D Ë HEERSCHENDË PERSLOOP, (DTSENTER IA EPIDEMICA') die iN DE LAATSTE JAAREN, VOORAL IN 17ö3. DE PROVINCIE van GELDERLAND fel getroffen heeft, nagespoord, inzonderheid op ii £ t QUARTIER van veluwen, e n Ten gemeenen nutte verhandeld* door MATTHIAS VAN GE UNS. arciiiater dier provincie en profes-1 sor der geneeskunde aan ha are academie, enz. MET EEN AANHANGSEL EN BTLAG£, hip p o c Te harderwijk, bij j. m o o j e ni e n TE amsterdam, bij W. H O L T R O Pi j784,   aan db EDEjLMQGENBE HEEREN S T A A T El des HEMOGDOMS GELKJE e n GHAAFSCHAPS ZUTPPEN. EDEL MOGENDE HEEREN! Vol gens de vrijheid mij vergund, neem ik thans de eere, uwered. mog. aantebieden een Werkjen, met welk, hoe * 2 ge-  co gering ook van gedaante, ik durf ver* fchijnen onder het oog der hooge en wetgeevende Magten vanonsLandfchap, om 't aanbelang van het Onderwerp zel^ ven- Dewijl toch het handhavenen van den Welvaart en de Voorrcgten der Ingezete* ren het gewigtigst en roemrijkst voorwerp is uwer vermogende Landsvadeilijke zorgen ; en dewijl, in dien algemeenen welvaart, de inftandhouding van den Lichaamlijken welftand en de beveiliging voor Ziekten, welke dennuttigftenBurger onverhoeds ter neder werpen , en vaak, met het Leeven, het genot van alle aardfche Voorrechten in eens tragten aftefnijden, een zeer groot en gewigtig aandeel hebben; zoo vlei ik mij, dat mijne ernftige poogingen, ter naaukeuriger kennisfe, en, mogte het zijn, gelukkiger BeJiandeKnge eener algemeene, wreede,cn zeer yerderflijke Volksziekte, die, in ons Ge-  C 5 } Gewest, thans meer dan ooit fchijnt te hebben post gevat, aan uwe edelmog. niet onaangenaam zullen zijn, hoe onvolkomen de uitvoering dan ook moge weezen. Een Volksgeesfel, edelmog. h e eren, van welken ik, in deeze Bladen, niet alleen heb doen zien, dat hij, onlangs , een fchroomlijk aantal van zeer vee* Je Duizenden onzer Gewestgenooten fel geteisterd hebbe; maar welke ook, naar eene niet onmaatige begrooting, in den voorledenen jaare 1783 , in bijna vier maanden tijcis, aan deeze Provincie alleen, eene Ontvolking tocgebragt hebbe van niet veel minder dan vier Buizend Zielen. „ Een Nederlage, gelijk ik andermaal moge zeggen , welke elk Menschlijk hart moet doen beeven; welke den aandagt der hooge Befchermeren van 's Volks welzijn tot allcrernftigfte Voorzorgen wekt; terwijl zij de GeneesoefFenaaren roept en drijft, ter bc* 3 raa-  C 5) raaminge der beste middelen van Vborbchoedinge en Geneezinge". (*) Zulk eene algemeene en verderflpe Volksziekte, van welke het ook te vreezen is, dat wij, voor het toekomende, nog niet zullen zijn ontflagen, meende ik, dat ook Mij vooral riep en dreef, als door uw ed. mog. zeiven vereerd en begunftigd zijnde met de aanflellinge tot Archiater der Provincie, om, bij zulk eene bijzondere gelegenheid , dien Post van Eere niet geheel werkeloos te bekleeden. En in zulk een licht befchouwd, hoop ik, dat deeze, vrijwilliglijk door mij opgenoomene, bemoeijingen, aan uw ed. mog. niet ongepast mogen voorkomen, en dat Zij hooggunftiglijk willen verfchoonen het gebrekkige in deuitvoeringc; vooral veroorzaakt door den zeer groo- (*) Vergelijk ons vierde befluït, omtrent de Algemeenheid en Verderflijkbeid der Epidemie. Bladz. 237 deezer Verhandehnge.  C 7 D grooten omflag, langwijligheid eii mcci lijkheid van deezen arbeid; het traage opkomen , en de onvolkomenheid Van fommige, beneffens het geheel agterblijven Van andere Berigten ; welke ik, van de ongehoudene goedheid alleen dier Mededeelaaren heb kunnen verwerven , welke, in den loop van mijn gefchrijf, met erkentenis genoemd liaan; terwijl, daar en boven, de geheele toerusting , het opltellen, fchrijven en drukken van deeze Verhandeling juist heeft moeten gefchieden, in den tijd van mijn gewoon Academisch werk; dat ik toch ook daarbij niets wilde doen lijden. Dus, zeg ik, mogen uw ed. mog. op mijne ieverige , hoewel gebrekkige poogingen om nuttig te zijn*, gunftiglijk nederzien ! Terwijl ik den Allerhoogften biddende, om zijnen vermogenden Zegen over de Raadflagen en Uitvoeringen van üwed m o g. ten wezen-  C 8 ) zenlijken beste van 't Algemeen, mee diepen eerbied betuige te zijn, EDEL MOGENDE HEERENi UWER EDEL MOG. Harderwijk 8 Junij, onderdanige en pligtJ?84- fchuldige dienaar MATTH. VAN GE UNS.  VOORREDE. Tfi^mneer ik begon aan het byeenhrengen der Bouwfloffen van de volgende Verhandeling, en 'er met allen vip over uit was, om, in de eerfte plaatfe, omtrent de nadere kennis van den Aart en Geneeswyze der ziekte, dezelve vooral te leg' gen op den grondjlag van eigene Bevindinge; ontmoette ik, wel haast, zoo veele zwaarigheeden in 't verkrygen van zekerheid in myne waarneemingen, dat de Spreuk van Vader hippocrates, op onzen Titel geplaatst ,my ge duur ig voor den geest kwam, van welke ik de juiste waarheid in myne onderneeminge bevestigd zag. „ De Gelegenheden" zegt hy „ 23'» vlugtig, „ de V roef neemingen wisfelvallig, en daarom is „ de Beoordeeling moeilyk. ——— Want1" vervolgt hy ,, men moet niet alleen zorgen, om zelf „ 't gene noodig is, aantewenden , maar ook, dat „ de Zieke dit doe, dat de Oppasfers het doen, en dat voorts al wat den Zieken omringt, be„ hoorlyk ingerigt zy." Daar ''er nu noaarlyk zoo veel vereischt wordt, tot het opmaaken van getrouwe en volledige waarneemingen, is V geen wonder, dat het verkrygen derzelve zoo bezwaarlyk zy ; — en nog bezwaarlyker, wanneer men de Zieken op afgelegene plaatfen moet gaan vinden, en dus niet ** da-  io VOORREDE. dagelyks, en zelden van V begin der ziekte af, op hen kan toezien; —- wanneer, daarenboven, in eene Volksziekte, die veelen teffens neder legt, en den Geringen man byzonderlyk treft, de noo- dige oppasfmg veelal, deerlyk ontbreekt; ja, wanneer men dan nog te firyden heeft tegen de voor oor deelen van een eenvoudig Landvolk, dat, in V volgen van het befiuur des Geneesmeesters, min geleidelyk is, haast overgaat van den eenen raad tot den anderen, en even ras moede pleegt te worden van alle Geneesmiddelen, die hen niet zigtbaar en fpoedig verligten. En juist zoo waren myne omflandigheeden in die eerfle Onderneeming. De Persloop, die in 1779 onze Stad een genadig bezoek gegeeven, doch vooral ten Oosten van dezelve fel gewoed hadt, heeft haar in den laatjlen Zomer en Herfst, byna ganfchelyk vry gelaaten, hebbende geheel andere ftreeken van de veluvve dan te vooren, en van ons meest vry afgelegene , aangetast. Het doen myner taaarneemïngen vereischte derhalven reeds Reizen van huis, tot welke men niet dagelyks zich fchikken kan, terwyl de berigten van buiten gebrekkig en langfaam inkomen ,ennu, wegens de zoo gevreesde Befmetlykheid der Ziekte, ook niet zoo gereedelyk opgedragen konden worden aan zulken onder onze konstlievende Academiejeugd, welke anders hier toe bekwaam en bereid zouden zyn. Ik heb dan doch zelf, op alle plaatfen daar ik geroepen  VOORREDE. iï pen werd, en ook elders, uit eigene beweeginge, my zoo dikwyls begeeven, als ik immer by konde brengen, om de Ziekte met eigene oogen te zien, de nuttig/ie Geneeswyze te beraamen, en, daar het zyn kon, met de Geneesoeffenaaren der plaatfen te raadplegen. Dus heb ik, na dat de Pers- N loop van July af vooral te Arnhem en Nymegen ontflooken was, in de eerstgenoemde Stad, in Augustus, de Ziekte gezien in verfcbeidene van de ergjle Lyderen, en de eere gehad, met byna alle de Heeren van de konst aldaar te confulteeren. In dien togt zag ik ook de Ziekte te Hartskamp, op Veluvte. Ik heb,naderhand, te Ede, in de felle Epidemie aldaar, meermaalen tegenwoordig geweest, en de voornaam/ie Zieken bezogt, met den Heere Dr. elsnerus van Wageningen, en den Ampt-Chirurgyn; ook, daarna, te Voorst, met den Heere Dr. berns van Zutphen; te Apeldoorn, met de Geneesoeffenaaren dier Plaatfe; voorts te Meerveld; ook te Bunfchoten in bet Stiehtfche, met den Hre. Dr. trouillart van Amersfoort en den Chirurgyn der plaatfe; laatstlyk ben ik meermaalen geweest te Garderen; in 't Ampt van Ermelo, en eenige andere plaatfen of Buurten nader by onze Stad, alwaar de Ziekte tot diep in den Herfst geduurd beeft, gelyk in myn werkje meer byzonderlyk is te zien. Dus op veele plaatfen de beerfekende Ziekte tnderzogt, en de noodige aanteekeningen gemaakt ** 2. heb-  ia VOORREDE. hebbende, met behulp van een en ander onzer oudfle Studenten, die my veeltyds verzelden; meende ik myn bovengemeld oogmerk eenigzins tl kunnen bereiken, en heb, ten minsten, by voorraad, de voornaam/Ie punten der Geneeswijze op papier gebragt, en daar van voort Affchrift gegeeven, op alle deeze Landplaatfen daar bet ver. langd wcrdt. Deeze zyn dezelfde punten, welke ik, een weinig uitgebreid en opgehelderd, in de Eerfte Ver. deeling van dit Werkje, nu uitgeeve, zynde reeds in den Voor winter meest afgedrukt geweest, en, tusfchen veele aanhoudende bezigheeden, aldus ter perfe gegeeven, om voornaamlyk te dienen tot eene eenvoudige Opheldering der hoofdzaaken van Geneezinge, ten verderen nutte der Landartfen, onder welken ook het my toefebeen, dat de Ontlast-methode al te diepe wortelen had gefchoten. Dan dewyl ondertusfehen de Winter gekomen, en de heerfchende ziekte opgehouden was, kon de uitgave nu wagten tot deezen Zomer, vóór wel. ken doch 'er geen gegronde vrees van nieuwe Epidemie plaats vond. Intusfchen diende my dit uit/iel, om ook de berigten, welke ik, uit andere plaatfen onzer Provincie, van fommige Geneesheer en, op het vriendelykfte verzogt had, doch welke, wegens de groot e volhandigheid dier Heeren, tot daartoe niet waren ingekomen, te verkrygen, en nog zoo goed  VOORREDE. 13 goed mogelyk gebruik van te maaken; gelyk bet verder beloop van myn Op/iel doet zien. Hier uit is een gebrek van Tydorde, en eenige oneenpaarighdd ingefloopcn in bet Werk, welke onvermydlyk waren; en vooral is de Tweede Verdeeling zeer veel uitvoeriger geworden dan de eerfte, ook uitgeflrekt tot fommige Byzaaken, welke niet eigenlyk aldaar behoorden, doch welke ik nu geen beter plaats kongeeven, terwyl ik meende, dezelve niet geheel voorby te moeten gaan. — Welke die Byzaaken zyn, zal elk oordeelkundigen Leezer van zeiven in 't oog vallen; anderen hebben 'er geen belang by. — Ik meld alleenlyk nog, dat ik, in het afhandelen van het eigenlyke practicale der tweede en derde Verdeelinge, weer zoo naby mooglyk getreden ben in het fpoor van de Eerfte; hebbende ook de afdeeling in Zinfneden daar aan gelykvormig gemaakt, en die, in orde der nommering, laaten fluiten op deeze. Zoo dat de geheele tweede Verdeeling, zoo verre zy onder bet Opfchrift begreepen is van de Aanlei•dende oorzaaken, (hoewel ook daar, boven de Bladzyden, {van bl. 58. tot 237.) verkeerdelyk gedrukt is, Algem. Voorbehoeding van den Persloop.) door den Leezer, die alleen het practicale , of de onmiddelyke Toepas/ing ten gebruike zoekt, kan overgeftagen worden, en §. XXVII., op bladz. 238 , onmiddelykgeknooptaan%. XXVI., op bladz. 48. Wat ik, voor 't overige, met deszen zeer mosi** 3 zaa-  i4 VOORREDE. zaamen arbeid, die my, nu byna dit geheele Academisch jaar door, te (laan gekomen is op het verlies van al mynen, van den gewoonen arbeid overigen tyd, hebbe uitgevoerd, dat dier moeite waardig zy, laat ik anderen, die het leezen willen , fchatten ; ik zelf denk, dat bet gebrekkige der uitvoeringe, van zulk fchryven uit de pen na de pers, door niemand beter, dan door my zeiven , gevoeld worde; en ik zal zien, of ik de min gevoeglyke orde nog eenigzins verhelpen, en het verhandelde wat beter onder V oog zal kunnen brengen, door eene korte Schets van den Inhoud te voegen, by het Aanhangfel en de Bylage, die, op dit Werkje nog volgen moeten, en waarvan de, Bylage reeds is afgedrukt; terwyl ik hoop, dat deeze afzonderlyke Uitgave vanmyn eigen Op/lel, hy voorraad, ook dienen moge, ter uitlokkin ge van zulke Waarneemingen, omtrent deeze zelfde Heerfchende ziekte, als andere Geneesheeren, die hier mede myne goede poogingen zien, my nog zullen kunnen en gelieven mede te deelen, om van dezelve in om Aanhangfel nog gebruik te kunnen maaken. Aan kundige Artfen, daarenboven, jaa aan eiken getrouwen Waarneemer, al draagt hy den eernaam niet van Arts, laat ik niet alleen hunne Aanmerkingen op het gene ik voorgedraagen heb, Vry; maar ik verzoek ""er ook ernftig om, /laat maakende op die befcheidenbeid, welke ik jegens an-  VOORREDE. 15 anderen meen gebruikt te hebben. Zoo toch moge de Behandeling eener ziekte, welke zoo vreeslyk geworden is voor ons Gewest, op eencn nog beteren en vaster en voet voor het toekomende worden gebragt l liet [luk der Voorbehoeding heb ik het volledigst en meest geregeld uitgewerkt. Meent men, dat ik my hier in veele kleinigheedcn heb ingelaatem ik antwoord, dat ik., in deezen niet voor kundigen gefcbreeven heb, maar ten nutte van V AU gemeen, van welk de algemeene Regels vaak niet genoeg ver (laan worden in ha are Toepasfinge; ternoyl ook alles, wat eene weezenlyke nuttigheid heeft, den titel van kleinigheden niet behoort te ontfangen. Voorts heb ik onder de Voorbehoedinge bygebragt, al V gene in het Advys, alhier in 1779. by Extracte gedrukt, ter deezer zaake te vinden is, en meer; terwyl ook laat ere opmerkinge ons , in fommige plukken, tot andere gedagten heeft-gebragt ~— de eene dag leert doch den anderen. En zoo is het ook gelegen met onze Geneeswyze. Welke hinderingen ik ook ontmoet hebbe, in bet volledig maaken en tot zekerheid brengen myner Waarneemingen', en boe weinig ik in 't eerfte ook geflaagd hebbe, in V verkrygen der verlangde Berigten van Anderen: ik meen doch genoeg gezien en met zekerheid waargenoomen te hebben om te befluiten, dat de Ontlast-methode, die wy allen, meer en min, vooral op voorgang en gezag van  16 VOORREDE. van onzen beroemden Landsman degner , hadden gedreeven (*), voor dat wy de ziekte, in een hoogeren trap en menigvuldiglyk zeiven hadden behandeld, het plegtanker niet moet zyn der Getieezinge; maar dat verzagten, bedaaren, en, niet alleen door het Gedarmte, maar vooral ook door LJitwaasfeming ontlasten en afleiden, hier de groote zaaken zyn. Ik erken hier in, door de Harlinger Waarneemingen, eerst op het fpoor geholpen te zyn, waar van onze Bylage een volledig verjlag zal geeven; en ik verheug my, dat de voornaam/ie Geneesheeren in ons Gewest, zoo verre ik hunne tegenwoordige handelvjyze te toeeten ben gekomen, alle, meer en meer, ook die wegen fcbynen best gekeurd te hebben. Indien, verders, min ervarene Beoordeelaars vinden, dat wy in het dryven van zulk eene Geneeswyze,niet roekeloos zyn te werk gegaan,dat zy ook niet geheel nieuiv, of niet lichtvaardig op. gefeboten zy; maar dat zy tot meer volkomenheid zy gebragt, na oudere en deugdelyke voorbeelden van eerfte Meesters in de konst, welker gezag wy hier toe hebben by gebragt: dan zal ik bier in voor het tegenwoordige voldaan zyn. (*) Zie myn Kort Berigt van denHarderwyker Perdoop van 1779, in de Genmi. Jaarb. bl. 102-104. , * * *  DE HEERSCHENDE PERSLOOP (DYSENTERIE EP ID E MIC A) VAN DEN JA ARE I783 in GELDERLAND, vooral oi> VELUWEN, NAGESPOORD, EN TEN GEMEENEN NUTTE VERHANDELD. TT\e Persloop, gemeenlijk Roodeloop genoemd, die, federt het midden, van den bij uitftek heeten en droogen Zomer van dit Jaar 1783, doorgetaft en fel gewoed heeft, op veele Haatfen van deeze Provincie, en van dit Quartier, en die, bij verfche geheugenis, vooral in den Jaare 1779, ook> mede onder de Onzen, wreedelijk geheerfcht hadt, is eene zoo algemeen gedugte Volkziekte, dat een ieder haare verderf-lijkheid vreeil, en een ongeduldig belang neemt in de beantwoordinge der volgende Vraagen. ' Kan men iets toebrengen, om door de algemiene aan leidende Oorzaaken deezer Ziekte nies zoo ligt getroffen te ivorden? Kan men ook voor Befihettinge zich beveiligen % Wanneer men bij of onder de Zieken ver keer en moet ? A Hos  % 2 & Hoe gaat inen heft de kragt der Ziekte, wan* neer zij werk/ijk iemand aantaft, te keer? De eerfte Vraag bedoelt de middelen van algemeenc Voorbehoedinge; de tweede, die tot het afweeren van Befmettinge, of van bijzondere Voorbehoedinge; het derde, die der Geneeswijze. Het ontbreekt ook niet aan veelerleije Antwoorden, welke, van tijd tot tijd, op een en ander dier Vraagen, welmeenend gegeeven, zelfs van elders toegezonden, en in Nieuwspapieren medegedeeld zijn. Maar de menigvuldigheid zelve deezer Raadgeevingen, en derzelver verfchil, maaken verwarring, helpen, wel eens van den weg af, of brengen, door eene min gelukkige uitwerkinge, de Menfchen tot onverfchilligheid, ja, tot een raadeloos befluit, om nu niets meer te doen j *t zij ter Geneezinge, 't zij ter Voorbehoedinge. _ Weshalven het te wenfchen ware, dat men, uit oplettende waarneeminge der Ziekte zelve, in verfchillende Voorwerpen, Plaatfen en Tijden, iets meer kon voor den dag brengen, dan enkele Befchouwing of redematige Overbrenging^ ter beantwoording dier belangrijke Vraagen. Met zulken oogmerk wordt dan dit fchrijven ondernoomen, en heb ik mij bemoeid, om, langs zulken weg, zoo veel, en zoo haalt mij mooglijk was, daar toe iets nuttigs bij te brengen. Ik had reeds, in den Persloop van 1779, die ik fiegts in onze Stad had waargenomen, geleerd, dat de drukte en overftelping der Geneesheeren, in zulke Volkziekten, zoo groot is, dat men  % 3 # men van elders bijna vrugtloos vraagt de mede» deelinge der Bevindingen; terwijl de Raporten, toen bij den Have Provinciaal van tijd tot t'jd ingezonden, en mij door Hun Edel Mog. goedgunlliglijk medegedeeld, hoe gewigtig ook., die gebrek niet genoegfaam konden vervullen. Dus begaf ik mij nu liever voort tot eigen Onderzoek, en wende ter zelfdcr tijd alles aan,, om van Konltbroederen, op andere Plaatfen, naaukeurige Narigten te ontfangen. Dan dit beide Haagde gebrekkiglijk, of het liep ten minften op de lange wijk De Plaatfen op dit Quartier, door de Ziekte bezogt, waren alle vrij afgelegen van ons; ik begaf mij echter, met voorkennis en aanmoediging van den Hre. Landdroft, na de meefte derzelve, herhaalde keeren; ik zag ook de Ziekte te Arnhem, en in het Stichtfche: maar de dagelijkfche aaneenfchakeling der Waai* neemingen ontbrak 'er, en het Jiofte veel moeke, om, uit deeze, hoewel vlijtige en vrij menigvuldige Aanteekeningen, iets volledigs of genoeg voldoenends op te maaken. Zoo is evenwel al vrij Ipoedig mijn Plan vanprovifioneele Direblie gebooren, behelzende een hoofdzaaklijke inrigting van Geneeswijze, welke mij de eigenaartiglle fcheen, en welker deugdelijkheid de Ondervinding beveiligd hadt. Ik deelde het tijdighjk mede, op de meefte Plaatfen hier rondsomme; en ga nu over, om het zelve, eenigzins uitgebreid, en opgehelderd, in 't licht te geeven; maakende aldus, met het beantwoorden der laatjie onzer drie Vraagen, als de meeft dringendfte, alhier den eerften aanvang. A 2- DE*  4 GENEES W1JZ E VAN I. BE GENEESWIJZE NAAR DEN AART EN DE VERSCHEIDENHEID DER ZIEKTE HOOFDZAAK LIJK VOORGESTELD. Daar het ons oogmerk is, de Geneeswijze voortedraagen eener heerfchende Ziekte, ten nutte van het Algemeen: zullenwe niet breedvoeriger zijn, dan noodig is tot dat bepaalde oogmerk. Dus kan men hier van ons niet verwagten eene doorwrogte Verhandeling, noch eene volledige Gefchiedenis dier Epidemie; ook zullen wij, in 't voordellen der Geneeswijze zelve, ons niet inlaaten in alle Bijzonderheeden of Kleinigheeden, welke uit het voornaame van zelve vloeijen, of als zulke Bijzaaken en Gevolgen der ziekte aangemerkt moeten worden, die aan geenen Geneesoeffenaar, uit gemeene kundigheeden van andere Ziekten, vreemd kunnen zijn. Wij zullen nu, vooraf, flegts zoo veel zeggen, of ook, vervolgens, invlegten, van de Kenmerken der Ziekte, haaren Aart en Soort e, •als noodig zij, tot de behoorlijke regeling der geneeskundige Aanwijzingen en Behandelinge. De heerfchende Persloop doet zich dan, onder ons, voor, met de volgende Verfchijnfelen. Doorgaans komt de ziekte aan, met meer of min-  DEN PERSLOOP. £ mindere teekens van Koorfigheid; zich aankondigende met eenige Matheid, Moeheid der leden, Koulijkheid, Huivering, Warmte, weder met koude verwiflelende, en zoo voortgaande; ftmtijds met eenige geregelde Koortsverheffingen, die meer door ons zijn waargenomen, hoe meer de Ziekte liep in den Herfst; anders ook vaak zonder dezelve, en meeft weinig geregeld. TefFens zijn 'er, in den beginne, Beweegingen en Rommelingen in den Buik, foms al eenigen tijd vooraf, ook met Loslijvigheid, nijpende en pijnlijke Krimpingen, meeft beneden den navel^ in den Onderbuik, neemende geduurig toe, en wel haaft verzeld wordende van pijnlijke Porringen ter ftoelgang, die fteeds geweldiger en veelvuldiger worden, bijna geenc Afgang-ftoffen uitdrijven, maar flegts een weinig Slijm, Vlokken, Vogt, veeltijds doormengd met bloedige ibppen of ftreepen. Dus voortgaande, neemen de kragten fchielijk af, doende met zelden, als de ziekte wat hevig is, den menfeh, in weinige dagen, zoo vervallen uitzien, als of hij van een langduurig ziekbed kwame. Teekens van bedorvene Spijsvertecring en vergaderde Vuiligheeden in Maag en Darmen zijn 'er niet altoos; geenszins in die maate, als waar uit men de heftige ongefteldheid dier eerfte Wegen zoude kunnen verklaaren; en nooit bijna zoo, als in regte gallige, rottige, Darmziekten plaats heeft. De Tong is zelden veel beflagen, meeft niet meer dan wit of grijsagtig; de Afgang doorgaans weinig ftinkende, dan in den voortgang of grootfte verergering der ziekte; de EetA 3 lust  6 GENEESWIJZE PAtl lust is foms geheel niet, veeltijds weinig ver* loren, dan in denzelven ergen toeftand. Nogthans valt 'er ook wel Walging' voor van den beginne af, Drukking, Opfpanning, Beiwaudheid voor 't hart, ijdele poogingen van Braaken, of Uitwerping van Slijm, Maaglap en Galle, gelijk in alle zwaare braakingen plaats vindt. Ook worden 'er wel Wormen en andere vreemde ftoffen geloosd, zoo van onderen als van boven. Dan deeze verfchijnfelen zijn niet algemeen. Tegen't laatit der Ziekte, wordt de ontlading veeltijds meer bloedig, veilig, bruin, dun, en zeer rottig Hinkende. Spruw is geen algemeen verfchijnfel, zelfs niet in doodlijke Ziekte, maar zij kondigt doorgaans gevaar aan; noch meer de Hik, na welke men doch ook nog enkelen heeft zien te rug komen. Teekens van waare Ontfteekinge der Ingewanden ziet men genoegzaam niet. De Duuring der Ziekte is ongelijk, meelt van vijf tot tien dagen loopende, eer zij zich beflist, ter eene, of andere zijde. De Dood kan fomtijdsvzeer lang in 't komen blijven, terwijl ijskoude ledematen, en weggezonkene Pols reeds geveftigde Verftervinge der ingewanden te kennen gecven. Op 't laatst komt 'er ongedurigheid, onruft, woeling, benaaudheid, doch met beftendige tegenwoordigheid van Geelt, doorgaans tot het uiterfte oogenblik toe. _ Deeze zijn in 't algemeen de Verfchijnfelen der ziekte. Dan zij is verfchillende in Trap, Zwaarte, Schielijkheid, en ToevaHigheederu En..  DEN TERSLOOPS ? En, alzoo, laaten zich de Soorten of Verfchei» denheid der ziekte, onder ons, voornaamlijk deelen, in Persloop die jchielijk, of die langfaam aanvalt; terwijl elk dier twee verder, of ligt en goedaartig, of zwaar en kwaadaartig pleegt te zijn. 1. De Schielijk overvallende ziekte wordt voornaamlijk befpeurd, wanneer, in deezen tijd, een anders gezond, doch verhit lichaam, getroffen wierdt door haaftige verkoelinge. Deezen grijpt de ziekte voort heftig aan; zij hebben bijna geene Walging, en ontladengeene vuile Darmftoffen. Sommigen onder deezen ontworftelen ook, na een fcherpen ftrijd, de ziekte dikwijls vrij fchielijk, vooral bij een tijdig goed Beftuur, en hec fpoedig herftellen der Uitwaaflcming. Deeze zijn de Goedaartige ziekten van 't eerfte foort. Anderen, bezwijken onder den heftigen aanval, met een fchielijk verval van Kragten, groote Benaaudheid, ontladingen, foms van enkel Bloed, en alle teekens van inwendige Verderving en rottige ontaarting, vaak binnen 4 of 6 dagen. Deeze zijn de Kwaadaartige ziekten van 't eerfte foorr. 2. De Langzaamer aankomende ziekte hadt ook meer onmerkbaare Oorzaaken. Buikrommelingen en Loslijvigheid gaan hier veelal, eenigen tijd, vooraf, met Matheid en Ongedaanheid. De ziekte zelve fielt zich in met een meer beflagen Tong, meer afkeer van eeten, en de overige teekenen van Wanverteering, en Unzuiverheeden, welke de kenfehetfende Krimpingen en Perfmgen verzeilen. En van dit Soort waren 'er veele. Sommigen derzelve herftellen vrij gemaklijkP doch langfaam, na voorafgaande ontladingen, en her-  9 GENEEST? IJ ZE VAN herftelling der gefleetene Kragten. Zij maaken de Goedaartigen uit van dit Soort. Andereu deezer bezwijken, naa een langduurig lijden en fukkelen, onder veele en ongundige oorzaaken; of, indien de Dood haadiger een eind maakt, dan is het, met de teekenen van een fterke rottige Ontaarting in de eerde Wegen. Dit zijn de Kwaadaartigen van het tweede Soort* Omtrent den Aart en naafte Oorzaak onzer ziekte, zullenwe hier geen verdere bepaaling maaken, dan uit het bijgebragte blijkbaar is; daar wij meenen, dat dit genoeg zij tot het groote oogmerk, de Regeling der Geneeswijze. Wij zullen alleenlijk twee voornaame Misvattingen, omtrent den Aart der ziekte, zoeken op* tehelderen, omdat zij aanleiding pleegen te geeven tot verkeerde, of gebrekkige Behandeling. Vooreerft, dat men, even als in den Buikloop (Diarrhosa), zo ook inden Persloop (Dyfenteria), de voornaame aanleidende oorzaak zoekt in eenige ftoffen, die inden Darmbuis vergaderd zouden zijn,'tzij Gal, Slijm, Diertjes of fcherpeUitwerp-' felen. Daar nogthans de waarePersloop,niet zelden, zich inflelt, zonder dat, met eenigen grond, vermoeden op zulke vergaderde doffen konne vallen; of, zoo zij 'er ook waren, dat dezelve, blijkbaar, als bijkomende hindernifl'en befchouwd moeten worden, welke, in die gevallen, eene famengeflelde ziekte uitmaaken, uit Persloop en Buikloop, als 't ware, teffens beftaande. De Persloop doch fchijnt eene eigene, fijnere, prikkelende oorzaak te hebben, onafhang* lijk  DEN PERSLOOP. n lijk van de darmvuüighederi, meer in de zelfftaudigheid der rokken van 't gedarmte hangen* de, of daar op valiende, en het zelve tot die uitgezogt pijnlijke krimpingen en perfingeu iteeds nog aanpnkkelende, of fchoon ook ruime ontladingen , door braak en buikzuiverende middelen, zijn voorafgegaan (a). Ten tweeden; dat men, vooral onder de Lijders en Bijstanders, misleid door de gewone benaammg van ronden Loop, door deeze kwale niet aangetaft meent te zijn, om dat men, of zoo lange men geen rooden bloedigen afganglood, en door dit wanbegrip wel eens tijdige hulpe verzuimt. Ondertuilchen is het zeker, dat iemand de Dy/enter ie, of Persloop, heeft, die, met hevige pijnlijke darmkrimpingen, en, daarbij gepaarde of op volgende, perfmgen, geftadig en onweerltaanbaar gedrongen wordt tos afgang, zonder dat hy, in die veelvuldige ftoelcangen, met groote moeite, bijna iets anders lood, dan eenige dunne, heldere, ilijmerige en waterige doffen, met de gedaante van velletjes, vezelen en vliezen, ja aanmerklijke lappen daar onder, die veeltijds, doch niet altijd, meer of min geaderd zijn met bloedige dreepjes, ofgefpikkeld met bloedige klompjes; waar bij, foms, ook eenig verdund, wankleurig vloeibaar bloed verzeld gaat, en, zeldzamer, eenige meer aan* B merk- (a) Dit gevoelen , waarin ik veele Voorgingers heli, zil in den loop van 't volgend verflag onzer Gs" fleeswijze meer toegelicht worden. Zie §. 5. m%.  IO GENEESWIJZE VAN merklijke ftukken geronnen bloed ; doch dikwijls ook geen bloederigheid in 't geheel. De ontlading, derhalve, van roode bloedige uitwerpielen behoort geenzins tot het wezen of de eigene kenmerken van.den Persloop, en in de tegen&woordige Epidemie heb ik niet dikwijls dit verfchijnfel gezien, maar doorgaans zulke bijna blocdelooze uitwerpfelen, als daar even bcfchreeven zijn; hoewel daarom de ziekte niet minder gevaarlijk, ja ook nier zelden doodlijk, kan worden. Aan deeze bloedeloozc ontlading heeft men ook den naam van Graanzven loop gegeeven. Derhalven fpreekt men eigenaartiger en minder dubbelzinnig, als men, van de krimpingen en pijnlijke periimren, welke, niet een moeilijke ontlading van flijm, onzen Loop doorgaans verzeilen, de benaaming ontleent van Persloop, en men zal minder aanleiding geeven tot bovengemeld verzuim, (b). (£) Taalkundigen begrijpen, dat deeze benaaming ook beft het vvaare denkbeeld uitdrukt van 't oude WOOrd Aua-svTê^i*, (Difficultas inteftinorum ,) en teffens , dat , onder de hedendaaglche Nofohgi, de groote voorganger de sauvages, en na hem linNaEUS , d\tfaecum cruentarum dejeélw, en diaerboe» cruenta in hunne bepaaling van Dyfinteria ftellen, niet juift bepaald hebben ; waarom ook de sauvat;iïs veelerleije bloedontlallingen, als foorten van Dyfenteria, aanvoert, welke geenzins daar toe Ichijnen te behooren. Nof rr.nb. Tom. li, pag. 324. feqq. Maar eigenaartiger zijn de bepaalingen der andere Nofu/og,^ vogel, cullen en saoar, welke uitkomen op frequent, fauca, tormmafa at tenesnmde* aivi dcjettio, mucofa vel & fangutnolenta , retentis ffyrumque faetibut afojitif. Zie cullcni NoJvlo^M Jpiopj.s, Ed. noviff.  DEN PERSLOOP. ii Zoo veel vooraf hebbende laaten gaan, meen ik genoeg gezegd te hebben, om nu over te kunnen gaan tot het voordraagen onzer verkozene geneeswijze; alleen nog dit herinnerende, dat ik, kortheidshalve, flegts de voornaamlte en meeft dringende punten van Behandeling, bij wijze van' Gcnetsregelen, zal voordellen, terwijl doch de toepatmig op onderfcheidene toestanden tellens in "t oog gehouden, en de voornaame foorten der ziekte insgelijks in deezen voordragt kortlijk toegelicht zullen worden. §. I. In deeze bij ons heerfchende Ziekte , daar de buikingewanden van zelf veelal geweldig door krimpingen en onregelniaatige beweegingen gefolterd, en daar de kragten vaak fchielijk ter neer geflagen worden, maaken wij geen algemeenen regel van altoos Braakmiddelen te geeven; integendeel gaan wij tot dezelve geenzins over, dan wanneer de Lijder een gevoel heeft van walging en braakagtigheid, of ten minden van volheid of fpanning op de maag, het zij dan dat zulks voorvalle in den beginne , het zij ook in den verderen voortgang der ziekte. Alsdan kunnen dienftig zijn onze Voorfchriften van N. i. of N. , in ééns, of in iwecmaalen, ingenoomen, of ook, vooral bij zwakkere geftellen , en in een meer gevorderden ftaat der ziekte, het Voorfehrift N. 3, om alle half uur een poeijertie te gceven, tot dat ge» B 2 noeg-  12 GENEESIV1JSE VAN noegzane braaking, of o >k afgang naar beneden , volge. Men zal, zoo ras het braaken begint, rijklijk laauw water of kamillen Thee drinken, en dat aanhouden, zoo hiug het braaken duurt. ' % tu Na genoegzaame werking van dit voorgefchrcevene i.)» geeven wij ftraks daarop een ftüknd middel; het zij in ééns genomen, zoo als N. 4; het zij bij vervolg, om't half uur, of om 't uur, een lepel vol, zoo als N. 5 of N. 6; een van welke laatfte drankjes vooral te pas komen, als N. 4, in eens genomen, weer uitgebraakt, of niet voldoende bevonden wordt, om de krampige beweegingen en pijnen eenigzins tot bedaaren te brengen, inzonderheid tegcns den nagt; en nog meer,'indien, na het braaken, de kragten (zoo als meermaalen in deezen tijd, op veele plaatfen, daar de ontlad methode van tissot wat fterk gedreeven werdt, gebeurd is) geweldig vervallen mogten zijn, met onmaatige pijnen en beweegingen (cj. §• UI. (O Niet zonder gewigtige redenen, op ondervinding gegrond, gelijk in \ vervolg nader zal npseheloerd worden, raaden wij de Opiaten, en wel in grootere giften, aan, en wijken dus hierin af van deoner, zimmerman en vooral van tissot. Jegen welker gezag wij dat van sydenham overhellen; en vooral de ontwijffdbare ondervinding der  DEN.PERSLOOP. 15 $• HL Maar als er geen walging of braakachtigheid plaats heeft, en gjene vulheid of lpannmg, waar van in §. l. gviprooken is, dan geeve men ook geen Braakmiddel, duch als 'er teekenen zijn, gelijk veeltijds, van opgehoudene en bedorvene darmvuiligheeden, 't we.k vooral plaats heeft als de z ekte langzaam zich geveltigd heeft, dan zoeke men eerft en vooral de allengs vergaderde doffen los te maaken, te temperen, en liefst naar beneden te doen ontladen, zonder de, reeds te veel getergde, darmrokken op nieuw veel te prikkelen. Hier toe kan in de meede gevallen dienen eene ltifiifio antifeptica laxans N. 7. Waarvan eerd op ééns de helft, daarna om 't uur een paar lepels vol gegeeven mogen worden, warm. In flappe en zwakkere gedellen, vooral die reeds eenigen tijd loslijvig of ongedeld geweeft zijn, zal men liever, in plaatfe van het Zout in N. 7, daar bij mengen een halve of heele once van de Tin&ura Rhei aquofa, N. 8. Ook mag men wel, met oogmerk van zagtelijk te laxeeren, geeven de poeders N. 3, bij een halve poeder teffens ingegeeven, en om 't half B 3 uur der Harlinger en verdere Friefche Medici, hier agter volledig bijgebragt; waar bij nog gevoegd moet worden de bederfweerende kragt (vis antijeptica) van het Opium, voortijds min bekend, maar door latere ondervinding beweezen, en welke vooral in den voortgang der ziekte zeer te pas komt. Zie $. 15, enz.  *4 GENE E SJVIJZ E VAN uur of uur vervolgd, zoo dat er wel eenige walging volge, doch geene braaking, maar maatige afgang, waar bij dan foms ook wat zweeting zal koomen. §. iv. Men zal dan, na de werking deezer laats- gemelde ontlaftmiddelen (%. 3 J, insgelijks een der {lillende middelen geeven, vooral 's avonds, naar aanwijs van §. 3. Ook mag men, in geweldige pijnen en beweegingen, tulfchen de giften in der Infufio laxans N. 7, of tuffchen de halve poeijers N. 3, wel eenige maaien een lepelvol geeven van N. 5, of 6, waardoor, in dit geval, de gewenfchte ontlading niet geftremd maar eer bevorderd zal worden. % V. Doch dewijl de Persloop niet zeldfaam, ook in deezen tijd, zich openbaart zonder de gemelde tekenen, ja zonder eenig mooglijk vermoeden , van door gallige of' andere kwaade ftoffen in maag of ingewanden veroorzaakt te zijn; bij voorb. in zulken, die, volmaakt gezond zijnde, alleen, na bloot gefteld geweeft te zijn aan heftigen Wind en Regen, of na hun, door arbeid zweetend, lichaam onverzigtiglijk verkoeld te hebben, eensklaps door den Persloop zijn aangegreepen: (d) zoo kan men ze- 00 Hoedanige gevallen ik verfcheidene, zeer fpree-  DEN PERS LOOP. 15 -zekerlijk niet beweeren, dat in allen de behandeling begonnen moet worden met de gemelde buikzuivering, veel min met braaking (volgens §. 3, en 1.); het is in die gevallen, wanneer men'er van den beginne bij is, veel natuurlijker, eenvoudiglijk de ontftelde darmen te verzagten, en derzelver krampige beweegingen te bevredigen, en verder de naar binnen gedreevene uitwaafeming ftoffe, kan 't zijn, weer naar de huid uit te voeren. Hiertoe zijn dan vooreerft dienftig allerlije gemeene verzagtende dranken; Gerjie-water, Amanddmelken enz., inzonderheid die teffens wat huid openende zijn, als Karnemelk op garft gekookt, en daarin Vlierbloemen getrokken; Kamille en Vlier-thee, heet in een kommetje gefchonken op wat poeijer van Sa leb, Gomdragant, of van gemeene Arabifche Gom, en daar mede vermengd; alles met Suiker of Honing aangezoet, en gebrooken met zoo veel zuur van Citroen of Azijn, als zonder te veel prikkeling verdragen kan worden. Ook is het bijmengen van Gelei van Vlier of Vlierfiroop, in een trekfel van Ka;nille en Vlier bloenten, met wat Gom poeijer daar onder, om geitadig te drinken , aanprijzenswaardig. Het gebruik van een Rifft-foup, mits niet kragtig van vleefch, bij kleine portien dikwijls genoo- men, kende, gezien heb, te Ede, te Vwrfi, en vooral te D/leerveld, alwaar de ziekte meelt ontllaan is in het windige natte weer in 't begin van September, dat op de heftige zomerhitte allengs is gevolgd; voorts op dezelfde wijze ook in Garderen, onde» Putten, enz.  li GENEESWIJZE TAN men, en met Citroen zuur of Cremor Icutari geiault, is dan ook veeltijds nuttig Vei der, om dat het hier voornaamlijk aankomt op een zagte lijmigheid, zoo kan men ook ddergeljke Uijmen van Havergort, van Garft, en ook van gemelde Gommen, of Saleb, in voorraad doen maaken, van welke laatften N. y, 10 en n. voorbeelden opleveren, (e) en waar van men naar believen een lepel vol, of meer, onder zijn drank of Geneesmiddelen mengen, of ook» van tijd tot tijd, afzonderlijk neemen, of met wat luiker, bij manier van een Likpot, ter verzagtinge der pijnen, gebruiken kan. Dit is veel beter, dan de Oiieagtige middelen, die bij 't Gemeen verkeerdelijk, van den beginne af, veelal genomen worden , en niet zelden zeer kwalijk bekomen. Een afkookfel van Weegbreezaad (Sem. plantaginis) in water en melk geeft een eenvoudiglijk verzagtenden lijmagtigen drank, die ook op veele plaatfen, met meer reden, geroemd wordt, en gelijk Haat met andere, enkel bekleedende, dingen. Bij (e) Men verwondere zich niet over het groot onderfcheid in de veelheid, van Gomdr«zant (waar mede de Sa/eb gelijk ftaat) en Arabijche Gom, die hier voorgefchreeven is, om een gelijke veelheid water in gelei te verdikken; dit zal elk die de proef neemt, bevcitigt zien. Omdat men dus met een deel Gomdragant, or Saleb, zoo veel kan doen als met 32 deelen gemeene Gom, heb ik de eerftgemelde doorgaans in vervolg gebruikt. Deeze geleijen laaten ook gemaklijk het bijmengen van eenig zuur toe, ook van wat Spntut, mdicn men ze, in de gevallen, wat meer bedeifweerende of fmaak* lijker moet maaken.  DEN PERSLOOPi Bij deeze verzagtende en üreelende middelen mag ook, in deeze gevallen, ter meerdere krampltilling en bevordering van uitwaaffeming, gevoegd, en daar onder gemengd, worden witte Papaver /troop, tot een of 2 oneen in 't etmaal, of Laad. Liq. Syd. tot 20 a 30 droppen, in kleine giften, bij tuffchenpoozen, verdeeld. Het bevredigend uitwaajfem-drankje van fordyce kan hier ook van nut zijn (zie N. 12), twee of driemaal in 't etmaal genomen; ja ook foms het fterker Zweet poeder van dover. (N. 13.), vooral tegens den avond, één, ja foms tweemaalen. % vi. Doch het bijvoegen der evengemelde pijnftillende en verdoovende middelen, bij de verzag, tende, eifcht voorzigtigheid, om met dezelve de' geneezing niet te beginnen, dan alleen in degevallen §. 5 gemeld, noch ook dezelve geftadig te geeven, daar de verzagtende geneeswijze, zonder de verdoovendei voldoende zoude zijn. En daar inderdaat kwaade doffen in* de eerde wegen zijn, kunnen deeze middelen, zonder de voorafgaande of bijgevoegde ontlaftingen, volgens §. 1 en 3, veel nadeel doen; Ja, wanneer men flegts twijffelt, of ér niet opgehouden vuiligheid zit, of wanneer ook, zelfs* in de gevallen van §. 5, de ziekte niet meer irt haar begin is, in welk geval de aanhoudende onregelmaatige beweegingen der ingewanden vart self kwaade doffen, offchoon die in 'e eerd 'er c mén  iö GENEESWIJZE VAN niet waren, zullen voortbrengen: dan is 't verre weg vetligll, altoos den drank N. 7 vooraf te baten gaan, of tuflchen in te geeven, eri voorts te handelen volgens §. 4. Want deeze Ontlaltmiddelen zijn zoo mild, en zoo weinig, prikkelende famengelleld, dat zij, ook daar geene merklijke ltoffe voorhanden was , met lchaden zullen, vooral als men het Zout en de Tmét. Rbei uit den drank agter liet. $. VII. Ter ililling der krampige beweegingen en pijnen der darmen, is het daarenboven vulltrekt, in alle gevallen, nuttig, uitwendig den buik warm te houden , dien met een warme pap, b. v. van Lijnkoek , of gekookte Grutte en Camillen, te dekken, of, dat eenvoudiger is, met een zeer warme wollen lap, die in heet water of melk gedoopt en uitgewrongen is, ja ook met warm water of melk in- een blaas bevat. Nog meer zoude hier toe medewerken een warm pijnflillend Oplegfel, als N. 14, over den navel gedekt. En ter bevordering der nuttige uitwaafleming, moet er ook dit uitwendig begier nog vooral bijkomen, dat de Lijder zich aan buik en voeten wel gedekt houde, en, zoo veel het zijn kan, itetds in het bed blijve , vooral na het neemen der (lillende middelen (§. 2 en 5.)* Deeze beltiering en uitwendige aanleg zijn niet alleen dienitig in 't geval van §. 5, maar ook in die van §. 1 en 3. §. VIII.  DEN PERSLOOP. §. VIII. Verzagtende hfpuitingen in den endeldarm kunnen zekerlijk ook niet anders dan nuttig zijn en gemak geeven, vooral in den voortgang der ziekte, als het dikke gedarmte, en deszeifs onderlt deel, meer is aangedaan, en hevige perfingen verwekt. Een trekièl of ligt atkooklel van Kamille bloemen en Malva bladen, met *'jk)ijk Lifwlie, en zoo veel Gom Tragacantb of Su/ffel, als het vogt, wegens dikte, maar even door den klijfteerpijp w.1 laaten, famen wel door een gefchud, kan hier toe voldaan; of ook, eenvoudiger, Melk met Olij, Gom en Suiker. J3ij welke Lavamenten men, om de hevigheid der perfingen, die het inhouden beletten, te maatigen, een goed deel Laud Itq. of Opium mag vermengen. Maar de pijnlijkheid van den endeldarm laat zomtijds het zetten van den Klijdeerpijp ï.iet toe; ook is wel de inspuiting zelf ondraagl jk, vooral als de klijdeer niet zeer klein genomen worde, en dan vloeit zij voort weer weg. Ja, het toedienen van den klijdeer is foms voor hem, die dit doet, te bezwaarlijk wegens de geduurige vuiligheid, d'cin dat men er op dringen kunne. Het pijpje moet ook, na't gebruik, zorgvuldig gezuiverd worden, om naderhand niet een Lijder aan andere ziekte mooglijk ook deeze aan te zetten. Üm deeze redenen is het vaak wel zoo raadfaam, het inbrengen te beproeven van een zeer verzagtende, in olie of vet gedoopte, en door 'C 2 warm-  20 GENEES W IJ SE FAN warmte fmeltbare Zetpil; bij voorb. van verjihe boter of Üleum palmae, onder fchapevet geimoiten, van Cacao boter, van Ungu. pomatum of Altbaeae, verdikt met Gom of Altbaea poeder, enz. % IX. Aderlaatingen komen in den loop deezer ziekte zeer zeldiiiam te paffe, ja zij zijn, wegens het haait volgend verval van kragten, doorgaans fchadelijk bevonden: alleen, wanneer men bloedrijke, driftige geltellen voorheeft, vooral, indien de ziekte zich zoo inltelt, als in §. 5. is befchreeven, indien verder het drukken op den buik zeer pijnlijk is, met teekenen van brand en koortfe, vooral wanneer men dan in *t begin 'er bij is; alsdan kan eene laating zekerlijk dienltig zijn, en den weg baanen tot ten gelukkiger uitwerking der geneeswijze, op gemelde plaatfe aangeweezen. Doch zulke gevallen zijn ons, in deezen, fchier geheel met voorgekomen. §. x. Wij hebben nu, tot hier toe, voornaarrlijk twee /oorten, of gevallen, van Persloop beichouwd; één, daar ook vuile bederflijke afgang-iloffen in't gedarmte bij zijn (§. 1 en 3.), en één, daar op zulke ftoffen, in de eerfte plaats, jgeen befclmldiging kan vallen, maar alleen op een  BEN PEKUOOP. af een fijner prikkelende ooi zaak, die de rokken der darmen foltert tot geduurige krampige bewegingen r§. 5.). Ja, deeze laatlte oorzaak fchijnt j! D 2 Ik 00 ln DiJJl de Cnrtue Salicis albae, ejttsque in mtd. u/7t &c. p. koning. Warderv. 1778. Cap. IJl, Zie ook de proeven van den Hre, j. de haes, thans Med. JJr. te Amiterdam, alhier genoomen, en vermeld ia zijne Diff. de Opii in Variolis adbibtt. p. 10. feuo. Ultraj. 