enEEUWIGE BEHOUDENIS.201 muntenften Koning meerder dan Salomon. Oeh, dat gy na zyne ftemme mogt hooren! deze groote Propheet roeptu, óIsraël, nog toe door zyne Propheeten: bekeert u, bekeert u van uwe booze weegen, wam waarom zoud gy fterven, 0! Huis Israëls? bekeert u , gy afgekeerde Israël, fpreekt de Heeke, zo en zal ik mynen toorn op ulieden niet doen vallen, want ik ben goedertieren,fpreekt deH eer e,ik en zal den toorn niet in Eeuwigheid behouden: en nog veel meer andere diergelyke plaatzen. Zegt gy wanhoopende met uwe Voorouders, dewyl onze overtreedingen ende onze Zonden op ons zyn, ende wy in dezelve verfmagten, hoe zouden wy dan levenl wat Raad voor ons? waar is toch de goede weg, in denwelken wy wandelen moeten, op dat wy rufte mogten vinden voor onze Ziele ? 6 ! buigt toch uwe kniën voor dien grooten Propheet enLeeraar, hy zal u raad geven, hy zal u den verborgenen raad en wille Godts bekend maken, waar door de doodfehuldige Zondaar met Godt kan verzoend worden, hy zal tot u zeggen, dit is de weg, wandeld in denzelven! zegt gy, ik kan in dien weg niet wandelen , myn herte wil daar toe niet buigen.' dat is ook zo, door uwe eige kragt kont gy dien weg onmogelyk bewandelen; maarjEHOvAii heeft belooft om niet alleen u te leeren, maar ook om u te leiden; hoor Israël! de Mond der Waarheid zelfs fpreeken, alzo zegt de II eer e uwe VERLOSSER, de heilige Israëls, ik ben de Heere uwe Godt, die u L E E R D wat nut is, die u LEID op den weg dien gy gaan moet. Wel aan, dat wil hy aan u ook N 5 doen, Ezechiel 33 •• 11. Jeremia 3: 12. Ezechiel 33: io. Jefaia 48 : 17.  202 ISRAELS VERLOSSINGE Pfalm 51: 3* doen, och, dat gy maar na zyne geboden luifterde, zo zoude uwe Vrede zyn als een Riviere ƒ het is nog heeden , zo gy zyne ftemme hoort, verhard toch uwe herten niet langer; Komt als een vermoeide, belaade en belafte Zondaar met een verbroken geeft, en verbroken en verflagen herte, het welk over uwe Zonden is aangedaan, en ftneekt met den boetvaardigen David om genade, zyt my genadig, 0! Godt, naar uwer goedertier entheid, delgt myne overtreedinge uit naar de grootheid uwer barmhertigheid ! Legt dus uwe handen des geloofs met eene ootmoedige belydenis van uwe Zonden en Ongeregtigheden, op dat eenige en volmaakte Zoenoffer van dezen grooten HOOG ENPRIESTER, die zich zelfs Gode opgeoffert heeft tot een Rantzoen voor veele, en zoekt met zyn dierbaar bloed befprengt en met Godt verzoend te worden, op dat gy met de Dochteren Sions moogt uitgaan om te aanfchouwen den Koning Salomon met de Kroone, daar rneede hem zyne Moeder Kroonde op den dag zyner Bruiloft — ö! gaat uit en verlaat u eigen zelfs, verzaakt uwe eigen Wysheid en eigen Geregtigheid, waarmeede gy u zo lange tyd gekroont en verfierd hebt; Werpt deze ydele Kroonen van uw hooft voor de Voeten vanK O NIN G MESSIAS; erkent hem als den Koning aller Koningen; geeft u aan hem over na Ziel en Lichaam; onderwerpt u onder zyne Wetten , onderhoud en bewaard zyne geboden; buffet den Zoone, dien Godt de Vader tot KONING over Sion gezalfd heeft, eer- bie-  enEEUWIGE BEHOUDENIS.203 biedigt en dient den Heere met vreeze, wie zou u niet vreezen, uKONING&r Heidenen, want het komt u toe! Ja laat geduurig uwe oogen geflagen zyn op dien grooten Koning, die magtig is om u te bellieren, te befchermen en te bewaren voor alle in- en uitwendige Vyanden , zo dat zelfs de Poorten der Helle u niet zullen kunnen overweldigen, ja nog meer, die uzalKroonenmetde Kroone des Eeuwigen levens. Nu blyft nog over aan 11 voor te Hellen, de Staat der Vernedering en verhooging des Meffias, zo als dezelve van Mozes en de Propheeten door den geeft Godts voorzegd waren Hoe duidelyk en klaar voorzegt de Propheet Jefaias de laage en geringe afkom.ft des Meffias als hy in de Waereld verfchynen zoude, namelyk dat hy alseenRyske ende als een Wortel, uit eene dorre Aarde opfchieten zoude, dat is, uit dien verouderden , vervallen, en zeer verarmden Stam Davids, welk te dier tyd zoude zyn als een dorre Boom, en byna geheel doode Wortel; het welk ook de reede zoude zyn dat zich veele over hem zouden ontzetten, en zeggen , hy en hadde geen gedaante noch heerlykheid, als wy hem aanzagen zo en was 'ergeen geftalte dat wy hem zouden begeert hebben, hy was veragt ende de onweerdigjle onder de Menfchen, een Man van fmerten ende verzegt in krankheid, ende een iegelyk was als verbergende het aangezicht voor hem, hy was veragt ende wy en hebben hem niet geagtev: dus getuigde de Meffias van zich zelfs (als hy fpreekende wierd ingevoerd in den 22 r Pfalm) Jefaias 53:2,3.  Pfalm 22 7- Zach: p: 9- Pfalm 22 8, 9- Pfalm 22: i. Pfalm S: 6. Pfalm 110. 204 ISRAELS VERLOSSINGE : Pfalm) maar ik ben een Worm ende geen Man, een' sn x at van Menfchen , ende veragt van den Volkel zelfs zyne komft en intree in Jeruzalem, zal A r m zyn, rydende op een Ezel, en aldaar moeft hy worden uirgeroeit, zyne handen en voeten doorboord , zo dat alle zyne Vyanden, dat Slangen-Zaad, hem befpotten zullen, hunne lippen uitfteeken en met hunne hoofden fchudden, zeggen,de, by beeft het op den Heere gewentelt, dat hy hem nu uit hclpe, dat hy hem Redde, dewyle hy luft aan hem heeft. Ja zo hooren wy hem , wegens zyne allerdoordringenfte fmerten, die hy zo wel in zyn Lichaam als in zyne Ziele ondervond , met de jammerlykfte Woorden uitroepen: fitf? 'Vtf ♦jrCW Myn Godt, Myn Godt, waarom hebt gy my verlaatenl En dus moeft hy zyne Ziele uitftorten in den dood, en 'afgefneden worden van het Land der Levendige. Dus moefte de MESSIAS lyden en alzo' in zyne heerlykheid ingaan, en zitten aan de Regterhand Godts, tot zyne Vyanden zullen geftelt zyn tot een Voetbank zyner Voeten. HY moeft eerft hem zeiven vernederen, en aanneemen de geftaltenilfe van eenen dienftknecht, en zynen tlemelfche Vader gehoorzamen tot de dood, en daar na moeft hy uittermaten verhoogt worden, en eenen name ontvangen boven alle namen; H Y moeft eerft voor een weinig tyds minder worden dan de Engelen, en daar na met eere en heerlykheid van zynen Hemelfchen Vader gekroont worden; H Y moeft eerft driq. ken  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 203 ken de beeken van Godts toorn, ende dan zoude hy zyn hoofd om hooge heffen en heerfchen in het midden zyner Vyanden. Ja hy zal komen met groote heerlykheid op de Wolken des Hemels, om teoordeelenrie levendige en de doode! Maar om dat uwe Rabbynen , die zo verre van de zuivere leere en liet waare geloove der Godtzalige Oudvaders afgedwaald waren, en geheel een zulken vernederden en veragten Meffias niet van noden hadden, egter geen weg willen hoe zy dat zouden kunnen goedmaken, daar immers zo duidelyk in Godts H. Woord gefproken wierd van een verneederden en verhoogden Mesfias; zo zyn zy eindelyk in hunne ydele gedagten zo diep vervallen, dat zy hebben verdigt en uitgezonnen TWEE Meffias- fen, naamlyk fpV P rPPÖ MeJJias de Zoone Jojephs uit den Stam Epbrahn, en dan TH p rPSPD MeJJias de Zoone Davids uit den Stamme Juda. En dus paffen zy deze twee Staaten op hun toe, namelyk de ecrjte zoude moeten Lyden en Sterven , en de tweede overwinnen, regeeren en heerfchen. Dit aangaande is breedvoerig befchreeven in het Boek Afkath Rochel, „ hoe dat n'DDC WW pN p DV?»Ö")N „ O'S*? fpinn AR MI LUS, de Zoon „ van dat Marmerfteene Beeld dat 'er ftaat in „ het drekhuis, (dat is, de Kerk te Roome) ,, der Spotters, tot de Joden zoude komen „ en van hun vorderen, dat zy hem aao- „ nee- Afkatb Koebel, en Jalkut Chadafch en in den Talmud Succa Cap. 5-  218 ISRAELS VERLOSSINGE hun geloof aan hem zeer verfterkten, zeggende : Zie daar! hier is nu de Prophetie van Joël 3. vervuld; en die nog aan hem twyffelden, wierden hier door ook bewoogen, om hem voor den Meffias te erkennen, en te eerbiedigen. Toen hy nu zag, dat zyne Bedriegerye hem 20 wel gelukte, en zulk een voorfpoedigen voortgang had, was hy zo hoogmoedig, als ware hy al reeds Koning over alle Koningen van de geheele Waereld; ja hy was al beezig aan het uitdeelen van de Koningryken der Waereld aan zyne goede Vrinden; hy maakte Koningen en Onderkoningen , Princen , en andere Beampten, over de ganfche Waereld, en gaf hun de Namen der Joodfche Koningen, die Oudtyds geleefd hebben; waar op eenige onder hen, die bevreefb waren, dat, wanneer hy op zyn Troon zoude zitten, hy hun mogt vergeeten, of mogelyk zyn Woord niet houden, tot hunne verzekering, van hem eifchten , dat hy zyne toezegging, Schriftelyk zou ftaaven, het welk hy hun ook niet weigerde. Hy gaf hun zulks met zyn eigen hand, Schriftelyk getekend, waar aan hy hing zyn eigen Zeegel; en de Hoog. moed, die zy op hunne Koninglyke Namen hadden, was zo groot, dat zy dezelve voor nog zo veel Geld niet wilden overgeven. Daar was een Arme Abraham, die van de Aalmoeffen moeft leven , en die kreeg juift, tot zyn geluk, van hem den Naam van liTtW *f?8 Koning Jofias, waar voor de andere , wegens jaloersheid en eerzugt, hem  enEEUWTGE BEHOUDENIS.225 ne Leere van zulk eenen vleeslyken Mesfias, overeenkomende met hunne vleeslykgezinde herten, met hunne vleeslyke oogmerken , lullen en begeerlykheden, om dat zy geen kenniffe hadden van hunne Zonde en elende, noch van Godts deugden en volmaaktheden ; denkende dat eene uitwendige fchynheilige onderhouding van Mozes Wet, overvloedig genoeg zou zyn tot hunne Zaligheid en EEUWIGE BEHOUDENIS ƒ en dus hadden zy daar toe ook geen Meffias nodig. Tot wat einde zouden dan zulke heilige Menfchen eenen Geeflelyken Verloffer verwagten , om de Zonde te verzoenen, en Eeuwige Geregtigheid aan te brengen ? waar toe zouden zy na zulk een verloffing uitzien, daar zy geen Zonden in zich zeiven zien; en zien zy al eenige Zonden, zy hebben deugden genoeg, waarmede zy hunne Zonde voor Godt, (naar hunne gedagten) kunnen verzoenen en bedekken. Waar toe zouden zy een Meffias nodig hebben, om een Geeftelyk Propheet, Priefter en Koning voor hun te zyn? zyzyn wys genoeg in hunne eigen Oogen, en by hun zelve verftandig; zy zyn zelve Leeraars en Leermeefters, en willen daarom gaarn als Rabbi openbaar begroet en geëerd worden. Zulke Menfchen willen geen Mesfias die hen als Propheet van Zonde en elende zoude overtuigen, aan wiens voeten zy zouden moeten nederzitten, om den weg der Zaligheid, den weg, hoe zy weder in de gunft en gemeenfchap met Godt te brengen zyn, van hem te leeren: daar zvn zv li Deel. p J g/.  226 ISRAELS VERLOSSINGE geheel af keerig van; zy denken dat zy or> den regten weg zyn, en daar in wandelen. Zouden zy dan met een nedrig en heilbegeerig herte het Woord van Godt onderzoeken , en zien wat daarin van den Waaren Meffias getuigd word , onder een ootmoedig uitzien, en zugten tot den Heere: entdek myne Oogen, op dat ik aanfchouwe de wonderen van uwe Wet? Neen, daar zyn zy veel te hoogmoedig toe, en daarom hadden zy liever een Meffias, waar by hunne eer en aanzien niet minder, maar meerder in de Waereld worden mogt. Een Meffias, om als een Hogepriefter hun met Godt te verzoenen, die zyne Ziele, daarom toteenfchuldoffer moeft Hellen , zich zei ven Gode onftraffelyk opofferen, om de Zonde van een Zondig Volk te verzoenen, hadden zy voor al niet nodig, want zy zyn in zich zelfs heilige Pharifeën; Zo dat zy zich boven andere Menfchen verheffen, en haar onrein agten, zeggende: houdt u tot uzeiven, en genaak tot my niet, want ik ben heiliger dan gy, zy danken Godt, dat zy niet en zyn gelyk andere Menfchen, Rovers, Onregtvaerdige, Overfpeelders — Zy vaften tweemaal ter week enz. Daar mede kunnen zy na hunne gedagten den Hemel wel verdienen.' en wat de Zonde aangaat, hebben zy in het geheel geen zwarigheid om over dezelve verlegen te zyn, zy trooiten zich daarmede, dat hun dood, alles wat zy niet met hunne goede werken voldoen, eindelyk verzoenen zal; dan is 'er ook nog het Vagevuur voor, het welk toch maar twaalf  bnEEUWIGE BEHOUDENIS. 227 twaalf maanden duurd, en dus hebben zy gpmzuUtenHogepriefter, om hunne-Zonden te verzoenen, van noden. Even zo hebben zy ook geen Meffias nodig, om een geeftelyk Koning te zyn , en om een geeflelyke heerfchappy over hen te voeren; als zynde immers zulke Helden, die zich in, en door hunne eige kragten genoegzaam befchermen en voor Zonden kunnen wagten. Zy vinden zich zei ven niet gebonden aan de banden der Ongeregtigheid, zy gevoelen niet hoe zy worden gevangen gehouden in de magt des Satans; maar denken en zeggen: wy zyn vry, wy zyn Abrahams Zaad, wy hebben nooit iemand gediend. En by gevolg , wat fchoonheid zouden zy zien in zulk een Koning, wiens Koningryk niet van dezen Waereld is ? Hoe zouden zy begeeren een zulken vernederden Meffias, die geen gedaante noch heerlykheid hadde, ja, die veragt en de onwaardigfle onder de Menfchen was.' maar een AardfcheKoning, een uitwendig Koningryk, pragt en heerlykheid, daar na was al hun verlangen; en daarom hebben zy ook zulk eenen vleefchelyken Mesfias, die met uitwendige pragt en heerlykheid ikomen zoude, uitgevonden, die hen in uitwendige Vryheid Hellen, Rvkdom ende heerfchappy geven , en tot 'Koningen, Pnncen en Vorften der Aarde zoude maken; zulk een hebben zy verwagt, en verwagten dien nog tot dezen dag toe. Eindelyk om tot de zaake zelfs te komen, zo moet ik u vraagen, ö! gy Joodfche ManP 2 nen,  Dan. p. 828 ISRAELS VERLOSSINGE nen, tot hoe lange zult gy dan nog den beloofden Meffias verwagten ? is dan niet de TYD der voorzegginge al langvoorby? ik zal my niet inlaaten om hier eene nauwkeurige rekening neder te Hellen, van de zeventig weeken, die van den Engel Gabriël aan Daniël bekend zyn gemaakt, dat de MeJJias zoude uitgeroeit worden, en wanneer deze zeventig weeken haar begin of einde hebben genomen; dat is hier myn oogmerk niet, het is daar mede genoeg, dat uwe Rabbynen, zo wel R. Salomon Jarchi, en R. David Kimchi, als ook R. Aben EJra en R. Zadia Gaon deze zeventig weeken , niet langer dan 4go Jaar uitftrekken, en dus is het niet nodig om groote Rekeningen te maken, daar immers deze Jaaren, meer dan 1700, reeds voorby zyn, en by gevolg moet ook nootzakelyk de beloofde Meffias al lang gekomen zyn! maar ziet hoe deTalmudiftifche Rabbynen u, helaas! verblind hebben , om dat zy verlegen en bezorgt waren, dat deze doorlugtige Prophetie (met dewelke zy geenen weg willen) u mogte aanleiding geven , om tot nadenking te komen, dat de Meffias reeds moeft gekomen zyn, zo hebben zy door hunne bedriegelyke lift in den Talmud eenen Vloek uitgefproken n-j'fi ï^'p büf JÖVJ? dat hunne beende¬ ren verrotten zullen, die tyden van bet einde uitrekenen, om aldus u door domheid en onkunde, in het hardnekkig ongeloof nog meer te verharden! Maar wien vervloeken zy?  enEEUWIGE BEHOUDENIS.22 zy ? hunne eige Rabbynen! word dan nie in den Talmud uitdrukkelyk gezegd rttfftt tV&an „ zes duizend jaar zal de Waereld „ ftaan, namelyk 2000 Jaar woelt en lee„ dig (dat is zonder de Wetgevinge) 2000 „ Jaar onder de Wet, en tweeduizend Jaar „ zyn de dagen des Meffias" (die bet einde der Wet is) ook leeft men in het zelve Traéhat Fo. 97.» dat de Waereld niet minder „ zal ftaan dan 85 Jubel-Jaaren (dewelke te„ zamen mtmaken 4250 Jaar) en in het laat„ fte Jubel-Jaar zal de Zoone Davids „ komen ' Ja nog meer, de groote geleerde Man, R. Chanina, was zo volkomen verzekert van deze laatfte zeer nette rekeninge dat hy het Joodfehe Volk, en in hetbyzonder zyne vrienden, zeer getrouw waarfchouwde „ wanneer iemand vierhonderd Jaar na de, „ verwoeftinge des Tempels (of in het 4231 „ Jaar na de Scheppinge der Waereld, zyn-1 „ de het laatfte Jubel-Jaar) tot u mogtzeg„ gen, koopt dezen Akker die duizend pen„ ningen waard is, voor eenen Penning, „ koopt hem niet," waarop in de uitbreidinge de reede hier van gezegt word: „ want „ dan is de verloffinge zeer naby, dat gy „ zult wederom vergaderd worden waar- „ om zoud gy dan gaarne eenen Penning „ willen verliezen?" Eindelyk die tyd van dat vreugde Jubel-Jaar, na het welke dat arme VoJk zo lang met fmerten verlangd P 3 had- ) ' Sanhedrin Fo. 67. Sanhedrin Fo. 97' 1b»da 'ara o. p.  230 ISRAELS VERLOSSINGE hadde, gekomen zynde, maar niet de Zoone Davids, zo dat zy gezien hebben, dat zy met de rekening hunner Talmudiftifche Rabbynen bedrogen zyn uitgekomen, en dus in vertwyffeling geraakten, zo zyn 'er naderhand wederom eenige Rabbyn en, wegens dringende nood, bewoogen geworden, om den TalmudiRifchen Vloek niet te agten, en de tyd van hun verwagtenden Meffias, nog iets langer uit te Rellen ; maar evenwel te bepaalen, om daar door het arme en verleegen Volk, die wegens die al te groote langduurigheid hunner verdrukkinge, in moedeloosheid en twyfelmoedigheid geraakten, te verfterken en te vertrooRen; dat zy toch voor al hunne goede hoope niet zouden opgeven : en dus heeft de groote Rekenmeester R. Abarbanel in zyne verklaaringe over de Propheeten Jefaias en Daniël, de komRe des Meffias, als ook mede te gelyk den ondergang en verwoefling der Stadt Romen vaft geReld en bepaald, tot het 5291 Jaar, na de Scheppinge der Waereld; doch de Schryver van Schalfcheleth Hakkabala , heeft de tyd nog iets langer uitgeRrekt , namelyk tot het 5358 Jaar, en eindelyk dealleruitterftegisfing van den Zobar is, in het 5408 Jaar na de Scheppinge der Waereld. Maar alle deze hunne uitgevondene Rekeningen zyn nu ook al lang voorby! gy rekent nu 5530, waar blyft dan hunne uitrekening ? waar blyft dan uw verwagtte Meffias ? zoudt gy dan niet hier door overtuigt worden, hoe gy misleid en bedroogen zyt van uwe Rabbynen? en tot  euEEUWIGE BEHOUDENIS.23* tot hoe lange zult gy dan nog een Meffias verwagten ? Milfchien zult gy met uwe blinde Leidsmannen antwoorden, onze Rabbynen hebben hier de fchuld niet, zy hebben hunne Reekening voortreffelyk gemaakt; maar het is helaas/ onze fchuld, onze Zonden, onze Zonden, die zo menigvuldig zyn, zyn 'er oorzaak van, dat de MeJJias zo lang uit blyft. Gelyk ook dezelve uitvlugt voorkomt in den Talmud Sanhedrin Fo. 67. ö! dwaaze en verkeerde gedagten! wy hebben immers in het voorgaande breedvoerig aangetoont, dat het eenigRe.en voornaamRe einde, waarom de Meffias, van God belooft, en in de Waereld komen moet, is, om de ZONDE te verzoenen! maar zegt my vooreerR, volgens uwe ydele gedagten, dat uwe Zonden zyne komfte zo langen tyd verhinderd hebben 4 wel denkt gy dan, dat gy ooit zonder Zonde zoud kunnen zyn? en by gevolg, zou ook uw verwagtende Meffias nooit kunnen komen, en dus is alle uwe verwagting ydel en te vergeefs .' en in het byzonder hoe kunt gy dit zeggen , dat hy om uwer'Zonden wille zo lang uitblyft? immers gelooft gy, volgens de verzekering des Talmuds, dat op den grooten verzoeningsdag, geheel Israël zonder Zonden, en zo heilig, ja heiliger is dan de Engelen! waarom komt hy dan niet op dien heiligen dag? MoeRen uwe Oogen des verftands hier door niet geopend worden , dat gy zien en belyden moeR, dat de beloofde Meffias reeds lang gekomen moet zyn? P 4 Ten  ISRAELS VERLOSSINGE Ten tweeden , waar is nu de STAM van Juda en het huis van David, waaruit de beloofde Meffias moeft afftammen en gebooren worden ? wie van ulieden is tegenswoordig in ftaat, om zyn Geflagt Regifter op te zoeken en in waarheid te kunnen aantoonen, dat hy afftamt uit het geflagt Juda? nog veel minder om te kunnen zeggen, dat hyisvan de Linie en het huis Davids! daar immers uw Geflagt Regifter in het geheel is vernietigt geworden in de verwoeRinge van Jeruzalem door de handen der Romynen ! en geen wonder, hoe kan het anders zyn., immers als de Israëliten uit Babel wederom na Jeruzalem opgetrokken waren , zo word 'erin het Boek van Efra Capittel 2: 59. verhaald, dat 'er veele van deze, welke opgetrokken waren, haare GeflagtregiRers niet konden aanwyzen of zy uit Israël waren; want, zegt R. Salomon Jarchi in zyne verklaaringe, On^iS» D1IT 'Sb „ om dat zy haar „ Geflagt Regifter verhoren hadden." Konden nu deze, die maar 70 Jaar in de gevangeniffe van Babel waren, niet meer aanwyzen haar geflagt en Vaders huis waar van zy afftamden ƒ hoe zoud gy dan, die reeds over de 1700 Jaar verflrooit en onderdrukt zyt in die vier hoeken der Aarde, ja, die in deze tyd zo menigmaal verdreeven en verjaagd zyt geworden van het eene Volk tot het andere Volk, van het eene Land tothetandre Land, van het eene Koningryk tot het andre Koningryk, gelyk uwe HiRorifchryvers zelfs verhaalen ; hoe veel te minder zoud  enEEUWIGE BEHOUDENIS.233 gy dan , zegge ik, in waarheid kunnen aantoon cn, van welk een geflagt gy afkomftig zyt? en gefteld, het was zo, dat gy volgens uwe valfche Geflagt-Regifters, dewelke onder u lieden zyn opgefteld , zoudt willen aantoonen, dat deze of gene van het Geflagt Juda, ja zelfs van het huis Davids afkomftig is, gelyk het R. Abarbanel in zyn hoogmoedigen geeft van zich zelfs gedagt heeft, en ook nog meer anderen: Maar dan is de vraag Ten derden, waar is dan nu de SCEPTER van Juda? en dat is immers een zaak, waar tegen gy onmogelyk twiften kunt , want dat weet en ziet de geheele Waereld, waar gy maar op den Aardbodem verftrooit zyt, dat gy van alle heerfchappy berooft, en enkel alleen uit gunft der Overheeden geleeden en geduld word om haare Landen te bewoonen: ja gy zelfs bekent en belydi zulks, gelyk R. David Kimcbi klaagt in zyne uitbreidinge over Hofea 3: 4. i£t Qfi DVH 13 UrUNP nta „ dit zyn de da„ gen der gevangeniffe (zegt hy) waarin wy „ tot op heeden zyn , want wy hebben noch „ Koning, noch Priefter uit Israël, maarwy „ zyn in de magt der Heidenen, en onder „ de magt van hunne Koningen, en Vor„ ften," waar blyft dan de Prophetie van onzen Godtzaligen Vader Jacob? moet gy dus dan niet overtuigende belyden,dat de beloofde Meffias, de SCHILO, reeds voor 1700 Jaar moet gekomen zyn? of gy moet fchaamteloos het Woord des LevendigenGodts (met P S eer-  Scheërttb Israël Cap. 35. 234 ISRAELS VERLOSSINGE eerbied gefprooken) niet voor waarheid houden! Ik weet wel, dat ook dit aangaande uw herte vervult en ingenomen is, met de beufelagtige , ja valfche vertellingen van den omzwervenden R. Benjamin, die een Boek verdigt en gefchreeven heeft van zyne langduurigereize, die hy gedaan heeft, en dus voorgeeft, dat hy over de Riviere Zambatm veele Jooden zoude gevonden hebben, die nog den Scepter van Juda ende de heerfchappy over andere Volkeren hebben Een diergelyke verdigte Roman leeft men ook in het Boek bülW Scbeëritb Israël, van eenen Aaron Levi, „ die in het „ Jaar 5404 (na de Scheppinge der Wae„ reld) uit Portugal na Amfterdam is ge„ vlugt, dewelke verteld heeft, hoe hy „ eens meteen Indiaan, wiens naame was „ Franciskus, gereift was, en eindelyk ook „ gevonden zoude hebben, een Rivier (of „ het juift de Zambation was, meld hyniet) ,, en dat aan de overkant dezer Riviere „ veele Jooden zouden woonen , die nog „ hun Regiment en heerfchappy heb„ ben : doch volgens zyn eigen zeggen , „ hebben deze zyne Joodfche Broeders hem „ niet willen toelaaten , om deze Rivier „ over te vaaren, en hun heilig Land te t, betreeden. . En dezen verdigten en „ fmakeloozen Roman geeft nog de groot „ geleerde Man R. ManaJJe ben Israël getui„ genis, dat hy dezelve uit den Mond van „ Adron Levi zelfs gehoord heeft, en hy „ be-  236 ISRAELS VERLOSSINGE tion (die volgens het zeggen, de zes werkdagen der Weeke, zo ontzaggelyk zanden iteenen opwerpt, dat zy onmogelyk kan bevaaren worden, behalven op den Sabbath dan ruft zy) ontmoet, nog veel minder dat zy een Joodfch Koningryk zouden gevonden hebben/ zo dat tegenswoordig genoegzaam zyne leugentaal ontdekt en aan het licht gebragt is. En nogtans trooft gy u met zuike beuzelagtige fabulen! en in het byzonder was dit waarheid, waar toe hebt gy dan nodig zo in ballingfchap, onder de grootfte verdrukking hier in deze Landen te blyven zitten ? was het dan niet veel beter voor u dat gy na het Joodfche Koningryk, alwaar gyin Ruft en Vryheid leven kunt, vertrekken mogt? immers heeft R. Benjamin u den weg na dit verre afgeleegenLand, duidelyk befchreeven en voor Oogen geftelt? Maar gy hebt *er nooit de Proef van durven neemen. Doch laat ik my met deze leugen- en fabelagtige dingen niet langer ophouden, en liever nog een weinig fpreken tot den overtuigden en verleegen Zondaar, die in zyn herte zeggen mogt, gy hebt mynuwelaangetoont, hoedanig een MESSIAS het zyn moet, door wien ik Rampzalig Zondaar en verlooren Schaap van Israël, van myne Zonde en Elende verloft, met Godt verzoend, en op den Waaren weg des Levens gebrast moet worden; gy hebt my uh Mozes en de Propheeten klaar en duidelyk aangetoond hoe de Meffias, de Waaragtige Godt en ook te gelyk een waar heilig en Regtvaerdig  enEEUWIGE BEHOUDENIS.237 dig Menfch moet zyn; hoe 11 y door lyden en gehoorzaamheid , Godt met Zondaren verzoenen, en eene Eeuwige Geregtigheid moeft aanbrengen ,• gy hebt h e m my voorgefteld, als den aldergrootften en hoogden Propheet, Priefter en Koning, van Godt zelf, al van Eeuwigheid, tot die gewigtige Ampten gezalfd , en verordineerd, om hem, als zodanig te omhelzen en te eerbiedigen; gy hebt hem in den Staat zyner vernedering en daar op volgende verhooging aan my voorgefteld, daar by hebt gy ook aangetoond, dat de tyd, wanneer de Meffias in het vleefch verfchynen moeft, al lang voorby is, gelyk ook de Stamme Juda, waar uit hy gebooren moeft worden niet meer gevonden word; dat de plaatze waar, te weeten Bethlehem, al over lang verwoeft is, zo dat 'er ten huidigen dage te vergeefs langer na een Meffias gewagt word : Gy hebt ook breedvoerig, de ydelheid en dwaasheid der Leere van onze Rabbynen en Schriftgeleerden, klaar en duidelyk aangewezen, en hoe elendig wy door hunne Leere zyn verleid, bedrogen, en in onze verwagtinge te leur gefteld: Maar dit alles kan ons nog niet voldoen, ten zy gy ons duidelyk aanwyft, wie nu deze Meffias is, waar van gy dit alles getuigd ; en daarom houdt toch onze Ziele niet langer op. Is 'er zulk een heerlyk Perzoon? en is die ter beftemder tyd, en plaats, in het vleefch verfcheenen? heeft die dat groote Werk der verloffinge reeds dadelyk ter uitvoer gebragt ? Ach ! wiften wy eens regt, wie die groote Perfoon    ROS  01 1795 6870 UB AMSTERDAM  Hy was haar Go'él, en haar borge, Haar heil en toevlugt in den nood, Zy wentelden op hem haar zorgen, By hem is uitkomst in den dood. Dus eerden zy hem als haar Koning, En leerden van hem als Propheet, Den weg die leid na 's Hemels wooning Daar hy als Priester Hond gereed, Om al zyn Volk te Rantzoeneeren, Te koopen door zyn eigen bloed , Haar ftraf te dragen, Godt te eeren; Zy maakten fchuld en hy voldoet. Zulk een Verlosfer moest het wezen Die ons zou helpen uit den nood, Waar Mensch, ook eeuwig Godtgepreezen, Emanuël oneindig groot, En waardig te zyn aangebeeden, Onnozel, heilig, onbefmet, Als zulk een borg heeft hy geleeden, Hy is het einde van de Wet. Wat dunkt u nu,'gy Isrels Kindren, Van zulk een Vorst en Meffias? Waarom verwerpt gy dien beminden, Die d' hoop van uwe Vadren was? Gy  Gy hebt gefmeed veel ydelheden Van een Mesfias na uw wil, Zo ftrydig tegen woord en reden, Ach ziet eens wat een groot verfchil 'Er is met uw ydle gedagten En 's Heeren zuiver dierbaar Woord, Dewyl gy gaat dit woord veragten, Wat wysheid zoud gy hebben voort, Helaas, het zyn uw Schriftgeleerden, Door welkers leer gy zyt verleid, Den weg des Heeren zy verkeerden Door haren waan, en ydelheid. Hoe zyt gy menigmaal bedrogen, In uw verwagting, valfche waan, Ach! merk eens op, ontfluit uw Oogen, Vraagt na de regte levens baan , Die door uw Broeder word betreeden, '■' Na dat hy eerst had lang gezogt Met droefheid, zugten, engebeeden, Veel Ramp, en Kruis had doorgebrogt, Ei volg hem na op 't fpoor der Vadren, En onderzoek Godts heilig Woord, Doorlees met aandagt deze bladren, Verlaat uw ydelheid nu voort, En  En wend u tot hem, die de Zooné En ook de Heer van David is, Hy draagt den Scepter en de Kroone Hy is Is ra els Behoudenis. Vraagt gy, wie is die Held, die fchoone, Die Koning, op dat ik hem zoek ? Dat zal uw Broeder uw aantoone, In 't derde Deel van dit zyn Boek. Uit Vrienifcbap. Pr. V. D. M. Pag. Reegel jlaat Lees 48 23 boosheid — brosheid 66 28 197 119 87 1 16 ophouwen — opbouwen 112 ■ 10 — nit • uit ERRATA. De goedgunftige Leezer gelieve de volgende Drukfouten aldus te verbeteren:  Pag. s JESCHUGNAT ISRAÉEL, O F I S JR JL JÈ JlZ S VERLOSSINGE EN EEUWIGE BEHOUDENIS. P S A L M 49. vs. 8,9, 10. dpöj pnfl "ij?:.} : iiöD : rwn narv h rtsh fijnen Niemand van hen zal [Zynen] broeder immermeer kunnen verlossen ;iiyzal gode zyn rantzoen niet kunnen geeven: want de verlossinge harer ziele is te kostelyk, ende zal in eeuwigheid ophouden: dat hy ook voortaan geduriglyk zoude leeven, [ende] de verderv1nge niet zien. gy en zult geene Ferlojfinge ne- -^am . P IL % *nent voor de Ziele des Doodflagers, 3Ij $ §f die fchuldig is te flerven; want hy ïïSiSSS^ zal zckerlyk gedood worden, ook en zult gy geene VerloJJinge netmen, voor dien die II. Deel. A ge-  2 IS RA ELS VERLOSSINGE Deut. ip: J3- Exodus 21: 14. Num. 35: 34- gevlugt is, na zyne Fryfiad, dat hy zoude wederkeeren om te woonen in het Land tot den dood des [Hogen] Prie/ïers. Dus luiden de woorden van den groten Wetgever tot Mozes, om de Richters te waarfchouwen; en wel eerftelyk : Dat zy geen verzoeninge noch Rantzoen zullen aannemen, voor een moetwillige Doodjlager, om hem vry te fpreken, al wilde hy of eenige zyner nabeftaande, hun geheel vermogen geven ter behoudinge van zyn leeven: Maar dat hy onvermydelyk den dood zoude moeten ondergaan. Hy moeft fterven zonder Barmhertigheid. Niet alleen dat hem geen Barmhertigheid mogt gefchieden, om hem van den dood te verloflen en te behouden ; maar de Heer e hadt zelf verboden, met de zodanige in 't geheel eenig medelyden te hebben, zeggende: uwe ooge en zal zyner niet verfchoonen. Daar was geen fchuilplaatze voor zodanig een, om zyn leeven te kunnen behouden, al hadde hy de hoornen des Altaars zelfs aangegreepen, voor myn Altaar (zegt Godt) zult gy den zeiven neemen, dat hy Jlerve. Zo zeer is een Man des bloeds den He ere een grouwel! Immers konde voor het Land geen verzoeninge gedaan worden, over het bloed, dat daar in vergoten was, dan door het bloed des geenen, die dat vergoten hadt, want de bedreiginge Godts, die hy al kort na den Zondvloed der Waereld heefc uitgefproken, Gen. 9: 6. moeft van gellagte tot geilagte onderhouden worden, als zynde tenhoogflennoodzakelykter behouding van deMenfchelykeMaatfchappy'. Maar  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 3 Maar ook ten anderen, dat zy geene verzoeninge zouden neemen, voor de geene, die in onwetendheid, of by toeval, een doodflag gedaan hadde, en na de Vuystad gevlugt was, om hem ontflag te verleenen, of Vryheid te geeven om te woonen in het Land. Neen, dat was hun zowel verbooden als het eerfte, maar hy moeft in de Vryflad blyven TOT DEN DOOD DES HOO GEN PRIESTERS , en dan was hy in Vryheid gefield. Vraagt iemand, wat was daar de reeden van , dat hy nergens anders door konde in Vryheid gefield worden, dan door den dood van den Mogenpriefter? „ Rabbi Alen efra, „ en R. Salomon beweeren in hunne verlda ■ ringe, dat dit de reden was: dewyl hy „ (namelyk de Hogepriefter) tot Godt had ,, moeten bidden , dat zulk een ongeluk: onder Israël niet mogte gebeuren. Daar„ om moeit de Vlugteling in de Vryftadzo ,, lang blyven, tot dat de thgepriejler ge,, ftorven was." Ik zal my hier niet ophouden om deeze gedagten te wederleggen, en ze liever overlaten aan een ieders gezond Oordeel. Doch R. Abarbanel, fchynt het in den eer-7 ften opflag iets beeter te verklaren, ('twelkz hy ontleend heeft van den vermaarden Mai-2 momdes) en zegt, „ dat door het fterven van „ den Hogenpriejter , die de uitmuntende „ boven alle Menfchen was, het gantfche „ volk zo zeer verfchrikte, dat een ieder „ van hun zyne eige Sterflykheid ter herten nam, — dat de dagen des Menfchen als A 2 „ een R.Aben 'Jra en 1. Salo'0111011 over tfum. 35' '. Abaranel Fo. 58.  5 J J t \ c 2 : i i 1 i i Pfatm 130: 8. Job 33: 24. \ ISRAELS VERLOSSINGE , een fchaduwe zyn, — en daar door wierd de Wraakzugt van den Bloed-wreeker verkoeld;"... maar ook deeze verklaring is. ï wederleggen met zyne eigen woorden; fant ik vinde dat de eerftgenoemde Rabbi p die zelve bladzyde, een weinig lager, egt: Tp3 pn Dli! b\HW V?'SK1 , En al was bet, dat de Bloed wreeker het b e, geerde (namelyk dat de Vlugteling , ontflagen , en weder in Vryheid zoude , gefield worden, Zo konde het tog niet , gefchieden" Nu is de vraag, waaromniet? \\s de Bloed-wreeker te vreeden is, en zyne /ryheid begeerd, zo hadde hy immers niet ïodig voor hem te vreezen ? Is dan de te 'redenheid des Bloed-wreekers niet meer rooft van verzekering en geruftflelling voor ïem, dan de droefheid die hy hebben zoude jver het Sterven des Hogenpriefters, en 3e herinnering van zyne eigen llerllykheid, ;n kortheid zyns leevens? Myne gedagten zyn, dat bet een voorbeeld was van des Zondaars Verloffinge en Vryftelünge, door den dood des eenigen Waarachtigen, en volmaakten Hogepriefters, van welken de andere Hogepriefters alleen fchaduwen en voorbeelden waren. Ik zegge, het was een Zinryk voorbeeld van die grote genade en barmhertigheid, die aan het geeftelyke Israël, door den GOEL die uit Sion komen moefte, gefchieden zoude. Hy zal Israël Vereossen van alle zyne Ongeregtigheden. Hy zal het Regt hebben om te zeggen: Verlost ban, dat by in het  enEEUWIGEBEHOUEDNIS. 5 het verderf niet nederdale ,Ik hebbede verzoeninge gevonden. Om Israël daar mede tetoonen, dat dit het eenig Middel is, waardoor den Zondaar van de Wet der Zonde en des doods, en van de Tyranny des Bloed-wrekers , dat is, des Duivels, (die na ons bloed en Eeuwige dood is doritende,) verloft , en in Vryheid moet en kan gefield worden; namelyk wanneer hy de Boosheid zynes herten,by GodJyk licht heeft leeren kennen, over dezelve gevoelig is aangedaan, en daar door zig in de grootfle verlegentheid vindende, tot HEM in 't geloof zyn' Toevlugt neemt, zyne fterkte aangrypt, en in hem blyft, zo zal hy voor EEUWIG BEHOUDEN worden, en Vryheid bekomen, om wederom den toegang te hebben tot zyn Hemels Vaderland, waarvan hy , door zyne overtredingen uitgebannen was, en in de Gemeenfchap van den Algenoegzamen Verbondsgodt , op en aangenomen worden. Waarde en Geliefde Broeders! dit is nu myn Oogmerk in dit TWEDE DEEL , om u in alle getrouwheid, naar myn vermogen, en naar hetLicht, 't welk de He er e my in deze dierbare en zalige Waarheden heeft gefchonken, voor te ftellen, dat de Eenige VerloJJingen Rantzoeneeringeenes Doodfclmldigen Zondaars, alleen in en door den DOOD des tegenbeeldigen HOOGEPRIESTERS , die na de Ordeninge van Melchizedek is, gefchieden kan. „ Och! dat hy dat licht in myne Ziele 3, gelieve te vermeerderen, terwyle ik my A 3 „ be.  6 ISRAELS VERLOSSINGE «, begeeve tot een nauwkeurige befchouwin„ ge dezer Waarheden; en dat de Vader der „ Lichten, zyn licht over my meer en meer „ laate opgaan, en my daar toe bekwaam „ maake. ö! He ere zend uw licht en „ waarheid, op dat die my leiden; want „ by u, Heere, is de Fonteine des Le„ vens, en in uw licht zien wy het licht!" Myne gedagten waren eerft gevallen op Pfalm 130: 8. Job 33: 24. Jefaia45: 17, 25. Capittel 54: 5. en meer andere diergelyke gepafte plaatfen, om die tot een onderwerp myner verhandeling over deze waarheden te nemen; Maar dewyl ik de verhandeling in myn EERSTE DEEL geëindigt heb, met deze gewigtige waarheid, Namelyk, dat de wysheid en kragt van „ alle Schepzelen oneindig te kort fchiet, om een Doodfchuldig Zondaar te ver„ lollen, en weder met Godt te verzoenen, enz." dagt my, dat onze woorden aldergepaft, en gefchikt daar toe zouden zyn , om ulieden vooreerft , de kragteloosbcid van het gmfche Schepzel, te doen zien, en dan de noodzakelykheidvan een GOiï.L, die aan Godts geflrenge geregtigheid tot den laaften Quadrantpenning toe betaalen, en een oneindig Rantzoen en Losprys in de plaats voor den fchuldigen Zondaar moet aanbrengen; want dit zyn de woorden, die my daar toe aanleiding zullen geven: Niemand van hen zal zynen Broeder immermeer kunnen Vsrlojfen; hy zal Gode zyn Rantzoen niet kunnen geven; want de Verlofjïnge har er Ziele is ie koflelyk, ende zal in Eeuwigheid ophouden ; enz. Hier  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 7 Hier hebben wy in opmerking te neemen: (1) Een zeer kragtige en nadrukkelyke ontkenning , NIEMAND VAN HEN ZAL ZYNEN BROEDER IMMERMEER KUNNEN VERLOSSEN, enz. (2) Eene wigtige en voldoenende Redengeving , waarom dit niet gefchieden kan: WANT DE VERLOSSINGE HAARER ZIELEN IS TE KOSTELYK; enz. Doch eer ik overga ter Verklarig deezer woorden, dunkt my nuttig te zyn, in het kort, (zo veel my mogelyk is) den zamenhang van deezen P/alm eens na te gaan, om dus van het Oogmerk des Dichters een bekwaamer bevatting te krygen. De Pfalmen, dewelke in 't Hebreeuws den naam van D'^nn "1SD S e p h e r Tehillim, het boek der Lofzangen dragen, zyn verdeelt in vyf Doeken, gelykde Boeken van Mozes: En ieder der eerfte vier Boeken eindigt met een plegtige verheerlyking van Godt, en met het fluitwoord Amen. (Zie daar van Pfalm 41: 72: 89: 106:) Maar in het byzonder is de laafle Pfalm in 't geheel een Lofpfalm, om Gode te Verheerlyken , beginnende met Halelujah, en eindigende met, alles wat ademheeft, loove den Heere, Halelujah! In 't Gemeen dragen zy den naam, van Pfalmen Davids , niet daarom , als of David juift de maker en opftelder van dit geA 4 hee-  enEEUWIGEBEHOUDÊNIS. ï9 door gelykeniffën , zy bleven verhard , en wilden niet hooren nog verftaan; Ja zy befchimpten en verfmaaden den Propheet, zeggende : Is hy niet een verdigter van gely k e- : nissen? Doch den zulken, die een herte-: lyke begeerte hadden, om de Woorden des Levendigen Godts te verftaan, wierd het gegeven om de verborgentheden te weeten, en daar door wierden zy openbaar, Kinderen der wysheid te zyn. Dit dient genoeg tot overtuiging, (dunkt my) dat Spreuke of fpreekwoord, en eengelykenis, al dragen zy in de Hebreeuwfche grondtaal een en dezelve naam van b\L'U M a s c h a l , wegens den rang en waardigheid , waar van ze afkomftig zyn, egter ia den zin van eikanderen verfchillen. De vraag zal nu zyn, in wat voor een zin en beduidenis moeten wy dan het groncfe, woord bt^O Ma schal, het welk in de voorreden van onzen Pfalm voorkomt, nemen? wat myn gevoelen aangaat, zo kan ik het hier niet verftaan in den zin van eene Spreuke, en dat om volgende reedenen. (a) Wegens den inhoud van den Pfalm , die in het minft niet gelykt na eene Spreuke (of fpreekwoord) als men denzelven maar met aandagt leeft, en met andere Spreuken vergelykt. (&) Wegens do uitgebreidheid daar van ; eene Spreuke vinden wy altyd in Godts heilig Woord, in weinige Woorden bevat, in een of eenige verffen beflooten; by voor^ beeld (Ik zal maar eenige tot opheldering B 2 aan- ïzechJel so: 49.  