D Ë
HEERSCHENDË
PERSLOOP,
(DTSENTER IA EPIDEMICA')
die
iN DE LAATSTE JAAREN, VOORAL IN 17ö3.
DE PROVINCIE van GELDERLAND
fel getroffen heeft,
nagespoord, inzonderheid op ii £ t QUARTIER
van veluwen,
e n
Ten gemeenen nutte verhandeld*
door
MATTHIAS VAN GE UNS.
arciiiater dier provincie en profes-1 sor der geneeskunde aan ha are academie, enz.
MET EEN AANHANGSEL EN BTLAG£,
hip p o c
Te harderwijk, bij j. m o o j e ni e n
TE amsterdam, bij W. H O L T R O Pi
j784,
aan db
EDEjLMQGENBE HEEREN
S T A A T El
des
HEMOGDOMS GELKJE
e n
GHAAFSCHAPS ZUTPPEN.
EDEL MOGENDE HEEREN!
Vol gens de vrijheid mij vergund, neem ik thans de eere, uwered. mog. aantebieden een Werkjen, met welk, hoe * 2 ge-
co
gering ook van gedaante, ik durf ver* fchijnen onder het oog der hooge en wetgeevende Magten vanonsLandfchap, om 't aanbelang van het Onderwerp zel^ ven-
Dewijl toch het handhavenen van den Welvaart en de Voorrcgten der Ingezete* ren het gewigtigst en roemrijkst voorwerp is uwer vermogende Landsvadeilijke zorgen ; en dewijl, in dien algemeenen welvaart, de inftandhouding van den Lichaamlijken welftand en de beveiliging voor Ziekten, welke dennuttigftenBurger onverhoeds ter neder werpen , en vaak, met het Leeven, het genot van alle aardfche Voorrechten in eens tragten aftefnijden, een zeer groot en gewigtig aandeel hebben; zoo vlei ik mij, dat mijne ernftige poogingen, ter naaukeuriger kennisfe, en, mogte het zijn, gelukkiger BeJiandeKnge eener algemeene, wreede,cn zeer yerderflijke Volksziekte, die, in ons
Ge-
C 5 }
Gewest, thans meer dan ooit fchijnt te hebben post gevat, aan uwe edelmog. niet onaangenaam zullen zijn, hoe onvolkomen de uitvoering dan ook moge weezen.
Een Volksgeesfel, edelmog. h e eren, van welken ik, in deeze Bladen, niet alleen heb doen zien, dat hij, onlangs , een fchroomlijk aantal van zeer vee* Je Duizenden onzer Gewestgenooten fel geteisterd hebbe; maar welke ook, naar eene niet onmaatige begrooting, in den voorledenen jaare 1783 , in bijna vier maanden tijcis, aan deeze Provincie alleen, eene Ontvolking tocgebragt hebbe van niet veel minder dan vier Buizend Zielen. „ Een Nederlage, gelijk ik andermaal moge zeggen , welke elk Menschlijk hart moet doen beeven; welke den aandagt der hooge Befchermeren van 's Volks welzijn tot allcrernftigfte Voorzorgen wekt; terwijl zij de GeneesoefFenaaren roept en drijft, ter bc* 3 raa-
C 5)
raaminge der beste middelen van Vborbchoedinge en Geneezinge". (*)
Zulk eene algemeene en verderflpe Volksziekte, van welke het ook te vreezen is, dat wij, voor het toekomende, nog niet zullen zijn ontflagen, meende ik, dat ook Mij vooral riep en dreef, als door uw ed. mog. zeiven vereerd en begunftigd zijnde met de aanflellinge tot Archiater der Provincie, om, bij zulk eene bijzondere gelegenheid , dien Post van Eere niet geheel werkeloos te bekleeden.
En in zulk een licht befchouwd, hoop ik, dat deeze, vrijwilliglijk door mij opgenoomene, bemoeijingen, aan uw ed. mog. niet ongepast mogen voorkomen, en dat Zij hooggunftiglijk willen verfchoonen het gebrekkige in deuitvoeringc; vooral veroorzaakt door den zeer
groo-
(*) Vergelijk ons vierde befluït, omtrent de Algemeenheid en Verderflijkbeid der Epidemie. Bladz. 237 deezer Verhandehnge.
C 7 D
grooten omflag, langwijligheid eii mcci lijkheid van deezen arbeid; het traage opkomen , en de onvolkomenheid Van fommige, beneffens het geheel agterblijven Van andere Berigten ; welke ik, van de ongehoudene goedheid alleen dier Mededeelaaren heb kunnen verwerven , welke, in den loop van mijn gefchrijf, met erkentenis genoemd liaan; terwijl, daar en boven, de geheele toerusting , het opltellen, fchrijven en drukken van deeze Verhandeling juist heeft moeten gefchieden, in den tijd van mijn gewoon Academisch werk; dat ik toch ook daarbij niets wilde doen lijden.
Dus, zeg ik, mogen uw ed. mog. op mijne ieverige , hoewel gebrekkige poogingen om nuttig te zijn*, gunftiglijk nederzien ! Terwijl ik den Allerhoogften biddende, om zijnen vermogenden Zegen over de Raadflagen en Uitvoeringen van üwed m o g. ten wezen-
C 8 )
zenlijken beste van 't Algemeen, mee diepen eerbied betuige te zijn,
EDEL MOGENDE HEERENi UWER EDEL MOG.
Harderwijk 8 Junij, onderdanige en pligtJ?84- fchuldige dienaar
MATTH. VAN GE UNS.
VOORREDE.
Tfi^mneer ik begon aan het byeenhrengen der Bouwfloffen van de volgende Verhandeling, en 'er met allen vip over uit was, om, in de eerfte plaatfe, omtrent de nadere kennis van den Aart en Geneeswyze der ziekte, dezelve vooral te leg' gen op den grondjlag van eigene Bevindinge; ontmoette ik, wel haast, zoo veele zwaarigheeden in 't verkrygen van zekerheid in myne waarneemingen, dat de Spreuk van Vader hippocrates, op onzen Titel geplaatst ,my ge duur ig voor den geest kwam, van welke ik de juiste waarheid in myne onderneeminge bevestigd zag.
„ De Gelegenheden" zegt hy „ 23'» vlugtig, „ de V roef neemingen wisfelvallig, en daarom is „ de Beoordeeling moeilyk. ——— Want1" vervolgt hy ,, men moet niet alleen zorgen, om zelf „ 't gene noodig is, aantewenden , maar ook, dat „ de Zieke dit doe, dat de Oppasfers het doen,
en dat voorts al wat den Zieken omringt, be„ hoorlyk ingerigt zy."
Daar ''er nu noaarlyk zoo veel vereischt wordt, tot het opmaaken van getrouwe en volledige waarneemingen, is V geen wonder, dat het verkrygen derzelve zoo bezwaarlyk zy ; — en nog bezwaarlyker, wanneer men de Zieken op afgelegene plaatfen moet gaan vinden, en dus niet ** da-
io VOORREDE.
dagelyks, en zelden van V begin der ziekte af, op hen kan toezien; —- wanneer, daarenboven, in eene Volksziekte, die veelen teffens neder legt, en den Geringen man byzonderlyk treft, de noo-
dige oppasfmg veelal, deerlyk ontbreekt; ja,
wanneer men dan nog te firyden heeft tegen de voor oor deelen van een eenvoudig Landvolk, dat, in V volgen van het befiuur des Geneesmeesters, min geleidelyk is, haast overgaat van den eenen raad tot den anderen, en even ras moede pleegt te worden van alle Geneesmiddelen, die hen niet zigtbaar en fpoedig verligten.
En juist zoo waren myne omflandigheeden in die eerfle Onderneeming.
De Persloop, die in 1779 onze Stad een genadig bezoek gegeeven, doch vooral ten Oosten van dezelve fel gewoed hadt, heeft haar in den laatjlen Zomer en Herfst, byna ganfchelyk vry gelaaten, hebbende geheel andere ftreeken van de veluvve dan te vooren, en van ons meest vry afgelegene , aangetast. Het doen myner taaarneemïngen vereischte derhalven reeds Reizen van huis, tot welke men niet dagelyks zich fchikken kan, terwyl de berigten van buiten gebrekkig en langfaam inkomen ,ennu, wegens de zoo gevreesde Befmetlykheid der Ziekte, ook niet zoo gereedelyk opgedragen konden worden aan zulken onder onze konstlievende Academiejeugd, welke anders hier toe bekwaam en bereid zouden zyn. Ik heb dan doch zelf, op alle plaatfen daar ik geroepen
VOORREDE. iï
pen werd, en ook elders, uit eigene beweeginge, my zoo dikwyls begeeven, als ik immer by konde brengen, om de Ziekte met eigene oogen te zien, de nuttig/ie Geneeswyze te beraamen, en, daar het zyn kon, met de Geneesoeffenaaren der plaatfen te raadplegen. Dus heb ik, na dat de Pers- N loop van July af vooral te Arnhem en Nymegen ontflooken was, in de eerstgenoemde Stad, in Augustus, de Ziekte gezien in verfcbeidene van de ergjle Lyderen, en de eere gehad, met byna alle de Heeren van de konst aldaar te confulteeren. In dien togt zag ik ook de Ziekte te Hartskamp, op Veluvte. Ik heb,naderhand, te Ede, in de felle Epidemie aldaar, meermaalen tegenwoordig geweest, en de voornaam/ie Zieken bezogt, met den Heere Dr. elsnerus van Wageningen, en den Ampt-Chirurgyn; ook, daarna, te Voorst, met den Heere Dr. berns van Zutphen; te Apeldoorn, met de Geneesoeffenaaren dier Plaatfe; voorts te Meerveld; ook te Bunfchoten in bet Stiehtfche, met den Hre. Dr. trouillart van Amersfoort en den Chirurgyn der plaatfe; laatstlyk ben ik meermaalen geweest te Garderen; in 't Ampt van Ermelo, en eenige andere plaatfen of Buurten nader by onze Stad, alwaar de Ziekte tot diep in den Herfst geduurd beeft, gelyk in myn werkje meer byzonderlyk is te zien.
Dus op veele plaatfen de beerfekende Ziekte tnderzogt, en de noodige aanteekeningen gemaakt ** 2. heb-
ia VOORREDE.
hebbende, met behulp van een en ander onzer oudfle Studenten, die my veeltyds verzelden; meende ik myn bovengemeld oogmerk eenigzins tl kunnen bereiken, en heb, ten minsten, by voorraad, de voornaam/Ie punten der Geneeswijze op papier gebragt, en daar van voort Affchrift gegeeven, op alle deeze Landplaatfen daar bet ver. langd wcrdt.
Deeze zyn dezelfde punten, welke ik, een weinig uitgebreid en opgehelderd, in de Eerfte Ver. deeling van dit Werkje, nu uitgeeve, zynde reeds in den Voor winter meest afgedrukt geweest, en, tusfchen veele aanhoudende bezigheeden, aldus ter perfe gegeeven, om voornaamlyk te dienen tot eene eenvoudige Opheldering der hoofdzaaken van Geneezinge, ten verderen nutte der Landartfen, onder welken ook het my toefebeen, dat de Ontlast-methode al te diepe wortelen had gefchoten.
Dan dewyl ondertusfehen de Winter gekomen, en de heerfchende ziekte opgehouden was, kon de uitgave nu wagten tot deezen Zomer, vóór wel. ken doch 'er geen gegronde vrees van nieuwe Epidemie plaats vond.
Intusfchen diende my dit uit/iel, om ook de berigten, welke ik, uit andere plaatfen onzer Provincie, van fommige Geneesheer en, op het vriendelykfte verzogt had, doch welke, wegens de groot e volhandigheid dier Heeren, tot daartoe niet waren ingekomen, te verkrygen, en nog zoo
goed
VOORREDE. 13
goed mogelyk gebruik van te maaken; gelyk bet verder beloop van myn Op/iel doet zien.
Hier uit is een gebrek van Tydorde, en eenige oneenpaarighdd ingefloopcn in bet Werk, welke onvermydlyk waren; en vooral is de Tweede Verdeeling zeer veel uitvoeriger geworden dan de eerfte, ook uitgeflrekt tot fommige Byzaaken, welke niet eigenlyk aldaar behoorden, doch welke ik nu geen beter plaats kongeeven, terwyl ik meende, dezelve niet geheel voorby te moeten gaan. — Welke die Byzaaken zyn, zal elk oordeelkundigen Leezer van zeiven in 't oog vallen; anderen hebben 'er geen belang by. — Ik meld alleenlyk nog, dat ik, in het afhandelen van het eigenlyke practicale der tweede en derde Verdeelinge, weer zoo naby mooglyk getreden ben in het fpoor van de Eerfte; hebbende ook de afdeeling in Zinfneden daar aan gelykvormig gemaakt, en die, in orde der nommering, laaten fluiten op deeze. Zoo dat de geheele tweede Verdeeling, zoo verre zy onder bet Opfchrift begreepen is van de Aanlei•dende oorzaaken, (hoewel ook daar, boven de Bladzyden, {van bl. 58. tot 237.) verkeerdelyk gedrukt is, Algem. Voorbehoeding van den Persloop.) door den Leezer, die alleen het practicale , of de onmiddelyke Toepas/ing ten gebruike zoekt, kan overgeftagen worden, en §. XXVII., op bladz. 238 , onmiddelykgeknooptaan%. XXVI., op bladz. 48.
Wat ik, voor 't overige, met deszen zeer mosi** 3 zaa-
i4 VOORREDE.
zaamen arbeid, die my, nu byna dit geheele Academisch jaar door, te (laan gekomen is op het verlies van al mynen, van den gewoonen arbeid overigen tyd, hebbe uitgevoerd, dat dier moeite waardig zy, laat ik anderen, die het leezen willen , fchatten ; ik zelf denk, dat bet gebrekkige der uitvoeringe, van zulk fchryven uit de pen na de pers, door niemand beter, dan door my zeiven , gevoeld worde; en ik zal zien, of ik de min gevoeglyke orde nog eenigzins verhelpen, en het verhandelde wat beter onder V oog zal kunnen brengen, door eene korte Schets van den Inhoud te voegen, by het Aanhangfel en de Bylage, die, op dit Werkje nog volgen moeten, en waarvan de, Bylage reeds is afgedrukt; terwyl ik hoop, dat deeze afzonderlyke Uitgave vanmyn eigen Op/lel, hy voorraad, ook dienen moge, ter uitlokkin ge van zulke Waarneemingen, omtrent deeze zelfde Heerfchende ziekte, als andere Geneesheeren, die hier mede myne goede poogingen zien, my nog zullen kunnen en gelieven mede te deelen, om van dezelve in om Aanhangfel nog gebruik te kunnen maaken.
Aan kundige Artfen, daarenboven, jaa aan eiken getrouwen Waarneemer, al draagt hy den eernaam niet van Arts, laat ik niet alleen hunne Aanmerkingen op het gene ik voorgedraagen heb, Vry; maar ik verzoek ""er ook ernftig om, /laat maakende op die befcheidenbeid, welke ik jegens
an-
VOORREDE. 15
anderen meen gebruikt te hebben. Zoo toch moge de Behandeling eener ziekte, welke zoo vreeslyk geworden is voor ons Gewest, op eencn nog beteren en vaster en voet voor het toekomende worden gebragt l
liet [luk der Voorbehoeding heb ik het volledigst en meest geregeld uitgewerkt. Meent men, dat ik my hier in veele kleinigheedcn heb ingelaatem ik antwoord, dat ik., in deezen niet voor kundigen gefcbreeven heb, maar ten nutte van V AU gemeen, van welk de algemeene Regels vaak niet genoeg ver (laan worden in ha are Toepasfinge; ternoyl ook alles, wat eene weezenlyke nuttigheid heeft, den titel van kleinigheden niet behoort te ontfangen.
Voorts heb ik onder de Voorbehoedinge bygebragt, al V gene in het Advys, alhier in 1779. by Extracte gedrukt, ter deezer zaake te vinden is, en meer; terwyl ook laat ere opmerkinge ons , in fommige plukken, tot andere gedagten heeft-gebragt ~— de eene dag leert doch den anderen.
En zoo is het ook gelegen met onze Geneeswyze. Welke hinderingen ik ook ontmoet hebbe, in bet volledig maaken en tot zekerheid brengen myner Waarneemingen', en boe weinig ik in 't eerfte ook geflaagd hebbe, in V verkrygen der verlangde Berigten van Anderen: ik meen doch genoeg gezien en met zekerheid waargenoomen te hebben om te befluiten, dat de Ontlast-methode, die wy allen, meer en min, vooral op voorgang en gezag
van
16 VOORREDE.
van onzen beroemden Landsman degner , hadden gedreeven (*), voor dat wy de ziekte, in een hoogeren trap en menigvuldiglyk zeiven hadden behandeld, het plegtanker niet moet zyn der Getieezinge; maar dat verzagten, bedaaren, en, niet alleen door het Gedarmte, maar vooral ook door LJitwaasfeming ontlasten en afleiden, hier de groote zaaken zyn. Ik erken hier in, door de Harlinger Waarneemingen, eerst op het fpoor geholpen te zyn, waar van onze Bylage een volledig verjlag zal geeven; en ik verheug my, dat de voornaam/ie Geneesheeren in ons Gewest, zoo verre ik hunne tegenwoordige handelvjyze te toeeten ben gekomen, alle, meer en meer, ook die wegen fcbynen best gekeurd te hebben.
Indien, verders, min ervarene Beoordeelaars vinden, dat wy in het dryven van zulk eene Geneeswyze,niet roekeloos zyn te werk gegaan,dat zy ook niet geheel nieuiv, of niet lichtvaardig op. gefeboten zy; maar dat zy tot meer volkomenheid zy gebragt, na oudere en deugdelyke voorbeelden van eerfte Meesters in de konst, welker gezag wy hier toe hebben by gebragt: dan zal ik bier in voor het tegenwoordige voldaan zyn.
(*) Zie myn Kort Berigt van denHarderwyker Perdoop van 1779, in de Genmi. Jaarb. bl. 102-104. ,
* *
*
DE HEERSCHENDE PERSLOOP
(DYSENTERIE EP ID E MIC A)
VAN DEN JA ARE I783 in GELDERLAND, vooral oi> VELUWEN,
NAGESPOORD, EN TEN GEMEENEN NUTTE VERHANDELD.
TT\e Persloop, gemeenlijk Roodeloop genoemd, die, federt het midden, van den bij uitftek heeten en droogen Zomer van dit Jaar 1783, doorgetaft en fel gewoed heeft, op veele Haatfen van deeze Provincie, en van dit Quartier, en die, bij verfche geheugenis, vooral in den Jaare 1779, ook> mede onder de Onzen, wreedelijk geheerfcht hadt, is eene zoo algemeen gedugte Volkziekte, dat een ieder haare verderf-lijkheid vreeil, en een ongeduldig belang neemt in de beantwoordinge der volgende Vraagen. '
Kan men iets toebrengen, om door de algemiene aan leidende Oorzaaken deezer Ziekte nies zoo ligt getroffen te ivorden?
Kan men ook voor Befihettinge zich beveiligen % Wanneer men bij of onder de Zieken ver keer en moet ?
A Hos
% 2 &
Hoe gaat inen heft de kragt der Ziekte, wan* neer zij werk/ijk iemand aantaft, te keer?
De eerfte Vraag bedoelt de middelen van algemeenc Voorbehoedinge; de tweede, die tot het afweeren van Befmettinge, of van bijzondere Voorbehoedinge; het derde, die der Geneeswijze.
Het ontbreekt ook niet aan veelerleije Antwoorden, welke, van tijd tot tijd, op een en ander dier Vraagen, welmeenend gegeeven, zelfs van elders toegezonden, en in Nieuwspapieren medegedeeld zijn.
Maar de menigvuldigheid zelve deezer Raadgeevingen, en derzelver verfchil, maaken verwarring, helpen, wel eens van den weg af, of brengen, door eene min gelukkige uitwerkinge, de Menfchen tot onverfchilligheid, ja, tot een raadeloos befluit, om nu niets meer te doen j *t zij ter Geneezinge, 't zij ter Voorbehoedinge.
_ Weshalven het te wenfchen ware, dat men, uit oplettende waarneeminge der Ziekte zelve, in verfchillende Voorwerpen, Plaatfen en Tijden, iets meer kon voor den dag brengen, dan enkele Befchouwing of redematige Overbrenging^ ter beantwoording dier belangrijke Vraagen.
Met zulken oogmerk wordt dan dit fchrijven ondernoomen, en heb ik mij bemoeid, om, langs zulken weg, zoo veel, en zoo haalt mij mooglijk was, daar toe iets nuttigs bij te brengen.
Ik had reeds, in den Persloop van 1779, die ik fiegts in onze Stad had waargenomen, geleerd, dat de drukte en overftelping der Geneesheeren, in zulke Volkziekten, zoo groot is, dat
men
% 3 #
men van elders bijna vrugtloos vraagt de mede» deelinge der Bevindingen; terwijl de Raporten, toen bij den Have Provinciaal van tijd tot t'jd ingezonden, en mij door Hun Edel Mog. goedgunlliglijk medegedeeld, hoe gewigtig ook., die gebrek niet genoegfaam konden vervullen.
Dus begaf ik mij nu liever voort tot eigen Onderzoek, en wende ter zelfdcr tijd alles aan,, om van Konltbroederen, op andere Plaatfen, naaukeurige Narigten te ontfangen. Dan dit beide Haagde gebrekkiglijk, of het liep ten minften op de lange wijk De Plaatfen op dit Quartier, door de Ziekte bezogt, waren alle vrij afgelegen van ons; ik begaf mij echter, met voorkennis en aanmoediging van den Hre. Landdroft, na de meefte derzelve, herhaalde keeren; ik zag ook de Ziekte te Arnhem, en in het Stichtfche: maar de dagelijkfche aaneenfchakeling der Waai* neemingen ontbrak 'er, en het Jiofte veel moeke, om, uit deeze, hoewel vlijtige en vrij menigvuldige Aanteekeningen, iets volledigs of genoeg voldoenends op te maaken.
Zoo is evenwel al vrij Ipoedig mijn Plan vanprovifioneele Direblie gebooren, behelzende een hoofdzaaklijke inrigting van Geneeswijze, welke mij de eigenaartiglle fcheen, en welker deugdelijkheid de Ondervinding beveiligd hadt. Ik deelde het tijdighjk mede, op de meefte Plaatfen hier rondsomme; en ga nu over, om het zelve, eenigzins uitgebreid, en opgehelderd, in 't licht te geeven; maakende aldus, met het beantwoorden der laatjie onzer drie Vraagen, als de meeft dringendfte, alhier den eerften aanvang.
A 2- DE*
4
GENEES W1JZ E VAN
I.
BE GENEESWIJZE
NAAR DEN AART EN DE VERSCHEIDENHEID DER ZIEKTE
HOOFDZAAK LIJK VOORGESTELD.
Daar het ons oogmerk is, de Geneeswijze voortedraagen eener heerfchende Ziekte, ten nutte van het Algemeen: zullenwe niet breedvoeriger zijn, dan noodig is tot dat bepaalde oogmerk. Dus kan men hier van ons niet verwagten eene doorwrogte Verhandeling, noch eene volledige Gefchiedenis dier Epidemie; ook zullen wij, in 't voordellen der Geneeswijze zelve, ons niet inlaaten in alle Bijzonderheeden of Kleinigheeden, welke uit het voornaame van zelve vloeijen, of als zulke Bijzaaken en Gevolgen der ziekte aangemerkt moeten worden, die aan geenen Geneesoeffenaar, uit gemeene kundigheeden van andere Ziekten, vreemd kunnen zijn.
Wij zullen nu, vooraf, flegts zoo veel zeggen, of ook, vervolgens, invlegten, van de Kenmerken der Ziekte, haaren Aart en Soort e, •als noodig zij, tot de behoorlijke regeling der geneeskundige Aanwijzingen en Behandelinge.
De heerfchende Persloop doet zich dan, onder ons, voor, met de volgende Verfchijnfelen. Doorgaans komt de ziekte aan, met meer of
min-
DEN PERSLOOP. £
mindere teekens van Koorfigheid; zich aankondigende met eenige Matheid, Moeheid der leden, Koulijkheid, Huivering, Warmte, weder met koude verwiflelende, en zoo voortgaande; ftmtijds met eenige geregelde Koortsverheffingen, die meer door ons zijn waargenomen, hoe meer de Ziekte liep in den Herfst; anders ook vaak zonder dezelve, en meeft weinig geregeld.
TefFens zijn 'er, in den beginne, Beweegingen en Rommelingen in den Buik, foms al eenigen tijd vooraf, ook met Loslijvigheid, nijpende en pijnlijke Krimpingen, meeft beneden den navel^ in den Onderbuik, neemende geduurig toe, en wel haaft verzeld wordende van pijnlijke Porringen ter ftoelgang, die fteeds geweldiger en veelvuldiger worden, bijna geenc Afgang-ftoffen uitdrijven, maar flegts een weinig Slijm, Vlokken, Vogt, veeltijds doormengd met bloedige ibppen of ftreepen. Dus voortgaande, neemen de kragten fchielijk af, doende met zelden, als de ziekte wat hevig is, den menfeh, in weinige dagen, zoo vervallen uitzien, als of hij van een langduurig ziekbed kwame.
Teekens van bedorvene Spijsvertecring en vergaderde Vuiligheeden in Maag en Darmen zijn 'er niet altoos; geenszins in die maate, als waar uit men de heftige ongefteldheid dier eerfte Wegen zoude kunnen verklaaren; en nooit bijna zoo, als in regte gallige, rottige, Darmziekten plaats heeft. De Tong is zelden veel beflagen, meeft niet meer dan wit of grijsagtig; de Afgang doorgaans weinig ftinkende, dan in den voortgang of grootfte verergering der ziekte; de EetA 3 lust
6
GENEESWIJZE PAtl
lust is foms geheel niet, veeltijds weinig ver* loren, dan in denzelven ergen toeftand.
Nogthans valt 'er ook wel Walging' voor van den beginne af, Drukking, Opfpanning, Beiwaudheid voor 't hart, ijdele poogingen van Braaken, of Uitwerping van Slijm, Maaglap en Galle, gelijk in alle zwaare braakingen plaats vindt. Ook worden 'er wel Wormen en andere vreemde ftoffen geloosd, zoo van onderen als van boven. Dan deeze verfchijnfelen zijn niet algemeen.
Tegen't laatit der Ziekte, wordt de ontlading veeltijds meer bloedig, veilig, bruin, dun, en zeer rottig Hinkende. Spruw is geen algemeen verfchijnfel, zelfs niet in doodlijke Ziekte, maar zij kondigt doorgaans gevaar aan; noch meer de Hik, na welke men doch ook nog enkelen heeft zien te rug komen.
Teekens van waare Ontfteekinge der Ingewanden ziet men genoegzaam niet.
De Duuring der Ziekte is ongelijk, meelt van vijf tot tien dagen loopende, eer zij zich beflist, ter eene, of andere zijde.
De Dood kan fomtijdsvzeer lang in 't komen blijven, terwijl ijskoude ledematen, en weggezonkene Pols reeds geveftigde Verftervinge der ingewanden te kennen gecven.
Op 't laatst komt 'er ongedurigheid, onruft, woeling, benaaudheid, doch met beftendige tegenwoordigheid van Geelt, doorgaans tot het uiterfte oogenblik toe.
_ Deeze zijn in 't algemeen de Verfchijnfelen der ziekte. Dan zij is verfchillende in Trap, Zwaarte, Schielijkheid, en ToevaHigheederu
En..
DEN TERSLOOPS
?
En, alzoo, laaten zich de Soorten of Verfchei» denheid der ziekte, onder ons, voornaamlijk deelen, in Persloop die jchielijk, of die langfaam aanvalt; terwijl elk dier twee verder, of ligt en goedaartig, of zwaar en kwaadaartig pleegt te zijn.
1. De Schielijk overvallende ziekte wordt voornaamlijk befpeurd, wanneer, in deezen tijd, een anders gezond, doch verhit lichaam, getroffen wierdt door haaftige verkoelinge. Deezen grijpt de ziekte voort heftig aan; zij hebben bijna geene Walging, en ontladengeene vuile Darmftoffen.
Sommigen onder deezen ontworftelen ook, na een fcherpen ftrijd, de ziekte dikwijls vrij fchielijk, vooral bij een tijdig goed Beftuur, en hec fpoedig herftellen der Uitwaaflcming. Deeze zijn de Goedaartige ziekten van 't eerfte foort.
Anderen, bezwijken onder den heftigen aanval, met een fchielijk verval van Kragten, groote Benaaudheid, ontladingen, foms van enkel Bloed, en alle teekens van inwendige Verderving en rottige ontaarting, vaak binnen 4 of 6 dagen. Deeze zijn de Kwaadaartige ziekten van 't eerfte foorr.
2. De Langzaamer aankomende ziekte hadt ook meer onmerkbaare Oorzaaken. Buikrommelingen en Loslijvigheid gaan hier veelal, eenigen tijd, vooraf, met Matheid en Ongedaanheid. De ziekte zelve fielt zich in met een meer beflagen Tong, meer afkeer van eeten, en de overige teekenen van Wanverteering, en Unzuiverheeden, welke de kenfehetfende Krimpingen en Perfmgen verzeilen. En van dit Soort waren 'er veele.
Sommigen derzelve herftellen vrij gemaklijkP doch langfaam, na voorafgaande ontladingen, en
her-
9 GENEEST? IJ ZE VAN
herftelling der gefleetene Kragten. Zij maaken de Goedaartigen uit van dit Soort.
Andereu deezer bezwijken, naa een langduurig lijden en fukkelen, onder veele en ongundige oorzaaken; of, indien de Dood haadiger een eind maakt, dan is het, met de teekenen van een fterke rottige Ontaarting in de eerde Wegen. Dit zijn de Kwaadaartigen van het tweede Soort*
Omtrent den Aart en naafte Oorzaak onzer ziekte, zullenwe hier geen verdere bepaaling maaken, dan uit het bijgebragte blijkbaar is; daar wij meenen, dat dit genoeg zij tot het groote oogmerk, de Regeling der Geneeswijze.
Wij zullen alleenlijk twee voornaame Misvattingen, omtrent den Aart der ziekte, zoeken op* tehelderen, omdat zij aanleiding pleegen te geeven tot verkeerde, of gebrekkige Behandeling.
Vooreerft, dat men, even als in den Buikloop (Diarrhosa), zo ook inden Persloop (Dyfenteria), de voornaame aanleidende oorzaak zoekt in eenige ftoffen, die inden Darmbuis vergaderd zouden zijn,'tzij Gal, Slijm, Diertjes of fcherpeUitwerp-' felen. Daar nogthans de waarePersloop,niet zelden, zich inflelt, zonder dat, met eenigen grond, vermoeden op zulke vergaderde doffen konne vallen; of, zoo zij 'er ook waren, dat dezelve, blijkbaar, als bijkomende hindernifl'en befchouwd moeten worden, welke, in die gevallen, eene famengeflelde ziekte uitmaaken, uit Persloop en Buikloop, als 't ware, teffens beftaande.
De Persloop doch fchijnt eene eigene, fijnere, prikkelende oorzaak te hebben, onafhang*
lijk
DEN PERSLOOP. n
lijk van de darmvuüighederi, meer in de zelfftaudigheid der rokken van 't gedarmte hangen* de, of daar op valiende, en het zelve tot die uitgezogt pijnlijke krimpingen en perfingeu iteeds nog aanpnkkelende, of fchoon ook ruime ontladingen , door braak en buikzuiverende middelen, zijn voorafgegaan (a).
Ten tweeden; dat men, vooral onder de Lijders en Bijstanders, misleid door de gewone benaammg van ronden Loop, door deeze kwale niet aangetaft meent te zijn, om dat men, of zoo lange men geen rooden bloedigen afganglood, en door dit wanbegrip wel eens tijdige hulpe verzuimt. Ondertuilchen is het zeker, dat iemand de Dy/enter ie, of Persloop, heeft, die, met hevige pijnlijke darmkrimpingen, en, daarbij gepaarde of op volgende, perfmgen, geftadig en onweerltaanbaar gedrongen wordt tos afgang, zonder dat hy, in die veelvuldige ftoelcangen, met groote moeite, bijna iets anders lood, dan eenige dunne, heldere, ilijmerige en waterige doffen, met de gedaante van velletjes, vezelen en vliezen, ja aanmerklijke lappen daar onder, die veeltijds, doch niet altijd, meer of min geaderd zijn met bloedige dreepjes, ofgefpikkeld met bloedige klompjes; waar bij, foms, ook eenig verdund, wankleurig vloeibaar bloed verzeld gaat, en, zeldzamer, eenige meer aan* B merk-
(a) Dit gevoelen , waarin ik veele Voorgingers heli, zil in den loop van 't volgend verflag onzer Gs" fleeswijze meer toegelicht worden. Zie §. 5. m%.
IO GENEESWIJZE VAN
merklijke ftukken geronnen bloed ; doch dikwijls ook geen bloederigheid in 't geheel.
De ontlading, derhalve, van roode bloedige uitwerpielen behoort geenzins tot het wezen of de eigene kenmerken van.den Persloop, en in de tegen&woordige Epidemie heb ik niet dikwijls dit verfchijnfel gezien, maar doorgaans zulke bijna blocdelooze uitwerpfelen, als daar even bcfchreeven zijn; hoewel daarom de ziekte niet minder gevaarlijk, ja ook nier zelden doodlijk, kan worden. Aan deeze bloedeloozc ontlading heeft men ook den naam van Graanzven loop gegeeven. Derhalven fpreekt men eigenaartiger en minder dubbelzinnig, als men, van de krimpingen en pijnlijke periimren, welke, niet een moeilijke ontlading van flijm, onzen Loop doorgaans verzeilen, de benaaming ontleent van Persloop, en men zal minder aanleiding geeven tot bovengemeld verzuim, (b).
(£) Taalkundigen begrijpen, dat deeze benaaming ook beft het vvaare denkbeeld uitdrukt van 't oude WOOrd Aua-svTê^i*, (Difficultas inteftinorum ,) en teffens , dat , onder de hedendaaglche Nofohgi, de groote voorganger de sauvages, en na hem linNaEUS , d\tfaecum cruentarum dejeélw, en diaerboe» cruenta in hunne bepaaling van Dyfinteria ftellen, niet juift bepaald hebben ; waarom ook de sauvat;iïs veelerleije bloedontlallingen, als foorten van Dyfenteria, aanvoert, welke geenzins daar toe Ichijnen te behooren. Nof rr.nb. Tom. li, pag. 324. feqq. Maar eigenaartiger zijn de bepaalingen der andere Nofu/og,^ vogel, cullen en saoar, welke uitkomen op frequent, fauca, tormmafa at tenesnmde* aivi dcjettio, mucofa vel & fangutnolenta , retentis ffyrumque faetibut afojitif. Zie cullcni NoJvlo^M Jpiopj.s, Ed. noviff.
DEN PERSLOOP.
ii
Zoo veel vooraf hebbende laaten gaan, meen ik genoeg gezegd te hebben, om nu over te kunnen gaan tot het voordraagen onzer verkozene geneeswijze; alleen nog dit herinnerende, dat ik, kortheidshalve, flegts de voornaamlte en meeft dringende punten van Behandeling, bij wijze van' Gcnetsregelen, zal voordellen, terwijl doch de toepatmig op onderfcheidene toestanden tellens in "t oog gehouden, en de voornaame foorten der ziekte insgelijks in deezen voordragt kortlijk toegelicht zullen worden.
§. I.