1783 y* (f>) Volgens bér'gten, mij, federt den zomer van 1782,  GENEESWIJZE VAN Ik heb dan deezen bad reeds in 1779, als eea bederfweerend middel, in de Dyjtnterü gebruikt en aangeraden; de f Ir. berns heeft., naar ons voorbeeld, dit mede gedaan, en geeft er hec gemelde lofbjk getuigenis van. In de tegenswoordige Epidemie heb ik den zeiven op nieuw beproefd en aangepreezen, met eene goede uitwerking. Van Voorft, is mij nog deezer dagen gefchreeven, dat ons DecoBum Salicn aldaar, bij vee]en, met een ongemeen goed gevolg, en eene verwonderlijk fchielijke verandering ten goede, gebruikt is, zijnde fommigen daar door aileen ricriteld geworden (17). Uit al het voorgaande (§. 13, 14.), heb ik dan den volgenden regel gemaakt; dat men bij zulken, die, ter genoegzaame ontlafling, of ter vcrzagting, behandeld zijnde als voorfchreeven (§. 1 —9 ), geen verbetering ondervinden, maar daarna, nog al perfende en pijnlijk, zwakker wor- niedegedeeld door den Heere g, j. van wy, Chirurgyn van (dat Huis, en beroemd Ueelmeefter te Amfterdam. (?) Dit heb ik een weinig breeder uitgehaald, dan men anders in dit Berigt verwagten moeit, om dat ik vernoomen heb, dat lommigen, die doch de Kina in den Persloop hoog Hellen, het gebruik van den Wdgenbaft geheel veragten. Scilicet, hos itivrnt quae pfurts emuntur\ lk fta nogthans toe, dat de hoedanigheid dier beide Ballen niet geheel gelijk is; dewijl die van de Wilgen, bij zijn meerdere bedertwee. ring, ook wat meer droefheid voegt; daar derhalve . deeze eigenlchap hinderen kan, zoude ik de Kin» voortrekken.  DEN PERÏLOOP, 89 worden; ja ook bij zulken, bij wien, van 't begin der ziekte af, het ichieJ ijk verval van kragten, en de hevigheid der toevallen geen tijdverlies, door den ommeflag der voorlchreevene geneeswijze, gedoogen; dat men, zeg ik, in deeze beide gevallen, om naakende verderving voor te komen, fpoedig over gaa tot een bederfweerend, verzagtend en verwerkend afknokfel, zoo als N. 15, of Nt 16; welke Voorfchriften alleen onderfcheiden zijn door den Cort. Salicis en Cort. Peruvianus; om, een halve Theekop vol, warm, te neemen, om het uur, van een der twee; naar dat de omflandigheid, bij de bcderfweeringe, iets meer, of iets minder, van het eenigzmsJamentrekkendt gedoogt; zoo als beneden(q) ook is aangemerkt. % XV. Wanneer de ziekte, pijnen en perfingen nog heviger, aanhoudender, en 't gevaar van aannaderende gangreen dringender zijn; zal men gerudelijk het Laudanum, bij deezen bederfzveerenden drank, voegen, zoo dat, op elke once vogt, gerekend worden 2, 3, ja zelfs meer droppen van het Laud. liquid. en dus bij to oneen 40 tot 60, en meer droppen, die in een etmaal, des noods, mogen worden gebruikt. Men denke niet, dat, op deeze wijze, het Laudanum met oogmerk van flaap te verwekken gegeeven worde. Immers heeft men niet zeldfaam waargenomen, dat, in veele gevallen, zeer groote giften van het Laudanum uitmuntend verdraagen worden, zonder den flaap onmaatig aan D 3 te  30 GENEES IV IJ 2 E VAN te zetten. De werkeloosheid der opflurpende vaatjes in de ingewanden , en de fchiehjker voortduwing naar onderen van 't gene ingenomen wordt, doet ook van zelf begrijpen, dat in de Dyfenterie, eenigzins als in de Cholera, grootere dofes moeten verdraagen kunnen worden, dan elders. Dit gebruik van 't Opium is ook door 't gezag van veele voornaame Geneesoeffenaaren, al voor lange, bekragtigd (r), fchoon het niet zeer bekend, althans, in deezen tijd, niet zeer gevolgd fchijnt (r) " In dyfenteria cruenta, (1670. Lond.) vefperï, „ ac quandoque interdiu, Laudani dofin fatis ma„ gnam exhibere lolebam, ncc unquam dyfenterico „ cuipiam hoe obfuiiïe novi -— quod particulae Opii ,, e fanguine rurfus, quo minus cerebrum afficiant, „ cum fedibus cruentis cito eliminentur." zegt th, willis Pharmac. rat. S. UI. C. 3, p. 50. Sterker is't getuigenis^ van ramazzini "nee forlan ulla ed af„ fectao, in qua fecurius & liberaliori dofi exhibe„ ri poffint opiata, quam in hujusmodi morbo, (dyfenteria autumn. 1693. Mutin.) "fractis licet & pe„ ne attritis vinbus." De groote svdenham had hier in doutelijk voorgegaan. " Illud omnino obier„ vandum ed (zegt hij), quod ad quam plurimos „ ab orci faucibus liberandos pertineat, quod, quo„ ties ventris tormina in dylenteriam confirmatam „ ufque promoveantur, periculofiffimum efle mihi „ condet, morbum adgredi protraöiore illa metho„ do — evacuandi — dein conremperandi — cum „ experientia didicerim, dyfenteriam & certiffime Sc „ celerrime curari, fi, miffis ambagibus, Fluxus. „ Laudano confedim fidatur — advocatus itaque „ Laud liqu. gt. xxij. protinus exhibeo, bis intra „ 24 horas, vel & laepius, datis intervallis, fi dicla dofis torminibus. & dejeétionibus rite com-  DENPERSLOOP. gt tent te zijn. Deeze fterke giften dan maaken hier alleen kalmte, dommeling, bedaaren de pijnen, „ pefcendis par non fuerit" Sthed. momt. d, mm fjjf- 'Tg\ 0pP- P' 6oz- De naaukeurfge onderzoeker der kragten en uitwerkingen van het 2r^d»™Tntende TRALLES dr"kt zich dus fterk uit Nollem ego aggredi Dyfenteriae eravi™ " ne SinZrÜÜ' °P1'°' ^ ta?em unqufn," fl. „ ne exnmo hoe - numims dono, curatam vidi „ Nullum remedium huic morbo aptius humana " SS? ,nHH0gitare P°tuit,' ^uum veriffimum fiT 5! „ hus antidotum , appofite ita fcribente bontio „ laceo sydenhamum, ettmullerum, wede» „ wigium brunnerum, werlhofium, allOS- " jus™ Dyfcnteria Doétores opiatos. » rlrr rl dltiïT^l Pf l68- delfde tralles verhandelt het gebruik des Opium in onze ziekte uitvoe- S^S^^r^-1^ in Zijn laater^rk ae u/u opu , ^ét. III. Cap. a. in welk hii n mR eene gelukkige geneezi P^J» P. 198 bijbrengt, waar hi eiudlijk zelfs alle Jumïl 1 g Z£Ptmm gaf'- e" Yede daSen inhield " fine "Snr,Te-VmUin' fineP&ntasmatibus, fine „ fomno diutius protracto " &c. Het eetuizenis % u« zal ikallecn^ïnog inaf?? viri. f Dyfen^nco morbo> a Pn«cipibus „ in arte yins fere omnibus adfertum legimus hic " fure Sifilif Tbï °,Piata liberaiio«"^U ft* " vhibus " ^ f ïe'/raC^S licet & Pene a"rius SftKin VÊde ^'gemnen ten voorueeie, net gezag van degner, pringle zimmfu mann, en vooral van tissot, alles fchiSt te 0 « SeT"'en°m^na ak°°S de -^lalffnïethod"  3* GBNÊEStriJZE PAK nen, ongeregelde beweegingen, en bevorderen voorts de hier zoo heilzaame uuwaaffeming Teffens gaat het Opium de gedugte gangreen, op eene kragtige en zonderlinge wijze, ook in deeze ziekte, tegen '(/), zoo dat, daar ook de verderving reeds onmidlijk op handen fcheen, z;j foms door 't Laudanum nog afgewend zij geworden, en, daar zij reeds in 't gedarmte gevat had, haar voortgang vaak gelluit zij, met verbetering der toevallen. Ja, in geveftigde gangreen, waar van, in onze Ziekte, koude armen, drooge huid, vervallene leevenskragten en bijna onmerkbaare pols gewifle teekens zijn, zal men nog wel eens zien, dat, op 't gebruik van (O ramazzini fchrijft /. f. de bedaaring en warmte, door een goede dofis Opium gewrogt, niet zo zeer toe, aan de bedaaring der pijne, maar, uitdruktijk, aan de virtur vpii diaphoretica; welke kragt ook aan ettmuller, en veele Anderen wel bekend was. (t) De bederfwerende kragt is, in onzen tijd, door den beroemden Engeltchen pott klaarblijklijk ondervonden, in het te keer gaan der gangreen aan de toonen en voeten, alleen doorgrootere giften Opium. Zie destelfs Aanm. over de Lamheid, enz. door Dr. du pui uitgegeven. In andere verdervingen te weeren en te dutten, is ook dezelfde kragt m groote giften van het Opium door andere Genees- en Heel. meeders nu en dan, en foms bij geval, zeer klaarblijklijk ondervonden; ook zonder veel flaap te verwekken. Kan ook het nut, dat aan het Opmm, door veete groote Medici, na bYuenham eia boeriiaave, wortt toegelchreeven in de kinderpokjes, vooral in het ergde foort . en in het meed gedugt tijdperk derzelve, wel beter verklaard worden, dan uit de bederfwerende kragt van dit middel? Zie ook hier over de gemelde verhandeling van Dr. de iiaes.-  BENPÈRSLOOP. S3 Van Opium, de pols, warmte, uitwaalïeming en kragten, op eene verbaazende wijze, weer aanwakkeren (u); dat het leeven, verre boven alle venvagtmg, gerekt, en voor deeze ellendigen draaglijk worde gemaakt. §. xvi. Ik zoude, indien 't hier de plaats toeliet, dit gefielde beveiligen kunnen met fpreekende voorbeelden, die ik daar van zelf, reeds in Oclober i78x, m 't ons nabij gelegen dorp Put. ten, met eenige onzer Studenten, heb waargenomeni(v); en die ik, nu in deezen tijd, in September, vooral te Marveld, en, met den Hf Dr. elsnerus, en onze Stud. feriet, en van meurs, te Ede, en naderhand op meer plaa'ien, in bijzondere en fterke gevallen, gezien heb ik zoude ook hier nog bijbrengen kunnen het getuigenis van den Heere Dr. en Burgemr. hoff HS" féjï?tód Mer Yan h reeds biJ' RAMAZ„Srï ■ i' acJernma dyienteria laboranti, plu„ ries exhibui Laudanum opiatum ad 3 & 4 erana „ fed parvo levamine; vixerat Mc ad plures dies „ omnino gehdus ac fine pullli, _ verebar ne lar„ giore do fi exhibitum Laudanum reliquum fiam- • thüïS exti"guereti" wat deed hij ondertus- ichen? hij vaart dus voort "Laudanum rurfus ad r, lraexC^S;ue,^ placide dormivit (v) Gedeeltelijk verhaald door den Hre. Dr. de haes Z/frt'aA V> ?7'-len- Een S^l vooral zagen wij daar, dat ruim zoo fierk was als dat vAtï ra Wazsini, even aangehaald.  34 G ENEESIVIJZE VAN die, na dat ik, den 2.3 Aug. te Arnhem geroepen zijnde, door zijn Ed. bij eenige zwaare Patiënten was gebragt, en deeze methode aan de Heeren Practici, met welken ik de eer had een Confuh te houden, in de gevallen had voorgeflagen, mij daarna, den 27 Aug., fchreef, dat " de grootere giften Laudanum ook daar algemeen voldeeden," voegende 'er, den3Sept., bij, dat "deeze groote do/is, 't zij met of zonder Cortex, de kragten ten minden opbeurde, en het leeven verlengde, terwijl doch in 't ergde foort der ziekte liem niets voldeed". Ook is mij, laater, uit een brief, van den vermaarden van der haer, uit 'sBofch, aan een Vriend gefchreeven, de volgende bevinding, in den tegens woordigen Persloop aldaar, medegedeeld; dat naamlijk " tissot 's geneeswijze ook daar „ niet goed was, terwijl zijne gehaate Opiaten „ ongemeen heilzaam fcheenen, en dat, als zij „ de groote pijnen wegnamen, de natuur zich „ gemakkelijk ontladte, terwijl de kragten be„ waard werden; waarna de Laxeermiddelen in ,, ruimer mate werkten, en nieuwe aanleiding „ gaven tot opiaten en rud, enz. Opium is dan, „ befluit hij, het groote middel, maar moet ruim 5, gegeeven worden, een weinig helpt niet" enz. Dan, verre boven 't gene bijgebragt is ter billijking deezer geneeswijze, moet, ter bevestiging van het uitdeekend nut van het Opium, in groote giften, dienen de eenpaarige en fterke ondervinding der Harlinger en andere Friefche Geneesoefenaaren, in de Epidemie van 177», bovengemeld; welk verfiag derhal ven, om  DEN PERSLOOP. 35 om dat het alles fchijnt aftedoen, en daarenboven veele nuttige bijzonderheden bevat, ik hier agter, als een Bijlage, volledig (zoo verre de geneeswijze betreft) zal laaten volgen, (zvj. XVII. Schoon ik nu, in §. 15, het gebruik des Laudanums heb doen paaren met dat van den Cutt. Salicis of Peruv.; zoo mag men gewiflijk ook het Laudanum, op zich zelve, geeven, ofwel vermengd met verzagtende dingen. Immers, iu fommige zwaare gevallen en hoog dringend gevaar , hebben we gezien f§. 13.), dat'er geen ftaat genoeg op de verderfweerende kragt der Kina te maaken is; ook kan het ftroefagtig bittere, dat in deeze, en vooral in den Cort. Sa' licis is, in zeer gevoelige ingewanden ondraaglijk worden, en mooglijk ook foms de ontlading wat ophouden; wanneer het grootile plegtanker ter bcderfweering voornaamlijk het Laudanum blijft. In zulken dringenden nood, derhalve , kan men flegts het Teugdrankje, of Hauflus N. 4, alle 3 of 2 uuren herhaalcn, tor. dat de onruff. en pijnen voor eenige kalmte plaats maaken. Ten zelfden einde, en om teffens de heete inmenazels van 't Land. liq. S. E '2 te (w) De fchrandere Heelkonftenaar j. de reus, te Harlingen, heeft ook reeds in 1779, een Kort verkaal uitgegeeven, dat, omtrent het uitneemend fucces van 't Opium in die Djfenterie, geheel eenftemmig is met de uitvoeriger verhandeling van Dr. stinstra over dit onderwerp.  GEN EÊSfTiySE F AKI te vermijden, is 't niet min nuttig het enkele Laudanum purum te geeven, tut \ of 2 greinen teffens, en daar mee aan te houden, tot ü. 12 jameer greinen, over *t etmaal verdeeld, indien naamlijk de nood hongtt dringend is. iVJen kan ook gevoeglijk het Laudanum ver* mengen in een verzagtenden fiilich^n drank, als N. 17. om voort een '1 heekop vol, en vervolgens, zoo lang de zwaare toevallen het vorderen, alle uur 2 lepels vol te geeven; het zuur kan men uit dit voorfchrift, indien het hindert, ook weglaaten. §. XVIII. Dan deeze behandeling vercifcht, bij uitneemendheid, het beduur van eenen kundigen en oplettenden Meeder. Den min bedreevenen derhalve raad ik, vooral in deeze gevallen, de uitterde voorzigtigheid, en het raadplegen met kundiger en ervaarener Artfen; want ik beken, uit eigene ondervinding, dat men, met een huiverigen fchroom, wapenen opneemt, die men, tot "hier toe, meed al, als verderflijk gewoon was te befchouwen, en die gewiflijk, kwalijk beduurd, zeer gevaarlijk kunnen worden. Het Harlinger berigt, hier agter geplaatft, is beter dan iets gefchikt, om op dit ongewoone fpoor voor te lichten; nogthans wordt er oordeel en voorzigtigheid vereilcht om niet te dwaalen. Ten deezen einde erinner ik nog dit, dat men de derke en ftoute giften van 't Opium maatigcn zal, zoo ras men, uit de beftendiglijk gun- fti-  P E N P E RS L 0 0 T. sr frger verfchijnfelen, namelijk de bekomene kalime, verbeterden afgang, of flaap, met uit* waaffemmg, befluiten mag, dat het verminüerd gevaar mm iterke poogingen vereifcht; terwijl men dog fteeds in 't oog houde, dat hei Laudanum een heet, bloed-aanzettend en bedwelmend middel blijft, van welk men, na dat het groote oogmerk bereikt is, veiliger weer zal overgaan tot andere, te vooren aangepreezene, middelen, voornaamlijk tot verfterkende en verder verzagtende. Voorts dient ook, omtrent het Laudanum, in agt genomen te worden; indien koortsverheffingen den Persloop verzeilen, dat men in die verheffingen, en onder de hette, het gebruik van dat heete middel wat opfehorte, in welken ik althans het zelve ontzie; en ook zoo omtrent den Wilgen of Perufcben baft, wanneer men deezen gebruiken moet, dat men ze voornaamlijk dan toediene wanneer de koorts op 't laagfte is, terwijl intnflchen, geduurende de verheffing en brand, veelerleije verzagtende en ook temperende, zuuragtige dranken het beft verdragen zullen worden. % XIX. Men eindigt de behandeling van eenen ber/tellenden Persloop, inzonderheid die zwaar heeft aangetaft, door 't aanhouden van gewoone verwerkende middelen, onder welke nu de Wilgen of Perufche ballen de voorkeur fchijnen te verdienen, het zij in Extract, of DecoSt, of . tot E 3 een  ■38 GENEESWIJZE VAN een paar Oneen getrokken, op een Fles Wijn, en. daarvan eenige keeren daags een kelkje gebruikt. Immers van deeze ballen heeft men, op het laatft der ziekte, een zekerder uitwerking, ter verfterking, te verwagten, dan, in den loop der ziekte, ter afweeting van Gangreen; dit getuigen voor al de Harlinger proeven. Bij deeze verllerkende dingen, zijn dan vaak de bekleedtnde ook nog noodig, het welk de gevoeligheid der ingewanden zal aanwijzen. Het middel van grashuis, in de gevolgen van de Kolijk van Poitou, door deezen beroemden en verdiendlijken Geneesheer aangepreezen, en welks deugdzaamheid, in zeer veele pijnlijke ongefteldheden en verflappingen van maag en darmen, bij mij, uit veelvuldige ondervinding, hooggeacht wordt, meen ik, dat, ook hier, zijn regte plaatsvindt. Het kan gegeeven worden 4, 3, of s maal daags twee lepels vol; zie N. 18. Men zal hier van ondervinden, dat het zelden vertraagden afgang, veel min krimpingen, voortbrenge. Wordt inmiddels de afgang te veel vertraagd, de Rhabarber, en deszelfs waterig aftrek fel, zullen nu ruim zoo gefchikte middelen zijn, dan in den beginne der ziekte. Verder, moeten ook de verzwakte ingewanden, nog lange, ligtverteerbaar voedfel hebben, of men ftelt ze bloot aan nieuwe ongemakken, ja foms, gelijk wel gebeurd is, aan wederinftorting. Vooral is 'er ook voorzigtigheid noodig, als de pas herftelden weer in de lucht komen. Me;>  DENPERSLOOP. 39 Men khede zich warmer, dan gewoonlijk, mijde wind en regen, en beweege zich wel, maar niet tot zweeiens toe. §. XX. t En zoo veel meen ik genoeg te zijn, om de voornaame, en meelt dringende hoofdzaaken, van eene goede geneeskundige Behandeling onzer tegenswoordige Volkziekte, naar mijn inzien, ten nutte van 't algemeen, korthjk en eenvoudiglijk voor te draagen: en teffens dezelve door het bijvoegen van eenige eenvoudige Voorfchriften gemaklijker of bruikoaarer te maaken. Welke voorfchriften ik doch lle-gts als voorbeelden wil aangemerkt hebben waar bij veele gelijkfoortige, door des kundi-' gen, gevoegd, en ook deezen, naar de omftandjgheeden, meer en min, veranderd kunnen en moeten worden. 't Zal mij genoeg zijn, indien het bijgebragte iets kan medewerken, tot eenen beteren uitflag deezer ziekte, vooral ten platten Lande daar zij nog deeds voortgangen maakt, en meelt al, bij gebrek van goed beduur en door verEceerdheid der menichen, veele verwoedingen aanregt. ö , §. xxi. Eene waarneeming zal ik nog alleen voordellen, omtrent de hprouw (Aphihae) in deeze ztente. JN amelijk,. gelijk een. vuilbekorfte tong  40 GEVtEESWïJSE VAN alhier bijna niet gezien wordt, en veeleti, die zeer erg zijn, ja zelfs aan de ziekte derven, de tong doch niet veel, en foms maar even wit, heilagen hebben: dat zoo ook de Sprouw onder de zeldzame verfchijnfelen behoort, en, daar zij zich vertoont, dat zij geenszins voor een doodlijk teeken, gelijk de Hik doorgaans is, moet aangezien worden. Ik heb Lijderen gezien, vooral te Arnhem, Ede, en ook te BunJchoten, met Sprouw, waaronder die zwaar en aanhoudend was, en welke zich eindlijk, bij eenigen, ook door den afgang ontladte, die daar bij niet zeer erg waren, en alle zeer volkomen, hoewel doch langfaam, herdeld zijn. Het geeven van Borax, in een Likpot, bij veelen deezer, had wel, naar gewoonte, de Sprouw afgevaagd; maar zij kwam, bij fommigen (fchoon niet bij allen) even derk weder op, en, zoo huig zij weg was, was de gevoeligheid van de ontblootte tong en keel zeer lallig. Hierom is 't mij niet onwaarfchijnlijk geworden, dat men de Sprouw in onze ziekte vaak als een kritike werking hebbe aantezien (x); waarom ik ook, in mijn meergemeld provifioneel Geneesplan, het gebruik van Borax, in deeze Sprouw, heb afgeraaden, ten zij groote belemmering van de keel zulks, eene enkele keer, vorderde, aanbevelende voorts, (*) De Hr. stinstra betuigt te Harlingen eenmaal de Aphthae volkomen kritiek gezien te hebben, en • meermaalen met verligting (Geneesk Corresp. pag. 963.), waar uit hij, elders, ook befluit, dat, ten minden in onze ziekte, de Aphthae niet zoo te dugten waren als gewoonlijk, ib. pag. 1002. Zie 00.: onze Bijlage.  DÈNPÉRSLOOP. 4i voorts, om, in dit geval, zich liever te houden aan enkel verzagtende Keellpoelingen of Likkingen, b. v Knollennat of Gerftewater, met Suiker of Vijgen, of met eenige verzagtende Siroop van Althaea of Violen, zoet gemaakt. Ik z<.ude nu nog wel iets meer hier kunnen bijvoegen, over de behandeling van Toevallen en Gevolgen onzer ziekte; maar, behalven dat dit te wijdloopig zoude worden, en de uitgave van dit ltukje nog meer vertraagen; zoo laat het zich ook meed al uit de hoofdzaak en andere gemeeriere kundigheeden, ligter afleiden; ook heeft men, vooral omtrent de Gevolgen; meer tijd om kundiger Artfen te raadplegen. Onze Bijlage bevat daarenboven veele èaaken, die hier toe dienen kunnen. Ik zal dan met nog eenige weinige Aanrakingen befluiten. §• XXII. Onder de Geneesmiddelen heb ik de Radix Amicae niet aangepreezen, om dat ik 'er zelf geene genoegzaame proeven mede genomen heb in deeze ziekte; eenigfins mede terug gehouden zijnde, door de min gundige uitwerking, die men te Nymegen, Arnhem, en in de Betuwe daar van meent gezien te hebben; doch waar van de verlangde berigten, zoo dat er iets zekers op te bouwen zoude zijn, mij niet zijn geworden. Oe bijzondere'nuttigheid, die deWeenerGe^ neesheer collint, van voor bijna rwnu.g jaareit, l' " ia  42 GENEESWIJZE VAN in heerfchende Dyfenterien zegt ondervonden te hebben van 't gemelde geneesmiddel (y), Veelmaalen beveiligd door den fchranderensToLL(s), om van meer anderen niet te fpreeken; deeze ondervondene nuttigheid, zeg ik, neemt ons anders met een gundig denkbeeld in vooreen middel, 't welk, wegens zijne kenbare hoedanigheeden, niet werkeloos kan zijn, en aan welk zulke vermogende bederfweerende kragten, in de meeüe rottige ziekten, door voornaame Artfen, worden toegeëigend; vooral in die foorten, en dien ftaat van Persloop, waarin ook, na te veele ontladingen, de vervallende kragten, en het dreigend rottig bederf een vermogend geneesmiddel vorderen. In welke omdandigheid de gifte bepaald wordt tot 15, 20, of meer greinen, 3, 4, of meermaalen, daags. Doch, dewijl ik zelf niet dagelijks de ziekte kan gaan waarnemen, om dat dezelve gelukkiglijk niet dan tot op eenen merklijken afdand van ons genaderd is, zoo heb ik, behalven de bovengemelde reden, mij tot hier toe aan onze te voren befchreevene geneeswijze gehouden, en geen reden genoeg gevonden, om andere Geneesoeffenaaren , die uit hun zelve niet zeer tot de /ïrnica neigden, daar toe aan te drijven; hoewel ik gaarne de kragt van dit middel, in de regte gevallen, tegens die van onze Antifeptica, beproefd gezien zoude hebben. §. XXIII. (y ) Olf. circa morbos, part. V. de Arakae in morb. ■ putna, virjbus, p. 209-268. (z) Rat. Medendi parte Hl. Secl. IV. de Dv/esterh commentativ ,■ op veele plaatfen.  DEN PERSLOOP. 43 §. XXIII. Toen ik, laatft, te Arnhem was, had zich daar het geloof in de goede uitwerking van een zeer bekend huismiddel, befiaande uit Boomolij en Brandewijn, of Jenever, van elks 3 oneen, met 1 oneen Suiker, onder een gemengd, lterk veripreid, eerlt aangevoerd zijnde, naar ik meen, uit Nymegen; doch, in de voorige Epidemie van 1779. ook reeds, bijom onze Stad, onder de Boeren veel gebruikt, Anderen namen Wijn, in plaatfe van den brandewijn, en dien in grooter maate; wanneer dit middel genoegzaam overeenkomt met het zoogenaamd middel van Vrouw Barths f waar van de Hr. degner gewaagt, dac het, ih de Nymeegfche Dyfenterie van 1736, berugt was, en waar van men toen zeide, dat het, in de ziekte van 1702, wonderen gedaan hadt (a). Men liep thans weder, met dit Olie en Brandewijn-middel, onder 't gemeen, zeer hoog, meende daar van zeer veel heilzamer uitwerkingen te zien, dan van de vrij algemeen aangewende ontlastende geneeswijzen. Ja 't gebruik van dit, of diergelijk, middel heeft zich daarna genoegzaam over alle de dorpen en ftreeken onzer Vcluwe, waar naderhand de ziekte zich geopenbaard heefr, zodanig verbreid, en wortelt nog elders zodanig voort, dat het geloof in F 2 eene («) Hifioria Dyfenteriae Neomag. Ed, ah. pag 217, of §. 8K.welt.-e fchrijver, aldaar, een ganfeh Regilter opgeeft van huismiddelen, met een korte beóoriieeling*  44 GENEESWIJZE VAN eene geregelde geneeswijze daar fchaars tegen op kan; zoo zelf, dat ik te Ede, en te Meer-, veld, gezien heb, dat, daar, in 't zelfde hu.s Wttt, eenigeo, door onze tijdig aangewende tfenccswijze, lis van den oever des, doods nig gebragt, anderen nogthans, voort har op ziek wordende, tot het gemelde Oliêy rmddd hun toevhigt liever vei kozen te neemen, dan tot de onzen, welke zij doch, des begetWnoe, '.oor niet bekomen konden. Dit voorn oordeel heeft zich ook voortgeplant nader in onze buurt, te IJorfi, daar federt ook de ziek? te ongelukkiglijk geheerfcht heeft, en zeer veekn weggcllecpt, die van dit middel voorzien geworden xvaren, door een verkeerden iever van welmeenende onkunde, en door welke de weg tot betere geneeswijze een tijdlang geheel geflooten is geweeft, tot dat, ten laatften, de lm wooners van die buurtfchap, zich van agteren niet wel bevindende bij dit gefchenk, wel eens hun toevlugt genomen hebben tot de redelijker hulp der Artfen, maar ook daaraan zich geenhns hebben gehouden, volgens de gewoonte der meefte Landlieden. Deongunilige uitflag van dit middel, dat in't eerit zig aanbeveelt door zijne zagtheid en aangenaamheid, is te Arnhem, te Hui/en, en elders, in zijne gevolgen, al voor lange waargenomen, en van agteren erkend door deszelfs grootfte geweezene voorftanders (b). Wel is waar, dat het niet (*). veele bijzondere gevallen zoude ik, uit naaukeurige hier van bij mij ingezundene berigten, aan den dag kunnen leggen. '  DEN F E RS LOOP. 45 niet voor allen verderflijk geweeft zij, maar wel voornaamlijk voor die, welke in den beginne noodig ontlafting hadden moeten hebben, en bij wien dit vette mengfel, geftadiggebruikt, de nadeelige fcherpheid natuurlijk verergerd heeft, terwijl het voor zulken, die geene kwaade ftoffen in de eerfte wegen vergaderd hadden (S 5-)>. va" nut heeft kunnen zijn; doch ook dan, bijna altoos, verre beneden onze, in die gevallen aangeraadene, verzagtende en bekleedende middelen, te ftellen zij. §. XXIV. Hit diergelijke gronden, laat zich ook beoordeelen een voorfrhrift, alhier, met hooge aanprijzing, uit den Hage gezonden, beflaande uit 3 Üoiren van Ei/eren, 2 lepels vol Boomolie, een halve Mofchaatnoot, 2 oneen broodjuiker, en 10 oneen Rifnjchen Wijn; om, wel onder een geklopt zijnde, voor volwafTenen geheel ^ en voor kinderende helft, te neemen. Namelijk, dit mengfel is wat minder vet, dan het voorgaande, wat meer verlengd, en uitwaaffèming bevorderend ; ondertufichen is het een magtig kandeeltje, dat in ongeflelde ingewanden, vooral daar eenige bedorvene ftoffen zijn bezwaarende, en, om dat het ook ftoppende is^ fehadelijk moet zijn; echter, in de bepaalde gevallen van §. 5, foms, de voorkeuze fchijnt te verdienen, boven het voorgaand middel van §. 23. Maar niets buirenfpoorigers, in deezen fmaak, ? 3 is  4*> G ENE E SfVIJ Z E VAN is mij voorgekomen, dan zeker zogenaamd Saproefd middel tegens den Roodeloap, zeer onlangs in een openbaar Tijdfchrift voorgefteld, en ook nog wel, in goeden ernd, in de Nieuwspapieren aangepreezen; naamlijk, 4 oneen verich vet Spek, met 6 eijeren, in eene pan gebakken, en in drie deelen, met vet en al, warm, opgegeeten. Wie grilt niet, op de gedagte van zulk een fmeerigen, magtigen darmprop!— lillendige lijders, die tot zoo eene proef, die zeker geen ernftige weerlegging waardig is, verweezen wierden! Eenen Groenlander, wiens Kraamvrouw op een foupje van Walvifch fpek vergad wordt, moge ook deeze Spekdruif wel bekomen! % XXV. Niet min ongefchikt zijn alle foorten van meer en min /heentrekkende, of droeve en wrange middelen, welke men, hier en daar, ook al met nadruk aanbevolen, en het Gemeen in de hand gedopt heeft. Het bedoelde nut van zulke dingen deunt op het verkeerde begrip van den aart onzer ziekte, waar van ik, in 't begin deezer eerde Afdeelinge, iets gezegd hebbe (c). Namelijk, door het ongegronde denkbeeld van bloedontladingen verfchrikt, meent men de hoofdzaak te zijn, om die ontladingen maar te "bedwingen, door de, onderftelde, opene bloed-vaatjes te duiten en toe te doen (0 Bladz. 8-io, hier voor.  DEN P ERS LÓO P. Af¬ doen trekken, en voorts ook de ontladingen uit het darmkanaal, die men, even als in buikloop, te overvloedig meent te zijn, tegen te houden en met kragt te beteugelen. Ik beroep mij, kortheidshalven, op't gene wij, ter even gemelde plaatfe, tot opheldering van den waaren aart en naade oorzaak onzer ziekte gezegd hebben, waaruit de ongerijmdheid en ichadelijkheid van, ten eerden, famentrekkende middelen, in deeze ziekte te geeven, klaar genoeg kan blijken; als welke, 't gene nu reeds niet genoeg ontlad wordt, ligt nog meer befluiten en opdoppen, en dus een voornaame oorzaakdes kwaads binnen houden zullen , terwijl de gevoelige ingewanden, ook vaak dat wringende niet zonder vermeerderde pijn verdraagen zul* len.. Op deeze wijze heeft men de onmidlijke uitwerking te beoordeelen van Eiken bafl, Eikelen , Galnooten, Middtlfchot van Walnooten, Tormentille, Cachou , Granaatfchillen , Kaneel, Mojchaat, Geroofte rhabarber, op verfcheidene wijzen klaar gemaakt, het zij in poeder, conferf, trekfel, of afkookfels, in water, wijn, of in brandewijn, van welke dan deeze dan geenë, met veel ophef, aangepreezen, en beneffens kondiger bereidingen daar van, ja ook andere chymifche, met meer kragt famentrekkende, prodaden, zelfs in veele Dispenfatoria, met den tijtel van Antidyfentcrica yerüerd worden, ter gevaarlijke verleidinge van min kundigen. 't Is waar, in fommige gevallen, en vooral Óp 't laatd der ziekte, kunnen zulke dingen, wijslijk getemperd, foms niet min van nut zijn, dan  48 GENEESWIJZE VAN dan onze aangepreezene Wilgenbaft (§.14. 19,)* die ook, hoewel milder, van een droeven aart is. Maar dit onderfcheid wordt, in het toereiken en aanbevelen der gemelde middelen * niet gebruikt, men prijft ze aan, als algemeen nuttig, en geeft ze van den beginne af. Het onmidlijk nadeel, van zulke famentrekkende middelen, heb ik kortlijk gemeld; de verdere kwaade gevolgen, zoo al de ziekte niet voort ten ergiten loopt, gelijk kwijningent Sluipkoorfen, Geelzugt, Waterzugt, Verlammingen, enz. zijn breeder uitgelegd bij den Hr. Z1MMERMAN (dj. §. XXVI. Onder de hier en daar aangepreezene middelen, behooren ook nog fommigen die, uil hunnen aart, ter kragtiger bevordering der uitwaafleming gefchikt zijn (Diaphoretica). Dat de nuttigheid van het Laudanum ook vooral in deeze uitwerking gelegen zij, en dat de bevordering der uitwaaflèming van 't grootde aanbelang zij in deeze ziekte, is boven, meer dan eens, herinnerd (e)> ook hebben wij, opzettelijk daar toe, een en ander voorfchrift, N. 12 en 13, opgegeeven en aangeraden (ƒ), bij welke meer anderen uit die klafe zouden kunnen gevoegd worden, met wrijvingen, lloovingen, en ver- (d) Voh der Ruhr utiter dm Volke &C Vtl. Cap. Zul 1767. O) pag* 31, 32. vergel. met p. 15. (/>pag, 17.  DEN PERS LOOP. , 4y het verder beftier ter uitwaaffeming dienftig. Meri heeft in Champagne, in de ziekte van 1770^ het Alkali volattle, of Spir. Hal. Ammon. tot 15 of 20 druppen , in veel vogt verdund, doen neemen, met het gevolg van een fpoedige zweeting, verligting van pijnen, en verdere herdelling (g). Jn Leeuwarden is dit zelfde vlugzout-vogt, bij' andere dingen, en bij de Laudanum gepaard, als een zweetmiddel, met goed gevolg gebruikt (h). Dan op alle deeze, en diergelijke, dingen, merken ,wij aan, dat zij in alle andere gevallen, of foorten van Dyfenterie, dan die in §. 5. zijn verklaard, fchadelijk zouden zijn; ten zij dan ook, in deezen, op het laatft der ziekte, en als de natuur toonde, door den weg van uitwaafleming zich te willen ontladen. vSterkere middelen van dit foort, hoedanig een degner befchrijft (*), uit Sai juccin.vulat., Sal vol. C. Cervi, Sal amm., Cro* eus en Opium bedaande, raaden wij, met deezen fchrijver, geheel af. 0 0 0 - Na het afdrukken van 't gene wij tot dus verre over de Geneeswijze hebben bijgebragt, komen mij nog eenige Berigten, hier toe betreküjk, ter hand, welke alhier, als eene gewigtige aanvulling op het voorgaande, verdienen geG pfaatft (g) Gazett. LitteK I7öo. Avril, en Gencetk. jaarh; III. D. 2. d. p. 27. (h) Geneesk. Cprrefp. p, iOIO. (i) Hijl. Dyfent, Ncom. pag. 224. [u]v  co GENEESWIJZE VAN plaatft te worden. Zij dienen vooral ter verdere ftaavinge van 't gebruik van het Opium, waar van in §§. 2 en 15 —18. gehandeld is, en van de overige bed/fiveerende en verfterkende middelen, §§. -12.—14, 22, enz. In het aanvanglijk Berigt van den zeer Gel. Heere lotichius, omtrent Nymegen, waar van ik melding gemaakt heb op bladz. 4. van mijne Inleiding, getuigt zijn Ed., dat, wanneer ook in 1781, vooral in het hooge gedeelte dier Stad, Dyfenterie befpeurd werdt, de ziekte eerft goedaartig was en ligtelijk te overwinnen; doch dat zij, in September, bij deezen en genen kwaadaartiger wordende, zich niet t'onderbrengen liec langs de gewoone ontlaftende methode, maar dat zij, een lpoedig verval van kragten medebrengende, en een eigenaartige koude over 't geheels lichaam, met ongemeene tegenswoordigheid van geeft tot het mterfte toe, werkzaamer geneesmiddelen vereifchte; wanneer de /intifeptica, en Opiata, en deeze wel in ruimere giften toegereikt, van uitmuntenden kragt bevonden werden te zijn. Voorts is mij van elders berigt, dat in 17Ü2, wanneer weder te Nymegen een fterkere epidemifche Dyfenterie ontftaan is, en nog meer in de woedende Epidemie van dit tegenswoordig jaar, ook door andere Geneesoeffenaaren de uittvansfeming - bevorderende methode gelukkiglijk is gevolgd, vooral door '1 men gvuldig gebruik van het Pulvis Dover i, dat wij boven (§. 5. p. 17.) hebben aangepreezen, beftaande uit Opium en  D E N P ERS LOOP. 5» Jpecacoanna, van elks twee greinen, met eenig middelzout 'er bij. Zie ons Voorfchrift N. 13. l Van de tegenswoordige Epidemie, die ook in het Graarlehap Zutphen, onder de Dorpen Steciideren, Zelhem en JJengelo, doch in een klein geud Lijders, door den Heer berns , thans Quartiers-Dilélor, is waargenomen, wordt door z:jn Ed., onder anderen, aan den Have berigt gedaan, dat "wanneer, in zwakke of verzwakte geltellen, de afgangen zoo menigvuldig worden, dat men daar uit een fchielijk verval van kiagten te vreezen hebbe, hij dan, zelfs van 't begin der ziekte af, de Koorts- of Wilgenhaft met nut gebruikt hebbe, zonder evenwel de ontladende middelen geheelijk agter te laaten: hebbende, bij tufchenpoozing, eene gifte Tart. met., in water opgelod, met eenige droppen Land. liq. S. toegereikt, waar na, of braaking van galachtige doffen, of een zagte uitwaasfeming, met vermindering der ontladingen, zij gevolgd. Terwijl Hij algemeen ondervindt, zoo als te vooren en nu ook bijna overal zij waargenoomen, dat de Pijnftillende middelen nood* zaaklijk zijn, en n et weinig tot de geneezing kunnen medehelpen"\kj. De beroemde Utrechtfche Geneesheer f. j. voltelen , thans beroepen aan de Leidfche Hocgei'chole, mij hebbende doen weeten, dat G 2 de (k) Volgens -het kort Bergt van die ziekte, van gem.: Quaruers--Doctor, den 23 Uctober jongd, 'bij den Hove ingekomen.  5ï GÊNEE SW1JZE VAN de Dyfenterie, doof zijn Ed. dit Najaar aan de Bilt," nabij Utrecht, behandeld, algemeen verzeld ging met een ongelooflijke veelheid wormen (/), heeft, op mijn fchrijven om eenige na- (0 Zoo dat, fchrijft zijn Hooggel., "bij alle Lijderen, Ouden en Jongen, Mannen en Vrouwen, bij den eenen wel tneer dan bij den anderen, doch bij allen veele, meeft ronde wormen, en eenige Afcandes, voor, onder en ook na de ziekte, van onder en ook van boven, werden uitgeworpen." Sterker voorbeeld van Dyfentena verminoja, dan welk, mij bij de Waarneemeren niet bekend is. Doch naad hier aan is mij voorgekomen, 't gene in de Dyfenterie van 1779, in de Franfche Provincie le Maine, is waargenoomen, door i)r. vetillar-'J' , die ook, als een zeer veelvuldig en bijna algemeen verfchijnfel dier Epidemie, befchrijft het lollen, naar onder en boven, van een meer of min overvloedige menigte van wormen, zoo dat op ecnen morgen door zeker 1'erfoon meer dan 30 wormen waren uitgeworpen. De Leminthnchonon of Mufcus Corfiamus, onder anderen, in deeze gevallen door den Hr. voltelen, met nut gebruikt, deedt ook bij den Hr. vetillart wonderen. Zie deszelfs Hifi. Med. des maladies Dysfenterique de la Province du Maine en 1779. pag. 35. Men noemt, met de sauvages, zulke Epidemien Dyf. verminofae, met zoo veel reden als men die, bij welke overvloedige galftoffen ontlaft worden, Dyf. biliofae noemt; hoewel ik, met cullenus, neigen zoude.om deeze verfchijnlels als variëteiten te befchouwen, van een éénig foort van dezelfde ziekte; in welke altoos de kenmerkende oorzaak, volgens 't gene wij hier van, bladz. H en 9, yoorgedraagen hebben, niet zoo zeer gezogt fchijnt te moeten worden in de prikkeling van iets dat bevat'is in de" darmen, 'maar in die van eene meer  DEN TERSLOOP, 53 nadere bijzonderheeden, mij, in een Brief van den 6 deezer loopende maand November, onder anderen, vereerd met het volgende, hier ter zaake dienende. " ln de geneeswijze heb „ ik altoos de labes verminoja in 't oog gehou„ den; fchoon niet altijd anthelmintica Jpecifica „ gebruikende, 't Opium is mij, zoo in deeze „ als in eene vorige Epidemie van 1780, van „ een wezenlijken dienït geweeft.. Reets van „ den beginne der ziekte gaf ik, na dat de Eva„ cuantia haare werking gedaan hadden, immer „ een grein Opii puri 's avonds. Naderhand be„ zigde ik dit middel als een hoofdzaaklijk mid„ del, indien de flaauwe levenskragt, de kwaad- aartigheid der ziekte en de vrees voor ganj, green 't zelve fchenen te vorderen — en dan „ in vrij groote hoeveelheid; egter niet zoo „ als de Heeren Stinftra en Lenzius: eens ben „ ik tot 24 greinen in de 24 uuren gekomen. „ Er zijn egter verfcheidene gevallen geweeft, „ daar ik gemeend heb 't zelve niet te moeten i, gebruiken. „ Adftringentia heb ik in 't geheel niet voor„ gefchreeven. In de Dyfenteria biliofo-pitui» „ tofa, welke ik in 1780 behandelde, heb ik „ van de Radix Arnicae en Cortex Salicis al» G 3 „ bat bijzondere of eigenaartige fcherpte, die in de bevattende deelen zich zet; hoewel de tegenwoordigheid der eerfte gewislijk de uitwerking der laatfte kan verergeren, en ook een bijzondere geneeswijze vereifche; dan welke onderfteund of vervangen moet worden door de eigenaartige geneeswijze voor ■den Persloop.  54 GENEESWIJZE FAN ,, bae mij dikwerf bediend, met een ukneemend „ nut. " Het gezag, dat de ondervindingen van zulke bekwaame Waarneemeren hebben, ie hoon op haare regte plaatiè door mij voorbijgezien, of te laat mij ter hand gekomen, heb ik gemeend, dat evenwel, ofl'choon aan 't Hot deezer Ardeelinge, aan dezelve nog een plaats mogt en moeit doen vinden. Ik voeg, uit eigene waarneeminge, hier nu ook nog bij, dat ik, in de wemige laatere gevallen onder de Landlieden nabij deeze Stad, daar we eenigen Haat hebben kunnen maaken op het gebruiken en aanhouden onzer geneesmiddelen, in de afgeloopene maand October,. onder anderen, twee uuren van hier, een geval gezien heb, dat mij toefchijnt te verdienen, om hier nog gemeld te mogen worden. Aan eene Vrouw van 5!! jaaren, die ik, van den vijfden dag haarer ziekte, aan geweldige krimpingen en perlingen zodanig verzwakt vond, dat men de hoop op haare herltelling wel haalt geheel liet vaaren, gif ik, na 't gebruik van onze potio laxans antifeptica, en tufchen dezelve in, het deco&tim demulcens antifepticum met de Salix, en daar bij het Laad. liqu. in die maate, dat zij in zeven dagen tijds van 't Laud, liq. eene Once genomen hebbe; terwijl zij geen ander voedfel gebruikte, dan Gort in karnemelk gekookt, en zich geftadig in't bed hield, ook wel opgepalt wierdt; of fchoon de bijlanders t  DEN PERSLOOP. ggfe ders alle dagen de zekere dood verwagtten. Zij werdt ook zeer zwak, de ledemaaten koudagrig, de afgangen, op den n, ia en 13 dag, met klompjes gellollen bloed en weinige geele gdfbfrln,' voorts fchuimig bloed, met zoo genaamde vleefch - en vetklompjes in de uitwerpfels, zonder bijna eenige waare drekfloffe. Deeze Vrouw had van de Laudanum eene gedurige dommeling, eenige ligthoofdigheid, weinig flaap, fchier geene uitwaasfeming, maar zoo veel gemak, dat zij de bederfweerende dranken met de Laudanum flipt bleef gebruiken, tot omtrent den i5den dag der ziekte, wanneer 'er weder drekagtige dunne ftoffen, doch nog niet zonder die vetklompjes en eenig fchuimig bloed, geloosd werden, en zij meer ooglchijnlijk zich alleszins herftelde; waarop, eensklaps, de geneesmiddelen door haar werden agtergelaaten, zoo dat alle poogingen om haar verder iets ter verflerking te doen gebruiken, geheel ijdel waren, en bleeven. Deeze Vrouw echter is voorts, hoewel langfaam, herfteld, zonder verder iets anders dan goed voedfel en gemak gebruikt te hebben. Een bewijs, meen ik, dat' die vrij fterke geneesmiddelen, omtrent 8 dagen aanhoudend gebruikt, haar niet alleen den toenmaligen gevaarlijken toeftand hebben doen te boven komen; maar dat zij ook de kra"--; ten der nature zoo veel herfteld hebben, dat deeze alleen tot de langzame herftelling voorts voldoende zijn geweeft. , Te Garderen, daar in dezelfde maand de Persloop zeer algemeen en zeer vérderflijk woed-  56 GENEESWIJZE ENZ: woedde, en daar anders de geneeswijze over 't geheel, om verfcheidene redenen, niet zeer gelukkig gedaagd is; heb ik ook in eenen man, die, reeds op den vijfden dag, in een zeer ongundigen daat was, doch die boven allen zich aan onze voorfchriften hield, een uitneemend nut en verder volkomene herdelling gezien, nadat hij, netfens andere middelen, bij de DecoStum demulc. antifept., daags ééne drachma Laud. liqu., en zulks acht dagen agter een, had ingenomen. Men ziet derhalven hier uit, dat ik ook nog geenszins gekomen ben tot die zeer derke giften Opium van de Harlinger Praétici; veeltijds terug gehouden door bijkomende koortfigheeden, door gevolgde ijlingen en ook door eigene ongerudheid, dewijl wij de, altoos van ons afweezende, Lijders niet dagelijkfch konden waarneemen, om onvoorziene, of haad vorderende toevallen, tiidiglijk, te gemoet te komen: maar dat wij evenwel, in de gevallen, een fpreekend nut van dit middel blijven ondervinden; offchoon ik ook voor zeker houde, dat het geenszins overal te pas korae, ja niet zelden fchadelijk kunne zijn. tl  ALGEM. VOORBEH. ENZ. 57 II. DE ALGEMEENE VOORBEHOEDINGE OPGEHELDERD UIT DE AAN LEIDENDE OORZAAK EN. Onder de drie Vraagen, welke wij ons voorgefteld hadden om zaaldijk te beantwoorden (ni), en waar van we de laatlte nu vcor genoegzaam afgedaan houden; volgt thans die in de eerite plaatfe was gefield, naamlijk: Kan men iets toebrengen, om door de algemeenaanleidende oorzaaken deezer Volkziekte niet zoo ligt getroffen te worden? Het antwoord hier op moet behelzen het gene tot Je algemeene Voorbehoedinge behoort; welke wij onderfcheiden van de bijzondere Voorbèhoeding, die alleen in het ontgaan van befmet) Blijkens 't Reces des Lmddags te Zutphen gehou. den, 11 Apr. 1753- Zie ook dfgner, p. 207. (7) Volgens de zaaklijke, en zeer natuurlijke, Be* JchrijviKg over de rottende Rodeluop, thans om en in Zwol griisjeerende, door g bodde M. Dr. Zwol, 1747. pag. 16, enz. (r) Zie sTiNsxiiA, in onze Bijlage, bladz.xxm. en Gexmk. Corresp. bl. 967.  VAN DEN PERSLOOP. 6\ Te Groningen, daar ik vijftien jaaren lang een drukke practijk geoeffend heb, is waare Dyjenterie, in dien tijd, mij niet alleen naaulijks in een enkel menfch voorgekomen; maar ik weet ooü in deeze mijne Geboorte - Stad geene geheugenis van Epidemie. Welke voorbeelden, die ügtlijk nog vermeerderd zouden kunnen worden, genoeg zijn, om de ontileeking onzer ziekte niet altoos toe te fchrijven aan eene fmetftuffe, die zoo lange als in de aslche gcfmeuld, en eindlijk weder ontvonkt zoude zijn. n. En trouwens, indien ook de fmetftoffe deezer ziekte middelijk, door klederen van de hchaamen der Zieken of Geftorvenen, kan overgebragt worden, met voortplanting der ziekte: dan ichijnt zij doch haar vermogen met langer te oeffenen, dan de tijd dier tegenswoordige Epidemie duurr. Althans te Harlingen, in die heftige volk-ziekte, bragten de wollene en andere klederen der zieken en geftorvenen, offchoon alle niet behoorlijk gezuiverd, geene nieuwe ziekte voort bij de gezonden, door welken dit goed, in denzelfden Herflt en Voorwinter, gretig werdt ingekogt (s). 