ROS  01 1795 6839 UB AMSTERDAM   1 $ M. Jl £ JC $ VERLOSSINGE EN EEUWIGE BEHOUDENIS.  Pag. % JESCHUGNATISRAËEL, O F VERLOSSINGE EN EEUWIGE BEHOUDENIS. J E R E M I A 4: 14. Wascht u herte van Boosheid, 6 jerusalem, op dat gy behouden WORDT, hoe LANGE ZULTGYDeGeDAGTEN UWER YdELHEID , IN HET BINNENSTE van u LATEN VERNAGTEN? #Htó&A dat de Propheet Jeremia, op 8 NT !l het bevel Gods' IsraëI getrouwe| 1M g lyk herinnerd had, debyzondere, SWraf en menigvuldige Weldaden, die de goedertieren Godt aan hunne Vaderen gedaan had, enhoeonbetaamelyk, A hoe  [er: t: 22. Jer:i7:i t ISRAELS VERLOSSINGE 10e flegt, hoe godloos, zy dezelve beantwoord hebben, hoe zy het land, waar in de ïeere hun bragt, door Afgodery verontreiïigden, en zyn Erfdeel tot een grouwel Hellen ; ja dat het gedrag van Israël, omtrent ïare afgoden, andere Volkeren overtrof; ;elyk duidelyk te leezen is in de Godfpraak, 'an de bovengemelde Propheet Cap. 2: 1-21. Zo neemt hy in zyne Beftraffing den overgang, tot eene verdere overtuiging, om hen daar door af te fchrikken, en haare Ydele ge~ dagten, uit den weg te ruimen, waar mede zy zig voeden, en bedrogen; meenende dat zy zig met eene uitwendige, fchynheilige Bekeering, van hare zonden , zouden kunnen afwajfchen, reinigen, en zig met Godt verzoenen : zo zegt hy in het volgende 22. vers, want al wiefcht gy u met Salpeter, en naamt u veel Zeep, zo is doch uwe Ungeregtigheid voor myn aangezigt geteekend, /preekt de Heere He ere. Salpeter, en Zeep, word niet alleen gebruikt tot het waffchen van kleederen, om dezelve van alle vuiligheid, onreinigheid, en vlekken te zuiveren, maar deze middelen werden ook gebruikt, om het Lighaam van de onzuiverheid te reinigen; doch de zonde, (wil hy zeggen) die u zo vaft aankleefd, is zo diep in uw hert • ingeprent , als ware zy gefchreven met een yzere griffie, met het punt eenes dyamants, gegraven inde Tafel van ulieder Herten, die kunt gy noch met Salpeter, noch met Zeep, van u af waffchen. Alle uwe ydele gedachten, die gy denkt te doen, alle uwe uitvindingen, van uitwendige godsdienftigheden, en ver- zoe-  en EEUWIGE BEHOUDENIS 3 Eoeningsmiddelen, die gy denkt in het werk te Hellen, om u van vlekken en Onreinigheid der zonden af te waffchen, en u zo zuiver en rein temaken, dat gy in uw ingebeelde, geeftelyke hoogmoed zegt: houd u tot u zeiven, ende en raakt tot my niet, want ik ben heiliger dan gy, dat alles kan u niets helpen, en gy beciriegt u zelfs met uwe ydele gedagten; gy kunt wel met uwe fchoonfchynende heiligheid, Menfchen, die niet verder zien kunnen, dan dat voor oogenis, bedriegen, maar niet den Heere ; want daar is geen Schepzel onzigtbaar voor hem, maar alle dingen zyn naakt, en geopend voor de oogen des geenen, met welken wy te doen hebben; hy ziet na de opregtheid, in het binnenfte des herten, want de Heere doorgrond het Herte. Wafcht u, reinigt u, doet wat gy wilt, zo is echter, uwe zonde, uwe Ongeregtigheidvoor tnyn aangezigte geteekend; gy zyt, gelyk Zalomon zegt, Een geflagt dat rein is in zyne oogen, ende van zynen drek n i etgewajjchen is. Waarom? dewyl uw herte als een Hinkende bron, en Modderpoel, in u blyft: zo min als het wat kan helpen, wanneer mendepypen zuivert, door welke het water vloeid, dat zyn Oorfprong heeft uit een ftinkende Bronwel; zo lang als de Wel zelfs niet gezuiverd word , kan immers alle aangewende moeite niets helpen ; want zy kan niet anders dan onzuivere, en Hinkende Wateren voortbrengen, ö! Dat Booze dat Zondig dat bedrieglyke hert, is een Bronwelle aller ongeregtigheid; hetisalseennefl, dat met onreine Vogelen vervuld is, die uit het zelve uitvliegen; dat bert moet ge. A 2 was. Ief.ó5-'5- feremia 17: 10. 5pr: 30:  4. ISRAELS VERLOSSINGE wtijfcben, gezuiverd, en gereinigd worden, zo als de woorden van onzen Text luiden: Wafcbt u Herte van boosheid, # Jernzalem, enz. Gy ziet, myne Geliefde Broeders, dat ons hier in dezen text voorkomt. (1) Eene zeer trouwe beftraffende onderwyzing, (namelyk) wafcht u berte van boosbeid, ê Jeruzalem. Hier in ftaat ons te overweegen: (A) Wie aangefproken word, (B) De beftraffende onderwyzing op zig zelf, (C) Een drangreeden, om haar daar door in te nemen, en ten (2) Dewyl hunne ydelegedagten, waar mede zy zig zelf bedroogen , en verhinderden , om die pligt, waar van de Propheet hen onderweezen had , ter uitvoer te brengen, wekt Hy hen al klagende op, om zig daar door niet langer te laten tegenhouden, zeggende : tot hoe lange zult gy de gedagten uwer ydelheid, in het Binnenjle van u laten vernagten? Wie de Spreker is, is niet nodig, om 'er eene uitbreiding over te maken, dewyl in het eerfte vers, van dit boek, aan ons, eert zeer duidelyk berigt wert gegeven, zo wel van zyn Perzoon, Naam, Geflagt, als van zyn geboorte, en de tyd wanneer. Hy (namelyk Jeremia,) was een Zoon van Hilkia, uit de Priejleren, die JsAnatoth waren, in bet Land van Benjamin; H y was zeer jong r toen Godt hem riep tot de Prophetifche bedieninge in het der ieride Jaar van de Regee- rin-  enEEÜWIGE BEHOUDENIS. 5 ringe des Vromen Konings Jofias, in een booze tyd; hoewel het volk, na den dood van dezen Godvrugtigen heerfcher, nog veel erger is geworden. „ Dat deeze Getrouwe vermaning, in den tyd van de Regeering des Konings Jofia, door hem aan hun gefchied is, dunkt 9, my zeer klaar te zyn, terwyl ik vind, s, Cap: i: 2, dat hy heeft beginnen te pro„ pheteeren, zo ak reeds gezegd is, in de „ dagen van Josia, in het dertiende „ Jaar van zyne regeering, dat was juift een „ Jaar, na dat deze godzalige Koning, de „ groote hervorming heeft beginnen te flig„ ten: want in het T w aa lfde jaar zyner, ,., Regegeering, begon hy ] u d a , ende J e r u- ; „ zaJ/Em van de hoogt ens, ende de bojjchen, „ ende de gefnedene, ende de gcgotene Beelden „ te reinigen; en Cap. 3:6, vinden wy we» „ derom Godt tot Jeremia fpreeken, in de dagen van den Koning Josia, en dus gaat ,, de Propheet in zyne Predicatien voort, „ in eene aaneengefchakelde reeden , zon„ der op te houden, tot het einde van Cap. ,, 6, in welke hy eerft verhaald Israels afval van den Heere, en hoe hy deswege met hun „ gehandelt heeft, en dus werd Juda be„ fchuldigd, dat zy nog erger als Israël was, ren, terwyl zy zig niet hebben laten waarfchouwen, door het gene dat Israël overgekomen was; en eindelyk worden zy ge„ nodigt tot eene opregte en ware bekee„ ring, enz." Dus moet zekerlykalles(namentlyk van Cap. 1: tot Cap. 7,) totderejgeeringe van Jofia gebragt worden. A 3 Het i Cron. 14= 3-  Jerem. 2: l, 2. vers 4. 6 ISRAELS VERLOSSINGE Het verhaal van zyne beroepinge , tot de Prophetifche bedieninge, en hoe de Heere hem op zyn vreesagtige tegenwerping (die hy tegen Godt gemaakt had, dathy, wegens zyne jonkheid, niet en wijl* te fpreken, cn tot zulk een gewigtig dienfhverk niet bekwaam was) heeft aangemoedigt, om de god'yke roeping op te volgen, en eindelyk, hoe de Heere hem beveeld, dat hy zig als een Man zyne lendenen zoude omgorden, en dat hy de overhand zoude behouden; is ons zeer klaar, in 't eerfte Cappittel van deze Godfpraak befchreven , en daar op verrigt hy zyn dienftwerk, zo als de Heere hem bevolen had. Ende des Heeren woord , (zegt hy) gefchiede tot my , zeggende, gaat, ende roept voor de ooren van Jeruzalem; en hy maakt een begin van zyn eerfte Predicatie, en voert den Heere fpreekende in, zeggende: Hoort des Heeren Woord, gy huis Jacobs, en dus gaat hy voort met het gedurig herhalen, van den Naam des Heeren, zo als ook in het begin van ons Text-Capittel te zien is, zo gy u bekeer en zult, Israël, Spreekt de Heere: Om daar mede te kennen te geeven, dat hy deeze woorden van Godt, en niet zyne eigene woorden fprak, om -hun daardoor te beweegen, datze dezelve met aandagt, en eerbiedigheid, als de Woorden van den levendigen Godt , mogten aanhoor en. Laat ons nu zien ( A) Wien hy aan [preekt ? het is j e r u- za< (♦) Volgens het grondwoord, "p"] iflffy  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 7 salem; want zo luiden onze textwoorden, isalcht u berte van boosheid, öJeruzalem! ê Jeruzalem! gy die te vooren, als de zitplaats der zigtbare tegenwoordigheid Gods, de heilige Stad werd genoemd, hoe is die getrouwe Stad tot een hoere geworden. In het midden van haar is enkel verdrukkinge. Gelyk een Bornput zyn water opgeeft, alzoo geeft zy haareboosheit op: gewelt ende verfiooringe wort inbaar gehoon. Zo dat de Heere zelfs van haar klaagt, want tot myne toorn, ende tot myne grimmigheidt is my dezeStadt geweefl, van dien dag af dat zyzt gebouwt hebben, tot op dezen dag toe. Doch het fpreekt van zelfs, dat de Propheet hier niet eigentlyk de Muuren er de Gebouwen der Paleizen aanfpreekt, maade Inwoonders van Jeruzalem, zo als klaar t< zien is, uit het bevel des Heeren, dat to hem gefchied was , zeggende: gaat, end roept, voor de oor en van Jeruzalem, da kan niet anders verftaan worden, dan voo de Inwoonders van Jeruzalem. ó, G'y Mannen vanJuda, en inwoonders va Jeruzalem, gedenkt eens, hoe menig maal hebben uwe Vaders het Ver boni met den Heere vernieuwd. In bet vyftiem Jaar des Konings Asa, traden zy in een vei bond met den Heere, dat zy den Godt ban V-aderen zoeken zouden, met haar ganfebe hertei en zy zwoeren den Heere.c» ganlfcb Juda wc verilyd over den Eed. Ook ten tyde des Pn fiers Jojada: hy maakte een Verboni dat ze den H e e r e tot een volk zouden zyn; daa op ging al het volk in het huis Baals, en brak, hst af, en zyne Maren, ende Beelden, < A4 dc Jef. 1:21» Jerem. 6. 6: 7. Jerem.32. 31- 1 ) e r 1 Cron. 1, 15*: IO> :S 1S' » r« :n o-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 9 dan uwe Vaderen, want ziet gylieden wandeld een iegelyk, na zynsboozen herten goeddunken. En by dit alles, zegt gy nog, zekerlyk ik hen onfchuldig, zyn toorn is immers van my afgekeerd. Hoe kondt gy, hoe derft gy nog zo onbefchaamd dit zeggen, hoe kondt gy toch zo verhard blyven ? om niet bewoogen te worden, tot erkentenis van uwe zonden? gy bedriegt u, met uwe ydele gedagten! en gy vleidt u, met uwe inbeeldingen, dat het verfchynen in den tempel en het offeren van zoenofferhanden, een genoegzaam middel is, om u van alle uwe Ongeregtigheden, en zonden af te W a s s c h e n. Ei, overweeg toch eens met uw verftand, hoe kan dat mogelyk zyn ? daar immers bet offer der godloozen een grouwel is, boe veel te meer, als < zy 't met een fcbandelyk {godloos') voornemen brengen. Ziet, gy vertrouwd u op valfcbe woorden, • die geen nut en doen. Och, en vertrouwd u\ niet op valfcbe woorden, zeggende des Heeren) tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel' zyn deze. Hoort wat de Heere daar van zegt, ik zal aan d i t H u i s , dat na myne name genoemt ] is, en daarop gy vertrouwet, en aan de' plaatze die ik u en uwe Vaderen gegeven hebbe, doen, gelyk ah ik aan Silo gedaan hebbe, ende ik zal Ulieden van myn aangezigte wegwerpen : gelyk als ik alle uwe Broederen, het gantJche Zaat Ephraims weg geworpen hebbe. ö! Gy Mannen van Juda, en gy Inwoonders van Jeruzalem, moet u niet een fchrik door uwe Aderen lopen ? en een fmenelyke A 5 aan- fer.2:35. 5pr. si, ■7- erem. 7: erem. 7: erem. 7. 4-15.  1 < 1 ( Jobsï:VI» Deut. 2j ip. 8 ISRAELS VERLOSSINGE ioe het zelve met de allergroivwelykfle en ffchouwelykfte zonden opgevuld is, zo lang ils dit niet gefchied, zo is zyn ver/land ver* luifterd , en met ydele gedagten beneveld ; ry heeft verkeerde en ydele gedagten van zig ^elf, hy vleid zig, dat hy zo zondig, elendig, verdoemelyk en ook zo onmagtig niet is, ils hy waarlyk inderdaad is. Hy denkt, dat 'er in hem nog het een, of het ander is, waar door hy anderen overtreft, dat hy geen Rover, geen Onregtveerdige, en geen Overfpeelder is , gelyk als andere menfchen ; en dat maakt, dat hy zig in zyn elendige natuurftaat nog wel behaagd, en meent het Leven by, en door zig zelf te vinden: hy kent Godt niet, hy zoekt, en bemind hem niet; hy wil liever van Godt afgefcheiden blyven; en hoe meer men hem, in dien afgefcheiden ftaat, geruft laat, hoe liever hy het heeft. Hy zeid tot Godt, wykt van my, •want aan de kennijje uwer weegen en hebbe ik geenen lujl. Wat is de Almagtige, dat ik hem zoude dienen ? en wat baat zoude ik hebben, dat ik hem aan zoude leopen? zyn wi Lis verkeerd, en wederftrevig, ongehoorzaam, en eigenzinnig : dat brengt de natuur der zaken mede, dat de Neigingen van den wil zig gedurig rigten naar het verjland; hy houd het geene, dat hem nuttig is, voor fchadelyk, en dat hem fchadelyk is, voor nuttig. Hy :zegt: ik zal vrede hebben, wanneer ik fchoon na myns herten goeddunken zal wandelen. Zo zyn ook zyne Jffeclen, en gemoedsbewegingen bedorven, hy liefd , hoopt , en verlangd na niets anders, dan na de ydel- heid  Efra 9: 6, 16. fo ISRAELS VERLOSSINGE En waar zulk een Levendige overtuiging, en erkentenis der Zonden is, daar moet ook noodzakelyk eene heilige droefheid , een ware verootmoediging over zyne Zonden voor Godt opvolgen, wyl hy nu ziet, dat hy zyne heilige Wet verbroken , en zyne godlyke Majefteit gefchonden heeft; dat veroorzaakt in hem eene droefheid na Godtdat verwondt zyn hert, dat kwelt zyne Ziele, dat perft hem de heetfte tranen uit; hy verootmoedigt zig daar over voor Godt , hy legd zig neder in Hof en afch, en valt met Efra, op zyne kniën en breid zyne handen uit tot den Heere, zeggende: (myn God,~) ik hen btjchaamd, ende fchaamrood , om myn aangezigt tot u op te heffen , want myne ongeregtigheden zyn vermenigvuldigt, tot hoven myn hoofd, ende myn fchuld is groot geworden, tot aan den Hemel. Ziet, ik hen voor uw aangezigt in myne fchuld; want daar is niemand, die voor uw aangezigt zou kunnen heftaan, om zulks. Maar hy blyft daar niet by beruften, ja hy kan daar niet by ruften, het gaat hem als een Arme, en van honger verfmagtende beedelaar, die niet alleen zyn Armoede kent, maar de honger kweld, en plaagt hem, hy is deswege jammerlyk^or/ü; kan hy in zyn arme hut zoblyvenzitten? Neen, de nood dringt hem, dat hy moet uitgaan, en zoeken, waar hy iets mogt vinden, om zyn Leven te redden. Even zo gaat het met dien, die zyn boos herte , (zyn Zonde en Elende) regt heeft leeren kennen, die de grouwel, en affchouwelykheid zyner Zonden, die alle uit dat booze herte voortkomen, by god-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. i9 zalem,) wafcht uw herte van boosheid, op dat gy behouden word. Na dat de Propheet de fchrikkelyke oordelen Gods diezy teverwagten hadden; hun voorgeftelt heeft, zoo zoekt hy haar nu. (C) Door eene beloften, tebeweegen en hun herte in te neemen , zeggende: op dat gy b e h o u d e n wort: Behouden worden, zegt voor eerft, verlofi, en bevryd te worden van een gevaar, waar in men ftaat te zullen omkomen , en verlooren gaan, zo men niet bytyds uit het zelve gered, verlof, en geholpen word. Zo komt het ons voor, by die Thekoitifchc Vrouw , Als zy op haar aangezigt ter aarden was gevallen, ende haar Nedergebogen hadde, zo zeide zy: "I^DH njPBnil behoud, ê Koning ! zy wilde daar mede zeggen, ach help, en verlofi eene Arme, en verdrukte Weduwe, die zig zelfs niet helpen kan; redt my, en ftamy by, dat ik verloft, en geholpen worde uit die benauwtheid, en het gevaar, waar in ik my nu bevinde. Eenediergelyke uitdrukking vinden wy by de Propheet Jeremia, als hy wegens de bittere ontmoetinge van zyne Vyanden , die hem gedurig zyn overgekomen, met den Angft zynes gemoeds worftelde, en in zynen geeft ganfch tei neergeflagen, en Moedeloos fcheen te zyn , (lees hier van Jeremia 15 : vers 10 tot 20,] zo vertroofte hem de Heere , zeggende i zy zullen wel tegen u jlryden, maar u niet overvlogen, "iJTSyin1? 'JN "\na O want ik ben tnetu, om u te behouden, enz. Even het zei 2 Zamuel 14: 4. Jerm. 151 20.  Si ii. Exod. 14: 15. vers 30. 30 isrAels verlossïngè zelve grondwoord vinden wy in het antwoord van onzen Phropheet aan die HuicheJagtige Raadvragers, namentlyk, Jobanande Zoon van Kareab, en alle de Ovcrflender heiren, die met hem waren, zeggende, en vreeffc niet voor het aangezigt dés Konings van Babelfpreekt de Heere , ywrb m OSDHwantik zal met uzyn om u te behouden. Maar aan de andere zyde, zegt het oók ten tweden,eefte toebrenging van goeden byzonderé weldaden. Als Israël hare ogen ophief ende de Egyptenaars agter haar zagen, zo was haar geeft in haar als verzonken, gelyk zulks blykt uit haar Murmureerende en laage taal, die zy tegen Mozes voerden, Exodus 14: ut 12. Maar hy troofte, en vermaande hun* dat zy toch goeden moet zouden hebben, en op Godt vertrouwen: Jlaatvajl, (zeide hy) Wn^N njnB" fii* WH ende ziet het Heil (dat is) de Redding, verloffing, en behoud 1 n g , des Heeren. En in het vervolg. Leezen wy de Wonderbare redding uit deze Benauwdheid, Rfltn DV3 ffltV Wl Alzo Verloste de Heere Israël, ten dien dage, uit de hand der Egyptenaren, en niet alleen, dat zy uit dit gevaar gered, verloft, en bë. houden zyn geworden; maar daar werd in 't twede lid van dit vers nog bygevoegd: Ende Israël zag de Egyptenaren dood, aan den Oever der Zee; op dat zy dat mogten zien tot hunner vertroofting, endenBuitverkrygen , vooral hare Wapenen, waar aan zy gebrek hadden; volgens de verklaring van R. Salomon, over Exodus i$: 22. Doch  en EEUWIGE BEHOUDENIS 31 Doch ten klaarfte komt het ons voor , wanneer de Propheet Jefaia van dat wederfpannig Israël fpreekt, zeggende : yfrm DJWiri VJö ende de Engel zyns Aangezïgts heeftze behouden. Niet alleen dat hy hun zowel uit het dienfthuis van Egypten, en van hare verdrukkingen, als ook uit den doodsnoot, toen zy by de Rode Zee ftonden, enganfch hulpeloos waren, wonderbaarlyk verloft, en behouden heeft; maar 11 y droeg bun, gelyk een Vader zyn Kind, ol als een Arend zyne jongen, op de Vleugelen van zyne Voorzienigheid, en heeftze beveiligt tegen alle hare Vyanden, ende by goj hun de landen bar er Vyanden, zo dat zy die b Erfenijje bezaten, den Arbeid der Volkeren, eei Land van Waterbeeken, Fonteinen, en dieptens, ten Land van Tarwe, en Gerfie; een Land var Olieryke Olyfbomen, ende Honing, enz. Het Blykt klaar, dat in den letterlykezir van deze woorden,ook gezien word, op de uit wendige behoudenis; want als de Propheet ii de eerfte vier verffen van ons Text Capitte in den Naam des Heeren hun opgewekt, ei vermaand had, tot eene opregte en waan bekeering , zo laat hy daar onmidlyk op vol gen, de oordeelen Godts, die over hun ko men zouden, en dat het hoogtyd was, on dat geen te beginnen, en in het werk te ftel len, 't welk hy van hun gevorderd had, on dat Gods grimmigheid gereed ftond tegei hun uit te breken, door eene fchriklyke ei haaftige inval van den Vyandt. De Leeuw (te weeten Nebucadnezar de Koning vai Èabel) is opgekomen uit zynen hage, . . . H i ten Land van Tarwe, en Gerfie; een Land'van nmr CïUitrtuip f)hifhnmf>n pnilp Hnninv - enz. <* 8 JeC63:* Deut. 32: io, it. ' Deut. 8: 7, 8- S  jeremia 2: 19. Jer: 17 »5» 26 32 ISRAELS VERLOSSINGE is uitgegaan uit zyne Plaatze, omnwlandtejlel- fte onheil; want gemeenlyk fleept dat na zig* en gaat daar mede vergezelt, Peft en hongersnood, (Zie Lev: 26: 25, 26.) en de oorzaak van deeze bittere jenden, die u zullen overkomen, uwe boosheid, enwederfpannigheid tegen den Heere, + , »7. dit zyn de bittere vrugten van uwe verharding, en godloosheid, uwe boosheid zalukafiyden, ende uwe afkeeringen zullen u ftraffen: weet dan, en ziet, dat het kwaad ende bitter is, dat gy den Heere uwen Godt verlaat, ende l'yne vreeze niet by u en is, fpreekt de Heere En dus doet de Propheet een uitflap in het midden, onder het bedreigen van Godts oordeelen, en hy vat wederom op den draad van zyne eerfte Redenen, waar in hy haar hermaande, om hun andermaal tot bekeering op te wekken , met de woorden van on7 en Text Wafcht u herte van boosheid ^Jeruzalem, op dat gy behouden word, van die lilenden, die u zo onverwagt f^n en fchielyker als een Wervelwind, zullen °VEn°rdet'alleen dat gy daar door van alle deze Elenden, en rampen, bevryd, en be. houden zult worden, maar daarenboven 2^'kn door de Poorten dezer Stad ingaan Koningen, ende Vorften, zittende op den throon Davids, Rjdende op Wagenen, ende op Peerden, *», èndehare Vorften, de Mannen van Juda, ende de Inwoonders van Jeruzalem, ende fa Stadt zal bewoond worden n1 Eeuwigheid. Ende zy zullen komen, uit de Steden van  Ezechiel 11:2. Micha 2: ï. Pf.io:?, Jef.58:p Pf.64: • Pfalm 141: 4. Pfalm 101: 8, Pfalm Pfalm 92: 10 Job 31: 38 ISRAELS VERLOSSINGE Jefaia, zyn pX r»3BTlQ gedagten der Ongeregtigheden. De Heere zeide tot Ezechiel, deze zyn de Mannen, px D'Sti'inn die Öngeregtigheid bedenken. De Propheet Micha, roept een fchriklyk wee uit, pX *:iJ2nn nn mee dien, die Öngeregtigheid bedenken. (b) Met woorden, zo zeide David van den god-, looze, zyn mond is vol van vloeken, ende Bedriegeryen, ende lift; onder zyne ton ge is pXI Soj? moeite, ende ÖngeregtigheidEn de Propheet Jefaia vermaande Israël , zeggende: zo gy uit het midden van u weg doet het Jok, het uit/lceken des vingers, "Gil PX ende het Spreek en der Öngeregtigheid. (c) Met werken. Een Godzalige David bad, verberg my voor den heimelyken raad der boosdoenders, ^3 J1!WlO pX voor de oproerigheid, van de wer¬ kers der Öngeregtigheid, en dat hy geen gemeenfchap mogt hebben fiX pX '^yiO D^'tf met Mannen, die Öngeregtigheid werkten. Ja zyn yver en begeerte was, om uit de Stad des Hec* ren pX ,vty"lÖ ^3 olie werkers der Öngeregtigheid uit te roejen. Gy haat (zegt hy) pR 'ty'lD ^3 tWff alle werkers der Öngeregtigheid, want ziet uwe Vyanden zullen vergaan , man» ï"iX ,L7JH3 n^e de werkers der O n g e r e gheid zullen verftrooid worden. Is niet het , verderf voor den verkeerde, (vraagd Job) Ja wat vreemts, pX ^jn£f7 "DJl voorde werkers der Öngeregtigheid. ( 2 ) Betekend ook het woord »1X Ave n, Elen-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 39 Eknde, moeite, verdriet; zo komt het ons voor in het volgende vers, van ons Text Capittel, want een (lemme verkondigt van dan af, onax nrtDtiN yo^ai ende doet elw- d e horen, van het gebergte Ephrauns. Salomon zeide, fltf ITO' rï?ty jnv die O».- 3Tgr 233/0*, s«/ moeite »h0/*b. Als £&■ *iar, ^ wilde overtuigen, van den oorfprong onzer zondige natuur , en aangeboorne verdorventheid , zo zeide hy 13J?0 bilt* iÖ *3 S)H want het verdriet Jpruit niet uit het jlof, „ Hv wil zeggen, het verdriet heeft „ zyn oorfprong van de Zonden, en hetzel„ ve fpruit niet uit het Jlof, maar de Ziek „ is de plaats daar het groeid; des menfchen hart is het neft, daar het uit voortvloeid, 9, en daarom moet men niet de wezentlyke „ oorzaak der verdiende ftraffe , van de s, Elende , moeite, «n verdriet, die ons in „ dit tranendal overkomen , in de aarde, „ of in andere Schepzelen buiten ons zoe jj ken, maar in ons zelfs. Elk menfch heef „ in zig den grond, dewelle, enfpringader „ waar uit zy ontftaan, en als vrugten de, „ Öngeregtigheid voortvloejen ; das werc „ Moeder en Dogter, (namelyk Zonde „ en 't verdriet,) met een en dezelve.naart „ van ?1X Aven, uitgedrukt. En dat is zeei „ gewoon in de H. Schrift, dat het uitwerk „ zei, en de vrugt, in de plaatze van d< 9, oorzaak genoemt, en daar mede won „ uitgedrukt, gelyk wy leezen in deKlaagl van Jerem. Uwe Propbeeten hebben uwe ydei beid, en ongerymdheid gezien, ende zy hel „ benu, uwe öngeregtigheid niet geopenbaard C 4 » V' Jer.4:i5. Job 5: «• [ > l 1 - Klasgl. 2 - 14. n  Jer. 23: \h Jer. 23: ^Iofeaö: h 40 ISRAELS VERLOSSINGE „ om uwe gevangenijfe af te wenden, maar zy „ hebben u gezien, ydele laften , ende Uit„ stotingen. Niet dat de valfche „ Propheeten aan Israël gepropheteerd hadr „ den, dat zy uit haar land zouden worden „ uitgegoten ; in tegendeel, zy Pleifterden „ en verniften het gevaar, en de elende, „ die zeer naby was, en hun gelyk als voor „ ogen ftonden, met woorden van valsheid, „ zeggende: Vrede, vrede, gy hebt „ geen nood, het zal alles met u wel gaan; „ zy zeggen fleeds tot de geene, die lafteren, „ de Heere beeft bet gefproken, gylieden zult „ vrede hebben, ende tot allen, die na zyns her„ ten goeddunken wandeld, zeggen zy, ulieden „ en zal geen kwaad overkomen. (Zie nog „ meer daar van Capittel 6: 14. en Capittel „ 18: 11 :) en dus koefterden zy het volk „ in de Zonde, en in zorgloosheid, enfterk„ ten de handen der Boosdoenders, op dat zy zig „ niet bekeerden. En dit was het middel, „ en de oorzaak, waarom Israël uit haar „ land wierd uitgejiooten. Ik wil hiermede „ maar aanwyzen, dat in de Schriften des „ ouden Teftaments het uitwerkzel, en de „ vrugt, veelmaal genoemd worden, in de „ plaatze van de oorzaak, gelyk ook hier „ in onze Text blykt. Jeremia hadde te doen met eene $tad , van welke met regt konde gezegd worden, als van Gilead, pX '^ylö iï'lp, zy is een Stadvan werkers ^Öngeregtigheid: het volk van die Stad, was zo algemeen verdorven, dat wel iemand, een tyd lang, van ftraat tot ftraat had kunnen gaan*  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 4J gaan , zonder een Menfch te ontmoeten, die regt dede, en die de waarheid zogt; zy waren alle de afvalligften der afvalligen ,' daarom ftopte de Heere haaren mondt, op dat zy niet zouden kunnen klagen, over zyne geftrengheid, wat hy hun ook deed overkomen , zo zeide hy: gaat om door de wyken van Jeruzalem, ende ziet nu toe, ende verneemet, ende zoeket op hare firaten, of gy iemand vind, of'er ken is, die regt doet, die de waarheid zoekt , zo zal ik haar genadig zyn. 6, Wonderlyke aanbieding, die waarlyk nog gunftiger was, dan eertyds aan Sodom, toen de Heere aan Abraham beloofde Sodom te behouden, indien 'er üegts tien Regtveerdigen in gevonden wierden. Maar hier belooft hy Jeruzalem genadig te zyn, zo 'er maar flegts een Regtveerdige, in deszelfs wyken, en ftraten gevonden wierd, maar daar was niemand die berouw had over zyne boosheid. IMi DrPtPyO Hare werken waren wek¬ ken der Öngeregtigheid, ende een Maakzel des Wrevels is in hare handen, hare Voeten lopen tot het hvade, ende zy haaften om onfcbuldig bloed te vergieten , OH'i'TÜfJ'na JlX ITDSrnB Hare gedagten zyn gedagten der Öngeregtigheid, enz. Dit geeft my aanleiding om te denken, dat daarom de Propheet hier, het woord riX Aven gebruikt. Als wilde hy daar mede zeggen, tot boe lange zult gy oV gedagten der Öngeregtigheid, die dog de oorzaak van alle Elende, moeite, en verdriet zyn, die u zullen overkomen , (want dit zyn de uitwerkzels, en de vrugten der C 5 Qn- [er. 6": 28, Jer. 5: I» Jer.S: 6, Jer. 59? 6,7:  J^. 55? 7- r Samuel 15 •■ 23. Jef.66:3. Ilofea 10: 8. 1 Cron. si: 29. 2 Cron.i 3- 1 Kon. 11 7- 1 Kon. is 3i- 1 Kon. 14 23- 44 ISRAELS VERLOSSINGE Öngeregtigheid,') in het binnenfte van u laten vernagtenl Hoe lange , zult gy in dezelve blyven , en volharden? Ach! de Godtlooze verlate zynen weg, en de ongeregtige Man zyne gedagten. Maar laat ons ook nog zien. (3) DeAfgodery, word ook genoemd ptf Aven, Samuel zeide tot Saul: D'Öim JlNi lïön En wederfireeven is Afgodery, en beeldendienft; zo dat men klaar kan zien, dat de Afgodery, met den Naam van ptf Aven werdt uitgedrukt. Ja den Afgod zelf, draagt de Naam van px Aven. Dus luiden dc woorden des Heeren, als hy zeide, wie Wierook brand, ten gedenkoffer, is als eene die den riX "pao Afgod zegent. Zo komt het ons ook voor in de Prophetie van Hozea. Ï1X m03 nOWl Ende de hoogtenvan Aven, (dat is de hoogte daar de Afgoden opgerigt zyn,) zullen verdelgt worden, want de Afgoden, en hare Tempels waren doorgaans op hoogtens, en bergen geftigt* ^ (*) „ Eertyds Haas de Tabernakel des Heeren, „ die Mo zes in de ffoeftyne gemaakt had, *t> de " Brandoffers altaar op de hoogte te Gibeon. Ende l, Zalomon, en de ganfche gemeinte met bent, gingen , na de hoogte, die te Gibeon was; want daar '' was de tente der Samenkomffe Godts. Maar na dat ' de Wyven van Saloinon zyn hart neygden na an" dere Goden, doe Bouwde hy ««hoogte den Ca• '„ mos, het verfoei fel der Moabiten, op den is erg ; ',', daarna maakte ook Jerobeam, een huis der uo ogte, :' daar door verviel ook Juda, en bouwde beiiHooGten, en opgerigte Beelden, en Boffchen, op allen ."hogen heuvel. En dat verderf was zo diep byhun " ", ingeworteld, gelyk een kanker, die niet kan uitge- „ roeid  tn EEUWIGE BEHOUDENIS. 43 En de Afgoden dragen daarom met regt den Naam Aven, dewyl zy enkel ydelbeid zyn, dat ook met die zelve Naam Aven ptf uitgedrukt word. Zo leezen wy in de Godfpraak van Jefaia, daar de Heere zeide Jn ï1x > zy zyn a'temaa^ (namelyk de ■ Afgoden volgens de verklaring van R. David] Kimcbie en Abenefra,) ydelheid, en zo luiden ook de woorden van den Propheet Zacharia vm D'önnr? '3 want de Terafin fpreeken ydelheid. Zo dat in deze twee'aangehaalde verffen duidelyk is te zien, dat de ydelbeid door het woord fit* Aven uitgedrukt, en den Afgoden toegepaft werd; en even daarom, als JV3 bethel, bet buis van Godt, door Jerobeam ver- ont- „ roeid worden, zodat, of fehoon de vrome Koning Aza dede wat regt was, in de oogen des Heeren. " zo wierden dog de Hoogtens, niet weggenome». " En dus was het ook gefield, in den tyd van Jofa„ pbat, 1 Kon. 22: 44. Johas, 2 Kon. 12: ^.Amajta, „ 2 Kon. 14: 4. Azaria, 2 Kon. 15: 4. Jotban, a Kon. 15: 35. Op alle deze aangehaalde plaatzen, " vinden wy, dat de hoogtens niet waren weggenomen,8, maar het volk offerde nog, en rookte op dewoo g„ ten s. En al nam de vrome Koning Hiskia deuoo g- t e n s weg, en brak de opgerigte Beelden , enz. Even„ wel als Mauaffe Koning werd, boude byde h o o g te n s weder op, die Hiskia zyn Vader verdorven hadde. " Eindelyk zyn zy in de Afgodery zo diep verzonken, „ dat zy hebben gebouwd, denooGTEtv?//TOPHET; „ om bare Zoonen, en hare Dogteren , met Fier te ver„ branden. Dus verwekten zy den Heere tot toorn . „ door /.we hoogtens; daarom zeide de Prophee; „ Hozea: ntD3 cnde de hoogtens „ MsAvt'iv, i^dat is,; de hoogtens, op welke de Af „ goden ftaan, zullen verdelgd worden, ef. 41 f ïach. 10; 1 Kon. 12:29, 34- 1 Kon. 15: 11, 14, 2 Kon. 18: 4. 2 Kon. 21: 3- Jer. 7:31. Plahn 78: 58.  Amos I: 2 Gron. 34: 33- 44 ISRAELS VERLOSSINGE ontreinigd was geworden , met Afgodery l zo is deszelfs naam verandert, in denaam van JiN fl*3 Beth Aven, het huis ee^ nes Af gods, of der ydelheid. Zie daar vanHozea4: 15. Cap. 5: S.enCap. 10: 5. En met een diergelyke naam van veragting, werd ook de Koninglyke Stad in Syrien genoemd , als de Heere zeide ,• ende ik zal de grendel van Damafcus verbreek en, ende zal uitroejen, den inwoonder uit ptf Wpl Bikeat Aven, (dat is) een valeye der ydelbeid. Juda, en de Inwoonders van Jeruzalem, dienden in deze tegenwoordige tyd wel geen Afgoden, want door de grote hervorming, die de vrome Koning Jojia geftigt hadde, waren alle hoogtens, met hare Afgoden en Beelden, verbroken; en uit het Land uitgeroeid geworden , 2 Cron. 34: 4. Ja alle zyne dagen weken zy niet af van den Heere, den Godt har er Vaderen na te volgen. Maar hoe? dat beftond enkeld en alleen ineenuitwendigen Godsdienft, maar hare gedagten waren nog met dezelve vervuld , haar hart hoereerde gedurig na deze ydelheid, (ik meen) de Afgoden; want hare bekeering was niet gefchiet met haar ganfche herte, maar valfchelyk, zo als boven pag: 8: 9. alisaangetoont. Even daarom gebruikt hy het woord flK Aven, zeggende: tot boe lange zult gy, "piN mDtJTlO de gedagten der ydelheid, de Afgodifcbe gedagten, die dog ydelheid zyn, in het binnenfte van u laten vernagten? Al dient gy de Afgoden niet, in 't openbaar, voorde oo*  en EEUWIGE BEHOUDENIS 4? oogen der Menfchen , zo is nogtans uw hert en gedagten met dezelve opgevuld, en dus bedriegd gy, helaas! u zeiven. Die Afgodifche, en ydele gedagten, moeten uit uw bert uitgeroeid worden , gy moet uw hert daar van zuiveren , en wajfchen, zo gy wilt behouden worden. Daar en boven vleidden zy zig met die verbeeldinge en ydele gedagten. (1) Dat Jeruzalem , wegens haar gelegentheid en veiling , onwinbaar was; zy zeiden, wie zou tegen ons afkomen ? wie zou zig derven vermeeten om onze Stad te beleegeren, of tegen ons ftryd voeren, en wie zoude komen in onze woninge ? Ook verlieten zy zig op den raad, en op de magt, van haren Koning, en van hare Vorften. Maar helaas! gy bedriegd u, met uwe ydele gedagten, want uwe Koning en Vorften , op wien gy betrouwd, die zullen u niet kunnen helpen, nog Behouden. Het Herte des Konings, en het Herte der Vorften zal' vergaan, gelyk eertyds de Cananiten, doe zy hoorden, dat Israël door de Jordaan getrokken was. Haar Herte verfmolt, en daar was geen moed meer in bun. Even zo zal het ook gaan met uw Koning, en uwe Vorften, door welke gy in uwe ydele gedagten meent, te zullen behouden worden. Haar Herte zal bezwyken, en als wafch verfmelten , en uwe vaste Steeden, op welke gy ver-' trouwt, zullen arm gemaakt worden door den zweerde. Neen , daar is geen ander middel voor u, als het geen reeds gezeid is, Namelyk uw herte moet van uwe boosheid feremia »i: 13* [er. 4:9: iofuas: [. 