek deszelven bedekken. De grootfte middenlijn moet de dwarsfche zijn, volgens de richting des Beugels, van buiten naar binnen en niet van boven naar beneden. De kurk moet aan den onderkant twee a drie lijnen dikte hebben, naar boven in fchuinte verminderende, alwaar dezelve tot eene lijn dikte uitloopt. Deeze kurk bepaalt de ge« daante des Pops , die men met doek overdekt, om vast op het fchild of de plaat genaaid te kunnen worden, door middel der vier bovengemelde gaaten. De buitenfte oppervlakte der plaat word op gelijke wijze bekleed, als mede de Beugel tot aan deszelfs agterfte einde. — Aan dat zelfde einde behooren twee gaaten te zijn, om daaraan een lederen band, éénen duim of twee dwarsfche vingeren breed , om den riem uit te maaken, doorgeflaagen met agt of  besten l1êsch-breukband. 303 tien gaaten, om aan den voorkant aan den. haaknagel van het fchild vast- te hechren." Aangaande het bekleedfel des Bands, moet de Pop, die meer plat. dan hol gebogen is, even gelijk de geheele lengte des Beugels met een mengfel van wol en paardehaair bedekt worden en daarom heen een bekleedfel van zeemleder. Andere bekleedfels en borduurfels, dienen alleen om het oog te ftreeltn, en moe» ten daarom dikwijlfer veranderd worden." „ «Óp zulk e;ne wijze word eene veerkracht tige Band vervaardigd, volgens de beste grond, beginfelen en regekn door ju vil li? en rcussiLLé chanceru voorgefchreeven " „ De vcordeelen des veerkrachtigen Liesch. breukbands, zijn deszelfs zagtheid, verbinding, en juiste fchikking naar de deelen, die hij omgeeft; deszelfs werking en tegenwerking, die voortduwende zijn en op geer.erleije wijze eene lijn yerfohülen, offchoon zonder Liesch- of Bilband, welken een goede Breukband niet behoeft, dan in bijzondere gevallen van wanftaU tigheeden,, buitengewoone magere menfehen en in zeer verwaarloosde Breuken, of die van eene buicengewoone grootte zijn. Juville vondt eenen Bilband uit, die in alle de verfchillende ligchaamsbewegiogen en houdingen.,  304 aanhangsel over den altoos gefpannen is door middel van een veerend haakplaatjen , in zijn werk (PI. 1. fig. a.) afgeheeld," De bijzondere eigenfchappen van zulk een veerkrachtigen Lieschbreukband zijn kortelijk de volgende: „ De veering van zulk eenen Band, van bekwaame gedaante en harding, moet in kracht overeenkoomen met een gewicht van vier ponden, welke zich verdeelen tusfehen het fteunen drukpunt." „De werking deezer veer moet vermeerderd of verminderd worden, naar de aanwijzingen, en altoos den aandrang der bevatte deelen iets overtreffen. Deeze kracht des Beugels hangt af van deszelfs dikte, plaatfing en opening van zijn hoek, mits dat de ftoffe en harding goed zij." ,, De Beugel wel gemaakt zijnde , zal de opening van zijn hoek gelijk zijn aan 45 graaden, en de afwijking der einden onderling gelijk aan 2 of a-g duim; het welk noodzakelijk is, op dat het fteun- en drukpunt aan eikanderen beantwoorden." „ De lengte van het ijzer of Beugels moet geene ti deelen des omtreks van het bekken overtreffen. Indien dezelve volgens camper \l  besten liesch-breukb and. %0$ deelen lengte heeft, zal die beantwoording der druk- en fteunpunten verbrooken zijn, en 'er zal