't Zij men dit toefchrijve, met den hr. stinstra, aan de vlngtigheid dier Smetftoffe; 't zij aan haar verlorene kragt buiten het gefchikt faeizoen. H 3 Als (s) stinstra in de Bijlage, bl. vi. Geneesk. Com bl. 951.  6a ALGEM. VOORBEHOEDING in. Als men daar en boven in aanmerking neemt, dat in die jaaren, waarin deeze zeldzamere Vulkziekte gezien wordt, zij doorglans op veele, en vaak ver van een gelegene Plaatfen, teffens, en in 't zeltde jaarlaeizoen gezien wordt, zoo als in ons Vaderland vooral in 1736» '747» '77y, eanu in 17*14 gebleeken is; en dat zij daarentegen in de tustchen jaaren, ook meeit overal, ten minden als belmettende epidemie, weder geheel met gevonden wordt: dan zie ik verders niet, van waar de fmetlloffe telkens aangebragt zoude kunnen worden, tot alle die plaattèn en perfoonen, in welke de ziekte, in 't zelfde faeizoen, ijlings pleegt te ontÜeeken. iv. Hier komt eindlijk bij, dat men ook, in veele voornaame lipidemien, inderdaat geenig fpoor heeft kunnen vinden , van van buiten aangebragte befmettinge, hoe zeer men daarna gezogt hebbe. Dus getuigt de hr. stinstra, dat hij in de Harlinger Dyjenterie geen 't minde blijk heeft kunnen opfpooren, v tn in de Stad gebragte befinetting; waarom hij ook beduit, dat die epidemie aldaar oorfpronglijk geboren ware(r). Het zelfde beweert Dr. berns, van den oorfprong der geweldige epide-nie van 1779 onder Drempt, in het Graaffchap Zutphen (u). degner hadt, na een naaukeurig onderzoek, in £t) Bijhii, bl XXIV. vergil met bl. IV. («) Gemest. Curresp, l. bl. 33ÏL env.  FAN DEN PERSLOOP. 63 in de ziekte van 1736, nok geen fpoor van van buiten ingebrgt ie z;jn kunnen vmden, maar erkent dezelve voor oorfpronglijk; ontdaan zijnde in dezelfde Pauljlraat, en bijna in't zelfde huis, te Nymegen [v), daar ook de hpidemie in 1782, eensklaps en met veel heftigheid, weder beg.innen is, hebbende z.ch voorts ook bijkans eveneens als toen verbreid, en geenigen grond gelaaten tot vermoeden, dat zij van elders zoude zijn aangebragt (w). En in dit jaar 1783, (wanneer de algemeene Epidemie alweder op Nymegen, en boven alle voorbeeld verderflijk, heeft doorgetad, zoo dac zij in ruim twee maanden tijds, naar de publieke berigten, ongeveer vier honderd menfehen in die Stad hebbe doen lheeven,) is de ziekte allereerd begonnen, in 't laatd van Junij, bij eenen Soldaat, die vooraf aan een langduurige koorts van rottigen aart gefukkeld had, zonder dat verder de oplettendheid van den Heere Dr. lotichius heeft kunnen ontdekken , dat bij denzelven eenige befmetting van Persloop van elders zij aangebragt; hebbende zijn Ed. deezen eerden Dyfentericus in Nymegen, den 5 Julij, met den Chir. Major onderzogt, en voorts Waargenoomen, hoe de ziekte Van deezen, als haar' eerden bron, zich, eerd tot de huisgenooten, en voorts, van huis tot huis, wel haaft door de geheele Stad verfpreid hebbe (w). Uit (v) Hifi. Dyfent. Nenmag, p. 3, 5 & 97. (iu) Volgens het naaukeurig bericht, boven gemeld, waar mede de Heer loticwuü mij hier omtrent verpligt heeft.  64 ALGEM. VOORBEHOEDING Uit welk alles wij dan befluiten, dat de Pers. lonp, ten rainlten in zijn begin, of in die voorwerpen waar in hij, in elke Epidemie, eerit ontftaat, niet aan befmetting kan worden toegefchreeven, zoo als men, met meer reden, van de Kinderpokjes valt Helt; maar dat de Persloop telkens eerft uit zijne eigene natuurlijke, of aanieidende Üoizaaken ontltaan moet, en dus, ook meermaalen, uit zulke oorzaaken ontltaan kan. De aanieidende Oorzaaken vooral te zoeken in Lucht-en Wters-gejleldheid. Om nu verder, zoo kort mooglijk en zoo veel tot ons oogmerk dieniiig is, na te lpooren, welke die aanieidende natuurlijke Oorzaaken zijn; zullen wij voornaamlijk agtgeeven op het bijzondere, dat, in tijden van deeze Volkziekte, plaats heeft in de gelteldheid van Lucht, Weer en Saèizoenen, als de algemeend werkende oorzaaken van alle heerfchende Ziekten {x). En waarlijk deeze gelteldheid is bj alle Epidemie» van Pen loop zoo bijzonder, en telkens weer zoo aan zich zelve gelijk; dat men uit deezen hoofde als van zelfs geleid wordt, om daarin eene voornaame oorzaak te zoeken. Voor- (x) "Wanneer veelen, op denzelfden tijd, door de„ zeilde ziekte worden aangetalt, moet men daar „ van de oorzaak zoeken in iets dat meelt alge„ meen is en dat allen aandoet; doch dit is 't ge„ ne wij in-en uitademen." de Natura hom. Cap. 4, 't welk gaat op den naam van hippocrates.  VAN DEN PERSLQOP. Vooreer fi, wat het Saeizoen betreft, is de heerfchende, of doorgaande Persloop altoos een verfchijnfel van het warme jaargetijde; ontltaande van den heetiten tijd van den Zomer af, tot diep in den Herfft; en verdwijnende doorgaans geheel met den Winter. 't Is onnowdig, dit gefielde met bijzondere getuigeniifen te ftaaven; in alle de Epidemien, van welke wij melding gemaakt hebben, is deeze waarneeming algemeen en blijkbaar, men behoeft ze ilegcs, ftuk voor ftuk, nategaan. Daarna, wat betreft de Lucht-en PVeers-gefteldb id, 't is even zeker, en even algemeen waargenomen, in alle de bijzondere Epidemien, dat de Zomers, in of na welke de Persloop ontltaan is, uitfteekende geweeft zijn in ongemeene Hitte, Droogte, en veelal in Luchtverbedoelingen, die van zulk een weersgefteldheid de natuurlijke gevolgen zijn. Ook dit neem ik weder als onloochenbaar aan, en beroep mij op het getuigenis van alle de Waarneemeren, van hippocrates en aretaeus af (j), tot op onze eigene leevendige geheugenis van de algemeene Epidemie-jaaren van 1779^1 1783, en derzelver brandend-heete en ftikkend» drooge Zomers; welke alle (taande watereu uitdroogden, het veldgewas als in zijn uitkiemers. fchroeiden en ontijdig rijpten het gras op den wortel nietüegts tot hooi droogden, maar waarlijk I hec (y) hipp. Aph. III. 22. Epid. L S. ht, t)e dit!, a/jttt Ti. 25. AR. ET. Diut. II. IX. 62. D. COüf. ACSEft3viann dz Dyfrni* Antitptiit, Cap. 9,  66 ALGE M. VOORBEHOE DING hetzelve tot ftof en afche verbrandden; terwijl onder menfchen en beeften, al wat zweeten kön, zig zeiven als 't ware langs deezen weg verloof. Ook waren de ziekten, door den heeten en droogen Nazomer van 1779 uitgebroed, bij oplettende Waarneerneren nogzooleevendig ïn'tgeheugen, dat, toen wij, in dit jaar 1783, weder zulk eene aanhoudend-brandende drooge lucht, reeds vroeg in de maand Junij begonnen te gevoelen, men zich ook de gevolgen van Persloop wel haalt angftiglijk begon te voorfpellen: gelijk dezelve dan ook reeds in Julij metterdaat is gevolgd, en wel zoo veel woedender heeft doorgetalt dan in 1779, als de hitte en fchraale droogte van onzen zomer vroeger, langduriger", fterker, en meer met andere buitengewone verfchijnfelen verzeld geweeft zijn, dan die van dat jaar. Men heeft toch nu reeds in de maand Maij, en vervolgens door de geheele maand Junij, meeft al den wind gehad uit den fchraalen Noorden tnOojielijken hoek, llegts eenige weinige dagen, voor het midden en aan 't eind van Junij uitgezonderd ; daar bij is in die maand bijna geen tegengevallen, dan een weinig voor en na het midden derzeïve, zijnde met ftijven wind verzeld geweeft. De warmte was inttrsfchen zódanig, dat van den tweeden van Junij af, dë Thermometer, genoegzaam altoos, kort na den middag, omtrent de 70 graden van Fahrenheit geteekend hebbe, ja wel de helft van de dagen daar boven , tweemaalen zelfs boven de 80. . In Julij is de wind, tot de helft der maand ge-  VAN DEN PERSLOOP. 67 genoegzaam daaglijks, nog al in dezelfde hoeken geblecven, en voons heeft hij altoos, een (breek, of van 't Noorden of van 't Ooften, bthouden. De warmte was, de geheele maand door, op het gemelde uur, voldrekt alle dagen over de 70, op dertien dagen deezer maand over de ii.o, ja den ■2Ü{ien op yo graaden en daar over; hoedanige hitte ik meen dat ledert het jaar 1750 naauwlijks alhier is waargenomen. Den tweeden duguftm heeft de Thermometer weder yo°. of daar over geteekend, terwijl hij 'smorgens en 's avonds ruim twintig graden laager Hond; voorts heeft hij , de geheele maand door, behalven yan den 10 tot den 15, over de 70 graden yoort na den middag bereikt. De wind hadt tot den 22fte? meed dagelijks nog al een dreek yan 't Noorden of Ooften; na welken tijd hij meed uit het Weften en Zuiden gewaaid heeft. Met zulk eene fchraale en fchroeijende Luchtgelleldheid, heeft men weder bedendige droogte pf bijna geen Regen gehad , dan bij zommige geweldige Onweersbui jen, welke nu en dan allerverfchriklijkd gewoed hebben. Hier bij is de Dampkring, bij ons, eenige dagen na half Junij, begonnen beladen te worden met een zonderlingen droogen Nevel damp, die langen tijd, ook in Julij, heeft aangehouden, met, verfchillende winddreeken bedendig blijvende, en het zien zelfs in de brandende Zonne, als door een geelen rook, of even als door het oogglas van een verrekijker, gemaklijk mankende. Deeze damp fchijnt over geheel ons WeI 2 reld-  BiS jiLGEia. VOORBEHÓEDING relddeel waargenomen te zijn, en heeft, een en andermaal, in ons Vaderland een fchielijke verfchroejing aan vêele boom-en plantgewasien te wege gebragt (z). Welke fchokken en geweldige ontroeringen voorts, in dit zonderling Voorjaar en Zomer, de Dampkring, en de vafte bodem zelf van het Aardrijk ondergaan hebben, getuigende Aardbeevingen en verwoeftingen, eerlt in Italië en iicilie, en vervolgens op veele zeer verre van een gelegene plaatfen, over geheel Europa waargenomen, zno dat, volgens de uitdrukking van zeker Tijdfchrift "Eilanden verzonken of verplaatlt, anderen als uit den boezem der Zee verrezen, Heuvels en Bergen in Afgronden verkeerd, en Meiren in Landen hervormd zijn geworden " O). Op welke onderaardlche oproeren dan onze Damp, •en voorts iii de maand Julij allerontz tglijkfte "0nwakri bijna overal gevolgd zijn, zoo als bij •Napels, te Venetië, Livorno, Presburg, Weenen, in Engeland, Bohemen, Saxen, Frankfurt, Hamburg, Keulen en andere plaatlèn, waar van m gemeld Tijdfchrift een Lijlt en verllag te vinden is (ö), en waarbij men de llraks gemelde 'Önweders van ons Vaderland voegen moet. Zulk een ongewoone, heftige ongefteldheid, en zul- Qz) Te Groningen omftandiglijk waargenoomen door Dr s. j. brugmans , en befchreeven in eene Verhandeling kort na dit verfchijnfel uitgegeeven. Bij ons echter is de fchroejing op de planten niet zoo fterk geweeft, als zij te Groningen lchijnt gezien te zijn. (a) N. Ceneesk. Jaarb, voor dit Jaar, Tweede fiuk, bladz. 82. en vervolgens.  , Herfd van 1779, de Stad Campen zoo deerlijk geteiderd hebben; welke door mij zeiven, Qp verzoek van den Magiflraat dier Stad, aldaar te dien tijde zijn waargenoomen, zonder dat 'er eenige zweem van t^rsloop aldaar gevonden werdt, welke alstoen op fommige itreeken van onze Veluwe en elders, op den zelfden tijd, de meergemelde Epidemie gemaakt heeft. Het is echter ook door anderen waargenomen, dat Rotkoortfen en Persloop op dezelfde plaatfe te gelijk gevonden werden, ja dat ook wel de eene uit de andere fcheen voortgekomen te zijn. Dg rottige ontaarting, in den Persloop plaats hebbende, blijkt ook metterdaat, uit de kwaade toevallen, en vooral uit het fchielijk verval van kragten, dat de erglte foorte verzelt; uit de gangreen, of verderving en het rottig bederf, dat bijzonderlijk de Darmen, als de meeit aangedane deelen, doorgaans ondergaan, in gevalle de ziekte ten erglten loopt (c), enz. Dce- (O Volgens §. 12. enz. der eerde AfJeeling, beven;  VAN VEN PERSLOOP. 75 Deeze Ontaarting door bijkomend Bederf eener beete Lucht vermeerderd. De Persloop taft daarenboven, volgens alle Waarneemeren, veel menigvuldiger de geringe Lieden aan; bij welken bekrumpener woonrngen, minder verfchoon'mg, en ook minder verich voedfel, de rottige ontaarting der vogten, waar toe de hitte der Lucht den eerlten grond legt, noodwendig meer moeten aanzetten, dan bij h.n, die in dit alles het voorregt hebben van meer ruimte, verfchoon-ng, reinheid en ververfching j en die metterdaat, het overige gelijk zijnde, veel meer van deeze ziekte vnjloopen. Om dezelfde reden, is de Persloop eene meer eigene ziekte onder de Scheepslieden, op warme en verre togten; onder de Sold.iaren wanneer zij in tenten te velde moeten zijn; en ook onder de ellendige opgellootenen in Gevangenhuizen. Bij den eerden Dyfentericus van dit jaar te Nymegen, van wien we boven gemeld hebben (fiO, verving zelfs de Persloop eene rottige koorts, en vervulde haare plaatfe; de Zieke lag, in dien heeten tijd, op eene kamer, alwaar nog zeven andere Soldaaten woonden, diepen, kookten en aten, terwijl in het huis, dut met ïuim is, in't geheel vier en twintig Soldaaten, beneffens eene Vrouw en drie Kinderen gehuisved waren. Hoe veele zaaden en fpruiten van rottig bederf, waren hier met bijeen geK wof- {d) Bladz. 63.  74 algem. Voorbe hoe ding worpen! Zij broedden ook den Persloop oorfprpBglijk uit bij deezen Man, die geen zweem v;m befmetting had, en die ziek lag in een huis, dat in de Loopziekte van 1782 geheel was bevrijd gebleeven (e). Een zonderling en alierfterkft voorbeeld waarlijk, van 't groot vermogen van rottige ontaarting ter bepaalde voortbrenging van den Persloop! Deeze Ontaarting is eene voorfchikkende Oorzaak. Haare zitplaat/en. Wij neemen dan de rottige ontaarting, of vermeerderde neiging tot rotting, aan, als een zeker uitwerkfel van de groote Hitte der Lucht; vooral indien dezelve ook nog overladen is met dierlijke en bederflijke uitwaalTemingen. Wij neemen verder deeze ontaarting aan als een vermogende aanleiding tor den Per doop, welke het lichaam hoogit vatbaar voor deeze ziekte maakt; dan, dewijl zij doch niet altoos, noch overal den Persloop voortbrengt, maar vooral ook Rotkoortfen teelt: zoo is zij niet de volkomene of naajle oorzaak onzer ziekte (ƒ;; maar wij brengen (O Volgens het meergemeld verflag van den Heere LOTICHiUS. (ƒ) De iXymeegfehe Archiater, Dr. m. j. de man in zijne keurige Verhandeling over de tiotkoorts van 1770 en 1771 in Nedertetuwe ( i\ym. 1772 ), ltelr, in zulk eene rottige ontaarting de naJffe oorzaak van die ziekte; bl. 70, Üo, bi. Wij beoordeelen de juiftheid dier uitdrukkinge hier niet; maar indien wij ze ook aannamen, zoude'er uitvoigen, dat de-  VAN DEN VERSLOOT. '75 'gen haar tot die af gelegenere oorzaaken, welke wij vuurjchikkende genoemd hebben (g); terwijl zij doch onder deezen dikwijls een voornaame plaats beflaat. Deeze ontaarting nu heeft, als voorfchikkende oorzaak, plaats; vooreer/I door 't geheele Lichaam , dat, in alle zijne vloeibaare en valle deelen, bloot ftaande aan de uitwerking der omringende, geitadig ingeademde en ook ingeflokte, heete, en vaak bederflijke lucht, ook daar door, geheel, eene vermeerderde neiging tot rottigheid moet aanneemen. Maar zij hei ft bijzonderlijk, ten tweeden. plaats, in de Unwerpftoffen des lichaams, vooral in de eerjie Wegen, als bevattende eene doffe, in welke, natuurlijk, reeds rottig bederf aanweezig is, het welk dan thans ook vermeerderd moet zijn; te meer, daar de Gal en andere bederflijke vogten, nu mede een hooger trap van rottige gene-gheid bereikt hebbende, ook in deezen darmbuis hunne onilaflplaats vinden. Van hier vindt men, ligtelijk, ook de Gal bij den Persloop, tot zulk eene veelheid en fcherpte aangezet, dat Veelen haar als eene hoofdoorzaak deezer z;ekte aanmerken, welke K 2, zij, zelfde Ontaarting ook van onze Ziekte de naafe, d. i. volkomene, oorzaak niet teffens kan zijn: alzoo dezelfde geheele oorzaak getne twee veifchillende uitwerkftléii kan hebben. U) boven bl. 5U.  ?6 AL GE M, VOORBEHOEDTNG zij, in dien zin, Dyfenteria biliofa noemen. Wij meenen echter dat zulke Gal, uit haaren aart, eerder Diarrhoea btlio/a, of Cholera zal helpen voortbrengen, dan waare Dyjenieria; maar dat zij doch deeze onze ziekte veel verergeren kan, doch op eene meer toevallige wijze. Van hier meen ik, dat men dikwijls ook eene verzameling van Wormen vindt bij onze Ziekte, en wel foms in zulke algemeenheid en veelheid, als wij boven aangeteekend hebben O), dat onlangs aan de Bilt en voormaals in Champagne gezien is, en welke tot de benaaming van Dyfenteria verminoja heeft aanleiding gegeeven; over welke wij onze gedagten reeds geuit hebben. En zoude men niet mogen denken, dat gelijk, in zulke ongemeen heete Zomers, doorgaans de menigte van Infecten en Diertjes, die op (M Bl. 52. Aantek, (/) ; alwaar ik nog wel bij had mogen voegen, dat mijn oude Studiemakker aan de Groninger Academie, de hr. c. j. ooncker.mann , in zijne Dijf de Dyfenteria epid. ann. 1757 te Duisburg uitgegeeven, pag. 26. getuigt, dat Hij in die Epidemie, te Lmgen door hem waargenomen, niemand gezien hebbe, die in deeze ziekte geen Wornitn Uitwierp, zoo van onderen als van boven; terwijl veelen, ook na die of de volgende Epidemie, een ongelooflijk aantal, ja geheele ineen gepakte klompen van Wormen loosden, of daarmede gekweld bleeven. Ook ten naderen bewijze van ons gezegde, ter aangehaalde plaatfe, dat men deeze Wormen, evenweinig als de Gal, niet als kemchetfende oorzaaken der Dyfenterie, maar als toevalliglijk verergerende Oorzaaken te befchouwen hebbe.  VAN DEN PERSLOOP. 71 op rottige d.ngen aazen, en daar door aangekweekt worden, ongelooflijk vermenigvuldigen, zoo ais altoos waargenomen ('(), en ook vooral deezen laatiten Zomer bij ons op Veluwe gezien is, in de onverbeeldebjke menigte van Vliegen, daar men in de huizen, vooral te Lande, mede gekweld werdt: — dat zoo ook ligtehjk de Wormen in der menichen gedarnne, in zulke tijden, vermenigvuldigen, door de vermenigvuldigde rottigheid, vooral in de eerde wegen onzes lichaams? ( k) — immers van waar de eijeren van dir gedierte in ons lichaam komen, is, in deeze buitengewoone gevallen, geen grooter zwaarigheid, dan in alle de gewoone. Dus dan gezien hebbende, dat de vermeerderde neiging tot rottig bederf, bijzonderlijk voorigebragt'door ongemeene Hitte en vervuiling van den Dampkring, zoo in 't geheele Lichaam, als ook bijzonderlijk in de Eerde weTen , te houden is voor eene voornaame Voorschikkende oorzaak van den Persloop; terwijl het teffens gebleeken is, dat deeze oorzaak niet bepaaldelijk aan den Persloop, maar ook K 3 aan (O Onder anderen, door Mr. vetillart bijzonderlijk waargenomen in 1779, en omftandiglijkbefchreeven in de aangek Hifi. Med. bl. 54- en verv. (k) De Heer de man geeft ook tot de uitlegging deezer vermenigvuldiging, als een gevolg van de uitwerkfelen der Kotting, aanleiding in zijne gemelde Verhandeling, bl. 80, 81.  75 ALGE JU. FOOR BEHOEDING , tón andere ziekten eigen is: zoo is nu de naafle vraag, welke afgelegene oorzaaken dan verder in aanmerking moeten komen, als bekwaam om deeze voorfchikkende op te wekken, en nader te bepaalen tot het voortbrengen in 't bijzonder van onze ziekte, en van geene andere? Andere uitwerking der gemelde Luchtsgefteldheid op bet Lichaam is gehinderde Uttwaaffeming. Onze gemelde Luchtgefteldheid was niet alleen opmerklijk door haare onmaatige Hitte; maar zij was ook, volgens de boven bijgebragte Weerwaarneemingen, fchraal en fcherp, vooral bij avond en morgentijden. De IVindftreeken immers waren deezen Zomer, gelijk ook in 1779, genoegzaam beltendiglijk uit het Noorden of Oofien. De Wind was, daarenboven, niet zelden fterk, dikwijls onjiuimig, en de lucht lang beladen met zonderlinge drooge en 'fchraale dampen; voorts was de tempering der lucht, van den vroegen morgen en den laaten avond, veeltijds zeer verfch llende van de overdagfche hitte, zij viel koud en guur op het lichaam, dat over dag gebroeid was. Uit zoo veele aanleidingen begrijpt men, dat de door de hitte eerll verflapte, en verwijderde zweetgaatjes der huid beurtlings en plotslijk vaak werden toegedooten, dat dan de veel overvloediger gewordene uitwaasfeming, vooral indien 'er verdunning der vogten, door rot- ag-  fAN DEN FEHSLOQT. 79. agtige ontaarting, bij ware, geweldig geftremd, en deeze fchadelijke uitwerpdoffen binnen gehouden werden; waar door voorts een overlading omftaande van zoo groote menigte fcherpigheeden, als, bij welftand, door de ongevoelige uitwaasfeming ontlaft moeten worden; het niet kon uitblijven, of hier door moeft een zeer nadeelige aandoening door 't lichaam ontdaan, tot dat, volgens eene gemeene wet onzer dierlijke huishoudinge, de uitwerpdoffen, langs den gewoonen weg verhinderd om uit te gaan, naar binnen keerden, en eenen ongewoonen zogten te winnen; wanneer zij verder, volgens den aart van dit jaar faeizoen, waar in altoos Darmziekten gemeener zijn, ligtelijk vielen en aanduwden op dien voornaamen ontladweg van de Darmbuis, en dus dezelve door haare fcherpheid prikkelden, en opwekten tot die gedurige en pijnlijke krimpingen en beweegingen, welke den Persloop kenfchetfen. Zoo fthijnt mij, volgens eene niet te ver gezngte Befchouwing, eene genoegzame opwekkende Oorzaak van den Persloop, welke ons nog ontbrak, op eene waarfchijnhjke wijze gezon en gevonden te kunnen worden, in de aldus gehinderde en gedoorde ongevoelige uitwaasfeming, door welke het lichaam, zal het wel gaan, zich gedurighjk ontladen moet van zeer veel grooter menigte uitwerpdoffen, dan door eenige andere haarer natuurlijke ontlaftwegen pleegt te geleideden. En 't gene dus de Befchouwing ons aan de hand  jjb ALGEM. FOORBEHOE DING hand gaf, omtrent dit vermogen der gehinder» de, huid-uitwaaslèming, cn haar groot aandeel in 't voortbrengen onzer ziekte, zullen wij nu met IVaa meen* in gen, van 't gene inderdaat gebeurd is, tragten te ftaaven. f. Dé Persloop heeft voornaamlijk op zulke plaatfen, ook dit jaar, geweldig en zeer verderfliik geheerfcht, welke , door haare hooge ligging, meell bloot gefteld fchijnen te zijn aan de indruklelen van de veranderingen en ongenade van Weer en Wind- dreeken. Ik noem vooral onze Feluwe, welk Landfchap over 't geheel een hooge ligging, een droogen metfl zandigen grond heeft, en beroemd is om haare zuivere en frifche lucht, die door geene uitdampingen van laage, dikkige of moeralïige gronden vervuüd wordt. Maar hoe wreedelijk heeft op deeze hooge ligging, in deeze zuivere lucht, de woede van den Persloop, in deezen zomer, doorgetalt! Nadat dezelve in Arnhem, van vroeg in Julij af, begonnen had te heerfchen, is alhaad ook de heerlijkheid fioozendal aangetad geworden, voorts Ede in zijn gaufche Scn mtampt, Voorft, Apeldoorn, en de meede Dorpen der heerlijkheid Loo, gelijk ook van Veluinen-Zoom. Welke plaatfen van Veluwen ik hier voornaamlijk, onder meer andere, noem, om dat de ziekte aldaar allergemeend, reeds in Julij en Augudus, geheerfcht en, over't geheel, een fchromelijk aantal menfchen heeft doen fneeven (/j; terwijl (/) Het juide getal der Zieken, Doodt n- en Vrijgeblee-  PAN DEN PERSLOOP. 3i Wiil alle deeze zelfde plaatfen uitmunten in eene voortreflijke hooge, en veelal heuvelachtige Lring, eene zuivere lucht, een droogen met weinige, heldere, vlietende beekjes belproe den grond, die in den Zomer, op veele plaatfen, nelfens Hei-en Zand-velden de fchoonfte g z gten uitlevert van vrugtbaare Koornvetóen, voortreflijke Bouwlanden, en fommige fnlche Bthmedin?'dat, op aldus gelegene plaatfen op worden; maar dat men h.er, behalven de algemeene uitwerking der hitte, op geene andere ïïS^hijnlifk medewerkende oorzaak onzeü ziekte vallen kan, dan alleen op de gehinderde iSt^lfcming, welke, op verhevener pia-a • L iei ï ,ra,^ ik van fommige deezer Plaatfen, uit 1 mededeling bvan de Heeren Schou «S. Mie ik hier mede openlijk erken) reeds kuriS(o?Se^dS alzoo deeze nette bepaahnge.l hier nft voTftrekt ter zaake noodig zijn, en merkUike Saw houden beilaan, Hel ik dit.liever tot eeu a£e gelegenheid uit; wanneer ik, intuffchen, weVvan allldeëSchoutampten zoo vol edig onde 7ett zoude vvenfchen te worden, als ik, door de Sufeurfgheid van den Weled. Gellr. hr. Mr. ft. fi ÏmmoS voldaan ben omtrent het Ampt van Ete V^n welkl omftandige Opgave, ik doei me mt kan laaten. hier alleen,-bij voorraad, het verbaa^ te meiden; dat naamli k, alleen in het Dorp Ed?, welks Inwooners een getal■ uitmaakttj ™n b£p*r(oo«en, aan den Persloop 7.«k sevveeft X 55., en daar'van Geftorve» ia6 ; gerekend-w> het eerfte begin der Epiderme, op deni Ü Au^us \ol den hatften ö*Jr, na welken tijd de Lpidemie aldaar opgehouden heette  1)2 ALGEM. VOORBBHOEDING fen, en in een drooger en fchraaler lucht, waar. in de waargenoomene Winden, en wiffelvaüighécden van den Dampkring gewiflijk fterker gevoeld worden, fterker indrukfelen moet maaken, dan mlaagere, vogtigere en luwere luchtgelteldhed Kortheidshalve gaa ik voorbij, om niet van meer plaatfen, in de twee andere Quartieren van ons Gevveft, bijzonderlijk te gewaagen, die ook, bij eene diergelijke verhevene en fchoone ligging , den feilen geeflel onzer ziekte thans gevoeld hebben. Alleen meld ik, dat de Heer vetillart, uit zijne waarneemingen in Champagne reeds dit gevolg getrokken hebbe, dat de fchoonfte, de heerlijkste en gez-.ndft gerekende ligging der plaatfen ook aldaar geheel niets toegebragt hebbe, ter beveiliging voor de Epidemie van 1779, 't welk hij door bijzondere voorbeelden beveiligt (m). Ja, in het zelfde jaar ontftondt de Ziekte ook bij ons, zonder dat op laage ligging, vogtigheid of moerafligheid yan grond eenige befchuldiging kan vallen. Het gehugt Uddel, de dorpen Elfpeet, Nunfpeet en onze Stad Harderwijk gaven, onder anderen, toen hier van de tegenover/taande bewijzen Van Drempt, daar de Ziekte in dien tijd allerhevig!! gewoed heeft, goldt ook het getui- ge- {m) Hifl.med. des mal. Dyfent. du Maine p r) Zie §. 15, bladz. 32. 15. A^- 5°<  qz ALGEM. VOORBEHOED ING rig Berigt, mij deezer dagen geworden, van den oplettenden Heel-en Geneesoefenaar j. a. vai* rouwendal, van Barneveld, aan wien ik ook: het Opdel onzer Geneeswijze had medegedeeld, en die, in deezen Herfft, tot den 12 November, den Persloop gezien en behandeld hebbende, in ruim Zeventig perlbonen, daar van m 'c algemeen getuigt, dat hij zijne Lijderen, met het beft gevolg, warm en uitwaaüemende getragt heeft te houden, alzoo hij'er thans geenen hadt zien beteren, die niet tot een goede zweeting gekomen waren. Ook is mij nog onder 't oog gekomen het getuigenis van den Berlijnfchen Arts en Hoogleeraar c. g. selle , gegrond op zijne waarneemingen van den kwaadaartigen Persloop, in 1781, te Berlyn; dat in den* zeiven, voor dat de kragten te zeer vertpild waren, de Diaphorctica den meeften dienft deeden, en in den beginne Emetica, door welke doch zelden galle ontlaft werdt, en dus, waarfchijnlijk, wel uitwaalfemftoffe. Hij nam ook waar, dat een jeukende huiduitflag voor den Persloop beveiligde, terwijl deeze dikwijls voort verfcheen, als gene fchielijk infloeg(w). Het welk almede dient, ter beveiliging van den gereeden weg, die hier plaats heeft, van de huid naar de ingewanden, en, wederkeerig, van deeze naar de huid; welke naauwe gemeenfchap, tulTchen de uitwendige en de inwendige oppervlakte des Lichaams, bij den Geneeskundigen, ook in andere Ongefteldheedcn, wordt opgemerkt; en, uit (iu) Beitrage xur Artzneiwisfenfch. I tb. Berl. ;?82, Zie Goett, Anxcige, 1783. Jan. />. 95,  VAN Ï)ÈN PERSLOOP. 9$ uir welk alles, onze befchouwlijke Verklaaring van het ontltaan des Persloops, door gehinderde Hniduiiwaafleming (*)> ook nieuwe kragt onifangt. Of'er ook nog aanieidende Oorzaaken tevüty den zijn, in Voedfel, Drank, enz.? Het meeft gangbaar denkbeeld is, offchoon men den gewiüen invloed van Lucht-en Weersgeiteldheid, als medewerkende Uorzaaken, ook, meer of min, erkent; dat toch de naafte opwekkende oorzaak, onzer ziekte, is eene icherpe, bijzonderlijk kwaadaartige, ja bijna vergiftige ib.ffe, m't Gedarmte bevat, en het zelve door prikkeling folterende, voornaamlijk uit ontaarte Gabe geboren; en dat dus in de Eet en DrinkMen, van zuke Ziektetijden, vooral ook de aanleiding ter ziekte moet worden gezogt; dewijl doch deeze ftoffen onmiddehjk in de eerite wegen gebragt worden, en dus gefchapen Zijn, om, zonder eenigen omweg, die fchade te verwekken, welke men befchouwt als den voornaamen bron van het kwaad. Dan, onze Ziekte doorgaans het voortbrengfel zijnde, van den afgaanden Zomer, en van den Herfd; zoo fchijnt het mij niet gemakhjk, alleen in de Voedfelftoffen en Eettrant van dien tijd, iets aanmerklijks te vinden, dat meer lcheroe, rottige, gallige ftoffen in de eerfte wegen zoude voortbrengen, dan veel eer de Leefwijze van den Winter, reeds vroeger, moeft M 3 beo* (x) Boven, bladz. 79*  94. +4LGE Mt röORBEROEDlNG hebben gedaan, in welke het gebruik van oud, ingezet, gezouten, en veeltijds min friich bewaard Vleefch, Spek, Vifch, Vet, en Groenten, zekerlijk, onder alle Jaargetijden , het algemeenlt is; terwijl doch het Zomeriaeizoen, ook voor de geringde Lieden, meer voorraad geelt van verfcher voedfel, vooral van Groenten en veelerleije Vrugten, dan de Winter en het vroege Voorjaar. Intulïchen, is men wel eens zooverre gekomen, dat men, voorbijziende de gunllige befchikking der wijze Voorzienigheid, die elk Jaargetijde niet veritooken geiaaten heeft, van zulke Voortbrengfelen der Nature, welke juift in dat faeizoen de heilzaamrte zijn, belèhuldigingen voortgcbragt heeft, vooral tegens veelerleije Ooflvrugten van den Zomer en Herfit, en derzelvcr ruim gebruik, ook onder het Gemeen. Onder deeze Ooftvrugten, heeft men het vooral, en algemeenft, geladen tegens de Pruimen; zoo zelfs, dat derzelver invoer, in den tijd, in fommige Steden wel eens openlijk verboden is. Dan, voor de onfchuld deezer Vrugten is zoo dikwijls gefprooken, door tralles^ princ-le, zimmerman, hannes, en bijna alle hedendaagfche Schrijvers, jaa ook, door degner, en reeds door anderen voor hem: dat wij hier voor niet opzetlijk behoeven te pleiten; doch ook, met eenen, dan niet weeten, in welke bijzondere Eet voortbrengfelen van den Zomertijd , wij zoo iets, algemeen gal- en rotting-verwekkends, zouden kunnen vinden, als noodig zij,  VAN DEN TERSLOOP. 9£ zij, tot een algemeene oorzaak van deeze heerichende Ziekte. 'tls waar die Vrugten, niet rijp gegeeten wordende , zijn nadeelig; verwekkende wanverteering, zuur, winden, ipanningen , enz. Wel rijp, doch te veel, of ontijdig, en door weeke geltellen gegeeten, zijn ze ook nadeelig; verkoelende en verllappende de ingewanden, ook wan verteering , zuur, darmpijnen 3 buikloop, en Bort kunnende voortbrengen. Dan welk gezond verltand zal van zulke oorzaaken een' rottigen galligen Persloop af kunnen leidend Voor deeze ziekte toch is zelfs de vermogende Geneeskragt, van de rijpe Ooltvrugten zelve , voorat van de Druiven, door menigvuldige voorbeelden, ook van agteren, beveftigd, te veele, om hier bij de ftukken aan te haaien. Men kan nog bijbrengen, dat toch het Vleefch, de Vifch, en verdere dierlijke voedlèls, die in den Zomer gebruikt worden, door de hitte van den tijd, eene grootere geneigdheid van, ja zelfs eenen trap tot rottig bederf verkrijgen, vooral indien zij nog van den Wintervoorraad zijn overgebleeven; dan in vroegere en koelere jaargetijden. Men kan hier bijvoegen, dat, in buitengewoone, aanhoudende droogte en hitte, het water zelfs, ten drank gebruikt, fchaars; met veele onreinigheeden, uit de lucht en grond, beladen, ja rottig en Hinkend wordt (y). Maar, offchoon de fchadelijkheid van zulk voed- (/) Zoo als in 1770 plaats hadt te Harlingen, volgens den hr. siiNii'RA Geaeefk, Gorresf. bl. 077. hijlags, bl. XXIV.  96 rALQEM. yOORBEHOEDIUQ voedfel en drank allerblijkbaarft is, en wij ook gereedelijk toefbaan, wanneer dezelve komt bij de, reeds gemelde, eigene en vermogende oorzaaken , dat de Persloop hier door, in zijne bijkomende omftandigheeden en toevallen, gewislijk verergerd zal worden, vooral door de, uit deezen bron, ook nog vermeerderde fcherpheid der Galle: zoo meenen wij toch, gelijk boven reeds is aangemerkt (s), dat men, in zulke eene plaatflijk vergaderde darmvuiligheid, geene waare opwekkende, maar flegts eene, gedeeltelijke, voorjchikkende oorzaak van Persloop; en dus ook, in Voedfel en Drank, welke zulk eene vergadering aankweeken, geene afdoende, of gewilfe, aanieidende oorzaaken, onzer bepaalde ziekte hebbe te zoeken. Voor eer ft, omdat zulk een dieet, veel dikwijlser, andere darmziekten, en verdere ongefteldheeden, zal voortbrengen, dan wel den Persloop. Ten anderen, om dat het eene geheel uitgemaakte zaak is, dat de alleregtlte Persloop dikmaals ontftaat, zonder dat, op zulke vergaderde fcherpe of rottige darmvuiligheeden, de befchuldiging, met eenigen grond, konne vallen (a). Waar uit wij dan belluiten, dat bederflijke, en zeer tot rotting neigende, Voedfels of Dranken geene bijzondere of bepaaldelijk aanieidende oorzaaken onzer ziekte zijn: maar dat zij, komende bij de waare oorzaaken, de ziekte en haare nadeelige uitwerkfels zekerlijk vergrooten zul- (fc) Bladz. 75 en "6. i (a) Bladz, ü'y, 9°. N. IV.  VAN DEN PERSLOOP. 9? zullen. Gelijk 'er,dus dan ook, meer andere, bijkomende, en toevalligbjk verergerende oorzaaken pLats kunnen hebben,- in't gebruik van zwaare, en, naar de maate der vérteerkragten van de geltellen, niet gefchikte voed/els, waar uit raauwigheeden en veelerleije belemmeringen, der gefolterde ingewanden, ontltaan zullen; ja zelfs, in den, te veel vertraagden, natuurlijken afgang, waar uit eene ophooping van rottige uitwerpdoffen Voortkomt; en, eindlijk, niet min, in het gebruik van te veelvuldige, en flerke, Buikzuiverende middelen, die eene verzwakking der verteerkragten na zich fleepen, om nietje zeggen, dat zij, door geftadige afvaaging* en plaatslijke prikkeling van 't gedarmtè, aanleiding fchijnen te kunnen geeven, om de eigene 'cpivekkende oorzaak, te meer en eerder, naar dit gedarmte zelve, heen te lokken, en dus de uitwerkinge, deezer meed vermogende oorzaake, aan te zetten en te verhaaften (Jf); én dit nog wel zoo veel te meer, als het bekend is, dat du Buikzuiverende middelen, door haare werking zelve, ook de Huiduitwaaffemtng, motterfaat , verminderen en krenken. JPaarom, evenvel * dik dry aanieidende Oorzaaken, doch niet bij tillen, noch overal, de Ziekte voortbrengen f Uit ons tot hier 'toe verhandelde', meenet. N v.'ij tb) Volgens het aangeWêaiene op W. 7?, 92» en' ^fV,  ytt ALGEM. VOORBEHOEDING wij nu, klaar genoeg blijkbaar te zijn, dat, in gemelde omllandigheeden, te rug gedreevene buiduitwaaffeming, vooral, indien zij komt bi/ eene, door voorafgaande hitte, tot rotting geneigde gelteldheid, en, ook nog wel, bij eene rottige vergadering in de eerfte wegen, de meeft vermogende en genoegzame, aanieidende Oorzaak zij van den Persloop. Dan, hoe gewis de gemelde uitwerking deezer Oorzake ook fchijne te zijn: wij zien nogthans, dat zij met allen treffe, die, even zeer als anderen, aan alle die Oorzaken, bloot gefield zijn, en blijven; ja, dat zij ook geheele Plaatfen, die, even als andere plaatfen,"gelegen zijn, met alle haare inwooneren, voorbijgaa. Zelfs, in de meeft getroffene Plaatfen, blijft doch, doorgaans, het grootd gedeelte der ingezetenen van de Ziekte verfchoond. In 't zelfde Geflagt, het zelfde Huisgezin, ja in 't zelfde Bed, blijft de een vrij, terwijl hij in dezelfde omllandigheeden verkeerd heeft, met zijnen Makker, zijnen Broeder, zijne Egtgenote, die door de ziekte zijn aangetaft, en bij welken hij blijft verkeeren, ja dezelve hahteeren cn beredden. Welke is dun doch hier van de reden? Zekerlijk, niet altoos mindere blootftelling aan dezelfde oorzaken; hoewel dit doch plaats kan hebben, zelfs bij zulken, bij welken, anders, hl tijd, plaats, en de overige ornftandigheeden, geen merklijk onderfcheid fcheen te zijn. Zoude 'er dan nog, in fommige Geitellen cn Om-  VAN VEN PERSLOOP. 99 Omllandigheeden, eene mindere vatbaarheid plaats hebben, voor alle de genoemde oorzaaken, dan in andere, om dus niet even zeer door dezelve aangedaan te worden?' 'töchiint-wel zoo, uit de menigvuldige vóórbeelden," die men hier van waarneemt. Zoude de algemeene vatbaarheid, daar en boven, ook uügeiuijcht kunnen worden, bijzonderlijk, door de Ziekte zelve? Ook dit wordt niet onwaarfchijnlijk, uit het gene men overal gezien heeft, in onze Epidemie zelve. Dat, namelijk, zij, die de ziekte eens hadden doorgedaan, zoo'veel ik te weeten heb kunnen komen, niet weder op nieuw zijn aangetad geworden, offchoon zij ook de ergde Zieken verder oppaftcn en behandelden; 't gene zij ook onbefchroomd pleegden te doen. Zoo zoude dan de uitwidching der vatbaarheid , of der algemeen voorjchikktr.de gedeldheid, mooglijk ichijnen te SSijtt. Maar kan dan ook, verder, deeze, waarfchijnlijke, uitwidching der vatbaarheid voorde ziekte, nog langer dand houden, dan voor de tegenswoordige Epidemie? bchoon ik ook geen afdoend voorbeeld weete, van hervatten waaren Persloop, in perfoonen, die, in eene voorige Epidemie, daarvan getroffen waren geweeft: zoo durf ik doch dit niet voor zeker aanneemen, uit gebrek van genoegzaam talrijke, en gewiffe waarneemingen. Ik neig echter om zulks te gelooven, tot dat ik, N 2 door  tpo algem. Voor behoeding door tegengeftelde en zekere voorbeelden, ai> ders overtuigd zal worden. Ik heb immers ook vrij fterke gevallen van zulk vrijblijven gezien (cj. Gewoonlijk, nogthans, \fordt de Persloop niet uitdruklijk geplaattt, op de lijlt dier heerfchende ziekten, die, zoo als de Kinderziekte, enz., den menfch maar eens plegen aantedoen. Dan ik wenfchte, dat men hier op naaukeuriger acht gaf. degner , pringle , zimmerman, stoll laaten, zoo ver ik weete, hier over, zich geheel niet uit. En, hoe weinig men, op lollè vertellingen, in deezen afkan, leeren we immers, uit de menigvuldige berigt ten, die, vaak met de grootfle, verzekering, in het dagelijkfch leeven worden opgedifcht, b. v. van Kinderpokjes, voor de tweede keer bij denzelfden Perfoon verfcheenen, daar doch dit geval, ofTchoon al niet zonder voorbeeld, doch onder de allerzeUizaamllen behoort, en, van honderdmaalen verzekerens, naaulijks eens naar waarheid bevpnden wordt te zijn.' Maar, bij dit gebrek van zekerheid, omtrent het niet «hervatten van den waaren Persloop, in den- (e) Bij vóorb. Een Heer van jaaren, te Elburg, L.Z., hadt, volgens zijn eigenhandig berigt, te Zwolle, in de Epidemie, die daar in 1747 heerfchte, den Persloop gehad, in zoo hoogen trap, als mooglijk niemand, lu 3779 werdt ook zijn huis, te Elburg, heftig aangeilooken, zoo dat, van drie zwaare zieken% zijne Dogter aan den Persloop geÜorven zij; doch. Mij is, in 't zelfde huis, en onder deeze Zieken, niet in het minfti, door Persloop, weder aangedaan geweeft.  VAH J9BN PBKSLOOV. ïoi denzelfden Perfoon, is doch, bijzonderlijk, der aandagt waardig de volgende Opmerking, die mij bezig gehouden heeft, in den geheelen loop der Epidemie van dit Jaar, in 't bijzonder met vergehjkinge tot die van 1779. Plaatfen, daar, in 1779* de Persloop algeineen geheerfcht heeft, Jcbijnen nu, m 1783, -jan dn Epidemie geheel vrij gehlceven te zijn; en, omgekeerd. Mijne, even gemelde, Opmerking is dan deeze. Dat alle de Steden, Dorpen, en Plaatfen van onze Provincie, en ook, zoo verre ik weet, van nabuurige Landfchappen, welke, in 't Jaar T779, door de, toenmaals heerfchende, fterke Epidemie van Persloop, zijn aangetaft geweeft, thans, door de Epidemie van dit Jaar 1783, niet weder zijn aangetaft, maar van dezelve bevrijd gebleeven; ofichoon de Hitte en Luchtgefteldheid van dat jaar, met die van het tegenswoordige, genoegzaam overeenkwamen, en verder de gelegenheid van veele, der, toen en nu aangetafte, Plaatfen, geheel gelijk ware. En zoo ook, omgekeerd; dat, in de alle Plaatfen, daar, thans, de ziekte doorgedrongen, en algemeen geheerfcht heeft, dezelve volftrekt geene Epidemie gemaakt hadt, in 1779. Dus heeft de Persloop, in de, wijd en zijd verre verfpreide, Epidemie van 1779, °P dit Öuartier van vbluwen, van de Steden, alleen N .3  10* ALGE Af. F00RBEH0EDXNG geheerfcht in Elburg, Harderwijk en Hatfm; op het platte Land, heftig, in en om de Dorpen, Dnomfpijk, Nunjpéet, Oo/ierwolde, Meerde, Epe, Broekland onder Apeldoorn, El/peet, en in de buurtfchap Uddd. Buiten welke Steden en Plaatfen, alle, op twee na, in Neder - Vel uwe gelegen, geene doorgaande Persloop, die Epidemie kon heeten, over de geheele Veluwe heeft plaats gehad. Ik weet wel, dat, in den zelfden tijd, èerft onder Rhede, op de Steeg; onder Twello; voorts, onder Voorst, te Wilpt en Terwoolde; in Rhede zelve; daarna onder 't Oldcbrock; in de Ampten van Ermclo; Putten; Nykerk; Bameveld; in de Heerlijkheid P^oozcndal; en omtrent Ellekom, eenige zieken aan Buikloop, ja ook aan Persloop, zijn waargenomen: maar het is ook zeker, dat, op de laatftgemeldc Plaatfen, maar enkele, of zeer weinige, en verfpreide, Zieken zijn geweeft, veel al van goeden aart, en die geene Epidemie op die plaatfen hebben ontttooken (d). hi (d) Ik heb voor mij een juift tlittrekfel, uit de Reporten en Ltjflcn van alle de (ieflorvenen, en ook van ve^le der Zieken, van dien Jaare, aan Dyfenterie, op alle de Plaatfeu, Buurten en Huizen, uit de geheele Provincie, door de refpective Officieren, bij den Hove ingezonden, en door Hun Edelmog. aan mij, als Jlnhiater, gunftiglijk, ten mijnen gebrurke, medegedeeld. Waar uit het bovengemelde is getrokken. Meer egte, naaukeurige, en zekere Opgaven kon ik niet verlangen; alzoo alle befmetlijk gerekende Volkziekten, hoofd voor hoofd, bij gemelde Officieren worden aangegeeven, en door deezen, ftiptelijk, naar van Raport gedaan aan den Hove Provinciaal,  VAN DEN VERSLOOT. 103. ■ In de Epidemie, daarentegen van dit jaar 1783 , die veel uitgeftrekter en verderflijker, althans in onze Provincie, geweeft is, dan die van 1779, zijn. de gemelde drie Stede», en alle de opgenoemde Plaaije», die toen waare Epidemie gehad hebben, thans van dezelve geheel verichoond gebleeven (e): hebbende de heerfchende Persloop zie 1 aan welk hnog Geregtshof, door de Staaten der Provincie, is opgedragen, de tijdelijke zorge voor 'r. algemeen belang, in alle buitengewoone gevallen van Rooden Loop en andere concagieulè ziekten, ten platten Lande. Zie Place, van 16 Apr. 1742, enz. ). O e In (g) Bijzonderer Opgave, van Dooden, en veel min van Zieken, heb ik noopens Voord nog niet volledig bekomen. ip) Op eene Kopermolen, onder Apeldoorn, vind ik  io8 ALGE M. V00M3EHÖE DtNG In en om Apeldoorn alleen, heeft, ondertuffchen, de Persloop, die, in't eerft, daar veel langzamer voortgmg, dan te Voorft, deezen Nazomer en Herflt, zoo vreefljk gewoed, dat het getal der Geftorvenen, in het Kerfpel, van i Aug. at', op den 9 December, opgegeeven is te bedraagen 162 Perfo men, behalven nog 3^ dooden aan andere Ziekten. Ja in Wormingen alleen, eene buurtfchap onder den rook van Apeldoorn, uit 37 huizen béftaande, zouden 57 Dooden, in't geheel, in dat tijdperk, geteld zijn. In Wormingen was ook de Ziekte eerlt, en oorfpronglijk, ontftaan, en voorts heftig voortgeilagen (/'). Hier dat ook, bij Peel Roenhorfl, in Nov. 1779, de ziekte is geweeft, alwaar zij thans weder zoude ingevallen zijn: doch dit berigt is gebrekkig. (i) Wegens het Kerfpel Apeldoorn, diene nog de volgende bijzondere Opgave, van den voortgang van het Verfterf aldaar. lp Anguftus, 7 Gcjlorvene aan den Persloop. —— September, 65 — — . — November, 22 ■ — — ■ Samen 162 Perfoonen. Men ziet dus, dat deeze ontzaglijke lterften, te Voorft en Apeldoorn, die te Ede nog veel overtreffen. Voorts, omtrent het oorfpronglijk ontftaan der Ziekte alhier, is mij door den Weled. Geftrl hre. nuys, Schout, gelijk ook, door den Chirurgijn der Heerlijkheid, jjrinkhuys, berigt, dat een Weevér, te Wormingen woonende, in een der heetfte dagen uitgeweeil, en zeer verhit geworden #jrïde, zich verkoeld hadt en fchielijk karnemelk  VAK DEK PERSLOOP. 