1 erem. 5 s [7«  Jer. 30: 15. Jeremia 18: 8. Jona '3: 10. |ef,3o:2 46 ISRAELS VERLOSSINGE beid gewajfchen worden; door we- ierkeeringe, enrufte, zultgyliedenbehouden worden; daar op kunt gy valt vertrouwen ; want Godt de Heere verklaard dit zelf, maar indien dat zelve volk, over bet welke ik zulks gefproken hebbe, zig van zyne boosheid bekeerd, zo zal ik Berouw hebben, over het kwaad, dat ik het zelve gedagte te doen. Wend uw oog eens na Ninive, die had nog maar veertig dagen tyd, dan zouden zy als Sodom en Gomorra ten eenemaal vergaan ; want hare boosheid was groot. En hoe egter het vuur van des Heeren grimmigheid is uitgebluft, en de bedreigde ftraffe in Barmhertigheid is verandert, en hoe zy gefpaard, en behouden zyn geworden: waar door is dat gefchied? was het niet hare Boete en Bekeering ? zekerlyk ja: Want Godt zag hare werken, datze haar bekeerden van haren boozen weg , Ende het Berouwde Godt over het kwaad, dat hy gefproken had, hen te zullen doen, ende en dede het n 1 e t. Ei, wat ftaat u toch in den weg, ö Jeruzalem ? wat belet u, om in de voetftappen van Ninive te treden, op dat gy lebouden word? Maar in plaats dat gy u voor den Heere zoudt vernederen, en u voor hem in ftof en in afche verootmoedigen , doet gy helaas! het tegendeel en vermeerdert Zonde tot Zonde, want gy koeftert u ten (2) Om uwe toevlugt, en behoudenis van , Egypten te zoeken, om u te fterken met de magt van Pharao, cm uwe toevlugt te nemen onder de fchaduwe wjiEgypten. Maar ziet, gy vertrouwd op een gebroken Rietftaf; wat betuiginge van vriendfchap de Egypte-. naars  en ËEUWIGE BEHOUDENIS. 47 naars tegen u laten blyken, zo is egter uw gevoede hope ydel, en te vergeefs, dat zal u niet alleen nutteloos, noch tot hulp, noch tot voordeel zyn, wegens haar onmagt, om u' te kunnen helpen, en te behouden, maar zelf fchadelyk , en nadeelig. De flerkte van Egypten, zal u zyn totfchaamten, wanneer gy eens ervaren zult, hoe jammerlyk gy u bedrogen hebt, met uwe ydele gedagten, om uwe behoudenis te vertrouwen op den arm van heE vleefch ; want gy zult ook van Egypten lejchaamd worden, gelyk gy van As sur befcbaamd zyt, gy zult ook van hier, (namentlyk van de Stad Jeruzalem) uitgaan met uwe handen op uw hoofd; want de Heere heeft al uw vertrouwen verworpen, zo dat gy daar ■mede niet en zult gedyen. (3) Gy vertrouwd op die dwaze Propheeten , die hunne geeft nawandelen, die daar zeggen, de Heere heeft het gefproken; daar de Heere haar niet gezonden heeft, die alle haare vleiende woorden , waar mede zy u ftreelen, en koefteren, uit haar eigen Bedrieglyk herte voortbrengen , en die u met hare tanden byten , en Vreede uitroepen , waar door gy verhard blyfc in uwe Zonden, en godloosheid, en verwaarloosd, helaas 1 het middel uwer behoudenis. Ei, boord dog niet, na de woorden der vals c h e Propheeten, die u Propbeteeren; zy maken u ydel, zy voeden U met ydelbeeden, die u eindelyk zullen begeven. Zy fpreeken het gezigte van hun herte, en niet uit des Heeren mond. Het geen zy u verkondigen, is niet overeenkomftig. met de geopenbaarde wil fef.30.-5. [ef.3°:3< fer. 2:36a Micha 3- 5* Jeremia! 23: 16V  Jeremia 23: 17- Jeremia 5: 12. Jeremia 23: 20, Jeremia ïó; 28 4S 1SRAELS VERLOSSINGE wil van Godt, en daar aan kunt gy weeten,, dat zy niet van Godt gezonden zyn, want aan de godloofte , en fnoodfte Zondaars onder u, die myne verkondiging en Bedreiging, dat Godts toorn over hun komen zal, niet kunnen dulden, Propheteeren zy, Gy zult Vrede hebben; en tot alle die na het goeddunken van zyn herte wandeld, zeggen zy, U zal geen kwaad overkomen. Maar let wel, en geeft agt op het geen ik u zegge, bewaard myne woorden in uw herte , dat, fchoon gy dezelve nu niet wilt gelooven, en met de Bedreiginge den fpot dryft, zeggende , ons en zal geen kwaad overkomen, wy zullen neg Sweerd, nog honger zien, enz, de uitkomft zal u egter overtuigen, wanneer het te laat zal zyn. Dan zult gy tot uwer fmerte ondervinden, dat ik u de waarheid gezeid hebbe. Want des Heeren foor» lal zig niet afwenden, tot dat hy het zal heb. ben gedaan, ende tot hy zal hebben daar gefield de gedagten zyns herten; in het laajle der dagen zult gy met verjland daar op letten , Ach! hoe elendig, zult gy u bedrogen vinden, wanneer deeze Stad verwoeft zal zyn, Ende S ion als een Akker geploegd worden, ende Jeruzalem tot Steenhopen zal worden, ende de Berg dezes huizes, tot hoogten eenes Wouds, het welk de Propheet M1 c 11 a , de Morafchiter, . in de dagen van den Koning Hiskia aan 1* ' lieden reets verkondigd heeft. Ten einde zy nu zulk eene behoudenis mogten verkrygen, wekt hy hun al klagende op, in het twede lid van ons vers, zeggende, hoe lange zult gy de gedagten && uwer  en EEUWIGEBEHOUDENIS. 49 Uwer Ydelheid in het binnen/ie van u laten vcrnagten? Tot hoe lange zult gy u vleien en geruft ftellen, om u door een uitwendige Pharifeeufe bekeering, met eert vertoornd Godt te kunnen verzoenen, en hem bevredigen? Ach.' hoe lange, zult gy u bedriegen, met uwe ydele gedagten, öm u zelf te kunnen Reinigen, metuwefchoonfchynende Heiligheid, en geveinsde Godsdienft, en daardoor niet alleen uwe tydelyke , maar eeuwige behoudenis wik verdienen? ö Zandgrond van ydele gedagten! a/ wiescht gy u met Zalpeter ennaamd u veel Zeep, zo is dog uwe Öngeregtigheid voor des Heeren aangezigt e aangetekend. Hoe lange zult gy nog, ö! Jeruzalem, in uwe geeltelyke ünreinigheid volharden ? Wee u Jeruzalem, en zult gy nikt rein worden? Hoe l a n ge nog na dezen? Is het dan nog geen tyd? Hoe lange zult gy nog deze dwaze, en ydele gedagten beminnen, en onwillig zyn om die te verlaten, en uit uw herte uitbannen? Hebt gy niet helaas! langgenoeg u daar mede bedrogen? zult gy dan nog langer in dezelve .blyven ? wanneer zal dit eens gefthieden? Hoe lange zult gy weigeren om u voor des Heeren Aangezigt te verootmoedigen? Ach', uwe Zaligheid, en eeuwige behoudenis, ö! Jeruzalem,hangt daar van af, daarom, Wafcht u herte van boosheid, 6 Jeruzalem, op dat gy behouden wordt, hoe lange zult gy de gedagten uwer ydelbeid in het binnenfte van u laten vernagten 1 Is de wajfhing en Reiniging des herten van het booze zonoodzakelyk, dat de Be hou deD ni' 4 Jeremia' 2: 22. Jeremia 13: 27: Exod, to: 3,  5o 1SRAELS VERLOSSINGE nis en eeuwige Zaligheid daarvan afhangt, en zonder dezelve geen behoudenis of Zaligheid te verwagten is, Ach! met wat voor een bekommering moeft dan een ieder Menfch aangedaan zyn, om van het booze zynes henen gewalTchen, en gereinigt te worden ; wat moeite en Arbeid, wendt een Menfch niet aan, omtrent het gene, waar in hy meent eenig voordeel te verkrygen; hoe wenfcht hy, t zelve te kunnen bejagen; wat nadenken en overleg veroorzaakt dit in hem? Hoe veele Nagten werd hy daar door beroofd van zyne flaap? en dit alles acht hy niet eens, als hy maar kan verkrygen dat gene, dat hem , naar zyn gedagten , kan gelukkig maken. En boe zorgvuldig is hy om alles te vermyden dat hem eenig nadeel m zyne verwagting mogt toebrengen, en in het byzonder, wanneer men in doodsgevaar is: wat zoekt men niet, om zig zelf daar uit te redden en te behouden? Al ziet hy zyn huis, haven en goed door 't vuur verteeren, zo acht hy zig nog gelukkig, als hy maar naakt en bloot, kan gered, en in het Leven behouden worden. Hoe veel te meer moet dan een Menfch zorg dragen , dat zyne koftelyke Ziele die voor een eeuwigheid gefchapen is, ook voor ««wie behouden worde! want, wal: batet een Menfch , dat hy de geheele Wereld wint, en hy lyd fchade aan zyne Ziele? hoe verleegen en bezorgd moeft een ieder zyn, om dog te weeten in wat ftaat hy in dezen opzigt is, hoe moeft hy zig zelfs metafvraeen? ben ik het, of niet? heb ik my gewasJeben van de boosheid mynes betten? mnnen  en EEUWIGE BEHOUDENIS, si heb ik gewajjehen? hoe, en op wat wyze heb ik my gewaffchen ? wat voor een middel heb ik daar toe gebruikt? is dat middel, waar mede ik verbeelde my gewaffchen te hebben, ook genoegzaam daar toe? is het niet dan nee ter en boorit Zeep en Salpeter geweeft? dan heb ikmy waarlyk bedrogen, als die genei van welken Salomon zegt, daar is een gejlagte dat rein is in zyne Oogen; én van zynen drek niet gewajjehen is. Ach geliefde Broeders na den Vleefche, doorzoekt u zeiven nauwe, ja doorzoekt nauwe, en ftelt u zei ven eens deeze gewigtige vrage voor: Hoe ftaat het met my, heb ik myn hert leeren kennen ? Ben ik overtuigd geworden van myne Zonden en Elende? is 'er een vierige begeerte in my öntftaan, om van myne Zonde en Elende verloft en eindelyk voor eeuwig behouden te worden ? Ben ik gekomen tot een waare opregte boete en bekeering? en hoe, heb ik myn hart van het booze gewasfchen? Ik bid u nog eens, laat dit u niet tot ergernis zyn ; want het is vaneen groot aanbelang; uwe behoudenis en eeuwige Zaligheid hangt daar van af. Ei gaat dog niet langer zo voort in uw verderf, gy zult 't in Eeuwigheid niet kunnen verantwoorden, dat gy zulk een getrouwe toeroeping, en vermaning hebt verworpen, waar in gy als by name wierd genoemd, tot hoe lange zult gy de gedagten uwer ydelbeit in het binnenfte van Ü laten vernagten? Het i; nog tyd! de goedertierene Godt ftrekt noj zyne Armen totUuit, (6 Aanbiddelyke, ei ©nbegrypelyke goedheid!) zoudt gy die goed D 2 hei< Spreuke 30: 12: Zepliam? 2: 1. f [ i 1 i  Jef.55:6-. Jeremia '48: 11. 52 israels verlossing;: heid , nog langer van dé hand wyzen, en veffmaden ? Ach,dat gy dit wel mogtbéfeffen , en u laten leiden tot hem, die alleen uwé Ziele behouden kan. Wel aan dan, het is nu nog de welaangename tyd, het is nog de dag der Zaligheid. Zoekt hem, terwyl hy nog te vinden is, roept hem aan, terwyl hy nog naby is. Ik weet het, dat 'er veele onder nu zullen gevonden worden, die met deze vraag dé Spot zullen dry ven, en nog veel minder zulk een gewigtige vraag ter herte neemen ,• en al fchoon eens onverwagt en tegen haar dank deze vraag in het hert van zommigen mogt opkomen , en aan haar Confcientie aankloppen , zo werpen zy die onbeantwoord van zig weg, als eene zaak, tegen welke zy een weerzin hebben, en die haar in't geheel niet aangaat; als te wel bewuft, dat wanneer zy zig met zulke Redeneeringen ophouden, zy dan maar ongeruft en verleegen zouden worden; dat het hun maar zoude hinderen , met veel vermaak in de zonde voort te varen, en dat fmaakt haar niet: want haar oogmerken Zorg is in. 't geheel niet, om behouden en Zalig te worden: met diergelyke gedagten houden zy zig niet op ; dat is hare zaak niet; Zy willen liever met Moab, van haar Jeugd af aan, op hare heffe ftil en geruft blyven liggen, als zy maar in haare zondige begeerlykheid niet verhindert worden; als zy zig maar verzadigen kunnen in het bedry ven van de zonden; als zy maar leven kunnen in de begeerlikheid der oogen, in de begeerlykheid des vleefches , en de grootsheid des Levens. Zy verblyden zig , als zy hun-  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 53 hunne zonden, die zy bedreven hebben, of zullen bedryven, met vergenoeging kunnen, vertellen, zy fpreeken hunne Zonden vry uit, gelyk Sodom; dat is haar lult, dat is haar .vreugde, dat is haar vergenoeging , komt herwaards zeggen zy, ik zal wyn halen, ende wy zullen Jlerken drank zuipen, ende de dag van Morgen zal zyn als deze, ja groter, veeltreflyker: wat zullen wy ons pynigen, en ons zei ven vermoejen , met gedurig te overpeinzen , van behoudenis en Zaligheid: dat zyn dingen die wy met onze Oogen niet kunnen zien , noch daar wy in dit Leven eenig vermaak of voordeel van te wagten hebben. Zouden wy het onzigtbare voor het zigtbare verkiezen, en ons ganfche leven, ja al onze koftelyke tyd overgeven aan dingen, diewy alleen door 't geloof moeten vaft ftellen; door 't geloof moeten verwagten, en dus onze dagen verllyten in gedurige droefheid en onzekerheid, al onze vreugde, ons vermaak, onze gezelfchappen moeten miffen l zoude wy dus doende niet voorlaagegeeften en zotten, met regt mogen gehouden worden , van alle onze medegezellen, daar wy zo langen tyd mede verkeerd hebben? laten wy ons liever de tyd en gelegenheid ten nutte maken, en vrolyk zyn, laat ons eeten en drinken, want morgen zullen wy fterven. Ach, dat gy, die nog in zulk een rampzaligen toeftand zyt, eens regt overdenken mogt, hoe elendig , hoe jammerlyk, en hoe naar het met u zal uitzien , indien gy voor uwen dood niet verandert, en dat uw bei te van het booze niet gewaffchen wordt. Ik moet D 3 her, lef. 3: 9. 12. fef.22: '3-  Job 20:6. Job l8 : 18. Job 21: ïf. 18: 23. §4 ISRAELS VERLOSSINGE bet u zeggen, of het nog tot een middel te: uwer bekeering mogt dienen. Hoort eens, moeten u de hairen niet te berge ryzen, wanneer gy keft, of in uwe. Synagoge van den voorzanger hoort voorleezen, die fchrikklyke vloeken die door M ozes, de knegt Godts, zynuitgefproken geworden? Ik wilze hier met myne Penne niet uitdrukken, maar ik bidde u, leeft die eens voor u zeiven, metaandagt, Deut 23: 1620. En wat zeit David ? Pfalm 109 : 7, 19. moet gy niet t'zidderen en beven onder het leezen; moet u verfteende hert niet met angft en vrees overvallen, verbroken en verbryfeld worden? want alle deeze vloeken leggen op u, zo lang gy in uwe verharding blyft, en de ftemme des Heeren niet hooren wik, die u nog tot op dezen huidigen dag toeroept, door zyn heilig woord, wa/l uzv herte van boosheid: op dat gy behouden word. Maar het is daar mede nog niet gedaan, neen; het ergfte en, jammerlykfte is nog toekomende, wanneer gy zult denken, in uwe volle Rufte en vreugde te zitten, wanneer uwe hoogheid al eens tot den Hemel toe Gpklomme, ende uw hooft tot aan de Wolken raakte, dan, zult gy nogtans door een trooftelooze dood, in het ftikduifter graf nederdalen, en ver (loten worden van bet ligt, in eene Eeuwige duiJlernijfe. En dat zo onverwagt! gelyk Job, daar van fpreekt: Hpe dikwils gefchied. het da\ de Lampe der Godloozen idtgeblujt word, ende haar verderf baar overkomt ? dat God hen fmerten uitdeeld in zynen toorn ? datze gelyk ftro worden voor den wind, ende gelyk kaf, dat de ........ , . ^  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 55 Wervelwind wechfieeld? nvzz fier ft in de kragt zyner volkomenheid; daar hy ganfch fiille en gerust wat. En hoe benauwt, hoe vreeflyk zal het voor U zyn, wanneer deeze Leeme hutte uwe Ziele niet langer zal kunnen Herbergen, en dat gy zo in uwe Zonde, met een Bevlekt en Onrein herte, zult moeten fterven? Hoe zal uw geweeten u knagen en Befchuldigen; hoe jammerlyk zult gy kermen, en nare klagten uitboezemen, als gy op uw fterfbedde neer zult liggen, daar uwe Ziele in de plaats van trooft te genieten, vervuld zal zyn met vertwyffeling, doodsangft en verfchrikkingen: als het zwart Regifter van alle uwe Hemeltergende Zonden, van uwe ganfche leeftyd, als Bergen op uweZiele zullen liggen . en" in haare Godtonteerende aard en Watuur voor uwe oogen zullen gefteld worden , en gy in deze Akelige omftandigheid, uwen geeft zult moeten uitblazen.' En waar zal eindeiyk uwe koftelyke Ziele, die voor een eeuwigheid gefchapen is, aanlanden? in den Hem hl? die zal voor haar in alle Eeuwigheid gefloten zyn; dus heeft ze geen andere plaats te verwagten dan de hel, in 't Eeuwige Vuur, het welk den Duivel en zyne Engelen bereid is. Want dat oude booze HERrdateen fieene hert in u is gebleven , dat zal u doen nederzinken , in den Poel des verderfs. GewiJJslyk zodanige zyn de [Vaoningen des verkeerden, en is de plaat ze des genen die God niet en kend. En dat zal duren zonder ophouden, tot in een eindeloQze eeuwigheid , zonder verkwikkmge D 4 sou Job *8 s 11.  Jeremia i§: 12. Pfalm by gepaffeerd zyn, en als het van wegen „ de pyn en fmerte niet mogelyk is, om ,, verder voort te gaan, zo knielen en buk,, ken wy ons niet, maar wy zetten ons ne- der op der Aarden, op dat het niet een „ fchyn of aanzien mogt hebben, of wy de ,, Beelden eenige eere bewezen." Voor het derde Gebod hebben wy zo een ontzag, dat wy niet alleen by den Naam des Heeren niet valfcbelyk 'Zweeren, maarwy agten ons zo onwaardig , dat wy de Eigentlyke en Wezentlyke Naam van mfT Jehovab niet eens derven noemen, of uitfpreeken,zo als hy luid, maar wy gebruiken gedurig in het Bidden zo wel als in 't Leezen, de Naam van Adonai. En wat het vierde Gebodt, namelyk den Sablatb aangaat, daar yveren wy zo voor, dat ons zelfs de Chriftenen door de geheele Weereld, daar van getuigenis moeten geven, hoe ftreng, hoe nauw dat wy dezen dag Heiligen; want wy zouden in de Win ter liever door de koude verftyven, en dood vriezen, dan dat wy zouden vier aanjleeken, om ons te verwarmen, en ook zouden wy liever des nagts in het duifter blyven zitten, dan dat wy zouden een ligt aanfteeken : -Maar wy , en onze kinderen en dienftbo- den, ruften op dien dag, en la,- ten ons van de Chriftenen bedienen. Aangaande het vyfde Gebod, wy eeren niet alleen onze Vader en Moeder, maar ook te gelyk onze geejlelyke Vaders, (onze Kabby- pen,)  enEËUWIGEBEHOUDENIS. 61 nen,) zouden wy die niet eer en en vreezen? want zo waarfchouwd ons de Talmudt: 'in fttow ' man fiïnyi "Vn* cannai ^ai'anpj? m'pi4 pypyV J"*ï* **;rU3 „ Gyzoudtvoorzigtigzyn, Voor „ haare kolen, op dat gy u niet zoudt branden, „ want hare beete is gelyk als wanneer ie,, mand een Vos byt, (die heeft dunne en „ kromme tanden , daarom kan de wonde „ niet gemakkelyk geheeld worden ,) en „ wanneer zy u fteeken, zo is't gelyk als of „ u een e ge dis geftoken heeft, en haar „ gemompel is zo heet en vuurig, als de gift „ van een brandende Slange, wier ver„ gift zo vuurig is, dat het de Menfchen s, doot ; en alle hare woorden, zyn als k o,, len vuur." En in 't bezonder onze particuliere Rabbynen, die zyn wy verpligt nog meer te e e r e m , als onze eigen Vader, zo leert ons de Talmud. V3N maN bvb nonp tan rtlat* ' ian maxi 12*11 ' nrn nbrjb ix>ao vim ' vaa lan i*3N '-anj;rF »n*> wMöftnn vmbw na pnö ariai vrtotr pms we iwu mia ' ♦3B*n n4aa iaïi vax ' V3K b& lai va» r«* frnfi na uini ' ïan m „ Wanneer zyn Vader en zyn Rabbi iets verlooren hadden, zo moeft hy eerft ti het verloorhe van zyn Rabbi zoeken, eer Pirekè Aboot. Cap. 2. Baabe Metzia Fo. 33-  Abootb Cap. 4. 62 ISRAELS VERLOSSINGE „ hy het verloorne zoekt van zyn Vader; „ want zyn Vader heeft hem maar in deze „ Weereld gebragt, maar zyn Rabbi, die hem geleerd, en onderweezen heeft indé Wet, brengt hem in de toekomende Wee,, reld: en zo ook wanneer zyn Vader en zyn „ Rabbi eene zware laft droegen, zo moeft ,, hy eerft de Laft van zyn Rabbi aflig ten, „ en daar na van zyn Vader, en wanneer zyn Vader en zyn Rabbi gevangen waren, ,, zo zal hy eerft zyn Rabbi verloffen, en ,, daar na zyn Vader. En Rabbi Eliêzer „ zegt: D'OB* 80103 *pi NTlOl en de „ vreeze voor uwen Rabbi moet hy u zyn als „ de vreeze Gods! En wat verder de ovrige vyf Geboden betreft, als doodflag, egtbreuk, en hoerery, enz. Van deze grove Zonden houden wy ons af, zo veel ons mogelyk is, en wy hebben een afkeer en haat van de zulken, die deeze godloosheden bedryven ; wy willen ook geen gemeenfehap met hun hebben. En eindelyk zo het gebeurt dat wy in het een of in het ander overtreden, want daar is tog niemand Regtveerdig op Aarde, die goeddoet, tn niet en Zondigt, dan hebben wy berouw daar over; wy doen boete, wy vaften tweemaal ter week, wy bidden lange gebeeden^ wy treuren, wy geven Aalmoeffen, enz. is 'er nog meer nodig, om ons hert van het booze te wajjchen ? wat zouden wy nog meer doen! zegget ons ? Oeh! is dit het alles, is dit uw troost tri  ekEEUWIGE BEHOUDENIS. 63 in Leven, en in fterven, waar door gy denkt voor Eeuwig behouden en Zalig te worden? ö Santgrond! ö bedrog van ydele gedagten! gy meent iets te zyn, daar gy niets en zyt, bedriegende u zelve in uw gemoed. Gy zegt van uw zei ven, ik ben ryk en verrykt geworden, en hebbe geenes dings gebrek; en gy weet niet dat gy zytelendig, jammerlyk , arm , blind, ende naakt: gy zoekt bet Leven in uw hand te vinden, daarom word gy niet Ziek, en hebt ook geen Medicynmeefter nodig. Het is met u al, R. Izaac fchryft, ffpin 'VinD TbTl HVUff *0 nPiO Kinc» lovya non ' v^ina tyrv irt> dn nnx -j^a»! 'Twi&y T&ry, soi 'xna niD'c iy' ^mn •fi'üa yz&w rmwn tj»' traan. *y\rb jnx* P7 pao **?a inaoa onts* mam d"*;n3 wan» xbv am >aa ■;jn 'yn4? aio pa ownao oaw ♦ owia dw» "nn (£» n ^t^o) noto ity V"w noa ijn» jö n*?»a«3 t^N 'aa1? na" in b*» (a" t deO .131 mo 43*n nnnnNl „ Gelyk ie„ mand die een kwaal heeft aan zyn Lig„ haam , zo lang als hy die kwaal niet „ voeld, denkt hy van zig zelfs, dat hy „ gezond is : en hy is ook niet begeerig 3) om te zoeken na een geneesmiddel, en „ volgt zyne begeerte en welluften, die hem „ ingeworteld zyn, op, tot zo lang hy ein- „ de- K.57: 10. Menora at b+ Hamaoor. Fo.333.  SpM* 19. Spr.14: 12. Sabbat Fo. 11, 64 ISRAELS VERLOSSINGE „ delyk, aan zyn kwaal moet fterven. 7,6 " gaat het ook met die gene, die k r a n k " is aan zyne Ziele, (die gezondigd heeft) daar zyn Menfchen, die in'tgeheelniet „ voelen dat hare Ziele hank is, en zy mee„ nen, dat zy cezond zyn, (en niet ge„ zóndigd hebben,) en zy maken geen on„ derfcheid tuffchen göed en kwaad. Van ' haar word gezegd, de weg der Godloozen is \\ donkerheid, zy en weeten niet waar over zy ftruikelen zullen: en daar is een weg die ie„ mand* e g ifchynt, maar het laatstem " dien zyn wegen des doods. Mannen Broeders, eer ik voort ga om ü aan te toonen, dat gylieden met alleen overtreeders zyt van het eerfte en twede Gebod , maar van de ganfche Wet der 1 ïen woorden, welkers inhoud verder gaat, dan uwe uitwendige pligtsbètragtingen; want de Wet is geeftelyk; (Eerftelyk) ten aanzien van haaren oorlprong, dien zy van Godt, den eenigen /Jllervolmaakflen geeft, heelt; (ten tweden,) is zy geeftelyk , ten opzigte van haren inhoud; want zy vorderd eene «eeflehke gehoorzaamheid, en eene volkomene reinigheid des herten, den Heere uwen Godt te dienen , met uw gantfche herte, en met uw ganfche Zieles . . • . . • • Zo moet ik aan u eerft deze vraag doen: hoe komt het overeen met uwe verbeelding , „ dat R. Inani bekende op zyn dood„ bedde , dat hy niet wift of hy Zalig of h „ verdoemd zoude worden." (tn wyl my even l dit ftuk tot nadenken heeft gebragt, z^e myn!  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 65 myn boek, de Wonderlyke Leidinge Gods, Fo. 25, zo wil ik u ook nog dit volgende voorftellen,) Ei lieve, zegt my eens, hoe komt het , dat de vermaarde en beroemde R. Jochanan, des zoons Sachay, die een Difcipel was van Hillel hafuken, van wien met zulk een verheven roem gefproken wert, en de Rabbynen van hem gezegt hebben, dat hy zulk een Man was geweeft, die deri naam van Engelen , en den naam van de Scbetdim (boze geeften) geweeten heeft, om hun te bezweeren tot zyn dienft, (lees daar van breedvoerig Mennoraath Hamaoor, Fo. 4. en denkt eens, wat moet dat voor een Man zyn geweeft!) hoe komt het, vraag ik, dat egter zo een Man als hy was, (daar immers zyns gelyk in deze tegenwoordige tyd, onder u niet zal gevonden worden,) nog op zyn doodbedde zo bedroeft, zo benauwd, en zo twyffelagtig, over zyne Zaligheid is geweeft? Ik zal, tot uwer overtuiging, en op dat gy zien moogt, hoe gy U bedriegt met uwe ydele gedagten, de moeite nemen, van hier neder te ftellen , het geen uw eigene Talmudt van hem fchryft: idjdj ' 'jo? p pro' \zi nWaï ■m-n djtin nxnj** po > npn'-; vto'-jt na ivm ' wo^n V? ïio« / rvoa1? ♦aso' ♦ao,n roaj; / p?nn / bxiw irn V?n ' DiT? "iok ' hdid rtm no nvrw 1 tni ■ieq 'as4? »nw p^tD 1 ♦•jy duo» dni ' i:pa nnoi tta E iDJO Be rambot?'o. 28.  66 ISRAELS VERLOSSINGE 1hdn ' d*?iy Dy3 IDJD wi'D j'n* ' woo dm ' d^J* ">wn poos nm»*? *3t-t1 ' 0^7117 rwa Wl f3 '3 f)m ' D'W3 1D"3"*1 ♦ni« p^iat** veoy *iaim bp ' r*3i3 7na anpn d»3*?an ♦3'jd -po 'ja*? ♦D^i^h>,> d*-7iy*7 o*pi »n ' wn Dy3 1Dj;3 ' 'ty Diy3» dm ' d'D^ij4 oxi 'oViy ton vnox »riDitf dm 'oViy ■>>3» i:\si ' 0*711* ruvö *rovo ' wdo n*?l ' dh313 1d"Ö*?1 P003 nW1? - om1? niiK ' Don w 'Ja1? K**tr n*;x yvt nraa ynv WM ' py P1? mai 131 ' H33N* R*?l ' wn I»3*VlO » Als „ R. Jochanan, j« 2oo«y Sachay, was „ krank geworden , zyn zyne difcipelen by „ hem gekomen, om hem te bezoeken , en „ zo als hyze gezien hadt, heeft hy begin„ nen te weenen, en zyne difcipelen zeiden „ tot hem, onze Meefler ,ligt Israels.. „ Waarom weent gy? hy zeide tot haar, „ als men my mogt brengen voor een Koning van Vleefch en bloed, die heden hier is, en Morgen kan in 't graf zyn , en als , deze op my toornig word, zo is zyne ' toorn geen eeuwige toorn, en als deze " my in banden legt, zo zyn zyne banden geen eeuwige banden, en als deze my „ doden laat, zo is myn dood geen eeu. wige dood, en ik konde hem befteeken „ met  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 67 „ met geld, en overreeden met goede woor,, den; en by dit alles, zoude iktogweenen. „ Hoe veel te meer nu tegenwoordig, daar „ ik zal komen, en gebragt worden voorden „ Koning aller Koningen . die daar leeft in „ alle Eeuwigheid ? Als h y op my toornt, ,, zo is zyn toorn een Eeuwige toom; als hy „ my in banden werpt, zo zyn zyne banden „ Eeuwige banden, en als by my doodt, zo „ is myn doodt, een Eeuwige doodt; „ hem kan ik niet befteeken met geld, nog „ overreden met goede woorden ; en dac j, niet alleen, maar daar zyn voor my maar „ twee weegen, een na de hel, en een na „ het Paradys, «n weetniet, in „ wat voor een weg ik zal gebragt worden: „ zou ik niet weenen ? enz. Hier ziet gy , hoe weinig nuttigheid deze Rabbynen (die immers voorbeelden in ïieiiigheid , ja ligten in israël waren,) op hunne doodbedden genooten, van alle hare pligten , en deugdsbetragtingen. Zy lieten hun een ongeruft geweten, een vreeze voor de rampzalige Keuwigheid, een ontzaggelyk opzien tegen den Koning der Koningen, en een bittere verwagting van zyn Eeuwige toom na. Hoe komt dit , myne Geliefde Broeders ? immers waren deze voortreflyke Mannen Onderhouders van de Wet, ja , volgens uwe verbeelding , volmaakt: het zyn zekerlyk geen Zondaars geweeft als andere , noch Rovers , Onregtveerdige , Overfpeelders,enz.Zy hebben zekerlyk al hunnen tyd, kragt, en vermogens aangewend, om meer en meer in deeze hunne betragtingen E 2 te  Deut. 27 26. 63 TSRAELS VERLOSSINGE te vorderen. Ik zégge, hoe komt het, dat zy zo troofteloos fterven, daar immers de Wet zo wel belooft, als bedreigd? De Wet zegt, de Menfche, die deze dingen, (name'yk de v o l m a a k t e gehoorzaamheid, die de Wet eifcht,) doet, zal door dezelve keven. Waarom dan zo bevreeft? Och myne Geliefden, dat komt, omdathaarConfcientie,nu ontwaakt zynde, ziet, en haar onder 't oog brengt, hoe veel zy met alle hare deugdsbetragtingen van de Wet verfchillen, dat de Wet meer eifcht, dan eenige uitwendige deugden: zy eifcht volmaakte onderhouding met ons ganfche herte , en met onze Zielen; hy, die in e e n G e b o d ftruikelt, is fchuldig geworden aan allen. Wat is dat een fchriklyk woord, Vekvioekt is hy, die de woorden dezer Wet niet zal bevestigen , doende dezelven. Daarom vreesde deze voorname Rabbi voor den Koning der Koningen, om dat hy zyne Wetten had overtreden ; en zekerlyk verwagte hy zyn eeuwigen toorn, ja de Eeuwige doodt. De Angft en bange Zweet, moet hem uit zyn aangezigt geperft zyn, (want dan ziet men gemeenelyk de Zonde , in haar eigen affchuwelyke gedaante,) door de neepen van zyn Confcientie, die hem zal toegeroepen hebben: Gy moet in uwe Zonden fterven, en vergaan na lighaam, en na Ziel; want gy hebt uw herte nog nooit van het booze gewajjehen en gereinigd, ö! Schriklyke verwagting op onze eigen deugden ! en dat eerft te zien op zyn Sterf bedde, Och! wat is dat naar ! Misbruikt tog de Lankmoedigheid Godts  Gen. 29: l3,20. Gen. 34: 3- 2 Zarauel 13: 4» 16. 1 Zamuel 18: 22. vers 25. 1 Zamuel *8: i. kk 4. 78 ISRAELS VERLOSSINGE het wildbraad was na zynen Mond; of om zyne Schoonheid : offchoon dezelve maar het vel diep is, en door de geringde ziekte of toeval, zeer fchielyk veranderd en beroofd kan worden , zo kan zy egter dog het herte des Menfchen tot Liefde beweegen. Zo hadde Jacob Rachel Lief, en hy diende om haar zeven Jaar, en zy waren in zyne Oogen, als eenige dagen om dat hyze lief hadde. Ja de Godloofte Menfchen , kunnen ook iemand lief hebben, op dat zy zig maar in haare wellullen , en vleeflyke begeerlykheden zouden kunnen verzadigen, al is het de alderaffchuwelykfte Zonde. Zo hadde Sichem Dina lief; zo hadde Amnon Jhamar lief: ook kan men zig huichelagtig aanftellen, en iemand liefde betonen, om daar door zyn verderf en ondergang te zoeken, en te kunnen volbrengen. Saul gebood zyne knegten , zeggende: fpreekt met David in het heimelyk, zeggende, ziet, de Koning heeft lufi aan u, entte alle zyne knegten hebben u lief; word dan nu des Konings Schoonzoon. Maar wat was zyn Oogmerk ? om David door dien weg, van de Waereld uit te roeijen; want Saul dagte David te vellen door de hand der Pbilijlynen. Maar de twede liefde komt voort uit een hoogagting, die men voor iemand heeft; zo was de Ziele van Jonathan verbonden, aan de Ziele van David; ende Jonathan b eminde hem als zyne Ziele. Ja zyne liefde was zo vierig in hem, dat hy dezelve niet verbergen konde, maar zy was van die uitwerking, dat Jonathan dede zyn Mantel af, die  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 79 die hy aan hadde, ende gaf hem David, ook Zyne kleederen, ja tot zyn Zweerd toe, ende tot zynen gordel toe. Ook was deeze Liefde niec maar voor een korten tyd, Neen, zy was beftendig, al wierd David van Saul vervolgd tot'er doodt, al moeft Jonathan, omzynent wille, van zynen Vader Saul, in zynen toorn, deze fcheldwoorden horen , Gy Zone der verkeerde in wederfpannigheid; enz. zo blyft zyne liefde even fterk, en perfte hem de heetfte tranen uit, als David van hem affcheid nam. Daarom klaagde David ook zo bitterlyk over zynen doodt, zeggende: ik ben benauwd om uwent wille, myn Broeder Jonathan! Gy waard my zeer lieffelyk, «wliepde was my wonderiyker dan de liefde der Wyven. Ik wil u hier mede onder het oog brengen , dat men Godt niet alleen moet Liefhebben , eigentlyk daarom, om daar door iets van hem te verkrygen$ dan is het geen volmaakte liefde Godts, maar meeftendeels eigen liefde; want dan Heft men het verwagte goed meerder, dan Godt zelfs. Maar de waare grond van de liefde moet zyn, om dat hy de liefde zelfs, om dat hy het hoogfte goed, en eindelyk , om dat hy het waardig is. Opmerkelyk en zeer aannemelykkomtmy voor de gedagten van R. Bechai over de liefde van Vader Abraham tot Godt, ,, hoehem „ deze liefde tot alle gehoorzaamheid gedron„ gen heeft, tot zo ver, dathy zelf zyn eigen „ Zoon, die hy lief hadde, niet gefpaard,maar „ in gehoorzaamheid, uit liefde tot Godt op„ geofferd heeft: en dat, (zegt hy) is de reg- te liefde, zodanige liefde kan van een yder „ Menfch [ Zamuel 20: 30, Ir** 2 Zamueï li 26. Chobootb halebabooth,Fo. 155.  I t Sote Fo. 22. ;o ISRAELS VERLOSSINGË , Menfch niet geoeffend worden; want dit , gaat boven de magt van het Vleefch, en , de natuurlyke genegentheden van een , Menfch ftryden daar tegen, enalwerdhec , in iemand van de Menfchen kinderen gevonden , zo gefchiet dat niet anders dan \ door de kragt van den Schepper, en dat , hy hen daar toe helpt, op dat de booze ver, leider niet over hen heerfche. Vraagd nu uw eigen hert , wat dog de rrondoorzaak is, waarom dat gy Godt vreejl, In hem lief hebt ? het zal moeten antwoorden , het gefchiet niet uit hoogagting, nog 3m dat hy het waardig is, neen; maar wy vreezen hem, om zowel de tydelyke, als de Eeuwige ftraffen te ontkomen, en wy heven hem , op dat wy van hem met tydlyke Zeegeningen , en Weldaden mochten begunftigd worden, en eindelyk om den Hemel daar door te verdienen. Is dat zo, Mannen Broeders, zo vreejl gy Godt niet, maar gy vreejl voor u zelfs, gy vreejl de Zonden niet, om dat gy daar mede een heilig Godt beledigt, maar gy vreejl de ftraffen der Zonden; en gy Heft Godt het hoogfte goed niet, die de Liefde zelfs , en het waardig is , maar gy lieft u zeiven, en dus liefd gy het goede dat gy verwagt, meerder dan Godt: is dat niet maar alleen eigen liefde? Dus zyt gy de laatfte twee, van de Levenzoorte der Pharizeën, welke uwe Talmudt befchryft, en hun by naamenoemt:riN*VD PTtS ' HDnXö BTWa „ Pharizeën uit liefde, en Pharizeën uit „vreeze. De eerfte zogten de Wet te „ on-  enEÈUWIGEBËHOUDËNIS. 