In deeze bij ons heerfchende Ziekte , daar de buikingewanden van zelf veelal geweldig door krimpingen en onregelniaatige beweegingen gefolterd, en daar de kragten vaak fchielijk ter neer geflagen worden, maaken wij geen algemeenen regel van altoos Braakmiddelen te geeven; integendeel gaan wij tot dezelve geenzins over, dan wanneer de Lijder een gevoel heeft van walging en braakagtigheid, of ten minden van volheid of fpanning op de maag, het zij dan dat zulks voorvalle in den beginne , het zij ook in den verderen voortgang der ziekte.
Alsdan kunnen dienftig zijn onze Voorfchriften van N. i. of N. , in ééns, of in iwecmaalen, ingenoomen, of ook, vooral bij zwakkere geftellen , en in een meer gevorderden ftaat der ziekte, het Voorfehrift N. 3, om alle half uur een poeijertie te gceven, tot dat ge» B 2 noeg-
12 GENEESIV1JSE VAN
noegzane braaking, of o >k afgang naar beneden , volge. Men zal, zoo ras het braaken begint, rijklijk laauw water of kamillen Thee drinken, en dat aanhouden, zoo hiug het braaken duurt. '
% tu
Na genoegzaame werking van dit voorgefchrcevene i.)» geeven wij ftraks daarop een ftüknd middel; het zij in ééns genomen, zoo als N. 4; het zij bij vervolg, om't half uur, of om 't uur, een lepel vol, zoo als N. 5 of N. 6; een van welke laatfte drankjes vooral te pas komen, als N. 4, in eens genomen, weer uitgebraakt, of niet voldoende bevonden wordt, om de krampige beweegingen en pijnen eenigzins tot bedaaren te brengen, inzonderheid tegcns den nagt; en nog meer,'indien, na het braaken, de kragten (zoo als meermaalen in deezen tijd, op veele plaatfen, daar de ontlad methode van tissot wat fterk gedreeven werdt, gebeurd is) geweldig vervallen mogten zijn, met onmaatige pijnen en beweegingen (cj.
§• UI.
(O Niet zonder gewigtige redenen, op ondervinding gegrond, gelijk in \ vervolg nader zal npseheloerd worden, raaden wij de Opiaten, en wel in grootere giften, aan, en wijken dus hierin af van deoner, zimmerman en vooral van tissot. Jegen welker gezag wij dat van sydenham overhellen; en vooral de ontwijffdbare ondervinding
der
DEN.PERSLOOP. 15
$• HL
Maar als er geen walging of braakachtigheid plaats heeft, en gjene vulheid of lpannmg, waar van in §. l. gviprooken is, dan geeve men ook geen Braakmiddel, duch als 'er teekenen zijn, gelijk veeltijds, van opgehoudene en bedorvene darmvuiligheeden, 't we.k vooral plaats heeft als de z ekte langzaam zich geveltigd heeft, dan zoeke men eerft en vooral de allengs vergaderde doffen los te maaken, te temperen, en liefst naar beneden te doen ontladen, zonder de, reeds te veel getergde, darmrokken op nieuw veel te prikkelen.
Hier toe kan in de meede gevallen dienen eene ltifiifio antifeptica laxans N. 7. Waarvan eerd op ééns de helft, daarna om 't uur een paar lepels vol gegeeven mogen worden, warm. In flappe en zwakkere gedellen, vooral die reeds eenigen tijd loslijvig of ongedeld geweeft zijn, zal men liever, in plaatfe van het Zout in N. 7, daar bij mengen een halve of heele once van de Tin&ura Rhei aquofa, N. 8. Ook mag men wel, met oogmerk van zagtelijk te laxeeren, geeven de poeders N. 3, bij een halve poeder teffens ingegeeven, en om 't half B 3 uur
der Harlinger en verdere Friefche Medici, hier agter volledig bijgebragt; waar bij nog gevoegd moet worden de bederfweerende kragt (vis antijeptica) van het Opium, voortijds min bekend, maar door latere ondervinding beweezen, en welke vooral in den voortgang der ziekte zeer te pas komt. Zie $. 15, enz.
*4 GENE E SJVIJZ E VAN
uur of uur vervolgd, zoo dat er wel eenige walging volge, doch geene braaking, maar maatige afgang, waar bij dan foms ook wat zweeting zal koomen.
§. iv.
Men zal dan, na de werking deezer laats-
gemelde ontlaftmiddelen (%. 3 J, insgelijks een der {lillende middelen geeven, vooral 's avonds, naar aanwijs van §. 3. Ook mag men, in geweldige pijnen en beweegingen, tulfchen de giften in der Infufio laxans N. 7, of tuffchen de halve poeijers N. 3, wel eenige maaien een lepelvol geeven van N. 5, of 6, waardoor, in dit geval, de gewenfchte ontlading niet geftremd maar eer bevorderd zal worden.
% V.
Doch dewijl de Persloop niet zeldfaam, ook in deezen tijd, zich openbaart zonder de gemelde tekenen, ja zonder eenig mooglijk vermoeden , van door gallige of' andere kwaade ftoffen in maag of ingewanden veroorzaakt te zijn; bij voorb. in zulken, die, volmaakt gezond zijnde, alleen, na bloot gefteld geweeft te zijn aan heftigen Wind en Regen, of na hun, door arbeid zweetend, lichaam onverzigtiglijk verkoeld te hebben, eensklaps door den Persloop zijn aangegreepen: (d) zoo kan men
ze-
00 Hoedanige gevallen ik verfcheidene, zeer fpree-
DEN PERS LOOP. 15
-zekerlijk niet beweeren, dat in allen de behandeling begonnen moet worden met de gemelde buikzuivering, veel min met braaking (volgens §. 3, en 1.); het is in die gevallen, wanneer men'er van den beginne bij is, veel natuurlijker, eenvoudiglijk de ontftelde darmen te verzagten, en derzelver krampige beweegingen te bevredigen, en verder de naar binnen gedreevene uitwaafeming ftoffe, kan 't zijn, weer naar de huid uit te voeren. Hiertoe zijn dan vooreerft dienftig allerlije gemeene verzagtende dranken; Gerjie-water, Amanddmelken enz., inzonderheid die teffens wat huid openende zijn, als Karnemelk op garft gekookt, en daarin Vlierbloemen getrokken; Kamille en Vlier-thee, heet in een kommetje gefchonken op wat poeijer van Sa leb, Gomdragant, of van gemeene Arabifche Gom, en daar mede vermengd; alles met Suiker of Honing aangezoet, en gebrooken met zoo veel zuur van Citroen of Azijn, als zonder te veel prikkeling verdragen kan worden. Ook is het bijmengen van Gelei van Vlier of Vlierfiroop, in een trekfel van Ka;nille en Vlier bloenten, met wat Gom poeijer daar onder, om geitadig te drinken , aanprijzenswaardig. Het gebruik van een Rifft-foup, mits niet kragtig van vleefch, bij kleine portien dikwijls genoo-
men,
kende, gezien heb, te Ede, te Vwrfi, en vooral te D/leerveld, alwaar de ziekte meelt ontllaan is in het windige natte weer in 't begin van September, dat op de heftige zomerhitte allengs is gevolgd; voorts op dezelfde wijze ook in Garderen, onde» Putten, enz.
li GENEESWIJZE TAN
men, en met Citroen zuur of Cremor Icutari geiault, is dan ook veeltijds nuttig Vei der, om dat het hier voornaamlijk aankomt op een zagte lijmigheid, zoo kan men ook ddergeljke Uijmen van Havergort, van Garft, en ook van gemelde Gommen, of Saleb, in voorraad doen maaken, van welke laatften N. y, 10 en n. voorbeelden opleveren, (e) en waar van men naar believen een lepel vol, of meer, onder zijn drank of Geneesmiddelen mengen, of ook» van tijd tot tijd, afzonderlijk neemen, of met wat luiker, bij manier van een Likpot, ter verzagtinge der pijnen, gebruiken kan. Dit is veel beter, dan de Oiieagtige middelen, die bij 't Gemeen verkeerdelijk, van den beginne af, veelal genomen worden , en niet zelden zeer kwalijk bekomen. Een afkookfel van Weegbreezaad (Sem. plantaginis) in water en melk geeft een eenvoudiglijk verzagtenden lijmagtigen drank, die ook op veele plaatfen, met meer reden, geroemd wordt, en gelijk Haat met andere, enkel bekleedende, dingen.
Bij
(e) Men verwondere zich niet over het groot onderfcheid in de veelheid, van Gomdr«zant (waar mede de Sa/eb gelijk ftaat) en Arabijche Gom, die hier voorgefchreeven is, om een gelijke veelheid water in gelei te verdikken; dit zal elk die de proef neemt, bevcitigt zien. Omdat men dus met een deel Gomdragant, or Saleb, zoo veel kan doen als met 32 deelen gemeene Gom, heb ik de eerftgemelde doorgaans in vervolg gebruikt. Deeze geleijen laaten ook gemaklijk het bijmengen van eenig zuur toe, ook van wat Spntut, mdicn men ze, in de gevallen, wat meer bedeifweerende of fmaak* lijker moet maaken.
DEN PERSLOOPi
Bij deeze verzagtende en üreelende middelen mag ook, in deeze gevallen, ter meerdere krampltilling en bevordering van uitwaaffeming, gevoegd, en daar onder gemengd, worden witte Papaver /troop, tot een of 2 oneen in 't etmaal, of Laad. Liq. Syd. tot 20 a 30 droppen, in kleine giften, bij tuffchenpoozen, verdeeld. Het bevredigend uitwaajfem-drankje van fordyce kan hier ook van nut zijn (zie N. 12), twee of driemaal in 't etmaal genomen; ja ook foms het fterker Zweet poeder van dover. (N. 13.), vooral tegens den avond, één, ja foms tweemaalen.
% vi.
Doch het bijvoegen der evengemelde pijnftillende en verdoovende middelen, bij de verzag, tende, eifcht voorzigtigheid, om met dezelve de' geneezing niet te beginnen, dan alleen in degevallen §. 5 gemeld, noch ook dezelve geftadig te geeven, daar de verzagtende geneeswijze, zonder de verdoovendei voldoende zoude zijn. En daar inderdaat kwaade doffen in* de eerde wegen zijn, kunnen deeze middelen, zonder de voorafgaande of bijgevoegde ontlaftingen, volgens §. 1 en 3, veel nadeel doen; Ja, wanneer men flegts twijffelt, of ér niet opgehouden vuiligheid zit, of wanneer ook, zelfs* in de gevallen van §. 5, de ziekte niet meer irt haar begin is, in welk geval de aanhoudende onregelmaatige beweegingen der ingewanden vart self kwaade doffen, offchoon die in 'e eerd 'er
c mén
iö GENEESWIJZE VAN
niet waren, zullen voortbrengen: dan is 't verre weg vetligll, altoos den drank N. 7 vooraf te baten gaan, of tuflchen in te geeven, eri voorts te handelen volgens §. 4. Want deeze Ontlaltmiddelen zijn zoo mild, en zoo weinig, prikkelende famengelleld, dat zij, ook daar geene merklijke ltoffe voorhanden was , met lchaden zullen, vooral als men het Zout en de Tmét. Rbei uit den drank agter liet.
$. VII.
Ter ililling der krampige beweegingen en pijnen der darmen, is het daarenboven vulltrekt, in alle gevallen, nuttig, uitwendig den buik warm te houden , dien met een warme pap, b. v. van Lijnkoek , of gekookte Grutte en Camillen, te dekken, of, dat eenvoudiger is, met een zeer warme wollen lap, die in heet water of melk gedoopt en uitgewrongen is, ja ook met warm water of melk in- een blaas bevat. Nog meer zoude hier toe medewerken een warm pijnflillend Oplegfel, als N. 14, over den navel gedekt.
En ter bevordering der nuttige uitwaafleming, moet er ook dit uitwendig begier nog vooral bijkomen, dat de Lijder zich aan buik en voeten wel gedekt houde, en, zoo veel het zijn kan, itetds in het bed blijve , vooral na het neemen der (lillende middelen (§. 2 en 5.)*
Deeze beltiering en uitwendige aanleg zijn niet alleen dienitig in 't geval van §. 5, maar ook in die van §. 1 en 3.
§. VIII.
DEN PERSLOOP.
§. VIII.
Verzagtende hfpuitingen in den endeldarm kunnen zekerlijk ook niet anders dan nuttig zijn en gemak geeven, vooral in den voortgang der ziekte, als het dikke gedarmte, en deszeifs onderlt deel, meer is aangedaan, en hevige perfingen verwekt. Een trekièl of ligt atkooklel van Kamille bloemen en Malva bladen, met *'jk)ijk Lifwlie, en zoo veel Gom Tragacantb of Su/ffel, als het vogt, wegens dikte, maar even door den klijfteerpijp w.1 laaten, famen wel door een gefchud, kan hier toe voldaan; of ook, eenvoudiger, Melk met Olij, Gom en Suiker. J3ij welke Lavamenten men, om de hevigheid der perfingen, die het inhouden beletten, te maatigen, een goed deel Laud Itq. of Opium mag vermengen. Maar de pijnlijkheid van den endeldarm laat zomtijds het zetten van den Klijdeerpijp ï.iet toe; ook is wel de inspuiting zelf ondraagl jk, vooral als de klijdeer niet zeer klein genomen worde, en dan vloeit zij voort weer weg. Ja, het toedienen van den klijdeer is foms voor hem, die dit doet, te bezwaarlijk wegens de geduurige vuiligheid, d'cin dat men er op dringen kunne. Het pijpje moet ook, na't gebruik, zorgvuldig gezuiverd worden, om naderhand niet een Lijder aan andere ziekte mooglijk ook deeze aan te zetten.
Üm deeze redenen is het vaak wel zoo raadfaam, het inbrengen te beproeven van een zeer verzagtende, in olie of vet gedoopte, en door 'C 2 warm-
20 GENEES W IJ SE FAN
warmte fmeltbare Zetpil; bij voorb. van verjihe boter of Üleum palmae, onder fchapevet geimoiten, van Cacao boter, van Ungu. pomatum of Altbaeae, verdikt met Gom of Altbaea poeder, enz.
% IX.
Aderlaatingen komen in den loop deezer ziekte zeer zeldiiiam te paffe, ja zij zijn, wegens het haait volgend verval van kragten, doorgaans fchadelijk bevonden: alleen, wanneer men bloedrijke, driftige geltellen voorheeft, vooral, indien de ziekte zich zoo inltelt, als in §. 5. is befchreeven, indien verder het drukken op den buik zeer pijnlijk is, met teekenen van brand en koortfe, vooral wanneer men dan in *t begin 'er bij is; alsdan kan eene laating zekerlijk dienltig zijn, en den weg baanen tot ten gelukkiger uitwerking der geneeswijze, op gemelde plaatfe aangeweezen. Doch zulke gevallen zijn ons, in deezen, fchier geheel met voorgekomen.
§. x.
Wij hebben nu, tot hier toe, voornaarrlijk twee /oorten, of gevallen, van Persloop beichouwd; één, daar ook vuile bederflijke afgang-iloffen in't gedarmte bij zijn (§. 1 en 3.), en één, daar op zulke ftoffen, in de eerfte plaats, jgeen befclmldiging kan vallen, maar alleen op
een
BEN PEKUOOP. af
een fijner prikkelende ooi zaak, die de rokken der darmen foltert tot geduurige krampige bewegingen r§. 5.). Ja, deeze laatlte oorzaak fchijnt j!
D 2 Ik
00 ln DiJJl de Cnrtue Salicis albae, ejttsque in mtd. u/7t &c. p. koning. Warderv. 1778. Cap. IJl, Zie ook de proeven van den Hre, j. de haes, thans Med. JJr. te Amiterdam, alhier genoomen, en vermeld ia zijne Diff. de Opii in Variolis adbibtt. p. 10. feuo. Ultraj. 1783 y*
(f>) Volgens bér'gten, mij, federt den zomer van 1782,
GENEESWIJZE VAN
Ik heb dan deezen bad reeds in 1779, als eea bederfweerend middel, in de Dyjtnterü gebruikt en aangeraden; de f Ir. berns heeft., naar ons voorbeeld, dit mede gedaan, en geeft er hec gemelde lofbjk getuigenis van. In de tegenswoordige Epidemie heb ik den zeiven op nieuw beproefd en aangepreezen, met eene goede uitwerking.
Van Voorft, is mij nog deezer dagen gefchreeven, dat ons DecoBum Salicn aldaar, bij vee]en, met een ongemeen goed gevolg, en eene verwonderlijk fchielijke verandering ten goede, gebruikt is, zijnde fommigen daar door aileen ricriteld geworden (17).
Uit al het voorgaande (§. 13, 14.), heb ik dan den volgenden regel gemaakt; dat men bij zulken, die, ter genoegzaame ontlafling, of ter vcrzagting, behandeld zijnde als voorfchreeven (§. 1 —9 ), geen verbetering ondervinden, maar daarna, nog al perfende en pijnlijk, zwakker
wor-
niedegedeeld door den Heere g, j. van wy, Chirurgyn van (dat Huis, en beroemd Ueelmeefter te Amfterdam.
(?) Dit heb ik een weinig breeder uitgehaald, dan men anders in dit Berigt verwagten moeit, om dat ik vernoomen heb, dat lommigen, die doch de Kina in den Persloop hoog Hellen, het gebruik van den Wdgenbaft geheel veragten. Scilicet, hos itivrnt quae pfurts emuntur\ lk fta nogthans toe, dat de hoedanigheid dier beide Ballen niet geheel gelijk is; dewijl die van de Wilgen, bij zijn meerdere bedertwee. ring, ook wat meer droefheid voegt; daar derhalve . deeze eigenlchap hinderen kan, zoude ik de Kin» voortrekken.
DEN PERÏLOOP,
89
worden; ja ook bij zulken, bij wien, van 't begin der ziekte af, het ichieJ ijk verval van kragten, en de hevigheid der toevallen geen tijdverlies, door den ommeflag der voorlchreevene geneeswijze, gedoogen; dat men, zeg ik, in deeze beide gevallen, om naakende verderving voor te komen, fpoedig over gaa tot een bederfweerend, verzagtend en verwerkend afknokfel, zoo als N. 15, of Nt 16; welke Voorfchriften alleen onderfcheiden zijn door den Cort. Salicis en Cort. Peruvianus; om, een halve Theekop vol, warm, te neemen, om het uur, van een der twee; naar dat de omflandigheid, bij de bcderfweeringe, iets meer, of iets minder, van het eenigzmsJamentrekkendt gedoogt; zoo als beneden(q) ook is aangemerkt.
% XV.
Wanneer de ziekte, pijnen en perfingen nog heviger, aanhoudender, en 't gevaar van aannaderende gangreen dringender zijn; zal men gerudelijk het Laudanum, bij deezen bederfzveerenden drank, voegen, zoo dat, op elke once vogt, gerekend worden 2, 3, ja zelfs meer droppen van het Laud. liquid. en dus bij to oneen 40 tot 60, en meer droppen, die in een etmaal, des noods, mogen worden gebruikt.
Men denke niet, dat, op deeze wijze, het Laudanum met oogmerk van flaap te verwekken gegeeven worde. Immers heeft men niet zeldfaam waargenomen, dat, in veele gevallen, zeer groote giften van het Laudanum uitmuntend verdraagen worden, zonder den flaap onmaatig aan D 3 te
30 GENEES IV IJ 2 E VAN
te zetten. De werkeloosheid der opflurpende vaatjes in de ingewanden , en de fchiehjker voortduwing naar onderen van 't gene ingenomen wordt, doet ook van zelf begrijpen, dat in de Dyfenterie, eenigzins als in de Cholera, grootere dofes moeten verdraagen kunnen worden, dan elders.
Dit gebruik van 't Opium is ook door 't gezag van veele voornaame Geneesoeffenaaren, al voor lange, bekragtigd (r), fchoon het niet zeer bekend, althans, in deezen tijd, niet zeer gevolgd
fchijnt
(r) " In dyfenteria cruenta, (1670. Lond.) vefperï, „ ac quandoque interdiu, Laudani dofin fatis ma„ gnam exhibere lolebam, ncc unquam dyfenterico „ cuipiam hoe obfuiiïe novi -— quod particulae Opii ,, e fanguine rurfus, quo minus cerebrum afficiant, „ cum fedibus cruentis cito eliminentur." zegt th, willis Pharmac. rat. S. UI. C. 3, p. 50. Sterker is't getuigenis^ van ramazzini "nee forlan ulla ed af„ fectao, in qua fecurius & liberaliori dofi exhibe„ ri poffint opiata, quam in hujusmodi morbo, (dyfenteria autumn. 1693. Mutin.) "fractis licet & pe„ ne attritis vinbus." De groote svdenham had hier in doutelijk voorgegaan. " Illud omnino obier„ vandum ed (zegt hij), quod ad quam plurimos „ ab orci faucibus liberandos pertineat, quod, quo„ ties ventris tormina in dylenteriam confirmatam „ ufque promoveantur, periculofiffimum efle mihi „ condet, morbum adgredi protraöiore illa metho„ do — evacuandi — dein conremperandi — cum „ experientia didicerim, dyfenteriam & certiffime Sc „ celerrime curari, fi, miffis ambagibus, Fluxus. „ Laudano confedim fidatur — advocatus itaque „ Laud liqu. gt. xxij. protinus exhibeo, bis intra „ 24 horas, vel & laepius, datis intervallis, fi dicla dofis torminibus. & dejeétionibus rite com-
DENPERSLOOP. gt
tent te zijn. Deeze fterke giften dan maaken hier alleen kalmte, dommeling, bedaaren de pijnen,
„ pefcendis par non fuerit" Sthed. momt. d, mm
fjjf- 'Tg\ 0pP- P' 6oz- De naaukeurfge onderzoeker der kragten en uitwerkingen van het
2r^d»™Tntende TRALLES dr"kt zich dus fterk uit Nollem ego aggredi Dyfenteriae eravi™
" ne SinZrÜÜ' °P1'°' ^ ta?em unqufn," fl. „ ne exnmo hoe - numims dono, curatam vidi „ Nullum remedium huic morbo aptius humana
" SS? ,nHH0gitare P°tuit,' ^uum veriffimum fiT 5! „ hus antidotum , appofite ita fcribente bontio
„ laceo sydenhamum, ettmullerum, wede» „ wigium brunnerum, werlhofium, allOS-
" jus™ Dyfcnteria Doétores opiatos. » rlrr rl
dltiïT^l Pf l68- delfde tralles verhandelt het gebruik des Opium in onze ziekte uitvoe-
S^S^^r^-1^ in Zijn laater^rk ae u/u opu , ^ét. III. Cap. a. in welk hii n mR eene gelukkige geneezi P^J» P. 198
bijbrengt, waar hi eiudlijk zelfs alle Jumïl 1
g Z£Ptmm gaf'- e" Yede daSen inhield " fine "Snr,Te-VmUin' fineP&ntasmatibus, fine „ fomno diutius protracto " &c. Het eetuizenis
% u« zal ikallecn^ïnog
inaf?? viri. f Dyfen^nco morbo> a Pn«cipibus „ in arte yins fere omnibus adfertum legimus hic
" fure Sifilif Tbï °,Piata liberaiio«"^U ft* " vhibus " ^ f ïe'/raC^S licet & Pene a"rius
SftKin VÊde ^'gemnen ten voorueeie, net gezag van degner, pringle zimmfu mann, en vooral van tissot, alles fchiSt te 0 « SeT"'en°m^na ak°°S de -^lalffnïethod"
3* GBNÊEStriJZE PAK
nen, ongeregelde beweegingen, en bevorderen voorts de hier zoo heilzaame uuwaaffeming Teffens gaat het Opium de gedugte gangreen, op eene kragtige en zonderlinge wijze, ook in deeze ziekte, tegen '(/), zoo dat, daar ook de verderving reeds onmidlijk op handen fcheen, z;j foms door 't Laudanum nog afgewend zij geworden, en, daar zij reeds in 't gedarmte gevat had, haar voortgang vaak gelluit zij, met verbetering der toevallen. Ja, in geveftigde gangreen, waar van, in onze Ziekte, koude armen, drooge huid, vervallene leevenskragten en bijna onmerkbaare pols gewifle teekens zijn, zal men nog wel eens zien, dat, op 't gebruik
van
(O ramazzini fchrijft /. f. de bedaaring en warmte, door een goede dofis Opium gewrogt, niet zo zeer toe, aan de bedaaring der pijne, maar, uitdruktijk, aan de virtur vpii diaphoretica; welke kragt ook aan ettmuller, en veele Anderen wel bekend was.
(t) De bederfwerende kragt is, in onzen tijd, door den beroemden Engeltchen pott klaarblijklijk ondervonden, in het te keer gaan der gangreen aan de toonen en voeten, alleen doorgrootere giften Opium. Zie destelfs Aanm. over de Lamheid, enz. door Dr. du pui uitgegeven. In andere verdervingen te weeren en te dutten, is ook dezelfde kragt m groote giften van het Opium door andere Genees- en Heel. meeders nu en dan, en foms bij geval, zeer klaarblijklijk ondervonden; ook zonder veel flaap te verwekken. Kan ook het nut, dat aan het Opmm, door veete groote Medici, na bYuenham eia boeriiaave, wortt toegelchreeven in de kinderpokjes, vooral in het ergde foort . en in het meed gedugt tijdperk derzelve, wel beter verklaard worden, dan uit de bederfwerende kragt van dit middel? Zie ook hier over de gemelde verhandeling van Dr. de iiaes.-
BENPÈRSLOOP. S3
Van Opium, de pols, warmte, uitwaalïeming en kragten, op eene verbaazende wijze, weer aanwakkeren (u); dat het leeven, verre boven alle venvagtmg, gerekt, en voor deeze ellendigen draaglijk worde gemaakt.
§. xvi.
Ik zoude, indien 't hier de plaats toeliet, dit gefielde beveiligen kunnen met fpreekende voorbeelden, die ik daar van zelf, reeds in Oclober i78x, m 't ons nabij gelegen dorp Put. ten, met eenige onzer Studenten, heb waargenomeni(v); en die ik, nu in deezen tijd, in September, vooral te Marveld, en, met den Hf Dr. elsnerus, en onze Stud. feriet, en van meurs, te Ede, en naderhand op meer plaa'ien, in bijzondere en fterke gevallen, gezien heb ik zoude ook hier nog bijbrengen kunnen het getuigenis van den Heere Dr. en Burgemr. hoff
HS" féjï?tód Mer Yan h reeds biJ' RAMAZ„Srï ■ i' acJernma dyienteria laboranti, plu„ ries exhibui Laudanum opiatum ad 3 & 4 erana „ fed parvo levamine; vixerat Mc ad plures dies „ omnino gehdus ac fine pullli, _ verebar ne lar„ giore do fi exhibitum Laudanum reliquum fiam-
• thüïS exti"guereti" wat deed hij ondertus-
ichen? hij vaart dus voort "Laudanum rurfus ad
r, lraexC^S;ue,^ placide dormivit
(v) Gedeeltelijk verhaald door den Hre. Dr. de haes
Z/frt'aA V> ?7'-len- Een S^l vooral zagen wij daar, dat ruim zoo fierk was als dat vAtï ra Wazsini, even aangehaald.
34 G ENEESIVIJZE VAN
die, na dat ik, den 2.3 Aug. te Arnhem geroepen zijnde, door zijn Ed. bij eenige zwaare Patiënten was gebragt, en deeze methode aan de Heeren Practici, met welken ik de eer had een Confuh te houden, in de gevallen had voorgeflagen, mij daarna, den 27 Aug., fchreef, dat " de grootere giften Laudanum ook daar algemeen voldeeden," voegende 'er, den3Sept., bij, dat "deeze groote do/is, 't zij met of zonder Cortex, de kragten ten minden opbeurde, en het leeven verlengde, terwijl doch in 't ergde foort der ziekte liem niets voldeed". Ook is mij, laater, uit een brief, van den vermaarden van der haer, uit 'sBofch, aan een Vriend gefchreeven, de volgende bevinding, in den tegens woordigen Persloop aldaar, medegedeeld; dat naamlijk " tissot 's geneeswijze ook daar „ niet goed was, terwijl zijne gehaate Opiaten „ ongemeen heilzaam fcheenen, en dat, als zij „ de groote pijnen wegnamen, de natuur zich „ gemakkelijk ontladte, terwijl de kragten be„ waard werden; waarna de Laxeermiddelen in ,, ruimer mate werkten, en nieuwe aanleiding „ gaven tot opiaten en rud, enz. Opium is dan, „ befluit hij, het groote middel, maar moet ruim 5, gegeeven worden, een weinig helpt niet" enz.
Dan, verre boven 't gene bijgebragt is ter billijking deezer geneeswijze, moet, ter bevestiging van het uitdeekend nut van het Opium, in groote giften, dienen de eenpaarige en fterke ondervinding der Harlinger en andere Friefche Geneesoefenaaren, in de Epidemie van 177», bovengemeld; welk verfiag derhal ven,
om
DEN PERSLOOP.
35
om dat het alles fchijnt aftedoen, en daarenboven veele nuttige bijzonderheden bevat, ik hier agter, als een Bijlage, volledig (zoo verre de geneeswijze betreft) zal laaten volgen, (zvj.
XVII.
Schoon ik nu, in §. 15, het gebruik des Laudanums heb doen paaren met dat van den Cutt. Salicis of Peruv.; zoo mag men gewiflijk ook het Laudanum, op zich zelve, geeven, ofwel vermengd met verzagtende dingen. Immers, iu fommige zwaare gevallen en hoog dringend gevaar , hebben we gezien f§. 13.), dat'er geen ftaat genoeg op de verderfweerende kragt der Kina te maaken is; ook kan het ftroefagtig bittere, dat in deeze, en vooral in den Cort. Sa' licis is, in zeer gevoelige ingewanden ondraaglijk worden, en mooglijk ook foms de ontlading wat ophouden; wanneer het grootile plegtanker ter bcderfweering voornaamlijk het Laudanum blijft. In zulken dringenden nood, derhalve , kan men flegts het Teugdrankje, of Hauflus N. 4, alle 3 of 2 uuren herhaalcn, tor. dat de onruff. en pijnen voor eenige kalmte plaats maaken. Ten zelfden einde, en om teffens de heete inmenazels van 't Land. liq. S.
E '2 te
(w) De fchrandere Heelkonftenaar j. de reus, te Harlingen, heeft ook reeds in 1779, een Kort verkaal uitgegeeven, dat, omtrent het uitneemend fucces van 't Opium in die Djfenterie, geheel eenftemmig is met de uitvoeriger verhandeling van Dr. stinstra over dit onderwerp.
GEN EÊSfTiySE F AKI
te vermijden, is 't niet min nuttig het enkele Laudanum purum te geeven, tut \ of 2 greinen teffens, en daar mee aan te houden, tot ü. 12 jameer greinen, over *t etmaal verdeeld, indien naamlijk de nood hongtt dringend is. iVJen kan ook gevoeglijk het Laudanum ver* mengen in een verzagtenden fiilich^n drank, als N. 17. om voort een '1 heekop vol, en vervolgens, zoo lang de zwaare toevallen het vorderen, alle uur 2 lepels vol te geeven; het zuur kan men uit dit voorfchrift, indien het hindert, ook weglaaten.
§. XVIII.
Dan deeze behandeling vercifcht, bij uitneemendheid, het beduur van eenen kundigen en oplettenden Meeder. Den min bedreevenen derhalve raad ik, vooral in deeze gevallen, de uitterde voorzigtigheid, en het raadplegen met kundiger en ervaarener Artfen; want ik beken, uit eigene ondervinding, dat men, met een huiverigen fchroom, wapenen opneemt, die men, tot "hier toe, meed al, als verderflijk gewoon was te befchouwen, en die gewiflijk, kwalijk beduurd, zeer gevaarlijk kunnen worden. Het Harlinger berigt, hier agter geplaatft, is beter dan iets gefchikt, om op dit ongewoone fpoor voor te lichten; nogthans wordt er oordeel en voorzigtigheid vereilcht om niet te dwaalen. Ten deezen einde erinner ik nog dit, dat men de derke en ftoute giften van 't Opium maatigcn zal, zoo ras men, uit de beftendiglijk gun-
fti-
P E N P E RS L 0 0 T.
sr
frger verfchijnfelen, namelijk de bekomene kalime, verbeterden afgang, of flaap, met uit* waaffemmg, befluiten mag, dat het verminüerd gevaar mm iterke poogingen vereifcht; terwijl men dog fteeds in 't oog houde, dat hei Laudanum een heet, bloed-aanzettend en bedwelmend middel blijft, van welk men, na dat het groote oogmerk bereikt is, veiliger weer zal overgaan tot andere, te vooren aangepreezene, middelen, voornaamlijk tot verfterkende en verder verzagtende. Voorts dient ook, omtrent het Laudanum, in agt genomen te worden; indien koortsverheffingen den Persloop verzeilen, dat men in die verheffingen, en onder de hette, het gebruik van dat heete middel wat opfehorte, in welken ik althans het zelve ontzie; en ook zoo omtrent den Wilgen of Perufcben baft, wanneer men deezen gebruiken moet, dat men ze voornaamlijk dan toediene wanneer de koorts op 't laagfte is, terwijl intnflchen, geduurende de verheffing en brand, veelerleije verzagtende en ook temperende, zuuragtige dranken het beft verdragen zullen worden.
% XIX.
Men eindigt de behandeling van eenen ber/tellenden Persloop, inzonderheid die zwaar heeft aangetaft, door 't aanhouden van gewoone verwerkende middelen, onder welke nu de Wilgen of Perufche ballen de voorkeur fchijnen te verdienen, het zij in Extract, of DecoSt, of . tot E 3 een
■38 GENEESWIJZE VAN
een paar Oneen getrokken, op een Fles Wijn, en. daarvan eenige keeren daags een kelkje gebruikt. Immers van deeze ballen heeft men, op het laatft der ziekte, een zekerder uitwerking, ter verfterking, te verwagten, dan, in den loop der ziekte, ter afweeting van Gangreen; dit getuigen voor al de Harlinger proeven. Bij deeze verllerkende dingen, zijn dan vaak de bekleedtnde ook nog noodig, het welk de gevoeligheid der ingewanden zal aanwijzen. Het middel van grashuis, in de gevolgen van de Kolijk van Poitou, door deezen beroemden en verdiendlijken Geneesheer aangepreezen, en welks deugdzaamheid, in zeer veele pijnlijke ongefteldheden en verflappingen van maag en darmen, bij mij, uit veelvuldige ondervinding, hooggeacht wordt, meen ik, dat, ook hier, zijn regte plaatsvindt. Het kan gegeeven worden 4, 3, of s maal daags twee lepels vol; zie N. 18. Men zal hier van ondervinden, dat het zelden vertraagden afgang, veel min krimpingen, voortbrenge. Wordt inmiddels de afgang te veel vertraagd, de Rhabarber, en deszelfs waterig aftrek fel, zullen nu ruim zoo gefchikte middelen zijn, dan in den beginne der ziekte.
Verder, moeten ook de verzwakte ingewanden, nog lange, ligtverteerbaar voedfel hebben, of men ftelt ze bloot aan nieuwe ongemakken, ja foms, gelijk wel gebeurd is, aan wederinftorting.
Vooral is 'er ook voorzigtigheid noodig, als de pas herftelden weer in de lucht komen.
Me;>
DENPERSLOOP.
39
Men khede zich warmer, dan gewoonlijk, mijde wind en regen, en beweege zich wel, maar niet tot zweeiens toe.