10$ Hier bij moeten nog gemeld worden Beekbergen, Luenen, en andere plaatfen der Heerlijkheid Loo, die, vooral Loenen, bijftere fterfte, hebben ondergaan (k). Deeze plaatlen waren ook in 1779 vrijgebleeven. O 3 Bijgedronken, waar op hij ziek werdt, een hevigen loop kreeg, met verval van kragten, en (poedig ftierf. Hierop werden, in dat onzindlijk huisgezin, van den 10 Aug. af, de een voort na den anderen, die bij den Weever verkeerd hadden, ziek aan den Persloop, en wel haalt waren 'er vijf van geftorven, waar na de ziekte tot meer anderen overging. De Dienaar der Heerlijkheid, op een heeten dag, door een verren'marfch verhit zijnde, verkoelde zich ook onvoorzigtig, en lefchte zijnen hevigen dorll met koud drinken \ 't gevolg was insgelijks een fterke Persloop; waaraan ik zelf, in dien tijd daar pasfeereude, hem nog gezien heb. Kinderen uit die buurt, die veel aan zijn huis kwamen, werden voort hier op aangedaan, gelijk ook meer anderen. Welke belangrijke en Ipreekende Waarneemingen ik hier nog inlafche, ter duidlijke beveiliging, van het vaak oortpronglijic ontltaan onzer Ziekte (waar van boven, bl. 6 a, 63. n. ïv); en van het kragtig en zonderling vermogen, dat eene fchielijke verkoeling en belette uitwaaffeming, in of na heete tijden, daar toe heeft t bl- 84, n. 11. 89, n. iv. 92), enz. (k) Deeze zijn kleine plaatsjes, op de hooge Veluwe, een en twee uuren van Apeldoorn, naar den kant van Doesburg af. JNogthans waren 'er aangegeeven; > te Loenen, in Auguft. 13 Dooden. — Sept. 27 —— te Beekbergen,— Auguft.. I ■ ) ■ 1 — bctob. 21.. m.m , .■  OMP algem. voorbesoedujg Bijna alle de Dorpen en Buurten, van Voorft tot Arnhem, op Veluwenzoom, gelegen, hebben ook nu den heerfchenden Persloop, wat vroeger of laater, ondergaan; zoo dat'er dagen gezegd worden geweeft te zijn, op welken, te Brummen alleen, loms {} Lijken begraaven werden. Van Ifelp en Oofterheek hebbenwe gemeld. Rhede, daar in 1779 de Ziekte in één Huis gevallen was, heeft nu de Epidemie niet zwaar gehad. Doch, van de Heerlijkheid Loo, verdienen nog de gehugten Uddel en Meerveld, die, juift tullchen Apeldoorn en Harderwijk, bijna ter halver wege, en midden op de Veluwe, leggen, eene bijzondere opmerkinge; om den gewgtigen bijflag, welke zij geeven tot onze algemeene Waarneeminge. Van deeze Buurtichappen, heeft de eene, naamlijk Uddel, beilaande uit elf verfpreide Huizen, haare beurt van Persloop, in 1779, zo* danig gehad, dat 'er geen een huis zij vrij gebleeven; maar Meerveld, llegts een vierde uurs van Uddel gelegen, bleef toen ganfchlijk vrij: doch dit kreeg, daarentegen, zijne algemeene beurt zodanig in 1783, dat nu alhier geen een huis vrij bleef (/); terwijl het aangrenzend Uddel, wederkeerig, nu geen eenen zieken kreeg. Kan men wel fterker voorbeeld hebben, van waarfchijnlijke beveiliging, door voorige Epidemie, dan op twee zoo nabuurige, en zoo even eens gelegene plaatfen? On. k.uins, de volgende twee Tafelen gemaakt. Tijden van Ver ft erf, te garderen. Van 10 tot 30 Sept. Geflorveu 4 Menfchen voorts — 7 Oét. 9 In 't geheel 34 .. Ouderdom der Zieken cn Ge!ïrv. Onder 10 jaaren, Zieken 16, daarvan Gejlorvm Ö In 't geheel, Zieke» 87/ daar van Geflorv. 34  VAK DEN PERSLOOP, 113 eikanderen ftaan, ten naaften bij, als de getallen 2, 5, 7. Dïtt isj ruim twee derde deelen der Inwooneren hebben den Persloop gehad, en van deezen zijn, net genoeg, twee vijfde geftorven, of, van alle de Inwooneren, meer dan een vierde deel. Dat nog merklijk fterker is dan te Ede: maar, in 't getal der Dooden, naar evenredigheid van dat der Huizen, geenszins zoo fterk als te Wormingen, onder Apeldoorn, boven gemeld («). Zoo veel van de algemeene en felle Epidemie van dit Jaar, in het Dorp Garderen, dat te vooren, federt meer dan 30 jaaren, geheel was vrijgebleeven. Even buiten Garderen, naaide kant van Meerveld, leggen het Zol en Paleis, een Buurtfchapje, daar de ziekte, tegen 't laattt van Sept., zich vertoond heeft, en geduurd tot in Nov., zijnde van 18 Zieken, 5 Gefiorven (0). In 't zelfde Ampt van Barneveld, heeft, voorts, zoo als ik flus zeide, Elfpeet, het ooftP lijkft (») Zie de opgave van Dooden en Huizen te Wormingen, bl. 108 (0) Het Zol en Valeis hebben 4 Huizen, alle aangedaan geweeft, zoo dat, van de 26 hiwooners, de volgende Lijft de Zieken aanwijit, en de dejiorvenen, naar de jaaren. Onder 10 jaaren, Zieken 3, daarvan Gefiorven a. In 't geheel, Zieken 18, Geforv. 5.  114 AEGEM. rOORBEROEDWG lijkft deel, dat in 1779 voor het geheele Ampt fcheen te boeten, als hebbende toen, in Oclob. en Nov., alleen 26 Dooden gehad van Persloopj terwijl 'er elders in het Ampt, nabij Barneveld en bij Voorthuizen, flegts 4 dooden geteld zijn; — Elfpeet, zeg ik, heeft nu geheel geen Persloop gehad. Maar de Ziekte, en haare fterkite voortplanting, is verder, naad Garderen, thans voornaamlijk geweell te Effen, eene uitgeftrekte Buurtfchap, tufchen Hartskamp, Kootwijk en Barneveld, alwaar, in 't begin van Sept., de Persloop, bij een kind oorfpronglijk ontltaan, zich, nabij en verre, vooral in deeze en de volgende Maand, verbreid heeft tot 46 Personen, waar van, tot in 't begin van Dec., 17 zijn geQorven (p); dus, even als te Garderen, net genoeg, lp) Deeze omflandige Berigten, van 't Ampt Barneveld, en 't Kerfpel Garderen, nu zoo ontfan?en, zijn, gedeeltelijk, van den Weled. Geftr. hr. ijlanken, Schout, en van den Chirurgijn v. roihvendhl, gedeeltelijk, van den Weleerw. hre. uruins, waar uit het volgende is opgemaakt. Te Effen, onder 't Kerfpel van (^arderen hehoorende, zijn, van de 25, 11 Huizen aangedaan geweeft, in dewelke waren 78 Perfoonen, en van deez n 46 'Zieken, van welken, en vun de Geftorvenen, de Ouderdom aldus was: Ondtr 10 jaaren, Zieken 23, daar van Gefiorven 9. In 't geheel, Zieken 46, Geftorv. 17T  VAN DEN PERSLOOP, 115 noeg, twee vijfde. Kootwijkerbroek werdt voorts aangedaan, hebbende 4 Zieken gehad, en iDi.oden. Sterk werdt ook Garderbroek getroffen, in Ocl en iNov., met 17 Zieken en 7 Dooden (q). Kootwijk zelf kreeg, zegt men, in ücfober, j 4 ligte Zieken (r), welke allen herfteld zouden zijn. Ln Stroe heeft thans, in twee Huizen, 5 Zieken, en 2 Dooden gehad (j). Voorts zijn, onder Voorthuizen, op de Stroef, in twee Hu ïzen, 5 Zieken en 3 Dooden geweeft; op Terfebuur, in een Huis, 5 Zieken en 1 Dooden, en eindlijk, nog elders in 't Voorthuizer Kerfpel, 2 Zieken en 1 Dooden; alle in September en Uctober. p 0 dar- {q) In Garderbroek, bezijden Voorthuizen, omtrent a uuren van Garderen gelegen, doch onder deszelfs Kerfpel behoorende, zijn, van 4-, flegts 5 Huizen aangedaan geweelf, in dewelke waren 26 Inwooners, en van deezen is de opgave van Zieken-en Geftorvenen aldus: Onder 10 jaaren, Zieken 2, daarvan Gefiorven 1, ln 't geheel, Zieken 17, Geftorv. 7. (r) 3 Mannen; 7 Vrouwen; 4 Kinderen. (*J is tufchen Garderbroek en Garderen gele¬ gen, en in ditKeifpel, heeft 11 Huizen, daarvan zijn 2 aangedaai' geweeft, de Zieken en Geftorv. als volgt: Onder 10 jaaren, Zieke» 2, daar van Gefiorven 2i In 't geheel, Zieken 5, Geftorv. 2";  Ïl6 ALGEM, VOOR BEHOEDING Barneveld zélï, heeft, in het Dorp, nu 2 Zieken gehad, die herfteld zijn, en in zijn Kerfpel, op Dronkelaer, in een Gezin, 5 Zieken, en daar van 1 Dooden. En dit is 't gene ik, van den loop onzer Ziekte, in dit geheele Ampt, op naaukeurig onderzoek, te weeten ben gekomen. Zijnde aldaar derhalve, in 't geheel, 210 Zieken, en 73 Dioden aan Persloop geweeft. Waar van het Dorp Garderen alleen bijna de helft heeft gehad. Men ziet'er ook uit, dat hier thans, van dartskamp tot Meerveld, of bever in het Kerfpel van Garderen, de voornaamlte Epidemie, die eenigen naam mag hebben, gevallen is: daar'er, in 1779, behalven Elfpeet, in dit geheele Ampt van Barneveld, niet meer dan 4 Dooden aan Persloop waren bekend geworden, te weeten op Achteveld, en klein Overhorft, twee huizen onder de Kerfpels van Barneveld cn van Voorthuizen, geheel verfchillend gelegen van de thans aangetafte plaatfen. Voor 't overige, dat 'er, tufchen de Jaaren 1770 en 17U3, nog beurten geweeft zijn van Persloop, op verlcheidene plaatfen.van dit, zoo als ook van de volgende aangrenzende Ampten;' en wat hier van, omtrent onze algemeene Waarneeminge, zij aan te merken, zullen we ftraks nog afzonderlijk befchouwen. Onder 't Ampt van Ermelo, is ook het Kerfpel Kunfpeet thans geheel zuiver gebleeven, dat in J779 aan Zieken van Persloop hadt gehad 201, en hier van Dooden 69 Perfoonen, dat is, ruim een derde deel. Doch andere gedeelten van dat delfde Ampt, welke toen vrij gegaan waren, heb-  VAK DEN PERSLOOP. II? hebben nu, vooral in Sept. Oftob. en Nov. hun deerlijke beurt gehad; zoo dat 'er, voornaamlijk m de Buurtlchappen Drie, Veldwijk, Horfi, en ïelgt, in 't laatll van No vb., geteld werden {amen 1.3 door de Ziekte aangetaften, daar van 31 Geftorven, en de overigen Herfteld zijn (*)• n P 3 Het (t) Alles volsens eene volledige Opgave, van den Weled, Geftr. hr. Mr. h. j. ardesch , Schout, uit welke blijkt, dat thans 't Getal der Zieken en Dooden, bijzonderlijk, in dit Scholtampt geweeft is, als volgt: Buurtfchap Teht, 26 Zieken, daar van Geftorv. 6. . Veldivtjk, 20 —- — — 8. _ Hor/i, 42 — 12. —. Drie, 14 > — — 4* Ermelo en Leuvenum, 3 — — — r- Samen 113 Zieken, Geftorv. 31. Zijnde onder de Geftorvene geweeft, 12 Mans; » Vrouwen; 11 Kinders; en hebbende {amen bedraagen wat meer dan een vierde deel der Zieken. Verder voeg ik nog, omtrent Drie, hier bij, uit mededeeling van den Weleerw. hr. bruins, (alzoo ook dit Gehugt onder 't Keripel van Garderen hoort) de kaveling der Zieken en Dooden alhier; volgens welke, vooreerft, van de 5 Huizen van Drie, 4 zijn aangedaan geweeft, en van de 28 Ivwooners 14 of 16 Zieken, en 4 Doodeu; daarna, dat de Ouderdom geweeft is, als volgt: Onder 10 jaaren, Zieken 3, daar van Geftorven 1. In 't geheel, Zieken 14, Geftorv. 4.  ii8 ALGEM, VOORBEHOEDING Het Ampt van Nykerk, dat iets van Epidemie gehad hadt in 1779, is nu volkomen vrij gebleeven, althans in de Veile; buiten welke ook toen, niets geweeft is, dat veel naam kan hebben (u). '1 Ampt van Putte» hadt 12 Dooden aan Persloop gehad in 1779; 6 Mannen, 2 Vrouwen en 4 Kinderen; voornaamlijk in de Buurtfchap Heil, en thans, in het Dorp flegts twee perfoonen, waar van een van buiten was ingekomen. Onder het Ampt echter, zijn nu, in de Buurtfchappen Norden en den Hoejf, 8 Menfchen 'er aan geftorven, daar de ziekte, in 1779, niet was geweeft. 't Geheele getal was derhalve thans 10 Dooden; of 5 Mans, 1 Vrouw, en 4 Kinders (v). Dus heb ik nu een ziekrekundig Verllag gegeeven, ten naalten bij, van onze geheele Veluwe; niet zonder moeite, om dat ik naaukeurigheid en zekerheid, zoo veel mij immers mooglijk was, bedoeld heb, bijeengezogt, zoo orn- De ziekte heeft te Drie met tuichenooozen geheerfcht, van 't laatft van Auguft. tot in 't besir, van Decemb , doch fterkft in Septemb. en Ocïbb _ Ook is Houtdvrp, een Cyehugt van fi Huizen, een vierde uur van Garderen, en onder dit Kerfpel behoorende, doch onder 't Ampt van Ermelo, zeer laat m Noveinb. tot in 't midden van Decemb nog met eenigen Persloop bezogt geweeft, in één huis, daar echter geene geftorven zijn. (u) Dus opgegeeven door den Weled. Geftr. hr r douue , Schout. J' f» Opgegeeven door den Weled» Geftr. hr. n. van du3k.men, SchCHIt, K  VAN DÉN TERSLOOP. 119 omtrent de Jaaren 1779, als voornaamlijk omtrent 1783. üe onvennijdlijke wijdlopigheid, met eenige oneenpaarigheid in deezen, die in zulke, van alle kanten bijeengebragte, berigten, onvermijdiijk is, zal men mij dan ten goede neemen. De andere Quartieren leveren, zoo veel mij bewuft is, gelijke gevolgen op, doch bij deezen, ook omdat mij de plaatfen derzeive minder gemeenzaam zijn, zal ik korter langs gaan. Tn het Graaffchap zutphen, zijn, zoo veel men weet, de Steden, in 1779, geheel vrij gebleeven. In Doesburg, 't is waar, zijn toen twee Zieken aan Persloop waargenomen , en ook geftorven, doch deezen hebben geene voortplanting gemaakt, en zij waren uit Drempt overgekomen (wj. Immers Drempt, het welk, ten ooften, onmiddelijk aan Doesburg grenlt, was, in 1779, van voor half Sept., de voornaame zitplaats van Epidemie, die daar voorts allerheftig!!, en zeer verderflijk, gewoed heeft; ook zijn Hoogkeppel, Steenderen, Zelbem, Ruurlo en nog het Schuttampt van Zutphen aangedaan geweell (V), doch (w) Volgens Berigt van Dr. a. van epen, in de Geneesk. Corresp. bl 334. (x) Volgens den hr. _rk.ns, die in 1779, van deeze plaatlen de volgende Zieken en Dooden heeft aangeteekend: Onder Drempt, 235 Zieken, daarvan Gefiorven 76. — Hoo^keppel, 12 —— _____ 9, — Steenderen, 34 1 . 1 12. Samen, van 281 ... ... . ■■■ n. ■ ■. 97.  120 AL GSM. VOORBEHOEDING doch min aanmerklijlc. Deeze Plaatfen zijn alle wel gelegen , tufchen Doesburg , Deutichem , Lochem, en Zutphen. Maar, laater in dien Herfft, heeft de Ziekte zich ook nog, meer Ooftlijk op, in het Graafl'chap uitgeftrekt, tot de Heerlijkheeden Borculo, Ligtenvoorde, Br edevoort, vooral in IVmterswyk , ook tot Wifch, 's Heere fiberg, en eenige weinige ftreeken meer; doch ook deeze verfpreiding is niet zwaar, en min van Epidemifchen aart geweeft. Dan thans, in 1783., hebbende Steden Zutphen, Deutichem en Doesburg de voorname zitplaatfen geweeft van den heerfchenden Persloop. In Zutphen, is deeze ziekte in 't midden van Augultus begonnen, toegenomen in September, en heftigft geweeft in Oef ober \y); zijnde'er, in dien tijd van drie maanden, tot aan den 19 November, volgens berigten in de Nieuwspapieren (z), in 't geheel een aantal van 258 Dooden geweeft, waar (7) In Oétober alleen, geeft men 112 Dooden op, waar van 72 van den Loop. (*) 't Jaarlijkfch getal der Dooden in Zutphen, volgens het zelfde tierigt, beloopt omtrent de 200; zijnde in vijfentwintig jaaren maar eens tot 316 gekomen: dan nu waren 'er, den 19N0V., reeds 454 begraaven, 't welk uitkomt op wel 500 in 't jaar, d. i. 300 dooden boven 't gewoone getal. Waar van ook een goed gedeelte zal toe te lchrijven zijn aan de kwaade Koorts-ziekte, die, in den geheelen voorigen Winter tot door deezen Zomer, in Zutphen nu geheerlcht hadt, en aan de Kinderziekte, die lange voor, en neffens den Persloop, aldaar heeft omgegaan, waar bij ook nog het Roodvonk, ot Scharlaken-koorts, na bet ophouden van den 1'ersloop, gekomen is.  VAN VEN PERSLOOF. 12: Waar onder 117 gerekend werden aan den Persloop (a). Van deezen, alhier aan Persloop geHorvenen, heeft men opgemerkt, dat het mmfte aantal geweeft is van Lieden van middelbaare Jaaren; het grootfte deel, van oude Lieden, boven de 60, of van Kinderen, beneden de 10 Jaaren. Ook hebben hier verlcheidene Kinderen de Pokjes en den Persloop te gelijk gehad, welken herfteld zijn (!>). Deeze famenloop heb ik ook, te Voord zijnde, vernomen, dat Q toen (a) Na 't afdrukken van 't voorig blaadje, fchrijft men mij nader, dat de Zutpheniche Dyfenterie begonnen is den 3 Aug , en geëindigd in 't laatft van C Jetober; hebbende zeer enkelen die ziekte laater gehad, en gemakkelijk. Dit berigt bepaalt ook het getal der Geftorvenen aan Dyfenterie op of over de 170, 't welk ik gilfe een misdag der penne te zijn, voor 117, zoo als de twee voorige berigten luiden. Men voegt'er ook bij, dat deeze bepaaling, met zekerheid, in Zutphen niet wel was op te maaken. tb) Zoo iuidt her berigt, waarmede mij de hr. Lector a. g. k.lose, vereert. Dees Practicus hadt alleen over de 200 Dyfenterici in Zutphen behandeld, cn hier van waren van 65 tot yo Jaaren, Geftorven 25. Dus Van 200 Zieken, Gefiorven 47. Zijnde niet wel een vierde deel der Zieken. De meerdere fterfte der Kinderen, en vooral de mindere derde in de middelbaare jaaren, is ook bevestigd, door meed alle de voorgaande waarnee Blagen van andere plaatfen, waar van we Lijnen gegeven hebben, vooral die van Effen + bl. ii,x,  l-aa ALGEM. VOORBEHOÈDING toen aldaar plaats hadt, met een goeden uit* komft; gelijk ik ook hetzelfde, hier in Harderwijk, gezien heb, in 1779, m £wee Voorwerpen, die insgelijks herileld zijn. — Doch dit in 't voorbijgaan. Deutichem heeft, kort na, of met Zutphen, de felle dagen eener waare Epidemie gevoeld, waar aan een zeer aanzienlijk getal Inwooners geftorven is. Doesburg heeft mede, in de ziekte en fterfte, thans geen gering deel gehad. De Steden Locbtm en Grol, die te vooren vrij gebleeven waren, zijn ook nu, zoo veel ik heb kunnen te weeten komen, niet aangedaan geweeft. Zoo is ook het Dorp Laagkeppel in beide Epidemien vrij gebleeven. Te Lande, is de voornaamfte zitplaats der voorige Epidemie, Drempt, thans geheel verfchoond gebleeven, hoewel nu, zoo onmiddelijk, als tusichen twee vuuren gelegen. Maar, zuidlijk af van Doesburg en Deutichem, is iets geweeft te Lathum; vrij meer te Didam en Zeddam, minder te Netter den, drie Plaatfen der Bannerij Van 'sHeerenberg; ook, meer ooftlijk van Deutichem af, een weinig, te Zilvolde en Varfeveld, onder Wifch, maar iets meer onder Aalten, in de heerlijkheid Bredevoort. Meer noordlijk, van Deutichem en Doesburg naar Zutphen op, zijn nu ook eenigfins Zelhem, Hengelo, en, wat meer, het Ampt van Steenderen aangedaan geweeft. van welke ligte Epidemie, boven reeds, bij eene andere gelegenheid, melding is gemaakt (c); men (f) Van dit jongft Berigt des hn. i-erns, zie boven.,  V"AN DEN PERSLOOP. 103 iren voegt, in deezen oord, hier ook nog bij Hummelo, wegens eene enkele huishouding, en korden, wegens drie of vier huizen. Doch Gorfel, tufchen de aangedaane Steden, Zutphen en Deventer, ge:egen, is vrij aanmerklijk door heerfchenden Persloop bezogt geweeft Laatft, in Deceniber, heeft zich nog weder iets van de Ziekte geopenbaard, niet verre van Zutphen, op de hoogte van Vierakker. Welke loop der tegenswoordige Epidemie, ook alhier, vergeleeken wordende met den voorigen, zal het blijken, dat, meeft al, zeer onderfcheidene ftreeken van het Graaffchap, in de twee jaaren, zijn aangetaft geweeft, terwijl ook deeze laatlle Lpidemie het, bijna alleen, op de drie voorname Steden geladen gehad hceu, en op enkele Dorpen en ftreeken, die te vonten, of geheel uier, of weinig getroffen zijn geweeft. Want Zelhern , Hengelo , Steenderen, Aetierden, Ziholde en Zeddam worden hier onder de tweemaal, metr of min, bezogte plaatfen geteld. Ook zegt men, dat, hier en daar, een zelfde Huis, en toen en nu, de ziekte heeft gehad. Dan dezelfde Perfoonen zijn, alhier, nergens tweern aaien getroffen Q 2 In bl. 51. Naderhand heeft mij de Hr. bbrns vereerd met nog eenige nadere berigten, waar uit ik het bovenftaande meeft heb opgemaakt. (d~) ik heb het bovenftaande opgemaakt, uit herhaalde berigten, voornaaml. van de hn. jjerns, klose en mauïinet. Zodanige tweemaal aangedaane Huizen zijn 'er nu, volgens de laatfte berigten, geweeft,, een onder Sttend?ren9 een onder Drempt,. te.  124 JlLGEM. VOOR BE HOE DING _ In't Quartier van nymegen, wanneer, in 1779, niet verre van Nymegen, vooral in het Kleeffche, de Persloop het hoofd al wat hadt opgedoken, is deeze Stad, uitgezonderd twee van buiten ingekomenen, en twee of drie Inwooners, van Epidemie geheel vrij gebleeven, doch gewoone Buikloopen zijn 'er gemeen geweed, en verderflijke Kinderziekte (e). Zoo zijn ook Tiel en Bommel van Persloop vrijgebleeven; en 'er is toen, in 't geheele Quartier, genoegzaam geen heerfchende Dyfenterie geweed, volgens opgave bij den Hove, dan in Velddriel, ten Zuidooden van Bommel, in de Waard, alwaar 15 dooden zijn geteld geworden (f). Voorts waren 'er eenige iprankels van de Ziekte waargenoomen re Keenth, bij Ravedein; te Althorjl en Nederajfelt, bij de Graaf, nabij de Maas gelegen; en, aan den Kleeffchen kant, te Henven, Aart, en Horfl, gelegen in 't Panderampt van Herwen, tufchen den Rijn en Waal. Bij welke plaatfen, nog genoemd zijn geworden Groesheek, in 't Rijk van Nymegen, ook aan het Kleeflche grenzende, en Benmei in Ovcrbetuwe (g). Maar in deezen Zomer, van 1783, heeft de hoofddad Nymegen die groote Epidemie ondergaan, OJdborgen, en een in Doesburg', in welke Stad, zoo als wij boven zagen, in 1779, doch maar twee ovcrloopers, uit Drempt, zjn waargenomen. (O Volgens den hre. de man, Geneest. Correfp. bl. 331-. 332- (ƒ) Zie ook in Geneesk. Correfp. 't berigt van den hr, otto, bl. 299 en verv. (gj Door Dr. de man, t. a. p. bl. 332.  VAN DEN TERSLOOP. xag gaan, van welke wi], boven, het aantal der Dooden, ten naaften bij, begroot hebben (h): doch waar van wij thans, uit naaukeurigere berigten, eene meer bijzondere en zekere bepaaling kunnen opgeeven. Volgens deeze, heeft de ziekte en fterfte aldaar voornaamlijk gewoed , van omtrent half Julij, tot ruim half September. De fterfte is allerzwaarft geweeft in Auguftus, in welke maand alleen 325 begravene Dooden zijn aangeteekend, en zelfs in eene enkele week 80, in eene andere 89. In de voorgaande maand, Julij, was 't getal der Dooden 70, in de volgende, September, 83. Welke geitorvene in de drie maanden, buiten welke de Epidemie zich niet heeft uitgeftrekt, neffens 9, in dien zelfden tijd, begravene Jooden, famen bedragen een aantal van 487 Dooden, onder welke waren 158 Volwaflenen van 't Manlijk, 167 van't Vrouwlijk geflagt, en 162 Kinderen van beide bexe; dat is, van elke deezer klasfen, nagenoeg, evenveel. Onder dit algemeen getal van Dooden, rekent men 457 Geftorvenen aan den Persloop (2). Daar nu het getal Q 3 der (b) Bladz 63. 't welk uit de Nieuwspapieren was overgenomen, niet zeker zijnde, of de, thans ontfangene, nadere Berigten nog bij tijds zouden inkomen. (i) De heer Dr lotichius heeft de goedheid gehad„ mij de bijzondere Sterfijflen te zenden van alle de, in gemelde dne maanden, begravenen, in de St Stevens - Broederen - Regulieren- en Lutherlche Kerken, gelijk ook op de M. Stevens-en Regulieren-Kerkhoven, en op dat der Jooden, te Nymegen, uit  €26 ALGEM. VOORBE HOEDING der Inwooneren van Nymegen, met het talrijk Guamifoen, thans op'16000 Menfchen word aangerekend: zoo zoude de Epidemie van dc bunderd Inwooneren omtrent drie ten graave gefteept hebben; terwijl het moeilijker te bepaaien viel, hoe veelen wel door de Ziekte waren aangetaft geweeft: doch, indien men niet misrekent, met dit getal nog veel hooger dan drie duizend te ftellen, dan is gewis, in Nymegen, het aantal derZieken groot, maar dat der Geftorvenen bij uit.ftek gering geweeft, in vergelijking tot alle an- dei e, Welke de bovenftaande berekening naaukeuriglijk is opgemaakt. Ik zoude dee/e Lijften tot de kleinfte bijzonderheeden kunnen opgéeven, maar ik denk dat het genoeg zal zijn, flegts het getal der gemelde klaffen, voor ieder deezer maanden, te bepaalen. in Julij 1\ Mansper f. 20 Vrowwsp, 32 Kinderen. in Aug. 99 . 117 . u_ . in Sept. 38 —— 30 18 Samen 158 167 162 - In alles 487 Dooden. Dewijl nu, in de maand |unij, even voor dc Epidemie, het getal der Geftorvenen t9 was, en in de vijf eerite maanden des jaars famen 150, dat is, voor elke maand 32; doch, volgens denzelfden geëerden Opgeever, in den tijd der Epidemie (zoo als het pleegt te gaan) bijna geene andere Ziekten ontdekt zijn: zoo befluit zijn Weled., dat men 't getal van Dooden aan andere ziekte, buiten Dyfenterie, voor elke Epidemiemaand, niet wel hooger konne ftellen dan op towaar om dan, voor de drie maanden, 30 afgetrokken zijnde van de 487, het gefteld getal van 457 overblijft, voor Dooden alleen aan (Jen Persloop.  VAN DEN TERSLOOP* lüf dere, in deezen tijd, bezogte Steden en Plaatfen, de allernaburigften zelfs niet uitgezonderd. Is dan de ziekte alhier milder en handelbaarer geweeft? Is de Geneeswijze 'er zoo veel beter gellaagd? — 't Gene mij, van deeze Geneeswijze, in dezelfde berigten, wordt medegedeeld, is zeer overeenkomende, met die wij, boven, hebben voorgedraagen, en over welke wij ons hebben moeten beklaagen, dat zij op onze Veluwe zoo weinig gevolgd heeft kunnen worden. Dit verdient dan wel, ter opheldering en ftaaving van het gewigtigft deel onzer Verhandeling, in haar geheel geplaatft te worden; of fchoon men erkennen moet, dat, ook alhier, verre het minfte gedeelte der Zieken door Geneesoefenaaren zij behandeld. Dan wij zullen doch aan 'r eind van ons Werkje een Aanhangfel hier voor fchikken; gelijk ook ter invoeging van andere, nog ingekomene, berigten, insgelijks te laat ontfangen, om op haare regte plaatfen te brengen. Van het oorfpronglijk ontftaan deezer Epidemie in Nymegen, heb ik reeds boven verflag gedaan (kj. Van den aart en foorten der Ziekte handelen wij ook elders. Ik meld nu nog maar alleen, dat, ook te Nymegen, geen Perfoon, die in dit jaar, of iu de voorigen, den Persloop hadt gehad, thans weder op nieuw aangedaan zij geworden, zoo veel den hre. lotichius bewuft was, die in dee- (<0 Bladz. 63. Volgens liet eerft berigt des ha. lotichius.  ia8 ALGEM. VOORBEHOED ING deezen tijd over de 500 deezer Zieken hadt behandeld. Zijn Ed. voegt hier bij, dat wel vericheidene huizen, de voonge jaaren aangedaan, nu weder, en ook hevig, zijn befrnet geworden, maar doch alleen, en beftendiglijk, die Perfoonen, die de voonge jaaren bevrijd waren gebleeven (/). Tiel heeft thans ook gedeeld in de Epidemie, doch veel gunftiger. Dc Persloop ontdekte zich hier eerft, half Julij, aan de laage Zuid-kant van de Stad, bij de Wal; zijnde niet van elders aangebragt, zoo veel men na konde gaan, maar oorfpronglijk aldaar ontftaan. De Ziekte bleef, in deezen oort, eerft bepaald bij vier huisgezinnen, digt bij den anderen woonende, tot in Auguftus, wanneer zij, tot hier toe, van veelen naauwlijks voor Dyfenterie erkend, en ook niet gemijd zijnde, zich verder verfpreidde, eerft ,langs hetzelve zuidlijk gedeelte, en vervolgens ook door de overige Stad, zoo dat zij in September meeft algemeen ware, hebbende toen, ter zeiver tijd, meer dan twintig huizen aangedaan, van welke doch fteeds het grootfte aantal was in 'r zuidlijk deel der Stad. Dan in October verminderde allengs ook hier de Epidemie, en zij was, in 't laatit van November,geheel opgehouden. Het getal van Dyfenterici, hadt, zoo namen heeft kunnen verneemen, alhier bedraagen ivi, waar van Geftorven waren (/) Van het weinige, dat naderhand door zijn El. hier op nog uitgezonderd is, zal beneden melding worden gemaakt, op zijne plaatfe.  VAN DEN PERSLÖOP. 129 ren 17, zijnde omtrent 1 van 7 (ni). Dus was, gelijk erkend wordt, deeze ziekte ook niet van 't ergfte foort. Bommel heeft weder geheel geene Epidemie gehad; doch men berigt, dat 'er drie of vier enkele Dyfenterici zouden zijn geweeft (n). Van het platte Land deezes Quartiers, is dc ftreek tulfchen Arnhem en Nymegen nu aller-, feilt geteilterd geworden. Om niet te fpreekeu van Huis/èn, of Huesfen, nabij Arnhem, doch op Kleeffchen bodem gelegen, daar de ziekte allergeweldigst huisgehouden heeft (0): zoo kan men zeggen, dat wel in alle Dorpen van OverR betuzve («) De heer van lookeren, Med. Dr., die mij met deeze berigten van Tiel vereerd heeft, voegt 'erbij, dat, van de 112. Zieken, alhier wel de groote helft geweeft is van 't Manlijk geflagt, en dat onder dezelven geweeft zijn22 Kinderen; verder dat, van de 17 Geftorvenen, 9 geweeft zijn van 't Vrouwlijk, 8 van 't Manlijk geflagt, en onder allen 3- Kinderen, {n) De hr. Prof. otto telt hier 3 Vrouwen, waar van 2, in de 60 jaaren oud, na lang fukkelens, geftorven zijn, en een Kind, dat ook geftorven is; buiten welke, nog eenigen met Diarrhoea waren aangetaft geweeft. lien Brouwers knegt, door Dr. mesteecker behandeld, en herfteld, hadt waare Dyienterie gehad. Deeze gevallen waren in Auguftus; anders was 'er geene befmetting, noch fchijn van Persloop, dit jaar, geweeft in Z. Bommel, ja zelfs, weinige /deken; volgens mededeeling van den hr. Stads-Dr. o. de ruuk , beveftigd door den hr, MESTEIÏCKBR. (t>) Zoo dat hier, onder anderen, uit een huis, even. buiten Huesfen, van 10 Perfoonen, b;j 't berigt^ reeds 7 dooden Waren, en twee nog gevaarlijk.  130 ALGE M, FOORBEHOEDING betuive groote fterfte is geweeft; doch vooral in en onder Elft, Lent, Bemmel, en nog meer in Slyk-Ezvyk, Ooflerbolt en Keffen (p); eenigen gelijktijdig, doch de meeften wat later dan X\Tymegen en Arnhem, en ibmmigen eerft in October en November; zijnde hier veel al de zesde, de zevende, de agtfte, en, in weinigen, de tiende zieke geftorven. Het dorp Valburg alleen, fchoon tuttellen Elft, Oofterholt en SlykEwyk gelegen, heeft niet dan eenige weinige zieken gehad. Verders is het Rijk van Nymegen, dat zich uititrekt ten zuiden van die Stad en van de Waal, in alle zijne Dorpen, meer en min, aangedaan geweeft; waaronder mij in de eerfte plaatfe genoemd zijn Weurd en Beun in gen, langs de Waal ten wellen, en vooral Wichen, verder af ten zuid wellen; voorts, doch in mindere maate, Eivyk, Heumen enz. Ook hebben Hees, Nederbofch, en andere plaatfen des Scbependoms van Nymegen, veele dooden opgeleverd. In 't Ampt van Nederbetuwe, van de Waal zich noordlijk uitltrekkende tot aan den Rijn, heeft de ziekte voornaamlijk langs de Waal haaren weg gehouden, de Dorpen Hien, Wely, en Doodeiveert allerheviglt teifterende, zoo dat, in de laatftgemelde plaatfe alleen, van de vijftien eerfte Lijders, geen een behouden ware (q). Doch, (/>) Tot een ftaaltje, diene alleen, dat, in dit kleine dorpje, van 12 Menfchen, in een huis, y geftorven zouden zijn aan den Persloop. (q) Deeze eerfte Zieken en Geftorvenen, alhier, waren , door den Heelmeefter van het Dorp ? met  VAN DEN PERSLOOP. 131, Doch, meer noordlijk op in dit Ampt, te Ochten, Tfenaoorn, Llenden en Ingen, zijn flegts enkele zieken geweeft, geene Epidemie; dan, wertlijk af, nabij den Tielrewaard, te Zoden, heeft zij weder fterker gewoed, hebbende in drie huizen 14 Menfchen aangetaft, waar van 'er 6, dus omtrent de helft, geftorven zijn. in 't laatft van December, zoude de ziekte zig ook nog weder opgeliooken hebben in twee huize* te Ommeren, in 't midden van Nederbetuwe. In't Ampt van tusfchen Maas en PVaal, gelegen ten zuiden van het voorig Ampt, en ten weften des Rijks van Nymegen, is de bezoeking algemeener en fterker geweeft, vooral te Druten, aan de Waal, en in de meefte andere Dorpen; echter in mindere mate te Balgojen, Jppelt er n, Drcumel, Wamel en Leeuwen (r). Verder is 'er iets van de Ziekte geweeft in de Tieler en Bommeler Waarden, de weftlijke en uiterfte grenzen van dit Quartier aan Holland ; doch hier heeft zij nergens Epidemie gemaakt. In het Dorp Beeft, aan den noordkant van Tielrewaard, bij 't Kuilenburgfche, gelegen, was wel meer heerfchende Persloop geweeft, welke in 't eerft voor Bort {Cholera") werdt aangegeeven, en merklijke fterfte; maar verder in dien Waard, te Rumpt, is maar een enkele zieke aan deezen loop geweeft, en, van anR 2 dere herhaalde Braak- en Purgeermiddelen, wel zorgviildiglijk ontledigd (r) Alle de voorgaande berigten van 't Quartier vau Nymegen ben ik vcrfchnldigd aan de heeren toTi? cHius en van lockeren.  153 ALGE M. VOOR BEHOEDING dere plaatfen alhier, is mij niets gebleeken. Doch in B mmelenvaard fchijnt wat meer ontlteekmg geweeft te zijn, echter ook maar in enkele huizen; zoo als in Gameren, Brakel en Zuilicbem, weftlijk van Bommel langs de Waal gelegen. Immers in Zuilicbem is, tegens't laatft van Auguftus, de Persloop gezien, bij eenen Man, en vervolgens bij deszelfs twee Zoonen, waar van de jonglte üierf, voorts bj de Vrouw, op de helft haarer dragt, die, met den Ma.i en oudften Zoon, zonder lettel, herfteld is; terwijl vier andere menfehen, in dit huis, vnjbleeven, ja de ziekte zich, verder, tot niemand in dit Dorp uitftrekte. Dan veel laater, half üctober, is ook nog dc Persloop gezien, in twee huizen van het grooter Dorp Driel, zuid-ooltlijk van Bommel, en onderfcheiden van 't nabuurig Velddriel, dat, zoo als ik flus zeide in 1770 was aangedaan geweeft, doch nu vrij bleef. Maar buiten die twee huizen van Driel, daar eene Vrouw met twee Kinderen, en een Boer, den Persloop gehad hebben, niet zwaar, en fpoedig geneezende, is in dat Dorp geene verfpreiding der ziekte gekomen; doch 'er waren, voor dien tijd, ve,elen aan den Buikloop geweeft, zijnde meeft door de natuur herfteld {f). Dus ziet men, dat het heerfchend kwaad, in dit Quartier, al minder en minder geweeft zii, naar mate het, weftlijk af, nader aan Holland, 0) Deeze laatfte oroftandige berigten ben ik verfchuldigd aan den gemelden hre. de kuuk, gel'jk ook, door middel van den hr. Burgemr. essenius, aan den hr. otto.  VAK DEK PERSLOOP. land, en ook, noordlijk op, nader aan het Sticht van Utrecht grenze; terwijl de Arnpten, naait bij, en rondom de hoofdzitplaatfen der Ziekte, Nyrnegen en Arnhem, gelegen, voornaamlijk, ja zeer algemeen en heftig, getroffen zijn geworden. Ook heeft men, uit vergelijking der opgetelde plaatfen, kunnen zien, dat de Epidemie, ook hier, thans een' anderen ftreek gehouden hebbe, dan in i/7j. Bij dit tot hier toe gegeeven verflag, betreffende onze geheele Provincie, 't welk uitvoeriger geworden, en tot meer bijzonderheeden is uitgeltrekt, dan waar toe ik in 't begin het zelve had ondernoomen, merk ik nu nog ten dot, en in 't voorbijgaan, op, dat, niet alleen in onze Provincie, maar ook elders , de verfchillende loop dier beide Epidemien bekragtigd is. Zoo heeft Deventer, daar de Ziekte, in 1779, als voor de poorten was, alleen een, of twee, enkele zieken, doch geene Epidemie, in dien tijd, gehad (f): maar thans is die Stad, ook al, door den heerfchenden Persloop, voornaamlijk in October, doch niet zeer lterk, aangetalt geweeft (u). 't Zelfde geldt mede van Zwol, dat te vooren, toen 't nabuurig Hattem bezogt was, R 3 vrij (/) Zie 't Berigt van wijlen den hr. Dr. wyngaard, Geneest, Corresp. bl. 38. (u) ln ?>eptember zijn hier 2, in Odtober 3H, en in November niet boven 6 overleeden, aan den Persloop. In December was de ziekte geheel en al opgehouden Volgens berigt van den hre. Dr, H» svvyghuizen, te Deventer praétifeerende.  «34 ALGEM, VOORBEHOEDING vrij bleef, maar nu, hoewel niet fterk, epidemifch aangedaan is geworden, terwijl Hattem is vrij gebleven. Campen, dat toen die verderlhjke koortsziekten hadt, waar van boven gemeld tst doch geenen Persloop, is nu, van ten noch ander, aangedaan geworden {vj. Groningen heeft, in 1779, zeer vee*e z'eken en dooden gehad aan Herfitkoorièn , doch geenen heerfchenden Persloop, fchoon die ziekte toen niet verre af was: dan in deezen laatiten Zomer, terwijl ik, in Juli], te Groningen was, zag ik 'er ook den Persloop ontltaan, die aldaar eenigen tijd heeft aangehouden, veelen aangetaft, en ook niet weinigen doen fueeven; terwijl men doch van deeze ziekte aanmerkt, dat z;j den aart van eene befmetiijke Epidemie niet hebbe gehad, dewijl zelfs de ergite en doodlijkite gevallen, doorgaans, flegts eenen troffen, in 't zelfde huis, zonder eenig gevolg op de overigen; zijnde het waarlijk zeer zeldfaam gebeurd, dat'er meer naar vervolg, in een gezin, door den Persloop werden aangedaan. Dan de fokjes hebben nu ook in Groningen, voor, neffens, en na den Loop geheerfcht; waarbij zich, laater, de Kinkhoeft, en vooral de Mazelen gevoegd hebben, die, in December, nog aanhielden, met eene ongehoorde woede (tv). Eindfa) Heeft Camben, federt den heerfchenden Persloop van 1736, die Epidemie, in *t geheel, wel weder gehad? (10) Alles volgens mededeeling van den hre. Dr. m. j. busch, .Stads phyficus aldaar. Dewelke nog opmerkt van cfceze Groninger Dylenterie, dat di Ünr-  VAN VEN PERSLOOP. 135 Eindlijk, is mij berigt, dat thans geheel Friesland van onzen Loop is verfchoond gebleeven, en derhalve ook de, te vooren aangedane, deden, Leeuwarden, Franeker en Harlingen, dat hoofdtooneel van felle Epidemie in 1779. Aldus hebben wij dan de twee groote, en mooglijk de algcmeende Epidemien van Persloop, die immer onze Provincie getroffen hebben, in haaren onderfcheidenen loop, en fommige andere, daar tuffchen gevlijde, opmerklijke bijzonderheeden, ter nadere kennis en opheldering deezer gedugte Volkziekte, nagefpoord. Dan hoe uitvoerig dit ook, aan fommigen, moge toefchijnen, en hoe veel tijd en laftige moeite het mij en mijne Vrienden ook hebbe gekod: moeten wij echter, om den ondernomenen taak wat volkomener af te werken, nu nog langs gaan, bij die mindere, en veel minder algemeene, bezoeken, welke dezelfde ziekte, tuffchen de gemelde jaaren 1779 en 1783 in, ook nog aan ons Gewed gegeeven heeft, en waar van we, in 't voorgaand Verdag, nu en dan, reeds iets gerept hebben. Om, daarna, uit alles eenige befluiten op te kunnen maaken. Be ladmiddelen in dezelve, thans, min wel verdraagen wierden; terwijl verzagtende, bekleedende en ftillende middelen voldeeden, inzonderheid het afkookfel van Sa/eb, met Land. Hq. S. enz. Dus behandeld, was 'er van de ' gedorven waren, ja veel minder, van hen, die de middelen behoorlijk hadden willen gebruiken; onder welken hij, na 't gebruik van ontladmiddelen, vooral de goede uitwerking roemt der Simaruba, en, in enkele hartnekkigen, de Cafearilla ; doch, van die den flik kreegen, had hij geen eenen behouden.  VAN DEN TERSLOOP. iit hier en daar, gevallen in een enkel huis, zoo binnen als buiten de Stad, hebbende 't getal der Zieken iets meer dan 40 bedraagen, van welken ruim de helft geftorven was (e): zoo dat de ziekte hier wel veel minder algemeen, dan te vooren, doch teffens verderflijker ichijne te zijn geweeft; ook heeft zij nu een anderen ftreek gehouden, dan toen, en, hoewel zij, buiten de Stad, wederom in twee huizen ware gevallen, die in 17H1 ook aangedaan waren geweeft, zoo hadt zij toch, noch binnen noch buiten de Stad, dezelfde Perfoonen niet weder getroffen (f). In andere Steden, buiten deezen, is mij niet gebleeken, dat, in 1781, de Persloop zij befpeurd: alleen weet ik, dat 'er thans iets geweeft is in Tiel, aan eene kant dier Stad. Maar, in het Quartier van Veluwen, zijn nu weder verfcheidene Dorpen en plaatfen aangetaft geworden. Vooreerft, heeft, in Auguftus, onder 't Ampt van Ede, de ziekte zich tot Bennecom, BuurtS 3 fchap (e) De hr. elsnerus zelf hadt, van 20 Lijders, thans iS verboren, waar onder eene Krankzinnige en twee hoogbejaarden, welke alle drie niets gebruikt hadden. Alle deezen waren van den vijfden tot den zevenden dag geftorven, hadden groengeele ontlastingen gehad, en het Opium, neffens andere middelen, hadden hier tegens de fpoedig opkomende gangreen niet genoeg vermogt, hoewel in ruime giften, tijdiglijk, toegediend. (ƒ) Beneden, zullen wij eene, naderhand, ook van deeze plaatfe, voorgeftelde uitzondering, bij de andere, voordraagen.  *4a ALGEM. FOORBEHOEDIJfQ fchap Kraats, in vier huizen geopenbaard, uit Wageningen, naar men meende, befmet zijnde, hebbende 10 Menfchen aangedaan, en daar van s> doen fterven. Ook zijn, toen, op Backenes, kort bij Barneveld, 2 Broeders daar aan ziek geweeft; en in September, in het Dorp Ede, 4. Menfchen, waar van 2 geitorven, welken ook in Wageningen bij zieken verkeerd hadden (g). In dezelfde maand, zijn, in het Dorp Barneveld, drie huizen zoo Iterk aangedaan, dat in dezelve 16 Zieken aan Persloop geteld zijn, of 9 Mannen, 3 Vrouwen en 4 Kinderen, waar van 5 geftorven zijn, of 2 Mannen en 3 Kinderen. En, in het Ampt van Barneveld, zijn, in Sept. enO&ob., al vrij veele Huizen en Buurschappen getroffen, gelijk den Bos, de Goor, Callenbroeker molen, Schikakker, PVencop, Kor Ier, Seumercn, Rootfelaar, Kelis en Terfchuur; van welke fommigen een aanzienlijk aantal Zieken, in 't zelfde huis, opgeleverd, en alle famen een getal van 44 bedraagen hebben, waar van 18 zijn gefiorven; van welken ik geen geregeld onderfcheid, uit hoofde van Sexe of Jaaren, heb kunnen opmaaken. Nog zijn 'er, in 't zelfde Ampt, in Ociober, te Stroe en te Ejfen, in 4 huizen, 12 Zieken en daar van 8 Dooden aangeteekend. Zoo dat, in 't geheele Ampt van Barneveld, thans geteld zijn 72 Zieken, en daar van 31 Dooden (b). Waar uit blijkt, dat, in dit jaar, de fs) Deeze herttelden zijn in de algemeene Eoidemie te Rde, van den laatften herflt, vrij gebleeven: volgens berigt van den hre. ammon. tb) Volgens bijzondere opgave van den hre. blanken.  vaw VEN ¥ersloop. 14a de Ziekte meer van epidemifchen aart alhier zij geweed, dan in het voorig jaar 1780, of in het laatlle van 1783; terwijl doch, in de bezoeken van deeze onderfcheidene jaaren, doorgaans onderfcheidene plaatfen, en, bedendiglijk, onderfcheidene huizen, op de meer dan eens bezogte plaatfen, aangedaan zijn geweed; zijnde 'er, nog veel minder, eenig zeker voorbeeld geweed, van dezelfde Perfoonen, tweemaalen door den Persloop aangetad (7). Nabij Barneveld, op Butfekr, onder Lunteren, is, in O&ober, nog eene Vrouw aan den Loop ziek geworden, en gedorven, zonder verder gevolg {k). Maar het Dorp Putten heeft, in September en Oëïober van dit zelfde jaar, eene vrij aanmerklijkere Epidemie opgeleverd, dan in 1779 °f 1783, waar van ik het juid getal der Zieken niet heb kunnen opfpooren, alleen weetende, dat de ziekte vrij ongenadiglijk hebbe doorgetad, en dat ^er aan dezelve 6 Mannen, 4 Vrouwen, en 6 Kinderen zijn gedorven, voornaamlijk in het Dorp, en ook eenigen in de Buurtfchap Heil. Zoo dat, in de jaaren 1779, 1781 en 1783, dit Ampt telkens eene beurt gehad hebbe, en wel het Dorp driemaal, de Buurtfchap Heil tweemaal, duch telkens weder in andere huizen, en andere perfoonen (IJ. Nog (O Dus hebben de heeren Schout blanken en Chir» rouwendal mij berigt, doch ook hier is naderhand van eene uitzondering gerept, waar van beneden. (k) Volgens den hre. Schout ammon. {Ij Weder, voJgeus den hre. Schout van diermen".  X44 JtLGEM, PÖORBEHOEDING Nog laater, in November en December, zijn 'er ook in Houtdorp, Ampt Ermelo, weder 3 Zieken geweed, en daar van 2 geftorven; in Ermelo zelf, 5 Zieken, waar van 2 geftorven; beide plaatfen, die te vooren, zoo als gemeld is, nog een-en andermaal, iets hadden gehad, maar niet in dezelfde perfoonen, noch in dezelfde huizen. En deeze zijn de bijzonderheeden, die ik van den Persloop, en deszelfs meer en min epidemifche verfpreiding, in 1781, ben te weeten gekomen. In 1782, welk jaar, wegens zijn zeer regeuagtigen en min warmen Zomer, veel minder aanleiding fcheen te geeven tot het voortbrengen van Persloop, dan**de voorige jaaren, is ook van die Ziekte, in 't Zomerfaeizoen, in onze Provincie, nergens melding gemaakt. Dan in den warmen en droogen Herfft, van dit jaar, heeft de Stad Nymegen, die in 1779 geheel geene, en in 1781 eenige Epidemie ondergaan hadt, de beurt gehad, die haar te vooren was mis gegaan, en zij heeft nu, als 't ware, voor de geheele Provincie geboet. Namelijk, de gemelde Krankheid overviel nu deeze Stad, eensklaps, en met veel woede, voornaamlijk omtrent half September, en hieldt aan tot over half OBober; ontftaan zijnde (zoo als boven is aangeftipt, bl. 63.) bijna in het zelfde huis, daar degner in 1736 de Dyfenterie en ook volgens eigene nafpooring, in deeze onze nabuurige plaatfe; waar van beneden ook nog iets, over het tweemaal aantallen van eenen Perfoon alhier.  