22 ISRAELS VERLOSSINGE letterlyken zin, fchynt voor te komen; Ja wy zullen zien, dat deeze gelykenijje zo verbloemd en ingewikkelt is, dat hy te regt dezelve met nog een tweede uitdrukking van JTVn Raadzel(o/" verborgene Reden) verzeld. Ik zal myne Oore neigen tot eene gelykenisse, ikzal »m»n Myn Raadze l (of verborgene Rede^ openen op de Harpe. En geen wonder dat hy zegt, ik. zal myne Oore neigen. Immers is het den Menfchen eigen, dat, wanneer zy iets, waar aan zy belang hebben, met opmerking willen horen , het Oor neigen naar de plaats van het geluid; vooral, wanneer onder het fpreeken iets gedaan of op een inftrument gefpeeld word, het welk de oortroramd verhindert, om niet kragtig genoeg te kunnen hooren, zo word het nog zo veel te meer vereift, om het Oor te neigen, naar het geluid, en de ftem van den Spreeker, om hem onderfcheidentlyk te kunnen verftaan, ten einde van zyne beftieringe en vermaninge gebruik te maken. Maar wanneer dit alles van een en dezelve Perfoon moet gefchieden, namelyk dat hy moet Jpreken, en dat enkele wysheid, door gelykenijjen en Raadzelen, en nog daarenboven het zelve met het aangename geluid der Harpe te verzeilen , „ (welk „ lieffelyk en aangenaam geklank zeer ge„ fchikt is, om het hert van den fpeelder „ op te leiden, levendig en geeftelyk ge„ zind temaken, wanneer de aandagt des herten gepaard gaat met het geen daar s? °P gefpeeld en ter eere Godts voortge- ,> bragt  srers 6. R.Aben '. tfra over Pfalm 49: 9 j 3 ! J 1 5 I 1 \\ ISRAELS VERLOSSINGE :nflchen die geene die op aardfche en ver* e;ankelyke dingen vertrouwen, en daarin hunne gelukzaligheid ftellen. Dus begint by van zig zeiven eerft aan te fpreeken , Waarom zoude ik vreezen in kwade dagen, [als] de enger egtige, die op de hielen zyn, myomingen ? De zin hier van is in den Hebreeufchen Grond-Text zo duifier en moeilyk te verlaan, dat uwe voornaamfte en geleerdfte Rabbynen zich hier in niet kunnen vereeni^en : rakende de verklaaring van R.Salomon farchi, en nog meer andere, laat ik aan het Dordeel der verflandigen over; lk zal maar ïlleen aanhaalen de gedagten van R. Men Efra, dewelke nog de belle fchynen te zyn ; iy zegt: „ dat hier de kwade dagen beteke, nen fUpïfl »0* de dagen des Ouder, doms, en hy beroept zich op Prediker 12. , vers 1. daar de dagen des Ouder doms, >£» ; njHil de kwade dagen , genoemd wor, den, (als of de Dichter hier meede wil, de zeggen,) waarom zoude ik vreezen, , en opzien tegen die dagen mynes Ouderdoms, , en my bekommeren, dat ik zoude moe, ten gebrek lyden, en daarom van nu af , aan beginnen te zorgen, en te tragten, , om Schatten en Pykdom te vergaderen: , dat zy verre van my; want mogelyk zou, de ik daar toe vervallen, dat ik dezelve , op eene onregtvaardige wyze zogte te , verkrygen, en dan zou my deeze Zonde , voot Eeuwig omringen." Dee-  32 iSRAÈLS VERLOSSINGE ve kwaad is, in tegendeel het is een goede, een gezeegende , een heerlyke dag ; een goede en gezeegende dag voor al Godts Volk, als wanneer de Heere haar opentlyk zal Tegt doen tegen alle hare Vyanden, en voor de geheele Waereld haare zaake zal Regtvaerdigen, haar opentlyk zal kennen by name, en erkennen voor de zyne, haar als de gezeegende zal toewyzen het Koningryk der Hemelen, van Eeuwigheid voor haar bereid: Ja het zal een goede en gezeegende dag voor haar zyn, om dat zy nu in volle kragt de gezeegende des Heeren zullen genaamd worden, en in zullen gaan, om Godt zelf, de Bron en Fontein van alle Zeegeningen, voor eeuwig te genieten, en met hem het genot van alle Zeegeningen, die haar voor eeuwig na Ziel en Lichaam zullen gelukkig maken. En dan zal de Heere verheerlykt worden in zyne Heiligen , en wonderbaar in alle die gelooven , die als dan den Luifter van alle zyne deugden en volmaaktheden, in hare glans en heerlykheid zal openbaren; zyne Heiligheid en Kegtvaerdigheid, inhetftraffen der godloozen , en zyne genade en barmhertigheid, in het vryfpreeken der vrygekogten en Regtvaerdigen. Maar (of liever volgens het grondwoord flTOJ? DVS tot den dage der grimmigheid, ende dei toorns, waar door ik verfta den dag van het laafte Oordeel) zullen hervoort gebragt -worden. Zo weet de Heere de Onregtvaardige te bewaren, TOT DEN DAG DES OORDEELS, om geftrafc te worden. En dat zal dienen tot verheerlyking van zyne Regtvaerdigheid!  Daniël 5= 6. Job 18: 2. 34 ISRAELS VERLOSSINGE En eindelyk ten laaften, mag de dag des Oordeels, met vollen nadruk voor de godlooze een kwaden dag genoemd worden, om dat al het kwaad 't welk hun in dit leeven mogt overgekomen zyn, niet zal zyn te vergelyken by dat geene, 't welk himindien dag treffen zal; al hadden zy hun ganfche leeven door in Dienden en Rampen moeten verflyten, het zal in geene aanmerking komen , by het geene hen in dien grooten en vreeflyken dag van alle zyden beflormen zal; daar zy in het hoogfte kwaad, afgefcheiden van Godt en zyne Zalige gemeinfchap, voor eeuwig zullen moeten blyven. Wat kan 'er kwader zyn, dan voor eeuwig verflooten te zyn van zyn Vriendelyk aanfchyn en van de beerlykheid zyner flerktc! En daar van zullen zy een gevoel hebben, nog voor dat zy hunnen geeft zullen uitblazen ; als de Koning der verfcbrikkinge hun zal komen overvallen , dan zal hun het zelve wedervaren als Belzazar, doe veranderde zich de glans des Konings, ende zyne gedagtcn verfchrikte hem, en de banden zyner lendenen mierden los, ende zyne Knien [tieten tegen malkanderen aan: En de dood zal hun een poorte der Hellen zyn , en een weg diehenheenen voerd tot het eeuwig verderf. Gewijjelyk zodanig zyn de ivooningen des verkeerden, ende dit is de plaatze [des geene die'] Godt niet en kent. Dan zullen zy ondervinden, dat de dood geen einde maakt van den Menfch, gelyk zy gedagt, gehoopt, en gewenft hadden; maar dat het den Menfchen gezet is eenmaal te fterven, en daar na het Oordeel. Zo ze-  enERUWIGE BEHOUDENIS. 3? zeker dan als zy hebben moeren fterven, zo zeker zal ook daar op het Oordeel volgen. Maar my aangaande , waarom zoude ik vreezen in kwade dagen? dat de Straffe der Ongeregtigbeid, myne Hielen, tre:Jen en wegen, (of liever in myn eindl) (*) my zoude omringen? Het is waar, de dood kan ik niet ontgaan, want, wat Man leeft 'er, die den dood niet zien en zal ? die zyne Ziele zal bevryden voor het geweli des graf's? Doch waarom zoude ik daar voor vreezen? Niet als of ik daarom zo gemoedigtben, als hadde ik nooit gezondigd; dat zy verre! want dat moet ik met befchaamtheid en droefheid myner Ziele belyden, ik hebbe gezondigd, en ik hebbe onregt gehandeld, ik kenne myne overtredingen en myne Zonden zynjteeds vior myne oogen, en ik moet helaas! nog dagelyks klagen over de nog overgeblevene aangeboorene verdorventheid, die my nog aankleeft en kwelt; maar daarom ben ik zo getroost en bemoedigt om dat de H e e r e alle myne zonde uit vrye genade in mynen borg vergeven heeft, ik deede belydenijfe van myne overtredingen voor hem, en hy vergaf (*) Gelyk liet de Caldeeufche uitbreider vertaald »jj-i?rv 'öiD3 *:rniD roim » * ,, schuld myner Ongeregtigbeid in myn einde my „ zoude omringen," en deeze vertaling komt my ten allergevocglykfte voor, want ik vinde het zelfde grondwoord 3pp Gen. 49: 19. Pfalm 119:33.112. het welke onmogelyk in den zin van Hielen kan vertaald worden, maar wel ten einde toe. C 2 Pfalm 39: 49. Pfalm 51: 5. Pfalm 32: 5-  43 ISRAELS VERLOSSINGE duriglyk in myne hand, dat is myn leeven is bloot gefield voor doodsgevaar: dus is de vraag zeg ik, in wat voor een zin moet men het woord J£'£}j Nephesch, Ziele, dat in onze Text voorkomt, verftaan ? laat ik myne vrage nog wat duidelyker met een ■woord voorftellen: Is de meening des Dichters als hy zegt, Niemand van hen zal zyaen Broeder immermeer kunnen verlnffen, namelyk van den eeuwigen dood, of heeft hy maar in'toog, den tydlïkek dood? Zekerlyk, als men den letterlyken zin befchouwd, vooral als men met aandagt de volgende verffen van vers 11. tot 16. leeft, zo zou men ook met de meefte uitleggers denken , dat de Dichter hier in 't oog heeft de onmagt des Menfchen, om zich zelf, en andere te kunnen verhjjen van den tydlyken dood. Laat ons dan zien in het kort, om vooreerft ook den letterlyken zin van onze Textwoorden te verftaan. Het komt my aanmerklyk voor, dat de Dichter niet zeid: Niemand van hun zal zig zelfs Maar niemand van hun zal zyn en Broed ek immermeer kunnen verlojfen; om dat zulk een met droefheid ziende, zynen Broeder in doods benaauwdheid, en op zyn uiterfte liggen, en hy zelf nog dat groote voorregt heeft, van gezondheid en welftand te mogen genieten, hy dan nog in Haat is, om alle middelen aan te wenden, zyn verftand, zyn magt, zyn goed, en rykdom aan te leggen ter redding en behoudenis van zynen kranken Broeder,- het wel-  Pred. 8: 44 ISRAELS VERLOSSINGE tig, hoe ryk en groot van aanzien in de Waereld hy ook zyn moge, evenwel is hem dat onmogelyk, daar toe is hy veel te zwak, en zyne hand te kort om te helpen, het mag zyn wie het wil, niemand uitgeflooten. Hy kan zich zelve noch zynen Broeder van den dood verloflen: Als dattydpunt, dat laatile oogenblik, het welke den Menfche gezet is om te fterven, nadert, als deftemme roept, keert weder gy Menfchen Kinderen, want gy zyt ftof, en zult tot ftof wederkeeren : Dan is geen Schepzel in ftaat om den dood te kunnen tegenftaan, of zyn leeven een Minuet te verlengen, als de H e e e e hunnen Adem wegneemt, zo moeten zy toï haar ftof wederkeeren. Daar is geen Menfche die heerfchappy heeft over den geefl, aaiden geejl in te houden, ende hy en heeft geene heerfchappy over den dag des doods: daar is eene bepalinge en eene mate zyner dagen die hy niet overgaan en zal. En dus is tegen den dood geen befcherming noch verloffing. Niemand van hen zal [zynen] Broeder immermeer kunnen verhffen. De reeden en oorzaak daar van zyn deze, HY ZAL GOD E ZYN RANTZOEN NIET KUNNEN G li VEN. Alle fchatten der ganfche Waereld zyn niet genoegzaam, om voor hem een jaar, een dag, een ogenblik uitftel te verkrygen en zyn leeven te verlengen, nog veel minder hem in het geheel van den dood vry tekoopen en te verlofTen; hy moet hier van af. zien , want de verloffinge har er Zielen is te bftelyk. Daar is. niets op der Waereld dat van  enEEUWIGEBEHOUEDNIS. 45 van een zulke waardye zoude zyn, om maar eene Ziele daar mede te verloflen, dat kan nooit gefchieden , ende zal in Eeuwigheid ophouden; zo lang de Waereld ftaat, zal dit vergeefs werk zyn; want het zoude ftryden tegen de onkrenkbare Regtvaerdigheid en waarheid Godts, gelyk wy in de inleiding aireede begonden te zeggen, hoe de groote Wetgeever aan de Rigters verboden heeft, om geene verloffinge te neemen voor de Ziele des Doodflagers, maar dat hy zekerlyk zal gedood worden; Hoe zou dan die geflrenge Geregtigheid kunnen toelaten , dat een doodfchuldige Zondaar den anderen (veel minder dat een Zondaar zich zelve) van den dood zoude verlofTen en vrymaaken ! immers is de Bezoldinge der Zonden de dood! gelyk als alle Menfchen in Adam gezondigt hebben (en nog dagelyks Zondigen,) zo moeten zy ook alle met Adam fterven ,• want door eene Menfche is de Zonde in de Waereld gekomen, en door de Zonde de dood, en zo is de dood over gegaan tot alle Menfchen, in welke wy alle gezondigt hebben. De dood is het eigentlyk en Regtvaerdig loon van de Zonde. Zo Regtvaerdig als een Krygsknegt na zynen getrouwen ftryd , een Daglooner na zyn vlytigen Arbeid, zyn loon moet ontfangen, en men dezelve niet mag onthouden of inkorten; zo Regtvaerdig moet een Zondaar, die met alle vlyt en luft, als het ware, getrouw de Zonde gedient heeft, den dood tot zyn loon hebben, en mag hem dezelve niet worden onthouden of vermindert; gelyk  43 ISRAÊLS VERLOSSINGE van u, niemand van alle die geenen, welke den Mammon tot haar Afgod maken, die op baar goed vertrouwen, ende op de veelheid hares Rykdoms roemen, NIEMAND VAN HEN ZAL ZYNEN BROEDER IMMERMEER KUNNEN VERLOSSEN enz. Zie daar, iets van den letterlyken zfri gezegt, zo als het my ten klaarften voorkomt ; doch dat de Dichter iets hoogers en van een groter belang in het oog heeft, dan het geene wy van den letterlyken zin gezegt hebben, zal klaar blyken uit het volgende. Als men maar het oog flaat, op zyne Voorre ede, zo vindt men iets buitengemeens, het welk onze Dichter in geen een van alle zyne Pfalmen gebruikt, zeggende: myn mond zal enkel wysheid fpreeken , ende de overdenkinge myns herten zal vol ver stands zyn. Ik zegge , als het oogmerk des Dichters, niets anders was dan hunne zwakheid en boosheid des leevens voor Oogen te Hellen, enindagtig temaken, dat al het goed en Rykdom, dat zy bezitten , en waar op zy vertrouwen en roemen, niets anders d.an Ydelheid der Ydelheden is, om dat niemand van hun zynen Broeder zal kunnen verlofTen, (namelyk van den TYDLYKEN DOOD,) zoude hy dat noemen enkelde wysheid en vol verflands? en hoe zoude hy zeggen, ik zal myne Oore neigen tot een gelykenijje, ik zal myne verborgene Reede (of R A A D Z E L) openen op de Harpe? Is dat zulk eene verborgent- heid,  enEËUWIGEBEHOÜDÈNTS. 4$ beid, kan dat een RAADZEL genoemd worden, daar de ondervindingdagelyksaan alle Menfchen leerd, en geleerd heeft, dat zy niet alleen moeten fterven, maar dat zy ook onmagtig zyn om hun leeven een uur of ogenblik te kunnen verlengen; nog veel veel minder hun zelf of hun Broeder in't geheel van den dood te kunnen vrykoopen, en zo te verloflen, dat hy ook voortaan geduriglyk zoude leeven, ende de verdervinge niet zien: Hoe kan dan de Dichter zulk eene verheevene fpreekwys in zyn voorreede gebruiken, even als of hy groote en verborgene zaaken voor den dag zou brengen. In het byzonder geeft my vrymoedigheid te denken, dat hy nog iets anders bedoeld, dan het geene hy na den fchyn met woorden uitdrukt, daar hy zegt, ik zaltnyn Oore neigen tot een GELYK ENISSE; een gelykenis; weet immers een ieder, dat het de zaake zelfs niet is , maar by vergelykinge van iets, om daar door het gene dat men eigentlyk bedoeld, ten klaarften af te fchilderen* om een betere bevatting daar van te verkrygen: dus fpreekt het van zelf,. dat onze Dichter hier op eene ingewikkelde en verbloemde wyze fpreekt, waar door hy iets hogers en van een groter belang bedoelt. Ku mogt iemand vragen, wat is dat voor een gelykenis? of wat is dan het oogmerk des Dichters , het welk hy eigentlyk hun wit infcherpen, en dat hy eene verhor gentheid, (of Raadzel) noemt? , Ik antwoorde, dat onze Dichter hier voorhamelyk bedoelt, om hun getrouw onder II. Deel. D het  5o ISRAELS VERLOSSINGE het oog te brengen „ de kragteloosbtid van „ bet ganfche Schepzel, om een doodjcbuldig Zon„ daar, die den tydlyken en EEUWIGEN DOOD verdient, en die onder de beer„ fchappy der Zonde, en in demagt des Satans, „ als in eene fiikduijlere gevangenisse „ zit opgejlooten, gelduiflerd en gekeetend met „ Tzere boejen en banden der Duifiernis, te „ kunnen verlossen, ontbinden, in „ vryheid stellen, met een vertoornt „ Codt te VERZOENEN, en in zyn „ gunfi en gemeinfehap wederom te brengen." En dit wilde hy aan hun door een VtPO GELYKENISSE voorftellen , om zo van het Lighamelyke tot het geeftelyke op te klimmen, op dat zy het gemaklyker zouden kunnen vatten. Is dat zo, dat'er niemand in ftaat is, om zynen Broeder van den tydlyken dood te kunnen verloffen, hoe veel te meer is hy te zwak en zyn hand te kort, om hem van den EEUWIGEN DOOD te kunnen vrykoopen, en uit die nare en akelige gevangenis teverlqjjen! en de wyl dit van een eeuwig aanbelang is, zo liet hy zulk eene cierlyke voorreede (gelyk wy reeds getoont hebben) voorafgaan, om hun herte in te neemen, en tot eene geheiligde aandagt en opmerkzaamheid te beweegen; en dit gedaan zynde, liet hy daar op volgen, die zeer nadruklyke en gepafte woorden, Niemand van hun zal zynen Broeder immermeer kunnen verlossen, enz. Maar dewyl dit gewigtig ftuk, 't welk de grond-  ïnËEUWIGE BEHOUDENIS. 51 grondflag van alles is, een fteen des aanftoots voor ulieden is,' die tegenwoordig in deeze tyd leeft, en uwe hedendaagfe Rabbynen het zelve verwerpen, hoewel uwe oude Rabbynen dit als eene waarheid gelooft en beleeden hebben, gelyk nader blyken zal; zo vinde ik my genoodzaakt, om u eerftde waarheid, en den oorfprong niet alleen van den tydlyken, maar vooral van den eeuwigen dood uit Godts woord aan te toonen, en te beveiligen uit uwe oude en vermaarde Rabbynen. Dat door eenen Menfche (namelyk onze Stamvader Jdam)de Zonde in de Waereld is gekomen, en door de Zonde de d o o d , ende alzo de dood tot alle Menschen is doorgegaan, in welken wy alle gezondigt hebben , werd van uwe voornaamfte oude Rabbynen toegeftemt en beveiligd. Ik zal, kortheidshalve, maar eenige van hun aanhalen ; ziet eens in het vermaarde boek Z ohar in Gen. Fo. 27. word duidelyk gezegt, ,, dat Adam en Evab door den kwaden raad „ derSlangi*) XQtyttl pH^ NiTIÖ 1ÖU de (*) Doorgaans word van uwe Rabbynen verftaan, da: het wel eene Natnurlyke Slange gevveeft is, maar dat de Satan dezelve tot een werktuig gebruikt heeft; dus werd uitdruklyk gezegd in Pirke Eliezer, „ dat al „ het geene de Slange gedaan en gefproken heeft, „ heeftze niet anders dan door ^£30 Sammael „ (de Satan) gedaan en gefproken." En R. Bechai 2egt: „ dat het Lichaam van de frftige Slange een zeer „ be- D 2 Zohar in Gen. Fo. 27< Pirke Eliezer, Cap.13. R.Bechai Fo. 130.  Caldeeuixier ovei Ruch 4: 22. en Pred.7: 30. Rakan: Fo.29:1 „ bekwaam werktuig was, 't welk met Sammaël (ziet „ Fo. 54.) de Satan vereenigt was; om te ontvangen „ het geen door denzelven aan haar wierd voorgefteld: „ en deeze is het, die Eva heeft doen Zondigen, waar „ door de dood tot al haar Zaad gekomenis." Ziet meer hier van Mainionides en R. Menachem. (t) Door deeze uitdrukking verftaat hy en wil daar Mede zeggen, het onveranderlyk befluit van Godt. Sa ISRAELS VERLOSSINGE „ de oorzaak zyn geweeft van dendöödvan „ zich zeiven, en de geheele Wae„ rel d." Op dezelve wyze drukt zich uit de Caldeeufche uitbreider over Ruth4: 22. en Pred. 7: 30. ,, dat door het eeten van „ de vrugt van den boom "D^nntf » Ni?"lN H*H *7D alle de Inwoonden ,, der Aarde den dood fchuldig zyn geworden" Want wy moeten Adam befchouwen en aanmerken als het Hoofd des verbonds van het ganfche Menfchelyke geflagt; en zo ras als hy gezondigt, enhettü^w^oB^,'twelk met hem opgeregt was, verbroken hadde, zo hebben ook alle'zyne Nageflagten in hem gezondigt;- gelyk die zeernadrukkelyke woorden van R. Menachem luiden, als hy zegt: „ het is geen wonder dat de „ Zonde van Adam en Evah opgefchreven „ en met den Zegelring des Konings verze„ geld is, (t) om voort geplant te worden „ tot de nakomende geflagten ; want ten „ dien dage als /Jdam gefchapen was, was „ alles volmaakt, zo dat hy de volmaakt„ heid zelfs, en het Meefterfluk van dege- „ hee-  ïnEEUWIGE BEHOUDENIS, si ,a heek Waereld was; maar als H Y gezon „ digd heeft , zo heeft de GEHEELE „ WAERELD in hem gezondigt." Ik zal nog maar alleen hier ter neder Hellen het geene, dat R. Be en ai fchryft in het boek Kad hakemach, ,, de dood is over de eerfte „ Menfchen bedooten (zegt hy) die een WoRTEten grondflag van aileMen„ schen geweeft zyn, en daarom is 'er „ geen een van haar allen, die zich van den „ dood bevryden kan ; want om zyner „ Zonden wille moetenze alle fterven. Adam „ heeft voor zich zelfs en voor alle zyne „ nakomende geflagten den dood te wege ge „ bragt. (En een weinig lager op dezelve „ pag. zegt hy) Wanneer de Wortel afge,, houwen en verdorven is, zo verderven „ ook de takken. — En door den dood Adams „ is de geheele Waereld gestor,, ven, dewyl deeze de takken van de Wor„ tel en het geflagte Adams zyn." (*) En het geene wy hier in 't kort gezegd hebben , leert en beveftigd de droevige ondervinding ! zyn wy niet alle onderworpen aan het geene onzen Stamvader Adam gedreigd (*) Ja! R. Gedalia geeft voor, „ dat wanneer „ de tyd des Menfchen komt, dat hy fterven zal, zo „ ziet hy ptWHil Adam den eerften „ Menfch voor zich ftaan, en dat hy dan in zig zel„ ven toornig wierd, zeggende, wee my! dat ik „ om uivent wille fterven moet," enz. Het welk men in eenen oneigentlyken zin hem zou toefraan , in zo verre de Menfch dan ondervind, dat hy de bittere vrugter» van Adams overtredinge nu fmaken moet. D 3 R.Bechal Kad hakemachFo.5:4.  54 ISRAELS VERLOSSINGE dreigd en over hem gebragt is ? moeten dan niet alle Menfchen, niet alleen de tydlyke Rampfpoeden en elenden, maar ook zelfs den dood ondergaan, zo wel als Adam? wat Man leeft 'er die den dood niet zien en zal? wel hoe komt dat, dat 'er geen een zal gevonden worden die zig daar van zoude kun* nen bevryden ? maar nog daarenboven hoe komt het, dat kleine kinderen, zuigelingen, die nooit gezondigt hebben in de gelykheid der overtredinge Adams, evenwel fterven? Immers uweeige Rabbynen ftemmenmet elkander overeen , en zeggen fVlO j'tf fty K^n plD» f'NI NÖH „ daar is geen dood zonder Zonde, en geene „ kaftydinge (of tugtiging) zonder engeregtig,, beid" wel hoe komt dan dit, dat zulke onnozele kinderkens nogtans fterven? hoe zou dit met Gods Regtvaerdigheid kunnen beftaan, byaldien Adams Zonde niet alle Menfchen (ook zelfs de kinderen) wierd toegerekend? maar het is zo, gelyk wy reeds gezegd hebben, dat dqpr eenen Menfche, (namelyk Adam) de Zonde in de Waereld is gekomen, ende door de Zonde de dood, ende alzo de dood tot lle Menschen is doorgegaan, in welken wy ALLE GEZONDIGT HEBBEN; en dus is het den Menfchen (alle Menfchen hoofd voor hoofd, zonder uitzondering") gezet te fterven , dat is haar lot en deel, niet zo zeer als Menfchen, maar als Zondaren, als zondige Menfchen. Doch wy moeten niet denken (gelyk zich «we  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 55 uwe hedendaagfche Rabbynen met hunne Ydelegedagten bedriegen en ulieden inboezemen .) dat de Zonde van Adam niet meer veroorzaakt heeft , dan alleen den tydlyken dood. 6! Was dit zo gelegen , dat de ftraffe hier in beftond, en met dit leven eindigde, zo zouden zich veele Zondaars nog midden in hun verderf gelukkig agten en zeggen, laat onseeten en drinken, want morgen zullen wy fterven. Maar neen, door de Zonde is niet alleen de tydlyke, maar ook deEEUWiGE dood (dieonmidlyk op den tydlyken dood volgen zal) in de Waereld gekomen ; gelyk zich R., JosephAlbo dit aangaande zeer getrouw: uitdrukt, daar hy zegt, „ dat de dood des' „ Lighaams en ook der Ziele, hier in de be„ dreiging tot Adam wierd voorgefteld in de „ verdubbeling des woords fi\on niO „ fiervende (of den dood) zult gy fterven: „ deeze verdubbeling leert ons de ftraffe „ van het Lighaam op zich zelfs tf'ÖJ1?! „ zich zelfs." Hy wil daar mede zeggen, dat de bedreiging aan Adam gedaan, beftaat niet alleen, in die ftraffe van het Lighaam met den tydlyken dood;maarook van de Ziele, zo wel dén tydlyken als den eeuwigen dood Niet zo.als of de Eeuwige ftraffe zoude bellaan in de vernietiging van Ziel en Lighaam , dat zy verre! dan zou de dood der Menfchen en der Beeften gelyk zyn. Dit wangevoelen heb ik niet nodig om u te wederleggen , dewyl gy alle bekend en eenpaD 4 ri§ ïepber }kaarim [:6i 4.  Jefaia 59 2. Gen. i: 26. Gen. 5: 3. ISRAELS VERLOSSINGE rig belyd in het ir. en 13. van uwe Geloofs-s Artykelen de Onjlerfiykheid van de Ziele; en de Se£te der Zadduceen is al lang onder u uitgeftorven. Maar gy zult vragen, waarin beftaat dan de Jlrajfe der Ziele? Ik antwoorde voor eerft, hier in de tyd beftaat ze in het miffen, van Godt en zyne Zalige gemeinfchap; want het is de Zonde die eene fcheidinge maakt tufTchen Godt en de Ziel, volgens dat nadruklyke Woord door den Propheet j e s a i a, uwe Zonden maken een S c h e i d i n g e tujfchen u ende tujfchen uwen Godt. Deeze fcheidinge laat geene gunftige naderinge Godts toe aan de Ziele , en zy verhindert den toegang van de Ziele tot Godt, en wel zo lang, tot dat deszelfs oorzaak, namelyk de Zonde, is weggenomen. (2). Het miffen van Godts beeld; Adam gewan eenen Zoon, niet in die volmaaktheid, waar in hy zelfs was , toen hy gefchapen en gemaakt wierd na Godts beeld en gelykenijje, och ! dat had hy zelfs niet meer, dat hadt hy verhoren, in en door zyne overtredinge van het werkverbond; maar hy gewan eenen Zoone na zyne gelykenijje, na zyn Evenbeeld; nu was hy verduifterd in zyn verjland; hy en kende Godt niet meer in zyne deugden en volmaaktheden ; zyne Blindheid en dwaasheid was na zynen Valaanftonds zo groot, dat hy zich voor Godtsalziende oogen, die de geheele Aarde doorloopen, en voor wien niets verborgen is, dacht; te kunnen verbergen ; 132J>n3, m  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 57 WNK n«n 'H {'K denkende de Heer e zzef o»j Hz'ef, volgens het zeggen van R. Abarbanel in zyn verklaringen. Kan'er wel ooit grooter dwaasheid gevonden worden I (*) Ja, nog daarenboven, in plaatze dat (*) Gy zult zeggen, dat was juist geen dwaasheid van hem, noch een bewys dat zyn verftand verduifterd was, (gelyk gy zegt) maar de oorzaak daar van was, de ontzaglyke ontfteltenis en vrees die hem overviel, als hy hoorde de ftemme des Heeren Godts, wandelende in den hof Eden. Maar zegt my, waarde Broeders ! was dit dan de eerfte maal, dat hy de ftemme van zynen Schepper hoorde? Heeft dan Godt niet menigmaal met hem gefproken? en waarom vree ft hydannu'? en zoekt zich te verbergen ? gy zult zeggen, om dat zyne Oogen geopend wierden, en hy gewaar wierd dat hy naakt was; dat is ook zo: Maar hy was te vooren ook naakt, en had wel oogen om zulks te zien, nogtans had hy niet noodig om zich deze Lichamelyke naaktheid te fchamen, om dezelve te bedekken, nog veel minder zich uit vreeze te verbergen! maar nu, zo ras hy het werkverbond overtreeden had, wierden hem zyne Oogen geopend, en hy wierd gewaar dat zyne Ziel naakt, ontbloot, en beroofd was van het beeld Godts, met het welke hy vercierd was, gelyk R. Salomon Jarciii in zyne verklaring over Gen. 3: 7. op diergelyke wyze zich uitdrukt , als hy zegt OT3 nrvrr nnK msra 1 on ucrw ♦ rUDVl nbtSIWÜl » ende *J wierden gewaar „ dat zy naakt waren: een blinde weet immers ook „ dat hy naakt is! hoe kan men dan verftaan de woor„ den, ende zy wierden gewaar, dat zy naakt via„ ren ? maar de zin hier van is, dat zy helaas! maar „ een gebod hadden in agt te nemen, en door de over ,■> tre> D 5 R. Abarbanel Fo. 25: 3Sanhedrin Fa, 38: o. R. Sa- 'omon Jarchi over Gen. 3:7,  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 59 nnDïf? du »3 . 'oxyo 'nxton ift w nnniy nam' rfrp^ wvuww rtvxn rtnw nnru no1?' p n1? Dm • mans . t^J?* ' >> ^czff Vrouw, die gy my „ gegeeven hebt . . . hy (namelyk Adam) „ wilde daar meede zeggen, ik heb van myn „ zelfs niet gezondigt, maar door het aan„ raden van deze Vrouw, dat ik gehoord „ heb na hare ftemme; en de oorzaak daar ,, van was , om dat gy my dezelve tot eene „ Vrouw gegeeven hebt, dat verpligtede „ my om hare woorden te gelooven, en te „ gehoorzamen ; want anders , waarom ,, hebt gy my dezelve gegeeven?" Moet gy niet toeftemmen, dat hy het Beeld Godts, (na het welke hy gemaakt was) verlooren, en het leven, dat uit Godt is, niet meer gehad heeft, maar geheel dood in Zonden is geworden? Ik zou nog meer hier van kunnen zeggen, doch laat ons liever overgaan, en het ganfche Menfchdom befchouwen, zo als het in Adam gevallen is, en het Verbond overtreden heeft, gelyk Adam. Nu leeft de Menfch in eenafgefcbeiden Staat van Godt, vervreemd van het leven Godts; nu draagt hy het beeld des aardfchen Adams, en hy derft de heerlykheid Godts; zyn verftand is zo verduifterd, dat hy niet kan begrypen de dingen die des geeftes Godts zyn; hy kent Godt niet in zyne deugden en volmaaktheden, zo als hy moet gekend worden; en hy kent zich zei-  ISRAELS VERLOSSINGE zeiven niet, hy weet niet, dat hy elendig, jammerlyk, arm, blind en naakt is; ja, zyn verftand is zo verduifterd, dat hy het zelve tot niets anders, dan tot zyn eigen en eens anders verderf aanwend; zyn val verkieft, en ffcrekt zich na niets anders uit, dan na de begeerlykheid des vleefches ,• hy doet niets anders dan Zondigen, dat is zyn vreugde, zyn vergenoegen, als hy maar in de Zonde ongehindert kan voortgaan; ja hy is een dienftknegt der Zonde, hy word door de banden zyner Zonde vaftgehouden ; hy word van den Satan vaftgehouden en gevangen na zynen wille; met een woord, hy is een Vyand van Godt, die de eenige Bron van leven en gelukzaligheid, en de Fontein van Eeuwige vergenoeginge en vertrooftinge is; van dat Zalige VVeezen, dat de Liefde zelf is, en waardig om eeuwig gelieft en verheerlykt te worden, is hy een Vyand geworden , en tevens een Vyand van alle zyne beminlyke volmaaktheden. Zynevyandfchap is zo groot, dat hy nooit met innig vermaak en genoegen, aan eenige deezer deugden en volmaaktheden kan denken; Ja, zyne vyandfchapiszogroot, dathywenfchte, dat Godt zulke deugden en volmaaktheden niet mogte bezitten, en dus wenfcht hy, dat Godt geen Godt zoude zyn. ö! Elendige en Rampzalige toeftand. Och.' dat gy de Straffe der Zielen, die hier aireede in den tyd plaats heeft, by goddelyk licht mogt leeren kennen, om het regtvaerdig Oordeel Godts te ontvlieden , en uwe EEUWIGE BEHOUDENIS te zoeken,  znEEUWIGE BEHOUDENIS, ór ken, eer het te laat zal zyn, en gy de Eeuwige ftraffe zoud moeten ondervinden, die zo niet beflaan zal, gelyk zich uwe Rabbynen met hunne ydele gedagten koefteren en U bedriegen, te weeten: „ datgeenyoccHan„ ger als twaalf Maanden, in het zogenaam„ de Vagevuur blyft, en dat in het zelve de „ Ziele verbrand en gelouterd word van" hare vlekken en onreinigheid." Ja zy geeven voor , dat daar ook nog middelen voor zyn om zich zelfs niet alleen vry te koopen, gelyk R. Ismaël zegt, • VD33 VSOil ^5 /oj'ru te rune ^hro'ripuc jno nwm' „ dat hy, die van zyne goederen veel Aal„ moeffen geeft , bevryd werd van de „ ftraffe der Helle." Maar zelfs de geene die alreeds geftorven zyn , en al in het Vagevuur gepynigt werden, die kunnen ook nog uit het zelve verloft worden, (i).,, als „ men om hem treurt en hem zeer beweend, „ (2). als men Godts Woord in den Tal„ mud zynent weegen leeft, (3). als men voor hem Aalmoeffen geeft, (4). als 'er s, voor hem veel tot Godt gebeden word: en voornaamlyk wanneer Ouders fterven, „ en dat geluk hebben om eenen Zoon na te „ laten, dan hebben zy in het geheel geen nood, om voor het Vagevuur te vreezen; „ want zo menigmaal de Zoon Kadisch „ (dat is een zeker Formulier gebed, 'twelk van uwe Rabbynen is opgefteld gewor„ den) in de Zynagoge opzegt, zo komt „ zyn verftorven Vader en Moeder telkens „ een trap hooger uit hef Vagevuur, tot „ zo- ddaiotb 7o. 6. ScbalrcheletFo. S6~ Zittin ?o. 7.  Mefacbe, Calla en tancbuma. 62 ISRAELS VERLOSSINGE „ zolang, dat zy eindelyk alle de trappen n opgeklommen zyn, en in hetParadys ko„ men,- en doet hy dat gebed vyf of tien„ maal des daags, zo werden zy des te fpoe„ diger daar uit geholpen." (*) En deeze fabelagtige, ja valfche leer, werd nog van uwe Talmudifien beveiligt, door de volgende gebeurtenis: „ als R. Akiba eens op het „ Kerkhof wandelde, zo ontmoete hy ee" nen Man , (die reeds geftorven was ,) „ zynde zo zwart in zyn aangezigt als een ,', Koolbrander, dragende een zwaare laft „ hout op zyne Schouders, enloopendedaar „ meede zo hart als een Paard! R. Akiba „ vraagde hem, wat hebt gy gedaan?... hebt » gy geen Zoon nagelaaten? hy zeide tot hem, houdt my niet op, dat bid ik u, „ want ik vreeze voor de booze Engelen, „ die my liaan met vierige roeden, zeggen. de tot mv, waarom komt gy nietfpoedi- „ ger? (*) Doch hoe diep het Vagevuur is, en hoe veele trappen daar in zyn, meld juift de Talmud niet, en ik kan het ook niet raden: nogtans is het gemakkelyk uit te rekenen en te befluiten, dat 'er vooral niet meer dan "30. trappen, zo veel dagen als in elf Maanden, in het zelve kunnen zyn; want de Zoon durft immers, het Formulier Gebed niet langer doen als 11 Maanden, en dan kan hy vaft verzekerd zyn, dat zyne ouders uit het Vagevuur zyn gered! en daarom is het geen wonder, dat dit gebed, 'twelk zulk een voortreflyke remedie 'is, in uwe Zynagoge zo veel twift en haat veroorzaakt; want een yder wilde gaam zyn Vader of Moeder zo fpoedig als mogelyk is, uit deze akelige plaats gered hebben! daarin wil de Ryke voor de Arme, de Inboorling voor den Vreemdeling voorgaan. 6! ydele gedagten!  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 03 „ ger? (en volgens het verhaal van Medrefcb „ Tanchuma, zoude de -geftorvene gezegt hebben, alle dagen moet ik gaan hout „ kloven, om my daar mede te verbran„ den,) maar als R. Akiba van hem hoor,, de, dat hy een Zwangere Vr juw had na,, gelaten, zo waren allezwaarigheden weg„ geruimd ; de Rabbi wifl raad om hem „ daar van te verloffen; hy reisde na de ,, Stad, alwaar deze Man gewoond hadde, „ en bleef aldaar zolang tot die Vrouw ver» ;, loft was; en zie daar! juifh was het een „ Zoon! hy befneed hem, hy leerde hem, „ tot dat hy eindelyk bekwaam was, dit „ Formulier gebed op te zeggen, en ter zei„ ver ure was zyn Vader uit het Vagevuur „ gered en verloft! eenige tyd daar na heeft „ R. Akiba deezen geftorvenen wederom ,, ontmoet, (en na het zeggen van tanchuma, „ zoude hy in den droom tot hem gekomen „ zyn,) en hem zeer bedankt hebben, voor „ deeze groote weldaad , die hy aan hem ge„ daan had." Zulke ongerymde gedagten formeerd gy u aangaande de ftraffe der Ziele na dit leeven! is het niet tot droefheid, diergelyke verdichte fabulen te leezen of te hooren leezen, van zulk een Volk, dateertyds van Mozes een verftandig en vernuftig Volk is genoemd geworden! Neen, het Woord van den Levendigen Godt befchryft de ftraffe der Ziele na dit leeven geheel anders, dewelke niet alleen beftaan zal in een eeuwige verwyderinge en affcheiding van die Zalige gemeenfchap Godts; maar daarenboven, in een gevoel van allerlei fmerten en pyn, en dat  64 ISRAELS VERLOSSINGE dat zal duren zonder einde tot in alle Eeuwigheid, zonder de minfle verligting ofhope, om ooit daar uit verlost te worden, ziet Jefaia 66: 14. Daniël 12: 2. Verder zal ik my hier over niet uitlaten, dewyl ik reeds daar van in myn EERSTE DEEL gefproken heb; en myn oogmerk hier niets anders was, als om ulieden onder 't oog te brengen, de Bronwelle en Springader, zowel van den eeuwigen als van den tydlyken dood, fteunende zelf op het getuigenis van uwe oude Rabbynen, (*) namelyk dat door eenen Menfche (onzen Stamvader Adam) de Zonde in de Waereld is gekomen, ende door de Zonde de dood, ende alzo is de dood tot ALLE Menfchen doorgegaan, in welken ALLE gezondigt hebben. Maar, mifTchien zal iemand van ulieden on- R. Lipman. (*) En dus is het Redekavelen van R. Lipman in zyn boek Nitzacbin zeer ongerymd, als hy met verwondering zegt, ,j hoe kan het in hare (namelyk der „ Chriftenen) herten opkomen , om te denken, dat , Godt zo een groote ttrengheid zoude oeffenen te", gens Adams Zoude, dat hy zich zoude verbonden " agten om zo een kleine zaaks halven, als heteeten van een boom, hem in deeze en in de toekomen" de Waereld daarom te verderven! en niet alleen hem, maar alle zyne nakomelingen." Deeze hoogmoedige en blinde Pharifeer verwondert zich over de «edagten der Chriftenen; maar men moet zich meer verwonderen over zyne blindheid! hoe dat hetmogelyk is dat een meefter onder Israël zo blind en dwaas kan zyn! met wien twift hy? met de Chriftenen? Neen, hy geloofd zelfs niet de oude Rabbynen, die het zelve rond uit belecden hebben, gelyk reeds getoont is.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 71 bezit is immers onder de magt van zynen Vyand, zo wel als hy zelfs; hy kan niets daar van gebruiken tot zyn reddinge. Ja hy kan het niet doen, zo min als Israël zich uit den flaaffchen dienft van Pharao konde redden , daar in tegendeel haar Jok , door dien Tyran nog meer bezwaard wierd; zo min is ook de Zondaar in ftaat om zich zelfs van de magt des Satans, en uit zyne llrikken, met welke hy als een gevangene vaft gehouden word, te verloffen! en dat niet alleen, maar hy maakt zelfs de ketenen en banden door zyne Zoude nog dagelyks vafler. En eindelyk ten laafte, hy kan het onmogelyk doen, kan ook iemand in het huis eenes fterken ingaan, ende zyne vaten ontroven? dat is immers onmogelyk! Zoude oek eenen magtigeh&h vang ontnomen worden ? of zoude de gevangene eenes Regtvaarbig en ontkomen? En boven dit alles, dit Rantzoen moet immers aan GODT, aan den Levendigen Godt, die Hemel en Aarde gefchapen heeft, aan GOD T den Regtvaardigen Rigter worden opgebragc. (Want aan den Satan kan onmogelyk een Rantzoen worden gegeeven, immers de Menfch heeft niet tegen hem, maar tegen den heiligen Godt gezondigt-; en de magt die hy over den Zondaar heeft, heeft hy niet uk noch van zich zelve, maar is hem van Godt, na zyn RegtvaardigOordeel, toegelaten, en den Zondaar aan hem, voor eenen tyd overgegeeven ; ja! hy is zelve een gevangene, die onder de ketenen der duiflerniffe tot den dag des Oordeels E 4 worc fefaia49: Pfalm ~ : 12. 1  72 ISRAELS VERLOSSINGE word bewaard! hoe zoude dan aan hem een Rantzoen kunnen worden gegeeven?) Hoe is het dan mogelyk, dat de Zondaar een genoegzame Prys en Rantzoengeld zoude kunnen uitvinden, om GODE zyn Rantzoen te kunnen geeven ? En zien wy op die oneindige grootheid van de fchuld, onder welke de Zondaar, als een ftraffchuldige, gevangen ligt, en van welke hy noodzakelyk moetgerandzoeneerd en verloft worden, zo moeten wy wederom met den Dichter zeggen: hy kan Gode zyn Rantzoen niet geeven; hy, die maar een eindig Menfch is , hoe zoude hy in ftaat zyn , om zyne fchuld te betalen , en Gode zyn Rantzoen te kunnen geeven ? Want de Jchuld is oneindig groot , (i). om dat de Zonde, die hem tot een fchuldenaar maakt, begaan word tegens een oneindig Godt, en door dezelve zyn oneindige Majefteit in alle zyne volmaaktheden gefchonden heeft; (2). de fchuld is groot, om dat de Zonde vrywillig en moetwillig gedaan word; dit maakt hem ftraffchuldig, en hy legt Regtvaerdig onder den vloek, die ungefproken is Deut. 27: 26. enhyisiwardig verftoten te worden , en eeuwig te dragen denonverdraaglyken toorn Godts! (3). de fchuld is groot wegens de ontelbaarheid , en geduurzaamheid der Zonde, die wy van onzer Jeugd af begaan hebben, en nog dagelyks begaan, ftapelende de eene Zonde op de andere , en hoopende den eenen fchuld op den anderen. Och! wie kan dezelve tellen? zy zyn.meer 'dan de hairen <üfc  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 73 onzes hoofds. Wy hebben het V e r b o n d overtreden, gelyk Adam, wy hebben den Heere verlaaten, wy hebben zyn heilige Wet overtreden, wy hebben alle te zamen het Jok verbrooken en de banden verfcheurd; ende wie kan zyne dwalingen verftaan ? En dus maken wy, helaas | onze fchuld nog dagelyks meerder: hoort zelfs een Es ra zugten, en met befchaamdheid voor Godt belyden: onze Ongeregtigheden zyn vermenigvuldigt tot boven ons hoofd, ende onze fchuld is groot geworden tot aan den Hemei: van de dagen onzer Vaderen aan, zyn wy in GROOT EN SCHULD tot op doezen dag. Is nu de fchuld oneindig groot, om dat Zy tegens een oneindige Majefteit begaan is, zo vloeit van zelfs daar uit voort, dat de godlyke Geregtigheid eifcht voor de fchuld een oneindige ftraf! en hoe zou toch een eindig Menfch, die den adem des levens in zyne Neusgaten draagt, bekwaam zyn, om een oneindige ftraffe te verdragen, en dezelve te boven te komen , veel minder om zich daar van vry te koopen, te verloffen , en te rantzoeneeren ? men mag hier in een regten zin met de Philiftynen vragen, welk is dat fchuldoffer, dat wy hem vergelden zullen? en kan hy dat voor zich zelfs niet doen , hoe veel te minder voor een ander , al was het ook zyn Broeder. Niemand is daar toe in ftaat, al wilde hy, (gelyk Elihu zegt) "i£D 3T een groot Rantzoen geeven, Ja! al wilde hy E 5 de Efra chim Fo. 6:1. en Talmud Jerufchalml.  R. Abar banel over Levitik. 