81 3, onderhouden (gelyk R.SalomonJarchi zegt; nis» ranvh k'jvnwon -iac* namtc ,, uit liefde van de belooninge der ge boden , maar niet uit liefde tot het gebod ,, zynes Scheppers. En de tivede waren zul. ,, ke Pharizeën, die de Wet zogten te onderhouden , niet uit genegentheid tot de deugd , maar alleen uit vreeze voor deftraffe, welke deovertreedersgedreige „ is." En let eens hoe zig R. Nachman, omtrent zulke Pharifeeufche Menfchen uitdrukt! ' n-ioüO tnoaan *om a*i na» »jna nfiO»1? rrai »a / m»*M8 »*>im pmai rnrvto d'Danan ja hju ♦a^m •bi ' ppwa p*tn ' twsa ^y ,, dat gene (zegt hy,) dat voor ons verbor,, gen is, is verborgen, en dat openbaar ,, is, is openbaar," (hy wil daar mede zeg. gen, wy kunnen over zulke Menfchen niet Oordeelen, en wy kunnen niet weeten, of zy in der daad, waarlyk vrome Menfchen zyn , of dat zy haar zo maar voor de Menfchen aanftellen , als waren zy vroom ,) maar dat groote Gerigte , dat zal aan zul„ ke Menfchen vergelden, die zig met lan- ge Kleederen bedekken, en (tellen zig aan ,, als waren zy vroom, en zyn het niet.'* Gy neemt niet in agt, de les van A n t i g e- noos, daar hy zegt: DHa^a vhd "7k/ ' Dia bipb rua am m vvnvnn £ am dn \vbvd7i nnaya nn töx F i Sote Fo. 22'; èrkt 'bootbi ap. i.  Chobooth ' balebabootb , Fo. 156. MeaorathHantaoor. Fo. 101. j2 ISRAELS VERLOSSINGE D"IÖ b2pb ftiö by Xb& „ gy en zult , niet zyn als die Knegten, die hare Heeren „ dienen om loon te verkrygen, maar ge, lyk die knegten, die haren Heere (uit „ liefde) dienen, en niet om loon," enden neergemelden R. Bechai verhaald, dat een Godzalig Man zoude gezegt hebben, „ Ik „ zoude my voor mynen Godtfchamen, dat ik hem alleen om loon zoude dienen, of „ uit vreeze voor de ftraffe, enz. Neen, „ maar ik zal hem dienen, om dat het hem „ toekomt." Indien gy u zelve hier by neder legt, hoe kond gy dan zeggen, en u zeiven bedriegen, met uwe ydele gedagten, dat gy Godt vreejl, en hem lief hebt ? Ei lees dog eens de nadruklyketaal, van uwen vermaarden R. I z a a c , daar hy zegt: rwyiTxa&b rmon u"pb nirnn p by ■toko n"pb\ ' -pan» nwrt nan^a "runn4? afti nywa nnnx pm - ïmsoi 'wnurzw vax p¥"i nwyb aba 'oyn 'jsa üian nx xnai vrona übiyn nx rrjae* 'Dnpon p i*?*soi mnwi »»poi ' pxra vo» *?a na]*1? a»n wn ia*;a nr ty'i *;a nxn Kin ntrx ' n»>tyn au nnyn jnv na*» ' rvnnDJ ^a jnri maiöKn ♦33 inna^D \rv xin ' mavo paoi vb •131 ' Vf2*j;D '331 ia1? „ Daarom, die het gebod op een regte wyze wil onderhouden, „ die zal het zelve doen uit liefde tot „ Godt,  Jefaia 44: 17. 1 Iofea 3: 4- vers 5. Snbbatl Fo. 105, 84 ÏSRAELS VERLOSSINGE immers geen grooter dwaasheid en ydelheid onder de Zonne bedagt worden, als dat een Volk (gelyk gy zyt) 't welk van een geeftelyk Opperweezen, door Mozes en de Propheeten niet alleen onderrigt , maar nog daarenboven, door de aldergedugtfte wonderteekenen van deszelfs Almagt genoegzaam overtuigd is, zig zoude verkiezen , Goude, Silvere, Steene , of Houtene Beelden , om die in de plaats van den levendigen Godt te dienen, en voor dezelven neder te knielen en aan te bidden, zeggende: Reddet my, want gy zyt myn Godt! zo dat men nu klaar zien kan, dat de Prophetie van Ho/ea vervuld is, daar hy zegt: de kinderen Israeh zullen veele dagen blyven zitten, zonder Koning, ende zonder Vorfl, ende zonder Offer, ende zonder opgerigt Beeld, ende zonder Epbod ende Teraphim. „ Och Heere , 3, wanneer zullen die dagen eens komen ? „ Ach! datze kwamen, dat ook deeze woor„ den van den Propheet eens vervuld wier„ den, datze zig mogten bekeeren, en zoe„ ken den Heere baren Godt, ende David baren Koning , en datze vreezende kwamen „ tot V den Heere, en tot uwe goedheid. Maar gy moet niet denken, dat 'er geen andere Afgoden en Beelden meer zyn, dan die men met zyne oogen ziet, met zyne handen maakt, en op zyn Schouderen draagt; Ach neen, Myne Geliefde, ons herte is vervuld met Afgoden, en Peelden ; gy hebt een Af godt in uw Hert. Wat is dat voor een Af godt zult gy vragen: wilt gy het weeten ? Leeft eens in uwe eigene Talmud, "TOK  en EEUWIGE BEHOUDENIS 89 zy bare Kinderen niet veel in de bybel moefien laten leezen. En met uwe Rabbynen bedryfd gy zulk een Afgodery, dat gy zegt, „ dat het zwaarder „ is tegen de leere der Rabbynen te zondi „ gen, dan tegen de leere van Godt," en R. B e c h a 1 zegt, „ men moet den Rabbi „ Gelooven, al leerde hy, datderegterhand ,, is de linkerhand, en de linkerhand is de „ regter, al gebeurd het, dat de alderge„ ringde Jood, tot een Rabbi verordent, „ en aangenomen word, zo is men verfchul„ digd, hem in alle dingen te gehoorza,, men,al verwierp hy de g e h e e l e W e t en „ leerde, dat het houden van den Sabbath „ niet geboden was, nog de Afgodery „ verboden, zo moeft men bem dog gelo„ ven, want Godt is met zyne Dienaaren , „ de Rabbynen te vreden, al handelen zy „ ook fchoon tegen zyn bevel, en maken „ het naar hun zin. Ja K. Chanina, zegt: „ den Propheeten is men niet fchuldig 1 „ te gelooven, ten zy, zy eerft een vvon-1 „ derteken doen; maar den Rabbynenis men „ fchuldig in alles te geloven. En R. bo ,, zegt: der Rabbynen woorden , zyn liefly„ ker dan Godts woorden. En in J a l k tj t n „ werd gezeid, dat de vergeeffche woorden „ der Rabbynen zo wigtig zyn, als de hei„ li ge bybel." Wie moet niet fchrikken, en met fmerten aangedaan zyn, wanneer men deze uwe gruwelen hoort, of leeft? daar gy een Volk zyt, dat de Naam draagt, dat gy een haat en affchrik hebt van de Afgodery en BeelF 5 den- SanbeirinFo. 88. Becbai, Fo. 207., laphtbtf "o. 121,  Jeremia »: 13- po ISRAELS VERLOSSINGE dendienft, en ondertuffchen in uw leeringe en Godsdienftbedryven, het nog erger maakt, dan de woeile Heidenen. Gy verlaat den Heere, den fpringader des Levendigen Waters, en houd u zelve bakken uit, bakken di« geen Water houden. Immers gy behoorde u te fchamen, en u zeiven te verfoejen. Ach! dat gy eens zaagt, uw Rampzalig en diep verval, terwyl het nog beden is; dat gy eens mogt zien de blindheid die op u legt; gy verlaat zo een hooggedugt en heilig Godt, en ftelt uwe Rabbynen, (en dat zelfs Monfters zyn in Godloosheid) in des Heeren plaats, en maaktze u tot uwe Godenl Ik zal tot uwer Overtuiging, en tot een blyk, dat deze myne gezegdens waarheid zyn, eenige voorbeelden van de voornaam ften uwer Rabbynen, die den Talmud uitmaken, kortelyk ter nederftellen, en by wyze van een Regifter aanhalen; gy kunt het zelve breedvoeriger naleezen, dog gy moet niet denken , dat dit gefchied, om u daar door te ergeren, of om u daar mede te befpotten; neen, dat is in 't geheel myn oogmerk niet; maar dewyl ik weet, dat 'er veele onder u zyn, welken het niet eens bekend is, zoo gefchied het, om de zulken te doen zien, wat voor Monfters in Godloosheid zy geweeft zyn; namelyk Doodjlagers, Hoereerders, Tovenaars, enz. en die gy egter zo verheft, en met haar zulk een fchriklyke Afgodery bedryft, dat gy hare Leere en Inzettingen meer verheft dan het woord van den Levendigen Godt, en haare gezegdens, meerder dan die van de Propheeten gelooft, ziet het volgende : Rebbi  Gen. 17: 7-11. 04. ISRAELS VERLOSSINGE hier nu niet inlaten) want gy wilt de geregtigheid, die voor Godt geld, niet onderworpen zyn, maar rigt u zelfs eene eigen geregtigheid op, verbeeldende dat uwe uitwendige plegtigheden , die gy verrigt, van zulk een waardye zyn, om daar door niet alleen voor Godt te kunnen beftaan, maar ook de Eeuwige Zaligheid en behoudenis daar door te verdienen. (6) Wat voor Afgodery bedryft gy met u-zelven, gy roemt, en zegt,, wy zyn Abra„ bams Zaad, Abraham is onzevader, tot wien „ de Heere gezegd heeft: ende ik zal myn ver„bond oprichten, tuffchen my, en tufjcben u, en tuffchen uwen Zade na uw , tot een Ee u„wig verbond, om u te zyn tot een Godt, „ ende uwen Zade na u ; dit is myn verbond, „dat gyliede houden zult, tuffchen my, entus„fchen u, ende tuffchen uwen Zade na u, dat al „wat Manlyk is, ubefneden worde. En gy zult „ het Vleefch uwer Voorhuid befnyden , en dat zal „tot een teken zyn des verbonds, tuffchen my, ,, en tuffchen u. En dit verbond houden wy, „tot op dezen huidigen dag, en daarom kun„nen wy ook met regt roemen, dat Godt on„ ze Godt is." Deeze verbeeldinge , en ydele gedagten , maken u, in uwe geeftelyke hoogmoed, zo opgeblazen , dat gy denkt, dat Godt aan Abrahams Linie alleen gebonden is, en geen Volk meer hebben kan, als u. Is dit uw grond , waarop gy bouwen wilt, dat Godt uw, en uwes Zaads Godt is, waarlyk, zo gy niet meer hebt tot uwen roem, als dat gy aframmelingen zyt van Abraham na den Vleefche,  Abooth, Cap. i. Ezechiel 33 ■• 3i. 100 ISRAELS VERLOSSINGE derhoogfte, wiens woorden zyn woorden des Eeuwigen Levens, en die de herten en nieren proeft, over zulk een oneerbiedig en agteloos hooren. met toorn ontftoken zyn. Dog 'er zullen nog wel eenige onderugevonden worden , die de letterlyke zin verdaan; maar dan is de vraag, doet gy alzo ? want de hoorders der Wet en zyn niet regtveerdig voor Godt, maar de doenders zullen geregtveerdigd worden. Het horen is op zig zelfs goed , en noodzakelyk, maar het moet daar niet by blyven; want zo iemand een hoor* der des woords is, en niet een dader, die is gelyk een Man welke zyn aangebooren aangezigt bemerkt in een Spiegel , want hy heeft hem zei ven bemerkt, ende is weggegaan, en heeft terftond vergeeten, hoedanig hy was, R. Simon drukt zig hier omtrent zeer wel uit, als hy het volgendê zegt: •ncyon aba -ip>yn mrt tmon „ Niet het woord, ende de onderzoeking van het zelve, of de verklaring daar van ,, te hooren, is de Wortel, en het voor„ naamfte , maar het doen," En hoort den Heere zelfs klagen (tot Ezechiel) over diergelyke toehoorders, zy hooren uwe woorden , maar en doenze niet, en onderhoud gy de Wet niet, zo is dan uwe befnydenis Voorhuid geworden , 0.' tot hoe lange, zult gy deeze gedagten der ydelhcden in het binnenfte van u laten vernagten ? en u beroemen dat gy het Zaad Abrahams zyt, en met u zei ven zulk een Afgodery bedryven. Laat ons nu zien, welke fchriklyke over- tre-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. ioi treders gy zyt van het derde Gebod. Gy roemt wel, en vleid u zelve, dat gy zo wel in uwe gebeden, als in het leezen van Gods woord, gedurig, uit eerbied, den Naam A don ai, in plaats van J e h o v a h gebruikt; maar wie heeft u dat geboden, of verboden ? kunt gy my eenig bewys uit het woord van Godt bybrengen, en aantoonen ? * Hier in dit (") Gy zult u beroepen op uwen Talmud, gelyk uwe gewoonte is; want wanneer men eenig bewys van een zaak of verklaring van een text van uw vorderd, zo neemt gy daar heenen uwe toevlugt, daarom zal ik de moeite nemen, (al valt het my nog zo laftig") om uw bewys, 't welk gy meent voor uwe zaak te hebben, hier kortelyk ter neder te (lellen, ten einde een ieder, (en ook gy) moogt zien, hoeydel, ongegrond, en ongerymd de Leere uwer Schriftgeleerden is, en hoe verre gy afgeweken zyt, van de zuivere leere uwer Vaderen. Let eens! „ Robo, heeft eens den Naam van 4 )> rfi!"P Jehovah, (zo als hy gefchreven ftaat met 1 „ Letters, en Vocalen) willen verklaren , m\f2ü „1 2td nbyb n2d Ninn zo zeide elias „ tot hem daar ftaat legnalam gefchreeven," fde zin daar van is, dewyl in den Hebre^uwfchen grondtext Exod. 3:15. ftaat, dat is mynNaam legnolam eeu- nviglyk, eene "j Fau ontbreekt, en dus maar geleezen word legnalam, 't welk betekend, iets dat verborgen of verholen is, zo zoude Elias tot Robo gezeid hebben, hoe durft gy den Naam Jehovah zo leezen, gelyk hy gefchreven ftaat, daar de Heere tot Mozes zeide, dat is myn Naam legnalam, die verborgen is, dieniemand noemen mag, maar verborgen moet blyven tot de toekomende Waereld, en dan zal 't eerft geoorloft zyn, dien Naam zo te gebruiken.) En op dezelve Pag. Worden de woorden van da G 3 ft* 'efachint ro. 50.  Zach. H- 9- 102 ISRAELS VERLOSSINGE dit derde Gebod ftaat niet gy zult de Naam Jehovab n i e t gebruiken, maar daar ftaat , gy zult den Naam des Heeren uwes Gods, niet yoelyk gebruiken. * Integendeel vinPropheet Zacharias, te dien dage zal de Heere een zyn, ende zyn Naame een, aldus verklaard, }ï|f,"7 cSllfH bia ' hh tp$2 mpn ' nW -tra nroa ƒ &i "rï'a art-m, ' ina ivo • jan d^j/1? "|'l*3 XlpJI >j op deze Waereld word den Naam „ Jehovab gefchreevcn met een Jod, en een Hee, en ,, werd gelezen met een Aleph, en een Daleth, (dat „ wil zeggen, 'j"lJ$ Adonai) maar in de toekomen„ de Waereld, zal hy volkomen een zyn, dan zal hy „ gefchreven worden met een Jod, en een Hee, en ook geleezcn worden met een Jod en een Hee, (dat ,, is, den vollen Naam Jehovab" wat zal ik u daar op antwoorden, is het niet tc betreuren , dat Godts dierbaar woord , in uwen Talmud zo jammerlyk misbruikt word? dog om u nog meer te Overtuigen van uwe dwaasheid, zo zal ik u maar deze vraag doen, hoe vinde ik in den 135 Pfalm 13: dat David zig uitdrukt met het woord legnalam; want hy zeide: 6 Heere, uwe Naamé is 0*?^? legnolam in eeuwigheid, dan had hy immers ook moeten zeggen legnalam, met ontbreeking van de Letter "| Vau zo wel, als de Heere dus tot Mozes zeide? Ik laat my daar niet verder over uit, yder verftandig leezer kan zien, dat. dit zig zelf tegenfpreekt. (*) Mogelyk zult gy zeggen, dit is de regte vertaling niet, maar deeze woorden moeiten vertaald worden volgens het grondwoord, Gy en zult by den Naame des Heeren niet Valschelyk Z we eren. Hier over zal ik my niet uitbreiden, en my aUeenlyk beroepen  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 103 vinden wy uitdrukkelyk, dat de oude Godzaligen den Naam Jehovab, met eerbiedinge en hoogagting gebruikt hebben. Het Godzalig huisgezin van Seth, Riepen den Naam Je 11 o v ah aan. Als A b r a h a m te Bethel, den Heere een Altaar bouwde, zo riep hy den Naam Jehova h aan: en zelf de grote Pro pheet Mozes, wanneer hy tot Pbarao kwam, zo gebruikt hy deze hooggedugte Naam , zeggende: alzo zeid Je Jehovah, de Godt Israeh, enz. Den Altaar noemde hy, mn< 'DJ Jehovah is myn baniere. In de Boom des Legers bleef by fiaan, en riep uit, j-pn,v7 «Jehovah toebehoord, kome tot my Als de Godzalige David, tegen den lafte rende en woedende Goliath, opging, zo zei de hy met luider ftemme , ik kome tot wz fflSDX (TUT DLJO in denNaamejEUOVAi Sebaoth. Ja hy, en Jonathan zw oer ei i pen op uwe Rabbynen, die gy zekerlyk meer gelove zult, dan my. Ziet eens , hoe R. Salom on In woordeken tfl^ lafchave verklaard: bivh ' 011 te vergeefs, oïydel, en hoe hy dit onderfeheidvanee valfchcn Eed. En over het woord NtJTl Thiza , kui gy nazien de verklaring van R. AbarbanelYo. 141. da zegt hy uitdrukkelyk, gy en zult den Naam des Heen niet te vergeefs in uw Blond opnemen , opheffen, dragen. En aldus zult gy het ook vinden, in de vt klaring van R. Mozes Bar Nachman , en R.. Dav Kimchie, Ja in uwe eigen Talmudt, gelyk het terltoi nader zal blyken; dog het alderklaarfte en kragtiglte kv gy lezen in het vermaarde boek Chobooth baleboot Fo. 157. G 4 Gen. 4* 16. Gen. 12: 8. en 13; 4- Exod. 4: 1. Exod. 17= 15Exod.32: 26. j1 Zamuel ji7: 45- 1 Zamuel 1 20; 42. 'L n :t 1 11 it ir n £ r- •4 ' id nt  euEEU WIG EBEH OUDENIS. 105 en met innige Zielfmerte aangedaan zyn, als hy zulks boord of leeft 1 £11 wanneer ik zoude aanhalen, hoe ongerymd, befpottelyk, enValfch, het woord van Godt en zyn heilige Naam in den Talmud t verklaard, en misbruikt word; (want dat is ook Gods naam misbruiken, als men zyn heilig woord valfchelyk verklaard, gelyk zulks R. Abarbanel, te regt aanmerkt gy kunt het zelfs nalezen,) dat zoude dit boek niet kunnen bevatten, hoewel hier of daar, nog wel iets, onder het lezen daar van zal voorkomen. Ziet ook de Noot Pag. 102. Maar hoe godloos word de Naam des Heeren misbruikt van uwe n*73pM 'ODn Cabb a l 1 s t e n ? * en wel bezonder in deze tegenwoordige tyd,nu kan een ieder onder u, als hy maar met de zogenaamde O'bnn t^iai? Schimusch Thilim voorzien is, zigals een Cabbalijl vertoonen; want uit het zelve kan hy op eene gemakkelyke wyze leeren, (volgens uwe ingebeelde, en ydele gedagten) groo- (*) Ja zelf van uwe Rabbynen , gelyk den Talmud verhaald en voorgeeft, dat „ Robo door het uitfpree„ ken van den Naam Jehovab een Menfch heeft ge„ fchapen! en Rab. Chanina, en Rab. Ofia hebben „ alle Sabbathen een Kalf gefchapen , dat zo groot „ was, als was het drie Jaren oud, en hebben het „ opgegeten. Ja, de Talmud geeft voor, dat R. Cha„ nina, daar doorheeft kunnen doen en uitrigten, wat „ hy maar wilde , waar over hy cindelyk van den „ Róomfchen Keizer, (als een Tovenaar) is verbrand geworden. 05 R. Abar* banel Fo. 141. i Sanbe- irin Fo.65. dbodn Sara Fo. 17,  Schal Scbeletb Fo. 44. R. Abartandpo. 141. 106 TSRAELS VERLOSSINGE groote wonderen te doen. By voorbeeld, eenige woorden op Brood, of op een Ei te fchryven, en in het vuur te werpen, om het zelve daar mede uit te bluffchen, op dat het verder geen fchade kan doen ; fof eenige woorden uit den Eerften Pfalm te fchryven, en die, de zwangere Vrouwen om den hals te hangen, om daar door zonder fmerte te baaren. Ook kan hy daar uit leeren , alle zoorten van k-waade oogen en -wonden te bezweeren, de Koorts te verdry ven, eenen Dief te ontdekken , ja om zig onzigibaar te maken, en Menfchen te behagen, en wat diergelyke Toveryen meer zyn, die ik alle om redenen hier niet plaatzen wil. En daar toe gebruikt gy het -woord van den levendigen Godt, en zyn heiligen Naam: is dit niet den Naam des Heeren misbruiken1? met regt hebben de Oude Joden, volgens het getuigenis van R. Gedalia, de konft der Cabbaliflen, als een Tovery verdoemd, en R. Abarbanel zegt uitdrukkelyk in zyne verklaring over dit Gebod 'EDn ba poen p m » bbm timvsbi onnm*? rtïnim rfwpn „ en „ het is ook in dit (naamelyk in dit Gebod) begreepen , en ingefloten, als men aan„ hoord, de wyze der Cabbaliflen, en die „ haar woorden en verklaringen toeftemt, „ en daar aan gelove geeft. Ook beroep ik my op uw eigen geweeten, hoe ydelyk gy den Naam des Heeren gebruikt, in uwe geleeden, want, helaas! gy verftaat dog niet, wat gy bid, gelyk als pag. 73. gezegd is, en niet nodig is hier te herhalen. En  3neeuwigebehoudenis.I07 En byzonder in u fpreken, (ik zwyge, dan, wanneer gy iets kopen of verkopen zult) moet men niet fchrikken, en het harte doorpriemd worden, by het aanhooren , hoe Ligtveerdig, en Oneerbiedig, gy den grooten en heiligen Naam van Godt, die met anders dan met den diepften eerbied moeite genoemt worden , in uwe Mond hebt ? gylieden kunt niet fpreken, of daar moet een Eed tuffchen in vloeijen, om uwe gezegdens te beveiligen , fchoon nog zo ydel, en te vergeefs. Gelyk R Becbai klagende aanmerkt, dat veele door de gewoonte het vloeken, " zweeren, en misbruiken van den Naame " Godts , zig zo eigen hebben gemaakt, en " tot de uiterfte Godloosheid zo verzon" ken zyn, dat zy uit louter moetwil en " voordagt, in haare lafterlyke enfchande" lyke redenen, den dierbaren Naame Godts " misbruiken, om dezelve daar door op te ", eieren en een glimp te geven." Ei hoor tog den vermaarde R. Men Efra, over ditGebod fpreken,(zeggende aldus: )„En veele denken wanneer zy dezenNaame ydelyk noemen of misbruiken, dat zy daai " mede geen grote Zonde doen, maar il " zal hun toonen, dat deze Zonde zwaar " der is, als alle de andere, die hier n: " volgen: want deDoodflager, deEgtbreker " enz. welke alle groote Zonden zyn, dii " kunnen niet al tyd doodflaan, en Egtheken "} van wegen de vreeze die op hun legt „ maar die zig gewent vals, en onnodig t ■ ren, zweert in een dag zoveelEeden, di niet te tellen zvn, en hy is deze Zona ' ' ï» ? Chobootb halebabooth , Fo. 157, R.Abcn Efra Fo. 84. \ 1 1 \ c  Nedarim Fo. 7. 10S ISRAELS VERLOSSINGE ,, zo gewoon, en daar in verzonken, dat „ hy niet eens weet, dat hy gezworen heeft: „ En als men hem beftraft, zeggende: waar„ omzweertgy, (towe/)zozalhyaanftonds weder zweeren, dat hy niet gezworen heeft. ,, Dat komt van zyn gewoonte; want voor „ een ieder woord, 't welk hy fpreeken zal, „ moet hy een Eedt vooraf laten gaan. En ,, dit is by hun een zuivere en aangename „ taal. Al was 'er onder Israël niet meer ,, dan deze Zonde, het zou genoeg zyn, om „ onze ballingfchap te verlengen, en Hagen „ tot onze flagen toe te doen, enz." Ja hoe groot en vreeflyk moet deze Zonde zyn, wyl uwe Talmud het volgende daar van fchryft: DBCI fTOrx tfOlBTr vhn ïma dj*i ' ïpvuS "px ' ron .»n» KPP lOXy „ Een iegelyk die hoord, „ dat zyn medegezel, den Naam des Hee„ ren onnodig noemt, die moet hem in den „ban doen; en als hy het niet en doet, „ zal hy zelfs in den ban zyn." Hier ziet gy nu, hoe gy u bedriegd met uwe ydele gedagten, roemende op de onderhouding van dit Gebod.Gy hebt uw bert nog n i e tgewaffchen van deze Zonde, en gy ftaat Schuldiq voor den Heere ; want by zal niet on/chuldig houden, de geene die zynen Naam ydel yk gebruikt. Laat ons nu overgaan, tot de betragtinge van den Sabbath, met welken gy zoveel op hebt, en u daar op beroemd. Het is waar, als men u met een Oog, alleen maar van verre befchouwd, fchynt het, of gylie- den %  enEÈUWIGEBEHOÜDENIS. io? den, als navolgers van Nehemia, de grootfte onderhouders van den Sabbath zyt, en dat de Chriftenen Byna voor ulieden moeten befchaamd ftaan, en de hand op den Mond leggen. Ik zeg, het fchynt zo , in den eerften opflag; maar wanneer men uw gedrag van naby, en met opmerking befchouwd , zal men klaar zien , dat uwe Sabbathviering nergens anders in beftaat, dan in uitwendige Ceremoniën en inzettingen van Menfchen , die nooit op het woord van Godt gegrond zyn. Ja wat zeg ik! men zal in 't tegendeel zien, hoe gy den Sabbath, op eene fchandelyke wyze ontheiligt en misbruikt, zo dat men met Nebemia, u met regt mag vragen: wat voor een boos ding is dit; dat gylieden doet, ende Ontheiligt den Sabbathdag ? Dat ik dit zegge, is niet genoeg, maar om het u duidelyk aan te toonen, zal ik eerft beginnen met uwe eigen woorden , waar mede gy zo roemd, „ dat gy u liever „ in den Winter door de koude wilt laten „ verftyven, en 's nagts in de duifterniffe „ wilt blyven zitten, dan Vuur of Ligt aan „ te fteken op den Sabbatb," (Zie pag. 60.) Maar zegt my eens heeft Godt dat ooit aan Israël geboden ? waar ftaat dat in zyn heilig woord befchreven? Ja, zult gy zeggen, Gy fpreekt, (voornamelykindatftuk,) gelyk iemand, die den Bybel nooit gelezen heeft; want wy vinden zeer duidelyk, als Mozes, de knegt Gods, de ganfche vergadering der kinderen Israëls verzameld had, zo zegt hy niet alleen, op den zevenden dag zal Nehemit 13: 17. Exod. 35: 1. vers z,  vers 3. Iio ISRAELS VERLOSSINGE zal ulieden Heiligheid zyn, een Sabbath der rufte den Heere. Al die daar in werk doet, zal gedood worden: Maar aanftonds laat hy daar op volgen: Gy en zult geen Vyer aansteken in eenige uwer Wooninge op den Sabbathdag, is dat geeri bewys genoeg ? wat kunt gy meer van ons begeeren ? Dat is zo, waarde Broeders , in deze plaats fchynt eenig bewys te zyn voor uwe gezegdens; maar het komt daar op aan, of Mozes met deze woorden, even dar onder het oog heeft gehad, wat gy daar door verftaat, en wilt bewyzen, namelyk, om op den Sabbath geheel geen Vuur aan te fteeken, en in de duifiernis, gelyk in een klaaghuis te zitten? waarlyk, dan zoude deze dag, veelmeer een dag van fmerte, quellinge, en droefheid zyn, als een dag van verluftinge, Jef. 58: 13. Dat zy verrel Maar , als wy den Samenhang van dat Capittel nagaan, zo blykt het Zonneklaar, dat het geheele Oogmerk van Mozes, in daze aangehaalde woorden, het volgende is: Als Mozes voor de Eerfte maal van den berg Sinaï met de twee Taffelen der getuigeniffe in zyne hand afquam , zo heeft hy tot Israël geen een eenig woord gefproken, of bekend gemaakt, van alle dedingen, die de Heere met hem gefproken en bevolen heeft, aangaande het Bouwen van den Tabernakel, en al het overige, dat daar toe behoord, (gelyk breedvoerig te leezen is, Exodus, Capittel 25 tot 3 2.) de reden daar van was, diefchriklykeontfteltenis , die hem zo onverwagt overviel, Israël vindende, in het  enEEUWIGE BEHOUDENIS itt het bedryf, van die fchandelyke Afgodery met het gouden Kalf. Toen wierp hy in zynen Toorn, die twee Tafelen van het getuigenis , uit zyne hand, en verbrakze; en wat zig verder toegedragen, en hy tot Israël gefproken heeft, kunt gy nader, (als gymaar luft hebt) van Cap. 32: 20. tot Cap. 34: 28. met aandagt lezen,en daar zult gy niet vinden, dat 'er iets onder zyn gefprek van het maken des Tabernakels is voorgevallen. Maar als hy voor de Twede maal, van den berg Sinaï afkwam, wilde hy des Heeren bevel ter uitvoer brengen, om aan hun, het Bouwen van den Tabernakel , bekent te maken, daar toe roept hy de ganfche Vergadering te zamen, ende zeide tot haar, dit zyn de woorden die de Heere geboden beeft, dat mense doe. Wat,zult gy vragend het is, het werkJcj Tabernakels, dat fielt hy hun voor, van het vierde tot het eenen twintigfte vers, (het welk een kort herhaal is van Cap, 25 tot Cap. 32. zo als de Heere hem bevolen had,) dog eer hy daar toe overgaat, herhaald hy vers 2. nogmaals het Vier. de Gebod, zeggende, zes dagen zal men 't werk doen, maar op den zevenden dag, zat vlieden heiligheid zyn, Een Sabbath der rufte den Heere, op dat zy zig in haren yver niet zouden verbeelden, dat zy wel vryheid hadden, ook op den Sabbath, aan den Tabernakel die hun van Godt bevolen was te bouwen, te mogen werken, zo zeide hy, ook daar aan zult gy op den Sabbath, geen werk doen, Al wie daar in Werk doet zal gedooa mor- Exod. 32: 19. Exod. 34: 20^ Exod. 35: i- vers s. vers 2.  112 ISRAËL SVERLOSSINGE ters 3. worden. * Maar nog meer, op dat zy niet mogten denken, dit gefchied dog tot den dienft van Godt, en zyne Eere, zouden wy daar mede niet alle fpoed maken, zö veel ons mogelyk is ? al durven wy in 't Openbaar geen werk doen, zouden wy egter in de ftilte, binnen onze Muuren in onzeWoóninge, niet eenige Gereedfchappen tot toebereidzelen mogen maken, als by voorbeeld, Metaalen fmelten, of eenige andere dingen j daar toe behorende bevorderen ? dat is immers maar een geringe zaak! Neen; ook dat niet. Niet alleen, dat gy op den Sabbath, aan den Tabernakel, niet het alderminfte Werk moogt doen, maar daarenboven, gy en zult geen Vuur aan/leken. Te weeten, om daar by te willen bereiden, eenige dingen tot den Tabernakel behorende, ook niet in eenige uwer Wooningen op den Sabbatbdag. Niet dat Mozes hier verbied in 'tgeheelgeeti Vuur aan te fteken op den Sabbath, (gelyk gy u verbeeld in uwe ydele gedagten) zo dat men 's Winters door de koude zoude moeten verftyven, en alzo onbequaam worden tot (*) Dit aangaande beroep ik my, op de verklaring van R. Salohon, daar hy 't op de zelfdewyze verklaart, rntbn mfr'rattrrrvm orbartpn ♦natwi n»\* nrm töY> 1 ptfan En op de verklaring van R. Aben Esra £)£ftt mom ' rwsh d»a«n ddn dw naw «raps rwvn rwvn xbü ash '£ welk ik onnodig agte om hier wederom te vertalen, dewyle hél dezelfde woorden zyn.  emEEUWIGE BEHOUDENIS. 113 tot den dienft van Godt, daar dog de Sabbath van Godt tot dat einde is ingefteld, om hem op dezen dag Plegtig te dienen , en met Ziel en Lighaam zig in hem te verluftigen. Neen, maar hy wilde hun infcherpen, dat wanneer zy het Vuur aanfiakcn, met dat oogmerk en tot dat einde, om iets daar by, tot het werk des Tabernakels te willen toebereiden, dat zy daar mede den Sabbath verbraken, ontheiligden, en het Gebod overtraden, gelyk den Baalhaturim, deze woorden op dezelfde wyze verklaard, als hy zegt: myan yvsw *sb ' ïiyan ab Tarn O'Jodd b&ib 1 pvon njtibtiï m 'ann nswi cpa trWyiaxVi „hy(Na s, melyk Mozes) gedenkt, Gy en zult geen V üür aanfteken, terwyl het Vuur aanfte- „ ken nodig was, tot het Werk des Tabcrnakels om daar by Kruiden te kooken, en daar mede te, verven, en ook Metalen , ,, Zilver en Goud te Louteren," zyn dat hiet even myne woorden die ik reeds gezegt hebbe ? * En (*) ik moet my hier verwonderen over uwen vermaarden R. Aben Efra! het tivede vers verklaard hy, (als ik reeds in de voorgaande Noot aangemerkt hebbe,) „ dat Mozes, Israël daar mede wilde waarfehouwen óf „ 1'choon zy verpligt waren na Gods bevel den Taber„ nakel te bouwen, dat zy nogtans in agt moeiten ne„ men, op den Sabbath geen werk daar aan te doen." En het volgende 3 de vers, verklaard hy'[y{$ T\y2T\ VH ' isra bvzb)1 oir? rmft»sy »> g**» VUVR H Baalhtiturimover Exod. 35: 3»  H4 ISRAELS VERLOSSINGE En deze waarfchouwinge gedaan hebbende, gaat hy voort van het vierde tot het negentiende vers, zo als reeds gezegd is, om hun bekent te maken, hoe, en op wat wyze den Tabernakel, en alles wat daar toe behoord, moeft gemaakt worden, en van het 21 vers, tot aan het einde van dit Capittel, ja tot aan het einde van het boek Exodus word breedvoerig verhaalt, de vrywillige gehoorzaamheid van Israël: zo dat klaar te zien is, dat de zin, en het geheele Oogmerk van Mozes in het sde en derde vers, eene waarfchou. winge is, ziende op het wérk van den Tabernakei, dewyl het zelve het eenige onderwerp van dit en de volgende Capit: is. En even daarom zult gy ook hier by dit hevel niet vinden die uitdrukking van npifl D/nj? eene Eeuwige Inzettinge, waar mede dikwils andere, zo wel geboden als verboden, uitgedrukt worden; ziet maar Levit. 3: 17. Cap. 10: 9. Cap. 17: 7. Cap. 23: 14. 1'n nog daarenboven is het merkwaardig, dat wy in de overige boeken van Mozes (nog die der Proprieten) niet een eenige herhaling daar van meer vinden, ja zelve by den Groten Verzoeningsdag, die „ Vuur aanfteken, om daar by brood te bakken of „ Vleefch te koken." Dat is immers gedrongen, en 011gerymd! twee verffen, die Mozes als in eenen Adem fpreekt, dus van eikankeren te fcheiden , het een op den Tabernakel, en het ander op het huiflyke toe te paffen ! Dit laat ik over aan ieders gezond oordeel; dog by dit alles zegt hy nog niet eens (gelyk gy) om geheelgeen Vuur aan te fleken, maar alleen, om daar geen brood t>y te bakken, of Vleefch te koken.  enEEUWIGEBEHOÜDENIS. 115 flP2& r\y& een Sabbath der rufte genaamd word, vinde ik niet, dat Israël verboden word, geen Vuur aan te fteken, maar wel, gy en zult geen w e n k doen, het is e e n e E e uwige Inzet tin ge voor uwe gejlagten &c. Waarom niet? om dat dit bevelmaar gedient heeft voor dien tegenwoordigen tyd, omtrent de ornftandigheden van het bouwen des Tabernakels, het welk zig onmogelyk konde uitftrekken, tot de volgende Nageflachten. Hier kunt gy klaar zien, hoe ongegrond, hoe ongerymd gy dezen text gebruikt, om u daar mede in uwe ydele gedagten te fterken. Ik vraag u , zal dan het blote Vuur aanfteken u meer verhinderen, om den Sabbath te kunnen heiligen en Godeverheerlyken, dan andere dingen, als Eeten en drinken,kleden, wandelen &c. die gynogtans op den Sabbath niet nalaat te doen ? Maar dat hebben de Tahnudiften u ingeprent , welken gy gehoorzamer zyt dan M ozes, den getrouwen knegt des Heeren, die u niet alleen verbieden, Vuur aan temaken, Maar, wat Gedrengheid! zelf geen ligt aan te raken. „ Ja, gy en derft niet eens, „ op den Sabbath, ('s nagts) by de Kaars „ in de Wet leezen, op dat gy onder het „ ftudeeren of leezen, niet mogt komen het „ ligt onvoorziens aan terakcnV' zo hebben deze uwe geeftelyke Vaders u met laden beladen , die zwaar zyn om te dragen! Om nu by dit duk niet langer te bi y ven daan, zullen wy het hier by laten, en zien hoe gy in het tegendeel den Sabbatb ontheiligd, en het Gebod Overtreed; ja hoe gj II 2 de Levit. 23'• 3* Sabbath Fo. 12.  Aben Efra over Exod. 2 o Aben Efra over Pfalm 92: 5- Jleetze Fo. 15. iif5 ISRAELS VERLOS SIN GE dezen heiligen dag tot een Zundcndag misbruikt. Dat de Sabbath alleen tot dat einde van Godt is ingefteld, om hem voomamelyk op dien dag plegtig te dienen , te loven, en te verheerlyken, agt ik onnodig my hier over uit te breiden, terwyl uwe Rabbynen hier in overeen Hemmen; gy hebt maar te leezen de verklaring van R. Aben Efra over dit Gebod , als hy zegt : païfj PTJfU fOBTT vvyito rmrï7i otwirwyb „ de Sabbath '„ is ingefteld, om op te merken op de wer„ ken Gods, en zyne Wet te betragten, en „ na te denken," en dus Luid ook zyne verklaring over Davids Sabbatslied Pfalm 92 : 5. 'o* ntwa ^acon noiw nvn maya aV ' ti?yn ♦potfa miiano □♦tyyorr dbti npyo pnS naca m-nano n»n 131 vniN^öJl „ terwyl de verftandige Zie„ le in de 6 werkdagen afgezondert en bej, zig is in de dingen en Noodruftvan deze „ Waereld, daarom zal zy op den Sabbath „ van alle deze dingen afgezondert zyn , „ om alleen de Werken Gods, enzynewon„ deren te betragten, en zig daar in tever„ luftigen." Ja uw eigen Talmud getuigd zelfs, 0O1D D'ö'1 fltiW fUfU 10 > min ona noV? aba 1 bxwb „ dat „ Godt den Sabbath (en de Feeftdagen) „ voornamentlyk daarom heeft ingefteld , „ en aan Israël heeft gegeven, op dat men » op  Abarhanel,Fo.273. 