noodwendig eene geweldige drukking op de heup der tegenovergeftelde zijde der Breuk op volgen moeten." „ Sommige hebben den Beugel nabij het fchild dikker gemaakt om hem meerder kracht te geeven; maar dit verzet zich tegen de werking en tegenwerking des Pops op den buikring. — Anderen, die het agterfte gedeelte des Beugels dunner gemaakt, of gekliefd hebben, gelijk geoffroy, zijn niet beter geflaagd, waardoor aan dat gedeelte des Bands de bekwaamheid tot een gefchikt fteunpunt op het heiligbeen benoomen wierd, en de drukking des Pops, meer dan in het eerfte geval verzwakt wierd." „ Daarenboven , op dat de drukking goed gevolg hebbe, moet de onderrand des Pops den boven en zijdelijken rand van het fchaambeen onmiddelijk raaken, — want zo de Pop te breed is en tegen dat been aanlegt, word de buikring niet gedrukt aan den onderkant, en de Breuk fchiet uit van onder den brugboog, dien de Pop maakt boven het fchaambeen. Het is dus te verwonderen dat richter wil dat het onderfte gedeelte des Pops op het fchaambeen zal rusten; en dat rougemont, de vertaaler van zijn boek gewaagd  gOÓ AANHANGSEL 0VÈR DËtf' heefr, hem, ten dien' opzichte te rechtvaar, digen." „ De opgevulde bolle Poppen doen de zijdélijke peez ge randen des buikrings van «en wijken in plaatfe van de nadering derzélve, eri dus de vernaauwing te bevorderen, vooral indien die Pop gèfteld is naar de richting dier opening* Integendeel moet mèn een üitgeholden Pop gebruiken , wanneer de Breuk met wedrjr inbrengbaar is," „ De veerkracht of veering des Beugels orrderfcheid den Band bijzonderlijk van alle anderen , en ds wijze hoe men die veerkracht kan verkrijgen, is het, waar bij de kunstoeiL'raar voornamelijk belang heeft, en het geen boven is aangeweezen." ., Het gebru'k dïs veerkrachtigen 'Beugels bjj dag en n?cht voortgezet, heeft aan den Schrijver geduurende eene vier-en-twintig jaarïge ondervinding ftandvastig beweezen: dat dezelve Breuken van kinderen volkomen geneest ; ^bejaarde lieden in zekerheid Helt en derzelver Breuken dikwerf doet verdwijnen; gelijk ook eenige grijsaards 'er dit voordeel van hadden; en aangeboorene waterbreuken door gebruik van zulk een Band genazen." „ Deeze Band is niet hinderlijk aan eenige ligchaamsbeweging; zij voegt even zeer aan  BESTEN LIESCH-BREURBAND. $0? man en vrouw; men kan 'er med voorkoomen." Dé volgende Afbeeldingen (Plaat II. Fig I.) zijn hier bijgevoegd, ter opheldering van het geen de Poppen en Popkusfens betreft, gevolgd iiaar den toegezonden Band.'  Tj, .31   VÈRELAAR1NG der AFBEELDINGEN. 3,7 Plaat II. Frs.I. Het voorde gedeelte des tah gefcbenke toegezonden dubbelden regter Lieschbreukh»nds, overeenkomftig met dien van juVtLLE, met een bijvoegfel tot volmaking deszelven. A. Het voorfte gedeelte of de arm des Beugels, van de voorzijde. B. Het ingebogen gedeelte, moetende beantwoorden aan de fchaambeens-vereeniging. C Het einde, waaraan de tweede Pop geklonken is. D. De onbekleedde Plaat des linker Pops. E. De kurk deszelven, iets grooter dan de Plaat. o. Een Beugeltjen op de Plaat, tot doorlaating van de Staart of Riem. *• Een jnet den punt benedenwsards gekeerd haakjen of haakfpijker, ter bepaaling van den fpleet