§. XX.
t
En zoo veel meen ik genoeg te zijn, om de voornaame, en meelt dringende hoofdzaaken, van eene goede geneeskundige Behandeling onzer tegenswoordige Volkziekte, naar mijn inzien, ten nutte van 't algemeen, korthjk en eenvoudiglijk voor te draagen: en teffens dezelve door het bijvoegen van eenige eenvoudige Voorfchriften gemaklijker of bruikoaarer te maaken. Welke voorfchriften ik doch lle-gts als voorbeelden wil aangemerkt hebben waar bij veele gelijkfoortige, door des kundi-' gen, gevoegd, en ook deezen, naar de omftandjgheeden, meer en min, veranderd kunnen en moeten worden.
't Zal mij genoeg zijn, indien het bijgebragte iets kan medewerken, tot eenen beteren uitflag deezer ziekte, vooral ten platten Lande daar zij nog deeds voortgangen maakt, en meelt al, bij gebrek van goed beduur en door verEceerdheid der menichen, veele verwoedingen aanregt. ö ,
§. xxi.
Eene waarneeming zal ik nog alleen voordellen, omtrent de hprouw (Aphihae) in deeze ztente. JN amelijk,. gelijk een. vuilbekorfte tong
40 GEVtEESWïJSE VAN
alhier bijna niet gezien wordt, en veeleti, die zeer erg zijn, ja zelfs aan de ziekte derven, de tong doch niet veel, en foms maar even wit, heilagen hebben: dat zoo ook de Sprouw onder de zeldzame verfchijnfelen behoort, en, daar zij zich vertoont, dat zij geenszins voor een doodlijk teeken, gelijk de Hik doorgaans is, moet aangezien worden. Ik heb Lijderen gezien, vooral te Arnhem, Ede, en ook te BunJchoten, met Sprouw, waaronder die zwaar en aanhoudend was, en welke zich eindlijk, bij eenigen, ook door den afgang ontladte, die daar bij niet zeer erg waren, en alle zeer volkomen, hoewel doch langfaam, herdeld zijn. Het geeven van Borax, in een Likpot, bij veelen deezer, had wel, naar gewoonte, de Sprouw afgevaagd; maar zij kwam, bij fommigen (fchoon niet bij allen) even derk weder op, en, zoo huig zij weg was, was de gevoeligheid van de ontblootte tong en keel zeer lallig. Hierom is 't mij niet onwaarfchijnlijk geworden, dat men de Sprouw in onze ziekte vaak als een kritike werking hebbe aantezien (x); waarom ik ook, in mijn meergemeld provifioneel Geneesplan, het gebruik van Borax, in deeze Sprouw, heb afgeraaden, ten zij groote belemmering van de keel zulks, eene enkele keer, vorderde, aanbevelende
voorts,
(*) De Hr. stinstra betuigt te Harlingen eenmaal de Aphthae volkomen kritiek gezien te hebben, en • meermaalen met verligting (Geneesk Corresp. pag. 963.), waar uit hij, elders, ook befluit, dat, ten minden in onze ziekte, de Aphthae niet zoo te dugten waren als gewoonlijk, ib. pag. 1002. Zie 00.: onze Bijlage.
DÈNPÉRSLOOP. 4i
voorts, om, in dit geval, zich liever te houden aan enkel verzagtende Keellpoelingen of Likkingen, b. v Knollennat of Gerftewater, met Suiker of Vijgen, of met eenige verzagtende Siroop van Althaea of Violen, zoet gemaakt.
Ik z<.ude nu nog wel iets meer hier kunnen bijvoegen, over de behandeling van Toevallen en Gevolgen onzer ziekte; maar, behalven dat dit te wijdloopig zoude worden, en de uitgave van dit ltukje nog meer vertraagen; zoo laat het zich ook meed al uit de hoofdzaak en andere gemeeriere kundigheeden, ligter afleiden; ook heeft men, vooral omtrent de Gevolgen; meer tijd om kundiger Artfen te raadplegen. Onze Bijlage bevat daarenboven veele èaaken, die hier toe dienen kunnen.
Ik zal dan met nog eenige weinige Aanrakingen befluiten.
§• XXII.
Onder de Geneesmiddelen heb ik de Radix Amicae niet aangepreezen, om dat ik 'er zelf geene genoegzaame proeven mede genomen heb in deeze ziekte; eenigfins mede terug gehouden zijnde, door de min gundige uitwerking, die men te Nymegen, Arnhem, en in de Betuwe daar van meent gezien te hebben; doch waar van de verlangde berigten, zoo dat er iets zekers op te bouwen zoude zijn, mij niet zijn geworden.
Oe bijzondere'nuttigheid, die deWeenerGe^ neesheer collint, van voor bijna rwnu.g jaareit, l' " ia
42 GENEESWIJZE VAN
in heerfchende Dyfenterien zegt ondervonden te hebben van 't gemelde geneesmiddel (y), Veelmaalen beveiligd door den fchranderensToLL(s), om van meer anderen niet te fpreeken; deeze ondervondene nuttigheid, zeg ik, neemt ons anders met een gundig denkbeeld in vooreen middel, 't welk, wegens zijne kenbare hoedanigheeden, niet werkeloos kan zijn, en aan welk zulke vermogende bederfweerende kragten, in de meeüe rottige ziekten, door voornaame Artfen, worden toegeëigend; vooral in die foorten, en dien ftaat van Persloop, waarin ook, na te veele ontladingen, de vervallende kragten, en het dreigend rottig bederf een vermogend geneesmiddel vorderen. In welke omdandigheid de gifte bepaald wordt tot 15, 20, of meer greinen, 3, 4, of meermaalen, daags. Doch, dewijl ik zelf niet dagelijks de ziekte kan gaan waarnemen, om dat dezelve gelukkiglijk niet dan tot op eenen merklijken afdand van ons genaderd is, zoo heb ik, behalven de bovengemelde reden, mij tot hier toe aan onze te voren befchreevene geneeswijze gehouden, en geen reden genoeg gevonden, om andere Geneesoeffenaaren , die uit hun zelve niet zeer tot de /ïrnica neigden, daar toe aan te drijven; hoewel ik gaarne de kragt van dit middel, in de regte gevallen, tegens die van onze Antifeptica, beproefd gezien zoude hebben.
§. XXIII.
(y ) Olf. circa morbos, part. V. de Arakae in morb. ■ putna, virjbus, p. 209-268.
(z) Rat. Medendi parte Hl. Secl. IV. de Dv/esterh commentativ ,■ op veele plaatfen.
DEN PERSLOOP.
43
§. XXIII.
Toen ik, laatft, te Arnhem was, had zich daar het geloof in de goede uitwerking van een zeer bekend huismiddel, befiaande uit Boomolij en Brandewijn, of Jenever, van elks 3 oneen, met 1 oneen Suiker, onder een gemengd, lterk veripreid, eerlt aangevoerd zijnde, naar ik meen, uit Nymegen; doch, in de voorige Epidemie van 1779. ook reeds, bijom onze Stad, onder de Boeren veel gebruikt, Anderen namen Wijn, in plaatfe van den brandewijn, en dien in grooter maate; wanneer dit middel genoegzaam overeenkomt met het zoogenaamd middel van Vrouw Barths f waar van de Hr. degner gewaagt, dac het, ih de Nymeegfche Dyfenterie van 1736, berugt was, en waar van men toen zeide, dat het, in de ziekte van 1702, wonderen gedaan hadt (a). Men liep thans weder, met dit Olie en Brandewijn-middel, onder 't gemeen, zeer hoog, meende daar van zeer veel heilzamer uitwerkingen te zien, dan van de vrij algemeen aangewende ontlastende geneeswijzen. Ja 't gebruik van dit, of diergelijk, middel heeft zich daarna genoegzaam over alle de dorpen en ftreeken onzer Vcluwe, waar naderhand de ziekte zich geopenbaard heefr, zodanig verbreid, en wortelt nog elders zodanig voort, dat het geloof in F 2 eene
(«) Hifioria Dyfenteriae Neomag. Ed, ah. pag 217, of §. 8K.welt.-e fchrijver, aldaar, een ganfeh Regilter opgeeft van huismiddelen, met een korte beóoriieeling*
44 GENEESWIJZE VAN
eene geregelde geneeswijze daar fchaars tegen op kan; zoo zelf, dat ik te Ede, en te Meer-, veld, gezien heb, dat, daar, in 't zelfde hu.s Wttt, eenigeo, door onze tijdig aangewende tfenccswijze, lis van den oever des, doods nig gebragt, anderen nogthans, voort har op ziek wordende, tot het gemelde Oliêy rmddd hun toevhigt liever vei kozen te neemen, dan tot de onzen, welke zij doch, des begetWnoe, '.oor niet bekomen konden. Dit voorn oordeel heeft zich ook voortgeplant nader in onze buurt, te IJorfi, daar federt ook de ziek? te ongelukkiglijk geheerfcht heeft, en zeer veekn weggcllecpt, die van dit middel voorzien geworden xvaren, door een verkeerden iever van welmeenende onkunde, en door welke de weg tot betere geneeswijze een tijdlang geheel geflooten is geweeft, tot dat, ten laatften, de lm wooners van die buurtfchap, zich van agteren niet wel bevindende bij dit gefchenk, wel eens hun toevlugt genomen hebben tot de redelijker hulp der Artfen, maar ook daaraan zich geenhns hebben gehouden, volgens de gewoonte der meefte Landlieden.
Deongunilige uitflag van dit middel, dat in't eerit zig aanbeveelt door zijne zagtheid en aangenaamheid, is te Arnhem, te Hui/en, en elders, in zijne gevolgen, al voor lange waargenomen, en van agteren erkend door deszelfs grootfte geweezene voorftanders (b). Wel is waar, dat het
niet
(*). veele bijzondere gevallen zoude ik, uit naaukeurige hier van bij mij ingezundene berigten, aan den dag kunnen leggen. '
DEN F E RS LOOP.
45
niet voor allen verderflijk geweeft zij, maar wel voornaamlijk voor die, welke in den beginne noodig ontlafting hadden moeten hebben, en bij wien dit vette mengfel, geftadiggebruikt, de nadeelige fcherpheid natuurlijk verergerd heeft, terwijl het voor zulken, die geene kwaade ftoffen in de eerfte wegen vergaderd hadden (S 5-)>. va" nut heeft kunnen zijn; doch ook dan, bijna altoos, verre beneden onze, in die gevallen aangeraadene, verzagtende en bekleedende middelen, te ftellen zij.
§. XXIV.
Hit diergelijke gronden, laat zich ook beoordeelen een voorfrhrift, alhier, met hooge aanprijzing, uit den Hage gezonden, beflaande uit 3 Üoiren van Ei/eren, 2 lepels vol Boomolie, een halve Mofchaatnoot, 2 oneen broodjuiker, en 10 oneen Rifnjchen Wijn; om, wel onder een geklopt zijnde, voor volwafTenen geheel ^ en voor kinderende helft, te neemen. Namelijk, dit mengfel is wat minder vet, dan het voorgaande, wat meer verlengd, en uitwaaffèming bevorderend ; ondertufichen is het een magtig kandeeltje, dat in ongeflelde ingewanden, vooral daar eenige bedorvene ftoffen zijn bezwaarende, en, om dat het ook ftoppende is^ fehadelijk moet zijn; echter, in de bepaalde gevallen van §. 5, foms, de voorkeuze fchijnt te verdienen, boven het voorgaand middel van §. 23.
Maar niets buirenfpoorigers, in deezen fmaak, ? 3 is
4*> G ENE E SfVIJ Z E VAN
is mij voorgekomen, dan zeker zogenaamd Saproefd middel tegens den Roodeloap, zeer onlangs in een openbaar Tijdfchrift voorgefteld, en ook nog wel, in goeden ernd, in de Nieuwspapieren aangepreezen; naamlijk, 4 oneen verich vet Spek, met 6 eijeren, in eene pan gebakken, en in drie deelen, met vet en al, warm, opgegeeten. Wie grilt niet, op de gedagte van zulk een fmeerigen, magtigen darmprop!— lillendige lijders, die tot zoo eene proef, die zeker geen ernftige weerlegging waardig is, verweezen wierden! Eenen Groenlander, wiens Kraamvrouw op een foupje van Walvifch fpek vergad wordt, moge ook deeze Spekdruif wel bekomen!
% XXV.
Niet min ongefchikt zijn alle foorten van meer en min /heentrekkende, of droeve en wrange middelen, welke men, hier en daar, ook al met nadruk aanbevolen, en het Gemeen in de hand gedopt heeft. Het bedoelde nut van zulke dingen deunt op het verkeerde begrip van den aart onzer ziekte, waar van ik, in 't begin deezer eerde Afdeelinge, iets gezegd hebbe (c). Namelijk, door het ongegronde denkbeeld van bloedontladingen verfchrikt, meent men de hoofdzaak te zijn, om die ontladingen maar te "bedwingen, door de, onderftelde, opene bloed-vaatjes te duiten en toe te
doen
(0 Bladz. 8-io, hier voor.
DEN P ERS LÓO P.
Af¬
doen trekken, en voorts ook de ontladingen uit het darmkanaal, die men, even als in buikloop, te overvloedig meent te zijn, tegen te houden en met kragt te beteugelen. Ik beroep mij, kortheidshalven, op't gene wij, ter even gemelde plaatfe, tot opheldering van den waaren aart en naade oorzaak onzer ziekte gezegd hebben, waaruit de ongerijmdheid en ichadelijkheid van, ten eerden, famentrekkende middelen, in deeze ziekte te geeven, klaar genoeg kan blijken; als welke, 't gene nu reeds niet genoeg ontlad wordt, ligt nog meer befluiten en opdoppen, en dus een voornaame oorzaakdes kwaads binnen houden zullen , terwijl de gevoelige ingewanden, ook vaak dat wringende niet zonder vermeerderde pijn verdraagen zul* len.. Op deeze wijze heeft men de onmidlijke uitwerking te beoordeelen van Eiken bafl, Eikelen , Galnooten, Middtlfchot van Walnooten, Tormentille, Cachou , Granaatfchillen , Kaneel, Mojchaat, Geroofte rhabarber, op verfcheidene wijzen klaar gemaakt, het zij in poeder, conferf, trekfel, of afkookfels, in water, wijn, of in brandewijn, van welke dan deeze dan geenë, met veel ophef, aangepreezen, en beneffens kondiger bereidingen daar van, ja ook andere chymifche, met meer kragt famentrekkende, prodaden, zelfs in veele Dispenfatoria, met den tijtel van Antidyfentcrica yerüerd worden, ter gevaarlijke verleidinge van min kundigen.
't Is waar, in fommige gevallen, en vooral Óp 't laatd der ziekte, kunnen zulke dingen, wijslijk getemperd, foms niet min van nut zijn,
dan
48
GENEESWIJZE VAN
dan onze aangepreezene Wilgenbaft (§.14. 19,)* die ook, hoewel milder, van een droeven aart is. Maar dit onderfcheid wordt, in het toereiken en aanbevelen der gemelde middelen * niet gebruikt, men prijft ze aan, als algemeen nuttig, en geeft ze van den beginne af.
Het onmidlijk nadeel, van zulke famentrekkende middelen, heb ik kortlijk gemeld; de verdere kwaade gevolgen, zoo al de ziekte niet voort ten ergiten loopt, gelijk kwijningent Sluipkoorfen, Geelzugt, Waterzugt, Verlammingen, enz. zijn breeder uitgelegd bij den Hr.
Z1MMERMAN (dj.
§. XXVI.
Onder de hier en daar aangepreezene middelen, behooren ook nog fommigen die, uil hunnen aart, ter kragtiger bevordering der uitwaafleming gefchikt zijn (Diaphoretica). Dat de nuttigheid van het Laudanum ook vooral in deeze uitwerking gelegen zij, en dat de bevordering der uitwaaflèming van 't grootde aanbelang zij in deeze ziekte, is boven, meer dan eens, herinnerd (e)> ook hebben wij, opzettelijk daar toe, een en ander voorfchrift, N. 12 en 13, opgegeeven en aangeraden (ƒ), bij welke meer anderen uit die klafe zouden kunnen gevoegd worden, met wrijvingen, lloovingen, en
ver-
(d) Voh der Ruhr utiter dm Volke &C Vtl. Cap. Zul 1767.
O) pag* 31, 32. vergel. met p. 15. (/>pag, 17.
DEN PERS LOOP. , 4y
het verder beftier ter uitwaaffeming dienftig. Meri heeft in Champagne, in de ziekte van 1770^ het Alkali volattle, of Spir. Hal. Ammon. tot 15 of 20 druppen , in veel vogt verdund, doen neemen, met het gevolg van een fpoedige zweeting, verligting van pijnen, en verdere herdelling (g). Jn Leeuwarden is dit zelfde vlugzout-vogt, bij' andere dingen, en bij de Laudanum gepaard, als een zweetmiddel, met goed gevolg gebruikt (h). Dan op alle deeze, en diergelijke, dingen, merken ,wij aan, dat zij in alle andere gevallen, of foorten van Dyfenterie, dan die in §. 5. zijn verklaard, fchadelijk zouden zijn; ten zij dan ook, in deezen, op het laatft der ziekte, en als de natuur toonde, door den weg van uitwaafleming zich te willen ontladen. vSterkere middelen van dit foort, hoedanig een degner befchrijft (*), uit Sai juccin.vulat., Sal vol. C. Cervi, Sal amm., Cro* eus en Opium bedaande, raaden wij, met deezen fchrijver, geheel af.
0 0 0
- Na het afdrukken van 't gene wij tot dus verre over de Geneeswijze hebben bijgebragt, komen mij nog eenige Berigten, hier toe betreküjk, ter hand, welke alhier, als eene gewigtige aanvulling op het voorgaande, verdienen geG pfaatft
(g) Gazett. LitteK I7öo. Avril, en Gencetk. jaarh; III. D. 2. d. p. 27.
(h) Geneesk. Cprrefp. p, iOIO.
(i) Hijl. Dyfent, Ncom. pag. 224. [u]v
co GENEESWIJZE VAN
plaatft te worden. Zij dienen vooral ter verdere ftaavinge van 't gebruik van het Opium, waar van in §§. 2 en 15 —18. gehandeld is, en van de overige bed/fiveerende en verfterkende middelen, §§. -12.—14, 22, enz.
In het aanvanglijk Berigt van den zeer Gel. Heere lotichius, omtrent Nymegen, waar van ik melding gemaakt heb op bladz. 4. van mijne Inleiding, getuigt zijn Ed., dat, wanneer ook in 1781, vooral in het hooge gedeelte dier Stad, Dyfenterie befpeurd werdt, de ziekte eerft goedaartig was en ligtelijk te overwinnen; doch dat zij, in September, bij deezen en genen kwaadaartiger wordende, zich niet t'onderbrengen liec langs de gewoone ontlaftende methode, maar dat zij, een lpoedig verval van kragten medebrengende, en een eigenaartige koude over 't geheels lichaam, met ongemeene tegenswoordigheid van geeft tot het mterfte toe, werkzaamer geneesmiddelen vereifchte; wanneer de /intifeptica, en Opiata, en deeze wel in ruimere giften toegereikt, van uitmuntenden kragt bevonden werden te zijn.
Voorts is mij van elders berigt, dat in 17Ü2, wanneer weder te Nymegen een fterkere epidemifche Dyfenterie ontftaan is, en nog meer in de woedende Epidemie van dit tegenswoordig jaar, ook door andere Geneesoeffenaaren de uittvansfeming - bevorderende methode gelukkiglijk is gevolgd, vooral door '1 men gvuldig gebruik van het Pulvis Dover i, dat wij boven (§. 5. p. 17.) hebben aangepreezen, beftaande uit Opium en
D E N P ERS LOOP.
5»
Jpecacoanna, van elks twee greinen, met eenig middelzout 'er bij. Zie ons Voorfchrift N. 13.
l Van de tegenswoordige Epidemie, die ook in het Graarlehap Zutphen, onder de Dorpen Steciideren, Zelhem en JJengelo, doch in een klein geud Lijders, door den Heer berns , thans Quartiers-Dilélor, is waargenomen, wordt door z:jn Ed., onder anderen, aan den Have berigt gedaan, dat "wanneer, in zwakke of verzwakte geltellen, de afgangen zoo menigvuldig worden, dat men daar uit een fchielijk verval van kiagten te vreezen hebbe, hij dan, zelfs van 't begin der ziekte af, de Koorts- of Wilgenhaft met nut gebruikt hebbe, zonder evenwel de ontladende middelen geheelijk agter te laaten: hebbende, bij tufchenpoozing, eene gifte Tart. met., in water opgelod, met eenige droppen Land. liq. S. toegereikt, waar na, of braaking van galachtige doffen, of een zagte uitwaasfeming, met vermindering der ontladingen, zij gevolgd. Terwijl Hij algemeen ondervindt, zoo als te vooren en nu ook bijna overal zij waargenoomen, dat de Pijnftillende middelen nood* zaaklijk zijn, en n et weinig tot de geneezing kunnen medehelpen"\kj.
De beroemde Utrechtfche Geneesheer f. j. voltelen , thans beroepen aan de Leidfche Hocgei'chole, mij hebbende doen weeten, dat G 2 de
(k) Volgens -het kort Bergt van die ziekte, van gem.: Quaruers--Doctor, den 23 Uctober jongd, 'bij den Hove ingekomen.
5ï GÊNEE SW1JZE VAN
de Dyfenterie, doof zijn Ed. dit Najaar aan de Bilt," nabij Utrecht, behandeld, algemeen verzeld ging met een ongelooflijke veelheid wormen (/), heeft, op mijn fchrijven om eenige
na-
(0 Zoo dat, fchrijft zijn Hooggel., "bij alle Lijderen, Ouden en Jongen, Mannen en Vrouwen, bij den eenen wel tneer dan bij den anderen, doch bij allen veele, meeft ronde wormen, en eenige Afcandes, voor, onder en ook na de ziekte, van onder en ook van boven, werden uitgeworpen." Sterker voorbeeld van Dyfentena verminoja, dan welk, mij bij de Waarneemeren niet bekend is. Doch naad hier aan is mij voorgekomen, 't gene in de Dyfenterie van 1779, in de Franfche Provincie le Maine, is waargenoomen, door i)r. vetillar-'J' , die ook, als een zeer veelvuldig en bijna algemeen verfchijnfel dier Epidemie, befchrijft het lollen, naar onder en boven, van een meer of min overvloedige menigte van wormen, zoo dat op ecnen morgen door zeker 1'erfoon meer dan 30 wormen waren uitgeworpen. De Leminthnchonon of Mufcus Corfiamus, onder anderen, in deeze gevallen door den Hr. voltelen, met nut gebruikt, deedt ook bij den Hr. vetillart wonderen. Zie deszelfs Hifi. Med. des maladies Dysfenterique de la Province du Maine en 1779. pag. 35.
Men noemt, met de sauvages, zulke Epidemien Dyf. verminofae, met zoo veel reden als men die, bij welke overvloedige galftoffen ontlaft worden, Dyf. biliofae noemt; hoewel ik, met cullenus, neigen zoude.om deeze verfchijnlels als variëteiten te befchouwen, van een éénig foort van dezelfde ziekte; in welke altoos de kenmerkende oorzaak, volgens 't gene wij hier van, bladz. H en 9, yoorgedraagen hebben, niet zoo zeer gezogt fchijnt te moeten worden in de prikkeling van iets dat bevat'is in de" darmen, 'maar in die van eene meer
DEN TERSLOOP,
53
nadere bijzonderheeden, mij, in een Brief van den 6 deezer loopende maand November, onder anderen, vereerd met het volgende, hier ter zaake dienende. " ln de geneeswijze heb „ ik altoos de labes verminoja in 't oog gehou„ den; fchoon niet altijd anthelmintica Jpecifica „ gebruikende, 't Opium is mij, zoo in deeze „ als in eene vorige Epidemie van 1780, van „ een wezenlijken dienït geweeft.. Reets van „ den beginne der ziekte gaf ik, na dat de Eva„ cuantia haare werking gedaan hadden, immer „ een grein Opii puri 's avonds. Naderhand be„ zigde ik dit middel als een hoofdzaaklijk mid„ del, indien de flaauwe levenskragt, de kwaad-
aartigheid der ziekte en de vrees voor ganj, green 't zelve fchenen te vorderen — en dan „ in vrij groote hoeveelheid; egter niet zoo „ als de Heeren Stinftra en Lenzius: eens ben „ ik tot 24 greinen in de 24 uuren gekomen. „ Er zijn egter verfcheidene gevallen geweeft, „ daar ik gemeend heb 't zelve niet te moeten i, gebruiken.
„ Adftringentia heb ik in 't geheel niet voor„ gefchreeven. In de Dyfenteria biliofo-pitui» „ tofa, welke ik in 1780 behandelde, heb ik „ van de Radix Arnicae en Cortex Salicis al» G 3 „ bat
bijzondere of eigenaartige fcherpte, die in de bevattende deelen zich zet; hoewel de tegenwoordigheid der eerfte gewislijk de uitwerking der laatfte kan verergeren, en ook een bijzondere geneeswijze vereifche; dan welke onderfteund of vervangen moet worden door de eigenaartige geneeswijze voor ■den Persloop.
54
GENEESWIJZE FAN
,, bae mij dikwerf bediend, met een ukneemend „ nut. "
Het gezag, dat de ondervindingen van zulke bekwaame Waarneemeren hebben, ie hoon op haare regte plaatiè door mij voorbijgezien, of te laat mij ter hand gekomen, heb ik gemeend, dat evenwel, ofl'choon aan 't Hot deezer Ardeelinge, aan dezelve nog een plaats mogt en moeit doen vinden.
Ik voeg, uit eigene waarneeminge, hier nu ook nog bij, dat ik, in de wemige laatere gevallen onder de Landlieden nabij deeze Stad, daar we eenigen Haat hebben kunnen maaken op het gebruiken en aanhouden onzer geneesmiddelen, in de afgeloopene maand October,. onder anderen, twee uuren van hier, een geval gezien heb, dat mij toefchijnt te verdienen, om hier nog gemeld te mogen worden.
Aan eene Vrouw van 5!! jaaren, die ik, van den vijfden dag haarer ziekte, aan geweldige krimpingen en perlingen zodanig verzwakt vond, dat men de hoop op haare herltelling wel haalt geheel liet vaaren, gif ik, na 't gebruik van onze potio laxans antifeptica, en tufchen dezelve in, het deco&tim demulcens antifepticum met de Salix, en daar bij het Laad. liqu. in die maate, dat zij in zeven dagen tijds van 't Laud, liq. eene Once genomen hebbe; terwijl zij geen ander voedfel gebruikte, dan Gort in karnemelk gekookt, en zich geftadig in't bed hield, ook wel opgepalt wierdt; of fchoon de bijlanders
t
DEN PERSLOOP. ggfe
ders alle dagen de zekere dood verwagtten. Zij werdt ook zeer zwak, de ledemaaten koudagrig, de afgangen, op den n, ia en 13 dag, met klompjes gellollen bloed en weinige geele gdfbfrln,' voorts fchuimig bloed, met zoo genaamde vleefch - en vetklompjes in de uitwerpfels, zonder bijna eenige waare drekfloffe. Deeze Vrouw had van de Laudanum eene gedurige dommeling, eenige ligthoofdigheid, weinig flaap, fchier geene uitwaasfeming, maar zoo veel gemak, dat zij de bederfweerende dranken met de Laudanum flipt bleef gebruiken, tot omtrent den i5den dag der ziekte, wanneer 'er weder drekagtige dunne ftoffen, doch nog niet zonder die vetklompjes en eenig fchuimig bloed, geloosd werden, en zij meer ooglchijnlijk zich alleszins herftelde; waarop, eensklaps, de geneesmiddelen door haar werden agtergelaaten, zoo dat alle poogingen om haar verder iets ter verflerking te doen gebruiken, geheel ijdel waren, en bleeven. Deeze Vrouw echter is voorts, hoewel langfaam, herfteld, zonder verder iets anders dan goed voedfel en gemak gebruikt te hebben. Een bewijs, meen ik, dat' die vrij fterke geneesmiddelen, omtrent 8 dagen aanhoudend gebruikt, haar niet alleen den toenmaligen gevaarlijken toeftand hebben doen te boven komen; maar dat zij ook de kra"--; ten der nature zoo veel herfteld hebben, dat deeze alleen tot de langzame herftelling voorts voldoende zijn geweeft. ,
Te Garderen, daar in dezelfde maand de Persloop zeer algemeen en zeer vérderflijk
woed-
56 GENEESWIJZE ENZ:
woedde, en daar anders de geneeswijze over 't geheel, om verfcheidene redenen, niet zeer gelukkig gedaagd is; heb ik ook in eenen man, die, reeds op den vijfden dag, in een zeer ongundigen daat was, doch die boven allen zich aan onze voorfchriften hield, een uitneemend nut en verder volkomene herdelling gezien, nadat hij, netfens andere middelen, bij de DecoStum demulc. antifept., daags ééne drachma Laud. liqu., en zulks acht dagen agter een, had ingenomen.
Men ziet derhalven hier uit, dat ik ook nog geenszins gekomen ben tot die zeer derke giften Opium van de Harlinger Praétici; veeltijds terug gehouden door bijkomende koortfigheeden, door gevolgde ijlingen en ook door eigene ongerudheid, dewijl wij de, altoos van ons afweezende, Lijders niet dagelijkfch konden waarneemen, om onvoorziene, of haad vorderende toevallen, tiidiglijk, te gemoet te komen: maar dat wij evenwel, in de gevallen, een fpreekend nut van dit middel blijven ondervinden; offchoon ik ook voor zeker houde, dat het geenszins overal te pas korae, ja niet zelden fchadelijk kunne zijn.
tl
ALGEM. VOORBEH. ENZ. 57
II.
DE ALGEMEENE VOORBEHOEDINGE
OPGEHELDERD UIT DE
AAN LEIDENDE OORZAAK EN.
Onder de drie Vraagen, welke wij ons voorgefteld hadden om zaaldijk te beantwoorden (ni), en waar van we de laatlte nu vcor genoegzaam afgedaan houden; volgt thans die in de eerite plaatfe was gefield, naamlijk:
Kan men iets toebrengen, om door de algemeenaanleidende oorzaaken deezer Volkziekte niet zoo ligt getroffen te worden?
Het antwoord hier op moet behelzen het gene tot Je algemeene Voorbehoedinge behoort; welke wij onderfcheiden van de bijzondere Voorbèhoeding, die alleen in het ontgaan van befmet) Blijkens 't Reces des Lmddags te Zutphen gehou.
den, 11 Apr. 1753- Zie ook dfgner, p. 207. (7) Volgens de zaaklijke, en zeer natuurlijke, Be*
JchrijviKg over de rottende Rodeluop, thans om en in
Zwol griisjeerende, door g bodde M. Dr. Zwol,
1747. pag. 16, enz. (r) Zie sTiNsxiiA, in onze Bijlage, bladz.xxm. en
Gexmk. Corresp. bl. 967.
VAN DEN PERSLOOP. 6\
Te Groningen, daar ik vijftien jaaren lang een drukke practijk geoeffend heb, is waare Dyjenterie, in dien tijd, mij niet alleen naaulijks in een enkel menfch voorgekomen; maar ik weet ooü in deeze mijne Geboorte - Stad geene geheugenis van Epidemie.
Welke voorbeelden, die ügtlijk nog vermeerderd zouden kunnen worden, genoeg zijn, om de ontileeking onzer ziekte niet altoos toe te fchrijven aan eene fmetftuffe, die zoo lange als in de aslche gcfmeuld, en eindlijk weder ontvonkt zoude zijn.
n. En trouwens, indien ook de fmetftoffe deezer ziekte middelijk, door klederen van de hchaamen der Zieken of Geftorvenen, kan overgebragt worden, met voortplanting der ziekte: dan ichijnt zij doch haar vermogen met langer te oeffenen, dan de tijd dier tegenswoordige Epidemie duurr. Althans te Harlingen, in die heftige volk-ziekte, bragten de wollene en andere klederen der zieken en geftorvenen, offchoon alle niet behoorlijk gezuiverd, geene nieuwe ziekte voort bij de gezonden, door welken dit goed, in denzelfden Herflt en Voorwinter, gretig werdt ingekogt (s). 't Zij men dit toefchrijve, met den hr. stinstra, aan de vlngtigheid dier Smetftoffe; 't zij aan haar verlorene kragt buiten het gefchikt faeizoen.
H 3 Als
(s) stinstra in de Bijlage, bl. vi. Geneesk. Com bl. 951.
6a
ALGEM. VOORBEHOEDING
in. Als men daar en boven in aanmerking neemt, dat in die jaaren, waarin deeze zeldzamere Vulkziekte gezien wordt, zij doorglans op veele, en vaak ver van een gelegene Plaatfen, teffens, en in 't zeltde jaarlaeizoen gezien wordt, zoo als in ons Vaderland vooral in 1736» '747» '77y, eanu in 17*14 gebleeken is; en dat zij daarentegen in de tustchen jaaren, ook meeit overal, ten minden als belmettende epidemie, weder geheel met gevonden wordt: dan zie ik verders niet, van waar de fmetlloffe telkens aangebragt zoude kunnen worden, tot alle die plaattèn en perfoonen, in welke de ziekte, in 't zelfde faeizoen, ijlings pleegt te ontÜeeken.
iv. Hier komt eindlijk bij, dat men ook, in veele voornaame lipidemien, inderdaat geenig fpoor heeft kunnen vinden , van van buiten aangebragte befmettinge, hoe zeer men daarna gezogt hebbe.
Dus getuigt de hr. stinstra, dat hij in de Harlinger Dyjenterie geen 't minde blijk heeft kunnen opfpooren, v tn in de Stad gebragte befinetting; waarom hij ook beduit, dat die epidemie aldaar oorfpronglijk geboren ware(r). Het zelfde beweert Dr. berns, van den oorfprong der geweldige epide-nie van 1779 onder Drempt, in het Graaffchap Zutphen (u).
degner hadt, na een naaukeurig onderzoek,
in
£t) Bijhii, bl XXIV. vergil met bl. IV. («) Gemest. Curresp, l. bl. 33ÏL env.
FAN DEN PERSLOOP.
63
in de ziekte van 1736, nok geen fpoor van van buiten ingebrgt ie z;jn kunnen vmden, maar erkent dezelve voor oorfpronglijk; ontdaan zijnde in dezelfde Pauljlraat, en bijna in't zelfde huis, te Nymegen [v), daar ook de hpidemie in 1782, eensklaps en met veel heftigheid, weder beg.innen is, hebbende z.ch voorts ook bijkans eveneens als toen verbreid, en geenigen grond gelaaten tot vermoeden, dat zij van elders zoude zijn aangebragt (w).
En in dit jaar 1783, (wanneer de algemeene Epidemie alweder op Nymegen, en boven alle voorbeeld verderflijk, heeft doorgetad, zoo dac zij in ruim twee maanden tijds, naar de publieke berigten, ongeveer vier honderd menfehen in die Stad hebbe doen lheeven,) is de ziekte allereerd begonnen, in 't laatd van Junij, bij eenen Soldaat, die vooraf aan een langduurige koorts van rottigen aart gefukkeld had, zonder dat verder de oplettendheid van den Heere Dr. lotichius heeft kunnen ontdekken , dat bij denzelven eenige befmetting van Persloop van elders zij aangebragt; hebbende zijn Ed. deezen eerden Dyfentericus in Nymegen, den 5 Julij, met den Chir. Major onderzogt, en voorts Waargenoomen, hoe de ziekte Van deezen, als haar' eerden bron, zich, eerd tot de huisgenooten, en voorts, van huis tot huis, wel haaft door de geheele Stad verfpreid hebbe (w).