VAK DEN PERSLOOP. Ho terie het eerft hadt ontdekt, volgende ook doorgaans een gelijken loop, als toen; zoo dat de ftraaten aan de Waal-kant en de Haven, dat is, het laage gedeelte der Stad, van de ziekte, in du jaar, geheet bevrijd bleevén; zoo als insgeljiks in 1736 was waargenoomen; gelijk mede inde geringe Epidemie van 1781 (*»)• Onk bleef nu, eveneens, het Joodfche Volk verfchonnd, flegts eene Portugeefche Dame uitgezonderd («). T De (m) Van Welke Wij reeds, bladz. 5Ö en 138, hebben aangeteekend, dat zij vooral in het hooge gedeelte der Stad belpeurd ware. Schoon dan dus, ten minften driemaal, het hooger gedeelte der Stad den eerden aanval hebbe ontfangen; zoo was doch het geval anders in dit laatde jaar 1783. Want nu, rt gene ik, eigenlijk^ boven, bl. 124. en vervolg, had moeten te berde brengen) ontdondt de ziekte juid eerd in het, te voren verlchoonde, laage gedeelte, langs de nieuwe Haven en de laage Markt, en breidde zich van daar uit, door het overige van de Stad. ■*» Maar wij hebben ook boven" reeds doen opmerken (bladz. 73.), hoe yeele en derke aanieidende oorzaaken, ter uitbroeding cener rottige ziekte, nu, toevalliglijk, in het eerd aangedaane huis, in dat laag gedeelte der Stad ftaande, bij een liepen, om eene uitzondering te kunnen maaken op den algemetrneren regel, zonder, in gewone gevallen, denzelven daarom over hoop te werpen; (vergel. bladz. 80, en vervolg.) te minder, om dat het, nu eerft aangedaane, huis juift aan den fchraalen, en uitwaaffeming-ftremmenden, noorden wind alleen was bloot gelteld, van wiens opwekkend vermogen ook boven, bladz. 82. (*t), proeven gegeeven zijn. (*) Dat echter deeze Natie niet onvatbaar zij voor da ziekte, heeft ook thans in 1783 alhier gebleekeri, wanneer 'er y Joodeu, als aan de ziekte geftorveri  146 ALGEM, VOOR BEHOEDING De Ziekte, die zich, in 1781, tot de geringe Lieden bepaald hadt, zoo als zij meelt al doet, (volgens het aangeteekende op bladz. 73 en 85.); taftte ook thans op dezelven voornaamlijk door, nadat zij echter, eerft, insgelijks bij vermogender Burgeren ware ingevallen (0). Van den trap van verdertlijkheid deezer Epidemie, noch haare uitgeftrektheid, kan ik niets bepaaldelijks valt ftellen; dan alleen, dat zij, zoo als het gaat, door de gerugten merklijk vergroot fcheene te zijn, hebbende wel etlijke fterfgevallen veroorzaakt, doch niet naar"evenredigheid van het aantal der zieken; terwijl eene eenvoudige, ontladende, uitwaasfeming-bevorderende en verfterkende geneeswijze zeer gelukkiglijk gedaagt ware; en voorts, dat de ziekte verbaazend fchielijk zij verminderd, ja geheel opgehouden, toen het weder in Oétober wat koeler was geworden (p). Dat, voorts, de zijn aangeteekend; zie bladz. 125: en diergelijks is ook elders waargenomen; te f ladingen nogthans was de Natie, in 1779, bijna geheel vrij gebleeven. Bijlage, bladz. vu. fV) Dus verre fpreek ik, van de Nymeegfche Epidemie van 1782, weder uit medegedeelde berigten van den heere lotichius. (/O Hier op komt het berigt uit, waarmede de zeer Gel. hr. m. j. de man, in Oétober van 1782, op mijn fchrijven, mij heeft vereerd; ter beveiliging van 't_ bovengemelde, 'er bijvoegende, dat, van 124 zijner Lijderen, degts 6 geftorven waren — een fpreekend bewijs zeker! van de uitneemende goedaartigheid of handelbaarheid dier Epidemie, boven de laatite van 1783. Intuffchen deedt de hr.  VAN DEN PERSLOOP. j,i7 de loop en verfpreiding dier Epidemie merkKjk verfchilt hebbe van de laatlle, is, beneden (m), reeds aangeweezen; gelijk te vooren gemeld is, van het vrij blijven der eens aangedaane Perfoonen (Bladz. 128.) Ook heeft, ten zelfden tijde, in 't jaar ^82, de ziekte nog, in lommige Dorpen, nabuurig aan de Stad Nymegen, haaren rol gefpeeld; doch zij fchijnt^ook daar toen niet veele woede geoeffend te hebben. En buiten deeze waarneemingen zijn 'er, uit de geheele Provincie, geene andere tot mij gekomen, van Persloop, die, in dit jaar, ergens geheerfcht zoude hebben; behalven nog van ééne Vrouw en één Kind, onder 't Kerfpel van Barneveld, aan 't Wesfehveld, welke, ook in 't begin van üclober, de krankheid gehad hadden, en beide herfteld waren (q). Het wederkeer en van den Persloop, in dezelfde Perfoonen, nader ter toetfe gebragt. In den loop van het voorgaand onderzoek, hebben we meermaalen gemeld, hoe wij, in't eerft, van genoegfaam alle de Artfen, door ons geraadpleegd, en van anderen, die, elk in zijne plaatfe, de Zieken aan heerfchenden Persloop, T 2 op de man ons hoopen, op de uitgave van een breedvoeriger en naaukeuriger verllag van dit alles, dan dit korte, 't welke Hij mij toen flegts kon mede? deelen. (f) Volgens opgave van den hre, blanken.  14» ALGEM. fOOEBEHOEDING op meer dan eenen epidemie-tijd, hadden gezien óf waargenomen, de uiuiruklijke verziering hebben ontfangen, dat zij denzelfden Perfoon geenszins tweemaalen van den Persloop hebben zien aangetaft worden, hoe zeer zij daarop gelet hadden. Ik beroep mij, op de algemeene en eenpaarige berigten daaromtrent gegeeven, door de Heeren lotichius, van lookeren, hoi'f, elsnerus, van cooth, klose, rouw- endal, damman enz. om van de beveftiging der Heeren Schouten in deezen niet te fpreeken, noch van mijne eigene eenftemmige opinerkinge. Uit welke zoo algemeene vaddellinge, wij ten minden mogten beduiten, dat het geval van eenen tweeden aanval deezer Ziekte, behoore onder de zeldfaamde gebeurteniffen; daar het onder eenige duizenden, waar van deeze gemelde Waarneemers famen getuigen konden zijn, niet eens gebeurd ware (r). In- tr) h Is zonderling, dat deeze eigenfchap der Dyfenterie, waar door zij met andere befmetlijke, en vooral uitflag-ziekten, fchijnt gelijk te daan, van de voornaamfte Waarneemeren deezer ziekte met zij gemeld, gelijk boven (bladz. 100 ) is aangeduid: ■alleen heb ik, naderhand, hier van iets gevonden bij den Hoogleeraar c. a. strack, (lentam. med. dc Dyfmteria; Mogunt. 1760.') alwaar hij dus fpreekt; „ denique neque hoe praètereundum ed: eorum ae„ grorum nullum, quibus A. 1757 & '75y Dv" „ lenteria fuerat, deriuo A°. 1759 (quo haec rur■ „ fum popularis erat) eodem morbo laboraffe — ïi, Propter quam caufam," voegt hij 'er bij, "pos„ fet dubitari; Dyfenteriane, velut variolis, aeger „ femel, non faepius laborare confuefcat? Quod,  VAN VEN PERSLOOP. 149 [fetuffcbeo hebben wij doch; in onze verdere naafp'-ur ngen, en herhaalde onderzoekingen naar dit (tuk, 't welk wij boven, voor het inkomen der laaiere berigten, llegts voorftels-wijze geoppeit hadden (j), nu en dan iets op onzen weg ontmoet, dat de volltrekte algemeenheid van een befluit in deezen fchijnt tegen te liaan; door dien 'er nu doch, al gaande weg, eenige enkele gevallen van een tweede bezoek deezer Ziekte ons, hier en daar, zijn opgedaan. Welke, van hoe veel gewigt zij zijn, ik meen, dat belt beoordeeld zal kunnen worden , uit eene eenvoudige., duidlijke, voorltelling dier gevallen zei ven, zoo veele derzelven , en zoo naaukeung, als ik heb kunnen te weeten komen. In welke bijzondereop» noeming, ik alleen de orde des tijds zal volgen. i°. In 1779, berigt mij de Heer Dr. rerns, dat door zijn Md., in Drempt, gezien is een Perl'oon, aan eene gemaklijke Dyfenterie; die gezegd werdt, niet minder dan dertig jaaren te vooren, in het Leger, door dezelfde Ziekte Zwaar aangetatt te zijn geweeft. T 3 a°. In „ mini perpetuum fit, iis confirmandutn relinquo, „ quibus — major horum aegroruin copia elt." pag. 34 Tot deeze ontfeheiding nu, meen ik, dat ons onderzoek merklijke hulp zal geeven. De hr. F. home wijkt hier in zoo verre af, dat hij zegge „ Dyfenteria praecipue corripiuntur, qui antea hac „ laboraverunt." Prmc. Mtdk. L. 11. P. 111. C. 12. n 3. 't Heeft mij vreemd gedaan,dat 's Mans Amptgenoot, de beroemde gullen, in zijne Praüict of Phyfic, dit ftuk -geheel niet aanroere. (/) Vergelijk het boven gezegde, ..bladz. 99 en 100, op welken tijd de beantwoording der meefte nafpooringen nog niet tot mij was gekomen.  15© ALGEM. VOORBEHOED ING 2°. In 1780, is op Agteveld, nabij Barneveld, aan den persloop, nelïens anderen, geftorven zekere Weduwe; die aan haaien Heelmeelter verhaald hadt, dat zij, voor lange jaaren, en voor haar trouwen, ook aan den Kooden loop geweeft was, waar aan toen, in't zelfde huis, een ander Perfoon was geftorven; welke eerfte ziekte ook nog, door de Zufter der Overledene, werdt beveiligd. Volgens den hr. blanken. 3*. In r78i, leverde ons nabuung Putten een geval op, dat eenig gerugt maakte, en 't welk ik daarom zelf naaukeuriglijk onderzogt heb. Een bejaard Man, werdt, volgens zijn verhaal, beveiligd door den Heelmeelter, op een bezwaarlijk middagmaal, na wat ongedaan en zonder eetlufl geweeft te zijn, overvallen van eene, zoo heftige, koortfe, dat hij van de koude met zijn bed fchudde, en daarop in een algemeen overvloeijend zweeten verviel, onder welk hij buikrommelingen kreeg, zonder fnijdingen, voorts dunnen afgang, met eenige perfing na de ontlaflinge, die grootendeels bloedig was, doch niet zoo aandrong, of hij konde ze eenige uuren ophouden. De koorts hieldt aan, of hervatte den volgenden dag, met eene geweldige braaking, van veele fcherpe bedorvene ftoffen, welke braaking voorts niet weder kwam. De ziekte duurde veele dagen, fteeds met veel en gefladig zweeten, die, door het nu en dan afgaan , flegts werdt afgebrooken. Voorts herllelde deeze Man. Zijne Vrouw hadt, in deeze ziekte, zijn linnen gewaden; zij en anderen hadden hem fteeds bediend, die, met haar, allen vrij  VAN DEN PERSLOOP. x$i vrij bleeven: hoewel de Persloop, zoo als we reeds aangeweezen hebben, toen ook in Putten omging. Deeze Man nu verhaalde mij verder, dat hij, in Oétober van 17,17, 26 jaaren oud zijnde, den Persloop, die toen ook in Putten heerfchte, mede zwaar hadt gehad, zoo dat bij, na drie dagen gehikt en fprouw gehad te hebhen, bezwaarlijk herfteld ware, hebbende altoos eene zwakheid van ingewanden en ongedaanheid, daar uit, overgehouden. Zijne eerfte Vrouw was, toen, aan die Epidemie geftorven. 4°. In 't zelfde jaar, zag weder de hr. berns, in Ligtenvoorda, een man aan eene zwaare Dyfenterie, waar aan hij, van den eerften aanval af, het bed moeft houden , hebbende menigvuldige bloedige ontlaftingen, met zwaare fnijdingen, waarop, na eenige dagen, volgde een zonderlinge zwaare hik; welk toeval eindlijk, met de ziekte , na aanhoudende zagte Lavamenten, en ruime giften van den Koorts-baft, ophieldt. Doch deeze man vertelde, dat hij ook voor meer dan dertig jaaren, gevaarlijk, aan den Rooden-loop was ziek geweeft. 5°. In 1783, in't begin van Julij en van de Epidemie, werdt, volgens omllandig berigt van den hre. Dr. van rees, te Arnhem, eene Weduwe, van diep in de zeftig jaaren, van eene zwaare en zeer fterke gelteldheid, zoo hevig ziek aan den Persloop, dat zij het niet dan van t uiterite te rug bragt; zij hadt, na het vrugtloos neemen van Laxantia, Demulcentia met Arnica, (waar op Dr. van rees, in deeze  1$2 AZ.GEM, rOOKBEHOEDING ze Epidemie, anders zeer veel hieldt) van O» piata, van Oliemiddelen (die hevige benaaudheeden en poogingen van braaken verwekten), Van Kina, Caftarilla, en Sahx; eindlijk eenigen dienfl: gehad van de Simaruba, vooral met bij* Voeging van iets van den Colombo-wortel, en van een teugjen Tint-wijn; keerende de ziek. te voorts, bij 't gebruik van Adltringentia, ten goede, en tot langfaame herftellinge. Dan deeze zelfde Vrouw was, in 't Najaar van i/Br, wanneer te Arnhem geene Epidemie was, zoo als we, boven, gezien hebben, en zonder das zij, naar het fcheen, ergens anders in eene Epidemie hadt verkeerd, ook ziek geweeft; hebbende, na eenige dagen, en na 't gebruik van ontlaftmiddelen, denzelfden hre. van rees doen roepen, die haar vondt zwak, met eene ingetrokkene pols, zeer koortfig, dorftig, zonder eetluft, een geel beflagene tong, zwaar benaaud, met neiging tot braaken en afgaan, ook met buikkrimpingen en hevige perfingen; terwijl de ontladingen veelvuldig en klein waren, fchuirnig, nu bloedig, dan wit flijmig, dan groen* galachtig, of uit dit alles gemengeld. In welken toeftand, verzagtende en bekleedende middelen, vooral de Saleb, niets afgedaan hadden blijvende de kragten deeds in't afneemen, tot dat de Simaruba gegeeven werdt, welke voortreflijke dienden deedt, terwijl nu verder alles ten goeden keerde, en eene verderkende geneeswijze de herdelling voltooid hadt. Omtrent welke Vrouw, Dr. van rees meent te mogen befluiten, dac zij eerft aan eene fpo- ra.h-  VAN DEN PERSLOOP. '53 radifche Dyfenterie was krank geweed, en daar na, nu laatd, aan eene epidemifche. 6". In Augufius, van dit zelfde laatde jaar, overleedt, volgens medegedeeld berigt aan den hr. lotichius, te Nymegen, aan den Persloop, eene oude Vrouw, van ruim 80 jaaren, van welke men zeide, dat zij,- voor zeven en veertig jaaren, in de Epidemie van 1736 , door degner befchreeven , ook dezelfde ziekte, vrij zwaar, hadt doorgedaan. 7°. In September, naadvolgende, dierf, volgens mededeeling aan den zelfden Heere, ter zedder Stede, aan het verderflijkd foort van Persloop, waar in, zonder merklijke buikfnijdingen, vrij veel bloed, met koude en fpoedig verval van kragten, ontlad werdt, een Jongman, die, in 1779, bij ons, in Harderwijk, nog ter dudie zijnde, in Ocfober, wanneer de Persloop alhier gunfliglijk heerfchende was, door de vreeze voor die ziekte zeer bevangen werdt, om dat hij federt eenige dagen zich ongeiteld gevoelde, met geringen eetlull, ook walging, beflagen tong, buikkrimpingen, en veel* vuldige ontladingen, van weinige, dunne, fchuimige, dinkende doffen. In welken daat, hij den Hoogleeraar forsten, aan deszelfs huis, ging raadplegen, die hem ook niet zonder koort» fe vondt, riedt, zijn kamer te gaan inhouden, en voort een Ipecac. poeder te neemen. Hier van gebraakt hebbende, hieldt de walging op; de andere verlchijnlelen, onder 't gebruik van een gepaden laxeerdnnk, en het houden van een goeden leefregel, damden nog wel den anV de-  154 ALGEM. V00RBEH0ED1NG deren dag door, met veele,. en derkperfende, uitwerpinge van galachtige, veilige, en met bloed gemengde doffen; maar, den derden dag, bedaarde dit alles, de afgang was meer natuurlijk, hoewel'ernu ook nog dreepen bloed onder befpeurd werden, en, onder 't verder gebruik van verzagtende, bekleedende en ligrehjk derkende middelen, volgde, met eenige dagen, de volkomene herltelhng, op de kragten na, die, wat langfaamer, tot voorigen daar geraakten. Dus fpoedig eindigde deeze ongedeldheid, zonder dat van Persloop iets was voorafgegaan, noch gevolgd, bij de Lieden in zijne wooning. Mijn geachte Amptgenoot, die, in dien tijd, mij deezen Perloou hadt opgegeeven , onder nog eenige Dyfenteriae benignae, door zijn Hooggel. toen behandeld, van welke niet eene beimetting hadt gemaakt, zoo als de meeden, bij ons, niet maakten, heeft thans, op mijn verzoek, de goedheid gehad, mij een bijzonderer verflag der omllandigheeden te geeven, 'twelk ik, om de naderhand gevolgde kwaadaartige en doodlijke Dylènterie, in dit zelfde voorwerp, gemeend heb, ook, dus uitvoerig, hier ter neer te moeten dellen: waar bij ik alleenlijk nog voeg, dat wij, in dien tijd, bij ons, veelvuldige Diarrfh eën waarnamen , in vergelijkinge tot de waare Dyfenterien; welke ook zoo goedaartig waren, dat wij van 4!! Zieken, niet meer dan 4 Dooden hebben gehad (*). 8- Een (O Volgens het kort verflag, dat ik voormnals hier van gegeeven heb in de Nat. & Gewerk. -Jaarboeken, li. JJ. 2dc ftuk voor 1779, bladz. 102-105.  VAN DEN P ERSLOO P. 155 8°. Een Jongen, volgens berigt van den hre. Dr. elsnerus, die, in 1781, te Wagemngen, door zijn Ed. behandeld was, en herlteid van den lJersloop, werdt nu, in den Hemt van J783, gezegd wederom door de ziekte aangetaft geweeft te zijn, in een huis over den Rijn, in welk het geheele gezin daaraan zwaar was ziek geweeft; volgens berigt van een Wageninglchen Apotheker,, hebbende de hr. elsnerus geen gelegenheid gehad, om dien Jongeling thans weder , zelf te z:en. 9». Eene Vrouw, van geringen fhnd, die gezegd werdt, in 1781, op Rootfelaar, boven (bladz. 142.) gemeld, den Peisloop, «effens anderen, ondergaan te hebben, werdt nu, in October van 1783, in Barneveld, na haare maag meiklijk veel gevergd te hebben, door eenen buikloop aangetaft, met eenige pijnen, persingen, en ontlaltingen van ltmkende, flijm'ge, ook roodagtige ftoffen, waaraan zij doch niet zeer ziek was, en in weinige dagen herftelde; zonder dat in haar, vrij onzindhjk, huis, op iemand verder de ziekte hegtte. Een Dorparts, die haar behandeld hadt, gaf deezen doorloop als een voorbeeld op, van eene tweede beurt van Persloop in deeze Vrouw; waar voor echter deeze ligte ongelteldheid, door de Inwooners der plaatfe, die haar gezien hadden, geheel niet gehouden werdt, zijnde algemeen met dit geval geboert. 10°. Geen meer grond, voor eene tweede beurt van Persloop, heb ik kunnen vinden, in een ander geval, ter zelfder plaatfe, ook in deeV 2 zen  156 AL GE M, VO 0RBEH0ED1NG zen laatften Naherfft, door denzelfden GeneesoefTenaar, aangegeeven, in eene Vrouwe van Dronkelaar, die, in 't laadt van >eptember, andermaal zoude aangedaan geweeft zijn. 't Gemeen gevoel wraakte ook deeze beltempelmg, zoo wel als de voonge. n°. Daar 'er, in deezen zelfden laatften Herflt, met ophef ook verteld werdt", van eene Vrouw te Hartskamp, die, nu driemaalen, de ziekte, bij herhaaling zoude hebben doorgedaan , hadt de heer ammon de goedheid , van daarop naaukeurig onderzoek te doen; waar bij het bleek, dat dezelfde ziekte , bij deeze Vrouw, dan eens, drie of vier dagen, wat was opgehouden, dan eens wederom verheft, tot drie reizen toe; 't gene aan kwaade eetwijze en overlaading fcheen toegefchreeven te moeten worden. En dit werdt mij ook aldus door anderen beveiligd. 12°. Eindlijk, meld ik, weder op berigt van den hre. Dr. berns, van eenen Perfoon, die, in November 1783, door zijn Ed. was behandeld aan eenen waaren Persloop, doch nier van het kwaadde foort; van welken Hij kortlijk getuigt, dat deeze nu voor de tweede keer door die ziekte was aangetad, zonder meer om Handigheid bij te brengen. Ik heb gemeend, bed te doen , met deeze voordaande gevallen, buiten welke 'er althans geene, hoe zeer ik'er na gevorfcht hebbe, tot mijne kennis zijn gekomen, onzijdiglijk, wat omdandiger, en zoo naaukeurig als mij, uit de berigten,  VAN DEN TERSLOOP, 157 ten, mooglijk was, voor te draagen en ter toetfe te brengen, 0111 den Leezer ze,ven te laaien oordeelen, «ver derzelver waardiie en gewigt, ter ltaavmge van het andermaal hervatten des waaren Persloops. Terwijl ik, ondertulfchen, niem-mds gezag wil verminderen, noch iemand in zijn belluit bevooroordeelen: zal men mij doch veroorloven, op het bijgebragte de volgende aanmerkingen te maaken. Vooreer ft. Dat, onder de voorgedraagene Gevallen, één gevonden wordt, het welk geheel op onkundige misvatting deunt, en dus geene de minde aanmerkinge verdient. (N. n.) Ten tweeden. Dat, onder dezelve, buiten dit, nog, ten minden, drie Gevallen zijn, daar men een der beide keeren, gewoonen Buikloop fchijnt te hebben aangezien voor egten Persloop, en welken dus mede niet in aanmerking zouden kunnen komen. (N. 3. 9 en 10.) 7e» derden. Dat 'er, behalven deeze vier uitgedotene gevallen, nog vier anderen voorkomen, in welken de zekerheid der eerde ziekte degts op hooren zeggen (leunt, en hergerekend wordt, van voor dertig en meer jaaren rugwaarts. (N. 1. 2. 4 en 6.) Ten vierden. Dan zijn 'er weder nog twee andere gevallen, daar geene omftandigheeden in 't geheel worden opgegeeven, uit welke men zoude kunnen oordeelen, over de egtheid van eene der twee beurten; dan, die men doch gereedel ijk wil aanneemen op gezag der Berigtgeeveren, indien zij zeiven ooggetuigen waren geweed: het welk echter geene plaatfe gehad V 3 heeft  158 ALGEM. VOORBE HOE DING heeft in het een (N 8.), en onbepaald gelaaten is in het ander geval. (N. 12.) Ten vijfden, 'er Zijn derhalve, onder allen, lïëgts Hvec gevallen, in welken de KunItoem> nende'Waarneemers ons, uit de bijgebragte omllandigheeden, edelmoediglijk, beoordeelen laaten, of dezelve, inderdaat, het gelïeide bewijzen. Het eene beweert eene epidemiiche Dyfenterie, gevolgd twee jaaren na eene vooravegaane fporadifche, beide door denzelfden Arts, in de zelfde Stad, gezien en behandeld; van welke men, inzonderheid in de eerite, óf lporadifche beurt, eenigzins zoude kunnen twijffelen, of wel, in 't gene 'er ons van berigt is, de afdoende kenmerken eener waare Dylentene genoegfaam gevonden worden. Het ander geval Helt ons eenen kwaaden en doodlijken Persloop voor, gevolgd in denzelfden Perfoon, die, vier jaaren te vooren, in eene andere Stad, gerekend was onder het aantal d^r, door eene goedaartige Epidemie, ligtelijk aangedaanen. En waarlijk, uit de naaukeurïge opgave der verfchijnfelen, fchijnt die eerfte'beurt zoo ongemeen kort, ligt, en handelbaar geweeft te zijn, dat., indien 'er in dien tijd, ter Vilder plaatfe, bij de veelvuldigere Diarrhoeén, ook geene Dyfenterie had omgegaan, men, moogiijk, niet gedagt zoude hebben, om deeze ligce nngefteldheid ergens anders t'huis te brengen, dan onder de Diarrhoeën zelve. Met welke vrije bedenkingen, gevloeid uit het gene ons opgegeeven is, wij, echter, geenszins het oordeel wraaken willen deezer Waarneem eren zei-  VAN DEN TERSLOOP, 159 zeiven, die, uit hunne ooggetuigenis, de zaak zekerlijk belt kunneu beihiien. (N. 5 en 7.) Gevolgen, uit de voorgaande uitvoerige Najpooringen, afgeleid. Wanneer we nu, na het dus verre volbrengen onzer langduurige en moeizaame nafpooringen (bladz. 101-156.), te rug zien naar het eerite oogmerk, waar mede dezelve waren begonnen (bladz. 99-101.): zal het van zeiven in 't oog loopen, hoe zeer de uitvoering tot veele bijzonderheeden allengs zij uitgedijd, welke wel buiten het oorfpronglijk bepaald bellek loopen, der eerite bedoelinge; doch die, intuilchen, haare nuttigheid kunnen hebben, ter opheldering ook van andere kundigheeden, onze ziekte betreffende. Het gaat doch lichtelijk zoo, met onderneemingen van diergelijken aart, die een geruimen tijd, een langen ommeweg, en veele medehelpers, ter uitvoeringe vereifchen: men ontmoet, namelijk, op den langen togt, buiten het eigenlijk gezogte, zoo veele bijzaaken, of'er worden, buiten het hoofd-oogmerk, met eenen, zoo veele dingen tot ons gebragt, die ook haare waardije fchijnen te hebben, dat men niet beiluiten kan, dit alles zoo maar aan den weg te laaten liggen, of weer daar henen te werpen; maar dat men doch liever, voor een weinig meer moeite en tijd, en wat laater t'.huis komen, eene wat ruimere en rijkere inzamelinge wil  l6o ALGE M, VOORBEHOED TNG wil medebrengen, en bergen, nm zich ook, tot verder gebruik, en andere nuttige uitzigien, in 't vervolg, eene nieuwe inzameling, of eenen hervatten moeizamen uitgang te belpaaren. Zoo is het ook ons in deezen gegaan. Hoewel ik niet rnemen kan op eene inzameling, geheel voldoende aan mijnen wenfch, of volkomen geëvenredigd aan den befteeden tijd, en aan de aangewende, of ook mijnen Vrienden gevergde, moeite; dat toch ook zelden voort het geluk is der eerite Verzamelaaren: zoo is 'er doch, al gaande weg, nog al iets nuttigs, van verfcheidenen aart, opgedaan, 't welk onder de bijzaaken behoort van het tegenswoordig, of eerd bepaalde hoofdbeftek, of tot te vooren reeds verhandelde punten; terwijl zekerlijk dit hoofddoel zelve, onder dit alles, doch mede vrij volledig is bereikt geworden. Al het welke wij nu dan, om 't genoegen te hebben, van de vrugten onzer verzameling, in een kort bellek, en in eenige orde, ten toon te fpreiden, en dus met eenen opflag te doen overzien, wat nuttigs, van veelerleije 1'oorte, we mogten verkreegen hebben , in eenige ranglchikkinge, ten flot van deeze wijdloopige bemoejingen, beknoptelijk willen bijéendraageq. I. Het hoofdoogmerk onzer nafpooringen was, de waarheid, bij de Hukken, te onderzoeken, van de Opmerkinge, die mijnen aandagt, in de laafde groote Epidemie van 17Ü3, hadt bezig gehouden, en welke ik, in dien tijd, aan anderen veelmaalen had voorgedraagen, dat, namelijk,  VAN DEN PERSLOOP. lül lijk, deeze Epidemie een' ftreek hieldt, geheel verichiliende van die van 1779, welke, uit hoofde haarer uitgeitrektheid door deeze Provincie^ wel het naad, en eerd, met deeze laatlte Volkziekte mogt worden vergeleeken (Bladz. 101.). Dit onderzoek dan, omtrent den Loop dier beide Epidemien, met eene onvermijdlijke uitvoerigheid, doch met zoo veel naaukeurigheid als thans mooglijk was, volbragt zijnde (Bladz. ioi-»330i is vooral de gemelde onderfcheidene ftreekhouding hier uit zeer blijkbaar geworden. Het welk wij nu in eene korte fchecs zullen aantoonen. Op de Veluive, welk Quartier, in eene en andere der gemelde Epidemien, wel het meed aangedaan geweed is, is die verichiliende ftreekhouding ook wel het blijkbaarde geweed. Immers kan men, uit het boven bijgebragte (Bladz. 101-118.), opmaaken, dat, in 1779., de heerfchende Persloop het Noordlijk en kleiner gedeelte, doch, in 1783, het grooter en Zuidlijk deel des zei ven Quartiers hebbe aangetad en doorgeloopen, zonder, de eene en andere keer, althans niet als Epidemie, overtefpringen tot het ander gedeelte. Deeze Noordlijke en Zuidlijke gedeelten der Veluwe laaten zich vrij naaukeurig alperken, wanneer men eene llreep trekt, dwars over dit Quartier, beginnende in 't Ooden, nabij den Yflel, boven Zutphen, en voortgaande Weftlijk af, langs het Noorden van Voord, Apeldoorn. 'tLoo, Meerveld, tot aan de Zuiderzee, beneden Harderwijk. Alsdan zal het gene ten. X N00?'  !Ó2 ALGEM. V O OR. BE HOEDING Noorden van deeze flreep gelegen is het tooneel aanwijzen der Epidemie van 1779; en wat ten Zuiden legt van die van \7<»«g«», Wageningen, eenige plaatlen van 't Ampt van Barneveld, Ede, en van Putten hebben, wanneer men deeze tufchenbeurteu mederekent, meer dan een, zelfs, in fommigen, eoidemifch bezoek van Persloop gehad. Maat het is teffens gebleeken, dat die herhaalde bezoeken deezer ziekte, altoos, weder verfclnld hebben, in haare ftreek, die zij in dezelfde Plaatfen hebben gehouden; zoo dat zij andere ftraatemen andere huizen,telkens hebben aangedaan, tenzij dan dat de ziekte eindlijk, door lchijnbaare befmetting, ook wel eens enkel, in dezelfde huizen zij overgebragt, gelijk wij, ter opheldering hier van, weder wijzen op het, boven, uitvoeriglijk bijgebragte (Bladz. 136- 470Behalven dat nog, alwaar waare Epidemie tweemaaien is voorgevallen, dezelve aldaar, de eene cn andere keer, merklijk verfchilt hebbe, in alge-  VAN DEN PERSLOOPi i6$ gemeenheid en verderflijkheid, waar van vooral Nymegen en Wageningen de bijzondere voorbeelden uitleveren (131 138 141,144, env. )• Uic welke laatfte nafpoonngen, wij meenen, dit tweede algemeener Befluit, met groote waarfchijnlijkheid, te mogen voegen bij het voorgaande : Plaatfen of Huizen, door eene kortvoorgaande Epidemie van Persloop, bezogt geweeft, zijn veel meer beveiligd, voor het doordringen van eene volgende Epidemie, dan nog niet be~ zogte Plaatfen. III. Dewijl het voorts, in al dit onderzoek, nog klaarder gebleeken is, dat voorbeelden van ' dezelfde Perfoonen, andermaal door heerfchenden Persloop aangetaft, of geheel niet, of allerzeldfaamft en twijffelagtig, gevonden worden» volgens de bijzondere ontwikkeling van dit voorftel, Bladz. 147-158 gegeeven: zoo voegen wij hier nog bij een derde Belluit, 't gene zekerlijk de grondflag moet zijn der beide voorigen, en dus de meefte maate van zekerheid hebben. Namelijk: De algemeene voorfchikkende oorzaak van, of vatbaarheid voor den heerfchenden Persloop, fchijnt, in ieder Voorwerp, zeer verminderd, of wel uitgewifcht te zv orden, door het eenmaal ondergaan deezer ziekte zelve. Een befluit, dat wij, voor dit bijzonder onX 3 der-  166 ALGEM. VOOR BE HOED TNG derzoek, te vooren, flegts giffenderwijze hadden voorgeiteld (Bladz. 99, ico). Behalven nu deeze Hoofdzaaken onzer nalpooringen, bieden zich, verder, nog deeze anderegevolgtrekkingen, uit het voorgaande, aan. Het onderfcheid van Sexe fchijnt Jlegts een gering verfcbil van vatbaarheid u or onze Ziekte te hebben medegebragt. Dat is: onze Epidemie heeft Mannen en Vrouwen, bijnazonder onderfcheid, aangetaft; voor zoo verre,naamlijk, het ons, uit de onderfcheidene waarneemingen, die wij hier van hebben kunnen verkrijgen, blijkbaar is. Want, op zeer weinige plaatfen, heeft men het juift getal der Zieken te weeten kunnen komen. In de Steden, ÏNymegen, Zutphen en Arnhem, fcheen dit geheel onmooghjk te zijn, dewijl de zieken daar niet aangegeeven worden, en zeer veelen geenen Geneesheer roepen. Op de meefte Landplaatfen is dit ook niet gelukt 't Gene wij dan hier van voordraagen kunnen, is alleen het volgende. Dorp Ede, Ziek 105 Mannen, 98 Vrouwen. —— (rarderen, 14 ■ 22 ——— Ampt Barneveld, — 30 ■ iy ——— Samen, Zieke 149 Maan. 139 Vrouw. Men ziet, dat hier 't getal der ziek gewordene Mannen dat der Vrouwen eemgzms overtreffe, llaande 't eerfte tot het laatfte, als 15 tot 14. Dueh  VAN DEN PERSLOOP, ,67 Doch ik moet hier bij aanmerken, dat deeze kieken, van Garderen en 't Ampt Barneveld, onvoltallrg zijn, geluk blijkt, als men de boven gegeevene Lijden, van 't getal der Zieken in 't gemeen, van die plaatfen, hier mede vergelijkt Hier, naamlijk, zijn alleen die zieken geteld, wier Sexe uitgedrukt, of uit de naamen op de Lilden kenbaar was. Dan de opgave van Ede is volledig, en, van deeze Plaatfe alleen, is ook juift de evenredigheid der zieke Mannen tot de Vrouwen, allernaaukeuriglt, als 15 tot 14. Doch wij willen, uit deeze weinige waarneemingen geene algemeene gevolgen trekken, ot andere Plaatfen, noch tot andere"Epidemien Maar wij merken alleenlijk aan, dat, onder de Waarneemeren, zoo Ouden als Hedendaagfchen, deezen de Manlijke, genen de Vrouwlijke fexe meer onderhevig verklaaren aan de Dyfenterie- Inla^0?^ kan worde"> dat het onderfcheid of niet groot, of wiifelvallig zij. Het onderfcheid van Sexe fchijnt ook weimg, hoewel tets meer, invloed gehad te hebben op de doodlijke uithomft der ziekte Hier Haat de balans, in tegendeel, eenigzins door ten nadeele der VrouwUjke fexe dat s van een gegeeven getal zieken, van beide Se* fto'rvT 7" ZtX gouwen, dan Mannen, ge- zelfde Ta'e7 "5- r?2*6" b,i*en zal uit d^ d freZ" V n.Zieken' wanneer we daar nu oe Lre/lörvenen bij aanteekenen. Ede,  j68 ALGEM. VOORBEHOEDIHG Ede, Mann. 105 Z. 33 D. Vrouw. 98 Z. 35 D. Gard. 14 - 10 22 - 9 - Barn. 30 - 8 - ■ 1 '9 "_ 8 " Samen, M«««. 149 Z. 51 *>o«ro. 139 Z. 52D. Men ziet uit deeze voorbeelden, dooreen gerekend, en, nog juifter, uit dat van Ede alleen, dat de Vrouwlijke fexe, uit haar geringer aantal Zieken, nogthans een grooter aantal Dooden hebbe opgeleverd; hoewel het verfchil gering is. Immers, daar de zieke Mannen Honden tot de zieke Vrouwen, als 15 tot 14: zoo daan hier de geftorvene Vrouwen, tot de geftorvene Mannen, na genoeg, als 17 tot 16; welke omgekeerde rede het verfchil, ten nadeele der Vrouwen, nog een weinig grooter maakt. Voorts blijkt het ook, uit eene grootere verzameling van waarneemingen, door welke ons het getal der Dooden alleen, van beide Sexe, zonder dat der zieken, in den laatften Epidemietijd, van fommige Plaatfen, bekend geworden is, dat er doorgaans meer Vrouwen, dan Mannen, als toen zijn ten grave gebragt. Dit zal ons de volgende Tafel bijzonderlijk aanwijzen, op welke ik, om uitgettrekter vergelijking te hebben, de evengemelde Dooden weder, bij de overigen, zal plaatfen. Te Nymegen, Geftorv. 158 Mann. 167 Vrouw. .. Arnhem, ——. 7a — 94 —00 -Ede, Gard. en Barn.— 5t — 52 -- Ampt Ermelo, 12 — 8 .. .— Putten, 5 —' _r " Samen, Geftorven 304 Mann. Vrouw. Dat  VAN t)EN PEÉSLOOP. j6o_ Dat ons doet zien: Vooreenl; hoe in deeze Steden, vooral te Arnhem, de meerdere fterfte der Vrouwen nog rmm zoo blijkbaar zij geweeft, dan te Lande Immers is, in de drie genoemde Steden, hef bijeen genomen aantal geweeft, van geftorvene Vrouwen tot dat der Mannen, als 17 tot ikdaar die evenredigheid te Ede liep, op 16 tot 15! Ten anderen; dat men, uit enkele waarneeroingen, en die van geringe getallen, niet haaftiglijk algemeene gevolgen moge trekken, indien dezelve zeer inloopen tegens het elders doorgaans waargenoomene; gelijk dit zeer fterk plaats heeft, in de hier, en te vooren (Bladz. r6!J, 117, 118 ) aangeteekende betreklijke fterfte der Sexen, onder Ermelo en Putten3 alwaar de evenredigheid der Vrouwen tot d i e der Mann. uitkomt op 9 tot 17; dat is, niet alleen op het omgekeerde dér voonge reden; maar ook met zulk een aan'merkhjk groot vérfchil, als bijna van 1 tot 2. Y Uit (v) Dit onderfcheiden getal der Dooden van beide Sexe, in Arnhem, onder den laatften Epidemietijd, is mij, nu eerft onlangs, door den hre. hoff geworden. Dan, buiten dit aantal van Dooden ' waren er nog 8 geweeft, in het Tugt- en Armen-' Wees-huis, van welken de Sexe niet gemeld wordt • en nog 2 Mannen, naderhand, aan de gevolgen des Loops, overleeden; met welken dan net or> voonge bladz. vermeld, getal, van geftorvene Mannen in Arnhem, verhoogd zoude moeten worden tot op 74; en het geheel aantal der Dooden van dien tijd, aldaar,- boven aanvanglijk begroot (bladz i°5, (>•), kan nu gèfebat worden op 254.  \7o ALGE M, VOORBEHOEDING Uit het zien van welk eene ongelijkvormigheid, men zig geneigd voelt, om hier iets onnaaukeurigs of onregdmaatigs te vermoeden. En dit heeft mij aangezet, om de Lijllen van het Schoutampt Ede, waar uit ik, tot hier toe, alleen de kaveling voor het Dorp Ede had opgemaakt, toen geen tijd gevonden hebbende om daar in verder te gaan, weder op te vatten, en mij, nog eens, het laitige werk en den tijd, met hulpe van een' en anderen mijner Toehoorderen, te getrooften, van, ook daar uit, eene naaukeurige verdeeling op te maaken; om dus, uit een nog grooter aantal zieken en dooden, de evenredigheid der Sexen, te Lande, met meer zekerheid te bepaalen. Tot welke bepaalinge ons ook de uitvoerige opgaven, door den hie. Schout ammon, omtrent alle zieken en dooden van zijn Ampt, bij naame en ouderdom gedaan, in daat konden ftellen. En hieruit, is de volgende Tafel gebooren, op welke voor Mannen en Vrouwen gerekend zijn alle de VolwatTenen, van 15 jaaren ouderdom cn daar boven, zijnde de jongere voor Kinderen aangetekend; van welker evenredigheid tot de Volwasfenen, daarenboven, in de naalte afdeeling gemeld zal worden. Voorts dellen wij, in deeze Tafel, de Plaatfen in die orde, in welke de Persloop zich in dezelve, na den anderen, heeft geopenbaard; 'twelk, hier na, in dezelfde, doch tot meer bijzonderheeden uitgebreide, Tafel, nog duidlijker, zal in agtgenomen worden. TA-  van den fersloop. j7i TAFEL der Zieken en Geftorvenen, naar de Sexe, in de overige Buurtfcbappen en Dorpen, des Ampts Ede. Otterlo Zick.Geft. Ziek.Gcft. en Erlchoten, Mann. 17. 4. Vrouw. 14. 4 Harskamp, — 23. 1Q. — 2Q. Bennecum en Harn, — 27. 7. — 23. £ Overwoud, — 19. 4. — a?. 12. Manen, — j5. 6. — 12 * Doesbnrch, — II. 4. — 7 o" Ginckel, ■—■ 5. 3. — '* £ Veldhuizen, — 6. 4. — g. 4, Veenendaals bovenbuurt, — 2. 1. 2. Lunteren, — 6. ï. — jf 7' Moffel, — 3. o. — o.' 1' Doesb. en Eder Veen, — 3. o. ■— 1. j. De Veen, ■— 2. 1. — 2! 1! Samen, Mann. 139. 45. Vrouw. 128749. Dus blijkt het, dat, in deeze zeitien opgcgeeveneBuurtfchappen en Plaatfen, dooreen gerè. kend, de betreklijke fterfte weder, ten naaften bij, is, der Vrouwen tot die der Mannen, als 16 tot 1 euringen hebben' aangc-weezen.  VAN DÈN PERSLOOP, i?f de uitfpraak van hippocrates , den oudden Wgrneemer ook op onze bevinding konne coe! pallen daar hij, fpreekende van jaartijden en luchtpfteldheeden, die deeze en gene zfekten Wen, zegt, dat Dyfenterien, in'dèn leertijd na regenagtige zoele Vooriaaren enz val. lende, "meelt de Vrouwen aandoen en SC JJS' ,ke van vogtigen aart w"Cy*Wii hebben toch gezien, dat bi, ons, meer Vrouwe gedorven ZHn, maar teffens, dat'er eenSs ™eer Mannen zijn ziek geweed. Dan 't f Si kllnZ*' ^ de Ouden n et vo" komen het zelfde beteekend hebbe, als bij ons. Het onderfcheid van Ouderdom, of Jaaren, heeft eenen nog meer aanmerklijken invloed gehad, op deeze Ziekte en haare doodlijkheid. Wij hebben, in den loop onzer voorgemelde Waarneemingen, meermaalen gelegenheid gehad van optemerken, dat de Kinderenden zeef aS ^ zien- 0^frf°lV'yef nt ^lee^n met het boek Jé c ' ' & Loc. FOES. Seil, HL n oW, i ,T of c* VI. pt: ,6. Ed. haller. Wel&ÜÊ handelbare uitgave der opera Hippocratid ik"nok h« ven in 't aanhaalen, gebruikt het Ho?, ntu4e„ Üe hr. ACKEHMANN (Dyfenter antiaï n H, \ ?! deeze plaats den OtidXder dot l^^yS „ tenam muhenbus familiare,!, magis efle, fêd & ,, IMli. tutiorem, quam viris" 7i*/> n-  ,7y ALGEM. VOOR BE HOE DING zienlijk getal uitmaakten, onder de Zieken arm den Persloop (ziebladz. 86. 10G. 1 12. 121..126. enz ), bedraagende, veelal, omtremt de helft van alle de Volwaffene zieken; dat is, dat, m den Leeftijd beneden 15 of 12 jaaren (tot welk tijdperk de benaaming van Kinderen pleegt bepaald te worden) zoo veele Zieken aan de Dyfenterie worden waargenomen, als onder het Manlijk ot Vrouwlijk geflagt, elk afzonderlijk genomen, van den eerll rijpen tot den hoogft grijzen Ouderdom gerekend. Met eenen heeft het, reeds hier en daar, m t oog geloopen, dat, onder onze Zieken, van een gelijk groote menigte, een grooter aantal doorgaans ilierf van Kinderen, dan van Volwas/enen. Indien dan, onder de geheele menigte van Zieken, de Kinderen ongeveer een derde deel uitmaaken, en hier van meer fterven, naar evenredigheid, dan van de twee overige derde deelen : zoo moet volgen, dat wel haaft de kleine helft der Geftorvenen door het Vak der Kinderen zal kunnen worden opgeleverd. Onder de Volwafl'enen, is het ons ook reeds voorgekomen, dat de Hoogbejaarden of Ouden, wier getal doorgaans kleinft is, ook de weimgile Zieken opleveren; maar dat zij, ziek geworden zijnde, het veel minder uithouden, dan eenige andere Leeftijd; zoo dat er, naar evenredigheid, onder de Zieke Ouden ook nog meer Geftorvenen vallen, dan onder de Kinderen (z). Dan, (z) Een zeer zonderling en fterk voorbeeld hier van geeven ons de waarneemingen m Zutphen (bl. 121.), waar onder 4? Geftorv. 27 Ouden van 65-90 jr. Zijn aangeteekend, dus meer dan de helft; terwijl de kin.  VAN DEN PERSLOOP. 179 Dan, het heeft mij der moeite waard gefcheenen, om, van het verfchil der Ziekte en Surfte naar den verichillenden Ouderdom, thans,een nettere begrootmg aan te wijzen, door ook in Tafels te brengen, en dus met eenen opflag te doen overzien, 't gene, waar toe de naaukeurige opgaven, vdoral van den hre. ammon, omtrent het geheele Ampt van Ede, en van den Eerw. hre. bruins, omtrent het Kerfpel van Garderen, ons, ook in dit opzigt, hebben in ftaat gefield, In welke beide Opgaven, men zulk een groot en volledig aantal ontmoet, van 't gene in die plaatfen is voorgevallen, dat men daar uit wel eenige meer zekere en bepaalde befluiten zal kunnen trekken. Dus geeven wij nu eerft, van 't geheele Ampt Ede, die Tafel, welke op bladz. 171 reeds, tot een min uitgebreid oogmerk, is geplaatft, doch die nu, ook, tot het onderfcheid der Jaaren zal worden uitgeftrekt; nog daar bij voegende dezelfde Kaveling van het Dorp Ede, dat te vooren afzonderlijk was gemonlterd; en ook de Tijd en Duuring der Epidemie, in elke plaats; welk alles de opfchriften der Kolommen nader zullen aanwijzen. Daar op laatemve volgen eene Tafel van 't Kerfpel Garderen, een weinig anders gefchikt, en te vooren reeds ftukswij'ze bijgebragt, doch ook, ueffens de overige Waarneemingen, genoeg in ftaat, om onze beoogde gevolgen uit op te maaken. Z a TA- ders, en de Middenftand elk naaulijks £ uitmaaken. Dan dewijl de hr. klose hier alleen die geltorvenen telt die hij zelf gezien had, en dus niet alle van dien, tijd: zoo kan dit niet ten gevolge dienen. VergeU het aangemerkte op bk 169.  ï8o ALGEM, VOORBEHOED ING TAFEL, van de Dorpen en Buurt- bevattende alle deszelfs bekende Zieken, in I7gj}, naar Tijdorde der Epidemie, Dorpen en duuring der kinderen,! volwasbuurten Epidemie, naar onder 15 Jr. van 15 des Ampts. Tijdorde, • Manl. **** ^.Geft. Érfcboten, 3 Aug.-25 Oei. 23. 5. 17. 4. Dorp Ede, 8Aug.-280ét. 93. 40. 75. ai, Hartskafnp, 9 Aug, - 21 Oei. 12. 5. 19. 7. Bennecum & Harn, 9 Aug. -26O& 2r. 9. 25, 6. Overwoud, 14 Aug.-20 Oei. 30. 8. 19. 4. Manen, 15 Aug.- 7N0V. 28. 11. 15. 6. Docslurgh, 25 Aug. -12 Nov. *3« 4» lx» 4» Ginckel, 28 Aug.-22Sept. 2. i. 5« 3' Veldhuizen, 6Sept.- 7N0V. 12, 5. 5. 4. Veenendaals bovenbuurt, !7Sept.- 7OCI. 3* 2» Luntereu, i9Sept.- 7O&. 2. 1. 5. 1. Mujfel, 1 Oei.- 8Oei. 8. o. 3. o. Doe tb, & Eder Veen, 19OCI.- i Nov. i. i. 3« °» De Veen, 4N0V.-6N0V. o. °. 2. i. Som van elke Van 3 Aug.-7Nov. 248, 92, ao6. 6a4 Claffe,  PAN DEN PERSLOOBi x8l -fchappen, des Ampts EDE, en Geftorvenen aan den Persloop , de Jaaren en Sexe der Lijderen. -»-SENEN, OU- >-DEN, tot 60 Jr. over de 60 Jaar. Vrouwl. Manl. Vrouwl. Ziek. Geft. Ziek.Geft. Ziek. Geft. x4« 4- o. o. o. o. 8l. 27. 19. 10. 10. 8. l8« 3- 4. 3« 2. 2. a2« 5. 2. 1. 1. u 26. II. O. O. I. 1, i°» 4. o. o, 2. 1. 7* 3- o. o. o. o. 4. 2. o, o. o, o. ! 7* 3- 1. o. 1. 1. j 2. 2. O. O. o. O. \ 7. 3» ». o. u u 1 o» o. O. O» O. O. < i I» I. O. O. O. O. 4 1. o. O. O. O. O. '. , * aoo, 68. [ 37. 14, so. 15. \ som vat» elke Plaats; G. des Kerfp. %iek. Geft. Ziek. Geft. Ziek. Geft. Garderen, 16. «. 23- 7» 3°« 7» Zol & Paleis, 3. 2. 4' l' 9« 2» Effen, 23. 9. I. °' -7* 3' Garderbroek, *. I* 2' °' I2» 5« Srroe, 2- 2' °' °" 3" °* Dr»>, 3. »• 4» o» 4. I« Samen, I 49» 23- ! 34» «• 75- TAFEL van de Zieken en Gein den Persloop des Herffts van 1779, Graaffchaps Zutphen, waargenomen, J. H. BERNS (tf). ïlaatsen | Onder 15 Jr. 15 Wf +0 Ju des Graaffch. ; . Drempt, «2- 41- I22* »* Steenderen, «: 4- l6J 5» Uoogkeppel, 4- 4- 4i 4« Samen, 98- 49- I42, 2Ö« f» Mij verpügtend medegedeeld 8 kort na den tijd  FjHJ den ferslcot. -fpel van GARDEREN, -lijke Zieken en Geftorvenen -nen Ouderdom; in 1783. 50-70 Jr. boven jojr. Ziek. Geft, Ziek. Geft. 16. 13. 2. O. I. o. I. o. 4. 4. ï- I. I. I. o. o. o. o. O. o. 3. 3. O. O. ' i 35. I9« 1 4. !• -florvenen, naar den Ouderdom, in de onderllaande Dorpen des door den hre. Quartiers Doftor 48 Jr. en Ouder Ziek. Geft. 31. 10. 6. 3, 4. 1. 41. 20. dier Epidemie. Welke Tafel, door ons in deeze orde som van elke Plaats. Ziek. Geft. 87. 3418. Si 46. 1717. 7- S* 2. 14. 4i 187. 69.' SOM. EVENREDIOHi Ziek. Geft. der Ziek. en Gefij s35« 7^» als 3 tot !• 34. 12. — 3 — i. 12. 9. — 3 — 2*. a8i; 97. TOTAAL.  