3 j ) P fa 140 ISRAELS VERLOSSINGE wr, die de geheele Wet gegeven heeft zo wel veragtword, door hfc verbreeken'van een zyner Geboden, als door de SSdSï en verbreeking van «ft, want/,y, diegez J heeft, gy en zult geen Over/pl doef dfo heeft ook gezegd, gy en zult niet*/» rln falbmel te regt aanmerkt (over de tien geboden, befchreven Deutem 5) ' nban \mbrv2 ma toa fpoirr rum d^d ïiopm i-nnn» dn ' -uto jhd P prrinnfi p»fiD» ' bi onio'toa rrononno pmn» oK'ihxn pnonn "D1 ' O'JD „ Daar is by een ieder van de" f geboden een 1 Vau (het welk betekend en" n Jn'sevoeëd' namelyk gy en zult niet „ Doodjlaan, ende ^ en zult niet Egtbre* „ Hen, ende gy en zult niet Steelen, om daar mede te kennen te geven, dat de vol„ maaktheid niet gevonden word, indeon„ derhouding van maar een Gebod alleen; , ten zy datze alle in hare volmaaktheid ' ZZ ^T,? SevoeSd, en hy zal zig , niet geruft (tellen, als hy zig myd ef , hoed, voor eene dezer ondeugden, ten , zy hy zig onthoude van allen," * (dit „ komt nfdat ctTr I\ d' (te VeeI om hier aIle aa"^ha. n,; dat. Godt daarom zo veel geboden aan Israël heeft ge-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 141 komt byna overeen met het getuigenis, dat David van zig zeiven geeft, als hy zegt, ik heb uwe geboden in alles voor regt gehouden, maar alle valjcben Pad heb ik gehaat.) Ten tweden, al wat wy doen, of kunnen doen, is niets meer, dan het geene wy aan de Wet verpligt zyn te doen, hoe zouden wy dan door het volbrengen van onzen pligt, on- gegeven, op dat zy door het volbrengen van eenigen daar van Gelukzalig zouden worden; en zulk een zandgrond , is uw trooft in leeven en in fterven. In uw lee- ven, want de Talmud zegt'nnN ÏTïXD TWtyÏÏ Sa ♦VIWI W pHNBl ' iS 1*3*00 » die maar- „ een eenig gebod (of eenig goed werk) doet, het zal „ wel met hem zyn, en zyne dagen en jaren zullen hem „ verlengt worden." En in uw fterven , HB^F! bj roTinï inonpo ' nrn dVbd nn« nwo j:s?7 T^ni "oufc* ' N3n tfnsb net? f^2l YplX " ^ie een ëoed werk doet op dezeWae„ reld, zo zal het zelve voor hem gaan, (dat is, het „ zal voor hem pleiten) in de toekomende Waereld, „ gelyk gefchreeven ftaat, ende uwe gerechtigheid zal „ voor ww aangezigte heenen gaan." Dit ftryd immers tegen elkander ? en waarom zyn dan R. Jochanan en R. Inant, zo benauwt op hun doodbedde geweeft, niet wetende of zy Zalig zouden worden of niet. Zie Pag. 64 en 65, durft gy dan denken datdeze vermaarde Rabbynen, niet een gebod zouden onderhouden hebben, 't welk voor haar zoude pleiten ! „ Rahan Gamaliel „ voerd een andere taal, als hy de woorden van de Pro„ pheet Ezechiëltes, Cap. 18 : 9. zo weende hy en zeide: „ ijtj'o Kiri3 ■ »m mn )nb)di -ram jno 5J hier vinde ik, wie alle dezen dingen doet zal „ leeven, daar ftaat tegen over, dat die maar eenige „ daar van onderhoud, die zal niet leeven." KidurchinFo. 39. dboda Zara Fo. 4. Sote Fo. 5. fef. 58i. SanhedrinFo. 81.  ENEEUWIGEBEHOUDENIS. 145 ftaat; is niet het gedigtzel der gedagten van uw hert nog even zo b o o s, als het was van uwer Jeugd af aan ? is niet uverstand nog geheel beneveld met dikke duifternis, zo dat het niet begrypt nog begrypen kan, de dingen, die des geeftes Gods zyn? Is niet uwe wille nog zo onbuigzaam, dat hy zig den wille Gods niet wil onderwerpen? is hy nog niet afkeerig van het goede, en geneigd tot het kwade ? ftrekken zig uwe Affecten en genegenheden, wel na iets anders uit, dan na de boosheid en ydelheid van deze Waereld ? beftaat niet daar in uwe vreugde en vergenoeging tot opfpringens toe? als gy maar de occafie hebt, om dezelve, na uwen wil, onverhinderd te kunnen uitvoeren ? en is het ook niet integendeel tot uwe fmerre en droefheid, als gy maar eenigzins geftoord en verhindert word, om in uweVleefchelykebegeerlykheden, en booze luften te kunnen voortgaan zo als gy gaarne wild? wat is 'er dan voor een verandering in nwe herten gefchied? heerfcht de Zonden dan nog niet in volle kragt over u, en zyt gy dan niet nog dienftknegten der Zonde,die naar Ziel enLighaam en alle vermogens door deZonde zyt overwonnen en daar aan dienftbaar gemaakt, elendige Slaven van den Vorft der duifter niffe? Is'er dan in u nog wel ooit een haat en afkeer tegen de Zonde, 'c welk de onreinheid zelve is, ontftaan? zyt gy dan wel gekomen tot een opregte boete en bekeering? zyt gy nog wel ooit bekommerd en verlegen geweeft, om uw hert van uwe boosheid te waffchen en tereinigen? hebt gy dan door Godlyk licht te zien K ge-  enËEUWIGEBËHOÜ DENIS. 147 ziende hoe gy gewandelt hebt in het alderuiterfte gevaar, om voor lieuwig van Godts aangezigt vcrftooten te worden, als de dood, in dien toeftand, uw levensdraad eens onver wagt had komen af te fnyden? ö! hoe zoudt gy dan nu erkennen en die oneindige Lankmoedigheid van Godt aanbidden, die u nog gefpaard en daar aan niet heeft overgegeeven! hoe zoudt gy u verwondert heb. ben, en nog verwonderen, over zulk een Lankmoedigheid, die zulk een fnood , en vyandig Schepzel, niet alleen zo lang gedragen , maar ook met allerlei Zeegeningen en weldaden, begunftigd en overladen heeft! dan zouden u de Zonden eerft regt kwaad en bitter geworden zyn, tegen zulk een weldoende Godt, en tegen zo veele onverdiende weldaden en Zegeningen, gerebelleerd te hebben. Hoe zoude dit ugedreeven hebben in het verborgen, om met zugtingen en tranen, met gebeeden en fmeekingen , uw hart voor Godt uit te ftorten, en met E p h 11 a 1 m op de heupe te kloppen, berouw hebbende, en befchaamd zynde, dat gy de fmaadheid uwer Jeugd gedragen hebt, Hoe zoudt gy met een verflagen Geeft, en een verbroken, verbryzeld en vermurwd herte in ootmoed voor Godt op uwe knien zyn nedergevallen, uwe handen ten Hemel uitgebreid, fmeekende met E s r a , 0 Godt, ik ben befchaamd: en fchaamrood om myn aangezigt tot n op te heffen, want myn ongeregtigheden zyn vermenig* vuldigd tot boven myn hoofd, en myn schuld is groot geworden tot aan den Hemel. Dan zoudt gy van het Schepzel afzien, ondervinK 2 den- feremia 31 : IQ. ïfrao: 6,  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 149 opheffen, een gewonddeZielegeneezen, en uitroepen, is 'er geen Balzem in Gilead, is 'er geen Heelmeefter aldaar? Wat zegt gy nu, waarde Broeders! kent gy eenige van deze dingen, of is dit alles u nog onbekent ? want zekerlyk dit is een onwederfprekelyke waarheid , zal iemand zeggen , dat hy uit de duifternis tot het Ligt, van de magt des Zatans tot Godt is overgebragt; dat hy een nieuw hert ontfangen heeft, en zyn bert van het boozegewasJcben en gereinigd is, die moet deze dingen by bevinding hebben leeren kennen, en in het binnenfte zyner Ziele hebben ervaaren: het zyn geen geringe zaaken, maar van een groot gewigt, en die gegrond zyn op het woord van Godt. Al de Heiligen hebben het zo ondervonden , daar door wierden zy zo verootmoedigt, nedrig, en klein byhaar zeiven, niethooggevoelende, maar vreezende , door ootmoedigheid anderen uitnemender agtende, dan zig zeiven, ziende hare onwaardigheid, dat in haar niets was, waar door Godt zoude bewogen worden; maar dat zy alles uit vrye genade moeften ontfangen. ó! Gy huis Jacobs, komt, laat ons wandelen in den Lichte des Heeren, ik bid u onderzoekt u-zeiven nauwe, ja doorzoekt nauwe, handelt dog niet zo los met uwe onfterflyke Ziele, gy zoud het in Eeuwigheid niet kunnen verantwoorden, en daaromftelt u-zei ven , in de Tegenwoordigheid van een alwetend Godt, die tot op het binnenfte van het herte doorziet, en vraagt u zeiven af, K 3 of  iSo ISRAELS VERLOSSINGE of gy deze dingen kent. Indien gy dezo dingen kende, gy zoudt my verftaan, gy zoudt uwe Ziele geen rufte geven , tot dat gy gevonden had hem, die niet alleen magtig, maar ook gewillig is , om u de waare rufte der Ziele te fchenken, en om u voor Eeuwig te behouden, en Zalig temaken. Dan zoudt gy ook weeten, hoe uw gemoed gefteld was , als de deure der hope voor u geopend wierd ,• die Liefde, blydfchap, verwondering, vertrouwen, die dan in het herte plaats heeft, zoudt gy dan kennen: maar dat is nu nog de tyd niet, om daar meer van te fpreken, want dit zal beter in myn vervolg te pas komen. Daarom gaa ik nu maar voort, en vraag u nog eens: als dit alles by u plaats hadde, zou zig dat dan ook niet openbaren na buiten ? konde dat wel by u verborgen blyven? Gewiffelyk alzo onmogelyk als een Vuur, dat van binnen brand, verborgen kan blyven, of het moet eindelykinligten Vlamme na buiten uitflaan. „ Wel is waar, het kan wel eenigen tyd „ verhooien bly ven, en door eenige omftan„ digheden geftremd en verhindert worden „ om door te breken : want de ervaring 3, leert, dat 'er zo haaft geen goed voorne„ men op komt in een Ziel; of' wat is 'er 3, niet een tegenftand, zo wel van buiten „ als van binnen, om het te ftremmen en „ was het mogelyk geheel uit te bluffchen; „ En geen wonder, hoe kan het anders zyn, „ daar zulk eene als een veragte fakkel is, na de meininge des geenen die geruft is. v Dog  enEEUWIGEREHOUDENIS. r5i ,, Dog daar de Heere eens waaragtig zyn „ hand van genade aan gelegd heeft, daar „ kunnen de Wateren van tegenftand en ,, verdrukkingen, dat Vuur niet uitbluffchen „ nog tegenhouden, dat het niet zoude uitbreken: want hy, die een goed werk be„ gonnen heeft, zal het ook volbrengen; „ hy laat niet varen het werk zyner handen. „ En let eens , hoe gedraagt zig zo een „ Menfch onder de verzoekingen en onder „ de bittere vervolgingen, die de godlooze „ hem aandoen? wordt hy daar door toor„ nig en Wraakgierig op zyn Evenmenfch? „ zoekt hy het hem betaald te zetten? ver„ re daar van daan! hyzegt: Immers is my,, ne Ziele Jlille tot Godt, van hem is myn heil; hy is mynRotfieen ende myn heil, myn „ hoog vertrek, ik en zal niet grootelyks wanke„ Ien. Hy is zagtmoedig, gevende het regt „ over aan hem, die gezegt heeft, myn is „ de Wraake, nc zal het vergelden. Ja het ge„ beurt wel eens, wanneer zy hem'het meeft verdrukken, kwellen, en befpotten, dat „ hy het meelt met medelyden en ontferming „ over haar kan zyn aangedaan, en in plaats „ dat hy daar over een Wraakzugtig herte „ hun zoude toedragen, noghertelyken wel,, meenend voor haar tot Godt kan bidden „ om haar bekeering en Eeuwige behoudenis. En deze verandering na buiten zig openbaarende, zou het ook van anderen gezien en gekent worden. Alle diezezien, zuilenze kennen, dat zy een Zaad zyn, dat van den Heere gezegend is. Zo konde de Z u KAMiTisciiE^i ouwe bemerken, dat E l i z / K 4 eej Pfalm 62: 2,3- 2 Kon. 14=!?.  Daniël 6: 5- vers 6. i i t r C d d d a 11 01 G Vi ki hc 152 ISRAELS VERLOSSINGE een heilig Man was. Hoe de Godlooze Vorften en Stadhouders dan .-Daniël zogten te befchuldigen, en by den Koning verdagt te maken , zy konden in hem niets vinden, overmits hy in alles getrouw was; maar bemerkende dat hy God vreesde, en alle zyne kragten befteedde in zyn dienft, zeiden zy tot malkander: wy zullen tegen deze Daniël geen gelegenheid vinden, ten zy wy tegen hem iets vinden in de Wet zynes Godts. Hier kunt gy zien, hoe Daniels Godvrugt daar door openbaar wierd, niet alleen aan zig zeiven, door het getuigenilfe eener goeder Confcientie, het welk een gedurige maal tyd is, maar ook aan andere, zo onberispelyk was zyn gedrag na buiten , ook zelfs in gehoorzaamheid in onderwerpinge onder de gene, die door Sodts vrymagtige voorzienigheid over hem refteld waren , dat zy geen oorzake des :waads in hem konden vinden. Ja de Vyindfchap, die deze Godloozen tegen Daniël ïadden, vloeiden voort uit een bitteren haat egens zyne zonderlinge Godvrugt, en verieuwinge na Godts beeld; welk Ligt van iodvrugc en heiligheid, deze wederftrevers es Ligts, al te Iterk in de Oogen fchitter2, en zy het niet konden verdragen, om it daar door hare Godlooze werken wierden m het ligt gebragt en veroordeelt. Hier t komt al de haat en nyd voort, die de ibekeerde en Godloze Menfchen, tegen de odzalige hebben , waar door zy gedrein worden om de Vroome allerlei verdruknge, fmaad en verrolginge aan te doen, e wel Godt dit alles ten beften voor zyn Volk  eh EEUWIGE BEHOUDEN IS. 153 Volk doet medewerken; dus werd een waar Godvrugtig Menfch niet alleen bekent en openbaar door zyn Godsdienft, welk een ag' ting,vreeze,en Liefde hy voor den waren Godi in zyn herte bezit, maar ook in zynen om. megang en verkeering met Menfchen, blyki het, tot wat Volk hy zig begeeven heeft, en waar voor men hem te houden hebbe, Zoude dat zig aan u ook niet openbaren, indien uw herte van uwe boosheid gewaffcher en gereinigd was ? Ja zeker, want dan zoudi gy niet meer kunnen wandelen, nog vermaak hebben, in den raad der Godloozen, nog zitten in het geftoelte der Spotteren, maai met David zoudt gy een metgezelle gewor den zyn van de geene, die den Heere vree^ zen: met een woord, uw geheel gedrag m buiten zoude zodanig zyningerigt, datmer klaar aan u zoude kunnen bemerken, dat'ei een voortreflyker geeft in u was, dan te vooren. En is dat nog niet genoeg tot uwer overtuiginge, zo zegge ik verder. (3) blykt het ook klaar, dat uw hert nog niet gewaffchen is, uit den haat en Vyandfchap die in U ontftaat, tegen die geene, die u de boosheid uwes herten getrouw zoeken te ontdekken, en daar van u te overtuigen. Met welk een bittere haat en boosheid word uw hert aangedaan en ontftoken onder het aanhoren daar van? Is het niet zo, als de Propheet Amos klaagt, zy haten in de Poorten den geenendie bestraft, en hebben een grouwel van dien die opregt elyk /preekt. En deze bittere haat kan in uw herte niet Verborgen bly ven, maar moet zig in Vyandli 5 fchap Ainos 5: 10.  Jeremia i$4 ISR AELS VER LOSS INGE fchap na buiten openbaren. Hoe zoekt gy met alles voor den dag te brengen, om hem te veragten en te lafteren, zyn goeden Naam aan te taften, en zo veel mogelyk is, in kleinagting te brengen? wat middelen fteld gy met in het Werk, om hem te verdrukken, en te vervolgen, ja, was het u mogelyk,' hem van de Waereld uit te roeijen.' de oorzaak daar van is, om dat gy de boosheid uwes herten nog nooit hebt leeren kennen, en u verbeeld in uwe ydele gedagten, dat gy heilig en Regtvaardig zyt, en derhalven geen vermamnge, of beftraffingenodig hebt; dat komt u vreemd voor, en is u tot Ergernis, als men u getrouw aanfpreekt, en uw verdorven aard, uit medelyden, u zoektonder het oog te brengen. Daar tegen komt de boosheid uwes herten geweldig op, tot een bewys, dat gy nog in uwe boosheid zyt, en door dezelve nog geheel overheerfcht word en daar in wilt blyven volharden. Dus was het ook gefteld met de Mannen mAnathoth. Deze waren tegen onzen Boetprediker Jeremia, met zulk een bittere haat ontftoken, dat zy met elkander raadflaagden om hem van de Waereld uit te roejen, dat 'er zo wel van hem, als van zyne leere' en Naam, in 't geheel geen gedagtenis mogt overblyven: Laat ons, (was haar Godloze taal) den Boom met zyne vrugt verderven, en laat ons hem uit den Lande der levendigen uitroejen, dat zyn Naam niet meergedagt en vierde. Dan konden zy in hare Godloossheden des te vryer en gerufter voortgaan, wanneer hy, die haar zo beroerde, van kant ge-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 155 geholpen was, en zy zouden in het plegen van hare welluften en begeerlykheden, zo niet geftoord en verhindert worden: want dat neemt wel eens het vermaak en genoegen van een Zondaar in 't bedry ven van de Zon» de weg, wanneer men daar tegen zo gedurig met zo veel ernft, en bedreigingen van Gods Oordeelen word vermaand en gewaarfchouwd: zy zeggen in haar herte, als Acbab eens zeide tegen Elias: Zyt gy die beroerder bretels? Even zo was het ook gelegen met de Vorften van Juda en de Inwoonders van Jeruzalem; hoe boosaardig fpanden zy t'zamen tegens hem , hoe overleiden zy en fmeedden dag en nagt, den eenen aanflag op den anderen, om hem kv/aad te doen, en in hunne verbittering zig aan hem te wreeken, Komt aan, zeiden zy, Laat ons gedagten tegen Je* remia denken komt aan, ende laat ons hem Jlaan met de tonge, ende en laat ons niet Luisteren na eenige zyner woorden: waai toe zy alle gelegentheid zogten, om haan Wraakzugt aan hem ter uitvoer te brengen Dan was het als Pashur de Priefter, Jere mia hoorde, was hy zo verbitterd, dat h^ hem niet alleen Jloeg, maar nog daarenboven ky Jlelde hem inde gevankenisse; * Dai ■ (*) De Caldeeufcbe uitbreider wil het woord T£foX\Q Mabpcchet vertalen in den Stok, waar in men cte Voeten der gevangene fluit, en valt maakt; en R. David Kimcbie fchynt hem in zyne verklaring te willen navolgen, daarhy zegt, dat fDÖnD Mabpechet, was gep weeft. i Kon. i8; 17, Jeremia 18: 18, > I Jeremia .20: 1,2»  enEEUWIGEBEHOUDENIS.157 gelaten worden, en dat in een Kuit, daar nu geen Water in was, maar Slyr! ende Jeremia zonk in den Slyk. Dat hebben deze Godlooze Vorften, die zo lang na zyn bloed gedorft hadden, met dat boos oogmerk gedaan, op dat hy, door de vogtigheid en ftank van deze nare en akelige plaatze een Elendigen dood zoude moeten fterven; en wie zou hem daar uit kunnen redden? Maar zegt my , wat Reedenen hadden deze Mannen daar toe, om tegens hem zo boosaardig en vy andig zig te gedragen?had hy dan tegens hun iets misdaan ? verre daar van daan! hy zogt niets anders dan hun tydelyke en Eeuwige behoudenis; hy had zig in dat gewigtige Ampt niet ingedrongen, maar was van Godt op eene byzondere wyze daar toe geroepen en bekwaam gemaakt. Het was hem ook voorzegt, wat fmaad en lyden, hem, van dat verkeerd en verdraaid geflagte , zoude werden aangedaan. Met een woord, hy was en bleef getrouw in het Ampt, daar de Heere hem in gefteld had, zyne Ziele bevrydende van haar bloet; en dat wasjuift de reeden van haare boosheid en Vyandfchap, om dat zy zyne getrouwheid in het beftraiFen harer Zonden, en het bedrygen van Godts Oordeelen , die zekerlyk over haar ftonden te komen, niet konden nog wilden verdragen: want deze hoogmoedige Pharizeën, verbeeldeden zig in hunne ydele gedagten, dat zy in de Reformatie, door de Koning Josias geftigt, zig bekeerd, en haar herte van hunne boosheid wel degelyk ge-  enEEUWIGE BEHOUDENIS 159 en brood der droeffeniffen is gefpyft geworden: hoe een Amos uit het land is verwezen en verjaagt, een U r1 a s met de Zweerde is gedood, 'Zacharia geftenigt, „ en „ volgens het zeggen uwer Rabbynen, zou' de ook de Propheet Jesaias, door de Koning Man as se in Hukken gezaagt v zyn geworden." (Dog waar over ik my hier niet, maar in 't vervolg verder zal uitbreiden.) Blykt uit dit alles niet klaar, dat gy nog zyt in uwe boosheid en onreinheid, als eertyds de Mannen van J u d a en Inwoonders van Jeruzalem? Hoe kunt gy dan, aangaande uwe Zaligheid enEEUWIGE behoudenis, zo geruft heenengaan, enmetMoAB in ftille geruftheid zo nederliggen ? onze Text zegt immers uitdrukkelyk, dat gy n i e t kunt behouden worden, ten zy uw herte van uwe boosheid gewasschen en gereinigd is. Ach! hoe lange zult gy de gedagten der ydelheid, waar mede gy u bedriegd, en verbeeld uw herte van het booze gewaffchen en gereinigd te hebben, in het binnenfte van u laten vernagten ? ö Gy Joodfche Mannen! gaat eens na, die fchriklyke Oordeelen Godts, die u zyn overgekomen, van die tyd af aan, dat uwe twede Tempel is verwoeft, dat 'er niet eenen Heen op den anderenis gelaten geworden, die niet en is verbroken, Jeruzalem in een Puinhoop gefteld,en g y als in een ballingfchap aan alle de Vier hoeken der Aarde zyt verftrooit geworden! is 'er nog wel eene Eeuw in deze zeventienhondert jaren, voorby gegaan,  Jeremia fl+: o. i5o ISRAELS VERLOSSINGE gaan, dat niet Israeh overblyffel, is nagelezen geworden gelyk eenen Wynjlok, en duizenden , ja hondert duizenden van uwheden, op eene fchriklyke en barbarifche wyze om het Leven zyn gebragt ? wie kan die droevige Hiftorien in uwe boeken, TH ilü'£ Zemach David •jjne» nnaer ScheeRithIsrael, en nog meer andere fchryvers, zonder aandoeninge en weekheid des herten leezen? de fchriklyke wreedheden en grouwelyke bloedftortinge , zyn zo groot geweeft, dat de droefheid mynes herten, als ik daar aan gedenk, niet toelaat om dezelve in het byzonder hier aan te halen, hoe zy niet alleen van het een Koningryk na het andere , in de alderelendigfte Armoede , bloot en naakt zyn verjaagd, en gedreven geworden , tot fmaadheid en toteenfpieekwoort, tot eene fpotrede, en tot eenen vloek , dan uit Spanje en Portugal, dan uit Vrankryk, Engeland , Ooftenryk, enz. hoe zy zonder eenige Ontferminge uit deze laaftgemelde plaats zyn uitgedreven na den Donau, alwaar de Scheepen, om haar weg te voeren, gereed lagen, en hun niet eens zo veel tyd vergunt wierd, dat zy na behoren konden t Scheep komen, maar als honden, de een op den ander wierden ingeworpen, en zonder roer of Stuurman, zo elendig aan de Golven over- gegeven Maar wat l'ennekan befchry- ven , de menigvuldige Bloedftortingen en fmertelyke doden, die hun zyn aangedaan ? hoe zy, den Vader voor de Oogen Van den Zoon, de Zoon in de tegenwoordigheid van den Vader, de Dogter voor de Moeder, en de  eïjEEUWIGEBEH OUDENIS. iöi de Moeder voor de Dogter Moordadig zyn omgebragt, en als fchapen geflagt* zelfde onnozele ja de ongeboore kinderen niet gefpaard, en van klein tot groot om het leven gebragt, die niet eens zyn begraven, maar tot een milt op den Aardbodem zyn blyven liggen, ende de doode Lichamen zyn den gevogelte des Hemels, ende den gedierte der Aarde tot fpyze gelaaten; tot dat zy eindelyk in zulk een radeloosheid en wanhoop zyn gebragt, dat zy den dood voor het leven verkoren hebben, en de handen aan haar zeiven hebben geflagen, om de fchriklyke wreedheid der Vyanden te ontgaan, en zig in haare Synagogen opgefloten, en het Lot geworpen om elkander den een na den ander te Aagten.' ö ontzaglyke, en vreeflyke Oordeelen'Godts! zyn dat niet Roepende Hemmen geweeft tot hunner bekeeringe ? maar zy en hebben niet gehoord, nogte hare Ooren geneigd, maar zy hebben hare nekken verhardet, om niet te hooren, ende om de tucht niet aan te neemen: zo dat de blaasbalk is verbrand, het loot is van het Vuur verteerd, tevergeefs heeft de Smelter zo vlytiglyk ge/molten, dewyle de booze niet afgetrokken en zyn. Is het niet droevig en te beklagen, dat gy by dit alles nog verhard zyt gebleeven, en niet eens tot uw zeiven zyt ingekeerd, om te vragen: welk is de weg en het middel, waar door wy voor tyd en eeuwig kunnen behouden worden ? en malkanderen toeroepen, kornet ende laat ons wederkeer en tot den Hkere, want hy heeft Verscheurd, ende hy zal1 Uns genezen, by beeft geflagen, ende byzal L ons Jeremia 17: 23. Jeremia 5: 2?. rïofea >: 1.  Jeremia 16: 12. Exod. 10: 3. 16*2 ISRAËL S VERLOS SIN GE ons verbinden, Zo veele vreeflyke en zigt- bare Oordeelen Godts over uwe Vaderen! wat uitwerkinge heeft dit nog by ulieden gehad? zyt gy niet dezelve gebleeven, diegy te voren waart ? Ja o y lieden doet erger dan uwe Vaderen. en wandelt een iegelyk na zym boozen herten goeddunken. Ach, zult gy dit niet ter harten neemen, tot h o e l a ng e zult gy weigeren, om u voor des Heeren Aangezigt te verootmoedigen? is het dan nog geen tyd? zult gy dan nog langer in dezen ge- vaarlyken ftaat blyven en volharden, Denkt gy dan verfchoont te zullen worden? denkt gy dan den Toorn Gods te zullen ontvlieden ? _ Maar laat ik u liever door de Lankmoedigheid en Goedertierendheid Godts, die nog zo groot over u is, zoeken te bewegen. Och! dat uw hart daar door mogt fmelten, en opgeleid worden tot bekeeringe ! Hv heeft u onder alle deze Droevige Rampfpoe*den nog behouden en gefpaard, dat gy niet geheel met Wortel en Tak zyt uitgeroeid geworden; maar dat 'er nog een Overblyfzel in Israël is overgelaten. En merkt dog eens op, op welke een wonderbare wyze de Heere u door zyne Voorzienigheid in dit gezegend Nederland, als in een twede Cariaan gebragt heeft, en hoe gy hier zo veele jaaren in ruft en veiligheid zyt nedergezeten ; welk een menigte voorregten, daar ik my niet toe in ftaat bevind, omze alle uit te fpreeken, die gy in dit Land genoten hebt, en nog by aanhoudentheid geniet, meer dan eenige uwer Broeders in de geheele Waereld. Maar  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 1Ó3 Maar zegt my eens, waarom heeft de Heere dit alles aan ulieden gedaan? maakt gy het u waardig? zyt gy dan beter, Godzaliger, heiliger dan die uwer Broeders, dieniet alleen alle deze voorregten miffen, maar nog moeten zugten onder de verdrukkinge en verfmadinge der Volkeren, in andere landen? Ach! als de Heere met u zoude handelen, na uwe werken,gy zoudt alle insgelyksvergaan. Maar hy draagt unog, in zyne Lankmoedigheid , en goedertierendheid; hy en heeft geen kift aan uwen dood, maar datgy u bekeerd, en leeft; hy doet udaaglykswel van zynen hogen Hemel, vervullende u, liedcr herte met fpyze en vrolykheid, en van den Morgon tot den Avond overlaad hy u met zo veele Zeegeningen, zo dat zyne goedertierendheid over u alle Morgen nieuw is, en zyne trouwe groot; het werk uwer handen, (ik meen uwe handteeringe) zeegend en voorfpoedig maakt, ichoon Godt van ulieden niet eens daar in gekend nog veel minder zynen Zegen daar over afgefmeekt word; ja wat zeg ik! veeleer met misbruik en ontteering van Godts Heilige Naam, begonnen en geëindigt word, zonder de minfte erkentenis van uwe nietigheid en Afhankelykheid Van den groten Schepper en weldoender. En befchouwt nog daarenboven, hoe veele, en groote voorregten, gy in d i t gezegend Land, en in het bezonder in deze Stad geniet, om in zo veel vryheid en vreede hier te mogen woonen, en neder te zitten, een ieder als onder zynen Wynftok en Vygeboom, zonder gekweld, of geplaagd Li te  J04 ISRAELS VERLOSSINGE te worden, gelyk uwe Broeders in andere Landen worden onderdrukken als in een elendige Slaverny worden t'onder gehouden; zo dat gy na Waarheid kunt aanmerken, dat gy voor de tweedemaal uit de Slaverny, en het dienfthuis van Egypten, en het Jok van Babel (Ik meen het AntiebrijUfch Babel) zyt verloft, en hier als in een Twede Can aan, zyt ingebragt, en onder deze zagte en heflyke Regeering van onze Chriftelyke Overheid eenen vryen en ongeftoorden Godsdienft moogt genieten, zonder eenige gewetensdwang, waar onder uwe Broederen in Roomze Landen, zo zwaar zugten en onderdrukt worden. En wat al middelen tot uwer bekeering! welk een koftelyke gelegentheid hebt gy hier ! Niet alleen het dierbaare woord van Godt dat nog onder u is, (hetwelk alleen genoegzaam is tot uwer bekeering) maar wat moeite en Arbeid hebben veele Godzalige en geleerde Mannen (waaar van ik maar een geringe Leerling ben) al aan u befteed en aangewend, om was het mogelyk u te overtuigen , en tot bekeeringe te leiden; die agter u hebben geroepen, Dit is de Wlg, wandelt in dezelve, en gy zult Rufte vinden voor uwe Ziele: die u dien weg duidelyk hebben verklaarden voorgefteld, fteunende, (en alleen gegrond zynde) op Mozes en dePropheeten, omu nog als een Rokend brandhoud uit het Vuur terukken; zy hebben u het eenige middel, waar door gy alleen kunt en moet voor Eeuwig b l houden worden, voor uwen Oogen opengelegd; Hoe-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. i6s Hoewel alles, helaas! meerendeels vrugteloos is afgeloopen. Gy hebt uw Ooren geflopt als een rtdder voor de ftemme des bezweerders, om hare Liefderyke en hertinnemende woorden niet eens te willen hooren; en hare nuttige en heilzame Gefchriften niet eens te willen leezen ,• maar dezelve in uwe ydele gedagten, voor fchadelyke en verderffelyke boeken aangezien en veroordeelt hebt; zo dat zy hare kragtonuttelyk en ydelyk hebben toegebragt Ach ! dat gy eens wift, hoe menig een u met innerlyke ontferminge en medelyden befchouwd, en uwen elendigen ftaat zeer ter harten neemt, en gaarn wenfchte een middel te mogen zyn in Godts hand, tot bekering van den een of den ander, onder u, die daarom Godt in haar binnekamer menigmaal hartelyk bid> den en fmeeken, zugtende, „ Ach! dat de „ Heere Israels verdrevene wederom ver„ gaderde. Ach ƒ dat Israels verloffinge uit Si„ on kwame, dat de Heerede gevangene ,, zyns Volks deede wederkeeren , Danzou„ de zig Jacob verheugen , Israël zal verblyd „ zyn! en dat de Heere zyn belofte geliefde te „ vervullen, en die zaligetyden, haaftmo„ gen naderen dat Israël verloft wierden „ door den Heere met eene EeuwigeVer„lossinge, en geheel Israël eens Zas, lig wierde." Als gy dit alles nu eens te zamen neemt, en in uw herte overdenkt, moeft dat uw niet bewegen tot bekering? hoe onverantwoordelyk zal het voor u zyn, in dien groten Oordeelsdag, als gy dit alles door onagtL 3 zaam-  Deut. 32: 6. Jeremia . 3- 22. < i 1 166 ISRAELS VERLOSSINGE zaamheid en moetwilligheid verwerpt, en uw herte daar tegen verhard.' Dit maakte immers de Zonde van J ud a , zoveel te zwaai* der en onverantwoordelyker, daar zy al de Oordeelen, die de Heere over E p h r a1 m bragt, niet op en merkte, nog de Z e^ geningen aan haar beweezen niet erkende. Zo dat het afgekeerde Israël haare Ziele meer regtveerdigde, dan het trouwlooze Juda. Zal dit dan op uw ongevoelig herte geen indrukken maken? zult gy dit den Heere vergelden , gy dwaas en onwys Folk ? zal een Redelyk Menfch geen dankbaarheid bewyzen aan zynen groten weldoender ? daar een OJJe zyn bezitter kent, en een Ezel de kribbe zynes Heeren, zal alleen Israël geen kenniffe hebben nog erkenteniffe aan zynen weldoender? Ach! myne waarde en geliefde Broeders! misbruikt tog niet langer die oneindige Lankmoedigheid en Verdraagzaamheid van Godt, Tot hoelange zult gy in uw Ongeloof en verharding bly ven, en weigeren tot Godt weder te keeren ? Tot h o e l a n g e zult gy alle getrouwe vermaningen verwerpen ? Hoe lange zult gy van den Heere af keeren met een altoosdurende afkeeringe? de Heere roept u nog toe , tot op dezen dag : Bekeerd u gyafkeerige Kin leren, en ik zal uw jfkeeringe genezen ? en ook met de woorden ;an onzen text, wafcht uw herte vanboosheid, p dat gy behouden word. Gy zult het, n eeuwigheid niet kunnen verantwoorden, Ci neemt dog de tyd uwer bezoekingein agt, n verzuimd die niet moetwillig; de Heere fchenkr<-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 167 ichenktze u nog in zyne goedertierendheid tot uwer bekeeringe. Een Tyd, die zo koftelyk, die zo dierbaar is, waarom zy een vindenstyd genaamd word; een dag, eenheden, een uure der Zaligheid, waarin de Heere nog zyne Armen tot ulieden uitbreid, zyne ontfermende en eindelooze vrye genade aan ulieden aanbied, tot uwe Zaligheid en Eeuwige behoudenis. Ik zegge een tyd zo koftelyk, om dat hy zo fchielyk voorby gaat, als een droom, als een fchadu- we en die niet te herroepen is; ieder ogenblik gaat daar van af. ö ! hoe haaft kan het gedaan zyn, al zyt gy nog jonk, gezond en fterk. Hoe menig een van u word de draad zyns levens zo fchielyk en onverwagt afgefneden, en gaat zo na een ontzaggelyke Eeuwigheid , daar hy nognooit eens ernftig gedagt heeft, om zyn hart van het booze te waffchen en te reinigen, ö Schriklyk Sterven, in zulk een ftaat door de dood verraft en uit den lande der levendigen afgefneden te worden! ö Rampzalige Eeuwigheid.' daar geen tyd meer is tot bekeeringe; daar geen hoop meer is tot behoudenis, maar daar alles eindeloos, en te vergeefs zal beklaagd worden; en daar men te vergeefs zal wenfchen, de tyd nog eens wederom te herroepen. Wiens herte moet niet fchrikken en beeven, wanneer by denkt, dat zo veele van u zo heenen gaan, met die ydele gedagten dat haar herte rein en zuiver is, en dat zy voor Eeuwig Zalig en behouden zullen worden, daar zy, helaas ! zig zo elendig bedrogen vinden , L 4 wan-  i63 ISRAELS VERLOSSINGE wanneer haare Oogen bezwyken , haar toevJugt van haar vergaat, en hare verwagtinge is de uublazinge der Ziele. Ach! myne Broeders, zy komen niet wederom tot u om te zeggen, hoeelendigzyzich bedrogen vinden. Konden zy, zy zouden zekerlyk u komen waarfchouwen en vermanen, opdatgy by haar niet mogt komen in deze plaatze van pyne; maar de klove die 'er is tuffchen haar en u (die nog onder Godts Lankmoedigheid in den Lande der levendigen zyt ) is te groot; ja al was het, dat 'er iemand van uwe Broeders uit den dooden opftond, en u kwam waarfchouwen, gy en zoudt u dog niet laten gezeggen. Gy hebt Mozes en de PR 0 ? iike ten, hoort gy daar niet na, et gy daar niet op, zo zoudt gy ook met hooren, al was het dat 'er iemand van den dooden opftond. Gylieden zyt immers zo dwaas en onverftandig niet, dat gy denkt, dat, wanneer gy fterft, uwe Ziel met uw Lighaam te gelyk zal vergaan. Indien 'er onder u nog zodanige ongelukkigen zyn, die beklaag ik met een aldennnigft medelyden. Wat is 'er aan de zulke te doen, als voor haar te bidden , zo lang zy nog Leeven. Helaas ■ zy zullen wel haalt ongelukkig het tegen! deel ondervinden , ja zy ondervinden het menigmaal wel anders, nog aan deze kant van de Eeuwigheid , dat haar Confcientie die zy zo lang met een brandvzer hebben toegefchroeid, eindelyk eens komt te ontwaken, wanneer de dood, de Koning der verichnkkinge, haar als een fchuldeiffcher komt  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 16*9 komt aanvallen, en zy te laat ontwaar worden , de waarheid van dat geene, dat zy hier niet hebben willen gelooven. Dog van dat zoort van ongelukkige Menfchen, zullen 'er onder u niet veel zyn,• want de meeften uwer, geloven de Onfterflykheid der Zielen, en een leeven na dit leeven. Ach! dat gy het zo mogt gelooven, dat het belang van uwe Ziele, als het alderzwaarfte, ook het meefte by u mogt weegen, zo dat gy dadelyk het gevaar, waar in dezelve alle ogenblikken is, zo lang gy u niet en bekeerd, regt mogt ter harten nemen. Hoe Redelyk en betamelyk zoudt gy dan te werk gaan. Ach ƒ dat gylieden wys waard, gy zoudt dit vernemen , en op uw einde merken ; gy zoudt de kortheid van, uw tyd in agt nemen, en verftandig letten op de goedertierendheid des Heeren, om daar van een fpoedig gebruik te maken, tot uwe Zaligheid en Eeuwige behoudenis. Hoort nu dit, gy dwaas, en herteloos Volk, dat Oogen heeft, maar niet en ziet, dat Ooren heeft maar niet en hoort. Denkt gy dan uw hert tegen den Heere te verharden en vrede te hebben ? of denkt gy dat het met u zo droevig niet zal uitvallen, om dat gy juiffc van de alderfnoodfte Zondaars niet en zyt, die uitfpatten in allerlei Godloosheden ? Denkt gy dan, dat uwe uitwendige Plegtigheden , die gy waarneemt, van zulk een waardy zyn, om niet alleen daar mede aan Godts gerechtigheid te voldoen, en de verdiende ftraffe te ontgaan, maar ook voor eeuwig behouden te worden? weet gy dan niet, L 5 dat feremïa 5= 21.  