Uit
(v) Hifi. Dyfent. Nenmag, p. 3, 5 & 97.
(iu) Volgens het naaukeurig bericht, boven gemeld,
waar mede de Heer loticwuü mij hier omtrent
verpligt heeft.
64 ALGEM. VOORBEHOEDING
Uit welk alles wij dan befluiten, dat de Pers. lonp, ten rainlten in zijn begin, of in die voorwerpen waar in hij, in elke Epidemie, eerit ontftaat, niet aan befmetting kan worden toegefchreeven, zoo als men, met meer reden, van de Kinderpokjes valt Helt; maar dat de Persloop telkens eerft uit zijne eigene natuurlijke, of aanieidende Üoizaaken ontltaan moet, en dus, ook meermaalen, uit zulke oorzaaken ontltaan kan.
De aanieidende Oorzaaken vooral te zoeken in Lucht-en Wters-gejleldheid.
Om nu verder, zoo kort mooglijk en zoo veel tot ons oogmerk dieniiig is, na te lpooren, welke die aanieidende natuurlijke Oorzaaken zijn; zullen wij voornaamlijk agtgeeven op het bijzondere, dat, in tijden van deeze Volkziekte, plaats heeft in de gelteldheid van Lucht, Weer en Saèizoenen, als de algemeend werkende oorzaaken van alle heerfchende Ziekten {x).
En waarlijk deeze gelteldheid is bj alle Epidemie» van Pen loop zoo bijzonder, en telkens weer zoo aan zich zelve gelijk; dat men uit deezen hoofde als van zelfs geleid wordt, om daarin eene voornaame oorzaak te zoeken.
Voor-
(x) "Wanneer veelen, op denzelfden tijd, door de„ zeilde ziekte worden aangetalt, moet men daar „ van de oorzaak zoeken in iets dat meelt alge„ meen is en dat allen aandoet; doch dit is 't ge„ ne wij in-en uitademen." de Natura hom. Cap. 4, 't welk gaat op den naam van hippocrates.
VAN DEN PERSLQOP.
Vooreer fi, wat het Saeizoen betreft, is de heerfchende, of doorgaande Persloop altoos een verfchijnfel van het warme jaargetijde; ontltaande van den heetiten tijd van den Zomer af, tot diep in den Herfft; en verdwijnende doorgaans geheel met den Winter.
't Is onnowdig, dit gefielde met bijzondere getuigeniifen te ftaaven; in alle de Epidemien, van welke wij melding gemaakt hebben, is deeze waarneeming algemeen en blijkbaar, men behoeft ze ilegcs, ftuk voor ftuk, nategaan.
Daarna, wat betreft de Lucht-en PVeers-gefteldb id, 't is even zeker, en even algemeen waargenomen, in alle de bijzondere Epidemien, dat de Zomers, in of na welke de Persloop ontltaan is, uitfteekende geweeft zijn in ongemeene Hitte, Droogte, en veelal in Luchtverbedoelingen, die van zulk een weersgefteldheid de natuurlijke gevolgen zijn.
Ook dit neem ik weder als onloochenbaar aan, en beroep mij op het getuigenis van alle de Waarneemeren, van hippocrates en aretaeus af (j), tot op onze eigene leevendige geheugenis van de algemeene Epidemie-jaaren van 1779^1 1783, en derzelver brandend-heete en ftikkend» drooge Zomers; welke alle (taande watereu uitdroogden, het veldgewas als in zijn uitkiemers. fchroeiden en ontijdig rijpten het gras op den wortel nietüegts tot hooi droogden, maar waarlijk I hec
(y) hipp. Aph. III. 22. Epid. L S. ht, t)e dit!, a/jttt Ti. 25. AR. ET. Diut. II. IX. 62. D. COüf. ACSEft3viann dz Dyfrni* Antitptiit, Cap. 9,
66
ALGE M. VOORBEHOE DING
hetzelve tot ftof en afche verbrandden; terwijl onder menfchen en beeften, al wat zweeten kön, zig zeiven als 't ware langs deezen weg verloof.
Ook waren de ziekten, door den heeten en droogen Nazomer van 1779 uitgebroed, bij oplettende Waarneerneren nogzooleevendig ïn'tgeheugen, dat, toen wij, in dit jaar 1783, weder zulk eene aanhoudend-brandende drooge lucht, reeds vroeg in de maand Junij begonnen te gevoelen, men zich ook de gevolgen van Persloop wel haalt angftiglijk begon te voorfpellen: gelijk dezelve dan ook reeds in Julij metterdaat is gevolgd, en wel zoo veel woedender heeft doorgetalt dan in 1779, als de hitte en fchraale droogte van onzen zomer vroeger, langduriger", fterker, en meer met andere buitengewone verfchijnfelen verzeld geweeft zijn, dan die van dat jaar.
Men heeft toch nu reeds in de maand Maij, en vervolgens door de geheele maand Junij, meeft al den wind gehad uit den fchraalen Noorden tnOojielijken hoek, llegts eenige weinige dagen, voor het midden en aan 't eind van Junij uitgezonderd ; daar bij is in die maand bijna geen tegengevallen, dan een weinig voor en na het midden derzeïve, zijnde met ftijven wind verzeld geweeft.
De warmte was inttrsfchen zódanig, dat van den tweeden van Junij af, dë Thermometer, genoegzaam altoos, kort na den middag, omtrent de 70 graden van Fahrenheit geteekend hebbe, ja wel de helft van de dagen daar boven , tweemaalen zelfs boven de 80. . In Julij is de wind, tot de helft der maand
ge-
VAN DEN PERSLOOP.
67
genoegzaam daaglijks, nog al in dezelfde hoeken geblecven, en voons heeft hij altoos, een (breek, of van 't Noorden of van 't Ooften, bthouden. De warmte was, de geheele maand door, op het gemelde uur, voldrekt alle dagen over de 70, op dertien dagen deezer maand over de ii.o, ja den ■2Ü{ien op yo graaden en daar over; hoedanige hitte ik meen dat ledert het jaar 1750 naauwlijks alhier is waargenomen.
Den tweeden duguftm heeft de Thermometer weder yo°. of daar over geteekend, terwijl hij 'smorgens en 's avonds ruim twintig graden laager Hond; voorts heeft hij , de geheele maand door, behalven yan den 10 tot den 15, over de 70 graden yoort na den middag bereikt. De wind hadt tot den 22fte? meed dagelijks nog al een dreek yan 't Noorden of Ooften; na welken tijd hij meed uit het Weften en Zuiden gewaaid heeft. Met zulk eene fchraale en fchroeijende Luchtgelleldheid, heeft men weder bedendige droogte pf bijna geen Regen gehad , dan bij zommige geweldige Onweersbui jen, welke nu en dan allerverfchriklijkd gewoed hebben.
Hier bij is de Dampkring, bij ons, eenige dagen na half Junij, begonnen beladen te worden met een zonderlingen droogen Nevel damp, die langen tijd, ook in Julij, heeft aangehouden, met, verfchillende winddreeken bedendig blijvende, en het zien zelfs in de brandende Zonne, als door een geelen rook, of even als door het oogglas van een verrekijker, gemaklijk mankende. Deeze damp fchijnt over geheel ons WeI 2 reld-
BiS jiLGEia. VOORBEHÓEDING
relddeel waargenomen te zijn, en heeft, een en andermaal, in ons Vaderland een fchielijke verfchroejing aan vêele boom-en plantgewasien te wege gebragt (z).
Welke fchokken en geweldige ontroeringen voorts, in dit zonderling Voorjaar en Zomer, de Dampkring, en de vafte bodem zelf van het Aardrijk ondergaan hebben, getuigende Aardbeevingen en verwoeftingen, eerlt in Italië en iicilie, en vervolgens op veele zeer verre van een gelegene plaatfen, over geheel Europa waargenomen, zno dat, volgens de uitdrukking van zeker Tijdfchrift "Eilanden verzonken of verplaatlt, anderen als uit den boezem der Zee verrezen, Heuvels en Bergen in Afgronden verkeerd, en Meiren in Landen hervormd zijn geworden " O). Op welke onderaardlche oproeren dan onze Damp, •en voorts iii de maand Julij allerontz tglijkfte "0nwakri bijna overal gevolgd zijn, zoo als bij •Napels, te Venetië, Livorno, Presburg, Weenen, in Engeland, Bohemen, Saxen, Frankfurt, Hamburg, Keulen en andere plaatlèn, waar van m gemeld Tijdfchrift een Lijlt en verllag te vinden is (ö), en waarbij men de llraks gemelde 'Önweders van ons Vaderland voegen moet.
Zulk een ongewoone, heftige ongefteldheid, en
zul-
Qz) Te Groningen omftandiglijk waargenoomen door Dr s. j. brugmans , en befchreeven in eene Verhandeling kort na dit verfchijnfel uitgegeeven. Bij ons echter is de fchroejing op de planten niet zoo fterk geweeft, als zij te Groningen lchijnt gezien te zijn.
(a) N. Ceneesk. Jaarb, voor dit Jaar, Tweede fiuk, bladz. 82. en vervolgens.
, Herfd van 1779, de Stad Campen zoo deerlijk geteiderd hebben; welke door mij zeiven, Qp verzoek van den Magiflraat dier Stad, aldaar te dien tijde zijn waargenoomen, zonder dat 'er eenige zweem van t^rsloop aldaar gevonden werdt, welke alstoen op fommige itreeken van onze Veluwe en elders, op den zelfden tijd, de meergemelde Epidemie gemaakt heeft.
Het is echter ook door anderen waargenomen, dat Rotkoortfen en Persloop op dezelfde plaatfe te gelijk gevonden werden, ja dat ook wel de eene uit de andere fcheen voortgekomen te zijn.
Dg rottige ontaarting, in den Persloop plaats hebbende, blijkt ook metterdaat, uit de kwaade toevallen, en vooral uit het fchielijk verval van kragten, dat de erglte foorte verzelt; uit de gangreen, of verderving en het rottig bederf, dat bijzonderlijk de Darmen, als de meeit aangedane deelen, doorgaans ondergaan, in gevalle de ziekte ten erglten loopt (c), enz.
Dce-
(O Volgens §. 12. enz. der eerde AfJeeling, beven;
VAN VEN PERSLOOP.
75
Deeze Ontaarting door bijkomend Bederf eener beete Lucht vermeerderd.
De Persloop taft daarenboven, volgens alle Waarneemeren, veel menigvuldiger de geringe Lieden aan; bij welken bekrumpener woonrngen, minder verfchoon'mg, en ook minder verich voedfel, de rottige ontaarting der vogten, waar toe de hitte der Lucht den eerlten grond legt, noodwendig meer moeten aanzetten, dan bij h.n, die in dit alles het voorregt hebben van meer ruimte, verfchoon-ng, reinheid en ververfching j en die metterdaat, het overige gelijk zijnde, veel meer van deeze ziekte vnjloopen.
Om dezelfde reden, is de Persloop eene meer eigene ziekte onder de Scheepslieden, op warme en verre togten; onder de Sold.iaren wanneer zij in tenten te velde moeten zijn; en ook onder de ellendige opgellootenen in Gevangenhuizen.
Bij den eerden Dyfentericus van dit jaar te Nymegen, van wien we boven gemeld hebben (fiO, verving zelfs de Persloop eene rottige koorts, en vervulde haare plaatfe; de Zieke lag, in dien heeten tijd, op eene kamer, alwaar nog zeven andere Soldaaten woonden, diepen, kookten en aten, terwijl in het huis, dut met ïuim is, in't geheel vier en twintig Soldaaten, beneffens eene Vrouw en drie Kinderen gehuisved waren. Hoe veele zaaden en fpruiten van rottig bederf, waren hier met bijeen geK wof-
{d) Bladz. 63.
74 algem. Voorbe hoe ding
worpen! Zij broedden ook den Persloop oorfprpBglijk uit bij deezen Man, die geen zweem v;m befmetting had, en die ziek lag in een huis, dat in de Loopziekte van 1782 geheel was bevrijd gebleeven (e). Een zonderling en alierfterkft voorbeeld waarlijk, van 't groot vermogen van rottige ontaarting ter bepaalde voortbrenging van den Persloop!
Deeze Ontaarting is eene voorfchikkende Oorzaak. Haare zitplaat/en.
Wij neemen dan de rottige ontaarting, of vermeerderde neiging tot rotting, aan, als een zeker uitwerkfel van de groote Hitte der Lucht; vooral indien dezelve ook nog overladen is met dierlijke en bederflijke uitwaalTemingen. Wij neemen verder deeze ontaarting aan als een vermogende aanleiding tor den Per doop, welke het lichaam hoogit vatbaar voor deeze ziekte maakt; dan, dewijl zij doch niet altoos, noch overal den Persloop voortbrengt, maar vooral ook Rotkoortfen teelt: zoo is zij niet de volkomene of naajle oorzaak onzer ziekte (ƒ;; maar wij brengen
(O Volgens het meergemeld verflag van den Heere
LOTICHiUS.
(ƒ) De iXymeegfehe Archiater, Dr. m. j. de man in zijne keurige Verhandeling over de tiotkoorts van 1770 en 1771 in Nedertetuwe ( i\ym. 1772 ), ltelr, in zulk eene rottige ontaarting de naJffe oorzaak van die ziekte; bl. 70, Üo, bi. Wij beoordeelen de juiftheid dier uitdrukkinge hier niet; maar indien wij ze ook aannamen, zoude'er uitvoigen, dat de-
VAN DEN VERSLOOT. '75
'gen haar tot die af gelegenere oorzaaken, welke wij vuurjchikkende genoemd hebben (g); terwijl zij doch onder deezen dikwijls een voornaame plaats beflaat.
Deeze ontaarting nu heeft, als voorfchikkende oorzaak, plaats; vooreer/I door 't geheele Lichaam , dat, in alle zijne vloeibaare en valle deelen, bloot ftaande aan de uitwerking der omringende, geitadig ingeademde en ook ingeflokte, heete, en vaak bederflijke lucht, ook daar door, geheel, eene vermeerderde neiging tot rottigheid moet aanneemen.
Maar zij hei ft bijzonderlijk, ten tweeden. plaats, in de Unwerpftoffen des lichaams, vooral in de eerjie Wegen, als bevattende eene doffe, in welke, natuurlijk, reeds rottig bederf aanweezig is, het welk dan thans ook vermeerderd moet zijn; te meer, daar de Gal en andere bederflijke vogten, nu mede een hooger trap van rottige gene-gheid bereikt hebbende, ook in deezen darmbuis hunne onilaflplaats vinden.
Van hier vindt men, ligtelijk, ook de Gal bij den Persloop, tot zulk eene veelheid en fcherpte aangezet, dat Veelen haar als eene hoofdoorzaak deezer z;ekte aanmerken, welke K 2, zij,
zelfde Ontaarting ook van onze Ziekte de naafe, d. i. volkomene, oorzaak niet teffens kan zijn: alzoo dezelfde geheele oorzaak getne twee veifchillende uitwerkftléii kan hebben. U) boven bl. 5U.
?6 AL GE M, VOORBEHOEDTNG
zij, in dien zin, Dyfenteria biliofa noemen. Wij meenen echter dat zulke Gal, uit haaren aart, eerder Diarrhoea btlio/a, of Cholera zal helpen voortbrengen, dan waare Dyjenieria; maar dat zij doch deeze onze ziekte veel verergeren kan, doch op eene meer toevallige wijze.
Van hier meen ik, dat men dikwijls ook eene verzameling van Wormen vindt bij onze Ziekte, en wel foms in zulke algemeenheid en veelheid, als wij boven aangeteekend hebben O), dat onlangs aan de Bilt en voormaals in Champagne gezien is, en welke tot de benaaming van Dyfenteria verminoja heeft aanleiding gegeeven; over welke wij onze gedagten reeds geuit hebben.
En zoude men niet mogen denken, dat gelijk, in zulke ongemeen heete Zomers, doorgaans de menigte van Infecten en Diertjes, die
op
(M Bl. 52. Aantek, (/) ; alwaar ik nog wel bij had
mogen voegen, dat mijn oude Studiemakker aan de Groninger Academie, de hr. c. j. ooncker.mann , in zijne Dijf de Dyfenteria epid. ann. 1757 te Duisburg uitgegeeven, pag. 26. getuigt, dat Hij in die Epidemie, te Lmgen door hem waargenomen, niemand gezien hebbe, die in deeze ziekte geen Wornitn Uitwierp, zoo van onderen als van boven; terwijl veelen, ook na die of de volgende Epidemie, een ongelooflijk aantal, ja geheele ineen gepakte klompen van Wormen loosden, of daarmede gekweld bleeven. Ook ten naderen bewijze van ons gezegde, ter aangehaalde plaatfe, dat men deeze Wormen, evenweinig als de Gal, niet als kemchetfende oorzaaken der Dyfenterie, maar als toevalliglijk verergerende Oorzaaken te befchouwen hebbe.
VAN DEN PERSLOOP. 71
op rottige d.ngen aazen, en daar door aangekweekt worden, ongelooflijk vermenigvuldigen, zoo ais altoos waargenomen ('(), en ook vooral deezen laatiten Zomer bij ons op Veluwe gezien is, in de onverbeeldebjke menigte van Vliegen, daar men in de huizen, vooral te Lande, mede gekweld werdt: — dat zoo ook ligtehjk de Wormen in der menichen gedarnne, in zulke tijden, vermenigvuldigen, door de vermenigvuldigde rottigheid, vooral in de eerde wegen onzes lichaams? ( k) — immers van waar de eijeren van dir gedierte in ons lichaam komen, is, in deeze buitengewoone gevallen, geen grooter zwaarigheid, dan in alle de gewoone.
Dus dan gezien hebbende, dat de vermeerderde neiging tot rottig bederf, bijzonderlijk voorigebragt'door ongemeene Hitte en vervuiling van den Dampkring, zoo in 't geheele Lichaam, als ook bijzonderlijk in de Eerde weTen , te houden is voor eene voornaame Voorschikkende oorzaak van den Persloop; terwijl het teffens gebleeken is, dat deeze oorzaak niet bepaaldelijk aan den Persloop, maar ook K 3 aan
(O Onder anderen, door Mr. vetillart bijzonderlijk waargenomen in 1779, en omftandiglijkbefchreeven in de aangek Hifi. Med. bl. 54- en verv.
(k) De Heer de man geeft ook tot de uitlegging deezer vermenigvuldiging, als een gevolg van de uitwerkfelen der Kotting, aanleiding in zijne gemelde Verhandeling, bl. 80, 81.
75 ALGE JU. FOOR BEHOEDING
, tón andere ziekten eigen is: zoo is nu de naafle vraag, welke afgelegene oorzaaken dan verder in aanmerking moeten komen, als bekwaam om deeze voorfchikkende op te wekken, en nader te bepaalen tot het voortbrengen in 't bijzonder van onze ziekte, en van geene andere?
Andere uitwerking der gemelde Luchtsgefteldheid op bet Lichaam is gehinderde Uttwaaffeming.
Onze gemelde Luchtgefteldheid was niet alleen opmerklijk door haare onmaatige Hitte; maar zij was ook, volgens de boven bijgebragte Weerwaarneemingen, fchraal en fcherp, vooral bij avond en morgentijden. De IVindftreeken immers waren deezen Zomer, gelijk ook in 1779, genoegzaam beltendiglijk uit het Noorden of Oofien. De Wind was, daarenboven, niet zelden fterk, dikwijls onjiuimig, en de lucht lang beladen met zonderlinge drooge en 'fchraale dampen; voorts was de tempering der lucht, van den vroegen morgen en den laaten avond, veeltijds zeer verfch llende van de overdagfche hitte, zij viel koud en guur op het lichaam, dat over dag gebroeid was.
Uit zoo veele aanleidingen begrijpt men, dat de door de hitte eerll verflapte, en verwijderde zweetgaatjes der huid beurtlings en plotslijk vaak werden toegedooten, dat dan de veel overvloediger gewordene uitwaasfeming, vooral indien 'er verdunning der vogten, door rot-
ag-
fAN DEN FEHSLOQT. 79.
agtige ontaarting, bij ware, geweldig geftremd, en deeze fchadelijke uitwerpdoffen binnen gehouden werden; waar door voorts een overlading omftaande van zoo groote menigte fcherpigheeden, als, bij welftand, door de ongevoelige uitwaasfeming ontlaft moeten worden; het niet kon uitblijven, of hier door moeft een zeer nadeelige aandoening door 't lichaam ontdaan, tot dat, volgens eene gemeene wet onzer dierlijke huishoudinge, de uitwerpdoffen, langs den gewoonen weg verhinderd om uit te gaan, naar binnen keerden, en eenen ongewoonen zogten te winnen; wanneer zij verder, volgens den aart van dit jaar faeizoen, waar in altoos Darmziekten gemeener zijn, ligtelijk vielen en aanduwden op dien voornaamen ontladweg van de Darmbuis, en dus dezelve door haare fcherpheid prikkelden, en opwekten tot die gedurige en pijnlijke krimpingen en beweegingen, welke den Persloop kenfchetfen.
Zoo fthijnt mij, volgens eene niet te ver gezngte Befchouwing, eene genoegzame opwekkende Oorzaak van den Persloop, welke ons nog ontbrak, op eene waarfchijnhjke wijze gezon en gevonden te kunnen worden, in de aldus gehinderde en gedoorde ongevoelige uitwaasfeming, door welke het lichaam, zal het wel gaan, zich gedurighjk ontladen moet van zeer veel grooter menigte uitwerpdoffen, dan door eenige andere haarer natuurlijke ontlaftwegen pleegt te geleideden.
En 't gene dus de Befchouwing ons aan de
hand
jjb ALGEM. FOORBEHOE DING
hand gaf, omtrent dit vermogen der gehinder» de, huid-uitwaaslèming, cn haar groot aandeel in 't voortbrengen onzer ziekte, zullen wij nu met IVaa meen* in gen, van 't gene inderdaat gebeurd is, tragten te ftaaven.
f. Dé Persloop heeft voornaamlijk op zulke plaatfen, ook dit jaar, geweldig en zeer verderfliik geheerfcht, welke , door haare hooge ligging, meell bloot gefteld fchijnen te zijn aan de indruklelen van de veranderingen en ongenade van Weer en Wind- dreeken.
Ik noem vooral onze Feluwe, welk Landfchap over 't geheel een hooge ligging, een droogen metfl zandigen grond heeft, en beroemd is om haare zuivere en frifche lucht, die door geene uitdampingen van laage, dikkige of moeralïige gronden vervuüd wordt.
Maar hoe wreedelijk heeft op deeze hooge ligging, in deeze zuivere lucht, de woede van den Persloop, in deezen zomer, doorgetalt! Nadat dezelve in Arnhem, van vroeg in Julij af, begonnen had te heerfchen, is alhaad ook de heerlijkheid fioozendal aangetad geworden, voorts Ede in zijn gaufche Scn mtampt, Voorft, Apeldoorn, en de meede Dorpen der heerlijkheid Loo, gelijk ook van Veluinen-Zoom. Welke plaatfen van Veluwen ik hier voornaamlijk, onder meer andere, noem, om dat de ziekte aldaar allergemeend, reeds in Julij en Augudus, geheerfcht en, over't geheel, een fchromelijk aantal menfchen heeft doen fneeven (/j; terwijl
(/) Het juide getal der Zieken, Doodt n- en Vrijgeblee-
PAN DEN PERSLOOP. 3i
Wiil alle deeze zelfde plaatfen uitmunten in eene voortreflijke hooge, en veelal heuvelachtige Lring, eene zuivere lucht, een droogen met weinige, heldere, vlietende beekjes belproe den grond, die in den Zomer, op veele plaatfen, nelfens Hei-en Zand-velden de fchoonfte g z gten uitlevert van vrugtbaare Koornvetóen, voortreflijke Bouwlanden, en fommige fnlche
Bthmedin?'dat, op aldus gelegene plaatfen op
worden; maar dat men h.er, behalven de algemeene uitwerking der hitte, op geene andere ïïS^hijnlifk medewerkende oorzaak onzeü ziekte vallen kan, dan alleen op de gehinderde iSt^lfcming, welke, op verhevener pia-a • L iei ï
,ra,^ ik van fommige deezer Plaatfen, uit 1 mededeling bvan de Heeren Schou «S. Mie ik hier mede openlijk erken) reeds kuriS(o?Se^dS alzoo deeze nette bepaahnge.l hier nft voTftrekt ter zaake noodig zijn, en merkUike Saw houden beilaan, Hel ik dit.liever tot eeu a£e gelegenheid uit; wanneer ik, intuffchen, weVvan allldeëSchoutampten zoo vol edig onde 7ett zoude vvenfchen te worden, als ik, door de Sufeurfgheid van den Weled. Gellr. hr. Mr. ft. fi ÏmmoS voldaan ben omtrent het Ampt van Ete V^n welkl omftandige Opgave, ik doei me mt kan laaten. hier alleen,-bij voorraad, het verbaa^ te meiden; dat naamli k, alleen in het Dorp Ed?, welks Inwooners een getal■ uitmaakttj ™n b£p*r(oo«en, aan den Persloop 7.«k sevveeft X 55., en daar'van Geftorve» ia6 ; gerekend-w> het eerfte begin der Epiderme, op deni Ü Au^us \ol den hatften ö*Jr, na welken tijd de Lpidemie aldaar opgehouden heette
1)2 ALGEM. VOORBBHOEDING
fen, en in een drooger en fchraaler lucht, waar. in de waargenoomene Winden, en wiffelvaüighécden van den Dampkring gewiflijk fterker gevoeld worden, fterker indrukfelen moet maaken, dan mlaagere, vogtigere en luwere luchtgelteldhed Kortheidshalve gaa ik voorbij, om niet van meer plaatfen, in de twee andere Quartieren van ons Gevveft, bijzonderlijk te gewaagen, die ook, bij eene diergelijke verhevene en fchoone ligging , den feilen geeflel onzer ziekte thans gevoeld hebben. Alleen meld ik, dat de Heer vetillart, uit zijne waarneemingen in Champagne reeds dit gevolg getrokken hebbe, dat de fchoonfte, de heerlijkste en gez-.ndft gerekende ligging der plaatfen ook aldaar geheel niets toegebragt hebbe, ter beveiliging voor de Epidemie van 1779, 't welk hij door bijzondere voorbeelden beveiligt (m). Ja, in het zelfde jaar ontftondt de Ziekte ook bij ons, zonder dat op laage ligging, vogtigheid of moerafligheid yan grond eenige befchuldiging kan vallen. Het gehugt Uddel, de dorpen Elfpeet, Nunfpeet en onze Stad Harderwijk gaven, onder anderen, toen hier van de tegenover/taande bewijzen Van Drempt, daar de Ziekte in dien tijd allerhevig!! gewoed heeft, goldt ook het getui-
ge-
{m) Hifl.med. des mal. Dyfent. du Maine p r) Zie §. 15, bladz. 32. 15. A^- 5°<
qz ALGEM. VOORBEHOED ING
rig Berigt, mij deezer dagen geworden, van den oplettenden Heel-en Geneesoefenaar j. a. vai* rouwendal, van Barneveld, aan wien ik ook: het Opdel onzer Geneeswijze had medegedeeld, en die, in deezen Herfft, tot den 12 November, den Persloop gezien en behandeld hebbende, in ruim Zeventig perlbonen, daar van m 'c algemeen getuigt, dat hij zijne Lijderen, met het beft gevolg, warm en uitwaaüemende getragt heeft te houden, alzoo hij'er thans geenen hadt zien beteren, die niet tot een goede zweeting gekomen waren. Ook is mij nog onder 't oog gekomen het getuigenis van den Berlijnfchen Arts en Hoogleeraar c. g. selle , gegrond op zijne waarneemingen van den kwaadaartigen Persloop, in 1781, te Berlyn; dat in den* zeiven, voor dat de kragten te zeer vertpild waren, de Diaphorctica den meeften dienft deeden, en in den beginne Emetica, door welke doch zelden galle ontlaft werdt, en dus, waarfchijnlijk, wel uitwaalfemftoffe. Hij nam ook waar, dat een jeukende huiduitflag voor den Persloop beveiligde, terwijl deeze dikwijls voort verfcheen, als gene fchielijk infloeg(w). Het welk almede dient, ter beveiliging van den gereeden weg, die hier plaats heeft, van de huid naar de ingewanden, en, wederkeerig, van deeze naar de huid; welke naauwe gemeenfchap, tulTchen de uitwendige en de inwendige oppervlakte des Lichaams, bij den Geneeskundigen, ook in andere Ongefteldheedcn, wordt opgemerkt; en,
uit
(iu) Beitrage xur Artzneiwisfenfch. I tb. Berl. ;?82, Zie Goett, Anxcige, 1783. Jan. />. 95,
VAN Ï)ÈN PERSLOOP. 9$
uir welk alles, onze befchouwlijke Verklaaring
van het ontltaan des Persloops, door gehinderde Hniduiiwaafleming (*)> ook nieuwe kragt onifangt.
Of'er ook nog aanieidende Oorzaaken tevüty den zijn, in Voedfel, Drank, enz.?
Het meeft gangbaar denkbeeld is, offchoon men den gewiüen invloed van Lucht-en Weersgeiteldheid, als medewerkende Uorzaaken, ook, meer of min, erkent; dat toch de naafte opwekkende oorzaak, onzer ziekte, is eene icherpe, bijzonderlijk kwaadaartige, ja bijna vergiftige ib.ffe, m't Gedarmte bevat, en het zelve door prikkeling folterende, voornaamlijk uit ontaarte Gabe geboren; en dat dus in de Eet en DrinkMen, van zuke Ziektetijden, vooral ook de aanleiding ter ziekte moet worden gezogt; dewijl doch deeze ftoffen onmiddehjk in de eerite wegen gebragt worden, en dus gefchapen Zijn, om, zonder eenigen omweg, die fchade te verwekken, welke men befchouwt als den voornaamen bron van het kwaad.
Dan, onze Ziekte doorgaans het voortbrengfel zijnde, van den afgaanden Zomer, en van den Herfd; zoo fchijnt het mij niet gemakhjk, alleen in de Voedfelftoffen en Eettrant van dien tijd, iets aanmerklijks te vinden, dat meer lcheroe, rottige, gallige ftoffen in de eerfte wegen zoude voortbrengen, dan veel eer de Leefwijze van den Winter, reeds vroeger, moeft M 3 beo*
(x) Boven, bladz. 79*
94. +4LGE Mt röORBEROEDlNG
hebben gedaan, in welke het gebruik van oud, ingezet, gezouten, en veeltijds min friich bewaard Vleefch, Spek, Vifch, Vet, en Groenten, zekerlijk, onder alle Jaargetijden , het algemeenlt is; terwijl doch het Zomeriaeizoen, ook voor de geringde Lieden, meer voorraad geelt van verfcher voedfel, vooral van Groenten en veelerleije Vrugten, dan de Winter en het vroege Voorjaar.
Intulïchen, is men wel eens zooverre gekomen, dat men, voorbijziende de gunllige befchikking der wijze Voorzienigheid, die elk Jaargetijde niet veritooken geiaaten heeft, van zulke Voortbrengfelen der Nature, welke juift in dat faeizoen de heilzaamrte zijn, belèhuldigingen voortgcbragt heeft, vooral tegens veelerleije Ooflvrugten van den Zomer en Herfit, en derzelvcr ruim gebruik, ook onder het Gemeen. Onder deeze Ooftvrugten, heeft men het vooral, en algemeenft, geladen tegens de Pruimen; zoo zelfs, dat derzelver invoer, in den tijd, in fommige Steden wel eens openlijk verboden is.
Dan, voor de onfchuld deezer Vrugten is zoo dikwijls gefprooken, door tralles^ princ-le, zimmerman, hannes, en bijna alle hedendaagfche Schrijvers, jaa ook, door degner, en reeds door anderen voor hem: dat wij hier voor niet opzetlijk behoeven te pleiten; doch ook, met eenen, dan niet weeten, in welke bijzondere Eet voortbrengfelen van den Zomertijd , wij zoo iets, algemeen gal- en rotting-verwekkends, zouden kunnen vinden, als noodig
zij,
VAN DEN TERSLOOP. 9£
zij, tot een algemeene oorzaak van deeze heerichende Ziekte.
'tls waar die Vrugten, niet rijp gegeeten wordende , zijn nadeelig; verwekkende wanverteering, zuur, winden, ipanningen , enz. Wel rijp, doch te veel, of ontijdig, en door weeke geltellen gegeeten, zijn ze ook nadeelig; verkoelende en verllappende de ingewanden, ook wan verteering , zuur, darmpijnen 3 buikloop, en Bort kunnende voortbrengen. Dan welk gezond verltand zal van zulke oorzaaken een' rottigen galligen Persloop af kunnen leidend Voor deeze ziekte toch is zelfs de vermogende Geneeskragt, van de rijpe Ooltvrugten zelve , voorat van de Druiven, door menigvuldige voorbeelden, ook van agteren, beveftigd, te veele, om hier bij de ftukken aan te haaien.
Men kan nog bijbrengen, dat toch het Vleefch, de Vifch, en verdere dierlijke voedlèls, die in den Zomer gebruikt worden, door de hitte van den tijd, eene grootere geneigdheid van, ja zelfs eenen trap tot rottig bederf verkrijgen, vooral indien zij nog van den Wintervoorraad zijn overgebleeven; dan in vroegere en koelere jaargetijden. Men kan hier bijvoegen, dat, in buitengewoone, aanhoudende droogte en hitte, het water zelfs, ten drank gebruikt, fchaars; met veele onreinigheeden, uit de lucht en grond, beladen, ja rottig en Hinkend wordt (y). Maar, offchoon de fchadelijkheid van zulk
voed-
(/) Zoo als in 1770 plaats hadt te Harlingen, volgens den hr. siiNii'RA Geaeefk, Gorresf. bl. 077. hijlags, bl. XXIV.
96 rALQEM. yOORBEHOEDIUQ
voedfel en drank allerblijkbaarft is, en wij ook gereedelijk toefbaan, wanneer dezelve komt bij de, reeds gemelde, eigene en vermogende oorzaaken , dat de Persloop hier door, in zijne bijkomende omftandigheeden en toevallen, gewislijk verergerd zal worden, vooral door de, uit deezen bron, ook nog vermeerderde fcherpheid der Galle: zoo meenen wij toch, gelijk boven reeds is aangemerkt (s), dat men, in zulke eene plaatflijk vergaderde darmvuiligheid, geene waare opwekkende, maar flegts eene, gedeeltelijke, voorjchikkende oorzaak van Persloop; en dus ook, in Voedfel en Drank, welke zulk eene vergadering aankweeken, geene afdoende, of gewilfe, aanieidende oorzaaken, onzer bepaalde ziekte hebbe te zoeken. Voor eer ft, omdat zulk een dieet, veel dikwijlser, andere darmziekten, en verdere ongefteldheeden, zal voortbrengen, dan wel den Persloop. Ten anderen, om dat het eene geheel uitgemaakte zaak is, dat de alleregtlte Persloop dikmaals ontftaat, zonder dat, op zulke vergaderde fcherpe of rottige darmvuiligheeden, de befchuldiging, met eenigen grond, konne vallen (a).
Waar uit wij dan belluiten, dat bederflijke, en zeer tot rotting neigende, Voedfels of Dranken geene bijzondere of bepaaldelijk aanieidende oorzaaken onzer ziekte zijn: maar dat zij, komende bij de waare oorzaaken, de ziekte en haare nadeelige uitwerkfels zekerlijk vergrooten
zul-
(fc) Bladz. 75 en "6. i (a) Bladz, ü'y, 9°. N. IV.