ïÖ4 ALGEM, FOOR BEHOED Wc Op het gene, in deeze laatde groote Tafel des Ampts van Ede, ter opheldering of beveiliging, ook van voorgaande Opmerkingen, elk' oplettenden van zeiven in 't oog loopt, zuilenwe thans niet weder dil daan: maar alleenlijk ons wenden tot het gene wij, in deeze als ook in de twee daarop volgende Tafels, vinden van de Ziekte en Sterfte betieklijk tot den verfchillenden Ouderdom; volgens het bepaalde oogmerk deezer Afdeelinge. En hier komt in aanmerkinge; vooreerft, de evenredigheid van de getallen der Zieken, van degeftelde Vakken van Ouderdom, tot elkander, en tot het geheel van alle de Vakken; daarna, insgelijks dezelfde evenredigheid der Geftorvenen, van elk Vak tot de anderen; en laat ft lijk, de evenredigheid, die 'er is, in elk Vak op zich zeiven, tufchen zijne eigene Zieken en Geftorvenen. i °. In de groote Tafel van 't geheele Ampt van £de, zienwe een aantal, of totaal van 701 Zieken; hiervan zijn'er in het Eerfte Vak, 248 dat is van alle de Zieken, zeer ruim, j gedeelte. En gebragt, ik hier te meer mededeele, om dat de hr. uerns zelf die, in zijn Berigt in de Gctmesk. Oir. w/>., of, zoo ver ik weete, elders, niet heeft gemeen gemaakt; daar ondertufchen de zeldzaamheid en moeilijkheid der verkrijging, van zulke bijzondere aanteekeningen, haare waarde zeer verhoogen, en daar ook deeze waarneeiningen, fchoon in eene andere Epidemie gedaan , zoo nabij met. de onze overeenkomen, dat zij elkander onderling kunnen kragt bij zetten, en beveiligen. Boven ( Bl. 11 y.) heb ik reeds de fomme deezer Zieken en Geftorvenen, naar opgave van den hr. berns, gemeld.  VAK DEK PERSLOOP. 183 En wanneer men, op de Tafel des Kerfpels van Garderen, die in kleinere jaarvakken verdeeld is, de grootere helft der getallen van haattweede vak, dat van 10 tot 20 jaaren gaat, vuegt bij die van haar eerite, zal men, nagenoeg (£), het getal hebben voor een Eerfte Tijdvak, ook van 15 jaaren, gelijk aan dat van Ede; in welk men dan tellen zal 67 Zieken; dat dan ook, vrij ruim, uitkomt, op \ gedeelte, van het Totaal, dat hier bedroeg 187 Zieken. De Tafel van Drempt en Steenderen, fchoon van eene andere Epidemie, levert dezelfde evenredigheid op; want, van een Totaal van 281 Ziekenc vinden we aldaar, in dit eerfte Vak 98 £ dat is, wederom, vrij ruim, - * f gedeelte. Het Tweede Tijdvak, der Vol wallenen van 15 tot 50 jaaren, levert, onder Ede, op406 Zieken; Aa d. i, {b) "Nagenoeg" zeg ik, omdat 'er, zoo als uit de Tafel blijkt, eene groote onevenredigheid in deeze beide eerite vakken, op verfchillende plaatfen (b, V. Garderen zelf en Effen), gevonden wordt; zijnde nogthans het Totaal, zoo van Zieken als Geftorvenen, van de eerlle 10 jaaren, merklijk grooter, dan van de tweede 10 jn.; gelijk dus, overal, het getal bijna evenredig afneemt^, naar mate de jaaren opklimmen, de Ouderdom uitgezonderd; uit welken hoofde men eigenlijk ook, voor de jongfte helft van dit tijdvak (en zoo in de volgende verdeelingen , van andere tijdvakken) wat meer dan dc helft der Zieken en Dooden moeit rekenen, en, voor de oudlte helft, wat minder. Wij hebben echter, zoo als men ons uit de Tafel na kan rekenen, geen groot verfchil gemaakt in deeze iielfteiï.  186 slLGEM. VOORBEHOEDING d. i. van het Totaal des Ampts, wat ruim, $ gedeelten, of ii deel meer dan de helft, In \ Kerfpel Garderen, alwaar we, om weder een even groot tijdvak, als van Ede, te berekenen, de kleine helft van Garderens tweede vak moeten voegen bij het derde, te gelijk met de kleine helft van het vierde, vindenwe, op deeze wijze, een aantal van - - 103 Zieken, dat is, wederom omtrent - - f gedeelten, van het Totaal deezes Kerfpels. Onder Drempt enz. is dit tijdperk gelleld, flegts tot ruim veertig jaaren, waar bij men dan tellen mag een derde der overige Zieken, van het laatfte tijdperk, dat hier te ruim genomen is; en dus verkrijgt men een aantal van 156 Zieken, zijnde al weder, vrij naaukeurig, | gedeelten, van het Totaal deezer Dorpen. Het Derde Tijdvak, of dat van den Ouderdom, boven de60jaaren, bevat, onder Ede, 4.7 Zieken, welke, vrij naaukeuriglijk, bedraagen ^ gedeelte, van het Totaal deezes Ampts. In't Kerfpel Garderen bedraagt dit vak, door bijeenrekening der kleine helft van deszelfs vierde vak bij het vijfde, - - -17 Zieken, welk getal hier bedraagt juift - T{ gedeelte, van het Totaal. Onder Drempt enz. is nu, door aftrek der voorigen, het aantal der overigen, voor dit zelfde tijdvak, gebleven op - - 27 Zieken, het welk hier beloopt ruim - Ti gedeelte, van het Totaal deezer plaatfen. Uit welke befchouwing, men met verwondering  VAN DEN PERSLOOP. 187 ring zien moet de gelijkheid, die'er plaats gehad heeft, in de evenredigheid der betreklijke getallen van Zieken, op verfchillende Plaatfen en Jaaren, in dezelfde bijzondere Tijdvakken van leertijd, vooral in de twee eerden. Zoo dat wij thans, uit eene zoo groote menigte van waargenomene Zieken, welke, uit de bijeengetelde lotalen der drie Tafelen, niet minder bedraagen dan 1169 Perfoonen, in ftaat zijn de volgende befluiten te trekken. Eerji; dat, in het Tijdvak van een tot vijf' tien jaaren, van alle de Zieken, vrij meer dan een derde deel gevonden worde. Daarna; dat in het ruime Tijdvak der Vol' wajfenen, van vijftien tot zedig jaaren, ? deelen, of merklijk meer dan de helft der Zieken begreepen zij. Laatftlijk; dat in het Tijdvak des Ouderdoms, bepaald van zedig jaaren en daar boven, 'twelk zekerlijk de weinigde Zielen bevat, ook verre weg de minfte der Zieken vallen, bedraagende, uit de verfcheidene Plaatfen dooreen gerekend, ongeveer deel van allen. Zoo dat, wanneermen het geheele getal van alle deeze Zieken verdeele in veertien fmaldeelen, dan zullen 'er, na genoeg, uitkomen, voor ons eerde Tijdvak 5 deelen; voor het tweede 8 ——; •— — derde •■ 1 . A a 2 In-  jfe8 ALGEM. POORBEHO E DING? Indien men nu hier bij in aanmerkinge neeme, dat ons tweede Tijdvak eene reeks van Jaaren bevat, driemaal zoo groot als het eerfte, terwijl het doch in lang na niet tweemaal zoo veele Zieken oplevert : zoo blijkt het klaar, dat de betreklijke meerderheid der Zieken, in 't eerfte tijdperk, zeer aanmerklijk is; of liever, dat, naar evenredigheid van de tijdlengte, in dit vak de allermeefte Zieken gevonden worden. Dan, indien men wederom aanmerke, dat ook dit eerfte vak van leeftijd wel ruim tvvecmaalen zoo rijk is in leevèndige Zielen , als eene gelijke reeks jaaren van het volgende vak (c); zoo mag men, uit het voorgaande, nog niet befluiten , dat inderdaat de vatbaarheid voor de Ziekte in het eerfte tijdperk zoo veel grooter zij, als het in den eerlten opflag fcheen; omdat het grooter aantal Zieken ook uitgeleverd wordt door een grooter aantal Zielen. Maar het is doch, uit onze nafpooringen, zeker, dat de Kinderen en Jongen wel zoo vatbaar zijn voor de Ziekte, als de Volwaifenen; 't welk de kleinere verdeelingen der Tafel van Garderen nog onderfcheidener aanwijzen , en 't welk ook overeenflemt met het door anderen waargenomene: dan in welk ftuk zekere waarneemingen der Ouden van de hedendaagfthe fchijnen te verfchillen. Immers hippocraïes, de Ziekten optellende, (f) Uitvoeriglijk verhandeld in het reeds aangehaalde werk van suszmilch, vooral II, D. 22 Hoofdft. §.461. en de Tafel aldaar.  VAN DEN PERSLOOP. l8$ de, die, na het voorbij zijn der jongelingfchap, in rijperen leeftijd vallen, noemt in eenen adem, met dipofpoiitc, Kniiftm, ^oAgg«<, ook cpu§io. Om nu ook de getallen der Dooden of Geftorvenen, in de verfcheidene Tijdvakken, op de ondericheidene Plaatfen, juifter met elkander te kunnen vergelijken, zullen we weder, zoo als gefchied is in de vergelijking der Zieken, de Tijdvakken van Garderen en Drempt, door dezelfde berekening, op de maate brengen van die van Ede, en dus ook, op den gemelden voet, de aangeteekende getallen der Geftorvenen verfchikken, zonder dit telkens op nieuw te herinneren. Waar uit het volgende voortkomt. Eerfte Tijdvak, van een tot vijftien jaaren. Het Totaal der Geftorvenen, onder 't Ampt van Ede, van allen ouderdom, is een getal van 251. Hier van vindenwe, in dit Vak, 92 Geftorv. of, van het Totaal, weinig minder dan j deel. Het Totaal van \Kerfp. Garderen beloopt 69 Geft, Hier van vindenwe voor dit Tijdvak - 28—; zijnde, vrij naaukeurig, van het Totaal, f deel. Het  VAN DEN PERSLOOD z9% Het Totaal van Drempt enz., bedraagt 97Geft. Baar van levert dit vak op - - - 49 —; zijnde, van het Totaal, vrij juift - - - \deel. Tweede Tijdvak, van 15 tot 60 jaaren. Onder 't Ampt van Ede, waaren hier 130 Geft. zijnde, van het Totaal des Ampts, ruim \ deel. Onder Garderen, komt hier 't getai op 30 Gefti dat is, van het Totaal des Kerfpels, fchaars | deel. Onder Drempt enz. berekenen wij hier 36 Geil. zijnde, van het Totaal aldaar, fchaars $deel. Derde Tijdvak, van 60 jaaren en ouder. Van 't Ampt van Ede, vindenwe hier 29 Geft. zijnde, van zijn Totaal, nagenoeg, - ideel. 't Kerfpel Garderen levert voor dit Vak 11 Geft. zijnde, van deszelfs Totaal, ruim - - $ deel. Drempt enz. berekenen wij hier op 12 Geft. zijnde, van het Totaal derzelve, - - {deel. Welke befchouwing ons weder, omtrent het regelmaatig getal en de Evenredigheid der Geftorvene in de onderfcheidene Tijdvakken, deeze Gevolgen oplevert. Eerft. Dat, uit een aantal van 417 Geftorvenen, welk de bijeengetelde Totalen der drie Tafelen uitleveren, het eerfte en kleinfte Tijdvak een gezamentlijk getal bevat van 169, 't welk bedraagt iets meer, van 't algemeen getal der Geftorvenen, dan - f deelen; het tweede en grootfte Tijdvak, bevat - 195, 't welk uitkomt op wat minder dan - \ deel; het  19» ALGEM. VOORBEHOED ING het derde en laatfte Tijdvak behelft - - - $3, zijnde van 't groote getal iets meer, dan 5 deeL Daarna; dat, op de bijeen gebragte Plaatfen, uit welke wij onze Tafelen hebben opgemaakt, in het getal der Dooden voor elk tijdperk, geen mindere gelijkredigheid befpeurd worde, dan in dat der Zieken: gelijk het uitvoeriger verflag, zoo even gegeeven, uitwijd; in welk de evenredigheeden, van de bijeen gebragte Plaatfen in ieder Vak, genoegfaam aan elkander gelijk, en dus overeenkomdig zijn met de evenredigheeden der gezamentlijke getallen voor ieder Vak, welke wij, nu laatd, hebben opgegeeven. Voorts; dat de betreklijke evenredigheid der Geftorvenen, van het eene tijdvak tot het ander, niet geheel overeenkomt met dezelfde evenredigheid der Zieken; maar dat 'er, naar gelang van 't getal der zieken, meer derven in 't eerde en laatde Tijdvak, dan in het tweede, 't welk het grootde is. Doch deeze betrekking tufchen Zieken en Dooden moeten we nu nog bijzonderlijk opgeeven. 30. De betreklijke evenredigheid der Gefiorvènen tot de Zieken, in elk bijzonder Tijdvak, levert toch het gewigtigft voorwerp uit van deeze nafpooringe; daarwe hier uit leeren, voor welken Leeftijd onze ziekte meed verderilijk of gevaarlijk zij geweed. t£n deeze betrekking is wel haad, uit het reeds voorgedelde, op te maaken: Namelijk; In  VAN DEN TERSLOOP. 193 In 't eerfte Tijdvak, waren de Zieken tot de Geftorvenen ; onder Ede, als 248 tot 92, of tot 1 fchaars; onder Garderen, als 67 tot 28, --^coti ruim; onder Drempt, als 98 tot 49, --2 toti juiit. Dus famen, als 413 tot 169, d.i. als 2*-tot 1. In het tweede Tijdvak; onder Ede, als 406 tot 130, of, ruim 3 tot onder Garderen, als 104 tot 31, of, ruim 3 tot 1; onder Drempt, als 163 tot 40, of, als 4 tot 1.. Samen, als 673 tot 201, bijna, als 3-; tot i. In het derde Tijdvak; onder Ede, als 47 tot 29, of als r? tot 1; onder Garderen, als 16 tot 11, — n tot 1; onder Drempt, als 20 tot 8, — a| tot 1. Samen, ais 83 tot 48, d.i.als r| tot 1. Welk tafereel ons weder deeze gevolgen oplevert. Eerft. Dat de Ziekte üllerverderflijkft is voor den Ouderdom, of het laatfte Tijdvak; in welk zij meer dan de helft der Lijderen doet fneeven. Daarna. Dat zij hiernaaft de Jonkheid, van het eerite Tijdvak, heftigfl aandoet; brengende wat minder dan de helft deezer Zieken ten grave. Voorts. Dat het middenvak gunftigft "er afli b konttf  194 ALGEM. VOORBEHOEDING komt, geevende, vaneen even groot getal Zieken, ongeveer de helft minder Dooden op, dan het eerite en laatfte vak, daar 'er in dit ruimfte vak, van vier Zieken, wat meer dan een Doode is aangeteekend. Tot meer bijzonderheeden, om niet te wijd' loopig te worden, zullen wij onze gevolgtrekkingen niet uitbreiden. Dé befchouwing der Tafelen zelve geeft den opmerkzaamen hier rui( mer doffe toe; vooral ook om te zien, dat b. v. in het eerfte Tijdvak zelf, en ook in het tweede, de Sterfte weder bijna grooter is, naar mate de zieken jonger zijn; en dat zij, omgekeerd, in't laatfte Tijdvak grooter is, naar mate de zieken ouder zijn, enz. 't Welk de Tafels van 't Kerfpel Garderen, en van Drempt, en vooral de bijzonderer opgaven der eerde, te vooren bijgebragt (Bladz. 114, 115, 117.), naaukeuriger aanwijzen. En in deeze evenredigheid vinden wij wederom doffe, om de eenpaarigheid der Nature te bewonderen; daar, 't gene wij, te deezer tijd, in ons Gelderland, aldus hebben waargenomen, reeds, voor meer dan twee duizend jaaren, in Griekenland, gedeeltelijk, evenzoo gezien fchijnt te zijn, door hippocrates; dewijl hij, in't bepaaien van den Leeftijd, in welken onze ziekte gevaarlijkft zij, denzelven brengt voornaamlijk tot Kinderen, van vijf jaaren, en verder, tot tien; aldus: 'AJToSwwtr» $l vVo t«vt^;s• t>k vo luwe, eenigfms meer Mannen zijn aangedaan geworden van de ziekte. Dan, dewijl het in de Steden bijna ondoenlijk is, het juilt getal der Zieken te tellen: zoo zoude het ook kunnen zijn, dat de hr. degnek, uit het betreklijk getal der Geftorvenen, bellooten heeft tot dat der Zieken. Men heelt toch ook, tiran s, het getal der Zieken in Nymegen niet kunnen te weeten komen (iïladz. i6fi, üó.)j maar, in dat der Geltorvenen, hadt juilt de algemeene kleine meerderheid plaats, der Vrouwen tot de Mannen, als van 16 tot 15. zie Bladz. 172,  zoo ALGE M, VOORBEHOEDING laatfte Ziekte, in die Stad, heeft aangeteekend degner voegt'er nog bij, dat, bij zijn tijd, niet alleen Kinderen en Oude Lieden met het grootft gevaar der ziekte te woritelen hadden, even zoo als thans weder te Nymegen gezien is («), en overeenkomftig met onze, boven gemelde, bevmdinge op Veluwen: maar Hij verklaart nog eene zieklijke, ftikkelagtige, of verzwakte gefteldheid, voor eene zeer ongunftiglijk voorfchikkende oorzaak (o), gelijk de heer eotichius ook thans bij kwaadfappige geitellen doorgaans een ongunftigen uitflag der ziekte heeft waargenoomen. Dan dit betreft, niet zoo zeer de algemeene vatbaarheid voor den aanval der ziekte, als wel de ongunftigite gefchiktheid om haar geweld te boven te komen. De Ridder pringle, in zijne uitmuntende waarneemingen, ook over deeze ziekte, bepaalt haare "inwendige voorfchikkende oorzaak, als zijnde, een meer dan gewoonlijk tot rotting neigende f» "Corripiebantur quoque prae caeteris habitti laxipres "; zegt de hr, kraijenhoff , onder anderen, in het Summnrtum medicum ftftens brevem confpeclnm Dyfcnteriae Neomagenps 17B3. pag. 4, onlangs, bij zijne bevordering tot Arts, alhier uitgegeeven. Van welk ltuksken wij hier melding maaken, omdat het, volgens de Voorrede, nagezien, en ook met waarneemingen verrijkt is, door'sSchrijvers Oom, den Archiater oe man. Wij leezen daar ook, gelijk bij degner, "iaeviit & potilïïraum in fexum ,, fequiorem. " ( w) Volgens berigt van den hre. Dr. lotichius, (») degner., Md. p, 29»  VAN DEN PERSLOOP. hol de ftaat des bloeds, gefprooten uit beflendige blootliellinge aan de zon in 't heetfte weder (/y, en ook uit gebrek aan bederfweerend voedfel"; vooral acht hij, darde ziekte "op eene fcorbutieke, dat is (zegt hij) rotagtige, gelteldheid, 't overige gelijkftaande, allermeeit de overhand krijge" (q). De hr. vetillart houdt voor eene bijzondere voorfchikkende oorzaak "de vervallene natuurlijke vaftheid der zenuwen, of vezelen; welke, in de huid, eene ligt gehinderde Uitwaasfeming, en, in de eerfte wegen, Wanverteering voortbrenge" (r). En, voor zoo verre aanhoudende Gemoedsaandoeningen, niet alleen als Opwekkende oorzaaken, gelijk zij vooral zijn, maar ook als Voorfchikkende moeten aangemerkt worden, door de ongunflige indrukfelen, die zij in 't Geitel prenten en nalaaten: zoo mag men ook, bijzonderlijk, de Vreesachtigheid, of geduurigen angftigen kommer voor net vatten der ziekte, aanmerken als, in der daat, de Vatbaarheid vermeerderende. Dit is toch, gelijk in andere ziekten, vooral van befmetlijken aart, zoo ook in de onze, van veelen opgemerkt; ook laat het zich, uit dc vertraagde en verzwakte lichaamswerkingen, bij de angflvalligen, vooral uit de Cc on- (*>) Welke wij ook, boven, als eene zeer voornaame voorfchikkende oorzaak, hebben verhandeld (üladz. 74, 75') . c6ï. & foll. 4th Edit. 1764. (r) Hift. Jet Mdad. Dyfcrit. de 1779. pag. 58, 59  202 ALGEM. FOORBEHOEDING onderdrukte uitwaalTeming, en vermeerderde inüorping der huid, ziektekundighjk verklaarenM Voorts fchijnt her, dat men nog, onder de" bijzondere voorfchikkende oorzaaken, rekenen kan eene ÏVormgefleldheid, of eene aanmerkliike vergaderinge van Wormen in de eerite wegen, en derzelver uitwerkfelen; als op welke de ziekte, meer en heviger, fchijne te vatten. Waar van we boven, op meer dan eene plaatfe (Bl. 52, 76.), voorbeelden bijgebragt hebben. Van de voorfchikkende gelteldheid, uit eene vergadering van bedorvene Galle, hebben wij, ook boven, ons gevoelen gezegd (Bladz. 75.). ^ ÏL, ?'eefle VVa;u"neemers geeven, aan die Udteldheeden, niet zoodanig bepaalend vermogen, dat de kragt der ziekte ook niet veele anderen, ja allerleije Geitellen zoude kunnen aandoen. Üvereenkomftig hier mede beweert de uitmuntende stoll, vrij ruimvoerig, Van de Dyfentenen door Hem tot in 1779 waargenomen : "Conditio hominum quaecunque, & quae„ vis humorum & folidorum cralis, valetudinis „ quaevis ratio Dyfenteriae ex aequo patebat; „ et- (0Zï^\GAVlit Fath°l- "^42- P»& 357. DEGNER. heeft ook dit, van zijne Epidemie, aangeteekend complures hommes apud nos putabant, fe metm ,, correptos fu.lfe Dyfenteria" Waarop hij aanmerkt, dat dit doch, zonder bijkomende befmettitige niet geloofbaar is, maar hij Haat toe, dat zulken veel eer, en zwaarder zijn getroffen, dan onbevreefden. ,* ?i ^p-a,g- öo' 01 • hn 200 is ook, van deeze laatfte Epidemie in Nymegen, kortlijk aanr/eteekend Meticuloli prae aliis corripiebantur. " krai- JENil, /. C. pag, 5. 27.  VAN DEN PERSLOOT. 003 etfi diverfo difcrimine " (tj. Geen minder ruime bellilling geeft de Hoogleeraar strack, van de Dyfenterie, door Hem te Mentz, in 1757 tot 1759, waargenoomen (u). \ Gene ik zelf in deezen heb kunnen opmerken , komt nagenoeg met dit bijgebragte overeen. Onder de Zieken, heb ik niet weinigen aangetroffen, van een min vaft Gedel, en met eenige Kwaadfappigheid aangedaan, waar van bij fommigen ook eryfipelateujè, fcorbutieke, catarrhale of rheumatieke verfchijnfelen, reeds voor de ziekte, de blijken gaven. En, onder hen, die herltelden, heb ik ook wel, na de ziekte, deeze verfchijnfelen, vooral de catarrhah en rheumatieke, weder zien keeren. Doch ik durf niet zeker bepaalen, of, van zulke Ongeltelden, meer, naar gelang, door de ziekte zijn aangedaan, en van deezen meer gedorven, dan van geheel Welvaarenden; dewijl ik, gelijk gezegd is, mijne eigene waarneemingen, in dit ituk, niet volledig genoeg heb kunnen maaken. Maar dit befluit is mij doch zeer waarfchijnlijk; ook om voorgemelde redenen (Bladz. 198.). Voorts heb ik menigte van gevallen gezien, daar flerke, zeer welvaarende Menfchen, en derk, en ook fchielijk, door de ziekte zijn aangegreepen, en overmand geworden; terwijl Zwakken, en Sukkelagtigen het allengs zijn doorgewordeld; Cc 2 ter (t) Rat. Medendi, Part. III. Seel. IV. pag. 322. Edit, Vienn. (lf) imam. Medic. de Dyfenteria, p. a8, 29.  204 ALGEM. V00RBEHOE DING ter beveiliging, dat aan het zwakker Cedel, a's Voorfchikkende oorzaak, niet te veel rnuet worden toegefchreeven. En zeker, fchijnt het 'er zoo verre van daan te zijn, dat alle, van volmaakte gezondheid afwijkende, Gedeldheeden eene ongundige voorfchikking, tot den Persloop, zouden geeven; dat, integendeel, fommige zelfs als gunltig, en afvveerende, zich hebben voorgedaan. Ik zal hier niet weder bijbrengen, 't gene wij boven, na een uitvoerig onderzoek, hebben opgemaakt: dat de vatbaarheid voor den Persloop aitgewifcht fchijne te worden; door de voorgegaarie Ziekte (Bladz. 1-65, enz.); dat is, dat de Ziekte zelve de Gedeldheid zoo verre fchijne te veranderen, dat de gewoone oorzaaken niet meer de gewoone uitwerking op haar hebben (v). Maar (v) Bij deeze gelegenheid, moet ik nog erinneren, dat de beroemde zimmermann, fchoon mede, zoo ver ik weete, niet gewagende, van dit degts eenmaal verfchijnen des Persloops in dezelfde Perfoonen (zie Bladz. 100.): evenwel eene waarneeming, van 't Canton Zurich, bijbrengt, die ons ander befluit beveiligt, dat eens bezogte plaatfen daarna meer beveilig'/ zijn (Bladz. 165.). Naamlijk, de Loop hadt aldaar, in 't voorig jaar, ook dien Oort bezogr; doch dit jaar, 1765, nam hij juid daar zijnen aanvang, waar hij toen was opgehouden, en ging aldus in eene llreek voort; "zoo dat, zegt hij, die Plaatfen aangetad wierden. die het voorig jaar verschoont waren gebleeven." Deeze Waarneeming, die de onze op nieuw onderdeunt, en veel overeenkomt met het gene wij, van Uddsl en Meerveld, enz*  VAN DEN VERSLOOT; oog Maar vooral dient hier, 't gene wij te vooren hebben aangeteekend, dat, in veele gevallen, en op verfcheidene Plaatfen, de Persloop zich bij de Kinderpakjes gevoegd hebbe, in dezelfde Voorwerpen; van welken niet een geftorven, maar, zoo veel ik weet, allen gelnkkiglijk herfteld zijn (Bladz. 121, 122, 1340' Ook heeft men anderen Huiduitflag gezien, die zelfs de vatbaarheid voor den Persloop fcheen te niete te doen (Bladz. 92.;. En, in de Ziekte zelve, heeft zich, bij fommigen, een Gier/1' uit/lag ontdekt, die vervolgens affchilferde; ja ook, alleenlijk, eene Afjchilfering der opperhuid, en uitvalling der haaren, met vermindering en aftogt der ziekte (w). Zoude dus de woede der Ziekte, door zich te verdeden, tufchen de buitenfte en binnenfte oppervlakte des Lichaams, gebroken worden in haar nadeelig vermogen? — Zoude de Febris in inteftina introver/a, volgens sydenhams benoeming der Dyfenterie, aldus naar buiten afgeleid worden? — Zoude men dan de Inenting der Pokjes, in Dyfenterietijden (op welken ik dezelve nu tweemaalen gezien heb), wel fchroomen, of veel eer aanraaden moeten ? — Doch dit weder in 't voorbijgaan. Hoe het ook moge bijkomen, dat, doorgaans, de Persloop voor Kraamvrouwen zoo zeer geCc 3 vaar* hebben aangeteekend f Bladz. na), was mij te vooren, op zijne plaatfe, ontfnapt. zimm, vou der Ttuhr, p. 4. (w) Volgens waarneeminge van den beroemden hre» LOTicaius, in Nymegen.  ao6 ALGEM. VOORBEHOEDING vaarlijk geacht zij: ik betuig, van de vier Kraamvrouwen, die ik, inde laatfte Epidemie, op onderfcheidene Plaatfen van Vel uwe, gezien heb, aangedaan door Dyfenterie, ook m vrij bekrompene omllandigheeden, niet eene te hebben zien fterven, maar alle, zelfs vrij gemaklijk, herftellen. De hr. v. look.er.en , te Tiel, zag de volkomene herftelling eener Kraamvrouw, door Persloop, in haar laatfte maand, aangetaft, die, na eene eenigzins vroegtijdige verlosfing, allengskens toenam, tot de verfchijnfelen toe van Hik, en Sprouw, maar daarna ten goede keerde, zoo dat de Vrouw, en van de Kraam en van den Persloop, binnen vier weeken herfteld was (x). De hr. van manen, te Elburg, berigt ook de herftellinge van eene Vrouw, die, onder en lange na de kraam, fterk door den Loop was aangedaan geweeft (y). De hr. scholten berigt een foortgelijk geval van eene Kraamvrouw, uit Hoorn {z). Zoude ook hier de gelijkmaatige Warmte, waarin de Kraamvrouwen gehouden worden en haare meerdere Huiduitwaalfeming, die gunftige afleiding van de Ingewanden bevorderen kunnen? Zouden de andere afleidende ontlaftingen, van Zog en Kraamvloed, ook iets mirten kunnen? fn de waarneeminge van den hr. van lookeren, was de Loop zeer ligt, zoo lang de Lochia vloeiden, maar verhefte zich geweldig, zoo dra dezelve ophielden. Zixian* (x) Volgens deszelfs berigt, in ons Amhangfel. (y) Gemesk. Cvrresp. i, Deel. 11. Afdeel, bl. 54q. (») Ibid. bl. Öl4. s y  PvfN DEN PERSLOOP* 007 Zwangere Vrouwen heb ik ook zeer gelukkiglijk de Ziekte zien duorkomen, met behoud van haare Vrugt. De hr. scholten zag dit ook, in eene Zwangere, die de ziekte, in een hoogen trap, met zwaare pijnen, ruim drie weeken lang, uitllond, en herltelde Dat bij afgaande Koortfen de Persloop, niet ongelukkiglijk, zig toevoege, blijkt in verfcheidene gevallen. De hr. berns, te Zutphen, heeft mij berigt, dat Hij, in twee voorwerpen , eene Quartana gezien hebbe', bij welke eindlijk onze Ziekte zich voegde, en ook weder week, terwijl de Koorts geduurende den Persloop volhieldt, en nog eenige weekendaarna voortduurde. De hr. van lookeren heeft ook, in twee gevallen, gezien, dat eene Tertiana zich inftelde onder de gedaante van een pijnlijken Doorloop; welke beide tefTens, door den Koortsbaft, verdreeven werden (0). Eene Tertiana met Persloop, om den anderen dag tot vijfmaalen toe aanvallende, is ook nu te Nymegen gezien Ja, welke kwaade gevolgen onze Ziekte ook veeltijds nalaate; dat zij nogthans, foms, in Zieklijke geitellen, ook iets goeds konne uitwerken, is, onder anderen, den hre. lotichius, in de laatfte Epidemie, gebleeken, wanneer Hij twee ingewortelde kwaaien, door den Persloop, heeft herfteld gezien; te weeten, een langdurig Jfihma, en kwaadaartige, invreetende Zwecren aan (a) Vorens hetzelfde medegedeeld Berigt. ( b) Volgens den hr, kiuutenh. /. c. n. 34.  aofl ALGEM. VOORBEHOED ING aan de beenen, die, ten minden twaalf jaaren lang, alle aangewende middelen hadden wederftaan. _ Welk alles, den Oplettenden, meer en min uitzigten opent, tot beter verltand van de Gefteldheeden, welke voor onze Ziekte nadeehg, of voordeelig zijn; van haaren aart en eigenfchappen; zoo als ook van haare regtmaatige Beftuuring en Voorbehoeding. Of de Aanieidende oorzaaken deezer Ziekte haare uitwerkinge niet doen in afzonderlijke Menfchen; maar alleen in eene digt bijeen vergaderde Menigte? _ Zoo veel kondenwe, uit de gedaane nafpooringen, opmaaken, omtrent de meerdere en mindere Fatbaarheid voor de Ziekte, naar het verfchil der Jaaren, Sexe, en Lichaams gefieldheeden. Dezelfde nafpooringen geeven nog aanleidinge, om de wijze van ontltaan des Persloops eenigzins op te helderen, wanneer dezelve, eerft en oorfpronglijk, op eenige Plaatfe, zijn begin neemt; niet uit befmetting, maar uit eigene Aanieidende oorzaaken. Van welk ontftaan en deszelfs wezenlijkheid, wij, in 't begin deezer Afdeclinge van de Aanieidende Oorzaaken (Bladz. 59 en verv.), opzetlijk gehandeld hebben. Naamlijk, het is, met veel nadruk en ernft, doer den Heere c. strack, d.e de Dylenterie te  VAN DÉN PEJISLOOP. 209 te Mentz, voor ruim 25 jaaren, heeft waargenomen (c), beweerd en aangedrongen, dat deeze ziekte, offchoon alle, voorgemelde, Aanieidende oorzaaken daar zijn, nooit ontdaat, noch immer ontdaan kan, in génen menfch op zich zeiven, noch ook in verlcheidene afzonderlijke menfchen, zoo lange zij niet bij eikanderen vergaderd zijn en blijven, in eenenaauw bedotetie ruimte, waar in zij, als't ware, famenbroeden , en zich onderling de uitwaaffeming van hunne bedorvene fappen mededeelen. Die algemeene Aanieidende oorzaaken, zoo voorfchikkenck als opwekkende, zouden wel, volgens Hem, op elk afzonderlijk menfch haare uitwerking doen, van een rottig bederf te maaken; maar dit bederf, hoe kwaad ook, zoude niet anders voortbrengen, dan gewoone Rottige en Gallige ziekten, koortfen, Bort enz., doch nimmer IJyfenterie; daar 'er, tot het vormen van deeze, vereifcht zoude Worden, dat de uitwaafleming of uitvloeifelen,' van zulk eene bedorvene gelteldheid, eerlt overgaan moeden en opgenomen worden, in een nabutirig lichaam, van dit weer in een ander, en zoo voorts; zoo dat, dus, de algemeene rottige ontaarting dier uitvloeifelen, door deeze, gelijk ik het noemen moge, herhaalde dierlijke Giltinge en Overhaalinge, van 'teene menfchlijk lichaam na het ander, eindlijk die bijzondere, dierlijke, vergiftige hoedanigheid zou verkrijgen, welke aan de doffe van D d den fc) Tcntam, med. de Dyfcutcria , meermaalen aangehaald.  ALGE M, VOORBEHOEDING den Persloop alleen eigen fchijnt te zijn, en haar te kenfchetfen; jaa welke dan verder, eens aldus geboren zijnde, haar befmettend vermogen, of vis affimilandi, oeffenen zoude kunnen, op elk eenen, die haar, meer of min, in zijn lichaam omring, offchoon dan ook zulk een Perfoon aan geene gewoone Aanieidende oorzaaken ware bloot gefield geweeft, en offchoon hij geheel niet, in eene famenbroedende menigte., zich mogte hebben opgehouden. Op deeze gronden, beweert ook de hr. strack, dat de Dyfenterie nooit eerft ontftaa in Steden, Dorpen, of Landplaatfen, daar de menfchen niet zoo naauw bijeenfchoolen of beperkt blijven; maar dat zij, fuift daarom, eerft outftaat in Legers, Hospitaalen, Schepen enz. wanneer, naamlijk, alhier de Aanieidende oorzaaken werken. Voorts volgt uit zijn ftelfel, dat'er, eigenlijk, geene andere, dan Heerfchende (epidemifcbe), Dyfenterie beltaa; terwijl, die men voor Verfpreide (fporadifibej houdt, niets anders zij, dan eene, elders door Befmetting verkreegene, en, door iemand, die van eene befmette naar eene onbefmette plaats gekomen is, overgebragte; dewijl zij in een enkelen Perfoon niet ontltaan kunne, maar, zelfs, tot haare wording, de Gemeenfchap van menfchen vereifche, en, indien zin, als nimmer zonder befmetting ontftaande zoude moeten worden aangemerkt (_. 1. en LI, [a£. 2 tot atf. waar-  VAN DEN VEKSLOOV. 21 i De nadruk en iever, waarmede dees Schrijver het voorgefteld gevoelen aandringt, fcheen onD d 2 zer, mJl] w?f ïaan,de'eenige ^.hebben opga» maakt. Wy zullen hier een ge van zijne eigene z£r T R riTgenn " ^y^teriafiaf nnecet n ba collecta fit, & ut vkiata hominum effluvia in hominum ahorum corpora tranfea.it. " ftaa? " forr«nmpfl.U-em ca"1Iaru™ POtiffima atque "unica* " SS, tft ingens hoillinum Turba, quae aeftivi " m )S Wore k a"gu,l° fPati° congregata efV- " i1 U"1,dl-) in,campo, belli caufa collefla. . . " S« i°? ma,ui? ll!Kjüam in uno homi»^ qui extra deniam turbam eft, oritur, veluti funr Co » 1™' Pagis & inurbibus Cives." Pag 18 ,0 * Si fecus Medicinae ProfelTores contendant' at„ que hbrorum fctiptorea allirment. . . hos ooi„ mone & ven Ipecie fel los fuifie puto, cum di" "ƒ c"'» Mis fangu. forfan vidiflimt: nut. " ££■ * }fe Waarop pkingle aanmerkt, (f) l. f. pag. 244, 264, alwaar de Ridder dit heeft om. s:»wiL,kis ?ï exprfi & n) Vergcl. gaui). Patkol. n. 500.  Van den persloot. 3j9 deezen hoofde, hoogdwaarfchijnlijk, dat deeze, zoo ver veripreide, gelijktijdige ontdeekmg en voortgang der ziekte, vooral en vooreerit uitgewerkt worde door den verderflijken invloed van Algemeene oorzaaken, d.e algemeene.-, dooide Lucht en elders, verfpreid zijn. Het welke wij ook, boven, reeds beweerd hebben ( bl. 59 64- 213.). Waarbij we nu nog voeden, dat zuivere Smetziekten zich ook niet~ zoo zeer aan zeker .Saeizoen en Luchtsgetemperdheid bepaaen, Z()0 als gezien is, dat bij den Pcrsloop plaats hebbe (bl. 65, enz.). P Weshalven wij gewilliglijk toelïaan, dat de ««loop evenals Voorjaars-en Herflt - Koortien, Zinkingen en andere Saeizoenziekten, heerlchende en agemeen kunne zijn, zonder biikomende Belmetlijkheid; gelijk wij ook gereedel.jk willen aanneemen, dat de bijgebragte Voortanders der Niet-befmed.jkheidrmderdaat, zul^e hpidemien hebben waargenomen; te meer daar wij zeiven ook, alhier in Harderwijk, in de Ziekte van 1779, veele blijken, van geene of geringe befmethjkheid, hebben gezien • 't welk ook aldus, nu laatlt, te Groningen plaats gehad ichijnt te hebben (bl. 134.);% zelfs ook bij onzent, te Arnhem (n)9 en elders. Maar, aan den anderen kant, wordt toch, teffens, de befmetlijke aart der, aldus ontllookene, ziekte waarichijnlijk, uit het gene bij ons voorgaand Vooritel reeds is bijgebragt, en uit het Ee 2 gene f») Volgens opmerkinge van Dr. hoff, in 't Aa* han^tl bijtebrengen, '  220 ALGE M. VOORBEHOEDING gene wij verders, in den loop onzer Nafpooringen, geduuriglijk ontmoet hebben. Dat, namelijk, terwijl de Ziekte niet gevallen is op alle Plaatfen die aan dezelfde oorzaaken fcheenen bloot te ftaan: zij doch, doorgaans, daar, bijzonderlijk, voortgang gemaakt en zich verfpreid hebbe, alwaar zij eens het hoofd hadt opgebeurd; en wel zoo, dat zij eerft in het zelfde Huis, voorts in de Buurtfchap, bij de Nabeftaanden, of wel, bij elk en eenieder, naarmate hij met de zieken hadt verkeerd, zich openbaarde, en. zeer blijkbaar, van den eenen tot den anderen fcheen voort te ilaen, tot dat zij aldus, niet zeldzdam, bijna de geheele Plaatfe ware rondgegaan ; die Perfoonen veelal uitgezonderd , welke zich op zekeren afftand hadden gehouden. Êen zeer fpreekend voorbeeld hier van heeft men te Nymegen gezien, alwaar, zoodraa de ziekte, uit fterke Aanieidende oorzaaken, geboren was, zij eerft tot de Huisgenooten, en voorts, langs de Buurt, van huis tot huis zich verfpreidde, en wel in eenen oort dier Stad , welke in v< >orige Epidemien juilt m'nft aangedaan, of wel vrijgebleeven was geweeft; doch van waar zij nu verder door de Stad heerfchende werdt (bl. 145.). Zoo dat hier de gedagten bijna op geene andere oorzaak van verfpreiding konden vallen, dan op waare, en eigenlijke Befmettinge. Men lette verder op het aangeteekende van Wnrmingen, alwaar, nadat de ziekte oorfpronglijk bij den gemelden Weever zich hadt ingedekt, zij voorts in 't zelfde Huis rondging, en van daar die geheele Buurtfchap zoo verderflijk aanviel, en rond-  VAN DEN PERSLOOP. aar rondging, als boven is aangeteekend (bl. 109."). Dezellde orde van verlpreiding is ook waargenomen van den, oorfpronglijk ziek-gewordenen, Amptsdienaar te Apeldoorn (bl. iou.); ouk van den Soldaat, en den Boerenknegt te Epe; welke laatlte voorbeelden zoo veel te fterker zijn, omdat Epe, dat in 1779 Epidemie gehad hadt, nu daar voor min vatbaar lcheen te zijn, en dezelve geheel niet kreeg; behalven dat eenige weinige Perioonen, die onmidlijk met deeze overgeioopene Zieken vetkeerd hadden, daar van werden aangetaft, doch zonder verdere voortplantinge tot anderen (bl. .104. not.). Men doe hier nog bij, dat, op de meefte Dorpen en Buurten, daar de Loop thans geheerfcht heeft, dezelve, in de eens aangedaane Huizen, meelttijds, zoo veel te meer genetleld hebbe, als die huizen volkrijker waren; 't welk wij bijzonderlijk van Garderen reeds meermaalen hebben aangehaald (bl. in, 312.), en 't gene overal genoegfaam heeft in 't oog geloopen; zoo dat het bijbrengen van meer voorbeelden hier geheel overtollig zoude zijn. (0} Eindlijk, laat zich onze Waarneeming, van het vrijblijven der Perfoonen, die eens de ziekte ondergaan hadden (bl. 165.), redemaatiger verklaaren, uit den gewoonen aart van eene be» fmetlijke, dan van niet bejmetlijke Ziekte. De Ee 3 be(0) Te Harlingm is de Voortfmetting der Ziekte, in 1779, P deeze gemelde wijze, ook uitneemend zigtbaar en overeenkomftig geweeft, waardig om bij den hr. stinstra na te zien. Geneesk. Corretp. bl. 945, 46, 47, 50. vergel. onze Bijlade, bl. V. VI. Ook, in 171*1, te Wagenïn&tn; zie boven, bl. 139.  ais ALGE M, VOOR BEHOEDING befmetlijke ziekten hebben toch veel eer die eigenfchap, van maar eens hctzeltde voorwerp aantedoen; gelijk vooral blijkbaar is in de Kinderziekte, de Maze:en , her Roodvonk, enz., van welke, namelijk, de lichaamen eens, als 't ware, uitgegill zijnde, haare vatbaarheid, voor eene tweede gelijkfoort ge gidinge, meelt al veriooren hebben. Uit wehk alles wij, omtrent de voornaame Vraag van het tegenswoordig Vooritel, meenen te mogen belluiten: Fooreerft; dat de Persloop, gelijk te vooren reeds getoond is, in zijnen eerlten Oorlprong, gelijk itaat aan gewoone ziekten, als zekerlijk ontftaan kunnende mi Algemeene, zoo voorfchikkende als opwekkende, oorzaaken, zonder dat Befmetting hier toe vereilcht worde. Ten anderen; dat de Pers loop ook aanweezig kan zijn en geheel afloopen, zonder blijken te geeven van een' befmetlijken aart; even zoo als dit van heerfchende Verkoudheeden, en veelerleije Zinkmgziekten, veelmaalen wordt waargenomen. En deeze Befmetteloosheid, meenen wij, dat, vooral, plaats kan hebben, in het ligtft en goedaartiglt foort der ziekte, die zich verfpreiderwijze voordoet, van een meelt zuiveren catarrhalen aart is, en zonder bijkomend aanmerklijk rottig bederf. 7c» derd:n; dat doch de Persloop, zeer ligt, befmet lijk worden kan, zoo draa hij een kwaaderen bederrlijken aart aanneeme; waar toe hij gereedelijk neigt; zoo uit hoofde zijner voornaame  VAN DEN PERSLOOP. 343 me Zitplaatfe, in welke de rottigde uitwerpfelen des lichaams gevonden worden, en naar welke de meed ontaarte bedorvene Vogten, des geheelen lichaams, een'gereedllen weg vinden; als uit hoofde van zijnen bijzonderen oorfprong, wanneer hij in eene opeengehoopte Menigte van menfchen is ontdaan. En hier in vergelijken wij onze Ziekte met de Zinkingziekten van kwaaderen aart, welker verkreegene befmetlijkheid, in fommige omdandigheeden, ook niet gewraakt kan worden. Te zekerder en algemeener agten wij de befmetlijkheid van den Persloop te zijn, naarmaate hij gebooren is, uit heftiger Aanieidende oorzaaken, in ongundiger Geitellen , en vooral, uit reeds gevormde booze Smetdoffe van anderen, welke haaren giftigen aart kragtiglijk doe voortgilten. Zoo veel meenen wij, uit de Waarneemingen, voor tegenswoordig, omtrent de Befmetlijkheid der ziekte, te kunnen opmaaken en vaftdellen, tot dat nadere Opmerkingen hier in meer licht veripreiden zullen. Om nu verder te bepaalen "of men, uit hoofde der, aldus bepaalde, befmetlijkheid, de ziekte ■zoo zeer ontzien moete" 't welk het ander gedeelte was van ons tegenwoordig Voordel; kunnen wij nog geene geheele volledige uitfpraak doen; als welke zoude moeten beruden , op eene meer naaukeurige kennis, dan we tot hier toe hebben kunnen verkrijgen, van den waaren Aart derametltoffe, haare Wegen, en Wijze van werken ,  aa4 ALGEM, rOORBEHOEDlKG ken, als mede van den verfchillende Trap van haar vermogen, 't Gene mij nogrhans, in deezen, uit al het geziene, waarfchijnhjk geworden is, wil ik wel bijbrengen, ter proeve, en om, aldus, iets meer en beters uittelokken, van Anderen, die mooglijk meer en naaukeuriger opmerkingen, op dit onderwerp, hebben kunnen maaken, dan ik. Foor eerft. Daar Befmetlijkheid bij de ziekte plaats heeft, verfpreidt zij zich, voornaamlijk, dwr de Uitwerpfelen van den afgang; zoo dat het mij voorkomt, dat, buiten het bereik der ftinkende uitvloeifelen van dien drek, geene waare, door de lucht verfpreide, fmetftoffe deezer ziekte te vreezen zij. Ten anderen; agten wij het hoogftwaarfchijnlijk, dat ook de Huiduitwaajfeming en de Adem, bij de befmethjken, niet zij zonder vermogen van hefmettinge: maar welke, nog minder, door de omringende lucht zich verre zal verfpreiden, en bijna niet anders beklijven zal kunnen, dan dooronmidlijke Inademinge, Doorflikkmge, Aanraakinge en onvoorzigtige liehandelinge van den zieken, Samenbmedinge met hem in een naauw bedoten ruim, en veel meer door Slaapen in het zelfde bed, enz. Hier uit volgt dan, dat men deeze ziekte, uit hoofde haarer gevreesde befmetlijkheid, geenszins zoozeer zoude hebben te ontzien, dat men, door Menlchlievendheid en andere Pligten geroepen zijnde, niet zéér geruit in Steden, Plaufen en ook Huizen, daar de ziekte heerfcht, verkee- ren  VAN DEN FERSLOOP. 333 ren en zich ophouden zoude, zonder eenige vreeze voor in de lucht zweevende Beimettinge; inzonderheid, wanneer teffens de verdere bijzondere Voorbehoedinge, tegens de meer wézenhjke befmetlijkheid, in de laatlte Afdeelinee van dit ons Werkjen nog kortiijk voor te draagen, behoorlijk worde in agt genoomen. Het denkbeeld, dat de Smetftoffe deezer Ziekte niet zoo zeer door de lucht verfpreid zij, heeft mij, ik beken het, ook geftadiglijk bezield m onze laatfte Epidemie; zoodatik,onbefchroomd, jaa foms zelfs ongeroepen, alleen door den iever om mijne waarneemingen uit te breiden mij begeeven hebbe, in alle de Plaatfen, in alte de Huizen, en bij alle de Zieken, die men mij opdeed t, als de ergfte en meeft aangeftookene van allen te zijn; alwaar ik den aart en omllandigheeden der ziekte, telkens, zoo veel doenlijk, naaukeurig heb nagegaan, de uitwerpfelen ook doorgaans onderzogt, en in de Ziekenkameren zelve daar van aanteekeninge gemaakt, alleen met die voorzorgen, welke in de laatfte' Afdeehnge gemeld zullen worden; zonder dat ik befmettinge immer hebbe opgedaan: hoewel ak doch, etlijke maaien, in dit rondgaan, vooral te Ede, eenige krimpagtige beweegingen in t gedarmte voelde, die mij, in 't eerft, wel eenigzins deeden vreezen, doch, bevonden hebbende, dat dezelve, met goede voorzorge en voorts een goed lichaams-beltuur te houden, zelfs in het terug rijden, fpoediglijk ophielden, niet deeden fchroomen, om mijn ondernoomen werk, op andere dagen, weder voort F*" te  32Ö ALGEM. VOORBEHOED ING te zetten, en dat zonder eenig kwaad gevula te ondervinden q>). Het onbefmet blijven van zoo veele Geneesoeffenaaren, in de aangedaane Steden en Dorpen, welke allen, veel meer dan ik, dagelijkfch, den geheelen Epidemietijd door, onder de zieken verkeerden, en zich veelal geweldig afflooven moeiten, beveiligt, dunkt me, nog verder, de niet-befmetlijkheid van de enkele 'lucht der ziekenkameren, welke anders, gewiflijk, veelen van hen in de ziekte hadt moeten Horten; waarvan nu maar een enkel voorbeeld, hier en daar, is geweeft, terwijl niemand dier Heeren het leeven daar bij heeft ingefchoien. Zeer (ƒ) 'tls mij doch niet onwaarfchijnlijk, dat die bijzondere gewaarwording in 't Gedarmte aan eene dreiging, of vlugtige werking der Smetüoffe zij toe te fchrijven g\ weeft, welke, als zonder vatten , voorbij ging. Door mijne nabijziendheid, vooral in 't befchouwen van den afgang, en de tong, moeit ik doorgaans zeer nakomen onder 't bereik der uitvloeifelen en den adem, daar en boven was de onzuiverheid en bedorvene lucht bij veelen al vrij groot, terwijl, door de drukte en de gewoonte, de noodige voorzorge ook wel eens vergeeten of verzuimd werdt. De hr. van manen teekent aan, dat Hij ook, ten tijde van den Loop, zich meermaalen wat ongefteld gevoelde, met nu en dan prikkelingen in den Buik, zonder meer gevolg; Waar na hij zijnen algang wel natuurlijk, maar'van buiten blaauvv vondt, — in plaats van welke blaauwe kleur der faeces, hij zwarte plekken op dezelve zag, wanneer hij, lange daar na, inderdaat den Persloop begon te krijgen, verdwijnende ook di-eze plekken, toen de Loop verder doorzette. Geueesk. Corresp, bh 554.  VAN DEN PERSLOOP. 227 Zeer fterk is hier in vooral het voorbeeld van den Heere stinstra, welke, in die kwaadaartige Epidemie van 1779 te Harlingen, (leeds van alle befmetting vrij en gezond gebleeven is, fchoun Hij, volgens zijne eigene betugmge, van den vroegen morgen tot in den nacht, bij aanhoudinge, was blootgefteld, door foms, tot honderd aangeitookene huizen toe, dagelijkfch te bezoeken, en in de bekrompene vertrekken bijna moetende bezwijken, onder den vuilen ftank, enz. (qj. Voorts heeft men nu ook, te Garderen, waargenomen, dat, in de ergft befmette huizen, nog veelen, zelfs zonder voorzorge, zijn vrijgebleeven , en fommigen, door de ergfte zeken, flegts ligtelijk aangedaan geworden. Te Elburg, bleef een Grafdelver vrij van den Loop, fchoon hij, pas herlteld van een zwaare Galkoorts, begon te graaven tufchen aan den Loop geftorvene Lijken, waar van de (tank, bij dat warme weer, b'jna ondraaglijk was (r). pringle fchijnt zijne Openingen der Geftorvenen onbekhroomd verrigt te hebben; gelijk dezelve ook thans, te Nymegen, door den lire. albertus, zonder eenig gevolg, ondernomen zijn; waar vanwe in het Aanhangfel verllag zuilen geeven. Al het welke dan den min vluggen, en dus den min fchroomlijken aart der Smetftoffe, die Ff ^ bij Cf) Zie Geneesk. Corretp. bl. 1017. en onze B/V/W, bl. Lr. (r) v. MANEN, ibid, p. 553.  