Exodus 34 •• 7Zeph.i: 12. Anios 6 : i. < i I t c h c d V n 3. h A w D z( i-o ISRAELS VERLOSSINGB mee het fchriklyke WEfwwJ ïï^° cffippiaffe'die gy na Godts Regtveerdig Sn t KTdient hebt' ten uiter^n verle? Pof? e\ u°TeU ^ ' om *™ van verlof t en behouden te worden? Ei, ontwaakt H ntktX Cn ft3at ? dt in 3^ e en knft.l ! m|er,werk. ™ uwe onfterfly. htS n f u ykG ?lele' die voor een eeuwig- ït hif ÏM "t °P dat 5^ u ook «, M beklaagd, en bedrogen uitkomt, in uwe 'Me gedagten. Bid Godt, dat hy u met P revaade ï 'tf ^ bek-7maC n toflbeh0udems zoeken> en niet rusat'i h gy^et §ev°nden hebt. Ach! e iefde f/TL ^ êeringe Gefchrift e™ eiiefde te gebruiken, tot ontdekking van en een of den anderen onder uliede/, dat aar door het dekzel van verblindhe t en erharding dat tot op dezen huidigen dS ?g opuwherte ligt, nu eens daarvfn wierd genomen, en gy mogt komen tot de heerkheid der Vryheid van Godts Kinderen ! w,arjn het maar weinige onder u , ja al >erd daar door maar een eenige Ziel £ 7e msxE«NIg tot bet Ligt lebragt ïi 'ude deze myne Arbeid niet geheel te eft zyn. Ach / dat de Heere deze mynV ge.  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 171 geringe pogingen daar toe beliefde te Zegenen , voor wien dog niets te wonderlyk is , die met Slyk de Gogen der blinden kan openen. Hy fpreekt en het is 'er, H y gebied, en het ftaat 'er, Hy die by de eerfte Scheppinge maar fprak, daar zy ligt, en daar was ligt, die het Ligt uit de DuiJlerniJJe deede voortkomen , wanneer 'er niet dan Duifterniffe op den Afgrond was, is nog die zelve Godt, die magtig is, in uw Duifter herte te fchynen, om u te geven yerligtinge der kenniffe van zyne heeriykheid. „ Ja, „ dat hy magtig is , moet ik hier tot ver„ heerlyking van zynen Naam belyden, nas, demaal hy my, die ook wel eer zulk een „ Vyand van hem geweeft ben , en inde„ zelve Dui steun isse gezeten was, tot „ het ligt heeft gehragt. Ik kan my niet „ genoeg fchamen, wanneer ik denk, zulk „ een leere der fabulen en verdigtzelen der „ Menfchen, zodanig in mynen boezem ge„ kweekt en geliefkooft te hebben; enwan„ neer ik die nu by het ligtbefchouwe, kan j, ik my niet genoeg verwonderen, hoe het „ mogelyk zy geweeft, dat ik my daar „ mede zo heb kunnen vereenigen , en „ mynen koftelyken tyd daar mede heb kun„ nen doorbrengen , en verkwiften! Dog „ waar van ik nu de alderinnigfte afkeer „ en verfoejing hebbe. Gode zy Eeuwig „ dank voor zyn onuitfprekelyke genade! „ JNieis hadde mogelyk geweeft, om my daar „ toe te brengen, zo niet de Heere de uit„ nemende grootheid zyner kragt aan my si had te kofte gelegt, naar de werkinge » der  Klaagl. 5: 16. 172 ISRAELS VERLOSSIIVGE „ der fterkte zyner magt." Heeft hy dat aan my gedaan! dan is hy ook magtig om het aan u te doen, ja hy zal het ook voor zeker aan eenige van ulieden doen: want zyne beloften leggen daar. Dit geeft my hoop ; dit doet my alles aanwenden wat mogelyk is, tot uwe Eeuwige behouden is, weetende u.t het Prophetifche woord (dat zeker en vaft is) dat die Zalige tyden valtnadren. Ach Heere! geef daar toe heil en vooripoed! Zo 'er dan iemand mogte zyn, die hier door in zyn herte getroffen wierd en m verlegentheid en bekommering overzie zelf en over zyne Medebroederen , mogt uitroepen: ê\ Wee onzer, dat wy zo gezon. digt hebben! wat zullen wy doen om Zalig en voor Leuwig behouden te worden ? Is 'er eenig middel, waar door wy de ftraffe ontgaan mogen en wederom ter genade komen? Ik antwoorde: Godt wil dat zyne geregtigheid genoeg gefchiede; hy kan den Zondaar niet zonder voldoeninge aan zyne geregtigheid! de ftraffe doen ontgaan, nog hem wederom in genade aannemen: hy moet (zeg ik) wegens zyne eigenfehappen van Heiligheid Geregtigheid en Waarheid, noodzakelyk aan den Zondaar zyne verdiende ftraffe uitvoeren , en zyne onverzettelvke haat en afkeer legen de Zonde aan de Menfchen openbaren. Zoude de Rigter der ganjche Aarde geen regt doen* En daarom moeten wy dezelve of door ons zeiven, of door eenen andere Volkom elyk betalen. En dat konnen wy door ons zelfs, nog door een ander onmogelyk be-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 173 betalen, wy zyn duizend Talenten fchuldig (Namelyk volmaakte gehoorzaamheid , en eeuwige ftraf) en wy hebben niet eenen Penning om te betalen; en gefteld zo wy van nu af aan, volmaakt heilig, en zonder eenige Zonden konden leeven, (hoewel dat onmogelyk is,) hoe zouden wy daar mede onze oude fchult kunnen voldoen? zyn wy dan niet verpligt al de dagen van ons leven zonder Zonde en in heiligheid te leven ? en dus zoude immers onze Oude Schuld onvoldaan bly ven! Maar nog daarenboven, wy maaken ook de fchuld nog dagelyks meerder, En daarom zeid de Pfalmift te regt met nadruk , Niemand van hen zal zyn Broeder immermeer kunnen Verlossen, hy zal G ode zyn Rantzoen niet kunnen geven, want de verbfjïnge harer Zielen is te Kostelyk, en zal in eeuwigheid ophouden. Derhalven is het voor den Menfch ten eenemaal buiten hoop , om by zig zelf, of by eenig Schepzel, zulk een losprys, zulk een koftelyk Randzoen, dat genoegzaam zy, uit te vinden. Hier fchieten alle de kragten van het Schepzel oneindig te kort; maar hy moet eenen Middelaar en ^NU G Ü E L zoeken en vinden , die daar toe bekwaam en genoegzaam is. Ik zegge, hy moet zulk een GOEL vinden, die hem met eenen genoegzamen Losprys Rantzoen h e r d , uit zyne ftraffchulden red, en verloft, en die voor hem aan Godts Kegtvaardigheid Volkomen betaald, en die zeggen kan, verloft hem, dat hy in het verderf niet nederdale, 1K hebbe de verzoeninge gevonden. Myne Pfalm Job 3> 24-  174 ISRAELS VERLOSSINGË Myne waarde en geliefde Broeders! die antwoord op uwe verlegen en bekommerde vrage, heb ik u hier, met weinige woorden als m 't voorbygaan gegeven, en deze gewigtige zaken, Hechts als met den vinger aangeroerd, en ik ben van voornemen, zo de Heere my bewaard in den Lande der Levendigen, om u dezelve klaarder en uitgebreider m myn vervolg onder het Oog te brengen, ik zal niets zeggen, of zal het zelve met uwen Talmüd, en de Schriften van uwe oudfte en vermaardfteRabbynen beveiligen. Zugtende ondertuffchen tot den Godt Israels , dat hy my daar toe de nodige onderfteuninge, naar Ziel en lighaam, gelieve te fchenken. Op dat myn herte in 't vervolg een goede reden opgeve, en myn Penne zy als de Penne van een veerdigen Schryver, en dat gy nog eens, met my, JEHO VAPI moogt verbeerlyken, door de ErkenteniJJe van den waren Goel en MeJJias. Dat gy u met my eens moogt vereenigen, om te zamen den waren Godt van Israël, door hem aan te bidden, te vreezen en te dienen; op dat wy, die Broeders naar den Vleefche zyn, ook rog eens mogten worden Broeders naar den Geejï, van een Hert en eene Ziele." „ Ach Heere! wanneer komt dien dag, „ dat men tot uw oude Volk, uwverftrooi' „ de Volk, daar gy nog zulk een nauwkeu„ ng opzigt over houdt, en door uwe gun„ flige_ Voorzienigheid, in een grote menig„ te hier in dit Land en in deze Stad ge„ plaatft hebt; dat men tot dit uw Volkls- „ ra-     bant?* nyitr* JESCHU GNAT ISRAËEL, OFTE Z $ M * getekend vindt: „ WanneerSabhath „ op een zekeren tyd eens een HeiTFo. 31. * 3 » den  O P D R A G T. „ den tot den Zagtmoedigen en Ouden Hillel kwam, begeerende „ om van hem tot Jodegenoot gemaakt „ te worden; maar op die Conditie, „ dat hy hem de geheele Inhoud van „ de Wet, in een zo korten tyd „ zoude moeten voorftellen, zo lang „ als hy op een Voet zoude kunnen „ blyven flaan: zo antwoorde hem „ Hillel n1? -pnn1? ' *:d „ '.rfro minn n\i ir ' Tayn en zei. „ de : bet geene , waar van gy een „ haat en afkeer hebt, doet dat niet aan uwen naaften; Dat is de Inhoud „ van de geheele Wet." Zeer wel geantwoord! want zekerlyk, veronderfteld hy daar mede, (gelyk zig de vermaarde Maimonides uitdrukt) „ Alles wat gy tvilt dat andere u „ doen^ doet het zelve aan uwe Broe„ deren ,'' (de zin daar van is) By voorbeeld , als ik iemand zie die door Onkunde op een weg dwaalt, waarin hy zoude moeten omkomen, zo verpligt my de Wet, om zo veel mogelyk is aan hem al die raad, hulp, en redding toe te brengen, die ik zoude wemchen dat aan my gedaan wierd, wan-  O P D R A G T. wanneer ik my in zulk een gevaarlyken toeftand bevond. Geen wonder, want ik ben immers verpligt volgens de Wet, om mynes Vyands Os of dwalenden Ezel, als ik die ontmoet, wederom te regt te brengen; hoe veel te meer ben ik verpligt om mynen naaften van de dwalingen zynes wegs, waar in hy Haat om te komen , te regt te brengen en te behouden; Ja, hoe veel te meer ben ik dan verpligt, om myne Broeders naar den Vleefche, die ik, als dwalende Schapen, zie dwalen op wegen des doods, om zo veel mogelyk alle middelen aan te wenden, tot haare Zaligheid en Eeuwige behoudenis \ wanneer ik my zeiven nog in dien ongelukkigen ftaat bevond , zou ik dan niet hartelyk wenfchen, dat zulks aan my gefchiede? Hoor et nu dit, gy hoofden des Huizes Jacobs, ende gy Overften des huizes Israels. Dit is het, 't welk my bewoogen heeft, om ook deze Les in agt te neemen, en u te toonen, dat ik u zo lief heb als my zeiven , en * 4 uwe Ixod. 4>5« Micha 3= 9.  O P D R A G T. uwe Zaligheid en Eeuwige behoudenis , zo wel behertige en zoeke te bevorderen , als de myne. Dit heeft my aangedrongen (zeg ik) om myne geringe bekwaamheden, (nog maar als een Leerling) daar toe te belleden en aan te leggen , en dat Talent, 't welk de Heere my gegeven heeft (Al is het maar één pond) niet onder de Aarde te begraven, maar op woeker aan te leggen; of ik onder des Heeren Zeegen nog eenige winfte daar meede mogte doen. En dit geeft my Vrymoedigheid, om dit werkje aan UE. op te dragen. Ik bid u dan, waarde Broeders naar den VleefcheX Denkt tog niet, dat ik dit hebbe gefchreeven met een Oogmerk , om u te Ergeren , maar zyt verzekerd, en gy zult het ook onder het Leezen bevinden , dat dit alleen uit een byzondere Broederlyke liefde, en genegentheid tot uwe Zaligheid en Eeuwige behoudenis gefchied. Zyt derhalve dan niet met eenig voor- oordeel ingenomen , gelyk gylieden doorgaans bezit omtrent zulke boeken, die  O P D R A G T. die van de Chriftenen tot uwer Opwekking , Overtuiging, en bekeering gefchreeven worden; de welken gy als fchadelyke en Zielverdervende boeken veroordeelt, dezelven niet eens waardig agtende om te leezen: Maar leeft het met bedaardheid , en fchoon gy bevind, dat de ydele gedagten, waar mede gy u voed, aangaande uwe Zaligheid en Eeuwige behoudenis, daarin tegengefproken worden , Ei! laat tog de boosheid uwes herten daar tegen niet opkomen , en u Overweldigen , om u daar door in het leezen van dit Werkje te laten verhinderen: Maar beproeft alle dingen en behoud het goede. Komt dan gy Israëliten , Kinderen der Patriarchen en Propheeten! komt dan, zeg ik, door eene Waare Opregte bekeering en geloof tot JEHOVAH ONZE GEREGTIGHEID,ende gy zult leven. Wascht uw herte van boosheid , en gy zult voor Eeuwig behouden worden. Och ! dat Israè'ls verlossinge uit Z/ö»[kwame!] Als de He ere de * 5  O P D R A G T. gevangene zyns Volks zal doen wederkeer en, dan zal zig Jacob verheugen Israël zal verblyd zyn. Het welk Ik van herten toewenfche, en zegge Amen! Ja Amen! UE. Heilzoekende en na uwe Zaligheid zugtende Broeder naar den Vleefche. ClIRISTIAAN SALOMON DUITSCH. Amflerdam den 30 Maart 1769. aan  AAN ISRAËLS NAGESLACHT, OP HUNNE VERLOSSINGE EN EEUWIGE BEHOUDEN ISSE. Wiït ge uwe Elende zien, ó Israël! fla de oogen In deze bladen , die u D U ITS C H nu weer vertoont; Hy, grootelyks met uw bedroefden ftaat bewogen , Bewyst hier Zonneklaar, wat in uw boezem woont, En roept: hoe lang zult gy die ydele gedachten , Die u beheerfchen in uw droeve Onweetenheid, Nog voeden by u-zelf, en laten overnachtend ÏVafcht, wafcbt uw bartvan'tkwaad, dat uwe Ziel misleidt, Opdat gy eeuwig wordt behouden na dit Leven: Werp u in de Armen van den goedertieren Godt, Die uwe Vadren blyk van gunden heeft gegeeven , En waant niet langer, dat, wanneer gy een Gebod Van zyn geboden houdt, gy kunt behouden worden, Of dat gy, zonder hulp , en door uw eigen kracht, Uw heil bewerken kunt: neen, gy moet u omgorden Met toevluchtneeming tot dien fterken Held, wiens magt U kan behouden, die 't gebrek van uw vermogen Vervullen, en ook by de Godheid een Rantzoen Verftrekken kan, en die gedaald is uit den hoogen, Om, 't geen gy zelf niet kunt volbrengen, te voldoen. Dus toont u Duitscii vooreerst, door't woord van Jeremias, Hoe gy u wasfchen en van boosheid zuivren moet; Dat uw Verlosfing door een G o è' l of M e s s i a s Volbragt moet worden, die voor uw Zonden boet. Hy zal u in 't vervolg opleiden als by trappen , En toonen welk een Man het zyn moét, die het Volk Ver-  Verlosfen kan; hy zai zyn Arapten, Eigenfchappen En Staaten u doen zien, om u dus uit den Kolk Van die Onweeten- en Onkundigheid te trekken: En eindlyk zal hy hem vertoonen openbaar, Wie't is, die 't Zondig Volk ten Midlaar kan verftrekken, Die u ook redden zal uit uw gewis gevaar, Zo gy uw toevlucht neemt tot Hem door uw bekeering. Merk dan, ö Nageflacht van Jacob! merk dit aan: Wie kan toch beter, door een vricndelyke Leering, TJ overtuigen, en u brengen op de baan Die gy bewandlen moet, dan hy, die ook voor deezen Een blinde Leidsman was ? die door een wonder Licht Van Godts Voorzienigheid zyn wonden zag geneezen, En uit zyn Dwaaling kwam door de oop'ning van't Gezicht? Lees zyn befcheiden Werk met een onzydig oordeel, Zo zult gy zien, dat hy, uit Broedcrlyke zucht, U toe te brengen zoekt zyn reeds verworven voordeel, In 't vinden van den geen', dien gy tot nog ontvlucht! H. v. E, ' O P  OP HET NUTTIG WERKJE, GENAAMD ISRAËLS VERLOSSINGE, E N EEUWIGE BEHOUDENIS. i. óljakobs Nageflagt, uit Israël gefproten, Na zynen Naam genoemd, wel eer Gods gunstgenoten, Een Volk, waar aan dat God veel wondren heeft gedaan, Met Zegeningen en weldaaden overlaan. Meer als 'er ooit gefchied is op de heele Aarde, Een heilig Volk, wel eer, geliefd en groot van waarde, Om dat wel eer Gods Kerk, zyn Volk en Huisgezin, Zyn waarheid, Ja God zelfs die woonden by u in. 3' ,Maar nu Helaas! helaas! zoo verre afgeweeken Van 't ware heil, van licht en troost zoo diep verfteken, Vervreemd van 's Levens weg, door Ydelheid vervoerd, Verdwaalde Schapen ach! wiens hert werd niet beroerd, 4- Wanneer hy eens befchouwd, hoe ver gy zyt vervallen, Hoe lang Gods oordeel, wraak, en toorne op u allen Geduurt heeft en nog duurt, door zoo veel eeuwen heeu. En hoe uw Hert, dan nog, verhard blyft als een fteen. 5. II ob  Hoe lange zult gy nog, de Ydelneid aankleven? Uw zelve tot bedrog, en alle kwaad begeeven, Verbeelden dat uw Hert, nog rein en zuiver is Ge.wasschen door uw zelfs, tot uw behoudenis. & Ach! komt eens tot uw Pligt, legt af die ydelheden „ En al die ydele waan, waar mede gy uw kleeden En dekken wild, voor Godts gericht en Heiligheid. En hoort wat Godts Propheet, in liefde tot uw zeid: 7- JERUZALEM, wascht dog uw Herte van het booze, En zegt niet in uw zelfs , ik ben geen Goddelooze, Keert tot uw zeiven in , en ziet uw Onrein Hert Nooit fchoon gewasfchen is, en niet gereinigt wen. 8. Hoe lange? zal 't nog zyn , dat gy zult blyven wagten Uw houden op, met zoo veel ydele ge dagten! Daar zulk een Godsdienst God niet aangenaam en is, Gelykze ook niet ftrekt, tot uw behoudenis. 9- Ja hoord uw Broeder naar den Vleesch, die unog heeden In deezen tyd nog roept, en tot u met gebeeden. Ziet hoe uw Zaligheid, en heil hem gaat aan 't hert, Daar hy u ziet verblind, verduiftert en verwert, 10. Om 't waare heil te kunne zoeken, of te vinden Hy haat uw niet, hy zoekt het best voor u als vrinden 9 Vond zyn vermaning nu maar ingang in uw Hert, Dat was zyn grootfte vreugd, verligte zyne fmert. li. Dafi  rt. Dan zag men met der haast, een einde van die Plagen, Die I s'r e l drukken nu, en dan die blyde dagen I Iaast naderen; waar van dat lang gefproken is In het Propheetifch woord, zoo zeker en gewis. 12. Het zal zyn, zegt Godt, In het laaste van de dagen, Dat dit verftrooide Volk, naar my zal komen vragen, En met geheel haar hert en liefde zoeken my, Genieten myne gunst, ik zal haar maken bly. 13- In Liefde zal ik haar aannemen en ontfangen. Ach ! Ach! wiens hert zou niet met wederheft verlangen? Ach! Broeders wascht u dan, verlaat uw ydelheên, Wend u tot uwen God, met zuchten en gebeên. 14. Hy breid zyn armen uit, hy wil u nog vergaderen, I Iy wil zyn die hy is, de God van uwe Vaderen, Zyn Liefd' en trouw ftaat vast, hy wil zyn die hy is, Wanneer gy u bekeerd, IS'RELS BEHOUDENIS. IS. Lees eens daar toe dit Boek, het is aan u gefchreven, Ach! mogt God zelfs, u daar toe lust en liefde geven , En nemen alle haat, vooroordeel uit uw hert, Op dat gy eens met vreugd, daar door getroffen wert. 16. En kwam te vragen na die oude Regte paden En goede weg, waar in dat God u zyn genaden En gunst bewees, waarin alleen te vinden is Uw Zaligheid en EEUWIGE BEHOUDENIS. P. V. M.  OP ISRAËLS VERLOSSINGE EN'EEUWIGE BEHOUDENISSE. Israël die zyt ge weeken Verre van des Levens pad* Diep van 't ware Ligt verlteeken ,'tWelk u eerite Vader had : Verlossings troost is niet te vinden In die Weg van Yöélheid, Daar gy meent Gods gunst te vinden, Door eigene geregtigheid. 3- E m gy zult het uw beklagen, Zo gy daar in voort blyft gaan,En nog niet eens komt te vragen, Na des Levens regte' baan. ' :4v , . ' . *• r m Eeuwig Heil en Zahgheeden Wyst uw Broeder u hier aan, Uit 's Propheeten wyze Reeden, Treed dan in dees Levens-baan. 5- Behoudenisse, Troost en Vreden Zult gy daar door vinden zoet: Ag! 'tls nog dén dag van heeden Zoek dog Is"reis hoogfte goed! Uit Vriendfchapi Pr. V. D. M. ERRATA. De goedgunftige Leezer gelieve de volgende Drukfouten ■ aldus te verbetereu: Pag. Reegel ft**' 1*» ? laatfte denende — dertiende I6 _ 33 vee veel 6j li al als jö — 30 levenzoorte — zevenzoorte. ,IO . iS . taffelen tafelen 114 - in de noot + elkankeien — elkanderen ,l5 laatfte Cebod Gebod Itt. . i9 — ongeregt geregtigheid    Spr. 26: 21. • Cron. 34:3,3i- j % Kon. ' 23: 3- : 3 < 1 Jerem 3: j 10. l l Jer. 16: I 12. 8 ISRAELS VERLOSSINGE doode den Priefter: en hoe zy egter het Verbond gedurig verbroken hebben, en zyn wedergekeerd tot hare vorige grouwelen, ja fchaamteloos en gretig wederom vervallen, in hunne oude godloosheden en Misdryven der Afgodery. Als een bont, die wederkeer d tot zyn uitbraakzeL ende degewaffene Seuge tot de Wentelinge in het Slyk. Even zo is het met Ulieden tegenwoordig geftelt; het heugt u immers nog wel, want het is nog maar weinig Jaren geleeden. Als de Vrome Koning Josia de grote hervorming geftigt hadde , ende by begon Juda en Jeruzalem van bare hoogten, 'ende biffchen, ende gefnedcne Beelden, te reinigen, en het ganfche land zuiverde van de Afgoden, die op alle plaatzen opgerigt waren, zo zcrzamelde by alle de oud/1 en van] vu a. en Jeruzalem, en ging op, in bet huis des Heeren, en alle de Mannen van Juda en de Inwoonders van Jeruzalem, mitsgaders de Priefter s, ende de Livieten, en al bet volk, van de grootjle af, tot de kleinfie toe, ende de Koning maakte een Verbond, voor den Heere, )m den Heere na te wandelen, met zyn ganrche berte; niet alleen voor zig zelf, maar x>k het ganfche volk, Jlond in dit Verbond: '-y verklaarden zig het Verbond toe te ftemnen, aan te nemen, en getrouw te zyn in le dienft van Godt. Maar aw Verbond, ;n bekeering was niet opregt, gy hebt dit lies geveinsdelyk gedaan, gy hebt u niet ekeerd, van ganfcher Her te, maar valfche\>k; uw Hert hunkerd en hoereerd gedurig a de Afgoden, en gylieden hebt erger gedaan^ dan  io ISRAELS VERLOSSINGE aandoeninge in uwe Ziele opryzen, als gy maar denkt, aan het geftrenge oordeel van Godt dat hy over Ephraim heeft laaten gaan ? maar zyne barmhertigheid over u heeft nog geen einde, hy heeft unog, tot nu toe, gefpaart, en uwe Stad verfchoont, en met ontelbaare Weldaden begunftigt: zal dit op uw ongevoelig herte geen indruk hebben ? zeg my dog, wat is het oogmerk, of waarom bewyft Godt aan u zoo veel weldaden ? hebt gy dit dan verdient ? immers neen; want als de Heere met u had gehandelt naar uwe werken, gy waart ook al lange, zo wel als Ephraim, vernielt, en uit uwe Stad uitgeroeit geworden. Het is alleen daarom gefchied, om u daar door tot bekeering optewekken , en tot boetveerdigheit te beweegen, en uwfteenen herte dcor zyne goedertierentheid te vermurven, op dat gy uwe zonden meugt verlaten, uw hart van uwe boosheid waffchen, cp dat gy behoudenword. Maar, bedenkt eens, wat zyn de uitwerkzeis geweeft, van al die weldaden, die de goedertierene Godt aan u gedaan heeft. Ach! zyne goedheid en zyne langmoedigheid , hebt gy, helaas! nog jammerlyk misbruikt, toe vetmeerdering van uwe Zonden: alle vermaaningen en waarfchouwingen, verwerpt en veragt gy, om moetwillig in uwe boosheid voort te vaaren, nists kan u daar van afhouden, noch affchrikken. ö! Myn ingewand, myn ingewand, ik hebbe baarensnoot. ö! Wanden my nes herten , myn hert maakt getier in my , ik en kan niet zwygen, en ik moet u verkondigen het fchrikkelyk oordeel  emEEUWIGEBEHOUDENIS. ii deel van Godt, dat u in tyd en eeuwigheid zal treffen , zo gy in uwe halftarrigheid en onboetvaardigheid volhart, en u bytyts niet bekeert; de ftraffe Godts nadert, en is gereet, om over u uit te berften; uwe Zonden , uwe Zonden, ö • Jeruzalem ƒ die affchouwelyker zyn dan die van Sodom en Gomorra , tergen de geregtigheid des Allerhoogften: hy zal zyne wraake over u uitftorten. Hoe elendig zal u toeftant zyn, wanneer de barbaarfche Vyanden u zonder barmhertigheit verdelgen zullen,1 en dat gy van wegen de fiemme der Rulleren en Boogfcbutters, uit de Stad zult moeten vlugten, en klimmen op de Rot zen; hoe zult gy zugten met verbreekinge der lendenen en met bitterheit, als gy met uwe oogen aanfchouwen zult het huis des Heeren, en het huis des Konings, mitsgaders alle de huizen van Jeruzalem, door het vuur verteeren: en deze pragtige Stadt in een puinhoop, en in eene Woeftyne verandert; zoo dat alle die over den weg gaan, zullen fchudden met haare hoofden, en zeggen : isdit dieStadt! daar men van zeide , datze volkomen vanfcboonheid was, ende een vreugde der gantfche aardel Hoe naar zal het gefchrei in uweoorenklinken, alsgyhooren zult het kermen en wee-klaagen, van die op de ftraaten en in de huizen zyn, ol weemy, want myne Ziele is moede van wegen de dootjlagers. Hoe jammerlyk zal 't 'er uit zien, als de Vyanden den Zoon voor de oogen van zynen Vader, en de Vader voor de oogen van zynen Zoon, de Moeder voor de ooger var [erem. 4: 29. Klaagl: 2 : 15. Jerem. 4: 3i.  Jerera.26: 12 ISRAELS VERLOSSINGE van haare Dogter, en de Dogter voor de oogen van haare Moeder in eene barbaarifche woede, zonder ontferming, Aagten zullen ? hoe allerfchrikkelykft zal het zyn, als gy het vleefch uwer Zoonen, het vleefch uwer Dogteren , en een iegelyk zynes naaffcens vleefch zult eeten, in de beleegeringe, waar meede de Vyanden u benauwen zullen: en als gy met uwe oogen zult zien , de kinderkens en de Zuigelingen op de ftraaten der Stad in onmagt zinken , en als zig haare Ziele uitfchuddet in den fchoot haarer Moeder; ja als de wyven haare vrugtzullen eeten, de kinderkens, die men op de handendraagt. Zullen deze verfchrikkinge u uit uwen zonden flaap niet opwekken, ontruften en tot be. weeging brengen, om nog te zoeken van dezeiven bevryt en behouden te worden ? Het is nog tyt, ö Jeruzalem, hoe boos en zondig gy ook zyt, hoe verre gy ook van den Heere zyt afgeweken, evenwel kunt gy nog behouden worden, wanneer gyu vangantfcher herte bekeert: Want tot dat einde heeft de Heere my tot u lieden gezonden, zeggende: flaat in den voorhof van 't huis des Heeren, ende fpreekt tot alle fieeden van Juda, die komen om aantebidden in den buize des Heeren; alle de woorden die ik u geboden hebbe tot hen tefpreeken, en doet 'er niet een woord af: Misschien zullen zy hooren, ende zig Bekeeren, een iegelyk van zynen boozen weg: zo zoude ik berouw hebben over het quaat, dat ik ben denke te doen, van wegen de boosheit barer handelingen. En daarom zegge ik u, (B)  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 13 (B) Wafcht u Herte van Boosheid, S Jeruzaleml enz. De Propheet gebruikt het woordt >D33 wafcht u , dewyl de WaJJchinge onder Israël zeer bekent was ; want haare Godtsdienft beftont voor het grootfte gedeelte in Wasfcbinge en Reiniginge; ik zal my hier over niet uitbreiden, terwyl het geheele derde Boek vanMozes bewys genoeg daar van geeft. Immers die maar aan een gebeente, of verJlagene, of een doode, of een graf, hadde aangeraakt; moeft befprengt worden, zyne Kleederen Waffchen, en zig in het water baden en die dat niet deed , moeft uitgeroeit worden uit het midden der Gemeinte. Zie daar van Numeri 19: 18-20. Hy zeide niet, wafcht uwe handen en voeten, of uwe Klcederen, ook niet uw Vleefch, nog veel minder uwe kannen en vaten; enz. maar hy zegt Wascht uw Hert van uwe boosheidt: willende daar mede te kennen geven, dat haar hert van natuure boos, verdorven en verontreinigd is, en dat het daar van moet gewaffchen, gereinigt en geheiligt worden. Dat het herte des Menfchen, van nature boos, en verontreinigd is, word zowel van Mozes, als van de Propheeten duidelyk genoeg gezegt, het gedigtjel der gedagten, van 's Menfchen Herte, is B 0 0 s, van zyner Jeugd af aan. Niet, dat wy Gebooren worden, met een .rein en zuiver Herte, en dat dit Herte verdorven word met den aanwas van onze Jaren, en in onze Jeugd eerft Boos word; neen; maar wy komen met dat Booze en verdorven krnn de We- reld;  Ahen, efra over Gen.8:si. Pralm5i: 7- Gen. i: 27» Caplhoor Fo. 95, Gen.5:3< Job u: ia. Job 14:4 14. ISRAELS VERLOSSINGE reld; wy worden in zonde en Ongeregtigheid gebooren, zo als de verklaring van R. Aben es ra, luidt, daar hy het grondwoord Jeetzer -,i'> verklaard „ dat is, de geboorte des Menfchen, zoals „ hy gefchapen werd, is boos , van zyner „ Jeugd af aan'. Zo hooren wy ook den Godzaligen David, eene gulhertige belydenis doen, ziet, ik ben in üngeregtigheid g eb 0 o r e n , en in zonden heeft my myne Moeder Ontfangen. Zo ras als Adam gezondigd hadt, heeft hy het beeld Godts (in 't welke hy te voren gefchapen was,) verlooren : Niet alleen voor hem zelfs, maar ook voor alle zyne Nakomelingen, gelyk R. Jacob zegt,,, Adam was wel verpligtgeweeft, het „ evenbeeld Gods, in 't welke hy gefchapen was, „ te bewaaren en te behouden, maar hy heeft het niet gedaan, en daarom zyn deMen,, fchen in deze Weereld , zo veelerlei kruis ,, onderworpen, terwyl Adam het Even- beeldGods, in 't welke hy gefchapen was, „ Verlooren beeft" En daarom, als hy een Zoon gewan, wierd die na zyn beeld, en na zyne gelykenijfe Gebooren met eene neiging tot de zonde ; daarom zegt een vrome Jon, dat de Menfcb als het Veulen eenes Wout ezels Gebooren word, dat is zonder geeftelyke kennis, verduifterd in'tverftand, vervreemd van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hem is, en door de verhardinge des herten; hy is van nature geheel onrein, en walgelyk voor Godt; want, .wie zal een reinen geven, uit eenonreinen? niet een  enEEUWIGEBEHOUDENIS. is een. En dus is de geheele Wereld verdoemelyk voor Godt. Alle zynze afgeweeken, fzamen zynze fiinkende geworden, daar is Niemand die goeddoet, ook niet tot een toe. Gelyk de verklaring van R. David Kimchi, over de woorden des PropheetJefaia, luid:' am ptyNin "pX »« eerfte Vader beeeft gezondigd, fin» »ün N*? "löNfl "pJO onx Kim Kon jwa-n T31* rum -IX» »D NE3TO ^3010 DlXH O fl^Kin „ (dat is) wiyno jn mun n1? „ hoe kondt gy, hoe derft gy zeggen, gy s, hebt niet gezondigt? ziet, uwe eerfte Vader, dat is Adam. die heeft immers ge " zondigd, de Menfch is toch verzonken ir ,' de Zonden ,• want bet gedigtzel van 't Men'„ fcben herte is boos, van zyner Jeugd aan, En R. Bechai zegt, „ Adam heeft voor zig ,, zelfs, en voor alle Nakomelingen, der „ doot te weege gebragt." En een weini| lager zegt hy: „ wanneer de wortel afge „ houwen en verdorven is, dan verdervei ', ook de takken, enz. en door den doo Adams is de geheele Werelt geftorven dewyl zy de takken van de wortel, enhe l\ geflagte Adams zyn, enz. De Menfch legt van naturen vertreden h zynen bloede, dood in Zonde en Misdaden hy is gelyk een dood Lighaam , dat aan he verderf is overgegeven , en krield vai een deel levendige wormen, en maden, di in dat doode lighaam eene beweging ver oorzaaken ; even zo word de natuurlyk Menfch, die van het geeftelyke leven be roofd, en geheel dood is, van zyne begeer lyk Pfalm 14: 5- R. David Kimchi over Jef. 43: 27- Kad. ha • kemacb rFo.5> » e ! Ezechiel ,16: ó : 1  i6 ISRAELS VERLOSSINGE Jeremia if: 9. MekorchaimFo. ui Habakuk 1: I3-. Pfalm24 3, 4- Pfalm 73 I. lykhtid en zonde bewoogen, en beheerfcht; hy word van zyn boos hert weggefleept! Daarom zegt de Propheet Jeremia, uit eigen bevinding, Argliftig is het herte, meer dan eenig ding, ja doodlyk is het, wie zal het kennen? gelyk uit een miftkuil niets anders dan ftank en ongezonde damp opftygen kan, zo konnen ook uit het booze en onreine hert, niets anders dan booze, en onreine gedagten voortkomen. „ Daarom zegt R. Samu'e'l met „ regt, wy doen met onze gedagten groo„ ter Zonde, dan met onze werken." Uit het herte komen voort, booze bedenkingen, doodflagen, overfpeelen, hoereryen, dieveryen, valfche getuigeniffen , lafteringen ; deze dingen zyn het, die de Menfchen verontreinigen, ö , Grouwelyke boosheid ! wat kan 'er tochboozer, en onreiner zyn? Daarom is het ligt te begrypen dat de Menfch, zo lang zyn hert, van deze boosbeid, niet gewajjehen, en gereinigd word , ook met een heilig Godt, wiens oogen te rein zyn, dan dat by het kwade zoude zien, geen gemeinfehap kan hebben, hier in de tyd niet, en nog veel minder in de eindelooze Eeu. wigheid; want op den Berg des Heeren, en in de plaatzc zyner heiligheid, kan niemandJlaan, dan die rein van handen, en zuiver van herten .is; Godt is alleen dien goed, die rein van herten zyn. De Priefters durfden niet eens ingaan, in het heiligdom (dat met menfchen handen gemaakt was,) ten zy, zy zig eerft tevooren gewajjehen en gereinigd hadden; hoe veete minder, zal iemand in het hemelfche heiligdom kunnen ingaan en daar Godts aange- zig-  enEEUWIGEBEHOUDENIS, 17 zigte aanfchouwen, zo zyn herte te voren, niet gewajjehen, en van het booze gereinigd is? de Godtzalige David bad daarom gedurig, en by herhaling: Wascht my wel, van myne OngeregtigbcïJ; ende reinigd my van myne Zonden. Ontzondig my met Tzop, ende ik zal rein zyn ; W a s c h t my, en ik zal witter zyn dan Sneeuw, Schept in my een rein Hert enz. En daarom vermaand de Propheet dit booze volk, die zoverre van Godt waren afgeweken , zeggende : Wafcht uw herte van boosheid, 0 Jeruzalem! Maar het is eene onwederfpreekelyke waarheid, zo min als een Menfch, wiens aangezigt met de alderaffchouwelykfte vuiligheid bemorft, en bevlekt is, een begeerte zou kunnen hebben, om zyn aangezigt van dié onzuiverheid af te waffchen , en te reinigen, wyl hy het niet en ziet, en meent, dat hy zuiver en fchoon genoeg is , tot zo lang, dat hy eindelyk zyn aangezigt in een Spiegel befchouwd, en met zyne oogen ziet, hoe affchouwelyk hy is, dan word hy eerft begeerig om zig te waffchen, en te reinigen; en vind hy, dat die onreinigheid en vuiligheid in hem zo diep is ingeworteld, dat hy zelfs niet magtig is, om zig te zuiveren , dan zoekt hy hulp om van een ander gereinigd en gezuiverd te worden; zo min is het ook mogelyk, dat een blinde Zondaar een ware, en opregte begeerte zou kunnen hebben , om van zyne zonden gewaffchen 3 en gereinigd te worden, zo lang als hem de oogen des verftands niet geopend worden, dat hy ziet, en zyn booze hertleërdkennen, B ho< Pfalmsiï \-9-  en EEUWIGE BEHOUDENIS. i\ heid der zonden; hy verblyd zig in niets anders, dan in de ydelheid der zonden; hy treurd over niets anders, dan wanneer hy in zyn ydele gedagten, en van de uitvoeringe derzelven gehindert, en beroofd word. Hod zou dan zulk een Menfch een begeerte kunnen hebben, om van zyne zonde, (of zyn herte van het booze) gewasschen, en gereinigd te Worden? Neen, het is zo, als reeds gezegd is, zal hy een begeerte krygen, om van het booze zynes herten gewajjehen, te worden , zo moet hy het noodzakelyk eerft leeren kennen; hy moet eerft leeren kennen, boe groot zyne zonden en elenden zyn, en dat zal hy hooit, nog in eeuwigheid leeren kennen, ten zy 'er een Almagtigehand, van ontfermende genade ; aan hem gelegd word; dan gaan zyne oogen open, zo dat hy zig ziet, als eertyds Adam, hoe bloot, en naakt hy is; dan erkent hy eerft regt ^ zyn Rampzalige toeftand; dan ziet hy, hoe hy vertreeden legt in zynen bloede. Nu ziet hy de fchadelykheid van zynen weg, en welk een fchrikkelyk verderf over zyn hoofd hangt; dat hy, door zyne zonden, verdient, en op éig gehaald heeft Godts Ongenade, en toorn, droefheid, en angft: Ja, van Godt en van de heerlykheid zyner fterkte , voor eeuwig Verftooten te zyn. Nu kan hy de zonde niet meer verbergen, verbloemen, of bedekken, gelyk hy te voren gedaan heeft; Neen , maar zy zyn hem nu tot een zwaren laft, zo dat hy klaagt met een zugtende David, Myn] Ongéregtigheden gaan over myn hoofd, als een; zware Iajt, zynze my te zwaar geworden. B 2 En Talm 38:  enEEUWIGE BEHOUDENIS, ar godlyk ligt heeft te zien gekreegen, en de verdiende vloek, en ftraffe der Zonde, in zyn hert begint te voelen; zyn eigen Confcientie geeft hem getuigenis, dat hy den toorn Gods verdient heeft. Hy ondervind in zyne Ziele, hoe boos, en bitter bet is, dat by den Heere zynen Godt verliet, en zyne vreeze niet by hem was ; hy ondervind, dat de Pylen des Almagtigen in hem zyn, welkers vurig fenyn zynen geest uitdrinkt, de verfchrikkingen Gods ruften zig tegen hem; zo dat hy , van wegen innerlyke Zielen fmerte , niet weet, wat hy zal beginnen? daar ontftaat in hem een Angftige zorg, hoe hy uit deeze afgrond des verderfs, in welken hy als verzonken is, mogt kunnen verloft worden; hy berft uit, in zyne verlegentheid, met de alderbitterfte klagte, roepende : ƒ*! ben de Man, die myne e lende gezien beeft.