VAN DEN PERSLOOP. 9?
zullen. Gelijk 'er,dus dan ook, meer andere, bijkomende, en toevalligbjk verergerende oorzaaken pLats kunnen hebben,- in't gebruik van zwaare, en, naar de maate der vérteerkragten van de geltellen, niet gefchikte voed/els, waar uit raauwigheeden en veelerleije belemmeringen, der gefolterde ingewanden, ontltaan zullen; ja zelfs, in den, te veel vertraagden, natuurlijken afgang, waar uit eene ophooping van rottige uitwerpdoffen Voortkomt; en, eindlijk, niet min, in het gebruik van te veelvuldige, en flerke, Buikzuiverende middelen, die eene verzwakking der verteerkragten na zich fleepen, om nietje zeggen, dat zij, door geftadige afvaaging* en plaatslijke prikkeling van 't gedarmtè, aanleiding fchijnen te kunnen geeven, om de eigene 'cpivekkende oorzaak, te meer en eerder, naar dit gedarmte zelve, heen te lokken, en dus de uitwerkinge, deezer meed vermogende oorzaake, aan te zetten en te verhaaften (Jf); én dit nog wel zoo veel te meer, als het bekend is, dat du Buikzuiverende middelen, door haare werking zelve, ook de Huiduitwaaffemtng, motterfaat , verminderen en krenken.
JPaarom, evenvel * dik dry aanieidende Oorzaaken, doch niet bij tillen, noch overal, de Ziekte voortbrengen f
Uit ons tot hier 'toe verhandelde', meenet.
N v.'ij
tb) Volgens het aangeWêaiene op W. 7?, 92» en' ^fV,
ytt ALGEM. VOORBEHOEDING
wij nu, klaar genoeg blijkbaar te zijn, dat, in gemelde omllandigheeden, te rug gedreevene buiduitwaaffeming, vooral, indien zij komt bi/ eene, door voorafgaande hitte, tot rotting geneigde gelteldheid, en, ook nog wel, bij eene rottige vergadering in de eerfte wegen, de meeft vermogende en genoegzame, aanieidende Oorzaak zij van den Persloop.
Dan, hoe gewis de gemelde uitwerking deezer Oorzake ook fchijne te zijn: wij zien nogthans, dat zij met allen treffe, die, even zeer als anderen, aan alle die Oorzaken, bloot gefield zijn, en blijven; ja, dat zij ook geheele Plaatfen, die, even als andere plaatfen,"gelegen zijn, met alle haare inwooneren, voorbijgaa.
Zelfs, in de meeft getroffene Plaatfen, blijft doch, doorgaans, het grootd gedeelte der ingezetenen van de Ziekte verfchoond. In 't zelfde Geflagt, het zelfde Huisgezin, ja in 't zelfde Bed, blijft de een vrij, terwijl hij in dezelfde omllandigheeden verkeerd heeft, met zijnen Makker, zijnen Broeder, zijne Egtgenote, die door de ziekte zijn aangetaft, en bij welken hij blijft verkeeren, ja dezelve hahteeren cn beredden.
Welke is dun doch hier van de reden?
Zekerlijk, niet altoos mindere blootftelling aan dezelfde oorzaken; hoewel dit doch plaats kan hebben, zelfs bij zulken, bij welken, anders, hl tijd, plaats, en de overige ornftandigheeden, geen merklijk onderfcheid fcheen te zijn.
Zoude 'er dan nog, in fommige Geitellen cn
Om-
VAN VEN PERSLOOP.
99
Omllandigheeden, eene mindere vatbaarheid plaats hebben, voor alle de genoemde oorzaaken, dan in andere, om dus niet even zeer door dezelve aangedaan te worden?'
'töchiint-wel zoo, uit de menigvuldige vóórbeelden," die men hier van waarneemt.
Zoude de algemeene vatbaarheid, daar en boven, ook uügeiuijcht kunnen worden, bijzonderlijk, door de Ziekte zelve?
Ook dit wordt niet onwaarfchijnlijk, uit het gene men overal gezien heeft, in onze Epidemie zelve. Dat, namelijk, zij, die de ziekte eens hadden doorgedaan, zoo'veel ik te weeten heb kunnen komen, niet weder op nieuw zijn aangetad geworden, offchoon zij ook de ergde Zieken verder oppaftcn en behandelden; 't gene zij ook onbefchroomd pleegden te doen.
Zoo zoude dan de uitwidching der vatbaarheid , of der algemeen voorjchikktr.de gedeldheid, mooglijk ichijnen te SSijtt.
Maar kan dan ook, verder, deeze, waarfchijnlijke, uitwidching der vatbaarheid voorde ziekte, nog langer dand houden, dan voor de tegenswoordige Epidemie?
bchoon ik ook geen afdoend voorbeeld weete, van hervatten waaren Persloop, in perfoonen, die, in eene voorige Epidemie, daarvan getroffen waren geweeft: zoo durf ik doch dit niet voor zeker aanneemen, uit gebrek van genoegzaam talrijke, en gewiffe waarneemingen. Ik neig echter om zulks te gelooven, tot dat ik, N 2 door
tpo algem. Voor behoeding
door tegengeftelde en zekere voorbeelden, ai> ders overtuigd zal worden. Ik heb immers ook vrij fterke gevallen van zulk vrijblijven gezien (cj.
Gewoonlijk, nogthans, \fordt de Persloop niet uitdruklijk geplaattt, op de lijlt dier heerfchende ziekten, die, zoo als de Kinderziekte, enz., den menfch maar eens plegen aantedoen. Dan ik wenfchte, dat men hier op naaukeuriger acht gaf. degner , pringle , zimmerman, stoll laaten, zoo ver ik weete, hier over, zich geheel niet uit. En, hoe weinig men, op lollè vertellingen, in deezen afkan, leeren we immers, uit de menigvuldige berigt ten, die, vaak met de grootfle, verzekering, in het dagelijkfch leeven worden opgedifcht, b. v. van Kinderpokjes, voor de tweede keer bij denzelfden Perfoon verfcheenen, daar doch dit geval, ofTchoon al niet zonder voorbeeld, doch onder de allerzeUizaamllen behoort, en, van honderdmaalen verzekerens, naaulijks eens naar waarheid bevpnden wordt te zijn.'
Maar, bij dit gebrek van zekerheid, omtrent het niet «hervatten van den waaren Persloop, in
den-
(e) Bij vóorb. Een Heer van jaaren, te Elburg, L.Z., hadt, volgens zijn eigenhandig berigt, te Zwolle, in de Epidemie, die daar in 1747 heerfchte, den Persloop gehad, in zoo hoogen trap, als mooglijk niemand, lu 3779 werdt ook zijn huis, te Elburg, heftig aangeilooken, zoo dat, van drie zwaare zieken% zijne Dogter aan den Persloop geÜorven zij; doch. Mij is, in 't zelfde huis, en onder deeze Zieken, niet in het minfti, door Persloop, weder aangedaan geweeft.
VAH J9BN PBKSLOOV. ïoi
denzelfden Perfoon, is doch, bijzonderlijk, der aandagt waardig de volgende Opmerking, die mij bezig gehouden heeft, in den geheelen loop der Epidemie van dit Jaar, in 't bijzonder met vergehjkinge tot die van 1779.
Plaatfen, daar, in 1779* de Persloop algeineen geheerfcht heeft, Jcbijnen nu, m 1783, -jan dn Epidemie geheel vrij gehlceven te zijn; en, omgekeerd.
Mijne, even gemelde, Opmerking is dan deeze.
Dat alle de Steden, Dorpen, en Plaatfen van onze Provincie, en ook, zoo verre ik weet, van nabuurige Landfchappen, welke, in 't Jaar T779, door de, toenmaals heerfchende, fterke Epidemie van Persloop, zijn aangetaft geweeft, thans, door de Epidemie van dit Jaar 1783, niet weder zijn aangetaft, maar van dezelve bevrijd gebleeven; ofichoon de Hitte en Luchtgefteldheid van dat jaar, met die van het tegenswoordige, genoegzaam overeenkwamen, en verder de gelegenheid van veele, der, toen en nu aangetafte, Plaatfen, geheel gelijk ware.
En zoo ook, omgekeerd; dat, in de alle Plaatfen, daar, thans, de ziekte doorgedrongen, en algemeen geheerfcht heeft, dezelve volftrekt geene Epidemie gemaakt hadt, in 1779.
Dus heeft de Persloop, in de, wijd en zijd verre verfpreide, Epidemie van 1779, °P dit Öuartier van vbluwen, van de Steden, alleen
N .3
10* ALGE Af. F00RBEH0EDXNG
geheerfcht in Elburg, Harderwijk en Hatfm; op het platte Land, heftig, in en om de Dorpen, Dnomfpijk, Nunjpéet, Oo/ierwolde, Meerde, Epe, Broekland onder Apeldoorn, El/peet, en in de buurtfchap Uddd.
Buiten welke Steden en Plaatfen, alle, op twee na, in Neder - Vel uwe gelegen, geene doorgaande Persloop, die Epidemie kon heeten, over de geheele Veluwe heeft plaats gehad. Ik weet wel, dat, in den zelfden tijd, èerft onder Rhede, op de Steeg; onder Twello; voorts, onder Voorst, te Wilpt en Terwoolde; in Rhede zelve; daarna onder 't Oldcbrock; in de Ampten van Ermclo; Putten; Nykerk; Bameveld; in de Heerlijkheid P^oozcndal; en omtrent Ellekom, eenige zieken aan Buikloop, ja ook aan Persloop, zijn waargenomen: maar het is ook zeker, dat, op de laatftgemeldc Plaatfen, maar enkele, of zeer weinige, en verfpreide, Zieken zijn geweeft, veel al van goeden aart, en die geene Epidemie op die plaatfen hebben ontttooken (d).
hi
(d) Ik heb voor mij een juift tlittrekfel, uit de Reporten en Ltjflcn van alle de (ieflorvenen, en ook van ve^le der Zieken, van dien Jaare, aan Dyfenterie, op alle de Plaatfeu, Buurten en Huizen, uit de geheele Provincie, door de refpective Officieren, bij den Hove ingezonden, en door Hun Edelmog. aan mij, als Jlnhiater, gunftiglijk, ten mijnen gebrurke, medegedeeld. Waar uit het bovengemelde is getrokken. Meer egte, naaukeurige, en zekere Opgaven kon ik niet verlangen; alzoo alle befmetlijk gerekende Volkziekten, hoofd voor hoofd, bij gemelde Officieren worden aangegeeven, en door deezen, ftiptelijk, naar van Raport gedaan aan den Hove Provinciaal,
VAN DEN VERSLOOT. 103.
■ In de Epidemie, daarentegen van dit jaar 1783 , die veel uitgeftrekter en verderflijker, althans in onze Provincie, geweeft is, dan die van 1779, zijn. de gemelde drie Stede», en alle de opgenoemde Plaaije», die toen waare Epidemie gehad hebben, thans van dezelve geheel verichoond gebleeven (e): hebbende de heerfchende Persloop
zie 1
aan welk hnog Geregtshof, door de Staaten der Provincie, is opgedragen, de tijdelijke zorge voor 'r. algemeen belang, in alle buitengewoone gevallen van Rooden Loop en andere concagieulè ziekten, ten platten Lande. Zie Place, van 16 Apr. 1742, enz. ).
O e In (g) Bijzonderer Opgave, van Dooden, en veel min van
Zieken, heb ik noopens Voord nog niet volledig
bekomen.
ip) Op eene Kopermolen, onder Apeldoorn, vind ik
io8 ALGE M. V00M3EHÖE DtNG
In en om Apeldoorn alleen, heeft, ondertuffchen, de Persloop, die, in't eerft, daar veel langzamer voortgmg, dan te Voorft, deezen Nazomer en Herflt, zoo vreefljk gewoed, dat het getal der Geftorvenen, in het Kerfpel, van i Aug. at', op den 9 December, opgegeeven is te bedraagen 162 Perfo men, behalven nog 3^ dooden aan andere Ziekten. Ja in Wormingen alleen, eene buurtfchap onder den rook van Apeldoorn, uit 37 huizen béftaande, zouden 57 Dooden, in't geheel, in dat tijdperk, geteld zijn. In Wormingen was ook de Ziekte eerlt, en oorfpronglijk, ontftaan, en voorts heftig voortgeilagen (/').
Hier
dat ook, bij Peel Roenhorfl, in Nov. 1779, de ziekte is geweeft, alwaar zij thans weder zoude ingevallen zijn: doch dit berigt is gebrekkig. (i) Wegens het Kerfpel Apeldoorn, diene nog de volgende bijzondere Opgave, van den voortgang van het Verfterf aldaar.
lp Anguftus, 7 Gcjlorvene aan den Persloop. —— September, 65 — — .
— November, 22 ■ — — ■
Samen 162 Perfoonen.
Men ziet dus, dat deeze ontzaglijke lterften, te Voorft en Apeldoorn, die te Ede nog veel overtreffen.
Voorts, omtrent het oorfpronglijk ontftaan der Ziekte alhier, is mij door den Weled. Geftrl hre. nuys, Schout, gelijk ook, door den Chirurgijn der Heerlijkheid, jjrinkhuys, berigt, dat een Weevér, te Wormingen woonende, in een der heetfte dagen uitgeweeil, en zeer verhit geworden #jrïde, zich verkoeld hadt en fchielijk karnemelk
VAK DEK PERSLOOP.
10$
Hier bij moeten nog gemeld worden Beekbergen, Luenen, en andere plaatfen der Heerlijkheid Loo, die, vooral Loenen, bijftere fterfte, hebben ondergaan (k). Deeze plaatlen waren ook in 1779 vrijgebleeven.
O 3 Bijgedronken, waar op hij ziek werdt, een hevigen loop kreeg, met verval van kragten, en (poedig ftierf. Hierop werden, in dat onzindlijk huisgezin, van den 10 Aug. af, de een voort na den anderen, die bij den Weever verkeerd hadden, ziek aan den Persloop, en wel haalt waren 'er vijf van geftorven, waar na de ziekte tot meer anderen overging. De Dienaar der Heerlijkheid, op een heeten dag, door een verren'marfch verhit zijnde, verkoelde zich ook onvoorzigtig, en lefchte zijnen hevigen dorll met koud drinken \ 't gevolg was insgelijks een fterke Persloop; waaraan ik zelf, in dien tijd daar pasfeereude, hem nog gezien heb. Kinderen uit die buurt, die veel aan zijn huis kwamen, werden voort hier op aangedaan, gelijk ook meer anderen.
Welke belangrijke en Ipreekende Waarneemingen ik hier nog inlafche, ter duidlijke beveiliging, van het vaak oortpronglijic ontltaan onzer Ziekte (waar van boven, bl. 6 a, 63. n. ïv); en van het kragtig en zonderling vermogen, dat eene fchielijke verkoeling en belette uitwaaffeming, in of na heete tijden, daar toe heeft t bl- 84, n. 11. 89, n. iv. 92), enz.
(k) Deeze zijn kleine plaatsjes, op de hooge Veluwe, een en twee uuren van Apeldoorn, naar den kant van Doesburg af. JNogthans waren 'er aangegeeven; > te Loenen, in Auguft. 13 Dooden.
— Sept. 27 ——
te Beekbergen,— Auguft.. I ■ )
■ 1 — bctob. 21.. m.m , .■
OMP algem. voorbesoedujg
Bijna alle de Dorpen en Buurten, van Voorft tot Arnhem, op Veluwenzoom, gelegen, hebben ook nu den heerfchenden Persloop, wat vroeger of laater, ondergaan; zoo dat'er dagen gezegd worden geweeft te zijn, op welken, te Brummen alleen, loms {} Lijken begraaven werden. Van Ifelp en Oofterheek hebbenwe gemeld. Rhede, daar in 1779 de Ziekte in één Huis gevallen was, heeft nu de Epidemie niet zwaar gehad.
Doch, van de Heerlijkheid Loo, verdienen nog de gehugten Uddel en Meerveld, die, juift tullchen Apeldoorn en Harderwijk, bijna ter halver wege, en midden op de Veluwe, leggen, eene bijzondere opmerkinge; om den gewgtigen bijflag, welke zij geeven tot onze algemeene Waarneeminge.
Van deeze Buurtichappen, heeft de eene, naamlijk Uddel, beilaande uit elf verfpreide Huizen, haare beurt van Persloop, in 1779, zo* danig gehad, dat 'er geen een huis zij vrij gebleeven; maar Meerveld, llegts een vierde uurs van Uddel gelegen, bleef toen ganfchlijk vrij: doch dit kreeg, daarentegen, zijne algemeene beurt zodanig in 1783, dat nu alhier geen een huis vrij bleef (/); terwijl het aangrenzend Uddel, wederkeerig, nu geen eenen zieken kreeg. Kan men wel fterker voorbeeld hebben, van waarfchijnlijke beveiliging, door voorige Epidemie, dan op twee zoo nabuurige, en zoo even eens gelegene plaatfen?
On.
) 'loven, bl. 87, is \ aantal der Huizen, Inwooners, Zieken en Geftorvenen, in dit Gehugt naan* keuriglijk bepaajd.
fr'AN DEN FERSLQ&P. Ut
Onder't Ampt van Barneveld, zijn, in deezen tijd, weder verfpreide Zieken geweeft, die doch ook, hier en daar, eenige voortplanting gemaakt hebben; dan niet op de plaatfen van 1779. Elfpeet, het verft ooftlijk gedeelte van 't zelfde Ampt, epidemifch bezogt in 1779, heeft nu ganfch geene Zieken gehad.
Van Garderen, onder dit Ampt ook behoorende, dat in 1779 geheel vrij was gebleeven, en van welk wij meermaalen, en vooral boven (bl. 87.), bijzonderlijk gefproken hebben, hebt ik nu de verlangde omftandigere Berigten ontfangen, welke zeer verdienen, hier nog geplaatft te worden
Garderen beftaat uit 28 Huizen, waar onder van de ziekte niet meer bevrijd zijn gebleeven dan 3, welke de minft bevolkte waren; zijnde een deezer huizen van 3, en twee van 2 Menfchen. Onder de 25 aangeftokene Huizen, waren 'er 6 daar geen een der Inwooneren vrij bleef, en onder deeze waaren ook de twee meeft bevolkte huizen van allen; naamlijk een huis van 10, en een van 12 Menfchen.
De opkom/ten voortgang der Epidemie was hier dus: dat in Sept., van't begin tot over de helft der maand, maar een huis aangedaan was; doch dat toen, den 18 en 19, zes Huizen teffens werden aangetaft; den ao en 21 nog twee; den 25 twee; 28 één; den 2 0&. twee; den 4 één: zoo dat, in bijna drie weeken tijds, de ziekte over 't geheele Dorp bijkans verfpreid was.
De zwaarheid der Epidemie hieldt deezen loop; dat van de allereerfte Zieken eenigen; van
die.
t\a' ALQEM. VOÖRBEtiOÈDfNO
die, van uitgaanden September en beginnen Jen OEtober, zeer weinigen; van de volgenden meer; en de laatlten, vooral de weinigen van November, bijna allen gebeterd zijn. Het welk de ondergaande Sterflijft ook beveiligt.
't Getal van de Geftorvenen heeft hier bedragen 34 Perfoonen; van de Zieken 87; terwijl het geheele aantal der lnwooneren, voor de Epidemie, bedroeg 124 (m); Welke aantallen tot
el-
(m) Ik ben deeze nette nafpooringen verfchuldigd aan den Weleerw. hre. h. j. bruins, Predikant der plaatfe; die, {leeds midden in deeze Epidemie, met pligtmaatige voorzorge , verkecrende, even als de "Weleerw. hr, e. mol, die te Voorll eene voorbeeldlijke zorgdraagendheid jegens de Ellendigen geoeffend heeft, ook met zijn Huis van ziekte geheel is vrij gebleeven. Verders heb ik nog, uit de opgaven van Ds. i>k.uins, de volgende twee Tafelen gemaakt.
Tijden van Ver ft erf, te garderen. Van 10 tot 30 Sept. Geflorveu 4 Menfchen voorts — 7 Oét. 9
In 't geheel 34 .. Ouderdom der Zieken cn Ge!ïrv. Onder 10 jaaren, Zieken 16, daarvan Gejlorvm Ö
In 't geheel, Zieke» 87/ daar van Geflorv. 34
VAK DEN PERSLOOP, 113
eikanderen ftaan, ten naaften bij, als de getallen 2, 5, 7. Dïtt isj ruim twee derde deelen der Inwooneren hebben den Persloop gehad, en van deezen zijn, net genoeg, twee vijfde geftorven, of, van alle de Inwooneren, meer dan een vierde deel. Dat nog merklijk fterker is dan te Ede: maar, in 't getal der Dooden, naar evenredigheid van dat der Huizen, geenszins zoo fterk als te Wormingen, onder Apeldoorn, boven gemeld («).
Zoo veel van de algemeene en felle Epidemie van dit Jaar, in het Dorp Garderen, dat te vooren, federt meer dan 30 jaaren, geheel was vrijgebleeven. Even buiten Garderen, naaide kant van Meerveld, leggen het Zol en Paleis, een Buurtfchapje, daar de ziekte, tegen 't laattt van Sept., zich vertoond heeft, en geduurd tot in Nov., zijnde van 18 Zieken, 5 Gefiorven (0).
In 't zelfde Ampt van Barneveld, heeft, voorts, zoo als ik flus zeide, Elfpeet, het ooftP lijkft (») Zie de opgave van Dooden en Huizen te Wormingen, bl. 108 (0) Het Zol en Valeis hebben 4 Huizen, alle aangedaan geweeft, zoo dat, van de 26 hiwooners, de volgende Lijft de Zieken aanwijit, en de dejiorvenen, naar de jaaren.
Onder 10 jaaren, Zieken 3, daarvan Gefiorven a. In 't geheel, Zieken 18, Geforv. 5.
114 AEGEM. rOORBEROEDWG
lijkft deel, dat in 1779 voor het geheele Ampt fcheen te boeten, als hebbende toen, in Oclob. en Nov., alleen 26 Dooden gehad van Persloopj terwijl 'er elders in het Ampt, nabij Barneveld en bij Voorthuizen, flegts 4 dooden geteld zijn; — Elfpeet, zeg ik, heeft nu geheel geen Persloop gehad. Maar de Ziekte, en haare fterkite voortplanting, is verder, naad Garderen, thans voornaamlijk geweell te Effen, eene uitgeftrekte Buurtfchap, tufchen Hartskamp, Kootwijk en Barneveld, alwaar, in 't begin van Sept., de Persloop, bij een kind oorfpronglijk ontltaan, zich, nabij en verre, vooral in deeze en de volgende Maand, verbreid heeft tot 46 Personen, waar van, tot in 't begin van Dec., 17 zijn geQorven (p); dus, even als te Garderen, net genoeg,
lp) Deeze omflandige Berigten, van 't Ampt Barneveld, en 't Kerfpel Garderen, nu zoo ontfan?en, zijn, gedeeltelijk, van den Weled. Geftr. hr. ijlanken, Schout, en van den Chirurgijn v. roihvendhl, gedeeltelijk, van den Weleerw. hre. uruins, waar uit het volgende is opgemaakt.
Te Effen, onder 't Kerfpel van (^arderen hehoorende, zijn, van de 25, 11 Huizen aangedaan geweeft, in dewelke waren 78 Perfoonen, en van deez n 46 'Zieken, van welken, en vun de Geftorvenen, de Ouderdom aldus was:
Ondtr 10 jaaren, Zieken 23, daar van Gefiorven 9. In 't geheel, Zieken 46, Geftorv. 17T
VAN DEN PERSLOOP, 115
noeg, twee vijfde. Kootwijkerbroek werdt voorts aangedaan, hebbende 4 Zieken gehad, en iDi.oden. Sterk werdt ook Garderbroek getroffen, in Ocl en iNov., met 17 Zieken en 7 Dooden (q). Kootwijk zelf kreeg, zegt men, in ücfober, j 4 ligte Zieken (r), welke allen herfteld zouden zijn. Ln Stroe heeft thans, in twee Huizen, 5 Zieken, en 2 Dooden gehad (j). Voorts zijn, onder Voorthuizen, op de Stroef, in twee Hu ïzen, 5 Zieken en 3 Dooden geweeft; op Terfebuur, in een Huis, 5 Zieken en 1 Dooden, en eindlijk, nog elders in 't Voorthuizer Kerfpel, 2 Zieken en 1 Dooden; alle in September en Uctober.
p 0 dar-
{q) In Garderbroek, bezijden Voorthuizen, omtrent a uuren van Garderen gelegen, doch onder deszelfs Kerfpel behoorende, zijn, van 4-, flegts 5 Huizen aangedaan geweelf, in dewelke waren 26 Inwooners, en van deezen is de opgave van Zieken-en Geftorvenen aldus:
Onder 10 jaaren, Zieken 2, daarvan Gefiorven 1,
ln 't geheel, Zieken 17, Geftorv. 7.
(r) 3 Mannen; 7 Vrouwen; 4 Kinderen.
(*J is tufchen Garderbroek en Garderen gele¬
gen, en in ditKeifpel, heeft 11 Huizen, daarvan zijn 2 aangedaai' geweeft, de Zieken en Geftorv. als volgt: Onder 10 jaaren, Zieke» 2, daar van Gefiorven 2i
In 't geheel, Zieken 5, Geftorv. 2";
Ïl6 ALGEM, VOOR BEHOEDING
Barneveld zélï, heeft, in het Dorp, nu 2 Zieken gehad, die herfteld zijn, en in zijn Kerfpel, op Dronkelaer, in een Gezin, 5 Zieken, en daar van 1 Dooden.
En dit is 't gene ik, van den loop onzer Ziekte, in dit geheele Ampt, op naaukeurig onderzoek, te weeten ben gekomen. Zijnde aldaar derhalve, in 't geheel, 210 Zieken, en 73 Dioden aan Persloop geweeft. Waar van het Dorp Garderen alleen bijna de helft heeft gehad.
Men ziet'er ook uit, dat hier thans, van dartskamp tot Meerveld, of bever in het Kerfpel van Garderen, de voornaamlte Epidemie, die eenigen naam mag hebben, gevallen is: daar'er, in 1779, behalven Elfpeet, in dit geheele Ampt van Barneveld, niet meer dan 4 Dooden aan Persloop waren bekend geworden, te weeten op Achteveld, en klein Overhorft, twee huizen onder de Kerfpels van Barneveld cn van Voorthuizen, geheel verfchillend gelegen van de thans aangetafte plaatfen. Voor 't overige, dat 'er, tufchen de Jaaren 1770 en 17U3, nog beurten geweeft zijn van Persloop, op verlcheidene plaatfen.van dit, zoo als ook van de volgende aangrenzende Ampten;' en wat hier van, omtrent onze algemeene Waarneeminge, zij aan te merken, zullen we ftraks nog afzonderlijk befchouwen.
Onder 't Ampt van Ermelo, is ook het Kerfpel Kunfpeet thans geheel zuiver gebleeven, dat in J779 aan Zieken van Persloop hadt gehad 201, en hier van Dooden 69 Perfoonen, dat is, ruim een derde deel. Doch andere gedeelten van dat delfde Ampt, welke toen vrij gegaan waren,
heb-
VAK DEN PERSLOOP. II?
hebben nu, vooral in Sept. Oftob. en Nov. hun deerlijke beurt gehad; zoo dat 'er, voornaamlijk m de Buurtlchappen Drie, Veldwijk, Horfi, en ïelgt, in 't laatll van No vb., geteld werden {amen 1.3 door de Ziekte aangetaften, daar van 31 Geftorven, en de overigen Herfteld zijn (*)• n
P 3 Het
(t) Alles volsens eene volledige Opgave, van den Weled, Geftr. hr. Mr. h. j. ardesch , Schout, uit welke blijkt, dat thans 't Getal der Zieken en Dooden, bijzonderlijk, in dit Scholtampt geweeft is, als volgt:
Buurtfchap Teht, 26 Zieken, daar van Geftorv. 6.
. Veldivtjk, 20 —- — — 8.
_ Hor/i, 42 — 12.
—. Drie, 14 > — — 4*
Ermelo en Leuvenum, 3 — — — r-
Samen 113 Zieken, Geftorv. 31.
Zijnde onder de Geftorvene geweeft, 12 Mans; » Vrouwen; 11 Kinders; en hebbende {amen bedraagen wat meer dan een vierde deel der Zieken.
Verder voeg ik nog, omtrent Drie, hier bij, uit mededeeling van den Weleerw. hr. bruins, (alzoo ook dit Gehugt onder 't Keripel van Garderen hoort) de kaveling der Zieken en Dooden alhier; volgens welke, vooreerft, van de 5 Huizen van Drie, 4 zijn aangedaan geweeft, en van de 28 Ivwooners 14 of 16 Zieken, en 4 Doodeu; daarna, dat de Ouderdom geweeft is, als volgt:
Onder 10 jaaren, Zieken 3, daar van Geftorven 1. In 't geheel, Zieken 14, Geftorv. 4.
ii8 ALGEM, VOORBEHOEDING
Het Ampt van Nykerk, dat iets van Epidemie gehad hadt in 1779, is nu volkomen vrij gebleeven, althans in de Veile; buiten welke ook toen, niets geweeft is, dat veel naam kan hebben (u).
'1 Ampt van Putte» hadt 12 Dooden aan Persloop gehad in 1779; 6 Mannen, 2 Vrouwen en 4 Kinderen; voornaamlijk in de Buurtfchap Heil, en thans, in het Dorp flegts twee perfoonen, waar van een van buiten was ingekomen. Onder het Ampt echter, zijn nu, in de Buurtfchappen Norden en den Hoejf, 8 Menfchen 'er aan geftorven, daar de ziekte, in 1779, niet was geweeft. 't Geheele getal was derhalve thans 10 Dooden; of 5 Mans, 1 Vrouw, en 4 Kinders (v).
Dus heb ik nu een ziekrekundig Verllag gegeeven, ten naalten bij, van onze geheele Veluwe; niet zonder moeite, om dat ik naaukeurigheid en zekerheid, zoo veel mij immers mooglijk was, bedoeld heb, bijeengezogt, zoo
orn-
De ziekte heeft te Drie met tuichenooozen geheerfcht, van 't laatft van Auguft. tot in 't besir, van Decemb , doch fterkft in Septemb. en Ocïbb _ Ook is Houtdvrp, een Cyehugt van fi Huizen, een vierde uur van Garderen, en onder dit Kerfpel behoorende, doch onder 't Ampt van Ermelo, zeer laat m Noveinb. tot in 't midden van Decemb nog met eenigen Persloop bezogt geweeft, in één huis, daar echter geene geftorven zijn.
(u) Dus opgegeeven door den Weled. Geftr. hr r douue , Schout. J'
f» Opgegeeven door den Weled» Geftr. hr. n. van
du3k.men, SchCHIt, K
VAN DÉN TERSLOOP. 119
omtrent de Jaaren 1779, als voornaamlijk omtrent 1783. üe onvennijdlijke wijdlopigheid, met eenige oneenpaarigheid in deezen, die in zulke, van alle kanten bijeengebragte, berigten, onvermijdiijk is, zal men mij dan ten goede neemen.
De andere Quartieren leveren, zoo veel mij bewuft is, gelijke gevolgen op, doch bij deezen, ook omdat mij de plaatfen derzeive minder gemeenzaam zijn, zal ik korter langs gaan.
Tn het Graaffchap zutphen, zijn, zoo veel men weet, de Steden, in 1779, geheel vrij gebleeven. In Doesburg, 't is waar, zijn toen twee Zieken aan Persloop waargenomen , en ook geftorven, doch deezen hebben geene voortplanting gemaakt, en zij waren uit Drempt overgekomen (wj. Immers Drempt, het welk, ten ooften, onmiddelijk aan Doesburg grenlt, was, in 1779, van voor half Sept., de voornaame zitplaats van Epidemie, die daar voorts allerheftig!!, en zeer verderflijk, gewoed heeft; ook zijn Hoogkeppel, Steenderen, Zelbem, Ruurlo en nog het Schuttampt van Zutphen aangedaan geweell (V),
doch
(w) Volgens Berigt van Dr. a. van epen, in de Geneesk. Corresp. bl 334.
(x) Volgens den hr. _rk.ns, die in 1779, van deeze plaatlen de volgende Zieken en Dooden heeft aangeteekend:
Onder Drempt, 235 Zieken, daarvan Gefiorven 76.
— Hoo^keppel, 12 —— _____ 9,
— Steenderen, 34 1 . 1 12.
Samen, van 281 ... ... . ■■■ n. ■ ■. 97.
120 AL GSM. VOORBEHOEDING
doch min aanmerklijlc. Deeze Plaatfen zijn alle wel gelegen , tufchen Doesburg , Deutichem , Lochem, en Zutphen. Maar, laater in dien Herfft, heeft de Ziekte zich ook nog, meer Ooftlijk op, in het Graafl'chap uitgeftrekt, tot de Heerlijkheeden Borculo, Ligtenvoorde, Br edevoort, vooral in IVmterswyk , ook tot Wifch, 's Heere fiberg, en eenige weinige ftreeken meer; doch ook deeze verfpreiding is niet zwaar, en min van Epidemifchen aart geweeft.
Dan thans, in 1783., hebbende Steden Zutphen, Deutichem en Doesburg de voorname zitplaatfen geweeft van den heerfchenden Persloop. In Zutphen, is deeze ziekte in 't midden van Augultus begonnen, toegenomen in September, en heftigft geweeft in Oef ober \y); zijnde'er, in dien tijd van drie maanden, tot aan den 19 November, volgens berigten in de Nieuwspapieren (z), in 't geheel een aantal van 258 Dooden geweeft,
waar
(7) In Oétober alleen, geeft men 112 Dooden op, waar van 72 van den Loop.
(*) 't Jaarlijkfch getal der Dooden in Zutphen, volgens het zelfde tierigt, beloopt omtrent de 200; zijnde in vijfentwintig jaaren maar eens tot 316 gekomen: dan nu waren 'er, den 19N0V., reeds 454 begraaven, 't welk uitkomt op wel 500 in 't jaar, d. i. 300 dooden boven 't gewoone getal. Waar van ook een goed gedeelte zal toe te lchrijven zijn aan de kwaade Koorts-ziekte, die, in den geheelen voorigen Winter tot door deezen Zomer, in Zutphen nu geheerlcht hadt, en aan de Kinderziekte, die lange voor, en neffens den Persloop, aldaar heeft omgegaan, waar bij ook nog het Roodvonk, ot Scharlaken-koorts, na bet ophouden van den 1'ersloop, gekomen is.
VAN VEN PERSLOOF. 12:
Waar onder 117 gerekend werden aan den Persloop (a). Van deezen, alhier aan Persloop geHorvenen, heeft men opgemerkt, dat het mmfte aantal geweeft is van Lieden van middelbaare Jaaren; het grootfte deel, van oude Lieden, boven de 60, of van Kinderen, beneden de 10 Jaaren. Ook hebben hier verlcheidene Kinderen de Pokjes en den Persloop te gelijk gehad, welken herfteld zijn (!>). Deeze famenloop heb ik ook, te Voord zijnde, vernomen, dat Q toen
(a) Na 't afdrukken van 't voorig blaadje, fchrijft men mij nader, dat de Zutpheniche Dyfenterie begonnen is den 3 Aug , en geëindigd in 't laatft van C Jetober; hebbende zeer enkelen die ziekte laater gehad, en gemakkelijk. Dit berigt bepaalt ook het getal der Geftorvenen aan Dyfenterie op of over de 170, 't welk ik gilfe een misdag der penne te zijn, voor 117, zoo als de twee voorige berigten luiden. Men voegt'er ook bij, dat deeze bepaaling, met zekerheid, in Zutphen niet wel was op te maaken.
tb) Zoo iuidt her berigt, waarmede mij de hr. Lector a. g. k.lose, vereert. Dees Practicus hadt alleen over de 200 Dyfenterici in Zutphen behandeld, cn hier van waren
van 65 tot yo Jaaren, Geftorven 25. Dus Van 200 Zieken, Gefiorven 47.