80 ISRAELS VERLOSSINGE door belyd de Zondaar niet alleen voor Godt, maar ook voor de Menfchen, gelyk R. Abarbanel in zyne voorreede over Levitikus fchryft: -]löt!"tï> pü> ' vnNon iöu tpa»!' anpon Di » misna uao npbti> dbtt non *D1 Ninn plpn "BTD1 „ dat hy aldus „ was waardig geweeft, dat zyn bloed zo „ zoude zyn vergoten geworden , en zyn „ Lighaam zo zoude zyn verbrand gewor,, den, wegens zyne Zonde, als de genade „ Godts niet in zyne plaatze een verwifling ,, had aangenomen, in het Randzoen dezes „ offers." Doch deze gedagten zyn niet voldoenende genoeg. Want, neem eens, al zou de Menfch zich zelfs opofferen, nogtans is het niet genoeg ter voldoening van de ftrenge geregtigheid Godts, om hem daar meede te verzoenen; want al het geene, dat hy opofferen kan, is eindig: hoe zou hy daar mede die oneindige Majefteit, die hy door zyne Zonde beleedigt en gefchonden heeft, en die daarom een oneindige prys vordert, kunnen verzoenen? En kan dit door, en van den Menfch zelfs niet gefchieden, hoe veel te minder door de Offerhande, door een zoo laagen prys, in de plaatze van den doodfchuldigen Zondaar! Maar om uwe vraage met weinige Woorden te beantwoorden , zo zegge ik, dat de Offerhanden, ja zelfden groten verzoeningsdag , van Godt waren ingefteld als voorbeelden en fchaduwen van het toekomende vol*  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 95 Ja wie zoude dat kunnen doen? Immers volgens uw eigen zeggen, is 'er geen Schepzel noch in den Hemel, noch op Aarden daar toe bekwaam. Dat is ook zo, waarde en geliefde Broeders.' des Menfchen verftand fchiet hier te kort om zulk een Borg, die daar toe bekwaam en Gode aangenaam zoudezyn,te kunnen uitvinden: en wat zullenwy zeggen ? had Godt het gevallen Menfchdom in hunne Zonde en Elende onder den vloek laten leggen, en zonder een hulpmiddel te bezorgen , aan hun verderf overgelaten; hadde hy met hun gehandelt gelyk met de afvallige Engelen, die hy zonder hulpmiddel in Eeuwigheid liet verlooren gaan, en hun geworpen heeft in keetenen van duifterniffe, om bewaard te worden tot het laafte Oordeel: zyne weegen waaren heilig en Regtvaardig geweeft. Maar ö! Aanbiddelyk wonder dat Godt zelfs door zyne eindelooze barmhertigheid , zulk een weg, overeen komende met alle zyne heerlyke deugden en volmaaktheden, in den Raad der genade beftemt, en na den Zondenval in het Paradys heeft geopenbaard; naderhand aan de Vaderen belooft, door de Offerhanden en de Ceremoniën afgefchaduwt, en door de Propheeten laaten voorzeggen, hoe, en op wat wywyze de diep vervallen Zondaar zoude verloft en gerantzoeneerd worden! wie moet zich niet verwonderen over de oneindige Liefde Godts, dat hy aan den verdoemeniswaardigen Zondaar een zulken G O E L heeft  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 99 zult hem de Verjjenen vemorjjelcn. Ziet daar, vooreerft zegt Godt, dat hy Vyandfchap zal zetten tuffchen de Vrouw en de Slange, en het Zaad der Slange, en het Zaad der Vrouwe; en dan ten tweeden verkondigt en belooft hy, het groote werk, het welk dat Vrouwen Zaad, zoude uitwerken, namelyk dat h y de Slange den Kop zoude vermorffelen, enz. en dat zegt Godt, zal ik doen, Ik, Jehovah Elohim, zal het zelf doen, ik zal deeze Vyandjchapzetten. ^ En dus was de barmhertige en genadige Godt zelf, de eerfte verkondiger der genade, ende de Bode des vreedes/ en hier in deze dierbare belofte is ook alles vervat, het geen hy naderhand aan de Vaderen belooft, en door de Propheeten heeft laten verkondigen, gelyk wy in het vervolg zullen zien. Veelen uwer hedendaagfehe Rabbynen willen deeze dierbare belofte letterlyk verftaan, namelyk, „ dat 'er een geduurige Vyand„ fchap tuffchen de mtuurlyke Slange en de „ Menfche zal zyn, doch zo, dat egter de „ Menfch de heerfchappy zoude hebben om „ de Slange te overwinnen, te dooden en „ zynen Kop te vermorffelen." Maar ik vraage hun, of zy dit by de ondervinding hebben bevonden waarheid te zyn ? Ik denke het tegendeel, en de ervarendheid van alle tyden heeft het geleerd, dat veeIe Menfchen van de Slangen, en niet de Slange van den Menfchen, gedood en overwonnen zyn; byzonder in zulke plaatzen , daar dezelve zeer fenynig, en vergiftigende zyn; daar van heeft zelf het boos en G 2 zon-  I P&lm 58: 6. |efaia i1: ro2 ISRAELS VERLOSSINGE yk de Ojje. Maar van de Slange zegt hy, dat Stof haare fpyze zyn en blyven zal. Lees liier van Jefaia 65: 25. doch de magt om Menfchen te befchadigen, zal haar benoomen worden, en die fyandfcbap, dewelke tuffchen haar en de Menfchen in den Hof Eden van Godt is gezet geworden, zal ter dier tyd ophouden. Ja wel zo, dat Jefaias zegt, dat een zoogkind zig zal vet maken over het Hol van een Adder , ('t welk anders de vergiftigde Slangen zyn, zie Deut. 32: 33. welke haare Ooren toeftoppen, op dat zy niet hooren na de ftemme des beleezers) ende een gespeent kind zal zyn hand uit[teeken in den kuil des ba sinsken. Maar nu, hoe zou men deezen Vloek op den Satan kunnen toepaffen? gaat hy dan op zyn buik? hy zweeft immers als een booze geeft in de lugt! en hoe zou men van hem kunnen zeggen, dat hy Stof eet.' zal dit niet een ieder zeer ongerymd, ja belaggelyk voorkomen? En dus is 'er immers geen ander en beter weg, dan by den eenvoudigen en letterlyken zin te blyven, namelyk dat deeze Vloek tegen de Slange, tegen de Natuurlyke Slange , is uitgefprooken ; en dit zo zynde, hoe zou men dan het volgende 15. vers hier van kunnen affcheiden, en het zelve op den Satan toeigenen, daar deeze twee verffen zo onmiddelyk op malkander volgen, en met deletter ") Vau, ende ik zal, . . . te zamen gebonden zyn, als waren ze in eenen Adem uitgelproken ? Ik antwoorde u, aangaande het 14de vers fluit  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 107 en de andere Volken, maar ook tuffchen de andere Volkeren , die malkander vervolgd , elkanders landen beroofd, en de goederen tot hun bezit en eigendom genoomen hebben, en doodvyanden, den een tegen den ander zyn geweeft: die Godts Woord geleezen hebben, zal dit genoeg bekend zyn , waarom ik het onnodig agte om my hier over uit te breiden: Ja was er niet een bittre Vyandfchap tuffchen Israël en Juda zelfs? gelyk men in het tweede Boek der Koningen leeft: maar nog meer, wy vinden immers dat de haat en Vyandfchap zig terftond vertoonde tuffchen Caïn en Habel, tuffchen Ismaël en lfaac, tuffchen Efau en Jacob, die zelf van eenen Vader gebooren waaren! en dus fpreekt het van zelf, dat hier in deze dierbare woorden wat anders en hoogers bedoeld wierd, dan de Vyandfchap tuffchen Israël en de andére Volkeren! Myne gedagten zyn, dat men deeze woorden in 't gemeen aldus zoude kunnen opvatten: wy hebben, waarde Broeders, in het voorgaande breedvoerig en zeer duidelyk aangetoont, dat door de Zonde van Adam alle Menfchen in de magt des Satans zyn vervallen, en aan hem als gevangene zyn overgegeven: en dus zoude zekerlyk niets anders te verwagten zyn geweeft , dan dat ook alle Menfchen met elkander, in zulk een Vriendfchap volkomelyk overeenftemmende, zouden geleeft en gedaan hebben den wille en de werken van hunnen Vader den Duivel.: Maar ö! uitnemende belofte, hier beloofd Godt, die de  Jefai* i: 4- Jefaia 57- 3- Jefaia 6: 13- Jefaia 61 $,65:23 Hof.2:i 108 ISRAELS VERLOSSINGE de liefde zelfs is, dat hunne verdervende liefde, en allerfchadelykfte Vriendfchap geftoord en verbroken zou worden! namelyk, dat zy niet alle een verdorven Zaad , en Kinderen des Duivels zouden blyven, maar dat 'er zommige van hen na de verkiezinge der genade, zo veele als'er verordineerd zyn ten Eeuwigen leeven, uithetRyk des Satans zouden getrokken, wederom levendig en na Godts beeld vernieuwd, en tot Planten des Heeren zouden gemaakt worden, door de Heilverdienften van K oning Messias! en de overige, ja de grootfte hoop, zouden als verworpene in de magt des Satans gelaten worden, die als zyn 'Laad in het Zondigen hem gelyk zyn , en als getrouwe Vrienden van hem, zynen wille zouden doen, en dus als Stof zyne fpyze zouden zyn en blyven. En daarom vind men het onderfcheid tuffchen deze tweederlei Zaaden in Godts heilig Woord befchreeven, daar het eene genaamd word , D'JHö JHT Een Zaad der boosdoenders ? om dat zy uit den boozen zyn, en zynebooze werken doen ; dan worden zy genoemd , een over/peelig Zaad, een Zaad der valsbeid, ja Kinderen des verderfs , ende des Duivels ! waar tegen het andere genaamt word tSHp jnr het heilige Zaad, om dat zy door den Meffias geheiligd zyn; dan ITliT jnt een Zaad dat deREE' R E gezeegent beeft; ja zy worden genoemd ,71 bü *J3 kinderen des levendi- gen  enEEUWIGEBEHOUDENIS. ïis klaar kunnen zien, dat deze twee gewigtige en noodzakelyke Hukken, onmogelyk kunnen afgefcheiden worden, maar te zamen moeten gepaard gaan ; zoude het eene uitgevoerd worden, zo moeft noodzakelyk het andere gefchieden; namelyk hy zal u, als de Waarachtige Godt, den Kopvermorsselen, en gy zult hem, na zyne Menfchelyke natuur, de verjfenen vermorflelen; en dus moeft de MESSIAS, die het gevallen Menfchdom verloffen, en wederom herftellen zoude, niet alleen een waar en heilig Menfch zyn, maar hy moeft ook Waarachtig Godt, ja Godt en Mensch in eenPerfoon Zyn. Dit zal vooreerft genoeg zyn ter beveiliging en tot uwer overtuiging van deze dierbare Waarheden, dewelke ik pag. 96. heb voorgefteld ; doch het zal in het vervolg nog klaarder worden aangetoont, wanneer wy Mozes en de Propheet en nog nader zullen zoeken in te zien, en na te fpeuren; maar eer wy tot dat gewigtig ftuk overgaan, zal ik u, "waarde Broeders, nog eens in het kort aantoonen, dat Adam, zo wel als Evah deze heugelyke belofte niet alleen verftaan , maar dezelve in het geloof aangenomen en omhelft hebben, die dus haar eenige troofl in leeven en in fterven was, en dit zal uit het volgende blyken. Het is zeer aanmerkelyk , dat wy van Mozes in het vervolg van deze H. Hiftorie vinden befchreeven, dat Adam na de verkondiging van deze heuchelyke belofte, zyne Vrouw die hy te vooren, toen zy tot H 2 hem  Gen. 3: 20. 116 ISRAELS VERLOSSINGE hem gebragt was flCN Jschah (dat is te zeggen) Manninne heeft geheeten; maar nu veranderd hy haren naam , en noemt haarCHAWA mn, daar moeten immers gewigtige reden zyn waarom en tot wat einde hy zulks gedaan heeft. Gy zult zeggen, komt u dat zo wonderlyk en aanmerklyk voor? Adam geeft immers genoegzaame en duidelyke redenen daar van; want, zegt hy, om dat zy een Moeder aller Levendigen is: dat is, om dat alle Menfchen, die ooit leeven zullen , uit haar , gebooren en voortkomen moeten , en dus wierd zy te regt van hem een Moeder aller levendigen genoemd! dat is ook zo, waarde Broeders, en dit is een zaak die van zich zelf fpreekt; want uit wien zoudenze anders gebooren worden ? maar als niets anders daar mede zyn doelwit was geweeft, zo had hy niet nodig gehad, zo veel ophef te maken , om haar Naam daarom te veranderen ; al is het een De'ijl of een Atbeïfi, die zou niet loochenen , dat zy een Moeder van alle Menfchen is geweeft; en waarom heeft hy dan haar niet liever genoemd DIN *7D DN Moeder van alle Menschen, en waarom juift DN Tl Moeder van alle Levendigen? en zou dan niet zo wel Adam een Vader, alszy een Moeder van alle levendige kunnen genoemd worden ? daar immers de Menfchen zo wel door hem als door zyne Vrouw moeiten worden voortgeplant? maar nog meer, waarom heeft hy aan haar deze naam niet ge.  en EEUWIGE BEHOUDENIS, n gegeeven terftond, toen zy tot hem was ge bragt, of ten minften ter dier tyd , al Godt hun gezeegend had, om zich te ver menigvuldigen, en de Aarde te vervullen toen hadde hy immers dezelve redenen (j meerdere) om haar ntil Chavva te noe men ƒ en om dat uwe hedendaagfche/?flfóy non geen voldoenend antwoord hier ot kunnen geeven, zo zynze in hunne ydelege dagten zo ver verdwaald, en zeggen, ,, dai „ daarom Adam den Naam van zyne Vrouw „ veranderde, noemende haar mn Chavva, 9, om datze gezondigt hadde, en hem heeft „ mede doen zondigen, en daarom wilde hy haar niet meer noemen met den heer„ lyken Naam ntJ'X Jschah, Manninne, ,, gelyk te voren, eer zy zo zwaar gezon„ digt hadde , maar met eenen anderen „ Naam van Chavva ntn, om dat de Vrou„ wen veel praten enklappen , endoorhaar „ veel praten en klappen is zy de Moeder „ van de ganfche Waereld , (dat is, van „ alle Menfchen) geworden, want indien ,, zy niet zo veel gepraat en geklap met de „ Slange hadde gehouden, zo en zoude zy „ de Moeder van de ganfche Waereld niet ,, zyn geworden." ö Blinde.' ö Dwaaze en ydele gedagten ! zy zyn der moeite niet waardig omze te wederleggen Was dat zyn oogmerk geweeft, zo hadde hy, ajs eene redegeeving , niet moeten laten volgen , i ti qk nrvn Nin '3 Wm zy is II 3 een 7 s ■ Gen. r: . 28. l 1 ! Ceéna Ureéna Fo. 7. KidufchinFo. 49.  n8 ISRAELS VERLOSSINGE een Moeder aller levendigen, maar liever DTID *?3 ON Een Moeder aller dood en, (of aller llervende) geworden, om dat door de Zonde de dood, zo wel de tydlyke als de Eeuwige dood, is in de Waereld gekomen, gelyk wy boven breedvoerig aangetoont hebben. Neen, waarde Broeders, Adam heeft aan haar dezen Naam nin Chavva niet gegeeven , om haar daar mede te veragten, maar in het tegendeel, om haar daar door, en daar mede als met eenen uitmuntenden eerty tel te verhoogen; en hierom gefchied zulks van hem eerft, na dat het den Goedertierenen Godt behaagd hadde, zyn eeuwig voornemen van genade aan hun bekend te maken , en deze heuchelyke belofte aan hun gedaan, ja met zynen geeft hun befbraald en verligt had, om den regten en geeftelyken zin van deze belofte te verftaan, dat hy een Fyandjchap zoude zetten, enz. Én dat haar Zaad, namelyJc de Messias, dat levendigmakende Zaad, die het leven zeifis, en egter na den Vleefche het Zaad der Vrouwe zoude zyn, doch zonder den wille des Mans ende des Vleefch voortgebragt, maar door de kragt des Alderhoogften , ende de werkinge des H. Geeftes , en dat dit Zaad den Kop der Slange, de magt en heerfchappy des Satans, vertreedenenvermorsfelen zoude; toen konde Adam, met regt haren Naam rnn Chavvaii noemen , am datze eene Moeder aller Levendigen is  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 119 ïs geworden, niet alleen van alle die Levendig en Zalig gemaakt worden, maar ook zelf van hem, die Levendig en Zalig maakt; want hy die heiligt, ende zy die geheiligd worden, zyn alle uit een, om welker oorzaak hy hem niet en fchaamt haar (*) Broeders te noemen ; ja nog meer, hy deede het met dat oogmerk om tetoonen, dat hy niet alleen den zin van deze dierbare belofte verftaan, maar dat hy dezelve in het geloove aangenomen , en zich zelf toegeëigend hadde ; zynde dit zyn eenigen troofl in leven en in fterven / En aangaande Chavva, daar was deblydfchap des herten, over dit beloofde Zaad, zo groot, dat, zo ras zy haren eerften Zoon baarde, haar Mond daar van moeft overlopen, noemende hem Caïn, denkende dat zy nu (*) Zelf uwe Rabbynen belyden , dat 'er zulk eene nauwe vereeniging en betrekking tuflchen den Meffias en de Israè'liten zoude zyn, dus zegt de Targum in zyne uitbreiding overHoogl. 8: i. „ Wanneer de Koning Mes„ fias zal geopenbaard worden, aan de vergaderinge van „' Israël, dan zullen zy tot hem zeggen, komt, weeft „ gy ons tot een Broeder." Ja deze betrekking word ook van Zohaar, tuffchen Godt en Israël gemaakt, daar hy zegt: „ De Israëliten worden Broed eü s van „ den heiligen en gezegenden Godt genaamd." En om zulks te beveftigen word van hem bygebragt Pfalm 122: 8. en Tzeror hamoor merkt aan in zyne verklaringe over Levitikus25: 48. „ Een van zyne Broederen zal hem „ verloffen, deze is (zegt hy,) deHeiligeenge„ zegende Godt." Eene Waarheid, die hun niemand zou konnen tegenfpreeken , indien zy dit niet aar Israël in 't gemeen , maar aan 't Geeftelyke Israël wilden toeëigenen : Die alleen is hy een Broeder! — H 4 Targum over Hoogl. 8: 1. Zohaar over Exodus F0.23.en Levitik. Fo. 3: (j. en 32. Tzeror hamoor Fo. iotj: 3-  Gen. 4:1 Gen. 4: 25. vers 2f5. 120 ISRAELS VERLOSSINGE nu al dit beloofde Zaad, den Goel, den Godtmenfch, die de Slange den Kop ver.morfTelen zoude, verkreegen had. Ik hebbe (zegt zy) m.T DU den Man den Heere verkreegen: doch zy was te driftig en te voorbarig, want dit beloofde Zaad moeft immers een Zaad der Vrouwe, zonder toedoen des Mans zyn ! .nogtans is hier klaar uit te zien, dat zy deze beiofte niet alleen verftaan , maar gelooft en omhelft heeft; en zy geeft hier mede duideljk te kennen, de ernftige begeerte en 't verlangen , die zy na den Verloffer der Waereld hadde. En even dit zelve toonde zynaderhand wederom, wanneer zy haaren derden Zoon Setii noemde, zeggende: want Godt heeft my een ander Zaad gefield voor H abel. Waar mede zy rond uit te kennen geeft , dat zy Caïn den Boozen geheel uitfluit , maar dat de Verlofjer der Waereld uit de Linie van Scth, dien de Heere aan haar Voor Habel gezet had, zoude geboren worden. Ja, zo was het ook met Seth, hy noemde zynen Zoon En os, het welk bete¬ kend elendig, om daar mede te kennen te geven en te belyden, de Elcndigbeid'desMenfchen, door de Zonde van zyn Grootvader Mam, in de Waereld gekomen, en de volftrekte noodzakelykheid van den Verlosser, dit beloofde Vrouwen-Zaad, hetwelk den Kop der Slange vermorflelen, en het gevallen Menfchdom wederom herftellen zoude; En welk een onderfcheid vind men  enEEUWIGE BEHOUDEN IS. i2i men tufTchen het Zaad van Caïn en het Zaad van Setbl Het Slangenzaad van Caïn bemoeide zich met Diets anders, dan alleen om Stoflyke , Aardfche en Vergankelyke din gen uit te denken, en uit te voeren, als Heden te bouwen, twee Vrouwen te neemen, Harpen en Orgelen te maken, in Koper en Yzer te werken, om zich daar door eenen grooten Naam op Aarde te maken; derhalve komt het my ook waarfchynlyk voor, dat Mozes hierom dit boos en verworpen Zaad, niet eens waardig agt, om in het Boek der levenden aan te tekenen, hoelang dat ze geleefd hebben. (Ziet de verklaaring van R. Abarbanel.) Maar aangaande het Zaad van Seth, vind men niet het minfte aangetekend , dat zy zich met diergelyke Vergankelyke dingen hebben opgehouden , veel minder in dezelve hunne Gelukzaligheid gezogt; neen, hun werk, hun vergenoegen was geheel wat anders: toen begon men de Naame des Heeren aan te roepen; niet als of de Name des Heeren van hun te vooren niet zoude zyn aangeroepen geworden, wie zou dit durven denken? zo wel van Adam, als van den Regtvaardigen Habel en Seth. (*) Maar zo als zich dat Slangenzaad vermenigvuldigt, Godt en zynen dienft verloochend hadde, zo was in tegendeel, (*) Zie hier over de verklaring van R. Aben Efra, en Abarbanel, en daarom is het zeer ongerymd van R. Salomon Jarchi, als hy deeze woorden jujft het tegendeel verklaard, namelyk, „ dat zy te dier tyd den „ Name Godts begonnen te Ontheiligen." H 5 G«n. 4: 17 tot 24, pers a5. R. Salo- ; mon Jarcbi over Ge::. 4: 26,  las ISRAELS VERLOSSINGE deel, het Vrouwen-Zaad dies te yveriger geworden, om voor Godt en zynen dienffc opentlyk uit te komen, zich van de Godlooze Waereld af te zonderen, en hunne byeenkomften te vermenigvuldigen, om Godt, als den Heer van alles, te erkennen, zyne heerlyke volmaaktheden te roemen, tepryzen, en te verheerlyken. Ja toen begonnen zy den Naame ^Heeren aan te roepen, om door hem onderfteunt en bewaard te worden, op dat zy door de booze Waereld niet mogten worden afgetrokken, en verlokt, om in hunne ydelheden en welluften genoegen te fcheppen, en eindelyk in het Zondigen gelykformig te worden ; en in het byzonder, wie kan twyffelen , of dit Slangenzaad heeft ook al in dien tyd zyn haat en Vyandfchap tegen dit Vrouwen-Zaad geopenbaard , en zyn fenyn op het zelve uitgefpogen, om het te vernielen, en zo het mogelyk was, van de Waereld uit te roeijen: en dus hadden zy zekerlyk nodig, om uit de diepten haares herten, den Naam des Heeren aan te roepen. Even zo was het ook met den Godzaligen Henoch; hy leefde in het midden van een verkeerd en verdraaid geflagt, in eene Eeuw, daar de Godtsdienft geheel in verval begon te komen, en wel zodanig, dat men naderhand in de fnoodfte godloosheden begon toe te geven en uit te fpatten, zo dat zelf het Nageflagt van Seth daar door verlokt, en verleid wierd, om zich met hen te vermengen , en in hunne booze wegen te wande-  enEEUWIGE BEHOUDENIS.123 delen, gelyk R. Aben Efra en R. Abarbanel zeggen: JYÜ31 ' Té 'J2 ' Ontf?» 'J3 ' J'p nnöt^S ' 01NH •* dat de Kinderen Godts, „ namelyk de nakomelingen van Seth, zich ,, begonnen te vermengen met de Doch„ teren der Menfchen, dat is met bet gejlag,, te van Caïn." Nogtans Henoch bleef getrouw tot zyn einde toe! hy wandelde niet in den Raad der godloozen, noch in hare voetltappen; neen, zyn wandel was in den Hemel, hy wandelde met Godt, hy had zyn Oog geduurig gevefligt op zyn VerbondsGodt, om hem te volgen; hy droeg zorg om alle zyne gedagten, woorden en werken, alleen ter eere van Godt in te rigten, en voor Godt en met Godt in opregtigheid en Waarheid te wandelen; ja hy wandelde voor Godt, als een getrouw gezant en P r o p h e e t, om aan dat booze geflagt in zynen tyd, die geheel overgegeeven waren in hunne vleeslyke welluflen, en fnoode begeerlykheden, te Propbeteeren, en hun te vermanen, dat, wanneer zy zich niet van hunne godloosheden tot Godtwilden bekeeren, de Heere hen dan zoude ftraffen , en een Watervloed over hen zou doen komen; gelyk hy ook, met dat oogmerk, door den geeft der Prophetie , zynen Zoon den Naam van tij&ïilD Methüselah gaf, het welk te kennen geeft flO hy zal fterven , n^£?l ende als dan zal hy de Watervloed zenden: als of Henoch daar mede wilde zeggen , als deze Zoon Metbufelab fterft, dan zal Godt eeneover- üroo- R. Aben efra over Gen. 6: a. R. AbarbanelFo.33:3.  124 ISRAELS VERLOSSINGE ftroominge van Wateren zenden, tot verwoeftinge van de geheele Aarde. Gelyk ook deze Prophetie in hare vervulling gekomen is, in de dagen van Nodcb, zyaaten, zy dronken, en de Zondvloed'kwam, en verdierfze alle; en zie daar! dat juïfl in het zelve jaar als Methufelah ftierf! ja, hy heeft hun, als een getrouw gezant en Propheet, van Godt gezonden, vermaand en gewaarfchouwd: ziet! de He e r e is gekomen met zyne veele duizend heiligen, om gerichte te houden tegen alle, ende te ftraffen alle godloozen onder haar, van wegen alle hare godlooze werken, die zy godlooslyk gedaan hebben, ende van wegen alle de harde woorden, die de godlooze Zondaars tegen hem gefproken hebben. Ja hy wandelde met Godt in eene zonderlinge Vriendfchap en gemeenzamen ommegang, als den eenen Vriend met den ander, ik zeg, hy wandelde door het geloove met Godt, als met een verzoend en bevreedigt Godt in de heilverdienften van Vorft MeJJias, dit van Godt beloofde Vrouwen-Zaadhet welk de Slange den Kop zou vermorffelen ƒ ja eindelyk en ten laatften, hy wandelde met Godt, Niet gelyk als Abraham, die nu en dan eens verwaardigt wierd met Godt, als met eenen Vriend , om te gaan, of als een Mozes, die veertig dagen op den Berg met Godt van Mond tot Mond gefproken heeft, zo dat zyn Lichaam zelf van de heerlykheid Godts dermaate aangedaan was, dat de Kinderen Israëls hem niet eens konden aanzien; Maar Henoch wandelde in zulk eenen vrien- de-  enÊEUWIGE BEHOUDENIS.125 delyken , en gemeenzamen ommegang met Godt, onafgebroken, tot zyn einde toe, en als de Heere hem na zynen Raad geleid hadde, nam hy hem ook op in heerlykheid: want dit betuigt Mozes uitdruklyk van hem, en dat wel by herhaaling, Henoch dan wandelde met Godt, ende hy en was niet meer, want Godt nam hem weg: „ 0/ Za„ lige wandel en ommegang met den alge„ noegzamen Godt, gepaard met zulk een „ alderheerlyfb uiteinde! wiens hart zou op „ zulk een wandel niet verliefd worden ? „ gelukkige Henoch , en gelukkig zulke , ,, die, al is het fchoon gebreklyk, nogtans „ in opregtigheid hem navolgen!" En hier uit kunt gy zien, waarde Broeders , hoe ydel en verkeerd de gedagten uwer Rabbynen zyn, in hunne redeneeringen, waarom dat Godt, Henoch zo vroeg door den dood weggenomen, en niet meer dan 365. jaar'en, zo veele jaren, als'er dagen in het jaar zyn, heeft laten leeven, R. Sa-, lomon Jarcbi zegt: injTlD b'pï ' HM pHïf' 1 yw\nbl 2Wb ,1 hy was wel een Regt,, vaerdig Man, maar hy was ook wispel , „ turig van gedagten om weder te keeren „ en te Zondigen , nüpn irPÖ ^yüï „ UDÏ DTip WOm ïp'-TDI en daarom haafle Godt, en heeft hem vroeger voor „ zynen tyd gedood, en dus uit de Waereld „ weggenomen ," en R. Abarbanel zegt : j „ om dat hy zich niet van zyne Vrouw t ,, heeft afgezondert, en hy in de 300 jaaren i „ zo Gen. 5: 23: 24. I.Sa/o. non }arcbi over 5en. 5: 4- Abar* 'aneiFo, 13 •• 2.  Targum Oncolos over Gen. 4. 125 ISRAELS VERLOSSINGE „ zo veele Zoonen en Dochteren voortge„ bragt; Als nu de opperfbe Wysheid gezien hadde, VH 0*33,11 It^XH '31ÜJ? „ HM 1BW niQ^BMO miK O'JttlD „ 133? Dllp WOfl p^l ' typ30 dat de „ nooddruft van zyne Vrouw en Kinderen „ hem zeer nadeelig en hinderlyk was, om „ de volmaaktheid (of de heiligmaking) in „ die maate te kunnen verkrygen, als hy a, dezelve wenfchte , en begeerde , daar,j om heeft hem Godt voor zynen tyd „ gednod." En in het byzonder geeft zich RfAben Ffra zo veel moeite om aan te too- nen, dat de woorden 1DN np*7 '3 want Godt nam hem weg, moeten verftaan worden , „ dat Godt hem door den dood ,-, wegnam, van het land der levendigen, „ en dat Henoch waarlyk geftorven zou zyn; „ en tot dat einde brengt hy by de volgen„ de plaatzen, Ezechiel 24: 16. Jona 4: 3, „ Jeremia 31: 15. Gen. 42: 36. Job 7: 21." Gy kunt dezelve naleezen. Maar wat zal ik zeggen? waarlyk men moet zich verwonderen over hunne dwaalingen , en ongerymde gedagten! wat noodzaakte hun om juift zulke dingen te bedenken , die tegen de Waarheid ftryden ? hadden zy dan niet voor Oogen den Targum Oncolos , daar hy in zyne uitbreidinge over deze woorden zegt mi' ÏTiV iVÖN N1? „ Godt heeft hem niet laten fterven." En de Targum Jeruschalmi zegt: n33HN1 no*D3  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 127 > miT Dip 10 no»03 „ en hy is door „ het Woord van den Heere weggerukt „ geworden." Ja als men maar met aan-' dagt de Woorden van Moztsze][ befchouwt, hy zegt niet dat Henoch flierf, gelyk hy van alle zyne Voorouders in dit zelve Cappittel gezegd heeft; maar UJ'Nl hy was niet meer: Ongetwyffeld was 'er na hetverdwynen van zulk een waardig en Godvrugtig Perfoon, van zyne lievelingen en gunftgenooten geen moeite gefpaard geworden, om hem te zoeken, gelyk de Zoonen der Propheeten drie dagen lang gingen om Elia te zoeken op de bergen en in de dalen; maar zy vonden hem niet, waarom niet? want Godt nam hem weg: Godt nam hem weg uit deze Zondige en Elendige Waereld, met Ziel en Lichaam beide; ja hy nam hem zo weg, dat hy den dood niet en zag! gelyk de Heere naderhand ook den Propheet Elk tot zig nam, in de eeuwige heerlykheid en gelukzaligheid, door eene veranderinge van het fterflyke in onfterflykheid, zo dat hj niet meer op de Aarde, noch onder de Ievende, noch onder de dooden te vinden was, En dat heeft hy verkreegen door heï Geloove: niet dat hy geloofd zou heb ben, dat hy den dood niet zien en zoude, en dat de Heere hem met Ziel en Lichaam in den Hemel opneemen zoude, dat kan men juift zo vafl niet bepaalen; want zulk een byzonder geloof kon hy niet hebben, dan door eene byzondere openbaringe en belofte yan Godt, gelyk het Elias te voo- ren Targum Jerurchalmiover 3en. 4:  2 Kon. 2, 9* 128 ISRAËLS VERLOSSINGE ren geweeten en ook geloofd heeft, wanneer hy tot Eliza zeide: Begeert mat ik u doen zal, eer ik van u wegge nomen morde ; maar daar van vinden wy by Mozes niets gemeld, en daarom kan men het ook niet bepaald zeggen. Waarop zou dan dit geloof, als op eenen vaften grond, gefteunt hebben, daar wy geen belofte of opernbaringe , dies aangaande aan hem gedaan , vinden : ja was dat alleen zyn geloof geweeft, hoe zou hy daar door met Godt in Vriendfchap en gemeinfchap hebben kunnen wandelen, daar het geloof in den MeJJias alleen den weg baand tot vreede en Vriendfchap met Godt? Ja hy had ook niet meer nodig! dit was hem genoeg, dat hy geloofde in den Goel , dit beloofde VrouwenZaad , te zullen Zalig worden ! en gelyk Henoch in den geloove met Godt gewandelt heeft, en door het geloove is weggenomen, zo dat hy den dood niet en heeft gezien; even zo zyn ook alle de Godtzalige Vaders in het geloove geftorven , de belofte niet verkregen 'hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en gelooft en omhelft. Door het geloove heeft Noach, door de godlyke aanfprake vermaand zynde , van dingen die nog niet gezien wierden, namelyk van de verwoeftinge der Waereld door eenen Watervloed, en de uitroeijinge van alle haare Inwoonders , en hem bevolen wierd om eene Arke te maken, ter beveiliging en behoudenis zo wel van hem zelfs, als van zyne Vrouw en Huisgezin, Gen. 6. Dingen, 'dewelke in dien tyd, toen hy daar van  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 129 van vermaand wierd, en ook nog in geen honderd jaaren daar na gezien wierden; en dat was zekerlyk iets vreemds in de Oogen dezer godlooze Waereld, een zo langen tyd van 120. jaren een Menfch met zulk een grooten ernffc een Schip te zien bouwen, en wel daar geen Water was, noch in het geheel geen vrees daar voor fcheen te zyn! ja dingen, die het Menfchelyk verftand ongelooflyk moeten voorkomen : de ganfche Aarde, en alles wat onder den Hemel is, te zullen vergaan, en juifl hy met zyn huisgezin behouden te worden! en dat in een Arke (of Schip) van planken t'zamen gefpykerd, zo maar zonder Zeil, Roer, of Compas, in zulk een Oceaan te dry ven en nogtans behouden te worden! hoe is dat mogelyk? Maar No'dch redeneerd niet zo, hy betoonde terftond zyn Geloof en gehoorzaamheid,beginnende ten eerften,zonder uitftel, op Godts bevel te bouwen aan de Arke, al wierd hy daarover nog zo zeer befpot van de godlooze Menfchen , (gelyk uwe Rabbynen eenparig betuigen) dit alles verhinderde hem in het geheef niet, en was niet in ftaat, om hem in zyn werk te fluiten of moedeloos te maken; hy geloofde, en door het geloove heeft hy de Arke toebereid , tot zyn eigen en zyns huisgezins behoudeniffe. Niet alleen dat hy geloofde, dat Godt Waarachtig en getrouw was, en zo wel zyne bedreiginge, als zyne beloften, te zyner tyd zoude volbrengen, ja, dat hy een Godt is, die alleen behouden en verderven kan, en dat hy door dit Geloof II. Deel. l de  i3o ISRAELS VERLOSSINGE de Arte toebereid heeft; maar zyn geloovs ging verder, ziende op den Verlosser der Waereld, het beloofde Vrouwen-Zaadï gelovende nu dat dezelve, wat het vleefch aangaat , uit zyne Lendenen zou moeten voortkomen; en door dit geloove heeft hy de Arke toebereid, om in dezelve, en met een ook in de Zinnebeeldige Arte den MesJïas, als zynen Godt, zyn Borge, en zyn Rotfteen te fchuilen, te woonen, te leven en te verheerlyken, en door hem voor tyd en Eeuwig behouden en Gelukzalig te worden! En dus is hy geworden een Erfgenaam der Regtvaerdigheid , niet door zyne gedaane werken der Regtvaerdigheid, neen, door dezelve kon hy onmogelyk geregtvaerdigt worden , want die waren onvolmaakt, hy was geen volmaakte heilige, die geheel zonder Zonde was, hoe kon hy dan door zyne eigen geregtigheid, een Erfgenaam der Regtvaerdigheid worden ? Maar door het geloove in de geregtigheid van Vorst Messias, het beloofde Vrouwen-Zaad, dewelke nu uit zyne Lendenen moeft voortkomen, is hy geregtvaerdigt, en door het geloove geregtvaerdigt zynde, was hy een Erfgenaam geworden, na de hoope des Eeuwigen leevens; een Erfgenaam der Zaligheid, en een Erfgenaam der heerlykheid! ö Dierbaar geloove.' „ ö Godt, fchenk ons deze ,., genade, om in u door het geloove onze *, rust, en eeuwige behoudenis te „ zoeken, dan zullen wy ook Erfgenamen „ der Regtvaerdigheid zyn." Doeh gy lieden zult my hier tegenwerpen en  enEEUWIGE BEHOUDENIS. i%t en zeggen, getuigd dan niet Mozes uitdrukkelyk van hem, dat hy een R egt vaardig , een opregt, ja volmaakt Man was? ja dat meer is, de Heere zelfs noemt hem zo, daar hy tot hem zeide, gaat in de Arke, mant U hebbe ik gezien pHS Regtvaardig voor myn aangeziehte: Is hier uit niet klaar te zien, dat hy door zyn eige geregtigheid is behouden en Zalig geworden, en niet uit genade; En dat hy daarom een Regtvaardig Man van Godt genaamd word, om dat hy in en door zich zelf een Regtvaardig Man was? Hier op, kan ik u wel antwoorden, met uwe eige Rabbynen, die in hunne verklaringen over deze woorden van gedagten zyn,' „ om dat 'er Raat, ende Noach vaas een„Regtvaardig Man, ViTTTTn in zyn. „ geslagte, (zo zeggen zy) nn 'öV „ mm rvn ftw < pnï rrn' „ ' dïW? 3B>ro rrn tö 1 oma» b& „ "Dl na zyn geflagte, namelyk, het wel,, ke zeer uitfpattende en overgegeeven in „ de fnoodfte godloosheden was; in verge„ lyking met dit zyn gejlagt, was hy een „ Regtvaardig Man: maar zo hy ge„ weeft of geleefd had in de tyd, of in het „ geflagt van Abraham, zo zouhybyhem „ als niets gerekend en geacht zyn geweeft. „ Of liever zo als hetdeBaalhaturim uitdrukt:'' „ ' d»On 38TU tVTt zo zoude hy „ niet volmaakt gerekend zyn geworden." I 2 Zie Sap. 7:1. t.Sa- 'omon farchi en laalhaurim over 3 en. 6:9»  R. Abar hanelYo 34= 4en Medras Ecba Fo. 79. 132 ISRAELS VERLOSSINGE Zie daar, waar blyft dan uw roem ? en hoe komt dat overeen met uwe verbeelding? Doch ik denk juift het tegendeel, dat het te kennen geeft, by wyze van vergrooting; in zulk een booze tyd, en onder zulk een boos geflagt opregt te zyn, én te blyven, dat is iets groots ! Daar behoorde groote genade toe, om onder en in het midden van zulk een boos geflagt nog ftaande te blyven, en door den ftroom der goddeloosheid niet te worden verleid en weggevoerdƒ hier in bleek byzonder zyn opregtigheid, daar een huichelaar in een tyd van verzoekinge niet zal ftaande blyven ; en daarom houde ik my liever aan het Woord van Godt; want Mozes zegt immers duidelyk in het voorafgaande 8ue vers, dat zyne behoudeniffeniet gegrond was op de verdienften van zyne eige geregtigheid, maar alleen voortvloeide uit de vrye genade en gunfte Godts ; hy ■zegt: Ende Nodch vond genade in de Oogen des Heeren; en uwe Rabbynen Hemmen dit ook toe, „ dat hy niet waardig was gej, weeft, om behouden te worden, en dat „ het maar gefchied was "ion "ITO door „ gen ad e, om dat hy genade in de Oogen „ des Heeren gevonden hadde." Zie hier van nog meer pag. 68. indien het dan uit genade is, zo is het niet uit de werken, anderzins is de genade geen genade meer. ö Ja, alles uit vrye genade! uit genade wierd hy geroepen; uit genade wierd hem het geloove gefchonken; uit genade is hy geregtvaerdigt, en eindelyk uit  ] \ 1 ] I vers 2 en 3« 34 ISRAELS VERLOSSINGE 'oor een Man, die zo gezien en geliefd was ran zyne Vrienden , en die zyn geheele eeftyd in Rilte en ruR in het midden van ïun had gewoond , nu zyn Vaders huis , Vaderland, en Maagfchap te verlaaten, en ïit te gaan, niet weetende waar heenen hy ^aan, waar heenen hy komen zoude; maar blindelings moeft hy heenen gaan na een Land , dat hem zou geweezen worden.' Het is wel waar, dat deze zyne Roeping met eene dierbare en uitmuntende belofte verzeld ging, namelyk, om uit te gaan na een Land dat de Heeke hem ivyzen zal: ö Groote genade! Jehovah tot zyn Leidsman en wegwyr.er te hebben! Ja nog meer, Godt beloofde hem: Ende ik zal u tot een groot Volk maken, ende u Zeegenen, ende uwe Naame groot maken; .... Ende in u zullen alle geflagten des Aardryks gezeegent worden: Nogtans by aldien hy met Vleefch en Bloed had te rade gegaan, wat zouden 'er al zwarigheden by hem zyn opgekomen, om op een bloote belofte zo veel te waagen en alles te verlaaten! het onzienlyke, boven al het zienlyke te verkiezen en te waardeeren ; hy zou by zich zelf hebben kunnen redeneeren , hoe is het mogelyk, dat ik tot een groot Volk zoude gemaakt worden, daar ik nog geen Erfgenaam heb, en reeds 75 Jaar oud ben, en myne Huisvrouw Sarai geheel onvrugtbaar is! hoe is het mogelyk, dat ik dat Land, 't welk ik zelf niet eens weet, waar heenen ik gaan zal, tot een Erfdeel ontfangen zoude! doch by dit alles was hy gehoorzaam , en volgde de ftemme Godts,  Hofea i : 7- Targum Oncelos over Hofea i: 7- Targum Oncolos over Jefaia 45 : 17' en over vers 25. 144 ISRAELS VERLOSSINGE ( looft om zich over het huis van Juda ( te zullen ontfermen niHD DTWlïTl ( DiTfl^K ende zalze verloffen door den ( Heere baren Godt. Moet gy Jood» ( fche Mannen, hier nietftilftaan, en ( vraagen, hoe is dit te verftaan ? hier ( fpreekt Jehovah, enhy belooft ( hun te verloffen door Jehovah, ( gevolgelyk moet hy, die de verloffin( ge zal aanbrengen, een ander god de( lyk Perfoon zyn als die het belooft ƒ ( dat is ook zo,- gelyk de Targum On( celos in zyne uitbreidinge over het ( zelve vers, zegt Jl.'plÖNI ( pnn^K "H ende ik zal haar ver( lojfen door het (Memra) Woord des ( Heeren: dat is, gelyk wy reeds geC zegt hebben, de Zoone des levendi( gen Godts, dat zelfftandige Woord, ( de Mejfias, ' Upnï m,T deJe- ( hovah onze geregtigheid, ( die zal de verloffinge te weeg brengen! ( en tot uwer overtuiging zal ik nog ( maar twee plaatzen van den zeiven ( Targum aanhalen , en het daar by ( laten. Ziet zyne uitbreidinge over ( Jefaia 45: 17. daar zegt hy: ^{Ofc" ( "Dl '»H ino»ö3 ppnön» Israël ( word verloft door bet (Memra) Woord ( des Heeren, met eene Eeuwige verloffin(ge: En over vers 15. zegt hy, in bet ( (Memra) Woord des Heeren ( zul-  enEEU WIGE BEHOUDENIS. 163 j, borgentheid te willen begrypen; maar „ laaten wy zeggen, deze kenniliè is ons ,, tewonderbaar, zy is te hooge, wy enkun,, nen daar niet by!" Aangaande de nametj des Mefïias, met dewelke onze Dichter, in het Boek der Pfalmen, hem noemt, is myn voomeemen niet omze alle hier aan te haaien; dan noemt hy hem zyn Herder , dan zyn Licht, een Zon, een Morgenjler, en met veel meer andere benamingen , doch ik zal alleen die geene, dewelke ik oordeele tot myn oogmerk nodig en dienftig te zyn, in het korte befchouwen. (1). Vinden wy dat deze Man Godts hem noemt zynen G E N A R O B (of BorgO dus hooren wy hem in zyne verlegentheid zugten , weeft 13OII G E mor uwen\negt ten goede: hy, die door godlyk licht zyn overtredinge had leeren kennen, en dien zyne Zonden {leeds voor zyne oogen waren, onder welke hy zo gebukt ging, als onder een zwaaren laft, waar onder hy meende te bezwyken, zugtende, daar is niets geheels aan myn vleefch, van wegen uwe gramfchap, daar. is geen vreede in myne beenderen, van weegen myne Zonde, want myne Ongeregtighcden gaan over myn hoofd, als een zwaare last, zynze my te zwaar geworden! Even gelyk een arme fchuldenaar , die zyn fchuld niet betalen kan, en daarom van zynen fchuldëisfcher vervolgd word, de toevlugt neemt tot een Borge, om hem te redden en in de plaatze van hem te betaelen; zo neemt hier David L 2 zy- Pltilm 119: 122. Pfalm [is 5- ^falm 58:4,5.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 165 „ zynen Goël, zugtende, t^nji HlS ÜW „ ö!Heere, myn Rotsteen MYN „VERLOSSER." Ziedaar, deeze Boetvaardige Zondaar verheft zyne Oogen des geloofs tot Jehovah, die Jacob heeft. verloft, en zich heerlyk gemaakt in Israël; die door zyne liefde en door zyne genade hun verloft heeft, deezen noemt hy met betrekking tot zich zelf ^Nij MYN VER.' LOSSER. Niet alleen om dat hy hem uit de hand des Leeuws, ende uit de hand des Beirs gereddet, en ook naderhand uit alle gevaar van zyne Vyanden, ja uit alle nood en dood verloft heeft, gelyk men hem in het Boek der Pfalmen hier van dikwils hoort roemen , verheffende die goedertierendheden Godts aan hembeweezen: Ikzvasl uitgeteerd, doch hy heeft my verlost. En1 zyn vertrouwen was op dien Goel zo groot, dat hy voor geen Menfchen vreesde, al waren zyne Vyanden nog zo veele, die na zyn Bloed dorften, zo was hy getrooR dat zyn getrouwe Goel hem niet verlaten zou; my aangaande, (zegt hy) ik Zal tot Godt roepen ende de Heere zal my verlossen: en in zyne f grootfte benauwtheden , fpreekt hy zyne 5 Ziele aan, om dezelve te trooften en te bemoedigen , daar zy zo zeer neergebogen was, wat buigt gy u neder, ê! myne Ziele/p en wat zyt gy onruflig in my, hoop op Godt, 4 want ik zal hem nog loven, h y is de menigvuldige verlossing mynes aangezigts en myn Godt. Maar voornamelyk noemt hy hem zynen GOEL, om dat die hem verloft had L 3 van [efaia 1-4: =3- efaia '3: 9- 'falm 16: 6. falm >•• 7- ralm li 12,  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 167 maand hun in Broederlyke liefde, Israël, ö, Israël! gy Arm, en Elendig Volk, die zo gebukt gaat onder den zwaren laft uwer Zonden, zo dat gy daar onder bezwykt, en in uwe Kadeloosheid en verlegenheid denkt, Ach.' voor my is geen hoop, geen hulp, geen uitreddinge, myne Zonden zyn te groot, te zwaar, ik heb al te lang en te menigvuldig gezondigt, en daarom zal ik onder den laft myner Zonden nog moeten omkomen, en de toorn van Godt my eens onverwagt en fchielyk komen overvallen; ö ! wat raad voor my ? ik vrees die verhffer is voor my niet, die zal my niet willen helpen, zulk een onwaardigen , zulk een grooten Zondaar als ik ben, ik durf tot hem den toevlugt niet neemen, om op hem te vertrouwen, ik zou my zelve maar bedriegen, en myn ftaat zou des te gevaarlyker zyn. Och, Israël ! gy die zo by u zelve denkt, wanhoop niet, noch geeft u zelve niet toe in moedeloosheid, maar wendt u tot dezen GOEL. 6 ! Ik kan U uit eigen ondervinding zeggen, hy is magtig, hy is zo oneindig goedertieren en gewillig, en als zodanig heeft hy zich aan my betoont, hy heeft my verloft; maar hy is even magtig en gewillig om ook U te verhjjen, en daarom laten uwe Zonden u niet van hem affchrikken, laat u door het Ongeloof niet misleiden, als of hy u niet zoude willen of kunnen verhjjen, maar roept tot hem in uwe benauwtheid, dat hy zich uwer ontferme, hy wendt zich tot het Gebed des geenen, die ganfeh ontbloot is, en hy verfmaad niet haarlieder Gebed. 