* Hy roept uit de diepte, Ach! wie helpt my uit deze diepte, uit deze brandende Poel? Ach! is 'er nog weder raad en trooffc, voor my elendig Menfch te vinden? Ach! wat moet ik doen, op dat ik Zalig worde ? Doch by dit alles , weet hy nog niet. wat hem tot zyn Eeuwige Zaligheid, en behoudenis nuttig is: de regte weg, en het middel, waar door hy moet gewajjehen, en van zyne geeftelyke melaatsheid gereinigd worden, is tot nog toe voor hem verborgen , en dus taft hy als een blinde na den wandt, en verbeeld zig, zig zelf van zyne Onreinigheid te kunnen waffchen, en te reinigen, met N eter en Borith, Zeep, en Salpeter. Ik meen, door zyne eigenekrage, B 3 door [erem. 3j 19. fob 6: 4, [laag!. : 1.  2 { \ l I 1 ] t 1 i t i : i i 2 ISRAELS VERLOSSINGE iqor zyne eigene geregtigheid , en goede irerken, zyn Lighaam te kaftyden, vatten, lidden , Aalmoeffen geven , en wat dies neer is; en daar door denkt hy, in zyne belauwtheid, vrede en rutte te vinden, zig net een vertoornd Godt te verzoenen, en :indelyk, daar door, voor eeuwig behouden e worden. Maar het gaat hem even als deDuivevan SJoach, die, een tyd lang heen en weer gezworven hebbende , geen vatten grond 'wor de bolligheid bares vocts konde vinden; de oppen der bergen waren voor haar geen veiige fchuilplaats, om op dezelve te kunnen, ■uften; dit was eerder een plaats, om in de Moeras te verzinken: nog veel minder konIe zy eenig voedzel vinden; want het was dies woeft, zo dat zy in hare vermoeitheid ïad moeten vergaan. indien ze niet wederkeerde van haar omzwerven, en dat Noach. haar niet, met ontferming, weder ingenomen hadt; even zo is het getteld met een overtuigde Zondaar; in alle zyne deugden, en, betragtingen, vind hy geen vatten grond, om daar op veilig te kunnen ruften ,• hy vind in dezelve geen voedzel, nog kragt, om zyne begeerige , en zoekende Ziele, daar mede te verkwikken, of te vertrooften; hy ziet, dat alle zyne geregtigheden zyn, als een wegwerpelyk kleed, en hem voor een heilig, en regtveerdig Godt, niets kunnen helpen j hy krygt te zien, dat dit de regte weg niet is, tot Redding en behoudenis van zyne Ziele, Ja dat die weg, die hem te voren regt icheene in zyne qogen, waar door hy dagt  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 23 behouden te worden, wegen des doods zyn ; Maar dat hy alleen uit genade moet Zalig, en behouden worden, en niet uit de werken ; hy ervaard zyne dwaasheid, en ydele gedagten, waar mede hy zig zo langen tyd gevleid , en gevoed heeft; verbeeldende zig zelf, van zyne Onreinheid en boosheid te kunnen waffchen, en reinigen. Maar nu ziet hy, dat dit een gebrókens rietflafis; nu begint hy met Job te klagen, Indien ik my wassche met Sneeuwater, ende myne handen, zuivere met Zeep, dan zult gy my in de gragt induiken; ende myne Kleederen zullen v$n my grouivelen. Hy ziet de onvolmaaktheid van alle wettifche reinigingen, ende volftrekte noodzakelykheid , van iets A nDers, en beeters, om hem te wafjcben, en te reinigen van zyne Zonden, hy ziet (zeg ik) dat hy een bezon de re (*)foort, van wajfchinge nodig heeft, en dat moet alleen uit vrye genade aan hem gefchieden , door den Almagtigen Godt , die zeggen kan, I k wil, word gereinigd. En zo die hem niet wafcht, zal hy ook nooit rein worden, Daarom neemt hy zyne toevlugt tot den Heere, en draagt zig aan hem op, met ernftige gebeeden, zugtende: „ ê Heere 1 ik „ worde onderdrukt, weejï gïjhjkborge". „ Het is waar, ik ben zo Onrein, ja Onreiner als een Melaatfche, en verdiend< „ vooi (*) GeliefdeLeezer,dit bezondere en eenigi middel, waar door hy van alle zyne Zonden moe gewaiTchen en gereinigc worden: gaa ik nog om rede een voorby. B 4 fob. 9: 3°: 3»* Jefaia 38c 14. c  Pf.5n4 9> 12. t 24 ISRAELS VERLOSSINGE „ voor eeuwig verbannen te zyn van uwe „ tegenwoordigheid; nogtans, hoe Onrein „ ik door de Zonden geworden ben, even5> wel, Indien gy wilt, gy kunt my reinigen, „ en zo wit, en zuiver maken, als Sneeuw, „ yergun my die genade, ö Heere, en ver„ heerlyk uwe barmhertigheit in my volko„ men te reinigen, en zo volmaakt te zui„ veren, dat 'er geen vlek in my overblyfd. „ Ach! Heere, Wascht gy my * wel, :,, van myne Ongeregtigheid, Ende reinigt „ my, van myne Zonde, ontzondig my met „ Tzop, ende ik zal rein zyn, Wascht „ my ende ik zal witter zyn , dan Sneeuw, „ [chept. in my «» reiniierte, o Godt, „ ende vernieuwd in het binnenfie van my eenen ,, vaflen geeft. " Hoe! mogt een opmerkende Lezer hier vragen , hoe kan ik dat begrypen? is de Menfch van naturen zo geeftelyk blind, dat hy niet wil, zo onmagtig, dat hy niet kan, ja zo dood in Zonden, en misdaden, gelyk wy hier breedvoerig geleezen hebben. Hoe kan dan de Heere door Jeremia zyn gezante en boetprediker , Jeruzalem laten vermanen , Wafcht uw herte van boosheid, daar nochtans zulks in 's Menfchen eigen kragt niet is, om te doen! Is zulk een vordering niet te vergeefs, ja Onregtvaerdig ? Even, als of men tot een blinde zeide, ziet, toï een lamme, gaat, tot een doode flaat op, en Leeft. Hoe zoude de Heere dan zulke zaa- (») Volgens het grondwoord, *jD33 rD^H ^ nigvuldiq my te waffchen.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 23 zaaken, van den blinde, en doode Zondaar vorderen, dat hem volftrekt onmogelyk, en waartoe hy gants onbekwaam, enonmagtig is! zekerlyk, in den eerften opflag fchynt deeze vraage voor te komen, als een grote zwarigheid; maar zy zal haaft verdwynen, als wy dezelve van naby befchouwen. Wat zoudt gy, myne Geliefde Broeders, oordeelen van zulk een dwaze , en booze dienftknegt, die zig door zyn dronkenfchap, en Losbandig leven, zo onbekwaam gemaakt heeft, dat hy gantfch onmagtig is, om zyn Heer te kunnen dienen ? zou hy zig , met te zeggen, ik kan niet, voor zyn Heer kunnen verontfchuldigen ? en zou zyn Heer, daarom niet het hoogfte regt behouden, om van hem zyn fchuldige pligt te vorderen? Ja, moet gy immers antwoorden! even zq is het met den Zondaar gefteld, dat hy de vorderinge Gods niet doen kan, dat is zyn eigen fchuld, dat hy zig zeifin die ftaat van onmagt gebragt heeft. Hoe zou hy zig dan daar mede kunnen verfchonen, en ontfchuldigen , met te zeggen, ik kan nietl en nog veel minder beneemt dit zeggen Godt, onzen Heere, het regt, om van hem te vorderen het gene, dat hy Noodzakelyk verpligt is om te doen. (2) Deeze Geeftelyke Onmagt is by hem niet, zonder en tegen zyn wil: hy kan zig niet, door zyn eigen kragten, tot Godt bekeeren, en zig van zyne Zonde waffchen en reinigen, dat is waar; maar dat is ook te gelyk waar, dat hy ook niet wil. Hoe dikjirÜi} hooren wy den Heere klagen, over I§B'5 ra:  Pfalm8l 12. Jerem 2: 31. Ezeclviel 33! ih Jf.45: 26 ISRAELS VERLOSSINGE :raels booze Onwil: Maar myn Folk beeft myne fittnme niet gehoord, ende Israël heeft myner niet gewild: -waarom zeit dan myn Volk, uoy zyn * Heeren, wy en zullen (dat is) (wy willen,) tot u niet meer komen ? de Zondaar wil fterven , waarom wilt gy fterven, 6 Huis lsraels , dat niet willen, dat met het niet kunnen te zamen gepaard is, dat verdoemd den Zondaar, en beneemt hem alle uitvlugt van verontfchuldiging. (3) De Heere laat door den Propheet, dit Volk vermanen , Wafcht uw herte van boosheit, dat is haar plicht, dat moeten ze noodzaaklyk doen, zullenze behouden worden ; krygen zy dan te zien, dat zy het door hunne eigene kragten niet doen kunnen , zo wert hunne geeftelyke Onmagt, daar door, aan haar ontdekt, en dus worden zy radeloos , en verlegen by zig zelfs; dan leeren zy in de benauwtheid hares herten, hare toevlugt tot den ontfermenden Godt te nee* men, voor zyne voeten in Ootmoed zig neder te leggen, en hem te fmeken, dat h t naar den Kykdom zyner genade, haar mogt wafjchen, en reinigen van hare Zonden. Zy wenden zig na dien Heiland, die niet alleen tot hun, maar ook te gelyk tot alle eindens der aarde, roept, wend 11 na mytoe, en wordet behouden. En dus gefchied diergelyke vermaninge, niet te vergeefs, want hec (*) Door het grondwoord "ÜTl Radnu verftaat de Targum, wy zyn verftooten, of verworpen, en volgens het gevoelen der Rabbynen is dit een wanhoopig zeggen, wy zyn afgefebciden of afgedvjaalt, ol weggegaanyan u.  j-nEEUWIGEBEHOUDENIS. 27 tiet is een middel in Godts hand, waar door h y de zyne uit haren Zonden flaap opwekt, hun, hare Onmagt ontdekt, en eindelyktot gelove enbekeeringe brengt. Godts bevee. len, en vermaningen, veranderen zy in loutere gebeeden, enzugtendeftemmen, Roepende : Heere gy hebt gebooden, dat men uwe beveelen zeer bewaren zal, Ocb\ dat myne we een eerigt werden, om uwe inzettingen te bewaren. Zegt hy, bekeerd U, bekeerd U, van uwe booze wegen , zo galmt uit hare mont die klagende Echo: Heere, bekeerd (gy~) ons tot u, zo zullen wy bekeerd zynl Beveelt hy, Maakt u een nieuw herte, ende een nieuwen geeft; zo is hare zugt, met den Boetvaardigen Digter , Schept (gy,) in my, een rein herte, 6 Godt, ende vernieuwt in het binnenfte van my, eenen vaften geeft. Hooren zy die getrouwe vermaning, wafcht uw herte van boosheid, op dat gy behouden word; zo vloeit uit haren mond, en zy verheffen hare ftemme, met een biddende David , wafcht g y m^ wel, van myne Ongeregtigbeid, ende reinigo my van myne Zonden. Ontzondig G y my mei Tzop, ende ik zal rein zyn, Wafcht my, ende ik zal witter zyn, als Sneeuw, weeft my tot eenen fterken Rot (leen, tot een zeer vaft huis, om my te behouden: en zelf met onze Propheet, behoüdbjj, Heere , zo zal ik behouden worden. Zyfmeeken, zy bidden, er houden niet eerder op, nog laten hare Zie le niet wederkeeren in hare ruft, tot da zy kunnen zeggen : Ik heb gevonden, dien die myne Ziele lief beeft. En die zo tot 11 e j komen , worden ook niet afgeweezen, o voc Pfalm 119:4, st Ezechiel 33= liKlaagl.5:21. Ezechiel ï8: 31. Pfalm 51 j 12. Pfalm 51: 4> 9- Pfalm 3i: 3. Jerem. 17: , 14- >Hoogl. 3: 14- f r  Pfalm t } 'jpïoverb. ; *8: 14. ; I 1 jj i ( C aS I3RAELS VERLOSSINGE voor het hoofd gefloten ; die hem zo in geelt, en in waarheid aanroepen, die worden ook van hem verhoord: want ^Heere ij baby, de gebrokene van herten, ende hy behoud ^ verjlagene van geefte, en hy vervult hare biddende munt, die zy zo wydopendoen met bet goede, en roept haar toe (gelyk eertyts aan de Propheet Jefaias) die trooftryke woorden , uwe zonde is u verzoent, uwe zonden zyn uvergeven: uw gel ov e heeft «behouden Zo datzyinhet geloof Juichende uitroepen , ziet deze is onze Godt, wy hebben hem venvagt, ende n y zal ons Zalig maken ; enz. ^Heeke is onze Koning, h y zal ons behouden. Maar aangaande zulke Menfchen, die onder alle toeroepinge, en getrouwe vermanmge, egter verftokt, verhard, en onbekeerdblyven, die hebben niets, waarmede zy zig zouden kunnen verantwoorden. Alle verontschuldiging word haar daar door geheel benomen; want het is hun gezegt, wat tot hunne eeuwige behoudenis en vrede dient, ö Zondaars, tothoetenge? tot hoe lange sult gy zulke gedagten der Tdelheden, u verbeeldende, dat gy u zult kunnen verfchooaen, met het zeggen, 11c kan niet, in iet binnenfte van u laten vernagten? Ei, verïardet dog uwe herte niet, want die zyn her'e verban, zal inbetquaat vallen,zegtSalomon rly zal vallen van het quaat der Zonde in het maat der ftraffe, en naa uwe hardigheit vergadert gy u een fchat van toorn: maar hoord le beftraffing, en getrouwe vermaning, van inzen Propheet, die nog tot op dezen huiigen dag U toeroept, (gelyk eertyds Jera- za«  ênEEUWIGE BEHOUDENIS. 33 Juda, ende uit de plaatzen rontom Jeruzalem, ende uit den Lande Benjamins, ende uit de leegte, ende van bet gebergte, ende van bet Zuiden , Aanbrengende brandoffer, ende Jlagtoffer, ende Spysoffer, ende Wierook , ende aanbrengende Lofoffer, ten huize des Heeren. Maar mogelyk zal 'er iemand zyn , die door het aanhooren, van deze vermaning en waarfchouwing, in het herte getroffen zynde, by zig zei ven verleegen werdende, in moedeloosheid Redeneerd: dewyl dog de Zonden van deeze Stad, zo groot en menigvuldig zyn , dat zy de Gramfchap des allerhoogften tergen, zo dat het onmogelyk is, dat hy dezelve nog langer in zyne goedheid , en lankmoedigheid zoude kunnen dragen , enz. Wat zoude dan dog myne bekeeringe uitwerken, zoude de Heere, om my alleen, deeze geheele Stadt verfchoonen? en hoe zal i k in 't bezonder uit dit verderf behouden worden? Ja Zondaar! ik hebbe het gezegt, en ik zegge het nogmaals tot U in het particulier, Wafcht uw herte van boosheid, op dat gy behouden wordt, gy moogt zyn, wie gy wilt. Al werd de geheele Stad in een Puinhoop, en Woeftyne verandert, al moeft gy met uwe oogen zien, het fchrikkelyk verderf, en't omkomen van uw Vader, Moeder, Broeder, Sufter, enz., zo zoud gy dog uitditgevaai kunnen ontkomen, want die zig laat waarJchouwen, n eho ud zyne ziele, dan hebt gy nog dat uitmuntend en Zalig voorregt, om met David te mogen bidden, ik ben de uwe behoud my, ja in degrootftebenauwtheid, en C doods Ezechid 33: 5- Pfalm 119:  Pfalm 34: lp. Pfalm 7: 11. ITofea 1 P4. Pfalm 1 ij- 34 ISRAËLS VERLOSSINGE doods verfchrikkinge, kunt gy u troofterr, en hope fcheppen, dat de Heere is naby de gebrokene van herten, ende hy behoud de verllagene van geefie: vertrouwd gy op hem 9 met een opregt herte, want hy behoud die opregt van herte zyn. Hebt gy daar van niet een kragtig en overtuigend voorbeeld, in den regtveerdigen Lotb? al wierden Sodom en Gomorra, en alle hare omleggende Steden, met het gewas des Velds, door Swevel en Vuur uit den Hemel, van den Heere omgekeerd, en verdorven, nogtans op welk een wonderbare wyze, leide de Heere Loth uit het midden dezer omkeennge, en hy werd behouden. En al was het dat gy in de Ongeregtigheiê dezer Stad door het woeden der Vyanden zoud omkomen, en mede onder de dooden geraakte , zo zult gy egter uwe koftelyke Ziele, als een buit wegdragen, en zy zal voor Eeuwig behouden zyn; want die in hem geloofd, zal leven, al waar hy ook geftor,.ven, want hy zal u van 't geweld der helle verlojjen, en vry maken van de doot enz. dan zult gy ingaan in de Eeuwige Zaligheidt. ö! Hoe groot is dat goedt, dat hy weggelegt heeft, voor de geene die op 7. hem betrouwen. Dan zult g y zyn Aangezigt ' in geregtigheidt aanfcbouwen, en met zyn beeldt verzaadigt worden als gy zult opwaken, ö! Zalige behoudenis-! voor Eeuwig te zitten onder de fchaduwe van den Alraagtigen, van den Algenoegzaamen en Vriendelyken Jebovak! zoude uw hert niet gaande gemaakt en begeerig worden, 0 Jeruzalem ? om niet alleen  enÈÈUWIGEBE II OUDENIS. 35 de tydelyke, maar ook de eeuwige behoudenis deelagtig te worden , en uw herte aan den Hee~ re aan te bieden, en met den Godtzaligen David te fmeeken, dat 11 y uw wafcht en reinigt van uwe Zonde, boosheidten Onreinigheidt, en in u een nieuw hert fchept. 't Komt my ook waarfchynlykft voor , dat onze Propheet niet alleen gezien heeft, op de behoudenis van de tydelyke oordeelen en rampen, die haar zouden overkomen ; maar voornamentlyk bedoelt heeft hare eeuwige behoudenis, de behoudeniffe van hare koftelyke, onfterfiyke Ziele. Want , wat zoude haar alleen een tydtlyke behoudeniffe , en uitreddinge baten, zy zouden daar door maar alleen voor de tyd, en niet voor eeuwig behouden zyn; offehoon het Lighaam hier een korte tydj in vreugden vergenoeging hadde geleeft, de dood zou tog eindelyk als een fchuldeifcher komen overvallen, en de Ziele dit ftoflyk, bouwvallig Lighaam moeten verlaten , en als dan zouden zy by het einde hares levens , alle hare voorregten die zy genooten hebben met een Eeuwige Rampzaligheid moeten verwiffelen , en de ftraffe van een vertoornd Godt voor Eeuwig moeten ondervinden, wat zoude hun dan baten, (zeg ik) zulk een tydlyke behoudenis ? Ja wat batet een Menfche, zo hy de geheele Wereld gewind, en lyd fchade aan zyner Ziele? De Propheet had ook gezegt, het hert té waffchen en te reinigen, waar door hy de innerlyke Zielsvermogens, en geene uitwendige waffching en reiniging verftaat, gelyk Ga Sri  36 ISRAELS VERLOSSINGE in de verklaring daar.van gebleekenis. Dus bedoelt hy hier ook niet alleen een uitwendige, tydlyke behoudenis, maar vooral, en noodzakelyk, eene Eeuwige behoudenis der Ziele. Deze moeft voor eerft, en bovenal behertigd worden: want is de Ziele van yder onbekeerd Zondaar, en dus ook van Israël, in haren Onreinen, onbekeerden ftaat, zo Rampzalig, Ongelukkig, en in het uitterfte gevaar om verlooren te gaan, en Eeuwig van Godt afgefcheiden te zyn , hoe nodig dan, dat voor de behoudeniffe daarvan, voornamentlyk, en bovenal, moet gezorgd worden. " Daarom vinden wy ook des Heeren ïropheeten overal daar het meeft op aandringen , 't welk genoeg in Godts Woord bekent re, zie maar Jef. 45: 17- Maar Israël word verlojl, door den Heere, met eene Eeuwige Verlossinge: en wel met een byzondere nadruk vers 22. Wendet U na my toe, en Wordet behou t>e n , daar het zelve grondwoord tygnn van JNS» gevonden word, 't welk niet anders als een Eeuwige verloffinge, een Eeuwige Zaligheid, en behoudenis, uitdrukt, het welk niet alleen een tydelyke behoudeniffe des Lighaams, maar voor al der Zielen is; en nog meer diergelvke plaatzen. Nu blyft ons ter Betragting nog over, het twede deel van onzen Text: Namelyk, de getrouwe vermanende vraag , tot boe lange zult gy de gedagten uwer ydelbeid, in het binnenJle van u laaten vernagten?  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 37 R. Abarbenei verklaard deze woorden aldus , $i jtobtto -p-.pn pSn 'na -iy rap oworn TnD^nDsi "pa^a »., Tot hoe lange zult gy in uw hert, en in „ uwe gedagten, de Zonde, en de Misda„ den, die immers ydele gedagten zyn, la„ ten overnagten" ? Myns bedunkens , is deze verklaring ganfch niet kwalyk nog ongefchikt. Maar het is nogtans aamerkelyk, dat Jeremia, juift het woord "piN, Onecg, hetwelk afftamt van paAven, hier gebruikt, en niet het woord Habel, of pn Riek , of inn Tohu, of Schaaf, die dikwils in de Heilige Schrift voorkomen, en Tdelheid uitdrukken; gelyk wy vinden, Pfalm 9;: XI. Pfalm 2: 1. Ezechiel 13: 6, 8, 9. Hozea 12: 12. 1 Samuel 12: 2r. Naar myn Eenvoudige gedagten, zoude ik zeggen, dat het daarom gefchied is, om dat het woord pj< Aven, Niet alleen Tdelheid, maar ook te gelyk allerlei Ongeregtigbeid, Elende, Moeite, Verdriet, Afgodery, ja den Afgod zelf beteekend. ( 1) Beteekend het woord pü Aven , allerlei Ongeregtigheden : zo zegt Elibu tegen Job, wagt u, en wend u niet pa tot Öngeregtigheid. De digter troofte zig, zeggende: badde ikna fitf Ongeregtigheid met myn herte gezien; de Heere en zoude niet gehoord hebben. En dat komt voor, (a) met gedagten, Hare gedagten, zegt C3 Je- R. AbarbenelFo. 103. Job. 35: 31. Pf. 66: 18. Jef.5p:7.  en EEUWIGE BEHOUDENIS 69 Godts niet langer, die u nog draagt en in het Land der levendigen bewaard, en door zyn heilig woord u toeroept, Bekeerd U, bekeerd U, want maarom zoudt gy fterven, ó huis Jsraels? en door onze Propheet: Wafcht uw herte van boosheid, op datgy behouden wordt. Laat ik na in myn voornemen voortgaan, orft u te beantwoorden op uwe ydele gedagten, met welke gy u bedriegd. Gy zegt, dat gy gelooft, dat Godt een eenig Godt is; gy doet wel, de Duivel gelooft dat ook, volgens de eigen woorden van uwen Tahnudt, ,, dat de Duivel den naam Gods niet te ver„ geefs noemd," en volgens de verklaring van R. Salomon, over Job 1: 7. zeggen de Rabbynen: ,, De gedagten of het voornemen „ van den Duivel was ten goede geweeft, „ en Godts eere gezogt." ^°g gy Joodfche Mannen, gy moet niet denken dat het daar mede genoeg is , om maar te wecten, te geloven, en te belyden, dat 'er maar een G'odt is, en dat het verder Godt even veel zoude zyn, hoe men hem dient, als maar de meening goed is, om Godt in, endoor dat werk tedienen; neen, hy wil gedient worden op eene wyze die hem behaagt, en die hy ons in zyn heilig Woord voorfchryft_, dat blykt klaar, uit 2 Kon. 17: 24, 29. Godt is een geeft, en daarom wil hy ook in geeft en in Waarheid ge01 ent worden. Wy moeten hem niet alleen uitterlyk met het lighaam dienen, maar met onze ganfche Zielen. Daarom zeide David: Looft den Heere myne Ziele , en al wat-rik \ wen in- my is zynen heiligen name. En dei E 3 Pro.- Megilla 7o. 3. 03: u  Jefaia 26: 9- i Cron. 88: 9. Jofua 24: 15- Pfalm 18: 2. Pfalm 73:25. Pfalm $6:11. 70 ISRAELS VERLOSSINGE Propheet Jefaia zegt: met myne Ziele, beÏÏ ik u begeerd in den nagt, ook zil ik met mynen geest, die in bet binn enste van my is, u vroeg zoeken: Hy moetgedient worden , mee het ganfche hert, zo als David zynen Zoon lanbeveeld : gy myn Zoon Salomon kent ien Godt uwes Vaders, ende dient hem, met ten volkomen herte , ende met een willige Ziele, want de Heere doorzoekt alle hekien, ende hy ver/laat al bet gedigtzel der sedagten. Maar zal men hem dienen , zo als hy gelient wil worden , zo is het ten hoogften loodzakelyk, dat men hem eerft leert kenien in zyne Eigenfchappen; zo lang dit niet *efchied , is het onmogelyk, om hem op 2ene Gode betaamelyke wyze te kunnen dienen, te lieven en te vreezen, op hem alleen te vertrouwen, zig hem te onderwerpen, en te •eren; maar zy, die hem regt in zyne Ei«enfebappen hebben leeren kennen , zullen hem alleen dienen, en met Jofua uitroepen. Aangaande my, ende myn buis, wy zullen den Heere dienen: die zullen hem ook Liefhebben , en de eigentlyke grond van deze liefde is Godt zelfs, om dat hyde liefde zelfs is , wy hebben hem lief, zeggen zy, om dat hy ons eerft lief gehad heeft. Daarom zeide David. ik zal u hertelyk lief hebben, Heere, myne flerkte. By Afapb was die Liefde zo brandende, dat hy moeft uitroepen, Wien heb ik neffens u in den Hemel, neffens u, en lufl my ook niets op der aarden. Zy vreezen hem, dit was Davids gebed, vereenigd myn heute tot de vb.eeze uwes naams: want hoe  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 71 hoe grooter en levendiger deeze vreezeis, hoe kragteloozer ook de Zonde word. Ach! •mie zou u niet vreezen, 6 Koning der Heidenen! mant het komt u toe. Zy zullen ook op hem alleen vertrouwen, die zyn Naam kennen, zullen op hem vertrouwen, en zig hem Onderwerpen in alle omftandigheden, waar in zy komen, en met Davidzeggen: Ik ben verjlomt, ik en zal myne Mond niet opdoen, want gy hebt het gedaan; en met Job, de Heere beeft gegeeven , ende de Heere beeft genomen, de Naam des Heeren zy gelooft. Ziet eens, hoe zig de Godzalige David gedraagt , toen hy voor zyn Zoon Abfalom uit Jeruzalem moeft vlugten, en wat hem daar al is overgekomen, en hoe geduldig hy zig onderwerpt den wille des Heeren; hy zeide : Laat hem vloeken want de Heere heeft dog tot hem gezeid, vloekt David , wie zoude dan zeggen , waarom hebt gy alzo gedaan ? Ook eer en zy hem, niet ons, niet ons, ó Heere. (zeggen zy,) maar uwen name geeft eere, gevet den Heere eere ende flerkte; gevet dei Heere de eere zynes Naams. En zy wekken malkander daar toe op , Maakt den Heen met my groot, en laat ons zynen Naam te zamen verhogen. Ik bid u, myne geliefde, blyft hier eer weinig by ftaan, keert tot u zeiven in, er vraagt u eens, of gy ooit Godt hebt leerer kennen zo als hy moet gekend worden, da hy niet alleen genadig en barmhertig, maa; ook heilig en regtveerdig is, die zonder kren king van zyne heiligheid en Regtveerdigbeid een Zondaar onmogelyk kan ongeftraft laten E 4 heb Pfalm 9: IU Pfalm 39: 10. Job!: at. 2 Zamuel 16: 10. Pfalm 115: 1. Pfalm 29: 1,2. 'Pfalm 34: 4- l 1 I t t  i Cron. 28: 9. JeC 29: Aben , Efra j over t Pred.5:i. 72 ISRAELS VERLOSSINGE hebt gy die kenteekenen, die uit de ware kennijfe Godts voortvloeijen, zo als wy reeqs gezegd hebben , en dient gy hem in geeft en in Waarheid? Dient gy hem, om dat hy waardig is gedicnt te worden? neen: dit is dereeden niet: maar gy dient hem om Lighamelyke Zeegeningen te verkrygen. Dient gy hem met een volkomen hert, ende meteenwiU lige Ziele, zo als David zynen Zoon Salomon beveeld? Wat kan een dienft, zondereen volkomen herte, Gode behagen? geen werk, hoe heilig het ook in zig zelfs mogt zyn, kan Godt behagen,-als het niet voortkomt uit een gehoorzaam hert. Godt wil het herte hebben, Myn Zoon, zegt hy, geeft my uw herte : immers , wy zelve willen het herte hebben van die, welke ons dienen, Dan hebben wy eerft in haren dienft behagen, als het gefchied met een volkomen hert, Dus heeft Godt dan ook behagen in onzen dienft. Maar laten wy eens zien, op welke eene. wyze gy hem dient. Ach ! bedenkt maar eens uwe Oneerbiedige Godsdien ft, in uwe Synagogen en gebeden; kan die Godt aangenaam zyn? verftaat gy wat gy bidt? is h^t niet maar Lippewerk ? zo als Jefaia den H e eï e fpreekende invoerd , zeggende : dit polk naderd tot my , met zynen Monde, ende ly Eer en my met hai e l i p p e n ; dog baar hert s verre van my. * Waarlyk het hert van een God- (*) Leeft tog eens de verklaring van R. Aben Efra, iver Pred. 5: 1. weeft niet te fnel met uwen Monde, Inde uw herte en haafte niet een woord voort te brenen voor. Codes aangezigte, „ Hoe hy daar een kort „ Ge-  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 73 Godvrezend Menfch moet met tranen aangedaan worden , als hy in uwe Synagogen komt, en die oneerbiedigheid aanfchouwd. Kan hy u wel anders befchouwen, dan als eene bloote Machine, die wel een Menfchelyke geftalte vertoond, en die, door inwendige Inftrumenten bewogen wordende , eénige Menfchelyke bewegingen nabootft , maar waar aan het waare leven ontbreekt? Hy moet met verwondering vragen , „ is dit „ het volk dat eertyds van Godt zo geliefd „ was, zo dat het weleer genoemd wierda „ een heilig Volk, een uitverkoren Volk, „ een Volk van des Heeren eigendom, bo„ ven alle andere Volken bemind en ver„ koren? een Volk aan wien de Heere zo s, veel wonderen, en zo veel weldaden ge„ daan, zyne Almagt, in het midden daar „ van, en zyne heerlykheid zodanig aan „ hen geopenbaard heeft, als nooitgefchied „ is, aan eenig Volk op denganfchen Aard- 5, bo- „ Gebed aaiipryft, en byzonder aandringt, omniette bidden, ten zy men verflaat wat men bid." Gelyk hy zig ook kragtig uitdrukt, over Pfalm 78: 37. „ "jbn rmtt nSönn np'I* *** dat het voornaam„ fte van het Gebed beftaat in de Aandagt des Her„ ten. En op dezelve wyze fpreckt ook R. Bechai, ,, zeggende: dit is het voornaamfte myn Broeder, de „ aandagt des herten in het Gebed, laat uwe tonge „ niet eerder fpreeken, voor dat uw harte bedagt heeft „ wat gy wilt fpreeken, want al is het nog zo weinig, „ als maar de aandagi des herten daar by is, is beter, „ dan de fnelle en vloeijende beweeginge der tonge, ira „ de veelheid der woorden, en uw hen is Leedigdaar E 5 en Pfalm 78 5 37- Chohooth halebabooth , Fo. 158.  Cbobootb halebabootb,Fo. pi. 74 ISRAELS VERLOSSINGE „ bodem ja wie zal alle die goedertierendheden des Heeren konnen vermelden , en al de goedigheid die hy beweezen heeft aan den huize Israels na zyne barmhertigheden, ende na de veelheid zyner goe„ dertierenheden. Maar nu, hoe zynze van den Heere verworpen, en verftoten „ van voor zyn aangezigte, Israël is nu een „ uitgeledigde Wynftok, zy zyn verflonden, „ en zyn geworden als een Vat daar men „ geeenen lult toe en heeft, nu weid haar ,, de Heere als een Lam in de ruimte, ö „ droevig verval! en wat gelykt haar Gods„ dienft, by die van hunne voorvaderen, „ met wat voor een ontzag en eerbied wa„ ren zy aangedaan, als zy in haar Gods„ dienft , tot den Heere naderden , maar „ hoe ongeregeld en ongefchikt gaat het hier „ toe. Men befpeurd hier geen de minfte „ ontzag en vreeze voer Gods gedugte hoog„ heid, nog eerbied voor zynen heiligen ,, Naam. Gelykt dit na een Godsdienft! „ d'eene lagt, de ander praat, en draaid „ de Oogen gins en weder, men ziet klaar dat de vreeze Gods in deeze plaatze niet „ en is." Maar geen wonder , hoe zoud gy hem anders kunnen dienen, dewyl gy hem niet en kend? * Gy zegd, dat hy uwe Godt is, en gy (*) Ziet hoe R. Bechai zig hier over breedvoerig verklaard, „ hoe onmogelyk het is, om God te kunnen „ dienen als men hem niet en kent, en hoe geveinft „ zulk een Godsdienft is, want het gefchied van hem „ of  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 75 gy en kend hem niet: Dus dient gy een onbekende Godt. Want hier aan weten wy, dat wy hem kennen , zo wy zyne Geboden bewaren , Maar die daar zegt, ik kenne hem, en bewaard zyne Geboden niet, die is een Leugenaar, en de Waarheid is in hem niet. Lieft, en weeft gy hem? Ja, zult gy zeggen, zouden wy hem niet lieven en vreezenl Maar, de vraag is, op welke eene wyze, gefchied zulks? wat heeft uwe liefde en vreeze voor een grond, waar uit zy voortkomt? is het zo als Maimonides fchryft in het derde deel, Cap. a. (Ik zal hier maar kort zyne meening aanhalen , tot uwe Overtuiging, gy kunt het zelve Breedvoeriger daar van leezen, in de verklaring van Abarbanel, over de woorden Deut. 10: 12. Nu dan Israël, •wat eifcht de Heere uwe Godt van u ? dan den Heere uwen Godt te vreezen, in alle zyne weegen te wandelen, en hem Lief te hebben, ende den Heere uwen Godt te dienen, met uw ganfche herte, ende met uw ganfche Ziele,) „ Daar is , (zegt hy,) eerftelyk een ,; vreeze, dat men voor iets zodanig vreejl „ en fchrikt , dat men gantfch ontroerd , „ en zyne Levensgeeften van hem wyken. Zo is een Menfch bevreeft, alszynVyand „ met een bloot Zwaard hem tegen komt; „ zo is hy bevreeft, als hy een Beeront- „ moet, „ of uit vreeze, of om iets van de Menfchen te ver„ wagten, dus dient hy den Menfchen, maar niet den „ Heere die hem gefchapen heeft, en dat is, omdathj/ „ hem niet en kent." AharbanelFo.281. tot 283.  