Zijnde niet wel een vierde deel der Zieken. De meerdere fterfte der Kinderen, en vooral de mindere derde in de middelbaare jaaren, is ook bevestigd, door meed alle de voorgaande waarnee Blagen van andere plaatfen, waar van we Lijnen gegeven hebben, vooral die van Effen + bl. ii,x,
l-aa ALGEM. VOORBEHOÈDING
toen aldaar plaats hadt, met een goeden uit* komft; gelijk ik ook hetzelfde, hier in Harderwijk, gezien heb, in 1779, m £wee Voorwerpen, die insgelijks herileld zijn. — Doch dit in 't voorbijgaan.
Deutichem heeft, kort na, of met Zutphen, de felle dagen eener waare Epidemie gevoeld, waar aan een zeer aanzienlijk getal Inwooners geftorven is. Doesburg heeft mede, in de ziekte en fterfte, thans geen gering deel gehad.
De Steden Locbtm en Grol, die te vooren vrij gebleeven waren, zijn ook nu, zoo veel ik heb kunnen te weeten komen, niet aangedaan geweeft. Zoo is ook het Dorp Laagkeppel in beide Epidemien vrij gebleeven.
Te Lande, is de voornaamfte zitplaats der voorige Epidemie, Drempt, thans geheel verfchoond gebleeven, hoewel nu, zoo onmiddelijk, als tusichen twee vuuren gelegen. Maar, zuidlijk af van Doesburg en Deutichem, is iets geweeft te Lathum; vrij meer te Didam en Zeddam, minder te Netter den, drie Plaatfen der Bannerij Van 'sHeerenberg; ook, meer ooftlijk van Deutichem af, een weinig, te Zilvolde en Varfeveld, onder Wifch, maar iets meer onder Aalten, in de heerlijkheid Bredevoort. Meer noordlijk, van Deutichem en Doesburg naar Zutphen op, zijn nu ook eenigfins Zelhem, Hengelo, en, wat meer, het Ampt van Steenderen aangedaan geweeft. van welke ligte Epidemie, boven reeds, bij eene andere gelegenheid, melding is gemaakt (c);
men
(f) Van dit jongft Berigt des hn. i-erns, zie boven.,
V"AN DEN PERSLOOP. 103
iren voegt, in deezen oord, hier ook nog bij Hummelo, wegens eene enkele huishouding, en korden, wegens drie of vier huizen. Doch Gorfel, tufchen de aangedaane Steden, Zutphen en Deventer, ge:egen, is vrij aanmerklijk door heerfchenden Persloop bezogt geweeft Laatft, in Deceniber, heeft zich nog weder iets van de Ziekte geopenbaard, niet verre van Zutphen, op de hoogte van Vierakker.
Welke loop der tegenswoordige Epidemie, ook alhier, vergeleeken wordende met den voorigen, zal het blijken, dat, meeft al, zeer onderfcheidene ftreeken van het Graaffchap, in de twee jaaren, zijn aangetaft geweeft, terwijl ook deeze laatlle Lpidemie het, bijna alleen, op de drie voorname Steden geladen gehad hceu, en op enkele Dorpen en ftreeken, die te vonten, of geheel uier, of weinig getroffen zijn geweeft. Want Zelhern , Hengelo , Steenderen, Aetierden, Ziholde en Zeddam worden hier onder de tweemaal, metr of min, bezogte plaatfen geteld. Ook zegt men, dat, hier en daar, een zelfde Huis, en toen en nu, de ziekte heeft gehad. Dan dezelfde Perfoonen zijn, alhier, nergens tweern aaien getroffen
Q 2 In
bl. 51. Naderhand heeft mij de Hr. bbrns vereerd met nog eenige nadere berigten, waar uit ik het bovenftaande meeft heb opgemaakt. (d~) ik heb het bovenftaande opgemaakt, uit herhaalde berigten, voornaaml. van de hn. jjerns, klose en mauïinet. Zodanige tweemaal aangedaane Huizen zijn 'er nu, volgens de laatfte berigten, geweeft,, een onder Sttend?ren9 een onder Drempt,. te.
124 JlLGEM. VOOR BE HOE DING
_ In't Quartier van nymegen, wanneer, in 1779, niet verre van Nymegen, vooral in het Kleeffche, de Persloop het hoofd al wat hadt opgedoken, is deeze Stad, uitgezonderd twee van buiten ingekomenen, en twee of drie Inwooners, van Epidemie geheel vrij gebleeven, doch gewoone Buikloopen zijn 'er gemeen geweed, en verderflijke Kinderziekte (e). Zoo zijn ook Tiel en Bommel van Persloop vrijgebleeven; en 'er is toen, in 't geheele Quartier, genoegzaam geen heerfchende Dyfenterie geweed, volgens opgave bij den Hove, dan in Velddriel, ten Zuidooden van Bommel, in de Waard, alwaar 15 dooden zijn geteld geworden (f). Voorts waren 'er eenige iprankels van de Ziekte waargenoomen re Keenth, bij Ravedein; te Althorjl en Nederajfelt, bij de Graaf, nabij de Maas gelegen; en, aan den Kleeffchen kant, te Henven, Aart, en Horfl, gelegen in 't Panderampt van Herwen, tufchen den Rijn en Waal. Bij welke plaatfen, nog genoemd zijn geworden Groesheek, in 't Rijk van Nymegen, ook aan het Kleeflche grenzende, en Benmei in Ovcrbetuwe (g).
Maar in deezen Zomer, van 1783, heeft de hoofddad Nymegen die groote Epidemie ondergaan,
OJdborgen, en een in Doesburg', in welke Stad, zoo als wij boven zagen, in 1779, doch maar twee ovcrloopers, uit Drempt, zjn waargenomen. (O Volgens den hre. de man, Geneest. Correfp. bl. 331-. 332-
(ƒ) Zie ook in Geneesk. Correfp. 't berigt van den hr,
otto, bl. 299 en verv. (gj Door Dr. de man, t. a. p. bl. 332.
VAN DEN TERSLOOP. xag
gaan, van welke wi], boven, het aantal der Dooden, ten naaften bij, begroot hebben (h): doch waar van wij thans, uit naaukeurigere berigten, eene meer bijzondere en zekere bepaaling kunnen opgeeven. Volgens deeze, heeft de ziekte en fterfte aldaar voornaamlijk gewoed , van omtrent half Julij, tot ruim half September. De fterfte is allerzwaarft geweeft in Auguftus, in welke maand alleen 325 begravene Dooden zijn aangeteekend, en zelfs in eene enkele week 80, in eene andere 89. In de voorgaande maand, Julij, was 't getal der Dooden 70, in de volgende, September, 83. Welke geitorvene in de drie maanden, buiten welke de Epidemie zich niet heeft uitgeftrekt, neffens 9, in dien zelfden tijd, begravene Jooden, famen bedragen een aantal van 487 Dooden, onder welke waren 158 Volwaflenen van 't Manlijk, 167 van't Vrouwlijk geflagt, en 162 Kinderen van beide bexe; dat is, van elke deezer klasfen, nagenoeg, evenveel. Onder dit algemeen getal van Dooden, rekent men 457 Geftorvenen aan den Persloop (2). Daar nu het getal Q 3 der
(b) Bladz 63. 't welk uit de Nieuwspapieren was overgenomen, niet zeker zijnde, of de, thans ontfangene, nadere Berigten nog bij tijds zouden inkomen.
(i) De heer Dr lotichius heeft de goedheid gehad„ mij de bijzondere Sterfijflen te zenden van alle de, in gemelde dne maanden, begravenen, in de St Stevens - Broederen - Regulieren- en Lutherlche Kerken, gelijk ook op de M. Stevens-en Regulieren-Kerkhoven, en op dat der Jooden, te Nymegen, uit
€26 ALGEM. VOORBE HOEDING
der Inwooneren van Nymegen, met het talrijk Guamifoen, thans op'16000 Menfchen word aangerekend: zoo zoude de Epidemie van dc bunderd Inwooneren omtrent drie ten graave gefteept hebben; terwijl het moeilijker te bepaaien viel, hoe veelen wel door de Ziekte waren aangetaft geweeft: doch, indien men niet misrekent, met dit getal nog veel hooger dan drie duizend te ftellen, dan is gewis, in Nymegen, het aantal derZieken groot, maar dat der Geftorvenen bij uit.ftek gering geweeft, in vergelijking tot alle an-
dei e,
Welke de bovenftaande berekening naaukeuriglijk is opgemaakt. Ik zoude dee/e Lijften tot de kleinfte bijzonderheeden kunnen opgéeven, maar ik denk dat het genoeg zal zijn, flegts het getal der gemelde klaffen, voor ieder deezer maanden, te bepaalen.
in Julij 1\ Mansper f. 20 Vrowwsp, 32 Kinderen.
in Aug. 99 . 117 . u_ .
in Sept. 38 —— 30 18
Samen 158 167 162 -
In alles 487 Dooden. Dewijl nu, in de maand |unij, even voor dc Epidemie, het getal der Geftorvenen t9 was, en in de vijf eerite maanden des jaars famen 150, dat is, voor elke maand 32; doch, volgens denzelfden geëerden Opgeever, in den tijd der Epidemie (zoo als het pleegt te gaan) bijna geene andere Ziekten ontdekt zijn: zoo befluit zijn Weled., dat men 't getal van Dooden aan andere ziekte, buiten Dyfenterie, voor elke Epidemiemaand, niet wel hooger konne ftellen dan op towaar om dan, voor de drie maanden, 30 afgetrokken zijnde van de 487, het gefteld getal van 457 overblijft, voor Dooden alleen aan (Jen Persloop.
VAN DEN TERSLOOP* lüf
dere, in deezen tijd, bezogte Steden en Plaatfen, de allernaburigften zelfs niet uitgezonderd. Is dan de ziekte alhier milder en handelbaarer geweeft? Is de Geneeswijze 'er zoo veel beter gellaagd? — 't Gene mij, van deeze Geneeswijze, in dezelfde berigten, wordt medegedeeld, is zeer overeenkomende, met die wij, boven, hebben voorgedraagen, en over welke wij ons hebben moeten beklaagen, dat zij op onze Veluwe zoo weinig gevolgd heeft kunnen worden. Dit verdient dan wel, ter opheldering en ftaaving van het gewigtigft deel onzer Verhandeling, in haar geheel geplaatft te worden; of fchoon men erkennen moet, dat, ook alhier, verre het minfte gedeelte der Zieken door Geneesoefenaaren zij behandeld. Dan wij zullen doch aan 'r eind van ons Werkje een Aanhangfel hier voor fchikken; gelijk ook ter invoeging van andere, nog ingekomene, berigten, insgelijks te laat ontfangen, om op haare regte plaatfen te brengen.
Van het oorfpronglijk ontftaan deezer Epidemie in Nymegen, heb ik reeds boven verflag gedaan (kj. Van den aart en foorten der Ziekte handelen wij ook elders.
Ik meld nu nog maar alleen, dat, ook te Nymegen, geen Perfoon, die in dit jaar, of iu de voorigen, den Persloop hadt gehad, thans weder op nieuw aangedaan zij geworden, zoo veel den hre. lotichius bewuft was, die in
dee-
(<0 Bladz. 63. Volgens liet eerft berigt des ha. lotichius.
ia8 ALGEM. VOORBEHOED ING
deezen tijd over de 500 deezer Zieken hadt behandeld. Zijn Ed. voegt hier bij, dat wel vericheidene huizen, de voonge jaaren aangedaan, nu weder, en ook hevig, zijn befrnet geworden, maar doch alleen, en beftendiglijk, die Perfoonen, die de voonge jaaren bevrijd waren gebleeven (/).
Tiel heeft thans ook gedeeld in de Epidemie, doch veel gunftiger. Dc Persloop ontdekte zich hier eerft, half Julij, aan de laage Zuid-kant van de Stad, bij de Wal; zijnde niet van elders aangebragt, zoo veel men na konde gaan, maar oorfpronglijk aldaar ontftaan. De Ziekte bleef, in deezen oort, eerft bepaald bij vier huisgezinnen, digt bij den anderen woonende, tot in Auguftus, wanneer zij, tot hier toe, van veelen naauwlijks voor Dyfenterie erkend, en ook niet gemijd zijnde, zich verder verfpreidde, eerft ,langs hetzelve zuidlijk gedeelte, en vervolgens ook door de overige Stad, zoo dat zij in September meeft algemeen ware, hebbende toen, ter zeiver tijd, meer dan twintig huizen aangedaan, van welke doch fteeds het grootfte aantal was in 'r zuidlijk deel der Stad. Dan in October verminderde allengs ook hier de Epidemie, en zij was, in 't laatit van November,geheel opgehouden. Het getal van Dyfenterici, hadt, zoo namen heeft kunnen verneemen, alhier bedraagen ivi, waar van Geftorven waren
(/) Van het weinige, dat naderhand door zijn El. hier op nog uitgezonderd is, zal beneden melding worden gemaakt, op zijne plaatfe.
VAN DEN PERSLÖOP.
129
ren 17, zijnde omtrent 1 van 7 (ni). Dus was, gelijk erkend wordt, deeze ziekte ook niet van 't ergfte foort.
Bommel heeft weder geheel geene Epidemie gehad; doch men berigt, dat 'er drie of vier enkele Dyfenterici zouden zijn geweeft (n).
Van het platte Land deezes Quartiers, is dc ftreek tulfchen Arnhem en Nymegen nu aller-, feilt geteilterd geworden. Om niet te fpreekeu van Huis/èn, of Huesfen, nabij Arnhem, doch op Kleeffchen bodem gelegen, daar de ziekte allergeweldigst huisgehouden heeft (0): zoo kan men zeggen, dat wel in alle Dorpen van OverR betuzve
(«) De heer van lookeren, Med. Dr., die mij met deeze berigten van Tiel vereerd heeft, voegt 'erbij, dat, van de 112. Zieken, alhier wel de groote helft geweeft is van 't Manlijk geflagt, en dat onder dezelven geweeft zijn22 Kinderen; verder dat, van de 17 Geftorvenen, 9 geweeft zijn van 't Vrouwlijk, 8 van 't Manlijk geflagt, en onder allen 3-
Kinderen,
{n) De hr. Prof. otto telt hier 3 Vrouwen, waar van 2, in de 60 jaaren oud, na lang fukkelens, geftorven zijn, en een Kind, dat ook geftorven is; buiten welke, nog eenigen met Diarrhoea waren aangetaft geweeft. lien Brouwers knegt, door Dr. mesteecker behandeld, en herfteld, hadt waare Dyienterie gehad. Deeze gevallen waren in Auguftus; anders was 'er geene befmetting, noch fchijn van Persloop, dit jaar, geweeft in Z. Bommel, ja zelfs, weinige /deken; volgens mededeeling van den hr. Stads-Dr. o. de ruuk , beveftigd door den hr,
MESTEIÏCKBR.
(t>) Zoo dat hier, onder anderen, uit een huis, even. buiten Huesfen, van 10 Perfoonen, b;j 't berigt^ reeds 7 dooden Waren, en twee nog gevaarlijk.
130 ALGE M, FOORBEHOEDING
betuive groote fterfte is geweeft; doch vooral in en onder Elft, Lent, Bemmel, en nog meer in Slyk-Ezvyk, Ooflerbolt en Keffen (p); eenigen gelijktijdig, doch de meeften wat later dan X\Tymegen en Arnhem, en ibmmigen eerft in October en November; zijnde hier veel al de zesde, de zevende, de agtfte, en, in weinigen, de tiende zieke geftorven. Het dorp Valburg alleen, fchoon tuttellen Elft, Oofterholt en SlykEwyk gelegen, heeft niet dan eenige weinige zieken gehad.
Verders is het Rijk van Nymegen, dat zich uititrekt ten zuiden van die Stad en van de Waal, in alle zijne Dorpen, meer en min, aangedaan geweeft; waaronder mij in de eerfte plaatfe genoemd zijn Weurd en Beun in gen, langs de Waal ten wellen, en vooral Wichen, verder af ten zuid wellen; voorts, doch in mindere maate, Eivyk, Heumen enz. Ook hebben Hees, Nederbofch, en andere plaatfen des Scbependoms van Nymegen, veele dooden opgeleverd.
In 't Ampt van Nederbetuwe, van de Waal zich noordlijk uitltrekkende tot aan den Rijn, heeft de ziekte voornaamlijk langs de Waal haaren weg gehouden, de Dorpen Hien, Wely, en Doodeiveert allerheviglt teifterende, zoo dat, in de laatftgemelde plaatfe alleen, van de vijftien eerfte Lijders, geen een behouden ware (q).
Doch,
(/>) Tot een ftaaltje, diene alleen, dat, in dit kleine dorpje, van 12 Menfchen, in een huis, y geftorven zouden zijn aan den Persloop.
(q) Deeze eerfte Zieken en Geftorvenen, alhier, waren , door den Heelmeefter van het Dorp ? met
VAN DEN PERSLOOP. 131,
Doch, meer noordlijk op in dit Ampt, te Ochten, Tfenaoorn, Llenden en Ingen, zijn flegts enkele zieken geweeft, geene Epidemie; dan, wertlijk af, nabij den Tielrewaard, te Zoden, heeft zij weder fterker gewoed, hebbende in drie huizen 14 Menfchen aangetaft, waar van 'er 6, dus omtrent de helft, geftorven zijn. in 't laatft van December, zoude de ziekte zig ook nog weder opgeliooken hebben in twee huize* te Ommeren, in 't midden van Nederbetuwe.
In't Ampt van tusfchen Maas en PVaal, gelegen ten zuiden van het voorig Ampt, en ten weften des Rijks van Nymegen, is de bezoeking algemeener en fterker geweeft, vooral te Druten, aan de Waal, en in de meefte andere Dorpen; echter in mindere mate te Balgojen, Jppelt er n, Drcumel, Wamel en Leeuwen (r).
Verder is 'er iets van de Ziekte geweeft in de Tieler en Bommeler Waarden, de weftlijke en uiterfte grenzen van dit Quartier aan Holland ; doch hier heeft zij nergens Epidemie gemaakt. In het Dorp Beeft, aan den noordkant van Tielrewaard, bij 't Kuilenburgfche, gelegen, was wel meer heerfchende Persloop geweeft, welke in 't eerft voor Bort {Cholera") werdt aangegeeven, en merklijke fterfte; maar verder in dien Waard, te Rumpt, is maar een enkele zieke aan deezen loop geweeft, en, van anR 2 dere
herhaalde Braak- en Purgeermiddelen, wel zorgviildiglijk ontledigd (r) Alle de voorgaande berigten van 't Quartier vau Nymegen ben ik vcrfchnldigd aan de heeren toTi? cHius en van lockeren.
153 ALGE M. VOOR BEHOEDING
dere plaatfen alhier, is mij niets gebleeken. Doch in B mmelenvaard fchijnt wat meer ontlteekmg geweeft te zijn, echter ook maar in enkele huizen; zoo als in Gameren, Brakel en Zuilicbem, weftlijk van Bommel langs de Waal gelegen. Immers in Zuilicbem is, tegens't laatft van Auguftus, de Persloop gezien, bij eenen Man, en vervolgens bij deszelfs twee Zoonen, waar van de jonglte üierf, voorts bj de Vrouw, op de helft haarer dragt, die, met den Ma.i en oudften Zoon, zonder lettel, herfteld is; terwijl vier andere menfehen, in dit huis, vnjbleeven, ja de ziekte zich, verder, tot niemand in dit Dorp uitftrekte. Dan veel laater, half üctober, is ook nog dc Persloop gezien, in twee huizen van het grooter Dorp Driel, zuid-ooltlijk van Bommel, en onderfcheiden van 't nabuurig Velddriel, dat, zoo als ik flus zeide in 1770 was aangedaan geweeft, doch nu vrij bleef. Maar buiten die twee huizen van Driel, daar eene Vrouw met twee Kinderen, en een Boer, den Persloop gehad hebben, niet zwaar, en fpoedig geneezende, is in dat Dorp geene verfpreiding der ziekte gekomen; doch 'er waren, voor dien tijd, ve,elen aan den Buikloop geweeft, zijnde meeft door de natuur herfteld {f).
Dus ziet men, dat het heerfchend kwaad, in dit Quartier, al minder en minder geweeft zii, naar mate het, weftlijk af, nader aan Holland,
0) Deeze laatfte oroftandige berigten ben ik verfchuldigd aan den gemelden hre. de kuuk, gel'jk ook, door middel van den hr. Burgemr. essenius, aan den hr. otto.
VAK DEK PERSLOOP.
land, en ook, noordlijk op, nader aan het Sticht van Utrecht grenze; terwijl de Arnpten, naait bij, en rondom de hoofdzitplaatfen der Ziekte, Nyrnegen en Arnhem, gelegen, voornaamlijk, ja zeer algemeen en heftig, getroffen zijn geworden. Ook heeft men, uit vergelijking der opgetelde plaatfen, kunnen zien, dat de Epidemie, ook hier, thans een' anderen ftreek gehouden hebbe, dan in i/7j.
Bij dit tot hier toe gegeeven verflag, betreffende onze geheele Provincie, 't welk uitvoeriger geworden, en tot meer bijzonderheeden is uitgeltrekt, dan waar toe ik in 't begin het zelve had ondernoomen, merk ik nu nog ten dot, en in 't voorbijgaan, op, dat, niet alleen in onze Provincie, maar ook elders , de verfchillende loop dier beide Epidemien bekragtigd is.
Zoo heeft Deventer, daar de Ziekte, in 1779, als voor de poorten was, alleen een, of twee, enkele zieken, doch geene Epidemie, in dien tijd, gehad (f): maar thans is die Stad, ook al, door den heerfchenden Persloop, voornaamlijk in October, doch niet zeer lterk, aangetalt geweeft (u). 't Zelfde geldt mede van Zwol, dat te vooren, toen 't nabuurig Hattem bezogt was, R 3 vrij
(/) Zie 't Berigt van wijlen den hr. Dr. wyngaard, Geneest, Corresp. bl. 38.
(u) ln ?>eptember zijn hier 2, in Odtober 3H, en in November niet boven 6 overleeden, aan den Persloop. In December was de ziekte geheel en al opgehouden Volgens berigt van den hre. Dr, H» svvyghuizen, te Deventer praétifeerende.
«34 ALGEM, VOORBEHOEDING
vrij bleef, maar nu, hoewel niet fterk, epidemifch aangedaan is geworden, terwijl Hattem is vrij gebleven. Campen, dat toen die verderlhjke koortsziekten hadt, waar van boven gemeld tst doch geenen Persloop, is nu, van ten noch ander, aangedaan geworden {vj.
Groningen heeft, in 1779, zeer vee*e z'eken en dooden gehad aan Herfitkoorièn , doch geenen heerfchenden Persloop, fchoon die ziekte toen niet verre af was: dan in deezen laatiten Zomer, terwijl ik, in Juli], te Groningen was, zag ik 'er ook den Persloop ontltaan, die aldaar eenigen tijd heeft aangehouden, veelen aangetaft, en ook niet weinigen doen fueeven; terwijl men doch van deeze ziekte aanmerkt, dat z;j den aart van eene befmetiijke Epidemie niet hebbe gehad, dewijl zelfs de ergite en doodlijkite gevallen, doorgaans, flegts eenen troffen, in 't zelfde huis, zonder eenig gevolg op de overigen; zijnde het waarlijk zeer zeldfaam gebeurd, dat'er meer naar vervolg, in een gezin, door den Persloop werden aangedaan. Dan de fokjes hebben nu ook in Groningen, voor, neffens, en na den Loop geheerfcht; waarbij zich, laater, de Kinkhoeft, en vooral de Mazelen gevoegd hebben, die, in December, nog aanhielden, met eene ongehoorde woede (tv).
Eindfa) Heeft Camben, federt den heerfchenden Persloop
van 1736, die Epidemie, in *t geheel, wel weder
gehad?
(10) Alles volgens mededeeling van den hre. Dr. m. j. busch, .Stads phyficus aldaar. Dewelke nog opmerkt van cfceze Groninger Dylenterie, dat di Ünr-
VAN VEN PERSLOOP. 135
Eindlijk, is mij berigt, dat thans geheel Friesland van onzen Loop is verfchoond gebleeven, en derhalve ook de, te vooren aangedane, deden, Leeuwarden, Franeker en Harlingen, dat hoofdtooneel van felle Epidemie in 1779.
Aldus hebben wij dan de twee groote, en mooglijk de algcmeende Epidemien van Persloop, die immer onze Provincie getroffen hebben, in haaren onderfcheidenen loop, en fommige andere, daar tuffchen gevlijde, opmerklijke bijzonderheeden, ter nadere kennis en opheldering deezer gedugte Volkziekte, nagefpoord. Dan hoe uitvoerig dit ook, aan fommigen, moge toefchijnen, en hoe veel tijd en laftige moeite het mij en mijne Vrienden ook hebbe gekod: moeten wij echter, om den ondernomenen taak wat volkomener af te werken, nu nog langs gaan, bij die mindere, en veel minder algemeene, bezoeken, welke dezelfde ziekte, tuffchen de gemelde jaaren 1779 en 1783 in, ook nog aan ons Gewed gegeeven heeft, en waar van we, in 't voorgaand Verdag, nu en dan, reeds iets gerept hebben. Om, daarna, uit alles eenige befluiten op te kunnen maaken.
Be
ladmiddelen in dezelve, thans, min wel verdraagen wierden; terwijl verzagtende, bekleedende en ftillende middelen voldeeden, inzonderheid het afkookfel van Sa/eb, met Land. Hq. S. enz. Dus behandeld, was 'er van de ' gedorven waren, ja veel minder, van hen, die de middelen behoorlijk hadden willen gebruiken; onder welken hij, na 't gebruik van ontladmiddelen, vooral de goede uitwerking roemt der Simaruba, en, in enkele hartnekkigen, de Cafearilla ; doch, van die den flik kreegen, had hij geen eenen behouden.
VAN DEN TERSLOOP. iit
hier en daar, gevallen in een enkel huis, zoo binnen als buiten de Stad, hebbende 't getal der Zieken iets meer dan 40 bedraagen, van welken ruim de helft geftorven was (e): zoo dat de ziekte hier wel veel minder algemeen, dan te vooren, doch teffens verderflijker ichijne te zijn geweeft; ook heeft zij nu een anderen ftreek gehouden, dan toen, en, hoewel zij, buiten de Stad, wederom in twee huizen ware gevallen, die in 17H1 ook aangedaan waren geweeft, zoo hadt zij toch, noch binnen noch buiten de Stad, dezelfde Perfoonen niet weder getroffen (f).
In andere Steden, buiten deezen, is mij niet gebleeken, dat, in 1781, de Persloop zij befpeurd: alleen weet ik, dat 'er thans iets geweeft is in Tiel, aan eene kant dier Stad.
Maar, in het Quartier van Veluwen, zijn nu weder verfcheidene Dorpen en plaatfen aangetaft geworden.
Vooreerft, heeft, in Auguftus, onder 't Ampt van Ede, de ziekte zich tot Bennecom, BuurtS 3 fchap
(e) De hr. elsnerus zelf hadt, van 20 Lijders, thans iS verboren, waar onder eene Krankzinnige en twee hoogbejaarden, welke alle drie niets gebruikt hadden. Alle deezen waren van den vijfden tot den zevenden dag geftorven, hadden groengeele ontlastingen gehad, en het Opium, neffens andere middelen, hadden hier tegens de fpoedig opkomende gangreen niet genoeg vermogt, hoewel in ruime giften, tijdiglijk, toegediend.
(ƒ) Beneden, zullen wij eene, naderhand, ook van deeze plaatfe, voorgeftelde uitzondering, bij de andere, voordraagen.
*4a ALGEM. FOORBEHOEDIJfQ
fchap Kraats, in vier huizen geopenbaard, uit Wageningen, naar men meende, befmet zijnde, hebbende 10 Menfchen aangedaan, en daar van s> doen fterven. Ook zijn, toen, op Backenes, kort bij Barneveld, 2 Broeders daar aan ziek geweeft; en in September, in het Dorp Ede, 4. Menfchen, waar van 2 geitorven, welken ook in Wageningen bij zieken verkeerd hadden (g). In dezelfde maand, zijn, in het Dorp Barneveld, drie huizen zoo Iterk aangedaan, dat in dezelve 16 Zieken aan Persloop geteld zijn, of 9 Mannen, 3 Vrouwen en 4 Kinderen, waar van 5 geftorven zijn, of 2 Mannen en 3 Kinderen. En, in het Ampt van Barneveld, zijn, in Sept. enO&ob., al vrij veele Huizen en Buurschappen getroffen, gelijk den Bos, de Goor, Callenbroeker molen, Schikakker, PVencop, Kor Ier, Seumercn, Rootfelaar, Kelis en Terfchuur; van welke fommigen een aanzienlijk aantal Zieken, in 't zelfde huis, opgeleverd, en alle famen een getal van 44 bedraagen hebben, waar van 18 zijn gefiorven; van welken ik geen geregeld onderfcheid, uit hoofde van Sexe of Jaaren, heb kunnen opmaaken. Nog zijn 'er, in 't zelfde Ampt, in Ociober, te Stroe en te Ejfen, in 4 huizen, 12 Zieken en daar van 8 Dooden aangeteekend. Zoo dat, in 't geheele Ampt van Barneveld, thans geteld zijn 72 Zieken, en daar van 31 Dooden (b). Waar uit blijkt, dat, in dit jaar,
de
fs) Deeze herttelden zijn in de algemeene Eoidemie te Rde, van den laatften herflt, vrij gebleeven: volgens berigt van den hre. ammon.
tb) Volgens bijzondere opgave van den hre. blanken.
vaw VEN ¥ersloop. 14a
de Ziekte meer van epidemifchen aart alhier zij geweed, dan in het voorig jaar 1780, of in het laatlle van 1783; terwijl doch, in de bezoeken van deeze onderfcheidene jaaren, doorgaans onderfcheidene plaatfen, en, bedendiglijk, onderfcheidene huizen, op de meer dan eens bezogte plaatfen, aangedaan zijn geweed; zijnde 'er, nog veel minder, eenig zeker voorbeeld geweed, van dezelfde Perfoonen, tweemaalen door den Persloop aangetad (7). Nabij Barneveld, op Butfekr, onder Lunteren, is, in O&ober, nog eene Vrouw aan den Loop ziek geworden, en gedorven, zonder verder gevolg {k).
Maar het Dorp Putten heeft, in September en Oëïober van dit zelfde jaar, eene vrij aanmerklijkere Epidemie opgeleverd, dan in 1779 °f 1783, waar van ik het juid getal der Zieken niet heb kunnen opfpooren, alleen weetende, dat de ziekte vrij ongenadiglijk hebbe doorgetad, en dat ^er aan dezelve 6 Mannen, 4 Vrouwen, en 6 Kinderen zijn gedorven, voornaamlijk in het Dorp, en ook eenigen in de Buurtfchap Heil. Zoo dat, in de jaaren 1779, 1781 en 1783, dit Ampt telkens eene beurt gehad hebbe, en wel het Dorp driemaal, de Buurtfchap Heil tweemaal, duch telkens weder in andere huizen, en andere perfoonen (IJ.
Nog
(O Dus hebben de heeren Schout blanken en Chir» rouwendal mij berigt, doch ook hier is naderhand van eene uitzondering gerept, waar van beneden.
(k) Volgens den hre. Schout ammon.
{Ij Weder, voJgeus den hre. Schout van diermen".
X44 JtLGEM, PÖORBEHOEDING
Nog laater, in November en December, zijn 'er ook in Houtdorp, Ampt Ermelo, weder 3 Zieken geweed, en daar van 2 geftorven; in Ermelo zelf, 5 Zieken, waar van 2 geftorven; beide plaatfen, die te vooren, zoo als gemeld is, nog een-en andermaal, iets hadden gehad, maar niet in dezelfde perfoonen, noch in dezelfde huizen. En deeze zijn de bijzonderheeden, die ik van den Persloop, en deszelfs meer en min epidemifche verfpreiding, in 1781, ben te weeten gekomen.
In 1782, welk jaar, wegens zijn zeer regeuagtigen en min warmen Zomer, veel minder aanleiding fcheen te geeven tot het voortbrengen van Persloop, dan**de voorige jaaren, is ook van die Ziekte, in 't Zomerfaeizoen, in onze Provincie, nergens melding gemaakt.
Dan in den warmen en droogen Herfft, van dit jaar, heeft de Stad Nymegen, die in 1779 geheel geene, en in 1781 eenige Epidemie ondergaan hadt, de beurt gehad, die haar te vooren was mis gegaan, en zij heeft nu, als 't ware, voor de geheele Provincie geboet.
Namelijk, de gemelde Krankheid overviel nu deeze Stad, eensklaps, en met veel woede, voornaamlijk omtrent half September, en hieldt aan tot over half OBober; ontftaan zijnde (zoo als boven is aangeftipt, bl. 63.) bijna in het zelfde huis, daar degner in 1736 de Dyfenterie
en ook volgens eigene nafpooring, in deeze onze nabuurige plaatfe; waar van beneden ook nog iets, over het tweemaal aantallen van eenen Perfoon alhier.
VAK DEN PERSLOOP.
Ho
terie het eerft hadt ontdekt, volgende ook doorgaans een gelijken loop, als toen; zoo dat de ftraaten aan de Waal-kant en de Haven, dat is, het laage gedeelte der Stad, van de ziekte, in du jaar, geheet bevrijd bleevén; zoo als insgeljiks in 1736 was waargenoomen; gelijk mede inde geringe Epidemie van 1781 (*»)• Onk bleef nu, eveneens, het Joodfche Volk verfchonnd, flegts eene Portugeefche Dame uitgezonderd («).
T De
(m) Van Welke Wij reeds, bladz. 5Ö en 138, hebben aangeteekend, dat zij vooral in het hooge gedeelte der Stad belpeurd ware. Schoon dan dus, ten minften driemaal, het hooger gedeelte der Stad den eerden aanval hebbe ontfangen; zoo was doch het geval anders in dit laatde jaar 1783. Want nu, rt gene ik, eigenlijk^ boven, bl. 124. en vervolg, had moeten te berde brengen) ontdondt de ziekte juid eerd in het, te voren verlchoonde, laage gedeelte, langs de nieuwe Haven en de laage Markt, en breidde zich van daar uit, door het overige van de Stad. ■*» Maar wij hebben ook boven" reeds doen opmerken (bladz. 73.), hoe yeele en derke aanieidende oorzaaken, ter uitbroeding cener rottige ziekte, nu, toevalliglijk, in het eerd aangedaane huis, in dat laag gedeelte der Stad ftaande, bij een liepen, om eene uitzondering te kunnen maaken op den algemetrneren regel, zonder, in gewone gevallen, denzelven daarom over hoop te werpen; (vergel. bladz. 80, en vervolg.) te minder, om dat het, nu eerft aangedaane, huis juift aan den fchraalen, en uitwaaffeming-ftremmenden, noorden wind alleen was bloot gelteld, van wiens opwekkend vermogen ook boven, bladz. 82. (*t), proeven gegeeven zijn.