des items, die over dezen tweeden Pop naar den eerften of regter gaan moet. F. De eerfte of regter Pop van deezen Band, beftaande u.t plaat en kurk , beide, gelijk ook de arm des Beugels A bekleed. G. De wrong van het daaronder leggend Popkusfen, waardoor deeze Pop langer vertoont te zijn, dan D e! è. Een haakjen of haakfpijker, mede met de punt benedenwaarts gericht, tot aanhechting van den Riem en Bilband gerchikt. *. Een Beugeltjen of luts op het bekleedfel des Pops tot doorlaating van den Riem of Staart des Bands' na deszelfs vasthechting. ïbeJ.UtS °P h" P°pkusfen tot doorlaatins Vanden z $  3i3 VERKLAARING der AFBEELDINGEN. H. Een lederen overfiag, om den Riem en geheelen Pop te overdekken. d. Een knoopgaatjen aan het zei ver. e. Een knoopjen aan den Pop, tot het ontvangen van d. Fig. II Het zelfde gedeelte des Bands, van den ag. . ïerkant. AA. De Pop, waarvan de kurk op de plaat gehecht gezien word. B. Het van agteren bolle middengedeelte, tusfehen de beide Poppen. C. Het naar vooren omgebogen omfiag. D. De bekleede arm des Beugels (Fig. I. A.) E. Het dunner gedeelte van het Popkusfen , het weifee den bekleeden Pop overdekt. F. Het ónderlte gedeeke of de'Wrong, die dit Popkus-» fen , beneden den onderrand des Pops vormt, (Fig. I. G.) a. Het gedeelte, waarmede dit Popkusfen den buikring drükt. é. De groef, die den bovenrand des fchaambeens omvangen, en daarop fleunen moet. c. Het gedeelte des wrongs, hef welk beneden die» fchaambeensrand op de Lictch moet aanfluiten, zonder den zaadflreng te beknellen.  MISSTELLINGEN. Te verbeteren in het derde Deels vierde Stuk der Prijsverhandelingen, bekroond bij het Legaat van j. monnikhof f. In de Prijsverhandeling van a. n reu wen hut s. BI. 221 reg. 8 van onder, ftaat:kusfeu leest: kusfen — 224 — 14 —. tragr tragt — 227 1 —— bonden — banden — 229 ■— 3 Fig. Fig. 5. — 247 4 van boven : Is de Tekening der Schaal of Maat voor den afftand der plaaten en poppen eens dubbelden Breukbands dermate verklijnd" voorgefteld, dat dezelve van het ftip 1 tot het ftip t2, Hechts vier vijfde deelen der eigenlijk opgegevene Maat afbeeldt, en daardoor, in de berekening der afftanden in een voorkomend geval, misleiden zoude; wesbalven een Breukmeester, voor zijn gebruik, eene zodanige grootere Schaal behoort te vervaardigen; of wel van deeze verkleinde willende ge* bruik maaken, de daarbij genoemde getallen op de volgende wijze veranderen : — 247 — 3 van boven\, ftaat: 1 tot 7 of 8 leest: 1 tot 9§ of 10 — 5 1 tot 10 —— 1 tot 12. 6 1 tot 12 1 tot 15. — 7 9 en 11 11 en 13. moetende daartoe zulk eene verkleinde Maat zo veel verlengd worden. — — — 10 — 6 tot 2 —— 7 tot 3  éi. *«* i* I van onder,**/: § ? ^**Lr _ . . zegt hij ■ Z3ggenae. — 271 •— 2 .. „ _ 272 3 van boven,. ■ zijn z'Jn —. 4 tot 9 " s» ° „ , _ „, „ van onder, — fchroefjen — fchrnagjen ~'\ . , . uitfgraak uitrpraak — 270 I„ het Aanhangfel en uittrekfel der Verhandeling van F. J. TER B ORGH, enz. , „n<» ' —— alte min -a4 ,— 12 vanboven, alte ~~ _ 6 verbreeking verzetting , ,i of i1 ruim 4 lijn _ „00 I0 vanonder, *s 01 l3 3 Q , 9 lijnen 6 lijnen • . nnHprften bovenften. _ 25i —. 2 van boven, ondenten — 3i3 — 7 vanonder, 1 UO —~~ IO*