j2» ALGEM. POORBE HOE DING bij den Persloop vaak aanweezig is, ten overvloede Ichijnt te beveiligen. Gaarne voegen wij ons, derhalve, met de uitfpraak van prinüi.e; dar " inderdaat, deeze Ziekte niet zo > beklijvende is, als veele andere van het befmetlijk foort, gelijk Kinderpokjes en Mazelen; dat zij niet zoo fpoedig zich verfpreidt; en dat haare befmetting, in ligtere Epidemien, geheel onmerkbaar kan zijn, vooral indien Bijeenbroeding en Onzindlijkheid vermijd worden" (f). Van het eigen Jaargetijde der Ziekte, de Duurzaamheid der Smetfloffe, en het Tijdperk haar er Werkinge. Wij hebben, van het eigen Jaargetijde, ons boven (bl. 65.) reeds verklaard: dat de Heerfchende of doorgaande Persloop altoos een verfchijniel zij van het warme faeizoen, ontftaande, van den heetllen tijd des Zomers af, tot diep in den Herfll, en verdwijnende doorgaans geheel met den Winter; waar omtrent, wij ons beroepen hebben, op de algemeene ervarenis, in alle Epidemien (t). Sedert hebbenwe, in het nagaan onzer laatfte Epidemie, meer bijzonderlijk (t) Dit. of the Arm. p. 244, vergel. met p. 2C14. (t) *t Getuigenis van 1'ringle moge nog bijzonderlijk hier bij komen: "de ergfte en veelvuldigfle Persloop, zegt Hij, komt tegens het eind van den Zomer, of het begin van den I lerfft. Op dien tijd Wordt hij heerfchende en befmetlijk, houdt de overhand gediiurende zes weeken of twee maanden, en eindigt dan." L. c. Cb. vi. §. 1. 224,/^,  VAN DEN PERSLOOP; a29 lijk gezien, dat dezelve, op de eerft aangedane P.aauen, gelijk Arnhem, Nymegen, en het bijomliggende, haare heftigfte woede geoeffend hebbe in julij en Augufius; op de volgende, gelijk Rozendal, Velp, Uofterbeek, Voorft, Apeldoorn iJ.de, Wageningen, Tiel, Zutphen enz. in Am> gujius en September; daarna, meeft in September en Ochber, op Garderens Kerfpel, 't Ampt Ermelo, en verlcheidene andere Dorpen, van welke meefte wij boven afzonderlijk verflag hebben gedaan; hebbende doorgaans gezien, dat de i-ieerfchende Ziekte, grootendeels, afliep in het beftek van twee Maanden, of korter; behalven eenige weinigen, welke, hier en daar, nog in de derde maand zijn uitgeloopen; en dat de ziekte, als Epidemie, bijna nergens meer, na Oblober gezien zij («); terwijl zelfs de Zieken van deeze, en de weinigen, die 'er hier of daar, nog in de volgende maand, zich vertoond hebben llegcs als voortbrengfels van laatere beftnettinge' wedermftortinge, en tweede of ftikkelziekte, naar mijne gedagten, zijn aantemerken geweeft. 't ïs waar men heeft nog, bijna door deezen geheelen geftrengen Winter, en zelfs in dit Voorjaar, van verfcheidene Plaatfen onzer Provincie dan hier, dan daar, gehoord van eenigzins wederopfteekende, of nog aanhoudende ziekte, ook met Ff 3 ver- (»"} De opeenvolging en duuring der Epidemie, van den eerden tot den laatlten zieken, in de verfcheidene Dorpen en Buurten des Ampts Ede, in tijdorde, ten voorbelde gefchetft, kan men zien in de algemeene Tafel, bl. ibo.  A3© JfLGEM. yOORBEHOEDllfG verderf gepaard, en niet zonder eenige voortplantinge; welke, indien met eenig lbort van Diarrhnea zij aangezien voor Dyjènteria,gelijkgewislijk veelmaalen gebeurt, ten bewijze zuude ftrekken, van het bij degner aangemerkte, "dat de Dy* fentenïche fmetltoffe niet altoos en volkomen wijke voor den winter, door welken zij anders beteugeld wurdr; maar dat deeze zaaden aldus forntijds lange kunnen hangen blijven, om bij gelegenheid uit te botten" (o). hn indien, waarlijk, de Persloop, buiten het eigen warme faeizoen, ontftaande, volttrekt geen'anderen oorfprong kan hebben, dan overgebleevene befmettinge, gelijk inzonderheid sir.xck ten fterklten beweert (w): dm moet volgen, dat de i)ylenterifche Smetitoffe vrij duurzaam zij; als zijnde in Klederen, Dekens of Bedden hangen gebleeven, en dus, van den eenen tot den anderen, ook tot andere Plaatfen, overgebragt, en alzoo voortgeplant. De fmetltoffe zoude dan ook, buiten den Epidemietijd, nog moeten kunnen werken; het welk niet overeenkomt met eene gewigiige waarneeminge vo »r het tegendeel, in 17.79 te Harlingen gebieeken (xj. Zoo (V Vag. 9a- §■ 39- (w) L. c. pag. 13, 14. bijgebragt bl. ar r, in de Note. (x) Nunehjk, Inboedels, en wollene Klederen van Verflorvenen, door anderen in den Voorwinter gretiglijk ingekogt, fchoon alle niet behoorlijk gereinigd, hadden aldaar, zoo verre men wilt, ffeene nieuwe hefmettinge veroorzaakt. Jua, de hr. stinstua gewaagt geheel niet van Nadruipfelen der Ziekte in den Winter, na die felle Epidemie van 1779. Zie boven bh 61.  VAN DEN PERSLOOT. 031 Zoo dat wij, althans, het iluk van de Duur. zaamheid der Smeiftojfe nog, tut nadere waarneemingen, onbepaald Jaaten. Van het Tijdperk der befmettinge, of den tijd die 'er verloopt, van het vatten der imette tut het uitbreeken der ziekte, kunnenwe ook moeilijk eenige bepaaling maaken; omdat de menfchen, in eene Menigte, zelden weeten, of veelmin, wanneer ze de ziekte door beimettinge hebben gevat. Te Garderen is, tot dit onderzoek, door den hre. bruins, veele vrugtelooze moeire gedaan. Evenwel, fchijnen de twee volgende gevallen, in..het Kerfpel, te vooren, waargenomen, hier iets toe te lichten. Te tloutdorp, daar die Ziekte toen niet was, kwam, in 1780, een Menfch van Nykerk, hebbende den Loop, en deeze ziekte ontilond daar op in het Huis, waarin zij geherbergd was ongeveer jo dagen na haare aankumii. Een Dogter van H. R. heeft geflaapen bij eene Vrouw, van elders met den L...,p aangekomen, en deeze Dogter is, na 7 dagen, door dezelfde ziekte aangetall geworden, 't Welk na genoeg, overeenkomt met een geval, doorden hre. strack gemeld, van iemand, wien de belmettmg, te Worms gelchept, 8 dagen daarna uitbrak, te Mentz; fchoon dees Schrijver de uitbreek.ng ook fpoediger gezien meene te hebben (yj. Uit het welke, men dit ten minden ziet, dat 00 de Djfent. pag. 38, 39. (  33» ALGEM. VOOR BEHOEDING 'er, na het vatten der befmettinge, doorgaans,, eenige dagen verloopen, eer de Ziekte uitbreekej binnen welke men dan de wordende ziekte, waar* fchijnlijk, niet zonder eenige vrugt, zoude kunnen te keer gaan, indien de befmetting vermoedelijk ware; terwijl we doch het juijt Tijdperk der uitwerkende Jmetftojfe nog onbepaald moeten laaten. Be Algemeenheid van den invloed, en de Verderflijke kragt onzer Epidemie, nog kortlijk aangeweezen. Ter billijking der uitvoerigheid onzer tot hiet toe gedaane Nafpooringen, en van 't gene aan het geduld der Leezeren, daar door, mogte zijn gevergd, voegen wij, totflot, de volgende Opmerkingen nog hier bij; welke, met eenen, dienen kunnen, om het groot gewigt van dit Onderwerp en deszelfs ernftige bewerkinge, voor allen, die zich met de oefFening der Geneeskonft, in ons Gewelt, bemoeijen, kortlijk aan den dag te leggen. Vooreerjl; merken wij op, de Kragt en alge* meenen invloed deezer Epidemifche gefteldheid, op de Plaatfen daar zij is gevallen; vooral te Lande, immers, daar we in Haat gefteld zijn, het geral der Inwooneren, met dat der Zieken, te tellen, en onderling te vergelijken, heeft het gebleeken, dat, dooreen, meer dan de helft der Inwooneren door de Ziekte is getroffen. Te Ede was het bijna de helft (bl. 105.); te Garderen, meer dan twee derde deelen (bl. 112.); te Meerveld, juift de  VAN DEN PERSLOOP. de helft (bl. 87.). Uit welke voorbeelden, men over zoo veele andere Plaatfen, van welke wij het ju.ft getal der Zieken, en der Inwooneren, met z:jn te weeten gekomen, doch die gewis, hik n et mm iterk zijn aangedaan geweeft, moge oordeelen. Ten tweede». De groote verderflijkheid der E* pidemie blnkt, uit het getal der Geftorvenen, naar gelang van dat der Zieken. Immers bedraagen de aangeteekende Zieken. alleen yan de Ampten Ede, Barneveld en Ermelo boven bijzonderlijk opgenoemd, famen eene fomme van ........ 1000 en van de Geftorvenen, onder deezen, famen dó' dat is, meer dan een derde gedeelte der Zieken in wij hebben alle redenen van te denken, dat op de overige Landplaatfen der Provincie, deeze evenredigheid niet min iterk zal zijn zweeft Men ermnere zich flegts, dat te Bemmeï, in Overbetuwe, thans 120 Dooden zijn geteld, van een aantal van niet meer dan 600 hwooners (bl. 103.); terwijl de woede, in de meefte andere Dorpen van Over- en Nederbetuwe, Maas en Waal, en t Rijk van Nymegen, niet min wreed ichijnt te zijn geweeft (bl. 129. enz.). Jaa, dezelfde evenredigheid heeft'o'ok plaats gehad, m de felle Epidemie van 1779, die onder Drempt enz. is waargenoomen, alwaar toen van 281 Zieken, 97 Geftorven ziin (2); dat is insgelijks, ruim een derde gedeelte. Weshalven GS men (*) Volgens de Tafel, naar de opgave van den hrë BBitrf-, boven te vinden, bladz.'119. note f», '  334 ALGE M. VOORBEHOEDING men den trap van doodlijkheid, deezer beide Epidemien, op Landplaatfen, bijna gelijk moge ftellen, en wel zoo, dat van drie Zieken, over 't geheel genoomen, wel een gefneuvtld zij f». Ten (*) Om de verderflijkheid onzer Epidemien te kunnen vergelijken met andere, elders voorgevallen, zoude men, ook van deezen, het getal der Zieken en der Dooden moeten hebben aangeteekend; dan dit is bijna van niemand gedaan. Weinige Geneesheeren bezitten toch ook, in ditituk, de edelmoedigheid van hippocrates, die de doodlijke uitkomft der Zieken niet meer verborgen hield, dan de gelukkige. En zeker, ware deeze rondborftigheid, vooral in Epidemien, ter bevordering dér Kunft, zeer te wenfehen. De oordeelkundige zimmermann echter heeft ons, van de Heerfchende Dyfenterie van 1765, in 't Canton Bern, zoodanige opgave gedaan, welke grootendeels in haat ftelt, om de verderflijkheid dier Ziekte te vergelijken met de onze. Hij geeft, naamlijk, op bl, 4. van 't hoogduitfche Werk, voornaamlijk verllag van veele Dorpen, welke alleen wij hier, tegen onze Dorpen en Landplaatfen, kunnen in aanmerkinge neemen. Dit levert ons het volgend Tafeltje uit: Ampt Murten, in 6 Dorpen, 327 Ziek. 56 Geft» Arwangen,-n . ■ 244 47 — Biberftc-in, - 3 . 270 54 — Lenzburg,-3i 1014 308 — Samen, in 51 Dorp. 1)555 Ziek. 465 Geft. Welke evenredigheid uitkomt op Een Dooden van Vier Zieken: derhalve eene niet volkomen zoo felle bterfte, als bij ons; hoewel het vertchil niet groot zij, en, ook hier uit, de wreede aart der Dyfenterifche Epidemien in 't algemeen, vooral te Lande, kragtiglijk worde beveiligd.  VAN DEN TERSLOOP. 235 Ten derden. Dat de ziekte zoo algemeen zij doorgedrongen, op Landplaatfen, en, daar vooral, tot den gemelden trap van Verderflijkheid zij opgeklommen, fchijnt mij den feilen aart der eigenlijke Epidemie nog meer te llaaven. In die Steden toch, welke nu, boven andere, zijn bezogt geweelt, gelijk Nymegen en Arnhem, is de ziekte echter, op verre na, niet tot de helft der Inwooneren doorgedrongen; jaa, de hoogde begrooting van Nymegen loopt llegts omtrent op een vierde deel (bl. 126.). — ÏLn, om het verfchil der Sterfte van Stad en Dorp naderbij te vergelijken, flaé men maar het oog op diezelfde Stad, en op liet zeer nabuurig Dorp Bemmel. In Bemmel, zoo als we daar even zeiden, lüerven 'er toch, van 600 Inwooneren, 120; dat is, 1 van 5 : maar, in Nymegen, llierven 'er, kort te vooren, van ïóoooInwooneren,457; d.i., nagenoeg, 1 van36. — Welk een vetbaazend verlchil! — Waar uit men ook, weder, veiliglijk mag belluiten, dat 'er, naar het Getal der Inwooneren, ook, in lang r,a, niet zoo veele Zieken zullen zijn geweelt te Nymegen, als te Bemmel. Voorts is het, uit het te vooren bijgebragte , van Nymegen, Arnhem, Zutphen, enz. ook genoeg blijkbaar geweeft, dat 'er, naar gelang der Zieken, niet zoo veele Sterfte in de Steden zij geweeft, als te Lande. Dit alles, zeg ik, beveiligt mij den feilen aart der eigenlijke Epidemifche geflehlheid. Want, fchoon het zeker zij, dat de Steden ook veel vooruit hadden, wegens het bijderhand zijn van bekwaame Geneesheeren, en van al'tgene, tot een goed beduur der ziekte, behoort: zoo is het Gg 2 doch,  S36 ALGE JU, VOORBEHOEDING doch, daarentegen, wair, dat de bijkomende Oorzaaken, van min zuivere Lucht, van bederflijke Bijeenbroedinge van veelen, en vooral ook van Befmettinge, in de Steden lterker zijn moeten, dan te Lande; alwaar de huizen ruimer, lugtiger van een ilaande, en de famenwoonmg minder dicht is- Om niet te zeggen, dat, ook in de Steden, mooghjk de weinigde zieken van de hulp der kundige Artfen gebruik hebben gemaakt. Aiwaarom, ik het meer doordringen der Ziekte, en de grooterc Verderflijkheidderzelve, te Lande, bijna geheellijk, aan de, aldaar, oorfpronglijk, heitiger werkende Conftitutio epidemica, meen te moeten toefchrijven; door welke werkinge, ik verftaa den bepaalden invloed, en de uitwerkingen der bijzondere Lucht-en Weersiielteldheid, waar van, boven, breedvoeriger is gehandeld (bl. 65, en verv.); welke wij, tegens het meeft gangbaar gevoelen, hebben willen onderfcheiden , van de algemeenere werkinge eener bederflijke Vervuilinge van Lucht ( bl. 80, en verv.); en welke Gelteldheid, gewislijk, op de higtigere Landplaatfen, haare eerite, en rninlt gehinderde Kragt kan oeffenen. Gelijk het allerfterkft doordringen der Epidemie, en haare allergrootlte doodlijkheid, op de, zoo uitneemend luchtig gelegene, Plaatfen, Meerveld en Garderen, beveiligd heeft; en het welke nu, door haare zoo veel mindere woede in de Steden, op nieuw bekragtigd wordt. Ten vierden. Daar wij het juift Getal van alle Zieken, over onze geheele Provincie, met ze-  VAN DEN PERSLOOP; 337 zekerheid niet bepaalen kunnen: kan men doch, uit het voorgaande, genoegzaam nagaan, dac zeer veele Duizenden door deezen geeilel getroffen zijn geworden. En daar ik, uit de bijzondere Opgaven, ten minden Twaalf Honderd Geftorvenen aan den Persloop, met zekerheid, tellen kan, alleen in ons Quartier van Peluwen; terwijl het Quartier van Nymegen, waarfchijnlijk, haalt tweemaal dat gtal zal opgeleverd hebben, en het Graaffchap Zutphen wel de helft van het zelve: zoo mag men, naar mijne gedagten, vaftftellen, dat de Epidemie van 1783, in bijna vier maanden tijds, het HERTOGDOM GELRE en GRAAFSCHAP ZUTPHEN eene Ontvolking toegebragt hebbe, van bijna vier Duizend Zielen. Een verlies, voorwaar, dat een Menfchlijk hart doet beeven; dac de aandagt en kommer der Befchermeren van 's Volks welzijn tot allerernftigfte voorzorgen wekt; en de Geneesoeffenaaren roept en drijft, om geene moeite te groot te agten, ter vourzieninge der belle middelen, van Voorbehoedinge en Geneezinge! VAN DE ALGEMEENE VOORBEHOEDINGE. Zoo veel uitvoeriger als onze voorgaande Bemoeiingen geweeft, en uitgeloopen zijn, tot veele, aan de hoofdbedoelinge bijkomende, zaaken, waar toe de genomene moeite ons toevalGg 3 Kge  atfï ALGE m. VOOHBEHOEDIHq hge gelegenheeden opende, en welke wij, om haare nuttigheid, niet konden goedvinden vourbij te gaan : zoo veel beknopter en korter zullen wij nu de Toepailinge maaken, van dat gedeelte des voorgaanden Onderzoeks, 't welk bepaaldelijk omtrent de Aanieidende Oorzaaken der Ziekte heeft verkeerd; en het welk wij bijzonderlijk hadden aangelegd, als een' noodigen en vaften grondflag, om daar op de Regels en Voorlchriften van Algemeene Voorbehoedinge neer te zetten; volgens de verklaaringe hier van, in 't eerft begin deezer Nalpooringen, gegeeven (bh 575 5^0- Gelijk dun de Geneeswijze, te vooren, in het hoofdzaakelijke, en vooral, ten algemeenen gebruike, kortlijk, door ons is voorgedraagen: zoo zullen we nu weder, eveneens, dit tweedepra&icale Gedeelte van onzen arbeid, dat, niet minder, voor 't Algemeen behoort gefchikt te zijn, in eenige Zinineeden, bij vervolg op de eerden, eenvoudiglijk voordraagen; alleen dit nog maar erinnerende, dewijl deeze Algemeene Voorbehoeding beftaa in het ontwijken, of buiten uitwerking ftellen der Aanieidende oorzaaken (bl. 58.): dat ook de orde en het aanbelang dier Aanieidende oorzaaken het natuurlijkfte bellek en den grondflag opgeeven der Regelen zelve van Voorbehoedinge. ' $. XXVII. De algemeenfte, eerfte, en meeft bekende Aanieidende oorzaak der Ziekte hebben wij gefteld, in bijzondere Luchtsgefteldheid, en, voor-  VAN DEN PERSLOOT, fl39 vooral, haare onmaatige en aanhoudende Hitte, Droogte, Schraalheid, zonderlinge Getemperdheid, afgewillèld met veele, en fchielijke Veranderingen (bh 65-71).); waar van de kenbaare uitwerkingen op 's Menfchen Lichaam, als veelvermogende Voorfchikkende en Opwekkende oorzaaken der Ziekte, op haare plaatfen, bijzonderlijk zijn aangeweezen, en uit ondervindinge geftaafd (bl. 6y, en verv.). Dewijl men nu deeze Luchtsgejleldheid niet veranderen kan, zoo is de eerfte regel van Voorbehoedinge, haar zorgvuldiglijk te ontivijken. Dit zal men doen, met zich, zoo weinig mooglijk, bloot te ftellen aan deeze opene, vrij werkende Lucht en Zonne, welke, vooral op het Midden van den dag, om de Hitte, en in den Morgen en Avondtijd, om de plotslijke Veranderingen, het meeft te dugten zijn; en welke, verder, op Opene, onbefchutte plaatfen hec fterklte werken. Waarom ook, als dan, het arbeiden, het gaan, en verkeeren, op Akkers, Velden en Wegen zoo veel nadeeliger te agten is, als zulke plaatfen aan den onverhinderden invloed der Zonne en Lucht meer bloot ftaan. Zij derhalven, die het in hunne vrije keuze hebben, doen beter, zich, op deeze tijden, in Huis, of althans in meer befchutte plaatfen, te houden, en, uit het gene ook de waarneemingen geleerd hebben, fchijnt zelfs het verblijf in de Steden veiliger te zijn, dan te Lande. Zij die zich 'aldus uit de Lucht niet geheel onthouden kunnen, gelijk Landbouwers, Arbeiders,  340 ALGEM. F OOR BEHOEDING ders, Schaapherders, jaa ook Reizigers, moeten doch, onder deezen, alle mooglijke Luwte en bedekking zoeken, en, op de gemelde erglle tijden van den dag, hunne Verrigtingen llaaken; zoo zij zich niet ftorten willen in een dringend gevaar, van, door ziekte, zeer veel meer te verhezen, dan zij, door dit gering verzuim, verlooren zouden hebben. De grootere algemeenheid der ziekte onder de Landlieden, Schaapherders, enz. te vooren aangetoond (bl. 80, 85, 235-)» beveiligt het ontwijffelbaar aanbelang van deeze voorzorge. 5. XXVIII. Tot dit ontwijken der nadeelige indrukfelen eener zoo gevaarlijke Luchtsgefteldheid, behoort ook, bijzonderlijk, dat men zich niet te dun Kleede. Door een dun Kleed, dringt doch de kragt der Lucht en haarer Veranderingen te gereeder in op het lichaam, terwijl ook de laft der Hitte, daar door, niet zoo veel draaglijker wordt, als men veelal meent. Wij willen echter , daarom , tot geen zwaare of broeijendc Kleeding aanraaden; maar alleen, om zijne gewoone Zomerkleedinge, in zulk een' tijd, niet nog merklijk meer te verdunnen, vooral, als men zelf geene beweeging maakt, maar flegts rijdt, of vaart; dewijl men, buiten, altoos eenige togt gevoelt, bijzonderlijk, morgens en avonds. Hierom zijn ook klederen van Wollene ftoffe, die niet zwaar zij, veel beter, dan van Linnen of Zijde, om dat de eerfte ook de ver-  VAN DÈN PËRSLOOP. a4i veranderinge der Lucht niet zoo haaft aanneemen, en de laatde, vooral wanneer men gezweet heeft, meer vogtig blijven, en dan vooral koud worden. Ik heb daarom ook, in dien tijd, buiten zijnde, altoos mij in een wollenen, doch zeer ligten, Overrok gehouden, die losjes om 't lijf floot, en mij geenszins tot lalt was, zoo lang ik maar, in 't gaan, aan een maatigentred mij hield. En dit gebruik van een Overrok is zoo veel te noodiger, indien men genoodzaakt wordt, bij Avond, Nagt, of Morgen, uit te gaan. Deeze Voorzorg raakt, voorts, niet alleen deii meer Vermogenden, maar ook, in zoo verre, den gemeene Landlieden en Arbeideren, dat zij, door het afleggen van te veel Klederen, en, vaak, in 't bloote Hemd te ftaan, zich voor 't zelfde nadeel niet bloot mogen ftellen. §. XXIX. Dewijl, verder, eene fchielijke Verkoeling zoo zeer gemijd moet worden, als zijnde een bijzondere, en veel vermogende Opwekkende oorzaak (bl. 78, 89. enz.); zoo dient men den raad, van Zich behoorlijk te dekken, nog veel ernftiger in agt te neemen, wanneer men, Verbit en vermoeid zijnde, Rufte zoekt. De Arbeider derhalve, wanneer hij verpooft, fchoft, of halte maakt, trekke aanüonds zijne afgelegde Kleêren weder aan; en het weeker Geitel, van een verhevener en werkeloozeri ftand, zij hier in nog zorgvuldiger j warmeer het, om eenige verhittende beweegiöge goed te H h raaa="  24a ALGE M, VOOR BE HOE DING maaken, in zijne gewoone kleeding, zich mooghjk verdund hadt. Elk fchuwe, in zulken toeitand, allen Wind en togt; men zitte, of legge niet neder op den openen Grond, noch zoeke rufte in koude, vogtige Vertrekken ; veel min vèrbloote men teffens zijn lichaam, om eene aangenaame, doch hooglt gevaarlijke Verkoelinge te genieten: maar men dekke, integendeel, zich dan zorgvuldiger. Alle deeze Voorzorgen worden nog zoo veel noodzaaklijker, indien het Weder teffens fchielijk veranderd en guur worde, of wanneer de koude avond, intufchen, valt gevallen zij. §. XXX. Wegens het zelfde gevaar van Verkoelinge, en daar door gedopte Uitwaalïeming, hoede men zich zorgvuldiglijk, voor nat en koud worden, in regenagtig buijig Weder, 't welk wij, in fterke voorbeelden, gezien hebben, dat zoo vrugtbaar en vermogend was, in het opwekken der Ziekte, ook nog in den Herflt, en nadat de heete tijd reeds voorbij was ( bl. 89. iv.). Zoo haaft, derhalve, ais het Weder guurer wordt, of als 'er Buijen invallen, kleede men zich wat dikker, neeme zijn' Overrok, vooral als men buiten moet zijn; en men verlaate, over 't geheel, zijne Zomerkleedinge, tijdiglijk. In buijige dagen, behoorde men geheel niet buiten te werken, noch, op geheel opene plaatfen, lange verkeeren. Wordt men echter aldus,, onvoorziens, overvallen, of heeft men, in zul- ken  VAN DEN rERSLOOP. 243 ken tijd, zich niet van buiten kunnen houden: men iegge, in huis gekomen zijnde, aanftonds de natte kJeeren af, neeme anderen, en drooge zich fpoedig, voor öen Vuur. Men gebruike daar op wat heet Bier, Wijn, Thee of Koffij, engaa vroeg te Bed, daar men zich wel dekke, om wat uittewaaffemen. §. XXXI. Pogti'ge Slaapplaatfen en Bedden zijn, even daarom, zeer nadeelig. Deeze moeten dan, over dag, wel gelucht, en lang afgehaald leggen, ook, bij goed weer, buiten gebragt worden; vooral het Stroo, dat ook op zich zelve, wanneer het maar droog gehouden en behoorlijk ververfcht worde, alleen met een Laken gedekt, een genoegzaam, en gezond bed kan uitleveren, voor behoeftigen, die zich anders, Vaak, op oude muffe veeren bedden moeten behelpen. Met een woord, alles wat aan het Lichaam raakt, 't zij Dekfel of Klederen, moet wel droog worden gehouden. §. XXXII. Niet minder, moet men zich wagten voor koud Drinken, rijkelijk, en fchielijk binnen gellagen, inzonderheid, wanneer men ook verhit is. Dit dnch maakt niet alleen een gevaarlijke bekoelinge, in de verhitte Ingewanden, maar het geeft, ook al, een plotslijken fchok aan de vermeerderde Huiduitwaaiïeming, en ftremt dezelve fchielijk. Hhs Wel-  $44 ALGEM. VOORBE HOEDING Welke fchielijke onderdrukking der Uitwaafleming, hoe vermogende opwekkende oorzaak onzer Ziekte zij uitlevere, is niet alleen genoegfaam aangeweezen (bl. 79 en verv ); maar de ondervinding van den hre. zimmermann , vooral ook omtrent deeze uitwerking van het, koud Drinken, beveiligt dit nog ten overvloede In deezen toeftand derhalven, moet men nooit ander dan warm vogt drinken, 'tzy Thee, Water en Melk, Karnemelk, dun Bier, enz. §. XXXIII. Deeze punten van Voorbehoedinge agten wij de altereerde, en noodzaaklijklle te zijn ; als waar door de meed vermogende, zoo Voorfchikkende als Opwekkende, oorzaaken (§. xxvn.) kragtiglijk worden te keer gegaan. 't Is, in de gemelde Luchtsgefteldheid, niet minder noodzaaklijk, alle aanhoudende fterke Lich' Cb) " Ich habe wirklich bemerket, dasz Leute vorzueglich von der Ruhr arjgegriffen wurden, die fich tèhr erhizten, darauf erkalteten, und hauptfaectilich kaltes Wasfer haeufig tranken, wenn fie ueber und ueber fchwizten. Aus diefer Urfache fchienen unfere meiften Bauren in die Ruhr zu verfalJen. — diezer faeulichte abfchaum (die Ausduenftung) blieb alfo mehrentheils zuruek, und muszte fich in die innern Hoehlen ausleeren." Von der Ruhr, pag. 34. Twee fterke Voorbeelden, ook van deeze febieiijke uitwerking van koud drinken, in verhitte lichaamen, hebben wij zeiven boven bijgepragt, bl. 108, 109,  VAK DEN PERSLOOP; 345 Lichaams - beweeginge te vermijden. Hier door doch wordi de inwendige hitte nog grooter gemaakt, en dus de Ontaarting, tot rottig bederf of dierlijke fcherpheid, al meer aangezet; welke wij boven getoond hebben, dat ook eene vermeende oorzaak onzer ziekte, van het Voorfchikkend foort, oplevere (bl. 7I-75-)* Zwaare aanhoudende arbeid, en alle Lichaams-oeffening, die tot veel vermoejinge opklimt, is hierom nadeelig; bijzonderlijk ook, om dat zij het Zweet nog meer uitdrijft, de zweetgaten opent, en daar door meer blootftelt, voor het fchroomlijk nadeel, zoo even gemeld, van terug gedreevene Huiduitwaalfeming, door eene volgende onverhoedfche bekoelinge. §. XXXIV. Ook moet men, door het al te zorgvuldig mijden der aangeweezene nadeelen, van opene Lucht, haare plotslijke Veranderingen, en van Verkoelinge, niet overflaen, tot een tegengedeld uiterile, van zich in Huizen en Kamers fteeds opgedooten te houden, en te broeden. Wij hebben het algemeen nadeel, van een, door bederf en ftilltaan, vervuilde, warme Lucht, ter vermeerdering der rottige Ontaartinge, aangeweèzen (bl. 73.); ook hebben wij nog het bijzonder vermogen, van zulk eene bellootene Lucht, ter uitbroedinge van onze Ziekte, vooral, daar de Lucht, door de Uitwaalfeming van veele digt bijeen fcholende Menfchen nog erger bedorven is, buiten twijffel getragt te ftelHh 3 len  346 ALGEM. POORBEHOEDING len (bl. 212, enz.). Derhalven, is het even zeker, dat een Verblijf, inzonderheid van veele Perfoonen, in eene opgeflotene, niet vern.euvvde Lucht, erndig vermijd moete worden. , Hierom is het Bewoonen van kleine, beflootene Vertrekken, vooral in zulk eene Epidemietijd, nadeelig; nog meer, het Slaapcn en IMagtverblijf in dezelve; en meelt van allen, indien veele Menfchen tellens, in één beflooten Vertrek, zich legeren. Het welk men, meermaalen, ziet bij geringe Lieden, daar het ganfch Gezin, vaak, in één Vertrek, te flaapen ligt; of daar ook verfcheidene Kinderen, voor, en binnen de naauwe Beddcde, van Vader en Moeder, hun flaapfledc vinden. Zoo -wordt gewislijk de Lucht vreeslijk vervuild, en een, reeds dreigend, rottig bederf kragtiglijk gekoellerd; behalven dat deeze broeijende warmte de Lichaamen ook nog meer vatbaar maakt, voor het nadeel eener, zoo geduchte, Verkoelinge, op andere tijden. Dit misbruik behoort dan volftrekt vermijd, of verbeterd te worden, ën, daarenboven, de Vertrekken en Huizen, bij goed weder, dikwijls gelucht en verkoeld, vooral de Slaapkamers, en beflootene Bedfteden. .*ë' i Mit * *■ .«fi.''«>* * ■' ' ...» 5. XXXV. Voor't overige, moet ook alles vermijd'worden, wat de natuurlijke neiging des Lichaams tot rot. tig bederf, van nabij, of van verre, kan bevorderen. Dus, om ook de bederflijke Uitwaaifem- ftof-  VAU DEN PERSLOOP, atff ftoffe niet lange bij zich te houden, zal men zich dikwijls Verfchoonen, van Linnen en Klederen veranderen, en zich Wafchen; vooral zij, die een fcherpe uitwaalTeming hebben, veel beweeginge maaken, en veel zweeten. Verder moet de zorg voor zuiverheid zich uitftrekken, rot alle de bijzonderheeden van Reinheid, in de Huizen, en al het gene dezelve omringt, Straaten, Gooten, Wegen, enz. Men moet, derhalve, behoorlijk zorge draagen, dat geen rottend Vuilnis de Lucht bederve met zijne uitdampingen; alle de Uitwerpfelen zal men. fpoediglijk doen verwijderen. Lijken behooren haaliig in de Kilt gedooten en begraaven te worden. Krengen, en al het afgeval van Dieren, zal men haaftig in den grond doen brengen. In de heimlijke Gemakken zal men dikwijls aarde of zand doen werpen, om den dank voor te komen, inzonderheid als dezelve in, of nabij huis zijn. Te Lande, behooren, vooral, de Milthoopen op eenen afftand te zijn van de Wooningen, gelijk ook de Rotplaatfen van Vlas en Hennep, en al wat verder de Lucht vervuilt. En, daar men, met dit alles, den llank niet genoeg weeren kan, moet men dikwijls Azijn Horten, of dampen, Buskruid, of Wierook branden, Kamfer leggen, enz. §. xxxvi. Met bijzondere zorgvuldigheid, moet ook gelet worden, op de voorkooming van bederf in de Eerfte wegen; welker bevatte doffe, boven andere,  248 'ALGEM, VOORBEHOEDING re, tot rotting neigt, en, uit dien hoofde, de piekte, toevalhglijk, veel verzwaaren kan; lchoon zij niet als eene eigene oorzaak derzelve, naar onze gedagten, aangemerkt moete wor- u- Y V5, 93' env^: hoewel doch ook ee« gehinderde Spijs ver teering, en Bezwaaring der maage, door haaren zonderlingen invloed ter ver* mindering derHuiduitwaallèminge, hier meer van nabij m aanmerkinge zoude kunnen komen. Derhalven, geeve men, eerdlijk, agt op de Maatevm Leten; dat men zich niet eemgzms overlaade, vooral in zwaare, niet ligt verteeröaare, voedzame, vette fpijzen, maar dat men, eerder, wat beneden zijnen gewoonen peil blij* ve; ook dat men, liever, meermaalen daags, weinig, dan, eenmaal, rijklijk eete; en dat men bijzonderlijk, het Ontbijt niet verzuime. Daarna lette men ook, in zoo verre, op de Vi°Irf Hoepijze en Eettrant merk] ijk afwijke van de goede Voorfchriften. Een zwakke Maag alleen, en te gevoelige Ingewanden kunnen dit gebruik van den Azijn wat belemmeren. Anders mag er, vrijelijk, van twee tot zes, of meer Lepelen vol, daags, worden genomen, voor een volwasfert Menlch; 't zij in water, 't zij als Saus bij het eeten, 't zij ook wel eens zuiver, inzonderheid als de Azijn niet fterk is. Meer Vermogenden zullen, doorgaans, ook het gebruik van Citroenen, en van alle andere Plant-zuuren, rijkelijk te pas mogen brengen. Ook verdienen de fterkere Minerale zuuren, aanbevolen te worden. Onder Welke, de Spir. Sulph. per Camp. (of, in deszelfs plaatfe, de Spir. Vitrioli) en de Spir. Salis acid. wel de aarigenaamften zijn; welke, gedrupt in wateri tot een draaglijke zuurheid, insgelijks, eenige maaien daags, indezelfde omdandigheeden, genomen' mogen worden. Hoewel deeze fterkere Zuuren, in de Voorbehoedinge, niet zoo eigen fchijnen te zijn; en ook, als eigenlijker Artfenijen aangemerkt wordende, mht gretig geen „ tutum fervare. Omnium vero acidomm praeftan. „ timmum eft vegetabile, potiflimum Acetum vi„ ni - - - - quispiam facile mecum conveniet A„ tetum certum efle remeditim, quod impedire. „ poffit, quo minus Dyf. in militum exercitu fiat" &cv  VAN DÉN PERSLOOP. 337 nomen zullen worden; behalven dat de Azijn, en de Plant-zuuren ook nog meer in het lichaam fchijnen door te dringen, bevorderende, bij veelen, zelfs de Uitwaalïérainge. §. xlii. De Wijn, dien wij reeds, voor die 'er aan gewoon zijn, als een nuttigen Drank befchouwd hebben, is, voor den ongewoonen, thans ook een heerlijk bederfweerend Behoedmiddel, vooral de Rijnfche, en andere van goede foorte, die, inzonderheid, na veel vermoejinge, te pas komt. En zoo is het ook gelegen met den Sterkendrank, welks gebruik, voornaamlijk voor Buitenlieden, wij reeds, overeenkomftig met pringle, hebben aangeroerd (§. 37.), en welks fterke bederfweerende kragt genoeg bekend is $ doch waar van wij, met den zelfden Arts, denken, dat het nuttigft én veiligft gebruik bedaa, in het dagelijkfcli rantfoen van Brandewijn, of anderen Sterkend rank, te mengen onder den aaiigepreezenen Azijn-drank; welke aldus te fmaaklijker zal worden, en gretiger genuttigd; terwijl de Zuuren zelve, door deeze vermenginge, ook vart zwakkere Maagen, beter vcrdraagen zift. len worden. Het gebruik van den Punch, wat fte.rker van Geeft gemaakt dan gewoonlijk, laat zich dan ook weder alhier, als Voorbehoedmiddel, kennen; dat zeker, wegens zijn' aarigenaamen fmaak, niet veel aanprijzinge zal behoeven', K k x L11 i.  25Ü ALGEM. yOORBEHOEDIXG §. XLIII. II. Het onderhouden van eene goede Spijsverteeringe, welke den grondflag geeft, tot de verdere goede Bereidinge van Vogten door 't geheele Lichaam, is het tweede, waar op de aandagt, ook omtrent Voorbehoedmiddelen, vallen moeit (§. 40.). De tot rottinge neigende Gelteldheid zelve vermindert den Eetluit, en de Verreerkragten; liet overvloedig Drinken, en het fferk Zweeten, verflappen ook de Eerfle wegen. Zoodat eenig Maagmiddel hier, dikwijls, te pas kome, bijzonderlijk voor hen, die aan Wanverteeringe ligt onderhevig, en niet Iterk zijn van Ingewanden, of die ook den voorgefchrceven regel (§.36.), in de Maate en Hoedanigheid der Spijzen, niet genoeg in agt neemen; welke goede inagtneeming, anders, het gebruik van Artfenijen, bijna, onnoodig maakt (ƒ). In deeze omftandigheid, mag men dan, bij zijne fpijzen, wel eenige Specerije gebruiken, inzonderheid, indien men, anders, daar aan eenigzins gewoon is. Ook is een glas zwaa- rer (ƒ) De heer stoll, nadat hij gezegd hadt, eeene zekerder Voorbehoedinge te kennen, dan decors voor ichielijke Verkoelinge, als men heet is en zweetende; voegt 'er bij: "Vitato ejusmodi refrigerio, cruditatem quoque & faburralia vitia vitanda puto; quae etfi dylentcriam fola non producant, corpus tarnen debilitando eandem invitant. — Proderit (ergo) praeter perfrigerationis & cruditatis fugam, vim quoque primarum viarum leni tonico fuftentare." Cap, ix, pag, 33c. L, c.  van den persloop: 259 rer Wijn bij 't Nagcregc, als dan, niet af te keuren. En, voor een eigenlijk Maagmiddel, kan men eenige gemaatigd Bittere en Verwarmende dingen, op Wijn, of Water, met een weinig Brandewijn, laaten trekken, om daar van, naar vereifch, een of tweemaalen daags, een kelkje te neemen. Hoedanig Voorfchrift ik agter, op N. 18., ten voorbedde heb gegeeven; 't welk eenvoudig, min koftbaar, en onder de Onzen, in den laatften Epidemie-tijd, vrij algemeen, en met goed gevolg, in gebruik is geweelt, ook gemaklijk te neemen, en niet heet is. Men haalde deeze pakjes bij onze Apotheekers, en zette ze veelal zeiven toe, op een lies witten Wijn, na eerlt met wat Brandewijn de kruiden bevogtigd te hebben; anderen zetteden dezelve op enkelen Jenever of Brandewijn, indien zij het trekfel wat fterker veelen konden, of verkozen. En zoo kunnen 'er veele andere Samenltellingen gemaakt worden, van gelijken aart; jaa fommigen, die bijna niets zonder Kina meenen te kunnen doen, agten dat deeze, ook hier, de voorkeur verdiene; en wij verwerpen ook dit niet, geevende,opN. 19, een zodanig voorfchrift, om even eens mede te handelen, als met de voorige Kruiden. Onder de Winkelbereidfelcn, agt ik het Elixir viscerale Hoffmann. c. vino Hisp. ook zeer gefchikt te zijn, tot het zelfde oogmerk, waarvan men een' halven lepel vol, teffens, kan neemen, met wat Wijn of Water gemengd. Het Elixir Vitrioli fchijnt, ook om zijn bederfweerend Kk 2 zuur,  26o ALGE M, VOOR BE HOE DING zuur, eene dubbele aanprijzinge mede te brengen ; doch, om deszelfs heetere fpecerijen, zoude ik liever het Elixir vhcerale kiezen, en daar onder hetzelfde zuur mengen, of wel die Zuuren, welke wij, boven, hebben aanbevolen CS» 4X0 In het gebruik van alle welke MaagmiddeJen, wij doch dit moeten waarfchuwen; dat men wel zorgdraage, van zich daar aan niet te zeer te gewennen, als wanneer zij de gewenfchte uitwerking niet meer doen zullen; jaa ook, door een te fterk gebruik, den eetluft overmatig aanzetten, en, alzoo, meer kwaad uitwerken, dan goed. Heete, galagtige geitellen, vooral, moeten hier in niet te veel zich toegeeven; en't is voor hen, bijzonderlijk, raadzaam, de' Zuuren daar bij te gebruiken, en deeze Maagmiddelen, liever met Water, of Wijn, dan met Sterkendrank, te trekken; ook, foms, een teug frifch Water daar na te neemen, onder voorwaarde, dat het Lichaam dan niet verhit moete zijn. §. XL IV. III. Met doen ontlaften van de Uitwerpffofen der Eer/Ie wegen, door Buikzuiveringe, was ons derde punt van Geneeskundige Voorbehoedinge (§. 40.). Het welk wij echter geenszins zoo algemeen noodig achten, als de voorige punten; maar alleen in gevalle, wanneer verminderde Eetluft, kwaade Smaak, ruikende A- dem,  FAN DEN PERSIOOP. a6l dem, beflagene Tong, of andere teekenen, eene vergaderde Vuiligheid, niet Wanverteennge, inderdaat, aanwijzen. In dit geval doch, is de voorzigtige ontruiming dier HotTen het eerli, noodige, zonder welke de Maagmiddelen, ter regeling eener goede Verteeringe (§.430;. gee" genoegzaam nut, of wel nadeel zouden kunnen doen; terwijl de, intufchen opgehoudene, bedervende doffe het Lichaam verder zoude doen vervuilen, en ook te eerder, naar de Eerde wegen, de dreigende kwaaie henen lokken. Gevoeglijk kan men hier toe neemen de bederfweerende, en goedkoope Qremor Tartari, tot een of twee Lood, avonds of morgens, of in meer verdeelde giften, tot dat het oogmerk bereikt zij. Het Glaubers-zout, of het En gelszout kan ook alzoo dienen. Die niet tegen Rhabarber is, zal hier in een beknopter Laxeermiddel vinden, dat ook voor zwakkere ingewanden belt gefchikt is, waar van een vierendeel Loods, in 3 of 4 giften gedeeld, en bij tufchen poozen, van een paar uuren, genomen, met een lepel vol van het Trekfel N. 18, of N. 19, daarop, doorgaans wel voldoende zal zijn. Of indien deeze dingen niet genoegzaam , of niet verkieslijk fchijnen, dan moge men neemen de Infufto antifeptica laxans, N. 7, het zij met het Zout, het zij met de TinBura Rbeiaquofa, zoo als in de Geneeswijze §. 111. onderfcheidenlijk is verhandeld; alleen mag dan de G Tragac, uit deezen Laxeerdrank, wel agtergelaaten worden. Sterkere middelen, die in eene kleine gifte Kk 3 vee-  aöa ALGEM, FQORBEHOEDIng veele ontlaftinge maaken, moet men niet gebruiken; hoewel zij, door het gemaklijker inneemen, voorgekeurd worden, bij 't algemeen, en ook veeltijds gemaklijk fchijnen te werken; zij prikkelen echter het Gedarmte te veel, lokken, aldus, ook meer vogten daar na toe, en hiaten' Verzvvakkinge dier deelen na, waarop weder Wanverteeringvolgt, noodzaaklijkheid van nieuwe Ontlaftmiddelen te gebruiken, en ook teffens verminderde Huiduitwaaüeming; alle aanleidingen ter hoofdkwaaie zelve. Dezelfde nadeelige gevolgen ontdaan, na het te veelvuldig, en ontijdig gebruik aller Ontlaftmiddelen, ook van het zagter foort. Het welk de reden is, om welke wij het doorgaand, en niet volllrekt aangeweezen gebruik derzelve , in 't begin deezer Zinfnede, hebben afgekeurd. En deeze opmerking is te noodiger, omdat het dagelijkfch gebruik van Rhabarber, door den beroemden degner, als het eerde en hoogde Behoedmiddel, ernftig is aangedrongen (g); in wel- (g) degner namelijk, eerft den wankelbaaren Grondregel aangenomen hebbende " quod iisdem remediis praefervari debeat , quibus atratur morbus " gaat dus voort, volgens zijn denkbeeld, van het alles afdoend nut der Ontlaftmiddelen in de Geneezinge, ■ nempe monuimus, ut fingulis diebus Ti*0. Roei, vel Rheum cum Nitro fumerent, - - - quem Utique pro primo, primario & omnium optimo, praefervandi remedio habui; & ipfe eandem Tincturam nee quidquam aliud remedium per totum contagionis tempus aflumfi" &c. En, werpt men hem dan tegen, l torpns quittum n$n ejfe movtndum " *— zoo ant-  VAN DEN TERSLOOP. 363 welke fchadelijke leere hij al te veele Navolgers gekreegen heeft, die nog heden, zelfs onder hunne dagelijkfche Behoedmiddelen, altoos Rhabarber, of andere Ontlaftmiddelen mengen; en door wiens gezag, wij bekennen, wel eer, ook al mede gefleept geweeft te zijn, voor dat eigene bevinding en nader inzien in den aart der Ziekte, in het voorgaande onzer Verhandelinge genoegzaam uitgelegd, ons allengs tot andere gedagten had gebragt; volgens welke wij verder, ook gefterkt door het gezag van den voortreflijken stoll, de geduurige Buikontlaftinge, wanneer ze niet, wegens vuile ftoffen, duidlijk gevorderd worde, geenszins als een Voorbehoedmiddel, maar, veeleer, als eene mede-opwekkende oorzaak der Ziekte, hebben geleerd te houden §. xlv. woort hij " Vanus ille metus eft. Pharmaco enim haulto morbus non accitur - - - - fi vero contingat, ut fluxus Dyfentericus pharmacum hauftum infequatur, tune contagium jam intra corpus delituit - - - - hinc tantum abeft, ut evacuans praefervandi gratia adfumtum nocere pojjit, ut potius femper bonum effedtum edere debeat, — Dat kan heeten, zijn Sjftem* getrouw te zijn! Zie zijn Cap. iv. §. Vlll, cum nota t. (b) "Remedium prophylaéticum Dyfenteriae in frequente alvi purgatione fruttra quaefitum eft, hanc enim potius noxiam arbitror, nifi praeiens laburra eandem poscat. Vires enim ventriculi & inteftinoruin, aeftivis calonbus remifllores, crebra purgatio magis frangit; & rheuma tamquam ad partem debiliorem invitat. Oblèrvationes etiam confirmarunt, hanc prophylaxia vanam efie. " Zoo begint stoll zijn Cap. ix. de Propbjlaxi, p. 320.  a6ï AL.GEM. VOORBEHOEDÏtJG §. XLV. Deeze Ontlafting is, bijzonderlijk, dan nog meer noodig, wanneer het blijkt, dat Wormen zich in de Eerfte wegen genefteld hebben; welke wij gezien hebben, dat, fomtijds, zoo algemeen, fen zoo fterk, in deeze Epidemien, zich aldaar kunnen ophouden Cbl. 52. /. 76. > Dit Gedierte toch komt niet, onder de Ziekte, eensklaps, maar moet eenigen tijd hebben, om uit te broeden , of in't gedarmte zich te ontwikkelen, en te vermenigvuldigen, tot zulk eene veelheid, als we, ter aangeh. plaatfe, in de Voorbeelden gezien hebben: hoe zeer wij toedaan, dat zulke Wormgefteldheeden heerichender wijze (epidemicé), en dus uit algemeene oorzaaken, niet ongelijk aanfommige, van die, ook in onze Ziekte, plaats hebben, zich kunnen voordoen; waar van we boven eenige ophelderinge hebben getragt te geeven (bl. 76, jj.) (*"), Wanneer derhalve, behalven de gemelde teekenen, van Vervuiling en Wanverteermge (§. 44.), zich ook verfchijnfelen voordoen, van"Walginge, Weeheid, Buikkrimpingeri, bijzondere Kleur en Aanzien van aangezigt en oogen, en vooral van ontlaftingé eeniger Wormen; dan moet mén, tijdiglijk, zijne Behoedmiddelen daar henen rigten, om ook dit Gedierte uittedrijven, het welke, op zich zei ven ladig en nadeelig, de ziekte, (*) Mén voege hier nog bij de uitgewerkte Verhandelinge over de algemeene Wormgefteldheeden, vin den Zéér Gel. hre. 1. j. v. d. «os, Hifior. Ctnfiit, egid. verminofae &c, §. 18. en verder.  VAN DEN PERSLOOP. 265 te, inrVen zij 'er bijkwame, erger en moeilijker zoude maaken; jaa, moogbjk, haar ook te eerder zoude kunnen aanlokken. Men zal dan weldoen, om bij, of tufchen de aangepreezene Ontlaftmiddelen, zulke Wormmiddelen te gebruiken, welke voor de te vreezene Rottige gelteldheid niet nadeelig zijn, en het Gedarmte niet geweldig prikkelen of fchokken. Hier toe komt, in zodanige ïijdsgefteldheid, grootlijks, in aanmerkinge het gebruik der Minerale Zuuren, in een fterkere maate, dan we,, met oogmerk van Bederfweeringe, reeds hebben aangepreezen (§. 