(*) Dat echter deeze Natie niet onvatbaar zij voor da ziekte, heeft ook thans in 1783 alhier gebleekeri, wanneer 'er y Joodeu, als aan de ziekte geftorveri
146 ALGEM, VOOR BEHOEDING
De Ziekte, die zich, in 1781, tot de geringe Lieden bepaald hadt, zoo als zij meelt al doet, (volgens het aangeteekende op bladz. 73 en 85.); taftte ook thans op dezelven voornaamlijk door, nadat zij echter, eerft, insgelijks bij vermogender Burgeren ware ingevallen (0). Van den trap van verdertlijkheid deezer Epidemie, noch haare uitgeftrektheid, kan ik niets bepaaldelijks valt ftellen; dan alleen, dat zij, zoo als het gaat, door de gerugten merklijk vergroot fcheene te zijn, hebbende wel etlijke fterfgevallen veroorzaakt, doch niet naar"evenredigheid van het aantal der zieken; terwijl eene eenvoudige, ontladende, uitwaasfeming-bevorderende en verfterkende geneeswijze zeer gelukkiglijk gedaagt ware; en voorts, dat de ziekte verbaazend fchielijk zij verminderd, ja geheel opgehouden, toen het weder in Oétober wat koeler was geworden (p). Dat, voorts,
de
zijn aangeteekend; zie bladz. 125: en diergelijks is ook elders waargenomen; te f ladingen nogthans was de Natie, in 1779, bijna geheel vrij gebleeven. Bijlage, bladz. vu.
fV) Dus verre fpreek ik, van de Nymeegfche Epidemie van 1782, weder uit medegedeelde berigten van den heere lotichius.
(/O Hier op komt het berigt uit, waarmede de zeer Gel. hr. m. j. de man, in Oétober van 1782, op mijn fchrijven, mij heeft vereerd; ter beveiliging van 't_ bovengemelde, 'er bijvoegende, dat, van 124 zijner Lijderen, degts 6 geftorven waren — een fpreekend bewijs zeker! van de uitneemende goedaartigheid of handelbaarheid dier Epidemie, boven de laatite van 1783. Intuffchen deedt de hr.
VAN DEN PERSLOOP. j,i7
de loop en verfpreiding dier Epidemie merkKjk verfchilt hebbe van de laatlle, is, beneden (m), reeds aangeweezen; gelijk te vooren gemeld is, van het vrij blijven der eens aangedaane Perfoonen (Bladz. 128.)
Ook heeft, ten zelfden tijde, in 't jaar ^82, de ziekte nog, in lommige Dorpen, nabuurig aan de Stad Nymegen, haaren rol gefpeeld; doch zij fchijnt^ook daar toen niet veele woede geoeffend te hebben.
En buiten deeze waarneemingen zijn 'er, uit de geheele Provincie, geene andere tot mij gekomen, van Persloop, die, in dit jaar, ergens geheerfcht zoude hebben; behalven nog van ééne Vrouw en één Kind, onder 't Kerfpel van Barneveld, aan 't Wesfehveld, welke, ook in 't begin van üclober, de krankheid gehad hadden, en beide herfteld waren (q).
Het wederkeer en van den Persloop, in dezelfde Perfoonen, nader ter toetfe gebragt.
In den loop van het voorgaand onderzoek, hebben we meermaalen gemeld, hoe wij, in't eerft, van genoegfaam alle de Artfen, door ons geraadpleegd, en van anderen, die, elk in zijne plaatfe, de Zieken aan heerfchenden Persloop, T 2 op
de man ons hoopen, op de uitgave van een breedvoeriger en naaukeuriger verllag van dit alles, dan dit korte, 't welke Hij mij toen flegts kon mede? deelen.
(f) Volgens opgave van den hre, blanken.
14» ALGEM. fOOEBEHOEDING
op meer dan eenen epidemie-tijd, hadden gezien óf waargenomen, de uiuiruklijke verziering hebben ontfangen, dat zij denzelfden Perfoon geenszins tweemaalen van den Persloop hebben zien aangetaft worden, hoe zeer zij daarop gelet hadden. Ik beroep mij, op de algemeene en eenpaarige berigten daaromtrent gegeeven, door de Heeren lotichius, van lookeren,
hoi'f, elsnerus, van cooth, klose, rouw-
endal, damman enz. om van de beveftiging der Heeren Schouten in deezen niet te fpreeken, noch van mijne eigene eenftemmige opinerkinge. Uit welke zoo algemeene vaddellinge, wij ten minden mogten beduiten, dat het geval van eenen tweeden aanval deezer Ziekte, behoore onder de zeldfaamde gebeurteniffen; daar het onder eenige duizenden, waar van deeze gemelde Waarneemers famen getuigen konden zijn, niet eens gebeurd ware (r).
In-
tr) h Is zonderling, dat deeze eigenfchap der Dyfenterie, waar door zij met andere befmetlijke, en vooral uitflag-ziekten, fchijnt gelijk te daan, van de voornaamfte Waarneemeren deezer ziekte met zij gemeld, gelijk boven (bladz. 100 ) is aangeduid: ■alleen heb ik, naderhand, hier van iets gevonden bij den Hoogleeraar c. a. strack, (lentam. med. dc Dyfmteria; Mogunt. 1760.') alwaar hij dus fpreekt; „ denique neque hoe praètereundum ed: eorum ae„ grorum nullum, quibus A. 1757 & '75y Dv" „ lenteria fuerat, deriuo A°. 1759 (quo haec rur■ „ fum popularis erat) eodem morbo laboraffe — ïi, Propter quam caufam," voegt hij 'er bij, "pos„ fet dubitari; Dyfenteriane, velut variolis, aeger „ femel, non faepius laborare confuefcat? Quod,
VAN VEN PERSLOOP. 149
[fetuffcbeo hebben wij doch; in onze verdere naafp'-ur ngen, en herhaalde onderzoekingen naar dit (tuk, 't welk wij boven, voor het inkomen der laaiere berigten, llegts voorftels-wijze geoppeit hadden (j), nu en dan iets op onzen weg ontmoet, dat de volltrekte algemeenheid van een befluit in deezen fchijnt tegen te liaan; door dien 'er nu doch, al gaande weg, eenige enkele gevallen van een tweede bezoek deezer Ziekte ons, hier en daar, zijn opgedaan. Welke, van hoe veel gewigt zij zijn, ik meen, dat belt beoordeeld zal kunnen worden , uit eene eenvoudige., duidlijke, voorltelling dier gevallen zei ven, zoo veele derzelven , en zoo naaukeung, als ik heb kunnen te weeten komen. In welke bijzondereop» noeming, ik alleen de orde des tijds zal volgen.
i°. In 1779, berigt mij de Heer Dr. rerns, dat door zijn Md., in Drempt, gezien is een Perl'oon, aan eene gemaklijke Dyfenterie; die gezegd werdt, niet minder dan dertig jaaren te vooren, in het Leger, door dezelfde Ziekte Zwaar aangetatt te zijn geweeft.
T 3 a°. In
„ mini perpetuum fit, iis confirmandutn relinquo, „ quibus — major horum aegroruin copia elt." pag. 34 Tot deeze ontfeheiding nu, meen ik, dat ons onderzoek merklijke hulp zal geeven. De hr. F. home wijkt hier in zoo verre af, dat hij zegge „ Dyfenteria praecipue corripiuntur, qui antea hac „ laboraverunt." Prmc. Mtdk. L. 11. P. 111. C. 12. n 3. 't Heeft mij vreemd gedaan,dat 's Mans Amptgenoot, de beroemde gullen, in zijne Praüict of Phyfic, dit ftuk -geheel niet aanroere. (/) Vergelijk het boven gezegde, ..bladz. 99 en 100, op welken tijd de beantwoording der meefte nafpooringen nog niet tot mij was gekomen.
15© ALGEM. VOORBEHOED ING
2°. In 1780, is op Agteveld, nabij Barneveld, aan den persloop, nelïens anderen, geftorven zekere Weduwe; die aan haaien Heelmeelter verhaald hadt, dat zij, voor lange jaaren, en voor haar trouwen, ook aan den Kooden loop geweeft was, waar aan toen, in't zelfde huis, een ander Perfoon was geftorven; welke eerfte ziekte ook nog, door de Zufter der Overledene, werdt beveiligd. Volgens den hr. blanken.
3*. In r78i, leverde ons nabuung Putten een geval op, dat eenig gerugt maakte, en 't welk ik daarom zelf naaukeuriglijk onderzogt heb. Een bejaard Man, werdt, volgens zijn verhaal, beveiligd door den Heelmeelter, op een bezwaarlijk middagmaal, na wat ongedaan en zonder eetlufl geweeft te zijn, overvallen van eene, zoo heftige, koortfe, dat hij van de koude met zijn bed fchudde, en daarop in een algemeen overvloeijend zweeten verviel, onder welk hij buikrommelingen kreeg, zonder fnijdingen, voorts dunnen afgang, met eenige perfing na de ontlaflinge, die grootendeels bloedig was, doch niet zoo aandrong, of hij konde ze eenige uuren ophouden. De koorts hieldt aan, of hervatte den volgenden dag, met eene geweldige braaking, van veele fcherpe bedorvene ftoffen, welke braaking voorts niet weder kwam. De ziekte duurde veele dagen, fteeds met veel en gefladig zweeten, die, door het nu en dan afgaan , flegts werdt afgebrooken. Voorts herllelde deeze Man. Zijne Vrouw hadt, in deeze ziekte, zijn linnen gewaden; zij en anderen hadden hem fteeds bediend, die, met haar, allen
vrij
VAN DEN PERSLOOP. x$i
vrij bleeven: hoewel de Persloop, zoo als we reeds aangeweezen hebben, toen ook in Putten omging. Deeze Man nu verhaalde mij verder, dat hij, in Oétober van 17,17, 26 jaaren oud zijnde, den Persloop, die toen ook in Putten heerfchte, mede zwaar hadt gehad, zoo dat bij, na drie dagen gehikt en fprouw gehad te hebhen, bezwaarlijk herfteld ware, hebbende altoos eene zwakheid van ingewanden en ongedaanheid, daar uit, overgehouden. Zijne eerfte Vrouw was, toen, aan die Epidemie geftorven.
4°. In 't zelfde jaar, zag weder de hr. berns, in Ligtenvoorda, een man aan eene zwaare Dyfenterie, waar aan hij, van den eerften aanval af, het bed moeft houden , hebbende menigvuldige bloedige ontlaftingen, met zwaare fnijdingen, waarop, na eenige dagen, volgde een zonderlinge zwaare hik; welk toeval eindlijk, met de ziekte , na aanhoudende zagte Lavamenten, en ruime giften van den Koorts-baft, ophieldt. Doch deeze man vertelde, dat hij ook voor meer dan dertig jaaren, gevaarlijk, aan den Rooden-loop was ziek geweeft.
5°. In 1783, in't begin van Julij en van de Epidemie, werdt, volgens omllandig berigt van den hre. Dr. van rees, te Arnhem, eene Weduwe, van diep in de zeftig jaaren, van eene zwaare en zeer fterke gelteldheid, zoo hevig ziek aan den Persloop, dat zij het niet dan van t uiterite te rug bragt; zij hadt, na het vrugtloos neemen van Laxantia, Demulcentia met Arnica, (waar op Dr. van rees, in deeze
1$2 AZ.GEM, rOOKBEHOEDING
ze Epidemie, anders zeer veel hieldt) van O» piata, van Oliemiddelen (die hevige benaaudheeden en poogingen van braaken verwekten), Van Kina, Caftarilla, en Sahx; eindlijk eenigen dienfl: gehad van de Simaruba, vooral met bij* Voeging van iets van den Colombo-wortel, en van een teugjen Tint-wijn; keerende de ziek. te voorts, bij 't gebruik van Adltringentia, ten goede, en tot langfaame herftellinge. Dan deeze zelfde Vrouw was, in 't Najaar van i/Br, wanneer te Arnhem geene Epidemie was, zoo als we, boven, gezien hebben, en zonder das zij, naar het fcheen, ergens anders in eene Epidemie hadt verkeerd, ook ziek geweeft; hebbende, na eenige dagen, en na 't gebruik van ontlaftmiddelen, denzelfden hre. van rees doen roepen, die haar vondt zwak, met eene ingetrokkene pols, zeer koortfig, dorftig, zonder eetluft, een geel beflagene tong, zwaar benaaud, met neiging tot braaken en afgaan, ook met buikkrimpingen en hevige perfingen; terwijl de ontladingen veelvuldig en klein waren, fchuirnig, nu bloedig, dan wit flijmig, dan groen* galachtig, of uit dit alles gemengeld. In welken toeftand, verzagtende en bekleedende middelen, vooral de Saleb, niets afgedaan hadden blijvende de kragten deeds in't afneemen, tot dat de Simaruba gegeeven werdt, welke voortreflijke dienden deedt, terwijl nu verder alles ten goeden keerde, en eene verderkende geneeswijze de herdelling voltooid hadt.
Omtrent welke Vrouw, Dr. van rees meent te mogen befluiten, dac zij eerft aan eene fpo-
ra.h-
VAN DEN PERSLOOP.
'53
radifche Dyfenterie was krank geweed, en daar na, nu laatd, aan eene epidemifche.
6". In Augufius, van dit zelfde laatde jaar, overleedt, volgens medegedeeld berigt aan den hr. lotichius, te Nymegen, aan den Persloop, eene oude Vrouw, van ruim 80 jaaren, van welke men zeide, dat zij,- voor zeven en veertig jaaren, in de Epidemie van 1736 , door degner befchreeven , ook dezelfde ziekte, vrij zwaar, hadt doorgedaan.
7°. In September, naadvolgende, dierf, volgens mededeeling aan den zelfden Heere, ter zedder Stede, aan het verderflijkd foort van Persloop, waar in, zonder merklijke buikfnijdingen, vrij veel bloed, met koude en fpoedig verval van kragten, ontlad werdt, een Jongman, die, in 1779, bij ons, in Harderwijk, nog ter dudie zijnde, in Ocfober, wanneer de Persloop alhier gunfliglijk heerfchende was, door de vreeze voor die ziekte zeer bevangen werdt, om dat hij federt eenige dagen zich ongeiteld gevoelde, met geringen eetlull, ook walging, beflagen tong, buikkrimpingen, en veel* vuldige ontladingen, van weinige, dunne, fchuimige, dinkende doffen. In welken daat, hij den Hoogleeraar forsten, aan deszelfs huis, ging raadplegen, die hem ook niet zonder koort» fe vondt, riedt, zijn kamer te gaan inhouden, en voort een Ipecac. poeder te neemen. Hier van gebraakt hebbende, hieldt de walging op; de andere verlchijnlelen, onder 't gebruik van een gepaden laxeerdnnk, en het houden van een goeden leefregel, damden nog wel den anV de-
154 ALGEM. V00RBEH0ED1NG
deren dag door, met veele,. en derkperfende,
uitwerpinge van galachtige, veilige, en met bloed gemengde doffen; maar, den derden dag, bedaarde dit alles, de afgang was meer natuurlijk, hoewel'ernu ook nog dreepen bloed onder befpeurd werden, en, onder 't verder gebruik van verzagtende, bekleedende en ligrehjk derkende middelen, volgde, met eenige dagen, de volkomene herltelhng, op de kragten na, die, wat langfaamer, tot voorigen daar geraakten. Dus fpoedig eindigde deeze ongedeldheid, zonder dat van Persloop iets was voorafgegaan, noch gevolgd, bij de Lieden in zijne wooning. Mijn geachte Amptgenoot, die, in dien tijd, mij deezen Perloou hadt opgegeeven , onder nog eenige Dyfenteriae benignae, door zijn Hooggel. toen behandeld, van welke niet eene beimetting hadt gemaakt, zoo als de meeden, bij ons, niet maakten, heeft thans, op mijn verzoek, de goedheid gehad, mij een bijzonderer verflag der omllandigheeden te geeven, 'twelk ik, om de naderhand gevolgde kwaadaartige en doodlijke Dylènterie, in dit zelfde voorwerp, gemeend heb, ook, dus uitvoerig, hier ter neer te moeten dellen: waar bij ik alleenlijk nog voeg, dat wij, in dien tijd, bij ons, veelvuldige Diarrfh eën waarnamen , in vergelijkinge tot de waare Dyfenterien; welke ook zoo goedaartig waren, dat wij van 4!! Zieken, niet meer dan 4 Dooden hebben gehad (*).
8- Een
(O Volgens het kort verflag, dat ik voormnals hier van gegeeven heb in de Nat. & Gewerk. -Jaarboeken, li. JJ. 2dc ftuk voor 1779, bladz. 102-105.
VAN DEN P ERSLOO P. 155
8°. Een Jongen, volgens berigt van den hre. Dr. elsnerus, die, in 1781, te Wagemngen, door zijn Ed. behandeld was, en herlteid van den lJersloop, werdt nu, in den Hemt van J783, gezegd wederom door de ziekte aangetaft geweeft te zijn, in een huis over den Rijn, in welk het geheele gezin daaraan zwaar was ziek geweeft; volgens berigt van een Wageninglchen Apotheker,, hebbende de hr. elsnerus geen gelegenheid gehad, om dien Jongeling thans weder , zelf te z:en.
9». Eene Vrouw, van geringen fhnd, die gezegd werdt, in 1781, op Rootfelaar, boven (bladz. 142.) gemeld, den Peisloop, «effens anderen, ondergaan te hebben, werdt nu, in October van 1783, in Barneveld, na haare maag meiklijk veel gevergd te hebben, door eenen buikloop aangetaft, met eenige pijnen, persingen, en ontlaltingen van ltmkende, flijm'ge, ook roodagtige ftoffen, waaraan zij doch niet zeer ziek was, en in weinige dagen herftelde; zonder dat in haar, vrij onzindhjk, huis, op iemand verder de ziekte hegtte. Een Dorparts, die haar behandeld hadt, gaf deezen doorloop als een voorbeeld op, van eene tweede beurt van Persloop in deeze Vrouw; waar voor echter deeze ligte ongelteldheid, door de Inwooners der plaatfe, die haar gezien hadden, geheel niet gehouden werdt, zijnde algemeen met dit geval geboert.
10°. Geen meer grond, voor eene tweede beurt van Persloop, heb ik kunnen vinden, in een ander geval, ter zelfder plaatfe, ook in deeV 2 zen
156 AL GE M, VO 0RBEH0ED1NG
zen laatften Naherfft, door denzelfden GeneesoefTenaar, aangegeeven, in eene Vrouwe van Dronkelaar, die, in 't laadt van >eptember, andermaal zoude aangedaan geweeft zijn. 't Gemeen gevoel wraakte ook deeze beltempelmg, zoo wel als de voonge.
n°. Daar 'er, in deezen zelfden laatften Herflt, met ophef ook verteld werdt", van eene Vrouw te Hartskamp, die, nu driemaalen, de ziekte, bij herhaaling zoude hebben doorgedaan , hadt de heer ammon de goedheid , van daarop naaukeurig onderzoek te doen; waar bij het bleek, dat dezelfde ziekte , bij deeze Vrouw, dan eens, drie of vier dagen, wat was opgehouden, dan eens wederom verheft, tot drie reizen toe; 't gene aan kwaade eetwijze en overlaading fcheen toegefchreeven te moeten worden. En dit werdt mij ook aldus door anderen beveiligd.
12°. Eindlijk, meld ik, weder op berigt van den hre. Dr. berns, van eenen Perfoon, die, in November 1783, door zijn Ed. was behandeld aan eenen waaren Persloop, doch nier van het kwaadde foort; van welken Hij kortlijk getuigt, dat deeze nu voor de tweede keer door die ziekte was aangetad, zonder meer om Handigheid bij te brengen.
Ik heb gemeend, bed te doen , met deeze voordaande gevallen, buiten welke 'er althans geene, hoe zeer ik'er na gevorfcht hebbe, tot mijne kennis zijn gekomen, onzijdiglijk, wat omdandiger, en zoo naaukeurig als mij, uit de berigten,
VAN DEN TERSLOOP, 157
ten, mooglijk was, voor te draagen en ter toetfe te brengen, 0111 den Leezer ze,ven te laaien oordeelen, «ver derzelver waardiie en gewigt, ter ltaavmge van het andermaal hervatten des waaren Persloops. Terwijl ik, ondertulfchen, niem-mds gezag wil verminderen, noch iemand in zijn belluit bevooroordeelen: zal men mij doch veroorloven, op het bijgebragte de volgende aanmerkingen te maaken.
Vooreer ft. Dat, onder de voorgedraagene Gevallen, één gevonden wordt, het welk geheel op onkundige misvatting deunt, en dus geene de minde aanmerkinge verdient. (N. n.)
Ten tweeden. Dat, onder dezelve, buiten dit, nog, ten minden, drie Gevallen zijn, daar men een der beide keeren, gewoonen Buikloop fchijnt te hebben aangezien voor egten Persloop, en welken dus mede niet in aanmerking zouden kunnen komen. (N. 3. 9 en 10.)
7e» derden. Dat 'er, behalven deeze vier uitgedotene gevallen, nog vier anderen voorkomen, in welken de zekerheid der eerde ziekte degts op hooren zeggen (leunt, en hergerekend wordt, van voor dertig en meer jaaren rugwaarts. (N. 1. 2. 4 en 6.)
Ten vierden. Dan zijn 'er weder nog twee andere gevallen, daar geene omftandigheeden in 't geheel worden opgegeeven, uit welke men zoude kunnen oordeelen, over de egtheid van eene der twee beurten; dan, die men doch gereedel ijk wil aanneemen op gezag der Berigtgeeveren, indien zij zeiven ooggetuigen waren geweed: het welk echter geene plaatfe gehad V 3 heeft
158 ALGEM. VOORBE HOE DING
heeft in het een (N 8.), en onbepaald gelaaten is in het ander geval. (N. 12.)
Ten vijfden, 'er Zijn derhalve, onder allen, lïëgts Hvec gevallen, in welken de KunItoem> nende'Waarneemers ons, uit de bijgebragte omllandigheeden, edelmoediglijk, beoordeelen laaten, of dezelve, inderdaat, het gelïeide bewijzen. Het eene beweert eene epidemiiche Dyfenterie, gevolgd twee jaaren na eene vooravegaane fporadifche, beide door denzelfden Arts, in de zelfde Stad, gezien en behandeld; van welke men, inzonderheid in de eerite, óf lporadifche beurt, eenigzins zoude kunnen twijffelen, of wel, in 't gene 'er ons van berigt is, de afdoende kenmerken eener waare Dylentene genoegfaam gevonden worden.
Het ander geval Helt ons eenen kwaaden en doodlijken Persloop voor, gevolgd in denzelfden Perfoon, die, vier jaaren te vooren, in eene andere Stad, gerekend was onder het aantal d^r, door eene goedaartige Epidemie, ligtelijk aangedaanen. En waarlijk, uit de naaukeurïge opgave der verfchijnfelen, fchijnt die eerfte'beurt zoo ongemeen kort, ligt, en handelbaar geweeft te zijn, dat., indien 'er in dien tijd, ter Vilder plaatfe, bij de veelvuldigere Diarrhoeén, ook geene Dyfenterie had omgegaan, men, moogiijk, niet gedagt zoude hebben, om deeze ligce nngefteldheid ergens anders t'huis te brengen, dan onder de Diarrhoeën zelve.
Met welke vrije bedenkingen, gevloeid uit het gene ons opgegeeven is, wij, echter, geenszins het oordeel wraaken willen deezer Waarneem eren
zei-
VAN DEN TERSLOOP, 159
zeiven, die, uit hunne ooggetuigenis, de zaak zekerlijk belt kunneu beihiien. (N. 5 en 7.)
Gevolgen, uit de voorgaande uitvoerige Najpooringen, afgeleid.
Wanneer we nu, na het dus verre volbrengen onzer langduurige en moeizaame nafpooringen (bladz. 101-156.), te rug zien naar het eerite oogmerk, waar mede dezelve waren begonnen (bladz. 99-101.): zal het van zeiven in 't oog loopen, hoe zeer de uitvoering tot veele bijzonderheeden allengs zij uitgedijd, welke wel buiten het oorfpronglijk bepaald bellek loopen, der eerite bedoelinge; doch die, intuilchen, haare nuttigheid kunnen hebben, ter opheldering ook van andere kundigheeden, onze ziekte betreffende.
Het gaat doch lichtelijk zoo, met onderneemingen van diergelijken aart, die een geruimen tijd, een langen ommeweg, en veele medehelpers, ter uitvoeringe vereifchen: men ontmoet, namelijk, op den langen togt, buiten het eigenlijk gezogte, zoo veele bijzaaken, of'er worden, buiten het hoofd-oogmerk, met eenen, zoo veele dingen tot ons gebragt, die ook haare waardije fchijnen te hebben, dat men niet beiluiten kan, dit alles zoo maar aan den weg te laaten liggen, of weer daar henen te werpen; maar dat men doch liever, voor een weinig meer moeite en tijd, en wat laater t'.huis komen, eene wat ruimere en rijkere inzamelinge
wil
l6o ALGE M, VOORBEHOED TNG
wil medebrengen, en bergen, nm zich ook, tot verder gebruik, en andere nuttige uitzigien, in 't vervolg, eene nieuwe inzameling, of eenen hervatten moeizamen uitgang te belpaaren.
Zoo is het ook ons in deezen gegaan. Hoewel ik niet rnemen kan op eene inzameling, geheel voldoende aan mijnen wenfch, of volkomen geëvenredigd aan den befteeden tijd, en aan de aangewende, of ook mijnen Vrienden gevergde, moeite; dat toch ook zelden voort het geluk is der eerite Verzamelaaren: zoo is 'er doch, al gaande weg, nog al iets nuttigs, van verfcheidenen aart, opgedaan, 't welk onder de bijzaaken behoort van het tegenswoordig, of eerd bepaalde hoofdbeftek, of tot te vooren reeds verhandelde punten; terwijl zekerlijk dit hoofddoel zelve, onder dit alles, doch mede vrij volledig is bereikt geworden. Al het welke wij nu dan, om 't genoegen te hebben, van de vrugten onzer verzameling, in een kort bellek, en in eenige orde, ten toon te fpreiden, en dus met eenen opflag te doen overzien, wat nuttigs, van veelerleije 1'oorte, we mogten verkreegen hebben , in eenige ranglchikkinge, ten flot van deeze wijdloopige bemoejingen, beknoptelijk willen bijéendraageq.
I. Het hoofdoogmerk onzer nafpooringen was, de waarheid, bij de Hukken, te onderzoeken, van de Opmerkinge, die mijnen aandagt, in de laafde groote Epidemie van 17Ü3, hadt bezig gehouden, en welke ik, in dien tijd, aan anderen veelmaalen had voorgedraagen, dat, namelijk,
VAN DEN PERSLOOP. lül
lijk, deeze Epidemie een' ftreek hieldt, geheel verichiliende van die van 1779, welke, uit hoofde haarer uitgeitrektheid door deeze Provincie^ wel het naad, en eerd, met deeze laatlte Volkziekte mogt worden vergeleeken (Bladz. 101.).
Dit onderzoek dan, omtrent den Loop dier beide Epidemien, met eene onvermijdlijke uitvoerigheid, doch met zoo veel naaukeurigheid als thans mooglijk was, volbragt zijnde (Bladz. ioi-»330i is vooral de gemelde onderfcheidene ftreekhouding hier uit zeer blijkbaar geworden. Het welk wij nu in eene korte fchecs zullen aantoonen.
Op de Veluive, welk Quartier, in eene en andere der gemelde Epidemien, wel het meed aangedaan geweed is, is die verichiliende ftreekhouding ook wel het blijkbaarde geweed.
Immers kan men, uit het boven bijgebragte (Bladz. 101-118.), opmaaken, dat, in 1779., de heerfchende Persloop het Noordlijk en kleiner gedeelte, doch, in 1783, het grooter en Zuidlijk deel des zei ven Quartiers hebbe aangetad en doorgeloopen, zonder, de eene en andere keer, althans niet als Epidemie, overtefpringen tot het ander gedeelte.
Deeze Noordlijke en Zuidlijke gedeelten der Veluwe laaten zich vrij naaukeurig alperken, wanneer men eene llreep trekt, dwars over dit Quartier, beginnende in 't Ooden, nabij den Yflel, boven Zutphen, en voortgaande Weftlijk af, langs het Noorden van Voord, Apeldoorn. 'tLoo, Meerveld, tot aan de Zuiderzee, beneden Harderwijk. Alsdan zal het gene ten.
X N00?'
!Ó2 ALGEM. V O OR. BE HOEDING
Noorden van deeze flreep gelegen is het tooneel aanwijzen der Epidemie van 1779; en wat ten Zuiden legt van die van \7<»«g«», Wageningen, eenige plaatlen van 't Ampt van Barneveld, Ede, en van Putten hebben, wanneer men deeze tufchenbeurteu mederekent, meer dan een, zelfs, in fommigen, eoidemifch bezoek van Persloop gehad. Maat het is teffens gebleeken, dat die herhaalde bezoeken deezer ziekte, altoos, weder verfclnld hebben, in haare ftreek, die zij in dezelfde Plaatfen hebben gehouden; zoo dat zij andere ftraatemen andere huizen,telkens hebben aangedaan, tenzij dan dat de ziekte eindlijk, door lchijnbaare befmetting, ook wel eens enkel, in dezelfde huizen zij overgebragt, gelijk wij, ter opheldering hier van, weder wijzen op het, boven, uitvoeriglijk bijgebragte (Bladz. 136- 470Behalven dat nog, alwaar waare Epidemie tweemaaien is voorgevallen, dezelve aldaar, de eene cn andere keer, merklijk verfchilt hebbe, in alge-
VAN DEN PERSLOOPi i6$
gemeenheid en verderflijkheid, waar van vooral Nymegen en Wageningen de bijzondere voorbeelden uitleveren (131 138 141,144, env. )•
Uic welke laatfte nafpoonngen, wij meenen, dit tweede algemeener Befluit, met groote waarfchijnlijkheid, te mogen voegen bij het voorgaande :
Plaatfen of Huizen, door eene kortvoorgaande Epidemie van Persloop, bezogt geweeft, zijn veel meer beveiligd, voor het doordringen van eene volgende Epidemie, dan nog niet be~ zogte Plaatfen.
III. Dewijl het voorts, in al dit onderzoek,
nog klaarder gebleeken is, dat voorbeelden van ' dezelfde Perfoonen, andermaal door heerfchenden Persloop aangetaft, of geheel niet, of allerzeldfaamft en twijffelagtig, gevonden worden» volgens de bijzondere ontwikkeling van dit voorftel, Bladz. 147-158 gegeeven: zoo voegen wij hier nog bij een derde Belluit, 't gene zekerlijk de grondflag moet zijn der beide voorigen, en dus de meefte maate van zekerheid hebben. Namelijk:
De algemeene voorfchikkende oorzaak van, of vatbaarheid voor den heerfchenden Persloop, fchijnt, in ieder Voorwerp, zeer verminderd, of wel uitgewifcht te zv orden, door het eenmaal ondergaan deezer ziekte zelve.
Een befluit, dat wij, voor dit bijzonder onX 3 der-
166 ALGEM. VOOR BE HOED TNG
derzoek, te vooren, flegts giffenderwijze hadden voorgeiteld (Bladz. 99, ico).
Behalven nu deeze Hoofdzaaken onzer nalpooringen, bieden zich, verder, nog deeze anderegevolgtrekkingen, uit het voorgaande, aan.
Het onderfcheid van Sexe fchijnt Jlegts een gering verfcbil van vatbaarheid u or onze Ziekte te hebben medegebragt.
Dat is: onze Epidemie heeft Mannen en Vrouwen, bijnazonder onderfcheid, aangetaft; voor zoo verre,naamlijk, het ons, uit de onderfcheidene waarneemingen, die wij hier van hebben kunnen verkrijgen, blijkbaar is. Want, op zeer weinige plaatfen, heeft men het juift getal der Zieken te weeten kunnen komen. In de Steden, ÏNymegen, Zutphen en Arnhem, fcheen dit geheel onmooghjk te zijn, dewijl de zieken daar niet aangegeeven worden, en zeer veelen geenen Geneesheer roepen. Op de meefte Landplaatfen is dit ook niet gelukt 't Gene wij dan hier van voordraagen kunnen, is alleen het volgende.
Dorp Ede, Ziek 105 Mannen, 98 Vrouwen.
—— (rarderen, 14 ■ 22 ———
Ampt Barneveld, — 30 ■ iy ———
Samen, Zieke 149 Maan. 139 Vrouw.
Men ziet, dat hier 't getal der ziek gewordene Mannen dat der Vrouwen eemgzms overtreffe, llaande 't eerfte tot het laatfte, als 15 tot 14. Dueh
VAN DEN PERSLOOP, ,67
Doch ik moet hier bij aanmerken, dat deeze kieken, van Garderen en 't Ampt Barneveld, onvoltallrg zijn, geluk blijkt, als men de boven gegeevene Lijden, van 't getal der Zieken in 't gemeen, van die plaatfen, hier mede vergelijkt Hier, naamlijk, zijn alleen die zieken geteld, wier Sexe uitgedrukt, of uit de naamen op de Lilden kenbaar was. Dan de opgave van Ede is volledig, en, van deeze Plaatfe alleen, is ook juift de evenredigheid der zieke Mannen tot de Vrouwen, allernaaukeuriglt, als 15 tot 14.
Doch wij willen, uit deeze weinige waarneemingen geene algemeene gevolgen trekken, ot andere Plaatfen, noch tot andere"Epidemien Maar wij merken alleenlijk aan, dat, onder de Waarneemeren, zoo Ouden als Hedendaagfchen, deezen de Manlijke, genen de Vrouwlijke fexe meer onderhevig verklaaren aan de Dyfenterie-
Inla^0?^ kan worde"> dat het onderfcheid of niet groot, of wiifelvallig zij.
Het onderfcheid van Sexe fchijnt ook weimg, hoewel tets meer, invloed gehad te hebben op de doodlijke uithomft der ziekte
Hier Haat de balans, in tegendeel, eenigzins door ten nadeele der VrouwUjke fexe dat s van een gegeeven getal zieken, van beide Se* fto'rvT 7" ZtX gouwen, dan Mannen, ge-
zelfde Ta'e7 "5- r?2*6" b,i*en zal uit d^ d freZ" V n.Zieken' wanneer we daar nu oe Lre/lörvenen bij aanteekenen.
Ede,
j68 ALGEM. VOORBEHOEDIHG
Ede, Mann. 105 Z. 33 D. Vrouw. 98 Z. 35 D.
Gard. 14 - 10 22 - 9 -
Barn. 30 - 8 - ■ 1 '9 "_ 8 "
Samen, M«««. 149 Z. 51 *>o«ro. 139 Z. 52D.
Men ziet uit deeze voorbeelden, dooreen gerekend, en, nog juifter, uit dat van Ede alleen, dat de Vrouwlijke fexe, uit haar geringer aantal Zieken, nogthans een grooter aantal Dooden hebbe opgeleverd; hoewel het verfchil gering is. Immers, daar de zieke Mannen Honden tot de zieke Vrouwen, als 15 tot 14: zoo daan hier de geftorvene Vrouwen, tot de geftorvene Mannen, na genoeg, als 17 tot 16; welke omgekeerde rede het verfchil, ten nadeele der Vrouwen, nog een weinig grooter maakt.