6! L 4. Is-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 169 gelukzalig zynze, die zo tot verheerlyking van alle Jehovahs deugden en volmaaktheden worden verloft, en van alle hare Zonden , door vergevende en heiligende genade , vry gemaakt; men mag hier, in een geeftelyken zin, met Mozes u toeroepen : Welgelukzalig zyt gy, 0 Israël! wie is u ge-'. lyk, gy zyt een Volk, verlost door den : Heere," „ Och ! dat ISRAELS „ VERLOSSINGE uit Sion kwa,, me , dat de Heere de godloosheden mogt afwenden van Jacob , welk een „ verheuginge , welk een blydfchap zou „ dit veroorzaken onder de verloften, on,, der het geeRelyk Israël! öHeere! gedenk ,, aan uwe dierbare belofte, wendt u tot ,, dat verftrooide Israël, thans over den gan,, fchen Aardbodem verRrooid, totdatelen„ dig Israël, dat zo elendigis, dat het nog ,, zyne Kiende niet kent, en laat die Zalige „ tyd komen, dat gy het verloR.' verligt ,, hun door uwen geeft, op dat zy mogen ,, zien wat een zwaren laft van Zonden op ,, hun legt, en onder welke zwaare bergen „ van fchulden zy nog zo geruft en verge„ noegd heenen gaan , op dat zy ook in „ verlegentheid en verflagenheid des herten „ tot dezen Goel, tot deze verloffinge „ hun toevlugt mogten nemen, zich zei ven „ met Ziel en Lighaam aan hem toever„ trouwen , op dat zy zo ook met Da„ vid en het gelovig Israël een Zalige ver„ loffing en vergeeving van alle hunne Zon„ den en Ongeregtigheden mogten verkry» gen!" L 5 (3). 3eut. 33: '■9-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 171 „ huipe ybriï onn yya ly „ tot dat ik urn Vyanden gezet zat hebben tot „ een Voetbank uwer Voeten, dat is VmQK ,, VT2ITI Amraphel, en zyne medege„ zeilen." En R. David Kimchi verklaard het ook op dezelve wyze, en in zyne voorreeden over het Boek der Pfalmen zegt hy, dat Melchizedeic de opllelder van " deze Pfalm is, en dezelve op Abraham ge„ dicht heeft." Waarlyk men moet zich verwonderen over zulke Geleerde Mannen, hoe het mogelyk is, dat zy van den Heere en van de Waarheid zo ver zyn afgedwaald, en zich gedrongen hebben om zulke beuzelagtige dingen, ftrydig tegen een gezond verftand , uit te vinden! hoe is het mogelyk om te denken, dat plS O'JD Melchizedek, die een Koning wasvanSa/m, eneenPx.iv.st e r des Alderboogften Godts , en Abraham Zeegende en van hem tiende nam van alles, om dat hy meerder was dan Mraham, hoe kan hy dan Abraham Heere , en dat nog *jni$ M ynen Heere noemen? R. Aben Efra verwerpt wel deze verklaring, maar nogtans toont hy, dat hy een Vyand is van dien Heere, en wil nietgedoogen dat hy Heer en Koning over hem zal zyn, en daarom zoekt hy een anderen dwaalweg in te flaan , en zegt, TOEÏÏ n? *a -in by omwono nnx nan „ dat „ een Gen. 14: [8—31. R.Aben efra ovei Pfalm 110: 1,  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 173 dezen Pfalm op David toegepaft worden? hoe zal van hem kunnen gezegd worden, p-rï 'mo 'mm d^w1? fna nn« zyr mz Pr ie fier tut in Eeuwigheid, «a Je Ordeninge van Melchizedekl heeft dan DaüzJ wel ooit met het Priefter-Ampt iets te doen gehad? veel minder dat hy een Priefter is geweeft na de Ordeninge Melchizedeks, en dat tot in Eeuwigheid! Neen, wy zeggen, dat David de Dichter en opfteller van dezen Pfalm is, gelyk de Chaldeeufche uitbreider duidelyk zegt, Nnnatyin TH T een Lied, door de hand van David, en dus is het klaar dat hy niet van zich zelf fpreekt, want hoe zou hy zich zeiven kunnen noemen mynen Heere? maar dat hy hier fpreekt van een zeker Perfoon, die veel hoger en voortreflyker is dan hy, en dien hy hier ook zynen Heere noemt. De vraag zal nu zyn, wie de Perfoon is, dien David hier bedoeld, en dien hy zynen Heere noemt? Ik antwoorde, het is niet Abraham, het is niet David, gelyk wy reeds hebben aangetoond, het is ook geen gefchapen Engel, want tot wien van de Engelen, heeft hy, Jehovah, ooit gezegd, zit aan myne Regterhand? kunt gy uit Godts heilig Woord een bewys brengen, om dit aan te toonen? en hoe zou David een gefchapen Engel, die ook maar gelyk hy, een mededienRknegt van Godt is, zulk eene godlyke Eere bewyzen, en met een godlyke Naam van |71K Adoon (het welk zyne magt, rers 4.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 175 „ ner Regterhand." Gy kunt nog meer diergelyke plaatzen van uwe oude Rabbynen nazien in het Boek Jfkath Roebel, over de teekenen vanMeffias komfte, en R. Zadia Gaon'mzyne verklaringe over Daniël 7: 13. en nog veel meer andere , die alle eenparig deze woorden op den Meffias overbrengen. Ik wil gelooven , dat 'eronder uwe hedendaagfche Rabbynen nog eenige gevonden worden , welke nog eenige kundigheid in Godts H. Woord hebbende, hier mede zullen inltemmen. Maar als men hun eens vraagde, wat dunkt u van den Messias? wat voor gedagten hebt gy van zyn Perfoon? moet hy een goddelyk Perfoon of maar een bloot Menfch, of Godt en Menfch in een Perfoon zyn ? wat is uw gevoelen aangaande zyn Werk en Ampt, waar toe hy gezalfd is, en wat hy te verrigten heeft? of die verloffinge, die hy te weege moet brengen , geeftelyk of maar tydlyk zoude zyn? of zyn Koningryk van deze Waereld, of niet van deze Waereld moet zyn? ö! wat zouden'er niet al vleeslyke en beuzelagtige dingen voor den dag komen, gelyk wy verder zien zullen; en voornamelyk wanneer men hun eens vraagde: wat dunkt u van den MeJJlas, wiens Zoone is hy? en wie is zyn Vader? zy zouden zekerlyk antwoorden", by is Davids Zoon! dat is waar, gelyk wy in het voorgaande genoegzaam getoont hebben , dat de Meffias, zo veel het Vleefch aangaat , uit Davids Lendenen moeft verwekt worden , en daarom word hy ook in de H. Schrift zo dikwils genoemd , de Zoone Davids, de Sprui-  Pfalm 116: \6. 176 ISRAELS VERLOSSINGE Spruite Davids; maar indien hy flegts een bloot Menfch was, indien hy alleen de Zoone van David, en geen ander of hooger afkomft had dan van hem, hoe is het te begrypen, dat David hem in den Geeft noemt Zynen Heere? Maar David fpreekt hier van den Messias, dien Godt de Vader tot Koning gezalfd heeft, en dien noemt hy zynen Heere, om daarmeede Israël teleeren, dat, offchoon wel de Meffias, zo veel het Vleefch aangaat, uit zyne Lendenen zou verwekt worden en dus zyn Zoon, ende *m p tV&'D Messias de Zoone Davids zoude genaamd worden: nogtans dezelve een veel hooger Natuur en afkomft hadde, dan hyzelf namelyk, dat hy is de Zoone des Levendigen Godts, en de Heere der heerlykheid, en by gevolg was hy ook zyn Heere, niet alleen als zyn Schepper, Formeerder, en Onderhouder , maar hy is zyn Heere, als zyn Borg en Goel, die als Hter en Koning het Regt heeft over hem te heerfchen! hy had zich ook naar Ziel en Lighaam aan hem overgegeeven om zyn eigendom te zyn; 1-1 y hadde met zyn Mond gezegt, en met zyne hand gefchreeven, ik ben des Heeren, gelyk men hem zo hoort zugten ! Och! Heere, zeker lyk ik hen uw knegt, ik hen uw knegt: en van hem zegt hy de H e e r e heeft tot mynen Heere gefproken, dat is, (1). beflooten en vaftgefteld in den Eeuwigen Raad des Vreedes, in het Verbond maken met zyn Zoon, aangaande het Middelaarswerk, zit tot  rfalin68 21 , 22. 173 ISRAELS VERLOSSINGE den en Zeegenpralenden Triumph des Mesfias, in den 68 Pfalm, zo was zyn Geeft zodanig verheugd in zynen Zaligmaker, dat hy uitroept, die Godt is onze ZALIGHEID^ Sela\ die Godt is ons een Godt van volkomen Zaligheid, ö Ja.' HY kan volkomen Zalrg maken! En David had 'er ondervinding van! H Y hadde hem niet alleen van de Zonde, die in haar zelf het hoogfte kwaad is, verloft en gezaligd; HY hadde hem niet alleen van de fchuld en ftraffe der Zonde gerandzoeneerd, en in de plaatfe van hem als Borg aan de godlyke geregtigheid tot den laatften Quadrantpenning, in de Volheid des tyds, betaald; maar hy hadde hem, die Zaligheid, die hy door zyn lyden en dadelyke gehoorzaamheid zoude verwerven , reeds toegepaft, en hem tot een Erfgenaam des Eeuwigen leevens gemaakt l h y kan volkomen Zaligmaken, want hy is een Zaligmaker , die de Heere zelve is, een Godt van volkomene Zaligheid, die niet alleen magtig, maar ook ten hoogften gewillig is, om verloorene Zondaars, de alderrampzaligfte onder dezelven te zoeken, eer de Arme Zondaar nog eens om zyne Zaligheid denktr Hy is het begin en het einde van des Zondaars Zaligheid; de Zaligheid vloeit voort alleen uit zyn onaf hankelyk en vrymagtig welbehagen: de Zondaar zelf, noch iets dat in hem is , kan hem daar toe beweegen; neen, maar die Eeuwige liefde, die h y tot den uitverkooren Zondaar hadde, die alleen bewoog hem, om hem te trekken met goedertierendheid, en om hem Zalig temakenr HY  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 175 HY is ook de eenige Heiland en Zaligmaker, dat getuigd hy van zich zelf, en dat by herhaling, IK, ik ben de HEERE, en daar is geen HEILAND (of Zaligmakerj behalven my. Dat betuigde Vader Jacob met zynen Rervende Mond, wanneer hy uitriep, Op uwe Zaligheid wagte ik Hee? E- ZlQn Pag-»55- dat was de betuiging van het geeftelyk en geloovig Israël, die even als Abraham wel met een fmertelyk verlangen, maar ook met een heuchelyk vooruitgezigt in den geloove waren aangedaan , om den dag van den Meffias, den Zaligmaker , te zien, zeggende: deze is onze] vjOd t, wy hebben hem verwagt , ENDE: HY ZAL ONS ZALIGMAKENdeze is de Heere, wy hebben hem verwagt, wy zullen ons verheugen en verbtyden in zyne Zaligheid. En dit getuigen van hem Mozes en de Propheeten , dat hy de eenige Zalig, maker en Heiland der Waereld is! en by wien zou de Arme Zondaar toch zyn heil en Zaligheid zoeken, veel minder dezelve vinden, dan alleen by yy&t JESCHUA, die alleen een Godt is van volkomene Zalig, heid, en die volkomen kan Zaligmaken den geenen, die door hem tot Godt gaan? want zulk een, die Borg, die een Goel, en die een Z a l i g m a k e r van Zondaren zoude zyn, moeft niet alleen een Waaragtigen heilig Menfch zyn, maar hy moeft ook Waaragtig Godt, ja Godt en Menfch in een Perfoon zyn, (gelyk wy in het voorgaande genoegzaam hebben aangetoont,) om de ZaM a lig. Jefaia en 45 J 21.' efaia 5: y.  enEEUWIGE BEHOUDENIS.ig »e; om dat deze Naam zo menigvuld; voorkomt in het Boek der Pfalmen, en ze van Ulieden nog ten hnidigen dage word to< ge (temt, en met den Naam van Mt fchiach benoemd ; ja van Ulieden ook no heeden een Mafcbiach verwagt word, daar om zal ik maar deze eene plaatze aanhalen en het daar by laaten. Wanneer de H. Geeft aan onzen Godtza hgen Dichter David vertoonde, hoe dathe Slangenzaad in de Volheid des tyds, wan neer de Meffias , het beloofde Vrouwen Zaad, in het Vleefch verfchynenzoude, ir zyne Vyandfchap zich zou opmaken tegen den Heere, en zynen Gezalfden, om alle middelen m het werk te flellen, om der, Meffias uit het Land der Levendigen uit te roejen , zo riep hy in verwondering uit. waarom woeden de Heidenen, ende bedenken de Volkeren ydelheid? de Koningen der Aarde flellen zich op, ende de Vorften beraad/lagen te zamen, tegen den Heere, ende zynen GEZALFDEN. Hy noemt hem Gezalfden, gelyk de Propheeten, Priefters en Koningen van wegen het Ampt, tot het welke zy van Godt verordineerd, en geroepen waren, gezalfd moeiten worden, om dat de Heere haar de bekwaamheid totdat Ampt zoude geeven. Zo wierd Elias bevolen, dat hy Elizai tot Propheet zpude Zalven in zyne plaat-1 ze; zo moeft Mozes zynen Broeder AaronA en zyne Zoonen Zalven, op dat zy denHee-3 re hec PriESTER-Ampt zouden bedienen; en de Hoogepriefter wierd met nadruk geM 3 naamd E g If r- T > Pfalm 2: i,2. Kon. 9: 16. -xodus  Levit. 4: 3: 5- , 1 Samuel 10: 1. ï Samuel 15: 23. ï Samuel 16; 13. Spreuke S: 23. 182 ISRAELS VERLOSSINGE naamd WVÜil pD de Gezalfde Priefler. Zo moeft ook Saul van Samuel tot K o n i n g gezalfd worden , en als hy ongehoorzaam was, en des Heeren Woord verworpen hadde , zo wierd hy van den Heere ook verworpen, dat hy geen Koning meer zoude zyn, en David wierd in het midden zyner Broederen van Samuè'l, in de plaatze van Saul, tot Koning gezalfd; en daarom wierden zy ook gezalfden, ja, Gezalfden des Heeren genaamd, Zie hier van Pfalm 105: 15. 1 Samuel 24: 7. Klaagl. 4: 20. maar deze Jeschua word van David Mascuiach, de Gezalfde , genaamd, om dat hy tot deze drie groote Ampten , Propheet, Priester en Koning, van Godt den Vader verordineerd, en met den H. Geeft van Eeuwigheid gezalfd was: daar» om zegt David, dat hy van Godt gezalfd is met vreugden Oly, boven zyn mbdegenooten. Eensdeels, om dat nooit van alle die gezalfd waren, niemand deze drie Ampten te gelyk bediend hadde, ook David zelf niet; hy was wel een Propheet en Koning , maar geen Priefter. 'Jen twee* den: zy waren maar van Menfchen en met uitwendig Oly gezalfd; maar hy van Godt den Vader, en met den H. Geeft- Om nu niet verder te fpreeken, van die voor treflykheid, zo wel van zyn Perfoon, als van de heerlyke bedieninge dezer Ampten , hoe verre dat hy alle 1 ropheeten, Priefters, en Koningen overtreft! Ja het was ook noodzakelyk dat de Zalig-  e-nEEUWIGE BEHOUDENIS. 185 maker en Heiland der Waereld, deze drie Ampten te gelyk bediende, namelyk, als PROPHEE T, tot wysheid, om de blindheid des Zondaars weg te neemen, hem de Oogen te openen, dat hy ziende worde, en hem den waaren weg ter gelukzaligheid te leeren. Als PRIESTER, tot Regtvaardigmaking, om zyne Ziele tot een Schuldoffer te Rellen, om de Ongeregtigheid te verzoenen, en eene Eeuwige geregtigheid aan -te brengen; en als K O N1N G, tot heiligmaking, en volkomen verloffinge. Komt dan, waarde Broeders! om uw een betere bevatting daar van te geeven , zullen wy kortelyk deze drieAmpten, ieder in het bezonder, verhandelen. (1). De Zaligmaker, en Heiland der Waereld moeft een PROPHEET zyn, gelyk Mozes, uit het midden zyner Broederen , om den Blinden Zondaar zyne Oogen te openen, en hem te doen zien dat hy blind en naakt is; anders zou hy nooit meternftaan zyne Zaligheid denken, veel minder eenen algenoegzaamen Zaligmaker zoeken; en al krygt hy te zien, dat hy een Zondaar is, het welk in hem eenige verleegentheid veroorzaakt , zo is nogtans de waare weg der verloffinge , waar door een verdoemeniswaardig Zondaar met Godt verzoend en gezaligt zoude kunnen worden, voor hem verborgen : geen Menfch, geen Philofoopb, hoe geleerd, hoe fchrander hy ook mag zyn, is in ftaat, om zulk een weg te kunnen uitdenken ; hy breekt ook daar mede zyn hoofd niet, om een Zaligmaker buiten zich zeiven M 4 te Deut. 18: 15—18.  i84 ISRAELS VERLOSSINGE te zoeken, om van hem gezaligt te worden, hy heeft hem in het geheel niet noodig, want hy kan volgens zyne dwaasheid en ydelegedagten, door zich zelfs, en door zyn eige gefegtigheid zich met Godt verzoenen, en Zalig worden. Hoe dwaas zyn hunne gedagten niet, aangaande den weg der waare gelukzaligheid.' ja al leeft hy het geopenbaarde Woord van Godt, waar in hem de weg der verloffinge duidelyk en klaar genoeg voor Oogen word gefteld, het is en blyft voor hem een verzeegeld Boek; want hoe zal een Zondaar, die blind gebooren is, het Licht der Zonne kunnen aanfchouwen ? kan ook een blinde de Coleuren onderfcheiden? hy bedekt zich met Vygebladeken, en daar mede is hy zeer geruft en vergenoegt; denkende zyne naaktheid niet alleen voor het Oog der Menfchen, maar zelf voor het Oog van den alweetenden Godt te verbergen ; En wie is magtig hem daar van te ontheffen, of hem die gedachten teontneemen? niemand dan alleen de groote Godt, die als Propheet, door zynen Geelt, inwendig tot zynhertefpreekt, het verftand verlicht, en het herte opend, waar door hy eerft regt krygt te zien zy* ne blindheid, zyne dwaasheid en verkeerdheid ; Deze Propheet moet hem leeren zyne onmagt, dat hy niets tot zyne behoudenis doen kan; h y moet hem leeren, dat alle zyne Geregtigheden zyn als een wegwerpelyk Kleed, en dat hy daarmede zyne naaktheid niet bedekken kan: dan word de Zondaar eerft regt Arm, en verleegen in zich zei-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 185 zeiven; dan ziet hy, dat hy eenen Zaligmaker van nooden heeft, en dat hy uit genade moet Zalig worden; dit doet hem in benauwdheid en verleegendheid uitroepen: Och! ik Arm Menfch, ik meende dat ik ryk was, ik meende dat ik een Regtvaardig en Deugdzaam Menfch was, en met myne deugden en pligten meende ik voor Godt te verfchynen, en zeker Zalig te zullen worden; maar helaas ƒ nu zie ik, dat ik Arm, en ontbloot ben, en dat ik zo langen tyd ben blind geweeft, en gedagt dat ik ziende, dat ik wys en verftandig was. Ach.' hoe dwaas en verftandeloos heb ik gehandeld? wie zal my nu verloffen ? wie zal my met Godt verzoenen ? wie openbaart my zulk een weg, waar door zulk een Zondaar, als ik ben, kan behouden, en Zalig worden? wat moet ik doen op dat ik Zalig worde? Zie daar, dat moet hem deze Propheet (vooreerft) leeren! maar daar blyft het niet by, hy laat hem nu niet in zyne radeloosheid omkomen; neen, hy laat niet varen het werk zyner handen, hy word hem tot wysheid, hy leert hem als Propheet. (2). En openbaard aan hem den verborgene Raad en wille van Godt, (waar door de verdoemeniswaardige Zondaar, en die nu na eenen weg ter verloffing en ontkoming uitziet en verlangd) alleen kan en moet verloft worden ; deze Raad van Godt, voor alle eindig verRand verborgen,, en van alle Eeuwigheid in den Raad des Vreedes by Godt beraamd, word nu voor hem geopend, M 5 en  Deut. 18: lp. 186 ISRAELS VERLOSSINGE en daar in word hy onderweezen; hy ziet nu met verwondering, dat 'er al van Eeuwigheid een weg der Zaligheid van Godt is uitgevonden ; dat Godt voorgenomen heeft, om uit het afgevallene Menfchelyk geflagt eenige Zondaars te Zaligen, op grond van het volwigtig Rantzoen, het welk de Heiland en Z a l i g m a k e r der Waereld zoude aanbrengen; dat Godt in hem de Waereld met zich zelve verzoenende was, en dat dit Rantzoen genoegzaam is, om Zondaren te behouden en Zalig te maken. Ja deze Propheet leert den Zondaar, dat hem niet alleen regt en vryheid gegeeven word, om tot hem te komen, maar hy roept en nodigt hem op de aldervriendelykfte wyze, gelyk hy zo als de opperfte Wysheid voorkomt, die den flegten en verftandeloozen roept om van hem den weg der Zaligheid te leeren; Gy flegten verftaat kloekzinnigheid en gy Zotten verflaat metter herten, zy ftaat op de tinnen der hoogten der Stad, zeggende, wie is flegt, hy keere zich herwaards, en tot den verftandeloozen zegt zy, komt eetet van myn Brood en drinket van de Wyn, dien ik gemengd hebbe, verlatet de fiegtigheden ende levet, en tredet op den weg des verftands. Ja het word hem onder zwaare bedreiginge van Godt den Vader bevolen, de Man die niet zal hoor en na myne Woorden die hy (namelyk die groote Propheet) in mynen Naame zal fpreeken, van dien zal ik het zoeken. Dus word het allen Zondaars, tot wien deze Roepftemme komt, ernftelyk bevolen, dezen Propheet, diende Vader zelve  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 187 ve heefc aangefteld, en aan den Zondaar tot wysheid gefchonken,te hooren en zich aan hem te onderwerpen; en waarlyk die hem vindt, vindt het Leeven, en trekt een welgevallen van Jehovah; maar die tegen hem Zondigt, doet zyne Ziele geweld aan; alle die hem haaten hebben den dood lief. Niemand zal afgeweezen worden, die tot hem den toevlugt neemt; maar die zulks weigerd, verzwaard daar door ten hoogflen zyne fchuld, en daarom is zyne vriendelyke nodiginge, myn Zoon , merkt op myne Woorden, neigt uwe Oore tot myne reedenen, ö Zondaar! hier is genade voor u, by my zyn uitkomften tegen de dood, zo gy in my geloofd, zult gy leeven; ik zal u met Godt verzoenen en tot Godt brengen; ik zal u van het geweld der helle verhjjen, en u vrymaken van de dood; want die in my geloofd en komt niet in de verdoemeniffe, maar is uit de dood overgegaan in het leeven; en daarom ö Zondaar, wie gy ook zyt, die tot het geflagte der Menfchen, der ZondaVen behoord, neemt myn Jok op U, en leert van my, als van dien grooten Propheet, daartoe van Godt gezonden, dat ik zagtmoedig ben , en nedrig van herten, zo zult gy rufte vinden voor uwe Ziele! Dit is dus kortelyk de inhoud van het geene, waar in de Zondaar door dien Propheet word onderweezen. ö Zalig en dierbaar onderwys! hoe kan het anders, of dit moet van een gezeegende vrugt en uitwerkinge zyn, op het herte van zulk een Zondaar, die zo onderweezen word! maar zo heeft hy dezen Propheet Hofea 13- I+.  Pfalm 71: i7> Pfalm 119:99' Pfalm 32: 8 en 34: 12. 188 ISRAELS VERLOSSINGE pheet niet alleen nodig in het begin van zyne ontdekking en overtuiging, en dus voor eenen korten tyd, neen; maar, ( ). Zo lang den Zondaar hier in deze booze Waereld leeft, heeft hy nodig van hem geleerd te worden, om al meer en meer m die verborgendheden van Godts wyzen raad, en van zynen heiligen wille, ingeleid te worden. Al was David nog zo een groot Godtgeleerde, gelyk hy dit ook met Dankbaarheid erkend, Ó! Godt gy hebt my geleerd van myner Jeugd aan, en die daarom met regt zeggen konde, ik ben verjlandigcr dan alle myne Leeraars, om dat uwe getuigenijjen myne betragtingen zyn: hy wierd niet alleen in de Verborgentheden Godts hoe langer hoe meer ingeleid, en onderwezen maar ook door genade bekwaam gemaakt' om zyne betragtinge daar na in te rigten' zo dat hy zelf andere daar in onderwees en leerde van dien weg, dien zy gaan zouden; nogtans was deze Godtgeleerde Man niet uitgeleerd , maar hy moeit nog dagelyks komen tot de School van dezen grooten Leeraar, om geduurig van hem geleerd te worden. Kwamen hem in Godts H. Woord diepe verborgentheden voor , die hy met zyn verftand niet konde doorgronden , zo dat dezelve duifter voor hem waren, hy weet daar in geen anderen of beteren weg, dan om zyn toevlugt tot zynen Propheet en Leeraar te neemen, en hem te fmeeken, dathv zyn verduifterd verftand, door zynen H Geeft meer en meer wilde verlichten; dus hoort men hem menigmaal in den 119 Pfalm zug-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 135 zugten, ontdek myne Oogen, dat ik aanjcbouwt de Wonderen van uwe Wet, maakt my verflandig, op dat ik uwe gebooden leere; was hy bevreesd , dat hy door zyne dagelykfe ftruikelingen, tot een fpot zyner Vyanden zoude worden, die al zyne gangen, treden er weegen zo nauwkeurig nagingen, op datzj toch maar iets op hem mogten vinden, waardoor zy hem, met regt, in het openbaai zouden kunnen befpotten, en vervolgen, zo neemt hy wederom zyn toevlugt tot zynen Leeraar, zugtende, dat hy hem niet alleen leeren, maar ook leiden zoude in het regte padt, Heere, leer my uwen weg, ende leid my in het regte padt, om mynerverfpiederswille ; och! bewerk myn herte door uwe genade, en maak my getrouw om te volherden tot den einde toe, leer my, leer my uw welbehagen deen , want gy zyt myn Godt, uwe goede Geejl geleide my in een effen Land. En wie kan alle diergelyke plaatzen, die in het Boek der Pfalmen voorkomen, aanhalen ? zo moeft en zo wilt deze Godtzalige Man gedurig, in alle gevallen, van zynen Propheet gebruik te maken, om door hem geleerd te worden. En waarlyk alle de geene, dewelke van hem zo geleerd worden, moeten met Elihu uitroepen: wie is een LEERAAR gelyk hy ? ö ja! hy is de hooglte Propheet en Leeraar, de Propheet der Propheeten, van wien zy alle hebben moeten leeren, en die het meelt van hem geleerd hebben, zyn de wylteenverftandigfte.' Hy is niet alleen gelyk Mozes, die dat groote voorregt boven alle de Propheeten hadde, Pfalm 119: 18» vers 73. Pfalm 27: n. Pfalm 143:10. Job z6i  Kum. ia Ci 8. Jefaia 42: 4. Micha 4: 2 en Jefaia 2 : 3- R.Levi ben Gerfon Fo. 198. Deut. 3* 39. 103 ISRAELS VERLOSSINGE de, om met Godt van Mond tot Mond te : fpreeken, Maar hy is veel grooter en voortreflyker dan Mozes, Want Mozes is wel getrouw geweeft in geheel zyn huis als een Dienaar, maar de Messias als de Zoone over zyn eigen huis, Mozes en de Propheeten^ konden als Menfehen hun onderwys niet verder brengen, dan tot de Ooren des Menfchen , maar die groote Leeraarder Geregtigheid brengt zyn onderwys tot het herte der Menfchen, hy fpreekt tot het herte, HYvermurfden befnyd door zynen Geeft dat fteenagtige en verftokte herte, en maakt het daar doorbekwaam, om zyn onderwys te kunnen ontfangen: Mtzes en de Propheeten waren maar alleen Leeraars onder Israël, maar hy is ook een licht der Heidenen, de Eilanden zullen na zyne Lee re wagten, hem zullen de Volkeren gehoorzamen, ende veele Heidenen zullen heenen gaan, ende zeggen, komt laat ons opgaan ten Berge des Heeren, ende tot den huize des Godts Jacobs, op dathyons leeRe van zyne weegen. En R. Levi ben Gerfon, zegt met nadruklyke woorden, „ dat „ de Koning Meffias, niet alleen den Pro„ pheet Mozes hier in overtreft, om dat „ Mozes maar een Propheet in Israël was, „ en de Koning Meffias moefteookderHei„ denen Propheet zyn, maar ook om dat „ de Meffias grooter Wonderwerken moefte „ doen, als Mozes — EnFo. 245 zegt hy, ,„ dat de Koning Meffias ook zal doo,, den opwekken, gelyk 'ergefchreeven „ ftaat, ik doode en maake levendig, en met „ dat  inEEUWIGE BEHOUDENIS. 191 „ dat wonderwerk zoude hy een begin ma„ ken, dat zig de Heidenen tot den waa„ ren Godt, en zynen dienft zullen bekee„ ren, want door dat groote Wonderwerk „ zouden zy erkennen,dat deHeere] ehovah „ zy." Zeer wel gefproken! en zo zyn 'er een menigte van uwe oude Rabbynen, die het zelve toeftemmen , en den Messias zeer verre verheffen boven Mozes en de Propheeten, ja zelf boven de Engelen, zo wel in de grootheid en waardigheid van zyn Perfoon, als van weegen de uitgeftrektheid zyner Leert en goddelyke Wonderwerken: doch hier zal ik het by laten en nu overgaan tot het Priefierlyk Ampt van den Meffias. „ O Groote Propheet! die leert alsmagt„ hebbende , wiens werk het alleen is , „ der Menfchen Herten te openen , tc „ verligten , Zondaars te onderwyzen , „ en te leeren van den weg, die zy te „ gaan hebben , ö ƒ fchynt doch met uw „ licht in het verftand , het welk en„ kei duifternilfe is , en neemt eens het „ dekzel Mozes af van de herten van dat „ oude Volk, die nu in een Akelige duis„ terniffe zo lang gezeeten hebben, en nog „ by haar zelve denken, dat zy alleen de „ wyze en verftandige zyn, by wien de „ weetenfchap bewaard word: wie is mag„ tig die duifterniire weg te neemen, en die „ blinden haar Oogen te verligten ? en hun „ zo te leeren, dat zy in verleegcntheid ko„ menyraagen, welke de regte weg is, om „ daar in te wandelen? niemand dan gy als, leen ö Lsekaab per Geregtig- 1, heid-,  lp2 ISRAELS VERLOSSINGE „ heid, ö groote Zoone Godts! die maar „ te zeggen hebt, daar zy licht, en daar zal „ licht zyn, en die met uw Zalig onderwys „ den Zondaar van zyne hoogtens terneder werpt, en voor uwe voeten doet neder„ vallen, zeggende wat wilt gy dat ik doen „ zal ? en dus zyn herte kunt bereiden, en „ maken tot een goede Aarde, waar in het „ onderwys van uw Woord, dan eerft met „ vrugt en Zeegen kan worden ontfangen, „ en den Zondaar begeerig gemaakt, om „ u zo niet alleen als Propheet, maar ook „ als Priefier in zyn hert te ontfangen. Och? „ dat gy my ook verder gelieve bekwaam „ te maken, en in te leiden, om LJ ook „ als den eenigen en grooten HOGE- PR IE TER, aan myne arme Broede„ ren voor te Rellen.'' (i). De Zaligmaker, en Heiland der Waereld, moeite niet alleen onze Propheet en Leeraar zyn, om ons den verborgenenraad en wille van Godt te openbaren, waardoor een doodfchuldig, en in zig zelfs onmagtige Zondaar, kan en moet verloft, met Godt verzoend en gezaligt worden ; maar hy moeft ook tot Regtvaardigmaking onze HOOGEPR IE STER zyn, om des Zondaars verInJJinge te verwerven, zyne Ziele tot een fchuldoffer te ftellen, om de Zonden des Volks te verzoenen. Dit was niet alleen door de Schaduwen der Offerhande afgebeeld , gelyk wy reeds in het voorgaande breedvoerig getoont hebben, hoe dat de Offerhanden die van Godt aan Israël ingefteld en bevolen waren , ja zelf dat offer van den grooten Ver-  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 193 Verzoeningsdag, het welk van den H o0 g e npriester zelfs moeft geflagt, het bloed :n het heiligen der heiligen gebragt, en op het verzoendekzel gejprengd worden, de minfte kragt in zig zeiven niet hadden, om den Zondaar met Godt te verzoenen , maar dat zy alleen fchaduwen en voorbeelden waren , van dat toekomende volmaakte en heilig Offer van Vorft Meffias zelf! het Lam Gods , het welk de Zonden der Waereld dragen en wegnemen zal , die zyne Ziele tot een Schuldoffer ftellen zoude, en hem zeiven Gode onftraiFelyk opofferen , om SrZu"de te niete ce doen'door zyns zelfs Offerhande, en door zyn eigen bloed eenmaal zoude ingaan in het Heiligdom. Op dat eenige, algenoegzame offer moeften zy de Oogen des geloofs geflagen hebben, onder het pleegen van hunne Offerhanden , hierop moeften zy de handen des geloofs leggen, en hare Zonden belyden, indien zy vergeevinge der Zonden zouden ontfangen, Maar Mozes ende de Propheeten, fpreeken zeer duidelyk van het Lyden en Sterven des Meffias; zo is in de Rolle des hoeks van hem gefehreeven, dat het Zaad der Vrouwe van de Slange in de verffenen zoude geftoken worden, tot een Rantzoen en volkomene- betaling aan de Goddelyke geregtigheid , voor zyn Volk. het welk hem van zynen hemelfchen Vader, in den Eeuwigen Raad des Vreedes, tot een Erfdeel gelchonken en gegeven was. Als zodanig was hy aan onze Voorouders beloofd, en van hen ook zodanig aangemerkt, zyndedithun II. Deee. n ge_  194 ISRAELS VERLOSSINGE geloof, en de eenige verwagtinghunnerZaligheid. Daniël zegt niet alleen de tyd, wanneer de MeJJias zal uitgeroeid worden, (waar door uwe Rabbynen verRaan, dat de uitroeijing van den Meffias zou zyn, als van eenen veroordeelden Misdadiger ter dood gevonniR,) maar hy laat 'er aanftonds op volgen, •j^ en bet zal niet voor hem zelve zyn, maar voor Zondaars 1 hy Regtvaerdige voor de Onregtvaerdige, op dat hy ons tot Godt zoude brengen; hy moeft fterven, niet alleen om de Zonde te verzoenen, maar ook om een Eeuwige geregtigheid aan te brengen. Israël had te dier tyd eene wettifche geregtigheid , beftaande ten deele in hun onberispelyk onderhouden van de Inftellingen der Wet, en ten deele in hunne plegtige verzoeninge der Offerhanden voor de Zonde; doch geen van deze konde hun voor Godt Regtvaerdigen, en hunne Eeuwige geregtigheid uitmaken : het eertte niet, want uit de werken der Wet kan geen vleefch geregtvaerdigt worden , en ook het laafte niet, want de Jaarlykfche herhaling van deze wettifche Offerhanden toonden genoegzaam hare onvolmaaktheid; dat is alleen het werk van den Mefjias, hy moeft, door zyne dadelyke en lydelyke gehoorzaamheid, de Zonde verzoenen en een Eeuwige geregtigheid aanbrengen. En dus getuigen ook van hem alle de andere Propheeten. Maar om niet te ver uit te weiden, zo zal ik dezelve voorby gaan, en my alleen vergenoegen, met  enEEUWIGE BEHOUDENIS.105 rnet die uitmuntende , en zeer duidelyke Prophetie, van den Propheet Jefaia53, dewelke met regt dit opfchrift mag dragen} Voorzegging van het Lyden en Sterven van den Meffias. Dat deeze Prophetie van niemand anders fpreekt, dan alleen van den waaren Messias, word zelf van uwe oude Rabbynentoegeftemt: dus zegt de Targum Jonathan, in zyne uitbreidinge over Capittel 52 : 13. XWWn H3tf n^lf' NJ7 Ziet, hy zal voorfpoedig zyn, myn knegt cV Messias. Zo betuigd zelfs R. Abarbanel, datdeoudeRab-i bynen , (die ik niet alle kan aanhalen)' het zelve bevestigen. Ziet hier van den; Geleerden Man, R. Mozes bar Nachman, R. Mozes Alfchecb , Tanchuma, en in de Pefikta. Nogtans hebben zich andere Rabbynen aan hunne verklaringe geërgerd, om dat zy zulk een vernederden Meffias, die zyne Ziele tot een Schuldoffer Rellen zoude, die afgefneeden zoude worden uit den Lande der Levendigen, om deovertredingedes volks in het geheel niet van noodenhad- den,als Regtvaerdig zynde in hunne eigenOogen; waarom zy ook alderhande dwaalweegen gezogt hebben in te flaan , om toch vooral deze Prophetie niet op den Meffias, maar op iemand anders toe te paffen, en dus willen R. Salomon Jarchi, R. David Kimchi , en R. Aben Efra, „ dat deeze/j „ Prophetie* moet toegepaft worden op/j „ het Volk Israëls, namelyk, wanneer de^ „ Heiden zullen zien den grooten voorfpoed, N 2 „ de-J' l. Abaf- »*/ de kinderen Adams, DJ "li de kinderen Isch. \33 beteekend flegte, geringe, en onaanzienlyke Menfchen, om dat zy haar afkomlt uit de aarde hebben, en dus niet alleen den naam van Adam dragen , maar ook Enofch, het welk beteekend zwakke en elendige Menfchen; daar in tegendeel JJMtf »JJ beteekend uitneemende en waardige Menfchen, die van Edele afkomlt, of, van groot aanzien zyn. Dit aangaande kunt gy nazien de Verklaring van R. Salomon Jarchi over Jefaia 2: 9. en R. David Kimcbi over Je'faia 5 : 15. en gy zult het zelfde vinden, namelyk, hoezyonderfcheidelyk aanmerken, dat door Adam moet verftaan worden OTlinfln de flegte, en onaanzienlyke , en door tJMfl Iscn , Q^njff de groote en aanzienelyke Menfchen. Even zo zult gy het ook vinden in den Caldeeufcben uitbreider, over de twee aangehaalde verfen; en op dezelve wyze drukt zich ook den Dichter uit in den 62 Pfalm, daar hy het Volk getrouw vermaand, dat zy tot aller tyd, in wat voor een toeftand of omftandigheden zy zich ook mogten bevinden, op den Heere zullen vertrouwen, en in het minfte niet fteunen op de hulpe der Menfchen : zo zegt hy vers 10. Immers zyn Dlü '33 de gemeene lieden ydelheid, zy zyn zwakke, elendige, magtelooze, en hulpelooze Schepfels in zich zeiven , zy kunnen zich zeiven niet, en nog veel minder u helpen; en dus zult gy het ook ondervinden , als gy vertrouwd op R.yke en aanzienlyke Men-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 13 te zamen Ryke en Arme: Het is uw allen nodig en nuttig, het volgende met aandagt uwes herten aan te hooren; Want ik en zal niet fpreeken van geringe en beuzelachtige dingen, of die maar zo in myne gedagten opkomen, of die, zonder dezelve overdagt te hebben, haaftelyk ten Monde uitloopen; Neen , maar myn Mond zal enkel wysheid fpreeken, en de overdenkinge mynes herten zal vol verfiands zyn. ,, Ach! dat gy daarop j, mogt letten, en dezelve ter herten nee„ men, het zoude nog kunnen een middel „ zyn, dat gy van uwe dwalingen en ydele „ gedagten, waar mede gy u zo langen tyd „ gekoefterd en bedrogen hebt, overtuigd ,, mogt worden." En om 'er hen nog meer toe uit te lokken, en hun hert in te nemen, vervolgd hy verder zyne beweegreede, en zegt: Ik zal myne Oore neigen tot ecne Spreu- ke: Menfchen, gy zult desgelyks in uwe verwagtinge befchaamd uitkomen; en moeten zeggen, t*MJ{ »J2 3D de groote lieden zyn leugen! Zy belooven wel zomtyds iets, en uit aanmerkinge van hunne waardigheid, worden de herten der Menfchen uitgelokt en verwekt om op hun te vertrouwen; maar zy volbrengen het niet; Ja menigmaal zyn zy geheel onmagtig, ora die hulp , die zy beloofd hadden, te kunnen volbrengen; het mag zyn wie het zy, hy is tog maar een Men-' sche van eene Vrouwe gebooren, kort van dagen !' hy is gelyk een bloem die fchielyk opfchiet, en eene fraaije vertooning maakt, maar in zeer korten tyd verwelkt , en afvald. Zyn geeft gaat uit, hy keert wederom tot zyn aarde, te dien zeiven dage vergaan zyne aan/lagen. Dus blykt zonneklaar, dat hier geen onderfcheid is, het mag zyn wie het wil. rcrs 4. rers 5. ob 14:1. Yaliu 46: 4.  i4 ISRAELS VERLOSSINGE ke: Ik zal myne verborgene Reden openen op de Harpe. De Dichter gebruikt hier twee uitdrukkingen, vooreerft, dat hy zyn oor zal neigen tot eene Spreuke, en ten tweeden, dat hy op de Harpe zal openen zyne verborgene Reede. Hier vinde ik my genoodzaakt, om een weinig ftil te blyven ftaan , en dit wat nader te overweegen, het welk tot meerder opheldering van onzen Text dienen zal; en daarom is myn vriendelyk verzoek, dat de waarheidlievende Leezer dit volgende niet ter loops, maar met aandagt en opmerking gelieve te leezen. Het woord Mafcbal, het welke wy in den Grond-Text vinden, heeft tweederlei betekeniffen ; (Vooreerft) betekend het eene Spreuke. Spreuken, zyn kortbondige enfchrandereZegsredenen, dewelke door grote Mannen, vermaardeWyzen, Dichters en Poeëten, wierden uitgefproken; en daarom dragen de Spreuken, in de grondtaal, den Naam van ^iJ'Q Mafcbal, na den Rang en Waardigheid, waar van zy voortkomen. Want het woord *bü;D Mafcbal betekend mede, by heeft geregeerd, gehecrfcht, enz. Dit was oudtyds de gewoonte onder de Wyzen, dat zy hunne vermaningen in Spreuken en in dichtmaat uitfpraken, om datze op deze wyze ligter in 't geheugen konden behouden worden; daar in beftond onder de Heidenen alle wysheid, ja ze wierden van  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 15 van hun zo hoog gewaardeert, dat zy dezelve op fteenen Pilaaren Graveerden, en aan de wegen deden opregten , met dat Oogmerk, op dat de voorbygangers daar uit onderwys zouden trekken, 't zy om hun van booze weegen en voorneemens terug te houden, of om hunne droefheid te doen bedaren. Om dit gezegde te beveiligen zal ik geen Heidenfe Schryvers aanhalen, (ook zal ik niet aanhalen dien overvloed van fpreekwoorden, by uwe Rabbynen, van oude ty-. den af, in gebruik, en van welke men eene groote menigte in hunneSchriften vind.Neem eens, by voorbeeld, dat oude en onder u bekende Spreekwoord, Mcdicynmcejlerge-. nee ft u zeiven, of anders V? j^l hyis wel een Geneesmeejier, maar niet voor zich zelfs; en nog meer andere diergelyke fpreekwoorden die in uwen Talmud ontelbaar te vinden zyn,) maar liever zal ik uit het Woord van Godt aantoonen, dat dit onder de Volkeren alreeds in Mozes tyd , moet plaats gehad hebben; Want Mozes, de oudlle Schryver, haald zelfs aan in zyne Schriften, het Zinryke Triumplied , het welk de Amoriters, op de overwonnene Moabiters gedicht, en geftadig als een Spreekwoord in hun Mond hadden, om daar mede roalkanderen op te wekken naar Hesbon te gaan, daarom zeggen-} ze, die Spreekwoorden gebruikt,„ KOMT TOT HESBON".... Op diergelyke wyze beveiligde ook Davidzyne voorafgaande Reede tegen Saul met een oud fpreek- Zohar ïxodus ?0.3i. en Serefcbit Rabba Fo. 20. ^Tiim. 21: '■7-  i Samuel 24: 14. 1 Kon. 4 3°, 32. Jefaia 14 3. 