Gen. 23: 7- Gen. 32: ji. Gen. 20: 11,26:0. Num. 12: 9. Gen. 28: 3 j 76 ISRAELS VERLOSSINGE „ moet, die van zyne Jongen beroofd is. „ Ja zulk een vrees, heeft ook plaats by de „ heeften, een Schaap dat vreefi, als het „ maar een Wolf ziet, enz. Even zo vrees„ de Vader Jacob voor zyn broeder Ezau, „ hy vreesde zeer, en het v&as hem bange. „ Daarom badt hy, Rukt my dog uit mynes „ Broeders hand, uit Ezaus hand, want ik „ vreeze hem, dat hy niet miffchien en ko„ me, ende my fta, de Moeder met de Zoonen: „ zo vreesde ook Abraham en Izaac. ,, Maar de twede vrees heeft zyn oor,, fprong, en komt voort uit hoogagting, „ wanneer men iets erkend, dat in zig zelfs „ hoog en verheven is; zo beftraftedeHEe „Re Aaron, en Mirjam, waarom dan en hebt „ gy niet gevreesd, tegen mynen knegt, „ tegen Mozes te fpreeken! De Heere zegt, „ zoudt gy voor Mozes niet vreezen, daar „ ik met hem van mond tot mond gefproken „ hebbe? is hy het niet waardig? zo vree s„ d e Jacob als by van zyn Slaap ontwaakte, „ ende /^vreesde, ende zeide hoe vrees- l y k is deze plaatze ? dit is niet dan een huis „ Gods, ende dit is een Poorte des hemels." En op meer diergelyke plaatzen. „ En even deze twee onderfcheidene v r e e« „ zen, worden ook by ons Menfchen ge„ vonden , in opzigt tot Godt; want Men„ fchen, die Godloos zyn, (zoals dit woord, 1, DHDrin hagezeerim uitdrukt, bete„ kend het zulke Menfchen, die het ont„ breekt, aan een regt e kerm ij]e van Godt, , zo als hy moet gekend worden,) die vree, zen hem van wegen defchrikkelyke^m/; » fen,  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 77 „ fen, die hy aan de Godloze uitvoerd, waar ,, van gezegd word, Laat de ganfche Aarde „ voor den Heere v r e e z e n , laat alle de „ Inwoonders der IVaereld voor hem Schrikken : Gelyk Wafch voor het vier Jmelt , zullen de goddeloze vergaan voor Gods aan,, gezigte." (Gy kunt dit nog meer uitgebreid leezen , in het vermaarde boek van R. Bechai, hoe zulk eene vreeze , niet de regte is , „ want, zegt hy, als hy geen flraffe hadde te „ verwagten , zoude hy den Heere niet vree„ zen.") „ Maar de Opregten en de Vromen, die „ vreezen hem niet, om deze reden; maar „ zy vreezen hem uit hoogagting, we„ gens zyne hoogheid, en verhevenheid ; „ want als eens een Menfch begint te be- fchouwendegroote verhevenheidvanGodt, „ en de Nietigheid, en geringheid van den Menfch, zowerdhyvcrfchrikt, enfchaamd „ zig zelfs iets te doen, dat tegen des Hee„ renwilleftrydigis;gelykalszigeen Menfch „ fchaamd, voor een Eerwaardig Man, iets „ te doen dat niet regt is, al heeft hy in 'c „ geheel geen fchade of nadeel daar van te „ wagten; en dit is de opregte vreeze, „ die de Heere eifcht van Israël, enz." Deze verklaring voldoet myns bedunkens heel wel. Ik bediene my dierhalve van zyne eigene woorden ook, aangaande de L i e fde; want in deze aangehaalde texts volgt vreeze, en liefde onmiddelyk op elkander. Voor eerlt, daar is een Liefde, die men tot iemand heeft, om dat men van hem iets verwagt, zo haddeIzaac, Ezau lief, want het Pfalra 33: 8. Pfalm 68: 3. Chobootb halebabooth , Fo. 156. Gen. 253 28.  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 83 „ Godt, om zyn woord, en zyn Gebod te ,, gehoorzamen, en hy zal het zelve in het verborgen Najagen, en niet om zig daar ,, mede groot te maken voor de Menfchen, „ maar om te doen den wille zynes Vaders, „ die in de Hemelen is, die de Waereld, 3, met, en door zyne goedertierendheidge,, bouwd, en den Menfch uit niets gefcha,, pen heeft, en hem nog in de Waereld ,, ftaandehoud, bewaard, en beveiligd voor ,, alle booze Ontmoetingen: daarom alleen „ is hy verpligt om hem te dienen, en zyne ,, geboden te onderhouden , al leefde hy ,, ook duizend Jaar, en hy die groot is van ,, raad, en magtig van daad, die ziet en „ weetalle verborgene dingen; diezynher,, te kend, en proeft zyne gedagten, die „ zal hem ook zyn loon geven, na zyn Hart, „ en na zyne Werken." Zeer wel gefproken, maar helaas! het is met u lieden in 't tegendeel. En dus is het met het vertrouwen op Godt ookgefteld, want gy vertrouwd op hem niet, maar op u zeiven. op uw Rykdom, op uwe Sterkte, op uwe Wysheid. En aangaande uwe Eeuwige behoudenis, en gelukzaligheid, zoekt gy niet uit genade Zaligt e worden, maar gy roemd en vertrouwd op uwe Werken, en eigene geregtigheid. Aangaande uw gezegde, omtrent het twede Gebodt, het is waar, en ik moet het u toeftemmen, dat gy een affchrik hebt van alle uitwendige Afgoden en Beeldendienft, federt de tyd, dat de Heere u zyn fchriklyke wraak en ftraffe heeft doen ondervinden, toen hy uwe Vaders, als ballingen, wegvoer-* de na Babel. Geen wonder, want daar kan F a im*  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 85 na rrrv iö ' mp *no j»jr? n no« •ja* lüiJia Kina* nr int ' ir wi snn is* nr tdim nn * din* „ r. „ CHANiNzegt: wat wil dat zeggen, daar „ za/iNÜ gtfew vreemde Godt zyn ? was is dat dog voor een Afgod, die in den Menfche „ inwendig is? dat is de Jeetserhara, booze verleider. En R. Izaac zegt : „ imo uw ' o-ran -nu yin wn „ ioj; on*?» n1? dx ' wp p¥*i nnyji1" „ de Jeetserhara, (of de booze verleider) „ beheerfchd, en overweldigd zo de Men„ fche, dat hy hem niet toelaat te doen, „ den wil van zynen Schepper, als hy niet „ tegen hem, met al zyn magt ftryd". En zo fchryfd ook Abarbanel , over Gen. 4: 7. ,, de Zonde legt voor de deur, en zyne be„ geert e is tot u. De Zonde (zegt hy) heeft ,, haar oorfprong van de Jeetserhara, „ die inwendig in den Menfch is, 'en van hem „ wordt gezeid, en zyne begeerte (naamlyk de Jeetserhara) zal tot u zyn, en gy „ zult over hem heerfchen, (dat is; ftryd, overwin, en breng denzelven onder.") Ik vraag u, dient gy niet deezen Afgod, den booze verleider, die in uw hart is? volgt gy niet alle zyne begeerten op ? zyt gy niet een Slaaf van de Zonde die in u woond? heerfcht de Zonde niet over u? en dient gy haar niet als een Afgod ? (2) Wat voor Lighamelyke denkbeelden, maakt gy u wel van Godt ? hier zoude ik my F 3 zeer Pfalm 8n 10. Menorat Hamaoor.Fo. 39. AbarbanelFo. 30.  Cbagiga Fo. 5. ¥>erachot Fo. 50. Bebartm Rabba Fo. 303. Deut. 10 20. 86 ISRAELS VERLOSSINGE zeer ver kunnen uitbreiden , als ik alle uwe ydele gedagten en Afgodische verbeeldingen , die gy van Godt maakt, zoude nederftellen; maar om Reeden, dat het niet tot een fpotterny mogt misbruikt worden, zal ik maar dit weinige u onder 't oog brengen, en daar by het laten beruften. Ziet wat R, Samuel zegt: „ Godt heeft een bezon,, dere plaats, welker naam is Mistarim, „ (of de verborgene,) in dezelve weend hy, „ om dat de Volkeren de heerfchappy van „ Israël hebben ontnomen," en zoo fchryft ook de Talmud, „ zo als Godt daar aan gedenkt, dat zyne kinderen in elende zyn, Laat by twee traanen inde Zee vallen, „ zo dat men het van het een einde, tot aan het „ ander einde der Waereld hooren kan." En volgens het zeggen van den Medrejch, zoude Godt voor de Eerftemaal geweent hebben by het fterven van Mozes. Ik vrage u, maakt een Heiden wel zulk een denkbeeld van zyn Afgod, als gylieden maakt van hem , die onafbecldelyk en een zuivere geeft is? ö , fchriklyke Afgodery ! (3) Gy moet my immers toeftemmen , dat men Godt alleen moet dienen , en hem aanhangen, want daar ftaat gefchreeven, den Heere uwen Godt zult gy vreezen, hem zult gy dienen, ende hem zult gy aanbangen. Dat woordje hem fluit alles uit wat buiten Godt is ; hem alleen zult gy dienen, hem alleen, zult gy aanhangen, en verder is z\\es Afgodery, wat buiten Godt is, wanneer men een eenig Creatuur, het zy in den Hemel, of op .Aarde, of onder de Aarde, nef-  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 87 neffens Godt fteld, en eenige Godsdienftige Eere bewyft, veel minder aanbid, gelyk zig R. Mcnachim Zarach des anngaande in; zyn boek zeer wel uitdrukt, „ dat men in ' „ geenen deele de gebeden mag doen tot1 „ de Engelen, en dat men ook geen bezwee„ ringe nog Zegenwenfchen in haaren naa„ me mag doen , offchoon Vader Jacob, „ alshydeZoonen^ozepèrZeegende, zegt: „ die engel, die my verlojl beeft van alle ,', kwaat, Zeegene deze Jongers: maar deze „ engel (zegt hy) was de Elohim, van „ wien hy in het voorgaande 15 vers ge„ fprooken heeft, als hy zeide D'M^Xn die „ Elohim, die Godt, voor wiens aangezig„ te myne Vaders Abraham ende Izaak gewan„ delt hebben, D'H^H die Elohim die my „ gcvoedt beeft, van dat ik was, tot op dezen „ dag.... maar gefchapene Engelen (zegt hy) „ zyn nooit, nog van Mozes, nog van an„ deren aangebeden geworden, enz." En evenwel bid gy de Engelen aan, luid uwe bede niet aldus : WO D'Sm VO,bü 131 ba »3Ö M l^tl ' êi Barmhertigt Engelen, bid voor ons, enz. En weder op een andere wyze aldus: „ ö! gy Engelen, „ die gy op de traanen verordent zyt, , brengt onze traanen * voor den Koning. I, die zig met traanen beweegen laat, be , moeijet u , fmeeket en biddet voor der Allerhoogften Godt, en gedenkt ook on „ zer voor zyn aangezigt, enz." (*) Al zyn uwe Oogen van geen eene tram be fogtigt. F 4 ledab aderech 'Q. 101. 3en. 48: 16. rers 15. 1 l  Chafidin, Fo. 32. SanhedrinFo. 101. Bahe Metzia Fo. 35. "$erachot Fo.28. 88 ISRAELS VERLOSSINGE Ja wat zeg ik, de Heilige Engelen! De Talmud geeft u zelf vryheid , als gy in nood zyt, den Duivel te eeren, aan te bidden, en van hem raad te vragen, „ R. J u d a , (wel„ ken gy de vrome R. Juda noemd,) zegt: „ wanneer iemand een Duivel ziet, en voor „ hem vreeft, die zou voor hem te voet „ vallen, en zig voor hem verootmoedigen." En zo leeren ook uwe Rabbynen, in den Talmud, „ wie iets verlooren heeft, die mag „ den Duivel wel om raad vragen. Is dit „ geen Afgodery? En wat nog meer is, de do ode n zelf, bid gy aan! gaat gylieden niet den dag voor uw Nieuwe Jaar, en den groten verzoeningsdag, tot dat einde, op uwe Kerkhoven, en weent, en bid, op hare Graven, dat zy voor u bidden zullen? lees maar de Formulieren, in Sepherhachajim, daarin hebt gy immers onderfcheidene gebeeden, hoe gy bidden moet op het Graf van uwen Vader , Moeder, Broeder, Zufter, Man, Vrouw, Kind, enz. (4) En wat voor een gr ou\ve\yke Afgodery bedryfd gy met uwen Talmud, en met uwe Rabbynen? want gy agt den Talmudvan groter waarde als de Bybel, het woord des Levendigen Godts! gy word, helaas,verblind door de leere van den Talmud, wanneer hy fchryft, dat inden bybel te leezen, zo voortref yk niet is, als in den Talmud, en dat geloofd gy, en doet ook zo, want gy neemt tot nog toe zeer wel in agt de waarfchuwing van R. Eliezer, die hy aan lyne Difcipelen op zyn doodbedde gaf, dat zv  enEEUWIGEBEHOUDENIS 91 „Rebbi was een Dood/lager; want als, 'er een Man by hem kwam, die tot hem! zeide, uw Vrouw is myn Vrouw, en u" we Kinderen zyn myne Kinderen , zoo ,\ gaf hy hem een glas Wyn te drinken, daar [\ hy van ftierf. Rabbi C111 a , niet alleen dat hy ook 'een Man doode, door het doen drinken van een glas Wyn, maar daarenboven zogt hy „ zig zelfs van kant te maken; dog door „ zyn Vrouw verhindert wordende, beroofde hy egter zig zelfs van het leven, „ door het vaften. „ Hunna, enRab.Pappa, dood„ den Rab. Cbanina, als zy hem op de weg „ ontmoetten. „ Rabba, was eens zoo Dronken, dat „ hy zyn befte vriend, namelyk R. Sira „ (die by hem ter maaltyd was) den hals „ affneed. „ R. Tarphon bedreef bloedfchande. „ R. Eliazer was zo Onkuifcb, dat 'er „ niet eene Hoer was daar hy zyne booze „ wille niet meede volbragt had: ja het was „ hem niet te zwaar, al moeft hy over ze„ ven Rivieren een Hoer nareizen, en gaf „ nog daarenboven aan haar een buidel vol „ Goud-Guldens; en als eindelyk zyn ge„ weeten ontwaakte, en hy de bergen en „ heuvelen, Hemelen Aarde, Zon en Maan, „ Sterren en Planeeten, om hulp had aange„ roepen, dat zy tot Godt voor hem mog„ ten bidden, en hem zulks geweigertwierd, „ en hy geen voorbede konnende verkry „ gen; zoo lag hy (zekerlyk uit benauwt „ hek Sabbaib 'o. 30. Sabbath Fo. 30. KidufchinFo. 81, BernchotFo. 58. Megilla Fo. 7. KidltfchinFo. 81. Aboda Sara Fo. 17.  SanhedrinFo. 67. SanhedrinFo. 68. Pfachim Fo. 11 o. Chullin Fo. 105. JebamothFo. 32. 92 ISRAELS VERLOSSINGE „ heid en vertwyffeling') zyn hooft tuffchen „ zyne kniën , en gaf de geeft * „ R. ƒ ANNAiwas (volgens het zeggen „ van den Talmud) een Tovenaar; want hy „ heeft een Vrouw betoovert, dat zy in ,, een Ezel veranderde, en hy reedtophaar „ op den Markt. „ En R. El ie ze r heeft eens, doarzyne „ Towy, een gantfche Akker vol komkom„ mérs voortgebragt. „ Rab. Jozefh belyd zelfs, dat hyee„ nige Konften van den Duivel geleert heeft. „ Ja Rab. Pappa had een jonge Duivel by „ hem , die hem bediende. ,, R. Chia en bar Capara zwoeren drie„ maal (in haar disputeeren) tegen elkan,, der, zo dat zekerlyk een van die twee; „ drie valfcbe Eeden moet gedaan hebben." Zie daar een klein Regijler van u w e G oden, 0 Israëli (volgens het getuigenis van uw eigen Talmud) het zoude niet zwaar zyn , als men maar dezelve doorbladert, om dit Regifier te vergrooten, en met nog veel meer ondeugden, die van Godt in zyn Wet uitdrukkelyk verboden zyn , te vermeerderen; maar ik zal het hier by dit weinige liever laaten. Zeg my tog , kan 'er van zulke Leeraars , eene go.de leere voortkomen ? kan dan een kwade boom ook goede vuisten voortbrengen ? neen, maar gelyk haare da- (*) Wat is het niet verfchrikkelyk, dat men nog moet leezen in uwen Talmud, „ dat 'er een Hem uil „ den Hemel kwam, roepende h y is bereid totbeieeifs, -uige leeven"  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 93 daden waren, zoo is ook haare Leere. Waar in beftaat tog de geheele Talmud? wat is deszelfs inhoud? meeftendeels in ongerymde en uitgedagte fabelen , die niet alleen ftryden tegen het heilig woord van Godt, maar zelfs tegen de gezonde reden: * wie kan dezelve leezen, zonder zig te ergeren, of daar meedetefpotten? ik zal dezelve, om die reden, niet eens aanhalen, ook ben ik niet van voorneemen, om van dit boek een uittrrekzel van alle de ongerymde fabelen des Talmuis te maken, ik hebbe alreeds eenige, (dog zeer weinig) daar van in myn boek van de WonderlykeLeidinge Godts enz. aangehaald; ja zelfs uwe eigen Talmudiften kunnen zig met eikanderen niet vereenigen , want wat de een leert, dat veragt en verwerpt de ander, en dat is de reden dat dezelve zoo uitgebreid is, en nog tot heden toe onder u geen einde neemt, om te twiften, over hare twifünge, en by dit alles verbeeld gy u nog in uwe ydele gedagten, dat het een Godlyk boek is, en verheft het boven den Bybel. „ Ach, hoe ver „ vervalt een Menfch , wanneer hy den ,, Heere verlaat, en overgegeven is aan „ zyn eigen goeddunken, om te wandelen, in „ zyne raadjlagen en in zyne wegen." ($) Wat voor fnode Afgodery bedryft gy met uwe eigene geregtigheid? (dog ik zal my hier (*) Als Rabba barbar Chana vertelde, wat liy voor wonderen gezien hadt, zoo fcholden hem de andere Rabbynen uit voor een Zot, die zo dom was als een Ezel. Pfalm 3i: 13» bababatrafo. 74*  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 95 Vleefche , en de uiterlyke befnydenis, die met Menfchen handen ten agtften dage gefchied , onderhoud, dan bedriegd gy u met uwe ydele gedagten. Waren niet Ismael, Ezau, Corah, Acban, Abfolon, en nog meer andere , ook Zoonen Abrahams, na den Vleefche, zo wel als gy ? waren zy niet befneden, gelyk gy? is daarom Godt wel haar Godt geweeft? wat heeft dan de befnydenis hun voor nut gedaan ? de befnydenis is wel nut, maar wanneer ? Indien gy de Wet houd, maar indien gy een Overtreder der Wet zyt, zo is uwe befnydenijfe Foorhuid geworden. Want dat is geen Israëliet, die uitwendig befneden is, dat maakt het voor Godt niet uit, neen; maar dat is een ware Israëliet, in wien geen bedrog is, die het in het verborgen is, en de befnydenis des herten , in den Geeft. Het hert moet befneden worden, door den Geeji Godts, van de heerfchappy der Zonden, booze neiginge, en begeerte, zo als Mozes de knegt Godts, uitdrukkelyk zegt: hefnydet u den Vtorhuid uwes herten: en ook de Propheet Jeremia, besnydet u den Heere, en doet weg de Voorhuid uwes h erïen. Zo lang als u hert niet bef nee- '• den is, zo is 'er tuffchen u en de andere volkeren geen onderfcheid voor den Heere. Want de Heere zal bezoekinge doen, over allen besnedene, en de gene die de Voor-; huid hebben, over Egypïen, en over Juda, en over Moab, en over alle die aan de hoeken afgekort zyn, die in de Woejlynewonen, want alle de Heidenen hebben ^Voorhuid, maar )eut, i o: 16. [eremia [■ 4- 'erem. 9: 15, 26.  Kimcbi, over Icremia 9: 26. 96 ISRAELS VERLOSSINGE maar Israël heeft de VooRhüid des herten. Ziet eens, de verklaring van R. David KimcHie , over deeze woorden, aldus luidende: 1Y3 *731 D^iy D'Un ^3 '3 ?£>■» ' '3 nny ' 31? ^ny Vk-w» onjn ^y -tox n^nya »a 1 n^nys ♦3 ' ^xis» *?y iok ^noi ' d,f?ny one* >yiy on ' ie>3 '^o ons? '3 *?y t)x omn iok t^i ' eoy,c? pa-n^? n"? '3 ' rftiyn Toys owuy ints? ' not< "wie» "i^ys n^x ' rr*?y nou » □•y.y ona' Dnin ^33 "0» nn noto n^x ' on^'oa niciNn fo ïbiaj n"?a> jvai ' orvtpyos p dj dhd ïViaw ' 3^ »^y om onjn n^yos on^yoty V?»io dm nni' neon rfro D^ym n1? rv-o1? rona nss'sn rV?o »a ' V?o ab na niayw; 'D'oyn 'jsd miJD nwVniiói D»n^ n5? nvrp d'jwd'? ion» ioD 'n 131 *]nnt< "|yi'f71 „ JPfl»f a/fe 30. jeremia 6: 10. 18 ISRAELS VERLOSSINGE :e s zegt: de Heere uwe Godt zal uw hertë sesnyden, en het herte uwes Zaads, om Ien Heere uwen Godt lief te hebben, met uw \anfche herte, ende met uw ganfche Ziele, )p dat gy levet: Ja de Heere zegt zelfs, ik zal uw een nieuw herte geven, ende zal ec ien nieuwen geeft geven, in het binnenfte van i: Ende 1 k zal maken, dat gy in myne inzettingen zult wandelen, ende myne regten zult bewaren, en doen. Daarom was de beede van den Godzaligen David, fchept inmy, een rein hert, 0 Godt, en vernieuwd in het binnenfte aan my een vaflen Geejl. Mogelyk zult gy daar tegen in te brengen hebben, is dat zo, is de uitterlyke befnydenis op zig zelfs niets, en maakt de Inwendige befnydenis des herten alles uit, welk is dan het voordeel der Joden ? of welk is de nuttigheidder befnydeniffe? ikantwoorde. VeeIe in alle manieren, want dit is wel het eerde , dat u de woorden Godts zyn toebetrouwd, gelyk de digter zegt, hy maakt Jacob zyne woorden bekend, Israël zyne Inzettingenenie zyne regten, alzo en beeft hy ge ene Volken gedaan, enz. zulk een woord, dat de Ziele bekeerd, de flegte wysheid geeft, het herte verblyd , en de Oogen verligt, zulk een woord, dat om zyne koftelykheids wille, het fyne goud, en om zyne zoetigheids wille, den honingfeem overtreft. Maar , halaas ! gy verwerpt dien koftelyken fchat, en ziet het woord des Heeren is u tot eenfnaad, gylieden en hebt daar geenen lufi toe. Gy leeft niet eens het woord Godts en hebt meer ag- ting  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 99 ting voor uwen Talmud, en de inzettingen, der fchriftgeleerden , zo als reeds gezegd is. Hoe zegget gy dan, Ja hoekondtgy zeggen , -wy zyn isys, ende de W et des Heeren, is by ons. Ziet, maarlyk, te vergeefs merkt de Valsche Penne der Schriftgeleerden, ziet gy hebt des Heeren moord vcrmorpen, rd>at wysheid zoudt gy dan hebben ? Gy zult zeggen, daar werd immers op alSabbathen in onze Synagogen , in de IVex van Mozes geltezen. Maar, wat is dat vooi een leezen ? verftaat uw voorleezer zelfs wel wat hy leeft? verftaat gy, wat gy hoorc lezen? gefchied zulks met een toeleg, mei een zugt en begeerte, om de heilzaame kragt daar van in uw hert te ondervinden. Neen, maar uw leezen en hooren gefchied, helaas zo los, en onaandagtig dat gy niet in ftaai zyt, om u zelfs, veel minder een ander, iets daar van te kunnen voorftellen, ofmededeelen. Ik wil niet eens zeggen , de geeftely ke zin, maar ook zelfs niet den letterlyker zin, het welk dog altyd moet voorafgaan, en het fondament der waarheid is. Ach, wal voor een nut kan tog uw Ziel van zulk eer leezen hebben of ontfangen, van den bloter klank der woorden te hooren ? wat voor eer vrugt, en voordeel, hebt gy daar van te verwagten? zou daar door u verfleend ban kunnen bewoogen en verandert worden? er wat moet de toorn Gods over u onftokei worden ! wy Menfchen kunnen niet een; verdragen, dat iemand Agteloos na ons hoord en niet begeerig is, om het geene wy fpre ken, regt te verftaan ,• wat moet dan de Al G 2 dei Jeremia 8; 8,9- . : i 1 t t  2 Kon. 2: 24. Seph. 3: P- Joel 2: 32. Berefchit Rabba Cap. 7. jef.42:: 104 ISRAELS VERLOSSINGE in den Naam van Jehovah. Als Eliza van de Jongens befpot wierd, zo vloekte hyze in den Naam Jehovah. Uit alle deze plaatzen, en nog een ontelbare menigte, die ik niet alle zal aanhalen, kunt gy niet tegenwerpen, dat zy de Naam Adonai, in plaats van Jehovah, gebruikt hebben. Ja daar zal nog een tyd komen, datze alle den Naam Jehovah zullen aanroepen, en alle die den Naam Jehovah zullen aanroepen, zal behouden worden. Dog deze uwe ydele gedagten, hebben haar Oorfprong van uwe Rabbynen, (zo als ik in de Noot pag. 101, io2aangetoont hebbe,)die zulks uit fchynheiligheid hebben ingefteld j ziet, hoe zy dien Heiligen en vreeflyken Naam, zelfs op een alderfchandelykfte wyze misbruiken; deze eene plaats (onder veel andere) zal genoeg zyn, om dit aan te toonen: Berefchit Rabba, fchryft het volgende: „ na, „ dat Adam aan alle Creaturen, een ygelyk ,, zyn Naam had gegeven, zo heeft Godt tot hem gefproken, hoe wilt gy hee„ ten ? hy zeidé , terwyl ik van der Aarden >, genomen ben, zo wil ik Adam heeten; „ Godt zeide, hoe zal ik dan heeten? „ Adam antwoorde, dewyl gy een Heer , zyt over alles, dat gefchapen is, zo zult , gy Jehovah heeten, daarom zeide de , Heere, j'£ Jehovah, dat is myn Naam, , enz. naamelyk, die Naam die my Adam , gegeven heeft," Ziet zo ligtvaardig, en jodslafterende fpreekenze die waardige Vaam uit, in haar eigen en uitgevondene rabelen. Wie moet 'er niet van fchrikken, en,  bkEEUWIGEBEHOUDENIS. 117 „ op dezelve , zyn heilig Woord zoude leeren ,, en prediken," gelyk ook de Oude Jodenl dit getrouw hebben waargenomen, en op den Sabbath, voor hunne Maaltyden, het woord hebben gepredikt. Maar zegt my, gefchied dat, in dezen tegenwoordigentyd, onder ulieden? (Ik zeg niet van de Portugeeje Joden, die dit voorbeeld nog eenigzins navolgen, maar tegen uwe Duufche,') immers neen , want daar word het geheele Jaar door, niet meer dan tweemaal in uwe Synagogen gepreekt, * (op den Sabbath voor Paafcb en voor den verzoeningsdag,) en gy moet het zelfs; toedemmen, dat het grootfte gedeelte van het Volk die preek niet eens kan verdaan ; want daar word niet uit Godcs woord, maar over den Talmudt gehandelt, en wat kan de Gemeene Man, die in dezelve niet geftudeerd heeft, daar van verdaan? en zegt my, waarin bedaat dog uw Preeken? gefchied het om malkanderen te leeren en te vermanen, om den Heere, den Godt uwer Vaderen, opderegte wyze te dienen ? gefchied het om u tot Boetvaardigheid op te wekken, ten einde gy u voor den hogen Godt zoudt verootmoedigen , uwe Zonden voor hem te belyden, en met (*) Daar werd ook wel op uwe Bruiloften gepreekt, wanneer het laatfte gerecht word opgedragen, maar waar toe dient zulks? tot niets anders, als om dat de gaften een weinig tyd en gelegentheid zullen vinden , om van haren drank te kunnen uitflapen, en nugteren te worden, om daar na in hunne braffèryen en dronkenfehappen, des te beter te kunnen voortgaan, ó Naar preeken! H3 (adaiim  Megilta 118 ISRAELS VERLOSSINGE me] een innige Zielsbegeerte te zugten en te fmeeken, dat uw hart van het booze gewajjehen, en gereinigd mogte worden ? verre daar van daan! het beftaat in dingen die geen nut en doen. Het geheele Oogmerk daar van is, om uwe geleerdheid, en fchranderheid, die gy u verbeeld te bezitten, voor den dag te brengen , op dat de Menfchen haar over u, zouden verwonderen, uw vleien en pryzen: en in 'tbezonder, met welk een oneerbiedigheid, ftoutheid en trotsheid, word het zelve nog verrigt! blinkt niet de Hoogmoed uit de Oogen des Predikers ? Maar laat ons nu verder gaan, en eens befchouwen waar mede gy dezen dag, dien Godt geheiligt en gezeegent heeft, in uwe ydele gedagten verbeeld te onderholden, en denkt te heiligen. Het voordel van dit Gebod, begint met een zeer nadruklyk woord, Ti3f Gedenkt, dat wil zeggen, Gedenkt, eer deze dag komt, om alle uwe zaken zo te fchikken, dat zy u als dan in den Godsdienft niet verhinderen; Gedenkt dat gy deeze dag afzondert tot een heilig gebruik &c. Maar de Talmud leert u, dat de zin van het woord Gedenkt het volgende is, p WpïH p ItJ^N »31 ' ïBHp'? natril ov nar' -©ik jvtu fonri ons? 1 naca imo nav Hhnv iDi' naa»"? \3pn0 win ' na» p^n t> „ Van Zo»^ af aan zult gy gedenken ,, op den Sabbath, (namelyk hier in ,) wan,, neer u een goed ftuk Vleefch, of iets an- » ders,  enEEUWIGEBEHOUDENIS. ito , ders, dat aangenaam en verkwikkelykis, " ter hand gelleld word, zo zult gy het be„ waren voor den Sabbath, enz." Gelyk zo in den Talmud van den Ouden Schamai, met roem gefproken word , „ dat hy alleB^ „ zyne dagen heeft gegeeten ter Eere van den* ', Sabbath; want hy bewaarde altyd het befte voor den Sabbath , en kwam hem iets ter hand, dat na zyne gedagten nog „ beter was, zo gebruikte hy het eerfte, en „ bewaarde wederom het befte, zodeedehy „ alle zyne dagen " Ook Leeren uwe Rabbynen, dat den Sah"bath te heiligen, hier in beftaat, om dezelve met voortreflyke en aangename fpyzen te Eeren, en te verheerlyken, en vooral, zo veel mogelyk is zorg te dragen.om zig te voorzien van goede Visch. * „ Ja zelf die gee (*) Dit neemt gy tot op dezen huldigen dag nog zeer getrouw waar, maar waaromv gy denkt, gy mogt ook eens zo gelukkig worden als Jofepb Mookir Schabi, van welk de Talmud het volgende Mirakel vermeld; „ deeze „ vroome Jofepb heeft naad een Chriften gewoond, die \, veele goederen hadde, tegen wien de Starrekykers zei„ den, wat kan u dit alles baten, want alle uwe goede', ren zal deze Jofepb nog eens verteeren. Daaror. ging hy en verkogt alle zyne goederen, en kogt daa: ', voor een P e e r l , en bewaarde dezelve in zyn hoec " (daar mede dagt hy dit ongeluk te zullen voorkomen. Maar wat gebeurt 'er? als hy eens over 't water voer , is hem zyn Hoed, door de wind in het water gewaaid en door een JfycAingeflokt, enjuiftwierddeze Vi sci „ des Vrydags laat door de VilTchers gevangen; zy zeidei „ tot malkander, wie zal zo laat dezen groten Vifcb vai ons kopen ? wy zullen daar mede gaan by Jofepb „ wat H 4 'etze ). 10. OrachaintFo. 242. Sabbath Fo.119. I ) [ 1 1 t  ï2o ISRAELS VERL03SINGE „ geene, die van andere Menfchen afhan„ gen, en van hare milde gaven, en handreikingen moeten leeven, zyn even zeer „ verpligt, den Sabbath met koftelyke fpy„ zen te eeren en te heiligen." En vooral om alles, wat tot den Sabbath behoord, zelf te bezorgen, al heeft men nog 20 veel bedienden , (cn by alles wat hy verrigt zal hy zeg- „ want die koopt altyd de befte Vifch. Eindèlyk als hy „ dezen Visch gekogt, en opgefneeden hadde, zo ,, vond hy daar in dezen koftclyken'Peerl, en hy „ verkogt dezelve voor een grote fomme gelds; (maar „ hoe veel, dat weet ik niet.; Daarop ontmoette hem 55 Ü2D -Nlfin die Oude Man, (de Talmud verftaat „ door dezen Ouden Man Eli as) die zeide tot hem, „ wie den Sabbath leend, en veel geld uitgeeft voor den „ Sabbath, ter Eere van den Sabbath, die werd ook we„ derom van den Sabbath beloond." Maar zegt my, wie is onder ulieden nog ooit zo gelukkig geweeft, als deze H. Jofepb? gy vind u immers alle Vrydagen,als gy den J?/ö&opgefnedenhebt, in uwe ydele gedagten bedrogen! En by dit alles gelooft gy, en houdt deze fabel nog voorzoo waaragtig, dat gy uw vertrouwen daar op niet varen laat, en gedurig in" verwagtinge zyt, dat gy dit geluk ook nog eens zult genieten; dit blykt klaar, uit uwe Sabbatln Tafelgezangen, daar gy in den Hebreeuwfcben Rym zingt, "IJJ'Jff vbw dm ' d»jwa?ha w "wr n»m p» 'Mn nov ' roer n»n» nr' d»jï rctf? nba ' VW22 TfhTO ' JH De zin daar van komt op het volgende uit, „ Flets, Wyn^en Visch, zal „ onder de goede fpyze niet ontbreken, want als deze „ arte op de Tafel voor hem toebereid zyn, zo z&ldat „ zyn loos zyn, (gelyk) Jo seph, als by den Viscit ppgefneden heeft, en een Peerl in zyn Vleelcft :, vohdt.' ê Zotte en ydele gedagten.'  enEEUWIGE BEHOUDENIS 121 zeggen, dit doe ik, dit koop ik, r\2& NrD^Ö ter Eere van den Sabbath, de Koningin) En daarop dringt de Talmud aan , om dit dog getrouw waar te nemen, als hy 't volgende fchryft, „ hebben zig de voornaamfte „ Rabbynen niet gefchaamd, om alles zelfs in eigen Perfoon te doen. Rab. Anan heeft " een Oud Kleed aangedaan, (omzynekle- deren niet vuil te maken,) om alles tebe„ reiden , wat tot den Sabbath behoord. Rab. Saphara heeft het haair van een Bee- ftekop afgebrand. Rabba heeft de Vis, gezouten, R. Chajla heeft de Kruiden ver], leezen , en klein gefneeden , R. Jofepb „' heeft het houd gekloofd. R. Zera, heeft het Vuur aangemaakt , en R.. Nachman ,] heeft het huis fchoon en zuiver gemaakt, '„ enz." Gy kunt het overige daar van, zelfs leezen. Ziet daar, hier in beftaat het, waar mede gy den Sabbath denkt ff heiligen, namelyk, in goed eeten en drinken enz. En wie vindt zig in ftaat, om alle uwe ydele denkbeelden aan te haaien, en voor het oog te Hellen ? wie kan alle uwe ydelheid met de Pen uitdrukken? want gy verbeeld u daarenboven nog, dat gy op den Sabbath twee Zielen hebt, en volgens het zeggen van uwe Rabbynen, „ heeft uwe geftalte op den Sab„ bath een geheel andere gedaan te * als „ in (*) Moe beklaaglyk zyn myne Broederen, dit oude Volk', weleer van Godt zo zeer bemind! hoe verre zyn HS Sabbath Fo. 1 ipf Tainith Fo. 27. en Baalba. turim over Exodus 3i: 17*  Menora Hamaeor. F0.201. 122 ISRAELS VERLOSSINGE r„ in de Week; Ja dat aile uwe fpyzen op „ den Sabbath , een veel aangenamer en „ treflyker fmaak hebben, als in de Week; „ want gy hebt een Kruid, dat Sabbath hiet, „ en dat werpt gy in de fpyze." Geen wonder dan, datze u imaaklyker zyn, als in de Week. Laat ons nog verder zien. Wanneer gy nu tot verzadinge toe gegeeten en gedronken hebt, waar mede brengt gy het overige van dezen heiligen dag door? ., in plaats datgy „ uw hert met heilige gedagten vervullen zult, door in de Wet van Godt te leezen „ of te hooren leezen, of om de werken „ Gods ze nu van de Waarheid afgedwaald, en hoe diep in de ydelheid verzonken! hoe kunnen zulke ydele dingen in het hert van een Redelyk Menfch opkomen, in een Menfch van gezond verftand, en die welby zyne zinnen is, plaats grypen! wie ziet aan haar op den Sabbath eene andere gedaante ? was dat zo, het zoude een Mirakel zyn , en dan zoude Godt telkens, op eiken Sabbath, zo veele Mirakelen doen, ten believe van een Zondig Volk, dat de ydelheid lief heeft: en zou men zulks dan niet aan ïig zelf ontwaar worden, of zouden anderen het nooit niet eens zien en bemerken ? welk een dwaasheid zig dit te verbeelden! Maar hoe zouden zy dan malkander op den Sabbath kennen, als een ieders gedaante verandert ware? ó dwaze ydelheid! Maar helaas, dit komt ook voort, uit den hoogmoet uwes herten; ja, een gedaante van hoogmoed, en totsheid, kan men zeer klaar aan u bemerken; een gedaante van zelfs verheffing, en veragting van uwen evenmenfeh , dat gy heiliger zyt in uwe Oogen dan anderen, om dat gy zo Nauwkeurig den Sabbath onderhoud; en ziet daar, wy hebben gezien, waar in uwe onderhouding van den Sabbath beftaat, alleen in ydele dingen , onderhouding van leeringen en geboden van ydele Menfchen, gelyk ook nog verder Mi blyken,  bnEEUWIGEBEHOUDENIS. 123 Gods en zyne Wonderen te betragten, en l', den groten Almagtigen Schepper van He„ mei en Aarde te verheerlyken, naar het „ voorfchrift van uw eigen Rabynen , zie „ pag." 116. indeplaats daarvan, zegik, is uw hart vervuld met ydele gedagten; want als gy wat uitgeflapen zyt, gaat gy uit wandelen , de tuinen zyn met u vervuld , de Plantagien krielen van ulieden, enz. Gefchied het met dat Oogmerk, zo als reeds gezegd is? immers neen; maar om uwe dertelheid den ruimen toom te vieren, waar toe gy in de week de tyd engelegentheidnieten hebt, en waar na gy de geheele week hebt verlangd. En wat al fnode Zonden, (die de eerbaarheid niet toelaat te melden,) gaan met dat wandelen verzeld , en worden daar onder gepleegt? ziet, zo fchrikkelyk misbruikt gy dezen heiligen dag, en maakt daar van een Zondendag ! Met regt klaagd R. Ammai, zeggende: „ wanneer ik hulpe daar toe had„ de, zo zoude ik toelaten, dat men op de „ Vierdagen Arbeiden mogte, dewyl tog de „ Arbeid op den Sabbath alleen daarom ver„ boden is, op dat men Gods Woord zoude hoo* „ ren en leeren; Maar nu doet men, helaas! „ niets anders, dan dat men goed eet, drinkt en allerlei Ligtvaardigheid bedryft, „ enz." Maar in 't byzonder, hoe lafüg, hoe verdrietig vak u dezen dag? daar uwe Koopmanfchappen zo lang moeten ftille flaan. Wat valt u die tyd lang ? zegt gy niet 3 (fchoon niet uitdruklyk met uwen Mond, .zo is het evenwel in uwe gedagten, en de wenfcfc Mekaar Cbaim Fo. 45,  Amos 8.-5. Ezechiel SP? 13. KidttfcbinFo.31. 124 ISRAELS VERLOSSINGEwenfch uwes herten) manneer zaldeS abbat? overgaan? enz. hoe is niet menigeen van u verlangende, ziende opwaarts, of zy nog niet eenige fterren kunnen ontdekken, en dezelve vindende, wat is het hert verblyd, dat eindelyk de heuchelyke tyd wederom daar as, dat de eene wederom nazynCantoorkan gaan , om zyne brieven te vervaardigen , een ander haaft zig om zyn Winkel te openen , of om zyne Pakhuizen en Wynkelders te ontfkmen, waar na zelfs veele zogenaamde Chriftenen ftaan te wagten , om den zoeten Wyn te drinken, tot een droevige voorbireiding ook voor haaren Sabbath. Uit dit alles kunt gy klaar zien, ö myne Broeders! hoe ydel uwen roem is, over uwe onderhoudinge van den Sabbath, met regt mag de Heere ook van uw lieden zeggen G y ontheiligd myn Sabbath zeer. > Aangaande het vy/de Gebod, zal ik my niet uitbreiden, hoe ver hetziguitftrekt, en wat 'er al in opgefloten leid, maar ik zal u in het korte, eenige vragen doen. Zegt my, hoe kunt gy tog zo roemen , dat gy dit Gebod volmaak onderhoud? hebt gy dan niet in den Talmud geleezen, het geen verhaald word, van R.Tarphon, Jifllö ^1 Rya mm ha rvby xpbo) pro ' wzb povb pnjj nb noN ' Ntrno *a nnro Np Qi^a ' öni 3k ^22 ^nb nym ab W ' r\sbzn *ói y:sn »p^k npnr 51 di«  üMEEUWIGEBEHOUDENÏS. 