Voorts blijkt het ook, uit eene grootere verzameling van waarneemingen, door welke ons het getal der Dooden alleen, van beide Sexe, zonder dat der zieken, in den laatften Epidemietijd, van fommige Plaatfen, bekend geworden is, dat er doorgaans meer Vrouwen, dan Mannen, als toen zijn ten grave gebragt. Dit zal ons de volgende Tafel bijzonderlijk aanwijzen, op welke ik, om uitgettrekter vergelijking te hebben, de evengemelde Dooden weder, bij de overigen, zal plaatfen. Te Nymegen, Geftorv. 158 Mann. 167 Vrouw. .. Arnhem, ——. 7a — 94 —00
-Ede, Gard. en Barn.— 5t — 52
-- Ampt Ermelo, 12 — 8
.. .— Putten, 5 —' _r "
Samen, Geftorven 304 Mann. Vrouw.
Dat
VAN t)EN PEÉSLOOP. j6o_ Dat ons doet zien:
Vooreenl; hoe in deeze Steden, vooral te Arnhem, de meerdere fterfte der Vrouwen nog rmm zoo blijkbaar zij geweeft, dan te Lande Immers is, in de drie genoemde Steden, hef bijeen genomen aantal geweeft, van geftorvene Vrouwen tot dat der Mannen, als 17 tot ikdaar die evenredigheid te Ede liep, op 16 tot 15!
Ten anderen; dat men, uit enkele waarneeroingen, en die van geringe getallen, niet haaftiglijk algemeene gevolgen moge trekken, indien dezelve zeer inloopen tegens het elders doorgaans waargenoomene; gelijk dit zeer fterk plaats heeft, in de hier, en te vooren (Bladz. r6!J, 117, 118 ) aangeteekende betreklijke fterfte der Sexen, onder Ermelo en Putten3 alwaar de evenredigheid der Vrouwen tot d i e der Mann. uitkomt op 9 tot 17; dat is, niet alleen op het omgekeerde dér voonge reden; maar ook met zulk een aan'merkhjk groot vérfchil, als bijna van 1 tot 2.
Y Uit
(v) Dit onderfcheiden getal der Dooden van beide Sexe, in Arnhem, onder den laatften Epidemietijd, is mij, nu eerft onlangs, door den hre. hoff geworden. Dan, buiten dit aantal van Dooden ' waren er nog 8 geweeft, in het Tugt- en Armen-' Wees-huis, van welken de Sexe niet gemeld wordt • en nog 2 Mannen, naderhand, aan de gevolgen des Loops, overleeden; met welken dan net or> voonge bladz. vermeld, getal, van geftorvene Mannen in Arnhem, verhoogd zoude moeten worden tot op 74; en het geheel aantal der Dooden van dien tijd, aldaar,- boven aanvanglijk begroot (bladz i°5, (>•), kan nu gèfebat worden op 254.
\7o ALGE M, VOORBEHOEDING
Uit het zien van welk eene ongelijkvormigheid, men zig geneigd voelt, om hier iets onnaaukeurigs of onregdmaatigs te vermoeden.
En dit heeft mij aangezet, om de Lijllen van het Schoutampt Ede, waar uit ik, tot hier toe, alleen de kaveling voor het Dorp Ede had opgemaakt, toen geen tijd gevonden hebbende om daar in verder te gaan, weder op te vatten, en mij, nog eens, het laitige werk en den tijd, met hulpe van een' en anderen mijner Toehoorderen, te getrooften, van, ook daar uit, eene naaukeurige verdeeling op te maaken; om dus, uit een nog grooter aantal zieken en dooden, de evenredigheid der Sexen, te Lande, met meer zekerheid te bepaalen. Tot welke bepaalinge ons ook de uitvoerige opgaven, door den hie. Schout ammon, omtrent alle zieken en dooden van zijn Ampt, bij naame en ouderdom gedaan, in daat konden ftellen.
En hieruit, is de volgende Tafel gebooren, op welke voor Mannen en Vrouwen gerekend zijn alle de VolwatTenen, van 15 jaaren ouderdom cn daar boven, zijnde de jongere voor Kinderen aangetekend; van welker evenredigheid tot de Volwasfenen, daarenboven, in de naalte afdeeling gemeld zal worden. Voorts dellen wij, in deeze Tafel, de Plaatfen in die orde, in welke de Persloop zich in dezelve, na den anderen, heeft geopenbaard; 'twelk, hier na, in dezelfde, doch tot meer bijzonderheeden uitgebreide, Tafel, nog duidlijker, zal in agtgenomen worden.
TA-
van den fersloop. j7i
TAFEL der Zieken en Geftorvenen, naar de Sexe, in de overige Buurtfcbappen en Dorpen, des Ampts Ede.
Otterlo Zick.Geft. Ziek.Gcft.
en Erlchoten, Mann. 17. 4. Vrouw. 14. 4 Harskamp, — 23. 1Q. — 2Q. Bennecum
en Harn, — 27. 7. — 23. £ Overwoud, — 19. 4. — a?. 12. Manen, — j5. 6. — 12 *
Doesbnrch, — II. 4. — 7 o" Ginckel, ■—■ 5. 3. — '* £ Veldhuizen, — 6. 4. — g. 4, Veenendaals
bovenbuurt, — 2. 1. 2.
Lunteren, — 6. ï. — jf 7' Moffel, — 3. o. — o.' 1'
Doesb. en
Eder Veen, — 3. o. ■— 1. j. De Veen, ■— 2. 1. — 2! 1!
Samen, Mann. 139. 45. Vrouw. 128749.
Dus blijkt het, dat, in deeze zeitien opgcgeeveneBuurtfchappen en Plaatfen, dooreen gerè. kend, de betreklijke fterfte weder, ten naaften bij, is, der Vrouwen tot die der Mannen, als 16 tot 1 . Want, 49 geftorvene Vrouwen ftaan tot 45 geftorvene Mannen, juift als i(t\ tot 15. Doch, op eene kleinigheid kan men hier niet zien, waarom wij de ronde fom van 16 weder aanneemen.
En nu is het ook weder op nieuw blijkbaar, dat enkele Plaatfen, met kleine aantallen, op haar zelve niet in aanmerkinge kunnen komen.
Y a maar
i72 ALGEM. VOORBEHOEDING
maar dat zij met anderen dooreen gerekend moeten worden. Want, dezelfde ongewoone evenredigheid der Sexen, die wij, daar ftraks, van Ermelo en Putten hebben aangeteekend, heeft ook hier plaats, omtrent fommige enkele Buurtfchappen; gelijk Hartskamp, daar de Geftorvene Vrouwen tot de Mannen daan, als 5 tot io, of i tot 2; om van Bennecum, Manen, Doesburcb , en Ginckel niet te fpreeken, waar ook 't getal der Mannen wat grooter is, terwijl het te Otterlo, Veldhuizen, en de Veen gelijk is aan dat der Vrouwen; daar weer, in tegendeel, te Overwoud, het overwigt der Vrouwen, op het getal der Mannen, zoo groot is, als van 3 tot 1.
' Wij heruiten dan, ook hier, in de algemeene evcnredigheid, die opgemaakt is, uit de bijeentelling van alle bijzondere kleinere waarneemingen, tot een geheel. En deeze zien we, dat ook overeenkomt, met de andere waarneemingen, van elders.
Ja, wanneer men, zelfs onder de genoemde drie Steden, alleen let op Nymegen, alwaar het algemeen aantal der Geftorvenen allergrootft is, en wel bijna zoo groot, als het dubbel van 't ^etal van Arnhem; dan ziet men, dat, ook aldaar, even als in de Landplaatfen, de evenredigheid, vrij naaukeuriglijk, uitkomt der geftorvene Vrouwen tot die der Mannen, als van 16 tot 15.
En zoo mogen wij dan deeze getallen aanneemen, als genoegzaam algemeen en juift de Evenredigheid uitdrukkende, die in alle de Plaatfen, van welke wij aanteekeningen hebben bekomen, plaats gehad heeft in de Sterfte, van on-
VAN DEN PERSLOOT.
ze laatfte Epidemie, tusfchen ét Vrouwlijke en Manlijke Sexe.
Het befluit volgt dan ook van zelve, 't gene wij", in 't opfchrift deezer afdeelinge, hebben willen te kennen geeven, dat onze Volkziekte, doorgaans en algemeen, wat verderflijker of doodlijker zij geweeft voor de Vrouwlijke, dan voor de Manlijke Sexe; dat is, dat de eerite van het geweld der Ziekte meer geleden hebbe, of daar aan minder hebbe kunnen weerftaan, dan de iaatfte (iv).
Y 3 En
(w) In de voorige Epidemie van 1779, is ook de meerdere fterfte der Vrouwen, in de Stad Elburg, nog veel meer blijkbaar geweeft, dan thans in eenige plaatfe, daar men een genoegzaam groot aantal geftorvenen der beide Sexen heeft kunnen vergelijken. In (gemelde Stad zijn immers geteld, in 'tjaar 1779, van Aug. tot Novb. famen 167 Geftorvenen. cn onder deezen, bijzonderlijk - - 37 Mamier..
64 Vrouwen. 66 Kinderen.
Dus, ten naaften bij, dubbel zoo veele Vrouwen, als Mannen. En dewijl men, van deeze 167 Dooden, rekende 133 aan den Persloop geftorven te zijn, zoo blijkt het klaar genoeg, dat die groote meerderheid van Sterfte, onder de Vrouwen, ook, meeftal, aan de partijdigheid van den Persloop, tegens die Sexe, zij te wijten. De Kinderziekte en kwaade Koortfen bleeven aldaar, in die noodlottige vier maanden, ook nog omgaan, en aan deeze waren de overige 34 dooden van dat tijdperk toe te fchrijven. Dan, hoe wreed de Loop, in dien tijd, die kleine Stad geteilterd hebbe, blijkt nader, uit het getal van Geftorvenen, dat 2 jaaren voor, en 2 jaaren na dat Loop-jaar, voor elk jaar, aldaar is aangeteekend, en 't welk uitkomt op het volgende:
174 ALGEM. VOOItSEHOEDING
En deeze meerdere verderflijkheid van den Persloop voor de Vrouwen, wordt nog, zoo als ik in 't begin deezer afdeelinge aanduidde, aanmerklijker, uit dien hoofde, dat, niet tegenftaande 't grooter getal der overledene Vrouwen, nogthans het aantal der, door de Ziekte aangetafte, Mannen doorgaans wat grooter is geweeft,
1777. Geft. 12 Man. 16 Pr. 13 Kina1., famen 41.
1778. —— 14 24 — 14 , 52.
1780. 30 25 — 23 , 78.
1781. 23 23 — 13 , 59.
Welk een verfchil der foinmen, van deeze geheele jaaren, tot die van 167 Geftorvenen, alleen in vier maanden, van 1779! Ondertufchen blijkt het, dat, ook in die andere vier jaaren, de fterfte der Vrouwen, in deeze Stad, meer en min, grooter is geweeft dan die der Mannen; tegen de algemeene orde der Sterflijkheid op bijna alle plaatfen, daar doorgaans een weinig meer Mam/en, en geboren worden en fterven, dan Vrouwen. Zie suszmilch, in zijne Godl. Orde in de Geboorte, bet Sterven, enz. II. D. 2. ftuk. Aan Dr. van manen ben ik deeze opgaven van Elburg verfchuldigd; ook te vinden in de Nat. en Geneesk. Corresp, III. ft. bl. 561, 563, enz.
In het zelfde jaar 1779, leverde ons Harderwijk een voorbeeld op, en van goedaartigheid van heerfchenden Persloop, en van de onregelmaatigheid, die, in de gewoone orde van ziek worden en (terven, onder de Sexen, in zulke ligte Epidemien, en kleinere getallen, kan plaats hebben. Dit wijft de volgende Tafel aan:
In Harderwijk, 1779 Sept, tot Nov. Zieke, Geftorv. Zieke, Geft. Zieke, Geft. Mann. 19. 2. Vrouw. 22. 1. Kind. 7. 1. Zonder mijne aanwijzing, ziet men het ongewoone van ziekworden en fterven, uit het befchouwen van deeze Tafel; die zeer naaukeurig is.
VAN DEN PERSLOOP, 175
weeft, dan dat der Vrouwen, 't Welk in het hoofd der voorgaande afdeelinge, mooglijk wat flaauhjk is voorgefteld, doch nu, door opmondering der overige plaatfen des Ampts van Ede, fterker wordt beveiligt, daar wij, op deeze Tafel, aangeteekend vinden 149 Zieke Mannen, tegen 128 Vrouwen, hetwelk, nagenoeg, eene verkleinde evenredigheid uitlevert van 15 tot 13. Waaruit dan nog, met eenen, blijkt, dat deeze boven (bladz. 166 ), uit een min volledig aantal van Zieken, berekende evenredigheid, van 15 tot 14, nog ruimer, en zekerer, gemaakt konde worden, door het daar bij berekenen, van deeze laatlte Plaatfen, van welke de opgave ons toen nog niet onder handen was gekomen.
Ook wordt, ten anderen, dezelfde partijdige verderflijkheid onzer Ziekte voor de Vrouwen al verder blijkbaar hieruit, dat, anders, in de gewoone en algemeene jaarlijkfche oprekening der 1 Jooden, van alle Steden en Plaatfen, van welke de aanteekeningen bekend en verzameld zijn, het aantal van die der Manlijke, altoos en eenpaariglijk, eenigzins grooter pleegt te zijn, dan van die der Vrouwlijke Sexe (x). Zoo dat,
daar-
{*) Deeze waarneeminge hebban wij reeds aangehaald in de voonge Note; zij verdient echter, dat wi? haar nog een weinig, ter deezer plaatfe, ophelderen, ln net aangehaald uitmuntend werk van den heere suszmilch (Amflerd. 1772. bij P. Meyer, in [[. Deelenj, vindt men, in het II. D. 2. ftuk, bladz. 746, enverv., op de VII, Vlll, IX, XII en XlII lateis, zeer groote verzamelingen van Waarneemrfigen, van veele groote en kleine Steden, en Land-
l76 ALGEM. rOORBEHOEDtKG
daarom, in de meerdere fterfte der Vrouwen,,' ten tijde des Persloops, de gewoone orde der Nature als omgekeerd of verzet fchijnt fe zijn; het welke dan de bijzondere vatbaarheid dier Sexe voor 't geweld, deezer Ziekte, en der kragt van deeze Ziekte op haar, nog al nader en meerder beveiligt.
Eindlijk, daar de laatere Waarneemeren niet eenpaarig zijn, in het bepaalen der grootere vatbaarheid, of van Mannen of van Vrouwen, voor den Persloop: geeven wij hier in bedenking, of men
de
plaatfen, uit verfcheide geweften van Europa, van geheele reekfen van jaaren, foms tot over de honderd loopende, in welke het jaarlijkl'ch getal der Geftorvenen, van beiderleije Sexe, van jaar tot jaar, is tegen den anderen gefteld, met die, genoegfaam volftrekt algemeene, uitkbmft, dat de üooden van de Vrouwlijke Sexe, liaan, tot die der Manlijke, als lo tot ioi, iof , ii, of wat meer. De heer suszmilch voegt hier bij " Ik had hier nog meer „ Steden en Provinciën kunnen bijvoegen, indien ik „ het noodig had geoordeeld. Natuurlijker wijze „ moeten 'er meer van het Manlijk geilagt fterven, „ om dat 'er meer gebooren worden. Gelcbiedt dit „ niet, dan moet men de oorzaaken zoeken, in den „ Oorlog, Koophandel, Fabrieken, Scheepvaart, „ Weelde, enz. — waarom ook de aanmerking van „ het onderfcheid der ftervenden, volgens de geflag„ ten, op eene nuttige wijze kan voortgezet wor„ den." waartoe de Schrijver ook wijlt op 't gene hij hier toe gezegd had, in zijne §. 422. II. D. 1. ft. Wij voegen hier dan bij, dat onze Ziekte, op deeze gewoone evenredigheid der Stervenden van beide Gellagten, eene nieuwe aanmerklijke uitzondering levert: zoo als onze Nafj>euringen hebben' aangc-weezen.
VAN DÈN PERSLOOP, i?f
de uitfpraak van hippocrates , den oudden Wgrneemer ook op onze bevinding konne coe! pallen daar hij, fpreekende van jaartijden en luchtpfteldheeden, die deeze en gene zfekten Wen, zegt, dat Dyfenterien, in'dèn leertijd na regenagtige zoele Vooriaaren enz val. lende, "meelt de Vrouwen aandoen en SC
JJS' ,ke van vogtigen aart w"Cy*Wii
hebben toch gezien, dat bi, ons, meer Vrouwe gedorven ZHn, maar teffens, dat'er eenSs ™eer Mannen zijn ziek geweed. Dan 't f Si
kllnZ*' ^ de Ouden n et vo"
komen het zelfde beteekend hebbe, als bij ons.
Het onderfcheid van Ouderdom, of Jaaren, heeft eenen nog meer aanmerklijken invloed gehad, op deeze Ziekte en haare doodlijkheid.
Wij hebben, in den loop onzer voorgemelde Waarneemingen, meermaalen gelegenheid gehad van optemerken, dat de Kinderenden zeef aS ^ zien-
0^frf°lV'yef nt ^lee^n met het boek Jé
c ' ' & Loc. FOES. Seil, HL n oW, i ,T
of c* VI. pt: ,6. Ed. haller. Wel&ÜÊ handelbare uitgave der opera Hippocratid ik"nok h« ven in 't aanhaalen, gebruikt het Ho?, ntu4e„
Üe hr. ACKEHMANN (Dyfenter antiaï n H, \ ?!
deeze plaats den OtidXder dot l^^yS „ tenam muhenbus familiare,!, magis efle, fêd & ,, IMli. tutiorem, quam viris" 7i*/> n-
,7y ALGEM. VOOR BE HOE DING
zienlijk getal uitmaakten, onder de Zieken arm den Persloop (ziebladz. 86. 10G. 1 12. 121..126. enz ), bedraagende, veelal, omtremt de helft van alle de Volwaffene zieken; dat is, dat, m den Leeftijd beneden 15 of 12 jaaren (tot welk tijdperk de benaaming van Kinderen pleegt bepaald te worden) zoo veele Zieken aan de Dyfenterie worden waargenomen, als onder het Manlijk ot Vrouwlijk geflagt, elk afzonderlijk genomen, van den eerll rijpen tot den hoogft grijzen Ouderdom gerekend.
Met eenen heeft het, reeds hier en daar, m t oog geloopen, dat, onder onze Zieken, van een gelijk groote menigte, een grooter aantal doorgaans ilierf van Kinderen, dan van Volwas/enen.
Indien dan, onder de geheele menigte van Zieken, de Kinderen ongeveer een derde deel uitmaaken, en hier van meer fterven, naar evenredigheid, dan van de twee overige derde deelen : zoo moet volgen, dat wel haaft de kleine helft der Geftorvenen door het Vak der Kinderen zal kunnen worden opgeleverd.
Onder de Volwafl'enen, is het ons ook reeds voorgekomen, dat de Hoogbejaarden of Ouden, wier getal doorgaans kleinft is, ook de weimgile Zieken opleveren; maar dat zij, ziek geworden zijnde, het veel minder uithouden, dan eenige andere Leeftijd; zoo dat er, naar evenredigheid, onder de Zieke Ouden ook nog meer Geftorvenen vallen, dan onder de Kinderen (z). Dan,
(z) Een zeer zonderling en fterk voorbeeld hier van geeven ons de waarneemingen m Zutphen (bl. 121.), waar onder 4? Geftorv. 27 Ouden van 65-90 jr. Zijn aangeteekend, dus meer dan de helft; terwijl de kin.
VAN DEN PERSLOOP. 179
Dan, het heeft mij der moeite waard gefcheenen, om, van het verfchil der Ziekte en Surfte naar den verichillenden Ouderdom, thans,een nettere begrootmg aan te wijzen, door ook in Tafels te brengen, en dus met eenen opflag te doen overzien, 't gene, waar toe de naaukeurige opgaven, vdoral van den hre. ammon, omtrent het geheele Ampt van Ede, en van den Eerw. hre. bruins, omtrent het Kerfpel van Garderen, ons, ook in dit opzigt, hebben in ftaat gefield, In welke beide Opgaven, men zulk een groot en volledig aantal ontmoet, van 't gene in die plaatfen is voorgevallen, dat men daar uit wel eenige meer zekere en bepaalde befluiten zal kunnen trekken. Dus geeven wij nu eerft, van 't geheele Ampt Ede, die Tafel, welke op bladz. 171 reeds, tot een min uitgebreid oogmerk, is geplaatft, doch die nu, ook, tot het onderfcheid der Jaaren zal worden uitgeftrekt; nog daar bij voegende dezelfde Kaveling van het Dorp Ede, dat te vooren afzonderlijk was gemonlterd; en ook de Tijd en Duuring der Epidemie, in elke plaats; welk alles de opfchriften der Kolommen nader zullen aanwijzen. Daar op laatemve volgen eene Tafel van 't Kerfpel Garderen, een weinig anders gefchikt, en te vooren reeds ftukswij'ze bijgebragt, doch ook, ueffens de overige Waarneemingen, genoeg in ftaat, om onze beoogde gevolgen uit op te maaken.
Z a TA-
ders, en de Middenftand elk naaulijks £ uitmaaken. Dan dewijl de hr. klose hier alleen die geltorvenen telt die hij zelf gezien had, en dus niet alle van dien, tijd: zoo kan dit niet ten gevolge dienen. VergeU het aangemerkte op bk 169.
ï8o ALGEM, VOORBEHOED ING
TAFEL, van de Dorpen en Buurt-
bevattende alle deszelfs bekende Zieken, in I7gj}, naar Tijdorde der Epidemie,
Dorpen en duuring der kinderen,! volwasbuurten Epidemie, naar onder 15 Jr. van 15 des Ampts. Tijdorde, • Manl. **** ^.Geft. Érfcboten, 3 Aug.-25 Oei. 23. 5. 17. 4. Dorp Ede, 8Aug.-280ét. 93. 40. 75. ai, Hartskafnp, 9 Aug, - 21 Oei. 12. 5. 19. 7. Bennecum &
Harn, 9 Aug. -26O& 2r. 9. 25, 6.
Overwoud, 14 Aug.-20 Oei. 30. 8. 19. 4.
Manen, 15 Aug.- 7N0V. 28. 11. 15. 6.
Docslurgh, 25 Aug. -12 Nov. *3« 4» lx» 4»
Ginckel, 28 Aug.-22Sept. 2. i. 5« 3'
Veldhuizen, 6Sept.- 7N0V. 12, 5. 5. 4. Veenendaals
bovenbuurt, !7Sept.- 7OCI. 3* 2»
Luntereu, i9Sept.- 7O&. 2. 1. 5. 1.
Mujfel, 1 Oei.- 8Oei. 8. o. 3. o. Doe tb, &
Eder Veen, 19OCI.- i Nov. i. i. 3« °»
De Veen, 4N0V.-6N0V. o. °. 2. i.
Som van elke Van 3 Aug.-7Nov. 248, 92, ao6. 6a4 Claffe,
PAN DEN PERSLOOBi x8l
-fchappen, des Ampts EDE,
en Geftorvenen aan den Persloop , de Jaaren en Sexe der Lijderen.
-»-SENEN, OU- >-DEN,
tot 60 Jr. over de 60 Jaar.
Vrouwl. Manl. Vrouwl.
Ziek. Geft. Ziek.Geft. Ziek. Geft.
x4« 4- o. o. o. o.
8l. 27. 19. 10. 10. 8.
l8« 3- 4. 3« 2. 2.
a2« 5. 2. 1. 1. u
26. II. O. O. I. 1,
i°» 4. o. o, 2. 1.
7* 3- o. o. o. o.
4. 2. o, o. o, o. !
7* 3- 1. o. 1. 1. j
2. 2. O. O. o. O. \
7. 3» ». o. u u 1
o» o. O. O» O. O. <
i
I» I. O. O. O. O. 4
1. o. O. O. O. O. '.
, *
aoo, 68. [ 37. 14, so. 15. \
som vat»
elke Plaats;
G/?.
54. 13.
280. 106.
55. 20.
7U 22.
76. 24.
55» 22.
31. 11.
II. 6.
26. 13.
7- 5. 16. 6. 11. o,
5- 2. 3- ti
70i. 251.
roTAAL desjeh. Ampts^
Ifti ALGEM. FOORBEIIOEDING
TAFEL, van het Ker-
bevattende deszelfs gezamentaan den Persloop, naar hun-
plaatsen i-io^r. io-ao,7r. ao-5o>.
des Kerfp. %iek. Geft. Ziek. Geft. Ziek. Geft.
Garderen, 16. «. 23- 7» 3°« 7»
Zol & Paleis, 3. 2. 4' l' 9« 2»
Effen, 23. 9. I. °' -7* 3'
Garderbroek, *. I* 2' °' I2» 5«
Srroe, 2- 2' °' °" 3" °*
Dr»>, 3. »• 4» o» 4. I«
Samen, I 49» 23- ! 34» «• 75-
TAFEL van de Zieken en Gein den Persloop des Herffts van 1779, Graaffchaps Zutphen, waargenomen,
J. H. BERNS (tf).
ïlaatsen | Onder 15 Jr. 15 Wf +0 Ju
des Graaffch. ; .
Drempt, «2- 41- I22* »*
Steenderen, «: 4- l6J 5»
Uoogkeppel, 4- 4- 4i 4«
Samen, 98- 49- I42, 2Ö«
f» Mij verpügtend medegedeeld 8 kort na den tijd
FjHJ den ferslcot.
-fpel van GARDEREN,
-lijke Zieken en Geftorvenen -nen Ouderdom; in 1783.
50-70 Jr. boven jojr.
Ziek. Geft, Ziek. Geft.
16. 13. 2. O.
I. o. I. o.
4. 4. ï- I.
I. I. o. o.
o. o. O. o.
3. 3. O. O.
' i
35. I9« 1 4. !•
-florvenen, naar den Ouderdom, in de onderllaande Dorpen des door den hre. Quartiers Doftor
48 Jr. en Ouder
Ziek. Geft. 31. 10.
6. 3,
4. 1.
41. 20.
dier Epidemie. Welke Tafel, door ons in deeze orde
som van elke Plaats. Ziek. Geft. 87. 3418. Si 46. 1717. 7-
S* 2. 14. 4i
187. 69.'
SOM. EVENREDIOHi
Ziek. Geft. der Ziek. en Gefij s35« 7^» als 3 tot !•
34. 12. — 3 — i.
12. 9. — 3 — 2*.
a8i; 97. TOTAAL.
ïÖ4 ALGEM, FOOR BEHOED Wc
Op het gene, in deeze laatde groote Tafel des Ampts van Ede, ter opheldering of beveiliging, ook van voorgaande Opmerkingen, elk' oplettenden van zeiven in 't oog loopt, zuilenwe thans niet weder dil daan: maar alleenlijk ons wenden tot het gene wij, in deeze als ook in de twee daarop volgende Tafels, vinden van de Ziekte en Sterfte betieklijk tot den verfchillenden Ouderdom; volgens het bepaalde oogmerk deezer Afdeelinge.
En hier komt in aanmerkinge; vooreerft, de evenredigheid van de getallen der Zieken, van degeftelde Vakken van Ouderdom, tot elkander, en tot het geheel van alle de Vakken; daarna, insgelijks dezelfde evenredigheid der Geftorvenen, van elk Vak tot de anderen; en laat ft lijk, de evenredigheid, die 'er is, in elk Vak op zich zeiven, tufchen zijne eigene Zieken en Geftorvenen.
i °. In de groote Tafel van 't geheele Ampt van £de, zienwe een aantal, of totaal van 701 Zieken;
hiervan zijn'er in het Eerfte Vak, 248
dat is van alle de Zieken, zeer ruim, j gedeelte.
En
gebragt, ik hier te meer mededeele, om dat de hr. uerns zelf die, in zijn Berigt in de Gctmesk. Oir. w/>., of, zoo ver ik weete, elders, niet heeft gemeen gemaakt; daar ondertufchen de zeldzaamheid en moeilijkheid der verkrijging, van zulke bijzondere aanteekeningen, haare waarde zeer verhoogen, en daar ook deeze waarneeiningen, fchoon in eene andere Epidemie gedaan , zoo nabij met. de onze overeenkomen, dat zij elkander onderling kunnen kragt bij zetten, en beveiligen. Boven ( Bl. 11 y.) heb ik reeds de fomme deezer Zieken en Geftorvenen, naar opgave van den hr. berns, gemeld.
VAK DEK PERSLOOP. 183
En wanneer men, op de Tafel des Kerfpels van Garderen, die in kleinere jaarvakken verdeeld is, de grootere helft der getallen van haattweede vak, dat van 10 tot 20 jaaren gaat, vuegt bij die van haar eerite, zal men, nagenoeg (£), het getal hebben voor een Eerfte Tijdvak, ook van 15 jaaren, gelijk aan dat van Ede; in welk men dan tellen zal 67 Zieken; dat dan ook, vrij ruim, uitkomt, op \ gedeelte, van het Totaal, dat hier bedroeg 187 Zieken.
De Tafel van Drempt en Steenderen, fchoon van eene andere Epidemie, levert dezelfde evenredigheid op; want, van een Totaal van 281 Ziekenc
vinden we aldaar, in dit eerfte Vak 98 £
dat is, wederom, vrij ruim, - * f gedeelte.
Het Tweede Tijdvak, der Vol wallenen van 15 tot 50 jaaren, levert, onder Ede, op406 Zieken;
Aa d. i,
{b) "Nagenoeg" zeg ik, omdat 'er, zoo als uit de Tafel blijkt, eene groote onevenredigheid in deeze beide eerite vakken, op verfchillende plaatfen (b, V. Garderen zelf en Effen), gevonden wordt; zijnde nogthans het Totaal, zoo van Zieken als Geftorvenen, van de eerlle 10 jaaren, merklijk grooter, dan van de tweede 10 jn.; gelijk dus, overal, het getal bijna evenredig afneemt^, naar mate de jaaren opklimmen, de Ouderdom uitgezonderd; uit welken hoofde men eigenlijk ook, voor de jongfte helft van dit tijdvak (en zoo in de volgende verdeelingen , van andere tijdvakken) wat meer dan dc helft der Zieken en Dooden moeit rekenen, en, voor de oudlte helft, wat minder. Wij hebben echter, zoo als men ons uit de Tafel na kan rekenen, geen groot verfchil gemaakt in deeze iielfteiï.
186 slLGEM. VOORBEHOEDING
d. i. van het Totaal des Ampts, wat ruim, $ gedeelten, of ii deel meer dan de helft,
In \ Kerfpel Garderen, alwaar we, om weder een even groot tijdvak, als van Ede, te berekenen, de kleine helft van Garderens tweede vak moeten voegen bij het derde, te gelijk met de kleine helft van het vierde, vindenwe, op deeze wijze, een aantal van - - 103 Zieken, dat is, wederom omtrent - - f gedeelten, van het Totaal deezes Kerfpels.
Onder Drempt enz. is dit tijdperk gelleld, flegts tot ruim veertig jaaren, waar bij men dan tellen mag een derde der overige Zieken, van het laatfte tijdperk, dat hier te ruim genomen is; en dus verkrijgt men een aantal van 156 Zieken, zijnde al weder, vrij naaukeurig, | gedeelten, van het Totaal deezer Dorpen.
Het Derde Tijdvak, of dat van den Ouderdom, boven de60jaaren, bevat, onder Ede, 4.7 Zieken, welke, vrij naaukeuriglijk, bedraagen ^ gedeelte, van het Totaal deezes Ampts.
In't Kerfpel Garderen bedraagt dit vak, door bijeenrekening der kleine helft van deszelfs vierde vak bij het vijfde, - - -17 Zieken, welk getal hier bedraagt juift - T{ gedeelte, van het Totaal.
Onder Drempt enz. is nu, door aftrek der voorigen, het aantal der overigen, voor dit zelfde tijdvak, gebleven op - - 27 Zieken, het welk hier beloopt ruim - Ti gedeelte, van het Totaal deezer plaatfen.
Uit welke befchouwing, men met verwondering
VAN DEN PERSLOOP.
187
ring zien moet de gelijkheid, die'er plaats gehad heeft, in de evenredigheid der betreklijke getallen van Zieken, op verfchillende Plaatfen en Jaaren, in dezelfde bijzondere Tijdvakken van leertijd, vooral in de twee eerden.
Zoo dat wij thans, uit eene zoo groote menigte van waargenomene Zieken, welke, uit de bijeengetelde lotalen der drie Tafelen, niet minder bedraagen dan 1169 Perfoonen, in ftaat zijn de volgende befluiten te trekken.
Eerji; dat, in het Tijdvak van een tot vijf' tien jaaren, van alle de Zieken, vrij meer dan een derde deel gevonden worde.
Daarna; dat in het ruime Tijdvak der Vol' wajfenen, van vijftien tot zedig jaaren, ? deelen, of merklijk meer dan de helft der Zieken begreepen zij.
Laatftlijk; dat in het Tijdvak des Ouderdoms, bepaald van zedig jaaren en daar boven, 'twelk zekerlijk de weinigde Zielen bevat, ook verre weg de minfte der Zieken vallen, bedraagende, uit de verfcheidene Plaatfen dooreen gerekend, ongeveer deel van allen.
Zoo dat, wanneermen het geheele getal van alle deeze Zieken verdeele in veertien fmaldeelen, dan zullen 'er, na genoeg, uitkomen, voor ons eerde Tijdvak 5 deelen;
voor het tweede 8 ——;
•— — derde •■ 1 .
A a 2
In-
jfe8 ALGEM. POORBEHO E DING?
Indien men nu hier bij in aanmerkinge neeme, dat ons tweede Tijdvak eene reeks van Jaaren bevat, driemaal zoo groot als het eerfte, terwijl het doch in lang na niet tweemaal zoo veele Zieken oplevert : zoo blijkt het klaar, dat de betreklijke meerderheid der Zieken, in 't eerfte tijdperk, zeer aanmerklijk is; of liever, dat, naar evenredigheid van de tijdlengte, in dit vak de allermeefte Zieken gevonden worden. Dan, indien men wederom aanmerke, dat ook dit eerfte vak van leeftijd wel ruim tvvecmaalen zoo rijk is in leevèndige Zielen , als eene gelijke reeks jaaren van het volgende vak (c); zoo mag men, uit het voorgaande, nog niet befluiten , dat inderdaat de vatbaarheid voor de Ziekte in het eerfte tijdperk zoo veel grooter zij, als het in den eerlten opflag fcheen; omdat het grooter aantal Zieken ook uitgeleverd wordt door een grooter aantal Zielen.
Maar het is doch, uit onze nafpooringen, zeker, dat de Kinderen en Jongen wel zoo vatbaar zijn voor de Ziekte, als de Volwaifenen; 't welk de kleinere verdeelingen der Tafel van Garderen nog onderfcheidener aanwijzen , en 't welk ook overeenflemt met het door anderen waargenomene: dan in welk ftuk zekere waarneemingen der Ouden van de hedendaagfthe fchijnen te verfchillen.
Immers hippocraïes, de Ziekten optellende,
(f) Uitvoeriglijk verhandeld in het reeds aangehaalde werk van suszmilch, vooral II, D. 22 Hoofdft. §.461. en de Tafel aldaar.
VAN DEN PERSLOOP. l8$
de, die, na het voorbij zijn der jongelingfchap, in rijperen leeftijd vallen, noemt in eenen adem, met dipofpoiitc, Kniiftm, ^oAgg«<, ook cpu§i