4- 16 ISRAELS VERLOSSINGE fpreekwoor d. zeggende: Gelyk als teS p r e e kw o o r d der Ouden zeit: „ Van de godlooze komt godloosheid voort," daarom vinden wy in de Heilige Schrift aangetekend tot Lof van Koning Salomon, wiens wysheidgrooter was, : dan de IVyshcid van alle die van het Oofien, ende van alle PVytheid der Egyptenaaren, Ja wyzer dan alle Menfchen, dat hy /prak drie duizend SPREUKEN. En dus hebben zig ook de Prcpbeeten daar van bediend, om uit alle maar een aan te haaien , neem eens, als de Propheet ye/aiaf voorzeide aan Israël, hoe, na dat zy onder het Jok van den Koning van Babel onderdrukt en gevangen zoude zitten, de Heere aan hun wederom Rufte zoude geven van hunne finerte en :beroeringe, „ dan zullen zy nïÏÏ ^'"ÜH „deeze Spreuke opnemen tegen den „ Koning van Bahel, ende zeggen" Hoe ., houd de dry ver (of onderdrukker) ^ op? " en zo ook de andre Propheeten, gelyk verder onder het leezen u onder het oog zal komen. Maar ten tweeden betekend ook het woord ^ÜO Mafchal een gelykenis, Gelykenijjen zyn zulke Redenen, die by vergelykinge van een zaak of gebeurtenis worden voorgefteld, om daar door het geene, wat men eigentlyk bedoeld, ten klaarften af te fchilderen, en'er een beter begrip van te verkrygen; en die de Bybel leeft, zal het genoeg bekend zyn, en daarom agte ik het niet nodig om my hier over uit te breiden; doch dit weinige moet ik 'er van zeggen, Dat  EUEEUWIGE BEHOUDENIS, Dat de gelykenijTcn, die ons in de H. Schrift voorkomen, zeer onderfcheiden zyn; zommigen daar van zyn klaar en ligt te verftaan: ziet eens, hoe duidelyk door de Propheet Jercmia de boosheid van het Zondig Israël voor hunne Oogen afgefchildert word, door gclykeniffen: Wil hy toonen, op wat ivyze , en door wat middelen , zy hunne Schatten verkreegen hebben , en groot en ryk zyn geworden, zo zegt hy, gelyk een Kouwe vol is van gevogelte, alzo 2373 hare huizen vol bedrog; wil hy fpreeken van die onophoudende godloosheid die in de Stad Jeruzalem plaats hadde, zo zegt hy, gelyk een Bornput zyn Water opgeeft, alzo geeft zy hare Boosheid op; wil hy fpreeken van hunne onverbeterlyken en ongeneeslyken toeftand, terwyl het kwaad in hun zo diep is Ingeworteld, dat alle middelen te vergeefs zyn, zozegthy, zalookeenMoorman zyne Huid veranderen, ofte een Luipaard zyne Hekken? Zo zult gy lieden ook kunnen goed doen, die geleerd zyt kwaad tc doen. En meer andere diergelyke plaatfen. Ik wil hier mede maar aantoonen, hoe klaar en ligt, deze gelykenifpn te verftaan zyn. Evenwel zyn 'er weder andre, die zeer duifler, verbloemd, en ingewikkeld zyn, ter welkeropheldering, grootewysheidenmoeite vereift werd; By voorbeeld toen de Propheet Ezecbiel de verwoefling van Jeruzalem en deszelfs Inwoouders, aan dat wederfpannig volk wilde voordellen , gebruikte hy naar het bevel Gods eene Gel ykenisse tan een Ziedendepot, zeggende: Alzozeid II. Deel. B ~ de Jeremia 5= 27. Teremia \:7. Jeremia 13: 23. Ezechiel •4» 3,4-5.  Ezechicl 17: 2. 18 ISRAELS VERLOSSINGE de Heere, Heere; zet eenenPottoe, zet hem foe ende giet ook Water daarin; doet zyne flukken {zomen daar in, alle goede fiukken, de dye enae de fchouder: vult hem met de keure der beenderen; neemt de keure van de kudde, ende ftookt ook eenen brandflapel van de beenderen daar onder: doet hem wel opzieden, ook zullen zyne beenderen daar in gekookt worden. Hier is te zien, hoe verbloemd , en ingewikkeld, hy deze gelykenijje voorfteld; wilde hy aantoonen de trouwloosheid van Zedekia, die, na de gevangkelyke wegvoering van Jojachim, door den Koning van Babel in deszelfs plaats tot Koning gemaakt, egter het verbond, het welk hy met den Koning van Babel gemaakt hadde, trouwloos verbroken, en met den Koning van Egypten in een Verbond was getreeden ; zo field hy zyne Redenvoering voor, naar het bevel van Godt, door eene gelykenijje van een Arend en een Wynstok. Maar het is zo duifier, en moeilyk te verftaan, dat het met regt den naam van riTtl Raadzel mag dragen, (Ik verzoek den gunfligen Leezer, om het zelfs eens met aandagt te leezen, inEzechiel 17: 2-12.) Vraagt men, wat was dereede, dat de Heere door den Mond der Propheeten veelmaal door gelykenijjen gefproken heeft? Ik antwoorde, om hunnen aandagt op te wekken, en de dingen, die van groot gewigt waren, dieper in hun verfland te doen indringen; maar het was even het zelve, of hy duidelyk en klaar tot hun fprak, of door  Ezechiel 12: 22. vers 27. vers 23-28. 20 ISRAELS VERLOSSINGE aanhalen:) dus komt het ons voor by den Propheet Ezechiel, daar de H e e r e tot hem zeide: Menfchen Kind! blPDn ilü wat is dat vuor een Spreekwoord, dat gy lieden hebt in den Lande Israëls, zeggende „de „ dacen zullen verlengt wor„ den, ende al het gezigte zal „ vergaan." Dit was eigentlyk de taal van dat boos en ongelovig Israël, die nog in Jeruzalem waren, en die de lankmoedigheid Godts misbruikten, en met allebedreiginge van de Propheeten den fpot dreeven, als of dezelve nooit zouden vervuld worden, ten minflen niet in hunne dagen. Zy zeiden , het gezichte dat hy ziet is voor veele da~ gen, ende hy Propheteert van tyden die verre zyn; en daar toe gebruikten zy dit fpreekwoord, waar over de Heere hun een verwyt geeft, en het tegendeel door den Propheet laat verkondigen, datzy zynen Toorn, en die fchrikkelyke Oordeelen, die gereed Honden over hun te komen, niet ontgaan zouden; dat de dagen zyn naby gekomen, en dat de tyd niet meer zal uitgfteld worden , maar dat, in hunne dagen, het woort, het welk de H e e r e gefproken heeft, zal gedaan worden . Even zo was het ook gefield met de geene , die in Babel waren; deze hadden ook onder htm een godloos fpreekwoord, om zich zei ven in hunne onboetvaardigheid en fchaamteloosheid te willen Regtvaardigen , en Godt, den Rechter derMenfchen, te befchuldigen en te veroordeelen, als zoude hy niet regt handelen, wanneer hy het tegenwoordige geflagt wilde  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 2 de ftraffen, om de misdaden hunner Voor vaderen, waar over de H e e r e tot Ezechie, zeide , wat is u lieden dat gy ^CTQn dit Spreekwoord gebruikt, zeggende: „de „ Vaders hebben Onrype druiven „ gegeeten, ende detandender „ kindren zyn stomp geworden." Ja de Heere zelve zeide (ziende op Jeruzalem) ziet een ieder die fpreekwoorden gebruikt, zal van u een fpreekwoord gebruiken, zeggende, „ Zo de Moeder is, is hare „ Dochter." Zie daar hoe kortbondig, en in zeer weinige woorden, een S P R IC E KWOORD beftaat. Maar in onzen Pfalm vinde ik niets anders, dan eene aanelkander gefchakelde Reden voering; hoe zou ik het dan neemen kunnen, in den zin van eene Spreuke? Daarom komt het my gevoeglyker voor, om hier het woord Maschal te gebruiken in den zin van eene gelykenijje, (*) en dat zal verder in de verklaring van onzen Text blyken, hoe de Dichter hier verbloemd, en door gelykenijje gefproken heeft; dat hy in dezen Pfalm meer bedoelt heeft, dan ons in den eerften opflag, in den let- (*) En even daarom geven my die zelve Reedenen Vrymoedigheid om Pfalm 78: 2. alwaar ook het zelve grondwoord Maschal gevonden word, niet door Spreuke, maar door Gelykenisse te vertaaien, en dan komt het overeen met Matth. 13: 34, 35- doch waarvan ik tegenwoordig niet meer fpreeken kan. B 3 : r Ezechiel 18: i. Ezechiel 16: 44.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 23 „ bragt werd, maar anders het herte af- trekt en verydelt, wanneer men alleen „ aan het bloote geluid en geklank hangen „ blyft,") en gaarn willende ter herten nemen , en voor zich zelf ook voordeel trekken, uit het geene hy anderen onderhetgeluid der fnaren en toonen voorfteld; als mede om den waaren zin van zyn gezang nogtans getrouw voor te Hellen, hoenoodzaaklyk is het dan niet, het Oor te neigen , en vlytig te luifteren, om in het een of het ander niet te feilen of afgetrokken te worden, maar alles in goede order te houden! Wy zullen nu haaft onzen Dichter enkele wysheid hooren fpreeken, door gelykeriffen en Raadzelen, en dat gefprek zal hy verzeilen en openen op de Harpe; enzekerlyk was hy (die een Godvrugtig Dichter en Zanger israëls was) voornamelyk ook daar op gefield, om niet alleen anderen nuttig te zyn, maar ook voor zich zeiven Zeegen en \'oordeel te hebben, onder zyn fpreeken : geen wonder dan, zeg ik, dat hy zegt: ik zal myn Oore neigen enz. om agt te geven, en vlytig te luifteren , naar het geen ik voornemens ben te fpreeken, en dus is myne reden, die van zulk een groot belang zal zyn, uwe aandagtige en opmerkende aanhooring dubbel waardig. Deeze gewigtige voorreden geëindigt hebbende, begint hy hun voor te ftellen, het groot onderfcheid dat 'er is tuffchen het Zalige voorregt der Gelovigen, (onder welke hy zich mede reekende) die Godt tot hun deel hebben, en op hem vertrouwen; en B 4 tus-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 25 Deeze verklaring fchynt niet ongerymt te zyn, maar komt in den eerften opllag aannemelyk voor, boven alle andere; want dat moet een ieder toeflemmen , dat de Ouderdom te regt mag genoemd worden kwade dagen! Niet alleen om dat de dagen daar in doorgebragt worden, zonder vergenoegen en vermaakelykheid, zo dat het uitnemende van de Jaaren eenes ouden Mans is moeite en verdriet; maar ook om dat meerendeels veele ongemakken en elende daarmede gepaard gaan. Want als de Ouderdom komt, dan vervallen te gelyk de lullen des gemoeds met de kragten van de Levensgeeflen ; ja zelfs het Leeven word moeilyk , Mig en verdrietig; zo dat men welzomtyds zegt, ik hebbe- geen luft in denzelven. Een klaar voorbeeld daar van vinden wy in den Ouden Barzillaï de Gileaditcr, toen hy met den Koning David over de Jordane toog, en de Koning hem aanbood, om aan zyne Tafel by zich te Jeruzalem hem te onderhouden. Wat was daar op zyn antwoord? Ik ben beden lachentig Jaar oud (zeide hy,): zoude ik konnen onderscheiden tujjchen goed ende kwaad? zoude uwe Krtegt kunnensmaken wat ik eete ende wat ikdrinke? zoude ik meer kunnen h o o r e n na de flemme derZangers ende Zangereffèn ? ende waarom zoude uwe Knegt mynen Heere den Koning verder tot eenen last zyn 1 Zie daar, hy had van weegen zyn Ouderdom, nergens meer luft in, zelfs niet om aan des KoningsTafel, onder het aangenaam Muziekgefchal, te fpyzen; wetende, dat al dit aangename hem niet B 5 meer Pfalm 90 10. Pred. 12: 1. i Zamuel 9:31 toe 15-  Pfalm 34: iï. Pfalm 37: iP« vers 25. 26 ISRAELS VERLOSSINGE neer tot vermaak konde dienen, maar in ;egendeei, alles hem tot een laft zoude zyn; en daar hy zig zelve tot een laft was, wil3e hy den Koning niet laftig nog verdrietig zyn Ook v/il ik hem gaarne toeftemmen, dat zich de Dichter in het minfte niet bekommerde, voor de dagen zynes Ouderdoms, om in dezelve gebrek te lyden; want waarom tog, zoude hy zo ver vooruit loopen, én zig met zorgen overladen? Immers eiken dag heeft genoeg aan zyn eigen kwaad. Neen, dit aangaande was hy zeer geruft en getrooft, dat niet alleen hy, maar alle Opregte en Waare Geloovigen nooit gebrek zullen lyden, nog in dezelve vergaan. Die den Heere zoeken , hebben geen gebrek van eenig goed: zy zullen niet bejchaamd worden in den kwaden tyd, en in de dagen des hangers , (Al was het ook in hun Ouderdom) zullen zy verzadigt worden: dit was immers zyn eigen taal, Ik hebbe nooit gezien den liegtvaerdigen verlaten, enz. En daarom zoude ik tegens deeze verklaring niets hebben in te brengen , indien zyne vertaling van het tweede lid van dit vers, (namelyk,) 'Dptf \W „ dan „ zoude my deeze Zonde voor eeuwig omringen," niet te zeer gedrongen was. (En het zal nog verder blyken in 't vervolg, dat onmogelyk deeze verklaaringe kan doorgaan wegens de zwarigheden, die zich daar tegen zullen opdoen.) Vertaalt men het zo , gelyk wy reeds heb-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 27 hebben aangehaald , namelyk, Als de Ongeregtige, die op de Hielen zyn, my omringen? dan zou de zin daar van zyn, als of de Dichter zich troofte, en opwekte om goeden moet te houden, waarom zoude ik vreezen in kwade dagen ? waarom zou ik myn gemoed beangftigen en kwellen in de dagen van elende, en benauwtheid, in tyden van vervolging en verdrukking, als de Ongeregtige, die op de Hielen zyn, my omringen. Doch dan is 'er een zwarigheid: vooreerft, moet het grondwoord '3py overgezet worden : Myne Hielen (dat is) niet de Hielen der Ongeregtige , der Godloozen, der Onregtvaardige vyanden , maar des Dichters eigen Hielen, en dan zou men het moeten vertalen, gelyk reeds gezegt is, als de Ongeregtige myne Hielen omringen. Wel is waar, dat zyne Vyanden, wegens hunne boosaardigheid, gedurig en zeer nauwkeurig agt gaven op zyne Hielen, treeden en weegen , om, was het mogelyk, iets in zyn wandel en gedrag te.vinden, waarover zy hem met eenigen grond konden verwyten , en eindelyk gelegentheid hebben om hem opentlyk te befpotten, en tot den dood toe te vervolgen. Dus hooren wy hem in den 56. Pfalm klagen, als de Phih(lynen hem te Gath hadden gegreepen, zo zugt hy over zyne Verjpieders, die alle zyne gangen nauwkeurig gade floegen, en loerden op zyn hinken en op gelegentheid om hem te verdelgen. Zy rotten te zamen, zy verjleeken zich yiOB» *3py zy passen op Pfalm 56: 7.  vers 12. Pfalm 118: 6. 1 i 28 ISRAELS VERLOSSINGE op myne Hielen, of zy iets op my moeten vinden; maar by dit alles waarom zoude ik vreezen in kwade dagen? ten dage als ik zal vreezen , wanneer ik de grootfte redenen zoude hebben om te vreezen, zal ik op den Heere vertrouwen, en fteunen op zyne voorzienigheid en beloften totmynerverloflinge: Ik vertrouwe op Godt, ik en zal niet vreezen, wat zoude my de Menfche doen? wat zou my een Menfch, een zwakke, een flervende worm (volgens de betekenis van het grondwoord ülü Adam , zie de Noot pag. 12. en die hy in het vyfde vers by wyze van verfmading en veragting vleejch genoemd heeft, wat zou my vleejcb) kunnen doen? Ja, nog meer, waarom zou ik vreezen, de Heere is by my, voor my, aan myne zyde, ik en zal niet vreezen.; is Godt by my, is Godt voor my, wie zal tegen my zyn ? al kwam de geheele Waereld tegen my op , zy zullen niet vermogen, maar in haare voornemens befchaamt uitkomen; en gefield, dat ik doortoelatingedes Alderhoogflen , in het aldergrootfle gevaar geraakte, ja al ging ik ook in een dal derfchaduwc des doods, ik en zoude geen kwaad prcezen. Zie daar, op diergelyke wyze zou deeze vertalinge zeergefchiktenvoortreflyk lyn. Maar dan is dit wederom de zwarigheid, 'gelyk my alle taalkundige Mannen zullen :oeflemmen) dat het grondwoord py gna■m in Godts heilig Woord, wel betekend Dngeregtipheid , zie Pfalm 32: 2. 51:  EriEEUWIGE BEHOUDENIS. 29 51: 7. 78: 38. (en nog meer andere plaatzen, die ik alle niet aanhalen kan) ook betekend het zomtyds de Straffe der Ongeregtigheid. In dezen zin komt het ons voor Gen. 4: 13. Capitteli5: 16. Levitikus2Ó: 41-43. 1 Zamuel 28: 10. doch ten alderklaarften Jefaia 53: 6. daar van den Messias word gezegt, & Heeke heeft op hem doen aankopen 1^73 pp alle onze O n g e- regtigheden: daar men niet eigentlyk de Ongcregtigheid , of de Zonde zelfs moet verftaan, maar gelyk R. David Kimchi, en R. Men Efra, te regt het woord pp gnavon vertalen, ppn de Straffe der Ongcregtigheid. Maar nooit vind men het in de betekeniffe van Ongeregtige ofgodlooze Menfchen. Hoe kan men dan hier het woord pp gnavon vertalen Ongeregti- ge, dat zien zal op godlooze of Onregtvaardige Menfchen? Om niet nog meer zwarigheden aan te halen, zal ik myne gedagten hier ter neder ftellen, en aan de overweeghjge der Geleerden, die het eigentlyk te doen is, om Godts Woord in een Regten zin te verftaan, overgeven: ik denke, dat de Dichter hier door de kwade dagen niet verftaat, de dagen des Ouderdoms, noch de dagen van tydelyke Rampen en Elende; maar dat hy in 't Oog heeft den dag des doods, en voornamentlyk, den groten en vreejlyken dag des (algemeenen) Oordeels; en dat was zyn  Spreuke 16:4. Jeremia 17: 18. Job 20. 30 ISRAELS VERLOSSINGE zyn roem, dat hy voor denzelven niet wees* de. Ik zal het wat nader ophelderen. Dat de dag des Oordeels in de H. Schrift , een kwaden dag genoemd word, is duidelyk te zien, in de Spreuken van Salomon, alwaar hy zegt: de Heere heeft alles gewrogt om zyns zeis wil, ja ookdengodloozen, HJH DV*7 rot den dag des kwaads, Namelyk, tot den dag des Oordeels. (*) De (*) Ik weet wel, dat zommigen my hier zullen tegenfpreeken, en zeggen dat Salomon hier niet in het oog heeft den dag des Oordeels, maar den dag van tydlyke ftraff'e der godloozen, gelyk wy in den zeiven zin, den Propheet Jeremia tot Godt hooren bidden, brengd over hen , (Namelyk zyne godlooze Vyanden) Ql» den dag des kwaads. En verbreek hen met eene dubbele verbreekinge. Zie daar, de Propheet gebruikt hier het zelfde grondwoord, en waar door hy niets anders verftaat, dan tydlyke elende en verwoeltinge ; waarom zou men dan de aangehaalde plaats van Salomons Spreuken, ook niet in den zeiven zin konnen verftaan? Het is waar, en ik wil het ook gaarne toeftemmen, dat God.', hier zomtyds de godlooze tot voorbeelden zyner Wraake fielt; en dat gefchied zeer onverwagts. Als de godlooze genoeg beeft om zynen Buik te vullen , en voornemens is van nu af aan, ayne dagen in vleeflyke welluften door te brengen, dan zal Godt over hem de hitte zynes toorns zenden . . . Alle duifterniffe zal verborgen zyn in zyne fchuilplaatzeu. Een vier, dat niet opgeblazen is, zal hem verteeren ... En zyne Ongeregtigheden zullen openbaar, en aan het ligt gefteld worden, door de fchriklyke Oordeelen Godts, die op hem van den Hemel zullen nederdalen; Zekerlyk dit is het deel des godloozen Menfchen van Godt, enz. Evenwel  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 31 De dag des Oordeels word een kwade dag genoemd \ niet om dat de dag op zich zelve wel gefchied dit niet altyd, maar gelyk de ondervinding leert, dat godlooze Menfchen, ja Spotters van zyn heilig woord en voorzienigheid, die tot Godt zeggen: wykt van ons, want aan de kennijjè uwer wegen en hebben wy geenen luft. Wat is de Almagtige dat wy hem zouden dienen, ende wat baate zullen wy hebben , datwy hem aankopen zouden, egter zeer geruft leeven. Hunne buizen hebben vreede zonder vreeze, ende de RoedeGodts en is op hen niet. Ja zy leven zomtyds in een onafgebroken voorfpoed tot het oogenblik van hunnen dood toe, en fterven na den fchyn zeer geruft: In bet goede verjlyten zy hare dagen, ende in een ogenblik, (zonder met veele fmerten geplaagt te worden) dalen zy in het Graf. Hoort zelfs een Godtzaligen Afaph van den aanhoudenden voorfpoed der godloozen, met de grootfte verwondering fpreeken, ik was nydig op de dwaaze (zegt hy) ziende der godloozen vreede, want daar zyn geen banden tot haaren dood toe, haare kragt is frifcb, zy wierden niet geplaagt met kwynende fmerten, maai zy genieten by aanhoudentheid hunne gantfche levenstyd door, de grootfte vergenoeginge, zy zyn niet in moeite als andere Menfchen, en worden met andert Menfchen niet geplaagt, en dus blaazen zy haaren geeft uit en fterven zagt en geruft, gelyk eene lampe uitgaat, enkel by gebrek van Olie, en daalen in hel Graf, gelyk de Rype Boomvrugten afvallen. Ziet! deeze zyn godloos, nogtans hebben zyrufte in deWaereldl Derhalven denkeik, dat de dag des kwaads, van Salomon hier gemeld, voor de zulken dan geen andere, als de dag des doods ende des Oordeels moet zyn: Ja de Heere bewaard den godloozen in dit leeven voor het kwaad, gelyk Job zegt, dat de booze wordont trokken [of gespaard) ten dage des ver derfs, dat gefchied niet om hem in der daad te bewaren van het kwaad, maar wel voor het kwaad, hy word in een minder kwaad gefpaard, om door een grooter kwaad verflonden te worden, op dat zy ten dage derverbolgentbeden, (oi Job 2ï: '4> 15- Job 21: 8. Job II* 13- Pfalm 73: 3-13- Job. 2 r: 30.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 3; : Maar het zal een kwade dag zynvoo de godlooze, om dan geftraft te worden naa: hun kwaad. 61 Vreeflyke dag! als zy d< ftemme der Bazuine zullen hooren, die roe pen zal, ftaat op gy dooden, en komt ten Oor deel! Als zy Den Zoonedes Menschej zullen zien komen in eene JVolke met grotei kragt ende heerlykheid! Als zy hem zuller zien zitten op eenen Throon van Viervonken deszelfs Raderen een brandende Vier, —— hoe ontzaggelyk en vreeflyk moet dat komen van dien grooten Rigter zyn voor de godloozen/Als h y met vlammende Viere wrake zal doen over de geene die Godt niet en kennen .... Dan zullen zy zeggen tot de Bergen bedekt ons, en tot de Heuvelen valt op ons, ende verbergd ons van het aangezicht des geenen die op den T h r o o n zit... want de groote dag zyns toorns is gekomen. ende wie kan beflaan ? wie is 'er onder ons die by een verteerend Vuur woonen kan ? wie is 'er onder ons, die by eenen eeuwigen gloed woonen kan1? En dus mag deze dag des toorns te regt voor hen een KWADE DAG genoemd worden, daar Godt zynen vreellyken toorn over die Vaten des toorns zal uitftorten, en in Eeuwigheid op hen doen ruften! Ja het zal een kwade dag voor hun zyn, waar in kwaden, zonder getal, hen zullen omgeeven , en omringen tot in alle Eeuwigheid , daar nooit eenige hoope van verkwikkinge of verloffinge voor hen zal zyn, maar een eindeloos kwaad, hen in Wanhoop zal doen nederzinken. II. Dest. C En I Daniël 7 ï ' 13- , vers 9,10. Hofea 10; 8. Jefaia 33 i 14.  2 Samuel 12: 13. Pfalm 8ü; 27. Pfalm 27: 1. Pfalm 31 : 6. 36 ISRAELS VERLOSSINGE gaf de Ongeregtigbeid myner Zonde: en niet alleen dat de Propheet Nathan de blyde boodfchap my bragte, zeggende: Godt beeft uwe Zonden weggenomen, gy zult niet fterven ; maar ik hebbe ook de trooftryke verzekeringe daar van in myne Ziele ondervonden, zo dat ik nu den geeft der vrymoedigheid hebbe om te zeggen, gy zyt myn Vader, myn Godt, en de Rotsjleen myns hylst dat is myn eenige troost in myn leven en in myn fterven ! en daarom, waarom zoude ik vreezen? De H e e r e is myn liche ende myn heil, voor wien zoude ikvnz ezen? ook zelfs voor den dood niet, al is hy een Koning der verfchrikkinge. In uwe hand beveel ik mynen Geeft; gy hebt my verlost, HEERE,-gy Godt der Waarheid! waarom zoude ik vreezen? daar tog myn dood geen betalinge voor myne Zonden zal zyn, maar een afftervinge der Zonden, en een doorgang tot het eeuwige leven; dan zal myne Ziele opgenomen worden in heerlykheid en vreugde, (gelyk hy vers 16 in onze Pfalm zich uitdrukt) Godt zal myne Ziele van het gewéld des Grofs (of der Helle) verlqjjen, want u y zal my opnoemen. Kndus kan ik zeggen, -het fterven is my gewin ! , „ o! Welgelukzalige ftaat, eenenzulken 3} troost in het fterven te hebben, en in den dood het leven te vinden! 6 Zalige „ verwiffeling! verloft te worden van een ,, elendig leeven, het welk met fmerte en ,, kwellinge verzeld was, en te vinden een „ heerlyk leeven; te verlaaten een gezel„ fchap van fterflyke Menfchen , en opge- „ no-  inEEUWIGE BEHOUDENIS. 3 „ nomen te worden in de gemeenfchap va „ Godt, zyn aangezicht te aanfchouwen 9, en met zyn Beeld verzadigt te worden „ ö! Goede Godt! fchenk ons deeze gena „ de, en verfterk deezen troost in ons „ in het fterven, dan zullen wy leeven!" En alzo vreeze ik ook niet voor de toe komfte des Heeren, wanneer] ehov au zat komen om de Waereld te rigten met geregtigheid: want hy zal my verfteeken in zyne butte (*) pjn ten dage des kwaads, en zal my verbergen in bet verborgen zyner tente, .... En daarom heb ik zyne verfchyninge lief; ik verlange met blydfchap na dezelve; want deze dag zal voor my (en voor alle geloovigen ,) een dag van groote verkwikkinge, een dag van verkoelinge, een dag van verloffinge zyn. Ja in dien dag zal my de Heere de Regtveerdige Rigter, de Kroone der Regtveerdigheid geeven , ende niet alleen my, maar ook alle die zyne verfchyninge lief gehad hebben. En 1 k zal zyn Jangezicht in gereg- ] tigbeid aanfchouwen , ik zal verzadigt wor-: den, met zyn Beeld, als ik zal opwaken; Ja myne Ziele dorftet na Godt, wanneer zal ik ingaan (och! dat deeze gelukkige dag eens kwam, dat ik ontbonden mogt worden) ende voor Godts aangezichte verfchynen! Nu (*) Ik heb hier in het oog Jefaia 4: 6. doch waar in ik my nu nog niet zal uitlaten, maar zulks liever fparen tot nader gelegentheid. C 3 7 1 » Pfalm 08: o. Pfalm 2-: 5- 5fi!m 7- 15.  vers 7. Deut. p: .e.6. Nehemis i: io. 53 ISRAELS VERLOSSINGE Nu gaat hy over om hier tegen over te ftellen de Ydelheid, aangaande de geene, die op bun goed vertrouwen, ende op de veelheid huns Rykdoms roemen, in dezelve hunne gelukzaligheid Hellen, en zo in geruftheid heenen leven, zeggendein hun herte, Ik hebbe goederen opgelegd voor veele Jaaren, neem rulle myne Ziele, eet, drinkt, en zyt vrolyk. Daar op volgen nu zeer gepaft onze Tcxtwoorden, in welken hy hun aantoont hoe yd el dat hun vertrouwen en roem is', dat egter niemand onder hun in ïlaatis, om een middel te kunnen zyn, ter verloffin -' ge van zyn geliefften Broeder. N i EMAND VAN HEN ZAL [ZYNEN] BROEDER IMMERMEER KUNNEN VERLOSSEN enz. enz. Het grondwoord n~3 vkVkVerlrffenJcxczh in Godts heilig Woord verfcheiden betekeniffen; dan betekend het, iemand uiteen gcvangemjfe door kragt en geweld te verlosJen; dus drukt zig Mozes uit in zyn gebed tot Godt, om voor dat afvallig Ifraël vergeving te verwerven: Heer en verderft uw Volk en uw erfdeel niet *fnj|3 HHfl Tff# dat gy door uwe grootheid, (namelyk door de grootheid uwer kragt, zie vers 29.) Verlost hebt, dat gy uit E g y p t e n door eene fterkc hand hebt uitgevoerd. En de Propheet Nebemia, gebruikt insgelyks het zelfde woord ma in zyn gebed, zy zyn dog uwe knegten, ende u Volk fy 13 l&K dat S7  bnEEUWIGE behoudenis. ?9 Verlost hebt, door uwegroote kragt, ende door tiwi fterke hand. Maar ten tweeden betekend het ook eene vrykooping , waar door iemand, voor een zeker losgeld, 't welk in zyne plaatfe gefield word , van den dood verlost word; Neem eens Exodus 21: 28-30, daar gebied de Wetgeever, dat, wanneer een Os, een Man of Vrouw gefloten hadde, zo dat hy ftierf, zo zoude de Ojje zekerlyk gefteenigt worden; vooreerft om verder alle onheilen van dit gevaarlyk Beeft voor te komen, en ten tweeden om den eigenaar ov.er deszelfs agteloosheid te ftraffen;,, gelykM a 1 monides ,, te regt aanmerkt, dat dit was om den cige„ naar te ftraffen, waarom ook het vlees van den Os niet mogte gegeeten worden, op dat 5, de eigenaar geen voordeel daar van zoude „ hebben, en op dathy verder zorgvuldiger „ en behoedzamer op zyne Beeften zoude ,, weezen." Maar indien tevooren bekend was geweeft.dat de Os zo wilt en flotig was,eil men zulks den Eigenaar had bekendgemaakt, en hy egter geen zorg gedragen heeft, om onheilen voor te komen, zo moeft h y zo wel als de Os ter dood gebragt worden; de Ofje zal gefteenigt worden, ende zyn H eer zal ook güdood worden. Maar als 'erkonde aangetoont worden dat de Os de touwen, waar meede hy aangebonden was, in Hukken gebroken had, of door de onagtzaamheid van zynen knegt, aan wiens zorge hy den Os aanbevolen had , ontfnapt was (en meer diergelyke dingen) zo liet Godt den Regter toe, een losgeld in zyn plaatfe aan te C 4 ne-  Spreuke '(>• 26. & ISRAELS VERLOSSINGE nemen, en hem van den dood te kunnen vrykoopen. Indien hem losgeld opgelegd ixori )E>siï pHÖ }ftiï zo za/roï lossinse zyner Ziele geüeH, 72a alles dat hem zal opgelegd worden. Hy moet zich onderwerpen , aan de fchuldprys, hoedanig die ook zoude mogen zyn, indien hy van den dood wilde verloft zyn. Doch het eerfte dat my ter overweeging voorkomt, is, dat de Dichter niet eigentlyk zegt, WAARVAN, dat Niemand zy nen Broeder zal kunnen verlojjen! het is wel waar dat hy zich in het volgende iets duidelyker verklaard, daar hy fpreekt van de Verhjjmge der Ziele , hy zal Godezyn Rantzoen niet kunnen geeven, want^Verlossingé harerZIELE is te koftelyk: Maar dan is de Vraag, in wat voor een zin en beduidénis moet men hier het Woord t!>ÖJ Ziele verftaan? gelyk dit aan alle taalkundige Mannen genoeg zal bekend zyn , dat het Woord Nephesch, 't welk wy doorgaans Ziele vertalen, in Godts Woord verfcheiden betekeniffen heeft; zomtydsbetekend het de Redelyke Ziele van den Menfch, zyn alderedelft, en voortreffelykfte deel, ik meen, dat uitnemend, geeftelyk, en Onfterflyk weeZen , die van Salomon de rostelyke Ziele genaamd word , om datze het koftelykfte deel van den Menfch is, dewylze een anderen oorfprong heeft, dan het Lichaam , dat van de Aarde genomen is, en ook tot Stof moet wé-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 4ï wederkeeren , maar de Geefl keert weder i tot Godt, die ze hem gegeeven heeft. 7 Dus roept onze Dichter uit, gelyk een ] hertJcbreeuwd na de Water•ftromen,alzo jcbreeuwd t myn Ziele tot u , 6 Godt, myne Ziele dor (Iet na Godt, na den levendigen Godt. Zie verder vers 12. en 103 : 2, 104: 1. en 116: 7'. maar het betekend ook dikwils^den VerJoon zelf: in diervoegen komt het ons voor, < daar de Koning van Sodoma tot Abraham; zeide t»fljn >*7 jn geef my de Zielen , daar onmogelyk de eigentlyke Ziele kan verftaan worden, maar wel de Perjoonen zelf. Zie nog meer diergelykeplaatfen, Gen. 12: 5. Deut. 24: 7. Richt. 6: 30. 1 Samuel 20: 1. en Capittel 22: 23. ook betekend het zomtyds het dierlyke leeven des Menfchen, Gen. 9: 5. en Exodus 21: 23. Dus klaagde de Propheet Elias over dat bpo.ze en hartnekkige ifraè'I, dat zy het Vee bond verhaten, de Altaaren afgebroken, ende dei Propheeten met den Zweerde gedood hadden, 1 e#de ik alleen ben overgebleeven, ende zy Zoeken 'SJ'öJ myne Ziele, (dat is myn leeven) om die weg te neemen. Dus was ook de zugc van David, wanneer hy zich in het uiterfte doodsgevaar bevond, van zyne Vyanden , die na zyn leeven ftonden ; zo fmeekt hy, haajt u, ê Godt! om my te verlojjen, o P Heere, tot myner hulpe, laatze bejchaamd? ende Jcbaamroot worden >JJ'p3S die myne Ziele zoeken. En op een andere plaats hooren wy hem zeggen. myne Ziele is ge- ï C 5 ' du-1 red. 12; 'faltn .2:2,3. Jen. 143 ,1. Kon. 191 o: 14. ' falra ^2:3. fiu'in 19:109.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 43 welke hy zo niet konde gebruiken, noch in het werk (tellen, als hy zelfs in dien gevaarlyken toeftand zig bevond; maar by dit alles , laat hy doen wat hy wil en kan, al zyn kragt en vermogen in het werk ftellen, nogtans zal hy eindelyk ondervinden, dat al zyn arbeid en moeite tevergeefs is, want niemand van hun zal zynen Broeder immermeer (van den dood) kunnen verlossen, en nog veel minder zich zelfs daar van kunnen bevryöen; en dat zeit de Dichter kan NIEMAND doen. In de grondtext ftaat Jï»K Een Man zal zynen Broeder niet kunnen verhjjen: Wy hebben reeds in de aanmerking bladz. 11. duidelyk aangetoond het onderfcheid der betekeniffen van DIK Adam , en van {jmj* iscix, het welk ik onnodig agte hier te herhalen; dit weinige zal ik hier maar aanmerken , dat de Dichter zich bediend van het woordeken C'N isch een Man en niet van Ulü Adam, om daar mede te kennen te geeven, dat het van NIE M A N D kan gefchieden, al was hy nog zo een groot Man van aanzien of gezag; al was hy een Man, dewelke Godt gegeven heeft Rykdom ende goederen, ende eere; al was hy een fterk en kloekmoedig Man gelykAbnery totwien David zeide: zyt gy niet een Man? en wie is u gelyk in Israël'? Ja, al was hy een Ko ning, die zo magtig was, als een Nebucadnezar, die de Aarde beroerde, die de Koningkryken deede beven) hoe fterk en mag tig: Pred.6: 1 Satnuel 26: 17. Jefaia 14: '16.  Ezechiel 18: 4. Gen. 18: 25- Num.23: ïp. 46 ISRAELS VERLOSSINGE lyk de fchaduwe het Lichaam volgt , zo volgt de dood op de Zonde; ja hy, die de Godt Ami-n is, heeft uitdrukkelyk gezegd: de Ziele die Zondigt, zal fterven. Hoe zoude dan een doodfchuldig Zondaar Gode zyn Rantzoen kunnen geeven, ter verlolïlng en bevryding van den (tydlyken) dood! zoude dan de Rigter der gun fcher ■iarde geen regt deen: zekeihk Godt is geen Man, dat by liegen zoude , ofte geen Menfchen-Kind dut hem iets barouwen zoude, zoude hy het zeggen ende niet doen ? ofte Jpreeken, ende niet bejlendig maken? Verre daar van daan , Niemand van ii en zal zynen bi! oeder immermeer kunnen verlossen, hy zal Gode zyn Rantzoenniet kunnen geeven, want de verlossinge hacker Ziele is te koste lyk, ende zal in Eeuwigheid ophouden. En om nog klaarder de vohlrekte onmogelykheid daar van, hunvoorOogente Hellen, zo befluit hy zyne Keedegeeving met zulke woorden , die van ieder Menfch, hy moge zyn wie hy wil, moettoegeftemtworden dat het onmogelyk is, namelyk om hem zo te verlojfen, dat hyook voortaan geduriglyk zoude leeven, [ende] de verdervinge niet zien. Wat Menfch kan dat zeggen en zich beroemen om dat te kunnen doen! wat Man leeft 'er die den dood niet zien en zal, die zyn Ziele zal bevryden voor bet geweld des g ra f s ? En daarom, och! arme Menfchen, bedenkt toch eens, is 'er wel iets dwazer, dan dat gy zo vertrouwd op uw goed, en roemd op  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 47 op de veelheid uwes Rykdoms! wat kan 't u helpen , dat gy veele fchatten bezit?.uw Rykdom kan u wel zomtyds dienen, als gy in een groot gevaar geraakt, om uw leven te verliezen , en dan is het huid voor huid, en al wat een Menfch heeft, zal hy geeven voor zyn leeven, het Rantzoen van yders Ziele, is zyn R ykdom, namelyk zyne tydlyke goederen en bezittingen, dat is het al, wat hy tot een Rantzoen voor zyne Ziele, (dat is voor zyn leeven) zoude kunnen opbrengen. Maar als de tyd des ftervens komt, als Godt u roept om rekenfchap te geeven van uw Rentmeefterfchap, wat zult gy dan kunnen geeven, om uw leeven te behouden? denkt gy dan , dat gy u daar mede van den dood zult kunnen vrykoopen en verlojjen? helaas! helaas! dan zultgyervaren, dat het goed geen nut doet, ten dage der verbolgenheid. Noch uw zilver, noch uw goud zal u konnen redden, maar in het tegendeel den dood voor u nog fchriklyker maken; en niet alleen dat gy niet magtig zyt om u zelfs van den dood te redden, en onverwagts in zulk een toeftand kunt geraken, daar gy van alle uwe vermogens en kragten beroofd zyt; maar zo is ook uwe hand en magt veel te kort en te zwak om uwen Broeder te helpen , om hem te verhjjen , al ziet gy hem met de inniglte droefheid , in doods benauwtheid op zyn uiterfte hulpeloos liggen, en al wilt gy alle de middelen aanwenden, ter behoudenis van zyn leeven; nogtans zulc gy ondervinden, dat alle uwe moeite te vergeefs is: Niemand van Spreuke 11:4.  Spreuke 14: 9. Gen. 3: la. R. Aharbanel Fo, 25: 4- „ tredinge daar van zyn zy naakt (naamelyk geeftelyk „ naakt,) geworden," zoude hy zich dan niet fchamen voor zynen Schepper? zoude hy niet vreezen om voor dien Regtvaerdigen Rigter wiens gebod hy zo moetwillig en fchandelyk overtreden had, te verfchynen ? zeker-* lyk ja! zyne vreeze was zo groot, dat allevermaaklykheden van den bof Eden hoe fchoon en aangenaam die ook waren, hem geen genoegen geeven, noch geruft ftellen konden; maar hy zogt het digftc van het geboomte om zich voor den vertoornden Rigter te verbergen ! en kunt gy daarin niet zien waarde Broeders, zyne blindheid en dwaasheid; waar heene zoude hy dog kunnen vlieden om zig te verbergen voor Godts aangezichte en te fchuilen voor zyne wrekende geregtigheid? was dit niet dwaas en onverftandig van hem? 58 ISRAELS VERLOSSINGE dat hy zich voor den hoogen God in boetvaardigheid vernederen, en uitroepen zoude Wee my! want ik hebbe gezondigt, en zynen Rigter om genade fmeeken; zo doet hy het tegendeel; hy zoekt, gelyk eendwaas, zyne fchuld te verbloemen en te bedekken, en dus vermeerdert hy Zonde op Zonde; zie daar, hy begint te twiflen met zynen Maker; hy wil de fchuld van zyne overtredinge niet op zich neemen, veel minder belyden , maar fchuift dezelve op zynen weldoenden Schepper, die hem deze Vrouwe tot een hulpe gegeeven had, deze Vrouw (zegt hy) die g y my gegeeven hebt, die heeft my van dcezen Boom gegeeven. Als wilde hy zeggen, had gy my geen Vrouw gegeeven, ik zoude nooit van deezen Boom gegeeten hebben, en zo is het uw fchuld. üp diergelyke wyze verklaard het R. Abaubanel noY? rom ' 'ói nnru im nmn  énEEUWIGEBEHOÜDENIS. f55 onder het leezen denken, is deze Eeuwige firaffe dan onvermydelyk ? is de uitvoeringe daar van zo noodzaakelyk? is Godt dan niet Onafhangkelyk en Vry magtig? kan hy de Zonde dan niet vergeeven en kwy t fchelden? wie zou het hem kunnen beletten ? kan hy niet mét een gedeelte van de ftraf zich te vreeden Hellen, en het andere voorbyzien? Helaas! met deze en diergelyke Ydele gedagten, koefteren zig veele onder ulieden; en dat komt voort uit uwe diepe onkunde, en zeer laage gedagten, die gy hebt van Godts heerlyke deugden en eigenfchappen; gy verbeeld u, dat gy met uwe goede werken, bidden, vallen , Aalmoefien geeven, en wat dies meer is, een vertoornd Godt zult kunnen verzoenen en te vreede ftellen ; en eindelyk vleid gy u met Godts Barmhertigheid, dat hy u wel in genade zal aanzien, wanneer gy maar zo veel doet als u mogelyk is: doch helaas! helaas! gy handelt veel te los en ligtvaerdig met uwe kostelyke onflerflvke Ziele; gy die uwe V E RLOSSINGÉ EN EEUWIGE BEHOUDEN 1SSE op zulk een zandgrond bouwt, gy zult elendig befchaamd en bedrogen uitkomen, en u in een eindelooze Eeuwigheid te laat beklagen. Neen, daar moet VOLKO tvlENE VOLDOENING E aan Godts geregtigheid gefchieden , zal ooit een Zondaar verlojï en eeuwig behouden worden; zyne Regtvaerdig* heid eifcht, dat de Zonde, welke tegen Godts alderhoogfle Majefleit gedaan is , ook met de hoogde, dat is met de eeuwige II. Deel. £ • ftraf-  Pfalm 7: 12. Nahum 1 :• 2. Spréuke 17: '5. Exodus >5: II. Tefaia (5:3- Pfalm 89: 36. 66 ISRAELS VERLOSSINGE ftraffe aan Lyf en Ziele geftraft worde; Godt is een R egt vaardig Rigter: en hy zal ieders werk in het gerigte brengen. Ja een Wreeker » rfe Heere, een Wreeker is de Heere, ende zeer grimmig , een Wreeker is de H e e r e aan zyne Wederparty der s, hy houd den Jchuldigen geenfins onfchuldig: en dus kan hy onmogelyk den ftrafwaardigen Zondaar, zonder volkom ene voldoening aan zyne geregtigheid, de ftraffe doen ontgaan, noch hem wederom in genade aanneemen. Immers wanneer een Waereldfchen Regter den Godloozen Regtvaerdigt, zo is hy een grouwel voor Godt; hoe medelydend en barmhertig hy ook zyn mag, nogtans kan hy onmogelyk eenen Moordenaar, die fchuldig is den dood te fterven, vryfpreeken en hem genade bewyzen, maar hy moet hem volgens het Regt ter dood veroordeelen. Hoe zou dan de Rigter der ganfcher Aarde geen regt doen? dat zy verre; hy zal zekerlyk regt doen. En niet minder vordert het ook zyne H EILIG H EID : Mozes riep daar van uitin zyn lied, wieisalsgy verbeerlykl in Heiligheid; en de Seraphim riepen de een tot den anderen, zeggende: Heilig, heilig, heilig, is de Heere der heirfcharen! (Ziet Pfalm 99: 3. 5. 9. 197: 12.) Ja de Heere zelve zegt: ik heb gezworen by myne Heiligheid: en zo moet Godt volgens zyne Heiligheid noodzakelyk aan den Zondaar zyn verdiende ftraffe uitvoeren , en zyne onverzettelyken haat en afkeer tegen de Zonde aan de Menfchen openbaren. Even zo vordert het ook zyne WAARHEID,  enEEUWTGEBEHOUEDNIS. 67 HEID: hy, die de uitfpraak gedaan heeft over Adam (en over alle zyne nakomelingen die in hem Honden, als in hun verbondshpofd) ten dage ah gy daar van eet, zult gy den dood Jierven; hy, die door zynen getrouwen dienflknegt Mozes, met wien hy van Mond tot Mond heeft gefproken, die fchriklyke Sententie heeft laten verkondigen, Vervloekt zy hy, die de Woorden dezer Wet niet en zal bevejligen, doende dezelve: hoe zou dan de God Amen, die niet liegen noch zyn Woord herroepen kan, den ftraffchuldigen Zondaar, zonder vol kom ene voldoe n 1 n g e , van de ftraffe kunnen ontflaan? hoe zoude dat met zyne deugden en volmaaktheden die hy oneindig bemind, kunnen beftaan? zie daar! hoe gy u bedriegd met uwe ydele gedagten, u vleijende met Godts barmhertigheid, zonder eens te denken aan zyne Regtvaardigheid, Heiligheid, en Waarheid. . Den Elendigen en Rampzaligen ftaat van het ganfche Menfchdom , en de noodzakelyke voldoeninge aan Godts geregtigheid, door het dragen niet alleen van de tydlyke, maar vooral door het ondergaan van den Eeuwigen dood, gezien hebbende, kunnen wy nu ras opmaken, wat de Menfche zelf hier in doen kan, om zig zelfs, of zynen Broeder te kunnen verloffen. Niemand dan van hun is daar toe bekwaam , hy mag ook zyn wie hy wil, al is hy nog zo een Man (Ziehier van pag. 43-) die uitblonk in Godvrugt; ja al was hy gelyk Noach, E 2 im Gen. 2: 17- Deut.27: 26.  Gen.6": P- Berefchit Rabba Fo. 29. 