41); dewijl derzelver kragt ook iets bijzonders tegen de Wormen fchijnt te hebben (/jé). Men neeme derhalven 3, 4, of meermaalen daags, 40, 50, of zoo veele druppen van Spir. Vitrioli of Sulph. of van de zuurgemaakte Elixir (§. .43.)» als een paar lepelen vol water zoo zuur maaken, dat zij, met gemak, opgedronken en verdraagen kunnen worden; waar tufchen men, nu en dan, zette hét gebruik van den Rhabarber, iii dier voege als mede is aangeweezen (§. 44.). De Cremor Tartan, wat fterker en aanhoudender gegeeveri, zuu hier ook, om zijn zuur, op nieuw in aanmerkinge kunnen komen, als Ontlat!- en Wormmiddel teffens, . Dit niet voldoende, of niét verkoozen wof. dende, maake men flegts gebruik van het, overLl al (V) Met Waarneemingen beveiligd, door denzoden hre. VAN DEN BOS, %. XCI.  266 ALGEM. VOORBEHOED ING al te bekomene, Semen Santonici, tot i of i Lood, eens of tweemaal daags, met even zooveel Crem. Tart. gemengd, en met Honing, of met den Maagwijn N. 18, ingenomen. Of men gaa liever over, tot het Corfifche Mos, welks fterk wormdrijvend vermogen, zoo in andere gevallen, als bijzonderlijk in deeze Ziekte, nu ook genoegzaam gebleeken is (bl. 5a.); en van welk wij een eenvoudig Voorfchrift zullen geeven, bij N. 20, om driemaalen daags zulk een poeder te neemen, met den Maagwijn; en ook weder de Rhabarber of Crem. Tart. hier tufchen, indien de min genoegzaame ontlading daarom lpreeke: terwijl wij, omtrent de Ontlaftmiddelen, ook hier verder wijzen op het reeds gewaarfchuwde, in 't laatde deel der voorgaande Zinfnede. §. XL VI. IV. DeHtiiduitzvaa/Jèming, eindlijk, moet zorgvuldiglijk, en fpoediglijk, herfteld en bevorderd worden, zoo draa zij, door welke der verhandelde oorzaaken ook, verminderd of onderdrukt ware geworden (§. 40.). Dewijl de hindering en onderdrukking deezer Ontlaltinge, de meed vermogende Opwekkende oorzaak is van allen (§. na.y. is het handhavenen der vrije Uitwaaflèming een nog veel noodiger en gewigtiger punt van Voorbehoedinge, dan dat der Buikontladinge (/). Indien, gevol- gelijk (/) Eenewaarnecming bij zimmermann verdient, om 'sMans gezag, en het aanbelang van dit punt, hier  VAN DEN FERSLOOP. l6j gelijk, de, ter onderhoudinge der uitwaalTcming, aanbevolene voorzorgen van Levensregeling (§. 29-32.) onvoldoende bevonden wo> den , indien men, onverhoeds, dezelve verwaarloosd hebbe, of niet hebbe kunnen in agt neemen: dan zijn , onder de Behoedmiddelen, de zulken van het allergrootft belang, welke, bi']* zonderlijk, die UitwaaJJeming bevorderen en aanzetten; offchoon men dezelven bijna van geenen Schrijver, en althans in lange zoo nadruklijk niet, als de Buikontlaftmiddelen, ter Voorbehoedinge, vinde aangepreezen. Eene nalaating, waar over men, billijk, zich verwonderen moet. Zoo dra derhalve men bewuft zij, van zich bloot gelleld te hebben, aan oorzaaken van gehinderde uitwaaifeminge; en men, daarna, meer of min, gevoelt eene drooge Huid, Huiveringe, Zwaarte en Pijnlijkheid door 't lichaam, of ook de gewoone teekenen van VerkoudinLl 2 ge: nog aangehaald te worden, die mij boven (bl. 244. b.) ontfnapt is. " fierr Dr. Möhrlin bat bemevket, dasz diejenigen gar nicht von der Ruhr befalten worden, oder diefelbe nur fehr leicht hatten, die wenig geëffen .... nicht kalt getrunken, und den Körper in cinen ftarken Ausdünilung, fowol des Tags, als inforïderheit zu Nacht, und im Bette, unterhielten. " Cap. IV. p. 77. Kortlijk, doch kragtig dringt ook de hr. stoll hier op aan, ter plaatfe,"boven, note ƒ, bijgebragf; alwaar hij dus vervolgt"- - lubens fubfcribo, eos potiffimnm dyfent. a fe prohibuifle, qui vitatis diaetae vitiis, &c. diu nociuque non interceptam diaphorefin fuiifent experti - - - hac ego ratione Dyfent, a me meisque fortunate arcebam."  368 ALGEM. VOORBEHOED. ENZ. ge: dan berufte men niet, in flegts vroeg naar bed te gaan, zich wel te dekken, enz. volgens §. xxx, xxxn; maar men neeme ook, terftont, 3 0f 4 Lood Gekt van Vlier ( Rob Samb.J, met een Wijn- of Bier- kandeeltje, drinke vervolgens gedadig een Trekfel van Vlier en Ka. ntilk bloemen, of van Zoethout met'wat Sas/afras; jaa, indien, hier mede', de uïtwaalleming niet genoegzaam zich herftelle, dan neeme men het Uitwaaffem drankje N. 12, of het Zweetpoeder N. 13; volgens de aanwijzinge daar yan te vooren, in onze Geneeswijze, gegeeven (.§• 5- bl. 17.). ^ Maar de Üitwaalferaing dus bevorderd en herfteld zijnde, weeze men indagtig, dat, door deeze vermeerderde ontlaftinge, eene meerdere vatbaarheid na zal blijven voor nieuwe verkoudinge; waar tegens men, derhalve, op zijn hoede moet zijn, door eene verdubbelde oplettenheid, op het hier toe voorgefchreeven Leevens beftuur (§. 28-32.), En dit is al't geene wij meenen, dat, ter Algemeene Voorbehoedinge van den Persloop, behoort, en ook, met goed gevolg, kan, in 't werk geftèld worden; waaromtrent wij rtog eens herinneren, dat het voorgefchreeven goed Leevensbeftuur, het allereerft noodige zij; bij welk de Artfenijen, vooral die yan de derde en vierde Verdeelinge, eene tweede, en niet algemeene plaatfe beflaan, zijnde, in de gevallen, bijna zoo veel als eigenlijke Geneesmiddelen aan te merken, welke, buiten de regte omftandigheeden, meer fchadelijk zijn, dan voordeelig. VAN  BIJZOND. VOORBEHOED* ENZ. 369 IIL VAN DE BIJZONDERE VOORBEHOEDINGE O F HET ONTGAAN DER BESMETTINGE. Dus komenwe, eindlijk, tot het beantwoorden der Vrage, die'er alleen nog overig is, van de drie, welke wij ons, in den allereeriien aanvang van dit Gefchrijf, hadden voorgeiteld, om naar dezelve onzen geheelen arbeid te verdeelen. Zij was deeze: Kan men ook voor Belmettinge zich beveiligen, wanneer men bij, of onder de Zieken, verkeer en moet? Namelijk, de, tot dus verre, voorgedragene Regels van Voorbehoedinge, betreffen het afweeren en ontgaan dier Algemeene oorzaaken, door welke de Ziekte, eerd, en oorfpronglijk kan ontdaan, in elk éenen, op welken die Oorzaaken werken; offchoon 'er nog niets van de Ziekte ergens zich hadde ontdekt (bl. 238). LI 3 Maar  S?o BiyZOND. FOORBEHOBHiNG Maar thans is de vraag, over de Beveiliginge tegens de Voortplanting der, werklijk ontitaane, Ziekte, voor zoo verre zij Aanfteekende, of Befmettende zij; en voor welke, dan, de algemeene Voorbehoeding alleen iemand niet veilig zoude ftellen, tenzij hij ook nog, daarenboven, de gemeenfchap ontweeke van be- fmetlijke voorwerpen (bl. 218.). Welk ontwijken derhalve, omdat het, veeltijds, komen moet bij het voorige algemeene, wij de Bijzondere Voorbehoedinge hebben genoemd. En hier moet ik, voor verder te gaan, eerft terug wijzen op het Onderzoek, dat we' boven, hebben aangelegd, om de al-of niet. Befmetlijkheid onzer Ziekte, zoo als ook den Trap, en de Wegen van haare Befmettinge, in een meer onderfcheidenen dag te ftellen (bl. 215-228.). Welke afhandeling dier ftoffe, eigenlijk, alhier haare regte plaatfe zoude gevonden hebben; indienwe niet verkoozen hadden, in eenen adem af te doen, al't gene wij, uit onze Nafpooringen, ter Ophelderinge van de eigenfchappen der Ziekte, meenden te kunnen opmaaken. Wij zullen dan het aldaar voortgebragte hier gebruiken, alleenlijk ter Toepaflinge, of tot opmaakinge van Regels der bijzondere Voorbehoedinge; eveneens, als we ook gedaan hebben omtrent de algemeene Voorbehoedinge (bl.238.). §. xlvii.  VAN DEN PERSLOOP, 271 §. XLVII. Uit het gemelde Onderzoek, dan genoegzaam gebleeken zijnde, dat de Ziekte niet die algemeene Befmetlijkheid hebbe, noch dezelve zoo verre door de Lucht verfpreide, als de vrees den Menfchen veeltijds doet denken (bl. 222-225): zoo volgt hier uit onmiddelijk, dat ook bet Ontgaan der Befinettinge niet zoo moeilijk, of het vatten der ziekte, langs deezen weg, niet zoo te dugten zij, als men veelal zich inbeeldt. Wij fchroomen, derhalve, niet, in de eerfte plaatfe, vaft te ftellen, dat men de Steden, Dorpen en Plaatfen, waar de Ziekte heerfcht, geruftlijk moge doortrekken, zonder vreeze van aldus beimet te zullen worden. Jaa, dat men ook in de Huizen en Vertrekken, daar Zieken zijn, veiliglijk zich hegeeven kunne, wanneer men in zijnen weg daar kome, of door menfchlijken pligt derwaarts worde geroepen; indien flegts de voorzorgen, nu nader te melden, in agt worden genoomen, en men zich voorts houde aan de voorgefchreevene Algemeene Voorbehoedinge , vooral zich ontdoende van ongepafte vrees en angftvalligheid (bl. 225-228.). §. XLVIII. Dan, dewijl eene angftvallige bekommerdheid zoo hoogft nadeelig is, en zelfs den Menfch vatbaarer maakt voor de Ziekte (§. 39.): zoo zullen, in de tweede plaatfe, zij, die zeer vreesachtig zijn, zich liever van de aangedaane Plaatfen  apa BÏJZOND. FOOKBBHOEHing fin onthoudt», en, zoo zij aldaar woonden, zich afgezonderd houden, of dezelve verlaattn, be*> gcevende zich, zoo lange, op eene andere onbefmette Plaats, vooral zu\k eene, daar, m eene voorige Epidemie-tijd, de ziekte geheerfcht hebbe; om reden, in onze voorgaande ikduiien te vinden (bl. 165. n.). 5. XLIX. Verder, dewijl de Ziekte, wanneer zij be* fmeclijk is, doorgaans eerd tot de Huisgenoten, of allen die bij den Zieken naad verkeeren, pleegt over te gaan, en aldus verder zich te verfpreiden (bl. 220 enz.): zoo is het van het grootfte aanbelang, tegens de eerfte voortplantinge der befmettinge, vooral van de eerfte Zieken, alle mooglijke zorge te gébruiken; dewijl men hier door het dreigend vuur, in zijnen eerden vaart, zal duiten, en de verdere verfpreidinge voorkomen. Men wende derhalve, niet alleen alle de volgende Voorzorgen, vooral bij de eerde Zieken, met de uiterlle zorgvuldigheid en aanhoudenheid aan : maar men zie, ten dien einde, bijzonderlijk en' voor alles, toe, om, tot Oppafjers deezer Zieken, zulke menfchen te neemen, die zeiven de Ziekte, in voorigen tijd, reeds hebben ondergaan, en daar vart zijn gebeterd (bl. 165. m.j. Want dewijl deezen, volgens den uitflag onzer Nalpo'oringen, niet, of althans veel minder, vatbaar Zijn voor nieuwe Befmettinge, inijdc men dus, vrij  VAN DEN PERSLOOP. 373 vrij zeker, de eerfte mooglijke Voortfpruiting der ziekte aan den wortel af (m). En deeze Voorzorge, daar tot nog toe weinig opgelet is, meenen wij zoo wezenlijk en zoo gewigtig te zijn, dat zij ons de fterkfte aanbevelinge fchijne te verdienen; ja ook waardig te zijn, dat zij, door gezag Van de Overigheid, kragtiglijk gehandhaaft worde. §. L. Doch, indien men, ter Oppafjinge der Zieken, geene zulke Gebeterden kan hebben (§. 49.)? dan zal men, om dezelfde reden, dit werk, evenwel, aan geene Oude lieden, of Kinderen overlaaten, maar daar toe Menfchen zoeken van middelbare, dat is van omtrent vijfentwintig tot vijftig, jaaren. 't Heeft toch gebleeken, dat de vatbaarheid voor de Ziekte ook minder is, indien Middelbaren leeftijd (bl. 188.); zoo dat men, door zulke Oppalferen, minder gevaar loope van voortplantinge der Ziekte, dan door Lieden vaii hoogere Jaaren, of door Kinderen; welke ook, behalven hunne meerdere vatbaarheid voor de kwale, daarenboven door dezelve vrij heviger Mm plee- (m) Zulk eene Uitroeping doch, deezer Ziekte, ware gewiflijk te kiezen, boven Inent'mge derzelve: op welke nogthans de Gedagte ook zoude kunnen vallen, uit "hoofde der algemeene gemaklijkheid van andere Ingeente Smetziekten, boven Natuurlijke; en dan, uit hoofde van het doorgaans maar eens verschijnen van dteze Ziekte, in denzelfden Perfoori.  .a?4 BIJZOND, VOORBEHOEDÏNG pleegen aangetaft te worden, en, aangetaft zijnde m grooter getale te fterven (bl. m3, env ƒ Door welke omftandigheid, op nieuw, de Be-" ftnethjkheid, en de Voortplanting der ziekte vermeerderd fchijnen te worden, (bl. 223.). ■ En dit is eene tweede Oplettendheid van aanbelang, op welke men, tot hier toe, niet genoeg gevallen is. §• li. ^ _ Maar, ter verkrijging der volkomene uitwerkinge deezer gewigtige voorzorge (§.40,50.), wordt, daarenboven, vereifcht, dat, buiten de gemelde Oppaffercn, geene andere Perfoonen, uit welke betrekkinge van Vriendfchap of Verwantfchap het ook zij, nader bij deeze Zieken zich legeeoen, of met denzelven naamver verkeeren, dan wij-veroor lofd hebben, in §. xlvii. Anders toch, zoude, door deezen, de gevreesde befmettinge ontfangen en voortgeplant kunnen worden, en dus de eerfte Voorzorg geheel onnut worden. §. Lil. Om verder zulk eene gemeenfchap (§.51.) zekerft voortekomen, is het raadfaam; Vooreerft, dat ik Zieke, is'tmooglijk, in een afgezonderd Vertrek geplaatft worde; of, ten minflen, dat zijn Bed, of Legerflede afgezonderd zij, en, vooral, de Plaats daar hij zijne Ontlaftinge doet; en dat hij, voorts, zich niet begeeve onder het overig Huisgezin,  VAN DEN FERSLO OP, 275 gezin, noch dat iemand derzelve hem nabijkome, veel min met hem in een Bed flaape. Op deeze wijze toch zijn de voorname wegen afgefneeden,.waar langs, gelijk we reeds gezien hebben, en nader zien zullen, befmetting, in dit geval, zich, mooglijk, zoude kunnen verbreiden. $. LUI. Ten tweeden, is het hier toe noodig, dat ook da gemelde Oppajjers zeiven, hoe zeer zij voor zich beveiligd mogten zijn, voor 't vatten van befmettinge, evenwel, daar zij geftadig, en van nabij, in den kring der fmetltoffe verkeeren, dooiden Zieken geduurig te behandelen, derzelver Bedden optemaaken, en alle de Behoeften te beredden, zorgen moeten, dat zij geene werktuigen worden, ter overbrenging^ van bej'mettinge tot anderen. Want, dat Smetftoffe niet flcgts onmiddelijk, maar ook middelijk, door tuichenkomft van een derden, die eerft den Zieken, en daarna de Gezonden aanraakt, kunne overgeplant worden, is, uit het voorbeeld van andere Smetziekten, en ook uit fommige waarneemingen, in deeze zelfde ziekte, ten hoogden waarfchijnlijk (n ). Derhalven, behooren ook de Oppaffers, zoo lange zij geftadig met den Zieken omgaan, bijna zoo als de Zieken, op zekeren afdand van de Gezonden zich te houden, niet van na bij Mm 2 on- (») Vergel. bl. aiö, enz. en stinstra , Geneesk. Corresp, bl. 050.  a?6 BIJZOND. rOORBEHOEDWG onder dezelve verkeerende, en vooral niet dagelijkfcfi onder deezen zich aan tafel zettende, of ter daap nederleggende. Doch indien eene bedendige Afzondering niet aldus kan verkreegen, of uitgehouden worden, gelijk veeltijds het geval is, dan moet, evenwel, die Voorzorg worden gebruikt, dat, ten minden, de Oppaffers niet geduurig af en toe gaan onder het overig Huisgezin. Ten welken einde, 'tgene, ten diende en behoeve van den Zieken, of van de Oppaflers, noodig is, bijeengebragt en bezorgd dient te worden, op eene plaats, daar het altoos, door deezen, gereedelijk kan worden gevonden. En de Oppaflers, zoo vaak zij hun werk verpoozen, of van de Zieken gaan naar elders, zouden altoos de onder dat werk gebruikte Bovenklederen eerd moeten afleggen, andere in de plaatfe neemen (o), zich ter degen afwafchen, en eerd eenigen tijd in de ruime lucht omme wandelen. §. liv. (o) Dit verwiffelen van Klederen is, ik beken het, over al zoo niet uit te voeren, daar de Oppaflers zelden dat verfchiet derzei ven hebben. Daar, evenwel, deeze Voorzorg, in gevalle van waare befmetlijkheid, zeer weezenlijk is, zoo ware het te wenfchen, dat door Openbaare, of andere liefderijke bezorginge, hier in vooral voorzien werde. Mooglijk, zoude het ook voldoende zijn, indiende Oppaflers een linnen Bovenkleed of Overtrekfel over hunne klederen aandeeden, zoo lange zij bij de Zieken waren, en dat weder afleiden, zoo vaak zij van dezelve gingen. Welke linnen Kielen, Voorfchooten, enz. dikwijls gewafchen moeften worden, en in 't Ziekevertrek blijven. Dit zoude, ten roinften , vafl een aanmerklijk voorbehoedfel zijn.  VAN DEN PERSLOOf; 27? §. Liv. Hoedanige voorzorg, in zeker opzigt, ook vooral behoorde genoomen te worden door de Geneesoeffenaaren, wier tegenwoordigheid bij de ergfte Zieken wel het meeft vereifcht wordt; en welke, offchoon zij de Zieken, op verre na, zoo nabij niet behoeven te komen, noch zoo lange daar bij te blijven, als de Oppaflers, nogthans wel eens, door overijling, of verzuim dier voorzigtigheid, die we nader zullen voorftellen eenige fmetftoïïe zouden kunnen medevoeren, en dus, onverhoeds, eene Ziekte, die zij moeiten weeren, ongelukkiglijk verfpreiden. Zij behoorden derhalven zich zeiven deeze, Regels te ftellen. u Hunne gewoone Ziekebezoeken eerft aftedoen, voor dat zij bij die aan den Loop langs gaan; ten minften, als zij met deeze laatften begonnen zijn, niet elders te gaan tufchen beiden, maar die na den anderen at te doen. 2. Na elke Vifite bij een Loop-zieken, hunne handen te wafchen en den mond te fpoelen. 3. Bij het doen deezer Vifitcs een ligten Overrok of Jas, en dien toegeknoopt te hebben, zoo lang zij bij den Zieken zijn; om deezen Jas, na't volbrengen dier Bezoeken, af te leggen, en buiten te doen hangen, vervolgende hun gewoone werk, na zich welgewafchen te hebben, weder in de gewoone kleedinge. Omtrent welke Klederen het toch ook raadfaam zal zijn , dezelve dikwijls te doenluchten, nu en dan te veranderen, en van Linnen te verwisfelen. Gelijk verder, indien de Ziekte laat in Mm 3 Herfft  HTS BIJZOND. rOORBEHOEHiNG HerfB: mogte loopen, geen Geneesheer in een bet'orlTkoln"igen ^ * L^ Oplettendheeden, welke ik niet klein, geluk ze aan fommigen mogen toefchijnen, maar wezenlijk acht; doch tegen welke ik gezien heb vooral te Lande, dat zeer reukelooflijk wordt gezondigd: gelijk, in't algemeen, de llf(f) °P C ni6£ gen°eg fchiJ'nt te val* LV. Omtrent hen die uit de Ziekte herkomen, moet geene mindere behoedzaamheid worden geoefend, om dezelve, onder de gemeene verkeering van t Huisgezin, niet weder toe te laaten, voor dat zij, yan den Persloop wel volkomen herfteld zijnde, alle hunne, onder de ziekte gebruikte, Klederen, zonder eenige uitzondering, eerft hebben afgelegd, hun Lichaam geheel gevvafchen, en geheel zuivere, of nieuwe, linnen en wollene kleding hebben aangedaan; verlaatende voorts, even zorgvuldiglijk hun voorig Bed en Slaapplaats, en daar voor een ander en zuiver -ried verwilfelende. ^ LVI 00 Wij hadden in 1779, in ons Advijt ter Voorbehoedinge, aan de Ed. Agtb. Magiftraat van Harderwijk wegens Stads-Doctoren, overgegeeven, ook van dit punt eenige meldinge gemaakt. Doch dit ™1« weet niet om welke reden, met nog iets meer, mtgelaaten in het alhier gedrukt ExtraótMvsjr; dat toen ook elders nagedrukt, en te vinden is, in de Geneesk. Jaarb. 11. b. bl. 366, env, ZOO als ook in de Nederl. Jaarboeken, Jan.i/üo.  VAN DEN PERSLOOP; «79 §. LVI. Door het aanwenden van alle zodanige voorzorgen • tegen het onverhoedfch overbrengen van Befmettinge (§. 51-55.)» agten wij» dat men, midlijkerwijze, voor dezelve genoegzaam beveiligd zal zijn, en even gerultehjk, als in §. XLvii. is voorgefteld, in Plaatfen en Huizen, daar Zieken zijn, verkeeren mogen, onder het in agt neemen der meer bijzondere punten van Voorbehoedinge, die nu volgen moeten. Wij merken alleenlijk nog aan, dat de, thans gemelde, Voorzorgen wel van het allergewigtigft. aanbelang zijn omtrent de Eerfte zieken, voor welke wij dezelve, in de eerfte plaatfe, hadden ingerigt (§. 49 ): maar zij moeten doch ook omtrent alle de volgenden, wanneer de Ziekte, onverhoopt, zich verbreid hebbe, in agt genoofnen, en fteeds aangehouden worden, door den geheelen tijd, in welken de Ziekte blijft heerfchen; om aldus het mogelijk mededeelen van Smetlloffe aan de Vrijgebleevenen, fteeds, hoe meer zoo beter, voortekomen. §. LVII. Dusverre dan gehandeld hebbende van de Voorzorgen, omtrent de algemeenere voortplanting, en de middelijke verfpreiding der Befmettinge, tegen welke men minft op zijn hoede pleegt te zijn: is 'er nog een gewigtig deel overig, der bijzondere Voorbehoedinge, 't welk het vermij-  a8o BIJZOND. V00RBEH0ED1NG mijden der onmiddelijke, en meer kenbaare Befmettinge betreft. Aan deeze onmiddelijke Befmettinge zijn zij, boven anderen, bloot gefield, die met de Zieken meer van nabij verkeeren moeten, om hen de zoo noodige hulp en bereddinge toe te brengen (§. 53, 54.); of fchoon ook anderen, indien de reeds voorgeilelde Voorzorgen niet worden in agt genomen, door dezelve kunnen worden getroffen. Weshalven hetnogvan zeergroot belang is, om ook de wijze van Beveiliging voor deeze onmiddelijke Befmettinge natefpooren, door bijzonderlijk te letten op de Wegen en Wijze, langs welke de Smetfloffe uit het aangedane lichaam zich verfpreiden, en tot een ander overgaan kan; waar toe boven reeds eenige aanleiding is gegeeven (bl. 224J. §. LVIIL, De 4fèangftofen3 of uitwerpfelen van den Buik, zijn, volgens alle Waarneemeren, en volgens de famendemming der gemeende ündervindinge, de voornaame zitplaats en het vrugrbaard broeined der Smetdolfe; zoo dra 'er befmetlijkheid bij den zieken plaats hebbe. En 't zijn niet zoo zeer deeze Stoffen zelve, of, niet deeze alleen, maar vooral ook haare bederflijke uitvloeifelen, of UitwaalJemmg, aan welke men de voortfmetting der ziekte toefchrijft. (q) Men heeft, naamlijk, meermaalen waarge- noo- (?) Te vooren, is dit Onderwerp breedvoeriger ter  VAN VEN PERSLOOP. 281 noomen, dat, na het zitten van Gezonden boven den Afgang, door een Zieken, in een Gemak of elders, geloosd, en dus, alleen na het vatten van het Uitgewaaflemde, zonder aanraakinge der Stoffe zelve, de ziekte zij gevolgd. Voorts doet het hier weinig ter zaake, of deeze Uitvloeifelen den Gezonden helmetten, alleen door haare werking op het ontbloote Onderlichaam; of alleen door Inademing dier in de lucht verfpreide damp; of door haare vermenging met het Speekfel; of anderszins, 't Is genoeg, dat, tot het ontgaan der onmidlijke befmettinge, ongetwijffeld en voor alles, behoor e. het vermijden van den Afgang en zijne Uitvloeifelen. En laatenwe nu zien, hoe dit beft gefchiede. §. LIX. Tot dit oogmerk, zal de Zieke, niet alleen, zich altoos zorgvuldiglijk onthouden, van op het algemeen Gemak zijne Ontlaftinge te doen (§. 52): maar de Pot, waar in hij zich ontlaft, zal ook nooit in zulk eene algemeene Plaats uitgeworpen mogen worden; doch in een diep gegraaven gat, of eene andere afgezonderde plaatfe, geledigd, en de Afgang voort, met eenige aarde, wel bedekt worden. De befte en teffens gemaklijkfte inrigting, omtrent dit ftuk, agt ik deeze te zijn : dat, zoodra en zoo dikwijls de Lijder hebbe afgegaan, en bit, telkens, de vuiligheid van zijn lichaam Nn met onderzoek gebragt, Bladz. 217. en verv.; bijzonderlijk wijzen wij hier op ons eerfte Befluit, bl. 224.  ««2 BiyzOKD. F00RSEH0ED7N5. met papier btth afgevaagd, om ziin ei,™, i ■ nen cn lied mer „of mJ, Lefc,^ S]f daar na, ,,nft ds> ^ ^ ™^ haare Ui.w.aOerning itt tdwTn^ Op die wijze, kunnen ook de Uitwerofelen ^d?e na ui^worPen en uit- ll'er z - 1,1 VV,ederte^ gebragt; vei- potmet afgang dekte; wanneer, doorheTrfdt?. ken, en het telkens behandelen, of ook tta £denvr^ leien vrij ligt verlpreid zouden kunnen worden. & LX. Ookkan, na het telkens inwerpen van Zand de Pot, veiliger, des noods, eenieen tiid in V 7 kevertreknno-flnor, kr- *C11 "Ju in tZie- *j £. welke Ln'n^'o J,U|SX'"» fchumng aan, dagelijks zie, gebeuren n,™ mgvuldigheid, nameliik d,r rwi n- me' de kleinheid derzei™ mVken rfïfITb en rctawelhaaave^eeroInltLXd?,; Af-  VAN VEN FERSLOOV. 203 Afgang te gaan uitwerpen; te meer, daar, vooral in de Steden, hier toe niet altoos een gefchikte plaats, buiten huis, voor handen is. Dieshalve laaten zij, veelal, den Pot liaan, zetten hem om eenen hoek, onder een ftoel, of op de beddeplank, zoo dat ik, in het doen mijner Vifites, dikwijls verfchnkt geworden ben , van deeze affchuwlijke ftoffe, onverhoeds, zoo na voor mij te hebben gehad. Het gevaar van befmettinge hier uit, zou doch, door dit telkens inwerpen van Zand, weggenoomen, of, ten minden, zeer verminderd worden. En, dewijl men in de Ziekekameren altoos voorraad van Azijn bij der hand zal hebben (§. 41), zal men, daaren buven, wel doen, van, over het zand in den pot, nu en dan wat Azijn te gieten, inzonderheid, als de Pot moet uitgedraagen worden. §. LXI. Eene uitzondering valt'er, op dit, telkens, aanllonds zand werpen in den Pot (§. 59.). Namelijk, als de Afgang vertoond moet worden aan den Geneesoejfenaar, gelijk, ten minden, een en andermaal 's daags dient te gefchieden; doch, dan zal men een weinig dier Stofle, dat hier toe genoeg is, in een pot met een wel fluitend Dek* zei, van Steen of Tin, vergaderen, buiten huis zetten, en buiten de Zon, en het zelve aldus tot het oogmerk bevvaaren; doch, voort na dit onderzoek, zal men 'er ook Zand op werpen, en mede handelen, zoo als van de overige uitwerpfelen is aanbevolen. Nn a £• lxit.  A*?4 BIJZOND, V00RBBH0BD1NQ §• LXII. . Omtrent de andere Ontladingen der Zieken «betnH^Uijfc te hepaalen , 0f dez vfJ "g Mh S\fIm°,S? h6bben' e"hoe verre dfc zich u.tdrekke. 't Is nogthans, onder dit ffe vSjïïirw^f» Ve,'lfgft' °™^ent deeze^. S uiklrT ;PfeVen'.0°k Zulke voorzorgen te fvïen * °f ZU * inderdaat' bef^etIiik ^DTndSnbIVeItn Wi,': dM V00ral Braai. voorrad /vS ^a ln den loop der ziekte eenslbtó W°t ^noornen, en, even- z£en door ïef' Z0° ?ak Zij mec Zweet de' zieken door het aanraaken van eenie deel vin ldk ÏV ^ zorgvuldig- welke naaf denT ^ Lijderen » 1 AfSanS. voor meeft befmet- tende van veelen, wordt gehouden- iai L ™en ook de Pis mch het S%e\^anf A**, om ook daar van, bij mogeufkheld geene nadeehge uitvloeifelen aftewagtei ,r>)' Cr) "Credibile ed" zegt straat »»«m„; Witamer, und der ,m rchltanutaV'  VAN BEN FERSLOOP*. 385 §. LXIII. Dewijl, door de Uitvloeifelen of uitdampinge van alle deeze Ontlastftoffen (§. 62.), maar voornaamlijk, en meeft van allen, van den Af' gang der zieken (§. 5&0> de Lucht, wel niet zeer verre af (§. 47.)» m2ar doch, zoo verre zij den Zieken, of de Uitwerpfelen, van nabij omringt , meer en min, beladen zal kunnen zijn met eenige Smetftoffe; te meer, daar hier tegen de noodige zorg niet altoos wordt gedraagen: zoo volgt het, dat de verkeering in den eigenen Dampkring, of in den naaften omtrek 000 den Zieken, en vooral van de Uitwerpfelen, niet veilig te agten zij; ten zij daar toe nog de volgende voorzorgen worden in agt genoomen. Men zal de Ziekekarner zoo luchtig houden, als, zonder koude of togt vatten, van den Zieken zeiven, of ook van zijnen Oppaifer, mooglijkzij. Ten dien einde, zal men, over dag, wanneer het weder niet al te guur of vogtig is, doorgaans, een of meer Venfters, of de Buitendeur open hebben; en 's nachts, een Binnendeur, vooral indien het Vertrek niet ruim is; ook moet de Schoorfteen niet toegeftopt zijn, zoo, om geftadig doorvloed van lucht te hebben in 't vertrek, alsook, om, nu en dan, ter zuivering der lucht, voornaamlijk bij vogtig weder, een ligt en droog hout- of turf-vuurtje te kunnen doen branden. Nn 3 M der Ruhr, pag. 7$. Vergelijk hier mede ons tweede gefluit, over de Wegen en Wijze van Befmetlijkheid, dat we, boven, hebben opgemaakt, bladz. 224.  386 BIJZOND. foor be hoe Ding Al welk doorfpoelen, en verbeteren van Lucht men inzonderheid, ook dan zal doen, wanneer de Afgang eenigen (tank mogte verfpreid hebben; wanneer het Bedde afeehaald is; en wanneer het Vertrek wordt fchoon gemaakt: welk Jchoonmaken ook dikwijls gefchieden moet, zonder echter veel water te plengen. Ook zal men, vooral bij heete en drooge tijden, geduurig Azijn fprengen door de Kamer, of, als dit niet voldoet om een frilche Lucht te verkrijgen, den Azijn doen kooken in een open pannetje, of denzelven Horten op een heet gemaakten fleen of ijzeren Mfchfchop, om dus den zuuren waaifem beter te verfpreiden, ook in het Bed van den Lijder. Het aanfteeken van een weinig Buskruid hebbenvve insgelijks hier toe aangepreezen; welk Jbuskrmdook, bekwaamlijk, met Azijn tot een droogachtig deeg gemaakt, en dus langzaamer afgebiand kan worden (s). > Bij vogtig weer, en in vogtige Vertrekken, is t goed, eens te wierooken; ook Kamfer te jtrooijen. En zulk Dampen moet met Luchten, nu en dan, verwilTeld' worden, teffens, zoo als gezegd is, wel gezorgd, dat ondertufchen de Lijder voor Togt en Wind befchut zij. Door hoedanige Voorzorgen, wij meenen, dat het verkeeren, ook in de Ziekekameren zelve, (t) Volgens het Advkt, op order der HH. Staaten van Utrecht ontworpen, en gedrukt in 1779, bl. 1.  VAN DEN VERSLOOP; a8? ve voor hen, wien menfchlijke pligt daar roept, van alle verdere vrees voor befmettinge ontheven kan worden, en, veel meer nog, de veiligheid verzekerd, eener verkeennge op zekeren afitand, welke wij, in §. xlvü en lvi, in talgemeen reeds beweerd hebben. §. lxiv. Het Linnen, verder, en de Klederen, die de zieke aan heeft, gelijk ook het Linnen en bed, of Stroo, daar hy op ligt, zullen, natuurlijk, noe veel meer Nnetüoffe kunnen vatten dan de Lucht a 63.); niet alleen door de Uitwaaflermng van het Lichaam, dat zij onmidlijk omvangen! maar ook wegens den Afgang en de VuiÜgheeden, waarmede dezelve, toevalhglnk, bemorft kunnen zijn geworden. In bet behandelen, derhalven, van Klederen, en van Bed, moet de meefte voorzigtigheid worden gebruikt. _ 't Spreekr geheel van zeiven , dat niemand zich onderwinden moet, door zieken gebruikte Klederen aan te doen, of op, door hen bellaapene, Bedden zich neder te leggen, ten zij dezelve, na't afloopen der Ziekte, zeer langen tijd eerd gelucht, gezwaveld, gezuiverd of gewafchen zijn. Doch dc Veeren uit de Bedden moeten als dan , zonder uitzondering, voort begraaven of verbrand worden; zoo ook vooral het vuüè Stroo, 'twelk pringle, te regt, voor zeer befmetlijk houdt (f> r«er ft) " The foul draw becomes very inteöious" zegt dees Waarneemer f. 264.  s8B BIJZOND. VOORBEHOED ING Eer de Bedden der Zieken, dagelijks, afeehaald worden, moet deeze Voorzorg worden gebruikt; datze, niet opgeflagene Dekens, en opengeichovene Gordijnen, ('t welk de Zieke doorgaans zelf, bij het verlaaten van zijn bed, zal kunnen doen) zoolange liggen, dat alles koud geworden zij, terwijl ondertufchen de Beddede ter degen doorgelucht worde , en Azijndamp rijkelijk verfpreid; waarna het afnaaien haadfi kan gefchieden, en het Bed, lang genoeg, onder het luchten van't Vertrek ($. 62.), gelegen hebbende, onbelchroomd weder opgemaakt zal kunnen worden. Ket vuile Linnen, èn de kleeren, moeten ook haad.g toegeflagen, en, zonder veel behandelen, naar buiten gebragt worden, tot dat alles welkoud zij, dan met een houten gavel in ruim water gezet en dit na een geruimen tijd, op een afzonderlijke plaats, afgegooten worden; waar na, eindnjk, het Linnen ter wafch mag worden gezonden. $. lxv. Volgens al welk bijgebragte (§.58-64.), wiï meenen, dat ook de overige en meer bijzondere takken, van noodzaaklijken Bijltand en Bereddin«e deezer Lijderen, voorzigtiglijk geregeld zullen kunnen worden; in welker meer wijdloopige uitlegginge wij niet verder rreden kunnen; achtende daarenboven, dat, uit deeze ftaalen, genoegzaam blijke, hoe men, inde overige Verrigtingen, ook die het meelt gevaar van Befmettinge fchijnen mede te brengen, op de veiligite wijze, zich kunne  VAN DEN PE11SL00P. 2U9 ne verhouden, 't Welk ter aanmoedinge moge dienen, om, in deeze verdienftelijke daaden van Menfchlijkheid, zich niet onmenfchlijk te onttrekken, en ter aanwijzing, om ook niet roekelooslijk, ofonnoodig, zich bloot te ftellen. §. LXVI. Doch'er zijn nog eenige zaaken, ter bijzondere Voorbehoedinge, in agt te neemen, vooral wanneer men bij de Zieken van nabij verkeert, of hen bedient, welke wij nu nog kortlijk, en naar vervolg, hier zullen bijvoegen. i°. Dat men niet nugter, dat is zonder ontbeeten of iets gegeeten te hebben, bij de Zieken verkeer e; maar dat men ook, inzonderheid wanneer het gevaar van befmettinge aanmerklijk fchijnt te zijn, vooraf iets bederfweerends (§. 41. 42 ), of ook maagjlerkends (§. 43 J neeme, en in de maate en hoedanigheid van Spijs en Drank, nu vooral, lette op de voor gemelde Regels (§. 36. 37.). co. Dat men ook, inzonderheid nu, zijnen flaap niet bekorte (§. 38.), door meer dan eens, agter den ander, te waaken, indien men overdag niet weer uitgeflapen hebbe. Dit behoort, derhalven , nooit aan de Oppaflers gevergd te worden, die daarom elkander geduurig moeten afwiflelen; wel in agt neemende het hierbij aanbevolene (§. 53 ). Oo 3°. Dat  ago BIJZOND, VOORBEHOEDING 3°. Dat men zich ook nu op geenerleije wijze afmatte, door eenige vermoeijinge of ongeregeldheid; ook niet, door, op zoo'n tijd, buikzuiverende middelen, die wat derk zijn, te neemen (§. 44. 45.),- noch, door 'm fterke aandoeningen, vooral van kommer, vrees of granuchap, zich toe te geeven f§. 39.J. 40. Dat men, voorts, alle de Regels der algemeene Voorbehoedinge (§ 27 — 46.J nu getrouwelijk en zorgvuldig nahme ■ hoe zeer men, buiten deeze omdandigheid, ook geneigd mogte zijn, zich in 't een en ander wat ruim bot te vieren. 5°. Dat men zijn Speekfel niet doorflikke, maar telkens uitwerpe, zoo lange men bij den Zieken is, om dus niet, mooglijk, eenige Smetdoffe mede naar binnen te laaten gaan. fj°. Dat men, om dezelfde reden, niets eete noch drinke in het Ziekevertrek, maar daar toe altoos gaa in een ander vertrek, of huis. 70. Dat men ook vooral niet inademe, wanneer men kort bij den Zieken is, inzonderheid als men onder 't bereik van deszelfs Adem en Üitwaafleminge komt (§.62.). Men haale, als men zoo nabij moet komen, vooraf zijnen adem ruim, dat is, men neeme voorraad van Lucht, en dus al zagtjens uitademende, althans met inademende, doe men zijne zaak fpoedig «f; bij voorb., het bezien van de Tong, of eenig  VAN BEN PERSLOOP. 091 eenig ander deel des Lichaams; waar na men voort weder te rug kan gaan. De Oppaflers, wanneer zij den Zieken moeten opbeuren of verleggen, zullen hetzelfde in agt neemen, of bun aangezigt op zijde afwenden, zoo vaak zij' moeten inademen. 8°. Bij bet bezien, en verdraagen, van den Afgang, moet dezelfde oplettendheid worden gebruikt. 90. De Oppaffers, wanneer zij den Zieken moeten behandelen, of de Bedden opmaaken, zullen altoos zorgvuldigliik hun Bovenkleed toedoen, of,^ 'tgene beter is, hun Overtrekjel, 't zij Kiel, of Voorfchoot (§. 53. o.j; en, na dit werk, ook deeze Kleeren verluchten; 'twelk men, daarenboven, bij alle gelegenheeden, niet te veel kan aanbevelen. io«. Met deeze voorzorg, is het ook nog veiligft, als men, wat lang, dicht bij den Zieken heeft moeten zijn, of hem behandelen, dat men, voort daarop, zijn mond en keel uitfpoele, met Azijn en water, behalven dat men ook zijn Aangezigt en Handen zal wafchen, en eens in de Lucht zich gaan verademen C$.62, 53.)- n°. Tegen het gebruiken van Klederen, en liggen op bedden van Zieken, hebben we gewaarfchowd (§.64.); doch, dewijl het veiliger is, de zorg tegen befmettinge wat ruimer te nee- Oo 2 n:cn,  292 BIJZOND. VOORBEHOEDING men, dan niet ruim genoeg: zoo zal men zich ook zvagten, van raakelings aan den zieken, of aan zijn Bed, te gaan neder zitten, of op den Stoel, dien hij gewoon is te bezitten, of opzijne voor 't bed leggende Kleeren. 12°. Voelt men eenige de minde Ongefteldheid, de eerfte beginfelen moeten, vooral in deeze omHandigheid, aanftonds te keer gegaan worden, naar aanwijzing onzer, in't eerite Deel voorgedraagene, Geneesivijze', doch wel in agt neemende de waarfchuwinge, tegen het verkeerd gebruik der Ontlaftmiddelen (§. 44. bl. 262,263.), en de nadruklijke aanbevelinge, ter bevordering der Huiduitzvaaffeminge (% 46.), zoo dra daar aan iets hapere. 5. lxvii. Gewoonlijk wordt veel belang gefield, dat men, onder't verkeeren bij de Zieken, iets welriekends in den mond hebbe of kaauwe. De bedoeling hier van is tweederlei. Vooreerft, om, door het kaauwen van iets prikkelends, het fpeekfel uit te lokken, en te meer uitte werpen, volgens §. Lxvr. n. 5. Daar toe wordt gebruikt Angelica wortel, Oranj'eCchïï, Myrrhe, of diergelijks , ook dient hier mede toe het Tabakrooken. Op welk doen, te vooren ook door ons zeiven aaugepreezen («.), wij, (») ExtraB-Advijs van 17^9, Bladz. 4;  VAN VEN PERSLOOP. 293 wij, bij nadere bezinning, dit aan te merken vinden. Dat, op deeze wijze, ligt te veel bpeekfel kan worden uitgelokt, en een nuttig vogt verfpild, waar door de .spijsverteering, met nadeelige gevolgen, gekrenkt kan worden: terwijl het oogmerk flegts moet zijn, om het Speekfel dat van zelf in den mond vloeit, omdat het eenige fmetftoffe aan zou kunnen getrokken hebben, niet door te dikken, maar het uit te werpen; zijnde het geheel onnoodig, en ligt fchadelijk, om zich een ongewoonen lueekfelvloed te verwekken, duor fcherpe en heete kaauwmiddelen; dewijl men niet hoeft uit te fpuwen, als'er geen fpeekfelin den mond komt; en het enkel uitfpoelen van den mond, te vooren aangepreezen, ter zuivering deszelven genoeg zoude zijn. De tweede bedoeling is, den kwaaden lucht, van den Zieken of Afgang, ook dus te verbeteren, of min fchadelijk voor zich zeiven te maaken. Doch deeze uitwerking is, ten minften, onzeker; terwijl het te vreezen is, dat men, door geftadiglijk fterke geuren in mond en neus te neemen, minder in ftaat zal zijn, om kwaaden lucht bijtijds gewaar te worden, en zich daar voor, naar vereifch, te hoeden. Dus meenenwij, dat men het, bij de voorzorgen daar even aangepreezen (§. 66J, veiliglnk kan laaten beruften: terwijl we, indien, daarbij, doch eenig Mondmiddel verkoozen worde de minft prikkelende raaden zouden, ge. Hik b. v. de Myrrbe, of een verfch afgefneeJ Oo 3 defl  »94 BIJ ZOND. rOORBEHOEDïNG den takje.Salie (vj; en, om den mond en reuk ven, ftaaigre des quatre enz., doch 't welk met te vee] moet gelchiedeii. Tabakrooken, voor die er aan gewoon zijn, is ook niet afte keuren. %. lxviii. Hoe verre de Lijken, van die aan de ziekte overlijden, meer of minder befmetlijk zijn dan de Leevende zieken, fchijnt mij nog n et Senoeg bepaald te zijn. Voor de belhfethjïhffd der Lijken zijn echter flerke voorbeelden (w ) • riZfeii £ene T^flbaare re^el van voorzig.' 2? / ' T/' Ulkm niet te ontkleeds; maar Jpoedig te kiften; de Kiften ten eerften wél di£ te doen toefluiten; en de Begraafenis zoo zeer L7,'ianeU a'S l1100§lijk ZI'J' borgende voorts flat de Graven diep zijn, dat'er veel Aarde oö. geivorpen worde, en dat de Begraafeniflèn liever met gefchieden /* JDrto- 4/ g^J Zelfs zoude ik, vooral in warme tijden, aanbevolen willen hebben, om het Liik mde Kift, voor het fluiten van dezelve onder en over met Zand te bedekken, dat met Azifn doortrokken zij, of wel daar mede de Kift te vulen; om ook dus de verfpreiding der kwaade lucht nog meer te bedwingen. Kwaaue %* lxix. (w) Volgens 't voorbeeld van den hr. stinstradie deeze, boven Munte en Rosmrijn ïs min eï^rSer/0^ GemeSk' «55 («) STINSTRA GW. Cmt*. bl. 945,946.  VAN DEN TERSLOOP» 395 §. LXIX. Met deeze voorzorg, zoude ik geene befmetting duchten van een Lijkgevolg; te minder, omdat het Smetgif deezer Kwale niet zoo vlugtig fchijntte zijn, dat het, door de lucht verfpreid, zijne kragt oeffenen kunne (§. 47 enz ) En dus zoude ik van gedagten zijn, dat men de overgebleevene Vrienden het billijk genoegen laaten moge, van deeze gewaande eere aan den Overledenen niet bekort te zien; en dat, derhal ven, de openbare Bevelen op dit punt vooral niet meer, omtrent deeze Geftorvenen, te pas komen, dan omtrent Overledenen aan Rotkoortfen, Kinderziekte, enz. Maar de Lijklakens, die eenigen tijd over de Kift gelegen hebben, of over het Graf, gelijk te Lande gebruiklijk is, moet men mijden, en behandelen even als de Klederen der Zieken ^Voorts, om dat, van den Dood tot de Uitvaart, het luchten en zuiveren van Ziekenkamer en Huis niet zoo geregeld pleegt te gaan (§ 63.); zoo z^ men tjet Lijkgw°lg niet in Huis ontfangen, veel min, aldaar, op eenig onthaal toeven mogen. §. LXX. Na alle welke voorgeftelde bijzonderheeden van Voorbehoedinge, uit welke de overige genoeg verftaan zullen worden, vinden wij een gevoeglijk dot in de gepafte Aanmerking van den hre.  «96 Biyzovtv. FOORBÉHOED/ng hre. zimmermann , welke na genoeg overeenkomt, met het gene wij, te vooren, ten befluite der Regels van algemeene Voorbehoedinge G; 39-); hebben voorgedraagen. "ia 't algemeen, zegt Hij, is het in den Persloop, zoo als in alle Volkziekten, een der befte, maar ook een der zwaarfte Behoedmiddelen, niet te vreezen. Want de Angftigheid is fchadelijker, dan de allerflimfte toeftand der Lucht, zij doet de heerfchende Ziekte hegten op de Gezonden, en doodt zeer dikwijls den Zieken f». (*) v. d. Rubr, Cap. iv. p. 78. VOOR-  297 VOORSCHRIFTEN VAN EENIGE EENVOUDIGE EN MIN-KOSTBAARE GENEESMIDDELEN, op welke in V voorgaande geweezen wordt. jV. i. ijc. Rad. Ipecac. Dr. fi-Scr. ij. Sal Polychr. Gr. x. Aqu. Menth. Dr. vj. M. F Haujl. D. 0 iV. 2. ty. Rad. Ipecac. >SVr. j. Tarc. emec. Gr. j-ij. Aqu. Menen. Unc. (S. M. F. Haufl. D. Pp jV. 3.  N. 3. Rad. Tpecac. Gr. xxxij. Sacch. alb. Gr. xxviij. M. divid. ïn Pulv. N. viij. iV. 4. Laud. liqu. Syd. Gt. x-xx. Spir. Nitr. dulc. Scr. j. Aq. Rofar. J7w. 0. Af. ,P. Z>. iV. 5. R:. Laud. liqu. Syd. Dr. j. Spir. Nitr. dulc. Scr. ij. Syr. Limon. Unc. & Aqu. Rofar. Unc. vj. N. 6. Bz. Opii puri Gr. iüj. Spir. Nitr. dulc. Scr. ij. Syr. Limon. L7«c. /3. Aqu. Rofar. Cfo. vj. M. D. N. 7.  299 N. 7- ijc. Frucl. Tamarind. Unc. j. Cort. Cafcarill. Dr. j. Infund. Aqu. ferv. ad Colat. U/ïc. viij, dijfohe Mannae eleél. Unc. ij. Gumm. Tragac. Dr. & Sal. Glaub. vel Ebf. Z)r. iij. M. 0 JV. 8. ^. Rhei eleét. Unc. j. Cort. Aurant. Dr. jj3. Aqu. calid. Unc. viij. claufo, diger. tap/de p^r nocJem, & Z). Colat ura. S. Tinei. Rhei aquofa. (*) O JV. 9- Gumm. Tragacanth. Scr. \\-Dr.\. folve Aqu. coqu. Unc. vj. at fit Mucilago. Pp 2 N. io. (*) In 't wezenlijke niet veranderd van het gewone Voorfchrift, doch eenvoudiger, en niet min kragtig.  N. ta Rad. Saleb. Scr. ij - Dr. j. folve Aqu. coqu. C/w. vj. ut fit MuciJago. IV. n. ty. Gumm. Arab. Unc. iij-iiij. folve Aqil. coqu. £7/wr. yj. y/£ MuciJago. IV. 12. Spir. Minder. Dr. vj. Liqu. anod. min. Gt. xx. Laud. liq. S. Gt. vj. Syr. Pap. alb. Dr. j. Aqu. purae Dr. vj. M F. .#*«/?. IV. 13. 9:. Sal. Polychr. GV. xvj. Rad. Ipecac. Üpii pur. ana Gr. ij. M. F. pulv. pro dofi. S. Pulvis Doven", (f) N. 14. (t) Dezelfde opheldering geld: ook hier.  2V. 14. fy. Theriacae Unc. j-jfr Extend. craffiuscule ad Alutam erbkular. cui antea ittitum fit Empl. Diapalm, q. s. f. Scuturn abdominale. S» N. 15. fy. Cort. Salicis alb. Unc. ij. Inf. per notl. Aquae q. s. 6f mam coqu. per horam ad Colat. Unc. xx vel xvj. cui calid. inmifc. Gumm. Tragac. Scr. iiij. Syr'up. Alth. L%. j. Cort. Aur. Unc. fë. IX iV. 16. R-. Cort. Peruv. opt. Unc. ij. Inf. per notl. Aquae s. ut mam coqu. per horam, ad Colat. Unc xx vel xvj. . Pp 3 N. 17  3<* N. i? 9=. Laad pur. Gr. x. Gumm. Tragac. Scr. ij. Sacchar. alb. Dr. iij. Subig. & Joh. Aqu. ferv. Unc. x. add. Spir. Sulph. p. c. q. s. ad modicum acorem. D. ® N. 18. 9=» Rad. Helen. Unc. j. Summit. Centaur, min. D. iij. Cort. Cafcarill. Dr. j/3. (vel Cort. Aurant. Dr. ij.} M. F. pulv. grosf. N. 19. Cort. Peruv. opt. Unc. jfi. —— Aurant. Dr. iij. (vel Rad. Serpent. Virg. Dr. jA ® iV. 20. Mufc. Leminthochort. Unc. j. Sal. Polychr. Dr. ij. Siccat. redig. in pulv. N. xxnij. AAN-  N. S. Het Aanhangfel en de Bijlage op dit Werkjen zullen, zoo dra de tijd bet toelaat, volgen, en, met deeze Verhandelingen niet meer dan één Boekdeel uitmaaken. Dan zal de Boekbinder dit blaadje wegsnijden.