12J „ die heeft een Oude Moeder gehad, en als „ zy te bed had willen gaan , zo buk te hy neder, en liet haar op zynen rug in 't „ bed klimmen. Hier over heeft hy zig in „ de hooge fchoolen, (daar de Rabbynen „ te zamen vergaderen) beroemd, dat hy „ zyne Moeder zo veel Eere aandeed, „ zo zeiden de Rabbynen tot hem, gy en „ hebt nog de helft niet gedaan, watgy „ fchuldig zyt te doen,- heeft zy nog wel „ ooiteen Zak geld van u genomen, en voor „ uwe Oogen in de Zee geworpen? zoudgy „ haar daar over niet befchaamd hebben ?" * ziet daar, zo verheffen uwe Rabbynen dit Gebodl hebt gy dit wel gedaan? of zoudtgy dit wel ooit doen? ik zeg, niet alleen het eerfte niet, maar nog veel minder het ttvede; want gy hebt het geld liever als uwe Ouders. Hoe kunt gy dan tog zo roemen? (2) Hebt gy zuik een Eerbied voor uwe Ouders, als een zeker >1J Goi, (Cbrifienf) genaamd Damabennethina, aan zynen Vader betoont heeft, van welken uwen Talmud verhaald: 1JOD lEJ'pH nnN 0^3 (*) Deze Leere heeft haren Oorfprong van R. E r. i azer, als hy eens gevraagd wierri, "1133 p»jl 1^ 0*7 Upm *p31« SlSD'» H3 ' DN) ♦TO^aö 13'Xl 1*30*7 » Hoe ver (trekt zig.-tofoiM „ uit, om Vader en Moeder te ceren (of wathyfchul„ dig is te lyden van zyne Ouders,) zo antwoorde hy „ wanneer zyne Ouders een Zak geld van hem zoudet „ nemen, en voor zyne Oogen in de Zee werpen, ei „ hy befchaamd haar niet, als dan heeft hy dit Cebo< „ gehouden. KidufchinFo. 3r- KidufchinFo. 32. 1 r t  KidufchiliFo. 31. 126 ISRAELS VERLOSSINGE »3H0 WHD 311 ' K13*l D3 -112n7 D*J3K nnaon vm ' ja» n»rn ' w ni3i p3 N7i ' V3N» bt? ïvwjno nnn raio 131 ■ 11J?!f „ De Joden kwamen tot hem, „ op een zekeren tyd, om van hem te ko„ pen edele gefteentens voordenEpHOD, ,, voor zes Milioenen Guldens, en na het „ zeggen van Rab. Kaina, voor tien Mil„ Boenen winft, maar juift op die tyd Jliep ,, zyn Vader, en de Sleutel lag onder zyn „ Hoofd, zo heeft hy zynen Vader in zynen „ Jlaap niet willen Hooren, en haar Ledig „ van hem weggezonden." * lk vrage u, zoude de Eerbied voor uwe Ouders, wel zo veel uitwerkinge op u hebben? de ondervinding leerd geheel anders, gy ontziet uwe Ouders niet zoveel, maar om de allergeringfte zaak verftoord, en ontruft gy haar. (3) Zoudt gy u ook wel zo zagtmoedig gedragen, gelyk deze bovengemelde Goi van welken Rab. Dimi, verteld, nnx DP3 J'3 3B>V1 ' 3n? btff ppTD ^13*7 flVT ' uoo inyipi ' iox nxni wi tyna xbi ' V3ö3 i? npTi' i2>n*i by i1? nnaoi 131 ' rtO'^On „ op eenen tyd was h y (namelyk Damabennetbina) gezeten tuffchen „ de (*) Of ooit dit geval gebeurd is, zullen wy daar laten , en ook weet ik niet of dit gebod zulks van ons vordert ; maar ik fpreek tot ulieden, gy, die den Talmud gelooft.  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 127 de hoogde en voornaamde van de Stad " Romen, in een Kleed met Goud gedikt, " zo is zyn Moeder gekomen, en heeft het " hem vanzynlyfafgefcheurd, flaandehem " op zyn Hoofd, en fpouwende hem in zyn " Aangezigt; dog hy en heeft haar nut be" fcbaamd." Hoe zoude het met u gaan, wanneer uw een diergelyk geval overkwam? zoudt gy u ook zo gedragen ? En hoe gy uwe geeftelyke l aders eerd, neb ik u Pag. «9. al aangetoont, te weeten, welk een fchandelyke Afgooery gy met haar bedryft. _ En wat de vyf overige geboden betreft, als Doodüaan , Egtbreuk , enz. waar van gy zegt, „ een haat en afkeer te hebben, nog ook geen gemcenfchap met zodanige, die daar aan fchuldig daan , houden wilt , enz» " Het is wel waar, openbare Moordenaars en Doodflagers worden onder ulieden juid zo veel niet gevonden, en gebeurd het eens, dat iemand door Vyandfcbap zyn naafien doodgeflagen heeft, zo word hy door de hand der Overheid, die het Zwaard niet te vergeefs draagt, naar Godts bevel gedraft, en hy moet zyne boosheid, met zyn bloed beta- k Dog gy moet niet denken , dat die maar alleen een doodslager is , die in de wegen Cains wandelt, die het bloed zynes naasten vergoten, en zig, en het Land verontreinigd heeft. Maar een Iegelyk, die zynen Broeder lihhtJs een doodjlager, naar het zeggen van de Tal-  Derecb Eerctz Rabba Fo. 27. Babe Metzia ïo. 55- Sote Fo. 10. en Babe Metzia Fo. 59. R. AbarbanelFo. 142. 12S 1SRAELS VERLOS5INGE talmud, •jöic'ö rrr ' n»3H f)N KJftKT 'd'ot en daarom wie ten Onregte op zynen Broeder toormg is, en tegens hem met Liefdelooze fcheldwoorden uitvaard, is een dood/lager gelyk uwe Rabbynen in den Talmud , het zelve uidrukken , Wan *JS p37Qrr ytjlir 1 WD1 ftW3 ' D'3"d „ wie zyn Medgezel (of naaften) voor de j, Menfchen befchaamd maakt, is het gelyk, ,, als haddehyeen doodslag gedaan , hy „ zeide (namelyk R. Chanina) tot hem, gy „ hebt wel gezegt; want wy zien, dat de ,, rode gedaante van zyn Aangezigt veran,, dert in een witte enz." Ja zo verre dringen uwe Rabbynen aan in den Talmud, dat zy zeggen: -pn1? bWW ÜliÖ Y? PW &o 'cana wan pa1?» N7i' tmi jtsoa löfiö „ het is de Menfche beter, zig in „ een Vurigen Kalkoven te werpen, dan dat „ hy zynen Naaf en voor de Menfchen be„ fcbaamd make, (en dat denken zy te be„ wyzen uit het geval van Thamar.) Even zo drukt zig ook uitR. A b a r b a n e l, 'voi paton ' nrn tana > iy V?aj) to fa 03) ' vn>3Na )k 7 ia 0103 ïai' ïnonso iw)o) )Yan tor ^dk1? Ttrai „ En het is ook in dit gebod ingefloten, wie „ zynen naaften beschaamd door zyn, of „ zyns Vaders gebrek te ontdekken, en ook ,, hem  enEEUWIGEBEFÏOUDENIS. 129 i} hem in zyn beroep of hanteeringe te be„ nadeelen, door hem onderfteek te doen, j, enz. die is ook een Doodslager." Zegt my, wie is 'er onder ulieden, die zig beroemen kan dat hy zo zagtmoedig is, dat hem in zynen toorn , nog nooit een liefdeloos woord, tegen zyn Broeder, is ontvallen van zyne tonge ? kunt gy zeggen, ik heb myn hert gezuiverd, ik ben kein van deze Zon' den ? de ondervinding zal het u, helaas! anders leeren. Zo dra men iemand onder Ulieden, maar in het alderminfte, door een gering woord te na komt, of aan zyne eere raakt, of hem door onverzigtigheid eenigzins benadeeld, en fchade veroorzaakt, hoe zal zynen toorn branden, en Vuur en Vlam uitfpouwen tegen zynen naaften; het gelaat zyns Aangezigts verandert, en hy gelykt na een razend Menfch. Hem voor een dwaas uit te fchelden, is in zyne Oogen veel te gering ; om zyn of zyne Ouders gebreken te ontdekken , en voor den Menfchen hem befchaamd te maken , is by hem niet veel; daar mede is zynen blaakenden toorn en haat, nog niet gekoeld, engeftild, maar hy fcherpt zyne tonge, als eene Slange , heet adder vergift is onder zyne lippen, zyne tanden zyn fpieffen en pylen, en zyne tonge is een fcherp Zweerd; zyn Mond loopt over van de alderfchrikiykfte lafteringen, waar van een ieder woord is, als de /leek van een Zweerd. Hoe kunt gy dan roemen , dat gy dit Gebod houdt ? gy hebt eenen af fchrik (zegt gy) van een Moordenaar, die het bloed van zynen naaften zonder barmhertigheid vergoten I heeft,  ■Spr. 6. 130 ISR AEL S VERLOS SIN GE heeft, en wilt ook geen gemcenfchap met de zodanige hebben , enz. dat is regt en billyk. Maar hoe zal die heilige Godt, die te rein van Oogen is, dan dat hy het kwade zoude zien, die van den Man des bloeds enbedrogs een grouwel heeft, dan van u een afkeer hebben , en nog veel minder met u gemeenfcbap kunnen hebben ? want die zyn Broeder baat die is een doodslager, hoe zoude dan uwe Ziele voor eeuwig behouden konnen worden, zo lang uw h a r t ook van deeze boosheid niet gewasschen en gereinigd is ? lin even zo is het ook gefield met het zevende Gebodt: dat 'er geene Zonde is, die den Menfche zo bevlekt, onteerd, en zyne Ziele verderft, als deze fnode Zonde van Egtbreuk, en hoerery, is klaar te zien ; want Salomon de wyfte der Koningen, fchildert een Overfpeelder uit, erger als een Dief want daar door komt hy niet alleen tot de uiterfte behoeftigheid en gebrek van een fluk Brood; hy benadeeld daardoor niet al leen zyn eigen Lighaam, hy beroofd zig niet alleen van zynen goeden Naam , welkers fmaad nooit word uiigewift, maar ij verderft zyne Ziele. Zy is een fnode Zonde, wyl zy niet door eene alleen kan bedreven worden, en dus worden twee Zielen te gelyk verdorven; zy is een fnode Zonde, wegens hare fchriklyke gevolgen ; is de doodjlag niet meeftendeels het droevig gevolg daar van ? zy is zulk een fnode Zonde, dat zelfs de Heidenen daar van weleer een affchrik gehad hebben. Een Abï-  énEEUWIGÈBEHOUDENIS. 131 Abimelech zeide tot Abraham, wat hebt gy ons gedaan? (let wel dit zegt een Heiden) dat gy over my, en over myn Koningryk een grote Zonde gebragt hebt! Ja, eindelyk is zy een fnode Zonde, die Godt zal oordee len , en haar deel is in den poel die daar brand van Vier en Sulpher, het welk is de twedt dood. Ik wil gaarn toeftaan, dat 'er ook ondei ii wel zullen zyn, die zig nog nooit met deze vleeflyke Zonde, uitwendig befmet hebben: maar de vraag is, wat was de oorzaak, wat heeft u daar van afgehouden? was het de vreeze Godts ? of uit liefde en gehoorzaamheid aan zyn Gebod, of om uwe Ziele mei te verderven ? dat zult gy (denk ik) vooi een alweetend Godt, in Waarheid niet kunnen betuigen; maar het was of uit vrees vooi Waereltlyke en Kerklyke ftraf, of om uwer goeden Naam daar door niet te verliezer en in kleinagting en verfmaadheid by der Menfchen te geraken, en mogelyk heeft hei u ook aan gelegenheid ontbroken. Zoudi gy u met zulke Vygebladeren kunnen bedek ken, voor een Godt die herten en nierer beproefd, en daar mede in zyn gerigte kun. nen beflaan? Maar boven dit alles werd in dit Gebod zc wel een rein hert en een kuifch oog gevor dert, als een rein Lighaam. Ik zegge, ir dit Gebod werd niet alleen verboden de fno de daad, maar daar is ook mede Ingeflo ten, alle Onkuifche gebaarden, woorden, ge dagten, luflen, enz. Een iegelyk (hy maj zyn gehuwd of ongehuwd) die maar eer I 2 Vrou Gen. 20: 19. 1 I l  Calla Cap. i. Calla Cap. r. Jeremia 5: 8. 1 Ezechiel I 16: 34. j 1 ] 1 \ > c 132 ISRAELS VERLOSSINGE Vrouwe aanziet, (op eene Onkuifche wyze) om dezelve te begeeren , die heeft aireede Overspel met haar in zyn herte gedaan; volgens het zeggen van de Talmud, rxhv n3 rVaa1 nwaa xwxz tonnen Sa hoe kunt gy dan zeggen, ik ben rein van deze Zonden? Immers is het volgens de Leere des Talmuds: VTö Kmi pNffO ,1X10.1 fipoa nvt 17'fDN' na tonon1? to^-ni»1? npj» n"? 1 o'd mo mm topt? ■ u»3i 031 ' tMiTJ to rWHO ,, wanneer iemand „ een Vrouwe geld toeteld, uit zyne hand „ m de hare, met dat oogmerk om haar met „ onkuifche luft te kunnen aanzien, die zal, „ al was hy gelyk Mozes onze Meefter, „ die de Wet op den Berg Sinai ontfan,, gen heeft, de paffe der helle niet ontkomen" Waar blyft dan uw roem ? al zyt gy juiffc zo boos niet, als eertyds dat oude Israël, van welke de Heere zegt, als welgevoeder1e hengften zynze vroeg op, zy hunckeren een egelyk na zyns naaflens huisvrouwe. Al zyn iwe Vrouwen juift niet zulke Overspeel)er essen, gelyk die geene, welke loon nebben gegeven aan haare boelen, hoe is 't eger met uwe gebeerden en woorden, met uw iert en gedagten gefteld ? hebt gy uwe kofteyke Ziele nog nooit daar mede bevlekt, en erontreinigd? Ach/ als men maar let, (en vel m 't bezonder op den Sabbath) hoe uwe /rouwen, en uwe Dogterenopgefmukt, en pgepronkt, langs de ftraten heen en weer rentelen,en hoe zy gelyk deDogteren Z1 o n s gaaas  enEEUWIGEBEHOUDENIS. i3s gaan , met uitgeflrekten halze, en lonken met de Oogen, al gaande, en trippelende, daar henen treden, en als of hare Voeten gebonden waren ,* Hebt gy dan wel ooit, gelyk een Vrome Job,; een Verbond gemaakt met uwe Oogen om geen agt te geven op eene Maagd? hoe menig een fchitterd uit zyne Oogen den brand van dat onreine luften-Vier, 't welk in zyn hart ontdoken is, gelyk een Bakoven die beet gemaakt is van den Bakker. Ja hoe menig een zyn 1 Mond loopt over van de aldervuilfte onkuifche woorden , gelyk eertyds den M i s tpoort te Jeruzalem, door dewelke alle onreinigheid ter Stad wierd uitgebragt. Op dezelfde wyze is het ook gefteld met de drie volgende geboden , die ik kortheidshalven , niet zal uitbreiden , hoewel daar ook nog al vry wat van zou kunnen gezegt worden; want volgens het getuigenis van den Koninglyken Digter, en Propheet David, is in alle volmaaktheden een einde, maar het Ga- bod (*) Of liever gelyk R. Salomon het grondwoord rttDSVn met regt aldus verklaard' fTJDDtffl DiT^TE}! win1 tont?» nina Sxn pitva nnaiy vnt? a "warf? *13' nifiNu nam nx mrom ♦bi * bto bü nr oara • yin is» ia» „ met hare Voeten Vergiftigenze, want als zy „ wandelden over de Markt, voorby de Jongelingen „ van Israël, hebben zy haar op de Voeten getreden, „ om haar overfpelige en Onkuifche liefde, daar door „ aan hen bekent te maken, om zyne. booze begeerte ,, en onreine lult, daar door aan te Haken en op te 5, wekken," enz. I 3 [ef. 3: 16. [ob. 31. lofea 4. Pfalm no: 06.  134 ISRAELS VERLOSSINGE bod is zeer wyd; doch het geen daar van gezegd is, zal genoeg zyn, en zoude kunnen dienen (beliefde het den Heere door zyn8 Geeft daar in meede te werken,) om uwe ooge te openen, op dat gy mogt zien, de Geeftelykheid en volmaaktheid der Goddelyke Wet, en dat gy dezelve meugt gebruiken , tot dat einde, om uwe ongelykvormigheid daar in, gelyk als in een Spiegel, te befchouwen. Als gy maar de 10 Pfalm met aandagt doorleeft, zo zult gy klaar zien, hoe zig David, die groote liefhebber van de Wet, gedraagt, en hoe hy zig voor den Heere verootmoedigt: als hy de Dierbaarheid, en voortreffelykheid van de Wet heeft voorgeftelt, zoo begint hy zig zelfs by deze Wet neder te leggen, en voor Godt in de fchult te vallen , hy toont wel dat zyn luft en begeerte was om zyn leven naar het voorfchrift van deze heilige Wet in te rigten, om met een ernftig voorneemen niet alleen na zommige, maar na alle de Geboden Godts teleeven, ook word uw knegt (zegt hy) door dezelve klaarlyk vermaand, in het houden van dien is groote loon: maar ik arme, elendige, en onbekwame Zondaar, fchiet daar in veel te kort, om uwe heilige en regtveerdige Wet, die volmaakt is, en eene volmaakte gehoorzaamheid vordert, volmaakt te kunnen onderhouden , want wie zoude de afdwaalingen verftaan? dezelve zyn zoo menigvuldig, myne kenniffe daar van is zo klein en zo gering, hoe zoude ik dan wegens myne onvolmaakte gehoorzaamheid, die ik zeer gebrekkelyk I*  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 135 geoeffent hebbe, eenig loon durven verwagten? dat zy verre; maar ik fmeek u, Reirtigd my van myne verborgene afdwalingen; ja nog daarenboven heb ik nodig uwe weerhoudende genade, die my behoede, op dat ik in myne zwakheid niet weder tot moetwillige zonde verlokt worde, houd uwen knegt ook te rugge van trotsheden, * laatze niet over my heerfchen, dan zal ik oprecht zyn ende rein van groote overtredingen. Ziet daar een gulhartige belydenis van zyne ongelykformigheid aan deze heilige Wet, en van zyne verborgene afdwalingen, ja hoe hy zngt dat de Heere hem terugge mogt houden, om dog niet moetvsilliglyk te Zondigen, en let wel, hoe deze boetvaardige belyder in het Slot van dit zyn gebed, met een ver- (*) R. Aben Esra's gedagten over ditveers, zyn als volgt, „ dat David zoude gebeden hebben, dat de „ Heere hem bewaren mogt QHtH rfDflö dat hy i, zig niet zoude vergezellen met godlooze Menfchen, „ die moetwilliglyk zondigen, en dat zy (namentlyk „ deze godlozen en moetwillige zondaren') over hem niet „ heerfchen mogten, want dit zo zynde, zoude hy de „ geboden niet kunnen onderhouden." Dit op zig zelfs is niet ongeryrat; want ik vinde deze biddende David meermalen in zyne gebeden even het zelve grondwoord rjHÏ Zeédim ('t welk hy hier ook heeft) gebruiken; waar door hy zulke hoveerdige en moetwillige zondaars verftaat, als Pfalm 86: 14. 119: 21-51-78-85. en op veel meer plaatzen. Ook vinde ik dat de Propheet Jeremia door het woord QHt Zeedim trotfche Menfchen verftaat; zie daar van Jeremia 43: 2. dog my komt de verklaring van R. Salomon gevoeglyker voor (namentlyk) „ dat David hier gebeden heeft, dat^de Heer? jjeni bewaren mogt voor moetwillige Zonden." I 4  Levit. I??5. 13Ö ISRAELS VERLOSSINGE vernederd herte wenfcht.dat deredenen zy, nes Monds, en de gedagten zynes herte , voor des Heeren Aangezigt mogten welbenagelykzyn; en hoe hy eindelyk tot zyn trooft, in Geloof en vertrouwen, zyn toevlugt neemt tot Jehovah, zyn Gce/enverloiTer, zeggende, tynfl HW iïVV t, Heere myn rot/leen en myn Verlosser, gy alleen zyt magtig om myne verborgene afdwalinge te ontdekken, en my van dezelve te reinigen- gy alleen zyt magtig om my van moetwillige Zonden te bewaren en te rug te houden, jagy alleen zyt magtig om my niet alleen van de Zonden, en ftraffen der Zonden, te verloffen en te bevryden; maar ook om my voor eeuwig te behouden en Gelukzalig te maken. Gebruikt een Godzalige David, de Wet tot dat einde, om daar door zyne Zonde en elende meer en meer te leeren kennen , ziet hy daar hy zoo veele afdwalingen, klaagt hy daar zelfs over verborgene afdwalingen die hy nog met eens ziet, wenfcht hy daar van nog meer en meer te zien; en dat zulk een heilig Man! een Propheet , een Man na Gods herte; hoe verbeeld gvlieden u dan nog, deze Wet volmaakt te kunnen on, derhouden , daar door seregtveerdigt te worden , en voor de Vierfchaar van een Heilig en Regtveerdig Godt te kunnen beliaan ? Het is waar, iktozegt, de Memfche die deze dingen doet zal door dezelve keven, waar door hy niet alleen het tydelyke, maar voorna  enEEUWIGEBEHOUDENIS. T37 namentlyk het Eeuwige leeven verftaat, volgens deovereenltemming, en verklaring van R. Aben Efra. En de Targum vertaald het op dezelve wyze: xzhï ♦TQ |HD TT1 en R. Salomon verklaart het ook zoo . DH3 Til N3H übiyb Maar wat is dateenfchrikkelyk woord, het welk die zelve Mozes ook fchryft, vervloekt zy die de woorden dezer Wet met en] zal hevefligen, doende dezehen. Over welke: woorden R. Salomon in zyne verklannge zegt, rtoa rrnnn m bto 1 ny vb yr» „ hier is de geheeleWet ingeflooten ," hy wil zeggen, die de geheele We t niet zal houden ; die niet zal beveftigen alle de woorden dezer Wet, die is vervloekt. Ja uwe eigen Talmud getuigd: „ die niet zal „ onderhouden alle de geboden Godts , „ > mv pin »AN WÖIV 'O1? die maar , een eenig Gebod overflaat en niet houdt, die zal van de helle verflonden worden, „ gelykgefchreevenftaat, Jef.5: 14" Hoe zal dan een gevallen Menfch, die in Adam, Gods beek heeft verlooren, een diep vervallen en tot het goede ganfch onbekwame en onmagtige Zondaar ; hoe zoude die , zegge ik, zig kunnen beroemen, dat hy de geheele Wet die eene volwaakte gehoorzaamheid van ons vordert, volmaakt zoude kunnen onderhouden ! verre daar van daan, de Allerheiligfte onder de Menfchen, die ooit op Aarden geleeft hebben, hebben haare overtreedinge en onvolmaaktheid moeten I 5 be" )eut. 27; >.6. SanhedrinFo.iii,  Levit. l6: ii. fa 35. 138 ISRAELS VERLOSSINGE belyden, haar Zonden ftaan in het woord" van Godt duidelyk genoeg aangetekend, en hoe zy geduurig, in de diepfte ootmoed, om genadige verzoening fmeekten: ja zelfs de Hogepriester, die uit de Menfchen genomen en verkoren, en met de Hogepnefterlyke waardigheid bekleed was, dragende op zyn voorhoofd de Heiligheid des Heeren; een Man, dien het opperbeftiervan alle Godsdienftige zaken was toevertrouwd die de Heilige dienft van Godt in het Hei' lige der Heiligen hadde waar te neemen om verzoemnge te doen, voor de Zonden van het Volk, ook deze, was in zig zelfs niet heiliger, dan alle de andere; hy was ook zelfs met zwakheden omvangen, hy ftont zo wel bloot, en in het gevaar om te zondigen, gelyk alle Menfchen, voor welke hy geftelt was om te offeren gaven, ende Slagtofferen, voor hunne Zonden. Daarom heeft Godt in zyn Heilig woord ook voor de Hogepriefter offerhande ingefteld, Levit.4: 3. en dus moefte hy, gelyk voor het Volk, alzo ook voor hem zelve, offeren voor de Zonden ; en wel byzonder op de groote verzoeningsdag, Dan moefte hy eerft voor zig zelfs offeren, hy moeft eerft den varre des Zondoffers, die voor hem zelve was, toebrengen, en voor hem zeiven, en voor zyn buis verzoening doen, eer hy voor het Volk een aangenaam offer konde offeren; en volgens de aanmerking van den Talmud, „ moefte hy zyne beide „ handen op den varre leggen, en zyne Zon?, de aldus belyden; ' > 0B>n ^JN  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 139 „ juk■ toi *a» ™on ' »rw9 'D'NBrfrï DWÖ1^ OWJ^ w tjd ds5tt .fol ' »n*31 » ik fmeeke, ö Heere, ik " hebbe onregt gedaan, ik hebbe overtre" den ik hebbe gezondigt voor u, " ik 'ende myn huis, ik fmeeke u, 6 Hee" re' vergeef de ongeregtigheden, en de " ovèrtredinge, en de Zonde die ik en ', myn huis bedreeven hebben." En dit was niet genoeg, dat dit maar eenmaal gefchiede, maar het moefte alle Jaaren herhaal ten gedurig vernieuwt worden. Ziet, hieraan kunt gy zien, dat ook de allerheiligfteniet kunnen zeggen, ik hebbe myn herte gezuivert, ik ben rein van myne Zonde; maar in tegendeel wy ftruikelen alle in veele; wy alle zyn als een onreine, het bedenken des Vleefch is Vyandfchap tegen Godt, het en onderwerpt zig der Wet Godts niet, want het én kan ook niet. Daarom en zal uit de werken der Wet geen Vleefch geregtveerdigd worden voor Godt. En dat voor eerft, dewyle hy Vleefch uit Vleefch is, en in de Natuurlyke oorfpronkelyke verdorventheid legt, en dus niet alleen onbekwaam is tot eenig goed, maar geneigd tot alle kwaad, Godt en zyn naaften te haaten, en de Wet, met gedagten , woorden, en werken te overtreden. Én 'gefteld, dat 'er nog iemantwas, die de geheele Wet zou houden, en maar in een ftruikeld, die is fchuldig geworden aan allen, om dat het gezag van den grooten Wetge-  142 ISRAELS VERLOSSINGÈ onze fchuld en overtredingen kunnen bètaIen, of ons daar mede kunnen regtveerdigen, en met een heilig enregtveerdigGodt kunnen verzoenen? Maar, gy zult vragen, waar toe dient dan dé Wet? terwyl zy meer vorderd als een eenig Menfch in ftaat is om te kunnen doen, en bygevolg ook geen Vleefch door dezelve kan geregtveerdigt worden? ik antwoorde, zy dient tot dat einde, op dat wy onze Zonde en elende, uit dezelve zouden leeren kennen, want door de Wet is de kennilfe der Zonde, ja ik en kende de Zonde niet, dan door de Wet. Al getuigd het ligt der natuur het onderfcheid, dat 'er is tuffchen het. goede en het kwade, zo is het egtervandie kragt niet, dat men daar door den verfoeilyken aard, en fchuld der Zonden, zoude kunnen leeren kennen, nog veel minder, om zig voor Godt te verootmoedigen, en tot een waare bekeering te brengen. Maar de Wet Godts fteld ons de Zonde voor als het grootfte kwaad; in dezen Spiegel kan men zien de affchouwelyke gedaante der Zonde; niet alleen in haar uitwendige daden, maar ook zelfs in de grond, en eerfte opwellinge daarvan; want ook en hadde ik niet geweeten, de begeerlykbeid Zonde te zyn; ik hadde nooit ge weeten, dat de eerfte neiging e, en heimelyke luft des herten, iets kwaads of zondigs was, indien de Wet niet en zeide gy en zult niet begeeren. Ziet, zoo heilig en geeftelyk is de Wet Godts, dat zy niet alleen eene gehoorzaamheid onzer handelinge, maar ook eene volmaak*  EtaEEUWI GE BEHOUDENIS. 143 maakte reinigheid des herten, en heiligheid van al onze zielsvermogens vordert. Hoe kunt gy dan zo Roemen, en uzelven bedriegen met uwe ydele gedagten , dat gy de geheele Wet, van uwer Jeugd af aan , volmaakt hebt onderhouden? wat zoude gy denken van iemand, die van de Voetzole af, tot aan het hooft geheel Melaats, vol Wonden, Striemen, en etterbuilen is, en nogtans op zyne uitwendige fchoonheid roemt en trotzeerd? zoudt gy niet rnet regt zeggen, hy is dwaas, en uitzinnig? even zo is het met ulieden gefteld; in plaats dat gy over uwe geeftelyke Melaatsheid zoudt uitroepen, onrein, onrein, zo zegt gy niet alleen, Ik en ben niet verontreinigd, maar zeker, ik ben Onfcbuldig, zyn toorn is immers van my afgekeerd. Ja gy zyt in uwen geeftelyken hoogmoed zo opgeblazen, denkende, dat gy alleen een heilig Folk zyt, en alle andere Volkeren onrein, en zo veragt by ulieden, dat gy dezelve niet anders, als met nydige en afkeerige Oogen kunt aanzien , zeggende: houd u tot u zeiven, ende en naakt tot my niet, want ik ben heiliger dangy. Is dat niet een klaar bewys, dat gy de b o o sheid uwes herten nog nooit hebt leeren kennen, hoe het zelve, met de aldergrouwelykfte Zonden en Onreinigheid is vervuld, en hoe het zig tegen de Wet Godts aankant, en aan dezelve zig niet onderwerpen wil. Hoe zou 'er dan in u een opregte begeerte kunnen zyn ontftaan, om van deszelfs boosheid gewasschen en gereinigd te worden? En dus zyt gy, helaas, nog in uwe On« Jef. 65 » 5-  Spr. 30: 12. 2 Kon. 22: 11, 22. Daniël . 9- 5- j vers 11. j 3 9 5 9 j j » 5 3 s: 144 ISRAELS VERLOSSINGE Onreinigheid, en behoord tot dat gejlagte* dat rein in zyne Oogen, maar van zyne drek niet gewajjehen is. " Ach! dat deze Aanmerkinge, aangaan„ de de Wet, van die Gezegende en heilza„ me uitwerking, in u mogte zyn, dat het „ dekzel van Mozes, 't welk onder het lee„ zen van de Wet op uw aangezigt legt, „ eens afgehgt wierd, op dat gy mogt zien » dat gy blind zyt, en dat uw verfteent „ hert mogt vermurft en week gemaakt wor„ den, als eertyds het hert van den Koning » Jojias, als hem de Wet wierd voorge„ leezen, en dat de Heere de Godt on„ zer Vaderen, de heiligheid van zyne Wet, „ en de onreinheid en boosheid uwes her, ten, door zynen Geeft aan u mogt ont„ dekken, en u overtuigen van Zonde , „ van Öngeregtigheid en Oordeel, op dat , gy met een Godzalige Daniël in ootmoed , mogt belyden; wy hebben gezondigt, ende , hebben onregt gedaan, ende godloojlyk gehan, delt, ende gerebelleerd, met af te wyken van , uwe geboden, ende van uwe regten. En g e, heel Israël beeft uwe Wet overtreden, , met af te wyken, dat Zy uwe femme niet en , gehoorzaamden. Daarom is over ons tafe/lort , dien Vloek en den Eed die gefebreeven is , m des Wet Mozes, des knegt Godts, dewyle , wy tegen hem gezondigt hebben. En dat gy , de geregtigheid , die voor Godt geld , , mogt zoeken, om door dezelve geregt, veerdigt, en voor eeuwig eehouden , te worden." (2) Blykt het klaar uit uwe onveranderde Jlaati  Zach. 13: 1. 14Ö ISRAELS VERLOSSINGËgekreegen,dat jsue middelen waarmede gy meent u te kunnen waffchen en te reinigen, niet anders, dan Neeter en Booreth, Zeep en Salpeter, is? heeft u dat wel doen uitzien en zoeken, nadat eenige middel dat magtig en genoegzaam is, om u van alle uwe Zonden en Onreinheid te kunnen waffchen en te reinigen, ik meen die Fontein, die geopend is voor 't huis van David en voor de Inwoonders van Jeruzalem, tegen de Zonde en tegen de Onreinigheid? zyt gy dan reeds met dat reine water befprengd, 'twelk de Heere belooft heeft, Ezechiel 36: 25. en hebt gy dan een nieuw hart en eenen nieuwen geejï van den Heere ontfangen ? dat zou immers niet kunnen verborgen blyven, maar zig openbaren (voor eerft) aan u zeiven, in een levendig en gevoelig inzien, hoe gy Godt door uwe Zonden vertoornt hebt, en niet alleen door uwe zondige daden, maar dat gy hebt geleefd in een geheele afgefcheiden ftaat van Godt, vervreemd van 't leeven Godts, dat is van dat nieuwe geeftelyke leeven, door de onwetendheid enverhardinge des herten, als zynde los van Godt en zonder Godt in de Waereld, dat uw ganfche Leeven niet anders is geweeft, dan eene zamenknoopinge van alle öngeregtigheid, met gedagten, woorden, en werken; een leeven in een gedurige haat, en Vyandfchap tegen Godt, het hoogfte goed , en hoe gy uw herte tegen Godt hebt verhard, en met dikke hoogverheve fchilden tegen hem zyt aangeloopen? en dus zoudt gy ook gezien hebben, hoe gevaarlyk zulk een toeftand is; zien-  143 ISRAELS VERLOSSINGE dende nu eerft in kragt, dat daar van niets te verwagten, en 's Menfchen heil ydelheid is; dus zoudt gy ook niet meer op zo veele pligten, eigen geregtigheid, uitvindingen en inftelüngen van Menfchen , kunnen fteunen, nog daar in uwe troost zoeken; uwe Ziele zoude een walg hebben van deze laffe fpyze. Neen, gy zoudt voor uwe Ziele gezond voedzel moeten zoeken, ziende dat gy gebrek lyd, en dat uwe Ziele vergaat van honger, ö Hoe zoudt gy verlangen , om een goede raad en beftieringe te ontfangen; dan zoude u het woord van Godt, dat zuivre woord, dat heilzame woord, eerft regt dierbaar worden, engyzoudtmet verfoeijinge verwerpen, alle Inzettingen der Menfchen, en de Valfcbe Penne der Sc h riftgeleerden, als ftrydig tegen het heilige woord van Godt. Df Wet des Heeren, die v o l m a a k t is, die alleen de Ziele bekeerd, zoude uwe fpyze zyn , daar in zoudt gy dag en nagt onderzoeken, of'er eenigmiddel was, om de verdiende ftraffe te ontgaan en wederom tot genade te komen. Hoe zoudt gy fmeeken, dat de Heere door zyn geeft uit dat woord; tot uw herte mogt fpree» ken, een woord van raad en beftieringe, en uw ontdekken het regte middel ter Eeuwige behoudenis voor uwe arme Zielen ; een middel dat genoegzaam voor u is, om 'cr u veilig op te kunnen verlaten, en uwe Ziele daar aan toe te vertrouwen. Hoe zoudt gy uitzien en verlangen na dien Heelmeefter Israels, na die waare Balzem der Zielen, die alleen een verflagen geeft kan op-  Jeremia ü<5: 8. Jeremia 38: 6. é J d t< z V hi tii , hj oc hc pc da P- in vei pe 156* ISRAELS VERLOSSINGE CValfche) Propheeten, ende al het Volle S j- u K°mng z e d e k i a , de Vorften, die hem ophitften ,• hem gedurig in de zen Man gedood worden , niet meer teeeitffand ? bleden> en zig niet van baar konde omdoen ende als hy genoodzaakt wierd! hem in hunne hand en magt over te geven oe-namen zy Jeremia ende^wierpen ,^7neen £ v j "'i' ° Godloze wreedheid! In een ((ud, daar hy met Zeelen in moeft neder ge? la- p-ntwn '"Wis cc? po n»a d»üS cue om den hals toeflooten, waar in men de hak vin JSF^J^Jf^' CEn dushtUV "e TeerfiJ Si r? de, «eflaan hebben.) In iiTXttS^pS t TgeTd ve woord Mabpechet', in' dl^grondtcxt >°r, en het word onderfcheiden van pJKï !t welk een betekend, een werktLvan onflui Jg zo wel van handen en Voeten, al óok "and i s des gévangenen, om hem daar door te befpo en e ■k fmertelyk te pyaigen. Dus kan ik niet1ï vóen i het 3e^^^lÏSSiff^'««" I .ï /«MM / welke be.de woorden ik naad malkander ïi°VZST%de; PlaatS Vinde: daarom ^mt my de aaiing van ie. gevoeglykervoor, dat M ah- chet, p1DNn ^ 01pQ ^ wn i «« gevangenhuis.  i Kon. ip: io. I5S ÏSRAELS VËRLOSSINGE gewaffchen en gereinigd hadden, zo als in de verklaring van onze Text reeds is aangetoont en dus hadden zy zulk een fcherpe Boetprediker, nog zulke beftraffingen en vermaningen niet nodig,- en vooral was haar; dit tot Ergernis, dat hy haar voor zulle een Godloos en onbekeerd Volk hield, die van den regten weg geheel waren afeedwaald, en zig ophielden met ydele geda^ ten , waar op zy hare Zaligheid en Eeuwige behoudeniffe, als op een Zandgrond, bouwden Maar zy hadden nog nooit de boosheid van dat Arghftige hart leeren kennen, en harebekeering was niet met haar ganfcheJierte, maar valfchelyk,- daarom fpogenzy Vuur en Vlam van bitterheid en Vyandfchap tegen Jeremia. uit; dat was de eenige Reeden, waarom zy hem alle fmaad en verdrukkinge, ia de alderwreedfte dood , zogten aan^te doen Alzo hebben zy vervolgd , en gedood de ^ropheeten, die tot haar gezonden waren Leeft maar in de Bybel daar zult gy vinden hoe Eli as voor den godloozen Koning Ach a b en de bloetdorftige I s a b e l , heeft moeten vlugten, en tot 'er doodt toe, is vervolgt geworden, hy moeft zig de meefte tyd 111 de Woefteme ophouden. En hoe zig honderden andere Propheeten, die te zyner tyd leefden, m de Spelonken moeften verbergen, waar over Elias in de bitterfte klagten uitriep; Heere zy hebben uwe Pro^ fbeeten met den Zweerde gedood: en ik ben alleen overgebleven, ende zy zoeken myne Ziele om die weg te nemen. Hoe een M1 c n a op het kinnebakken is geflagen* en met Water en  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 175 », raels, niet meer en zal zeggen, de verlate* „ ne, nog tot haar Land, bet verwoefte; maar „ dat zy eens wederom zullen genoemd „ worden, Myn Lust is aan baar, en haar ,, Land zal getrouwd worden !" Mogt de Heere ondertuffchen u hoe langer hoe meer begeerig maken , na eene regte ontdekking en kenniffe van zynen Naam en Eigenschappen; nemende onder het Lezen , de Vooroordeelen hoe langer hoe meer uit uw herte weg, ten einde gy te meer vatbaar moogt zyn, voor het geen ik in de vreeze van zynen Naam, verder aan u wenfch voor te ftellen, en dat gy uw herte door de kragt der Waarheid, op een Lieflyke en aangename wyze, mogt laten overreeden , en door dezelve innemen, tot uwer VERLOSSINGE en EEUWIGE BEHOUDENIS! De Heere gebiede daar toe den Z E E G E N en het Leven tot in der Eeuwigheid, AMEN! Ja AMEN. E Y N D E.