6*8 ISRAELS VERLOSSINGE een regtvaerdig en opregt Man, (*) hy is toch maar een Menfch, een Zondig en verdoemenswaardig Menfch! wie van hun zou toch een weg van verzoening en verlojjing uitvinden? Alles wat hyis, heeft, of voorgeeft te hebben, ligt niet minder onder den vloek, als hy zelve; dit is de toeftand der Menfchen in het gemeen, en van elk in het bezonder: (gelyk wy getoond hebben) waar mede zoude nu het gevallen Menfchdom, een vertoornt Godt kunnen verzoenen ? wat voor een losgeld zullen zy geeven, om hunne koftelyke Zielen, die voor een eeuwigheid gefchapen zyn , van den Eeuwigen dood te verloffen? wat zal een Menfchegeeven tot loffinge zyner Ziele ? wat zal, ja wat kan hy geeven, om van zulk een eeuwige ftraffe bevryd, en wederom in genade aangenomen te worden ? was het in hunne magt om een middel te kunnen uitvinden, zy zouden niet alleen den hoogen Godt tegen komen met brandofferen, met eenjaarige Kalveren, en met duizenden van Rammen; maar zy zouden zelfs gewillig zyn, om (*) Al was Noacb een opregt Man in zyne gehoorzaamheid en vry van de openbaare godloosheden der eeuwe, waarin hy leefde, zo wierd nogtanszyne behoudenis en verlolfmg van uwe Rabyuen vaftgefteld, dat zy voortvloeide uit Godts genadige liefde en gunfte; dus ichryft Berefchït Rabba {«V jnö W iS'SK rnn» wjn \n mm iïïx **ro rrr» „ zelfs No ach, die van hun is overgebleven, was „ het niet waardig, maar hy vondG EN ADE in ,', des Heeren oogen."  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 69 om hunnen Eerftgebooren te geven voor hunne overtredinge , en de vrugt hunnes buiks, voor de Zonde hunner Ziele, gelyk zo Israël in hare verleegentheid, by den Propheet Micha , vragende voorkomt: doch dit alles is geenzins genoegzaam, tot voldoening; hy kan daar mede noch zich zelfs, veel minder zynen Broeder verloffen , hy zal, ja hy kan Gode zyn Rantzoen niet geven. Het grondwoord 1ö3 Copher, dat wy hier vinden, heeft verfcheiden betekeniiTen in Godts heilig Woord; dan betekend het een Randzoen, om iemand die in de handen van zynen Vyand gevangen is, te Randzoeneeren, en te verloffen, door het opbrengen van een genoegzaame Prys en Randzoengeld, aan zynen Vyand, in wiens magt hy gevangen is, gelyk Salomon zegt Ttöty 52>»N tTöJ ")ö2 het Randzoen vani ieders Ziek is zyn Rykdom, om zig daarmeede uit zyn gevaar en benaudheden te verloffen, en te Randzoeneeren; en nog meer andre diergelyke plaatzen. In denzelven zin zou men het vooreerft hier ook kunnen neemen; want de Menfch. heeft zich, door de Zonde, by den Heere ftraffchuldig gemaakt, en Godts Regtvaardig Oordeel heeft den Zondaar als eenen doodfchuldigen , onder het geweld des Duivels overgegeeven: gelyk den Propheet (of den Man Godts) wegens zyne ongehoorzaamheid , die den Mond des Heeren wederfpannig was geweeft, en daarom van E 3 • den Micha 5:6,7. Ipreuke 3: 8.  70 ISRAELS VERLOSSINGE den Heere wierd overgegeeven aan den Leeuw, die hem gebroken, ende hem gedood heeft, (lees hier van 1 Kon. 13 :2ó.) even zo heeft Godt den Menfche om zyne ongehoorzaamheid en wederfpannigheid evergegeeven, aan den Leeuw, aan den Duivel, den briejjehende Leeuw, omhemtedooden, en te verflinden. Nu is hy helaas ! gevangen onder de magt des Satans; nu is hy gevangen onder de ftrikken des Duivels ; en van dien bonzen moet hy noodzakelyk verlojï, en Gekandzoenkekd worden, zal hy 'voor eeuwig behouden worden. Maar wie zou dat doen ? de Zondaar zelfs? dat is onmogelyk! want voor eerft, hy wil het niet doen! want hy heeft behagen in zynen dienft, en wil gaarn zyn flaaf en dienftknegt blyven! hy zegt, ik hebbe mynen Heere lief, ik wil niet vry uitgaan! Ja hy is zo met den Zon den dienft ingenomen, dat, al wilde hem een ander verloffen en Randzoeneeren, van dien fiaaffen dienft, hy weigerd zulks, hy fluit zyne Ooren, en wil zyne roepende ftemme niet hooren; hy zegt in zyne ftoutheid, ik ben vry! en dat komt van weegen zyne blindheid, en verhardinge zynes herten, om dat hy niet eens weet, nog wil weeten, dat hy een gevangens van den Satan is, en dus denkt hy, dat hy vry is, en geheel niet nodig heeft om verloften gerantzoeneerd te worden ! En ten anderen , hy kan hei ook niet doen, hoe zou een gevangen, die gekluifterd zit in keetenen en banden, zich zeiven kunnen verloffen of Rantzoeneeren ? want alles wat hy heeft en be-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 75 by heeft door zyne ongehoorzaamheid en wederfpannigheid, de Alderhoogfte Majefteit beleedigt en vertoom ; hy heeft den Heeke tot toorn verwekt, en wie zalvoo? de hittigheid zynes toorns befhaan ? Ja, wie kent de fterkte zynes toorns ? Hï heeft de eerlïe Waereld in zynen toorn verdelgt, hy heeft in zynen toorn Sodoma en Gomorra omgekeerd, wie zou dan niet vreezen voor zynen toorn? wie zou durven denken dien toekomenden toorn te ontvlieden? dat is onmogelyk ! het zy dan, dat de Zondaar met den vertoornden Godt verzoend word , zyne fterkte aangrypt, en vreede met hem maakt. Maar door wat middel zal of kan deze verzoeninge gefchieden? door zich zeiven? dan zou de vraag zyn, waardoor? zal hy denken om G o d t te beweegen door zyn gebed en fmeekingen? hy weet den weg niet om tot Godt te genaken, want hy kent Godt zelfs niet, tot wien hy bidden zal! en wat zal hy tog met zyn fleurgebed, dat in niets anders, dan in lippenwerk beflaat, voor een vertoornt Godt kunnen verrigten ? ook zelf door dat bidden word Godts toorn nog meer verwekt; want het is hem een grouwel, en verzwaard des te meer zyne verdoemenis! ja hy kan onmogelyk voor Godt verfchynen ; want hy is' hem een verteerend naar.' zo min als het Zondig Is* raël, over wien Godts toorn ontftokenwas, om hun te verdelgen, konde onderneemen om tot Godt te naderen; maar hun MIDDELAAR, ik meen Mozes, de knegt  Exodus 32 •• 30. Deut. 5: 5. Job 33: « 24. 1 76 ISRAËLS VERLOSSINGE knegt Godts, (*) moefte dit gewigtig werk op zig neemen, om by Goot verzoening te verkrygen, daar hy tot hun zeide, gylieden hebt een groote Zonde gezondigt, doch nu (op dat zy niet in wanhoop zouden se- lK Z,d, t0t dcn Heere opklimmen, MiJJchien zal ik eene verzoeninge doen voor uwe Zonde. Doch (*) Die in de vergadering des Volks in de Woeftvne was met den Engel, die tot hemfprak op den Berg «af, en met onze Vaderen, welke de levendige woorden onding om Israël die te geeven , gelyk Mozes zelfs tot Israël zeide, ikftondt te ^r^(AlseenMiddelaar)/»ïfeben denHEZRZ, ende tufeben u, om u des Hee rek Woord aan te zeggen, want gy vreesdet voor het Vuur ■ en te regt mag hy aangemerkt worden, als een voorbeeld', van den Mess r a s , den eenigen Middelaar Godts ende der Menfchen . Was Mozes tot dien einde gebooren om Israël van de Slaverny en dienftbaarheid vanEgyptente verloffen dus zoude ook de M e s s i a s de nitverkoorne, na de verkiefinge der genade, redden uit het Ryk der duistermfle, en haar verloffen van de magt en Slaverny des Sa tans, en de heerfchappy der Zonde! ftondvl/^« 0p den Berg Sinai, als een Middelaar tuiïchen Godt en Israël en was hy een Foorbidder voor haar, waar door hy Godts toorn, dietegens haarontfroken was, menigmaal-eftild heeft; dus zoude ook de Messias een groter Middelaar zyn tuflehen Godt en den Zondaar} een Voorbidder met als Mozes, die zeggen moeft, Misschien zal ik verzoeninge doen , om dat hy zelfs niet verzekerd was of Godt zyne Voorbeede voor hun zoude verhooren 0f liet; maar de Voorbeede van den Groote n Mid'de' laar word ahyd verhoord! hy behoefde met Mozes niet ;e fmeeken, indien ik genade gevonden hebbe in iwe Oogen; maar zyne Voorbeede gefchied eisfehenier wys; want dezelve fteunt op zyne algenoegzame TOldoemng; en daarom kan hy zeggen, verlost b'em' lat by in V verderf niet nederdale, want ik heb' (e de verzoeninge gevonden.  Pfalm 50: 13. 78 ISRAELS VERLOSSINGE ken, dat zulk een hoog gedugt Godt door het bloed der Stieren en Bokken zoude kunnen verzoend worden? zoude hy Stierenvlees eeten, ofte Bokkenbloed drinken ? zoude hy dan in den Rook der Offerhanden zo veel genoegen fcheppen , om de Zonde daarom te vergeeven? wat kragt van verzoeninge is 'er doch te vinden in zulk een geringe en laage waardy van Beeftenbloed ? welk eene evenredigheid was 'er dan , tuffchen de Zonde, die begaan was, en de prys die voor dezelve wierd opgebragt? de Zondaar is wegens zyne Zonde verdoemelyk voor Godt, en walglyk in zyne heilige Oogen; Wat genoegen zou een Regtvaardig en heilig Godt kunnen neemen in den flank van Brand-en Slagt - offers, (*) dat hy daarom den doodfchuldigen Zondaar, van zyne verdiende ftraffe zoude vryfpreeken, in genade hem wederom aanneemen, en hem een Regt geeven tot het Eeuwige leeven? en was dit zo geleegen, dat de Zonde konde verzoend worden, door het bloed der Offerhanden, dit zou de Zondaars nog meer aanfpooren tot het pleegen der Zonde, en óm met geruftheid in hunne begeerlykheid te leeven! want aan Bokken en Stieren is geen (*) Ja, zult gy zeggen, Godtheeft immers een welgevallen gehad aan de Offerhande van Noach, die was hem tot een welriekende Reuk! Gen. 8 : 21. even zo toonde de Heere ook zyn welgevallen in de Offerhande van Mozes en Aaron, Levit. 9: 24. en aan meer andere. Hoe kunt gy dan zeggen, een flank der Offerhande ? Doch de reedeii hier van zal u onder 't leezen nader onder 't oog komen.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 79 geen gebrek, die zyn overvloedig te bekomen , en dezelve kunnen ook zeer gemakkelyk van den Priefters geofferd worden. Maar neen! verzoeninge te doen, van Zonde vry te maken, de Confcientie te reinigen, en de Zonde te niet te doen, kan onmogelyk door het bloed der Offerhande gefchieden, zelfs niet van den grooten verzoeningsdag; want anders zou hec niet nodig zyn geweeft om dezelve jaarlyks te herhaalen. En kondehet niet gefchieden door dat bloed, het welke de Hoogepriefter in het heilige der heiligen op het verzoendekzel had moeten fprengen, hoe veel te minder door de andere dagelykfe Offerhanden ? Ja! al wierden alle de Beeften, die'in de groote Boffen van Libanon te vinden zyn, geflagt en geofferd, en al wierd al het hout daar van tot Brandhout gehakt, om de Offerhande te verteeren, zo is dit alles niet genoegzaam om eer heilig en Regtvaerdig Godt daar mede te kunnen verzoenen; gelyk de Propheet Je> faias zegt: de Libanon en is niet genoeg' zaam om te branden, en zyn gedierte en is niet genoegzaam ten Brand-offer. Ik weet zeer wel, dat gy zult vraagen, tot wat einde heeft dan Godt de Offerhanden ingefteld, zo zy de Zonden niei wegnemen en by Godt geen verzoeninge kunnen uitwerken ? Hier op zou men kun nen antwoorden, vooreerft, om den Zondaar gedurig voor oogen te ftellen der vloek en het vonnis der Wet, dat de Ziele die Zondigt moet fterven, en dat de Bezoldinge der Zonde de dood zy; daai dooi 1 Jefaia 40: 16.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 81 volmaakte en Heilig Offer van VORST MESSIAS zelf! het Lam Godts, dat de Zonde der Waereld draagen en wegneemen zal; HY zal zyne Ziele tot een Schuldoffer Hellen , en hem zeiven Gode onftraffelyk opofferen, om de Zonde te niete te doen, door zynes zelfs Offerhande, om de overtredinge te fluiten, ende om de Zonde te verzeegelen, py "133*71 en om de Ongeregtigbeid teV ERZOENEN , ende om een Eeuwige Geregtigheid aan te brengen. H Y zal Israël verhjjen van alle hare Ongeregtigheden; H Y 'zal het regt en de magt hebben, om te zeggen: verlofl deezen, dat hy in het verderf niet neder dak , want ik hebbe VERZOENINGE gevonden. Op dat eenige algenoegzaam offer moeiten zy de Oogen des Geloofs hebben, onder het pleegen van hunne Offerhanden , gelyk diegeene, die in de Woeftyne van de Vurige Slangen gebeeten waren , zien moellen op de Kopere Slange, zouden zy geneezen worden (*), en even daarom moeiten de Offerhan- (*) Niet dat zygeneezingverwagten, veel minder dezelve verkreegen, door het uiterlyk aanzien der Kopere Slange; wie zou zo dwaas zyn , om zulks te denken! dat ontkennen zelf uwe eige Rabbynen, en zeggen dat hier in, een groote verborgentheidopgeflotenligt; dochdeT^rgum Jonathan heeft zeer nadruklyke woorden in zyne uitbreiding, daar hy zeid: „ hy zal geneezen worden, in„ dien hy zyn hert opheft niHH NtO'Ö1? W het woord des Heeren." Wat hy door R"1I3'J3 Memra (het Woord,) verftaat, daar over zal ik my hier niet uitlaten; ik denk daar van in't vervolg nog ietstefpreekan. II. Deel. F Jefaiaft: 10. Daniël 9: 24. Pfalm 130: 8. Job 33: 24. Targum Jonathan over Num. 21.  Daniël 9: 27. Me- drafch Tilim over Pfalm 56 13. en "falkut Fo.188. over Pfalm ioo. Gen. 4: Mal. 1 t. li 32 ISRAELS VERLOSSINGE handen, ja zelfs van den grooten Verzoeningsdag, geduurig herhaald worden; om hun daar meede te leeren, dat zy in zich zelf die kragt niet en hebben, om de Zonde weg te neemen, en verzoeninge by Godt uit te werken; maar dat zy fchaduwen en voorbeelden waren , gelyk reeds gezegt is, dewelke zo lang herhaald moeiten worden, tot dat die tyd komen zoude, dat het Lighaam zelfs daar was gefield, dat dan het Slagtoffer zal doen ophouden. Het welk zelfs uwe Rabbynen toeflemmen , als zy zeggen , „ dat met de komfle van den „ MESSIAS alle Offerhanden zullen op„ houden en afgefchaft worden, behalven .„ Lof en Dankzegginge, die zullen over'„ blyven." Om dit te bevefligen, zal ik maar een Exempel aanhalen: ziet eens, hoe duidelyk toonde de H e e r e dit, in de Offerhanden van Caïn en Habel. Caïn bragt van de vrugt des lands den Heere een offer, ende Habel bragt ook van de Eerftgeboorne zyner Schapen en van haar Vet; maar de H e e r e zag Habel, ende zyn Offer aan, maar Caïn ende zyn Offer zag hy niet aan; niet daarom, om dat het Offer van Habel van meerdere waardy, en dat vznCaïn van mindere waardy was, gelyk R. Salomon Jarcbi, en andere uwer Rabbynen denken; het tegendeel zal verder blyken. Het is wel waar, Habel brengt niet van het verminkte, kreupele en blinde, gelyk de gierige Offeraars : deeden , van welke de Propheet Maleachi fpreekt, maar hy bragt van de Eerftgeboorne zy-  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 83 zyner kudde, welke altyd de befte waren, ende van haar Vet, of volgens het grondwoord J.Tabnöl en van haar Vet[le, (dat is, van die Eerftgeboorne heeft hy nog de befte, de uitgelezenfte en de ^/Zf gebragt,) doch wy vinden niet, dat Mozes in de befchry vinge van deze H. Hiftorie, hier van aan Caïn iets te lafte legt; hy was een Landbouwer, en daar van bragt hy zyne Landvrugten , en in deezen heeft hy zekerlyk niet minder willen weezen, dan zyn Jongeren Broeder! en ook Mozes noemt hun Offer met een en dezelve naam van nnJO Mincha, het welk een aanzienlyke gave beteekend. Wat was dan de reeden, zal men zeggen, dat het Offer van Habel aangenomen , en dat van Caïn verworpen wierd? geen andere reeden weet ik te geeven , dan deeze: Habel was een geloovige en Caïn een ongeloovige, en zyne werken waren boos. (Ziet hier over de verklaaringe van R. Abarbanel over Gen. Fo. 30.) Habel bragt zyn Offer in het geloove, ziende op Godts genadenverbond, het welk hy met zynen Vader Adam, na zynen Val, had opgeregt, dat het Vrou- < uienzaad de Slange den kop zoude vermorffe- 1 len; vertrouwende op de Godlyke barmhertigheid, en op de Offerhande en heilverdienfle van Vorst Messias! totdateinde bragt hy een Lam (.*) dat gellagt, en doox (4) Gy zult zeggen, het is geen Lam geweeft, want F 2 Jen 3: 5.  84 ISRAELS VERLOSSINGE door bloedflortingc moeft geofferd worden , ziende op het Lam Godts, dat de Zonde der Waereld dragen, enwegneemenzoude, die gelyk een Lam ter flagtinge zoude geleid worden; een Eerjlclmg, om dat hy een Eerftgebooren is van alle Schepzelen; van de Fctfle, om te vertoonen de uitmuntendheid en voortreflykheid van den Messias, die in het einde der dagen in het vleefch verfchynen zoude! Kn daarom zag de Heere Haiel en zyn Offer aan! hy zag eerft hem aan , daar na zyn Offer; hy zag hem aan, niet als of Habel van en door zich zelf waardiger was, om hem aan te zien, dan Caïn, of dat hy den Heere door zyn Offer zoude bewoogen hebben om hem aan te zien; verre daar van daan! maar de Heere zaghem aan in Vorst Messias! hy zag hem aan met vermaak , en met oogen van gunft, (volgens het grondwoord yt?n van yjyyt? zie Jeremia 31: 20.) en daar na zag hyzyn Offer aan, (t) om dat hy het verrigte door het geloove in den Meffias. Maar want hier ftaat niet flt^ Scee maar JXtf tzoon > welk een oud Schaap beteekend; doch ik verzoek u om na te zien Exodus 12: 3. en vers 21. en dezelve met elkander te vergelyken. vers 3. zult gy vinden het woord HIP en vers 21. het woord jJJ^ tzoon; en betekend niet het een zo wel als het ander — een Laml (¥) Volgens het zeggen van R. Salomon, en R. Alm  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 85 Maar Caïn bragt een Offer van de vrugten der Aarde ; hy toonde daar mede wel, dat hy geloofde, dat 'er een Godt was, en dien hy aanmerkte als den Schepper en Onderhouder aller dingen; want anders waai toe zoude hy een Offer brengen ? en Mozes zegt immers uitdrukkelyk, dat hy het der Heere bragte; (*) doch hy hadde geen gezicht noch gevoel van zyne Zonde en fchuld, noch van den weg ter verloffinge daar van; en dus hadde hy in het pleegen van zyn Offer, de minfte gedagte niet van deze dierbare belofte; en hy had ook, naar zyn gevoelen, die in het geheel niet nodig; Zyn Offer was van de vrugt der Aarde, maar zyn hert kleefde aan de Aarde, en dus was het Offer van hem een grouwel voor Godt! De Heere zag hem, noch zyn Offer niet Abcn Efra, zoude een Vuur van den Hemel zyn nedergedaald , en zyn Offer verteerd hebben: en dit gevoelen dunkt my het waarfchynlykfte te zyn, dat het aanneem en van Habels Offer daar in beflaan heeft. (*) Dus is het zeer ongerymt van denTARGUM j e r u s c h a l m r, die hem aanmerkt als een Godverloochenaar; als hy in zyne uitbreidinge over Gen. 4. zegt, dat Ca in met zynen Broeder Habel zoude getwifl hebben , zeggende: ' flfy\ ]\-\ f-j^ „ geen Regt, daar is geen toekomende Waereld, „ noch belooning noch ftraffe te verwagten." Was hy een Godtverloochenaar geweeft, dan denke ik niet, dat hy een Offer zoude gebragt hebben : zyn deeze gedagten niet ongerymt ? F 3 Targum Jentfchalmiover Gen. 4.  8 i i i j i fefaia &6: 3- 6 ISRAELS VERLOSSINGE i iet aan; want zonder geloove is het onnogelyk Gode te behaagen! Ziedaar, waarIe Broeders! door het geloove heeft Habel :ene meerdere Offerhande Gode geöffert, lan Caïn, door welke hy getuigeniffe bekonen heeft, dat hy Regtvaardig was. hn niet alleen hy, maar door het zelve geloove hebben ook de oude Godzaligen getuigeniffe bekomen , dat hunne Offerhanden Gode aangenaam waren, daar dezelve door een godlyk Vuur van den Hemel nederdalende verteerd wierden; gelyk gefchied is aan Abraham, Gen. 15: 17. aan de Offerhanden van Mozes en A'dron, Levit. (j: 24. aan Gidion, Jud. 6: 21. aan Manoacb, Jud. 13: 20. aan David, 1 Cron. 21: 2ó. aan Salomon, 2 Cron. 7: i.aan£//aj, 1 Kon. 18: 38. en aan die van meer anderen. Even zo vinden wy in Godts H. Woord ook menigmaal, het tegendeel aangeteekend, als Israël hunne Offerhande zonder geloove verrigtede, en hun oog des geloofs niet geveftigt hadden op het volmaakte Offer van Vorst Messias; maar in de uitwendige vleeslyke plegtigheden der Offerhanden beruftede, zich daar mede vergenoegende , dat zy veragtelyk van de hand geweezen ■werden; dus betuigde de Heere door den Propheet jefaia, dat alle hunne Offerhanden hem een grouwel en walglyk in zyne Oogen waren ; ja dat zy hun toegerekend wierden , als deeden zydoodjlag en afgodery, en de verfoeilykfle ontheiliginge van zynen Naam, mie een Ojje jlagt, (zegt hy) Slaat eenen Man, mie een Lam offert, breekt eenen hond den  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 87 den hals, wie fpysoffer offert, is als die Zwyn enbloed offert , wie Wierook brand ten gedcnkojjer is als die «baïgodt zeegent. 7Ae daar! zo weinig welgevallen hadde Godt in hunne Offerhanden; fchoon dezelve van hem waren ingefteld, zo waren zy nogtans een grouwel en walglyk in zyne Oogen, wanneer zy in die uitwendige plegtigheden, alleen vleeslyk berufteden. Ziet meer diergelyke plaatzen Jefaia 1: 1 r, 14. en Jer. * 8; 20. Amos 5: 22, 23. En daarom , ö! gy Joodfche Mannen , bedenkt toch eens, waartoe dienen toch alle uwe gebeden, die gy op den grooten Verzoeningsdag verrigt, dat Godt u wederom in Canaan mogt brengen, den Tempel ophouwen en Priejlers aan u bezorgen, op dat gy uwe Offerhanden wederom zoudt kunnen verrigten, gelyk in de eerfte dagen: dat is immers uwe voornaamfte beede, en waar over gy zo veele traanen ftort; ja zo, dat de geene, die het by woont, en uw fnikken hoort, haaft zoude bewoogen worden, om met u te weenen; denkende dat gy u zo voor Godt vernedert en verootmoedigt over uwe Zonde, dat gy om vergiffenifTe fmeekt, en dat dif boettraanen zyn, daar gy niet eens op uwe Zonde denkt; maar het is u alleen om Canaan te doen, en om denofferdienft, dat is immers uw eenige begeerte en verlangen, dat gy dat flechts wederom moogt verkrygen.' doch zegt my, waarde Broeders, ik wil eens voor een korte tyd veronderftellen, dat gy dit alles na uwen zin en begeerte wederom erlangen mogt; wat zullen alle F 4 Of"  2 ( Meharil enTefchu- batb bageo- tiim. 8 ISRAELS VERLOSSINGE Jfferbanden u kunnen baten, als gy dezelve :onder het geloove aan den MeJJias ver:igt? zouden zy niet een flank eneengrouivel voor Godt zyn? waarlyk zy zouden u 10 toegereekend worden, als eertyds aan het ongelovig lsraél, gelyk wy reeds getoond hebben, hoe walglyk hunne Offerhanden in Godts Oogen waaren, en hoe hy dezelve veragtehk van de hand wees, om dat zy zonder geloove gefchiedden. En wat zal ik zeggen van die ydele gedagten, die gy hebt, en die belagchelyke Ceremoniën , die gy bedryft met den Haan, op den dag voor den grooten Verzoeningsdag, om denzelven als een Rantzoen'muwc plaatze te geeven, en verzoeninge te verkrygen! daar moet een ieder Mansperfoon, het zy jong of oud, een haan, en de Vrouwsperfoonen een hen voor haar, en een haan met een hen voor de vrugt hares buiks geeven, wanneer zy zwanger is, om datze niet kan weeten of het een Zoontje of een Dochtertje mogt zyn, en wel mogelyk beide te gelyk, daarom moet zy 'er drie hebbenj en dan zyt gy 'er nog zeer op gefield, om zo het maar mogelykis, dezelve it te bekoomen, doch vooral geen Roode, om dat de Zonde Rood uitgefchildert is by den Propheet Jefaia , Cappittel i: 18. en de vergevinge daarvan Wit; en dus moet den Huis-Vader, die den Hoogenpnefler verbeeld, eerft vcor zich zelfs verzoeninge doen, neemende den kaan in zyne hand, draait hy denzelven driemaal om zyn hoofd, zeggende telkens deeze  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 89 ze volgende woorden: J"!ï ' 'nö1bn 1 rmvfr -p* ^annn nr ' ♦msa oï^i non» caits o»»rï? "|bN „ <2zf ff W2y« verwijling, dit is in myne plaatze, „ dif ij myn Rantzoen (of verzoeninge,) dee„ ze haan zal gaan tot den dood, en ik zal 3, gaan tot een lang en voorfpoedig leeven, „ ende tot vreede." Dit gedaan zynde legt hy wederom zyne hand op het hoofd van den haan, denkende in zyn herte, dat hy alzo den dood was fchuldig geweeft; en dit venïgt hebbende , zo doet hy verzoeninge over zyn huisgezin, met het draaijen van den haan of hen over hare hoofden, gelyk hy over zich zeiven gedaan heeft. Dit alles is te leezen in het Boek van Meharil, het welk uwe voornaamfte geleerde Rabby was , die u zulke dwaaze en belachelyke Ceremoniën ingefteld heeft; en die gy in uwe blindheid navolgd tot op dezen huldigen dag toe. ö Blinde dwaasheid.' ö diepe onweetendheid.' waar zyt gy niet al toe vervallen, ö Israël! Hoe lange zult gy zulke gedagten der "ydelheid in het binnenfte van u laaten vernagten ? Neen , neen ; het is zo, gelyk boven breedvoerig isaangetoont, zal ooit een Zondaar met een vertoornt Godt verzoend worden , zo moet noodzakelyk volkoomene voldoening aan de godlyke geregtigheid gefchieden ; en dat kan onmogelyk door een bloot Menfch gedaan worden, noch voor zig zelfs, noch veel minder voor zynen Broeder, hy zal Gode zyn Rantzoen (of F 5 ver-  po ISRAELS VERLOSSINGE verzoening) niet kunnen geeven, want de verlossinge harer ZlELE is te ros TEL yk. Het is aanmerkelyk, dat de Dichter niet zegt, want de verloffinge zyner Ziele, in het enkelvoud, gelyk hy in het voorgaande vers gefproken had, hy zal Gode zyn Rantzoen niet kunnen geeven; maar hier gebruikt hy het meervoudig getal, want de verloffinge HARERZIELE DtPflJ P'Tfl is te koflelyk: dat doet hy met dat oogmerk, om een klaare en voldoenende reeden te geeven, van dat geene. waar van hy in het eerfte vers gefproken had , daar hy hun had voorgefteld de kragteloosheid van het ganfche Schepzel, dat niemand van hun in ftaat is, om zynen Broeder te verloffen, en dat hy Gode zyn Rantzoen of verzoening niet zal kunnen geeven. Waarom niet ? daarom niet, om dat de verloffinge H A R E R Z IEL E, zo wel van den verloffer, als van den genen dien hy denkt te verloffen, is te koflelyk! Dus is te koflelyk, te hoog in waardy, de verloffinge harer Ziele; zy liggen alle beide, de een zo wel als de ander, in een en het zelve verderf, waar van zy moeten verloft worden. Hy is zowel verdoemelyk voor Godt als zynen Broeder, die hy verlosfen zal.' hoe zoude hy dan durven denken, om hem te verloffen, daar hy zelfs een doodfchuldig Zondaar is, gelyk ik en gy, en ook zyn Broeder? Al hetgeen hy tot voldoening zoude willen doen, is niet alleen niet toereikende , maar dat alles is hy voor zich zelve  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 91 ve fchuldig; het zoude immers de grootfte dwaaasheid zyn, wanneer twee misdadigers, die beide den dood verdient hebben, en het vonnis door den Waereldlyken Regter over hun reeds uitgefproken is, dat zy beide volgens het regt fterven moeten, en dat evenwel de een zich verbeelden zoude, dat hy door zynen dood, dien hy voor zich zeiven fchuldig is , den anderen misdadiger van den dood zoude vrykoopen en verhjjen; en nog dwazer zou de ander zyn, wanneer hy daar op vertrouwde en zich geruit ftelde, dat hv door hem, die hy nu voor zyn eigen fchuld zag fterven, van zyn doodvonnis, zoude verloft en vrygekogt worden. Maar ten tweeden, de verloffinge bar er Ziele is te koflelyk ; ten aanzien waarvan zy moet verloft worden: zy moet verloft worden van het kwaad der Zonde, van de flaverny des Satans, van den vloek der Wet, en eindelyk van den Eeuwigen dood, en de toekomende Wraake Godts : en dus mag men te regt vragen, wat zal, ja wat kan de Menfche geeven tot loffinge van zyne Ziele? alles wat de Zondaar denkt in het werk te ftellen, om zich zelfs met Godt te verzoenen, zyne fchuld te betalen, en zyne Ziele te verhjjen, en te Rantzoeneeren, is niet toereikend, en is niet van zulk eene waardy , waardoor en waar van de Ziele moet verlofl worden ; wy zyn helaas.' duizend talenten fchuldig, en wy hebben niet eenen Penning om te betalen. En gefield datwy van nu af aan volmaakt heilig en zonder eenige Zonden konden leeven, (hoewel dat vol-  Pirke Abooth Cap. 2. 92 ISRAELS VERLOSSINGE volftrekt onmogelyk is , ziet Spr. 20: 9 en Pred- 7 -• ïo.) hoe zouden wy daar mede onze oude fchuld kunnen voldoen? zyn wy dan niet verpligt alle de dagen onzes leevens, zunder Zonde en in heiligheid te leeven? al deeden wy nog zoveel, zo moeten wy egter zeggen, wy zyn onnuttedienftknegten, want wy hebben maar gedaan het geene wy fchuldig waaren te doen ; gelyk'zich R. Jochanan benzacay, hier omtrent zeer duidelyk verklaard, als hy zegt: ^tf 'imru "pb »3 ' nayyb raio pvnn j> fchryft het goede niet aan u zeiven toe, want „ gy zyt daar toe gefchapen. (Hy wil daar „ mede zeggen , zyt niet opgeblazen en „ roemd niet wanneer gy een goede pligt „ betragt, want gy zyt daar toe gefchapen, „ namelyk tot dat einde, om Godt te die„ nen en te verheerlyken, dat is uw pligt „ altyd te doen.") iin dus zoude immers onze fchuld onvoldaan blyven! en als wy eens nadenken, welkeen menigte van Zonden , wy dagelyks doen met gedagten, woorden, en werken, en hoe geneigd dat wy zyn tot al het kwade; hoe is het dan mogelyk dat een doodfchuldig Zondaar , door zich zelf, door zyne bezoedelde geregtigheid, en goede werken, die hy denkt in het werk te Hellen, als vaflen, bidden, Aalmoes[en geeven, en wat diergelyke dingen meer zyn, zich met een vertoornd Godt zoude kunnen verzoenen, en zyne Ziele van den Eeuwigen dood verloffen.' en kan hy dit voor zich zelf niet uitwerken, hoe vee! te  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 93 te minder voor eenen ander! Neen, het is gelyk onze Dichter zegt: Niemand van bun zal zynen Broeder immermeer kunnen verlo-ssEN, hy zal Gode zyn Rantzoen niet kunnen geeven, want de verloffinge har er Ziele is te koflelyk. Doch gy! verleegen Zondaar! die uwen Rampzaligen ftaat by Godlyk licht hebtleeren kennen, en met wien ik het eer [ie deelpag. 172. geëindigt hebbe, en u gelaten by uwe verleegene vraage , die gy gedaan hebt, ,, wat zullen wy doen om Zalig en voor E e u,, wig behouden te worden? is 'er nog eenig middel waar door wy defiraffe ont„ gaan, en wederom tot genade komen? enz." Gy zult zeggen, het is wel waar, al het geene wy tot nog toe geleezen hebben , moeten wy toeftemmen, en daar op Ja en Amen zeggen! doch dit alles is nog geen voldoenend antwoord op onze verleegene vrage, die wy gedaan hebben; daar uitkunnen wy geen troofl fcheppen, in de benaauwdheid, en verflagenheid, waar in wy ons bevinden; zo min als een Misdadiger trooft zoude kunnen fcheppen , tot wien gezeid wierd, niemand kan u helpen , gy moet fterven, want het Regt moet voldaan worden; zo min als een Zieke, tot wien de Geneesmeefter zegt, ik heb geen middel voor u! even zo komt ons voor al het geen wy tot nog toe geleezen hebben; want gy hebt ons nog geen middel aangeweezen, gy hebt nog niets anders aangetoont, dan waar door het niet gefchieden kan, en de kragteloosheid van het ganfche Schepzel, dat  Num.17: Ï2. Jefaia 38 14. 94 ISRAELS VERLOSSINGE dat niemand onder hun in ftaat is zich zelfs, veel minder zynen Broeder te kunnen verloffen , Maar dit is ons niet genoeg; moeten wy dan in onze Wanhoop vergaan, en uitroepen met Onze Vaderen, wy geven den geefl, wy vergaan, wy alle vergaan: of met Caïn, onze Zonden zyn grooter, dan dat de Heere ons dezelve zoude kunnen vergeven. Och! zeg ons tog het middel, waar door wy den toorn Godts verzoenen kunnen, ontvlieden, onze fchuld betalen , en met hem verzoenen kunnen, op dat wy in genade wederom mogten worden aangenoomen, en een regt krygentothetewro/geleeven/dat is onzer herten wenfch, en ons verlangen ; want het is ons te doen om Zalig te worden ! Och! dat 'er zulke verleegene vragers, die het leven in haar hand niet meer konden vinden , onder u mogten gevonden worden ; die verleegenheid zoude hun aanfpooren om eenen genoegzamen Borg te zoeken, die magtig was om zich in hunne plaatze te Rellen, aan de godlyke geregtigheid te voldoen , en hen van hun verderf te verloffen, en te Rantzoeneeren : dan zouden zy in hunne droefheid en verleegentheid met de Koning Hiskia zugten en kermen , gelyk eene Kraane of Zwaluwe, ö.' Heereü worde onderdrukt , weest gy myn borge. Nu zult gy vraagen, zou 'er dan zo een borge te vinden zyrt, die zich vry willig in de plaatze van den doodfchuldigen Zondaar zoude willen Rellen, de ftraffe op zich neemen , den toorn Godts dragen , en volkomen betalen? wie zoude dat willen doen? Ja  96 ISRAELS VERLOSSINGE heeft ontdekt, die niet alleen magtig, maar ook gewillig is hem te verloffen, en volkomen Zalig te maaken! Laat ons nu deezen GO EL in het kort, zo wel in zyn Perfoon als in zyne werken, wat hy als Borg en Middelaar te verrigten heeft, eens befchouwen. Wat zyn Perfoon aangaat, (i). hy moeit een Waarachtig Menfch zyn , want zoude de Menfch, die Godts heilige Wet overtreden heeft, van den vloek der Wet verloft, en wederom in genade aangenomen worden, zo moet noodzakelyk die geene, dewelke den Zondaar verloffen, en voor hem de Zaligheid verwerven zoude, de Menfchlyke natuur deelagtig zyn, om als borg, in plaatze van den Zondaar, volkomen te betalen, zyne Ziele tot een fchuldoffer te ftellen, den toorn Godts te dragen , en den dood te kunnen fmaken! Ja hy moet een Waarachtig Menfch zyn, om de Wet in de plaatze des Zondaars te voldoen, op dat hy de geene, die onder de Wet waren, verloffen zoude. Maar (2). De Go el moeft niet alleen een Waarachtig Menfch maar ook een volmaakt heilig Menfch zyn, onbefmet, en afgefcheiden van de Zondaaren; want anders hoe zou hy den Zondaar kunnen verloffen, en in zyne plaatze als borg voldoen, als hy zelf befmet, en een Zondaar was ? Hoe zou hy als een Borg tot Godt kunnen naderen, in .dingen die by Godt ter verzoeninge te doen zyn? Immers moeiten de Offerhanden, die maar fchaduwen en voorbeelden wa-  ÉrtEEUWIGEBEHOUDENIS. 97 waren, zonder eenig gebrek zyn, volgens Levit. 22 : 25. hoe veel te meer moeft dan het waare Offer van den Goel, dat Godt behaagen zoude, een onbevlekt Lam zonder eenig gebrek, en volmaakt heilig zyn! (3) . De Goel moeit niet alleen een Waarachtig en heilig Menfch zyn , maar hy moet ook noodzakelyk waare Godt zyn; want hoe is het mogelyk , dat een bloot Menfch den zwaaren lalt van Godts toorn, die ter voldoening moeft gedragen worden, zou kunnen verdragen en te booven komen? dus moeft hy waare Godt zyn, om zyne Menfchelyke natuur in het dragen van Godts toorn te onderfteunen ! hy moeft waare Godt zyn, want het is daar meede niet genoeg, dat hy door zyne voldoening de Zonde verzoend, en den Zondaar van den Eeuwigen dood verloft; maar hy moet ook eehe Eeuwige geregtigheid aanbrengen, en niet alleen dezelve verwerven, maar ook te kunnen toepaffen, en den verloften een Regt geeven tot het eeuwige leven ! Hoe zou dit van een bloot Menfch kunnen gefchieden ? het eerfte niet, veel minder het tweede. Ja, hy moeft waare Gcdt zyn, die in zich zelf de magt heeft, om zyn eigen leven af te leggen, en het zelve wederom aan te neemen! en dus fpreekt het ook van zelf dat, (4) . De Goel moeft Godt en Menfch, in een Perfoon zyn; want Godt alleen kan niet Lyden en Sterven, en de Menfch alleen kan den toorn Godts niet verdragen, — dus moeiten deeze twee natuuren zo vereê- II. Deel. G nigd  Gen.3.' 15- 98 ISRAELS VERLOSSINGE nigd zyn, dat de Godheid bleef het geene zy te vooren was, en de Menfchelyke natuur ook niet veranderd, en nogtans zo naauw vereenigd, dat zy beide maar een eenig Perfoon uitmaken ƒ Laat ons nu tot de zaak zelve overgaan, en zien, of niet deeze waarheden op het woord van Godt gegrond, en van uweoude Rabbynen toegeitemd enbeleedenzyn. Komt dan waarde Broeders.' en laat ons eens met aandagt befchouwen die uitmuntende en heuchelyke belofte, die de H e e r e G o d t zelfs aan onze eerfle Voorouders, terftond na hunnen Val, in den Hof Eden gedaan, en den EEUWIGEN RAAD DES VREE DES en der genade aan hun geopenbaard en bekend gemaakt heeft, hoe en op wat wyze dat de gevalle Menfch, die door de Zonde een flaaf der Zonde, en des Satans geworden is, wederom uit deezen elendigen Raat verloft en herfteld zoude worden : dit gewigtig fluk word ons van Mozes, den getrouwen knegt Godts, met korte doch zeer nadruklyke woorden befchreeven; alwaar Jehovah de Sententie over de Slange uitfprak, (namelyk over den Satan , die door de Slange Evab verleid heeft, dat die zoude te niete gedaan, en den Kop vertreeden worden) zeggende: ende ik zal Vyandfchap zetten, tujfchen u ende tuftchen deze Vrouwe, ende tujjcben uwen Zaade, ende tusfcben haren Zaade, en dat zelve, (of liever volgens den grondtext CNT ^DIC* NlHl ende hy) zal u den Kop vermorjjelen, ende gy zult  RJiechai Fo. 130: 4- 100 ISRAÈLS VERLOSSINGE zondig Israël in de Woeftyne de droevige' ondervinding overvloedig gehad/ waar mi bleek hunne heerfchappy over de Slangen, wanneer zy zo elendig door dezelve omhet leven wierden gebragt? En ziet eens, die zeer nadruklyke woorden van li. Becbai daar hy duidelyk deeze woorden, niet op de Slange, maar op den Satan verklaard en toepaft: „ wy en hebben (zegt hy> „ geen grooter Vyandfchap met de Slan„ ge, als met eenig ander kruipend gedierte; „ maar de H. Schrift wyft, in een ver„ borgen zin, die aan, dewelke onder de „ Slange verborgen was, (namelyk Sam„ maël, dat is de Satan) die de Slange „ tot een Werktuig gebruikt heeft, om „ Evab te verleiden, waar door de dood „ tot al haar Zaad gekomen is," ziepag. 51. Maar nog meer , zegt my tog , volgens uwe gedagten, wat zou dit aan onze elendige Voorouders in hunne verlegentheid voor een trooft kunnen gegeeven hebben? zou dit hun verwond herte hebben kunnen geneezen? hunne ontroerde Confcientie bevredigen, of hunne bedroefde Ziele trooften? oneen; en dus zou hier uit nood. zakelyk moeten volgen , dat onze eerffe Voorouders na hunnen Val zonder eenigei? troojï gebleeven, en als trooflelooze Menfchen in hunne Zonden zyn geflorven! durft gy Joodfche Mannen dit denken ? dat zy verre; en dus fpreekt het van zelf, dat de goedertierene Godt, hier in deze belofte, wac beeters en heilzamers belooft heeft, als het vertreeden van den Kop der natuurlyke Slange  2NEEUWIGE BEHOUDENIS.ioi ge door de natuurlyke Menfchen; namelyk dat het Vrouwenzaad, de gezeegende Imamel, de Koning Messias, de magt en heerfchappy des Satans zoude vertreeden en overwinnen , en hen van de Zonde, ende den Vloek verloffen, ende met Godt bevreedigen zou. (Gelyk wy ftraks zullen zien.) En dit was de eenige troolt hunner Zielen , dit was een Balfem voor hun verwond herte. Doch gy zult onder het leezen in uw herten denken: Hoe is hetmogelyk, dat deeze woorden in eenen anderen zin kunnen verftaan worden, dan van de Natuurlyke Slang? daar wy in het voorgaande vers duidelyk vinden, dat Godt zeide tot de Slange, dewyle gy dit gedaan hebt, zo zyt g y vervloekt boven al het gedierte des Velds, op uwen buyk zult gy gaan, en Stof zult gy eeten alle de dagen uwes leevens: en wie ziet niet, dat Godt deeze Vloek over de Natuurlyke Slange uitgefproken heeft? dat moet immers van een elk verftandig Menfch toegeftemd worden! want hy ziet dat deeze Vloek nog ten huidigen dage aan de Slange vervuld blyft, en zo ook op haar blyven zal voor eeuwig en altoos,- ja zeifin de dagen van Koning Messias, zal deeze Vloek op haar blyven, gelyk de Propheet Jefaia uitdruklyk voorzegt, dat in de dagen van Koning Meffias wel de vreede onder de Beeften zo groot zoude zyn, dat de Wolf met bet Lam (die anders de grootfte Vyanden zyn) verkeeren zal, en de Luipaard by den Geitenhok nederliggen, ende het Kalf en de jonge Leeuw, en het Mefivee te zamen . ... en de Leeuw zal S t r o eeten geG 3 ¥ Gen. 3: 14. Jefaia 11: 6,7.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 103 fluit ik de Natuurlyke Slange niet uit, neen, in het geheel niet, want die was een Werktuig van des Duivels boosheid geweeft , en zo moeft zy ook zekerlyk geftraft worden ; even als andere Beeften door een Menfch misbruikt zynde, met denzelven gelyke ftraffe moeten lyden, (Zie Levit. 20: 15» 16.) En dus wierd de vloek ook over haar regtvaardig uitgefproken, dewyle gy dit gedaan hebt, deze Vrouw bedrogen en tot Zonde aangefpoord, zo zyt gy vervloekt boven al bet gedierte desvelds: gy , die te vooren zo een edel Schepzel zyt geweeft, gaande met een verheeven borft, zult nu in een vuil en affchuwlyk Dier verandert worden, 't welk zich langs den grond wenteld, en het ftof der Aarde tot zyne fpys heeft, op uwen buik zult gy gaan, ende Siof zult gy eeten alle de dagen uwes leevens. Maar gelyk de Satan, in het Lichaam der Slange, dewelke hy beweegde, en als een Werktuig gebruikte, verborgen was, (volgens de verklaaring van R. Bechai, zie hier van pag 100.) zo is ook zyn vloek uitgefproken onder den vloek der Slange, en wel met zulke bewoordingen , die wel eigentlyk en letterlyk op de Slange zien, maar waar van vooral den verborgenz'm en beduideniffe den Satan moet toegeëigend worden. Even als of Godt zeide, dewyle gy Satan dit gedaan hebt, want gy zyt tog de ganfche oorzaak van dit bedryf, zo zyt gy vervloekt, gy zyt aireede vervloekt, wanneer gy zyt afgevallen', en daarom uit myne gunft voor eeuwig verftooten ; maar nu, om dat gy deeze q 4 kwaad-  ie* ISRAELS VERLOSSINGE kwaadaardige boosheid gedaan hebt, zo zyt gy vervloekt boven al het gedierte des Velds: dat is, boven alle Schepzelen, want zy zyn vervloekt om de Zonde, maar gy , om dat gy de Zonde in de Waereld hebt gebragt; en daarom zal uwen Staat ook voor eeuwig onherftelbaar zyn; gy zult mynen toorn voor eeuwig draagen, en in de banden en keetenen der duifterniffe yaft gehouden worden, — ep uwen buik zult gy gaan; gy hebt u wel tegen my verheven, en tegen het werk myner handen, maar gy zult niet opwaarts, als een overwinnaar, maar nederwaarts, als een bedrieger, moeten kruipen; en de myne, die ik van Eeuwigheid heb uitverkooren, niet meer kunnen verflinden; maar gy zult onder hunne voeten geworpen en verpletterd •worden; ende Jlcf zult gy eeten , gy zult alleen u genoegen hebben en uwe fpyze vinden in het verflinden van zulke Menfchen, die niets anders dan Stoftyke, Vergangkelyke, en Aardfche dingen bedenken; en dit Stof zult gy eeten, alle de dagen uwes leevens, zo lang de gedaante dezer verdorven Waereld duuren zal, waarin gy woelende en werkende uw leeven hebt. En dan zullen alle de genen, die van u beheerd: zyn , en uwen wille gedaan hebben, in het eeuwige vuur, 't welk ü bereid is, uwe medegenooten zyn. En dus verkondigde de Heere in het volgende 15. vers aan deezen boozen Geeft, hoe, en op wat wyze, dat zyn Ryk en heerfchappy zoude verbroken worden; en voörnamelyk wordt daar in aangetoont, den Per-  snEEUWIGE BEHOUDENIS. 105 Perfoon die hem den Kop zoude vermorffelen. Deeze Menfchen Moordenaar was iten hoogften verblyd, dat de Vrouw nazyne ftemme geluifterd, zyne leugentaal gelooft, en eindelyk zynen wille gedaan hadde, en alzo met 'er daad getoont, datze van Godt af, en hem toegevallen was; een Vyand van Godt, en een Vriend van hem was geworden. Maar, ö droevige Vriendfchap! zyne Vrienden tot gevangene temaken, en dezelve vaft te houden, omze nooit te willen loslaaten! jahy was verblyd, denkende dat hy niet alleen deeze Vrouw tot zyne Vriendin en flaaf verkreegen had; maar dat hy ook met haar het ganfche Menfchdom, alle hare nakomelingen, nu zodanig in zyne magt hadde, dat ook niet een van hun ooit uit zyne hand zou kunnen ontkomen , wyl hy van wegen Godts Regtvaardigheid een Wettig Regt op hun verkreegen had ; en die zelf ook zyne Vrienden en flaven gaarne zullen willen blyven! Maar welk een Vyandfchap moet 'er in deezen Vyand van het Menfchelyk geflagt, tegens deeze Vrouw ontftaan zyn, als hy van Godt, den Mond der Waarheid, die niet liegen kan , tegen alle zyne verwagting hooren moeft: Ende ik zal Vyandschap zetten tuffeben u ende tujjcben deeze Vrouwe. (*) En niet (*) Niet als of haar Man van deeze Vyandfchap uitgefloten zoude zyn, om dat hy hier niet gemeld word, verre van zulke gedagten. Adam zoude zo wel een Vyand van hem, en hy van Adam zyn, als£*«; maar tet G 5  ic6 ISRAELS VERLOSSINGE Zohaar Fo. 76:3. niet alleen dat Godt deze Vyandfchap tusfchen haar en hem zoude zetten, zo dat zy hem van nu af aan niet meer aanhangen, maar verlaaten, ende zyne werken haaten en verfoejen zoude, en zich in het vervolg voor diergelyk Slangenfenyn wagten; maar hy moeft tot zyn fpyt ook nog hooren, dat deeze Vyandfchap ook zoude gezet worden tuffchen haar Zaad en zyn Zaad. De vraag zal nu zyn, wat men hier door deeze pweeZaaden, tuffchen welke de Vyandfchap zoude gezet worden, verftaan moet ? Men leeft wel in het vermaarde Boek Zohaar, 't welk van gedagten is, ,, dat 'er „ een Vyandfchap zoude gezet worden , „ tuffchen dit Vrouwen Zaad, die den He e„ r e vreezen , dit zyn de Israëliten; en tus„ fchen het Slangen-Zaad, dit zyn de ove,, rige Volkeren die de /Jfgoden dienen." Deze gedagten zoude men hem in zo ver kunnen toeftemmen, als de ondervinding geleerd heeft,dat 'er ook tuffchen hun Vyandfchap geweeft is; maar niet om te durven zeggen, dat dit hier in deze woorden bedoeld, en de meininge des geeftes is; want eene diergelyke Vyandfchap was niet alleen tuffchen Israël, en tet meerder befchaamdheid van den Satan, wierd alleen de Vrouw, en niet de Man, genoemd; namelyk deze Vrouw, welke gy als het zwakfle Vat verleid en bedrogen hebt, zal de voornaamfte oorzaak worden van uwe vernielinge; en haar Zaad, het welk eens in de Volheid des tyds, uit eene Maagd, zonder toedoen een» Mans, zal gebooren worden, dit Zaad zal u den Kop vermorflelen .... gelyk wy verder zullen zien.  ênEEUWIGE BEHOUDENIS. 109 gen Godts: en tuffchen deeze tweederlei Zaaden, zou van den Heere een Vyandfchap gezet worden , zo wel als tuffchen haar Moeder Eva en de Slange! en dus niet als of de Satan alleen een Vyand van haar, en niet van haar Zaad zoude zyn, neen; want die een Vyand van de Moeder is , en haar haat, die is en blyft ook een Vyand van haar Zaad! en daar dat gezeegende Zaad, immers van hem zulke Vyanden zyn, en zyne booze werken haaten, gelyk hare Moeder, zo is hy insgelyks met eenen vuurigen haat tegen haar ingenomen ; ja hy gaat rontzom hen als een Briefchende Leeuw, om hen te verflinden; doch die zy door de heilverdienften van den Mejfias, en zyne kragt overwinnen zouden! Mogtans is deeze Vyandfchap niet openbaar voor het oog der Menfchen , dan alleen voor de zulke dewelke dezen ftryd tuffchen vleefch en geeft in hun ondervinden ! waarom ook veele dit niet zullen verftaan. Maar dit Slangen-Zaad zal zyn haat en Vyandfchap tegen s dit Vrouwen-Zaad, tegen dit uitverkooren Zaad, in het openbaar oeffenen , en by alle gelegentheid in het werk ftellen; toonende dus, dat zy getrouwe onderdanen en Kinderen des Duivels zyn! gelyk de ondervindinge dit door alle tyden en eeuwen heenen geleerd heeft. Ja zelf, als 'er maar nog weinige Menfchen op den Aardbodem waren, zo ontdekte zich deeze Vyandfchap, dat een Caïn die uit den b00zen was, zynen eenigen Broeder Habel, den Regtvaardigen, doodfloeg! even zo openbaarde zich dee-  More NevochimaC: 30. 110 ISRAELS VERLOSSINGE deeze Vyandfchap tuffchen Efau en Jacob, en in verdere tyden zelfs tuffchen Israël, namelyk, tufTchen het geeflelyk envleeslyk Israël; want zy waren, en zy zyn niet alle Israëliten die uit Israël zyn, en de naam van Israël dragen, gelyk wy boven gezien hebben. Maar inzonderheid zou zich deze Vyandfchap in de hoogfte trap vertoonen, wanneer die heuchelyke tyd eens zou naderen, dat het Vrouwen-Zaad, het HoofdZaad, in het vleefch verfchynen zou, om het groote verloffingswerk uit te voeren, en den Satan, hun Hoofd (en het Hoofd der gevalle Engelen,) den Kop te vermorffelen ; en als dan zoude zich eerft regt hunne boosheid en Vyandfchap tegens hem (namelyk den Mejjlas ontdekken, om alle middelen in het werk te Rellen, om hem van den Lande der Levendigen af te fnyden, en uit te roeijen ! en niet minder hadden dit te verwagten zyne aanhangers en navolgers, het welk in het vervolg nog nader blyken zal. Doch de groote geleerde Maimonides, verwondert zich zeer hier over, dat alleen het Zaad, haar Zaad, en niet ook het Zaad van Adam genoemd word, daar zy immers zonder hem geen Zaad konde verkrygen, en bygevolg, was het zelve ook zyn Zaad! zo zegt hy, „ deze is een van de wonder,, baarfte plaatzen der heilige Schrift, wer„ ke men niet moet verftaan na de letter, „ maar waar in een groote wysheid en ver„ borgentheidügt opgeüoten." 6 Ja! hy zegt de Waarheid; want het is ook eene ver. bor-  enEEUWIGE BEHOUDENIS, ui borgentheid, het welk de Natuurlyke Menfch niet begrypen kan. Maar nogtans moet men zich over dezen geleerden Man verwonderen; Heeft hy dan niet zo wel den Targum Jonathan, als ook Jerufchahni geleezen, daar zy duidelyk in hunne uitbreidinge deze dierbare woorden der belofte op den Messias toeeigenen ? hoe kan hy zich dan zo verwonderen dat dit Zaad, hier maar alleen het Vrouwen-Zaad , naamlyk haar Zaad genaamd word ? heeft hy dan niet geleezen de Prophetie van Jefaia, daar duidelyk voorzegt word , dat de Meffias de Immanuel van eene noty gnalmah, een Maagd, en wel (volgens het grondwoord HOtyrO van die Maagd, dewelke van Eeu. wighèid daar toe beftemd en verordineerd was , zoude gebooren worden; dat is, hy zoude zo veel het vleefch aangaat, van dit Maagd gebooren worden, zonder den wille des vleefchs ende des Mans, maar door de kragt des Alderhoogften ende de werkinge des H. Geeftes. En daarom word hy ook hier in deze dierbare belofte baar Zaad, er niet het Zaad van Adam genoemd , orr dat het Lichaam van den Messias niei zoude gegenereerd worden van den Man maar van Godt zoude gefchapen worden en uit het vleefch en bloed der Moeder Maagd worden voortgebragt ,* volgens d Prophetie van Jeremia, Cappittel 31: 22 het welk Maimonides zelve opdenMEssi as toepaft: en waarlyk dit mag inderdaai wat nieuws, ja eene nieuwe Schepping ge naam Jefaia 7: 14. » 1 i  ii2 ISRAELS VERLOSSINGE naamd worden, als een zaak die nooit gehoord was en nooit meer gehoord zoude worden, dat eene Maagd, Maagd blyvende, en nogtans Moeder van eenen Zoori zal zyn ƒ En al is het wat vreemds, ja volftrekt onmogelyk te begrypen voor het eindig verftand, nogtans by Godt is geen ding onmogelyk! hy, die Hemel en Aarde uit niets gefchapen heeft, hy, die den eerften Menfch nit een klomp Aarde heeft voortge* bragt en het leeven in zyne Neusgaten geblazen , die is ook magtig om dit te doen. Ja dit was ook ten hoogften noodzakelyk, gelyk wy reeds pag. 96. gezegt hebben, omdat de Mejjias niet alleen een Waarachtig Menfch, maar ook vooral een volmaakt heil 10 Menfch moeite zyn, ja zo heilig dat hy onbesmet en afgefcheiden van deZondaaren zoude zyn, en dus wierd hy te regt haar Zaad genoemd. Doch het is daar medé niet genoeg, dat de Goel een Waarachtig en heilig Menfch was, maar hy moeft ook noodzakelyk waare Godt zyn; want zyn werk soude immers zyn den Satan zyn Kop, datis zyn magt en heerfchappy, te vermorjfelen, en zyne Werken te verbreeken en te vernielen; (*) want C) Niet dat de Satan in het geheel geenRyk, geen Kragt, geen werkingeinde Waereld meer zoude hebben, neen, datis de zin hier niet; hy zal woelende en werkende blyven, zolang de gedaante van deze verdorve Waereld duuren zal, gelyk wy reeds gezegt hebben, en zal altyd als een doodvyand zoeken zyne vergiftige pylen af  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 115 want dus luiden de Woorden van Godt: ende hy , namelyk dat Vrouwenzaad, dat heilige Zaad, zal u den Kop vermorffelen, hoe zoude dit van een bloot Menfch kunnen gefchieden? een bloot Zaad der Vrouwe Zou dit onmogelyk konnen doen, daar immers deeze Vrouw met alle hare nakomelingen reeds van den Satan overwonnen waren; en dus fpreekt het vanzelf, dat die geene, die den Satan overwinnen, hem van zyne geheele Wapenrüfhinge berooven, en eindelyk den Kop zou vermorlfelen, fterker moeft zyn, dan deze fterk gewapende; als zynde dit geen Werk van een bloot Menfch, maar het werk van Godt! gelyk het vermaarde , en onder u heilige Boek Z o h a a r genaamd, uitdruklyk zegt 'E'NT "JölB" Nim ' NIH TTD tPHp NT ende h y zal ti den Kop vermoffelen, „ DEZE IS DE HEI„ LIGE EN GEZliGENDEGODT, „ die gereed is om hem, namelyk den Sa„ tan, uit de Waereld uit te ftooten, gelyk „ 'er gefchreeven ftaat, hy zal den dood ver- Jlin- af te fehieten tegen dat arme en uitverkooren Volk, en rondsom haar gaan, als een bricfchende Leeuw om haar te verflinden; Ja zo het mogelykwas, zou hy ook de uitverkoorne verleiden: maar zyne kragt en heerfchappy zou hem benoomen worden, om haar niet langer in zyn geweld te kunnen houden. Nogtans zou eens die gezeegende tyd komen, dat hy geheel zal verbrooken worden, en dan zullen zich alle Koningen voor hem (mmelyk voor den Meffias) nederbuigen, ende alle beidenen zullen hem dienen : en ten dien dage zal de HEERE Koning zyn over de gansche aarde. U. Deel. H Zobaar Fo. 76:3 f efaia 25 8.. Pfalm 72: 11,  Zach. 13: 2. R.Schem- tob 10.4:3. (*) Waar door van R. Aben cfra, R. Salomon Jarcbl en R. David Kimcbi verftaan word J^ft *flPfï de eooze verleider, welke zo wel van dn targumiften, als ook van den Talmud en andere Rabbynfche Schriften genaamd word *7NQD Zammael (dat is de Satan) enookzomtyds fflOn l^D den Engel des doods: en zy belyden ook eenparig, dat hy een einde zal neemen in de dagen des Messias. Dit alles kunt gy zien Targum Jonathan over Gen. 3 : 6. Succa Fo. 53: 1. Avodah Zara Fo. 5: 1. en 20: 2. Zohaar over Gen. Fo. 27. Tzeror hamoor Fo. 6. en 22. Baal baturim over Num. 4 : 19. ri4 ISRAELS VERLOSSINGE „ Jlinden tot overwinninge : en wederom „ HNDItDrr rm nXl ende den Onreinen Geest (*) zal IK uit den Lande „ wegdoen: en dan, zegt R. Schemtob, „ zal het voorneemen Godts voltrokken „ worden, namelyk dat H Y het Menfchelyk „ geflagt na zyn evenbeeld fcheppen zal, „ en dan zal 'er waarlyk Zaligheid „ zyn." Maar zou de Kop van de Slange vermorffeld, de magt en heerfchappy des Satans verbroken en overwonnen worden, zo kon het nogtans niet zonder bloedftortinge, niet zonder fmerte en pyne des vermorjjelaars gefchieden; hy die het Hoofd der Slange onder zyne voeten vertreeden en vermorffelen zou, moeft zelfs van de Slange in zyn verjjen gebeeten engeftoken worden; ja zelf den dood fmaken , op dat hy door den dood te niete zoude doen den genen die het geweld des doods hadde. Zo dat wy hier uit klaar  enEEUWIGE BEHOUDENIS i3; genade is hy voor tyd en EEUWIG BEHOU DEN en Zalig geworden.' En waarlyk daa: zulk een genade in de Ziel is gelegt, daar moei ook noodzakelyk uit voortvloeijen , eene Kinderlyke gehoorzaamheid, en een Godtvrugtige wandel, om voor Godt en Menfchen in opregtheid en Waarheid te wandelen ; dat is het egte kenmerk van het Zaligmakende Geloof! en daarom noemt hem Mozes een Regtvaardige, niet om zyn eigen Werken der Kegtvaardigheid, maar omdat hy geregtvaardigt was door het geloove in den Messias , gelyk wy aanftonds zien zullen in het befchouwen van Abrahams geloove, daar de Schrift van hem zegt: Abraham geloofde in den Heere, ende by rekende het hem tot geregtigheid. Door het geloove is Abraham geroepen, zynde gehoorzaam geweeft, om uit te gaan na de plaatze, die hy tot een Erfdeel ontfangen zoude, ende hy is uitgegaan, niet wetende waar hy komen zoude. Abram, die in Ur der Chaldeen woonde, en een . Afgodendienaar was, gelyk zyne Ouders, wierd van den Heere geroepen: Niet om dat hy eenigzins beeter, of wyzer was, dan andere, maar om dat het Godt behaagde hem, en geen ander, te roepen; hy riep hem uit vrye genade, uit de duifterniffe tot zyn Wonderbaar licht , om hem als een Vuur brand uit het Vuur te rukken, en zeide tot hem: gaat uit uw Land, ende uit ( uwe Maagfchap, ende uwes Vaders huis, na i het Land, dat ik u wyzen zal. 6! Welk een harde Boodfchap voor het Vleefch en Bloed ƒ I 3 voor i Gen. 15 6. [bfüa 24, 2» 3- len. 12;  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 135 Godts, zonder met Vleefch en Bloed raad te pleegen, of eenig uitftel te maken, gelyk Mozes dus zyne gehoorzaamheid befchryft: Ende Abt om toog heenen, gelyk deHeere tot hem gefproken heeft : Maar wat was het beginzel, 't welk hembeweegde tot deze gehoorzaamheid? niets anders dan het geloove! door 't geloove is Abraham geroepen zynde, gehoorzaam geweeft om uit te gaan .... .6 Ja, zo veel vermag het geloove! zo veel overwind het geloove.' het geloove overwind de geheele Waereld, met al wat 'er in is! het is de taal van het geloove, fpreek, Heere, ende uw dien/lknegt zal hoor en', wat wilt gy dat ik doen zal? Ja de gehoorzaamheid is het egte kenmerk des seloofs, om Godt te volgen, fchoondeweg zo duifter is, dat men denzelven met doorzien en kan, om dus als een Blinde van hem p-eleid te worden. ° De vraage zal nu zyn, waar in zyn geloove eigentlyk beftond? of wat hy geloofde? uwe "Rabbynen zullen hier op antwoorden, dat zyn geloof hier in beftond, namelyk, dat hy geloofde de belofte Godts aan hem gedaan, „ om hem te vermenigvuldigen, b met Rykdom te Zeegenen, en eindelyk " hem eenen beroemden en grooten Naam l] door de ganfche Waereld te verwekken; ' want dus zeide de Heere tot hem, ende ]y ik zal u tot een groot Folk maken, ende ik " zal u Zeegenen, ende ik zal uw Naam groot " maken." Dat dit in deze belofte is opgeflooten, en dat hy dezelve geloofde, datis klaar; maar in deze dierbare belofte ligt veel 1 4 meei rers 4. R. Sak- mon Jarchi over Gen. 12: 1, 2. vers 2.  X. Mozes hadar- fcban over Gen, 19. 136- ISRAELS VERLOSSINGE meer opgefioten dan enkel tydlyke Zeegeningen ; want het byzonder einde van deze goddelyke Roeping, was om met hem te vernieuwen , en aan hem te beveRigen, de eerRe Moederbelofte in Eeden gedaan, en dat nu uit hem en zyn Zaad, dit Vrouwen Zaad, de verlolfer van het ganfche Menfchelyke geflagt, zoude voortkomen. En dit beloofde hem de Heere, als hy onmiddelyk daar op liet volgen, en tot hem zeide: n»m fCD en weeft een Zeegen, (of liever, engy zult een Zeegen zyn) en wederom, ende in U, dat is in uwen Zaade, gelyk wy leezen Cappittel 22: i<*. alwaar deze belofte wederom aan hem beveftigd word, in uwen Zaade, waar door niemand anders kan verRaan worden, dan de MESSIAS, dat beloofde Vrouwen-Zaad, dat gezeegende en dat zeegenende Zaad; want hy zegt niet, Zaaden, als van veele, maar uwen Zaade, als van een, gelyk zich R. Mozes hadarfchan, hier omtrent zeer duidelyk uitdrukt, daar hy zegt: „ hier Raat niet uwe Zoon, maar ,, uwZaad, datis de KoningMessias." In hem zullen alle gefiagten des Aardryks gezeegent worden: hier in beRond zyn geloove, dat geloofde en omhelsde'hy, dat hy een middel tot een Zcegen zoude zyn , en dat in hem, of doorhem, namelykdoordenMEsbias, die van hem moeR afRammen, alle gefiagten des Aardryks gezeegent, gezaligt, k?an den dienR der Zonde en vloek der Wet yerloft, en met Godt verzoend zullen wor3en. Niet als of alle Menjchen, hoofd voor hoofd,  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 137 hoofd, dit zullen deelagtig worden , neen, maar allerlei zoorten van Menfchen, uit aiZe Gefiagten, talen, Volken, ende Natiën, die Abrahams geloove zullen hebben, en in zyne voetftappen wandelen, gelyk R. Abar-. banel, dit aangaande in zyne verklaaringe: over deze woorden zeer nadruklyk zegt: j»a nana rvrv ' 'iai naia mm rmnxn omN tyninai' Dia^a' n^yn wansona n^wn o5? w jaixa1 n*notcn „ en weeft een Zeegen: gy zult een Zeegen „ zyn onder de Volkeren, als gy hun lee„ ren en bekend maken zult het Waar„ achtige geloove, omdat daardoor ., de Waereld volmaakt zoude worden. (En „ een weinig lager op dezelve pag. zegt hy) „ WXÖN3 D^ya mrfrKn dd-idtv >a „ la-on mx nr tyi • unr mysonai „ nOlKH mnSJtyD ^3 *p want door „ hem, en door zyn Zaai, zal Godt in de „ Waereld openbaar gemaakt worden; en „ hier op word gezegt, ende in U zullen al„ k gefiagten des Aardryks gezeegend worden, „ tfwfr wis ' nra mvon p«i „ irs% nnatra *?3^ jók ' D'anaa vrp „ mistra1? nipnnv o^ya ikw „ ' IfUlQXl en dat moet niet verftaan wor„ den als of de ganfche Waereld , hoofd „ voor hoofd , zoude gezeegend worden , w neen, maar alleen dat geflagt, dat in „ de Waereld zoude zyn, dathemgehoorzaI 5 » men, l. Abar- 'lanel '0.49:3.  : : ( i i i i « 1 3 i Gen. 12: i Gen. 23: 9- [38 ISRAELS VERLOSSINGE , men, en zyn geloove navolgen zou, die , alleen zullen gezeegent zyn." En door dat geloove is hy, geroepen zynle, gehoorzaam geweeft om uit te gaan, — 'a door dat geloove is hy een Inwoondergeveeft in het Land der belofte, als in een 7reemd Land, ende heeft in Tabernakelen gewoond; in Tenten, gelyk de Reizigers in Vreemdelingen gewoon waren, om dat lezelve ligt neder te zetten, en ook ligt op e nemen waren, om dezelve op eene ande» e plaats over te brengen: en dat niet al leen >y, maar ook IJaac enjacob, die mede Erfgenamen waren van dezelve belofte ; dit Land Canaan was hem van Godt beloofd, selfs, toen hy nog geen Kind, geen Zaad ;n hadde, zeide de Heere tot hem, u-wen Zaade zal ik dit Land geven. En deze belofte heeft Godt naderhand zo menigmaal lerhaald en met hem vernieuwd, Gen 13 ; rs en 15 : 18. en deze belofte was ook aan IJaac en Jacob gedaan, Gen 26: 3: 4. en 18: 13: 14. zo dat zy mede Erfgenamen varen dezer belofte , en nogtans moeften sy, zowel als hy, in het Land der belofte, ils in een vreemd land, en in Tabernakelen woonen : de Heere gaf hem geen Erfdeel in het zelve, geen voetftap! alles wat hyin Canaan tot zyn eigendom hadde, was een Akker en Spelonke, welke hy van de Zoonen Hets tot een Erf begraaffeniffe gekogt hadde; en om niet te fpreeken van alle de Rampen en tegenfpoeden, in welke hy alle de dagen zyns leevens in dit Land heeft moeten doorbrengen; en hoe fmertelyk dit voor  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 139 veor hem moet zyn geweeft, van den Mond der Waarheid te hooren, dat zyn Zaad, nog eerft 400 jaar als Vreemdelingen zoude moeten verkeeren in een Land, daar zy G geen eigendom aan hadden, en aldaar in 1; zwaare dienflbaarheid zouden moeten doorbrengen en gepynigt worden. Evenwel het «eloove overwind hier alles, hy heeft daarom aan de beloftenifle Godts niet getwyffeld door ongeloove, maar is gefterkt geworden in het geloove, om onder alle tegenfpoeden, tot het einde toe in gehoorzaamheid te volharden; als een Vreemdeling in het Land der belofte te leeven en te verkeeren; en als een Vreemdeling in het zelve te fterven en begraven te worden; en nogtans geloovende, en *ten vollen verzekerd zynde , dat, het geene belooft was, hy (namelyk Jebomb) ook magtig was te doen, en dat Godt te zyner tyd, dit Land aan zyn Zaad zoude geeven, gelyk hy het hem beloofd hadde; verder bekommerde hy zich daar mede niet. ö! Dit was hem genoeg, dat hy tot een Zeegen zoude zyn, en dat in hem en door hem, namelyk door zyn Zaad, dat, is de Messias, de Verloffer en herftelder van het gevalle Menfchdom , die nu van hem moeft afftammen , alle gefiagten des Aardryks, alle Volkeren der Aarde, zouden gezeegent en gezaligt worden. Dit was zyn eenige troofi in leven en in fterven; want hy wift in wien hy geloofde! dit maakte zyn herte zo los van het Aardfche Canaan, al moeft hy als een Vreemdeling in het Land der belofte woonen in Tabernakelen, al hadde :n. 15; 3en. 22; :8.  Gen. 15 6. 140 ISRAELS VERLOSSINGE de hy geen blyvende Stad, maar moeft als een Pelgrim van de eene plaats na de ander reizen, dat hinderde hem niet, hy zag een ander en beter Erfdeel te gemoet, na dat hy met volhardinge in geloove en gehoorzaamheid zyn ftryd hier zou geftreeden, en zyn loop volbragt hebben; want hy verwagtedede Stad, die Fondamenten heeft, welkers Konftenaar en Bouwmeefter Godt is! om aldaar in eene eeuwige onveranderlyke* gelukzaligheid te woonen! want dit geloove was hem gerekend tot Regtvaardigheid, : gelyk de fchrift zegt, ende hy geloofde in den Heere, ende hy rekende het hem tot geregtigheid; en geregtvaardigt zynde, is hy geworden een Erfgenaam na de hoope des Eeuwigen levens! ( Het is zeer merkwaardig, dat de ( Targum Oncelos, in zyne uitbreiding ( over dit vers, zegt, jno»03 pO*m ( ' Ï311? TVb najjm '>H „ ende hy ( „geloofde in het (Memra) WOORD ( „ D E S H E E R E N ende het wierdbem ( „gereekend tot geregtigheid." De vraag ( zal nu zyn , wat hy door ( Memra verftaat ? men kan niet zeg( gen, dat hy daar door het fpreekend ( en beveelend Woord van Godt ver( ftaat, dat is onmogelyk, want in het ( eerfte vers van dit Cappittel gebruikt ( hy in zyne uitbreiding niet ino'ö ( Memra, maar Pitgama, nïfi ( KÖJflfl  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 141 ( fof Woord des Heeren , (namelyk ( zyn beveelend en gebiedend Woord) ( tot Abram. En in het byzonder is ( het duidelyk te zien in zyne uitbrei( ding overDeut. 5: 5. aldus luidende: ( mnn mo»» pa oxp »mn njk ( pa1? nwn1? kwi Nnya ,pa\j>ai ( ' ''H NOJina rv I* *e dier tyd ( tuffchen het (Memra) Woord des ( Heeren, ende tuiTchen u, om u ( (NOJflS Pitgamd) des Heer enWoor daan ( te zeggen: Ziet men hier uit niet duide- ( lyk, dat hy door N")0'0 Memra, ( niet verftaat het gebiedende Woord ( van Godt? want dat onderfcheidhy, ( en drukt het zelve uit met ( Pitgama, en niet door Memra. ( Ook kan men niet denken, dat hy ( daar door den Naam des Heeren zou( de verftaan; want hy gebruikt nooit ( het Woord Memra in dien zin, maar ( altyd NOB' Schema. Zie hier van ( Gen. 4: 26. 1 Samuel 17: 45. Ze( phanja 3: 9. Joel 2: 32. en op meer andere plaatzen. En in zyne uitbrei( dinge over 1 Samuel 20: 42. is het ( nog ten klaarften te zien, alwaar hy ( zegt, doe zeide Jonathan tot David, ( gaat in Vreede , het geen wy beide, ( '»H NOLJ'a (bifchma) in den Naam ( desHeeren gezworen hebben, zeg- (gen.  R. Menachemover Gen. Targum Jonathan en BenUzie over Gen. 142 ISRAELS VERLOSSINGE ( gende, THD W '»H tno'ö ( ' het Woord des Hee- (ren zaZ getuigen zyn tujjchen my, ck-* ( de tujjchen u. Zie daar, hier onder- ( fcheid hy NötP Schema van ( Memra, en dus moet hy zekerlyk ( door Nlü'ö Memra iets anders ver( ftaan, dan den Naam des Heeren. ( Ook kan men niet zeggen gelyk ( R. Menachem denkt, dat hy de ( rtiDtJ' Schechinah, de heerlyk( heid Godts, daar door zou verftaan; ( want dan is de vraag, waarom ge( bruikt hy hier ook niet het Woord ( rOOt? Schechinah, gelyk hy het ge( bruikt Levitikus 26: 12. daar hy ( zegt: \iyyi 'JlJDtT n£TN1 ende ik ( zal myne Schechinah onder u doen ( woonen : En leeft men den Targum ( Jonathan en Ben Uziel over dit vers. ? ( Zo ziet men dat hy een onderfcheid ( maakt tuffchen de n3,32' Schechinah ( en N"iO'0 Memra, daar zyne uit( breiding aldus luid: ende ik zal de heer( lykheid van myne rODC S c h e c h i( nah onder u doen woonen, en myn ( iHÖ'ö (Memra) woord, zal zyn ( uwe Godt de Verlosser. En ( de Targum Jerujchalmi zegt in zyn C uitbreidinge over Deutern. 26: 17.  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 143 (' xn1?^ pa1? nno1? p Nov ( gy hebt beeden bet (Memra) woord ( des Heeren, tot Koning over u ge* ( field, dat h y uwe Godt zal zyn. ( Hier uit kunnen wy klaar zien , ( dat de Targumiften door Memra, ( niets anders verftaan, dan Godt, ( Ta, Godt den VerloJJer, DEN ZOO( NE DES LEVENDIGEN ( GODTS, tot wien de Vader ge( zegt heeft, njitf »J3 gy zyt myn ( Zoon, heden hebbe ik u gegenereerd. ( Wiens uitgangen vanE eu wigheid ( zyn; die geboren was als de afgron( den nog niet en waren; door wien ( alle dingen gemaakt zyn, gelyk de ( Targum Onkelos in zyn uitbreiding over ( Jefaia 45: 12. zegt, ik hebbe door myn {_ Woord de Aarde gemaakt , en zo ( ook over Jefaia 48: 13. ook door myn ( Woord heb ik de Aarde gegrondet , ( en niet alleen de Aarde, maar ook ( den Hemel, gelyk de Dichter zegt, ( door het Woord des Heeren zyn de ( Hemelen gemaakt. ( Ja dat meer is, de ganfche verlos( finge isvanjEHOVAH beloofd, door ( dat N"ia>E Memra, namelyk den ( Zoone zyner liefde, te zullen gefchie( den ; gelyk gy vinden kunt Hofea (1:7. daar Jehovah zelf de fpree( ker is, volgens vers 2 en 3. die be- ( looft Pfalm i ï 7. Wicha ;: 1. Spreuke 8: 23. Pfalm 33: 6,  en EEUWIGE BEHOUDENIS. 145 (zullen pnan»»i pur '»h ( ^NISJ'H NJHT geregtvaar( digt worden ende zich beroemen bet C ganjche Zaad Israëls: en daarom zegt ( de Targum zeer wel, ende Abraham ( geloofde in het (Memra,) Woord ( des Heeren, namelyk den Zoo( ne des levendigen Godcs, den eeni( gen Goel, dat beloofde Vrouwen( Zaad , dat nu, wat het vleefch aan( gaat, uit zyne lendenen zou moeten ( voortkomen, waar in alle gefiagten ( der Aarde zullen gezeegent worden! ( en dit geloove wierd hem gerekend tot ( Regtvaardigheid. ö Ja, dit ( alleen is het eenig middel waar door ( de Zondaar kan geregtvaardigd wor( den, namelyk het geloove in den Mes( fias , en die in hem geloofd , heeft ( het eeuwige leeven. ,, Och! dat het Zaad Abrahams na den vleefche, in de ,, voet/lappen van hunnen Vader Abraham ,, den Vader aller gehovigen mogte wande„ len, en gelyk by in het WOORD, „ (Jiet welk vleefch is geworden, en onder „ hun gewoond, en die zyne Ziele tot een „ Schuldoffer en Rantzoen gefield heeft, „ en eene eeuwige verloffinge te wege ge,, bragt) beeft gelooft, dat alzo ook zy in „ hem mogten geloovcn, en uit zyne vol„ heid ontfangen genade voor genade!" En niet alleen dat Abraham geloofde in dat Memra, den Messias, dat beloofde Vrouwen-Zaad; maar ook Ifaac en Jacob, en II. Deel. K ver«  Gen. 48; 4:5:6- Gen. 31 ri: 13' Exod. r46 ISRAELS VERLOSSINGE eerder alle de oude Vaderen. Door het geloove heeft Isaac zyne Zoonen Jacob enr Efau gezeegend, en toekomende dingen aan haar voorzegt . . . door het geloove heeft Jacob ftervende een iegelyk der Zoonen Jofephs gezeegend , .... en in het geloove den Godt Abrahams aangebeden , die hem gevoed , en den Engel , dien GOEL, die hem verloft heeft van alle kwaad, dat hy deze Jongelingen Zeegenen zoude; want dus luid zyneernftigeen Godtvrugtige beede: de Godt, voor wiens Aangeziehte myne Vaders Abraham en IJaac gewandelt hebben, die Godt, die my gevoed heeft van dat ik was tot op dezen dag, die Eng el,. die my verloft beeft van alle kwaad, zeegent deeze Jongers, enz. Ik hebbe reeds in het Eerfte deel pag. 87. uit uwe Rabbynen aangetoont, „ dat hier „ Jacob geen gefchapen Engel aanbad , maar dat deze Engel, de O'rfrK El oh ia „ was, van wien hy in het voorgaande 15 ,, vers gefproken heeft." Nu zal ik hier alleen nog tot uwer overtuiging by voegen, dat het dezelfde Engel was, die hem op het Veld by zyne Kudde verfcheen, en die toe : hem zeide: ik ben die Godt vanBetb-el, alwaar gy het opgeregt teken gezalft hebt: het was dezelve Engel, die naderhand Mozes in een vlamme des Vuurs uit het midden eens 3: Braambofiches verfcheen , en die tot hem zei3'de: ik ben de GODT uwes Vaders, de Goot Abrahams ,rfeGoDT Ifaacs, ende de G o d t Jacobs. En dezelve Engel was Israëls leidsman  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 14 man om hen op den weg te behoeden en ni die plaatze te brengen, dewelke hun bereic was, en Jehovah waarfchouwt hen opeene zulke nadrukkelyke wyze , zeggende ; Hoedt u voor zyn aangeziehte, ende weeft zynt Jlemme gehoorzaam, ende en verbittert hem niet. want hy zal ulieden overtredingen niet vergeven^ want myn Naam is in het binnenjle van hem; wie heeft magt om Zonde en overtredingen te vergeven , dan alleen Godt? Hoe kar van een gefchapen Engel gezeid worden, dal Godts naam in zyn binnenfte is? en hoe zou Godt aan Israël zo fcherpelyk waarfchouwen, dat zy zig voor dien Engel hoeden, ende zyne ftemme eerbiedigen en gehoorzamen zullen, daar immers Godt zyne eert geenen andren geven zal: Maar die Engel was de Elohim, de Eeuwige Zoone Godts! h"ï heeft magt om de Zonde te vergeven! en HEM moeten alle Menfchen Eer en, gelyk zy den Vader Eeren ƒ hy is jnxn de Heere (dien David zynen Heere noemt) te weeten de ENGEL DES VERBONDS: En hy word "j^D genoemd, om dat hy in de Volheid des tyds, van Godt zynen Hemelfchen Vader, in de Wareld zou gezonden worden , om eene BLYDE BOODSCHAP te brengen den Zagtmoedigen, om te verbinden de gebrokene van herten, om de gevangene Vryheid uit te roepen. En dezen Engel noemt Vader Jacob, bü)i GOEL, om dat hy hem verlost heeft van alle kwaad: niet alleen dat hy hem van K 2 La- t l Exodus 23:21, 22. Jefaia 42: '8. Mal.3:i. Jefaia 61 : 1,2,  Gen. 49; 1. Gen. 47: 9- Gen. 49 so. 148 ISRAELS VERLOSSINGE Laban en E/a« geredt en verloR heeft; maar hy heeft hem verloft van alle kwaad! van het kwaad der Zonde, van den Vloek der Wet, van de magt des Satans, ja van den Eeuwigen dood! en dezen Engel, die de Bronwel van alle Zeegeningen is, bad hy aan dat hy deze Jongers Zeegenen zoude. En zo heeft hy ook door den Geeft van dien Engel aan zyne twaalf Zoonen voorzegd en verkondigt, het geene hun mniO D'ö'il in de navolgende dagen wedervaren zoude: Ja dat meer is, hy, die met zyn eigen Mond voor Pharao beleeden had, dat weinig en kwaad waren de dagen zyner Vreemdelingfchappen, en die nu op zyn Sterf bedde legt, om te gaan den weg van alle vleefch, die twyffelt niet door Ongeloof aan de belofte Godts, aan zyne Vaderen en aan hem gedaan, maar wierd hoe langer hoe meer verfterkt in het geloove , en is hier nu bezig met zyn ftervende Mond het Land Canaan uit te deelen onder de gefiagten, die nog zouden gebooren worden: Ja zelf het Koningryk, en de heerfchappy aan Ju da toe te wyzen, zeggende: de Scepter en zal van Juda niet wyken, mek de Wetgever van tujjchen zyne Voeten, $y '3 "IJ* tot dat de H^'^ S C HIL O komt, ende denzelven zullen de Volkeren gehoorzaam zyn. Hier had ik een ruim Veld , om uit te weiden, en van dezen Schilo te fpreeken; doch om niet al te ver van myne Stof af te wyken, zal ik 'er alleen dit weinige van aan-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 14. aanmerken. Het is zeer te verwonderen, hoe het mogelyk is, dat zulke geleerde Man nen en Meefters in Israël , zo dwaas en tegen de Waarheid hier over kunnen redeneeren ; zy weeten niet, wie hier door den iïV£j> Scbilo te verftaan zy, en daarom zyn zy het met elkander niet eens, en draaijen zich heen en weder. „ R. Bechai meent, „ dat door Schi/o Mozes zou kunnen ver„ ftaan worden, om dat de letters van » n£pd Mosche, en nVt2> Schilo, een en het zelve getal van 245 uitmaken: „ Aben Efra wil, dat men door Schilo, D a„ v 1 d zal verftaan, en R. Hiskia, de Schry„ ver van Chaskuni, wil daardoor verftaan 9, J e r o b o a m , die te Schilo zoude gekroond „ worden, of anders Achiha den Siloniter, ,, die het kleed van Jerobeam in twaalf ftuk„ ken fcheurde. En eindelyk wil R. Lip„ man, met zyne dwaaze en ydele gedagten „ aandringen op^StadSchilo, tewee3, ten , dat het voorregt van Jüda zo „ lang zou duren, n1?'^'? INT^ "IJ? tot „ dat zy tot de Stad Schilo zouden gekomen „ zyn, of tot dat het einde van de Stad Schilo gekomen, en dezelve zou onder„ gegaan zyn." Moet men zich niet verwonderen over hunne dwaasheid? waarom zo van den regten zin en meeninge desgeeftes afgedwaald, en waarom hier niet den MESSIAS verftaan ? gelyk de Targumifien en hunne oude Rabbynen, ja gelyk zelf van den Talmud word toegeftemd, waar uit ik K 3 maar R. Bechai, Aben El ra, Chas- kuni, mR. Lipman. over 3en. 49 '• [O.  Sanherin Cap. li. Pfalm 72: ii Daniël' 150 ISRAELS VERLOSSINGE maar eenige plaatzen tot uwer overtuiging zal aanhalen. Dat in den Talmud, door nb'jy Schilo, de Mejjias verftaan word, blykt, „ als R. „ Jochanan vraagde, hoe de Naam van de }, Messias was?" zo wierd hem van de andere Rabbynen geantwoord, ' U25$> n^'C rfTB> N2' \D "W nDMB> Schilo is zyn Kaam, gelyk 'er gefchreeven ftaat, tot dat de Schilo zal gekomen zyn: en in het byzonder van de Targumisten, zo wel van Oncelos , als Jonathan, en Jemfchalmi in hare uitbreiding over dit vers, alwaar zy zeggen, N»H HOn NITB'B WH "ty 1 NJTOVa 35 tot dat de Messias Awwe» zal, „ wz'ra fo? Koningryk toebehoord." Het welk overeenftemt met Berefchit Rabba, die deze woorden op dezelve wyze verklaard, ö Ja! hy is de waare Schilo, zyn is de Waereld ende hare Volheid, hem heeft Godt de Vader gezalfd, als Koning over Sion den Berg zyner heiligheid, en gefteld om te heerfchen, en als Koning teregeeren, niet alleen binnen de landpalen van Canaan, gelyk de Koningen van Juda; niet alleen over de Nakomelingen van Jacob en het vleeslyk Israël; maar hy zou een Koning zyn over de geheele Aarde. Hy zoude den Heidenen , den vreede verkondigen, ende hem zidlen r de Volkeren gehoorzaam zyn: Ja alle de Koningen zullen zich voor hem nederbuigen, alle heidenen zullen hem dienen, hem is ge-  enEEUWI GE BEHOUDENIS. 151 gegeeven heerfchappy, endeeere, ende het Koningryk, dat hem alle Volkeren, Natiën, en Tongen zullen eeren. Doch niet zo, waarde Broeders, gelyk gy nog ten huldigen dage eenen Mefftas verwagt, na uwe ydele gedagten, die als een Waereldlyke Monarch, met groote pragt, en uitwendige gedaante zich openbaren, en U tot groote Heeren, en vermogende lieden na de Waereld maken zal; ja zo dat alle Koningen en Vorften hunne Kroon en Scepter voor uwe Voeten zullen komen nederwerpen en u dienen. (Waar van ik in het vervolg nog iets meer denk te fpreeken) Och.' ik bid u, tot hoe lange, tot hoe lange, zult gy zulke gedagten der ydelheed e n in het binnenfte van u laten verrmgten ? Daar is van Godt nooit zulk een MeJJïasbeloofd, gelyk gy u verbeeld; maar zyne kom- [ fle zou regt in tegendeel zyn, zonder uit-: wendige gedaante en heerlykheid: Ziet u KONING zal u komen \jy ARM, rydende op het Veulen eenes Ezelinnes, word by den Propheet Jefaia en Zacharia voorzegt; ja, hy zou zyn veragt ... een Man van fmerten, en verzogt in krankheid; hy zou onze krankheden op zich neemen, en onze fmerten draagen; hy zou om onze ongeregtigheden verwondet, om onze overtreedingen verbryzeld worden, op dat hy door zyne ftriemen onze wonden zoude geneezen, en door den, arbeid zyner ziele veele Regtvaardigen. Neen, de heerfchappy van den Mesfias beftaat niet in uitwendige pragt en heerlykK 4 heid, 'efaia 53: focb. omsN 'jnï ' omsta ' WIN D^n ïniiOp^ ' DiTON1? TtffV '♦JVTK ♦JiyOIS' 5, onze Rabbynen hebben „ dit verklaard en toegepaR op onzen Vader „ Abraham, en ik verklaar het ook zo, ge„ lykzy, namelyk, de Heere beeft gefpro„ ken tot mynen Heere, dat is tot Abraham, „ dien de Waereld genoemd heeft Heere; „ dus noemden hem de Zoonen Hets, wan- „ neer zy tot hem zeiden: ♦JtyOÜ' :„ boord ons myn Heere. '^O'1? 3C Zit „ tot myner Regterhand , dat is, aoynn n waSc en vertrouwd op myne „ hul-  2 Sarnut 21: 17. Pfalm 118: 15 16. R. Ifaac benAbra- ham Chifuk Emuna C. 40. Fo. 82. 172 ISRAELS VERLOSSINGE „ een van de Zangers, dezen Pfalm op Da„ vid gedicht hebbe, toen de Mannen l„ Davids zwoeren, zeggende, gy en zult niet ,, meer met onsuittrekken tenJtryde: toen heeft „ de Zanger begonnen, de Heere heeft ,, tot mynen Heere, namelyk tot David, „ gefproken ^-ry^ zit tot myner Reg„ terhand, datis, zit in myn huis, en dient „ my, vertrouw op myne Regterhand, en „ op myne fterkte, want de Regterhand des „ Heeren doet kragtigedaaden, en dus hebt „ gy niet meer van noden om uit te trek„ ken ten ftryde, want de Regterhand Godts „ zal van uwent weegen ftryden, en hy zal ,, uwe Vyanden voor u verflaan, en ver„ treden, en haar zetten tot een Voetbank „ uwer Voeten." En deze verklaring word ook van R. Ifaac ben Mraham nagevolgd in zyn Boek Chifuk Emuna. Men kan wel zien, dat hy zich aan deze plaatfe meer heeft laten geleegcn zyn, als R. Salomon Jarchi en R. David Kimchi, om zulk een aardige verklaring uit te vinden , die in den eerften opflag eenigen fchyn heeft: Maar hoe kan deze geleerde Man toch zo dwalen? ik wil niet fpreeken van het opfchrift van dezen Pfalm, het welk duidelyk aanwyft, dat David zelf de opftelder daar van is, zo wel als van de andren die het zelve opfchrift hebben, of men moeft al de Pfalmen, die zyn opfchrift hebben, hem ontzeggen, en naar zyn eigen zin een anderen Dichter zoeken uit te vinden; maar moet ik vraagen, hoe kan het overige van de-  Me- drafcb Tillim over. Pfalm 18. Fo. 17. Pfalm 110: 1. R. Mozes hadarfcban in Berfcbit Rabba over Gen. 18:1 Pfalm 110: 1. 174 ISRAELS VERLOSSINGE gezach en heerfchappy aanwyR,) noemen, en dus hem als zynen Heer erkennen en eerbiedigen ! Neen , maar onze godzalige David fpreekt hier door den H. Geeft van den MESSIAS, gelyk uwe oude Rabbynen toegeftemt, en dezen Pfalm op den Meflïas toegepaft hebben, ,, R. Joden heeft in den Naam van „ Chama gezegt: y&\Q n£pn "rnj?1? „ ' wo'4? fT^En ~pD in den toekomen„ den tyd, (waar door uwe Rabbynen een„ parig verftaan, de dagen des Meflïas) zal „ de heilige en gezeegende Godt den Ko„ ning Messias doen zitten aan zyne „.Regterhand, gelyk 'er gefchreeven ftaat, „ to'1? yv ww^ mn» osu &Hee- „re heeft tot mynen Heere gefproken, zit „ tot myner regterhand-".. . Op eene diergelyke wyze zegt ook R. Mozes hadarfchan, 1 nnö 'V? 'l ÜW2 *[ ' unyon *p'0'i iiw po ^ jnm rr&isn "po 2'cïo rópn Nin1? Tny'? 'j'o'1? ae> 'jnN1? mn' okj iomp "iro,l7 R. Berachia in den Naam van R. Levi, „ opende de Woorden uit Pfalm 18: 36. „ Ooi #eZ>t gy den fchild uwes hcils gegeeven, „ ende uwe Regterhand heeft my onderfleund, „ dat is, in de toekomende tyd zal de hei„ lige en gezeegende Godt, den Koning „ Messias doen zitten tot zyner Regter„ hand, gelyk'er gefchreeven ftaat, deHee„ re heeft tot mynen Heere gezegd, zit tot my- ner  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 17 tot myne Regterhand. (2). Het verklaren va dit befluit en Verbond in de voorzegginge en belofte, door den Mond der Propheete van 's Waerelds begin af. (3). David zie door den Geeft der Prophetie vooruit op'di dadelyke vervulling, in des Meffias verne dering en daar op volgende verheerlyking namelyk, als hy het groote verloffingswerl zou volbragt hebben , zo heeft David di voorziende gefproken van zyne opftanding< en verheerlyking, zeggende; de Heeri heeft tot mynen Heere ge/proken, zit tut mynei Regterhand, enz. waar van ik nog wat nadei denke te fpreeken, wanneer wy zullen handelen over den Staat zyner verheerlyking. (4). Hy noemt hem ]ttü» JESCHUA, het welk afftamt van yw en beteekenc Heiland, of Zaligmaker, van wien hy alleen zyn Heil en Zaligheid verwagte. Dus hooren wy onzen Godtzaligen Dichter zugten in zyne verleegendheid. Myne Ziele is bezweeken van verlangen na uw heil, daar na was al zyn verlangen en begeertens uitgeftrekt, Buiten dat was 'er niets in de geheele Waereld, het welk zyn Ziele koride geruft Hellen en vergenoegen, daarom roept hy uit: u! Godt zegt toch tot myn Ziele, ik ben uw heil. Dit was ook zyn roem en trooft in het midden van alle zyne benauwdheden , de Heere 1/ myn licht- ende myn heil. Dit: was zyne droefheid, dat het Zondig en wederfpannig Israël vergaten den Godt hares H e ilands, en wanneer hy door den Propheetifchen Geeft fpreekt van den overwinnenII. Deel. M den 7 1 1 1 t t c Pfalm up: 8. Pfalm 35: 3- ?iahn 17 ■• u Pfalm 106; 21,  Jefaia j8o israel5 verlossinge ligheid niet alleen te verwerven, maar ook om dezelve te kunnen loepqjjen. 6! Welk een groot en onuitfpreekelyk geluk is dit, den algenoegzaamen Jehovah, den Zoone des Levendigen Godts, tot zynen Zaligmaker te hebben.' met minder kon de Zondaar het niet Hellen, en meerder heeft hy ook niet van nooden. ö! Hoe gelukkig en Zalig is zulk een Menfch, wiens Zaligheid in handen van den algenoegzamen Jehovah is, die wel zorg zal dragen, dat, al wat hem van den Vader gegeeven is, hy daar uit niet een zal verliezen, noch iemand dezelve uit zyne hand zal rukken, maar hun allen het Eeuwige leeven zekerlyk zal geeven. HY heeft een Naam, welke boven alle Namen is,- men noemt zynen Naam niet alleen wonderlyk, Raad. fterke Godt, Vader der Eeuwigheid, Vreede-Vorft, maar zyn Naam is ook voornamelyk yu?» J Es c H u A, om dat hy zyn Volk Zalig maakt, op dat zich in zynen Naam zouden buigen alle Knien der geener die in den Hemel, ende die op der Aarde, ende die onder de Aarde zyn; en alle ïonge zoude belyden, dat $nt$>» Jeschua de MeJJias, de Heere zy, totheerlykheid des Vaders, ö! Zalig is hy die gelooft in dien Zaligmaker, en zich aan hem toevertrouwd om door hem , als een arm Zondaar, gezaligt te worden! (5). En ten laaften , David noemt hem fVB'O M a s c h 1 a c h (of Mejjias) overgezet zynde (in de Duitfche taaie) de ge zalf- de;  R. Zadia Vaou over Jefaia 53 R. Abar bami over Jefaia 53 i96 ISRAELS VERLOSSINGE „ dewelke mee de komfte van den Meffiaszoude verzeld gaan, voor dat arme en ,, tegenwoordig veragte en onderdrukte „ Joodjcbe Volk, hoe hy haar in het Land „ van Canaan zou brengen, en tot groote „ Heeren maken enz; dan zullen de Hei„ denen metbefchaamdheidbelyden, en met y, venvonderinguitroepen , wie heef t geloof d? „ al heeft men het ons voorzeid, wie heeft „ dat kunnen gelooven van dat veragte „ Volk? En aan wien is de Arm des Heeren „ Geopenbaard. R. Zadu'gaon zegt, „ dat hier in deze Prophetie de Propheet „ Jeremia moet verftaan worden , en R. „ Abarbanel, die zelf het gevoelen der oude „ Rabbynen aanhaald , is nog de grootfle „ vyand van dien Meffias, en daarom wil „ hy hier Jofias den Koning van Juda ver„ ftaan, dat hy om de Zonde des Volks, „ van den Koning van Egypten is gedood „ geworden."— En dus dwaalén zy, als Schaapen, en keeren zich een iegelyk na zynen weg, die hem na zyn verduifterdver ftand dunkt de befte te zyn: het is hun het zelve, op wien zy denken, op dat zy vooral niet nodig zouden hebben zulk een nedrigen, armen en veragten Staat op den M e ss 1 a s, den Koning der Joden, toe te paften. Doch hunne gedagten zyn zo ongerymd , dat 'er niet een vers in dit ganfche Cappittel is, het welk hunne gedagten niet tegenfpreekt; want hoe zoude van Israël in het gemeen, of van Jeremia en den Koning Jofias in het byzonder, kunnen gezegd wor; den, dat zy nooit geen Qnregt zouden ge- daan  en EEUWIGE BEHOUDENIS. i97 daan hebben , noch bedrog in hun Mond ge weeft is, gelyk de Propheet hier in het 9^ vers, van hem zegt ? daar immers Mozes, de Man Godts, zelf zyne Ongehoorzaamheid en Onvolmaaktheid belyd ! gelyk wy zo de bezondere zwakheden der Patriarchen en andere Godzaligen mede in Gods Woord feefchreeven vinden, waarom ook de wyze en de vroome Koning Salomon te regt zegt : daar is niemand op Aarde Regtvaerdig, die niet en Zondigt; Ja dat meer is, hoe zoude op hun toegepast kunnen worden , door zyne kennijje zullen veele Geregtvaerdigt worden, want by zal hare Ongeregtighedendraagenl Daar immers de Regtvaerdigfien onder hun, niet door en in zich zelf, Regtvaardig waren, maar alleen door den geloove in "Üp"vy mrp Jehovah onze Geregtigheid, zyn geregtvaerdigt geworden, (gelyk wy reeds hebben aangetoond.) En dus fpreekt het van zelf, dat zy onmogelyk door hunne Regtvaerdigheid, andere kunnen Regtvaerdigen! en hoe zouden zy de Üngeregtigheden van anderen draagen, daar zy hun eigen pak, hunne eigen Ongeregtigheden niet kunnen draagen, of zy zouden 'er voor eeuwig onder moeten bezwyken ƒ Daarom lyden zy dezelve door het geloove op het Lam Godts, het welk alleen hunne Zonde draagen en wegneemen kan; zynde de MESSIAS, van wien alleen dit gezegd kan worden, HY wift van geene Zonde, niemand kan hem van Zonde overtuigen ! H Y heeft nooit onregt gedaan, noch bedrog in N 3 zy. Pred. 7- 20. vers n.  Jefaia I: 97- Jefaia 5: 16. 198 ISRAELS VERLOSSINGE zynen Mond geweeft: Doch het behaagde den Heere hem te verbryzelen, op dat door hem veele zouden Geregtvaerdigt worden: en zo heeft Godt hem, die geen Zonde gekend en heeft, Zonde, (dat is een Zondoffer) voor ons gemaakt, op dat wy zouden worden Regtvaardigheid Godts in hem. Zo moeft Sion door Regt verloft worden, ende hare wederkeer ende door Geregtigheid; Zo moeft de Heere der Heirfcharenverhoogdworden door Regt, ende Godt, die heilige, geheiligt worden door Geregtigheid. Zo moeft VORST MESSIAS de Ongeregtigheden zyner uitverkoorenen draagen, en zyne Ziele tot een Schuldoffer Rellen, om hun met zyn dierbaar bloed te befprengen, en te reinigen van alle hunne Zonden; en door toerekening van zyn eigen Geregtigheid , hun voor Godt Regtvaerdig te maaken. En daarom, gelyk het Lighaam de fchaduwe overtreft, zo oneindig ver overtreft ook zyn Priefier-Ampt, de Wettifche Hogepriefters, die na de Ordeninge Aarons waren; zy waren Menfchen, genomen uit de Menfchen, en dat wel Zondige Menfchen, en daarom hadden zy van nooden, eerft voor hun eige Zonden te offeren, en daar na voor de Zonden des Volks. En wegens de on • volmaaktheid van hunne Offerhanden, die de Zonden niet konden wegneemen, noch de Confcientie Reinigen, moeften zy dezelve Jaarlyks herhalen. Maar H Y , ook wel uit de Menfchen genomen, op dat hy een getrouw en barmherüg Hogepriefter zoude  enEEUWIGE BEHOUDENIS. de zyn, die met Arme, behoeftige Zondaren, medelyden konde hebben, heilig, onnozel, onbefmet zynde, die geen om egt gedaan heeft, noch bedrog in zyne Monde geweeft en is, moeft zyn eigen Ziele uitftorten in den dood, en hem zeiven tot een Offerhande , voor de Zonde des Volks, Gode opofferen , op dat zyne Offerhande eene Eeuwige kragt van verzoeninge zoude hebben; nog eens, H Y overtreft alle de Wettifche Hogepriefters , zy waren Priefters na de Ordeninge Aarons, die zonder Eedzweeringe Priefters zyn geworden; maar H Y door Eedz weeringe,door dien die tot hem gezegt heeft, ^ Heere heeft gezworen, en het en zal hem niet berouwen, gy zyt PRIESTER in der Eeuwigheid, na de Ordeninge van M E L C HIZEDEK, welkers Priefter-Ampt in Godts H. Woord als eeuwig word befchreeven, vermits 'er niet gemeld word, noch van zyne Voorzaten, van wien hy het ontfangen, en overgenomen zou hebben, noch van zyne Nazaten, tot wien zyn Priefter-Ampt zou zyn overgegaan; en na deeze Ordening is Kening Meffias ook P R l E S T E R IN D E R EEUWIGHEID! gelyk het op hem niet gekomen is door zyne Voorzaten, zo is het ook van hem niet overgegaan tot andere, om dathyinder£e«ïü/g/^i^blyft: Melchizedek, was een Koning van Salem, en een Priefler des Alderhoogften ƒ dit was iets byzonders, dewyl Godt onder Israël deze twee Ampten van eRanderen hadde gefcheiden, en het Koninglyke aan Juda, en het Priefterlyke aan Levi gegeeven heeft; zynde deze twee Ampten zo zwaar N 4 en Pfalm iio: 4.  200 ISRAELS VERLOSSINGE en gewigtig , dat een ieder daar van , wel een Perzoon voor zich zelf vereifchte, om het zelve getrouw, en na behooren te kunnen waarneemen, gelyk ook nooit, onder Israël, iemand deze twee Ampten te gelyk bedient heeft, Jeremia was wel een Propheet en Prietter, en David was wel een Koning en Propheet, maar nooit Prieiter, en Koning ; zo dat deze Perfoon Melchizedek hier in boven andere uitmuntende was, om daar in een uitmuntend voorbeeld te zyn van den MeJJias, die alleen bekwaam was, beide deze ampten Getrouwelyk uit te voeren , en die dezelve noodzakelyk ook beide moeit bedienen; want hy moeit niet alleen PRIESTER zyn , om des Zondaars ver: loffinge te verwerven, en zyn Volk met Godt te verzoenen; maar hy moeRe ook KC). NIN G zyn, om die verworven Zaligheid , aan de Uitverkoorne Zondaars toe te paffen, en om door zyne magt hun te Regeeren en te bewaaren , dat de Poorten der Helle dezelve niet zullen overweldigen: waar over ik my niet verder zal uitlaten, om dat ik reeds in het voorgaande gefprooken heb en aangetoont, hoe dat het Koningryk van den Meffias niet van deze Waereld is, als ook van de voortrerlykheid zyns Koningryks, en dat hy is de KONING der Koningen, e«AHEERE der Heeren! Zie daar, waarde Broeders.' in het kort, zo veel mogclvk was, U voorgeftelt de AMPTEN des Meffias, als dengrootRen Propheet boven Mozes , als den grootften Hoogepriejier boven Aa>on, en als den uit, mm-  Zach: 12 10. Sanhedrin Fo. 98. 206 ISRAELS VERLOSSINGE „ neemen en erkennen zullen voor hunnen „ MeJJias, doch zy zullen hem eendragtig „ wederftaan, onder het geleide van Me s„ sias de Zoone Josepus (die vol„ gens het fchryven van den Jalkut over „ 1 Kon. 17. der weeduwen Zoon, denwel„ ken de Propheet Elias levendig heeft gej, maakt, zoude zyn) en die eigentlyk met „ zyn regte naam zoude genoemd zyn Ne„ hernia de Zoon Uziël, deze zoude veelepy„ nen en fmerten moeten uitftaan en zeer „ veele lyden, en eindelyk in den oorlog „ tegen Akmilüs door het Zwaart fterven; „ gelyk gefchreeven is, ende zy zullen my ,, aanjchouiven dien zy doorjtooken hebben." (En met deze verdigte Rabbynfche Roman willen zy, in hunne dwaasheid, goedmaken, alles wat 'er in Godts Woord gemeld word, van den Staat der verneedring, van het lyden en dood van den waaren Meffias!) Maar als dan zoude komen de Messias de Zoo* ne Davids, die zo een lange tyd op de Stadspoorte van Romen gezeeten heeft, en deze zal het begonne werk der verloffinge volbrengen , hy zal zyn Regiment vergaderen , en flryden tegens drmilus, en hem overwinnen, en dus zal hy Israël verloffen van de hand der Romynen, en hun in Canaan brengen, en hun geven de Rykdom van alle Volkeren, het zy door hem overwonnen, of vrywillig tot hem gebragt, en hun alzo tot Vorften en groote Heeren maken: dan zal hy den derden Tempel opbouwen, en de Offerhande herftellen. En eindelyk veragt gy» volgens de verzekering des 'lal* muds,  enEEUWÏGEBEHOUDKNIS. so7 muds, dat Godt de Heer eene groote en zeer koftelyke maaltyd voor ulieden zou toerigten, en dat een ieder Jood aan eene byzonder goude Tafel zou zitten, waarop dealder-1 heerlykfte fpyzen zullen gebragt worden : 1 (i). dien grooten Leviathan, die nu wegens zyne grootheid, alle dagen eenen Vifch, die drie mylen plaats beflaat , tot zyne fpyze hebben moet. Hoe groot moet dan by gevolg de Leviathan wel zyn! (2). Den Vogel Juchni, die zekerlyk ook ontzaggelyk groot moet zyn, volgens het verhaal des Talmuds, dat deze by ongeluk in het Vliegen een Ey : hadde laten vallen, hetwelk driehonderd Den- . nenboomen gebroken , en zefiig Steeden overftroomt heeft. (Van eenen diergelyken Vogel word ook wel in den Talmud verhaald, dat Rabba met zyne Oogen gezien heeft ee nen Vogel in zulk diep Water ftaan, waarin al reeds voor zeven jaar eene Byl gevallen , en nog niet op den grond gekomen was; Denk eens welk een diepte! en nogtans , raakte het Water niet verder dan toe aan den Schenkel van dezen Vogel, en zyn hoofd kwam tot aan den Hemel. Doch ik kan het niet bepaald zeggen, of dit dezelve Vogel Juchni is, van den welken wy eerft gefproken hebben, en daarom zal ik den Vogel laten vliegen, en verder de kostelyke maaltyd, en wat daar nog moet opgedragen worden , met verwondering befchouwen.' (3). Hier moet ook Offevleefcb zyn , en dat wel van dien grooten Offè, die op den eerften Vrydag (der Schepping) zo groot gefchapen was, dat hy zelfs in de Zond' "ainitb 'o. 25. Becbco■otb Fo. Baba bathra Fo. 75- fVaiikra Rabba c: 22.  Baba bathra Fo. 74. Baba bathra Fo. 73. ao8 ISRAELS VERLOSSINGE Zondvloed niet verdronken is , en dus tot nog toe leeft; weidende alle dagen het Gras van duizend Bergen, en al het Water, hetwelk de Jordaan, in een half jaar, en volgens het zeggen van R. Simoon, in een ganfch jaar, vergaderd, dat drinkt hy ineen flok uit. (Dus moet gy zekerlyk, volgens uwe ydele gedagten, een van beide vair. Rellen, of dat hy in dit jaar, toen Israël door den Jordaan is getrokken, in het geheel niet gedronken heeft, of dathyjuiftopdienzelven dag, dorflig zynde, het water des Jordaans opgeflorpt heeft.) De vierde fpyze, die op deze koftelyke goude Tafel zou opgebragt worden, beftaat in een gezouten Vifch, zynde eigentlyk het Wyfken van den Leviathan; en de reede hier van geeft de '1 almud, namelyk, om dat Godt bezorgd was, dat deze beide groote Vilfchen, nog meer diergelyken mogten voortteelen , daarom heeft hy het Wyfken gedood, en wel ingezouten, op dat het de uitverkoorene verteeren zouden; en op dezelve pag. zegt de Talmud, dat Godt ook om deze rede, de groote Koe, het Wyfke van den grooten Os geflagt, en het vleefch 'er van ter deegen ingezouten en bewaart heeft voor de uitverkoorene, zo dat ook aan gezoute Vleefch geen gebrek zoude zyn, op die groote maaltyd. En eindelyk ten laatflen, zouden 'er twee gebraadene Ganzen op gefteh worden, die, volgens het zeggen des Talmuds, zo Vet zyn, dat hun Vet, gelyk groote Waterftroomen, van hun vloeid .' Zie daar, 6 gy Joodfche Mannen , uwe verdigte goude Tafel met de alder- kos-  enEEUWIGE BE HOU DE NIS. 2o< koftelykfte fpyzen opgedifcht en vereierd^ met varfch en gezoute Vijch, met varfeh en gezoute Vleejcb, en ook met Vogels, en Vette Ganfenl Nu, zou men zeggen, het ontbreekt u nog aanZ^*,- daar gy immers zekerlyk dorftig zoud moeten zyn op zulke gezoutene en menigvuldige fpyzen; maar ook hier voor heeft Godt zorge gedragen, volgens de verzekering des Talmuds, en aan den eerften dag der Schepping eenen Zoeten JVyn gefchapen , en denzelven zo bewaard, dat tot nog toe geen Schepzel dien heeft gezien. En als eindelyk deze voor treiiyke maaltyd gedaan zou zyn, dan zullen de vrugten uit het Paradys opgedragen : worden, en als dan zullen zy zich vrolyk maken en met malkander danzen. Och! waar toe kan toch de Menfch niet al vervallen, als hy het Woord des levendigen Godts gering agt en verfmaad, om het zelve niet te willen onderzoeken, of de leere der Menfchen met het zelve overeenItemt of niet. Ik oordeele de moeite niet waardig te zyn, om my hier op te houden, hunne verdigte fubulen te wederleggen, die in zich zelf zo ongerymd,- befpottig en belachelyk zyn, dat zelfs een Heiden dezelve veragten moet. Waar is toch, ö Israël' uw verftand en redelyk Oordeel? dat gy in zulk eene dwaaze en ydele leer vervallen en verzonken zyt. Och! dat de Oogen uwes verflands geopend wierden, op dat gy mogt zien, hoe verre gy van de Leere der Waarheid verdwaald, en door de Leere uwer Rabbynen en de valfche PennederSchriftgeleerII. Deel. o de:n » Bera* choth Fo* 34- en Sanhe- rin 7o. pp, rainith  aio ISRAELS VERLOSSINGE den misleid en bedrogen zyt, tot zulke ongerymde, laage en vleefehelyke gedagten , omtrent des MESSIAS Perfoon, Natuüre, Ampten en Staaten; hoe zy verworpen hebben, het Waare geloove der Godtzalige Oudvaders, die daar door een goede Naam en getuigenis verkreegen hebben , dat zy Godt behaagden; hoe zy alle de voorzeggingen van Mozes en de Propheeten verdraait en vervalfcht hebben, en volgens hunnen Eerzugtigen en Hoogmoedigen Pharizeeuwfchen geeft, eenen zulken Meffias verzonnen hebben, gelyk zy gaarne hadden, namelyk om hun te verloffen van alle uitwendige verdrukkinge, en tot groote tieeren te maken; en eindelyk om hun te verzadigen met vleefehelyke en begeerlyke dingen dezer Waereld, als eeten, drinken, danzen enz. Is dit niet een middel om het Oude Teftament, het welk u toevertrouwt is y voor befpotting en fmaadheid bloot te Hellen? Ja zelfs de Atheïjlen en Deïften daarmede te fterken en te voeden, als zoude de gelukzaligheid der Menfchen in niets anders beftaan, dan in uitwendige, vleefehelyke en vergankelyke dingen dezer Waereld. ö! Dwaze en ydele gedagten! zou dan het Koningryke Godts beftaan in eeten ende drinken? zou daarom de Heere Godt van het begin der Scheppinge der Waereld af, van den Meffias zo veele hebben laten Prediken? zou dit de meninge des geeftes zyn, van die uitmuntende belofte aan sidam, na zynen Val, in Eeden gedaan? zou dit een algenoegzaame troolt zyn geweeft voor Adam ? zou-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 211 zou dit het einde zyn van Abrahams Roepinge en afzondering ? zou hier in vervult zyn de belofte aan hem gedaan, dat in zynen Zaade alle Volkeren des Aardryks zouden gezegent worden ? zou hier in zyn geloof beftaan hebben, het welke hem de Heere tot Regtvaerdigheid reekende ? zou dat de eenige trooR zyn geweeft van alle Patriarchen en Godtzalige Mannen , een zulken Vleefchelyken en Aardsgezinden Mesfias te verwagten? zouden zy hier na zo verlangd hebben, dat zy daarom alle de heerlykheid van hunne tegenswoordige genietingen verfmaad , en als niets in hunne Oogen geagt hebben? zou dit onzen Godtzaligen Vader Jacob op zyn Sterfbedde zo verkwikt hebben, dat zyn Mond hier van nog moeft overloopen en uitroepen: vp uwe Zaligheid wagte ik Heere! zou dit het oogmerk van den goedertierenen Godt zyn geweeft, om daarom zo veele Wonderen aan het oude Volk Israël te doen ? zou hy daarom hun van alle Volkeren uitverkooren en afgezonderd hebben, het Land Canaan tot hun ErfenilTe gegeven, en omringd metgoedertierentheden? zoude hy daarom dat afkeerig Israël, die geduurigtegens hem Zondigden en zynen toorn verwekten, zolange tyd in zyne langmoedigheid gedragen en gefpaard hebben? ja alle zyne Propheeten dagelyks tot hun gezonden, om hun tot het geloove in den Meffias op te wekken? ik bidde u, waarde Broeders ! ftaat toch hier by een weinig ftil, en gebruikt uw redelyk verftand, naar mate de Heere u gefchonken heeft: ö! O a hoe  Jeremia 8: 8, 2*2 ISRAELS VERLOSSINGE hoe haaR zult gy zien en overtuigt worder* van de dwaasheid en ongerymdheid uwer Rabbynfche Leere! onderzoekt de Schrift. Waarin gy meend het Eeuwige leven te hebben , die van den Waaren Meffias getuigt, en ziet dan of hunne Leer met de Leere der Waarheid, die na de Godtzaligheitis, overcenRemt. Zekerlyk , gy zult hun moeten toeroepen, hoe zcgget gy, wy zyn wys, en de Wtt des Heeren is by ons? Ziet waarlyk te vergeefs werkt de valjche Peime der Schriftgeleerden : Ja, gy zult u over u zelfs moeten verwonderen, hoe het mogelyk was, dat gy zo een lange tyd hunne dwaaze Leere hebt kunnen toeRemmen, en dezelve omheken ! en voor dewelke gy zo geRreeden hebt; Ja zelfs uw leven daar voor zoudt gelaten hebben! En denkt eens na, wat onheilen en droevige Rampfpoeden , deze hunne uitgevondene Leer, onder het overblyfzel van Israël , veroorzaakt heeft ƒ wat is 'er niet al bloeds hier over vergoten geworden , zederd de verwoelling des tweeden Tempels ? wie kan de droevige HiRoriën zonder aandoening en weekheid des harten leezen, die voorgevallen zyn door negen Bedriegers, die zich hebben uitgegeven voor den Meffias, vanGodt gezonden om u uit de hand der Romynen te verloffen en in Vryheid te Rellen: en om dat uwe en myne Vadren reeds met deze Rabbynfche uitgevonden Leere ingenomen en 'er zeer toe geneigt waren om in de bovengemelde vleefchlyke vreugde geRelt te worden, waren zy zo driftig, dat, als 'er ie-  enEEUWIGE BEHOUDENIS.2j Cemand kwam en iets byzonders vertoond zy terftond gereed waren om te zeggen, ■deze niet de Meffias? en dit gaf de Bedriege destemeer gelegentheid om veele ten ve derve te leiden! Indien ik deze droevige Hifb riën, in hunne uitgeftrektheid, zo als deze ve in uwe Boeken befchreeven zyn, hit zou ter neder Hellen, het zou my te ve< tyd beneemen, en daarom zal ik dezelv flechts als met den Vinger aanraken, end plaatzen aanwyzen: De eerfte Bedrieger wasBar-Chochiba, de ze heeft zich in de Stad Better opgeworpei en tot de Rabbynen gezegt, ik ben d Messias, waarop R. Akiba, een der vei maardfte Meefters, aanflonds op zyn zeg gen uitriep, en hem in het openbaar ver klaarde voor den Waaren Meffias, en oj hem toepafte de voorzegging van Bileam Num. 24: 17. Maar deze vreugde dtuirdf niet lang, en zyn Koningryk nam ras eer einde. l)e Keizer Adrianus kwam met eer groote menigte Volks, belegerende de Stadi Better, en doode den Meffias met alle Jogden die hem aanhingen ; en R. Akiba heeft hy met Yzere Kammen het Vel van zyn Lichaam laaten affcheuren! en volgens het •fchryven van Berefchit Rabba Fo. 74. zouden 'er in de Stadt Better agtmaal honderd duizend Menfchen zyn omgekomen. 6droevig uiteinde! De tweede Bedrieger heeft zich in Perfiën opgeworpen; doch dit is voor zo ver qog gelukkig afgeloopen, dewyl de Koning O 3 hem 3 e5 is rs r)1- t l S Q . Sanbe* j drin ^.Cap. ru > > l Zemach David Fo. 41, Scbebeth Juda Vo. 22. en Zemach David Fo. 54.  ScbalfcbeletbFo. 45. Scbeërit Israël Cap. 17 214 ISRAELS VERLOSSINGE hem flechts heeft laten onthoofden, en de Jooden om honderd pond goud geftraft. De derde Bedrieger was in de Stadt Cordnba, waar door het arme Joodfche Volk in een groot gevaar ftondt om hun leven te moeten verliezen. b De vierde Bedrieger ftond op in Araliën, (volgens Maimonides en het ichryven van • Schalfcheleth Fo. 44. zoude hy zich voor den Voor locper des Konings Meffias hebben uitgegeven , maar volgens het gene van deze Hiftorie in Schebeth Juda , en in Scheëritb Israël Cap. 17. verhaald word , heefthyzich voor den Waaren Meffias uitgegeven) en als hy eindelyk door den Koning van Arabiën was gevangen, en deze hem verzocht, dat hy een Wonderteeken zoude doen , als dan zou de Koning ook aan hem gelooven: — Zo zeide hy tot den Koning: myn Heer en myn Koning, fnyd myn hooft af, en ik zal wederom opflaan en leven gelyk te vooren! Dat is wel gezeid, maar niet gedaan ! de Koning verftond zyne lift niet, en deze Zot was evenwel nog zo wys, om een zulken lift uit te denken, waar door hy alle kaftydingen zoude voorkomen, en dus meteen zagten en fchielyken dood zyn leven eindir gen. De Koning probeerde zulks, en liet hem onthoofden: maar deze Bedrieger ftond niet op! bndertuffchen werd by dit alles in Schebeth Juda verhaald, dat 'er veele eenvoudige Jooden waren, die nogtans met vertrouwen verwagt hadden, dat hy wederom zoude opftaan en levendig worden. Doch de-  enEEUWIGE BEHOUDENIS.215 ■deze Bedrieger heeft zyn woord niet gehouden , waar door zyne Wagters te leur zyn geitelt geworden. En om dat ik voorneemens ben van den laatften die de aldergrootfte Bedrieger was, iets breetvoeriger te fpreeken , zal ik de overige vier voorby gaan. Gy kunt het zelfs leezen , Schalfcheleth Fo. 45. Zemach David Fo. 6t. Scheer ith Israël Cap. 17. daar zult gy vinden zo wel haare droevige uiteindens, als ook de bittere vervolgingen onder Israël, door hun veroorzaakt. De aldergrootfte Bedrieger dan was Schabzi Zebi; deze heefc zich'in de Stadt Smirna voor den Meffias verklaard, en hadde gedurig in zyn Mond (gelyk de goddelooze Webucadnezar) ik zal boven de Wolken klimmen , ik zal den alderhoogflen gelyk worden, Jefaia 14 : 14. maar hy dagt niet wat 'er in het volgende 15 vers onmiddelyk op volgd, ja in de Helle zult gy neder geflooten worden! en om dat deze Bedrieger zag, dat zyn voornemen hem niet gelukken wilde , en dat 'er veele aan hem twyffelden, om dat zy reeds menigmaal bedroogen waren geweeft, en nu door de ondervinding geleert hadden, niet meer zo ligt geloovig te zyn; zo heeft hy zyne Stadt verlaaten, en zyne Reize genomen na het Land Canaan , aldaar heefc deze Bedrieger zyne zaak zeer wel overlegt, en in de Stad AJa eenen valfchen Propheet Nathan opgezogt (of omgekogt) die na zyn Mond fpreeken zoude, en hem onder de Menfchen, als een Propheet, die O 4 van Scbcëritb Israël Cap. 26.  ai6 ISRAELS VERLOSSINGE van Godt gezonden zou zyn, voorden Mesfias te verklaaren, en dus zouden zyne woorden zekerlyk meerder ingang in de Ooren der Menfchen hebben. Hier gek het fpreekwoord, gelyk, zoekt gelyk. Een valfcheMesfias, moet ook een valfchen Propheet hebben, en dus zogten deze twee Bedriegers het arme Volk Israé'ls te misleiden en te bedriegen. Als het nu omtrent 17 Jaar geleeden was, dat Scbabzi Zebi zyne Stadt verlaten hadde, en mogelyk niemand meer aan hem dagt, zo zondt deze Propheet Natban 4 Joodfche Mannen (zynde zulke Bedriegers gelyk hy) na Smirna, om den Meffias Eere aan te doen, waarover de inwoonende Jooden zich zeer verwonderden, en hun vraagden, wie, en waar is de MeJJias ? hoe zy dat willen , en van waar dat zy kwamen ? waarop deze' afgezanten hun antwoorden: wy komen van A/a, gelegen in Canaan, aldaar is de groote Propheet Natban, aan wien zich menigmaal de Schechina geopenbaard en tot hem gezegt heeft, dat Scbabzi Zebi de Waare Meffias is, en dus zyn wy hier gekomen om hem te Eeren. (ö ! Bedriegers , is dan Smirna de plaats, waar de Meffias moeft gebooren worden? waarom zyt gy niet na QVh i*V3 Bethlehem gegaan om den Meffias te vinden? volgens de Prophetie van Micba y. 1. Maar om dat Betlebem verwoeft is, zo zyt gy na Smirna verdwaald!) Wanneer nu de Jooden dit van hun hoorden, verbaden en verheugden zy zich zeer, dat zy den  enEEUWIGEBEHOUDENIS.217 den lang verwagten Meffias, in hunnen leeftyd, verkreegen hadden.' Twee Maanden hier na kwam de groote Bedrieger Schabzi Zebi na Smirna, en verklaarde zich in het openbaar den Meffias te zyn, en om dat den weg voor hem gebaand was, door den valfchen Propheet, en zyne vier Bedriegers, die hem daar voor uitgeroepen en bekend gemaakt hadden, zo hadde hy niet nodig, veel moeite te doen; want hy wierd van veele Jooden geloofd, in het openbaar geëerd, en begroet met den Naam van MeJJias; brengende hemonfchatbare Gefchenken, een ieder na zyn vermogen, zodat hy hier in, (waarom het hem toch maar te doen is geweeft) zyn bedrieglyken toeleg verkreeg. Ondertuflchen ging de valfche Propheet Natban zyn gang, om zynen Heer en Meffias in de Uogen der Menfchen te verhoogen. Hy Propheteerde dat Scbabzi Zebi, de Kroon van het hoofd des Sultans zoude nemen, en dezelve op zyn hoofd zetten, en watdiergelykefabtilen meer zyn. Doch deze Bedrieger was niet vergenoegd, met dien eenen valfchen Propheet, maar hy zogt 'er nog meer tot valfche Propheeten om te koopen, om zich daar door des te meer in de Waereld bekend en berugt te maken. Zo dat men eindelyk gehee- le Schaaren van Propheeten en Prophetesfen zag, Mannen, Vrouwen, tot Kinderen toe, die alle te gelyk Propheteerden, dat Scbabzi Zebi de Waare Meffias was, het welk den zulken, die hem aanhingen, in O 5 hun  bnEEUWTGE BEHOUDENIS. 219 hem veel Geld hebben gebooden; maar hy heeft liever in zyne Armoede willen blyven, dan dat hy hun zyn Koningsbrief zoude overgeven. 6 ! Arme Abraham , hoe zyt gy zo dwaas geweeft.' Doch zyne Broeders bezorgde hy het beft van alle; zyn Broeder Elia Zebi maakte hy tot Koning over alle Koningen van Israël, en zynen Broeder Jefepb Zebi tot Koning over alle Koningen van Juda. Eindelyk kwam het in het hoofd van dezen Bedrieger, om, was het mogelyk, de valfche Prophetie van den Propheet Natban, waarheid te maken , waarom hy dan ook reisde na Conjlantinopolen, om de Kroon van het hoofd des Turkfen Sultans af te nemen, en met dezelve zyn hoofd te vercieren ; (hoe ver kan de Menfch in zyne dwaaze verbeelding vervallen.') maar dat wilde hem niet gelukken, de Grootvizier, dien zynefchelmery bewuft was, liet hem vooreerft ontfangen met goede Stokflagen, en ditgedaan zynde hem in de Gevangenis werpen; daar zat nu haar afgeflagen Meffias vaft geflooten! wat nu gedaan ? zekerlyk zou men denken, dat hier mede zyne bedriegerye een einde had genomen, maar neen, ganfchelyk niet, even door dit droevig toeval, wierden de gene, die aan hem geloofden, in hun geloove nog meer verfterkt: want, zeiden ze , dit is het Regte kenteeken van den Waar en MeJJias, hy moet noodzakelyk eerft vernedert worden, eer hy kan verhoogd worden! en dus kwamen daaglyks tot hem in de Gevangeniffe, de voornaam- fte  «2o ISRAELS VERLOSSINGE Re Jooden van vreemde plaatzen, om hem te bezoeken, en met gaven te befchenken onder welke bezoekers ook kwam R. Nehemia Cohen, die de grootlie geleerde onder Israël in dien tyd was, en heeft met hem drie dagen lang gedisputeerd omtrent de Meffias , de Zoone jojepbs, daar immers deze , volgens de Leere der Rabbynen , eerR moet komen, en van /Jrmihs gedood worden. Zie pag. 205. En dewyldit nog niet ge. k-hied is, hoe HY dan de Waare Meffias kon zyn ? waar op deze gevangen Bedrieger hem wilde wys maken, dat MeJJias, de Zoone Jojcphs , alreeds gekomen was. Maar om dat deze groote geleerde Man met hem niet over een konde komen, zo ging hy (zekerlyk in vertwyffeling,) van hem uit, roepende met luider Remme, ik wil Turks worden, gelyk hy ook inderdaad geworden is' Na verloop van tyd, liet de Sultan dezen Bedrieger,die na zyn Kroon en Scepter Rond voor zich brengen, zeggende tot hem: ik heb veel van u hooren zeggen, dat gy een' godlyk Man zyt, en dat gy voorgeeft om Israël uit hunne verdrukkingen te verloffen, en hun wederom in Canaan, het welk tegenwoordig myn Land is, te brengen, endaarom zeg my de waarheid, zyt gy een Waaragtige bode van den Godt Abrahams gezonden, gelyk Mozes en Aaron zyn geweeft ? wel aan , doe in myne tegenwoordigheid ook zulke wonderen , gelyk zv voor Rharao en zyne Knegten gedaan hebben, en dan zal ik zelf aan u alle hulp en byftand doen in myn Koningryk — en daarom kom aan, ik  ehEEUWIGE BEHOUDENIS.22ï ik zal u op de Proev ftellen, en zien of gy dezelve uithoud; ik zal u halfnaakt laten uitkleeden; en met drie Pylen op u laten fchieten, en zo gy dan nog in het leven blyft, als dan zal ik u voor den Meffias erkennen en zulks belyden. — Doch dit wilde Scbabzi Zebi niet gaarne ondergaan, en was zeer benauwd voor die Pylen. Doch die Schelm verzon een lift, om zyn leven te redden; en in plaats, dat hy de Kroon van het hoofd des Konings zou afgenomen hebben , nam hy den Tulband af van het hoofd eenes Turkfen knegts, en zette denzelven op zyn hoofd, om daar mede een bewys te geven, dat hy turks wilde worden; waar mede hy ook den Sultan bevredigde. Dus ftond nu hun Meffias in een Turk verandert! dit veroorzaakte onder de Jooden eene groote verwondering, en een groote droefheid onder zyne goede vrinden, die hy reeds tot Koningen, Princen, ende Vorften gemaakt, en met zyn eigen hand onderteekend hadde ; wat zou nu de Arme Abraham met zynen Koninglyken Brief doen, waar voor hem zo veel Geld geboodenwas? evenwel bleeven zyne Aanhangers nog vastelyk gelooven, dat hy de Meffias was, en dat niet hy, maar zyne fchaduwe een Turk was geworden, en dat hy nog veertigJaaren verborgen moeft blyven , alsdan zou hy zich wederom in heerlykheid openbaren. Maar deze veertig Jaaren duuren zolang, dat zich dezelve uitftrekken tot dezen dag toe. Gaat na Poolen, Boheemen, Moraviën, Hongaryen, enz. Ja gaat zelfs hier in deze Stad Amster-  222 ISRAELS VERLOSSINGE Sterdam, zullen 'er niet honderden onder ulieden gevonden worden, die nog in hun herte valt Hellen , en gelooven, dat Scbabzi Zebi de Meffias is geweeft, en die dus ook nog zyne openbaringe verwagten? gelyk het u niet onbekend zal zyn, dat 'er omtrent 10 Jaar geleden een vreeslyk oproer is geweeft in Moraviën met R. Wolf, de Zoon van den Oppergeleerden R. Jonathan van Altona, die voorgaf een voornaam gezant van den Meffias Scbabzi Zebi te zyn, waar op hy, om van de Menfchen gelooft te worden, vele valfche Wonderwerken voorgaf gedaan te hebben, gelyk zyne aanhangers, het welk eene groote Schaare was, die in hem geloofden , zeiden gezien te hebben ; de een, een vurigen Zuil van den Hemel tot op de Aarden zich ftrekkende, een ander een Gouden Kandelaar brandende in de Lugt; ja nog meer, zy getuigden van hem, dat hy het doode Kind van R. Salomon, woonagtig zynde in de Stad Erin , het welk zo onverwagt geftorven was, zou hebben Le« vendig gemaakt, en de Naam gegeven van Hiskia, de Koning van Juda, en veel meer diergelyke fabulen. Och arme Menfchen! Elendig Israël na den Vleefche! hoe elendig is uw toeftand? wie moet niet met medelyden en hertelyke droefheid over ulieden zyn aangedaan, wanneer hy met bedaardheid befchouwd, waar toe gy zyt vervallen; hoe elendig gy zyt bedroogen en verleid geworden , door zo veele Bedriegers, en in de uitterfte onzekerheid en ongeftadigheid dan uw hoop hebt ge-  enEEUWIGE BEHOUDENIS. 223 gefield op dezen, dan op genen , die voorgaf de Meffias te zyn, en dat al uit vleeslyk gewin , en eerzugt , om maar na de Waereld gelukkig, Ryk, en voorfpoedig te worden, alleen voor de korte tyd van dit leven; vergetende ondertuffchen de elende, de geeflelyke elende van uwe koflelyk Ziele, als ook den Vloek en den vreeslyken toorn van Godt, waar onder gy legt, en waar van u onmogelyk een bloot Schepzel verlosfen kan; maar daar alleen de Koning der Eeren, de Waare Meffias, u van kan en moet Rantzoenceren en vry maken. Ach [ had gy dat bemerkt, gy zoudt na zulke nietige Verloffers, na zulke valfche Meffiaffen, die maar alleen uitwendige verloffinge en tydlyken voorfpoed beloofden , niet eens omgezien, veel minder uw toevlugt tot hen genomen hebben; Integendeel, waardt gy onderwezen in het Woord van Godt, aangaande den Waaren Meffias, die een geestelyke Verloffer is, en een Geeflelyke verloffinge heefc aangebragt; gy zoudt hunne valsheid en bedriegeryen haaft ontdekt hebben; ach! gy zoudt door hun voorgeven niet zo ligtelyk zyn bewogen en verleid geworden; gy zoudt gezegt hebben, en nog zeggen, ö neen! Ik gevoel myne Zonden en Elende, deze maken my zo Rampzalig; ik zie den toorn van Godt tegen myontftoken als een Vuur, het welk my tot in Eeuwigheid verteeren zal, als ik daar van niet bytyds verloR en gered worde > wat kan my uitwendige eer, en aanzien, Rykdom en voordeel naar de Waereld baaten ? de  224 ISRAELS VERLOSSINGE de dood kan my alle ogenblikken overvallen , en dan val ik in de handen van een levendig Godt, van een vertoornd Godt, welkers toorn voor my en voor al het eindig Schepzel ondraaglyk zal zyn; en daarom, ik moet een Meffias, een Verlofler hebben, die my daar van verloft, die my met Godt wederom verzoend, my in zyn gunft en gemeenfchap herfteld, en dat kan geen bloot Schepzel zyn, dat moet de Waaragtige Godt zyn , een godlyk Perfoon moet dat doen enz. Maar ach! dat dierbare Woord van Godt, waar in gy alleen kunt onderwezen worden in de Perfoon en Eigenfchappen van den Waaren Meffias , dat Woord, het welk vol kenteekenen is van den waaren Goël, waar aan hy gekent zou worden , dat Woord hebt gy verworpen, en hebt u gekeert tot de Leere en Inzettingen der Menfchen, tot de valfche en uitgevondene Leere uwer Rabbynen en Schriftgeleerden. Hoe kan het dan anders zyn , of gy moet in een zaak van zulk een gewigt en groot aanbelang dwalen, en gedurig omzwerven! Is het dan wel te verwonderen, dat gy zo menigmaal in uwe hoop en verwagting zyt te leur gefteld, daar uwe oogmerken altyd zo vleeslykzyn geweeft, en gy om die te verkrygen uw toevlugt gedurig tot een bloot Schepzel hebt genomen, en daar op uw vertrouwen gefteld? Maar ziet hier uit toch eens, hoe zy uwe Oogen verblind, en uwe herten met vooroordeelen bezwaard hebben, door hunne  enEEUWIGEBEHOUDENIS. 24r deze JESUS VAN NAZARETH, dien uwe en myne Vaderen, in hunne onweetendheid, veragt, befpot, verfmaad en eindelyk gebuicigd hebben; deze is die heerlyke Perfoon, dien Godt tot een HEERE EN MESSIAS gemaakt heeft: HY is de Waaragtige Godt en het Eeuwige Leeven! HY is de Zoone des Levendigen Godts van Eeuwigheid van den Vader gegenereerd; H Y is ook een waar heilig en Regtvaerdig Menfch! HY heeftin de Volheid des tyds eene Waare Menfchelyke Natuure uit eene Maagd aangenomen; HY, en hy alleen is de Waare IMMANUEL, Godt met onst en heeft door zyn lyden en kruisdood, Godt ten vollen verzoend , en eene Eeuwige Geregtigheid aangebragt; HY is het einde der Wet, tot vergevinge van Zonden, een iegelyk die in hem geloofd; in hem hebben alle de fchaduwen, alle de Offerhanden en Ceremoniën ha^re vervulling gekregen, en zyn met hem, en doorhem, die het Waare Lighaam was, afgefchaft; H Y is die Propheet, dien Godt uit het midden van u, (myne Broederen na den Vleefche,) verwekt heeft; maar na wien gylieden tot op dezen dag toe , nog niet hebt willen hooren; HY is die groote Hoogepriefler over het huis Godts, die met een eenige Offerhande in Eeuwigheid volmaakt alle die geheiligd worden; in hem, en in zyne Offerhande alleen, heeft Godt een oneindig welgevallen. HY is de Koning der Eeren, een Koning der Koningen , en een Heer der Heeren, zyn Koningryk is van alle EeuwigII. Deel. Q heid,  24& ISRAELS VERLOSSINGE heid, en zyn heerfchappy is van Geflagte tot Geflagte! alle Kniën zullen voor hem neder buigen, en alle Tonge zal belyden, dat JESUS CHRISTUS de Heere zy, tot heerlykheid Godts des Vaders. Zyn Koningryk is een geeflelyk Koningryk, en niet van deze Waereld; het komt ook niet met uitwendige pragt en heerlykheid; maar alles is hier geeflelyk. Zyne Onderdanen zyn geeftelyk, dat is een gewillig Volk op den dag van zyne heirkragt. De Goederen van dit Koningryk zyn geenfins fpys of drank; maar Regtvaerdigheid, vreede, en blydfchap door den heiligen Geeft! —. Deze zo dierbare en Zalige Waarheden , tot antwoord kortelyk hier ter neder gefteld, hoop ik, zo de Heere wil, uitgebreider in myn derde Deel aan ulieden voor te ftellen, en de Waarheid en Zekerheid daar van klaar en duidelyk aan te toonen. Ach! dat de Heere my daar toe nog leven en gezondheid mogt verleenen, om mynen Broederen na den Vleefche, dien Koning Meffias te vertoonen in zyne fchoonheid en dierbaarheid! O, dat ik dien Herder Israëls, in zyne liefde en trouwe haar mogt aanpryzen, die my als een verloorene Schaap van het huis Israëls, heeft opgezogt, en met groote ontferminge vergadert en tot zyne kudde gebragt, om die Zaligheid en zoetigheid van zynen dienft, haar (was het mogelyk) begeerlyk te maken, d>e hymy, onwaardige, daar in heeft laten fmaken en genieten. Maar vooral dat de Heere my in zyne Waarheid zal gelieven in te leiden, de kragt en zoetigheid daar van  244 ISRAËLS VERLOSSINGE „ derlyk toevertrouwen, dat gy my niet be„ geeven noch verlaaten zult; niet om my„ nent wille, maar om uwes grooten naams „ wille zult gy het doen, tot befchaaming „ der Vyanden, enverblydingvanuwVolk. „ AMEN!" E Y N D E.